-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

LUBBERT LÜBBERTZE,

o F D E

GEADELDE BOER.

B L T S P E L.

Uit het Fraafch van iVF. Molliere.

t’A M S T E L D A M, '

By IzAAK Duim, Boekverkoper op de hoek van dc Voorburgwal en Stilftecg. 17 y

Met ‘Privilegie,

-ocr page 4- -ocr page 5-

VAN D E-

PRIVILEGIE.

De staten van Holland en Weftvjtieüand doen te weten•.ako Ons te kennen is gegevcnby de Regenten van het Wees- eanbsp;Oude Mannenhuys der Stad Amitetdam , en indiequalitey-ten te lamenEygeuaais,mitsgadetsK.egeutenvaiiden Schouwburgnbsp;aldaar, datzySupplianteneenige JaarenhaddengejoSifleertvan ’tnbsp;Oaroy of Privilegie by hen van Ons op den 27. MayiyaS, geob-tineeit, waar by Wy aan hun Supplianten goedgunftelyk baddertnbsp;geaccordeert, ingeofttoyeett, om, geduurende den tyd van vyf-tien doen eetft agter een volgende Jaaten , de Werken, die tennbsp;dienfte van het Toneel reets waren gedrukt , en van tyd tot tydnbsp;nog verder in hetlichtgebtagtjentenToneelegevoétczoudenmogen werden, alleen te mogen drukken, doen drukken, uyrgeevennbsp;Cnde veikoopen, en bevonden dai de Jaaien ,by ’tvoorfz. Oötoynbsp;Of Privilegie gcnoemt, op den 27 1'day i745,iiondenreexigt;ireeren,nbsp;ende dewyle zy Supplianten ten nieeftendienftevandenScitoubuigjnbsp;waar van hunne telpefilive Godshuyzcn onder andere mede moetennbsp;worden gefuftenteett, de vootgeöaemde Werken,zoo van Tieui-fpellen, Blyfpellcn, Klugten, als anders, diereetsgedrukt.ch tennbsp;Toneele gevocrt waien.of in toekomende gedrukt, en ten Toneelenbsp;gevöeitzoudenmogenwerden, gaernealisen,gelyk voorheen, zon-denblyven drukken,doen drukken,uytgeven en verkopen,ten eyndenbsp;dezclveWeiken doorbet nadtukken van andere haar Luyfter,fo innbsp;taal,als in lpclkonft,nietmogte komen te verliefen.en dewylefulitnbsp;haar Supplianten na de expiratie van’t bovengemeite Oflroy, nietnbsp;gepctmittccrt was, zoo keerden zy Supplianten haartot Ons , le-vetentelyk verzoekende, dat Wy aanhunSuppliamenin kwaliteytcanbsp;Voorfz. geliefden te vecleencr. prolongatie vanher' voorfz. Oftroynbsp;of Privilegie, om de voorfz. Werken , zovan Treurlpcllen, hly.,nbsp;Ipellcn, Klugten, als anders, reets gemaakt, en ten Toneele ge«nbsp;voert, ofalsnog in het ligt te brengen, entenToneeletevoeten,nbsp;den tyd vanVyftien eerfl:komende,enagtereenvolgendeJaaten,alleen te mogen drukken, en Verkopen,of te doendtukken,en verkopen , met verbod aan alle andereopfeckete boogePeene by On*nbsp;daar tegenstc ftatueeten, SOO IS ’t, dat Wy, de Saake, en ’tnbsp;voorlz, verzoek oveigcmerkt hebbende, endegeneegenweezer.denbsp;tei bede van de Supplianten uyt Onze regie wetenfchap,Souvetainenbsp;Magt ende Auihotiteyt, defelve SappUaKten g«svafearteit, geac»

A 1 nbsp;nbsp;nbsp;«OS»

-ocr page 6-

eotdcett, en geoettoyeett hebben, confenteeten, accoideeren ,en o6tioyeï!en hen by deezen, dat 2y, geduurende den tyd van Vyf-t!?n eeitt agteteenvolgende Jaaren, de vooilz. Werken, die tennbsp;dienden var. hei roneel leeds waren gedrukt, cii van tyd tot tyd nognbsp;vetdeiin het licht gebtact, enten Toneele gevoert zouden mogen weiden , in üieivoegen, alszulxby dcSuppliaiitenisvetzogt, en hieinbsp;voocen uytgedrukt ftaat, binueu den vooilz Onzen Landen alleennbsp;zullen mogen drucken, doen drucken , uycgeven ende verkopen,nbsp;verbiertende daaromme allen endeeenen ygelykcn dezelve Werken .nbsp;in ’tlt;’eheel- ofte ten deeie te Drucken naar te Drukken, te doennbsp;NaatSiuckcn, te Verhandelen , of te Verkopen, ofte eldersNaarge*nbsp;drukt,binnen den (elven Onzen Landen te brengen, uyr te geven,nbsp;of te Vethandelen en Verkopen, op Verbeuite van alledenage-drukte,tngebragte, verhandelde ofte verkogte Exemplaren, endenbsp;«en boete van drie duylend guldens, daatenooven te verbeuren tenbsp;anpltceeien een derde part voor den OlKcier, die deCalange doennbsp;zal, eenderdepaitvooiden Armen der plaatzendaaihetCalus vooinbsp;vallen zal,ende het refteerende derdepart vooi de Supplianten, en.nbsp;de dit t’elitens zoo meeniginaal, als dezelve zullen weiden agtet-baalt,alles in dien vetftande ,dat Wyde Supplianten met dezen ou-zenOEkroye alleenwillendegtatificeeren totverhoedinge van hunnenbsp;Ichade door het Nadiucken van de vooifz. Weikeii.daar doorinnbsp;geenigen deeie verftaan , den innehouden van dienteautorifeeren,nbsp;ofte te AdvouëteD,ende veel min dezelveondetonzeptotexie,ende belchermingc, eenigmeetdeiCredit, aanzien ofte reputatie t«nbsp;geeveii, nemaai de Supplianten in cas daar inne ietsonbehootlyk»nbsp;zoude inftuëreu , alle het zelve tot hunne Laften zullen gehoudennbsp;weczen teverantwoorden,totdien,eyndewel expteflelykbegeerende,nbsp;datby aldfenzy dezen onzenOélroye voor dezelve Werken zuilen willen ftellen, daarvan geensgeabbreviee.deofte gecontraheerde mentienbsp;Zullenmogenmaken,neraap gehouden wezen, hetzelve Oöroy in ’*nbsp;geheel,enzondei eenige oraiffie daarvoor ledrucken.of tedoen diuc.nbsp;ken,ende datzy gehouden zuUeuzyn,eenExemplaatvandevoorfe,nbsp;v,etkcn,opGroötPapiet,gebonden enwel geconditioneerttebrengennbsp;inde Bibliotheek van onztfUniveifiteytteLeyden,binnen den tyd vannbsp;zes wedren,nadat vy Supplianten de zelveWeikenzullenhebber beginnen uyttegeeven,opeen boete van zeshondett guldens,naexpiia-tic deivoorlz. zes Weken ,by deSuppliaMer. te vetbeuten tenbehoevenbsp;van de Nederduytfe Armen van de plaatsaUvaar deSuppliantenwo-neti i en voorts op peenevan met ’er daad vetfteeken te zyn van htinbsp;cft'eft van dezen Oftroye. Dat ook de Supplianten fchoou by hetnbsp;ingaan van dit Oftroy een Exemplaar gelevert hebbende aan denbsp;Vootfz.Onle Bibliotheek,by zoo vette zy geduutende den tyd van ditnbsp;Oftroy defelve’Werker, zouden willen herduicken met eenigenbsp;Oblctvatiën, Noen, Veiandetingtn , CocreWién , ' eimeerdetingennbsp;ofandeis, hoe genaamt, of ook in een ander formaat, gehoudennbsp;zullen zyn wederom een ander Exemplaar van dezelve Werken,nbsp;Geconditioncert alsvoorcn, te brengen in de ïootlz,liibliotheck,bin-iiendefelvc tyd,en opde boete en penaliteyt, als vozen, Ende ten

eviide

-ocr page 7-

I

«ynde de Supplianten dezen Onzen Confente, ende Oftroye mo*

fen genieten, als naarbehooren. Latten wy allen ende eenen yge-yken ,dien het aangaan mag. dat zy de Supplianten vao den in-houden van dezen doen, laten, ende gedogen, ruftelijk, vrede-lijk, ende volkomentiijk genieten ende gebruyken, ccsfeiende alle beletter contrarie. Gegeven in den Hage, onderonzen Grotennbsp;zegele hier aandoeuhangenop den zesden Ueceinber, in ’tj aaionzetnbsp;Heete ende Zaligmakers duyfend zeven hondeit tweeënveertig,

J. H. V. Waflenaar.

Onder ftond, Ter Ordonnantie van de Staten, was getekent

WILLEM BUYS, Lager ftond, -

Aan de Supplianten zyn, nevens dit Ofttoy , terhandgefteltby ExttaftAuthenticqjhaarEd.Gt.Mog.K-efolutien vandenzs Juny,nbsp;lytj,. en 30 April, 1728, ten einde om zig daarna tereguleeren.

De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben in hunne voorfz. qualiteit, het Recht derbovenftaande Privilegie, alleen voor den tegenwoor-digen druk, van DE GEADELDE BOERj JB/y-fpel, vergund aan Izaak Duim.

InAmJleldanif de» Airily 1753,

VER-

-ocr page 8-

VERTOONERS,

Lubbert Lubbertze, een geweezene Boer, m Man van Izahel.

IZ A B E L j een Adelyke Juffir.

VAN Hoogadel^ quot;LvanlzabeU ^ Moeder ^

De Heer 7

MeVRou 5

Hoveh N G , een Edelman. FrANSYN, Meid van Izahel,nbsp;Lammert, Tuinman van Hoveling,nbsp;J A N j kTtecht van hubbert Luhhertze.

LUB,

-ocr page 9-

Foi,7

LUBBERT LÜBBERTZE,

o F D E

GEADELDE BOER.

B L T S P E L.

EERSTE B E D R Y F.

EERSTE TOONEEL.

O nbsp;nbsp;nbsp;Lubbert Lubbertse.

Ch ,och! hoe laftig is een Juffer tot een vrouw.

Och Lubbert Lubberts! och watkweld het naberouw! Ey! fymy! dat ik my zofchandelyk liet loeren.

Wat is myn huwelykeen les voor alle Boeren ,

Die onvoorzichtelyk, zich boven haaren ftaat Verheffen v/illen, en verachtende de raadnbsp;Van heer Jeronimo en and’re goede vrinden.

Haar zelfs, gelyk als ik, met d’Adeldom verbinden.

’k Beken, dat d’Adel voor zich goed is , ja, voorwatu:. Zy is aanmerkelyk, en achtens waardige maar,

Zy is verzelfchapt, met zo groote en zo veel kwade Omftandigheden, dat ik niemand licht zou raadenbsp;Daar aan te komen, ik heb ’t tot myn fchaê geleerd;nbsp;En ken de kneepen, die den Adel praöifeert,

Wanneer datzy ons in haar trots gedacht ontfangen. o Dwaaze, die na zulk een flaverny verlangen!

Want haar gemeenfehap, diezy maaken is zeer kleen Met ons perfoon, ó! het is ons goed alleen ;

Dat trouwen zy; ója, ik zou gerufter leeven ,

Zo ik, hoe ryk ik was, my had in d’echt begeeven. Met een Boerin, dan dat ik voor my zocht een vrouw.nbsp;Ainbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Die

-ocr page 10-

g DE GEADELDE BOER;

Die zich fteld boven my, en weinig acht haar trouw; Een, die zich beige myn naam te voeren, en hovaardig.nbsp;Zich inbeeld, welk een kruis! dat ik haar ben onwaardigjnbsp;Dat ik, met al myn goed, niet duur genoeg betaalnbsp;D’eer dat zy my eens noemt haar man, of haar Gemaal-O Lubbert Lubberts ! mogt gy u eens van haar wreeken !nbsp;O Lubbert Lubberts! hoe hebt gy u zo verkeeken 1nbsp;Myn eigen huis is in myn oog aflchuwelik.

Wat zal ik dgen? het ftaat my alles tegen, ik Zet daar geen voeten in, of vind een nieuwe redennbsp;Tot kwelling,

TWEEDETOONEEL. Lubbert Lubberts, Lammert,nbsp;Lubbert Lubberts.

,Aar holla !lt;ik moet ter zyden treeden. Wat duizend, of die vent tot mynent heeft gedaan ?

Lammert.

Die kcerel ziet my, ach! hoe zal dit hier vergaan?

Lubbert Lubberts.

Hy kend my niet.

Lammert.

Ik vrees, ik vrees, dat hy zal zeggen Dathy my hier zag, dan zou daar een huisje leggen.nbsp;Lubbert Lubberts,

Ik wenfeh jou goeden dag.

Lammert,

Jou- ook zo.

LubbertLubberts.

Na ik gis,

Ben jy hier niet van daan.

Lammert.

Dat raa jy niet heel mis.

O

-ocr page 11-

BLYSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;9

O neen, ik kwam hier om een Advocaat te fpreeken.

Lubbert Lubberts.

Maar 2.eg, 20 ’t jou belieft, heb ik ook mis gekeeken? Kwaam jy niet uit dat huis?

Lammert.

Stil, ftil.

Lubbert Lubberts.

Waarom?

Lammert.

Al zoet.

LubbertLubberts.

Hoe Zo?

Lammert.

Ja wel, om dat..

Lubbert Lubberts.

Maar zo,..

Lammert

Al zagt. jy moet

Niet roepen; ’k ben bevreeft, dat ymand onsmogthoo-ren.

Lubbert Lubberts.

Geen nood.

Lammert.

Ik kwam dan hier, maar alles was verlooren, Indien de heer dit wift. myn heer doeg my wel lam.

Lubbert Lubberts.

Hoe! ben je flecht? wel hoe! vrees daar niet voor. Lammert.

Ik kwam

Hier om de Juffrouw van dit huis veel goets te zeggen Van zeeker Heer, die haar, ’t is zo niet uit te leggen,nbsp;Verftaaje’t wel? hy maakt de vryer wat by haar.

Maar ’t is hoognodig, dat dit niemand werd gewaar :

Gy vat het wel?

Lubbert Lubberts.

Ja toch.

A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Lam-,

-ocr page 12-

lo DEGEADELDEBOER,

Lammert.

Daar heb jy nou de reden •

Voor al is my belaft, noch in, noch uit te treeden. Dan heel voorzichtig, op dat ik niet wierd gezien.

Ik bidu befte maat, dat jy 't doch niet, indien Jou ytnand vraagt, verklikt, ’t kan ommers jou nietnbsp;fcheelen.

Lubbert Lubberts,

’k Zal ’t my wel wachten.

Lammert-

’k Doe,gelyk zy mybeveelcn, Myn dingen gaarne net, behendig, in ’t fecreet.nbsp;Lubbert Lubberts.

Zeer wel.

Lammert.

De Juffer vreeft, dat haare Man dit weet.

Zy zeggen, hy ’s jaloers; en hy wü geenzins lyjen. Dat andere zyn vrouw om haare liefde vryjen.

Hy zou zo tieren, als een drommel, zo hy ’t hoord. Jy vat het wel?

Lubbert Lubberts.

Heel wel.

Lammert.

Hy moet het minfte woord

Niet weeten.

Lubbert Lubberts.

Zekerlyk! *

Lammert.

Men wil hem ftil bedriegen.

Jy vat de meening ?

Lubbert Lubberts.

' Ja ik zeg u zonder liegen,

Dat jy noch, niet een Menfch dit beeter kontverftaan. Lammert,

Zo jy ging praaten , dat jy my hier uit zaagt gaan,

Jy Zoud het heek werk verbruflen door dit fnappen.

Zk

-ocr page 13-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;11

Zie nou verftaa jyt ?

Lubbert Lubberts.

Wis, ik zal het hem niet klappen. Hoe noemde gy de Heer, die jou gezonden had?nbsp;Lammert.

Het ismyn heer... myn heer.., nou woont hy in de ftad, Myn heer ... ja myu heer dings, zoet is ray dit ont-fchooten?

Hoe brabbelen zy die ook ? laat zien, een van de grooten. Het is myn heer . . ho . . ho . . ja Karei hoveling.

Lubbert Lubberts.

Zo is ’t die jonge heer, die woond....

Lammert.

J a, naaft de goude ring ^

Daar over.

Lubbert Lubberts.

„ Dat zal dan de reden zeker weezen, „Dat deze jonge wulp, daar huurde, ’k mogt wel vree-?nbsp;zen,

„Toenik verftond, dathy myn buurman worden zou. „Ik docht wel, dat hy dat alleen dee om myn vrouw.nbsp;Lammert.

Werrentig waar, jy zaagt van al jou leeve daagen Geen braver heer, hy ’s waard, in goud te zyn geflagen,nbsp;Hy gaf myn, is ’t niet mild? twee dukatons, om datnbsp;Ik Juffrouw leggen zou, hoe lief dat hy haar had,

En dathy wenfchte, en bad, met haar te moogenlpree-ken.

Is ’t niet heel wel betaald ? ik moet myn leden breeken, En een geheele dag liaan werken, dat ik zweetnbsp;Voor zeftien Huivers; ’k heb hier maar een uur belleed.nbsp;En kryg tv/ee Dukatons.

Lubbert Lubberts.

. nbsp;nbsp;nbsp;Heb jy je ook wel gekwceten?

Dee jy jou bootichap recht,

L a m-

-ocr page 14-

12 DE GEADELDE BOER,

Lammert.

Myn boodfchap ? v/el te weeten. Ik vond een wakk’re meid, of liever kamenier.

Zy heet, zy heer Franfyn, ’t is zulk een aardig dier; Die heeft ten eerften my belofte, en hoop gegeeven,nbsp;Tot alles wat ik wou,- z’is in dat werk bedreeven.

Zy bragt ten eerfte my by haar Mevrouw.

Lubbert Lubberts.

. ojOpj-y!

„ Karonje!

Lammert.

Zeker die Franfyn is koddig, zy Heeft myne vrindfchap , en het zal aan haar maar hou-Zo wy in korte tyd niet t’famen zullen trouwen, ^wen.nbsp;Lubbert Lubberts.

Maar welk een antwoord gaf de J uffrou voor jou heer ? Lammert.

Zy zei myn, dat ik hem, uit haare naam, dit weer Zou zeggen. Maar vertoef, ’t is my by na ontfehoote;nbsp;Dat zy hem bleef verpligt, voor d’ eer, en voor denbsp;groote

Genegentheid, die hy haar toonde; maar voor al,

Een zaak, die ik hem op zyn keel beveelen zal;

Dat hy zich wachten moet, van iets te laaten blyken. Haar Man is zulk een griek! men kend naau zyns gely-Zy zey my ook, dat hy een vond bedenken moft, (ken.nbsp;Op dat zy noch van daag met hem vry fpreken koft.nbsp;LubbertLubberts.

O looze hoer !

Lammert.

O my! het zal zo aardig komen. (men. De onnoozele bloed, zal van die handeling niet droo*nbsp;Wat is het moy! hy krygt een neus wel van een el.nbsp;Met al zyn jaloezy. wat komt het net! - ja wel!nbsp;Lubbert Lubberts.

Ja toch.

Lam*

-ocr page 15-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;15

Lammert.

Adieu, ik ga 5 nou montje toe te houwerij Op dat dc Man niet boort, hy zal zyn bokje klouwennbsp;Nou montje toe?

LubbertLubberts,

Ja toch.

Lammert.

Ik hou byzondcr veel

Van allesflil te doen, ó vrind, ’k ben in dar deel Zo fyn, en zo doortrapt, ’k verflra my op de wenken,nbsp;’k Hou my onnoozel, zokrygt niemand achterdenken.

DERDE TOONEEL.

Lubbert Lubbkrts alleen.

N,

IU Lubbert Lubbertfe ziet gy op wat manier Jou vrouw jou handcld, wat ftaac jou dat trouwen dier!nbsp;Daar blykt nu , wat het is, in d’echt te willen treedennbsp;Met zulk een JufFrouw; och! wat heb ik al geleden!

Jy werd van alle kant mishandeld, en geplaagt.

En zonder dat jy jou van haar moogc wreeken , draagt Gy zulk een kruis, jy voeld jou armen vaft gehouwennbsp;Doord’Adeldom; wanneer wy ons gelyken trouwen,nbsp;Zoblyfc ten minften noch die vryheid aan dc man,nbsp;Dathybeieedigt, zich gevoelig toonen kan.

En was het een Boerin, dan had jy nu jou handen Ten minften vry, om jou, voor deze groote fchandennbsp;Van haar te wreeken, door ftokllaagen ^ maar jy moibnbsp;Van d’Adel proeven i nu, nu zie jy wat het koft,

Jy waard al moe. ’t verdroot jou, tj'ouwent voogt te weezen.

Ja wel, iii raas van fpyt; wie heeft my zo beleezen j Ik zou tnyn eigen zelfs wel om myn ooren flaan.

Een loile jonge wulp, ó fpyt! te woord te ftaan,

Zyn zoete minnery , zo oiibefchaamt te hooren.

O!

-ocr page 16-

i4 DÈ GEADELDE BOE Ri 01 die gelegen theid moet zo niet gaan verlooren ,

’k Moet van dien handel aan haar Ouders myn beklag Zo daadlyk doen', en haar doen hooren deze dag.

Wat reden van verdriet haar dochter my durft geeven. Nu kan ik haar doen zien, waarom wy kwalyk Iceven.nbsp;Maar welk een groot geluk, ’t is of’t befpreoken was.nbsp;Ik zie haar alle bei, zy komen recht te pas.

VIERDE TOONEEL.

MrN Heer,enMevrouwvan Hoogadel, LübbertLubberts.

MHeer van Hoogadel.

yn fchoonzoon, v;at is dit, gy fchynt my heel t’on • Lubbert Iubberts. (vreden?nbsp;Dat fta ik toe, maar ’k heb daar toe wel dubb’le reden,

En...

Mevrouwvan Hoogadel.

Wel myn fchoonzoon, wat is uw civiliteit Ook klein ? ik fchaam my, gy kent geen welleeventheid.nbsp;Als gy by ymand komt, de menfchen niet te groeten ?nbsp;Weet gy niet, hoe gy my behoorlyk zult ontmoeten?

Lubbert Lubbert s. Schoonmoeder , zecker', ’t is, dat ik nu in myn kopnbsp;Wat anders heb, en...

Mevrouw van Hoogadel.

Noch ? myn fchoonzoon hou doch op. Is ’t moogelyk, datgy zo weinig weet telecven.

En dat men geenzins kan, wat leffen wy u geeven ,

U doen begrypen, hoe met menfchen van myn ftaat Te leeven is ?

Lubbert Lubberts.

Hoe dat ?

Mevrouw van Hoogadel.

Stel u noit in één graat

Met my, noch wild zo veel gemeenfchap aan u trekken, Dat gy Schoon.Mocder zegt, ’t zouons tot hoon ver-llrekken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zult

\

(

C

c

I.

I

%

c

V

’k

IV

Ir

-ocr page 17-

B 'L Y S P E L: nbsp;nbsp;nbsp;ï5

Zult gy dan nimmer u gewennen, om Mevrouw Te ieggen, tegens my ?

Lubbert Lubberts.

Jav^eli ja wel! ik zou','.7

Als gy my Schoonzoon noemt, dunkt my, dat ik mag Schoon-Moeder tegens jou...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( Zeggen

Mevrouw van Hoogadei..

Die zaak net uit te leggen

Vereifcht veel tyds ; hier in is zeer groot onderfcheid. Leer, zo het u belieft, ik heb ’t u meer gezeid,

Dat u niet vry ftaat, of betaamt, die naam te geeven Aan lui van myn fatzoen, aan lui zo hoog verheeven.nbsp;Dat, op wat wys gy ook moogt onze (choonzoon zyn,.nbsp;Noch tulTchen vi, en ons het onderfcheid zo kleynnbsp;Niets is geworden, of gy moft u zelve kennen.

Zult gy dan nimmermeer u tot uw pligt gewennen ?

Heer van Hoogadel.

Lief, ’t is genoeg , laat ons dit ftaaken.

Mevrouw van Hoogadel.

Ai, myn heer

Van Hoogenadel, gy ontfchuldigt dit dan weer,-Gy wild verdraagen, ’t geen geen ander zou paffeeren. Ons zo t’ontmoeten? wie, wie kan dat indulgeeren ?nbsp;Gy kont u van het volk niet geeven doen, ’t geen zynbsp;U dubbeld fchuldig zyn.

Heer van Hoogadel.

_ nbsp;nbsp;nbsp;Geenzins, vergeef het my.

Daar over heeft men my geen leficn voor te fchryvem ^ Heb in myn leeven, door grootmoedige bedryven,.nbsp;Denoeg getoont, dat ik geen man ben , om oit ietnbsp;S gerechtigheid te miffen. wacht dat niet.nbsp;k Bewaar noch myn lefpedt, zo wel als oit voor dezenlnbsp;Maar ’t is genoeg, dat gy zyn fout hebt aangeweezen.nbsp;^ t kort, myn Schoon-zoon, kat ons nu ook eens ver*

. ftaan wat u ontfteld.

Lu sa

-ocr page 18-

x6 DE GEADELDE BOER,

Lubbert Lubberts.

Dewyl ik duidelyk moet gaan, Zoo zal ik duidelyk jou ook de waarheid zeggen.

Heer van Hoogadel, ’k mag, na alle rechten leggen ...

Heer van HoocAPELi (gaat. Zoet, zoet,myn fchoonzoon, zoet,eer gy noch verdernbsp;Z.0 leer van my eerft, dac het geenzins achtbaar llaat,nbsp;De luiden by haar naam te noemen, en byzonder.nbsp;Wanneer gy noch u zelfs heel vergefteld ziet, ondernbsp;Die, daar gy tegen (preekt^ wanneer gy ymand groet.nbsp;Die verre is boven u, weet, dat gy zeggen moet,

Myn Heer 3 heel kort, zo moet gy met u meerder leeven.

Lubbert Lubberts.

’k Begryp de zin. zeer wel, ik zalder acht op geeven. Myn heer,heel kort,en niet heer van Hoogadel;’kwounbsp;Jou zeggen, dat ik dag op dag ,werd van myn vrouw,..

Heer van Hoogarël.

Al zagt, leer ook, dat als wy van myn Dochter fpreeken, Gy geenzins zeggen moet,myn vrouw...

L U B B E R T L U a B E R T s.

Welfelleweken,

Ik werd fchic-r dul,is dan myn vrouvt, myn vrouw niet? Mevrouw van Hoogadel.

Ja.

Ja toch myn fchoonzoon, zy blyft voor zo wel als na Uw vrouw, gy moogt Zelf op uw huwelyk wel roemen ;nbsp;Maar ’t ftaat u geenzins vry haar met die naam te noemen.nbsp;Wat zoud gy anders doen, dan ’t geen gy hier nu zegt,nbsp;Zo gy met uws gelyk getreeden waard in d’echt?

Lubbert Lubberts.

Ach Lubbert Lubberts! waar hebt gy u ingelaatcn!

Maar ik verzoek, dat gy uw Adeldom en Staaten, Maar voor een oogenblik alleen ter zyde fteld;

En duld, dat ik u nu fpreck, van het geen my kweld, Zo als ik ’t befte kan. 'k wou dat die fotternyen.

En al die fpreukjes, die ik dagelyks moet lyen.

Al die hiftorien voor lint velce waran, Weet

Daf

-ocr page 19-

17

B L Y S P E L;

Dan eindeling, dat ik, ik zegt met hertenleet.

Zeer flecht voldaan ben van myn huwelyk.

Heer VAN HooGftDËL.

Gy t’onvreden?

Myn fchoonzoon, wat wil dat doch zeggen, welke reden ?

Mevrouw van Hoogapel.

Hoe! zo te fpreeken van een zaak, waar uit dat gy Zulk merklyk voordeel trekt ?

Lubbert Lubberts.

Wat voordeel toch voor my Mevrouw ? Pewyl het dan Mevrouw zal moeten heeten.nbsp;Het toeval was voor jou niet kwaad j wy beide weeren.nbsp;Dat jou lui zaaken, met verlof, al vry watwytnbsp;Vervallen waaren; dat myn geld jou in die tydnbsp;Zeer wel te pas quam, en gedient heeft om die gaatennbsp;Te floppen. Wat heb ik, als ik recht uit zal praaten.nbsp;Gewonnen by dees trouw ? Ik hidje, dan alleennbsp;Slechts een verlenging van een naam ? daar ik voorheennbsp;Hiett’ Lubbert Lubberts, heb ik nu door u daar teegennbsp;De tytel van myn Heer van Lubbertzon gekreegen.

Heer VAN Koog a del.

Myn fchoonzoon, reekent gy, of acht gy dan niet d’eet Te zyn yermaagtichapt aan huis van Hoogadel?nbsp;Mevrcuwvan Hoogadel.

Meer,

En dat van Groothart; met eerbiedigheid te noemen, Waar van ik d’eer heb, my een rechte tak te roemen?nbsp;Een huis, in \ welk de vrouw ook Edel maaktj en ’ti*nbsp;Door dit fchoon voorrecht, dat uw kinderen gewisnbsp;Gok zullen Edel zyn.

Lubbert Lubberts.

Zie daar is ’t wel; myn kind’ren Die Zullen Edel zyn; en ik, kan ’t niet verhind’ren.nbsp;Een koekoek.

Heer van Hoogadel.

Hoe wat ’s dit ? wat wild gy daar meê zeggen, Myn Schoonzoon ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lu»*

)alt;gt;

-ocr page 20-

iS DE GEADELDE BOER:

Lubbert Lubberts.

Ik zal jou dat daadlyk uit gaan leggen. Dat is te zeggen, dat jou dochter haar niet draagtnbsp;Gelyk ’tbetaamt j dat zy doet, 't geenmyniet behaagt.nbsp;Dat zy niet keft, zo als een eerb’re Vrouw moet leeven.

Mevrouw van Hoogadel,

Al zacht, wild op het geen gy zegt wel achting gecven. Myn Dochter is uit veel te deugdelyk geflacht,

Om’taldertninft te doen, daar d’eer door werd verkracht. En ’t is al meerder dan drie hondert jaar gebleeken,

Dat ons beroemt geflagt, in eer heeft uitgefteeken ;

En noch in al die tyd, vond niemand in die ftam Van Grootshart zelfs een vrouw , die op de tongennbsp;Heer van Hoogadel. (kwam.nbsp;Wat! in ’t doorluchtig huis, waar uit ik ben geboren,nbsp;’t Kuis van Hoogadel, heeft noir vrouw haar roeranbsp;verboren.

De koenheid is daar niet meer erfFelyk geweeft Den Mans, dan dierbaarheid den Vrouwen.

Mevrouw van Hoogadel.

Ja, men leeft

Van zekere Izabel in ’t Grootshart, die dorft weig’ren Tot hooge ftaaten, door eens Prinzen min te fteig’ren.nbsp;Heer van Hoogadel.

Een Margareta van Hoogadel floeg wel eer Tien duizend ponden af; die van eenzceker heer.

Ik meen een Hartog, om ’t geluk van haar te fpreeken ^ Haar wierden aangeboón. zy hoorden na geen fmeekcn.nbsp;Lubbert Lubberts.

Ja wel, jou dochter is hierin geenzins zo ftraf.

Zy is verandert, zint dat zy haar trouw my gaf.

Heer VAN Hoogadel,

Spreek iklaar myn Schoonzoon , fpreek, verhaal ons haar bedryven.

Wy zyn geen lui, om in haar kwaad doen haar te fty ven, JVy zullen de eerfte zyn, haar Moeder zelfs, en ik.

Die

-ocr page 21-

B L Y S P E L; nbsp;nbsp;nbsp;tf

Die u recht iullen doen, ook in dit oogenblik. Mevrouw van Hoooadel.

Op ’t punt van d’eer, verftaan wy ganfch geen boertéryetl^ Wy liebben fteeds getracht, haar tot de deugd te lyeö.nbsp;En 2.0 veel mooglyk was, met ftrengheid opgevoed.

Lubbert Lubberts.

Wel, alles dat ik jou dan zeggen kan, en moet,

Is dat hier zeker wulp, of lobbes, of wel jonker, Straatflyper, Hoveling, die alle mode pronker,

Diejy welhebt gezien, op haar, tot mynefmaat,

Verheft is, dat hy haar van liefde fpreeken laat.

En dat zy heel beleeft, die boodfchap heeft ontfangenj Mevrouw van Hoogadel.

Ja wel! van deze hand zal zy haar ftraf erlangen. Verworgen zal ik haar, zo zy van de eerbaarheidnbsp;Haars Moeders zo ontaard, wat gruwlyk onbefcheid 1nbsp;Heer van Hoogaoel.

‘k Zal, zonder dat ik iets gevoel van haare fmarten, Doorftooten, met dit zwaart, haar en haars minnaar,anbsp;harten.

Heeft zy haar eer bevlekt.

Lubbert Lubberts.

Ik heb jou doen verftaan, Waar uit myn klagt fproot, en wat hier is omgegaan.nbsp;En ’k eilch daar reden van.

Heer van Hoogadel.

, . nbsp;nbsp;nbsp;Wilt niet bekommert weezen,

k Zal ze u van alle bei doen hebben; wilt niet vreezen. ^ ben een man, om ’t zy, wie dat het ook mag zyn,nbsp;Cie af te eifchen j maar, bedriegt gy u door fchyn,

En zyt niet teenemaal verzekert van die dingen, gy ons hier verhaald,

Lubbert Lubberts.

Genoeg verzekeringen.

_ nbsp;nbsp;nbsp;_ H E E R v A N Hoog A D E L.

Ten minften zie wel toe, dat gy hier in niet mift.

Myn fchoonzoon zorg voor al, dat gy u niet vergift.’,

B s nbsp;nbsp;nbsp;Wane

-ocr page 22-

33 DE GEADELDE BOER,

Want tuffchen d’Adel zyn die zaaken kitteloorig.

Wy neemen ’thoog, de wraak van ons gaat dan uitfpoo-

De kweftie is hier niet een flaauw procesje; maar,.. Lubbert Lubberts,nbsp;k heb jou niets gezeid, zeg ik je, of ’c is waar.

Heer van Hoooadel.

Liefjfpreek uw Dochter, zie, hoe daar de zaaken leggen, Hoor eens, wat zy op diebeichuldiging zal zeggen,nbsp;k Zal onderwylcn, met myn Schoonzoon ook de mannbsp;Gaan fpreeken, die hier van het beft getuigen kan.

Mevrouw van Hoogadel.

Zou ’t konnen zyn, dat zy zo zou haar plicht vergeeten. Na ’t wyze voorbeeld, ’t welk gy, en de vrinden weeten,nbsp;Dat ik haar altyd gaf!

Heer van Hoogadel.

Wy zullen ’t onderftaan. Volg my myn Schoonzoon, wil u nergens voor verdaan,nbsp;’k Zal u doen zien, hoe zeer wy ons gevoelig toonen ,nbsp;Als iemand,’t zy,wie ’t zy,zich onderwind te hoonen,nbsp;Een die ons toebehoort.

Lubbert Lubberts.

Daar i* hy zelf.

VYFDE TOONEEL.

Heer van Hoogadel, Hov eling. Lubbert Lubberts.

HeervanHoogadel. *\/C

iVAYn heer,

Kend gy my ook ?

Hoveling.

Myn hser, ik weet niet dat ik d’eer

Heb u te kennen ?

Heer van Hoogadel.

’k Ben een Edelman gebooren,

Heer

-ocr page 23-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;2»

Heer van Hoogadel.

Hoveling.

Ik verheug my zulks te hooren. Heer van Hoogadel.

Myn naam is in het hof bekent met groote roem.

Ik had d’eer in myn jeugd , my onder d’cerfte bloem Des Adeldoras te zien, ja daar in uit te fteeken,

Toen Wezel, en den Bos voor onze magt bezwecken.

Hoveling,

Ter goeder uur myn Heer.

Heer van Hoogadel.

Myn heer, myn vader. Jan Rudolphus, GuIIiam , Henrikus, Karei vannbsp;Hoogadel, had ’c geluk, van zelver by te woonen.

Die wytberoemde flag, toen hy de Noorrze Kroonen...

Hoveling.

’k Hoor met verwondering.

Heer van Hoogadel.

En ik heb ook gehad,

Een Vaders Vader , Phlip , heer van Hoogadel, wat Hy aan het hof verzogt, niets wierd hem afgeflaagen.nbsp;De flag van Senlis kan van zyne deugd gewaagen,nbsp;Hoveling.

’k Gelooft.

Heer van Hoogadel.'

My is bericht myn heer, dat gy bemind.

Ja zelf, dat gy vervolgt een Juffrouw; ’t is myn kind, Daar ik my boven al laat leggen aan geleegen.

Myn plicht vereifcht van my te zorgen harent weegen, Ook voor de Man, die gy nu by my ziet; die d’eernbsp;Geniet, dat ik hem noem myn Schoon-zoon.

Hove ling.

Ik, myn heer?

Heer VAN Hoogadel. en ik ben verheugd, dat wy te faamen komen,nbsp;Om, Zo het u gelieft, van ’t geen ik had vernoomen,nbsp;B 3

-ocr page 24-

24 DE GEADELDE BOER;

De rechte grond, of een verklaring-te verftaan. Hoveling.

Ach! welk een laftertong! Wie heeft my dit gedaan Wie zei u dit myn heer gt;

Heer van Hoogadel.

Een’ die 't meend wel te weeten. Hoveling.

Dieeen, die liegt het. Heeft zyn plichten eer vergeeten. Ik ben een eerlyk man Myn heer, gelooft gy mynbsp;Bekwaam, tot zulk een loiTe , en fnoó verradery ?nbsp;Gelooft gy my zo los, zo onbedacht van zinnen ?

Ik zou een lchoone,’k zou een zoete Juffrouw minnen. En die vervolgen noch, met minnelyk geklag,

Die d’eer heeft, dat zy u haar vader noemen mag?

Heer van Hoogadel, ik heb veel te groocen achting Voor u,om dat te doen. Hebt nimmer die verwachting.nbsp;Ik ben uw dienaar. Wie u dit ook mogt verhaalen,

Die is een zot, dien gy met Hagen moet betaalcn.

Heer van Hoogadel.

Wel nu myn Schoonzoon.

Lubbert Lubberts.

Wat!

Hoveling.

Het is een deugeniet,

Een guit, een fchelm, wel waard, dat ik hem ’t hart Heer van Hoogadel. (doorftier.nbsp;Nu Antwoord.

LubbertLubbërts.

Antwoord zelf.

Hoveling.

Zo ik die fchobjak kende,

Ik zou, roet deze kling, hem voort ten grave zenden.

Heer van Hoogadel;

Doet nu de zaak geftant.

Lubbert Lubberts.

Die is geftan: gedaan,

’t Is waar.

Ho-

-ocr page 25-

21

B L y S P E L.

Hovel I n g.

Dat

Uw Schoon-zoon Heer, deedie u ook verftaan.

Heer van Hoogadel.

Ja. Hy kwam hier van zich tegens my beklaagen. Voorwaar,’tis zyn geluk ,hy mag zyn roem weldraagennbsp;Op ’t voordeel, dat hy heeft, dat hy u toebehoord.

'k Verzeeker u, ik zou, hem zonder dat, zo voort Op zuurft bekoopen doen , die fchandelyke ftreeken.nbsp;Hem leeren zulk een taal van myns gelyke fpreeken.

ZESDE TOONEEL.

Heergt; en Mevrouw van Hoogadel, IzABËLLE, Hovel TNG, Lubbertnbsp;LubberTJ, Fransyn.

Z Mevrouw van Hoogadél.

O veel die zaak betreft, ’k beken, de jaloezy Is een zeer vreemde zaak. Ik breng nu hier met mynbsp;Myn Dochter, op dat zy mag opentlyk verklaarennbsp;Een zaak daar wy terftont zo in verbyftert waaren.nbsp;Hoveling.

Zyt gy het dan Mevrouw, die hebt uw Man gemeld, Dat ik u min ?

Izabel.

Hoe ik! ik, dat myn Man verteld! Hoe Zou ik ’t konnen doen ? is my uw min gebleeken ?nbsp;Ikwenfch, dat ik, hier in,u hoorde waarheid fpreeken.nbsp;Dat ik uw liefde had. Begin, ik bid her u.

Zult een vinden, die van uw verzoek met ichuw, Uw klachten hooren zal. Ik durf u zelf dit raaden,nbsp;btel alle lift te werk in woorden, en in daaden,

Die oit van minnaars zyn gebruikt in zulk een zaakj! Tracht my gezanten toe te zenden, tot vermaak:

B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Tracht

-ocr page 26-

DE GEADELDE B O E R; Tracht zoete letteren my in ’t geheim te fchryven;

De tyd te mikken,als myn Man niet t’huis kan blyven J My waar te neetnen, als ik uit myn huis zal gaan;

Om my uw klachten, en uw min te doen verftaan. Bemind gy my myn heer, doe geen vergeefTche gangen.nbsp;Kom maar, en ik beloof, dat iK u zal ontfangennbsp;Gelyk ’c behoort.

Hor ELING.

Wel zo! wel zo Mevrouw! al zoet! Het is onnoodig, dat gy die vermaaning doet,

En u Zo hoond. wie zegt, dat wy'u liefde draagen?

Iz AB E L.

Weet ik het, wat men my al zeggen komt, en vraagen ? Hoveling.

Men zeg u, wat men wil, maar gy weet zelf Mevrouw, Of ik met minneklagc u kwel, en ftaande hou,nbsp;Wanneer ik u ontmoet. Leide ik u oit te vooren...nbsp;IZABEL.

Gy hebt het maar te doen. Ik zal u gunftig hooren. Hoveling.

Geloop, ik ben geen man, Mevrouw, om moeilykheid Een fchoonheid aan te doen, noit wierd ik zo verleid.nbsp;Ook acht ik veel te hoog, en u, en uw verhevennbsp;Doorlucht geflagt, om oit die liefde plaats te geeven.

Mevrouw van Hoogadel.

Ja wel nu hoort gy ’t.

Heer van Hoogadel.

Zie u nu heel voldaan,

Myn Schoonzoon ,wat zegt gy ;hebt gy dit wel verllaan,!* Lobbert Lubberts.

Ja toch. Maar ik zeg, dat dit (preukjes zyn, en oliën. Jy praat my niet in flaap, ik lach met al die grollen.

Ik weet wel wat ik weet, en dat wy fius, nadien Ik nu recht fpreeken moet, zyn boode heb gezien.nbsp;IZABEL.

ik! ikontfing een boó!

HovË'

-ocr page 27-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;25

Hove ling,

Franfyn!

Ik! ik een boo gezonden! IZABEL.

Hoveling,

Is ’t waar}

Fr A N s? N.

Ja wel. Die leugen is gevonden.

Dit is eerft liegen!

Lubbert L u e b e r t s.

quot;Lviyg karonje, daar jy ftaat.

Ik weet van jou geheim, en ongetrouwe daad-Jy waard het zelf, die zyn gezant in huis liet komen.

F R AN SY N.

Ik!

Lubbert Luïberts.

Jy karonje, jy, ’k heb 't heele werk vernomen.

Jy hoeft d’onfchuldige zo niet te maaken,

F R A NS y N.

Och!

Wat is de waereld nu vol valfchheid, en bedrog!

My! my betichten! my ! wie werd dan niet beloogen ? My! daar d’onnozelheid te zien is uit myn oogen.

LubbërtLvbberts.

De boosheid meen jy , zwyg, jy over ftoute pry.

Ik ken u noch van ouds. Jy houdje Hecht, maar jy ^ent ongebonden ,jy... •

Fransyn,

n?

Mevrouw,zd ik da,n moeten.ï LubbsrtLubberts.

‘.n.

4wyg xeg ik, jy zout licht voor alle d’andren boeten j Deel licht, jou Vader is altoos geen Edelman,

, nbsp;nbsp;nbsp;IZABEL.

^ Is een bedrog zo groot, en ik ben daar zo van Geraakt aan ’t hert, dat om myn Antwoord hemnbsp;geeven,

rB' nbsp;nbsp;nbsp;Bynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Geen

-ocr page 28-

i6 DE GEADELDE BOER;

Geen kracht genoeg aan my meer ov’rig is gebleeven;

\ Is wel afgrylelyk, zich aan te zien geklaagt Vaneen gemaal, wanneer een Vrouw haar altyd draagtnbsp;Gelyk ’t betaamt. Helaas!indien ik fchuld moet draagen,

't Is, dat ik al te veel doe, om hem te behaagen.

Fransyn. nbsp;nbsp;nbsp;j

VoorZeeker! nbsp;nbsp;nbsp;I

IZABEL. nbsp;nbsp;nbsp;j

Al myn ramp is, dat ik al te groot.

En al nbsp;nbsp;nbsp;te veel hem acht. Ik wenfch, in deeze nood,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V

Dat ik bekwaam was, om, als hy my op wil ftryjen,

De zoete Minneklagt van een gelant te lyjen. nbsp;nbsp;nbsp;E

‘k Was min beklaagelyk. Vaar wel, ik ga vol fmert. is ’k Kan niet meer dulden, dat ik zo gelaftert werd.

Heer van Hoogabel. nbsp;nbsp;nbsp;fj

Ga heen, gy zyt niet waard een vrouw van zulk gedachte.

Met zo veel eerbaarheid, wild uwe plicht betrachten.

Fransyn. nbsp;nbsp;nbsp;0|

Hy was waarachtig waard, myn heer, dat haar Mevrouw Hier na zo droeg, dat hy de waarheid zeggen zou. Dsnbsp;En was ik in haar plaats, ik zou my niet bezinnen. Danbsp;Myn Heer, gy moet, om hem te ftraffen, haar bemin- Iknbsp;Begin, ik zeg het u, het zal wei zyn belleed. (nen.

Ik bie myn hulp u aan, ’k Ben tot uw dienft gereed,

Dewyl hy my alreeds verdacht houd.

Mevrouw van Hoogadel.

Gy zyt waardig, ^at Myn Schoon-zoon,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat men u zo handeldjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t is recht-^ati

vaaraig, nbsp;nbsp;nbsp;^

Uw handel fteld geheel de waereld tegens nbsp;nbsp;nbsp;u.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ee

Heer nbsp;nbsp;nbsp;van Hoogadel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦'Oii

Ga, en bezorgt dat gy u wyzer draagt dan nu.

Jet

Vry beter handeld, als gy hebt gedaan te vooren, yoor alles wacht u, van zo groote uitfpoorigheên

Tracht dat ge een Juffrouw zo volmaakt , en wel ge^at; booren,

-ocr page 29-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;s7

Lubbert Lubbert Ik word noch raazend dol! en met heel groote reên.nbsp;Dat ik, daar ’k heb gelyk, noch ongelyk moet krygen.nbsp;Hoveling.

Myn heer, gy hebt gezien, fchoon ik hier van wou zwy-Hoe valfchelyk, dat ik befchuldigt ben; gy zyt (gen, Een man, die weet waar in het point van eer altydnbsp;Te recht beftaat. Ik eifch, en met groot recht nu reden,

Van ’t groot affront, dat ik hier daadlyk heb geleden.

Heer van Hoogadel.

Dat is ook billy kgt; Kom myn Schoonzoon, geef die Heer fatisfadtie^ kom, van zyn gefchonden eer.nbsp;LubbertLubberts.

Eloe 1 fatisfadie!

HeervanHoooadel.

Ja, dat’s billyk. ’t Moet zo weezen. Om dat gy t’onrecht hem befchuldigt; wil niet vreezen.nbsp;Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LubbertLubberts.

Dat is een zaak, die ik noch niet heb toegeftaan,

Dat hy onfchuldig is, dat zal noch zoniet gaan. o- Ik weet wel, wat ik denk.nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HeervanHoooadel.

Daar is niet aangeleegen.

Oy denkt ook, wat gy denkt, zyn loochningftryddaar tN . tegen;

;, IS voldoening. En men kan zich noit met recht [jt.van een beklaagen, die ’t met loochnen wedcrlegt.

. nbsp;nbsp;nbsp;LubbertLubberts.

Wel gjg j]j nbsp;nbsp;nbsp;by myn vrouw’ te bed vond leggen,

¦'Ou hy dan vry zyn, met ik loochen het te zeggen ?

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heer van Hoogadel.

ggJatis geen reden, doe hem uw excufes, ik zal ‘St u voor zeggen.

Lubbert Lubberts.

Ik! zou ik in dit geval noch excufes doen, nadat...

Heer

-ocr page 30-

jS DE GEADELDE BOER,

Heer van Hoogadel,

Doe 't geen wy u bevelen. Hier geld geen fteegheid, of d’onwillige te fpeelen.

Gy moet maar vreezen, dat gy ’t niet genoeg zultdoenj Dewyl ik u geley...

Lubbert Lubberts.

Ik zou! wat onfatzoen!

Hem noch,.é

' Heer van Hoogadel.

Myn fchoonzoon,’k zeg, wild my hier in vernoegen. Maakmy niet toornig, of ik zou my lichtlyk voegen.nbsp;Met uw party. Ga voort. Ik zal uw leidsman zyn.nbsp;Lubbert Lubberts.

Ach Lubbert Lubberts! ach onlydelyke pyn!

Heer van Hoogadel.

De hoed eerft in de hand, nu zonder veel te morren.

Myn heer is Edelman, gy niet; moet ik u porren? nbsp;nbsp;nbsp;;

Lubbert Lubberts.

’k Word raazend!

Heer VAN Hoogadel.' nbsp;nbsp;nbsp;A

Volg. Myn heer... nbsp;nbsp;nbsp;E

LubbertLubberts. nbsp;nbsp;nbsp;h

Myn heer.

Heer van Hoog adel, ziende dat zyn Schoonzoait D z''asaarigheid maakt hem na tt zeggen.

Vergeef my... Wat! Ik Lubbert Lubberts.

Vergeef my.

Heer van Hoogadel.'

’k Zeg u, volg. Die argwaan die ik had-LubbertLubberts,

Die argwaan die ik had.

Heer VAN Hoogadel.

k Had d’eer niet u, ó fpyt!

’k Had d’eer niet u te kennen. LubbertLubberts.

HeE'

-ocr page 31-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;29

Heer van Hoogadel»

Zult gy u nooit gewennen? Te leeven als ’t betaamt, Ik ben u Dienaar heer.

Nu, lullig!

Lubbert Lubbets.

Wild gydan, dat ik my 2.0 onteer,

En Dienaar werd van een, die my wil koekoek maaken ? Heer van Hoogadel.

Wat!

Hoveling.

’t Is genoeg, myn heer.

Heer VAN Hoogaoel.

Neen, neenj ’kwil dat die Maken Gaan als ’c behoord, dat hy zich tot zyn plicht gewen.nbsp;Voleind; Mynheer, geloof dat ik uw Dienaar ben.

Lubbert Lubberts.

Hat ik je Dienaar ben.

Hoveling,

Myn heer, ’k 2,al de uwcblyven,' Met al myn hart,- ik zal dit in ’t vergeetboek fchryven.nbsp;En denk nu reeds niet meer, aan ’t geen hier is gelchied.nbsp;Myn Heer, wat u belangd, ik voel, met fmarc ’t verdriet ,

iwf

Hat gy gehad hebt, enwenfeh datgy welmoogt vaaren.

HeervanHoogadel.

Ik blyf aan u verydicht.

Hoveling.

„ Zie zo, zo moet men ’t klaaren!

ld'

Hoveling binnen.

y. nbsp;nbsp;nbsp;HeervanHoogadel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4

Iben,

daar, my n Schoonzoon; zie, zo moet men met fee»

E^n Zaak poufeeren; zie zo moet men alles doen.

Vaar wcl, en weet, dat gy zyt in een huis getreeden, ^at u een ftyt zal zyn, dat nimmer heeft geleeden,nbsp;Noch lyden zal, dat y gelchied de minllehoon. ^

ZEVEN-

-ocr page 32-

30 DE GEADELDE BOER,

ZEVENDE TOONEEL.

O Lubbert Lubberts.

Bloed! gy woud het zo! ó Lubbert Lubbertfz zoon!

Gy woud, gy woud het zo. Het is wel uitgevallen! Zie u bericht, zo gy verdiende met zulk mallen.

*t Hangt hier alleenig aan, of ik haar Ouders kan Haar oogen openen, ¦’k Ben een behoude man,

Indienmy dit gelukt. Wel aan, om deeze vrinden Haar fchuld te toonen , zal men licht noch wel iets vinden.

Einde wn het eerfie Bedrjf.

Ja.

TWE^

-ocr page 33-

B L Y S P E L.

TWEEDE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL;

Fransyn Lammert,

IFr A N S y N.

K vrecfle wel te recht, dat gy niet zwygen koft,'

31

m*

Ja, ’k heb het wel gedogt, dat ’t van jou komen raoft,' Dat iy het 2.elve waard, die deeze zaak gingt zeggennbsp;Aan imand, die het voort tnyn meefteru it kwam leggen,'nbsp;Lammert,

Eranfyn,’k heb zeker maar een woord verhaald ,aan een. Die my hier uit zag gaan, ik dee het maar alleen,

Dtn dat hy zwygen zou.

F R A N s Y

Myn heer was wel beraaden. Voorwaar, dat hy u nam tot zulken Ambaffade.

Heer Hoveling gebruikt een heel voorzigtig man^ Lamme rt.

Wel op een ander tyd, ’k belooft Franfyntje, dan Zal ik doortrapter zyn, en daar op beter letten.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Fransyn.

j,a ’c Zal tyd zyn.

Lammert.

Laat ons dit ter zyde zetteii '

koor Franfyn.

Fransyn.

Wat wild gy, dat ik hooren zal? Lammert.

Keer eens jou aangezigt na my.

. Fransyn.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Wel wordt je mal?

zal dat zyn ?

LaMgt;!

-ocr page 34-

31 DE GEADELDE boer; Lammert,

Franfyn!

Frans YN.

Wel!

Lammert.

Kond gy 2.elf niet giffen

Wat ik je zeggen wil ? ’t zyn geen geheimeniffen.

Fr A N sy N.

Neen,

Lammert.

’k Heb je zeeker lief.

F R A N s y N.

In ernft!

Lammert.

Ja by fint feiten,

Geloof my, als ik zweer, myn hertje ryd op ftelten. Als ik je zie.

Fr ANsy N.

’k Ben bly.

Lammert.

Maar zeg Franfyn j wat doet Gy om zo fchoon te zyn ?

F R A N s y N.

Al ’t geene dat ik moet.

Al wat een ander doed.

Lammert.

Men hoeft geen fans te maaken By Zulke lekkre koft. Wie zou daar niet na haaken?nbsp;Franfyn! ’k heb jou zo lief! dat ik niet harden kan.nbsp;Wil jy myn vrouw zyn , ik werd daadelyk jou man.nbsp;Wy zullen Man, en Vrouw, dan alle beide weezcn.

F R A N S Y N.

Dan zou jy ook miffchien jaloers zyn, zou ik vreezen/ Gelyk myn Meefter.

Lammert.

Neen.

Fr aN

-ocr page 35-

B L Y'S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;33

F R. A N S y N.

Wat my belangd; ik baat Een acbterkoufig Man. ’k Wil èen, die in die ftaatnbsp;Zig aan,geen dingen kreund, een, dieinmynbedryven.nbsp;Alsof ik vryfter was, myn vryheid my laat blyven;

Een die van myne trouv/, en kuifchheid zich zo houd Verzekert, dat hy my, en zonder vrees aanfchoud,

By twintig mannen.

Lammert.

Goed! zo meen ik my te draagea.

F R A N s Y N,

Het is de zotfte zaak, die quot;k hoorde van myn dagen,

Een vrouw te plaagen, door zulk misvertrouwen; ’tis Heel vreemd met deezezaak, alle achterdocht is mis.nbsp;Niets wind men zo; ja’t brengt het kwaad ons in gedachten ,

En ’t zyn de Mannen vaak, die door die zotte klagten, En door al dat geweld, zich maaken ’t geen zy zyn.nbsp;Lammert,

’t Is wel! ’k beloof, jy^zult bevryd zyn van die pyn.

Ik geetje vryheid, tot al watje zult begeeren. Fransyn,

eo

Zie daar, zo moet men doen; zich geenfms ombrageeren. Zo werd men nimmermeer bedrogen, als een Mannbsp;t Aan ons difcretie ftcld, wy nemen zelve dannbsp;Geen meerder vryheid , dan ’t betaamt, ’t Is met dienbsp;zaaken,

^1 eens, als met die geen, die ons debeurs op maaken; En zeggen neem maar, wy gebruiken ’t dan meemaat.nbsp;En met difcretie, daar die zaak heel anders gaat,

'.eoi

Met die beknibbelaar^, die zoeken wy te fcheeren ^ an alle kanten, om die parten af te leeren.

P nbsp;nbsp;nbsp;Lammert.

uoed! lic 2^1 lyn als die baar beurzen open doeni

Laat ons maar trouwen.

FransyN.

Goed.

C nbsp;nbsp;nbsp;Lam-

-ocr page 36-

3 DE GEADELDE BOER, Lammert.

Franfyn j mogt ik een xoen? F R A N S Y N.

Stil! ilil! ’k hou niet van boert.

Lammert.

Zoud gy zo van my fcheiden ? Neen, eerft een zoen op trouw, Wy zullen met onsnbsp;beiden

Haa/l trouwen.

Fr an s Y N.

Los!

Lammert.

Franfyn, hoe ben jy ook zokwaat? Wift jy hoe leelyk dat het weigeren je ftaat;

Schaam jy Je nieti zo fchoon, zo fray ,zoiietbefneden Te zyn, en tegens recht, en tegens alle redennbsp;Geenzins te willen, dat men vrindfchap jou betoont ?nbsp;Fransyn.

Ik fla jou op de bek.

Lammert.

Is dat myn min beloont!

O wreede! ontaarde! foey! ó my ! wat vuiligheden! Wat is zy bits?

Fransyn.

Jy bent te los in al je reden.

Lammer t.

Wat zoud ’t jou fchaaden, had jy ’t my nu laaten doen.

Fransyn.

Neem jy noch wat gedult.

Lammert.

Franfyn, ’k bid maar een zoen. Maar een klein zoentje, ’t zal hierna tot afllagftrekken.nbsp;Als jy en ik te faam ons huwelyk voltrekken.

Fransyn,

V;

Ikbenje Dicnaares.

L A ,M M E r r.

Franfyn zo Itaande voet,

Ten

-ocr page 37-

B L y S P E L.

Ten minften één.

F R A N s y N.

Neen, denk, dat gy vertrekken moet, Men zou, en lichtelyk, op ’t mat ons konnen komen.nbsp;Ga, zeg jou Heer, dat ik zyn brief'heb aangenomen.nbsp;Dat ik zal zorgen, dat ze in goede handen raakt.

Adieu. Ik bid je, dat jy ’c hier niet langer maakt. Lammert.

Franfyn, al ga ik weg,myn hart blyft hier, waarachtig! Adieu dan fchocnheid, ftraf, en vry wat ezelachtig.nbsp;Fransy N.

Ik moet bekennen, jy zyt heel galant, het woord Luid wonder amoureux. Maar ga je noch niet voort?nbsp;Lammert.

Ik moet, maar kan niet gaan, zo houden my jou lonken. Adieu dan Kcifteen, Rots dt diamant geklonken ,

En wat noch harder is.

Frans yïj.

Nu breng ik aan MevrouW Dees briaf.maar beft is ft,datikmy terzydehou ,

Tot zy alleenig is. Ik zie haar herwaarts trecden.

Met haare Man.

TWEEDE TOONEEL.

Hoveling, Lobbert Lubberts, Izabel, Fransyn.

N Lobbert Lubberts.

Een, neen. Ik lach met al die reden, Geenuns; neen,- men bedriegt my noch zo hcht’lyknbsp;niet.

1 k weet tc zecker, dat die zaak Zo is gefchièr.

’k Heb beter oogen, als men meent, ’k ben door jou ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;grillen

Van flus geenfins verblind, diesis t maar tyd verfpil-len.

Ca nbsp;nbsp;nbsp;Hors-

-ocr page 38-

DE GEADELDE BOER; Hoveling, uH zpi huis komende.

Daar is ïy. Maar de Man is by haar.

Lubbert Lubberts.

’k Zie en merk ,

Door al je fratsen heen, de gront van heele werk, De waarheid van her geen men my van jou kwamnbsp;zeggen.

Ik zag door ’t veinzen heen, hoe hier de zaaken leggen. De weinig achting, die jy hebt voor d’echte band.

Die ons te fatnen bind. Watbittre fmaat ! wat fchand!

Ixahel nygt tegen Hoveling. Ja wel ! laat Haan 1 laat flaan dit nygen en dit ftuipen ,nbsp;’k Spreek van die eerbied niet. Ik zou myn bloed welnbsp;zuipen,

Kunjy niet anders doen, dan met my fpotten.

IZABEL.

Hoe!

Ik met u fpotten! ik! wel boe komt dit nu toe?

Lubbert Lubbert s.

Ik ken jou hart, en weet... al weer, al weer my kwellen ? Wild my niet langer hier meer voor jou zot zo ftellen.nbsp;Ik weet wel, dat jy om jou Adelyk geflacht,

My vry veel lager, cn veel minder, dan jou achr.

En d’achting, en ’t refpea; daar jy my van hoort fpree-ken.

Raakt myn perfoon niet, dat zag ik je lang verbreeken. ik wil maar fpreeken van het geen jy fchuldig zytnbsp;Aan ’t huwclyk, ’t welk ons vereenigd heeft. .. ó fpyt!nbsp;Jy hoeft de fchouders zo niet fchamper op te haaien!

Ik fpreek geen zotterny. Zo van zyn plicht te dwaaien ! IZABEL.^

Wie haald de fchouders op ?

Lubbert Lubberts.

Ja wel! ik zie het klaar.

Ik zeg het nu noch eens, wel ernftig , en ’t is waar, d’ Echt is een knoop , aan welk men moet alle achtingnbsp;geeverii

En

-ocr page 39-

B L Y S P E L, nbsp;nbsp;nbsp;57

En ’c is zeer kwaad gedaan, zo in die Haat te leeven Gelyk gy doet, ja, jaj, ’t is kwaad van jou gedaan.

En jy kond my hier op ,gcenfints ten antwoord ftaan. Niet zeggen, als my wat grimaffen zo te maaken.

En ’t hooft te fchudden.

Iz A B E L.

Ik! ik weet niet van wat zaaken Gy fpreekt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

Lubbert Lubberts.

, ; nbsp;nbsp;nbsp;Ik weet hetirwei. Ik weet hoe jy my acht.

Ten minften ben ik van een eerelyk geflacht,

Ben ik geen Adel. ’t Huis der Lubberts durf ik zeggen,. , Hoveling.

Van achter Izahel zonder van Luhhert gezien te voerden. Een woordje!

Lubbert Lubberts.

He!

Iz A B E L.

Ikzwyg.

Lubbert Lubberts.

Is dat te wederleggen ?

Zie wie daar om je zwiert.

IZABEL.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;Wel nu! is dat tnyn fchuld ?

Wat wild gy dat ik doe}

Lubbert Lubberts.

Ik wil, dat jy doen zult

Het geen een vrouw doet, die geen ander wil beliaagcn Dan hare Man; zo wil ik, dat jy jou zult draagen.

Wat jy ook zeggen moogt, de minnaars henglen niet ,, ^an ^aar zy weeten, dat men haar graag hoort, en zief.nbsp;I^sar’s zekre zachtheid, die dat volkje hoop kan gec-

Een zachtheid, die haar lokt, en na zich trekt, zo even, Gelyk de honing, of fyroop de vliegen doet;

En kuifche vrouwen, van een eerelyk gemoed,

Die hebben zeden, die dat volk van haar verdryven.

C 3 nbsp;nbsp;nbsp;lïAquot;

-ocr page 40-

DE GEADELDE BOER,

J 2( A 3 £

Ik haar verdryven! en waarom! neen. ’k laat dat blyveo, ’t Is my geen fchande, dat jk ymants oog geval.

Neen, dat verheugd my.

LobbertLubdkrts.

Wel! maar op wat wyze zal Een Man 2.ich dragen, wyl zyn vrouw die minneryjennbsp;Duld.?

IZA B E L.

Als een eerlyk man. Hy mtgt;et zich zelf verblyjen , Dat hy zyn vrouw van elk zo hoog geacht ziet.nbsp;Lubbert LubberTs.

Braaf,

Dat ’s wonder net bedacht. Ja toch. Ik blyfje flaaf.

Dat is myn meening niet, wat raad jy my tnoogt gee-ven,

Neen, neen, de Lubberts zyn geenfins gewoon te keven

Na zuJken moden,

Izabël.

Ha! ik zeg u dat in ’t kort De Lubberts zullen zien, dat dit de mode word.

Weet zo veel my. betreft, ik durf recht uit verklaaren. Dat ik de waereld noch niet meen te laaten vaaren jnbsp;En my al levendig, gelyk als in een grafnbsp;Te fluiten, by een man.’ ’k verdiende noit die ftraf.nbsp;Wel hoe! om dat een Man befluit, met ons te trouwen,

Mpetdaarom alles ook, gelyk , met ons ophouwen? En moeten wy daarom, met alle menfchen voortnbsp;Gemeenzaamheid, en al het geen de ziel bekoort,

¦ Gelyk afïnyden ? *t is een wondere methode,

Ja k is een cir^n.ny na d'aldernieuwfte mode.

Van die heer Mans, en ’k vindze wonder wel beleid, Te willen, dat een Vrouw, en voor vermaaldykheid ,nbsp;En divertiffement zal dood zyn j en maar kevennbsp;VoQr baare Man, ik- zal my daar toe- niet begeeven. -

Ik

-ocr page 41-

B L Y S P E L.

Ik lach daar meedejik zoek zo jong myn dood noch niet.

Lubbert Lubberts.

Voldoe jy zo de trouw, in ’c openbaar gefchied ?

Die trouw , die jy my gaaft ?

IZABEL.

Ik gaf z’ u niet van herten. Geenfms j zy wierd tny af gedwongen , ’k deed metnbsp;fmerten.

Hebt gy voor ’t huwlyk myn toeftemming tny gevraagt ? En wanneer vroegt gy my, of gy tny had behaagt.^

Gy hebt alleentg met myn Ouders u beraaden.

Zy zyn ’t die eigentlyk met u in ’t huw’lyk traaden.

’t Is daarom recht, dat gy aan haar uw klachte doet, Van al het geen, dat u in deeze ftaatontmoet.

Wat my belangt, die noit u heb myn woord gegeeven , Die nimmer heb verklaard , met u te willen leeven.

Die u genomen heb, en zonder dat hier in Ik kon te raade gaan met myne vryje zin.

Ik acht my niet verplicht, om al myn leeven dagen.

Als een Slavin, my na uw wil te moeten draigen.

’k Wil my ook dienen van ’t vermaak, ’t welk myne jeugd

My nu noch aanbied; ja, ja toch ik wil met vreugd De zoete vryheid, die my noch van myne jaarennbsp;Vergond werd, wyl ik kan, gebruiken. Ik zou gaarennbsp;De waereFd noch wat zien, ’t pleizier genieten, vannbsp;My noch veel zoetigheên, en wat verheugen kannbsp;Te hooren zeggen. Wilt u zelfs dan daar na voegenfnbsp;Bereid u tot die ftraf, noch moogt gy u vernoegen jnbsp;Bedank den Hemel, dat ik niet bekwaam en bennbsp;Tot iets dat erger is; roy daar niet toe gewen.

Lubbert Lubberts.

^ j ! meend gy het zo !¦ dat is heel net gevonden!

Gy zytdoor d’echte trouw my eeuwiglyk verbonden.

Ik ben jou man, en zeg, dat ik dat niet verftaa,

IZBAEL.

ben uw vrouw, cn zeg dat ik ’t zo wil, ó ja.

C 4 nbsp;nbsp;nbsp;Lub*

-ocr page 42-

40

DE GEADELDE BOER;

Lubbert Lubberts,

Ik had wel luft, om zo haar trony toe te ftellen J Dat niemand haar hier na met fpookjes meer zou kwel.nbsp;len,

Dat die ftrooijonkertjes, in plaats van haar te zien, Haar zoude fchuwen, en als voor de nikker vliên.

Ach Lubbert Lubbertze! ga , ga, wilt maar vertrekken^ Want ik zou myn geduld niet langer konnen rekken,

DERDE TOONEEL.

IZABEt,,FRANSYN.

MFr A NS YN.

Evrouw, met ongeduld verwachte ik, dat hy ging ' Om deeze brief, die ik van' goeder hand ontfing,

Aan jou te leveren.

IZABEL.

Laat ons die eens doorleezen.

F a A N S Y N.

Den inhoud, na ik merk, moet niet onaang’naam wee^en. Holla Mevrouw! gy leeft byna heel overluid.

IZABEL.

Ach ! ach Franfyn ! wat drukt die brief zich aardig uitl Wat aangenaaroe zwier, wat Zoete aanvalligheden,.nbsp;Betoonen die van ’t hof, alom in haare reden ?

Wat deftigheid verzelt haar daaden, en hoe veel Verfcheelt een Hoveling van andren in dit deel

Fr A N SY N.

’k Gis dat de Lubberden u niet heel zeer behaagen,

Na dat gezigt, niet waar ?

Izabet.,

Franfyn! wat moogt gy yraagen} Maar hoe tny Hoveling behaagt, denk echter niet,nbsp;Pat’tufTchen'hem en my iets tegen de eer gefchied.

Ik ben van kindsbeen af gewoon galant te lecven.

’kWeeC

-ocr page 43-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;41

'k Weet wel, ’k heb aan myn Man myn hand en trouw gegeeven,

ik zal die onbevlekt ook houden; maar die trouw Verplicht my niet, dat ik geen ander fpreeken zouw«

’k Bemin welleventheid, ’k hoor gaarne difcoureeren Van ’t geen aan ’t hof paffeert. Ik moet my diverteerennbsp;Door zoet gezelfchap, of ik wierd melankolyk,

By zulk een man; Franfyn, ’k beken, hy is heel ryk; Maar dat is ’t alles. Kan ik zo myn tyd paflèeren!nbsp;Neen, ik zoek menfehen daar ik noch wat van kan leereh.nbsp;Doch zo heer Hoveling ’t fatzoen te buiten gaatnbsp;Myn eer belaagen durft, ’k verzeker hem myn haat.

’k Beken het fchynt heel vreemd , dat ik hem liil hoor Dat ik my zelve van zo veelderleye ftreeken (fpreeken,nbsp;Hier toe bedien; maar was myn man zo wonder niet,nbsp;Franfyn, ’t was alles in zyn byzyn zelf gefchied.

Maar gy kendhemzo wel als ik, hy zou voort klaagen, Dat ik myn trouw fchond, hy zou hem ten huis uitjaagen.nbsp;Blyf hier. Ik ga, en fchryf hem antwoord,

Fr AN s Y N,

Na ik vat,

Is ’c heel onnoodig haar te bidden, dat zy dat

Wat vrindlyk doet. Maar daar zie ik hem zelve komen.

VIERDE TOONEEL,

Hoveling, Fransyn, Lammert.

VFr ANSY N.

Oorwaar myn heer, jy hebt een gaauwc bóo genoo* ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoveling.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(men,

^ dorft geen van myn volk hier zenden, maar ik moet Yergelden al de dienft, die’k weet dat gy my doed,

r ranfyntje.

Fransyn.

^ Wat myn heer! wil daar niet eens van fpreeken. Dat s niet noodzaakelyk,’: zal nok aan myontbreeken.

C J

-ocr page 44-

3 DE GEADELDE BOER,

Ei fpaar die moeite maar, 'k ben rotje dienft myn heer. Om dat jy ’c waardig zyt, ó ja; ik achtjc zeer.nbsp;Hoveling.

’t Ben u verplicht.

Lamme r t.

Dewyi wy famen Zullen trouwen, Geef my dat geld, ik zal ’t zo lang by ’t myne houwen.nbsp;Fransyn.

Ik zaJ dit al zo wel bewaaren, als de zoen.

’k Bedankje zéér, jy hoeft die moeite niet te doen. Hoveling.

Maar zeg, hebtgy myn briefaan uw Mevrouw gegeeven ? Fransyn

Zy fchryft u antwoord,ofmiflehien is ’t al gefchreeven. Hoveling.

Maar is ’c niet mogelyk dat ik haar fpreeken kan ?

Fransyn.

Ja, kom met my, ik zal dit maaken.

Hoveling.

Ifler dan

Geen zwaarigheid ? en zou hy dit wel approbeeren ? Fransyn. ¦

Vrees niet, haar man is uit, en zal zo ras niet keeren. Ook is hy' ’t niet, daar wy het meeft voor zyu begaan.nbsp;Het zyn haar Ouders; en zo lang wy die ontgaan,

. Is niet te vreezen.

Hoveling.

’k Geef my over in uw handen. Lammert.

O bloemer herten! ik begin te watertanden.

Bloed! Welk een aardig wyf zal ik daar krygen ! zy Is zelfde droes te gaauw. Ja wel ik ben zo bly 1

V Y F-

-ocr page 45-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;43

VYFDE TOONEEL.

i

Lubbert Lubberts, Lammert.

D nbsp;nbsp;nbsp;Lubbert Lubberts.

Aar is myn man van flus. Gut! kon ik hem beprceken, Dat hy de Vader, en de Moeder mee wou fpreeken.nbsp;Dat hy getuignis gaf van ’t geene, ’c welk zy nie:nbsp;Gelooven wiilen, dar hier in myn huis geichied.nbsp;Lammert.

Wel ben je daar myn heer de langtong, met je (nappen ; Die ik zo icherp verbood, dat hy ’t geen mentch zou klap gt;nbsp;pen;

Die ’t my zo heeft belooft? foey benje zulk een man. Zo grootcn kaakert, die geen dingen zwygen kan,

Die weer zegt, dat ik jou in her lecieet vertrouwde.

Lubbert Lubberts.

Ik!

Lammert.

Ja jy hebt al, dat ik jou heb %'oorgehoudcn,

De Man weerom vertelt, en jy zyt d’oorzaak ook.

Dat in dit huis een groot alarm is, en gelpook.

'k Ben bly te weeten, dat je tong niet is verlooren.

Dit leert my, dat jy noit iets meer van my zult hooren. Lubbert Lubberts.

Hoor vriendfehap.

Lammert.

Had jy niet gaan fnappen, ik had jou Gulhartig weer verhaald, al ’t geene dat hier nounbsp;Zo daadlyk is gefchied; maar om je firaf te g:even,

Jy Zult niets weeten, van’t geen dat hier werd bedreevcri.

Lubbert Lubberts.

Hq?! wat gefchiet’er ?

Lammert.

Niet, niet. Zie dat komt altyd

Vati

-ocr page 46-

44- DE GEADELDE BOER;

Van fnappen, nu ben jy die heele nieuwtje kwyt.

Jy Zult niet fnuiven, niet het alderminfte weeten,

Lu BEERT Lubbert s.

Maar hoor!

Lammert.

Geenfins!

Lubbert Lubbert s.

Een woord. Ik hebt noch niet vergeeten .. i Lammert.

Neen, neen, jy trekt my noch die kies zo licht niet vrind.

Lubbert Lubberts.

Dat zoek ik niet.

Lammert.

Wat zot! ik wed dat jy ’t niet vind. Lubbert Lubberts.

Het is iets anders, hoor.

Lammert.

Neen,neen3jy zult niet trekken.-Geenfins, Jy woud wel, dat ik jou nu ging ontdekken, Dat rnyn heer Hoveling geld aan Franfyn gaf, ennbsp;Dat zy hem by Mevrouw ging brengen, maar ik bennbsp;Zo zot niet.

LubbertLubberts.

’k Bid ,..

Lammert.

Neen, neen.

Lubbert Lubberts.

Ik zal aan jo u vereeren..; Lammert,

Poep hille!

ZESDETOONEEL.

Lubbert LuBBERys alken.

I,

. K kan met die onnoofle myn begceren Nu niet voldoen j maar ’t nieuws , dat hem ontvloogen is.nbsp;Zal echter ’t zelve noch uitwerken. Ja gewis.

In

-ocr page 47-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;45

Indien de vryer noch tot mynent is, ’k durfhoopen, Dat ik daar door ’t geiigt nu van haar Ouders oopen;nbsp;Dat ik daar door geheel haar overtuigen zalnbsp;Van d’onbefchaatntheid van haar Dochter; dit gevalnbsp;Geeft my nu heel gelyk. Maar, hier loopt my weernbsp;tegen,

Dat ik alleen ben, ik fta hier weer heel verleegen.

Wat zal ik doen, om nu van diegelegentheid My wel te dienen? Dit diend wyflyk overleid.

Ga ik in huis, zo zal die kwant zien weg te raaken;

En wat ik ook mogt zien, hoe bont dat zy hctmaaken. Men zal my op myn eed geenfins gelooven, lightnbsp;Wel zeggen, dat ik droom, en t’onrecht haar beticht.nbsp;Zo ik van d’andre kant, haar Ouders hier doe koomen.nbsp;Voor ik verfta, of hy zyn affcheid heeft genomen.

Dat zou het zelfde zyn, en ’k zou my dan al weer Op nieuws geftort zien inde ramp van flus. Wel heer!nbsp;ZfOU ’t my niet mooglyk zyn, te konnen ondervinden,nbsp;Of hy in huis noch is. Och waaren hier haar vrinden!

O my! nu, nu kan ik niet langer twyfl’len: ’k hoor Hem ipreeken,och! ’t gaat vaft! ó my! ik zie hem doornbsp;De reeten van de deur! ’t geval geeft in myn handen,nbsp;Nu een gelegentheid, waar door ik van haar fchandennbsp;Haar overtuigen kan; en om de gantfche zaaknbsp;Gelyk nu af te doen, vergond zy my ’t vermaak,

Dat ter beftetndc tyd, de rechters ook verfchynen,

Die ’k hier toe noodig had. ’k Zie ’t eind van al myn pynen.

ZEVENDE TOONEEL.

Heer, en Mevrouw van Hoogadel, Lubbert Lubberts.

El


nu.


Lubbert Lubberts. jy woud flus niet gelooven.


’t geen ik u


r nbsp;nbsp;nbsp;j jy VvO»UU liU5 lllCtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“

Verhaalde, uw Dochter kreeg toen noch gelyk; maar nu.

Nu


-ocr page 48-

6^ DE GEADELDE BOER;

Nu heb ik ’r in myn hand, om u te doen aanfchouwen Hoe zy my handeld, hoe zy heeft haar trouw gehouwen.

En, dank den Hemel! nu is myne fchand zo klaar.

Dat jy niet twyfi’len kondj het blykt nu openbaar.

Heer van Hoogarel.

Myn Schoonzoon, hoe! zy t gy dan noch in die gedachten ?

Lubbert Lubbert*.

Ja toch, en noit had ik meer recht, wil maar wat wachten. Mevrouw van Hoogadel.

Komt gy ons hooft alweer warm maken-Lubbert Lubberts.

Ja Mevrouw;

Aan ’t myne doet men noch vry erger. Ö die trouw...

Heer van Hoogadel.

Wel houd gy dan noit op, zo moejelyk te weezen ?

Lubbert Lubberts.

O neen. Maar ik hou op, voor jool,gelyk doordeezen Ccfchicd is, oir of oit, na dit bewys te gaan.

Mevrouw van Hoogadel.

Wild gy u noit van die uitfpoorigheên ontilaan?

Lubbert Lubberts.

O neen Mevrouw; maar ’k zou wel willen, kon hcC lukken,

My van een vrouw ontilaan,die door haarquadeHukken My zo onteeren durft.

Mevrouw van Hoogadel.

Wel hoe! Myn Schoonzoon leer

Doch Ipreeken...

Heer van Hoogadel,

Wacht u ons te raaken aan onze eer. Zoek ardre woorden, die min haatlyk zyn.

Lubbert Lubberts.

De zaaken

Zyn noch meerhaatlyk , als de woorden die wy maa-ken.

Ja toch.,.

Me-

-ocr page 49-

47

B L Y S P È L.

Mevrouw van Hoog-a del.

Denk dat gy eenJufFrouw hebt getrouwt.

Lubbert Lubberts.

Ja ik bedenk ’t genoeg, en z.al het zonder fout,

Zo lang ik ademfchep, meer dan te veel bedenken.

Heer van Hoogadel.

Zo gy ’t gedenkt, wild dan haar achtbaarheid niet krenken. En tracht met meer refpeft van haar te fpreeken.nbsp;Lubbert Lubberts.

Maar,

Waarom neemt zy haar plicht niet van gelyken waar? En waarom tracht zy haar niet, als 't betaamt, tenbsp;draagen ?

Hoe! mag zy alles vry deen, na haar wel behaagen, Met my zo handelen als ’t haar gevalt, Mevrouw,

Om dat ze een Juffrouw is, en zonder dat ik zou Eens moogen kikken ?

Heer van Hoogadel.

Wel! wat hebt gy doch te zeggen Hebt gy u deeze dag niet hooren wederleggen ?

En hebt gy niet verftaan, dat zy ons heeft verklaard Dat zy de Man niet kend, daar van gy klagtig waard ?

Lubbert Lubberts,

Ja, maar wat zeg jy, zo ik jou kan daadlyk roonen, Dat hy nu by haar is, kund gy dat ook verichoonen ?

Mevrouw van Hoogadel.

Hoe! by haar?

Lubbert Lubbert?.

Ja, by haar, en in myn eigen huis. Heer van Hoogadbl.

Hw eigen huis?

Lubbert Lubberts,

. _ nbsp;nbsp;nbsp;Ja toch. ’t Gaatvaft, zy is niet pluis,

Hy is in ’t voorhuis.

Mevrouw VAN Hoogadel,

- nbsp;nbsp;nbsp;Wel, kont gy ons dat ontdekken,

*vy zullan tegens haar, u zelf tot hulp verftrekken.

Heer

-ocr page 50-

48 DE GEADELDE BOER,

Heer van Hoogadel,

Ja toch , d’eer van ons huis is ons veel meerder waard, Dan alles, dies 7,0 gy die duiftre zaak verklaard ,

Zo gy die toonen kond, wy zullen haar verzaaken Ons bloed tezyn; en hoe gy’cook met baar moogc maa*nbsp;ken,

Ons niet bekreunen.

Lubbert Lubberts.

Gy hebt maar te volgen, Mevrouw van Hoogadel.

Ziet,

Dat gy u niet bedriegt,

HeervanHoogadel.

Maar doe dan weder niet

Gclyk terftond.

Lubbert Lubber ts.

Myn heer, jy hebt maar toe te kyken, Zie daar; lieg ik het nou ? hoe kan het klaarder blyken?nbsp;Zie nu, hoe dat ik werd verraaden, en verkocht!

ACHTSTE TOONEEL.

IzABEL, Hoveling, Fransyn,Heer EN Mevrouw van Hoogadel,nbsp;Lubbert Lubbert*.

VIzabel.

Aar wel, ’k vrees dat men ons in'’t end verraflën mogt. Ik heb mefures, daar ’k my na moet reguleeren.nbsp;Hovëli n g.

Mevrouw, ik bid, dat gy mydan wild confenteeren, Dat ik u deeze nacht nog eens mag fpreeken.

Iz A BEL.

’k Zal

Doen, wat my mooglyk is.

Lvbüamp;rt Lubberts.

Draag toch wel zorg voor al,

Dat

-ocr page 51-

B L Y S P E L; nbsp;nbsp;nbsp;49

Dat zy ons niet en zien ^ laat ons op 't ftilfte trachten Vafi achtren toe te treên, daar zal ze ons niet verwachten.nbsp;F R A N s y N.

Ochl och Mevrouw! het is nu t’eenemaal gedaan!

Zie daar jou Vader, met jou Man, en Moeder ftaan. Hoveling.

O Hemel 1

IZA DEL.

Houd u ftil, alsof wy haar niet Zagen,

En laat my maar begaan j ik zal wel zorge draagen.

Hoe! en gy durft dan noch zo ftout zyn na het geen Flus voorgevallen is? verborgt gy dan voorheennbsp;Zo uw gevoelen? my wierd daadyk opgeftreeden.

Dat gy my liefde droeg, dat uw vermeetelheden Zo ver zelf gingen, dat uw voorneem was, om mynbsp;Te willen fpreeken van uw zotte minnery;

’k Betoon myn fpyt,en ik verklaar myn zelfs voor d’ooren Van heel de waereld , daar het ook myn Ouders hooren,nbsp;Gy loochcnd het zeer fterk, en durft verklaaren, datnbsp;Gy geen gedachten, om my t’offenleeren had.

En op die dag, durft gy my noch vihtesgceven,

Gy neemd de ftoutheid, door een wulpze drift gedreeven, My noch te zeggen, dat gy my van harteil mindjnbsp;En honden fpreukjes meer, op dat ik zo verblindnbsp;U weer antwoorden zou op uwe zotternyen.

Of ik een vrouw was, op die wyzeie verleyen!

Een die de trouw, zo duur aan haare Man belooft,

Zou konnen fcbenden, en zich zien van eer berooft, Verlaatende de deugd, waar in ik onderweezennbsp;Wierd van myn Ouderen, Gy moge met reden vreezen,nbsp;Zo dit myn Vader v/ift, hy zou wel maaken datnbsp;Gy noit hier na meer luft tor zulk een aanflag had.

Maar wyl eerbre vrouw niet zoekt gerucht tc _ maaken,

Zal ik hem, noch geen raenfch oit fpreeken van die zaaken.

Xk

-ocr page 52-

50 DE GEADELDE BOER,

Ik wil betoonen, dat fchoon ik tnaar ben een vrouw j Ik tïioeds genoeg heb , om al die, die myne trouwnbsp;Belaagen, baare ftraf door myne hand te geeven,

De daad, die gy zo ftout hebt tcgens my bedreeven Is Ichandelyk, geenfihs die van een Edelman.

En ’k handel u ook niet als Edel, maar verban...

Zj! neemt een flak , en (laat haar Man in plaats van Ho-veling, dia zich van tujflen haar heide weg maakt.

Hoveling.

O roy ! ó my! ó my! ik ben fchier dood gcüaagen, LbBBËRT Lubberts.nbsp;o Lubbert Lubberts.

Fransyn.

Sla, fla; dat men hem moet draagen. Ixabël.

Leid u noch iets op’t hart, myn antwoord is gereed. Fransyn,

Ziet op een ander tyd waar jy je min hefteed.

Izabel.

Pch Vader! zytgy daar?

Heer van Hoogadel.

Ja kind, en’k zie met vreugden. Dat gy in wysheid, moed, en in verheeve deugden,

U van Hoogadel toonde een recht, een waare Ipruit. Kom nader, dat ik u myn groote blydfchap uit.

Kom, dat ik u omhels.

Mevrouw van Hoogadel.

Laat my doch myn verlangen Nu ook volbrengen, in myn armen haar ontfangen.nbsp;Acli! ach! ik fchrei van vreugd ¦ ik ken, ik ken mynnbsp;bloed.

Ja toch myn Dochter, aan de dingen die gy doet.

Heer van Hoogadkl.

Myn Schoonzoon, hoe inoetgy van vreugd zyn opge-toogen!

Wat is dit toeval zoet, enaang’naam voor uw oogen! .’k Beken het j gy had ftof, om u te ontfteUen,' doch

Uw

-ocr page 53-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;5i

Uw voorige achtetdocht verdwynt getyk, en noch Op d’aangenaarofte wys, die gy zoud konnen wen*nbsp;fchen.

Mevrouw van Hoog-adel.

Gy moet u (chatten de vernoegft van alle menfchen.

Ja toch myn Schoon-zoon, ’k fla daar ook geentwyffel aan.

Fransvn,

Voorzeker. Dat ’s een vrouw! wie zag haar weder* ga*

Gelukkig zynze, die met zulke Juffers trouwen,

Gy kond haar deugden lioit genoeg in waarde houwen. Ja kuft vry nederig d’aard daar zy over gaat.

Lubbert Lubberts.

Verraderes!

He Er van Hoogadel,

Wat ’s dit myn Schoonzoon ? waarom ftaat Gy zo verfteld ? waarom zien wy u uwe plichtennbsp;Niet by iiw huisvrouw'zo gelyk ’t behoort verrichten?nbsp;Waaróm bedankt gy haar niet voor de gonftdie zynbsp;Voor u getoont beeft;? wat is dit? hoe komt dat by?nbsp;Izaeel.

Neen, rSeén, myn Vader; dat ’s onnodig, ’k ben tjt vredéii,

Tot die dankzegging heeft by niet de minfte reeden, Schoon,hy dat zag, Al’t geen ik daadlyk heb gedaan,nbsp;Deed ik om volgens plicht myn eere voor te ftaan.

Heer van Hoogadel.

Waar heen myn Dochter ?

Izabel.

’k Ga myn Vader, om te myden. Dat ’k niét verplicht ben, zyn dankzeggingen te lyden.nbsp;Fransvn.

Zy heeft gelyk mynheer, dat zy vergramd, het is Een vrouw wel waardig aangebeden, ja gewis.

Jy handeld haar geedfins gelyk’c behoord.

Da nbsp;nbsp;nbsp;Lüï»

-ocr page 54-

DE GEADELDE boer; Lubbert Lubberts,

Ontrouwe l

Karonje! hoe kan ik dit langer zo aanJchouweni Heer VAN Hoogabel.

’t L een herdenking, een klein overblyfl'el van ’tGeen flus gebeurde. Draag u nu, gelyk een Maninbsp;’t Zal overgaan, met haar zo wat te Carelïeeren..

Vaar wel myn Schoonzoon, gy hebt ’t geen gy kond bcgeeren

Gy ziet u nu in ftaat, om noit na deeze tyd U weer t’ontruften; ga, en zorg met alle vlyt,

Dat gy weer tuffchen u de vreden maakt, wild trachtten.

Door uw onfchuldiging, haar weder te verzachten.

Ga, excufeert by haar uw groote drift.

Mevrouw van Hoogadel.

Gy moet

Zeer wel bedenken, dat ze is deugdzaam opgevoed,

Een jonge Juffer die niet was gewoon te hooren Dat ymand hnar verdenkt of ’t minfte dorft verftooren,nbsp;Ik ben verheugd nu ik het einde zie van alnbsp;Uw twiften, en de vreugd die gy door dit geval.

En door haar wys beleid, voor u nu ziet bereiden. .Vaar wel myn Schoonzoon, ’k ben genootzaakt om tenbsp;fcheiden.

Lubbert Lubberts.

’k Zeg niet een woord, want ik zou met myn fpreeken doch

Niet konnen winnen. Wat afgryffelyk bedrog!

O Lubbert Lubbertzel Ja ik fta zelf verwonderd.

Zo of ik ’c hoorde dat het binnen Keulen donderd ,

Als ik myn leed bedenk, en het doortrapt beleid Van die Karonje; van myn wyf, die liftigheid.

Om my fteeds ongelyk, en haar gelyk te geeven.

Zal ik ahyd met haar in zulk een iland dan keven ?

Zal dan de fchyn altyd zich wenden tegens my?

En zal ik nimmer, wat zy doed, en wat ik ly,

Zo

-ocr page 55- -ocr page 56-

54 DE GEADELDE BOER,

DERDE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL.

Hovemiïg, Lammert.

D nbsp;nbsp;nbsp;Hoveling.

E tyd verloopt, bet is nu reeds al middernacht. Vrees, dat ik al te lang heb met myn komft gewacht.nbsp;Het is hel donker. Ik xie niet waar ik moet treeden.nbsp;Hou Lammert!

Lamme rt,

Hei myn Heer! daar had ik haalt gegleeden.

Het is zo glat.

Hoveling.

Is ’t hier? ’k ben noch niet wel bekend In deze nieuwe buurt.

Lammert.

Ja hier, of hier omtrent.

Wel dat ’s een zotte nacht. Dunkt jou dat ook niet jonker?

. Men kan niet zien. Zy is gelyk een hel zo donker.

Ho VEL I N G.

Voorzeker Lammert, zy heeft ong’lyk; maar indie»

Zy door haar duifterheid belet, dat wy niet zien.

Zo maakt zy ook, dat ons geen andre zien.

Lammert.

Waarachtig,

Dat heb jy recht myn Heer, wel dat bewys is krachtig, Neen, zy heeft groot gelyk. maar jy bent geftudeert,nbsp;Myn heer. Ik bid je, dat jy my nu ook eens leerd.nbsp;Waarom dat het des nachts geen dag is.

Hoveling.

Dat zyn zaaken

Van groot belang, daar elk zo licht niet uit kan raaken.

Gy

-ocr page 57-

B L Y S P E L.

Gy lyt nieuwsgierig.

Lammert.

Ja, zo ik geleerd was, ’k zou Aan dingen denken, daar men noit aan dagr. Maar nounbsp;Is ’t niet de moeite waard.

Hoveling.

Gy zyt die ftudie waardig; Uw geeft dunkt my fubtil, doordringend, en heel vaardig.nbsp;Lammert.

Dat ’s waar, myn Heer, ik kan verklaaren het Latyn, Al heb ik ’t noit geleerd...

Hoveling.

Zo dat gy gaauw moet zyn. Lammert.

Noch onlangs ziende voor een groote poort gefchreeven, Collegium; docht my, die wou te kennen geeven,nbsp;Colleü.

Hoveling.

Treffelyk, gy kond dan leexen.

Lammert.

Ja,

Gedrukte letters, als ik lang daar over fta.

Maar noit, wat moeite ik deê,konikgefchreevenkeren. Hoveling.

Gy kond heel aardig, en heel wyflyk difcoureeren... Maar ftil, hier is het huis. Ik zie het teelten, datnbsp;Franfyn, als 't lukken zou, aan my verfprooken had.nbsp;Lammert,

Die meid is geld waard, en ’k bemin haar ook van herten.

Hoveling.

quot;k Nam u ook meê, om dat gy van uw pyn, en fencr-ten,

Haar onderhouden zoud.

Lammert.

Myn Heer, ik ben;..

D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ho*

-ocr page 58-

S6 DE GEADELDE boer; Hoveling.

Zoet, zoet]

fk hoor gewach, en zie wie dat de deur opdoet,

TWEEDE TOONEEL, i

IzABEL, Fransyn, Hoveling; Lammert.

ranfyn!

IZ A B E L,

Wel!

, Fransyn.

Izabël,

Volg, en laat de deur maar hallef open. Fransyn.

'k Heb z® gedaan. Wy zyn behendig hem ontüoopeni Hoveling.

7‘y zy ’t.

IZABEL.

Sus!

Lammert.

Sus]

Fransyn.

Sus!

Hovel ING, tegen Tranfyn.

Mevrouw...

IZ A B E L, tegen Lammert.

Hoe',..

Lammert, tegen Izahel.

Myn Franfynl

• i Fransyn.

Wat’s dit?

Hoveling, tegens Franjyn.

Mevrouw, wat vreugd, watongemcenefchyn. *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;La m*

-ocr page 59-

B L Y S P E L.

Lammert, tt$em l%ahsl.

Franfyn!

F R A N s Y N, tegens Hovelmg,

Zoec, zoet myn heer.

IZ A E E L , tegem 'Lammert.

Zo Lammert.. • ^ Hovel ING, tegens Vranfyn.

Zouikmiffen?

Zyt gy ’t Franlyn ?

FransVn.

Welja.

Lammert.

En ik my ook vergiflen ?

Ben jy ’t Mevrouw ?

Iz ABEL.

Ja.

Ho V EL I N G.

’k Merk, Mevrouw wy zyn mifleid. En hebben zo gedwaald door deeze duifterheid.nbsp;Lammert.

’s Nagts ziet men niet een brus, waarachtig, felleweekenj Ik met Mevrouw, in plaats van met Franlyn te Ipreeken.nbsp;IZABEL.

Zyt gy ’t niet Hoveling

Hovelin G.

Mevrouw ik ben ’t,

Izaeel.

Myn Man

Slaapt reeds al dat hy fnorkt, en weet nu nergens van.

Ik neem die tyd waar, om my met u t’ onderhouden.

Hoveling.

Ik ben u duizendmaal verplicht. Wat minnaars zouden j Maar zoeken wy een plaats, om wat te zitten.

Zy gaan na ’t eind van het Looneel, Fr ANs y N.

Goed!

Dat ’s trefFelyk bedagt, ga, ’k volg u op die voet. ’

Dy nbsp;nbsp;nbsp;Lam.;

-ocr page 60-

58 DE GEADELDE BOER,

Lammert.

Franfyn, waar benje ?

DERDE TOONEEL.

Lubbert Lubberts, Lammert.

Lubbert Lubberts.

’k r 1 Eb tnyn vrouw ftrak na beneden Voorzecker hooren gaan, dat ’s om geen goede reden.

Ik heb my ras gekleed, om haar te volgen. Waar Of zy gegaan is? Zo by nacht! Wel dat is raar.

Zou zy wel uit zyn ?

Lammert,

Neemt 'Lubbert Lubberts voor 'Franfyn,

Hoe! waar heb je jou verfteeken, Franfyn ? waar ben je ? Ei waarom wil jy niet fpree-ken ?

Ha ! ha! daar heb ik jou. Voorwaar, je meefter is Daar wonder net bedot; die ftreek is ook niet mis.

Ik vind die al zo fchoon, en loos, als flus de flaagen, Die my verhaald zyn. ’k Zag noit frajer van myn daagen.nbsp;Mevrouw zei, dat hy ronkt, gelyk een Ezel, en ,

Niet wceten zal Franfyn, dat ik by jou hier ben,

En zy by Hoveling, terwyl hy leid te flaapen.

Wat mogt die bloed aan zo een Juffrouw hem vcrgaa» pen:

’k Wou wel eens weeten, wat hy tegenwoordig al Voor droomen heeft; dat moet heel kluchtig zyn cnnbsp;mal.

Wat of hy overleid? hoe hy zyn jaloezyen Voldoen kan; maaken dat geen andere haar vryjen ?

Hy is een beefl:, ja toch, en myn Heer Hoveling, Doet hem te grooten eer, Gy antwoord niet een ding.

Fran-

II

-ocr page 61-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;5^9

Franfyn! kom volgen wy, wil my jou pootje geeven, Dat ik het zoen! ó bloed! dat ’s lekker ! van my leevennbsp;Heeft my zo niet gefmaakt, my dunkt ik eet banket.nbsp;Terviyl hy de hand van Lubbert Luhberts iufi^Jïootnbsp;Lubbert hem hart voor het aangedacht.

Wat droes , hoe floot jy zo, wat of dat vrouwmenfeh let!

Is dat een handje! wel ’t is duikers hart in ’t ftooten!

Lubbert Lubberts.

.Wifidaar, hel

Lammert.

Niemand.

Lubbert Lubberts.

Ha, hal waaren dat dekooten! Hy vlucht, na dat hy my zeer net heef: onderricht,nbsp;Hoe myn Karonje op nieuws gefchonden heeft haarnbsp;plicht.

Wel aan, ’t is noodig, dat ik zonder lang te toeven, Haar Ouders hier ontbiê, nu heb ik klaare proeven.

’k Wil, dat die dienen nu tot fcheiding van ons echt j Laat zy haar beft nu doen, dat zy my dit ontlegt.nbsp;Holla! Jan! Jan!

VIERDE TOONEEL. Lubbert Lubberts, Jan.

Jan, inh venfier.

Yn heer.

Lubbert Lubberts.

Ras! ras! kotn hier beneden, J A N , si/ het venfier jyringende.

Ik ben hier al, men kan ’t niet doen met minder treeden, ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LubbertLübbert».

Welbenje daar?

-ocr page 62-

€0 DE GEADELDE BOE RJ

Jan.

Ja heer.

Tcrixsyl hy hem aan de eene zy hoort Jpreekejt^ gaat Jan na de andere.

Lubbert Lubberts.

Still ftil! ftil! fpreek wat zoet. Hoor, ga zo dadelyk; maar dat jy ’t fpoedig doet.

By myn Schoon-Vader , en Schoon-Moeder, jy zult zeggen,

Dat ik zeer bid... Maar pas haar dit wel uit te leggen. Dat zy zo ftaande voet, voort moeten komen, ga; ^nbsp;Verftaa jy ’t Jan? hel Jan! ik bidje loop doch dra.nbsp;Verftaa jy 'c jan? he! Jan!

Jan.

Myn Heer.

Lubbert Lubberts,

Wat zal dit werden,

Waar drommel benje?

Jan.

Hier.

Lubbert Lubberts;

Tervoyl xy na malkanderen zoeken gaat de eene aan de eene zy j en de ander aan de andere zy.

Wel ’t is niet om te herden! De pokken fchend dien beeft, die my ontwykt, zie daarnbsp;Ik zeg noch eens, dat gy voort gaat, zo daadlyk naarnbsp;Myn Vrouwen Vader; en zegt hem , van mynent weegen^nbsp;Dat ik om hem., en om zyn vrouw zeer ben verleegen,nbsp;Dat ik op ’t ernftigft bid, dat zy zo voort met unbsp;Hier daadlyk komen. Voort, zo ftrak, verftaa jy ’tnu,nbsp;Zo antwoord my. Jan! Jan!

Jan, van de andere zyde,

Myn Heer,

LubsertLubberts.

’c Is om zyn zinnen Xemiften , voort kom hier, fchelm! wat wil jy beginnen,nbsp;Z ƒ looien malkanderen tegen het lyf aan.

O

-ocr page 63-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;-?r

O vagebond ómy! omy! ikbenfchier lam, en doof. Waar benje, voort kom hier, dat ik de kopje kloof,nbsp;fk Geloof, dat hy my Ichuwt.

J A N.

Wis!

Lobbert Lubberts,

’k Vraag, of gy zult komen ? J A N.

GeenCnts»

Lubbert Lubbsts.

Ik zegje, kom.

Jan.

Neen ,jy hebt voorgenoomen

My af te rolTen.

Lubbert Lubberts.

Nou kom maar, ik zal je niet Het minfte doen.

Jan.

Tn ernft I

Lubbert Lubberts.

Jakom maar, goed. jyziet,’ Ik heb je nu van doen, dat ’s jou geluk ; ga heenen,

Bid myn Schoon-Vader, en Schoon-Moeder ook met eenen,

Uit mynen naam, dat zy, %o dra het weezcn kan.

Haar herwaarts f| oedenj zeg, dat het een zaak is van Zeer groot gevolg, en zo zy zwaarigheden maaken,

Om dat het nacht is, zo moét jy ’t gewicht der zaaken Haar wel voor houden, eri haar, d.rin gen, dat zy voortnbsp;Mee komen. Nu hebjy myn trieenihg wel geiioorc ?nbsp;Jan.

Welja, myn Heer.

Lubbert Lubberts.

Loop ras, en wilt voort wederkomen, ’k Ga onderwyl in huis, en wacht tot’k heb vernomen...nbsp;Maar ’k hoor daar ymand, zou dat ook myn wyf welnbsp;T^yn?

ra*quot;

Ik

-ocr page 64-

DE GEADELDE BOER,

Ik moet het luifteren ; al was zy noch zo fyn,

Nu iszy in het net. Al was zy met’er tienen,

Ik zal my Zelfs wel van die duifterheid bedienen,

VYFDE TOONEEL.

Hoveling,IzABELjLuBBEaTLuBBERTS, Fransïn, Lammert.

HIzAB EL.

Et werd reeds meer dan tyd dat ik my retireer.

Vaar wel, Heer Hoveling, in ’t kort zie ik u weer. Hoveling,

Zo ras! ’k dacht niet dat wy zo fpoedig fcheiden Zouden.

IZ A B E L.

Wy hebben lang genoeg elkandren onderhouden. Hoveling.

Mevrouw, ach! kan ik oit genoeg u IJireeken! en In zulk een korte tyd, als ik nu by u ben ,

De woorden vinden, die ’k van doen heb ? heele daa-gen

Had ik van doen, om u myn hart recht uit te kl-aagen. En ’k heb u ’t minlle deel noch niet verhaald van alnbsp;’t Geen ik te zeggen had, 6 bitter ongeval!

Iz A B E L.

’k Zal op een ander maal u breeder korinen hooren. Hoveling,

Helaas! wat donderflag dringt in myn hert door dé ooren,

Nu gy fpreekt van vertrek. Ach ! in wat bittre rouw, In wat ontroeringen, verlaat gy my Mevrouw !nbsp;IZABEL.

Wy Zullen in het kort, tyd, en occafté vinden, Elkand’ren weer te zien. Wy zullen hem verblinden.

Ho-

-ocr page 65-

B L Y S P E L;

Hoveling.

Ja, maar ik denk, dat gy my laatend, weer een Man Gaat vinden. Ach Mevrouw! ach! die gedachten kannbsp;My moorden, ’t Voorrecht, dat de Mannen is gegqc-ven

Is gruwlyk in het oog van minnaars, die gedreeven Door yverige zucht, onlydelyke pyn.,,

IZABEL.

Myn Heer, zo zoudgy dan noch zo ftandvaftig zyn. Dat deze zorg u treft, meend gy, dat onze zinnen,

Een zeeker foort van Mans, gclyk’er zyn, beminnen? Men neemtze, om dat men zich daar niet van kannbsp;ontdaan,

Om dat men d’Ouders niet met kracht kan tegen gaan; Die op het geld maar zien. Doch evenwel, wy wee-ten,

Haar haar gerechte ftraf genoeg ook toe te meeten,

Myn Heer, men wacht zich wel, haar hooger te achten, dan Zy waardig zyn.

Lubbert Lubberts.

O Arm ! ó ongelukkig man!

O Lubbert Lubbertze!

Hov li L I N G.

Hoe wel moet elk verkkaren. Dat hy, aan wien men u met tegenzin deê paaren.

Die eer niet waardig is, die hy daar door geniet.

Dat die vereeniging is tegen.s recht gefchiec.

Wat wonderlyker band ! het pronkbeeld aller vrou-wen!

Zo fchoone beeld, aan zulk een Lubbert uit te trouwen.

LubbertLubberts,

Ach arme Mans! Zie daar zo ftellenze u tenfpot. Hoveling.

Ja zonder twyffel, gy verdiend een ander lot,

Mevrouw. De Hemel heeft u zeker niet gefchapen,

Dm al uw keven in een Boeren arm te flaapen.

Lub*

-ocr page 66-

64 DE GEADELDE BOER, Lubbert Lubberts.

Ach! wou den Hemel, dat gy met haar waart getrouwd! ’k Verzeeker u, dat gy heel anders praten zoud.

O Lubbert Lubbertze I

Hj gaat m huis en fuit de deur, F R A N S Y N.

'' Mevrouw hebt g’iets te zeggen, Tot kften van uw man, zo wild het ras uitleggen ?nbsp;Haaft u, het is reeds laat.

HovELrNG.

Franfyn! wat zyt gy tyreed I

IZA B E L.

Zy heeft gelyk, ’t is tyd.

Hoveling.

’k Moet, fchoon met hertenleed. Dan nademaal gy ’t wild. Maar ’k zal u eerft bezweeren.nbsp;Dat gy op ’t minft met uw beklag my zult vercéren,

In d’oogenblikken, die ik droevig flyt, 6ja!

IZABEL,

Vaar wel.

Lammert.

Waar benjedan Franfyn, eer ik noch ga.

Moet ik je goede nacht noch wenfehen,

Fransyn.

Niet te draaien.

Loop, ’k wenfeh jou ook zoo veel, zo kan ik je betaaien. ZESDE TOONEEL,

IZABELj pRAiySYN, LuBBERT L U B B E R T S.

¦p nbsp;nbsp;nbsp;Izabel;

A Ranfyn, nu zonder veel gerucht weer ftil in huis. Fransyn.

Holla! wat zal dit zyn? dit is can groot abuis!

De deur in ’c IloC ?

IZ A-

-ocr page 67-

B L Y S P Ë L; nbsp;nbsp;nbsp;(jy

IZABEL.

Ik heb de loopcr, wilt niet vreczen. F R A N S Y N.

Doet dan ftil open«

IzABEL,

Och Franfyn! wat zal dit weezcn Zy is van binnen toe gegrendeld; och Franlyn!nbsp;Hier.zyn wy in het nauw; hier zyn wy in de pyn!

, nbsp;nbsp;nbsp;Fransyn.

'Roep ftil de jongen die daar flaapt.

IzaBël..

Dat’s wel verzonnea.

Jan! Jan! Jan!

Lubbert Lub. V Hooft te venfier uitpeehende.

Jan! Jan! jan! nou heb ik ’tipel gewonnen. Ik knip jou eindling dan Mevrouw, myn wyfje! ha!nbsp;Terwyl ik flaap, loop jy ujt krollen? fray! welja!

’k Verheug my zeer , datikje voor de deur zie pronken, Zo laat al in de nacht. Ha! waaren dat de vonken ?

I Z A BE L.

Ik zoek de ftilheid en de koelte van de nacht,

Ii dat zo kwaad ?

Lubbert Lubbert*.

Wel neen , dat is heel fehoon bedacht. En *r is de rechte Hond, om na de koelt te haaken.

’t L eer de warmte, die jou kon uithuizig maaken. Mcjuhrouw fmots, ik weet de heele handelingnbsp;Van JOU en jou galant, ja tot het niinlle dingnbsp;Ik heb jou zoet dücours gehoort, die fchoone dichten ^nbsp;Die jy tor mynen lof makandren zeid. ’k Moft zwich»nbsp;ten

Maar rr.yn vertroofting is, dat ik zo daadelyk,

My zal gewroken zien. Nu zal ik door dit blyk,

Jou Ouders klaar doen zien, dat alryd myne klachten Rechtvaardig zyn geweeft, zy zullen niet lang wachten»nbsp;Ik hebze ontboden, en jy zult haar daadiyk zien.

Ëi

-ocr page 68-

65 DE GEADELDE BOER,

IZAB EL,

O Hemel 1,

F R A N S Y N,

Ach Mevrouw!

Lubbert Lubberts.

Die flag had jy miflTchien

Zo niet verwacht; gewis, nu zal ik triumpheeren,'

’k Zal jou die parten, en die trotsheid nu verloeren.

Jy wift tot deeze tyd al myn befchuldiging nbsp;nbsp;nbsp;,

Te loor te ftellen, by jou Ouders; alle ding Een fchyn te geeven, om haar d’oogen uit te fteeken.nbsp;Wat ik ook zeggen mogt, met welke gronden fpreeken.nbsp;Jou fnp doortraptheid won bet altyd van myn' recht,

En altyd heb jy my nu zus dan zo ondegt.

Maar ’k dank den Hemel, ’t zal je nu zo niet gelukken, De heele waereld zal nu zien jou booze nukken.nbsp;IZABEL.

Ik bid u , dat men my de deur doch open doed. • Lubbert Lubbertsnbsp;Neen, neen, verwacht dat niet. Geenfins, je Vadernbsp;moet

Jou zo laat in de nacht op flraat zien, hy moet westen,

Hoe fchandelyk dat jy hebt eer en plicht vergeeten.

Zie dat je cnderwyl, dat hy zal komen, iet Bedenkt, zoek in je kop, verzin, of jy daar nietnbsp;Weer wat in vinden kond j verdicht weer nieuwenbsp;gronden,

Om jou uit dit parket te redden; zoek weer vonden. Daar door ’t volk werd mifleid en als begoocheld, omnbsp;Te Ichynen, zonder fchuld, zeg weer myn Man isnbsp;dom.

Welk een waarfchynclyk pretext zul jy verzinnen,

Van deeze nacht reis.wie, wie doch van jou vrindin* Bca

Moft

-ocr page 69-

Ë L Y S P E L, nbsp;nbsp;nbsp;6;

Moft kramen, en heefc jou ontbooden ?

I'iABEL*

Neen, gy wec£

Dc ganfche Task, en ’t is my ook van harccn leer.

Myn meening is geeniins om my re defendeeren,

Of iets te loochnenr maar vergirnis te begeercn.

Lubbert Lubberts.

Jy defendeert je niet, om dat je klaailyk ziet,

Dat daar geen kans toe is; dat jou niets overlchiet.

Jy weet, dat in dees zaak jy niets voor jou kond zeg«

Of ik zou dadelyk je konnen wederleggen.

En overtuigen.«.

IZABEL.

Ja, ’k beken, ik heb misdaan.

Maar ymand, die noit valt, behoeft noit op te ftaan.

Ik bid u, dat gy my doch aan d’oploopenrheden Van d’eerfte gramfehap van myn Ouders, die na reden.nbsp;Noch maat dan hooren, onbartnhertig overtreefc.

Ai! doe doch fpoedig op! nbsp;nbsp;nbsp;“

Lubbert Lubberts.

Wat is ze nou beleeft!

Jouw dienaar Juffrouw.

IZABEL.

Ei myn Man,myn uirverl^oorcH, Myn hartje, doe doch op : Ik bid ; wil m^ verhoo-:nbsp;ren.

Lubbert Lubberts.

Myn hartje, ja, dat ’s recht, als of jy zeggen woud, Myn hoorenbeeft, niet waar ?

Iz A B E L.

Myn liefftc, deze fout,.; Lubbert Lubbert»

ft

Nou ben ik lieflfe man, om dat jy xyc verlegen ’k Verheug my, en heb noit vooiheen die naam gekree-gen.

E 2 nbsp;nbsp;nbsp;IZA-

-ocr page 70-

4S DE GEADELDE BOE Ri

IZABEL,

!Zlt;ie daar, ik zweer u, dat ik u na dit geval Noit zal misnoegen, en dat ik my zelve zal... Inbsp;Lubbert Lubberts.

Dat ’s allemaal maar wind. Al bad jy met je tienen,

Ik moet my nu van deez’ gelegentheid wel dienen.

Het is noodzaaklyk, dat men eens heel tot de grond Jou fnoode ftreeken ziet: hier helpt noch lift, noch vond.nbsp;IZABEL.

ïk bid Uj dat gy dan een oogenblik wild hooren.

Lubbert Lubberts. iWel HU j maar maakt het kort, veel praatens isverlooren.

IZ A B Ë L.

Tk heb gedwaald, ’t is waar, ’k beken noch eens my n fch uld. Dat g’ u gevoelig toond is recht, ’k heb uw geduldnbsp;Te veel gevergt. ’k beken, dat ik heb waargenoomennbsp;De tyd terwyl gy fliept, om uit het huis te komen,

En op die wys gehoor te geeven, aan die Heer,

Die gy my zegt. Maar ik zal hier na nimmermeer Iets diergelyks beftaan; en eindling ’t zyn genuchten,nbsp;Die gy aan myne jeugt vergeven moet, ’t zyn kluchtennbsp;Van jonge menfchen, die van geen ervaaring zyn.

Die eerft de waereld zien, die zich licht door de fchyn Misleiden laaten; ’t is een losheid, dia, die luidennbsp;Zo zonder dat men denkt, dusymand ’t kwaad kan duiden,

Bedryven, zonder arg, of lift, en zo men dat Recht van de grond ziet, ’t geen niet fchuldigs in zich vat.nbsp;Lubbert Lubberts.

Ja toch, jy zegt het. Maar Mejuffrouw, zulke zaaken iVereifchen een heel fterk geloof, om h goed te maaken.nbsp;Izabrl.

'ik zoek my daar door nist te ontfchuldigen, ó neen, Myn alderlieffte Man. Ik bid u maar alleennbsp;Dat gy een fout vergeeft, waar van gy my van hartennbsp;Vergiff’ni? biddöij hoovd, Cevryd my van de fmarten.

Die

-ocr page 71-

B L Y S P E L.

Die ’k Mu gevoelen, door het laftige verwyr Van myn heer Vader, en vrouw Moeder, ’k Zal altyd.nbsp;Zo gy my genereus dees beedc wik vergonnen,

U zo believen, als gy oit zoud wenfchen konnsn.

Die goedheid zal aanftonds myn ziel zo roeren, dat Schoon noch ’t vermoogen,’t welk myn vader op my had.nbsp;Noch ook de band des Echts myn hart vooru kon witlik u in eeuwigheid ftandvaftig zal beminnen. (nen.nbsp;En met één woord, die gonft zal oorzaak zyn, dac iknbsp;Geen ding ter waereld oit meer, na dit oogenblik,nbsp;Beoogen zal, als uw vermaak. Ik zal ftceds mydennbsp;Gezelichappen, en geen galanterien lyden.

Ja ’k geef u nu myn woord, dat gy van nu af aan Geen Vrouw zult zien,die meer haar Man tendienftzalnbsp;Lubbert Lubberts. (ftaan.nbsp;Ha Crocodil 1 die ’t volk vleid, om den hals te breekcn.nbsp;IZABEL.

BeWys my deeze gonft!

Lubbert Lub b erts.

Wil daar niet meer van fpreekeü.

’k Ben onverbidlyk.

Izabel.

Toon u genereus.

Lubbert Lubberts.

Neen, neen.

Izabel.

Ik bid.

Lubbert Lubberti.

Geenfms.

Izabel.

Ik zweer van herten, dat Ik ’t meea. Lubbert Lubberts.

Neen, neen, neen, neen ^ ik wil dat voor een ydersoogen Nu kenbaar werd, hoe jy de waereld hebt bedroogen.nbsp;Iz ab EL.

Wel aan, indien gy tor d« wanhoop my vervoerd,

E 3 nbsp;nbsp;nbsp;Ik

-ocr page 72-

Jo DE GEADELDE BOER,

Ik zeg u, dat een vrouw , door deeze drift ontroerd^

In zulk een ftaat bekwaam is alles uit te voeren,

En dat ik iets zal doen, dat u zo zal ontroeren.

Dat u dit rouwen zal.

Lubbert Lubberts.

En wat zou jy toch doen ?

IZA BEL.

Ik zou een daad beftaan, die gy niet zo id vertnoên. Door wanhoop aangevoerd , zou ik my hier het leeveanbsp;Verkorten; met dit mes, my zelfde doodfteek geeven.nbsp;Lubbert Lubberts.

Goed, goed, dat is heel wel.

IZAB EL.

Niet eens zo goed voor u, Als gy u inbeeld; want de heele ftad weet nu,

Hoe kwalyk dat wy t’faam in ’t huw’lykons verdraagen. En, dat gy over my, geftadig kgt te klaagen.

Elk weet, dat gy een wrok hebt legeirs my gevat,

Zo ’k dood gevonden werd, voort zal de heele ftad Voor vaft gelooven, dat gy ’t waard die tny vermoor*nbsp;dc.

Myn Vader, die terftond noch onze kweftic hoorde,

Is waarelyk geen Man, om zyne Dochters moord Te lyden, zonder wraak; geeniins, hy zal u voort,nbsp;ïn door de middelen, die ’t recht hem zal verichaffen,nbsp;En door de hitte van zyn wra,;k, pp ’t vinnigft ftrafFen.nbsp;En daar door is ’t, dat ik my van u wreeken zal., ' .. .nbsp;Ook ben ik d’eerfte niet, die in zulk nootgevft,

,Tot zulk een weg van wraak, haar toevlucht heeft ge-noomcn,

En die op deeze wys is aan baar dood gekomen ,

Om ftervendp noch nieê te fleepen in het graf,

Die tegens haar voorheen zo wreed was, en zo ftraf.

Lubbert Lubber'ts.

Ik blyf uw dienaar. Ho 1 die tyd is lang vervlcogen!

De

-ocr page 73-

B L ,^.iS P

r-i

De menfchen zien pu ^ vry beeter uit -haare oogen ! Men dood zyn zeivé ny niet meer dat 's lang geleên,nbsp;Die moode is uit dé tyd^ ’t gefchied niet meer, neen,nbsp;neen.

IzA B EL, . nbsp;nbsp;nbsp;,

Geloof my vry, en zo gy ’£ langer my durft weig’ren. Zo gy niet op doed, maar myn wanhoop, meer doetnbsp;'fteig’reninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Zal ik. u voort doen zien, door d’aldejftoutfte daad, ' Waar toe het woên vaneen, geport door wanhoop, gaat.

Lubbert L u b b e b. t s.

Ja, wisje wasjes! dat is.om dat ik zou vreezen.

Tut! tut! ha! ha! '

Iz A BE L.

Wel aan, dewyl het dan moet weezen, Zie d^ar dan eind’llng, dat ons bei vernoegen zal,

En todtjen of ik fpot. Ai my! wat ongeval!

Ach! ’’t is gedaan ! 6 Goón ! kat royne dood zo wreeken, Gelyk ik wenfch ! verhoor ! verhoor! myn laatftenbsp;fmeeken. : -

Geef doch, dat hy.,_die my zo wreeden dood bereid. Gerechte ftraf bekom van zyn onmenfchlykheid.

L U E B E Rfl^ .L u B B E R T S.

Zus! luiiler! zou zy,|Wel tot zulke uitzinnigheden Vervallen, dat zy zich zou dooden, om die reden?

En om my aan een galg te helpen ? welke raad I Ik neem een entje kaers, en zie eens hoe ’t ’cr ftaat.

IzABEL. . nbsp;nbsp;nbsp;(men.

Sus! fus!, ftil voegen we ons zo dicht wy konnen ko« Aan'bei de poften, dan de kans wel waargenoomen.nbsp;Lubbert Lubberts.

Zou dan de boosheid van een vrouwmenich zover gaan.' Hy komt buiten met een een endje kaers^ zonder haar te zienjt.ynbsp;fitappen agter hem in huis en doen dadelyk de deur fiil toe.nbsp;Neen, daar is niemand, ha ’k floeg daar wel twyffelnbsp;aan.

E 4, nbsp;nbsp;nbsp;Toen

-ocr page 74-

73 DE GEADELDE BOE Ri Toen die Karonje zag, dat zy noch door gebeden,nbsp;jSToch dreigen won, iszy gevlucht. Dit maakt myn redennbsp;En klacht noch krachtiger. Haar Ouders zullen nounbsp;Haar Ichuld noch klaarder zien; in ’t ende wreektjyjaunbsp;Noch Lubbert Lubbertze; nu zul jy hier gebieden.

Hoe! wat of dit zal zyn ? wat zal dit weer bedienen ? De deur in ’t flot! holla! doe openl rasjes! dra.,

IZ A B E L i» ’r venflgr met Franjy».

Wel hoe, zyt gy ’t ? dat is heel net getroffen, ja.

Waar nu al weer van daan j is 't nu tyd om te komen Na huis? nu? nu de dag by na reeds werd vernomen?nbsp;En zulk een leeven paft dat aan een eerlyk Man ?

Foei! Ichaamt u.

F R A N SY N,

't Is heel fchoon, en ’k hou daar wonder van. De beelc ganfche nacht in kroegen, en in kuffennbsp;Te zuipen, en de vrouw in huis te laaten Tuffen.

Foei! fchaam je zulk een arme, en alderliefftc Vrouw, 2ulk hartfeer aan te doen.

Lubbert Lubberts.

Hoe drommel heb ik ’t nou ?

Jyhebt.f.

Izabkl;

Ga, deugeinec. Uw ongeregeldheden,

En uw mishandelingen heb ik genoeg geleeden.

Jk zal, en zonder meer te toeven, daadlyk my Daar van beklaagen, aan myn Ouders.

Lubbert Lubberts,

Hoe, durfjy.

Jou (fen, zo flout...

-ocr page 75-

B L Y S P E t. nbsp;nbsp;nbsp;75

ZEVENDE TOONEEL.

Myn Heer, en Mevrouw van Hoog-

ADEL, JAN, FRANSVN, IzA BEL,

Lubbert Lubberrs.

IZAB EL.

Heer JMevroti'W van Hoo^aM zyn in nachtrokken ^ en •werden geleyd door Jan^ die em lanteerne draagt.

Lk bid u, wil doch nader treeden.

En komt my recht doen, yan de grooifte uytfpoorighe* den

Deswaerelds, van een man, wiens zinnen doordewyn. Eb doordejaloezy zo zeer verbyftert zyn.

Dat hy piet langer weet, ik moet het u nu klaagen, Noch wat hy zegt, noch doet, ik kan ’t niet meer verdraainbsp;gen.

Ja, hy zond zelf om u, dat gy aanlchouwen zoud,

De buytenfpoorigfte, en, de ichrikkelykfte fout Die ooit gehoord wierd. Daar komt hy het huys eerftnbsp;zoeken,

Gelyk gy ziet, wie zou zulk leeven niet vervloeken!

Na dat men, welk een kruis! na hem de heele nacht In duizendangften, en halfdood ichierheeft gewagt.

En zo gy hem gehoor wild geeven, zal hy klaagen, Van ’t Ichriklyk ongelyk, dar ik hem doe verdraagen.nbsp;Hy zal u zeggen, dat tervyyl hy leid en droomd.

Ik van zyn zyopftaa, om uit te gaan^ hy fchroomd Niet honderd fpreukjes van die zelfde foort te dichten^nbsp;Om my by u , en elk, op die wys te betichten.

Lubbert Lubbert*.

Dat ’* een boosaardige Karonje!

F R A N s y N.

Ja myn Hèer,

Hy was zo ftout, dat hy wou zeggen, en noch meer 1 Jou doen gelooven, d u hy v/as in huis gebleeven ¦

Wy waaren op de iiraat. Wat dunkje van dat leeven?

E f nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ea

-ocr page 76-

74 DE GEADELDE BOER,

En ’t is een lotheid, die geenfins hem uic het hoofd Te krygen is, het is als of hy ’t noch gelooft.

Lubbert Lubberts.

O Lubbert Lubbertze!

Heer van Hoogadel;

Wat!

Mevrouw van HohoAOEL.

Hoe is ’t goed te maaken

Een onbefchaatntheid, die als dol, by zulke zaaken , Ons noch ontbieden durft!

Lubbert Lubberts.

Noit.,

IZABEL.

Neen myn Vader, ik

Kan ’t niet meer lyden , ’t is voor my onmogelik Een zulke man! ’t Geduld is heel met my ten enden.nbsp;Hoe lafterd hy! ach! had gy hem my hooren fchen-den ?

Heer van Hoogadel.

Gy zyt geen eerlyk man.

Fransvn.

Her is Confcientiewerk.

Een arme jonge vrouw, en die noit was heel fterk,

Op zulk een wys te zien mishandeld j mogt ik fpreeken. Die dingen roepen wraak! het zyn geen kleine ftree-kcn.

Lubbert Lubberts.

Hoe kan ik...

HeervanHoogadel.

Weg, gy moft van fchaamte fterven,

Lu BB ERT L U BB E R TS. , nbsp;nbsp;nbsp;,

Maar,

Vergun my, dat ik in twee woorden jou verklaar... IZABEL.

Jahoord hem noch, hy zal u fchoone dingen zeggen, ’k Verzeker u, hy zal de ichuld op my mach' leggen.

'Lub*

-ocr page 77-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;7y

L U B B E R, T L U B J3 K R T S.

O Lubbert Lubbertze! ik word noch dol.

Fr ANSYN.

Hy heeft

Zo veel gedronken, dat het my groot wonder geeft, Hoe ymaud by hem duurd. Heb ik my ook bedroogen?nbsp;Neen, neen, de wynlucht komt tot in myn neus ge-vloogen.

Lubbert Lubberts.

Myn heer Schoon-Vader, ’k zweer,

Heer van Hoog adel.

Weg, hier zo wat van daan. Als gy uw mond opdoed, kan memand by u ftaan ,

Zo üinkt gy im den drank.

LubbertLubbërts.

Mevrouw,ik bid wild letten Mevrouwvan Hoogadel.

Fy! nadert my toch niet! fy ! wüd my niet befmenen. Uw aiêm ftinkc, ’t is onverdvaaglyk.

Lubbert^ Lubberts.

Sta doch toe.

Dat Tc,..

Heer van'Hoogadel.

Ik zeg vertrek, ik ben die lucht al moe; Men kan niet duuren...

Lubbert Lubberts,

’k Bid, dat jy my wild vergonnen. Me vrouw van .Ho ogadel.

Foey ! ’t h:rt keerd tny heel om. Ik zoud ’c niet harden konnen.

Spreek ons van verre, zo gy wüd.

Lubbert Lubberts.

Nu, nu wel aan.

O Lubbert Lubbertze! Hoor maar en ’t is gedaan.

Ik zweer je, dat ik niet was uit hei huis. ’t Zyn zaakeo

Om,

-ocr page 78-

DE GEADELDE BOER,

Om ymand difperaat, ja raaiend dol te maaken.

Zy ,zy was op de ftraat...

IlABEL.

Wel j is dit nu niet net,

Gelyk ik heb geleid ?

Fransyn.

Wat fchyn! ik bidje, let. Heer van Hoogadsl.

Weg, weg, gy fpot met haar. Myn dochter, kom bene-Kooijby ohshier. nbsp;nbsp;nbsp;(den.

Lubbert Lubberts.

Ik 1 weer, met honderd duizend eeden. Dat ik in huis was, en...

Mevrouwvan Hoogadel.

Zwyg , die uitfpoorigheid, Is onverdraagelyk, hier hoeft niet meer gepleit.

Lubbert Lubberts.

De droes, die mag my zo.,.

Heer van Hoogadel.

Wü’t hooft ons niet meer breekcn, Denkt om vergiffenis, voor zulke fnoode ftreeken ,

Te bidden van uw vrouw.

Lubbert Lubberts.

Ik haar vergiffenis.

Heer VAN Hoogadel.

Ja gy vergiffenis.

Lubbert Lubberts.

Hoe! ik zou, daar gewis,

2y...

Heer van Hoogadeu.

Wel indien gy hier noch veel durft tegenftrecvcn.

Ik zal u Iceren, wat het is alzo te leeven.

Lubbert Lubberts.

O Lubbert Lubbertze!

IZ A B Ë L , hefteden gehofnen zjnde.

Hy

Ik vergeeven, al het geen

-ocr page 79-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;77

Hy tny v'rweeten, en gezeid heeft! Neen, 6 neen! Myn Vader, ik kan dat zo niet van my verkrygen.

Het is onmooglyk, of wy ’t zeggen, of wy’t zwygen, .Met hem te leeven, ’k bid dierhalven, fta my toe.

Dat ik my van hem fchei, ik ben dit leeven moe. Lubbert Lubberti.

O Lubbert Lubbertze!

Heer van Hoogadel,

Myn Dochter, zulke zaaken Gaan ver, de ganfchc ftad zoud gy de mond opmaaken.nbsp;De echtfcheiding fleept na zich zeer groote fchand, en gynbsp;Moet toonen, dat gy meer vcrftand gebruikt, dan hy.nbsp;Verdraag noch deeze reis geduldig.

IZABEL.

Hoe! geduldig?

Na die onwaardighên, die hy zo menigvuldig,

My heeft betoond! neen,neen,myn Vader, och g)’ ziet,’ Myn hart weerftreeft my,en v/il niet dat zulks gefchied.

Lubbert Lubberts.

O Lubbert Lubbertze!

Heer van Hoogadel.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Denk dat wy ’t u gebieden,

IZA B EL.

Dat woord fluit my de mond , het moet, het zal gc-fchieden.

Ik weet, gy hebt op my een onbepaalde magt.

f' R A N S y N.

Wat zachtheid.

Iz A B el.

’t Valt zeer hard, met die ons heeft veracht. En zo verongelykt, gelyk voorheen te leeven.

W ie kan vergeeten zulk een fmaad, aan hem bedreeven, Maar war geweld, dat ik ook doen moet, ik beken,nbsp;Myn plicht vercifcht van my, dat ik gehoorzaam bers,nbsp;Franïyn-

Q)ch arme flsof!

Heer

-ocr page 80-

,8 D E G E A D E L D E B O E R;

Heer VAN Hoogarel.

Kom hier.

IZAEEL.

’t Zal alles toch niet winnen, En morgen zal hy weer, op d’oude wys beginnen.

Heer VAN Hoog ADEL.

’k Verzeeker u, dat ik daar in wei Zal verzien.

Kom voort, nu ras, en valt zo daadlyk op uw knien. Lubbert Lubberts.

Op knien!

Heer van Hoogadel.

Ja op uw knien, en zonder lang te draaien. Lubbert Lubberts, knielende.

O Lubbert Lubbenze! mogt ik haar eens betaalen!

Wat moet men zeggen ! ó!

Heer van Hoogadel,

Mevrouw, ik bid, vergeef. Lubbert Lubberts,

Mevrouw, ik bia, vefgeef.

Heer van Hoogadel.

De fout, die ik bedreef. Lubbert Lubberts,

De tour,die ik bedreef, teramp;ydtn.

De fout van jou te trouwen. Heer van Hoogadel.

En ik beloof hier na, myn plicht in acht te houwen.

Lubbert Lubberts.

En ik beloof, hier na myn plicht...

Heer van Hoogadel.

Gclyk’t behoord. Lubbert Lubberts,

Gelyk ’t behoord.

Heer van Hoogadel.

Ziet toe, en hou hier in uw woord. En weet, dit is de laatft’ van uw uitfpoorigheden,

Die wy verdraagen, ’k heb die lang genoeg geleden.

Me-

-ocr page 81-

B L y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;79

Mevrouw van Hoogadel. Voorwaar, vervalt gy weer, wy zullen, en met recht,nbsp;U keren, wat refped gy fchuldig zyc aan d’echc.

Aan uwe vrouw, en die, daar zy is af gekomen.

Heer VAN Hoogadel.

Daar breekt de dag aan, nu ons affcheid noch genomen.

Vaar wel, ga in uw huis, en zorg voor al, dat gy U wyslyk draagt. En wy, myn lief, kom fpoedennbsp;wy,

’t Is tyd, ons weer te bed.

ACHTSTE TOONEEL. Lubbert Lubberts.

A ch! ’k zal nu van haar loopen. Och Lubbert Lubbertze! wild jou maar op gaan knco-pen.

Wanneer men , zo als ik,heeft een kwaad wyt getrouwd. Het befte middel is, zo wel voor jong, als oud.

Met ’t hooft voor over, zich in ’t water neer te ftorten. Alleen dit middel kan die zwaare plaag verkorten.

EINDE,

-ocr page 82- -ocr page 83- -ocr page 84-