-ocr page 1-

Govaert Kok en Bert Maan

Een kleine kerk een eeuw onderweg

Uit de geschiedenis van de oud-katholieke synode (1920-2020)

Amersfoort / S liedrecht 2023

MERWEBOEK

-ocr page 2-

-ocr page 3-

Een kleine kerk een eeuw onderweg

Uit de geschiedenis van de oud-katholieke synode (1920-2020)

-ocr page 4-

‘ nbsp;■* 8»«T»amp;flo wö« ris« lt;1*# »«bW ««3 '

(«£0i-ri£Vl i »bofi lt;* '-»ri»ïiolt;hMt*M eb a«» «Rsb5?dgt;»'gt;s »b rill

-ocr page 5-

TH^üC: z/.ç^.a^ /? 07 cZz6j

Govaert Kok en Bert Maan

Een kleine kerk een eeuw onderweg Uit de geschiedenis van de oud-katholieke synode (1920-2020)

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, afl. 69

Amersfoort / Sliedrecht 2023 MERWEBOEK

-ocr page 6-

Uitgeverij Merweboek

Elzenhof 173, 3363 HH Sliedrecht

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, afl, 69

ISBN 978-90-5787-215-0

© 2023 Stichting Oud-Katholiek Seminarie, Amersfoort

A11 rights reserved. No parts of this publication may be produced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the prior permission of the publisher.

The Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie is published under the responsibility of the staff and members of the Board of Administrators of the Old Catholic Seminary.

-ocr page 7-

Inhoudsopgave

Tengeleide

Voorwoord

Hoofdstuk 1. De eerste synode in 1920

Hoofdstuk H. Voorspel en voorbereidingen voor de synode

Hoofdstuk HI. Organisatie en reglementering over de jaren

HI.2 Voorbereiding van zittingen

Schriftelijke vragen

Clustersynodes

Verbetering communicatie en besluitvorming

HI.5 De Synodale Commissie/Presidium/Rol van de voorzitter en de verhouding met het CB

IH.6 Samenstelling van Synodale Commissie-Presidium

Hl.8 Jongerensynode

Hoofdstuk IV. Werkzaamheden en betrokkenheid van de Synode op

VERSCHILLENDE TERREINEN

IV.l.i Inleiding en de periode tot en met 1986/1987

IV.l.ii Wijziging van de naam?

IV. 1 .iii Bisschop van Deventer - evaluatie

5

-ocr page 8-

IV. I .iv Beleidsnota’s van het Collegiaal Bestuur

IV. l .v Groei

IV.l.vi Organisatie, werkwijze, de leden van het Collegiaal Bestuur

IV.l.vii Personeelsbeleid

IV.l.viii Parochies, staties, monastieke gemeenschappen en kerngroepen 87

IV. l .ix Gastlidmaatschap

IV. l .x Landelijke bijeenkomsten — Kerkdag/kerkedag/bisdomdag

IV. 1 .xi Kerkmeestersdagen

IV.l.xii Algehele herziening Statuut — opnemen preambule

IV. 1 .xiii Communicatie

IV.l.xiv De COVID-19 pandemie — online vieren

IV.l .XV Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds OKOF

IV.2. Werkplan - Parochie in Beraad

IV.3 Jongeren — PAP-plan

IV.3.i Jeugdwerk in het algemeen

IV.3.ii Jongerensynode

IV.4 Diaconaat

IV.5 Financiën

IV.5.i De ontwikkelingen tot 1986/1987

IV.5.ii Begroting, heffingen en budgetrecht

IV.5.iii Begrotingscommissie

IV.5.iv Financiële Raad-AFM-CFM

IV.5.v Aankoop/verwerving kerkgebouwen

IV.5.vi Beleggingsbeleid

IV.5.vii Pensioenfonds

IV.5.viii Kascontrolecommissies

IV.5.ix Geldwerving

1V.6 Eredienst en liturgie

IV.6.i Eredienst en liturgie

IV.6.ii Dienst van schriftlezing en gebed

6

-ocr page 9-

IV.6.iii Toediening vormsel door een priester

IV.ó.iv Catechese en leeftijd eerste communie

IV.6.v Kerkmuziek en organist

IV.7 Geloofsvragen

IV.8 Oecumenische relaties

tV.8.i Ontwikkelingen tot 1985

lV.8.ii Internationale Bisschoppenconferentie en Unie van Utrecht

lV.8.iii Orthodoxie

tV.8.iv Rooms-Katholieke Kerk

tV.8.v Flllpijns Onafhankelijke kerk (Iglesia Filipina Independente, IF1)186

tV.8.vi Anglicaanse kerkgemeenschap

IV.8.vii Wereldraad van Kerken en Raad van Kerken in Nederland

IV.9 Ethiek en maatschappij

lV.9.i Ontwikkelingen tot 1986/1987

lV.9.ii Jachtverbod

lV.9.iii Euthanasie en voltooid leven

lV.9.iv Duurzaamheid

IV.IO De positie van vrouwen/wijding tot het drievoudig ambt

IV.lO.i Priesterwijding voor vrouwen

IV.lO.ii Bond van Oud-Katholieke Vrouwen - Vrouwen in Beweging ..212

IV.l 1 Zegening van relaties tussen mensen

IV.ll.i Inleiding

tv. 11 .ii Inzegening huwelijk na echtscheiding

IV.l l.iii Kerk en relaties tussen anderen dan man en vrouw

1V.12 Seksueel misbruik

IV.13 Andere facetten van het kerkelijk leven

Hoofdstuk V. Poging tot een evaluatie

V.l Periode tot 1985

7

-ocr page 10-

V.2.i Introductie

V.2.ii Rol, plaats en kenmerk van de Synode

V.2.iii De ontwikkelingen tussen 1990 en 2020

Hoofdstuk VI. Lijsten

VL7 Leden van de Bisschoppelijke Raad, 1936 tot 1958

VL8 Leden van de Synodale Raad 1959 tot 1984

VL9 Thesauriers-Generaal 1946 — heden

VI.IO Leden van het Collegiaal Bestuur 1982-heden

Vl.l 1 Leden van de Synodale Commissie 1984 — heden

Gebruikte afkortingen

Tot op HEDEN VERSCHENEN DELEN IN DE SERIE

8

-ocr page 11-

Ten geleide

Door mgr. Dirk Jan Schoon

Sinds de publicatie van de geschiedenis van de Synode door Govaert Kok in 1987 is er zelfs voor een aan tradities gehechte kerk als de Nederlandse oud-katholieke veel gebeurd. Tot de meest in het oog lopende gebeurtenissen moet zeker de openstelling van het drievoudig apostolisch ambt van diaken, priester en bisschop voor vrouwen worden gerekend, evenals de zegening van andere huwelijkse relaties dan de klassieke tussen man en vrouw. Bert Maan heeft als direct betrokken voorzitter van de Synode en daarna als éminence grise deze ontwikkelingen van nabij meegemaakt en daar ook sturing aan gegeven. Als geen ander was hij daarom de aangewezen persoon om op basis van de bestaande schriftelijke documentatie én van zijn eigen herinneringen een aanvulling te leveren op de eerdere publicatie van Kok. Dat hij in dit nieuwe boek behalve uit de bestaande schriftelijke documentatie ook put uit herinneringen waaruit zijn persoonlijke mening blijkt, mag gelden als zijn voortgaande bijdrage aan het debat over de juiste inrichting van het bestuur van de Oud-Katholieke Kerk. Het terugblikken in mémoires geeft zo impulsen voor de toekomst.

De kerk is in beweging en in de goede oud-katholieke opvatting is dat altijd op synodale wijze: ieder geeft op eigen wijze gestalte aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het geheel van bestuur en beleid van de kerk. De synodale betrokkenheid van elke oud-katholiek gaat niet ten koste van het gezag van de gewijde ambtsdragers, maar is een uitvloeisel van de doop die eenieder met eigen genadegaven tot leden van het éne Lichaam van de Heer maakt. Dat synodale proces heeft door de tijden uiteenlopende accenten gekend, waarbij soms in een meer duaal stelsel het tegenover van de synode als adviserend orgaan van het bestuur van de kerk werd benadrukt, en soms een meer oud-kerkelijk model waarin de synode de kerk als geheel vertegenwoordigt en dus ook bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt.

Wat bij alle verandering door de tijden heen blijft, is wat doorklinkt in de betrokkenheid van Bert Maan bij de Synode van zijn kerk en wat hij in die betrokkenheid ook bij anderen soms uitdagend weet te waarderen: de voortgang van de lofzang aan God in woord en daad, in liturgie en maatschappelijke betrokkenheid, ten dienste van een samenleving die recht doet aan God en mens.

Haarlem, op de feestdag van het Ontslapen van de H. Maagd Maria, 15 augustus 2023.

Dirk Jan Schoon, bisschop van Haarlem

9

-ocr page 12-

10

-ocr page 13-

Voorwoord

In 1987 verscheen het boek ‘Uit de Geschiedenis van de Synode’ van de hand van mr. Govaert Kok, die ons in 2021 ontviel. Al eens eerder was hier en daar de wens gehoord om dit boek aan te vullen met de periode 1985-2020, het jaar dat het honderd jaar geleden was dat de eerste Synodezitting plaatsvond.

Een en ander leidde ertoe dat ik op me heb genomen die taak te vervullen, staande op de schouders van Govaert Kok, voortbouwend op de door hem gekozen systematiek. Ik heb zijn tekst (hier weergegeven in het font Bookman) in wezen niet aangepast; het is op een enkel detail na de letterlijke tekst van het boek uit 1987. De door hem bijgevoegde registers heb ik uiteraard aangevuld.

De beschreven ontwikkelingen zijn als regel besproken tijdens de zittingen, maar dat is niet steeds het geval. Wanneer een probleem op de Synode aan de orde was geweest kwam het in volgende jaren niet steeds terug op de agenda. Maar om de lezer te informeren over de verdere ontwikkelingen heb ik deze kort besproken wanneer deze kenbaar waren uit de synodestukken, vooral uit de verslagen van het Collegiaal Bestuur. De foto’s zijn gemaakt door Coen van Kasteel (CvK) de steeds belangstellend en attente redacteur van De Oud-Katholiek. De overige foto’s zijn ontleend aan de website van de OKKN, praktisch alle genomen door Dio van Maaren (DvM), tenzij anders vermeld.

Verschillende betrokkenen zijn bereid geweest concepten kritisch te lezen en van nuttig en opbouwend commentaar te voorzien, waarvan ik dankbaar gebruik heb gemaakt. Mijn dank gaat dan ook uit naar Ineke Schenk, Klaas Leuten, Emile en Grete Verhey voor hun bereidheid (delen van) de tekst kritisch te bekijken. Ook dank ik graag mijn echtgenote Henriette Maan-van Werven, die niet alleen als synodaal veel werk verzette, maar ook nog heeft moeten dulden dat ik vele uren in de studeerkamer heb doorgebracht en niettemin bereid was delen van het geschrevene kritisch door te nemen. Haar luisterend oor maakte dat ik vele observaties met haar heb mogen delen. Ik ben Annemiek Parmentier zeer erkentelijk voor haar bereidheid om de tekst kritisch en minutieus te bezien, en Ineke Smit voor haar vele goede en constructieve suggesties die tot evenzovele verbeteringen leidden.

Graag draag ik dit boek op aan de nagedachtenis van oud-voorzitters Govaert Kok en Frank de Haart, die beiden niet alleen ter Synode maar op tal van andere terreinen de kerk en haar leden op zo voortreffelijke en voorbeeldige manier hebben gediend.

Hattem, najaar 2023

Bert Maan

11

-ocr page 14-

12

-ocr page 15-

Hoofdstuk I. De eerste synode in 1920

Dit op 19 september 1987 uit te spreken openingscollege voor het Seminarie voor het studiejaar 1987/88 wordt door de schrijver in dankbaarheid opgedragen aan de nagedachtenis van zijn grootvader, mr. dr. A.J. van den Bergh (van 1907-1943 hoogleraar aan het Seminarie), die tal van malen het jaarlijkse openingscollege verzorgde.

‘De lang verbeide en gewichtige dag was aangebroken, waarnaar gedurende zovele jaren door menig oud-katholiek met verlangen was uitgezien. De synode zou hare eerste bijeenkomst houden’, zo begint het verslag in de O.K. over de eerste zitting op dinsdag 28 september 1920 in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht, waar in de loop der jaren zoveel oud-katholieke bijeenkomsten gehouden werden.

Aan de opening was jaren werk vooraf gegaan, omdat de meningen over het nut van een synode voor onze kerk en de bevoegdheden sterk verdeeld waren; in het volgende hoofdstuk zal hierop worden teruggekomen. Toen zich een meerderheid in de kerk aftekende voor de instelling van een synode, moesten reglementen gemaakt worden. De eerste synodale statuten bepaalden dat naast de bisschoppen, priesters en hoogleraren van het seminarie één lekenafgevaardigde van iedere gemeente in de synode zitting had, die zich zou dienen te laten vergezellen van een plaatsvervangend lid, welk lid en plaatsvervangend lid gekozen dienden te worden door de gemeenten die zij vertegenwoordigden.2

Er waren derhalve verkiezingen nodig, wat ook de nodige organisatie en voorbereidingen vergde. Ten slotte was er de technische voorbereiding van de bijeenkomst: aanvankelijk dacht men aan een bijeenkomst in een kerkgebouw, doch uiteindelijk koos men toch om praktische redenen voor bijeenkomst in een vergaderzaal. De

' De Oud-Katholiek (verder geciteerd als OK) 1920/156.

^Zie voor de namen van de eerste leden OK 1920/132.

13

-ocr page 16-

technische voorbereidingscommissie bestaande uit de Schiedamse pastoor P.J. van Harderwijk en de toekomstige eerste secretaris van de synode, de heer Jan L. van Os, merkte echter op dat, hoewel de vergadering niet in een kerkgebouw gehouden zou worden, zij toch een kerkelijk karakter draagt en dat in de zaal waarin de bijeenkomst gehouden zal worden niet gerookt mag worden terwijl door de zaalbedienden geen dranken of spijzen als consumptie gebracht mogen worden! Voor ieder synodelid zou in de juiste volgorde een plaats gereserveerd worden, terwijl belangstellenden achter in de zaal zouden kunnen plaatsnemen.3

Door de lange voorbereiding was het helaas verschillende personen die aan de voorbereiding deel hadden gehad, niet meer gegeven de eerste bijeenkomst mee te maken. Aartsbisschop Gerardus Gul, onder wiens leiding zich zoveel vernieuwingen in de kerk hadden voltrokken, en die in 1919 nog de synodale statuten ondertekend had en de herderlijke brief tot invoering van de synode, was begin 1920 overleden. Hij was als Mozes, die het Beloofde Land wel zag, doch het niet meer mocht binnentreden! Eveneens waren vooroverleden de seminarie-president en latere bisschop van Haarlem, Dr J. J. van Thiel, die door spreekbeurten in tal van plaatsen de synode ingang had proberen te doen vinden in onze kerk, en mr. L.W.A. Colombijn uit Dordrecht, die zich als secretaris van het Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds ook zeer voor de totstandkoming ingezet had.^

Aan de eerste zitting ging een misviering vooraf in de zes jaar tevoren in 1914 in gebruik genomen nieuwe Gertrudiskerk in Utrecht, geleid door de in 1916 tot bisschop van Haarlem gekozen mgr. van Vlijmen, die terstond na zijn wijding namens het Episcopaat de vastgelopen draad voor de totstandkoming van een synode weer had opgevat en dankzij de hulp van een nieuwe commissie de kluwen weer had ontward. De synode zelf zou onder leiding staan van de enkele maanden tevoren tot aartsbisschop gewijde mgr. Franciscus Kenninck. Kon men zich een betere symbolisering voorstellen van een vernieuwde kerk die met jeugdig élan in een nieuwe structuur met een synode ging werken?

^ 0^1920/142, 145 en 148.

“ Zie over mr. L.W.A. Colombijn OK 1918/175.

14

-ocr page 17-

Mgr. Kenninck verdoezelde in zijn openingswoord niet dat het verwachtingspatroon ten aanzien van de synode in de kerk verschillend was: Voor sommigen vormt de synode een instituut, dat de oude kerk van Utrecht met nieuwe levenskracht zal vervullen en verjongen; voor de ander is zij een verschijning die niet zonder bedenking in onze katholieke sfeer mag toegelaten worden’. Hij wees er op dat het begrip synode rekbaar is, en in verschillende tijden en plaatsen een verschillende inhoud gehad heeft. In onze Nederlandse kerk zou dit zijn eigen inhoud dienen te krijgen.5

De agenda voor de eerste zitting was sober. Belangrijkste punt vormde eigenlijk de verkiezing van een synodale raad, waarin naast de drie bisschoppen één geestelijke en twee leken uit ieder van de beide bisdommen zitting zouden hebben. Als zodânig werden gekozen prof. J.H. Berends, pastoor in Den Haag en later bisschop van Deventer; pastoor P.J. Jans uit Den Helder (oom van de latere bisschop met zelfde voorletters); de seminarie-hoogleraar prof. mr. Dr. A.J. van den Bergh, die als secretaris van de voorbereidingscommissie veel werk verzet had voor de opstelling van de statuten en reglementen^; de heer C.A. Mittelbeck uit Utrecht, die — zoals in het volgende hoofdstuk zal worden uiteengezet — als geestelijke nauw bij het eerste initiatief voor een synode betrokken was, doch vanwege het celibaat ontslag als geestelijke had genomen'^; de Amsterdamse kerkmeester G.J. van Thiel, die verschillende gezangen maakte alsook het oratorium ‘De Utrechtsche Kerk’ dat werd uitgevoerd tijdens het eerste internationale oud-katholieken congres in Nederland in Rotterdam in 1894,« en de heer J. Prins uit IJmuiden. Hieraan zou door de nieuwe synodale raad nog worden toegevoegd als secretaris de reeds voorlopig als zodanig optredende Jan L. van Os uit Hilversum, van wiens ervaring als secretaris/archivaris van ‘Stad en Land van Gooiland’ de synode zeer zou profiteren.^

De zojuist gekozen synodale raad kreeg machtiging om de benodigde uitgaven te doen voor het functioneren van de raad en de

5 OK 1920/153.

® Zie over prof. mr. Dr. A.J. van den Bergh OK 1943/63.

’ Zie over C.A. Mittelbeck OK 1940/290.

® Zie over G.J. van Thiel OK 1934/294.

’ Zie over Jan L. van Os OK 1940/258.

15

-ocr page 18-

synode, alsook om zo nodig een hoofdelijke omslag van de gemeenten te heffen. Bij de rondvraag vestigde president Wijker de aandacht op de financiële noden van het seminarie. Prof, van Riel vroeg om in plaats van over twee jaar reeds volgend jaar een volgende zitting van de synode te houden, en de voorbereidingscomité ‘s voor de synode werden nog eens hartelijk bedankt.

16

-ocr page 19-

Hoofdstuk IL Voorspel en voorbereidingen voor de synode

De eerste aanzet voor een synode werd 24 jaar tevoren in 1896 gegeven in hetzelfde Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht, toen de jeugdige diaken C.A. Mittelbeck (die zoals hiervoor reeds vermeld in 1920 tot een van de eerste leden van de synodale raad gekozen zou worden) uit Amersfoort bij de rondvraag van de jaarvergadering van het Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds mededeelde, dat in de afdeling Amersfoort het houden van synoden ter sprake was gekomen. Waarschijnlijk zal dit door hemzelf of een van zijn mede-seminaristen ter sprake gebracht zijn. Volgens het verslag in de O.K. sprak de heer Mittelbeck kort over de betekenis en het nut van synoden, en verzocht hij de afgevaardigden dit onderwerp ook in andere afdelingen in behandeling te nemen. 1° Op hoeveel plaatsen gevolg is gegeven aan de suggestie over een synode te spreken valt niet meer precies na te gaan. De O.K. vermeldt echter dat enkele maanden later in Rotterdam door de seminarie-presi-dent J.J. van Thiel hierover een inleiding gehouden werd.“ Diplomatiek begon deze dat hij niet naar Rotterdam gekomen was om voor het houden van een synode propaganda te maken, maar alleen om op verzoek van het bestuur de zaak toe te lichten. Een synode — zo zei hij — is een vergadering van geestelijken en leken met de bisschep aan het hoofd. De geestelijken zijn automatisch lid; de leken worden gekozen door de verschillende gemeenten, die zij op de synode vertegenwoordigen. Zij komen samen om de kerkelijke belangen te bespreken en die maatregelen van tucht en orde te treffen, welke zij nodig achten. De meerderheid beslist, doch de bisschop heeft het recht van veto, d.w.z. als er een besluit wordt genomen dat hij in geweten voor schadelijk of ongeoorloofd houdt, dan geeft hij zijn redenen daarvoor aan en komt zulk een besluit niet tot uitvoering. Er volgde een boeiende discussie en niemand was tegen.

Het is niet verwonderlijk dat tijdens de volgende landelijke jaarvergadering van het OKOF in Amsterdam een Rotterdams afgevaardigde, de heer T.G. de Jong (vader van de kerkmusicus en organist van Den Haag Alex de Jong), een formeel voorstel van de afdeling Rotterdam verdedigde het onderwerp synode in alle afdelingen aan de orde te stellen. Na een uitvoerige interventie van de secretaris

'0 0^ 1896/82.

11 OK 1896/145.

17

-ocr page 20-

van het hoofdbestuur, mr. L.W.A. Colombijn, ten gunste van een synode bestaande uit geestelijken en leken, werd dit voorstel aangenomen. 12 De volgende jaarvergadering in Rotterdam in 1898 bevatte een voorstel van de afdeling 0udewater(het feit dat diaken Mittelbeck hier na zijn priesterwijding pastoor geworden was zal hieraan niet vreemd zijn!) om een commissie in te stellen teneinde de wensen en mogelijkheden naar een synode bestaande uit geestelijken en leken te onderzoeken. Dit voorstel werd met 55 stemmen voor en 35 tegen aangenomen. 13 Tot leden van de commissie werden naderhand door het hoofdbestuur benoemd de pastoors C.A. Harderwijk uit Delft, T. van Santen uit Dordrecht en Mittelbeck inmiddels overgeplaatst naar Culemborg). Voorts de leken prof. N.J. Weeldenburg uit Amersfoort (nog altijd bekend door zijn boek over Port Royal) 14, S.W.H.M. Colombijn broer van voormelde mr. L.W.A. Colombijn) uit Dordrecht en G.A. Spit uit Hilversum.

De commissie, die niet alleen uit voor- doch ook uit tegenstanders van een synode was samengesteld, rondde haar arbeid op 14 april 1901 af met een uitvoerig rapport, waarvan de tekst is opgenomen in het in 1901 verschenen eerste jaarboekje van het Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds, en waarvan de tekst nog eens opnieuw is afgedrukt in de O.K. van 1918.^5 uitvoerig wordt ingegaan op de bijbelse gegevens over het functioneren van de kerk in het Nieuwe Testament; de praktijk van de oude kerk en de kerk van de middeleeuwen, en de latere ontwikkelingen, met name ook de gedachten van bekende gezaghebbende kerkrechtgeleerden in onze kring als Van Espen en Von Schulte. De commissie concludeert ten slotte dat een synodale inrichting, waaronder zij verstaat het deelnemen van geestelijken en van leken aan het bestuur der kerk, christelijk en katholiek is. Voorts dat een synodenaar het voorbeeld van vroegere provinciale synoden, waarin de bisschoppen indien zij daaraan behoefte hadden, geestelijken en leken ter beraadslaging om zich verenigden, nuttig is. Meer gewenst achtte de commissie echter een synodale inrichting in de geest van een Duitse synode als vast instituut met blijvend bestuur, waarbij de commissie opmerkt dat weliswaar geen voorbeeld voor een dergelijke synode in de

'2 OAH 897/80.

'3 DAT 1898/71.

'‘* Zie over prof. N.J. Weeldenburg OK 1904/86.

'5(9A/918/88 e.v.

18

-ocr page 21-

geschiedenis te noemen valt, maar dat een dergelijke synode daarom niet minder christelijk en katholiek is. Invoering van een synode in onze kerk zou uiteraard langzaam en zorgvuldig dienen te geschieden. De commissie ontleende aan de agenda van de Zwitserse synode de volgende mogelijke onderwerpen: Financiën, Kerkbouw, Oprichting van verenigingen van jongelieden, werklieden en vrouwen. Armenverzorging, Ziekenverpleging, Bevordering van de kerkzang. Geestelijkenopleiding en Vorming van nieuwe gemeenten.

Het rapport kreeg helaas niet die ontvangst die het verdiende. De algemene vergadering van het Ondersteuningsfonds van 1901, waaraan het rapport werd aangeboden, besloot het niet ter vergadering te behandelen, doch eerst door de plaatselijke afdelingen te laten bespreken.^® De jaarvergadering van 1903, waarvan de agenda diverse moties bevatte met de strekking de wenselijkheid van invoering van een synode bij de bisschoppen te bepleiten, werd omgebogen tot een voorstel de al dan niet wenselijkheid met de bisschoppen te bespreken. Heeft het aan het gebrek aan geloof in een synode van de toenmalige voorzitter van het hoofdbestuur, de ietwat autoritair ingestelde Amersfoortse pastoor F. Kenninck (onder wiens latere leiding als aartsbisschop /synodevoorzitter de synode in zijn eerste vorm ook zou falen) gelegen dat hij de bisschoppen niet warm voor een synode heeft weten te krijgen? Tijdens de jaarvergadering van 1904 moest het hoofdbestuur rapporteren dat de zaak beter niet verder ter hand kon worden genomen, hoofdzakelijk omdat de zaak naar het oordeel van de bisschoppen ontijdig was.^® De vergadering wist niet beter te doen dan te besluiten het hoofdbestuur op te dragen haar rapport hieromtrent in ieder geval te laten drukken, opdat dit in de afdelingen besproken kon worden, waarop het hoofdbestuur tijdens de volgende jaarvergadering in 1905 het fiat van de vergadering wist te krijgen om ook van het drukken van het rapport af te zien.^®

Hierna is het lange tijd stil. Dit is niet omdat de stemmen die naar een meer eigentijdse kerkelijke organisatie streven zijn verstomd.

'^ 0^1901/79, 103.

'’0^ 1903/76.

'^ OK 1904/62.

'’OK 1905/86.

19

-ocr page 22-

doch omdat men na de teleurstelling op landelijk gebied meent zijn energie nu beter eerst aan een reorganisatie op lokaal niveau te kunnen geven, en tot een nieuwe organisatie van de kerkbesturen te komen. De discussie omtrent nieuwe reglementen hiervoor toonde echter weer aan dat de bisschoppen een meer democratische structuur van de zichzelf aanvullende kerkbesturen moeilijk kunnen opleggen zonder dat daaraan eerst instemming is gegeven door een representatieve landelijke vertegenwoordiging van de kerk, en daardoor is men dan toch weer terug bij de vraag naar een synode. In een ingezonden stuk in de O.K. van 1917, getiteld Twintig jaar voorbereiding’^“, wordt nog eens een overzicht gegeven van de rapporten en discussies, waarvan de strekking was dat er nu toch wel eens spijkers met koppen geslagen moesten worden. De O.K. wordt in die dagen nog uitgegeven door de priestervereniging ‘Cor Unum’ (in 1921 wordt de uitgave overgenomen door de Vereniging Oud-Katholieke Pers), zodat men een kritischer geluid daar niet verwachten kon. Anders is dit echter in het sedert 1917 verschijnende blad ‘Geloof en Leven’ van de Bond van verenigingen van jonge oud-katholieken onder redactie van onder meer de jonge priesters B.A. van Kleef en P.J. van Buuren, later versterkt door de latere aartsbisschop A. Rinkel. In een artikel onder dezelfde titel Twintig jaar voorbereiding’ wordt gezegd dat het merkwaardigste in het artikel in de O.K. is hetgeen wordt verzwegen. Twintig jaren lang hebben tal van mannen, van kennis, doorzicht en ervaring moeizaam gearbeid en tevergeefs op de vruchten van hun arbeid gehoopt. Twintig jaren lang heeft men aan de kerk van Utrecht gevraagd, dat zij toch de consequenties aanvaarden zou harer beginselen ... en nog kunnen we niet zeggen dat we veel verder gekomen zijn.21 In maart 1918 startte hetzelfde blad met een artikelserie over een Oud-Katholieke synode, waarin de geschiedenis en het nut van synoden duidelijk beschreven werden.22

Of het aan deze kritiek gelegen heeft, of aan een bevattelijker geest in onze kerk (waarbij ook een rol gespeeld kan hebben dat de beminnelijke Egmondse pastoor H.T.J. van Vlijmen in 1916 bisschep van Haarlem werd), de zaak van de synode kwam nu ineens in een stroomversnelling. Op 23 april 1918 vindt in Utrecht een

2« OK 1917/91.

2' Geloof en Leven 1917/61.

22 Geloof en Leven 1918/24 e.v.

20

-ocr page 23-

geestelijken vergadering van de beide bisdommen plaats, waarbij het onderwerp invoering van een synode uitvoerig aan de orde kwam aan de hand van een inleiding van de Schiedamse pastoor P.J. van Harderwijk, die in 1921 hoofdredacteur van de O.K. in zijn nieuwe vorm zou worden en de geest destijds kennelijk wist te verstaan. Door de vergadering werd een rapport aan de bisschoppen gezonden met concrete voorstellen over de instelling van een synode.^3 Tijdens de jaarvergadering van het Ondersteuningsfonds op 14 mei 1918 in Egmond deelt mgr. Van Vlijmen namens het Episcopaat mede dat dit in beginsel voor instelling van een synode is.^^ Aangezien inmiddels bekend was dat op een volgende geestelijkenvergadering opnieuw over de synode gesproken zou worden, verzocht de vergadering het Episcopaat of een lekenvertegenwoordiging deze vergadering mocht bijwonen. Het antwoord van het Episcopaat was bevestigend; aan het dagelijks bestuur van het Ondersteuningsfonds en één leek-afgevaardigde van iedere plaatselijke afdeling werd toegestaan aanwezig te zijn.^^ Nadat op 16 september 1918 een vóórvergadering van de geestelijkheid had plaatsgevonden, vond op 17 september in Utrecht in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen de vergadering met de leken plaats, welke verstrekkende gevolgen zou hebben.^^ Dit laatste niet zozeer vanwege de vraag of een synode zou worden ingevoerd, hetgeen nauwelijks meer in discussie was, als wel welke synode. Het eerste voorstel dat uiteindelijk in stemming werd gebracht, was dat de synode een lichaam met volle bestuursbevoegdheid zou zijn. De stemmen staakten hierover, waarop dit als niet aangenomen werd gekwalificeerd. Hierop werd een tweede voorstel in stemming gebracht dat de synode een adviserend lichaam zou zijn, wat vervolgens met twee stemmen tegen werd aangenomen. Nu de synode slechts adviserend zou zijn, riep het geen bezwaar op dat er vele leden zouden zijn, zodat werd besloten de synode te doen bestaan uit alle geestelijken en afgevaardigden van alle gemeenten (één per gemeente). Uit die grote synode zou dan weer een bestuur gekozen moeten worden om de bisschoppen terzijde te staan, bestaande uit twee leken en één geestelijke per bisdom, de synodale raad. Een en ander mondde

23 OK 1918/82 en 105 (2e kolom.

OK 1918/98 en 105 (1e kolom).

23 OK 1918/156.

^® OK 1918/163 (2x. Vgl. ook 1919/165 en 172, over de interpretatie van het staken der stemmen.

21

-ocr page 24-

uit in benoeming van een commissie door de bisschoppen om tot een definitieve reglementering te komen.

De zaak kreeg onverwachts ook een internationale dimensie door een artikel in het blad van onze Duitse zusterkerk, het Altkatholisches Volksblatt. In Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk — waar men reeds lang een synode had en men synodes tot de essentiële kenmerken van de Oud-Katholieke Kerk vond te behoren — had men zich al lang verwonderd over de moeizame pogingen om in Nederland tot een synode te komen. Men schreef thans dat de Hollandse tabak langzamerhand wel erg uitgekauwd was, en dat de achterlijke toestanden in de kerk van Utrecht mede voor wat betreft de celibaatskwestie niet tot een oplossing kwamen vanwege de bisschoppen. Na een puntige reactie in de O.K. trachtte de Duitse bis-schop Moog door een uitvoerige ingezonden brief in de O.K. de zaak weer goed te maken door te zeggen dat men niet over precieze informatie had beschikt, en dat de wat scherpe bewoordingen veroorzaakt waren door de koele houding, die de buitenlandse geloofsgenoten zo dikwijls aannamen tegenover het vaderlandse leed in Duitsland ten gevolge van de wereldoorlog. Het hoeft geen betoog dat de Duitse bisschop met dit laatste een nieuwe gevoelige Nederlandse snaar raakte. Bij het redactionele onderschrift aan ‘vriend Moog’ werden alle vermanende Nederlandse vingers opgestoken!^’'

Terug naar ons eigenlijke onderwerp. De commissie, bestaande uit mr. A.J. van Thiel, voorzitter, prof. mr. Dr. A.J. van den Bergh, secretaris, president F. Kenninck, de pastoors J.H. Berends en P.J. Harderwijk, alsmede de latere synodesecretaris J.L. van Os, begeleid door mgr. van Vlijmen namens het Episcopaat, werkte snel. Een ontwerpreglement, gebaseerd op de resultaten van het vorige beraad, werd aan een nieuwe vergadering van geestelijken en leken op 20 mei 1919 in Utrecht aangeboden. Amendementen om tot een groter gezag van de synode respectievelijk de synodale raad te komen werden nogmaals uitvoerig besproken, doch verworpen. Het ontwerp verwierf uiteindelijk de instemming van de meerderheid van de vergadering. 2® Op 4 augustus 1919 werden de synodale statuten, een voorlopig huishoudelijk reglement en een voorlopig kiesreglement door het Episcopaat vastgesteld. Op zondag 26 oktober

”0^1919/15,29, 43.

“O/f 1919/83, 91, 95.

22

-ocr page 25-

1919 werd in alle kerken een herderlijk schrijven bij de invoering van de synode voorgelezen, waarin de inwerkingtreding van de reglementen werd vastgesteld op l november 1919.23 In deze herderlijke brief werd de synode omschreven als ‘een vertegenwoordigend lichaam in onze kerk, dat volgens het oude christelijke en katholieke beginsel, onder onze opperleiding, medezeggenschap zal hebben in het bestuur der Oud-Katholieke Kerk van Nederland en mede de richting aan zal geven in welke voortaan dat bestuur gevoerd zal worden’.

Een zinsnede die nog even de aandacht trekt in de bisschoppelijke brief is dat de bisschoppen gemeend hebben (kennelijk was de voorbereidingscommissie het hier niet over eens) ook vrouwen tot het lidmaatschap van de synode toe te laten. Voorlopig zou het aantal vrouwen ter synode echter nog niet groot zijn: bij de eerste zitting was er slechts één echte vrouwelijke afgevaardigde, mevrouw E.P.M. Sorgdrager-van ThieP® uit Haarlem (die in 1927 een van de oprichtsters was van de Vrouwenbond en in 1928 ook als eerste vrouw haar intrede zou doen in de synodale raad) en twee plaatsvervangende afgevaardigden.

29 T

Herderlijke brief bij de invoering van de synode van 1 oktober 1919, OK 1919/177.

5° Zie over mevrouw E.P.M. Sorgdrager-van Thiel OK 1952/20 en 42.

23

-ocr page 26-

24

-ocr page 27-

Hoofdstuk III. Organisatie en reglementering in de loop der jaren

ni.l Ontwikkelingen betreffende de Synode

De basisopzet van de synode is vanaf de instelling ongewijzigd gebleven: een qua ledental betrekkelijk royaal opgezet orgaan bestaande uit geestelijken en leken ter advisering bij het beleid en bestuur van de kerk. Aan de feitelijke organisatie is in de loop der jaren echter herhaaldelijk ‘gesleuteld’, wat het beste tot uitdrukking komt in het feit dat men — afgezien van diverse tussentijdse wijzigingen — dit najaar 1987 onder de zevende geheel vernieuwde reglementering bijeenkomt. Over de opzet van 1919 is hiervoor reeds een en ander vermeid.^- Nadat men was afgestapt van het model van een besturende synode zoals de buitenlandse zusterkerken die kennen, en had gekozen voor een adviserende synode, werd er geen bezwaar gezien in een vrij groot ledental. Tot lid van de synode werden verklaard de bisschoppen, de president en hoogleraren van het seminarie, alle dienstdoende priesters en één afgevaardigde met een plaatsvervanger per gemeente. Een en ander resulteerde bij de eerste zitting in 1920 in een synode van 54 leden, 27 geestelijken en 27 leken. De synode zou eenmaal in de twee jaar bijeen komen, bij voorkeur in de pinksterweek. Het voorzitterschap werd vervuld door het episcopaat en het secretariaat door de secretaris van de synodale raad. Als bestuur van de synode trad een synodale raad op, bestaande uit de bisschoppen, één geestelijke en twee leden uit ieder van beide bisdommen en een secretaris, totaal tien personen. Als bevoegdheden van de synode werden in art. 13 van de synodale statuten genoemd het beheer en het toezicht met betrekking tot de stoffelijke goederen der kerk, alsmede het geven van raad bij de behartiging door de synodale raad van de belangen der kerk. De regeling van het beheer en toezicht op de stoffelijke goederen hield o.m. in vorming van een algemene kas — waarvoor eventueel een hoofdelijke omslag over de gemeenten zou kunnen plaatshebben — en toezicht op de kerk- en armbesturen en andere instellingen van de

^1 Synodale statuten, voorlopig huishoudelijk reglement en voorlopig kiesreglement van 4 augustus 1919. Vgl. over vragen over de toepassing op plaatselijk niveau; het kiesreglement voor de synode, OK 1919/148. Verder het synodaal reglement van 19 mei 1921 (gewijzigd 12 juni 1930). Synodaal kiesreglement van 1 juli 1921 (gewijzigd 20 oktober 1924). Beheersreglement voor de algemene kas van 19 mei 1921.

25

-ocr page 28-

kerk. Het geven van raad bij de behartiging van de belangen der kerk was heel algemeen, volgens art. 17 stond het aan de synode vrij om te beraadslagen over alle onderwerpen, die de godsdienstige en zedelijke belangen der kerk betreffen, zij het dat de besluiten hieromtrent steeds het karakter van advies zouden houden.

Na de eerste zittingen bekoelde het enthousiasme voor de synode. De verkiezing van afgevaardigden in de gemeenten gaf (mede gezien de soortgelijke verplichting tot verkiezing van kerk- en armmees-ters) tot veel rompslomp aanleiding, waarbij het enerzijds moeite kostte geschikte personen te vinden, anderzijds irritatie ontstond wanneer tegenkandidaten gesteld werden. Na de periode van vernieuwing op tal van terreinen in de kerk in het begin van deze eeuw, bleken er weinig beleidsvragen van algemene aard te zijn die voor bespreking in de synode in aanmerking kwamen, terwijl de uitspraken van de synode als adviezen een te vrijblijvend karakter hadden. De meer bestuurlijke aangelegenheden kwamen voor behandeling in een groot lichaam als de synode niet in aanmerking, zodat het zwaartepunt zich naar de synodale raad verplaatste. De synodes zelf hadden ten slotte — in tegenstelling tot de vergaderingen van het OKOF — een te formeel karakter, waardoor onvoldoende gelegenheid tot vragen en discussie bestond.^^

De synode 1932 besloot tot instelling van een commissie onder voorzitterschap van de Rotterdamse pastoor P.J. van Buuren tot reorganisatie van de synode, waarbij met name bezien zou moeten worden hoe meer leven geblazen zou kunnen worden in de zittingen van de synode en de plaatselijke gemeentevergaderingen, waar de agenda van de synode besproken werd. De commissie bracht aan de synode van 1935 verslag uit. Voorgesteld werd dat de bisschoppen zich met een deskundig adviescollege zouden omringen, in plaats van de bestaande synodale raad, en dat enerzijds de synode niet werd afgeschaft, doch anderzijds de bijeenkomsten beperkt zouden blijven tot het geval dat hieraan bij de bisschoppen daadwerkelijk behoefte zou bestaan. Het rapport werd met drie stemmen tegen aanvaard en in de synode van 1936 geformaliseerd.^^ Een triest einde van de synode in zijn eerste samenstelling, met name voor diegenen die zich voor de totstandkoming van een synode zo

^2 'De synode', OK 1932/79 en 88.

'Wat er van de synode bleef, OK 1936/331.

26

-ocr page 29-

hadden ingezet. De secretaris van de voorbereidings- commissie, prof. Van den Bergh had zieh uit onvrede over de gang van zaken al in 1932 uit de synodale raad teruggetrokken. Mgr. Rinkel — die kort daarna aartsbisschop werd — zou in zijn afscheidsrede voor de synode van 1970 opmerken, dat een van de grootste handicaps voor de beginperiode van zijn episcopaat was dat ‘de synode zich kort tevoren zelf had vermoord’. De geschiedenis laat zich echter niet terugdraaien!

De synodale statuten van 1936 bepalen dat er een synode is samengesteld uit de president en hoogleraren van het seminarie, alle dienstdoende priesters en de leken-afgevaardigden der parochies, zoals thans de gemeenten voor het eerst worden aangeduid.^^ De afgevaardigden van de parochies worden echter niet meer gekozen, doch door de kerkbesturen uit hun midden aangewezen. De synode komt bijeen zo dikwijls als het episcopaat zulks nodig oordeelt, en als de taak wordt vermeld het geven van raad en advies aan het episcopaat over alle zaken waarover deze de synode advies vraagt. De algemene kas komt in het reglement niet meer voor. Het toezicht op de parochies komt ingevolge het nieuwe reglement voor de parochies bij de bisschop. Het episcopaat benoemt een voorzitter voor de synode, terwijl de leden van de nieuw gevormde bisschoppelijke raad achter de bestuurstafel plaatsnemen. Als secretaris van de synode treedt op de secretaris van deze raad.

Mede door de oorlog zou de synode onder deze statuten haast niet functioneren. Er was nog een zitting in 1939 en de volgende in 1947 in verband met de vaststelling van nieuwe reglementen. Deze reglementen hadden niet ten doel de synode te reorganiseren of de bisschoppelijke raad, doch de financiën. In 1946 was een Generale Thesaurie opgericht om te bemiddelen bij het vrijmaken van geblokkeerde gelden, herstel van oorlogsschade en andere financiële problemen. Al spoedig werd echter duidelijk dat er permanent behoefte zou bestaan aan een landelijke kas — zoals reeds in 1919 was voorzien -, waaruit naast landelijke uitgaven ook tekorten voor parochies zouden kunnen worden bijgepast. De inkomsten zouden van de rijkere parochies en fondsen moeten komen. Om deze zaak goed te laten functioneren zou ook meer toezicht en controle op de kerkbesturen noodzakelijk zijn.

^^ Synodale statuten van 23 juli 1936 en synodaal reglement van 23 december 1936.

27

-ocr page 30-

Het is niet onbegrijpelijk dat met alle begrip voor de nieuwe situatie waarvoor men na de oorlog stond, er toch bedenkingen waren vanuit de autonomie van de gemeenten en dat deze kritiek zich vooral richtte op de nieuwe functie van de Thesaurier Generaal die op afschrikwekkende wijze als een soort ‘Führer’ van de kerk werd betiteld. De synode van 1947 nam de voorstellen uiteindelijk met 45 voor en 6 stemmen tegen aan, welke leidden tot de reglementen van 1948.35 Voor wat betreft synode en bisschoppelijke raad brachten deze reglementen weinig nieuws, alleen zou de synode van nu af aan weer jaarlijks bijeenkomen.

De belangrijkste tegenstemmer uit 1947, prof. B.A. van Kleef, kwam bij de synode van 1950 met voorstellen om de synode in deze nieuwe situatie een sterkere positie te geven. Allereerst een voorstel dat de voorzitter van de synode in de toekomst niet meer door de bisschoppen zou worden aangewezen, doch door de synode zelf zou worden gekozen, waarna de keuze ter bekrachtiging aan het episcopaat zou worden voorgelegd. In de tweede plaats behandeling van het budget van de generale thesaurie in de synode alvorens dit door de bisschoppen zou worden vastgesteld en in de derde plaats behandeling van de rekening en verantwoording van de generale thesaurie in de synode alvorens deze door de bisschoppen zou worden gedechargeerd. Alle voorstellen werden aangenomen en door de bisschoppen als reglementswijzigingen bekrachtigd. De synode kreeg een levendiger karakter doordat deze vanaf 1947 begon met een toespraak van de bisschoppen onder de titel ‘Uit het leven der kerk’, iets wat door prof, van Riel al in 1924 was voorgesteld. De eerste malen werden de mededelingen uitgesproken door mgr. Lagerwey, naderhand door mgr. Rinkel, en beiden wisten hun gehoor te boeien door een uiteenzetting over wederwaardigheden en het gevoerde beleid van de kerk, zowel op nationaal als internationaal niveau. In 1952 bevatte de synode voor het eerst voorstellen van synodeleden. Er bleven echter stemmen opgaan voor een meer grondige reorganisatie van de synode, waarop op voorstel van de bisschoppen via de bisschoppelijke raad in de synode van 1954 besloten werd een nieuwe reorganisatie in studie te nemen. Uiteindelijk leidde dit tot het nieuwe reglement voor de synode en de synodale raad van 1958

35 Statuten betreffende de synode en synodaal reglement, beide van 15 maart 1948, en gewijzigd 1 augustus 1950.

28

-ocr page 31-

(de term ‘statuut’ werd vermeden in verband met het in 1950 in werking getreden algemene statuut voor de kerk)?® In dit nieuwe reglement werd de taak van de synode verruimd tot het geven van raad en advies aan het episcopaat over alle zaken welke de kerk betreffen, en in het bijzonder de jaarlijkse rekening en verantwoording en het budget van de generale thesaurie. De werkzaamheden van de synode zouden derhalve niet meer afhankelijk zijn van de adviesaanvragen van het episcopaat, ook al bleef voor plaatsing op de agenda van voorstellen van individuele synodeleden het laatste woord aan het episcopaat. Deze op praktische gronden ingegeven maatregel om onvoldoende doordachte of uitgewerkte voorstellen te weren leidde van tijd tot tijd tot aanvaringen, zoals toen in 1967 een voorstel van de heer Bollebakker uit Haarlem niet op de agenda geplaatst werd en in 1983 toen een voorstel van het kerkbestuur van Hilversum tot een onderzoek in eigen gelederen van de kerk niet werd opgenomen. De bisschoppelijke raad werd omgezet in een synodale raad, waarmee men in zekere zin terugkeerde tot 1919. In tegenstelling tot 1919 hadden de bisschoppen echter geen zitting in deze synodale raad. Hij zou bestaan uit een eerste voorzitter, een tweede voorzitter, een secretaris en een geestelijke en een leek uit ieder van beide bisdommen, terwijl de thesaurier generaal en zijn plaatsvervanger qualitate qua van de raad deel uitmaakten (dit laatste verviel in 1968).

In het lidmaatschap van de synode werd geen 'wijziging gebracht, doch dit gebeurde een jaar later, toen een voorstel werd aangenomen om niet de kerkbesturen, doch alle kerkmeesters individueel lid van de synode te maken, waardoor het lekenelement in de synode kwam te overheersen. De agenda's voor de synode werden ook groter, hetgeen leidde tot het besluit vanaf 1965 gedurende enkele jaren twee dagen te vergaderen (de avond van de eerste dag en de ochtend en de middag van de volgende dag). De synodes kregen verder een levendiger element doordat de bisschoppen in 1968 zich bereid verklaarden vragen naar aanleiding van de mededelingen uit het leven der kerk te beantwoorden. In 1969 nodigde de voorzitter de bisschoppen uit om desgewenst ook verder aan de debatten tijdens de synodes deel te nemen, hetgeen tot gevolg had dat mgr. van Kleef in 1970 de spits afbeet door aanvaarding van het tweede deel

^® Reglement voor de synode en de synodale raad van 28 november 1958, gewijzigd 1 januari 1960 en 1 november 1968.

29

-ocr page 32-

van het statuut in de toen voor liggende vorm te ontraden. Bij de herziening van het statuut in 1972 werd het reglement voor de synode en de synodale raad met enkele wijziging geïncorporeerd in het nieuwe statuut. ^^ Hiermee werd ook duidelijk gemaakt dat de synode niet een min of meer tijdelijk overlegorgaan is, doch een van de essentiële structurele organen van de kerk vormt.

De discussie over aanpassing van de bestuursstructuur van de kerk bleef echter doorgaan. Ter zitting van de synode in 1974 — welke sterk in het kader stond van zorgen over het kleiner wordende aantal geestelijken en de financiële problemen van de kerk — werd o.m. besloten te bestuderen of vermindering van het aantal bisschoppen tot één, gepaard met invoering van een episcopale/synodale structuur naar voorbeeld van de buitenlandse zusterkerken, kan leiden tot groter doeltreffend beleid in het geheel van de kerk. Er werd een aparte commissie hiervoor ingesteld, die in september 1976 rapporteerde.38 De bisschoppen kwamen voor de synode van 1977 zelf met een voorstel over toekomstige structuren van de kerk: zij verklaarden zich bereid bij wijze van proef als één college van bisschoppen te gaan fungeren, dat samen de hele kerk bestuurt; zich te laten bij staan door een breder college om tot een doeltreffender en slagvaardiger beleid te geraken en ‘portefeuilles’ te cre-eren voor bepaalde zaken.39 Na uitvoerige discussie in de synodes van 1979 en 1980 werd in 1981 een verdere stap gezet door het aldus gevormde ‘college van overleg en advies’ om te vormen tot een ‘collegiaal bestuur’, waarin zitting zouden hebben de bisschoppen, de voorzitter van de synode, de thesaurier-generaal, de beide dekens als vertegenwoordigers van de geestelijken en twee leken als vertegenwoordigers van de leken in de beide bisdommen. Nadat dit bestuurscollege tijdens een proefperiode gebleken had goed te kunnen functioneren, kwam het na een hernieuwde discussie in de synode van 1983 en een extra zitting begin 1984 datzelfde jaar tot aanpassing van het statuut’.

^^ Statuut voor de O.K. Kerk van Nederland, tweede herziene uitgave van 18 oktober 1972.

Rapport van de Studiecommissie Episcopale-synodale kerkstructuur van september 1976, gevoegd bij de synode-agenda 1976.

Toekomstige structuren van de OK kerk van Nederland, bijlage bij de synode-agenda 1977.

'*° Statuut voor de O.K. Kerk van Nederland, derde herziene uitgave van 10 oktober 1984.

30

-ocr page 33-

In het nieuwe Statuut van 1984 is de regeling voor de samenstelling van het collegiaal bestuur iets gewijzigd: de twee leken-verte-genwoordigers en de vertegenwoordiger van de Utrechtse geestelijkheid worden door de synode gekozen, terwijl de Haarlemse deken (die periodiek aftreedt) ex officio zitting heeft. Verder zou de synode in 1986 besluiten de voorzitter van de synode te vervangen door een extra leken-vertegenwoordiger omdat men voorkeur kreeg voor een onafhankelijke voorzitter. De synodale raad werd opgeheven en vervangen door een kleinere synodale commissie, wier taak slechts de voorbereiding, leiding en afwikkeling van de zittingen van de synode omvatte. Alle leden van het collegiaal bestuur — derhalve ook de bisschoppen — werden lid van de synode. Verder werd de regeling van de synode uit het statuut van 1972 nagenoeg ongewijzigd overgenomen, omdat vragen rondom de samenstelling van de synode en een betere functionering bewust naar een volgende synode verschoven waren om de discussiestof voor deze synode niet te groot te maken.

Aan de synode van 1985 werd een rapport voorgelegd van een in 1983 ingestelde commissie synodestructuur onder leiding van de (destijds) Amsterdamse pastoor Jan Victor Kinneging.^^ Het voorstel bevatte een aantal alternatieven. Een voorstel dat de synode uiteen zou kunnen vallen in kleinere onderdelen voor bijvoorbeeld financiën en andere aangelegenheden werd verworpen. Alle leden stemden voor een ongedeelde synode. Voor wat betreft de vraag of de synode volledig beleidsbepalend zou zijn of adviserend koos de synode met 57 tegen 25 stemmen voor de tweede mogelijkheid. Met 73 tegen 20 stemmen werd voorkeur uitgesproken voor een kleinere synode, hetgeen meebracht dat niet meer alle kerkmeesters lid zouden kunnen zijn. Gevraagd of dan voorkeur bestond voor een vertegenwoordiging per bisdom of per parochie stemden vijf synodeleden voor afvaardiging per bisdom, doch de grote meerderheid voor afvaardiging per parochie. Een voorstel om ook categorale vertegenwoordigingen binnen de synode toe te laten zoals van vrouwen en van jeugd werd met 47 tegen 40 stemmen verworpen.

Op basis van de besluitvorming van 1985 maakte de Commissie Synodestructuur bestaande uit pastoor J.V. (Jan) Kinneging, S.

Rapportering van de commissie synodestructuur, bijlage bij de Synode-agenda 1985.

31

-ocr page 34-

(Siem)van Herle, J.A.C. (Jaco) de Jonge, C.J. (Kees) de Haart en R. J. (Rudi) Giskes, nu een voorstel aanpassing synodestructuur 1986,^^ dat door de synode werd aanvaard. Alle parochies zullen één vertegenwoordiger naar de synode afvaardigen, welke wordt aangewezen door de gemeentevergadering (aldus zijn wij derhalve weer terug bij het systeem van 1919). De vertegenwoordigers brengen echter stem uit overeenkomstig het ledenaantal van hun parochies. Het aantal vertegenwoordigers van de geestelijkheid zal een/derde bedragen van het aantal vertegenwoordigers van de parochies, zodat niet alle geestelijken meer lid zijn. De leden van het collegiaal bestuur en van de financiële raad wonen de zittingen van de synode bij, doch hebben geen stemrecht, de leden van de synodale commissie wel. De hoop is dat deze nieuwe, kleinere synode tot een grondigere besluitvorming zal komen, en voorts wat gemakkelijker een extra zitting kan houden indien dit noodzakelijk zou blijken. Een nadeel kan uiteraard zijn dat nu niet alle geestelijken en kerkmeesters meer lid zijn, de betrokkenheid ten opzichte van de synode afneemt en daardoor ook het gewicht van de discussie. De toekomst zal moeten leren of de voordelen van een synode in deze nieuwe vorm — die dit najaar voor het eerst bijeenkomt — de nadelen overtreffen. De nieuwe synode functioneert voor drie jaar op basis van een tijdelijk experimenteer-artikel 228 van het statuut. Zou de nieuwe vorm niet blijken te voldoen, dan is terugkeer naar het oude systeem mogelijk.

Met dit rapport van de Commissie Synodestructuur als grondslag is na de behandeling en goedkeuring ter Synode 1986, een aanvang gemaakt met een Synode nieuwe stijl. De vertegenwoordiger van de parochie werd voortaan door de gemeentevergadering als lid (zonder last of ruggenspraak) aangewezen; de geestelijken kozen een eigen vertegenwoordiging. Het aantal stemmen was afhankelijk van de grootte van de parochie, variërend van één tot ten hoogste vijf. Het aantal geestelijken werd gesteld op één derde van de helft van het aantal synodalen, en elke stem telde voor drie. De leden van de door de Synode te kiezen Synodale Commissie kregen elk één stem. Zij waren geen lid van het CB, waarvan de leden niet langer lid waren van de Synode. Omdat de samenstelling van het CB dan uit acht personen bestond: vier geestelijken en vier leken, werd het raadzaam geacht een vijfde leken-lid toe te voegen, te verkiezen door de afgevaardigden van de parochies van beide bisdommen. In de overgangsperiode tot 1 januari 1987 trad

‘*^ Voorstel tot aanpassing Synodestructuur 1986.

32

-ocr page 35-

mr. J. A. (Jan) van de Ven op als waarnemend voorzitter totdat in 1986 een nieuwe voorzitter werd gekozen in de persoon van schrijver dezes, mr. E.A. (Bert) Maan.

Met instemming van de Synode is in 1986 met het oog op geldige besluitvorming het Statuut gewijzigd door invoeging van een nieuw artikel art.228: Gedurende een periode van drie Jaar, te rekenen vanaf 1 januari 1987 zal de Synode zijn samengesteld, bijeenkomen en besluiten overeenkomstig de regeling ‘Voorstel tot aanpassing van de Synodestructuur ’, zoals voorgelegd aan de Synode van 1986 met de eventueel daarin door dezelfde Synode aangebrachte wijzigingen. De hiermee in strijd zijnde bepalingen van het Statuut worden gedurende deze periode buiten werking gesteld. De raadpleging van de leden van de Synode voor benoeming van kiesgerechtigde gelovigen voor de bisschopsverkiezing als bedoeld in artikel 157 lid 6 zal gedurende vermelde periode plaatsvinden door raadpleging van de personen als bedoeld in artikel 170.

Vervolgens hebben in deze experimentele vorm zittingen plaatsgevonden in de jaren 1987 tot en met 1990, waarna de beloofde evaluatie werd gehouden tijdens een extra zitting op 3 april 1990. In het kader van de voorbereiding van die extra zitting zijn de in de proefperiode opgedane ervaringen afgezet tegen hetgeen door de Commissie Synodestructuur was verondersteld. Met het oog op definitieve besluitvorming heeft de Synodale Commissie ervoor gekozen een schriftelijk enquête te organiseren. Zij heeft de uitkomsten daarvan samengevat in een rapport, aangeboden aan de Synode.“*^ In totaal 62 enquêteformulieren werden ingestuurd, wat te beschouwen is als een behoorlijk representatieve respons. De ervaringen bleken van dien aard dat het experiment kon worden omgezet in definitieve vorm. Uit de evaluatie bleek onder meer dat de informatieverschaffing door het CB als sterk verbeterd en beter gestructureerd werd beschouwd.

Bij de zitting van die extra Synode waren zowel de leden van de Synode nieuwe stijl aanwezig, alsook degenen die lid van de Synode oude stijl waren c.q. zouden zijn geweest. ‘’^ Uitkomst van de discussie was dat het voorstel van de Synodale Commissie: Het experiment met de Synode nieuwe stijl, zoals na de Synode 1986 heeft plaatsgevonden, is zodanig positief dat de in de Jaren 1987 tot en met 1989 gevolgde werkwijze in definitieve vorm gegoten moet worden werd aanvaard. Dit geschiedde door zowel de leden van de ‘oude’ als die van de ‘nieuwe’ Synode en wel met algemene stemmen. Dit resultaat komt kort neer op het volgende:

• De adviserende functie dient te worden gehandhaafd; deze zou beter tot zijn recht komen als — in evaluerende zin - sprake zou zijn van een vorm van controle op het door het CB gevoerde beleid. In de praktijk was het zo

‘” 1990 Rapport Synodale Commissie ten behoeve van de evaluatie van de proefperiode van de Synode nieuwe stijl 1987-1990.

Notulen extra Synode 3 april 1990.

33

-ocr page 36-

dat door continuïteit in de persoon van de afgevaardigden (synodalen) deze controlefunctie allengs beter tot zijn recht is gekomen.

In de najaarssynode van 1990 zijn de voorstellen geformaliseerd in statutaire be-palingen“*’ waarover de Synode positief adviseerde. Daarbij is verduidelijkt dat verkiezing van de Thesaurier Generaal door de Synode behoort plaats te vinden, voor een periode van vier jaar, éénmaal te verlengen met een zelfde periode. Ook werd vastgelegd dat het mandaat van de parochiële afgevaardigde inhoudt dat deze rekening moet houden met het gevoelen van de gemeentevergadering. De mogelijkheid om een tweede lid te verkiezen (zonder stemrecht) werd geopend, zonder dat nodig is dat deze ‘bij voorkeur financieel deskundig’ is. Het daartoe strekkende voorstel kwam te vervallen, omdat het aan de parochie is om dat zelf te bepalen. Ook deze voorstellen werden met algemene stemmen aanvaard. Vanaf 1990 (maar in feite vanaf 1987) is het dus zo dat de synode in zijn huidige vorm (2020) bijeenkomt. In het kader van de discussies rond een nieuwe bestuursvorm zal het raadzaam zijn om de destijds gekozen uitgangspunten tegen het licht te houden en met name ook te bezien of de controlefunctie van de Synode en de waarborgen daarvoor voldoende uit de verf blijven komen.

Toen en in de paar jaren erna is een tweetal besluiten genomen van fundamentele aard. Op de eerste plaats betrof dat de vraag aan wie de bevoegdheid toekomt om de agenda van de Synode vast te stellen: het Collegiaal Bestuur c.q. de bisschoppen dan wel de Synodale Commissie c.q. haar voorzitter.

Notulen Synode 20 november 1990.

34

-ocr page 37-

Uitkomst was dat het aan de Synodale Commissie is - uiteraard in nauw overleg met het CB — de agenda te bepalen/® nu zij verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken op de Synode, de zorgvuldigheid van besluitvorming en in verband daarmee de mogelijkheid van synodalen om de zitting behoorlijk voor te bereiden door bespreking in de gemeentevergadering van hun parochies en door beschikbaarheid van documenten die het besluitvormingsproces voorbereiden en ondersteunen.

Een goede en goed doordachte voorbereiding blijkt van eminent belang, omdat de ervaring leert dat een vergadering die wat geïrriteerd is over mindere voorbereiding en gebrekkige informatie soms een minder constructieve houding laat zien, ook over andere onderwerpen op de agenda.

Een tweede wijziging betreft het budgetrecht (aanvankelijk voor een proefperiode van vier jaar, 1993 tot en met 1996): de Synode neemt het finale besluit over de voorgelegde begroting van de Thesaurier Generaal. In het hoofdstuk over de financiën (IV.e.) zal daar meer over worden gezegd. Hier volstaat de opmerking dat de parochies daadwerkelijk de gevolgen van het voorgestelde budget zullen ondervinden (met name natuurlijk bij de heffingen) hetgeen maakt dat zij een beslissende stem behoren te hebben bij vaststelling van de begroting. Aan de inkomstenkant is de opbrengst van de heffingen van eminent belang; die heffingen bij de parochies beïnvloeden in sterke mate de financiële huishouding van de autonome parochies. In de Synode van 1996 is deze regeling definitief opgenomen in het Statuut (thans artikel 190 lid 3). Overigens is naar blijk van dat artikel aan elk van de bisschoppen wel een vetorecht toegekend.quot;*’

Organisatorisch had dit natuurlijk de nodige consequenties. De goede gang van zaken in de kerk kan in het gedrang komen als de begroting voor het komende jaar niet tijdig wordt vastgesteld. Dus dient een zodanige voorbereiding van de besluitvorming plaats te vinden dat verrassingen worden vermeden. In dat verband stelde de toenmalige Thesaurier Generaal F. de Winter voor dat een begrotingscommissie uit de Synode deze begroting en de bespreking daarvan voorbereidt. Aldus werd besloten zodat sedert 1992 een begrotingscommissie uit de Synode zijn werk verricht en vanaf 1994 telkenjare aan de Synode rapporteert, soms ook met het aangeven van alternatieve keuzes. Deze Commissie wordt verkozen door de Synode en is dus belast met de voorbereiding van het overleg ter Synode over de begroting.“*^ Zij brengt aan de synodalen advies uit vóór 1 oktober van elk jaar. Overigens bleek het niet eenvoudig tijdig synodalen te vinden die deze rol wilden vervullen.

‘’® Het toen vastgestelde artikel 174 ‘Over de plaatsing van het voorstel op de agenda van de Synode beslist de Synodale Commissie na overleg met het Collegiaal Bestuur’ (thans art. 192 Statuut).

Zie over dit onderwerp hoofdstuk IV.5, Financiën.

‘’^Artikel 191 Statuut.

35

-ocr page 38-

in.2 Voorbereiding van zittingen

In die tijd (rond 1990) werd de gebruikelijke gang van zaken dat de Synodale Commissie niet alleen deelnam aan de Synode maar ook een bespreking had met het CB vóór de Synode voor overleg over de agenda, alsmede dat een bijeenkomst na de Synode plaatsvond, waar de resultaten van de Synode werden besproken en de voortgang werd geborgd. Het behoort tot de zorg van de Synodale Commissie de agenda niet alleen samen te stellen, maar ook om de bijbehorende stukken zo tijdig beschikbaar te hebben dat deze door de synodalen in hun gemeenteverga-deringen besproken kunnen worden. De geestelijken zouden dan voldoende ruimte hebben om eventueel onderling en met hun achterban te overleggen. Gebruikelijk is dat voorafgaand aan de Synode de nodige amendementen en moties c.q. andere voorstellen binnenkomen. Op zich kent het Statuut dergelijke acties niet, maar de praktijk is steeds aanvaard. Het ligt in het bijzonder op de weg van de voorzitter te zorgen dat deze inbreng op de juiste wijze — vooral zo overzichtelijk mogelijk — besproken kan worden en dat stemmingen plaatsvinden.

Het allengs belangrijker worden van de plaats van de Synode in de kerk blijkt ook uit de manier waarop het CB aan de Synode rapporteert. Illustratief is dat vanaf 2000 kerkelijke commissies en verenigingen, zoals de Commissie Kin-derkerk. Commissie voor het Kerkrecht, Korendagcommissie en vele andere, jaarlijks rapporteren over hun activiteiten. Deze rapportage wordt beknopt aan de agenda van de Synode toegevoegd.'” Op die manier droeg het CB en daarmee de Synode bij aan toenemende transparantie en de mogelijkheid voor belanghebbenden om de ontwikkelingen ook daar - zo nodig kritisch — te volgen. De Synode (en daarmee ook de gemeentevergaderingen en de geestelijkheid) blijkt aldus in staat om ontwikkelingen goed te volgen, kritisch te becommentariëren, processen aan de gang te houden, en aldus bij te dragen aan consistentie van beleid en uitvoering.

Het blijkt nuttig te zijn dat synodalen, afgevaardigd door hun parochie, voor langere tijd als zodanig functioneren. Op die manier blijft de broodnodige ervaring met het synodale proces behouden. Het gebruikelijke voorbereidingsproces door synodalen (bestudering synodestukken, raadplegen van en rapporteren aan de ge-meentevergadering en zo nodig plegen van vooroverleg) maakt dat de ontwikkelingen in de kerk onder de aandacht komen van de kerk in den brede, waaraan de terugkoppeling na de Synode aan de parochianen natuurlijk bijdraagt. Zo ontstaat een constant en decennialang volgehouden wederkerig proces dat daadwerkelijke betrokkenheid van de kerk in zijn geheel mogelijk heeft gemaakt.

‘” Bijlage bij de agenda Synode 29 november 2000.

36

-ocr page 39-

Ook een goede voorbereiding blijkt nodig. Zo komt het met enige regelmaat voor dat een agendapunt wordt opgevoerd (bijv. DVD-presentatie’®, monastieke ge-meenschap5', pensioenfonds’^, presentatie professionele digitale communicatie”), dat uiteindelijk niet behandeld wordt. Zo’n agendering betekent dat voor het onderwerp tijd wordt gereserveerd, die nu niet aan een ander onderwerp kan worden gewijd.

Een gemis aan gedegen voorbereiding leidt soms ook tot onbevredigende besluitvorming. Zo was het voorstel in 1990 om de statie Eindhoven stemrecht ter Synode te geven eigenlijk niet goed genoeg voorbereid, zodat op kritische opmerkingen (met name de vraag waarom men niet koos voor het parochie worden) niet kon worden geanticipeerd. Boeiende en constructieve ideeën in stukken als de nota Stenen van de Weg gaan verloren bij onvoldoende voorbereiding.

Schriftelijke vragen

Ook een andere vernieuwing werd ingevoerd: de mogelijkheid tot indiening van schriftelijke vragen. Daarvan werd gebruik gemaakt, en veel zelfs. De mondelinge beantwoording vroeg soms veel tijd. Aan het stellen van schriftelijke vragen is immers geen grens te stellen en de praktijk wijst uit dat dat er soms toe leidt dat een wel erg groot aantal vragen wordt ingezonden. Het beperken van de mogelijkheid om vragen stellen — en wel zo dat dit alleen nog mondeling zou kunnen tijdens de Synode — heeft als voordeel dat synodalen op de zitting ervaren dat een beperking in tijd onvermijdelijk is, maar bezwaar is natuurlijk dat geen of onvoldoende tijd en gelegenheid bestaat om de antwoorden behoorlijk voor te bereiden. Omdat aan die vragen geen grens gesteld is, nemen ze snel in aantal toe. Dat is anders tijdens een zitting waar een afgevaardigde kan zien en horen wat er al gezegd is en niet hoeft te worden herhaald of gevraagd. Bovendien haal je met schriftelijke vragen de publieke discussie en de werkelijke dialoog tussen synodalen weg; op die manier komt er geen wisselwerking op gang en geen groepsproces van geven en nemen.

Schriftelijke voorbereiding is handig als je de zaak onder controle wilt houden, maar dat moetje niet altijd willen. De praktijk wijst uit dat het - vaak letterlijk— aan het eind van de dag toch wel goed komt, omdat synodalen zieh bewust zijn van de noodzaak bij elkaar te blijven.

5“ 2008. ’' 2015.

” 2016.

” 2019.

37

-ocr page 40-

dustersynodes

Het jaar 2003 liet een vernieuwing van het Synodaal proces zien: de voorbereiding van de Synode door synodalen in clusterbijeenkomsten. In dat jaar werden tweemaal op een viertal plaatsen zulke voorbereidende bijeenkomsten gehouden (Alkmaar, Amersfoort, Utrecht en Rotterdam). Op die manier houdt de Synode de vinger aan de pols terwijl ook de komende zitting beter wordt voorbereid. Ook in 2004 vonden dergelijke clustersynode-bijeenkomsten plaats, waarvan een stimulerende werking bleek uit te gaan. Dat maakte overigens niet dat de zittingen van de Synode duidelijk korter duurden. Was het aantal pagina’s (A4) notulen in de jaren vóór 2003 doorgaans niet meer dan 30, nu beslaan die soms wel ruim 45 A4-tjes per keer. Het beleggen van deze clusterbijeenkomsten is vervolgens tot een standaard activiteit geworden, en wel in de praktijk in elk van de bisdommen doorgaans tweemaal per jaar.

l^erbetering communicatie en besluitvorming

Tijdens de Synode 2002 lag er in het kader van de vragen over het verslag van het CB een voorstel om de communicatie tussen synodalen en overige betrokkenen te verbeteren, ingediend door de vertegenwoordiger van de Hilversumse parochie, Dio van Maaren. De aanleiding was de in zijn ogen rommelig verlopen extra synode van mei 2002: kortstondige kennisgeving en bekend worden van de agenda, waardoor een goede voorbereiding van zowel de synodalen als de plaatselijke gemeentevergadering niet goed mogelijk was; de verbrokkelde en ad hoc-behandeling; de opmerking in het verslag van het CB betreffende de vermeende desinteresse van de synodeleden ten aanzien van meepraten over beleid.

Naar zijn indruk is de vergadering voor het overgrote deel een formeel samenzijn, met weinig ruimte voor discussie, meningsvorming en debat; een 'saai' en formalistisch bijeenzijn, dat geen recht doet aan het belang ervan. Het is zijn wens om op de synodevergaderingen te komen tot een meer inhoudelijke, steviger discussie en degelijker mening- en beleidsvorming [enj om te komen tot meer contact en meer overleg op een doorgaand tijdpad tussen de jaarlijkse vergaderingen van de synode. Een tijdpad van mening- en oordeelsvorming voor synodeleden door het jaar heen in een lopende en levendige discussie.

Dit zou in zijn ogen kunnen door het maken van een virtuele community op internet: ieder lid van de synode en alle leden van het CB worden aangemeld bij een te starten ‘Synode-List ’. Elke e-mail, gericht aan deze ‘Synode-List ’, komt aan bij iedereen in zijn persoonlijke e-mail box. Reacties en antwoorden van iedereen zijn voor iedereen te lezen. Ondertussen kan er eventueel ‘ojf-list’ onderling gediscussieerd worden, maar dat wordt niet aangemoedigd, omdat juist het ‘community’- idee zo belangrijk is. Uiteraard zag hij ook de risico’s want dit maakt dat alle betrokkenen moeten kunnen beschikken over internet. In het kort kwam zijn vraag erop neer: Is het een goed idee dat de synodaal van de parochie

38

-ocr page 41-

Hilversum per 1 januari 2003 een werkende versie van de ‘Synode-Hst ’ werkzaam heeft zodat de periode tot de vergadering van november 2003 als proefperiode voor een dergeliJk communicatiesysteem kan worden gebruikt? Op de vergadering van november 2003 kan dan een voorlopige evaluatie plaatsvinden en kan het, bij positieve beoordeling, werkend worden ingevoerd.

Bij een korte opiniepeiling onder de synodalen kreeg Van Maaren het groene licht om zijn communicatiesysteem voor synodalen bij wijze van proef voor een jaar op te starten. Dit is er uiteindelijk niet van gekomen. Veel van zijn opmerkingen zijn later op andere manieren ter harte genomen bij het onderhouden van contacten tussen de synodalen. In een later stadium blijkt de toegenomen digitalisering haar invloed te laten gelden.

111.3 Zitting, stemmen, organisatie

Zaalindeling

Wat betreft de praktische gang van zaken sedert circa 1987, is vermeldenswaard dat een betrekkelijk groot deel van de synodalen (ongeveer de helft) het woord voert.

Dit werd vergemakkelijkt door een andere zaalindeling (alle synodalen zitten achter een tafel) en de beschikbaarheid van microfoons bij hun zitplaatsen.

Woordvoerders blijken allengs minder te herhalen wat al eerder is gezegd; men volstaat met zich daarbij aan te sluiten. Ook blijkt dat synodalen onderling vóór of na de Synode af en toe contact met elkaar hebben en initiatieven op elkaar

39

-ocr page 42-

afstemmen. Dit blijkt onder meer uit voor de zitting ingediende moties gesteund door verschillende parochies.

In de loop der jaren wordt een aantal synodalen meer geroutineerd. Zij aarzelen niet het woord te voeren en geven daarbij ook blijk van hun inzet om de hele parochie bij het Statuut te betrekken.


Eén hunner was Jan van Riessen (IJmuiden) die in 2000 als zodanig afscheid nam en in verband daarmee door de voorzitter in het zonnetje werd gezet als ‘langst zittende synodaal’.

Ook anderen hebben er blijk van gegeven als ervaren en betrokken synodalen inhoud te geven aan het synodale proces, zoals Chris Folkers, Thea Jonker-Hillesum, Coenraad Ouwens, Robert Frede, Geert de Rijk, Corina Zomervrucht, Ton Roebroek, Gerard Wilts en vele anderen (zie daarvoor de laatste bladzijde van dit boek.

Stemmen

Wat de stemmingen betreft: door de secretaris en de algemeen secretaris van het CB wordt steeds een lijst met stemgerechtigden voorbereid waarop de namen van de aanwezige stemgerechtigden zijn vermeld alsmede de zwaarte van de uitgebrachte stem:

een warme oproep tot synodaUteit en saamhorigheid. Een wens van verlangen en waardering ook voor allen die de kerk helpen dragen en maken, iedereen die tijd en energie besteedt, plannen helpt broeden en groot brengen, vele mensen met vertrouwen en vuur in hun hart, die er niet zomaar bijlopen. ’ Bisschop Bert Wirix Speetjens 1997

voor afgevaardigden van parochies en staties minstens één en ten hoogste vijf


40

-ocr page 43-

stemmen, voor de geestelijken elk drie stemmen en voor de leden van de Synodale Commissie elk één stem.

Veelal blijkt hoofdelijke stemming niet nodig omdat uit de peiling door middel van handopsteken blijkt hoe de verhoudingen liggen, maar regelmatig komt het inderdaad aan op hoofdelijk stemmen. Zo’n hoofdelijke stemming is zelfs soms uitdrukkelijk gevraagd, bijv, toen er gestemd moest worden over het voorstel in zake de toelating van de vrouw tot het drievoudig ambt.’“* Die stemming maakte duidelijk dat de kerk in overgrote meerderheid achter dit besluit stond. Overeenkomstig het Statuut wordt over personen schriftelijk gestemd en over zaken mondeling. Dat kan soms tot lastige situaties aanleiding geven in een geval dat een lid van de Synode een stem uitbrengt die diametraal-staat tegenover de visie in de eigen parochie. Bij dergelijke gewetensconflicten zou een begaanbare weg gevonden moeten kunnen worden. Daarom stelde de Synodale Commissie in 1992 voor om in sommige gevoelige situaties over zaken schriftelijk te kunnen stemmen, maar dat voorstel haalde het niet. (43 voor, 69 tegen bij vier blanco).

In zijn afscheidswoord tijdens de Synode van 1994 kwam de voorzitter daarop terug en stelde het te betreuren dat het niet mogelijk is gebleken schriftelijk te stemmen over andere onderwerpen dan verkiezing van personen.’® Het kan nu eenmaal voorkomen dat bepaalde onderwerpen zo gevoelig liggen dat de positie van de synodaal ernstig bemoeilijkt wordt wanneer de stem wordt uitgebracht in de ene richting, terwijl het geweten een andere richting uit zou willen.

’'* Hoofdstuk IV. 10 Vrouw en ambt. ’5 Notulen Synode 24 november 1992.

’® Notulen Synode 22 november 1994.

41

-ocr page 44-

In dit verband merkt hij op dat een sterk element in de besluitvorming over de vrouw in het ambt in Duitsland nu juist was dat het om een geheime stemming ging (die overduidelijk ten gunste van wijding van vrouwen uitpakte). Dan is er geen enkele plaats voor een vermoeden dat een stem is uitgebracht in een bepaalde zin uit angst voor de eigen positie en geloofwaardigheid.

Het stemmen levert soms lastige situaties op, omdat het volgen van de bepalingen van het Statuut nauw luistert. Tijdens de Synode van 1997 was aan de orde of het Statuut de mogelijkheid opende om blanco te stemmen. Het ging over de vraag of middelen beschikbaar moesten komen tot aanstelling van een parttime vormingswerker ten behoeve van het diaconaal- en jeugdwerk. Bij de stemming bleek dat een relatief groot aantal blanco stemmen was uitgebracht. Naar het gevoelen van de voorzitter was dat in strijd met het Statuut, omdat dit de mogelijkheid van blanco stemmen niet kende; zij bewerkstelligde dat de blanco stemmers opnieuw hun stem zouden uitbrengen. Het resultaat was dat het voorstel werd aangenomen (wat overigens ook zo zou zijn geweest als blanco stemmen toegestaan waren). Na die Synode schreven vijf synodalen een brief aan de Synodale Commissie waarin zij bij monde van Thea Jonker-Hillesum aangaven het met die gang van zaken niet eens te zijn, omdat blanco stemmen wel degelijk mogelijk was en in de praktijk regelmatig was voorgekomen. Om elke twijfel weg te nemen is die mogelijkheid tot blanco stemmen later in het Statuut vastgelegd. Gedurende een groot aantal jaren is de vraag aan de orde geweest welke plaats de staties in de kerk innamen, en in het bijzonder ook of zij al dan niet stemrecht zouden behoren te hebben.

In de Synode op 20 november 1990 kwam, zoals al vermeld, het voorstel aan de orde om aan de toen al geruime tijd bestaande statie Eindhoven stemrecht te geven. Daarmee kon de Synode niet akkoord gaan, omdat de status van een statie onvoldoende duidelijk was. Dit onderwerp werd doorgeschoven naar de najaarszitting van 1991. Ook toen kon een mogelijk stemrecht geen genade vinden bij de synodalen, omdat onvoldoende duidelijk werd gemaakt waarom men geen parochie wilde oprichten.” Daar werd tegenover gesteld dat een statie ook mensen omvat die wel actief zijn maar om hun moverende redenen niet oud-ka-tholiek zijn of willen worden. Het voorstel haalde het weer niet.

In het kader van de Beleidsnota 2000 is later aan de staties een duidelijke positie en betekenis toegekend, reden voor de Synodale Commissie het punt weer op de agenda van de Synode van 2000 te zetten. Uiteindelijk wordt na behandeling ter Synode van 2003 de positie van de staties in het Statuut geregeld (onder het hoofd Afdeling van de Staties en de kerngroepen).^^ Ditmaal wordt het voorstel met 107 stemmen voor en 6 tegen aangenomen. Zoals bij het onderwerp

5’ Notulen Synode 19 november 1991.

5’ Notulen Synode 25 november 2003.

42

-ocr page 45-

Financiën (hoofdstuk IV e) wordt opgemerkt, wordt in de praktijk vaak een me-ningspeiling met handopsteken gehouden; als daaruit blijkt dat verreweg het grootste aantal handen een bepaalde mening heeft, wordt daarmee volstaan.

Digitalisering

In 2017 leverde een meningspeiling ter Synode op dat men kon instemmen met digitale verspreiding van de Synodestukken (22 stemmen voor, 9 tegen, bij 1 blanco; er zal van uitgegaan moeten worden dat het hier gaat om aantallen aanwezigen, niet van gewogen stemmen).^’

Als gevolg van de maatregelen in verband met de Covid-19-pandemie, die in Nederland begon omstreeks 13 februari 2020 en onder meer ook een belangrijke beperking in het sociale en maatschappelijk leven betekende, kon een gewone synodezitting niet plaatsvinden, zodat besloten werd om een online vergadering te houden op 21 november 2020. Tevoren had de voorzitter van het presidium, drs. Patrick Groenewegen de synodalen schriftelijk geïnformeerd. Hij schreef o.a. IVat vorigjaar nog ondenkbaar was, is dit jaar een realiteit van alle dag geworden. Corona heeft onze dagelijkse routine flink beïnvloed. Als kerk hebben we een flinke uitdaging. Hoe komen we samen, hoe blijven we verbonden, welke nieuwe vormen kunnen we organiseren om toch met elkaar kerkgemeenschap te zijn. Een continue zoektocht, met mooie inspirerende voorbeelden uit onze parochies en staties tot gevolg. Zo was ook het Presidium flink aan het puzzelen over het al dan niet laten doorgaan van de Synode. Aan de ene zijde de statutaire verplichtingen, aan de andere zijde de realiteit van het overheidsbeleid rondom samenkomsten en tot slot ook de nieuwe (wetteliJke) mogelijkheden om elkaar digitaal te mogen ontmoeten. Lang leek het er ook op dat we geen Synode zouden kunnen organiseren, toch zien wij in de laatste weken gelegenheid om op een digitale manier de Synode vorm te geven, zij het in een andere vorm dan u van ons gewend bent. Op 21 november zal er een digitale Synode worden georganiseerd.

Het Collegiaal Bestuur en het Presidium zullen aanwezig zijn op het Bisschoppelijk Bureau om met u via de digitale verbinding Synode te houden. Enerzijds om daarmee met name de financiële zaken te bespreken en in stemming te brengen. Anderzijds om met elkaar in dialoog te gaan over de effecten van corona en de gevolgen voor het kerk-zijn met elkaar.

Mogelijk overweegt u moties of amendementen in te dienen. Om het voor ieder lid van de Synode mogeliJk te maken het gesprek optimaal voor te bereiden en ter plaatse te volgen vraagt het Presidium u dringend om moties en amendementen vooraf kenbaar te maken aan het Presidium en ter Synode digitaal te delen met de leden van de Synode (dat kan via het secretariaat van het Presidium).

5’ Notulen Synode 18 november 2017.

43

-ocr page 46-

In dit geval vragen we u ook dringend om alleen moties/amendementen te overwegen daar waar het gaat over de financiële stukken.

Een digitale voorbereidingsbijeenkomst vond plaats op 8 oktober 2020. De agenda werd op de gewone manier verspreid. Daarop stonden behalve de gebruikelijke zaken ook nog het agendapunt ‘Gemeenschap houden in coronatijd’. Ook de begeleidende stukken, zoals het verslag van het CB en de financiële stukken, werden tijdig verspreid. Uiteindelijk vond de zitting inderdaad plaats, maar al snel werd besloten^® om deze te beperken tot het hoogstnoodzakelijke, en overige onderwerpen te bespreken op een volgende synodezitting in 2021, in de - ijdel gebleken - hoop dat die dan weer fysiek zou kunnen worden gehouden. Op de agenda bleven alleen over de stemmingen over kandidaten voor het CB en over de jaarstukken inclusief de begroting 2021.

III.4 Locatie, dag, faciliteiten

Sedert 1972 plegen bijeenkomsten van de Synode plaats te vinden in ‘De Akker’ bij de Vituskerk in Hilversum. Er bleken verschillende manieren te zijn om de betrokkenen (synodalen, leden CB, Synodale Commissie, én de publieke tribune) te placeren. Vanaf 1987 is daarmee geëxperimenteerd, waarvan uiteindelijk resteerde dat de synodalen en hun tweede afgevaardigden gezeten waren achter tafels met een allengs groter aantal microfoons. Daardoor werd de drempel om het woord te nemen beduidend verlaagd, wat tot resultaat had dat velen daadwerkelijk aan de discussie deelnamen. Bovendien was de Synodale Commissie zo opgesteld dat men de synodalen goed in het gezicht kon zien zodat ook aan houding en gelaatsuitdrukking kon worden gezien of men iets op het hart had. Bovendien was deze werkwijze tijdbesparend, want het was niet meer nodig naar een microfoon te lopen en weer terug naar de eigen plaats.

“ Verslag digitale Synode 21 november 2020.

44

i

-ocr page 47-

Tot 1997 was het gebruikelijk te vergaderen op de dinsdag, doorgaans de laatste dinsdag van november. De zitting zelf werd voorafgegaan door een Eucharistieviering in de kerk van de H. Vitus. Ter Synode van 1996 lag een voorstel ter tafel om voortaan op zaterdag te vergaderen, dan wel een later aanvangstijdstip te kiezen zodat de drukke ochtendspits kon worden vermeden. Daarbij werd gesteld dat de zitting begint met een Eucharistieviering. Er werden meningspeilingen gehouden die zo verdeeld bleken dat overgegaan zou moeten worden tot schriftelijke stemming. Daarna suggereerde de voorzitter het houden van een enquête. Echter, toen de vraag werd gesteld wat men ervan vond om de situatie te laten zoals die was, gingen vrijwel alle handen omhoog.®'

Onder het voorzitterschap van Ineke Schenk is dat veranderd, in die zin dat vanaf 1997 de Eucharistieviering plaatsvond om 12.00 uur, na het ochtendge-deelte van de zitting. De zaterdagkwestie bleef niettemin met enige regelmaat de kop opsteken. Zo werd ter Synode in november 2007 andermaal gepleit voor een zitting op zaterdag, waarna een meningspeiling onder alle aanwezigen plaatsvond waarbij een duidelijke meerderheid ten gunste van de zaterdag bleek.®^

®' Notulen 26 november 1996.

Notulen 20 november 2017.

45

-ocr page 48-

Het presidium zal erop terugkomen, zei de voorzitter. En dat had resultaat. De eerste reguliere zitting van de najaarssynode op een zaterdag vond vervolgens plaats op 22 november 2008, een zaterdag dus. Van tijd tot tijd was het nodig om redenen van bijv, agenda-technische aard elders te vergaderen zoals in de Am-stelacademie in Amsterdam (1974), Alkmaar (voorjaarssynode 2002), de Bergkerk in Amersfoort (2007), en in De Open Hof Culemborg (2019).

111.5 De Synodale Commissie/Presidium/Roi van de voorzitter en de verhouding met het CB

Een ander aspect van het presidiaat van de Synode betreft het houden van overzicht van het verhandelde ter zitting. Met regelmaat worden er korter of langer voor de eigenlijke zitting moties en amendementen ingediend, en het is zaak tevoren goed in te plannen hoe een ordelijke discussie en stemming kan plaatsvinden.

46

-ocr page 49-

Een mooie illustratie van zo’n ‘puzzel’ betreft de Synode van 1993. Uit de notulen van die Synode^^ blijkt hetgeen de voorzitter naar voren bracht: De stand van zaken is verder als volgt: Er zijn amendementen binnengekomen van Utrecht (bijlage G), Hilversum (bijlage D, waarvan dhr. Folkers aangeeft punt a. te laten vervallen) en een wijziging in behandeling van het voorstel door de heer F.L.C. de Haart, mw. T.J. Jonker-Hillesum en pr. J.A.O.L. Fercammen tezamen verder te noemen 'De Haart c.s.'. We zullen le. agendapunt 9a. ter sprake brengen en 2e. 'De Haart c.s. 'punt b. daarna loopt alles uit elkaar, we kunnen het dan doen volgens de Synode-agenda, dit noemen we I, volgens 'De Haart c.s. ' verdergaan = 11, volgens amendement deel b van dhr. Folkers = D. Als we echter voor 11 kiezen, dan kiezen we ook voor het amendement van Utrecht = G.

Vervolgens gelastte de voorzitter een theepauze om een en ander te verwerken. De thee heeft kennelijk goed geholpen want het liep daarna met een redelijke sisser af zodat de voorzitter- na voorgesteld te hebben hoe het besluit zou moeten luiden dat algemene instemming had — aan het einde kon zeggen: Dit agendapunt wordt hiermee beëindigd met dank aan Grete Verhey voor de presentatie van het rapport en de indringende wijze van toelichten hier ter Synode. ’

^’ Notulen Synode 23 november 1993.

47

-ocr page 50-

Dat de synodalen niet aarzelen om een onvoldoende voorbereiding van de zitting aan de orde te stellen, moge blijken uit wat er in de Synode van 1995 voorviel. Toen zei de latere synodevoorzitter Frank de Haart (Amersfoort): Dan als laatste een meer algemene opmerking over de wijze van presenteren van de stukken door het CB. Ik noem het hier zodat ik u er de rest van de dag niet mee lastig hoef te vallen. Het Collegiaal Bestuur heeft een hoge pet op van de Synode en stelt prijs op onze mening, dat heeft u de afgelopen jaren meerdere malen aan ons laten weten. Echter, het werken van een synodaal wordt wel moeilijk als je niet weet waar.je aan toe bent of met een kluitje in het riet wordt gestuurd. Een paar voorbeelden:

- De rapportage over homoseksualiteit en ambt is niet meer dan een voorlopige rapportage en ‘Slechts een Onderdeel van een groter geheel ’, zoals deken Ouwens ons afgelopen zaterdag liet weten. Eorigjaar werd op de valreep een Je proeve gepresenteerd, dit jaar krijgen we de 2e proeve. Wanneer komt het definitieve rapport? Voor ons synodalen was het bespreekbaar maken in de gemeen-tevergadering op deze wijze niet zinvol. ... En wat dan helemaal vreemd overkomt, is uw mededeling in uw verslag, deze rapportage in het geheel nog niet gelezen te hebben, terwijl zij wel onderdeel uitmaakt van de stukken. Een volgend voorbeeld: Het CB heeft het advies van vorig jaar opgepikt en komt met een 'Oriëntatie op de toekomst'. Echter op zo'n ongelukkig moment, dat het stuk niet de waarde krijgt die het verdient. En opnieuw, hoe moet ik omgaan met mijn status als Synodevertegenwoordiger in relatie tot de gemeentevergadering. Een derde voorbeeld: Uw voorstel tot eerdere verkiezing van een nieuwe Thesaurier Generaal. Wederom een opmerking in de agenda zonder een duidelijke vraagstelling naar de Synode toe. En als laatste uw projectvoorstellen. Het is dat ik er in de gemeentevergadering een leuk verhaal bij kon houden, maar geloofwaardig komt het niet over. Bij deze punten doelend op de samenstelling van de agenda had ik ook van de Synodale Commissie een actievere en attentere rol verwacht. ‘Daaraan voegde Chris Folkers (Hilversum) toe (te willen)’ ... voorstellen aan de Synodale Commissie om als er bepaalde stukken niet voor 1 augustus binnen zijn, ze dan niet op de agenda te zetten......

In de beleidsnota 2000-2002 valt te lezen:

Tan de Synode valt te verwachten dat zij groeit van een controlerende naar een meer adviserende en stimulerende instelling. Deze versterking van het synodale proces vraagt van de afgevaardigden van parochies en geestelijkheid dat zij hun taak nog meer serieus nemen en binnen de parochies de rol van de Synode benadrukken en daarmee de landelijke kerk meer in het zicht brengen door een goede terugkoppeling naar de basis. Een grotere rol van de Synode en het bestaan van

^‘’ Notulen Synode 21 november 1995.

48

-ocr page 51-

het Collegiaal Bestuur als besturend landelijk lichaam vragen om een herbezinning op het episcopaal-synodaal kerkmodel en de praktische uitwerking daarvan, dit zou zijn neerslag dienen te krijgen in een opnieuw geformuleerd Statuut.

Het hele proces van het Breed Beraad en de daaropvolgende ontwikkeling van raamnota en beleidsnotities zijn een voorbeeld van een synodaal proces waarin verschillende participanten met elkaar hebben samengewerkt met het oog op het gemeenschappelijk ontwerpen van de toekomst voor onze parochies en onze kerk in Nederland. We zijn — synodaal — samen op weg naar deze toekomst. ’ Joris Vercammen, n.a.v. Breed Beraad 2007

In de loop der jaren en onder verschillende voorzitterschappen valt een ontwikkeling te zien, die steeds nauwere afstemming tussen CB en Synodale Commissie (Presidium) laat zien, bijvoorbeeld bij het ondernemen van gemeenschappelijke activiteiten als beleidsconferenties en participatie in te presenteren stukken.

Het is de rol van het presidium te zorgen voor een ordelijke besluitvorming zodat de adviezen van de Synode zorgvuldig en op basis van juiste informatie tot stand komen. Dat is wat anders dan het zijn van het platform voor oproepen aan de kerk in haar geheel. Zo liet het presidium toe dat tijdens de najaarssynode 2014 een aanvulling op de agenda plaatsvond, t.w. een oproep door de aartsbisschop om mee te denken over de inhoud van een herderlijke brief over de vraag waar het oud-katholiek-zijn een bijdrage is aan de toekomst van de Kerk in den brede, nu diepere reflectie over dat onderwerp op haar plaats is. Een dergelijke oproep is op zich goed en terecht, maar de vraag is of de Synode het geschikte gremium is. Want volgens de notulen riep deze ook andere reacties op: De presentatie zorgt voor de nodige ontstemming en verdeeldheid bij zowel de synode als op de publieke tribune. Er zijn synodeleden die zich overvallen voelen door deze oproep.

[OverJ deze oproep zou feitelijk een fundamentele discussie moeten plaatshebben voorafgaande aan het beleidsplan [ J hoe dit verhaal staat in verhouding tot het beleidsplan. f...JEr is hier een monumentaal statement afgegeven en plaatst al het besprokene van deze dag in een ander licht en men voelt zich daardoor gechanteerd.

Als gezegd, de Synodale Commissie pleegt tenminste twee maal per jaar overleg met het Collegiaal Bestuur, ter voorbereiding van de (agenda van de) Synode en ter bespreking van de resultaten. Met name dat laatste aspect is van belang. Hoewel daaromtrent in het Statuut niets is geregeld, rekent de Synodale Commissie het in de praktijk tot haar taak om ter wille van de geloofwaardigheid van de Synode de resultaten van de besluitvorming te bespreken met het Collegiaal

49

-ocr page 52-

Bestuur. Ten dele omdat de besluitvorming van de Synode finaal is (vaststelling begroting - bezien of er sprake zal zijn van een bisschoppelijk veto -, uitslag van verkiezingen) maar ook om te zien wat met de overige uitspraken gebeurt. Dat mogen formeel gezien adviezen zijn, maar ze dienen als zeer zwaarwegend te worden beschouwd. De praktijk wijst overigens uit dat het CB die uitspraken van de Synode wel degelijk zo ziet.

f...J een warme oproep tot synodaliteit en saamhorigheid. Een wens van verlangen en waardering ook voor allen die de kerk helpen dragen en maken, iedereen die tijd en energie besteedt, plannen helpt broeden en groot brengen, vele mensen met vertrouwen en vuur in hun hart, die er niet zomaar bijlopen.

Bisschop Bert Wirix Speetjens 1997

Zoals uit de verschillende agenda’s en zittingen blijkt, is sprake van een synodaal proces: onderwerpen komen verschillende malen op de agenda, eerst oriënterend, dan nader onderzoekend, opiniërend en uiteindelijk besluitvormend. Dat maakt aan de ene kant niet een echt slagvaardige indruk - processen duren lang - en spectaculair is het niet te noemen, maar het draagt wel bij aan zorgvuldigheid en consistentie, alsmede aan voldoende draagvlak. Het brengt bovendien mee dat ieder kan worden gehoord, kan wennen aan nieuwe of andere gedachten, en de gelegenheid krijgt er met anderen over te praten. Op die manier reist de kerk met de Synode haar weg door de tijd, met behoud van al zijn medereizigers.

Het overleg met het CB heeft uiteindelijk dat tot doel: zorgen dat de synodalen en hun plannen en zorgen serieus worden genomen en met elkaar te zien wat de volgende stappen zouden kunnen zijn. Rond 2004 is te constateren dat vanuit de leiding van de kerk een wat andere visie op de Synode en de te spelen rol van dit lichaam gaat ontstaan. In het bijzonder geldt dat zij meer dan vroeger betrokken wordt bij de meer bestuurlijke aspecten van het bestuur van de kerk. In het verslag van het CB tijdens de Synode 2005^^ valt o.m. te lezen (mgr. Ver-cammen):

[...] Die ideeën werden op een reflectiedag van de Synode geëvalueerd en uitgewerkt. Op dit ogenblik zijn werkgroepjes van synodalen ermee aan de slag. f...J Stilaan raakten meer en meer kerkleden betrokken bij het beraad over de ke[zes voor de toekomst van onze kerk. Onze traditie wil dat deze keuzes niet door een bestuur of door bisschoppen alleen worden gemaakt, maar dat velen daarbij betrokken worden. En dat is een erg waardevolle traditie, met een boodschap naar de toekomst toe! [...] Want toen er diende uitgekeken te worden naar kandidaten om de Thesaurier op te volgen of de vertegenwoordiger van het

®5 Notulen Synode 22 november 2005.

50

-ocr page 53-

Aartsbisdom in het Collegiaal Bestuur te vervangen, kwamen er weinig tot geen ideeën vanuit de Synode! Precies dit gremium zou zich toch aangesproken moeten voelen bij dit soort van opdrachten. Hoe komt het dat er dan geen reactie komt op herhaalde vragen?

Het is zonder meer nuttig als synodalen op passende manier reflecteren op kerkelijke ontwikkelingen zolang de rollen duidelijk blijven. Als het gaat om het vinden van bijv, kandidaten voor kerkelijke functies ligt het wat minder voor de hand om aan synodalen een verantwoordelijke rol toe te denken.-Dat is de rol van het bestuur van de kerk, waarin wellicht individuele synodalen (of andere kerkleden) betrokken zijn. Eigenlijk vanaf het voorzitterschap van Frank de Haart (2005) is geleidelijk een intensivering van het contact tussen Synodale Commissie en CB te zien. Bij de voorbereiding van het Breed Beraad-overleg was al sprake van gezamenlijk optrekken richting de voorjaarsvergadering op 10 juni 2006. Ook in andere opzichten was dat zichtbaar. Zowel vóór als na de Synode was er overleg met het CB, waarbij zaken aan de orde kwamen zoals het stellen van schriftelijke vragen (en wel of niet schriftelijk antwoorden), het agenderen van minder punten, of sommige onderwerpen nu wel of niet op de Synode thuishoren (levensverbintenissen) en of de clustersynodes niet al relatief veel agendapunten afvangen.

tn die periode valt ook een wat andere werkwijze van de Synode waar te nemen. Tijdens de voorjaarssynode 2007 (ditmaal niet in Hilversum maar op een zaterdag in O.L.V. ter Eem in Amersfoort) werd gewerkt met een plenaire zitting voor de inleidingen, maar voor elk van de vier te bespreken notities werden kleine gespreksgroepen gevormd die aan het plenum rapporteerden, waarna tot stemming werd overgegaan. Zoals eigenlijk ook al het geval was bij de hiervoor genoemde Raamnota, kreeg de Synode de gelegenheid om op een betrekkelijk hoog detailniveau met het CB te discussiëren. De jaren erna laten vergelijkbare ontwikkelingen zien. Er werd min of meer veel tijd aan groepsdiscussies besteed (2008, 2010, 2012, 2013, 2014). Bij de evaluatie (hoofdstuk V) zal daarop nader worden ingegaan. Een wijziging van geheel andere aard was te zien in de najaars-synode van 2007 toen geen eucharistieviering plaatsvond halverwege de zitting. Slechts was er een kort middaggebed.

Toen voor het eerst, na de invoering van het geheel nieuwe statuut per 1 september 2007, was er geen sprake meer van een Synodale Commissie (voorzitter, vicevoorzitters en secretaris) maar bestond er een nieuw ‘Presidium’, bestaande uit voorzitter, vicevoorzitters en secretaris. Allengs vaker (bijv, voor-jaarssynode 2010, naj aarssynode 2010) wordt de Synode dus gebruikt als forum voor onderlinge uitwisseling en bewustwording, waarbij discussies in kleine groepen plaatsvinden. Ook wordt de gelegenheid benut om nieuwe

51

-ocr page 54-

ontwikkelingen te etaleren, zoals de voordrachten ‘Kerk en Stage’,“ in welk kader o.m. mogelijkheden om jongeren bij het maatschappelijk werk van de kerk te betrekken. Ook kreeg pastoor Hans de Rie, de trekker van het Citypastoraat in Rotterdam, de gelegenheid om met verve de boeiende ontwikkelingen daar te schetsen. Op die manier fungeert de Synode tevens als platform voor de blik naar buiten.

Dat het Presidium nauwer betrokken raakt bij de dagelijkse gang van zaken en besturing van de kerk, is ook te zien bij het gezamenlijk optrekken bij verschillende initiatieven, zoals de betrokkenheid van het Presidium tijdens de be-raaddag op 12 oktober 2012. Bisschop Dick Schoon sprak in zijn verslag aan de Synode 2012 over die beraaddag over het algehele bestuur van de kerk. Bij die gelegenheid wees prof. Jan Hallebeek aan de hand van de geschiedenis van de Synode op inconsequenties van de bestaande gang van zaken vanuit de traditie van de katholieke kerk. Het systeem werd door hem als duaal gekenschetst met de vaststelling dat leden van het CB geen deel uitmaken van de Synode. Het CB wordt als het ware ter verantwoording geroepen. De hiervoor genoemde ge-spreksgroepen-systematiek werden als positiever gezien.

De najaarssynode 2014 kende een wat ander begin: de voorzitter gaf synodaal Ben van Roode de gelegenheid om zijn cri de coeur te uiten over ontwikkelingen die het voortbestaan van de kerk bedreigen. Hij stelt een groot aantal vragen waarvan de beantwoording in figuurlijke betekenis Bloed, Zweet en Tranen zullen gaan kosten, want Laat onze kerk geen instituut worden.^^

Blijkens het verslag van het CB aan de Synode 2013 is er een commissie ingesteld voor onderzoek naar de samenwerking tussen Synode en CB (Patrick Groenewegen, Joost Janssen Zeegers, Wietse van der Velde en Alice Parmentier). In de voorjaarssynode 2014^^ beschreef de voorzitter hoe het Presidium de rol van de Synode de komende jaren zag: [...] de komende vier jaar in het teken zullen staan van de dialoog tussen Synode en CB, waarbij het zal gaan om de vraag hoe we met elkaar de koers zullen vervolgen. De werkgroep die deze extra Synode heeft voorbereid, bijeengeroepen door het Presidium, heeft daartoe de eerste aanzet gegeven. Deze werkgroep zal het proces van het tot stand komen van het beleidsplan begeleiden. In de najaarssynode 2014 bracht pastoor can. drs. Wietse van der Velde rapport uit over de kleine commissie.

Kort weergegeven houdt zijn betoog in: Men heeft vastgesteld dat de synodestructuur niet blijkt te voldoen, want het CB bestuurt en de Synode bespreekt de zaken. Als het op besluiten uitkomt dan geldt de stem van de bisschoppen. Het enige echt synodale orgaan is het Collegiaal Bestuur waarin bisschoppen

^^ Notulen Synode 20 november 2010.

®’ Notulen Synode 22 november 2014.

®* Notulen extra Synode 8 februari 2014.

52

-ocr page 55-

samenwerken met vertegenwoordigingen van de parochies. De bisschoppen zijn dan deel van de synode en werken met elkaar samen, met de geestelijken en leken. Een soort eucharistie.

Naar de mening van de Commissie voor Geloof en Kerkorde, zo vervolgt hij, heeft de nieuwe Synode als belangrijkste kenmerk een sterkere integratie van wat nu CB en synode zijn, vooral wat het delen van competenties betreft en het gemeenschappelijk ontwikkelen van beleid. Zo ’n Synode vindt onder episcopaal leiderschap plaats in de context van de eucharistie en de bisschoppen zijn dan ook lid van deze Synode. Dit model heeft wortels in de vroege kerk en in vroegere vormen van de Synode van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland. Doel van een dergelijke Synode is het mogelijk maken van een leven in gemeenschap dat getuigenis aflegt van de eenheid die in Christus geschonken is enerzijds en de rijkdom van de gaven van de Geest aan alle gelovigen aan de andere kant en om het de bisschoppen mogelijk te maken in gemeenschap met elkaar en de gehele kerk, deze als katholieke, want in het synodale leven van de kerk geïntegreerde, epis-kopo; voor te gaan in haar vieren, getuigen, en dienen.

In de voorjaarsclusterbijeenkomsten zou dit onderwerp verder aan de orde komen en in het najaar 2015 zou de Synode een voorstel ontvangen. Uit de notulen van de Synode 2016^’ valt uit de mond van de voorzitter Groenewegen op te tekenen: ‘Doel en samenstelling van de Synode worden toegelicht. De Synode is geen gemeentevergadering.’

Pastoor Harald Münch meldde dat de Commissie Beleid en Organisatie (vier geestelijken en - slechts — twee leken) elke maand een dag bij elkaar komt. Het eindrapport wordt eind 2017 verwacht en zal de richting uitgaan van een sterker insteken op de synodale samenwerking binnen de kerk. Opmerking verdient een gedachtewisseling tijdens die Synode tussen de afgevaardigde Groen (IJmui-den ) en voorzitter Groenewegen. Groen stelde voor aan de heffings- en begro-tingsproblematiek een aparte voorjaarszitting te wijden, waarop de voorzitter vroeg: Als de agenda en de output van zo ’n voorjaarsoverleg tijdig bekend zijn om de Synode te informeren, mag dat in plaats van een Synode, waarop Groen zei: Dat zou prima zijn, en de TG opmerkte: Dit is een zaak voor het CB; wel fietst men zo door de bestuursstructuur heen.

Ter Synode 2017 vat voorzitter Patrick Groenewegen samen wat de rol van de Synode in zijn ogen is:

Het doel van de Synode wordt nog toegelicht: ontmoeting en gesprek. Het adviseren van het bestuur van de kerk en het stemmen over de financiën.... Het Presidium (voorzitter, drie vicevoorzitters en de secretaris) organiseert de Synode. De Synode is een Openbare Kerkvergadering. Iedereen is welkom en uitgenodigd voor dialoog. Stemrecht hebben de eerste synodalen. Spreekrecht heeft

^‘^ Notulen Synode 19 november 2016.

53

-ocr page 56-

naast de eerste ook de tweede synodaal. Stemrecht houdt in: voor, tegen of blanco. De stemverhouding is afhankelijk van de grootte van de parochie. ™

In de loop der jaren valt een toenemende bureaucratisering te bespeuren, in die zin dat veel van de Synode tevoren schriftelijk wordt voorbereid, incl. schriftelijke vragen, waarvoor wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 111.2 wordt opgemerkt.

Nadat eerder tussenrapportage had plaatsgevonden, kwam de in of rond 2015 ingestelde Werkgroep Herijking Bestuur en Organisatie met zijn rapport, dat op een algemene bijeenkomst op 3 oktober 2019 werd gepresenteerd. Vervolgens stond het op de agenda van de najaarssynode 2019, waarover in het hoofdstuk over de kerkelijke structuur (IV a) het nodige zal worden gezegd waar het gaat om de bestuursstructuur. Het gedeelte dat de Synode aangaat, luidt als volgt:

Aanbeveling 5: IViJzig de samenstelling van de Synode

Aanleiding. Synode betekent ‘samen op weg’ - de gezamenlijkheid die hieruit spreekt zou concreet moeten worden vormgegeven door lidmaatschap van de Synode te verbreden. Op dit moment is de samenstelling van de Synode niet zo breed dat aan de synodaliteit van de Synode de Juiste vorm wordt gegeven.

Advies commissie Bamp;O. Verbreed de Synode naar:

In deze opzet is de Provinciale Synode geïntegreerd in de Algemene Synode.

Aanbeveling 6: Verruim de bevoegdheden van de Synode

Aanleiding. Bij een verruiming van het lidmaatschap van de Synode kan ook een verruiming van de bevoegdheden van de Synode horen - zodat de Synode (meer dan nu het geval is) een volwaardig gesprekspartner wordt van het Collegiaal Bestuur. Dit heeft tot doel het gezamenlijk vormgeven van de koers van de kerk als geheel, zowel inhoudelijk, beleidsmatig als financieel.

Advies commissie Btamp;O. IViJ bevelen aan de volgende rechten toe te kennen aan de Synode:

Het recht om in te stemmen (goed te keuren) of niet in te stemmen (af te keuren). Het bestuur is gehouden gehoor te geven aan de goed- of afkeuring van de Synode.

De Synode heeft instemmingsrecht op documenten waarin op hoofdlijnen beleid wordt uitgewerkt alsmede op de Jaarlijkse begroting.

'^° Notulen Synode 18 november 2017.

54

-ocr page 57-

Het recht met argumentatie omklede adviezen te geven aan het bestuur. Het bestuur mag, eveneens beargumenteerd, van de adviezen aßvijken.

De Synode heeft adviesrecht op alle zaken die door het bestuur voor advies aan de Synode worden voorgelegd.

Het recht zelf voorstellen in te dienen over zaken die de kerk betreffen. Het bestuur dient binnen redelijke termijn inhoudelijk op de voorstellen te reageren.

Hier kan alvast opgemerkt worden dat de commissie ook voorstelt CB en Presidium in elkaar te schuiven, de bisschop (welke?) voorzitter van de Synode te maken, alsmede dat alle leden van het CB deel zouden uitmaken van de Synode, die ruimere bevoegdheden zou krijgen.

Van 1987 tot 1995 bekleedde mr. Bert Maan de functie van voorzitter, bijgestaan door de vice-voorzitters prof. mr. Jan Hallebeek, prof. mr. Anton Nooteboom, Ineke Schenk en mr. Govaert Kok, die in 1994 tot voorzitter werd verkozen en aanbleef tot 1996, toen Ineke Schenk de voorzittershamer overnam. Tot vicevoor-zitter werd gekozen drs. Rudi Giskes (1995-2003). Ter Synode van 2002 werden als leden van de SC, vicevoorzitters, gekozen Piet Gravemaker (IJmuiden), Frank L.C. de Haart (Amersfoort) en Rob H. Veerman (Dordrecht), waarmee er dus drie vicevoorzitters kwamen terwijl tot dan toe twee gebruikelijk was.^' Secretaris tot 2000 was Lidy van Emmerik-de Jager, waarna Wil Wijker-Vis die functie overnam. Zij bleek ter Synode van 2003 bereid nog een jaartje bij te tekenen als secretaris. Zij werd krachtens verkiezing door de Synode 2004 opgevolgd door Betty Roobol-Groen. In 2004 vond ook een wisseling van de wacht plaats in het voorzitterschap. Na acht jaar maakte Ineke Schenk plaats voor Frank de Haart, die tot 2013 zou aanblijven.

Ingevolge de statuutswijziging 2007 werd de Synodale Commissie omgedoopt tot Presidium.^2 De Synode van 2012 was het toneel van een wisseling in het voorzitterschap van het presidium. Frank de Haart was niet langer herkiesbaar en droeg de hamer over aan de tot zijn opvolger gekozen drs. Patrick Groenewe-gen, vice-voorzitter sedert 2009. Na ommekomst van zijn statutaire termijn trad hij terug in 2021.

In 2017 werd Margot Kersaan tot vicevoorzitter van het presidium verkozen, welke functie ze inwisselde voor die van secretaris vanaf 2019. In 2019 werd

’' Zie de volledige lijst leden Synodale Commissie/Presidium onder VI.l 1. Artikel 193 Statuut.

55

-ocr page 58-

pastoor Rudolf Scheltinga in het presidium gekozen als vicevoorzitter; hij trad op in 2021 als voorzitter toen mr. Petra de Bruin tot voorzitter werd gekozen.

In 2012 trad de jarenlange secretaris van de Synode, Betty Roobol-Groen terug, maar het bleek niet mogelijk om voor haar een vervanger te vinden. Daarom stelde het Presidium voor om professioneel secretariaat in te huren, waarvoor een begrotingspost opgenomen moest worden. Hiertoe werd ook daadwerkelijk besloten. Dat duurde gelukkig maar één jaar: in 2013 werd Hervy A. de Miranda verkozen tot secretaris. Ter Synode van 2015 stelde Gerard Schoonder-beek zich verkiesbaar als secretaris; hij werd toen ook daadwerkelijk gekozen om te functioneren tot zijn terugtreden per 1 januari 2020.

Dat het soms niet eenvoudig is iemand te vinden om als secretaris te fungeren is zeer wel begrijpelijk omdat aan het secretariaat veel werk vastzit, in het bijzonder aan de altijd nauwkeurige verslaglegging van de zittingen: hier Is een woord van hulde en dank aan de secretarissen van de afgelopen jaren (Emile Ver-hey, Lidy van Emmerik, Wil Wijker, Betty Roobol, Hervy de Miranda, Gerard Schoonderbeek en Margot Kersaan) zeker op zijn plaats. Daarbij komt dat de afgelopen jaren in toenemende mate een beroep op de secretarissen werd gedaan bij organisatorische maatregelen: vergadering van het presidium, voorbereiding en nawerk, de clusterbijeenkomsten en wat al niet. Ook de jaarlijks verkozen leden van de achtereenvolgende notulencommissies verdienen dank en waardering voor hun nauwgezette controle op de concept-notulen, zodat deze on verander! ijk op de volgende zitting als een betrouwbaar verslag werden aanvaard.

Krachtens de statuten van de stichting De Oud Katholieke Pers worden de leden van het bestuur verkozen door de Synode. Dergelijke verkiezingen vonden rimpelloos plaats, en wel tot het ogenblik, dat de stichting werd opgeheven.^^

In de praktijk blijkt de Synode als instituut een nuttige rol te vervullen bij de verkiezing van de bisschoppen. Zo was het niet ongebruikelijk dat de synode-voorzitter de stemmingen bij de bisschopsverkiezingen leidde (mr. Bert Maan bij de verkiezing van de bisschoppen Horstman en Wirix in het bisdom Haarlem, Ineke Schenk bij de verkiezing van aartsbisschop Vercammen, Prank de Haart bij de verkiezing van bisschop Dick Schoon, en ten slotte de latere Presidiumvoor-zitter mr. Petra de Bruin bij die van aartsbisschop Wallet in Utrecht).

’^ Hoofdstuk IV.l.xiii.

56

-ocr page 59-

De leden van de Synodale Commissie c.q. Presidium werden veelal als kiesgerechtigden voor de bisschopsverkiezingen aangewezen. De door de Synodes gekozenen werden kennelijk geacht daaraan voldoende legitimatie te ontlenen om tot kiesgerechtigden te worden aangewezen, zoals de leken-leden van het CB en de Thesaurier Generaal.

Ook op een andere manier speelt de Synode in dit opzicht een rol. Ter Synode op 21 november 2006 werd een voorstel besproken om wijziging aan te brengen in de kring van personen die mede gerechtigd zijn tot deelname aan de verkiezing van bisschoppen. Tot dan toe wees het CB - net als zijn voorganger, de oude Synodale Commissie - de kiesgerechtigden aan. Teneinde de schijn van coöptatie te vermijden, zou een andere kring van kiesgerechtigden samengesteld moeten worden. Er bestond verschil van mening over de vraag of de kring van de volgens dat voorstel aan te wijzen kiesgerechtigden (alleen leden CB en synodalen) niet te beperkt was, omdat op die manier anderen die langjarig hun sporen in de kerk ruimschoots hadden verdiend uitgesloten waren. Dat zou betekenen dat van de toen op de lijst voorkomende 26 personen er 16 niet meer zouden kunnen terugkeren. Maar een desbetreffend amendement werd met overgrote meerderheid verworpen. Sedertdien is het zo dat het Metropolitaan Kapittel, resp. de Haarlemse geestelijkheid, de kiesgerechtigden aanwijst uit (de leken-leden van) het CB en de synodalen.^“*

’‘' Art. 73 lid 2 en art 74 lid 2 Statuut.

57

-ocr page 60-

c. Glazemaker-bokaal

De Synode was in de periode 1999-2009 het platform voor de uitreiking van de - in den beginne zo genoemde - parochiebladprijs, bij zijn terugtreden uitgeloofd door emeritus aartsbisschop mgr. Antonius Jan Glazemaker, ook wel de Glazemaker-bokaal genoemd. Voorzitter Frank de Haart vond het een lovenswaardig initiatief om de communicatie binnen de kerk en parochie te verbeteren en te stimuleren. Veel parochiebladen en websites (Amsterdam, Hilversum, Rotterdam, Schiedam, Haarlem, IJmuiden, Amersfoort en Culemborg) zijn met de eer gaan strijken.

Voorzitter van de beoordelingscommissie Piet Halma zei bij de laatste uitreiking van de bokaal in 2009; Op die bokaal staat de inscriptie: ‘bevlogen doeltreffend vrijwilligerswerk, verbindt de mensen, beweegt de kerk ’; het geeft aan wat het doel van de prijs is, het stimuleren van vrijwilligers en werk te maken van kerkelijke communicatie in en rondom de parochie ff Eerst ging het alleen om de parochiebladen maar later werden ook de websites beoordeeld. Nu wordt de laatste bokaal uitgereikt en wel aan een blad, waar vrijwilligers vele uren aan spenderen, inspirerende redactievergaderingen houden en zoeken naar eigentijds geloven en communiceren waaruit een prachtige uitgave voortkomt: de allerlaatste Glazemakerbokaal werd uitgereikt aan de vrijwilligers in de redactie van De Oud-Katholiek, dat volgende maand voor de 2846e keer verschijnt, waarvan het eerste nummer verscheen in het Jaar 1884. Inge van Maaren, Adrie Paasen, Wietse van der Velde en Emile Verhey namen de laatste bokaal in ontvangst uit handen van mgr. Glazemaker, die op deze ‘Dag der Voleinding’ nog het volgende opmerkte:

Mijn drijfveer voor het instellen van die prijs was de noodzaak van een goed lokaal informatie-en communicatiemiddel zowel naar binnen als naar buiten (zie de beweging van de twee vogels op de bokaal: invliegend en uitvliegend).

Met een beetje competitie en via de uitgebrachte JuryrapportJes zou de kwaliteit van de parochiële communicatiemedia (parochieblad en website) bevorderd kunnen worden. Of dat gelukt is blijft een vraag — in ieder geval is de aandacht ervoor op deze synode een agendapunt gebleven.... ^oor alles wilde de prijs uitdrukking geven aan onze waardering voor het duurzame werk van de vrijwilligers in onze parochies, hun inzet en grote vindingrijkheid ondanks vaak beperkte middelen. Dat werk blijft prijzenswaardig ook als er geen prijzen worden uitgereikt. ^^

’’ Notulen Synode 21 november 2009.

^^ Notulen Synode 21 november 2009.

58

J

-ocr page 61-

in.8 Jongerensynode

Voor het eerst in 2012 werd op initiatief van jongerenpastor Jutta Eilander-van Maaren een jongerensynode georganiseerd. Daaraan deden acht jongeren mee, die het eerste deel van de gewone Synode bij woonden (tot en met de mededelingen van het Collegiaal bestuur), waarna ze in eigen kring debatteerden over door henzelf bepaalde onderwerpen, waaronder ook de nota Presentie).^’

Ook in 2013 kwam de jongerensynode bijeen en nam bovendien deel aan groepsdiscussies over diaconaat en missie. Ze boden de Synode drie kernpunten aan:

Uit verslagen is af te leiden dat ook in 2014 de jongerensynode bijeenkwam. Verder blijkt uit het verslag van de Synode 2016 dat de jongerenpastores voornemens zijn in het vervolg om het jaar een jongerensynode te organiseren.

In de loop der jaren is het gebruikelijk geworden externe sprekers uit te nodigen ter wille van een verbreding van de blik. Ter Synode van 1989 spraken mgr. dr. J.F. Lescrauwaet, hulpbisschop Haarlem van de Rooms-katholieke kerk en mgr. dr. Hans Gerny, bisschop van de Zwitserse zusterkerk de synodalen toe. In 1993 was ds. A.W. (Bert) Berkhof te gast, net als Archdeacon Geoffrey Allen van de Anglicaanse kerk West Europe. De programmaleider van de IKON mr. Geerten van Empel lichtte een tipje van de sluier van het werk van deze omroep op in 1994.

De nieuwe secretaris van de Raad van Kerken ds. H.J.(Ineke) Bakker bracht een bezoek aan de Synode 1995’’ waar ze onder meer zei: Hartelijk dank voor de uitnodiging om kennis te maken met de Oud-Katholieké Kerk. Ik waardeer het zeer dat u de tijd neemt voor deze kennismaking, ondanks de volle agenda. IVat bij de oud-katholieken opvalt is dat er een grote pastorale interesse is in het individu, breed, heel bevrijdend. De ervaring met de OKK is tot nu toe positief: het werken in het Seminarie, een prachtig pand, de bijdrage aan de

^^ Notulen Synode 24 november 2012; zie ook hoofdstuk IV.5. ’’ Notulen Synode 23 november 2013

’’Notulen Synode 21 november 1995.

59

-ocr page 62-

oecumene van de OKK. l^onig jaar is in een gesprek naar voren gekomen dat de OKK impulsen krijgt van de Raad van Kerken, maar de oecumene is geen éénrichtingsverkeer, ook de OKK geeft impulsen naar de Raad van Kerken, zeker voor wat betreft de liturgie en eredienst. Op de vraag van de voorzitter naar wat er actueel is in de Raad van Kerken, antwoordde ze: Een wezenlijk punt, wat ik de laatste drie maanden ervaar, is de opkomende armoede, de betrokkenheid bij die problematiek vloeit wezenlijk voort uit het evangelie. 2e. Vluchtelingenbeleid — is met staatssecretaris Schmitz een gesprek over geweest, om het draagvlak in Nederland te vergroten. 3e prioriteit: Kerken solidair met vrouwen, het decennium dat nog loopt.

In 1996 sprak dr. Eddy Hallewas een groetwoord uit namens de Lutherse kerk, waarna de beurt was aan Rev. Trevor Whitfield namens de Anglicaanse gemeenschap in Nederland die o.m. zei: Engelsen zijn heel anders en hoe zij hun geloof en kerkleven uitvoeren is heel verschillend. .... Kanunnik Dirk van Leeuwen, chaplain van de Anglicaanse kerk te Antwerpen, heeft uitgebreid over de relaties tussen de Anglicanen en Oud-Katholieken geschreven. Hij schrijft: alle Anglicaanse en Oud-Katholieke gemeenten in Nederland zijn verschillend in ethiek, spiritualiteit, achtergrond en nationale/internationale zienswijze. Deze verschillen zijn belangrijk en we hoeven ze niet te ontkennen.^^ In 2007 was een andere vertegenwoordiger van de Anglicaanse kerkgemeenschap te gast, John de Wit, archdeacon van het Bisdom Gibraltar.

Nadat in 1999 een vertegenwoordiger van het IKV aan het woord was geweest, sprak priester Eleuteria J. Revellido van de IFI (onafhankelijke kerk Filippijnen) de Synode in 2006^' toe: Ik breng u de groeten over van de hoogste bisschap van de Onafhankelijke Kerk van de Filippijnen, Godefredo J. David, die mij voorafgaand aan mijn vertrek uit de Filippijnen heeft gevraagd u, in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland zijn vreugde en bewondering over te brengen voor het huidige partnerschap van onze kerken. De evolutie van ons concordaat van Full Communion, op 22 september 1965 gesloten met het tekenen van de documenten is nu, 41 jaar later, uitgemond in een volledig partnerschap van de kerken. Vandaag wil ik een ander aspect van ons partnerschap tot uitdrukking brengen. Daarmee bedoel ik een partnerschap dat dient als wijkplaats voor het leven — het leven in al haar volheid. ......Vandaag komen wij hier bijeen en vieren wij onze eenheid, niet om te debatteren over ontoepasbare en abstracte dogma's en theologische verdragen, maar we komen bijeen als dienaren ten dienste van het leven — ons partnerschap als veilige wijkplaats voor het leven in al haat volheid. Ik kom tot u om hulp. Ik was op de vlucht voor de dood en u opende uv’ kerk, uw huis en uw hart om mijn leven te beschermen.........Bisschap Ramento

“ Notulen Synode 25 november 1997.

*' Notulen Synode 21 november 2006.

60

J

-ocr page 63-

is er niet in geslaagd aan de dood te ontsnappen, hoewel hij er uiting aan had gegeven dat hij wist dat zijn leven werd bedreigd. Moedig sprak hij deze woorden tot zijn vrouw: ‘Ik weet dat ze me willen doden, maar ik zal mijn dienst aan God en de plicht Jegens mijn medemens nimmer verzaken. ’.......wanneer u, in plaats van naar deze maatschappij van overvloed te kijken, uw blik richt op de landloze armen in de Filippijnen, op de krottenbewoners in Latijns Amerika, op de onderdrukte arbeiders in Azië — en deze schaduwen van het leven in onze worstelende wereld beschouwt door de bril van het geloof in Jezus van Nazareth, dan zouden we verbaasd zijn over de enorme noodzaak verder te gaan dan onze interne en naar buiten gerichte zaken waar we in onze kerken over praten.

Indringend was het betoog van drs. Edwin Ruigrok van het IKV in 20101^: ^e maken deel uit van een internationaal netwerk, werken in meer dan 60 landen en in Nederland hebben we meer dan 70 betaalde medewerkers. De komende vijf Jaar hebben we 50 miljoen te besteden en doen dit samen met Amnesty International en het European Centre voor Conflict Prevention. iVe hebben mede hierdoor slagkracht gekregen. iVe werken in fragiele en repressieve staten, op het gebied van veiligheid en ontwapening binnen internationale netwerken [...J. Wij zijn verder succesvol geweest met het sluiten van internationale verdragen over o. a. landmijnen en clusterbommen. Ook zijn we actief op het thema kernontwapening en streven op grote schaal naar vrede en gerechtigheid, zodat de effecten dan ook voelbaar zijn op lager niveau. We brengen verschillende groepen bij elkaar en brengen verzoening tot stand. De morele verontwaardiging wordt een universele ervaring. Gevoeld wordt dan een stuk onmacht, maar ook meteen een Ja, hoe de wereld er uit zou moeten zien. Mensen moeten niet voor hun leven vrezen. Het draagvlak in de vredesbeweging is de menselijke waardigheid, wat het draagvlak is van ons morele bewustzijn in de vredesbeweging... De politieke, morele en spirituele dimensies horen dus hij elkaar zoals pastoraat, diaconie en de profetische Stem van de kerk bij elkaar horen. Daarom hebben we elkaar nodig en biedt de kerk een verdieping die de vredesbeweging nodig heeft.

In 2012 zei ds. P. Verhoeff, praeses Generale Synode van de PKN:^^ Het is mij een grote eer en genoegen vandaag bij u aanwezig te mogen zijn. Ik voel me hier als een vis in het water en wellicht steek ik zaken op over zoals het ook kan en die wij mogelijk over kunnen nemen. Ook namens het moderamen van de PKN wil ik u een hartelijke groet overbrengen, ik wil benadrukken, dat de onderlinge contacten tussen onze beide kerken heel goed zijn, ook op plaatselijk vlak. Bij de Raad van Kerken, het Nederlands Christelijk Forum en bij de IKON komen we elkaar regelmatig tegen. Laatst nog was ik voor een conferentie in het Caribische Gebied, waar ook uw aartsbisschop aanwezig was... Ten aanzien van uw

61

1

2 Notulen Synode 20 november 2010.

*^ Notulen Synode 24 november 2012.

-ocr page 64-

mogelijke aankoop van een kerkgebouw in Zeeland moet ik u meedelen, dat het bij de PKN geen staand beleid is kerken weg te geven of voor een appel en een ei van de hand te doen.

In 2016 was de hoofdkrijgsmachtpredikant ds. Klaas Henk Ubels te gast. Hij legde ui?quot;* dat de niet-RK geestelijk verzorgers in de krijgsmacht worden ingedeeld bij de Protestantse Geestelijke Verzorging, dus ook de oud-katholieke geestelijk verzorgers zoals destijds pastoor Jan van der Steen; ook pastoor Harald Münch werd uitgezonden. Het fundament onder de geestelijke verzorging, aldus ds. Ubels, is dat elk mens recht heeft op godsdienstbeleving, waarin de overheid een zorgplicht heeft. Als motto hanteert men: ‘Niet door geweld en macht, maar door Mijn Geest’.

Vermeldenswaard hier is ten slotte de bijdrage van dr. Anke Bisschops tijdens de Synode 2017 waarover in hoofdstuk IV.12, ‘Seksueel Misbruik’, het nodige wordt gezegd.

’‘* Notulen Synode 19 november2016.

62

-ocr page 65-

Hoofdstuk IV. Werkzaamheden en betrokkenheid van de Synode op verschillende terreinen

IV.l Organisatie van de kerk en het kerkelijk leven

l.i Inleiding en de periode tot en met 1986/1987

Het zal weinig toelichting behoeven dat een van de belangrijkste taken van de synode geweest is te adviseren over de organisatie van de kerk en het kerkelijk leven, enerzijds omdat de bisschoppen (en de laatste jaren het collegiaal bestuur) juist op dit terrein gaarne advies ontvingen van de synode alvorens wijzigingen door te voeren, anderzijds de leden van de synode vanuit hun ervaring als kerkmeester of pastor de gelegenheid hadden uitspraken en voorstellen te doen op alle terreinen, die hen bezighielden.

Over de landelijke kerk is in het vorige hoofdstuk al het nodige gezegd. De bisschoppen kregen bij de instelling van de synode in 1919 permanente organen van overleg en advies in synodale en bisschoppelijke raad. In 1946 kwam er een generale thesaurie voor de financiële aangelegenheden, en in de loop der jaren kwam er een groot aantal vaste of incidentele commissies voor uiteenlopende onderwerpen. De synode kreeg de gelegenheid mee te spreken in de verkiezing van leden van de synodale raad; synodale commissie; collegiaal bestuur; thesaurier generaal en kiesgerechtigde leken voor de bisschopsverkiezingen (het laatste in 1970). Daarnaast kreeg de synode gelegenheid inhoudelijk mee te spreken over het werk van de verschillende instanties doordat geregeld rapporten en verslagen werden overgelegd.

Een belangrijk formeel handvat voor beïnvloeding van wijzigingen in het beleid kreeg de synode ook, doordat bij de wijziging van het statuut in 1972 in art. 217 werd opgenomen dat het statuut alleen gewijzigd kan worden nadat de synode daarover is gehoord. Invoering van nieuwe regelingen zoals de eerste editie van het statuut in 1950, waar de synode in het geheel niet aan te pas kwam, was daarna niet meer mogelijk. Dit bracht echter ook mee dat een moeilijke vraag als een facultatief stelling van herbezetting van de bisschopszetel van Deventer ter synode besproken moest worden, hetgeen in 1978 en 1982 tot uitvoerige debatten leidde.

De ‘wetgevende’ taak van de synode komt ook naar voren in de

63

-ocr page 66-

bespreking van de ontwerpreglementen op de kerk- en armbesturen van 1922/1924 en de wijzigingen hierop, die hun beslag kregen in 1936, 1948 en 1972 (synodes van 1921, 1922, 1924, 1935, 1947 en 1970). De reden dat men met de eerste reglementen enkele jaren moeite had kwam voort uit de vraag of de synode en bisschoppen wel het recht hadden een regeling hieromtrent aan de gemeenten op te leggen en of de bestaande kerk- en armbesturen hiertegen geen bezwaar konden maken op grond van de plaatselijke autonomie, omtrent welke vraag uiteindelijk juridisch advies werd ingewonnen. Tal van voor onze lokale kerk van belang zijnde vragen, zoals de samenstelling van de kerkbesturen, het functioneren van parochieraden, de verhouding van gemeente, kerkbestuur en pastoor, de gemeentevergadering, alsook de financiële verantwoordelijkheid kwamen bij de bespreking van de reglementen aan de orde. Gelukkig is de betrokkenheid van de synode bij het plaatselijk kerkelijk leven echter niet beperkt gebleven tot de reglementering. Inhoudelijk zette de synode zich geregeld in voor meer lekenarbeid (1952, 1953 en 1956), catechese voor jongeren (1965, 1966 en 1969, rapporteur pastoor Job Aarents), jeugd en kerk (1939, 1963, 1968, 1970 en 1977, inleiders/rapporteurs pastoor Th. Moleman, A.J. Rinkel, F. Smit en T. Horstman, scholing van volwassenen (1969, inleider pastoor A.J. Glazemaker) en taak van de kerkmeester in deze tijd (1960, inleider mgr. P.J. Jans).85

De laatste jaren kreeg de pastorale verzorging een sterk accent. Het CDB-rapport (van de Commissie Doelmatig Beleid,®« behandeld ter synode van 1967) bepleitte een grotere werking in teamverband van de pastores, mede om een grotere efficiency te bereiken. Een regionale samenwerking in de vorm van ‘werkgebieden’ van niet alleen de pastoors, doch ook de kerkbesturen, werd in gang gezet. De inflatie van de jaren daarna maakte een verbetering van de honoraria wenselijk, doch dit bracht ook een beperking van het aantal in volledige dienst van de kerk zijnde geestelijken mee. Bij de

^5 De inleidingen/rapporten zijn bij de agenda's/notulen van de betreffende synodes gevoegd, behalve het rapport Kerk — Jongeren — Toekomst van 1977, dat afzonderlijk is uitgegeven.

^® Advies voor toekomstige kerkelijke ontwikkelingen van de Commissie tot onderzoek naar doelmatig beleid in de OK kerk van Nederland van 10 juni 1967 van 147 blz. (afzonderlijk uitgegeven.

64

-ocr page 67-

behandeling van het rapport ‘Geloofwaardige kerk’‘’' naar aanleiding van de BOB-conferentie (Bezinning Op Beleid) in de synode van 1974-11 werd gekozen voor een zoveel mogelijk handhaving van alle plaatselijke kerkgebouwen, beperking van het aantal gehonoreerde geestelijken en een uitbreiding van het aantal priesters in buitengewone dienst. In de synode van 1975 werd een minimum van 15 pastores inclusief bisschoppen becijferd, doch de synode heeft steeds geprobeerd dit aantal in feite iets hoger te stellen.

Naast door alle synodeleden als zeer essentieel aangevoelde vragen zoals hiervoor vermeld, diende de synode zich ook met zaken bezig te houden die slechts een beperkter aantal geïnteresseerden hadden. Toch waren ook die zaken van belang, juist omdat daardoor in breder verband de aandacht op de problemen gevestigd werd. Wij denken aan een goede zorg voor onze archieven (1930 en 1962, inleidingen van Dr A.J. van de Ven,«« 1983 bisschoppelijke mededelingen). De kwestie van de naamsverandering van onze kerk van 'R.K. Kerk van de Oud-Bisschoppelijke Clerezie' in 'Oud-Katholieke Kerk' gaat — evenals de synode zelf — ook terug op een besluit van een algemene vergadering van het OKOF van 1914,waarover men echter toen ook al verschillend dacht«^. De synodale raad durfde de naamsverandering ondanks de bespreking in de synode van 1932 toch niet volledig door te voeren, vandaar de wat tweeslachtige formulering in art. 1 van ons statuut van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland (bij de overheid bekend als ‘de Roomsch-Katholieke Kerk der Oud-Bisschoppelijke Cleresie’).

ly.l.ii IViJziging van de naam?

De naamsverandering blijkt een aangelegenheid te zijn die van tijd tot tijd weer de kop opsteekt. Dat is overigens niet onbegrijpelijk, omdat de naam van onze kerk een beeld oproept dat diametraal staat tegenover haar leven en werken. Tijdens de Synode op 20 november 199O‘’° stond een voorstel van de vertegenwoordiger van de parochie Alkmaar op de agenda, ertoe strekkende dat een bezinning op gang dient te worden gebracht over de vraag of het geen aanbeveling verdient een andere naam te kiezen voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland. Als

’^ Nota ‘De geloofwaardige kerk’ gevoegd bij de synode-agenda 1974.

” De inleiding van A.J. van den Ven van 1930 ‘Over archiefverzorging en archiefbeheer’ is gepubliceerd in OK 1930/313.

«’OK 1914/120, 123 en 135.

Notulen Synode 20 november 1990.

65

-ocr page 68-

toelichting gold dat het woord ‘oud’ in de oren van velen een negatieve bijklank heeft, zodat het de moeite loont zich te bezinnen op een betere naam. In zijn preadvies stelde het Collegiaal Bestuur dat het zich kan voorstellen dat in het kader van het werkplan ook de naam van onze kerkgemeenschap aan de orde komt; aan de hand van de behandeling van dit voorstel zal de urgentie worden gepeild.

Tijdens de zitting bleek nogal wat verdeeldheid te bestaan. De Utrechtse synodaal Peet W.B. Verheul verwoordde het dilemma duidelijk: De naam die je nu hebt, dwingt Je om goed na te denken over wie Je bent en waar Je vandaan komt. Dit uit te dragen en te laten zien is heel belangrijk en dan zal blijken dat we echt niet 'ouderwets'zijn. We moeten daarom werken aan het wegwerken van de negatieve bijklank die het woord 'oud' kan hebben. Het simpel veranderen van Je naam is een wel heel goedkope en o.i. niet wenselijke oplossing. Wij ondersteunen het gedane voorstel, in die zin, dat deze oproept tot een bezinning op de eigen identiteit waar de naamswijziging een onderdeel van kan uitmaken.

Toen echter Annelies Hoetjes-Horstman, de afgevaardigde van Alkmaar, vanwaar het voorstel afkomstig was, op de vraag of het de bedoeling was dit punt mee te nemen bij de voorbereiding van het werkplan, bevestigend antwoordde, was de Synode het ermee eens dat het in dat kader zou worden overwogen.

Niettemin blijft het een tijdje stil over dit onderwerp, al merkt de synodaal Jaap Dekker (Alkmaar) tijdens de voorjaarssynode 2007” nog op dat de naam van de kerk als een handicap wordt ervaren en dat het dus goed is om over een andere naam na te denken. Hij diende dan ook een voorstel in dat op de najaarssynode 2007 werd besproken, ertoe strekkende een commissie te benoemen om zich

” Notulen Synode 12 mei 2007.

66

-ocr page 69-

daarover te beraden, maar de Synode voelde er niet voor. De commissie kwam er niet.’2

Voorts de discussie over ons kerkelijk kunstbezit (1954 voorstel, dat leidde tot de instelling van de commissie voor de preti-osa in 1955, 1978 inleiding van pastoor Jaap Spaans, en voorstel van 1980 tot instelling van een raad voor kerkelijk kunstbezit). Ten slotte de betrokkenheid van de synode door benoeming van bestuursleden bij de OK Pers en het blad de OK (synodes van 1985 en 1986, waarvan de gevolgen op financieel en inhoudelijk gebied nog punt van bespreking vormen. Wat recentelijk wel tot uitvoering kwam was de reeds in 1956 door prof. Peter J. Maan ter synode bepleite organisatie van nationale congressen in onze kerk getuige de in Amersfoort gehouden landelijke kerkendag.

Het is niet ondenkbaar dat Oranje, los van deze situatie, liever helemaal niet had gekozen en katholiek was gebleven, katholiek nieuwe stijl, zonder Rome.

René van Stipriaan (De Zwijger, het leven van Willem van Oranje, Amsterdam-Antwerpen, 2021 )

ly.I.iii Bisschop van Deventer - evaluatie

Vanuit de parochie Den Haag, bij monde van synodaal Ruud Staverman, is in 199493 aandacht gevraagd voor de evaluatie van het besluit om de zetel van Bisschop van Deventer (1982) niet opnieuw open te stellen, waarbij men er op niet mis te verstane wijze meermaals uiting aan gaf dat men deze zetel opnieuw vervuld zou willen zien, niet om - zoals mgr. Glazemaker het wel eens had uitgedrukt - als een soort ‘Jan zonder Land ‘ te fungeren, maar bijv, met een taak tot verzorging van de diaspora en om de betrekkingen met het buitenland te verzorgen. Het CB zei toe om, in overleg met ook de Synodale Commissie, te bekijken of de kwestie in 1995 aan de orde zou kunnen komen.

Het stond niet met zoveel woorden op de agenda van de zitting in 1995 maar in het verslag van het CB aan de Synode was er wel aandacht aan besteed. Daarin was o.m. het volgende te lezen:

De 13 jaar praktijkervaring met de nieuwe bestuursvorm, waarin geestelijken en gelovigen evenredig zijn vertegenwoordigd, heeft de positieve betekenis van het destijds genomen besluit bevestigd.

De voornaamste redenen om toen niet tot het vervullen van de vacature over te gaan gelden o. i. ook nu nog:

- Een bisschop zonder bisdom en zonder priestercollege is zowel in het

’2 Notulen Synode 20 november 2007.

” Notulen Synode 22 november 1994.

67

-ocr page 70-

licht van de oecumenische discussie als van ons eigen kerkelijk denken ongewenst.

Bij die gelegenheid kreeg Staverman andermaal het woord:

f...J Zoals bekend zou Den Haag die zetel [van Deventer, EAM] graag vervuld zien. Niet met een — ’Jan zonder land’, maar met een bisschap die bijvoorbeeld de diaspora onder zijn hoede neemt en eventueel een actieve, zeg: ondersteunende rol zou kunnen vervullen in het steeds drukker wordende oecumenische werk. Maar goed, dat zijn suggesties van ons, waaruit in ieder geval duidelijk moge worden dat Den Haag geen behoefte heeft aan een kopie van het BvD-ambt zoals dat in vroeger jaren cq. eeuwen bestond. f...J

Ik moet u zeggen dat de evaluatie zoals het CB die vandaag op tafel legt een dergelijke kwalificatie niet verdient.

Afgelopen jaar heeft Den Haag de mening over dit onderwerp in het land gepeild en op basis van de resultaten heeft haar kerkbestuur besloten op deze Synode geen motie in te dienen waarin het CB wordt opgeroepen een BvD weer te verkiezen.

Hij meldde dat vijf parochies faliekant tegen de terugkomst van de BvD zijn, maar zes zijn er vlak voor. De overige lijkt het niet zo veel te kunnen schelen. Naar zijn smaak zijn de tegenargumenten flinterdun. Hij voegt eraan toe.- Wij geloven in de vitaliteit en de kracht van de OK-kerkgemeenschap. En niet in de gedachte van: wil de laatste het licht uitdoen? En we geloven dat daarin heel goed een plaats valt in te ruimen voor een derde bisschap. En dat idee zullen we blijven uitdragen, ook in de toekomst. Want als wij ons laten meeslepen door dit pessimistische gedachtengoed, hebben we binnen een paar jaar geen bisschop meer nodig en kan sacramenteel volstaan worden met een wijbisschop...^^

Verslag CB aan de Synode 21 november 1995.

” Notulen Synode 2 november 1995.

68

-ocr page 71-

In zijn oordeel dat de evaluatie mager is blijkt hij niet alleen te staan. Pastoor Jan Victor Kinneging is het met Staverman eens dat de analyse wel erg mager is, net als de Amersfoortse synodaal die dezelfde mening is toegedaan, maar die wel de door het CB aangevoerde

Het [de evaluatie] is een weggefrommeld alineaatje, met als boodschap: het gaat al dertien Jaar goed, dus hebben we geen BvD meer nodig. [...] Maar het kan ook zijn dat het CB het zo druk heeft dat ze niet eens aan een fatsoenlijke evaluatie is toegekomen. Misschien moet u er een bisschap bij hebben.

Synodaal Ruud Staverman - Den Haag

redenen onderschrijft. Dat is kennelijk ook het gevoelen van de Synode.

Over de vraag van mgr. Glazemaker of er behoefte bestaat hier een extra agendapunt van te maken, blijkt bij een meningspeiling ter Synode 1995 een ruime meerderheid tegen, waarmee de kwestie is afgerond. Een definitief afscheid van de zetel van Deventer dus.

In de loop der jaren presenteerde het CB met enige regelmaat beleidsnota’s aan de Synode. Zo vallen te noemen:

Dit kan worden gekenschetst als een duidelijke verbetering in de werkwijze in de kerk als geheel en een optimalisatie van het samenspel tussen Synode aan de ene kant en bisschoppen en het Collegiaal Bestuur aan de andere.’®

In 2002 werd om redenen van zorgvuldigheid aan de beleidsnota 2003-2005 zelfs een extra synode gewijd (op 25 mei 2002), waarover door één van de deelnemers werd gezegd dat het initiatief 'fris en inspirerend' was. Wel vond men dat de agenda laat kwam, en met zeer breed geformuleerde vragen, waardoor er in de parochie niet veel mee viel aan te vangen, terwijl op die synode niet veel meer kon worden getoond dan een mond vol tanden.’^ Kennelijk werd het ook niet als enthousiasmerend ervaren dat de notulen lang op zich lieten wachten. Hoe dan ook, die nota stond andermaal op de agenda van de reguliere Synode op

Aan het eind van dit boek is onder VI. 1 Lijsten een overzicht van relevante nota’s en brochures toegevoegd.

Notulen extra Synode 25 mei 2002.

69

-ocr page 72-

26 november 2002. In zijn toelichting zei aartsbisschop Vercammen dat de opmerkingen van de extra synode zijn verwerkt.’^ Hij toonde zich zeer erkentelijk jegens de synodalen dat zij actief hadden deelgenomen. Het doel van die extra Synode was om de mensen ‘los te krijgen’ en dat men gezamenlijk met ideeën kwam, wat ook daadwerkelijk gebeurde.

Naar aanleiding van gestelde vragen merkte bisschop Wirix op dat inderdaad de liturgie een expressie is van de eigen ecclesiologie, waarbij geldt dat uitleg van de liturgie leidt tot een actiever meevieren van de mis. Als het gaat om vragen van bijv, vrede en sociale gerechtigheid wordt aangegeven dat we ons daarbij richten naar de Raad van Kerken. Opgemerkt werd wel dat we er als kerk voor moeten waken standpunten te verkondigen die onderlinge verwijdering zouden kunnen veroorzaken. In het beleidsplan wordt gerefereerd aan een nieuw initiatief: een project Citypastoraat in Rotterdam, te organiseren rondom de Paradijskerk. Later, ter Synode van 2003,’^ bleek dat dit initiatief niet op ieders onmiddellijke sympathie kon rekenen; er werd een motie aangenomen om het project een jaar op te schorten, in elk geval tot het moment dat duidelijke invulling van het plan bestond. Blijkens de gemaakte opmerkingen en beantwoording van vragen bestaat binnen de kerk grote aarzeling over dit - relatief kostbare - project. Kennelijk was het idee en concept bij synodalen — en vermoedelijk bij hen niet alleen - weinig bekend, mede omdat het zich buiten de in de Oud-Katholieke Kerk gebruikelijke paden en kaders zou gaan afspelen. Dit resulteerde uiteindelijk in een voorstel van de kant van de voorzitter om de zaak voorlopig even in de ijskast te zetten. Dat voorstel werd algemeen aanvaard.

De Synode toonde zich bezorgd over de menigvuldigheid van alle taken die aan het uitvoeren van de beleidsnota vastzitten, want het waren wel veel aandachtspunten. Bisschop Wirix zei daarop dat, als de voorstellen werden aangenomen en tot voorgenomen acties werden, misschien wat afslanken nodig was. Nadat de voorzitter de suggestie had gedaan er nog een avondbijeenkomst van de Synode aan te wijden, besloot de Synode uiteindelijk - naar een idee van synodaal Dio van Maaren — de geest van de beleidsnota 2003-2005 te aanvaarden en aan het CB te vragen naar o.a. een financiële onderbouwing van de plannen.

Het lag voor de hand dat de volgende Synode (2003) onder meer de plaats van systematische bespreking van de voortgang was. Bij de Synodestukken bevond zich een uitgewerkt schema waarop te zien was welke activiteiten, gerangschikt naar onderdeel, waren gerealiseerd, niet gerealiseerd, doorgeschoven naar het

Notulen Synode 26 november 2002.

” Notulen Synode 25 november 2003.

70

-ocr page 73-

volgende jaar of herhaald. Na ampele discussie schaarde de Synode zich met algemene stemmen achter de beleidsnota en de gegeven uitwerkingen.'°° De periode hierna wordt beheerst door het inzetten op groei, waarover hieronder (hoofdstuk IV. A onder v.) het nodige wordt opgemerkt.

Ter Synode van 2013 werd vervolgens een beleidsnota 2014-2015 gepresenteerd die blijkens de toelichting van CB-lid pastoor Wietse van der Velde'”' veel vragen en kritiek ontmoette, met name op de gehanteerde uitgangspunten. Daarom stelde hij voor er een aparte voorjaarssynode aan te wijden en voorlopig de beleidsnota 2012-2013 te blijven hanteren. De bestaande methode van schriftelijke vragen is hiervoor niet geschikt, omdat er dan geen ruimte voor dialoog is. Besloten wordt dat een voorbereidingsgroep deze extra Synode gaat uitwerken, terwijl een werkgroep een werkvorm moet zoeken waarin de kritiek op de beleidsnota wordt gestructureerd. Die extra Synode is ook daadwerkelijk gehouden op 8 februari 2014, doch was in wezen geheel gewijd aan de groei-ambities (hoofdstuk IV.l.v. Groei).'“

Men kiest voor een bepaalde weg en vervolgens gaat men volop in de weer om een heleboel dingen te verzinnen om dat pad te doorkruisen.

Corine Brouwer, 2014

Presentatie van een beleidsplan lokt (doorgaans goede en nuttige) opmerkingen, suggesties en voorstellen uit, zij het dat het dan niet eenvoudig is er ‘nee’ op te zeggen.-Bestuurlijk zou het - en dat geldt ook voor het onderwerp ‘Groei’ hieronder -goed zijn om aan het einde van de desbetreffende periode in een slotdocument vast te leggen wat de resultaten zijn geweest en de overgang naar een nieuwe periode te markeren.

IV.l.v Groei

Het aannemen en uitvoeren van de genoemde beleidsnota Raamnota 2006 ‘Geloven in groei’ spoorde met een genomen principebeslissing om te gaan inzetten op groei.

Uit die Raamnota;

Dat een en ander (de parochie geeft gestalte aan de oud-katholieke identiteit en heeft daarom spirituele uitstraling; het CB ontwikkelt criteria waarmee de vitaliteit van parochies en van de experimentele kerkplekken wordt gemeten; het CB stelt een parochieopbouwwerker ter beschikking) zich op een gegeven ogenblik

'“ Notulen Synode 25 november 2003.

'” Notulen Synode 23 november 2017.

'“ Notulen Synode 22 november 2014.

71

-ocr page 74-

ook dient te vertalen in kwantitatieve groei is vanzelfsprekend. De pastorale formatie is mede afhankelijk van deze groei. Indien over een langere termijn een negatieve groei vastgesteld wordt, wordt ook de formatie teruggeschroefd. Dat biedt het Collegiaal Bestuur de ruimte om op andere plekken waar een positieve groei wordt gerealiseerd meer formatie te investeren.

Op 27/28 mei 2005 vond een strategische conferentie plaats (met een terugkom-dag in augustus 2005), gevolgd door een raadpleging van de Provinciale Synode van de Geestelijkheid op 15 sept 2005 en een ‘Dag in het Breed Beraad’ op 17 september 2005, alles met het oog op een nieuwe beleidsnotitie, voor te leggen aan de Synode in november 2006. Aan de Synode van 2005 werd alvast een videopresentatie gegeven waarin een nieuw proces werd voorgelegd: het zg. Breed Beraad-proces, dat in werkgroepen verder vorm moet krijgen. Daarbij is een belangrijk element het ‘Streven naar groei’ omdat voor onze kerk veel belangstelling blijkt te bestaan en met het oog daarop aanwezigheid op meer kerkplek-ken gewenst is. Ter ondersteuning daarvan stemde de Synode in met de vorming van een pastoraal fonds, dat beoogt flexibele inzet van geestelijken in de verschillende parochies staties en kerngroepen mogelijk te maken; het gaat gepaard met een additionele begrotingspost voor ongeveer 1,4 fte.

Met het oog op het te voeren beleid vanuit de oud-katholieke identiteit werd een werkboekje vervaardigd en aan de parochies ter bespreking en consultatie voorgelegd. Dit stond op de agenda tijdens een extra voorjaarszitting van de Synode in 2006, waaraan 17 synodale afgevaardigden en 9 geestelijken deelnamen, naast de tweede synodalen, andere deelnemers en belangstellenden. Jammer genoeg waren dus niet alle parochies en staties vertegenwoordigd.’”^ Dat neemt niet weg dat een levendige en constructieve discussie plaatsvond aan de hand van een compacte presentatie, voorbereid door de stuurgroep Breed Beraad waarin mgr. Joris Vercammen, CB-lid Marianne Tanke, synodevoorzitter Frank de Haart, en vice-voorzitter van de Synode Piet Gravemaker zitting hadden.

De bedoeling was dat de Synode op de volgende punten met een advies zou komen:

i”^ Notulen extra Synode 10 juni 2006.

72

-ocr page 75-

Het bestek van dit boek is niet geschikt om diep op de inhoud van de verschillende onderwerpen in te gaan, maar het is wel goed de manier te benadrukken waarop dit - synodale - proces gestalte kreeg: een goed voorbereid stuk (werkboekje) dat de parochies houvast biedt bij de besprekingen. Een goede terugrap-portage, een representatieve samenvatting van de verschillende opvattingen in de parochies, gelardeerd met karakteristieke uitlatingen, en ten slotte een volledige bespreking ter Synode met besluitvorming tot gevolg waarmee het bestuur van de kerk vooruit kan, gelegitimeerd door de kerk in zijn geheel.

Tijdens de najaarssynode 2007 lag een notitie ‘Vrijwilligers’ ter tafel. Uiteraard een onderwerp van groot belang omdat zij, de gelovigen die tal van taken vervullen, een essentieel en integrerend onderdeel van de kerk zijn. Onderwerp van discussie was vooral het wel of niet moeten hanteren van leeftijdsgrenzen bij bestuurlijke functies zoals in kerkbesturen. Bij de herziening van het Statuut is die grens gesteld op 72 jaar met de mogelijkheid tot ontheffing, aan welke ontheffing geen (leeftijds-)grens was gesteld. Volgens de op dit punt gehouden stemming koos de Synode voor handhaving van die situatie, zonder verdere maximering. De kwestie van de leeftijdsgrens kwam andermaal aan de orde tijdens de Synode 2010, toen werd voorgesteld een algemene leeftijdsgrens voor kerkmeesters, synodalen en lectoren te stellen op 72 jaar en dit in het Statuut vast te leggen. Een amendement uit IJmuiden om de leeftijdsgrens helemaal te laten vervallen, haalde het niet, maar het voorliggende voorstel werd aangenomen met een luttel aantal tegenstemmen.

Dat [duurzame werk van de vrijwilligers] blijft prijzenswaardig ook als er geen prijzen worden uitgereikt.

Antonius Jan Glazemaker, 2009

Bij de voorjaarssynode 2007'®’ kwam de rol van de vrijwilligers ter sprake in verband met wat wel en niet van de pastoor mag worden verwacht. Daarbij bleek dat er geen coördinator vrijwilligersbeleid kon worden gevonden, en dat vrijwil-ligersbeleid aan de basis moest plaatsvinden. Waarmee men in feite terug was bij af.

Tijdens diezelfde Synode 2007 lag - het laatste onderwerp dat nog uitwerking behoefde ter uitvoering van de Raamnota ‘Uitzicht op Groei’ — ook een notitie Vorming en Toerusting ter tafel onder de titel: ‘Voor een nieuwe cultuur van ge-loofscommunicatie’. Een centrale rol is toegedacht aan de pastoor, nu de parochie

'®‘’ Notulen Synode 20 november 2010.

'®’ Notulen extra Synode 12 mei 2007.

73

-ocr page 76-

een ‘lerende gemeente’ is die in staat moet worden geacht ‘op een levensnabije en betrokken wijze’ haar boodschap uit te dragen. Doel van de toerusting is dan ook dat de kerkleden meer bewuste gelovigen worden en bewust met het kerklidmaatschap omgaan. In de nota wordt een inventarisatie gegeven van wat al bestaat (opleidingen tot lector, retraite-samenkomsten van de BOKV in Wahlwiller, raad voor de kerkmuziek, maar ook initiatieven voor een breder publiek; spiritualiteit op internet, Quasimodo-lezingen, aanbod aan parochies voor toerustings-mogelijkheden. Interessant was ook de suggestie voor Kerk in het Klein: kerkleden en andere belangstellenden bijeenbrengen in kleine groepen voor verdieping in de Schrift en spiritualiteit. De Synode bracht een positief advies uit.

In een beknopt overzicht onder de titel ‘Op naar groei’ vatte het CB de doelstellingen samen, waarvan één interessant element het verdient te worden uitgelicht: er is een stramien ontworpen voor de werkbezoeken door de bisschoppen aan de parochies, in de vorm van een door de aangestelde consulent Kerkopbouw ontwikkelde brochure ‘Omzien en vooruitkijken. Het werkbezoek als instrument voor parochieontwikkeling’. In 2008 is een begin gemaakt met het hanteren van dat duidelijke stramien voor de visitaties. In 2008 werden 11 parochies/ staties bezocht.

Synodevoorzitter Frank de Haart drukte de Synode 2007 met de neus op de feiten (en verantwoordelijkheden)'®® door op te merken: In mei‘^^ hebben we een kordaat besluit genomen door te zeggen dat we met 15% willen groeien. Met de behandeling van de resterende notities vandaag heeft het Collegiaal Bestuur en daarmee de gehele kerk het beleid uitgestippeld voor de komende drie jaren. En hoe we die groei gaan verwezenlijken. Ik wil nogmaals benadrukken, dat we niet zo door kunnen gaan. Het financiële plaatje wat we zo in de begroting zullen behandelen moge dat duidelijk maken. Er zijn grenzen aan een gezonde en gerespecteerde kerkgemeenschap. Een pak papier is niet voldoende om de ongerustheid weg te nemen.

quot;’® Notulen Synode 20 november 2007.

'”’ Extra Synode 12 mei 2007.

74

-ocr page 77-

Die najaarssynode'“^ behandelde een onderwerp dat op het eerste gezicht eerder zou thuishoren bij het hoofdstuk over de financiën, maar het wordt hier besproken omdat het — met het oog op de beoogde groei — gaat om de daadwerkelijke inzet van de pastores. Het betreft de nota van de Commissie voorgezeten door drs. Corina Zomervrucht (Dordrecht), waarin algemeen secretaris Emile Verhey, de Thesaurier Generaal Fred Hubers en vicevoorzitter van het presidium Piet Gravemaker participeerden. Voorstellen werden gedaan om de beschikbare pastorale formatie op een evenwichtige manier over de parochies en staties te verdelen.'®’ Als primaire factoren worden in deze nota in aanmerking genomen het aantal ingeschreven leden, het aantal meelevende leden en gastleden, het gemiddeld kerkbezoek in de hoofddienst in het weekeinde, en de opbrengst van de levende kerk (kerkbalans, collecten en giften). De vier verschillende factoren tellen respectievelijk 2x, 4x, 4x en 3x mee. De precieze rekensom laat ik hier maar achterwege, maar aan de hand van deze methodiek wordt ook nu nog telkenjare de pastorale formatie bepaald, want de nota werd met meerderheid van stemmen aanvaard.

Ter Synode van 2013 werd een beleidsnota 2014-2015 gepresenteerd die, volgens de toelichting van CB-lid pastoor Wietse van der Velde, met name ten aanzien van de gehanteerde uitgangspunten veel vragen en kritiek ontmoet.quot;® Daarom stelt hij voor er een aparte voorjaarssynode aan te wijden, en voorlopig de

'®’ Synode 20 november 2007.

Notitie Ad hoc-commissie ‘Tellen en Rekenen’ o.l.v. Corina Zomervrucht. quot;® Notulen Synode 23 november 2017.

75

-ocr page 78-

beleidsnota 2012-2013 te blijven hanteren. Ook hier komt de werkwijze mei schriftelijke vragen aan de orde: die werkt niet goed omdat er geen ruimte voor dialoog is. Besloten wordt dat een voorbereidingsgroep deze extra synode gaat uitwerken; een werkgroep moet een werkvorm zien te vinden waarin de reacties op de beleidsnota worden gestructureerd. Die extra Synode is, zoals hiervoor al gezegd, ook daadwerkelijk gehouden op 8 februari 2014, maar toen is eigenlijk alleen gesproken over de Groei-ambities (zie IV. 1 .v). Tijdens de najaarssynode van dat jaar kwam de nota ter sprake, maar ditmaal door middel van discussie in groepjes, met een indrukwekkend aantal vragen en observaties'quot; als resultaat. Een der synodalen merkt aan het einde op: ‘Een heldere visie voor het beleidsplan is een vereiste. ’ Wat het lot van dit plan uiteindelijk is geweest, blijft ongewis want op de agenda van de najaarssynode 2015 stond het onderwerp ‘Beleidsplan 2015-2020’ op de agenda. Bij dit agendapunt werd gerefereerd aan de uitkomsten van de discussie tijdens de voorjaarssynode 2014. De daar geformuleerde vragen zijn uitgezet bij de parochies: vijf vertegenwoordigers van parochies rapporteren over de uitkomsten, mede aan de hand van de resultaten van de Haarlemse bisdomdag, waar nog een afzonderlijke beleidsdag zal worden gehouden. Blijkens de notulen is een buitengewoon groot aantal en een breed scala van onderwerpen vermeld, wat leidde tot de opmerking: Te lang zoeken naar zaken die in een beleidsplan zouden moeten staan werkt storend. Houd het liever zakelijk, beknopt en vooral haalbaar. Na verdere tamelijk kritische discussie: 'Het leest meer als een visieplan dan een beleidsplan’ ‘Het werkplan is onvoldoende ‘smart’quot;'’, ‘Geld is kaderstellend. Waarom staat dat er niet met zoveel woorden in? ’, ‘Zijn we juist als oud-katholieken niet een gemeenschap om wat we zijn: respect voot andere kerken, we polariseren niet, we pakken de mens in ’, stemt de Synode met dit plan in.'quot;

Ter Synode 2018/voorjaar 2019 stond het onderwerp ‘Meerjarenbeleid amp;nbsp;meerjarenbegroting 2020-2023 ‘op de agenda. In het bijzonder de procesmatige benadering kwam aan de orde: welke stappen worden achtereenvolgens gezet mede aan de hand van overleg met verschillende belanghebbenden. Op basis van de gewenste en mogelijke omvang van de personele formatie kan een strategisch personeelsplan worden geformuleerd, waarop dan een begroting kan volgen. Op de opmerking dat het eerder een beheersplan dan een beleidsplan was volgde de observatie dat het zinvol was gebruik te maken van de rust van het beheersplan om na te gaan hoe en waarom we kerk willen zijn. Synodaal Visser (Egmond aan Zee) merkte op dat pastoors niet enkel een kostenpost zijn: ‘Wat zijn we zonder

'quot; Notulen Synode 22 november 2014.

Gebruikelijke term in organisaties - ‘SMART: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden’.

'quot; Notulen Synode 21 november 2015.

76

1

-ocr page 79-

pastoor?’quot;“* Bij de stemming blijkt dat de wijze waarop de kerk ‘het meerjaren-beleid voor de begroting vorm wil... geven’ wordt aanvaard. Aldus is ingezet op groei, die ten dele wel een positief effect heeft gehad, zij het niet spectaculair. Dat het later moeilijk bleek de tering naar de nering te zetten, blijkt uit hetgeen hierna in hoofdstuk IV.5 is weergegeven.

ly.l.vi Organisatie, werkwijze, de leden van het Collegiaal Bestuur

In het kader van de daadwerkelijke invoering van de episcopaal-synodale structuur werd het zo genoemde Collegiaal Bestuur geformeerd: twee bisschoppen, twee gekozen geestelijken, de Thesaurier Generaal, twee leken-leden gekozen door de synodalen van het desbetreffende bisdom namens elk van de bisdommen, en een leken-lid gekozen door de leken van de Synode. In de praktijk vormde zich overigens een kleiner geheel ter voorbereiding en uitvoering van de agenda en het toezicht op het bisschoppelijk bureau, bestaande uit de beide bisschoppen, de thesaurier en de algemeen secretaris, uiteindelijk aangeduid als het dagelijks bestuur. Duidelijk mag zijn dat dit bestuur beoogde een vertegenwoordiging van de kerk te zijn, nu allen op de één of andere manier in hun ambt of functie zijn verkozen. De van tijd tot tijd gepubliceerde verdeling van de verschillende portefeuilles over de CB-leden doet de vraag rijzen of de verschillende leden niet te zwaar worden belast.

Wat betreft de Synode, deze speelt een doorslaggevende rol in de samenstelling van het CB, nu dit de plaats is waar en door wie de verkiezing van de gemelde leken-leden, vier in totaal, plaatsvindt. Aanvankelijk waren de voorgestelde kandidaten voldoende bekend bij de leden van de Synode. Dit werd allengs minder.

'quot; Notulen extra Synode 16 maart 2019.

77

-ocr page 80-

zodat in 1993quot;^ werd gevraagd om, wanneer verkiezingen aan de orde waren, aan de agenda een kort curriculum vitae toe te voegen. Dat is sedertdien praktisch steeds gedaan.

Op de agenda van de Synode 1995 stond het voorstel om de zittingsperiode van de gekozen gelovigen (leken) in het CB te verlengen met telkens twee jaar, kortom van vier naar zes jaren, met de mogelijkheid van één herverkiezing, in verband met de gebleken noodzaak van inwerken. De geestelijken in het CB (nh de bisschoppen en de verkozen geestelijken namens Kapittel en Haarlemse geestelijkheid) hebben een in beginsel veel langere zittingsduur, terwijl dat voor de leken maximaal tweemaal vier jaar kan zijn. Woordvoerders ter Synode waren et in meerderheid niet voor: acht jaar moet genoeg zijn, al zou het volgens de synodalen dienstig zijn toch ook eens te kijken naar de zittingsduur voor de geestelijken. Het voorstel haalde slechts drie stemmen voor, de rest was tegen. quot;^

Aanvankelijk leek er een ongeschreven regel te bestaan dat de leken-vertegen-woordigers uit de bisdommen vrouwen waren, maar daarop kwamen later uitzonderingen. Zo werd ir. G.J. Schutte in 2000 door de synodalen van Haarlem verkozen als opvolger van mr. Verena Schulze. Een lijst van CB leden is achterin dit boek opgenomen. Dat jaar 2000 markeerde ook de terugtreding van aartsbisschop Glazemaker en de verkiezing en wijding van mgr. dr. Joris Vercammen tot aartsbisschop van Utrecht.

Wisseling van de wacht was ook aan de orde ter Synode 2005. Het in 2004 gekozen lid van het CB, Rob Veerman, trad na een jaar al terug. Voor hem werd een oud-lld van het CB, Adrie Paasen (Meppel, parochie Groningen), tot opvolger verkozen. Ook werd in de persoon van Fred Hubers uit de Leidse parochie een nieuwe Thesaurier Generaal verkozen. Zorg bestond toen over de gezondheidstoestand van bisschop Bert Wirix Speetjens, die de Synode van 2005 niet kon bijwonen. In 2008 toonde de Synode zich zeer getroffen door het overlijden van bisschop Bert Wirix op 29 februari 2008, waarbij ter Synode zowel Synodevoor-zitter Frank de Haart ('Moge zijn inspiratie en zachtmoedigheid voort leven tijdens deze en komende Synodes'’) als CB-voorzitter Dick Schoon ('ons verdriet om zijn sterven en aan onze dankbaarheid voor wat hij heeft betekend’) stil stonden. Hij werd opgevolgd door mgr. dr. Dick J. Schoon, die na verkiezing op 19 april 2008 op 29 juni 2008 tot bisschop van Haarlem werd gewijd.

quot;5 Notulen Synode 23 november 1993.

quot;^ Notulen Synode 21 november 1995.

78

-ocr page 81-

Tijdens de Synode van 2008 werd als opvolgster van Adrie Paasen mr. Corine Brouwer-Stam verkozen tot CB- lid namens het aartsbisdom. Het Haarlemse CB-lid drs. Edward Smit werd voor een periode van vier jaar herkozen. In het CB werd Rudolf Scheltinga namens de Utrechtse geestelijkheid de opvolger van pastoor Ruud Bosma, die nog maar net was aangetreden. Hij trad echter in 2009 alweer terug na zijn overgang naar het bisdom Haarlem en werd opgevolgd door pastoor drs. Wietse van der Velde, wat weer een herverdeling van portefeuilles ten gevolge had. In 2013 werd TG Fred Hubers opgevolgd door Ir. Herman Toor-man. Wietse van der Velde nam afscheid in 2017, en werd opgevolgd door dr. Remco Robinson (tot 2019). In 2019 werd Gert Jan van der Hulst verkozen tot CB-lid door de Haarlemse synodalen. Nadat hij in 2016 voor de eerste maal werd gekozen, werd drs. Martijn Blaauw in 2020 herkozen als lid van het CB voor de gehele synode. Het CB verwelkomde de keuze van Gert Jan van der Hulst als nieuwe vertegenwoordiger van het bisdom Haarlem; sedert de heidag in september 2019 draait hij mee in het bestuur. In de Synode 2020 werd ook mr. Lydia Janssen verkozen in de plaats van Teun van Dam namens de Utrechtse gelovigen.

De voorjaarssynode 2019 werd overschaduwd door het recente nieuws over het plotseling overlijden van CB-lid pastoor Remco Robinson (statie Zeeland). In zijn In Memoriam refereerde mgr. Joris Vercammen aan de Jezus van Goede Vrijdag, wiens grootsheid erin bestaat trouw te blijven in het roepen op God ook al voelt hij zich van God verlaten. Pastoor Robinson heeft zijn werk als bestuurder, gekozen door de Utrechtse collega’s, op gewetensvolle en betrokken wijze gedaan. Hij heeft zich er mede voor ingezet dat de kerk de problematiek rond het misbruikdossier (hoofdstuk IV. 12) grondig zou aanpakken. Pastoor drs. Louis Runhaar (secundus als vertegenwoordiger van de Utrechtse geestelijkheid) participeerde in het CB na het overlijden van Remco Robinson en werd vervolgens verkozen tot vaste vertegenwoordiger.

Eind 2019 liet aartsbisschop Vercammen weten terug te willen treden, hetgeen daadwerkelijk plaatsvond op 11 januari 2020 en een nieuwe bisschopsverkiezing nodig maakte. Op 15 februari 2020 werd mgr. Bernd Wallet bij de eerste ronde verkozen en hij aanvaardde die verkiezing meteen. Helaas moest hij lange tijd als ‘elect’ blijven optreden omdat vanwege de Covid-19 maatregelen de wijding pas op 18 september 2021 in Deventer kon plaatsvinden.

Terug nu naar de werkwijze van het Collegiaal Bestuur. Overeenkomstig het besluit na het positieve advies ter Synode van 2007 functioneerde het nieuwe Dagelijks Bestuur (twee bisschoppen, de Thesaurier en één als zodanig verkozen CB lid). Blijkens het verslag was dat een werkwijze die relatief veel tijd vergde. Het verslag meldt verder: Aan telkens twee bestuursleden werden de verschillende

79

-ocr page 82-

beleidsterreinen toebedeeld, waarbij stagnatie optrad door de wisselingen in het bestuur.quot;^

Ter Synode 2013 stond weliswaar niet de wijze van besturen van de kerk op de agenda, maar er bestaat zeker een verband: de vaststelling van de formatie voor het bisschoppelijk bureau in verband met personele wijzigingen. Emile Verhey, die jarenlang, ja decennialang algemeen secretaris was, bereikte de pensioengerechtigde leeftijd en Wim Roobol, de stuwende kracht achter de financiële administratie, was teruggetreden, zodat nagegaan moest worden op welke manier in deze leemten voorzien kon worden. Het voorstel van het CBquot;* was om de formatie per saldo met 0,5 fte uit te breiden tot 2 fte, wat € 30.000 per jaar zou vergen. Dit voorstel ontmoette brede weerstand, onder meer vanwege de wijze waarop het voorstel is onderbouwd. Niet alleen het Bisschoppelijk Bureau, aldus het gevoelen onder de synodalen, behoeft ondersteuning, dat geldt ook voor parochies, waarbij de vraag rijst of de voorziene verdeling van de secretarisfunctie over twee personen wel handig is. De functiebeschrijving vermeldt in de ogen van synodalen ten onrechte niet dat tamelijk veel fmancieel-economische kennis vereist is. Van de kant van de TG werd daartegenover onder meer betoogd dat de extra benodigde financiering niet uit de levende kerk, maar uit vermogen en fondsen zal plaatsvinden. Een stevig bureau zal het in zijn ogen mogelijk maken meer financiële bronnen aan te boren. Uiteindelijk werd een amendement ertoe strekkende dat de huidige formatie werd gehandhaafd, aangenomen met 70 stemmen voor en 31 tegen, bij vier blanco stemmen.“’

Opvallend is dat de discussie hiermee niet ten einde was. In 2014 werd een motie besproken om de begrotingscommissie opdracht te geven projectmiddelen te vinden om additioneel 0,5 fte formatie van het Bisschoppelijk Bureau mogelijk te maken. De motie werd verworpen, onder meer ook omdat eerst op het beleidsplan gewacht moest worden.

In de loop der jaren werd duidelijk dat de inzichten van de beide bisschoppen min of meer fundamenteel verschilden, hetgeen tot op zekere hoogte haar weerslag vond in de besturing van de kerk. Gevolg was onder meer dat in 2016 bisschop Schoon een aantal maanden met ziekteverlof moest. Gelukkig was hij na een paar maanden in staat zijn werkzaamheden ten volle te hervatten. In het verslag van het CB aan de Synode'^' werd open kaart gespeeld:

'“ Verslag CB aan de Synode 22 november 2008. “’ Agenda Synode 23 november 2013. “’ Notulen Synode 23 november 2013. “** Notulen Synode 22 november 2014.

“' Verslag CB aan de Synode 19 november 2016.

80

-ocr page 83-

Over de crisis die het Collegiaal Bestuur in het late najaar van 2016 doormaakte, en naar aanleiding waarvan de bisschap van Haarlem zieh ziekmeldde en zijn landelijke bestuurlijke taken anderhalve maand moest neerleggen, werd in de voorjaarsbrief aan de synodalen uitvoerig gerapporteerd. Zo schreef het CB'^^ dat er met betrekking tot het bestuur van de kerk op verschillende terreinen onduidelijkheid bleek te bestaan. Ook bleek dat het combineren van de rol van bisschap en voorzitter van het CB soms conflicterend is. Om aan het laatstgenoemde probleem het hoofd te bieden, is CB-lid Martijn Blaauw gevraagd en bereid gevonden de vergaderingen van het Collegiaal Bestuur — in ieder geval tijdelijk -als technisch voorzitter te leiden. Onder zijn leiding werd vervolgens een strakke vergaderdiscipline aangehouden. De jaarlijkse heidag van het CB vond op 16 juni 2017 plaats en had als doel het onderlinge vertrouwen te versterken. Intussen werd er ook gezocht naar professionele coaching, maar daar werd, mede door de aandacht die andere zaken vroegen én de zeer aanzienlijke kosten die dit met zich meebracht, tot op heden nog geen adequate oplossing voor gevonden.

Na die dus niet geheel geslaagde pogingen om de problematiek tot een oplossing te brengen, werd de kwestie ter tafel gebracht op de Synode van 2017, waar de door Dio van Maaren, Martien Camphuis (Hilversum), Andries Stam (Schiedam), David Ross (Zeeland) en Peter Schotel (Friesland c.a.) ingediende motie werd besproken - zakelijk -:

.....Dat het optreden van deze bestuurscrisis niet een toevallig verschijnsel is dat met enkele passende organisatorische en/of bestuursmatige maatregelen te verhelpen valt.

Dat deze crisis niet enkel het bestuur van de kerk, maar de kerk als geheel betreft.

Dat er grote cultuurverschillen in de kerk bestaan — deels, maar niet alleen te herleiden tot de verschillen tussen ‘geboren oudkatholieken ’ en ‘nieuwkomers ’........

Dat deze spanningen .... voelbaar zijn als tegenstellingen tussen de beide bisdommen en — meer specifiek — tussen hun beider bisschoppen, hetgeen een gezamenlijke oplossing van deze crisis in de weg staat en zorgt voor een verlamming van de kerk in veel van haar geledingen.

Overweegt:

Dat het voor de kerk van (over-)levensbelang is dat aan deze impasse zo spoedig mogelijk een einde komt en zij haar opdracht juist kan vervullen.

En adviseert:

'^2 Verslag CB aan de Synode 18 november 2017.

81

-ocr page 84-

J. Om — naast de reeds genomen maatregelen in en door het CB — een wezenlijk, inhoudelijk en kerkbreed debat in de eerste helft van 2018 te organs seren rondom de vraag wie en wat we als kerk eigenlijk willen zijn en betekenen, waarbij verschillen in visie ook als verschillen worden uitgediept en verhelderd

In het kader van de discussie over deze motie zei Dio van Maaren: Als het resultaat van het terugtrekken van de motie is dat we een kerkbreed gesprek gaan voeren in 2018 dan valt daar mee te leven, waarop voorzitter Patrick Groenewe-gen vroeg: mag ik concluderen dat de motie wordt ingetrokken en het CB gevraagd wordt het inhoudelijk gesprek te organiseren over kerk-zijn en visie op kerk-zijn?

Nadat bisschop Vercammen had voorgesteld het gesprek niet alleen over bestuur en organisatie te voeren maar met zoveel mogelijk mensen te spreken over visie op kerk-zijn, waarmee bisschop Schoon het eens was, stemde de Synode met algemene stemmen in met het voorstel om op de komende synode te spreken over visie van kerkzijn en het rapport van de werkgroep Bamp;O.'^^

Op dat moment trad CB-lid Martijn Blaauw dus in de praktijk op als technisch vergadervoorzitter van het CB. Hij beschreef de situatie als volgt: Het was inderdaad geen gemakkeliJk Jaar maar er is zeker wel goed bestuurd en gewerkt aan heldere processen en er zijn lastige dossiers behandeld. Hij weerspreekt dat iedere vergadering eindigt in ‘bloedsporen aan de muur ’. Als er al harde woorden werden gesproken dan toch altijd met respect. Er is zeker sprake van verschillende visies en karakters. Het probleem is breder dan verschillen tussen de bisschoppen. Er zijn bijvoorbeeld ook culturele verschillen. Met elkaar is er de wil om als CB de kerk te besturen en het geluid van de Oud-Katholieke Kerk te laten horen in de wereld. Spanning is er ook nog altijd tussen de leden van het CB onderling. Het is een werkbare uitdaging. ’. Daar voegde hij later aan toe: Het is

'2’ Notulen Synode 18 november 2017.

82

-ocr page 85-

moeilijk om de crisis te verwoorden; er is schaamte om alles open op tafel te leggen, ^oor de toekomst zijn we naarstig op zoek naar begeleiding.

Onder meer werd gevraagd naar de rol van de Werkgroep Bestuur en Organisatie, waarover werd opgemerkt dat bovengenoemd punt 3 van de motie het werk van die commissie niet in de weg zou staan. Overigens kan de Werkgroep haar werk natuurlijk niet doen zonder zich iets aan dat punt gelegen te laten liggen. Nadat een stevige discussie was gevoerd (het doorkruist lopende processen; eerlijk zijn en zaken uitspreken; de bestuurscrisis verlamt het werk in de kerk niet; de motie tekent een karikatuur; we gaan uit van één kerk terwijl de facto sprake is van twee kerken; verschillen in visies moeten worden uitgesproken; oppassen voor polarisatie; kerkbreed overleg nodig) stemde de synode er met algemene stemmen mee in dat op de volgende synode (2018) gesproken zou worden over de visie op kerk-zijn en het rapport van de Commissie Bamp;O.

Blijkens de rapportage aan de voorjaarssynode 2019'^5 bestond bij de Commissie Bamp;O het plan om afzonderlijke besprekingen te voeren met drie geledingen in de kerk (bisschoppen, geestelijken en leken) over mogelijk gewenste wijzigingen in het bestuur.

Uit de agenda met bijlagen voor die Synode valt intussen af te leiden dat nog steeds wordt gewerkt met de technisch voorzitter van het CB, Martijn Blaauw. Het CB rapporteert verder dat het CB zich in de afgelopen periode heeft beraden over het eigen functioneren. Dit met behulp van een ‘Bestuurlijke Zelfevaluatie’ onder leiding van het GITP (o.a. organisatie-psychologie). In het kader daarvan werd met ieder CB-lid een individueel gesprek gevoerd. De uitkomsten werden door het CB besproken en leidde tot vaststelling van verbeterdoelen.'^*’

Op de najaarssynode 2019 kwam het onderwerp bestuur en organisatie wederom ter sprake. Terwille van de leesbaarheid volgen hier in het kort een aantal van de voor de in dit boek besproken geschiedenis van de Synode relevante voorstellen van deze commissie, die als uitgangspunt voor de gewenste structuur de eucharistie aanbeval. Waar het betreft de samenstelling en werkwijze van de Synode worde hier verwezen naar hoofdstuk 111, maar ten aanzien van het functioneren van het Collegiaal Bestuur zijn er een paar relevante aanbevelingen:

'2quot;* Notulen Synode 18 november 2017.

'^’ Verslag CB aan de extra Synode 16 maart 2019.

'^^ Verslag CB aan de Synode 23 november 2019.

83

-ocr page 86-

Aanbeveling 8: Wijzig de samenstelling, rol en naam van het Collegiaal Bestuur: Het is van belang dat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het bestuur helder worden benoemd en worden afgebakend van andere bestuurlijke gremia.

Daarbij stelt de werkgroep voor het bestuur te laten fungeren als voorzit' tend college van de synode. Dit Synodaal Bestuur is gemandateerd voor het besturen van de kerk en legt hierover verantwoording af aan de Synode, en is als volgt samengesteld: de bisschop(pen), per bisdom een vertegenwoordiger van de geestelijkheid en twee door de Synode namens de gehele kerk gekozen vertegenwoordigers van de leken, van wie één de rol van technisch voorzitter vervult, alsmede een door de Synode gekozen Thesaurier-Generaal.

Aanbeveling 9: Benoem en mandateer een Dagelijks Bestuur.

Voor de dagelijkse sturing van de kerk is het van belang dat een dagelijks bestuur is gemandateerd tot het nemen van bepaalde besluiten. Voeg de rol van ‘directeur bedrijfsvoering’ toe aan de functie Algemeen Secretaris (Secretaris-directeur), en neem deze functie/rol op als volwaardig bestuurslid van het DB dat er dan als volgt uitziet: bisschop(pen). Algemeen Secretaris/Directeur en Thesaurier-Generaal.

Eerder had een algemene voorlichtingsavond plaatsgevonden op 3 oktober 2019 in Hilversum.

Qua aanpak op de Synode 2019 was de gedachte dat ter synode eerst plenair standpunten naar voren konden worden gebracht, waarna in kleine groepjes verder gebrainstormd zou kunnen worden. Deze vergader-aanpak stuitte op weerstand vanuit de Synode, zodat uiteindelijk alleen een plenaire discussie plaatsvond, waaruit de volgende citaten de situatie redelijk weergeven.'^’

Pastoor Leonie van Straaten: Hoe zit het met de verhouding tussen synodaal en episcopaal, want volgens de aanbevelingen zou de macht van de synode kunnen worden vergroot en de macht van het episcopaat kunnen worden verkleind. iVd blijft er dan over van het charisma van de bisschap?

Lydia Janssen (Amersfoort): Ik heb grote aarzelingen of het nu in groepen bespreken van vijf stellingen aan de hand van de voorstellen ons dichter hij een verbetering brengt. Ik zou toch graag eerst een visie van het CB willen horen over de positie van de synode. Het synodaal proces wordt als drassig en stroperig gezien en dat is niet terecht.

'^’ Notulen Synode 23 november 2019.

84

J

-ocr page 87-

[FeliJPlatzer (Eindhoven): Ik mis een gedegen probleemanalyse en een gedegen advies. Ik zie alleen een serie aanbevelingen. Misschien is het een goed idee om een klankbordgroep in te stellen.

[AndriesJ Stam (Schiedam): De Eucharistie als uitgangspunt biedt voldoende theologisch fundament. Maar we moeten nu een spade dieper. De herderlijke en bestuurlijke kant moeten niet uit elkaar worden gehaald.

Pastoor Robert Erede: Moeten we nu naar een l9^-eeuws model gaan kijken? Zoals bij de organisatie in Duitsland en Zwitserland? Dat is dus niet zo ’n goed uitgangspunt want ook daar zijn problemen.

[GerardJ Wilts (Alkmaar): Waarom staat dit stuk eigenlijk op de synode-agenda? Wat is de status van dit document? Wat is de vraag aan de synode? Er staan goede aanbevelingen in maar ook zaken om van te schrikken. Wat zijn we nu aan het oplossen?

Corina Zomervrucht (Presidium): Allemaal goed en wel deze bespreking in de synode. Hoe ziet het CB dat dit gesprek hier met de landelijke kerk wordt gedeeld? Als we het voorstel van het CB voor de discussie volgen, dan bespreken we maar een deel van het rapport.

Hr. Stam (Schiedam): Het rapport zegt niets over het besturen van de parochies, het is een bovenlijf)top) zonder benen(down).

Reactie Cie. Bamp;O/ Pastoor Harald Münch: Ik heb er nu spijt van dat het rapport alleen als samenvatting is gedistribueerd. Het volledige rapport heeft deze basis wel degelijk gelegd. We kennen de synode zoals deze nu bij elkaar zit. In de toekomst redden we het niet meer als autonome groepen. We zullen meer constructief met elkaar in gesprek moeten gaan samen met de bisschoppen. Kernwoord moet zijn gemeenschappelijk.

Bisschap van Haarlem: Ik beluister in alle uitingen de zorg of we zo wel de goede kant op gaan.

Wilts (Alkmaar): De vaagheid groeit. Ik wil geen discussiegroepen. Ik wil het geheel kunnen overzien. De aanbevelingen gaan wel erg diep en raken het fundament van de kerk. PiJf stellingen geplukt uit de reeks van aanbevelingen. Du.s nu niet over stellingen praten. Je moet het gericht in onderdelen hakken. Wat kan en doet een parochie hiermee?. Hierbij ook de vraag betrekken wat het betekent voor onze identiteit e.d..

Ton Roebroek (Utrecht): Waarom heeft de synode zo’n koudwatervrees voor een wijziging van de structuur? We kunnen toch een extra synode in het voorjaar organiseren en dan beter voorbereid zijn.

Coenraats (Rotterdam): Ik zag best goede voorstellen, maar welk probleem lost dit nu eigenlijk op? De geestelijkheid heeft toch altijd voorkennis.

Het is wel heel goed om te kijken in hoeverre oude structuren nu effectiever kunnen worden omgehogen.

85

-ocr page 88-

Thomas Ras (Haarlem): Per punt zou een verschillende stemverhouding kunnen ontstaan.

Pastoor Joke Kolkman: Zouden we het groepsgesprek kunnen schrappen en in plaats daarvan dan één ronde waarin we allemaal kunnen zeggen wat we belangrijk vinden in Bamp;O?

Priester Marieke Ridder: Er ligt nu een rapport. Laten we toch ook inhoudelijk met elkaar gaan praten.

Stam (Schiedam): Stel dat we het rapport terzijde schuiven, wat gaat et dan mis of wat wordt niet verbeterd?

Platzer (Eindhoven): We moeten repareren hetgeen mis is in de synodestructuur. De bisschoppen zijn geen onderdeel van de synode.

Pastoor Koenraad Ousvens: 40Jaar geleden legden de bisschoppen de nadruk volledig op hun godsgewijde kant en ontkenden daarmee de bestuurlijke aspecten. En nu praten we dus over dat spanningsveld en het zou nuttig zijn ofU onderwerpen op de Juiste plaats in het toetsingsmodel van de ‘ellips ’ te plaatsen We willen ten slotte geen zuiver bestuurlijke organisatie.

Kok (Rotterdam): Laten we nu stemmen over hoe we vandaag verder gaan: discussiëren of niet.

Presidium vice-voorzitter Zomervrucht merkt daarover op 1. Het meest belangrijke is dat de nota breed gedragen wordt. Mijns inziens zijn er wel pogingen gedaan om het landelijk bespreekbaar te maken, maar dat is nog niet erg gelukt-Bekendheid van de nota is klein en de nabijheid is ver. Zoek naar andere vormen dan tot nu toe gebruikt. 2. Spreek met elkaar over verhouding episcopaal-syno-daal versus goede bestuursstructuur.

Bij structurele en fundamentele wijzigingen in de bestuurlijke organisatie van de kerk, maar eigenlijk ook bij elke fundamentele beslissing in de kerk, is het zaak dat er een breed draagvlak bestaat, een krappe meerderheid vóór moet elk bestuur tot nadenken stemmen en het kan maken dat men van het oorspronkelijke voorstel afziet en nagaat hoe de ontwikkelingen verlopen. Cruciale vragen worden gesteld, zoals ‘Waarom staat dit stuk op de agenda ?’ ‘Wat zijn we aan het oplossen?’ en ‘Ik mis een fundamentele analyse; dat moet tot nadenken stemmen.’

En ook nu wordt de zaak verdaagd naar een volgende Synodezitting, op een moment dat men niet wist dat er een pandemie stond aan te komen die alle gebruikelijk kerk-zijn op zijn kop zette.'^^

'2* Bij het afsluiten van de definitieve tekst verscheen een gezamenlijke verklaring van het Collegiaal Bestuur en het Presidium van de Synode, inhoudende dat het stuk niet meer zou worden geagendeerd en dat elementen ervan terugkomen in de te ontwerpen beleidsvisie.

86

-ocr page 89-

ly.l.vii Personeelsbeleid

Allengs meer bestaat de noodzaak kritisch te kijken naar en na te denken over de verschillende aspecten van personeelsbeleid, waarvoor een structurele aanpak wordt voorbereid, aldus de mededelingen Synode 2005.Nadat in 2004 de leden van de toen bestaande commissie waren opgestapt,'^^ fungeert vanaf 2005 meer in openheid (m.b.t. het bekend zijn van de commissie en de te volgen procedure) de ‘Adviescommissie ambtsbediening’, een selectiecommissie voor kandidaten voor onze geestelijkheid, die op een wat meer gestructureerde manier te werk gaat: bespreking van de ontvangen informatie/referenties in de commissie onderling, gesprek van de commissie met de kandidaat, opstellen gespreksverslag, beraad en advies van de commissie aan de bevoegde bisschop, dat ook aan de kandidaat ter beschikking wordt gesteld.

Bovendien worden de gedragscodes voor pastores gepubliceerd en wordt aansluiting gezicht bij het SMPR, een interkerkelijk samenwerkingsverband inzake seksueel misbruik in pastorale relaties. Het IKON-pastoraat fungeert, blijkens het verslag van het CB aan de Synode 2006, als meldpunt voor seksueel misbruik. Met het oog op gebruik binnen de Oud-katholieke kerk is een klachtenregeling opgesteld.

Uit het verslag van het CB bij de Synode 2018/2019'^^ blijkt dat mede vanwege toenemende regelgeving inzake arbeidsvoorwaarden een professionele Human Resources Manager aangetrokken diende te worden, hetgeen geschiedde en wel door aanstelling van Willemijn Heerlien, die deze functie ook vervult bij de Doopsgezinde Broederschap.

ly.l.viii Parochies, staties, monastieke gemeenschappen en kerngroepen

In de loop der jaren zijn er regelmatig wijzigingen aangebracht in de status van de verschillende parochies, staties en kerngroepen, waartoe soms statuutswijzi-gingen nodig waren die ter Synode behandeld dienden te worden. Nadat al eerder de vraag aan de orde was gesteld wat de positie van de staties was (toen Eindhoven en Twente), kwam ter Synode 1990'^^ de positie van met name de statie Eindhoven aan de orde, toegespitst op de vraag of een statie lid van de Synode kon zijn en stemrecht zou hebben. Deze aangelegenheid wordt verder meer in detail besproken in hoofdstuk III, maar het is nuttig hier te melden dat de Synode ook dit onderdeel van de kerkelijke structuur besprak. De Synode kon daar toen niet mee akkoord gaan omdat men niet inzag waarom het niet gewoon een parochie

Verslag CB aan de Synode 22 november 2005. '” Notulen Synode 23 november 2004.

'’' Verslag CB aan de Synode 21 november 2006. '’^ Verslag CB aan de Synode 23 november 2018.

Notulen Synode 20 november 1990.

87

-ocr page 90-

zou kunnen worden, en ook omdat de status van een statie onvoldoende duidelijk was. Dit onderwerp werd toen doorgeschoven naar een volgende synode. Na een advies van de Commissie voor het Kerkrecht stelde het CB in 1992 voor om de positie van 'statie' te regelen in het statuut, waarmee de Synode akkoord ging, maar het geven van zelfs een adviserende stem ging de Synode op dat moment te ver.'^'* Met tussenpozen is dus geprobeerd deze statie niet alleen toegang te verlenen tot de Synode als adviserend lid, maar ook te zorgen dat men daadwerkelijk stemrecht kreeg, maar steeds tevergeefs. Deze ongemakkelijke situatie werd uiteindelijk ‘opgelost’ in 1998, toen de statie werd verheven tot parochie, in verband waarmee het statuut (artikel 90 en 91 ) werd aangepast.’^^

De mobiliteit van de Nederlandse bevolking heeft uiteraard ook zijn weerslag op het kerkelijk leven. In de loop van 1999 werd de statie Zeeland opgericht, die in die tijd kerkdiensten hield in Goes. In Almere is rond die tijd een kerngroep gevormd, die acteerde binnen het verband van de parochie Hilversum. Nadat rond 1990 de statie Groningen tot parochie (H. Martinus) was verheven, werd ter Synode van 1994 het besluit bekrachtigd de parochies H. Magdalena en H. Laurentius (Rotterdam) samen te voegen met de parochie in Schiedam, de H. Johannes de Doper, zodat in Schiedam de nieuwe parochie van de HH. Johannes de Doper, Maria Magdalena en Laurentius ontstond.'^® Als gevolg van een besluit van de Synode 1998 en het daarop gevolgde besluit van het CB werd de statie Eindhoven dus tot parochie in 1998, met als patroon H. Maria Magdalena.

Nadat al tijdens de Synode 2012 was medegedeeld dat een groep Katholiek Alternatief De Ronde Venen te Mijdrecht zich bij onze kerk als belangstellenden had gemeld, blijkt uit de mededelingen van het CB 2013 dat meer dan dertig deelnemers zich hier hadden gemeld en dat gestreefd werd naar een reguliere parochie binnen een periode van vier jaar.'^^ In 2015 werd de fusie van de IJmui-dense parochies van de H. Engelmundus en H. Adelbertus gerealiseerd.'^^ In Groningen (H. Martinus) en Middelburg (H. Augustinus) werden de kerken gewijd.

De gemeenschap De Hooge Berkt (Bergeijk) heeft volgens mededelingen bij de Synode 2017'^’ onze kerk verzocht om een partnerschap te overwegen; men heeft datzelfde verzoek overigens ook gedaan aan de RKK en de PKN.

'’‘* Notulen Synode 24 november 1992.

Notulen Synode 24 november 1998.

'^® Notulen Synode 22 november 1994.

'’^ Verslag CB aan de Synode 23 november 2013.

Notulen Synode 21 november 2015.

'’’ Verslag CB aan de Synode 8 november 2017

88

-ocr page 91-

In 2018 werd op de voor-j aarssynode een volledige

De kerk is geen instituut waar je eenmaal per week kan scoren en de rest van de week Je eigen leven kan leiden.

Ben van Roode, Synode 2014

lijst van parochies en staties in het Statuut vastgelegd. Onder meer betekende dit de opneming van de staties Mijdrecht (H. Elia), Leeuwarden (H. Theresa van Avila) en Middelburg (H. Augustinus). De parochie Aalsmeer werd samengevoegd met die van Amsterdam, zodat de volledige naam nu luidt: H.H. Johannes, Willibrordus, Petrus en Paulus.

Met het oog op een gestructureerde aanpak stond in 1999 de nota Diaspora op de agenda van de Synode.''*® Deze nota was opgesteld door de diasporapastores uit Twente, Zeeland, Groningen/Almere, Eindhoven en Maastricht (Jake Dejonge, Klaas Jan Homan, Jan van Handenhoven, Leen Wijker, Hans Knottnerus en Joris Vercammen). Onder meer werd betoogd dat een statie rechtstreeks onder de bisschep moest vallen, een eigen centrum als referentiepunt moest hebben, en onder de leiding van de pastoor - die een brugfunctie moest vervullen tussen de verspreid wonende oud-katholieken — een steungroep zou moeten kennen. De nota werd door de Synode als beleidsstuk aanvaard, reden waarom de Synodale Commissie aan de Synode 2000 voorstelde om de staties in de Synode stemrecht te geven, maar dat ging ook nu niet door wegens onvoldoende onderbouwing; besloten werd een advies van de Commissie Kerkrecht in te winnen.

In 2001 stond het onderwerp van de staties andermaal op de agenda, maar alweer zonder tastbaar resultaat. Ditmaal was het agendapunt wel degelijk van een uitgebreide motivering en uitleg voorzien, waarin o.m. werd opgemerkt dat in 1999 de nota over het diasporabeleid besproken werd op de Synode en daar een positieve reactie had losgemaakt. In die nota werd een grotere betrokkenheid van staties en steungroepen bij de Synode bepleit. O.m. werd in deze nota de suggestie gedaan van een waarnemer voor de steungroepen en mogelijk een stemrecht voor de staties. De Synodale Commissie dacht daarin voldoende grond te vinden het punt andermaal te bespreken en te zien of besluitvorming mogelijk was. Ter Synode bleek evenwel dat het Collegiaal Bestuur doende was met een nieuwe versie van de Richtlijnen voor de Diasporaverzorging. Dat proces zou kunnen interfereren met het voorstel, zodat de Synodale Commissie dit maar introk. Ter Synode van 2003 is de situatie eindelijk afdoende opgelost. Er lag een statuutswijziging voor die door de Commissie voor het Kerkrecht was voorgesteld, en die op de eerste plaats beoogde het begrip 'kerngroep' te creëren, het begrip en de status van de 'statie' te definiëren, alsmede het stemrecht van de statie

'^® Agenda en notulen Synode 23 november 1999.

89

-ocr page 92-

ter Synode vast te leggen; die zou één stem krijgen. Het voorstel was om in het Statuut op te nemen dat een kerngroep de bisschop kan vragen om erkend te worden als statie.''*' Het ligt dan op de weg van de bisschop om in geval van goedkeuring tevens de geografische grenzen van de statie vast te leggen. Aan die erkenning worden wel wat eisen gesteld: men moet tenminste het aantal leden hebben dat ook is vereist voor het vormen van een parochie (30 meelevende leden), en er moeten de laatste driejaar regelmatig (minstens vier keer per jaar) op een vaste plaats vieringen zijn gehouden, waarbij duidelijk moet zijn dat de statie de laatste vijfjaar stabiel en duurzaam is geweest. Het desbetreffende hoofdstuk 3 van Afdeling 11 in het toenmalige Statuut zou een andere naam moeten krijgen: in plaats van ‘Van de Diaspora’, zou dit moeten gaan luiden Hoofdstuk 3 ‘Van de Staties’ (nu is het Hoofdstuk 6 ‘Van de kerngroepen en de staties’, art. 153 e.v.). Ditmaal vond de desbetreffende regeling de instemming van de Synode, want deze werd met 107 stemmen vóór en 6 stemmen tegen aangenomen.''*^

Ten aanzien van locaties (kerngroepen, staties) is in de beschreven periode 1985-2020 dus sprake van een veelheid van activiteiten met meer of minder succes. Jaarlijks vergaderen bijv, pastores en kerkbestuursleden en leden van stuurgroepen in AGATHA verband (Almere, Groningen, Amersfoort, Twente, Hilversum en Arnhem). De huisvesting van de parochie Eindhoven vraagt om een oplossing, terwijl ook een kerngroep Maastricht is gevormd. Over een - voor de Oud-Katholieke Kerk — nieuwe manier van kerkelijke presentie wordt in het verslag van het CB aan de Synode 2004 onder het hoofd ‘Parochieopbouw’ melding gemaakt van tal van ontwikkelingen, zoals de voortgang van het Rotterdamse Citypastoraat en een vergelijkbaar initiatief in Schiedam.''*^ In de synode 2005 zegt de aartsbisschop te hopen dat het Citypastoraat Rotterdam in 2006 van start zal kunnen gaan.''*'*

Waar het betreft monastieke groepen wordt voor het eerst in 2013 '‘*^ in het verslag van het CB melding gemaakt van een dergelijke gemeenschap. In dat jaar wordt een tweejarig introductietraject opgesteld voor de gemeenschap De Goede Herder, waarin onder meer de betrokkenheid bij de statie Zeeland wordt bevorderd. Opvallend overigens is dat zoiets nu niet op de agenda van de Synode wordt gezet. Het is immers nogal een (op dat moment nog voorgenomen) stap om dergelijke geestelijke ordes - in de Nederlandse traditie onbekend - te introduceren; a lousy start means a lousy end. Op de agenda van de najaarssynode 2014 stond de introductie van deze in België gevestigde monastieke groep, maar dat agendapunt

Agenda Synode 25 november 2003.

''*2 Notulen Synode 25 november 2003.

'^’ Verslag CB aan de Synode 23 november 2004.

''*'* Notulen Synode 22 november 2005.

Verslag CB 23 november 2013.

90

-ocr page 93-

werd verschoven omdat het nog onvoldoende was voorbereid.''*® Ter Synode van 2016 werd door de gemeenschap een presentatie gegeven, waarbij alleen hun werkzaamheid onder de vluchtelingen bij Calais werd beschreven.''*^

Vervolgens is men doende geweest met de statutaire inbedding van de Gemeenschap van de Goede Herder in onze kerk. Daarbij is advies nodig van de Commissie voor het Kerkrecht. De commissie acht het bestaan van twee soorten kerkleden, monastiek levende gelovigen en andere gelovigen (in parochies en staties) onwenselijk. Toch wil het CB monastieke gemeenschappen, zoals die van de Goede Herder, een zekere zelfstandige status geven direct onder de diocesane bisschep.''*^ Ter voorjaarssynode 2019 stond dit punt weer op de agenda, nu met als omschrijving ‘Voortgangsrapportage voorgenomen statuutswijziging inbedding religieuze gemeenschappen en opname Gemeenschap van De Goede Herder’. Wederom was de discussie over dit onderwerp wat onverkwikkelijk, omdat in de voortgangsrapportage was vermeld dat een deze opneming beogende motie, ‘motie Cortvriendt’ zou zijn aangenomen, terwijl dat, zoals aan het eind van de discussie bleek, niet juist was, gewoon omdat er niet over was gestemd.''*'* ‘Er is een pastoor nodig en conformeren zij zich wel aan onze waarden?’, was één van de vragen. Door rector Ward Cortvriendt werd opgemerkt dat de - in het

''*'’ Notulen Synode 22 november 2014.

'‘*’ Notulen Synode 19 november 2016.

''*’ Verslag CB aan de Synode 23 november 2018.

''” Notulen Synode 16 maart 2019.

91

-ocr page 94-

buitenland (België) wonende en gevestigde gemeenschap — al in de kerk was geïncorporeerd sedert 2015, hetgeen in zoverre juist was dat eind 2015 de gemeenschap was erkend als een kerkelijke vereniging, maar ook niet meer. Ter Synode 2019 stond uiteindelijk een wijziging van het Statuut op de agenda die beoogde binnen de kerk religieuze gemeenschappen mogelijk te maken. Ook hier bleek weer dat dit een gedachte was die niet tot het rustig bezit van de kerk gerekend kon worden. Begrijpelijkerwijs werden wat kritische vragen gesteld: men miste het advies van de Commissie voor het Kerkrecht, de verhouding pastoor en religieuze gemeenschap is onduidelijk, voor welke pastorale handelingen heeft men toestemming? Het voorgestelde artikel luidde 'De Oud-Katholieke Kerk van Nederland en haar organen en zelfstandige onderdelen zijn niet aansprakelijk noch in persoon en noch qualitate qua, voor handelingen verricht door religieuze gemeenschappen of door één of meer van hun leden. Op de Oud-Katholieke Kerk van Nederland en haar bisdommen rust geen zorgplicht ten aanzien van gelovigen die tot een religieuze gemeenschap behoren.''

Discussie ontstond ook over wat dan precies die ‘handelingen’ en ‘zorgplicht’ omvatten waarvoor de kerk nu wel of niet aansprakelijk zou zijn, en dat duidelijker moest zijn dat de kerk geen enkele zorgplicht had. Begrijpelijkerwijs - in de context van dat moment, zie hoofdstuk IV onder 1. — kwam ook de vraag naar voren hoe te handelen in geval van misstanden (bijv, seksueel misbruik) in zulke gemeenschappen. Pastoor Joke Kolkman merkte nog op 'Het geklungel met het statuut doet afbreuk aan onze vreugde dat de gemeenschap van de Goede Herder bij ons komt’. Pastoor Erna Peijnenburg sprak haar verbazing erover uit dat er nu pastorale taken zijn voor mensen die geen oud-katholieke opleiding hebben gehad; zij zouden ook een VOG moeten hebben. Ook hun verhouding tot de Synode bleef onuitgewerkt.

In zijn reactie kon mgr. Vercammen wat van de ongerustheid wegnemen door te verwijzen naar de eigen constitutie van de gemeenschap, en de nog in te stellen werkgroep (waarin een kerkjurist zal plaatsnemen) die de verdere ontwikkelingen en status zou moeten regelen, zodat de wijziging van het statuut op dit punt ondanks de vele losse eindjes toch werd aangenomen.'^“

IK l.ix Gastlidmaatschap

Ook al in 2003 stond de optie van een gastlidmaatschap van onze kerk op de agenda. Dat betrof op de eerste plaats de vraag wat onder gastlidmaatschap zoU kunnen worden verstaan. Vanuit het CB werd als karakterisering gegeven dat de kerk open en gastvrij wil zijn; men is welkom en mag zich thuis voelen. Dit zoU dan tot uiting kunnen komen in de eucharistievieringen. Daar geldt de uitnodiging

'5“ Notulen Synode 23 november 2019.

92

-ocr page 95-

dat ieder die in de eigen kerk tot het avondmaal c.q. communie is toegelaten ook in onze vieringen welkom is en aan de communie kan deelnemen. Degenen die daarvoor belangstelling zouden hebben, zouden zich als zodanig is een gastenboek in de parochie kunnen inschrijven. Daarmee laat men verbondenheid met de parochie zien en bestaat de mogelijkheid structureel geïnformeerd te worden. Men kan wel deelnemen aan de gemeentevergadering maar heeft geen stemrecht.

De reacties waren niet onverdeeld enthousiast. Er kwamen vragen of het eigenlijk wel nodig was, of parochies het niet gewoon zelf konden regelen, of een gastenboek niet een gepasseerd station is, en of er niet al genoeg categorieën parochianen zijn. Aan de andere kant werd betoogd dat het een mogelijkheid was om gestalte te geven aan de institutionele en structurele betrokkenheid van mensen die om welke reden dan ook geen lid van de kerk konden worden. Hoe dan ook, de geesten waren kennelijk nog niet rijp voor deze gedachte zodat het voorstel werd ingetrokken, maar het zal zonder twijfel opnieuw op de agenda komen. Tijdens de Synode 2004 kwam het onderwerp kort ter sprake in verband met het besluit om het nieuwe statuut nog niet op die zitting te bespreken.'5' Als gevolg van het positieve advies'^^ van de Synode 2005 over de herziening van het Statuut,'” en de daarop gevolgde invoering per 1 september 2007, werd het mogelijk gastlid te worden. Echter, de registratie blijkt niet steeds eenduidig, terwijl dat uit bestuurlijk oogpunt toch wel van belang is. Dat wordt gesignaleerd in de mededelingen ter Synode 2018/vj2019 om te bereiken dat de parochies alle op dezelfde wijze de criteria voor 'lid', 'meelevend lid' en 'gastlid' toepassen, ook al ter juiste vulling van het databestand ‘Scipio’, omdat dit van belang is voor de vaststelling van de omvang van de beschikbare pastorale formatie.

IK I.x Landelijke bijeenkomsten — Kerkdag/kerkedag/bisdomdag

Dit nieuwe fenomeen kwam op teneinde de kerk in den brede bijeen te brengen. De eerste Kerkedag werd gehouden in Amersfoort op 17 mei 1987 en had als motto ‘Kleine kerk. Grote toekomst’. Tevoren was het nodige voorbereidingsmateriaal onder de parochies verspreid en men was daarmee daadwerkelijk aan de slag gegaan, o.a. met gespreksgroepen met als thema ‘Parochiegemeenschap of los zand’ en ‘Hoe geloof je in een ongelovige wereld’, maar ook ‘Liturgie -broodnodig’.

Tijdens de Synode van 1997 riep CB-lid Adrie Paasen op tot deelname aan de volgende Kerkedag, gepland voor 17 mei 1998 in Egmond aan Zee en merkte op dat men meende f...J in hotel Zuiderduin de bijna ideale locatie gevonden te hebben en in de parochie Egmond de ideale partner, zoals tot nu toe gebleken is

'5' Notulen Synode 23 november 2004. '” Notulen Synode 22 november 2005.

Toen art. 26 e.v. Statuut 2006.

93

-ocr page 96-

uit de bereidheid tot meedenken en meewerken. In Zuiderduin hebben wij de beschikking over een zaal voor gemeenschappelijke activiteiten, die plaats biedt aan 650 deelnemers. [...] Verder zijn er grotere en kleinere zalen voor workshops en andere activiteiten en een grote lounge, waar een aantal kraampjes geplaatst kan worden. Ten slotte is er ook nog een grote bar. [...J Het Parochie-in-beraad-procesj'^'^roept het beeld op van een weg, zoals ook te zien is aan het erbij horende logo, dat inmiddels ook het logo van de Kerkedag is f...J De weg van hd verleden naar de toekomst, de weg die wij met elkaar gaan, als gelovigen, als parochies. f...J het smalle pad voert omhoog, is moeilijk begaanbaar, maar et zijn vaste herkenningspunten: kerk, zondagsschool, verenigingsgebouw en aan het eind gloort de hemelpoort. De brede weg is makkelijker en het gaat er aan die weg veel vrolijker aan toe: er is een herberg, waar gedronken en gekaart wordt, er zijn verlokkende dames, maar de arme zwoeger op het smalle pad heeft de voldoening dat duidelijk is waar het vrolijke gezelschap van de brede weg terecht komt. J...J als kerk kiezen wij ervoor ons niet te laten gaan op de weg, maar de weg te gaan. En daarom ons thema: Gaandeweg. Gaandeweg wil zeggen: om ons heen kijkend, achteromkijkend, vooruitkijkend, keuzes maken.'^^

Deze dag in Egmond aan Zee bleek een groot succes en het CB meldde in hd verslag aan de Synode van 1998 ‘Overgoten door de zon ervoer men ook hd hartverwarmend samenzijn.’'^^ In de jaren erna werd in Zeist een volgende kerkdag georganiseerd.

In een later stadium is ervoor gekozen voor elk van beide bisdommen afzonderlijke dagen te organiseren; de dag werd herdoopt tot bisdomdag. In de loop van het episcopaat van mgr. dr. J.L. (Bert) Wirix bleek namelijk een toenemende wens de eigenheid van het bisdom Haarlem meer te benadrukken. Dat manifesteerde zich soms in de wisseling van pastores, alleen roulerend binnen het eigen bisdom, en de nieuwjaarsbijeenkomst, aanvankelijk alleen in Utrecht maar later in beide plaatsen. Het was dus ook te zien bij de organisatie van de kerkedagen c.q. bisdomdagen.

Wat de kerkedagen/bisdomdagen betreft, een dergelijke dag werd in Utrecht gehouden op 12 februari 2011 over kerkopbouw, en op 16 juni 2012'^’ met als motto ‘Opgewekt Oud-Katholiek’. Op de kerkedag van 6 juni 2015 stond een referaat van professor Jozef Wissink, R..K. priester en emeritus hoogleraar theologie, over de kerk van de toekomst op het programma. Hij zei o.m. dat ook in het geloof mensen hun eigen keuzes maken. Twee jaar later, op 10 juni 2017

'5'* Hoofdstuk IV.2.

'” Notulen Synode 25 november 1997.

'5^ Verslag CB aan de Synode 24 november 1998.

Verslag CB aan de Synode 19 november 2011.

94

J

-ocr page 97-

kwamen bijna 80 kerkleden naar Utrecht voor een inspirerende bisdomdag met als thema ‘Vele gaven, één Geest, vele gaven, één kerk!’

Ook in Haarlem werden deze bisdomdagen dus georganiseerd, maar aanvankelijk op een wat andere manier. Jaarlijks vindt daar namelijk voor de geestelijken een bezinningsdag plaats, die elke twee jaar wordt verbreed tot een bisdomdag, met ook kerkbestuursleden en betrokkenen bij de Synode. Op de bisdomdag in Schoorl op zaterdag 3 oktober 2009 spraken pastores van het bisdom Haarlem en de nodige kerkmeesters en synodale vertegenwoordigers met name over de mogelijkheden tot groei: ‘Een waardevolle dag aan de voet van de duinen’.

Op 1 oktober 2011 vond zo’n dag plaats met wederom als thema ‘Groei’, mede geïnspireerd op de in 2009 gehouden dag voor nieuwe oud-katholieken.'^^ Op 23 juni 2012 ontving Egmond aan Zee de ca. 80 deelnemers aan de bisdomdag onder het motto ‘In het spoor van St. Jan’. De Haarlemse bisdomdag op 14 oktober 2017 kende een bredere opzet, waar iedereen welkom was om bij elkaar te zijn onder het thema ‘Alle verwachting te boven’.

IKI.xi Kerkmeestersdagen

In het kader van samenwerking met de parochies en toerusting, maar vooral ook om de afstand tussen Collegiaal Bestuur en de parochies te verkleinen, blijkt het houden van Kerkmeestersdagen een nuttig initiatief, reden waarom er tijdens de vergaderingen van de Synode regelmatig aan wordt gerefereerd dan wel om gevraagd.'^^ Op zo’n dag worden inleidingen gehouden over onderwerpen die voor de parochies van belang zijn, zoals de rechten en bevoegdheden (en plichten) van kerkbestuursleden, hun verhouding met de pastoor, de organisatie van diaconale taken, de positie ten opzichte van de Thesaurier Generaal (en het Bisschoppelijk Bureau in het algemeen), en wat al niet. Zo zijn bijv, in 1996 dergelijke dagen georganiseerd, en het leek de bedoeling dat in 1999 weer te doen. Uiteindelijk zijn in 2000 twee kerkmeestersdagen georganiseerd door de commissie Kerkmeestersdagen, waarbij o.m. ondersteuning werd geboden bij het opstellen van een parochieel beleidsplan, als sequeel van het project ‘Parochie in Beraad’ (zie hoofdstuk IVb). Blijkens de naderhand ingevulde enquête willen de deelnemers vooral nader ingaan op rechten en plichten van de kerkbestuursleden en zouden ze een centraal adviespunt voor parochies toejuichen.

De verhouding tussen pastoor en gemeente was het onderwerp op de kerkmeestersdagen in 2002, maar in bredere zin kwam ook onderling pastoraat - binnen het kerkbestuur - ter sprake. Uit het verslag aan de Synode 2003 blijkt dat

”’ Verslag CB aan de Synode 19 november 2011.

'5’ O.a. Notulen Synodes 20 november 1990, 24 november 1992, 22 november 2005, 23 november 2019; Verslag CB aan Synodes 1999, 2005, 2006.

95

-ocr page 98-

het moeilijk is om elk jaar zo’n dag te organiseren - ook het vinden van leden voor de commissie blijkt problematisch - zodat de volgende wordt gepland voor 2004. Deze is toen ook inderdaad gehouden en was gewijd aan de voorbespreking van het ontwerp voor het nieuwe Statuut. Op 4 maart 2006 was er een kerk-meestersdag in Hilversum, om met elkaar te praten over het zg. Breed Beraad (hoofdstuk IV onder a.v.). Op 21 maart 2009 kregen de kerkmeesters stevige kost te verwerken. Thesaurier Fred Hubers sprak o.m. over de inkomsten uit de levende kerk en over initiatieven om hogere opbrengsten te realiseren. Bovendien werd het woord gevoerd door Frank de Haart, toen voorzitter van de Synode. Hij gaf uitleg over de werkwijze van de Synode, en de nodige vertaalslag van parochie naar Synode en weer terug.

In de tuin van het seminarie in Amersfoort werd op 22 juni 2019, op uitnodiging van de Commissie Financiën en Materieel, door de verzamelde kerkmeesters in zonnige sfeer met elkaar uitgewisseld en overlegd. Ter synode 2019 werd verteld dat in 2020 door de CFM opnieuw een kerkmeestersdag georganiseerd zou worden.'^“

Een vergelijkbaar fenomeen betreft het min of meer regelmatige overleg van de Thesaurier Generaal met de penningmeesters van de parochies, vaak ook samen met de Financiële Raad en later de CFM. Hierop wordt in hoofdstuk 1V.5, Financiën, nader ingegaan.

Ook voor het goed functioneren van een Synode (en de kerk in het algemeen) zijn dergelijke bijeenkomsten van eminent belang. Op de eerste plaats manifesteert het collegiaal bestuur zich bij zulke gelegenheden ten overstaan van de parochies en kerkbesturen, waardoor rechtstreekse communicatie ontstaat. Bovendien vereenvoudigt een dergelijk contact de discussies op de Synode, omdat al veel details en vragen zijn besproken en discussie op een beleidsmatig niveau en op hoofdpunten kan plaatsvinden omdat de synodalen - voor zover nodig gevoed door het eigen kerkbestuur — beter beslagen ten ijs komen. Kortom, het is voor de kerk van belang deze bijeenkomsten structureel en met prioriteit te organiseren, minstens éénmaal per jaar ter overbrugging van de afstand tussen CB en parochie.

IK I.xii Algehele herziening Statuut — opnemen preambule

Mede in verband met de ontwikkelingen in de IBC, die in het jaar 2000 een nieuwe Kereinbarung vaststelde, besloot de Commissie voor het Kerkrecht dat de tijd gekomen was voor een geheel nieuwe versie van het Statuut, ook al om de inmiddels aangebrachte wijzigingen in een logisch juridisch kader te plaatsen en aan te sluiten op wat volgens de nieuwe Vereinbarung van de lid-kerken werd verwacht. De praktijk wijst o.m. uit dat incidentele wijzigingen op beperkte

Notulen Synode 23 november 2019.

96

-ocr page 99-

Schaal andere effecten hebben dan beoogd, en dan is het zaak om het weer tot een logisch en consistent geheel te maken, bijv, ook ten aanzien van terminologie en systematiek.

Het besluitvormingsproces ter Synode verliep in de volgende fasen:

Synode 2003 - voortgangsrapportage, verdere beantwoording van vragen naar clusterbijeenkomst.

Het nieuwe statuut werd medio 2004 in concept aan het CB aangeboden en in september ter beschikking gesteld van de synodalen. Als reactie op een kritische vraag ter Synode 2004 werd geantwoord dat het - omdat het naar de mening van het CB ging om meer dan een schoonheidsoperatie - raadzaam was het Statuut nog niet ter Synode te behandelen.

Op 11 juni 2005 vond een voorbereidende en consulterende bijeenkomst met de leden van de Synode plaats, waarbij de volledige tekst werd bediscussieerd.

Uiteindelijk werd ter Synode 2005 door de voorzitter van de Commissie voor het Kerkrecht

De geschiedenis van onze kerk kunnen we koesteren, maar de toekomst van onze kerk moeten we nog maken

Frank de Haart, 2005

(schrijver dezes) de algehele wijziging van het Statuut voorgelegd, waaraan de Commissie bijna vijfjaar had gewerkt. Niet alleen is een preambule toegevoegd die de grondslag kan vormen voor de interpretatie van de regels, maar ook is een duidelijke aansluiting gemaakt met de Unie van Utrecht/IBC. Het statuut regelt de hoofdlijnen; gedetailleerde regelingen zullen in uitvoeringsbesluiten en regelingen vastgelegd kunnen worden, die wel aan de Synode moeten worden medegedeeld. Van belang is wel dat de mogelijkheid werd geopend om gastlid te worden. Ook is het vroegere deel II nu (weer) opgenomen in afdeling VII: de regels met betrekking tot de heiligingstaak van de kerk (bediening van sacramenten en liturgische voorschriften). Nadat kort was gesproken over het feit dat in het nieuwe Statuut de Bisschop van Deventer er zonder verdere discussie gewoon is uitgeschreven, bepleit was om waar het gaat om het huwelijk niet de woorden 'man' en 'vrouw' maar 'personen' te vermelden, en aangekondigd was dat de invoering niet eerder dan januari 2007 te verwachten was, werd door de Synode met grote meerderheid positief geadviseerd om te komen tot vaststelling van het Statuut zoals voorgesteld.'^' Van belang is nog dat ook een motie werd aangenomen om de wijze waarop de leken die gerechtigd zijn tot verkiezingen van

'^' Notulen Synode 22 november 2005.

97

-ocr page 100-

bisschoppen worden aangewezen te herzien, en met name om daar ook de ge' meentevergaderingen bij te betrekken.

Opmerkenswaard was wat voorviel tijdens de voorjaarssynode 2019, toen het CB een aantal wijzigingen betreffende het financieel beheer had ingediend. Begrij' pelijkerwijs had één der synodalen, mw. L. Visser uit Egmond aan Zee, de vraag gesteld of niet eerst een advies van de Commissie voor het Kerkrecht afgewacht zou moeten worden. Daarop antwoordde de Thesaurier dat het hier slechts om een technische wijziging ging en dat dus advies niet nodig was.'®^ Het betrof hief de invoeging van een bepaling die aan kerkbesturen voorschreef dat men eerst toestemming moet vragen alvorens bepaalde financiële verplichtingen aan te gaan. Dit betekent dus een inperking van de bevoegdheid van een kerkbestuur Verder ging het om het schrappen van een bijzin die de gevolgen van een goedgekeurde begroting regelde (men mag zonder nadere toestemming uitgaven doen die in een goedgekeurde begroting staan). Omdat het de vraag is of dit daadwerkelijk zaken waren die te kenschetsen waren als ‘technische materie’, had de Synode dit misschien niet moeten laten passeren.

lyj.xiii Communicatie

Het voert te ver om alle ontwikkelingen met betrekking tot de communicatie de revue te laten passeren, maar er zijn een aantal gebeurtenissen die het vermelden meer dan waard zijn. Naast het sinds jaar en dag bestaande tijdschrift De Oud-Katholiek (‘de OK’) hebben de bisschoppen rond 1979 als aanvulling daarop het Bisschoppelijk Mededelingenblad doen verspreiden. Ter Synode van 2005'^'' bleek al iets van financiële perikelen bij de OK, nu de opbrengsten van de abonnementen achterbleven bij de stijgende kosten. Een fundamentele beslissing werd vervolgens genomen, die erop neerkwam dat de OK voortaan kosteloos aan alk leden en gastleden van de kerk zou worden toegestuurd. Ook zou het blad een meer brede en vooral thematische benadering krijgen.

Gegeven de ontwikkelingen in de samenleving was natuurlijk ook het creëren van een website geboden, want als je een beetje met de tijd wil meegaan, zal er een goed verzorgde website zijn. Deze kwam in de lucht in of omstreeks 2003. Blijkens het verslag aan de Synode 2005'^^* konden nu ook de parochies meeliften op de landelijke website. Toen werd vastgesteld dat het bezoek aan de website toenam. Vanaf half januari 2006 is de website in een nieuw jasje gestoken; gemiddeld circa 6000 mensen bezoeken maandelijks deze site (in 2008 liep dat op tol

'“ Notulen extra Synode 16 maart 2019.

'“ Notulen Synode 22 november 2005.

'^‘’ Verslag CB aan de Synode 22 november 2005.

98

-ocr page 101-

10.000). In die periode werd ook een nieuwe huisstijl met logo ontworpen. Dit logo zag er zo uit:


De OK werd dus van een geheel andere inhoud voorzien, en werd vanaf september 2008 kosteloos aan alle ingeschreven leden verzonden. Nu het Collegiaal Bestuur uitgever is en de inhoud door een onafhankelijke redactie wordt bepaald, was er geen bestaansreden meer voor de stichting ‘De Oud-Katholieke Pers’ zodat die besloot zichzelf op te heffen.'®^ Het blad zelf wordt positief gewaardeerd, zo blijkt in 2009, al wordt de ‘kroniekfunctie’ gemist.

Nadat in het kader van de discussie over de Groei (IV. 1 .v) een nipte meerderheid van de Synode'^^ er mee had ingestemd, en de Synode najaar 2007'®^ de gelden in de begroting had goedgekeurd, verscheen de onder deskundige en inspirerende leiding van Dio van Maaren (Hilversum) gemaakte promotie-DVD onder de titel ‘Stel, ik zoek een kerk’. Deze bleek en blijkt zeer behulpzaam te zijn bij het inzicht geven in onze kerk, en de wijze waarop die vorm en inhoud geeft aan de inspiratie van Christus.

Tijdens de Synode 2012 gooide de parochie Haarlem een steen in de vijver met de motie om per 1 januari 2014 te stoppen met gratis toezending van het blad aan de kerkleden, en het alleen nog aan betalende abonnees toe te stu-

We kunnen onze OK kerk ook op een andere manier op de kaart zetten. Thuis hebben wij bijvoorbeeld onze kliko's, bidons en koffers voorzien van onze mooie 0KKN stickers. Alle beetjes helpen om onze kerk te promoten.

Betty Roobol-Groen, 2012

ren.'^^ Erkend werd dat het hier om een relatief grote uitgavenpost gaat, maar

Notulen Synode 22 november 2008. '^^ Notulen Synode 10 juni 2006.

'^’ Notulen Synode 20 november 2007.

Notulen 24 november 2012.

99

-ocr page 102-

daar staat tegenover dat het blad tevens een propagandamiddel is, voor sommigen zelfs het laatste lijntje met de kerk. De totale kosten voor het maken en drukken van het blad blijven bij een duidelijk lagere oplage praktisch gelijk. De ‘winst’ is te behalen door vermindering van de verzendkosten. Na ampele discussie krijgt de motie twee voorstemmers, praktisch alle anderen stemden tegen.

In 2021 werd een ingrijpende verjonging van de website doorgevoerd, waardoor deze er aantrekkelijker en eigentijdser uitziet. Probleem is evenwel dat het hebben van een website verwachtingen doet ontstaan ten aanzien van snelle en adequate nieuwsvoorziening, maar dit veronderstelt een inzet aan mensen en middelen die niet beschikbaar is. Inmiddels is dan ook sedert 2021 ook een elektronische Nieuwbrief beschikbaar die regelmatig aan de leden wordt toegezonden. Ook werd toen een nieuw logo ontworpen:

Een heel ander aspect van communicatie betreft een initiatief van de Hilversumse parochiaan Dio van Maaren. Door de Synode 2003 '^’ is ingestemd met zijn nieuwe initiatief om het christelijk geloof dichter bij de mensen, bij het dagelijks leven te brengen, onder de titel ‘Wat was dat ook al weer, Pasen?’

Van Maaren stelde onder meer:

Mensen zijn meer en meer geïnteresseerd in spiritualiteit en beleving. Laten we antwoord geven door ze het dan ook te laten beleven. Een hele week lang maat liefst, en dan ook liefst de hele week: te beginnen met de processie van Palmzondag, (evt.) via de oliewijding op woensdag, de avondviering op Witte Donderdag met daaraan vast de avondwake/nachtivake, de kruisweg op Goede PriJdag, de stilte van de Zaterdag tot en met het ontstoken licht van de Paasnacht. En als ze er dan nog niet genoeg van hebben: de viering op de Paaszondagmorgen. Het zou het levende gezicht zijn van een open kerk: mensen uitnodigen om het hele ‘Heilige Spel’ mee te spelen, ze mee op sleeptouw nemen door de Goede Week.

'®’ Notulen Synode 25 november 2003.

100

-ocr page 103-

Hij roept de leden van de Synode op vrienden met behulp van het boekje Intercity bestemming Pasen mee te nemen naar de Goede Week en ze nieuwsgierig te maken naar wat wij met elkaar doen. Zorg voor een gastvrije ontvangst. Daarvoor is een simpel, maar goed uitnodigings- en publiciteitsplan nodig: een kleine lokale campagne met advertenties en editorials in plaatselijke krantjes en andere bladen. Landelijk een persbericht, mogelijk een artikel in Trouw, aandacht op alle mogelijke websites, en wellicht een item in ‘Hart van Nederland’ of‘IKON-Live’. Het voorstel ‘Pasen als publiciteit’ wordt met algemene stemmen aangenomen.

In 2004 werd teruggekeken en tevens vooruitgekeken. In zijn verslag aan die Synode meldde Dio van Maaren in het kort het volgende.'™ De trein reed goed maar er waren weinig passagiers aan boord. Hebben de synodalen die vorigjaar spontaan met het project akkoord gingen er wel genoeg aan gedaan? Hoe nu verder?

iVe krijgen de gelegenheid om het in 2005 nog een keer goed te doen. Andere kerken zijn ook zeer geïnteresseerd om mee te doen: in 2006 is er zicht op de mogelijkheid van een groter, oecumenisch project met meer landelijke publiciteit! Maar als wij praten over groei en we grijpen zelf zo 'n simpele actie als deze nog niet aan om onze eigen omgeving te interesseren voor wat voor kerk we zijn, dan is er toch iets mis.

Gebleken was (tien parochies deden mee) dat de effectiviteit, meer gasten in de kerk tijdens de Goede Week, uiteindelijk niet groot was. In het algemeen is er niet veel gebruik gemaakt van de 'treinkaartjes', maar zijn de eigen parochianen wel geïnspireerd en gestimuleerd door het bijbehorende boekje.

In de parochie Hilversum heeft de actie overigens wel degelijk geleid tot meer kerkbezoek. Een paar mensen hebben op persoonlijke uitnodiging alle vieringen in de goede week meegemaakt, en bij elke viering druppelden er wel een paar familieleden, vrienden of kennissen van parochianen binnen. Een Neder-lands-Gereformeerde gemeente in de buurt begon naar aanleiding van de oud-katholieke actie een eigen initiatief: in plaats van enkel een avondmaalsviering op vrijdag organiseerden ze nu in hun eigen kerk iedere avond een korte samenkomst van bezinning en gebed.

Wat betreft de toekomst, het boekje Intercity bestemming Pasen heeft ook bij andere kerken de aandacht getrokken en is goed ontvangen. Inderdaad kreeg deze benadering en vorm van publiciteit een bredere toepassing. RTV Utrecht besteedde in 2006 aandacht aan deze actie vanuit de Raad van Kerken in Amersfoort. Helaas tukte het niet om dit kerken-breed te laten plaatsvinden omdat uiteindelijk de RKK zich terugtrok.

'™ Notulen Synode 23 november 2004.

101

-ocr page 104-

Op de website van de Raad van Kerken van 12 maart 2007 was te lezen:

Levensgrote uitnodigingen op 300 stations

Op meer dan 300 stations hangen deze weken levensgrote uitnodigingen voor treinreizigers: ‘Met de trein naar Pasen? ’ Naar schatting twee miljoen mensen zullen met deze boodschap geconfronteerd worden: er rijdt een bijzondere trein door Nederland. Er zitten al veel vaste reizigers in, maar er stappen ook steeds meer dag/esmensen in. En mensen die vroeger vaak met de trein gingen, maar de laatste tijd minder.

Oecumenische actie

De trein is een bijzondere Intercity, met als bestemming Pasen. Een uitstekende oecumenische verbinding. De denkbeeldige trein stopt in de week voor Pasen, de Goede- of Stille week, op de belangrijkste plaatsen, zoals Palmzondag, fVitte Donderdag, Goede EriJdag en natuurlijk op Pasen zelf.

Bij onkerkelijken en zelfs bij mensen die te hooi en te gras naar een kerk gaan valt op dat zij nauwelijks meer weten waarom Pasen een belangrijk christelijk feest is. [...] Tijd voor een boekje: ‘Intercity bestemming Pasen’, dat als reisgids gebruikt kan worden waarmee mensen kunnen worden uitgenodigd om weer eens in de kerk te komen. Een boekje dat er zijn mag, zegt Ineke Bakker van de Raad van Kerken: ‘Het leidt tot een diepere bezinning van wat Pasen betekent Je staat als kerkganger zelf ook weer stil bij de betekenis van het lijden van Jezus. Het boekje van de actie is op een moderne manier vormgegeven en is geschreven in de taal van de 21ste eeuw.

Neem een vriend of kennis mee in die trein. Of stap zelf in, als Je zelden of nooit met deze trein reist. Ontdek op die manier wat Pasen is ’. Dat is de bedoeling van de tien landelijke kerkgenootschappen die deze actie van harte ondersteunen.

De oud-katholieke aartsbisschop van Utrecht, Joris Eercammen verwoordt het als volgt: “Als gelovigen dit boekje lezen voor hun eigen bezinning, dan is het geloofsaspect van deze actie geslaagd. Als mensen het hoekje doorgeven aan anderen en hen uitnodigen, dan is het getuigenisaspect geslaagd. Komen die mensen dan ook nog naar onze vieringen, dan is de hele campagne geslaagd”.

Tot zover dit initiatief.

Nadat al eerder sedert ca. 2003 jaarlijks Adventsboekjes beschikbaar waren gesteld, werd als uitvloeisel van het 'Intercity-bestemming-Pasen'-initiatief na circa 2006 vervolgens jaarlijks een meditatief boekje voor de Vastentijd (Veertigdagentijd) uitgegeven. Deze werden, net als de Adventsboekjes, gretig afgenomen binnen en ook wel buiten de kerk. Uit de verslagen en notulen van de verschillende zittingen'^' blijkt dat in de Synode hieraan aandacht werd besteed, waarbij

'’' Notulen Synode 12 mei 2007.

102

-ocr page 105-

telkens bleek dat zulke kleinschalige inspirerende boekjes in een behoefte vóórzagen. Zo verschenen dergelijke boekjes ook in 2009 (Dragers van het licht- Micha en de Anderen), in 2013 (in samenwerking met de PKN), in 2014 en 2018 (Hoe weet je dat nou?) en in 2015. Ook de Adventsboekjes bleven regelmatig verschijnen, zoals in 2009 (Het woord van vriendschap) en in 2010 (Tegen de haat).

De ontwikkelingen in de digitale wereld gaan snel, zodat ook de kerk zich daar in toenemende mate mee dient bezig te houden. Op de agenda van de na-jaarssynode 2019 stond hoopvol het onderwerp ‘Online professionalisering OKKN’, maar helaas kon dit agendapunt niet worden behandeld'’^ omdat de kerk en de beoogde functionaris niet langer op één lijn bleken te zitten.

De Oud-Katholiek blijft zich als kerkblad richten op algemeen nieuws en oriëntatie vanuit oud-katholiek gezichtspunt. In 2018 namen zowel Dio als Inge van Maaren afscheid van de redactie na tien jaar eindredactie en vormgeving.'^^ De laatste ontwikkelingen rond de OK lijken minder positief, nu zich het dilemma uit 2012 opnieuw manifesteert. In elk geval valt op dat, wat in de oude OK wel mogelijk was, nu, in de decennia van communicatie, de platformfunctie afwezig is: een plaats waar waar kerkleden beschouwingen en artikelen kunnen publiceren die tot onderling debat kunnen leiden.'’quot;*

IV.I.xiv De COTlD-19pandemie — online vieren

Het CB heeft meteen na het uitbreken van de pandemie en het ingaan van de genomen overheidsmaatregelen een crisisteam samengesteld bestaande uit de bisschoppen, technisch voorzitter, en algemeen secretaris Miranda Roobol, ondersteund door communicatieadviseur Jan-Willem Wits (mededelingen aan de Synode 2020).'” Binnen het CIO (Interkerkelijk Contact in Overheidszaken) werden maatregelen afgestemd met de overheidsrichtlijnen. Brandhaarden zijn in onze kerk dan ook niet opgetreden. Kerkbestuursleden en pastoors hebben in die periode geprobeerd de band met de parochianen zo goed en zo kwaad als het kon in stand te houden. De agenda voor die Synode beoogde onder meer een uitwisseling onder de titel ‘Gemeenschap houden in coronatijd’, maar al snel werd besloten de zitting te beperken tot het hoogstnoodzakelijke: de goedkeuring van de financiële stukken en de te houden (her)verkiezingen.'’^

'” Notulen Synode 23 november 2019.

Verslag CB aan de Synode 23 november 2019.

In 2022 is besloten het uitgeven van een papieren De Oud-Katholiek te staken.

'” Verslag CB aan de Synode 21 november 2020.

'’^ Korte Weergave Zoom-Synode 2020.

103

-ocr page 106-

De pandemic veroorzaakt door COVID-19 maakte een heel nieuwe vorm van communicatie nodig: de mogelijkheid om kerkdiensten online mee te vieren. Aanvankelijk betrof dit diensten vanuit Amersfoort die relatief goed werden bezocht: 700 tot 800 kijkers per dienst, maar later, in de loop van 2021, kwamen diensten beschikbaar vanuit zowel Haarlem als Utrecht. Min of meer afhankelijk van de voorschriften en mate van lockdown werden de diensten door honderden mensen bezocht, die veelal via de chatfunctie bij het begin, tijdens de vredegroet en aan het einde van de dienst goede wensen uitwisselden, van Groningen tot Zeeland via Parijs en Bonn!

Uiteraard trof dit lot ook de Synodezittingen, niet alleen in 2020 maar ook in 2021. Het is goed dat online gesproken en geadviseerd kon worden, maar het is wel behelpen. Interactie tussen synodalen onderling is nu eenmaal praktisch ónmogelijk (zie II1.3).

/K l.xv Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds 0K0F

Het verslag van het CB aan de Synode 2017177 maakte melding van niets meer of minder dan een historische gebeurtenis. Meer dan een eeuw heeft het ondersteuningsfonds OKOF de kerk en al degenen die in en voor haar werkten bijgestaan, met name ook in financiële zin, en vele projecten en initiatieven werden (mede) door het OKOF en soms vaak op zijn initiatief mogelijk gemaakt. Zo heeft het OKOF een belangrijke rol gespeeld in de begintijd van de Synode.'^®

In de loop der jaren is die rol allengs minder geworden en overgenomen door andere gremia, reden waarom het OKOF-bestuur besloot de stichting opte heffen en het saldo ter beschikking te stellen van de landelijke kerk. Grote waardering en diepe dankbaarheid geldt al degenen die in die decennia aan het werk van dit fonds hebben bijgedragen en daaraan leiding hebben gegeven!

IV.2. Werkplan - Parochie in Beraad

Vanaf het midden van de 80er jaren bestonden in de kerk een aantal verschillende maar nauw met elkaar samenhangende plannen, waarover het CB al in 1990 opmerkte dat enige coördinatie tussen deze plannen nuttig zou zijn. Daarnaast was op initiatief van (toen nog) pastoor Joris Vercammen een traject op gang gebracht dat de vraag stelde naar de identiteit van de kerk. Dat was en is van belang als het gaat om de vraag hoe je mensen aan de kerk verbindt of probeert mensen wann te maken voor de kerk: wat voor kerk ben je eigenlijk en wat maakt je anders dan andere kerken, maar ook wat heb je gemeenschappelijk. Daaraan is een grote

”’ Verslag CB aan de Synode 18 november 2019.

'’* OK 1897/80; hoofdstuk IV.l.i.

104

-ocr page 107-

hoeveelheid werk besteed, waarbij sommigen zich afvroegen of die tijd niet beter besteed kon worden, maar het is zeker zo dat een aantal van deze trajecten tot een beter verstaan van de oud-katholieke identiteit en tot blijvende verandering in het kerkelijk leven heeft geleid.

Dat geldt niet alleen voor het hierna in hoofdstuk IV.4 beschreven project Diaconaat, dat daadwerkelijk vorm heeft gegeven aan één van de drie pijlers van kerk-zijn: geloven, leren en dienen. Op het punt van het ‘dienen’ dus, is veel veranderd door aandacht te vragen voor de noodzaak daadwerkelijk steun aan de wereld te geven in de vorm van diaconale activiteiten. Dit heeft blijvend geleid tot een meer naar buiten gerichte blik van de kerk en haar leden, wat zich ook nu nog manifesteert in Vastenacties ten behoeve van bijv, de Voedselbank, vluchtelingen en armoedebestrijding. Hier is het zg. Werkplan aan de orde.

In 1988 vond in de Tiltenberg een beleidsconferentie plaats met deelname van bisschoppen, geestelijken en gelovigen - onder wie leden van de Synodale Commissie — waar de vraag aan de orde was wat de precieze identiteit van de Oud-katholieke Kerk was en hoe men kon komen tot een revitalisering. Immers, als over de identiteit verschillende beelden en onvoldoende duidelijkheid bestaan kan de kerk zich in de samenleving, ook temidden van andere kerken, niet als onderscheidend, laat staan aantrekkelijk, manifesteren. Kortom, als een soort sterkte/zwakte analyse, in het hedendaagse jargon aangeduid als een SW0T {strengths, weaknesses, opportunities, threats). In het kader daarvan werd besloten een aantal ‘proefpolders’ (parochies) aan te wijzen, waar intern onderzoek en beraadslaging zou plaatsvinden op zoek naar die oud-katholieke identiteit, geleid door een tweetal trekkers, pastoors Joris Vercammen en Dick Schoon. Ook werd in 1990 een studiesecretaris aan het project verbonden, drs. Grete Verhey-de Jager.

Het zal duidelijk zijn dat, ook al vanwege de daarmee gemoeide financiële middelen en professionele mankracht, dit onderwerp de verschillende Synodes danig heeft beziggehouden. Na die beleidsconferentie in 1988 waren de parochies gemotiveerd om aan de slag te gaan. Maar dat bleek te simpel gedacht, omdat degelijk vooronderzoek noodzakelijk bleek. Blijkens het verslag van het CB aan de Synode van 1990'^’ waren inmiddels een drietal ‘proefpolders’ geselecteerd (Amsterdam, de agglomeratie Rijnmond en de statie Eindhoven). Aan de hand van een ‘spoorboekje’ met beschrijving van de verschillende fases die moesten worden doorlopen, werd een aanvang gemaakt met een zelfonderzoek: wat leeft er in de parochies? De resultaten dienden vervolgens te worden ingepast in een theologische reflectie: het plaatsen in het geheel van kerk-zijn zoals de Oud-Ka-tholieke Kerk dat verstaat. Pas van daaruit kan men zoeken naar een eigentijdse wijze van oud-katholiek zijn. Voorzien was een periode van vijfjaar.

Verslag CB aan de Synode 20 november 1990.

105

-ocr page 108-

Tijdens de Synode 1989 was een mandaat gegeven voor de aanstelling van een aantal personen voor de periode van vijfjaar, maar toen bleek dat de volledige vijfjaar besteed zou worden aan slechts de drie proefpolders leverde dat het nodige commentaar op. Men vond dat andere parochies niet stil zouden moeten blijven zitten, maar de tegenwerping was dat de Commissie Werkplan geen actieve ondersteuning kon verlenen. Een ander punt van kritiek betrof de keuze van de proefpolders. De Synode had eerder al duidelijk gemaakt intensief bij dit proces betrokken te willen worden, hetgeen werd vormgegeven door een drietal waarnemers namens de Synode aan de werkgroep toe te voegen, onder wie de toenmalige voorzitter, Ineke Schenk. Zij rapporteerde namens de waarnemers aan de Synode (najaar 1990) als volgt:

/ ^Juni 1990 sprongen drie door de Synode van 1989 aangestelde waarnemers in de rijdende werkplan-trein. En iedereen die ooit, toen dit nog kon, in een rijdende trein is gesprongen, weet dat Je, ongeacht de snelheid van de trein, even moet bijkomen van sprong en landing [...J De drie synodewaarnemers hebben slechts de vergaderingen van 14-06-90 en 08-10-90 bijgewoond. De waarnemers zijn van mening dat handen en voeten is gegeven is [sic] aan het Werkplan, maar dat er nog de nodige tekortkomingen zijn, zoals de publicaties die niet altijd volgens afspraak verschijnen en onvoldoende tijdige beschikbaarheid van vergaderstukken. Zij voegde eraan toe dat de waarnemers uiteraard geen verantwoordelijkheid dragen voor plannen van de stuurgroep. '^^

Mgr. Glazemaker legde de keuze voor de proefpolders uit: Rotterdam is gekozen vanwege de heel andere situatie dan Amsterdam; Rotterdam bestaat uit drie parochies en kent een samenwerking met de Rooms-Katholieken, het is meer dan een streekparochie. De oude parochie Schiedam is representatief voor een andere parochie dan de Paradijsparochie in Rotterdam. De synodalen gaven ook aan dat de twee nieuwsbrieven wat meer duidelijkheid over de opzet van het Werkplan boden. De voortgang werd ook ter Synode van 1991 besproken; één van de andere waarnemers vanuit de Synode, Thea Jonker-Hillesum,'*' rapporteerde.' Op een rijdende trein springen vergt enige behendigheid van geest om alles op een rijtje te krijgen. De commissie vergaderde zeer efficiënt met goede informatie. J...J De onderzoekers zijn, ondanks de onvermijdelijke tegenslagen, enthousiast en zien ook kans dit over te brengen op de mensen in de proefpolders, want van die medewerking zijn ze ten slotte afhankelijk, maar ook van die kant bereiken ons geluiden dat men al doende gemotiveerd raakt. ’

'*“ Notulen Synode 20 november 1990.

'*' Notulen Synode 19 november 1991.

106

-ocr page 109-

Tot de synodalen die moeite hadden met de keuze van de proefpolders: - ik hoorde al kreten van bevoorrecht en uitverkoren f...J. Er moet in die parochies enorm veel werk verzet worden, waar heel wat man/vrouw-uren in gaan zitten [...]. Het Werkplan is niet uit weelde geboren, de kerk heeft met een ernstige identiteitscrisis te kampen die men behandeld wenst te zien. De remedie zal doordacht en beproefd dienen te zijn.

[...J kan ik verzekeren dat het een soort ‘uitverkoren-zijn ’ is waarvan mijn Joodse vader in de oorlog zei: wat mij betreft mag een ander eens een poosje uitverkoren zijn.

Thea Jonker-Hillesum

Ten slotte wil ik u een uitspraak aan de hand doen die mij van toepassing lijkt, nl.: onvoorwaardeliJke liefde kan falen, maar liefde onder voorbehoud krijgt zelfs geen kans van slagen. Dit plan heeft mijn onvoorwaardeliJke liefde, ik hoop dat ik daar niet in teleurgesteld word.

Ook in de Synode van 1992 komt het werkplan weer aan de orde. Inmiddels is pastoor Dick Schoon opgevolgd door Jan ter Brugge. Joris Vercammen kon rapporteren dat men ongeveer op schema zat.'^^ In vier parochies zijn groepjes gevormd die onderzoek doen in de parochie, wat uiteindelijk zal leiden tot een basisbeleid voor de hele kerk. Men zit nu aan het eind van de onderzoekfase, waaruit een prognose zal komen. Ditmaal is een andere waarnemer vanuit de Synode aan het woord, Wim de Graaf uit Aalsmeer, die opmerkt: Zoals Jan ter Brugge, de opvolger van Dick Schoon, in een persbericht voor de parochiebladen stelde, groeien de mooiste bloempjes in het verborgene. Zo is het dus ook met het Werkplan. Om verder te gaan met de gekozen beeldspraak: de hollen zijn op tijd de grond ingegaan en het groeiproces verloopt bijna volgens plan.... onze inbreng (als waarnemers) is niet door een microscoop kijken of er al iets concreets, hoe klein ook, van een Werkplan te zien valt, maar daadwerkelijk actief zijn in het doorpraten van alles wat tijdens het groeiproces aan de oppervlakte komt... Immers ondergronds in de proefpolders wordt er hard gewerkt door parochianen, die veel energie en vrije tijd in dat werk steken... Ik ben ervan overtuigd dat de pas geplante bollen straks kunnen uitgroeien tot een mooi boeket in de vorm van een voor ieder werkbaar Werkplan.

Ter synode van 1994 voerde CB-lid Adrie Paasen het woord:'*^

Zoals u gehoord hebt, is er afgelopen zaterdag een trainingsdag gehouden in het kader van het Werkplan. Daar waren aanwezig de werkgroepen uit de proefpolders, de begeleiders, de leden van de begeleidingsgroep, waarin Collegiaal Bestuur en Synode vertegenwoordigd zijn, en de kerkbesturen waarvan wordt verwacht dat ze samen met hun parochianen de aanbevelingen uit de

'’^ Notulen Synode 24 november 1992.

”’ Notulen Synode 22 november 1994.

107

-ocr page 110-

prioriteiten-brochures zullen gaan uitvoeren. Aan het einde van de dag kregen alle aanwezigen een ballon. Die diende ter illustratie van een toespraak van de aartsbisschop waarin hij het fVerkplan vergeleek met een luchtballon: wil de vaart erin blijven, dan moet er af en toe lucht bij. Ik moet u zeggen dat mijn ballon al leeggelopen is, maar mijn enthousiasme is nog geenszins verminderd. f...J De dichter Martinus NiJhoff schreef eens een gedicht met de titel: Het lied der dwaze bijen. Dat begint als volgt:

Een geur van hoger honing verbitterde de bloemen, een geur van hoger honing verdreef ons uit de woning.

De bijen in dit gedicht waren dwaze bijen; zij lieten zich door de geur van hoger honing ertoe verleiden de aarde te verlaten; 'zij stegen en verdwenen als glinsteringen henen'. De wijze bijen uit de proefpolders lieten zich ook verlokken door de geur van hoger honing uit het Koninkrijk van God. Ook zij verlieten hun woning, maar zij gingen aan het werk op de velden van de proefpolders. En zij wisten daar anderen te inspireren en zaterdag kwamen zij naar de korf die ons Seminariegebouw is, beladen met de honing van hun ervaringen.

fViJ hebben de laatste Jaren, in en buiten de Synode, vaak de verzuchting gehoord: wanneer zien we nu eens resultaten van het Werkplan? J...J De eerste resultaten hebben we zaterdag gezien in de vorm van de prioriteitsbrochures, die op de eerste advent aan de parochies aangeboden zullen worden en we hebben er met kennis van zaken over horen spreken door de werkers uit de proefpolders.

De honing die de werkbijen hebben binnengebracht, wordt niet opgeslagen, maar zal worden uitgedeeld. De kerkbesturen uit de proefpolders gaan er samen met hun parochianen mee aan het werk. De andere parochies zullen, ais zij op hun beurt met het Werkplan beginnen, profiteren van de ervaringen uit de proefpolders waardoor het proces bij hen beter, efficiënter en sneller zal verlopen. f...] Zaterdag werd door één van de mensen uit de proefpolders gezegd: ‘Het gaat er niet om de kerkbanken vol te krijgen, maar het gaat er om het woord van God in de wereld te brengen, de liefde van God onder de mensen te verspreiden. ’ De honing van Gods woord en liefde in de wereld te brengen, daar is het uiteindelijk toch allemaal om begonnen. Mevrouw C. van Tilburg-van Mechelen uit Rotterdam, één van de parochies van de proefpolder, voegde daaraan toe.' Alweer drie en een half jaar geleden ben ik mee gaan werken met onze groep 'Het Werkplan' van de Paradijskerk te Rotterdam. f...J Daar het me toch wel interessant leek, heb ik me opgegeven, ook om aan de gang te blijven. Toen ik eenmaal bezig was, dacht ik wel eens: ‘Waar ben ik aan begonnen?. Waar is het allemaal goed voor?. Heeft dat nu met de toekomst van de kerk te maken? ’ We zaten

108

-ocr page 111-

oorspronkelijk alleen maar in het verleden te wroeten en werd er teveel, naar mijn mening, de negatieve punten uitgelicht. Dan waren mijn aanmerkingen: ‘Er zijn toch ook veel goede positieve dingen gebeurd, anders was de O.K. Kerk allang ter ziele geweest’. f...J De eerste parochiebrochure werd niet door ieder in dank aanvaard, maar een grote meerderheid stond er positief tegenover. De resultaten van het IVerkplan vind ik zelf goed, er zijn een paar grote uitdagingen uitgekomen die veel kunnen bijdragen in het belang van een goede samenwerking tussen kerkbestuur en gemeente, als ze ter harte worden genomen. Joris Vercam-men merkte op; f...J Het product, de procedurebrochure, wordt aan de kerkbesturen aangeboden, als ruggensteuntje. Met betrekking tot het tijdspad: de wetenschappelijke verwerking is een uiterst belangrijke zaak, om daarna de vruchten te kunnen gebruiken en te herschrijven voor een draaiboek, daarom deze volgorde.......De parochies kunnen aan de slag in september 1995, dan zal er een soort oriënterende tekst op tafel liggen van de kerkbesturen. Het CB kan gaan uitkijken naar begeleiders die het in de regio kunnen brengen.

Blijkens het verslag van het CB voor de Synode van 1995 liep het project Werkplan op zijn einde.'^'' Arbeid in de proefpolders - en later in alle parochies - zal doorlopend gestimuleerd moeten worden en daar zal begeleiding en ondersteuning bij nodig zijn. In zijn toelichting op het verslag van het CB meldde bis-schop Bert Wirix'*^ dat één van de bouwstenen om samen aan de kerk te bouwen ligt bij het werkplan, waartoe aan de Synode een tekst wordt gepresenteerd onder de titel ‘Parochie in Beraad’, als voorzet bedoeld voor wat de kerk in 1996 te wachten staat. Daarvoor zijn in elke regio steunpilaren nodig die het werkplan verder zullen dragen.

In november 1995 bracht het CB een beleidsnota uit, getiteld ‘Oriëntatie naar Toekomst’ '^^ en legde deze ter bespreking voor aan de Synode. In deze nota wordt o.m. gesteld: Christen-zijn betekent zending bedrijven in de wereld en de kerk dient daarom meer naar buiten dan naar binnen gericht te zijn. Deze overtuiging dient gestalte te krijgen in onze wijze van christen- en kerk-zijn. [...J Zonder te vissen in het (troebel) water van andere kerken dient onze kerk een breder draagvlak te krijgen. De plaatselijke parochie is het eerste oriëntatiepunt voor wie contact zoekt met de oud-katholieke traditie. f...J we moeten duidelijk blijk geven van onze aanwezigheid en een ‘open kerk ’ ontwikkelen rondom mensen die als Christofoor het geloof dragen binnen onze gemeenschappen f..J Oude, bestaande plekken kunnen niet automatisch meer aandacht en investeringen opeisen dan nieuwe plaatsen waar mensen bijeen komen. Kleinschalige projecten

”'* Verslag CB aan de Synode 21 november 1995.

'’5 Notulen Synode 21 november 1995.

'’^ ‘Oriëntatie naar de Toekomst’, een aanzet tot beleidsnota, november 1995.

109

-ocr page 112-

dienen gestimuleerd en met name in het diasporagebied met menskracht en financiële middelen ondersteund te worden.

Mede op basis daarvan werden de maatregelen ter uitwerking aangegeven:

Omdat de nota in een zeer laat stadium aan de synodalen was toegestuurd, werd besloten deze pas ter Synode van 26 november 1996 te bespreken, bij welke gelegenheid mgr. Glazemaker vertelde dat de start van het project ‘Parochie in Beraad’ had plaatsgevonden. Daarvoor waren plaatselijke werkgroepen gemobiliseerd en moesten begeleiders aangesteld worden. Rudolf Scheltinga en Grete Verhey-de Jager werken aan het project mee, net als begeleiders Nico Sarot en pastoor Jan Nieuwenhuizen. Daarbij is gebleken dat de ervaringen in de proef-polders dermate positief waren dat anderen zich aansloten ondanks de nuchtere waarschuwing ‘verwacht er geen wonderen van’, maar misschien wel: nieuwe vitaliteit en prikkels tot creativiteit. Tijdens die Synode 1996'®^ is lang over de nota gesproken, maar uiteindelijk stelde de voorzitter voor de volgende stappen te aanvaarden, waarmee de Synode akkoord ging:

En daarmee kon het CB aan het werk en bleef de Synode betrokken. Blijkens het verslag van het CB aan de Synode op 20 november 1997'“ ging dit nu driejarig project van start met als projectleiding Joris Vercammen en Jan ter Brugge' Tweemaal ’s jaars wordt overlegd met de stuurgroep, waarin ook synodalen pat' ticiperen. Achttien parochies nemen deel waar in totaal 65 parochianen betrokken zijn. Een van de constateringen is dat de plaatselijke werkgroepen niet steeds voldoende steun van de kerkbesturen ondervinden. Een aantal parochies kan geen mensen vinden om het proces daar vorm te geven. In het verslag voor de Synode

Notulen Synode 26 november 1996.

'*’ Verslag CB aan de Synode 25 november 1997.

110

-ocr page 113-

van 1998'*’ werd door het CB daarvan ook gewag gemaakt: een gebrek aan beschikbaar kader, wat hier en daar tot creatieve aanpassing van het plan leidde. Bij de nadering van de eindfase van het project meldde het CB in het verslag aan de Synode op 23 november 1999”° dat aan de kerkbesturen aanbevelingen gedaan zullen worden. De Commissie Kerkmeestersdagen heeft beloofd dat tot een aandachtspunt te maken.

Uiteindelijk hebben deze processen in 22 parochies plaatsgevonden, twee andere volgden een wat aangepast traject, en in nog twee parochies is het project nooit van de grond gekomen. In de aan die Synode voorgelegde Beleidsnota 2000-2002”' is als concreet voornemen opgenomen de aanstelling van een Paro-chie-in-Beraad-consulent die de kerkbesturen behulpzaam zal zijn bij het ontwikkelen en implementeren van hun plaatselijke beleidsplan, een en ander op basis van een door elke parochie te maken parochiebrochure.

Natuurlijk is niet exact meetbaar wat de resultaten van deze inspanningen zijn geweest, maar er bestaat geen twijfel dat de kerkleden in de deelnemende parochies zich beduidend beter bewust waren van de oud-katholieke identiteit en van de noodzaak om in de parochies, dé plaats waar deze identiteit zich manifesteert, beleidsmatig te werken met behulp van regelmatig te checken beleidsplannen.

IV.3 Jongeren — PAP-plan

iy.3.i Jeugdwerk in het algemeen

Als eerder gezegd bestond er in de jaren ’80 een aantal verschillende maar nauw met elkaar verwante plannen, waarin naar het gevoelen bij de kerkleiding enige coördinatie nuttig zou zijn. In het vorige onderdeel van dit hoofdstuk is het werk-plan/parochie-in-beraad besproken maar hier zal een ander aspect daarvan aan de orde komen: de plaats en rol van jongeren in de kerk.

Tijdens de Synode 1987”^ maakte de vertegenwoordigster van het bestuur van de Stichting Oud-Katholick Jeugdwerk, Mary Groen, welsprekend bezwaar tegen de halvering van de subsidie voor het jeugdwerk; men wilde niet afhankelijk zijn van ƒ 4000 uit een nog steeds onduidelijk geconstrueerd jeugdfonds. Daarop reageerde de Thesaurier-Generaal met de suggestie dat dergelijke bijdragen dan wel in de kerkelijke begroting behoren te worden opgenomen, waarmee de Synode meteen een vinger in de pap heeft vanwege bij de Synode rustende bevoegdheid tot vaststelling van de begroting. De Thesaurier-Generaal zegde

Verslag CB aan de Synode 23 november 1998. '^ Verslag CB aan de Synode 23 november 1999. '’' Beleidsnota 2000-2002.

'’^ OK, november 1987.

111

-ocr page 114-

toen vlotjes een totaal-subsidie van f 8000 gulden toe, maar merkte ook op dal komend jaar duidelijkheid over het jeugdfonds gegeven moest worden.

Een en ander had kennelijk het jeugdwerk weer onder de aandacht gebracht, want op de zitting van 1988'’^ aanvaardde de Synode vijf voorstellen van de Stichting Oud-Katholiek Jeugdwerk onder meer inhoudende de vorming van twee werkgroepen, voor de kinderkerk en voor de jongerencatechese. Een en ander hield ook verband met de aandacht die aan jongeren zou worden gegeven. De O.K.S.V. ‘Batavia’, de studentenvereniging die een groot aantal jaren min of meer bloeiend en actief was geweest, was door verwaarlozing en wat minder diplomatieke acties op een non-actief geraakt. De plaatselijke jongerenverenigingen waren niet of nauwelijks meer actief, op die in enkele grote parochies na, zodat aan de orde was hoe aan de jeugd aandacht besteed zou kunnen worden. Steeds waren en zijn de zomerkampen - tot de dag van vandaag — actief en succesvol. Ze genoten goede belangstelling, vooral mentaal en financieel gesteund door de Utrechtse ORKA, die - als voormalige instelling ten behoeve van opvang en opvoeding van wezen - zich mede de zorg voor de jeugd in de kerk aantrok. Maar het overige jeugdwerk, destijds overkoepeld door de Bond van Jonge Oud-Katholieken, had te maken met duidelijk verminderde belangstelling; de Bond werd uiteindelijk omgevormd tot de Stichting Oud-Katholiek Jeugdwerk. Met het oog op verbetering van de aandacht voor de jongere leden van de kerk werd rond 1989 een plan opgesteld (‘PAP-plan’), dat in deze periode regelmatig ter tafel van de Synode kwam. Het werk ten behoeve van de jeugd zou vooral in de parochies moeten plaatsvinden, reden waarom dit de naam Parochie Activerings Plan gekregen, afgekort tot PAP-plan, met het oog op het doen van voorstellen voor een landelijk en plaatselijk beleid. Van de kerkbesturen werd verwacht dat ze zich actiever moeten bezighouden met de jongeren, waar nodig met het beschikbaar stellen van financiën. Ook werd voorgesteld een landelijke contactraad van en voor jongeren in te stellen. Na twee jaar zou bezien moeten worden wat de resultaten waren.

In de Synode van 1990'’'’ werden, al stond het punt niet op de formele agenda, meer uitgewerkte voorstellen en aanbevelingen gepresenteerd, toegelicht door drs. Lidwien van Buuren. Men had een definitieve contactraad op het oog, met als doel een brug te slaan tussen de oud-katholieke jongeren en belangenbehartiging van jongeren ten opzichte van kerkelijke instanties. Aan de Commissie Werkplan werd gesuggereerd een enquête naar geloofsbeleving onder jongeren te houden, en uit de Stichting Oud-Katholiek Jeugdwerk zou een kerncommissie moeten worden gevormd ter voorbereiding o.a. van bijeenkomsten van de raad en organisatie van vormingsweekends. Zij voegde daaraan toe dat eind oktober

OK, januari 1989.

'’‘’ Notulen Synode 20 november 1990.

112

-ocr page 115-

1990 weer een weekend was gehouden met 22 deelnemers. Er is bibliodrama gedaan over hoe in een parochie een groep op te zetten; de reacties van de deelnemers waren erg positief. De Synode betuigde aan een en ander steun.

In 1992 werd het eindverslag aan de Synode aangeboden.'’^ Daarin is onder meer te lezen dat in de praktijk van de aanvang af de nodige obstakels aanwezig bleken, zoals het feit dat niet elke parochie jeugdigen had in de beoogde leeftijdscategorie (12-30 jaar) en dat — ook in die tijd al —jongeren zich veelal niet voor langere tijd willen vastleggen. Ook was de situatie in de parochies nogal verschillend. Uiteindelijk bleek die contactraad dan ook niet werkbaar en werd de steven gewend. Nadruk werd gelegd op andere activiteiten: vormingsweek-ends, ondersteunen van jongeren in parochies, alsook aanbieden van trainingsda-gen en materiaal voor een jongerenzondag. Uiteindelijk is als doel van het PAP geformuleerd:

Het finale voorstel aan de Synode van 1992 luidde dan ook:

Deze rapportage werd tijdens de Synode toegelicht door werkgroepslid Mirjam Plantinga:

[.... het onlangs gehouden jongerenweekend in HeeswiJk-Dinther, omdat dit weekend al een eerste uitwerking is van de nieuwe weg die het Parochie Activerings Plan wil ingaan. Het weekend was immers voornamelijk op de persoonlijke vorming gericht. Bijgewoond werd dit weekend door ongeveer 20 deelnemers uit zo'n tien verschillende parochies. Het thema was dit keer ‘gelooßvaar-digheid’ in navolging van het thema van de Kerkendag van ditjaar. [...J Op basis van dit weekend zal aan de parochies materiaal gestuurd worden voor het organiseren van een jongeren-zondag. IVe steken hier altijd veel tijd en moeite in en hopen dan ook dat het houden van een jongeren-zondag in een veel groter aantal parochies dan nu het geval is, traditie zal worden.

Synodaal Chris Folkers uit Hilversum zei: De weekends zijn steeds een groot succes geweest. Het blijkt dat het belangrijk is dat aan jongeren een plaats

Notulen Synode 24 november 1992.

113

-ocr page 116-

1

geboden wordt waar ze andere O.K. jongeren kunnen ontmoeten in een gezellig^ sfeer en waar de gelegenheid geboden wordt om te kunnen praten over het geloof-Na de lering valt vaak een groot gat op vormend gebied.

Henk Bosman (Egmond aan Zee) voegde toe: [...Jhet zet niet door in dê parochies. Onze verantwoordelijkheden wegen zwaar, we zullen met zwaardeiquot; geschut moeten komen: professionele! 't Moet toch mogelijk zijn de jeugd vast K houden na de eerste communie/het vormsel.

De voorzitter vindt het knap dat de rapporteurs de tekortkomingen toege' ven en zich bereid tonen andere wegen in te slaan. Op zijn voorstel gaat de Synode akkoord met de rapportage en met de door de Stichting OK Jeugdwerk ingeslagen weg. Nadat vervolgens in 1994 was besloten tot aanstelling van een vormingswerker, die ook ondersteuning zou gaan geven aan het Jeugdwerk, bleef, blijkens het verslag van het CB aan de Synode 2000, de hulpvraag van parochies ook op dit punt achter bij de verwachtingen.”®

Resumerend kan worden gezegd dat het PAP-plan, gericht als het was op de jeugd en jongeren, nuttige effecten heeft laten zien doordat aan de hand van de opgedane ervaringen gezien kon worden welke ambities reëel en zinvol waren en welke met name niet. Dit heeft geleid tot de vaststelling dat een aantal activiteiten gericht op de jeugd met kracht kon worden voortgezet (de zomerkampen, volleybalweekend, misdienaarsweekend) en welke andere activiteiten (informele samenkomsten, mits goed gepland en aantrekkelijk vormgegeven) positief te achten waren. Aan de andere kant bleek een landelijke jongeren-contactraad niet succesvol omdat de animo en de behoeften in de diverse parochies en leeftijdsgroepen nogal verschillend bleken te zijn. Daaruit is de conclusie getrokken daar geen energie meer in te steken.

Aandacht voor jeugd en jongeren bleef er wel degelijk bij de Synode. Zo presenteerde het bestuur van de Stichting Oud-Katholiek Jeugdwerk de beleidsnota 2002-2007 aan de Synode van 26 november 2002. De nota geeft blijk van hun niet eenvoudige taak, bijvoorbeeld het feit dat het soms niet mogelijk is om bestuurders te vinden. Als visie heeft men geformuleerd: fVij zijn betrokken en gastvrij. Naar jongeren toe betekent dit dat er echt geluisterd wordt, dat et (speel)ruimte voor hen gecreëerd wordt en plekken waar zij elkaar kunnen ontmoeten. IVij maken gebruik van methoden en materialen die jeugd en jongeren aanspreken. Maar ook beseffen we het belang van 'samenspraak' en 'samenspel' tussen jongeren en ouderen. De betrokkenheid en gastvrijheid betekenen ook dat we openstaan voor nieuwe geluiden en kritiek en deze beschouwen als opbouwend voor de kerk.

tv ij komen uit voor onze identiteit en maken in heldere taal aan /ongeren duidelijk wat het christelijk geloof inhoudt. Dit alles op een open wijze, zonder

”® Verslag CB aan de Synode 28 november 2000.

114

-ocr page 117-

krampachtigheid. fVij verbinden daarbij geloof en leven en hebben weet van onze roeping in de wereld. IVij zijn zelfbewust, realistisch en optimistisch.

Wij vertalen dit in een degelijke organisatie en coördinatie van zaken rond 'kerk en jeugd'. Degelijk, in de zin van trouw en betrouwbaar. Wij zorgen voor een gevarieerd en breed aanbod, zodat individuele keuzen gehonoreerd kunnen worden.

Een waardige en realistische visie, maar in het eigen commentaar wordt aangegeven- evenzeer realistisch -dat de werkelijkheid er vaak anders uitziet, bijv, omdat men in de parochie maar weinig leeftijdgenoten tegenkomt, waarbij komt dat men het al druk heeft met school en studie tegen de achtergrond van een ‘groot aanbod aan activiteiten (en passiviteiten) voor jongeren’. Men concentreert zich op een aantal kansrijke activiteiten zoals zomerkampen, skikampen, een vol-leybaldag, misdienaarsweekend, excursie naar Taizé. Ondersteuning komt van jeugdwerkconsulent Han van Peer. Na toelichting op de Synode 2002 door Remco Robinson stelt de Synode zich achter het voorgenomen beleid.

Uit de notulen van de Synode 2004'’^ blijkt dat het niet langer mogelijk is bestuursleden te vinden voor de Stichting OK Jeugdwerk, zodat werd besloten de stichting op non-actief te stellen. Wel werd zorggedragen voor de continuïteit van de onverminderd populaire zomerkampen.

De betrokkenheid van jongeren en jeugdigen blijft een punt van aandacht; voorgesteld werd om een website te maken, speciaal voor de jongeren in de kerk, waarop zij in de eigen taal zouden worden benaderd. Een dergelijk voorstel werd aangenomen in 2005'’^ en in 2006 zal het vervolg moeten blijken. De Raamnota 2006 (Uitzicht op Groei) bevat een hoofdstuk 2.2, gewijd aan de jeugd.'’’ In één van de notities voortvloeiend uit die Raamnota komt de jeugd aan de orde en die is onderwerp van bespreking op de Synode op 12 mei 2007^” . Uit de rapportage door gespreksgroepen blijkt dat daarin een aanduiding van wie men tot de jeugd rekent wordt gemist, terwijl er juist grote verschillen zullen bestaan. Elk regionaal team van pastores zou volgens de ideeën in deze notitie één van de pastoors voor het jongerenpastoraat moeten aanwijzen, die moet zorgen voor uitwisseling over ondernomen activiteiten, het opdoen van inspiratie en het gezamenlijk nemen van initiatieven. De Synode stelde vervolgens vast dat de aanstelling van de jongerenwerker verhoogd moest worden tot 0,4 fte in plaats van de voorgestelde 0,2. Dit onderdeel van de Raamnota, zo blijkt tijdens de najaarssynode, zal nog nader worden bestudeerd, maar dat laat onverlet dat het besluit over de beschikbare formatie blijft staan. Ter Synode op 22 november 2008’” presenteerde het CB

'” Notulen Synode 23 november 2004.

Notulen Synode 22 november 2005.

Raamnota 2006.

Notulen Synode 2 mei 2007.

^’' Notulen Synode 22 november 2008.

115

-ocr page 118-

een meer uitgebreide nota, waarin met name werd gefocust op de groep 15-19 jarigen. Hun belangen en positie op de gebieden persoonlijk pastoraat, liturgie, catechesebezinning, diaconaat, en kerk wereldwijd passeerden de revue, en de nota komt met liefst 28 aanbevelingen. Ook werd voorgesteld een landelijke jongerenpastor voor 0,5 fte aan te stellen. Na ampele discussie stemde de Synode hiermee in. Bovendien stemde zij in met het ontwikkelen van een beleid ten aanzien van het studentenpastoraat. Daarbij is overigens niet helemaal duidelijk of dit pastoraat ook andere studenten dan die aan het seminarie betreft.

Op de Synode 2009 werd als nieuwe jongerenpastor geïntroduceerd drs. Jutta Eilander-van Maaren. In haar introductie noemt zij als prioriteiten: contact met de jongeren zelf, aansluitend op wat er al is in de parochies; meedraaien met de kampen, welke uitstekend geleid worden, jongeren meekrijgen naar het Internationaal Oud-Katholiekencongres 2010 in Zürich. De website moet een verbindende functie zijn tussen de kerk en de jongeren. Verder wil men de 15-plus catechese ontwikkelen, en participatie in jongerenactiviteiten in de parochies bevorderen en faciliteren.^“ De positie van jongerenpastor is dankzij verschillende fondsen voor een periode van vijfjaar gegarandeerd. Uit de mededelingen aan de Synode 2012^“^ blijkt dat de jongerenpastor zich op een viertal aspecten concentreerde:

Op de Synode van 2013 werd de functie van jongerenpastor geëvalueerd.^'’'* Het CB heeft ook een begin gemaakt met een evaluatie van het instituut jongerenpastoraat zelf, die nog verder wordt uitgewerkt. De jongeren behoren, aldus het CB, gerichte aandacht te krijgen in onze kerk, waarbij geloofsopvoeding aan de basis dient te beginnen met deskundige ondersteuning van pastoors. Vanuit de synode wordt aandacht gevraagd voor enkele verbeterpunten in het verslag van de jongerenpastor. Zij zegt eenzaam in het werk te staan en een collegiale structuur om zich heen nuttig te achten. De communicatie is niet optimaal onder de jongeren,

^“2 Notulen Synode 21 november 2009.

^“ Verslag CB aan de Synode 24 november 2012.

^®‘’ Notulen Synode 23 november 2013.

116

-ocr page 119-

en veel parochiewebsites hebben geen link naar de OK jongerenwebsite. Zij denkt dat een externe evaluatie van het jongerenwerk goed zou zijn, bijv, van iemand van binnen de kerk met een frisse kijk. Het voorstel dit project met vijf jaar te continueren heeft de instemming van de Synode.

In 2015 ontstaat als gevolg van benoeming van Jutta Eilander tot pastoor in Utrecht de vacature jongerenpastor, waarin uiteindelijk wordt voorzien door in Utrecht Michael van den Berg (0,3 fte) en in het bisdom Haarlem Erna Peijnen-burg (0,2 fte) te benoemen.“”^ Wat er zij van de onmiskenbare kwaliteit van deze nieuwe jongerenpastores, het is de vraag of het verstandig is om deze toch al niet te grote aanstelling zo op te delen en mogelijkerwijs te versnipperen. Het draagt bij tot de niet steeds heilzame omstandigheid dat Haarlem en Utrecht in toenemende mate eigen wegen gaan, zie ook de gescheiden bisdomdagen.

In de voorjaarssynode 2019^”'’ evalueerde de Synode samen met het CB het jongerenpastoraat. De aartsbisschop vond dat de jongerenpastores heel veel en goed werk hadden gedaan; de kerk kan niet meer zonder. Voorgesteld werd dan ook om het project met twee jaar te verlengen. De beide pastores gaven een PowerPoint presentatie waarin ze onder meer verslag deden van het jongerencongres binnen het kader van het Internationale Oud-Kathollekencongres in Wenen 2018. Daarna werd een aantal suggesties besproken, waaronder bij wijze van ondersteuning van parochies het starten met grotere leringgroepen. De Commissie Catechese zal geschikt materiaal bijeen brengen, waarbij doorslaggevend is wat goed en geschikt is voor jongeren nu.

In toenemende mate bestaat er aldus structureel plaats en aandacht voor de jongeren in de vorm van jongerensynode en jongerenpastoraat. De actieve houding van de jongerenpastor blijkt daarbij van doorslaggevend belang.

iy.3.ii Jongerensynode

Een interessante ontwikkeling werd zichtbaar ter Synode 2012: de eerste echte jongerensynode, een goed initiatief van jongerenpastor Jutta Eilander-van Maaren. De negen deelnemende jongeren woonden het eerste gedeelte van de gewone Synode bij, vergaderden onderling gedurende de dag, en kwamen terug aan het einde van de zitting waar op de agenda een afzonderlijk agendapunt voor hen was gereserveerd. De notulen van hun Synode zijn geïncorporeerd in de notulen van de ‘gewone’ Synode, en laten duidelijk zien dat deze betrokken jonge mensen eigen inzet en ideeën hebben die voor de kerk van groot belang zijn.

^“5 Verslag CB aan de Synode 21 november 2015.

^“ Notulen extra Synode 16 maart 2019.

117

-ocr page 120-

Uiteindelijk besloten zij op vier punten inbreng in de Synode te leveren:

Jongeren voelen zich vaak niet betrokken bij de kerkdiensten; het spreekt ze niet aan. Kritisch kijken naar taal in de liturgie, gezangen kan geen kwaad. Meer actualiteit en interactie ten aanzien van de preek kan de dienst veel aantrekkelijker maken, hoewel niet te verwachten is dat de kerkdienst een centrale plaats in het geloofsleven van jongeren zal innemen. Wezenlijk is de mogelijkheid voor jongeren vrijblijvend samen met leeftijdsgenoten te kunnen praten, ook over geloof maar niet als enige invalshoek.

Onduidelijk is de plaats van de kerk ten opzichte van duurzaamheid. En wat voor hulp geeft de kerk in het buitenland? Binnen Nederland zou men statie-geldflessen-projecten, oud-papier dienst, bomen planten, kunnen ondersteunen Zo draagt de kerk zorg voor de schepping. Dat alles in samenwerking met de buurt en de stad. Dat is pas presentie van de parochie!

Landelijk en regionaal wordt er best wel veel geregeld voor jongeren, maar de vraag is of de informatie over activiteiten wel goed aankomt. Daarom wordt voorgesteld binnen een kerkbestuur iemand te hebben voor communicatie met de jongeren, als contactpersoon voor de parochie. Die kan de informatie vanuit de jongerenpastor. Stichting OK Jeugdwerk of andere parochies goed doorgeven en jongeren motiveren. Zonder goede communicatie hebben projecten geen kans van slagen, het begint dus op lokaal niveau.

Gebruik van social media kan meer en beter. Bij activiteiten kan het goed werken als duidelijk is wie er precies gaan en wat gaat er gebeuren.^^^

De jongeren zelf lieten op die eerste zitting in 2012 weten een tweede editie van de Jongerensynode wel te zien zitten. En zo geschiedde ook in 2013, waarbij men drie kernpunten aanbood:^”^

Hoewel je geloofpersoonlijk is en kan verschillen met dat van de personen om je heen, is het voor je geloof en de verdieping daarvan van belang om samen te komen, samen te spreken en samen te vieren.

Kerk is een plek waar je thuis kan komen, een ‘safe haven ’, waar ruimte voor je is, om geloof te belijden of om er gewoon te zijn. Ongeacht hoe vaak je in

^°'’ Notulen Synode 24 november 2012.

Notulen Synode 23 november 2013.

118

-ocr page 121-

de vieringen komt, wat voor werk je hebt, wat voor vrienden Je hebt. Je hoort erbij, ongeacht je omstandigheden.

Misschien een verrassende conclusie, maar we kwamen erachter dat we eigenlijk wel blij zijn met de kerk zoals die nu is en de functie die ze in ons leven vervult. Natuurlijk zijn er wel punten die beter kunnen wat ons betreft of waar meer aandacht aan gegeven kan worden, maar in wezen is de kerk voor ons waardevol en goed zoals ze is. ’

Men voegde een aantal aandachtspunten toe, en wel:

De hoop is dat de synodalen en via hen de parochies deze aanbevelingen van harte overnemen en meenemen in de dagelijkse praktijk.

In de voorjaarssynode op 8 februari 2014^®’ participeerden ook jongeren die onder meer aandacht vroegen voor de jongeren tussen 13-25 jaar, terwijl ook werd opgemerkt dat de leeftijdsgroep van de 30-ers en 40-ers vaak ontbreken. Uit deze voorstellen onder andere:

Biijkens het verslag van het CB aan de Synode 2014 bestaat grote waardering voor de inzet van de jongerenpastor en de door haar behaalde praktische resultaten, zoals de participatie van jongeren in de activiteiten van de parochies.^'®

Ook in de najaarssynode 2014^quot; vond de jongerensynode plaats, waarin werd teruggekeken op hun participatie aan het Internationale Oud-katholiekencongres 2014 in Utrecht en hun kloosterweekend in Oosterhout (N.B.). Hun rapportage

™ Notulen extra Synode 8 februari 2014.

^'^ Verslag CB aan de Synode 22 november 2014.

2quot; Notulen Synode 22 november 2014.

119

-ocr page 122-

toont dat als jongeren bij elkaar komen, er altijd nieuwe initiatieven ontstaan. Interessant was ook wat ze vertelden over hun ervaringen als je met leeftijdgenoten over geloof praat: Over het geloof praten, blijft heel moeilijk.

IV.4 Diaconaat

Na de discussie over de vrouw in de ambten en het besluit van de IBC om het diakenambt open te stellen voor vrouwen is hernieuwde aandacht ontstaan voor het diaconaat, als integrerend onderdeel van kerkelijke zending: geloven, vieren en dienen. Uit het verslag in de OK van de Synode 1989quot;'^ blijkt dat toen het rapport van de commissie ‘Zelfstandig Diaconaat’^'^ toen aan de orde is geweest. Dit rapport is uitgangspunt geworden voor de besprekingen in de parochies en voor onderzoek naar de theoretische en praktische haalbaarheid van het daarin bepleite zelfstandige diaconaat voor mannen en vrouwen. In 1990 bereidt het Collegiaal Bestuur de besprekingen voor waarna in 1991 de parochies aan de slag gaan. Het onderwerp diaconaat wordt tevens ingébracht in het Werkplan 1989-1991 (hoofdstuk IV b.). Het diaconaatsrapport werd overigens door veel afgevaardigden nogal ontoegankelijk gevonden. Begeleiding bij de komende besprekingen kreeg dan ook veel nadruk. Uit het verslag van het CB aan de Synode van 20 november lOOO^''* blijkt dat het CB naar aanleiding van het rapport heeft besloten de werkgroep te versterken met een studiesecretariaat, een beperkte studieopdracht voor twee jaar te geven, een aantal parochies in te schakelen met het oog op rapportage en besluitvorming ter Synode van 1993.

Het project Diaconaat is aldus van start gegaan in 1991. In het verslag van het CB aan de Synode van november 1992^'^ wordt gesteld dat de projectgroep Diaconaat in haar studiesecretaris drs. Grete Verhey-de Jager een stimulerende kracht kent, die de vierde fase van het project aan de projectgroep heeft voorgelegd. In een aantal parochies is men doende de voorgestelde fasen te bespreken. Beoogd wordt een verslag in de loop van 1993, waarbij de opdracht aan de pro-jectsecretaris met een jaar is verlengd. Aldus werd in de Synode 1993 het rapport ‘Laat doorgaan, wie achter is moet voorgaan’ besproken.^'® De voorstellen in dit rapport luidden in het kort:

l. Binnen elke parochie wordt een parochiaan in de functie van diaconaal werker aan het kerkbestuur toegevoegd. J...J De diaconaal werker heeft dezelfde rechten en plichten als de andere leden van een kerkbestuur en wordt benoemd voor vier Jaar.

OKjanuari 1990.

2'2 Rapport Commissie Zelfstandig Diaconaat 1989.

2'“* Verslag CB aan de Synode 20 november 1990.

2'2 Verslag CB aan de Synode 24 november 1992.

2'® Notulen Synode 23 november 1993.

120

-ocr page 123-

UiPverking van l en 2 kan per parochie en per regio verschillen en zal zich in de praktijk moeten ontwikkelen. Dit wordt ondersteund door:

Deze werkgroep wordt bij voorkeur samengesteld uit leden van bestaande werkgroepen en bisschoppelijke commissies, met name van Diaconaal Büro, Missie St.Paulus, Apostoleia, Conciliair Proces, Europa Commissie. f...J De werkgroep wordt vertegenwoordigd in het Collegiaal Bestuur.^'^

Toegevoegd was een stappenplan^ dat o.m. de volgende stappen onderscheidde:

Het rapport wordt nu de hemel in geprezen, maar niet het land ingeblazen. Er zijn drie kerkboeken klaar en dat kostte ook geld, nu is het tijd voor de derde pijler, de dienende, in de kerk en daar moet aandacht en tijd aan besteed worden.

Bisschop Bert Wirix Speetjens, 1993

b) de Synode verzoekt het Collegiaal Bestuur te bevorderen dat dit rapport op de voorjaarsvergaderingen van de parochies wordt besproken;

^'’ Rapport 1993 ‘Laat doorgaan, wie achter is moet voorgaan’.

121

-ocr page 124-

Daarop werd een amendement ingediend door Frank de Haart, Thea Jonker-Hil-lesum en Joris Vercammen, waarin zij voorstellen:

In een toelichting op deze motie geven de indieners aan dat zij ontevreden zijn over de wijze waarop het rapport ‘Laat doorgaan, wie achter is moet voorgaan’ ter discussie zal worden gesteld. Zij spreken hun verbazing uit dat het een voorstel betreft van de Synodale Commissie, terwijl het gaat om een rapport dat is uitgebracht door een projectgroep aan het Collegiaal Bestuur. Zij missen het gebruikelijke standpunt van het Collegiaal Bestuur ten aanzien van het rapport en de voorstellen, en verklaren het er niet mee eens te zijn dat het rapport eerst opnieuw besproken moet worden in de parochies, voordat de Synode inhoudelijk zich kan uitspreken over de voorstellen. Dit zou neerkomen op een ontkenning van het werk dat verzet is door de projectgroep en werkgroepen. Het rapport, aldus de indieners, zal juist moeten uitnodigen voor een volgende stap tot bredere bewustwording en praktische uitwerking. Deze kan aanvangen met een gesprek over diaconaat, waarbij dit rapport als achtergrond kan dienen. Het is aan te bevelen voor een dergelijke stap eerst een handreiking te maken.

Het zal duidelijk zijn dat een en ander een heftige discussie opleverde. Lit de notulen: De voorzitter stelt voor agendapunt 9.a te aanvaarden, tevens 'De Haart c.s. 'punt b. en dat er professionele begeleiding komt, door CB toegezegd, om het proces diaconaat tot stand te doen komen. Met name in de daarvoor in aanmerking komende parochies de bespreking van het rapport handen en voeten te geven in de vorm van een handreiking, vóór 1 mei en vervolgens dat er in de

^'^ Agenda Synode 23 november 1993.

122

-ocr page 125-

Synode '94 concrete structuur-voorstellen van het CB op tafel liggen. Dit agendapunt wordt hiermee beëindigd met dank aan Crete Cerhey voor de presentatie van het rapport en de indringende wijze van toelichten hier ter Synode.^'^

Dit is een aardige illustratie van hoe het er in een Synode aan toe kan gaan, maar voor de lezer is enige verduidelijking handiger. Dus, uiteindelijk luidde de uitspraak van de Synode:

in aanmerking nemende dat er professionele begeleiding komt conform de toezegging van het CB, met name om aan de parochies waar het rapport nog niet is besproken, in de vorm van een handreiking handen en voeten te geven, vóór 1994 en dat het onderwerp weer op de agenda Synode 1994 komt.

Het CB stelde in maart 1994 een commissie in^^“ om met praktische voorstellen te komen, bestaande uit drs. Henriette Maan-van Werven, drs. Grete Verhey-de Jager en ir. Huib Berdenis van Berlekom, die met een korte en praktische rapportage kwam voor de Synode van 1994.^2' jp dit rapport werd onder meer gezegd: [■..] dat diaconaat in de Oud-Katholieke Kerk een smal terrein beslaat, versnipperd plaatsvindt, en zonder veel steun, communicatie en begeleiding. Onze kerk kan niet goed functioneren met een zwakke pijler van het dienen naast de beter ontsvikkelde pijlers vieren, leren en verkondigen. Daarom stelde de commissie voorde zaken vooral ‘van onderaf te benaderen: een landelijk diaconaal werker, van meet af aan ondersteund door een landelijke werkgroep, zal in overleg met parochies hen helpen bij het invullen van de inhoud van een diaconaatsporte-feuille in het kerkbestuur en daarmee verband houdende werkzaamheden, alles met behoud van zelfstandigheid van de parochies. Tijdens de Synode was het vooral aartsbisschop Glazemaker die het woord voerde ter ondersteuning van de Diaconaatscommissie.222 Bij de discussie werd in de eerste plaats gewezen op de bestaande structuren (Diaconaal Buro en Missie St Paulus), en op de taak en duur van de werkzaamheden van de voorgestelde diaconaal werker die tevens de begeleiding van het jeugdwerk voor zijn rekening zou gaan nemen. De voorstellen werden niettemin met algemene stemmen aanvaard.

Blijkens het verslag aan de Synode 1995^^^ werd in dat jaar de Diaconale Raad ingesteld, die met ondersteuning van een benoemde diaconaal consulent de

^'’Notulen Synode 23 november 1993.

2^° Verslag CB aan de Synode 22 november 1994.

“' Rapport Werkgroep Diaconaat in de Oud-katholieke Kerk 26 augustus 1994.

^^^ Notulen Synode 22 november 1994.

^” Verslag CB aan de Synode 21 november 1995.

123

-ocr page 126-

uitvoering van de aangenomen plannen ging bewerkstelligen in het bijzonder in de parochies. Wat betreft de organisatie stelde de commissie dat het accent zou moeten liggen op integratie van bestaande activiteiten om over-organisatie te voorkomen. Aanbevolen wordt te werken met een jaarthema, en bijzondere aandacht te geven aan diaconaat gedurende Advent en in de Veertigdagentijd. De Diaconale Raad rapporteerde aan de Synode van 1996, en maakte onder meer melding van gehouden trainingen ‘Diakonaat in de Praktijk’. Bij een en ander bleek de ondersteuning door de consulent onmisbaar, zijn aanstelling werd verlengd tot en met 1998.2^“* Juist dat onderwerp, de continuering van de aanstelling van de consulent werkzaam vanaf 1994, stond op de agenda voor 1997, en wel aldus dat een halve formatieplaats beschikbaar zou worden gesteld voor een periode van vijfjaar, die zich zou richten op diaconaat, missie en jeugdwerk. De betrokken organisaties (Missie St. Paulus, Diaconale Raad, Oud-Katholiek Jeugdwerk waren onverkort vóór zo’n aanstelling, maar het Diaconaal Buro toonde nogal wat reserves. In het verslag van het CB ^^^ werd gewag gemaakt van problemen rond de plaats van participanten in het overleg, waartoe een structuurnota zou worden voorbereid. Intussen was men al wel begonnen met het samenstellen van een lijst van deskundigen op diaconaal terrein.

Ter Synode van 1997quot;^'^ benadrukte CB lid mr. Verena Schulze de noodzaak door middel van de beoogde aanstelling projectmatigheid en continuïteit veilig te stellen. 'Weliswaar is onze kerk klein, maar de mensen die zich met diaconaat en Jeugdwerk bezighouden, hebben allen gemerkt welk voordeel de kennis van zo'n functionaris bij deze werkzaamheden kan opleveren. ’ Daaraan voegde ze toe dat aan de hand van het evaluatierapport en in overleg met betrokken instanties een nadere functieomschrijving zou worden opgesteld. Daarop volgde een lange en stevige discussie, die uiteindelijk leidde tot de nodige complicaties bij het stemmen (beschreven in hoofdstuk III onder iii. b. ‘stemming’ met betrekking tot al dan niet blanco mogen stemmen). Uiteindelijk werd het voorstel wel aanvaard. Het CB besloot blijkens de rapportage aan de Synode 1998 - mede omdat bij de stemming over de vaststelling van de begroting de noodzakelijke middelen niet verkregen werden omdat niet langer met een verhoging van de heffingen werd ingestemd - af te zien van de boogde termijn van vijfjaar, maar deze in te korten tot drie jaar, waarvoor het verwachtte wel voldoende middelen te zullen verkrijgen.2“’ Verder bleek de beoogde samenwerking met het Diaconaal Buro en de Missie St. Paulus, afzonderlijke rechtspersonen, met als doel één gezamenlijk aanspreekpunt voor nationale en internationale diaconale aangelegenheden, niet haalbaar, maar wel kon men komen tot een gestructureerd orgaan het

22'* Notulen Synode 26 november 1996.

225 Verslag CB aan de Synode 25 november 1997.

22® Notulen Synode 25 november 1997.

22'^ Verslag CB aan de Synode 24 november 1998.

124

-ocr page 127-

Overleg Missie, Diaconaat en Ontwikkelingssamenwerking (OMDO). Een daaronder ressorterende Commissie Toerusting zou zorg moeten dragen voor training en vorming.

De Beleidsnota 2000 van het CB, aangeboden aan de Synode 1999,“^’* houdt onder meer de boodschap van dienst aan de wereld in, wat geconcretiseerd wordt in concrete beleidsvoorstellen: het verder uitbouwen van de OMDO en het integreren van de activiteiten van de werkgroep Toerusting in het werk van de parochies. Gestimuleerd wordt dat voor de Vastenacties één doel wordt vastgesteld en dat OMDO daarvoor materiaal beschikbaar stelt zoals een preekschets, model voorbeden en materiaal kinderkerk. In het verslag van het CB aan de Synode 1999 wordt melding gemaakt van de oprichting van een landelijk forum op het gebied van missie, diaconaat en ontwikkelingssamenwerking van vrijwel alle kerken in Nederland waaronder de Oud-Katholieke Kerk. De werkgroep Toerusting, die inmiddels de eerdere Diaconale Raad had vervangen, leverde een inspirerende bijdrage aan de realisatie van het Vastenoffer door voorlichtingsavonden in parochies en het beschikbaar stellen van een informatiemap. Op 23 september 2000 werd een goed bezochte landelijke dag georganiseerd die succesvol was.^^’

Het verslag van het CB ter Synode 2006 meldt teleurstellende ontwikkelingen.^^® In het voorjaar van het jaar 2006 is een grondige evaluatie gehouden van het OMDO. De gehoopte en verwachte betere samenwerking van de verschillende

^^* Beleidsnota CB 2000.

^^’ Verslag CB aan de Synode 23 november 1999.

”® Verslag CB aan de Synode 21 november 2006.

125

-ocr page 128-

instellingen op het gebied van het diaconaat is er niet gekomen. De werkgroep Toerusting is op non-actief gesteld. Missie Sint Paulus en Diakonaal Buro/SIOH gaan op dezelfde gescheiden wegen voort, en binnenlands diaconaat krijgt geen aandacht meer.

Hooguit zal worden geprobeerd lokale diaconale activiteiten te enthousiasmeren. Het CB zegt zich op deze situatie te beraden. Blijkens het verslag van het CB aan de Synode van 22 november 2008^^' is de kerk eigenlijk weer terug bij af. Uit dat verslag: Missie en diaconaat: na de slepende zaak van het 0MDO (1998-2006) is er in het voorjaar van 2008 een nieuwe poging gedaan om tot een meer structurele samenwerking te komen van de verschillende organisaties die zich bezighouden met missie en diaconaat, l^ertegenwoordigers van de Missie St-Paulus en SIOH/DB overlegden met de portefeuillehouders in het Collegiaal Bestuur, waarbij behalve de moeilijkheden die de betrokken organisaties in het verleden hadden ervaren ook de wensen van het bestuur aan de orde kwamen. Algemeen was de goede wil om de bestaande samenwerking een meer structureel karakter te geven, zolang die niet van bovenaf werd gedicteerd en zolang alle betrokkenen er voordeel bij zouden hebben.

De Synode van 22 november 2008 besteedde er geen aandacht aan, hetgeen eigenlijk te betreuren is omdat eerder na het rapport ‘Laat doorgaan, wie achter is moet voorgaan’ was benadrukt dat de kerk haar drie basale taken: ‘Geloven, vieren, dienen’ adequaat zou moeten gaan vervullen.

Daarom zou het goed zijn geweest als duidelijker was aangegeven op welke wijze de kerk in haar geheel het aspect ‘dienen’ vorm zou kunnen geven, waarin begrepen de mogelijkheid om zo nodig ‘van bovenaf zaken te regelen.

Als de kerk zich verantwoordelijk weet voor het aspect ‘dienen’ behoort zij ook de bijbehorende bevoegdheid te hebben, maar die blijft nu berusten bij twee onafhankelijke organisaties die hun eigen prioriteiten en beleid bepalen.

Een kerk die niet dient, dient tot niets Ineke Schenk, 2009

In dat jaar kwam het CB met een Beleidsnotitie ‘Missie, diaconaat en participatie’. 2^2 Na een overzicht van de historische ontwikkelingen schetst het CB zijn rol om het aspect ‘dienen’ wat steviger aan te kunnen zetten. Men wil met name het gebrek aan participatie in binnenlands diaconaal hulpwerk verhelpen. Verder heeft men het oog op hechtere samenwerking van Missie St. Paulus en Stichting International Oecumenische Hulpwerk SIOH. In verband met een en ander is de gedachte de activiteiten van de vroegere werkgroep Vorming en Toerusting onder te brengen in een portefeuille binnen het CB.

2^' Verslag CB aan de Synode 22 november 2008.

2^2 2009 Beleidsnotitie 'Missie, Diaconaat en Participatie'.

126

-ocr page 129-

Men laat er geen misverstand over bestaan dat men de fouten uit het verleden niet wenst te herhalen. Alleen in nauwe samenwerking met de betrokken organisaties kan voortgang worden geboekt. Als werkwijze wordt aangehouden dat het CB via de portefeuillehouders regelmatig contact onderhoudt met de besturen van de beide organisaties. Missie St. Paulus en SIOH/Diakonaal Büro zullen met respect voor hun zelfstandigheid hun buitenlandse beleid in goed en regelmatig overleg op elkaar afstemmen. De voorzitters roepen hun organisaties tenminste eenmaal per jaar samen met het oog op de samenwerking en afstemming. Samengaan van beide organisaties kan alleen geschieden als dit kan leiden tot krachtdadiger optreden en/of tot optimale benutting van mankracht. De organisaties zullen proberen minder ad hoc- of eenmalige, maar meer structurele hulp te organiseren. Zij beargumenteren het verlenen van hulp met een visie op een langduriger relatie. Het CB verricht zelf alsnog de voorgenomen inventarisatie van diaconale of missionaire activiteiten in de parochies. Ten slotte convoceert het CB degenen die onze kerk representeren in bredere organisaties, mede met het oog op aansluiting met de projecten in de kerk. Aldus trekt het CB de regierol naar zich toe als het gaat om één van de hoofdtaken ‘Dienen’.

Maar van een leien dakje loopt het nog steeds niet: het CB merkt in zijn verslag aan de najaarssynode 2010“’^ op: De samenwerking van de Missie St. Paulus en de SIOH/Diaconaal Büro komt nog niet goed van de grond. Ondanks de intentieverklaring zijn er door de inzet van eigen activiteiten weinig stappen tot nauwere samenwerking gekomen. Een jaar later blijkt er nog weinig schot in te zitten: de nieuwe samenwerking zou nu per 1 januari 2012 geëffectueerd moeten worden.^^'* in het verslag van het CB ter Synode 2012^^5 wordt over dit onderwerp onder meer opgemerkt: Het plan om de taakverdeling tussen de Missie Sint Paulus en SIOH/DB beter af te bakenen heeft uiteindelijk geleid tot de vorming van twee nieuwe bisschoppelijke commissies: Sint Paulus voor missie en diaconaat in het buitenland, en Sinte Barbara voor soortgelijke initiatieven in het binnenland. Dat betekende dat de buitenlandse projecten alle onder Sint Paulus gingen ressorteren. Alle binnenlandse activiteiten vallen onder Sinte Barbara, waaronder bijv, ook het Citypastoraat Rotterdam.

De parochie Den Haag, kennelijk geïnspireerd door deze mededelingen, stelt ter Synode 2012 in een - inderdaad aangenomen — motie236 voor om tijdens de Synode 2013 als apart agendapunt op te nemen aandacht te vragen en te komen tot een (hernieuwde) bewustwording van de taken voor zowel missie als diaconaat. In elk geval was iets van de gewijzigde structuur en aanpak te zien door de inzichtelijke verslagen van Ste Barbara en St Paulus, als bijlagen bij de

^’^ Verslag CB aan de Synode 20 november 2010.

^’^ Verslag CB aan de Synode 19 november 2011.

^’’ Verslag CB aan de Synode 24 november 2012.

^^^ Notulen Synode 23 november 2013.

127

-ocr page 130-

agenda voorde synode 2013. In de voorjaarssynode op 8 februari 2014, gehouden met het oog op het vaststellen van een beleidsplan, kwam het diaconaat relatief sterk tevoorschijn met beleidsaanbevelingen vanuit de verschillende gespreksgroepen, zoals het ontwikkelen door de landelijke kerk van een duidelijke visie op het diaconaat, waarbij Ste. Barbara actief moet worden om plaatselijke initiatieven te stimuleren en de Missie St. Paulus meer van zich moet laten horen. Elke parochie zou een diaconaal project moeten hebben.^” Helaas, al deze pogingen bleken vruchteloos want in de notulen van de Synode 2015^^^ valt te lezen dat deze Commissie Ste. Barbara besloten heeft zichzelf op te heffen wegens een gebrek aan motivatie bij de basis - naar aan te nemen valt bij de parochies - en het gebrek aan perspectief voor het opzetten van landelijke acties; ook zijn er al andere groepen die zich bezighouden met materiële hulpverlening aan mensen in nood. Vervolgens is in de verschillende volgende verslagen van het CB het diaconaat niet of nauwelijks aan de orde. Het aannemen van een door Thomas Ras uit Haarlem ingediende motie op de voorjaarssynode 16 maart 2019 maakte dat het voor parochies niet langer verplicht was een diaconaal jaarverslag in te stu-239 ren.

Zoals uit het voorgaande moge blijken is jarenlang veel energie gestoken in de ontwikkeling van een geloofwaardig beleid op het stuk ‘dienen’, maar op dit punt is het niet gelukt de krachten te bundelen en een eenduidig beleid uit te stippelen waardoor het dienen van de kerk min of meer een witte vlek is gebleven. Op parochieel niveau echter zijn ook nu nog vele goede en lofwaardige acties ten bate van de medemens ondernomen en nog gaande.

Rest nog de vermelding van het gezamenlijk initiatief van eeuwenlang zeer op de eigen onafhankelijkheid gestelde organisaties - de Rotterdamse Sint Jansplaats en de Utrechtse ORKA —, die hun diaconale hulp aan individuen hebben gecoördineerd in de stichting Oud Katholieke Diaconale Ondersteuning OKDO.

IV.5 Financiën

IK5.i De ontwikkelingen tot 1986/1987

Wanneer men de uitvoerige financiële stukken voor iedere synodezitting thans ziet kan men zich niet voorstellen dat het onderwerp financiën gedurende de eerste 25 jaar van de synode geen

^^^ Notulen extra Synode 8 februari 2014. Notulen Synode 21 november 2015.

^’’ Notulen Synode 16 maart 2019.

128

-ocr page 131-

agendapunt vormde. Dit was niet omdat hier voor de synode geen taak zou zijn weggelegd; in een redactioneel artikel van het jeugdblad ‘Geloof en Leven’ in 1920 werd juist gezegd dat hier een belangrijke taak voor de synode lag.^^“ In art. 14 van de synodale statuten van 1919 was ook een Algemene Kas opgenomen, waarvoor door de synode in 1921 een reglement werd vastgesteld. Deze heeft echter nooit verder gefunctioneerd dan om de huishoudelijke uitgaven van de synode te dekken, en in de statuten van 1936 komt de kas ook niet meer voor.

Tijdens de synode van 1939 houdt de heer T.H. (Dirk) Maan (een oudoom van de oud- synodevoorzitter mr. E.A. Maan) een inleiding over samenwerking op kerkelijk terrein, waarbij op voorzichtige wijze ook samenwerking op financieel terrein bepleit wordt. Op een vraag van prof. mr. Dr A.J. van den Bergh naar de centrale kas wordt geantwoord dat deze niet meer bestaat. In 1943 wordt op voorschrift van de bisschoppen echter een collecte tijdens de zondagse diensten ingevoerd voor ‘de nood der kerk in bijzondere tijden’, welke na de oorlog wordt omgebouwd in een maandelijkse collecte voor de algemene behoeften der kerk.

Over de instelling van de generale thesaurie in 1946 en de aanpassing van de reglementen is hiervoor reeds een en ander gezegd, met name vanuit de gezichtshoek van de kerkbesturen, die bang waren dat de instelling van een centraal financieel lichaam in onze kerk zou leiden tot een ernstige inbreuk op hun zelfstandigheid alsmede dat de beurs van de rijkere parochies aangesproken zou worden voor tekorten elders. Het is aan de wijsheid en tact van de achtereenvolgende Thesauriers Generaal Blase, De Wilde, De Rooy, Korff en De Winter te danken dat het centraliseringsproces op financieel gebied in onze kerk dat sinds 1946 heeft plaatsgevonden, niet tot grote botsingen geleid heeft, en de synode zich steeds in grote meerderheid achter het voorgestelde beleid heeft willen scharen. Het begon in de jaren na 1946 bescheiden met een algemeen budget (begroting) voor de kerk, waaruit eerst een aantal algemene stukken werk voor de landelijke kerk betaald werden, die tot op dat moment uit verschillende potjes bij elkaar geschraapt werden. Verder konden uit deze centrale pot tekorten bij de parochies worden bijgepast, waardoor voorkomen werd dat kleine parochies met opheffing bedreigd werden of geen eigen pastoor meer konden betalen. Naar huidige maatstaven ging het in het begin om betrekkelijk

^^® 'De synode en het financiële probleem onzer kerk'. Geloof en Leven 1920/69.

129

-ocr page 132-

kleine bedragen: in 1961 (toen het nieuwe instituut al ruim tien jaar draaide) bedroeg het totaal van de rekening en verantwoording ruim f 76.000,—, waarvan ruim f 46.000,— bijdragen in tekorten van parochies en f 30.000,—ivoor landelijke uitgaven. Ter vergelijking: de ter synode van 1986 goedgekeurde begroting voor 1987 geeft een totaal aan van f 1.255.000,—.

Het grootste financiële probleem voor onze kerk in de jaren na 1945 zijn de pastoorshonoraria geweest. Vergeleken bij andere kerken waren deze erg laag, en de achtereenvolgende Thesauriers Generaal hebben zich steeds ingezet om deze allereerst te uniformeren en vervolgens op een hoger niveau te brengen. Probleem hierbij was echter dat iedere parochie voor het honorarium van zijn eigen pastoor diende te zorgen, en dat bepaalde kleinere parochies hierdoor in de problemen kwamen. Een centraal budget, waaruit tekorten zouden kunnen worden bijgepast bij de parochies, was derhalve voorwaarde voor een verbetering van de pastoorshonoraria. Voor de inkomsten van dit budget was de kerk in de beginjaren echter erg afhankelijk van collecten, vrijwillige bijdragen van rijkere parochies en van fondsen: In 1956 kwam de Thesaurier Generaal De Rooy met het voorstel de thesaurie vaste inkomensbronnen te verschaffen door een heffing van f. 2,50 van de kerkbesturen per aangenomen lid en van 2% van de opbrengst van beleggingen. In de rekening en verantwoording van het jaar 1961 dat wij hiervoor noemden, werden de uitgaven van f 76.000,— gedekt uit collecten voorf 25.000,—; uit heffingen voor f 22.000,— en de rest uit voormelde incidentele bijdragen, welke toch nog een omvangrijk percentage vormden. Langzaamaan werden de heffingen verhoogd, doch de sterke inflatie rondom de jaren 1970, welke leidde tot een noodzakelijke dienovereenkomstige aanpassing van de honoraria, kon men niet bijhouden. In 1972 moest waarnemend Thesaurier Generaal De Wekker bij de synode mededelen dat wanneer het zo doorging de kerk met een bankroet bedreigd werd, en in 1974 was een extra zitting van de synode nodig om tot een acceptabel budget te komen. Zoals hiervoor reeds vermeld leidde dit tot een teruggang van het aantal gehonoreerde pastoors. In 1976 kwam de thesaurie met het ingenieuze voorstel de pastoors centraal te gaan uitbetalen, waartegenover dan uiteraard de heffingen van de kerkbesturen aanzienlijk vergroot zouden moeten worden, doch waardoor geen van de parochies meer permanent met tekorten zou zitten. Voor de rijkere parochies leidde dit voorstel tot een extra aanslag op hun financiën. Er was daarom nader beraad en nieuwe reglementering

130

-ocr page 133-

nodig in de synode van 1977, voordat het nieuwe systeem in 1978 operationeel kon worden. Sedertdien vormt de post honoraria (waaronder naderhand ook de honoraria van de bisschoppen zijn gebracht) de grootste post op de begroting: voor 1987 f 835.000,— op de begrote f 1.255.000,—.

Behalve verbetering van de honoraria van de dienstdoende geestelijkheid dienden ook de pensioenen voor de rustende geestelijkheid en hun nagelaten betrekkingen verbeterd te worden, terwijl het totaal aan pensioenen door de gemiddeld hogere leeftijd steeg. In 1955 vermeldde de synode-agenda al een voorstel van Gouda om het pensioenfonds te versterken, van waaruit de pensioenuitkeringen gedaan werden. In 1977 stelde Arnhem voor dat meer openheid over het pensioenfonds gegeven zou worden. Bij de synode van 1982 bleek dat het pensioenfonds door het grotere aantal pensioen-trekkers in de problemen kwam. Ondanks het afkoopbedrag van de rijkshonoraria door de overheid van ruim f. 1 miljoen — hetwelk volgens de bisschoppelijke mededelingen in 1983 geheel ten bate van het pensioenfonds zou komen — bleef er een tekort van ruim 1 miljoen gelet op de actuariële berekening van het noodzakelijke vermogen op 4,2 miljoen en het aanwezige vermogen van ruim 2 miljoen. Tussen het pensioen-fondsbestuur en het collegiaal bestuur ontstond verschil van inzicht over de dekking, waarop het pensi-oenfondsbestuur na een emotievolle uiteenzetting in de synode van november 1984 aftrad. Een nieuw bestuur zette een financiële actie in, en in 1985 besloot de synode in tien jaar tot een kapitaaldekkingsstelsel te komen, dat wil zeggen dat in tien jaar het tekort zal worden ingelopen.

Behalve voor het pensioenfonds werden ook voor andere doeleinden financiële acties in de kerk gevoerd, waarover jaarlijks tijdens de synode werd gerapporteerd. In de jaren 1949 tot 1971 was dat voor de bouw van ons nieuwe seminarie in Amersfoort, waarvoor plm. f 450.000,— bijeen werd gebracht, een voor die tijd respectabel bedrag. Het meeste gebeurde uiteraard in de jaren van 1949 tot de opening in 1957, doch het comité van actie was tot 1971 bezig met de laatste loodjes.^^^ Verder was van 1960 tot 1975 het Bouwfonds werkzaam, dat belangrijke bijdragen verschafte voor de bouw van een nieuwe kerk in IJmuiden en voor restauraties van diverse andere kerkgebouwen tot een totaalbedrag van f 320.000,—.2^2 qpgj^

'Uitluiden, het comité van actie', OK 1971/191.

'Bouwfonds ter ruste', OK 1975/52

131

-ocr page 134-

slotte valt te wijzen op een synodevoorstel 1969 van IJmuiden tot instelling van een jaarlijks vastenoffer, waarvoor in de parochies in de vastentijd gecollecteerd zou worden, en waaruit dan bijzondere projecten geholpen konden worden. De opbrengst hiervan de laatste jaren lag tussen de f 15.000,— en f 20.000,—, en werd in het algemeen bestemd voor een oud katholiek project in het buitenland en een oecumenisch project. In dit verband valt ook nog te wijzen op de Missie St Paulus en de Stichting Internationaal en Oecumenisch Hulpwerk (diaconaal bureau), die gelden gingen inzamelen voor zendings- en hulpwerk, waarvoor in onze kerk steeds meer belangstelling kwam.

IK5.ii Begroting, heffingen en budgetrecht

Sedert het eind van de jaren ’80 is een complicerende ontwikkeling zichtbaar die in het bijzonder haar oorzaak vindt in de stijgende kosten verbonden aan de honoraria c.a. van de geestelijkheid. Daarom was er in 1991 aan de orde een voorstel tot wijziging van de systematiek van de heffingen. Tot dan toe bestond er ten behoeve van de kosten van de centrale kerk een heffing op inkomsten bij de parochies, en wel aldus: 50% van de inkomsten van de levende kerk (zoals algemene collecten, jaarlijkse bijdragen in het kader van Kerkbalans), 50% van de inkomsten uit vermogen en 20% van de inkomsten uit verhuur van onroerende zaken. De uitkomst van die heffingen is elk jaar een min of meer vast gegeven en is bepalend voor de hoogte van de uitgaven.

Het voorstel van Thesaurier-Generaal Frans de Winter kwam er kort gezegd op neer dat niet langer het resultaat van de heffingen bepalend zou zijn voor de uitgaven, waarin de post honoraria, maar dat het totale uitgavenniveau leidend zou worden en dat aan de hand van de aldus berekende behoefte het percentage van de heffing bij de parochies zou worden vastgesteld: kortom, de jaarlijks vast te stellen heffingen bij de parochies worden gebaseerd op de begroting van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland over het betreffende boekjaar. Dit werd ter Synode^'’^ gekenschetst als een fundamenteel andere benadering van de heffingen. Was het zo dat de opbrengst van de heffingen het uitgavenniveau bepaalde, nu zou de vastgestelde behoefte bepalend zijn voor de omvang van de heffingen. De Hilversumse synodaal dr. Chris Folkers schetste wat er bij acceptatie van het voorstel zou kunnen gebeuren: Het CB stelt een begroting op — begroting wordt aan de Synode voorgelegd met het verzoek om advies — Synode geeft geen goedkeuring, eigenlijk een negatief advies — CB legt dit advies naast zich neer — de parochies krijgen tegen hun wil de rekening gepresenteerd. Naar zijn mening zou een dergelijke heffingssystematiek dus alleen aanvaardbaar zijn

^'’^ Notulen Synode 19 november 1991.

132

-ocr page 135-

als de rol van de Synode niet langer adviserend zou zijn, maar dat de Synode over dat onderwerp het laatste woord heeft. De gedachtewisseling resulteerde in het besluit het voorstel te aanvaarden, maar dat de komende Synode een voorstel te agenderen dat de Synode de begroting vaststelt.

Over dit voorstel merkte dr. Chris Folkers, afgevaardigde van Hilversum ook nog op:

Het voorstel van het CB verbreekt m. i. het machtsevenwicht tussen het CB en de Synode. Dit verbroken evenwicht kan alleen worden hersteld indien met betrekking tot de begroting van de O.K.Kerk de Synode in plaats van het adviesrecht het beslissingsrecht krijgt. De Synode moet dus het budgetrecht krijgen.

Dit is een essentiële voorwaarde met betrekking tot het voorliggende voorstel. De parochie Hilversum zou daarom het volgende amendement hebben willen indienen:

Deze gedachtegang werd breed gesteund. De afgevaardigde van Amersfoort zag ook nog andere voordelen van het voorgestelde systeem. Frank de Haart: De Synode en daardoor de parochies worden nauwer betrokken bij de hoogte en punten van de begroting. Beleidsvraagstukken die financiële consequenties hebben, dienen dan ook in die samenhang beschouwd te worden. Op voorhand zal duidelijk zijn wat de parochie het komende Jaar zal moeten opbrengen. Een extra prikkel om bijv, te werken aan een goede opbrengst van de actie Kerkbalans [en omj in de najaarsgemeentevergadering de parochie-begroting te gaan bespreken. Dit resulteerde in het besluit het voorstel te aanvaarden toen bleek dat er op de komende Synode een voorstel zou komen dat de Synode de begroting vaststelt. De Thesaurier-Generaal bleek tegen zo’n budgetrecht geen bezwaren te hebben. Daarop sloot de voorzitter de discussie af met de opmerking: de komende Synode zullen we een voorstel bespreken van budgetrecht voor de komende Jaren.

Op de Synode van 1992 stond het voorstel op de agenda om dit budgetrecht in het Statuut vast te leggen voor een periode van vier jaar (1993-1996). Het CB zou aan de Synode een voorstel doen, waarna de Synode tot vaststelling van de begroting zou kunnen overgaan, zij het dat aan elk van de bisschoppen een vetorecht toekomt ten aanzien van specifieke posten. Voorts behelsde het voorstel vastlegging in het Statuut dat de heffingen voortaan zouden worden gebaseerd op de begroting van de kerk. Ten slotte werd een tijdschema voor de in te stellen begrotingscommissie gesuggereerd. Dit betekende een structurele verandering.

133

-ocr page 136-

want de werkwijze van de Synode werd gewijzigd: er werd een begrotingscommissie ingevoerd, te benoemen door en uit de Synode die de begroting zou beoordelen en van en advies aan de Synode zou voorzien, dit in overleg met de TG. Tot op de dag van vandaag fungeert deze commissie nog, en naar volle tevredenheid van alle betrokkenen, zij het dat regelmatig blijkt dat het niet eenvoudig is leden voor de commissie te vinden. Het viel te verwachten dat eigenlijk alleen het punt van het vetorecht tot discussie aanleiding zou geven, zelfs werd er een amendement ingediend dat dit vetorecht beoogde te schrappen.^quot;’'* Mr. Govaert Kok, vicevoorzitter van de Synode, merkte daarover op; Als we om half 6 klaar willen zijn, krijgen we het vetorecht van de bisschoppen niet (uitputtend) besproken. V'orig Jaar wilde de Synode meer medezeggenschap in het budget. De Thesaurier zei toen Ja, nu is er de kleine hindernis van het vetorecht (dat nog nooit eerder nodig is geweest). Neem het nu maar aan en de kwestie van het vetorecht kan dan de komende vierJaar bekeken worden. Vervolgens werd het amendement in stemming gebracht, waarvoor vier handen omhooggingen en heel veel meer ertegen. Het voorstel werd vervolgens met alle handen voor en slechts twee tegen aangenomen. In dit verband, op initiatief van de voorzitter, was deze peiling met het opsteken van handen zinnig om te voorkomen dat voor elk voorstel hoofdelijk gestemd moest worden, een behoorlijk tijdrovende bezigheid. Immers, als duidelijk is dat de overgrote meerderheid zich vóór of tegen uitspreekt blijkens het opsteken van handen, heeft hoofdelijke stemming als regel geen toegevoegde waarde. En dat systeem heeft goed en efficiënt gewerkt.

2‘*‘* Notulen Synode 24 november 1992.

134

-ocr page 137-

Tijdens de daaropvolgende synodezittingen erna wordt aldus op bevredigende wijze gewerkt; er lag bijvoorbeeld in 1993^“*^ een voorstel van een uit drie ervaren Synodeleden (Frank De Haart, Rudi Giskes en Henk Bosman) bestaande begrotingscommissie ter goedkeuring, waaraan uiteraard een proces van consultatie was voorafgegaan. Uiteraard worden er nog wel wat opmerkingen gemaakt, maar dat betreft eerder beleidsmatige aangelegenheden (zoals: moet voor de financiering van het Internationaal Oud-Katholiekencongres in Delft 1994 jaarlijks een bedrag worden gereserveerd?) dan de financiën zelf. Deze werkwijze heeft bovendien gemaakt dat allengs minder tijd besteed behoefde te worden aan allerhande financiële aangelegenheden en dat men zich kon concentreren op inhoudelijke onderwerpen. Wel, en dat was natuurlijk de keerzijde, werd aanvaard dat de hoogte van de heffing niet langer werd bepaald door de beschikbare middelen maar door de in de begroting vastgestelde noden.

De voorlopig voor een periode van vier jaar geldende situatie is ter Synode van 1996^'*^ afgesloten toen het begrotingsrecht definitief werd goedgekeurd.

In 1997 zag de Thesaurier-Generaal zich genoodzaakt een voorstel te doen om de heffingen te verhogen (van 50 naar 55% van de inkomsten uit de levende kerk, van 50 naar 55% over de inkomsten uit vermogen en van 20 naar 25% van de inkomsten uit verhuur). De voorgestelde verhoging hield verband met het besluit om een halftime vormingswerker aan te stellen, maar er was meer. Op de wat langere termijn was dit noodzakelijk in verband met de wens om de geestelijken van een honorarium te kunnen voorzien dat min of meer in de pas liep met ambtsdragers in andere kerken. De parochies in IJmuiden vonden^“*^ dat het voorstel onverwachts kwam en nauwkeurige aandacht verdiende, mede omdat het onvoldoende was voorbesproken met de parochies en vooral met de penningmeesters, zodat een amendement werd voorgesteld, ertoe strekkende dat over het voorstel pas over een jaar beslist zou kunnen worden. Thesaurier-Generaal Frans de Winter zei: Het spanningsveld waarin de personele formatie zich beweegt, zorgt voor een groeiende onzekerheid door de toenemende vraag naar meer pastorale zorg. Er dreigt een tekort aan arbeiders in de Wijngaard.

Zijn zorg lag vooral bij het achterblijven van inkomsten uit de levende kerk. De vertegenwoordiger van Amersfoort zei: [Deparochie vindt] het beschamend om te zien dat de gelovigen van de Oud-Katholieke Kerk er met een bijdrage van 28% vanuit hun eigen portemonnee in slagen pastores van salaris te voorzien. De rest wordt opgehoest uit kapitaal en fondsen. Hij kwam met het voorstel om een commissie Geldwerving aan het werk te zetten, wat door de

^■*5 Notulen Synode 23 november 1993. 2'*^ Notulen Synode 26 november 1996.

2*” Notulen Synode 25 november 1997.

135

-ocr page 138-

Thesaurier werd omarmd. Veel afgevaardigden, Jan van Riessen (IJmuiden) voorop, vonden dat het voorstel nog niet voldoende was doordacht. In zijn bijdrage merkte hij op: De vraag is nu of andere mogelijkheden uitputtend zijn onderzocht. f...J Js het geen nuttige zaak om in een geval als dit een penningmees-tersbijeenkomst te organiseren waarbij de financiële situatie wordt 'uitgekleed' en voorstellen tijdens deze dag worden besproken waarbij ook de penningmeesters een inbreng kunnen hebben? Zo'n bijeenkomst kan een tweeledig doel hebben:

le. mogelijk komen er in zo 'n uitgebreid overleg bruikbare voorstellen;

2e. voorstellen worden op zo 'n manier behoorlijk voorgekookt en kunnen op kerkbestuurs- c.q. gemeentevergaderingen beter worden behandeld door de penningmeesters, die nu vaak door onvoldoende inzicht in het geheel ook niet snel positief zullen reageren. Openheid en betrokkenheid kunnen tot verrassende gevolgen leiden.

Resultaat van een en ander was dat bij de meningspeiling om het voorstel een jaar aan te houden, slechts enkele handen tegen waren en alle overigen voor, zodat de discussie een jaar later onder de nieuwe Thesaurier Klaas Leuten voortgezet zou kunnen worden.

Ook werd meer structureel naar dit onderwerp gekeken, en wel door de Begrotingscommissie. Het bleek noodzakelijk de samenstelling en werkwijze van deze commissie afdoende te regelen, in verband waarmee na overleg met de zittende leden van de begrotingscommissie de Synodale Commissie met het volgende voorstel kwam;

De begrotingscommissie bestaat uit drie leden:

De zittingsduur van de begrotingscommissie is vier Jaar.

De leden uit het bisdom Haarlem en het aartsbisdom Utrecht worden gekozen door de synodeleden uit de respectievelijke bisdommen. De synodale commissie kiest uit haar midden een vertegenwoordiger.

Taak Begrotingscommissie

De begrotingscommissie adviseert de synode de begroting al dan niet te aanvaarden. Een uitzondering wordt gemaakt voor de begrotingsonderdelen die onderdeel zijn van het beleid dat onderworpen is aan het adviesrecht van de synode. Aan het advies dat over dat onderdeel wordt uitgebracht zal de voorwaarde verbonden worden dat het beleidsonderdeel een positief advies van de synode f^UJgt.

Als interim-regeling was de suggestie om de benoeming van het huidige lid van de synodale commissie en het lid vanuit het aartsbisdom Utrecht voor één jaar te

136

-ocr page 139-

continueren. Verder stelt de Synodale Commissie voor een lid vanuit het bisdom Haarlem te benoemen. Ten slotte wordt voorgesteld om in 1998 een geheel nieuwe begrotingseommissie te kiezen.^'*^ De Synode keurt de voorstellen met praktisch algemene stemmen goed, waarbij de voorzitter van die commissie, Frank de Haart, kort memoreert welke activiteiten deze commissie tot dan toe had ontplooid: tekstuele verbeteringen, opzet en inzicht formatieplaatsen, weergave verwachte uitkomst lopend boekjaar.

Inderdaad kwam het onderwerp heffingen weer aan de orde in 1998, nadat het gewenste penningmeestersoverleg had plaatsgevonden. Ditmaal kwam er een gewijzigd voorstel ter tafel, erop neerkomende dat de heffing over de opbrengst uit huren 25 % zal belopen. Met betrekking tot de opbrengsten uit vermogen, zal, afhankelijk van voorziene tekorten op de begroting, als eerste de heffing worden verhoogd van 50 tot maximaal 55 %. Alleen als er dan nog onvoldoende dekking is, zal de heffing over inkomsten uit de levende kerk worden verhoogd tot een zodanig percentage dat nodig is om de begroting dekkend te krijgen, met een maximum van 55 %. Dit voorstel kon op instemming van de Synode rekenen. Aldus was er sprake van een principiële koerswijziging: niet langer is de opbrengst van de heffingen leidend voor het uitgavenniveau, maar zal de hoogte van de begrote uitgaven leidend zijn bij de vaststelling van de heffingen.

Hoewel je bepaald niet kunt zeggen dat de begrotingen zonder enig onderling verband en min of meer ad hoe werden opgemaakt, integendeel, kwam toch de wenselijkheid van een meerjarenbegroting aan de orde op de Synode van 2003. Op voorstel van de Utrechtse synodale vertegenwoordigers werd besproken^'*’ om een driejarige begroting te hanteren, vooral met betrekking tot de personele lasten, waarin onderscheid gemaakt zou worden tussen structurele dan wel projectmatige, incidentele kosten. Inderdaad neemt van de totale begroting de post 'personeel' ongeveer 80% van het geheel, zodat het zaak is die kosten goed te blijven volgen, temeer omdat personele kosten een structureel en langlopend karakter hebben. Van de personele formatie van dat moment was circa 2 fte projectmatig, 2 fte voor opleidingen en ruim 17 fte pastorale formatie ten laste van de kerk. De Dordtse synodaal drs. Corina Zomervrucht onderschreef het nut van een meerjarenbegroting, maar zo’n begroting kan alleen zin hebben als daaraan een algemeen beleidsplan over dezelfde periode wordt gekoppeld. Het voorstel werd met algemene stemmen aanvaard.

In 2004 stelt de Thesaurier vast^’® dat een structureel tekort op de begroting van de kerk dreigt omdat de inkomsten van de kerk in 2002 en 2003 duidelijk achterbleven bij de verwachtingen. De kerk was in zwaar weer terechtgekomen

^‘’’Notulen Synode 25 november 1997. ^‘” Notulen Synode 25 november 2003.

^”’ Nota De Stenen van de weg 2004.

137

-ocr page 140-

zodat maatregelen noodzakelijk waren. In een na overleg met de penningmeesters van kerkbesturen en fondsen opgesteld rapport getiteld ‘De stenen van de weg’ schetst hij op de eerste plaats het achterblijven van inkomsten en sterkere stijging van personeelslasten, verreweg de grootste uitgavenpost van de kerk. Hij formuleert een aantal uitgangspunten, zoals:

Bij de behandeling op die Synode lagen twee moties op tafel. Op de clusterbij-eenkomsten en tijdens een vergadering van afgevaardigden van de geestelijken waren gevoelens van onvrede naar voren gekomen. Het algemeen gevoel was dat het rapport nog niet rijp was voor bespreking. De bezwaren in de eerste motie golden met name:

De tweede motie strekte ertoe een breed beraad over de financiën van de kerk te houden aan de hand van een eventueel aangepast rapport ‘Stenen van de weg’. Zo’n beraad zou recht doen aan de ernst van de situatie. Thesaurier-Gene-raal Klaas Lenten ontried aanneming van de moties en stelde dat als je van een paar beleidsuitgangspunten uitgaat, het nodig is die ook expliciet te maken. Ten aanzien van noodzakelijk geacht overleg met de Commissie voor de Honoraria merkt hij op dat slechts twee belangrijke lijnen gericht zijn op de uitgaven: de opbouw van de formatie en het middelloon. De opbouw van de formatie is geen gespreksonderwerp voor de Commissie voor de Honoraria. De kwestie van het middelloon is vooral een zaak van structurele aard en zeker op dit moment geen

138

-ocr page 141-

zaak voor vooroverleg met de Commissie voor de Honoraria. Deze motie werd toch aangenomen: met 72 voor, 34 tegen en 7 blanco.

De tweede motie beoogde op korte termijn een afzonderlijk breed beraad te houden over het nemen van maatregelen om de inkomsten en uitgaven van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland in evenwicht te brengen. Daarbij zouden de beleidsuitgangspunten van de Thesaurier besproken en getoetst kunnen worden en vervolgens over de maatregelen leidende tot een gezonde financiële huishouding van de kerk. De Thesaurier wijst erop dat de Synode zich daardoor de gelegenheid laat ontnemen nu over het rapport te spreken. Hij oppert de mogelijkheid een dergelijke conferentie te laten samengaan met de beoogde strategische conferentie, wat goed mogelijk zou zijn. Gevolg was dat deze motie met algemene stemmen wordt aanvaard, waarmee het agendapunt wordt afgevoerd, maar het probleem blijft natuurlijk wel! Ter Synode 2005 blijkt dat de Thesaurier met praktische problemen kampt.Parochies sturen hun financiële jaarrekeningen niet of niet tijdig in, zodat hij dan geen overzicht heeft over de grondslag van de heffingen en het uiteindelijke resultaat daarvan, en het niet goed mogelijk is de tering naar de nering te zetten. In de Synodes in 2006 komt dit onderwerp nauwelijks meer ter sprake, ook al omdat veel aandacht gaat naar het Breed Beraad-proces^^^ en in 2006 een nieuwe Thesaurier-Generaal aantreedt.

Een van onze Vlaamse priesters in Nederlandse dienst (we hebben er nu al vier) zei tegen mij ‘Straks is het weer Synode en dan word ge op het rooster gelegd’ Klaas Lenten, 2002

Onder de zinspreuk ‘Samen kunnen wij bergen verzetten’ legt de nieuwe Thesaurier-Generaal Fred Hubers de Synode 2007 een nieuwe beleidsnotitie voor, mede in het kader van inzetten op groei. Op grond van het werkboekje Breed Beraad, waarin werd aanbevolen ‘verbeter de financiële betrokkenheid van de leden’ probeert hij duidelijk te maken wat er nodig is. Ten aanzien van de heffingen merkt hij op dat de hoogte van de heffingen (inkomsten uit de levende kerk 50-55%) een kritische en psychologische grens heeft bereikt. Daarom kijkt hij naar mogelijkheden van interne geldwerving, externe geldwerving, en een 'project fundraiser'. Verder opent hij de mogelijkheid dat parochies voor hun financiële administratie ondersteuning kunnen krijgen van het centrale boekhoud-kantoor KKA van de PKN. Ook doet hij aanbevelingen voor gebouwenbeheer: meerjaren-onderhoudsplan, opties bij verkoop van onroerende zaken, en uitbesteden van gebouwenbeheer. Ten slotte biedt hij het perspectief van gezamenlijk

“' Notulen Synode 22 november 2005.

“2 Hoofdstuk IV.1 .iv.

139

-ocr page 142-

vermogensbeheer, met behoud van het eigen parochiële vermogen. Ter Synodequot; parafraseerde Fred Hubers dr. Martin Luther King En ik heb een droom [...] Een droom die mij doet geloven dat wij over pakweg vier tot vijfjaar een levende ked hebben, die maar liefst twee keer zoveel opbrengt aan bijdragen, collecten en giften. Onze financiële zorgen zouden dan als sneeuw voor de zon opgelost zijn-iVe zouden een sluitende begroting en jaarrekening hebben. Parochies zouden daarnaast veel geld over houden om hun kerkgebouwen te onderhouden en ze nodig te renoveren en verfraaien. De Synode bleek zich achter de nota te kunnen stellen, nadat een paar vooral informatieve vragen waren beantwoord.

Bij de behandeling van het thema ‘Groei’ tijdens de voorjaarssynode 2010 sloeg de Thesaurier-Generaal een geheel andere weg in, met ditmaal als uitgangspunt dat de parochies ook financieel de verantwoordelijkheid dragen voor de bekostiging van het honorarium van de pastoor. In zijn toelichting^^'* onderkende hij de paradigma-wisseling: Het solidariteitsprincipe werd ingevoerd in 1977. Een gedenkwaardige beslissing, die in het huidige tijdsbesef wordt gewaardeerd en gerespecteerd. f..JIn de loop van de tijd is allengs meer de heffing door parochies gezien als een soort belasting zonder direct verband met de kosten van pastorale verzorging. Dat de pastoor recht heeft op een fatsoenlijk honorarium wordl niet meer gepercipieerd als een verantwoordelijkheid van de parochianen: quot;Nee, daar zorgt Amersfoort toch wel voor. quot;

In het voetspoor van wat ook in de samenleving allengs meer als uitgangspunt werd gehanteerd — ‘de burger als klant’, wat maakte dat als de burger iets van de overheid verlangde, hij daar dan ook voor moet betalen — kwam hij met het voorstel om de heffingen zo in te richten dat de parochie 60% van de pastorale formatie dient op te brengen. Mocht een parochie dat niet op kunnen brengen, dan zou een solidariteitsbijdrage op zijn plaats zijn, met als morele verplichting ervoor te zorgen dat op afzienbare termijn die bijdrage niet meer nodig zou zijn. Die parochies moeten dan een ‘groeiplan’ indienen. Daarvan kan inderdaad het effect uitgaan dat parochies zich er meer van bewust zijn zelf verantwoordelijkheden te hebben en dat men in financiële zin meer de eigen broek moet zien op te houden, een prikkel om meer te doen.

Maar uit de uitlatingen van de synodalen blijkt dat men er toch wel tamelijk beducht voor is. Zo laat een synodaal weten er twee slapeloze nachten van te hebben gehad en dat het allemaal veel te snel gaat, omdat de bijdrage voor die parochie met liefst 50% omhoog gaat. Andere reacties zijn te karakteriseren als het ontwijken van het eigenlijke probleem: afschaffen van opbouwwerkers, gedetacheer-den, pastorale taken laten vervullen door vrijwilligers, bijdragen verhogen md

^’^ Notulen Synode 20 november 2007.

^5'* Notulen extra Synode 17 april 2010.

140

-ocr page 143-

behulp van notariële schenkingsakten. De angst leeft dat het leidt tot een soort ondercuratelestelling van de parochie. Namens één van de parochies werd opgemerkt dat bij die heffing alle inkomsten van de parochies nodig zijn om deze heffing te betalen en dan moeten alle andere uitgaven nog worden gedaan, en dat terwijl (de hoogte van) de solidariteitssubsidie maar moet worden afgewacht. Een van de synodalen kwam met de kernvraag: Het CB kiest er nu voor om een stukje te bezuinigen, maar dan blijft er nog een gat over. Mijn vraag is dan ook, gaan we dat helemaal bij de parochies weghalen, gaan we het helemaal bij de pas-toorsformatie weghalen of gaan we daar een mix van maken? Hierover moet de discussie gaan. Als je gaat kijken naar maatwerk, dan denk ik, dat je op een mix uitkomt.

In de kern blijkt hier de vraag: ‘leeft de kerk niet op een te grote (pastorale) voet?’, iets dat nog vele jaren de discussie blijft beheersen. Juist daarom was het jammer dat bij die Synode slechts vijf geestelijken-synodalen aanwezig waren, ongeveer de helft van het gewoonlijk aanwezige aantal.

Zoals toegezegd, stonden de criteria voor toekenning van de solidariteitsbijdrage op de agenda van de najaarssynode 2010. Belangrijkste element was het moeten overleggen van een groeiplan dat met het CB wordt besproken, met name vanuit de aspecten creativiteit, doorzettingsvermogen en samenwerking. Ondanks geuite, alleszins begrijpelijke, zorgen, werd het systeem aanvaard.^^^ Een motie uit Amsterdam om het leidende percentage (het percentage pastorale kosten, gesteld op 60%) te verlagen tot 40 of 50% werd niet aanvaard.

Al bij al valt te constateren dat als gevolg van het - als motiverend geziene — principe dat elke parochie de eigen broek moet ophouden, een systeem van heffingen wordt ingevoerd dat enerzijds leidt tot gerichtheid naar binnen en anderzijds tot een hoeveelheid regels en overlegsituaties om de werkelijkheid in overeenstemming te brengen met wat nodig is. Een dergelijk samenstel van regels is in wezen een uiting van een gebrek aan vertrouwen in de inspanningen van de parochies om de inkomstenkant te optimaliseren. Dat staat haaks op de gedachte dat, zoals eerder, de leiding van de kerk met verstand en meegevoel zorgt dat overal passende pastorale verzorging is.

De Synode 2012 was het toneel van ernstige zorg voor de telkens niet-sluitende begroting en oplopende tekorten.^’^ Aandacht werd dan ook gevraagd voor het verhogen van inkomsten uit de levende kerk. In dat verband werd gerefereerd aan de continue activiteiten van de adviseurs geldwerving (zie hieronder onder ix) ten behoeve van de parochies. Niettemin stelt de Thesaurier-Generaal in zijn toelichting aan de Synode dat het CB een rotsvast vertrouwen heeft in de

^55 Notulen Synode 20 november 2010.

“^ Notulen Synode 24 november 2012.

141

-ocr page 144-

groei van de kerk, waaraan hij toevoegt dat vanwege de zorgelijke economische situatie in het land de betaalde functionarissen in de kerk hebben afgezien van prijscompensatie. Op deze Synode lag een amendement op de begroting ter tafel van de parochies Amersfoort, Arnhem, Rotterdam, Den Haag en Hilversum. Deze benoemde het grote belang van missie en diaconaat voor de OKKN om nog geloofwaardig te blijven als een kerk die het belang van missie en diaconaat onderschrijft, en stelde voor om niet verder te bezuinigen op bijdragen aan het buitenlandse missie- en zendingswerk van de Bisschoppelijke Missie St. Paulus en in het bijzonder de vaste jaarlijkse bijdrage van € 5.000 niet af te schaffen. In zijn reactie op dit amendement stelde de Thesaurier-Generaal dat het in wezen gaat om een subsidie die in het verleden vanuit projectbijdragen door de Missie St. Paulus werd verkregen, en als gevolg van de boekhoudkundige verantwoording ten onrechte als een structurele subsidie ten laste van de kerk gewaarmerkt is. Dat was al bij de begroting 2011 zonder protest ingevoerd, hetgeen voor de begroting 2012 is herhaald. Maar deze bedragen zijn toen nog wel aan de Missie St. Paulus betaald om hen in de gelegenheid te stellen een alternatieve inkomstenbron te zoeken. Daardoor komt er overeenkomstig de bedoeling van de Synode een bezuiniging tot stand. Want, zoals parochies worden aangezet tot een actievere geldwerving, zou dat ook voor de Missie St. Paulus gelden. De Arnhemse vertegenwoordiger Bas Meisters verwoordde het gevoel bij veel synodalen fraai: Het signaal dat afgegeven wordt: “We geven de opdracht tot ondersteuning, maar het mag ons zo min mogelijk kosten ” is fout: het stimuleert niet, motiveert niet, verbindt niet en deugt niet!

Nadat één van de synodalen snedig had opgemerkt dat de commissie St. Barbara - binnenlands diaconaat - geen subsidie kreeg, met name ook omdat de Synode begrijpelijkerwijs niet bij machte was om dekking daarvoor te vinden, werd het amendement met slechts zeven stemmen vóór verworpen. Dat betekende overigens dat veel van de indieners uiteindelijk niet voor de eigen motie stemden. Schrale troost was misschien dat de Synode wel instemde met het voorstel om ter Synode 2013 als apart agendapunt aandacht te vragen voor bewustwording van taken voor zowel missie als diaconaat. Wel werd aanvaard het amendement van het Presidium voor een begrotingspost van € 2.000 voor professionele secretariële bijstand, omdat niemand voor de functie 'secretaris Presidium' kon worden gevonden.^*’’

In zijn toelichting op het verslag van het CB zei voorzitter mgr. Dick Schoon ter Synode 2012 dat de gevolgen van de nieuwe heffingssystematiek (opbrengen van 60% van de toegemeten pastorale voorziening uit de opbrengst van de levende kerk) zich langzaam beginnen af te tekenen.^^^ Hij voegde daaraan toe

25^ Hoofdstuk III.6.

^^^ Notulen Synode 24 november 2012.

142

-ocr page 145-

dat men staat voor de niet eenvoudige taak om de gevolgen van het uitblijven van groei ter plaatse te vertalen naar passende maatregelen. Vanuit de zorg voor de gezonde financiën der kerk diende het presidium een voorstel in dat de Thesau-rier-Generaal uitnodigde voor het jaar 2014 met een sluitende begroting te komen. Daarover waren de meningen verdeeld: sommigen zeiden liever een realistische begroting te hebben dan een sluitende, terwijl anderen het voorstel uit het hart was gegrepen, zij het dat aarzelingen bestonden bij de gegevens bij de parochies. Blijkens de toelichting vanuit het Presidium ging het hier mede om een aansporing aan parochies om meer inkomsten te genereren. Uiteindelijk besloot het Presidium dit voorstel in te trekken. Ter Synode 2013 lag vanuit deze problematiek niettemin een motie van Utrecht ter tafel om een werkgroep in te stellen die een onderzoek zou moeten doen naar de mogelijkheden van een sluitende begroting voor het jaar 2015. Anders dan de begrotingscommissie (die achteraf adviseert) zou deze werkgroep tevoren met de Thesaurier moeten overleggen hoe men tot een sluitende begroting zou kunnen komen, in welk verband het CB^’’ zei er geen bezwaar tegen te hebben dat de begrotingscommissie ook ‘aan de voorkant’ met de Thesaurier-Generaal zou meekijken. De motie werd uiteindelijk aangenomen, met dien verstande dat het de begrotingscommissie zal zijn die deze taak zal vervullen en met een aantal leden zal worden uitgebreid.

In 2015 meldt de Thesaurier^^® aan de Synode dat het solidariteitsfonds in feite gewoon niet blijkt te werken, zodat van die gedachte moet worden afgezien. Verder blijkt uit het CB-verslag bij de agenda dat een aantal vorderingen op parochies uit heffingen over eerdere jaren niet geïnd kunnen worden, waarvoor een regeling getroffen moet worden. In zijn toelichting stelt de Thesaurier-Generaal dat de bijdrage in het pastoraat van de parochies nu 70% van de pastorale kosten zal bedragen, terwijl inkomsten uit verhuur en exploitatie 25% bedragen, en die uit vermogensinkomsten 55%. Deze wijze van hanteren van heffingen zal resulteren in een voordelig saldo van bijna € 50.000. Niettemin deelt hij de Synode mede dat de heffingssystematiek grondiger doordacht moet worden en dat hij daar in 2016 op zal terugkomen. Ook maakt hij korte metten met de illusie bij parochies dat de heffing voltooid is zodra men 60% van de pastoorsinzet heeft betaald, want dat is buiten de waard gerekend! Ook de gewone heffingen uit de levende kerk, vermogen en onroerende zaken dienen te worden afgedragen. Bij die gelegenheid stelt hij dat een andere heffing op vermogen nodig is omdat minder rente-inkomsten worden gegenereerd en meer

Geld dat niet dient, dient tot niets

Pastoor drs. Jan Victor Kinneging, 2016

^” Notulen Synode 23 november 2013.

Notulen Synode21 november 2015.

143

-ocr page 146-

wordt belegd. Daartoe zal hij een andere heffing ter zake van de vermogens ontwikkelen, zodat meer opbrengst uit de heffingen wordt verkregen.

De Synode 20 i 6 was het platform voor een wat verwarrende discussie over heffingen en financieel beleid in het algemeen. Pluspunt was zeker dat de nieuw aangetreden Thesaurier-Generaal ir. Herman Toorman actief het overleg met de penningmeesters van de parochies had gezocht, en daar constructief van gedachten had gewisseld over het beleid ten aanzien van de heffingen (het zg. Groot Overleg op 4 juni 2016). In een notitie ‘Begroting en Heffing 2016-2020’ presenteerde hij aan de Synode de gehanteerde uitgangspunten (sluitende begroting, bijdragen naar draagkracht, handhaving landelijke kerk met verantwoordelijkheden bij de parochies), alsmede een aantal elementen van de begroting en de jaarrekeningen. Hij stelde in deze notitie voor dat de heffing voor het pastoraat 85% (van de pastorale formatie) zou gaan bedragen terwijl uit inkomsten uit vastgoed 25% geheven zou worden, en de heffing op het vermogen 2% van de grondslag zou gaan belopen. Interessant was dat ook als uitgangspunt gold (punt 7 van de notitie) dat de OKKN en parochies/staties werken met een sluitende begroting. En dat zou zeker een spanningsveld opleveren. Deze notitie en de daarbij horende begroting waren natuurlijk voer voor een verhitte discussie,^^' mede aan de hand van een motie uit de parochies Leiden, Amersfoort, Hilversum, Den Haag, IJmui-den, Egmond aan Zee en Statie Twente:

De synode, opmerkend dat:

Besluit het Collegiaal Bestuur te verzoeken:

2®' Notulen Synode 19 november 2016.

144

-ocr page 147-

OKKN en hiertoe een tussenrapportage aan de synodalen voor te leggen, die kan worden besproken in een groter verband ruim voor de synode van 2017.

Ook de Thesaurier zal hebben begrepen dat als er een motie van deze (veelal grote) parochies komt, er mogelijk sprake is van ernstige verdeeldheid. Men kijkt duidelijk naar de periode ‘Groei’ en vindt dat de grens (interen op het vermogen) bereikt is. Daarom was al in een eerder stadium besloten die 85% te laten vallen en te volstaan met handhaving van de al geldende 70%, maar ook dat leverde al de nodige problemen op. De Amersfoortse synodaal Barthold van Hasselt betoogde dat op langere termijn de tering naar de nering gezet moest worden en dat pas dan weer van een gezonde financiële situatie gesproken zou kunnen worden. De nu gekozen weg is een korte termijn/ad-hoc oplossing en levert elk jaar een discussie op vanwege de voortdurende zorgelijke financiële situatie. De Thesau-rier-Generaal gaf toe dat de 70% een pragmatische oplossing was - mogelijk gemaakt doordat de fondsen de tekorten dekten, maar dat het CB wel degelijk naar een langere termijnoplossing streefde. In dat verband was nog tekenend dat dezelfde fondsen de oude schulden van onvermogende parochies/staties bij de Thesaurier voor hun rekening hadden genomen, alsmede leningen van de kerk voor aankoop kerkgebouwen in het verleden. Op die manier kon men dus met een redelijk schone lei beginnen, zij het dat kennelijk het uitgavenniveau structureel te hoog was ten opzichte van de reëel te verwachten inkomsten. Hij verwacht dat als je de tering naar de nering zet - expliciet werd de vraag gesteld of het CB die wil eigenlijk had -, er maar een kwart van de landelijke kerk overblijft. Opvallend was dat in deze discussies vertegenwoordigers van fondsen (zoals het Metropoli-taan Kapittel bij monde van deken Wietse van der Velde) ook deelnamen aan de discussie en op die manier helderder dan eerder hun positie markeerden.

Pastoor dr. Peter-Ben Smit deed een klemmend beroep op de synode: Wij vormen samen het lichaam van Christus, leven in gemeenschap. In de nood van het ene deel, lijdt het andere deel mee. Dat geldt ook voor de kerk. Solidariteit behoort bij het hart van de kerk. Iedere parochie is aangewezen op solidariteit. Geen enkele parochie kan zich bedruipen met het levende geld. We teren met elkaar op het geld uit het verleden: legaten of een stichting, en die zijn opgericht om de kerk te onderhouden.........Door historische omstandigheden zijn sommige parochies meer of minder rijk. We worden geloofvaardiger als kerk als de financieel sterken de financieel zwakken ondersteunen. Het is balanceren tussen ruimhartigheid, solidariteit, een goede planning en het afleggen van verantwoordelijkheid. In het proces van overleg is het gelukt voor 2017 de zaken zo op elkaar af te stemmen dat we als lichaam van Christus gelooflvaardig zijn met dank aan de levende kerk en aan de solidariteit/het geld uit het verleden.

Daarmee raakt hij de kern van het probleem, maar dat lost niet de kennelijke bezorgdheid op dat de kerk financieel boven zijn stand leeft; als men

145

-ocr page 148-

gedurende vijfjaar een groeistrategie hanteert, waarbij financieel is geïnvesteerd, en de groei zieh niet vertaalt in een voldoende verhoging van de financiële draagkracht van de kerk, dan zal dat gevolgen moeten hebben. Uiteindelijk stemde de Synode in met het heffmgsvoorstel, maar daarmee was het probleem natuurlijk niet over: wat is de tering en hoe groot is de nering?

Een andere maatschappelijke ontwikkeling werd ter synode 2017^®^ geopperd toen Brigitte Paulissen (Haarlem) vroeg of er nagedacht was over de collectes, nu mensen steeds minder contant geld hebben. Bijv, contactloos pinnen of een 0K betaal-app? Daarop had de Thesaurier begrijpelijkerwijs op dat moment niet veel meer te opperen dan de elders wel gebruikelijke collectebonnen en dat het vooral een zaak van de parochies was. Financieel leiderschap impliceert ook dat bij maatschappelijke veranderingen wegen worden verkend, bij voorkeur voor de hele kerk en niet zo dat de ene parochie het anders doet dan de andere, lernanu aan de basis zou kunnen beginnen, wat de landelijke kerk zou kunnen ondersteunen. Uiteraard komen dan ook weer de heffingen en met name de hoogte ter sprake als Alexandra Gemy (Amsterdam) vraagt of we niet doorgeschoten zijn met de heffingen, zodat er een soort waterbed-effect ontstaat: parochies teren in op vermogen en vragen vervolgens om subsidie.

De behandeling van de begroting tijdens de Synode 2018 leek aanvankelijk weinig discussiepunten op te leveren, omdat mede door de steun van de fondsen een sluitende begroting kon worden voorgesteld, maar de Thesaurier-Generaal sprak toch wel wat behartigenswaardige woorden: Het is duidelijk dat het kerk-zijn (wat ons dierbaar is) ook duur is. We brengen dat geld niet op... Daar moeten

^^^ Notulen Synode 18 november 2017.

146

-ocr page 149-

we met elkaar naar kijken en er samen de schouders onder zetten... We moeten echt niet kleiner worden ’ In het kader van het antwoord op een vraag wie of wat die ‘fondsen’ nu precies zijn, meldt de Thesaurler-Generaal dat de pastoorsfor-matie nu 14,35 fte is, waarbij de parochies 70% van de hun toegekende pastorale formatie voor hun rekening moeten nemen, welk percentage in de toekomst aan verhoging onderhevig zal zijn. De landelijke kerk financiert de overige 30%, wat gedekt wordt door de fondsen. Voor de kerk loont het niet om op de pastoorsfor-matie te bezuinigen want een parochie zonder pastoor verkommert. Hij meldde ook een licht dalend aantal kerkleden; als we echt onder de 5000 zouden dalen, aldus de Thesaurler-Generaal, krijgen we problemen. De Thesaurier gaf verder zijn visie^®^ op de fondsen - waarvan het niet zeker is of de fondsen dat ook zo zien - toen hij opmerkte: Het kapitaal van de fondsen staat ter beschikking van de kerk. Dat betekent dat het kapitaal behoort tot de kerk. In de praktijk werkt het zo dat de bestuursleden van de fondsen letten op de lange termijn en op de groei van het kapitaal en dat ik en andere bestuurders van de OKKN letten op de groei van de leden.

Op deze Synode bleek sprake van aanzienlijke ongerustheid bij een aantal synodalen, hetgeen maakte dat Dick Brons en Lydia Janssen uit Amersfoort een motie indienden die als volgt luidde (zakelijk):

^^’ Notulen Synode 23 november 2018.

147

-ocr page 150-

• Dat bij de vorige synode door het CB c.q. de TG is toegezegd dat een begroting zou worden ingediend c.q. een plan zou worden voorgelegd, dat zou leiden tot een financiële situatie vergelijkbaar met de situatie van voor het groeiproject in een overzichtelijke periode, zo veel mogelijk met eerbiediging van verkregen rechten van geestelijken maar met een kritisch oog op de benodigde pastorale formatie.

Spreekt als haar mening uit

Dat het Collegiaal Bestuur, c.q. de Thesaurier General aan de Synode in overleg met een delegatie uit de synode, uiterliJk op 1 april 2019 een plan presenteert f...J

dat uitgaat van een op langere termijn budgettair haalbare personele bezetting en

realistische inkomsten vooral uit de levende kerk en

een niveau van ondersteuning van fondsen zoals gebruikelijk in de periode onmiddellijk voorafgaande aan het hiervoor genoemde ‘groei’ project en

het genoemde plan de leidraad wordt voor de begrotingen voor 2020 en verder.

In het kort kwam het- aldus ook indiener Dick Brons — neer op: ‘Maak een plan!’

Uiteindelijk bleek dat de indieners ermee konden leven als duidelijk zou worden dat de synodalen nauwer zouden worden betrokken bij de opstelling van de begroting, ook op de langere termijn, dit met toevoeging van een vijljarenplan. Aan het eind van de Synode werd een vervangende motie ingediend: De Synode verzoekt het Collegiaal bestuur c.q. de Thesaurier Generaal om, in overleg mei een delegatie uit de Synode, aan de begroting 2020 toe te voegen een meerjarenbeleidsplan met financiële onderbouwing. Deze motie werd met algemene stemmen aangenomen. Uit het voorgaande, en ook-uit wat synodalen over de begroting zeiden, komt naar voren dat men ongerust is over enerzijds de zware - en nog zwaarder wordende — lasten van de parochies, en anderzijds over de manier van financieren van de wellicht te ambitieuze pastorale formatie. Ook zag men onvoldoende dat na de periode van groei formatie en begroting werden aangepast aan de realiteit: wat kan de kerk aan formatie bekostigen? Misschien was het beter geweest om aan het eind van de groeiperiode vast te stellen wat het resultaat van het project was geweest en geleidelijk het uitgavenniveau aan te passen aan de werkelijkheid.

De Amersfoortse synodaal Dick Brons informeerde uiteraard in 2019 hoe het ermee stond, waarop hij als antwoord kreeg dat het wel tijd kostte en dat men erop

148

-ocr page 151-

terug zou komen?®'' Omdat de fondsen de tekorten verband houdende met de pastorale formatie dekten, leverde de begroting weinig problemen; wellicht ook omdat toen de aandacht vooral uitging naar de problematiek rond seksueel misbruik (hieronder hoofdstuk IV. 12).

Ten slotte: tijdens de online synode in 2020 werd de begroting zonder discussie bij digitaal handopsteken goedgekeurd.

ly. 5. m Begrotingscommissie

Nadat de begrotingscommissie een aantal jaren kennelijk tot tevredenheid had gefungeerd, was er toch aanleiding de rol en legitimatie en de daarmee gepaard gaande procedures beter vast te leggen. Nadat de Synodale Commissie op de zitting van 2001 een voorstel had voorbereid, dat ter Synode werd bediscussieerd, werd het teruggenomen voor betere voorbereiding.^®® Dus stond het weer op de agenda van de Synode 2002. De strekking van de voorstellen was om de taak van de commissie wat te verbreden, en bovendien het advies zo te formuleren dat rekening kon worden gehouden met budgettaire gevolgen van nog te bespreken onderwerpen die aan het adviesrecht van de Synode waren onderworpen. De commissie zou verder uit drie tot vijf personen kunnen bestaan: de vertegenwoordiger van het aartsbisdom te verkiezen door de leken uit het aartsbisdom, en die voor Haarlem door de Haarlemse synodalen. De overige leden zouden worden gekozen door de hele synode. De zittingsduur werd bepaald op vier jaar. De werkwijze werd verduidelijkt in die zin dat de adviezen van de commissie mede zullen bevatten wat er aan reacties van de kant van de synodalen was binnengekomen. Het voorstel werd na een korte discussie aldus aanvaard.^®®

IV.S.iv Financiële Raad-AFM-CFM

Sinds jaar en dag wordt de Thesaurier-Generaal in zijn werk ondersteund door de uit actieve kerkleden bestaande Financiële Raad, die hem niet alleen met raad en daad bijstaat maar ook de controle op de exploitatierekening van de parochies voor zijn rekening neemt. De leden zijn veelal aanwezig bij de synodezittingen.

Rond 2010 meldt het CB de vorming van een Adviesraad Financiële en Materiele zaken, waarvan de taken en bevoegdheden in een reglement worden vastgelegd. Ook de financiële gevolgen van het bezit van gebouwen verdienen in toenemende mate aandacht, reden waarom ook dit aspect kwam te vallen onder deze nieuwgevormde Adviesraad, later omgevormd tot de Commissie Financiën en Materieel (CFM) die voor de eerste maal in het verslag van het CB voor de Synode 2014^®^ ten tonele wordt gevoerd. Ook worden stappen gezet om te

^®^ Notulen Synode 23 november 2019.

Notulen Synode 27 november 2001.

^®® Notulen Synode 26 november 2002.

^®’ Verslag CB aan de Synode 22 november 2014.

149

-ocr page 152-

komen tot gezamenlijk beheer van het vermogen. Deze Commissie geeft advies aan het CB en de Thesaurier-Generaal, maar ook aan de parochies. In 2015 adviseerde de Synode het Statuut dienovereenkomstig (Financiële Raad wordt CFM) aan te passen.^^*

Nog steeds controleert de CFM de financiële administratie van de parochies, ter voorbereiding van de bisschoppelijke goedkeuring van de jaarrekeningen.

IF.5.v Aankoop/verwerving kerkgebouwen

De Synode van 2011 zag levendige en emotionele discussie naar aanleiding van het feit dat de kerk in dat jaar was overgegaan tot de aankoop van liefst drie kerkgebouwen, in Eindhoven, Hengelo en Groningen.“*^’ Uiteraard werden deze uitgaven in verband gebracht met het budgetrecht van de Synode, maar ook werd gerefereerd aan de discussie van een jaar eerder over de solidariteitsbijdrage die maakt dat nogal wat parochies de broekriem moesten aanhalen. In die Synode 2010 was toegezegd dat het CB zou komen met een meer gestructureerde aanpak, reden waarom het gevoerde en te voeren beleid op de agenda in 2011 prijkte. De panden bleken te zijn aangekocht dankzij (zachte) leningen van een paar vermogende parochies en enkele fondsen. Bovendien schreef de kerk een obligatielening uit van € 250.000. Deze materie werd overigens in breder perspectief geplaatst door de vorming van een Commissie Bebouwde Eigendommen (met de Thesaurier-Generaal, een lid van het Metropolitaan Kapittel, een CB lid en leden van de Financiële Raad c.q. AFM), die dergelijke aankoopprocessen zal begeleiden en bovendien het beheer zal krijgen over alle onroerende goederen van de Oud-Katholieke Kerk (t.w. het gebouw van het vroegere Seminarie, enkele woningen uit legaten, de pastorie in Zeeland en de hiervoor genoemde

2*’^ De huidige tekst van artikel 246 Statuut. 2®’ Notulen Synode 19 november 2011.

150

-ocr page 153-

kerkcomplexen; dus niet het onroerend goed in eigendom bij die parochies). Een en ander zal gepaard moeten gaan met een vestigingsbeleid waarin zowel oude als nieuwe parochies en staties worden beoordeeld. Later zou dit worden neergelegd in de nota Oud-Katholieke Presentie 2012.

De teneur van de bezwaren betrof uiteindelijk vooral de door het CB gevolgde handelwijze. Het CB stelde daartegenover dat snel gehandeld moest worden. Onder meer werd voorgesteld de begrotingscommissie in het proces te betrekken, waarover de Thesaurier-Generaal opmerkte dat dit niet moest leiden tot stroperigheid van het proces; 'soms moetje snel kunnen handelen'. Ook werd gesuggereerd dat er in zo’n situatie dan maar een extra Synode zou moeten komen. Uiteindelijk kon de Synode er genoegen mee nemen dat voortaan de begrotingscommissie voorafgaand aan belangrijke beslissingen of aankopen zou worden geconsulteerd.

Wel lagen er ook nog een paar moties op tafel. De motie van de parochie Haarlem om niet akkoord te gaan met het ten laste brengen van financiële uitgaven voortvloeiend uit de aankopen van onroerend goed (eerst zou er een voorstel moeten komen om de verhoudingen tussen de parochies en de staties goed te regelen) werd met een overgrote meerderheid verworpen. Wel werden met praktisch algemene stemmen de moties van het Presidium aangenomen. De eerste kwam erop neer dat voortaan in de begroting de verwachte financiële consequenties van het bezit van de bedoelde eigendommen opgenomen zullen worden, en elkjaar inzicht zal worden gegeven in de exploitatie hiervan, met daarbij aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan het solidariteitsbeginsel. De tweede motie beoogde de presentatie van een vestigingsbeleid.

Dit stond op de agenda van de Synode 2012 onder de titel ‘Oud-Katholieke Presentie’. Juist in dat jaar werd gesproken over de mogelijke verwerving van de Lutherse kerk in Middelburg, waar de Statie Zeeland duidelijk groei laat zien. Blijkens de gegeven toelichting hechtte de PKN eraan het gebouw als kerk te behouden.^™ Toch kon de Statie dit gebouw verwerven, terwijl de Lutherse gemeente bereid was om bij te dragen in de exploitatie, waarbij nog de verhuur van de kosterswoning van belang was.quot;’'

iy.5.vi Beleggingsbeleid

Hoewel de Synode zich gepast afzijdig houdt van discussies over de manier van beleggen, brengen soms de bijzondere aspecten van kerk-zijn mede dat het een onderwerp van discussie kan zijn, met name in verband met wat meer ideëel ge-inspireerde alternatieven zoals Oikocredit. In 2001 ging de Synode dan ook met

™ Notulen Synode 24 november 2012.

’’' Dit kerkgebouw is inderdaad ter beschikking gekomen van de statie, die als patroonheilige de H. Augustinus koos.

151

-ocr page 154-

ruime meerderheid akkoord^^^met een voorstel van de IJmuidense parochie H-Engelmundus. Daarin werd gevraagd uit te spreken dat parochies ernaar streven van hun belegde vermogen eenzelfde percentage als de landelijke kerk(nu l%)te beleggen in Oikocredit.

{K5.vii Pensioenfonds

Nadat in 1985 een geheel nieuw bestuur van de het pensioenfonds was aangetre-den^^^ werd de Synode nauw betrokken bij de verdere ontwikkelingen, in het kader waarvan de nieuwe voorzitter aan de Synode van 1986 kon mededelen dat er geen reden tot zorg was (Alle gelden zijn er nog!)}^“^ De middelen van het pensioenfonds waren aanzienlijk versterkt door de afkoopsom die het Rijk aan de kerk betaalde ter afkoop van de salarissen van geestelijken (jaarlijks betaalde de overheid een - overigens tamelijk gering - bedrag aan honorarium van geestelijken), en van het recht tot kosteloze verzending van de post (de ‘dienstenvelop-pen’) ten gunste van het pensioenfonds aan te wenden. De oud-katholieke vertegenwoordiger in het desbetreffende overleg, drs. J.W. de Wekker, heeft in dat opzicht een buitengewone prestatie geleverd en op ongemeen succesvolle manier de belangen van de kerk en haar geestelijken behartigd. Bovendien had een gerichte actie in de richting van de grote fondsen positieve resultaten, zodat de weg naar volledige dekking van de pensioenaanspraken was ingeslagen. Aan de Synode 1990^^5 deelde het CB mede dat het tekort (aanvankelijk ongeveer ƒ2.000.000) bij het Pensioenfonds inmiddels tot bijna ƒ 162.000 was teruggebracht. De Thesaurier maakt er melding van dat dit komt door bijdragen in de afgelopen jaren uit verschillende bronnen: bijdragen en legaten van particulieren ƒ 70.000, extra collecten ƒ 60.000, en bijdragen door de fondsen bijna ƒ 970.000. In 1991 kon worden gerapporteerd dat het tekort inmiddels was omgezet in een positief saldo, voorwaar een imposant resultaat, bereikt door een continu gefocust beleid, begeleid en ondersteund door deskundigen, door de achtereenvolgende besturen van het pensioenfonds vanaf circa 1983.

In die lijn heeft het pensioenfondsbestuur zich vervolgens gericht op de onderbrenging van het fonds bij een verzekeraar, dit vanwege de daar aanwezige continue expertise en tot zekerheid van de deelnemers en de pensioengerechtigden. Thesaurier Frans de Winter kon dan ook in de Synode 1993^^^ verheugd het volgende zeggen.: [...] zijn de pensioenen der geestelijken en van de medewerkers van de Oud-Katholieke Kerk ondergebracht bij de pensioenverzekeringsmaatschappij Avéro. Poor deze overdracht behoefde geen beroep gedaan te

^''^ Notulen Synode 27 november 2001.

Zie hiervoor IV.5.i.

^’'* OK december 1986.

Verslag van het CB-agenda synode 20 november 1990.

2’^ Notulen Synode 23 november 1993.

152

-ocr page 155-

Worden op de middelen der kerk. De jaarpremie voor de actieve deelnemers voor 1993 is gehalveerd t.o.v. het budget. Aan de totstandkoming van dit succes hebben velen meegewerkt. Voor de fondsvorming: de Fondsen en Financiële instellingen, de parochianen (levende Kerk), via de persoonlijke bijdragen, de jaarlijkse collecte, alsmede via de heffingen. Foor de beheerders (bestuurders van het pensioenfonds) was de taak weggelegd er een echt fonds van te maken. Zo waren er de werkers van het eerste uur onder aanvoering van de heer de Wekker, die de basis voor het fonds hebben gelegd; voor hen bleef het einddoel onbereikbaar. De volgende fase o.l.v. de heer Maan, onze huidige voorzitter, die grote financiële acties onder de financiële instanties en parochies met succes heeft ontketend t.b.v. een echt pensioenfonds. En tot slot de werkers van het laatste uur, o.l.v. mgr. Kok, die de taak hebben volbracht. [...J Tot slot ‘grote dank’ vanaj' deze plaats aan alle gevers en bestuurders die aan het succes hebben meegewerkt (deze dank gaat gepaard met een welgemeend applaus).

Bij het verhandelde ter Synode van 1996^^^ blijkt dat het bedrag van de activa van dien aard was dat voor de aanspraken meer dan voldoende dekking beschikbaar was, zodat ruimte bestond voor deelnemers en gepensioneerden (backservice en financiering inkoop nieuwe deelnemers). Dat pensioenen nimmer een rustig bezit zijn (ook anno 2023 niet), blijkt wel uit het verslag van het CB aan de Synode 2002.^^^ Er waren geluiden vernomen omtrent het mogelijk achterblijven van de ingegane pensioenen bij de prijsontwikkeling in Nederland. Tijdens een bijeenkomst van bestuurders van het pensioenfonds, de Thesaurier-Ge-neraal, gepensioneerden, actieve geestelijken met Avéro bleek dat als gevolg van tegenvallende beleggingsresultaten Avéro de ingegane pensioenen per 1-1-2002 met 1,9% i.p.v. de verwachte 3% had verhoogd, terwijl in onze kerk de franchise in verband met de AOW hoog is vergeleken met wat in de maatschappij thans gebruikelijk is. Door Avéro zullen voorstellen gedaan worden om het reglement geheel aan de wettelijke normen te laten voldoen. Daarmee is het onderwerp pensioenen niet uitputtend behandeld. Van tijd tot tijd verschijnt het onderwerp weer op de agenda vanwege tegenvallende opbrengst van het vermogen, gewijzigde wetgeving en andere wijzigingen (2003, 2004).

In de notitie ‘De Stenen van de Weg’ kondigt de TG aan dat nagedacht moet worden over het gaan hanteren van de zg. middelloonregeling, in plaats van de toen nog gebruikelijke ‘eindloonregeling’, waarbij het pensioen is gebaseerd op de bezoldiging ten tijde van het met pensioen gaan. Nadat aan de Synode 2008 al was gerapporteerd dat ernaar gestreefd werd de pensioenen onder te brengen bij het PGGM (nu: PFZW, Pensioenfonds Zorg en Welzijn), zijn per 1 januari 2009 alle actieve deelnemers opgenomen in dit fonds. Waardeoverdracht van de

^” Notulen Synode 26 november 1996.

^’* Bijlage agenda Synode 26 november 2002.

153

-ocr page 156-

verzekeraar naar dit fonds was echter nog niet mogelijk. Omdat het bestuur van het pensioenfonds zich ‘demissionair’ verklaarde, kwamen de bevoegdheden van het bestuur bij het CB te liggen. Omdat de waardeoverdracht van de pensioenverzekeraar Avéro naar PFZW nog niet gerealiseerd was, bleef er werk aan de winkel voor het bestuur van het pensioenfonds. Ook in 2011 wordt gerapporteerd dat het proces nog niet ten einde is — wordt vervolgd. Ter Synode 2012^^’ werd gerapporteerd dat inmiddels de nodige berekeningen voor de waardeoverdracht waren gemaakt, en dat het nu aankwam op een geschikt tijdstip om tot overdracht over te gaan. Dit was ook in 2012 en medio 2013 nog niet het geval. In het verslag van 2015 kan het CB eindelijk mededelen dat de overdracht heeft plaatsgevonden.

Uiteindelijk zijn de pensioenen dus overgebracht van de verzekeringsmaatschappij naar het Pensioenfonds voor Zorg en Welzijn, in verband waarmee in 2017 de stichting Pensioenfonds is opgeheven en de bestuurders van hun taak ontheven konden worden. Na de overdracht van het vermogen bleef nog € 60.000 over, die is bestemd voor een aantal specifieke pensioengevallen waarvoor geen overdracht mogelijk was. De bestemming blijft: pensioenen. De Synode heeft zich dus gedurende vele jaren, in elk geval tussen 1984 en 2017, min of meer intensief beziggehouden met een belangrijk emolument voor de geestelijken en de andere medewerkers van de kerk, en er aldus toe bijgedragen dat daadwerkelijk werd bijgedragen aan een goede zorg voor de ‘arbeiders in de wijngaard’, ook na gedane arbeid. Aan het eind van de Synode 2017 zette bisschop Schoon de laatste bestuursleden, pastoors Niek van Ditmarsch en Henk Schoon, alsmede Niek Groen, Hendrik Hijzen en adviseur Roel Nas, in het zonnetje.

/ K 5. viii Kascontrolecommissies

De parochie Dordrecht stelde in 1993^*® voor om in elke parochie een kascontrolecommissie verplicht te stellen. Naar aanleiding daarvan stelde Enkhuizen voor om steekproefsgewijs telkenjare bij drie parochies door leden van de Financiële Raad een controle te laten plaatsvinden. Hilversum amendeerde dat door te suggereren dat een dergelijke controle door een deskundige gedaan zou worden. Het meest gevoelige aspect betrof de privacy: leden van zo’n commissie zouden dan kunnen zien wat door parochianen bijgedragen werd, om maar iets te noemen. Bovendien vereiste het Statuut dat de rekening en verantwoording door het kerkbestuur - uiteraard na controle - wordt ondertekend, zodat eigenlijk al sprake was van controle dan wel zou moeten zijn. Uiteindelijk besloot de Synode de suggestie van Enkhuizen te volgen: steekproefsgewijs bezoeken de leden van de Financiële Raad aantal parochies voor controle. Ter Synode 2014 bleek dat op dit

2™ Verslag CB bijlage agenda Synode 24 november 2012. ^^^ Notulen Synode 23 november 1993.

154

-ocr page 157-

Standpunt teruggekomen diende te worden?^' De bepalingen van de wet op de Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI) maken dat elke parochie een kascontrolecommissie dient te hebben.

Een aparte kwestie, evenzeer de verhouding tussen kerkbestuur en Thesaurie betreffend, stond op de agenda van de Synode van 2009. Ter gelegenheid van het gebruikelijke Vastenoffer was een buitenlands project geselecteerd en met de ter plaatse aan het project verbonden medewerkers bestond regelmatig contact. Daarbij was tevoorschijn gekomen dat de opbrengst van het Vastenoffer ten bate van dit project pas ongeveer een jaar later was ontvangen. De reden daarvan was dat sommige pastores en parochies de uitkomst van de actie vertraagd doorgaven zodat pas in een zeer laat stadium bekend was welke bedrag aan het betreffende project overgemaakt kon worden. Nadat was vastgesteld dat het verkrijgen van de nodige informatie over tamelijk veel schijven liep, werd beterschap beloofd.

IV.S.ix Geldwerving

Ook alweer ter Synode 2003 (dat zal een lange zit zijn geweest, omdat er zo veel op de agenda stond en ondanks het voorwerk in de clustersynodes) was het voorstel aan de orde een Commissie Geldwerving te formeren met als taak het opstellen van een actieplan en wel vóór 1 juni 2004. Daarin zou aandacht moeten zijn voor het streven naar toenemende bewustwording, richtlijnen voor acties, vergroten van betrokkenheid van kerkleden, actief beleid inzake Kerkbalans en onderzoek naar een minder vrijblijvende houding van parochianen als het gaat om

^” Notulen Synode 22 november 2014.

155

-ocr page 158-

bijdragen aan de kerk. De Synodale Commissie suggereert aan het CB te streven naar een verhoging van de gemiddelde nu € 80 naar € 100 in 2005. In het verslag van het CB ^^^was een overzichtje bijgevoegd van de gemiddelde bijdrage per meelevend lid in andere kerken. Zo was het gemiddelde voor de Rooms-Katho-lieke Kerk € 20 maar dat in de Gereformeerde kerken € 163. De gemiddelde bijdrage in de Nederlands Hervormde Kerk was overigens vergelijkbaar met die in de onze. Als referentie werd ook aangegeven wat in onze Duitse zusterkerk gemiddeld wordt gegeven: € 170 (maar in Duitsland bestaat de Kirchensteuer -beginsel elke belastingplichtige wordt aangeslagen in kerkelijke belasting; nog steeds). Interessant was de observatie dat binnen de kerk de opbrengsten per lid sterk verschillen: per parochie varieert de gemiddelde jaarlijkse bijdrage per lid van € 42 euro tot € 212 euro.

Benadrukt werd dat het de verantwoordelijkheid van alle kerkleden is om te zorgen voor een goed en sociaal arbeidsvoorwaardenbeleid, waarbij in het oog moet worden gehouden dat de pastores die de lokale pastorale zorg verschaffen hieruit betaald moeten worden. Eerder was er een dergelijke commissie (1998), maar die is slechts één keer bijeen geweest. Veel weerstand tegen het voorstel was er niet, wel wat twijfel over hoe zoiets zou vallen. Nadat Frank de Haart, lid van de Synodale Commissie, nog eens had opgemerkt dat parochies de afdracht niet dienen te beschouwen als belasting aan de landelijke kerk, maar als een bijdrage in een voorziening van bijv, honoraria van de eigen pastores, werd het voorstel aanvaard.

Kennelijk heeft de uitvoering wat voeten in de aarde gehad, want pas op 30 oktober 2010 werd een bijeenkomst belegd voor de vrijwilligers die zich beschikbaar hadden gesteld om als adviseur geldwerving te functioneren. Vervolgens prijkte het onderwerp Geldwerving op de agenda van de najaarssynode 2010, waar oud-synodevoorzitter Ineke Schenk de acties en plannen presenteerde.“^^ Ze kondigt aan dat, nadat in februari voor belangstellenden een gids over geldwerving beschikbaar was gesteld, er rond april 2011 een handboek zal verschijnen. In het oog sprong dat door de persoonlijke benadering van randkerkelijken niet alleen de gemiddelde bijdrage per jaar van deze groep steeg naar € 60, maar ook dat de relatie met deze gelovigen werd hersteld. Met andere woorden: door over zoiets prozaïsch als geld te praten - en de belangrijke rol van kerk en geloof met elkaar te bespreken - komt de wederzijdse communicatie weer op gang! Voor wat betreft de kerkleden geldt dus: persoonlijke benadering is de weg die we moeten gaan op het gebied van de geldwerving. In 2011 zijn blijkens de Synodestukken de parochies benaderd door de adviseurs met het oog op het ontwikkelen van plannen om de inkomsten uit de levende kerk te stimuleren. In het verslag

2*2 Verslag CB aan de Synode 2003.

2*2 Notulen Synode 20 november 2010.

156

-ocr page 159-

over 201Z^^'* valt te lezen dat kerkbesturen van de nodige informatie zijn voorzien en gemotiveerd zijn geworden; maar nu nog actie! Volgens het CB-verslag 2013^’5 moeten parochies hun plannen nog gestalte geven en uitvoeren. De verschillende notulen van synodezittingen laten zien dat het verwerven van inkomsten uit de levende kerk niettemin een bron van zorg blijven. Ondanks vele inspanningen (de bezoeken van de adviseurs geldwerving Ineke Schenk en Han Louman bijvoorbeeld) verloopt het actieproces wel heel erg stroperig. Dat spoort met de observatie van Thesaurier-Generaal Herman Toorman Geldwerving is binnen de kerk een ondergeschoven kindje. Er blijven mensen nodig.^^^

Waaraan ik zou willen toevoegen: en die dan actie ondernemen, al is het maar een gerichte, goed gemotiveerde en gepresenteerde oproep bij bijv, honora-riumcollectes.

IV.6 Eredienst en liturgie

iy.6.i Eredienst en liturgie

De viering van de eredienst is altijd kernpunt van het katholieke geloof geweest, zodat het niet verwonderlijk is dat ook de synode zich hiermee herhaaldelijk heeft beziggehouden. In 1926 hield de in de vorige hoofdstukken reeds vermelde aanstichter van de synode, de heer C.A. Mittelbeck, een inleiding voor de synode getiteld ‘De wenselijkheid der communie van de gelovigen ook op de gewone zondagen’, welke naderhand in de OK werd gepubliceerd.2®’

Aan de hand van teksten uit de bijbel, de kerkvaders en ook van onze eigen voorvaderen van Port Royal bestreed hij de toenmalige praktijk in onze kerk dat alleen de pastoor communiceerde, en de deelname van de gelovigen zich beperkte tot hoogfeesten. De inleiding leidde tot een interessante gedachtewisseling op de synode, en vervolgens tot uitvoerige reacties in de OK.288 uit deze reacties blijkt dat de heer Mittelbeck een gevoelige snaar geraakt had, waarover men verschillend in de kerk dacht.

Enerzijds was er de overtuiging dat de toenmalige praktijk onjuist was, anderzijds een eveneens te respecteren overtuiging dat de deelname aan het sacrament iets uitzonderlijks was, wat bijzondere voorbereiding eiste overeenkomstig een gestrenge oude

Verslag CB aan de Synode 2012.

Verslag CB aan de Synode 2013.

2’^ Notulen Synode 23 november 2019.

2” OK 1926/173 e.v.

2” OK 1926/225, 226, 256, 263, 283, 289, 314, 318, 325, 335, 341, 348 en 354.

157

-ocr page 160-

Jansenistische geest. Uit de behandeling van dit belangrijke onderwerp ter synode kan men twee conclusies trekken:

Na dit hoofdonderwerp is het lange tijd stil op de synode op ons terrein. Dit hangt samen met het feit dat de vertaling van de liturgie in het Nederlands uit het Latijn achter de rug was en men pas sedert kort de nieuwe kerkboeken had, waardoor alle toenmalige wensen van vernieuwing wel vervuld waren. Pas in de jaren na 1945 valt er weer wat te melden, en dan zijn het onderwerpen van beperkte strekking. In 1952 een voorstel van Amsterdam om de benedictie in de vesper af te schaffen, welk voorstel na oppositie werd teruggenomen ter behandeling in de geestelijkensynode. In 1954 werd een voorstel van Gouda aangenomen om geregelde vesperdiensten en missen in de week te bevorderen. Twee voorstellen van Delft in 1955 om de voorbereiding en de aanmelding voor de communie meer uniform te regelen leidden wederom tot een verwijzing naar de geestelijkensynode. Hetzelfde lot verging een voorstel van Amersfoort in 1956 om de leeftijd voor de eerste communie te verlagen. Voorstellen van het Paradijs in Rotterdam in 1956 om het gemeenschappelijk antwoorden door de kerkgangers en de opdracht van de collecten uniform te regelen werden afgestemd, dit moest plaatselijk naar bevind van zaken behandeld worden. De voorstellen van 1956 laten zien dat onderwerpen moeten rijpen: verlaging van de leeftijd voor de eerste communie kwam opnieuw aan de orde in de synode van 1969 naar aanleiding van een voorstel van het werkgebied Noord-Holland-noord, en werd toen aangenomen. De opdracht van collecten kwam opnieuw aan de orde in de synode van 1964 naar aanleiding van een voorstel van Hilversum) en werd toen eveneens aangenomen. Het Paradijs kwam in 1957 opnieuw met een uniformeringsvoorstel, nu voor de kerkdiensten

158

-ocr page 161-

in de goede week, in dier voege dat deze gehouden zouden worden op andere tijdstippen, zodat een groter aantal gelovigen aanwezig zou kunnen zijn; dit voorstel werd aangenomen. In 1964 werd een voorstel van St Marie in Utrecht aangenomen om te proberen in overleg met de andere kerken tot een uniforme tekst van het Onze Vader te komen. Behandeling van dit voorstel in de Raad van Kerken in Nederland leidde uiteindelijk tot een uniforme tekst voor oecumenische bijeenkomsten, doch doordat de kerken voor eigen gebruik alle aan hun eigen teksten bleven vasthouden, heeft deze uniforme tekst weinig ingang gevonden. Een voorstel van Egmond in 1966 om tot herziening van de huwelijksliturgie te komen werd aangenomen. Uit de behandeling ter synode bleek dat dit onderwerp tot interessante beschouwingen leidde, zowel over de aard van het huwelijk als de oecumenische relatie wanneer de huwelijkspartner tot een andere kerk behoort. Kan de andere partner bij een mis dan ook deelnemen aan de communie en is deelname van een ambtsdrager van de andere kerk wenselijk? Amersfoort sneed in 1968 met zijn voorstel het gebed voor de koningin uit te breiden tot een gebed voor de landsregering een onderwerp aan met politieke implicaties, het voorstel werd echter aangenomen. Haarlem vroeg in een — eveneens aangenomen — voorstel in 1980 om een uniforme kleding voor de lectoren, die inmiddels hun intrede gedaan hadden. Een gecombineerd voorstel van Rotterdam en Schiedam van 1985 om de Joodse gedenkdag voor de Tweede Wereldoorlog Jom Hasjoa op te nemen in de liturgische kalender werd na een boeiend debat teruggenomen.

Naast deze deelonderwerpen kwam in de jaren '60 als meer algemeen punt op de herziening van onze misorde en de kerkboeken. De agenda voor 1965 bevatte een voorstel van de heer B.W. Verhey uit Hilversum de wenselijkheid van herziening der liturgie voor een volgende bijeenkomst van de synode te agenderen. Dit was verga-dertechnisch een bijzonder ingenieus voorstel, omdat het zowel voor- als tegenstanders van een herziening van de liturgie gelegenheid gaf de nodige opmerkingen te maken, zonder dat het tot een keuze tussen hen behoefde te komen. De conclusie dat het nuttig was dit onderwerp een volgende synode breder te behandelen lag voor de hand. Op de tweedaagse synode van 1967 werd op de tweede dag de mis volgens een concept voor een nieuwe tweede misorde gevierd, nadat prof. C. Tol namens de commissie voor de liturgie de avond tevoren een inleiding hierover gehouden had, terwijl bij de synodestukken ook een uitvoerige verantwoording voor de

159

-ocr page 162-

Samen ... hebben we bepaald dat het kerkboek voor alles een boek voor de kerkganger zou zijn — geen altaarhoek, geen pas-toorsboek, geen etalageboek in de oecumene — maar een gebruiksboek voor de kerkganger.

Antonius Jan Glazemaker, 1991

nieuwe misorde gevoegd was met een voorgeschiedenis over de liturgische vernieuwing in onze kerk. Bij de nabespreking na de misviering werden de nodige principiële en praktische kanttekeningen gemaakt bij het ontwerp, doch in grote meerderheid adviseerde de synode de bisschoppen tot invoering van een tweede mis-orde over te gaan, en bij de definitieve tekst met de opmerkingen van de synode rekening te houden. Een en ander zou leiden tot de bekende ringband in 1970, waarin naast de tekst voor een tweede misorde nieuwe gezangen werden opgenomen, en naderhand ook nog teksten voor andere gelegenheden. Dat men ook weer niet al te hard moet lopen bleek uit een voorstel van het Paradijs van 1968 (derhalve tussen de synodes van 1967 en 1969) met een voorstel tot een liturgie te komen, waarin leken zouden kunnen voorgaan overeenkomstig 'het Anglicaanse model van een ‘evensong”. Het voorstel werd aangehouden voor bespreking in de synodale raad. Op langere termijn zou het leiden tot de tekst voor een lectorendienst.

Een volgende mijlpaal vormt de synode van 1983, waar een nota in behandeling komt van de commissies voor de liturgie en voor de liturgische gezangen betreffende de uitgave van het nieuwe kerk-boek.2®® Als bijlage bij deze nota was een memo gevoegd van de aartsbisschop betreffende de voorgeschiedenis van het kerkboek, waarbij in herinnering werd geroepen dat de ringband in 1978 voor het laatst was aangevuld, en dat de wens bestond tot een algemeen kerkboek te komen in plaats van de verschillende thans nog in gebruik zijnde boeken, en verder rekening gehouden zou worden met het (oecumenisch) Liedboek van de kerken en ervaringen elders. Door een artikelenserie in de OK29o waren de synodeleden goed voorbereid over de plannen alsmede de kritiek hierop, met name

^*’ Nota van de Commissie voor Liturgie en de commissie voor de liturgische gezangen betreffende de uitgave van het nieuwe kerkboek, afzonderlijk verschenen en als bijlage bij de synode-agenda 1993 gevoegd.

OK 1983/41 e.v.

160

-ocr page 163-

voor wat betreft het te hanteren Gregoriaanse notenmodel. Ook de financiering van een omvangrijk boekwerk als beoogd, doet vragen rijzen. Een motie van Hilversum om de discussie te beperken tot het financiële gedeelte wordt verworpen. Na een uitgebreide discussie spreekt de synode met grote meerderheid uit, dat men een kerkboek wil, zoals omschreven in de nota, en dat verzocht wordt bij de verdere uitwerking met de discussie tijdens de synode in het bijzonder voor wat betreft het Gregoriaanse notenschrift rekening te houden.

Nadat uiteindelijk in 1990 het nieuwe Gezangboek was verschenen is de discussie van tijd tot tijd hervat, met name vanuit een oogpunt van zorg voor verzorgde en serene vieringen. Inmiddels is een zeer groot aantal van de toen nieuwe gezangen gemeengoed geworden. Niet-oud-katholieken spreken soms hun verwondering uit voor het enthousiaste meezingen van de gemeente, en dat gewoonlijk in een pittig tempo.

In een later stadium (1993) zijn nog toegevoegd het (rode) kerkboek met de missen en liturgieën van zeer uiteenlopende vieringen. Daarmee zijn het misboek van 1960 en het vesperboek van 1909 als officiële liturgieboeken vervallen. De lezingen (een driejarige reeks pericopen, met een aantal lezingen bij bijzondere gelegenheden en heiligendagen) werd in een afzonderlijk boek uitgegeven, nadat daarover een verhitte discussie was gevoerd tijdens de Synode 1991.2’'

Beeldend zijn verzuchtingen van synodaal dr. Koenraad Ouwens over dit onderwerp;

[...7 Toen in 1985 vanuit de kerk de duidelijke wens bij de Commissie op tafel kwam, dat men de tekst van de schriftlezingen voluit in het Kerkboek wilde hebben, was ik daarvan een verklaard tegenstander en ik ging in de Commissie het laatst van allen overstag.

Wie de schriftlezingen wil meelezen koopt maar een Bijbel en de parochies zoeken zelf maar uit, welke vertaling ze willen gebruiken, in de kerk leg Je een grote Bijbel op de lezenaar om daaruit voor te lezen en klaar is Kees. Daar dacht de kerk toen heel duidelijk anders over; de Commissie heeft die wens gehoord en besproken met het CB; dit nam op 21 oktober 1985 het besluit de lezingen integraal op te nemen. f...J. Het was duidelijk, dat 'alles in één boek' een illusie zou zijn; in die 2400 pagina's is nog niet eens sprake van een driejarige lezingencyclus. Het werden dus twee boeken en zelfs wanneer we al het bestaande materiaal

^’' Notulen Synode 19 november 1991.

161

-ocr page 164-

ongewijzigd hadden opgenomen, zouden dat al twee boeken zijn gewonden van 1200 pagina's: allebei ongeveer een centimeter minder dik dan het huidige Gezangboek. ....Toch wilde men de schriftlezingen erin en doordat ik toen, zij hel met enig gemor, mij bij die wens heb neergelegd, heb ik in de jaren daarna zo ongeveer de halve bijbel overgetikt en het aantal uren dat collega Tol als emeritus heeft doorgehracht met het corrigeren daarvan heeft vier cijfers vóór de komma. j...J moet mij toch van het hart, dat wij, als we destijds hadden geweten dat het CB na een paar jaar een Kerkboek zonder schriftlezingen overweegt, wel iets anders hadden kunnen doen dan al het schriftuurlijke tikwerk dat nu is verricht. j.. .J dat het de instemming van mijn mede-commissieleden zal hebben, wanneer ik de wijze waarop met werk van jaren thans dreigt te worden omgesprongen betitel als weinig elegant en wispelturig.

Nochtans moeten we de zaak niet principiëler voorstellen dan ze in werkelijkheid is. [...] Wanneer men nu 400 pagina's meer niet in twee boekdelen wil laten binden, dan is dat op grond van de overweging, dat twee delen ter dikte van het Gezangboek een minder gemakkelijk handelbaar geheel worden. Dat had ik u zes jaar geleden ook al wel kunnen vertellen, want je kunt de zee nu eenmaal niet in een emmer scheppen.

Voor alle kerken en dus ook voor de Oud-Katholieke Kerk was de aanbieding van de Nieuwe Bijbelvertaling aan de Synode 2005 een gedenkwaardig feit. Tijdens de Synode bood mevrouw

De keuze die nu gemaakt moet worden, is heti eenvoudig: wil men naar de kerk met 2 bakstenen of vindt men één hele en twee halve bakstenen misschien makkelijker?

Koenraad Ouwens, 1991

P.A.F. Wolthuis-Flik, projectcoördinator, de officiële versie van de Nieuwe Bijbelvertaling aan door overhandiging aan mgr. Joris Vercammen. Zij memoreerde de belangrijke bijdragen van o.a. dr. Koenraad Ouwens ten aanzien van liturgische aspecten. In zijn reactie zei mgr. Vercammen onder meer: '[...] is de NBV vooral een pastorale onderneming die gelukkig door de kerken gezamenlijk gedragen en mogelijk gemaakt werd. De NBV is daarmee een symbool van de verkondiging die wij als kerken gezamenlijk hebben en nu al een monument van samenwerking over de kerkgrenzen heen. [...]. En zo beschouw ik ook dit officieel aanbieden van dit exemplaar van de NBV aan onze kerk op de eerste plaats als een uitdaging aan ons allen om de boodschap in woord en daad te verkondigen, daar waar we daartoe de kans hebben. En ik beschouw het ook als een teken van het feit dat de oecumene in ons het nodige vertrouwen stelt om dat ook te doen.'

162

-ocr page 165-

Blijkens de mededelingen van het CB aan de Synode gold geruime tijd de beleidslijn om het bestaande lectionarium te blijven gebruiken, maar in geval van liturgieboekjes met afgedrukte lezingen kon de NBV worden gebruikt, zodat de kerkganger steeds in de gelegenheid was de lezing mee te lezen?’2 In het verleden, aldus die mededelingen, heeft de Oud-Katholieke Kerk met betrekking tot de omgang met de bijbel steeds twee principes naast elkaar gehanteerd. Ze hield vast aan het katholieke principe dat de kerk de bijbel uitlegt en niet elke gelovige zijn individuele privé-interpretatie kan volgen, maar daarnaast bevorderde ze het lezen en begrijpen van de bijbel, hetgeen sterk wordt aanbevolen. De kerk maakte dit mogelijk door vertalingen in het Nederlands; de vertaling van Andreas van der Schuur uit 1732 was de gangbare vertaling. Deze werd in 1846 en 1884 heruitgegeven. Volgens het CB verwelkomt de kerk de NBV als gezamenlijk getuigenis van het christelijk geloof en als middel om bij te dragen aan de eenwording van de gescheiden kerken. In een later stadium zullen in het Lectionarium de teksten worden vervangen door die volgens de NBV. Een in te stellen commissie van liturgie- en bijbelwetenschappers zal daartoe een voorstel doen. Voorlopig zullen in de eredienst de schriftlezingen gevolgd worden naar de in het Lectionarium gebruikte vertalingen. In diensten waarvoor een afzonderlijk liturgieboekje wordt gemaakt, met name waar het oecumenische diensten betreft, raadt het Collegiaal Bestuur het gebruik van de NBV aan.

Tijdens de Synode 2000 werd gevraagd naar een mogelijk nieuwe druk van het gezangboek“’^. Ter Synode van 2004^’'* kon worden medegedeeld dat opdracht was gegeven tot het vervaardigen van een herdruk, die medio 2005 beschikbaar zou komen; uiteindelijk werd dit eind 2005. Toen verscheen dus een nieuwe druk waarin een aantal missen en gezangen werd toegevoegd; deze toevoegingen waren ook los beschikbaar teneinde deze achterin de ‘oude’ gezangboeken te voegen. De voorraad gezangboeken leek langzamerhand uitgeput te raken zodat over het vervolg nagedacht moest worden. Dus, na geruime tijd (pas 2019) komt het onderwerp (kerkboek/gezangboek) terug op de agenda van de najaarssynode.2’5 De Haarlemse synodaal Thomas Ras dient een motie in die als volgt luidt (verkort):

De liturgie die wij vieren staat centraal in onze kerkgemeenschap:

iVaarje ook komt, in elke oud-katholieke kerk kun je de liturgie direct herkennen en meevieren. De laatste jaren is er een tekort ontstaan: steeds vaker is op de Facebookpagina van de landelijke kerk te zien dat er gevraagd wordt om een kerkboek over te nemen.

Notulen Synode 22 november 2005.

™ Notulen Synode 28 november 2000.

Notulen Synode 23 november 2004.

Notulen Synode 23 november 2019.

163

-ocr page 166-

Ook in enkele parochies is de nood hoog. Als er meer dan het gebruikelijks aantal kerkgangers in de bank zit (en soms zelfs structureel) zijn er onvoldoends kerkboeken. Ook zijn boeken die er liggen soms aan vervanging toe.

Hoewel we een kleine kerkgemeenschap zijn, de kerk heeft wel wat te bieden aan mensen die een kerk zoeken. Het begrijpelijk maken van de liturgie begint met het zelf mee kunnen vieren.

Om op de toekomst voorbereid te zijn, moeten voldoende boeken in huis zijn voor nieuwe (gast)leden of mensen die interesse tonen in onze kerk.

De liturgische commissie herschrijft gebeden om naast de bestaande te gebruiken. Dit zou een mooi moment zijn om tot vernieuwing over te gaan. Er zijn tevens nieuwe missen en nieuwe gezangen uitgegeven, die niet vermeld staan in de huidige boeken.

Daarom luidt het verzoek de mogelijkheid te bekijken tot het maken van een nieuw kerkboek. Het gebedenboek en het gezangenboek zou samengevoegd kunnen worden tot een duidelijkere uitgave, waardoor bezoekers makkelijker de liturgie kunnen volgen. Mocht het maken van een nieuw kerkboek niet mogelijk zijn, dan zou men de oude uitgave kunnen laten herdrukken. ’

Deze motie leidde tot verschillende opmerkingen en suggesties die in wezen eerder thuishoren bij de Commissie voorde Liturgie, welker leden Ward Cortvriendt en Mattijs Ploeger deelnamen aan de discussie. Pastoor Koenraad Ouwens benadrukte bovendien - en hij kan het dus weten! — dat er een verschil is tussen beleid en praktische uitvoering: alleen al qua taalgebruik zal de inhoud anders zijn dan in de jaren ’90; liturgie vraagt diepgaande beleidskeuzes; het CB zou beleid moeten formuleren. Verschillende praktische oplossingen passeren de revue, zoals pdf-jes, vereenvoudigde versies van het rode boek in digitale bestanden, het afdrukken van de wekelijkse liturgieën. Toen wreekte zich een beetje dat de leden van het CB niet van alle details op de hoogte kunnen zijn, want het bleek dienstig dat het Bisschoppelijk Bureau kon souffleren dat er nog 700 gezangboeken in de kelder stonden!

Uiteindelijk leidde de discussie tot een aangepaste motie;

De synode verzoekt het CB in samenspraak met de Bisschoppelijke Commissie voor de Liturgie om beleid te ontwikkelen tot een eventuele herdruk van het kerkboek en het gezangboek

En op korte termijn een bescheiden budget beschikbaar te stellen voor noodvoorzieningen voor die parochies waar een tekort aan kerkboeken bestaat.

Deel 1 van de motie werd aangenomen, maar deel 2 niet. Daarbij is het uiteraard de vraag of nog eens een fysiek boek moet worden geproduceerd of dat aan elk der parochianen/kerkbezoekers niet een tablet kan worden verstrekt waarop de

164

-ocr page 167-

misorde en de gezangen reeds zijn geladen. In toenemende mate is een dergelijke toepassing te zien bij professionele musici, die allengs vaker hun muziekboeken vervangen door tablets.

Je zou niet aanstonds denken dat het zich richten op groei, zoals in de jaren 2007 en 2008 speerpunt van beleid was, ook betekenis zou kunnen hebben voor de liturgie, maar niets bleek minder waar. Ter Synode op 22 november 2008^’® was een belangrijk deel van de tijd gereserveerd voor een bezinning op de liturgie. In de Raamnota^’^ die op 2 mei 2007 was aanvaard, kwam aan de orde de vraag waarom het kerkbezoek niet hoger ligt ondanks dat onze liturgie zo mooi is. Een aantal mensen voelt zich er kennelijk niet in thuis en herkent zich er vaak niet in. Daargelaten de vraag dat ook dit een kwestie is die later werd gevat onder ‘we leven in een tijd waarin geconcurreerd wordt om de aandacht van de mensen’, zijn er natuurlijk ook tal van andere zaken die verklaren dat en waarom men niet m grotere getalen ter kerke gaat. De Commissie voor de Liturgie is gevraagd een inventarisatie te maken van positieve en negatieve ervaringen met de liturgische praktijk, en te zien welke initiatieven er zijn genomen om het liturgische aanbod to verrijken. Over deze thema’s discussieerde de Synode, ditmaal in tien kleine groepen waaraan ook belangstellenden mochten deelnemen, die dat ook daadwerkelijk deden. Een greep uit de terugrapportages:

Gasten ervaren de liturgie als een warm bad, maar we mogen meer doen aan een goede ontvangst;

Hoogtepunt is niet de communie maar de vredegroet, de preek; er moet fust zijn in de dienst; muziek is heel belangrijk

Ontmoeting, stimulans, lofprijzing werkt bevrijdend; in de week open zijn van de kerk;

Zorgvuldigheid en betrokkenheid; gebed minder theologisch maken, meer een dialoog van de mensen met God laten zijn; dienst moet beginnen met welkom door een kerkmeester, liturgiewijzer maken met uitnodiging tot de communie;

IVisselwerking tussen traditie en orde, nieuwe vormen en woorden; gastvrijheid, deurwacht; ruimte in de kerk, kaarsje kunnen branden;

Thematische diensten moge lijk maken; vertaalslag maken naar het dagelijks leven, ook voor jonge mensen; niet teveel coupletten zingen; waarom mag de diaken wel de hostie maar niet de wijn uitdelen?

Ratio en gevoel samen laten komen;

Een bezinnings- en oplaadmoment; aandacht besteden aan mensen die een keer in de kerk komen;

'Maak het wat breder en breng meer sensitiviteit in de communicatie ’

^’^ Notulen Synode 22 november 2008.

^” Raamnota 2006 ‘Uitzicht op Groei’.

165

-ocr page 168-

Liturgie is meer dan de kerkdienst alleen, het is ook diaconie, behoefte aan stilte na de preek.

Op de volgende Synode komt het onderwerp terug!

Inderdaad, op de Synode van 2009^'’* staat het onderwerp prominent op de agenda. Mede aan de hand van een gehouden enquête ligt een beleidsnotitie 'Liturgie' ter tafel, waarin onder meer kern en reikwijdte van de liturgie zijn belicht en de vormgeving van het geloof. Onder het hoofd ‘Liturgie als vormgeving van geloof beschrijven de opstellers de grondhouding in de liturgie, die kan worden onderbouwd met oud-katholieke theologische standpunten - kort weergegeven:

Dogmatisch in de kwestie van de verhouding van Gods genade en de menselijke vrije wil. De oud-katholieken staan in de theologische traditie die Gods genade vooropstelt en van daaruit de menselijke vrije wil bepaald ziet.

BiJbels-theologisch in de notie van de trouw van God die onze ontrouw doorbreekt en opheft. Waar Israël vanuit halsstarrigheid Gods geboden overtreedt en ontrouw wordt aan het verbond, blijft God trouw aan de belofte aan Abraham en zijn zaad.

Ecclesiologisch: waar de aanwezigheid van de verrezen Heer in de maaltijd van brood en wijn wordt gevierd, vloeien verleden, heden en toekomst ineen, waarbij de voorganger de eenheid met de verrezen Heer vertegenwoordigt, maar ook vorm geeft aan de gemeenschap der heiligen van alle tijden en plaatsen; daarbij is de bisschop uitdrukking van de eenheid van de kerk als concrete lokale gelovige gemeenschap.

Ethisch: de gehoorzaamheid aan het vertrouwen op Gods woord vormt de basis van de menselijke vrijheid om te handelen. Oud-katholieken moeten zich telkens opnieuw oriënteren aan de toekomst van Gods belofte, en moeten (en mogen) vanuit die ruimte hun individueel-gelovige en collectief-kerkelijke beslissingen nemen.

De beleidsnota behelsde vervolgens een aantal actiepunten, mede gebaseerd op de resultaten van de gespreksgroepen tijdens de najaarssynode 2008:

o - het algemene functioneren in de liturgie

o - het preken

o liturgische tips

2’* Agenda en notulen Synode 21 november 2009.

166

-ocr page 169-

o suggesties voor gezangen

o in zorginstellingen

o met en voor jongeren

o de teksten van de wisselende gebeden

o de diensten van Schriftlezing en Gebed

o het driejarige lezingenrooster

o de gebruikte bijbelvertalingen

De Synode aanvaardt deze actiepunten, waarbij er wel aan wordt gerefereerd dat de nota en de actiepunten onderwerp van overleg in de parochies zullen moeten zijn.

Uit de rapportage aan de Synode 20132’’ blijkt dat de bisschoppen een ontwerp vooreen nieuwe uitvaartliturgie hadden ontvangen. De desbetreffende commissie signaleert dat onderwerp van onderzoek en discussie is de kwestie van het leven na de dood (gaat naar de hemel en/ofzal verrijzen bij het einde van de tijden).^^^ Daarnaast is onderwerp van onderzoek hoe om te gaan met bidden voor overledenen en/of heiligen.

Deze liturgievorm groeide uit tot een eigenstandige liturgische dienst, die een eigen plaats in de roosters van de kerk heeft gekregen, als een ‘zondagmorgen-dienst met een eigen betekenis.’ Voor de gebruikelijke voorgangers, de lectoren (het kunnen natuurlijk ook de diakenen zijn), is een adequate opleiding beschikbaar en de belangstelling voor deze functie is goed. Blijkens zijn verslag aan de Synode van 19962°’ jg j^gj. ^^ gj. gggp voorstander van dat tijdens zo’n dienst de communie wordt uitgereikt, ook niet als een diaken voorgaat. In 1999 deelde het CB mede dat uit een tweetal groepen voor theologische vorming van gemeenteleden een belangrijk aantal mensen voortkwam die wel als lector wilden

2” Beknopt overzicht stand van zaken uitvoering beleidsnotitie, bijlage bij de agenda Synode 23 november 2013.

2’’'’Verslag 2012 Bisschoppelijke Commissie Geloof en Kerkorde, bijlage agenda Synode 2013.

2“' Verslag CB aan de Synode 26 november 1996.

167

-ocr page 170-

fungeren?'’^ De bisschoppen zeggen het belangrijk te vinden dat in elke parochie één of meer lectoren aanwezig zijn.

De Synode van 2002^®^ werd benut om stil te staan bij het feit dat het ambt van lector 25 jaar bestond. Aartsbisschop Vercammen refereerde eraan dat deze functie destijds enigszins uit noodzaak was geboren, maar dat deze zich heeft ontwikkeld tot een niet meer uit onze kerk weg te denken expressie van leken bij het kerkgebeuren en de spiritualiteit in de parochie; een bewust en levensbetrokken geloofsleven en enthousiasme daarvoor, niet langer afhankelijk van ambtsdragers. Lectoren zullen als regel met beide benen in de samenleving staan zodat het mogelijk is kerk en samenleving met elkaar te verbinden. Het is in zijn ogen een uitdrukking van het ‘algemeen priesterschap der gelovigen’. Voor het jaar 2005 is een nieuwe cursus voor aankomende lectoren gepland. In 2006 zag een nieuwe brochure over het lectoraat ‘Aandacht als dienst’ het licht. Blijkens de mededelingen aan de Synode 2012’®‘* was in dat jaar een nieuwe cursus lectoren gestart met liefst 18 aanmeldingen. Op een vraag uit de Synode in 2O15’°\ antwoordde het CB dat men heeft geconcludeerd dat er behoefte is aan twee soorten van opleidingen: een lichtere voor lectoren die geen overweging houden, en een zwaardere voor lectoren die dat wel doen en daarom met het oog daarop graag meer training krijgen.

^®^ Notulen Synode 23 november 1999.

^®^ Notulen Synode 26 november 2002.

^°‘* Verslag CB aan de Synode 24 november 2012.

^®5 Notulen Synode 21 november 2015.

168

-ocr page 171-

IV.ó.iii Toediening vormsel door een priester

Tijdens de Synode 1993 werd een voorstel van het Collegiaal Bestuur behandeld, ertoe strekkende dat het sacrament van het vormsel tijdens de Paaswake ook kon worden toegediend door een priester aan volwassenen die tijdens diezelfde dienst waren gedoopt. De toelichting ving al aan met een betrekkelijke anticlimax: het stond zo al gedrukt in het nieuwe Kerkboek. Liep dat dus op de gebeurtenissen vooruit?^°^ Pastoor dr. Koenraad Ouwens bood de Synode een lange en gedegen inleiding, beginnend bij Hippolytus (4® eeuw) via de ontwikkelingen in Gallië (6® eeuw), uitkomend bij de opdracht aan Bonifatius (8® eeuw) om de zg. Romeinse dooppraktijk (doop op jeugdige leeftijd door de priester, en vormsel later, dan door de bisschop). Oorspronkelijk was de volwassenendoop gebruikelijk en dan volgde de zalving (vormsel) er min of meer meteen na, maar de ontwikkelingen gingen destijds een andere kant uit.

Hij noemt vier factoren die bijdroegen aan de totstandkoming van het vormsel als apart sacrament:

Daardoor, aldus Ouwens, werd het vormsel in zekere zin nauwer verbonden met het bisschopsambt dan met de doop. De bepaling dat alleen de bisschop de bedienaar van het vormsel is werd in toenemende mate aangescherpt en in de loop van de eeuwen telkens herhaald, vooral wanneer de westerse kerk zich genoodzaakt voelde tot uitspraken tegenover de oosterse doop- en vormselpraktijk.

De Commissie voor de Liturgie heeft op dit punt, opgenomen op uitdrukkelijk verzoek van de bisschoppen, overwogen dat vooral in de Paasnacht, die de doop-nacht bij uitstek was en is, de elementen van doop, confirmatie en eucharistie bijeen dienen te blijven, zodat gezien de historische ontwikkeling meer belang moet worden gehecht aan het herstel van de eeuwenlang verbroken eenheid van doop en vormsel dan aan de verbondenheid van het vormsel met het bisschopsambt, hoezeer die ook theologisch en historisch gegeven is. Tijdens de daaropvolgende discussie blijkt dat sommigen het oude gebruik (alleen vormsel toedienen door de bisschop) willen handhaven, ook om redenen van praktische aard:

^°^ Notulen Synode 23 november 1993.

169

-ocr page 172-

een bezoek van de bisschop wordt zeer op prijs gesteld en de vormelingen worden aan de bisschop voorgesteld. Anderen vinden de tekst in het nieuwe kerkboek prima; het is per slot van rekening een uitzondering. Uiteindelijk kan eenieder wel instemmen met de mogelijkheid dat in geval van doop van volwassenen tijdens de Paaswake de priester met machtiging van de bisschop tevens het sacrament van het vormsel toedient. Inderdaad is deze regeling nu in artikel 217 lid 2 van het Statuut opgenomen, al is de machtiging van de bisschop niet meer voorgeschreven. De gedoopte dient wel bij het eerste bezoek van de bisschop aan de parochie aan hem te worden voorgesteld.

!K6.iv Catechese en leeftijd eerste communie

Pastoor Nico Sarot presenteerde op de Synodezitting in 2004^“^ zijn rapport en voorstellen met betrekking tot de catechese met het oog op het vormsel, volgens een nieuwe methodiek. Het is de intentie om een veilige en gezellige sfeer te creëren. Er worden onderwerpen besproken die passen bij de levenswereld van de kinderen van deze leeftijd. Hiermee houdt verband de kinderzegen, te geven aan kinderen vanaf 8 tot 10 jaar oud die met de lering beginnen. Bisschop Wirix zei daarover dat daar op de Provinciale Synode van de geestelijkheid overeenstemming over werd bereikt. Verder deelde hij mede dat het werk voor de kin-derkerk voortaan zal worden gedaan door de Commissie voor Catechese, om op die manier betere coördinatie te bereiken in de verschillende fasen van de geloofsopvoeding. Dit nadat in 1990 op de Synode aandacht was gevraagd^“’ voor de kinderdiensten en met name om de slapende Commissie voor de Kinderdiensten weer te reactiveren, welk voorstel met algemene stemmen werd aanvaard.

Tijdens de Synode van 2006 werd een voorstel van de synodaal Dirk Schekker-man uit Enkhuizen besproken om voor het ontvangen van de Eerste Heilige Communie (‘aannemen’) een minimumleeftijd aan te houden van tien jaar. In zijn toelichting^“’ vertelde hij dat soms een kind naar een R.K. lagere school gaat en dat daar kinderen van ca. zes jaar de communie ontvangen, terwijl het oud-katholieke kind het moet doen met een kruisje op het voorhoofd.

Op het voorstel van de Synodale Commissie dit eerst te bespreken in de Provinciale Synode van de Geestelijkheid, kwam als reactie dat ook de Synode daar een stem in behoorde te hebben, omdat het een kwestie van geloofsopvoeding door de ouders is die daar op die manier ook een inbreng in kunnen leveren. Nadat erop was gewezen dat men zich mogelijkerwijs in een wespennest stak (de kinderdoop alsmede de visie op de eucharistie spelen bijv, een belangrijke rol),

^“^ Notulen Synode 23 november 2004. ^“* Notulen Synode 20 november 1990.

’®’ Notulen Synode 26 november 1996.

170

-ocr page 173-

besloot men dat de Synodale Commissie in overleg met het CB zou zorgen voor gespreksstof voor een volgende zitting van de Synode, na de Provinciale Synode van de geestelijkheid. Thans is gebruikelijk dat kinderen rond het 11® levensjaar lt;le eerste communie ontvangen (website www.oudkatholiek.nl onder Kinder- en jongerencatechese).

Uit het verslag van het CB bij de Synode 2009”° blijkt dat een algemene catechese voor kinderen die zich voorbereiden op de eerste communie gereed is.

iy.6.v Kerkmuziek en organist

Essentieel voor een goede viering is een goede organist(e) die de sfeer en betekenis van de liturgie goed aanvoelt en daaraan een bijdrage verleent. Maar het is niet steeds eenvoudig zulke mensen te vinden. Dat maakte dat in 2000 de synodale vertegenwoordiger van de parochie Oudewater voorstelde”' dat de kerkbesturen parochianen proberen te stimuleren en motiveren een orgelstudie te gaan Volgen opdat zij organist kunnen worden in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland. Hij stelde dat vele parochies moeilijkheden ondervinden om een organist te vinden voor de zondagse eredienst. Vaak kan men zich een dure organist met conservatoriumopleiding niet veroorloven. Goedwillende 'amateurs' zouden ook gedemotiveerd kunnen raken door een verondersteld vereist niveau. De Synode nam het voorstel met algemene stemmen aan. In het kader van rapportage over de stand van zaken met betrekking tot de beleidsnota 2003-2005^'^ meldt het CB dat de in 2004 opgerichte Raad voor de Kerkmuziek opdracht heeft gekregen een plan te maken ter stimulering van organisten voor de kerk. In het verslag aan de Synode 2005^''’ meldt het CB dat die Raad het initiatief heeft genomen tot het opzetten van een organisten-mentoraat. Ervaren en professionele organisten zijn beschikbaar om antwoord te geven op vragen van organisten met betrekking tot het orgelspel en/of het functioneren van de organist in de liturgie. In het voorjaar van 2006 organiseert een aantal kerkmusici een programma voor het verbeteren van de kerkzang in de (Utrechtse) kathedraal, dat openstaat voor alle belangstellenden

Vermeldenswaard is dat deze Raad in 2004 de opleiding van cantores ter hand nam. In 2005 kwam het werkboek voor cantores gereed; aan de Provinciale Synode voor de geestelijkheid werd in 2005 het Werkboek voor de Cantor gepresenteerd.

’” Verslag CB over 2009 bijlage bij de agenda synode 21 november 2009.

Notulen Synode 28 november 2000.

’'^ Synode 2003-2005, Excelsheet 'Beleidsnota actiepunten'.

’” Verslag CB aan de Synode 22 november 2005

171

-ocr page 174-

IV.7 Geloofsvragen

De discussie over zuivere geloofsvragen op de synode is beperkt geweest. Gedeeltelijk is dit te wijten aan een gebrek aan deskundigheid ten aanzien van theologische vragen, zodat men het liever aan de bisschoppen en geestelijken — eventueel ter bespreking in de geestelijkensynode — overliet. Gedeeltelijk is het ook dat men de bewaking van het zuivere geloof in de katholieke traditie altijd als een primaire taak van de geestelijkheid — en met name de bisschoppen — gezien heeft, waar ongevraagde inmenging onwenselijk was. De bisschoppen hebben in de bisschoppelijke mededelingen mededeling gedaan over actuele geloofsvragen, zoals in 1951 een nabeschouwing over de Herderlijke Brief van 1950 over de nieuwe Maria dogma's in de Rooms katholieke kerk, terwijl voorts geregeld gerapporteerd werd over de op gang zijnde theologische discussies in de Wereldraad van Kerken. Deze mededelingen leidden echter niet tot inhoudelijke discussie.

Wat wel tot discussie ter synode leidde waren voorstellen tot praktische vormgeving van geloofszaken en voorstellen tot wijziging in de organisatie van de kerk, welke een geloofsdimensie hadden.

De spits werd afgebeten in de beginjaren van de synode met de vraag naar opheffing van het verplichte priestercelibaat. De secretaris van de voorbereidingscommissie voor de synode, prof. mr. dr. A.J. van den Bergh had in ingezonden stukken in het blad Geloof en Leven in 1919 er al op gewezen dat het een eerste taak voor de synode zou zijn dit zich voortslepende vraagstuk tot een oplossing te brengen.31'’ Hij stelde de tekst op voor een verzoekschrift aan de synode, dat op ruime schaal ter ondertekening in onze kerk verspreid werd. In eigen kring werd hem deze actie niet in dank afgenomen: volgens de familieover levering werd hij door een van de ongetrouwde erftantes onterfd en preekte de toenmalige pastoor van St Marie in Utrecht, die wars was van al deze vernieuwingen, hem en zijn gezin de kerk uit naar St Gertrudis. De eerste synode van 1920 stelde de zaak in handen van de synodale raad voor preadvies. In 1921 sprak de nestor van de bisschoppen, mgr Spit, zich tijdens de synode in een referaat uit voor opheffing van het verplichte priestercelibaat, waarvan de tekst werd opgenomen in de OK.^^^ Na deze

3'“* Geloof en Leven 1919/72, 89 en 90 ^'^OK 1921/91

172

-ocr page 175-

interventie bracht de synodale raad in 1922 preadvies^^® uit over het door prof, van den Bergh ontworpen verzoekschrift van 713 leden der kerk tot opheffing, waarbij geconstateerd werd dat het hier niet om een geloofszaak, doch een zaak van kerkelijke tucht gaat, welke iedere landskerk naar eigen inzicht mag regelen. Verder dat de synodale raad geen bezwaar ziet in opheffing van het verbod door de bisschoppen, wanneer die de bestendiging van de gewoonte van celibaat niet in het belang van de kerk achtte. Dit bracht de synodale raad tot het voorstel het onderwerp wel op de synode te bespreken, doch geen stemming te houden, en het verzoekschrift na discussie in handen van de bisschoppen te stellen ter afwikkeling. Het voorzichtige preadvies vindt waarschijnlijk zijn oorzaak in de wens verdeeldheid te voorkomen, maar een prijs voor moed verdient het niet! Het was wel duidelijk dat de meerderheid van de synode voor opheffing was en in een herderlijke brief van oktober 1922 van de bisschoppen werd de opheffing van het verplichte priestercelibaat bekend gemaakt.^^^ Praktische redenen noopten de bisschoppen hier ook toe, want priesters als Mittelbeck en Bruggeman hadden om deze reden hun priesterschap neergelegd en een van de jongere geestelijken, de latere seminariepresident prof. B.A. van Kleef (vader van bisschop Geert van Kleef en grootvader van schrijver dezes Bert Maan) was in dienst van de Duitse kerk getreden, die wel getrouwde priesters toeliet, terwijl andere jongere priesters van onze kerk overwogen hetzelfde te doen.

Nadien is het lange tijd stil op ons terrein. In 1953 doet Hilversum een voorstel om de nieuwe bijbel, die eindelijk zal uitkomen, uit te reiken bij de kerkelijke huwelijkssluiting, welk voorstel door de synode wordt omgebogen tot het ruimere voorstel de verspreiding van de bijbel in het algemeen te bevorderen.

In 1958 doet St Marie van Utrecht naar aanleiding van het internationale OK congres van Rheinfelden van 1957 het voorstel mee te gaan werken aan de Anglicaanse zending, waarbij benadrukt wordt dat de zending tot een van de essentiële geloofstaken van de kerk behoort. Het voorstel wordt aangenomen en zal het jaar daarna (1959) geconcretiseerd worden in de oprichting van de OK missie St Paulus.

De Bond van OK Vrouwen leverde in 1975 een interessante dis-cussiesamenvatting, welke binnen deze bond had plaatsgevonden,

^'^0^1922/84

’'’0^1922/185.

173

-ocr page 176-

over “huwelijk, echtscheiding en christelijk geloof?^® Ondanks handhaving van het ideaal van onontbindbaarheid van het huwelijk werd toch grotere tolerantie gevraagd voor een tweede huwelijk na echtscheiding, en grotere pastorale aandacht voor het nu eenmaal niet te ontkennen verschijnsel in onze maatschappij van een groter aantal echtscheidingen, waarbij zowel de partners als de kinderen grotere aandacht van de kerk voor hun problemen behoeven. De voorzitster van de Bond, het latere lid van het collegiaal bestuur, mevrouw M. Mulder-Vis, lichtte het discussieverslag uitvoerig toe en deed het dringende beroep op de synode om uit deze stukken voorstellen te formuleren voor een volgende synode. St Marie uit Utrecht komt met een formeel voorstel voor de synode van 1976, waaraan niet vreemd zal zijn dat mevrouw Mulder tot deze parochie behoorde. Het voorstel, inhoudende dat de kerk zich toleranter zal opstellen in gevallen van een tweede huwelijk na echtscheiding, o.a. door voorbeden in de kerkdiensten, wordt na amendering van het voorstel op instigatie van pastoor G.J. Blom door toevoeging van een zinsnede ‘onder handhaving van het besef van de bijbelse norm’ verwezen naar de geestelijkensynode. Voor de verdere ontwikkelingen worde verwezen naar hoofdstuk ... Zegening menselijke relaties Tot principiëlere discussie zouden de voorzichtige pogingen leiden tot openstelling van het kerkelijk ambt voor vrouwen. Ook hier deed de Bond van OK Vrouwen baanbrekend werk door het onderwerp ‘De taak van de vrouw in de pastorale dienst van de kerk’ in discussie te brengen in de plaatselijke afdelingen van de bond en het resultaat van deze discussie aan de synode van 1975 aan te bieden. 31® De voorzichtige conclusie was — evenals bij de discussie over het verplichte priestercelibaat indertijd — dat het priesterschap van uitsluitend mannen geen zaak van geloof, doch van traditie is, zodat tegen toelating van de vrouw in het ambt principieel geen bezwaren bestaan. Toelating van de vrouw tot het ambt is echter niet mogelijk van vandaag op morgen, en voorgesteld werd daarom een geleidelijke opbouw van het leiden van gebedsdiensten door vrouwen, het leiden van vespers, het geven van godsdienstonderwijs en de invoering van een diakenambt ook voor vrouwen. Ook de aanbieding van dit verslag had niet de bedoeling terstond een uitspraak aan de synode te ontlokken, doch slechts zich in de materie te verdiepen. Eerder op de synode van 1975 was het onderwerp

Bijlage bij de Synode-agenda 1975.

Bijlage bij de synode-agenda 1975.

174

-ocr page 177-

al aan de orde geweest tijdens de bisschoppelijke mededelingen door de aankondiging van de aartsbisschop, mgr. M. Kok, van een komende verklaring van de Internationale Bisschops Conferentie, dat wijziging van de bestaande praktijk van een kerkelijk ambt alleen voor mannen slechts zou kunnen geschieden door een Oecumenisch Concilie, zulks naar aanleiding van de toelating in enkele Anglicaanse kerken van de vrouw tot het priesterambt. Mgr. G.A. van Kleef deelde mede in de IBC een afwijkend minderheidsstandpunt te hebben ingenomen, omdat hij openstelling van het kerkelijk ambt voor vrouwen mogelijk acht. Pas in 1979 kreeg de discussie een vervolg door een voorstel van Arnhem maatregelen te treffen, die kunnen leiden tot wederinvoering van de bediening van diacones in onze kerk. De latere bondsvoorzitster en vicevoorzitter van de synode, mevrouw G.J. de Rijk-Smit, bekritiseerde het voorstel sterk, zowel omdat niet duidelijk is wat men in de praktijk met het voorstel beoogt, alsook principieel omdat het voorstel lijkt te gaan in een richting van een apart ambt voor vrouwen, wat de vrouwen nu zelf juist niet willen. Het voorstel wordt met grote meerderheid afgestemd. Een evenwichtiger voorstel van Laurentius en Maria Magdalena in Rotterdam tot een vernieuwde bezinning op inhoud, taak en functie van priesterambt, diakenambt en daarmee samenhangende bedieningen, wordt na enige discussie aangenomen. Het gaat hier niet alleen om de vrouw in het ambt, doch op een herbezinning op de verschillende ambten in het algemeen, waarbij vooral een nieuwe doordenking van het oude diakenambt en een priesterambt in buitengewone dienst met aanpassing van de opleidingsvereisten van belang is.

^oor de verdere ontwikkelingen worde verwezen naar hoofdstuk IV. 11.

In de bisschoppelijke mededelingen van 1983 wordt vermeld dat de IBC zich in beginsel heeft uitgesproken voor een zelfstandig diaconaat voor zowel vrouwen als mannen, en dat de ledenkerken dit afzonderlijk aan de hand van eigen ontwikkelingen verder kunnen invullen. Op basis hiervan werd door het collegiaal bestuur een commissie ingesteld met de opdracht de wenselijkheid van de instelling van een permanent diaconaat in onze Nederlandse kerk te

175

-ocr page 178-

onderzoeken, welke in januari 1986 met een rapport kwam?^» De conclusies en aanbevelingen werden behandeld in de synode van 1986. In grote meerderheid sprak de synode zich voor een zelfstandig diaconaat uit naast het ambt van priester/pastoor alsmede voor een eenvormig diaconaat voor mannen en vrouwen.

Over dit onderwerp meer in hoofdstuk IV.4, Diaconaat.

IK8.i Ontwikkelingen tot 1985

Een grote bijdrage tot instandhouding van de internationale oud-katholieke kerkgemeenschap heeft de synode niet gegeven. Een enkele maal waren buitenlandse bisschoppen of andere vertegenwoordigers van onze zusterkerken aanwezig, welke uiteraard vriendelijk werden toegesproken. Daarnaast werd in de bisschoppelijke mededelingen geregeld gerapporteerd over de zusterkerken, met name die in het Oostblok, welke lange tijd in moeilijke omstandigheden verkeerden, en waarmee het contact ook moeilijk verliep. Tot een inhoudelijke discussie over het kerk zijn in een totalitaire staat en oproepen om hetzij op te komen voor de oude christelijke waarden in de totalitaire staat, hetzij oog te hebben voor de vernieuwingen, welke een nieuwsoortig regime in een verouderde maatschappij weet aan te brengen, leidde dit niet. Men kwam niet verder dan goed bedoelde hulpacties in de menselijk/materiële sfeer. Een soortgelijk gebrek aan stellingname viel te bespeuren in 1937 toen op de Wereldconferentie voor kerk en maatschappij in Oxford er slechts één oud-katholieke vertegenwoordiger was, de Duitse nationaal-socia-list prof. dr. R. Keussen uit Bonn, die bij een voordracht voor de studentenvereniging ‘Batavia’ door aartsbisschop Rinkel ernstig aangevallen werd op zijn racistische ariër-theorieën^^i, doch publiekelijk onthield de leiding van onze kerk — mogelijk om de officiële verhoudingen met de zusterkerken niet te verstoren — zich uitdrukkelijk van discussie en een standpuntinname. Op deze terughoudendheid om in onze kerk over maatschappelijke en politieke vragen te spreken zal in een volgende paragraaf worden

OK 1938/79.

176

-ocr page 179-

teruggekomen.

Opvallend is ook dat de internationale OK congressen alleen in 1957 tot expliciete agendering op de synode leidden. In tegenstelling tot de grote oecumenische bijeenkomsten — waarover hieronder meer — is op de synodes niet geregeld verslag gedaan van de eigen internationale congressen, zodat de aanbevelingen hiervan ook niet tot duidelijke actie in eigen kerk leidden. In de toekomst is in dit opzicht een betere coördinatie wenselijk.

Over de totstandkoming van intercommunie met de Anglicaanse kerkgemeenschap in 1931 werd in 1932 door de aartsbisschop gerapporteerd, en hetzelfde geschiedde in 1966 ten aanzien van de recente verzoeningsdienst met de R.K. kerk in Utrecht. Tot een inhoudelijke gedachtewisseling leidde dit echter niet. Wel nam de synode in 1969 een voorstel aan een vertegenwoordiger van de Anglicaanse kerk in Nederland ter synode uit te nodigen, en aanvaardde de synode in 1985 een voorstel de intercommunie met de kerk van de Mariavieten in Polen te herstellen.

In het licht van deze toch slechts beperkte bijdragen voor wat betreft het internationale oud-katholieke verkeer is het opvallend dat de oecumenische beweging en de Wereldraad van Kerken zoveel meer aandacht kregen. Tijdens de synode van 1928 hield mgr. Ken-ninck een inleiding over de wereldconferentie voor geloof en kerkorde van Lausanne van 1927, waar hij onze kerk vertegenwoordigde, en ter synode van 1930 hield mgr. Berends een algemene inleiding over de oecumenische beweging. Over de assemblees van de Wereldraad van Amsterdam (1948) en Evanston (1954) werd ter synode van 1949 en 1954 gerapporteerd. Pastoor J.C.M. Keman hield in 1957 voor de synode een inleiding over onze participatie in de Stichting Oecumenische Hulp en het werelddiakonaat van de Wereldraad van Kerken. Prof. M. Kok hield in 1961 een inleiding over oecumene ter plaatse, hetwelk tot een goed debat leidde over theorie en praktijk van het plaatselijk oecumenisch werk. De ‘ruwe werkorde voor eenwording van de kerken’ van de Oecumenische Raad in Nederland leidde tot een uitvoerige uiteenzetting van mgr. P.J. Jans in de synode van 1965. Naar aanleiding van de Wereldraad assemblee van Uppsala van 1968 hield dr. H.M. de Lange op de synode van 1970 een inleiding over de ‘2% oproep’ voor ontwikkelingshulp, hetwelk onmiddellijk tot een interessant debat aanleiding gaf of dit zich moest vertalen in posten op onze landelijke en plaatselijke kerkelijke begrotingen. De Wereldraad assemblees van Nairobi in 1975 en Vancouver in 1983 leidden tot uitvoerige

177

-ocr page 180-

behandeling in de synodes van 1975/1976 en 1983, waarbij tal van activiteiten en programma's aan de orde kwamen waarover ook aan onze vertegenwoordigers een oordeel gevraagd werd, ook al vallen die wat buiten het werkpatroon van onze kerk. In 1978 hield pastoor Horstman een inleiding over de tweede kerkenconferentie van de Nederlandse Raad van Kerken.

Niet alles was positief: ter synode van 1971 kwamen kritische vragen of onze Zwitserse vertegenwoordiger in het Centrale Comité van de Wereldraad, pastoor dr. Hans Frei, voor het programma ter bestrijding van het racisme gestemd had. In 1976 was er een voorstel van Alkmaar en Krommenie met de bisschoppen in overleg te treden over de vraag of handhaving van het lidmaatschap van onze kerk van de Wereldraad gewenst is, nu deze zijn bemoeienissen steeds meer gaat richten op vraagstukken van sociale en politieke aard, hetwelk door de synodale raad werd omgebogen in een voorstel tot het bevorderen van een kritische begeleiding vanuit onze kerk van de besluiten van de Wereldraad en de Nederlandse Raad van Kerken, zowel vooraf als achteraf, en in deze geest door de synode werd aanvaard. In 1977 kwam vanuit 's-Gravenhage een voorstel in het licht van de komende Church and Society conferentie van de Wereldraad met de andere Nederlandse lidkerken van de Wereldraad te overleggen over ‘richtlijnen’ tot inperking van de activiteit van de Wereldraad op dit terrein, welk voorstel werd verworpen. Duidelijk is echter dat over de activiteiten van de Wereldraad op maatschappelijk terrein en met name op het gebied van atoombewapening, mensenrechten en racisme onrust was ontstaan in onze kerk, waarop in de volgende afdeling zal worden teruggekomen.

De jaren na 1985 laten een hierna te beschrijven breed scala van activiteiten en discussies zien die de relaties met andere kerken en de oecumene betreffen. In zekere zin reflecteren deze ook de maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot het vervagen van geografische grenzen, of juist het accentueren daarvan-In dit hoofdstuk ligt de nadruk op de kerkelijke gemeenschappen waarmee een formele dialoog plaatsvindt (de Rooms-Katholieke Kerk en de orthodoxie), dan wel waarmee de kerk in een relatie van full communion staat (Filipijns Onafhankelijke kerk en de Anglicaanse kerkgemeenschap, waaronder dus ook begrepen de Episcopal Church). Dat neemt niet weg dat op landelijk en plaatselijk niveau nauw wordt samengewerkt en afgestemd met de andere kerken, zoals de PKN en de Lutherse kerk. De blik blijft zeer gericht op de ontwikkelingen daar, onder meer ook waar het gaat om de praxis van synodes en de omgeving waarbinnen

178

-ocr page 181-

de ambtsopleiding plaatsvindt (Vrije Universiteit en Universiteit Utrecht). Veel van deze vruchtbare contacten vinden plaats binnen het kader van de Raad van Kerken.

IV.8.ii Internationale Bisschoppenconferentie en Unie van Utrecht

In het kader van het proces richting de vrouw in het ambt (hoofdstuk IV. 11 ) is de rol van de Unie_van Utrecht en de Internationale Bisschoppenconferentie al aan de orde geweest, maar hieronder zal de ontwikkeling van die Unie vooral na de Wende van 1989 worden besproken, mede tegen de achtergrond van het vierjaarlijkse Internationale Oud-kathollekencongres, dat in die periode (1994 en 2014) in Nederland (Delft resp. Utrecht) werd gehouden. Opmerkenswaard is dat de praktijk uitwijst dat dit congres doorgaans populair is onder leken en geestelijken uit de Anglicaanse kerkgemeenschap, vooral op het Europese continent. Allengs vaker wordt aandacht gevraagd voor deze congressen tijdens een Synodezitting. Zo presenteerden oud-Synodevoorzitter Frank de Haart en Henriette Maan-van Werven het congres 2014 Utrecht, onder vermelding dat - min of meer in het voetspoor van het congres Delft 1994 dat plaatstsvond in de Aula van de Delftse Universiteit met een openingsdienst in de Nieuwe Kerk — het congres in diverse mooie gebouwen hartje Utrecht (Academiegebouw, Janskerk en Paushuize) zou plaatsvinden, met een slotviering in de Domkerk.

Als gevolg van de beslissing van de Synode van de Duitse zusterkerk (begin 1994) om vrouwen toe te laten tot wijding in het drievoudig ambt, ontstond een gespannen situatie die ertoe leidde dat de Duitse bisschop het stemrecht op de IBC werd ontnomen. Deze situatie is uiteindelijk zo opgelost dat de Duitse bisschop beloofde zijn stemrecht niet te zullen uitoefenen tot bij een fundamentele bespreking van deze kwestie, in feite na de 1BC Wislikofen 1997. De IBC komt jaarlijks bijeen. Zo ook in 1998 in Chicago, waar werd besloten om maatregelen te nemen ter verbetering van de communicatie tussen de kerken, en wel door de aanstelling van een functionaris voor verbetering van die onderlinge com-municatie.^22 De gerezen problematiek werd deels geweten aan de omstandigheid dat de lidkerken niet of weinig van eikaars binnenkerkelijke ontwikkelingen afweten.

In 1999 werd de afwezigheid van de PNCC bisschoppen bij de IBC in Eg-mond aan Zee - als rechtstreeks gevolg van de wijding van een vrouw tot priester in de Nederlandse kerk — ervaren als een pijnlijk gemis.^2^ Tijdens de IBC 2000 in Wroclaw (Polen) (waar de PNCC bisschoppen wel aanwezig waren), werd de nieuwe versie van de Vereinbarung, het document dat de samenwerking en de

^^^ Verslag CB aan de Synode 24 november 1998.

’^’ Verslag CB aan de Synode 23 november 1999.

179

-ocr page 182-

positie van de lidkerken van de Unie van Utrecht regelt, goedgekeurd?^'* Omdat bij de interpretatie van de eerdere versie de nodige problemen waren ontstaan, is besloten aan deze regeling een preambule te laten voorafgaan. Blijkens de inleiding bij het Statut der Internationale Altkatholischen Bischofskonferenz (IBK) ging het hier volgens prof. dr. Urs von Arx om f...J de preambule, die een beknopte weergave biedt van het ecclesiologische zelfverstaan zoals het zich heeft ontwikkeld in het historische proces van de Unie van Utrecht en de theologische reflectie die daarmee gepaard gaat — althans als een mainstream-opvatting. Hiermee wordt duidelijk dat de Utrechtse Unie zichzelf ziet als kerk in strikte zin, namelijk in de vorm van een verbindende gemeenschap van lokale en landelijke kerken, en niet alleen als een min of meer losse vereniging van kerken zonder gemeenschappelijke besluitvorming en spreekbuisfl^^ De opmerking ter Synode 2002 van mgr. Vercammen sprong in het oog: het nieuwe IBC statuut werkt! Bisschap Peplowsky van de PNCC ....is tot de orde geroepen. Hij zal niets meer ondernemen zonder goedkeuring van de IBC (hij had buiten ieder verband om een aantal Noorse mannen tot priester gewijd).^^^

Blijkens de notulen van de Synode 2003^^^ veranderde de situatie drastisch. Mgr. Vercammen moet mededeling doen over het resultaat van de juist gehouden IBC in Praag. De PNCC heeft consequent de gemeenschap verbroken met elke kerk die het ambt heeft opengesteld voor vrouwen en die daadwerkelijk tot priesterwijding overging. Dat leidt er al in 2000 toe dat de PNCC-bisschoppen afwezig zijn bij de wijding van de nieuwe aartsbisschop in de Utrechtse Dom. Een dergelijke houding is in strijd met de bisschopsverklaring van 1889 die met zoveel woorden vaststelt dat in de Unie de kerken met elkaar in communie zijn. Dat principe werd nog duidelijker geëxpliceerd in het nieuwe statuut van de IBC, dat in 2000 werd goedgekeurd. In 1997 is besloten dat ten laatste na zes jaar het gesprek over het herstel van de intercommunie tussen alle kerken van de Unie diende plaats te vinden. Bij genoemde vergadering in 2003 werd de PNCC-bisschoppen op de man af gevraagd of ze zouden deelnemen aan de eucharistie (inclusief communie) en ook aan de handoplegging bij bisschopswijdingen in een situatie dat daar geen vrouwelijke ambtsdragers bij betrokken zouden zijn. Pas als ze daartoe bereid zouden zijn, kan men weer zeggen dat onze kerken met elkaar in volledige gemeenschap staan. Na zeven uur praten bleek dit voor de PNCC een brug te ver.

^^‘* Verslag CB aan de Synode 28 november 2000.

’^5 Urs von Arx und Maja Weyermann, Statut der Internationalen Bischofskonferenz, Beiheft! KZ 91 (2001).

^2^ Notulen Synode 26 november 2002.

’^^ Notulen Synode 25 november 2003.

180

-ocr page 183-

Het communiqué^2^ verwoordt een en ander op de volgende wijze: Omdat PNCC het niet voor mogelijk hield de kerkelijke gemeenschap met die kerken ^W de Unie van Utrecht, die het ambt openstelden voor vrouwen, in stand te Gouden, zag de IBC zich in 1997 verplicht een termijn van maximaal zes Jaar te stellen binnen dewelke het herstel van de kerkelijke gemeenschap zou dienen be-^verkt te worden. Omdat ze daarin niet is geslaagd, stelt de IBC in meerderheid het volgende vast:

Nadat deze motie was aangenomen, heeft de PNCC-delegatie onmiddellijk de zaal verlaten.

Mgr. Vercammen antwoordt op een daartoe strekkende vraag dat de Poolse katholieke Kerk in Polen wel deel uit blijft maken van de Unie van Utrecht maar niet deel zal nemen aan de handoplegging bij een bisschopswijding wanneer er vrouwelijke priesters op het altaar staan.^^’

Tijdens de 1BC 2004 bleek dat de bisschop-elect van de Slowaakse Oud-katholieke Kerk zich tot bisschop had laten wijden door een episcopus vagans,^^° hetgeen leidde tot verbreking van alle contacten met hem en met deze kerk, zeer tot ieders spijt. Die vergadering werd mede bijgewoond door bisschoppen van de Episcopal Church of the United States of America, ECUSA, ook naar aanleiding van het vertrek van de PNCC uit de Unie van Utrecht. Dit, net zo min als de verkiezing van een homoseksuele bisschop van New Hampshire, stond een versterking van de goede verstandhouding tussen beide kerken niet in de weg. Besloten werd gezamenlijk te onderzoeken welke betrouwbare zich oud-katholiek noemende ‘vagante groepen’ er zijn waarmee eventueel contact gelegd zou kunnen worden. Tijdens de IBC 2006 is besloten de bisschop van de Old Catholic Church of British Columbia (Canada) voor een periode van zes jaar als waarnemer bij de IBC toe te laten, hoewel de geldende regelingen dit eigenlijk niet toc-laten.’”

^^* Communiqué IBC Praag 2003.

Notulen Synode 25 november 2003.

”° Een episcopus vagans is een persoon die op clandestiene of onregelmatige wijze is gewijd tot bisschop buiten de structuren en het kerkelijk recht van gevestigde kerken, dan wel een persoon die rechtmatig en geldig is gewijd maar later is geëxcommuniceerd en niet in gemeenschap staat met een algemeen erkend bisdom (Wikipedia).

”' Verslag CB aan de Synode 23 november 2004.

181

-ocr page 184-

In 2005 evalueerde de IBC volgens de mededelingen aan de Synode de ingestelde functie van communicatiemedewerker, die positief uitviel voor wat betreft de contacten tussen de bisschoppen en de voorbereiding van de vergaderingen. De tweede functie, het beter bijeenbrengen van de verschillende kerken, moet nog sterker worden ontwikkeld.^'^^ Blijkens dit verslag verzocht de voormalige PNCC parochie van St. John in Toronto (Canada) deel te kunnen blijven uitmaken van de Unie van Utrecht. Dit verzoek werd ingewilligd en de parochie verkreeg een status vergelijkbaar met de parochie in Parijs, een en ander met ondersteuning van de Anglicaanse bisschop Colin Johnson in Toronto. Eind 2005 bezocht de aartsbisschop de parochie en maakte duidelijk dat zij niet aan haar lot zou worden overgelaten, in verband waarmee het contact met de bisschop van Toronto van de Anglicaanse kerk werd verstevigd. Uiteindelijk verzoende men zich in 2009 met de bisschoppen van de PNCC.

Ook nam de IBC in dat jaar initiatieven om oplossingen te vinden voorde situatie van de vagante bisschoppen; met name de ECUSA nam op zich de ‘ern-stigen’ uit te nodigen voor een gesprek over eventueel opgenomen worden in de ECUSA, dan wel dat de IBC een zekere verantwoordelijkheid voor hen op zich zou nemen. Uit de mededelingen bij de Synode 2008 blijkt evenwel dat van de kant van die ‘ernstigen’ onvoldoende ernst en medewerking werd ondervonden, zodat dit initiatief op niets uitliep.’”

In 2008 werd ook de discussie met de Poolse Mariavieten weer opgepakt. Eén van de problemen daarbij is dat naar het Statuut voor de IBC in de Unie van Utrecht er in één land slechts één lid-kerk kan zijn. Echter, in 2014 kon worden besloten dat deze kerk weer zou kunnen toetreden, waarna een dialoog binnen deze kerk zou worden opgestart.”'* Voor de eerste maal vond in het kader van de Unie van Utrecht in 2011 een bijeenkomst plaatst waaraan niet alleen bisschoppen (en adviseurs) maar ook bestuurders van de lidkerken deelnamen, teneinde de samenwerking te bevorderen en wederzijdse kennis en begrip te verbreden. Over het Internationale Oud-KathoIlekencongres werd in 2011 besloten dater voortaan nog slechts één comité zou zijn: het landelijk congrescomité, aangevuld met vertegenwoordigers uit de lid-kerken.’” Aan deze vergadering van de IBC namen ook vertegenwoordigers van de Mariavieten en de Mar Thoma-kerk deel. In de zoektocht naar andere synodaal-katholieke kerken was eerder contact gelegd met deze Mar Thoma kerk in India. In de daaropvolgende periode werden dialoogconferenties georganiseerd, die in 2014 werden afgesloten met de gemeenschappelijke intentie te komen tot kerkelijke gemeenschap vergelijkbaar met die met de Anglicaanse kerken.

^^^ Verslag CB aan de Synode 22 november 2005.

^^^ Verslag CB aan de Synode 22 november 2008.

Verslag CB aan de Synode 22 november 2014.

’’’ Verslag CB aan de Synode 24 november 2011.

182

-ocr page 185-

De discussie over het permanent diaconaat werd in 2012 hernieuwd, waarbij de vraag aan de orde is of de diaken ook bevoegd zal zijn het sacrament van de ziekenzalving toe te dienen?^® Tijdens de vergadering van 2003 - zie hiervoor -besloot de IBC ook een verkennend gesprek aan te gaan met de Zweedse Lutherse kerk, waarover in 2005 kon worden gezegd dat de tijd rijp was om een dialoog te starten, welke gedurende vele jaren is voortgezet. Rond 2008 werd gewerkt aan een overzicht van gelijkenis- en verschilpunten tussen beide kerken. Najaren van toenemende contacten en intensief overleg met de Lutherse Kerk in Zweden kon de aartsbisschop ter Synode 2016^^^ mededelen dat een delegatie naar Zweden zou vertrekken om de kerkelijke gemeenschap vast te stellen, die ook daadwerkelijk in dat jaar tot stand kwam. In dat jaar werd na de eerste bijeenkomst in 2011 voor de tweede keer een ontmoeting georganiseerd van de delegaties van de landelijke besturen van de lidkerken van de Unie van Utrecht, en Wel in Amersfoort.

1^.8.iii Orthodoxie

Gedurende vele jaren hebben gesprekken en dialogen tussen (theologen in) de orthodoxe kerken en de Oud-Katholieke Kerk plaatsgevonden, in welk kader bij de viering van 100 jaar Unie van Utrecht in 1989 in Utrecht een grote rede werd gehouden door Metropoliet Damaskinos, directeur van het Orthodoxe Centrum m het Zwitserse Chambésy, waarin hij de vele overeenkomsten tussen beide kerken beschreef, maar kritische kanttekeningen plaatste bij de intercommunie(/w// communion)-overeenkomst met de Anglicaanse kerken: https://oudkatho-liek.nl/nieuws/2011/12/bij-de-dood-van-metropoliet-damaskinos/.

In zijn inleiding tot de Synode van 25 november 1997, refererend aan de te nemen beslissingen inzake de toelating van de vrouw tot het drievoudig ambt, zei mgr. Glazemaker onder meer :[...] Daarbij zijn wij tevens verantwoordelijk voor de gevolgen van onze besluiten voor de saamhorigheid binnen de Unie van Utrecht met die kerken die vrouwelijke ambtsdragers principieel afwijzen. Maar ook hebben we ons te realiseren welke blokkades en teleurstelling zo'n besluit fnet zich meebrengt voor allen die uitzien naar het toenemen Van eenheid onder de kerken en zich daarvoor inzetten. Een 'Ja' levert zulke blokkades en teleurstellingen op voor orthodoxen en rooms-katholiekenf...J.^^^

Op de agenda van de Synode van 24 november 1998 (dus een paar weken na de extra synode ter bespreking van de ‘vrouw in het ambt’^^’) stond het voor-^^^1 [•••7 f^n meej in te stemmen, dat de gemeenschappelijke teksten van de

^^^ Verslag CB aan de Synode 24 november 2012.

Notulen Synode 19 november 2016.

Notulen Synode 25 november 1997.

Hoofdstuk IV. 10.

183

-ocr page 186-

gemengde theologencommissie voor de dialoog tussen de orthodoxe en oud-ka-tholieke kerken, zoals die op 17 oktober 1987 zijn voltooid en ondertekend, voldoende basis bieden om voort te gaan op de weg naar herstel van volledige gemeenschap tussen de oud-katholieke en orthodoxe kerken. ’ Dit is niet echt materie voor een algemene synode als deze, maar de beoordeling werd voor de synodalen vergemakkelijkt door een aan hen ter beschikking gestelde recente inleiding van prof. dr. Martien Parmentier voor de Synode van de Geestelijkheid in mei 1998.^'*° Daarin wordt ter toelichting gezegd dat men weliswaar geen volledig overzicht biedt van alle leerstellingen en geloofsvernieuwingen waarin beide kerken overeen zouden stemmen, maar slechts de gemeenschappelijke visie weer te geven over de belangrijke geloofsbeslissingen die door de kerk vóór het schisma van 1054 zijn genomen. De Synode werd verzocht - en aan dit verzoek werd ook voldaan — zich uit te spreken over de vraag of de eindtekst van de dialoog als geheel voldoende basis biedt om de gesprekken met de orthodoxe kerken voort te zetten, met als doel de verwerkelijking van het herstel van kerkelijke gemeenschap.

Eerder, in 1997, had de aartsbisschop van Utrecht een bezoek gebracht aan de Patriarch van Constantinopel teneinde met hem te delen wat de besluiten inzake de wijding van vrouwen tot het drievoudig ambt inhielden (Wislikofen lit Een reactie van de patriarch was: 'er zijn dus nieuwe blokkades op onze weg naar full communion'.

In de rapportage aan de Synode 1999^“*^ wordt melding gemaakt van een bezoek van can. drs. Jaap Spaans aan centra van de Russische orthodoxie, gevolgd door tegenbezoeken voor concerten. In de Beleidsnota 2000-2002 geeft het CB als voornemen aan het uitbouwen van de contacten met de orthodoxe kerken, middels uitwisselingsprogramma’s van theologiestudenten e.d. en via het verbeteren van de relatie met de orthodoxe kerken in Nederland, waartoe een steungroep zal worden ingcslcld.’'” Rond 2003 werd de Commissie ‘Koinonia’ ’**in het leven geroepen die de contacten met de orthodoxe kerken zou moeten bevorderen en coördineren. Het idee is ontstaan n.a.v. een studiedag van Koinonia samen met orthodoxe pastores. Het is de bedoeling dit te herhalen in de vorm van een samenkomst van oud-katholieke en orthodoxe pastores. De commissie Koinonia stelde zich ten aanzien van de Roemeens-Orthodoxe kerk tot doel om op basis van gelijkwaardigheid contacten te leggen met die kerk op oecumenisch en theologisch gebeid door uitwisseling van docenten, studenten en jongeren. De Roemeense kerk, aldus de commissie, heeft heel veel te bieden en van hen kan

Bijlage bij de agenda Synode 24 november 1998.

’‘’' Notulen Synode 24 november 1998.

^'’^ Verslag CB Synode 23 november 1999.

Beleidsnota 2000-2002.

^‘’‘’ Verslag CB aan de Synode 25 november 2003.

184

-ocr page 187-

veel worden geleerd. Een geplande jongerenreis naar Cluj (Roemenië) ging niet door wegens gebrek aan aanmeldingen.^'’^ Blijkens de Synodestukken 2005^'”’ heeft de eommissie Koinonia zichzelf moeten opheffen wegens onvoldoende belangstelling. Niettemin bleef het voornemen contact op te nemen met de aartsbisschoppen Panteleimon en Gabriel met het oog op een te organiseren gezamenlijke pastoresconferentie.

Nadat hij eerder onze kerk in Nederland rond 1995 had bezocht, bracht Patriarch Bartholomeus van Constantinopel tussen 23 en 27 april 2014 andermaal een bezoek aan onze kerk, waarbij in het bijzonder de nadruk lag op zijn zorg vooreen leefbare wereld en de klimaatbedreigingen. De bisschoppen van de IBC bleken enthousiast over het initiatief dat de permanente gemengde werkgroep met de orthodoxie genomen heeft met de conferentie Die orthodoxe und die altkatholische kirche und ihre Verantwortungför ein zusammenwachsendes Europa}‘^^

Ook bestaan regelmatig contacten met de in Nederland aanwezige Syrisch-Orthodoxe kerk, die van de kerk ondersteuning krijgt.

iy.8.iv Rooms-Katholieke Kerk

Een heel praktisch aspect werd gemeld op de Synode 1997: priester Ab van der Hoek heeft na ampele overweging het besluit genomen over te gaan naar de Rooms-Katholieke Kerk; deze overgang is soepel verlopen en hij werd als priester opgenomen in het bisdom Haarlem van de Rooms-Katholieke Kerk.’“”

De dialoogcommissie uit beide kerken werkt in 1999 aan een advies teneinde de onderlinge betrekkingen te verbeteren. Melding wordt gemaakt van het bezoek van de aartsbisschop aan de feestelijkheden in Rome/Assisi voor over-gang naar het nieuwe millennium op uitnodiging van de pauselijke nuntius.’^” Nadat dus vele jaren dialooggesprekken waren gevoerd en de aartsbisschop van Utrecht regelmatig was uitgenodigd door de paus voor ook andere ontmoetingen van kerkleiders, ontving Paus Franciscus de bisschoppen van de Unie van Utrecht in een officiële audiëntie op 30 oktober 2014.’’' Deze ontwikkeling werd gevolgd door voortzetting van de bestaande dialogen.

Notulen Synode 23 november 2004.

”^ Verslag CB aan de Synode 22 november 2005.

Verslag CB aan de Synode 21 november 2015.

Notulen Synode 21 november 2015.

’’’Notulen Synode 25 november 1997.

Verslag CB aan de Synode 23 november 1999.

”' Notulen Synode 22 november 2014.

185

-ocr page 188-

IV. 8. V Filipijns Onafhankelijke kerk (fglesia Filipina Independente, IFI) Reeds geruime tijd, onder meer door tussenkomst van de missie St. Paulus in de persoon van pastoor Wim de Boer, bestaan met regelmaat warme contacten met deze kerk die zich op verschillende manieren ook ter Synode manifesteert. Zo werd in 2002 een reis van pastoor Wim de Boer met de aartsbisschop en een negental jongeren georganiseerd ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van deze kerk. Ook schonk de Unie van Utrecht een bedrag van $ 30.000 aan het pensioenfonds voor hun geestelijken.^52

Bisschop Tomas A. Millemena was als gast genood op de Synode 2003, waar mgr. Vercammen de volgende woorden sprak: Our friendship with the Philippine Independent Church is a great gift to us. The solidarity with the Philippine people offers us the opportunity to experience the worldwide dimension of being a Christian. It is a great pleasure for all of us to have the supreme bishop Millemena in our midst today. In 2005 bracht de aartsbisschop van Utrecht een bezoek aan de Filippijnen. Tezamen met de ECUSA participeerde de Unie van Utrecht in een stuurgroep met de Filipijnse kerk over ‘Katholicisme en Globalisering’, terwijl de IBC in 2005 besloot gastdocenten vanuit de IBC naar de Filippijnen te zenden.

Priester Elefterio Rivolido, priester uit het bisdom van de bij een opstand om het leven gebrachte bisschop Ramento, bracht in 2006 een bezoek aan Nederland. Begeleid door pastoor Wim de Boer, die de contacten met de Filipijnse kerk onderhield, was hij ook te gast bij de najaarssynode, waar hij, na te hebben gerefereerd aan de gewelddadige dood van bisschop Alberto Ramento, onder meer zei: Ik feliciteer u ermee dat u hier vandaag als kerk bijeen bent. Ik nodig u ook uit partner te zijn in de kerkelijke gemeenschap met de woorden die geschreven staan in de Verklaring van St. Martin die aan gezegende Bisschop Alberto B-Ramento is gewijd en die het volgende zegt: ‘als leden van onze kerken proberen wij onszelf in onze katholiciteit te zien als het gist in het brood: wij willen de wereld niet van een afstand beoordelen maar er deel van uitmaken door er midden in te staan als een ondeelbaar aspect ervan.^^^ Deze contacten leidden er onder meer toe dat de kerk ondersteuning bood bij het creëren van een Filipijnse parochie in Amsterdam in 2011, een samenwerkingsverband van de kerk melde Filipijnse Onafhankelijke kerk (IFI) en de protestantse United Church of Christ in the Philippines (UCCP), financieel ondersteund door de Haarlemse Bisschops-kas.

^52 Verslag CB aan de Synode 26 november 2002.

^5^ Notulen Synode 21 november 2006.

^5“* Verslag CB aan de Synode 19 november 2011.

186

-ocr page 189-

IV.8.vi Anglicaanse kerkgemeenschap

Vanuit de anglicaanse kerkgemeenschap is sinds jaar en dag duidelijk actieve belangstelling voor wat er zich in onze kerk afspeelt, wat onder meer ook moge blijken uit de regelmatige presentie van vertegenwoordigers bij de Synodes. Zo blijkt uit één van de verslagen dat in 1991 overleg heeft plaatsgevonden over de zg. ‘Meissen-documenten’, waarin de overeenkomst Anglicaanse kerk en de Evangelische Kirche Deutschlands is neergelegd. Verder blijkt daaruit dat het besluit in de Anglicaanse kerk om over te gaan tot wijding van vrouwen als priester geen reden vormde de full-communion-overeenkomsi te verbreken.^^^

In West-Europa bestaan beide kerken naast elkaar en dat lijkt zo te blijven. Dit werd mooi geïllustreerd en verklaard door de Utrechtse chaplain Th. Whitfield, die in zijn toespraak aan de Synode van 1997 het volgende zei: [..J Mijn contact met de OKK was, voordat ik naar Nederland kwam, heel beperkt. f...J voor gemeenteleden uit de Engelssprekende kerk te Bern en ook te Utrecht denk ik, gaat het over cultuur en talen. Bijvoorbeeld, Amerikanen en Engelsen zijn heel anders en hoe zij hun geloof en kerkleven uitvoeren zijn heel verschillend, i^inston Churchill, prime-minister in de tweede wereldoorlog zei: Amerikanen en Engelsen zijn twee volken die gescheiden zijn door een gemeenschappelijke taal. In de Oud-Katholiek.. heeft can. Dirk van Leeuwen, chaplain van de Anglicaanse kerk te Antwerpen, uitgebreid over de relaties tussen de Anglicanen en Oud-Katholieken geschreven. Hij schrijft: alle anglicaanse en oud-katholieke gemeenten in Nederland zijn verschillend in ethiek, spiritualiteit, achtergrond en aationale/internationale zienswijze. [...J. Het gevolg is een rare situatie: in de Engelssprekende kerken worden theologische verschillen van minder belang en taal of culturele identiteit van meer belang. [...J Een collega van mij heeft het ongeveer zo uitgedrukt: We komen uit zulke verschillende kerken en werken heel hard om elkaar goed te verstaan en met elkaar samen te werken, wij kunnen het ook niet tussen de diensten en in een vreemde taal doen'. f...J(De) identiteit van Engels sprekende gemeenten in het buitenland en bijzonder hier in Nederland, is niet alleen met geloof te vergelijken, maar met taal en cultuur. Mensen komen meestal bij ons in de dienst om God te loven in hun eigen taal Er zijn wel uitzonderingen: een aantal Nederlanders is Anglicaans geworden of ze bezoeken de dienst omdat zij de taal en de liturgie mooi vinden. Bij ons is dit in 30% van het gemeentelidmaatschap het geval. Tegen deze achtergrond probeert de IVillibrord Society relaties tussen de Anglicaanse Kerk en de OKK aan te moedigen.^^^

In het verslag van het CB aan de Synode van 1999^^^ wordt melding gemaakt van het geslaagde bezoek dat de aartsbisschop van Canterbury in oktober

’55 Verslag CB aan de Synode 19 november 1991.

55^ Notulen Synode 25 november 1997.

55’Verslag CB aan de Synode 23 november 1999.

187

-ocr page 190-

1998 aan onze kerk bracht. Toen werd de International Coordinating Council ingesteld voor overleg tussen de anglicaanse en oud-katholieke kerken. De oud-katholieke theologenconferentie hield een studieweek rondom het zgn. Porvoo-document, een overeenkomst tussen enkele Anglicaanse en de Noord-Europese Lutherse kerken. Uiteraard speelt daarbij de vraag een rol of wij nu ook een in-tercommunie-overeenkomst met alle Porvoo-kerken zouden moeten sluiten. Op parochieel en diocesaan gebied blijkt sedertdien een groeiende samenwerking tussen de Anglicaanse en Oud-Katholieke Kerken in Nederland te ontstaan; zowel internationaal als nationaal zijn er grotere wederzijdse vertegenwoordigingen op congressen, conferenties, vergaderingen (Provinciale Synode) en ook bij bijeenkomsten van theologiestudenten.

Mgr. Dirk Jan Schoon met het Anglican-Old Catholic Consultative Council in 2019 (foto website OKKN

De Willibrord Society, wier opdracht het is om betere relaties tussen de anglicanen en oud-katholieken te bevorderen, verricht steeds goed werk. Zij beoogt de implicaties van het Bonn Agreement (1931) te realiseren en in praktijk te brengen. Zij zoekt naar nieuw elan in Nederland; er werden voorstellen geformuleerd om de vereniging een actieve rol te laten spelen in de uitvoering van de voorstellen van de Coordinating Council. In de Beleidsnota 2000-2002 van het CB, aangeboden aan de Synode 1999, wordt ook aan de Society gerefereerd waar het gaat om de rol die deze kan spelen bij het uitbouwen van de relatie met de anglicanen,

^5* Verslag CB aan de Synode 23 november 1999.

188

-ocr page 191-

Waaronder de mogelijkheden tot nauwere samenwerking van anglicaanse en oud-katholieke parochies.

In het kader van de uitbouw van de relatie met de anglicanen zijn op uitnodiging van anglicaanse zijde permanente vertegenwoordigers van de Oud-Ka-tholieke Kerk opgenomen in de Synode van het Anglicaanse aartsdiocees Benelux. Als zodanig zullen twee leden van de Synodale Commissie en twee geestelijken uit het CB fungeren.’^’ In 2014 bracht de toenmalige aartsbisschop van Canterbury, dr. Rowan Williams, een bezoek aan Nederland voor een voordracht in de Utrechtse kathedraal. In het kader van de samenwerking tussen beide kerken Vond rond Hemelvaartsdag 2017 een jongerenpelgrimage naar Echternach plaats.

De banden met de Anglicaanse gemeenschap leidden tot betrokkenheid bij het pastoraat op de luchthaven Schiphol, in het kader van de Old Catholic-Angli-can Airport Ministry (OCAAM). Naast rooms katholieke en protestantse geestelijken werkt daar sedert 2011 namens de anglicaanse kerk ook pastoor Joop Albers. Met de Anglicaanse kerk werd een intentieverklaring getekend die maakt dat oud-katholieken betrokken worden bij het vrijwilligerswerk aldaar. Ter Synode 2012 gaf Jaap Wijker, voorzitter van OCAAM, een impressie van de gang van zaken daar.^“ Hij kondigde aan dat pastoor Joop Albers met pensioen zou gaan in 2013 en dat in zijn plaats pastoor Nico Sarot werd benoemd, die vanuit onze kerk is gezonden door de Bisschop van Haarlem. Het pastoraat vangt onder meer mensen op die na een traumatische ervaring uit het buitenland terugkeren, evenals mensen wier naasten in het buitenlands iets zeer ernstigs is overkomen. Ook mensen in nood op de luchthaven kunnen zich tot de pastor wenden, soms via de Marechaussee. Het Stiltecentrum op Schiphol wordt bemand en georganiseerd door het Luchthavenpastoraat, waarin OCAAM samenwerkt met protestantse en rooms-katholieke organisaties. Als de financiële nood aan de man is, dan wordt natuurlijk ook gemorreld aan activiteiten als deze, zoals op de Synode 2016,^®' maar men was gerustgesteld toen bleek dat deze activiteit de kerk niet of nauwelijks geld kostte.

IV.8.vii Wereldraad van Kerken en Raad van Kerken in Nederland

Blijkens het verslag van het CB aan de najaarssynode van 1991^®^ werd mr. Go-vaert Kok (lid van het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken) als vertegenwoordiger van de Unie van Utrecht opgevolgd door de Zwitserse bisschop dr. Hans Gerny. De Raad van Kerken stelde in 1991 aan de kerken voor de

’” Verslag CB aan de Synode 28 november 2000. ^“Notulen Synode 24 november 2012.

’‘' Notulen Synode 9 november 2016.

^“ Verslag CB aan de Synode 19 november 1991.

189

-ocr page 192-

Willibrordzondag als oecumenische zondag (de zondag rond 7 november) in te voeren, waarmee het CB in principe akkoord is gegaan.

Rond 1964 was inmiddels een nieuwe organisatie opgericht waarin ook onze kerk is gaan participeren: de Raad van Europese kerken (CEC). Deze wijdde in 1992 een conferentie aan de opkomst van nationalistisch en etnisch bewustzijn.^“ Tijdens de Synode 2006^“ werd uitgebreid stilgestaan bij de resultaten van de in februari 2006 gehouden Assemblee van de Wereldraad in Porto Allegre (Brazilië). Aartsbisschop Joris Vercammen bracht verslag uit en meldde onder meer: De IVereldraad staat voor de uitdaging haar centrale rol in de oecumenische beweging opnieuw — en met vernieuwd elan — waar te maken. Terecht kan men opmerken dat tweederde van de christenen niet bij de lidkerken van de Wereldraad horen. Het betreft de christenen die lid zijn van het ruime scala van Pinksterkerken of van de Rooms-Katholieke Kerk. Daar wil de Wereldraad wat aan doen. De Raad voelt zich terecht geroepen de initiator te zijn van een wereldwijd kerkenforum. Dat forum zou wel alle kerken en op die wijze alle christenen van over de hele wereld moeten kunnen samenhrengen. Ook maakte hij melding van initiatieven gericht op verbanning van geweld en bevordering van de vrede: Het is van belang dat er een oecumenische verklaring over Rechtvaardigheid en Trede komt en dat het geheel nog sterker theologisch onderbouwd wordt. Niettegenstaande dat er reeds heel wat op dit terrein is gebeurd, blijft het belangrijk om religies met elkaar te verbinden als bronnen van vrede. Religies hebben op dit punt wat goed te maken want ze zijn in het verleden immers zo vaak bron van geweld geweest. Daarbij riep de assemblee ook op om in 2011 een internationale oecumenische convocatie over Rechtvaardigheid en Trede te houden. Tijdens die Assemblee werd aartsbisschop Joris Vercammen verkozen in het Centraal Comité van de Wereldraad.

De najaarssynode 2007^®^ was het platform voor een mededeling omtrent een ingrijpende en historische gebeurtenis. Voor het eerst in zijn historie kwam de Anglicaanse Mission to Seafarers in Vlissingen niet langer onder anglicaans maar onder oud-katholiek beheer te staan, in feite, dat van de Statie Zeeland,

Terder is de chaplain ook scheepsbezoeker, chauffeur en ... barman één dag in de week, wanneer de manager een vrije dag heeft. Ook dat werk als barman is heel positief te benutten want na wat biertjes worden problemen en zorgen veel gemakkelijker verteld. f...JOok voor de zeelui is hij een vertrouwensman in alle omstandigheden.

Pastor Jan van Handenhoven, 2007

^^^ Verslag CB Synode 19 november 1991. ’^‘* Notulen Synode 21 november 2006.

Notulen Synode 20 november 2007.

190

-ocr page 193-

Waartoe door aartsbisschop Joris Vercammen en bisschop Geoffrey Rowell van Gibraltar een Memorandum of Understanding werd getekend. Tijdens zijn presentatie schetste pastoor Jan van Handenhoven, die al vier jaar als vrijwilliger pastorale bijstand verleende, de historie van deze instelling, die een thuis wil bieden aan zeevarenden van alle gezindten zowel in materieel als in geestelijk opzicht. De pastoor/rector van de Statie is voor ca. 0,4 fte belast met de zorg voor deze zeevarenden en de groep vrijwilligers die deze zorg handen en voeten geven. Uiteindelijk zal er voor de functie van chaplain een full time aanstelling nodig zijn. Helaas, een fundamentele beleidswijziging in de anglicaanse kerkgemeenschap bracht met zich mee dat men in 2016 besloot te stoppen met deze Mission?“

Blijkens het verslag van het CB aan de Synode 201 P®^ bracht de Raad van Kerken in het kader van het project ‘Doopverkenning’ een tweetal verklaringen met betrekking tot de erkenning van de doop in andere kerken tot stand die de deelnemende kerken de gelegenheid boden één van de verklaringen te tekenen. Onze bisschoppen ondertekenden de meest vergaande, die maakt dat onze kerk de doop in één van de andere kerken als geldig erkent. Blijkens de mededelingen aan de Synode 2012’^* werd de gemeenschappelijke verklaring inzake wederzijdse erkenning van de doop door onze kerk en nog acht andere kerken plechtig ondertekend te Heiloo op derde Pinksterdag.

In Nederland ontstond rond 2010 binnen de Raad van Kerken in Nederland een overleg tussen ‘kleine katholieke Kerken’, later omgedoopt tot 00A00 (Oriëntaals, Orthodox, Anglicaans en Oud-Katholiek Overleg),^®’ mede met het oog op een permanente zetel in het Moderamen van de Raad van Kerken en samenwerking bij het Contact inzake Overheidszaken. Het overleg mocht op 18 januari 2013 de secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken dr. Olav Fykse Tveit ontvangen. De poging om een vaste zetel te krijgen in het Moderamen van de Raad van Kerken voor de OOAOO-kerken slaagde.

•V.9 Ethiek en maatschappij

iy.9.i Ontwikkelingen tot 1986/1987

Pas door de actieve deelname van onze kerk aan de Wereldraad van Kerken en de Nederlandse Raad van Kerken na de Tweede Wereldoorlog werd onze kerk diepgaand geconfronteerd met vragen op dit terrein. Toch kwamen enkele vraagpunten al veel eerder op de

’“ Notulen Synode 19 november 2016.

Verslag CB aan de Synode 19 november 2011.

’®’ Verslag CB aan de Synode 24 november 2012.

”’’ Verslag CB aan de Synode 19 november 2011.

191

-ocr page 194-

synode ter sprake: bij de rondvraag in 1932 werd gevraagd of de bisschop het vredeswerk van de kerken wilde steunen en in 1935 kwam het arbeidsvraagstuk en de werkeloosheid aan de orde.

De algemene geestesgesteldheid van onze kerk ten opzichte van maatschappelijke vraagstukken komt het beste naar voren in een commentaar in de OK bij een voorstel van St Marie in Utrecht van 1953 met de vraag naar deskundige voorlichting aan de gelovigen over sociale, economische, culturele en politieke vraagstukken. Dit commentaar luidt: ‘met een zekere huiver zullen vele leden der synode dit voorstel hebben bezien en het vaste voornemen hebben gehad dit niet te steunen.’^’“ De pastoor van St Marie, oud-synode-voorzitter Prof M.A. Zwart wees er bij de toelichting ter synode op dat het niet de bedoeling was tot allerhande uitspraken over maatschappelijke vraagstukken te komen, doch uitgaande van het gegeven dat onze vertegenwoordigers in het oecumenisch gesprek een geluid namens onze kerk moeten laten horen alsook dat individuele gelovigen op hun levenshouding worden aangesproken tot een zekere meningsvorming te komen. Aldus toegelicht werd het voorstel na een uitvoerige discussie aangenomen.

Het is de verdienste van ir. J.H. Giskes (enige jaren lid van de bisschoppelijke- en synodale raad, en jarenlang vertegenwoordiger van onze kerk in het Interkerkelijk Vredesberaad 1KV) geweest vragen op maatschappelijk terrein aan de synode voor te leggen. In een uitvoerige motie van zijn parochie Alkmaar in 1958 werd geconstateerd dat het doen van een bindende uitspraak omtrent oorlog, atoombewapening, etc. vooralsnog onmogelijk was, doch dat uit de activiteit en levenshouding van de leden van onze kerk zal moeten blijken dat de menselijke problemen van deze tijd ons ter harte gaan, terwijl voorts gevraagd werd om in woord en geschrift bij de problematiek stil te staan. Na enige discussie, waaruit bleek dat de motie tot misverstand aanleiding gaf, werd de motie ingetrokken zodat het niet tot stemming kwam. Bij de rondvraag in 1961 lager een vraag van ir. Giskes of de synodale raad niet van mening is, dat de christelijke kerken in elk tijdsgewricht getuigenis dienen af te leggen van haar houding in de menselijke samenleving, en of niet stappen door de synodale raad moeten worden overwogen om grotere betrokkenheid van onze kerk en haar leden daarbij te verkrijgen. Het antwoord was dat bisschoppen en synodale raad de problemen nauwlettend volgden en dat in het kader van de

3™ OK 1953/78.

192

-ocr page 195-

samenwerking met andere kerken het nodige gebeurt, doch dat men niet al te snel met eigen initiatieven zou moeten komen. In 1965 was er een vraag van ir. Giskes of adhesie overwogen werd van onze kerk aan een brief van Kerk en Vrede inhoudende veroordeling van de oorlog in Vietnam. De bisschoppen verwezen in hun antwoord naar de commissie voor internationale zaken van de Oecumenische Raad. In een voorstel van ir. Giskes van 1966 werd als overtuiging uitgesproken, dat de kerk zieh niet kan onttrekken aan maatschappelijke, sociale en politieke vragen, welk voorstel werd aangenomen. Een voorstel van de Paradijskerk in Rotterdam in 1968 om herderlijke boodschappen van de bisschoppen over controversiële politieke onderwerpen op andere wijze bekend te maken dan door voorlezing tijdens de kerkdiensten (omdat daar geen discussie mogelijk is) wordt met een kleine meerderheid afgestemd. Het geeft aanleiding tot een uitvoerig artikel in de OK.^quot;^^ Op de synode van 1970 komt de 2% oproep voor ontwikkelingshulp ter sprake, zoals hiervoor reeds vermeld. Voorts ligt er een voorstel van Noord-Holland-zuid om een bezinning op gang te brengen ten aanzien van het vraagstuk van de kernbewapening met de bedoeling in een volgende zitting tot een uitsprak hierover te komen. Een amendement van Egmond om ‘uitspraak’ te vervangen door ‘conclusies’ wordt met een kleine meerderheid aanvaard, en hierop wordt het voorstel aangenomen. Tijdens de synode van 1972 spreekt de synode, op voorstel van een ter tafel liggend commissierapport over oorlog en vrede, uit dat het gebruik van militaire middelen — misschien nog onvermijdelijk in onze gebrekkige samenleving — in wezen een onchristelijk middel is om internationale geschillen te beslechten. Deze uitspraak lijkt niet meer dan een ‘open deur intrappen’, maar blijkt op plaatselijk niveau veel tongen te hebben losgemaakt over zin en doel van militaire verdediging en het militaire apparaat, waarbij ook vragen als gewetensbezwaren aan de orde kwamen en kosten van atoombewapening. Bij de synode van 1974-11 was er een vraag van pastoor F. Smit naar de waardering van het werk van Amnesty voor politieke gevangenen, hetwelk instemming ontving. Ir. Giskes geeft bij dezelfde synode een toelichting bij de passage in het BOB-rapport, dat onze kerk meer maatschappij gericht bezig moet zijn. Tot geheel andere onderwerpen geeft de synode van 1975 aanleiding, waar mgr. Kok mededeling doet over de door hem gepubliceerde abortusnota (die alleen door hem

”' 'Kerk en Politiek', OK 1969/9.

193

-ocr page 196-

gepubliceerd werd omdat over de inhoud geen overeenstemming binnen het episcopaat bestond) en waar de Vrouwenbond een samenvatting aanbiedt van een discussie over huwelijk, echtscheiding en christelijk geloof, waarin om meer openheid gevraagd wordt voor een nieuw huwelijk na echtscheiding.

In 1979 neemt de synode een voorstel van Schiedam aan dat verstrekkende gevolgen lijkt te hebben, en wel om een commissie te benoemen, die een discussiestuk zal vervaardigen met betrekking tot de actie van het IKV ‘De kernwapens de wereld uit, te beginnen in Nederland’. Tijdens de synode van 1980 wordt gerapporteerd door de ingestelde commissie; de nota zal op plaatselijk niveau worden besproken.

De synodale raad komt voor de synode van 1982, op grond van de ingekomen verslagen over de discussie, met een uitvoerig voorstel om het IKV-voorstel inhoudelijk te onderschrijven, op te roepen tot eenzijdige maatregelen allereerst vanuit Nederland tot nucleaire ontwapening, en dit standpunt ter kennis te brengen van regering, parlement en bevriende zusterkerken in het buitenland. Het voorstel geeft aanleiding tot uitvoerige discussie tijdens de synode, waarbij duidelijk wordt dat verschillend over deze zaak gedacht wordt. Hilversum dient een motie van orde in, waarin waardering wordt uitgesproken voor het vele werk van het IKV, doch tevens de overtuiging dat het evangelie ruimte geschapen heeft waarin ieder gemeentelid volgens eigen geweten en naar eigen inzicht in de politieke werkelijkheid zijn politieke keus kan en moet maken, waaraan de conclusie verbonden wordt dat afgezien moet worden van stemming over het voorstel van de synodale raad. Deze motie wordt met 46 tegen 34 stemmen aangenomen, waarmee het inhoudelijke debat zonder definitieve uitspraak eindigt. Een tweede motie van enkele synodeleden om naast het IKV ook ICTO financieel te steunen wordt met kleinere meerderheid aangenomen. Het debat geeft de als altijd weer alert reagerende voorzitter mr. J.A. van de Ven aanleiding tot de constatering dat de synode niet met de prijs van moed naar huis gaat, en zal tot veel ingezonden stukken in de OK aanleiding geven.

De door velen als onbevredigend ervaren afloop van de nucleaire

^’^ Discussienota met betrekking tot de actie van het IKV ‘De kernwapens de wereld uit, te beginnen in Nederland’, gevoegd bij de Synode-agenda 1980; 24. OK 1982/122 en 123. ^^^ Notitie ‘Grenzen aan het spreken van de kerk’ van 20 augustus 1985, gevoegd bij de Synode-agenda 1985.

194

-ocr page 197-

ontwapeningsdiscussie gaf Hilversum aanleiding aan de synodale raad het voorstel te doen een studiedag te organiseren over ‘grenzen van het spreken van de kerk’, hetwelk door de synodale raad werd overgenomen als voorstel voor de synode van 1983. Na aanneming van het voorstel kwam voor de synode van 1985 het voorstel, op grond van de toen ter tafel liggende commissienotitie^’S tot daadwerkelijke organisatie van de studiedag over te gaan. De conclusies van deze studiedag werden op de synode van 1986 aanvaard: de kerk kan zich nooit met de maatschappelijke orde vereenzelvigen. Zij zal zich in het algemeen terughoudend opstellen in politieke en maatschappelijke problemen, maar bij flagrante onrechtsituaties heeft zij de plicht haar stem te verheffen. Kerkelijke uitspraken kunnen alleen tot stand komen doordat een synode zich in overgrote meerderheid voor een uitspraak verklaart en nadat het onderwerp in den brede in de kerk is besproken. Daarnaast hebben alle gelovigen het recht individueel hun stem te verheffen als hun geweten hen daartoe verplicht. Met deze hier slechts samengevat weergegeven marsorde voor behandeling van maatschappelijke en politieke vragen is thans een deugdelijk fundament geschapen voor verdere arbeid op dit terrein.

IV. 9. ii Jachtverbod

Ter Synode van 1990 werd het voorstel van can. drs. Jaap Spaans en de synodale vertegenwoordiger uit Dordrecht behandeld om maatregelen te nemen die ertoe kunnen leiden dat op landerijen, grienden en andere onroerende goederen die in eigendom toebehoren aan de OK Kerk, haar parochies en andere met de kerk verbonden rechtspersonen, in de toekomst niet meer gejaagd wordt, en dat het faunabeheer zal worden toevertrouwd aan een bonafide natuurbeschermingsorganisatie, die niet uitgaat van een jagersvereniging. Het voorstel behelst tevens dat deze gedachte binnen de Unie van Utrecht wordt bevorderd, alsook via oecumenische en interkerkelijke contacten. Can. Spaans geeft aan dat het voorstel ook Wordt gesteund door de priesters van Zuid-Holland en het kerkbestuur van Dordrecht, die al jaren ervaring hebben met het jachtverbod.

Hij wijst erop dat in ons land vaak op een beestachtige wijze met dieren wordt omgesprongen, bijv, legbatterijen, de varkens- en kalvermesterijen en de bontfokkerij. Onze kerk is te klein om hierop ook maar enige invloed uit te kunnen oefenen. Maar bij plezierjacht is dat anders. Hier is sprake van een ethisch probleem: is het volgens de christelijke ethiek toelaatbaar dat de kerk medewerking verleent aan het doden van medeschepselen? De jager als instandhouder van

”^0K 1939/369 e.v.

195

-ocr page 198-

het natuurlijk evenwicht en de bestrijder van schade is een uitvinding van de laatste jaren. Bij een enquête van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging bleek al in 1978 dat 73% van de Nederlandse bevolking tegen de jacht is. De jachtwet van 1954 is gemaakt door en voor jagers en is verouderd. Wanneer grondeigenaren besluiten geen jachtrecht meer te verlenen, worden zij steeds gedreigd met mogelijke schadeclaims; in can. Spaans' visie wordt de jacht verhuurd aan een natuurbeschermingsorganisatie, die dan houder van de jacht is en verantwoordelijk voor de lasten daarvan wordt. Aan alle kerkbesturen is toegestuurd een samenvatting van de nota Liberation of Life van de afdeling Kerk en Samenleving van de Wereldraad van Kerken, in het kader van het Conciliair Proces. Deze nota zal behandeld worden op de komende Assemblee van de Wereldraad. Daarin wordt gesteld dat wij een einde moeten maken aan de uitbuiting van het individuele dier. Als Paulus zegt dat de hele schepping kreunt als in barensnood, dan heeft hij het ook over de tijd waarin wij leven en over de misstanden die er nu zijn, aldus nog steeds can. Spaans.

De gecombineerde parochievergadering van de H. Adelbertus en H. En-gelmundus te IJmuiden heeft, aldus synodaal Jan van Riessen, uitvoerig stilgestaan bij het voorstel m.b.t. het jachtverbod. Hij waardeert dat een dergelijk voorstel ter Synode wordt gebracht, omdat voorstellen van een dergelijke inhoud nog niet eerder voorkwamen. Hij betoogt echter dat een te grote hoeveelheid wild op een beperkt gebied leidt tot ziekte en grote sterfte onder de dieren i.v.m. een tekort aan voedsel, reden waarom jachtvergunningen worden verleend. Verder bestaat de noodzaak tot afschieten van schadelijk wild. Ten slotte wijst hij op het stropen van wild. Hiertegen is vaak niets te doen. Het lijkt hem verstandig dat Dordrecht het voorstel terugneemt tot een later tijdstip, om de effecten van een nieuwe jachtwet af te wachten. Daarin is tevens opgenomen dat niet meer in grote groepen gejaagd mag worden, maar in zgn. Wild- en Milieu-eenheden en, zoals eerder vermeld, met de dan alleen nog toegestane munitie. Tijdens de daarop volgende discussie zijn er voorstanders van het voorstel (Leiden, pastoor Kemp) en tegenstanders, die de jacht beschouwen als een deel van de methodiek om het wild in stand te houden c.q. het voorstel betuttelend vinden (Utrecht). Anderen (Hilversum, Egmond aan Zee, Culemborg) vinden het voorstel overbodig, c.q. menen dat het niet op de Synode thuishoort. Na uitgebreide gedachtewisseling wordt het voorstel in stemming gebracht. Het blijkt dat er 49 stemmen vóór zijn maar 53 tegen, bij 14 blanco stemmen. Het voorstel is dus niet aangenomen.’^^

’’’ Notulen Synode 10 november 1990.

196

-ocr page 199-

1^-9.ai Euthanasie en voltooid leven

Desgevraagd gaf mgr. dr. Bert Wirix bij zijn toelichting op het CB-verslag aan de Synode van 1995”® het volgende standpunt weer over de toediening van sacramenten aan gelovigen die kiezen voor euthanasie: Alhoewel een ethische Stellingname niet gevraagd wordt, heeft onze kerk altijd een groot respect gehad voor de gewetensbeslissingen van mensen. Dit gebeurde in een goede Jansenistische traditie. f...J Wat de eucharistie betreft is het een oude lijn en verplichting reeds ^anaf het concilie van Nicea dat de Kerk aan niemand voor wie de dood nabij is de eucharistie als viaticum mag weigeren. Want in welke omstandigheden mag de kerk op de grens tussen leven en dood aan iemand onthouden de eucharistie ols reisgezel en begeleider mee te geven. In het oog staande met de dood hebben kerken zich bijna altijd zeer bescheiden opgesteld. Zij hebben altijd de mens in gebed en sacrament — toevertrouwd-aan God zelf. Van belang is ook wat hij daaraan toevoegde voor het geval van zelfdoding; En dit geldt ook voor de uitvaart. Alhoewel kerken in geval van zelfdoding vroeger harde regels hebben kunnen hanteren, is dit gelukkig voorbije tijd, zowel in onze als in andere kerken.

Voor de pastorale praktijk verwees mgr. Glazemaker tijdens de Synode 1996^^^ op de vraag van Chris Folkers naar de publicatie in het laatste nummer van het BMB. De bisschoppen hebben een richtlijn voorbereid in overleg met pastores en theologen, maar leggen er de nadruk op dat deze bestemd is voor de pastores. Deze interne pastorale notitie kan niet worden beschouwd als een stellingname in een publiek debat over euthanasie. De inhoud van de betreffende notitie luidt: l^at de bediening van de sacramenten betreft, dient in het algemeen en in het bijzonder wanneer deze betrekking heeft op gelovigen die kiezen voor euthanasie, gesteld te worden dat sacramenten niet als een machtsmiddel gezien en gebruikt /nogen worden om ethische handelingen en beslissingen te sanctioneren. Dit mag niet gebeuren door degene die de sacramenten bedient en evenmin door degene die de sacramenten ontvangt. Ook kunnen gelovigen niet zonder meer rechten opeisen op sacramentsbediening.^'^

Door oud-katholieke geestelijk verzorgers is nagedacht over de ‘voltooid-leven-problematiek’ waaraan ook een studiedag van pastores was gewijd. Deze problematiek is ook aan de orde binnen de Raad van Kerken, aldus het verslag van het CB aan de Synode 2018.^” Mgr. Joris Vercammen trad op als voorzitter van een taakgroep van de Raad van Kerken, en rapporteerde aan de Raad van Kerken dat

Notulen Synode 21 november 1995.

Notulen Synode 26 november 1996.

Scriptie Frans van Sark, Euthanasie in Nederland, citerend uit BMB XVII nr 5, november 2006.

^™ Verslag CB aan de Synode 23 november 2018.

197

-ocr page 200-

het doel van de bezinning is de kerk een stem te geven in het publieke debat over de laatste levensfase. Naar zijn zeggen is het van belang dat kerken over deze thematiek het gesprek voeren en samen optrekken in het publieke debat. Wij zullen ertoe moeten bijdragen dat er meer “geestelijke zuurstof” in het debat komt, dan kunnen we in het gesprek verder komen.^^^^ Uit die rapportage: als mensen m geweten dat besluit genomen hebben, moeten we daar als kerk op liefdevolk wijze bij zijn; eenzaamheid als probleem daar zouden we als kerken mogelijk meer aan kunnen doen; er is veel te zeggen ook over de waarde van de ouderdom, en aandacht voor het feit dat er door mensen ook wordt genoten in die laatste levensfase. Vercammen sprak de vrees uit dat, mocht zo’n wet er ooit komen, de druk op ouderen zal toenemen; dan groeien we naar een samenleving die ouderen niet meer op waarde weet te schatten. Elk leven, maar ook elk levenseinde is anders. Met onze morele uitgangspunten zullen we als kerken en vanuit de kerken het gesprek hierover voortzetten ook om de ander te naderen, aldus Vercammen.

lE. 9. iv Duurzaamheid

Nadat in de Synodes tot 2016 maatschappelijke en politieke problemen vooral in oecumenisch verband ter sprake waren gekomen (zoals hiervoor geïllustreerd), was ter Synode 2016^^' een maatschappelijk onderwerp onderdeel van de discussie: de klimaatproblematiek, en wel aan de hand van een ingediende (en met praktisch algemene stemmen aanvaarde) motie over de Groene Kerk:

De synode van 2016, overwegende dat het materiële voortbestaan van de kerk terecht de nodige tijd en aandacht vraagt van kerkbesturen en Collegiaal Bestuur, zich ervan bewust

dat onze aarde en het voortbestaan ervan voor onze kinderen en kleinkinderen ons ter harte gaat

dat we bij alles niet tekort willen schieten in onze roeping om als kerk bij te dragen aan de zorg om de heelheid van de schepping én om medeverantwoordelijkheid te dragen voor een leefbaar klimaat voor de generaties die na ons komen

spreekt haar steun uit aan de Groene Kerken Beweging en roept daarom de parochies en staties van onze kerk op om materiële stappen te zetten conform het stappenplan van de Groene Kerkenbeweging (www.groenekerken.nl ) ten einde mede dragers te worden van deze beweging

verzoekt het Collegiaal Bestuur deze doelstelling mede te integreren in hel beleidsplan van de komende jaren.

^^® Website Raad van Kerken. Zie https://www.raadvankerken.nl/nieuws/2018/02/be-trokken-op-4e-levensfase/.

Notulen Synode 19 november 2016.

198

-ocr page 201-

Deze motie was ingediend door synodalen Martien Camphuis en Dio van Maaren (Hilversum), Henriette Maan-van Werven, Barthold van Hasselt (Amersfoort ) en André Zandbelt (statie Twente). Laatstgenoemde lichtte de motie toe. Hij refereerde aan de manager duurzaamheid van Lidl die binnen drie jaar het hele groente- en fruit assortiment van een grote supermarktketen wist te verduurzamen, en aan het bezoek van de ‘groene’ patriarch Bartholomeus aan onze kerk in 2014,3 82 en riep de parochies op de huishouding waar mogelijk te verduurzamen en dat vooral in de praktijk te doen en de opgedane ervaringen te delen. In 2017 stond dit onderwerp opnieuw op de agenda, met dien verstande dat, nadat vice-voorzitter Jillis van Maaren de bedoeling had uiteengezet, de synodalen in groepjes uiteengingen om de mogelijkheden te bespreken. Hieruit kwam o.m. het volgende naar voren:

In de kerk:

verwarming is het grootste probleem; raadpleging van een energiedeskundige is nuttig;

zet de thermostaat omlaag als de dienst voorbij is en niet pas als iedereen weg is;

geschiktheid kerkdak of bijgebouw voor zonnepanelen?

de aarde minder belasten door beperken van gebruik van fossiele brandstof;

parochieblad digitaal;

gebruik zo min mogelijke geprinte liturgieboekjes en wel de gezangboeken;

5*^ Hoofdstuk IV.8, Oecumenische relaties.

199

-ocr page 202-

groene Eucharistieviering: bloemen, hosties, en miswijn misschien ook groen?

Rond de kerk en in het dagelijks leven:

maak in de praktijk waar watje zegt: practice what you preach;

kennis verhogen en begrip kweken;

als we niets doen voor een heel mooie schepping, maken we die kapot; goedkope koffie gaat ten koste van de koffieboer;

niet eindeloos overleggen maar beslissingen nemen;

de site van de Groene Kerk is geschikt voor het uitwisselen van ervaringen’^^

Een nieuwe vorm van aandacht van de Synode voor de wereld om ons heen was te zien ter Synode van 2019,’^'* waar 'Gebed voor de Schepping' van Pauline Ver-steegh, voorzitter van de stichting ‘Het kan wel’ werd getoond door middel van een YouTube filmpje?^’

Blijkens het verslag van het CB aan de Synode 2020”**’ is het werken aan een duurzame kerk niet los te zien van onze inzet voor een duurzaam leven in het algemeen. Het gaat om ethische vragen over wereldwijde gerechtigheid en menselijke waardigheid in de economie. Meer uitwisseling van gedachten en voorstellen op dit punt, bijv, via de landelijke website, werd verwelkomd. Het werken aan een duurzame kerk, aldus het CB, is een zaak van lange termijn en kan niet los worden gezien van onze inzet voor een duurzaam leven. Het gaat hierbij niet alleen om het zo veel mogelijk CO2- uitstoot-neutraal maken van onze kerkgebouwen om de verdere opwarming van het klimaat tegen te gaan, maar ook om het debat over achterliggende ethische vragen inzake wereldwijde gerechtigheid en een economie waarin de menselijke waardigheid centraal staat.

IV.IO De positie van vrouwen/wijding tot het drievoudig ambt

IKlO.i Priesterwijding voor vrouwen

De Synode heeft er in zeer belangrijke mate toe bijgedragen dat het onderwerp op de kerkelijke agenda kwam en bleef, en zorgde voor voortgang — aldus druk op de ketel houdend, zou je kunnen zeggen. Bovendien is de veronderstelling gerechtvaardigd dat het - ook synodale - proces eraan heeft bijgedragen dat de

Notulen Synode 18 november 2017.

Notulen Synode 23 november 2019.

^’5 https://www.youtube.com/watch?v=OLhaBRNUEew. Terzijde: volgens de notulen was zij CEO — chief executive officer — , een wel erg weidse term, meer weggelegd voor een directeur van echt grote bedrijven.

Verslag CB aan de Synode 21 november 2020.

200

-ocr page 203-

uiteindelijk genomen beslissingen op bijna algemene steun en acceptatie konden rekenen.

In de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw was de toelating van de vrouw tot het ambt een onderwerp dat velen in de kerk zeer heeft beziggehouden en bij Vele zittingen van de Synode aan de orde is geweest. Eerder was de kwestie in de kerk aan de orde geweest, en met het kennelijke doel de discussie eens en vooral te beëindigen kwam de IBC in 1976 tot een uitspraak dat dit niet mogelijk was. Later leerde nauwgezette bestudering van deze uitspraak dat deze niet kon gelden ais besluit in de zin van de toen geldende Vereinbarung van de Unie van Utrecht,^®^ omdat die eiste dat een dergelijk besluit eenstemmig genomen moest Worden. En dat was niet het geval omdat de toenmalige bisschop van Haarlem, mgr. G.A. van Kleef, tegen had gestemd.

Later besloot de 1BC in 1982 dat het zelfstandig diakenambt vervuld kon Worden door mannen én vrouwen.^^^ Naar aanleiding van dit besluit is door de bisschoppen een commissie ingesteld om de wenselijkheid van zo’n permanent diaconaat te onderzoeken. Deze commissie bestond uit mevrouw Suse S.J. van kleef-Hillesum, drs. Grete C. Verhey-de Jager, alsmede pastoor Teun Horstman en prof. dr. Martien F.G. Parmentier. Na haar overlijden in juni 1984 werd Suse van Kleef opgevolgd door mevrouw A.H. Troost-Kloosterman. De commissie bracht op 18 november 1985 rapport uit aan het CB en bood het rapport ook aan de Synode aan.^^’ Dit rapport beval aan het diaconaat als een zelfstandige functie in het leven van de kerk aanwezig te laten zijn, bij voorkeur ter plaatse in een parochie. De diaken zal, na een theologische opleiding, vooral werkzaam zijn op pastoraal-diaconaal terrein en de bevoegdheid moeten hebben het sacrament van de Ziekenzalving te bedienen. Het rapport werd o.m. besproken in de Synode van 1986, waarbij de ambtsvraag centraal stond. De Synode van 1986 sprak uit (66 vóór, 6 tegen en 5 blanco) voorstander te zijn van het zelfstandig diaconaat, openslaande voor mannen én vrouwen. Een en ander leidde ertoe dat dr. Angela Berlis (pastoraal werker in IJmuiden) in Duitsland tot diaken werd gewijd in 1988, terwijl drs. Grete Verhey-de jager in 1996 als eerste vrouw in Nederland de diakenwijding ontving. Vervolgens is in 1987 de commissie Permanent Diaconaat ingesteld, bestaande uit J. Groen, mw. E. Moonen, pastoor (de latere bisschop) dr. J L.(Bert) Wirix, pastoor drs. Jan Nieuwenhuizen en drs. Grete Verhey-de Jager, die in mei 1989 een rapport uitbracht.^’“ Nadat was vastgesteld op welke gebieden

Vereinbarung der in der Utrechter Union vereinigten altkatholischen Bischöfe, 12 September 1974.

Zie ook hoofdstuk I V.4.

Rapport van de ad-hoc Commissie Permanent Diaconaat tot onderzoek van een zelfstandig diaconaat vervuld door vrouwen en mannen, 18 november 1985.

”” Rapport Commissie Zelfstandig Diakonaat, mei 1989.

201

-ocr page 204-

een diaken zou kunnen functioneren, werd het dilemma rond de ambtsbediening - toen voorbehouden aan mannen -, duidelijk geschetst:

4.2.4 Verscheidenheid van functies binnen het diakenambt?

Een heel specifiek spanningsveld ontstaat er tussen het onPvikkelen van een eigen functie van het diakenambt en de toelating van de vrouwen uitsluitend tot dit ambt.

Immers zolang het diakenambt in het verlengde van het priesterambt functioneert, hebben diakenen (evenals priesters) de mogelijkheid zich te ontplooien binnen het hele scala van taken en eigen accenten te leggen.

IVanneer vrouwen (en dat geldt evenzeer mannen die nu ook uitsluitend tot het diakenambt worden toegelaten) alleen dit ambt kunnen bekleden en dit ambt krijgt een eigen specifieke functie en een eigen takenpakket, dan kunnen zij dit ervaren als een beperking van hun mogelijkheden.

Zo zijn er onder hen, vrouwen en mannen, die binnen hun ambt van diaken, hun wens tot pastoraal functioneren gestalte willen geven.

Zo zijn er waarschijnlijk ook onder de priesters personen die binnen het priesterambt hun wens tot diaconaal functioneren gestalte willen geven.

Voor het zuiver houden van de onderscheidenheid in functie tussen het ambt van priester en van diaken, is het eventueel mogelijk om voorlopig binnen het diakenambt zelf een onderscheiding aan te brengen, namelijk: diakenen die diaconaal functioneren en diakenen die pastoraal functioneren.......Er is EEN ambt. Het nu toelaten van vrouwen uitsluitend tot het diakenambt geeft een discutabele scheiding binnen het ambt.

Er is EEN ambt, maar verscheidenheid aan gaven. Het ambt valt niet te scheiden, de functies zijn wel te (onder)scheiden. Voor functies kan men kiezen, kan men zich bekwamen. Tot het ambt wordt men door de kerkgemeenschap geroepen.

Aldus de opstellers van het rapport. En daarmee lag dus andermaal, en nu in volte omvang, de vraag naar de vrouw in het ambt weer op tafel.

De kwestie kwam ook in een stroomversnelling door de activiteiten van de Bond van Oud-Katholieke Vrouwen , vooral door de VOK (Vrouwen Oriënteren zich op de Kerk)-groepen en de actieve Duitse bond van Oud-Katholieke vrouwen (BAF). ’’' Hun acties waren erop gericht dat uiterlijk in 1998 een positief besluit genomen diende te worden binnen het kader van het door de Wereldraad van Kerken geïnitieerde ‘Oecumenisch Decennium Kerken Solidair met Vrouwen’. Tijdens de reguliere Synode op 20 november 1990 stond een breed geformuleerd voorstel op de agenda, maar slechts één onderdeel zou tot een standpunt van de Synode op dat moment moeten leiden. Dit onderdeel van het voorstel van

’’' http://okvib.okkn.nl/pagina/16/geschiedenis_van_de_bokv.

202

-ocr page 205-

het Collegiaal Bestuur strekte ertoe duidelijk te maken dat de geldende beperking tot het vervullen van de kerkelijke ambten (alleen door personen van het mannelijk geslacht) niet langer zou gelden voor diakenen. Daarop werden door de afgevaardigde van Amersfoort Frank de Haart en door de afgevaardigden van Aalsmeer en Amsterdam (G. Nieuwenhuizen en W.H. de Graaf) amendementen ingediend, ertoe strekkende de gehele bijzin van het toenmalige art. 48 Statuut (‘welke uitsluitend door mannelijke personen kunnen worden bekleed’) te schrappen. Mgr. Glazemaker zei in zijn toelichting dat het Internationaal Oud-Kathollekencongres 1990^’2 in Genève een duidelijk signaal gaf, waarbij in de aangenomen resolutie er eigenlijk van uit werd gegaan dat het puur nog een kerkrechtelijke zaak was, die elke kerk voor zich moest kunnen regelen, zoals destijds de opheffing van het verplichte priestercelibaat. Maar daar, aldus mgr. Glazemaker, ligt nu precies de vraag die aan alle andere voorafgaat: is het louter een kerkrechtelijke kwestie of niet. Daarover gaat dan ook de IBC in Juli 1991 en in beperkte mate onze voorgenomen conferentie. Pastoor Koenraad Ouwens merkte op: Men mag niet concluderen dat wat er niet geweest is, er ook niet hoeft te zijn. Uit de geloofsleer zijn geen geldige conclusies te trekken voor de vrouw in het ambt, 't Gaat hier om een breuk in de traditie, we hebben het eeuwen lang zonder vrouwelijke priesters en diakenen gedaan. IVe moeten het begrip traditie overwegen; hoe staat de kerk tegenover traditie, dit is een bezinning op de identiteitsvraag. Na ampele discussie stemde de overgrote meerderheid van de Synode met dat voorstel in: vier stemmen tegen, alle overige waren vóór. De hele bijzin verviel, en aldus was een eventueel statutair beletsel weggenomen en was de weg vrij voor een inhoudelijke discussie.

Op een extra Synode op 17 april 199P’’ werd de gehele problematiek uitputtend behandeld, mede aan de hand van een ingediend voorstel van de Synodale Commissie en een aantal ingediende moties en amendementen vanuit Utrecht, Arnhem, Amersfoort en Dordrecht. Tijdens de discussie bleek dat een overgrote meerderheid de deur zou willen openen naar openstelling van ook het priesterambt voor vrouwen, dat alles met inachtneming van de positie ten opzichte van de IBC. Uiteindelijk werd er gestemd over het op initiatief van pastoor K. Ouwens geformuleerd standpunt (als een combinatie van een aantal ingediende voorstellen) dat als volgt luidde:

”^ Notulen Synode 20 november 1990.

”’ Notulen extra Synode 17 april 1991.

203

-ocr page 206-

De Synode van de Oud-KathoUeke Kerk van Nederland in vergadering bijeen op woensdag 17 april 1991,

O^ERiVEGENDE

SPREEKT ALS HAAR OORDEEL UIT

dat vrouwen toegelaten kunnen worden tot het drievoudig ambt van diaken, priester en bisschap;

en dringt er bij het Collegiaal Bestuur en de bisschoppen op aan nadrukkelijk te bevorderen dat door de Internationale Bisschoppen Conferentie besluitvorming plaatsvindt die de wijding van vrouwen tot diaken, priester en bisschap van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland voor de andere lidkerken acceptabel maakt.

Voor dit voorstel stemden 97 stemmen, ertegen 14, bij één blanco stem. Vervolgens lagen er nog enkele voorstellen ter tafel om hieraan een termijn te stellen. Het verstgaande voorstel uit Amersfoort (uiterlijk eind 1993) werd verworpen, maar een voorstel uit Amsterdam, Aalsmeer en Synodelid Schoon (uiterlijk eind 1998) werd aanvaard met 68 stemmen voor en 30 stemmen tegen, bij 14 blanco stemmen.

Ingevolge een eveneens aangenomen motie diende te worden gestreefd naar eenheid van opvatting over toelating van de vrouw binnen de IBC, o.a. door consultaties van verwante kerken. Naar de mening van sommigen was grote haast geboden, want ter Synode van 1997 lag er nog een voorstel van IJmuiden om eerder dan na het voorjaar 1998 een beslissing te nemen, maar dat werd met overgrote meerderheid van stemmen verworpen. Wel werd besloten er een extra synodezitting in het najaar van 1998 aan te besteden.^’'* Gevolg van één en ander voor de Nederlandse bisschoppen was dat zij het voorgenomen overleg binnen de IBC konden ingaan met een helder standpunt vanuit de Nederlandse kerk.

Dit overleg vond uiteindelijk plaats in 1997 plaats in het Zwitserse Wislikofen, waar de IBC voltallig bijeenkwam met hun adviseurs. In die conferentie lukte het niet om tot overeenstemming te komen, met name omdat de bisschoppen van de PNCC (Polish National Catholic Church in de VS en Canada) zieh er niet mee konden verenigen dat tot wijding van vrouwen tot priester kon worden overgegaan. In hun ogen was dat een geloofsvraag die krachtens de Eereinharung eenstemmig genomen moet worden, terwijl in de ogen van andere

^’‘’ Notulen Synode 25 november 1997.

204

-ocr page 207-

bisschoppen het veeleer een disciplinaire vraag betrof, waarvoor een meerderheid Voldoende is. Eenstemmig werd daar wel het volgende besluit genomen - citaat Van de hoofdpunten:

...De IBCstelt vast,

dat tot nu toe de in Wislikofen (I) gevraagde studie van de kwestie van de lijding van vrouwen tussen de oud-katholieke kerken van de Unie van Utrecht geen overeenstemming heeft opgeleverd over de vraag of het door de Schrift en de traditie betuigde wezenlijke van het katholieke geloof door de wijding van brouwen wordt beschadigd of niet;

dat met de wijding van vrouwen een van de grondslagen van de bestaande kerkelijke gemeenschap van de oud-katholieke kerken in de Unie van Utrecht ^ordt aangetast inzover deze gemeenschap de volle wederzijdse erkenning van hel ambt vooronderstelt;

dat enkele oud-katholieke kerken de wijding van vrouwen om redenen van gelooftvaardigheid van hun zending in hun maatschappelijke en religieuze omgeving noodzakelijk achten en daarom zo spoedig mogelijk wilden verwezenlijken, terwijl andere kerken ervan zijn overtuigd dat de wijding van vrouwen hun geloofwaardigheid intern en extern zou benadelen;

dat het niet is uit te sluiten dat andere oud-katholieke kerken die de vrouwenwijding voor zichzelf afwijzen, de gemeenschap met die kerken van de Unie Van Utrecht die in de toekomst vrouwen gaan wijden, zullen opzeggen;

dat alle oud-katholieke kerken de betrekkingen zoals ze tot nu toe binnen het raam van de kerkelijke gemeenschap van de Unie van Utrecht waren, zoveel fnogelijk willen voortzetten.

dat de niet eenstemmig aangenomen IBC-verklaring over de vrouwenwijding uit het Jaar 1976 niet kan worden beschouwd als een in de oud-katholieke kerken algemeen aanvaarde uiting van de IBC;

dat in de kwestie van de vrouwen-wijding op dit ogenblik geen eenstem-gt;fgt;ige beslissing mogelijk is.

De IBC neemt er kennis van dat ingevolge de boven beschreven situatie de bepaling van artikel 1 van de Verklaring van Utrecht niet meer volledig kan worden vervuld, omdat de in de Unie van Utrecht verenigde plaatselijke en nationale kerken niet meer allemaal 'in volledige kerkelijke gemeenschap' met elkaar staan.

a) dat de IBC zich over deze situatie van de Unie van Utrecht na hoogstens zes Jaar, of op grond van een veranderde toestand in de betrejfende oud-katholieke kerken al eerder, opnieuw beraadt en besluit;

205

-ocr page 208-

b) dat inzake de wijding van vrouwen geen kerk besluiten neemt totdat het eventuele nationale synodale orgaan van deze verklaring van de IBC kennis heeft genomen.

Op het eerste gezicht lijkt dit niet veel meer of minder dan slechts de beschrijving van een patstelling, maar dat ligt genuanceerder. Zo was het nuttig dat de status van de verklaring van 1976 van de IBC verhelderd werd, en wel aldus dat het geen rechtsgeldig, alle kerken verbindend besluit was. Verder verklaren alle deelnemende kerken dat zij zo veel als mogelijk de gemeenschap met elkaar willen behouden maar dat er situaties kunnen ontstaan waardoor volledige kerkelijke gemeenschap niet meer mogelijk is. Er zal binnen zes jaar andermaal een discussie dienen plaats te vinden, maar denkbaar is dat één of meer kerken besluiten tot het wijden van vrouwen tot priester over te gaan, maar dat dit niet kan zonder dat de eigen Synode kennis draagt van de inhoud van deze verklaring. Een dergelijke verklaring was niet zonder zin, omdat niet uit te sluiten viel dat op dit punt besluiten werden genomen zonder kennis van het standpunt binnen de Unie van Utrecht.

Waarmee andermaal het belang van de synodale structuur werd benadrukt: het is ook een garantie dat de hele kerk kennis kan nemen van al hetgeen tijdens de 1BC wordt besproken, waarbij kennis kan worden genomen van wat de situatie en het gevoelen in andere kerken is. Vervolgens werd de kwestie weer voorgelegd aan de Synode, in de vorm van een voorstel van het CB dat werd besproken op een extra Synode op 31 oktober 1998.

206

-ocr page 209-

Aan die Synode ging een herderlijke brief vooraf van Pinksteren 1997ƒ ’^ gevolgd door een brief van de bisschoppen dd. 30 september 1998, gepubliceerd in het Bisschoppelijk Mededelingenblad BMB?”’ Daaruit citerend: Als de synode bepleit het drievoudig ambt open te stellen voor vrouwen, dan zou dat kunnen betekenen dat wij met elkaar besluiten een nieuwe weg in te slaan. Het is niet gemakkelijk de verantwoordelijkheid te nemen voor een vernieuwing, die bij velen verzet zal oproepen en pijn en verdriet zal veroorzaken. Maar bij een negatief advies zal de beslissing het ambt niet voor vrouwen open te stellen ook zwaar vallen, na de lange weg van synodaal overleg, die wij de laatste Jaren afgelegd hebben. Dat beraad heeft ons als bisschoppen geleerd dat het in de kern van de ambtsbediening gaat om de bemiddeling van het heil en niet om de vraag of dat door een man of een vrouw gebeurt. Deze overtuiging en de keuze die daaruit voortvloeit Worden door velen in onze kerk gedeeld vanuit oprechte trouw aan de oude en katholieke traditie.

Op de agenda van die Synode stond het voorstel van de Synodale Commissie ‘de bisschoppen te adviseren om in overleg met het Collegiaal Bestuur de mogelijkheid te openen dat mannen en vrouwen tot het drievoudig apostolisch ambt van diaken, priester en bisschop worden geroepen en gewijd’. De zitting werd bijgewoond door ca. 120 personen, van wie 34 afgevaardigden van de parochies en 13 geestelijken; vertegenwoordigers van de Zwitserse Christkatholische Kirche; de Oostenrijke Oud-Katholieke kerk; dr. A. Berlis namens de Duitse kerk, alsmede archdeacon G. Allen van de Anglicaanse kerk en ds. A.W. Berkhof van de Nederlands Hervormde kerk. Het voordeel van een extra zitting (gehouden op een zaterdagmorgen van 09.30 tot 14.30 uur) is dat men zich aan één onderwerp in alle rust kan wijden en dat inleidingen en discussie zich alleen daarop richten.

Omdat voorzitter Ineke Schenk net herstellende was van een medische ingreep, werd de vergadering voorgezeten door vice-voorzitter prof. mr. Jan Halle-beek.^^’ Overeenkomstig de agenda werd het onderwerp ingeleid door twee adviseurs van de Internationale Bisschoppenconferentie in Wislikofen (Zwitserland), waarbij Bert Maan de bestuurlijke en juridische aspecten van het onderwerp belichtte en Jan Visser het theologische en ecclesiologische element voor zijn rekening nam.

’’5 Bijlage bij de agenda voor de Synode van 31 oktober 1998.

Bisschoppelijk Mededelingenblad, XIX nr. 4 van oktober 1998. ^’’Notulen extra Synode, 31 oktober 1998.

207

-ocr page 210-

Uit de inleiding van prof. dr. Jan Visser zijn de volgende citaten treffend: Het resultaat f...J is — zeer kort samengevat — dater in het N. T. getuigenis [...] geen definitieve gronden te vinden zijn die het ambt exclusief zou beperken tot mannen. Bovendien is de vorm waarin wij het ambt nu kennen ongetwijfeld anders dan die in de Jonge kerk: het ontwikkelt zich in de loop der eeuwen en neemt onder sociaal culturele invloeden f...J de huidige gestalte aan. Als we deze ontwikkeling vanuit onze situatie f. .J toetsen aan de kern van het Evangelie waarin het gaat om totaal nieuwe verhoudingen tussen mensen, dus ook tussen mannen en vrouwen — is de vraag onontkoombaar of het legitiem is vrouwen die zich daartoe geroepen voelen niet tot het ambt toe te laten. Zou men het ambt alleen van Christus afleiden: de ambtsdrager vertegenwoordigt in zijn handelen Jezus, is met hem a.h.w. identiek, dan heeft men sterke redenen alleen mannen toe te laten. Ziet met het ambt als gedragen door de Geest, wat in de katholieke traditie niet te veronachtzamen is —Je hoeft daarvoor alleen maar de wijdingsformulieren door te nemen en de betrokkenheid van de kerk hij de wijding te bezien — dan geeft die visie meet ruimte voor vrouwen. Nu komt het heil van Godswege tot ons in de menswording van Jezus en raakt het ons primair als mens, daarna pas als man of vrouw.

Bij de daaropvolgende gedachtewisseling kwamen er eigenlijk geen bezwaren tegen de wijding van vrouwen tot het priesterambt tevoorschijn. Enkele synodalen merkten op dat er in hun parochie weinig animo bestond voor een

208

-ocr page 211-

''oorbereidende vergadering omdat men het met het voorstel toch al eens was. In ändere parochies was de meerderheid akkoord, maar was er sprake van een substantiële minderheid die er moeite mee had, wat Frank de Haart (Amersfoort) bracht tot de vraag hoe men moest omgaan met parochies die geen vrouw als pastoor wilden. Ook Rob Veerman uit Utrecht vroeg aandacht voor de substantiële minderheid, evenals Rina Homan-Copper uit Den Haag, zoals wordt geïllustreerd door de volgende citaten:

Trudie de Rijk-Smit (Leiden)

vindt dat ze mager toegerust is voor deze vergadering, niet door de toegezonden stukken, maar door haar eigen parochie: men wilde geen hele avond over dit onderwerp praten, want wie is er tegen? En de datum van vandaag is nog wel zo symbolisch gekozen: Hervormingsdagl

Frank de Haart (Amersfoort):

Ikzou toch willen vasthouden aan het democratische karakter van een eenmaal genomen beslissing. Indien een aantal parochies blijft volharden in een weigering een vrouwelijke priester de dienst te laten verzorgen, ontstaat er naar mijn mening een tweedeling in de kerk.

Chris Folkers (Hilversum):

Er is binnen onze kerk al veel en lang nagedacht en gesproken over de vraag of vrouwen tot priester gewijd kunnen warden. Ik heb die discussies redelijk goed gevolgd, maar de argumenten waarom vrouyven niet tot priester zouden kunnen gewijd worden, hebben mij nooit kunnen overtuigen. Ik ben me er wel van bewust dat een beslissing om het priesterambt voor vrouwen open te stellen een zwaarwegende beslissing is. Er is daarover ongetwijfeld verschil van mening binnen de Oud-Katholieke Kerk. Alhoewel hij de besprekingen in de parochie Hilversum bleek dat de aanwezige parochianen geen bezwaren hebben tegen een dergeliJk besluit, kan ik me ook niet voorstellen dat er daar nu niemand is die er toch op tegen is.... Eandaar dat ik tijdens de vorige Synode erop aangedrongen heb om een plan te maken om pastorale aandacht voor deze groep mensen. Ik zou dat verzoek nog eens met kracht willen herhalen.

Rina Homan-Copper (Den Haag): Den Haag heeft, evenals u allen, kennisgenomen van de diverse stukken ons toegezonden. Zij heeft de gehele discussie steeds met belangstelling gevolgd en in studiebijeenkomsten en op gemeentevergaderingen hierover met elkaar gediscussieerd. Op dit moment zijn de meningen en gevoelens verdeeld. iVe kunnen dan ook geen volmondig Ja laten horen, omdat we dan tekortdoen aan parochianen, die oprechte bezwaren hebben. Ons Ja, is dus een'Ja — maar...' Wij willen hiermee aangeven dat, hoewel wij in principe geen bezwaar hebben de vrouw in het ambt toe te laten, er bij sommigen van onze parochianen een

209

-ocr page 212-

dusdanige tegenstand leeft, dat wij menen daar niet aan voorbij te mogen gaan.

Het komt er dus op neer dat de wijding zelf niet meer zo’n punt is, maar wel de zorg voor de mensen die er niet of moeilijk mee kunnen leven. Een citaat van mgr. Glazemaker: Het aantal tegenstanders is hier in de minderheid, maar buiten zijn het er meer. IVe zijn zelf ook door dalen gegaan. We zullen als synodalen samen op weg gaan en blijven. Als CB gaan we ons hier verder over beramen, horende de tegens en Ja — maar vóór, zullen we proberen helderheid te scheppen op de volgende Synode.

Het voorstel van de Synodale Commissie wordt na hoofdelijke stemming aanvaard: er werden 111 geldige stemmen uitgebracht, waarvan 106 stemmen vóór en 5 stemmen tegen.

210

-ocr page 213-

Ten slotte, ter gelegenheid van de Synode op 24 november 1998 hebben de bisschoppen Glazemaker en Wirix hun besluit bekendgemaakt ‘om in de Oud-Ka-tholieke Kerk van Nederland de mogelijkheid te openen dat ook vrouwen tot het drievoudig apostolisch ambt van diaken, priester en bisschop worden geroepen en gewijd.’^’’ Op 24 augustus 1999 publiceerden de bisschoppen vervolgens ‘Ambt in de branding’,^’’ de herderlijke brief waarin zij verantwoording afleggen over het besluit ook vrouwen toe te laten tot het drievoudig ambt. Kort erna, op 19 september 1999 werd drs. Grete Verheij-de Jager als eerste vrouw in Nederland tot priester gewijd.

Bij de discussies in de Synode en in de kerk in het algemeen over deze toelating is vaak de zorg uitgesproken voor leden van de kerk die grote moeite hadden met een dergelijk besluit. Die zorg was zeker niet ten onrechte, maar er is reden om aan te nemen dat de zorgvuldige, vele stappen vergende weg daartoe in alle geledingen van de kerkelijke gemeenschap heeft gemaakt dat uiteindelijk praktisch allen met deze uitkomst konden leven. Zeker in het begin is zorgvuldig omgegaan met de keuze van parochies waar vrouwen als pastoor werden aangesteld. Vandaag de dag lijkt dat geen punt van overweging meer, de situatie is praktisch volledig aanvaard en wordt breed ondersteund.

Was daarmee voor de kerk in Nederland de kous wel af, dat lag voor de IBC wel anders, omdat immers was besloten dat zes jaar na Wislikofen 11 - dus in 2003 - de kwestie opnieuw aan de orde diende te komen. Van 16 tot en met 22

’” Besluit bisschoppen 24 november 1998 n.a.v. 66“ zitting Synode, 31 oktober 1998.

Herderlijke Brief‘Ambt in de Branding’, 24 augustus 1999.

211

-ocr page 214-

november 2003'*“ kwam de IBC bijeen in Praag om de onderhavige kwestie en in het bijzonder de verhouding tussen de verschillende lidkerken onder ogen te zien, met name de situatie binnen de Unie van Utrecht, waarin niet alle lidkerken in volledige kerkelijke gemeenschap met elkaar staan. Omdat de Poolse Nationale Katholieke Kerk (PNCC) in de VS en Canada steeds had gesteld dat zij geen kerkelijke gemeenschap kon onderhouden met de kerken van de Unie van Utrecht die de wijding van vrouwen invoerden, moest worden vastgesteld dat de volledige kerkelijke gemeenschap, zoals gedefinieerd in het statuut van de IBC, niet hersteld kon worden en dat als gevolg daarvan de scheiding van onze kerken volgde. Dit leidde inderdaad tot het afscheid van de PNCC, terwijl de kerken in Polen en Tsjechië deel bleven uitmaken van de kerkelijke gemeenschap (zie ook hoofdstuk IV h. sub ii).

De ontwikkelingen ten aanzien van de vrouwelijke priester zijn vervolgens geleidelijk voortgegaan, allengs meer vrouwelijke priesters werden gewijd, die functioneren in de kerk naar volle tevredenheid.

IK 10. ii Bond van Oud-Katholieke Krauwen - Krauwen in Beweging

Ten slotte een enkele aanvulling. Als al aangestipt, is een belangrijke stuwende kracht en invloed uitgegaan van de Bond van Oud-Katholieke Vrouwen in Nederland, BOKV. Bij de gewijzigde structuur van de Synode in 1990 is aan het bestuur van de BOKV spreekrecht toegekend, waarvan regelmatig gebruik werd gemaakt. In een later stadium heeft de BOKV als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen haar activiteiten anders gericht, en met name het initiatief genomen tot de zinvolle en succesvolle retraites voor vrouwen in het klooster te Wahlwiller. Daar kwamen groepen oud-katholieke - en soms ook andere — vrouwen enkele dagen bijeen; in 2008 bijvoorbeeld waren de bijeenkomsten gewijd aan Hildegard von Bingen.'*'”

Ter Synode 2013 gaven twee bestuursleden van de Bond, Monique Wekker en Gonnie van der Meer, een korte presentatie over het reilen en zeilen van de BOKV, die inmiddels 85 jaar bestond. In de loop der jaren hebben vrouwen in toenemende mate een gelijkwaardige positie in de kerk en de kerkelijke organen gekregen. Dat maakt dat de oorspronkelijke doelstellingen zijn behaald. Er blijft wel behoefte aan een platform en plaats van ontmoeting van vrouwen in de kerk, zodat men is overgegaan tot opheffing van de bond waarvoor in de plaats de groep ‘Vrouwen in Beweging’ (OKViB) is opgericht: het is niet noodzakelijk maar wel

‘’'’'’ Communiqué 1BC 2003 (16-22 november 2003 Praag) (https;//www.utrechter-

union.org/selte/174/communiqu�_of_the_ibc_meeting_in)

Verslag CB Synode 22-11-2008.

212

-ocr page 215-

belangrijk, aldus hun motto. Ze organiseren bezinningsbijeenkomsten, N0VA-dagen en lezingen voor vrouwen én mannen.'”’^

IV.ll Zegening van relaties tussen mensen

IV.l ].i Inleiding

Al eeuwenlang bestaat de erkenning en wijding of inzegening van huwelijken in onze en andere kerken. In de tweede helft van de 20® eeuw evenwel is er sprake Van een aantal ontwikkelingen die nadere bezinning op menselijke relaties nodig maken. Dat geldt op de eerste plaats voor het steeds vaker voorkomen van echtscheidingen, en dus de vraag hoe om te gaan met gescheiden mensen en met hun Wens een nieuwe verbintenis kerkelijk te laten bezegelen. Daarnaast werd een duidelijke emancipatie van mensen met een andere dan heteroseksuele aanleg zichtbaar, die in de wetgeving resulteerde in, eerst, de mogelijkheid van geregistreerd partnerschap, en later in de mogelijkheid van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. Dit reflecteert op onze kerk en te zien valt dat allengs meer begrip voor en toenemende aanvaarding van dergelijke levensvormen plaatsvindt. Dit heeft ook zijn weerslag, zoals vele andere maatschappelijke ontwikkelingen, op de praktijk van de Synode.

ly.II.ii Inzegening huwelijk na echtscheiding

Op de agenda van de Synode 1990 stond een voorstel van de parochie Hilversum ‘Synode doet een dringend beroep op het Episcopaat op zo kort mogelijke termijn richtlijnen te doen uitgaan ten aanzien van het liturgisch handelen in geval van een nieuw huwelijk van gescheiden personen’ en wel vóór 1 januari 1992. In zijn toelichting merkt de Hilversumse synodaal Chris Folkers onder andere op:‘*°^ Op dit moment bestaat binnen de Oud-Katholieke Kerk geen vaste regel om een dergelijk huwelijk in te zegenen. Dit standpunt van de Kerk geeft aanleiding tot frus-intie en droefheid bij degenen die in een dergelijke situatie verkeren. Als er nu '^an uitgegaan wordt dat de Kerk het sacrament van het heil is dat God in Zijn Scheppingswereld voltrekt, dan is het toch niet verwonderlijk dat er grote vraagtekens worden gezet bij het door de Kerk gevoerde beleid. [...] Het voorstel [...] vraagt daarom het Episcopaat om richtlijnen te doen uitgaan ten aanzien van het liturgisch handelen in geval van een huwelijk van gescheiden personen, zodat in dk geval er wat geregeld is en men niet meer afhankelijk is van de inzichten van de betreffende pastoor. f...J Het lijkt mij daarom gewenst en noodzakelijk de betekenis van het huwelijkssacrament aan een fundamenteel onderzoek te onderwerpen om na te gaan of de in het verre verleden geformuleerde opvattingen niet

‘'''^ Notulen Synode 23 november 2013, verdere informatie op http://bokv.okkn.nl.

Notulen Synode 20 november 1990.

213

-ocr page 216-

tijdgebonden gedachten bevatten f...J De geloofstraditie van de Kerk is toch een traditie met een vernieuwende, bevrijdende of verlossende kracht. Het kan dan toch niet de bedoeling zijn dat mensen zich belemmerd en tekort gedaan voelen door deze traditie?

Het onderwerp bleek reeds in de Provinciale Synode van de Geestelijkheid te zijn besproken, waarover can. Niek van Ditmarsch zegt: Het huwelijk wordt door de dood ontbonden — niet alleen een biologische dood — maar ook het afsterven van de huwelijksband; dit is als wezenlijk element aanvaard door de Provinciale Synode der Geestelijkheid. Op verzoek van aanstaande (gescheiden) echtparen moet het mogelijk zijn in de kerk te trouwen.

Een synodaal die verklaart te behoren tot het 'gilde van gescheidenen' zegt dat heel veel emoties loskomen, lichamelijke en geestelijke pijnen: IVat God samenbrengt, mag de mens niet scheiden. Functies in de kerk mag je blijven vervullen na de scheiding, maar bij een tweede huwelijk blijft de kerkdeur dicht. 1992 is een mooie datum, maar worden er voor die tijd geen eucharistievieringen gehouden op trouwdagen? Nadat mgr. Glazemaker had aangegeven dat hij die pijn goed begreep, voegde hij toe: We kunnen niet zeggen dat er het komende jaar niets zal gebeuren, de vormen die er nu zijn, gaan we niet tegenhouden. Waarna het voorstel met algemene stemmen werd aangenomen. In februari 1992 publiceren de bisschoppen de Herderlijke Brief‘In Heilige Verbondenheid’,'*“'* waaruit het volgende citaat, dat voor zich spreekt: In onze oud-katholieke traditie is er steeds de nadruk op gelegd dat de kerk noch huwelijken sluit, noch huwelijken ontbindt. [...]. Daartoe aangespoord vanuit de kerk, en recent door onze synode, hebben we ons met de geestelijken op deze vragen beraden. Daarbij zijn wij tot het inzicht gekomen dat we met de katholieke kerk van het oosten ruimte kunnen laten voor de mogelijkheid om het sacrament van de huwelijksinzegening te bedienen, ook daar waar een van de partners of beiden eerder een huwelijk aangingen, dat inmiddels ontbonden isf...J De kern van elke kerkelijke viering rondom een huwelijk zal daarom niet alleen aandacht hebben voor de twee mensen die trouwen, maar bovenal verwijzen naar de Heer die sterker is dan onze zwakheid en in zijn barmhartigheid groter is dan onze schuld.

IF.ll.iii Kerk en relaties tussen anderen dan man en vrouw

Al bij de discussie rond het huwelijk van gescheidenen op de Synode van 1990 kwam het onderwerp van andere relaties dan tussen man en vrouw ter sprake. Synodaal J. Kemp (Groningen) zei toen: Het huwelijk moeten we breed bekijken en meenemen in de discussie. Duurzaamheid en trouw zijn niet aan het huwelijk voorbehouden. Ook de dienst bij niet-huwelijksrelaties moeten we meenemen in het beraad. Tijdens de Synode van 1992 stond, andermaal ingediend door Chris

'*“'* Herderlijke brief‘In heilige verbondenheid’ 25 februari 1992.

214

-ocr page 217-

Folkers uit Hilversum, het volgende voorstel ter discussie: De Synode van de Oud-Katholieke Kerk doet een dringend beroep op het Episcopaat om een studie op gang te brengen ten aanzien van de wijze waarop omgegaan kan en moet worden met de wens van twee personen van hetzelfde geslacht om hun verbintenis te bekrachtigen binnen de kerkelijke gemeenschap. Uit de notulen van deze Sy-node'*'’5 blijkt dat alleszins de bereidheid bestaat een dergelijke studie te verrich-kn, waarbij gevraagd wordt om dit binnen twee jaar te voltooien zodat ter Synode 1994 de rapportage op tafel zal liggen. Het CB kan hiermee akkoord gaan, maar zegt wel dat die twee jaar misschien wat aan de krappe kant is. Het voorstel wordt Wet algemene stemmen aangenomen. Blijkens de mededelingen van het CB aan de Synode 1993 heeft mgr. Teun Horstman een inleiding over dit onderwerp gehouden voor de Provinciale Synode van de Geestelijkheid.'’'’® Mede aan de hand daarvan zal verder worden gewerkt. Inderdaad staat dit onderwerp op de agenda van de Synode van 1994, maar dit blijkt inderdaad te vroeg te zijn. De rapporteur, dr. Koenraad Ouwens, zegt dat het op dat moment beschikbare stuk een rapportage is van een voortgaand proces, in het aanvangsstadium. De huidige tekst bevat niet meer dan de stellingname van een ruimdenkende hetero, waarschijnlijk wel die van de doorsnee-Nederlander, maar de vraag is of dit voor de kerk van Christus voldoende is: tolerantie, ook in de meest ruime vorm, is nog niet hetzelfde als acceptatie. Toch is er sprake van een uitstekend vertrekpunt. Het is geen klimaat van afwijzing meer, integendeel: geconstateerd kan worden, dat homoseksuele geaardheid en de beleving daarvan geen beletsel vormen voor ambten, bedieningen en functies. Naar zijn zeggen heeft men zich nog niet willen wagen aan de vraag naar inzegening van andere dan huwelijkse relaties; dit heeft te maken met de kwestie van de sacramentaliteit van het huwelijk. Aanzet wordt misschien geboden in de specifiek oud-katholleke visie op het huwelijkssacrament: zegening van de gehuwden — zegen op de weg die de twee samen gaan. Zegening van wensen, geen zegening van een relatie. Onder meer zal nagegaan moeten worden hoe het staat met het gezag van de Schrift en hoe dat dan precies werkt: dat ligt in de O.K. traditie anders dan in de protestantse, maar ook anders dan in de rooms-katholieke. ITe hebben nu een weg verder te gaan en dragen daarvoor met elkaar verantwoordelijkheid.‘^^^

Nadat was besloten de studiecommissie uit te breiden, en ook de vraag mee te nemen hoe dit onderwerp ligt in andere kerken binnen de Unie van Utrecht, wordt tot een nader uitstel van een jaar besloten. Ter Synode van 1995 komt het onderwerp - kerk en homoseksualiteit — ter sprake aan de hand van een voorlopig rapport van deze commissie bestaande uit Koenraad Ouwens en Wietse van

'*'” Notulen Synode 24 november 1992.

^'’® Verslag CB aan de Synode 23 november 1993.

'”” Notulen Synode 22 november 1994.

215

-ocr page 218-

der Velde, aangevuld met drs. Marjolein Hijzen-van der Maale, waarbij aan de Synode een paar vragen worden voorgelegd:

1. Herkent u zich in de beschrijving van de veranderingen die zich ten aanzien van de benadering en de beleving van seksualiteit in de laatste tientallen jaren hebben voltrokken?

2. Spelen de genoemde (of andere) bijbelpassages een rol in uw denken over (homo)seksualiteit?

3.ln het rapport wordt gesteld, dat de Oud-Katholieke Kerk vanuit haar traditie een sterke nadruk legt op de gewetensvrijheid van haar leden en op hun eigen veranhvoordelijkheid voor beslissingen in hun leven. Hoe staat u hier tegenover?

4. Ook wordt in het rapport gesproken over de 'voorbeeldfunctie' van de geestelijke. Vindt u dat de maatstaven waaraan het leven van een geestelijke moet voldoen anders zijn dan die van het 'gewone gemeentelid'?^^^

Vervolgens brengt een inmiddels uitgebreide commissie, nu bestaande uit drs. F. Janson-Oosterhagen, dr. K. Ouwens en drs. W.B. van der Velde, rapport uit aan de Synode 1996.'”” In hun rapport zeggen zij onder meer:

In de traditie van de kerk is de bevestiging van andere levensverbintenissen dan het huwelijk aantoonbaar. De wijdingen tot het ambt zijn hiervan een voorbeeld, dat vooral in de tijd dat een wijding een huwelijksrelatie uitsloot nog meer zeggingskracht had. Ook de opneming in een kloosterlijke of andere leefgemeenschap (in ons land kan voor wat betreft de Oud-Katholieke Kerk gedacht worden aan de klopjes, die een soort maagdenwijding ontvingen) is met haar verschillende stadia op te vatten als een steeds definitiever toewijding aan een andere dan de huwelijkse relatie. Opvallend bij deze wijdingen en zegeningen is vaak de aanwezigheid van elementen uit of verwijzingen naar de huwelijksinzegening. fVillekeurige voorbeelden hiervan zijn de ring niet alleen bij de bisschopswijding, maar ook hij de maagden-wijding, de sluier die hierbij een rol speelde en het feit dat een van de belangrijkste auteurs in de oud-katholieke traditie, Andreas van der Schuur, voor de laatstgenoemde gelegenheden een reeks van ' ’maagdenbruiloftszangen' schreef. Zij voegen hieraan, voorzover hier nog van belang, toe: In het geval dat de Synode het aanneemt, zal dit niet alleen leiden tot de vaststelling van de vorm en de inhoud van modellen voor de genoemde zegening, maar ook tot een bezinning op die van de huwelijksinzegening en het sacramentele karakter daarvan.

Notulen Synode 21 november 1995.

Rapport Adhoc Commissie Kerk en Homoseksualiteit.

216

-ocr page 219-

Het rapport levert een boeiende gedachtewisseling op/'“ die duidelijk maakt dat men welwillend staat tegenover de gedane voorstellen maar dat het wat snel gaat dan wel wat geforceerd aandoet. Onder meer werd bepleit om te bezien hoe deze materie zich ontwikkelt bij de gewone wetgever, en de ontwikkelingen op dat niveau af te wachten. Daartegenover werd betoogd Als Oud-Katholieke Kerk, net zogoed als iedere andere kerk, hebben we geen enkele boodschap aan over heids-beslissingen op dit gebied, zodat er geen enkele reden is te wachten op de burgerlijke overheid. Nadat was vastgesteld dat het voorstel juist beoogt een bezinning tot stand te brengen, werd een amendement (dat uitstel beoogde) ingetrokken en werd het voorstel met algemene stemmen aanvaard. Daarmee was de basale gedachtegang dat andersoortige relaties evenzeer voor inzegening in aanmerking komen geaccepteerd, en was alleen de vraag naar de vorm daarvan nog aan de orde.

Nadat de Commissie Geloof en Kerkorde aan het CB had gerapporteerd, maakte het verslag van het CB aan de Synode van 1999“*' ' melding van de vorderingen van die commissie, die zich intensief bezig had gehouden met een mogelijke kerkelijke zegen over levensverbintenissen tussen twee personen van hetzelfde geslacht. De conclusie was andermaal dat op zich geen bezwaren werden gezien, maar dat zij zich wel wil blijven beraden over definitie en karakter van de huwelijksinzegening, d.w.z de verhouding tussen de huwelijksinzegening en de zegen over mensen die een andere vorm van partnerschap hebben gekozen. Deze zegen zou niet het karakter van een huwelijksinzegening dienen te dragen; de te ontwerpen liturgische teksten en -vormen zouden echter wel van die van de huwelijksinzegening afgeleid kunnen worden. Vervolgens stelde het CB in 2000 de Studiecommissie ‘Levensverbintenissen en sacrament van (in-)zegening’ in, onder voorzitterschap van drs. Grete Verhey-de Jager, met als leden prof. dr. Th. Breemer, drs. M. Bierens, dr. C.F.G. Hallewas en drs. J. van Handenhoven (secretaris), die in september 2001 met een rapport kwam.'''^ Intussen was met ingang van 1 april 2001 in Nederland het huwelijk van personen van hetzelfde geslacht wettelijk mogelijk gemaakt. In feite betrof het een gelijkstelling aan het al lang bestaande huwelijk, door te bepalen dat dit ook openstond voor personen van gelijk geslacht.

De studiecommissie stelde op de eerste plaats vast: Als basis voor pastoraal handelen kan gelden hetgeen in de Synode 1996 is aangenomen: de kerk kan haar zegen uitspreken over een naar verwachting stabiele en eenmalige levensverbintenis van twee personen van hetzelfde geslacht, nadat deze pastoraal is

^'^ Notulen Synode 26 november 1996.

^quot; Verslag CB aan de Synode 23 november 1999.

^'^ Rapport Levensverbintenissen en sacrament van (in-)zegening, september 2001.

217

-ocr page 220-

voorbereid Waaraan volgens de Commissie kan worden toegevoegd: pastoraal voorbereid met deze twee personen, eventueel met betrokkenen en zeker ook in de parochie(s), waartoe deze personen behoren. Voorlopig zou er geen sprake kunnen zijn van sacramentsbediening. Zegening vindt bij voorkeur plaats in het midden van de gemeente en is niet apart van inhoud en karakter, maar is in aansluiting op het bestaande formulier van het sacrament van de huwelijksinzegening met de belangrijke elementen: belijdenis, lezingen en prediking, belofte (toestemming), zegenbede, voorbeden en Gebed des Heren, overhandigen Bijbel en slotzegen. Uit zorgvuldigheid kan verder voor ongeveer dezelfde procedure gekozen worden als bij de inzegening van een tweede huwelijk, en kan in overleg ‘goedkeuring’ gevraagd worden aan de bisschop met inachtneming van een aantal nader vast te stellen criteria, aldus deze Commissie. Volgens haar vergen fundamentele vragen beantwoording, zoals de betekenis van (in)zegening voor de mensen en wat wezenlijk is voor het sacrament. Ook is de vraag of er onderscheid zou moeten bestaan voor verschillende situaties. Kortom, ook met het oog op het verkrijgen van voldoende draagvlak in de kerk zullen nog de nodige wegen gegaan moeten worden, waaronder consultaties in de parochies.

In 2001 stond de presentatie van dit rapport op de Synode-agenda,“*'^ met het voorstel dit in de parochies te bespreken en ter Synode van 2002 een finale gedachtewisseling te hebben. Het onderwerp werd ingeleid door drs. Grete Ver-hey-de Jager, waarin ze o.m. zei Het is een van de redenen waarom wij als studiecommissie ons werk niet hebben ingezet bij homoseksualiteit of seksualiteit iu relaties, maar bij relaties in het algemeen en bij levensverbintenissen in het bijzonder, omdat daar die kwaliteit uit spreekt waarin wij ons uitgangspunt hebbeu willen nemen. De kwaliteit van verbondenheid in liefde en trouw voor het leven.... Was vroeger seksualiteit zeer nauw verbonden met de voortplanting, in de huidige tijd is binnen een vrije en wederzijdse liefdesverbintenis van twee mensen seksualiteit meestal een uitdrukking en een teken van liefde. En waar homoseksualiteit herkend en erkend wordt als iets wat mensen in aanleg gegeven is, daar doet zich dan ook nu de vraag voor of homoseksuele levensverbintenissen door de kerk openlijk als door God gewild erkend kunnen worden. En kan de kerk dan vervolgens aan een dergeliJke levensverbintenis haar zegen verbinden?

De Synode van 1996 heeft zich daar feitelijk al positief over uitgesproken met de woorden: de kerk kan haar zegen uitspreken over een naar verwachting stabiele en eenmalige levensverbintenis van twee personen van hetzelfde geslacht, nadat deze zegening pastoraal is voorbereid. J...J Hoe het ook zij, de studiecommissie is tot de mening gekomen dat het naast een bespreking in de parochies, vooralsnog goed is om de Synode-uitspraak van 1996 te volgen en verder

“quot;^ Notulen Synode 27 november 2001.

218

-ocr page 221-

in de praktijk uit te werken en om verder onderzoek te doen naar de sacramenta-liteit van zegening of inzegening van een levensverbintenis als het huwelijk. '

Daarmee was het proces bepaald niet ten einde. Tijdens de Synode 2004 blijkt dat de materie ook moet worden afgestemd met de IBC, met als mogelijke complicatie dat de kerk in Oostenrijk al een besluit heeft genomen.'*''’ Zo valt in een verslag van een bijeenkomst van het presidium van de Synode met het dagelijks bestuur van de kerk (de twee bisschoppen, de TG en de algemeen secretaris) van 2005 te lezen dat in tenminste nog twee parochies besprekingen gewijd worden aan dat onderwerp, waarvan de resultaten afgewacht zullen worden vooraleer er een eindoordeel komt. In 2003 heeft de Provinciale Synode erover gesproken en mede aan de hand daarvan zal een voorstel worden gedaan aan de Synode.

Het duurde tot 2006 tot eindelijk een aantal knopen werd doorgehakt. Op die Synode op 21 november 2006 stond het voorstel op de agenda: f...J erkent bet Collegiaal Bestuur de exclusieve en op levenslange trouw aangelegde levensverbintenis van homoseksuele gedoopten als een bijdrage aan de zending van de berk [...J. verzoekt de Commissie voor de Liturgie een formulier voor de inzegening van deze vorm van levensverbintenis te ontwerpen dat recht doet aan het sacramentele karakter dat deze verbintenis krachtens de doop heeft.

Omdat naar hun smaak dit voorstel te snel tendeerde naar een finale conclusie en te weinig recht deed aan het tot dan toe gevolgde synodale proces, stelden Pastoors Jan van Oosterhout en Harald Münch een wat bredere aanpak voor,'”’ en Wel door de bij de agenda gevoegde nota te aanvaarden als onderdeel van een voortgaand synodaal proces inzake de (in-)zegening van levensverbintenissen, alsmede het Collegiaal Bestuur te verzoeken de Liturgische Commissie opdracht te geven tot het op korte termijn ontwerpen van een voorlopige zegeningliturgie. Daaraan voegden ze toe het verzoek om het in de afgelopen jaren verrichte theologische onderzoek inzake de relatie tussen de (in-)zegening van levensverbintenissen en het huwelijkssacrament ter beschikking te stellen van de Provinciale Synode van de Geestelijkheid, opdat de Provinciale Synode daaromtrent aan het Collegiaal Bestuur, in het bijzonder het Episcopaat, kan adviseren met inachtneming van een termijn van twee jaar.

Het voorstel werd gloedvol ingeleid door aartsbisschop Joris Vercammen. Hij vertelt dat het proces is aangevangen in 1990 en dat de Synodes 1991, 1992, 1998 enl999 zich erover bogen, waarna verschillende conferenties aan het onderwerp werden gewijd, waarover ter Synode van 2004 is gerapporteerd. Hierna heeft een

'quot;'’ Notulen Synode 23 november 2004.

*” Notulen Synode 21 november 2006.

219

-ocr page 222-

raadpleging van de parochies plaatsgevonden waaruit circa 17 rapportages zijn gekomen. Uit deze rapportages blijkt dat er voldoende draagvlak is ‘voor de volledige acceptatie van gelijkwaardigheid van homoseksuele relaties, ook wat betreft de mogelijkheid van een kerkelijke zegening, terwijl anderzijds wordt opgeroepen tot respect voor andersdenkende geloofsgenoten of andere kerken.’ De rapportage geeft geen antwoord op de vraag of het sacrament van het huwelijk voorbehouden moet worden/blijven voor een relatie van mensen van verschillend geslacht. Dat raakt mensen zowel menselijk als gelovig diep.

Volgens de aartsbisschop is nu het moment om een liturgisch formulierte maken voor de zegening van paren van gelijk geslacht die een verbintenis voor het leven aangaan. Daarbij laat hij open dat daarmee dit proces nog niet ten einde is. Of het in deze gevallen al dan niet over een sacrament gaat, laat hij voorlopig in het midden. Naar zijn mening is het onjuist zulke verbintenissen als minderwaardig aan te merken als ze niet als sacrament zijn benoemd. Wanneer het voorstel zou worden aanvaard, zou dit in lijn zijn met het denken in de Oostenrijke en Zwitserse kerk, terwijl in de Duitse kerk de omgang met dit punt afhankelijk is van de desbetreffende pastor. Wat er zij van de voortgaande discussie, mr. Vercammen zegt duidelijk dat nu de stap moet worden gezet naar de officiële invoering van een kerkelijke zegen over homoseksuele gedoopten en hun levensverbintenis.

Pastoors Van Oosterhout en Münch vinden dat onderscheid gemaakt moet worden in drie achtereenvolgens te beantwoorden vragen:

1. wordt gepraktiseerde homoseksualiteit aanvaard?

220

-ocr page 223-

Zij stellen vast dat de eerste twee vragen in de kerk reeds positief zijn beantwoord, maar betogen dat voor de beantwoording van de derde vraag nog nadere studie nodig zal zijn.

De daarop volgende discussie ter Synode betreft vooral de vraag naar de sacra-mentaliteit. Synodaal J.M. Buitenhuis-van Arendonk verwoordt het dilemma duidelijk: Het is onduidelijk (voor een leek) wat het verschil is tussen een inzegening met een sacramenteel karakter en een sacrament. Waarom wordt dit onderscheid gemaakt? Het lijkt erop dat homoseksuelen uitgesloten blijven van het sacrament van het huwelijk: hoe valt dit te rijmen met het wel open staan van de andere sacramenten? Als het geen sacrament is, wat heeft het dan voor zin/nut? Mgr. Vercammen deed een beroep op de Synode, met name om de werkelijkheid onder Ogen te zien: We moeten ons realiseren, dat ook wij partners zijn van elkaar, ook in de roeping. Wij zijn aan dit punt toe, deze stap. De andere discussie moeten We voeren; ik vind wel, dat we nu als uiting van commitment naar de mensen. Waarom het gaat, dit moeten realiseren. In de praktijk gebeurt het ook al. En Waar het gebeurt, is dit al een goede basis om verder te gaan.

Uiteindelijk aanvaardde de Synode beide — als complementair geziene - voorstellen, maar de in het voorstel van Van Oosterhout en Münch gestelde termijn van twee jaar werd opgerekt tot drie jaar. Dus kon men aan de slag met het ontwerpen van een liturgie voor deze verbintenissen. Jillis van Maaren en Theo van Asselt van de parochie Hilversum maken dat het onderwerp op de agenda van de Synode 2009 komt, zeggen teleurgesteld te zijn in het tempo en vragen ervoor te zorgen dat uiterlijk op de Synode 2010 finale voorstellen ter tafel liggen.“*'^ De reactie vanuit het CB kwam erop neer dat het een zeer omstreden zaak betreft omdat uiteenlopende theologische visies op dit vraagstuk bestaan, met name ook in de kerken van de Unie van Utrecht en de kerken met wie we in full communion zijn (Anglicaanse kerk) of wellicht binnenkort zullen zijn (Lutherse kerk van Zweden).

De Nederlandse en de Zwitserse kerk hebben tot nu toe als enige binnen de Unie een formulier voor de zegening van bedoelde levensverbintenissen. Daarbij wordt nog wel onderscheid gemaakt tussen die verbintenissen en het sacramentele huwelijk van man en vrouw. Door het beschikbaar stellen van dit

^'* Notulen Synode 21 november 2009.

221

-ocr page 224-

formulier hebben de bisschoppen van de Nederlandse kerk een voorlopige regeling getroffen voor de zegening van relaties van mensen van gelijk geslacht. Zij willen echter de eenheid binnen de eigen kerk en de oecumenische relaties niet op het spel zetten door eenzijdig tot bepaalde stellingnames te komen. Verder overleg met de betreffende kerken binnen en buiten de Unie is nodig. Volgens mgr. dr. Dick Schoon is dit een modelformulier voor inzegeningen van verbintenissen tussen personen van gelijk geslacht die een wereldlijk huwelijk hebben gesloten of een officieel partnerschap. De wat ongeduldig geworden Synode onderschreef niet het standpunt dat verdere gedachtevorming afhankelijk zou moeten zijn van overleg met kerken binnen en buiten de Unie, en vond dat er in 2010 een voortgangsrapportage moest liggen.

In het verslag van het CB aan de Synode 2014'*'^ is te lezen dat het door de liturgische commissie uitgewerkte formulier voor de inzegening van levensverbintenissen tussen twee mannen/twee vrouwen in gebruik is, en dat men er in het algemeen positief over is. De wettelijke erkenning van deze relaties heeft de kerk aangespoord verder te denken over de eigen identiteit van deze relaties, waaraan een studiedag van pastores was gewijd. De verwachting is dat binnenkort een document ter tafel kan liggen over de antropologische en theologische aspecten, waarbij ook de sacramentaliteit van het huwelijk aandacht zal krijgen. De materie blijft echter gevoelig: het patriarchaat van Moskou heeft vanwege het standpunt van de Oud-Katholieke Kerk op dit onderwerp afgezien van deelname aan de viering van 125 jaar Unie van Utrecht in 2014. Op de agenda van de Synode 2015 staat een nieuwe notitie ‘Het huwelijk van mensen van gelijk geslacht’, waarin de bisschoppen tot de conclusie komen dat zij de sacramentaliteit bevestigen van de zegen over het huwelijk van twee mannen of twee vrouwen, van wie tenminste een van de partners gedoopt is. Het op proef uitgegeven formulier voor de inzegening van dat huwelijk verkrijgt in verband daarmee een definitieve status. De notitie wordt met overweldigende meerderheid aanvaard.'*” Tijdens de Synode van 2017 ligt een notitie van aartsbisschop Vercammen ter tafel ‘Het huwelijk van mensen van gelijk geslacht’. Hierin wordt ‘de sacramentaliteit van de zegen over het huwelijk van twee mannen of twee vrouwen waarvan tenminste een van de partners gedoopt is’ bevestigd. ‘Sacramentaliteit’ moet begrepen worden als het ‘opnemen van de betreffende relatie in het geheel van de heilsgeschiedenis’, zoals de notitie eveneens stelt. De zegen over de drie soorten van huwelijk bezit dezelfde sacramentaliteit. Mgr. Vercammen: Het betreft hier een duidelijke uitspraak die aan helderheid niet te wensen overlaat. Daarmee is echter niet

Verslag CB aan Synode 22 november 2014.

Notitie ‘Het huwelijk van mensen van gelijk geslacht’, mgr. Joris Vercammen en mgr. Dick Schoon, 8 september 2015.

Notulen Synode 21 november 2015.

222

-ocr page 225-

gezegd dat het bij de drie types van huwelijk over dezelfde realiteit zou gaan. In onze tijd waar terecht veel oog is voor de diversiteit onder mensen, willen ook wij oog hebben voor de eigen dynamiek van elk van deze types van huwelijk. Wat de liefde betreft zijn deze types verwant aan elkaar. Daarom stellen we uitdrukkelijk dat ze gelijkwaardig zijn. Maar dat is iets anders dan te zeggen dat ze gewoon hetzelfde zijn. In ons emancipatorisch streven naar gelijke rechten voor iedereen is het gevaar van het over-accentueren van dit ene aspect reëel. We denken mensen meer recht te doen door ook oog te hebben voor de verschillen. Vanuit het verschil in sekse nemen man en vrouw op een eigen wijze deel aan Gods schepping als medescheppers. Homoparen doen hetzelfde op een andere wijze. Dat het vierde Lateraanse concilie in 1225 het huwelijk van man en vrouw heeft opgenomen in de rij van de zeven sacramenten betekent geenszins een degradatie van de twee andere types van huwelijk. Op dat ogenblik was dat punt eenvoudigweg niet aan de orde. Of dat zou moeten veranderen is duidelijk een vraag die zich niet beperkt tot onze kerk alleen. We kunnen niet anders dan ernaar te streven zoveel mogelijk deel te nemen aan het debat hierover dat in kerken van katholieke signatuur wordt gevoerd. Het mag niet zo zijn dat het niet-opge-nomen-zijn in de reeks van de zeven sacramenten zou neerkomen op de loochening van de gelijkwaardigheid van de drie types van huwelijk. Waar we de sa-cramentaliteit van de zegen over de huwelijken tussen twee vrouwen of twee mannen in gelijke mate kunnen bevestigen als de zegen over een huwelijk tussen man en vrouw, moeten we op het punt van de opname van het homohuwelijk in de reeks van de zeven sacramenten op dit ogenblik de discussie nog openhouden. Die vraag kan slechts in het geheel van de universele kerk beantwoord worden. Tot zover. We zien uit naar uw reactie!

Veel discussie levert deze notitie niet meer op na de vele gedachtewisselingen die er de afgelopen jaren al hebben plaatsgevonden. Nadat vanuit het CB nog was opgemerkt dat de ervaring leert dat al te uitgesproken standpunten minder goed werken dan minder precieze formuleringen en wordt opgeroepen de notitie ruimer te nemen met ook aandacht voor genderidentiteit, wordt de notitie ‘Het huwelijk van mensen van gelijk geslacht’ aangenomen met slechts 1 tegenstem en 6 blanco stemmen.'*^®

‘’^'’ Notulen Synode 18 november 2017.

223

-ocr page 226-

IV.12 Seksueel misbruik

Nadat één van de dienstdoende geestelijken medio april 2017 tijdens een vakantie in Cambodja was aangehouden op verdenking van het maken/bezitten van verboden afbeeldingen, besloot het CB gezien de publiciteit over deze voorvallen, mede in het licht van gebeurtenissen van dergelijke aard in kerkelijke gemeenschappen en in het bijzonder de Rooms-Katholieke Kerk rond 2010 (zie o.m. het rapport van de Commissie-Deetman'*^'), het initiatief te nemen om snel op tafel te krijgen of en in hoeverre ook in onze kerk sprake is geweest van ongewenste seksuele contacten en relaties.

In het verslag van het CB aan de Synode 2OI7'’“2 wordt aangegeven dat de bisschoppen met het oog op een zo groot mogelijke openheid in de publicaties naar buiten hebben geprobeerd mogelijke andere gevallen van grensoverschrijdend gedrag van geestelijken op het spoor te komen. Daartoe werd een commissie van buitenstaanders aangesteld, waarover hieronder meer. Met slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers voerden de bisschoppen gesprekken. In dit proces werden ook de parochies en leidinggevenden van jeugdkampen en andere jongerenactiviteiten betrokken. Dit gold ook de mensen bij het SMPR (Interkerkelijk Samenwerkingsverband tegen Seksueel Misbruik in Pastorale Relaties). Eerder

'’^' Rapport Onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke

Kerk, aangeboden op 16 december 2011.

‘’22 Verslag CB aan de Synode van 18 november 2017.

224

-ocr page 227-

(rond 2005-2006) had de kerk zieh namelijk aangesloten bij de SMPR zonder dat dit tot meldingen had geleld die actie vereisten.

De problematiek kwam ten volle aan de orde bij de zitting van de Synode 2017/^’ waar het onderwerp werd ingeleid door psycholoog dr. Anke Bisschops. Waar het de seksualiteit betreft (‘Seksualiteit is zoiets krachtigs in ons bestaan’) constateert zij dat een gebrek aan kennis een heel belangrijke factor in het mis-bruik-verhaal is. Zij betoogt datje als religieus voorganger macht hebt, want mensen die aan je zorg zijn toevertrouwd kijken naar je op. Daarom zijn noodzakelijk: zelfkennis, kennis van daders en kennis van mechanismen.

Van de kant van de synodalen waren er niet alleen vragen maar ook uitingen van verontwaardiging. Een der synodalen [...] Misbruik heeft ons heel erg geschokt samen met een aantal commissieleden voor de Bisdomdag. Wij wisten het niet. Dat in de mij zo vertrouwde kerk dit kan gebeuren. Dat zij willens en Wetens iemand met pedofiele gevoelens heeft losgelaten op onze kinderen/mijn kinderen. De betrokken priester heeft open kaart gespeeld en daarmee vroeg hij dus om hulp. J...J. Ik heb grote moeite met mijn kerkelijke leiders die in zo’n simpele zaak geen goede besluiten nemen. Het schept weinig vertrouwen. Dit vertrouwen kan teruggewonnen worden door direct en actief actie te ondernemen. Iedereen (priesters en leken) die werkzaam is in het Jeugdwerk moet een E00 (Verklaring omtrent het Gedrag) hebben en een cursus volgen. Cursus niet op basis van vrijwilligheid: als Je die niet volgt, dan doe Je niet mee.

Volgens dr. Bisschops zou het vereiste van een VOG meteen ingevoerd dienen te worden. Van een andere kant werd aandacht gevraagd mede voor de daders, waarop dr. Bisschops zei: Onze aandacht moet nu eerst uitgaan naar de slachtoffers. Pas daarna naar de daders. Daders zitten dikwijls met zichzelf in de knoop. Hun emotionele behoefte willen zij op een Jysieke manier bevredigen.

De Synode gaf het CB nog de volgende aandachtspunten mee voor de onderzoekscommissie:

^^’ Notulen Synode 8 november 2017.

225

-ocr page 228-

Concreet werd in een motie voorgesteld steeds een vier-ogen principe te hanteren, welke motie weliswaar geen meerderheid kreeg maar wel resulteerde in een unanieme aanbeveling aan het CB om die mogelijkheden te bekijken. Het Bestuur had inmiddels, zoals al gezegd, besloten'*^'* tot het instellen van een commissie, die de gemelde voorvallen zo onafhankelijk mogelijk zou moeten onderzoeken, onder voorzitterschap van mr. G.A.M. Stevens, oud-president van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Deze commissie is op i november 2017 aan het werk gegaan en bracht rapport uit op 5 september 2018. Het bestek van dit boek is niet geschikt om in den brede op de bevindingen en aanbevelingen in te gaan, maar het is nuttig er iets over te zeggen, zeer in het kort. De Commissie beschrijft een zevental casussen; in slechts één casus is de dader nog in leven, alle anderen zijn overleden. De Commissie sprak met tien slachtoffers en hun bevindingen werden door de commissie in het kort weergegeven:

De Commissie kwam met een aantal aanbevelingen en wel:

‘’2'* Herderlijke boodschap d.d. 4 mei 2017.

'*25 Rapport Commissie Stevens, 24.

226

-ocr page 229-

Volgens het verslag van het CB aan de Synode 2018“*^’ heeft het CB de positie ingenomen zich van dat eigenlijke onderzoek zoveel mogelijk afzijdig te willen houden, reden waarom niet is ingegaan op commentaar of vragen, omdat men op geen enkele manier vooruit wilde lopen op de bevindingen van de Commissie. Blijkens de mededelingen ter voorjaarssynode 2019'*^^ is deze houding door de Commissie zeer gewaardeerd.

De Synode van 2018 was het platform waarop het rapport van de onderzoekscommissie Stevens werd besproken. Blijkens de brief van voorzitter Patrick Groenewegen van 9 november 2018 werd de Synode een aantal voorstellen gedaan met het oog op een goede en constructieve dialoog. Over het rapport zijn Iwee clusterbijeenkomsten georganiseerd. Het CB van zijn kant had vier regionale bijeenkomsten georganiseerd.

Praktisch stelde de voorzitter voor het rapport in drie onderdelen te bespreken:

Schriftelijk gestelde vragen en reacties van het Collegiaal Bestuur daarop vormen een onderdeel van de discussie. Als doel van de bespreking stelde de voorzitter zich voor dat in eerlijke dialoog met elkaar gesproken zou kunnen worden, wat zou kunnen leiden tot concrete voorstellen en adviezen.

Aldus werd de 92^ zitting van de Synode op 24 november 2018 voor een groot deel aan deze belangrijke kwestie gewijd. De zitting ving aan met een korte stilte ter bezinning.'*^’ Velen namen de gelegenheid te baat om van hun gevoelens blijk te geven. Enkele citaten: ‘het is een schok’; ‘... komt heel diep binnen’, ‘we hebben in het slachtoffer te zien wat we te doen hebben’, ‘ik voel me gegijzeld door de daders’, ‘ik was geschokt toen ik las dat de cultuur van toedekken ook van

^“ Rapport Commissie Stevens, 29.

“*” Verslag CB aan de Synode 24 november 2018.

Notulen Synode 6 maart 2019.

^^’ Notulen Synode 24 november 2018.

227

-ocr page 230-

beneden komt’, ‘een gevoel van bevrijding dat het aan het licht komt’, ‘geen macht corrumpeert zo snel als sacrale macht’.

Teneinde voor de Synode de betekenis en gevolgen van seksueel misbruik invoelbaar te maken, vertelden twee ervaringsdeskundigen in die Synode hun eigen verhaal en beleving. De eerste was de klokkenluider van het misbruik in onze kerk, die aangaf zich door het rapport gesteund te voelen, omdat het een erkenning was van het feit dat de structuur van de kerk ertoe bijdroeg dat niemand een kritische vraag stelde en dat er sprake was van wegkijken. Hij voegde eraan toe Tiet misbruik zal altijd in mijn leven aanwezig blijven; als slachtoffer heb je levenslang'.

Het tweede relaas was van een lid van de kerk, slachtoffer van misbruik buiten de kerk, die aangaf het groots te vinden dat voor slachtoffers de kerk toch dierbaar bleef. Uit dit getuigenis verder; Het geven van erkenning van het verschrikkelijke leed dat slachtoffers is aangedaan door het geven van financiële compensaties is noodzakelijk. Maar er is meer nodig. Ten eerste het geven door de kerk van publieke erkenning dat de slachtoffers inspirerende voorbeelden zijn en dat zij zijn als evenbeeld van God, en het geven van dankbaarheid om het goede dat zij voor ons gedaan hebben. Als we dat geven, zeggen we als kerk tegen hen: Mens, je mag er zijn! Ten tweede barmhartig zijn met de slachtoffers, niet alleen nu, maar ook in de toekomst. En bieden waar ze behoefte aan hebben. Geopperd werd voortaan tijdens een vaste zondag de slachtoffers in ere te gedenken, teneinde door die erkenning hoop te geven aan andere slachtoffers, die dan misschien de moed opbrengen om zich ook te melden. Verder zou die erkenning de vorm behoren te krijgen dat de bisschoppen uit solidariteit met de eerlijkheid en de moed van de slachtoffers zouden aftreden, ondanks dat deze twee bisschoppen zoveel goeds voor de kerk hebben gedaan, waarvoor ze groot respect verdienen. Ten slotte stelde dit kerklid voor een kunstwerk bij elke parochiekerk te plaatsen, een gedenkplaats bij elke kerk waar men bijv, elk jaar slachtoffers van misbruik kan gedenken.

De vraag kwam aldus aan de orde wat de aanwezigen vonden van het aanblijven of terugtreden van bisschoppen. Bisschop Schoon maakte melding van berichten in de media als zou de Synode gaan over dat aanblijven. Het blijft noodzaak om precies en ondubbelzinnig te communiceren; hoe moeten we met elkaar omgaan in een betrekkelijk kleine kerk met korte lijnen. Het CB neemt de zaak hoog op en wil de kerk opnieuw maken tot een veilige plaats voor iedereen die God zoekt. Inderdaad, de vraag of de bisschoppen al dan niet zouden moeten aftreden werd open besproken. Uiteindelijk kwam priester Marieke Ridder tot de slotsom dat zij beter zouden kunnen aanblijven, juist om vorm te geven aan de door de commissie Stevens gedane voorstellen, omdat in geval van verkiezing van nieuwe bisschoppen ernstige stagnatie zou optreden. Er was kritiek op het feit dat de

228

-ocr page 231-

bisschoppen al vóór de Synode met een verklaring naar buiten waren gekomen, terwijl dat beter ook na de Synode had gekund. Men nam als het ware een voorschot op de vragen die tijdens de Synode naar voren zouden komen. Daarop antwoordde bisschop Schoon dat dit tevoren als de te volgen procedure was afgesproken: de bisschoppen zouden al vóór de Synode met een verklaring komen, waaraan hij toevoegde dat die verklaring mede was gebaseerd op informatie die niet bij de Commissie Stevens bekend was. De bisschoppen zijn bereid en in staat leiding te geven aan het verbeterproces. Aartsbisschop Joris Vercammen voegde daaraan toe dat als de kerk inderdaad bereid is om in de oude bestaande cultuur -Waar hij zelf altijd al vragen bij had - wijziging te brengen, hij de bereidheid heeft om daaraan een einde te maken en eraan leiding te geven, wat uiteindelijk ook gevolgen heeft voor de manier van priester en bisschop zijn. In de volgende gedachtewisseling werd de vraag gesteld of de slachtoffers gebaat zouden zijn met het opstappen van de bisschoppen. Bisschop Schoon zei daarover: Als ik de vraag goed gehoord heb, dan zou het opstappen van de bisschoppen de slachtoffers ^eer recht doen. Als ik daar onomwonden van overtuigd zou zijn, dan was ik al ^eg geweest. Het ambt is een eer maar ook een zware last. Door de last op me te nemen doe ik meer recht aan de slachtoffers dan door op te stappen. De synode-voorzitter sondeerde vervolgens of er behoefte was aan een meningspeiling over het ter sprake gebrachte mogelijk terugtreden, maar daaraan bleek de Synode geen behoefte te hebben.

Vervolgens besprak de Synode het plan van aanpak en de aanbevelingen van de Commissie Stevens.

Aanbeveling 1: Het is van belang dat de kerk de hoogste prioriteit geeft aan het slachtoffer.

Voorgesteld werd tijdens de voorjaarssynode 2019 op dit punt met een voortgangsrapportage te komen, wat werd toegezegd.

Aanbeveling 2: Het is van belang om vertrouwenspersonen aan te stellen. Dit was onomstreden, maar wel werd de vraag gesteld of dat iemand van binnen of buiten de kerk zou moeten zijn. Gewezen werd op de reeds bestaande mogelijkheid van het SMPR en Slachtofferhulp. Verder zouden er zowel mannen als vrouwen vertrouwenspersoon moeten zijn. Transparantie bij benoeming en functioneren moet leidend zijn.

Aanbeveling 3: Het is raadzaam om in de opleiding en pastorale zorg aandacht te besteden aan seksueel grensoverschrijdend gedrag.

Vorming wordt mogelijk gemaakt en het daaraan gekoppelde assessment komt beschikbaar, ook voor zittende ambtsdragers. Al tijdens de stage voor de opleiding moet er een verklaring omtrent het gedrag (VOG) zijn. Bij de adviescommissie ambten en bediening moet op meer professionele wijze ook naar dit aspect worden gekeken, nu dit een onderdeel van personeelsbeleid is.

229

-ocr page 232-

Aanbeveling 4: Enige onderwerpen in het personeelsbeleid verdienen aandacht.

Pastoor Henk Schoon merkt op dat de bisschoppelijke commissie personeelsbeleid doende is een nieuw document voor te bereiden, dat in het rapport niet wordt meegenomen. De aanbevelingen kunnen in het definitieve Stuk (doel is het realiseren van een veilige kerk) worden meegenomen. Het is goed nog eens nader te kijken naar de klachtprocedures.

Benadrukt werd dat ook goed naar de vrijwilligers gekeken moet worden. Men moet goed definiëren wat de rol van de vrijwilligers is met het oog op een mogelijke machtsrelatie (zomerkampen, opleiding van misdienaars). Aan de orde was ook het bestaan en de inhoud van personeelsdossiers, eventueel ook met betrekking tot vrijwilligers, waarbij het privacyaspect een complicatie is.

Aanbeveling 5. Het meldpunt voor slachtoffers moet nader worden bezien. Het is een landelijk meldpunt, aldus bisschop Schoon, waarover aanvullende informatie verstrekt zou kunnen worden bijv, door middel van folders.

In dit verband kan als illustratie gelden dat de homepage van de website van de kerk (www.oudkatholiek.nl) een niet te missen indicatie bevat:

VEILIGE KERK


OeOud Kathoiieke Kerk wil een tilge kerk zip Hr leasts in hel verleden gebleken dat misbruik ook tn onze kerk voorkomt. Daarom iser een aantii handreikingen ontwikkeld om een veilige kerk te bevorderen

LEES MEER


Aanbeveling 6 De klachtenprocedure moet nader worden bekeken.

Dit blijkt geen punt van discussie; de inhoud van het rapport spreekt voor zich.

Aanbeveling 7. Een daadkrachtig en slagvaardig bestuur?

Dit blijkt een onderwerp dat van tal van kanten wordt belicht, waaronder de noodzaak van een cultuurverandering, op landelijk niveau of ook bij de parochies, de verhouding tot het werk van de commissie Besturing en Organisatie, de vraag of slagvaardig beleid de gebeurtenissen zou hebben kunnen voorkomen, de reacties op misbruik, waar niemand verantwoordelijkheid nam, en de rol van het episcopaat ten opzichte van het CB.

230

-ocr page 233-

In die discussie wordt de vraag opgeworpen die ook in ander verband aan de orde Was: wat voor kerk willen we zijn, wat is de rol van de bisschoppen daarin en wat is dan de plaats van het CB? In dit verband kwam de terechte vraag: ‘Wat is nu precies dat cultuurprobleem?’ Als het gaat om bescherming en signalering, wordt de vergelijking met ervaringen in het bedrijfsleven gemaakt waar voor dit soort situaties melding wordt gestimuleerd Çspeak upV). Het signaal van boven naar beneden zou moeten zijn dat het veilig is om te melden. Ook het eerder in ander verband (‘bestuurscrisis’)'1^'’ gememoreerde probleem aangaande de verschillende visies van de beide bisschoppen komt ter sprake, en met name de vraag of dat verlammend werkt, of juist niet omdat beide visies elkaar aanscherpen. Ten slotte wordt ook gewezen op een praktisch punt. De bisschop ontvangt wel een advies van de klachtencommissie na een melding, maar krijgt de klacht zelf niet onder ogen. In zijn afsluitend woord op de Synode wijst mgr. Vercammen op het feit dat de kerken, waaronder ook de Oud-Katholieke Kerk, op 10 december 2014 een handtekening zetten onder de verklaring ‘Kerk, een veilige plek’2'. Hij wijst erop dat bisschoppen en de overige leden van het Collegiaal Bestuur, maar ook de Synode en de bezoekers van de regio-avonden en alle andere betrokkenen een eerlijke poging deden de crisis het hoofd te bieden.

Tijdens de voorjaarssynode 2019 werd de kwartaalrapportage betreffende het plan van aanpak aan de orde gesteld. De monitorgroep - ter onafhankelijke advisering en feedback — was samengesteld, die maandelijks een voortgangsrapportage wil ontvangen. Op de vraag waarom in die monitorgroep geen vrouw was opgenomen was de reactie dat men diverse vrouwen had gevraagd, maar dat geen van hen bereid was deel te nemen.2^ De afwikkeling van de ingediende klachten had uiteraard ook financiële gevolgen, want niet alleen het hele proces van de onderzoekscommissie (waarvan de leden hun werk overigens onbezoldigd hebben verricht, waarvoor hun dank en hulde past!) vergde de nodige financiële middelen, maar vooral de schadevergoedingen aan slachtoffers dienden te worden bekostigd. Uit de opmerkingen van Thesaurier-Generaal Herman Toorman valt af te leiden dat voor de schadeloosstellingen van de slachtoffers een beroep werd gedaan op de fondsen. Structureel echter zijn de kosten verbonden aan het trainen van ambtsdragers en vrijwilligers die met jongeren werken.

Voor de digitale synode 2020 stond dit onderwerp niet met zoveel woorden op de agenda, maar daarop stond wel het beleidsverslag van het CB, waarin onder het hoofd ‘Een veilige kerk’“3 werd gerapporteerd dat de corona-perikelen

231

1

Hoofdstuk IV.l.vi.

Raad van Kerken. Verklaring ‘De Kerk, een veilige plek’ van 10 december 2014, op

2

24 mei 2019 ook ondertekend door het Nederlands Israëlisch Kerkgenootschap.

Notulen voorjaarssynode 16 maart 2019.

3

Beleidsverslag CB aan de Synode 21 november 2020.

-ocr page 234-

hebben geleid tot vertraging in de voortgang. Wel werden intussen twee vertrouwenspersonen aangesteld: drs. Mary Hallebeek en Marcel van der Vloet. Zij zijn een eerste aanspreekpunt voor mensen die met misbruik te maken hebben, en hebben de training bij de stichting Seksueel Misbruik in Pastorale Relaties gevolgd. Van geestelijken in actieve dienst en anderen die met jongeren werken wordt een VOG verlangd. Het CB verwacht de eindrapportage over het plan van aanpak in april 2021 gereed te hebben.

Op de eerste plaats past hier een woord van medeleven en spijt over het leed dat de slachtoffers in onze kerk hebben ondervonden en van waardering voor hun bereidheid om met hun verhaal naar voren te komen. Het is heel jammer dat de kerk niet de veilige omgeving bood die zij had behoren te bieden. Op de tweede plaats kan worden geconstateerd dat de bisschoppen en het CB doortastend en transparant zijn opgetreden, de kerk in al zijn geledingen met open vizier tegemoet zijn getreden, op die manier de kerk door deze moeilijke tijd hebben geloodst, en op basis van de door de Commissie Stevens gedane aanbevelingen maatregelen hebben genomen die inderdaad tot de beoogde ‘Veilige Kerk’ kunnen leiden.

IV.13 Andere facetten van het kerkelijk leven

De geschiedenis is voor onze kerk altijd belangrijk gewenst, niet alleen om ons bestaan als een eigen kleine kerk te rechtvaardigen, doch ook doordat wij niet alleen een kerk van het heden zijn, doch een kerk door alle eeuwen heen. Tijdens de eerste synodezittingen kwam dit sterker naar voren dan later: in 1924 werd onze eerste eigen aartsbisschop Steenoven herdacht, die in 1724 werd gewijd. In 1930 werd het 15e eeuwfeest van Augustinus herdacht met een rede van pastoor B.A. van Kleef, en in 1939 vond tijdens de synode een Willibrord-herdenking plaats. Opvallend is dat hierna herdenkingen van dit soort niet meer in synodeverband plaatsvonden. Was het een gebrek aan andere agendastof in de eerste jaren van de synode? Of is het een gebrek aan historisch besef in latere jaren?

Vermeldenswaard is verder nog het eerste optreden van mgr. Rinkel tijdens een synode in 1939 met een rede ‘Onze kerk in heden, verleden en toekomst’.“^ Juist in deze periode, die een dieptepunt in de geschiedenis van de synode vormde omdat zij structureel eigenlijk geheel was uitgeschakeld, was een algemene inleiding over de kerk door onze hoogste gezagsdrager bijzonder op zijn plaats.

«‘'0^ 1939/369 e.v.

232

-ocr page 235-

Hoofdstuk V. Poging tot een evaluatie

^•1 Periode tot 1985

Zijn de hooggestemde verwachtingen over een nieuwe vorm van katholiek kerk zijn door middel van een synode, een nieuwe verhouding tussen bisschoppen, geestelijken en leken en een vernieuwing van het geestelijk en kerkelijk leven door middel van een synode vervuld? Zoals met zoveel nieuwe structuren is het niet moeilijk aan de hand van voorbeelden aan te tonen dat zijn functioneren in bepaalde situaties niet aan de verwachtingen heeft voldaan, of de resultaten beneden de maat zijn gebleven. Andere voorbeelden laten zien dat echter wel resultaten geboekt zijn, en zich nieuwe perspectieven hebben geopend. Het beeld is derhalve gevarieerd en wij hebben dan in dit geval nog de prettige bijzonderheid dat wij niet tot een eindoordeel geroepen zijn over het functioneren van de synode, doch slechts tot een tussenoordeel. De synode gaat verder. Ten aanzien van bepaalde onderdelen zijn echter wel specifiekere commentaren te geven.

Allereerst valt op te merken dat in een oud instituut als onze kerk er geruime tijd (zeg maar gerust een generatie) overheen gaat, voordat iets nieuws zijn weg gevonden heeft. Het gaat hierbij niet alleen om het nieuwe instituut van een synode met zijn eigen spelregels van jaarlijkse bijeenkomsten, voorbereiding in gemeentevergaderin-gen en besluitvorming door het episcopaat aan de hand van de adviezen van de synode, doch meer nog over de onderwerpen die in de synode aan de orde komen, waarover men moet leren een eigen oordeel te hebben, te discussiëren en tot besluitvorming te komen. Eigenlijk is het niet zo verwonderlijk dat de synode pas na een generatie van 25 jaar en na de Tweede Wereldoorlog tot een behoorlijk functioneren kwam.

Het niet bevredigend functioneren in de periode van 1920 tot 1940 is echter niet alleen terug te voeren op het zich vertrouwd moeten maken met het nieuwe instituut van een synode, doch ook op een onjuiste structurele vormgeving in het begin. Wij doelen hier op het feit dat men een veel te zware vorm van een synode gekozen had met alle geestelijken, verkiezingen van leken-afgevaardigden in de gemeenten en verplichte zittingen eens in de twee jaar voor het verrichten van slechts zeer beperkte taken van advies aan de bisschoppen. Een bijkomende handicap was ook dat de eigenlijke periode van vernieuwing

233

-ocr page 236-

in onze kerk in 1920 achter de rug was. Men had inmiddels in de OK een eigen blad, er waren diverse verenigingen zoals het Ondersteuningsfonds, de Jeugdbond en diverse andere verenigingen opgericht (de Vrouwenbond zou kort nadien opgericht worden); de liturgie was inmiddels overgebracht in het Nederlands en geheel vernieuwd. Het enige punt van betekenis waar de synode nog aan kon meewerken was de opheffmg van het verplichte priestercelibaat. Voor de verdere kleine meer technische problemen, had het episcopaat genoeg aan de adviezen van de synodale raad. Ook de toevertrouwing van het voorzitterschap aan de aartsbisschop — althans mgr. Kenninck — bleek een remmende factor. Een reactie van deze als voorzitter op een van zijn jongere pastoors in de synode van 1921 ‘dat hij nog nooit zo'n ketterij gehoord had’ was natuurlijk geen stimulans voor een open discussie.

Achteraf bezien lijkt daarom de keuze in 1918 verkeerd geweest. Men had of een besturende synode moeten invoeren conform het Duitse, Zwitserse'^^s gn Oostenrijkse model, of zich moeten beperken tot een bisschoppelijk adviescollege van geestelijken en leken (een bisschoppelijke raad), met de bevoegdheid om een bredere vertegenwoordiging van de kerk in synodeverband bijeen te roepen indien daarvoor concrete aanleiding was. Na 1945 kreeg de synode een betere kans omdat de kerk in een permanent herstructureringsproces geraakte. Door aan het begin van elke synodezitting bisschoppelijke “mededelingen uit het leven der kerk’ te plaatsen ( 1947) en daarover ook nog discussie toe te laten (1968), en ook door de verplichte behandeling van een financiële begroting en rekening en verantwoording iedere synodezitting (1950), kreeg de synode daadwerkelijk de gelegenheid mee te denken, en kregen de bisschoppen als bestuurders daadwerkelijk begeleiding vanaf het grondvlak van de kerk. De actieve leiding van de synode door de Rotterdamse advocaat mr. J.A. van de Ven, die twee perioden van voorzitterschap vervulde, heeft in dit opzicht ook een sterk stimulerende rol vervuld, omdat hij de synode diverse malen dwong duidelijk kleur te bekennen.Vragen van financiën en organisatie hebben in de loop der jaren de agenda's van de synode sterk bepaald, soms wel eens te sterk. Niet vergeten mag daarbij echter worden dat onze kerk van voor 1940 grotendeels levend op oude fondsen, na 1945 moest omschakelen naar de portemonnee van de gelovigen. Geldontwaarding, hogere honoraria, hogere kosten van kerkonderhoud en kleinere gemeenten zouden zonder een grote financiële herstructurering

“*^5 Zie voor Zwitserland de Herderlijke Brief van de Zwitserse bisschop Dr Urs Küry “Unsere Synode’, opgenomen in Urs Küry, Hirtenbriefe, 1978, 187.

234

-ocr page 237-

tot financiële calamiteiten geleid hebben. De oprichting van een generale thesaurie (1946), het bijpassen van tekorten bij parochies uit een centraal budget (1949) en het invoeren van een centrale pastoorshono-rering (1978) zijn mijlpalen in deze financiële reorganisatie geweest. Hiervoor was echter medewerking van alle besturen en leden van de kerk nodig, wat zonder een herhaalde bespreking in de synode en bijstelling van het beleid nimmer gelukt zou zijn.

Ook verder eiste de organisatiestructuur van onze kerk herziening. Het aantal gehonoreerde priesters daalde; priesters in buitengewone dienst deden hun intrede gevolgd door diakenen en lectoren. De vele vragen waarvoor de bisschoppen in hun beleid binnen de kerk en daarbuiten in alle oecumenische en andere overlegorganen geplaatst werden, eisten naast de deskundige adviseurs en commissies waarmee zij zich omringden ook van tijd tot tijd breder beraad, waarvoor de synode dan de geëigende plaats was.

235

-ocr page 238-

werkelijk katholiek is, wanneer hier een samenwerking gestalte krijgt van bisschoppen en geestelijkheid en leken. Welke vraagstelling men nu ook verkiest, de geschiedenis van onze synode laat eigenlijk geen verschil van inzicht van enige betekenis van bisschoppen met geestelijken en leken zien. Omgekeerd, voorzover in eerste instantie een verschil van benadering merkbaar was, bleek dit terug te voeren op een verschillend niveau van kennis of ervaring, zodat de dialoog leidde tot een vertrouwd raken met eikaars opvatting. Verder is het goed er nog eens de aandacht op te vestigen, dat de keuze voor een adviserende in plaats van een besturende synode (in afwijking van het systeem van de zusterkerken) nimmer ingegeven is door de bisschoppen vanwege strijd van een besturende synode met het katholieke karakter van de kerk. In 1918 heeft de synode zelf gekozen voor een adviserende taak. Bij de overname van het voorstel van de synode van 1974 om een onderzoek in te stellen naar de invoering van een episcopale-synodale structuur naar het voorbeeld van het buitenland hebben de bisschoppen uitdrukkelijk de mogelijkheid geopend de synode een besturend karakter te geven. Zoals hiervoor besproken heeft de synode van harte ingestemd met de instelling van een collegiaal bestuur als besturend college, waarin naast de bisschoppen vertegenwoordigers van geestelijken en leken zouden zitten, doch voor wat betreft de synode voorkeur uitgesproken voor handhaving—althans voorlopig, zoals de synode van 1985 het zelf uitdrukte — van het adviserend karakter.

236

-ocr page 239-

gespreksnota's bij wijze van proef van start te gaan en de structuren pas later te formaliseren.

4. Ook al zal het rapportcijfer voor wat betreft de onderdelen verschillend zijn, in zijn totaliteit dient het functioneren van de synode positief beoordeeld te worden en heeft dit — om de woorden van de titel van deze brochure te gebruiken — de ‘reis’ van onze kleine kerk (synode betekent immers ‘samen op wog’) in de 20e eeuw sterk bevorderd en vergemakkelijkt. Wanneer men de uitgebreide agenda's en notulen van de synodezittingen ziet, en denkt aan de vele uren van vergadering en van de nog meer uren van voorbereiding en afwikkeling, is een eresaluut voor alle betrokkenen op zijn plaats. Wij denken hier in ruime zin aan al diegenen die in de loop der jaren als lid van de synode aan de werkzaamheden hebben deelgenomen, waarvan het ondoenlijk is alle namen te noemen. Meer speciaal denken wij echter aan al diegenen die aan de bestuurlijke werkzaamheden van de synode hebben deelgenomen en waarvan de namen hier in een bijlage volgen. Aan hen allen is deze studie in dankbaarheid gewijd!

V.2 Periode 1985 — 2020

^■2.i Introductie

In 1987 waagde auteur Kok zich aan een evaluatie van vele tientallen jaren Synode en aarzelde niet om hier en daar een kritische noot te laten horen. Nu, na nog eens bijna 35 jaar, is evenzeer plaats voor zo’n evaluatie, ook nu weer met Wat kritische kanttekeningen, waarmee in genen dele wordt afgedaan aan de vele en goede inspanningen die de voorzitters en leden van de Synodale Commis-sie/het Presidium zich hebben getroost om de Synode goed te laten functioneren. Integendeel, hen past hulde en dankbaarheid voor het goede en gedegen werk dat dj hebben laten zien! Bij die evaluatie ligt wat mij betreft de nadruk op duidelijkheid van de rol van de Synode en van hen die in dat gremium in totaliteit functioneren c.q. een rol spelen: synodalen, voorzitter en Presidium, bisschoppen en de leden van het Collegiaal Bestuur. Teneinde de Synode in een wat bredere context te plaatsen zijn ook enkele ontwikkelingen vanuit de oecumene opgeno-men.

3- Statuut

Gebaseerd op de gedachtegang zoals vastgelegd in 1990 formuleert het Statuut als volgt:

237

-ocr page 240-

Er is een Synode, in overleg waarmee en na raadpleging waarvan het Episcopaat en het Bestuur hun beleid ontwikkelen en hun werkzaamheden verrichten. Deze bestaat uit: de door de gemeentevergadering van elke parochie gekozen vertegenwoordigers, de door de statievergadering van elke statie gekozen vertegenwoordigers en de door de Provinciale Synode der geestelijkheid gekozen vertegenwoordigers; Ook de leden van het Presidium van de Synode zijn lid. Het CB is steeds gerechtigd de synodezittingen bij te wonen; ook besturen van kerkelijke instellingen of organen, leden van kerkelijke commissies of de docenten van het Oud-Katholiek Seminarie kunnen worden uitgenodigd en hun kan spreekrecht worden verleend. Tot de werkzaamheden van de Synode behoren het geven van raad en advies aan het Episcopaat en het Bestuur over alle zaken welke de kerk betreffen, het vaststellen van de kerkelijke begroting, het verkiezen van de lekenleden van het CB en de Thesaurier Generaal. De rekening en verantwoording wordt vastgesteld door het Bestuur, de Synode gehoord terwijl de begroting wordt vastgesteld door de Synode.'^^^

In de preambule voorafgaand aan dit statuut wordt, voor zover hier van belang, gezegd:

In overeenstemming met de ecclesiologische beginselen die de Kerk van Utrecht met andere kerken in het verleden heeft benadrukt, en die veelal teruggaan op de traditie van de oude kerk, leert zij:

Met de katholieke kerken die onder leiding staan van bisschoppen die de Verklaring van 24 september 1889 aanvaarden deelt de Kerk van Utrecht het inzicht:

^^^ Art 186 e.v. Statuut.

238

-ocr page 241-

b. Vereinbarung Utrechter Union

De in het Statuut opgenomen preambule is geïnspireerd op de bij de wijziging Van de Vereinbarung van de Internationale Bisschoppenconferentie van 2000 aan dit stuk voorafgaande Preambel:

Das alles bedeutet im Bliek auf die Utrechter Union, dass in erster Linie den Bischöfen die Aufgabe übertragen ist, der Bewahrung der Katholizität der Kirche in der Einheit der Glaubensüberlieferung zu dienen, bei sich aufdrängenden neuen Fragen Stellung zu nehmen und im Hinblick auf die Beziehungen mit anderen Kirchen Beschlüsse zu fassen. Denn sie stehen im Schnittpunkt der primären Zuordnung zu ihrer Orts- oder Nationalkirche als Einzelne einerseits und der Erstverantwortung für die Gemeinschaft der Orts- und National-kirchen als Kollegium andererseits. In ihren synodalen Versammlungen, d.h. den IBK-Sit-^ungen, kommt die konziliar strukturierte Einheit und verbindliche Gemeinschaft eigenständiger katholischer Kirchen — seien diese Einzelbistümer oder nationale Zusammenschlüsse von Bistümern — zum Ausdruck.

In der Rezeption durch die Kirche erweist sich, dass die in einem umfassenden konziliaren Prozess vorbereiteten und getroffenen Entscheidungen der Bischöfe vorn Geist Gottes angestossen sind und dem Willen Gottes für die Sendung seiner Kirche entsprechen.

Das Geschehen der Rezeption schliesst mithin die Partizipation und Mitverantwortung der Getauften (Geistliche und Laien) am genannten Prozess sowohl innerhalb einer jeden Orts- oder Nationalkirche (Synoden oder andere Verantwortliche Organe) als auch innerhalb der Utrechter Union als ganzer ein. Es ist ober als ein vom Geist Gottes geleitetes Geschehen rechtlich nicht umfassend und schon gar nicht abschliessend zu regeln.

Voor de Unie van Utrecht betekent dit alles — korte weergave in het Nederlands — dat de bisschoppen primair de taak hebben om de katholiciteit van de kerk in de eenheid van de geloofstraditie te bewaren, een standpunt in te nemen over nieuwe vragen die zich voordoen, en om met betrekking tot de relaties met andere kerken beslissingen te nemen. Want zij staan op het snijvlak van de primaire opdracht ten opzichte van de eigen lokale of landelijke kerk als individu enerzijds, en van de primaire verantwoordelijkheid voor de gemeenschap van lokale en landelijke kerken als college anderzijds. In hun synodale vergaderingen, d.w.z. de IBC-vergaderingen, komt de conciliaire gestructureerde eenheid en bindende gemeenschap van onafhankelijke katholieke kerken — of het nu individuele bisdommen of nationale verenigingen van bisdommen zijn — tot uitdrukking. De receptie door de kerk laat zien dat de beslissingen van de bisschoppen, voorbereid

239

-ocr page 242-

en genomen in een alomvattend conciliair proces, zijn geïnitieerd door de Geest van God en overeenkomen met Gods wil voor de missie van zijn kerk. Het proces van receptie omvat daarom de deelname en medeverantwoordelijkheid van de gedoopten (geestelijken en leken) in het genoemde proces, zowel binnen elke lokale of nationale kerk (synodes of andere verantwoordelijke instanties) als binnen de Unie van Utrecht als geheel. Als een door de Geest van God geleid proces kan het echter niet volledig en al helemaal niet finaal juridisch worden geregeld.

Bartholomeus, de oecumenisch patriarch van Constantinopel, noemde bij het op 20 juli 2016 gehouden Oecumenisch Concilie op Kreta (waar mgr. Joris Vercam-men als waarnemer aanwezig was) ‘synodaliteit’ de ‘gulden regel’ van de kerk. IVant de kerk is niet als een confederatie van allemaal afzonderlijke eenheden die op zichzelf kunnen staan. De hele kerk - dat zijn alle christenen samen, uiteindelijk toch... - is een lichaam, het Lichaam van Christus. En synodaliteit is wat dit lichaam bij elkaar houdt en alle organen met elkaar in het Juiste verband brengt. Overigens is christen zijn allesbehalve een zaak van individueel zieleheil, maar een kwestie van opgenomen zijn in een verband waarin we samen ons geluk en heil vinden. Als Je het synodale hart uit de kerk haalt, dan kan dat niet anders dan tot zelfgenoegzaamheid leiden. Gesloten gemeenschappen zijn het resultaa, t waaraan uiteindelijk niemand nog een boodschap heeft omdat ze cirkelen rond de eigen (religieuze) behoeften van de leden.

De Synode is als het ware ‘kerkenraad’ voor de gehele kerk, de generale synode is een ambtelijke vergadering waarin de ambten samen komen: ouderling (-kerk-rentmeester), diaken en predikant. De Protestantse Kerk in Nederland is van het presbyteriale type: de leiding van de kerk is toevertrouwd aan een presbyterium, letterlijk 'raad van oudsten', de kerkenraad. Leidinggeven in de kerk doet men samen, in een collegiaal bestuur van de ambten.

De leden van de synode zijn allen ambtsdragers die gekozen zijn door een plaatselijke gemeente. Je kunt geen synodelid zijn zonder tegelijkertijd ook plaatselijk kerkenraadslid te zijn. Synodeleden hebben hun wortels in de plaatselijke gemeente. Zij weten wat nodig is om kerk te zijn en wat ter plaatse speelt. Deze plaatselijke wijsheid en ervaring worden in de synode gebundeld en vruchtbaar gemaakt voor het welzijn van de hele kerk. Daarom is de synode ook wel ‘de kerkenraad van de hele kerk’ genoemd. Volgens de kerkorde bestaat de kerk uit alle gemeenten. Hun stem wordt dus ook via haar ambtsdragers in de synode gehoord en benut.

240

-ocr page 243-

De kerkinrichting heeft niet alleen een presbyteriaal, maar ook een synodaal karakter. De gemeente is niet op haar eentje kerk, maar samen met alle andere gemeenten. Dat is een kwestie van belijden. De PKN stemt in met de belijdenis van de kerk der eeuwen. Men wil dus samen kerk-zijn. Daarom komen in de kerk plaatselijke gemeenten geregeld bijeen in bovenplaatselijke verbanden; regionaal in de classicale vergaderingen en nationaal in de generale synode. Dat gebeurt door middel van het afvaardigen van ambtsdragers, vanuit de gemeenten naar de classicale, en vanuit de gemeenten in de classes naar de synode. Daarnaast zenden alle evangelisch-lutherse gemeenten ook afgevaardigden naar de evange-lisch-lutherse synode, die in het leven is geroepen om de lutherse traditie in de kerk zichtbaar en levend te houden.“*^^

e. De Rooms-Katholieke Kerk

In het kader van de voorbereiding op de Bisschoppensynode 2023 is een aantal bijeenkomsten met synodaal karakter gepland. Het Voorbereidingsdocument daartoe noemt een aantal kernthema’s voor de voorbereiding op die bisschoppensynode 'Voor een synodale Kerk: communio, participatie, missie’ (2023, Rome). Daaruit:

De spiritualiteit van het samen reizen beoogt een educatief principe te worden voor de vorming van de mens en de christen, de gezinnen en de gemeenschappen. Hoe vormen we mensen, vooral degenen die een verantwoordelijke rol vervullen binnen de christelijke gemeenschap, om hen beter in staat te stellen 'samen te reizen', naar elkaar te luisteren en de dialoog aan te gaan?

Welke vorming bieden we voor versterking van het onderscheidingsvermogen en de uitoefening van gezag? Welke hulpmiddelen helpen ons om de dynamiek van de cultuur waarin we ondergedompeld zijn te begrijpen, en hun betekenis op onze manier van kerk zijn? '*^®

‘’’^ Website PKN; https://protestantsekerk.nl/thema/synode/.

438

The spirituality of journeying together is called to become an educational principle for the formation of the human person and of the Christian, of the families, and of the communities. How do we form people, especially those who hold roles of responsibility within the Christian community, to make them more capable of journeying together, ’ listening to one another and engaging in dialogue? What formation do we ojfer for discernment and the exercise of authority? What tools help us to read the dynamics of the culture in which we are immersed and their impact on our style of Church? 'Forming ourselves in synopdality ', Preparatory Document for the 16th Ordinary General Assembly of the Synod of Bishops, 07.09.2021 under X. https://press.vatican.va/content/salas-tampa/en/bollettino/pubblico/2021/09/07/210907a.html

241

-ocr page 244-

Dezer dagen is die ‘Synodale weg’ met enige regelmaat in het nieuws. Stijn Fens stelt in een artikel in Trouw“*^^ dat de (Duitse) bisschoppen, onder zware druk van de media, in maart 2019 besloten tot een Synodale Weg: een reeks gesprekken waaraan diezelfde bisschoppen, theologen en andere gelovigen zouden deelnemen en waarin alle pijnpunten van de katholieke kerk aan bod zouden komen. Er zouden voor de gelovigen voelbare besluiten moeten worden genomen, maar zonder dat er duidelijkheid over de kerkrechtelijke basis was. Telefonisch interviewt hij de Duitse historicus Wilhelm Damberg, jarenlang hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Unlversiteit van Bochum:

Het was een vlucht naar voren. Ze moesten iets doen, maar wisten niet precies wat en hoe. Toen kardinaal Marx, de toenmalige vernieuwingsgezinde voorzitter van de Bisschoppenconferentie, de Synodale Weg aankondigde tijdens een persconferentie hadden hij en zijn collega's blijkbaar nog geen idee wat die zou inhouden f...J Er is al heel veel afgepraat. In februari van dit Jaar stemden de deelnemers in overgrote meerderheid in met de toelating van vrouwen tot sacramentele ambten, versoepeling van het verplichte priestercelibaat en de herformulering van de katholieke leer over homoseksualiteit f...J. Ikga ervan uit dat deze wensen op niets uitlopen. In de Jaren zeventig hebben we in Duitsland iets soortgelijks gehad, de synode van Würzburg. Die was tevoren niet helemaal met Rome afgestemd, wat bij de Synodale Weg anders ligt. Ook tijdens die Synode zijn er aanbevelingen naar het Taticaan gestuurd, onder meer om vrouwen toe te laten tot het diaconaat. In vijftig Jaar heeft Rome nooit antwoord gegeven.

Tot zover dit artikel in Trouw. Tegen de achtergrond van het huidig aangevangen synodale proces in de Nederlandse Rooms-Katholieke Kerk kan worden opgemerkt dat wil een synodaal proces enige zin hebben, duidelijk moet zijn wat er met de uitkomsten gebeurt, wat de bevoegdheden van de synode zijn, binnen welke grenzen men opereert, en wat de status van haar uitspraken is. Anders levert het uitsluitend frustraties op.

Verschil met de Oud-Katholieke Synode in Nederland is dat men daar, juist door een ervaring van inmiddels een eeuw, bekend is met de context van de bijeenkomst. Tevoren is aanvaard dat men als Synode hoogstens adviserend is, terwijl aan de andere kant het vertrouwen bestaat dat bisschoppen en/of CB die adviezen wel serieus nemen. Bovendien weten synodalen tamelijk precies waar de grenzen liggen en hoe die van tijd tot tijd opgezocht kunnen worden, teneinde een daadwerkelijk proces van onderweg zijn gestalte te geven. Hetgeen in hoofdstuk IV.j bijvoorbeeld wordt beschreven over de wijding van vrouwen tot het priesterambt is daar een sprekend voorbeeld van, met name ook van de synodale weg die tevens een synodaal proces is.

‘*’’ Trouw, 8 september 2022.

242

-ocr page 245-

y. 2. a Rol, plaats en kenmerk van de Synode

Met het oog op een proeve van evaluatie anno 2023 komen de hiervoor genoemde bronnen in de kern neer op het volgende:

....deelt de Kerk van Utrecht het inzicht:

Das Geschehen der Rezeption schliesst mithin die Partizipation und Mitverantwortung der Getauften (Geistliche und Laien) am genannten Prozess sowohl innerhalb einer Jeden Orts- oder Nationalkirche (Synoden oder andere Verantwortliche Organe) f J Es ist aber als ein vom Geist Gottes geleitetes Geschehen rechtlich nicht umfassend und schon gar nicht abschliessend zu regeln. ’

En synodaliteit is wat dit lichaam bij elkaar houdt en alle organen met elkaar in het Juiste verband brengt. [...J christen zijn is allesbehalve een zaak van individueel zieleheil, maar een kwestie van opgenomen zijn in een verband waarin we samen ons geluk en heil vinden.

Uitgangspunt is en blijft derhalve dat we spreken over een kerk, geleid door bisschoppen maar waarin geestelijken en gelovigen deelhebben aan het proces van kerk-zijn. In een e-mail dd. 25 maart 2022 bericht oud-docent kerkelijk recht aan het Seminarie prof. mr. Jan Hallebeek: f...J dat de diocesane bisschap Jurisdictie uitoefent is een vrij fundamenteel uitgangspunt in onze ecclesiologie en ons kerkelijk recht. Het legitimeert de opstelling van de Cleresie in het begin van de 18e eeuw en daarmee ook ons bestaansrecht.

Dit spoort met hetgeen Hallebeek schrijft in zijn inleiding'*'*” onder het hoofd Bestuursmacht in de Oud-Katholieke Kerk.' ‘Rond de wijziging van het Statuut in 1984 is er nogal wat discussie geweest over de vraag, of het Collegiaal Bestuur nu over eigen bevoegdheden beschikt of dat het hier een delegatie van bisschoppelijke bestuursmacht betreft. Hierbij dient terzijde te worden opgemerkt dat volgens art. 155 alle taken die verband houden met leergezag en sacramentsbedie-ning uitdrukkelijk niet aan het Collegiaal Bestuur toekomen. Er zijn twee

J.J. Hallebeek, Inleiding tot het kerkelijk recht van de Oud-katholieke Kerk van Nederland, Utrecht 2001, 83.

243

-ocr page 246-

zwaarwegende argumenten om de taken van het Collegiaal Bestuur zoals geformuleerd in art. 155 als gedelegeerde taken te zien. In de eerste plaats zijn er geen argumenten te bedenken om een lange traditie te doorbreken, waarin bestuursbevoegdheden altijd verbonden zijn geweest met het bisschopsambt en om de Jurisdictie of, in termen van de ClC de munus regendi, nu volledig los te koppelen van het bisschopsambt. In de tweede plaats kan het vetorecht, dat iedere bisschap afzonderlijk heeft (art. 162), gezien worden als een uitdrukking van het gedelegeerde karakter van de bevoegdheden van het Collegiaal Bestuur. Men ziet ook dat in de Synode van de Anglicaanse kerk, bestaande uit drie kamers (leken, geestelijken en bisschoppen), de bisschoppen vetorecht hebben. ’

Kortom: er is een Synode, in overleg waarmee en na raadpleging waarvan het episcopaat en het bestuur hun beleid ontwikkelen en hun werkzaamheden verrichten. Deze bestaat uit: de door de gemeentevergadering van elke parochie gekozen vertegenwoordigers, en de door de statievergadering van elke statie gekozen vertegenwoordigers, en de door de Provinciale Synode der geestelijkheid gekozen vertegenwoordigers; ook de gekozen leden van het Presidium van de Synode zijn lid. Het CB is steeds gerechtigd de synodezittingen bij te wonen; ook besturen van kerkelijke instellingen of organen, leden van kerkelijke commissies of de docenten van het Oud-Katholiek Seminarie kunnen worden uitgenodigd, en hun kan spreekrecht worden verleend.

De Synode geeft raad en advies aan het episcopaat en het bestuur over alle zaken welke de kerk betreffen, en heeft de bevoegdheid tot het verkiezen van het Presidium, de lekenleden van het CB en de Thesaurier-Generaal. De rekening en verantwoording wordt vastgesteld door het Bestuur, de Synode gehoord, terwijl de begroting wordt vastgesteld door de Synode.

Daarbij heeft de Synode te handelen binnen de kaders van de kerkelijke leer, te weten, kort weergegeven, het zuiver geestelijk, spiritueel karakter van de kerk, geen hiërarchie tussen bisschoppen, de bisschoppelijke bestuursmacht slechts ingeperkt door de algemeen verbindende uitspraken van de kerk en toevertrouwen van kerkelijke bestuursmacht aan de diocesane bisschop die deze macht ontleent aan de kerk met inbegrip van het geheel van gelovigen.”

Het Statuut schrijft de rollen voor die de verschillende gremia moeten spelen:

244

-ocr page 247-

Daarmee ligt het accent dus op episcopaat en bestuur, en is aan de orde wat en hoe dat overleg is te verstaan en wat de raadpleging dan voorstelt. Verder verdient vermelding dat tot de werkzaamheden van de Synode behoort het geven van raad en advies over alle zaken welke de kerk betreffen. Deze voorschriften in onderling verband en samenhang bezien maken dat het bestuur bestuurt, maar dat het overlegt met een adviserende Synode, die het recht heeft over zaken geïnformeerd en geraadpleegd te worden.

Uit de geschiedenis van de Synode blijkt dat er steeds min of meer sprake is van een zoektocht naar de plaats van de Synode, een zoektocht die nog steeds plaatsvindt. In een strikt bisschoppelijke structuur, zoals die gold tot de invoering van de episcopaal-synodale structuur, hebben alleen en uitsluitend bisschoppen bestuursbevoegdheid en zijn dus ook verantwoordelijk voor hetgeen in hun bisdom voorvalt. De bisschop zelf mag in beginsel zelf bepalen welke adviserende en onderschattende structuren beschikbaar zijn. Van oudsher speelden de kapittels in dat opzicht een bestuurlijke rol. Later was het consulteren van geestelijken (dekens, hulpbisschoppen) gebruikelijk, maar allengs meer werden ook leken bij een en ander betrokken, mede omdat die vaak zorg konden dragen voor financiële en zakelijke aangelegenheden. Het zal hier doorgaans gegaan zijn om advisering en bijstand.

Advisering is echter in wezen niet vrijblijvend. Als men aan een ander een advies vraagt, en met dat advies gebeurt helemaal niets, dan zal de adviseur zich redelijk nutteloos voelen en van verdere advisering afzien. Dat is zeker het geval als zulke situaties zich vaker voordoen. Daarvan is dan het gevolg dat de adviseur zich omdraait en zich niet langer geroepen voelt er tijd en energie in te steken; men keert zich af. Met andere woorden, door in min of meer gestructureerde vorm aan personen of lichamen advies te vragen, verbindt men zich die serieus te nemen en er zichtbaar iets daadwerkelijk met te doen. In dit verband is illustratief wat mr. Lydia Janssen schrijft, als zij over aartsbisschop Glazemaker opmerkt dat hij graag naar de Synode kwam omdat hij de behoefte had verantwoording af te leggen van zijn handelen en nalaten.'*'*'

In het kader van hedendaagse noodzaak van transparant en consistent bestuur en beleid is een aantal elementen van het besluitvormingsproces te onderscheiden:

'*'*' Lydia Janssen, God is groter dan ons hart, Antonius Jan Glazemaker (1931-2018) aartsbisschop in een tijd van verandering, Utrecht 2020, 400.

245

-ocr page 248-

Het vormgeven aan de eerste twee elementen, het raadplegen van mensen en het beleggen van besprekingen waarin mensen van hun mening blijk mogen geven, is niet heel ingewikkeld. Dat wordt anders als het gaat (het derde element) om het nemen van besluiten, en in het bijzonder om wie waarvoor verantwoordelijk is. Dat laatste element dient op niet mis te verstane manier te worden belegd. Slechts voor twee aspecten geldt dat de Synode beslissingsbevoegd is: de agenda van de Synode en de begroting. Voor al het andere is het CB c.q. het episcopaat verantwoordelijk.

Hier geldt dat een ander element in de organisatietheorie van belang is: de verhouding tussen bevoegdheid, verantwoordelijkheid en verantwoording. Wil een organisatie, dus ook een kerk, behoorlijk functioneren dan dient ook daar duidelijk te zijn dat degene die bevoegd is, ook verantwoordelijk is en verantwoording aflegt. Uit hetgeen hierna volgt blijkt dat die rollen allengs minder duidelijk zijn geworden.

y.2.iii De ontwikkelingen tussen 1990 en 2020

a. Plaats en werkwijze van de Synode

Nadat in 1990 finaal was besloten tot het functioneren en de organisatie van de Synode in de huidige vorm,'*'*^ hebben zich tal van ontwikkelingen en accentverschuivingen voorgedaan. Aanvankelijk was het synodaal proces tamelijk formeel: agendapunt met voorstel, soms een preadvies, mondelinge discussie, stemming en bepaling van het besluit, dat in wezen de status van een advies had en heeft. Daarin trokken Synodale Commissie en Collegiaal Bestuur tamelijk gescheiden op, met een duidelijke verdeling van de rollen: de initiatieven lagen bij het CB en de Synodale Commissie, soms bij synodalen. Er volgt een discussie ter Synode die tot een standpunt komt.

In de loop der jaren werd een ontwikkeling zichtbaar waarbij de beide gremia allengs meer gezamenlijk optrokken. Dat de verhouding tussen bestuur en Synode in een kerk niet steeds een rustig bezit is, komt naar voren bij het uitbrengen van een Beleidsnota 2000 door het Collegiaal Bestuur, waarin met betrekking tot de Synode het volgende wordt opgemerkt:

IVillen bovengenoemde onderwerpen [getuigenis, dienst aan de wereld, kerk temidden van de kerken, kerken en cultureel erfgoed (EAM)] daadwerkelijk aan de orde komen, dan zijn hiervoor voorwaarden nodig. Het ligt met name op de weg van het Collegiaal Bestuur, in samenspraak met de Synode, om de voorwaarden hiervoor te scheppen [...]

Van de Synode valt te verwachten dat zij groeit van een controlerende naar een meer adviserende en stimulerende instelling. Deze versterking van het

'’'‘2 Hoofdstuk III.l.

246

-ocr page 249-

synodale proces vraagt van de afgevaardigden van parochies en geestelijkheid dat zij hun taak nog meer serieus nemen en binnen de parochies de rol van de Synode benadrukken en daarmee de landelijke kerk meer in het zicht brengen door een goede terugkoppeling naar de basis. Een grotere rol van de Synode en het bestaan van het Collegiaal Bestuur als besturend landelijk lichaam vragen om een herbezinning op het episcopaal-synodaal kerkmodel en de praktische uitwerking daarvan, dit zou zijn neerslag dienen te krijgen in een opnieuw geformuleerd Statuut.^‘*^

Beleidsnota’s werden gezamenlijk voorbereid (delegaties van CB en Synodale Commissie/Presidium). De Synode kreeg meer de rol van een platform waarin brainstormenderwijs over gedachten en voorstellen werd gesproken. Steeds vaker is te zien dat de Synode uiteengaat in kleine groepjes, met rapporteurs die de uitkomsten van de discussies weergeven, waarover hieronder meer.

Het is goed zich af te vragen of dat niet heeft bijgedragen tot een zekere onhelderheid in de te spelen rollen. Zo werd in het kader van het Breed Beraad-traject de voorbereiding van de extra Synode in het voorjaar van 2006 gedaan door een gezamenlijke stuurgroep van CB en SC (CB leden Vercammen, Tanke-Keman, en Synodale Commissieleden De Haart en Gravemaker). Ook valt te zien dat het Presidium dichter op het CB komt te zitten en in toenemende mate de indruk wekt mee te gaan besturen. Dit kan mogelijk leiden tot afstand van de synodalen en daardoor verlies van een stukje vertrouwen in dat Presidium. Illustratie van die visie op de Synode kan zijn dat de Synode eens het verwijt werd gemaakt niet te hebben gezorgd voor voldoende kandidaten voor het CB en de functie van Thesaurier. Dit lijkt niet een taak van de Synode te zijn; die heeft primair tot taak te zorgen voor tijdige aanvulling van het Presidium. Het zoeken naar kandidaten voor de andere functies is een zaak van het CB en de bisschoppen, van wie de nodige initiatieven mogen worden verwacht, waarbij de synodalen natuurlijk wel behulpzaam en ondersteunend zijn.

Nadat in 2012 een gezamenlijke beraaddag van het Presidium en het CB had plaatsgevonden trokken beide gremia vaker gezamenlijk op, mogelijk ten koste van de helderheid in de positie van de Synode ten opzichte van het CB. Bij de discussie in dat jaar over de sluitende begroting komt naar voren dat de Synode niet meer alleen achteraf (via de begrotingscommissie) gaat adviseren, maar dat een uitgebreide commissie deze gaat voorbereiden met de TG, aan de voorkant dus.'*'*'* De Synode 2013 toont zich wat ontevreden met betrekking tot de discussie over de voorstellen ten aanzien van de formatie Bisschoppelijk Bureau. Het was een alleszins verdedigbaar en goed voorstel, dat op dat moment niet gunstig viel bij de synodalen en waarbij het CB er niet in slaagde om de voorstellen voldoende

‘*‘*^ Beleidsnota 2000.

^*‘* Notulen Synode 18 november 2013.

247

-ocr page 250-

overtuigend voor het voetlicht te brengen. De Synode liet het CB vervolgens op dit punt geen ruimte. De betrekkelijke buitenstaander krijgt daarbij de indruk dat op dat moment sprake was van het ontbreken van een vertrouwensbasis. Niet valt uit te sluiten dat dit ook wel eens te maken zou kunnen hebben - zie in dat verband de ambitieuze en breed opgezette beleidsnota’s — met een gevoel van overvraagd zijn van de Synode door de bisschoppen/CB. De pretenties in de kerk zijn immers stevig, breed en niet altijd succesvol.

In de praktijk worden in de loop der jaren de bijeenkomsten wat informeler van karakter. Nadat al in 2008 een deel van de Synode was besteed aan discussies in kleine groepjes over de liturgie, wordt die werkwijze frequenter. In Synodes 2010 (voorjaar), 2012 (voorjaar), 2013, 2014 (voorjaar en najaar) en 2017 is meer of minder lang met groepsdiscussies gewerkt. Het is de vraag of dit invloed had op de effectiviteit en de efficiency van de bijeenkomsten. Op de agenda 2013 stond de beleidsnota 2014-2015 van het CB, waarover - kennelijk — tevoren een relatief groot aantal schriftelijke vragen was binnengekomen zodat al meteen werd voorgesteld om het punt maar te verplaatsen naar de voorjaarsvergadering omdat er anders te weinig tijd zou zijn. Anderzijds blijkt dat het hele middaggedeelte besteed werd aan groepsdiscussies.

In dit verband verdient opmerking dat tijdens de Synode 2019 de bedoeling was de voorstellen van de werkgroep Bestuur en Organisatie in kleine groepjes

248

-ocr page 251-

te gaan behandelen. De Synode zelf bleek daar toen-niet voor zodat een plenaire bespreking plaatsvond, die resulteerde in een groot aantal verschillende en tegenstrijdige meningen, zoals hiervoor in hoofdstuk IV a. onder vi. weergegeven.

Die werkwijze levert een ander — wat formeler lijkend — bezwaar op. Bij discussies in kleine groepjes, zeker als ook de publieke tribune mag meedoen, hoort men alleen maar de opinies van mensen die er toevallig zijn, die min of meer op eigen titel spreken, wat bij deze werkwijze ook de bedoeling is. De synodalen -geestelijke en leken - nemen zonder last of ruggespraak (maar natuurlijk wel met inachtneming van het gevoelen van de achterban) deel aan de vergaderingen en stemmen aldus, maar zijn wel gehouden de gemeentevergadering te raadplegen en daaraan terug te rapporteren. Dat betekent voor elk van de synodalen en vooral voor de lekenvertegenwoordigers dat zo veel mogelijk al hetgeen ter Synode geschiedt tevoren is besproken op de gemeentevergadering, waaraan wordt teruggerapporteerd. Niet alleen wat de synodaal persoonlijk vindt, is van belang, maar ook het gevoelen van zijn of haar achterban. Daar ligt een complicerende factor bij het toepassen van methodieken zoals het discussiëren in kleine groepen of brainstormsessies; dit met het oog op die verantwoordelijkheid jegens de gemeentevergadering. In een groepje, kort gezegd, spreekt de synodaal in de praktijk op eigen titel, terwijl deze een afgevaardigde is van de achterban en met inachtneming van hun mening een uiteindelijk standpunt bepaalt. Dan kan de geloofwaardigheid van de synodaal en daarmee die van de Synode en het synodale proces in het geding komen, met het risico dat dit proces van meningsvorming (kerkleden-gemeentevergadering-synode-bisschoppen) minder duidelijk wordt.

249

-ocr page 252-

Dit wordt geïllustreerd door wat voorzitter Groenewegen zei: Het CB heeft te kennen gegeven met de Synode in gesprek te willen blijven want voorkomen moet worden dat aan het einde van het traject de synodalen worden geconfronteerd met onverwachte beleidsvoornemens en conclusies. Dan zou je kunnen vragen: ‘Daar kunnen ze toch wel tegen?’ Er is een goed voorbereide agenda, er zijn clustersynodes en besprekingen in de gemeentevergadering, hoezo onverwacht? Verder komt het in de praktijk regelmatig voor dat, als naar voren komt dat het desbetreffende onderwerp niet rijp is voor advisering/besluitvorming, het punt wordt verdaagd naar een volgende zitting.

Naar luid van het Statuut is er een synode om gerichte beslissingen (doorgaans in de vorm van adviezen) te nemen. Hoe duidelijker dat op de agenda staat, hoe beter het in de parochies is voor te bereiden, zodat een synodaal geladen met de inbreng van de gemeentevergadering aan de discussie kan deelnemen en zijn of haar stem kan bepalen. Extra complicatie bij de groepsgesprekken is nog dat veelal alle belangstellenden aan de discussie meedoen. Dat maakt dat er twee soorten deelnemers zijn: mensen met verantwoordelijkheden (synodalen) en mensen zonder (de gasten). Als gevolg heeft de uitkomst een wat diffuus karakter: zijn het de meningen van de gelegitimeerde synodalen of van een groep geïnteresseerde oud-katholieken die daar ‘toevallig’ bij waren?

Het is belangrijk dat de kerk en haar bestuur leiderschap uitstralen en daarvoor proberen draagvlak te vinden. Een synode, als vertegenwoordiger en klankbord van de kerk in haar volle breedte, speelt een in beginsel controlerende en kaderbepalende rol. Het is niet bezwaarlijk dat dit op zittingen soms overkomt als een soort gegenüber, omdat van belang is wat precies de posities zijn; en dat geldt in het bijzonder voor de bestuursverantwoordelijken. Op basis daarvan en met inachtneming van de verschillende opvattingen en mogelijkheden komt een Synode tot een oordeel. Als niet helder is wie van het bestuur verantwoordelijkheid draagt voor welk standpunt, levert dat schimmige discussies en dito besluiten op.

De kerk, dat zijn de mensen. Daarin oefenen de bisschoppen hun bestuursmacht uit. Aan de andere kant: de kern van het kerkelijk leven ligt in de parochies, bij geestelijken en gelovigen, en dan is het niet merkwaardig dat er een gremium is waar handelingen en maatregelen op centraal niveau worden getoetst, en dat met behoud van de bisschoppelijke bevoegdheden uitspraken worden gedaan/ad-viezen worden geformuleerd (behoudens ten aanzien van de begroting, omdat destijds het budgetrecht van de Synode werd ingevoerd'*'*’ vanwege de heffmgs-systematiek; deze had ernstige gevolgen voor de zelfstandige parochies, zij het dat de bisschoppen ook daar nog immer een vetorecht hebben).

Dat leden van het CB het soms zo ervaren dat men ter Synode tegenover hen staat, zal zeker waar zijn, maar in wezen is er geen ‘tegenover’. Het CB zou

‘*‘*’ Hoofdstuk IV.5, Financiën.

250

-ocr page 253-

in de Synode een betrokken platform kunnen en behoren te zien, waar het gevoerde beleid en de gevolgen daarvan worden bediscussieerd, soms inderdaad kritisch, maar dat is steeds vanuit betrokkenheid bij de kerk in zijn geheel. Het verleden laat zien dat dit louter constructieve gevolgen heeft gehad, ook en vooral door juist de mogelijkheid om de gang van zaken kritisch en in het openbaar te volgen.

Daarbij komt - ook de kerk is in dat opzicht te vergelijken met een wereldlijke organisatie - dat het organiseren van tegenspraak van essentiële betekenis is. De Synode kan als een vorm van tegenspraak worden gezien die hoort bij een goede organisatie en dus ook bij een open en transparante kerk. Georganiseerde tegenspraak voorkomt niet alleen fouten, maar zorgt ook voor meer betrokkenheid en draagvlak voor besluiten. Een regelmatige vorm voor tegenspraak kent een duidelijk begin en einde: de onafhankelijke voorzitter zet een streep onder een discussie. Sommige mensen ervaren de term ‘tegenspraak’ als een negatief woord, doordat ‘tegen’ erin zit. Maar dat maakt het juist sterk.

In hoofdstuk lil is beschreven wat zich aan ontwikkelingen rond besturing en organisatie, inclusief wijzigingen in de aanpak van de Synode, voordoet. Daar is ook weergegeven dat op verschillende momenten door nogal veel betrokkenen tal van kritische en ondersteunende opmerkingen zijn gemaakt. Met andere woorden, de organisatie van de kerk is tussen 2016 en 2021 bepaald geen rustig bezit geweest.

Als men niet gelukkig is met de manier waarop bestuur en organisatie functioneren, valt niet te ontkomen aan een analyse van de bestuurlijke organisatie van de kerk: bisschoppen, collegiaal bestuur, algemeen secretaris, synode. Een dergelijke analyse of evaluatie ontbreekt (‘welk probleem zijn we aan het oplossen?’) op dit moment, maar kan nog komen.

Ingeval men overweegt wijzigingen in de positie, samenstelling en werkwijze van de Synode aan te brengen, is het wellicht een goede gedachte de vergelijking te maken met de eerdere hervorming van de Synode tussen 1987 en 1990. Dan valt op dat toen op de eerste plaats vanaf het begin is zorg gedragen voor een min of meer gedeelde visie op de plaats en de organisatie van de Synode, een rapportage die op brede steun kon rekenen, een experimentele periode die werd afgesloten met een uitgebreide enquête, waarna het kwam tot finale besluitvorming zodat de vastlegging in het Statuut praktisch een hamerstuk was. De daaropvolgende decennia hebben laten zien dat de toen genomen besluiten hun gelding hebben gehouden, zij het dat de laatste jaren in toenemende mate andere werkwijzen zijn gevolgd. De vraag is gewettigd of deze vergelijking niet tot nadenken moet stemmen, en of niet eerst moet worden nagegaan hoe synodalen de rol van de Synode zien, waarna men van daaruit kan onderzoeken of wijzigingen nodig en nuttig zijn. Niet valt uit te sluiten dat synodalen, terugkijkend, misschien wel een voorkeur zouden kunnen hebben voor een terugkeer naar de van

251

-ocr page 254-

oorsprong bedoelde situatie: het CB bestuurt en de Synode volgt dat, neemt zo nodig initiatieven en praat mee vanuit de oorspronkelijk bedoelde structuur, t.w. het geluid weergeven uit de kerkprovincie in haar geheel.

Met andere woorden: het is zaak om eerst tegen het licht te houden of de Synode nog steeds functioneert zoals die bedoeld was. De vraag stellen is hem beantwoorden: allengs meer is de Synode terechtgekomen in een (mede)bestu-rende rol zonder de daarbij behorende verantwoordelijkheid te hebben, laat staan te dragen. Verder is de duidelijkheid in de rol van de synodale vertegenwoordigers verminderd, door meer de nadruk te leggen op het groepsgewijze discussieproces ten koste van de functie dat synodalen het geluid in de parochies en de geestelijkheid als geheel verwoorden. Het is daarom goed te bezien of de huidige werkwijze adequaat is en of het niet de voorkeur verdient terug te gaan naar de oorspronkelijke - inderdaad wat formelere — situatie, waarbij dan wel zaak is dat helderheid in de bestaande rollen wordt gebracht.

b. Voorzitterschap Synode

In andere oud-katholieke kerken (Duitsland en Zwitserland bijvoorbeeld) is het veelal zo dat de bisschop tevens de voorzitter van de Synode is, zij het dat de zitting zelf door een ‘technisch’ voorzitter wordt geleid. Kennelijk is dat een situatie waar men tevreden over is. Ook in Nederland liggen er voorstellen dat de bisschop ook voorzitter van de Synode zou worden.

Terzijde, mijn indruk is dat de cultuur in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk een beduidend andere is dan die in Nederland. Zo herinner ik me het gebruik in bijv. Zwitserland en Duitsland dat de voorzitter van het Internationale Oud-Kathollekencongres gekozen moest worden door het congres zelf. Dat is een gang van zaken die ik ook tegenkwam in Oekraïne bij bijv, het Internationaal Congres van Oekraïense Rechters, dat placht te beginnen met de verkiezing van de voorzitter, terwijl allang bekend was wie dat zou zijn, een complete formaliteit. Zo ook de verkiezing van de congresvoorzitter, wat ik in 1994 in Delft ondervond. Duidelijk was wie de voorzitter en de leden van het congrespresidium zouden worden, en dat was dan het eerste punt van de agenda dat in enkele seconden was afgedaan. Desgevraagd vertelden de medeleden van het congrespresidium mij - verbaasd dat ik de vraag überhaupt stelde - dat dit de normale manier van doen was.

Bij de beoordeling van de vraag of hier een dergelijke vorm ook geschikt zou zijn, is het concept “receptie” van belang:'*'*^ De receptie door de kerk laat zien dat de beslissingen van de bisschoppen, voorbereid en genomen in een alomvattend conciliair proces, zijn geïnitieerd door de Geest van God en

‘’‘’^ Hiervoor onder V.2.ii.

252

-ocr page 255-

overeenkomen met Gods wil voor de missie van zijn kerk.quot;^quot;^^ Zoals hierna wordt beschreven heeft de Synode het, zonder enige vorm van discussie daarover, gedaan met een onafhankelijke onpartijdige voorzitter, en wel ongeveer 80 jaar, dit na de wijziging in 1936 en na de in 1947 aangenomen voorstellen van B.A. van Kleef*“*^ die er op neerkwamen dat de Synode de eigen voorzitter kiest. Er is daarom, voorzichtig gesteld, best iets voor te zeggen dit aan te merken als een gerecipieerde opvatting.

Het voorstel om de bisschop voorzitter van de Synode te laten zijn is dan ook niet aan te bevelen, ter wille van de geloofwaardigheid van de bisschop zelf en van de geloofwaardigheid van het CB in het algemeen. Technisch voorzitter of niet, de bisschop blijft dan formeel voorzitter met rollen die daar onverbrekelijk bij horen met name waar het gaat om de zaken die des voorzitters zijn: samenstelling agenda en publicatie van de noodzakelijke stukken, het direct of indirect verlenen van het woord aan de synodalen, het beslissen over toelaatbaarheid van voorstellen, het bespreken van amendementen, en het voorkomen van zaken die buiten de vergaderorde zijn. En de praktijk laat zien dat dit behoorlijke dillema’s kan opleveren.

Die dilemma’s komen met enige regelmaat voor. Als voorbeeld kan worden genomen wat voorviel op de Synode van 1993. Eerder op de dag was een vertegenwoordiger van de Nederlands Hervormde Kerk als gast aan het woord geweest als deskundige over het onderwerp diaconaat. Later tijdens de vergadering was aan de orde de vraag of deze een oordeel kon geven of 1 fte vormingswerker op 26 parochies voldoende was. Dat is een begrijpelijke maar toch nogal onheuse vraag: de gast wordt dan ineens gemaakt tot een potentieel onderwerp c.q. argument voor een inhoudelijke discussie. Dus greep de voorzitter in en zorgde ervoor dat de gast de vraag niet behoefde te beantwoorden.'’'” Van de neutrale en onafhankelijke voorzitter werd dat zonder problemen aanvaard. Zou dat de bisschop zijn geweest, dan zou zonder twijfel het verwijt zijn gemaakt dat hij door die beantwoording te verhinderen de zaak zou manipuleren. Het kost weinig moeite zich een voorstelling te maken van wat er zou gebeuren als min of meer omstreden voorstellen door de bisschop-voorzitter niet op de agenda worden geplaatst. Dan ligt de kritiek op deze manier van handelen, als manipulatie bestempeld, voor de hand. Een ander mooi voorbeeld is de kwestie van blanco stemmen, die rees tijdens de Synode van 1997.'”° Het ingrijpen van de voorzitter leidde ertoe dat een nadere stemming plaatsvond over een nogal omstreden onderwerp (aanstelling van een vormingswerker voor diaconaat en jeugdwerk). Zou dat een ander dan de neutrale voorzitter zijn geweest, dan zou in deze sterk omstreden

Preambule bij de Vereinbarung van de Utrechter Union, ii, 176/177.

Hoofdstuk 111.1.

Notulen Synode 23 november 1993.

Notulen Synode 25 november 1997.

253

-ocr page 256-

kwestie de geloofwaardigheid van zowel de bisschop/voorzitter als het genomen besluit behoorlijk op de tocht hebben gestaan. En dat is voor niemand goed.

Met andere woorden, het onafhankelijk voorzitterschap en het werk van de Synodale Commissie in den brede garandeert een onafhankelijk en daarmee geloofwaardig besluitvormingsproces.

De algemene Synode is niet de enige synode die de kerk kent, want er is ook nog de Provinciale Synode van de Geestelijkheid, zoals die is geregeld in het Statuut bij de artikelen 209 e.v..'’^' Deze Synode komt minstens eenmaal per twee jaar bijeen en wordt bijeengeroepen door het Episcopaat. Het statuut vermeldt over de bevoegdheden van deze Synode niet meer dan dat deze behandelt onderwerpen, die de algemene belangen van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland betreffen. Van tijd tot tijd, zo blijkt uit de Synodestukken, wordt gerefereerd aan wat op deze Provinciale Synode van de Geestelijkheid is besproken of besloten, maar daar blijft het bij.

Het lijkt aanbeveling te verdienen dat het werk van deze Synodes op zijn minst genomen met elkaar in verbinding wordt gebracht, omdat het nu zo kan zijn dat een onderwerp op de agenda komt dat al eerder in de Provinciale Synode is besproken of zelfs finaal afgehandeld (bijv, tweede huwelijk. Synode 1990,'*^^ liturgie. Synode 2009^*^^). Bovendien is het dienstig dat de kerk als geheel op de hoogte kan zijn van wat daar aan de orde is, al is het maar om de schijn van een klerikale kerk te vermijden. Raadpleging van de website van de Oud-Katholieke Kerk met de zoekterm “provinciale synode” levert wel korte verslagen op van de bijeenkomsten in 2008, 2010, 2012 en 2014, maar daarna heerst stilte, behalve de data van de kennelijk gehouden bijeenkomsten.

Er zou aan gedacht kunnen worden om de agenda en het verslag, eventueel in uittreksel, aan de agenda van de reguliere Synode toe te voegen. Ook is denkbaar dat het Presidium als toehoorder bij die bijeenkomsten aanwezig is.

De praktijk wijst uit dat zowel de rekening en verantwoording van het voorbije jaar als de begroting voor het nieuwe jaar zich in een warme belangstelling van de synodalen - en hun achterban - kunnen verheugen. Het ligt voor de hand dat de nadruk ligt op hetgeen de eerstverantwoordelijke, de Thesaurier-

Hallebeek vraagt zich overigens af of dit nog wel een Synode genoemd mag worden. Canoniek recht in Ecclesiologische context, Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, afl. 49, 192.

'*52 Notulen Synode 20 november 1990.

Notulen Synode 20 november 2009.

254

-ocr page 257-

Generaal, daarover zegt. De achtereenvolgende functionarissen hebben zich steeds op voortreffelijke wijze van die taak gekweten.

Toch bekruipt de lezer van de notulen en verslagen af en toe het gevoel dat de TG er wel wat erg alleen, om niet te zeggen eenzaam, voor staat. Desgevraagd zegt de ene oud- thesaurier dat niet zo te hebben ervaren, een ander daarentegen heeft ook wel eens dat gevoel gekregen.

In het bijzonder waar het gaat om fundamentele kwesties als formatie en algemeen beleid met ingrijpende financiële gevolgen (zie bijv, hoofdstuk IV.a. v. Groei) wordt veel aan louter de TG overgelaten. Dat is ook te zien bij de behandeling van een grondige nota als ‘De Stenen van de Weg’, waar eigenlijk de TG in zijn eentje de in dit stuk vervatte algemene gedachten moest verdedigen.

Financiën kunnen vaak een min of meer technische zaak lijken, maar in wezen vormen ze de weerslag van algemeen beleid en de bestuurlijke keuzen die daarin zijn gemaakt. Om die reden is het het overwegen waard om in die situaties de TG bij te staan en ook zelf het woord te nemen. Op die manier kan een betere indruk worden gegeven dat het Bestuur zich geheel en als collectief achter de TG schaart.

e. Ten slotte

De Synode, dat zijn de mensen. Soms wordt wel eens de klacht gehoord dat synodalen en anderen niet aan het woord komen en zich min of meer passief zouden opstellen. Naar mijn ervaring is dat zeker niet waar. Velen hebben, misschien met schroom, gespannen, zenuwachtig of vol vertrouwen de microfoon gepakt en gezegd wat ze kwijt wilden, en dat heeft alles bijeen een boeiend en constructief proces in de kerk laten zien. Vaak geven de notulen de namen van deze mensen in een paar jaar echter niet, zodat de volgende lijst niet helemaal compleet is; maar een poging wil ik toch doen, als eerbetoon en blijk van dank en waardering aan allen die de afgelopen 35 jaar op onze Synode het woord hebben gevoerd:

Lies Adelaar-Konijn, Joop Albers, Ineke Arentzen-Soetekouw, T. van Asselt, Mario Been, Angela Berben, Monique Bergers, Huub Berdenis van Berlekom, Martijn Blaauw, George Blom, Erik de Boer, Wim de Boer, Wim de Boer, Nel Boersma-Wijker, Henk Bosman, Philip Bosscher, Jacob Brakenhoff, Arjan Broek, Paul Brommet, Dick Brons, Corina Brouwer-Stam, Anton de Bruin, Mieke de Bruin-van Diemen, Alp Buitelaar, Remco Buitenhuis, J.M. Buitenhuisvan Arendonk, Hennie Bunte, Lidwien van Buuren, Hans Camfermann, Sicco Claus, Coenraats, Ward Cortvriendt, Jake Dejonge, Johan Dekker, Niek van Ditmarsch, Frank Duivenvoorde, Annemieke Duurkoop, Jutta Eilander-van Maaren, Steef Eman, Lidy van Emmerik-de Jager, Peter Feenstra, Max Flietstra, Chris Folkers, Anne Maaike Folkers, Rinie Franken-Bode, Robert Frede, Helen Gaasbeek, Ans Galesloot-Patist, Truus van Gent-Stokvis, Alexandra Gemy, Rudi

255

-ocr page 258-

Giskes, Antonius Jan Glazemaker, Wim de Graaf, Cor Gravemaker, Mary Groen, Henk Groen, Patrick Groenewegen, S.J.W de Groot, Frank de Haart, Do Haart-Rinkel, Fred Hallebeek, Piet Halma, T. Ham, Jan van Handenhoven, Barthold van Hasselt, Karel Haverkom, Maja Hiemstra-Prins, Annelies Hoetjes-Horstman, Peter Hofman Kolk, Klaas Jan Homan, Rina Homan-Copper, Teun Horstman, Fred Hubers, Lia Hubers, Jaap Hübscher, Alan Hughes, Femmy Janson-Ooster-hagen, Lydia Janssen, broeder Johannes, Thea Jonker-Hillesum, Klaas van de Kamp, Wil Keman, Jan Kemp, Rob van Kempen, Margot Kersaan, mw. Kiec-kens-Bronder, Corrie Kievith-van der Veer, Jan Victor Kinneging, Hans Knott-nerus, Govaert Kok, W.P. Kok, Lottie Kok, Joke Kolkman, Age Kramer, G. Kurtz, R. R. M. Laurijs, Gerrit Leijen, Klaas Lenten, Martina Liebler, Myriam van der Linden, Hans Lippe, Emma Luijendijk, Bert Maan, Henriette Maan-van Werven, Dio van Maaren, Jillis van Maaren, Gonnie van der Meer, Bas Meisters, Alwin Meisters, Michiel Messink, Tonny Molijn-Dekker, Harald Münch, Patricia van Neerven, Jan Nieuwenhuizen, Bert Nieuwenhuizen, Jan Nijman, Anton Nooteboom, Jolanda Notebomer, Koos van Oosterhout, Koenraad Ouwens, Adrie Paasen, Martien Parmentier, Brigitte Paulissen, Erna Peijnenburg, Willemijn Pels, Mirjam Plantinga, Feli Platzer, Mattijs Ploeger, Jos van der Pol, Thomas Ras, Toon Renssen, Laurens de Reus, Marieke Ridder, Hans de Rie, Johannes van Riessen, Jan van Riessen sr., Geert de Rljk, Han de Rijk, Pim Rijnders, Remco Robinson, Ton Roebroek, Rick de Ronde, Miranda Roobol, Ben de Roode, Rhijn Roosjen, Nico Sarot, Digna Schade van Westrum, Truus van Schalk-Scheele, Alie Scharroo-van der Veer, Victor Scheijde, Dirk Schekker-man, Rudolf Scheltinga, Ineke Schenk, Dirk Jan Schoon, Peter Schotel, Verena Schulze, Gerard Schutte, Trudie de Rijk-Smit, Ries Smit, Jaap Spaans, Atie Spronsen-Fonderie, Cor Stam, Ruud Staverman, Jan van der Steen, A. van der Steen, Rebecca van der Steen, Leonie van Straaten, Marina Swier-Schenk, Fedor Tanke, Marianne Tanke-Keman, Ben van Tilborg, Piet van Tilburg, Lies van Til-burg-van Mechelen, Babs Timmerman, Herman Toorman, Klaas Henk Libels, Hans Valk, Lies Van Tilburg-van Mechelen, G. van der Veer, Rob Veerman, Wietse van de Velde, Jan van de Ven, Joris Vercammen, Peet Verheul, Emile Verhey, Grete Verhey-de Jager, Bob Vermeulen, Jan Visser, Lia Visser, Sophie Visser, Trees Visser-Groot, Edwin Vos, J. de Vries, Loek Wagenaar, Floris Wagenaar, Rob van de Water, Monique Wekker, Madeleine Wessels-Feenstra, Jaap Wijker, Gerard Wilts, Frans de Winter, Mieke de Winter, Bert Wirix-Speetjens, André Zandbelt, Corina Zomervrucht-Beun, Ab Zwart, Bets Zwart, Laura Zwart-Vuil, en nog vele anderen!

256

-ocr page 259-

Hoofdstuk VL Lijsten

  • VI.I Beleidsdocumenten en rapporten

1976 Rapport Studiecommissie Episco-pale-Synodale Kerkstructuur

1985 Rapport Ad Hoc commissie Permanent Diaconaat

1986Voorstel Aanpassing Synodestructuur

1989 Rapport Zelfstandig Diaconaat

1990 Evaluatierapport Synodale Commissie

1992 PAP Plan

1992 Herderlijke brief‘In heilige verbondenheid’

1993 Rapport Diaconaat Laat Doorgaan — Wie Achter is moet l^oorgaan

1994 Rapport werkgroep Diaconaat 1995 Oriëntatie naar de toekomst (CB)

1996 Rapport Kerk en Homoseksualiteit

1998 Besluit Bisschoppen tot toelating van vrouwen tot het drievoudig ambt

1999 Ambt in de branding - Herderlijke brief (Bisschoppen) - openstelling ambt voor vrouwen

1999 Beleidsnota 2000

2001 Levensverbintenissen en Sacrament van (in-)zegening (studiecommissie (in-)zegening relaties personen van hetzelfde geslacht)

2002 Beleidsnota 2003-2005 ‘Oud-ka-tholiek in een nieuwe eeuw’ (CB)

2004 De Stenen van de Weg

2006 Raamnota - Uitzicht op Groei (CB)

2007 Personeelsbeleidsplan

2007 Notitie Commissie Tellen en Rekenen.

2009 Missie, diaconaat en participatie (CB)

2012 Nota Oud-Katholieke Presentie 2013 Beleidsnota 2014-2015

2014 Beleidsplan 2015-2020 ‘De Bloeiende Kerk - Vitale Parochies’

2015 Notitie ‘Het huwelijk van mensen van gelijk geslacht’

2018 Rapport Onderzoekscommissie Seksueel Misbruik (Cie. Stevens)

2019 Rapportage plan van aanpak ‘Seksueel misbruik’

  • VI.2 Synodezittingen

(met indien vermeld vindplaats verslag in De Oud-Katholiek)

  • 1. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 28 september 1920, OK 1920/153 en 156

  • 2. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 19 mei 1921, OK 1921/75, 87 en 95

  • 3. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 8 juni 1922, OK 1922/83 en 102

  • 4. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 14 oktober 1924, OK 1924/174 en 176

  • 5. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 26 mei 1926, OK 1926/169 en 170

  • 6. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 31 mei 1928, OK 1928/173 en 178

  • 7. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 12juni 1930, OK 1930/193 en 194

  • 8. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 19 mei 1932, OK 1932/72, 157 en 159

  • 9. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 16 mei 1935, OK 1935/156

  • 10. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 4 juni 1936, OK 1936/172

  • 11. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 6 november! 939, OK 1939/347, 369,377 en 381

  • 12. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 11 september 1947, OK 1947/208 en 214

  • 13. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 23 mei 1949, OK 1949/131

  • 14. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 24 april 1950, OK 1950/81

  • 15. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 24 april 1951, DAT 1951/59, 82 en 95

  • 16. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 29 april 1952, OK 1952/62, 77 en 85

  • 17. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 28 april 1953, OK 1953/69 en 77

  • 18. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 27 april 1954, OK 1954/101, 102 en 109


257

-ocr page 260-
  • 19. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 26 april 1955, OK 1955/89 en 98

  • 20. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 24 april 1956, OK 1956/75, 89, 92 en 113

  • 21. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 26 november 1957, OK 1957/215 en 227

  • 22. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 25 november 1958, OK 1958/213

  • 23. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 24 november 1959, OK 1959/231 en 232

  • 24. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 22 november 1960, OK 1960/189 en 197

  • 25. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 28 november 1961, OK 1961/225 en 227

  • 26. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 27 november 1962, OK 1962/229

  • 27. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 26 november 1963, OK 1963/222 en 229

  • 28. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 24 november 1964, OK 1964/221 en 237

  • 29. nbsp;nbsp;nbsp;Haarlem, 29 en 30 november 1965, OÂi 1965/221 en 234

  • 30. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 28 en 29 november 1966, OK 1966/205 en 215

  • 31. nbsp;nbsp;nbsp;Haarlem, 27 en 28 november 1967, OK 1967/197; 1968/4,6,19,27 en 35

  • 32. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 25 en 26 november 1968, OK 1968/206 en 209; 1969/4, 9, 13, 17, 18 en 30

  • 33. nbsp;nbsp;nbsp;Haarlem, 24 en 25 november 1969, OK 1969/236; 1970/1, 11 en 19

  • 34. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 23 en 24 november 1970, OK 1970/165; 1971/2, 14 en 25

  • 35. nbsp;nbsp;nbsp;Haarlem, 22 en 23 november 1971, OK 1971/182, 189 en 197; 1972/10

  • 36. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht, 27 en 28 november 1972, OK 1972/190

  • 37. nbsp;nbsp;nbsp;'s-Gravenhage, 27 november 1973, OK 1973/148, 149 en 150

  • 38. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam, 18 mei 1974 (extra zitting), OK 1974/75 en 81

  • 39. nbsp;nbsp;nbsp;Egmond aan Zee, 19 november 1974, OAT 1974/151; 1975/5

  • 40. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 18 november 1975, OK 1975/105

  • 41. nbsp;nbsp;nbsp;IJmulden, 23 november 1976, OK 1976/106

  • 42. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 22 november 1977, OK 1977/105

  • 43. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 21 november 1978, OK 1978/106

  • 44. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 20 november 1979, OK 1979/99, 110, 111 en 112; 1980/3

  • 45. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 25 november 1980, OK 1980/109; 1981/3

  • 46. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 24 november 1981, OK 1981/83 en 103; 1982/1, 2 en 3

  • 47. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 23 november 1982, OK 1982/97, 106,107,121,122 en 123; 983/1 en 2

  • 48. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 22 november 1983, OK 1983/116 en 126; 1984/4 en 7

  • 49. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 19 juni 1984 (extra zitting), OK 1984/72

  • 50. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 20 november 1984, OK 1984/118 en 119; 1985/16

  • 51. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 26 november 1985, OK 1986/4 en 13

  • 52. nbsp;nbsp;nbsp;Hilversum, 25 november 1986, OK 1986/113, 118 en 119; 1987/31.

De navolgende synodezittingen werden telkens in Hilversum gehouden, tenzij anders vermeld:

  • 53. nbsp;nbsp;nbsp;24 november 1987

  • 54. nbsp;nbsp;nbsp;29 november 1988

  • 55. nbsp;nbsp;nbsp;28 november 1989

  • 56. nbsp;nbsp;nbsp;3 april 1990 extra zitting Structuur Synode

  • 57. nbsp;nbsp;nbsp;20 november 1990

  • 58. nbsp;nbsp;nbsp;17 april 1991 extra zitting Vrouw en ambt

  • 59. nbsp;nbsp;nbsp;19 november 1991

  • 60. nbsp;nbsp;nbsp;24 november 1992

  • 61. 23 november 1993

  • 62. nbsp;nbsp;nbsp;22 november 1994

  • 63. nbsp;nbsp;nbsp;21 november 1995

  • 64. nbsp;nbsp;nbsp;26 november 1996

  • 65. nbsp;nbsp;nbsp;25 november 1997

  • 66. nbsp;nbsp;nbsp;31 oktober 1998 extra zitting Vrouw en ambt

  • 67. nbsp;nbsp;nbsp;24 november 1998

  • 68. nbsp;nbsp;nbsp;23 november 1999

  • 69. nbsp;nbsp;nbsp;28 november 2000

  • 70. nbsp;nbsp;nbsp;27 november 2001


258

-ocr page 261-
  • 71. nbsp;nbsp;nbsp;25 mei 2002 extra zitting Alkmaar: Oud-K.atholiek in een nieuwe eeuw 72. nbsp;nbsp;nbsp;26 november 2002

  • 73. nbsp;nbsp;nbsp;25 november 2003

  • 74. nbsp;nbsp;nbsp;23 november 2004

  • 75. nbsp;nbsp;nbsp;22 november 2005

  • 76. nbsp;nbsp;nbsp;10 juni 2006 extra zitting Breed Beraad

  • 77. nbsp;nbsp;nbsp;21 november 2006

  • 78. nbsp;nbsp;nbsp;12 mei 2007 extra zitting Amersfoort 79. nbsp;nbsp;nbsp;20 november 2007

  • 80. nbsp;nbsp;nbsp;Zaterdag 22 november 2008 (hierna alle zittingen op zaterdag:)

81.21 november 2009

  • 82. nbsp;nbsp;nbsp;17 april 2010 extra zitting

  • 83. nbsp;nbsp;nbsp;20 november 2010

  • 84. nbsp;nbsp;nbsp;19 november 2011

  • 85. nbsp;nbsp;nbsp;24 november 2012

  • 86. nbsp;nbsp;nbsp;23 november 2013

  • 87. nbsp;nbsp;nbsp;8 februari 2014 extra zitting

  • 88. nbsp;nbsp;nbsp;22 november 2014

  • 89. nbsp;nbsp;nbsp;21 november 2015

  • 90. nbsp;nbsp;nbsp;19 november 2016

  • 91. nbsp;nbsp;nbsp;18 november 2017

  • 92. nbsp;nbsp;nbsp;23 november 2018

  • 93. nbsp;nbsp;nbsp;16 maart 2019 extra zitting

  • 94. nbsp;nbsp;nbsp;23 november 2019 Culemborg

  • 95. nbsp;nbsp;nbsp;Deel 1 21 november 2020 (online) Deel 2 10 april 2021 (online) Afgerond 27 november 2021 (hybride, Bergkerk Amersfoort)

  • 96. nbsp;nbsp;nbsp;19 november 2022 (‘De Kandelaar’ Amersfoort)

VL3 Voorzitters Synode 1920 - heden

Mgr. F. Kenninck 1920-1935

Mgr. J.H. Berends 1936

C.A. Mittelbeck 1939

Ir. F.J. Heyligers 1947-1949

Prof. P.J. Jans 1950

Prof. M.A. Zwart 1951

Pastoor Th. Moleman 1952-1958

C.A. vanThiel 1959

Pastoor H.D. Raymaekers 1960-1965

Mr. J.A. van de Ven 1966-1974

G.F.J.A. Groen 1975-1981

Mr. J.A. (Jan) van de Ven 1982-1986

Mr. E.A. (Bert) Maan 1987-1995

Mr. G. Chr. (Govaert) Kok 1995-1997 C.J. (Ineke) Schenk 1997-2005

F.L.C. (Frank) de Haart 2005-2012

Drs. C.P. (Patrick) Groenewegen 2013-2020

Pastoor R.B.J.J.M. (Rudolf) Scheltinga fgd. 2021

Mr. P. (Petra) de Bruin 2021-heden

  • VI.4 Secretarissen van de Synode 1920 - heden

J.L. van Os 1920-1940

H.J.W. (Henk) Verhey 1947-1968 C.J. (Kees) de Haart 1969-1984

E.M.P.P. (Emile) Verhey 1985-1990

A.G.M. (Lidy) van Emmerik - de Jager 1990-1999

W.C. (Wil) Wijker-Vis 2000-2005

E. (Betty) Roobol-Groen 2005-2013

Hervy de Miranda 2014-2016

Gerard Schoonderbeek 2016-2020

Margot Kersaan 2020-heden

  • VI.5 Episcopaat 1896 - heden

Mgr. G. Gul (Utrecht) 1892-1920

Mgr. C.J. Rinkel (Haarlem) 1873-1906

Mgr. N.B.P. Spit (Deventer) 1894-1929

Mgr. dr. J.J. van Thiel (Haarlem) 1906-1912

Mgr. N. Prins (Haarlem) 1912-1916

Mgr. H.T.J. van Vlijmen (Haarlem) 1916-1945

Mgr. F. Kenninck (Utrecht) 1920-1937

Mgr. J.H. Berends (Deventer) 1929-1941

Mgr. dr. A. Rinkel (Utrecht) 1937-1970

Mgr. E. Lagerwey (Deventer) 1941-1959

Mgr. J. van der Oord (Haarlem) 1945-1967

Mgr. P.J. Jans (Deventer) 1959-1979

Mgr. G.A. van Kleef (Haarlem) 1967-

1987

Mgr. M. Kok (Utrecht, coadjutor 1969-

1970) 1970-1981


259

-ocr page 262-

Mgr. dr. A.J. Glazemaker (Deventer 1979-1981; later Utrecht) 1981-2000

Mgr. T. Horstman (Haarlem) 1987-1994

Mgr. dr. J.L. Wirix (Haarlem) 1994-2008

Mgr. dr. J.O.A.L. Vercammen (Utrecht) 2000-2020

Mgr. dr. D.J. Schoon (Haarlem) 2008-he-den

Mgr. B.Th. Wallet (Utrecht) 2020-heden

  • VI. 6 Leden van de Synodale Raad, 1920 tot 1936

Mgr. F. Kenninck (voorzitter) 1920-1936

J.L. van Os (secretaris) 1920-1936

Mgr. H.T.J. van Vlijmen 1920-1936

Mgr. N.B.P. Spit 1920-1929

Prof. J.H. Berends 1920-1936

Prof. mr. dr. A.J. van den Bergh 1920-

1932

C.A. Mittelbeck 1920-1926

Pastoor P.J. Jans 1920-1926

G.J. vanThiel 1920-1928

J. Prins 1920-1924

G.P. Hoensler 1924-1936

J.J. Weeldenburg 1926-1936

Pastoor dr. B.A. van Kleef 1926-1936

Mevr. E.P.M. Sorgdrager-van Thiel 1928-1936

Prof C. Wijker 1929-1936

Dr. A.J. van de Ven 1932-1936

  • VL7 Leden van de Bisschoppelijke Raad, 1936 tot 1958

C.A. Mittelbeck (voorzitter) 1936-1940

J.L. van Os (secretaris) 1936-1940

Prof C. Wijker 1936-1939

Dr. A.J. van de Ven 1936-1958

Pastoor dr. B.A. van Kleef 1936-1938

T.H. Maan 1936-1941

G.P. Hoensler 1936-1947

Prof. dr. C.G. van Riel 1938-1939

Pastoor J. van der Oord 1939-1945

Pastoor P.J. van Buuren 1940-1946

A.M.C. de Wilde 1941-1946

Prof. dr. B.A. van Kleef (voorz.) 1941-

1946

Prof. P.J. Jans (secr. 1941-1946; voorz.

1951-1958) 1941-1958

Th.H.A. Guntenaar (voorz. 1946-1947) 1941-1947

Pastoor C.F. Nieuwenhuyzen 1946-1948

IrF.J. Heyligers (voorz. 1948-1950)

1946-1958

Pastoor G.A. Smit 1946-1958

H.J.W. Verhey (secr.) 1947-1958

R. Dekker 1947-1951

C.A. vanThiel 1947-1952

Drs. C. Blase 1948-1953

A.M.C. de Wilde 1948-1954

Pastoor H.J. Verhey 1949-1956

Th.M. Hovius 1952-1958

P.A. Peek 1953-1954

A.F.C. Nieuwenhuyzen 1953-1958

D. de Rooy 1954-1958

IrJ.H. Giskes 1955-1958

Pastoor mr. J.W. Key 1957-1958

VL8 Leden van de Synodale Raad 1959 tot 1984

Prof. P.J. Jans (voorz.) 1959-1960

H.J.W. Verhey (secr.) 1959-1968

C.A. van Thiel 1959-1960

Prof. dr. P.J. Maan 1959-1968

Th.M. Hovius 1959-1966

Prof C. Tol 1959-1964

IrJ.H. Giskes 1959

D. de Rooy 1959-1968

Pastoor H.D. Raymaekers (voorz.) 1960-1965

G. Bollebakker 1960-1963

P. Cruys 1960-1968

R.J. Colombijn 1961

Mr. J.A. van de Ven (voorz. 1966-1974) 1962-1974

J. Wijker Jzn 1964-1969

Pastoor T. Horstman 1965-1982

Pastoor J.C.M. Keman 1966-1976

G.F.J.A. Groen (voorz. 1975-1981 ) 1967-1981

Prof. M. Kok 1969


260

-ocr page 263-

C.J. de Haart (seer.) 1969-1984

Pastoor drs. G.J. Blom 1969-1976 R.J. Colombijn 1970-1973

Mevr. C.J. Schenk 1974-1980

Drs. R. Mulder 1975-1984

Pastoor drs F. Smit 1977-1979

Pastoor J. Spaans 1977-1984

Mevr. E. Maas-van der Bijl 1981-1984

Mr. J.A. van de Ven (voorzitter) 1982-

1984

  • V1.9 Thesauriers-Generaal 1946 — heden

Drs. C. Blase 1946 1953

A.M.C. de Wilde 1953-1954

D. deRooy 1954-1972

A. Korff 1973-1982

Frans de Winter 1982-1998

Klaas Lenten 1998-2006

Fred Hubers 2006-2014

Herman Toorman 2014-2020

Han de Rijk 2020-2021

  • VI. 10 Leden van het Collegiaal Bestuur 1982 - heden

Mgr. G.A. van Kleef (voorz.) 1982-1987 bisschop van Haarlem

Mgr. A.J. Glazemaker 1982-2000

Prof dr. P.J. Maan 1982-1983

Pastoor drs G.J. Blom 1982-1994

Mr. J.A. van de Ven 1982-1984; 1988 (Synode)

  • A. Korff (Thesaurier) 1982

Mevr. E. Maas-van der Bijl 1982-1984

C.J. de Haart 1982-1984

  • F. de Winter (Thesaurier) 1982-1998

Pastoor T. Horstman 1983-1986 (voorz.); 1987-1994 bisschop van Haarlem

Mevr. M.H.P. Ringeling-Coesel 1984-1988

Mevr. M. Mulder-Vis 1984-1988

Pastoor J.V. Kinneging 1986-1993

Arthur van Westerop 1989-1993 (Synode)

Adrie Paasen 1989-1997; 2006-2009 (U)

Mw. Laura Zwart-Vuil 1989-1997 (H) Pastoor dr. K. Ouwens 1993 2003

Mgr. dr. J.L. Wirix Speetjes (voorzitter) 1994- 2008 bisschop van Haarlem

Dr. Dick Schoon 2003 2008 (voorzitter)

2008 heden bisschop van Haarlem

Mieke de Bruin van Diemen 1997 -2005 (U)

Mr. Verena Schulze 1997 - 2001 (H) Klaas Lenten (Thesaurier) 1998 - 2006

Mr. Rob L. van de Water 1993 — 2000 (Synode)

Marianne J. Tanke-Keman 2000 2008 (Synode)

Ir. G.J. Schutte 2001 2005 (H)

Drs. E.C. Smit 2005 2013 (H)

Drs. Rob Veerman 2005 (U)

Mariska M. Donker 2008 — 2012 (Synode)

Pastoor drs. Harald Munch 2008 2016 Mr. Corine J. Brouwer 2009 2016 (U) Drs. Ruud Bosma 2008

Pastoor Rudolf B.J. J. M. Scheltinga 2009 ; 2020 heden

Fred Hubers (Thesaurier) 2006 2014

Drs. Wietse van der Velde 2010 2017

Mw. Marijke Nijman-Smits 2013 2021 (H)

Pastoor drs. Harald Münch 2007 2015 Dr. Peter Ben Smit 2016 2020

Alice Parmentier 2013 2017 (Synode)

Ir. Herman Toorman (Thesaurier) 2014 2020

Martijn Blaauw 2017 heden (Synode) Teun van Dam 2017 -2021 (U)

Pastoor drs. Remco Robinson 2017 2019

Pastoor drs. Louis Runhaar 2019 -2021

Pastoor drs. R.W. Frede 2020 heden

Gert Jan van der Hulst 2019 - heden

(H)

Han de Rijk (Thesaurier) 2020 2021

Mr. Lydia Janssen 2021 - heden (U)


261

-ocr page 264-

Vl.l l Leden van de Synodale Commissie 1984 - heden

Mr. J.A. (Jan)van de Ven (voorzitter) 1984-1986

E.M.P.P. (Emile) Verhey (secretaris) 1984-1992

Mevr. G.J. (Trudie) -Smit 1984-1990

Mr. G.Chr. (Govaert) Kok 1984- 1997 (voorz. 1995-1997)

Mr. E.A. (Bert) Maan (voorzitter) I987-1995

Mw. C.J. (Ineke) Schenk 1990-2006 (voorz. 1998-2006)

Prof. mr. J.J.(Jan) Hallebeek 1995-2003

Prof. mr. A. (Anton) Nooteboom 1991-1999

Drs. R.J. (Rudy) Giskes 1995-2003

P. (Piet) Gravemaker 2003-2010

F. L. C. (Frank) de Haart 2003-2013

R.H. (Rob) Veerman 2003-2004

Drs. R.W.(Robert) Frede 2005-2013

Mw A. G. M. (Lidy) van Emmerik-de Jager (secr.) 1992-2000

J.W. (Ton) Renssen 2007-2010

Mw. W.C. (Wil) Wijker-Vis (secr.) 2000-2005

Mw. E. (Betty) Roobol-Groen (secr. ) 2005-2013

Mw. Drs. C.C. (Corina) Zomervrucht-Beun 2010-2020

Drs. C.P. (Patrick) Groenewegen 2013-2020 (voorz. 2011-2020)

Govert Verstappen 2012-2016

Joost Janssen Zeegers 2013-2014

Drs. Jillis van Maaren 2014-2018

Hervy de Miranda (secr.) 2014-2016

Gerard Schoonderbeek (secr.) 2016 -2019

Margot Kersaan 2017(secr. 2020)-heden)

Pastoor Rudolf J. Scheltinga 2019 2021 (fung. voorz. 2020)

Mr. Petra de Bruin (voorz.) 2021 -heden


Gebruikte afkortingen

AFM ANBI Bamp;O BMB BvD BOKV CB CFM CIO GITP IBC (IBK) IFI

Adviescommissie Financiën en Materieel

Algemeen Nut Beogende Instelling

Bestuur en Organisatie

Bisschoppelijk Mededelingenblad

Bisschop van Deventer

Bond van Oud-Katholieke Vrouwen

Collegiaal Bestuur

Commissie Financiën en Materieel

Interkerkelijk Contact in Overheidszaken

Gemeenschappelijk Instituut voor Toegepaste Psychologie

Internationale Bisschoppenconferentie (Unie van Utrecht)

Iglesia Filipina Independente (Filipijns Onafhankelijke Kerk)

IKV NBV

OCAAM

Interkerkelijk Vredesberaad (nu ‘Pax’)

Nieuwe Bijbelvertaling (2005)

Old Catholic-Anglican Airport Ministry

262

-ocr page 265-

OK

De Oud-Katholiek

OKDO

Oud-Katholiek Diaconaal Overleg

OKK/ OKKN

Oud-Katholieke Kerk in Nederland

OKOF

Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds

OKSV

Oud-Katholieke Studentenvereniging

OMDO

Overleg Missie, Diaconaat en Ontwikkelingssamenwerking

OOAOO

Oriëntaals, Orthodox, Anglicaans en Oud-Katholiek overleg

ORKA

Oude Roomsch Katholieke Aalmoezenierskamer

PAP

Parochie Activeringsplan

PKN

Protestantse Kerk in Nederland

PNCC

Polish National Catholic Church (VS en Canada)

RK

Rooms-Katholiek

SC

Synodale Commissie

SIOH

Stichting Internationale Oecumenische Hulp

TG

Thesaurier-Generaal

VIBOK

Vrouwen in Beweging

VOG

Verklaring omtrent het gedrag

263

-ocr page 266-

Tot op heden verschenen delen in de serie

* niet meer verkrijgbaar

264

-ocr page 267-

265

-ocr page 268-

266

-ocr page 269-

De publicatieserie van de Stichting Oud-Kathollek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van het docentencollege en het Curatorium van deze stichting. Redactie: dr. Mattijs Ploeger, mgr. dr. Dick Schoon, prof. dr. Peter-Ben Smit (voorzitter). Eindredactie: dr. Ineke Smit.

Publicaties uit de Seminariereeks zijn te bestellen bij de webshop van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland: www.okkn.nl/pagina/1348/seminariereeks, of bij het Bisschoppelijk Bureau, Koningin Wilhelminalaan 3, 3818 HN Amersfoort, telefoon: 31 (0) 33 4620875, e-mail: buro@okkn.nl.

267

-ocr page 270-

/Gd^o^c^

-ocr page 271-

-ocr page 272-

Anno 2023 staat synodaliteit in de kerken bovenaan de agenda, terwijl maatschappelijk verwante thema’s spelen. Hoe creëer je een breed draagvlak voor ontwikkelingen en maatregelen? En hoe zorg je ervoor dat hierinde stem van alle betrokkenen dóórklinkt? In de Oud-Katholieke Kerk is met deze vragen ervaring opgedaan in synodale besluitvorming rondom verschillende prangende kwesties. Met betrekking tot de toelating van vrouwen tot het drievoudig ambt, en de zegening van relaties van mensen van gelijk geslacht, bijvoorbeeld zocht en zoekt de kerk denkend en tastend haar weg. Een kleine kerk een eeuw onderweg. Uit de geschiedenis van de oud-katholieke synode (1920-2020) legt hiervan getuigenis af. Zo stelt het de oud-katholieke synodale ervaring ter beschikking aan een breder publiek en nodigt tegelijkertijd uit tot reflectie.

Geschiedschrijving staat in deze publicatie zo ten dienste van de reflectie. Want als een synode met haar gremia en betrokkenen inderdaad tot kerk-zijn “samen op weg” wil bijdragen, is een kritische beschouwing op basis van de historische ervaring van groot belang.

Govaert Kok (1935-2021 ) publiceerde eindjaren ‘80 zijn historiografie van de eerste decennia van de Synode. Deze uitgave bevat de langverwachte en uitgebreide verslaglegging over de periode daarna. 1985-2020, die in Bert Maan, net als Kok oud-Synodevoorzitter, een betrokken en nauwgezet bezorger heeft gevonden. Ook de volledige tekst van Koks eerdere publicatie is hier opgenomen.

Bert Maan (1944) vervulde rechterlijke functies in Breda en als president van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Tussen 1994 en 2004 was hij adviseur van de Internationale bisschoppenconferentie, en voorzitter van de internationale structuurcommissie die de in 2000 door de IBC aanvaarde nieuwe theologische en kerkrechtelijke grondslag (Vereinbarung) van de Unie van Utrecht opstelde.


789057

872150