-ocr page 1-
r
581
Van het bestuur
Officieel orgaan van de Historische Vereni-
ging Vleuten-I)e Meern-Haar/uiiens.
8e jaargang nr. 1 maart 1988
         © 1988
Verschijnt 4x per jaar
Ingeschreven m het verenigingsregister van
de K.v.K. Utrecht e.o. onder nr, V. 479360
Is cultuur een luxe?
Diezelfde krant meldde de ernstige
verontrusting van de stichting Alde
Fryske Tsjerken over de toestand van de
hoogste terp van Friesland bij Hoge-
beintum. Door het natte weer van de
afgelopen maanden verzakte de terp,
waarop een 12de eeuws kerkje staat, dat
nu met de ondergang wordt bedreigd.
Die verzakking is overigens al sinds
1982 aan de gang, maar het ministerie
van WVC heeft nog geen geld uitgetrok-
ken voor een onderzoek naar de
oorzaak ervan. Op verzoeken van ge-
meente en provincie om geld, heeft het
ministerie nog niet gereageerd.
Het staat heel flink met een zorgelijk
gezicht het waarschuwend vingertje te
heffen en onze ministers met een mond-
vol grote woorden naar het buitenland
te sturen, maar daar is onze eigen por-
temonnaie niet in het geding. Minder
groots is het de verantwoordelijkheid
voor gebeuHijkheden in eigen tuin uit de
weg te gaan.
Inderdaad, cultuur is een luxe, maar
wel een onmisbare luxe. De vraag is al-
leen, hebben we er wat voor over of in-
teresseert ons slechts het vege lijf!
Het antwoord is natuurlijk Ja! Zon-
der cultuur zal het vege lijf ongetwijfeld
voortreffelijk kunnen gedijen. Er zijn
zoveel mogelijkheden om dat lijf tot in
extremo te vertroetelen, dat we ons
daarover geen zorgen hoeven te maken.
In de krant van 5 februari j.1. stond
een bericht over de grootscheepse af-
braak van historische gebouwen in Boe-
karest. Naar aanleiding van een rapport
daaromtrent hadden de Eerste Kamer-
fracties van VVD, PvdA en CDA in
schriftelijke vragen hun bezorgheid
geuit over „de mogelijke en deels gerea-
liseerde aantasting van het Europees
cultureel architecturaal erfgoed in Boe-
karest". Zij vroegen van de ministers
van buitenlandse zaken, van WVC en
van onderwijs en wetenschappen een
overzicht van de gesloopte of met sloop
bedreigde monumentale gebouwen in
Boekarest. De regering moet volgens de
fracties,,indachtig geest en tekst van de
conventie van Granada" stappen on-
dernemen om de Roemeense autoritei-
ten haar verontrusting kenbaar te ma-
ken en erop te attenderen dat de kaal-
slag ernstige verliezen voor het Euro-
pese erfgoed betekent. Zo mogelijk
moeten er gezamenlijke stappen worden
gedaan in het kader van het minister-
comité van de Raad van Europa en via
de Unesco.
Dagelijks bestuur:
Dr. D W. Gravendeel, voorzitter
't Zand 35, 3451 GP Vleuten „siss
tel. 03406 - 61793
W.H. Denckamp, sekretaris
Utcnhamstraat 5. 3451 BR Vleuten
tel. 03407 - 1948
P.G. de Rooy, penningméëSièr
't Zand 1. 3451 GP Vleuten
tel. 034Q7 - 14X3
A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten;?
tel. 03407 - 1263
.'-'immm
Erelid:
Mevrouw
Prof.
DrC.
Isings,
gQgg^iSïSÏ-SiïïÏ!!;:::
Ledenadrotoistratie/informatie:
Opgeven van nieuwe leden, mutaties en (na)-
bestellingen bij:
Mevrouw P.J. de Rt)oij-Goe*,:;:;:;S;S:lJ;j;|:::;;:i;;5;St
't Zand 1. 3451 GP Vleuten ::-IÊImʧÊI§.
tel. 03407 - 1483
Kontrifautie:
De iaarlijkse kontributic bedraagt voor 1988
minimaal I 25,-
posinbonncmem t 35.--per jaar
Donateurs:
Mmunaal f 12,50 per jaar
D.W. Gravendeel
voorzitter
In dit nummer
-  Van het bestuur
-  Jan Rodenburg
-  Uitnodiging Algemene Ledenvergadering
-  Agenda
-  Veldhuizen in 1906
-  Wie wat bewaart die geeft wat
-  Collecte voor een huis
-  Een dorp verandert
-  Eigen haard is goud waard
-  Geld en handen
-  Nieuwe leden
-  Een dichte warme broek
De vereniging iKctt tekeningen bii de
volgende instellingen
ABN - De .\1eern'55 66 v'.()4i)
RABO - Vleuten 36 75.17.574
POSTC51RO 2unm
pagina
581
582
582
582
583
590
591
595
596
605
605
606
Gehele ot gedeeltelijke overiiainc \iin
artikelen uu dtt v^fsnigingsoi^aan isskcht*
toegestaan na schriftelijke toestemming van
de rcdaktie
Illustratie ^oorpacina:
Cedeelte van de op pai^ina 600 afgebeelde
deksteen
LOSSE M'MMKRS I- 7.50
-ocr page 2-
582
Uitnodiging
Algemene Ledenvergadering
Bij deze nodigt het bestuur u uit voor de op dinsdag 12 april 1988 te houden Alge-
mene Ledenvergadering in Hotel Het Oude Raadhuis, Hindersteinlaan 2 te Vleu-
ten.
Aanvang 20.00 uur precies.
Agenda
1.    Opening
2.    Ingekomen stukken en mededelingen
3.    Notulen vergadering 31 maart 1987
4.    Jaarverslag secretaris
5.    Jaarverslag penningmeester over 1987 en begroting 1988
De hierop betrekking hebbende stukken liggen een uur voor het begin der ver-
gadering reeds ter inzage
6.    Verslag kascommissie
7.    Benoeming nieuwe kascommissie
8.    Vaststelling contributie 1989
9.    Bestuursverkiezing.
Volgens het rooster zijn aan de beurt om af te treden de heren D.W. Gravendeel
(dagelijks bestuur), H.E.J. van Essen en J. Fokker (bestuursleden). De heren
Gravendeel en van Essen stellen zich herkiesbaar. De heer Fokkeren mevrouw
I. Meeldijk-Roos hebben te kennen gegeven hun bestuurszetel te willen afstaan.
Het bestuur stelt u voor de heren Gravendeel en van Essen te herkiezen en in de
twee vacatures te benoemen mevrouw L.M.Th.J. Broekhuyse-Rood en de heer
J. Schoonderwoerd. Namen van eventuele tegencandidaten kunnen
(ondersteund door tenminste tien leden) tot uiterlijk drie dagen voor de verkie-
zing bij het zittende bestuur worden bekend gemaakt
10.  Herbenoeming vaste commissies
11.  Rondvraag
12.  Sluiting
Jan Rodenburg
Het is niet gemakkelijk te schrijven
over iemand, die men pas op latere leef-
tijd heeft leren kennen. Enerzijds omdat
men hem in zijn ontwikkeling en rijping
niet heeft meegemaakt, waardoor het
gevormde karakterbeeld iets houdt van
een momentopname. Anderzijds omdat
veel facetten van de persoon ongekend
bleven, omdat er geen aanleiding was ze
„bij te praten".
Jan was voor mij een fijne vent, met
wie 't immer aangenaam samenzijn was.
Het gesprek ging lang niet altijd over
verenigings-aangelegenheden. Zijn ken-
nis was groot en hij had een uitgespro-
ken wereldbeeld, waarover hij zich
verwonderde, maar waarin hij tevens de
kracht vond om er tot 't laatst de moed
in te houden.
De vereniging verliest in hem een toe-
gewijd en bekwaam lid. Lange tijd was
zijn voortreffelijk fotografisch werk een
van de pijlers waarop onze activiteiten
steunden.
D.W.G.
Pauze
Na de pauze zal ons bestuurslid, de fotograaf-cineast K.B. Nanning, zijn film over
de Biesbos vertonen, die hij in opdracht van Grontmij NV maakte.
Vrijdag 8 april
Opening Bibliotheek Vleuten, Pas-
toor Ohllaan 30.
Expositie Kees Valkenstein.
Zaterdag 30 april
Koninginnedag.
Wij staan met onze kraam op het
Dorpsplein te Vleuten.
Agenda
Zaterdag 9 april
Kom in de kas.
Wij staan met onze kraam
Veilinggebouw.
Dinsdag 17 mei
20.00 uur, 't Zand 1 Vleuten.
Algemene contactavond voor ieder-
een met vragen, plannen of ideeën.
Dinsdag 14 juni
20.00 uur, 't Zand 1 Vleuten.
Algemene contactavond (zie bo-
ven).
Elke maandag werkavond in ons nieuwe
onderkomen aan de Zandweg in De
Meern (achter het gebouw D'Ark,
Zandweg 147). Het werk bestaat nu nog
uit aftimmeren en schilderen. De moge-
lijkheid om ter plaatse een hand uit te
steken is niet bepaald tot de maandag-
avond. Er is bijna elke dag wel iemand
aanwezig!
in het
Dinsdag 12 april
Algemene Ledenvergadering.
Hotel Het Oude Raadhuis, Hinder-
steinlaan 2 te Vleuten.
Aanvang 20.00 uur.
-ocr page 3-
583
Veldhuizen in 1906
door
Dr D. W. Gravendeel
Van21 juni 1901 dagtekent de Gezondheidswet. Deze omvatte „het onderzoek naar den staat der volksgezondheid
en, waar noodig, de aanwijzing en bevordering der middelen ter verbetering; de handhaving van de wetten en veror-
deningen, in verband daarmede vastgesteld, voor zoover te dien aanzien geen andere wettelijke regeling is gemaakt".
In aansluiting op die wet ,,zijn bij Koninklijk Besluit van 27 Mei 1902 (Staatsblad No 77) in ons land voor elke
gemeente boven 180CX) inwoners, verder voor bepaalde door de koningin aangewezen gemeenten en voor vereeni-
gingen van gemeenten, te zamen met niet meer dan 40000 inwoners, gezondheidscommissiën ingesteld. De leden,
de voorzitter en de secretaris worden benoemd door den Commissaris der koningin. Zij dienen de hoofdinspecteurs,
de inspecteurs van de volksgezondheid, alsmede de gewestelijke en gemeentebesturen van bericht en raad, moeten
gehoord worden over alle besluiten en verordeningen van de gemeenteraden op het gebied der volksgezondheid,
houden aanteekeningen der verordeningen, doen onderzoekingen verrichten, enz.".
Het bovenstaande ontleende ik aan de Winkler Prins' Geïllustreerde Encyclopaedie van 1908; het dient als inleiding
op het volgende artikel, waarvoor ik de stof vond in ons gemeentearchief (Veldhuizen, Agenda 1906).
De Gezondheidscommissie
Onze gemeenten, tot een „vereeniging van gemeenten" behorende, waren ingedeeld bij de Gezondheidscommissie voor de
gemeente Loenen c(um) a(nnexis). De bij de wet aan de commissie verleende opdracht was nogal ruim en dat verklaart waarom
er bij haar „onderzoekingen" ook wel eens punten aan de orde kwamen die op het eerste gezicht nu niet direct iets te maken
hadden met de volksgezondheid.
Op 16februari 1906 schreefde commissie een brief, ondertekend door voorzitter H. P.Kapteijn en secretaris W. H.Willms,
aan de burgemeester van Veldhuizen: „Wij veroorloven ons de vrijheid UEd. hierbij ingesloten een vragenlijst te doen toeko-
men, betrekking hebbende op het samenstellen van het Woningrapport Uwer gemeente".
Burgemeester H. Ph. J. van Heemstra en secretaris W. C. Merkx haastten zich de gevraagde inlichtingen bijeen te brengen en
op 5 april ging hun antwoord de deur uit. Hun bereidwilligheid is misschien voor een deel te verklaren uit het feit dat de com-
missie in een P. S. had gemeld dat Loosdrecht en Vinkeveen ook zo fijn hadden medegewerkt.
Het Woningrapport
De commissie stelde 16 vragen en die werden door de gemeente punt voor punt beantwoord. Ik geef in het nu volgende de
vragen en antwoorden woordelijk weer:
1. Vraag: Hoedanig is de gemeente naar eigenaardige toestanden te verdeelen?
Antwoord: De gemeente Veldhuizen, begrensd door de gemeenten Vleuten, Oudenrijn, Jutphaas, Linschoten en Harmeien, is
niet in wijken verdeeld en bevat slechts 106 woningen.
Bij verordening, vastgesteld 9 Mei 1905 en afgekondigd 6 Juni 1905, is als de kom aangewezen het gedeelte tot het dorp de
Meern behoorende, dat zich uitstrekt vanuit de grens der gemeente Oudenrijn en het midden van den Leidschen Rijn, 562
Meter in Zuidelijke- en 450 Meter in Westelijke richting.
Overeenkomstig de eigenaardige toestanden kan deze gemeente in twee deelen gesplitst worden, namelijk: 1ste in dat
gedeelte waarin zich bevinden de huizen No 1 - 46 (langs den Rijksstraatweg en den Meerndijk gelegen, waarvan de meeste
mede het dorp de Meern vormen en enkele tot de buurtschap „de Heldam" zijn te rekenen) en
2de de buurtschap Reijerscop, bevattende de huizen No 47 - 80.
Noot. Als er hierboven wordt gesproken over ,.eigenaardige toestanden" moet men dat niet begrijpen alsof er in Veldhuizen
vreemde of zonderlinge dingen aan de hand zouden zijn geweest. Het woord „eigenaardig" betekent hier niets anders dan
„een eigen, bijzonder karakter dragend" (D.W.G.).
-ocr page 4-
584
Noot. De „kom" van de gemeente Veldhuizen werd dus begrensd door de Leidse Rijn en de Molenvliet, en verder door de
tegenwoordige van Heemskerklaan en de Kleermakerslaan (D.W.G.)-
2. Vraag: Bevolking op 1 Januari 1870
Antwoord: Het bevolkingscijfer was op
1890
1905
1900
1 Januari 1870
1880
1890
1900
1905
313 zielen
370 zielen
380 zielen
426 zielen
477 zielen
3.  Vraag: Zoo er belangrijke mutatiën in de bevolking plaatsvonden, wat is dan de reden hiervan?
Antwoord: Voor de geleidelijke toeneming der bevolking zijn geen bijzondere oorzaken te noemen.
4.  Vraag: Indeeling van de bodemoppervlakte der gemeente.
Antwoord: Bodemgesteldheid. Met uitzondering van de kleine strook ten Oosten van den Meerndijk, ligt deze gemeente geheel
in het Waterschap „Bijleveld en den Meerndijk" en wordt door het onder Harmeien staande stoomgemaal van dat Waterschap
bemalen. Het Zomerpeil is 1,24 Meter — N.A.P. Het gedeelte nabij het dorp de Meern, aan den Meerndijk en aan den
Rijksstraatweg, bestaat uit goede en vrij hoog gelegen kleigrond, die echter hier en daar langs den Straatweg geleidelijk afgevlet
wordt voor steenfabrikage; meer in de richting van Harmeien is dit reeds vroeger geschied en is de grond dus lager.
De geheele buurtschap Reijerscop bestaat uit laag gelegen klei met een moerassigen ondergrond.
De oppervlakte van den bodem kan als volgt worden verdeeld:
De gemeente Veldhuizen rond 1900, volgens de topografische kaart schaal 1: 25.000 (iets verkleind). De grens liep van de brug in de Rijksstraat-
weg (bij Radio van Bommel) in zuidelijke richting langs de Molenvliet tot aan de noordelijke kade van Rosweide, knikte daar even naar het oosten
om vervolgens weer in zuidelijke richting door te lopen tot aan de Oude Wetering. Deze werd in westelijke richting gevolgd tot aan de Achter Mo-
lenvliet, om bij de Kerkwegsbrug weer naar het oosten te lopen langs de Reijerkopse Wetering. De westelijke begrenzing van de polder Veldhuizen
was de Hellevliet, die einigde bij de Heldam. Daar, bij de tol, moet op no. 32 tolgaarder Schimmel hebben gewoond. De noordelijke grens van de
gemeente was de Leidse Rijn.
-ocr page 5-
585
Bouwland                                                                                              33,35 HA
Blijvend grasland (wei- en hooiland)                                                   797,65 HA
Tuinen met inbegrip van boomgaarden voor eigen gebruik                   3,86 HA
Boomgaarden (voor de handel)                                                             19,21 HA
Bloemkweekerij                                                                                       0,51 HA
Hak-en griendhout                                                                              41,18 HA
Dijken en bermen                                                                                   5,61 HA
Vergraven grond, moeras en water                                                         5,70 HA
Wegen                                                                                                     4,26 HA
Onbelastbare eigendommen                                                                    7,11 HA
Erven van gebouwen                                                                               7,17 HA
Totaal                                                                                                 925,61 HA
5. Vraag: Boerderijen van 5-10 HA, van 10-15 HA, enz.
Antwoord: De oppervlakte bouwland werd gaandeweg kleiner. Het wei- en bouwland wordt gebruikt van:
01 - 05 HA
door
1 eigenaar
3
05 - 10 HA
door
-
2
10 - 15 HA
door
1
4
15 - 20 HA
door
1
3
20 - 30 HA
door
6
8
30 - 40 HA
door
1
3
40 - 50 HA
door
-
1
50 - 60 HA
door
-
1
pachters
Noot. In de tweede helft van de 19de eeuw was er een reeks fundamentele verschuivingen in de productie- en handelsverhoudin-
gen in de wereldlandbouw. Met name de uitbreiding van het Amerikaanse landbouwareaal en de mechanisering van de daar
verrichte werkzaamheden gaven de stoot tot een sterke productievergroting en prijsverlaging, gepaard gaande met een
verbreding van de markt voor Amerikaanse landbouwproducten. De Amerikaanse concurrentie bracht ook hier te lande een
scherpe daling van het agrarisch prijsniveau teweeg. De akkerbouw als geheel had sterker onder de prijsval te lijden dan de vee-
teelt en het is dus heel goed te begrijpen dat veel boeren er toe overgingen hun bouwland om te zetten in weiland. (D.W.G.)
6.  Vraag: Aantal boerderijen waar meer dan 6 koeien gemolken worden; eigen en huurplaatsen.
Antwoord: Meer dan 6 koeien worden er gemolken bij 9 eigenaars en 22 pachters.
7.  Vraag: Fabrieken en andere hoofdmiddelen van bestaan.
Antwoord: Het voornaamste middel van bestaan is de veehouderij (voor kaasbereiding).
Voor de buurtschap Reijerscop is dit het éénige middel van bestaan; daar vindt men uitsluitend boerderijen (18) en eenige
boerenarbeiders.
Ook langs den Straatweg is veehouderij hoofdzaak. Men vindt daar 12 boerderijen waar 6 ofmeer koeien gemolken worden.
Onder deze boerderijen zijn er 4 waartoe enkele hectaren bouwland behooren, die gewoonlijk bezet worden met tarwe, rogge,
haver, klaver en aardappelen.
Aan de Westzijde van den Meerndijk (van de Meern tot den Reijerscopperbuurtweg) treft men nog een gedeelte bouwland
aan, waar meest aardappelen, mangelwortels, enz. verbouwd worden.
Aan den Meerndijk wonen slechts 2 veehouders, respectievelijk 12 en 5 koeien melkende.
Verder vindt men in de kom (Straatweg en Meerndijk):
2 timmerlieden
1 rijtuigmakerij (het hoofd van het bedrijf woont aan de overzijde van den Rijn op de Meern, gemeente Vleuten).
1 huisschilder
1 bloemisterij
1 schoenmaker, tevens vleeschhouwer
een paar winkeliers en kooplieden
De overige huizen worden bewoond door arbeiders en ambachtslieden (knechts).
Noot. Omdat ik bovenstaand overzicht van de samenstelling der bevolking wel wat summier vond, sloeg ik de bevolkingsregis-
ters van Veldhuizen uit die tijd er eens op na. Ik liet de arbeiders, boerenknechts en -meiden even buiten beschouwing en
bepaalde mij tot de landbouwers, ambachtslieden en zogenaamde neringdoenden. Wat de huisnummering aangaat, past enige
reserve. Ik gebruikte de oudste nummering, maar sommige nummers werden meer dan eens gewijzigd en er staat niet bij
wanneer die wijziging plaatsvond.
Eerst dan de ambachtslieden en neringdoenden:
Aan de Straatweg
op no. 01 Gijsbertus Blom, schilder, geboren 12-09-1835 te Zegveld, vestigde zich 16-10-1862 te Veldhuizen, komende van
Zegveld.
-ocr page 6-
586
op no. 02 Cornelis van den Berg, bloemist, geboren 22-04-1824 te Maarssen, vestigde zich 01-12-1875, komende van
Oudenrijn.
op no. 14 Cornelis de Langen, schoenmaker, geboren 15-04-1850 te Vleuten, vestigde zich 08-06-1883, komende van Vleu-
ten.
op no. 18 Cornelis Cooiman, timmerman, geboren 31-03-1845 te Benschop, vestigde zich 16-03-1895, komende van Vleu-
ten.
op no. 19A Adrianus Leendert van der Kwast, timmerman, geboren 09-01-1849 te lopik, vestigde zich 01-02-1874, komende
van Lopik.
op no.23 Hubertus Goes, metselaar, geboren 11-10-1864 te Vleuten, vestigde zich 08-05-1894, komende van Vleuten.
op no. 24 Dirk Schipperijn, schipper, geboren 09-12-1872 te Utrecht, vestigde zich 26-04-1883, komende van Vleuten.
op no. 24DJohannes van Dam, rijwielhersteller, geboren 28-08-1881 te Utrecht, vestigde zich 16-11-1905, komende van
Utrecht.
op no. 25 De korenmolen.
op no. 31C Jan Verboom, koopman, geboren 20-08-1875 te Haastrecht, vestigde zich 04-07-1904, komende van Vleuten.
op no. 32 Wilhelmus Schimmel, tolgaarder, geboren 29-07-1824 te Harmeien, vestigde zich 08-04-1864, komende van Har-
melen.
op no. 33 Wilhelmus Bernardus Overmars,slager,geboren08-01-1888 te Vinkeveen, vestigde zich 28-07-1896, komende van
Vinkeveen.
op no. 38 Sara Versteeg, weduwe van Cornelis Boere, herbergierster, geboren 19-08-1851 te Kamerik, vestigde zich 03-01-
1885, komende van Woerden.
op no. 41B Willem van Roest, schipper, geboren 20-09-1843 te Rhenen, vestigde zich 03-12-1901, komende van Harmeien.
Hendrikus Oostveen, schipper, geboren 31-12-1884 te Vleuten, vestigde zich 03-12-1901, komende van Harmeien.
op no. 42A Nicolaas Gerardusde Vrankrijker, koopman, geboren 16-11-1838 te Harmeien, vestigde zich 23-06-1894, komen-
de van Harmeien.
Hendrikus de Vrankrijker, slachter, geboren 15-05-1871 te Harmeien, vestigde zich 16-09-1897, komende van
Utrecht.
op no. 46 Willem van den Berg, koopman, geboren 02-11-1850 te Linschoten, vestigde zich 27-07-1892, komende van Har-
melen.
Aan de Meerndijk
op no. 03 Cornelis Oskam, winkelier, geboren 09-09-1848 te Harmeien, vestigde zich 06-05-1889, komende van Harmeien.
op no. 05 Jacobus Verbiest, winkelier, geboren 16-12-1840 te Oudenrijn, vestigde zich 09-01-1873, komende van Vleuten.
op no. 08 Paulus Gerardus Johannes van Bijlevelt, timmerman, geboren 19-03-1848 te Vleuten, vestigde zich 10-07-1878,
komende van Vleuten.
Albertus van den Bosch, kastelein, geboren 12-04-1876 te Laagnieuwkoop, vestigde zich 14-06-1901, komende
van Laagnieuwkoop.
op no. 10 Dirk Middelkoop, metselaar, geboren 20-12-1879 te Benschop, vestigde zich 01-08-1904, komende van Vleuten.
op no. lOA Jacob Dissel, tuinman, geboren 28-03-1871 te Oudenrijn, vestigde zich 05-10-1903, komende van Vleuten.
op no. lODGerrit van Tuijl, koopman, geboren 19-04-1861 te Jaarsveld, vestigde zich 16-09-1898, komende van Woerden.
op no. 12 Cornelis Vianen, schoenmaker, geboren 18-01-1864 te Zuilen, vestigde zich 25-07-1892, komende van Zuilen.
op no. 19C De wagenmakerij.
op no. 76 Gerrit van Ingen, koopman, geboren 20-11-1857 te Oudenrijn, vestigde zich 19-04-1895, komende van Vleuten.
op no. 80 Cornelis Hardeman, koopman, geboren 13-05-1856 te Veenendaal, vestigde zich 25-05-1893, komende van Vleu-
ten.
Op Reijerscop
op no. 76 Dina Vermeent, weduwe van Gerrit van der Louw, kasteleines, geboren 18-09-1844 te Oudenrijn, vestigde zich
30-04-1896, komende van Alphen.
Van de 28 ambachtslieden, neringdoenden, e.d. is er niet één in Veldhuizen geboren. We kunnen dus echt niet spreken van
een autochtone bevolking. De plaats van herkomst was van 24 hunner gelegen binnen een straal van 10 km, terwijl er maar
liefst 11 uit Vleuten kwamen en 6 uit Harmeien.
Hoe zat dat met het agrarische deel der bevolking? In de bevolkingsregisters van die tijd wordt geen onderscheid gemaakt
tussen landbouwers en veehouders. Men hanteert alleen de beroepsaanduiding ,,landbouwer". Ik vond aan landbouwers:
Aan de Straatweg
op no. 21 Johannes Kromwijk, geboren 11-01-1847 te Waarder, vestigde zich 29-04-1875, komende van Barwoutswaarder.
op no. 22A Johannes van Oostrum, geboren 31-03-1863 te Veldhuizen.
op no. 24 Willem van Bemmel Mzn, geboren 26-02-1846 te Veldhuizen.
op no. 25A Johannes Marinus Ebskamp, geboren 12-01-1868 te Harmeien, vestigde zich 27-03-1897, komende van Harmeien.
op no. 27B Thomas van Leeuwen, geboren 11-09-1841 te Langbroek, vestigde zich 29-03-1871, komende van Vleuten.
op no. 28 Pieter van den Bos, geboren 21-05-1839 te Kamerik, vestigde zich 13-03-1876, komende van Kamerik.
op no. 30 Antoon Hamoen, geboren 12-11-1873 te Breukelen, vestigde zich 25-04-1900, komende van Breukelen.
op no. 33 Cornelis de Gier, geboren 21-08-1871 te Kamerik, vestigde zich 01-12-1898, komende van Woerden.
op no. 35 Johannes van der Weijden, geboren 19-01-1865 te Oudenrijn, vestigde zich 17-04-1895, komende van Oudenrijn.
op no. 41 Jan van Beusekom, geboren 22-03-1859 te Willeskop, vestigde zich 04-01-1901, komende van Utrecht.
op no. 41A Cornelis van Mourik, geboren 19-09-1875 te Kamerik, vestigde zich 27-04-1904, komende van Vleuten.
-ocr page 7-
587
Op Reijerscop
op no. 36 Cornelis Bijman, geboren 15-05-1838 te Ruwiel, vestiging?
op no. 49 Johannes van Wijk, geboren 26-01-1854 te Veldhuizen.
op no. 50 Floor Oskam, geboren 03-11-1837 te Vleuten, vestigde zich 08-06-1867, komende van Vleuten.
op no. 52 Jan de Kruijf, geboren 12-02-1841 te IJsselstein, vestigde zich 06-05-1882, komende van IJsselstein.
Lambertus Cornelis van de Bovenkamp, geboren 19-10-1844 te Breukelen, vestigde zich 30-12-1884, komende van
Breukelen.
op no. 53 Jan Nikerk, geboren 30-08-1841 te Vleuten, vestigde zich 15-05-1896, komende van Zuilen,
op no. 56 Wiero Anthonius Spruit, geboren 01-06-1872 te Haastrecht, vestigde zich 26-04-1900, komende van Haastrecht,
op no. 57 Willem Dorrestein, geboren 13-07-1851 te Veldhuizen,
op no. 59 Willem van Bemmel Wzn, geboren 09-12-1846 te Haarzuilens, vestigde zich 11-05-1878, komende van Haarzui-
lens.
op no. 60 Jan Frederik Brinkman, geboren 27-01-1864 te Loosdrecht, vestigde zich 29-05-1895, komende van Loosdrecht.
op no. 61 Gijsbert Eikelenboom, geboren 28-02-1863 te Wilnis, vestigde zich 24-04-1900, komende van Mijdrecht,
op no. 66 Johannes de Goeij, geboren 12-12-1859 te Jutphaas, vestigde zich 06-05-1904, komende van Oudenrijn.
op no. 68 Johannes Oskam, geboren 25-02-1865 te Harmeien, vestigde zich 26-04-1898, komende van Oudenrijn.
op no. 69 Dirk Brouwer, geboren 22-07-1861 te Polsbroek, vestigde zich 10-05-1895, komende van Lopik.
op no. 74 Arie van der Vlis, geboren 27-10-1856 te IJsselstein, vestigde zich 06-12-1897, komende van Maarssen.
Van deze 26 landbouwers waren er 4 in Veldhuizen geboren. Van de overigen lag de plaats van herkomst voor 15 binnen een
straal van 10 km.
Willem van Bemmel, geboren 26-02-1846 te Veldhuizen, trouwde 16-04-1874 teVleutenmetJannigje Davelaar, geboren 11-10-
1846 te Vleuten, als dochter van Teunis Davelaar, landbouwer te Vleuten, en Grietje Doornenbal.
Willem's vader, Marcelis van Bemmel, landbouwer, geboren 04-04-1809 te Harmeien als zoon van Pieter van Bemmel en
Magdalena de Wit, trouwde 21-11-1834 te Veldhuizen met Anthonia Hamoen, die 27-08-1813 te Veldhuizen was geboren als
dochter van Gerrit Hamoen en Cornelia van Stam.
Johannes van Wijk, geboren 26-01-1854 te Veldhuizen, trouwde met Sophia Klever, geboren 13-12-1867 te Benschop.
Johannes' vader. Jan van Wijk, landbouwer, geboren 06-02-1818 te Harmeien als zoon van Johannes van Wijk en Maria van
Schaik, trouwde met Marrigje Klever, die 28-10-1817 te Benschop was geboren als dochter van Cornelis Klever en Marrigje
Boe re.
Willem Dorrestein, geboren 13-07-1851 te Veldhuizen, trouwde met Hendrika van den Houdijk, geboren 02-06-1864 te
Benschop.
Willem's vader, Johannes Dorrestein, landbouwer, geboren 24-03-1810 te Oudenrijn als zoon van de landbouwer Willem
Dorrestein en Geertrui Peek, trouwde 21 -04-1845 te Veldhuizen met Antonia Kemp, die 13-04-1823 te Veldhuizen was geboren
als dochter van de landbouwer Jan Kemp en Adriana van Schalkwijk. Jan Kemp was afkomstig van IJsselstein.
Johannes van Oostrum, geboren 31 -03-1863 te Veldhuizen, trouwde 23-09-1886 te Veldhuizen met Maria Pauw, geboren 27-03-
1866 te Oudenrijn als dochter van Evert Pauw en Catharina de Wit.
Johannes' vader, Willem Oosterom, landbouwer,geboren 25-01-1836 te Veldhuizen,trouwde07-02-1862 te Veldhuizen met
Adriana van Bommel, die 28-10-1841 te Vleuten was geboren als dochtervan de wagenmaker Leendert van Bommel en Alida
Oostrom.
Willem's vader, Johannes Oosterom, landbouwer, geboren 1805 te Oudenrijn als zoon van Willem Oosterom en Aaltje van
Munsteren, trouwde 23-02-1835 te Veldhuizen met Wilhelmina van Schalkwijk, die in 1806 te Veldhuizen was geboren als
dochter van de landbouwer Hannes Schalkwijk en Antonia Middelweerd. Hannes Schalkwijk was afkomstig van Vleuten.
Ook de agrariërs zijn dus niet zo autochtoon als ze op het eerste gezicht wel leken (D.W.G.)
8. Vraag: Financiëele toestand van de gemeente:
a Eindcijfers der laatste vastgestelde rekening;
b Schuldcnlijst;
e Aantal opcenten op de Rijksbelastingen;
d Hoofdelijke omslag; wijze van heffing; aantal en bedrag der aanslagen, bv. van f 1,-tot f5,-21 aanslagen, van f5,-tot f 10,-
30 aanslagen, enz.;
e Totaal bedrag van den hoofdelijken omslag.
                                                                                                                     ,
Antwoord:
a
Over het dienstjaar 1904 bedroegen de ontvangsten
          f 2.980,19'
de uitgaven               f 2.521,02
Batig saldo                f 459,17'
b Schulden heeft deze gemeente niet.
cGeene andere opcenten op de Rijksbelasting worden geheven dan op de grondbelasting, namelijk 40 op de gebouwde en 10
op de ongebouwde eigendommen.
d Een hoofdelijken omslag wordt geheven tot een maximum van f 800,- en 3% daarboven voor oninvorderbare posten.
Van elk inkomen wordt f 300,- en daarboven f 15,- voor elk eigen of aangehuwd kind van den belastingplichtige dat be-
neden de 16 jaren is, als onbelastbaar afgetrokken.
-ocr page 8-
588
Elk jaar wordt, bij de vaststelling der begrooting, het te heffen percentage van het geschat zuiven inkomen der belasting-
schuldigen vastgesteld.
Over 1905 werd geheven 1,6 percent.
Noot. Hierboven worden twee belastingen als gemeentelijke inkomsten vermeld. De gemeenten konden zogenaamde opcenten
heffen op de grond- en personele belasting, die voor het verdere rijksaangelegenheid waren. De gemeente Veldhuizen deed dit
slechts op de grondbelasting, maar ging daarbij wel tot het maximaal toelaatbare, namelijk 40 op de gebouwde en 10 op de
ongebouwde eigendommen.
De voornaamste gemeentebelasting was echter de plaatselijke inkomstenbelasting, vroeger meestal ,,hoofdelijke omslag"
genoemd. De hoogte van de aanslag werd bepaald dooreen ,,college van zetters" of een ,,commissie van aanslag", zonder dat
daarvoor eerst door de belastingplichtige aangifte behoefde te worden gedaan. Men ging uit van,,hetzij het geschatte inkomen,
hetzij het inkomen, afgeleid uit den uiterlijken staat"(D.W.G.).
Het aantal aanslagen
was als volgt:
Van
f 00,80
Van
f01,~ tot f 05,
Van
Van
Van
Van
Van
Van
Van
f05,~ tot f 10,
f I0,~ tot f 15,
f 15,~ tot f. 20
f 20,~ tot f. 25
f 25,- tot f. 30
f 30,- tot f. 35
f 35,- tot f. 40
Van
f 48,-
01 aanslag(en)
15
06
11
09
03
01
03
02
01
Totaal
52 aanslagen tot een
e Gezamenlijk bedrag van f 712,-.
9.  Vraag: Bedrag aan Armenzorg besteed.
Antwoord: In 1904 en 1905 werd telkens aan armenzorg besteed:in geld aan één gezin f52,—, aan één gezin f26,— en aan één een-
lopend persoon (oude weduwe) f 26,—; totaal f 104,—.
Voor geneeskundige hulp en medicijnen werd in die beide jaren niets uitgegeven.
10.  Vraag: Indien er zaken zijn die bijzondere invloed op de financiën uitoefenen, deze te vermelden.
Antwoord: De gemeente heeft geene school, doch betaalt aan de gemeenten Vleuten en Oudenrijn voor toelating van leerlingen
tot de gemeenschappelijke Openbare School van de beide laatstgenoemde gemeenten te De Meern tezamen f 16,— per kind en
aan de gemeente Harmeien eene vaste som van f 250,— per jaar en bovendien het, aan het volle schoolgeld ontbrekende, voor
min- en onvermogenden.
Voorts heeft de gemeente een veldwachter die tevens veldwachter van Harmeien is en van Veldhuizen slechts f 100,- als vaste
jaarwedde en f 15,—voor bovenkleding per jaar geniet.
11.  Vraag: Aantal besmettelijke ziekten in de verschillende wijken in de jaren 1901, '02, '03, '04 en 1905.
Antwoord: Over het tijdvak 1901 - 1905 kwamen alhier de volgende gevallen van besmettelijke ziekten voor:
Roodvonk
1901
1
1902
-
1903
-
1904
-
Diphtheritis
2
1
Febris Typhoidea
5 (in 1 gezin, waarvan 1 met
doodelijken afloop)
3 (waarvan 2 in één gezin)
1905
12. Vraag: Aantal sterfgevallen in de jaren 1901, '02, '03, '04 en 1905.
Antwoord: Over het tijdvak 1901 - 1905 was het aantal sterfgevallen als volgt:
Levenloos aangegeven
kinderen
Overledenen (zonder
levenloos aangegeven kinderen)
12
06
19
11
12
1901
1902
1903
1904
1905
-ocr page 9-
589
Boven; De stoom-autobus voor „Het Wapen van Gouda". De Harmelense logement- en stalhouder A.J.M, van Houten was in 1902 begonnen met
een paardenomnibus. Zijn winst was echter zo gering, dat hij in 1904 overging op een stoom-autobus. Het werd echter een fiasco en hij moest de
dienst in 1905 staken. Er was daarna tot 1913 geen autobus-dienst Harmeien - Utrecht en terug. Als deze bus er een was van van Houten, moet de
foto dateren uit 1904/1905.
Onder: Gezicht vanaf de Meerndijk naar de Meernbrug in het begin van deze eeuw. De foto toont bijna de gehele bebouwing In die tijd.
IfÊÊÊÊÊÊÊÊ
^%^ 't
^^k<Vi^
-ocr page 10-
590
13.  Vraag: Inrichting van den Gemeentelijken reinigingsdienst.
Antwoord: Een gemeentelijke reinigingsdienst bestaat alhier niet.
Bij voorkomende gevallen, bijvoorbeeld wanneer in den Leidschen Rijn kadavers van dieren en dergelijke worden aangetrof-
fen, worden deze voorwerpen door een daarvoor aangewezen persoon begraven op kosten van de gemeente.
14.  Vraag: Middelen van vervoer, bijvoorbeeld omnibus, booten, enz., met vermelding of en hoeveel subsidie wordt verleend.
Antwoord: Na de staking der Stoom-auto-dienst Harmeien - de Meern - Utrecht op 1 Juni 1905 is er geene andere gelegenheid
voor personenvervoer naar Utrecht en Harmeien, dan per trek- of motorschuit eiken Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.
Daarmede, en met de vrachtboden van Harmeien, Woerden en Kamerik op Utrecht, kunnen dagelijks goederen worden
vervoerd.
Voor die vervoermiddelen worden geene subsidiën verleend. De Stoom-auto-dienst genoot over het laatste dienstjaar een
subsidie van f 30,—.
Noot: De ondernemer van de stoom-autodienst of tram-omnibusdienst Harmeien - Utrecht was A.J.M, van Houten (D. W.G.).
15.  Vraag: Arbeidsloonen van boerenarbeiders, ambachtslieden, enz. en arbeidsduur 's zomers en 's winters.
Antwoord: De arbeidsloonen van boerenarbeiders zijn hier als volgt:
per dag
f 1,--
f 1,25 af 1,50
f 2,~
f 1,25 af 1,50
arbeidsduur
8 uren
gemiddeld 11 uren
gemiddeld 13 a 14 uren (van
's morgens 3 tot 's avonds 7)
gemiddeld 11 uren
In November, December en Januari
In Februari, Maart, April en Mei
In Juni, Juli en Augustus (hooibouw)
In September en October
Het loon van een volslagen timmerman, metselaar of schilder bedraagt f 0,14 per uur (hoogstens), van een rijtuig- of
wagenmaker hoogstens f 10,— per week (wanneer in dit vak per uur gewerkt wordt, is het loon ook hoogstens f 0,14).
De bloemist (kweeker van bloemen en sierplanten) werkt uitsluitend met inwonende zoons.
Arbeidsduur van ambachtslieden:
's winters                                    48 uren per week
's zomers                                    75 uren per week
16. Vraag: Wanneer U het wenschelijk acht in het binnenkort in druk uit te geven woningrapport Uwer gemeente, onder het
hoofdstuk ,,A. Algemeene toestanden van de gemeente" meerdere zaken te vermelden, die belangrijk en hiervoor geschikt zijn,
zal Uwe medewerking op hoogen prijs gesteld worden.
Antwoord: Meerdere zaken zijn niet te vermelden.
Wie wat bewaart die geeft wat
Door ons werden in dank, ten behoeve
van onze bibliotheek en onze verzame-
ling, de volgende schenkingen en bruik-
lenen aanvaard van:
J.A. Wessels, Camphuysenstraat 10
Vleuten
Appelschilmachientje, paardebit
(bustrens) met kinketting
J. Griffioen, Wilhelminalaan 1 Vleuten
Bankschroef, metselmouw met
standaard, kniptang voor beton-
ijzer en buigijzers, gesmede nagels,
platte beitel en muurbeitel.
A.J. Verhoef - Snoek, Europaweg 8
Vleuten
Bericht van de tweede wereldoor-
log, 6 delen, met chronologie en li-
teratuur
Legaat van wijlen mevrouw M. Vianen
Twee olieverfschilderijen, een krijt-
tekening en een aquarel van de
Meernse kunstschilder Adriaan van
der Weijden, een Regoutkom.
.J. Verhoef, J. Monnetstraat 242
Heemskerk
Tuinbouwtechniek I (Motoren,
trekkers, werktuigen), M.D. van
Agten, 1963
Tuinbouwtechniek III (Machines
en werktuigen voor de groenteteelt),
Ir H.J.M. Krijnen, J.P. van der
Have, J.A. Veerman, 1958.
Tuinbouwtechniek IV (Motoren,
machines en werktuigen voor de
fruitteelt), Ir H.J.M. Krijnen, J.P.
van der Have, H.R. ten Cate, 1960.
De Kern (Machines voor tuinders
en fruittelers), L. van Wingerden,
1960.
Consulentschap voor tuinaanleg en
onderhoud. Techniek van de gewas-
beschermingswerktuigen, bruik-
baar voor het openbaar groen, z.j.
Bundel liedjes, voordrachten e.d.
voor bruiloften en partijen.
J. van Selm, Parkweg 26 Vleuten
Verklaring van vrijstelling van inle-
vering van zijn rijwiel voor Dirk van
Selm (1942)
J. Bosschaart, 't Zand 32 Vleuten
Houten komkommerschaaf, twee
boordeknoopjes
A.J. van Zoeren, Stationsstraat 34 Vleu-
ten
Twee foto's van de zogenaamde
Vinkenbuurt
-ocr page 11-
591
Collecte voor een huis
door
Dr D. W. Gravendeel
We leven in een tijd dat er een recht bestaat op een minimum inkomen. In veel gemeentehuizen wordende loketten
van de sociale dienst druk bezocht. De overheid doet haar best hulp te bieden waar die nodig is.
Dat is niet altijd zo geweest. Dit artikel is een illustratie van de toestand in onze gemeente, omstreeks het midden
van de vorige eeuw.
Armenzorg
zieken, het toevluchtsoord voorde ouden. De hongerige, die
zich aan de poort meldde, werd gevoed, de dorstige gelaafd,
de naakte gekleed.
Sedert de 13de eeuw is het 't lekenelement dat bij de ar-
menverzorging op de voorgrond treedt en wel in de vorm
van geestelijke gilden, hospitaalgilden en burgerlijke over-
heid.
De geestelijke gilden waren in hun bloeitijd over alle Ne-
derlandse gewesten verspreid; men vond ze in elke enigszins
belangrijke stad. Ze droegen de naam van alle heiligen van
de kalender, maar bij voorkeur van het Heilige Kruis, het
Heilige Sacrament of de Heilige Drievuldigheid. Naast het
verrichten van allerhande vrome werken reikte men aalmoe-
zen en broden uit en men onderhield gast- en leprozenhuizen
of nam ouden van dagen in het gildehuis op.
De ondersteuning van de huiszittende armen (dat zijn ar-
men die niet in een gesticht zitten en geen bedelaars zijn) be-
rustte sedert de 13de of 14de eeuw bij de overheid. In alle ste-
den waren het de door haar benoemde Huiszittenmeesters
en Heilige Geestmeesters, die de zorg voor de huiszittende
armen hadden. De gewone bedeling bestond uit rogge-
brood, boter, geld, vlees, hemden en turf.
Naast de genoemde instellingen waren nog de stichtingen
van vrome particulieren aanwezig, die op verschillende wij-
zen armenzorg beoefenden. Vele daarvan waren huizen,
bestemd voor de verpleging van wezen, maar ook vond men
daaronder gasthuizen en hofjes voor oude lieden. Tegen het
midden der I5de eeuw was het bestuur dezer fundaties in de
steden langzamerhand gekomen in handen der stedelijke
overheid.
Niettegenstaande de velerlei zorg voor armen en behoefti-
gen werd west Europa eeuwenlang geteisterd door de bedel-
piaag. Herhaaldelijk werden door de overheid op het bede-
len strenge straffen gesteld en de vreemde bedelaars buiten
de stad gebannen. Aan de ingezetenen was het uitdrukkelijk
verboden vreemde bedelaars te huisvesten, maar al deze
maatregelen hielpen bitter weinig.
In zoverre het betreft de ,,huiszittende armen" kenden de
Middeleeuwen geen georganiseerde armenzorg. Er werd
onder de drang van godsdienstige voorschriften wel veel ge-
geven, maar men hield het belang der armen niet voldoende
in het oog. De behoefte om daarmee rekening te houden, be-
speurt men eerst in het begin van de 16de eeuw, voorname-
lijk in zuid Nederland. Toen werd weer de weg der diaconale
De zorg voor de armen is een voorschrift van bijna iedere
godsdienst. Zowel op Joden als op Mohammedanen en
Christenen rust de plicht om te geven, waar gebrek is, uit
liefde voor de naaste. Die drijfveer, dus de liefde voor de
naaste, eist een hoge zedelijkheid, die niet altijd aanwezig
kan zijn. Is de eigen voldoening voor velen niet een sterker
aandrang? Is aan de plicht niet reeds voldaan, als slechts de
overvloed van de een in handen komt van hem, die gebrek
heeft? De daad van het geven, de praktijk van de aalmoes
werd dan ook voor menigeen in de loop der tijd de formele
gehoorzaamheid aan een godsdienstig gebod van diepere
strekking.
Dat eeuwenlang geen sprake was van een stelselmatige
ondersteuning der armen, is voor een deel te wijten aan de
formele opvatting van de voortreffelijkheid der gift zelf,
onverschillig hoe deze wordt aangewend of bij wie ze terecht
komt. Een andere reden was de onwetendheid over hetgeen
tot leniging der armoede als sociaal verschijnsel nodig was.
Dat het doel van de gift, de strekking van de hulp moest zijn
opheffing van de arme, handreiking tot wederverkrijging
van zijn zelfstandigheid, wederontwaking van het eigen ver-
antwoordelijkheidsgevoel, dat bewustzijn openbaarde zich
eerst laat, in de tijd der Hervorming.
Van het ogenblik dat het Christendom in de Nederlandse
gewesten vaste voet kreeg, had de zorg voor de armen en
behoeftigen bij de geestelijkheid berust. Het kerkegoed was
voor een deel „patrimonium pauperum" (= erfgoed der ar-
men), dat door de geestelijken van elke parochie ten bate der
noodlijdenden moest worden aangewend.
Grote omvang kan deze kerkelijke armenzorg echter niet
hebben gehad, daar ze zich niet verder uitstrekte dan over de
onafhankelijke vrijen, terwijl de feodale heren verantwoor-
delijk waren voor alle van hen afhankelijke personen. Deze
verdeling van de verantwoordelijkheid was een gevolg van
het reeds vroegtijdig tussenbeide komen van het staatsgezag
op het gebied van de armenzorg. Het was Karel de Grote, die
in zijn zogenaamde capitularia van 806 en 850 het boven-
staande decreteerde. Naarmate de vrijen verdwenen, ver-
minderde de kerkelijke armenzorg, om in de 11de eeuw zo
goed als te niet te gaan. Zij herleefde ten tijde van de Her-
vorming.
De plaats, door de directe kerkelijke armenzorg verlaten,
werd door de kloosters ingenomen, maar die gingen verder.
Bij de monniken en de nonnen vond de arme reiziger een lief-
derijk onderkomen. Het klooster was het hospitaal voor de
-ocr page 12-
592
armenzorg betreden en vormde zich weer de persoonlijke
band tussen de arme en zijn verzorger, zoals die bestaan had
in de oude Christen-gemeente. Deze wedergeboorte van de
diaconale armenzorg wordt wel in één adem genoemd met
de Hervorming. Feit is dat de laatste in ons land op het
gebied der armenzorg vruchtbaar heeft gewerkt.
Als hoofdbeginsel werd door elke nieuwe kerkgemeente
aangenomen, dat zij te zorgen had voor haar eigen armen
door speciaal daartoe ingestelde diaconieën.
Het eerst ontstonden de Gereformeerde diaconieën, die al
snel de voornaamste plaats innamen. Dat was niet alleen
omdat zij het talrijkst waren, maar ook omdat zij op vele
plaatsen — in ruil voor tal van subsidies en privileges — de
plicht aanvaardden alle armen te ondersteunen. De overige
Hervormde diaconieën volgden snel. Van RoomsKatholie-
ke armbesturen is meestal pas sprake sedert de vrede van
Munster (1648). In Utrecht was de toestand overigens an-
ders. Daar werd de burgerlijke armenzorg uitgeoefend door
een aalmoezenierskamer of een college voor huiszitten-ar-
men.
In Nederland ontbrak in de tijd van de Republiek alle een-
heid in de armenzorg. De Grondwet van 1798 legde in de
haar voorafgaande burgerlijke en staatkundige grondregels
de Staat de ondersteuningsplicht op en schreef voor dat een
algemene wet die plicht zou omschrijven. De wet van 15 juli
1800 gebood daarop de instelling van een algemeen armbe-
stuur in elke gemeente. Aan de kerkelijke en bijzondere be-
sturen zou het voortbestaan vergund worden als zij konden
aantonen voldoende fondsen te hebben en onder de voor-
waarde dat zij onder toezicht zouden staan. Deze wet is ech-
ter nooit uitgevoerd.
Eerst de Grondwet van 1848 schreef een wet tot regeling
der armenzorg voor en zo kwam de wet van 28 juni 1854 tot
stand. De uitgesproken bedoeling van deze wet was, de
burgerlijke armenzorg zoveel mogelijk te beperken. Die
armenzorg werd immers overgelaten aan de kerkelijke en
bijzondere instellingen van weldadigheid. Onderstand kon
door burgerlijk armbestuur of gemeente alleen worden
verleend als tevoren vergeefs bij eerder genoemde instellin-
gen was aangeklopt.
Het is algemeen bekend dat de ontwikkeling sindsdien is
doorgegaan en wij kunnen, levend in onze verzorgingsmaat-
schappij, ons nauwelijks een voorstelling maken van de toe-
standen van vroeger. Als u straks het hoofdstuk leest over de
arme Abraham Hubert, is het goed uw eigen aangename
welstand niet uit het oog te verliezen, maar u tevens te reali-
seren dat de armenzorg in zijn tijd al een lange lijdensweg
achter de rug had.
schuur met vrouw en een aantal kinderen heeft moeten huis-
vest en,-
Overwegende dat door hem geen behoorlijke woning door
tusschenkomst der Instelling van Weldadigheid, na vooraf alle
pogingen daartoe te hebben aangewend, heeft kunnen verkrij-
gen.-
Daar hij thans voorzien is van een stuk grond om daarop een
kleine woning te bouwen,-
Tot die bouwing niet in staat wanneer de liefdadige tus-
schenkomst der ingezetenen hem niet wordt verleend,-
En opdat hij eindelijk eenig vooruitzigt zal bekomen tol aan-
schaffing eener hetere woning ter vervanging van die schuur.-
Wordt mits deze aan gemelde Abraham Hubert vergunning
verleend langs de huizen bij de gegoede ingezetenen eene col-
lecte te houden gedurende de loop dezer week.
Zullende na afioop dier collecte dit stuk met opgave der op-
brengst aan den burgemeester voornoemd moeten worden
gedaan. -
Gedaan te Vleuten den 18 July 1864.
De Burgemeester van de gemeente Vleuten en Oudenrijn
G.J.H, van Bijlevelt.
Het verzoek werd dus toegestaan en de collecte werd inder-
daad gehouden. Deze bracht maar liefst f 140,70 op en dat is
toch wel een heel bedrag voor die tijd.
Abraham Hubert
Wie was deze man?
In het bevolkingsregister van 1850 - 1860 van Oudenrijn
komen voor de landbouwer Paulus Hubert, geboren in
1800 te IJsselstein, en zijn vrouw Hazelmina Blanken, gebo-
ren in 1798 te Benschop. Zij wonen op Galecop no. 27 en
hebben nog vier kinderen in huis:
Gerardus geboren in 1827 te Jutphaas
Margaretha geboren 1834 te Jutphaas
Petronella geboren 1836 te Jutphaas
Mientje geboren 1844 te Oudenrijn
In het genoemde rijtje kinderen komt Abraham niet voor
en dat klopt ook wel, want die was allang getrouwd. Het
gezin vertrekt in juli 1851 naar Utrecht.
Hun zoon Abraham Hubert werd geboren op 17-10-1823
te IJsselstein. Hij was werkman, Nederlands Hervormd.
Hij trouwde op 24-12-1844 te Oudenrijn met Cornelia van
Gelder, geboren 13-07-1821 te Oudenrijn.
De geboorte van Cornelia werd aangegeven door
Petronella Vrijenberg, huisvrouw van Bernardus van de
Vegt, kuiper, wonende te Utrecht aan de Steenweg, zijnde
vroedvrouw. Zij verklaarde dat Adriana Lakerveld, 23 jaar,
boeremeid, wonende aan de Galecop, op Vrijdag den 13 dezer
des namiddags ten twee uren, ten huize van Hendrik Merkus,
watermolenaar in den Oudenrijn, is bevallen van een dochter,
genaamd Cornelia.
De „misstap" van Adriana (die zelf overigens ook een
„onecht" kind was) werd bijna twee jaar later goedgemaakt.
Op 09-05-1823 trouwde namelijk te Oudenrijn de arbeider
Cornelis van Gelder met Adriana, die nog steeds boeremeid
was en nog immer op Galecop woonde. Cornelis was op 16-
01-1799 te Zegveld geboren als zoon van de bakkersknecht
Een verzoekschrift
In de zomer van 1864 ontving burgemeester G.J.H, van
Bijlevelt een dringend verzoek van iemand die kennelijk
bezig was ,.tussen de wal en 't schip " te vallen. De in het
vorige hoofdstuk genoemde „kerkelijke en bijzondere
instellingen van weldadigheid" waren óf niet bereid óf niet
in staat hem te helpen. Van Bijlevelt reageerde als volgt:
De Burgemeester van de gemeente Oudenrijn en Vleuten,
gehoord het verzoek van
Abraham Hubert, werkman, wonende
alhier,
om een collecte te houden langs de huizen dezer gemeente, tot
gedeeltelijke opbouwing eener woning voor hem en zijn gezin, -
Overwegende dat hij zedert twee jaren in een ellendige
Op middenpagina:
Kaartje van de gemeente Oudenrijn uit de Gemeente-Atlas van Ne-
derland, bewerkt door J. Kuyper, uitgegeven door Hugo Suringar,
Leeuwarden 1865. Het verhaal speelt zich afin de polders Galekop en
Papendorp.
-ocr page 13-
S'/moriiir'/
SI ril lil i-,i kilii-i>ln>rff.
1)1,1.
f'.'lt.itni- nr^
Viirl f> uil.
hi^rl.
\ltif ril
Scliijal I JO.OOO
//'<■ //' IIIit' ifIIIIlis .
\itl--rl Ml//lil
I
I.iljïavc vati rlu«ii > tiMii£;hi- !e l.c t* iiwa rdfi
I«fi
/;.;/ fi'u/H/m'i /""xtnrrx
-ocr page 14-
595
De geboorte van Johanna zou de aanleiding kunnen zijn
geweest tot het zoeken naar betere woonruimte. Ik heb niet
kunnen achterhalen of de plannen inderdaad zijn uitgevoerd
en, zo ja, waar.
Cornelia overleed op 04-08-1898 te Oudenrijn. Abraham
vertrok op 06-06-1900 naar Breukelen, maar hij kwam
terug. Hij overleed op 29-03-1907 te Oudenrijn.
Cornelis van Gelder en Johanna Berkel; hij woonde te
Utrecht. Adriana was op 15-09-1798 te Ameide geboren als
dochtervan Maria Lakerveld. DochterCornelia werd bij dit
huwelijk erkend.
Terug naar het gezin van Abraham en Cornelia. In het
bevolkingsregister van 1850 - 1860 van Ouden rijn staat het
gezin ingeschreven op Papendorp no. 5, maar de kinderen
worden op zeer verschillende huisnummers geboren:
Emma
geboren
05-11-1848 1
!e Oudenrijn,
huisnr. 57
Paulus
20-01-1850
Oudenrijn,
4
Adriana
04-06-1852
Oudenrijn,
39
Abraham
13-02-1855
Oudenrijn,
5
Cornelis
18-09-1857
Oudenrijn,
39
Hazelmina
24-08-1860
Oudenrijn,
39
Johanna
20-04-1863
Vleuten
30C
Pieter
02-05-1868
Oudenrijn,
18A
(
jverleden
13-07-1869
Oudenrijn,
5
Bron
Gemeentearchief Vleuten-De Meern, Vleuten Agenda 1864.
Een dorp verandert,
Met de raadselfoto die op blz. 580 van
het vorige nummer werd geplaatst is iets
misgegaan. Ik had deze luchtfoto,
waarop de gehele schoolstraat te zien is,
ingeleverd met het verzoek om alleen
maar het kwart van links-onder van
deze foto te publiceren. Toen ik bij
verschijnen van het blad zag dat toch de
hele foto was afgebeeld reageerde ik
voor mezelf met „Ja, zo is het geen
raadselfoto meer en kan iedereen de
plaats meteen herkennen".
Ik verwachtte dus veel meer reacties
dan naar aanleiding van vorige foto's.
Dat viel tegen, zelfs èrg tegen. Er waren
er maar twee: de heer H.W. J. Rijker uit
De Meern schreef: „Kruising Themater-
weg-Schoolstraat, richting Vleuten".
Hij had het goed, maar de eerste prijs
gaat toch wel naar mevrouw A.
Griffioen te Vleuten die over de foto
veel meer vertelde: „Kruising School-
straat-Thematerweg. Linksonder staat
de boerderij van de gebroeders Verhoef,
Thematerweg 18. Van het boomgaardje
daarnaast zijn nog enkele bomen over.
Aan de overkant van de boerderij het
bedrijf van de Rooij, vandaar waar-
schijnlijk ook de hopen zand die daar
liggen. Daarboven de kassen van
Gresnigt, Schoolstraat 64. Helemaal
rechtsboven is het begin van de
bebouwing van de wijk „Nieuwe Vaart"
te zien, o.a. de Boutensstraat is al be-
bouwd".
Heel plezierig is het om zo'n reactie te
lezen. Daar is ze niet alleen even voor
gaan zitten om het op te schrijven, maar
ze heeft ook de moeite genomen om de
kaart naar een brievenbus te brengen.
Onnodig kostbaar ook als je bedenkt
dat mijn huis precies tussen de plaats
waar ze woont en waar ze werkt ligt!
Dat was dan opnieuw een reactie van
één kwart procent van onze leden. En
toch ga ik er mee door want ik heb al
vaak horen vertellen dat zo'n raadselfo-
to binnenskamers meer dan eens onder-
werp van gesprek is. En al met al hebben
de spaarzame reacties op de foto's toch
soms heel interessante informaties
opgeleverd.
De raadselfoto van deze keer: waar is
die foto gemaakt en wanneer ongeveer?
Wie herkent de twee oudere heren op
klompen en wie herkent de geparkeerde
kever met kentekennummer 92-32-DL?
Ik ben benieuwd.
KBN.
-ocr page 15-
596
Eigen haard is goud waard
door
E.P. Graafstal
In de latere middeleeuwen ontstaat uit een als kook- en stookplaats gereserveerd stukje huiskamervloer de ons
vertrouwde haard. Weldra wordt deze een belangrijk voorwerp van binnenhuisarchitectuur en een scherpe graad-
meter van gegoedheid; juist,de zetel van het familieleven'verdient een gulden lijst. Op veel plaatsen kan men zich nog
vergapen aan de pracht en praal van een monumentale schouw uit de 1 7e of 1 8e eeuw. Wie een blik werpt in de
donkere ruimte onder de rookvang, zal dan vaak tegen de stookwand een grote ijzeren haardplaat met fraaie relief-
versiering ontdekken, zelfs deze uithoek vergat men toen niet. In de 16e eeuw prijkten op die plaats zogenaamde
haardstenen: vuurvaste bakstenen met ingestempeld ornament. Slechts weinigen zullen ze kennen. Haardstenen
waren kostbaar, het voorrecht van de welgestelden, vreemd aan de huishoudens van Jan Steen. Op een paar plaatsen
in Nederland kan men ze nog in situ bewonderen. Zo nu en dan duiken ze op, in oude gebouwen of tussen afbraakpuin,
vaak in miserabele toestand. Uitgerekend ons platteland heeft aan haardstenen kwalitatief heel wat te bieden, zo
werd onlangs duidelijk.Het begon vorig jaar met de signalering van een ridder op de Hof ter Weyde; weldra kreeg hij
versterking van een tweede drakendoder, Filips II, de Hollandse maagd en een legioen van leeuwen. Laat ons gaan
kennismaken met dit illustere gezelschap.
Eigen haard is goud waard, wist men ook toen al. Het
spreekwoord is minstens zo oud als ons onderwerp. Een
verzameling gangbare Nederlandse gezegden uit 1495 ver-
meldt reeds: „eyghen heert es gout weert" ')• Die hoge ouder-
dom mag gelden als een blijk van de centrale plaats die de
haard van oudsher in het huiselijk leven innam. Zegeningen
van de moderne cultuur als gasfornuis, centrale verwarming
en televisie maken het ons moeilijk zijn vroegere betekenis
ten volle te voelen. Eertijds was de haard de plaats waar
gekookt werd, waar men zich de klamme handen warmde,
en waar men op gure avonden bijeenzat en sterke verhalen
een extra gloed kregen. Maar er is nog een heel andere di-
mensie: de haard was de plaats waar men naar hartelust zijn
standsbesef kon uitleven. Wat een fraaie gevel aan de bui-
tenwereld duidelijk moest maken, onderstreepte de schouw
nog eens binnenskamer. Wanneer zaken zo nadrukkelijk tot
statussymbool worden, komt onvermijdelijk het verschijn-
sel mode om de hoek kijken; we zullen zien dat ook de
schouw aan haar grillen onderworpen was. Bij een dergelijke
diversiteit aan functies trad er al gauw een scheiding op tus-
sen ,gebruikshaard' en ,statiehaard'. Zo zullen we aanstonds
kennismaken met twee boerderijen die omstreeks 1600 hun
relatieve rijkdom etaleren in een extra sjieke haard op de
pronkkamer; daarnaast hadden zij natuurlijk nog minstens
één ,gewone' schouw in de woonkeuken.
In de latere middeleeuwen constateren we in de betere
milieus een groeiende aandacht voor de verzorging van het
interieur. Het meubilair neemt zijn moderne vormenscala
aan en wordt versierd met kunstig houtsnijwerk. Het tafel-
gerei ondergaat eenzelfde verrijking. Op de vloer
verschijnen geglazuurde tegels in verschillende kleuren, als
het even kan met ingebakken slibversiering. Natuurlijk blijft
de schouw hierbij niet ten achter: sierlijke, natuurstenen
schoorsteenwangen ondersteunen de rookvang, die aan de
onderzijde bekleed is met een prachtig gebeeldhouwd fries.
Maar ook de muur achter het haardvuur, waarop de ogen
zich zo vaak richten, behoeft verfraaiing. Rond 1500 wordt
het plotseling mode deze te bekleden met versierde bakste-
nen. In de loop van de 16e eeuw zullen deze zogenaamde
haardstenen een hoge vlucht nemen en geleidelijk ook bui-
ten de rangen van de upper ten doordringen, maar voor het
gros van de bevolking bleef deze kostbare vorm van haard-
versiering toch steeds buiten bereik. Wanneer dan op ons
platteland plotseling een nog tamelijk vroege haardsteen op-
duikt, kan het haast niet anders of deze introduceert ons in
betere kringen.
Vorig jaar werd bij een verbouwing van de opkamer van
de Hof ter Weyde door een argeloze werkman een merk-
waardige, gedrongen-blokvormige baksteen opgeraapt, die
bij nadere beschouwing aan één zijde versierd bleek met de
-"^
«m^
1. Hof ter Weyde. Haardsteen gevonden onder de vloer van de opka-
mer.
-ocr page 16-
597
ongetwijfeld ook zijn diensten als riant buitenverblijf Het
geheel stond te Vleuten aangeslagen voor niet minder dan
145 morgen (ca. 123 ha) land en maar Uefst 9 haardsteden!
Dit enorme landgoed werd bewerkt door een legertje inge-
huurde arbeidskrachten. Na de reformatie ontfermden de
Staten van Utrecht zich over het Catharijnegasthuis en de
Hof ter Weyde, die in 1656 werd verkocht; een eeuw later
volgde de ondergang').
We hebben inmiddels een idee van het milieu waarin de
midden-16e-eeuwse haardsteen zich thuisvoelde; laten we
ons nu storten op dit sierlijke product zelf). Voor zijn oor-
sprong moeten we naar het zuiden van de toen nog ongedeel-
de Nederlanden, ongeveer het huidige België. Al vroeg in de
16e eeuw kunnen we daar twee centra onderscheiden die
gedurende enkele generaties het leeuwedeel van de haard-
steenproductie voor hun rekening zullen nemen: enerzijds
het noordoosten van Vlaanderen en het aangrenzende wes-
ten van het toen eveneens nog ongedeelde Brabant, met Ant-
werpen onvermijdelijk in de voorste gelederen; anderzijds
het gebied rond de middenloop van de Maas, met Luik en
omstreken als zwaartepunt. Wat betreft de primeur hebben
beide goede papieren: het waren streken met een rijke
keramische traditie, zowel op het punt van de pottenbakke-
rij als de steenfabricage.
Om met de minst in het oog springende eigenschap van de
haardsteen te beginnen: deze onderscheidt zich over het
algemeen van de gewone baksteen door een grotere vuur-
vastheid. Die was alleen al gewenst om te voorkomen dat de
versiering binnen de kortste keren zou afbrokkelen. De tech-
nische kanten van vuurbestendigheid, die afhankelijk is van
het gebruikte kleimengsel en het bakprocédé, laten ons ver-
der koud. Interessanter is dat (onversierde) vuurvaste stenen
uit Vlaanderen in de late middeleeuwen een zekere reputatie
genoten vanwege hun superieure kwaliteit. Wanneer we in
een bouwrekening uit 1450 lezen dat men er een partijtje van
had besteld voor het Goudse stadhuis, dan mogen we toch
aannemen dat ze zijn gebruikt in schouwen. Toch is er reden
te betwijfelen dat deze zogenaamde Vlaamse stenen de voor-
lopers zijn van de eigenlijke, d.w.z. versierde, haardstenen.
Een Delftse lijst van erkende baksteenformaten geeft voor
de Vlaamse stenen: 9,5 x 4,5 x 1,5 of 2,25 duim (ong. 25x 12x
4 of 6 cm)'). Dat zijn dus de vertrouwde verhoudingen van
de ordinaire baksteen.
Daarmee komen we op het tweede kenmerk van de
haardsteen: zijn geheel eigen blokvorm. Het exemplaar van
de Hof ter Weyde kan wat dat betreft model staan; de ver-
sierde voorkant meet 13,9x9,6 cm, bij een dikte van 6,8 cm.
De oudste haardstenen zijn gewoonlijk enkele centimeters
dikker, maar het formaat van de voorzijde vertoont weinig
variatie. Het is direct duidelijk: de vorm staat ten dienste van
de versiering. Wanneer we zoeken naar de oorsprong van de
haardsteen, moeten we de volgorde dus misschien omkeren:
eerst — om welke reden dan ook — bakstenen van dit ideale
formaat, met een ,kijkvlak' ter grootte van een ansichtkaart,
en pas daarna en juist daardoor het lumineuze idee daarop
vóór het bakken een ,plaatje' af te drukken.
De sleutel van het raadsel zou wel eens kunnen liggen in
het noordelijk randgebied van de Ardennen, dat, zoals we
zagen, evenens al zeer vroeg een centrum van haardsteen-
productie was. In deze streken was men gewoon voorname
gebouwen in natuursteen op te trekken. Deze is ter plaatse
over het algemeen echter sterk kalkhoudend, dus weinig
vuurbestendig. Baksteen is dat veel meer, zeker indien spe-
ciaal met dat oogmerk gefabriceerd. Het was dus verstandig
het gedeelte van de schouwmuur dat aan de inwerking van
het vuur blootstond, te bekleden met baksteen, liefst vuur-
voorstelling van onder meer een ridder in volle actie en een
jonkvrouw met opgeheven handen: een prachtig geconser-
veerde haardsteen uit het midden van de 16e eeuw (zie afb.
1). De Hof ter Weyde is een grote, wit gekalkte boerderij van
het krukhuistype, 2 km ten oosten van Vleuten, direct ten
noorden van de spoorweg. De laatste dateert al weer uit
1854 en heeft de plaatselijke geografie danig op zijn kop
gezet, met als indirect gevolg dat de Hof ter Weyde nu met
zijn ,rug' naar de weg staat^). Dit onttrekt de kruk helaas
goeddeels aan het zicht, zodat haar opmerkelijke hoogte
thans minder opvalt. Deze enigszins uit de toon vallende
bouwmassa is het laatste restant van de Hof ter Weyde zoals
veel mensen hem beter kennen: het machtige gebouwencom-
plex op de 18e-eeuwse gravure van afb. 2. Deze geeft de toe-
stand vlak voor de bijna volledige afbraak tussen 1750 en
1766. Wat resteert is de lage aanbouw rechts, d.w.z. ten wes-
ten, van de rijzige hoofdvleugel: de huidige kruk dus. In het
westelijke uiteinde ligt de opkamer van zoeven. De haard-
steen werd gevonden tussen de vloer en het keldergewelf, in
een vulling bestaande uit zand en een allegaartje van af-
braakpuin. We moeten ons dus hoeden voor de onbesuisde
gevolgtrekking dat de haard in kwestie zich indertijd in dat-
zelfde vertrek bevond.
..-L^.^.......Ui„„..^4ii^
v-_-ïr;37 ' *ï "£,j'^
Tii'TffrifflirBi^HT^r^iiTff'r 'SlinlffniffrrT^imti
j^^^^E?-»-™'
•^¥W^^ff,
.7Ü^ HOT TEH VfWr iy ti>«=tf-.
2. De Hof ter Weyde in het midden van de 18e eeuw. Gravure van H.
Spilman naar een tekening van Jan de Beyer uit 1744. Overgenomen
uit Kastelenboek provincie Utrecht (zie noot 3).
Maar wat was nu de Hof ter Weyde ten tijde van onze
haardsteen? De bouwstijl van de hoofdmoot op de linker-
helft van de prent is ongeveer 15e-eeuws; in de kapel aan de
oostzijde zien we nog twee onversneden gotische vensters.
De gravure zal voor de tijd die ons aangaat, in grote lijnen
dus wel geldig zijn. De Hof ter Weyde had daarmee de allure
van een heuse ridderhofstad, en wordt ook vaak zo betiteld,
zij het ten onrechte. Hij was oorspronkelijk het exploitatie-
centrum van een groot landerijencomplex, dat eigendom
was van de kloosterorde der Johannieters, die in de middel-
eeuwen behalve als kruisridders hun sporen hebben
verdiend als stichters van hospitalen en gasthuizen voor zie-
ken, pelgrims en ander zwervend volk. De zogenaamde
Balije van Utrecht was het bestuurlijk centrum van de Jo-
hannietervestigingen in een groot deel van Nederland. Een
van die vestigingen was het Catharijneklooster annex -gast-
huis in dezelfde stad. De Hof ter Weyde was direct in beheer
bij dit Utrechtse Johannieterbolwerk, voorzag het in een
groot deel van zijn behoeften en bewees de kloosterlingen
-ocr page 17-
598
vaste. Van die oplossing kennen we ook een voorbeeld. In de
,grote zaal' van de kasteelruïne te Stein in Zuid-Limburg
bevinden zich de resten van een monumentale schouw. Een
ruim twee meter hoge spitsboog van zandsteen, omgeven
door Naamse steen, is inderdaad volgemetseld met bakste-
nen, naar het schijnt vuurvaste. En dan volgt de verrassing:
deze hebben het karakteristieke formaat van de versierde
haardstenen! De verklaring ligt voor de hand. Waarschijn-
lijk was men weinig gecharmeerd van een schril contrast
tussen gewone, langgerekte bakstenen in de schouwmuur en
natuursteenblokken daaromheen, en koos men voor het
beste van beide: de vuurbestendigheid van baksteen, maar
de gangbare blokvorm van natuursteen. Dat men van de in
die streken vaak kalkrijke klei desgewenst vrij grauwe stenen
kon bakken, kwam de gelijkenis slechts ten goede. De
schouw te Stein straalt daardoor een voorname rust uit').
Rond 1500, mogelijk iets eerder, moet iemand op het idee
zijn gekomen dergelijke pseudo-natuursteenblokken vóór
het bakproces d.m.v. een stempel te versieren. Deze naam-
loze ontdekte het gat in de markt. Ook in gebieden waar men
placht te bouwen in baksteen en deze nieuwigheid om prac-
tische redenen dus nauwelijks nodig was, gaf men zich ter-
stond gewonnen. Al vroeg zien we een rijke verscheidenheid
aan voorstellingen en versieringsmotieven. Als de haard-
steen inderdaad ergens in het gebied langs de noordrand van
de Ardennen is ontstaan, dan moet Antwerpen onmiddelijk
de kunst hebben afgekeken; al in de vroege 16e eeuw werpt
de metropool — toen het kloppend hart van de economie
der Lage Landen —haar volle artistieke gewicht in de strijd.
In die begintijd zien we veel heraldische motieven, zoals
de tweekoppige Duitse rijksadelaar, leeuwen, de Franse lelie
en de Bourgondische vuurslag. Karakteristiek voor deze
periode van de eerste Renaissance-invloeden zijn mannen-
en vrouwenkoppen in profiel, vaak gevat in een medaillon.
Maar al spoedig volgen echte ,plaatjes': voornamelijk
bijbelse taferelen en voorstellingen uit het leven van popu-
laire heiligen. Deels gebruikte men dus gangbare motieven
uit de ornamentiek dier dagen, die men aan de meest uiteen-
lopende gebruiksvoorwerpen, meubelen en gebouwen kon
ontlenen; de taferelen zal men naar goed gebruik hebben
geplunderd uit prentenbijbels en dergelijke. Mogelijk be-
steedde men het snijden van de stempel uit aan specialisten
die vaker met dit bijltje hadden gehakt '). Wie de haardste-
nen zelf maakten, is onzeker, maar bij een dermate omslach-
tig product moet de gedachte toch vooral uitgaan naar fijn-
keramisten, zoals potten- en tegetbakkers.
Vanaf omstreeks 1520 of 1530 zijn er generaliserend (!)
gesproken twee typen te onderscheiden, die op het punt van
kleimengsel, kleur, formaat en decoratie vaak duidelijk ver-
schillen. We zullen gemakshalve spreken van het Luikse en
het Antwerpse type, en van Luik en Antwerpen zonder
meer, maar dan steeds met de wetenschap in het achterhoofd
dat zij slechts zwaartepunten waren in twee veel grotere
productieregio's. Dat haardstenen uit het midden-Maasge-
bied vaak een wat grovere korrel hebben en overwegend
grauwe tinten vertonen, terwijl de Antwerpse producten
meestal van een fijne, helderrood bakkende klein zijn, is in
hoge mate een mineralogische gegevenheid. Interessanter
zijn de verschillen in vorm en vooral versiering. In het
Luikse legde men een zeker conservatisme aan den dag. Tot
diep in de 17e eeuw hield men vast aan het oorspronkelijke,
dikke model en handhaafde men ook de brede, enigszins
plompe lijst, die karakteristiek is voor de vroegste haardste-
nen. Bovendien heeft men zich daar, zo lijkt het, minder
moeite getroost om het repertoire te verversen. Tenslotte
behielden de Luikse producten door de bank genomen een
wat forsere versiering.
Met dit alles is de enigszins lompe en grauwe haardsteen
van de Hof ter Weyde een goed voorbeeld van het Luikse
type*). Hij kan ongeveer in het midden van de 16e eeuw
worden gedateerd. Maar wat stelt deze steen nu eigenlijk
voor? Velen zullen het al hebben gezien: de bekende legende
van Sint-Joris en de draak. De varianten op haardstenen zijn
legio, maar vele volgen deze compositie, waaraan dus wel
een bekende prent ten grondslag zal liggen'). Sint-Joris
vormde samen met zijn naaste belagers Sint-Maarten en
Sint-Hubertus het drietal van misschien wel de meest popu-
laire heiligen van de late middeleeuwen. Zijn verering was
oorspronkelijk geconcentreerd in de Levant en is vooral
door toedoen van de kruisvaarders naar Europa overge-
waaid. Hij bleef later ook bij uitstek hün beschermheilige en
van ridders in het algemeen; een steen met Sint-Joris kan
men nauwelijks een betere plaats toedenken dan in een
Johannieterhaard. De historische kern van deze heilige gaat
in nevelen gehuld; mogelijk was Georgius een laat-Romein-
se officier, die om zijn geloofde marteldood is gestorven.
Rond zijn persoon ontwikkelden zich talloze legenden,
waarvan de bekendste, het gevecht met de draak, pas
omstreeks de 11e eeuw ontstond. Het is een van de ge-
meenplaatsen van de hagiografie. Het verhaal gaat on-
geveer als volgt. Joris kwam eens door een streek die
geteisterd werd door een vraatzuchtige draak. De bevolking
placht deze terreur af te kopen door het monster op gezette
tijden een kind van voorname geboorte voor te schotelen.
Joris maakte voorgoed een einde aan dit gruwelijke ritueel.
Op onze haardsteen staat hij juist op het punt de draak een
kopje kleiner te maken. Uit dankbaarheid bekeerde de vol-
tallige bevolking zich tot het christendom. De knielende
dame rechts op de steen had wel een ze'er klemmende reden
tot erkentelijkheid: toen Joris langs kwam, stond zij juist op
het menu!
Hoe was nu de opstelling van deze haardstenen? Die was,
zo zou men kunnen zeggen, een resultante van de vorm van
het haardvuur en de kostbaarheid van het materiaal. Men
liet het bij een gedrongen ,torentje', ingemetseld tussen
het omringende muurwerk, aan de basis zo breed als de
stookvloer, de bovenste helft ongeveer driehoekig. Hierbij
treedt nog een eigenschap van haardstenen naar voren:
zij zijn naar achter toe aan alle zijden licht afgeschuind,
opdat men ze zonder storende voegen kon inmetselen.
We zien dit verschijnsel al bij de onversierde stenen uit
Stein. Het is aannemelijk dat een tweede oogmerk was
de specie tegen de inwerking van het vuur te beschermen.
In het productiecentrum en voornaamste afzetgebied
van de Luikse haardstenen, globaal genomen het zuid-
oosten van de toenmalige Nederlanden met een brede uit-
loper noordwaarts langs de vitale verkeersader de Maas,
was het gebruikelijk de stenen te plaatsen binnen een spits-
boog, zoals in Stein, zij het niet zo hoog. In de stadsrekenin-
gen van Nijmegen, waar deze opstellingswijze ook regel was,
lezen we onder het jaar 1540: „Totten twee herdden op die
Craenpoirt gecofft 100 vuersteen, die gekost 4gl.""'). Alles
— niet in de laatste plaats de pittige prijs! — wijst erop dat
het hier om versierde haardstenen gaat. Vijftig stuks per
haard, dat is wel ongeveer het gemiddelde voor een statige
schouw. De boog meegerekend levert dat een hoogte op van
om en nabij de meter. Velen zullen echter met enkele stenen
minder genoegen hebben moeten nemen").
Laten we nu gaan kijken naar de snelle ontwikkelingen in
Antwerpen, dat op zovele gebieden de toon aangaf. Daar
nam men al rond 1525 afscheid van de eerste generatie
-ocr page 18-
599
haardstenen. Alles staat in het teken van de verfijning. De
dikte van de stenen neemt af met enkele centimeters, de
stempels worden steeds scherper gesneden en de afbeelding
wordt groter, ten koste van de lijst. In deze periode worden
bijbelse verhalen ook wel in meerdere, opeenvolgende
taferelen afgebeeld, zoals dat van Suzanna in een serie van
8"'') zodat men in zijn haard een ,stripverhaal' kon samen-
stellen. Omstreeks het midden van de 16e eeuw verdwijnt de
lijst, tot dan toe standaard, zelfs geheel. Van dit ontwikke-
lingsstadium hebben we uit onze streek een fraai voorbeeld.
Wij begeven ons daartoe naar De Balije, even ten zuiden
van de Leidse Rijn, tussen De Meern en de ruïnes van de rid-
derhofstad Nyveld'^). Het moet een zeer oude boerderij zijn,
getuige de dikke muren van het woonhuis en het misschien
nog wel laat-middeleeuwse kruisgewelf onder de opkamer in
zijn noordwestelijke hoek. Wellicht mogen we De Balije
rekenen tot de categorie ,stenen kamer', een naam die elders
nogal eens is blijven kleven aan boerderijen met een uitzon-
derlijk vroege, gewoonlijk 14e- of 15e-eeuwse fase van
baksteenbouw, die dan echter nog beperkt blijft tot een
overwelfde kelder en een of twee vertrekken daarboven,
uiteraard in het woongedeelte. Zo staat op de samenkomst
van Nedereindse Weg en Meerndijk de hoogbejaarde
Steenen Kamer, waarvan de exacte ouderdom echter
evenmin bekend is. We moeten ons door de naam De Balije
overigens niet in de war laten brengen; deze boerderij is pas
in 1903 gekocht door de na een 19e-eeuws intermezzo weder-
opgestane orde die ooit de Hof ter Weyde bezat, en draagt
haar huidige naam eerst vanaf toen. In de noordgevel van
het betrekkelijk jonge zomerhuis is op ooghoogte een haard-
steen ingemetseld, naar we mogen aannemen ooit gevonden
op De Balije (zie afb. 3). Wederom een uitzonderlijk goed
geconserveerd exemplaar en wederom......Sint-Joris! Hij is
nu wel zeer prominent aanwezig en stoot juist zijn lans in de
bek van de draak, terwijl de jonkvrouw hem op veilige
afstand van het strijdgewoel, links op de achtergrond, innig
dankt voor haar nipte redding. De steen, die aan de
voorzijde ca. 14,5 x 10 cm meet, is een duidelijk voorbeeld
van het lijstloze Antwerpse type en dateert ongeveer uit het
derde kwart van de 16e eeuw"). De lichte begroeiing met
mos deert hem nauwelijks, want hij is zo hard als een klin-
ker. Door oververhitting in de oven is de steen paars uitge-
slagen; in het oppervlak gapen enkele diepe kloven, waarvan
er een dwars door het middel van onze koene ridder loopt.
Strikt genomen praten we dus over een misbaksel.
De provincie Utrecht vormt op onze breedtegraad de
grenszone van de hoofdverspreidingsgebieden van het
Luikse en het Antwerpse type. Wat betreft de opstelling van
de haardstenen behoren onze contreien duidelijk tot het
westen, waar zich op dit punt een eigen traditie ontwikkelde.
Het gangbare schema was aldus: eerst 4 tot 6 lagen gestapeld
ter breedte van de stookvloer; vervolgens in verspringend
verband per laag steeds een steen minder, totdat er 3 op rij
over bleven; de kroon op het werk was een zogenaamde dek-
steen met een breedte van ongeveer twee gewone stenen,
halrond of rechthoekig met een driehoekig fronton'''). Een
belangrijk voordeel van een dergelijke opstelling was dat
men niet, zoals bij de oostelijke spitsboogtraditie, een groot
deel van de kostbare haardstenen op maat hoefde te hakken.
Bovendien was zo'n grote deksteen een lust voor het oog.
Een enkele trotse adelborst of patriciër liet er zelfs op
speciale bestelling een of enkele maken, natuurlijk met zijn
eigen wapen; de dekstenen die in serie voor de handel
werden geproduceerd, droegen als regel dat van de regeren-
de landsheer.
Weer heeft De Balije een verrassing in petto. In de weste-
lijke wand van de al genoemde opkamer is een aantal jaren
3. De Balije. Haardsteen ingemetseld in de noordelijke gevel van liet
zomerhuis (Afgietsel in gips).
geleden niets minder dan een complete set haardstenen
aangetroffen. Het is zeer wel mogelijk dat zij de Sint-Joris
van het zomerhuis op die plaats hebben opgevolgd. Jammer
genoeg is er indertijd een muur voor gemetseld. Gelukkig
echter heeft men bij die gelegenheid de onbetwiste blikvan-
ger eruit gehaald, zodat deze voortreffelijk bewaard geble-
ven deksteen hier nu mag pronken (zie afb. 4). Hij is van zeer
fijne, zuivere klei, helderrood, en meet 32,3 x 19,4 cm aan de
voorzijde, bij een gemiddelde dikte van ruim 5 cm. Aan de
zijkanten zien we links een griffioen en rechts een leeuw de
wacht houden bij de zuilen van Hercules, waaromheen zich
een spreukband krult met de tekst „plus oltre". Zuilen en
devies maken nog steeds deel uit van het wapen van Spanje;
zij zijn door het Spaanse koningshuis overgenomen van
Karel V (landsheer van de Nederlanden, 1515-1555; in
Spanje: Karel I, 1516-1556), voor wie een hoveling deze wat
arrogante attributen, naar goed renaissancegebruik met een
verwijzing naar de klassieke oudheid, had bedacht. De lijf-
spreuk ,,plus oltre" is voor tweeërlei uitleg vatbaar:,hoger'
in de zin van ,verheven boven', met een verwijzing naar Her-
cules' bovenmenselijke kracht; en ,verder' als een verholen
claim op wereldheerschappij, namelijk verder dan de zuilen
van Hercules, die in de oudheid werden geïndentificeerd met
de rots van Gibraltar en de tegenoverliggende Djebel Musa
en golden als het einde van de (beschaafde) wereld. Karel V
erfde en veroverde inderdaad een wereldrijk waarin de zon,
zo zei men, nooit onderging, maar van Herculische kracht
heeft de stotterende weifelaar weinig blijk gegeven. Hoewel
de tot dusverre besproken elementen van de versiering bijna
standaard zijn op dekstenen ,van' Karel V, hebben we hier
toch met zijn opvolger te doen. Karel had zich in de
Nederlanden bij voorkeur gepresenteerd in zijn hoedanig-
heid van keizer van het Duitse rijk, waartoe de Lage Landen
formeel nog steeds behoorden. Daarom zien we op ,zijn'
dekstenen tussen de zuilen steeds het gekroonde wapen met
de dubbelkoppige Duitse rijksadelaar. Op deze deksteen
prijkt daar echter het wapen van Spanje. De minutieuze
detaillering door de stempelsnijder dwingt respect af; zie
bijvoorbeeld de minuscule torens en leeuwen in het veld
linksboven, die symbool staan voor Castilië en Leon. Karels
zoon Filips II had de rijke buit met zijn broer moeten delen
en moest het, afgezien van de landsheerlijkheid over de
Nederlanden (1555-1598), doen met de kroon van Spanje
-ocr page 19-
600
4. De Balije. Deksteen afkomstig uit de westelijke wand van de opkamer.
(1556-1598). Die droeg hij begrijpelijkerwijs het liefst, en dat
was ook, gewild of ongewild zijn imago alhier: Spanjaard in
merg en been. De dekstenen ,van' Filips tonen ons dan ook
vaak het Spaanse wapen. Tenslotte is de onze, zoals gebrui-
kelijk, gedateerd. Aan weerszijden van de kroon lezen wij:
1570. De duidelijkheid van de 7 laat te wensen over, maar
onze twijfels lijken te worden weggenomen door een ander
exemplaar van dit niet zo heel veel voorkomende type in het
depot van het Centraal Museum te Utrecht, dat wél eendui-
dig is gedateerd in 1570").
Toch kleefde er aan de in het westen gebruikelijke opstel-
ling van de haardstenen nog een schoonheidsfoutje. De lijst
om de afbeeldingen was nu dan wel verdwenen, zodat deze
naadloos op elkaar aansloten, maar des te meer stoorde het
daardoor dat sommige lagen gestapeld waren en andere ver-
sprongen. Ook daarvoor heeft men, vermoedelijk weer in
het ingenieuze Antwerpen, een oplossing bedacht. Op de
producten van het Antwerpse type zien we vanaf omstreeks
1560 een geheel nieuw versieringspatroon, met als kenmerk
dat eenzelfde motief twee maal op de steen voorkomt, zodat
het niet langer uitmaakte in welk verband men hem metsel-
de. Zo zijn er bijvoorbeeld dergelijke haardstenen met twee
ovalen of medaillons, waarbinnen dan profielkoppen,
ruiters, herten, bloemvazen etc. zijn aangebracht, met
florale motieven in de hoeken. Vooral die hoekvuUingen
maken duidelijk wat de bedoeling was: de suggestie van een
doorlopend patroon. Ongetwijfeld heeft de versieringstech-
niek van de tegelmakers hier ten voorbeeld gestaan aan de
stempelsnijders. In korte tijd veroverde dit nieuwe decor de
traditionele markten van het Antwerpse type. Dat was nogal
een revolutie: voordien vertoonde de schouw een wirwar van
misschien wel zo veel mogelijk verschillende plaatjes, nu een
strak schema van enkele tientallen identieke stenen met een
consequent herhaald motief. Volgens de beschrijving door
de bewoners van De Balije moeten de weggemetselde haard-
stenen op de opkamer, die begeleid gingen van de in 1570
gedateerde deksteen, ook het nieuwe versieringspatroon
vertonen. Aan het einde van de 16e eeuw gaat een combina-
tie van twee klimmende leeuwtjes in staande ruiten met
rozetten in hun hoeken overheersen.
Het is verleidelijk het leeuwedeel van de productie van
deze laatste variant in verband te brengen met de Neder-
landse Opstand (in de schoolboekjes: ,de Tachtigjarige
Oorlog') en vanaf de jaren 1580 in het bijzonder met de grote
gangmaker Holland, waarbij we dan kunnen denken aan
een verwijzing naar de Nederlandse leeuw, als symbool van
het onafhankelijkheidsstreven, en naar de leeuw van het
Hollandse wapen. In de jaren 1580 valt de beslissing van de
Opstand. Aanvankelijk beperkt tot Holland en Zeeland was
deze in 1576 overgeslagen op de overige Nederlandse gewes-
ten, maar in 1578 begon de succesvolle, zij het slechts gedeel-
telijke herovering door Filips' generaal Parma. In 1585
stonden diens troepen al weer aan de Middennederlandse
rivieren; de grote klapper van dat jaar was echter de val van
Antwerpen. Daarmee zette een dramatisch verval in, want
de noordelijke opstandelingen blokkeerden vanaf dat mo-
ment handenwrijvend de Scheldemond, die in hun greep was
— en bleef. Sedert het begin van de troebelen in 1566 waren
met name nogal wat Vlamingen en Brabanders uit bezorgd-
heid over de vrije godsdienstoefening en/of over hun bedrijf
op drift geraakt; vele van hen waren, vaak na lange omzwer-
vingen, blijven hangen in de sinds 1572 vrijgevochten gewes-
ten Holland en Zeeland en hadden daar hun werk voortge-
zet. Maar nu begon, om dezelfde mengeling van religieuze en
economische redenen, een ware exodus van rijke kooplieden
en vakbekwame ambachtslieden naar Holland en in
mindere mate de overige opstandige gewesten. Het was een
-ocr page 20-
601
Peyck. Compleet ensemble van haardstenen gevonden in de zuidwestelijke wand van de voormalige opk
amer.
-ocr page 21-
602
economische aardverschuiving zonder weerga, die bijna alle
bedrijfstakken raakte, van weefkunst tot keramische indus-
trie. Mogelijk waren in Holland en Utrecht al eerder op be-
scheiden schaal haardstenen gemaakt, maar nu verplaatste
de productie zich grotendeels naar deze gewesten, die
ongehinderd de traditionele Antwerpse markten in deze
steeds koopkrachtiger streken overnamen. Voor de stad
Utrecht is het tot nog toe gebleven bij sterke aanwijzingen,
maar het zou eigenlijk ronduit vreemd zijn als er langs het
Vechttraject Oudenoord - Zuilen - Maarssen met al zijn
pannenbakkerij, tegelindustrie en pottenbakkerij géén
haardstenen zouden zijn geproduceerd'*). In de Scheldestad
moet de haardsteenindustrie weldra tot een niet noemens-
waardig niveau zijn teruggevallen; in het begin van de 17e
eeuw lijkt zij als een nachtkaars te zijn uitgegaan. Sic transit
gloria mundi.
Als klap op de vuurpijl beschikken we over een compleet
ensemble van 42 haardstenen met kroonstuk. Daarvoor
gaan we naar de boerderij 't Speyck, gelegen aan de Bijle-
veld, anderhalve km ten noordoosten van Harmeien''). Tot
het midden van de jaren '50 had zij een fors dwarshuis, naar
het schijnt van respectabele ouderdom. In de westelijke hoek
bevond zich de opkamer. De zuidwestelijke wand daarvan
bleek bij de afbraak de grote schat te herbergen. De haard-
stenen zijn in hun originele compositie overgebracht naar de
gang van het op dezelfde plaats gebouwde, nieuwe woonhuis
(zie afb. 5). Het geheel meet precies 100 cm aan de basis en 90
cm in de hoogte. De gewone haardstenen hebben een
voorzijde van gemiddeld ruim 14,5 x ca. 9,5 cm; de wederom
halfronde deksteen is 33,6 cm breed en ongeveer 20,5 cm
hoog. We zien hier de eerder beschreven opstelling in de
westelijke traditie treffend geïllustreerd. We kunnen nu ook
constateren dat het bij haardstenen met duplo-ornament
niet uitmaakt in welk verband men ze metselt: het patroon
herhaalt zich keurig, zowel horizontaal als verticaal. Vooral
de kwartrozetten in de hoeken en de halve aan de lange zij-
kanten versterken de indruk van een ononderbroken decor
(zie afb. 6).
De versiering is in alle opzichten typisch Noordneder-
lands. We zien op de gewone haardstenen twee klimmende,
gekroonde leeuwtjes, in het dan bijna obligate ruitpatroon.
De deksteen grenst aan politieke propaganda. In het
centrum zit, onverschrokken, de Nederlandse maagd,
tronend op het wapen met de Nederlandse leeuw en ver-
schanst in de zogenaamde Hollandse tuin, die wordt be-
waakt door twee leeuwen met opgeheven zwaard. Ondanks
deze militante waarschuwing voor elke schending van de be-
vochten vrijheid, is er toch ook een sterke suggestie van
herstelde eenheid, want de voorstelling is gelardeerd met de ;
wapens met alle 16 Nederlandse gewesten. Deze steen ademt
onmiskenbaar de ambivalente sfeer van gewapende vrede
rond het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) tussen noord en :
zuid. En inderdaad luidt het jaartal 1611 (zie afb. 7).
Waar stonden de naamloze bezitters van al die fraaie
haardstenen nu op de maatschappelijke ladder? Over de Hof
ter Weyde schijnt wat dat betreft enig licht. De Johannieters
hebben steeds hun ridderlijk-aristocratische cachet weten te
behouden, en de Hof ter Weyde was een buitenplaats die
daarbij paste. Wat De Balije en 't Speyck betreft tasten we in
het duister. Daar zijn het omgekeerd eerder de haardstenen
die ons iets kunnen vertellen over hun bewoners omstreeks
1600. Want over de sociale verbreiding van dit materiaal valt
in algemene termen wel iets te zeggen. Er is natuurlijk altijd
een factor die het beeld doorkruist: de afstand tot de bron. ;
Transportkosten joegen de prijzen op. Waarschijnlijk is het
mede daardoor dat haardstenen in het noorden van ons land
relatief zeldzaam zijn. Om dezelfde reden mogen we aanne- ;
men dat de verplaatsing van een groot deel van de productie i
naar Holland en Utrecht de inburgering van de haardsteen i
in deze contreien aanzienlijk heeft bevorderd. Bleven zij in j
de eerste helft van de 16e eeuw nog beperkt tot de kastelen i
van de adel, de woningen van patriciërs, stadhuizen e.d., in ï
de daarop volgende decennia komen haardstenen geregeld |
voor in de schouwen van de gegoede burgerij. Dat mag dan
een belangrijke terreinwinst heten, het is nauwelijks voor te
stellen dat deze luxe in het gros van de boerderijen op ons 1
platteland prijkte; een schouw met haardstenen bleef tot j
aan het einde van deze mode juist bij uitstek een middel om ;
je van dat gros te onderscheiden"*). Die kwam natuurlijk het ^
best tot haar recht in de pronkkamer, dat typische
verschijnsel van de traditioneel rijkere agrarische delen van
Nederland, te gebruiken bij speciale gelegenheden. Onder
andere in onze streek was dat de opkamer, het vertrek boven
de half-verzonken kelder. Of deze in het geval van De Balije
en 't Speyck soms extra comfortabel was ingericht, teneinde ;
dienst te kunnen doen als herenkamer, valt niet te zeggen. ;
Eén ding lijkt zeker: we verkeren hier in de kringen der plat- ï
telandsnotabelen, of althans van lieden met pretenties in die |
richting.
                                                                                |
Menigeen zal zich even terug hebben afgevraagd waarom
indertijd op De Balije in 's hemelnaam alleen de deksteen uit
de muur van de opkamer is gelicht, en niet de overige,
gewone haardstenen. Dat is omdat deze, vooral in het
centrale gedeelte, geheel vergaan waren en bij het minste of
geringste afbrokkelden; er viel weinig meer te redden. Vele
broeders hebben hun lot gedeeld. Hoezeer de makers ook
een vuurvast product beoogden, zelfs de haardstenen bleken
vaak slecht bestand tegen de jarenlange inwerking van de
hitte. Vooral het fijne reliëf van de afbeelding, waar het nu
juist om ging, was kwetsbaar. Langer dan enkele tientallen
jaren zal de gemiddelde haardsteen het niet uitgehouden
hebben. Voor de Hollandse en Utrechtse producten geldt
waarschijnlijk zelfs een aanzienlijk kortere leeftijd. Het is
vaak bij vondsten van deze latere haardstenen, dus meestal
lijstloze met doorlopend patroon, dat men teleurgesteld
moet constateren dat er weinig meer resteert dan ,blader- ;
deeg'. De verklaring voor de teruglopende kwaliteit moeten [
we zoeken in de eigenschappen van de inheemse klei, die zich :
weinig leent tot de vervaardiging van een degelijk vuurvast ;
product"). De voortreffelijke conservering van de deksteen .
van De Balije hebben we te danken aan zijn verheven positie.
Een excentrische plaats heeft mogelijk ook de Sint-Joris van ^
de Hof ter Weyde gespaard, al is het met de vuurbestendig-
6. 't Speyck. Een van de 42 gewone haardstenen van afb. 5.
-ocr page 22-
603
7. 't Speyck. De deksteen van afb. 5.
heid van de Luikse voortbrengselen vaak beter gesteld. De
haardsteen ingemetseld in het zomerhuis van De Balije is een
uitzonderlijk geval: die heeft in de oven een ijzersterke
:onditie opgedaan.
Er kleefde nóg een bezwaar aan de haardsteen. Reliëf
<omt alleen goed tot zijn recht tegen een heldere achter-
grond waarop de slagschaduw van strijklicht valt; dan
springt elke verheffing eruit. In het stookseizoen werd de
rersiering echter verduisterd door onvermijdelijke roetaan-
>lag. In het voorjaar kon men deze dan wel weer verwijde-
'en, maar in de hitte van het vuur waren de centrale haard-
stenen spoedig zwart geblakerd. Men kon het geheel dan
ilthans egaal zwart maken en enigszins beschermen door
ille stenen te potloden. Het effect van al deze vormen van
:wart worden of maken was echter: weg reliëf. Dat is goed te
;onstateren bij de gereconstrueerde schouw in de gotische
stijlkamer van het Centraal Museum te Utrecht. Daar zijn in
:en overigens historisch onverantwoorde opstelling ^"j 42
?ewone haardstenen met kroonstuk te zien, maar nauwelijks
e bewonderen: zij zijn gitzwart geschilderd, waardoor het
elièf zo goed als teniet wordt gedaan. Het is trouwens de
'raag in hoeverre een dergelijke toepassing van potlood dan
vel enig ander zwartsel gebruikelijk was, In de Utrechtse
binnenstad zijn herhaaldelijk sporen van rode verf op haard-
itenen aangetroffen^'). Zo kon men de oorspronkelijke
teleur enigszins ophalen en daarmee het reliëf terugtoveren,
nzoverre dat nog niet aangevreten was......
Met dit alles hadden die op het eerste gezicht zo fraaie
laardstenen dus heel wat nadelen. Daarom hebben ze ook,
'iet lang na het begin van de 17e eeuw, het veld moeten
uimen. En die prachtige haard van 't Speyck dan? Dat is een
'erhaal apart. Deze is zo goed bewaard gebleven doordat de
stenen een wel he'él bijzondere beschermende behandeling
hebben ondergaan: ze zijn geglazuurd. Die techniek is in het
lage westen van Nederland aan het begin van de 17e eeuw
incidenteel toegepast als oplossing voor de boven geschetste
problemen, nadat — zo zouden we ons kunnen voorstellen
—  ,consumentenonderzoek' ernstige klachten had opgele-
verd. Geglazuurde haardstenen zijn zeldzaam, complete
ensembles van ónverglaasde stenen evenzeer, maar de com-
binatie van beide in de haard van 't Speyck is, voor zover
bekend, een unicum. Deze curiositeit is evenwel lastig te
fotograferen: het gewelfde glazuuroppervlak veroorzaakt
onder bijna elke hoek een felle schittering, die boven het
reliëf uit schreeuwt. Voor het ongewapende oog is het niet
anders. Bovendien zal deze extra bewerking, al was het
slechts met het goedkope loodglazuur, de toch al
bewerkelijke haardstenen belangrijk duurder hebben ge-
maakt.
Het zou echter onjuist zijn uitsluitend in dergelijke utili-
taire en economische termen te denken. Na de eerste decen-
nia van de 17e eeuw raakt de haardsteen plotseling uit de
gratie. Deze acute populariteitscrisis vanaf ca. 1620 sugge-
reert dat er nog een heel andere factor in het spel was: mode
—  ongrijpbare potentate, die zich aan onbenulligheden als
geld en nut vaak weinig gelegen laat liggen. Opeens namen
gietijzeren haardplaten met robuuste reliëfversiering de
plaats in van de fragiele haardstenen, waar zij het effect
hadden van een straalkachel. Al spoedig werden zij geflan-
keerd door enkele verticale banden geglazuurde tegels, in
heldere kleuren versierd. In een wip gereinigd gaven deze
aan de hele schouw — die beruchte haard van roet en stof—
een schone schijn. De ,revolutie' voltrok zich wezenlijk
binnen één generatie. Kort na 1640 kwam er een einde aan de
-ocr page 23-
604
haardsteenproductie in Nederland. In het prinsbisdom
Luik, Zuid-Limburg en de aangrenzende gebieden van
Duitsland wist de oude traditie zich, met de nodige
concessies aan de eisen der mode, nog ruim een eeuw te
handhaven.
Met deze veranderingen kreeg de Nederlandse haard zijn
klassieke uiterlijk. Of het nieuwe gezicht van de schouw nu
opeens ook de gewone man toelachte, valt te betwijfelen.
De loodzware en monumentaal versierde haardplaten
moesten van verre aangevoerd worden, uit gerenommeerde
centra van ijzergieterij rond de middenloop van Rijn en
Maas. Zeker omdat ,iedereen' ze plotseling wilde hebben,
zal de prijs aanzienlijk zijn geweest. Voor het gewone volk
lag de grote belofte in de tegeltjes. In de latere 17e eeuw
zouden ze een uitgesproken massaproduct worden, om
vervolgens zelfs iets kleinburgerlijks te krijgen. Onder ande-
re vanuit de schouw zouden zij steeds grotere delen van het
Nederlandse woonhuis veroveren. Pas in de laatste eeuw van
het open haardvuur, na omstreeks 1750, wanneer de elite
inmiddels haar neus ophaalt voor de wat volkse tegeltjes,
heeft het gros van onze streekgenoten de schade ingehaald.
Het is vooral in die tijd, kort vóór de doorbraak van kachels,
fornuizen en behang in de boerderijen, dat het plattelandsin-
terieur zich onderscheidt door een zichtbaar plezier in de
decoratieve mogelijkheden van de tegeltechniek. Pas dan,
op de valreep als het ware, komt de schouw van de modale
boer aan bod. De haard wordt het compositorische middel-
punt van een trotse collectie tegeltableaux, die prijken in
de stookwand, op de rookvang en als pendanten aan
weerszijden van de schouw: nepschilderijtjes, bij gebrek aan
beter. Deze late inhaalmanoeuvre van de doorsnee-platte-
landsbevolking onderstreept eens te meer het exclusieve
karakter van hun verre voorlopers, waarmee wij ons hier
hebben beziggehouden en waarover men toen misschien wel
sprak met die mengeling van afgunst en ontzag: ,Die heeft
haardstenen in zijn schouw......'.
Nawoord
Een van de hier besproken haardstenen werd nog maar kort
geleden gevonden; de overige leidden tot nu toe een onopge-
merkt bestaan. Wellicht is de schatkamer van onze streek
daarmee niet uitgeput. Zoals dat natuurlijk voor elk in dit
blad gepresenteerd onderwerp geldt: laat horen wat U hebt
of weet! Dat mogen in dit geval even goed haardplaten of
tegeltableaux zijn. De vulling van deze periodiek staat of
valt op de lange duur met dergelijke informatie.
Een woord van dank is verschuldigd aan de bewoners van
de Hof ter Weyde, De Balije en 't Speyck, resp. de heer en
mevrouw Van Vuuren, Hamoen en Voorsluys, voor hun
enthousiaste medewerking; aan mej. J. HoUestelle voor de
raadpleging van haar rijke ongepubliceerde kennis; aan de
heer H. J. de Smedt, conservator aan het Centraal Museum
te Utrecht, voor een bezoek aan de grote collectie haard-
stenen aldaar; aan de heer Klaas B. Nanning voor diens
consciëntieuze doka-arbeid.
c
5)  Zie J. HoUestelle, De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560 (Arnhem
1976) 56. Eveneens aldaar: ruim 5000 Vlaamse stenen voor een Amsterdamse metaal-
gieterij in 1599 en twee 18e-eeuwse testimonia voor productie van Vlaamse steen, dan
reeds lang een soortnaam voor vuurvaste steen, in Nederland, waarschijnlijk met ge-
bruikmaking van geïmporteerde klei die daarvoor beter geschikt was dan de inlandse
6)  Over de schouw in de kasteelruïne te Stein: A. Munsters, .Haardstenen' in: Di
Maasgouw
83 (1964) kol. 49 en 52 en afb. 5-7. In kol. 56 vermeldt Munsters nog eer
aantal onversierde haardstenen. rood, van een zeer fijn baksel en gemiddeld 12 x9.5»
4,5 cm. gevonden in en om de kasteelruïne.
7)  Het materiaal van de stempels is een probleem apart. Het ligt voor de hand dat mei
de stempel uit een daartoe geschikte houtsoort sneed. Op een uitzonderlijk goei
geconserveerd tiental Antwerpse haardstenen (de bekende Suzanna-endestilistisct
verwante evangelistenserie, ong. 2e kwart 16e eeuw), enkele jaren geleden in d
Utrechtse binnenstad gevonden, waren de nerven van het hout nog duideliji
zichtbaar: wsch. essehout, luidt de determinatie. B.J.M. Klück, ,Bemuurde Ween
O.Z. 23' in: Maandblad Oud-Utrecht 57 (1984) 103. Duidelijk waarneembaar bij Anki
Voskuilen, Vrome Vondsten (Utrecht 1985) afb. 11-13 en 17-19; zie ook afb. 15. Voc
Luik: P. Jaspar, ,A propos de quelquesvieillesbriques'in: Chronique archéologique i
Pays de Liège
19 (1928) fig. 3 (bloemenmand in staande rechthoek, latere 17e of 18f
eeuw) en p. 11: „ici, comme sur certaines briques, la finesse est lelie qu'elle reproduitl'
fil du bois". Volgens Jaspar, p. 11, sneed men direct de eigenlijke stempel, in negatie
dus. P. 15: „l'un de ces moules est au Musée de la Vie Wallonne avec un exemplai^
correspondant". Maar, ibidem: ,,un membre (van het Institul archéologique liégeois
pretend avoir vu des moules en bronze que l'on a débités è la cisaille, puis fondus; W
Polain dit en connallre en terre cuite. On m'en signale un en fonte de fer". Als i
opmerkingen van de respondenten inderdaad haardsteenmallen (latere wellicht?) bf
treffen, dan had men deze gegoten of gebakken slempels theoretisch in serie kunne
aanmaken. Bij gebruik van metalen of keramische stempels zou het ook eenvoudig zij
ontwerpen door middel van een afdruk in klei te .stelen' van een gave haardsteen. Wi
we echter zien, vooral bij 16e-eeuwse haardstenen, is het verschijnsel van nel-niet-idec
tieke voorstellingen (zie noot 9), soms een handjevol verschillende, uil hetzelfde pr'
ductiegebied en ongeveer uil dezelfde tijd. Dit suggereert dat men direct of indirei
naar één prent meerdere houten stempels, en dan ook meteen in negatief, heeft gesni
den. Het fenomeen van gespiegelde bijna-identieke voorstellingen (zie noot 13 en bij*
W.J.Th. Peters, ,Een grotleske op haardstenen in Nijmegen en elders' in: Numaga^
(1984) 107) is in dit verband meerduidig,
8)  De kleur van het oppervlak varieert van grauw-rose tot baksteen-rood; de kern
helderrood, plaatselijk naar het paarse toe. Fijne klei, maar met allerlei, ook grotei
verontreinigingen en vol caviteiten, die door de vele beschadigingen van het ^add'
maar kwetsbare oppervlak aan het licht treden; frappante overeenkomst met h'
Luikse materiaal van Munsters, o.c. (zie noot 6) kol. 43-44 en afb. 1. Versiering aan li
Noten
1)  Proverbia communia. A fifieenlh century collection of Duich proverbs logether wiih
the Low German version,
Indiana University publications, folklore series 4, Richard
Jente, ed. (Bloominton 1947) 68, nr. 336 (Delftse editie van 1495). De oudste druk is
van ca. 1480. Zie ook p. 194, nr. 336.
2)  Hof ter Weydeweg 30, gem. Utrecht. Oorspronkelijk was de Hof ter Weyde
georiënteerd opde Vleutense Wetering, die er noordelijk langsliep. Bij de herverkave-
ling Vleuten inde jaren 1957-1958 is deze ter plaatste gedempt en werd ook de Hof ter
Weydeweg aangelegd. Zie J.A. Storm van Leeuwen, Van Oude Rijn tof LeidseRijn. De
afwatering van de gronden in en rondom Vieuten-De Meern in de loop der tijden.
Speciale
uitgave van de Historische Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens 2 (z.p. 1985) 25
en 28-29. Het schilderij van Jac.Graafland uit 1944 afgebeeld op p. 28 toont nog de
oude toestand.
3) Tot dusverre verschenen in breder verband en zonder opgave van bronnen enkele
minieme passages over de Hof ter Weyde. De overgenomen gegevens zijn niet nader
geverifieerd. Zie C.C.S. Wilmer, Buitens binnen Utrecht. Voormalige buitenplaatsen in
de provincie Utrecht
(Vianen 1982) 51; J.R. Clifford Kocq van üxeag,e\, Kastelenboek
provincie Utrecht,
herzien en uitgebreid door J.D.M. Bardel(4e dr., Utrecht 1966)319;
S. Muller Fz.. ,De Johanniters in Nederland'in: Onzfe«/B'( 1918)eerste deel, 138-139.
Muller beschikte over een uitstekende bron, die gedetailleerde informatie geeft over
het landbouwbedrijf op de Hof ter Weyde in de periode vóór de secularisatie. Hij
schetst het beeld van een vitale peiler onder een bijna autarkisch economisch systeem,
afgestemd op de noden van de balijer, diens ,star, het klooster en het gasthuis. Hoewel
Muller niet aangeeft welke van de in zijn inleiding, p. 29, genoemde bronnen dit helle
licht over de Hof ter Weyde werpt, schijnt het hier te gaan om het pakket rekeningen
over de jaren 1572-1580 in hel archief van Oudbisschoppelijke Cleresij.
4) Onze huidige kennis van haardstenen berust grotendeels op de 3 volgende artikelen
van mej.J. HoUestelle: .Haardstenen' \n: Bulletin van de Koninklijke Nederiandsche
Oudheidkundige Bond,
6e serie, 12(1959) kol. 257-278; .Herkomst en verspreiding van
haardstenen in de Nederlanden' in: Antiek 5 (1970-1971) 316-328; .Haardstenen in
enkele Gelderse kastelen' in: Liber castellorum. 40 Variaties op het thema kasteel
(Zutphen 1981) 360-366. Ter besparing van tientallen voetnoten zal hiernaar in het
vervolg niet verwezen worden, behalve bij wijze van voorbeeld en in enkele detailkwes-
ties.
-ocr page 24-
605
binnenzijde van de lijst met bijv. een guirlande, zoals bij het onderhavige exemplaar,
lijkt een kenmerk van (misschien niet de vroegste) stenen van het Luikse type. In het
depot van hel Centraal Museum te Utrecht bevindt zich een identieke haardsteen;
Catalogus vm het Historisch Museum der Stad Utrecht. W.C. Schuyienburg. ed.
(Utrecht 1928) 127, nr. 752; twee andere exemplaren in de schouw van de ,gotische
kamer', 2e rij van boven, middenin.
9) Hollestelle 1970-1971 (zie noot 4)afb. 8, toont o.a. 3 haardstenen met een voorstel-
ling van Sint-Joris, die bedriegelijke overeenkomst vertonen met het onderhavige
exemplaar. Deonderste twee zijn aan elkaar gel ijk, maar verschillen in minieme details
van de haardsteen van de Hof ter Weyde; de bovenste lijkt weer uit een derdestempel
te komen. Zie ook noot 7.
10)  Rekeningen der stad Nijmegen 1382-1543, VII. 1539-1540, J. Kleijntjens, en L.
Sormani. ed. (Nijmegen 1918) 158, foi. 89.
11)  Bijv. T. Teunissen, ,Haardstenen. Een gesloten vondst in Kampen' in: Tegel 5
(1975) 3: slechts 32 stuks plus deksteen.
1 la) Uit Voskuilen, o.c. (zie noot 7) 18-24, blijkt dat er minstens 8 verschillende tafe-
relen tot de Suzannaserie behoorden.
12)  Rijksstraatweg 127, gem. Vleuten-De Meern.
13) Twee identieke exemplaren afgebeeld door B.J.M. Klück, Lange Rozendaal 27-29'
in: Maandblad Oud-Utrecht 51 (\9^4) 130, afb. 83, rechts. Ook door Voskuilen, o.c. (zie
noot 7), 29; zie ook p. 28. Klück, Lc.links, toont twee spiegelbeeldige exemplaren, die
overigens slechts in minieme details van de andere verschillen. Zie ook noot 7.
14) Soms komen afwijkende opstellingen voor. Hollestelle 1959 (zie noot 4) 263: laag
van 4 stuks onder de deksteen (Stichting ,Armen de Poth', Amersfoort). Bart Klück,
,Zilverstraat 14' in: Maandblad Oud-Utrecht 56 (1983) 143, afb. 179: slechts 3 lagen
(van 7stenen) gestapeld. B.L.M. Klück. ,OudeGracht 347'in;/(/£'m 57(1984) 135,afb.
94: 7 lagen (aantal stenen onbekend) gestapeld; daarboven naar het schijnt geen .pira-
mide' met deksteen. Soms werden de stenen in een licht concaaf vlak geplaatst. Zie
bijv. Klück 1984 (zie noot 7) 101-103 en afb. 31.
15) Schuyienburg, o.c. (zie noot 8) 152, nr. 1004. Niet zonder belang is de kwestie van
de act uali teil van de jaartallen. Het verschijnsel van identieke dcks tenen met soms ver
uiteen liggende dateringen maakt hel aannemelijk dat men de Jaartallen afzonderlijk
instempelde, zoals dat ook wel eens mei toegevoegde, kleine stadswapens schijnt te
zijn gebeurd (zie Hollestelle 1959 (zie noot 4) kol. 269, en Schuyienburg. ar. (zie noot
8). 151. nr. 997). In dat geval zal men ze over het algemeen ook jaarlijks aangepast
hebben.
16) Jacobus Scheltema beweerde in het Tijdschrift voorgeschiedenis, oudheden en .stati-
stiek van Utrecht
1 (1835) 24-25, ,,enige berigten en overblijfselen" onder ogen te
hebben gehad van een „fabriek van gebakken steenen met figuren" op een terrein aan
Achter Clarenburg in de Utrechtse binnenstad ,,tusschen de jaren 1520 tot 1550". Het
is de vraag of Scheltema het krediet verdient dat S. Muller Fz., Catalogus van hel
Museum van Oudheden.
Openbare verzamelingen der gemeente Utrecht (2e dr.,
Utrecht 1904) 173, en Hollestelle 1959 (zie noot 4) kol. 267, hem hebben willen geven.
Mogelijk ontleende Scheltema zijn scherpe datering aan genoemde ,,berigten";
Utrechtse haardsteenproductie in het tweede kwart van de 16e eeuw is echter
onwaarschijnlijk vroeg. Wat betreft de „overblijfselen": volgens Scheltema
behoorden daartoe waarschijnlijk twee stenen ,.met figuren"(p. 25) elders in de stad in
gevels ingemetseld; ,,zij komen mij voor van gebakken steen en niet gebeeldhoud te
zijn"(p. 28). Zie echter Muller, l.c. en p. 16, nr. 87(een van die tweestenen): kennelijk
zag Scheltema zandsteen aan voor witte baksteen!
17)  't Spijk 2. gem. Vleuten-Dc Meern.
18)  Het is niet geheel duidelijk hoe we een passage van Henrik van \^\\r\,Huisziitend
leeven etc,
1,4e stuk (Amsterdam 1804) in dit verband moeten inschatten. Het weten-
schappelijk debat over de ouderdom van de haardstenen is in volle gang en Van Wijn,
p. 517-533. bestrijdt ingenieus de Romeinse datering door Van Loon. Een van zijn
argumenten is een citaat uit een brief van Te Water: ,,Die (het draait allemaal om een
Suzannasteen) en veele soortgelijke Steenen worden bij 't Z. (Zeeu wsch) Genootschap,
en vooral in Zuid-Beveland bij de Boeren in de Haardstede in meenigtcn. gevonden"
(p. 530). Dat ,,inmeenigten"slaat waarschijnlijk vooral op de enkele tientallen haard-
stenen per schouw. Bovendien, eenzelfde verspreiding als in en om de gemeente
Vleuten-De Meern levert, getransponeerd op een gebied ter grootte van Zuidbeve-
land, al gauw het beeld van een gangbaar verschijnsel, zoals dat uil het citaat van Te
Water spreekt. Niettemin zouden we dan nog steeds met een betrekkelijk zeldzaam
verschijnsel te doen hebben. Misschien is het meest opmerkelijke van deze passage dal
zovele haardstenen op Zuidbeveiand na minstens twee eeuwen nog in situ zichtbaar
waren.
19) Deomschrijving,,bladerdeeg-baksel" wordt gebruikt door Klück 1984 (zie noot 7)
103, voor een ensemble van vermoedelijk Hollandse of Utrechtse haardstenen met
klimmende leeuwtjes in ruiten (omstreeks 1600). Zie ook noot 5.
20)  Men heeft hier gekozen voor een zuiver piramidale opstelling, in afwijking van
zowel de oostelijke als de westelijke traditie, eigenlijk dus ook zonder inachtneming
van de contouren van het haardvuur. Bovendien zal de combinatie van Luikse stenen
en een deksteen zelden zijn voorgekomen.
21) Klück 1984 (zie noot 7) 102-103, en Muller 1904 (zie noot 16) 172, noot. en 175. nr.
1131.
Geld en handen
In het vorige nummer heb ik, steeds in
een ander verband, onze flnanciën ter
sprake gebracht. Het bestuurlijk voor-
woord bevatte de min of meer bedekte
aansporing eens mee te denken over hoe
ivij onze inkomsten zouden kunnen ver-
groten. De herinnering aan de contribu-
tiebetaling hield een tweede hint in.
Tenslotte kon ik het niet laten er aan het
ilot van het verhaal over de lange weg
laar een eigen huis, zij 't in een iets
indere samenhang, nog eens op terug te
comen.
Wat heeft dat nu opgeleverd? Op de
cop af f 250.-. De response beperkte
!ich tot 10 leden, die bedragen over-
naakten, variërend van f 5.- tot f 100.-,
)fwel gemiddeld f 25.- per persoon.
Wij zijn deze mensen vanzelfspre-
:cnd zeer erkentelijk voor hun extra
iteun, maar 't wordt natuurlijk nooit
Vat als die andere 830 leden niets van
•ich laten horen.
Niets van zich laten horen in tweeërlei
•pzicht!
Ik had 't hierboven over de financiële
:ant, maar de zaken liggen precies zo als
' gaat om de daadwerkelijke, ik zal
laar zeggen de „handtastelijke" steun.
Wij verschijnen geregeld op brade-
eën e.d. met een kraam, die opgezet,
'gericht en bemand moet worden.
Wij verzorgen bij tijd en wijle ten-
toonstellingen en lezingen.
Wij geven een tijdschrift uit, waar-
voor heel veel werk moet worden verzet.
Wij houden maandelijks een contact-
avond om belangstellenden de gelegen-
heid te geven met ideeën te komen die
tot daden zouden moeten leiden.
Wij bouwen ons eigen huis.
En ook hier kan slechts op de be-
trouwbare medewerking van hooguit 10
leden worden gerekend.
Het sommetje is simpel: 10+ 10=20
en dat is 2,4% van het ledental.
Willen wij bij derden, i.c. de gemeente
en eventueel te benaderen sponsors, ge-
loofwaardig zijn, dan zullen wij er zelf
meer aan moeten doen.
D.W.G.
Nieuwe leden
Barten, J.
Dorpsstraat 23
3451
BJ
Vleuten
Bekkum, P.J. van
Alendorperweg
91
3451
GL
Vleuten
Benschop-Versteeg, Mevr. B. tJtrechtsestraatweg
36
3481
LA
Harmeien
Berendsen, Chr.C.
Zandweg 181
3454
HD
De Meern
Beurskens, A.W.J.F.
Johanniterweg
1
3451
GT
Vleuten
Callenfels, P.G.
Harmelerwaard
6
3481
LB
Harmeien
Crouch, B.R.
Marelaan 33
3454
GA
De Meern
Gondelach, J
Johanniterweg
9
3451
GT
Vleuten
Hardeman, G.
Renesselaan 1
3454
XW
De Meern
Jager , D.A.
Past. Ohllaan
16
3451
CC
Vleuten
Kragt, Mevr. J.
Undinestraat 25
3816
GB
Amersfoort
Kragten, Fam.
Ten Veldestraat 35
3454
EH
De Meern
Niessen, A.C.
Loonderweg 7
5581
JA
Waalre
Oudenrijn, H. van den
Achtersloot 172
3401
NZ
IJsselstein
Renne , M.J.
Burg . v.d. He]
delaan 55
3451
ZS
Vleuten
Straaten, P. van
Weth. de Greeflaan
20
3455
SC
Haarzuilens
Verbeij, J.L.
Meentweg 94
3454
AV
De Meern
Verhoef, H.
Ridderhoflaan
2
3451
XD
Vleuten
Vernooij, C.
Dorpeldijk 2
3451
RD
Vleuten
Weergang, D.C.
Parkweg 10
3451
RJ
Vleuten
Weergang, W.
Julianalaan 16
3451
CX
Vleuten
29 februari 1988.
-ocr page 25-
606
Een dichte warme broek
Vandaag had ik na schooltijd afge-
sproken om met Toon Willemsen mee te
gaan. Hij woonde tegenover mij en zat
naast mij op school.
Hij kreeg voor tussen de middag
altijd een heel lekkere appel mee naar
school. Die at hij op 't schoolplein op.
Wij liepen dan te zeuren om 't klokhuis
en wij hoopten dat dit dan niet te ver
was afgekloven.
Vandaag was ik de gelukkige, maar ik
moest beloven na school met hem mee
te gaan.
Dit was niet de enige reden; ik had die
dag met Wim Smienk (eigenlijk m'n
vaste kameraad) een beetje ruzie gehad.
We hadden een twistgesprek over hout
wat uit drie lagen bestond, heette dat
nou Drieplex of Triplex. Ik beweerde
het eerste, maar Wim was zo overtuigd
van z'n gelijk, dat hij kwaad werd en bij
't uitspreken van de „t" me recht in m'n
gezicht spuwde. Waarop ik hem uit-
schold voor blaasbalg, vanwege z'n
dikke hoofd. Ik was ineens omgedoopt
tot krullebol steilhaar.
a
't Was allemaal erg leuk, maar toen
we vroegen hoe laat 't was, werd Toon
helemaal wit; 't was kwart over vijf en
hij moest per sé om vijf uur thuis zijn.
We besloten door de Groene Dijk
naar huis te gaan, maar halverwege liep
een grote hond en daar durfden we niet
langs. Dan maar weer terug naar de
Kerklaan.
Toen we om tien over zes bij de Meern-
brug kwamen, stond Has Willemsen (de
vader van Toon) al te wachten. We
moesten allebei mee naar de smederij.
Toen we binnen waren, ging de deui
op slot. We werden, onder luid gevloek,
met een sterke smidshand op 't aam-
beeld gelegd en ons achterwerk werd
met een stalen duimstok bewerkt. Met
een gloeiend heet achterwerk mocht ik
naar huis.
Van Has Willemsen kreeg ik nog de
waarschuwing: de volgende keer ga jf
met je kont in 't vuur. M'n moeder heefi
me altijd gezegd: wie z'n kont ver
brandt, moet op de blaren zitten.
't Klokhuis van Toon hoefik morger
niet. Ik ga misschien weer naar Win
Smienk.
Met m'n broek gebeurde niks, maar
ik was zo misselijk als een kat.
We liepen toch maar door over de
Zandweg en besloten om eens naar m'n
opoe te gaan. Opoe de Korte woonde op
de Driesprong, aan 't eind van de Kerk-
laan. Dat was nog een hele wandeling,
maar eindelijk kwamen we bij opoe.
Omdat we dorst hadden kregen we een
suikerpeer en een beker geitemelk. Had
ik toen m'n broekspijpen maar dichtge-
knoopt, want een halve sigaar, een peer
en geitemelk gingen blijkbaar niet zo
goed samen.
Opoe heeft de fles 4711 gepakt en me
zo weer een beetje bijgebracht. We gin-
gen nog wat hoepelen (Opoe had een
voorraad hoepels aan de schuur hangen
voor alle kleinkinderen).
Dus om drie uur gelijk met Toon mee.
We kregen een snoepje en we moesten
beloven niet te ver weg te lopen.
We liepen wat bij de Meernbrug, toen
Jan van Straten net de asbakken leeg-
gooide aan de kant van de Rijn. Maar
wat zag ik: een groot stuk sigaar erbij,
met een mooi bandje erom. Ik spaarde
sigarenbandjes, maar ik vond 't ook wel
interessant om eens een sigaar te roken.
We zijn snel doorgelopen naar 't k.
belhokje. Ik had bijna altijd een brand-
glas in m'n zak en kreeg al spoedig de
sigaar brandende.
Nu had ik wel eens horen zeggen: als
je roken wil mag je eerst je broek wel
dichtknopen. Met een stevig stuk stro
hebben we mijn korte broekspijpen
dichtgeknoopt. En toen voorzichtig ro-
ken.
Theo van den Berg
De Meern, 11 September 1931
Illustratie: Barbara Gravendeel
-ocr page 26-
607
Van het bestuur
■Officieel orgaan van de Historische Vei-ê'ni*'
ging Vlcutcii-Dc Meern-Haarzuiicns,
;;8t> jaargang nr. 2 juni 1988
           O 1988;
;; Verschijnt 4x per Jaar
iIngeschreven in hel verenigingsregister van:;
idcK.v.K. Utrecht c.o. onder nr, V. 479360?
iDagelIjks bestuur;
i:Dr. D.W. Gravcndcei, voorzitter iiï
rt Zand 35. 3451 GP Vlcu!cn:ilii
hei. 03406 - 61793
                  'WmË
i.J.W. Scnoonderwocrd. sekretaris s?
iMecrndijk 62, 3454 HT De Mecrn
hel. 03406 -61462
Zaterdag 17 september a.s. is het weer
Open Monumentendag, bedoeld om de
belangstelling voor monumenten te
stimuleren en de bezoeker voor een en-
kele keer in de gelegenheid te stellen
zo'n object eens van binnen te bekijken.
In onze gemeente kan het begrip
„monumenten" velen wat vreemd in de
oren klinken. „Hebben we die dan" en
„als we ze al hebben kunnen ze dan echt
opengesteld worden?".
Inderdaad, van het tiental kastelen
dat in het verleden op ons grondgebied
stond, zijn merendeels slechts schamele
resten over. De twee windkorenmolens
en talrijke watermolens zijn verdwenen.
De fraaie stenen boogbruggen en de drie
karakteristieke sluisjes, die eertijds de
Lange Vliet (de tegenwoordige Leidse
Rijn) „aankleedden", werden afgebro-
ken. Echt imposante panden bezitten
wij niet en op ons charmante straatmu-
bilair zijn wij ook niet bepaald zuinig
geweest.
Dat klinkt allemaal niet erg bemoedi-
gend, maar toch ....
Iets hoeft niet groot en zeer oud te zijn
om het predikaat „monumentaal" te
mogen voeren. Het gaat erom of een
object zeggingskracht heeft. Dan kun-
nen wij er monumenten of „herinne-
ringstekens" in zien.
Zo beschouwd staan wij toch niet he-
lemaal met lege handen, maar we zullen
er wel alles aan moeten doen om te
behouden wat ons is overgebleven. Nog
dagelijks vermindert ons cultuurbezit
door achteloze opruiming of afbraak.
De monumentendagen — waar onze
vereniging van harte aan meewerkt —
zijn ook bedoeld om die achteloosheid
te doen omslaan in achting. Achting in
twee betekenissen: oplettendheid en
waardering.
:!',(), de Róoij, penningmeester
h Zand 1, 3451 CÏP Vleuten
■tel. 03407 - 1483 ^-mÊMÊmmM.
:;;A..I, van Zoercn, vice-V(K)rziller
^Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
hel. 03407 - 1263
i:ï>eli<i:
iMevrouw ProT Dr C. Jsings, Saest
iLedenadminisitratie/iBformatie:
|Dpgcven van nietiwc leden, mutaties en f na j-
ïiseSiellingen bij;
sMevroiiw P.,1. de R<,)ojj-Cjocs.
Tt Zand 1. 3451 QP Vleuten         1:111111111
hel. 03407 - 1483                   ;.:5ï;:;5;;S;;;iliiii;l
D.W. Gravendeel
voorzitter
fKontributie:
pe jaarlijkse kontribuije bedraagt voor l<)K8;:
biimmaal f 25,-
jfostahonnenient f 35,- j>er jaar i'iiliiiilii
,;:I >ona teti rs: ■missmi ssïïhiiiiliiiiiiiiilii
j:M i n i m a a 1 f i 2.50 pe r j a ar li!||||||||||B^^
In dit nummer
pag
607
Van het bestuur
pE vcrenigmg heeiïSJJSfeeJÏÉÉiiiWilii
^vQlgendë instcl 1 ingëpiiiiiililiiiillilii
;:ABN - De Mcern lii^iplilliililiM^^
;:RABO - Vleuten ililiiiliiiiiiiiii^^^
Kees Valkenstein-expositie in de Openbare Bibliotheek te Vleuten 608
Raden maar!                                                                                               609
Oude en nieuwe wegen in de ruilverkaveling Vleuten, deel I                610
Oud hek fraai gerestaureerd                                                                     622
Agenda                                                                                                        623
Wie wat bewaart die geeft wat
Een grafkelder te Vleuten                                                                          624
Een dorp verandert                                                                                     630
Brand                                                                                                           632
|Gehe!e of gtt^ci|iipi||iii|||||i||||||
iartiktlen uit ti;i:||i|||||ip||p||iii|j||||^^^^
h<>egestaan na ■gëi:ilÉ|iiii||i|iiÈi||iii|
itle redaktie.
               WMMMÊÊÊÊÊMS^Ê
;;"ius»ratie voorpagiiiilï
;:Het gerestaureerde L
van de pas*
porietutn te Vleatenll...............................................
F'oioK.B. Nanni»ig/iiillilPi|||||||J^^^
fJ-OSSE NüMwilif lill
-ocr page 27-
608
Kees Valkenstein-expositie in de
Openbare Bibliotheek te Vleuten
Bij het samenstellen van de agenda van het vorige nummer hebben wij door het
nog niet definitief bekend zijn van de data tot onze spijt niet de aandacht aan deze
expositie kunnen schenken welke ze feitelijk moest hebben.
Uit de plaatselijke pers hebt U echter wel kunnen vernemen dat ter gelegenheid
van de opening van de verhuisde bibliotheek een aan Kees Valkenstein gewijde
expositie zou worden gehouden.
Vanaf de opening van de nu heel fraaie bibliotheek op 8 april waren tot en met 29
april jl., in samenwerking met mevrouw Hertha van Wageningen, door onze
vereniging in een viertal vitrines en een aantal prikborden verschillende werken van
Kees Valkenstein tentoongesteld. Het betrof in hoofdzaak zijn boeken, — waarvan
enkele in verschillende uitvoeringen — en andere publicaties. Ook zijn maskers en
dorpsfiguren waren aanwezig, voor het grootste deel uit particulier bezit ons ter
beschikking gesteld.
Wij vernamen dat de expositie veel belangstelling had zodat deze als geslaagd is te
beschouwen. Wellicht is een dergelijke expositie voor herhaling, eventueel op een
ander terrein, vatbaar.
T. Bruntink
f
MES VALKENSTEIN
mm'é^^Wi
AU cöff«%|ïo?id«ftt var» Htt iU^m«»« ^e<)bfad
vtrjfw^ Kees vkikwitlevn rwfH'nali^ ««« rubmüsj*
vwïfli öMfl- d# tU«^ 'Uit «te! y^wn%cr>t ?cl<i*r' e*
'ïkl éea Vïwtwxkche <5«m««ïttraa4'.
i« Hl? w««r ttaar V^ten. Jn 4e StaKtWitfrciai, m
&ett«n*if«mw»g 5. iaat h^ mf- M» toouw«o (M fs«wi
^'NüiM ei*Kii£^' e« d* ö»veÉi{t«^ Mm
'Kee« cèe Kikker'.
B«MVft sch(^«rt et«tó b§ ook aan itiwntf! en
«m<i« WiU«bor«[l<«<-k ieVl«i^t<J^.
ïri M oeH«|tjöar 194^ kowwn t^ ww «tór ^^aw^wi
"Oök m hi<ih hj whfiivtMi ♦« boeUwrï K^ matóws.
ÉR üfi 20wp*ewi>tr vöft h« ««.'fdijaar »i»ï■f^
VlCUTtN mtï ah ïhfma
Kets wviKENerem
!T>cn ais »c^yve xrn kind«:b6«V«r< m^frfh^rt.tsü
18*^ d* oet^m^'^ aan dt CpKéartUuCfKt ^h^
fww Vletflwi Hij wö« 5«wi ctö«f«tt« t»#(9«f.
«*<iar itnoTtdi a** yijn «^ go«^ ^«5 tn «tn 0i^»n
tTitKLfiq had. ytikt hjf
oj «f tAil q^Nraa^ii ook
d^öeSyk kmixi&r mtaiH*.
T»»n in 1906 irtVityUft d< Schooi ««*<*« C^ytsci
M de ia«nmAU9« fturgwitw»*»»- dt «tf*i* <Ü«
■«««i afvieeUft en kv«m op w»c*>i<5»lat a f 4*ft. *;.
Met dfM ftfa«:t«it iaottj kwi hïf ai«h gt^f
U«!«9ö|en cp d* jot^ooititt^k w M &cf"-i/*^tft van
tndt Hi$lon»tht Wreniqin^ ViewU«-ïï*H*erh.HoarïwiUn*.
Impressie van de Kees Valkenstein-expositie
in de nieuwe Openbare Bibliotheek te Vleuten.
-ocr page 28-
609
Raden maar!
Op zaterdag 28 november 1987
hadden wij, in het kader van de eerste
Culturele Manifestatie in onze gemeen-
te, een expositie in De Schalm.
Wij toonden daar, gewoontegetrouw,
weer een voorwerp, waarvan de ware
naam en aard geraden moesten worden.
Deze keer was het een soort naaima-
chinenaald, die in een geleider op en
neer bewogen kon worden.
Natuurlijk waren er mensen, die
daardoor hun gedachten lieten bepalen
en tot de conclusie kwamen dat het een
„hand"-naaimachientje moest zijn,
voor een rok, bont of dikkere stof.
Anderen zochten het niet in de stof,
maar in het leer.
Sommigen dachten er handig knopen
mee aan te kunnen zetten.
Er waren er die er een borduurappa-
raat in zagen of vonden dat het met
breien of het maken van grove steken
van doen had.
Ook de meubelmakerij en stoffeerde-
rij (capitonneren) werden bedacht.
Tenslotte nog enkele ,,luk-raak"
schoten: om zakken dicht te naaien, net-
ten te boeten, gaatjes in schoenriempjes
te prikken of kortweg „prik" of „pas-
ser".
In het metalen frame stond de naam
van het instrumentje gestempeld: la fée
du foyer. Letterlijk vertaald, betekent
dat: haardfee, en dat zou erop kunnen
duiden dat het als een handige en
welkome hulp bij het naaldwerk aan de
haard was bedoeld. Op het bijbehoren-
de kartonnen doosje, waarin nog een
pakje reservenaalden, stond flauwtjes te
lezen .....Zr Maria, en dat klopte want
het geheel kwam uit een klooster.
Ondanks vlijtig speurwerk hebben
wij niet kunnen achterhalen waar het
instrumentje nu precies voor bedoeld
was.
Op Koninginnedag, 30 april 1988,
hadden wij in onze kraam een voorwerp
dat zo overduidelijk iets rasperigs over
zich had, dat er eigenlijk weinig te raden
leek.
Onze bezoekers raspten er kaas,
aardappelen, zeep, (suiker)bieten, uien,
kokosnoten, wortelen en nootmuscaat
mee.
Toch achtten sommigen het (ook)
heel geschikt om kaas te maken, vlas te
hekelen, wol te kaarden, goudklompjes
uit de modder te zeven, zaad uit planten
te trekken of tarwe te pellen.
Een aardige suggestie was: fakirbed
voor kabouters.
Al met al, een „multifunctioneel"
ding.
Het was natuurlijk een rasp en omdat
wij hem als „kaas- en aardappelrasp"
hadden gekregen, moesten wij het lot de
winnaar laten aanwijzen uit die catego-
rie.
Dat werd dan P. Meerveld, Ridderhof-
laan 47 te Vleuten,
die wij graag een
gratis (kennismakings)lidmaatschap
voor een jaar aanbieden.
-ocr page 29-
610
Oude en nieuwe wegen in de ruilverkaveling
Vleuten
door
Ir J.A. Storm van Leeuwen
deel I
Veel lezers van dittijdschriftzulien zich zeker nog de werkzaamheden herinneren, die in de jaren 1953-1963 in het
raam van de ruilverkaveling Vleuten werden verricht. Men zal toen meestal ook wel hebben begrepen waarom de
landelijke rust in deze streek moest worden verstoord. Trouwens, de grote meerderheid van de toenmalige belang-
hebbenden had zelf besloten tot het doen uitvoeren van de werken die zij toen noodzakelijk achtte.
Inmiddels heeft zich een groot aantal nieuwe bewoners in de gemeente Vleuten-DeMeern gevestigd. Deze hebben
de oude toestand niet gekend zodat veel van wat toen gedaan is voor hen niet altijd duidelijk is. Dat geldt in het bijzon-
der het wegennet omdat men daar in de regel dagelijks gebruik van maakt^).
Zo is mij eens gevraagd hoe toch bij de kruising van deAlendorperweg met de Alendorperweteringzo'n merkwaar-
dige situatie van hoofdweg en kort stuk parallelweg meteen eigen brug is ontstaan. Er zijn meer van die voorbeelden.
Het kan daarom zinvol zijn na al die jaren iets te vertellen van de achtergronden van enkele beslissingen die indertijd
zijn genomen ten aanzien van de verbetering en de uitbreiding van het wegennet in het landelijke gebied waarbinnen
de ruilverkaveling zich afspeelde.
Het is niet de bedoeling een volledig overzicht te geven van alle veranderingen die de wegen tijdens de ruilverkave-
ling ondergingen. Daarvoor wil ik de lezer graag verwijzen naar de twee schetskaartjes van het wegennet vóór en na
de ruilverkaveling. Het tweede kaartje is intussen op sommige plaatsen alweer achterhaald als gevolg van latere
dorpsuitbreidingen en door de aanleg van nieuwe wegen door de verschillende gemeenten.
In dit artikel zal ik enkele gevallen van aanleg of verbetering van wegen in ruilverkavelingsverband bespreken, die in
verschillende opzichten belangwekkend zijn geweest. Daarbij zal ook uitvoerig worden ingegaan op de voorgeschie-
denis van sommige oude wegen. Maar alvorens daartoe over te gaan dien ik tot goed begrip van hetgeen volgt eerst
iets te zeggen over de ruilverkaveling Vleuten in het algemeen.
1. De ruilverkaveling Vleuten
Ruilverkaveling is een van de middelen om de werkom-
standigheden en de inkomensposities in de land- en tuin-
bouw te verbeteren. Die maatregelen komen echter ook ten
goede aan de woon- en leefomstandigheden in het gehele
landelijke gebied van zo'n ruilverkaveling. Men tracht dit
doel zoveel mogelijk te bereiken door het verbeteren of aan-
leggen van wegen en watergangen en het ruilen van de eigen-
dom en/of pacht van gronden, terwijl deze werken worden
begeleid door een landschapsplan. Omdat de niet-agrarische
belangen tegenwoordig een veel groter aandeel hebben in
het plan van voorzieningen dan vroeger spreekt men nu van
landinrichting. In dit verhaal heb ik het evenwel over de
oudere vorm van ruilverkaveling.
Tussen veel van de werken in een ruilverkaveling bestaat
een zekere samenhang. Om bijvoorbeeld bedrijven te ver-
krijgen met zo min mogelijk verspreid gelegen kavels^) die
bovendien een gunstige vorm en grootte bezitten moeten
gronden van ongeveer dezelfde hoedanigheid worden ge-
ruild. Daarvoor is het weer nodig sloten te graven ofte dem-
pen, dammen te maken of op te ruimen, particuliere bruggen
te bouwen of af te breken en soms boerderijen te verplaat-
sen. Verder dienen bestaande wegen te worden verbeterd en
nieuwe te worden aangelegd, terwijl een goede regeling van
de waterhuishouding eveneens vereist is. De drie laatstge-
noemde maatregelen behoeven echter niet uitsluitend voort
te vloeien uit de ruilingen van gronden, zij worden ook
onafhankelijk daarvan genomen. Aan de andere kant moe-
ten bij de aanleg van nieuwe wegen en hoofdwatergangen
meestal aanpassingswerken met betrekking tot de kavels
plaats vinden, dat wil zeggen, dat de kavelgrenzen (in de
lagere streken meestal sloten) dienen te worden verlegd. Op
een buitenstaander zal dit alles een ingewikkelde en
onoverzichtelijke indruk maken.
In de provincie Utrecht ^en ook elders) volgt men de richt-
lijn dat ruilingen van gronden zoveel mogelijk moeten plaats
vinden met handhaving van het bestaande stelsel van in de
lengterichting lopende kavel- en perceelsloten. Veranderin-
gen in de toestand van eigendom en/of pacht zijn daardoor
later in het terrein nauwelijks zichtbaar.
De kosten van een ruilverkaveüng worden voor een groot
gedeelte gedragen door het Rijk, de provincies en de ge-
meenten, soms ook door de waterschappen'). Het overblij-
vende deel wordt naar verhouding van het te verwachten
profijt betaald door de grondeigenaren.
De hierboven genoemde doelstellingen werden ook nage-
streefd voor de ruilverkaveling Vleuten. Deze was ruim 2500
1) Voor de veranderingen in het stelsel van hoofdwatergangen, kunstwerken en gemalen verwijs ik naar de speciale uitgave Nr. 2 van de Historische Vereni-
ging, getiteld „Van Oude Rijn tot Leidse Rijn" (1985).
Van de wijzigingen in de verkavelingstoestand zullen enige voorbeelden ter sprake komen bij de behandeling van de aanleg van parallelwegen langs de
spoorweg Rotterdam-Utrecht in paragraaf 3
2) Onder een kavel wordt hier verstaan: een stuk land dat is omringd door gronden van een of meer andere grondeigenaren of grondgebruikers. Een perceel
vormt een onderdeel van zo'n kavel, zoals bijvoorbeeld een kamp weiland.
-ocr page 30-
611
Het wegennet in de ruilverkaveling Vleuten. Links: vóór de ruilverkaveling, rechts: né de ruilverkaveling. Alleen openbare wegen en paden buiten
de toenmalige bebouwde kommen van Haarzuilens, Vleuten en De Meern (voor zover gelegen ten noorden van de Leidse Rijn) werden in het ruil-
verkavelingsplan opgenomen. Voor de nummering van de wegen is die van het deflnitieve plan van wegen en waterlopen van deze ruilverkaveling
aangehouden. Een exemplaar daarvan bevindt zich o.a. in het archief van de gemeente Vleuten-De Meern. Het rechter kaartje komt daarmee
overeen. Wegen welke alleen op het linker en niet op het rechter kaartje voorkomen zijn met een A-nummer aangeduid. Het zijn de in niilverkave-
linesverband als openbare wegen opgeheven Haarlaan (14A) en Kantonnaleweg (17A). De niet-gebruikte nummers op het linker kaartje zijn 18,21
t/m 25,26,33 t/m 35,44,46 en 47. Dit zijn nieuwe, in ruilverkavelingsverband aangelegde wegen. De korte stukjes rijksweg (nr. 30) zijn op geen
van beide kaartjes aangegeven.
De bij de nummers behorende namen van de wegen zijn:
Schenkeldijk
Rijndijk
Laagnieuwkoopse Buurtweg (nu Laagnieuwkoop)
Lagehaarsedijk
Polderweg
Ockhuizerweg
Thematerkade
8.   Wethouder de Greeflaan
9.   Eikstraat
lO.Thematerweg (westelijke gedeelte)
ll.Maarssenseweg
12. Schoolstraat
13. Eikslaan
14.Bochtdijk
15. Haarpad
ló.Joostenlaan
17. Parkweg
18. Bijleveldweg (nu Bijleveldseweg)
19. Hamlaan
20. Hamweg
21.'t Hoog
22.Dorpeldijk
23.Vleuterweideweg
24. Prins Hendrikweg
25.Julianalaan
26. Heldamweg
27.Harmelerwaard
28. Zandweg (ten westen van nr. 40)
29. Kantonnaleweg (noordoostelijke gedeelte)
30.-
31. Kantonnaleweg (zuidwestelijke gedeelte)
32. Thematerweg (oostelijke gedeelte)
33.Enghlaan
34. Hof ter Weydeweg
35. Hoeveweg
36. Utrechtseweg
37. Vleutenseweg (nu Verlengde Vleutenseweg)
38.Julianaplein
39. Wilhelminalaan
40. Krochtdijk (nu Europaweg)
41. Alendorper weg
42. Esdoornlaan
43.'t Zand
44.Castellumlaan (incl. gedeelte ex-Woerdlaan)
45. Woerdlaan
46. Westlandsetuin
47.Johanniterweg
48.Groenedijk
49. Zandweg (ten oosten van nr. 40)
50. Hogeweidsedijk (nu Hogeweide)
51. Oude Vleutenseweg
52. Everard Meysterlaan (nu Hogeweide)
53. Burgemeester Verderlaan
3) Waterschappen zijn overheidslichamen: zij voeren een overheidstaak uit, net als provincies en gemeenten. De taken van de waterschappen bepalen zich
echter uitsluitend tot de waterstaat binnen het eigen grondgebied. Dit kan zich over meer gemeenten of zelfs provincies uitstrekken. De taken van een water-
schap zijn: de bescherming tegen het water van de zee en van de rivieren, de zorg voor de waterhuishouding, het beheer en het onderhoud van verschillende
land- en vaarwegen en tenslotte de zorg voor de hoedanigheid van het oppervlaktewater. Zie o.a. „Waterschappen in Nederland", een populaire uitgave
van de Unie van Waterschappen.
-ocr page 31-
612
hectaren groot en omvatte behalve de voormalige
gemeenten Vleuten en Haarzuilens ook gedeelten van Har-
melen, Kockengen, Maarssen, Utrecht en Zuilen'').
Het betreffende gebied — blok genoemd — lag besloten
tussen de rijksweg 2 (Amsterdam - Utrecht, nu A2), de
vroegere Proostwetering, een ca. 500 m lang stuk van de
Vleutensewetering ten zuidoosten van Den Engh, verschil-
lende perceelsloten in het tussen de Huppeldijk en de (thans
gedeeltelijk gedempte) Vleutensewetering gelegen deel van
het voormalige waterschap De Lage Weide, wederom de
rijksweg, de Leidse Rijn tot aan het dorp Harmeien, van
daar in noordelijke richting de Bijleveld, vervolgens de
Laagnieuwkoopse Buurtweg (nu Laagnieuwkoop geheten),
de Rijnwetering en tenslotte de Haarrijn tot aan het begin-
punt van deze globale grensbeschrijving aan de rijksweg.
Tevens waren het beoosten de rijksweg gelegen deel van de
Proostwetering met de daarlangs lopende Kantonnaleweg')
en dat van de Vleutensewetering met de daarlangs lopende
Vleutenseweg (nu Oude Vleutenseweg) tot aan het Amster-
dam - Rijnkanaal in het blok opgenomen. Deze begrenzing
van het gebied was hoofdzakelijk aldus bepaald om water-
staatkundige redenen die bij deze ruilverkaveling een grote
rol hebben gespeeld'). Zij is op het bij dit artikel behorende
topografische kaartje globaal aangegeven. De bebouwde
kommen van de dorpen en het kasteel De Haar met de om-
ringende parken waren buiten de ruilverkaveling gehouden.
De ,,spelregels" van een ruilverkaveling (landinrichting)
zijn wettelijk vastgelegd, vroeger in de Ruilverkavelingswet,
nu (sedert 1985) in de Landinrichtingswet. De ruilverkave-
ling Vleuten werd nog uitgevoerd volgens de oude wet. Zij
ressorteerde onder het toenmalige Ministerie van Land-
bouw, Visserij en Voedselvoorziening. Dit ministerie schoot
alle ten laste van de grondeigenaren komende uitgaven voor
en verleende bovendien een subsidie van 75% in de kosten
van de in het plan opgenomen algemene voorzieningen.
Deze betroffen de openbare wegen, de hoofdwatergangen,
de kunstwerken (bruggen, duikers, stuwen, gemalen) en het
maken van de nieuwe kavels. De kosten van het
landschapsplan (hoofdzakelijk weg- en erfbeplantingen als-
mede het vormen van enige kleine natuurreservaten) werden
volledig door het Rijk betaald. Voor particuliere werken en
boerderijverplaatsingen golden bijzondere regelingen.
De uitvoering berustte bij een plaatselijke commissie die
de grondeigenaren en de pachters in het blok vertegenwoor-
digde. Zij was benoemd door het College van Gedeputeerde
Staten van Utrecht en werd bijgestaan door ambtelijke en
niet-ambtelijke deskundigen. De technische uitvoering was
opgedragen aan een uitvoerend lichaam dat tevens de direc-
tie voerde over de aanbestede werken').
Het spreekt vanzelf dat een tamelijk omvangrijk projekt
als de ruilverkaveling Vleuten niet alleen enige jaren van
voorbereiding vereiste, maar ook een betrekkelijk lange tijd
van uitvoering vergde*). Het oorspronkelijke plan moest
dan ook tijdens de verwezelijking ervan enige malen worden
bijgesteld om dit te kunnen aanpassen aan nieuwe inzichten
en ontwikkelingen. Deze waren zowel van planologische als
van andere aard en volgden elkaar zo kort na de oorlog vrij
snel op. Alle planwijzigingen werden opgenomen in het
definitieve plan van wegen en waterlopen dat door Gedepu-
teerde Staten van Utrecht in 1960 goedgekeurd en door de
Plaatselijke Commissie werd uitgevoerd.
De vrijwel volledige verbetering van de infrastructuur voor
wat betreft het wegennet, de waterhuishouding en de verka-
velingstoestand, maar vooral ook de in het vooruitzicht
gestelde rijksbijdrage waren voldoende redenen voor de
Provincie, de gemeenten en in een later stadium ook voor de
N. V. Nederlandse Spoorwegen om hun medewerking aan de
totstandkoming van de ruilverkavelingsplannen te verlenen.
Dit resulteerde in financiële bijdragen of in de gelijktijdige
uitvoering van enkele niet in het ruilverkavelingsplan opge-
nomen onderdelen met betrekking tot de wegen en bruggen.
Deze toegevoegde werken waren voor de gehele streek van
groot belang.
2. Veranderingen van het wegenstelsel
Toen de ruilverkaveling Vleuten in 1950 bij het College van
Gedeputeerde Staten van Utrecht werd aangevraagd
voldeden de meeste wegen in het gebied al lang niet meer aan
de eisen die daaraan door het verkeer werden gesteld. Zij
waren te smal en bovendien nauwelijks voorzien van
bermen. De verharding bestond veelal uit een puinlaag met
grind, waarover slechts bij enkele wegen of weggedeelten een
laagje teer of asfalt was aangebracht, voornamelijk om ze
stofvrij te maken. Door het toenemende en zwaarder
wordende verkeer ontstonden er gaten en kuilen in, terwijl
de bermen — voor zover die aanwezig waren — bij het
elkaar passeren van voertuigen werden stuk gereden').
Een en ander veroorzaakte veel last en schade voor de
agrarische bedrijven. Vooral de zich sterk ontwikkelende en
uitbreidende tuinbouw en fruitteelt'"), waarvan de produc-
ten naar de veiling te Utrecht moesten worden gebracht,
zouden veel baat hebben bij betere wegen. Dat gold
overigens voor alle bewoners en bezoekers van de streek.
De moeilijkheid was dat het onderhoud en het beheer van
deze wegen merendeels berustte bij de waterschappen, dus
bij de gezamenlijke ingelanden. Deze regeling vond haar
oorsprong in de middeleeuwen, toen alle wegen, watergan-
gen en waterkeringen op het platteland waren verhoef-
slaagd. Dat wilde zeggen, dat de eigenaren ieder voor zich
4) Na de gemeentegrenswijzigingen van 1954 lag het ruilverkavelingsblok in de tegenwoordige gemeenten Harmeien, Kockengen, Maarssen, Utrecht en Vleu-
ten-De Meern. Zie hiervoor: D. W. Gravendeel, „De geschiedenis van onze gemeentegrens" in dit tijdschrift, Jrg. 3, Nr. 3 (februari 1938), biz. 84 e.v..
5) Ten tijde van de ruilverkaveling bestonden vier niet-aaneengesloten delen van de Kantonnaleweg, die oorspronkelijk één geheel hadden gevormd. Deze
hoofdweg — een zandweg — liep in de vorige eeuw van Zuilen door het dorp Vleuten en vervolgens over de tegewoordige Parkweg en voormalige Kanton-
naleweg via de Breudijk naar de straatweg bij de Putkop bewesten Harmeien. Daarvan was het gedeelte tussen de Thematerweg en de tegenwoordige Hin-
dersteinlaan pas in het begin van de negentiende eeuw aangelegd.
6)  Zie „Van Oude Rijn tot Leidse Rijn".
7) Voor nadere bijzonderheden omtrent de samenstelling van de Plaatselijke Commissie en andere zaken betreffende de ruilverkaveling Vleuten leze men de
serie korte artikelen van de hand van J.J.Th. Sprong, ambtenaar ter secretarie van de gemeente Vleuten - De Meern, in ,,Onze Gemeente", Jrgg. 6 en 7 (juli
juH 1970 t/m juli 1971).
8) Om een idee te kunnen krijgen van de omvang van dit project zij medegedeeld dat de totale kosten rond f 6,7 miljoen hebben bedragen. Daarvan was de helft
nodig voor het onderdeel wegen.
9) Van de 44 km lengte aan openbare wegen en paden die in de gehele ruilverkaveling (dus niet alleen in de gemeente Vleuten-De Meern) lagen verkeerde 72%
in onvoldoende of slechte staat. Daarvan bestonden verreweg de meeste (73%) uit grindwegen, enkele weggedeelten waren onverhard.
-ocr page 32-
613
moesten zorgen voor de instandhouding van een aangewe-
zen deel of,,hoefslag" van die werken. Deze werden daartoe
„geslagen" over een zeker aantal hoeven, waarbij „slaan"
verdelen betekende. Later namen de waterschappen deze
onderhoudsplicht over en sloegen de kosten ervan hectaars-
gewijs om over de grondeigenaren. Enkele — meest door-
gaande — wegen waren in de loop van de tijd door de ge-
meenten overgenomen. Dit ging in de regel gepaard met een
financiële regeling of met de betaling van een afkoopsom
door het desbetreffende waterschap voor het toekomstige
onderhoud.
Aan deze oneigenlijke taak van de tegenwoordige water-
schappen kon in het kader van een ruilverkaveling met
behulp van een eenvoudige procedure een einde worden
gemaakt indien de Provincie, de gemeenten en de water-
schappen zulks wensten. Met uitzondering van enkele wegen
of weggedeelten die een duidelijk waterschapsbelang dien-
den zouden de openbare wegen en paden na zonodig te zijn
verbeterd zonder meer in eigendom, beheer en onderhoud
aan de gemeenten kunnen worden overgedragen. Dit gold
niet alleen de in ruilverkavelingsverband te verbeteren en
aan te leggen wegen, maar ook die welke in de bestaande
toestand zouden worden gehandhaafd.
De verbetering van het wegennet binnen de ruilverkave-
ling Vleuten omvatte de reconstructie van de meeste be-
staande en de aanleg van enige nieuwe wegen. Enkele weg-
gedeelten konden daarbij vervallen. Van de 44 km lengte aan
openbare wegen en paden die oorspronkelijk in het ruilver-
kavelingsblok lagen werd bijna 29 km door de Plaatselijke
Commissie") verbeterd en 3 km opgeheven; ongewijzigd
bleef 12 km, aan nieuwe wegen werd ruim 10 km aangelegd.
Van de niet door de door deze commissie verbeterde wegen
zijn verschillende nog tijdens de uitvoering van de ruilverka-
veling door de gemeente Utrecht en de gemeente Vleuten -
De Meern onder handen genomen'^).
De verhardingsbreedte werd in het algemeen op 3 of 5 me-
ter gehandhaafd dan wel gebracht; dit hing af van de aard en
de te verwachten intensiteit van het verkeer. Uitzonderingen
vormden enige doodlopende of minder belangrijke wegen.
Waar zulks mogelijk en nodig was werden de bestaande ber-
men verbreed om een steviger weglichaam te verkrijgen en
tevens ruimte te scheppen voor nutsleidingen (water, gas,
eiectriciteit, telefoon) en voor wegbeplantingen. Een weg die
te smal bleef om twee voertuigen elkaar te laten passeren
kreeg volgens de oude beproefde methode in het veengebied
enige uitwijkplaatsen.
Ik wil er op deze plaats graag op wijzen, dat in de jaren
vijftig met geen mogelijkheid kon worden voorzien dat het
gemotoriseerde verkeer in korte tijd zo sterk zou toenemen
als thans het geval is. Hetzelfde gold voor de grote
uitbreidingen van de dorpskernen Vleuten en De Meern,
waar veel forensen zijn gaan wonen. Men dacht toen nog
hoofdzakelijk aan het plattelandsverkeer tussen de dorpen
onderling en aan een goede bereikbaarheid van de
agrarische bedrijven. Sommige wegen lijken daarom
gemeten met de tegenwoordige maatstaven, te smal. Ver-
De Thematerweg-oost in Vleuten-De Meern, gezien vanuit het
noordwesten in de richting van de Kantonnaleweg. Een kaarsrechte
weg, zoals die als ontginningsbasis van Themaat in de middeleeuwen
werd aangelegd en sindsdien mogelijk alleen iets smaller is geworden.
In ruilverkavelingsverband werd de verharding vernieuwd, het wegli-
chaam is in de bestaande toestand gehandhaafd. Wel zijn enige uit-
wijkplaatsen gemaakt. Foto van de schrijver, februari 1962.
schillende daarvan zijn inmiddels alweer verbreed — overi-
gens niet altijd in het belang van de aanwonenden.
Afgezien van de straks te behandelen spoorwegkwestie
was de behoefte aan nieuwe ontsluitingswegen uit een strikt
agrarisch oogpunt beschouwd in deze ruilverkaveling niet
groot. Slechts in enkele delen van het gebied was de bereik-
baarheid van bedrijven of van landerijen onvoldoende,
zodat daar nieuwe landbouwwegen nodig waren. Hiervoor
gebruikte de Plaatselijke Commissie bij voorkeur bestaande
particuliere wegen of paden en polderkaden. Dit was geheel
of nagenoeg geheel het geval met de Enghlaan, de Westland-
setuin en de Dorpeldijk. Deze laatste weg is aangelegd op de
gelijknamige polderkade, zij het, dat het zwak slingerende
tracé ervan werd rechtgetrokken. De Bijleveldseweg kwam
gedeeltelijk op een particulier pad te liggen. De Heldamweg
in de Harmelerwaard is daarentegen aangelegd op een
daartoe gedempte brede vletsloot uit de tijd van de groot-
scheepse afkleiingen; deze nieuwe weg is genoemd naar de
vroegere Heldam, waarvan de brug door de Provincie in
westelijke richting werd verplaatst (de tegenwoordige Mo-
lenbrug bij Harmeien). De nieuwe Johanniterweg bij 't Zand
werd gedeeltelijk aangelegd op landbouwgrond; om de
benodigde oppervlakte te kunnen compenseren en tevens de
aanleg van een hoofdwatergang mogelijk te maken moesten
de kavelgrenzen aan de zijde van de Hogeweide worden aan-
gepast.
10)  Zie ook: Jac de Bruyn, „Het ontstaan van de Vleutense tuinbouw" in dit tijdschrift, Jrg. 5, Nr. 2 (juni 1985), blz. 317 e.v..
Deze ontwikkeling werd in de hand gewerkt door de uitgebreide afkleiingen die eertijds plaats hadden gevonden ten behoeve van de steen- en panovens
langs de Oude Rijn, de Vecht, en de Vaartse Rijn. Tengevolge daarvan ontstonden namelijk percelen met veelal geschikte bodemprofielen en gunstige
grondwaterstanden voor de tuinbouw. In de moderne glastuinbouw zijn deze voorwaarden van minder belang geworden. In die tijd zijn ook de brede „vlet-
sloten" ontstaan waardoor de „afgevlette" klei in kleine platboomde vaartuigen, vletten geheten, werd afgevoerd.
11)  Onder plaatselijke commissie te verstaan: de gezamenlijke commissieleden met hun ambtelijke en niet-ambtelijke deskundigen.
'2) Het kerkpad dat oudtijds door het land liep tussen het Haarpad en de Parkweg ten westen van en evenwijdig aan de Joostenlaan was niet openbaar. Dit
onverharde voetpad voerde naar en van de Katholieke schuilkerk op 't Hoog, die in 1714 was gebouwd. Na de ingebruikneming van de huidige Willibrord-
Kerk (in 1885) in het dorp Vleuten werd zij in 1887 afgebroken. Het kerkpad raakte toen in onbruik en was later in het terrein niet meer als zodanig te her-
kennen. Het bestond alleen nog op papier bij het kadaster.
-ocr page 33-
614
Luchtfoto van het gebied ten zuiden van het kasteel De Haar. Toe-
stand december 1953. Het noorden is aan de bovenzijde. Midden
boven het kasteel De Haar met een gedeelte van het kasteelpark
Links daarvan het zuidelijke gedeelte van de Rijndijk, dwars daarop
naar het zuidwesten gaande de Lagehaarsedijk en vanaf hetzelfde
punt naar het noordoosten de Bochtdijk. In het midden, links van het
kasteelpark, de Haarlaan, welke uitkomt op de Parkweg (rechts
onder) en de Kantonnaleweg (links onder). De dikke zwarte lijnen zijn
de watergangen Heycop en Bijleveld. De Heycop loopt op deze foto
van rechts onder tot aan de Parkweg, gaat dan met een scherpe bocht
naar links en stroomt vanaf de Welbrug (waar de Kantonnaleweg
wordt gekruist) broederlijk naast de vanuit het zuiden komende
Bijleveld in noordwestelijke richting naar Kockengen. De kronkelige
delen van de Heycop en de Bijleveld hebben zeer lang geleden (vóór
1300) één geheel gevormd en zijn de resten van de Oude Rijn.
De thans niet meer bestaande kantonnaleweg liep vanaf de Park-
weg/Haarlaan eerst in zuidwestelijke richting tot aan de Wel-
brug en vandaar tussen de Heycop (rechts) en de Bijleveld (links)
naar de Kortjaksebrug over de Bijleveld. Daar begon de in zuidweste-
lijke richting lopende Breudijk. Zoals in de tekst is uitgelegd zijn
tijdens de ruilverkaveling de Rijndijk in zuidwestelijke richting door-
getrokken tot aan de Breudijk en de Parkweg verlengd tot aan het
nieuwe gedeelte van de Rijndijk. De Kantonnaleweg was toen
overbodig geworden en werd grotendeels ontgonnen tot landbouw-
grond. Een kort stuk van deze weg bleef gehandhaafd als particuliere
toegangsweg vanaf de Parkweg naar de hofstede Linde's Hoeve
(noordoostelijk van de Welbrug). De Haarlaan werd als kavel toege-
deeld aan de eigenaar van het kasteel De Haar.
De Heycop was intussen door de Provincie als afwateringskanaal en
vaarweg opgeheven. Het gedeelte tussen de Welbrug en de (buiten de
luchtfoto vallende) Laagnieuwkoopse Buurtweg werd in ruilverkave-
lingsverband gedempt en bij de aangrenzende agrarische bedrijven
gevoegd. De Kortjaksebrug is enige jaren later afgebroken toen de
Bijleveld hetzelfde lot onderging als de Heycop tevoren. De dam, die
deze twee watergangen bij de Welbrug scheidde en naar mijn mening
reeds bestond toen de Heycop en de Bijleveld kort na elkaar (om-
streeks 1385 en 1413) werden aangelegd, kon reeds eerder worden
verwijderd. De twee kronkelige waterlopen, die eens te zamen een
overblijfsel van de Oude Rijn hadden gevormd, werden na zeven
eeuwen weer verenigd.
De dam tussen de Heycop en de Bijleveld was niet alleen een onder-
deel van de waterscheidüig tussen deze waterlopen maar tevens een
toegangsdam naar de hofstede De Welle of De Wel, in de wandeling
de Weiboerderij genoemd. Deze hofstede is op de luchtfoto rechts
onderaan binnen de langwerpige kronkel van de Heycop te zien. Ook
de percelen land ten zuiden van de boerderij moesten via deze dam en
een kade worden bereikt. De Weiboerderij bezat ook een eenvoudige
houten draaibrug over de Heycop, die een verbinding gaf met de
Parkweg. De brug is in het kader van de ruilverkaveling vervangen
door een dam met afsluitbare duiker, terwijl de percelen tussen de
Heycop en de Bijleveld werden ontsloten door de nieuw aangelegde
Bijleveldseweg.
Het woord welle heeft onder andere de betekenis van oever of wal, in
het bijzonder losplaats voor schepen aan een rivier. Mogelijk heeft
zich vroeger een kleine laad- en losplaats voor schepen aan de
rechteroever van de Heycop tegenover de Haarlaan (oudtijds Haar-
steeg geheten) bevonden.
De aanleg van het nieuwe zuidelijke deel van de Castel-
lumlaan tot aan de toenmalige grens van de bebouwde kom
van De Meern hield verband met de plannen van de Provin-
cie en de Gemeente voor een sanering van de omgeving van
de Meernbrug. Daartoe werd de Castellumlaan binnen de
bebouwde kom door de Gemeente doorgetrokken tot aan de
Zandweg tegenover de Meernbrug. Verschillende opstallen,
onder andere een boerderij en een café, moesten daarvoor
worden afgebroken en verplaatst. De boerderij, die binnen
het ruilverkavelingsblok stond, kon in ruilverkavelingsver-
band worden herbouwd aan de Zandweg bewesten het
dorpscentrum.
Misschien minder ingrijpend, doch ditmaal wel geheel
binnen het gebied van de ruilverkaveling gelegen, is de ver-
andering van de situatie ten zuiden van het kasteel De Haar
geweest. Zowel de Rijndijk"), de Bochtdijk, de Haarlaan, de
Parkweg en de Kantonnaleweg zouden naar verwachting
steeds belangrijker worden als wegverbindingen tussen de
verschillende dorpen in de streek. De tracé's van deze me-
rendeels smalle tot zeer smalle wegen met hun nagenoeg
haakse bochten waren daar volstrekt ongeschikt voor. Ver-
breding van de wegen en verruiming van de bochten stuitte
echter — onder meer door de bebouwing aan de Bochtdijk
— op technische moeilijkheden. Bovendien zou dan uit een
verkeerstechnisch oogpunt geen goede situatie worden ge-
schapen. De enige — en tevens meest radicale — oplossing
was een doortrekking van de te reconstrueren Rijndijk naar
de Breudijk (bij de Kortjaksebrug) en een verlenging van de
eveneens te verbreden Parkweg tot aan de verlengde Rijn-
dijk.
Ondanks het voor de Plaatselijke Commissie zwaarwe-
gende bezwaar dat de schadelijke doorsnijdingen van de
percelen landbouwgrond slechts in geringe mate konden
worden opgeheven door grondruilingen besloot men het
algemene belang te laten prevaleren. De voor wegaanleg be-
nodigde grond kon grotendeels worden gecompenseerd met
13) Op het Utrechtse platteland spreekt men vaak van „dijk" in plaats van „weg" zonder daarbij te denken aan een (hoge) waterkering. Overigens was de
oudere naam Haardijk mijns inziens meerzeggend en minder verwarrend dan de tegenwoordige.
-ocr page 34-
615
De Welbnig, gezien vanuit het oosten. Juli 1958. Deze niet meer bestaande brug over de Heycop met gemetselde hoofden en betonnen brugdek had
vroeger een andere constructie en heette toen de Hoogebrug (een veel voorkomende naam). Op de voorgrond de Heycop die onder de brug door
naar het noordwesten stroomt. Het gedeelte van de Heycop op de voorgrond (vóór de brug) behoorde oudtijds tot de loop van de Oude Rijn; links
van de knotwilg aan de linkerkant van de foto maar daarbuiten vallend lag de dam die dit water toen scheidde van de Bijleveld. Ook die watergang
was eens een onderdeel van de Oude Rijnloop. De opritten links en rechts van de brug zijn van de thans opgeheven Kantonnaleweg. Op de achter-
grond links van de Heycop het vervolg van de kantonnaleweg (onder de brug door te zien). Vergelijk de andere foto van dat weggedeelte. In de verte
de witgeverfde stalen leuningen van de enige jaren later opgeruimde Kortjaksebrug. De Heycop aan de benedenst roomse zijde van de Weiburg is —
voorzover gelegen binnen deze ruilverkaveling — in deze tijd gedempt met specie van de kantonnaleweg (links) en de kade (rechts). Zie voor dit
alles ook het onderschrift van de luchtfoto.
Foto Landinrichtingsdienst, Utrecht.
de landwinst die ontstond door het dempen van de Heycop
tussen de Welbrug en de Lagehaarsedijk en het ontginnen
van drievierdedeel van de Kantonnaleweg; het overblijvende
stuk ging dienst doen als toegangsweg naar de hofstede Lin-
de's Hoeve. De Welbrug werd afgebroken; hetzelfde gebeur-
de enige jaren later met de Kortjaksebrug, toen de Bijleveld
als afwateringskanaal en openbaar vaarwater was opgehe-
ven.
De bij dit artikel gevoegde luchtfoto geeft enigszins een
indruk van de aangebrachte veranderingen op deze plaats.
Gezicht vanuit het zuidoosten op de Kantonnaleweg tussen de Wel-
brug en de Kortjaksebrug te Haarzuilens, juli 1958. Links de Bijle-
veld, rechts de Heycop. In het midden is de Kortjaksebrug tussen de
bomen nog net te zien. De Heycop is thans gedempt, de weg ontgon-
nen en bij het land rechts getrokken. Foto Landinrichtingsdienst,
Utrecht.
-ocr page 35-
616
•*fc*4*™4
Luchtfoto van het westelijke gedeelte van de Vleuterweide, waarbinnen zich veel veranderingen voltrokken tijdens de ruilverkaveling. Deze foto uit
1953 geeft de oude toestand weer. Linksboven is nog iets te zien van het zuidelijke park van kasteel De Haar, schuin rechts daaronder de Hamtoren
en daar weer onder de buurt 't Hoog. Rechtsboven het dorp Vleuten, linksonder de Harmelerwaard en langs de onderzijde de Leidse Rijn. De
rechte lijn tussen 't Hoog en het dorp Vleuten is de spoorweg Rotterdam - Utrecht met een aantal overwegen die in het kader van de
ruilverkaveling overbodig werden gemaakt. Foto Landinrichtingsdienst, Utrecht.
J
ÉjmL..
-ocr page 36-
617
Vleuten.
Vooral de spoorweg Rotterdam - Utrecht was een grote
belemmering voor de bedrijfsvoering en bovendien gevaar-
lijk voor mens en dier. Toen deze lijn in 1855 in gebruik werd
genomen reden er dagelijks vier treinen heen en vier terug.
Drie daarvan vervoerden uitsluitend passagiers, de vierde
was een gemengde trein (passagiers en goederen)'''). De me-
nigvuldigheid nam in de loop der jaren geleidelijk toe,
vooral na de openstelling van de lijnen Den Haag - Gouda
(1870) en Leiden - Woerden (1878). Tegenwoordig rijden er
door Vleuten, afgezien van de post- en goederentreinen, tus-
sen 5 uur 's morgens en 1 uur 's nachts meer dan 180, zowel
heen als terug. Dat is gemiddeld elke drie minuten een trein.
Maar niet alleen is het aantal treinen sterk vergroot, ook de
rijsnelheden namen toe: zij zijn inmiddels meer dan verdrie-
voudigd").
Om dit steeds moeilijker wordende vraagstuk voorgoed
op te lossen waren ingrijpende maatregelen nodig. Daarbij
3. Spoorwegen in de ruilverkaveling
De meest in het oog springende verandering in de verka-
velingstoestand en in het wegenstelsel door toedoen van de
ruilverkaveling had een bijzondere reden: de aanwezigheid
van twee spoorwegen. Het blok werd doorsneden door de
druk bereden spoorlijn Rotterdam - Utrecht en die tussen
Breukelen en Harmeien. Omdat men vroeger bij de aanleg
daarvan dwars en in het tweede geval zelfs schuin door de
landbouwbedrijven had moeten gaan waren deze laatste ge-
splitst in twee van elkaar gescheiden kavels. Deze waren
onderling verbonden door particuliere spoorwegovergan-
gen, zoals er verschillende nog te zien zijn tussen Harmeien
en Woerden. Ook enige toegangswegen naar boerderijen,
fruitteelt- en tuinbouwbedrijven of burgerwoningen werden
gekruist door een spoorweg. Deze ongunstige omstandighe-
den worden goed geïllustreerd door het eerder genoemde
topografische kaartje met de grens van de ruilverkaveling
oude toestand
nieuwe toestand
3V)
t:>
OUDE BOERDERIJ
BIJBEHOREND LAND
SPOORWEGOVERGANG
NIEUWE BOERDERIJ
BIJBEHOREND LAND
Schetskaartje van drie boerderijverplaatsingen aan weerszijde van de spoorweg tussen het dorp Vleuten en de buurt 't Hoog. De daarbij betrokken
gebouwen stonden eerst ten noorden van de spoorweg, na de verplaatsing ten zuiden ervan aan de Vleuterweideweg. Met de gronden benoorden de
spoorweg werden nieuwe kavels gevormd voor de daar blijvende bedrijven, zodat het oversteken van de spoorweg voor niemand meer nodig was. De
zwarte lijnen hebben slechts zijdelings betrekking op deze grondruilingen en stellen hoofdwatergangen voor. Naar een kaartje van de Landrich-
tingsdienst.
-ocr page 37-
618
Gezicht vanuit het zuidoosten op de spoorbrug over de Vleutensewetering bij De Hoed voordat deze werd verbouwd tot verlieerstunnel tussen de
Utrechtseweg en de Hof ter Weydeweg. Foto Landinrichtingsdienst, begin 1957.
waren drie op zichzelf staande gevallen te onderscheiden:
a)  het ten westen van het station Vleuten gelegen deel van de
spoorlijn Rotterdam - Utrecht;
b)   het ten oosten van dit station gelegen deel van dezelfde
spoorlijn;
c)   het eveneens in de ruilverkaveling Vleuten gelegen deel
van de spoorlijn Breukelen - Harmelen.
Geval a
Het eerste geval kostte de Plaatselijke Commissie de
meeste hoofdbrekens. De moeilijkheid was namelijk, dat de
bedrijfsgebouwen aan de noordzijde van de spoorweg ston-
den, terwijl de meeste grond van deze bedrijven ten zuiden
ervan lag. Het was duidelijk dat de meerderheid van de be-
drijfsgebouwen zou moeten worden verplaatst naarde zuid-
zijde. Daartoe werd een parallelweg ontworpen, de tegen-
woordige Vleuterweideweg. Hieraan konden de nieuwe hof-
steden worden gebouwd, terwijl de weg de overige gronden
kon ontsluiten. De Plaatselijke Commissie bepaalde het
tracé op enige afstand van de spoorweg, zodat het oostelijke
einde aansloot op de reeds aanwezige woonstraten Prins
Hendrikweg en Julianalaan en het westelijke einde in het
verlengde van de te verharden Dorpeldijk kwam te liggen '*).
Omdat de onbewaakte en onoverzichtelijke overweg in de
Hamlaan zou vervallen werd de buurt 't Hoog door middel
van de gelijknamige weg verbonden met de Vleuterweide-
weg/Dorpeldijk.
De ruiling van de verschillende percelen kon niet wille-
keurig geschieden: volgens de Ruilverkavelingswet moest
iedere eigenaar'— zo hij dat wenste — ongeveer dezelfde
waarde aan grond terugontvangen als hij had ingebracht.
Van die zogenaamde inbrengwaarde mocht slechts een
klein percentage in geld in plaats van in grond worden
toegedeeld"). Dit wetsartikel bracht met zich mee dat het
voor de landmeter van het Kadaster niet altijd gemakke-
lijk was om de nieuwe kavels binnen de bestaande of
nieuwe grenzen (wegen, watergangen, waterkeringen,
spoorwegen) in te passen. De omstandigheid dat in deze
ruilverkaveling weinig grond kon worden aangekocht om
ruimte te scheppen voor het schuiven van de nieuwe ka-
velgrenzen maakte het des te moeilijker om ieder het
zijne toe te delen. Dit is ook de reden geweest waarom
het onverharde deel van de Hamweg (in de wandeling
ook wel Achterdijk genoemd) moest worden opgeofferd;
het overblijvende deel is later in de dorpsuitbreiding van
Vleuten opgenomen.
Op een bij dit artikel gevoegd schetskaartje zijn de
oude en de nieuwe toestand van drie verplaatste bedrij-
ven getekend.
14) Vriendelijke mededeling van de heer C.J.W, Gravendaal, Archivaris van de N.V. Nederlandse Spoorwegen.
Zie ook: J.H. Joncker Nieboer, „Geschiedenis der Nederlandsche Spoorwegen 1832 - 1938". Tweede druk (1938).
15)  De gemiddelde snelheid van de treinen op de spoorweg Amsterdam - Haarlem die in 1839 werd geopend bedroeg toen 38 kilometers per uur.
16)  De Dorpeldijk werd enige jaren later in de aangrenzende ruilverkaveling Harmelen - Kockengen doorgetrokken tot de Appellaan in Harmelen.
17) Deze bepaling stond los van de algemene aftrek die werd toegepast ten behoeve van de voor wegen en watergangen benodigde grond.
-ocr page 38-
^w V ^ ' - - * ,v
an de topografische kaart, schaal 1: 50.000, blad 31 Utrecht Oost. Verkend in 1938, gedeeltelijk herzien in 1946. Uitgave 1949. Iets
e lijnen van het vierkantennet zijn noord-zuid, de horizontale lijnen oost-west gericht. De afstand tussen twee verticale of twee hori-
len bedraagt 1 km. De oppervlakte van één vierkant komt dus overeen met 1 km^ of 100 ha.
van de ruilverkaveling Vleuten is zwart, het daarbuiten gelegen gebied is grijs gedrukt. Rijksweg 2 (nu A2) staat hier alleen nog op
>n zuiden van de Leidse Rijn, het gedeelte dat aan het ruilverkavelingsblok grenst is als een ontworpen weg met stippellqntjes aange-
ipoorweg Rotterdam-Utrecht doorsnijdt het gebied van de ruilverkaveling van west naar oost, terwyi de spoorweg Breukelen-Harmelen
r de percelen ongeveer van noordoost naar zuidwest loopt.
0^
-ocr page 39-
621
Geval c
De landerijen die bij een aantal van de weidebedrijven aan
de Lagehaarsedijk behoorden werden aan de noordelijke
einden van de kavels bij de Laagnieuwkoopse Buurtweg (nu
Laagnieuwkoop geheten) schuin doorgesneden door de
spoorweg Breukelen - Harmeien. Om in deze ongunstige
toestand verbetering te brengen kon worden volstaan met
het herrangschikken van de percelen door middel van
ruilingen alsmede het aanleggen van een particulier toe-
gangspad vanaf de Laagnieuwkoopse Buurtweg. Deze
maatregelen hadden geen invloed op het wegenstelsel, maar
worden hier volledigheidshalve vermeld.
De in de gemeente Kockengen gelegen Laagnieuwkoopse
Buurtweg onderging zelf wel een verbetering. Daarbij werd
de smalle en hooggelegen overweg, waarop kort tevoren
helaas een ongeluk met dodelijke afloop had plaats gevon-
den, overzichtelijker gemaakt. Bovendien brachten de Ne-
derlandse Spoorwegen een beveiliging door middel van
knipperlichten aan.
Geval b
In tegenstelling tot het vorige geval waren hier geen
ruilingen van percelen of verplaatsingen van boerderijen
nodig, echter wel een parallelweg. Dit is de tegenwoordige
Hof ter Weydeweg. Deze kwam vlak langs de noordzijde
van de spoorweg te liggen.
Om deze nieuwe weg zonder een gelijkvloerse kruising
van de spoorweg te kunnen aansluiten op de Utrechtseweg
moest de spoorbrug over de Vleutensewetering worden ver-
bouwd tot een kleine verkeerstunnel. Langs de zuidzijde van
de spoorweg werd een nieuwe wetering gegraven, terwijl het
buiten gebruik gestelde stuk water tussen de spoorbrug en de
hofstede Hof ter Weyde werd gedempt. Daarmee
samenhangend werden de kavel- en perceelsloten van de
Lage Weide doorgetrokken tot de wegsloot van de Hof ter
Weydeweg. Om praktische redenen is later de grens tussen
de gemeenten Utrecht en Vleuten - De Meern in
overeenstemming gebracht met de nieuwe situatie in het ter-
rein'*). Het oude Hof ter Weyde is daardoor geruisloos van
de gemeente Vleuten - De Meern overgegaan naar de ge-
meente Utrecht.
Maar ook in een ander opzicht is de toestand bij deze
vroegere uithof van de Johannieters gewijzigd. Omdat de
Proostwetering als uitwateringskanaal voor de hoge
Vleutense gronden naar het Amsterdam-Rijnkanaal verviel
en tevens als openbaar vaarwater zou worden opgeheven
werd het stuk van de Vleutensewetering (oudtijds Stadwe-
tering geheten) tussen het Hof ter Weyde en Den Engh even-
eens gedempt: de oude loop is nog te volgen aan de hand van
de voormalige kadesloot.
Het was overigens niet de eerste maal dat in deze omge-
ving veranderingen kwamen. Bij de aanleg van de spoorweg
Rotterdam - Utrecht in 1854 sneed deze een noordwaarts
gerichte bocht van de Utrechtseweg langs de oude loop van
de Oude Rijn bij de hofstede De Hoed af; de Vleutensewete-
ring bleef evenwel op haar plaats en ging met een lage brug
onder de spoorweg door. Toen omstreeks 1890 het Merwe-
dekanaal werd gegraven moest de spoorweg bij De Hoed in
noordelijke richting worden opgeschoven ten behoeve van
de oprit van de spoorbrug over het Merwedekanaal. Uit die
tijd stamt de tot tunnel verbouwde hoge spoorbrug over de
Vleutensewetering.
Het oostelijke uiteinde van de Hof ter Weydeweg kreeg
een verbinding met de Huppeldijk; dat is nu de Hoeveweg.
Het westelijke uiteinde werd aangesloten op de Kantonnale-
weg bij de Oude Tol.
De Enghlaan — toen nog een particuliere grindweg tussen
de Utrechtseweg en de Kantonnaleweg bij Den Engh —
kreeg een aansluiting op de nieuwe Hof ter Weydeweg. De
particuliere spoorwegovergang werd opgeruimd, het bezui-
den daarvan gelegen doodlopende deel is thans, evenals het
noordelijke deel, openbaar geworden.
Ten aanzien van de bij deze weg behorende bermen moest
een bijzondere regeling worden getroffen. Krachtens de
Ruilverkavelingswet dienden deze bermen te worden toege-
wezen aan het openbare lichaam dat de Enghlaan in eigen-
dom, beheer en onderhoud zou krijgen (in dit geval de ge-
meente Vleuten - De Meern). Aan de oude eigenaar was
echter tijdens de voorbereiding van de ruilverkavelingsplan-
nen toegezegd dat hij de zich op de bermen bevindende
vruchtbomen zou mogen behouden. Aangezien het wettelijk
niet mogelijk was een pootrecht te vestigen besloot de Plaat-
selijke Commissie de bermen overlangs te verdelen in stro-
ken. Die waarop de vruchtbomen stonden konden als kavels
worden toegedeeld aan de oude eigenaar van de weg. Het
was een kleine schoonheidsfout die in de praktijk geen moei-
lijkheden heeft opgeleverd.
Al deze in a, b en c genoemde handelingen, waaraan de
Nederlandse Spoorwegen metterdaad meewerkten, hebben
tot gevolg gehad dat in het gehele ruilverkavelingsgebied
uiteindelijk één gevaarlijke openbare en alle zeventien parti-
culiere overwegen overbodig werden en konden verdwijnen,
terwijl één eveneens gevaarlijke openbare overweg overzich-
telijker en beveiligd kon worden. Het waren trouwens de
eerste werken van die aard en in deze omvang in ons land. In
de provincie Utrecht zijn of worden nu vrijwel alle particu-
liere spoorwegovergangen in ruilverkavelingsverband opge-
ruimd.
■ M'p: ■ -
'i^^St'^ *■
Bloeiende perebomen langs de Enghlaan te Vleuten. Een weinig
voorkomend gezicht: vruchtbomen in de bermen van een openbare
weg. Foto van de schrijver, 3-5-1972.
deel II en slot volgt
-ocr page 40-
622
Oud hek fraai gerestaureerd
Eind april 1987, ruim een jaar gele-
den dus, wandelde ik met voorzitter
Gravendeel rond de Willibrordkerk te
Vleuten. ,,Jammer dat dit toch mooie
hek er zo verwaarloosd bij staat". We
stonden met de rug naar het complex
aanleunflats Bottenstein en keken naar
de roestige, scheefgezakte poort die toe-
gang gaf tot de pastorietuin. Al enkele
jaren geleden was het hek, dat door een
afgebroken scharnier niet meer draaide,
open gezet. Zo konden de pastores ten-
minste zonder moeizaam gesjor tussen
de pastorie en huize Jozefzorg heen en
weer lopen. Een functie had het hek
toch niet meer: de pastorietuin lag naar
alle zijden open.
Het schijnt dat ik in het najaar van
1987 heel wat heb gemist want toen ik
eind januari 1988 op een zonnige dag
met m'n fototoestel door Vleuten slen-
terde, zag ik tot m'n verbazing dat het
hek met nieuwe scharnieren en glanzend
zwart geverfd zonder een spoor van
roest weer stoer overeind stond. Dat
was een artikeltje in ons blad waard
want je moet niet alleen maar jammeren
^'*ï^i£l££i'i:J^
Het oude doophek in april 1987
over alles wat verloren gaat maar vooral
ook blij zijn met iets dat weer in oude
staat wordt hersteld zonder dat onze
vereniging er zich mee heeft bemoeid. Ik
ging op onderzoek uit.
Al na m'n eerste vraag kwam ik te-
recht bij Kees Wieman, in 1981
toegetreden tot het parochiebestuur met
als specialiteit het coördineren en bege-
leiden van alles wat met het onderhou-
den, herstellen en restaureren van het
parochiebezit te maken heeft.
Kees: „Het beleid van het parochie-
bestuur en parochievergadering is om
de gebouwen en terreinen zo gaaf moge-
lijk te houden. Zo hebben we een paar
jaar geleden het toegangshek tot het
kerkhof wel geconserveerd maar niet
gerestaureerd. Alles wat er nog was heb-
ben we zo goed mogelijk tegen verder
verval beschermd, maar als je goed kijkt
zie je dat hier en daar wat versieringsor-
namentjes verdwenen zijn. Pas met het
hek waarover je me wilde spreken, zijn
we verder gegaan. Zo zijn de scharnie-
ren vernieuwd en is het sluitwerk ver-
anderd".
■i.;i:.V...>j
Hetzelfde hek in januari 1988
-ocr page 41-
623
hobby" zei ze me. ,,Stukjes schrijven is
de mijne" zei ik haar.
Najaar 1987 ontdekten verschillende
bewoners van Jozefzorg plotseling dat
het hek was verdwenen. Er schijnt
ergens zelfs gepubliceerd te zijn dat het
hek was gestolen. Niets daarvan geluk-
kig. Het was overgebracht naar de
smederij van Dirk van Dijk aan de
Dorpsstraat waar het werd gerestau-
reerd. Het onderging verschillende be-
werkingen. Allereerst werd het gezand-
straald zodat het blanke smeedwerk
weer zichtbaar werd. Het hek kreeg een
nieuw slot, nieuwe scharnieren en werd
bovendien behandeld met antiroest
zinkcompoundverf, waardoor het ijzer
weer voorjaren tegen weersinvloeden is
beschermd. Tenslotte werd het weer
zwart gelakt. Intussen was ook de fun-
dering bijgemetseld en hersteld.
Nu hebben we een vraag aan oudere
Katholieke lezers van ons blad: „Wan-
neer is het hek hier geplaatst"?
We weten twee dingen. Het oude
bejaardencomplex Sint Jozefzorg is ge-
bouwd in 1953. In dat jaar werd het
wenselijk dat er een directe verbinding
kwam tussen het bejaardenhuis en de
pastorie. De kortste weg was natuurlijk
door de pastorietuin, maar het hek is
waarschijnlijk pas later op deze plek
neergezet. Het is namelijk het oude
doophek dat, vanaf de uitbreiding van
de kerk in 1935, de afsluiting vormde
van de toen gebouwde doopkapel. In
1962, na het Tweede Vaticaanse Conci-
lie, verandert er veel in de kerk. De
doopkapel achter in de kerk komt te
vervallen en het doophek wordt over-
bodig.
Kan iemand ons nu precies vertellen
wanneer dit doophek naar buiten is ver-
plaatst?
In 1985, toen de aanleunflat „Bot-
tenstein" bewoond raakte, vestigde
mevrouw Helma van Leeuwen zich in
een flat op de eerste verdieping. Vanuit
haar kamer maakte zij van het hek een
tekening die wij met haar toestemming
hier reproduceren. „Schilderen is mijn
Het oude openstaande hek getekend door
Helma van Leeuwen, wonende op de eerste
verdieping van flatgebouw Bottenstein.
Wie tenslotte wil weten wat de
restauratie van het hek heeft gekost:
Kees Wieman: ,,De rekening van de
smid was f 1710,—. Daar kwam de fun-
dering nog bij. Zeg maar dat het samen
zo'n 2300 gulden heeft gekost".
KBN.
Detail van het gerestaureerde hek, glanzend-
zwart.
Agenda Wie wat bewaart die geeft wat
Elke maandag werkavond in ons nieuwe
onderkomen aan de Zandweg in De
Meern (achter het gebouw D'Ark,
Zandweg 147).
Zaterdag 27 augustus
Wij staan met onze kraan op de Brade-
rie
te Vleuten
Van 10.00 tot 17.00 uur
Vrijdag 2 september
Wij staan met onze kraam op de Markt
te De Meern
Van 16.00 tot 22.00 uur
Zaterdag 17 september
Open Monumentendag 10.00 tot 16.00
uur
Start in het gebouw van de Historische
Vereniging (achter het gebouw D'Ark,
Zandweg 147 te De meern)
Daar is ook een documentatiecentrum
ingericht en er zullen dia's worden ge-
toond
Door ons werden in dank, ten behoeve
van onze bibliotheek en onze verzame-
ling, de volgende schenkingen en bruik-
lenen aanvaard van:
J.Th. van Dijk, Frederik van Eeden-
straat 9 Vleuten
De Philatelist, jaargangen 7, 8 en 12
L.F.A.E. van Lynden, Frans Halsstraat
13 Utrecht
Mangel
                                        ,
R. Middelkoop, Huize Jozefzorg
Vleuten
Kaas- en aardappelrasp
L. GrifTioen-Rodenbrug, Bottensteinweg
7 Vleuten
Benen, koperen en loden bikkels met
spelregels voor het bikkelspel
NN te Vleuten
f 1000,-
Drs C.J. Hogendijk, van Wanroystraat 2
Vleuten
Maandblad Oud Utrecht, jaargan-
gen 54 t/m 60
Jaarboeken Oud Utrecht 1981 t/m
1987
T. van Dijk-Doornenbal, Woerdlaan 5
De Meern
Maandblad Oud Utrecht, jaargan-
gen 40 t/m 55, 57, 58 en 60 (incom-
pleet
-ocr page 42-
624
Een grafkelder te Vleuten
door
Dr D.W. Gravers deel
Op het oude kerkhof naast de Hervormde kerk in Vleuten, bevindt zich een eenvoudige grafkelder. Bovengronds
bestaat hij uit een in carré gemetseld muurtje van baksteen (drie stenen hoog), afgedekt met een rollaag en hardste-
nen hoeken, waarop een spijlen hekwerk van smeedijzer is aangebracht. De toegang tot de kelder is afgedekt met een
zerk, waarop de letters V.Z.V.D.H. zijn te lezen. Binnen het hek groeien rozen.
Wat is de geschiedenis van deze kelder en wie zijn erin bijgezet?
De familie Leydel
In 1820 woonde op huize Welgelegen te Oudenrijn de
oud-luitenant-kolonel en tevens oud-commissaris van oor-
log in Indië, Joseph Leydel. Hij was getrouwd met Everdina
van Hall. Het echtpaar had o.a. een dochter Jacoba Maria,
die op 16 februari 1806 te Batavia was gedoopt.
Joseph wilde gaarne nog wat glans en glorie toevoegen
aan zijn naam. Hij was weliswaar reeds 60 jaar oud, maar hij
had er de middelen voor en het was in die tijd niet ongebrui-
kelijk die om te zetten in grondbezit en titels. Op 20 juni 1820
kocht hij van Paulus Martinus van Bijlevelt het huis Den
Ham met de bijbehorende landerijen. Hij kon zich toen dus
„Heer van Den Ham" noemen. Hij betaalde voor het geheel
f 60.000.-.
Drie jaar later en wel op 27 augustus 1823 vulde hij zijn
verzameling aan. Gijsbert Franco baron van Derfelden van
Hinderstein verkocht hem de ambachtsheerlijkheden van
Veldhuizen, Rosweide, Bijleveld en Reyerscop-Lichtenberg
en de helft in de ambachtsheerlijkheden van Oudenrijn en
Heycop.
Intussen had dochter Jacoba Maria, pril als ze was, zich
verloofd met een jongeman, genaamd Hijmen Bart van Zijll.
De familie van Zijil
Hijmen Bart was op 30 juli 1790 te Haastrecht gedoopt als
zoon van Egbert van Zijll en Maria van der Storm. Hij was
Gereformeerd.
Op 10 februari 1824 vond te Oudenrijn het huwelijk plaats
van Hijmen Bart (33 jaar oud en wonende te Haastrecht)
met Jacoba Maria (18 jaar en wonende bij haar ouders op
huize Welgelegen).
Het kan zijn dat het jonge stel bij de ouwelui introk en dat
dit vervolgens tot strubbelingen leidde, maar alles kan na-
tuurlijk ook in de grootst mogelijke eendracht zijn verlopen.
Hoe 't ook zij, op 19 juli 1824 schonken Joseph Leydel en
zijn vrouw Everdina van Hall aan hun dochter Jacoba
Maria en haar man Hijmen Bart van Zijll een indrukwek-
kende reeks goederen:
De letters op de zerk, die de toegang tot de grafkelder afsluit.
V.Z.V.D.H.
Foto K.B. Nanning, 1987.
1. Het huis Den Ham, bestaande in heerenhuis, stalling, koets-
huis, boerenwoning, schuur en twee bergen, fraayen tuin en
groote moestuin, beiden voorzien met veel vruchtboomen, be-
last met een uitgang{d.'i.
een grondrente) vanfl2.- ten behoe-
ve van de Lieve Vrouwen Broederschap ie Vleuten.
2.  De kapel- en aagjesboomgaard (een aagt is een bepaald
soort zure appel), het Ipenhofje, de Kwekerij en buitenboom-
gaard, te zamen groot 5 bunders 26 roeden 26 ellen.
3.  Een huizinge en herbergje, mitsgaders hofje en boomgaard-
je groot 14 roeden 19 ellen, alsmede het sluisje gelegen in de
Vleutensche wetering.
4.  Een erfpacht groot f 47,50 uit 1 bunder 6 roeden 44 ellen
land, zijnde de grond waarop deRoomscheKerk staat
(dit was
de kerk op 't Hoog) verschijnende 31 December, op conditie
dat de hekken ofboomen van de steeg naar het huis Den Ham
op Zon-, feest- en andere dagen als er gepreekt wordt, zullen
openstaan en een sleutel bij den bouwman laten berusten. En
dat de lasten uit dit land gaande, door den eigenaar van den
-ocr page 43-
625
hoofd van 106 ha grond.
Toen Jacoba Maria's moeder (in 1837) en vader (in 1838)
overleden waren, verhuisde het gezin naar Welgelegen. Het
staat tenminste in het eerste bevolkingsregister van Ouden-
rijn (1850 - 1860) ingeschreven op Galecop nummer 7,
geflankeerd door de tolgaarder op nummer 6 en de loge-
menthouder (de Hommel) op nummer 8.
Ham zullen gedragen worden, met uitzondering van het
getimmerte.
5.  Een stuk bouwland, groot 3 bunders 51 roeden 40 ellen, ge-
naamd het Poortland.
6. Een perceel bouw- en weiland, groot 11 bunders 26 roeden 36
ellen, gelegen op Vleuterweide.
7. Een perceel bouwland, genaamd de Hoogekamp, gelegen als
voren, groot 1 bunder 90 roeden 32 ellen.
8.  Een perceel weiland, gelegen als voren, groot 2 bunders 36
roeden 12 ellen, zijnde hiervan 42 roeden 57 ellen erfpacht sub-
ject aan de Domeinen op een jaarlijksche canon van 14 gulden,
verschijnende 11 November.
9.  Een stuk bouwland, groot 4 bunders 60 roeden 98 ellen, ge-
legen onder Vleuten.
10.  Een perceel wei- en hooiland, groot 4 bunders 28 roeden 5
ellen, gelegen als voren.
11. Een perceel wei- en hooiland, groot 2 bunders 86 roeden 41
ellen, gelegen als voren.
12.  Een hofstede, genaamd de Lage Hoeve, bestaande in een
huis, twee schuren en drie bergen, mitsgaders 30 bunders 36
roeden 68 ellen boomgaard, bosch, bouw-, wei- en hooiland
(hieronder begrepen 1 bunder 56 roeden en 12 ellen bosch, ge-
naamd de Duivelshoek, en 1 bunder 43 roeden 6 ellen bouw-
land, genaamd het Rhijnland), waarvan de hofstede met 13
bunders 33 roeden 54 ellen is gelegen onder de gemeente Vleu-
ten en de overige 17 bunders 3 roeden 14 ellen onder Themaat,
zijnde van die 13 bunders 33 roeden 54 ellen ongeveer 11 bun-
ders 19 roeden 19 ellen tiendvrij en waarvan 6 bunders 81 roe-
den 25 ellen en 1 bunder 70 roeden 31 ellen gemeender voor
erfpacht subject zijn aan de Domeinen op een jaarlijksche
canon van 35 gulden, verschijnende 22 Februarij.
13. Een perceel bouw- en weiland, groot 8 bunders 85 roeden 5
ellen, gelegen onder de gemeente Vleuten.
14.  Een stuk bouwland, groot 79 roeden 19 ellen, tiendvrij,
gelegen als voren.
15.  Een perceel bouwland, groot 3 bunders 68 roeden 29 ellen,
gelegen als voren.
16.  Een perceel bouwland en bosch, genaamd de Pottegieter,
gelegen als voren, het bouwland groot 1 bunder 89 roeden 61
ellen, het bosch 1 bunder 32 roeden 69 ellen.
17.  Een perceel bouwland, groot 3 bunders 90 roeden 43 ellen,
gelegen als voren, waarvan de akker aan de laan tiendvrij is.
18.   Een perceel weiland, gelegen als voren, genaamde de
Kriek, groot 2 bunders 36 roeden 59 ellen.
19. Een perceel wei- en hooiland, groot 3 bunders 83 roeden 20
ellen, onder Themaat gelegen.
20.  Een perceel wei- en hooiland, groot 10 bunders 49 roeden
40 ellen, gelegen op Vleuterweide, herkomstig van het voorma-
lig rentambt van St Jan.
21.  Een perceel bouwland, groot 2 bunders 55 roeden 47 ellen,
gelegen op Vleuterweide, herkomstig van het voormalig
rentambt van St Jan.
De percelen 1 t/m 19 had Joseph Leydel op 20 juni 1820
gekocht van Paulus Martinus van Bijlevelt en zijn vrouw
Petronella Johanna Antonia Mouton. In het bezit van de
percelen 20 en 21 kwam hij op een veiling door Domeinen op
30 october 1821.
Waarschijnlijk woonde het paar de eerste jaren ook inder-
daad op Den Ham, maar Jacoba Maria kreeg haar eersteen
enige kind op Welgelegen, het huis van haar vader. Dat
kind, een dochter, genaamd Josepha Cornelia Hendrina
Bartha, werd op 22 october 1825 geboren en dus op het ge-
meentehuis van Oudenrijn aangegeven. Dat deed de vader
zelf. Hij kon zich toen met recht van Zijll van den Ham
noemen. Zijn beroep was landeigenaar en ook dat steunde
op feiten. Samen met zijn vrouw stond hij immers aan het
.1'ï/;7rn/i*/r/yX
PA I- K X|'i) o' K I
('iirnliniis horrr^'
.............-f.........
Fragment van het bekende kaartje van de gemeente Oudenrijn
uit de Gemeente-Atlas van Nederland, bewerkt door J. Kuyper,
uitgegeven door Hugo Suringar, Leeuwarden 1865. De
tolgaarder woonde, bij z'n tolhek, op Galecop no. 6, de loge-
menthouder, op de Hommel, op no. 8, zodat Welgelegen no. 7
moet zijn geweest.
In 1850 moet Hijmen Bart, die toen de leeftijd van 60 jaar
had bereikt, tot het besef zijn gekomen dat het aardse leven
een tijdelijke zaak was. Omdat hij als Heer van Den Ham en
als eigenaar van nogal wat grond onder Vleuten zich toch
enigermate met die plaats verbonden was blijven voelen,
ging hij in onderhandeling met de kerkvoogdij van de Her-
vormde Gemeente te Vleuten. Waarom het ging, blijkt uit de
volgende acte:
Bewijs van Eigendom eener Dubbele Grafkelder op de begraaf-
plaats der Hervormde Gemeente te Vleuten.
De ondergeteekende. Kerkvoogden Notabelen der Hervormde
Gemeente te Vleuten, verklaren bij deze in eigendom af te
staan aan den WelEdelen Heer H.B. van Zijll van den Ham,
grondruimte tot daarstelling eener Dubbele Grafkelder in de
eerste klasse op de begraafplaats der Hervormde Gemeente te
Vleuten, en wel volgens bestaand tarief, goedgekeurd door de
Gedeputeerde Staten der Provincie Utrecht, vooreene som van
Veertig Gulden, onder voorwaarde dat de wettige eigenaar
zich onderwerpe aan bestaande of nog te makene verordenin-
gen, wetten en reglementen op deze begraafplaats toepasse-
lijk.
Vleuten den 25 Julij 1850,
Kerkvoogd en Notabelen voornoemd
en namens dezelve J. W. van der Geer, Kerkvoogd.
-ocr page 44-
626
Ongetwijfeld zal die grafkelder oorspronkelijk bedoeld
zijn geweest voor hemzelf en zijn echtgenote. De laatste ver-
trok echter in november 1851, samen met haar dochter, naar
Velp, terwijl Hijmen Bart van 1852 tot 1855 te 's-Gravenha-
ge verbleef. Wat er achter deze scheiding stak blijft duister.
Jacoba Maria overleed op 5 augustus 1857 te Velp op huize
Duikershof. Zij werd niet in de grafkelder te Vleuten bijge-
zet.
Nog in hetzelfde jaar en wel op 12 december verkocht
Hijmen Den Ham aan Mr Willem Jan Royaards en eigenlijk
had hij vanaf dat moment zijn naam weer moeten inkrimpen
tot van Zijll. Hij deed dat echter niet en bleef zich van Zijll
van den Ham noemen.
Korte tijd na de dood van zijn vrouw bracht Hijmen
enkele wijzigingen aan in zijn testament. Op 11 februari 1858
compareerde namelijk voor Mr Pieter Lijndrager junior,
notaris te Amsterdam, de WelEdelGeboren Heer Hijmen Bart
van Zijll van den Ham, ambachtsheer van Reyerscop-Ligten-
berg, grondeigenaar, gedomicilieerd in de gemeente Ouden-
rijn bij Utrecht, thans alhier verblijf houdende ten huize van
Flaquet in de Kalverstraat.
Hij vermaakte aan de Kerk der Hervormde Gemeente te
Vleuten, provincie Utrecht, de door hem testateur op de bur-
gerlijke begraafplaats dier gemeente gestichtte en hem in
eigendom toebehoorende Grafkelder, onder de bepaalde
voorwaarde dat behalven zijn afgestorven ligchaam in die
Grafkelder geene andere lijken verder zullen mogen worden
begraven dan dat van zijne dochter en eenig kind. Vrouwe
Josefa Cornelia Hendrina Barta van Zijll, echtgenoot van den
Heer Pieter Hendrik Cornelis van den Broeke. Dat wijders
gemelde Grafkelder gedurende den tijd van honderd jaren na
het overlijden van des testateurs genoemde dochter gesloten en
de daarin liggende lijken onaangeroerd zullen moeten blijven,
behoudens de werkzaamheden van onderhoud en herstel die
noodig zouden maken dat de gemelde kelder geopend worde.
En verklaarde de Heer testateur wijders nog aan genoemde
Kerk der Hervormde Gemeente te Vleuten te legateeren in
contante gelden eene somma van duizend gulden, onder voor-
waarde evenwel, dat die som zal worden belegd en zoo na
mogelijk zal worden ingeschreven in het Grootboek der Natio-
nale Werkelijke Schuld, rentende drie percent, dat de daarvan
voortkomende renten in de eerste plaats zullen strekken tot
onderhoud van voorschreve Grafkelder en het overschot ten
bate van dezelve Kerk, met begeerte dat indien de rente tot het
behoorlijk onderhouden van genoemde Grafkelder niet toerei-
kende mogten zijn, desnoods een gedeelte der hoofdsom daar-
toe zal mogen en moeten worden aangewend en gebruikt.
Blijkbaar was de testateur niet geheel tevreden en gerust,
want reeds op 24 februari van hetzelfde jaar maakte hij, nog
steeds ten huize van A.Flaquet in de Kalverstraat te Amster-
dam, een holografische dispositie (d.i. een eigenhandig ge-
heel uitgeschreven testament), waarin hij o.a. bepaalde :
verder begeer ik men een nieuw lijkkleed zal nemen en na
gebruik hetzelve in eijgendom zal geven aan Kerkmeesteren
der Hervormde Gemeente te Vleuten.
Nóg was hij niet uit de zorgen. Bij testament van 11 febru-
ari 1858 had hij tot executeuren van mijn testament en redde-
raars en vereffenaars mijnes natelatene boedels
benoemd
Adrianus Dupper Dzn te Haastrecht en Mr Otto Braat
Bisdom van Cattenbroek te Utrecht. De eerste overleed op
22 augustus 1863 en in de vacature moest nodig worden
voorzien.
Wederom holografisch bepaalde Hijmen Bart van Zijll
van den Ham op 3 januari 1864 — hij woonde toen te 's-Gra-
venhage — dat de opvolger van de overleden executeur zou
zijn Leonard Sijes Pierre Dupper te Vianen. Bovendien ver-
maakte hij de Kerk der Hervormde Gemeente te Vleuten
nogmaals eene som van duizend guldens in contanten.
Hijmen overleed op 18 juni 1864 te 's-Gravenhage, hij
werd in zijn eigen grafkelder bijgezet en de kerk te Vleuten
kon de procedure starten om in het bezit van het legaat te
komen. Daartoe moest een adres worden gericht aan Zijne
Majesteit de Koning om machtiging tot aanvaarding. Zo
heel eenvoudig ging dat nu ook weer niet, want Gedeputeer-
de Staten, de gemeente en het Provinciaal Collegie van Toe-
zigt op de kerkelijke administratie bij de Hervormden moes-
ten erin worden gekend. Tenslotte werd de gevraagde mach-
tiging verleend bij Koninklijk Besluit van 24 september
1864, No. 42.
Het College van Kerkvoogd en Notabelen der Hervormde
Gemeente te Vleuten, bestaande uit Bastiaan Blok, land-
bouwer te Vleuten, Teunis Davelaar, landbouwer te Vleu-
ten, Arie van Santen, landbouwer te Vleuten, Gerrit van
Bemmel, landbouwer te Haarzuilens en Antony Lam,
landbouwer te Vleuten, benoemde de kerkvoogd Bastiaan
Blok tot gemachtigde om het legaat in ontvangst te nemen.
De overdracht vond plaats ten kantore van notaris Fran-
cois Marie Schmolch te 's-Gravenhage op 21 december
1864. Toen kwamen bijeen de twee eerder genoemde
executeuren en onze kerkvoogd, welke laatste, op de boven
uitdrukkelijk gestelde voorwaarden, ten behoeve van de
kerk te Vleuten aanvaardde:
Primo: eenen dubbelen Grafkelder in de Eerste Klasse op de
Begraafplaats der Nederduitsch Hervormde Gemeente te
Vleuten en als zoodanig uitmakende een gedeelte van het per-
ceel op den kadastralen Legger dier Gemeente Vleuten bekend
onder Sectie B numero 209, groot zes en dertig roeden zestig
ellen, en
Secundo: eene somma van Tweeduizend Gulden in
contanten.
De familie van den Broeke
Josepha Cornelia Hendrina Bartha, die in 1851 met haar
moeder naar Velp was getrokken, trouwde op 11 augustus
1853 te Velp met Pieter Hendrik Cornelis van den Broeke.
De laatste was op 6juni 1826 te Barneveld geboren als zoon
van Pieter van den Broeke en Johanna Alijda de Wolf van
Westerode.
Het echtpaar woonde te Herwen bij Lobith, waar de
eerste twee kinderen werden geboren, Pieter Hendrik op 11
juni 1855 en Maria Jacoba op 16 mei 1856.
Het jonge gezin verhuisde echter reeds op 4 mei 1858 naar
Oudenrijn, waar het zich vestigde op huize Welgelegen,
waar Josepha's vader nog steeds officieel woonde. De laat-
ste vertrok echter op 25 october van hetzelfde jaar, maar nu
definitief, naar 's-Gravenhage, waar hij, zoals eerder gezegd,
op 18 juni 1864 overleed.
Te Oudenrijn werden nog twee kinderen geboren,
Jeanette Adelaide op 10 juni 1858 en Guillam Hendrik op 25
mei 1861.
Pieter Hendrik Cornelis was Nederlands Hervormd en hij
staat vermeld als landbouwer, steenbakker en raadslid. Nu
zal zijn landbouwerschap wel daarin hebben bestaan dat hij
land verpachtte, land dat hij als deelhebber in de steenbak-
kerij liet afvletten.
Hij werd op 19 mei 1866 benoemd tot lid van de gemeente-
raad van Oudenrijn, als opvolger van de op 20 december
1865 overleden Jan de Wit.
Hij overleed op 22 februari 1881 te Oudenrijn en werd be-
-ocr page 45-
627
Vleuten, sectie B nr 967, gelegen aan het Torenplein, met
ingang van 1 januari 1958 gesloten te verklaren.
Volgens artikel 25 van de wet op de lijkbezorging moet
een gesloten begraafplaats gedurende tien jaren onaange-
roerd blijven liggen. Na die tijd mag de grond tot bezaaiing
of beplanting worden gebruikt, mits hij niet dieper dan 50
centimeter worde vèrgraven. Uitgraving ter meerdere diepte
is binnen dertig jaren na de sluiting niet dan met vergunning
van Gedeputeerde Staten geoorloofd.
Op 1 januari 1988 was de termijn van dertig jaar na de slui-
ting, verstreken. Wat gaat er nu met de oude begraafplaats
gebeuren? Behalve de grafkelder bevinden zich daar nog 34
aan grafzerken en gedenkstenen herkenbare graven.
Wat de grafkelder betreft, deze werd op 21 december 1864
door de Hervormde Gemeente te Vleuten in eigendom
verkregen, maar onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat
hij, na het overlijden (lees: de bijzetting) van Josefa Cornelia
gedurende de tijd van honderd jaar gesloten moest blijven en
dat tijdens die periode de daarin liggende lijken niet aange-
roerd mochten worden. De verjaringsperiode van de kelder
loopt derhalve af op 7 december 1997 en dan is, juridisch
gezien, de weg vrij om de hele zaak te ruimen. De vraag is,
zijn er plannen in die richting? Mochten die plannen er in-
derdaad zijn — maar ook als nog maar met de gedachte
wordt gespeeld —, dan is het hier de plaats argumenten naar
voren te brengen, op grond waarvan kan worden gepleit
voor herstel en conservering van het restant van de oude
begraafplaats bij de Hervormde kerk te Vleuten.
Begraven
De komst van het Christendom heeft aanzienlijke veran-
deringen in de begraafgewoonten teweeggebracht. Het ver-
branden werd door de kerk verboden. Er werd vanuit
gegaan dat de overledenen rusten in hun graven tot de jong-
ste dag om dan gewekt te worden voor het laatste oordeel. In
afwachting van dit oordeel dienden de stoffelijke resten
zoveel mogelijk bewaard te blijven. Vandaar de begrafenis
en het bewaren van de beenderen wanneer het graf werd
geruimd.
De doden vonden nu ook niet langer een rustplaats buiten
de gemeenschap, zoals dat in de prehistorie en in de Romein-
se tijd geschiedde, maar te midden van de levenden. De oor-
zaak hiervan was de in de derde eeuw opkomende
heiligenverering.
De plaatsen waar heiligen waren begraven, werden bij
uitstek plaatsen om een kerk te bouwen. Het altaar kreeg
dan een plaats recht boven het graf van de heilige. Omdat
iedereen zo dicht mogelijk bij een heilige begraven wilde
worden, ontstond de gewoonte in of om zulke kerken te be-
graven. In Nederland was overigens het bouwen van een
kerk op het graf van een heilige zeer uitzonderlijk, maar toen
men eenmaal vertrouwd was met het idee om in kerken te
begraven, werd deze gewoonte ook toegepast in kerken waar
geen heilige rustte, zelfs als de kerk midden in de stad stond.
En dat was het begin van een gebruik dat in later eeuwen zou
leiden tot kerken die één grote, overvolle en intensief ge-
bruikte begraafplaats waren. In Vleuten was de toestand
niet anders.
In 1825 werd in ons land het begraven in kerken voorgoed
verboden. Het begraven om de kerken, dus op het zoge-
naamde kerkhof, binnen de bebouwde kommen bleef toe-
gestaan aan gemeenten met minder dan 1000 zielen.
Het kerkgebouw van de Nederlands Hervormde gemeen-
te te Vleuten heeft een bewogen geschiedenis achter de rug,
een geschiedenis waarover ik eerder bij verschillende gele-
graven op de Hervormde begraafplaats aan de Zandweg te
De Meern.
Zijn vrouw stierf op 3 december 1897 te Oudenrijn en de
vraag was nu of zij inderdaad werd bijgezet in de grafkelder
van haar vader te Vleuten. Het begraafregister van de Ne-
derlands Hervormde gemeente te Vleuten, bewaard in het
Rijksarchief te Utrecht, stelt ons in staat die vraag
bevestigend te beantwoorden. Zij werd daar op 7 december
in de grafkelder bijgezet.
'4
'/7, J/n .//itr^. /'^ A'^r^tm»
9
(U.
IcLyy^
ü^t-i^J^
'1
i
J.
:.^/.^. ^- ^ :zrw
/
Z
2/? „^^ yy'~i^^
'/'
J"
/^y/j
^'i^,,. A.'r'.ü^, •zi.^./i
V-h''
J
r
6
/
Z'
^■i
/l^^ C^£^^ ., ^^A-t^^^i* ~ O'S"
7 / f / '■'
^...-
Bladzijde uit het begraafregister van de Nederlands Hervormde be-
graafplaats te Vleuten. Op 7 december 1897 werd J.C.H, van den
Broeke, geboren van Zijll, in de ouderdom van 72 jaar, bijgezet in de
grafkelder.
Archief Hervormde gemeente Vleuten, inventarisno. 172A, Rijksar-
chief te Utrecht.
Recapitulatie
Het is nu duidelijk wat de letters op de zerk vóór de graf-
kelder betekenen: Van Zijll Van Den Ham. Waarom Jacoba
Maria niet in Vleuten werd begraven, is niet goed te
verklaren. Misschien was het toen ook zo zeker niet meer dat
Hijmen zelf te zijner tijd van zijn eigen grafkelder gebruik
zou maken. Dat Josefa Cornelia de plaats naast haar vader
verkoos boven die naast haar eerder overleden echtgenoot
valt ook niet zonder meer te begrijpen. Het past ons niet
daar, langs de lijnen van de moderne gedachtengang, gissin-
gen naar te doen. Als de familiegeschiedenis daaromtrent
niets heeft overgeleverd zou alleen een romanschrijver in het
verhaal wellicht stof kunnen vinden voor een boeiend boek.
Het door hem opgeroepen beeld zou dan echter volledig
voor zijn rekening komen.
Het college van B en W van Vleuten-De Meern besloot op
19 november 1957 de begraafplaats van de Nederlands Her-
vormde Gemeente te Vleuten, kadastraal bekend Gemeente
-ocr page 46-
628
i0ia«atfa::-vaiiSc:?li«a/toa*pi^^                                                                           cfc. d:<50.
-Q>Wifc>,*? ^*wx/-am'i*J^&iéé^fMtü,Kvmvuijw^
z.rit,u,,ziOi(>i.riifi.
Plattegrond van de begraafplaats van de Nederlands Hervormde Gemeente te Vleuten, op 21
october 1898 getekend door de onderwijzer H. de Vries. Muur en hek zijn nog aanwezig. Rechts,
tegen de kerkmuur, het baarhuisje. Enkele zerken zijn met naam aangegeven. Fraai is de situering te
zien: aan de zuidzijde van het kerkgebouw, dicht tegen het oude koor aan.
Archief Hervormde gemeente Vleuten, inventarisno.
144, Rijksarchief te Utrecht.
Dat rooster vormde ook de grens tussen de gebieden van de
wereldlijke en de geestelijke rechtspraak en was daarom
vaak de plaats waar de vierschaar (rechtbank) bijeenkwam.
Sinds de 4e eeuw ging het kerkhof ook als begraafplaats
dienen en het heeft voor ons nog uitsluitend die betekenis.
Als begraven in de kerk om de een of andere reden, bijvoor-
beeld door plaatsgebrek, niet ging. dan verkoos men toch op
het kerkhof een plaats dichtbij het koor (altaar) en in ieder
geval aan de zuidzijde van het gebouw. Die zuidkant had een
eigen betekenis; het was in de kerk de lichtzijde, de plaats
van de mannen, de evangeliezijde.
Het is duidelijk dat vanouds bij een kerk een kerkhof heeft
behoord, eerst in zijn geheel in de algemene betekenis van
een kerkelijke immuniteit, later, vaak gedeeltelijk, in de
specifieke betekenis van begraafplaats.
genheden iets vertelde. Waar het in dit verband om gaat, is
dat bij de laatste ingrijpende verbouwing (in 1970) het gehe-
le grafveld, waaruit de toenmalige kerkvloer bestond, werd
geruimd. Gelukkig werden enkele karakteristieke grafzer-
ken van de puinstort gered. Ze kregen, fraai gerangschikt,
een nieuwe plaats in het zogenaamde liturgisch centrum.
Diegenen, die hierop bedacht zijn geweest, komt lof toe. Zij
bewaarden, voor het nageslacht duidelijk zichtbaar, een
hoofdstuk uit de plaatselijke kerkhistorie, namelijk „de kerk
als begraafplaats".
Voor het kerkhof geldt iets dergelijks. Oorspronkelijk
werd onder kerkhof de ommuurde of anders afgeperkte
ruimte om een kerk verstaan. Bij de ingang van het kerkhof
waren in de weg soms roosters geplaatst om te voorkomen
dat vrij rondlopende varkens op het kerkhof zouden komen.
-ocr page 47-
6;»
De grafkelder van Van Zijll van den Ham op de oude Hervormde begraafplaats te Vleuten. Het geheel verkeert in goede staat. Duidelijk is ook een
gedeelte van de overige grafstenen te zien.
De foto van deze rustieke plek werd gemaakt door K.B. Nanning, 1987.
In het Vieutense geval is het terrein van de oude begraaf-
plaats volledig intact, alleen muur en toegangshek zijn ver-
dwenen. Op het terrein bevinden zich een grafkelder en 34
graven.
Conclusie
In dit artikel behandelde ik de geschiedenis van de graf-
kelder van Van Zijll Van den Ham op de per 1 januari 1958
gesloten verklaarde oude begraafplaats van de Nederlands
Hervormde gemeente te Vleuten, aan het Torenplein.
Het verhaal was mede bedoeld als gerede aanleiding om
iets meer te zeggen over het begraven in en om het
kerkgebouw en erop te wijzen dat zulks ooit tot de essentiële
functies daarvan heeft behoord. In het inwendige van de
kerk heeft rnen een herinnering aan de desbetreffende func-
tie voortreffelijk bewaard. Ik pleit ervoor dat ook aan de
buitenzijde te doen en bij voorbaat afstand te nemen van
elke gedachte aan ruimen in de zin van „opruimen". Het
terrein is, zoals gezegd, volledig intact en het aantal graven
IS, samen met de grafkelder, voldoende om een
verantwoorde consolidering c.q. reconstructie mogelijk te
maken.
De toren is rijksmonument, kerkgebouw en bijbehorend
kerkhof kunnen een waardevol gemeentelijk monument
blijven als de zinvolle samenhang tussen beide een ieder dui-
delijk is.
Bronnen
Archief van het huis Den Ham te Vleuten no. 4, Rijksarchief
te Utrecht.
Jhr Mr E.B.F.F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de
Geschiedenis der Utrechtsche Ridderhofsteden en Heerlijk-
heden, Den Ham, 1909.
Gemeentearchief Vleuten-De Meern.
Ruud Spruit, De Dood onder Ogen, Een cultuurgeschiede-
nis van sterven, begraven, cremeren en rouw, 1986.
Gé Verheul, De oude Dorpskerken boven de grote Rivieren,
1982.
Archief Hervormde gemeente Vleuten no.'s 144, 164, 172A,
176, Rijksarchief te Utrecht.
Dr D.W. Gravendeel, De oude Kerk te Vleuten, Officieel
orgaan van de Historische Vereniging Vleuten-De Meern-
Haarzuilens, jaargang 3, nummer 4, blz. 153, 1983.
Dr D.W. Gravendeel, De oude Kerk, in 100 Jaar
Willibrordkerk Vleuten, blz. 6, een speciale uitgave van de
Historische Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens
i.s.m. de Willibrordparochie, 1985.
-ocr page 48-
630
Een dorp verandert
Er bestaan zwartkijkers die constant
volhouden dat een mens eigenlijk nooit
helemaal tevreden mag zijn maar ik ben
het daar niet mee eens. Je mag best op
gezette tijden een prettig gevoel over je
krijgen en daar schaam ik me niet voor.
Dat prettige gevoel kreeg ik eind
maart-begin april jongstleden toen ik
niet minder dan veertien reacties bin-
nenkreeg op de raadselfoto van bladzij-
de 595 uit het vorige nummer! Achter-
eenvolgens kreeg ik het volgende te ho-
ren of te lezen:
□ Zaterdag 26 maart om 16.45 uur belde
Paula Wieman-Versteeg: „Dat is die
oude buurt uit de Schoolstraat. Links
loopt de oude melkboer Jan Vermeu-
len en rechts is Lood van Eijk. Ze ko-
men bij Vermeulen vandaan en lopen
naar het huis van Van Eijk". Ze voeg-
de er lachend aan toe: „Misschien za-
ten er wel biggen in de kist want Jan
Vermeulen had van alles!".
a Zondag 27 maart belde om half ne-
gen 's avonds mevrouw Winkel uit de
Van Wanroystraat: „Dat zijn Lood
van Eijk en Jan Vermeulen in de
Schoolstraat".
o Maandag 28 maart belde om kwart
over vijf's middags de heer S. van der
Wens: „De foto is genomen in de
Schoolstraat. De man met de kist is
Lood van Eijk, naast hem loopt Jan
Vermeulen die in het meest rechtse
huis van de rij woonde. Hij was groen-
teman, had een schuur achter z'n huis
maar geen winkel".
a Arie Goudappel zorgde op dezelfde
dag 28-03-88 voor een ander raadsel
dan de raadselfoto. 's Ochtends om
kwart voor elf kreeg ik per post van
hem een brief in de bus die ook 28-03-
88 gedateerd was: „Deze huizen ston-
den in de Schoolstraat, bij oudere
Vleutenaren ook wel bekend als „de
rooie pannen-buurt" ..... „Ze waren
van de bouwvereniging St. Joseph en
gebouwd tussen 1920-1925. De twee
heren zijn van links naar rechts Jan
Vermeulen, oud-melkboer en Lode-
wijk van Eijk sr., petroleumhande-
laar.
D Dinsdag 29 maart werd mijn vrouw
op straat aangehouden door me-
vrouw (Eef voor ons) Schuurs: „Die
mannen zijn Van Eijk en Vermeulen
en de huizen zijn van het oude Sint Jo-
seph". (Ik gebruik hier even de spel-
ling van Arie Goudappel want Eef
sprak het woord natuurlijk als „Jo-
zef' uit. KBN)
D Dezelfde dag kreeg ik een kaart uit
Harmeien van mevrouw A. Vaneveld-
van Eijk: „De foto is gemaakt in de
Schoolstraat. Het is de z.g. rode
pannenbuurt van de woningbouw. De
twee heren op de foto zijn Jan Ver-
meulen die in het eerste huis woonde
en vroeger melkboer was, de man met
het kistje is Lood van Eijk die in klein-
vee handelde en olie verkocht".
n Op 30 maart kreeg ik een briefkaart
met „Ik dacht dat het de Julianalaan
was van achteruit rechts. Het kan ook
de Schoolstraat zijn, maar mij lijkt het
zoals ik dacht". Sorry: Zoals U dacht
was het niet: het was écht de School-
straat.
o Rond 3 april kreeg ik via secretaris
Denekamp een brief van Kitty Goes-
v.d. Bilt die o.a. schreef: „Het is voor
mij erg leuk ,,de rode pannenbuurt" te
herkennen waar ik geboren ben" en
verder „Lood van Eijk en Vermeulen
zijn de twee mannen op de foto. Ik
schat dat de foto gemaakt is in begin
'60. De auto zou wel eens van één van
mijn neven geweest kunnen zijn: Co of
Ries v.d. Bilt. Leuk, een stuk van mijn
jeugd komt hiermee boven. Door
mijn reactie heeft U in ieder geval 1/8
procent van het ledenbestand bin-
nen!".
o Op 3 april kreeg ik ook een brief van
de heer CA. van Dijk die mij „het ver-
haal van mijn moeder, Mevr. A.P. van
Dijk-Ekelschot" doorgaf: ,,Deze foto
is genomen in de Schoolstraat, waar-
schijnlijk tussen 1960 en 1970. De hui-
zen zijn van de voormalige woning-
bouwvereniging „St. Jozef'. De rech-
ter heer is Lood van Eijk, oliehande-
laar. De linker man is waarschijnlijk
Jan Vermeulen, oorspronkelijk van
boerderij Hinderstein, later melkven-
ter. De auto kunnen we niet thuis-
brengen".
o Ook op 3 april kwam m'n oudste zoon
thuis met de mededeling dat Kees van
Leusden hem had verteld dat de
kever waarschijnlijk aan Cor of Eef,
neven van hem, had toebehoord.
o Op 8 april kreeg penningmeester Paul
de Rooij een kaart van de heer D.
Vonk: „De raadselfoto is halverwege
de Schoolstraat en de twee oudere he-
ren zijn Jan Vermeulen en Lood van
Eijk, ongeveer 23 jaar geleden. De ke-
ver is van Cor van Leusden".
D Natuurlijk was mevrouw Griffioen
van de Parkweg ook weer van de par-
tij: „Wij, m'n echtgenoot in eerste in-
stantie, dachten plm. 1965-1968, de
heren zijn „melkboer" Vermeulen,
wonende in één van de huizen op de
foto en, voor ons opa van Eijk, de va-
der, resp. grootvader van de olieman-
nen Van Eijk, Schoolstraat 51. De
auto is, dachten we, van de heer
Bronkhorst. Gokje hoor!". -Op de
plaats van de postzegel schreef ze „per
fiets". Wie dit niet begrijpt moet het
vorige nummer even openslaan....
□ Op 25 april kreeg ik een kaart uit
Haarlem van Kees Luit (Griffioen):
„De foto op blz. 595 is gemaakt in de
Schoolstraat van de zogenaamde wo-
ningbouw, plm. 25 jaar geleden. Jan
Vermeulen is in gezelschap van Lood
van Eijk (in de kist zitten geslachte
konijnen van Jan). Ga door met de ru-
briek want de vorige keer was ik ver-
geten te refereren".
n Zestig-plusser Lood van Eijk, die ve-
len maanden lang actief geweest is bij
de opbouw van ons houten onderko-
men naast het Verenigingsgebouw
aan de Zandweg in De Meern, belde
op: „Ach, we spreken elkaar zo vaak
dat ik maar niet reageer. Natuurlijk
heb ik m'n vader en buurman Ver-
meulen herkend!".
Tenslotte neem ik, maker van de foto
en verzorger van deze rubriek, zelf even
het woord. De foto heb ik gemaakt in
het midden van de jaren zestig. De juiste
datum weet ik niet precies maar de heer
Vonk met „ongeveer 23 jaar geleden"
zit er het dichtste bij. Toen ik de foto
publiceerde had ik er geen idee van wie
die twee oudere heren op klompen
waren. Dat is nu door het groot aantal
eensluidende reacties wel onomstotelijk
vastgesteld.
De nieuwe raadselfoto is gemaakt
omstreeks 1965. Wanneer U de plek
hebt gelocaliseerd, weet U dan ook waar
dit romantische tuinbeeldje gebleven is?
KBN.
-ocr page 49-
631
-ocr page 50-
632
Brand
Twee weken geleden heb ik leren fiet-
sen en nog wel op de fiets van m'n moe-
der, 't Zadel was veel te hoog en 't stuur
nog hoger. Dus staande op de pedalen,
met m'n armen in de lucht.
De fiets was voorzien van een knijf)-
rem, een remblokje op de voorband kon
alles heel venijnig blokkeren. Graag zou
ik die fiets wat meer gebruiken maar dat
mocht niet. Totdat er een moment
kwam dat 't heel hard nodig was.
Ik was op de hoek van de Meerndijk
aan 't hoepelen toen m'n moeder me
kwam roepen. Je moet direct Pa gaan
halen want er is brand.
Pa was brandweerman bij de gemeen-
te Veldhuizen. Nou ja, brandweerman
was een groot woord. Er waren vier of
zes mensen nodig om aan de grote stan-
gen te staan en dan maar pompen, 't
Hele geval stond op een houten kar en er
moest hard mee gelopen worden. Er
werden ook wel eens oefeningen mee
gehouden en wij lieten ons dan natspui-
ten.
Deze keer was 't geen oefening maar
bittere ernst. Ik moest op de fiets zo snel
mogelijk naar Alendorp. Pa werkte bij
Jan de Groot (Witte Jan).
Tot de Meernbrug moest ik lopen,
want 't opstappen had ik nog niet goed
onder de knie. Op de brug vasthouden
aan de leuning en hup, daar ging ik met
een geweldige vaart richting Alendorp.
Bij de afslag naar Alendorp had ik
wel wat te veel vaart. Ik remde in de
bocht. In 't losse grind slippend, kwam
ik met een klap tegen een ijzeren paal.
Voor- en achterwiel stonden bijna naast
elkaar. M'n hoofd kreeg een heel andere
vorm en verschillende kleuren, vooral
rood, blauw en paars.
Vrouw de Haan, die vlak bij Alen-
dorp woonde, heeft me wat opgelapt,
maar de fiets was niet meer rijbaar te
maken.
Toen ik vertelde waar ik naar toe
moest, zei ze: ga maar gauw lopen, je
bent er zo. Op 't hek staat Ora et Labora
(bid en werk). M'n vader deed daar
alleen 't laatste.
Ik vroeg zenuwachtig aan Jan de
Groot waar m'n vader was; hij deed
toen ook iets anders dan bidden. Pa was
helemaal achter op de tuin. Tussen de
komkommers en tomaten viel m'n rare
hoofd gelukkig niet meer zo op.
Snel zijn Pa en ik naar De Meern ge-
gaan. Hoe 't met de brand is afgelopen
weet ik niet.
De fiets is nooit meer de oude
geworden. Over m'n hoofd kan ik zelf
niet oordelen.
't Eigenaardige is, toen ik jaren later
eens bij Jan de Groot langs kwam,
stond er op het hek Time is Money. Had
dit iets met m'n vader of met de brand te
maken, ik weet 't niet.
Theo van den Berg
De Meern, 21 april 1937
Illustratie: Barbara Gravendeel
-ocr page 51-
633
Van het bestuur
:|||lici«ëi orgaan van <Je Hisiori^chc Vercrti*
:||ii:g Vleirten-De Meern-llaarzuilens.
Il Jaargang tir. 3 september Ï988 €) 19«i
PërschJjni 4x per jaar
|ifli|gSfe|jiey;e|j :|n:: ;fie t ve ren i gi ngs regi sigf;:;sanï
|iiiiii||i||||i|ii|i e,o. onder m. V,:|||iii;
Er zijn mensen die willen dat wij ons
scharen onder het vaandel van de recre-
atie en attractieve exposities verzorgen
in toeristisch verband. Leuk, leuk voor
de mensen die tóch kasteel de Haar
bezoeken en dan misschien wel bereid
zijn óns op de koop toe te nemen.
Het lijkt overbodig te zeggen, maar
dat is het toch blijkbaar weer elke keer
niet: daar ligt onze taak niet, althans ze-
ker niet in de eerste plaats.
Ik wil niets ten nadele zeggen van de
activiteiten van genoemd kasteel, maar
artikel 3 van onze statuten geeft ons een
zeer bepaalde opdracht. Wij moeten
belangsteüing wekken voor de geschie-
denis van onze gemeente en kennis
daarvan bevorderen. Bovendien is het
onze taak een historisch archief in de
ruimste zin van het woord in te stellen.
En dat alles ten behoeve van de eigen in-
woners.
Eenvoudig is dat niet. Het valt niet
mee belangstelling te wekken als er niet
een bodem van kennis aanwezig is, en
die laatste kan alleen worden gelegd
door voortdurende voorlichting in
woord, beeld en geschrift. Het heeft
meer te maken met onderwijs en vor-
ming dan met recreatie, meer met in-
spanning dan met ontspanning. De
geest toegang verschaffen tot het
cultuurbezit is vaak een moeizame pro-
cedure. Soms lijkt 't bijna of 't,,zijns on-
danks" moet. Maar ik zei 't al eerder:
cultuur is een luxe, een onmisbare luxe
en dus noodzaak.
De vereniging beschikt, na jarenlange
tobberij, nu eindelijk over twee kleine
behuizingen. In De Meern staat achter
het Verenigingsgebouw (Zandweg 147)
het onlangs gereedgekomen, van Pegus
NV cadeau gekregen, kantoorgebouw-
tje. Dit was oorspronkelijk bedoeld om
er restauratie- en conserveringswerk-
zaamheden te verrichten. In Vleuten
huurden wij de Broederschapshuisjes,
nadat daartoe van verschillende zijden
aandrang op ons was uitgeoefend.
Beide ruimten zullen voor een groot
deel moeten worden gebruikt om de
mensen nu eindelijk eens iets van 't door
ons tot nu toe bijeengebrachte histo-
risch materiaal te laten zien. Opslag- en
werkruimte blijven een groot probleem.
Bij elke vierkante meter expositie
behoort nu eenmaal een veelvoud
daarvan, ten behoeve van opslag,
restauratie, voorbereiding, documenta-
tie, enz.. Met de gekozen oplossing ge-
loven wij echter, in de gegeven omstan-
digheden, het beste aan onze opdracht
te voldoen.
Wij laten u weten wanneer de deuren
open gaan en dat zal eerder zijn dan u
denkt!
D.W. Gravendeel
voorzitter
öisilliïliiiiiiiiiiiliiïiiliiiiB^^
tel, 03406 .61793
^;i(liliiip::;iiiil54 h T ölüilil
WfWmêmmk
P.G. de r^ooij, pcnnirigtïiiëëSteJf'isïSi
't Ziifld 1. J451 CJP Vleuten
lel 034(n - 1483
A.J. van Zocrcn. viee-vix>r/ttter
Siation.sstraat 34, 3451 BZ Vleuten
te!. «3407 - 1263
i|elid;
liÏÊvrüirw Prol", Dr C. hings, Soesit
Ledenadministratie/inforniane:
Opgeven van nieuwe leden, mutaties en (na)-
bestelÜngen bij:
Mevrouw P.,1, de Rooij-Goes, ■mm
't Zand 1. 3451 CiP Vleuten ^ÊïSm^Ê
tel, 03407 - 14S3 .::immmÊÊÊÊÊ^SÊÊ
Contributie:
De jaarli_jksc kontributie bedraagt voor I98|i
jfiinimaal (" 25,—
                             .,,,-.,:^,:,.^:mMM
pKtitbonnemem I' 35.-- poÉ^||(iïiiiiiiiliiiii
Donateurs: '^m
Minimaal 1 12,50 per jaar •
iliiiiii:iiiiiiiiiiiiiiii^^^ Ip cji'iX nummer
m
pag.
633
634
635
636
iiiiiliiiilililiiiiiiiiiiM^^^
iliiiiiilfciiiliiiiiiiii»^^^^^^
Van het bestuur
Verenigingsnieuws
l!pff>»ffffffff#m#fi>#tM4fii/^
M^ftimpMmiimi
iiiiiiiipiiiiiipiilHiiiiiiiilii
iiiiilliiiiÉiiiiiiipipliiiiiiiiiiiiiip
t|||p|||||i|||||||i|||^^                             - Wat wij u te bieden hebben
di
- Een dorp verandert
De Hamsluis
Oude en nieuwe wegen in de ruilverkaveling Vleuten, deel
Raden maar!
Nieuwe leden. Wie wat bewaart die geeft wat
Glimlach
637
649
660
661
662
Gevebteeo i» «en perceel te
........................iiiii......
liiiiiiiiiiiiiiiiii
-ocr page 52-
634
Verenigingsnieuws
Het gebouw Zandweg 147B in De Meem
De Broederschapshuisjes in Vleuten
Bestuursmutaties
In de op 12 april gehouden algemene ledenvergadering
werden Mw. L.M.T.J. Broekhuijse-Rood en Dhr. J.W.
Schoonderwoerd gekozen tot bestuurslid in de plaatsen van
Mw. K.M. Meeldijk-Roos en Dhr. J. Fokker.
In de bestuursvergadering van 3 mei werd Dhr. Schoon-
derwoerd benoemd tot secretaris in de plaats van Dhr. W.H.
Denekamp, die, na zes en een halfjaar secretaris te zijn ge-
weest, deze functie heeft neergelegd, doch wel bestuurslid
blijft. In diezelfde vergadering werd Mw. Broekhuijse be-
noemd tot plaatsvervangend secretaris.
Een deel van dit gebouw zal gebruikt worden als tentoon-
stellingsruimte en verder zal daarin ons „papieren" bezit
worden ondergebracht in de vorm van een documentatie- en
informatiecentrum. Ook aan de inrichting hiervan wordt
thans gewerkt.
Wanneer onze gebouwen voor de leden en andere
belangstellenden geopend zullen worden zal nog nader be-
kend gemaakt worden.
Contributie
Het feit dat onze vereniging nu over eigen huisvesting kan
beschikken is bijzonder plezierig maar heeft wel als conse-
quentie dat de kosten ook belangrijk hoger zijn geworden.
Weliswaar heeft de gemeenteraad in zijn vergadering van
20 september besloten een jaarlijks subsidie in onze
huisvestingskosten te verlenen, waarvoor wij zeer erkente-
lijk zijn, en werden ons door enkele plaatselijke bedrijven
bijdragen toegezegd, doch ook onze leden zullen daarin een
steentje moeten bijdragen.
Met het oog hierop besloot de algemene ledenvergadering
op 12 april de contributie, die sinds 1981 niet gewijzigd werd,
met ingang van het jaar 1989 te verhogen van f 25,- tot f30,-
per jaar.
Wij hopen dat alle leden hiermee kunnen instemmen,
want alleen met uw aller steun kunnen wij ons werk ten
dienste van u allen blijven verrichten.
Huisvesting
Eindelijk is het zover dat uw vereniging kan beschikken
over een eigen huisvesting. Eerder hebben wij u al bericht
dat de vereniging een stuk grond heeft gehuurd aan de Zand-
weg in De Meem, achter D'Ark, om daarop het gebouw te
plaatsen dat wij van de Pegus hebben gekregen. Inmiddels is
dit gebouw grotendeels klaar en wordt er gewerkt aan de in-
richting.
Het gebouw, dat genummerd is Zandweg 147B en zijn in-
gang heeft achter het verenigingsgebouw, zal voornamelijk
gebruikt worden om ons bezit aan oude gebruiksvoorwer-
pen en gereedschappen en archeologische vondsten op te
slaan en ten toon te stellen. Van 10 tot 17 september werd het
al gebruikt voor de presentatie van de Open Monumenten-
dag.
Omdat dit gebouw veel te klein is om al onze bezittingen
en activiteiten onder te brengen hebben wij per 1 augustus
ook de leeggekomen Broederschapshuisjes aan de Dorps-
straat 1 in Vleuten gehuurd van de R.K. Broederschap van
Vleuten.
-ocr page 53-
635
Wat wij u te bieden hebben
(denk aan de decembermaand!)
(Cadeau)lidmaatschap van onze vereniging
Als u belangstelling hebt voor de geschiedenis van onze gemeente en u weet daar het een en ander van, dan
bent u natuurlijk lid van onze vereniging. Vindt u dat die belangstelling ook bij anderen moet worden gewekt
en dat de kennis van die geschiedenis moet worden bevorderd, denk dan eens aan de mogelijkheid van een ca-
deau- of kennismakingslidmaatschap. In het lidmaatschap inbegrepen is het abonnement op ons tijdschrift: 4
X per jaar een ook buiten onze gemeente gerespecteerd boekje (26 pagina's) met interessante artikelen en leuke
verhalen.
Contributie m.i.v. 1989 per jaar                                                                                                                                 f30.00
Postabonnement                                                                                                                                                         f 40.00
Ons tijdschrift
Losse nummers                                                                                                                                                          f 7.50
Bij afname van 4 of meer verschillende nummers, per stuk                                                                                       f 6.25
Bij afname van meer dan 10 verschillende nummers bovendien 10% korting
NB Jaargang 1981 nummer 1, jaargang 1982 nummer 2 en jaargang 1983 nummer 1 zijn uitverkocht
100 Jaar Willibrordkerk Vleuten
Dit boek kwam tot stand door samenwerking van de Historische Vereniging met de Willibrordparochie, ter
gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de in 1885 door de architect Nicolaas Molenaar gebouwde Katho-
lieke kerk in Vleuten. Er werd echter zóveel aandacht besteed aan de eeuwen die daaraan voorafgingen, dat
het mag worden beschouwd als een belangrijke bijdrage aan de kerkgeschiedenis van onze streek
                          f 15.00
Van Oude Rijn tot Leidse Rijn, de afwatering van de gronden in en rondom Vleuten-De Meern in de loop
tijden, door Ir J.A. Storm van Leeuwen, 76 pagina's, 1985.
Deze uitgave kwam tot stand door samenwerking van de Historische Vereniging met het Waterschap Leidse
Rijn. De verschillende ontwikkelingen, die zich hier met betrekking tot de waterhuishouding sedert de mid-
deleeuwen hebben voorgedaan, worden beschreven. Niet alleen natuurlijke omstandigheden (bijvoorbeeld de
verlanding van de Oude Rijn) dwongen de mens zich aan te passen. Ook kunstmatige ingrepen (onder andere
de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal en de werken in ruilverkavelingsverband) leidden tot heel wat
veranderingen. Doordat de schrijver ook tal van wetenswaardige details in zijn verhaal verwerkte, is het boek
een naslagwerk geworden op het gebied van de waterschapsgeschiedenis
                                                                 f 20.00
Kees Valkenstein en de Vleutense polder, samengesteld door Gerrit Jan Bel, 48 pagina's, 1986.
In de periode 1906 - 1909 publiceerde de Vleutense onderwijzer Kees Valkenstein in het Algemeen
Handelsblad een serie sappige verhalen. Ze waren ontleend aan het dorpsleven en aan gebeurtenissen in de
Vleutense gemeenteraad. Gekruid met de nodige ironie, vielen ze niet altijd in de smaak bij diegenen die zich-
zelf in de hoofdpersonen dachten te herkennen. Valkenstein was meer dan alleen een „stukjesschrijver". Een
inleidend hoofdstuk geeft biografische gegevens en belicht zijn veelzijdigheid als kunstenaar. Dan volgen
maar liefst 34 hartverwarmende verhalen
                                                                                                                  f 17.50
150 Jaar graven naar Romeins castellum in De Meern
Van 31 october 1982 tot en met 31 maart 1983 vond op de Hoge Woerd in De Meern een opgraving plaats. Een
jaar na afloop daarvan konden de belangrijkste resultaten op een tentoonstelling gepresenteerd worden. Dat
die tentoonstelling georganiseerd kon worden was vooral te danken aan de technische steun die van de
Algemene Bank Nederland werd ontvangen; ook was het daardoor mogelijk een gids te laten verschijnen. In
deze gids worden, aan de hand van op de Hoge Woerd gevonden voorwerpen, verschillende aspecten van het
Romeinse leven alhier behandeld
                                                                                                                               f 3.50
Lesbrief „150 jaar graven naar een Romeins castellum in De Meern, 8 pagina's, 1984.
Alle hogere klassen van alle lagere scholen bezochten in een strak schema de bovengenoemde tentoonstelling,
die van 12mei tot en met 3 juni 1984 werd gehouden in het Verenigingsgebouw aan de Zandweg te De Meern.
Ter voorbereiding op dit bezoek werd de lesbrief op de scholen behandeld
                                                             f 1.50
Geomorfogenetische kaart van Zuid-Utrecht, schaal 1 : 25.000, 1982.
Deze kaart, die bij ons los te koop is, behoort bij het boek van Dr H.J.A. Berendsen: De genese van het
landschap in het zuiden van de provincie Utrecht, een fysisch-geografische studie. Op de kleurenkaart is in
één oogopslag de wordingsgeschiedenis van onze gemeentelijke bodem te zien. Fraai ingetekend is de laatste
rest van de Oude Rijn. Met verklarende tekst
                                                                                                            f 5.00
-ocr page 54-
636
Reproducties van gravures van de ridderhofstad Voorn
In 1749 graveerde de beroemde tekenaar Jan de Beijer in koper het kasteel Voorn in vóór-en zijaanzicht. De
oude gravures zijn tegenwoordig zeldzaam en dus vrij kostbaar. De reproducties, die wij in 1986, in
samenwerking met Assurantiebedrijf J. van Gooi te De Meern, in kunstdruk lieten uitvoeren, komen de kwa-
liteit van de oude prenten zeer nabij.
Prijs per stel
per 5 stellen
, ingelijst
Stickers
Deze stickers met ons vignet en het randschrift ,,Historische Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens"
stellen u in staat op gepaste wijze reclame te maken voor onze vereniging
f 2.50
f 10.00
f27.50
f 0.50
Bestellingen
Bestellingen kunt u doen bij mevrouw P.J. de Rooij-Goes, 't Zand 1,3451 GP Vleuten, telefoon 03407 -
1483.
Een dorp verandert.
Mevrouw Boeijen-Jongerius had het in haar brief ook bij
het rechte eind: „Na de raadselfoto in nr. 2-88 bekeken te
hebben dacht ik dat 't de achterkant was van „Huize Alen-
velt". Daar heb ik in de oorlogsjaren gewerkt toen ook de
Heer en Mevrouw Valkenstein daar woonden. (Dat moet
tweede helft 1944 geweest zijn. KBN) De ramen kloppen wel
maar er was ook een stoep, net als aan de voorkant. Het
beeldje heb ik er nooit gezien".
Maar toch vervolgt ze haar brief: „Mijn fietstocht gaat
meestal Parkweg, Kortjaksepad, Lagehaarsedijk en langs
het kasteel terug. Jongstleden zondag kijk ik, de Lagehaar-
sedijk op komend, toevallig naar links en wat zie ik in de tuin
van huisnummer 15: „Het" Beeldje! Het zal wel toeval zijn
en ik ben nieuwsgierig of het zo is!"
Natuurlijk ben ik, na de opmerking van mevrouw
Boeijen, zelf op onderzoek gegaan. Ik heb het gevonden! De
bewoners van nummer 15 waren niet thuis zodat ik even
rond het beeldje heb gewandeld. Het bleek niet hetzelfde te
zijn. Het beeldje in de tuin van nummer 15 kijkt opzij over de
rechter schouder en heeft ook een opener en anders gevorm-
de sjerp om. De vorm van de bloemenschaal is ook anders.
Maar het tuinbeeldje is wel vorm gegeven volgens hetzelfde
idee.
Wat was ik in het juni-nummer enthousiast over de vele
reacties op de foto van „de rode pannenbuurt" van woning-
bouwvereniging ,,St. Joseph" in het maart-nummer; wat
ben ik teleurgesteld in het aantal reacties op de paginagrote
raadselfoto op bladzijde 631 van datzelfde juni-nummer.
Ook m'n vaste correspondentievriendin mevrouw Griffioen
van de Parkweg zweeg.
Wat de foto voorstelde werd me ergens op straat door
iemand verteld wiens naam me op dit moment ontschoten is,
maar hij gaf wel de cryptische omschrijving: „Dat is de ach-
terkant van de Turk". Hij had gelijk.
Bij deze mededeling zullen tientallen oudere en middelbare
Vleutenaren opveren: „De Turk die op huize Alenvelt
woonde!" -Nieuwbouwbewoners zegt dit niets. Een kort en
onvolledig stukje geschiedenis dus.
Tot plm. 1970 stond op de plek waar nu een nieuw gebouw
„Alenvelt" staat, een 19e eeuws statig herenhuis. Jaap
Sprong vermeldt in zijn boekje „Vleuten en Haarzuilens in
oude ansichten" uit 1980 op bladzijde 3; „Huize „Alenvelt"
was eeuwenlang een van de fraaiste herenhuizen in
Vleuten", wat natuurlijk onzin is. In zijn fotoboekje „Oude
prentkaarten vertellen over Vleuten-De Meern" uit mei
1970 is hij heel wat zorgvuldiger: „Dit huis heeft meer
dan 100 jaar een belangrijke rol gespeeld in de dorpsgeschie-
denis.....".
Het 19e eeuwse herenhuis is het woonhuis geweest van de
familie Van Bijlevelt. In de jaren veertig woonde hier een
mevrouw Van Bijlevelt die zich nauwelijks buiten vertoonde
en die tweemaal getrouwd is geweest met een buitenlander,
o.a. met de man die in Vleuten bekend stond als „de Turk".
Wat ik hier schrijf is niet helemaal op het niveau van een
periodiek van een historische vereniging maar naar de
werkelijke relatie tussen de Van Bijlevelts en de Turk moeten
we nog op zoek. We kunnen dan ook de uitgebreide
herinnering publiceren die wij van Chris Graafland ontvin-
gen en die zijn brief als volgt begint: „Naar aanleiding van
een door U gemaakte raadselfoto, in nummer 2 van de Se
jaargang afgedrukt, zou ik mij al schromelijk moeten
vergissen als dat niet de achterkant is van het huis van de
turk".
De nieuwe raadselfoto is voor oudere Vleutenaren niet zo
moeilijk. Ditmaal gaat het er mij om om eens wat meer over
de bewoners en de bestemming van de afgebeelde percelen te
weten te komen.
KBN.
-ocr page 55-
637
De Hamsluis
door
Dr D. W. Gravendeel
De waterlopen in onze streekstonden van oudsher in de eerste plaats ten dienste van de waterhuishouding. Dat wil
zeggen dat een onbelemmerde afvoer van overtollig water onder zo goed als alle omstandigheden mogelijk moest zijn.
In de tijd van de nog kleine waterstaatkundige eenheden leverde dat fikse wrijvingen op, maar ook later, toen de wa-
terschappen groeiden, waren er van tijd tot tijd ernstige moeilijkheden. Eén van de dingen waar een polderbestuur
zich zeer over opwond, was het zogenaamd „vreemd water", dat wil zeggen water van de naasteof verdere buur, dat
tengevolge van een te lage kade of een lekkende sluis in de eigen watergang terecht kwam.
Ir J.A. Storm van Leeuwen beschreef in,,Van Oude Rijn tot Leidse Rijn" de geschiedenis van de zeer ingewikkelde
waterstaatkunde van ons gebied. Ik wil daar graag naar verwijzen, omdat met wat bredere kennis terzake, mijn onder-
werp, de Hamsluis, dan beter kan worden geplaatst in het grotere verband.
De Hamsluis was namelijk op zichzelf beslist geen groots waterstaatkundig werk, maar vormde wèl een essentieel
onderdeel van de waterkering van het waterschap Heycop, genaamd de Lange Vliet.
De dam bij Seldenrijck
Toen in 1385 het Nedereind van Jutphaas, Galecop,
Heycop, Westraven, Rosweide en Papendorp van de
Utrechtse bisschop toestemming kregen hun ingewikkelde
afwateringskanaal naar de Vecht te graven, moesten zij er
vanzelfsprekend voor zorgen dat er geen „vreemd water" in
„hun" watergang kwam. Zo'n mogelijkheid van „besmet-
ting" was er bij de uitmonding van het stuk „Heldam - 't
Hoog" in de Vleutense Oude Rijn. De laatste behoorde niet
bij het waterschap en werd dus afgedamd.
Nu moet men zich niet voorstellen dat 't leggen van zo'n
dam ernstige bezwaren opriep, als er tenminste geen water-
lossing in gevaar werd gebracht. Dammen waren er in over-
vloed en de schippers wisten niet beter. De dammen verdeel-
den het vaarwater in verschillende panden, die ieder een
eigen waterstand hadden. De schuiten waren laag, klein van
formaat en hadden weinig diepgang. Ze bezaten bovendien
een platte bodem, omdat ze over de dammen heengetrokken
moesten worden. De schippers deden dat zelf met behulp
van overtomen, die van windassen waren voorzien. Later
werden houten rollen aangebracht om het overtomen te ver-
gemakkelijken. De dammen mochten niet worden bereden
met paarden of wagens.
Zoals gezegd werd er dus bij 't Hoog een dam gelegd en die
werd op de bovenbeschreven wijze gebruikt. Blijkbaar niet
tot genoegen van het waterschap de Lange Vliet.
Op 4 december 1610 vervoegden zich enkele vertegen-
woordigers van de ingezetenen van Vleuten bij hun am-
bachtsheer, het kapittel van Oudmunster te Utrecht. Zij leg-
den uit dat zij hoochnodich ende prouffljtelijck bevonden had-
den dat in de plaetse van den dam, eertijts gelegen hebbende
omtrent den stenen brugge bijd'hoffstede genaemt Seldenrijck
ende dewelcke bij d"Heren van de Lange Vliet gestopt is, we-
deromme tot gerieffen oorbaerte van de gemeente als andere
passanten daerbij verachten wesende, ter selver plaetse een
nyeuwen dam geleijt soude worden.
Het is niet aannemelijk dat de in 1385 gelegde dam zou
zijn opgebroken. We zullen het „stoppen" door de Heren
van de Lange Vliet wel zó moeten begrijpen, dat zij het ge-
bruik van de overtoom hadden verboden omdat de dam
teveel aan hoogte had verloren en water overliet.
Men had ook al iemand gevonden die het allemaal betalen
wilde, zij 't in ruil voor belastingvrijdom. Dat was jonker
Gijsbert van Raveswaeij, Heer van Den Eijck. Diens vader,
Herman, had diezelfde vrijdom bezeten zijn leven geduyren-
de om verscheyden ende merckelicken zijne goede diensten
d'gemene buyren lange jaren herwaerts bewesen.
Het is niet zo moeilijk te raden welke die,,merckelicken en
goede diensten" waren geweest. Tijdens de Reformatie wer-
den de katholieken uit hun dorpskerk te Vleuten verdreven
en zij moesten voor hun (geheime) eredienst een ander on-
derkomen zoeken. Zij vonden dat bij de katholiek gebleven
kasteelheren, die hun huiskapellen voor hen openstelden.
Kasteel Den Eijck moet ook zo'n wijkplaats zijn geweest.
Dat die hulp niet zonder gevaar was, ondervond genoemde
Gijsbert zélf toen hij in het late najaar van 1634 bij een aanval
van de mannen des gewelds op zijn huis aan het altaar, waar hij
de H. Mis diende, werd gewond en van de wonde stierf.
Het is zeker dat de dam in orde werd gemaakt want er pas-
seerden later weer schepen.
Onduidelijk lijkt, waarom de Heer van Den Eijck
opdraaide voor de kosten voor de dam, terwijl later de Heer
van Den Ham zich mocht verheugen in de eigendom van de
sluis. Toch is dat niet zo vreemd. De dam leverde geen
inkomsten op, want de schippers bedienden zélf de
overtoom. Voor de aanleg had men een geldschieter nodig
die men op een eenvoudige manier (met gesloten beurs) kon
schadeloos stellen. Van Raveswaeij was daarvoor de
aangewezen persoon. Later, toen sluis en sluiswachterswo-
ning inkomsten beloofden, was het vanzelfsprekend de Heer
van Den Ham, ingeland en grondeigenaar ter plaatse, die de
zorg voor een en ander op zich nam.
-ocr page 56-
638
O
-ocr page 57-
639
De Hamsluis
Nadat in 1640 de Stadsdam (bij Voorn) en in 1643 de
Heldam door sluizen waren vervangen, vonden de inwoners
van deze streek dat men ook met zijn tijd moest meegaan in
het geval van de dam bij de hofstede Zeldenrijk (bij het Huis
Den Ham). In 1649 richtten schout en gerecht van Vleuten
mitsgaders de opgesetenen aldaar een verzoek daartoe aan
hun ambachtsheer, het Kapittel van Oudmunster. Zij
stelden dat tot gerief van de schuyten passeerende den Vleu-
tenschen Rijn omtrent den huijse Uyttenham in plaats van
zeeckere dam veel dienstiger kende sijn een sluis ofte verlaat.
en verzochten daarin toe te stemmen. Tevens werd
gevraagd, tot verval van eenige oncosten, een tol te mogen
heffen op de schuyten die aldaar sullen passeren, als betaalt
wort van den tol op Jaffa op dezelfde wateringe buyten St Ca-
tharijnepoort.
Die tol op Jaffa werd geheven bij het gebruik van een sluis
aldaar, die nog iets eerder — in 1635 — een dam had
vervangen in de Vleutense Vaart.
Het Kapittel ging accoord mits dat de sluiswachter gehou-
den sal wesen de sluys en de deuren van dien wel en getrouwe-
lijk waar te nemen en vooral goed zorg te dragen dat de deuren
niet als met drijvens water
(d.i. bij gelijke waterhoogte aan
beide zijden van de deur) worden geopend, in boven en
beneden weder vierkant gesloten, ten hoogs ten in acht nemen
dat geen vuiligheid, stroo, hout of slik tusschen de deuren en
comen te drijven, waardoor 't sluiten van de deuren soude mo-
gelijk worden verhindert ofte beletten.
De te heffen tol was een zaak van de Staten van Utrecht en
het Kapittel richtte een desbetreffend verzoek aan dit col-
lege.
Het resultaat van alle bemoeienissen was dat het Frederik
Utenham, Heer van Den Ham, werd toegestaan op den
Links. De situatie rond de Hamsluis in 1832, naar de kadastrale kaart uit die tijd. Het noorden is boven. Daar ziet men ook het Zandpad =
Kantonale weg (nu Parkweg). Den Ham lag in een bocht van de Vleutense wetering (de vroegere Rijn). Het Middelnederlandse woord „hamme" of
„ham" betekent een bocht in een water of een inham. Van het Zandpad kon men via de Hamsteech (nu de Hamlaan) op 't Hoog komen. Dat was
ook mogelijk via de Achterdijk uit het oosten, de (Roomse) Kerkweg langs de Heycop uit het zuidoosten en de Dorpeldijk uit het zuidwesten. Wilde
men per schuit Vleuten in westelijke richting verlaten, dan moest de Hamsluis gepasseerd worden. Men kon daarna rechtdoor, richting Kockengen,
of linksaf, richting Leidse Rijn (Heldam).
Herkenningspunten op de kaart zijn: 1 de bij Den Ham behorende boerderij (afgebroken tijdens de ruilverkaveling), 2 het poortgebouw van Den
Ham, 3 Den Ham, 4 tuinkoepel, 5 sluiswachtershuis, 6 R.K. kerk, 7 de boerderij Seldenrijck, 8 de R.K. begraafplaats, 9 de plaats waar G.
Lamberts zat te tekenen in 1821.
Onder. De huidige situatie (1988), bezuiden de spoorlijn, te zien op de grootschalige basiskaart van onze gemeente. Het noorden is boven. De
vroegere verbinding van de Hamlaan met 't Hoog is er niet meer. Na de aanleg van de spoorweg (1856) bleef 't Hoog nog tot 1959 ongestoord be-
reikbaar via een onbewaakte overweg, maar tijdens de ruilverkaveling veranderde eigenlijk alles. De toegang in het noorden werd afgesloten. De
uit het zuidoosten komende Heycop werd naar het oosten verlegd. De oude loop en het stuk ten oosten van de sluis werden gedempt. De oude loop
volgend, werd een nieuwe openbare weg ('t Hoog) aangelegd, die de verbinding vormt met de eveneens nieuwe Vleuterweideweg. De R.K. kerk was
al in 1887 afgebroken en het kerkhof werd tijdens de ruilverkaveling geruimd.
Herkenningspunten op de kaart zijn: 1 spoorlijn, 2 de dam in de sluis, 3 de dubbele woning op de plaats van het sluiswachtershuis, 4 de boerderij
Zeldenrijk, 5 de plaats van fotograaf K.B.Nanning bij 't maken van de foto met de trein.
-ocr page 58-
640
schuiten voor sluisgeld, sommige vaartuigen zwarigheden be-
ginnen te maken in het betalen van den tol en sustineren
(d.i.
beweren) niet meer als een halve stuiver schuldig te zijn en hij
verzocht om een uitspraak.
De Staten deden de mis^x&ak dat onder de groote schuiten,
door de sluis varende, begrepen zijn alle turfschouwen, zonder
onderscheid van grootte, alle schuiten daar voorop een plecht
is, mitsgaders alle pramen die tien korven houden,lastende alle
schippers daarvan, bij het passeeren van de sluis, hetzij de
vaartuigen geladen ofongeladen zijn, iedere reis te betalen een
stuiver.
Sinds 1740 huurde Lodewijk van der Donk van de Heer
van Den Ham een huizinge en erve met een klein boomgaard-
je, zijnde het sluiswachtershuisje bij de Ridderhofstad De
Ham, benevens het regt van het sluisgeld om door hem ontvan-
gen en genoten te worden.
Aanvankelijk pachtte ook nog 6
morgen weiland en 3 morgen hooiland op Vleuterweide en
werd hij bijgestaan door Cors de Kruyf, wonende in deBreu-
dijk.
Toen Lodewijk wat ouder was geworden, zag hij af van
het wei- en hooiland en huurde in 1776 alleen het bovenge-
noemde huis met erf en boomgaard. Hij moest daarvoor f
95,- per jaar betalen en verplichte zich zelf te schutten en de
sluis des nachts goed gesloten te houden.
In 1811 verhuurde Maria Petronella Geertruida van
Lamsweerde, weduwe van Gerrit Hendrik van Hacfort, aan
Eva van Harmeien, weduwe van Anthony Heeswijk, tapster
te Vleuten, een huisje, herbergje en sluisje, voor f 130.- per
jaar. Het is dan voor het eerst dat er over dat herbergje
gesproken wordt, maar het lijdt geen twijfel dat er reeds van
den beginne bij de sluiswachter een hartige slok te verkrijgen
moet zijn geweest. Minder zeker is het of men ook op
nachtlogies ingesteld was. Er was daar op die plek waar-
schijnlijk niet veel behoefte aan. Toch is er een in dit verband
interessante verklaring van Joannes van Everdingen, pas-
toor van de R.K. kerk op 't Hoog. Deze beloofde in 1827 —
toen er bij zijn pastorie een nieuw huis was gebouwd — dat
zoolang de Heer van Zijll Heer van Den Ham is, in de voltrok-
ken woning hoegenaamd geen sterke dranken zullen verkocht
of geschonken worden, geen herberg of nachtlogies gehouden
en geen kruidenierswaren verkocht.
Was de Heer van Den
Ham bang voor concurrentie?
Overigens was Hijmen Bart van Zijll, als eigenaar van
Den Ham, alweer de opvolger van Paulus Martinus van
Bijlevelt, die in 1817 zeker huis en herbergje, mitsgaders tuin
en boomgaard
voor f 135.- per jaar verhuurde aan Hannes
van Schalk en Cornelia de Wit. Het geheel was groot omtrent
100 roeden
en over het sluisje werd niet gesproken. Dat was
geen wonder want het verkeerde in een deplorabele toestand
en van Bijlevelt wilde er eigenlijk af.
Touwtrekken
In 1815 verzocht Paulus Martinus van Bijlevelt, eigenaar
van de ridderhofstad Den Ham, Gedeputeerde Staten om
vergunning tot het dempen en afdammen van de sluis,
gelegen bij Den Ham. Dat verzoek werd afgewezen, maar
hem werd toegezegd dat hij het sluisgeld, toen op een stui-
ver gesteld, dadelijk na de herstelling mocht verhogen, als
volgt:
Van een schuit zonder stuur ofoogen tot insteking, een stuiver;
van iedere schuit met een stuur ofdeszelfs oogen, de grootte
niet hebbende van een vletpraam, twee stuivers, en
van een vletpraam en schuiten van die grootte, drie stuivers.
In 1816 deed van Bijlevelt een poging zijn sluis te slijten
aan Domeinen, maar hij kreeg van de hoofdadministrateur
ten antwoord dat zijn verzoek om van hem ten behoeve der
Domeinen te naasten en te behouden de sluis in den
Vleutenschen Rhijn, omtrent het Huis Den Ham, een sluis te
mogen doen leggen in plaats van den dam die daar nu legt.
Hij zou als tol mogen heffen een stuyver op degroote ende een
halve stuyver op de kleyne schuyten.
De Heer van Den Ham
betaalde de bouw en het Kapittel mocht, na verloop van 25
jaren, de tol aan zich nemen tegen restitutie der penningen
voor de sluis betaald.
Er werd een bestek gemaakt, waaruit we te weten kunnen
komen hoe die eerste sluis er ongeveer uitgezien moet
hebben. In den eerste sal men het verlaet wijt maecken 10
voeten binnenwercx, Stichtse maet.
Dat is dus 3,76 meter en
wel bij de ingang. De colck was breder en 44 voeten of ca 16,5
meter lang. De dorpels van 't verlaet moeten leggen 3 voet on-
der het leechste somerwater.
Dat wil zeggen dat de sluisdrem-
pel ca 1,13 meter onder het laagste zomelpeil lag. De eerste
sluis was geheel van hout en had slechts twee deuren, één aan
beide zijden. Zij waren 8 voet en 4 duim hoog. Dat is ca 3,16
meter en dat betekent dat ze bij laag water ongeveer 2 meter
boven de waterspiegel uitstaken. De houten constructie
maakte het noodzakelijk zogenaamde „overleggers" aan te
brengen. Deze dienden om te voorkomen dat de houten zij-
wanden van de sluis naar binnen zouden zakken. Zij rustten
op palen die 4 voet (d.i. 1,5 meter) elck lanck moesten wesen
omdat se soo veel hoger staen dat men daer onder deur varen
mach.
Het werk werd voor f 590.- aangenomen door Jan
Jansz. van Dort. Zijn borgen waren Jacob Gerritsz. en Hen-
drick Jansz. van Heucklum. De sluis kwam er in 1650.
Omdat een sluis een sluiswachter moet hebben en deze bij
zijn sluis dient te wonen, was Frederik Utenham wel ver-
plicht voor huisvesting te zorgen. Hij liet daarom nog in
hetzelfde jaar voor f 820.- bij het verlaat een huismanswo-
ning (d.i. een boerenwoning) bouwen.
De hoek tussen Oude Rijn (Vleutense Wetering) en
Heycop droeg vanouds de naam Sluyterskamp. Deze kamp
was V/l morgen groot en werd sinds 1409 door de Heren
van Den Ham ter leen gehouden van de bisschop van
Utrecht. In 1589 — er was toen nog geen sprake van een sluis
en een woning — verpachtte Johan Utenham van Wanroy
de Sluyterskamp aan Cornelis Thonisz., jaarlijks om 16gul-
den 10 stuivers en een daalder in de keuken.
Dat was in 1681 anders. Toen verpachtte Hubert
Utenham aan Lambert Jansz. van den Berch het Sluters-
kampje, mitsgaders het huis en verder getimmerd, gelegen bij
het Hamsche verlaat, met den tol van het verlaat
en dat om 66
gulden jaarlijks, twee paar jonge hoenders en vier dagen arbei-
den ten dienste van den verhuurder.
In aanmerking nemende
dat er nu in de huur een huis inbegrepen was, kunnen we wel
concluderen dat de inkomsten uit de tol niet zeer hoog wa-
ren.
Daar de Heer van Den Ham eigenaar was van de sluis,
draaide hij ook op voor het onderhoud. In de jaren 1689 -
1691 herstelde de timmerman Zeger Jansz. Hovelingh uit
Vleuten voor f 399.-, in 1729 werden er vier nieuwe sluisdeu-
ren geplaatst en in 1744 werd zelfs de hele sluis vernieuwd.
Hoewel waterstaatkundig een noodzaak, werd de sluis
door de schippers maar al te vaak gezien als een irritante
geldklopperij. Toch al in hun vaart gehinderd door een smal,
bochtig en vaak ondiep vaarwater, waren zij vermoedelijk
niet altijd in hun beste humeur als de sluiswachter zijn hand
kwam ophouden. In 1746 weigerde de schipper van zekere
groote schuit, met bier geladen
het sluisgeld te betalen, voer
met geweld tegen de sluisdeuren, brak de ketting en
vervolgde met een kwaaie kop z'n weg.
Er kwamen meer „bezwaarden" en in 1759 deed Gerrit
Hendrik van Hacfort, Heer van Den Ham, zijn beklag bij de
Staten van Utrecht dat niettegenstaande de oude bepaling van
een stuiver van de groote en een halve stuiver van de kleine
-ocr page 59-
641
Boven. Tekening (1821) van de omgeving van de Hamsluis door Gerrit Lamberts (1776-1850). Lamberts was etser, lithograaf en aquarellist. Hij
woonde in Amsterdam en was werkzaam aan het Museum aldaar.
U ziet van links naar rechts Den Ham, de tuinkoepel (zie kadastrale kaart), de sluis en rechts de brug over de Heycop. Het siuiswachtershuis gaat
schuil achter het geboomte (achter de brug).
Onder. De huidige situatie, gezien vanaf hetzelfde punt als waar Lamberts in 1821 zat te tekenen. Commentaar is m.i. overbodig.
Foto K.B. Nanning, 1988.
-ocr page 60-
642
De Sluyterskamp
Aanvankelijk was de Sluyterskamp, ver van de dorpskern
gelegen, maar een verlaten oord. In 't noorden waren de
naaste buren het huis Den Ham en de daarbij behorende
hofstede, in het westen lag, over de Heycop, de hofstede
Zeldenrijk, maar daarmee was dan ook alles wel gezegd. Na
de Reformatie kwam daar verandering in.
In 1714 bouwde pastoor Cornelis van Wijkersloot met
communicatie en concurrentie
(d.i. met medewerking) van de
kerkmeesters een kerkhuijs
(d.i. een kerk) omtrent de
Ridderhofstad Den Hamme en op grond van de Heer van Den
Hamme
en in 1716 heeft hij daeraen getimmerd een pastors-
woninge.
In 1720 kreeg men de reeds bebouwde grond in
erfpacht: een stuk land, geleegen onder den geregte van Vleu-
ten, omtrent de Ridderhofstad Den Hamme, groot eene
mergen honderd en vijftig roeden, volgens de meetinge op den
24Julii 1719 door den Landmeeter Willem de Roijwestwaerts
uijt de halve Lange Vliet en noortwaerts uijt de halve Vleutense
Vaert gedaen.... op een jaerlijkse canon van seven en veertig
gulden tien stuijvers.
We komen dan — de grond aan de kerk
in erfpacht gegeven en de grond bij het sluiswachtershuis
behorende, samen — wel ongeveer uit op de 1 '/j morgen, die
de Sluyterskamp in zijn geheel groot was.
De Heer van Den Ham verplichtte zich op Sondaegen,
feest- en andere daegen op dewelke in 't kerkhuijs gepreedikt
word, de hekkens ofte boomen van de steeg naer 't huijs Den
Hamme
(d.i. de Hamlaan) te sullen laeten oopenstaen tot
gerief van de geenen dewelke met waegens ofte ander rijtuijg
naer de kerk koomen, en voorts een sleutel van de voorschreeve
hekkens ofte boomen bij den bouwman
(d.i. de boer van de bij
Den Ham behorende hofstede) te sullen laeten verblijven, ten
dienste van den bewoonder van voorgemelte pastorswooninge,
die hem koomen besoeken of bij hem moeten weesen, om
deselve op de andere daegen te kunnen oopen doen.
Het gebied van de Sluyterskamp stond later ook bekend
als 't Hoog. Terecht, als we zien dat de Hoogtekaart van
Nederland (1968) daar maaiveld-hoogtes aangeeft van 1,6
tot 1,8 meter + NAP.
De toegankelijkheid werd allengs beter. Behalve de tegen-
woordige Dorpsstraat - Parkweg, was er uit het noorden een
evenwijdig aan de Joostenlaan lopend Kerkpad, dat zich
afsplitste van het Haarpad en ongeveer tegenover de
Hamlaan uitkwam. Uit het oosten kwam de Achterdijk en
uit het westen de Dorpeldijk, terwijl men uit het zuiden 't
Hoog kon bereiken langs de oostelijke kade van de Heycop.
Op de laatste was het overigens verboden met Wagen, Chais
en Paard te ryden en te jagen.
Een verbod, waaraan Water-
graaf en Hoge Heemraden van het Waterschap Heycop in
1779 nog eens, ten overvloede, een Waarschouwinge wijd-
den.
De Hamlaan was uit het noorden bereikbaar via een brug
over de Vleutense Wetering. In de Dorpeldijk lag over de
Heycop de Hambrug.
In het laatst van 1828 werd een katholieke begraafplaats
aangelegd aan de overzijde van de Heycop en begin 1829
verleende de Heer van Den Ham vergunning aan de pastoor
van de gemeente op 't Hoog om met lijken te mogen passee-
ren over de Laan van de Ridderhofstad Den Ham, om die te
begraven op de nieuw aangelegde begraafplaats bij de Pastorij
op het Hoog. Zoo er bewijs van besmetting mogt ontdekt wor-
den, zal die vergunning dadelijk ophouden.
Het gebruik van de sluis
De sluis lag niet in een belangrijk doorgaand vaarwater,
zodat het verkeer erdoor in hoofdzaak van locale betekenis
zoogenaamden Vleutenschen Rijn, omtrent het huis den Ham,
wordt gedificulteerd.
Met andere woorden: men trapte er niet
in.
Het polderbestuur van Kockengen klaagde in 1817 bij
Gedeputeerde Staten over het slechte onderhoud van de
sluis. De Staten op hun beurt schreven de eigenaar een vrien-
delijke brief verzoekende ten gevolge van het ophanden zijnde
gunstig saisoen
(de brief was van 4 april) dat de vereischte
reparatie of vernieuwing ten eerste aangevangen en voltooid
worde.
Toen werd van Bijlevelt brutaal. Bij deurwaardersexploit,
betekend aan zijn broer Johannes Hendrikus Josephus van
Bijlevelt, burgemeester van Vleuten, bood hij de sluis de ge-
meente aan om die te vernieuwen. Als tegenprestatie zou hij
geen aanspraak meer maken op het heffen van tol of enige
andere vergoeding, maar indien er binnen vier weken geen
begin was gemaakt met het maken van een nieuwe sluis, zou
hij er een dam voor in de plaats leggen.
Het gemeentebestuur betaalde met gelijke munt en
stuurde een andere deurwaarder retour. Men had ernstige
bezwaren tegen het opgevatte plan om de sluis door een dam
te vervangen wordende door het bestuur tegen de stremming
van een doorvaart, die meer dan een en een halve eeuw heeft ge-
duurd, ten sterkste geprotesteerd en de geïnsinueerde
(d.i. de
gerechtelijk aangezegde) voor alle kosten en schaden aan-
spraaklijk gesteld.
Intussen had van Bijlevelt nogmaals bij Gedeputeerde
Staten een request ingediend, waarbij hij permissie verzocht
in plaats van de sluis weer een dam te mogen leggen of
tenminste ontslagen te worden van de verplichting te zijnen
koste een nieuwe sluis te moeten laten maken. Omdat de
zaak inmiddels voor de rechter was gekomen kon men niet
anders besluiten dan dat hij te zorgen heeft dat de sluis in zoo-
danigen staat wordt gebragt en onderhouden, dat alle over-
storting van water in Heikop of de Langevliet ophoude en dat
de bestaande doorvaart door de sluis onbelemmerd worde
gelaten.
In september 1817 werden de geërfden, ingelanden en
opgezetenen van Vleuten, Themaat en de Haar opgeroepen
om te verschijnen in 't geregtshuis te Vleuten, om te delibere-
ren over het verschil met den Heer van den Ham, wegens de
reparatie van het sluisje bij het huis den Ham gelegen, en te
resolveren over de wijze van schikking, of de zaak in regten af
te doen.
Men kwam inderdaad tot elkaar en op 23 mei 1818 kon
een overeenkomst worden opgesteld tussen het gemeentebe-
stuur van Vleuten en Paulus Martinus van Bijlevelt. De laat-
ste verbond zich het sluisje te vernieuwen, en wel zodanig dat
het weer geschikt zou zijn voor de oude doorvaart en dat het
waterschap van de Langevliet geen last meer had van de
doorloop van water. Hij ging zelfs zover dat hij zichzelf en de
toekomstige eigenaars van het huis Den Ham verplichtte om
gemeld sluisje ten alle tijde ten hunnen kosten te onderhouden
en vernieuwen!
Ter tegemoetkoming in de kosten kreeg hij f 200.- uit de
gemeentekas en nog f 350.-, die zouden worden omgeslagen
over de morgentalen.
De in het vooruitzicht gestelde verhoging van het sluisgeld
ging natuurlijk ook door, maar daarvan waren vrijgesteld
diegenen die aan de tegemoetkoming hadden bijgedragen.
Echter zouden schuiten en zoogenaamde vletpramen, met
steen-, pan- of tigchelaarde, of om dezelve te gaan halen, in
geen geval van het verhoogde sluisgeld vrij zijn.
Op 10 october 1818 konden de gecommitteerden van het
gemeentebestuur van Vleuten vaststellen dat Paulus
Martinus zijn deel van de afspraak was nagekomen.
-ocr page 61-
643
WAARSCHOUWINGE
Wel Ed. Heei'en Wa-
tergraaf en Hoge Heemraaden des Water-
ichaps van Hejkop, genaamd de Lange
Vliet in ervaringe zyttde gekomen, datver-
___________ fcheyde Lieden niet ontzien den opftal van
Voörfz. 'Waterfchappe lopende van den Heldam tot aan de
Kerk op *t Hoog, met Wagen, Chais, en Paard te rydeii
en te jagen tot merkelyk nadeel van deil gemelden Opftal;
zck) hebben Hun Wel Ed, hier inne willende voorzien^
goedgevonden te interdiceeren en te verbieden by deeze al-
len en een iegelyk, geene ipeciale aüöorifatie daar toe van
tvelgemelde Heeren bekomen hebbende, den voornoemden
Opftal met Wagen, Chais of Paard, te mogen R vden of Ja-
gen op eenê boete van twaalf Gulden telken ryze by deCon-
traventeurs te verbeüreil, te appliceeren de eene helfte yoot
den
Heer Watergraaf en de andere helfte voor den aanbren-
ger: au6lorifeerende tot de voorfz» beboetinge beneevens
den Cameraar en Exploideur van Hun Wel Eds. Water-
fchap, ook de makers van denzelven Opftal, als meede de
Kerkmeefteren vati de Roomfche Kerk op 't Hoog in der
tyd.
Aldus gedaan in den Kleine Kapittelhulze tert DOM te
Utrecht op den 6 April 1779.
In kehniffè van my
J. U KIE N.
Te Utrecht Gedrukt by P. MüNTENDAM in de Marieflfaat.
De „WAARSCHOUWINGE" van watergraaf en hoogheemraden van het waterschap Heycop, genaamd de Lange Vliet, betreffende het gebruik
van de kade langs de Heycop, 1779. De boete, waarmee gedreigd werd, was bepaald niet mis.
Archief Willibrordparochie te Vleuten.
-ocr page 62-
644
moet zijn geweest. Als we ons afvragen wat er nu eigenlijk
vervoerd werd met de schuiten en pramen, die van de
Hamsluis gebruik maakten, dan kunnen we aan de hand van
het voorgaande in ieder geval enkele zaken noemen: bier,
turf en steenaarde.
Om met het eerste te beginnen. Zeker in 1662, maar
hoogstwaarschijnlijk al veel eerder, was er in Vleuten een
bierbrouwerij. Deze was eigendom van het brouwersge-
slacht van Bijlevelt en voerde als merk „een Kuypers Dissel
en daarboven een Rijn". Het bier van die brouwerij werd in
de 18de eeuw beschreven als „vermaard om de smakelijk-
heid en de gezondheid". Er zal dus zeker afzet zijn geweest,
ter plaatse en in de omtrek. Niet naar Utrecht, want de stad
had haar eigen brouwerijen. Ook niet naar Kockengen, want
daar stond, in ieder geval in het laatst van de 17de eeuw, de
brouwerij „De Drie Akers". Het bierschip hoefde — als 't
Harmeien niet aandeed — voor de bevoorrading van alle
café's langs de Heycop en de Leidse Rijn geen andere sluizen
meer te passeren. Er waren nogal wat café's: bij Kortjak, te
Haarzuilens, aan de Heldam, in De Meern, aan de Stadsdam
en vermoedelijk nog vele andere. Het is overigens de vraag
wie de grootste afnemers waren, de café's of rechtstreeks de
bevolking. Bier was immers ooit de belangrijkste
volksdrank.
Turf was voor huishoudelijk gebruik, maar ook de brou-
werij had brandstof nodig. De zogenaamde „korte turf',
bereid uit uitgebaggerd veen, zal in onze streek wel 't meest
in trek zijn geweest. Hij kwam uit de buurt en was goedkoper
dan de „lange turf' uit de hoogveen-gebieden. Als de veen-
plassen ten oosten van de Vecht de winplaats waren, konden
de turfschouwen in Breukelen de Heycop opvaren, om ver-
volgens via Kockengen de Hamsluis te bereiken. Kwam de
turf uit de omgeving van bijvoorbeeld Mijdrecht, dan moest
de Bijleveld worden gevolgd, ook langs Kockengen, maar
vervolgens was een omweg noodzakelijk via Harmeien en de
Heldamsluis.
De steen-, pan- of tichel-aarde werd verkregen door van
de hooggelegen stroomruggronden de klei af te graven. Dat
gebeurde in het hele gebied van onze tegenwoordige ge-
meente. Het afgraven noemde men „vletten" en de vletters
vervoerden de klei met hun vletpramen naar de
steenfabrieken langs de Vecht en de Oude Rijn. De verbin-
ding met de Vecht werd gevormd door de Proostwetering en
die met de Oude Rijn door de Heycop en de Leidse Rijn. Er
kunnen dus in beide richtingen geladen vletpramen door de
Hamsluis hebben gevaren. Dat hing af van waar een
bepaalde steenfabrikant zijn grond had liggen of met welke
boer hij een vletcontract had afgesloten.
Voor 't geregelde personenvervoer was de Hamsluis niet
van betekenis. Dat ging over de Oude Rijn en de Leidse Rijn,
waarlangs ten behoeve van de trekvaart een jaagpad was
aangelegd.
In de tijd dat hier de akkerbouw nog heel belangrijk was,
zullen de Vleutense boeren hun graan met de schuit naar de
Haarse korenmolen hebben gebracht. Die molen stond aan
de Heycop.
Belangrijk was ook het vervoer van uit de stad afkomstig
afval, zoals straatvuil, rioolmodder, bagger (waarin faeca-
liën) uit de grachten, as, huisvuil, groentenafval en tuinaar-
de. Deze stoffen werden door elkaar gemengd en als vuilnis
verkocht. Daaraan toegevoegd konden nog worden paarde-
mest en -gier en beer (menselijke uitwerpselen). Die beer was
makkelijk te verzamelen sinds de invoering van het tonnen-
stelsel in de stad Utrecht in 1876. Het mengsel was op het
platteland in trek als mest en dat het ook inderdaad op grote
schaal tot in alle uithoeken werd toegepast, blijkt uit het feit
dat men letterlijk overal de onverteerde resten ervan kan te-
rugvinden: muntjes, pijpekoppen, knopen, knikkers,
gespen, aardewerkscherven, enz..
In de jaren rond de Tweede Wereldoorlog voeren hier de
schippers Ekelschot, van Rijnsoever en van Assem. Samen
met de eigenaars van kano's en plezierjachtjes zorgden zij
ervoor dat er meermalen per dag geschut moest worden. Het
sluisgeld bedroeg toen voor de grotere schuiten twee dubbel-
tjes, voor een kano tien cent, maar dat ene dubbeltje was ge-
makkelijk zélf te verdienen door je bootje uit het water te
tillen en het naar de andere kant van de sluis te dragen.
Ook de houthandel van van Dijk (destijds Dorpsstraat 17
te Vleuten) was een vaste gebruiker van de sluis, voor de aan-
voer van boomstammen per vlot en voor de afvoer van het
gezaagde hout per schuit.
De betekenis van het vervoer te water nam allengs af.
Toen tijdens de ruilverkaveling enerzijds waterlopen werden
verlegd of gedempt en anderzijds het wegennet sterk werd
verbeterd, had men dan ook niet veel moeite met het bepalen
van het lot van de schutsluis.
De laatste anderhalve eeuw
Er zijn van deze periode zo goed als geen gegevens
over de sluis te vinden. De Hamsluis is, tot haar ophef-
fing in 1956, in handen van de eigenaar van het huis Den
Ham gebleven. Het archief van dat huis, voor een deel
berustende op het Rijksarchief en voor een deel in
particuliere handen, loopt slechts tot het begin van de
19de eeuw. Het vermeldt de gegevens, zoals ik ze boven
beschreef.
In 1935 werd in opdracht van H.W.J. Roijaards, de
toenmalige eigenaar van Den Ham, het oude sluiswachters-
huis gesloopt. De architect J.J. Herfst jr, bouwde er een
dubbel woonhuis voor in de plaats.
De sluis werd in 1956 — in ruilverkavelingsverband —
opgeheven.
De feitelijke opheffing was in een paar uur bekeken. Men
had er geen cent méér voor over dan strikt noodzakelijk
Detail van de prent van Gerrit Lamberts. Van rechts komt de Hey-
cop. Van de sluis vallen de „overleggers" op. De schutting is vermoe-
delijk een „windschut", ter bescherming tegen de wind uit het noord-
westen.
-ocr page 63-
645
De sloop van de sluis in de jaren vijftig. Met een dragline werden de sluismuren omvergehaald. Rechts op de kant een sluisdeur. Op de achtergrond
in het midden de boerderij van J.J. Vernooij, links de boerderij Zeldenrijk.
Foto C. Ekema.
leek. Van de hardstenen sluishoofden en de bakstenen sluis-
muren werd de bovenzijde stukgeslagen (waar was dat toch
voor nodig?) en in de sluiskolk werd een hoop grond gestort.
De stoffelijke resten werden niet eens eervol begraven.
Deze zuinige haast bracht evenwel voor mij het voordeel
mee dat ik nog een paar opmetingen kon doen. De breedte
van de sluisingang was 3,25 meter en de lengte van de
sluiskolk bedroeg 16,40 meter. Derhalve was de laatste (ste-
nen) sluis wel ongeveer even lang als de eerste (houten),
maar een halve meter smaller.
Wanneer werd de stenen sluis gebouwd?
De prent van G. Lamberts, die een houten uitvoering te
zien geeft, is gedateerd 1821. Driejaar tevoren had P.M. van
Bijlevelt de sluis vernieuwd en het lijdt geen twijfel dat zulks
inderdaad in hout geschiedde. Hij verbond zich immers, vol-
gens het accoord van 23 mei 1818, om het gemelde sluisje te
vernieuwen, de deuren, binten en stijlen van eikenhout te doen
maken, de schoeijing te herstellen, gelijk mede de vloer indien
zulks noodig wordt bevonden.
Verondersteld mag worden dat de heer van Den Ham
toestemming van het waterschap Heycop nodig had, toen hij
de stenen sluis wilde bouwen. Ik heb daarover echter in het
waterschapsarchief niets kunnen vinden.
Uit het nog aanwezige muurwerk nam ik een loszittende
baksteen mee. Deze is van het zogenaamde „Vechtfor-
maat", namelijk 21,5 x 10,5 x 4 cm, en vrij hard gebakken.
De gebruikte specie is zonder enige twijfel een kalkmortel.
Omdat het hier om een „waterdicht" werk ging, zal die mor-
tel alleen uit kalk en tras (gemalen tufsteen) zijn samenge-
steld. Men noemt dat ook wel „sterke tras", in tegenstelling
tot „bastaard-tras", waaraan ook nog zand is toegevoegd.
Hoewel de ontwikkeling van het portlandcement in het
buitenland reeds in de eerste helft van de 19de eeuw goed op
gang kwam, bepaalde Nederland zich toen nog voor zijn ce-
mentbehoefte hoofdzakelijk tot het uit Duitsland afkomsti-
ge tras. Een eigen industrie van zogenaamd „kunstmatig"
cement (zoals het portlandcement er één is) kwam eigenlijk
pas goed van de grond in de 20ste eeuw, met name na de
Eerste Wereldoorlog.
Wanneer men de handelaren uit vanouds gevestigde bedrij-
ven over de ontwikkeling van de cementhandel spreekt, dan is
het interessant te vernemen met welk eengrote voorzichtigheid
nog in de jaren rond 1900 deze handel werd beoefend en met
welk een argwaan en vooroordeel het nieuwe product werd ont-
vangen. Ook die handelaren, die zelf het initiatief hadden
genomen om het nieuwe product portlandcement in Nederland
te importeren, begrepen in de aanvang nog niet welke grote
mogelijkheden in dit artikel lagen.
Dit cement werd als een kostbaar en slechts voorbijzondere
doeleinden te gebruiken bindmiddel beschouwd. Het was ver-
pakt in hechte vaten, voorzien van grote lakzegels en wanneer
een „grote" zending van wel 20 vaten uit Engeland aankwam,
was dit een gebeurtenis van betekenis. Vat voor vat werd in het
magazijn netjes op houten leggers geplaatst en zorgvuldig met
zeildoek afgedekt, waarna aan de afnemers werd medege-
deeld, dat een partij Engelse cement was ontvangen
(P.W.
-ocr page 64-
646
Scharroo, De cementhandel in Nederland, 1946).
M.a.w., het metselen met kalkmortel is heel lang in zwang
gebleven en de overgang op het gebruik van potlandcement
was zó geleidelijk, dat het niet mogelijk is, op grond van
gegevens uit de „cementhistorie", het bouwjaar van de
stenen sluis enigermate nauwkeurig te bepalen. We komen
niet verder dan „ergens in de tweede helft van de 19de
eeuw".
In het laatst van de jaren dertig van deze eeuw onderging
de sluis nog een grote opknapbeurt. Er werd een damwand
geslagen om de zaak droog te leggen. Men maakte de vloer
schoon en plaatste nieuwe deuren.
De sluiswachters
Ik kom terug op de door mij eerder genoemde Hannes van
Schaik en Comelia de Wit, die in 1817 een huis en herbergje
huurden. Hannes (Johannis) werd in 1747 te Haarzuilens
geboren als zoon van Gerrit van Schaik en Catharina Heren.
Hij overleed op 01-09-1855 te Vleuten. Corneiia de Wit werd
in 1779 te Cothen geboren als dochter van Gerrit de Wit en
Johanna van der Linden. Zij overleed op 03-06-1862 te Vleu-
ten.
In 1850 woonde in het huis nummer 53 Cornelis van
Breukelen. Hij was tapper (herbergier). Dat moet op 't Hoog
zijn geweest, want op nummer 54 woonde de tuinman
Jacobus Martinus van den Berg, op nummer 55 de koster
Dirk Kraaykamp en op nummer 56 de pastoor Joannes van
Everdingen.
Cornelis van Breukelen werd in 1785 te Zuilen geboren.
Hij overleed op 03-06-1851 te Vleuten. Hij was getrouwd
met Maria Bouman, die te Bunnik was geboren als dochter
van Frederik Bouman en Lena Lenssen. Zij overleed op 27-
05-1849 te Vleuten.
Hoogstwaarschijnlijk woonde Cornelis in het sluiswach-
tershuisje, maar in het bevolkingsregister staat hij niet als
„sluiswachter" te boek.
In het huis nummer 51 woonde Bart Goes, geboren 13-04-
1813 te Hagestein als zoon van Antonie Goes en Jannigje
Werkhoven. Hij overleed op 15-04-1889 te Vleuten. Hij
trouwde op 13-01-1837 met Adriana Raaijman, die op 03-
05-1809 te Vleuten was geboren als dochter van Willem
Raaijman en Geertruij van Rooijen. Zij overleed op 27-11-
1894 te Vleuten.
Hun dochter Geertruida, geboren op 05-03-1849 te Vleu-
ten en overleden aldaar op 29-06-1894, trouwde te Vleuten
op 28-20-1881 met Anthonie Ebbenhorst, die op 27-10-1852
te Soest was geboren als zoon van Jan Ebbenhorst en Maria
Weerdesteijn. Anthonie was op 21-07-1880 ongehuwd van
Soest naar Veldhuizen gekomen. Hij vertrok vandaar op 08-
02-1881 naar Vleuten. Hij overleed op 27-11-1911 te
Vleuten.
Lambertus Ebbenhorst, zoon van Anthonie en Geertrui-
da, werd op 22-08-1883 te Vleuten geboren, nog altijd in het
huis nummer 51. Hij overleed op 03-04-1962 te Vleuten. Hij
was getrouwd met Wilhelmina de Groot. Hij was de laatste
sluiswachter:
Toen in 1935 op de plaats van het oude sluiswachtershuis
de nieuwe huizen waren gebouwd, werden Lambertus en
Willemina door Roijaards uitgenodigd er één van te be-
trekken. Zij voelden daar aanvankelijk weinig voor want de
huur moest f 3,50 per week bedragen en dat was een gulden
meer dan ze gewend waren. Ze gingen pas op het aanbod in
nadat was afgesproken dat zij de opbrengst van de sluis
mochten behouden.
Korf
Nog een enkel woord over de „korf, die een maat schijnt
te zijn (geweest) voor de grootte van een praam.
Van Dale geeft voor „korP', naast ,,mand" in zijn ver-
schillende betekenissen, o.a. de gewestelijk (Utrecht, Zuid
Holland) gebruikte lengtemaat van 50 a 60 cm.
Onze vereniging bezit een uit de eigen gemeente afkom-
stige eikenhouten praam (schenking H.J. Goes en Zonen
BV, 1983), die bekend staat als een „zevenkorven praam".
Dit scheepje is 6,50 meter lang en 1,60 meter breed. Het zijn
maten die weinig te maken lijken te hebben met het getal
zeven of met de eerder genoemde „gewestelijke" lengtema-
ten.
De scheepshuid (eiken planken) is aangebracht op tien
spanten, waarvan er in het brede gedeelte van het schip acht
op gelijke afstanden (48 cm hart op hart) staan. Tussen die
acht spanten bevinden zich zeven tussenruimten.
Het is verleidelijk te veronderstellen dat men een „korf
zo'n tussenruimte bedoeld kan zijn. De term zal toch ook
wel iets te maken hebben (gehad) met het laadvermogen van
een schuit. De lading werd vermoedelijk in het brede mid-
dengedeelte gestouwd, daar waar de spanten gelijkelijk ver-
deeld het dichtst op elkaar staan en dus het draagvermogen
het grootst is.
Mijn vermoeden werd bevestigd door de heer J. van
Maanen te Vleuten, die mij tevens vertelde dat de kleinere
schuiten ook in het algemeen wel „korfjes" werden
genoemd. Men sprak dan bijvoorbeeld van een „zeven-
korfje" of „zeven-korvertje".
Het is in dit verband interessant te weten dat het Latijnse
woord „corbis" de betekenis heeft van ,,korf. Het daarvan
afgeleide woord ,,corbita" betekent „vrachtschip". Daaruit
is het Franse woord „corvette" ontstaan, waaraan vervol-
gens het Nederlands de ,,korvet" ontleende. Een korvet was
vroeger een klein, snel zeilend oorlogsschip.
Bronnen
Ir J.A. Storm van Leeuwen, Van Oude Rijn tot Leidse Rijn, eenspecialeen
gezamenlijke uitgave van de Historische Vereniging Vleuten-De Meern-
Haarzuilens en het Waterschap Leidse Rijn, 1985
Ir J.A. Storm van Leeuwen, Bier uit de Heycop. Officieel orgaan van de
Historische Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens, jaargang VII,
numrner 1, 1987
100 Jaar Willibrordkerk Vleuten, een speciale uitgave van de Historische
Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens in samenwerking met de
Willibrordparochie, 1985
J.H. Hofman,O.L. Vrouwen Broederschap te Vleuten, Archief voorde Ge-
schiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, jaargang XXV, 1898
A. Goes in Hoe autochtoon bent U?, Officieel orgaan van de Historische
Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens, jaargang I, nummer 2, 1981
A. Heerding, Cement in Nederland, uitgegeven ter gelegenheid van veertig
jaar Nederlands hoogovencement door de Cementfabriek IJmuiden
(CEMIJ) n.v., 1971
Gemeentearchief Vleuten-De Meern, Agenda Vleuten 1818
Rijksarchief Utrecht, Archief kapittel Oudmunster, inventarisnummer
2740
Rijksarchief Utrecht, Archief Ridderhofstad Den Ham
H. van Zon, Een zeer onfrisse geschiedenis, Studies over niet-industriële
verontreiniging in Nederland (1850-1920), 1986
Mededelingen van L.C. Ebbenhorst, Herman Heyermansstraat 23, en J.
van Maanen, Julianalaan 13, beiden te Vleuten
-ocr page 65-
Gezicht vanaf de Hamtoren op de omgeving van de Hamsluis. Van linksboven nadert de Heycop. Deze stroomt tussen de
huizen in 't midden en de bomengroep daarachter en vervolgt zijn weg, onder de witte brug (Hambrug) door, naar rechts. De
twee linker huizen zijn van C. van Breukelen en J.H. van den Tempel. In het rechter, dubbele huis, woonden rechts o.a. de fa-
milies K. Ekema en Th.A.J. Vulto. Links woonde de familie Ebbenhorst.
De bomengroep achter de huizen geeft de plaats aan van de vroegere katholieke begraafplaats. Links van het huis van van
Breukelen stond vroeger de katholieke kerk.
Op de voorgrond de spoorlijn en links de onbewaakte overweg. De weg die daar overheen leidde, heette vanaf het punt van sa-
menkomst van Hamlaan en Achterdijk, Hamweg. Deze liep langs de Vleutense wetering en de Hamsluis, over de Hambrug,
naar de twee boerderijen (waaronder „Zeldenrijk") en 't huis van J. van Lint.
Vóór het dubbele woonhuis is in de Vleutense wetering iets te zien van de Hamsluis.
Foto C. Ekema, begin jaren vijftig.
-ocr page 66-
649
Oude en nieuwe wegen in de ruilverkaveling
Vleuten
door
deel II
Ir J.A. Storm van Leeuwen
Bovendien werden ten behoeve van de waterhuishouding
duikers in de weg en stuwen in de wegsloten gemaakt. De
wegsloten gingen — voor zover zij dat nog niet deden —
bijna over de volle lengten dienst doen als hoofdwatergan-
gen.
De nieuwe verharding werd drie meter breed, hetgeen na
enige jaren onvoldoende bleek te zijn. De gemeente Vleuten
- De Meern heeft deze dan ook later met het oog op het toe-
genomen verkeer nogmaals verbreed en bij de Burgemeester
Verderlaan een ruimere aansluiting gemaakt. Tevens bracht
zij toen een riolering aan.
Bij al deze werken bleef de noordelijke wegsloot op haar
plaats. Het profiel ervan werd evenwel verruimd ten dienste
van de afwatering in de winter en de watervoorziening in de
zomer. In beide gevallen wordt het water hierin opgemalen
door een automatisch werkend gemaaltje en is de stroom-
richting vanaf die plaats oostwaarts"). Dit is wel
vermeldenswaard omdat deze noordelijke wegsloot oudtijds
deel heeft uitgemaakt van de Oude Rijn die echter in weste-
lijke, dus in omgekeerde richting stroomde.
Het gedeelte tussen de Hogeweidsedijk en de plaats waar
dit restwater naar het noorden afboog van de Groenedijk is
nagenoeg recht. Naar mijn mening is daaraan de naam van
het kleine, ten zuiden van de Groenedijk gelegen vroegere
gerecht 't Langerak ontleend. Een rak is immers onder meer
een recht stuk tussen twee bochten van een (bevaarbare) ri-
vier. Een ander voorbeeld vormen de twee voormalige
gerechten Langerak aan weerszijden van de Lek beoosten
Schoonhoven.
Dat wij bij de Groenedijk te maken hebben met een van
oorsprong natuurlijke waterloop valt trouwens ook af te
leiden uit de aanwezigheid van uiterdijkse perceeltjes land
tussen de weg en het water. Hetzelfde verschijnsel komt voor
in de Lopikerwaard langs de Lopikerwetering op plaatsen
waar deze watergang oorspronkelijk een natuurlijke water-
loop was. Die stukjes land, welke veelal bebouwd zijn zoals
bij de Groenedijk, noemt men daar „sniepen". Bij de
Hollandse IJssel spreekt men van „zellingen" of van „uiter-
dijken". Uiterdijk was vroeger langs de kleine waterlopen
een algemeen gebruikte benaming.
De Groenedijk is ongetwijfeld een oude weg. De aanwe-
zigheid van een knik in het westelijke gedeelte ervan en het
doorlopen van enige sloten aan weerszijden van de weg zou-
den er echter op kunnen wijzen dat de vanuit de Zandweg
noordwaarts gerichte ontginning hier eerder bestond dan de
* In het eerste deel van dit artikel in de vorige aflevering
van dit tijdschrift is — afgezien van enkele zetfoutjes — een
vergissing begaan, die ik hierbij graag wil rechtzetten.
In de tweede regel van het bijschrift van de luchtfoto op
blz. 614 is vermeld dat het kasteel De Haar midden boven
op de afbeelding is te zien. Dit moet natuurlijk zijn: rechts
boven. Het rastercliché is namelijk iets gedraaid ten op-
zichte van de oorspronkelijk bedoelde afbeelding zonder dat
de toelichting werd aangepast. Om dezelfde reden leze men
in de achtste regel van boven: „..... de Kantonnaleweg
(midden onder)". Etc.
4. Nieuwe taken voor oude wegen
In paragraaf 2 heb ik al vermeld waarom een aantal be-
staande wegen binnen het ruilverkavelingsblok in het alge-
meen werd verbeterd. In deze paragraaf zal ik enige
voorbeelden geven die ook om andere historische redenen
belangwekkend zijn. Het zijn de Groenedijk en de Alendor-
perweg. Daarbij zal ik niet alleen aandacht schenken aan de
verrichte werkzaamheden, maar tevens aan het verleden van
deze wegen en aan enige algemeen geldende verkeerstechni-
sche maatregelen van weleer.
Wij zullen beginnen met de Groenedijk.
a. De Groenedijk
De Groenedijk was een van de eerste wegen in de ruilver-
kaveling die werden verbeterd. Dit gebeurde op een wijze die
ook bij een groot aantal andere wegverbeteringen is toege-
past, zij het dat de verhardingsbreedten niet altijd gelijk wa-
ren en de bermen in een aantal gevallen niet werden
verbreed. De Groenedijk kan echter wel als een voorbeeld
dienen.
De werkzaamheden vonden plaats in 1954 en bestonden
uit:
-   het bijstellen van de as van de weg, waarbij enkele kleine
bochten een gelijkmatiger beloop kregen;
-   het plaatselijk verbreden van het weglichaam en daarmee
tevens van de bermen;
-   het aanbrengen van een nieuwe verharding, bestaande uit
een deklaag van asfalt en dito tussenlaag, rustende op
een funderingslaag van hoogovenslakken en deze weer op
een zandbed;
-   het verruimen van de wegsloten;
-  het beplanten van de al of niet verbrede bermen.
19) Sedert de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal voor de oorlog is de waterstaatkundige toestand in deze omgeving zeer veranderd. Nadien werden in het
kader van de ruilverkaveling nogmaals wijzigingen aangebracht. Thans wordt het water 's zomers opgehouden door een stuw aan de Leidse Rijn beoosten
het Huis te Voorn; 's winters kan het overtollige water over deze stuw in de Leidse Rijn worden geloosd. Zie ook de in noot 1 genoemde publicatie „Van
Oude Rijn tot Leidse Rijn".
-ocr page 67-
650
Opmerking
Door een te sterke verkleining zijn de wegennummers op de kaartjes in het eerste deel van dit artikel (zie biz. 611 van de vorige aflevering van dit
tijdschrift) slecht leesbaar geworden. De kaartjes zijn nu groter afgedrukt.
Het wegennet in de ruilverkaveling Vleuten. Boven: vóór de ruilverkaveling, onder: né de ruilverkaveling. Alleen openbare wegen en paden buiten
de toenmalige bebouwde kommen van Haarzuilens, Vleuten en De Meem (voor zover gelegen ten noorden van de Leidse Rijn) werden in het
ruilverkavelhisplan opgenomen. Voor de nummering van de wegen is die van het deflnitieve plan van wegen en waterlopen van deze ruilverkaveling
aangehouden. Een exemplaar daarvan bevindt zich o.a. in het archief van de gemeente Vleuten-De Meem. Het onderste kaartje komt daarmee
overeen. Wegen welke alleen op het bovenste en niet op het onderste kaartje voorkomen zijn met een A-nummer aangeduid. Het zijn de in ruilver-
kavelingsverband als openbare wegen opgeheven Haarlaan (14A) en Kantonnaleweg (17A). De niet-gebruikte nummers op het bovenste kaartje
zijn 18,21 t/m 26, 33 t/m 35,44,46 en 47. Dit zijn nieuwe, in ruilverkavelingsverband aangelegde wegen. De korte stukjes rijksweg (nr. 30) zijn op
geen van beide kaartjes aangegeven.
De bij de nummers behorende namen van de wegen zijn:
1.   Schenkeldijk
2.   Rijndijk
3.   Laagnieuwkoopse Buurtweg (nu Laagnieuwkoop)
4.   Lagehaarsedijk
5.   Polderweg
6.   Ockhuizerweg
7.   Thematerkade
8.   Wethouder de Greeflaan
9.   Eikstraat
lO.Thematerweg (westelijke gedeelte)
11. Maarssense weg
12. Schoolstraat
13. Eikslaan
14.Bochtdijk
IS.Haarpad
16.Joostenlaan
17. Parkweg
18. Bijleveldweg (nu Bijleveldseweg)
19. Hamlaan
20. Hamweg
21.'t Hoog
22. Dorpeldijk
23. Vleuterweideweg
24. Prins Hendrikweg
25.Julianalaan
26. Heldamweg
27. Harmelerwaard
28. Zandweg (ten westen van nr. 40)
29. Kantonnaleweg (noordoostelijke gedeelte)
30.-
31. Kantonnaleweg (zuidwestelijke gedeelte)
32.Thematerweg (oostelijke gedeelte)
33. Enghlaan
34. Hof ter Weydeweg
35. Hoeveweg
36. Utrechtseweg
37. Vleutenseweg (nu Verlengde Vleutenseweg)
38.Julianaplein
39. Wilhelminalaan
40. Krochtdijk (nu Europaweg)
41. Alendorperweg
42. Esdoornlaan
43.'t Zand
44.Castellumlaan (incl. gedeelte ex-Woerdlaan)
45. Woerdlaan
46. Westlandsetuin
47.Johanniterweg
48. Groenedijk
49. Zandweg (ten oosten van nr. 40)
50. Hogeweidsedijk (nu Hogeweide)
51. Oude Vleutenseweg
52. Everard Meysterlaan (nu Hogeweide)
53. Burgemeester Verderlaan
-ocr page 68-
651
-ocr page 69-
652
Kaartje van een aantal tiendblokken „leggende onder de Gerechten van Vleuten, de Meerent en ouden Rijn", in 1655 vervaardigd door de landme-
ter G. de With. Het is een interessant kaartje, waarop veel is te zien. Links boven „FHoff ter Wey", midden boven de woontoren van „Den Hoet",
onderaan de zo geheten Oude Rijn (nu Leidse Rijn) tussen „de Merent" (links onder) en „den Eersten Dam" ofte wel de Stadsdam (rechts onder).
Langs de noordelijke oever van de Oude Rijn (Leidse Rijn) loopt het omstreeks 1604 aangelegde zandpad, dat tot 1664 alleen door voetgangers en
personen die hun schepen met mankracht voorttrokken mocht worden gebruikt. De landmeter heeft dat op het kaartje op een suggestieve wijze
aangeduid: langs het water lopen een vrouw met een juk met emmers of manden, een manspersoon die een schuit in de Oude Rijn voorttrekt en een
manspersoon met daarachter een hond. Het is jammer dat deze figuurtjes op de afbeelding hierboven niet meer zijn te zien. Het kaartje verschaft
ons meer informatie. Iets oostelijk van het dorp De Meem is de vroegere Schevebrug of Krommebnig over de Oude Rijn (Leidse Rijn) getekend.
Deze verbond de Meent met de latere Zandweg langs de noordzijde van het water. Belangrijker voor ons zijn echter de wegen. De Groenedijk
tussen de Hoge Woerd (links) en de Driesprong (rechts) is als de belangrijkste verbinding zeer fors aangegeven, evenals de latere Woerdlaan tussen
de Hogewoerd en de Zandweg. Ook hier heeft de landmeter met een figuurtje willen aanduiden wat de betekenis van deze twee wegen was: er is een
bespannen wagen met voerman in getekend (alleen te onderscheiden op de originele foto). De op de kaart voorkomende Utrechtseweg, 't Zand en
Alendorperweg zijn als wegen van minder groot belang smal getekend, de laatstgenoemde weg zelfs als een pad; het tracé ervan wijkt af van dat in
latere tijden. Het is opmerkelijk dat het gerecht Langerak niet in de titel wordt vermeld.
Foto Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, Inv. nr. 2210.
-ocr page 70-
653
Groenedijk, althans wat het westelijk gedeelte betreft.
Het staat evenwel vast dat de Groenedijk lange tijd grote
betekenis heeft gehad als hoofdweg tussen de steden Utrecht
en Gouda. Vandaar de vroegere naam Goudseweg. In or-
donnanties van 1546 en 1581 van de stadhouder van de
(autonome) provincie Utrecht is sprake van de Goudseweg
of Achterweg tussen de Hooge Weert of Hoogweert en de
stadsvrijheid van Utrecht^"). Onder een stadsvrijheid ver-
stond men het onmiddelijk rondom de stadsmuren gelegen
deel van het platteland waarover het stadsbestuur nog zeg-
genschap had. De grens van de Utrechtse stadsvrijheid liep
in deze omgeving langs de Oude Rijn, dus volgens de latere
(nu veranderde) grens tussen de gemeenten Utrecht en
Vleuten- De Meern. Het in de twee ordonnanties bedoelde
punt lag ter plaatse van de toenmalige Driesprong aan het
zuidelijke einde van de Hogeweidsedijk.
De naam Achterweg komt ook voor op een kaartje van
o.m. gronden van het Huis te Voorn uit 1554^')- Kennelijk
duidde men hiermee de ligging aan ten opzichte van de te-
genwoordige Zandweg waaraan de hofsteden vanouds
stonden. Daar bevonden zich dus de voorzijden van de be-
drijven. Maar ook de scheepvaart door de toenmalige Oude
Rijn (nu Leidse Rijn) en het voetgangersverkeer over de
„voordijk" (de latere Zandweg) legden meer nadruk op die
zijde.
De Goudseweg was denkelijk een heerweg of herenweg,
evenals de hoofdweg van Utrecht naar Leiden. Deze laatste
liep volgens een plakkaat van de stadhouder van Utrecht
van 1531 (met herzieningen) door Vleuten, Harmeien en
Woerden^^).
Wat was nu een „heerweg"? Daarover bestaan weleens
misverstanden.
Volgens een ordonnantie van de maarschalken van
Utrecht uit 1536 werden onder heerwegen verstaan „die we-
gen daar die koopman of varende man te wagenen van die
een stad in d'ander ofte van dat een groot dorp totten ande-
ren vaart". Varen betekent hier: gaan of reizen. In andere
plakkaten wordt gesproken van „reizende of varende man",
ofte wel reiziger.
Heerwegen, Herenwegen, 's Herenwegen of Heerstraten,
in Holland ook wel 's Gravenwegen genoemd, kwamen in
verschillende provincies voor; zelfs in het vroegere Batavia
(nu Jakarta) bestond in 1627 een Herenweg. Heerwegen
waren „gemeene", d.w.z. openbare hoofdwegen die oor-
spronkelijk namens de landsheer — in Utrecht dus namens
de bisschop — en later namens de Staten van de desbetref-
fende provincie door daartoe aangewezen personen werden
geschouwd (geïnspecteerd). In onze provincie waren dat
endere anderen de maarschalken, hoge ambtenaren die
tot 1795 tot taak hadden in hun district de orde, rust en
ORDONNANTIE
Op het SCHOUWEN der
HEERENWEGEN.
e STATEN van
den Lande van Utrecht heb-
ben , na verfcheidene gehou-
dene communicaticn en de-
liberatien, goedgevonden, ge-
ordonneerd en gedatueerd,
gelyk Hun Edele Mogende
goedvinden, ordonneren en (latuërcn, ais hier
na volgt:
Art. I.
CTn ben cttfhn/bat aïïc Heerenwegen, Dyken cnlie
^ Straten, tm^ of ttocenuwl tt$ aaat^/ln öet öe*
«^^ JËttaiaamfh ^aifoen/ boo? (^ecaimnittcecben^ bflii
bt Cb. JKog. ^ttttn ^tatcn/ ofte bcrsribet «©^bina*
t4 «^ebeputcecbcn/ mit^gabcr^ ben j]!>aatfd|alR bott
bctoSuorticc/ naet oubcc gcUiooutc/sullen Ujo:beii bC'
l^ufaib/ en Cotninpe baai toe sebepccDcctb.
IL
5C 2
Aanhef en eerste artikel van de ordonnantie van de Staten van Utreclit
op liet schouwen van herenwegen enz. van 5-4-1780. Zie C.W. Morees
en P.J. Vermeulen, Vervolg op het Groot Plakkaatboek 's Lands van
Utrecht, Tweede deel, blz. 166 e.v. (1860). De afbeelding is overgeno-
men uit: „Staat van land en water" door G.J. Borger, Stichtse Histo-
rische Reeks (1982).
veiligheid te handhaven. Daarnaast waren zij, tezamen
met o.m. „riddermannen" (leden van de ridderschap),
later met gecommitteerden uit de Staten, ermee belast
schouw te voeren over de belangrijke wegen, watergangen
en enige hoofdwaterkeringen. In noordwestelijk Utrecht
was dat de maarschalk van het Nederkwartier^'). In het
gebied van het Grootwaterschap van Woerden namen ook
20) De verschillende ordonnanties die in deze paragraaf worden genoemd zijn te vinden in het Groot Placaatboek etc. van Utrecht door Johan van de Water,
uitgegeven in 1729.
21) Een afbeelding van deze schetskaart, die omstreeks 1900 is nagetekend, is opgenomen in het artikel „Een vrouwenhuysgen" door D.W. Gravendeel in het
tijdschrift van de Historische Vereniging, Jaargang 7, Nr. 1 (1987).
22) De route van deze hoofdverbinding wordt niet nader omschreven. Met Vleuten en Harmeien kunnen zowel de dorpen als de gerechten van die namen zijn
bedoeld. De gerechten in het gewest Utrecht (in Holland sprak men van ambachten) waren de toenmalige kleinste bestuurs- en gerechtseenheden, in zekere
zin te vergelijken met onze tegenwoordige gemeenten. Het is naar mijn mening vrijwel zeker, dat de hoofdweg tussen Utrecht en Leiden niet door het dorp
Vleuten liep, maar door De Meern dat tot het gerecht Vleuten behoorde.
In het archief van het voormalige waterschap Heycop, genaamd de Lange Vliet, dat wordt bewaard in het Rijksarchief te Utrecht, bevindt zich een
gedeeltelijke copie van een kaart van de stad Utrecht en de Stadsvrijheid van Utrecht uit omstreeks 1629. Volgens deze kaart, die uit een topografisch
oogpunt niet nauwkeurig is, begon de „wegnaar Woerden" iets buiten de Catharijnepoort van Utrecht. Van daaraf volgde deze weg, voor zover hij op de
kaart is getekend, een tracé in westelijke richting ten zuiden van de Hoogeweide. Het ligt voor de hand aan te nemen dat de heerweg van Utrecht naar
Leiden tot aan De Meern samenviel met de Goudseweg en dus via de Herenweg en de Groenedijk naar De Meern liep. Vanaf de Meernbrug ging deze
hoofdweg langs de zuidzijde van de tegenwoordige Leidse Rijn naar Harmeien. Zo was althans de toestand in 1624 volgens een kaartje in het kaartboek van
het kapittel van Oud Munster (Rijksarchief te Utrecht, Topografische Atlas, Inv. nr. 933). Daarop wordt deze weg ten westen van De Meern „den Rijndijck
van Utrecht nae Harmeien" genoemd.
Met bovenstaande routebeschrijving ben ik om praktische redenen iets vooruit gelopen op hetgeen in de tekst over de Goudseweg te berde zal worden
gebracht.
-ocr page 71-
654
van de problemen die rezen bij het passeren van tegenlig-
gers krijgt men een goede indruk aan de hand van een be-
sluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 1662. Daarin
gelastten dezen de geërfden van Kortrijk en Otterspoor-
broek de sloot tussen de Kortrijksedijk en de erlangs liggen-
de achterkade van Otterspoorbroek te dempen zodat twee
wagens elkaar konden passeren zonder om te vallen. Blij-
kens de overwegingen van dit besluit maakte de Kortrijkse-
dijk deel uit van de hoofdverbinding tussen Naarden, Mui-
den en Weesp in het noordoosten en Woerden, Gouda en
Leiden in het zuidwesten "). Men maakte daarvoor dus
gebruik van gewone polderwegen, zoals trouwens nog tot
voor kort met veel interlokale wegen in het Westutrechtse
veengebied het geval is geweest.
Evenals de buurtwegen waren de heerwegen in het alge-
meen niet alleen smal, maar ook slecht berijdbaar. Het wa-
ren kleiwegen zonder enige verharding. In de natte
jaargetijden waren zij modderig en hadden dan diepe karre-
sporen. Deze wielsporen en andere kuilen in de weg moesten
door de onderhoudsplichtigen — meestal waren dat de
eigenaren of de gebruikers van de aangrenzende landerijen
— in het voor- en najaar worden opgevuld met grond of met
bagger uit de wegsloten of uit de langs de weglopende wete-
ringen voordat de schouwen plaats vonden^'). Dit gold niet
alleen voor de heerwegen. Ondanks uitgevaardigde
verbodsbepalingen haalde men om begrijpelijke redenen de
benodigde specie bij voorkeur niet van de landzijde, maar
van de wegzijde uit de sloten of weteringen^'). Het gevolg
daarvan was dat de wegen in het veengebied steeds smaller
en de weteringen steeds breder werden^'*). Dit is in de polders
vaak nog te zien, hoewel daar de meeste wegen gedurende de
laatste dertig jaren grondig zijn verbeterd.
Intussen ondervonden de voetgangers, ruiters en voerlie-
den en niet te vergeten de paarden veel ongemakken van de
slechte staat waarin deze wegen verkeerden. Pas in de tweede
helft van de zeventiende eeuw begon men verschillende plat-
telandswegen in het veengebied te bezanden en veel later te
voorzien van een semi-verharding van puin, bedekt met
grind"). Soms legde men in het midden van de grindwegen
een zogenaamd paardestraatje van klinkers aan. In en
dichtbij de steden waren hier en daar al eerder,,steenwegen"
aangelegd, die geplaveid waren met veldkeien of met klin-
kers. Daarvan is de middeleeuwse steenweg tussen Utrecht
en De Bilt een bekend voorbeeld; deze Nieuwe Steenweg,
kort na 1500 Steenstraat en in de negentiende eeuw Biltse-
weg genoemd, werd al omstreeks 1290 aangelegd'"). De ver-
harding bestond oorspronkelijk uit veldkeien die in 1824
werden vervangen door klinkers.
De karren en wagens hadden grote wielen om een groter
de hoogheemraden aan de schouw van heerwegen deel.
Die „ridderschouwen", ook wel „eggenschouwen" of
„maarschalkschouwen" genoemd, hadden in de regel
tweemaal 's jaars plaats, namelijk in het voorjaar en in het
najaar. Daarbij was steeds een ambtenaar van de provincie
aanwezig, kameraar geheten. Deze maakte de processen-
verbaal op en droeg er zorg voor dat de ter plaatse genomen
besluiten werden uitgevoerd en de eventueel opgelegde
boetes werden geïnd.
De niet tot de heerwegen gerekende openbare wegen
zoals buurtwegen en meentwegen, vielen onder het toezicht
van het desbetreffende gerecht; daar waren schout en
heemraden de verantwoordelijke instanties. Ik moet hierbij
wel vermelden, dat na de aanleg van de zogenaamde grote
zandpaden in de zeventiende eeuw deze een derde categorie
van openbare wegen gingen vormen. Daarvan werden de
belangrijkste, d.w.z. die voor de communicatie de meeste
betekenis hadden, eveneens geschouwd door de maar-
schalken (ridderschouw).
De ridderschouwen bleven tot 1810 gehandhaafd, maar
de algemene aanduiding ,.heerwegen" is, voor zover ik kon
nagaan, na de omwenteling van 1795 vervangen door
„kleiwegen".
Het is duidelijk, dat de heerwegen niet veel te maken heb-
ben gehad met ,,heir" of „heer" in de betekenis van leger,
zoals vaak ten onrechte wordt gedacht, al zullen zij in oor-
logstijd natuurlijk niet alleen voor burgerlijke, maar ook
voor militaire doeleinden zijn gebruikt. Ik kom daarstraks
op terug.
Nu moet men zich niet te veel voorstellen van de afmetin-
gen van deze heerwegen en van de staat waarin deze verkeer-
den, tenminste in de lage delen van ons land. In het westelij-
ke veengebied onderscheidden zij zich meestal niet van
andere polderwegen met een beperkte lokale betekenis.
Deze laatste waren de zogenaamde buurtwegen met boerde-
rijen (de bases van de middeleeuwse ontginningsblokken) en
de dwars daarop staande uitwegen, meenten of meentwegen
(in de regel tevens zijkaden van de ontginningsblokken vor-
mende) zonder bebouwing^"). Het enige verschil met de
heerwegen was, dat bij de laatstgenoemde door of namens
het centrale gezag (de provincie) toezicht op het onderhoud
werd gehouden. Dit betrof zowel de weg als de wegsloten
(met het oog op de afwatering van het weglichaam) en voor-
al de wegbeplantingen die niet mochten overhangen of te
hoog mochten opschieten. De heerwegen waren immers
van belang voor het interlokale verkeer — hoe gering van
omvang dat dan ook was — ten behoeve van ,,de dienst van
den lande en den reisenden man".
Van de gebrekkige bruikbaarheid van de heerwegen en
23) Het platteland van Utrecht was verdeeld in vier maarschalkambten of kwartieren: het Nederkwartier, het Land van Montfoort, Eeraland en het Overkwar-
tier. „Over" betekende „boven" en „neder" was hetzelfde als „beneden", d.w.z. rekening houdende met de stroomrichting van de Kromme Rijn en de
Oude Rijn.
24)  Sommigen maken onderscheid tussen buurtwegen en buurwegen. De eerstgenoemde hebben dan een meer regionaal karakter dan de laatstgenoemde die
uitsluitend van belang zijn voor de aanliggende bedrijven en gronden. In de provincie Utrecht spreekt men wat dit betreft alleen van buurtwegen.
25) Hoe deze route precies heeft gelopen is mij niet bekend. Een mogelijkheid is dat men van het noorden langs de Vecht komende bij Breukelen westwaarts
afsloeg en over de Nieuwedijk langs de Grote Heycop tot de Kortrijksedijk reed en dan zuidwaarts ging tot aan de Meentweg (vroeger Kortrijkse Meent
geheten) tussen deze dijk (= weg) en de Portengensedijk. Een andere mogelijkheid is, dat men tussen Breukelen en Maarssen afsloeg en over de gedeeltelijk
nog bestaande Woerdenseweg westwaarts reed. In het tweede geval is echter de bepaling van Gedeputeerde Staten van 1662 niet duidelijk.
26)  Een dertigtal jaren geleden sprak ik een bejaarde landarbeider in Portengen-Noord, wiens vader nog in opdracht van het polderbestuur de wielsporen in
de Boschdijk regelmatig opvulde met slootbagger.
27) Een voorbeeld daarvan is de ordonnantie van 1612 van Gedeputeerde Staten van Utrecht aangaande de Rijndijk langs de Vaartse Rijn. De onderhouds-
plichtigen haalden de benodigde specie niet uit hun land om dit te ,,verschoonen" (sparen), maar uit het weglichaam. Dit werd verboden.
28) Dat op veel plaatsen alleen de wetering tussen de weg en de boerderijen geleidelijk breder is geworden en niet de wegsloot aan de andere zijde van de weg,
is m.i. het gevolg geweest van het feit, dat de onderhoudsplichtigen aan de weteringzijde woonden. Dit laatste was weer een uitvloeisel van de middeleeuwse
ontginningsmethode (copen).
29)  Zo werd de Meerndijk, oudtijds een kleiweg en later een zandweg, pas né 1823 tot een grindweg gemaakt.
-ocr page 72-
655
gesteld en wel op 5 Utrechtse roedevoeten van 10 duimen
elke voet, min derdehalve (= anderhalve) duim, „beneffens
de aarde tusschen de velligen" gemeten. Dit was ca. 128
cm"). De achterwielen mochten niet hoger zijn dan 5 voet, 6
duim Utrechtse maat (ca. 150 cm), de voorwielen naar even-
redigheid.
In 1643 werd de Utrechtse spoorbreedte bepaald op 4
voet, 7 duim (ca. 127 cm) binnenwerks, maar in de praktijk
kwam daar niet veel van terecht: men paste overal een breed-
te van ca. 121 cm toe. Deze neiging om de wagens en hun
sporen te versmallen hing samen met het feit, dat de wegen
steeds smaller werden door het afgraven van specie van het
weglichaam ten behoeve van het wegonderhoud (zie boven).
De spoorbreedte van 121 cm werd tenslotte door zowel de
Staten van Utrecht als die van Holland gelegaliseerd. De
rademakers, die zich altijd verzet hadden tegen een grotere
maat, kregen uiteindelijk hun zin!
Door de toeneming van het verkeer op de heerwegen (o.a.
door de wagenveren), maar vooral ook om militaire redenen
(artillerie en legertrein) werd het Hollands-Utrechtse spoor
van 121 cm in 1671 in de drie noordelijke provincies inge-
voerd"). Dit gebeurde onder oorlogsdreiging, maar deze
voorzorgsmaatregel kwam te laat: in 1672 verklaarden
Frankrijk, Engeland, alsmede de bisschoppen van Munster
en Keulen de oorlog aan de Republiek der Verenigde Neder-
landen. Daargelaten of het voor de verdediging tegen zo'n
overmacht enig verschil had uitgemaakt, ontbrak de tijd om
de wagens aan te passen en de wegen te egaliseren. Pas in
1764 waren de wagensporen in alle provincies van de Repu-
bliek gelijkgemaakt aan het Hollands-Utrechtse spoor''').
Door deze geleidelijke uitbreiding van de uniformering
van de spoorbreedte konden de voerlieden beter dan
voorheen „het spoor houden", dat wil zeggen in de ingere-
den wagensporen blijven rijden"). Er bestaat hierover een
veelzeggend gedichtje op een Groningse gevelsteen uit 1762,
dat als volgt luidt:
De Steenstraat (nu Utrechtseweg/Biltsestraatweg) tussen De Bilt en
Utrecht in liet midden van de achttiende eeuw. Tekening door Dirk
van den Burg. Links de Biltsegrift, rechts daarvan een van de twee
onverharde „zomerwegen" die aan weerskanten van de Steenstraat
hebben gelopen en alleen in droge perioden goed berijdbaar waren. De
smalle Steenstraat ligt tussen de wegbeplanting rechts op de afbeel-
ding. Zij was als een van de eerste verharde plattelandswegen in ons
land in 1290 aangelegd. De verharding bestond oorsproiriielijk uit
veldkeien die in 1821 werden vervangen door klinkers. Teneinde de
kostbare verharding zoveel mogelijk te sparen werd in 1433 verboden
de Steenstraat te berijden met voertuigen die met ijzer beslagen
wielen bezaten. Deze moesten over de zomerwegen worden gevoerd.
Het spreekt vanzelf dat die laatste daarom goed onderhouden dienden
te worden „tot meerder gerief van alle kooplieden, ende anderen, die
de stad Utrecht met hare Personen ende goederen begeren te besoec-
ken, passeren ende frequenteren", zoals een ordonnantie van de Sta-
ten 's Lands van Utrecht in 1686 bepaalt. Zie daarvoor het „Placaat-
boec", Tweede deel, biz. 117 e.v., dat m 1686 is uitgegeven door de
Staten van Utrecht. De zomerweg op de tekening geeft enigszins een
indruk van de staat waarin de plattelandswegen vroeger in het alge-
meen verkeerden, althans gedurende de zomermaanden. De
afbeelding is gemaakt naar een illustratie van het Staatsbosbeheer te
Utrecht.
steunvlak te hebben en minder snel tot de as in de modder te
zakken. Bovendien waren de afstanden tussen de wielen
klein. Ongelukken, niet alleen door wielbreuken maar
vooral ook door omvallen van de wagens waren aanleiding
voor de Staten van Holland om in 1520 en nogmaals (omdat
er slecht de hand aan werd gehouden) in 1588 voorschriften
te geven over de hoogte van de wielen en de wijdte van de
wagensporen. De spoorbreedte werd bepaald op 4 Rijnland-
se roedevoeten en 1 duim, gemeten tussen de velgen „nevens
de aarde" (dus op maaiveldshoogte). Deze maat kwam over-
een met ca. 128 cm. Zij werd in de vorm van een ijzeren staaf
aangegeven en aan de stadhuizen van de grote steden opge-
hangen. Voorts werd bepaald dat de wegen door de onder-
houdsplichtigen zouden worden geëgaliseerd (geëffend).
Overtredingen van deze ordonnantie werden streng ge-
straft^')-
De Staten van Utrecht volgden dit voorbeeld in 1595. De
spoorbreedte werd hier gelijk aan het Hollandse spoor vast-
„De (= die) wel de weg bespoort
en rit (— rijdt) des Heerenwegen
de rit bliemoedig voort
Godt laat hem nooit verleegen"'*).
Wij zullen nu terugkeren naar de Groenedijk. Of deze zelf
óók als een heerweg werd aangemerkt staat niet geheel vast.
De moeilijkheid is dat er geen volledige lijst van de oude
heerwegen van vóór 1795 bestaat. Wel wordt in een plak-
kaat van de stadhouder van Utrecht van 1531, dat voor-
schriften bevat over de beplantingen langs heerwegen, onder
andere de in noot 22 vermelde heerweg van Utrecht naar
Leiden door Vleuten, Harmeien en Woerden, genoemd,
maar hoe die precies heeft gelopen is mij niet bekend. Zoals
gezegd kunnen met Vleuten en Harmeien zowel de gerechten
als de dorpen zijn bedoeld. Mogelijk maakte de Groenedijk
daar deel van uit.
30) Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301. Deze harde weg overbrugde de strook veengrond tussen de stad Utrecht en de hoge zandgronden bij De
Bilt. Hij was van groot belang voor de handel (o.a. jaarmarkten) in de stad.
31) Zie: J. Heringa, „Het Hollandse Spoor"; Meded. Kon Akad. v. Wetenschappen, Afd. Letterkunde, N.R., Deel 27, No. 1 (1964).
32) De Stichtse of Utrechtse voet was aanmerkelijk korter dan de in Holland gebruikelijke Rijnlandse voet. Bij de invoering van het metrieke stelsel in ons land
in 1820 bedroegen deze respectievelijk rond 26,8 cm en 31,4 cm. De in de tekst genoemde herleide maten wijken hier iets van af. De spoorbreedte in Utrecht
moest echter overeenkomen met die in Holland, want dat was het doel van deze ordonnantie.
33) Om er zeker van te zijn dat de in Groningen gebruikte maat nauwkeurig overeenstemde met die van Holland en Utrecht, werd door een speciaal daarvoor
naar Den Haag gezonden bode een pekdraad ter lengte van de daar bij de rademakers gangbare spoorbreedte mee teruggenomen. De Groningse maat
bleek te kloppen!
34) In Brabant, dat tot de Generaliteitslanden behoorde, gold het veel bredere Brabantse of Duitse spoor. De tegenwoordige provincie Limburg maakte toen
nog geen deel uit van ons land.
-ocr page 73-
656
De oude Goudseweg begon in de voorstad buiten de
Catharijnepoort van Utrecht en wel bij de Goudsebrug of
Schinkelbrug over de Vleutensevaart"). Mogelijk wordt
deze brug bedoeld in de Schutmeestersrekeningen van de
stad Utrecht van 1462/1463. In die jaren werd de „brug
buten Sinte Katrijnepoort daer men ter Goude rijdt" op
kosten van de stad hersteld.
Vanaf deze Goudse- of Schinkelbrug leidde de Schinkel-
dijk naar de Herenweg die echter in de wandeling ook Schin-
keldijk schijnt te zijn genoemd. Schinkeldijk betekent ver-
bindingsdijk of tussendijk (vaak een dwarsdijk), waarbij
„dijk" in o.a. de provincie Utrecht niet alleen de betekenis
heeft van waterkering langs een rivier, maar ook van „weg".
De Herenweg liep in zuidwestelijke richting, ongeveer ter
plaatse van de latere Leidseweg, maakte iets vóór de
tegenwoordige Rijksmunt een flauwe bocht naar het westen
en ging dan daar waarna de Everard Meysterlaan loopt naar
de Hogeweidsedijk (nu Hogeweide). Hij kwam uit op de
plaats waar het ten westen van de A2 overgebleven stukje
Everard Meysterlaan (nu ook Hogeweide geheten) eindigt.
Hier bevond zich in vroegere tijden een Mariakapelletje'*).
Toen de Leidsevaart in 1664/1665 tussen het Leidseveer
en Oog in Al werd gegraven moest het oostelijke deel van de
Herenweg vervallen; daarvoor in de plaats kwam de tegen-
woordige Groeneweg naar de Vleutenseweg. De Herenweg
(nu Everard Meysterlaan) heette in die tijd ook Groeneweg
of Groenedijk, een veel voorkomende naam (ook de Ham-
weg heeft ooit zo geheten). Een andere naam was Achter-
weg, misschien om dezelfde redenen die ik heb vermeld bij
de Meemse Groenedijk hierboven. In de tweede helft van de
achttiende eeuw") noemde men de tegenwoordige Everard
Meysterlaan de Oude Wagenweg; de Leidseweg heette toen
Zandweg of Rijweg. Oudere mensen herinneren zich de
Everard Meysterlaan nog als de tamelijk brede maar slecht
begaanbare „modderweg", mogelijk het gevolg van oefe-
ningen met door paarden getrokken artillerie-onderdelen
van ons leger vóór de oorlog.
U ziet het: men was in oude tijden niet zuinig met het
geven van namen. Dit gold overigens niet alleen voor de
wegen: ook voor belangrijke wateren (en dan in het
bijzonder vaarwegen) werden vaak gelijktijdig verschillen-
de namen gebruikt; denkt U maar aan de Heycop of de
Lange Vliet.
De Hogeweidsedijk heeft een merkwaardig tracé. Het
zuidelijke deel is recht, het noordelijke (dat naar de hofstede
De Cauhom leidt) is bochtig. In het verlengde van het zuide-
lijke rechte stuk lag nog niet zo lang geleden een in noorde-
lijke richting gaande laan of kade, die oudtijds bij de
hofstede Leeuwensteyn aan de Vleutensewetering eindigde
Gevelsteen anno 1762 in de percelen Pluimerstraat 35 (winkel) en 35a
(bovenhuis), hoek Loppersumergang te Groningen. De moderne gevel
is opgetrokken uit gele bakstenen. De gevelsteen geeft het beroep van
de toenmalige eigenaar weer, te weten voerman. De tekst maant tot
het houden van het wagenspoor om ongelukken te voorkomen. De
eerste regel is met witte verf overgeschilderd en misschien gedeelte-
lijk weggehakt. Aan de hand van de nog te onderscheiden overblijfse-
len van de letters en van een notariële akte uit 1779 is de naam Sikke
Joestens te reconstrueren; in de akte wordt deze naam gespeld: Sicce
Joosten. Deze verkocht, mede namens zijn huisvrouw, bi 1779 aan
Mekke Jurjens en diens echtgenote „een behuisinge met stallen en
verdere annexen", alsmede „een voerwerk, bestaande in een groote en
een kleine Berlijn- of rijwagen, een straat- of koornwagen, twee slee-
den en drie paarden". Mogelijk heeft Mekke Jurjens de naam van de
vorige eigenaar uit de gevelsteen verwijderd. Naar mij bij een recent
bezoek aan Groningen is gebleken zijn de letters thans weer met
zwarte verf zichtbaar gemaakt.
In de akte wordt o.a. gesproken van de Loppersumergang of Slede-'
mennersgang. Deze smalle straat leidde naar de kade van het voorde
scheepvaart (t.b.v. zowel personen- als goederenvervoer) belangrijke
Damsterdiep, dat nu op deze plaats gedempt is. Daar stond op de hoek
van de Loppersumergang ook het Lopster Veerhuis, waarvan het
16de/17de eeuwse gebouw nog bestaat. De plaats van het onderha-
vige vervoerbedrijf was dus goed gekozen!
Foto Gemeentearchief Groningen.
(bij de huidige sluis in de wetering aan het Amsterdam-Rijn-
kanaal). Gezien het topografische kaartje (met de
ruilverkavelingsgrens) en ook het hier afgebeelde fragment
van de ,,Nieuwe Caerte van de Provincie van Utrecht" van
Bernard de Roy moet deze rechte laan of kade al hebben be-
staan vóórdat de Herenweg werd aangelegd. Hoe dit ook zij,
de Goudseweg volgde het meest zuidelijke rechte deel van de
Hogeweidsedijk tot aan de zogenaamde Driesprong bij de
Groenedijk.
35) In Drenthe was evenwel in de achttiende eeuw bepaald dat de postwagen (diligence) tussen Groningen en Zwolle „spoor hield" en voor niemand behoefde
uit te wijken.
36) Deze steen bevindt zich in de gevel van het dubbele perceel Pluimerstraat 35/35A (hoek Pluimerstraat-Nieuweweg) in de stad Groningen. Hij wordt o.a.
vermeld door J. van Lennep en J. ter Gouw in hun „De uithangteekens in verband met geschiedenis en Volksleven" (1868).
De heer R.K. Aeneae Venema te Haren was zo vriendelijk voor mij een aantal akten van overdracht uit de jaren 1747, 1779, 1784, 1825 en I845in het Ge-
meentearchief Groningen op te sporen. Volgens deze stukken bevonden zich in 1747 op deze plaats een „behuising, boegien" (ik denk dat daarmee een
schuurtje werd bedoeld) „en hofje", terwijl er in een akte van 1779 wordt gesproken van een „behuizinge en stalle, boegje en hofje" alsmede,,voerwerk, be-
staande uit een groote en een kleine Berlijn- of Rijwagen, een straat- of Koornwagen, twee sleden en drie paarden". In 1784, 1816 en 1825 is de situatie niet
veranderd. De respectieve eigenaren zijn dan alle „voerman" van beroep. In 1845 worden de „behuizing en stal" verkocht zonder „voerwerk". De stal zal
tussen 1747 en 1779 zijn gebouwd, mogelijk kort vóór of in 1762 toen de steen in de gevel werd geplaatst. De voorstelling daarvan geeft duidelijk het
beroep van de eigenaar aan: voerman.
37) Op deze plaats heeft nog tot het einde van de vorige eeuw een brug over de Vleutensewetering gelegen, n.1. bij de toenmalige Mollandsesteeg. Zie: G.G. Cal-
koen, „Wateren binnen het Sticht van Utrecht en daarmede in verband en en gemeenschap zijnde"; niet gepubliceerd handschrift uit 1898-1900, Biblio-
theek Gemeentelijk Archief van Utrecht. Er was overigens nog een andere Goudsebrug, n.1. daar waar de Goudseweg of Herenweg de nu nog bestaande
Ouderijn tussen Jaffa en Oog in Al kruiste. Deze brug, ook wel Hoogebrug genoemd, verviel in 1667 na het graven van de Leidsevaart en het aanleggen van
de Nieuwedijk naar Jaffa (de tegenwoordige Groeneweg).
38)  Zie D.W. Gravendeel, „Een vrouwenhuysgen", aangehaald in noot 21.
39) Dit blijkt uit de „Lyst der Verkochte Huizen, Lustplaatsen, Wey-, Hooy-, Teellanden, (etc)" uit 1794. Zie: Dianne Hamer, Wim Meulenkamp en Bert
Maes: „Oog in Al". In: Parken in Utrecht (Historische Reeks Utrecht, Deel II; 1988).
J
-ocr page 74-
657
"^
Gedeelte van de „Nieuwe Caerte van de Provincie van Utrecht", door Bernard de Roy in opdracht van de Staten van Utrecht oorspronkelijk in
1696 vervaardigd. Het hier afgebeelde fragment is een copie van een in het archief van de provincie Utrecht berustend exemplaar van een latere
uitgave. Deze is uitgebreider dan de eerste druk van 1696, maar voor wat de bladen van Gooi- en Eemland betreft weer minder gedetailleerd dan
een uitgave van 1743. Het hier afgebeelde fragment zal daarom de toestand tussen 1696 en 1743 moeten weergeven, althans in theorie. Zie overi-
gens mijn toelichting op biz. 17 in „Van Oude Rijn tot Leidse Rijn". Op het hier afgebeelde fragment is het noorden aan de bovenzijde. De
Groenedijk heet daarop Achterdijk, de Driesprong is duidelijk als herkenningspunt aangegeven (ten noordwesten van het Huis te Voorn). Het door
de „Oude Rijn na (= naar) Leyden" of wel de Leidse Rijn afgesneden stuk van de „Heere Wegh" ten oosten van het buiten Oog in Al is gestippeld
aangegeven, hoewel dat reeds in 1665 buiten gebruik was gesteld. Het westelijke gedeelte komt uit op de niet met name genoemde „laan" tussen de
Driesprong en het huis Leeuwestein aan de Vleutensewetering; het zuidelijke deel daarvan heet nu Hogeweide (eertijds Hogeweidsedijk). De
Alendorperweg ontbreekt geheel op de kaart en was toen blijkbaar van zeer ondergeschikte betekenis. Wel zijn de toenmalige Krochtdijk en de
Lau weweg, die nu samen de Europaweg vormen, getekend en voor een heel klein stukje aan de linkerzijde van de afbeelding te zien (ten westen van
De Meeren, nu De Meern).
Opgemerkt zij, dat de wegen zijn aangegeven met dubbele getrokken of gestippelde lijntjes die helaas niet alle duidelijk zichtbaar zijn op
bovenstaande afbeelding. De dikkere lijnen stellen watergangen voor.
-ocr page 75-
658
Bij de Driesprong boog de Goudseweg naar het westen af
en volgde dan de Groenedijk tot aan de Hogewoerd. Via de
weg die nu gedeeltelijk Castellumlaan en gedeeltelijk
Woerdlaan heet bereikte men de tegenwoordige Zandweg
langs de Oude Rijn, de Heycop of Lange Vliet (nu Leidse
Rijn). Deze werd een klein stukje in westelijke richting ge-
volgd tot aan de Meernbrug. De daarop aansluitende
Meerndijk vormde het begin van de hoofdweg naar Mont-
foort, Oudewater, Haastrecht en Gouda.
Gezicht op het westelijke deel van de Herenweg (nu gedeeltelijk
Everard Meysterlaan) omstreeks 1930. Bij de aanleg van het
Amsterdam - Rijnkanaal omstreeks 1939 werd de Herenweg iets
voorbij de dubbele bocht afgesneden van het westelijke deel. De weg
werd terecht „modderdijk" genoemd! Naar een foto in het artikel van
M.N. Acket, „Een merkwaardige kaart van Utrecht en omgeving" in
het Jaarboekje van „Oud-Utrecht", 1931, tegenover biz. 50.
De Driesprong was een bekend punt in de streek, hij
wordt op vrijwel alle oudere kaarten aangegeven. Hier kwa-
men de Hogeweidsedijk, de Voornsesteeg en de Groenedijk
samen. De Voornsesteeg of Voornseweg liep vanaf de Drie-
sprong in zuidoostelijke richting langs het Huis te Voorn,
maar is als openbare weg verdwenen. De thans naar de
Zandweg voerende Burgemeester Verderlaan bestond in die
tijd nog niet.
Ik acht het heel goed mogelijk dat de Voornsesteeg vroe-
ger deel uitmaakte van een hoofdweg vanuit de stad Utrecht
naar het westen. Vanaf de voorstad Buiten Tolsteeg(poort)
heeft namelijk oudtijds een weg met de naam Lijnpad, Ker-
reweg of Karweg door het gerecht van het Lijnpad in de rich-
ting van de zogenaamde Oude Hofstede (ongeveer ter
plaatse van het latere huis Welgelegen bij Den Hommel) ge-
lopen. Het westelijke deel droeg de naam Groeneweg. Het
Lijnpad is omstreeks 1560 gedeeltelijk door Jacob van
Deventer op een kaart van de stad Utrecht getekend (zie de
afbeelding). Bij de Oude Hofstede — en wel ten zuiden
daarvan — kwam de weg (Lijnpad/Groeneweg) uit op de
Galecopperdijk (nu Pijperlaan/Bizetlaan), die toen nog
achterlangs de herberg Den Hommel liep.
De route ging vanaf de Galecopperdijk langs de noordzij-
de van de polder (het gerecht) Papendorp en via een kort
stuk van de Oudenrijnsedijk naar de Wielerbrug, waar aan
de andere zijde van de Oude Rijn de Voornsesteeg naar de
Driesprong leidde. Daar verenigde deze hoofdweg zich met
de Goudseweg welke vanuit de voorstad Buiten Catharijne
(poort) westwaarts ging. Bij de Driesprong kwamen dus drie
belangrijke wegen bij elkaar, vandaar de naam die zolang
heeft stand gehouden.
Op deze plaats zal de oude tak van de Oude Rijn zijn ge-
kruist door middel van een dam die moest verhinderen, dat
het hoger staande stadswater van Utrecht zou wegstromen.
Hij was dus een evenknie van de Stadsdam in de later zo
genoemde Leidse Rijn, welke naar ik aanneem tussen 1412
;n 1420 is gelegd met hetzelfde doel.
Westelijke gedeelte van een plattegrond van de stad Utrecht, in op-
dracht van Philips II door Jacob van Deventer in het midden van de
zestiende eeuw vervaardigd. Niet alleen de stad, maar ook de toe-
gangswegen zijn op deze kaart duidelijk weergegeven. Het noorden is
boven.
Aan de noordwestelijke zijde van de stad ligt de voorstad Buiten
Catharijne (poort), waarheen de Vleutensewetering met daarlangs de
Vleutensedijk (dijk = weg) langs de noordzijde van het grijs getinte
gebied leidt. De vroegere Herenweg loopt ten zuiden daarvan.
Tussen deze twee wegen is een verbindingsweg getekend, de Schen-
keldijk. Het beoosten de Schenkeldijk gelegen gedeelte van de Heren-
weg behoorde, voorzover ik heb kunnen nagaan, niet tot de
zogenaamde Goudseweg. Deze hoofdweg via de Herenweg —
Groenedijk — Schenkeldijk (Woerdlaan) begon bij de Goudsebrug
over de Vleutensewetering in Buiten Catharijne en sloot daar aan op
de Vleutenseweg.
Rechts onder is de voorstad Buiten Tol$teeg(poort) te zien. Daar
begint de Vaartse Rijn, die in zuidelijke richting loopt. Het Lijnpad
gaat vanuit Buiten Tolsteeg met een slingerend tracé naar het westen.
Tussen het Lijnpad en de Herenweg ligt een verbindingsweg ongeveer
ter hoogte van de (niet getekende!) hofstede Lubbenes. Mogelijk is dit
het voormalige Geldersepad in: P.A. Hendrickx, „De beneden - delta
van Rijn en Maas"; Hollandse Studiën nr. 19 (1987).
Naar een afbeelding van een facsimile-uitgave uit 1916-1923.
40) Deze weg (men sprak zoals gewoonlijk van „dijk") was een kleiweg waarop in het begin van de zeventiende eeuw een vrijliggend zandvoetpad was aange-
legd; dit werd in 1664 veranderd tot jaagpad en in de tweede helft van de achttiende eeuw opengesteld als zandweg voor rijverkeer. Dit laatste blijkt uit een
ordonnantie van 1777 (C.W. Morees en P.J. Vermeulen, Vervolg Groot Plakkaatboek; 1860). Tot kort na 1827 liep de grote weg van Utrecht naar Leiden
tussen de Stadsdam en de Meernbrug nog over deze Zandweg; in dat jaar legde het Rijk de tegenwoordige straatweg ten zuiden van de Leidse Rijn aan.
-ocr page 76-
659
Groeten uit de Mecrn.
De Meernbrug over de Leidse Rijn in De Meern, ongeveer zeventig jaar geleden. Gezien vanuit het noordwesten. Aan de overzijde van het water de
straatweg naar Utrecht met populieren in de berm langs de waterkant. Tegenover de brug het begin van de Meerndijk naar Montfoort, Oudewater
en Gouda. Op de hoek daarvan een handwijzer van de ANWB (met smalle borden). Op de andere hoek het hoge pand met uithangbord van de
herberg Het Wapen van Gouda, later naar de toenmalige eigenaar Café Huygen genoemd. Linksonder een klein stukje van de Zandweg. In de
zuidelijke berm daarvan mocht geen beplanting van struiken of bomen staan omdat daar het jaagpad liep. Op de plaats van de Meernbrug moet
reeds in 1385 (aanleg van de Heycop) een brug over de toen Oude Rijn genoemde Leidse Rijn hebben gelegen of zijn gebouwd.
Reproductie van een prentbriefkaart, in bezit van de heer CA. Siegert te Harmeien.
begin van de Goudsewegbij de Utrechtse voorstad buiten de
Catharijnepoort. Maar ook de Groenedijk en — zoals ik
reeds vermelde — de Herenweg schijnen zo te zijn ge-
noemd; Schinkeldijk of Schenkeldijk was blijkbaar een
algemeen (eigenlijk onjuist) gebruikte naam voor de Goud-
seweg. Deze hoofdverbinding heeft waarschijnlijk haar
betekenis verloren toen de Leidsevaart was gegraven en men
na enige tijd daarna de Zandweg ernaast mocht gaan berij-
den ""). In overeenstemming hiermee wordt de Groenedijk
in de eerste Legger der wegen van de voormalige gemeente
Vleuten in 1854 nog „Groene Dijk of Oude Leidsche Weg"
genoemd.
Voordat wij afscheid nemen van de Groenedijk/Goudse-
weg wil ik graag nog even de aandacht vestigen op een
kaartje uit 1624 van enige percelen land bij De Meern van
het Kapittel Oud-Munster. Het bevindt zich in het Rijks-
archief te Utrecht"'). Daarop staat aan de oostzijde van het
toendertijd Schenkeldijk geheten weggedeelte tussen de
Groenedijk en de Zandweg (dus de tegenwoordige Castel-
lumlaan/Woerdlaan) op het hoogste punt in deze omge-
ving een monumentje getekend met het bijschrift: „De
Mern Cruys" (Kruis van De Meern). Het is een (stenen?)
kruis op een stenen voetstuk, zoals men altijd heeft ge-
bruikt om een ongeluk met dodelijke afloop of om in de
oorlog gevallen personen te gedenken.
Het nog in die tijd bestaande kruis is ongetwijfeld bedoeld
geweest als een herinnering aan de bloedige veldslag die in
1301 plaats vond op de Hogewoerd. Zoals bekend sneuvelde
daarbij de Utrechtse bisschop Willem Berthout van Meche-
len in een ongelijke strijd tegen de Hollanders, de stad
Utrecht en een groep opstandige Stichtse edelen. Wij mogen
wel aannemen dat de Groenedijk bij deze tragische gebeur-
tenis een cruciale rol heeft gespeeld.
Het voorgaande overziende kan men wel stellen dat deze
weg — nu een betrekkelijk rustige plattelandsweg — een
achtenswaardig verleden heeft.
Slot volgt
't!) Kaartboek kapittel van Oud-Munster, Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas Inv. nr. OM 933. Van dit kaartje is in dit artikel geen afbeelding opge-
nomen. Zie ook J. de Bruin, Veldslag op de Woerd in de aflevering van juni 1982 van dit tijdschrift.
-ocr page 77-
660
Raden maar!
In de eerste plaats nader nieuws over
„la fée du foyer" (zie ons tijdschrift,
jaargang VIII, nummer 2, blz. 609).
Mevrouw van Kleinwee te Utrecht
schreef ons op 31-07-1988: „Vandaag
ben ik bij een schoonzus in het klooster
geweest, gewapend met het blad van
onze historische vereniging Vleuten,
vanwege het artikel Haardfee. Eén van
haar medezusters herkende het direct.
Het is een tamponeemaald; deze werd
nog gebruikt in 1946 in het klooster van
Heythuyzen, voor het maken van zoge-
naamde geipsteken = borduurtechniek
voor liturgische gewaden (kazuifels en
stola's)".
Diegenen die er een borduurapparaat
in zagen, zaten er dus niet zover naast!
Op de Braderie in Vleuten, zaterdag
27 augustus, toonden wij een stuk ge-
reedschap dat wel iets weg had van een
hooivork, maar dat toch duidelijk niet
was. Toch hielden sommigen daaraan
vast, zij 't dan dat zij er ook wel stro,
bieten of korengerven mee te lijf wilden.
De lantaarnopsteker kon er vroeger een
goede hulp aan gehad hebben en ook de
smid, als die z'n vingers niet wilde bran-
den. Het werd handig geacht bij de open
haard (inclusief barbecue). Men zou er
de zonnewering mee kunnen bedienen,
maar ook zou 't goed te pas komen bij 't
ophangen van vitrage of waslijnen.
Iemand zag er oud bindgereedschap in
en weer 'n ander dacht er hout mee te
kunnen sprokkelen.
Dichter in de buurt kwamen zij die er
iets hoog mee wilden weghangen.
Aardig is: „om stokken met bv. worst in
de wim te hangen". Een wim of wieme
(Middelnederlands: Wieme, wime, wij-
me, wijmme, wimme) is een ruimte in de
schoorsteen, bestemd om er vlees in te
roken.
Het is echter een vleesgaffel. Deze
diende om ronde stokken op zolder op
de hanebalken te leggen of er af te tillen.
Aan die stokken hingen de gerookte
spekken en worsten.
A.M. de Wit, Strijkviertel 72 te De
Meern, wist dat precies te vertellen en
wint daarmee een gratis (kennisma-
kings) lidmaatschap van onze vereni-
ging, voor een jaar.
Vrijdag 2 september, op de Markt in
De Meern, hadden wij iets onaanzien-
lijks, maar er werd eerlijk bij verteld dat
het een product van huisvlijt was. In een
nettere vorm was het — en is het mis-
schien nog wel — in de handel. Het was
een, aan één uiteinde uitgehold stokje.
/
Een rokvlinder. Dit was een loden vlinder, die
in vroeger jaren door fietsende dames op de
rokzoom werd geklemd om te voorkomen dat
die rok zou opwaaien en men te veel van hun
benen zou kunnen zien. De vlinder was te zien
op de Open Monumentendag, 17 september,
in het gebouw van de Historische Vereniging.
maar 't was een zogenaamd breihout(je).
Dat is een kokertje om er onder 't breien
de naald in te zetten.
Zo'n kokertje kan ook van ander
materiaal gemaakt zijn, maar was dat
kennelijk oorspronkelijk van hout. Men
spreekt zelfs van een zilveren breihout,
als het van zilver is. Een ander woord
ervoor is breischei of breischede.
Er was helaas niemand die de goede
naam wist te vertellen.
De vleesgaffel.
Iets om te spinnen of te weven?
Kroontjespenhouder? Naaldenkoker?
Nee dus.
Maar ook geen maatstokje voor 't
meten van de klompgrootte, een soort
naald om stoelen te matten, een etui
voor een pijpenrager, een panfluitpijpje,
een houder voor een briefopener, een
borgpen voor een slot, een aanwijsstok-
je, een mutsenplooier, een priemhou-
der, een pijpaanstamper, een roerhoutje
of een kerfstok(!).
Breipen en breinaald waren er
dichtbij, breipenhouder was bijna goed.
Het getoonde breihoutje temidden van twee zilveren exemplaren.
-ocr page 78-
661
Nieuwe leden
Abrahamsen, R.
Beelaerts, M.P.
Berkenstijn, A. van
Bouwman, J.A.
Doornenbal, C.
Doornenbal, P.
Eijk , F . A . J . van
Goes, H.M.
Gondelach, J.
Gresnigt, A.M.
Hamoen , A.
Herder, K.
Hollander, Mw. C.A. den
Jongerius, T.H.
Kleinwee, H. van
Koeten , G . J . van
Koster, J.
Koten, J.P. van
Kromwijk, C.T.M.
Kromwijk, G.J.
Meerveld , P.
Ottes-Kemp, G.
RanitE, Jhr. J.S. de
Renes, F.N.J.
Rooijen , M. van
Roos, C.H. de
Spek-Markus, A.J.
Steenbakker , P.
Verhoef , A.L.
Vonk-Mastwijk, J.G.
Voortman, Mw. J.H.L.
Vriezen-Heijnen , M.L.G.
Wagenvoort, G.
Wanrooy , Ir. G.L.
Westra, Drs. J.J.F.M.
Wienese , P.J.
Winkel, J.W.
Wit, G. de
30 september 1988.
Rembrandtlaan 64
Hoge Woerd 11
Alenveltpark 1 kamer 15
Jacob Catsstraat 12
Prins Hendrikweg 11
Schepenweg 79
Enghlaan 13
Groenedijk 6
van Wanroystraat 6
Anjerdreef 18
Zandweg 74
Kalverstraat 7
Marelaan 19
Kluisweg 5
Alendorperweg 11
Rijksstraatweg 26
Wolweverslaan 39
Vincent van Goghlaan 53
Prins Hendrikweg 21
Alendorperweg 22
Ridderhoflaan 47
Tiendweg 12
Multatulistraat 16
Melkmeisjeslaan 14
Vincent van Goghlaan 17
Bernard van Hamstraat 2
Eikstraat 1
Fleminglaan 8
Meentweg 7
3451 JD Vleuten
3454 VL De Meern
3451 CE Vleuten
3451 BA Vleuten
3451 CK Vleuten
3621 JC Breukelen
3451 SR Vleuten
3454 PC De Meern
3451 BP Vleuten
2651 XS Berkel en Rodenrijs
3454 JW De Meern
3454 AC De Meern
3454 GA De Meern
6061 NH Posterholt
3451 GJ Vleuten
3454 JB De Meern
3454 GK De Meern
3451 JP Vleuten
3451 CK Vleuten
3451 GN Vleuten
3451 XC Vleuten
3481 GT Harmeien
3451 AT Vleuten
3454 WV De Meern
3451 JN Vleuten
3451 BT Vleuten
3455 SJ Haarzuilens
3451 EM Vleuten
3454 AN De Meern
3451 EK Vleuten
Curielaan 20
Alenveltpark Bottenst.118 3451 CG Vleuten
Dr. Oolderslaan 13 3451 EE Vleuten
3454 PB De Meern
Groenedijk 37
Hobbemalaan 24 H.flat E14 3723 ES Bilthoven
p/a Dorpsstraat 9
Rijksstraatweg 93
Nassaustraat 28
Putkop 8
3451   BH Vleuten
3454   JH De Meern
3451   CR Vleuten
3481   LL Harmeien
Wie wat bewaart die geeft wat
Door ons werden in dank, ten behoeve van onze bibliotheek en onze verzameling, de volgende schenkingen en bruiklenen
aanvaard van:
E.J. Mélotte-Bos, ten Veldestraat 71 De Meern
Enkele nummers van het Officieel Orgaan van Sportvereniging Oudenrijn te De Meern (september 1970 - april 1973)
C. Ekema, Multatulistraat 23 Vleuten
Rugsproeier
Familie W. de Vreeze, Strijkviertel 32 De Meern
Twee oude uniformen van de Muziekvereniging ,,De Bazuin", administratie van het instrumentenfonds en jubileumboekje
J.Th. van Dijk, Frederik van Eedenstraat 9 Vleuten
Rijtuiglantaarn
Familie A.J. van Zoeren Sr, Stationsstraat 54 Vleuten
Het „nette pak" van F. Kragt, de vader van mevrouw van Zoeren, compleet met Garibaldi-hoed. Kragt (geboren 1880) was
onderwijzer, historicus, heraldicus, schilder en tekenaar. Diverse plekjes in het oude Vleuten werden door hem vastgelegd.
-ocr page 79-
662
Glimlach
Het jaar 1948 zal voor ons een druk
jaar worden. Als leider van een verken-
nersgroep begin je al vroeg met de voor-
bereidingen van 't zomerkamp. Zo zijn
op 15 januari de plannen al besproken.
Er was in ieder geval veel geld nodig.
We zaten tijdelijk zonder aalmoeze-
nier, want er was op dat moment geen
kapelaan. Maar de pastoor had beloofd
ons met alles te helpen. Zo kwam hij op
't idee: wij konden de fietsen van de pa-
rochianen bewaken tijdens de kerkdien-
sten. Dat zou in ieder geval wat geld
opleveren. Er werden spijkers met
koppen geslagen en op zondag 25
januari bracht dit al f 22.- op. De
volgende zondagen liep dit bedrag zelfs
op tot dertig gulden.
Maar toen iedereen eraan gewend
was dat z'n fiets in veilige handen was,
begonnen de verdiensten snel te vermin-
deren; 't was tenslotte nog maar tien
gulden.
Mijnheer pastoor wist raad. „Stop-
pen jullie één keer met de bewaking" —
en met een glimlach naar mij, zei hij —
„misschien wordt er wel een fiets
gestolen".
's Zondags tijdens de vroegmis, heb-
ben we een fiets weggehaald. De pastoor
maakte vanaf de preekstoel bekend dat
er een fiets was gestolen. Na de late mis
hebben we de fiets weer teruggezet.
De volgende zondag werden ze weer
keurig bewaakt; opbrengst ruim vijfen-
dertig gulden.
Er moesten in de komende weken
weer wat nieuwe verkenners geïnstal-
leerd worden. Mijnheer pastoor had
geen tijd om hierbij aanwezig te zijn.
Toch moesten de insignes en dassen ge-
zegend worden. „Kom maar met de hele
rommel naar de pastorie", zei de pas-
toor, „tussen 't biechten door".
Ik dus met een grote tas vol insignes,
linten, dassen en hoeden naar de pasto-
rie. „Leg alles maar op die grote tafel,
dan zal ik 't zegenen". „Goed, mijnheer
pastoor". „O ja", zei de pastoor, „moet
't nat of droog gebeuren?". ,,Och, 't
maakt mij niet uit", zei ik. ,,Nou, zon-
der wijwater gaat 't net zo best en nog
vlug ook".
Plechtig werd alles droog gezegend.
Toen 't klaar was, gingen we even zitten.
„Moet ik nog meer doen?", vroeg de
pastoor. „Nee mijnheer pastoor, maar
ik wil wel wat vragen. Dat van die fiets,
moet ik dat eigenlijk biechten?". Weer
glimlachte de pastoor. „Kniel maar
neer, dan zal ik je de absolutie geven".
De pastoor mompelde wat en maakte
een droog kruis boven m'n hoofd.
Ik wist daarna niet wat ik moest zeggen,
Amen of Deo Gratias, dus ik hoestte
maar even. Ik had altijd geleerd dat je
berouw moest hebben over je zonden.
Nou, dat had ik niet. Wèl voldoening.
„Krijg ik nog een penitentie", vroeg ik.
„'t Is goed zo, jochie. Ik zal nog een
sigaar voor je halen en dan moet ik snel
weer biechthoren".
We namen afscheid met een roomse
glimlach en ik weet zeker dat Onze
Lieve Heer op dat moment met ons mee
lachtte.
Theo van den Berg
De Meern, januari/februari 1948
Illustratie: Barbara Gravendeel
-ocr page 80-
663
Van het bestuur
OtTicieel orgaan van de HJstori'icbc Veren!
ging Yieuten-Dc Mecrn-Haar/iiilens.
8e jaargang nr. 4 december 1988 © 1988
VerschtJnJ 4x per Jaar                                                                     , . ■ u ri i-i
Een mens laat zich gemakkelijk wat
Ingeschreven m het verenigingsregister vaii     aanpraten. Dat betekent dat hij eigen-
de K.v.K. Utri'cht e.o. onder nr. V, 479.16Ö
     lijk altijd op z'n quivive moet zijn en
____________________________________^
    zeker als 't een beetje op stemmingma-
kerij zou kunnen gaan lijken.
Dagdijks besxmr:
                                                   Onze gemeente worstelt met de
Dr. D.W. Gravendeel. voov7metimMmm:m
      , ■ , , , »• i t. u . u . • j
't Zand 35. 3451 GP Vleuten ■mÊÊ&m
    driekernenprob ematiek heet hetin de
tel 03406-617<?3
                                            bekende ambtelijke taal. Wij hebben,
als vereniging, veel dingen gedaan die
.I.W. Schootiderwoerd, sekretaris ||ii    weinig met geschiedvorsing te maken
Meerndijk 62, 3454 HT De Meern                   hadden, maar ,,worstelen met een pro-
tci. 03406-61462                                            blematiek", nee, dat kwam tot nu toe
^:MM^i:'3.    niet op ons activiteiten-lijstje voor.
P,G. de Rooij, penningmeester :::;:;;;||;|::||;s:||        ^at wil niet zeggen dat wij ons niet
il^Si? ^Ub/ IÊÊKÊÊ    heel goed bewust zijn van het feit dat
ons ,,verzorgingsgebied" bestaat uit
■ ■'"..... ~—~-~— —1    rnaar liefst vier voormalige gemeenten
A.J. van Zoeren, vicc-voor?itter                      met drie woonkernen, die dus allemaal
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten |||i;;    recht hebben op een evenredige portie
tel. 03407 - 1263 ^-^Wm'    van onze aandacht.
------- ................---------------.................■ " ......:''         Ons tijdschrift verschijnt viermaal
]?r^jj((;                                                             per jaar en wij proberen artikelen te
Mevrouw Prol. Dr C Isitigs, Soest ^:^^^^;^;;^;:;:||l    brengen over zeer uiteenlopende onder-
^_____,^___^^___________________ '"'""""1    werpen. In de afgelopen jaren betroffen
, , ......, .                           die onderwerpen, op een enkele uitzon-
Opgeven van niet^we leden, mt.tatte.en (na)^     bering na, steeds de eigen geschiedenis
bestellingen bij-                                                ^^" "^ gemeente Vleuten-De Meern oi
Mevrouw P,.l.de Rooij-CJocs. :|l||ii^iii;iii    die van de vóór 1954 zelfstandige
't Zand 1. 3431 GP Vleuten :||||||||i    gemeenten Vleuten, Haarzuilens,
tel. 03407 - 14X3                                              Oudenrijn en Veldhuizen.
______________________________..................2        Het is opvallend dat ons, na het ver-
schijnen van een nummer, steevast ge-
K»i»tribu<i<>:
                                                      luiden bereiken die enig ongenoegen
De jaarhjk^ekontnbtrtte bedraagt voor 19X&;
    ^g^raden omdat de „eigen" gemeente
minimtial t 25,—
                                                    .. r u j u j
, , ,,                                       niet 01 onvoldoende aan bod zou ziin
posiabonnenicnt 1 35." per aav.^immim              , ■'
gekomen.
Maar wat wil men? Met vier num-
DoBateu.rs:                                                       mers, pakweg twaalf artikelen per jaar!
Min.maair 12,50 per jaar                                   ^o is ons wel verweten dat wij
—'--------------------------............------------------^    Haarzuilens veronachtzamen, het dorp
De vereniging hceli rekentnge» bij di    beschouwen als er maar zo'n beetje bij-
xtïlgende instellingen:                                      hangend. Het verschijnen van dit, spe-
ABN - De Meern 55.66,33.(M0 J;;|;|||||||||l    ciaal op de Haar toegesneden nummer,
RABO - Vleuten 36,75.17.574 ■WÊÊMMmÊ    is voor mij aanleiding op dit punt enig
POSTBANK 2 68 92 00 Wmmmi    rekenwerk te verrichten.
——-•——————"---------— ;..■•"" :|        Er verschenen tot en met september
Gehele of gedeelteli)ke |pi||iii||i|i    j.1. 29 nummers van ons tijdschrift, met
antkcien uit dit vcrenigingsÉ||||i|||ï|||||
    in totaal 698 pagina's. Daarvan mogen
toegestaan na schrntelijke t||||||||||||;;|||
     we wel 4 pagina's per nummer aftrek-
de redaktie.
                                                     ken, daar deze werden gebruikt voor het
....... -----------;.....ï^.iijiiiMmm.nmMniiMi.i:.:.|      bcstuudijk voorwoord. de inhoudsver-
u, ,. ,. . ■^MMMM$m§MÊMÊMÊ    melding, de agenda, lijsten van schen-
!i!ut«ralie v«>orpag»na; fiS:;                                 , ■ ^' . ° , , ■' , ,
kers en nieuwe leden en verdere mede-
„Itj't Wapen ^-ar» Haar/uvten*' |ii|||||||i    delingen van algemene aard. Zo beke-
ii» januari 1967.                                                ^_„________^^^^_^_^_____
ken resten er 582 pagina's met artikelen.
In de afgelopen jaren werden 66
pagina's aan Haarzuilens gewijd, zowel
exclusief als ,,mede betrekking hebben-
de op". Dat is dus 11,3%.
We kunnen het ook over een andere
boeg gooien. Op dit moment heeft onze
vereniging 860 leden, waarvan er 42 in
Haarzuilens wonen. Dat is 4,9%.
Volgens onze gemeentelijke informa-
tiegids 87/88 bedroeg op 1 januari 1986
op een totale bevolking van 15.417 het
Haarzuilense inwonertal 473 en dat is
3,1%.
Het lijkt duidelijk. Haarzuilens krijgt
meer aandacht dan waar het recht op
heeft! Maar zó werken wij gelukkig niet.
Het groepje schrijvers voor ons blad
is maar klein. Belangwekkende onder-
werpen zijn er vele en ze zijn te vinden in
de geschiedenissen van alle vier oor-
spronkelijke gemeenten. Soms komt
een artikel vlot tot stand, vaker moet de
stof,,rijpen" en kost 't veel tijd ontbre-
kende gegevens te verzamelen. Zo kan,
per moment bekeken, de indruk van on-
evenwichtigheid ontstaan. Van opzette-
lijke bevoordeling of achterstelling van
één van de oorspronkelijke gemeenten
is geen sprake.
In het bijzonder Haarzuilens zou dat
ook niet verdienen, want qua ,,leden-
dichtheid" wint het dorp het van de rest
van onze gemeente. Met 42 leden op 473
inwoners (8,8%) ligt het voor op Vleu-
ten en De Meern, die met 818 leden op
de overige 14.944 inwoners op 5,5%
komen.
Het is ons dan ook een genoegen, nu
het nieuwe dorp Haarzuilens zijn 90-ja-
rig bestaan gedenkt, uit te komen met
een nummer van ons tijdschrift, samen-
gesteld uit louter Haarse artikelen. En
dat van harte vergezeld van onze beste
wensen voor de toekomst.
Tenslotte wil ik alle leden en begun-
stigers van onze vereniging danken voor
hun ook dit jaar weer verleende steun.
Een goed 1989 en blijf ons trouw!
D.W. Gravendeel
voorzitter
ï^o»o K.U. Nanntng ii^liiiilliiiiiiiilili
In dit nummer
Van het bestuur
Lambert Voortman (chef tuin en parken)
Het oude dorp (Haarzuilens omstreeks 1880)
In 1947: 10% van Haarse inwoners heet Verhoef
Algemene contactavonden
pag.
663
664
669
683
688
LOSSE NliMMKRS F 7,50
-ocr page 81-
664
Lambert Voortman
(Chef tuin en parken)
door
L.M.T. Broekhuyse - Rood
In menige toeristenwervende brochure komt Haarzuilens
voor, beschreven als een liefelijk dorpje, rustig en als wegge-
lopen uit een Anton Pieck tekening, huisjes gegroepeerd
rond een brink waarop zoals dat hoort een pomp. De huizen
vormen voor het grootste deel een eenheid door de rood/
witte kleuren waarin veel van de raamkozijnen, deuren en
luiken zijn geschilderd. Een verwijzing naar de verbonden-
heid met het kasteel dat even verderop de sprookjessfeer ver-
volmaakt. Dit kasteel stelt enige van zijn zalen open voor het
publiek dat maar al te graag gebruik maakt van de gelegen-
heid met eigen ogen te zien hoe de rijken leven.
Het dorpje ligt er vredig bij alsof het al eeuwen zo bestaan
heeft. Evenwel schijn bedriegt. De werkelijkheid is anders.
Het dorpje is niet oud. Pas aan het einde van de vorige eeuw
kreeg de toenmalige kasteelheer Etienne, Baron van Zuylen
van Nijevelt van de Haar, het idee om het kasteel weer in zijn
oude glorie te herstellen. Het kasteel was al sinds de 15e
eeuw in het bezit van zijn familie, maar was in de loop van de
eeuwen vervallen tot een ruïne, waarvan alleen de buitenmu-
ren en de ronde torens nog gedeeltelijk overeind stonden.
Door zijn huwelijk met Hélène, telg uit het puissant rijke
geslacht De Rothschild, was hij in staat de verbouwing op
een werkelijk grootse wijze aan te pakken.
Rondom de ruïne was een dorpje ontstaan, een café,
boerderijen: De oude Haar. In de grootse visie van de baron
was geen plaats voor dit dorpje. Hij wilde een groot park met
tuinen en een wijds uitzicht vanuit zijn nieuwe slot. Besloten
werd het dorpje in zijn geheel te verplaatsen naar een plek ca
600 meter verderop. De meeste bewoners hadden daar geen
bezwaren tegen, de baron bekostigde de verhuizing en zette
nieuwe huisjes neer in het huidige dorpje. Anderen hadden
wel moeite, ze waren verknocht aan de oude omgeving waar
ze zo lang ongestoord hadden gewoond. Om het kasteel in
zijn oude luister te herstellen nam de baron contact op met
de beroemde architect Cuypers. Veel werklieden waren
nodig om de restauratie ter hand te nemen. Ze kwamen van
heinde en verre. Zelfs uit zuid Frankrijk, Spanje en Italië
kwamen handwerkslieden, bekwaam in het steenhouwen.
Voor de bewoners van De Haar betekende dat veel verande-
ringen. De nieuwkomers brachten andere gewoonten en
gebruiken mee, lieten de Haarse bewoners proeven van een
heel andere wereld waarvan ze nauwelijks het bestaan be-
vroedden.
De bouw van het kasteel vorderde gestaag. De architect
week totaal af van het oorspronkelijke gebouw en maakte er
een kasteel van in neo-gotische stijl, overdadig versierd met
ornamenten, zowel binnen als buiten. Tegelijk met de
restauratie van het kasteel werd een aanvang gemaakt met
de aanleg van de tuinen en het park. Om ook hier een droom
Lambert Voortman en Henrica Willemina van de Weerd in september
1900.
van te maken en niet tevreden met minder dan de beste,
nam de baron contact op met de bekende tuinarchitect
Copijn. Er werden tuinen aangelegd in diverse stijlen, maar
om een en ander in goede orde te houden was een vakman
nodig die het aan zou durven en kunnen om de verantwoor-
delijkheid over dit uitgestrekte geheel te dragen.
Bij het zoeken naar nazaten van „nieuwkomers" van toen
hebben wij met veel mensen gesproken. Het leek ons aardig
om vooral die mensen te belichten die te maken hadden met
de aanleg van de tuinen en het park. Immers, deze zijn een
zeer belangrijk en sfeerbepalend onderdeel van het kasteel.
-ocr page 82-
665
Boven: Het echtpaar Voortman met de kinderen Cor en Herman. Op de achtergrond de nog bestaande, maar reeds enkele malen verbouwde boer-
derij in het park. Het huidige adres is Wethouder de Greeflaan 13. Foto uit 1905.
Onder: Cor, Herman en Rie met hun zorgvuldig op schaal nagebouwde boerenwagen. Foto uit 1909.
-ocr page 83-
666
Boven: In de kas. Jopie op een drijvend blad van de Victoria Regia.
Foto uit 1917.
Rechts: Vader Voortman met zijn jongste dochter Jopie.
Foto uit 1917.
Bij onze speurtochten kwamen we zo als vanzelfsprekend
terecht bij de nakomelingen van de ,,chef tuin en parken",
zoals zijn officiële titel luidde, de dames Voortman, dochters
van Lambert Voortman. Deze dames waren bereid onze
kennis op dit gebied te vergroten, zodat wij ons een heel goed
beeld kunnen vormen over het verleden.
De heer Voortman nam op 26 september 1898 als com-
mensaal zijn intrek bij de bouwkundige Petrus Jacobus
Perquin, die ook door Cuypers voor het grote werk was aan-
getrokken. Hij kwam uit Laren (Gelderland), waarbij op 18
november 1865 was geboren als zevende zoon van Zweer
Voortman en Harmina Smeenk. Het was een welgestelde
boerenfamilie. Lambert kreeg de functie van tuinchef.
Al jong had hij belangstelling voor tuinen en planten. Hij
was achtereenvolgens werkzaam op de kastelen Twickel en
Middachten. Daar deed hij de ervaring op die hem op de
Haar goed van pas zou komen. Hem werd ook een betrek-
king op Het Loo geboden, maar hij prefereerde De Haar. De
uitdaging van het nieuwe, het exotische trok hem. Enthou-
siast stortte hij zich op zijn nieuwe taak.
-ocr page 84-
667
^v" ^'^'^sismm^'''
De familie Voortman in 1921. Op de bank zitten van links naar rechts vader, moeder en zoon Herman. Erachter staan Rie (links) en Jo (rechts).
Toen hij een goede baan had kon hij ook aan trouwen
denken. Op 30 december 1898 huwde hij te Zeist met Hen-
rica Willemina van de Weerd, die op 30 december 1873 te
Zeist was geboren als dochter van Cornelis van de Weerd en
Maria Jacoba van Mastrigt.
Het paar kreeg een woning toegewezen in het nieuwe
dorp, tegenwoordig Brinkstraat 1. Het huis heeft de fraaie
naam Cordis dos optima candor. Zij waren de eerste bewo-
ners. In 1902 verhuisden zij naar een boerderij in het park
(tegenwoordig Wethouder de Greeflaan 13), die kort
tevoren door boer de Goeij verlaten was.
De baron hield niet van halve maatregelen, de bomen
voor het nieuwe park waren volwassen exemplaren, aange-
voerd op wagens, getrokken door paarden dwars door de
stad Utrecht! Er kwamen dan ook bij het kasteel nogal eens
klachten over kapotte ruiten e.d.
De jonge Voortman liep, om nog meer ervaring op te
doen, stage gedurende enige maanden per jaar op andere
bezittingen van de familie De Rothschild. Zo kwam hij in
Oostenrijk op de kastelen Payrbach, de Hohe Wart en
Enzesfeld en in Frankrijk in Ermenonville terecht.
Deze ervaringen kwamen hem zeer te stade; de baron liet
kassen aanleggen met daarin exotische planten: tabak,
pinda's en speciale druivensoorten. Dat moet zeker voor
toen, rond de eeuwwisseling, iets héél bijzonders geweest
zijn. Het kweken en verzorgen van deze bijzondere planten
was een van de vele taken van Voortman. En zeker in de
winter was dat geen sinecure. De kassen werden verwarmd
met behulp van kachels, gestookt op cokes. Dit betekende 's
nachts controleren en eventueel bijvullen, want de planten
waren gevoelig voor temperatuurschommelingen. Een
knecht bleef 's nachts op, om per toerbeurt bij te stoken.
Een verhaal apart is de Victoria Regia, een zeer bijzondere
plant die jaarlijks vanuit Artis uit Amsterdam werd
aangevoerd en bloeide met wondermooie bloemen. De
eerste bloemen waren altijd voor de baron en zijn familie.
Ook de andere primeurs, druiven, perziken, dienden onver-
wijld bij de baron op tafel te komen. Er was evenwel te veel
fruit, bloemen en groente, dus het overschot ging naar de
veiling in Utrecht.
In de bloeitijd van tuinen, park en kassen, zo tussen 1915
en 1930, werkten er in de zomer ongeveer 35 werklieden,
daggelders zoals die heetten. Gedeeltelijk afkomstig uit
Haarzuilens, maar ook van verder weg was men maar al te
blij met dit werk. Na de zomer, als de drukte voorbij was,
werden ze bedankt; tot het volgende seizoen geen werk en
dus ook geen inkomen. Veel Haarzuilenaren hadden een
koetje of een varkentje om toch nog enigszins de winter door
te komen, maar eenvoudig was dat niet.
Ongeveer 6 a 7 jongelui waren het hele jaar door
werkzaam in het park. Ze waren in de kost bij de familie
Voortman, die hen als stagiaires in dienst had. Ze leerden het
-ocr page 85-
668
Chef Voortman met een aantal stagiaires. Foto uit 1917.
vak, waren goedkope krachten en werkten hard van 's
morgens 6 tot 's avonds 7 uur. Maar zelden bleven zij, na hun
stageperiode. Velen vonden een betrekking op een ander
landgoed als hovenier of begonnen een eigen bloemenzaak.
Moeder Voortman had naast de zorg voor haar eigen ge-
zin ook als taak het verzorgen van „de pot" voor personeel
en stagiaires. Het was dus steeds weer wennen aan nieuwe
gezichten voor de kinderen Voortman, vier in getal: Cor
Herman, Rie en Jo, van wie Cor jong is overleden. Zij geno-
ten van het leven in het park, 's zomers bij het vissen, zwem-
men of roeien in de vijvers en 's winters bij het schaatsen.
Het was een mooi leven op „de plaats". Toen vader
Voortman op 31 december 1946 stierf, werd hij opgevolgd
door zijn zoon Herman die echter niet sterk was en al na drie
jaar, in 1949, overleed. Moeder was al veertien jaar eerder,
op 5 maart 1935 overleden.
De gezusters Voortman, Rie en Jo, bleven in het park wo-
nen in de ouderlijke woning die voor hen werd verbouwd en
gemoderniseerd. Zij hadden daar samen — de gezusters zijn
ongetrouwd gebleven — rustige, prettige jaren.Zij konden
met de bus naar hun werk: Rie was als apothekersassistente
werkzaam, eerst in diverse apotheken in Utrecht, na de
oorlog bij verschillende apotheekhoudende huisartsen in
Vleuten en Kockengen en daarna tot haar pensionering in
1968 bij een apotheek in Woerden.Haar jongere zus Jo was
eerst administratief medewerkster bij Pro Juventute en
daarna van 1955 tot haar pensionering in 1979, hoofd type-
kamer bij de Raad van de Kinderbescherming.
Evenwel met het voortschrijden der jaren begonnen de
ongemakken van zo buiten wonen ook te tellen. Met wee-
moed en pijn in het hart werd in 1975 besloten om naar een
andere behuizing om te zien. Ze wonen dus niet langer in het
park, maar de herinneringen blijven levend en vanuit hun se-
niorenflat komen de verhalen over lang vervlogen tijden,
gelardeerd met de mooiste foto's.
Graag wil ik besluiten met een anekdote over een toenma-
lige slotbewaarder die ook de rondleidingen verzorgde, zo-
als dat toen gebruikelijk was. Op een vraag uit het publiek of
een bepaald voorwerp nu Empire of antiek was, antwoordde
hij met de onvergetelijke woorden: „Alles is hier Pier An-
tiek"!
D
-ocr page 86-
699
Het oude dorp
(Haarzuilens omstreeks 1880)
door
Dr D. W. Gravendeel
Het dorp Haarzuilens bestaat negentig jaar en dat is op zichzelf een respectabele leeftijd. Toch zal in het algemeen
niemand het in z'n hoofd halen — het toch in vergelijking vrij geringe aantal jaren in aanmerking nemende — een
feestje te bouwen om het bereiken van deze mijlpaal in de historie te vieren. Dergelijke herdenkingen plegen meestal
te steunen op een geschiedenis van enkele eeuwen, eigenlijk hoe meer hoe liever. Tenzij er natuurlijk met het ont-
staan van het dorp iets bijzonders aan de hand was.
En dat was zo. In het kader van de herbouw van het kasteel De Haar en de aanleg van het bijbehorende park, werd
het oude dorp, dat — naar men gewoonlijk aanneemt — zich vlakbij de ruïne had ontwikkeld, afgebroken. De
bewoners kregen de kans zich in de nabijheid te vestigen in een op de tekentafel, in Oud-Hollandse stijl ontworpen,
nieuw dorp. Er vond dus eigenlijk een soort wedergeboorte plaats.
Nog altijd wordt over 't „oude dorp" gesproken, maar 't is als met de nazaten van mensen die hun vaderland hebben
verlaten, zij spreken nauwelijks nog de taal en kunnen zich geen voorstelling maken van het land van hun voorouders.
't Is ook allemaal wel lang geleden — in dit verband zijn negentig jaren wel degelijk lang — en er is niemand meer die
er nog uit eigen aanschouwing weet van heeft hoe 't was.
Ik wil daarom eens proberen van dat oude dorp een beeld op te roepen. Makkelijk zal dat niet zijn en ik vraag daarom
de lezer mij wel op de vingers te willen tikken als hij vindt dat ik de plank mis sla.
(bij dit artikel hoort de kaart op de middenpagina)
De Heren van De Haar in de 19e eeuw
Visart de Bocarmé, die op 29 mei 1823 te Thieu geboren was
als dochter van Dieudonné Idesbalde Gustave Graaf Visart
de Bocarmé en Isabelle Hyacinthe Josephine Fontaine du
Joucquoi. Zij overleed op 16 januari 1862 te Nice en Gustave
Adolphe hertrouwde op 13 mei 1874 te Ixelles met Léontine
Caroline Stéphanie Octavie Augustine Zépherine Barones
van Lookhorst. Deze overleed op 6 april 1906 te Brussel.
Uit het eerste huwelijk werd op 16 october 1860 te Nice
geboren Etienne Gustave Frédéric Baron van Zuylen van Nye-
velt,
die in 1890 Heer van De Haar werd. Hij huwde op 16
augustus 1887 te Parijs met Helene Caroline Betsy Barones
de Rothschild, die op 21 augustus 1864 te Parijs was geboren
als dochter van Salomon Jules Baron de Rothschild en
Adèle Barones de Rothschild. Het was deze Etienne, die in
de jaren negentig van de vorige eeuw het kasteel liet
herbouwen en een begin maakte met de grootscheepse terug-
koop van grond, teneinde daar weer een aaneengesloten do-
mein van te maken.
Hoewel de Heren van De Haar dus niet in Nederland
woonden, hadden zij hier te lande vertegenwoordigers die
hun belangen behartigden en er bijvoorbeeld voor zorgden
dat de pachten werden geïnd. In de loop der jaren werd veel
grond verkocht, maar er bleef ook veel hun eigendom.
In 1930 noteerde Lampsins van den Velden iets over de
voorgeschiedenis van de herbouw van het kasteel. Gegevens
daarvoor had hij voornamelijk te danken aan de^^heer Koek,
die gedurende vele jaren aan het hoofd had gestaan van het
Op 12 april 1807 werd Jan Jacob Ghislain Baron van Zuy-
len van Nyevelt Heer van de Haar en andere leengoederen.
Hij was op 11 october 1752 te Brugge geboren als zoon van
Jan Bernard van Zuylen van Nyevelt (die overigens geen
Heer van De Haar was) en Isabelle Marie Claire Du Bois,
vrouwe van Leyseele. Hij bekleedde het ambt van maire van
Brugge onder het Franse keizerrijk en dat van burgemeester
van die stad onder het koninkrijk, was lid van de Tweede
Kamer der Staten Generaal, president van de Ridderschap
van West Vlaanderen en Ridder in de Orde van de Neder-
landse Leeuw. Hij overleed te Brugge op 23 januari 1846. Hij
huwde eerst op 3 juni 1788 te Utrecht met Maria Elisabeth
Catharina van Wijckersloot, die reeds op 17februari 1815 te
Brugge overleed. Vervolgens trouwde hij op 23 april 1817 te
Brugge met zijn nicht Julienne Isabelle Ghislaine van
Zuylen van Nyevelt, die op 24 februari 1794 te Brussel was
geboren als dochter van Joseph Chislain Baron van Zuylen
van Nyevelt en Marie Isabelle Antoinette Collette de Pena-
randa de Franchimont. Zij overleed op 7 maart 1866 te
Brugge.
Uit het tweede huwelijk werd op 23 februari 1818 te
Brugge geboren Gustave Adolphe Hyacinthe Joseph Ghis-
lain Baron van Zuylen van Nyevelt,
die in 1846 Heer van De
Haar werd. Hij was attaché van legatie te Londen en over-
leed op 20 maart 1890 te Brussel. Hij huwde eerst op 26 april
1853 te Thieu met Julie Alexandrine Marie Josèphe Gravin
-ocr page 87-
670
bekende hotel „des Pays Bays" te Utrecht. Deze vertelde
hem dat in het begin van de jaren negentig op zekere dag
baron van Zuylen van Nyevelt van de Haar verscheen, die in
zijn hotel kamers had besproken. Hij was gekomen om de
hem toebehorende ruïne te bezoeken en eens te zien of her-
bouw mogelijk was. Hij wilde er ook best over praten met de
hotelier. Hij bekende dat zijn vrienden in Frankrijk er hem
mee plaagden. Zij, die zulke schitterende landhuizen beza-
ten, het ene al mooier dan het andere. En hij, hij bezat slechts
een ruïne. Wacht maar, had hij gezegd, eens zal de tijd
komen, dat jullie mijn gasten zult zijn op mijn kasteel.
In de loop van het gesprek bleek dat de baron op geen
stukken na wist waar ergens in de buurt van Utrecht zijn
ruïne lag. De heer Koek legde het een en ander uit en bood
aan hem de volgende dag op zijn tocht erheen te vergezellen.
Het aanbod werd aanvaard. De reis werd per rijtuig in drie
kwartier volbracht. De heren haalden de sleutel van de
ruïne en maakten een wandeling over de puinhopen. In de
dorpsherberg werd een eenvoudige maaltijd gebruikt, de
baron bezocht enige van zijn pachters en de terugreis naar
Utrecht werd weer aanvaard.
Wat zullen, na dat bezoek, in het dorp de gemoederen in
beroering zijn geweest!
Bronnen
Wat voor bronnen staan er zoal ter beschikking als we iets
te weten willen komen over de situatie van omstreeks 100
jaar geleden? Gegevens uit een nog vroeger tijd zijn natuur-
lijk ook welkom.
In de eerste plaats zijn daar dan, wat men in de wandeling
„de oude schrijvers" pleegt te noemen. Zij worden ook wel
„zedeprekers" genoemd, om hun onveranderlijk zoetsappi-
ge stijl. Zij beschreven wetenswaardigheden van stad en
lande en een gehucht kon zo onbetekenend niet zijn of zij
wisten er wel iets „schoons" van te melden.
Vervolgens hebben we de kadastrale gegevens. De basis
daarvan wordt gevormd door het kadastrale minuut-plan
van 1832. Dat is een kaart waarop alle percelen land en
water en gebouwen zijn getekend, met een daarbij behorend
nummer. Die nummers zijn terug te vinden in de kadastrale
legger, waar blijkt wie de eigenaar is. In de legger kan men
ook vinden wanneer een gebouw ongeveer werd gesticht en
wie de achtereenvolgende eigenaren zijn geweest. Ik moet
hier een belangrijke waarschuwing geven: de door het ka-
daster genoemde eigenaar van een huis hoeft lang niet altijd
ook de bewoner te zijn. De laatste wordt soms als „vrucht-
gebruiker" genoemd, maar dat is vaker uitzondering dan
regel.
In de derde plaats hebben we de beschikking over het
bevolkingsregister. In dat register zijn alle bewoners van een
plaats opgenomen, in alfabetische volgorde of gerangschikt
naar huisnummer. Het eerste bevolkingsregister van
Haarzuilens dateert van 1850.
Tenslotte de afbeeldingen. Omdat de Haar een
schilderachtige ruïne rijk was, die noodde tot het maken van
tekeningen, litho's en gravures, hebben talrijke kunstenaars
daar indertijd inspiratie opgedaan. Op enkele van hun
werken is ook enige bebouwing te zien. Ik kan er niet voor
instaan dat die ,.bijgetekende" bebouwing aan de
werkelijkheid was ontleend of slechts „ter stoffering" werd
aangebracht.
Tijdens de herbouw van het kasteel, in de jaren negentig
van de vorige eeuw, werden er nogal wat foto's gemaakt, bij
voorkeur vanaf de ruïne of een zojuist gereedgekomen dak
of toren.
We zullen eens zien hoever we komen!
De oude schrijvers
De Geheym-schryver meldt in 1760: De dorpelingen
alhier woonachtig, met alle de geene welke om de Haar geze-
ten zyn, hebben hare Kostwinninge door de Graan-, en Vee-
bouw, uit welker vruchten zy zoo wel als die van Vleuten be-
staan, en daar by eerlyk kunnen leven. Dit Dorpje is zeer lustig
en vermakelyk gelegen, voor de geene, welke de eenzaamheid
gewend zyn, en die dezelve liever verkiesen, dan zulke Plaat-
sen, daar men in een geduurige onrust moet leven, van veele
ydele nietige wereldsche besigheden en bekommeringen, die
gewoonlyk Ziel en Lighaam verderven, en een berouw nalaten,
waar van zeer weynige de vertroosting krygen, dat ze hoope
kunnen hebben tot een beter leven.
Onder dit Dorp en Heerlykheid behoren 23 Huysen, waar
onder het Riddermatige Huys, of Slot van de Haar, mede moet
geteld worden. Daar staan er 20 in het eygenlyke Dorp en drie
daar buyten, welkers Inwoonders meest alle Bouwlieden zyn.
Van de oude vervallen Kerk zegt hij: Zy dient heden tot een
Schuur. Den Herbergier en Hospes in het Rechthuys van de
Haar bergt daar in zyn Hooi en Strooi voor de Beesten, Turf en
Hout en wat dies meer is.
En verder: Van hier vaart geen Schuyt op Utrecht, maar
worden de In- en Opgezetenen deeser Heerlykheid bedient
door de VrachtSchipper van Themaat. Eyndelyk hier is een
zeer aanzienlyke Herberg, waar in ook 't Gerecht hare Recht-
bank gewoon is te houden.
In de Tegenwoordige Staat (1772) kan men lezen: Men
vondt hier
(in de Heerlykheid de Haar) in 't jaar 1748 vier en
twintig huizen
en verderop Het Dorp de Haar is klein. Men
ziet in het zelve het overblyfsel van eene Kerk of Kapel, welke
in het jaar 1703 ingestort is.
Volgens A.J. van der Aa (1847) bevatte de gemeente
Haarzuilens de heerlijkheden De Haar, Themaat, de Hegge
op Themaat en Themaat Uteneng. De gemeente telde 44
huizen, bewoond door 57 huisgezinnen, uitmakende een bevol-
king van 285 inwoners, die meest hun bestaan vinden in den
landbouw.
Dezelfde schrijver vermeldt: De heerlijkheid de Haar bevat
de buurtschap de Haar en eenige verstrooid liggende huizen.
Zij telt 27 huizen, bewoond door 39 huisgezinnen, uitmakende
eene bevolking van 150 inwoners, die meest hun bestaan vinden
in den landbouw en melkerij
en verderop: De huizen zijn
gebouwd deels rondom een ruim, met hoog geboomte beplant
dorpsplein, deels langs eenen weg en eene vaart, die van dit
plein naar den Haarmolen aan de Heikoperwatering voert.
Men ziet er de bouwvallen van een kasteel, het Huis-ter-Haar,
en eene bouwvallige kerk, die door de slotgracht van het
kasteel gescheiden is. Deze kerk heeft eenen toren, die door
een schuin dak gedekt is en waarin nog eene klok hangt. Zij
wordt thans door den bewoner van het regthuis tot eene schuur
gebruikt.
C.B. van der Tak (1862) weet te melden dat zich aan de
overzijde der gracht de bouwval eener kerk
bevindt. De toren
en een groot gedeelte dier kerk zijn met een pannen dak
voorzien. Zij is thans aan de dienst van den landbouw gewijd,
en wordt tot dorschvloer, wagenschuur, bergplaats van hooi
enz. gebezigd.
En verder: Met betrekking tot den ouderdom en
de geschiedenis van dit gebouw, wordt den bezoeker, in eene
nabijgelegen herberg, een handschrift ter inzage aangeboden.
In hoeverre die geschiedenis echt is, heb ik niet onderzocht;
doch ik vertrouw dat zij aan goede bescheiden is ontleend, aan-
-ocr page 88-
671
Gezicht uit het zuiden op de ruïnes van kasteel en kapel, omstreeks 1800. Vóór de imposante bouwval is enige bebouwing te zien. Dat moeten de
huizen zijn die toen aan de zuidzijde van de brink aan de Bochtdijk stonden. Een wandelaar nadert het dorp langs de Haarlaan.
Litho van Cornelis van Hardenbergh (1755 - 1843).
heeft overleefd. Een ruim, met gras begroeid plein, door kloeke
stammen omringd en overschaduwd, daaromheen enkele
burgerwoningen en een tamelijk ruime herberg, waartoe een
paar groote schuren behooren, zietdaar het dorp, of liever het
gehucht. Boven een der schuurdaken steekt het pannendak van
een vierkant torentje uit. Dat was weleer de kapel. Maar aan
de eene zijde van het dorpsplein rijst de majestueuze ruïne uit
gezien de bewoner dier herberg huurder is van den tegenwoor-
digen eigenaar van het kasteel, en met het opzigt over dit kas-
teel en aanhoorigheden belast blijkt te zijn.
J. Craandijk (1888) vertelt: 't Is een rustig en landelijk
plekje, dat dorpje Haar Zuilens, dat hier voor ons ligt onder de
muren van den hoogen burgt, waaraan het zijn ontstaan en zijn
opkomst dankte en dien het in zijn eenvoudige nederigheid
Nog een gezicht uit dezelfde richting, omstreeks 1880, maar de tekenaar stond iets meer naar links (de ruimte tussen de hoektoren van het kasteel
en de kapeltoren is groter). Ook hier bebouwing, op dezelfde plaats.
Litho van Pieter Adrianus Schipperus (1840 - 1929).
-ocr page 89-
672
Foto uit het zuiden omstreeks 1895. Het kasteel is zogoed als klaar maar in het oude dorp wordt nog volop geleefd. Links van de hooiberg (in het
midden) de huizen aan de zuidzijde van de brink (in 1880 de nummers 35 t/m 41), rechts ervan, verscholen in het geboomte, de boerderij waar in
1880 Hermanus Looijaard woonde (toen nummer 42). Die boerderij werd pas in 1864 gebouwd. De boerenwagen op de voorgrond rijdt op het
Haarpad.
de ruig bewassen gracht. De kastelein in de herberg heeft den
sleutel van het houten hek, dat den voorburgt afsluit.
Toen het
huis aan het vervallen was, werden stuksgewijze de vloeren en
bindten weggebroken, om er de hofsteden, onder het landgoed
behoorende, mee te herstellen. Eindelijk werd het huis verla-
ten. Wat vervoerbaar was, werd weggenomen: lood, ijzer en
houtwerk. Naar men zegt, moet in der tijd ook vrij wat steen
door de boeren zijn weggevoerd, maar thans is het terrein van
den bouwval afgesloten. Achter de herberg trekt een kleine,
vierkante toren met laag pannendak onze aandacht. Wij gaan
de slotgracht langs, om den hoek van de groote schuur heen, en
wij komen op een klein pleintje, tusschen stallen en hooiber-
gen. Daar ligt het overblijfsel eener kapel. Wat van de kerk
nog staat, is thans bij den kastelein der herberg als wagen-
schuur en bergplaats van landbouwgereedschappen in gebruik.
Craandijk besluit het verhaal over zijn bezoek aan de
ruïne met enkele „aanteekeningen", waaronder: De
bezoeker van de ruïne van het huis ter Haar vindt in de herberg
eene korte geschiedenis van het gebouw, waarvan hij inzage
kan nemen, om zich vooraf eenigszins op de hoogte te stellen.
Dit voorbeeld verdient navolging, maar de juistheid der
opgaven, daar verstrekt, laat te wenschen over.
Hij doelt dan
o.a. op de vermelding van Karel van Stembor, die omstreeks
1770 het slot nog zou hebben bewoond. Karel overleed in
1761. Wanneer hij inderdaad de laatste bewoner is geweest,
dan moet dat eerste jaartal dus wat worden ,,terugge-
schroefd".
Door Architectura et Amicitia werd in 1898 een „Gids
voor het Kasteel van Haarzuilens en Omstreken " uitgege-
ven. Daaraan ontleen ik: Daar de vader van den tegenwoor-
digen eigenaar aanvankelijk geen zoons had, wenschte hij, te
Brugge wonende, zich van dergelijke bezitting in Nederland
te ontdoen. Alleen een kleine hoeveelheid lands behield hij met
het verlaten slot in eigendom. Betrekkelijk kort na den ver-
koop werd hem echter een zoon geboren, de tegenwoordige
baron Etienne, die de herstelling van het oude ridder goed zoo
breed opvat, dat hij ook langzamerhand de landerijen weer te-
rugkoopt. Reeds 240 bunders zijn in zijn bezit. Van niet alle
belendende eigenaren ondervindt hij echter de medewerking,
waarop zijn streven, om uit eerbied voor het verleden als het
ware een gedenkteeken op te richten, waardoor in het vader-
land zijner voorouders eenige tonnen gouds worden verwerkt,
hem aanspraak geeft.
Het dorp De Haar, eens de grootste ridderhofstede van het
Sticht, telt thans een paar honderd bewoners, die van land-
bouw en veeteelt leven. Daar de huizen, ten getale van vijf en
twintig, om zoo te zeggen onder de muren van het kasteel ston-
den, zijn ze bij minnelijke schikking onteigend en afgebroken
geworden. De kom van het dorp is een kwart uur verder gelegd
in de richting van Vleuten. Om het kasteel wordt een vorstelijk
park aangelegd en een gedeelte bouwland in boschgrond her-
schapen. Met het laatste is reeds een begin gemaakt.
De geheele omgeving kan er dus niet anders dan bij winnen.
Aan het oude dorpje werd niets verloren. In gemeenzame
-ocr page 90-
673
Foto uit het westen omstreeks dezelfde tijd. Rechts de bebouwing langs de Bochtdijk, links de met bomen beplante brink en daarachter de eerste
huizen van de bebouwing ten oosten daarvan (in 1880 de nummers 44 t/m 48). In die hoek moet ook de pomp hebben gestaan.
spreekwijs zou men het tegenwoordig een gat noemen. Vervol-
gens haalt hij spottend de door mij eerder geciteerde Ge-
heym-schryver aan.
Mettertijd zal dat anders worden. Indien de vlakke weiden
en korenvelden eenmaal door kreupelhout en hoog opgaand
geboomte worden afgewisseld; indien het hooge Huis ter Haar
zich opnieuw weerspiegelt in de breede gracht; indien de boom-
gaard met moestuin en bloemperken weer bloeien; indien de
geheele omgeving, in één woord, met lommerrijke lanen en wa-
terpartijen is doorsneden, zal er als 't ware nieuw leven ge-
boren worden.
In 1961, toen het feit werd herdacht dat precies een halve
eeuw geleden de laatste hand werd gelegd aan de herbouw
van het kasteel De Haar, wijdde De Spiegel daar een artikel
aan. Daarin vertelt de 76-jarige Harm Tijssen, die in 1911 als
tuinman in dienst van het kasteel kwam: In de Romeinse tuin
lag het dorp. Overal, waar nu de stallen staan en op de plaats
van het poortgebouw, stonden vroeger boerderijen. Op
sommige plaatsen zie je nog de hoge bomen van de erven. Vlak-
bij de plek waar nu de kapel weer helemaal is herbouwd, lag
ook een boerderij.
Wat leren ons de oude schrijvers?
Ze zijn het erover eens dat de Haar een klein dorpje was.
Het aantal huizen in het dorp ging tussen 1748 en 1898 de
vijfentwintig nauwelijks te boven.
De inwoners leefden van landbouw, veehouderij en fruit-
teelt.
Er was een ruim dorpsplein (gelegen tussen de ruïne en de
huidige Bochtdijk, dus op de plaats van de tegenwoordige
Romeinse tuin), beplant met hoge bomen. Daaromheen en
langs de weg naar de Haarmolen (dat was het laatste stuk
van de huidige Bochtdijk en de tegenwoordige Lagehaarse-
dijk) stonden huizen.
Hoe klein 't dorp ook was, er was een flinke herberg. De
kastelein, die kennelijk ook landbouwer was, gebruikte dat
wat er van de kerk restte, als schuur voor zijn bedrijf. Hij
verleende onderdak aan het gerecht. Dat was dus in vroeger
tijd aan schout en schepenen, later aan de gemeenteraad. Hij
was huurder van de eigenaar van de ruïne (de baron) en had,
als sleutelbewaarder, het toezicht daarop.
Kennelijk was er reeds in de tweede helft van de 19de eeuw
sprake van enig toerisme, want in de herberg waren schrifte-
lijke gegevens betreffende kasteel De Haar voorhanden.
-ocr page 91-
674
Foto uit het noorden (vanaf het kasteel in aanbouw). Op de voorgrond staan loodsen en werkplaatsen, opgetrokken ten behoeve van het grote werk.
Zij stonden er dus oorspronkelijk niet en werden ook later weer afgebroken. Daarboven weer de zuidelijke bebouwing van de brink. Het met bomen
omzoomde weggetje rechts op de foto is de oude Haarlaan. Links daarvan de steenbakkerij, die ten behoeve van de kasteelbouw ter plaatse werd
opgericht. Links op de achtergrond de Hamtoren.
De kadastrale gegevens
Als we het kadastrale minuut-plan van 1832 voor ons
nemen lijkt het probleem opeens aanmerkelijk eenvoudiger.
Maar pas op!
De wegen maken het ons niet moeilijk. De oude loop van
de Ockhuizerlaan is duidelijk. De inderdaad zeer bochtige
Bochtdijk is herkenbaar, evenals het Haarpad. De uit het
zuiden komende Haarlaan (later ca 140 meter naar het
westen verplaatst) kruiste de Bochtdijk en vervolgde haar
weg, langs de kasteelruïne in noord-noordwestelijke rich-
ting. Bij het kruispunt begon de Lagehaarsedijk of
Lagehaarseweg, die naar de Haarmolen aan de Heycop
voerde.
Ten zuiden van de ruïne (ten noorden van de Bochtdijk)
zijn de huizen inderdaad gerangschikt rondom een plein of
brink. Het brinkdorp is de dorpsvorm in het midden en
oosten van Nederland waarbij de bebouwing oorspronkelijk
geheel of grotendeels geconcentreerd was rondom een brink.
Dat was een langgerekt, met gras begroeid en veelal met bo-
men beplant terrein. De brink was een plaats van samen-
komst en heeft misschien oorspronkelijk gediend tot nacht-
weide voor het rundvee. Het brinkdorp is een der
alleroudste bekende dorpsvormen van Nederland.
In de kadastrale legger wordt het perceel, direct ten zui-
den van de slotgracht aangeduid als bouwland, de smalle
oost-west strook daar ten zuiden van is een laan. Ten noor-
den van de Boschtdijk blijft dan nog een inderdaad langge-
rekt terrein over dat als ,,boombosch" staat aangetekend.
Op dit moment steekt een voorzichtige gedachte de kop
op, dat destijds door de baron met de merakelse ideeën wel-
licht een zeer oude nederzetting werd „opgeruimd". Dat zou
dan in tegenspraak zijn met de idee dat dat dorp zich pas
goed en wel heeft ontwikkeld na het verval van het kasteel
tot ruïne.
Luyten zegt in zijn beschrijving van de kapel: Het jaar van
de bouw is onbekend, maar het lijkt waarschijnlijk dat zij werd
gesticht in de tijd toen het kasteel werd vergroot, aan het eind
van de 13de eeuw, en dat zij, van het begin af voor alle kerke-
lijke diensten bestemd was, niet alleen voor de Heer van De
Haar, zijn familie en bedienden, maar ook vooralle inwoners
van zijn heerlijkheid.
Deze veronderstelling lijkt mij zeer aan-
trekkelijk, maar ik wil op een en ander hier toch niet verder
ingaan. Laten we tevreden zijn met een schets van het oude
dorp in de tweede helft van de 19de eeuw, met name in 1880.
Dat jaar 1880 koos ik met redenen. Enerzijds was er toen
nog geen sprake van bouw- en sloopplannen en anderzijds
treffen we het dorp dan min of meer in het eindstadium van
zijn ontwikkeling. Een bijkomstige maar zeer welkome
omstandigheid is dat in dat jaar het bevolkingsregister
opnieuw werd opgezet.
De bebouwing in 1832 is op de minuut-kaart keurig
aangegeven (de egaal zwarte blokjes). De heer van
Hengstum verschafte mij een exemplaar, destijds door hem
gekregen van de helaas overleden beheerder van het kasteel.
-ocr page 92-
-ocr page 93-
677
ï^^'-^y^'f^^'i^l'h
Gezicht van het kasteel in aanbouw in zuidwestelijke richting. Te zien is het stuk Bochtdijk ten westen van de kruising met de Haarlaan. Eén van de
huizen op de voorgrond moet dat van de tapper Antonie Spliet (in 1880 nummer 25) zijn geweest. Zijn huis werd in 1865 gebouwd. Het grote
gebouw op de achtergrond (ongeveer in het midden) is de in 1875 gebouwde Lindehoeve. Daar woonde in 1880 Petrus Adrianus Versteeg op
nummer 20. Daar achter is de Haar- of Rijndijk te zien. De hooibergen rechts horen bij de boerderij van Rijk van Nes (in 1880 nummer 21), ter
plaatse van het huidige stalplein. Helemaal rechts is nog net de haarmolen te ontwaren.
Rudolf van der Sandt. Daarop staat ook latere bebouwing
(de gerasterde blokjes) bijgetekend.
Van al die blokjes is, via het bijbehorende nummer, in de
kadastrale legger de eigenaar te vinden. Maar dan komt de
moeilijkheid. Die eigenaar hoeft niet tevens de bewoner te
zijn geweest. Dat is duidelijk in het geval van de baron of een
andere grootgrondbezitter, maar er waren ook toen al
„huisjesmelkers". Zelfs de grote boeren zaten niet allemaal
op een eigen boerderij, laat staan dat de arbeiders en de
neringdoenden de beschikking hadden over een eigen wo-
ning.
Omdat in de kadastrale legger, onder de rubriek „soort
der eigendommen" ook het gebruik van elk perceel te vin-
den is, kan men op de minuut-kaart, bijvoorbeeld met
kleuren, aangeven waar in de agrarische sector de accenten
lagen. Het blijkt dan dat, althans in 1832, het eigenlijke dorp
en de kasteelruïne omgeven waren door boomgaarden. Ten
zuiden van de Bochtdijk had de akkerbouw het alleenrecht,
in het noorden de veeteelt. Dit alles in perfecte harmonie met
de bodemgesteldheid.
Het bevolkingsregister
Het bevolkingsregister van Haarzuilens dateert van 1850,
maar werd in 1880 opnieuw opgezet. Men maakte een
alfabetische lijst op van zogenaamde hoofdbewoners. Ver-
meld werden de beroepen, de gezinssamenstelling, de inwo-
nenden, de geboortedata en een huisnummer.
En ook hier lijkt alles makkelijker dan het is. Haarzuilens
kende geen wijken en de huizen waren doorlopend genum-
merd, maar het lukte mij niet er achter te komen welk
systeem daarbij werd gehanteerd. Bovendien vond er in de
loop der jaren herhaaldelijk een hernummering plaats zon-
der dat daarbij een sleutel werd gegeven voor herleiding van
de nieuwe naar de oude nummers.
Natuurlijk moet het mogelijk zijn orde te scheppen in die
schijnbare chaos, maar ik heb mij aan die klus niet gewaagd.
In het register van 1880 komen de huisnummers voor van
1 t/m 79. Vijf nummers werden niet gebruikt. Van 11 be-
woners werd het beroep niet ingevuld. Er waren 17 veehou-
ders, 7 landbouwers, 34 arbeiders, 1 korenmolenaar, 1
schaaphouder, 1 machinist (op het gemaal), 3 kooplieden
(winkeliers) 1 karreman, 1 schoenmaker, 3 tappers (herber-
giers), 1 kleermaker, 1 broodbakkeren 1 kooiman. Dit geldt
dan voor de hele gemeente.
Wie woonde waar?
Combinerend en deducerend, scharrelend en schuivend
kom ik voorzichtig tot het volgende beeld:
De korenmolenaar zal toch wel gewoond hebben bij zijn
molen, die aan de Heycop stond en al sinds 1790 in erfpacht
-ocr page 94-
678
Foto van het kasteel in aanbouw in oost-noordoostelijke richting, over de plaats heen waar later het chatelet nog zou verrijzen. Aan de langs het
kasteel lopende Haarlaan ligt daar nog de statige dwarshuisboerderij van Krijntje Kemp, de weduwe van Martinus Versteeg (in 1880 nummer 27).
was bij de familie van Berkestijn. In 1880 was molenaar
Gerardus Jacobus van Berkestijn, getrouwd met Cornelia
Bouman.
In dat jaar was Hendrik Steenbrink „machinist" of water-
molenaar. Hij was getrouwd met Johanna Oostrom. „Zijn"
gemaal stond er nog niet lang. In 1877 zijn de molens van de
Haar, Laagnieuwkoop en Themaat gelijktijdig vervangen
door een stoomgemaal met scheprad aan het eind van de
Thematerkade.
De kooiman was Jacobus Schipperijn. Hij was ongehuwd
en woonde waarschijnlijk bij de eendekooi aan de Oude-
naarskade. Zijn huisnummer was 67.
Op nummer 21 moet de veehouder Rijk van Nes hebben
gewoond. Hij was getrouwd met Pieternella Spliet.
Op nummer 27 woonde de veehoudster Krijntje Kemp,
weduwe van Martinus Versteeg, met haar zoon Johannes
Versteeg, die getrouwd was met Gijsbertje Hilhorst.
Op nummer 20 woonde Petrus Adrianus Versteeg, vee-
houder, getrouwd met Johanna Jacoba Broekhuijse. Zijn
boerderij werd gebouwd in 1875. Het is de ons bekende
Lindehoeve aan de Bochtdijk 2.
Op nummer 24 woonde Catharina Rietveld, weduwe van
de korenmolenaar Jacobus van Berkestijn. Haar huis was in
1861 gebouwd.
Op nummer 25 woonde Antonie Spliet, getrouwd met
Cornelia van Breukelen. Antonie was tapper, slachter en
koopman (winkelier). Hij woonde aan de „LaagHaarsche-
weg", zoals dat stuk van de Bochtdijk toen heette. Zijn huis
was in 1865 gebouwd.
Op nummer 26 woonde Petrus Spliet, koopman
(winkelier), getrouwd met Maria van Kooten.
Dan komen er, ten zuiden van het plein, wat huisjes die in
het bezit waren van de familie Versteeg-Kemp. Daar zouden
o.a. op nummer 35 de winkelier Willem van Oostrum (ge-
trouwd met Christina Gerdina Koenekoop) en op nummer
39
de schoenmaker Adrianus de Langen (getrouwd met Bar-
bara Zwikkers) kunnen hebben gewoond.
Op nummer 40 woonde Dirk van Kooten, getrouwd met
Jaantje Blom. Zijn huis was gebouwd in 1879. Dirk was
tapper en winkelier.
Op nummer 41 woonde Willem van Kooten, getrouwd
met Cornelia de Leeuw. Willem was landbouwer.
Op nummer 42 woonde Hermanus Looijaard, getrouwd
met Antonia van der Linden. Zijn boerderij was gebouwd in
1864. Hij was landbouwer.
In het rijtje huisjes ten oosten van het plein woonde ver-
moedelijk de kleermaker Gijsbertus Bouwman (op nummer
44),
getrouwd met Gijsberta van Leeuwen. Zijn buren waren
de arbeiders Anthonie Glissenaar, (getrouwd met Trijntje
van Putten), op nummer 45, Johannes Verhoef en Lucas
Schoenmakers (beiden weduwnaars), respectievelijk op de
nummers 46 en 48.
Nummer 49 is zeer waarschijnlijk het vaak genoemde
„rechthuis". In 1880 moet daar dan gewoond hebben de
-ocr page 95-
679
Het kasteel is klaar en men gaat aan de kapel beginnen. Fraai zijn de romaanse kenmerken van het kerktorentje te zien. Overtuigend blijkt uit het
plaatje dat het aanpalende boerenbedrijf het kerkgebouwtje als het ware „opslokte". Te zien is een gedeelte van het „rechthuis", waar in 1880 (op
nummer 49) de tapper Gerrit van Bemmel woonde.
jaren, tegen f 35, - per jaar.
In het jaar 1880 was Jhr J. W.A. Barchman Wuijtiers van
Vliet burgemeester, G. Hondelink was secretaris. De ge-
meenteraad bestond uit J. Vulto, W. van Oostrum, J. van
Wijk, A. van Schaik, W. van Kooten, D. de Goeij en H. Mil-
tenburg, waarvan de laatste twee tevens wethouder waren.
In genoemd jaar kwam de gemeenteraad negen maal
bijeen.
tapper Gerrit van Bemmel, getrouwd met Reijertje Lam.
Het paar vertok in 1883. In hetzelfde huis woonde daarna
Corneüs Wilhelmus van Oostrum, getrouwd met Cornelia
van Kooten. Cornelis was tapper en veehouder.
De gemeenteraadsvergaderingen werden vanouds gehou-
den in de ,,regtskamer". Daarvoor betaalde men vanaf 1831
de weduwe van Bemmel f 15,- per jaar, vanaf 1849 W. van
Bemmel hetzelfde bedrag. In 1871 werd de secretarie ver-
plaatst en daar zat een iets hogere huur aan vast. G. van
Bemmel kreeg voortaan f 18,- per jaar. Op 25 september
1882 nam de gemeenteraad het besluit te verhuizen naar het
pand van Petrus Spliet op nummer 26 aan het Plein. De
verhouding met de familie van Bemmel liet waarschijnlijk te
wensen over. De consequentie was wel dat er nu f 35,- per
jaar op tafel moest komen.
In die tijd werd ook de dorpspomp aangelegd (de zwarte
stip op de kaart). De gemeenteraad nam op 25 september
1882 het besluit daartoe van de baron 4 vierkante meter
grond te kopen. De pomp kwam in de zuid-oostelijke hoek
van het Plein. Om de zaak goedkoop te houden had men be-
sloten een flinken put te doen graven en daarop eene gewone
pomp te laten plaatsen.
Kennelijk kreeg men toch heimwee naar het oude recht-
huis, want op 3 april 1885 besloot de gemeenteraad van C. W.
van Oostrum te Haarzuilens te huren ten dienste der gemeente,
het lokaal van het door hem bewoonde huis, bekend onder den
naam van „rechtszaal", vanaf 1 Mei e.k., voor den tijd van 6
1830               1850                                               1S90
Het inwonertal van de gemeente Haarzuilens van 1830 tot 1900.
-ocr page 96-
680
De Koningshof (in 1880 nummer 68) vóór de laatste verbouwing. Op deze imposante en zeer oude dwarshuisboerderij moet in 1880 Hendrik
Miltenburg hebben gewoond.
In 1884 waren er in het kleine dorpje drie kroegen (Spliet,
van Kooten en van Oostrum), die samen 1050 liter gedistil-
leerd omzetten a vijf cent per glaasje. U mag zelf uitrekenen
wat het verbruik per hoofd van de bevolking kan zijn ge-
weest, als ik u zeg dat de hele gemeente toen 386 inwoners
telde.
Het dorp had geen school. De kinderen gingen daarvoor
naar Vleuten.
De „Staat van het policie-wezen" vermeldt twee veld-
wachters, die beiden te Vleuten woonden. De veldwachter
Pieter van Lint, geboren in 1816, was „gepasporteerd sol-
daat", d.w.z. een soldaat die na volbrachte diensttijd eervol
was ontslagen. Hij was getrouwd met Anna van Ingen. Van
de gemeente Haarzuilens kreeg hij een tractement van f 50,-
plus een toelage van f20,- voor kleding en een van f 13,- voor
huishuur. Zijn collega, de buitengewoon-veldwachter
Petrus van Loo, geboren in 1810, was gepensioneerd onder-
officier. Hij was getrouwd met Sara Jacoba Veerman.
Omdat hij zo „buitengewoon" was, kreeg hij van de gemeen-
te geen tractement en ook geen toelagen. In beider staat van
dienst staat onder het hoofd ,,gevoelen van den burgemees-
ter omtrent de bekwaamheid en geschiktheid van den titu-
laris": voldoende.
De dorpsveldwachters werden vaak gerecruteerd uit de
rangen van oudmilitairen en zij voldeden in het algemeen
goed in hun nieuwe functie. De beide bedaagde heren
hadden er blijkbaar niet de minste moeite mee in hun uitge-
strekte territoir de orde te handhaven.
Oostelijk van de ruïne van de kapel moet op nummer 50 de
veehoudster Cornelia Smorenburg hebben gewoond; zij was
weduwe van Sijmen Jacob Olders. Daar ten noorden van
woonden op nummer 51 de arbeider Dirk Glissenaar, ge-
trouwd met Johanna den Holder, op nummer 52 de arbeider
Johannes Glissenaar, getrouwd met Bertha Mastwijk, op
nummer 53 de landbouwer Lambertus van der Linden,
getrouwd met Adriana Glissenaar, en op nummer 54 de ar-
beider Johannes Schalkwijk, getrouwd met Fijgje van der
Linden.
Op nummer 56 woonde de broodbakker Herrebertus
Reuser, getrouwd met Maria de Goeij. Dat moet dus in die
buurt zijn geweest, maar ik weet het huis niet te plaatsen.
Op nummer 57 woonde de weduwnaar Dirk de Goeij,
landbouwer, met zijn zoon Johannes de Goeij, getrouwd
met Maria de Rooij.
Ik vermoed dat daarnaast, op nummer 58, de schapenhou-
der (schaapherder) Antonie Veenbrink heeft gewoond. Hij
was getrouwd met Aagje Scholman.
Op nummer 59 woonde de veehouder Antonie van Schaik;
hij was weduwnaar. Bij hem in woonde Nicolaas van der
Meer, getrouwd met Maria van der Louw. De boerderij is
later grondig verbouwd, nadat zij eerst nog lange tijd be-
woond is geweest door de tuinchef Lambert Voortman en
zijn gezin, maar daarover kunt u elders in dit tijdschrift meer
lezen. Het huidige adres is Wethouder de Greeflaan 13.
-ocr page 97-
681
4^"
De boerderij Boszicht, Rijndijk 10. De foto werd genomen vanaf het in aanbouw zijnde kasteel, over de plaats heen waar later nog het chatelet zou
verrijzen. De schuin van links-onder naar rechts-boven lopende weg is de langs het kasteel gaande en inmiddels verdwenen Haarlaan. Daar boven
van links naar rechts de Haar- of Rijndijk. Het pand werd in 1877 gebouwd en in 1880 woonden daar Johannes Uijtewaal en Barta Vulto.
Foto van 1893.
^m-
.. -M«»«s™w«ww«*M«»«»»^ y'"'"^
;.*.4/
4*^
'HK'
't k€^
nnes^'^^^^
Het echtpaar Johannes Uijtewaal en Herberta (Barta) Vulto aan de thee achter hun boerderij aan de Rijndijk. De kopjes worden voigeschonken
door G ijsje de Breij.
-ocr page 98-
682
Iets waar ik niet helemaal ben uitgekomen, is de situatie
rond de twee tegenover elkaar gelegen boerderijen aan de
huidige Eikstraat. In het noorden ligt daar de zeer oude Ko-
ningshof (Eikstraat 9), in het zuiden staan nu de opstallen
van Emmaus (Eikstraat 14) op de plaats van een verdwenen
boerderij.
Op de Koningshof (nummer 68) woonde de landbouwer
Hendrik Miltenburg. Hij was al tweemaal weduwnaar, eerst
van Joanna de Langen en vervolgens van Maria van der
Weyde. Op 06-10-1876 trouwde hij met zijn overbuurvrouw
Cornelia Mocking, weduwe van Hendrik Broekhuijse. Zij
woonde op nummer 69.
Ik denk dat Hendrik Miltenburg op de Koningshof bleef
en dat het bedrijf van Cornelia werd voortgezet door haar
zoon Hendrikus Hubertus Broekhuijse, die inderdaad later
op nummer 69 blijkt te wonen. Hij trouwde overigens pas op
28-04-1887, met Maria Clasina van Oostrum.
En dan is daar nog de boerderij, tegenwoordig Boszicht
genaamd, met het huidige adres Rijndijk 10. Voor de bouw
van dit pand werd op 28 mei 1877 de eerste steen gelgd door
Barta Vulto, oud 30 jaar. Zij was een dochter van Johannis
Vulto en Anna Maria Oosterlaak. In hetzelfde jaar trouwde
zij met de landbouwer Johannes Uijtewaal en bewoonde
verder met hem de boerderij. Hun huisnummer was 19.
Conclusie
In het bovenstaande heb ik geprobeerd een beeld te
schetsen van het oude dorp Haarzuilens in en rond 1880. Er
was toen, wat het kasteel betreft, nog geen sprake van her-
bouwplannen en men leefde er alsof het altijd zo duren zou.
Ik heb geen „compleet" verhaal willen maken en vertelde
bijvoorbeeld niet van het gekissebis over het al of niet aan-
schaffen van een brandspuit, waarbij de tegenstanders van
mening waren dat het hebben van een goede brandverzeke-
ring voordeliger was. Er is genoeg materiaal voorhanden
voor een uitgebreider studie; dit was maar een schets.
De afgebeelde reproducties van foto's en prenten zijn in
dit geval een goede steun voorde verbeelding en ik vraag mij
af of er bij de lezers niet wellicht nog meer materiaal voor-
handen is. Mocht dat het geval zijn, dan zal de Historische
Vereniging het zeer op prijs stellen als zij daar copieën van
mag maken.
44JOJH.-&
^»vï^
Tenslotte ook bij dit verhaal een raadselfoto.
Links zijn van het kasteel één toren en een stuk van het gebouw zichtbaar. Hoog geboomte belet ons verder veel van de omgeving waar te nemen.
Voor de bomen een huisje. Op de voorgrond wordt gehooid. Waar was dit?
Tekening van Anthony Everhardus Grolman (1843 - 1926), 1890.
Verantwoording
J. Craandijk, Wandelingen door Nederland, 1888
Christelijk-nationaal Weekblad „De Spiegel", Een baron met „merakelse"
ideeën, 18 november 1961
Lampsins van den Velden, Het „Huis ter Haar". Het artikel werd geschre-
ven in 1930 en gepubliceerd in het Jaarboekje van het Oudheidkundig
Genootschap „Niftarlake" 1934
Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van alle Volken, deel
XXII, veertiende hoofdstuk, uitgave Tirion 1772
Geheym-schryver van Staat en Kerke der Vereenigde Nederlanden, uitgave
ten Bosch 1760
Gids voor het kasteel van Haarzuilens en Omstreken, uitgave „Architec-
tura et Amicitia" 1898
C.B. van der Tak, Beschrijving van den bouwval van „Het Huis de Haar",
in Bouwkundige Bijdragen, deel XIII, 1862
A.J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, 1839 -
1851
Jhr Mr E.B.F.F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de Geschiedenis der
Utrechtsche Ridderhofsteden en Heerlijkheden, 1909
Frans Luyten in Le Chateau de Haar a Haarzuylens, 1910
D.W. Gravendeel, Dorpspompen in Vleuten-De Meern, Tijdschrift van de
Historische Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens, jaargang 7 num-
mer 3 en 4, 1987
Inventaris van het archief van het kasteel De Haar te Haarzuilens, 1959
Archief Vleuten-De Meern, archief voormalige gemeente Haarzuilens
M.J. van Hengstum, Familie van Hengstum, 1986
J.A. Storm van Leeuwen, Van Oude Rijn tot Leidse Rijn, 1985
-ocr page 99-
683
10% van Haarse inwoners heet
In 1947:
Verhoef
Volgens de volkstelling van 1947 woonden er In de gemeente Haarzuilens 57 personen met de familienaam
Verhoef. Op een totaal aantal inwoners van 583 Is dat bijna 10% en dat Is een opmerkelijk hoog percentage, vooral als
we zien dat andere veel voorkomende namen als vanden Bosch, van Es, Versteeg, van Dijken va n der Meer nog ruim
beneden de4% blijven. Gebleken Is datnietalleVerhoeven direct familie vanelkaarzijn, doch wel dat zij een gemeen-
schappelijke stamvader hebben, die ook in Haarzuilens woonde. Reden om in dit speciaal aan Haarzuilens gewijde
nummer de schijnwerper eens op de familie Verhoef te richten.
Mevrouw A.J. Verhoef - Snoek uit Vleuten is, met enkele andere familieleden, al een aantal jaren bezig met het
maken van een genealogie van die familie. Vooruitlopend op het gereedkomen daarvan geeft zij in dit artikel een be-
knopte beschrijving van de familie, voorzover deze gewoond heeft (en nog woont) in Haarzuilens en Vleuten.
De hierbij afgedrukte stamboom geeft een duidelijk beeld van alle familierelaties.
«j3
Het echtpaar Adrianus Verhoef en Gijsbertha van der Wal met hun familie. Staand (v.Ln.r.): Johannes H., Theodorus van der Wal, Gerardus J.,
Reinier (broer), Adrianus J., Wilhelmina van der Meer (schoonzuster), Johanna van der Wal, Cornelis H., Jacobus van der Wal, Reinierus G.,
Jacobus T. en Marinus J. Zittend: Alida B. Scholman, Theodora C. van Leeuwen, Cornelia M. van Rossum, vader Arie, moeder Gijsje, Johanna
M., Anderina J. en Francina C.M. Kempen. Op de achterste en 2e rij: 4 kinderen van Gerardus J., op de voorgrond 3 kinderen van Adrianus J. en 3
van Johannes H. 1935.
-ocr page 100-
684
De oudst bekende gegevens van de familie dateren van
begin 1700.
Volgens het trouwboek van de katholieke kerk in Vleuten
is daar in 1701 Cornelis Herbertse Verhoef uit Utrecht ge-
trouwd met Cornelia Jans Verkerk uit Vleuten en is daar in
1705 Jan Herbertse Verhoef getrouwd met Maria Goossens
van Wildervelt, beiden uit Vleuten. Volgens de huwelijks-
aangifte van Cornelis Herbertse Verhoef en Cornelia Jans
Verkerk voor schout en schepenen van Utrecht woonde
Cornelis toen „buyten de Weert" in Utrecht, maar was hij
afkomstig van Vleuten.
Hieruit volgt dat Herbert Verhoef (elders ook wel
Hermen genoemd) de oudst bekende stamvader van de
familie is, dat hij 2 zoons had, Cornelis en Jan, en dat Her-
bert vermoedelijk in Vleuten woonde. Gezien de leeftijd
waarop men toen trouwde kan daaruit ook geconcludeerd
worden dat Herbert omstreeks 1640 werd geboren en zijn
zoons omstreeks 1670 - 1675.
Cornelis' zoon Hermannus trouwde in 1729 in Vleuten
met Willemijntje van den Berg, uit welk huwelijk 8 kinderen
werden geboren in Vleuten. Van deze 8 zijn er 2 zoons met
nakomelingen, t.w. Gijsbertusdiein 1741 en Gerardusdiein
1743 werd geboren.
Gijsbertus, die, evenals zijn vader, timmerman in Vleuten
was, trouwde voor de eerste keer in 1785 met Antje van 't
Klooster uit Soest en voor de tweede keer in 1789 met Maria
Roeters uit Jutphaas. Van zijn 5 kinderen stierven er 4 reeds
op zeer jeugdige leeftijd en bleef er slechts een dochter Antje
over, die later trouwde met Bernardus Lenssinck in Vleuten.
Gerardus trouwde in 1785 met Adriana van Rijnsoever uit
Veldhuizen. Zij kregen 4 kinderen, maar daarvan zijn geen
nakomelingen gevonden.
Hiermee is deze Vleutense tak van de Verhoeven dan uit-
gestorven.
De Haarse tak
De Vleutense tak
Cornelis Herbertse Verhoef koopt in 1702, dus een jaar na
zijn huwelijk met Cornelia Verkerk, „seeckere Huysinge en
Erve, genaamdt den Tuereluer, staande en gelegen onder
den gerechte van Themaat". Uit latere stukken blijkt dat dit
huis ten zuiden van de Thematerdijk (tegenwoordig
Thematerweg) gelegen is op de plaats waar tegenwoordig de
aardappelhandel Wieman gevestigd is.
Cornelis had 2 kinderen, Hermannus en Metje (Maria).
Volgens het doopregister van de katholieke kerk in Vleuten
werd Metje gedoopt op 10-08-1707, maar wist de pastoor
waarschijnlijk niet of haar ouders in het gerecht Vleuten of
in het gerecht Themaat woonden, want beide plaatsnamen
zijn door hem door elkaar geschreven. Van Hermannus is
nog geen doopregistratie gevonden, maar uit andere gege-
vens kan geconcludeerd worden dat ook hij een zoon van
Cornelis is en tussen 1702 en 1706 geboren is.
Cornelis hertrouwde in 1718 met Maria Gijsbertse Brands
uit Utrecht, waaruit blijkt dat zijn vrouw Cornelia toen
overleden was. In 1720 was Cornelis zelf ook overleden,
want toen werd volgens een akte van transport voor het
gerecht van Themaat door een oom en grootvader Jan
Verkerk als voogden van zijn 2 ,,onmundige" kinderen het
huis verkocht aan Pieter van Bijlevelt, de schoonvader van
een broer van Cornelia Verkerk.
Jan Herberts Verhoef, die in 1701 een hofstede op The-
maat kocht (niet bekend waar) en in 1705 trouwde met
Maria van Wildervelt, had 4 kinderen, die allen op Themaat
werden geboren en in de katholieke kerk van Vleuten ge-
doopt werden.
Zoon Herbert trouwde in 1736 met Johanna Mastwijk.
Hij vertrok naar Breukelen en kreeg 10 kinderen. Zoon
Cornelis trouwde in 1745 met Jannigje de Lange. Hij vertrok
naar Woerden en kreeg ook 10 kinderen.
Dochter Reijertje trouwde in 1744 met Lambert van Oort.
Aangezien van deze kinderen geen nakomelingen in
Haarzuilens of Vleuten voorkomen laat ik deze hier verder
buiten beschouwing.
Jan's zoon Reijnier trouwt in 1740 op 30-jarige leeftijd in
Vleuten met Gijsje Broer, afkomstig van Werkhoven. Zij
vestigen zich in Breeveld onder Woerden.
Op 8 maart 1741, enkele maanden voor de geboorte van
hun eerste kind, laten zij bij notaris Dirk Swartendijk in
Woerden een testament opmaken. Hierin zeggen zij, dat zij
„uijt aanmerkinge van de zwak en broosheid des
Menschen Leeven hier op aarde, de zeekerheijd des doods,
dog de onzeekerheijd van de tijd en ure van dien, te raaden
geworden waaren alvoorens uijt deese weereld te scheijden
van hunne tijdelijke goederen hen van Gode genadelijk ver-
leend, uijtterlijk te disponeren . ...". Verder verklaarden zij
dat de langstlevende de universele erfgenaam zal zijn, onder
voorwaarde dat, als er kinderen zijn, de langstlevende ver-
plicht zal zijn deze behoorlijk te verzorgen en op te voeden
„in de vreeze des Heeren". Ze moeten leren lezen en schrij-
ven en ze moeten een behoorlijk ambacht leren of het boe-
renvak, of iets anders waarmee zij met ere de kost zullen
kunnen verdienen. En dat alles tot zij 25 jaar zijn of ge-
trouwd; dan krijgt ieder der kinderen f 5,~ in plaats van hun
wettelijk deel.
In 1742 wordt de „personele kwotisatie" (personele be-
lasting) voor Reijnier vastgesteld op f 2,~, berekend over het
volgende: „doet bouwnering: houd twee dienstboden; houd
twaalf koeien, twee veerssen en twee paarden; gebruikt
daartoe in huure 40 mergen land; houd een werkwagen".
Reinier en Gijsje kregen 7 kinderen, maar Gijsje sterft op
29 mei 1750, een week na de bevalling van de laatste 2, een
tweeling. Er zijn dan nog slechts 3 kinderen in leven: Jan,
Gerrit en Cornelis. Op 6 januari 1751 worden Cornelis
Verhoef, broer van Reijnier en Splinter Dirksz. van der
Horst, schoonbroer van Gijsje, benoemd tot medevoogden
over deze 3 kinderen, die dan 9, 6 en 3 jaar oud zijn. Op 10
januari 1751 wordt bij de boedelscheiding bepaald, dat alle
goederen worden toebedeeld aan vader Reijnier en dat de
Het echtpaar Cornelis Verhoef en Johanna P. van Putten met hun
kinderen. Staand (v.l.n.r.): Christiaan, Johanna, Jacobus C, Chris-
tine, Joseph C. en Johanna P. Zittend: links Cornelia C. en rechts
Arie. Op de voorgrond Johannes en Cornelis. 1943.
-ocr page 101-
685
kinderen f 10,- krijgen, in plaats van f5,-, zoals bij testament
was bepaald.
Op 19 januari 1751 hertrouwt Reijnier met Maria Aartse
van Dam uit Harmeien. Zij krijgen 6 kinderen, waarvan de
eerste 4 binnen 3 maanden na hun geboorte overlijden en er
dus uit dit huwelijk geen mannelijke nakomelingen zijn. In
1776 overlijdt Reijnier.
Zijn oudste zoon Jan trouwt in 1770 met Cornelia
Vermeulen, wier vader woonde op de Koningshof in Haar-
zuilens. Jan en Cornelia vestigden zich op Themaat, waar zij
18 jaar hebben gewoond en waar 9 van hun 10 kinderen zijn
geboren. Een van hun kinderen is bij zijn grootvader op de
Koningshof overleden. In 1788 vertrekt dit gezin uit Haar-
zuilens naar Benschop.
Zijn zoons Gerrit en Cornelis zijn de voorvaders van 2
familietakken, die ik, zoals een bejaard familielid het
noemde, zou kunnen aanduiden als ,,de boerenfamilie" en
„de andere familie", die beiden later weer in Haarzuilens
terugkomen en die ik hierna afzonderlijk zal beschrijven.
De boerenfamilie
Reijniers zoon Gerrit trouwt in 1775 in Vleuten met
Ariaan de Kruijff. Via hun oudste zoon Reijnierus, geboren
in 1776 in de Breukelerwaard, komt deze tak bij Gerrit, die
in 1812 onder Breukelen geboren werd. Bij zijn huwelijk in
1850 met Jannigje van Mourik is Gerrit ,,bouwman" en
woont hij in Wilnis. Jannigje is dan weduwe van Gerrit
Slagtmaat en is „landbouwster" in Schalkwijk, waar Gerrit
dan ook gaat wonen en waar hun 7 kinderen geboren
worden. Zij wonen daar in het Neer-end, in een
„boerenwoning met landerijen, staande en gelegen bij de
Heerenhuijsinge genaamd Vuylkoop". In 1879 koopt Gerrit
een boerderij in Kockengen, waarheen hij in 1880 met zijn
gezin verhuist.
Zijn jongste zoon Adrianus (Arie) trouwt in 1895 in
Vleuten met Gijsje van der Wal. Arie huurt dan de boerderij
gelegen op de Thematerweg, nu de hoek van de
Maarssenseweg, waar zij gaan wonen. In 1902 kopen zij deze
boerderij van Cornelis Johannes Mecklenbroek uit Utrecht.
Arie en Gijsje kregen 9 kinderen, waarvan de 4 oudste zoons
trouwden.
Zoon Gerardus (Gert) trouwde in 1930 met Theodora
(Door) van Leeuwen en betrok een boerderij op Ockhuizen
(Ockhuizerweg). Zij kregen 10 kinderen.
Zoon Adrianus (Arie) trouwde in 1927 met Cornelia
(Kee) van Rossum en vertrok naar een boerderij in Schalk-
wijk.
Zoon Johannes (Johan) trouwde in 1930 met Alida (Aal)
Scholman en vestigde zich in de boerderij „Beatrixhoeve"
op de Thematerweg ten oosten van de Maarssenseweg. Zij
kregen 11 kinderen.
Zoon Marinus (Rien) trouwde in 1935 met Francina
(Sien) Kempen en vestigde zich op de boerderij Koningshof
aan de Eikstraat in Haarzuilens, waar hun 12 kinderen wer-
den geboren. Tegenwoordig is daar het Bio-medisch
centrum gevestigd.
Van de hiervoor genoemde Verhoeven, die inmiddels
allen overleden zijn, wonen nu nog verscheidene kinderen en
kleinkinderen in Haarzuilens en Vleuten.
De andere familie
Reijniers zoon Cornelis, geboren in 1747, trouwt in 1774
met Fijgje van Rooijen en woont daarna in Waarder, Laag
Nieuwkoop en Ru wiel.
Hun jongste zoon Arie trouwt in 1806 met Neeltje Straver
en vestigt zich dan weer in Haarzuilens.
Het echtpaar Josephus J. Verhoef en Johanna C. van der Poel met
hun kinderen (v.I.n.r.) Antonia J., Johanna G., Christina A., Anna C,
en Adrianus G. 1959.
Waar Arie en Neeltje gewoond hebben is moeilijk na te
gaan omdat men toen alleen maar huisnummers gebruikte
en nog geen straatnamen. En die huisnummers werden
nogal eens gewijzigd. Volgens de geboorteakten van Arie's
kinderen werd er in 1812 een kind geboren in huis nummer 5,
in 1813 een in huis nr. 1, in 1822 een in huis nr. 4 en de laatste
2 in 1824 en 1827 in huis nr. 13. Volgens het doopboek van
de katholieke kerk in Vleuten werden eerdere kinderen in
1808 tot 1811 geboren in de Lage Haar. In de latere regis-
ters van de burgerlijke stand wordt alleen de Haar of de
gemeentenaam Haarzuilens vermeld. Voorlopig kan dus
alleen geconcludeerd worden dat hij in de Lage Haar en
later misschien in het oude dorp de Haar gewoond heeft. Als
beroep van Arie wordt in 1812 landbouwer vermeld, in late-
re geboorteakten van zijn kinderen staat dagloner als zijn
beroep.
In de overlijdensakte van Arie in 1851 staat dat hij op
ongeveer 75-jarige leeftijd overleed in Laag Nieuwkoop op
een stuk bouwland en dat hij in Haarzuilens woonde. Van de
13 kinderen van Arie zijn er maar 3 zoons die nakomelingen
hebben.
Zoon Cornelis trouwde in 1849 en vertrok naar
Harmeien. De jongste zoon Leendert trouwde in 1858 met
Johanna Schoenmakers uit Haarzuilens en hertrouwde na
het overlijden van zijn vrouw in 1870 met Steintje van Veen
uit Kamerik. Uit zijn 2 huwelijken had Leendert 19
kinderen, allen geboren in Haarzuilens, waarvan echter geen
mannelijke nakomelingen in Haarzuilens zijn blijven wo-
nen. Als beroep van Leendert wordt bij zijn eerste huwelijk
werkman vermeld.
-ocr page 102-
687
686
Herbert
* + 16^0
Beknopte
STAMBOOM FAMILIE VERHCEF
(Haarzuilens-Vieuten)
I
Cornells
♦ i 1670
xl 1701
Cornelia Jans
Verkerk
x2 171B
Maria Gljsberts
Bra(a)nds
Jan
♦ i 1675
X 1705
Maria Goossens
van Mlldervelt
Themaat
Cnelis
Reljertje
• 1713
• 1715
X 1745
X 174A
Jannlgje
Lambert
de Lange
van Oort
Reljnier
• 1711
xl 17A0
Gljsje
Broer
x2 1751
Marie
van Dam
Herbert
* 1706
X 1736
Johanna
Mastwijk
(10 kind.
Breukelen)
Themaat
Hartnannus
♦ *_ 1703
X 1729
Willemijntje
van den Berg
MetJe (Maria)
* 1707
(10 kind.
Woerden)
Vleuten
Woerden
I
Gerrlt
• 1744
X 1775
Arlaan
de Kruijff
Cornellus
Gijsbertus
Cornellus Henrlca
Gijsbertus
Gerardus Adrlanus
Chrlstlanus
♦ 1731
• 1733
* 1736 • 1738
* 1741
* 17H3 * 1746
• 1750
xl 1762
xl 1785
X 1785
Gerrid
Antje
Adriana
Oostrom
x2 1781
van't Klooster
x2 1789
Ripsoever
Cornells
Koster
Maria
Roeiers
Cornells
Cornells
Wllletn
Stijntje
Adrlanus
Neeltje
Gijsbertje
Arie
Maria
h4eeltj(
• 1746
♦ 1747
X 1774
Fljgje
van Rooljen
• 1750
• 1750
• 1752
* 1754
• 1754
• 1755
* 1757
• 1760
Jan
Gerrlt
• 1741
* 1742
X 1770
Cornelia
Vermeulen
(10 kind.
Themaat/
Benschop)
Breulelerwaard/Maarssen
Laag Nieuwkoop/Waarder/Ruwlel
I
I
I
Gijsje
Geertje
Reljniertje
Willem
Arie
* 1775
• 1776
* 1778
* 1779
♦ 1780
X 1806
Neeltje
Straver
Vleuten
I                                  I I I I
Reljnierus      Christianus Arie
* 1776             ♦ 1777 * 1781
X                       X 1812
Gerrltje        Maria
Kooyman          Verwell
Vleuten
I                               I I I
Willemijntle Gijsbertie Harmijntle Harmanus
• 1786 • 1788 * 1790 « 1792
Adrlanus
♦ 1788
Harmanus Wlllemijntie Cornelia Willemijntle
» 1786 * 1787 • 1794 • 1796
Antje
• 1799
X
Bernardus
Lenssinck
Haarzullens
I
Leendert
* 1827
xl 1858
Johanna
Schoenmakers
x2 1872
Steintje
van Veen
I
I I MM
Willem
* 1808
I
Jan
* 1815
Leendert
* 1822
Johannes
* 1824
X 1851
Elisabeth
Glissenaar
Cornells
• 1818
X 1849
Jannlgje
de Langen
(1 kind
Harmeien)
Breukelen/Ruwiel
Linschoten
I
Gerrlt
• 1812
X 1850
Jannlgje
van Mourik
I I
I I
Arie
• 1820
I
Krijn
• 1819
X
Gerrlgje
Peek
(7 kind.
L.Nieuwk.)
I
Krijn
* 1816
Jan
Cornells
* 1813
Gerrlt
* 18U
X
Anna
van Wijk
(8 kind.
L.Nieuwk.)
Jan
» 1815
xl 18^5
Marrigje
van Wijk
X 1856
Jacoba
van den Bosch
Jan
• 1823
Haarzullens
Ml
I
Arie
♦ 1852
X 1881
Steintje
Haring
Haarzullens
Gerrlt
« 1862
X 1891
Maria
Schoenmakers
Jan
♦ 1858
X 1886
Sophia A
van Eijk
Schalkwi><
MMI
I
Adrianus
• 1863
X 1894
Maria
Knllff
(7 kind.
Utrecht)
M I
Johannes
* 1861
X
Wijntje
van Mourik
(12 kind.
Utrecht)
Leendert
♦ 1885
X 1909
Sophia W
Postma
(9 kind.
Utrecht)
Cornelis
* 1869
X
Cornelia
van Putten
Dirk
♦ 1864
X 1895
Wilhelmina
van Ooij
(6 kind.
Haarz. /Bos-
koop/Alphen)
Reinier
Gerrlt
Adrianus
• 185^
» 1856
* 1866
X 1906
X 1895
Wilhelmina
Gijsberta
van der Meer
van der Wal
Laag Nieuwkoop
IMh
Christlaan
Hendricus
• 1849
• 1864
X 1895
Maria
Strenq
Haarz.
Haarzullens
I
Josephus J
* 1892
X 1919
Johanna C
van der Poel
(3 kind.
Kockengen)
Theodorus
♦ 1889
Albertus
♦ 1886
X 1911
Theodora
van Kuljk
(3 kind.
Harmeien)
Adrianus
» 1887
X 1939
Antolnetta A
van de Velde
Johannes
• 1882
Cornelis
« 1884
X 1912
Johanna P
van Putten
Haarzullens
Haarzullens
MM
I
Adrianus J
* 1898
xl 1927
Cornelia M
van Rossum
x2 1946
Aldlna
Zwambaq
(4 kind.
Schalkwijk)
I
Hekendorp
Johannes L
Joanna E
» 1905
• 1907
X 1931
X 1933
Grada T
Jan
Klarenbeek
v.d.Bogaard
Vleuten/Hz
(terardus TL
Cornelia ME
Maria E
Lucas J
* 1895
X 192?
Gerarda
Ram
Gerardus J
• 1897
X 1930
Theodora C
van Leeuwen
Johannes H
♦ 1900
X 1930
Aiida B
Scholman
Marlnus J
* 1901
X 1935
Francina CM
Kempen______
Cornelis H |
* 1911
I I
Jacobus T
» 1903
Relnerus G
* 1907
I
Margaretha
♦ 1903
X 1934
Petrus A
Jansen
Johannes
* 1899
Haarzullens
Leonardus
* 1900
I I
I
Adrianus G
* 1921
X 1947
Josephlne M
Sesink_____
Haarzullens
Johanna G
• 1934
X 1956
Laurentius
van den Broek
Christina A
• 1923
X 1957
Alexander J
van den Bosch
Cornells
* 1928
X 1955
Joanna E
van Jaarsveld
Johannes
« 1930
X 1956
Gerarda A
van Galen
Arie
• 1913
X 1946
Hendrica
Kabalt
Johanna
• 1921
X 1952
Cornells H
van Kulk
Jacobus C
• 1914
X 1941
Christlaan
• 1915
X 1941
Cornelia C
* 1917
X 1945
Petrus
v.d.Bosch
Joseph C
* 1918
X 1943
Cornelia E
Versteeg
Vleuten
Haarz.
Haarz.
Haarz.
Gerardus J
Johannes G
Maria G
Geertrulda MP
Lucas JP
Lucas JP
Cornelis GM
Johannes G
Gerarda H
Gijsbertha X
Gijsbertus HA
Elisabeth C
Adrianus
Adrianus J
Nlcolaas G
Johannes M
Cornells G
Johanna AM
Gerardus TG
Theodorus N
Gijsbertha JT
Agnes MP
Adrlanus WG
Wilhelmus AG
Gerardus TA
Gijsbertus JJ
Adrianus C
Gijsbertha AMT
Johannes JM
Adriana WG
fllida JM
Adrinaus G
Theodorus P
Gijsberta J -
Gerardus M
Gerardus AJ
Petrus M
Geertrulda A
Adrianus J
Nlcolaas M
Jacobus RM
Franciscus C
Marlnus J
Haarzullens
Petronella E
Kerste Gersen
Vleuten
Jacobus P
Adrianus JM
Vleuten-DW
Vleuten-DeM
Haarz.
Haarz.
Haarz■
Cornelis H
Hubertus JM
Anna ECM
Johanna CEM
Johanna (jA
Johanna GW
Cornelis J Cornelis H
Albertus JA Hermanus J
Johanna M
Maria J
Jacobus CJ
Johannes M
Johanna MJ
Martinus CVM
Cornelis AJ
Martha JM
Catharina MM
Josephina CM
Petrus WJ
Christina CM
Joanna CM
* 3 Jaar van geboorte
X = Jaar van huwelijk
-ocr page 103-
J}zSo3
688
Zoon Johannes trouwde in 1851 met Elisabeth Glissenaar
uit Haarzuilens. Zij kregen 8 kinderen, die allen in Haar-
zuilens werden geboren. Ook bij dit gezin is het niet duidelijk
waar zij gewoond hebben, want in de geboorteakten van hun
kinderen wordt viermaal huis nr. 22 vermeld, tweemaal huis
nr. 21 en eenmaal huis nr. 20. Bij het overlijden van
Elisabeth in 1866 wordt huis nr. 21 vermeld. Als beroep van
Johannes wordt werkman en arbeider vermeld.
Een bijzonderheid doet zich voor bij hun jongste kind.
Volgens de geboorteakte geeft Johannes op 07-01-1866 een
kind aan van het vrouwelijk geslacht, geboren op 06-01-
1866, dat Antonia wordt genoemd. Op 10-01-1866 geeft hij
het overlijden aan van zijn zoon Antonie, oud 10 dagen!
Hun oudste zoon Arie, geboren in 1852, trouwt in 1881
met Steintje Haring, die ook in Haarzuilens woonde. Als
Arie in 1871 opgeroepen wordt voor de loting voor de
Nationale Militie krijgt hij vrijstelling „uit hoofde van
lichaamsgebreken". Hij heeft een bult en is in elkaar ge-
groeid. Hij kon ook niet „werken", zodat hij een andere
bron van inkomsten zocht: hij handelde in vee en verkocht
petroleum. Arie en Steintje kregen 5 kinderen en woonden
later in het nieuwe dorp Haarzuilens in het huis wat nu Eik-
straat 4 genummerd is.
Hun zoon Arie, die in 1939 op 51-jarige leeftijd trouwt
met Antoinetta Aloisia (Wies) van de Velde, blijft later in dit
huis wonen. Arie was koopman en ook „petrolieboer".
Zoon Cornelis (Kees), die in 1912 trouwde met Johanna
(Anna) van Putten, had een paar koeien en varkens,
waarvoor hij schillen ophaalde en hij was melkrijder. Hij
woonde in het huis Eikstraat 2, dus naast zijn broer Arie.
Kees en Anna kregen 11 kinderen. Hun zoons Arie, Jacobus
(Koop), Joseph (Joost), Cornelis (Kees) en Johannes
(Hannes) blijven na hun huwelijk allen in Haarzuilens
wonen. Verschillende van hun kinderen en kleinkinderen
wonen nu nog in Haarzuilens en Vleuten.
Zoon Albertus (Bart) trouwt in 1911 met Theodora van
Kuijk en vertrekt naar Harmeien.
De jongste zoon Josephus (Joost) trouwt in 1919 met
Johanna van der Poel. Zij krijgen 5 kinderen. Via de oudste,
Adrianus Gerardus, wordt deze tak nog voortgezet.
Gerrit, een andere zoon van Johannes en Elisabeth Glis-
senaar, trouwt in 1891 met Maria Schoenmakers uit Haar-
zuilens. Gerrit was daggelder en werkte later op de tuin bij
Voortman. Zij kregen 12 kinderen, waarvan er 4 de volwas-
sen leeftijd bereikten. 2 zoons hiervan, Lucas en Johannes
(Hannes) trouwen resp. in 1922 met Gerarda Ram en in 1931
met Grada Klarenbeek. Van hen wonen ook nog verschil-
lende kinderen en kleinkinderen in Vleuten en Haarzuilens.
Het echtpaar Gerrit Verhoef en Maria Schoenmakers met hun kin-
deren (v.l.n.r.) Joanna E. (Beth), Joanna E. (Anna), Johannes L. en
Lucas J. 1931.
Uiteraard is er over de familie Verhoef nog veel meer te
vertellen, doch binnen het kader van dit artikel moet ik
hiermee volstaan en wil ik besluiten met een woord van dank
aan allen die de gegevens van deze familie hebben opge-
spoord en ook aan de in Haarzuilens en Vleuten wonende
Verhoeven, die mij bijzonderheden over de familie hebben
verteld en de foto's beschikbaar hebben gesteld, die hierbij
zijn afgedrukt.
A. J. Verhoef - Snoek
in de Broederschapshuisjes
Dinsdag 17 januari 1989
Dinsdag 28 februari 1989
's avonds van 8-10 uur.
Algemene contactavonden
Zoals u weet, heeft de vereniging haar intrek genomen in
de Broederschapshuisjes te Vleuten.
Een deel van dit gebouw zal gebruikt worden als tentoon-
stellingsruimte en verder zal daarin ons ,,papieren" bezit
worden ondergebracht, in de vorm van bibliotheek, docu-
mentatie- en informatiecentrum.
Het is allemaal nog lang niet klaar en een echte „officiële
opening" zal misschien nog wel even op zich laten wachten,
maar het bestuur is van mening dat niet langer moet worden
gedraald met de leden een blik in eigen keuken te gunnen.
Het is u wellicht opgevallen dat er in het vorige nummer
geen agenda werd opgenomen. Dat had natuurlijk een
reden. De belangstelling voor de algemene contactavonden
was zeer tanende.
Die avonden waren voortgekomen uit de bijeenkomsten
van de genealogische werkgroep, die al sinds haar oprichting
placht te vergaderen ten huize van de familie de Rooij, 't
Zand 1. Allengs raakte de zuiver genealogische opzet op de
achtergrond en de heer en mevrouw de Rooij waren gaarne
bereid, bij gebrek aan een eigen „clubgebouw", voor de
leden van de vereniging ook in algemene zin als ,,ontmoe-
tingscentrum" te fungeren. Wij willen hen gaarne hartelijk
danken voor de immer betoonde gastvrijheid. Het was
beslist hun schuld niet dat het eigenlijke doel van de bijeen-
komsten wat verwaterde.
Het doel was, dat iedereen met vragen, plannen of ideeën,
uiteraard binnen het kader van de doelstellingen der vereni-
ging, daar terecht zou kunnen en dat daar dan vervolgens
vruchtdragende initiatieven uit voort zouden komen. Het is
toch onvoorstelbaar dat die meer dan 800 leden van onze
vereniging er geen behoefte aan zouden hebben hun eigen
historische belangstelling eens „af te wrijven" aan die van
een ander?
Welnu, tentoongesteld is er dan nog wel niet veel, van
binnen is het een gezellige ruimte geworden. Wat let ons een
poging te wagen tot een nieuwe start?