-ocr page 1-
¥^
689
Van de voorzitter
Tijdschiirt \an de iJistoii'scho Vcrenty
Vleuten-Df Mecrn-Hadr/udcns
*e jaargang nr. 1 maart 1989
          O 19»
¥«f*.chijnt 4v per jaar
^                                                                                                                                                                                                                                                                                                      ^■
IngcMhrcxen in hci vt-renigtngsregistcr vaa
deK V K Uiaxht co ondei m V. 47936Ö
lijken te zijn. Deze moeten als het ware
worden voorzien van een "toegere-
kende waarde" om op de begroting een
plaats te kunnen krijgen.
Zo'n toegerekende waarde lijkt —
omdat zij in guldens wordt uitgedrukt
—  zeer exact, maar de wijze waarop zij
tot stand komt is dat vaak niet en kan
dat ook niet zijn. Die waarde wordt be-
paald door wat men ervoor over heeft,
zonder dat daar een in klinkende munt
vertaald profijt tegenover staat.
Ons gemeentearchief
Eens — maar dat is aj lang geleden —
verzocht het gemeentebestuur van Vleu-
ten Gedeputeerde Staten het oud-
archief van de gemeente te mogen ver-
nietigen. Dat verzoek werd afgewezen.
Nü komen BenW — weliswaar na lang
aandringen van de kant van de provin-
ciale archiefinspectie — met een voor-
stel aan de Raad om f 125.000,-- be-
schikbaar te stellen voor een eerste
opknapbeurt van datzelfde archief
Na de eerste schrik drong toch het be-
sef door dat er eigenlijk sprake was van
achterstallig onderhoud en inderdaad
— aannemende dat het gaat om pakweg
200 jaar archiefbestand — was met
f 625,— per jaar veel narigheid voor-
komen.
Het heeft erom gespannen in de com-
missies, maar in de raadsvergadering
van 13 december schaarden zich toch de
woordvoerders van alle politieke partij-
en achter het college in zijn streven dit
cultuurgoed te behouden.
Wie sprak er ook alweer over "hard"
en "zacht'7
D.W. Gravendeel
Ons tijdschrift verschijnt maar vier-
maal per jaar en het is mij daarom
zelden mogelijk in mijn voorwoord
"bijdehand" in te gaan op bepaalde
gebeurtenissen of uitspraken. Ik doel
nu met name op enkele zaken, die eind
vorig jaar in de gemeenteraad aan de
orde kwamen.
Harde sector - zachte sector
Volgens de verslaggever van de Brug
(7 december 1988) zou het college van
BenW gesteld hebben dat de scheiding
harde-zachte sector "een volstrekt
vruchteloze" is. Mijn reactie was: het
college heeft met die stelling "volstrekt"
gelijk, alleen zou ik liever 't woord
"onvruchtbare" willen gebruiken.
Ik zal geen poging doen een uiteen-
zetting te geven van wat in dit verband
onder "hard" en "zacht" moet of kan
worden verstaan. In het algemeen heeft
ieder daarover wel zo z'n ideeën en het is
juist die veelheid van opvattingen, die
de grens — die er dus inderdaad niet zou
mogen zijn — doet vervagen. Wat door
de één als een "zeer zacht" element
wordt gevoeld, bepaalt bij de ander
mede zijn houding ten opzichte van een
"hard" gegeven.
Eén van de kenmerken van zo'n
"hard" gegeven is dat het in hoge mate
in financiële termen kan worden
beschreven en dat geeft natuurlijk een
prettig en veilig gevoel. Het verschil
tussen kosten en baten levert 't profijt in
guldens. "De politiek" kan dan gaan
"plussen en minnen" oftewel zich
werpen op de prioriteitvraag.
Die prioriteiten-wegerij wordt aan-
merkelijk moeilijker naarmate de mee te
wegen onderwerpen "zachter" van aard
Pagulijki) bestuur:
IJf D,W, Grast-ndfci, \twi/iiter
% Zs»<| 35, 345i OP Vleuten
tel 03406-61793
J.W Schoondcrtux'rd, sckretaris
Mci-tuJijk 62, 3454 HT De Mecin
tel 01406 -61462
l»,(j de Rooi f, pcnningmceMcr
't Zand i. ^451 GP Vk-uten
tct, 0^4()7- 14X3
AJ \<in Zoeten, vice-\oin/jiter
Stationsstraat 34. 3451 BZ Vleuten
tel. 0^407 - 1263
Erelid:
|ile\i(niw Pmf Dr C l<;mgv, Soesi
l*dcnadmiRi!itratie/infonnati«:
Opgi.\en van nieuHcledeti imitaties ent na)-
bcsiellnlgen hi),
Me\riiuw P 3 de Rooit-does,
't Zand 1- 3451 C.J' Vlcwcn
teJ. ()U07 - 14S3
K.«n(ril>utii>:
De ia.Tili|kse kontiibutic betliaagt voor 198^
minimaal f 'O,-
postabonnement f 40,~- per laar
Donaleurs:
MitUiDaal rj2,50 pel ia ai
ïaslellinie»;
■■■ - P« Meem S5.^43<0#O
RA.»Ö - Vteöiett I6.?5.17.574
2 6S $5 ee
Odiiele of §«<fe«lfe!lJikc 0¥«ïttóÈfte van
«r«|fe«l«s uit dit t(j|<3s0t)rift Is steehls. töe*
^Eü^ti^it «4 schtift€il|k« twstemjBJt^- sm
éSi
recittktio
                                                 ' -.-^
ggr^i......i[ii|[iriir t uiiiiLiii...................................i'ii' 'II I 1..........il"
In dit nummer
pag.
689
690
691
693
694
7Ó1
Van de voorzitter
Verenigingsberichten, uitnodiging algemene ledenvergadering
Een dorp verandert
Wie wat bewaart die geeft wat, rectificatie Verhoef
Het mobilisatiekruis 1914-1918
De Hervormde Vrouwenvereniging "Wees en Zegen"
Oude en nieuwe wegen in de ruilverkaveling Vleuten, deel lil en slot 708
Kee                                                              /: .M..;vy-.;:. ..4 .:..-,:^ ■.,. ^.           714
LOSSeiVüMWERS F 7.50
-ocr page 2-
690
Verenig ingsberichten
Uitnodiging
voor de algennene ledenvergadering
Agenda
11 april: Algemene ledenvergadering (zie
uitnodiging in dit nummer).
15  en Landelijk museumweekend,
16  april: waarin het Kasteel De Haar
een belangrijke plaats inneemt.
In het kader daarvan heeft de
beheerder van het kasteel ge-
vraagd of onze vereniging
daaraan een bijdrage zou kun-
nen verlenen. Wij zullen dit
doen door in de kapel bij het
kasteel een fototentoonstelling
in te richten van de andere
kastelen en ridderhofsteden in
onze gemeente.
Openingstijd: van 13.00-17.00
uur (zaterdag en zondag).
25 april: Algemene contactavond in ons
gebouw "Het Kabinet", Zand-
weg 147B (achter het Vereni-
gingsgebouw), van 20.00 -
22.00 uur.
29 april: Viering Koninginnedag inWleu-
ten, waarbij ons gebouw de
Broederschapshuisjes als do-
cumentatiecentrum en exposi-
tieruimte geopend zal zijn.
23 mei: Algemene contactavond in de
Broederschapshuisjes van 20.00
- 22.00 uur.
Onze gebouwen
De inrichting van onze gebouwen in
Vleuten en De Meern en de inventarisa-
tie en opberging daarin van onze bezit-
tingen vergt meer tijd dan wij eerder
dachten, zodat op dit ogenblik nog niet
precies gezegd kan worden wanneer een
officiële opening kan plaats vinden. Wij
hopen u binnen niet te lange tijd daar-
over nader te kunnen berichten.
De Broederschapshuisjes in Vleuten
zijn onofficieel al in gebruik genomen
voor het houden van bestuursvergade-
ringen en algemene contactavonden.
Ons gebouw in De Meern, waaraan de
naam "Het Kabinet" is gegeven, zal
onofficieel al in gebruik genomen wor-
den voor de algemene ledenvergadering
op 11 april.
Medewerkers gevraagd
Zonder de hulp van vrijwillige mede-
werkers is ons bestuur niet voldoende in
staat de doelstellingen van onze vereni-
ging te verwezenlijken. Voor verschil-
lende taakonderdelen zal er daarom be-
Bij deze nodigt het bestuur de leden uit voor de algemene ledenvergadering van de
vereniging, welke gehouden zal worden op dinsdag 11 april 1989 in het gebouw
van de vereniging, Zandweg 147B te De Meern (achter het Verenigingsgebouw).
Aanvang 20.00 uur precies.
Agenda:
1.  Opening.
2.  Vaststelling notulen van de vergadering van 12 april 1988.
3.  Ingekomen stukken en mededelingen.
4.  Jaarverslag over 1988.
5.  Rekening over 1988:
a.  Verslag van de kascontrolecommissie;
b.  Vaststelling rekening en balans.
6.  Benoeming nieuwe kascontrolecommissie.
7.  Vaststelling begrotingen voor 1989 en 1990 en contributie voor 1990.
8.  Verkiezing bestuursleden.
9.  Rondvraag en sluiting.
Het bestuur.
Dr D.W. Gravendeel, voorzitter
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Toelichting:
Agendapunten 4, 5 en 7: De hier bedoelde stukken liggen een uur voor het begin
van de vergadering ter inzage voor de leden.
Agendapunt 8: Volgens het bepaalde in het huishoudelijk reglement zijn dit jaar
aan de beurt om af te treden de heren W.H. Denekamp, J.W. Schoonderwoerd en
A.J. van Zoeren. De 2 laatstgenoemden zijn herkiesbaar en worden door het
bestuur kandidaat gesteld. De heer Denekamp heeft bedankt als bestuurslid. In
zijn plaats stelt het bestuur de heer J.F.K. Kits Nieuwenkamp kandidaat.
Door tenminste tien leden kunnen ook kandidaten worden voorgedragen. Deze
voordracht dient uiterlijk drie dagen voor de vergadering bij het bestuur te
worden ingediend.
Na de vergadering zal door de heer K.B. Nanning een rijkelijk met dia's
geïllustreerde causerie worden gehouden over de vele kastelen, die onze gemeente
eens rijk was.
hoefte zijn aan min of meer vaste mede-
werkers, die in werkgroepverband of
individueel daaraan hun steentje willen
bijdragen. Voor de opbouw van ons ge-
bouw in De Meern heeft een aantal
enthousiaste mensen ons al veel steun
verleend.
Nu onze gebouwen geleidelijk gereed
komen en bepaalde werkzaamheden
aangepakt kunnen worden, willen wij
nogmaals een dringend beroep doen op
uw hulp. Om te beginnen vragen wij
medewerk(st)ers voor de volgende
aktiviteiten.
Werkgroep informatiecentrum
In verband met de ingebruikneming
van het documentatie- en informatie-
centrum in de Broederschapshuisjes ligt
het in ons voornemen dit centrum op
een vaste tijd (gedacht wordt aan een
avond per week) open te stellen voor
leden en andere belangstellenden, die
behoefte hebben aan informatie en die
wij wellicht kunnen helpen met gege-
vens uit de in ons bezit zijnde boeken,
tijdschriften, foto's en andere documen-
tatie.
Om deze diensten te kunnen verlenen
-ocr page 3-
691
voor een helpende hand te bieden,
verzoeken wij contact op te nemen met
onze voorzitter.
ContrJbutiebe taling
hebben wij nog enkele medewerk(st)ers
nodig om ons centrum te "bemannen".
Wie hieraan zou willen meewerken ver-
zoeken wij contact op te nemen met
onze secretaris.
Werkgroep genealogie
Genealogisch onderzoek is nodig om
twee redenen. In de eerste plaats om te
voldoen aan onze statutaire doelstel-
ling tot het bevorderen van kennis en
studie van de geschiedenis van onze ge-
meente (en haar inwoners) en het over-
dragen van kennis en studieresultaten
aan de inwoners van de gemeente.
Onderzoek en studie dus, maar ook
regelmatige publicatie. In de tweede
plaats bereiken ons wel eens verzoeken
van elders wonenden, die vragen om
gegevens over personen of families die
hier in vroeger tijden gewoond hebben.
Voorzover dit binnen onze mogelijk-
heden ligt willen wij proberen aan die
verzoeken te voldoen.
Amateur-genealogen die daarvoor
tijd hebben en bereid zijn deel te nemen
in een werkgroep welke zich met deze
werkzaamheden bezig houdt, gelieven
zich te melden bij onze secretaris.
Restauratiewerk
De vereniging bezit enig antiek meu-
bilair, dat een grondige opknapbeurt
nodig heeft. Onder onze leden zijn vast
wel mensen, die van meubelmaken
en/of houtbewerking hun hobby ge-
maakt hebben. Wie bereid is, tegen
vergoeding van materiaalkosten, hier-
Met het december-nummer van ons
tijdschrift hebben de leden een accept-
giroformulier ontvangen voor betaling
van de contributie voor 1989. Een
aantal leden heeft tot nu toe die contri-
butie nog niet betaald. Meestal blijkt dit
een gevolg te zijn van enige vergeet-
achtigheid. Mogen wij deze leden
vragen het deze maand niet te vergeten?
Dat bespaart ons de moeite (en kosten)
van het zenden van herinneringen!
Een dorp verandert
De raadselfoto uit nummer 3
van 1988
De foto leverde vier reacties op. We
beginnen met de brief van mevrouw
Van Dijk-Doornenbal uit De Meern.
"Ik zal maar weer eens een poging
wagen over "Een dorp verandert". Ik
begin rechts, dat is het ingangshek van
boerderij Hinderstein. Daar woonden
meen ik de gebrs. Vermeulen. Dan café
Molitia van Jos Bransen, zijn vrouw
heette Anna v.d. Beek. Daarnaast de
kuiperij van Wibbeke, daar werden
tonnen gemaakt. Dan zie je nog net een
opening, daar was het erf van café Van
Dijk wat je nog net kunt zien aan het
hoge gedeelte, dat is het restaurant.
Daar werden de tentwagens neergezet
met bruiloften of misschien ook wel van
kerkmensen. Wat ik er van weet is zo'n
70 jaar geleden. Ik hoop dat ik het goed
heb".
De tweede reactie was van J.J.M.
Bransen uit de Emmalaan in Vleuten.
"Bij een van Uw leden zag ik in Uw blad
de raadselfoto staan. (Hoezo: "bij een
van Uw leden"? Bent U dan zelf geen
lid? Dat is ons nog nooit overkomen.
We hebben zo'n 850 leden, we krijgen
vier reacties en daarvan is er één van een
niet-lid. Maar het interesseert U toch
wel. Ik bedoel maar.....KBN.) Ik her-
kende deze foto onmiddelijk als het café
van mijn opa, A. Bransen. Het café
heette "Sportlust".
Van plm. 1916 tot 1956 heeft de
familie Bransen in het café gezeten. Het
voorste deel van het huis was het café,
het achterste deel van het huis fungeerde
als woonhuis. (Het raam is nog net
zichtbaar op de foto).
Het pand was gelegen aan de Dorps-
straat, ongeveer op de plek waar nu het
Geheel tegen de vertrouwde regel-
maat in verscheen in nummer 4 van
1988 bovengenoemde rubriek niet: alle
ruimte was nodig om met enkele
artikelen — die zéér de aandacht trok-
ken — het negentig-jarige bestaan van
het nieuwe dorp Haarzuilens te herden-
ken.
Nu zijn we weer terug, niet alleen met
alle reacties op de raadselfoto uit
nummer 3 van 1988, maar ook nog met
een reactie die teruggaat tot nummer
twee van het vorige jaar. Laat ik met die
laatste beginnen.
Het tuinbeieldje is terecht!
Op 9 november jongstleden had ik
een uitgebreid gesprek met de 96-jarige
mevrouw M. Verder-Liesker, weduwe
van oud-burgemeester J.A. Verder. Van
zijn aftreden als burgemeester in 1946
tot zijn overlijden in 1975 heeft het
echtpaar Verder-Liesker op huize Alen-
velt gewoond. Mevrouw Verder wist
nog alles van het witte tuinbeeldje!
"Toen in 1975 de zusters van het
klooster Spes Nostra het huis in ge-
bruik namen, vroegen ze meteen naar
het witte tuinbeeldje. Ze dachten dat het
van het echtpaar Tahsine-Van Bijlevelt
was geweest. Dat was niet waar. Het
was een familiestuk van mijn man. Hij
had het geërfd van een tante die kinder-
loos overleed in 1926. Het beeldje heeft
later ook nog een tijd bij mij in de tuin
gestaan toen ik 12 jaar alleen aan de
Bottensteinweg woonde. Toen ik twee
jaar geleden naar deze flat bij Jozefzorg
verhuisde, is het beeldje naar mijn zoon
in Bilthoven gegaan. Daar staat het nu
bij hem in de tuin". Tot zover mevrouw
Verder.
-ocr page 4-
692
kruispunt Hindersteinlaan en Pastoor
Ohllaan ligt. Links naast het café was de
kuiperij van Wibbeke, ook zichtbaar op
de foto. Aan de rechterkant van het café
stond de boerderij van Vermeulen.
Tijdens de vernieuwing van Vleuten is
het volledige pand verloren gegaan.
Ik hoop dat U nu weer iets meer weet
over de foto. Het was mij een genoegen
U hierover te informeren".
Daar was ze weer: mevrouw Grif-
fioen van de Parkweg. "Het is de toe-
gang tot boerderij "Hinderstein".
Daarnaast café Bransen, daarnaast de
kuiperij van Wibbeke, waar ook aan-
nemer Baars een gedeelte van gebruikte
als werkplaats. De gaten in de muur, op
de foto te zien, werden als doorsteek-
mogelijkheid bij het schaven van lange
stukken hout gebruikt. Er is ook nog
een stukje te zien van het enige echte
"Oude Raadhuis".
Ze besluit met "Hopelijk heb ik
hiermee onze correspondentie weer op
gang gebracht".
Tot slot de lange brief die we van To
van der Sande-Mandjes uit Haarlem
kregen.
"De foto is gemaakt in de toen-
malige Dorpsstraat te Vleuten. Ik denk
eind vijftiger jaren, begin zestiger jaren
(Het was in september 1961, KBN). Het
trottoir was er in mijn kinderjaren niet.
Het ijzeren hek stond langs de bloemen-
tuin en de stenen palen vormden de in-
gang naar de boerderij "Hinderstein",
bewoond, voor zover ik weet, door twee
broers Vermeulen en één zuster. Daar-
naast was café, ik dacht, "Zomerlust".
Er achter en boven woonde de familie
Bransen.
Vervolgens een heel oud bedrijfs-
pand. Heel vroeger, en dat heb ik ge-
hoord van mijn ouders die omstreeks
1885 geboren zijn, was daar gevestigd de
kuiperij van Adam Wibbeke. Zijn zoon
Huib heeft het bedrijf voortgezet, maar
de kuiperij heb ik niet meer gezien. Ik
geloof dat het later opslagruimte was.
De "schuur van Wibbeke" was voor
ons de naam. Op de zolder — uit die tijd
dateert waarschijnlijk de dakkapel —
had de R.K. Verkennersgroep haar
honk: eind 1950, begin 1960. (Hier
onderbreek ik de brief voor de tweede
keer: ik ben blij met deze informatie. Ik
heb dat in 1961, toen ik in Vleuten
kwam wonen, nog zelf gezien, maar als
ik terloops daarnaar bij oudere Vleute-
naren informeerde, kon niemand me
dat bevestigen. Gek eigenlijk, want van
die oude verkenners moeten er toch nog
wel een paar in Vleuten wonen?)
"Er hing ook nog een inlichtingenbord,
tussen het tweede en derde raam van
links. Wat daar gepubliceerd werd weet
ik niet. Misschien weet iemand het nog.
Nog één keer de raadselfoto uit nummer 1988-3, nu met veel meer omgeving. Tegenover café Bransen zien we de winkel van Broekhuyse, daarvoor
van Lubach. Achter café "Het Oude Raadhuis" zien we in de verte nog de boerderij "Ken U ZelP' van Van Dijk en daarachter het dak van de
woning van Gerrit Koren. De foto dateert uit september 1961.
-ocr page 5-
693
Dan, nog net zichtbaar, een heel klein
stukje van het oude "Het Oude
Raadhuis".
Tussen beide panden was nog een
open stuk (Door de vertekening van de
foto niet te zien, denk ik). In mijn
kinderjaren stond daar de enige attrac-
tie van het Vleutens Feest, n.1. een
toestel dat overdag draaimolen was
voor de kleintjes en 's avonds omge-
bouwd was tot zweefmolen voor de
groten.
Van de families die met de genoemde
panden verbonden waren, zijn er on-
getwijfeld in Vleuten nog nazaten te
vinden, die er meer van kunnen ver-
tellen (onderbreking drie: dat hebben
we dus gemerkt door de reactie van de
heer Bransen). To van der Sande besluit
haar getypte brief met "Veel succes met
de Vereniging en vriendelijke groeten
van een oud Vleutenees".
Vier leuke reacties dus die, naast
elkaar gelegd, weer de nodige vragen
oproepen. Wie wil er nog wat vertellen?
De nieuwe raadselfoto is voor oud-
Vleutenezen dunkt me ook niet zo
moeilijk. Vertel eens wat over de familie
die hier gewoond heeft!
K.B.N.
Rectificatie
In het artikel over de familie Verhoef op
blz. 683 e.v. zijn tot onze spijt enkele
fouten geslopen, te weten:
Blz. 685, Ie kolom, regel 43:
... 10 kinderen, moet zijn ... 11 kinderen.
Blz. 686. links onder:
*   3 Jaar van geboorte moet zijn:
*  = Jaar van geboorte.
Blz. 687. midden onder:
Onder Adrianus G is 1 kind vermeld
Adrianus JM, dit moeten 5 kinderen
zijn: Josephus AA
Johanna J
Adrianus JM
Johannes M
Albertus M
D
Wie wat bewaart die geeft wat
Door ons werden in dank, ten behoeve
van onze bibliotheek en onze verzame-
ling, de volgende schenkingen en bruik-
lenen aanvaard van:
A. Brouwer-Bakkenes, Kalverstraat 6
De Meern
Petroleumstel
C. Goes-van Beek, Alendorperweg 101
Vleuten
Flesje tijmsiroop
Familie Kragt te Vleuten
Een drietal prijscouranten van ge-
reedschappen en machines (1899-1922)
G. Sangers, Zandweg 46 De Meern
Een 18de eeuws kasboek, 4 delfts-
blauwe tegeltjes, oude deurscharnieren
M.G. van den Bosch-Goes, Hinder-
steinlaan 16 Vleuten
Drie stukken sunlight zeep, bolletje
haakzijde uit de oorlog
A.H. van Lambalgen, Oranjelaan 5
De Meern
Weegschaal
Mevr. A. Winkel, van Wanrooystraat 12
Vleuten
Een viertal boeken (varia)
Mevr. Th. Jongerius, Alendorperweg 13
Vleuten
Boekjes "Onze Gemeente"
Mr H. Kuperus, Prof T. Brandsma-
laan 5 Vleuten
Paar gehaakte dameshandschoenen
J.P. Jansen, Ockhuizerweg 22 Haar-
zuilens
Boekjes "Onze Gemeente", ijzeren
stoof, huisvlijt
B. Wieman, Stationsstraat 2 Vleuten
Een zevental foto's van de optocht ter
gelegenheid van 40 jaar katholiek
onderwijs Vleuten-Haarzuilens
C.H. de Roos, B. van Hamstraat 2
Vleuten
Jaap Joppe, De auto in grootvaders
tijd (1961)
J. de Bruijn, Rijksstraatweg 84 De
Meern
Zijn dia-verzameling (ca 300 dia's)
van Vleuten en De Meern
D
-ocr page 6-
694
Het mobilisatiekruis
1914- 1918
door
Dr D. W. Gravendeel
Aanleiding tot dit artikel was een gesprek met de heer C. Ekema te Vleuten. Hij gaf mij ter inzage het militair zak-
boekje van zijn vrouw's oom Jan van Selm, geboren op 13 juni 1895 te Wilnis, landstormplichtige tijdens de Eerste
Wereldoorlog. Tevens leverde hij mij een foto van een groep heren, allen getooid met een onderscheidingsteken.
Die oorlog is — in Nederland althans — bijna geheel vergeten en wie heeft ooit gehoord van het mobilisatiekruis?
In het nu volgende wil ik wat oudgedienden uit die jaren ten tonele voeren. Uiteraard mannen uit onze gemeente.
De keus is willekeurig en in hoofdzaak bepaald door de van Ekema geleende foto. Het verhaal erom heen is bedoeld
om de sfeer van die onrustige tijd te tekenen, maar meer nog om vergeten, of wellicht nooit geweten, feiten en
omstandigheden naar voren te brengen.
Na de uitreiking van het mobilisatiekruis op 29 mei 1926 lieten de oudgedienden zich in groepen fotograferen. Naarstig speuren leverde ons wat
namen op.
Middelste rij van links naar rechts: G. van den Bosch, J. van Zijl, C. van Koten, J. van Selm (iets naar voren zittend),.. van Breukelen, J. Broek-
huyse.
Voorste rij van links naar rechts: J. Versteeg (met pet), T. van Beek, H. de Rooy, S. van Zuyien (gehurkt).
Voor wat meer gegevens van enkelen hunner zie volgende pagina.
-ocr page 7-
695
ding met zich bracht, had zich immers tussen de
Westeuropese machten geen gewapend conflict meer voor-
gedaan. Integendeel, op allerlei gebied manifesteerde zich in
toenemende mate internationale samenwerking, terwijl de
vredesbeweging versterkt scheen.
De Haagse Vredesconferenties van 1899 (op initiatief van
tsaar Nicolaas II van Rusland) en 1907 (op initiatief van
president Theodore Roosevelt van de Verenigde Staten)
hadden tot doel oorlog te voorkomen en, indien uitgebro-
ken, minder wreed te maken. Als uitvloeisel van de eerste
conferentie werd het Permanent Hof van Arbitrage
opgericht in 1899. De Amerikaan Andrew Camegie schonk
geld voor de bouw van het Haagse Vredespaleis, dat een
symbool werd van de vredeswil in Europa.
Juist echter na dit schijnbare succes deden zich enkele
gewapende conflicten voor, zij het ver verwijderd.
Conflicten
De Russisch-Japanse oorlog werd gevoerd van 1904 tot
1905 en was het gevolg van de belangentegenstellingen
tussen de beide staten in Mantsjoerije en Korea. De mili-
taire en economische expansiepolitiek van Rusland wekte de
ergernis op van Japan, dat steun ontving van Groot-
Brittannië. Deze beide landen sloten een verdrag in 1902.
De oorlog was een aaneenschakeling van Japanse suc-
cessen en de uiteindelijke Japanse overwinning deed de
internationale status van deze "nieuwe mogendheid" sterk
stijgen, terwijl aan de andere kant de Russische nederlaag
het verval van het achtergebleven tsarenrijk pijnlijk onder-
streepte.
De Italiaans-Turkse oorlog, ook als Tripolitaanse oorlog
bekend staand, werd gevoerd van 1911 tot 1912. Italië
bezette een smalle kuststrook en proclameerde zijn soeve-
reiniteit over Tripolis en Cyrenaica, maar slaagde er niet in
verder door te dringen. De Italiaanse vloot veroverde
Rhodos en de nabijgelegen eilanden. Dat Italië betrekkelijk
snel de overwinning werd gegund, was een gevolg van het
feit dat er inmiddels een Balkanoorlog was uitgebroken,
maar zeker speelde ook een rol de door Rusland uitge-
oefende druk.
De eerste Balkanoorlog was een gewapend conflict, dat
duurde van 1912 tot 1913. Bulgarije, Griekenland, Monte-
Cornelis van Koten, geboren 01-10-1883 te Vleuten.
Hij trouwde 17-11-1911 te Vleuten met Elisabeth Miltenburg,
geboren 13-06-1887 te Vleuten.
Kinderen: Anna M.E.            geb. 14-09-1917 te Vleuten
Hermanus                   25-06-1919
Everdina E.                 08-08-1921
Elisabeth                     14-06-1924
Johannes Cornelis Versteeg, geboren 15-04-1890 te Haarzuilens.
Hij trouwde 06-11-1919 te Vleuten met Petronella Paulina Theodora
van Bijlevelt, geboren 13-10-1892 te Vleuten.
Kinderen: Alida G.P.            geb. 26-07-1922 te Vleuten
Gijsberta Chr. J.          17-04-1924
Joanna Th. C.             09-07-1927
Maria P.J.                  05-12-1932
Stephanus Wilhelmus van Zuyien, geboren 24-03-1895 te Papekop.
Hij trouwde 11-01-1923 te Haarzuilens met Comelia Huberta Vulio,
geboren 02-09-1897 te Haarzuilens.
Kinderen: Johanna C.           geb. 23-01-1929 te Haarzuilens
Comelia J.                 02-10-1930
Elisabeth A.                28-02-1932
Adriana A.M.              16-09-1933
Adrianus J.                22-01-1939
Jan van Selm, geboren 13-06-1895 te Wibiis.
Hij bleef ongehuwd.
Inleiding
De algemene mobilisatie, naar aanleiding van het
dreigend oorlogsgevaar, begon hier toen op 31 juli en
1 augustus 1914 door boden oproepingsbiljetten werden
rondgebracht, die alle in de gemeente verblijvende verlof-
gangers moesten waarschuwen voor opkomst met spoed.
Die boden waren Huib Tomas van der Velden (geboren in
1862), metselaar, Pieter van Lent (geboren in 1884), huis-
schilder, Hendrikus Ram (geboren in 1888), winkelier. Krijn
van Dixhoorn (geboren in 1892), zoon van de veldwachter,
terwijl Michiel Staal, smid, de torenklok moest luiden.
Er waren ook telegrafische oproepen nodig. Er ging een
telegram naar Johannes Adrianus Baars (geboren in 1882),
arbeider, in Duitsland, terwijl de tuinman Gerrit Jansen
(geboren in 1890), die nog bij Voortman in de kasteeltuinen
van de Haar had gewerkt, uit Engeland werd teruggeroepen.
De burgemeesters kregen telegrammen, behelzende het
bericht dat met ingang van vijf augustus het gebied der
nieuwe Hollandsche Waterlinie in staat van oorlog ■ was
verklaard.
Ietwat komisch doet een pubücatie van de burgemeester
van Veldhuizen aan als hij die staat ook nog eens op zijn
eigen gemeente betrekt.
Het kan bevreemding wekken over "staat van oorlog" te
horen spreken, terwijl Nederland in het geheel niet in oorlog
was. Men deed er juist alles aan om de neutraHteit te hand-
haven. De begrippen "staat van oorlog" en "staat van
beleg" zijn van Franse oorsprong en werden voor het eerst
vermeld in de Grondwet van 1887. Ze staan beide voor mili-
taire uitzonderingstoestanden, tijdens welke buitengewone
bevoegdheden worden toegekend aan het militair gezag èn
aan de organen van het burgerlijk gezag. Tijdens de "staat
van beleg" gaan die bevoegdheden verder dan tijdens de
"staat van oorlog".
Vóór 1914
, ff.~j, £».,
<^
y/fo
C-^r/i"
^
ey^
a^rr /'O'/f
Y(r
/J't:// ///
-7
Cl,. C.C, .
(.ff ^/f f- r^r ff f,' Cf /Gr itf ^/i^fyf^.-
C'/'crfr^rt tx t /< j^r/^^rF/Yrt ^ey /^}eTM ^r^t ^i^ /^rc /V^^/^-^<-rv ^,
^/nrexJCJi^-^ C'r./r*frty, (^cf /^^c/^e^f'ce 7^1 €^^f / ^tv^f e/r r^t,f ,//?e r,/ f'Xe'/^
t-éC-^e.-^^
é rm ^9 e n/r-tt^ f^ A* *"
Voor velen was de periode vóór 1914 hoopgevend. Na de
Frans-Duitse oorlog (1870-1871), die ook de Duitse eenwor-
VeMhuizen "in staat van Oorlog".
-ocr page 8-
696
negro en Servië stonden tegenover Turkije. Het doel was de
verovering van Thracië, Macedonië en Albanië, die nog in
Turks bezit waren; over elks aandeel in de buit waren de
bondgenoten het niet eens. De strijd vond plaats onder de
bezorgde aandacht van de grote mogendheden, die allemaal
bang waren dat hun belangen werden geschaad of dat
zorgvuldig in stand gehouden evenwichten zouden worden
verstoord. Toen er dan ook veroveringen werden gemaakt,
waren ze zeer verdeeld. Oostenrijk betwistte (met Italië)
Servië de toegang tot de Adriatische Zee en zette tegen
Ruslands wil de stichting van een onafhankelijk Albanië
door.
Toenemende spanningen onder de bondgenoten leidden
tot het staken van de strijd. Het verdelingsverdrag leverde
Bulgarije het leeuwedeel op, Servië en Montenegro kregen
naar verhouding het minst.
De tweede Balkanoorlog speelde zich af in 1913 en was
eigenlijk een vervolg op de eerste, zij het met een herschik-
king van de partijen. Ditmaal was Bulgarije de aanvaller,
maar vond Servië, Griekenland, Roemenië en Turkije tegen-
over zich. Bulgarije moest dan ook spoedig om een wapen-
stilstand vragen.
Zo was er, bij nader inzien, een zekere spanning tussen de
heersende vredeswil en de politieke situatie. Deze situatie
was gegroeid uit de verhoudingen na 1871. Met de eenwor-
ding van Duitsland kwam een nieuwe mogendheid op het
Europese toneel, die weliswaar een economische achter-
stand had, maar door gebruik te maken van de technische
vooruitgang, in korte tijd een economische, militaire en
politieke grootmacht werd.
De zes grote machten van na 1871 kunnen in twee groepen
worden onderscheiden: Groot-Brittanië, Frankrijk en Rus-
land, alle drie landen met veel, Duitsland, Italië en Oosten-
rijk met weinig buiten-Europees bezit (de zogenaamde
"have-nots"). In die tijd werd het bezit van koloniën, waar
dus feitelijk gezag kon worden uitgeoefend, gezien als voor-
waarde voor een voorspoedige ontwikkeling van de econo-
mie. Indien het niet mogelijk was koloniën te verwerven,
werd gestreefd naar het creëren van zogenaamde invloeds-
sferen, d.w.z. gebieden waarin een staat politieke en/of
economische macht kon doen gelden zonder er gezag uit te
oefenen.
Hoewel de moderne koloniale expansie reeds een aanvang
had genomen in de 16de eeuw, als vervolg op de grote
ontdekkingen, viel het hoogtepunt toch in de 19de eeuw.
Vrijwel geheel Afrika werd koloniaal bezit van Europese
mogendheden. Behalve de oude koloniale mogendheden
gingen nu ook Duitsland, Italië en België deelnemen aan de
wedloop om koloniën.
Natuurlijk was het al of niet bezitten van koloniën niet de
enige, of misschien zelfs niet de belangrijkste reden van de
partijkeuze bij het begin van de eerste wereldoorlog in 1914.
Toch is het frappant dat de bovenbeschreven groepering uit
de bus kwam, hoewel een lange weg voerde naar de conso-
lidering van de posities zoals die in dat jaar werden
ingenomen.
De Centrale Mogendheden
Dit was de benaming van de staten van Midden- (Cen-
traal-) Europa, die streden tegen de geallieerde mogend-
heden van het westen en het oosten. De centrale mogend-
heden waren: Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en
Turkije.
Op 7 october 1879 werd tussen het Duitse Rijk en Oosten-
rijk-Hongarije een verdrag gesloten (de zogenaamde Duple
De gebroeders van den Berg.
Links: Jan van den Berg, geboren 18-10-1897 te Vleuten.
Hij trouwde 10-02-1926 te Utrecht met Gerarda de Korte, geboren
07-02-1899 te Utrecht.
Kinderen: Johannes Th. A
Gerarda H.
Theodorus
Gerarda H.
Hendrikus
Martina
Johannes
Johanna
geb. 29-09-1926 te Utrecht
06-01-1928 te Vleuten overl. 26-09-1930
01-06-1929 te Vleuten
29-11-1931 te Veldhuizen
15-03-1933
18-01-1935
26-04-1937
06-04-1939
Rechts: Johannes (Johan) van
te Vleuten.
Hij bleef ongehuwd.
den Berg, geboren 03-02-1899
Alliantie of Tweebond), waarbij werd afgesproken, dat
beide landen elkaar met alle krachten zouden helpen, indien
een van beide door Rusland werd aangevallen. In iedere
andere oorlog beloofde men elkaar welwillende neutraliteit.
Op 20 mei 1882 vond een uitbreiding van deze overeen-
komst plaats. In deze zogenaamde Triple Alliantie of Drie-
bond beloofden het Duitse Rijk, Oostenrijk-Hongarije en
Italië elkaar, dat, als één van de drie mogendheden door
twee of meer landen werd aangevallen, de bondgenoten
gehouden zouden zijn alle mogelijke hulp te bieden.
Insgelijks als Italië of Duitsland zou worden aangevallen
door Frankrijk alleen. In andere oorlogen van een der
partijen zouden de beide andere welwillend neutraal zijn.
De aanleiding tot het sluiten van het verdrag van 1882 was
geweest dat Frankrijk in 1881 Tunis onder zijn protectoraat
had gebracht, wat Italië als een aanval op zijn toekomstig
koloniaal imperium beschouwde.
Andere defensieve verbonden volgden, met Servië, Roe-
menië, Groot-Brittannië en Spanje. Vaak stond de
handhaving van de status quo op de Balkan centraal, want
vooral daar hield men elkaar goed in de gaten.
-ocr page 9-
697
aanspraken ten aanzien van Egypte. Frankrijk gaf
aanspraken op kustgebied van Newfoundland op, doch
behield het visserijrecht in de omringende wateren.
Frankrijk mocht gebied in de buurt van Gambia en ten
oosten van de Niger bezetten. De Engelse en Franse
invloedssferen in Achter-Indië werden omschreven, ge-
schillen aangaande Madagascar en de Nieuwe Hebriden
werden bijgelegd.
Liever was Groot-Brittannië rond 1900 met Duitsland
samengegaan, maar de Entente van 1904 leidde tenslotte tot
een Frans-Engelse samenwerking tegen Duitsland.
Frankrijk en Rusland hadden elkaar in 1893 al gevonden.
Nadat Engeland met Rusland een overeenkomst had
gesloten over de verdeling van Perzië in invloedssferen,
stond niets een verder samengaan van de drie landen in de
weg. In augustus 1907 ontstond dan ook een Triple Entente.
Het was deze Entente, die in 1914 in oorlog raakte met
Duitsland en Oostenrijk-Hongarije.
Welke twijfelachtige motieven soms de partijkeuze
konden bepalen, blijkt uit de houding van Italië. Hoewel het
zich in 1882 in de Driebond aan het Duitse Rijk en Oosten-
rijk-Hongarije had verplicht, koos het toch in 1915 de zijde
van de Geallieerden, in de hoop op verwerving van enkele
aan de dubbel-monarchie behorende gebieden, zoals Triest
en Zuid-Tirol.
Oorlog
Het gaat niet aan een simpele gebeurtenis aan te wijzen als
oorzaak van de Eerste Wereldoorlog. Het is een complex
van nationale, psychologische en economische factoren, dat
een atmosfeer geschapen had die gemakkelijk tot oorlog kon
leiden.
Bij dit alles moet niet uit het oog worden verloren dat bij
de centralen de militaire leiders de doorslag gaven, terwijl bij
de geallieerden de politici het heft in handen hadden. Onder-
linge verschillen traden daardoor bij de laatsten veel meer
aan de dag. Anderzijds hebben bij de centralen de militairen
de diplomaten verschillende gunstige situaties niet laten
benutten.
Het mag dan waar zijn dat zich sinds 1871 tussen de
Westeuropese machten, althans binnen Europa, geen
gewapend conflict meer had voorgedaan, oorlogsdreiging is
er steeds geweest en de koehandel ging tot het laatst toe
door.
Zo protesteerde Duitsland fel toen Frankrijk in 1904 de
vrije hand kreeg in Marokko en het zond in 1911 het
oorlogsschip Panther naar Agadir, als vingerwijzing dat het
zijn belangen in dit gebied door Frankrijk en Spanje
bedreigd achtte. Na enkele weken van oorlogsdreiging
stemde Duitsland echter toe in de Franse machtspositie in
Marokko, in ruil voor de afstand van een deel van Frans
Congo.
Ook de moord op de Oostenrijkse aartshertog-troon-
opvolger Frans Ferdinand en zijn gemalin op 28 juni 1814 te
Sarajevo door de Serviër Princip kon natuurlijk als zodanig
geen reden zijn om een volkerenoorlog te beginnen. Hij werd
echter door Oostenrijk benut als een gerede gelegenheid om
buiten verhouding fel tegen Servië op te treden, in die
politiek gesteund door Duitsland.
Ondanks koortsachtig diplomatiek overleg op de valreep
— Oostenrijk had inmiddels Servië de oorlog verklaard —
was de kettingreactie niet te stuiten. De oorlog tussen Duits-
land en Rusland brak uit op 1 augustus, de algemene mobili-
satie in Frankrijk en Duitsland volgde. De Duitsers
trachtten volgens een lang tevoren beraamd plan (plan
Schlieffen) via het neutrale België, Frankrijk te verslaan. De
De Geallieerde Mogendheden
Dit waren de mogendheden die met Duitsland en zijn
bondgenoten in oorlog raakten. In de eerste wereldoorlog
sprak men sinds 1917 meer precies over de Geallieerde en
Geassocieerde mogendheden om de Geallieerden plus de
Verenigde Staten aan te duiden.
Hadden de Centralen elkaar reeds in een vroeg stadium
gevonden, veel langer duurde het voordat de Geallieerden
op één lijn zaten.
In 1898 was daar een botsing van Frankrijks en Engelands
koloniale politiek in Afrika. Een Frans expeditieleider trok
uit het zuiden de Soedan binnen, terwijl uit het noorden een
Egyptisch-Engels leger hetzelfde deed. Een ontmoeting
vond plaats bij Fasjoda, waar de Franse bevelhebber liet
weten dat hij zonder bevel van zijn regering niet zou weg-
gaan. Engeland dreigde daarop met oorlog, hetgeen de
Fransen deed besluiten zich terug te trekken.
In 1904 was de verstandhouding aanmerkelijk verbeterd.
Toen sloten Engeland en Frankrijk een zogenaamde Duple
Entente, waarbij Engeland aan Frankrijk de vrije hand gaf
in Marokko en het de vrije scheepvaart in het Suezkanaal
garandeerde, in ruil voor de erkenning van de Engelse
Jan de Korte, geboren 03-06-1889 te Jutphaas.
Hij behoorde, strikt genomen, niet tot de Vleutense oudgedienden,
want hij woonde aan de Driesprong, toen nog gemeente Utrecht.
Hij trouwde met Corneiia Elisabeth Slot.
-ocr page 10-
698
schending van de Belgische neutraliteit dreef Groot-Brit-
tannië tot mobilisatie en, na de Duitse weigering zijn troepen
uit België terug te trekken, tot de oorlogsverklaring. Andere
oorlogsverklaringen volgden.
Het plan Schlieffen
Alfred graaf von Schlieffen (1833 - 1913) was sinds 1891
algemeen chef van de generale staf van het Duitse leger. Hij
heeft als adjudant van keizer Wilhelm II achter de schermen
ook grote invloed op de politiek uitgeoefend.
Bij het maken van zijn plannen voor de toekomstige
oorlog — en die zou natuurlijk tegen Frankrijk zijn — ging
hij van de onvermijdelijkheid van een twee-frontenoorlog
uit. Frankrijk moest met inspanning van zoveel mogelijk
krachten vernietigd worden vóórdat Rusland volledig op
toeren was. Voor het bereiken van dat doel moesten in het
beginstadium van de oorlog nederlagen aan het Oostfront
— door Oostenrijk en ook door Duitsland zelf— geriskeerd
worden. Voor het zo spoedig mogelijk uitschakelen van
Frankrijks weerstand moest het Franse vestingstelsel
(Verdun - Toul - Epinal - Belfort) door een schending van de
neutraliteit van Nederland (door Limburg) en van België
omtrokken worden. Desnoods moest voor het bereiken
van dat doel de linkervleugel aan het Westfront verzwakt
worden - met het risico van aanvankelijke Franse overwin-
ningen in de Elzas — om de rechtervleugel, die over de
Nederlandse en Belgische Maas moest trekken, de Franse
kust moest bereiken en westelijk van Parijs een grote
omtrekkende beweging moest uitvoeren, zo sterk mogelijk
te maken.
Dit beruchte plan Schlieffen is tijdens de eerste
Wereldoorlog door de Duitse generale staf wel in hoofdzaak
gevolgd, maar toch met essentiële wijzigingen.
Waarom?
Voor de lange en principiële neutraliteitspolitiek van
Nederland betekende de eerste wereldoorlogeen ongekende
vuurproef. Voor het feit dat land en regering die vuurproef
vier jaar lang hebben doorstaan, moet de belangrijkste reden
worden gezocht bij de oorlogvoerenden, die tot de slotsom
kwamen dat de voordelen van een neutraal Nederland voor
hen zelf zwaarder wogen dan de nadelen. Maar dat zowel de
centralen als de geallieerden tot die slotsom konden komen,
is dan toch weer voor een deel te danken aan de Neder-
landse houding. De regering slaagde erin beide partijen te
overtuigen van haar vaste wil niet van de traditionele
neutrale koers af te wijken, omdat het zelfbehoud dat
gebood, en om zich tegen elke schending van welke zijde dan
ook te weer te stellen. Ofschoon moet worden betwijfeld dat
het denkbeeld van gewapend verzet als zodanig de Duitse
legerleiding of ook de geallieerden veel ontzag zal hebben
ingeboezemd, waren de politieke en economische gevolgen
van een bezetting ernstig genoeg om zich tweemaal te
bedenken. En dus bedacht men zich.
De eerste weken van de grote crisis leken het hachelijkst.
Op 30 juli, zodra Oostenrijk de oorlog aan Servië had ver-
klaard, werd een neutraliteitsproclamatie uitgevaardigd en
de volgende dag besloot de ministerraad tot de mobilisatie
van land- en zeemacht.
Toen op 1 augustus Duitsland de oorlog aan Rusland had
verklaard en het Duits-Franse conflict automatisch moest
volgen, was de kans op een Duitse operatie via Limburg niet
denkbeeldig, maar reeds op 2 augustus leek voor Nederland
het ergste gevaar bezworen, toen de chef van de Duitse
generale staf, von Moltke (de opvolger van von Schlieffen),
liet weten dat de Nederlandse neutraliteit stipt in acht zou
worden genomen.
De mobilisatie
Neutraal of niet, dat er rondom oorlog woedde zou in de
komende jaren in tal van opzichten duidelijk blijken.
Allereerst was er de mobilisatie, waardoor vanaf 1 augustus
1914 200.000 man onder de wapenen waren geroepen. Geen
al te indrukwekkende strijdmacht in feite, waar nog een zeer
verouderde en onvoldoende bewapening op het gebied van
mitrailleurs en zwaar geschut bijkwam. Ook uitrusting,
kleding en schoeisel waren verre van bij de tijd. Om de
neutraliteitskoers en de wil zich tegen elke schending te
verzetten bij de oorlogvoerenden geloofwaardig te maken
was echter permanente weerbaarheid geboden. Zo werd dan
ook tot legeruitbreiding en verbetering van de bewapening
besloten. Er werden landstormkorpsen opgericht, met het
oogmerk dienstplichtigen vrijwillig dienst te laten doen, ook
buiten de tijd die zij in werkelijke dienst moesten door-
brengen, teneinde een legerreserve te vormen.
Maar al naar gelang de oorlog duurde, groeide de weer-
stand tegen de permanente mobilisatie, die — nu de neutra-
liteit verzekerd leek — niet meer zo nodig werd geacht. Voor
Fraaie staatsiefoto in passend kader van Gerrit Verlaan, geboren
17-01-1887 te Kockengen.
Hij trouwde 11-11-1915 te Haarzuilens met Gijsberta Vulto,
geboren 30-10-1885 te Haarzuilens.
Vulto, geboren 30-10-1885 te Haarzuilens.
Kinderen: Johanna           geb. 12-10-1916 te Vleuten
Johannes C.J.         01-03-1919
Catharina C.          30-07-1923
Cornelis                 06-09-1925
Lucas J.                 16-04-1927
-ocr page 11-
699
''2Èt ^^^^^^^'^^ ^ ' -««^ *v ^ *^^ss»* ^iki^ ^m^'^'i^^i^^^^ ^mms^w^'^
maties of overwegingen prijs te geven, die de oorlogvoeren-
den konden prikkelen of zelfs argwanend maken. In 1915 en
1916 kwam er in parlement en pers forse kritiek op de
begroting. Naast de legeruitbreiding waren er immers
aankopen in de Verenigde Staten, Zweden en Denemarken
gedaan om de treurige bewapening wat op te vijzelen.
Het moreel in het leger werd er uiteraard niet beter op.
Nergens grijpen landerigheid en verveling zo snel om zich
heen als bij troepen, die maanden- en jarenlang in staat van
paraatheid, gedwongen worden niets te doen. En het leger
werd toch al als een noodzakelijk kwaad beschouwd op
grond van een ingebakken handelsgeest en anti-soldateske
traditie.
Zwaarder wogen de economische problemen. Nederland
was als grondstoffenarm land aangewezen op overzeese en
koloniale importen. Dat betekende nu afhankelijkheid van
Engeland, dat weldra door een blokkade de Duitse vijand
trachtte te wurgen. In dat geval mocht Nederland niet als
traditionele tussenhandelaar een luchtklep voor de Duitsers
blijven; de Nederlandse exporten naar Duitsland moesten
gestaakt, in elk geval gecontroleerd kunnen worden. Dat
leidde tot een geleidelijke verscherping van de Brits-Neder-
landse verhouding.
Weliswaar was er bij de Londense Zeerechtdeclaratie van
26 februari 1909 een verschil gemaakt tussen absolute en
relatieve contrabande (onder de eerste werden goederen
verstaan die uitsluitend en direct voor oorlogsgebruik waren
bestemd, onder de tweede goederen die zowel voor oorlogs-
als voor vredesgebruik in aanmerking kwamen), maar de
omstandigheden brachten de geallieerden er alras toe het
begrip contrabande zeer ruim te interpreteren. Dit
betekende een gedurig toenemende belemmering van de
Nederlandse handel.
Toch ging die handel door en dat moest ook wel, want hij
Achterste rij, uiterst links: Lucas Johannes Verhoef, geboren
07-02-1895 te Haarzuilens.
Hij trouwde 28-04-1922  te Vleuten met Gerarda Ram, geboren
07-06-1897 te Vleuten.
Kinderen: Gerardus J.          geb. 11-12-1923 te Vleuten
Johannes G.              10-02-1925
Maria G.                  27-05-1926
Geertruida M.P.         29-06-1927
Lucas J.P.                 29-06-1927
overl. 25-09-1928
Lucas J.P.                 26-07-1929
Cornelis G.W.            03-10-1930
Johannes G.              13-03-1932
Gerarda H.               30-10-1935
14-01-1937
Achterste rij, vierde van links: Hubertus van Kooten, geboren
02-02-1895 te Haarzuilens.
Hij trouwde met Maria Cornelia Griffioen, geboren 08-11-1896 te
Kockengen.
Kinderen: Wilhelmina C.C. geb. 03-09-1921 te Haarzuilens
Cornelis N.
               11-06-1924
Voorste rij, uiterst rechts: Jacobus Johannes Goes, geboren
03-02-1895 te Vleuten.
Hij trouwde 04-02-1931 te Utrecht met Petronella Anthonia
Laurijsen, geboren 10-10-1904 te Utrecht.
Kinderen: Theodora H.        geb. 22-10-1931 te Vleuten
Hendrika J.               12-05-1933
Johanna M.              17-06-1936
Johannes H. Chr. 05-05-1938
het oorzakelijk verband tussen beide factoren had men geen
oog. Men was bang dat het beleid tenslotte op algemene
dienstplicht zou uitdraaien en vooral van de linkerzijde,
waar de antimilitaristen en pacifisten zaten, werd luid om
legerinkrimping geroepen. De regering moest maar
aantonen dat er nog steeds gevaar dreigde; iets, dat de
regering uiteraard niet kon zonder vertrouwelijke infor-
-ocr page 12-
700
heid voor de handhaving van de neutraliteit was. Alleen
zolang de Duitsers op enigszins efficiënt verzet tegen een
Engelse aanval konden vertrouwen, zouden zij het land
ontzien.
Het is algemeen bekend dat het Nederland, naarmate de
oorlog duurde, hoe langer hoe moeilijker viel nog iets van
betekenis te importeren. De Duitsers brachten met hun
duikboten heel wat schade toe aan de scheepvaart. Toen zij
in februari 1917 de onbeperkte duikbootoorlog lanceerden
(tengevolge waarvan op 6 april de Verenigde Staten in de
strijd ingrepen), werd de toestand werkelijk kritiek.
Begin 1917 werden twee Duitse onderzeeboten geïnter-
neerd, wat grote wrevel bij de Duitse admiraliteit tot gevolg
had.
In ruil voor de voor Nederland onmisbare kolenleveran-
ties (kolen werden overigens ook door Engeland geleverd),
trachtten de Duitsers doorvoerfaciliteiten te verkrijgen voor
materialen die voor België bestemd waren, vooral zand en
grint. Dit leidde vanaf de zomer van 1917 tot scherpe
protesten en gevaar voor represailles van Britse zijde, omdat
het hier volgens de Engelsen oorlogsmateriaal betrof.
Met de Engelsen had in de zomer van 1918 een conflict
kunnen uitbreken als Den Haag had vastgehouden aan het
denkbeeld een gewapend konvooi naar Indiè te sturen, maar
men zag wijselijk af van die uitdagende onderneming, toen
duidelijk werd dat de Engelsen dit niet zouden accepteren.
Deze merkwaardige toestand, een mengeling van
economische wanorde en toch echt wel dreigende situaties
op het militaire vlak, duurde vier jaar. Ik gaf er slechts een
korte schets van. In feite was het allemaal veel
ingewikkelder. Er is door de Nederlandse instanties in die
tijd een permanente eierdans uitgevoerd en we kunnen
concluderen dat zij die dans over het algemeen handig en
met zin voor realiteit hebben uitgevoerd.
Mentaliteit
Johannes Jacobus van Zuyien, geboren 22-11-1897 te Linschoten.
Hij trouwde 27-11-1925 te Haarzuilens met Huberta Joanna Vulto,
geboren 22-10-1898 te Haarzuilens.
Kinderen: Adrianus J. geb. 14-10-1926 te Vleuten
Cornelia J.
Johanna E.
Johanna A.
Elisabeth A.
Johannes C.
Stephanus C.
Adriana A.M.
Anna M. Th.
Johannes J.
29-02-1928
19-07-1929 te Haarzuilens
17-01-1931
18-05-1932
21-12-1933
27-06-1935
01-03-1937
20-06-1938
11-01-1940
was voor Nederland van levensbelang. Er werd zelfs een
particuliere maatschappij, de Nederlandsche Overzee Trust
Maatschappij (NOT) opgericht, die meer en meer het
economische beleid overnam. De NOT kon met de
geallieerden onderhandelen zonder dat de regering van
Duitse zijde kon worden beticht de neutraliteitskoers te
hebben verlaten.
Ofschoon na de eerste augustusdagen van grote onzeker-
heid de neutraliteit voorshands verzekerd leek, waren toch
in de loop van 1915 en 1916 toenemende voorzichtigheid en
behendigheid geboden om enerzijds in de zaken van de
contrabande en overzeese ex- en importen de geallieerden
tegemoet te komen, zodat Nederland niet volledig slacht-
offer van de blokkadepolitiek zou worden, en anderzijds de
gevaarlijke Duitse buur niet te provoceren. Verwijten, dat de
regering zich niet aan haar plechtige neutraliteitsverklaring
hield en de tegenstander stiekem bevoordeelde, bleven Den
Haag daarbij noch van Duitse noch van Engels-Franse zijde
bespaard.
Daarnaast trachtten beide partijen Nederland herhaalde-
lijk tegen de ander op te zetten. Berucht in dit opzicht was
vooral de zogenaamde Alerte van 31 maart 1916, waarbij
Berlijn voor ophanden zijnde landingsplannen van de
Britten op de linker Scheldeoever waarschuwde. Als de
Nederlanders niet afdoende voorzorgsmaatregelen namen
zou men zich genoodzaakt kunnen zien in geval van die
invasie, of zelfs al als voorzorgsmaatregel, de Nederlandse
neutraliteit te schenden. Dit incident geeft een duidelijk
voorbeeld hoe belangrijk de Nederlandse militaire paraat-
Kon de "gewone man" dit alles volgen? We kunnen gerust
aannemen dat zulks in het algemeen niet het geval was. Zelfs
in onze tijd, met zijn snelle allesomvattende berichtgeving en
voorlichting, is het vaak nog maar aan enkelen gegeven het
hoe en waarom te doorschouwen van de gebeurtenissen die
overal op aarde, dikwijls gelijktijdig en schijnbaar zonder
enige samenhang plaatsvinden.
De "gemiddelde Nederlander" uit het begin van deze
eeuw zal verplicht-bezorgd en hoofdschuddend hebben
gereageerd op de "ver-van-m'n-bed-shows" als de
Balkanoorlogen en het Russisch-Japanse conflict. Het fïjne
van de zaak ontging hem en heel zeker had hij er geen idee
van dat die gebeurtenissen mede zijn eigen toekomst
bepaalden.
Het uitbreken van de oorlog overviel de Nederlandse
burger en het is geen wonder dat partijen en bevolking zich
in overweldigende meerderheid vierkant opstelden achter de
neutraliteitsproclamatie van de regering. Ook hiervan
werden echter de consequenties niet overzien, maar
daarover straks.
Omdat men onzijdigheid in politiek opzicht noodzakelijk
vond, was men natuurlijk emotioneel nog niet geheel
onzijdig. De opvattingen waren aan sterke schommelingen
onderhevig tengevolge van het oorlogsgebeuren. De Duitse
aanval op het neutrale België en de geruchten over wreed
optreden tegen de bevolking leidden in de eerste maanden
tot een sterke anti-Duitse golf. Geleidelijk zakte die dan
weer wat weg om in de volgende jaren, zeker in handel- en
scheepvaartkringen, plaats te maken voor verontwaardi-
-ocr page 13-
Eerste rij, van links naar rechts: Cornelia 't Lam-Hamoen, Lena Dissel-Blok, mevrouw van Reenen, Teuntje van Dijk-Doornenbal, Gerda van 't
Einde-Flinterman (echtgenote van de predikant Willem Jan Aart van 't Einde), Rika Cornelia Blauwendraad en Hilletje Harskamp-Timmer.
Tweede rij, van links naar rechts: Teuntje Hendrika Hoogendoorn-Kers, Antje Westerhout-Visser, Aafje van Dalsen-van Dijk, Adriaantje
Duivendijk-Mol, Willemijntje van Veen-van Oosterom, Johanna Davelaar-de Gier, Clazina Gondelach-Pos, mevrouw Brons, Herberdina
Bijsterbosch-Hanekamp, Trijntje Zijtveld-Ruitenbeek, Grietje Bakker-van Tuijl, Nenna Hendrina Verburg-van Zanten, Jacoba Maria van
Bemmel-Stoops, Bertha van Erven-van Erven, Katrien van Ooij-de Lange, Cornelia Maria van Leeuwen-Nieuwhoff en Eiizabeth van Bemmel-
van der Lee.
Achterste rij, van links naar rechts: Adriana Anna Schmieman-van de Wijngaard, Maria Wilhelmina de Vries-de Waal, Aartje Brouwer-
Bakkenes, Alberta Oskam-van Dijk, Maria van Leeuwen-van Schaik, Hendrika Kouwenhoven-Schippers, T. Overvest-Achterberg en Tiny van
Bemmel.
De Hervormde Vrouwenvereniging "Wees een Zegen" in 1959
De foto (in bruikleen afgestaan door mevrouw A. Brouwer-Bakkenes) werd gemaakt ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de vereniging en
dat klopt, want zij werd op 24 februari 1934 opgericht door Aaltje Oberman, de echtgenote van de toenmalige Meemse predikant. Dirk Jacobus
Peterse(1929- 1945).
De dames breiden kousen, sokken, truien en onderkleding voor ouderen en arme mensen. Met Kerstmis werd dat uitgedeeld. In de oorlog werd er
soep gekookt voor zieken en kraamvrouwen. Ze hebben ook nog kousen en sokken gestopt voor grote gezinnen. Later was dat niet meer nodig en
toen zijn ze andere handwerken gaan maken: poppen, beesten, haak- en borduurwerk en een tafel met allerhande. Dit alles heeft veel aftrek.
Tweemaal per jaar is er een verkoopdag. De opbrengst is voor de kerk. Ook is er aan het verenigingsgebouw veel gedaan.
-ocr page 14-
703
ging over de scherpe Britse blokkadepolitiek. De Duitsers
zorgden dan weer, door hun duikbotenoorlog, voor de
nodige opwinding als Nederlandse schepen het slachtoffer
werden. In politieke kringen was er in de jaren 1917 en 1918
opmerkelijk veel kritiek op de geallieerden, die minder
neiging tot een compromisvrede toonden dan de Duitsers.
In het begin was men ervan overtuigd dat de oorlog nooit
lang kon duren en toen dat tóch het geval bleek te zijn
werden de economische consequenties daarvan aangepakt
met de handelsgeest die ons volk altijd al eigen was geweest.
Dit lag heel anders met het militaire aspect. In ons vredige
land bleef immer de defensie een zwak punt. Toen bij de
Frans-Duitse oorlog in 1870 de schaduw van het Duitse rijk
over deze lage landen viel, bleek uit de mobilisatie dat
Nederland niet op de moderne wijze van oorlogvoeren was
voorbereid. De regering bracht het niet verder dan een
reorganisatie van de "dode" weermiddelen: de "vesting
Holland" met de Waterlinie en in het zuiden de grote
rivieren en daarbinnen de "stelling Amsterdam" kwam toen
tot stand.
In 1898 werd de wet op de persoonlijke dienstplicht
aangenomen, terwijl de aloude schutterij, die zichzelf
overleefd had, werd afgeschaft. De defensie bleef echter
ondanks deze maatregelen onvoldoende geregeld. Dat was
te bedenkelijker omdat in deze jaren — voor de goede
verstaander althans — bleek dat Nederland zijn gemoedelijk
isolement in een wereld, die er niet rustiger op werd, op den
duur niet zou kunnen volhouden.
Het defensie-vraagstuk werd acuut door internationale
spanningen. Vreemd genoeg zocht de regering het toen juist
in een vermindering der legerlasten om de steeds
toenemende sociale voorzieningen te bekostigen. Voor die
tijd waren de staatsuitgaven al schrikbarend hoog: 200
millioen. Op het eind van 1907 werd de defensie-begroting
verworpen. Eerst Colijn (minister van Oorlog van 1911 tot
1913) leidde een reorganisatie van het leger in, maar toen
was het rijkelijk laat.
Antimilitaristische en pacifistische geluiden waren er ook
tijdens de oorlog. Zo zij al niet door de dienstplichtigen zelf.
werden voortgebracht, maakten zij het in uniform pal staan
voor volk en vaderland er toch niet aangenamer op. Na de
oorlog werd het pacifisme — reeds verbreid door de oorlog
zelf— bijna algemeen door de nu loskomende anti-oorlogs-
literatuur en anti-oorlogsfilms. De wet, die wegens ernstige
gewetensbezwaren vrijstelling van krijgsdienst mogelijk
maakte, was er een symptoom van.
En dan was daar de geschiedenis van de vlootwet, de enige
politieke kwestie in die jaren, die de gemoederen in
beroering heeft gebracht. In 1923 trachtte de regering,
rekening houdend met de internationale spanningen in het
Verre Oosten, de uitbreiding van de Nederlandse marine in
een afzonderlijke wet te regelen, om haar daarmee verder
buiten de invloed van de volksvertegenwoordiging te
houden. De SDAP en het NVV organiseerden een volks-
petitionnement waarop 1.300.000 handtekeningen werden
verzameld. De Tweede Kamer verwierp de vlootwet met 50
tegen 49 stemmen.
lange jaren de strijdende partijen ervan hadden weerhouden
onze neutraliteit te schenden.
We kunnen daarover lezen in het Herinneringsboek 1914-
1918 van de Nationale Bond "Het Mobilisatiekruis" (1939):
Reeds medio 1923 gingen stemmen op om op 1 Augustus
1924 den dag te herdenken, waarop voor 10 jaren de
mobilisatie van Leger en Vloot werden aangevangen. Het
verlangen daartoe vond voornamelijk zijn oorsprong in het
feit, dat de lessen van de mobilisatie 1914 -1918 door een deel
der natie waren vergeten.
Tijdens de mobilisatie en nog eenigen tijd daarna hadden
gevoelens van eenheid en saamhorigheid het Nederlandsche
Volk beheerscht; de wil tot weerbaarheid was sterker
ontwaakt en levendig gebleven; de Nederlandsche weermacht
werd gedragen door de sympathie der natie; algemeen
Herdenking
Er waren er ook die er anders over dachten, niet uit
oorlogszucht, maar omdat zij van mening waren dat een
ook in militaif opzicht weerbaar Nederland de beste
vooruitzichten had in een wereld die na de allesomvattende
worsteling allerminst zonder spanningen was. Zij hechtten
er niet alleen aan deze stelling uit te dragen, maar zij wilden
ook eer betuigen aan de gemobiliseerden die gedurende vier
Jacobus Cornelis van Zijl, geboren 05-05-1884 te Vinkeveen.
Hij is eigenlijk geen echte Vleutense oudgediende, want hij vestigde
zich pas op 03-07-1919 in het dorp.
Hij trouwde met Maria van Vliet, geboren 27-02-1888 te Vinkeveen.
Kinderen: Wilhelmina P. geb. 04-11-1919 te Vleuten
Wilhelmus P.
          31-10-1921
, Maria W.              28-05-1923
Martha M.             23-04-1924
PieterW.              06-06-1927
Johanna M.           30-10-1928
-ocr page 15-
704
heerschte de gedachte, dat, hoewel door het wijze beleid der
Regeering tijdens de wereldoorlog ons land voor de
ontzettende rampen en gruwelen daarvan gespaard was
gebleven, de Regeering haar zeer moeilijke taak ten deze niet
met succes zou hebben kunnen volbrengen, indien zij niet zou
zijn geschraagd door de aanwezigheid der Nederlandsche
weermacht, welke bereid was om eiken aanslag op onze
onzijdigheid met kracht te weerstaan; men was ervan
overtuigd, dat onze vlotte mobilisatie in 1914 en de uitbreiding
der weermacht in de daarop volgende jaren, alsmede de tot
uiting gekomen krachtige wil om pal te staan voor de
verdediging van ons vaderland, in zeer belangrijke mate
hadden bijgedragen tot het feit, dat de oorlogvoerenden ons
ongemoeid hadden gelaten, waardoor voor Nederland de vrede
op waardige wijze was behouden gebleven zonder onze eer in te
boeten.
Reeds betrekkelijk korten tijd na de demobilisatie begon het
besef van het vorenstaande bij velen verloren te geraken. Men
leefde overal onder de naweeën van den wereldoorlog, die
talrijke menschenlevens had geëischt, die tal van oorlogs-
invaliden had opgeleverd, die vele moreele en stoffelijke
waarden had vernietigd, die de wereld had verarmd enz. enz.,
en dat zonder tastbare resultaten. De gedachte "nooit meer
oorlog" kwam hoe langer hoe meer tot uiting, men klampte
zich vast aan de ideëele strekking van den Volkenbond: men
streefde naar ontwapening; men wilde bezuiniging om het
verloren evenwicht in de financiën te herstellen, waarbij de
weermacht - om het zacht uit te drukken - niet buiten
beschouwing werd gelaten; men wilde de ideologie van de
Volkenbondsgedachte aanstonds in practische daden omzet-
ten, waardoor de oorlog uitgebannen zou worden, de groote
improductieve uitgaven voor de bewapening zouden verdwij-
nen en overal ter wereld welvaart en voorspoed zouden
heerschen.
Ook in ons Vaderland werden door een deel van het volk
dergelijke gedachten gekoesterd. In beginsel waren deze
uiteraard toe te juichen. Wie verlangde niet naar "Vrede op
aarde"? Maar waren dergelijke gedachten te verwezenlijken
en zoo ja, dan op korten termijn? Het antwoord daarop moest
wel ontkennend luiden.
De aanhangers van deze gedachten vergaten toch de lessen
der wereldgeschiedenis gedurende vele eeuwen; zij verloren uit
het oog, dat de vredesverdragen van dien aard waren, dat er
toestanden waren geschapen, welke groote wrijving en waar-
schijnlijk ook oorlogen ten gevolge zouden hebben; zij waren er
zich niet van bewust, dat, indien al de wereld rijp mocht worden
geacht tot het ten uitvoer leggen van de idealen van den Vol-
kenbond, zulks toch eerst zeer geleidelijk zou kunnen geschie-
den, waarbij sterke hinderpalen, als het egoïsme van mensch en
staat, op zijde zouden moeten worden geschoven; zij vergaten,
dat onder de nog bestaande omstandigheden weerloosheid te
midden van zwaarbewapende, groote Rijken bij mogelijke
conflicten tot ondergang en verlies van zelfstandigheid kon
voeren en derhalve althans voorloopig nog de lessen van 1914 -
1918 door ons in gedachten moesten worden gehouden. Het
moest daarom als een bijzonder landsbelang worden
beschouwd om door de mobilisatie-herdenking die lessen
nogmaals onder de aandacht van het Nederlandsche Volk te
brengen.
Daarnaast bedoelde de beoogde herdenking tevens te zijn
een daad van waardeering ten aanzien van de oud-gemobili-
seerden, die toch in de eerste plaats de zware lasten der
'.'Sf
"Beter bij de vesting als bij de soldaten".
Onder "de vesting" werd verstaan de vesting-artillerie. Of dat "beter" sloeg op de beloning, weet ik niet, maar een soldaat-vrijwilliger eerste
klasse kreeg bij dit wapen een "dagelijkse soldij" van f 0,22 tegen f 0,15 bij de infanterie.
-ocr page 16-
705
Waardering
In maart 1926 schreef de oud-commandant van het
veldleger, generaal W.H. van Terwisga:
Tijdens de voorbereiding van de herdenking der mobilisatie
kwam van verschillende zijden het verlangen naar voren om
een blijvende herinnering te bezitten aan de mobilisatie, aan de
kameraadschap toen ontstaan door samengedeeld leed, in zorg
vaak over wat nog komen kon; een herinnering ook aan de
opgewektheid, welke zich in hooge mate deed bemerken in de
momenten van ontspanning, bij samengedeelde vreugd en
samengedeeld geluk. Dat verlangen kwam van hen, die
werkelijk gemobiliseerd zijn geweest, die ver van huis moesten
vertoeven en toen op elkaar aangewezen waren in kampen en
kantonnementen, op forten en op schepen, op afgelegen
eilanden, op grenswacht en aan de kust; daarbij kwam bij niet
weinigen het gevoel, dat aanspraak mocht worden gemaakt op
eenige uiting van waardering, welke - onder de eigenaardige
omstandigheden bij de demobilisatie - volslagen achterwege
was gebleven. Bij het overleg, hetwelk ter zake met de
Regeering werd gevoerd, bleek het, dat, hoewel het denkbeeld
bij de Regeering veel sympathie ondervond, zij van oordeel was
- om verschillende redenen - niet harerzijds te kunnen
overgaan tot instelling, toekenning en uitreiking van een
herinneringskruis als gewenscht werd. Zij meende, dat de
instelling niet anders kon geschieden dan door het Nationaal
Comité Herdenking Mobilisatie 1914 en zij verklaarde zich
bereid om het overleg ter zake voort te zetten. Dit voortgezet
overleg nu was zeer noodig, vermits de wijze van
bekendmaking alsook het karakter van de officieële erken-
ning van bijzondere beteekenis zou wezen voor de waarde,
welke aan het kruis zoude zijn toe te kennen.
Het resultaat van evenbedoeld voortgezet overleg was, dat
het kruis door het Nationaal Comité werd ingesteld en dat de
mededeeling van de instelling werd gedaan door de Regeering
bij monde van den Minister van Oorlog, aan den officieëlen
maaltijd der oud-gemobiliseerden op 1 Augustus 1924, terwijl
de officieële erkenning geschiedde, niet enkel door even-
vermelde mededeeling, doch vooral door de Koninklijke
beslissing, houdende vergunning het kruis in dienst te dragen
en vaststellende de daarbij in acht te nemen rangorde ten
opzichte van andere onderscheidingsteekenen. Deze beslissing
werd kenbaar gemaakt in de Legerorder No 396 van 1924. In
het bijzonder is te waardeeren de fijngevoelde redactie van de
considerans, waardoor aan het kruis een bijzondere wijding
werd gegeven.
Een gedeelte uit bedoelde Legerorder luidde als volgt:
Ter kennis van de Landmacht wordt gebracht, dat het H.M.
de Koningin heeft behaagd, als blijk van waardering voor de
diensten, door de krijgsmacht tijdens den gemobiliseerden
toestand aan den Lande bewezen, te bepalen, dat het herinne-
ringskruis, ingesteld door het Nationaal Comité Herdenking
Mobilisatie 1924, ook in uniform, zoowel in als buiten dienst
mag worden gedragen.
Allen, die in de periode Augustus 1914 - November 1918
eenigerlei dienst bij de weermacht te land of ter zee hier te
lande of in de Overzeesche Gewesten hebben vervuld, zullen
gerechtigd zijn het herinneringskruis te dragen.
Niet fraai
Uit een en ander blijkt duidelijk dat de "wapenbroeders"
van 1914 -1918 als het ware om hun onderscheiding moesten
bedelen. Van Terwisga sprak van eenige uiting van waar-
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.
Bewijs van vervulden werkelijken dienst.
I>ii (icn landstorm, iiitRci'oikt ;tan 'l z'^^'Gl-'*^
-/.
■^^ ^^                                                                                 /
c
Boboren te^C v'^^-'V*z^ , il™ /iJhCt^-^-r^            ^^AfgS'
in de gemeente                                                 // , inf^'sL-hrcven sU\aTHle in het
inst^hrijvingsreRister v(x>r don landstorm modol n". JZ der jaarklasse \^iS ,
ondor volKnummor Z
          , die den ^'^y^c^^^^^^^^-^c*^^ H)//*
in werkelijken dii-nst werd ^''-steld uit de gemeente ") / ^^^<^--€--t^-'^l-«-«-J
als *) ö«(aC<^-»£««./fty''ö(^y'W''a---Z**-t^, in do po-sitie gelijk gesteld met
rang/-an ') „-^^^w^i^e^cCZ.
             en den ') $^ t.^£^^<€-*^M^^ j^t^
wegon-s ") /PH^'^^.^x.G^^-^'t^^ ^'C'e^'^-^Y^l-, €^ ^^^^ huiswaarts
i.s gezonden ')
                                              r
Te
■*ï^^^^«r^^, . ,lon "'7i^
INHAOh
De
i,,,^''
Bewijs van vervulden werkelijken dienst, uitgereikt aan Jan van
Selm. Hij werd in werkelijken dienst gesteld op 24 augustus 1915 en
op 5 november 1919 "huiswaarts gezonden".
mobilisatie hadden gedragen, die hun bijzondere, aan den
Lande bewezen diensten met opofferingen hadden betaald, van
wie er velen door de mobilisatie in moeilijke omstandigheden
waren gekomen met betrekking tot gezin, werkkring enz. en
die nochtans hun plicht op voorbeeldige wijze hadden vervuld.
Bezield door deze gevoelens en gedachten belegden enige
vooraanstaande Nederlanders op 2 februari 1924 een verga-
dering, waar vervolgens het "Nationaal Comité Herdenking
Mobilisatie 1914" werd ingesteld. Het Comité besloot een
algemene oproep te richten tot de oud-gemobiliseerden om
op 1 augustus 1924 te den Haag samen te komen en tevens
een nationaal fonds te stichten tot steun aan hen, die door
opkomst onder de wapenen tijdens de mobilisatie-jaren
zwaar waren getroffen.
Het Comité oogstte succes met zijn arbeid; de herdenking
slaagde uitnemend, al ondervond men van zekere zijde
afkeuring omdat men haar beschouwde als een uiting van
militarisme en verheerlijking van wapengeweld.
Met de herdenking alleen was de zaak echter niet bekeken.
Het bovenbedoelde fonds kwam tot stand en bovendien
kwam tot uiting het verlangen van velen tot het bezit van een
blijvende herinnering aan de mobilisatie, wat tenslotte
leidde tot de instelling van het bronzen mobilisatiekruis.
Op een door het Comité voorbereide vergadering te
Utrecht op 19 september 1925 werd de Nationale Bond "Het
Mobilisatiekruis" opgericht. De Bond had o.a. ten doel het
gevoel van eenheid en saamhoorigheid in vaderlandlievenden
geest onder zijn leden aan te kweeken
en de belangen van zijn
leden, alsmede van hun weduwen en weezen te behartigen.
Ik wil nu niet verder ingaan op de vele taken die de Bond
zich stelde, maar mij verder bepalen tot de geschiedenis van
het onderscheidingsteken dat bekend werd als het mobili-
satiekruis.
-ocr page 17-
706
deering, welke - onder de eigenaardige omstandigheden bij de
demobilisatie - volslagen achterwege was gebleven
en van een
regering die van oordeel was - om verschillende redenen - niet
harerzijds te kunnen overgaan tot instelling, toekenning en
uitreiking van een herinneringskruis.
De generaal stelde deze
feiten welhaast vergoelijkend vast, maar toch proeft men een
verwijtende ondertoon in zijn woorden.
Er waren inderdaad "eigenaardige omstandigheden" bij
de demobilisatie. Al was vanzelfsprekend de opluchting
groot toen in november 1918 een eind kwam aan de
slachting, er was van een jubelstemming over de afloop geen
sprake. De Duitse ineenstorting werd overschaduwd door
de angst voor een bolsjewistische revolutie. De sociaal-
democratische leider Troelstra kwam zo onder de indruk
van de Russische en Duitse omwentelingen, dat hij het
ogenblik gekomen achtte om ook hier naar de macht te
grijpen. Het kwam er niet van, omdat de regering maatrege-
len nam en hij onvoldoende steun vond bij zijn partij-
genoten.
De Duitse keizer vluchtte naar Nederland en werd hier
geïnterneerd. Geallieerde verzoeken om uitlevering werden
afgeslagen.
Men streek de geallieerden nog meer tegen de haren in
door een groot aantal ontwapende Duitse militairen uit
België door Limburg huiswaarts te laten keren.
Tenslotte was er in België een actie ontstaan om Zeeuws-
Vlaanderen en Zuid-Limburg te verwerven. Er was een tocht
van de koninging door deze streken voor nodig, om
duidelijk aan te tonen dat de bevolking daar allerminst op
gesteld was en Nederlands wilde blijven.
De prijs voor de succesvolle handhaving van de neutra-
liteit was politieke isolatie. Nederland zat niet aan aan de
tafel der overwinnaars, waar zo het een en ander werd
bekokstoofd op het punt van de nieuwe verhoudingen in de
wereld en met name in Europa. Er was heel wat politiek
gegoochel nodig om het land zonder schade door de
moeilijkheden heen te loodsen.
Het is goed te begrijpen dat men in die onrustige tijd al
blij was met een technisch ordelijke demobilisatie en de
sfeer niet aanwezig achtte voor afscheidsparades, compleet
met "toeters en bellen" en decoraties.
Toen in 1924 de instelling van het mobilisatiekruis ter
sprake kwam, lag het Nederlandse schip van staat weliswaar
rustiger in het internationale politieke vaarwater, maar de
regering kwam toch niet verder dan een lauwe houding van
welwillendheid, die vooral geen financiële en politieke
consequenties mocht hebben. Het was de tijd dat de confes-
sionele partijen samen de absolute meerderheid vormden in
de Tweede Kamer. Zij gebruikten die meerderheid echter
niet voor de verwezenlijking van hun christelijk beginsel-
programma maar dwongen elkaar tot een vrij vlakke
compromissenpolitiek (in gewoon Nederlands: zij vingen
eikaar vliegen aO- Er was op het politieke vlak niemand die
er "zijn nek voor uitstak".
In 1920 begon een algemene economische inzinking, die
dwong tot krachtig bezuinigen.
En tenslotte was daar de, vooral in socialistische kringen,
grote afkeer van het militarisme, een afkeer die
ongenuanceerd werd beleden. Weliswaar zaten de socialis-
ten niet in de regering, maar zij waren zeer wel in staat
stemming te maken onder de bevolking en dat was iets waar
het zittende kabinet geen behoefte aan had.
Het was ook de tijd van het "gebroken geweertje", het
symbool van afkeer van alles wat maar met het leger te
maken had.
Het gebroken geweertje. Dit was in die jaren het symbool van afkeer
van alles wat maar met het leger te maken had.
De uitreiking van het mobilisatiekruis
Op zaterdag 29 mei 1926 werd het kruis plechtig uitgereikt
door generaal C. J. Snijders. Die gebeurtenis vond te Utrecht
plaats, maar niet iedereen, tot het in ontvangst nemen van de
onderscheiding gerechtigd, was daar verschenen. Het gevolg
was, dat er in de loop van dat jaar nog aanvullende uit-
reikingen geschiedden onder auspiciën van de diverse
plaatselijke afdelingen van de Nationale Bond „Het
Mobilisatiekruis".
Ik heb over een dergelijke gebeurtenis alhier in ons
gemeentearchief niets kunnen vinden, maar een bezoek aan
het gemeentearchief van Harmeien leverde mij een krante-
knipsel op uit „Het Nieuws voor Harmeien, Woerden,
Veldhuizen, Oudenrijn, De Meern, Vleuten, Haarzuilens,
enz." van 15 juni 1926. Daarin wordt uitvoerig verslag
gedaan van de uitreiking van het kruis door burgemeester
Th.P.J. Eisen. Het bestuur van de afdeling Harmeien
bestond toen uit de voorzitter T.Th. Alkema, reserve eerste
luitenant, de secretaris L. Meulenberg, de penningmeester
P. Knoppers en de leden H. van Engelen en H. Westerhuis.
Zowel door Eisen als door Alkema werden bezielde betogen
gehouden over vaderlandsliefde, opofferingsgezindheid en
kameraadschap.
En hoe ging het hier?
Zoals ik al duidelijk maakte, moest alles wat men wilde uit
particuliere bron worden geregeld en bekostigd. En dat
lukte wonderwel, maar soms moest er wel worden
geschraapt.
In 1939 bestond de afdeling Harmeien nog met voorzitter
H.W.F. Brands, secretaris H. van Rooyen jr en penning-
meester F. Koppers, allen wonende te Harmeien. Het
Herinneringsboek van dat jaar noemt geen afdeling Vleuten,
maar die moet er in 1926 toch wel zijn geweest. In de notulen
van B en W van Vleuten van 27 januari 1926 lezen we:
-ocr page 18-
707
Het Mobilisatiekruis.
Vierarmig kruis met tussen de armen bijeengehouden pijlenbundels.
Voorzijde, op de armen van het kruis, links: AUGUSTUS, rechts:
NOVEMBER, boven: 1914, onder 1918.
Keerzijde, in het medaillon de woorden: MOBILISATIE — VREDE
— EER.
Brons, groot 32 mm, met oog en ring.
Ontwerp: HJ. Jansen van Galen.
Lint: Nassaus blauw, ter weerszijden begrensd door een smalle baan
in de nationale kleuren.
Vervaardigd bij Cornelis LJ. Begeer.
De bij het mobilisatiekruis behorende oorkonde, in dit geval ten name
van Jacobus Cornelis van Zijl. Het ontwerp was van André Vlaan-
deren en de druk werd verzorgd door de NV Middenstandsdrukkerij
en uitgave Velpsche Courant. De ondertekenende burgemeester was
J.A. Verder.
Voorde uitreiking van het z.g. Mobilisatiekruis aan de oud-
gemobiliseerden in deze gemeente, zijn gelden noodig, welke
zouden kunnen worden bijeengekregen door eene collecte in de
gemeente te houden. Waar echter het aantal collecten in den
laatsten tijd reeds zoo groot is, vraagt de Voorzitter of het niet
beter zoude zijn, indien van gemeentewege eene tegemoet-
koming werd gegeven. Z.E.A. stelt voor eerst met het bestuur
van de afdeling " Vleuten" van het Mobilisatiekruis hierover te
onderhandelen en zoo nodig daarna met een voorstel in den
Raad te komen, overeenkomstig welk voorstel wordt besloten.
Waarschijnlijk heeft de bedoelde onderhandeling plaats
gehad. In de raadsnotulen van Vleuten van 10 februari d.a.v.
wordt vermeld:
De gemeenteraad van Haarzuilens kwam op 18 maart tot
een overeenkomstig besluit. In de archieven van Oudenrijn
en Veldhuizen heb ik er niets over kunnen vinden. Ook ben
ik er niet achter gekomen of er inderdaad iets is uitbetaald.
Ik had dat wel graag willen weten om een indruk te hebben
van het aantal personen waarom het ging.
Toen ik in mijn kennissenkring vertelde iets over het
mobilisatiekruis te willen gaan schrijven, bleek iedereen wel
een vader of een oom te hebben.die tijdens de eerste wereld-
oorlog onder de wapenen was, maar van het kruis als
zodanig hadden maar enkelen eerder gehoord.
Bronnen
Door het bestuur van de afdeeling "Het Mobilisatiekruis"
voor Vleuten en Haarzuilens wordt gevraagd om een subsidie
in de kosten, verbonden aan de uitreiking van dit kruis aan de
oud-gemobiliseerden, welke uitreiking waarschijnlijk in Mei
a.s. zal plaats hebben. De Voorzitter had eerst overwogen in de
gemeente een collecte te houden, doch waar het aantal
collecten in den laatsten tijd reeds zoo groot is, stelt Z.E.A.
voor een subsidie van f 1,25 per lid te verleenen, overeen-
komstig welk voorstel met algemeene stemmen wordt
besloten.
Dr W.F. Bax, Ridderorden, Eereteekenen, Draagteekens en Penningen
betreffende de Weermacht van Nederland en Koloniën, 1932.
Nationale Bond "Het Mobilisatiekruis", Herinneringsboek 1914-1918,
1939.
Inlichtingen van het Koninklijk Nederlands Leger- en Wapenmuseum
"Generaal Hoefer" te Delft.
Gemeentearchief Harmeien.
Gemeentearchief Vleuten-De Meern.
-ocr page 19-
708
Oude en nieuwe wegen in de ruilverkaveling
Vleuten
door
Ir J.A. Storm van Leeuwen
deel III en slot
Dit is het derde, tevens laatste deel van de bijdrage over wegen in de ruilverkaveling Vleuten, uitgevoerd in de
jaren 1953 - 1963.
In het eerste deel (zie jaargang 8, nr. 2 (juni 1988) van dit tijdschrift) kwamen na een korte algemene inleiding de
volgende drie onderwerpen aan de orde:
1)De begrenzing en de doelstellingen van de ruilverkaveling, waarbij een topografische kaart was gevoegd.
2)De veranderingen van het wegenstelsel tijdens de ruilverkaveling; de hierbij behorende kaartjes met een schets-
matige aanduiding van het wegennet in het gebied vóór en né de ruilverkaveling en met de namen van de wegen
werd duidelijkheidshalve op een grotere schaal nogmaals afgedrukt in het tweede deel van deze bijdrage.
3)De aanleg van nieuwe wegen ten behoeve van de opheffing van schadelijke en gevaarlijke doorsnijdingen door de
spoorwegen van landbouwbedrijven en toegangspaden naar bedrijven en woonhuizen.
In het tweede deel (zie dezelfde jaargang, nr. 3 (september 1988)) is in paragraaf 4 een begin gemaakt met de
beschrijving van de verbetering van oude wegen in het gebied, met als voorbeelden de Groenedijk en de Alendorper-
weg. Eerstgenoemde weg is volledig in het tweede deel besproken; daarbij werd uitvoerig ingegaan op de functies
van deze en andere wegen in vroegere eeuwen.
Thans volgt in dit slotartikel een bespreking van de Alendorperweg, het tweede voorbeeld van in ruilverkavelings-
verband verbeterde oude wegen.
* In deel II van deze bijdrage in het september-nummer van
dit tijdschrift (jaargang 8, nummer 3) gelieve men de
volgende correcties aan te brengen.
Op bladzijde 658, rechterkolom, leze men voor de drie
laatste regels van het onderschrift bij het kaartje: het
voormalige Geldersepad.
Naar een ajbeelding van een facsimile-uitgave uit 1916-1923.
In: P.A. Hendrickx, „De beneden-delta van Rijn en Maas";
Hollandse Studiën nr. 19 (1987).
Op bladzijde 659, linkerkolom, is het begin van de gewone
tekst weggevallen, te weten:
Het weggedeelte tussen de Hogewoerd en de Zandweg,
vóór de ruilverkaveling Woerdlaan geheten, droeg in de tijd
waarover wij spreken de naam Schenkeldijk, evenals het
........
Hoe dan ook, vóór de ruilverkaveling in uitvoering kwam
waren reeds verschillende tuinbouw-, fruitteelt- en veehou-
derijbedrijven aan de Alendorperweg gevestigd. Ook stond
er tamelijk veel niet-agrarische bebouwing langs. Het werd
daarom nodig geoordeeld deze weg geheel te moderniseren
en van een verharding van 5 meter breedte te voorzien. Ik zal
op drie onderdelen van deze wegverbetering ingaan. Wij
zullen in het oosten beginnnen.
Het oostelijli deel
Volgens het voorlopige ruilverkavelingsplan zou de Alen-
dorperweg worden doorgetrokken naar de Vleutenseweg
(nu Verlengde Vleutenseweg''^) bij de hofstede De Cauhorn,
de Couwehom of de Koehom aan het begin van de Huppel-
dijk in de gemeente Utrecht. De bestaande aansluiting van
de Hogeweidsedijk zou dan in zuidelijke richting worden
verplaatst. Deze doortrekking werd van belang gevonden
voor de tuinbouw- en fruitteeltbedrijven, die hun producten
naar de veiling in Utrecht vervoerden. Maar ook zou daar-
mee worden bereikt dat een vrij uitgestrekt deel van de
Hogeweide werd ontsloten.
Van deze doortrekking, die voor het grootste gedeelte
zou plaatsvinden op grondgebied van de gemeente Utrecht,
heeft de Plaatselijke Commissie afgezien omdat zij daarmee
b. De Alendorperweg
Ten tijde van de ruilverkaveling was de Alendorperweg
niet in de eerste plaats bestemd voor het doorgaande ver-
keer. In hoeverre dit oudtijds wel het geval is geweest moet ik
bij gebrek aan gegevens in het midden laten. Ik acht dit
echter niet zeer waarschijnlijk, gezien de merkwaardige
situatie bij de kruising van deze weg met de Alendorper-
wetering (zie later).
42) Taalkundig is deze nieuwe naam natuurlijk fout: dit tussen de twee hofsteden De Cauhorn en De Hoed gelegen gedeelte is nooit een verlenging geweest,
maar bij de aanleg van het Amsterdam - Rijnkanaal en de rijksweg 2 (nu A2) afgesneden van het ten oosten daarvan gelegen weggedeelte. Daarvan heeft het
in de stad overgebleven stuk de naam Vleutenseweg grotendeeld behouden, het stuk tussen het Amsterdam - Rijnkanaal en de rijksweg(A2) heet nu Oude
Vleutenseweg. Ik heb zelfs reden om aan te nemen dat de tegenwoordige Verlengde Vleutenseweg ouder is dan de twee andere delen, maar dat is een ander
verhaal.
-ocr page 20-
709
Luchtfoto van het gebied tussen de Utrechtseweg (boven) en de Krochtdijk/Esdoomlaan/Alendorperweg (onder). Het noorden is boven. Toestand
december 1953.
De rechte lijn aan de bovenzijde van de afbeelding is de spoorweg Rotterdam - Utrecht. Links boven bij de spoorwegovergang van de Utrechtseweg,
ten zuiden van de spoorweg, het voormalige Huis te Vleuten, waarvan alleen een eilandje binnen een ringgracht is overgebleven. De Alendorperweg
loopt vanaf de Utrechtseweg eerst in ongeveer zuidelijke, vervolgens üi zuidoostelijke richting naar de weg 't Zand (geheel rechts op de foto gedeel-
telijk te zien). De Alendorperwetering loopt van rechts boven schuin naar links onder. De foto is licht beschadigd (rechte streqi op de linkerhelft).
Fragment van een fotomozaïek, Landinrichtingsdienst, Utrecht.
Utrechtse plannen zou doorkruisen. Daarvoor in de plaats
zijn later de wegen 't Zand en Woerdlaan/Castellumlaan
verbeterd. Een bijkomstig voordeel van deze planwijzi-
gingen was, dat er minder grond voor wegaanleg nodig was.
Intussen was echter de verbetering van de Alendorperweg
nagenoeg voltooid. Het oostelijke uiteinde van deze weg was
op grond van het voorlopige plan gericht op bovengenoem-
de doortrekking, zodat de aansluiting op de weg 't Zand iets
in noordelijke richting was verschoven. Dit is de reden dat
de Alendorperweg daar een ander beloop heeft gekregen.
Achteraf beschouwd is deze kleine verandering uit een oog-
punt van verkeersveiligheid heel gunstig geweest: de nieuwe
aansluiting ligt nu op een grotere afstand verwijderd van die
van de Groenedijk.
-ocr page 21-
710
ervan. Gezien echter de toevoeging „die sal heeten die Kroft-
brugge" lijkt het mij toe dat de tweede brug in ieder geval in
1532 nog niet bestond en er ter plaatse een dam of een
ondiepte (doorwaadbare plaats) was waar de kleine, van een
platte bodem voorziene vaartuigen overheen moesten wor-
den getrokken. De schippers hadden althans geklaagd, dat
de vaart langs het Hof ter Weyde en door Alendorp zo
vervallen was, dat men er op sommige plaatsen met paard
en wagen door kon rijden.
De Kroft (Krocht"') was waarschijnlijk een hooggelegen
stuk land, mogelijk binnen de kronkel van de Oude Rijnloop
in de omgeving van de driesprong, waar de vroeger zo
geheten Lauwweg, Lauweweg of Lauwenweg (= Looweg,
nu een gedeelte van de Europaweg) zuidwaarts leidde naar
de Loobrug). Zie daarvoor het kaartje van 1750. Wij kun-
nen daarop ook zien, dat de schepen vanaf de Krochtbrug
door de Lauwwetering langs de oostzijde van de Lauwweg
voeren naar de watergang die indertijd de Oude Rijn of de
Lange Vliet werd genoemd; tegenwoordig heet dat water
Leidse Rijn. In de Zandweg (toen nog niet bezand!) be-
vond zich echter geen brug maar een dam omdat er geen
„vreemd water" uit het Vleutense gebied op de Lange Vliet
mocht komen"'). De schepen moesten daar dus worden
overgehaald.
Toen men begon met het afkleien van de hogere percelen
in het oostelijke deel van de Vleuterweide en in Alendorp
(het z.g. Kraaienveld) werd vergunning gegeven voor de
bouw van een brug in de Zandweg bewesten de Lauwbrug,
Louwbrug of Loobrug. Het was een stenen boogbrug die
later werd vervangen door een betonnen exemplaar. Voor
het afvletten van het Kraaienveld was zelfs een doorgraving
van de Krochtdijk nodig (omstreeks 1897). Tijdens de ruil-
verkaveling is de betonnen brug in de Zandweg opgeruimd
en alles in de oorspronkelijke toestand teruggebracht.
Wij keren terug naar de kruising van de Alendorperweg
en de Alendorperwetering.
Hoe hier de situatie van vóór de ruilverkaveling is
De kruising van de Alendorperweg en de Alendorperwetering
Het tweede onderdeel waarop ik de aandacht wil vestigen
is de in de inleiding genoemde kruising van de Alendorper-
weg en de Alendorperwetering. Van de oude situatie is een
fragment van een luchtfoto uit 1953 afgebeeld, terwijl een
schetstekening van de oude en de nieuwe toestand de zaak
kan verduidelijken. Hoe deze omgeving in de achttiende
eeuw was laat een hierbij gevoegd kaartje uit ca. 1750 zien*').
Zoals op de luchtfoto en de schetstekening is te zien liep de
Alendorperweg oorspronkelijk met een scherpe bocht om
een aan de zuidoostzijde van de wetering staande boerderij
heen. Daar vandaan gaande in de richting van de Esdoorn-
laan bevond zich de thans nog bestaande brug over de Alen-
dorperwetering.
Deze brug wordt onder meer genoemd in een stadhouder-
lijke ordonnantie van 1532 en omschreven als de door die
van Alendorp te maken en te onderhouden „brugge tot
Alendorp, bij Hendrik Klaassoon". Deze persoon kan de
bewoner zijn geweest van de op het kaartje van 1750 ge-
tekende hofstede aan de westzijde van de Alendorper-
wetering. De hier bedoelde brug werd later de Alendorper-
brug genoemd.
In hetzelfde plakkaat is tevens sprake van de „brugge
neffens die Krofte, .... die sal heeten die Kroftbrugge".
Deze zal een brug in de tegenwoordige Esdoomlaan nabij
de (oude) aansluiting op de Krochtdijk (nu Europaweg)
zijn geweest. De Esdoomlaan heeft vroeger namelijk óók
Krochtdijk geheten, zie het kaartje van 1750. Deze twee
bruggen waren van belang voor de scheepvaart tussen
Utrecht en Woerden, die een tijdlang onder meer door de
Alendorperwetering plaats vond. Daarop wijst een mede-
deling in de bovengenoemde ordonnantie van 1532; volgens
deze placht men „voor de grote oorlog""'') te varen door de
„oude vaart" voorbij het Huis ter Weyde door Alendorp.
Het is niet duidelijk of hierboven sprake is van de bouw
van twee nieuwe bruggen dan wel het herstellen (maken)
Oude en nieuwe situatie bij de driesprong Alendorperweg/Esdoomlaan. De oude toestand is met iets dikkere lijnen getekend dan de nieuwe. In
beide gevallen is de kruin van de weg aangegeven, dus de verharding te zamen met de twee bermen. De afmetingen zijn: veihardingsbreedte oud 3 è
4 m, nieuw 5 m; bermbreedte oud 0,5 è 1,5 m, nieuw 2 m. De kruin van de nieuwe weg is dus op 9 m breedte gebracht. De wegsloten, greppels en
andere sloten zijn afzonderlijk getekend. Het gedeelte van de oude weg ten westen van de Alendorperwetering (dus links op de schetstekenhig) is, te
zamen met de brug over deze wetering, gehandhaafd met het oog op de daarlangs staande bebouwing. Er ontstond daardoor een „eilandje" tussen
de oude en de nieuwe weg. Het andere gedeelte van de oude weg is hetzij verwerkt in de nieuwe weg, hetzij ontgonnen. Schetstekening naar het
bestek 1954, opgemaakt door de N.V. Grontmij voor de Plaatselijke Commissie.
43) Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, Inv. nr. 2211-1.
44)  De oorlog tlissen de Geldersen en de Hollanders, die grotendeels op Utrechts grondgebied uitgevochten en in 1528 beëindigd werd.
45) Deze Kroft wordt reeds in 1238 genoemd en is dan gespeld: „Cruft"; in 1270 schrijft men „Croft" (Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301). In het
Engels betekent „croft" tegenwoordig nog: een klein stukje (bouw)land. Het is heel jammer dat de gemeente Vleuten - De Meern de historische naam
Krochtdijk (die ooit ook de Kerkweg van Vleuten werd genoemd) heeft veranderd in Europaweg. In Breda heeft men de oude naam wèl in ere gehouden.
Een deel van de noordelijke rondweg heet Crogtdijk en is genoemd naar de weg die daar vroeger liep langs de Krogten, nu een industriewijk. Deze ligt
hoger dan de aangrenzende woonwijk in de polder.
-ocr page 22-
711
f-
Kaartje van een aantal percelen land, wegen en wateren in de omgeving van Alendorp uit ca. 1750. Het noorden is by benadering aangegeven door
een bijgetekende pijl. Onderaan de kruising van de Alendorperweg en de Alendorperwetering (hier de Nieuwe Grift genoemd), geheel links de
Lauw(e)weg en de Lauw(e)wetering. De Krochtdyk loopt langs een deel van de tegenwoordige Alendorperwetering die oorspronkeiykeen deel van
de Oude Rqn vormde.
Copie van een foto van het Rijksarchief te Utrecht, Topografische Atlas, Inventarisnummer 2211-1.
een wijze die uit een verkeerstechnisch oogpunt aanvaard-
baar was. De enige oplossing hield in de weg naar de zuid-
zijde van de boerderij te verleggen. Deze maatregel was trou-
wens reeds in het voorlopige plan schematisch aangegeven.
Deze tracéwijziging veroorzaakte een schadelijke afsnijding
van de bedrijfsgebouwen van het bijbehorende land dat in 't
Weer bezuiden de Alendorperweg lag. Zowel de eigenaar als
de pachter werden daarvoor schadeloos gesteld.
Omdat er geen scheepvaart meer plaats vond door de we-
tering behoefde er geen nieuwe brug te worden gebouwd en
kon worden volstaan met het maken van een dam met
ontstaan is moeilijk meer na te gaan. De scherpe bocht in de
weg zou kunnen samenhangen met de aanwezigheid van een
oude waterloop langs de noordzijde van de weg. Wel is uit
het kaartje van 1750 op te maken, dat ter plaatse van de
tegenwoordige Esdoomlaan een weg of pad met de naam
Krochtdijk liep. Was dit het oorspronkelijke vervolg van het
oostelijke gedeelte van de Alendorperweg? Het is mogelijk
dat daarom de brug over de wetering in 1532 niet tegenover
dat oostelijke weggedeelte werd gebouwd.
Hoe dan ook, de Plaatselijke Commissie zag zich voor de
moeilijkheid geplaatst dit knelpunt weg te nemen en wel op
46) Zie „Van Oude Rijn tot Leidse Rijn".
Naar mijn mening wordt o.a. op deze dam gedoeld in een door het Hof van Utrecht in 1S4S behandelde klacht van huislieden (= boeren) en schippers over
de slechte bevaarbaarheid van de Oude Rijn beoosten de Loobrug (nu gedeeltelijk de Leidse Rijn). Qezegd wordt dat deze vaart tin dam minder heeft dan
de vaart langs Ter Weyde en Alendorp en daarom gemakkelijker te gebruiken is. Men moest namelijk, varende tussen Utrecht en Harmeien over Alendorp,
eerst de Kusendam bij Jaffa in de Stadswetering (later de Vleutensewetering genoemd) en vervolgens de dam aan het zuidelijke uiteinde van de Lauwwete-
ring bij de Loobrug (toen Lauwbrug geheten) passeren. Wanneer men de andere route volgde, dus via de Stadsdam, behoefden de schepen niet bij de Ku-
sendam te worden overgehaald. Dat was dus een dam minder. De dam bij de Lauwbrug werd in 1584 door de stad Utrecht meer geschikt gemaakt om er
schuiten overheen te trekken „alster geen water in den Ouden Hollandschen Rijn" (nu Leidse Rijn) „was om daer over duer Vluten in de Vecht te comen".
Dergelijke dammen werden in de regel „overtochten" genoemd en waren voorzien van „hekken", vermoedelijk windassen met handspaken om de schepen
over te halen. Men voer door de Alendorperwetering en de Proostwetering naar de Vecht, maar kon ook door de Vleutensewetering naar Utrecht varen.
-ocr page 23-
712
duiker.
Met het oog op de aanwezige bebouwing aan het westelijk
van de wetering gelegen deel van de Alendorperweg moest
dit worden gehandhaafd. Ook de oude brug bleef bestaan
teneinde de ontstane parallelweg aan beide uiteinden toe-
gankelijk te houden.
Voordat wij naar het volgende gedeelte van de Alen-
dorperweg overstappen wil ik er graag op wijzen dat in de
loop der tijden wel meer is veranderd in deze omgeving.
Nog in de tweede helft van de vorige eeuw liep de West-
landsetuin vanaf de weg 't Zand door tot aan de Alendor-
perweg (een tijdlang zelfs met een bocht tot aan de Esdoorn-
laan) en kwam daar op ongeveer 150 m ten oosten van de
Alendorperbrug uit. Die weg heette toen Tiendweg, een
overal en veel voorkomende naam. Zo hebben, om dicht
bij huis te blijven, de Krochtdijk (nu Europaweg), de
Alendorperweg, de Hamweg of Achterdijk ten westen van
het dorp Vleuten, de Dorpeldijk en de weg Harmelerwaard
langs de Leidse Rijn in diezelfde tijd Tiendweg geheten.
Het was niet zozeer een eigennaam als wel een soortnaam,
die echter steeds op oude kaarten als topografische aan-
duiding is gebruikt. Ik denk dat men vroeger vaak bestaande
paden of polderkaden als tiendwegen gebruikte. Maar er
zijn ook tiendwegen aangelegd op plaatsen waar voordien
geen weg of kade was, zoals in de Lopikerwaard op korte
afstand van de Hollandse I Jssel en van de Lek, dus door de
hoger gelegen stroken kleigrond langs de rivieren waar
akkerbouw mogelijk was.
Een tiend was een evenredig gedeelte van de voort-
brengselen van de agrarische bedrijven (zoals akkerbouw-
gewassen, vruchten, jonge dieren), dat moest worden afge-
staan aan de tiendgerechtigde. Onze beroemde rechtsge-
leerde Hugo de Groot (1583 - 1645) omschreef het tiend-
recht als „een gerechtigheid (= recht) een elfde deel van
enige vruchten te trekken". Soms werd het tiende deel
deel berekend, bij andere producten dan akkerbouwgewas-
sen golden andere maatstaven. In het geval van koren-
tienden werd telkens de elfde schoof van het geoogste koren
ingeleverd, of beter gezegd, de elfde hoop van bijeenge-
brachte (opgehokte) schoven. De tiendgerechtigde (oudtijds
tiendheer genoemd) of diens rentmeester mocht dan kiezen
waar hij begon te tellen.
Het tiendrecht, dat tijdens de Republiek een heerlijk
recht was, is pas bij wet van 1907 afgeschaft. De tienden
werden toen echter allang niet meer in natura geheven, maar
als een geldbedrag door de tiendplichtigen betaald. De
tiendwegen bleven in de meeste gevallen geheel of gedeel-
telijk bestaan, al kregen zij vaak andere namen zoals de
Westlandsetuin.
               ,
Het westelijk deel
Het derde onderdeel van de verbetering van de
Alendorperweg betreft het westelijk van de Alendorperwe-
tering gelegen stuk. Dit loopt eerst naar het noordwesten tot
een vrijwel recht hoek in het tracé en voert dan in noordoos-
telijke richting naar de Utrechtseweg. Ten oosten van die
haakse bocht vertoonde de weg vóór de aanvang van de ruil-
verkavelingswerkzaamheden een noordwaarts gerichte
flauwe boog die op de afgebeelde luchtfoto van het gebied
rond Alendorp duidelijk is te onderscheiden. Het is één van
de gevallen waarbij een weg langs de voormalige loop van de
Oude Rijn de buitenbocht van een rivierkronkel volgt.
Ik heb op dit verschijnsel al eerder gewezen in de speciale
uitgave Nr. 2 „Van Oude Rijn tot Leidse Rijn" en daar ook
voorbeelden genoemd, o.a. de vroegere Herenweg, nu de
Everard Meysterlaan vóór de aanleg van het Amsterdam-
De Loobrug, vroeger Lauwbrug, Lauwebrug of Lauwenbrug geheten,
over de Leidse Rijn ten westen van De Meern, met links daarvan een
gemetselde boogbnig in de Zandweg. Prentbriefkaart van een olie-
verfschilderij door Johan Georg Gerstenhauer Zimmerman (1858-
1931). De Loobrug is tijdens de ruilverkaveling geheel vernieuwd
door de Provinci.;. De brug in de Zandweg, welke over een vletsloot
langs de Krochtdijk (nu Europaweg) heeft gelopen, werd later
vervangen door een betonbrug; deze is in ruilverkavelingsverband op-
geruimd. De boogbrug lijkt mij in verhouding tot de Loobrug te groot
te zijn weergegeven.
Reproductie ter beschikking gesteld door de heer CA. Siegert te
Harmeien.
Rijnkanaal en van de Rijksweg 2 (nu A2). Aan dergelijke
oude situaties is nooit aandacht geschonken. Toch zijn daar-
uit conclusies te trekken zowel omtrent de ligging van een
oude waterloop als die van een oude weg. Men hield name-
lijk bij voorkeur de hogere gronden langs de waterlopen aan,
maar maakte tevens „doorsteken" of, zo men wil, bochtaf-
snijdingen. Bij een kronkel aangekomen volgde men deze
even langs de buitenbocht, om vervolgens weer een nieuwe
doorsteek te maken naar de volgende kronkel. Die doorste-
ken waren zelden recht, maar in de regel licht gebogen naar
de waterloop. De gevolgen van deze oude gewoonte zijn in
zeer sterke mate zichtbaar bij de Utrechtseweg tussen het
Hof ter Weyde en het voormalige Huis te Vleuten (ten
zuiden van de spoorwegovergang).
Wat nu de Alendorperweg betreft zou men op grond van
mijn „doorsteken-theorie" mogen verwachten dat deze weg
zich bij de bovengenoemde haakse bocht met een lichte
boog in noordwestelijke richting voortzette tot aan de vol-
gende Oude Rijnkronkel bij het Huis te Vleuten (ten zuiden
van de tegenwoordige spoorwegovergang). Het huidige
verkavelingspatroon in deze omgeving, dat dateert van de
tijd van de kleiafvlettingen in de vorige eeuw, geeft ons
hierover onvoldoende uitsluitsel. Ook de op het kaartje van
1750 getekende lijntjes in het verlengde van de Alendorper-
weg behoeven niet het vervolg daarvan te betekenen; de
toenmalige landmeter kan er ook de Oude Rijnkronkel mee
hebben bedoeld. Meer overtuigend is de perceeisindeling
volgens het kadastrale minuutplan van 1832, waarvan hier
een klein fragment is afgebeeld.
Het noordwestelijke gedeelte van de tegenwoordige
Alendorperweg, dat naar de Utrechtseweg leidt, droeg
volgens een militaire kaart van P.A. Ketelaar uit 1769 de
naam Tiendweg. De Utrechtseweg heette toen Vleuterdijk
of Vleutensedijk, honderd jaar later Vleutenseweg. Ik heb
er al eerder op gewezen, dat onder andere in de provincie
Utrecht „dijk" niet alleen waterkering langs de (Zuider)zee
en de grote rivieren betekent, maar ook „weg".
Zoals gezegd is de zwakke bocht van de Alendorperweg,
-ocr page 24-
713
te weten het Rijk, de provincies, de gemeenten en de water-
schappen. De twee eerstgenoemde speelden in de ruilverka-
veling Vleuten in dit opzicht een ondergeschikte rol; kleine
gedeelten van de rijksweg 2 werden weer in dezelfde staat
aan het Rijk toegewezen, van de provincie Utrecht lagen
helemaal geen wegen of gedeelten daarvan in de ruilverkave-
ling. De openbare spoorwegovergangen bleven in eigen-
dom, beheer en onderhoud bij de N. V. Nederlandse Spoor-
wegen. Met de andere openbare wegen, die verreweg de
grootste plaats innamen, lag het anders.
De provincie Utrecht heeft altijd het standpunt ingeno-
men dat de in een ruilverkaveling gelegen openbare wegen
en paden, die met overwegend een waterschapsbelang
dienen, in beginsel in eigendom, beheer en onderhoud zullen
worden toegewezen aan de gemeenten waarin deze wegen en
paden liggen. Dit geldt zowel voor nieuwe als voor
bestaande wegen, met inbegrip van de daarin voorkomende
kunstwerken (bruggen, duikers e.d.).
Deze regeling is ook toegepast in de ruilverkaveling
Vleuten. De wegen, die reeds werden beheerd en onderhou-
den door de gemeenten, kwamen al dan niet in verbeterde
staat weer bij deze lichamen terug. Ook de eigendom van
deze wegen werd aan hen toegewezen, ongeacht de oude
eigendomstoestand. Alleen de smalle en doodlopende The-
materkade, die naar het gemaal Haarrijn leidt, werd toege-
wezen aan het waterschap Vleutense wetering, dat later is
opgegaan in het tegenwoordige waterschap Leidse Rijn.
De bermen met de zich daarop bevindende beplantingen
alsmede de wegsloten gingen eveneens in eigendom over
naar de openbare lichamen. De oude eigenaren van de
wegbeplantingen ontvingen een vergoeding ter waarde van
de overgedragen bomen.
Zoals ik reeds eerder schreef moest in dit opzicht met het
oog op eerder gedane toezeggingen een uitzondering worden
gemaakt voor de Enghlaan. De bermen van deze vroeger
particuliere weg werden overlangs in stroken verdeeld
zodat de daarop staande vruchtbomen weer konden worden
teruggegeven aan de oude eigenaar. Dit is de reden dat U
hier perebomen kunt zien staan langs een openbare weg
In het voorgaande heb ik, na een korte uiteenzetting van
de ruilverkaveling Vleuten, enkele veranderingen van het
wegennet tengevolge van de ruilverkavelingsweken beschre-
ven. Ook is uitvoerig ingegaan op de voorgeschiedenis van
sommige oude wegen.
Hoewel het verkeer, vooral ten behoeve van het vervoer
van goederen, in het lage westen hoofdzakelijk over het
water plaats vond, werden voor de interlokale wegverbin-
dingen over land (in het algemeen heerwegen genoemd), al
vroeg ordonnanties uitgevaardigd die de instandhouding
van die wegen beoogden. Ook gaven de gewestelijke over-
heden voorschriften die ten doel hadden de veiligheid van
het wegverkeer te bevorderen.
De ontwikkeling van het wegenstelsel in het gebied van de
latere ruilverkaveling Vleuten was al in de zestiende eeuw
in gang en zette zich voort in de daarop volgende eeuwen
Uczc hjn IS door te trekken tot het heden, zij het, dat het
tempo van de veranderingen na de tweede oorlog zeer
aanzienlijk is verhoogd.
Ondanks het feit dat de plattelandswegen in het algemeen
Steeds meer en zwaarder gemotoriseerd verkeer krijgen te
verwerken en in Vleuten-De Meern in het bijzonder door de
sterke uitbreidingen van de dorpen gedurende de laatste
twee decennia, lijken zij hier na de indertijd aangebrachte
verbeteringen nog aan de door de streek gestelde eisen te vol-
doen. En dat was een van de doelstellingen van de ruil-
verkaveling Vleuten.
Kadastraal kaartje van de omgeving van de Alendorperweg. Naar de
minuutplans van het Kadaster uit 1832. Het noorden is aan de boven-
zijde. Links boven het voormalige Huis te Vleuten, van daaraf naar
het oosten gaande de Utrechtseweg (met een enkele Ujn getekend
d.w.z toen geen apart kadastraal perceel zijnde), rechts van boven
naar beneden de wegen 't Zand en Woerdlaan, links onder gedeelten
van de wegen Krochtdijk en Lauweweg (later ook Krochtdijk gehe-
ten), nu te zamen de Europaweg vormend. In het midden tussen de
Utrechtseweg en de weg 't Zand de Alendorperweg. Tussen deze
laatste weg en de weg 't Zand schuin naar rechts boven lopend de
Tiendweg, waarvan nu alleen het noordoostelijke gedeelte als
Westlandsetuin is overgebleven. In het midden tussen de
Alendorperweg en de Krochtdijk de tegenwoordige Esdoornlaan die
vroeger ook Krochtdijk heette. De Alendorperbrug ligt op de kruising
van de Alendorperweg en de Alendorperwetering die nauw sUngerend
tussen de Utrechtseweg en de Krochtdijk toopt. De spoorweg Rotter-
dam-Utrecht komt op dit kaartje nog niet voor, die lijn werd in 1854
aangelegd. Het is opmerkelijk dat de situatie bij de Alendorperbrug
belangrijk afwijkt van die in 1953, d.w.z. vóór de aanvang van de ruil-
verkaveling. De Esdoornlaan, die grotendeels langs de Alendorperwe-
termg loopt, ligt aan het noordoostelijke einde op enige afstand van
deze wetering terwijl de aansluiting op de brug veel ruimer is De
boerderij, die er de oorzaak van was dat de Alendorperweg moest
worden verlegd, bestond in 1832 blijkbaar nog niet. Wel stond een
kleine opstal tussen de wetering en de Esdoornlaan.
In de tekst heb ik de aandacht gevestigd op de perceelsgrenzen tussen
het Huis te Vleuten en de vrijwel haakse bocht in de Alendorperweg
ten westen van de Alendorperbrug. Deze grenzen kunnen mijns
mziens afkomstig zijn van een oude wegverbinding tussen die twee
punten, mogelijk in de vorm van een pad.
die aanleiding gaf tot mijn theorie over het oorspronkelijke
tracé van deze weg, bij de verbeteringswerkzaamheden
recht getrokken.
Besluit
In paragraaf 2 wees ik erop dat de slechte toestand waarin
de wegen m het ruilverkavelingsblok verkeerden voor een
belangrijk deel te wijten was aan de uit oude tijden afkom-
stige regeling ter zake van het onderhoud. Hierin kon nu
verandering worden gebracht.
Krachtens de ruilverkavelingswet, nu de Landinrichtings-
wet, dienen alle openbare wegen en paden in eigendom
öeheer en onderhoud over te gaan naar openbare lichamen'
-ocr page 25-
714
Kee
Ik weet niet meer precies hoe lang 't
geleden is, maar ik kreeg nu toch be-
hoefte om dit voorval eens op te
schrijven.
In m'n krantenwijk woonde een oud
vrouwtje, waar ik altijd de krant naar
binnen bracht. Dan hoefde ze niet naar
de deur te lopen. Tante Kee — zo
noemde ik haar — vond 't ook wel ge-
zellig, want er kwam nooit iemand op
bezoek en ze maakte graag een praatje.
Meestal kreeg ik een snoepje (een zwarte
bal). Als 't zomers erg warm was, kreeg
ik uit een oude beschadigde emaille
kroes wat ranja.
Tante Kee zat meestal met haar
voeten in een teil met sodawater. In huis
was 't rommelig en vooral stoffig.
's Zondags zag ik haar altijd vroeg in
de kerk. Ze slofte heel langzaam binnen
en zat in een hoekje op de achterste
bank.
Toen 't winter werd, was ze enkele
weken niet present. Tijdens 't bezorgen
van de krant vertelde ze me dat haar
benen te slecht waren. "Maar", zei ze,
"ik heb een nieuw derde been besteld".
Dat begreep ik eigenlijk niet hele-
maal, maar 's zondags was Kee weer bij
de kerk, met een mooie, nieuwe wandel-
stok. Ik besloot haar maar even naar de
bank te begeleiden. In 't kerkportaal
deed ze haar tas open en haalde daaruit
een grote, rooie zakdoek en een fles
4711. "Wil je ook een beetje ode-
klonje?"
Ik vond 't wel gek, maar 't kwam in de
kerk toch wel goed van pas. Er zaten
veel boeren in de kerk, die hun koeien
inmaakgras voerden, en dat ruikt niet
bepaald fris.
Zo hielp ik haar iedere zondag en
altijd als beloning een scheutje reuk-
water.
Eens op een zondag was Kee er weer
niet. Tijdens de mis werd bekend ge-
maakt dat Kee, na voorzien te zijn van
de laatste sacramenten der stervenden,
was overleden. Woensdag was de begra-
fenis en ik besloot daar heen te gaan.
Na een heel eenvoudige mis ging ze
naar 't kerkhof. Daar waren twee oude
familieleden en natuurlijk ook 't vaste
clubje vrouwen, die ook altijd naar een
trouwmis gaan om te kijken of de bruid
in 't wit is.
Daar ging Kee. Een vurenhouten, ge-
beitste kist. Ik hoorde één van de
vrouwen zeggen: "ze gaat er toch nog
knap en degelijk onder".
De pastoor prevelde snel wat latijnse
gebeden, kraste een kruis op de kist en
zei amen. Eén van de familieleden
strooide wat aarde op de kist.
Ik bleef nog achter met het clubje
vrouwen. Eén van hen zei: " de pastoor
heeft het toch mooi gezeit, ik bedoel die
woorden: bedink mens dat ge van stof
zijt en tot stof zult weder keren. Nou,
dat is Kee wel gewend. Ben je wel eens
bij d'r in huis geweest?"
Ik werd een beetje kwaad en zei
plotseling: "maar in de grond is ze niet
slecht". De vrouwen giechelden en daar
stond ik met een rooie kop, van de kou,
van kwaadheid, en van schaamte over
de verkeerd gebruikte zin.
Gelukkig kwam al gauw de man die
de graven moest delven en weer dicht-
maken. Plotseling zei hij: "kom mensen,
afscheid nemen, zand erover".
Lange tijd bad ik bij m'n avondgebed
nog een extra onze vader en wees
gegroet voor tante Kee.
De Meern, 30 september 1941
Theo van den Berg.
Illustratie: Barbara Gravendeel
-ocr page 26-
715
Van de voorzitter
Ifjjdschrift van de Historische Vereni^Hp
iPicuten-De Mecrn-Haarzuifens.
|é jaargang i»r. 2 juni 1989 ,..............,,MJi!Ê-z
Éerscbijnt 4x per jaar
rijksmonumenten door het rijk jaarlijks
een bedrag wordt verstrekt, terwijl dat
voor gemeentelijke monumenten door
de gemeente zal moeten gebeuren.
Gemeentelijk monumentenbeleid
De situatie is op dit moment als volgt: er
is een monumentencommissie, er is een
monumentenverordening en er is een
lijst met potentiële gemeentelijke mo-
numenten. Die lijst is met de uiterste
zorg samengesteld en omvat 245 in drie
categorieën verdeelde objecten, die voor
speciale gemeentelijke zorg in aanmer-
king komen.
Wat nu verder? Doen we de zaak af
met een goedkeurend applaus in de
richting van degenen die al het voor-
bereidende werk hebben verzet, of
durven we ook de laatste beslissende
stap te nemen?
Die zou dan moeten bestaan uit het
vaststellen van een subsidieverordening
en het op de gemeentebegroting opne-
men van een post ten behoeve van de
monumentenzorg. En die post moet niet
de lachlust opwekken!
Lef
De gemeente Vleuten-De Meern is
rijk en dan doel ik daarbij niet op de
legendarische spaarpot die inmiddels
misschien wel tien miljoen bevat.
Iedereen wil hier wel wonen, alles is hier
voor goud te verkopen, het lijkt wel of er
olie in de grond zit.
Als het rijk, de provincie of de stad
Utrecht ons te na komen, wordt haastig
de eigen identiteit van stal gehaald,
maar hebben we ook het lef om die
identiteit gestalte te geven?
Monumenten
In 1984 kondigde de minister van
WVC aan dat de dagelijkse zorg voor de
zogenaamde rijksmonumenten in de
naaste toekomst zou worden overge-
laten aan de gemeenten mits deze be-
schikten over een monumentencommis-
sie en een gemeentelijke monumenten-
verordening. Ons college van B en W
stelde daarop de gemeenteraad voor een
monumentencommissie in te stellen.
Men had de goede gedachte bij de
samenstelling daarvan een plaats in te
ruimen voor een vertegenwoordiger van
onze vereniging. De commissie werd in-
gesteld bij raadsbesluit van 24 juni 1986.
Een monumentenverordening kwam
tot stand op 10 september 1987.
Gemeentelijke monumenten
In 1983 werd, op initiatief van de
provincie, een voorlopige inventarisa-
tie uitgevoerd van cultuur-historisch
waardevolle objecten, nederzettingen
en landschappen in onze gemeente. De
toen opgestelde lijst is inmiddels
uitgebreid en omvat nu 285 nummers.
Daarvan zijn er 12 archeologisch mo-
nument of meldingsgebied en 28 rijks-
monument. Dat wil zeggen dat er 245
objecten in aanmerking zouden kun-
nen komen voor de status van ge-
meentelijk monument. Wat betekent
dat?
Laat ik voorop stellen dat die poten-
tiële gemeentelijke monumenten kwali-
tatief in geen enkel opzicht de mindere
zijn van de sedert lang door iedereen als
zodanig geaccepteerde rijksmonumen-
ten. Waar zit dan de moeilijkheid? Waar
zou die anders kunnen zitten dan in de
financiën!
Kort gezegd komt het hierop neer dat
voor herstel en instandhouding van
ireven in het vürcnigingsregi^iter viin
ifCv.K. tJirecht ca. oiKkt nr. V. 479360
Hagclyks bestuur:
iiiiiiiiiilMliiiiiiiiilï;:^
||||i^|ï|i|||||||||i||||
IvW, SchaiiiiliiiÉ|iliÉiiiii
ilan3ï,?43iëP Vleuten
Ml 03407 - 14H3
iêiJ. van Zoei'cii. vice-voorziiter
litaiiönsstiaat 34, 3451 BZ VI e uien.:
|^i|l407 - 1263
iiWevroim Prof. Dr C. tsJngs, SoesÉ
liedenadministratie/Hiformatie;
lÖpgcvcn van ntciiwe leden, muiaties en (nu)-
ieslellintlcn bij;
                     siiliiilllli
ÏJÉevrouw P,.5. de Ro<>i(-<>oes,:i||||||i|ii|i
iZand 1. 3451 GP Vleuten 111111111111
lel. 03407 '1483
                    ïliiiiiliil
ilontributie:
;i|)e jaarlijkse kontritiiutletiteiraaitt voor j9Sf
ifijnimaal f 30,—
;|Ristabonnement i' 40,-- per jaar
iMininiaal f 12.50 per jaar ï^liilliiiiiiii
:|>e vereniging heeft rekeningen ;;Jjp|i||!!|
Sólgende 'iislellingeii:
                   iJJiilliil
Bfciiiiiii|iiliiiipliiiiiiMÉili^^
■Piii^|iÉ^|^|l^iïi|ll^piiii;i
D.W. Gravendeel
In dit nummer
llllliliiiilill
pag.
715
716
717
719
721
723
731
732
738
740
Van de voorzitter
Verenigingsnlauws, nieuwe leden, agenda,
wie wat bewaart die geeft wat
Enkele aktiviteiten
'n Nieuw praatje in 1989 bij'n oud plaatje uit 1923
Almanakken
Het wiel aan de Meerndijk
Een dorp verandert
Het raadselachtige tracé van de Meerndijk
Een muzijkgezelschap te Oudenrhijn?
De bullebak
^l||i^i||i«ni 1989,:
ti!!i!!!!o:i:i:i:i:i:i:i:i:i:i:
iÖSSE NtmilViERS'F 7,5Ö
-ocr page 27-
716
Verenigingsnieuws
Nieuwe leden
Bestuursmutatle
Door de algemene ledenvergadering
is op 12 april j.1. de heer J.F.K. Kits
Nieuwenkamp gekozen als bestuurslid
in de vacature van de heer W.H. Dene-
kamp.
Gebouwen
De inrichting van onze gebouwen is
inmiddels zover gevorderd dat een offi-
ciële opening binnenkort zal kunnen
plaatsvinden. Gedacht wordt aan me-
dio october. Nadere bijzonderheden
zullen wij vermelden in het volgende
nummer van ons tijdschrift.
Nieuwe leden
Sinds 30 september 1988 werden
aardig wat nieuwe leden ingeschreven.
Ons ledental bedraagt nu 874.
Verzamelbanden
Er zijn weer verzamelbanden te koop.
2& kosten f 15,-.
Laatst was er een mevrouw, pas terug
uit Spanje, die via het antwoordappa-
raat 4 banden bestelde, maar vergat
haar naam of telefoonnummer op te
geven. Wil zij nog even reageren?
Baars, J.C.P.
Berg, H. van den
Boerenboom, A.H.J.
Boers, B.L.A.
Dalsen, H.K. van
Dijk, C.J.A. van
Dijk, G.J.A. van
Geelen, Jan
Goes, G.H.
Gondelach, Jan
Heeren, Mw. M.J.
Heuvel-Coté, Mw. G.A. van den
Houssaye, L.D.G.
Jong, R.C.M.
Klein, Mw. M.
Konings , J . A.J .
Koeten, G. van
Kooten, J. van
Kruyf, G.A. de
Meer, G. van der
Odijk, Hans
Rietveld, A.
Rood, C.P.
Roos, C.
Schurink-Roos, Mw. N.
Tielen, R.W.
Versteeg-Tijssen, Mw. E.C.
Vissenberg, Harald
Werkhoven, Drs. J.A.
Weverwijk, A.L,
Wieman, Cor
Witsenburg-Riedel, Mw. A.J.
28 juni 1988
3451
3454
3454
3451
3454
3451
3451
3417
3481
3451
3455
3454
3451
3451
3454
3451
3454
3455
3451
3451
3455
3454
3455
3454
3454
3481
3455
3455
3451
3454
3451
3454
JD VI
AJ De
KJ De
GB VI
GJ De
ST VI
ST VI
AW Mo
BR Ha
GA VI
SG Ha
PK De
EA VI
BS VI
EK De
XJ VI
JZ De
RV Ha
GB VI
AT VI
RH Ha
HE De
SK Ha
PA De
GL De
LR Ha
SN Ha
RV Ha
XJ VI
AM De
BL VI
VJ De
Rerabr
Irene
Woerd
Utree
Houts
Hof t
Hof t
Jan d
Burg.
Utree
Brink
Strijk
Alb.S
van W
Ten V
Secr
Zandw
Ockhu
Utree
Multa
Rijndij
Zandw
Alexa
Groen
Wolwe
Breud
Thema
Ockhu
Secr
Pr.Ch
Dorps
Woerd
andtlaa
laan 18
laan 43
htseweg
nijdersl
er Weyd
er Weyd
'e Rijkel
Timmerm
htseweg
13 a
.viertel
ichweitz
loerdens
eldestr
Verstee
eg 108
lizerweg
htseweg
tulistr
k 3
eg 208
ndralaa
edijk 13
'Verslaa
ijk 60
terweg
izerweg
Verstee
ristina
straat
laan 49
n 80
euten
Meer
Meer
euten
Meer
euten
euten
ntf oo
rmele
euten
arzui
Meer
euten
euten
Meer
euten
Meer
arzui
euten
euten
arzui
Meer
arzui
Meer
Meer
rmele
azuil
arzui
euten
Meer
euten
Meer
n
27
aan 22
eweg 13
eweg 12
aan 27
anslaan 111
13
rt
n
lens
n
erlaan 11
traat 12
aat 85
glaan 8
9
23
aat 28
n
n
lens
lens
n
lens
n
n
n
ens
lens
15
glaan 12
laan 22
56
n
n
Wie wat bewaart die geeft wat
Agenda
Door ons werden in dank, ten behoeve
van onze bibliotheek en onze verzame-
ling, de volgende schenkingen aanvaard
van:
Zaterdag 26 augustus
Braderie te Vleuten. Wij stellen de
Broederschapshuisjes, waarin ons
documentatiecentrum en informa-
tiecentrum is gevestigd, open voor
belangstellenden.
Vrijdag 1 september
Markt in De Meem. Wij staan daar
met een kraam. Kom eens langs!
Zaterdag 9 september
Open Monumentendag. Het plaatse-
lijke comité zal die dag geen monu-
mentenroute organiseren. De dag te-
voren wordt aan het gemeentebe-
stuur de onlangs gereedgekomen
monumenteninventarisatie aangebo-
den. In de Broederschapshuisjes
wordt dan tevens een expositie ge-
opend over onze gemeentelijke mo-
numenten. De tentoonstelling zal op
zaterdag 9 september te bezichtigen
zijn.
Nadere bijzonderheden betreffende
deze presentatie worden nog bekend
gemaakt in de plaatselijke bladen.
A. Migo-Kruyswijk, Stationsstraat 48
Vleuten
Courantenhanger, reis-schoenpoets-
borsteltje, oude verkiezingspamfletten
W.M.B, van der Rijst, Dorpsstraat 42
Vleuten
Boekjes "Onze Gemeente"
H. van Rooijen, Westlandsetuin 8
Vleuten
"Onze 80-urige oorlog", belevenissen
in en om de Grebbelinie, door korpo-
raal Homa, 1941
A.G.J. Miltenburg, Multatulistraat 79
Vleuten
Statuten en Huishoudelijk Reglement
van de Onderlinge Brandverzekering
Vleuten, Haarzuilens en Omstreken
Statuten van de Coöperatieve Aan- en
Verkoopvereniging "Het Sticht" GA
F.H. Kerkhoven-Schmieman, Zandweg
104 De Meem
Wisselbeker gemeente Veldhuizen,
billekom, snijbonenmesje, kinderbord-
je, schoteltjes, suikerpot, pijp, boorde-
knopen
Hester Schuurs, Maarssenbroek
Suikerlepel Vleuten-De Meem (75
jaar Rabo-bank)
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, Hof ter Wey-
deweg 11 Vleuten
Jaarverslagen 1971, 1972, 1975,1976,
1977 en 1980 van de Stichting Utrechtse
Kastelen
A.J. van Zoeren, Stationsstraat 34
Vleuten
Boekjes "Onze Gemeente"
-ocr page 28-
717
Enkele aktiviteiten
dag aan dag een stralend blauwe hemel,
terwijl de zomer nog moet beginnen!
Hoewel dit natuurlijk niets te maken
heeft met de geschiedenis van onze
gemeente is het toch wel een stuk
geschiedenis dat waard is om te worden
vastgelegd: sedert tientallen jaren is het
in deze tijd van het jaar nooit zo warm
geweest. In onze donkere kamer, inge-
richt in het Meernse onderkomen "Het
Kabinet", was het 34 graden. Om de
fotobaden op de vereiste temperatuur
van 20 graden te brengen moest ik van
huis ijsblokjes meenemen!
Open museumdagen 15 en 16 april 1989
Op zaterdag 15 en zondag 16 april
werd het "Landelijk Museumweekend"
gehouden waaraan ook kasteel "De
Haar" meedeed. Op die dagen waren
vrijwel alle musea in Nederland (bijna)
gratis toegankelijk. Dankzij een positief
persbericht van kasteelbeheerder Wim
Hoeben werd in allerlei plaatselijke
kranten bekend gemaakt dat de Histori-
sche Vereniging Vleuten-Haarzuilens
(De Meern werd voor het gemak maar
even buiten beeld gehouden) een exposi-
tie had ingericht over de verdwenen
ridderhofsteden en kastelen die zo'n 300
jaar geleden binnen de huidige gemeen-
tegrens van "Vleuten-De Meern" had-
den gelegen. Zelfs de "De Telegraaf'
maakte er melding van in haar
zaterdagse editie "De Reiskrant", maar
was er wel een week te laat mee.
De toeloop naar onze expositie in de
kapel van het kasteel was groot-. Op za-
terdag ontmoetten we zo'n tweehon-
derd bezoekers waaronder een kastelen-
fanaat uit Ridderkerk die me vertelde:
"Wat U hier vertoont is voor mij een
openbaring! Ik heb nooit geweten dat
hier zóveel kastelen hebben gestaan."
Hij maakte van elk expositiepaneel een
aparte foto. Ook was er iemand die om
een catalogus vroeg. "Nee, die hebben
we niet, maar het is wel de bedoeling dat
over deze kastelen ooit een boekje gaat
verschijnen" kon ik hem antwoorden.
Zondag 16 april wandelden zeker
vierhonderd bezoekers de kapel binnen.
Op enkele momenten telden we zo'n 70
a 80 mensen tegelijkertijd die vrijwel al-
lemaal langs onze fotopanelen schuifel-
den. Dat was voorde exposanten, waar-
onder we niet alleen Gedo Voorn uit De
Meern met zijn maquette van kasteel
Den Ham maar vooral ook Peter van
den Hoek uit Amersfoort met zijn schit-
terend gedetailleerde maquette van kas-
teel De Haar moeten rekenen, hartver-
warmend. Dat was ook wel nodig want
de temperatuur was in die onverwarmde
kapel hartverscheurend! Zowel op za-
terdag als op zondag werd ons "vanwe-
ge het kasteel" een dienblad met kopjes
en een thermoskan hete koffie aange-
reikt. Opmerkelijk was overigens dat in
de tweede helft van de zondagmiddag de
temperatuur in de kapel wat draaglijker
werd: de vele bezoekers lieten allemaal
een beetje lichaamswarmte achter!
Heet
Toen ik deze herinneringen half april
heet van de naald opschreef zat de kou
van de kapel nog een beetje in m'n
botten. Nu ik een en ander uittik en
persklaar maak voor de drukker, op de
langste dag van het jaar, 21 juni, beleven
we weken achtereen een ongekend
warme periode met temperaturen van
boven de 26 graden Celsius en vrijwel
Ik bouw liever in de huiskamer!
Tijdens de expositie was er ook grote
belangstelling voor de schitterende ma-
quette van het huidige kasteel De Haar,
waar Peter van den Hoek uit Amers-
foort nu al ruim een jaar aan heeft ge-
werkt. Aan de hand van zelfgemaakte
foto's van talloze details, opmetingen en
geveltekeningen uit onder andere het ar-
chief van architect Pierre Cuypers en de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg
heeft hij het kasteel minutieus opge-
bouwd. De grote lijnen zijn klaar en met
de afwerking is hij een eind op streek.
"Ik heb er nu zo'n duizend werkuren
inzitten" vertelt Peter glimlachend,
"maar er komen nog zeker duizend uren
bij voordat m'n kasteel af is. Ik werk er
bijna elk vrij moment aan. Als ik 's mor-
gerts, voor ik naar m'n werk ga, een
kwartiertje over heb, doe ik er iets aan.
Mijn kinderen zijn nu het huis uit en ik
zou gemakkelijk op een vrije kamer
boven kunnen gaan zitten, maar dat is
niet gezellig voor mijn vrouw. Ik laat het
kasteel dus beneden in de huiskamer
waar ik een aparte werkhoek heb. Dat is
gezelliger, zowel voor mij als mijn
vrouw die minstens zo gek is op het kas-
teeltje als ik".
De maquette is een juweel. Het hele
kasteel is opgebouwd uit dunne laagjes
hout zodat tegen het einde, wanneer de
nu nog lichtbruine houten muren op
kleur worden gebracht, de structuur van
gemetselde lagen steen zeer dicht wordt
benaderd. De leien daken die voor een
groot deel al afzijn, zijn opgebouwd uit
heel smalle strookjes ingesneden papier
zodat alle leitjes (!) los gelegd lijken te
zijn.
Het was de bedoeling dat Peter
tijdens deze expositiedagen aan zijn
maquette zou werken maar daar is hij
niet aan toe gekomen. Aan honderden
belangstellenden heeft hij uitleg moeten
geven. "Ik heb gisteravond een vreemde
avond gehad" vertelde hij me zondag-
middag. "Ik had m'n kasteeltje niet
thuis en kon er niet aan werken!"
In twee dagen tijds schuifelden honderden mensen langs de fotopanelen met afbeeldingen van
verdwenen kastelen uit onze gemeente.
-ocr page 29-
718
van die huisjes niets is overgebleven.
Het zij zo.
Hoewel we met de herinrichting van
de ruimte nog maar ten dele gereed
waren hebben we op 29 april jongstle-
den ons onderkomen toch voor het pu-
bliek opengesteld. En het publiek
kwam! Tevreden konden we vaststellen
dat zeker 300 mensen bij ons zijn bin-
nengewandeld, waaronder ook veel
toevallige bezoekers van de braderie.
Ook burgemeester Westra kwam kort
kijken: "Op een dag als deze wórd ik
geleefd en heb ik geen tijd om rustig
rond te kijken. Ik maak graag een
afspraak voor een volgende keer!"
Raden maar!
Intense belangstelling voor de maquette van "De Haar" van de familie Van Selm van "Den
Engh". Links de bouwer Peter van den Hoek.
Koninginnedag 1989: de Broederschapshuisjes open!
schapshuisjes. De meest oostelijke vier
zijn tot in het tweede kwart van deze
eeuw nog particulier bewoond geweest,
maar daarna kwamen ongevoelige
doorbraken tot stand zodat inwendig
Sedert augustus 1988 mag de Histori-
sche Vereniging Vleuten-De Meern-
Haarzuilens zich de trotse huurder noe-
men van een eeuwenoud monument in
het centrum van Vleuten: de Broeder-
Wij hadden ook nog iets te raden. Erg
moeilijk was het deze keer niet. Toch
speelden enkelen het klaar er nèt iets
anders mee te willen doen, dan waar de
uitvinder het voor bedoelde. Natuurlijk
kan je er desnoods een typemachine mee
reinigen of een kachel mee poetsen,
maar het is toch echt een schoenpoets-
borstel metschoenpoetsreservoir. Het is
één van die talloze handige uitvindingen
waarmee evenzovele nimmer aflatende
uitvinders het de mensheid "makkelijk
willen maken". Het apparaatje is speci-
aal bedoeld om op reis mee te kunnen
nemen.
De beste beschrijving werd gegeven
door mevrouw C. Balk-van Lint,
Mandenmakerslaan 13, De Meern.
K.B.N.
Op een rustig ogenblik kunnen we op deze foto twaalf bezoekers in de Broederschapshuisjes
aantreffen.
-ocr page 30-
719
*
'n Nieuw praatje in 1989
bij 'n oud plaatje uit 1923 '
door
Gert Kromwijk Thzn
Bij het bekijken van onze verzameling oude foto's vond ik
een leuk plaatje. Een kiekje uit 1923, waarbij wel een aardig
verhaal is te vertellen.
Op de boerderij "Ouders Oord" woonde toen Dorus
Kromwijk met zijn gezin. Die boerderij was in 1875
gebouwd en stond direct ten westen van de huidige Boek-
binderslaan aan de Rijksstraatweg. Zij werd in 1969
afgebroken ten behoeve van de nieuwbouw in Nijevelt.
Ik was in het gezin de oudste zoon, in 1923 acht jaar oud
en ik bezocht de Openbare Lagere School aan de Meerndijk.
Op de boerderij, waar naast rundvee ook varkens werden
gehouden, zij het op bescheiden wijze, had het biggen
fokken de meeste aandacht.
Toen in maart 1923 het geval zich voordeed dat zijn fok-
zeug maar drie biggen had geworpen, besloot mijn vader
deze zeer grote zeug te gaan mesten voorde slacht. Daar had
hij echt voor deze keer liefhebberij in.
Alles goed en wel, maar wie zou haar willen kopen als ze
die herfst afgemest zou zijn? Vader dacht wel een klant te
weten. Op het dorp was de jonge slager Toon Vianen pas
voor zichzelf begonnen en die zou misschien best voor de
onderneming te vinden zijn.
Het bleek goed gedacht. Toon kwam kijken en de twee
spraken af de zeug helemaal af te mesten en in de herfst te
slachten. Er werd een voordelige prijs per pond overeen-
gekomen. M'n vader en Toon hadden er plezier in er eens
iets goeds van te maken. Er was in De Meern wel behoefte
aan goed vlees en spek.
De zeug groeide zeer gezond, in 'n rustige omgeving, naar
volledige rijpheid, dankzij de juiste voederkeuze. Meng-
voeders bestonden toen niet, maar ik weet wel dat mijn
vader, op advies van de slager, erwtenmeel bij het voer
mengde want, zo zei Toon, dan krijg je sterk vlees en wit
hard spek en dat was juist, zoals later bleek.
Vóór we 's morgens naar school gingen, bekeken we altijd
even 't varken. Het groeide als kool.
Op een dag in october kwam Toon ook weer eens kijken.
Hij was zeer tevreden en zei: "Dorus, ik vind 'r zwaar
genoeg; volgende week kom ik d'r halen". Dat viel ons,
jongens, toch wat rauw op de maag. Wij vonden het jammer
afscheid te moeten nemen van onze trouwe viervoeter.
De voormalige boerderij "Ouders Oord", Rijksstraatweg 49,
gemeente Veldhuizen. Gebouwd in 1875, afgebroken in 1969. Totdat
laatste jaar woonde daar de familie Th. Kromwijk.
De foto is van november 1939.
Toen moest het vervoer geregeld worden. Van de boer-
derij naar de slachtplaats aan de Meerndijk was te ver om te
lopen. Toon maakte een afspraak met Nijs van Bemmel, de
bereboer op Reyerscop. Die wilde de zeug wel naar De
Meern brengen met z'n tweewielige berewagen.
Op de bewuste dag waren wij, jochies, volop in spanning.
We waren vroeg uit bed om niks te missen, schoolkleren en
witte klompen aan en natuurlijk een pet achterstevoren op je
kop en maar wachten op de komst van Nijs van Bemmel.
Rond acht uur draaide Nijs de werf op met z'n brede
wagen, getrokken door zijn dubbele hit. "Ja", zei Nijs, "die
is taai in het trekken van de kar".
Toon was er ook, 't achterluik van de kar ging open en
onze vette zeug werd zeer zorgvuldig ingeladen. M'n broer
Joop en ik moesten toch naar school, dus wij op onze wit-
-ocr page 31-
720
geschuurde klompen achter de berewagen aan, naar de
Waag van Veldhuizen. Die Waag werd beheerd door de
jonge kastelein Kobus Huigen.
De wagen werd de stalling ingereden, het luik ging
omlaag, het varken werd rustig uitgeladen en vervolgens in
het houten hokje van de weegschaal geplaatst.
Tuk op 'n verzetje, waren er vele Merenezen toege-
stroomd. Vóór dat de gewichten werden geplaatst, moest
geraden worden hoeveel het varken zou wegen. Daaraan
deden mee Rinus en Jan van den Berg, Henk en Kobus
Huigen, Hannes van Engelen, de bakker, Gert van Engelen,
de "knors" zoals hij werd genoemd. Toon Vianen, de koper,
en m'n vader Dorus Kromwijk. Het was Gert van Engelen,
die er het dichtste bij zat. Op het weegbriefje stond geschre-
ven, met inkt uit het potje:
1 Vette zeug, gewogen op de Gemeentewaag van Veld-
huizen, den zeventienden October negentien honderd drie
en twintig, in 't bijzijn van koper: Toon Vianen, verkoper:
Dorus Kromwijk, met als getuige Jan van den Berg, bloemist
te De Meern.
Het gewicht bedraagt 764 ponden.
Rinus van den Berg, de bloemist, die er het verste naast
was geweest, moest een rondje geven in het café Het Wapen
van Gouda.
Nijs van Bemmel was na 't uitladen al weggegaan. Op hem
wachtten wat welige zeugen, die hij ter dekking op moest
halen bij de boeren. Zijn beer klaarde dat karwei in een
schuur op Reyerscop.
Na de weging gingen wij en nog meer jongens — allemaal
op klompen, want alleen de jongens van de notabelen liepen
in de week op hoge schoenen — snel naar school.
Hoeveel rondjes er verder nog werden gedronken weet ik
niet, maar later hoorden we dat, toen de heren gewicht-
raders in het café nog even zaten te praten, de vette zeug
maar vast aan het lopen was gegaan. Toen m'n vader en
Toon dat in de gaten hadden, gingen zij er achter aan en
dreven haar de hoek om en de Meerndijk op. Het duurde
Het huis aan de Meerndijk waar Toon Vianen woonde.
Als beginnende slager en nog ongetrouwd, had Toon 'n onderkomen in
de vorm van 'n optrekje gekregen bij z'n vader Kees Vianen, achter
diens winkel. Daar was z'n broer Hein schoenmaker. Z'n vader was
barbier, maar trad ook op als huisslachter.
De woning stond op de plaats waar nu de firma Sterk is gevestigd.
Foto omstreeks 1930.
allemaal erg lang, ook al was er dan geen verkeer.
Voor de school bleef ze weer eens staan. Aan dat moment
hebben we de al eerder genoemde foto overgehouden,
dankzij mevrouw van Isselt, die met haar kiekkastje naar
buiten kwam en het toen nog levende varken vereeuwigde.
Zij woonde naast meester Maarseveen.
Aangekomen op de slachtplaats werd het varken door
Gert van Engelen en Toon Vianen gekeeld. Moeder Door
zorgde voor kokend water in een heel groot waterfornuis en
maar schrobben en boenen. Daarna werd ze, met de
achterpoten vastgebonden, op een stalleer gelegd.
Het was toen middag, de school ging uit en wij er naar toe.
Ze waren net met vier man bezig de ladder buiten tegen de
schuur omhoog te zetten.
Daar stond ze, gereed voor de keurmeester, die ze goed-
keurde.
Wij stil naar huis.
i-i •--'"%.%
WL^ÊÊk ' ^
•■ <:.
^ '.>
IIL
'|9^Hk
" '''SK^'4. ,,* ^ ■«^- MW\
w^^^^
^I^^H
De hoofdpersoon van dit verhaal, gekiekt op
de Meerndijk.
De personen zijn van links naar rechts: Toon
Vianen, Dorus Kromwijk, Klaas Steenderen,
Kees van Dijk, Henk Huigen en Gert van
Engelen.
J
-ocr page 32-
721
Almanakken
Toen ik in wat jonger jaren de kerstdagen en de jaarwisseling wel eens doorbracht bij mijn ouders, die in Spanje hun
winterkwartier hadden betrokken, viel mij daar een merkwaardige gewoonte op. Door de "basureros", de
vuilnismannen, werden op voddig papier gedrukte gedichten in de brievenbussen gestopt. Op lyrische wijze werd
daarin hun nederig, maar nuttig beroep bezongen en er werd niet vergeten duidelijke toespelingen te maken op de
karige beloning.
De politie-agenten deden het anders. Zij stelden op de kruispunten een kerstboom op en gingen daarbij uitbundig
het verkeer staan regelen. Het was dan de bedoeling dat passanten geschenken en briefjes van liefst honderd of meer
peseta's in de boom hingen.
Ik weet niet of deze dingen nóg gebeuren, maar ik moest eraan denken toen ik in ons gemeentearchief op het
volgende stuitte.
<«<;^^.-«ïS.t-a^^«f'i^>nr rXC
Op 2 augustus 1888 ging er, namens de Commissaris des Konings, een
brief uit naar alle burgemeesters der gemeenten in de provincie
Utrecht. Het was een gedrukte circulaire en ik toon hierbij een copie
van het door mij in het archief van Veldhuizen gevonden exemplaar.
CIKCüLAIRE.
N°. 2, A.Z.
Gemeente-Polltie.
UTRECHT, 2 Aognstus 188S.
. In sommige gemeenten dezer provincie bestaat nog de
gewoonte dat de veldwuchtere met toestemming van den Burge-
meester den ingezetenen Nieavjaars-almanakkcn aanbieden.
Vermits dit niet alleen in strijd is met de vaardigheid van
een politie-besmbte, maar ook zijne tegenover het publiek zoo
hoogst noodige onafhankelvjkfaeid hierdoor in gevaar wordt
gebragt, is het wenscheiyk dat tegen dit misbmik de noodige
maatregelen worden genomen.
Naar aanleiding van een hieromtrent ontvangen schrijven
van den heer Minister van Jnstitie, heb ik de eer a te ver
incken, ing eenigszins spoedig te willen mededeelen of genoemd
misbruik ook in Uwe gemeente bestaat.
De Commitisnris den Konintjs
m de provincie Utrecht,
Uy afwezen,
fftt Lid pan Gedeputeprde Stuteil,
H. G. RÖJIEIl.
Burgemeester D.O. Heldewier van Veldhuizen haastte
zich na te gaan of het bedoelde "misbruik" in zijn gemeente
bestond en schreef vervolgens ondermeer terug:
Deze toestand bestond bij mijne komst in 1879 alhier en dit
werd door mij niet verboden, met het oog op de bezoldiging en
het zeer talrijk gezin van dien veldwachter en aangezien het mij
niet is gebleken dat dit tot misbruik aanleiding heeft gegeven.
De Commissaris des Konings zal louter brieven in die
trant hebben gekregen, want het gebruik was waarschijnlijk
algemeen. De burgemeesters kregen dus op 4 september
allemaal het verzoek:
dien politiebeambte mede te deelen, dat dit gebruik voor het
vervolg niet meer mag plaats hebben, en noodig ik U uit,
daarop toezicht te houden. Ik geef U in overweging, voor
zoover hiertoe termen bestaan, bij den Gemeenteraad
voorstellen te doen, ten einde de bedoelde politiebeambte in het
daardoor ontstane geldelijke verlies worde tegemoet gekomen.
Aan
heeren Burgememtern (Ur gnnemtfn
in de provincie Ctreeht,
^-Ê«t<i«»t-É*-'£-
-ocr page 33-
722
Heldewier liet de zaak niet sloffen en kwam in de
raadsvergadering van 8 october met een voorstel, nadat hij
de raadsleden van de voorgaande briefwisseling op de
hoogte had gebracht.
Hij wilde de veldwachter schadeloos stellen, niet door
verhooging van traktement, maar door in beginsel aan te
nemen, hem jaarlijks eene gratificatie toe te kennen, wanneer
hij zich door dienstiper deze waardig gemaakt heeft. Hierdoor
verbindt de raad zich niet en het blijft voor den veldwachter
eene opwekking om zijne plichten met ijver te blijven vervullen.
Het bedrag moest dan voor 1889 op de begroting komen en
zou voor 1888 kunnen worden verkregen door afschrijving
op de post "onvoorzien".
Vervolgens kwam hij met het waarlijk "vorstelijke"
bedrag van f 10,-- op de proppen en bijna hadden de aanwe-
zigen daarmee nog ingestemd ook. Dat was het raadslid van
den Berg toch te gortig:
De Heer van den Berg echter acht de som zeer gering en is
overtuigd de veldwachter hierdoor niet voldoende wordt
tegemoet gekomen en meent dat eene som van f 25,—daarvoor
moest worden gesteld.
De voorzitter, zich gaarne daarmede vereenigende, neemt
dit voorstel over. In stemming gebracht, wordt met zes
stemmen tegen eene stem (die van C. Stolwijk), deze gratifica-
tie bepaald op f 25,— 's jaars.
Pieter van Lint (van Lent), rooms katholiek, gepasporteerd
soldaat.
Hij werd op 24 december 1852 aangesteld tot gemeente-
veldwachter van Vleuten en Haarzuilens. Zijn jaarwedde van
Vleuten was f 150,- met vrije kleding en woning, van Haar-
zuilens f 50,—. Hij was ook gemeentebode en bode der water-
schappen. Op dezelfde datum ging zijn aanstelling in tot
buitengewoon veldwachter van Oudenrijn. Daar verdiende
hij niets.
Pieter werd op 30 januari 1816 te Jutphaas geboren als
zoon van Emmerik van Lent en Wilhelmina van Dijk. Hij
overleed op 6 augustus 1892 te Vleuten.
Hij was getrouwd met Anna van Ingen, die op 3 mei 1805
te IJsselstein was geboren als dochter van Gerrit van Ingen
en Wilhelmina van der Lee. Zij overleed op 31 mei 1889 te
Vleuten.
Uit het huwelijk is een zoon bekend: Antonie van Lint,
huisschilder, geboren op 5 maart 1847 te IJsselstein.
Albertus Metzger, nederlands hervormd, wachtmeester bij
de veldartillerie.
Hij werd op 1 april 1874 aangesteld tot gemeenteveld-
wachter van Harmelen en Veldhuizen. Zijn jaarwedde van
Harmeien bedroeg f 250,— met f 25,- voor kleding, die van
Veldhuizen was f 100,—.
Albertus werd op 25 april 1846 te Utrecht geboren als
zoon van Johannes Michaël Metzger en Jacoba Spies. Hij
overleed op 21 januari 1913 te Harmelen.
Hij was getrouwd met Adriana Maria Polderdijk, die op
19 maart 1847 te Amersfoort was geboren als dochter van
Evert Polderdijk en Maria Cornelia Eijkman. Zij overleed
op 1 december 1937 te Harmelen.
Kinderen:
Ik maakte gebruik van de gelegenheid eens na te gaan hoe
onze politiemacht in 1888 was samengesteld. Het blijkt dan,
dat het ook allemaal weer héél slim was geregeld. Elke
gemeente had wel een eigen veldwachter, maar die was
tevens buitengewoon veldwachter in een naburige gemeente.
Zo leek de getalsterkte op de officiële "Staat van het Politie-
wezen" wel hoog, maar er waren in ons peiljaar slechts drie
heren, die de taken moesten verdelen. Ze moeten wat afge-
lopen hebben!
De dorpsveldwachters werden vaak gerecruteerd uit de
rangen van oudmilitairen. Vaak waren het zogenaamde
"gepasporteerde soldaten", d.w.z. soldaten, die na
volbrachte diensttijd eervol waren ontslagen.
Ik geef hieronder de gegevens van ons drietal.
Johannes Michaël
Maria Cornelia
Jacoba Alberta
Everdina
Aartje
Adriana Jacoba
Alberta
Yda Hendrika
Matje
12-11-1871 te Amersfoort
19-02-1874 te Utrecht
19-02-1874 te Utrecht
12-01-1876 te Harmelen
31-05-1878 te Harmelen
31-05-1878 te Harmelen
19-01-1881 te Harmelen
03-10-1883 te Harmelen
21-11-1886 te Harmelen
geboren
Op 16 maart 1892 kwamen zijn ouders bij het gezin
inwonen en die mensen moesten ook te eten hebben. De man
had nauwelijks f 1,— per dag te besteden. Daar moest alles
van gedaan worden en daar moest hij ook nog z'n "waardig-
heid" van ophouden. Het raadslid van den Berg had er beter
kijk op dan zijn medebestuurders.
D.W.G.
Gerrit Hensbergen, nederlands hervormd, gepasporteerd
soldaat.
Hij werd op 1 januari 1881 aangesteld tot gemeenteveld-
wachter van Oudenrijn. Zijn jaarwedde als zodanig was
f 275,-- met vrije kleding en woning. Hij was tevens
gemeentebode van Oudenrijn. Op dezelfde datum ging zijn
aanstelling in tot buitengewoon veldwachter van Vleuten.
Daar verdiende hij f 25,— per jaar.
Gerrit werd op 21 juni 1849 te Vleuten geboren als zoon
van Gerrit Hensbergen en Maria Spijker. Hij overleed te
Oudenrijn op 8 april 1889.
Hij was getrouwd met Maria Geurtsen, die op 13
november 1838 te Westbroek was geboren als dochter van
Cornelis Geurtsen en Stijntje Gijsen. Zij overleed op 23
januari 1926 te Vleuten.
Kinderen:
Maria                          geboren 04-12-1873 te Vleuten
Christina                                   23-03-1876 te Harmelen
Alberta                                      23-08-1879 te Vleuten
Gerrit Cornelis                          24-02-1881 te Oudenrijn
Cornelia Elisabeth                     20-03-1883 te Oudenrijn
D
-ocr page 34-
723
Het wiel aan de Meerndijk
door
Dr D. W. Gravendeel
Wie De Meern in zuidelijke richti ng verlaat en vervolgens het viaduct in de rijksweg passeert, ziet ai vrij snel aan zijn
rechterhand tegen de berm van de Meerndijk een betrekkelijk grote ronde waterplas. Deze plas staat op de
topografische kaart aangeduid als Waagkuil. Is hij inderdaad een wiel en zo ja, waar kwam dan ooit al dat water
vandaan dat hem deed ontstaan? En wanneer gebeurde dat?
Ik zal proberen een bevredigend antwoord op deze vragen zo dicht mogelijk te benaderen.
Wielen en overslagen
Onder een wiel of waal moeten we verstaan een kolk of
plas, ontstaan bij een dijkdoorbraak of overgebleven na een
overstroming. Een ander woord ervoor is "waai" (middel-
nederlands: wade, waede, waide, waeye, way). In het mid-
del-nederlands had "waech" of "wage" de betekenis van
bewogen water, hoge golven of vloed, stroom. Een waag-
kuil is dus een door een golf of vloed veroorzaakte kuil. Deze
zal in ons lage land wel altijd met water gevuld zijn, zodat wij
ons hier niet verder hoeven te bekommeren om het fijnere
taalkundige onderscheid tussen de begrippen "waai" en
"waagkuil".
De meeste in het verleden bij dijkdoorbraken ontstane
wielen zijn thans nog in het landschap zichtbaar. Ze kunnen,
daar waar het waterbegrenzende dijken betreft, zowel
binnendijks als buitendijks voorkomen, afhankelijk van de
manier waarop de dijk hersteld werd. De buitendijkse wielen
zijn doorgaans grotendeels dichtgeslibd. Bij elke overstro-
ming van de uiterwaarden werden ze verder opgevuld.
Tegelijk met de wielen werden de zogenaamde overslagen
gevormd. Als een dijk doorbreekt en het water stort zich met
kracht door het ontstane gat, dan wordt de grond
daarachter als het ware weggespoten. Die komt op het land
achter het wiel terecht. Wordt een wiel diep uitgekolkt, dan
zijn de overslagen meestal sterk zandig en gemakkelijk te
herkennen.
Het kan voorkomen dat wielen niet zijn terug te vinden
omdat ze gedempt of dichtgeslibd zijn. Als door bodem-
kundig onderzoek de aanwezigheid van een overslag is vast-
gesteld, kan met zekerheid worden aangenomen dat ter
plaatse een dijkdoorbraak heeft plaatsgevonden en een wiel
heeft bestaan.
Door Berendsen werd een overslag gevonden aan de
westzijde van onze waterplas. Dat betekent dus dat er
inderdaad sprake is van een wiel of waagkuil en dat een uit
het oosten opdringende watervloed de Meerndijk te eniger
tijd moet hebben doorbroken.
Het water uit het oosten
Het heeft geen zin voor dit verhaal in de geschiedenis
terug te gaan tot de tijd dat er van bedijkingen nog geen
sprake was. De rivieren zochten toen immers hun eigen weg
en traden vrijelijk buiten hun oevers als het wateraanbod
daartoe aanleiding gaf.
Zo omstreeks het jaar 1000, mogelijk iets eerder, werd een
begin gemaakt met de ontginning van de tussen de
riviergronden aanwezige veengebieden. Dat was ook het
moment waarop de rivieren niet langer kon worden toege-
staan zich ongebonden te gedragen. Het één had wezenlijk
met het ander te maken. De eigenaren van de ontginningen
(polders) stelden alles in het werk om hun overtollige water
uiteindelijk op de rivieren te lozen. Dit had echter alleen
maar zin als zij er in redelijke mate op konden vertrouwen
dat diezelfde rivieren zich niet op onvoorspelbare
momenten een bedreiging zouden tonen.
Het in dit verband voor ons van belang zijnde gebied
wordt in het noorden begrensd door de hoge gronden van de
Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug, in het zuiden door de
Lek en de Hollandse IJssel. Het is weer Berendsen die ons
een kaartje levert van het rivierpatroon omstreeks het jaar
1200. Op dat kaartje zijn ook de zogenaamde fossiele
stroomgordels te zien. Dat zijn de zones, waarbinnen de
bedding- en oeverafzettingen van vroegere rivieren voor-
komen. Zij spelen in ons verhaal geen rol, maar zij zijn wèl
een mooie illustratie van het ongebonden gedrag dat de
rivieren zich eertijds konden permitteren.
0
5km A,^^
P Maarssen
^g
Rivieren
Fossiele) stroomgordels
UTRECHT
==
Kanalen
^Wo.rde
^
Zeist
■o-
N
h^f-.
-^^ÉÉ^^iitiT ^
■^Si i^&i^ \
Bunn.il^
/•Mpntfoort ^^
^gg'Hou'pr
Doorn
^iüt
■>.......JKijtMiii
^^^ÊÊkJU^A L
jpF Vianen
'Oijj
:?<% Wiikbi)
Het rivierpatroon omstreeks het jaar 1200. De rivieren zijn in zwart
weergegeven, de (fossiele) stroomgordels in grijs. De Lek (onder) was
toen de belangrijkste rivier maar de breedte van de stroomgordel van
de Rijn (boven) duidt erop dat die eertijds een machtige stroom moet
zijn geweest.
Naar Berendsen.
                                                i:
-ocr page 35-
724
De Lek, in onze contreien inmiddels de belangrijkste
rivier geworden, was vermoedelijk omstreeks het jaar 1100
reeds bedijkt. Er zijn daarna nog vele dijkverbeteringen
uitgevoerd.
De Rijn — en ik bedoel dan de eens zo machtige rivier die
bij Katwijk in zee stroomde — had in die tijd niet zo heel veel
betekenis meer. De monding verzandde en de reststroom
kon geen grote hoeveelheid water verwerken. Die
reststroom was de ons bekende Kromme Rijn, die zich nog
vóór Utrecht splitste in Vecht en Oude Rijn. Het lot van de
rivier werd mede bepaald door de plannen van de mens. Men
was namelijk bezig met de ontginning van het Langbroek.
Daartoe moest waterlozing op de Kromme Rijn mogelijk
zijn, maar wateroverlast in de winter moest worden voor-
komen. In het jaar 1122 werd daarom bij Wijk bij Duurstede
de Kromme Rijn afgedamd (zie ook het hoofdstuk De
Meerndijk).
Voor de Hollandse IJssel geldt een soortgelijk verhaal.
Deze rivier werd in 1285 afgedamd bij haar oorsprong uit de
Lek. Dit geschiedde bij Het Klaphek, even ten westen van
Vreeswijk. Omdat echter de veengronden ten noorden en
zuiden van de IJssel allang vóór dat jaar waren ontgonnen,
moeten we aannemen dat de rivier al veel eerder werd
bedijkt.
Sinds de aanleg van die zogenaamde "Nijendam" bij Het
Klaphek spreekt men ten aanzien van de Noorder Lekdijk
van de "Lekdijk Bovendams" als men het heeft over het
bovenstrooms van die dam gelegen deel, en van "Lekdijk
Benedendams" als het gaat over het benedenstroomse stuk.
Een blik op de kaart (zie middenpagina) laat zien dat er uit
het noorden niet veel gevaar te duchten viel voor de streek
ten westen van Wijk bij Duurstede, zeker niet meer nadat de
Rijn daar ter plaatse was afgedamd. De grote dreiging lag in
het zuiden. Het was de Noorder Lekdijk en met name de
Lekdijk Bovendams die het erachter gelegen lage land
bescherming moest bieden. Brak die dijk echter door, dan
zou het water zich als in een stortgoot een weg banen naar
het westen.
Dwarsdijken
Het ligt voor de hand aan te nemen dat men ook destijds
dat gevaar zeker heeft onderkend. Natuurlijk betrof de
eerste zorg de rivierdijk zélf, maar men zag ook het nut in
van dwarsdijken. Deze verleenden niet alleen in eerste
instantie bescherming aan het benedenstroomse land, maar
dwongen ook het overstromingswater zich een weg te
zoeken naar bestaande vlieten en afwateringskanalen.
Tussen Werkhoven en Cothen liep zo'n dijk die in zijn
naam zijn oorspronkelijke functie verraadt: Dwarsdijk.
Een ander voorbeeld is de dijk of kade langs de Vaartse
Rijn. Dit water werd als scheepvaartverbinding tussen de
stad Utrecht en de Hollandse IJssel omstreeks 1122 of 1148
aangelegd. Dat deze kade inderdaad ooit als waterkering
moet hebben dienstgedaan, bewijst de aanwezigheid van een
"way" op de kaart van de Roy. Ook op oudere kaarten komt
het wiel voor. Het bestond in ieder geval reeds in 1639. Ik ga
daarop echter niet verder in.
De dwarsdijk die ons het meest interesseert is de
Meerndijk en die verdient dus een apart hoofdstuk.
De Meerndijk
Het is belangrijk eens na te gaan wat wij te weten kunnen
komen omtrent de tijd van aanleg van de Meerndijk, omdat
"ons wiel" natuurlijk niet eerder kan zijn ontstaan.
Ik wil nog even terugkomen op de samenhang tussen
bedijkingen en ontginningen. Vóór er ontgonnen kon
worden moesten de rivieren bedijkt zijn. Vervolgens kon pas
aan de aanleg van dwarsdijken worden gedacht als de ont-
ginningen waren voltooid, tenzij natuurlijk zo'n dwarsdijk
een onderdeel van een bepaalde ontginning vormde of eerst
moest worden aangelegd om de ontginning mogelijk te
maken.
De ontginningen waren in het gebied rond de Meerndijk
rond 1200 voor een groot deel voltooid. In een acte van 1217
wordt een groot aantal plaatsen of polders genoemd:
Judefaes, Marne, Mastwyck, Katenbruch, Reynerscoep,
Bilevelt, Heyncoep, Bredevelt.
Het is heel goed mogelijk dat de Meerndijk in die tijd werd
aangelegd. In ieder geval is het na de ontginning gebeurd,
want de dijk loopt schuin door de verkaveling heen.
In 1322 bepaalde de Hollandse graaf dat vijf heemraden
het Waterschap van Woerden moesten regeren onse land
mede te bedriven, eerst zeedijk, middeldijk, zijdwinge,
wateringen, sluijsen, hooien ende den Marrendijk en van den
Marrendijk lote Zwadenburgdam toe.
Aanleiding tot deze
maatregel was zeker de grote doorbraak van de Noorder
Lekdijk bij Vreeswijk in datzelfde jaar, waardoor Holland
veel wateroverlast had gehad.
De Memedijc wordt ook genoemd in een acte van 1279,
waarbij Gijsbert, heer van IJselstein, diverse goederen in
pacht neemt van het kapittel van St Marie te Utrecht.
De naamMaerne(Marne)komt voor in een acte van 1217,
maar het is niet zeker wat daarmee bedoeld wordt: de
Meerndijk, het dorp De Meern of een gebied. Ik voel het
meest voor het laatste, want in één adem worden in de acte
andere in de buurt liggende gebieden (polders) genoemd
waar het convent van Oudwijk bezittingen had (zie boven).
Storm van Leeuwen maakt aannemelijk dat er in 1226 ter
plaatse van de Meerndijk een waterscheiding bestond dan
wel werd aangebracht. Deze had ten doel de afvoer van
Stichts water naar Holland te beperken. Hij beroept zich op
een lijst uit 1310, waarop de landen omtrent Woerden zijn
vermeld, die hun water op Rijnland afvoerden, en neemt aan
dat die tevens de toestand weergeeft die was ontstaan na het
sluiten van een overeenkomst tussen de bisschop van
Utrecht en de Hollandse graaf in 1220/1226. Er werd toen
besloten een dijk (oudtijds de Spaarndammer Zeedijk
genoemd) aan te leggen met een aantal uitwateringssluizen
in de Spaarndam. Het land van Woerden moest daarvan een
drietal onderhouden en behield daarvoor in de plaats het
recht van uitwatering.
Hieraan vooraf ging de aanleg van de Swadenburgerdam.
In of kort vóór 1165 legden de Hollanders een dam in de
Oude Rijn, bij het tegenwoordige Zwammerdam, waar
destijds de staatkundige grens tussen het Sticht en Holland
lag. Die dam werd op last van de Duitse keizer, onder wiens
gezag toen het bisdom Utrecht en het graafschap Holland
stonden, in 1165 weer geopend. In 1202 werd bepaald dat de
Stichtenaren (dat wil zeggen die van Woerden) voortaan
weer door de Swadenburgerdam op Rijnland en zo
vervolgens op het buitenwater mochten lozen. Waarschijn-
lijk was er toen een sluis. Uit een en ander zou kunnen
worden afgeleid dat de waterscheiding ten oosten van
Woerden, op de plaats van de Meerndijk, in 1202 al bestond.
Het is duidelijk dat de waterstaatkundige belangen van 't
Sticht en Holland in die tijd, letterlijk gezegd, niet in eikaars
verlengde lagen en dat is niet zo'n wonder. De venen ten
westen van de stad Utrecht en in het toen nog Stichtse Land
van Woerden werden in een betrekkelijk korte tijd
ontgonnen. Door de uitgestrektheid van deze ontginningen
-ocr page 36-
725
ontstond in de benedenstrooms gelegen landen langs de
Oude Rijn grote wateroverlast.
Die Oude Rijn was van oudsher de natuurlijke afvoerweg
voor het overtollige water, maar de rivier werd in 1122 bij
Wijk bij Duurstede afgedamd. Toch stond zij in de eerste
helft van de 12e eeuw bij Katwijk nog in open verbinding
met de zee en het is daarom zeer de vraag of, met het oog op
het grotere verband van de toenmalige ontwikkelingen, die
afdamming wel terecht geschiedde en niet het plaatselijk
belang (de ontginning van het Langbroek) prevaleerde.
Misschien zou de monding tóch wel verzand zijn, maar dat
proces zou door een grote waterafvoer zeker vertraging
hebben ondervonden.
Kortom Holland had veel last van al dat Stichtse ont-
ginningswater. In 1163 was er een vernietigende stormvloed
die de Hollandse kusten met zware overstromingen
teisterde. De Hollandse Rijnstreek werd toen dusdanig door
het natuurgeweld getroffen dat het overtollige water uit het
aangrenzende Nedersticht de bewoners van het rampgebied
toch teveel werd. De aanleg van de Swadenburgerdam, juist
op de toenmalige landsgrens, moet op dit alles het ietwat
paniekerige en zeker niet elegante antwoord zijn geweest. In
1170 was er weer sprake van een zeer zware stormvloed.
Het lijkt erop dat men bezig was met een grootscheepse
onderneming (de ontginningen in 't Sticht èn in Holland),
waarvan men in die tijd de consequenties niet geheel
overzag. De verhouding tussen bisschop en graaf was
bepaald niet altijd hartelijk en het ontbrak dus zeker aan
geregeld overleg op regeringsniveau. Oplossingen en
afspraken moesten vaak door de één bij de ander worden
afgedwongen.
Blok denkt dat de Meerndijk "zeker al in de 12de eeuw"
aangelegd is. Dat is natuurlijk wel mogelijk, maar dan toch
laat in die eeuw en als niet meer dan een kade. Nog in 1323
verzocht de Hollandse graaf de Marendijk hoger en breder
te maken.
Al met al lijkt het voor ons doel gerechtvaardigd aan te
nemen dat de dijk rond 1200 werd aangelegd.
De doorbraak van de Lekdijk in 1747
Deze gebeurtenis en haar gevolgen werden uitvoerig
beschreven door Mr Dirk Woertman, lid van de Vroed-
schap van Utrecht, in zijn "Notitie van 't voorgevallene bij
den doorbraek van den Leckendijck Bovendams in de
Wijckerweert bij Wijck op den 28 februarij 1747".
Februarij 25 saturdag, het water in de Leek geresen sijnde
tot diep in de veertig duymen
(ca 1 meter) boven het klock-
geslag
(eigenlijk: boven het peil waarbij, ter waarschuwing,
de klok geluid moest worden), begonnen dijkgraven en
heemraden van de beide Hoogheemraadschappen (Lekdijk
Benedendams en Lekdijk Bovendams) zich ongerust te
maken en zij riepen het dijkleger op. Bij Oudslijckerveer (bij
't Waal) trad in de dijk een verzakking van een halve mans
lengte
op en er was een doorsepering aen het Sandpad bij het
Claphek.
Bovendien waren er moeilijkheden met het zoge-
naamde Molengat bij Vreeswijk, waar flink wat water naar
binnen liep.
Toch geschiedde de grote doorbraak op een plek, waar
men het 't allerminst verwacht had en daer den dijk aller-
suffisanst wierd geoordeelt.
Immers, vóór den dijk, ter plaatse
van den doorbraak, was gelegen een hooge Coornweert, met
een suffisante kade omringt, de Wijckerweert genaamt, waer
voor noch lag een stuk weyland, ofte liever een uyterweerd, in
de provinciaele caart genaamt de Poelsweert.
I>insdag den 28 Februarij quam er tijding dat het water den
gepasseerden nagt aen de Vaert gewassen was tot 66 a 67duym
(ca 165 cm) boven het klockgeslag en quamen om elfa twaelf
uren eenige boeren met haer peerden in de stad vlugten,
seggende dat den Leckendijck Bovendams aen het Beuse-
commerveer doorgebroken was.
Des morgens vroeg had de
dijkwacht ter plaatse nog niets bijzonders opgemerkt doch
een jongen, te peerd rijdende en de Wijckerweert passeerende,
sag dat den dijk, daer leggende, sijnde het slag nummer 294,
begon te sakken.
(Hij) reed na het wachthuijs en gaf daer
kennisse van, doch eer de wacht toeschoot was het gat al
gebroken, sijnde den dijk, ter wijtte van omtrent tien dijk-
roeden
(ca 40 meter) en een manslengte diep, als 't ware door
het water van het ondersten van den dijk afgeschoven en dus
het gat gemaakt.
Op 2 maart was het water te Schalkwijk al zó hoog
gestegen, dat de dijkgraaf, die daar zijn hoofdkwartier had
opgeslagen, zich met een schuitje naar de dijk liet varen en
zich vervolgens op Vreeswijk terugtrok.
Het geluk wilde dat des daags voor den doorbraak de wind
was omgekeert en uyt den Oosten had beginnen te waeijen,
waer door de zee leeg raakte, en de Muydersluys vervolgens
open, sulx dat het water 't geen in de stad quam, in de eerste
vier dagen alsoo schielijk wederom er uytliep en geen
ongemack aen de werven ofte kelders toebragt. Maer op den
4den dag, sijnde den 3den Maart, 's middags, begon het water
sterk te wassen en den Grommen Rhijn met soo veel geweld te
loosen, dat het water dien nagt en daags daer aen, den 4den,
alsmede den 5den, in verscheyde kelders liep, bij sommige tot
twee a drie voet hoog, voornamentlijk op de Nieuwe Graft aen
den Plompentoorn, bij het Paushuysen, de Oude Graft aen
beyde de poorten, en voorts daer de kelders op sijn laagst
waren.
Het water 't welk na den doorbraak gelopen was ten deele na
Langbroek en Coten in den Grommen Rijn, ten deele na
Schalkwijk in de wetering, had op den 4den Februari reeds
onder water geset Goten, den Dwarsdijk, 't Goij, Schalkwijk,
Tul en Twaal, Werkhoven en Houten gedeeltelijk, Odijk,
Bunnik, Zeyst gedeeltelijk. Wulven, Schonauwen, Overeynd
van Jutphaas, Hoog en Laag Raven, Vechten, Kattenbroek,
Stoetwegen, Amelisweerdse bosch, Abstede, Galgerweerd,
Minsweerden de Bilt tot aen de Bilt se steenstraat, en liep onder
de Gildbrug met sulk een geweld door, dat het binnen kort ook
over al het land, daer in de vrijheyd leggende, heenliep na de
Blaucapel, Martensdijk, Oostveen, Achtienhoven en West-
broek.
De Vecht, die ook al het water niet konde verswelgen, begon
op dese tijd mede over te lopen. De Vaartsen Rijn, die al het
water van de Schalkwijker Wetering, die mede overliep en van
het land daar naast waarover het mede in den Vaartsen Rijn
liep, niet konde verswelgen, ofschoon de sluysen aen den
Doorslag open stonden en den IJssel met water opgepropt
wierd, storte bij den Doorslag en op eenige andere plaatsen
over sandpad en dijck heen en viel in 't Nedereynd van
Jutphaas, Galecop, Papendorp, den Oudenrhijn en Heycop tot
aen de Mecrendijck toe.
Den 5den was het water 's nagts ic voren drie diiym gevallen
in de Leek, doch quam met noch groter geweld dien dag op de
staden het omliggende land afsetten, en alsoo de Gildbrug al
het water niet kon verswelgen 't geen daer voor quam, brak de
Biltse steenstraet op verschillende ptaetsen door.
Den Mecrendijck liep op denselve dag ook op verscheyde
plaetsen over, sonder dat eenige kistdammen konden helpen,
waar door Achthoven, Mastwijk, Rijerscop, Velthuysen,
Bijleveld, Harmeien, Haenwijk, Kattenbroek etc. met water
besogt wierden. Den Leydschen Rijn, Vaart na Jaffa op dese
tijd mede overlopende, wierd de Hoge en Lage Weyde, de
Meeren, een kleyn gedeelte van Vleuten, Maarssen, Breukelen,
gansch Laag Nieucoop en voorts Gockengen, Segveld,
-ocr page 37-
726
Cameiik ten deele overstroomt, ten deele in de volgende dagen
met overstroomingen gedreygt.
Uit de streek waar de doorbraak plaatsvond, waren de
mensen naar de bergkant (de Utrechtse heuvelrug) gevlucht,
maar uit de meer westelijk gelegen gebieden trokken de
opgesetenen naar Utrecht met haer peerden, koeijen en
meubilen. En om, ware het mogelijk, het water uyt de
Maliebaan en desselfs lanen te houden, alwaer men in cas van
noodsakelijkheyd het gevluchte vee voor een groot gedeelte
soude kunnen plaatsen, wierdaen 't eynde van de Maliebaan op
den dijk een soort van een waterkeringe van planken en aerde
damsgewijse gemaakt van de Gildbrug af tot aen Oudwijck
toe.
Op 6 maart was in de Lek het water allang weer aan het
zakken, maar over den Meerendijck liep het bij continuatie
soo sterk, dat het tusschen Harmeien en de Meeren wederom in
den Leydsen Rijn storte en de wech tusschen beyde leggende
ten eenemael met water overstroomde.
Het water stond op een hofstede omtrent het huys te Nijveld
wel een mans lengte hoog!
Het postverkeer was in de war, maar ook de dieren des
velds hadden het moeilijk. De hasen, mollen, rotten en
muysen quamen, door het water gedrongen, de menschen
overal tegemoet lopen, sulx dat deselve in menigte wierden
doodgeslagen.'
De beide Loosdrechten en 's Graveland stonden onder
water en uit Woerden vernam men dat sedert het
doorbreken van de Hollandse Kade op 6 maart het gansche
Waterschap van Woerden tot aen den Prinsendijk toe was
geïnundeert.
Er waren ook dorpen die zich, door het ophogen van hun
kaden, vrij van het water wisten te houden: Achtienhoven,
Maarssenbroek, de Groene Kan, de Lange Linschoten,
Vleuten, Themaat, de Haer, Portengen, Gieltjesdorp,
Breukelen aan de westzijde van de Vecht, de Rondeveenen
en Cortehoef.
Op 18 maart was het einde van de narigheid in zicht. Uyt
het land van Montfoort quamen de boeren te peerd over de
Meerendijck in menigte in de stad, seggende de gaten niet diep
gevonden te hebben, alsoo het bovenste van den dijk afgespoelt
sijnde, de onderste grond soo hard wierd bevonden als steen.
Degeene die langs het sandpad te voet quamen na de stad
wierden op de plaatsen daer het water noch over de Meeren-
dijck liep met schuytjes overgeset.
Besloten werd de gaten in
den Meerendijck en sandpad te stoppen en den dijk wederom
rijbaar te maken.
Op 27 maart was de Meerendijck soo ver hersteld dat men
deselve met wagen en peerden konde gebruyken, doch het
sandpad tusschen de Meeren en Harmeien was noch volgaten
en dus gevaarlijk om hetselve te rijden.
De Oude Hollandse Waterlinie lag op de hoogte van
Utrecht veel westelijker en bestond uit een vijftal inundaties:
het Land van Altena (1), het gebied tussen Merwede en Lek
tussen Ameide en Gorinchem (2), de streek tussen Lek en
Hollandse IJssel tussen Schoonhoven en Goejanverwelle-
sluis (3), een vrij smalle strook ten westen van Woerden
tussen Goejanverwellesluis en Woerdense Verlaat (4) en
tenslotte weer een breed gebied tot aan Muiden (5).
De Linie beantwoordde volledig aan haar doel, zij 't dan
dat het land ten oosten ervan aan de willekeur van de vijand
was overgeleverd. De Fransen maakten vanuit Utrecht
allerlei strooptochten.
Toen de landen flink onder water stonden kon men de
doorgestoken rivierdijken weer dichtmaken en verder
volstaan met het via de sluizen inlaten van water. Op dat
moment speelde zich iets zeer merkwaardigs af.
Tijdens de inval der Fransen was de verdediging van de
Neder Rijn toevertrouwd aan de van Franse geboorte zijnde
generaal Jean Barton de Montbas. Deze wachtte de vijand
niet af maar verliet met zijn troepen de stelling nog voor de
aanval. Hij werd om deze lafhartige houding door de Prins
van Oranje gevangen genomen, maar ontvluchtte naar
Utrecht, waar hij zich bij de Fransen aansloot. Daar
ontvouwde hij een duivels plan: nu de waterstanden
voldoende hoog waren en de Hollandse Waterlinie reeds
volkomen van water voorzien was, zodat de gaten in de
dijken gedicht waren, gaf hij de Franse bevelhebber de raad
om de Lekdijk bij Vreeswijk door te steken en zo geheel
Holland te doen verdrinken in 't water, waarachter dat land
zich verdedigde.
Het denkbeeld vond een gretig gehoor en in september
1672 werden uit verschillende dorpen 1200 boeren bij elkaar
gecommandeerd. Zij kregen de opdracht de Lekdijk op twee
plaatsen door te graven: even beneden Vreeswijk en bij Het
Klaphek.
Men werd in zijn verwachtingen zeer teleurgesteld. Het
water in de Lek stond niet hoog genoeg en dat wat naar
Holland stroomde konden de watergangen aldaar voldoen-
de afvoeren. Weldra ondervonden de Fransen dat in de
winter 't Lekwater een alles behalve welkome gast in 't land
is, daar 't water, binnenvloeiende op 19 december, de
Jutphaseweg overstroomde en in Utrecht de kelders aan de
Oude Gracht vol deed lopen. Zij beseften dat zij zélf de
meeste hinder van een en ander hadden en vervloekten de
Montbas, die het doorsteken van de dijk had aangeraden.
Het kostte de Staten van Utrecht dan ook niet veel moeite
vergunning te krijgen om de gaten weer dicht te maken. Dat
ging de Fransen tenslotte zelfs niet snel genoeg en zij waren
daar zeer ontevreden over. Het gat bij Vreeswijk werd in juni
1673 gedicht en dat bij Het Klaphek in september.
Het wiel aan de Meerndijk is dus in 1747 ontstaan? Het
antwoord op die vraag kan kort zijn: nee! Het staat namelijk
al op de kaart van Bernard de Roy, getekend in 1696.
Waarom ik het verhaal dan toch vertelde? Omdat het zo
fraai de letterlijk verstrekkende gevolgen van een doorbraak
van de Noorder Lekdijk illustreert.
Er is nóg een verhaal dat in dit verband past.
De inundaties in 1672
Deze werden opzettelijk uitgevoerd toen in dat jaar
Engeland en Frankrijk de Republiek der Vereenigde
Nederlanden de oorlog verklaarden en de stad Utrecht al
snel in Franse handen viel. Men kende toen nog niet de
zogenaamde Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarin die stad
en zijn forten geheel waren opgenomen.
Overbodig te zeggen dat ook deze overstromingen niet de
oorzaak waren van het wiel aan de Meerndijk.
Kaarten
Het lijkt een voor de hand liggende oplossing. Als je wilt
weten hoe oud een bepaald object is, dan vergelijk je toch
eenvoudig de in de loop der jaren gemaakte landkaarten!
In principe gaat dat voor onze tijd wel op, maar het is nog
niet zo heel lang geleden dat landkaarten tamelijk "leeg"
waren. Men nam niet de moeite — of was daartoe niet in
staat — op de kaart veel details weer te geven.
De "Nieuwe Caerte van de Provincie van Utrecht" door
Bernard de Roy (1696), waarvan ik op de middenpagina een
fragment opnam, is al redelijk gedetailleerd. We herkennen
zonder moeite de "Waey" naast "Den Meeren Dijck" en
-ocr page 38-
727
728
Fragment van de "Nieuwe kaert van de Provincie Utrecht" van Bernard de Roy, 1696. De genummerde cirkels geven de plaatsen aan waar tussen
1321 en 1523 dijkdoorbraken plaatsvonden.
-ocr page 39-
729
"De Way" naast "Den Vaertsen Rijn". Die bestonden dus
beide in 1696.
" 't Graefschap Holland nieulycx uytghegheven" door
Jacob Aertsz. Colom (1639), geeft, behalve Noord-en Zuid-
Holland ook het grootste deel van de provincie Utrecht
weer. Op de kaart staat het wiel aan de Vaartse Rijn wèl
getekend, dat aan de Meerndijk niet. Mogen we nu
aannemen dat het er dus in 1639 nog niet was? Geenszins.
Een belangrijke bron van de door ons gezochte soort
informatie vormen de zogenaamde "landmeterskaartjes".
Zij hadden vaak ten doel de belastbare grondoppervlakte te
bepalen of moesten dienen als bewijsstuk in een grens-
geschil.
Heijligen Geest, enz. Die landmeter was Marcelis van Oort
en op zijn kaartje tekende hij de "waeijcuul".
..'s,. *-<
Fragment van het kaartje van de landmeter Marcelis van Oort, door
hem op 11 juli 1598 gemaakt, op verzoek van de regenten van de
Heilige Geest. Hij tekende een perceel land tussen de "Heycopper
Weterin" en "Den Mern Dijck", in gebruik bij Joost Wautersz.
De Heycopper Wetering (onze tegenwoordige Leidse Rijn) is op het
afgebeelde fragment niet te zien. De brede horizontale band onderaan
is de Reyerscopper Kade.
Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, Topograflsche Atlas, Kaart-
boek Heilige Geesthuis, inv. nr I, 393.
W-Wml~itl*S
P
De schouwbrief op den Meerndijk
van 26 september 1595
In 1595 wendden d'inwoenders ende geërfdens van een
groot aantal buurtschappen, polders en gerechten ten
westen van de Meerndijk zich tot de Staten van Utrecht. Zij
verklaarden dat zij vrijgesteld waren van een bijdrage in de
kosten van onderhoud van de Lekdijk ende in plaetse van
dien ende omme haere landen ende woonplaetsen te
beschermen jeghens alle wateren, komende uyten oosten ende
over Heycop, van ouden tijden gehouden sijn den Marendijck
te maecken ende te onderhouden.
Geconstateerd werd dat vermits den trouble (de
oorlogstoestand) de hantvesten, eert ij ts specialik over den
Marendijck gemaeckt, vermist, ende die schouwen niet gedaen
sijnde, die saecke van den Marendijck in merckelycke on-
geregeltheyt gecomen is.
Men verzocht de Staten orde op zaken te stellen.
Van de vervolgens uitgevaardigde schouwbrief intrigeert
in het bijzonder artikel XVL
Ende aft gebeurde (dat Godt verhoede), dat den dijck tot
eenige plaetsen doorbraecke ende het water een wiel ofte
diepte quame te maecke, soe sal 't selve tot costen des gemeen
lands vervat ende gemaeckt worden een tonne hooch
(in het
Fragment van het kaartje van de landmeter Jan Rutgersz. van den
Berch, door hem op 4 en 5 october 1609 gemaakt, op verzoek van
Joncker Henderick van der Bourch. Van links naar rechts lopen de
Heycopper Kade en Wetering. Links zien we de "Merren Dijck",
boven "het wiel off waeycuijl". In de hoek tussen Heycopper Kade en
Meerndijk, op de plaats van het oude wegrestaurant "De Afrit",
woonde destijds de weduwe van Jan Jansz.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas no. 2207.
Zo vond ik een dergelijk kaartje van de landmeter Jan
Rutgersz. van den Berch: Den 4 ende 5 October anno 1609
hebbe ick onderschreven landmeter deese voorgestelde pallen
(= grenzen) van de hennipwerven gemeeten, ten versoucke van
Joncker Henderick van der Bourch, gelegen op Reijdescoop,
enz.. Het ging om enkele percelen, gelegen aan de zuidzijde
langs de Reyerscopper wetering, in de hoek tussen die
wetering en de Meerndijk. Als extra herkenningspunt
tekende de landmeter naast de Meerndijk het wiel! Het leek
een gouden vondst en dat was het ook, maar ik werd
overtroefd door Storm van Leeuwen, die mij een nóg ouder
kaartje toespeelde:
Op ten 11 July 1598 is bij mij onderschreven lantmeter
gemeten dit perceel landts gelegen op Velthuijsen endebruijckt
Joost Wautersz. ende dat van wegen die regenten van den
-ocr page 40-
730
1230 Rivieroverstroming. De plaats van een eventuele dijk-
doorbraak wordt in de literatuur niet aangegeven.
1233 Rivieroverstroming. Idem. De overstroming was aan-
leiding tot verbetering en nieuwe aanleg van de
Lekdijk.
1321  Doorbraak Noord IJsseldijk. Plaats onzeker, waar-
schijnlijk IJsselveld (zie no. 1 op de kaart).
Doorbraak Noord IJsseldijk. Plaats onzeker, waar-
schijnlijk Het Gein (zie no. 2 op de kaart).
Doorbraak Noorder Lekdijk bij Vreeswijk. Holland
onder water (zie no. 3 op de kaart).
1322  Doorbr-aak Noorder Lekdijk bij Vreeswijk, op dezelf-
de plaats als het jaar tevoren. Het Sticht en Rijnland
onder water (zie no. 4 op de kaart).
1374 Doorbraak Noorder Lekdijk tussen Schalkwijk en
Jaarsveld, mogelijk bij Het Klaphek. Holland 4
maanden onder water (zie no. 5 op de kaart).
1496 Doorbraak Noorder Lekdijk bij Wijkerbroek. Tot
Woerden alles onder water (zie no. 6 op de kaart).
Doorbraak Noorder Lekdijk bij Tuil en 't Waal (zie
no. 7 op de kaart).
1523 Doorbraak Noorder Lekdijk bij Schalkwijk. Holland
tot Leiden onder water (zie no. 8 op de kaart).
Conclusie
De waterplas bij de Meerndijk is inderdaad een wiel. Dat
wiel moet zijn ontstaan toen de dijk het uit het oosten
opdringende water niet kon keren en doorbrak. Dat water
was afkomstig uit de Lek (Bovendams) en/of de IJssel.
Er zijn tussen 1200 en 1598 minstens 5 gelegenheden aan
te wijzen, waarbij dat kan zijn gebeurd: in 1321,1322, 1374,
1496 en 1523. In al die gevallen faalde de Meerndijk als
waterkering en toch is er maar éénmaal een wiel gevormd.
Dat zou kunnen betekenen dat de dijk in de meeste gevallen
waarschijnlijk zeer geleidelijk en over een betrekkelijk grote
lengte werd "overvloeid" en het slechts éénmaal plaatselijk
en plotseling begaf.
We moeten overigens bedenken dat de doorbraak van een
betrekkelijk lage en smalle kade geen wiel veroorzaakt.
Daarvoor moet een flinke waterdruk worden "opgebouwd"
en dat kan alleen als een redelijk hoge en stevige dijk de
watermassa lange tijd tegenhoudt.
Omdat het aannemelijk is dat de Meerndijk in de loop der
jaren wel van kade tot dijk zal zijn "gegroeid", wordt de
keuze uit genoemde jaartallen al wat beperkter. Laten we
zekerheidshalve 1523 aannemen als het "schuldige" jaar.
Ons wiel is dan minstens 466 jaar oud.
Bronnen
H.J.A. Berendsen, De genese van het landschap in het zuiden van de
provincie Utrecht, 1982.
J.A. Storm van Leeuwen, Van Oude Rijn tot Leidse Rijn, 1985.
M.K. Elisabeth Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in
Nederland, 1971.
D.P. Blok, Toponymische verkenningen in het land van Woerden, 1977.
J.A. van Hengst, De Depossessie van de Lopickerwaard, 1898.
D. Woertman, Notitie van 't voorgevallene bij den doorbraak van den
Leckendijck Bovendams in de Wijckerweert bij Wijck, op den 28
Februarij 1747, 1882.
B.G.A. Pabst, De Hydrarchia Bijleveld, 1836.
Van Mieris, Oorkondenboek van de Graven van Holland.
OBU (Stichtse Oorkonden) no's 651, 2014.
H. van der Linden in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 3,
blz. 60.
S. Muller, Regesta Hannonensia, 117.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas.
Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, Topografische Atlas.
middel-nederlands is "tonne" of "tunne", behalve ton,
inhoudsmaat en bakenton, ook de naam van een hoogte-
maat, maar ik kan nergens vinden met welke moderne maat
die overeenkomt) boven 't gemeen landt daeromtrent
geleghen, ende sall dan voorts volmaeckt ende onderhouden
worden tot costen ende lasten van de ghenen die 't haer slach is.
Men zou hieruit kunnen concluderen dat er in 1595 nog
geen wiel was. De brief werd op 19 maart 1644 gerenoveerd
(= opnieuw vastgesteld), kennelijk in ongewijzigde redactie.
Het wiel bestond toen in ieder geval reeds geruime tijd en
was blijkbaar niet "vervat ende gemaeckt".
Het is aannemelijk dat de tekst van de schouwbrief van
1595 dezelfde was als die van het vermiste oorspronkelijke
handvest en bij de opstelling daarvan was er natuurlijk
inderdaad nog geen wiel. Vermoedelijk heeft men in 1595 de
toestand zoals die was, aanvaard. Het dempen van een wiel
kan een kostbare onderneming zijn en voor de dijk was het
misschien geen bedreiging.
Waarschijnlijk bestond dus ook in 1595 het wiel al enige
tijd. Er wordt niet vermeld hoelang er geen "schouwen"
waren gedaan.
Het is ook niet zo duidelijk wat met "den trouble" wordt
bedoeld. Mogelijk worden daar de godsdienstige en
politieke beroeringen in Nederland onder de regering van
Philips II (nu bekend als de 80-jarige oorlog) mee
aangeduid. Ook was het Sticht vóór 1528, toen keizer Karel
V de wereldlijke heerschappij overnam, vrij geregeld met
zijn buren in oorlog. Tussen 1528 en 1568 was er echter een
periode van rust.
Al met al moeten wij wel tot de conclusie komen dat de
"merckelycke ongeregeltheyt van die saecke van den Maren-
dijck" in 1595 misschien wel eens al heel lang kon hebben
bestaan. Wellicht dateert het wiel uit 1523, het jaar van de
doorbraak van de Noorder Lekdijk bij Schalkwijk. Hierbij
kwam Holland tot Leiden onder water te staan. We moeten
aannemen dat men wèl de Meerndijk herstelde (daar liep de
weg naar Montfoort immers over) maar het wiel liet voor
wat het was.
Maar er zijn meer mogelijkheden.
Dijkdoorbraken
Wat wij nu nog nodig hebben is een overzicht van de
doorbraken van de Noorder Lekdijk (Bovendams) en de
Noord IJsseldijk (ten oosten van de aansluiting van de
Meerndijk daarop). Die doorbraken waren immers oor-
zaak van het opdringen van het water uit het oosten, waarte-
gen de Meerndijk bescherming moest bieden. Dat overzicht
moet een periode bestrijken, beginnende met 1200 (het bij
benadering aangenomen jaar van aanleg van de Meerndijk)
en eindigende met 1598 (het jaar van het oudste, eerder
beschreven landmeterskaartje).
Gottschalk geeft een uit de literatuur bijeengebracht
overzicht van de stormvloeden en rivieroverstromingen in
Nederland, waarbij zij de diverse bronnen critisch vergelijkt.
Berendsen voegde uit andere bronnen enkele gegevens
aan de lijst toe. Daar waar hij in het terrein resten vond van
wielen en/of overslagen, tekende hij die in op de bij zijn boek
gevoegde kaarten.
In het onderstaande neem ik de voor ons in aanmerking
komende dijkdoorbraken en overstromingen over van
Berendsen. De door hem teruggevonden wielen en/of
overslagen, daarop betrekking hebbende, geef ik met een
genummerde cirkel aan op de kaart van Bernard de Roy op
de middenpagina.
-ocr page 41-
731
muiden. Ik heb ooit 11 jaar in Haarlem
gewoond en mijn eerste gedachte was
dus dat ik met een flauwe grap te maken
kreeg. Niets daarvan! Het was gewoon
een uitgebreide reactie op de raadsel-
foto van Kees (Luit) Griffioen.
"In aanvulling op wat mijn stadge-
note To van der Sande-Mandjes in
het maartnummer over café Bransen
schreef, wil ik graag vertellen dat op de
boerderij Hinderstein de gebroeders
Kees en Hannes Vermeulen woonden
met hun zus Antje. Jan, de vroegere
melkboer, was hun broer. Als huis-
houdster woonde bij hen Door Fronik
die in 1946 trouwde met kruidenier Jas
Griffioen. Kees Vermeulen is daarna ge-
trouwd met wat voor ons was tante
Bartje, van de processie van Maria van
Eiteren (IJsselstein)." (Wat Kees Luit
hiermee bedoelt ontgaat me volkomen.
Is er iemand die me dat eens nader wil
uitleggen?)
Kees vervolgt: "Op het bord van de
schuur van Wibbeke werden mededelin-
gen gedaan door het Polderbestuurover
"schouw" en dergelijke. De foto uit het
aprilnummer is het huis van Piet en Ka
van den Bosch aan de Parkweg (nu
Dorpsstraat, KBN) schuin tegenover
het ouderlijk huis van To Mandjes. 40
Jaar geleden bezorgde ik in de week een
halve drieponder (tarwebrood) en zater-
dags een dubbel melkwit. Op de trans-
portfiets met mand had je dan al een
tocht over Haarzuilens tot aan de
Rijndijk gemaakt. Als je dan van
moeder van den Bosch een appel kreeg
was dat welkom. Achter hun huis lag
een boomgaard welke uitkwam op het
Haarpad bij Koosje Boeijen. — De
dochter des huizes heette Let: het was
een vrolijke dame met een flinke stem.
De zoons waren bij Jan Jongerius in het
autovak: Wessel op kantoor en Jos,
Herman en Piet als monteur of caros-
seriebouwer. Dit kwartet heren waren
ook gewaardeerde P.V.C.V.-ers. De na-
men van hun vrouwen: Annie van
Gisbergen, Jopie Boeijen, Riet Goes en
een kasteleinsdochter uit Maarssen. Jos
en Piet van den Bosch zijn op de Alen-
dorperweg met een M.A.N.-dealer-
schap begonnen."
Ik (KBN), die in augustus aanstaan-
de nog maar 28 jaar in Vleuten woon,
heb hier geen commentaar op. Wel zou
ik zowel Kees (Luit) Griffioen als
andere mensen die reageren willen vra-
gen om wat meer jaartallen te noemen.
Gelukkig zegt Kees ergens wel "40 jaar
geleden" zodat we zijn herinneringen
van enkele jaren na de tweede wereld-
oorlog kunnen dateren.
K.B.N.
Een dorp verandert,
Ik heb er een aantal oudere nummers
nog eens op nagekeken maar pas in het
nummer van december 1985 blijk ik de
vaste schrijver van de rubriek "Een
dorp verandert..." te zijn geworden. Ik
wil dat graag nog een tijdje zo houden
ondanks het meestal zeer geringe aantal
reacties. Ook ditmaal waren er maar
twee brieven, maar wel met een interes-
sante inhoud.
Laten we eerst Arie Goudappel aan
het woord. "Een foto van dit huis
stond al eerder als raadselfoto in een
ander boekje, nummer 2 van de eerste
jaargang, december 1981, bladzijde 12.
Het huis stond aan de Dorpsstraat,
hoek Camphuysenstraat, waar nu de
bejaardenwoningen staan. In het huis
woonde vroeger de familie Pleysier met
de zoons Jan en Willem en een dochter.
Naderhand is Pleysier aan de Wilhelmi-
nalaan gaan wonen in het houten huis
waar nu de familie Van Gugten woont.
Eén van de zoons van Pleysier vestigde
zich in Zeist en de andere betrok het
huis met het rieten dak op de plaats van
Bottestein aan de Stationsstraat. Meer
over de Pleysiers kunt U lezen in ons
boekje eerste jaargang nummer 1 van
september 1981: "Herinneringen van
een dorpsbewoner" door A.F. Migo.
Langs het huis van Pleysier was vroeger
door de boomgaard een niet officieel
voetpad dat uitkwam op het Haarpad,
net voor het tweede bruggetje. Dat pad
werd onder andere gebruikt op 31
augustus voor de lampionoptocht met
het muziekcorps van de Veermannen uit
Utrecht".
Tot zover Arie Goudappel. Ik leef op
de grens van twee werelden, tussen oud
en nieuw Vleuten. Ik heb in het begin
van de jaren zestig dat muziekcorps van
De Veermannen: "De Utrechtse Stads-
kapel" nog een aantal keren meege-
maakt. Rond acht man sterk marcheer-
de de kapel, perfekt op elkaar inge-
speeld, brutaal door het dorp, soms
midden op de straat of er geen auto's
bestonden en natuurlijk niet vooraf-
gegaan door een van onze politie-
agenten. Ik zie nog hoe ze in prima
harmonie achter elkaar lopend de
openstaande achterdeur van café "Het
Oude Raadhuis" spelend binnen wan-
delden en tijdens een rondje om het
biljart de laatste maten van hun mars
afmaakten. De hinkende trombonist
sloot de rij. Ik heb meer dan eens met de
Veermannen (leden van de familie Veer-
man die de kern van de kapel vormden)
staan praten maar helaas nooit een foto
van ze gemaakt.
Bijna een maand na de brief van Arie
Goudappel viel bij mij in de bus een en-
veloppe van danscentra Griffioen te
Haarlem, Hillegom, Santpoort en IJ-
^
N
Ir^.
De nieuwe raadselfoto heb ik gemaakt in september 1961. Wie kan me vertellen
waar deze huizen hebben gestaan en wie er in hebben gewoond? Met een paar
jaartallen asjeblieft, zie hierboven. Ik blijf in deze rubriek geloven maar wil nog één-
maal vragen: Wanneer krijgen we weer eens iets uit De Meern?
-ocr page 42-
732
Het raadselachtige tracé van de Meerndijk
door
Ir J.A. Storm van Leeuwen
In de speciale en gezamenlijke uitgave nr. 2 "Van Oude
Rijn tot Leidse Rijn" van de Historische Vereniging en het
Waterschap Leidse Rijn van 1985 wees ik erop, dat de pol-
ders bezuiden de Leidse Rijn tussen Utrecht en Harmeien
hun overtollige water oorspronkelijk op die watergang
loosden. Het werd vervolgens westwaarts door het toen
nog tot het Sticht behorende Land van Woerden afgevoerd
naar het Hollandse Rijnland.
Wanneer daaraan een einde is gekomen, is niet precies
vast te stellen. Het enige schriftelijke houvast waarover wij
beschikken is een lijst uit 1310, waarin de Utrechtse polders
zijn vermeld, die op Rijnland uitwaterden. In die lijst wordt
de oostelijke grens van dat gebied gelegd bij de Meerndijk,
hoewel deze waterkering niet met name wordt genoemd.
PROVINCIE UTRECHT.
GEMEENTE VELDHUIZEN
Gf leekend door J.Kwijper
Uitgave van Hugo Sunngsr te Lecjwatdtn
W'ió fiunriers. JOO Tnwoiiers
Kaart 1.
De gemeente Veldhuizen volgens J. Kuyper, Gemeente-atlas van Nederland, zesde deel, tweede druk (1871). Heruitgave 1971 (Zaltbommelse
herdrukken). Het noorden is boven. De dikke zwarte lijnen stellen de gemeentegrens voor. Door de Meerndijk (rechtsonder) zijn van de polders
Veldhuizen en Reyerscop stukken afgesneden, die tezamen de polder Rosweide gingen vormen. Rosweide bleef echter behoren tot de gemeente
Veldhuizen, waarbinnen ook het grootste gedeelte van de polder Reyerscop lag.
-ocr page 43-
733
Over zich tskaart
Gedeelte van de topografische kaart 1 : 50.000, blad 31 oost (Utrecht); toestand 1854, uitgave 1855 (iets verkleind). Het noorden is boven.
De Meerndijk (middenonder op de kaart) is gelegen tussen de Noord-IJsseldijk bij de Meernhoeve (ten oosten van de buurtschap Adithoven) en De
Meem. Hij loopt van het zuidoosten naar het noordwesten en doorsnijdt met het middengedeelte alle percelen land.
-ocr page 44-
734
Zoals ik toen schreef, was deze lijst naar mijn mening
gebaseerd op een overeenkomst van 1226 tussen de
Hollandse graaf en de Utrechtse bisschop over de regeling
van de uitwatering van Stichtse gronden op Hollands
gebied.
Deze kwestie heeft een voorgeschiedenis gehad, die uit-
eindelijk ook voor het ontstaan van de Meerndijk van
belang moet zijn geweest. Deze laatste dijk nam namelijk in
zekere zin de taak over van een dam die door de Hollanders
na een hevige stormvloed in december 1163 in de Oude Rijn
bij Zwammerdam was gelegd. Op last van de Duitse keizer
Frederik Barbarossa, onder wiens gezag toen het graaf-
schap Holland en het bisdom Utrecht stonden, moest dit
obstakel in 1165 weer worden verwijderd. De staatkundige
grens tussen Utrecht en Holland lag toendertijd bij Zwam-
merdam, de dam lag echter op Hollands gebied.
In de bovengenoemde publicatie nam ik aan, dat ten tijde
van het accoord tussen de graaf en de bisschop van 1226 ter
plaatse van de huidige Meerndijk reeds een waterscheiding
bestond, dan wel werd aangebracht. Zo'n waterscheiding
kon samenvallen met enige poldergrenzen. De eigenlijke
Meerndijk is echter, denk ik, niet vóór 1226 aangelegd,
omdat deze geen op zichzelf staand werk behoeft te zijn
geweest. Veeleer zal hij een onderdeel hebben gevormd van
een reeks van maatregelen van waterstaatkundige aard, die
bedoeld waren om de afvoer van Stichts water door de Oude
Rijn naar Rijnland te beperken. Deze werken vloeiden weer
voort uit de overeenkomst van 1226. In het kader daarvan
zal waarschijnlijk ook de Vleutense Oude Rijn (nu de
Vleutensewetering) bij De Wel zijn af gedamd en zullen ter
vervanging van de beëindigde uitwatering naar het westen
de voormalige Proostwetering en de nog bestaande Haar-
rijn zijn gegraven.
De aanleg van de Meerndijk past daar heel goed in. Deze
bood bescherming aan de westelijk daarvan gelegen
gronden in Utrecht en Holland (tot aan de Gouwe toe) tegen
overstromingswater bij doorbraken van de Lekdijk Boven-
dams. Hij deed dus dienst als slaperdijk.
Kaart 2a
Landerijen in Veldhuizen van het Heilige Geesthuis te Utrecht in
1598. Kaartboek van het Heilige Geesthuis, Gemeentelijke
Archiefdienst Utrecht, Inventarisnummer L 393. Het noorden is
beneden. De kaart is getekend door de landmeter Marcelis van Oort.
Het bijschrift luidt:
"Op ten 11 July Anno 1598 is bij mij onderschreven lantmeter
gemeten dit perceel landt, gelegen op Velthuisen ende bruyckt Joost
Wauterssoen, ende dat van wegen die regenten van de Heyligen Geest
in 't bijwezen van Jacob Stel als rentmeyster van de voorgenoemde
goederen; ende is groot acht mergen een haiff, ende achtentwijntich
roeyen, 't halve sloot ende wetering gemeten.
Orcont mij Marcelis van Oort".
Duidelijkheidshalve zijn enige leestekens aan deze tekst toegevoegd.
De schuin lopende "Merndijck" en het daarlangs gelegen "dijck-
landt", waarvan de richting niet nauwkeurig is aangegeven, behoor-
den niet toe aan de eigenaren van de aangrenzende landbouwgronden,
maar werden in 1598 door de Staten 's Lands van Utrecht in
eigendom toegewezen aan het waterschap Woerden. Misschien is dat
wel de aanleiding geweest voor de onderhavige opmeting.
Oorspronkelijk hebben de particuliere landen doorgelopen tot aan de
achtergrens van Reyerscop. Met de eveneens ingetekende "waycuul"
(waaikuil) is het mogelijk deze landerijen te lokaliseren (zie de
kaarten 3 en 4). Aan de onderkant van de kaart de Heycopper
wetering (nu Leidse Rijn) met daarlangs de hier niet met name
genoemde Heerenweg tussen De Meern en Harmelen. De hofstede
viel buiten het bezit van het Heilige Geesthuis, vermoedelijk woonde
daar de pachter Joost Wauterssoen.
^
l
-ocr page 45-
735
De vraag, waarom men destijds geen gebruik heeft
gemaakt van bestaande polderkaden, doch een geheel
nieuwe waterkering aanlegde, heb ik in 1985 in het midden
gelaten. Omdat ik kortgeleden twee kaarten onder ogen
kreeg, die om verschillende redenen interessant zijn, lijkt het
mij goed nu iets meer te zeggen over dat opmerkelijke feit.
De Meerndijk vormt vanouds een waterkerende dwars-
verbinding tussen de Noord-IJsseldijk op de noordelijke
oeverwal van de Hollandse IJssel en de hoge gronden van
De Meern. Of de dijk aanvankelijk heeft doorgelopen tot
aan de noordelijke oever van de tegenwoordige Leidse Rijn,
is niet zeker. Ik acht dat wel waarschijnlijk, omdat het
eventueel tegen te houden water anders tóch door het open
gebleven stuk naar het westen zou stromen. In 1385 moet
echter een mogelijkerwijs aangebrachte dam ter plaatse van
de huidige Meernbrug zijn doorgegraven ten behoeve van de
aanleg van de Heycop of Lange Vliet.
Het middelste en tevens langste gedeelte van de Meern-
dijk is gericht op het hoogste punt van de Hoge Woerd
benoorden het dorp De Meern. Men heeft bij de aanleg
nagenoeg het kortste tracé gevolgd, zodat van de toen reeds
bestaande ontginningsblokken of polders Veldhuizen en
Reyerscop in het oosten stukken werden afgesneden. Deze
gingen waterstaatkundig tezamen de polder Rosweide
vormen. Bestuurlijk en juridisch bleven zij evenwel behoren
tot de oorspronkelijke gerechten, de toenmalige kleinste
overheidslichamen op het Utrechtse platteland. Later zijn
daaruit de gemeenten en verschillende waterschappen
voortgekomen. Tot in onze tijd maakte het gebied van
Rosweide deel uit van de in 1954 opgeheven gemeente
Veldhuizen, waarbinnen ook het grootste deel van de polder
Reyerscop lag (zie kaart 1).
Maar niet alleen de polders werden doorgesneden, ook de
daarbinnen gelegen kavels landbouwgrond werden in twee
delen gescheiden. Uitsluitend in het zuiden en het noorden
hield men rekening met de richting van de kavels. Het
grootste deel van de Meerndijk is schuin door de strook-
vormige verkaveling aangelegd.
Hoe hier de oorspronkelijke kavelindeling is geweest, is
moeilijk meer na te gaan. Wij moeten niet uit het oog ver-
liezen, dat deze gronden vermoedelijk al voor het jaar 1100
in cultuur zijn gebracht. Wel is het mogelijk om aan de hand
van voorbeelden uit andere streken ten naaste bij de oudste
kavelgrenzen van de ontginningen te reconstrueren. Door
Kaart 2b
Landerijen in Rosweide van het Heilige Geesthuis te Utrecht in 1598.
Kaartboek van het Heilige Geesthuis, Gemeentelijke Archiefdienst
Utrecht, Inventarisnummer I, 393. Het noorden is beneden.
De kaart is door de landmeter Marcelis van Oort op een andere
schaal getekend dan kaart 2a.
Het bijschrift luidt:
"Op ten 11 July Anno 1598 is bij mij onderschreven lantmeter
gemeten desen twee percelen lants, gelegen op Rosweyde, ende nuj bij
Comelis Adriaenssoen gebruyckt worden, ende dat van wegen die
regenten van de Heyligen Geest ende in 't bijwesen van Jacob Steil als
rentmeyster van deselve goederen; item geteyckent met A is groot
vijff mergen, twee hondert twijntich roeyen een halfT, ende veerthien
voeten. Item geteyckent met B is groot twee mergen een haiff, ende
vijfTendertich roeyen, ende negenthien voeten, 't halve sloot gemeten.
Orcont mij Marcelis van Oort".
Duidelijkheidshalve zijn enige leestekens aan deze tekst toegevoegd.
Zie ook de toelichting bij kaart 2a.
-ocr page 46-
736
splitsingen en samenvoegingen van percelen zijn daarin
echter in de loop van de eeuwen veel veranderingen teweeg-
gebracht. Van de oorspronkelijke indeling is daarom weinig
meer terug te vinden, al zullen de oudste kavelsloten in de
regel nog wel als scheisloten of als binnensloten aanwezig
zijn.
Nu bestaan er wel oude kaarten van landerijen, waarop
volledige bedrijven tot in bijzonderheden zijn weergegeven,
maar die gaan niet verder terug dan tot de tweede helft van
de zestiende eeuw. Zo bevindt zich in het gemeentelijke
archief van de stad Utrecht een kaartboek van het Heilige
Geesthuis, waarin twee kaarten voorkomen die betrekking
hebben op landerijen in Veldhuizen, Reyerscop en Ros-
weide. Zij werden in 1598 getekend door de Utrechtse
landmeter Marcelis van Oort, die ook de opmetingen in het
veld verrichtte (zie de kaarten 2a en 2b).
Het aardige daarvan is, dat zij ons laten zien hoe de
eigendomskavels van dat gasthuis enige eeuwen tevoren
werden doorsneden door de Meerndijk, zodat de gedeelten
ervan ter weerszijden van de dijk kwamen te liggen. De
landmeter Van Oort heeft alle afmetingen van de percelen in
Stichtse roeden van 3,76 meter en Utrechtse stadsvoeten van
0,27 meter op zijn kaarten vermeld. Bovendien heeft hij de
waai of wiel aan de Meerndijk ingetekend en aangeduid met
"waycuul" (waaikuil). Daardoor zijn deze percelen nauw-
keurig te lokaliseren en op de kadastrale minuutplans van
ca. 1832 terug te vinden (zie kaart 3).
Het valt daarbij op, dat verschillende bedrijfskavels van
het eerste uur in Veldhuizen (beginnende bij de Leidse Rijn)
naar het zuiden moeten hebben doorgelopen tot aan de
zuidelijke grens van Reyerscop. Het lijkt alsof enige
deelgenoten in de ontginning Veldhuizen bij wijze van
spreken een optie hadden op kavels in de latere ontginning
Reyerscop. Maar dit terzijde.
Belangrijker voor het onderwerp van dit verhaal is, dat in
deze hoek de meeste kavels zijn doorsneden door de
Meerndijk. Het staat dus onomstotelijk vast, dat de dijk op
een later tijdstip werd aangelegd dan dat waarop de ont-
ginningen voltooid waren.
Nu moet ik er dadelijk aan toevoegen, dat deze gronden
van het Heilige Geesthuis in 1598 blijkens de bijschriften op
de kaarten door twee verschillende pachters werden ge-
bruikt. Bovendien zijn de oorspronkelijke kavels, die de in
veenontginningen veel voorkomende breedte van 30 roeden
(ca. 113 meter) hadden, om de een of andere reden overlangs
in twee smalle stukken verdeeld, zowel in Veldhuizen als in
Reyerscop. Waar het mij echter om gaat is, dat in 1598 nog
een aantoonbaar geval bestond van de samenhang tussen de
eigendommen aan weerszijden van de Meerndijk. Ter
oriëntatie is een schetskaartje naar de topografische kaart
1 : 10.000 uit 1957 opgenomen (zie kaart 4).
J
4i=
Kaart 3
Schetskaart naar de kadastrale minuutplans gemeente Veldhuizen,
ca. 1832. Het noorden is beneden.
Aan de bovenzijde de grens met de gemeente Jutphaas, aan de onder-
zijde de Leidse Rijn met de straatweg Utrecht - Harmeien, halver-
wege de Reyerscopse Buurtweg met de wetering. Bezuiden deze weg
(bovenste helft van de kaart) de polder Reyerscop, benoorden ervan
(onderste helft van de kaart) de polder Veldhuizen. De Meerndijk, die
de percelen schuin doorsnijdt, is met iets dikkere lijnen weergegeven.
De gerasterde gedeelten komen overeen met de percelen van de
kaarten 2a en 2b. De oorspronkelijke kavel- en perceelgrenzen ter
plaatse van de Meerndijk heb ik met streeplijntjes aangegeven.
-ocr page 47-
737
Welke overwegingen destijds een rol hebben gespeeld bij
de keuze van het tracé van de Meerndijk is niet bekend.
Opmerkelijk is wel, dat men daarbij grotendeels is
afgeweken van de toen (en ook in latere eeuwen) heersende
gewoonte om bij grote waterstaatswerken zoveel mogelijk
gebruik te maken van bestaande elementen in het terrein. Zo
werden meestal voor belangrijke binnenwaterkeringen reeds
aanwezige polderkaden verzwaard en voor grote afvoer-
leidingen sommige wateringen of kavelsloten verruimd. Dit
gebeurde dan ten meesten oirbaer (= nut, voordeel) en ten
minsten costen.
Ook reeds in die tijd moesten de voor het
werk benodigde gronden worden aangekocht of onteigend,
hetgeen soms langdurige onderhandelingen vergde.
Het zou uit een technisch en financieel oogpunt waar-
schijnlijk eenvoudiger en voordeliger zijn geweest de
Meerndijk — onverschillig of deze aanvankelijk uit een kade
dan wel dadelijk uit een dijk bestond — op te werpen in de
lengterichting van de percelen, in plaats van deze schuin te
doorsnijden. Er zou dan een aanzienlijk geringere lengte aan
sloten te dempen zijn geweest, terwijl er veel minder sloot-
kruisingen met een zwakke ondergrond voor de dijk zouden
zijn ontstaan.
Want de Meerndijk ligt voor het grootste gedeelte op een
tamelijk dikke laag veengrond, behalve bij de zuidelijke en
noordelijke uiteinden. Die dijkvakken zijn op stevige klei-
grond gebouwd. Merkwaardigerwijs liggen deze juist wel in
de lengterichting van de percelen.
Kennelijk tilde men niet zo zwaar aan de nadelen van een
schuin tracé en werden de voordelen van een kortere en
vermoedelijk al in de eerste opzet tevens brede dwarsdijk
groter gevonden. Gezien de belangrijke functie van deze
waterkering was dat begrijpelijk.
De Meerndijk was echter van meer gewicht voor Holland
dan voor Utrecht. Het lager gelegen Rijnland, waarop het
Land van Woerden toen nog in zijn volle omvang afwaterde,
had immers het grootste belang bij een betrouwbare be-
scherming tegen overstromingen van boven af en bij een
goed controleerbare afsluiting tegen mogelijke illegale
lozingen uit oostelijk daarvan gelegen polders.
Al met al ontkomt men mijns inziens niet aan de indruk,
dat het tracé van de Meerndijk zeven en een halve eeuw
geleden onder politieke druk van Hollandse zijde is vast-
gesteld.
Kaart 4
Schetskaart naar de topografische kaart schaal 1 : 10.000, bladen
31 G zuid (Woerden) en 31 H zuid (Utrecht). Toestand 19S7, Topo-
grafische Dienst, uitgaven 1960 en 1958. Het noorden is beneden.
Dwars over het midden van de kaart de rijksweg 12 met ten zuiden
daarvan de Reyerscopse Buurtweg. De gerasterde gedeelten komen
overeen met de percelen van de kaarten 2a en 2b en de gerasterde
gedeelten van kaart 3. Geheel onderaan de Rijksstraatweg.
-ocr page 48-
738
Een muzijkgezelschap te Oudenrhijn?
Particuliere initiatieven in de sociaal-culturele sector waren er ook reeds in de vorige eeuw. En ook toen ai wendde
men voor steun de blik naar "de gemeente". Een groot verschil is echter, dat een dergelijke procedure in die tijd
binnen enkele maanden, ten goede of ten kwade, rond kon zijn, terwijl men zich daar tegenwoordig mee in een
periode van jarenlange onzekerheid stort.
Ik vond een aardig voorbeeld in het archief van de vroegere gemeente Oudenrijn.
Het verzoek
Men verzekerde zich van de steun van M.F. Koeleman,
hoofd van de Openbare Lagere School, en G.A. van den
Berg, hoofd van de Christelijke School. Deze beide heren
verzonden op 1 juli het verzoekschrift, vergezeld van een
gunstig advies, aan B en W:
De ondergeteekende Hoofdonderwijzers dezer gemeente
nemen de vrijheid Uw EA nevensgaand verzoekschrift te doen
toekomen, met het beleefd verzoek daaraan een gunstig gevolg
te willen geven.
Gaarne zijn zij bereid alle pogingen aan te wenden ten einde
het doel te bereiken dat in genoemd verzoekschrift is
opgegeven.
En daar in onderscheidene gemeenten muzijkgezelschappen
tot algemeen nut en genoegen reeds bestaan, zoo twijfelen zij
niet of het zal ook hier met gunstig gevolg opgerigt kunnen
worden.
Redenen waarom zij Uw EA nogmaals verzoeken om eene
gunstige beschikking en verdere medewerking.
Vermoedelijk had men al lange tijd met bewondering en
heimelijke afgunst de prestaties van andere muziekkorpsen
gadegeslagen en even waarschijnlijk waren er vele avonden
vergaan met plannenmakerij. Maar op 13 juni 1875 was het
zover; een gezelschap van 17 personen schreef een brief aan
"de WelEd.Achtb. Heeren Burgemeester en Wethouders
van Oudenrhijn":
De ondergeteekenden, wenschende hunne vrije tijd op eene
nuttige en aangename wijze te besteden, hebben besloten een
muzijkgezelschap op te richten, waardoor zij ook vooral
wenschen het gezellig verkeer te bevorderen, nemen de vrijheid
H.H.Burgemeester en Wethouders der gemeente Oudenrhijn
beleefd te verzoeken:
1. Hen tot dat doel te ondersteunen, en wel door eene gelde-
lijke toelage van f 250,- tot aankoop van de benoodigde Instru-
menten, die het eigendom van de gemeente zullen blijven.
Verbinde zich de gebruikers om voor het gebruik derzelve bij
vooruitbetaling/5, - te storten en vervolgens ieder jaar f 2,50 te
zullen betalen voor het gebruik.
2.  Om hun toetestaan met eene Inteekenlijst in de gemeente
rond te gaan tot het verzamelen van de nog ontbrekende gelden
voor Instrumenten, muzijk en onderwijs.
3.  Om hun voor hunne vereenigingen ten gebruike aftestaan
de gemeenteschool, voorloopig éénmaal 's weeks, op zoodanig
uur en tijd als zulks ten beste kan geschikt worden.
Met den wensch dat Uw EA aan hun verzoek een gunstig
gevolg zult believen te geven, noemen zij zich met achting
WelEd. Ach tb. Heeren,
Uw EA geh. dienaren.
De raad
De gemeenteraad, op dit terrein totaal niet gewend aan
iets dat verder reikte dan het toekennen van een karige
gratificatie aan veldwachter of onderwijzer, wist er in eerste
instantie niet goed raad mee. Gelukkig was het stuk niet op
gezegeld papier geschreven, zodat men een beslissing even
kon uitstellen. In het verslag van de raadsvergadering van 6
juli lezen we: Is ingekomen een request van H.A. van Rijn c.s..
Als zijnde dit ongezegeld, stelt de voorzitter voor de behande-
ling van dit adres uit te stellen tot eene volgende vergadering.
Op die volgende vergadering, 2 september, maakte de
raad korte metten met de zaak: Op een verzoek van van Rijn
c.s. wordt met meerderheid van stemmen afwijzend beschikt.
In het verslag van de raadsvergadering is zelfs geen sprake
van enige discussie. Tóch moet er iemand een goed woordje
hebben gedaan, anders had de secretaris in plaats van "met
meerderheid van stemmen" wel "unaniem" of "met
algemene stemmen" genotuleerd.
A. Ligterink
G. van Ingen
C. van Ingen
P.H. Lettinck
K. Beiman
A. van Rijn
J. van Rijn
J. van Dijk
C.A. Werkhoven
W. Werkhoven
C. van Cuik
H.A. van Rijn
L. van Bommel
J. Gerssen
G. van Gemert
J. Gouverneur
W. van Rijn
-ocr page 49-
739
Van het bovengenoemde gezelschap van 17 personen kon
ik er enkelen nader thuisbrengen. Het zijn:
Leendert van Bommel, wagenmaker,
geboren 02-09-1849.
Hij trouwde met Gerdina van Doesburg.
Pieter Hendrik Lettinck, bakker,
geboren 12-01-1827 te Breukelen.
Hij was getrouwd met Gerrigje Oelderik.
Zij vertrokken 15-05-1879 naar Breukelen.
Aart Antonie Ligterink, timmerman,
geboren 07-02-1851 te Vleuten.
Hij was getrouwd met Dirkje van Vulpen.
Zij vertrokken 10-09-1884 naar Utrecht.
Hendricus Antonius van Rijn,
geboren 14-10-1843 te Oudenrijn.
Hij was een zoon van de veehouder Cornelis van Rijn en
Johanna Petersse.
Hij vertrok 31-12-1883 naar Noord Amerika.
Willem Werkhoven,
geboren 11-12-1851 te Vleuten.
Hij vertrok 08-05-1882 naar Utrecht.
Cornelis Antonius Werkhoven, smid,
geboren 30-09-1850 te Vleuten.
Hij trouwde met Maria Willemina Versteeg.
De beide laatsten waren zoons van de grof- en hoefsmid
Cornelis Werkhoven, die getrouwd was met Judith
Galesloot.
D.W.G.
De familie W. de Vreeze, Strijkviertel 32, leende mij een sopraan-
saxofoon met een lange geschiedenis. Het instrument werd gebouwd
door René Guénot in Parijs. Het is in gebruik geweest bij het
muziekcorps van de Garde républicaine, waarvoor het werd gekeurd
door L. Meyer.
Voor onze vaderlandse muziekgezelschappen was het niet altijd
mogelijk louter nieuwe instrumenten aan te schaffen. Men was blij als
men bij een betrouwbaar adres gebruikte exemplaren op de kop kon
tikken. Zo is ook ooit deze saxofoon bij de Bazuin terecht gekomen.
-ocr page 50-
740
De bullebak
Twee dingen maakten een eind aan 't
spelen op de Zandweg.
Met zes jongens waren we aan 't knik-
keren. Ik ben daar nooit erg gelukkig
mee geweest en ook deze keer was ik in
een mum van tijd al m'n knikkers kwijt.
Ik kreeg nog wel 't aanbod om voor
spek en bonen mee te doen, maar daar
voelde ik niks voor.
Ik ging naar huis, mijn hoepel halen,
maar die liet ik zó hard van de Meern-
brug gaan, dat hij midden in de Rijn
terecht kwam. Ook deze pret was dus
voorbij.
Gelukkig ging het regenen en moch-
ten we binnen spelen. Een hevige plens-
bui en ook nog harde onweersslagen.
Moeder zei: „Onze lieve Heer is ook al
kwaad op jullie". Nou ja, dat kon er ook
nog wel bij. Eerlijk gezegd waren we
ook wel een beetje vervelend.
In de huiskamer hing een grote spie-
gel. We stonden daar met z'n vijven
voor en deden een wedstrijd wie de
gekste bekken kon trekken. „Kijk maar
uit", zie moe, „als de klok slaat en de
haan kraait, blijven jullie gezichten
altijd zo staan". Dat leek ons niet zo
gunstig, dus stopten we ons spelletje.
De regen- en onweersbui was inmid-
dels ook voorbij, dus moesten we toch
weer naar buiten.
Ik stond bij de Rijn te piekeren, hoe ik
m'n hoepel er weer uit kon krijgen. Moe
schoof 't raam open en riep: „je komt
niet te dicht bij de Rijn, want 't water
staat hoog en dan heeft de bullebak
honger". Dat verhaal had ik al zo vaak
gehoord, ik geloofde echt niet in de
bullebak.
Plotseling werd m'n aandacht afge-
leid door een schipper, die z'n schuit
had stilgelegd bij de brug. Hij riep me en
vroeg: ,,zeg jochie, wil je voor mij even
een pakje BZK halen?" Ik wist dat hij
pruimtabak bedoelde, dus ik met het
geld naar Hansen. „Een pakje pruim-
tabak van BZK", vroeg ik. „Ben je
helemaal van de pot getrokken". Ja,
mijnheer Hansen, 't is voor de schipper,
kijk hij staat daar".
De schipper deed gauw een grote pluk
tabak in z'n mond en maakte aanstal-
ten z'n schuit weer verder te trekken.
„Mag ik 'n stukje meevaren", vroeg ik.
„Je mag helpen trekken". Hij maakte
een stuk touw aan z'n zeel vast en zo liep
ik twee meter voor de schipper op 't
jaagpad. Ik rook de lucht van de
schipper. Z'n manchester pak rook naar
zweet en teer en daarbij de lucht van
jenever en pruimtabak.
„Wil je soms een snoepje?" „Nou
astublieft". Hij trok me naar zich toe en
wilde een uitgekauwde pruim in m'n
mond stoppen. Dat vond ik echt niet zo
grappig, dus zwijgend liepen we verder
tot de Lauwebrug. Daar werd de
vaarboom eruit gehaald en precies
onder de brug lag de schuit stil.
„Nu mag je even op m'n schip". En
met z|n grote handen liet hij me vanaf de
brug op de schuit zakken. We gingen in
de kajuit. Daar stond een één-pits
petroleumstel met daarop een emaille
koffiepot. Ik kreeg een beker koffie en
een snee brood met reuzel en suiker.
Ik kon 't toch niet laten de schipper te
vragen hoe dat nu zat met de bullebak.
Als iemand 't kon weten, dan was hij 't
wel.
Hij vertelde me in geuren en kleuren
alles. Hij wist zelfs precies hoe hij eruit
zag: een soort monster van rubber, met
hele grote klauwen en een hele brede
platte bek zonder tanden. „Die tanden
heeft hij niet nodig, want hij bijt de
kinderen die hij vangt niet kapot, maar
zuigt ze zo naar binnen. Dus jochie, kijk
maar goed uit, en niet te dicht bij de
Rijn". Ik kreeg een hand van de schip-
per en was blij dat ik uit de kajuit was.
Pas de volgende dag durfde ik aan
m'n broertjes en zusjes te vertellen hoe
de bullebak eruit zag. Om m'n verhaal
nog wat kracht bij te zetten, ging ik voor
de spiegel staan en trok met m'n wijs-
vingers m'n mond heel ver open. Ik had
een gunstig tijdstip gekozen, tussen
halfeen en één uur, dan slaat de klok het
minst.
Die middag keek ik nóg een keer in de
spiegel en schrok toch een beetje. Was
de klok soms van slag geweest en had de
haan zich verslapen tot de middag? Nou
ja, daar helpt geen lieve, waarschuwen-
de moeder meer aan.
De Meern, juli 1939
Theo van den Berg
Illustratie: Barbara Gravendeel
-ocr page 51-
741
Van de voorzitter
Tiidschntt van do Hisloitschc Vvrt-ni^^
Vlcutcn-Di.* Mct'in-Hnai/uilens
9t> jaargang nr. 3 septcmtwr 1989 fc) 1989
Verschijnt 4\ ptr jaar
iftgescltrevi^ in hui v«f«ftigtng&r«gi«er van
de K %-.K DU<*ï(t-0.ö. «mdef «r. V, 479:^
üam'Iijks bestuur;
Dl I) \v. <Jfayen<i«*l, voomttCf
"t Zand J5,3431 OP Vlentea
tel, 03^ - $i793
SM. SciKJOij<lerwoBr4 ^!f*t»ils
Met-mdijlc 6X 3454 HT De liiecrR
tct 0.U(i6-éi4(^2
P tj lil- Root]. pcnnmgmeest«f
"f /mui 1. M.M (IP V;cuti-n
ti-i (lUir . 14K■'^
A } \;ui /ocK-n. vfce*VO«>Tz«t«f
Si.tiionsstr.uu .54, 34S{ BIS Vteute-n
*"........................................niitnimmttmtmt9tmttmmmmfmmnrr^rrH#*fff^
Lrelid:
\K-vnHiu l>rt*t 1 )r C Js^ls^,'SotSt '
.................                  ' ■................t»mmt»ttmmttmtmmmmmmmm*#ft-
r.tdi>r«administratie/il»i'«W»«iteï
tjpi;i.-\rti \.in rttevwe5edea,Ta«tati«*t>**(*ia>-
ht"-tfl!in,i.vFi bij;
't /and 1, W^] GP'
K-1 0^40^ - I4X^
land. Kennelijk is dat toch niet in die
mate gebeurd dat er veel is blijven
hangen. De geschiedenis van de kaste-
len is er ook eerder één van verwoesting
en verval dan van heldhaftige verdedi-
ging-
We moeten wel tot de conclusie
komen dat ons gebied — zoals veelal het
platteland — eeuwenlang inderdaad
voor de schrijver van de "grote"
geschiedenis onbelangrijk was. Het
werd door legers gepasseerd, geplun-
derd en geïnundeerd. Reizigers trokken
er doorheen, stadse grootgrondbe-
zitters hadden er veel land, maar de
eigen bevolking zweeg stil en werkte
noest voor 't dagelijks brood.
Betekent dit alles nu dat onze streek
werkelijk geen geschiedenis heeft? Ik
kan u verzekeren dat ik, toen ik mijn
twijfels eenmaal te boven was, al gauw
niet meer wist waar ik 't eerst aan moest
beginnen. Zó overstelpend is het aantal
onderwerpen van onze locale en regio-
nale geschiedenis dat bijzondere belang-
stelling en studie verdient.
Wij kwamen in september 1981 uit
met ons eerste nummer. Het boekje dat
u nü in de hand hebt is het drieënder-
tigste. Er is nog stof voor jaren!
D.W. Gravendeel
Toen onze vereniging op 12 mei 1981
werd opgericht, was ik daarbij. Ik stelde
mij beschikbaar voor de redactiecom-
missie, die bij diezelfde gelegenheid
werd ingesteld. Wij zouden onze activi-
teiten starten met een tentoonstelling en
de uitgave van het eerste nummer van
ons verenigingsblad.
Er was eigenlijk niemand onder ons
die zich zorgen maakte over het aanbod
van copy voor het blad. We gingen
immers schrijven over de geschiedenis
van ons dorp en we keken heel
ongelovig als mensen van naam ons
plompverloren zeiden dat deze streek
geen geschiedenis had.
Toch heb ik, vooral in 't begin, wel
eens getwijfeld. Er is namelijk in het
verleden inderdaad bijzonder weinig
over dit gebied te boek gesteld. In ieder
geval heel weinig waar wij op konden
terugvallen. Ik dacht toen wel eens: zó
zijn we gauw uitgepraat.
Het is alsof de "geschiedwaardig-
heid" voor vroegere schrijvers ten
oosten van Utrecht ophield, om in het
westen met Woerden weer te beginnen.
Hoe zou dat toch komen, vraagje je
dan af. Wij hadden hier immers maar
liefst twaalf kastelen en de roemruchte
daden van hun bezitters moeten toch
zijn uitgestraald over 't omliggende
i««««««««,««4lHWM<Ak
koniribtitie:
noj.iaihikst.- komnt»utJ6l)e<tmagtvöor !$&$
mmim.i.il I lO -
postiiboiiiK-tm-Ot f 4^^-
Donateurs:
In dit nummer
pag.
741
742
743
744
746
759
NiPI WW» Wl >WWtWWWl>WWW
fee*ït T^itiSitagrn bï| de Van de voorzitter
votgcode instelitftgen:
ABN - De Mcern SS.^.3.3>040
R \B() - Vteöl«« 36.7$J7.5?4
Verenlgingsnleuws
Een stoomlocomotief in Vleuten
(i.-lxic .il g«4e<sttel<ilt0 o-vemaste v*rt
artikelen liU dit tjjdschrfflt k sl«^J$' ^m--
fSt^staan na scHrift«is|<« t0e$l«a)t»ing van
de rt d.ikdL'
Een dorp verandert
iiiiL...... 1].......HUI
Illustratie \OOI
Vleuten en de spoorweg
Alendorpenweg 41
fÏËnieentdi|i j
Nuttige handwerken (of: de strijd van meester du Burck)
763
Een galgeveld in De Meern?
LOSSE N< '^'"►liRiiiiiiiiiiiB^^^^^^
766
Eletriek
-ocr page 52-
742
Verenigingsnieuws
Openstelling van onze gebouwen y^^^^ maandag 30 oktober a.s. gelden de volgende openingstijden:
In het vorige nummer hebben wij
medegedeeld dat de inrichting van onze
gebouwen inmiddels zover gevorderd
was, dat een officiële opening binnen-
kort zou kunnen plaats vinden. Om ver-
schillende redenen willen wij toch maar
liever niet spreken over een officiële
opening.
Ten eerste hebben zich in het af-
gelopen jaar al verschillende moge-
lijkheden voorgedaan om de inwoners
van onze gemeente de gelegenheid te
geven onze gebouwen te bezoeken. Zeer
velen hebben daarvan ook gebruik
gemaakt.
Ten tweede hebben wij overwogen
dat onze gebouwen wel klaar zijn voor-
zover het de bouwkundige werkzaam-
heden betreft, maar dat de inrichting
daarvan oftewel de presentatie van onze
bezittingen in de gebouwen nog niet
zover klaar is, dat wij daar officieel
gasten voor kunnen uitnodigen.
Wij zijn van mening dat nu wel het
moment aangebroken is om onze ge-
bouwen met datgene wat wij te bieden
hebben, op vaste tijden open te stellen
voor onze leden, wat wij dan beschou-
wen als de officiële ingebruikneming.
Een woord van dank
Bij een officiële opening is het ge-
bruikelijk een woord van dank te
richten tot allen die hebben meege-
werkt. Wij willen dat nu graag bij deze
doen.
In de eerste plaats willen wij dank
zeggen aan de groep van "vaste mede-
werkers", die samen met onze bestuurs-
leden heel veel tijd besteed hebben aan
voornamelijk de opbouw en inrichting
van het Kabinet. We hopen dat we nie-
mand vergeten als we hier noemen:
L. van Eijk Sr, H. Tukker, A. v.d. Berg,
Th. v.d. Berg, T. Bruntink, J.H. van
Vuuren, C. W.I. v.d. Bosch en A. Goud-
appel.
In de tweede plaats spreken wij onze
dank uit aan een aantal bedrijven en
personen, die ons op enigerlei wijze
steun verleend hebben. Wij noemen
hier: Brinkhofs Aann. Bedrijf De
Meern, Aann. en wegenbouwbedrijven
J. de Rooij & Zonen en P.G. de Rooij,
Expeditiebedrijf H.J. Goes & Zn, de
Aann. Bedrijven G.W. Geelen en H.
van Vliet; de schildersbedrijven van
Dalsen, Nugter en van Zoeren, Gebr.
Bonenkamp Handel en Techniek BV,
het Kabinet (Zandweg 147B De Meern)
elke maandagavond van 19.30 - 22.00 uur
de Broederschapshuisjes (Dorpsstraat 1 Vleuten)
elke eerste vrijdagavond van de maand
van 19.30 - 22.00 uur
briefkaarten; microfilms van de ar-
chieven van de vroegere gerechten
van Vleuten, de Haar en Themaat van
1527- 1811;
-   ons fotoarchief;
-   een fototentoonstelling van de kas-
telen en ridderhofsteden in onze
gemeente en exposities over diverse
onderwerpen.
Gedurende de openingstijden zullen
er leden van het bestuur of andere mede-
werkers aanwezig zijn om u een en
ander te laten zien en u daarover infor-
matie te verstrekken.
Ons documentatiecentrum is er spe-
ciaal voor om leden, die zoeken naar
gegevens over een bepaald onderwerp
uit de historie, van dienst te kunnen zijn.
Dispa technisch buro. Interieurver-
zorging C.J. van Es, Inter. architect
S.E.O. Victorsson en de heren J. Kerste
en J. Mandjes.
Tenslotte nog onze dank aan de N.H.
Kerkvoogdij De Meern en de R.K.
Broederschap Vleuten, om ons de grond
voor het Kabinet resp. de Broeder-
schapshuisjes te verhuren.
Daarnaast zijn wij nog zeer erkente-
lijk voor de financiële steun die wij
ontvingen van de gemeente Vleuten-De
Meern en van enkele bedrijven uit onze
gemeente (wier namen zijn vermeld op
het "sponsorsbord" in de Broeder-
schapshuisjes) om de exploitatiekosten
te kunnen dekken.
Wat u in onze gebouwen kunt
vinden
Wat er in onze gebouwen te vinden is
kunt u het beste zelf eens komen be-
kijken. In het kort noemen wij hier
enkele dingen.
In het Kabinet vindt u o.a.:
-   archeologische vondsten uit onze
gemeente met toelichtende beschrij-
vingen;
-   documentatie over archeologische
en geologische onderwerpen;
-   oude werktuigen en gereedschappen;
-   gebruiksvoorwerpen en kledingstuk-
ken uit vroeger tijden;
-   ons fotoatelier (donkere kamer).
In de Broederschapshuisjes vindt u:
-   het documentatiecentrum met boe-
ken over lokale en regionale geschie-
denis, genealogie, paleografie, geo-
grafie en topografie, bouwkunst en
monumenten; tijdschriften (o.a. van
verschillende zusterverenigingen in
onze regio); topografische en kadas-
trale kaarten; oude prenten en prent-
Werkgroep genealogie
Onze werkgroep genealogie is inmid-
dels met haar werkzaamheden begon-
nen. Voorlopig bestaat deze groep uit de
heren J.W. Schoonderwoerd, E.A. van
Dijk en Th. van den Berg. Leden van de
groep zullen op een vaste avond in de
Broederschapshuisjes aanwezig zijn en
wel op de 2e donderdagavond van de
maand van 20.00 - 22.00 uur. Zij zijn er
dan om u informatie te verstrekken of u
bij een familie-onderzoek op weg te
helpen. Op die avond kunt u hen ook
telefonisch bereiken via nummer 03407
- 4222.
Mochten er leden zijn die belang-
stelling hebben voor en enige kennis
hebben van genealogie en (veel) tijd
beschikbaar hebben, dan kunnen zij
deze groep wellicht nog komen verster-
ken. Neem dan contact op met de heer
Schoonderwoerd.
-ocr page 53-
743
Een stoomlocomotief in Vleuten
door
Klaas B. Nanning
de tijd van 35 jaar geleden toen ik geregeld met de stoom-
trein heen en weer reisde tussen Amsterdam en Enschede.
Maar daar gaat het eigenlijk helemaal niet om.
Enige tijd geleden kregen we van oud-spoorman Arie
Goudappel bijgaande foto: een stoomlocomotief van een
niet al te nieuw type, lang genoeg stilstaand langs een smal
perron om als decor te dienen voor een groep mensen die
zich graag lieten vereeuwigen.
Eerst de mensen: (ik citeer de brief die Arie bij deze foto
voegde) "Staande op de locomotief van links naar rechts:
eerste man J. van Maanen, was de vader van o.a. mevrouw
J. Gondelach-van Maanen en mevrouw M. Pos-van
Maanen. De derde man is Gert Hensbergen: hij was de vader
van mevrouw Doornenbal-Hensbergen. Staande voor de
locomotief: de tweede man is Peter Sprong, broer van
gemeenteveldwachter Sprong (oom dus van Jaap van de
gemeente en Ton van de drogisterij). De zesde man was
stationschef Wilbrink en de laatste man was Jacob Broere".
Nu de locomotief. Het is nummer 901 van de Staatsspoor,
gebouwd door Beyer Peacock and Co., Ltd. te Manchester
(Engeland). Van dit type hebben niet minder dan 135 stuks
in Nederland gereden, de laatste exemplaren zelfs nog na de
tweede wereldoorlog. Overigens zijn niet alle 135 locomo-
tieven in Engeland gebouwd want er reden er 10 die in
licensie uit de werkplaatsen van Werkspoor kwamen. De
Afgelopen zomer heeft het station Vleuten weer ver-
schillende malen een stoomlocomotief zien passeren in het
kader van de viering van "150 jaar spoorwegen in Neder-
land". Half Vleuten heeft het ook steeds gehoord, want de
passage van elk station en elke overweg ging steeds gepaard
met een royaal gebruik van de stoomfluit. Vooral voor de
jongeren onder ons — en dan bedoel ik niet alleen de
kinderen maar ook de vaders en moeders van rond de
dertig — moet het geluid onbekend geweest zijn. Er schijnen
zelfs lieden te zijn geweest die zich hebben gestoord aan het
uitbundig ten gehore brengen van deze nostalgische
geluiden.
Zelf heb ik de met enthousiastelingen beladen, door een
stoomloc getrokken reizigerstreinen niet gezien. Eenmaal
passeerde ik per auto de overweg bij station Vleuten en zag
daar een aantal mensen rondhangen met een fototoestel. Ik
heb m'n auto neergezet op de grote parkeerplaats en zag
even later, leunend op het hek dat de parkeerplaats aan de
zijde van de spoorbaan begrenst, in volle vaart onze
beroemdste nog bestaande stoomloc, de NS 3737 passeren,
zonder sleep van rijtuigen helaas. Ik was weer even terug in
-ocr page 54-
744
afgebeelde nummer 901 werd in 1906 in dienst gesteld.
Het waren 2-B locs, hetgeen betekent dat na twee kleine
loopwielen (2) twee grote gekoppelde drijfwielen volgden
(B, tweede letter uit het alfabet). Loopwielen werden in
cijfers, drijfwielen in letters aangeduid, steeds van opzij
bekeken. Een C-loc was meestal een kort locaal-locomo-
tiefje met drie aangedreven assen. De zwaarste locomotie-
ven die in Nederland hebben gereden waren de 2-D-2 tender-
locomotieven die de zware kolentreinen van Zuid-Limburg
naar West-Nederland hebben getrokken.
De afgebeelde 2-B loc was een sneltreinlocomotief met
een topsnelheid van 90 kilometer per uur. De loc woog 49 en
de drie-assige beladen tender 33 ton. De vier drijfwielen
hadden een doorsnee van 215 cm en de lengte over de buffers
was bijna 16,5 meter. Er zijn nog veel meer technische
gegevens te vermelden maar die zijn alleen maar interessant
voor echte spoorfanaten.
De foto dateert uit omstreeks 1915, maar al in 1910 waren
de zwaardere en snellere 2-C locomotieven in gebruik
genomen met een topsnelheid van 110 kilometer per uur. In
die tijd evenwel mochten die zwaardere locomotieven nog
niet rijden op de trajecten Utrecht-Gouda-Rotterdam en
Utrecht-Gouda-Den Haag. Bij Moordrecht richting Rotter-
dam en bij Moerkapelle richting Den Haag was de bodem zo
slap dat het spoorlichaam (de gestorte ondergrond voor de
spoorbanen) de grotere asdruk van de 2-C locomotieven niet
kon dragen. Tot in de jaren dertig mochten hier alleen maar
2-B locomotieven passeren met minder gewicht, wat minder
vermogen en lagere topsnelheid.
Bijna aan het eind gekomen van dit verhaaltje ga ik nog
even terug naar de titel "Een stoomlocomotief in Vleuten".
Niet alleen de afgebeelde mensen gaven mij de zekerheid dat
deze foto in Vleuten was gemaakt, maar ook het kleine
stukje dak, dakgoot en regenpijpje dat nog net links-boven is
te zien. Bekijkt U even de grote foto die op de midden-
pagina's is afgedrukt? Daar ziet U aan de rechterkant van
het oude station dat ten zuiden van de spoorlijn stond
datzelfde stukje dak en datzelfde regenpijpje. Een prima
bewijs van een oud gezegde: "Het zijn de kleine dingen die
het hem doen".
De wat ouderwets uitziende 2-B locomotieven van Beyer
Peacock met hun hoge schoorstenen, hoge stoomdom en
vierkante machinistenhuis zijn tientallen jaren lang de
vertrouwde trekkers geweest van de treinen die Vleuten
passeerden of in Vleuten een korte stop maakten.
Voor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van een brief van Arie
Goudappel die op zijn beurt vermeldt dat hij informaties heeft gekregen van
mevrouw Doornenbal en Arend van Zoeren. Exacte gegevens over de
locomotief haalde ik uit "Onze Nederlandse Stoomlocomotieven in woord
en beeld" door H. Waldorp en andere informaties sprokkelde ik bijeen uit
verspreide publicaties.
Een dorp verandert,
Deze keer voel ik me niet geroepen
om zo nodig te laten merken dat ik er
zelf ook nog het een en ander van weet
omdat ik vier reacties kreeg die samen
toch wel aardig vertellen wie hier in de
loop der jaren hebben gewoond. Boven-
dien heeft mijn vraag om wat meer jaar-
tallen heel positief gewerkt.
Laten we beginnen met de reactie van
mevrouw Griffioen van de Parkweg die,
samen met haar man, het volgende
duidelijke overzicht opstelde. "We
beginnen links; het eerste huis werd
bewoond door de volgende personen:
tot plm. 1949 de familie Verkerk,
daarna de families G. Haze, J. v.d.
Blink en P. Boersema, allen hoofd van
de tegenwoordige "Torenpleinschool".
Het niet op de foto staande linker
gedeelte van deze twee-onder-één-kap
werd bewoond door de gezusters Nee-
rijnen. Deze woningen werden in de
jaren zestig afgebroken ten behoeve van
de aanleg van de Odenveltlaan. (Het
eerste stukje Stationsstraat waaraan
o.a. de cafetaria van Klaas Koopmans
ligt, komt dan ook Odenveltlaan te
heten. KBN).
De volgende woning, een eindje van
de weg af, werd aan de voorzijde
bewoond door de familie Tennissen.
Hun enige zoon Gerrit (Gert) woont nu
in de Heremalerhof te Harmeien. Aan
^
r-fi
■^^ïai*
de achterzijde woonde de familie L. van
Bekkum.
In de derde woning woonden ook
twee families namelijk de weduwe van
F. Visee en haar zoon H. Visee met z'n
vrouw. Op de plaats van woning 2 en 3
werd de N.H. pastorie gebouwd in 1963;
de grond en huizen waren van de N.H.
diakonie.
De vierde woning werd tot plm.
1950-'52 bewoond door de familie J.
van Rijn, daarna door de familie Kegel.
Dit huis staat er nog steeds en wordt nu
bewoond door de familie Scheepens. De
boerderij helemaal rechts op de foto was
van de gebroeders Van den Berg. Op
deze plaats staat nu het gebouw van de
dienst Gemeentewerken en de brand-
weergarage".
Ze besluit haar brief met "Ik hoop dat
het niet te laat is, deze uiteenzetting!"
Nee, ze was niet te laat want twee uur
later bracht de post me nog (weer) een
brief van Kees (Luit) Griffioen. Maar
-ocr page 55-
745
De boerderij met het rieten dak kent
iedereen nog wel als de boerderij van
Henk v.d. Berg. Voor de oorlog heeft
daar de familie Van Bijlevelt, de
schoonouders van de vroegere gemeen-
tesekretaris Versteeg, gewoond".
Kees Luit besluit met: "Ik hoop dat er
weer wat wetenswaardigs is gespuid".
(Al klopt het niet helemaal rond het 2e
huis. KBN).
Zeker net zo wetenswaardig zijn de
mededelingen van mevrouw Verkerk-
Van Koten uit De Meern. "Ja, de foto is
vanouds de Hamweg. Het eerste blok
waren twee woningen onder een kap,
die werden bewoond voorzover ik weet
vanaf ongeveer 1940 door de dames Van
Neerijnen (huis staat niet op de foto) en
daarnaast door de familie Verkerk; wel
onze naamgenoot maar geen familie.
Gezellige mensen en tevens een goede
klant in de winkel, dat kan ik me nog
herinneren.
Het volgende huis werd bewoond
door de familie Tennissen met een zoon
Gert, maar die was geestelijk gestoord,
of er nog meer kinderen waren weet ik
niet (Nee. KBN).
Daarnaast in 't zelfde blok de familie
Visee. Uit hoevee! personen dat gezin
bestond weet ik niet maar wel dat
mevrouw Visee ontzettend proper was
en bij ons eens in 't jaar (dat was vroeger
zo) de grote schoonmaak kwam doen".
Dan gaat er iets fout. Ze vervolgt:
"Daarnaast woonde de familie Goud-
appel. Ik kan me herinneren dat hij
kapotte klokken maakte en dan fietste
hij met een klok onder z'n arm over 't
dorp".
Hee, dit wist ik niet en ik belde ons
aller vraagbaak Arie Goudappel op.
"Nee, dat is niet waar. Die man met een
klok onder z'n arm dat was m'n vader
maar wij hebben altijd op de Vinken-
buurt gewoond". Sorry mevrouw Ver-
kerk.
We vervolgen met haar brief. "In
het volgende huis woonden Adriaan de
Rijk, die was toen bloemenkweker. En
dan de boerderij, daar woonden de
jongens Van den Berg, die woonden er
in 1950, misschien al eerder. Maar voor
die tijd heeft er de familie Van Bijlevelt
gewoond. Het is voor mij zo'n 40 jaar
geleden dat ik op Vleuten woonde".
Tot slot de brief van Mevrouw Van
Maanen uit de Touwslagerslaan in De
Meern. Omdat haar briefde eerste was
die ik in handen kreeg kon ik er niet
goed mee uit de voeten. Ze noemt ver-
schrikkelijk veel namen en begint in een
periode die soms van voor de eerste
wereldoorlog te dateren valt. Met hulp
van de drie eerdergenoemde brieven,
mededelingen van Arie Goudappel en
— je houdt het niet voor mogelijk hoe
soms een enkele opmerking heel ergens
anders je op een spoor zet — het ver-
haal over Kees van Leusden door Joke
Eijzenbach-Van Eek (bedankt Ton
Migo voor de toezending!) kan ik heel
wat namen op de juiste (?) plaats zetten
en soms ongeveer dateren. Ik zeg alles
nu in mijn eigen woorden.
De foto, die in september 1961 is
gemaakt, begint met het rechter huis
van een blok van twee. In het linker
huis, dat niet op de foto staat woonde de
gepensionneerde onderwijzer Van Nee-
rijnen en later, omstreeks 1940, de
dames Miep en Ans van Neerijnen (zijn
dochters?). In het huis dat links op de
foto staat schijnen omstreeks 1920
Gerrit en Gerritje van Zanten te hebben
gewoond, de familie Baden, de familie
De Jong en later de familie Verkerk tot
plm. 1949. Daarnaast de familie Haze,
v.d. Blink en Boersema. Het huis met
het rieten dak werd door tenminste
twee, soms drie gezinnen tegelijk be-
woond. Ooit woonden er Giel de Klein
en zijn vrouw Jannegje de Klein-Mast-
wijk. Ook woonde er ooit timmerman
Frans Visee die later naar het toen
nieuwe huis er rechts naast verhuisde. In
dat gedeelte kwamen toen Gerrit Ten-
nissen en Jaantje van Dijk te wonen, die
op 27 augustus 1920 waren getrouwd.
Zij kregen één zoon, Gerrit (Gert) die
nu in de Heremalerhof te Harmeien
woont. "Later heeft er een jong stelletje
Van Bekkum in gewoond" schrijft
mevrouw Van Maanen, maar daar
springt ze weer over naar pakweg eind
jaren vijftig.....
Ook noemt ze de familie Van
Leusden. Bedoelt ze de ouders van Kees
van Leusden die volgens het verhaal in
"Wij Samen" in 1911 is geboren in een
daggeldershuisje aan de Den Ham-
straat? En dan nog lezen we de namen
Agie van Kleef, Miet Klooswijk (de
vroegere huishoudster van de familie
Kramer naast dokter Schuurs), de
familie Baars-Broekhuizen .....
Nee, ik dacht alles een beetje op een
rijtje te hebben maar ik kom er niet uit.
Ik moet nog heel wat gesprekken
hebben met oude Vleutenezen voordat
alles een sluitend geheel wordt. Maar
misschien zijn er mensen die na het lezen
van al het voorgaande een lichtje opgaat
en die me haarfijn willen proberen te
vertellen hoe het nou allemaal werkelijk
geweest is.
Ditmaal geen nieuwe raadselfoto want
ik wil eerst eens de raadsels opgelost
hebben over de vorige foto rond niet
meer dan 5 huizen!
KBN
laat me voor niet-Oud-Vleutenaren nog
even uitleggen hoe deze Kees aan twee
achternamen komt. Op Vleuten woon-
den twee broers: bakker Luit Griffioen
en kruidenier Jas Griffioen. Om on-
duidelijke reden werd bakker Griffioen
altijd bij zijn voornaam genoemd en
toen hij een zoon kreeg die hij Kees
noemde kreeg in de volksmond dat kind
de naam Kees Luit. Later, toen Jas ook
een zoon kreeg die hij Kees noemde
werkte de bijnaam van de oudste van de
twee neven alleen maar verhelderend.
En zo heet Kees Griffioen van Luit Kees
Luit, al meer dan vijftig jaar lang.
Hij schrijft o.a. het volgende: "De
raadselfoto is voor mij een open boek,
het gaat hier om de hergeprofileerde
Hamweg of Achterdijk, die vroeger uit-
kwam op de Hamlaan bij de Hamto-
ren". (Ik kan toch weer niet nalaten
even iets te zeggen wat eigenlijk niet aan
de orde is. Waarom moest die naam
Hamweg in 1961 zo nodig veranderd
worden in "Den Hamstraat"? Midden
in Amsterdam vinden we tot op de
huidige dag eeuwenoude namen als
Haarlemmerdijk, Nieuwendijk en Hei-
ligeweg en in Utrecht Steenweg en
Springweg. Dat de naam Achterdijk
veranderd werd in Hamweg kan ik me
nog voorstellen, dat hebben ze wat later
in Harmeien ook gedaan waar de
Achterweg veranderd werd in Am-
bachtsheerelaan. Maar klonk Hamweg
te landelijk en paste dat in de visie van
de gemeenteraad van toen niet meer in
het zich uitbreidende dorp Vleuten met
al z'n rechthoekige blokjes straten?
Raar hoor, want toen de uitbreiding een
beetje op gang kwam werden alle
nieuwe straten plotseling "laan" ge-
noemd. Is er nog iemand in leven die me
kan vertellen welke filosofie er destijds
achter gezeten heeft? KBN).
Terug naar Kees Luit. "Het eerste
huis stond naast Sterk en de bewoner
was de gepensionneerde onderwijzer
Neerijnen. Van m'n koUega Wesseling
heb ik eens gehoord dat hij uit Delft
kwam. Dan het 2e huis, daar woonde de
familie Verkerk en achterom de familie
Tennissen met zoon Gert, de dorps-
figuur en rechterhand van Henk van
Husen die met de handkar vuil op-
haalde. Iets naar voren het huis van
Visee, waarvan zoon Henk voor en in de
oorlog bij ons in de bakkerij werkte. Hij
had een oom, hij heette Van Wijngaar-
den, die had een winkeltje op de
Plantage in Amsterdam tegenover
Artis. In de oorlog of vlak erna heb ik in
m'n uppie per trein eens 4 dozen appel-
aardappelgebak (toen een delicatesse)
gebracht.
Het volgende huisje daar woonde in
de oorlog schilder Bertus van Lent.
-ocr page 56-
746
Vleuten en de spoorweg
door
F.J.C. Rombach
Inleiding
De N.V. Nederlandse Spoorwegen staat volop in het
nieuws. Heel wat festiviteiten wegens het feit dat het op 20
september 1989 honderd en vijftig jaar geleden is dat de
eerste spoorweg in ons land, namelijk Amsterdam naar
Haarlem, plechtig voor de autoriteiten geopend werd. Deze
lijn werd geëxploiteerd door de H.S.M. (Hollandsche
(IJzeren) Spoorweg Maatschappij).
Opgemerkt mag worden dat de laatste jaren en zeker het
jaar 1989 uit milieuoverwegingen meer en meer de aandacht
gericht is op het openbaar vervoer. De spoorwegen staan
hierbij hoog genoteerd. De trein is milieuvriendelijker dan
het gemotoriseerd vervoer. Toch zal er nog heel wat water
naar de zee moeten stromen alvorens er een voor het milieu
aanvaardbaar evenwicht is tussen het vervoer per auto,
autobus, vrachtauto en openbaar vervoer.
Het huidige denken over de trein en het milieu staat
duidelijk haaks op opvattingen in ons land tijdens de
periode van de eerste spoorwegplannen. De trein kwam er
toen niet zo goed af. Een groot bezwaar tegen de komst van
spoorwegen was dat deze geen zegeningen zouden brengen
maar slechts schade en gevaar. Schade aan de ondernemers
van postwagendiensten, schippers, voerlieden, landbou-
wers, paardenfokkers, steenfabrikanten, aandeelhouders in
straatwegen en zoveel anderen. Hoewel het hier over milieu-
vriendelijke zaken gaat, ligt het accent toch duidelijk op het
eigenbelang.
Voorts is het gevaar groot voor treinreizigers, die door de
snelheid zouden stikken of door het lawaai een hersen-
aandoening zouden oplopen. Bovendien zouden zij het
leven kunnen verliezen door ontsporingen en ontploffingen
van de stoomketel. De huizen zouden door vonken van de
lokomotief in brand vliegen en paarden zouden er van
schrikken.
Dit soort argumenten kwam ook naar voren bij het
onteigenen van gronden voor de spoorweg.
De voorstanders van spoorwegen in ons land wezen, in
voor die tijd treffende bewoordingen, op het grote
economische belang voor land en bevolking. Een netwerk
van spoorverbindingen zal zorgen voor het snelle vervoer
van allerlei goederen, die tot dan niet vervoerd konden
worden. In tot dusver nog niet voor het verkeer ontsloten
gebieden komen mogelijkheden tot vestigingsplaatsen voor
handel en nijverheid.
Als de eerste spoorwegplannen een beter onthaal ten deel
was gevallen, is het niet ondenkbaar dat reeds in de eerste
helft van de jaren veertig van de vorige eeuw een spoorlijn
door Vleuten aangelegd zou zijn.
Wat was namelijk het geval? In 1830 was de luitenant-
kolonel W.A. Bake in Liverpool om geschut te kopen en kon
tijdens zijn verblijf aldaar de opening van de spoorlijn van
Liverpool naar Manchester meemaken. Hij kwam enthou-
siast terug en maakte reeds in 1831 een plan voor een
spoorweg van Amsterdam naar Keulen. Dit plan kwam niet
zo maar uit de lucht vallen. Het was ingegeven uit
concurrentie overwegingen. Immers de Belgen waren druk
in de weer met hun studie Antwerpen door een spoorweg
met de Maas en de Rijn te verbinden.
Allerlei omstandigheden waren er de oorzaak van dat in
1834 het min of meer overhaaste plan het niet haalde. Dank
zij krachtig initiatief van Koning Willem I werd deze zaak
opnieuw bekeken.
Begin 1836 ging een commissie zich buigen over de aanleg
van spoorwegen in Nederland. Een van de adviezen was dat
een spoorweg tussen Amsterdam en Arnhem in de aller-
eerste plaats in aanmerking kwam.
Eind februari 1838 werd in de Tweede Kamer een Konin-
klijke Boodschap ontvangen bij het wetsontwerp waarin de
zo veel besproken spoorwegaanleg naar de Rijn in uitzicht
gesteld werd. Het ontwerp viel geen gunstig onthaal te beurt.
Na twee maanden geharrewar werd het met 46 tegen 2
stemmen verworpen.
De uitvoering daarna van het plan voor de aanleg van de
hierboven genoemde spoorweg van Amsterdam naar Haar-
lem verliep een stuk gemakkelijker. Vergeleken met
Engeland, Frankrijk, Duitsland en België liep ons land niet
voorop met de aanleg van spoorwegen.
De Rijnspoorweg
De aanleg van een spoorlijn door de Gemeente Vleuten
houdt ten nauwste verband met een concessie die bij
Koninklijk Besluit van 20 mei 1845 aan de Nederlandsche
Rhijnspoorweg verleend werd.
Voor Vleuten is het navolgende uit deze concessie van
belang: de spoorweg van Amsterdam naar Arnhem met
verlenging tot de Duitse grens en een
zijtak van Utrecht naar
Rotterdam.
De concessionarissen brachten hun concessie in in de op
3 juli 1845 opgerichte Naamloze Vennootschap "Neder-
landsche Rhijnspoorweg Maatschappij" (N.R.S.), ook wel
"Dutch Rhenish Railway Company" genaamd. (Van de
100.000 aandelen waren er 67.000 in engelse handen). De zo
vurig gewenste verbinding met Duitsland kon dus tot stand
komen.
In de loop van een aantal jaren kwamen de navolgende
baanvakken gereed:
1) Amsterdam-Utrecht: 18 december 1843;
2) Utrecht-Driebergen: 17 juli 1844;
3) Driebergen-Veenendaal: 15 maart 1845;
4) Veenendaal-Arnhem: 16 mei 1845;
5)  Utrecht-Woerden-Gouda: 21 mei 1855;
6) Gouda-Rotterdam: 30 juli 1855;
7) Arnhem-Pruisische (Duitse) grens (Emmerik):
15 februari 1856;
8) Harmelen-Breukelen: 5 november 1869;
9) Gouda-'s-Gravenhage: 1 mei 1870;
10) Leiden-Woerden: 15 oktober 1878. (Deze laatste lijn
was niet in eigendom, doch werd door de N.R.S.
geëxploiteerd).
Uit dit overzicht moge blijken dat — eenmaal besloten tot
-ocr page 57-
747
verweermiddelen gebruikt, dat men in mei 1847 nog niets
wijzer was geworden. Aan de eis van de eigenaar, namelijk
f 20.000,-- voor een stukje grond dat op f 100,— was geschat,
wilde men niet voldoen. Men wilde ook niet wachten. De
spoorweg aan beide zijden van het laantje was gereed èn.....
het liet zich aanzien dat het nog wel een tijdje zou duren
alvorens het eindvonnis zou worden uitgesproken. Toch
kreeg men de onwillige eigenaar op de knieën door een
ingenieuze oplossing. Als men niet over het laantje kon, dan
zou men er omheen rijden. Zo gezegd, zo gedaan. De aan-
grenzende percelen werden gedeeltelijk gekocht en gehuurd.
Een hulpspoor in de vorm van een hoefijzer ter lengte van
530 meter werd daarop aangelegd. Een zijspoor diende voor
reservelokomotieven. Het zogenaamde "kromme lijntje"
(laantje van Van der Gaag) kon zo op 3 juni 1847 voor het
spoorwegverkeer geopend worden. Vier dagen later accep-
teerde de eigenaar het bod van de H.S.M.
Enkele geschillen tussen de N.R.S. en eigenaars van
gronden hebben enige vermaardheid gekregen. Het eerste
betrof een erfdienstbaarheid van uitzicht die bij akte van
1726 gevestigd was op enkele percelen bij de Weesperpoort
te Amsterdam gelegen. De spoorwegdirectie had een
gedeelte nodig voor de aanleg van het emplacement. In 1843
werd met de eigenaren een overeenkomst gesloten. Tegen
betaling van f 16.700,— werd gedeeltelijk afstand gedaan van
bovengenoemde erfdienstbaarheid. Een bepaling bij deze
overeenkomst luidde dat men niets mocht ondernemen dat
het uitzicht over de spoorweg zou kunnen belemmeren of
verminderen. Bij de uitbreiding van het toenmalige station
Amsterdam Weesperpoort bleek de ellende van het destijds
akkoord gaan met deze bepaling. Langdurige processen en
schikkingen volgden. Pas in 1881 werden de meergenoemde
erfdienstbaarheid en de later ten laste van de N.R.S.
gevestigde rechten geheel opgeheven.
Een tweede geschil betrof het station Nieuwersluis. De
verkoper H.J. Doude van Troostwijk wist te bedingen dat
alle treinen aldaar reizigers moesten laten in- en uitstappen.
Immers de treinen hadden op het spoorwegterrein achter de
Nieuwersluis toch oponthoud om o.a. water in te nemen
door de lokomotieven. De latere toeneming van het aantal
reizigerstreinen maakte dit verplichte stoppen zeer hinder-
lijk. Op 10 juli 1913 werd tussen de Staat, de S.S. ( de
Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen had in
1890 de N.R.S. lijnen overgenomen) en Mr. H.J. Doude van
Troostwijk overeengekomen slechts 40 van de 94 reizigers-
treinen te laten stoppen en de verplichting tot het nog laten
stoppen tegen vergoeding op te heffen. Doude van Troost-
wijk ontving f 100.000,-. (Wet van 15 mei 1914, S. 202.). Na
1945 werd de spoorlijn Amsterdam - Utrecht als "snel-
heidsbaanvak" ingericht (o.a. zwaar spoorprofiel en
steenslagballast). In het kader van deze kostbare werken
werd in 1947 een tweede en laatste bedrag van f 100.000,—
aan de rechthebbende van Doude van Troostwijk betaald.
De oude verplichting tot stoppen was hiermede volledig van
de baan.
Uiteindelijk kwam er toch een nieuwe onteigeningswet en
wel die van 28 augustus 1851, S. 125.
Onteigeningen in Vleuten
De data van de verkoopakten lopen van eind 1847 tot
april 1854. De N.R.S. krijgt bij de koop met allerlei ver-
plichtingen ten opzichte van verkopers te maken. Zoals: het
aanleggen van overwegen en opritten. Als een sloot of vaart
langs de spoorweg aanwezig is ook met het bouwen van
de aanleg — men met de toenmalige stand van de technische
ontwikkeling, veelal aangewezen op mankracht, de aanleg
van genoemde lijnen behoorlijk snel tot stand kon brengen.
In die tijd zal het tracé van de spoorbaan van Utrecht naar
Harmeien niet zo veel zijn afgeweken van het huidige. Deze
conclusie kan getrokken worden uit de tekening van deze
lijn in het kadastrale plan naarde toestand van 1846. Hierop
is een aantal gelijkvloerse kruisingen zichtbaar. Thans zijn
er kleine tot grote kunstwerken op die plaatsen waar de
spoorbaan verhoogd moest worden, zoals b.v. viaducten en
de spoorbruggen over het Amsterdam-Rijnkanaal.
De spoorweg kruiste toen onder andere de straatweg van
Utrecht naar Leiden, de Leidse Rijn, de Vleutense weg, de
Huppeldijkseweg, de laan den Engh, de weg van Utrecht
naar Vleuten, de Krochtdijk, de Vleutense wetering en de
Bijlevelt. De spoorbaan liep hierbij langs de polders Zuider
en Noorder Lage Weide, Vleuterweide en vormde een kunst-
matige grens met de bebouwde kom. Vele eeuwen was het
daar een echt polderland met verspreid liggende boerderijen
en enkele woonhuizen. Diverse hofstedes en huizen met
bekende namen werden gepasseerd, zoals het Huis den
Hoed, het Hof ter Weide, Heemsmade, het Huis te Vleuten,
het Huis den Ham, de Hoge Ham en de toenmalige R.K.
kerk op 't Hoog in de schaduw van de Hamtoren.
De N.R.S. kon rond 1860 een woelige ontwikkelings-
periode afsluiten en onder gunstiger algemene omstandig-
heden verder gaan.
De Vleutenaren kregen de spoorweg door hun gemeente,
maar nog geen halte. Diegenen, die met het spoor wilden
reizen, waren aangewezen op Harmeien en Utrecht. Het zou
nog een groot aantal jaren duren alvorens de treinen in
Vleuten zouden stoppen.
Onteigeningen
Om een spoorweg aan te kunnen leggen, is een onteige-
ning van gronden mogelijk als een minnelijke aankoop niet
tot stand komt. Hiertoe dient de onteigeningswet. Ten tijde
van de aanleg van de eerste spoorwegen in Nederland moest
men het doen met de gebrekkige onteigeningswet van 29 mei
1841, Staatsblad (S) 19. Een nieuw wetsvoorstel dienaan-
gaande werd in 1845 door de Tweede Kamer verworpen. Het
zal duidelijk zijn dat door overdreven eisen van grond-
eigenaren e.d. schade werd toegebracht aan de H.S.M, en de
N.R.S. De H.S.M, kreeg te maken met tegenwerking van
verkopers van gronden.
In de gemeente Rijswijk beweerde de eigenaar van een
melkkelder, dat de rook van de voorbijsnellende treinen de
melk zou bederven. De H.S.M, was gedwongen een
schutting langs het erf te plaatsen.
Wegens brandgevaar voor zijn molen wist een hout-
molenaar in de omgeving van Delft het klaar te spelen dat de
treinen door een door de H.S.M, aangelegde 80 meter lange
"koker" moesten rijden. Later kon de maatschappij zich
van deze dwaze verplichting ontdoen door de bewuste
molen af te kopen.
Het beruchtste voorbeeld van onwillige grondeigenaren
onder Delft was wel dat van J. van der Gaag. Deze was
eigenaar van een laantje dat door de spoorweg moest
worden doorsneden. Hij dacht slim te zijn en had reeds vóór
de dagvaarding op 18 november 1845 het te onteigenen
gedeelte van de laan verkocht aan drie personen. Deze lieden
wilden de H.S.M, op deze wijze dwingen een halte aan de
Zand voorderlaan te vestigen. Uiteraard kreeg Van der Gaag
een proces aan zijn broek. Lang werd gedebatteerd over de
toelaatbaarheid van bewijsmateriaal en er werden zoveel
-ocr page 58-
748
Boven. Kadastrale kaart van 1832. De gerasterde band geeft aan hoe de spoorbaan dwars door alle bestaande structuren heensneed. De Utrechtse-
weg moest bij Den Hoed en Hof ter Weide in zuidelijke richting verlegd worden. De afgesneden bocht van de Vleutense wetering is bij Den Hoed
aan de noordzijde van de spoorbaan nog goed te zien. Het Hof ter Weide kreeg een particuliere overweg op zijn uitpad naar de Utrechtseweg.
Onder. De situatie op de topografische kaart van 1879.
hofstede, verhaald zal worden op de N.R.S. De bedoelde
sloot, 4 ellen breed, diende tot afscheiding van het land van
de hofstede en de daar nieuw aan te leggen Vleutense weg.
Gemeente Vleuten, Dorp Vleuten
De directie van de N.R.S. zal zich over het wegruimen van
de bomen en struiken van de weg moeten verstaan met de
eigenaars van de belendende percelen en verbindt zich tot
het geheel op haar kosten, doch met onderling overleg,
uitvoeren van de navolgende werken. De uitvoering moet
tot wederzijdse tevredenheid geschieden.
- het verleggen van de weg langs de zuidzijde van de spoor-
weg over 375 el vanaf het Huis den Hoed westwaarts;
- het verleggen van de weg aan het Hof ter Weide, insgelijks
aan de zuidkant van de spoorweg over 150 el lengte;
- het maken van een geschikte overweg op het Ezelsdij'kje;
-  idem, voor de rijweg aan het Huis te Vleuten;
- het plaatsen van voldoende afsluitingshekken op deze
overwegen en het sluiten en openen hiervan voor de
treineri;
- het plaatsen van voldoende scheringen of rasterwerken
langs de verlegde gedeelten van de Vleutense weg. Even-
bruggen, dammen en duikers volgens bepaalde voor-
schriften.
Ook verkopers nemen verplichtingen op zich, vooral ten
aanzien van het zelf laten maken en onderhouden van
(particuliere) overwegen.
De kosten en rechten van koopacten alsmede die van
overschrijvingen komen ten laste van de maatschappij.
Verkopers hebben ook nog diverse vragen aan de directie
van de N.R.S. gesteld, die — voor zover van belang — in de
overeenkomsten behorende bij de onteigeningen verwerkt
werden.
Hieronder zal op enkele voorwaarden, in de bij de ont-
eigeningen behorende verkoopakten, nader ingegaan
worden:
Martinus Wigman
Om het wegspoelen van grond te voorkomen, zal de
N.R.S. een behoorlijke schoeiing maken en onderhouden
aan de waterkant van de grond die langs het bakhuis van de
Hofstede den Hoed ligt. Voorts werd bepaald dat alle schade
nu en later door een te graven sloot toe te brengen aan de
gebouwen en de fundering van het ijzeren hek van deze
-ocr page 59-
749
Boven. Kadastrale kaart van 1832. De gerasterde band geeft aan hoe de spoorbaan het eilandje, waarop eens het Huis te Vleuten stond, rakelings
passeerde.
Onder. De situatie op de topografische kaart van 1875. Ongeveer in het midden een spoorbrug over een vletsloot. Links daarvan de kruising met de
Krochtdijk.
eens op die plaatsen waar deze dicht bij de spoorweg komt
te liggen;
- het vergraven van een deel van de Vleutense wetering aan
het Hof ter Weide en het bouwen van een brug in de nieuwe
weg als ook in de spoorweg van dezelfde hoogte en wijdte
als de thans bestaande;
- de directie zal verder alle mogelijke voorzorgen moeten
nemen om ongelukken te voorkomen door paarden, rij-
tuigen en vee bij het passeren van de Vleutense weg;
- de scheringen zullen voorzover noodzakelijk aan beide
zijden van de weg geplaatst worden. De wegen zullen op
dezelfde wijze als de thans bestaande gemaakt en bewerkt
moeten worden;
- het onderhoud van de overwegen, hekken en scheringen
over de breedte van de spoorweg blijft altijd ten laste
van de maatschappij, doch dat van de nieuw gemaakte
einden weg zal, drie jaar na het openstellen voor het
publiek, weer ten laste van het gemeentebestuur komen.
Hendrik Bernard Nieuwenhuis
De twee reeds hierboven genoemde onteigeningswetten
komen ter sprake in het rechtsgeding tussen de Commis-
saris van de Koning in de Provincie Utrecht en de grond-
eigenaar Mr. Hendrik Bernard Nieuwenhuis, wonende te
Schonauwen.
Deze rechtzaak is uitvoerig beschreven in akte nr. 5,
betrekking hebbend op 58 roeden 50 ellen weiland, kad.
sectie B nr. 354 en 3 roeden 64 ellen laan als bouwland, kad.
sectie B nr. 348 gelegen onder de gemeente Vleuten. Het
proces liep van 8januari 1848 tot het vonnis op 30juni 1852.
Voor dit artikel is de onteigening in Vleuten van belang en
het ging hier over de vraag of de verkoper de in zijn land
aanwezige af te graven steenaarde nog kon vervoeren. De
rechtbank bepaalde dat de gedaagde het recht van twee
overwegen over de aan te leggen spoorweg zou krijgen.
Kosten f 1.000,-, reeds begrepen in de door de N.R.S. te
betalen som van f 5.740,--.
Voorts werd de maatschappij verplicht om ten behoeve
van het afgraven van steenaarde op het perceel sectie B
nr. 355 en op het gedeelte van het perceel sectie B nr. 354, dat
door de spoorlijn van het overige land zal afgescheiden
worden, een bermsloot te graven. Deze sloot zal dan moeten
-ocr page 60-
750
Boven. Kadastrale kaart van 1832. De gerasterde band geeft aan hoe de spoorbaan ten zuiden van Den Ham net een puntje van het terrein van de
R.K. kerk afsneed. Die kerk was voortaan te bereiken via een particuliere overweg naast de spoorbrug over de wetering. Verderop moest de loop
van de Heicop worden aangepast en ook daar kwam een spoorbrug.
Onder. De situatie op de topografische kaart van 1875.
lopen aan de zijde van de afgescheiden percelen aan of langs
de spoorweg en voor gewone vletpramen bevaarbaar zijn.
Polder Vleuterweide
Het verkochte water zal niet gedempt mogen worden,
maar daarin zal een brug gebouwd moeten worden zoals
overeengekomen met het polderbestuur.
R.K. kerk Vleuten
De N.R.S. koopt het recht van eeuwigdurende erfpacht op
een stuk grond in de gemeente Vleuten, groot 68 ellen.
Voorts zal de maatschappij over het gekochte, op haar
kosten, ten dienste van de R.K. parochie van Vleuten een
vrije overweg laten maken en onderhouden. Deze overweg
zal voorzien moeten zijn van behoorlijke afsluitingen en
rasterwerk ter zijde van de afwegen. Ten slotte zal op kosten
van de N.R.S. op alle zon- en feestdagen en R.K. feest- en
kerkdagen een overwegwachter aanwezig moeten zijn.
Het Waterschap van Heikop
Aan deze onteigening zijn twee akten gewijd. De tweede
met enkele wijzigingen op de eerste. Interessant is een klein
historisch gedeelte in de eerste verkoopakte dat hieronder
aansluitend volgt.
De Vliet gezegd de Heikop met haar oevers behoort aan
geërfden in genoemd Waterschap de Heikop genaamd de
Lange Vliet, volgens schouwbrief door Bisschop Floris van
Wevelickhoven gegeven op Lievrouwe avond conception's
van het jaar dertien honderd vijf en tachtig. Van dit stuk
heeft, voor zover partijen bekend is, volgens hun verklaring
geen overschrijving ten kantore van de Hypotheken plaats-
gevonden (!).
De afstand van het te onteigenen gedeelte is geschied op
de volgende door de N.R.S. na te komen voorwaarden.
- alvorens de spoorwegwerken aan te vangen zal, ter plaatse
waar de spoorweg de Heikop gaat kruisen, eerst een
nieuwe waterweg gegraven worden met minstens dezelfde
breedte en diepte en zoveel mogelijk dezelfde richting als
de nu bestaande Heikop. Deze nieuwe vaarweg dient ter
vervanging van het te dempen en onbruikbaar te maken
gedeelte;
-  ter weerszijden van de nieuw te graven waterweg zal
-ocr page 61-
751
vroeger reeds bij de N.R.S. werkzaam- na machtiging van de
commissarissen toegevoegd is aan de Ingenieur van de
Maatschappij. Bake krijgt als opdracht de uitvoering van de
werken van Utrecht naar Rotterdam. De aanleg werd als
volgt voorbereid, hetgeen blijkt uit een brief van 19 juli 1852
van J.W. Bake, Ingenieur van de constructie aan de Rhijn-
spoorweg Sectie Utrecht naar de Maas (Rotterdam): Bij
missive
(brief) van de heer Ingenieur der N.R.S. d.d. 8 juli
1852, nr. 38, werd ingevolge besluit der directie mij
opgedragen aan de commissie voor de werken rapport uit te
brengen over 11 stuks tekeningen voorstellende de werken
voor de spoorweg van Utrecht naar Rotterdam, op verzoek der
directie ontworpen door haar Engelse ingenieur de Heer
Joseph Locke en door deze met een brief van 26 juni 1852
ingediend.
Uit het vorenstaande valt de snelheid op waarmede een en
ander afgewerkt werd. Locke leverde 26 juni 1852 zijn
plannen in. De Ingenieur van de N.R.S. moet de plannen
beoordelen en met de directie bespreken. Ten einde hiertoe
in staat te zijn, geeft hij de reeds genoemde opdracht aan
Bake. De laatste antwoordt zeer uitvoerig met zijn rapport
en aanvullingen daarop, te beginnen met 29 juli 1852. Het
voert te ver de vele wijzigingen op het oorspronkelijke plan
hier uitvoerig te vermelden.
Diverse bedongen voorzieningen door de eigenaars van
de onteigende gronden en als zodanig vermeld in de
verkoopakten, worden door hem in het plan Locke kritisch
bekeken en in gewijzigde vorm in zijn rapport aangeboden.
In praktisch alle, door de schrijver van dit artikel bekeken,
gevallen vindt de wijziging in gunstige zin plaats.
Bake stelt een bredere baan voor met als gevolg dat de
ontworpen kruinbreedte en taludglooiingen zodanig
gewijzigd moeten worden dat praktisch geheel nieuwe
ontwerpen noodzakelijk zijn. Volgens hem was het beter
geweest dat door de directie en de Ingenieur van de maat-
schappij eerst de doorgaande hoofdafmetingen vastgesteld
waren om daarna pas de ontwerpen in onderdelen te laten
uitwerken. Ten aanzien hiervan schrijft Bake onder meer: bij
aannemen van de door mij voorgestane bredere baan, vele der
ontwerpen waaraan J. Locke zo veel werk en talent besteedde
als grotendeels vervallen te beschouwen zijn.
Uit de door Bake opgestelde vergelijkende gegevens van
de ontworpen en benodigde kunstwerken, zoals vaste
bruggen, bruggehoofden en duikers blijken heel wat
verschillen in opvatting ten aanzien van wijdte, doorvaart-
hoogte, bodemdiepte en diepte van de funderingsputten.
Een ander groot bezwaar is dat Locke de gronden waarop
de spoorweg Utrecht naar Rotterdam gelegd moet worden
niet speciaal onderzocht heeft. Dit blijkt uit de ontwerp-
constructies van de duikers. Bij deze meestal laag gelegen
gronden komt bij het geringste graafwerk reeds water te
voorschijn. Funderingsputten graven en drooghouden is een
kostbare aangelegenheid. Vooral bij de meer dan de
gebruikelijke diepte. Bake schrijft dan: waarin zulke gronden
funderingsputten nodig zijn, zal zeker elk ingenieur de diepte
daarvan tot het minimum brengen van hetgeen voor de daar-
stelling van de werken volstrekt nodig is.
De door de heer Bake gesignaleerde slechte ondergrond
voor wat betreft de fundering van de baan (dat zijn de grond-
werken nodig om het spoor met ballastbed en het gewicht
van de treinen te dragen), bleek in de loop van de jaren
kostbare gevolgen te hebben. Niet alleen werd een
voortdurende aanvoer van zand noodzakelijk, doch ook
konden kostbare moderne werken niet vermeden worden,
zoals b.v. die tussen Gouda en Nieuwerkerk en Gouda en
Oudewater.
gelaten of gemaakt worden een wal of pad ter breedte van
vier ellen, gemeten uit de rand van de waterkant. De wal
langs het water aan de zijde van de spoorweg zal vallen
onder de schouw van het waterschap en onderhouden
worden door de spoorwegmaatschappij;
- dat de brug, die in de spoorweg over de Heikop komt,
zal gemaakt en onderhouden worden op een voldoende
breedte en hoogte, zodat de waterloop en de vaart niet
belemmerd wordt. De afmetingen zullen minstens moeten
bedragen: wijd drijvend water 4 ellen 50 duimen, hoog
boven het Amsterdams peil tot de onderkant van de
leggers 2 ellen 25 duimen en diep onder het Amsterdams
peil 1 el 50 duimen. De latere verkoopakte heeft twee
wijzigingen, namelijk ten aanzien van het jaagpad en de
reeds genoemde brug. Artikel 5 over het jaagpad uit de
eerste akte wordt geheel vervangen;
- door en op kosten van de N.R.S. zal aangelegd worden
en voortdurend onder de schouw en ten genoegen van het
waterschap in goede staat onderhouden worden een
jaagpad van minstens 2 ellen kruinbreedte (breedte van het
bovenvlak) en niet minder hoog dan de sluisdeuren van het
sluisje nabij de R.K. kerk van Vleuten. Dit jaagpad zal als
overweg, met geen steilere hellingen dan van dertig op één,
geleid worden over de spoorbaan. Met uitzondering van
de gebruikelijke inrichtingen bij overwegen wordt dit
jaagpad voorzien van zoveel leuningen en sluitingen als
nodig is voor een volkomen veiligheid. Een en ander zal bij
de aanleg door het waterschap opgegeven worden;
-  in verband met de wijzigingen in het aan te leggen jaagpad,
verbindt de maatschappij zich om aan de in de Lange Vliet
(Heikops Watering) vóór de spoorlijn te bouwen brug
de doorvaarthoogte minstens gelijk te houden aan die in de
brug over de Vliet nabij de R.K. kerk van Vleuten;
-  tenslotte zal, zowel het afgestane gedeelte van de Heikop
als alles wat de N.R.S. in plaats daarvan moet geven of
maken, onderworpen blijven aan het toezicht en de
schouw van het waterschap. Dit college kan daarom nooit
geacht worden, door deze, in enige vermindering van zijn
gezag of van zijn recht te dien opzichte te hebben toe-
gestemd.
Tot de aanleg van de lijn werden onteigende gronden nog
verhuurd. In het jaarverslag 1850/51 (1 mei - 30 april)
schrijft de directie van de N.R.S.: zolang geen aanvang kan
worden gemaakt met de uitvoering der werken beijvert de
directie zich die landen te verhuren. Met allen is de directie
daarin geslaagd.
De huren zijn over het boekjaar 1851/52
verschuldigd. Voor de gehele lijn is per 30 april 1851
f 6.744,06' verpacht.
Constructieplannen
Evenals de H.S.M, had de N.R.S. aanvankelijk een
spoorbreedte van 2,000 meter. Wegens de aansluiting van de
lijn Arnhem - Pruisische (Duitse) grens in Emmerik op de
spoorweg aldaar, werd onder meer met de Pruisische
regering overeengekomen de spoorbreedte te brengen op de
in ons omringende landen gebruikelijke normale breedte
van 1,435 meter. Als uitvloeisel hiervan sloot de Neder-
landse regering 13/14 maart 1852 een overeenkomst met de
N.R.S.. Deze ontving een rijksbijdrage van 1 miljoen gulden
vermeerderd met f 360.000,— als vergoeding van renten, die
gedurende de uitvoering van de werken nodig zouden zijn.
De zijtak van Utrecht naar Rotterdam kon dus van begin af
aan op de normale spoorbreedte aangelegd worden.
Het jaarverslag 1851/52 vermeldt dat de heer J.W. Bake,
Ingenieur van de Kanaal Maatschappij in Drenthe —
-ocr page 62-
752
Een tweetal voorbeelden van constructiewijzigingen door
Bake in Vleuten aangebracht: De door het gemeentebe-
stuur van Vleuten bedongen twee bruggen hebben voldoen-
de wijdte, doch de hoogte van het metselwerk is te gering.
Moeilijker is de wijziging in het ontwerp voor de brug die de
veel gebruikte Vleutense Vaart moet overbruggen. De reden
is dat het scheef doorsnijden van deze vaart geen haakse
brug zal toelaten, tenzij die veel ruimer dan 10 voet zou
worden. Ook vraagt Bake zich af hoe tegen het linker land-
hoofd de waterkant zo steil is als op de tekening zonder een
beschoeiing op een van rijshout opgewerkte berm. Hij stelt
ook voor in Vleuten drie ontworpen duikers te vervangen
door vaste bruggen.
Uit de kritische opmerkingen van Bake wordt duidelijk
dat hij nauwkeurig weet hoe hij de spoorbaan en de kunst-
werken onder zijn leiding wil laten aanleggen.
Uitgaande van de veronderstelling dat de directie van de
N.R.S. spoedig na de gemaakte opmerkingen en voorge-
stelde wijzigingen in de tweede helft van 1852 met de aanleg
laat beginnen, dan mag toch wel vastgesteld worden dat de
lijn Utrecht - Rotterdam behoorlijk snel tot stand gekomen
is (Utrecht-Gouda 21 mei 1855 en Gouda-Rotterdam 30juli
1855).
In het jaarverslag 1855/56 wordt gemeld dat de weg
Utrecht - Rotterdam op een enkele uitzondering na voltooid
is. Er werden 1.885.417 kubieke ellen grond verwerkt.
jUUl i* siak J1[«»vjï^»
Wachterswoning
De directie van de N.R.S. deelt 5 augustus 1864 aan het
gemeentebestuur van Vleuten mede, dat het voornemen
bestaat in de gemeente een wachterswoning te bouwen aan
de Vleutense Zandweg. De reden hiertoe is dat de wachters
geen woning kunnen vinden in de nabijheid van hun stand-
plaatsen, waardoor een grote waarborg voor de veiligheid
gemist wordt. Voor zover de bestaande overeenkomst van
1853 daartoe aanleiding geeft, wil de directie niet in gebreke
blijven het gemeentebestuur in kennis te stellen en vertrouwt
er tenslotte op dat er geen bedenkingen tegen het plan zullen
bestaan.
Op 12 augustus 1864 geven B en W van Vleuten reeds hun
antwoord. Er zijn geen bedenkingen. Opgemerkt wordt
echter dat ingevolge art. 39 van het Reglement op de wegen
in de provincie Utrecht van 8 november 1853 (Provincie-
blad nr. 102) geen nieuwe woningen of andere getimmerten
enz. aan de wegen mogen gezet worden binnen een afstand
van 5 ellen zonder toestemming van Heren Gedeputeerde
Staten van de provincie Utrecht. De genoemde weg valt
onder dit reglement en er zal derhalve voor de bouw van
deze woning vergunning moeten aangevraagd worden. De
directie richt zich vervolgens met haar brief van 16 augustus
1864 tot G.S. In soortgelijke bewoordingen als in de brief
aan B en W van Vleuten wordt de noodzakelijkheid van een
wachterswoning bepleit. Overeenkomstig art. 39 van reeds
genoemd reglement wordt ontheffing verzocht van het
verbod in art. 39a.
Na ingewonnen advies bij de Hoofdingenieur van de
Waterstaat in het 8ste district en B en W van Vleuten,
antwoorden G.S. met hun brief van 8 september 1864. Het
verzoek wordt toegestaan onder de volgende twee voor-
waarden:
-  dat de woning gebouwd wordt op een grondaanvulling
van niet hoger dan O el 20 onder de kruin van het grindbed
van de grindweg van Utrecht naar Vleuten;
- dat de woning niet dichter aan de genoemde grindweg
gebouwd wordt dan de buitenzijde (spoorwegzijde) van
Boven. Tekening van een zogenaamde "dubbele wachterswoning".
Onder. Zo'n woning werd in 1864/1865 geplaatst aan de Vleutense
Zandweg (nu Utrechtseweg) ten zuiden van de spoorbaan, tegenover
het Huis te Vleuten. Aan de andere kant van de spoorbaan stond (en
staat) de Tol. De wachters hadden tot taak te zorgen voor de veilig-
heid van de "Vleutenschen Overweg".
5 j O/VM/JL VAi'Mwvi) - S\,(jW<i.v)<i^vw w.Jfe.bouji- t.Mo ■
"^"■«^"^^■MipHipP
-ocr page 63-
We kregen deze foto zo'n driejaar geleden van Arie Goudappel. Hij gaf daarbij de volgende toelichting. "Hierbij een foto uit het stoomtijdperk.
De stationschef Kaagman — stationschef der vierde klasse heette dat vroeger — staat te wachten op de stoptrein die in de verte aan komt stomen.
Jaap Broere, arbeider-telegraFist, staat in de verte. Rechts-achter de loslijn met wagens. Een kolenwagen staat voor de schuif om kolen te lossen in
een schuit, voor de tuinders". Het is een unieke foto, waarop we het oorspronkelijke, oude station (de halte aan de Krogtdijk) en het nieuwe samen
zien afgebeeld. Het oude station heeft tientallen jaren als woning gediend, o.a. voor de eerdergenoemde Jaap Broere. Het werd in het eind van de
jaren vijftig afgebroken.
i
,.^.,.Jl ^tndfi
-ocr page 64-
755
Sc(louo.C uzso
cLc it'.ppetlwtt *lu.cctt ofpxoi^!/ctrc/ï.cLfi tè-t-^-tTx «i-cl
V~\
V^,
t ,.f^7i-- -i-."!- .im^,-
~^»7}fi
'S^iC i4B
De situatie aan de Krochtdijk, toen in 1881 het plan werd gemaakt om aldaar een halte te vestigen. Het noorden is boven.
het aldaar staande houten raster of hek. Geen deuren,
blinden of andere voorwerpen mogen over de weg open-
draaien.
Deze beschikking wordt gezonden aan de directie van de
N.R.S. en aan B en W van Vleuten en wordt in afschrift
medegedeeld aan de Hoofdingenieur van de Waterstaat
teneinde op de nakoming toe te zien. De directie geeft de
beschikking op 16 september 1864 ter inzage aan W.G.
Wright, ingenieur van de Weg.
Een dubbele wachterswoning volgens uniform N.R.S. —
ontwerp stond aan de zuidkant van de spoorbaan aan de
zogenaamde Vleutense overweg, bij de Tol.
Halte Vleuten
Eerder werd opgemerkt dat Vleuten vooralsnog geen
halte kreeg. Harmeien had wel van begin af aan een station.
Waarom Harmeien wel en Vleuten niet?
Een antwoord kan zijn dat in Vleuten geen zogenaamde
hulp-woning kwam. Het geval deed zich namelijk voor dat
langs de spoorbaan Utrecht - Rotterdam negen hulp-wonin-
gen of directieketen geplaatst werden en wel te beginnen bij
Harmeien. Deze dienden tot verblijfplaats voor de opzich-
ters en vormden een aaneengesloten geheel met Utrecht
voor het geregelde toezicht op de spoorwegwerken. Indien
nodig konden daarin twee opzichters wonen. Bovendien
moest er een kamer als bureau voor de directie ingericht zijn.
Vijf van deze negen hulp-woningen kwamen op zogenaamde
tussenstations te staan, hetgeen betekende dat volgens het
bouwplan dan bij de komende exploitatie reeds voorlopige
stationsgebouwtjes aanwezig zouden zijn. Deze tussen-
stations waren: Harmeien (ten Oosten van de Breudijker-
weg). Woerden, Oudewater, Gouda en Nieuwerkerk.
Een tweede antwoord op onze vraag is rechtstreekser te
vinden in de afwijzing door de Commissaris van de Koning
-ocr page 65-
756
in de Provincie Utrecht, neergelegd in zijn brief van 22
december 1855 aan B en W van Vleuten, die om een halte
verzocht hadden. Een vermeerdering met nog een halte
langs de lijn zou voor de spoorwegdienst wezenlijk bezwaar
opleveren.
Niettemin bleef het gemeentebestuur van 1855 af ijveren
voor een halte in het dorp Vleuten. Zoals zo vaak won ook
hier de aanhouder. In 1879 en 1880 werd wederom sterk
aangedrongen op de vestiging van een halte. De gemeente
wilde zelfs een en ander subsidiëren. Op 10 september 1880
gingen B en W desgevraagd in Utrecht deze belangrijke zaak
bij de directie van de N.R.S. bepleiten.
De halte kwam er niet, maar de maatschappij was wel
bereid bij wijze van proef een stoomtram Utrecht - Vleuten -
Harmeien te laten rijden op de spoorbaan. Gekozen werd
voor een proef van één jaar. De gemeente zou f 1.200,—
bijdragen en stichtte onder meer een fonds voor bijdragen
van belangstellende particulieren.
De stoomtramdienst kwam er met materieel van de
stoomtramlijn Den Haag - Scheveningen. De aktiviteiten
van het gemeentebestuur werden beloond. Als op 20
augustus 1881 de burgemeester in Utrecht met de directie
een bespreking voert, wordt hem hetvolgende medegedeeld:
1)   de stoomtramdienst is verliesgevend;
2)   evenwel is gebleken dat er voldoende vervoer is tussen
Utrecht - Vleuten en Vleuten - Harmeien om te Vleuten
een spoorweghalte te plaatsen en aldaar enkele gewone
treinen te laten stoppen;
3)    dat bij staking m.i.v. de winterdienstregeling van de
stoomtramdienst de N.R.S.-directie gevolg zal geven
aan het vermelde onder punt 2.
De zaak komt nu in een stroomversnelling. Tijdens het
onderhoud met de directie werd de burgemeester nog mede-
gedeeld, dat op het N.R.S. terrein niet voldoende ruimte is
tot het plaatsen van de halte met de daarbij behorende
werken. De oplossing is dat de belendende sloot gedempt
wordt. Als de eigenaar, Jhr. Dr. L. de Geer, Ned. Herv.
Predikant te Rotterdam, afstand doet van deze sloot, dan
zijn alle bezwaren opgeheven. B. en W. zullen Jhr. De Geer
verzoeken deze sloot kosteloos aan de N.R.S. af te staan. Er
wordt echter een bedrag van f 50,— gevraagd onder voor-
waarde dat de N.R.S. zich verbindt een afsluiting te maken
en te onderhouden.
Nu gaat zich een vermakelijke touwtrekkerij over de
gevraagde f 50,— ontwikkelen. De N.R.S. weigert dit bedrag
voor zijn rekening te nemen. Men is boos. B en W van de
gemeente Vleuten hebben volgens de N.R.S. bij de Raad van
Toezicht op de Spoorwegdiensten een negatief advies inge-
diend om de bestaande afsluiting voor de Vleutense overweg
(km paal 6.300) te vervangen door treksluitbomen. Deze
enigszins kinderachtige houding is niet in overeenstemming
met de status en de reputatie van de N.R.S. De burgemeester
van Vleuten zendt 15 oktober 1881 aan de N.R.S. het
afschrift van zijn brief aan de Raad van Toezicht, waaruit
het tegendeel blijkt van de conclusie van de maatschappij.
Van een negatief advies was geen sprake. B en W besluiten
op deze vijftiende oktober de f 50,— te betalen uit het fonds
voor de vrijwillige bijdragen aan de stoomtramdienst. De
verkoopakte Jhr. De Geer/N.R.S. werd 22 oktober 1881
verleden.
Op 18 oktober 1881 werd een overeenkomst tussen de
N.R.S. en de gemeenten Vleuten en Haarzuilens getekend.
De N.R.S. verbindt zich daarbij, na verkregen toestemming
van de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van
HALTE-VLEUTLN
Boven. De plaats van het in 1881/1882 gebouwde station aan de
Krochtdijk. Het stond ten zuiden van de spoorbaan.
Onder. Het "Station" op de topografische kaart, druk 1898,
schaal 1 : 25.000 (iets vergroot).
15 oktober 1881 af en voortdurend — tot zulks van rege-
ringswege mocht worden belet — in iedere richting minstens
drie treinen per dag te laten stoppen tot het vervoeren van
reizigers, bagage en bestelgoederen. Hiertoe zal een
behoorlijk ingericht haltegebouw gemaakt worden aan de
-ocr page 66-
757
Vjd leiden naar Utrecht.
STATIO.NS
1. 2.
1
t. 2,
1. a.ji, 2.'
1
3 kl.
3 kl.
3 kl.
3 kl.'
6.45]
----
!Lei(lcn. (Sint. H. IJ S) Vorlrek
6.25
9,30
1.55
■Hazei'swoiiilo Kniirli^kerk n
6.40
9,45
2,10| 7.—1
lAlplicii ,
6.50
9,.5 5
2.20i 7.10!
Zwainnid'ilniii ,
7.-
10, 5
2.80: 7.20, i
il!oJ(^giaven •
7. 8
10,1»
2.38
7.28, 1
.Woerden «
7 25
10,30
2 56
7.46!
;
jllarnielrn ,
7.35
10,4"
3.12
7.55
i
jVleulca «
7.40
10,46
8'-
lUlreclil Aankomst
7.57|11, 5
8 35
8.22
■■ 1
Van Utrecht naar Leiden.
;
STATIONS.
1, 2.11, 2, 1. 2,
1. 2,
3 kl
3 kl.
3 kl.
3 kl.
Utreclil Vertrek
7.10
11.56
3.33
9 63
!
jVleulen •
7,15
12, 1
3,88
9 58
Harmeien •
7.80
12 16
4, 8,10.18
|Woer<loii •
7,40
12 22
4 12110.22
Bodegraven >
8.-
12.88
4,3210.43
'Zwammerdiim. •
8, 8
12.42
4.4110 50
jAlplion •
S,10 12,61
4.53 11.-
jHizerswoiiilu Kuudckerk. •
8.30
1 —
5, 5 11,10
1
!
lLei(lcii(Sbt. II. IJ. S)Aanknin<!t.
8,50
1 20
6.2611.30
i
1
h ' i
! Aan de hall WAABDER en ZOETEBWOUDB zul-
1 Icn de volgende treinen stoppen, '
Vaa Lelden 6,25, 1,66 en 6,46. \
j ■ > Utrecht 7,10 S,88 en 9,63 's avonds.
' Nog Ie Zocterwoiide nirg. 9,30 van Lel3en, 11,56 van Utrecht. |
1 ' .' . I
,'Acüt-eniTjHijitigste Jaargang.'.;?,.;;;:,(., Ur.; 11.^
i^ri^illajuideliiksche op?aTe van alle Venoermid^déta' v-''^ i^^.
'a«^'^ !/:''■'. ■•:?•■ •'•'■■■'■■'•Ii;.'' '■' ^' '• - >'rrt.; r!js-i..-:tpv; -'SSt^
M
.'*).
f
r>"^r^i;-^ï'y
\
.fl^toge Potte», f Gi»Te»toge. ,^r Aj^>Hoogrti«*-ï97;-aett«Wfc.', 1c
J. (i.yaiiTWvëèia'&^.;, l^'koiöiM»»"
.-•,■,-. ..-■-■■«>,. i-'-.>.-.y«>-.t>.'**.'»
Het eerste spoorboekje waarin Vleuten voorkomt. Het was geen "echt" spoorboekje, maar een "Reiswijzer", verkrijgbaar bij de boekhandel.
Er stonden ook dienstregelingen van andere vervoermiddelen in vermeld. Van Leiden naar Utrecht stopten er drie treinen in Vleuten. In
omgekeerde richting waren dat er vier.
gemeente Haarzuilens voor f 1200,— deel. Er zal een
obligatielening uitgeschreven worden met stukken van ieder
f 100,— tegen 4'/2% rente. Het saldo van het fonds met
bijdragen van particulieren in de kosten van de stoomtram-
dienst zal gebruikt worden tot verbeteren van de weg van het
dorp naar de te vestigen halte.
Krochtdijk nabij het dorp Vleuten. Een en ander volgens de
bij de overeenkomst als bijlage behorende tekening.
Gedurende een half uur voor de aankomst van iedere te
Vleuten stoppende trein wordt gelegenheid gegeven te
telegraferen, doch alleen in de nederlandse taal.
Een terrein nabij het haltegebouw zal ingericht en
onderhouden worden ten einde met rijtuigen te kunnen
keren voor zover de bestaande ruimte dit toelaat. Daartoe is
geen uitbreiding nodig van het bestaande spoorwegterrein.
Tenslotte is nog een clausule opgenomen in geval de halte
opgegeven zou worden c.q. er minder dan drie treinen in
elke richting op last van de regering gaan stoppen. Een aan
"gederfd genot" evenredig deel van de navolgende bijdragen
zal dan terugbetaald worden en wel berekend op f 200,—per
jaar als de halte opgeheven wordt en f 50,- per jaar per even-
tueel niet meer te Vleuten stoppende trein.
De gemeenten Vleuten en Haarzuilens verbinden zich om
op 29 april 1882 een bijdrage te betalen aan de N.R.S. groot
f 3.800,-.
Voor het vestigen van de halte werd onder meer een
bedrag van f 5.000,— gevraagd. De N.R.S. verminderde dit
met f 1.200,—, reeds gestort als bijdrage in de stoomtram-
wegdienst. In het resterende bedrag van f 3.800,- partici-
peert de gemeente Vleuten voor f 2.600,- en neemt de
Tarieven Utrecht • Vleuten - Harmeien (1881)
enkele reis                  retour
klasse                      klasse
12 3           12
0,35 0,30 0,20 0,60 0,45
0,30 0,25 0,20 0,50 0,40
3
0,35
0,35
UV
Bagage: 0,03 per kg met een minimum van 0,15
De burgemeester deelt 11 januari 1882 aan de N.R.S. het
volgende mede:
Wij hebben de eer U mede te delen dat door ons, ingevolge
artikel 70 KB van 9 januari 1876, S. nr. 7, de persoon van
K.A. Melle alhier is belast met de goederenbestelling van de
Halte Vleuten naar de dorpen Vleuten en Haarzuilens.
De
vergoeding is als volgt: Bestelgoed minder dan 1 kg 0,05;
van 1 - 5 kg 0,10; voor elke kg meer 0,00'.
-ocr page 67-
758
Het oude stationsgebouw aan de zuidzijde van de spoorbaan.. Het nieuwe station, aan de dorpszijde van de spoorbaan, werd in 1917 gesticht.
Tenslotte nog enkele punten: De N.R.S. bericht 5 september
1881 met ingang van de winterdienst behalve de afgesproken
3 in elke richting stoppende treinen ook nog trein 18 te laten
stoppen. In de winterdienstregeling van november 1881
stoppen inderdaad 4 treinen aan de halte Vleuten.
In het jaarverslag van de N.R.S. over het boekjaar
1881/82 wordt vermeld dat de stoomtramdienst Utrecht -
Vleuten - Harmeien na 15 oktober 1881 met het spoorweg-
verkeer samengesmolten werd. Voorts wordt medegedeeld
dat aan de nieuwe halte te Vleuten een gebouw opgericht is
en stoepen gemaakt zijn.
In tegenstelling tot het huidige stationsgebouw stond het
toenmalige haltegebouwtje aan de overzijde van de spoor-
lijn.
De Raad van de gemeente Vleuten besloot op 24
november 1882 de straatverlichting uit te breiden door
vermeerdering met één lantaarn, te plaatsen bij het halte-
gebouwtje op de weg van het dorp naar de spoorlijn.
Het vroegere Stationskoffiehuis (thans Café de Brouwe-
rij) was gelegen aan het begin van de Stationsstraat.
Gebruikte bronnen
Geraadpleegde literatuur
J.H. Jonckers Nieboer, Geschiedenis der Nederlandsche Spoorwegen 1832
- 1938, Tweede, geheel herziene druk, Rotterdam 1938;
W.C. Brade, Verhandeling over de IJzere Spoorwegen, in: Theoretisch en
Practisch Bouwkundig Handboek, ten dienste van Ingenieurs,
Architecten, Opzigters, Timmerlieden, Metzelaars en verdere Bouw-
kundigen, Vierde deel, 's-Gravenhage 1834;
Spoor- en Tramwegen, Feestnummer bij het 100-jarig jubileum van de
Nederlandsche Spoorwegen, Twaalfde Jaargang, nr. 19, 16 september,
Den Haag 1939;
Spoor- en Tramwegen, nr. 10, 24 mei, Den Haag 1953. Artikel van
J.H. van der Meulen, De sluiting van het station Nieuwersluis voor de
reizigersdienst;
Heemtijdinghen, Orgaan van deStichts-Hollandse Historische Vereniging,
18e Jaargang, nr. I, maart 1982. Artikel van: C.J.W. Gravendaal,
Harmeien spoorwegknooppunt;
J.H. van der Meulen, De Nederlandse Spoorwegwetgeving, Utrecht 1960;
J.J.Th. Sprong, Vleuten - De Meern van verleden naar heden, Vleuten 1974;
Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie, deel 22, 's-Gravenhage 1978.
Algemeen Rijksarchief (A.R.A,), 's-Gravenhage.
2.18.01.: Archief van de Nederlandsche Rhijnspoorweg Maatschappij
(N.R.S.), Inventarisnummers: 91, 92, 96, 97 en 298;
Archief N.V. Nederlandse Spoorwegen, Hoofdadministratie Utrecht,
Afschriften van de koopacten i.v.m. de onteigeningen van gronden
te Vleuten;
Jaarverslagen N.R.S. 1850/51, 1851/52, 1855/56, 1880/81 en 1881/82;
Dienstregelingen;
Archiefdepot N.V. Nederlandse Spoorwegen te Zutphen, Onteigeningen
te Vleuten t.b.v. de spoorwegaanleg; copieën kadastraal plan naar de
toestand van 1846 van de gemeenten Catharijne (Utrecht) en Vleuten
met daarin getekend ontwerp spoorlijn van station Utrecht tot gemeente-
grens Harmeien;
Tekeningen wachterswoning;
Gemeente-archief Vleuten, Agenda 1855, 1856, 1864, 1881, 1882; Notulen
Raad 1880, 1881, 1882; NotulenB en W 1879, 1880, 1881; Brievenboek
Burgemeester 1881, 1882;
Gemeente-archief Haarzuilens, Notulen Raad 1881.
-ocr page 68-
759
Nuttige handwerken
(of: de strijd van meester du Burck)
door
Dr D. W. Gravendeel
Hij werd met louter lovende woorden ingehaald. Het was niet nodig nog naar andere sollicitanten om te zien. Vijf
jaar later kreeg hij zijn ontslag aangezegd.
Dit verhaal gaat over een man, op wiens werk niets viel aan te merken, maar die moestwijken omdat de politiek dat
wilde. Die politiek vond argumenten en willige oren en de eenling had geen schijn van kans.
Inleiding
Sinds de Reformatie is in De Meern het lager onderwijs
eeuwenlang van protestantse signatuur geweest. Het
Kapittel van Oudmunster, als ambachtsheer, en de
kerkeraad bepaalden samen wie er tot schoolmeester
benoemd zou worden. De benoemde kreeg tevens tal van
andere baantjes te vervullen. Zo was hij ook koster,
voorlezer en voorzanger, catechiseermeester en doodgraver.
Eén van de beginselen van de Franse revolutie was, dat de
regering moest zorgen voor behoorlijk onderwijs voor het
hele volk. De gemeentebesturen werden belast met de op-
richting der scholen. Het onderwijs mocht geen aanstoot
geven aan godsdienstige opvattingen, zodat de scholendoor
leerlingen van alle gezindten bezocht konden worden. Dit
was het begin van het openbaar onderwijs.
Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806), het Konink-
rijk Holland (1806-1810), de inlijving bij Frankrijk (1810-
1815) en nog lang gedurende het Koninkrijk der Neder-
landen, bleef dit openbaar onderwijs het enige dat op
geldelijke steun van de overheid mocht rekenen.
Gevolg van een en ander was dat die overheid ook de
schoolmeestersbenoeming aan zich trok en we zien dus dat
sinds het begin van de 19e eeuw de onderwijzer van de school
te De Meern wordt aangesteld door het gemeentebestuur
van Vleuten en De Meern. De benoemde functionaris
wendde zich vervolgens tot de kerkeraad, met het verzoek de
bijbehorende ambten van koster, voorlezer en voorzanger,
enz. te mogen bedienen. Dat verzoek werd steeds gehono-
reerd.
Behalve dat voortaan de onderwijzer werd benoemd door
het gemeentebestuur, veranderde er nóg iets. Er kwam
controle op het onderwijs en de inrichting van het
schooUokaal door schoolopzieners of inspecteurs.
In wezen bleef eigenlijk alles zoals het was. In naam was
de school "openbaar", in feite was zij nog de oude
"protestantse" school van weleer.
Het ging allemaal goed, zolang er maar onderwijzers "van
hervormden huize" werden benoemd. Die konden zonder
bezwaar ook de nevenambten waarnemen. Alles veranderde
echter bij de dood van meester Johan Christiaan Nelle op 22
mei 1847. Nelle was, behalve onderwijzer, ook koster,
voorlezer en voorzanger, klokluider en doodgraver.
Op de kerkeraadsvergadering van 31 augustus 1847 werd
met ernst gesproken over "het gevaar" dat de gemeente
bedreigde door de benoeming van een rooms-katholiek
onderwijzer aan de Openbare Lagere School. Men wendde
zich met een keur van argumenten tot het Classicaal Bestuur
en tot Gedeputeerde Staten van Utrecht om een dergelijke
benoeming te voorkomen.
Het hielp allemaal niets. Op 5 juni 1848 beslisten
Gedeputeerde Staten dat de rooms katholieke Martinus
Franciscus Koeleman tot schoolmeester in De Meern was
benoemd.
Zo er al van katholieke zijde van een "overval" sprake is
geweest (en dan natuurlijk op initiatief en onder leiding van
de fervent "roomse" burgemeester Gerardus Johannes
Henricus van Bijlevelt), dan moeten we toch vaststellen dat
die in grote lijnen correct is uitgevoerd. Er zijn nogal wat
stukken, deze zaak betreffende, bewaard gebleven in de
archieven van de kerkelijke en burgerlijke gemeenten die
ermee te maken hadden. De gemeenten Vleuten en
Oudenrijn hadden namelijk een gemeenschappelijke
regeling voor het openbaar onderwijs, terwijl leerlingen uit
de gemeente Veldhuizen op die openbare school werden
"toegelaten".
Er waren 17 sollicitanten voor de vacante betrekking,
waaronder er 4 het katholieke en 13 het protestantse geloof
beleden. Bij de laatsten bevond zich de door de hervormden
naar voren geschoven zoon van de overleden Nelle. Een
vergelijkend examen moest uitmaken wie er als nummer één
op de nominatie zou komen. Om alle schijn van partijdig-
heid te vermijden, werden de dominee en de pastoor uitge-
nodigd om het examen bij te wonen. De schoolopziener
maakte een tabel op van de uitslag en daaruit bleek
Koeleman als de beste naar voren te zijn gekomen.
Dat Koeleman toch wel iets aan van Bijlevelt te danken
moet hebben gehad, blijkt uit de aanhef van zijn dankbrief
van 30 juni 1848:
Met onbeschrijvelijk genoegen heb ik UWEAchtb. brief van
24 Junij j.1. ontvangen; ik haast mij derhalve UEWA mijnen
dank te betuigen voor de welwillende bescherming en de
krachtdadige ondersteuning mijner pogingen. Gaarne betuig
ik, dat ik, zonder UWEA hulp, zelfs met grootste inspanning,
mijn oogmerk niet zou bereikt hebben.
-ocr page 69-
760
Koeleman bleef in functie tot hij op 1 januari 1903 (80 jaar
oud!) eervol ontslag kreeg. Hij vertrok de volgende dag naar
Utrecht.
Zijn opvolger was Johannes Gerhardus Sluiter, die eerst
hoofd der Roomsch Catholieke School ie Bussloo, gemeente
Voorst, was geweest.
De Openbare Lagere School in De Meern werd
opgeheven met ingang van 1 januari 1911, toen er voor dat
onderwijs een nieuw schoolgebouw werd gesticht aan de
Meerndijk,in de gemeente Veldhuizen. Maar ook dat was in
feite een katholieke school.
Ik wil hier niet verder ingaan op de schoolgeschiedenis
van De Meern en alleen vaststellen dat er van openbaar
onderwijs geen sprake was. Het ging van "protestantse"
handen over in "katholieke" en het "echte" openbaar
onderwijs zou nog lang op zich laten wachten. Wèl moet ik
vermelden dat in het jaar van meester Koeleman's
benoeming de Hervormde Gemeente besloot tot de
oprichting van een bijzondere school (School met den
Bijbel). Daar werd onderwijzer Reinier Johannes Nelle,
zoon van Johan Christiaan. Hij werd natuurlijk ook koster,
en voorzanger, maar het baantje van klokkeluider en
klokkenist was door de gemeenteraad al aan Koeleman
vergeven.
Hulponderwijzers
Op 26 november 1880 besloten de gemeenteraden van
Vleuten en Oudenrijn tot de aanstelling van een onderwijzer
en een onderwijzeres aan de gemeenschappelijke openbare
lagere school te De Meern.
Onderwijzer werd Petrus Hendrikus van Roosendaal te
Amersfoort. Hij was rooms katholiek. Zijn jaarwedde zou
f 600,— bedragen.
Hij werd reeds met ingang van 1 april 1883, op zijn
verzoek, eervol ontslagen en vertrok naar Utrecht.
Tot onderwijzeres in nuttige handwerken werd benoemd
Jacqueline Anna Nelle, op een jaarwedde van f 150,—. Zij
was nederlands hervormd en een kleindochter van Johan
Christiaan. Reeds een jaar later vroeg zij om opslag, maar
de gemeenteraad achtte daar geen gegronde redenen voor
aanwezig. Juffrouw Nelle hield de eer aan zich en werd, op
haar verzoek, met ingang van 1 april 1882 eervol ontslagen.
Haar opvolgster was Annette Jeanne Gelestine van
Stuwe, ook nederlands hervormd, echtgenote van de
arbeider Cornelis de Vries.
ir-t^^'tet,'. ■
Albertus Johannes du Burck
Du Burck moest "op zicht" komen bij Koeleman en deze
schreef op 29 maart een rapport: dat het hem voorkomt dat de
Heer A.J. du Burck, onderwijzer te Amsterdam, getoond heeft
een goed practisch onderwijzer te zijn en veel geschiktheid
bezit om met kinderen om te gaan, en dus verdient het eerst in
aanmerking te komen ter vervulling der vacante betrekking
van onderwijzer aan de openbare lagere school alhier.
Op 7 april schreef de schoolopziener A.J. Royaard aan B
en W: dat de voordracht van de Heer du Burck mij zeer
gewenscht voorkomt, daar ik zijne benoeming op grond van de
omtrent ingewonnen informatie en van persoonlijke ontmoe-
ting, zeer zou achten in het belang van het onderwijs te De
Meern. Onder die omstandigheden zou ik het doelloos achten
pogingen aan te wenden om nog meerdere sollicitanten te
verkrijgen, waarmede altijd tijd verloren zou gaan.
Du Burck bleef de enige gegadigde en de gemeenteraad
benoemde hem op 16 april 1883, op een jaarwedde van
f 600,-.
Albertus Johannes du Burck was nederlands hervormd.
Ook de toenmalige burgemeester, jonkheer Jan Willem
Antonie Barchman Wuijtiers, was dat geloof toegedaan en
wellicht werd daar toen om die reden "geen punt" van
gemaakt?
Hij was op 1 september 1861 te Sluis geboren als zoon van
de banketbakker Johannes Albertus du Burck en Jozina
Adriana Sanders.
Hij nam op 1 juni 1883 zijn intrek bij de timmerman
Willem Kareï Nelle. Diens vrouw, Wilhelmina Johanna
Jakoba van Stuwe, was op 2 december 1881 overleden.
Willem Karel volgde op 26 augustus 1883. Toen was dochter
Jacqueline Anna, de vroegere onderwijzeres nuttige hand-
werken, du Burck's hospita.
Er was al snel sprake van enige onenigheid tussen du
Burck en zijn schoolhoofd. Reden voor B en W een ver-
manende brief aan dat schoolhoofd te richten op 12
november 1883: Ter onzer kennis is gekomen dat geene ge-
wenschte overeenstemming bestaat tusschen U en de onder-
wijzer du Burck omtrent de regeling van het herhalings-
onderwijs. Uw verlangen dat ook genoemde onderwijzer elke
avondschool bijwone, komt ons, zoolang het aantal leerlingen
niet bepaaldelijk zijn hulp eischt, onredelijk voor, vooral
omdat meer bepaaldelijk het hoofd der school met het
Albertus Johannes du Burck
Toen bekend werd dat van Roosendaal De Meern zou
gaan verlaten, solliciteerde du Burck naarde vacante plaats.
Een zekere heer J. Brevée beval hem aan bij de school-
opziener. Hij vond hem een nette jongen, met veel lust tot
studie. Hij wilde in de buurt van Utrecht wonen om colleges
Nederlands aan de universiteit te kunnen volgen. Hij had
ervaring in het lesgeven. Brevée: heeft iets stugs in zijn
karakter, of liever in zijn uiterlijk. Is misschien bij een eerste
ontmoeting hinderlijk, meer dan bij nadere kennismaking.
Het hoofd van de Coornhertschool te Amsterdam, waar
du Burck werkte sinds october 1881, vertelde dat hij zijn
opleiding had gehad aan de Normaalschool te Middelburg
en daarna had lesgegeven te Sluis en Groede. In
Amsterdam had hij gestaan voor klassen van dertig tot
veertig leerlingen. Het hoofd was steeds tevreden geweest en
beval hem aan.
-ocr page 70-
761
Du Burck bleef halsstarrig. Hij schreef op 9 october: dat ik
vooralsnog niet besluiten kan ontslag te vragen en nog steeds
beleefdelijk blijf verzoeken mijne betrekking te mogen be-
houden.
De gemeente kende nu geen pardon meer. Du Burck werd
per 1 november 1888 eervol ontslagen.
Uit een brief van B en W aan Gedeputeerde Staten, die er
óók nog in werden gekend, van 19 october, blijkt nog iets
méér. Men schreef dat er om meergenoemde redenen aan
den onderwijzer du Burck een eervol ontslag zou moeten
worden verleend, waartegen te minder bezwaar bestond omdat
door het Hoofd der School geen bizonderen prijs wordt gesteld
op het behoud van dezen onderwijzer.
De gemeenteraad benoemde op 6 november 1888
mejuffrouw H. Bakker te Utrecht tot onderwijzeres aan de
openbare school te De Meern.
Du Burck's verdere levensloop
Albertus Johannes du Burck vertrok op 23 januari 1889
naar Sluis, zijn geboorteplaats. Hij was echter op 27 mei
weer terug bij zijn oude hospita en bleef daar tot 31 october
1892. Wat hij in die tijd uitvoerde is niet bekend, maar
waarschijnlijk voltooide hij zijn studie Nederlands in
Utrecht.
Op laatstgenoemde datum vertrok hij naar Hilversum,
om zich via Baarn, op 18 mei 1897 te Maarssen te vestigen.
herhalingsonderwijs belast is en daartoe dan ook bij
Raadsbesluit van 13 October 1880 na. 50 zijne jaarwedde met
f 100,— verhoogd is.
Vervolgens dringt men erop aan de zaak
op welwillende wijze onderling te regelen.
Of er meer wrijvingen waren en of die een rol speelden bij
het nu volgende, blijkt nergens, maar in het begin van 1888
heeft het gemeentebestuur iets bedacht. In Vleuten heeft
men een onderwijzeres die, behalve de bevoegdheid tot
lesgeven, ook de akte voor nuttige handwerken bezit en men
is daar dus goedkoper uit dan in De Meern. Men moest
daarop iets vinden het algemeen belang der gemeente
eischende dat op ieder gebied de uitgaven beperkt worden
binnen de grenzen van een zuinig finantieel beheer, voor-
zoover dit belang daarmede niet in strijd is.
Wilde men in De Meern dezelfde situatie bereiken als in
Vleuten, dan moesten in De Meern twee mensen ontslagen
worden: de onderwijzer du Burck en de onderwijzeres van
Stuwe.
Er ging op 30 april 1888 een brief uit naar de school-
opziener, waarin werd gewezen op het finantieel belang des
Rijks, maar vooral dat der gemeente Vleuten en Oudenrhijn.
De nadruk werd gelegd op de minder gunstige resultaten van
het onderwijs in nuttige handwerken aan de gemeenschappe-
lijke openbare school te De Meern.
De jaarwedde van een onderwijzeres te De Meern was nog
bij raadsbesluit van 9 december 1880 vastgesteld op f 550,—.
Daar wilde men ook wel graag wat afpeuteren.
Overwegende dat in de gegeven omstandigheden en met het
oog op de meer gematigde eischen van het onderwijzend
personeel, eene lagere bezoldiging tot geene beperkte keuze in
het opmaken eener voordracht ter benoeming aanleiding geeft,
besloot de raad op 10 october 1888 het salaris tot f 450,— te
verlagen.
Vooruitlopend op die raadsbeslissing werd dat bedrag
maar vast genoemd in de brief aan de schoolopziener.
Voorwaar een knap staaltje van bezuinigen. Zómaar, over
de hoofden van twee mensen heen, door wat geschuif met
papieren, f 300,— verdiend!
De schoolopziener speelde het spelletje mee en deelde per
brief van 1 mei 1888 mee geen bezwaar tegen een en ander te
hebben.
Toen de belanghebbenden nog. Op 28 april waren naar
hen brieven uitgegaan, waarin slechts de financiële motieven
waren genoemd en waarin hen eervol ontslag per 1
november werd aangezegd.
Juffrouw van Stuwe was geen partij. Zij verzocht gehoor-
zaam per 1 october eervol uit hare betrekking ontslagen te
worden.
Du Burck was taaier. Hij schreef op 28 juli een brief aan B
en W dat hij aan de kinderen der school gehecht is en dat voor
zijne gezondheid het buitenleven eene vereischte is.
Hij vroeg
zich af of de behoefte aan onderwijs in de handwerken op de
school te De Meern inderdaad zo groot was dat men er een
gewaardeerde leerkracht voor wilde ontslaan. Bovendien
was hij van mening dat toch buiten de school goede gelegen-
heid bestaat om handwerken te leeren.
Hij somde de voor-
delen op die een onderwijzer had boven een onderwijzeres.
Tenslotte speelde hij zijn troef uit: aangezien ondergeteeken-
de aanbiedt f 100,— van zijne jaarwedde te laten vallen.
B en W wankelden en verklaarden zich bereid hem tege-
moet te komen, opdat hij zijn studies voor het middelbaar
onderwijs zou kunnen afmaken. Hij moest dan wèl "op
zegel" beloven per 1 october 1889 ontslag te zullen vragen.
Men zou inmiddels op andere wijze tijdelijk voorzien in het
onderwijs in de nuttige handwerken.
Jacqueline Anna Nelle
Tijdens zijn verblijf te Maarssen, trouwde hij op 12 mei
1899 te Vleuten met Jacqueline Anna Nelle, de vrouw die al
acht jaar voor hem had gezorgd. Zij was op 16 november
1856 te Benschop geboren.
Het echtpaar vestigde zich op 1 januari 1908 te Gene-
muiden, komende van Maarssen.
Albertus Johannes overleed te Genemuiden op 27 october
1925 en Jacqueline Anna ging op 6 november 1925 terug
naar De Meern, waar een zuster van haar overleden man,
Jacoba Pieternella Maria du Burck, geboren op 9 augustus
1874 te Sluis, bij haar kwam wonen. Jacqueline Anna
overleed op 3 september 1936 en haar schoonzuster vertrok
op 14 januari 1937 naar Rotterdam.
Uit het huwelijk van Albertus Johannes met Jacqueline
Anna werden geen kinderen geboren.
-ocr page 71-
762
GEMEENTE SCHDDLiL^DEMEERNo De Openbare Lagere schooi
Waar stond toch die "gemeenteschool aan de Meern"?
Het huidige, in 1913 tot stand gekomen, kerkgebouw van
de Nederlands Hervormde Gemeente staat met zijn as
haaks op de Zandweg. Van de oude kerk, op diezelfde
plaats, liep de as in oost-westelijke richting. Achter die kerk
en evenwijdig ermee, stond het schoolgebouw.
Nadat al eerder enkele verbeteringen waren aangebracht,
besloten de gemeenteraden van Vleuten en Oudenrijn op 5
februari 1883 de school ingrijpend te verbouwen. De
Utrechtse architect A. J. Nijland kreeg opdracht tekeningen,
bestek en een begroting te maken. De laatste kwam uit op
f 3.236,—. De IJsselsteinse aannemer Johannes Bouwman
nam het werk aan voor f 2.748,—.
De oude school bestond uit een lange pijpenla, met aan
het ene uiteinde de ingang en aan het andere het "secreet".
De nieuwe zou twee aparte lokalen hebben en de ingang in
een aanbouw.
De "plaats" Overvliet werd gehuurd van de heer Hoeijen-
bos, om daarin tijdelijk onderwijs te geven.
Onze vriend du Burck, die zich immers op 1 juni 1883 te
De Meern vestigde, moet de oude toestand nog meegemaakt
hebben. Hij zal zeker ook hebben lesgegeven op Overvliet,
om vervolgens triomfantelijk bezit te nemen van een "eigen"
lokaal in de nieuwe school.
Tot slot nog iets heel merkwaardigs. Ik heb al verteld dat
met ingang van 1 januari 1911 de Openbare Lagere School te
De Meern werd opgeheven. De gemeenteraad besloot het nu
overbodige gebouw openbaar te verkopen, maar de Neder-
lands Hervormde Gemeente wilde het wel graag hebben om,
na sloop, ruimte te hebben voor de bouw van de nieuwe
kerk. De waarde werd getaxeerd op f 900,— en de gemeente-
raad ging op 17 februari 1911 accoord met de overdracht
voor dit bedrag.
Volgens het kadaster echter, was de Nederlands
Hervormde Gemeente in 1832 eigenaresse van het gebouw
en is dat nadien ook altijd geweest en gebleven. Ik vond geen
oplossing voor dit raadsel.
\-oa^t.q-ti>-cC
Geheel boven: de voorgevel van de Openbare Lagere School, zoals die
volgens de tekening in 1883 moest worden.
Midden: de situatie volgens de kadastrale minuut (1832). Het
noorden is boven. Het zwarte blokje stelt de school voor, ten noorden
van de kerk.
Onder: de plattegronden vóór (links) en na (rechts) de verbouwing.
Bronnen
Jac. de Bruijn, De Hervormde Gemeente De Meern,
1977
Gemeentearchief Vleuten-De Meern
De foto's zijn genomen uit de trouwfoto, behorende bij het artikel "Een
deftige trouwpartij in 1913", door B. Overkleeft in ons Tijdschrift, jaargang
VI, nummer 2, biz. 410 e.v.
L„..^.^_^......_.__..
-ocr page 72-
763
Een galgeveld in De Meern?
Enige tijd geleden vertelden Henk van Vliet en zijn moeder, wonende aan de Woerdlaan, mij over een perceel grond
tussen de Zandweg en de Groenedijk, dat bekend zou hebben gestaan als "het Galgeveld". Ik wist daar in eerste
instantie niet goed raad mee, achtte het zeer onwaarschijnlijk dat daar ooit een echte galg zou hebben gestaan, maar
kon toch nietachter het fijne van de zaak komen. Onlangs liet ik mijn gedachten er nog eens over gaan, sprak met die
en gene en schreef vervolgens het een en ander op.
Mochten er onder de lezers mensen zijn die over het Galgeveld iets meer kunnen vertellen of die wellicht met mij
van mening verschillen, dan zal ik blij zijn met hun reactie.
Galg
Volgens van Dale is een galgeveld een veld waarop een
galg of galgen staan. Een galg is een strafwerktuig tot het
ophangen van misdadigers, bestaande uit twee, drie of vier
door een dwarsbalk verbonden palen. Er zijn wel meer
betekenissen van het woord galg. Zo kan het een toestel,
staak of standaard zijn waaraan iets kan worden opge-
hangen. In de oude scheepsbouw was het een houten stelling
vóór of achter de masten, in de veeteelt een toestel tot het
meten van paarden en in de houthandel een stellage om
balken en planken tegenaan te zetten. Bij de oude water-
putten werd gebruik gemaakt van een putgalg. Al deze bete-
kenissen wijzen in de richting van een bepaalde constructie
van palen en balken. Afwijkend lijkt de betekenis van
"draagband" of "bretel", maar die duidt weer regelrecht op
"hangen".
In de Lijst der aardrijkskundige namen van Nederland
komen 57 namen voor die afgeleid zijn van "galg", van
galgeboom tot galgewaard. De lijst is bij lange na niet
compleet, maar geeft toch een aardige indruk van de
variaties. Zo zijn er 16 "galgenbergen", namen voor een
gelijk aantal heuvels, en 5 "galgenvelden", namen voor
percelen heide, bos en bouwland. Vijfmaal komt een "gal-
ge(n)ven" voor. Het is trouwens toch opmerkelijk hoe vaak
het woord voorkomt in een waternaam: galgengouw, gal-
gengraven, galgenrak, galge(n)sloot, galgenwater, galgen-
wiel, galgeput, bij elkaar wel 15 maal. Tenslotte zijn daar de
gewone landnamen, zoals goor (moeras), maten, plaat,
waard, polder, hoek, oord, die met het voorvoegsel "galg"
opgesierd werden.
Het is ronduit onwaarschijnlijk dat al deze namen hun
ontstaan te danken hebben aan de aanwezigheid ter plaatse
van een galg in de bovenbeschreven betekenis.
De doodstraf
In de middeleeuwen bestond geen scheiding tussen orga-
nen voor wetgeving, rechtspraak en bestuur. Zij zijn lang in
één hand gebleven en eigenlijk pas gescheiden bij de Staats-
regeling van 1798. Zoals wij nü onze gemeenten kennen,
bestonden vroeger de zogenaamde heerlijkheden, een term
die we letterlijk moeten nemen. Heerlijkheid betekende
"overheidsgezag, uitgeoefend krachtens eigen recht". Dat is
vervolgens ook de naam geworden voor het gebied waarover
zich dat gezag uitstrekte. Men sprak van een hoge heerlijk-
heid (ook wel halsheerlijkheid) als de heer de hoge jurisdictie
bezat, d.w.z. ook mocht rechtspreken in criminele of "hals-
zaken". De heer van een lage of ambachtsheerlijkheid moest
zich beperken tot de lage jurisdictie, d.w.z. de rechtspraak in
civiele en kleine strafzaken.
Hoge heerlijkheden zijn in de provincie Utrecht o.a.
geweest Amerongen, Zuylenstein (bij Leersum), de Vaart
(Vreeswijk), Zeist-Driebergen, Baam-Eemnes-Soest, Loe-
nen, Renswoude, Linschoten, de Proostdijlanden van St Jan
(Kudelstaart, Tarnen, Mijdrecht, Uithoorn, Blokland, de
Kromme Mijdrecht, Wilnis en Westveen), Montfoort en de
Vuursche.
Daarnaast hadden natuurlijk de steden de hoge juris-
dictie.
In genoemde hoge heerlijkheden zullen wellicht wel eens
doodvonnissen voltrokken zijn, in de steden was dat
geregeld het geval.
Het ophangen aan de galg was een onterende straf.
Executies van de levensstraffen gebeurden in het openbaar
op een daartoe bestaand of van te voren opgericht schavot,
in ieder geval op een plaats waar veel mensen de terecht-
steUing konden bijwonen en er lering uit trekken. Zo stond
in 1720 in Utrecht de galg op het Paardenveld.
Lichamen van geëxecuteerden werden buyten gebracht,
d.w.z. buiten de stad gebracht. Ze werden naar het galge-
veld gesleept op een "horde", een soort slede van gevlochten
tenen. Op dat galgeveld werden de lichamen tentoongesteld
aan de galg, op het rad of aan een paal. Ze bleven daar totdat
ze vergaan waren, de vogelen des hemels tenprooye gelaten en
tot afschrick van het algemeen.
De galgevelden, die zich buiten de stad bevonden, staan
op oude kaarten vaak afgebeeld. Er waren verschillende
galgetypen. Sommige steden hadden een galg, bestaande uit
een grote stenen kuip waarop drie zuilen waren gemetseld,
welke met dwarsstangen waren verbonden. De zuilen
droegen leeuwen die het stadswapen in hun klauwen
hielden. Aan de stangen werden de lichamen gehangen, die
na verloop van tijd bij gedeelten in de stenen kuip vielen. In
1774 stond aan het Galgerack bij Leeuwarden zo'n type
galg. Men noemde zo'n galgeveld met tentoonstellingsgalg
ook wel " 't Gerecht". Zo had Haarlem omstreeks 1572
buiten de stad een Galgeberg, evenals Amersfoort
omstreeks 1750. Groningen had omstreeks 1570 zijn Galge-
veld buiten de muren aan het Damsterdiep.
Ook Utrecht bleef niet achter. Hier was 't Gerecht aan de
Vaartse Rijn, zeer tot ongenoegen van de eigenaars van de
zaagmolens en pannebakkerijen ter plaatse. In 1674 woei
tijdens een hevige storm de galg om en genoemde eigenaars
zagen hun kans schoon het ding uit hun nabijheid kwijt te
raken. Zij richtten zich tot het stadsbestuur en brachten naar
voren dat afschouwelijck is het gesicht ende den reuck van de
doode, half, jae geheel verrotte misdadigers, die men aldaer
pleeght aen te hangen ofte tentoon te stellen, voornamelijck
voor degeene, die daaromtrent bij nagt en ontijde wercken,
waerdoor oock der supliantie gebouwen ende erven van te
minder aansien ende waardije konnen geacht worden.
-ocr page 73-
764
^^
't Gerecht van Utrecht. De tentoonstellingsgalg staat getekend in de
hoek tussen de Wateringe en de Vaertsen Rijn, bij de "H" van Hoogh
(Raven). Ook de in het verhaal genoemde "Saegh Molens" zijn te
zien. Fragment van de Nieuwe kaart van den Lande van Utrecht door
Bernard de Roy, 1696.
-ocr page 74-
765
Men beklaagde zich er dus ook over dat de waarde van
gebouwen en grond werd gedrukt door de aanwezigheid van
de galg. Het verzoek werd echter afgewezen en de galg kwam
weer op dezelfde plaats.
Toen in 1795 de Patriotten de macht in handen namen,
vaardigden de Representanten van het Volk van Holland op
6 maart van dat jaar een decreet uit, waarbij werd bepaald
dat de galgevelden en galgebergen weggeruimd moesten
worden en dat de lichamen van terechtgestelden begraven
dienden te worden.
Ons galgeveld
Er zijn wel wat argumenten aan te voeren om te bewijzen
dat hier nooit een echt galgeveld kan zijn geweest.
De bezitters van de ambachtsheerlijkheid Vleuten —
deken en kapittel van Oudmunster te Utrecht — hadden
slechts de lage jurisdictie en de door hen aangestelde schout
en schepenen hadden zich dus verre te houden van lijf-
straffen.
De stad Utrecht had haar eigen "gerecht", het galgeveld
aan de Vaartse Rijn. Andere hoge heerlijkheden lagen te ver
uit de buurt. Bovendien is het ondenkbaar dat de bezitter
van een heerlijkheid één van zijn buren toestemming zou
geven zoiets onsmakelijks op zijn terrein op te richten. De
rechtspleging — waartoe ook de "tentoonstelling"
behoorde — moest binnen de grenzen van de jurisdictie
blijven.
Tenslotte was het de bedoeling dat een en ander zou
dienen tot voorbeeld en afschrikking. Het "gerecht" werd
dus weliswaar buiten de stad gelocaliseerd, maar toch wèl op
een plaats waar geregeld verkeer langs kwam, dus aan de
zijde van een weg of vaart. Ook in dit opzicht zou ons
galgeveld niet aan de vereisten hebben voldaan, het lag
daarvoor te ver zowel van de Leidse Rijn als van de
Groenedijk.
Het lag namelijk, volgens de familie van Vliet, achter het
huis van de familie Verheul, Zandweg 69 (Bloemenlust). De
strook grond achter dat huis en strekkende tot aan de
Groenedijk, was in drie percelen verdeeld, waarvan het
middelste, ook in de herinnering van de familie Verheul, de
naam "Galgeveld" droeg. Teus Brouwer (Zandweg 73) wist
te vertellen dat daar vroeger een bosje was, waar doorheen
een pad liep, dat een verbinding vormde tussen Zandweg en
Groenedijk. In dat bosje huisden kraaien, die afgeschoten
werden omdat ze schadelijk waren voor het gewas. Theo van
den Berg (Glazenierslaan 21) herinnert zich dat hij daar vóór
de oorlog, als er bomen gerooid waren, bossen takken
haalde voor zijn moeder, die er het waterfornuis mee
stookte.
De kraai geldt als roofzuchtig, azend op lijken en als
onheilsbode. Ook worden aansprekers of doodbidders wel
kraaien genoemd. Het lijkt heel waarschijnlijk dat de als wat
luguber aangevoelde sfeer die rond dat bosje hing, voor de
volksmond reden is geweest het met de naam Galgeveld aan
te duiden.
iimiiui ■iiii*wmi»x
Bronnen
De situatie. Boven de Groenedijk met drie huizen, van links naar
reclits genummerd 9, 11 en 13. Onder achtereenvolgens de Rijks-
straatweg, de Leidse Rijn en de Zandweg. Het zwarte blokje is het
huis van de familie G.W. Verheul, Zandweg 69. Het gerasterde
perceel werd vroeger het Galgeveld genoemd. Links ervan loopt een
sloot.
Dr J.E.A.L. Struick, Utrecht door de eeuwen heen, 1968
H. Steensma, Straffen door de eeuwen heen, 1982
Lijst der Aardrijkskundige namen van Nederland, uitgegeven door het
Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, 1936
D.W.G.
-ocr page 75-
766
Eletriek
't Is weer grote vastentijd. Veertig
dagen vasten, veel naar de kerk, niet
snoepen en minder eten.
Voor ons was 't wel leuk om de
snoepjes te bewaren in een zogenaamd
vastentrommeltje. 's Zondags mocht er
dan wat van gesnoept worden.
Wat niet zo leuk was, waren de
vastenmeditaties met felle donder-
preken. Daarin werd ons verteld hoe
slecht we eigenlijk wel waren en hoe we
als goede Christenen moesten leven.
Ik ging altijd met m'n vader naar de
kerk. Hij zat op de achterste bank en
daar konden we met z'n tweeën krap op
één plaats zitten. M'n vader viel na tien
minuten in slaap, omdat hij zo doof was
dat hij van de preek niks kon horen.
Eens, na zo'n preek over naasten-
liefde enzovoort, besloten we maar eens
naar de pastorie te gaan. We vroegen de
pastoor of mijn vader misschien een
plaats kon krijgen vóór in de kerk.
Plotseling was ook de pastoor doof. Of
wij wel wisten wat zo'n plaats op de
voorste bank wel niet kostte!
Gelukkig vonden we een betere
oplossing. Pa werd lid van de Vereni-
ging voor Slechthorenden. Deze vereni-
ging verzorgde éénmaal per maand een
Mis in een kerk in Utrecht. Met speciale
voorzieningen konden de meesten dan
toch wat horen.
Met nog enkele slechthorenden uit
De Meern werd voortaan bij ons
verzameld. Eerst een bakje koffie
drinken. Zo zaten dan Hannes, Bart en
nog een Hannes bij ons in huis.
Moeder zei: "Hannes, mot je geen
bakkie meer?". "Ja mins, net watje zeit,
't is kwakkelweer, maar ja, 't is de tijd
van 't jaar", zei Hannes. Op de meeste
vragen zei iedereen maar "ja". Dat was
gemakkelijk, ook om herhaling van een
vraag te voorkomen.
Daar gingen ze dan, met een groot SH
bord achter op hun fiets, naar Utrecht.
Ik stond ze nog even na te kijken, toen er
een man naar me toe kwam en vroeg:
"Ben jij er ook één van dove Jantje?".
Dat maakte me erg kwaad en ik zei;
"Gelukkig wel, anders had ik misschien
net zo'n rot kop als U".
De techniek had niet stilgestaan en zo
had Pa bij een andere slechthorende een
mooi hoorapparaat gezien. De oude
kous werd van de zolder gehaald en Pa
kocht ook zo'n apparaat. Een heel
geval, zijn zakken vol met batterijen en
overal snoeren. Hij moest zelfs een
overhemd kopen met dubbele zakken.
Als iemand al die snoeren zag, begon die
al vanzelf heel hard te praten, waarop
Pa dan zei: "Je hoeft niet zo te
schreeuwen, ik ben niet doof!".
Een maand later was weer de maan-
delijkse bijeenkomst. Natuurlijk werd
eerst 't "apperaat" gedemonstreerd.
Hannes vond 't maar gevaarlijk, zo'n
kabel met stroom in je oor.
Pa legde alles uit en zei: "Hannes, jij
kan toch ook wel zo'n ding kopen. Zo'n
rijke boer kan dat wel betalen". Hannes
keek toch nog bedenkelijk.
De volgende maand kwam Hannes
weer. Nu keek hij héél sip en jaloers naar
m'n vader. "Jan", zei die, "ik heb nog
eens over zo'n boormachine gedacht en
ik heb 't geld er wel voor over". "Nou,
wat let je dan", zei Pa, "dan koop je
toch zo'n ding". "Ja Jan", antwoordde
Hannes, "dat kan je wel makkelijk
zeggen, maar d'r is toch nog een grote
moeilijkheid, ik heb thuis niks an dat
ding. Je weet ik woon in Reyerscop en
we hebben daar nog geen eletriek".
De Meern, september 1948
Theo van den Berg
Illustratie: Barbara Gravendeel
-ocr page 76-
767
Van de voorzitter
ïTg^ii^ ttr.4 d^cesxiuir ï^i^ #1!^
^m«lf§nt 4x per Ja«r
Isgescbttven in het v«reni;psg$r<!$i«t«f vaa
d* K.V.K. ütircfet t»o, owtef nr. V, 479560
stellen op zo'n manier in 't hemd gezet
te worden.
GoocheldOOS
Toch was er een opzienbarende,
hoewel wat doorzichtige truc voor no-
dig om de algemene, ook op andere
punten betrekking hebbende onvrede
te sussen. Plotseling was daar een
overschot van een half miljoen op de
begroting van 1989 en er waren al be-
stemmingen voor ook. Zo werd het
monumentenbeleid nu eensklaps voor
de komende twee jaar met f. 75.000,-
per jaar bedacht. Maar van het Romein-
se badhuis nog steeds geen spoor.
Beleid
Onze vereniging moet zich niet met
politiek (wat dat dan ook wezen mag)
bemoeien en ik moet dus, als voorzit-
ter, op mijn woorden letten. Ik heb niet
de indruk dat ik politiek bezig ben als
ik getuigend opkom voor respect voor
de waarden waarin onze vereniging ge-
looft.
Als ik echter vaststel dat ons ge-
meentebestuur weliswaar in woorden
dat respect onderschrijft, maar daar in
zijn beleid geen harde consequenties
aan verbindt, dan heb ik wèl een paar
vragen.
Wat gebeurt er bijvoorbeeld over
twee jaar als de tweemaal f 75.000,-
voor de monumentenzorg misschien op
zijn? En waarom die f 25.000,- voor
het badhuis niet gereserveerd? De nood-
zaak van archeologisch werk komt im-
mers meestal onverwacht en als er dan
geen geld is komt er niets van terecht.
Overigens prijkt ook nu weer de ge-
meente Vleuten-De Meem met f 1,82
op de begroting voor ,,kunst en oud-
heid" per inwoner, op de zuinige ere-
plaats. Vergelijkbare gemeenten geven
daar ruim f 8,- per inwoner meer aan
uit!
Ik wens u alle goeds toe voor 1990.
D.W. Gravendeel
Nogmaals „lef"
In het juni-nummer van ons tijd-
schrift schreef ik in mijn voorwoord
iets over „lef. Degenen, die ik met de
bewuste passage in het bijzonder tracht-
te aan te spreken, hebben mijn woor-
den öf niet gelezen öf niet begrepen.
Zij hadden wèl lef, maar niet van 't
soort dat ik bedoelde.
Laat ik duidelijk zijn. Ik had het
over de noodzaak, van het op de ge-
meentebegroting opnemen van een
post ten behoeve van de monumen-
tenzorg. Ik waarschuwde ervoor dat
die post niet de lachlust moest opwek-
ken.
Op de begroting voor 1990 komt de
post niet voor. In het „meerjarenacti-
viteitenplan" 1990 - 1994 op te nemen
projecten kunnen door middel van
begrotingswijzigingen aan de jaarbe-
grotingen worden toegevoegd.
Bij de door B en W gepresenteerde
begroting was gevoegd een inventari-
satie van projecten, waaruit voor de
planperiode een keuze moest worden
gemaakt. Op die lijst stonden o.a. de
„gewenste" besteding of reservering
van f 25.000,— voor de conservering
van het Romeinse badhuis op de Hoge
Woerd en van f. 75.000,-- ten behoeve
van het monumentenbeleid. Tot zover
geen reden tot misnoegen, zult u zeg-
gen.
„In het kader van hun voorbereiden-
de taak" toetsten B en W de projecten
aan de financiële mogelijkheden van
de gemeente en toen kwamen er heel
andere dingen op papier. Het Romein-
se badhuis verdween uit het gezichts-
veld en ten behoeve van het gemeente-
lijk monumentenbeleid werd met in-
gang van 1991
een bedrag van f 10.000,-
per jaar voorgesteld (wie lachte daar?).
De gemeenteraad, goed op de hoog-
te van het werk van de monumenten-
commissie en vol waardering voor de
in de afgelopen jaren uitgevoerde mo-
numenteninventarisatie, toonde een
andere mentaliteit. Men liet het college
duidelijk merken er geen prijs op te
IIIIIIIIIIIIIIIHI
i^ 03406'$im
gjk «2,3454
*t Zü^jJ i, 34^1 Qt Vleuten
•MWMMMMMM^nMWWu
van Xoeren, vlcc^-vooj^itt^ïf
ioftsstTAaC 34, 345 i BZ Vleiïten
tWNiWii|Ni|WWlN¥WWWlNWi|'l^ iN......................
i«««*t««ff««*ffttttff^
law frof, Dt C< fsings» So«»t
assB vaötd«iBtw« k<}«»,mut«*;H»en(«ta)>*
« De Mg*ro 55v0&,3$.^0
se O
:«L«B teil ^ tt^kchnti
            i& toe*
ll|l|IW¥iiiriliWiWiiiit**w*ÉÉ«>M<iirtii<iiïiii
'mttvmifjistf^smt
In dit nummer
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
Een eigen R.K. kerk te Haarzuilens
Venwantschap families Oskam in Vleuten-De Meem
Wie wat bewaart die geeft wat
De Nes te Vleuten
pas-
767
768
769
773
775
776
z.o.z.
ïjsiVsiMï:»*-
-ocr page 77-
768
Verenigingsberichten
Lezingen
Dat er belangstelling is voor de his-
torie van onze gemeente is ons geble-
ken uit een viertal lezingen met dia's,
die door onze voorzitter met assisten-
tie van enkele bestuursleden zijn ver-
zorgd, o.a. voor het Kursusprojekt en
in De Schakel. Deze belangstelling van
bij elkaar zo'n 100 personen geeft het
bestuur weer een stimulans om door te
gaan met zijn werk voor de vereni-
ging en daardoor ook voor de inwoners
van Vleuten-De Meern. Uw lidmaat-
schap is daarbij ook van groot belang,
want hoe meer leden hoe meer wij
kunnen doen.
Nog een woord van dank
In het vorige nummer hebben wij
met name degenen bedankt, die ons op
enigerlei wijze geholpen hebben met
de opbouw en inrichting van onze ge-
bouwen. Tot onze spijt werd daarbij
niet vermeld het stratenmakersbedrijf
L.B. de Groot in Vleuten. Bij deze als-
nog onze dank.
De familie Verhoef
In ons tijdschrift van het 4e kwar-
taal 1988 verscheen een artikel van
Mw. Verhoef-Snoek over de (Haarse)
familie Verhoef.
Een ander lid van die familie, de
heer T.F. (Dennis) Verhoef uit Pijnacker,
was toen al enkele jaren bezig met een
beschrijving van die familie. Het re-
sultaat is door hem gepubliceerd in een
boek met als titel: Verhoef, de tak Cor-
nelis (1747-1824), dat in de loop van
het jaar door hem werd uitgegeven.
Vanwege het historisch belang voor
onze gemeente menen wij aan dit boek
wat extra aandacht te moeten geven.
De heer Verhoef is er in geslaagd de
door hem beschreven gezinnen duide-
lijk te plaatsen in de tijd en de omge-
ving waarin zij leefden. In het boek,
dat heel overzichtelijk is ingedeeld,
zijn veel foto's en duidelijke familie-
schema's opgenomen.
Geïnteresseerden kurmen in beperk-
te mate nog exemplaren bestellen bij
de heer T.F. Verhoef, Hennenberg 5,
2641 LS Pijnacker, door overmaking
van f 42,50 op postbankrekening
5952010.
Bronnen voor plaatselijke geschie-
denis
Voor het onderzoek naar gegevens
over personen die in de gemeente ge-
woond hebben of naar de huizen waar-
in zij gewoond hebben, zijn particu-
liere bronnen vaak een hulpmiddel.
Voor personen zijn dat b.v. overlij-
densannonces en bidprentjes, waarop
geboorte- en overlijdensdata- en plaat-
sen zijn vermeld. In oude koopakten
zijn dikwijls gegevens over de vorige
en voor-vorige eigenaren vermeld.
Ten behoeve van geschiedkundig
onderzoek is het van belang dat onze
vereniging over dergelijke bronnen
kan beschikken.
Onlangs sprak onze voorzitter een
inwoner die zei: „Ik had nog een hele
doos met oude koopakten, maar omdat
ik dacht dat ik daar niks meer aan had
heb ik ze maar in de vuilniscontainer
gegooid. Als ik geweten had dat jullie
ze hadden willen hebben, had je ze van
mij kunnen krijgen". Helaas sprak hij
deze man enkele weken te laat en dan
zeg je: jammer, maar er is niets meer
aan te doen. Zo gaat het ook vaak als
ouders overleden zijn en de kinderen
zeggen: wat moeten wij met die rom-
mel.
Onze vereniging heeft al een aantal
oude koopakten ten geschenke gekre-
gen en inmiddels beschikt zij over een
verzameling van enkele honderden
bidprentjes en overlijdens-aankondi-
gingen.
Mocht u in uw familie nog dergelij-
ke papieren hebben en daar zelf geen
prijs meer op stellen, schenkt u ze dan
aan de vereniging voor ons documen-
tatiecentrum. En mocht u ze hebben en
zelf nog willen houden, geef ze ons
dan even ter leen om er copieën van te
maken voor onze verzameling.
Kijk nu even in de kast in die map
of oude doos die u nog hebt en laat het
onze secretaris weten! Ook van men-
sen die zelf een verzameling hebben
zouden wij graag bericht krijgen of wij
daar copieën van zouden mogen maken.
Zo helpt u ons om anderen weer een
plezier te kunnen doen!
Onze oud-hollandse kamer
De oud-hollandse stijlkamer in ons
Kabinet begint vorm te krijgen. Wij
missen daarin nog enkele dingen waar
onze leden ons misschien aan kunnen
helpen.
Wie schenkt ons een oude huiska-
merlamp (type olielamp), een klein
rond tafeltje (i 90 cm) en een klein
dressoirtje? Ook andere dingen, die in
zo'n kamer thuis horen en die nog in
goede staat verkeren, kunnen wij wel-
licht gebruiken. Graag een telefoontje
aan de voorzitter!
Informatiebrochure
Dank zij een royale bijdrage van
Engelhard B.V. in De Meem zijn wij in
staat geweest een fraaie informatie-
brochure over onze vereniging te laten
drukken. Deze brochure wordt o.a. aan
alle nieuwe inwoners van de gemeente
toegezonden. Mocht u iemand weten
die geïnteresseerd is in onze vereni-
ging laat het ons dan horen, dan kun-
nen wij hem of haar een informatie-
brochure toezenden.
Openingstijden gebouwen
In het vorige nummer hebben wij de
openingstijden van onze gebouwen
vermeld. Wij herhalen ze hier nog een
keer:
De Broederschapshuisjes,
Dorpsstraat 1 in Vleuten
elke Ie maandag van de maand
van 19.30-22.00 uur;
Het Kabinet,
Zandweg 147B in De Meem
elke maandag van 19.30 - 22.00 uur.
Deze avonden zijn tevens bedoeld
als contactavonden van bestuur met de
leden.
Op de 2e donderdag van de maand
van 20.00 - 22.00 uur komt de genea-
logische werkgroep bijeen in de Broe-
derschapshuisjes. Dan is daar ook ge-
legenheid om op dat gebied informatie
te verkrijgen.
777          De herberg de Zwaan te Vleuten
778          Vleuten en de spoorweg II
779          De brouwerij te Harmeien
781           Kater
Vleuten wereldbekend?
De duivelshoek te Vleuten
Dertig nnannen en een paard
Lanen door de Vleutenweide
784
785
789
792
-ocr page 78-
769
Een eigen R.K. kerk te Haarzuilens
door
DrD.W. Gravendeel
Kort geleden werd de afdeling documentatie van onze vereniging verrijkt met een schenking van de heer W.A.G.
Witmer in De Meern (zie ons tijdschrift, jaargang 7, nummer 3, september 1987, btz. 538). Het ging om een map
papieren met het opschrift „Commissie Eigen Kerk". De verzameling was compleet tot en met de bijbehorende finan-
ciële administratie. In die map lag een stuk, al bijna vergeten geschiedenis geborgen.
Die geschiedenis is zó boeiend, zó klaar en duidelijk ook uit de stukken te lezen, dat ik 't zonde zou vinden haar ver-
der in de vergetelheid te laten wegzakken.
Nu ruim 50 jaar geleden maakte een vrij grote groep mensen zich druk om iets dat korte tijd later reeds was achter-
haald. Heilige overtuiging botste op zakelijk tegenspel. De eerste werd gedragen door een veelheid van argumenten,
het laatste — naar buiten althans — in feite slechts door een beroep op het kerkelijk gezag.
Het was vooral de paternalistische instelling van de kerkelijke overheid, die kwaad bloed zette. Daarom is dit ver-
haal, behalve interessant, wellicht ook leerzaam als les in practische psychologie.
Ik geef de aangehaalde stukken volledig weer om alle partijen goed uit de verf te laten komen.
Inleiding
Nadat in 18S3 de bisschoppelijke hiërarchie was hersteld,
volgde op 11 maart 18SS de officiële oprichting van de paro-
chie Vleuten door Joannes Zwijsen, aartsbisschop van
Utrecht. Ook de grenzen werden vastgesteld:
De parochie wordt van Maarssen gescheiden door de polder-
vaart de Ouwenaar vanaf den Laag-Nieuwkoopschen water-
molen tot den Kantonalen weg en over dezen weg langs het
grondgebied van Vleuten tot den rijweg op Utrecht;
van Oudenrijn door den Tiendweg op Alendorp en door de
Alendorper kade tot den Leidschen Rijn;
van Harmeien door den Leidschen Rijn vanaf de Lauwbrug
tot het grondgebied van Harmeien. Van hier door de rivier Bij-
leveld en de Hollandsche kade tot en met de Haar-korenmolen;
van Kockengen door de grensscheiding van het grondgebied
van de Haarzuilens en Themaat tot de Laag-Nieuwkoopsche
watermolen.
Op 29 november 1878 vond een kleine wijziging plaats:
Tegenover Kockengen is de scheiding het zuid-oostelijk
einde van Laag-Nieuwkoop, halverwege de Kortjaksche en
Gerverskopsche brug, het grondgebied van Haarzuijlens en
Themaat tot de Laag-Nieuwkoopsche watermolen, welke
molen met bijbehoorende woningen, ofschoon derzelver ingan-
gen op Themaat zijn, tot Kockengen behoort.
Een nadere precisering werd gemaakt op 13 october 1905:
Om het strijdige tusschen de akten van omschrijving der
parochiën van Vleuten en Harmeien weg te nemen, heb ik
(d.i.
de aartsbisschop) goedgevonden in de omschrijving van de
parochie van Vleuten de grenslijn de Hollandsche kade te laten
wegvallen en haar aan die zijde tegenover de parochie van Har-
melen enkel door de rivier Bijleveld te laten begrenzen.
De grensscheiding der parochie Kockengen werd gewij-
zigd: tegenover Vleuten strekt zij zich uit tot en met de buurt-
schappen Gieltjesdorp en Laag-Nieuwkoop tot halverwege de
Kortjaksche en Gerverskopsche brug. Ook behoort tot
Kockengen de Laag-Nieuwkoopsche watermolen met bijbe-
hoorende woningen, ofschoon derzelver ingangen op Themaat
zijn.
Bij de oprichting van de parochie werd tot parochiekerk
verklaard de kerk, toegewijd aan den H. Willibrordus, thans
bij de Roomsch Katholieken in gebruik.
Dat was de kerk op 't
Hoog.
Tijdens het pastoraat van Theodorus de Klaver (1880 -
1903) werd door de architect Nicolaas Molenaar de huidige
katholieke kerk gebouwd. Er verrees een fraai kerkgebouw,
maar daar rustte een grote schuld op. Het was pastoor Hen-
ricus Stephanus Ohl, die deze schuld dusdanig wist te ver-
minderen dat men in 1934 kon gaan denken aan een uitbrei-
ding van de kerk. In de loop der jaren waren herhaaldelijk
nieuwe banken aangeschaft, maar dit was op den duur niet
voldoende om alle parochianen een plaats te bieden.
Haarzuilens
De Utrechtsche Courant van 5 maart 1934 bevatte een
bericht dat de R.K. kerk te Vleuten zou worden vergroot
omdat het aantal zitplaatsen ontoereikend was. De heer J.S.
Kooijman begaf zich de volgende morgen naar de heer H. de
Greef, om de mogelijkheid te bespreken een actie te begin-
nen om in Haarzuilens een eigen kerk te krijgen, in plaats
van de vergroting van de kerk van Vleuten.
Beide heren waren het roerend eens en zij riepen nog die-
zelfde avond een aantal personen samen om deze aangele-
genheid te bespreken. Ter vergadering waren aanwezig de
heren H. de Greef, J.S. Kooijman, L. Hoogstraten, A.J.
Versteeg en J.G. Versteeg.
Men was unaniem van mening dat, indien Haarzuilens
ooit de zozeer verlangde eigen kerk zou kunnen krijgen,
thans de gelegenheid bestond daar werk van te maken. Be-
sloten werd natuurlijk de legale weg te bewandelen en de
zaak te gaan bespreken met de pastoor van Vleuten, met
welke taak de heren de Greef en Kooijman zich wilden be-
lasten.
Reeds de volgende morgen, dus op 7 maart 1934, zouden
zij de pastoor om een onderhoud vragen en op 8 maart d.a. v.
-ocr page 79-
770
in een inmiddels zoveel mogelijk bekend te maken
bijeenkomst van katholieke ingezetenen het resultaat van
het onderhoud mededelen. Op die bijeenkomst was een 15-
tal personen aanwezig.
Uit het verslag van de heren bleek dat de pastoor allesbe-
halve ingenomen was met het plan. Men overwoog
nogmaals het voor en tegen van de zaak en besloot een adres
te zenden aan de aartsbisschop, waarin verzocht werd de
mogelijkheid om te Haarzuilens een eigen kerk te stichten te
willen onderzoeken:
Aan Zijn Hoogeerw. Excellentie
den Aartsbisschop van Utrecht
Ondergetekenden, uitmakende een commissie uit de ka-
tholieken wonende te Haarzuilens en behoorende tot deparo-
cie van den H. Willibrordus te Vleuten, geven Uwe Hoogeerw.
Excellentie met diepen eerbied te kennen:
1.  dat zij hebben vernomen dat de R.K. kerk te Vleuten in ver-
band met de toeneming van het aantal parochianen zoodanig
zal worden vergroot, dat het aantal plaatsen met ongeveer 200
zal toenemen;
2.  dat alle katholieken van Haarzuilens reeds jaren verlangd
hebben naar een kerk in Haarzuilens zelf;
3.  dat zeer velen thans afstanden van een uur gaans en meer
moeten afleggen naar de kerk te Vleuten;
4.  dat de uitbreiding van de kerk te Vleuten zulke groote
kosten met zich zal brengen, dat daarvoor alhier zeker een aan
de behoefte voldoende kerk kan worden gebouwd, terwijl
bovendien de kerk te Vleuten zijn prachtigen vorm kan
behouden;
5.   dat blijkens zoo nauwkeurig mogelijke berekening het
aantal katholieken, behoorende tot de parochie Vleuten, dat
dichterbij Haarzuilens woont dan bij Vleuten, bedraagt 453;
6. dat onder dat getal naar schatting 300 communicanten zijn;
7.  dat te Haarzuilens een R.K. lagere school staat met ca 75
leerlingen, die niet, zooalsin Vleuten, eiken morgen naar de H.
Mis kunnen;
8. dat indien de stichting van een aparte parochie te groote be-
zwaren met zich zou brengen, de bediening vanuit Vleuten zou
kunnen geschieden, zoodat de parochie één blijft;
9.  dat verschillenden hunner uit ondervinding weten, dat het
zeer moeilijk is te Vleuten op gewenschte data H.H. Missen ge-
lezen te krijgen, omdat het aantal aanvragen zoo groot is;
10.  dat eiken Zondag weer verschillende H.H. Missen worden
afgelezen, die buiten de parochie zullen worden gelezen;
11.  dat voorts velen rechtstreeks geld voor het lezen van H.H.
Missen naar elders zenden.
Redenen, waarom zij, in de overtuiging te spreken namens
de hoofden van de gezinnen van alle voornoemde 453 katholie-
ken, Uwe Hoogeerw. Excellentie eerbiedig verzoeken een on-
derzoek te willen doen instellen naar de mogelijkheid in deze
gemeente een kerk te stichten.
Haarzuilens, 9 maart 1934.
eAp'lz,
De handtekeningen van de leden van het comité van actie.
In verband met een verzoekschrift uit Haarzuilens om te ko-
men tot stichting van een parochie in Haarzuilens hebben Wij
den Z.E. Heer Deken opdracht gegeven eens een onderzoek in
te stellen. Intusschen gelieve U alle pogingen tot het plaatsen
van de leening, door U aangevraagd, te staken, daar het moge-
lijk zou kunnen zijn, dat de uitbreiding van de kerk niet noodig
is bij een eventuele oprichting van een parochiekerk of bijkerk
in Haarzuilens.
De Deken aan wie de opdracht tot het onderzoek werd ge-
geven, was P.A.W. Pieck (pastoor te Breukelen van 1918 -
1935). Deze stelde zich onmiddellijk in verbinding met pas-
toor Ohl, die zich op zijn beurt haastte een lange lijst met
bezwaren bij elkaar te schrijven. Toch kwamen de beide
heren tot een voorstel dat, behoudens goedkeuring door de
aatsbisschop, ter tafel zou kunnen komen in een vergadering
van kerkbestuur en commissie:
1.  Het kerkbestuur te Vleuten zal de hulpkerk bouwen en
zorgen voor de noodzakelijke meubels, zooals altaar, ban-
ken, gewaden, enz.
2.  De parochianen moeten de kosten dragen van dage-
lijksch onderhoud, herstellingen, enz.
3.  Koster, organist komen ten laste van Haarzuilens.
4.  Haarzuilens moet een toelage geven aan den dienst-
doende geestelijke.
5.  In de bijkerk van Haarzuilens zal des Zondags vroeg
een Hoogmis worden gehouden en door de week tweemaal
de H. Mis worden gelezen.
Pieck besloot zijn rapport aan de aartsbisschop met de
woorden: Met het bouwen van een bijkerk zou Haarzuilens
zeer gebaat zijn en de kerk van Vleuten zou niet vergroot
behoeven te worden, hetgeen toch zeker een zeer kostbare en
tevens gewaagde onderneming is.
We hoeven niet lang te zoeken naar de reden waarom dit
voorstel de onderhandelingstafel niet haalde. Tussen de dag
De vergadering wees met algemene stemmen de heren H.
de Greef, J.S. Kooijman, L. Hoogstraten, A.J. Versteeg en
J.G. Versteeg aan als leden van een „voorloopige commissie
van voorbereiding".
Het duurde tot 22 maart voordat van de zaak weer eens
wat werd vernomen, maar intussen was wel bekend gewor-
den dat de voorbereidende werkzaamheden aan de vergro-
ting van de kerk te Vleuten waren stilgelegd. Inderdaad had
de aartsbisschop pastoor Ohl de volgende brief geschreven,
gedateerd 12 maart 1934:
-ocr page 80-
771
waarop Pieck zijn mening op schrift stelde (16 maart 1934)
en de dag waarop de hieronder genoemde vergadering
plaatsvond (23 maart 1934), bezocht pastoor Ohl de aarts-
bisschop en hij zal hem zeker naarstig „bewerkt" hebben.
De pastoor was een man die al jaren „in het vak" zat en
zijn „schapen" door en door kende. Bovendien was hij een
goed financier. Toen hij zijn pastoraat aanvaardde, rustte er
op de kerk een schuld van f 75.000,—. Hij had die in 1934
weliswaar teruggebracht tot f 60.000,--, maar dat was moei-
zaam gegaan. Hij schreef dan ook aan Pieck: ik durf het niet
aan en sta niet in voor de gevolgen in den toekomst en wil niet
gaarne met schuld het graf in.
Het is goed te begrijpen dat hij zich in eerste instantie liet
meeslepen door de enthousiaste deken, maar toen hij bij de
aartsbisschop zat, stonden al zijn bezwaren weer levens-
groot overeind.
De aartsbisschop had het volste vertrouwen in pastoor
Ohl, en terecht, de man had groot gelijk. Het is jammer dat
de door hen gevolgde tactiek vervolgens tot zulke grote mis-
verstanden leidde. Terwijl hun bedoeling inderdaad niet an-
ders kan zijn geweest dan de financiële draagkracht van de
eventuele toekomstige parochie te peilen, werden hun
woorden anders uitgelegd.
Op 22 maart kwam bij de heer de Greef een brief binnen
van pastoor Ohl. Deze had van de aartsbisschop de op-
dracht gekregen een vergadering te beleggen van de voorlo-
pige commissie met het R.K. kerkbestuur van de H.Willi-
brordus. De vergadering vond plaats op 23 maart 1934.
Bij de bespreking, waarbij bleek dat de pastoor, zoo niet
voorstander, dan toch ook geen tegenstander meer was van de
plannen,
werden de eisen van de aartsbisschop aan de inge-
zetenen van de eventueel te stichten nieuwe parochie
bekend.
Per circulaire van 27 maart en met een berichtje in de
Utrechtsche Courant van 29 maart 1934 riep de commissie
daarop alle hoofden van katholieke gezinnen binnen het
voorlopig vastgestelde grensgebied der parochie samen voor
een vergadering op 29 maart in 't café van de weduwe M.A.
Versteeg.
Die vergadering werd omstreeks half acht door de heer de
Greef met de Christelijke groet geopend en een verslag ervan
kwam in de Utrechtsche Courant van 30 maart. De door de
aartsbisschop gestelde voorwaarden om tot de stichting van
een nieuwe parochie te komen, waren hoofdzakelijk gericht
op de financiële zijde van de zaak: de katholieken uit Haar-
zuilens moesten voor de eerste vier of vijf jaar een bedrag
van minimaal f 300.— per jaar garanderen voor het onder-
houd van een eventueel te benoemen pastoor en bovendien
een klein bedrag(f 2.000,-è f 3.000.-),ineens als aandeel in de
bouwkosten. De aanwezigen achtten de eerste voorwaarde
zeer wel aanvaardbaar, de tweede echter bezwaarlijker. Men
stelde zijn hoop op de medewerking van baron van Zuylen
van Nyevelt, die had laten weten niet afwijzend te staan
tegenover het plan en bereid te zijn later te onderhandelen
over de aankoop van een stuk grond.
Pastoor H.S. Ohl
brengst bleek meer dan f600,- te bedragen en we kunnen ons
voorstellen dat een juichend optimisme zich van de gemoe-
deren meester maakte. Vol vertrouwen werd een audiëntie
aangevraagd bij de pastoor.
Op 18 april was er een bijeenkomst van pastoor Ohl, het
kerkbestuur van de H. Willibrordus en de heren de Greef,
Hoogstraten en J.G. Versteeg. Tijdens dat onderhoud
werden alle verwachtingen der commissie de bodem ingesla-
gen. Men gaf voor dat de bij het eerste onderhoud genoemde
cijfers bedoeld waren als voorbeelden. Bovendien was de
pastoor, volgens zijn zeggen, daags tevoren bij de aartsbis-
schop geweest om daar mede te delen dat de commissie zijn
woorden verkeerd begrepen moest hebben. Hijzelf had daar
tevens verklaard zich liever van de gehele zaak terug te trek-
ken en de commissie het verder alleen te laten doen. In de
eerste bijeenkomst zou hij gezegd hebben dat de aartsbis-
schop verlangde dat werd opgegeven wat de nieuwe
parochie zou kunnen opbrengen voor het onderhoud van de
pastoor en de som welke bijeengebracht zou kunnen worden
als bijdrage in de kosten van de bouw van kerk en pastorie.
Lang duurde het onderhoud daarom niet. Teleurgesteld
door het optreden van pastoor en kerkbestuur, maar
geenszins ontmoedigd, was de commissie vastbesloten ver-
der te werken.
Reeds de volgende morgen, dus 19 april, gingen de heren
de Greef en Versteeg een audiëntie aanvragen bij de aarts-
bisschop. Daarbij spraken zij de vicaris, die hen heel welwil-
lend te woord stond en inlichtingen verstrekte. Nadat de
gehele gang van zaken was uitgelegd en de voordelen en
moeilijkheden, aan de oprichting van een kerk verbonden,
naar voren waren gebracht, vroeg de vicaris namens de
aartsbisschop nu eens schriftelijk alles op te geven wat Haar-
zuilens zou kunnen opbrengen voor pastoor en kerkge-
bouw. Dit alles werd de overige leden medegedeeld op een
bijeenkomst op 23 april. De vraag was toen wat nu te doen.
Na ampele bespreking werd overeengekomen om de onder
Haarzuilens wonende katholieken langs de Thematerweg te
„De voorlopige commissie", die staande de vergadering
bij acclamatie tot bestuur werd benoemd, zegde toe te zullen
rondgaan voor de jaarlijkse bijdrage.
De volgende dagen maakte de commissie inderdaad een
rondgang langs de huizen om de parochianen te laten teke-
nen op een lijst voor een jaarlijkse bijdrage gedurende min-
stens vijfjaren voor het onderhoud van de pastoor. Op 12
april had men zo goed als alle gezinnen bezocht. De op-
-ocr page 81-
772
vragen ook op de lijst voor het onderhoud van de pastoor te
tekenen. Aan alle boeren zou worden gevraagd hoeveel
schapen zij voor de nieuwe kerk wilden weiden. Men zou de
heer W.Th. Rijntjes vragen schriftelijk te willen verklaren
dat hij alle stoffeerderswerk voor wat betreft het arbeids-
loon, gratis wilde leveren en de heer de Greef zou nogmaals
schrijven aan baron van Zuylen van Nyevelt.
Vervolgens werd, in een bijeenkomst op 1 mei 1934, nog-
maals een brief aan de aartsbisschop opgesteld:
Aan Zijne Hoogeerw. Excellentie
den Aartsbisschop van Utrecht
Als commissie uit de katholieken van Haarzuilens hebben
wij Uwe Hoogeerwaarde Excellentie bijschrijven van 9 maart
1934 verzocht de mogelijkheid te willen doen onderzoeken om
alhier een kerk te stichten.
In verband hiermede en ten verzoeke van den Zeereerwaar-
den Heer Vicaris hebben wij de eer Uwe Hoogeerwaarde Ex-
cellentie te berichten, dat blijkens bijgaande lijsten de katho-
lieken van Haarzuilens jaarlijks gedurende minstens 5 jaren
tezamen een bedrag van ongeveer/750,- willen geven voor de
nieuwe parochie. Ter toelichting op die lijsten het volgende: bij
een onderhoud, hetwelk wij op verlangen van Uwe
Hoogeerwaarde Excellentie gehad hebben met het R.K. Kerk-
bestuur te Vleuten, heeft de Zeereerwaarde Heer Pastoor ons
een grensscheiding tusschen de parochie Vleuten en de eventu-
eel op te richten parochie Haarzuilens aangegeven, gedeelte-
lijk door trekking van een denkbeeldige lijn. Volgens die schei-
ding bleef een gedeelte der gemeente Haarzuilens, waar 6
katholieke gezinnen wonen met samen ongeveer 40 leden,
onder de parochie Vleuten. Vanzelf sprekend hebben wij thans
de hoofden dezer gezinnen, die alle dichter of minstens even
dicht bij Haarzuilens als bij Vleuten wonen, op de voornoemde
lijst laten teekenen, terwijl bij de bestaande natuurlijke schei-
ding, welke wij ons hadden gedacht, nl. de Thematerweg, het
aantal parochianen nog meer wordt dan in ons adres van 9
maart aangegeven.
Voorts gaat hiernevens een lijst, waaruit blijkt dat de daarop
vermelde veehouders jaarlijks in totaal 48 schapen ten behoeve
van de parochie willen weiden, alsmede een verklaring vaneen
ingezetene, die belangeloos alle arbeid bij het stoffeeren en
behangen van een eventueel te stichten kerk en pastorie, met
uitzondering van de levering der materialen echter, wil ver-
richten.
Zooals Uwe Hoogeerwaarde Excellentie duidelijk zal zijn,
zijn dit allemaal spontane giften en toezeggingen van de katho-
lieken, waaruit wel blijkt hoe groot het verlangen naar een
eigen kerk is.
Wat betreft het bijeenbrengen van een bijdrage in de kosten
van den bouw van kerk en pastorie zal het Uwe
Hoogeerwaarde Excellentie niet onbegrijpelijk zijn, dat de hui-
dige tijdsomstandigheden het ons ondoenlijk maken daaraan
te kunnen voldoen, omreden de financiën van de menschen in
deze omgeving niet meer zijn zooals in de goede jaren.
Aangezien vrijwel alle grond alhier eigendom is van den
Hoogwelgeboren Heer E. G.F. Baron van Zuylen van Nyevelt
van de Haar te Parijs, heeft onze voorzitter hem in kennis
gesteld met de door ons gevoerd wordende actie, waarop Baron
van Zuylen heeft geantwoord volgens bijgaand afschrift van
zijn brief. Vorige week heeft de voorzitter hem nogmaals ge-
schreven en gevraagd of hij een beslissing kon nemen omtrent
het beschikbaar stellen van den grond, doch, waar Baron van
Zuylen momenteel te Nice vertoeft, is daarop nog geen ant-
woord gekomen.
Eiken zomer als Baron van Zuylen hier gedurende ruim twee
maanden vertoeft, wordt des Zondags in de slotkapel een H.
;,'"•• i-v- -o"'
Aartsbisschop J.H.G. Jansen
Mis gelezen, waarvoor telkens f 10,- gegeven wordt. Deze
kapel komt bij oprichting van een parochie alhier ook daar-
onder, waardoor ook die inkomsten geheel of althans gedeelte-
lijk ten goede van den nieuwen pastoor komen.
Om de afwikkeling van deze aangelegenheid echter niet op
te houden, doen wij Uwe Hoogeerwaarde Excellentie reeds
bovenstaande gegevens en stukken toekomen, in afwachting
van de beslissing van Baron van Zuylen, welke binnen korten
tijd te verwachten is en welke wij dan onmiddelijk zullen mede-
delen.
Wij meenen met het vorenstaande al wat in ons vermogen
ligt te hebben gedaan om ons schoone doel te bereiken, doch
mocht het naar de meening van Uwe Hoogeerwaarde Excellen-
tie nog niet zijn, wat gaarne gewenscht wordt, dan willen wij
nog probeeren van de gemeente Haarzuilens een jaarlijksch
subsidie van een paar honderd gulden te krijgen en waar deze
gemeente voor ruim 85% katholiek is, twijfelen wij niet of een
zoodanig raadsbesluit zal dan tot stand komen en hoogere
goedkeuring erlangen.
Haarzuilens, 5 mei 1934.
(wordt vervolgd)
-ocr page 82-
773
Verwantschap families Oskam
in Vleuten-De Meern
weer van me afpakte en het de dag na de bevrijding weer
teruggaf;
Stijntje van Soest, die tot voor kort op de boerderij tegen-
over de Stadsdam woonde.
Hiermee besluit ik een portie nostalgie ter oriëntatie van
de lezer.
Oskam-men in OudenrIJn
In onze nabije omgeving woonden verschillende fami-
lies Oskam. Verderop langs de Rijksstraatweg woonde ren-
tenier Jan Oskam met zijn vrouw tante Koosje. Schuin daar-
tegenover had bakker Jan Oskam zijn bedrijf op de Zand-
weg. Op de Strijkviertel woonde Jopie (nu Jo) Oskam bij
de familie Van Veen. Een zuster van mijn (toen aanstaan-
de) vrouw trouwde met Jan Willem Oskam uit De Meern.
Bovengenoemde Jo Oskam had een vriend die, u raadt het
al. Jan Oskam heette.
Ik ben geboren in 1931 in de vroegere gemeente Ouden -
rijn. Mijn ouders woonden toen langs de Rijksstraatweg
naast het weiland van Piet Verhoef, de „Ballebijter", waar
's morgens en 's middags de koeien gemolken werden.
Aan de andere kant van ons huis stond de pastorie van
de oude Rooms-Katholieke kerk. Van de pastoors herinner
ik me niets meer, maar wel van de verkenners die daar ook
een onderkomen hadden. Als klein jochie stond ik hen een
keer aan te gapen, wat voor een paar van hen aanleiding
was me uit te schelden: ,,rot op naar je moer" e.d. Mijn
moeder hoorde dat; ik heb haar nooit meer zo kwaad ge-
zien als toen. Als ik eraan terugdenk komt altijd het beeld
bij me op van een tijgerin die haar jong beschermt, een
groot contrast met het timide vrouwtje dat zij anders altijd
was. Wat ze precies zei kan ik me niet meer voor de geest
halen, maar het maakte wel indruk want van die verken-
ners heb ik nooit meer last gehad.
Nog geen honderd meter van ons huis lag de sluis in de
Oude Rijn, bij de Stadsdam. Aan onze kant van de sluis
stond het café van Gert van Tuyl sr. en aan de andere kant
het huis van Peek. Het geheel vormde een prachtig plekje
dat vaak door schilders, tekenaars en fotografen vastge-
legd werd. Gelukkig maar, want de sluis met bijbehorende
huizen werd afgebroken en er is nu niets meer van terug te
vinden.
Mijn nabije omgeving leek wel vergeven van de Oskam-
men; het vreemde was dat ze geen familie van ons waren
en ook niet van elkaar. Mijn verwondering hierover werd
vroeger afgedaan met de dooddoener: als je maar ver ge-
noeg teruggaat kom je vanzelf bij Adam en Eva terecht en
dan zijn we allemaal familie van elkaar.
Jan Willem Osicam
X (2) Benschop 20-05-1886
Roricina P. Eskes
X (3) Utrecht 23-08-1899
Johanna W. Klaassen
Jan Willem Oskam
X Seattle, Washington 11-04-1916
Naomi L. Nelscm
Anton Oskam
X Houten 24-10-1924
Alberta Van Dijk
Dirk Oskam
X Renton, Washington 07-12-1943
Viola M. Woods
Jan Willem Oskam
X De Meem 14-01-1954
Magdalena J. Boon
Deborah A. Oskam
Anton A. Oskam
Evert A. Oskam
De sluis was toen een soort trekpleister voor de jeugd
uit de omgeving. Namen die ik me goed herinner:
Gert van Tuyl jr., de Tarzan van de Stadsdam;
Co van Tuyl, die op zomeravonden weemoedige liedjes
zoals "la Paloma" speelde op zijn accordeon;
Jeaime Peek waar ik stiekum een beetje verliefd op was;
Sjakie Stam, die later verongelukt is;
Cor Stoof, die nog steeds aan de overkant op de Zandweg
(nu Park Voorn) woont;
Japie Polman, die tijdens de oorlog een zelfgemaakt ge-
Zover reikte mijn kennis van de familieverhoudingen
toen me ter ore kwam dat een Amerikaanse dame erg veel
moeite deed om afstammelingen te vinden van ene Jan Wil-
lem Oskam.
De Ameriltaanse tak
Mrs. Deborah Ann Oskam Davis was een kleindochter
van Jan Willem Oskam die in het begin van deze eeuw naar
Amerika emigreerde en zich na veel omzwervingen ves-
-ocr page 83-
774
Adriaan
• = Geboortedatum;
• 7-9-1642
vóór 1811 doopdatun
Verwantschapsschema families
OSKAM
Lop.kapel
X 11-7-1675
X = Huwelijksdatum; bij
meerdere huwelijken
xl, x2 of x3
«onende in Vleuten-De Meern
Annlgje
van Zeist
1
1
Jan
• 19-1-1677
Lop.kapel
X 6-9-1705'
Aaltje
van der Kley
Arie
1
Hendrik
* 5-3-1682
Lop.kapel
X 14-4-1709
LIJsbeth
Bogaard
* 15-12-1705
Lop.kapel
X 20-4-1727
Maagje
van Maurik
Jan
Floris
• 5-8-1714
Schoonrewoerc
X 6-5-1742
Cornelia
van Jaarsveld
* 2-12-1731
Lopik
X 24-10-1756
Grietje .
Bos
1
1
Arie
1
Jan
1
Florus
Jelis
• 19-10-1763
• 21-6-1767
• 10-8-1774
» 16-11-1760
IJsselstein
IJsselstein
IJsselstein
Lop.kapel
X 30-10-1791
X 15-2-1797
X ♦ 1800
X 20-12-1789
Maria
Teuntje
Lijs je
Annlgje
Bosch
PaLiw
1
van Befnnel
Bosch
Jan
1
Jan
1
Gijsbert
1
Grietje
Ernst
Jan
* 13-1-1798
• 23-4-1815
• 5-3-1817
• 11-10-1801
• 4-9-1803
• 21-10-1802
IJsselstein
Linschoten
Linschoten
Linschoten
Linschoten
Lop.kapel
X 5-3-1823
xl 8-12-1831
X 18-8-1836
X 12-9-1833
X 28-6-1826
Maria
Teuntje
Grietje
Teuntje
. Grietje
Huisman
van [
x2 1
toorn
van Brieraen
Oosterom
Oskam
1
5-4-184S
Cornelis
Gerrigje
Aaltje
1
• 15-7-1827
Beukhof
• 9-9-1338
Utrecht
Fioor
• 9-5-1835
Floris
• 23-8-1834
Harmeien
X 23-11-1848
Bunnik
Vleuten
Janna
X 7-8-1861
X 24-11-1858
Hooqendoorn
Aaltje
Oskam
Maria Agitta
Renes
1
Cornelis
Jan Andries
» 7-7-1860
Jan Willem
• 25-11-1852
1
1
♦ 17-10-1864
1
1
1
1
Kockengen
Utrecht
Woerden
Ernest
Jan
Jacobus
Gijsbert
X 25-4-1890
X 1-4-1886
x3 23-8-1899
• 2-2-1863
• 14-3-1864
• 12-9-1866
* 7
Grietje
Adrlana
Johanna W.
Oudenrijn
Oudenrijn
Jaarsveld
Jaarsveld
Hooqendoorn
van Eiik
Klaassen
X 22-2-1889
Maria
X 20-3-1885
Aantje
X 6-1-1898
Jaantje
» 7-4-1897
Krijntje
Huisman
Brouwer
Oosterom
Verhoef
Ji
m
Pif
■ter
fln
-on
Teunis
1
Jan
Gijsbertus
Jacobus
Jan Floris
* 23-10-1890
• 11-9-1888
• 12-8-1898
• 6-7-1893
* 18-7-1896
* 1-7-1899
» 12-2-1903
* 17-11-1697
Kockengen
Utrecht
Utrecht
Hekendorp
Vleuten
Vleuten
Oudenrijn
Utrecht
x2 18-10-1923
X 9-9-1915
X 24-10-1924
X 14-3-1919
X 4-6-1925
X 9-10-1930
xl 3-12-1925
X 24-8-1922
Johanna Maria
Cornelia P.
Alberta
Neeltje
Anna M.G.
Aagje
Martha Helene
Antje
van Oosterom
van Manen
van Dllk
van Zelderen
Sieqert
Fokker
Janssen
Kwakernaak
Johanr
ia Maria
Adri!
ina C.
Jan II
«illem
Arie
Ernst
Ji
in
Aane
Adrianus
Willt
im Ernst
1
Gijsbert Krijn
1
Krijntje
1
Frans
« 8-4-1933
• 27-7-1921
♦ 30-11-1925
* 13-2-1924
• 8-3-1926
* 2-7-1932
» 3-5-1941
• 25-1-1923
• 10-5-1929
* 27-4-1936
Kockengen
Vleuten
Vleuten
Hekendorp
Harmeien
Oudenrijn
Vleuten
Veldhuizen
Vleuten
Vleuten
X 14-1-1954
X 12-4-1951
X 21-10-1954
X 15-3-1963
X 18-12-1947
X 6-11-1963
Magdalena J.
Gerrigje
Maria Elizabeth
Margaretha
Gerdtdlfia 1;
Petronella
Boon
1
Anton Adriaan
 4-5-1955
Utrecht
Evert Albert
 9-12-1957
Utrecht
Doornenbal
de Vlieger
Alflen
Busbroek
1
Karel Adriaan
* 17-12-1949
Utrecht
X 27-9-1973
Mirjam A.T.
Geveling
van der Loos
Dl
; Me
2rn
De
M(
ïern
De
M<
sern
Vleu
ten
V
Leuten
De ^
teem
De M(
sern
De Meern
Oe Meern
Haarzuilens
-ocr page 84-
775
Het uitzoeken van die stamreeks was betrekkelijk pro-
bleemloos verlopen. Hierdoor overmoedig geworden be-
sloot ik het telefoonboek te pakken en voor alle naamge-
noten in De Meem, Vleuten en Haarzuilens hetzelfde
kunstje uit te halen. Hierbij had ik enigszins buiten de
waard gerekend, want de aannemersnaamgenoten leverden
eerst de nodige problemen op. Gelukkig trof ik in het Rijks-
archief Theo Oskam uit Capelle a/d IJssel, die een groot
deel van het gat kon opvullen. Hierdoor stelde hij me in
staat een min of meer compleet overzicht te maken van
alle familierelaties, dat hierbij in vereenvoudigde vorm de
lezer aangeboden wordt.
Niet alle in Vleuten-De Meem wonende Oskam-men ko-
men in dit - in 1988 opgemaakte - schema voor; enkelen
behoren tot niet-verwante families. Ook thuiswonende kin-
deren zijn er niet in vermeld. Ik hoop dat dit schema niet
alleen interessant is voor naamgenoten maar voor eenieder
die een Oskam in de naaste familie of omgeving kent.
Voor wie nog verder terug wil gaan in de tijd heb ik een
artikel geschreven over de „oorsprong van de familienamen
Oskamp en Oskam". Dit artikel verscheen in het jubileum-
boek van de afdeling Utrecht van de Nederlandse Genea-
logische Vereniging: „Stichtenaren uit vroeger jaren". En-
kele exemplaren hiervan zijn nog verkrijgbaar bij bestuurs-
leden.
Tot slot nog dit. De ruimte in het schema was beperkt,
daarom moesten de gegevens per gezin zeer summier ge-
houden worden. Voor de gebruikte symbolen en afkortin-
gen verwijs ik naar de ,,legenda" van het schema. Wie
meer wil weten kan contact opnemen met
tigde in de omgeving van Seattle in de staat Washington,
in het uiterste Noordwesten van de Verenigde Staten. Debby
had haar grootvader beloofd contact te zullen zoeken met
Nederlandse familieleden; na jaren slaagde zij erin schrif-
telijk en telefonisch contact te krijgen met mijn zwager.
Jan Willem Oskam. Deze bleek een zoon te zijn van een
halfbroer van haar grootvader.
Voor een goed begrip geef ik een beknopt schema, uit-
gaande van hun gemeenschappelijke voorouder.
Debby nodigde zichzelf uit voor een vakantiebezoek
aan De Meem, dat in de zomer van 1986 plaatsvond; voor
alle betrokkenen werd het een gedenkwaardige belevenis.
Het was wel even wennen:
-   het Hollywood-image van de Amerikaan schept ver-
wachtingen waaraan de werkelijkheid niet beantwoorden
kan;
-   cultuurverschillen, bijv: de Amerikaanse vrouw pakt
haar auto en slaat voorraden in voor een of meer weken,
terwijl de (ouderwetse) Nederlandse huisvrouw elke dag
verse groenten en vlees in huis haalt;
-   taalproblemen: school-Engels (van hoe lang geleden)
had te kampen met het Engels van de Amerikaanse West-
kust.
Geen wonder dat dit bezoek niet helemaal zonder kleer-
scheuren verliep, maar uiteindelijk werd het toch positief
gewaardeerd. Kennelijk had Debby aan familieleden enthou-
siast verslag gedaan over haar bezoek, want al gauw bleek
dat haar zuster ook graag een keer zou komen.
Oskam-men In Vleuten-De Meern
Voor, tijdens en na het bezoek van Debby waren fami-
lierelaties meermalen onderwerp van gesprek geweest.
Min of meer als neveneffect had ik de stamreeks van mijn
zwager uitgezocht en mede daardoor onze eigen familie-
relaties ontdekt. Onze gemeenschappelijke voorvader bleek
6 generaties of ongeveer 200 jaren eerder geleefd te hebben.
Jan Oskam Gzn.
Joh. Wierlaan 17
3734 XC Den Dolder
tel.:030-28 69 18
Wie wat bewaart die geeft wat
Door ons werden in dank, ten behoeve
van onze bibliotheek en onze verzame-
ling, de volgende schenkingen aan-
vaard van:
H.J. Balk, Mandenmakerslaan 13 De
Meem
B oerengereedschap
D. van der Gugten, Zandweg 174 De
Meem
Twee op houten paneeltjes geschil-
derde landschappen
J.A.M, van Hameren, Burgemeester
van der Heidelaan 53 Vleuten
Twee hoepels met geleiders (ca
1920), een houten wastang (ca 1950)
A. Wolswijk-Goes, Wethouder de
Greeflaan 11 Haarzuilens
Spaarbus „Steunt het fonds voor ei-
gen kerk" (Haarzuilens 1934)
A. de Wit, Stationsstraat 35 Vleuten
Staartbankschroef
J. Kerste, Breudijk 64 Harmeien
Wagenkrik
J. van Woudenberg, Utrechtseweg 1
Vleuten
Handtondeuse voor vee
K. van Proosdij, Castellumlaan 1 De
Meem
Fretboor, zwei, deurklink, koolschaaf
J.M.M, van der Mei-Zilverentant,
Meentweg 96 De Meem
Kinderstoel (ca 1920)
-ocr page 85-
776
De Nes te Vleuten
Volgens van Dale, het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, is een "nes" een landtong, aan scherpe bochten
van rivieren of aan de zee gelegen. Ook: schor, aanslibbing, buitendijks land. Het Middelnederlands
Handwoordenboek van J. Verdam duidt "nesse" of "nes" als een stuk land van een bepaalde gedaante, eigenlijk
"landneus" of "landtong".
Gezien het sterk kronkelende verloop van de Oude Rijn zouden wij in onze gemeente vele "nessen" moeten
hebben. Ik vond er in ieder geval één, die ik hieronder wil beschrijven.
In het begin van de 19de eeuw was Willem Hendrik van
Bijlevelt eigenaar van 10 morgen (8 hectare 50 are 90
centiare) afgegraven land, het "vletland" genaamd. Dat
land was geapproprieerd (= veranderd) tot weiland. Het lag
op de Nes, over (= tegenover) de hofstede Alenvelt en het
strekte zich uit van de Vleutense Wetering (= Oude Rijn) tot
de Tiendweg of Krochtdijk (= de tegenwoordige Wilhel-
minalaan).
Het werd in het oosten belend door van Tuijll van Seroos-
kerken als eigenaar van het huis te Vleuten en in het westen
door de hofstede Puntenburg.
Onze Nes is dus heel gemakkelijk te localiseren. Zij lag
inderdaad in een Rijnkronkel, waarvan één bocht fraai
bewaard is gebleven. De andere is terug te vinden in de sloot
langs perceel Utrechtseweg 7A. De situatie is sterk gewijzigd
door de aanleg van de spoorlijn, maar aan de hand van het
hierbij afgebeelde kaartje (gebaseerd op de kadastrale
minuut van 1832) moet het mogelijk zijn enkele interessante
details te herkennen.
Het noorden is boven. Het van west naar oost getrokken
gestreepte lijntje geeft aan waar tegenwoordig de spoorlijn
loopt. Puntenburg (1), Alenvelt (2) en het eilandje van het
Huis te Vleuten (3) zijn ook nu nog makkelijk te vinden. De
dikke zwarte lijn is de bedoelde Rijnkronkel (nu Vleutense
en Alendorper wetering). De tekening wordt links afgeslo-
ten door de Krochtdijk (nu Wilhelminalaan en Europa weg).
Het Huis te Vleuten had een eigen uitweg naar de Krocht-
dijk: het zogenaamde Appellaantje (4), naarde in de bermen
staande appelbomen. Dat laantje had vroeger een voort-
zetting, in de lijn van de percelering, naar de Zandweg langs
de Leidse Rijn. Het door van Bijlevelt bezeten weiland is op
de tekening gerasterd en in het zuidoosten begrensd door
een vletsloot, waarvoor de spoorwegen wel zóveel respect
hadden dat ze er een brug over legden.
Er moet daar wel een meter klei zijn "afgevlet" en het is
niet zo moeilijk te bedenken waar die haar bestemming
vond. Dat moeten de steen- en pannenbakkerijen aan de
Vecht zijn geweest. Vlakbij de winplaats immers konden de
vletpramen een watertje opvaren, dat naar De Engh leidde
en vandaar liep de Proostwetering naar de Vecht. Bedoeld
watertje stond bekend als het Ley werk (5). Het is nog geheel
intact en het begin ervan is te vinden bij De Tol.
D.W.G.
-ocr page 86-
777
Vleuten wereldbekend?
In het begin van de jaren zeventig waren in
Utrecht de voorbereidingen voor de bouw van
Hoog Catharijne in volle gang. Binnen enkele
jaren zou de verkeerssituatie ten noorden van het
oude station volkomen veranderen.
Op het Smakkelaarsveld hing in 1969 boven de
rijweg, die naar de rotonde ten westen van het
spoorwegemplacement leidde, een enorme licht-
bak die zakenman en toerist vanuit de vierde stad
des lands naar onze drie grootste steden verwees:
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Alsof het
de gewoonste zaak van de wereld was stond daar
heel simpel „Vleuten" tussen.
Er zullen in Nederland heel wat dorpen ge-
weest zijn en nög zijn die graag voor zo'n door de
ANWB betaalde vermelding ik weet niet wdt over
zouden hebben. „Den Haag, Rotterdam, Vleuten,
Amsterdam" samen op één lichtbak boven een
druk bereden uitvalsweg. Vleuten, wat wil je nog
méér!
KBN
-ocr page 87-
778
De Duivelshoek te Vleuten
Het gebied ten westen van de bebouwde kom van Vleuten stond vroeger bij de bevolking bekend als de
"Duvelshoek". Het zal wel een raadsel blijven door wie en waarom die naam werd gegeven. Dergelijke namen zijn
vaak vluchtig in de tijd en ook niet erg plaatsgebonden. Zo ben ik er niet zeker van of er ook de gronden ten zuiden van
de Vleutense Wetering en ten westen van de Joostenlaan mee werden aangeduid. Van enkele percelen staat het
echter vast dat zij de naam ooit droegen. Daar wil ik iets over vertellen.
De Lage Hoeve
Op 14 december 1811 werden den Huize den Ham en
aanhorige Landen onder Vleuten
openbaar verkocht door
Maria Petronella Geertruida van Lamsweerde, weduwe van
Gerbrand Hendrik Hacfort, en haar zoon Frederik Olivier
Josephus Hacfort. Koper van een en ander was Paulus
Martinus yan Bijlevelt, die daarmee tevens in het bezit kwam
van de hofstede de Lage Hoeve, de boerderij in de noorde-
lijke hoek Thematerweg — Joostenlaan, destijds verhuurd
aan Pieter Verkerk.
De bij de boerderij behorende grond lag voor een deel ten
noorden van de Thematerweg. Een ander deel strekte zich
uit oostelijk langs de Joostenlaan, van de Thematerweg tot
de Vleutense Wetering. De twee zuidelijkste percelen waren
niet aan Verkerk verhuurd, maar in eigen gebruik gehouden
door de eigenaren .van Den Ham. Zij werden echter uit
hoofde van de geschikte legging
bij de Lage Hoeve
ingestoken.
In genoemd jaar valt voor het eerst de naam Duivelshoek
voor het ten noorden van de weg liggende perceel. Het was
toen bos en 1 morgen 500 roeden groot. In het begin van de
17de eeuw was het bouwland en 't werd toen 't Kortland
genoemd. Het ten zuiden van de weg — dus tussen de weg en
de Wetering of Rijn — gelegen perceel heette 't Rijnland en
was ook bouwland. Het had in 1811 die naam behouden.
Toen Paulus Martinus de zaak op 23 juni 1820 overdeed
aan Joseph Leydel, behoorde de Duivelshoek daar nog
steeds bij.
Joseph en zijn vrouw Everdina van Hall schonken Den
Ham, met alles wat erbij hoorde, aan hun dochter Jacoba
Maria, getrouwd met Hijmen Bart van Zijll. Dat gebeurde
op 19 juli 1824 en ook toen stond de Duivelshoek op de
inventaris, zij 't met de toen net ingevoerde nieuwe maten:
I bunder 56 roeden 12 ellen. De hoek was toen nog bos,
maar werd spoedig tot weiland gemaakt. Als zodanig staat
hij tenminste in de kadastrale legger van 1832 vermeld.
We kunnen dus concluderen dat in ieder geval het perceel
in de zuidwestelijke hoek Joostenlaan — Dorpsstraat ooit
de naam Duivelshoek droeg.
Ik hoorde overigens van Arie Goudappel dat de Joosten-
laan niet bij die naam bij de Vleutenaren bekend was. Men
noemde haar de Griftlaan.
Van Bijlevelt
In 1879 behoorde tot de nalatenschap van Paulus
Gerardus Johannes van Bijlevelt, overleden 28 mei 1879 en
achtereenvolgens getrouwd geweest met Elisabeth Herberta
Groen en Alyda Bransen een perceel weiland, genaamd de
Duivelshoek, onder Vleuten, strekkende van de kantonnale
weg (dt
Dorpsstraat - Parkweg) tot achter aan den eigendom
van den heer Doude van Troostwijk, kadastraal bekend
Vleuten Sectie B nummers 112, 114 en 115, tezamen groot
3 hectaren 65 aren 40 centiaren. In eerdere acten, waarin
dezelfde percelen voorkomen, wordt de naam niet genoemd.
Gesterkt door de exacte kadastrale aanduiding kunnen
wij dus nu op de kaart nóg een paar percelen aanwijzen, die
ooit aanspraak maakten op de naam Duivelshoek.
De situatie in 1832. Boven (het noorden) de Thematerweg. Daar-
onder is het linker zwarte blokje de Nieuwe Ham (Joostenlaan 1) en
het rechter de Lage Hoeve (Thematerweg 5). Tussen beide in, schuin
naar beneden lopend (de brede dubbele lijn), de Joostenlaan, die
ongeveer halverwege het Haarpad (de smalle dubbele lijn) kruist.
Onder de Dorpsstraat. Het zwarte blokje daar is de Nobelhoeve
(Dorpsstraat 41). Het linker gerasterde perceel droeg in 1811 de
naam Duivelshoek, de drie rechter percelen werden in 1879 zo
genoemd.
Het is mogelijk dat de naam Duivelshoek in eerste
instantie betrekking had op het wellicht wat onheilspellende
karakter van het bos in de hoek Dorpsstraat — Joostenlaan.
Kennelijk is de naam pas ontstaan toen het open aspect van
het terrein (bouwland) verloren ging door de aanplant van
bomen. De naam zal zich later hebben uitgebreid over een
groter gebied.
D.W.G.
-ocr page 88-
Dertig mannen en een paard
Via ons lid C. Ekema kregen we enkele weken bovenstaande foto ter beschikking om te reproduceren. Tijdens de viering van Koningin-
nedag 1989 op zaterdag 29 april lag een grote vergroting van de foto in de Broederschapshuisjes - open voor het publiek - en verschil-
lende oudere Vleutenezen konden ons de naam vertellen van enkele op deze foto voorkomende personen. We weten of veronderstellen
nu van 19 mannen de naam. Elf mannen zijn ons nog onbekend.
De foto dateert van omstreeks 1930 en werd gemaakt ter gelegenheid van een cursus paardenkennis. Op de achtergrond zien we de
zuidgevel van de oostelijke aanbouw van Hotel-Café-Restaurant „Het Oude Raadhuis" dat omstreeks 1970 werd afgebroken. De
fotograaf stond op de plek waar volgens To van der Sande op bladzijde 692 van het maartnummer van dit jaar „in mijn kinderjaren de
enige attractie van het Vleutens Feest (stonde n.l. een toestel dat overdag draaimolen was voor de kleintjes en 's avonds omgebouwd was
tot zweefmolen voor de groten".
Staand van links naar rechts:
?, ?, Willem NIessen, smid, Gert Bosschaart, ?,.....Oostrom, ?, ?, ?, ?, Leen Broekhuyse, later wethouder, Arie Versteeg, Jan van Selm,
?, Jan Versteeg, Jan Vermeulen,..... Kok?, Phil van Byievelt of Han Verhoef, Johannes de Rooy,.....Glissenaar, Cys van Selm, ?, ?, ?,
Evert van Woudenberg, Gert van Woudenberg, Gradus (?) van Woudenberg.
Zittend van links naar rechts:
.— Dijkstra, Stationsstraat 49, Jan Lenssinck van „Ken U Zelf?", Lambert Voortman, tuinchef kasteel De Haar.
Wanneer U in staat bent een van onze nog bestaande vraagtekens in te vullen dan kunt U uw inlichtingen kw^t by onze sekretaris.
-ocr page 89-
781
Lanen door de Vleuterweide
Je zou het, zeker in het natte jaargetij, niet achter de Vleuterweidse polder zoeken, maar toch doorkruisten
destijds minstens twee "eigen wegen" het gebied. De paden of lanen liepen in de kavelrichting en verbonden
de Krochtdijk (ook Tiendweg of Achterdijk genoemd en later Wilhelminalaan, Stationsstraat en den Hamstraat)
met de Zandweg langs de Leidse Rijn. Zij waren bestemd voor gebruik met paard en koets. Dienden zij slechts
tot meerdere glorie van de Vleutense kasteelheren of was er nog een ander doel?
Erfdienstbaarheid
De erfdienstbaarheid (of servituut) is een zogenaamd
beperkt zakelijk (genots) recht. Zoals de naam al aangeeft
gaat het om een recht dat ten aanzien van een zaak be-
voegdheden verschaft aan de rechthebbende, die qua om-
vang minder zijn dan het eigendomsrecht ten aanzien van
die zaak. Het is een recht dat de bevoegdheid verschaft het
naburige erf van een ander zodanig te gebruiken dat het
dienstbaar is aan het eigen erf. Zo kennen we de erfdienst-
baarheid van voetpad en/of weg, die iemand de bevoegd-
heid verschaft over de grond van een ander te lopen of te
rijden.
In het algemeen geldt voor de beperkt zakelijke rechten
op onroerend goed, dat zij op dezelfde manier gevestigd
worden als de levering (eigendomsoverdracht) plaats vindt.
De vestiging gebeurt dus door het opmaken van een zake-
lijke overeenkomst, die vastgelegd wordt in een notariële
acte. Deze acte wordt vervolgens in de openbare registers
op het kadaster overgeschreven.
Een erfdienstbaarheid kan tenietgaan doordat de recht-
hebbende er afstand van doet, door het verstrijken van de
overeengekomen termijn, indien de uitoefening niet meer
mogelijk is of indien de rechthebbende er gedurende 30
jaar geen gebruik van maakt.
Het servituut is overigens aan de grond gebonden en
blijft daarop rusten, óók bij overdracht aan een andere ei-
genaar.
De Zandweg van Bottestein
Op 4 mei 1779 vond een transport plaats door de Hoog
Edele Geboren Heer Maurits Carel Baron van Utenhove,
Heer van Bottestein, etc, beschreeven in de Ordre der
Heeren Edele en Ridderschappe 's Lands van Utrecht, etc.
aan en ten behoeve van de Heer Willem van Bijleveld.
Van Utenhove verkocht drie akkertjes bouwland en een
Hofsteede, bestaande in een Huijzinge, Berg en Bakhuijs,
met 12 morgen zoo Boomgaard, Bouw-, Weij- als Hooij-
land.
Het geheel was streckende uit de Vleutense Wetering
tot aan de Gruppel en voorts van die gruppel tot aan de
Leijdse Vaart
en werd door Klaas van Nes gebruikt.
Aan de verkoop was een „speciale conditie" verbonden:
dat den heer comparant voor zich en zijne successeuren
Heeren en Vrouwen eigenaars in der tijd van de Ridder-
hofstad Bottestein en de Huijzinge en Hofsteede den Eijk,
mitsgaders voor derzelver Huijsgezin, echter met exclusie
van eenige boeren of bruikers, voor altijd zullen hebben
en behouden het recht om vrij met Koetsen, wagens en
paarden te mogen passeeren en repasseeren 't Sandpad
van de Leijdsche Vaard af over dit gekogte leggende, van
en nae de Ridderhofstad Bottestein en de Huijzinge en
Hofsteede den Eijk, sonder daarvoor iets te moeten
betalen of gehouden te zijn iets te contribueeren tot
onderhoud van dat Zandpad, welk onderhoud zal blijven
voor Reekening van voornoemde Heer Willem van Bijle-
veld of zijn rechtverkrijgende.
Daartegenover waren van Utenhove en zijn opvolgers
telkens gehouden de Heckens op het Sandpad staande we-
der toe te sluiten.
Indien de Ridderhofstad Bottestein of de Huijzinge en
Hofstede den Eijk verkocht of verhuurd zouden worden,
dan zouden die kopers of huurders met hun huisgezin wel-
iswaar óók het bovenbeschreven recht hebben, maar zij
moesten per passage 3 stuivers betalen {en dus heen en
weder zes stuijvers).
Zij waren evenzeer verplicht tot het
sluiten der Heckens,
maar zouden bij manquement
daaraan verbeuren ieder reis acht stuivers.
En opdat voorschreven Sandweg des te beter in goeden
staat mag blijven, zal den koper niemand over voorschre-
ven Sandweg mogen laten rijden, sonder dezelve telkens
te laeten betalen als boven,
met uitzondering van zulke
die bij hem koper zijn moeten.
Dit is dus een mooi voorbeeld van de vestiging van een
servituut. Het pad was er misschien al heel lang, maar de
eigenaars van Bottestein hadden er geen behoefte aan daar-
over in geschrifte iets vast te leggen. De grond was hun
eigendom en met de zandweg konden zij doen en laten
wat zij wilden. Dat werd anders toen de eigendom van de
grond in andere handen kwam.
Toen op 2 november 1801 Alyda Odilia Rietveld, we-
duwe van Willem Hendrik van Bijleveld, was overleden,
werd de boedel gescheiden. De nog minderjarige Johannes
Hendricus Josephus erfde onder andere de Zandweg tot
aan den Leijdschen Rhijn met circa 12 morgen lands,
strekkende met de sloot en opstal uijt de Vleutensche We-
tering.
De oorspronkelijk daarbij behoord hebbende en in
1779 van van Utenhove gekochte boerderij ging naar
Johanna Cornelia Maria van Bijleveld, getrouwd met Mr
Philibertus Josephus Wilhelmus van Odenhoven, Advo-
caat voor den Hove van Justitie van het Gewest Utrecht.
Aan de laatste dankt de boerderij haar naam : Odenvelt.
Geertruida van Schalkwijk, de weduwe van Johannes
Hendricus Josephus van Bijleveld, overleed op 6 novem-
ber 1866 en de erfgenamen verkochten de 9 ha 74 a 70 ca
bouw-, wei- en hooiland met de zandweg naar de Leidse
Rijn. Eigenaar werd Paulus Gerardus Johannes van Bijle-
veld.
Mr Philibertus en zijn vrouw verkochten op 9 december
1837 openbaar onder andere een kapitale hofstede ge-
naamd Odenvelt, bestaande in woon- en achterhuis, bak-
-ocr page 90-
782
2 3
i U 1 \
10
\
9
10
Het kadastrale minuutplan van 1832. De dubbele slingerende lijn boven is de Rijn (Vleutense Wetering). De zwarte blokjes zijn:
de boerderij Odenvelt(l), de Hogewerf (2), de boerderU Dakveld (3), de ridderhofstad Bottestein (4), de boerderij Puntenburg
(5), de boerderij Huis te Vleuten (6), de Vleuterweldse watermolen (7), een in 1854 afgebroken boerderij (8) en helemaal
onderaan op de tekening, van links naar rechts achtereenvolgens de boerderijen Zandweg 225, 215 en 206. De pijlen 9 - 9 wijzen
op de Krochtdijk of Tiendweg (nu Europaweg, Wilhelminalaan, Stationsstraat, den Hamlaan) en de pijlen 10 -10 op de Gruppel
of Middelwetering. De lanen zijn met rasterstrookjes aangegeven. Links de Zandweg van Bottestein en rechts de Laan van 't
Huis te Vleuten. Van de laatste is het bovenste, noordoost - zuidwest lopende stuk nu nog bekend als het Appellaantje.
-ocr page 91-
783
huis, schuur en bergen, benevens 67 roeden boomgaard
en tuin, bij Vleuten nabij het dorp, belend oostwaarts het
Nieuwe Pad.
De boerderij werd gekocht door Gerardus
Johannes Hendrikus van Bijleveld, voor Maria Dommer,
rentenierster, wonende te Nieuw Maarsseveen.
Blijkbaar kwamen beide eigendommen toch weer in
één hand. Bovengenoemde Paulus Gerardus Johannes van
Bijleveld overleed op 28 mei 1879. Hij was achtereen-
volgens getrouwd geweest met Elisabeth Herberta Groen
en met Alyda Bransen. Op de memorie van successie,
betreffende zijn nalatenschap, komen voor:
Een hofstede genaamd Odenvelt, bestaande in hui-
zinge, bak- of zomerhuis, schuur, twee bergen, boom-
gaard, tuin en bosch, onder Vleuten, Sectie A 59A, Sectie
C 206, 207, 517, 529, 530, te zamen groot 64 aren 76
centiaren.
Een perceel wei-, hooi- en bouwland onder Vleuten op
Vleuterweide, met een Zandweg naar den Leidschen Rijn,
Vleuten Sectie C 210a, 211 tim 215, 440, 441, tezamen
groot 9 hectaren 29 aren 50 centiaren.
We kunnen derhalve precies vaststellen waar de be-
wuste Zandweg gelopen heeft. Ik weet niet hoe lang het
servituut is blijven bestaan, maar ik denk zo dat het is
teloorgegaan toen de uitoefening niet meer mogelijk was.
Laan van 't Huis te Vleuten
Ook de eigenaar van de ridderhofstad Vleuten beschikte
over een ,,eigen weg" naar de Leidse Rijn: de Nieuwe
Laan of de Laan van 't Huis te Vleuten. Een deel ervan is
nog te herkennen in het zogenaamde Appellaantje. Het
loopt van noordoost naar zuidwest, van de boerderij 't
Huis te Vleuten (Utrechtseweg 1) naar de Wilhelminalaan,
als een met gras begroeid dijkje, aan één zijde beplant met
appelbomen. Het had in vroeger tijd aan de andere kant
van de Wilhelminalaan (vroeger Krogtdijk) zijn voort-
zetting in de perceelrichting.
In 1832 was Jan Maximiliaan Baron van Tuyll van
Serooskerken eigenaar van de boerderij 't Huis te Vleuten
met de bijbehorende grond. In de kadastrale legger werden
de percelen waarover de eigen weg liep, omschreven als
laan als bouwland. Het waren de percelen Sectie A 128 en
Sectie C 311, 321. Direct ten noorden van de Middelwete-
ring liep de laan door weiland, perceel Sectie C 313.
De betekenis
Wat kan de betekenis van deze „eigen wegen" zijn ge-
weest? Zowel 't Huis te Vleuten als de ridderhofstad Bot-
testein moeten toch altijd goed bereikbaar zijn geweest via
de door iedereen gebruikte wegen.
We moeten er niet min over denken. ,,Met koetsen,
wagens en paarden" dwars door de Vleuterweidse polder
en over de „Gruppel" (Middelwetering). Zeker in het natte
seizoen moet dat een heel getrek zijn geweest. De paden
waren niet bestraat maar slechts „bezand".
Als het de Heren te doen was om de kortste en geriefe-
lijkste weg van Utrecht naar huis, dan zegt dat wèl iets
over de toestand van de bestaande wegen. Zij konden na-
melijk, uitgaande van de Catharijnepoort, de weg langs de
Vleutensevaart (en vervolgens de Utrechtseweg) nemen of
de Heerenweg (later Everard Meysterlaan/Groenedijk) en
Alendorperdijk of de weg langs de Leidse Rijn en ver-
volgens hun eigen „Laan". Die afstanden waren, tot het
Huis te Vleuten gerekend en op een moderne kaart geme-
ten, respectievelijk 6,5 en 7,5 en 8,5 km. Hun ,,eigen weg"
was dus notabene de langste.
Het onderhoud zal ook wel wat gekost hebben, maar ik
denk dat daar niet zwaar aan getild werd. Boerenarbeid
was in die tijd niet duur.
Er is nög een mogelijke betekenis van de paden. Zij
leidden naar de Leidse Rijn en daar passeerden de trek-
schuiten, die zowel personen als goederen vervoerden. Ik
weet niet of het de schippers was toegestaan op andere
dan de officiële halteplaatsen af te meren, maar met geld,
goede woorden en wat invloed in de hogere regionen was
misschien veel te bereiken.
^ettrjtefn
■^ J/Uutea            I
^..-^
0^ e ;7vf4/i^^
V
/^
Fragment van de „Nieuwe liaert van de Provincie Utreclit"
van Bernard de Roy, 1696. Wegen zijn aangegeven door dub-
bele lijnen, omzoomd door bomen. De Nieuwe Laan van 't
Huls te Vleuten is opvallend aanwezig, de Zandweg van
Bottestein is niet getekend. Ook zijn herkenbaar de boerde-
rijen Zandweg 225, 215 en 206. Opvallend is de naam „'t Hof
van Hollant", die bij Zandweg 215 lijkt te horen. Ik zou daar
wel wat meer van willen weten, 't Is een echte herberg-naam
en misschien was daar ooit een herberg op de weg naar Hol-
land.
D.W.G.
-ocr page 92-
784
De herberg De Zwaan te Vleuten
door
Dr D. W. Gravendeel
Van de heer J.H. van der Poel te Maarssenbroek ontving onze vereniging een grote hoeveelheid afschriften
van acten betreffende de familie van Bijlevelt. Van der Poel, die in verschillende archieven een vaste klant is,
zet zijn copieenwerk voort, zodat de verzameling nog steeds groeit. De collectie is voor ons van groot belang
omdat de van Bijlevelts enkele eeuwen dominant aanwezig zijn in de geschiedenis van Vleuten. Zij hadden niet
alleen veel in te brengen op bestuurlijk en kerkelijk gebied, zij traden ook naar voren als grondeigenaars en
geldschieters. Acten, op dit geslacht betrekking hebbende, zijn dus altijd een bron voor een goed verhaal.
Een lening
Op 18 mei 1756 verschenen voor schout en schepenen
van Vleuten de rietdekker Dirk van Dam en zijn vrouw
Elisabeth Blom. Zij erkenden van de heer Johannes van
Bijlevelt, brouwer te Vleuten, te leen te hebben gekregen
een capitüale somme van seven honden gulden. Als on-
derpand gaven zij negen mergen zo weij-, hooi- als bouw-
land, gelegen onder Themaat
en bovendien nog zekere
huijsinge en herberge, genaamt de Swaan, staande en ge-
legen onder Vleuten, strekkende van den Vleutensedijk tot
aan het Sandpad, daar oostwaarts 't Zuileveldse vaartje
naast geland en gelegen is.
Onder de Vleutensedijk moeten wij verstaan de Vleu-
tenseweg of Dorpsstraat. Het Sandpad was een zand-voet-
pad, dat van oudsher zuidelijk langs het kerkhof liep, in
westelijke richting zijn voortzetting vond in het Haarpad
naar De Haar en in oostelijke richting aankoerste op het
Hof ter Wey om vervolgens aan te sluiten op de Vleuten-
seweg naar Utrecht.
Het Zuileveldse vaartje tenslotte was een min of meer
noordoost-zuidwest lopende sloot, die het Sandpad en de
Vleutensedijk kruiste en uitmondde in de Vleutense wete-
ring. In het noorden stond de sloot in verbinding met een
mysterieuze gracht, waarvan ik nog onvoldoende weet. Ik
hoop daarop terug te komen.
Het perceel waarop zekere huijsinge en herberge, ge-
naamt
de Swaan was gelegen, is dus op de kaart met vol-
doende zekerheid aan te wijzen.
Overdracht
Het lukte Dirk en Elisabeth blijkbaar niet hun geldelij-
ke verplichtingen na te komen, want op 5 april 1761 trans-
porteerden zij aan de brouwer Johannes van Bijlevelt se-
kere Huijsinge en Erve, sijnde een Herberge genaamt de
Swaan, met een boomgaard, berg en schuur.
De belendin-
gen
waren nog dezelfde.
Sindsdien is het perceel in het bezit van de familie van
Bijlevelt gebleven.
Kolfbaan
In 1765 was Jan Bom huurder van het pand.
In 1802 waren de faciliteiten uitgebreid. In de boedelin-
ventaris van Willem Hendrik van Bijlevelt en Alijda Odilia
van Rietveld wordt gesproken over een Huijzinge en Her-
berge, genaamt de Zwaan, met overdekte Kolfbaan, schuur
en boomgaard.
De waarde werd getaxeerd op f 900,-.
Op de kadastrale kaart van 1832 is die kolfbaan, dunkt
mij, wel aan te wijzen. Het loodrecht op het Zuileveldse
vaartje staande, langgerekte blokje lijkt mij daarvoor wel
Fragment van de kadastrale minuut van 1832. De zwarte blokjes
rechts vormen het complex van de herberg de Zwaan. De dubbe-
le lijn rechts is het Zuileveldse vaartje, dat de Dorpsstraat
(gespikkelde band) kruist. Het langgerekte blokje, loodrecht op
het vaartje staande, moet de overdekte kolfbaan zijn geweest Bij
B de brug over de Vleutense wetering. Voor het overige moet de
lezer maar eens zien of hij het een en ander kan thuisbrengen.
de juiste afmetingen te hebben (19 meter). Volgens Van
Dale is een kolfbaan een harde, vlakke baan van 15 tot 30
meter lengte, ingericht voor het kolf spel.
Verdere geschiedenis
De herberg kwam in handen van Paulus Martinus van
Bijlevelt, een kleinzoon van Johannes. Hij had ook Alen-
veld in zijn bezit. Toen zijn vrouw, Petronella Johanna
Antonia Mouton, was overleden, werd, ten behoeve van
een scheiding van de boedel, een inventaris van de bezit-
tingen opgemaakt. Op die inventaris, van 23 januari 1829,
komt voor een huis en herberg genaamd de Zwaan, met
kolfbaan, schuur en boomgaard, staande en gelegen in het
dorp Vleuten, getaxeerd op f 875,-.
Paulus Martinus over-
leed
op 1 december 1841. Erfgenaam was zijn zoon Simon
Petrus Wilhelmus Henricus, wethouder van Vleuten en be-
woner van Alenveld.
Alenveld was de vroegere hofstede Hinderstein (Mr
Paulus van Alen gaf er zijn naam aan). De boerderij kreeg
allengs meer de allure van een buitenplaats of herenhuis
en in 1876 werd het boerenbedrijf geheel verplaatst naar
de ons bekende herberg. Het kadaster noteerde in dat jaar
voor het perceel dan ook: wijziging van cultuur.
In 1897 vond een grote verbouwing plaats, waarbij ook
de oude kolfbaan werd afgebroken. Sinds die tijd stond
het pand bekend als „boerderij Hinderstein", onder welke
naam het ook in de jaren zestig, tijdens de grote „dorps-
vernieuwing", ten onder ging.
-ocr page 93-
785
Vleuten en de Spoorweg II
door
F.J.C. Rombach
ze overwegen heeft. J.W. Bake wist dit, maar kon niet
weten dat de burgemeester, behalve de gevraagde alge-
mene bekendmaking, nog persoonlijk brieven zou gaan
schrijven. Hij beantwoordt op 25 april de brieven d.d. 16
en 18 april van de burgemeester. De heer Van Bijlevelt
wordt hartelijk bedankt voor zijn bemoeienis ten aanzien
van de veiligheid op de overwegen. Het is inderdaad juist
dat de eigenaar van Heemsmade geen verplichtingen heeft
en de N.R.S. derhalve voor de afsluitingen zal zorgen. Hij
kan de burgemeester niet veel hoop geven in antwoord op
diens vraag een halte te Vleuten te stichten. De genoemde
gebreken in de nieuwe weg bij het Huis den Hoed zullen
door de aannemer, die ook de Vleutense weg onderhoudt,
hersteld worden. Deze zal daartoe instructies ontvangen.
De burgemeester is nog niet tevreden, hetgeen blijkt uit
een brief die hij 17 juli 1855 aan de Commissaris des Ko-
nings in de Provincie Utrecht schrijft. Een teer punt is de
afwezigheid van wachters bij gelijkvloerse kruisingen van
de spoorbaan met de openbare weg. De N.R.S. wordt ver-
weten dat ten behoeve van het passeren van zandtreinen
bij de belangrijkste overgangen wachters geplaatst waren
en deze met de opening van de spoorweg teruggetrokken
werden. Vooral het terugtrekken van de wachter op de
Krochtdijk bezorgt veel ongerief. Zeker nu, in het drukke
zomerseizoen, dreigen grote ongelukken. De veldwachter
moet menigmaal kinderen en andere passanten waarschu-
wen. Volgens informatie moet de machinist bij het naderen
van de overweg een signaal met de stoomfluit geven om te
waarschuwen(De burgemeester zal waarschijnlijk be-
doelen dat dit signaal nog wel eens achterwege blijft). Het
gemeentebestuur wil hier niet langer de verantwoordelijk-
heid dragen. Het zit de heer Van Bijlevelt trouwens ook
dwars dat er nog niets aan het onderhoud van het gedeelte
van de zandweg bij de Hofstede den Hoed gedaan is. Ten-
slotte wordt de wenselijkheid bepleit seinpalen te plaatsen
bij de wachthuizen zoals op de spoorweg naar Amsterdam.
De Commissaris des Konings verzendt 17 augustus
d.a.v. een afschrift van het antwoord van de directie van
de N.R.S. De instructies tot herstel van de nieuwe zijweg
bij de Hofstede den Hoed zijn reeds gegeven. De klacht
over het gemis van wachters aan de Krochtdijk is minder
gegrond. Immers er zijn op korte afstand wachters aanwe-
zig, namelijk aan de Grindweg en de Kerkweg. Bovendien
is de overweg op de Krochtdijk aan beide zijden behoor-
lijk afgesloten. Het valt echter niet te ontkennen dat de
boeren de afsluithekken herhaaldelijk openlaten. Het is
kennelijk te veel moeite van hun wagens af te komen en in
deze gevallen is de veiligheid geen zaak van de N.R.S. De
situatie aan de Krochtdijk is in dit opzicht vergelijkbaar
met andere overwegen, zodat plaatsing van een wachter
vooralsnog niet nodig is. In beginsel zijn de seinpalen
nergens op de nieuw aangelegde baanvakken geplaatst en
bovendien in Vleuten geheel overbodig. Het lange rechte
gedeelte van de spoorweg, zowel ten Oosten als ten Wes-
ten van de gemeente Vleuten, biedt ruimschoots gelegen-
Enkele bijzonderheden
De aanleg en de exploitatie van de spoorweg Utrecht -
Rotterdam veroorzaakte een aantal problemen, voorvallen
en wrijvingen tussen het gemeentebestuur van Vleuten en
de Nederlandsche Rhijnspoorweg Maatschappij (N.R.S.).
Het was wennen voor het gemeentebestuur nog met een
ander „openbaar" lichaam te maken te krijgen. Het was
wennen voor de grondeigenaren langs de spoorbaan in het
gebruik van hun particuliere overwegen. Het was wennen
voor de ingezetenen en anderen: een spoorlijn in de ge-
meente Vleuten, die alleen door midde! van overwegen
gepasseerd mocht worden. Het was wennen dat men de
bermsloten langs de spoorweg niet zómaar kon bevaren.
Dit verhaal gaat dan ook over overwegen en het onbe-
voegd oversteken van de spoorbaan, wegen en bermsloten.
Bijzonderheden die soms op bijzaken lijken, doch bij na-
der inzien niet onbelangrijk zijn.
Overwegen, wegen en wachters
De ons reeds bekende J.W. Bake, Ingenieur van de Con-
structie, verzoekt met zijn brief van 13 april 1855 de heer
G.J.H, van Bijlevelt, burgemeester van Vleuten, mede te
werken aan de veiligheid van de op 21 mei 1855 te openen
spoorweg Utrecht - Gouda. Het is daartoe nodig dat alle
overwegen voorzien worden van rasters, hekken of andere
afsluitingen. Enkele eigenaren met particuliere overwegen
zijn in gebreke gebleven. De burgemeester wordt verzocht
via een openbare bekendmaking de belanghebbenden te
waarschuwen dat van 28 april af iedere overweg zonder
voldoende afsluiting door de N.R.S. zal worden door-
graven. Het rijden van treinen langs onafgesloten overwe-
gen kan niet toegelaten worden.
De actieve burgemeester gaat zich persoonlijk op de
hoogte stellen. Er komt niet alleen een bekendmaking,
doch hij schrijft ook brieven aan nalatige eigenaren. Een
ieder die gebruik maakt van deze overwegen moet de hek-
ken zelf openen en sluiten. Voorts is het verboden zich on-
bevoegd op de spoorbaan te bevinden.
Eén van de eigenaren, de uit het eerste artikel bekende
Mr. H.B. Nieuwenhuis, reageert zeer verbolgen. Hij schrijft
reeds op 18 april 1855 dat het zijn belang niet is de over-
wegen op het land, dat vroeger tot Heemsmade behoorde,
af te sluiten. Hij verwijst (terecht) naar de verkoopacte
van de vroegere eigenaren, dat de N.R.S. de zorg over de-
-ocr page 94-
786
heid de treinen uit beide richtingen tijdig te zien naderen.
De burgemeester ontvangt 3 oktober 1855 een brief van
de N.R.S., sectie Utrecht - Rotterdam, en hem wordt ver-
zocht de betrokken eigenaren te wijzen op het feit dat her-
haaldelijk kalveren, schapen, varkens en zelfs groter vee
op de spoorbaan overreden worden. Dit is niet alleen een
groot nadeel voor de eigenaren van het vee, doch verhoogt
ook de kans op ongelukken met de trein. Meestal is de
oorzaak het niet sluiten van de overwegen door de gebrui-
kers. Bovendien verwaarloost men het aanbrengen van
hekken op die plaatsen, die niet onder de verantwoorde-
lijkheid van de N.R.S. vallen.
Ook in 1856 worden soortgelijke voorvallen vermeld.
De Commissaris des Konings richt zich 23 oktober 1856
schriftelijk tot het gemeentebestuur van Vleuten met het
verzoek een meer dagelijks toezicht te laten houden op de
afsluiting van hekken e.d. op de particuliere overwegen.
Voorts wordt verzocht de eigenaren en/of gebruikers te
wijzen op de noodzaak de hekken na gebruik te sluiten.
Het gemeentebestuur probeert nog een keer een spoor-
weghalte ,te Vleuten te krijgen en richt thans het verzoek
daartoe aan de Minister van Binnenlandse Zaken. De des-
betreffende brief wordt zoals gebruikelijk via de Commis-
saris des Konings eind 1855 verzonden. Medegedeeld
wordt dat de spoorweg de gemeente Vleuten grotendeels
doorsneden heeft. Ter compensatie van dit ongerief wordt
om een halte gevraagd. Het vervullen van deze wens en de
aanstelling van een wachter aan de Krochtdijk zijn door de
spoorwegmaatschappij steeds afgewezen. De reeds meer-
genoemde wachters aan de Grindweg en de Kerkweg kun-
nen, naar de mening van de burgemeester de overweg bij
de Krochtdijk niet beheersen.
Namens de minister bericht de Commissaris met zijn
brief van 22 december 1855 aan Burgemeester en Wethou-
ders van Vleuten, dat de N.R.S. een zodanige verandering
heeft laten aanbrengen dat de spoorweg op de Krochtdijk
voortaan door de dichtstbijzijnde wachter kan bediend
worden. De hekken blijven dus niet meer open staan.
,,Dat, wat de halte of het arret te Vleuten aangaat, dat ge-
deelte van Uw verzoek althans voor 's hands voor geene
inwilliging vatbaar is". Zoals reeds bekend, zal de bouw
van een halte pas in 1881 zijn beslag krijgen.
eens extra aan te geven wie bedoeld wordt, is het woon-
adres van deze politieman vermeld, namelijk: bij het
tolhek aan de Grindweg. Verzocht wordt hem streng te
onderhouden. In het geval dat hij zijn plichten voortaan
niet beter en behoorlijker vervullen zal, worden andere
maatregelen van de zijde van de N.R.S. niet uitgesloten.
De brief wordt prettiger afgesloten met de mededeling dat
de spoorwegmaatschappij de laatste tijd het gemeen-
tebestuur zoveel mogelijk tegemoet gekomen is. Zelfs
onlangs nog door het maken van een afsluiting aan de
Krochtdijk.
De bewuste veldwachter moet Petrus van Loo zijn,
geboren 17 januari 1811 te Leeuwarden, gehuwd met Sara
Jacoba Veerman. Hij vestigde zich 1 januari 1855 te Vleu-
ten, komende van Utrecht. Hij overlijdt 10 januari 1892,
81 jaren oud. In de acte van overlijden wordt hij als ge-
pensioneerd onder-officier vermeld. Of en in hoeverre hij
door de burgemeester vermanend toegesproken is c.q. dis-
ciplinaire maatregelen tegen hem zijn genomen, kon niet
achterhaald worden. Het voorval heeft kennelijk geen na-
delige gevolgen voor zijn gezondheid gehad, gezien de
hoge leeftijd die hij - zeker voor die tijd - mocht bereiken.
Bermsloten
Namens zijn cliënt J.A, Daman, landeigenaar te Koude-
kerke, eigenaar van een hofstede gelegen onder Vleuten,
verzoekt de Utrechtse notaris De Graaf d.d. 18 april 1868,
voor zoveel nodig en vereist, de houten bruggen over de
sloten langs de spoorbaan te vervangen door aarden dam-
men. Wegens het voor het landbouwbedrijf naderende be-
langrijke seizoen wordt om een spoedige beslissing ver-
zocht.
Deze brief gaat ter behandeling naar R. Wright, Inge-
nieur van de Weg. Zijn antwoord is gedateerd 30 april en
goed onderbouwd. De bruggetjes liggen ca 460 meter van
het latere stationsgebouw in de richting Harmeien en zijn
met de letters a a op de bijgaande situatietekening aange-
duid. De N.R.S. gaat zelf reeds in de genoemde sloten bij
de overwegen afsluitingen maken, waardoor er minder
stroming in het slootwater ontstaat en er derhalve geen be-
zwaar is de vaste dammen aan te leggen.
De voorwaarden zijn: Onder iedere dam een eiken ko-
ker te leggen van niet minder dan 30 x 30 dm binnenwerks
groot, op kosten van de heer Daman. Voorts komt het on-
derhoud van de dammen en het schoonhouden van de ko-
kers geheel ten laste van genoemde heer. Alles moet
geschieden naar genoegen van het polderbestuur.
De snelle afwikkeling van het verzoek blijkt uit het feit,
dat de N.R.S.-directie reeds 5 mei 1868 bovengenoemde
voorwaarden schriftelijk aan de notaris doet toekomen.
Het werk moet overeenkomstig de aanwijzigingen en tot
genoegen van de Ingenieur van de Weg uitgevoerd
worden. Na ontvangst van de accoordverklaring door de
heer Daman zal de directie de nodige instructies geven.
De gewenste verklaring wordt 11 juni door de notaris
gezonden. Op 24 augustus 1868 bericht de Ingenieur van
de Weg, dat het werk tot genoegen van het polderbestuur
en de N.R.S. verricht is.
Veldwachter
De spoorwegmaatschappij is niet tevreden over het op-
treden van de dorpsveldwachter. De Ingenieur van de
Maatschappij wijst in zijn brief van 30 maart 1856 aan de
burgemeester op het ongepaste gedrag van deze man. Een
veel voorkomend euvel is dat in de buurt van de Vleutense
weg de spoorbaan door onbevoegden wordt betreden en
overgestoken. Veelvuldig worden zij daarbij geholpen
door de veldwachter. De spoorwegwachters kunnen hier-
tegen practisch niets ondernemen. De veldwachter heeft
het bovendien aangedurfd de heer C. Hall, gemachtigde
van de Engelse spoorwegaannemer Thomas Brassey, op
een verregaand onbeschofte wijze te behandelen. Om nog
-ocr page 95-
787
igif>,.im~^-m«(i&^'m0»,,ify'^m^y'f*4^'i^
.M"""^
..'t" «^
4mm»
Vleuten, 17Junijl876.
Aan de Directie der Nederlandsche Rhijnspoorweg Maat-
schappij.
Geachte Heren,
Een antwoord op Uwe missive d.d. 14 Junij l.l. Het valt
mij hard dat ik er geld voor moet geven daar ik er
hoogstens tachtig maal in een jaar met een scht kurf
praam in kom van elders met mest om op mij land te
brengen en daar U Edele aan de ene of zuidzijde niet bij
Uw sloot kan komen of je moet over mij land om hem
schoon te maken en dan aan weerszijden een gedeelte van
mij land gebruiken om de vuigt
f=vuiligheidj er op te
laten daar de sloot weit en zeer vuil is en er ook schouw
op is of kan gevoerd worden, kan U het onmogelijk anders
laten en dit een in ander U Edele overwegende en zo ik
dan moet betalen schrijf mij dan maar waar ik komen
moet.
Met de meeste achting teken ik
(w.g.) P. Baelde
De N.R.S.-directie treedt weer in overleg met de Inge-
nieur van de Weg en bericht op 27 juni dat aan de over-
zijde van de bermsloten overal en dus ook op het land van
Baelde een strook grond in eigendom is van de Maat-
schappij. Deze strook is breed genoeg om het schoon-
maakwerk te doen. De directie brengt het bedrag op f 2,-
per jaar en vraagt als tegenprestatie inschikkelijkheid als
Pieter Baelde, bouwman onder Vleuten bij Harmeien,
maakt reeds ongeveer twintig jaren gebruik van de berm-
sloot langs de spoorweg nabij zijn boerderij niet ver van
het station van Harmeien gelegen. Zonder enig bezwaar
kon hij deze sloot gebruiken voor mestvervoer per praam.
Tegen eind mei 1876 wordt hem dat door de Neder-
landsche Rhijn Spoorwegmaatschappij (N.R.S.) verboden.
Met een door hem ondertekende, doch niet zelf ge-
schreven brief, van 3 juni daaraanvolgend aan de directie
van de N.R.S., deelt hij mede zich door het verbod in zijn
beroep als landbouwer benadeeld te voelen. Hij is van
mening dat de spoorwegmaatschappij door het varen in de
sloot niet het minste nadeel ondervindt.
Na de heer R. Wright, Ingenieur van de Weg, te hebben
geraadpleegd, wordt op 14 juni 1876 aan Baelde
toestemming gegeven de sloten aan beide kanten van de
spoorbaan te bevaren. Hij mag geen gebruik van de ber-
men maken en moet een jaarlijks bedrag van f 4,- betalen,
te voldoen bij vooruitbetaling vóór of op 1 juli.
Baelde neemt dan zelf de pen ter hand en dat is het be-
gin van een vermakelijke briefwisseling van zijn kant met
de officiële reacties van de N.R.S.. Hij kan zijn gedachten
zeer goed op papier zetten en probeert van alles om onder
het betalen van die f 4,- uit te komen. Al lezend, voelt
men zich door hem min of meer aangesproken. De drie
door Baelde geschreven brieven worden woordelijk over-
genomen.
-ocr page 96-
788
bij het reinigen van de sloten soms de grens van het land
van Baelde overschreden wordt. Ook het feit dat de sloten
niet veelvuldig bevaren worden, heeft geleid tot het ver-
lagen van het oorspronkelijke bedrag.
Het antwoord van Baelde laat niet lang op zich wachten.
Vleuten, 3 Mij 1876.
Aan de Directie der Nederlandsche Rhijnspoorweg Maat-
schappij.
Geachte Heren,
In antwoord op Uw schrijven van den 27 Junij dat Uw een
strook heeft kan zeer goed zijn. Hoe breed weet ik niet
maar dat ze bij mij op de ene plaats een halve op de
andere een hele en soms anderhalve meter hebben geno-
men. Nu kunt gij oordelen of dit behoorlijk is, om zo door
de hooi oogst te werken, en zelfs afmaaijen en mee nemen,
op sommige plaatsen, maar dat neem ik U niet kwalijk,
daar U er zelfs niet bij kom keiken. Maar die dagelijkse
opzichter, die man, die zal nog wel weten dunkt mij, hoe
het hoort maar die zie er heel niet naar begrijp ik nu heb
ik er niets van gezegd, als UWelEd mij nu permissie geeft
en Uw geeft orders dat zij het schappelijk maken dan
mogen zij van mijn overweg ook gebruik maken en anders
niet, want ik moet die zelf onderhouden en U kan op de
bewuste percelen niet zonder schuit komen. Zeer gaarne
had ik van U nu al gauw permissie daar ik er al gauw
gebruik van wens te maken, mij dunkt U zal van mij toch
geen geld eisen en dan vooral de personen, die de mee
Ctemee, straksj het werk weer doen moeten goed laten
onderrichten dat zij mij goed niet te veel vernielen.
in afwachting
(w.g.) P. Baelde
De Ingenieur van de Weg krijgt deze brief, evenals de
vorige, weer in handen en stuurt de brief voor commentaar
naar de Hoofdopzichter te Gouda. Hieronder volgt diens
antwoord:
Met bericht dat de landbouwer Baelde vertoornd is ge-
worden omdat hij recognitie moet betalen voor het varen
in de sloten langs de spoorweg en daarom alle middelen
gebruikt om de Maatschappij tegen te werken.
Zo is dit ook het geval met het hooi waarover hij schrijft,
daarmede hebben wij niets te maken aangezien dit land
buiten onze grenspalen ligt zodat de opzichter daar geen
toezicht op behoeft te houden en het ook volstrekt niet
bewezen dat zulks door het werkvolk van de Weg gedaan
is, doch even goed door particuliere personen kan ge-
schied zijn.
Het toezicht moet daar door hem en niet door de opzichter
uitgeoefend worden. Evenzo wil hij omdat hij voor het
varen in de sloten geld moet betalen, het gebruik maken
van zijn overweg beletten aan die personen welke gras-
land gepacht hebben, doch ook daartoe heeft hij geen
recht daar het een publieke overweg is, die hij aan nie-
mand verbieden kan.
In dezelfde graad en in dezelfde grond als bovenstaand,
heeft de opzichter het hem dan ook onder het oog
gebracht, dat hij ongelijk had, zowel omtrent het hooi als
zijn overweg, doch toen begon de man tegen hem uit te-
vallen en te kennen te geven, dat hij noch met de Directie,
noch met de opzichter, noch met de grenspalen iets te ma-
ken had.
Gouda, 14 Julij 1876
de Hoofdopzichter
(w.g.)G.Kools
De 15 Juli reeds wordt deze brief door de Ingenieur van
de Weg aan de Directie gezonden. Op een desbetreffende
vraag van de Directie wordt later nog vermeld (21 juli) dat
het gaat om de publieke overweg aan de Hollandse kade.
De directie geeft in een brief van 25 juli 1876 te ken-
nen, dat uit het ingestelde onderzoek gebleken is dat het
werkvolk geen inbreuk op de eigendommen van Baelde
gemaakt heeft. Het personeel is opgedragen de eigendom-
men der aangrenzende eigenaren te eerbiedigen en voor
overtredingen te waken. De directie kan geen verantwoor-
delijkheid aanvaarden voor die medewerkers, noch voor
de opzichter, noch voor het overige personeel, wanneer
niet bewezen is dat zij schuld hebben.
Voorts wordt medegedeeld dat Baelde niet de minste
bevoegheid bezit om het gebruik van een publieke over-
weg te beletten. De conclusie is dan ook dat er volstrekt
geen aanleiding is om enige wijziging aan te brengen in de
eerder aan Baelde vermelde voorwaarden en hem wordt
verzocht mede te delen of deze al of niet aangenomen
worden.
Baelde geeft hierop toch wel een geestig antwoord en
brengt, evenals in zijn vorige brieven, wederom een
andere kwestie ter sprake.
Vleuten, den 10 Augustus 1876.
Aan de directie der Nederlandsche Rhijnspoorweg Maat-
schappij.
Naar aanleiding van Uw schrijven van de 25 Julij zal ik
de van Uw voorgeschreven f 2,- voldoen om in de sloot te
varen.
En nu van het door Uw aangehaalde dat alles bij mij pu-
bliek is, midden in mijn land, ben ik nog dankbaar, dat ik
nog zoveel vruchten en vrijdommen geniet, maar toch
staan ik verwonderd te zien, zo een publieke overweg
zelvers te moeten onderhouden en van Uw kant geen
wachters of sluitboom er op te zien dat vind ik nogal
vreemd.
teken ik met achting
(w.g.) P. Baelde
Voor de zekerheid wil de directie nadere inlichtingen
over de door Baelde bedoelde overweg en schakelt de In-
genieur van de Weg weer in. Deze antwoordt dat de over-
weg hier bedoeld een uitweg is en in zoverre publiek dat
niet alleen Baelde maar verscheidene andere personen
daarop recht van uitweg hebben en eerstgenoemde daar-
over dus geen vrije beschikking heeft. De uitweg is een
zogenaamde tiend weg.
Gebruikte Bronnen
Algemeen Rijksarchief (A.R.A.), 's-Gravenhage;
2.18.01.: Archief van de Nederlandsche Rhijnspoorweg Maatschappij
(N.R.S.), Inventarisnummers 202 en 308.
Archief N.V. Nederlandse Spoorwegen, Hoofdadministratie Utrecht,
Afschriften van de Koopacten i.v.m. onteigeningen van gronden te
Vleuten.
Archiefdepót N.V. Nederlandse Spoorwegen te Zutphen,
Onteigeningen te Vleuten t.b.v. de spoorwegaanleg;
CopieSn kadastraal plan.
Gemeente-archief Vleuten,
Agenda 18SS, 1856; Bevolkingsregister 1850 • 1865;
Register van overlijden 1892.
/
De in de tekst gereproduceerde tekeningetjes zijn de door de tekenaar van de
N.R.S. gebruikte symbolen voor achtereenvolgens een Publieke Overweg,
een Dubbele Particuliere Overweg en een Particuliere Overweg.
-ocr page 97-
789
De brouwerij te Harmeien
door
Dr D. W. Gravendeel
Door de heer J.H. van der Poel te Maarssen wordt onze documentatieafdeling voortdurend voorzien van ge-
gevens over de brouwerij te Vleuten. Omdat de geschiedenis van die brouwerij nauw verweven is met die van
de familie van Bijleveld, verzamelt hij ook alles wat hij betreffende deze familie in de verschillende archieven te
weten kan komen.
Gewoonlijk beperk ik mij in mijn geschiedschrijving tot het gebied van onze eigen gemeente, maar in het
door van der Poel verschafte materiaal kwam ik iets tegen dat ik onze Harmeiense leden toch niet wil onthou-
den.
1630 Jacob Dirxsoon, brouwer te Harmeien
De zaken gingen voor deze Jacob blijkbaar niet zo goed,
want er was een proces tussen hem en de pander van den
comptooren van de Heeren Staten 's Lands van Utrecht.
Een pander was oudtijds een ambtenaar, die de gerechte-
lijke l)eslaglegging op iets verrichtte, die voor de schuld-
eiser de panden in beslag nam en soms ook executeerde.
Het Hof van Utrecht besliste op 6 juli 1630 dat het in be-
slag genomen goed verkocht moest worden: seeckere erve
ende huijsinge ende getimmer van de brouwerije ende alle
't gundt daeraen expendeert aertvast is, staende ende ge-
legen tot Harmeien.
Ik weet niet wie de zaak kocht en ik ben er ook niet ze-
ker van dat het volgende er iets mee te maken heeft. De
ligging van het pand zou er wel op kunnen wijzen. Op 30
augustus 1656 verkochten de curateurs in den boedel van
Willem de Cruijff aan Maria Barten, weduwe van Gerrit
Stevens van Rossum, wonende te Vleuten een huijsinge
ende tapstede met al 't geene daerinne aert ende naegel
vast is, staende in den dorpe van Hermeien, daer den Jon-
gen
Prins uijthanght.
Maria Barten woonde te Vleuten, op
de „Well hofstede" en Willem Claeszoon de Cruijff was
brouwer te Vleuten, in 1654 weduwnaar van Aeltgen Aerts
Keijser, die eerst getrouwd was geweest met Aelbert Joos-
ten de With. De herberg stond op de gront van den Com-
manderie tot Harmeien, streckende 't erve vóór van 't Sant-
padt ofte de straet tot achter aen den Bijlevelder Wetering
toe, daer Jacob Goeman oostwaerts ende Cornelis Hen-
dr ickszoon van Tiell westwaerts naest gelegen sijn.
Op 28 december 1709 kocht Anthony Gansenvanger de
brouwerij op een openbare veiling, samen met nog een
ander pand. Hij kocht namelijk twee huijsen met hare er-
ven, sijnde 't eene een brouwerije en 't ander een backe-
rije, staende ende gelegen tot Harmeien, gecompeteert
hebbende Mar ten Bosch.
Van Bijlevelt
Anthony Gansenvanger, „brouwer tot Harmelen", ver-
kocht op 18 januari 1710 aan Hendrick van Bijlevelt,
„brouwer tot Vleuten", sijns vercopers huijsinge, erve
ende brouwerije met alle 't geene tot ende aen deselve
brouwerije, soo vaetwerck, ketel, koelbacken, kuijpen, ros-
molen, ende voorts alle vordere gereetschappen tot den
gang derselver brouwerije is behoorende.
Van Bijlevelt was sinds die datum in het genot van de
zaak, maar het eigenlijke transport vond pas plaats op 10
augustus 1731, door Baartje den Ouden, weduwe van An-
thony Gansenvanger, en haar zoon Aert Gansenvanger, Mr
timmerman. Er rustte toen nog steeds een hypotheek op
van f 2.000,—, daarop 14 februari 1661 gevestigd door
Dirk Claeszoon den Ouden. Ik weet niet wie dat was.
Hendrik Willems van Bijlevelt, brouwer en schepen te
Vleuten, was een zoon van de Vleutense brouwer en sche-
pen Willem Dirks van Bijlevelt en Sophia Deurgoet. Hij
trouwde achtereenvolgens met Comelia van Aelst en Eli-
sabeth Loenius. Hendrik overleed circa 1749 en de brou-
werij te Harmelen werd, met andere goederen, geërfd door
zoon Johannes Cornelis, eveneens brouwer en schepen te
Vleuten.
Johannes Cornelis van Bijlevelt, geboren in 1702, trouwde
in 1731 met Ida Eycken. Het echtpaar maakte op 12 juli
1755 een testament en legateerde daarbij aan zoon Willem
onder andere een huijs, erve en brouwerije, staende en ge-
legen in den dorpe van Harmelen, streckende vóór uijt de
straet tot achter in den Rhijn of het jaegpadt toe, daer
oostwaerts Dirck de Bruijn, westwaerts Hendrick te Lol
naest gelegen sijn, werdende meede hieronder begreepen
de ketel, kuijpen, koelvaten en vaetwerck tot dese brou-
werije behorende.
Willem Hendrik van Bijlevelt, geboren in 1733, trouw-
de in 1764 met Alyda Odilia van Rietveld. Hij was - hoe
kan 't anders - ook brouwer en schepen te Vleuten. Ten hu-
welijk bracht hij onder andere mee een huijsinge, erve,
brouwerije, turfschuer, stal en rosmolen, met ketel, kuij-
pen, koelvaten, mitsgaders alle gereedschappen en leeg
vaetwerck tot deselve brouwerije behorende, staende ende
gelegen in den dorpe van Harmelen, strekkende vóór uijt
de straet noordwaerts op tot in den 'Rhijn, daer oost-
waerts Dirck de Bruijn en westwaerts Anthony de Jager
naest gelegen is.
Hij kreeg bovendien alle spelt, brouw-
haver, weijt en mout in voorschreve brouwerije gevonden
wordende.
Willem Hendrik overleed in 1799 en Alyda Odilia in
1801.
De nog minderjarige Johannes Hendricus Josephus
kreeg in 1802 onder andere toebedeeld een huijzinge, erve,
brouwerije, turfschuur, stal en rosmolen, met ketel, kuij-
pen, mitsgaders alle gereedschappen, staande ende gele-
gen in den dorpe van Harmelen, daar oostwaarts Cornelis
de Bruijn en westwaarts Adolph Nieuwenhuijzen naast ge-
-ocr page 98-
790
legen zijn.
In de brouwerij te Harmeien bevonden zich toen 3,75 ton
bier van f 9,--, 31 ton van f 5,--, 8,75 ton van f 3,--, ledig
vaatwerk (tonnen), hoepels, banden, twee schuiten en
twaalfhonderd zakken turf.
De brouwerij had nog voor f 3.650,— te vorderen op
haar afnemers. Grote debiteuren waren Hendrik Boggende,
Willem Berkesteijn, vrouw Pot en Johannes Blom. Dubieus
was de vordering ad f 6,— op 't Jagercorps van de Rhijn-
graaff van Zalm. Blijkbaar hadden deze krijgers een vat
bier soldaat gemaakt en was hun commandant vergeten te
betalen. Misschien werd er op die betaling ook niet erg
aangedrongen, blij als men was dat het ruwe volkje aftrok.
Johannes Hendricus, brouwer en schout te Vleuten,
trouwde in 1803 met Geertruida van Schalkwijk. Hij over-
leed in 1834 en Geertruida zette de brouwerij te Vleuten
voort, tot haar dood in 1866.
Bij het overlijden van Johannes Hendricus werd een
memorie van aangifte ten behoeve van de successie opge-
maakt. Daarop kwam de brouwerij te Harmeien niet voor.
Wat was daarvan de reden?
Notaris Gerrit NIcolaas Buddingh
In het archief van de gemeente Harmeien vond ik in de
,,Staten en leggers der gebouwde eigendommen en van de
deuren en vensters (die waren namelijk fiscaal belast)",
dat de „brasseur" (brouwer) Jan Hendrik Joseph van Bijle-
velt daar het huis nummer 66 bezat; dat huis had 13 deuren
en vensters. In de jaren 1812 tot 1815 hadden daar achter-
eenvolgens Gerard Dijkman en Barend Nieuwenhuijzen
het vruchtgebruik van.
In de legger van 1819 staat nummer 66 nader omschre-
ven als „huis en brouwerij". In diezelfde legger is de naam
van van Bijlevelt doorgehaald en vervangen door die van
Gerrit Nicolaas Buddingh, notaris te Utrecht. Nummer 66
is voortaan „huis".
Dit alles klopt wel. Gerrit Nicolaas Buddingh werd op 2
januari 1818 tot schout (burgemeester) van Harmeien en
Veldhuizen benoemd. Hij moest dus een huis in zijn ge-
meente hebben. Hij trouwde op 5 augustus 1819 te Utrecht
met Andrietta Petronella Heynsius en daarmee werd de
zaak van een woning nog dringender.
Inderdaad vinden we in het bevolkingsregister van 1845
het gezin Buddingh nog steeds ingeschreven op het huis-
nummer 66. Weliswaar is Andrietta Petronella dan reeds
overleden en is de oudste zoon Nicolaas Wilhelmus inmid-
dels burgemeester geworden, maar de oude heer Gerrit
Nicolaas woont er nog. De familie wordt verzorgd door de
huishoudster Catharina Margaretha Höfeld en de „meiden"
Gerardina Sara Heuveling en Grietje Besuyen.
De locatie
De oostelijke en westelijke belendingen worden in de
acten aangegeven door steeds wisselende namen en daar-
aan hebben we dus niet veel. Het is echter wel duidelijk dat
de noordelijke belending de Rijn was (of het jaagpad) en
dat dus de straat er ten zuiden van lag. En dan is het zo
moeilijk niet meer.
In de kadastrale legger van 1832 staat Gerrit Nicolaas
Buddingh, schout van Harmeien, te boek als eigenaar van
een huis en erf, groot 4 roeden 80 ellen, kadastraal bekend
Gemeente Harmeien Sectie B nummer 349 en dat is natuur-
lijk op de kadastrale minuut (eerste kadastrale kaart) zó
aan te wijzen. Het is het huidige pand Dorpsstraat 36.
Tekening naar het kadastrale minuutplan van 1832, Harmeien Sectie B. Het noorden is boven. Daar stroomt de Oude Rijn,
waarin linksboven de B^Ieveld uitmondde. Direct ten noorden van de huizen het Jaagpad. Links de brug over de Rijn. Het met
een raster aangegeven pand is Sectie B nummer 349, de vroegere brouwerij.
-ocr page 99-
791
Harmelen, Rijksstraatweg (nu Dorpsstraat).
Het grote huis, rechts op de foto, is het pand waarin eens de brouwer^ huisde. Het heeft inderdaad 13 deuren en vensters (2 deu-
ren en 11 vensters). Rond 1960 werd er een nieuwe gevel voorgezet.
Naar een prentbriefkaart uit de collectie van Carl Siegert te Harmelen.
Conclusie
Dat er in Harmelen een brouwerij is geweest, was bij
sommigen wel bekend. Boon schrijft: Kort na de Franse
tijd was er wel een bierbrouwerij, maar die kon het niet
lang bolwerken.
Dèt nu, is beslist niet waar. Die brouwerij
bestond toen zeker al bijna twee eeuwen. Het succes was
misschien in de beginjaren niet groot, maar onder het be-
wind van van Bijlevelt, die er waarschijnlijk een pachter
of zetbaas in had zitten, heeft het bedrijf het toch lang vol-
gehouden.
Ik ben nergens een naam of merk van de brouwerij te-
gengekomen en ik heb mij ook niet verdiept in de verdere
geschiedenis van de ,,tapstede daer den Jongen Prins uijt-
hanght". Misschien is daaruit wel het latere Dorps Welva-
ren voortgekomen.
Maar er moet ook nog wat spitwerk overblijven voor
een Harmelaar.
Bronnen
Onze verzamelingen, collectie J.H. van der Poel
Rijksarchief Utrecht, Kadastrale minuutplans
Gemeentearchief Harmelen, inventarisnummers 793, 989, 1579,
1582
J.G.M. Boon, Harmelen op weg van oud naar nieuw, 1970
1581,
D
-ocr page 100-
792
Kater
Eén keer in de week ga ik naar opoe
de Korte op de Driesprong. ,,Opoe Ho-
ge Wei" noemen we haar. 't Is daar erg
leuk en gezellig. Opoe heeft drie geiten,
twee honden, kippen en twee katten.
Bovendien heeft ze altijd lekkere snoep-
jes en veel tijd om met ons te praten.
Vandaag is 't Zaterdag, vrij van school,
dus was ik er al vroeg. Toen ik binnen
kwam, zat opoe in haar rieten stoel een
beetje te mompelen. Ze keek ook erg ver-
drietig. Jochie, zei ze, onze ouwe poes
is vannacht naar de hemel gegaan. Ik
wist wel, dat is 't zelfde als doodgaan,
maar 't klinkt wat vrolijker.
Natuurlijk was hij naar de hemel,
want zo'n kat is vanzelfsprekend „katte-
liek" en alle kattelieken komen in de
hemel. Ja, zei opoe, en 't was zo'n bes-
te muizenvanger.
Om opoe te troosten, bedacht ik snel
wat. We hadden thuis nog een kat over
(een valse rotkat). Opoe, ik ga naar huis
om een lieve poes voor u te halen.
Toen ik met die boodschap thuis
kwam,heeft m'n moeder de kat ge-
vangen, in een jute zak gestopt, die
stevig dichtgebonden en aan 't stuur
van m'n fiets gehangen. Slingerend
reed ik over de Zandweg. Net voorbij
de Woerdlaan had de kat de zak kapot
gevreten en in tijd van een mum rende
hij voor m'n fiets uit. Bij 't huis van
Arie Goes klom hij in een hoge boom.
Kom d'r uit rotkat, riep ik. Kom maar
poesje, poes, poes, poes!
Arie Goes was naar buiten gekomen,
keek even, spuwde z'n pruim weg en
zei: je mot thuis een schoteltje melk
gaan halen en dat onder de boom zetten.
Veel mensen stonden te kijken en ie-
mand probeerde 't nog met een bone-
staak. De kat (en vooral z'n staart) werd
twee keer groter. Nou, zei iemand, dat
is geen katje om zonder handschoenen
aan te pakken.
Ik besloot naar huis te gaan en m'n
moeder om raad te vragen. Pa was in-
middels ook thuis gekomen. Hij ver-
weet m'n moeder: hoe kan je nou zo'n
jochie met die kat wegsturen en dan
nog wel in een jute zak? Hij sprak daar-
bij op een heftige toon met Onze Lieve
Heer. Toen ik dat óók deed, werd ik voor
straf naar bed gestuurd.
Pa liep naar buiten, naar de hoek
van de Meerndijk. Daar stonden altijd
wat mannen te praten. Ze besloten een
afzakkertje te nemen in 't café van Hui-
gen, 't Was al donker toen pa thuis kwam.
De ruzie was over en moe zei: die kat
komt best weer terug.
De volgende morgen ging ik met m'n
moeder om zeven uur naar de kerk. Daar
bad ik even voor de dooie kat van opoe
en wenste onze kat naar de hel. Toen
we thuis kwamen zat de kat al weer
voor de deur te janken.
Na 't ontbijt ging ik direct even naar
Arie Goes. Hoe is die kat uit de boom
gekomen, vroeg ik. Ach jochie, ik heb
alleen maar naar hem gekeken. Hoe
kan dat nou, zei ik. Nou, heb je dan nooit
gehoord, je mot de kat uit de boom kij-
ken? Ja, zei ik, en opoe had bijna 'n kat
in de zak gehad.
Toen ik thuis kwam, lag pa nog op
bed. Maak hem maar niet wakker, zei
moe, hij heeft nog een kater van giste-
ren.
't Is mij best hoor, maar fk ga 'm niet
meer weg brengen.
De Meern, October 1939
Theo van den Berg.
Illustratie Barbara Gravendeel