Van de voorzitter
|
|||||||||||||||||||||||||||
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vlcuicn-Dc Meem-Haarzuilens. lle jaargang nr. 1 maart 1991 © 1991 Vep^'hljnt 4x per jaar Ingeschreven in het verenigingsrcgïster van
de K.v K. Utrecht e o onder nr. V. 479360 |
|||||||||||||||||||||||||||
Afscheid
Reeds een jaar geleden had ik het plan
af te treden als voorzitter van onze ver- eniging. Ik had mijn afscheidsrede al klaar, maar er kwam iets tussen. Die re- de heb ik (in aangepaste vorm) wel uit- gesproken op de jaarvergadering van 1990 en tevens toch maar afgedrukt in ons tijdschrift, in de hoop dat ze door u gelezen zou worden. Ik sta nog steeds achter de woorden die ik toen opschreef en uitsprak. Ik acht mij dus ontslagen van een zo
uitgebreide analyse, nu mijn aftreden een feit gaat worden. Op de jaarvergadering van 1985, in
„De Brouwerij", volgde ik J. Schutte op als voorzitter. Die functie heb ik nim- mer geambieerd. Ik hielp destijds de vereniging op te richten en sloot mij bij haar aan om geschiedkundig onder- zoek te doen en om mee te werken aan een tijdschrift waar we trots op zouden kunnen zijn. Dat laatste is, naar mijn beslist onbescheiden mening, aardig gelukt. Ons tijdschrift wordt ook in vak- kringen geapprecieerd en dat wil heel wat zeggen. De professionele histori- cus staat immers nog maar al te vaak argwanend tegenover de amateur. |
|||||||||||||||||||||||||||
Het voorzitterschap vulde zich allengs
met een groot aantal „oneigenlijke" func- ties. Er kwamen teveel taken in handen van één man te liggen. Nu ben ik m'n oude vak nog niet vergeten en ik besef heel goed dat „de aard van het beestje" daar ook schuld aan had, maar daarmee alleen is de zaak natuurlijk niet ver- klaard en goedgepraat. Er zal nu stevig gewerkt moeten worden aan een even- redige taakverdeling over veel meer men- sen en ieders inbreng zal gestimuleerd moeten worden. Maar ik moet oppas- sen dat ik de nieuwe voorzitter niet ga vertellen hoe hij 't moet doen. Het bestuur vond J.F.K. Kits Nieu-
wenkamp bereid het voorzitterschap op zich te nemen als de ledenvergadering hem in die functie wilde benoemen. Ik raad u aan dat laatste te doen, ik kan hem aanbevelen. Ik dank al diegenen die met mij heb-
ben willen samenwerken en ik wens de vereniging alle goeds toe in haar ver- dere leven. Ik heb m'n best gedaan. P.S. Let u vooral op het activiteiten-
lijstje in het kader van ons jubileum- jaar! D.W. Gravendeel
|
|||||||||||||||||||||||||||
Dagelijks bestuur:
Dr D.W. Gravendeel, voorzitter ■t Zand 35, 3451 GP Vleuten i,' 03406 61793 J.W Schoonderwoerd, sekretaris
Mccmdijk 62, 3454 HT De Mccm tel 03406 -61462 PG. de Rooij, penningmeester
't Zand 1,3451 GP Vleuten tel. 03407 - 1483 A.J. van //jcren, vicc-voorzittcr
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten tel. 03407- 1263 |
|||||||||||||||||||||||||||
Krelid:
Mevrouw Prof. Dr C Isings, Soest
|
|||||||||||||||||||||||||||
(^'denadministrutle/informatie:
Opgeven van nieuwe leden, mutaties en (naV
bestellingen bij:
Mevrouw PJ. de Rooij-Goes,
't Zand 1,3451 GP Vleuten
tel 03407 -1483
|
|||||||||||||||||||||||||||
Kontributle:
l)e ja<irlijksc kontnbulic b<xlraagl voor 1991
minimaal f30.--
postabonnemcnt f 40,-- per jaar
Donateurs:
Minimaal ƒ lUSCtjuitjat
|
|||||||||||||||||||||||||||
In dit nummer
|
|||||||||||||||||||||||||||
pag.
1
2
3
5
17
ld
21
22
|
|||||||||||||||||||||||||||
Van de voorzitter
Uitnodiging algemene ledenvergadering, verenigingsberichten
10 Jaar Historische Vereniging
Het kasteel Nyvelt
Een trouwpartij in Vleuten, wie wat bewaart die geeft wat
Nogmaals Hinderstein
Een dorp verandert
Nijdas
|
|||||||||||||||||||||||||||
RABO - Vleuten 36 7517,574
POSTBANK 2 68 92 00 |
|||||||||||||||||||||||||||
Mm ujt dit tiljdsc^hrift I» slechts toeg«st««n
n* itihti Aifelijké: töestaniMittji Vim d«i itdtkóA |
|||||||||||||||||||||||||||
Bijgebonden:
Register op de inhoud van de jaargangen 1 t/m 10 (1981 t/m 1990)
|
|||||||||||||||||||||||||||
I-OSSENlJMMERSFT^a
|
|||||||||||||||||||||||||||
Uitnodiging
voor de algemene ledenvergadering
|
||||||||||||||||||||||
Verenigingsberichten
Broederschapshuisjes en broederschapshuisjes
Al enkele malen zijn in de pers berichten verschenen
over plannen van de gemeente voor renovatie van de Broe- derschapshuisjes, waarover wij ook schreven in ons vorige nummer. Voor iemand die de plaatselijke situatie niet goed kent
kunnen deze berichten verwarrend werken, vooral als er verkeerde foto's bij geplaatst worden, zoals laatstelijk in het Utrechts Nieuwsblad. Het gaat hier namelijk over de 5 huisjes Dorpsstraat 3,
3a en 5 en Schoolstraat 1 en 3 (waarvan de laatste twee vroeger ook eigendom van de Broederschap waren), die nu eigendom zijn van de gemeente, en dus niet over „onze" Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1, die van ouds eigen- dom zijn van de R.K. Broederschap van Vleuten. Dit waren vroeger 4 huisjes, die een aantal jaren gele-
den tot één ruimte werden samengevoegd (er zijn nog 3 deuren in) en gerestaureerd. Wij hopen binnenkort eens een uitvoerig artikel te pu-
bliceren over de geschiedenis van deze huisjes. Genealogisch onderzoek
Het is wellicht goed te weten dat ons documentatie- en
informatiecentrum in de Broederschapshuisjes beschikt over veel materiaal om u te kunnen helpen bij uw familieonder- zoek. Inventarissen van de doop-, trouw- en begraaf registers
(heel Nederland) en van de notariële archieven (provincie Utrecht), het Genealogisch Repertorium (van Beresteyn) van familienamen waarover publicaties zijn verschenen, registers van de huwelijksaangiften in het gerecht Vleuten en De Meern, jaarboeken van het Centraal Bureau voor de Genealogie en nog vele andere boeken en geschriften zijn daar aanwezig. ledere 2e donderdagavond van de maand van 19.30 -
22.00 uur is de werkgroep genealogie daar tot uw dienst. Koninginnedag in Vleuten
Zoals gebruikelijk zullen ter gelegenheid van de viering
van koninginnedag op dinsdag 30 april de Broederschaps- huisjes van 10.00 - 17.00 uur geopend zijn. Met enkele kleine exposities (w.o. een aantal schilderij-
en van plaatselijke amateurschilders) hopen wij daar weer veel belangstellenden te mogen verwelkomen. Ook u! |
||||||||||||||||||||||
Bij deze nodigt het bestuur de leden uit voor de algeme-
ne ledenvergadering van de vereniging, welke gehouden zal worden op dinsdag 23 april 1991 in het Verenigings- gebouw, Zandweg 147 in De Meern. Aanvang 20.00 uur precies.
|
||||||||||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||||||||||
1. Opening
2. Vaststelling notulen van de vergadering van
14 april 1990 3. Jaarverslag over 1990
4. Rekening over 1990
a. Verantwoording financieel beheer
b. Verslag van de kascontrolecommissie
c. Vaststelling rekening en balans
5. Benoeming nieuwe kascontrolecommissie
6. Vaststelling begroting voor 1992 en contributie
voor 1992 (ongewijzigd) 7. Verkiezing bestuursleden
8. Verkiezing voorzitter
9. Rondvraag en sluiting
|
||||||||||||||||||||||
Het bestuur,
Dr D.W. Gravendeel, voorzitter
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
|
||||||||||||||||||||||
Toelichting
|
||||||||||||||||||||||
Agendapunten 3, 4 en 6: De hier bedoelde stukken lig-
gen gedurende de week voor de vergadering ten huize van de secretaris, op maandag 22 april van 19.30 - 22.00 uur in het Kabinet, alsmede een uur voor het begin van de ver- gadering in de vergaderzaal voor de leden ter inzage. Agendapunt 7: Volgens het bepaalde in het huishoudelijk
reglement zijn dit jaar aan de beurt om af te treden de heren H.E.J. van Essen, Dr D.W. Gravendeel en J.F.K. Kits Nieu- wenkamp. Deze bestuursleden zijn herkiesbaar en worden door het
bestuur kandidaat gesteld. Door tenminste tien leden kunnen ook kandidaten wor-
den voorgedragen. Deze voordracht dient uiterlijk drie da- gen voor de vergadering bij het bestuur te worden inge- diend. Agendapunt 8: De heer Gravendeel treedt af als voor-
zitter en stelt zich niet herkiesbaar. Door het bestuur wordt de heer J.F.K. Kits Nieuwenkamp kandidaat gesteld. |
||||||||||||||||||||||
Wie helpt?
Wij streven er naar dat onze gebouwen in Vleuten
en De Meern er altijd netjes en helder uitzien. Dat betekent dat er ook regelmatig wat huishou-
delijk schoonmaakwerk verricht moet worden. Wij zoeken daarom enkele medewerk(st)ers, die
gedurende een paar uur per 14 dagen dat werk voor de vereniging tegen een redelijke vergoeding willen doen. Wie helpt?
Graag een telefoontje aan onze secretaris (03406)
61462. |
||||||||||||||||||||||
Na de vergadering zal door de heer D.P. Hallewas, adjunct-
directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bo- demonderzoek, een lezing worden gehouden over het onder- werp Het Romeinse castellum in het algemeen en het castellum in De Meern in het bijzonder, waarna er nog ge- legenheid is om de exposities in het Kabinet te bezoeken. Zie hiervoor ook de afzonderlijk gezonden uitnodiging.
|
||||||||||||||||||||||
10 Jaar Historische Vereniging
|
|||||||||
bij kasteel Bottestein behoord te hebben. De eigenaar van
kasteel en gronden was twee keer gehuwd en had veel kin- deren. Toen hij stierf viel er dan ook heel wat te delen. Eén zoon kreeg Bottestein en nog wat, maar hij ging na verloop van tijd failliet. Zijn bezittingen werden geveild in een openbare verkoop, met getuigen en belangrijke per- sonen die daar bij horen. Tussen deze mensen zag ik meer- dere namen van voorouders van mijzelf en van Vleutense vrienden, wat weer zorgde voor meer interesse in het Vleu- tense. De grond van mijn huis werd gekocht door een aanne-
mer uit Vleuten (G.W. Trompert). Dat was in 1892 en in 1894 werd er geschreven over een „hecht en sterk gebouwd Herenhuis", dat door die aannemer werd verkocht aan de burgemeester van Vleuten (Gerrit Hondelink.). U kunt zich voorstellen dat, toen ik eenmaal zover was,
ik best nieuwsgierig werd naar de verdere historie van ons dorp. Mijn ouders hebben mij nog heel wat wetenswaardig- heden verteld. Mijn grootvader is jarenlang gemeentese- cretaris geweest en dat was in die tijd ook niet niks. Rond de kappersstoel is er heel wat afgepraat over deze
zaken en ik vond altijd een gewillig oor, ook bij mijn hui- dige over-buurman Bastiaan Walpot. Die zei mij dat ik met mijn kennis iets meer moest doen en dat ik maar eens moest beginnen met mijn verhaal op papier te zetten. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan, maar ja, op
een regenachtige zondag ben ik toch maar aan het werk getogen en heb een flinke klad gemaakt. Enige tijd later |
|||||||||
Als trotse oprichter van de Historische Vereniging Vleu-
ten-De Meern-Haarzuilens wil ik eens terugkijken in de recente Vleutense geschiedenis. Al enige jaren voor het ontstaan van de vereniging wa-
ren er plannen bij mij gerezen om iets meer te doen met de kennis die ik had vergaard bij het onderzoek naar de ge- schiedenis van mijn huis en de plek waarop het staat. Ik had vragen gesteld aan ouderen en ik had het gemeen-
tehuis bezocht om achter de bouwdatum van mijn huis te komen. Ook wilde ik graag weten wie de bewoners zoal geweest waren. De verhalen van de ouderen liepen nogal uiteen, dus daar had ik niet echt veel aan. Bij de gemeente hadden ze wat foto's en papieren die mijn ouders ook al hadden, dus ook daar werd ik niet veel wijzer. Met de woor- den „van voor 1900 hebben we niets" moest ik het doen. De volgende stap was het Kadaster in Utrecht, waar ik
met een vriendelijke heer enige tijd in de kelder heb geke- ken. Hij zei mij dat hij over mijn pand zoveel had, dat het uren zou duren om dat allemaal uit te zoeken. Hij vroeg of het goed was op minder drukke momenten te zoeken en te copiëren en of hij het gevondene kon opsturen. Zo gezegd, zo gedaan. Na een aantal maanden kreeg ik een pak copieën ter waar-
de van f 276,— toegestuurd. Maar toen! Ik moest als leek op zoek in die hoop handschriften, die
heel mooi maar ook haast onleesbaar waren. Oefening baart echter kunst en na een tijdje begon het ergens op te lijken. Zo bleek de grond, waarop mijn huis staat, vroeger |
|||||||||
i.De Appelbloesem", Stationsstraat 34, voorzijde. Gemeentelijk monument. Ontwerper en bouwer G.W. Trompert, 1893.
Foto Hans Nijman 1991. |
|||||||||
Stationsstraat 34, achterzijde. Fraaie houten waranda met bloem- en plantenmotieven.
Foto Hans Nijman 1991. |
||||||||
vroeg Bastiaan mij of er al resultaat was en dus liet ik hem
mijn krabbel zien. Hij nam de zaak mee om thuis eens te bestuderen en na een paar dagen kwam hij ermee terug. Hij had alles netjes uitgetypt en ik stond versteld van mijn eigen verhaal. Hij gaf mij de raad het eens aan De Brug te laten lezen en dat vond ik prima. Bij De Brug waren ze zo enthousiast dat ze het graag
wilden publiceren. Erbij werd vermeld dat, als er meer mensen met dergelijke ideeën rondliepen, ze mij dat maar moesten laten weten. Daar volgden heel wat reacties op. Het vervolg was een oprichtingsvergadering en ik be-
doel dan die van de Historische Vereniging. Ik hoef niet uit te weiden over onze activiteiten, dat is al gedaan door anderen, maar wat heeft deze club in onze gemeente voor uitwerking? Onze gemeente heeft onder het burgemeesterschap van
van der Heide heel wat positieve, maar ook negatieve ver- anderingen ondergaan. Positief was een zeer luxueus dorp met veel plantsoenen en een prachtig ruime opzet. Helaas was er voor die ruimte afbraak nodig en bij die afbraak is er niet zo nauw gekeken naar de historische waarde van woningen en andere objecten. Tijdens de Middelweerd-periode is er niet zoveel veran-
derd, maar ik herinner mij nog goed de woning van de fa- milie van Dijk aan het eind van de Schoolstraat. Nu echter, met al die bouwplannen in onze gemeente,
begin ik 'm toch een beetje te knijpen. Moeten wij ons, als Historische Vereniging, bij onze hob-
by houden of gaan we ons ook met de politiek bemoeien? Uiteindelijk beslist de politiek over bouw en afbraak. Wil- len we ons inzetten voor al die objecten met historische waarde, dan kunnen wij niet om de politiek heen. |
||||||||
Gelukkig is er een monumentencommissie in het leven
geroepen, deskundige mensen, die al heel wat werk ver- richt hebben en die nu ook de gemeente adviseren bij sloop of verbouwingsproblemen. Daar ben ik erg blij mee, te meer, daar mijn huis in categorie I op de gemeentelijke monumentenlijst is geplaatst. Al het opknappen in de oor- spronkelijke stijl heeft nu zijn vruchten opgeleverd, zodat mijn woning nog vele jaren de Vleutense cultuur mag ver- rijken. In de afgelopen 10 jaar hebben heel wat klanten op de
kappersstoel mij toevertrouwd de verrichtingen van onze Historische Vereniging met aandacht te volgen en te bespre- ken, wat mij weer ideeën en inspiratie gaf voor de bestuurs- vergaderingen. Ook de bezorging van de boekjes is voor mij een feest,
daar heel wat leden mij graag zien komen (dit is een com- pliment voor de redactie). Na 10 jaar 900 leden, wie had dat gedacht. De vele ac-
tiviteiten die de revue passeerden hebben mij vaak trots doen zijn. Ik hoop dat de vereniging, net als de bescherm- de monumenten in onze gemeente, mag bijdragen aan een stuk cultuur voor iedereen. Mijn grote wens voor de toekomst is een echt streekmu-
seum, waarvoor wij zo langzamerhand al heel wat spullen vergaard en opgeknapt hebben. Het zou mooi zijn dit alles aan iedereen te kunnen laten zien. Tenslotte wil ik graag de leden bedanken voor hun lid-
maatschap en hen vragen om vooral daadwerkelijk te hel- pen, want zonder hulp lukt het niet. Laten we heden de kermis van het verleden voor de toe-
komst behouden. Ad van Zoeren AzD
|
||||||||
Het kasteel Nyvelt
|
|||||||||||
door
|
|||||||||||
DrD.W. Gravendeel en O.J. Wttewaall
|
|||||||||||
Het ligt in de bedoeling leden en belangstellenden dit voorjaar, in het kader van de activiteiten in ons jubi-
leumjaar, de gelegenheid te bieden een bezoek te brengen aan de ruïne van de ridderhofstad Nyvelt. Misschien weten velen van u niet eens waar ze die zouden moeten zoeken. Sterker nog, het is lang niet alle inwoners van Vleuten-De Meern bekend dat er ooit ten zuiden van de Leidse Rijn, in de polder Veldhuizen, een machtig kas- teel stond. Iedereen weet in De Meern de wijk Nyevelt te vinden, maar lang voor dat daar gebouwd werd kreeg de Mabe-
liastraat haar naam. En Mabelia, moet u weten, was de vrouw van Steven van Zuyien, de, voorzover wij kunnen nagaan, eerste bezitter van het kasteel Nyvelt. En dan spreken we over het jaar 1299. Alle straten rond de Veld- huizenlaan zijn trouwens genoemd naar de vroegste eigenaren van de ridderhofstad en hun echtgenoten. Ter plaatse zijn nog muurresten te zien, zodat we van een echte ruïne kunnen spreken. De twee eilanden en
de duidelijke restanten van de slotgracht maken een imposante indruk. Toch zou u daar, zonder enige voorafgaande informatie, wat verloren staan te kijken. Mensen met een ruime
fantasie kunnen zich overal van alles voorstellen en de op dit gebied minder bedeelden zeggen misschien na vijf minuten al dat ze 't wel hebben gezien. Dit artikel is bedoeld om naar beide zijden teleurstelling te voor- komen. In ons Kabinet, Zandweg 147b in De Meern, waar de excursie zal starten, is een expositie betreffende het
kasteel ingericht. Daar, en trouwens ook op de ruïne, zal gelegenheid zijn voor uitvoerige tekst en uitleg. |
|||||||||||
Oorsprong
Het goed Nyvelt was leenroerig aan het Sticht, d.w.z.
dat de bisschop van Utrecht het in leen uitgaf. Het wapen was een zilveren schild met drie rode zuilen. In de leen- protocollen is steeds sprake van dat huys te Nyvelt met vier hoeve lands also se geleegen zijn met allen haaren toebehooren. Het is opmerkelijk dat die „vier hoeve lands" tot in de
recente tijd (de tijd van het kadaster) intact zijn gebleven. Een hoeve is 16 morgen. Vier hoeven zijn dus 64 morgen en die komen vrijwel overeen met de 55 bunders 9 roeden 10 ellen, die de legger van het kadaster in 1832 vermeldt ten name van Johanna Geertruida Maria van Reede, de toenmalige eigenares. In de „Hedendaagse Historie of Tegenwoordige Staat
van Alle Volken" (1772) is een merkwaardig verhaal te le- zen: Men vindt in deeze Heerlykheid (Veldhuizen, Byleveld,
Rosweide, Reierskop en Lichtenberg), een weinig bezui- den den Ryn en een kwartier uurs ten westen van 't Dorp Meeren, de Ridder-Hoff stad het Huis te Nyveld, in voor- gaande tyden Velde geheeten en al voor het jaar 1200 door een Heer uit het geslachte van Velde gestigt en beze- ten, 't Was toen reeds een adelyk Huis en behoorde onder de opene sloten van 't Stigt. Doch in den jaar e 1356 werdt het door Jan van Eg-
*nond, Veldmaarschalk van Willem van Beieren, Graave van Holland, den Eigenaar Steven van Nieuwenvelde ont- weldigd en verwoest. Die van 't geslacht van Zuilen her- timmerden het vervolgens en, tot een teken van de gedaa- ie vernieuwinge, wilden zy het Nyveld genoemd hebben '>fn daar door te kennen te geeven dat het oude Velde ver- |
|||||||||||
nieuwd was. Naar dit Huis lieten ook de Nazaaten van het
gemelde geslacht zig Zuilen van Nyveld noemen. Aan dit Huis, welk thans zeer vervallen is, ziet men nog
eenige blyken van zyn voorig aanzien. De zekerheid waarmee hier over personen en gebeurte-
nissen van vóór 1200 werd geschreven doet ons wat vreemd aan. Er zijn uit die tijd niet zo veel bronnen bewaard ge- bleven en we weten er eigenlijk maar verschrikkelijk wei- nig van. Het doet een beetje aan een neiging tot „mytho- logisering" denken, een kwaal waar de „oude schrijvers" wel vaker last van hadden. Het verhaal is ook met zichzelf in tegenspraak. In 1356
werd het kasteel den Eigenaar Steven van Nieuwenvelde ontweldigd. Hij droeg de naam ,,Nyvelt" toen dus al. Wij weten dat zijn grootvader Steven van Zuyien al in
1299 ,,Heer van Nyvelt" was. Deze Steven van Zulen, Rid- der werd in 1311 door de deken van St Jan beleend met 26 morgen bouwland juxta castrum de Nyenveld prope civi- tatem Trajectensem in jurisdictione honesti vire Jacobi de Lichtenberg, Militis (naast het kasteel van Nyvelt in de na- bijheid van de stad Utrecht in het gerecht van de geachte Jacobus van Lichtenberg, Ridder). Dat gerecht van Jaco- bus van Lichtenberg werd al in 1313 Veldhusen genoemd. Het bestond uit Veldhuizen, Bijleveld, Rosweijde en Reijers- cop-Lichtenberg. Binnen dat gebied had onze Steven zijn eigen gerecht, behorende bij zijn kasteel (de eerder genoem- de „vier hoeve lands"). Met het geheel was hij door de bisschop beleend. Wij weten echter niet wanneer. In 1333 werd zijn gebied genoemd: jurisdictio Domini Stephani de Nyenvelt (gerecht van Heer Steven van Nyvelt). Voor ons is deze Steven van Zuyien van Nyvelt de eerst
bekende bezitter. De archieven geven geen namen van eer- dere eigenaren prijs. |
|||||||||||
Gedeelte van de kadastrale minuut van 1832, Gemeente Veldhuizen Sectie A. Het noorden is boven.
Boven de Leidse Rijn. Het „kneepje" op eenderde van links is de Loobrug. De zwarte blokjes zijn van rechts naar links: het Oude
Klooster, de boerderij Rijksstraatweg 127, de boerderij Rijksstraatweg 130 (waarbij de eilandjes van Nyvelt) en de boerderij
Rijksstraatweg 139.
De dikke zwarte lijn is de O NAP lijn. Daarboven loopt (liep vóór het afvletten) de maaiveldhoogte op tot meer dan 1 meter +
NAP, daaronder daalt zij tot onder 1 meter - NAP.
Het gerasterde blok is het land (de „vier hoeven") dat bij het leengoed Nyvelt hoorde.
|
|||||||
Naam
Aannemende dat de naam niet is afgeleid van het legen-
darische geslacht Velde of Ten Velde, in welke richting zouden we dan moeten zoeken? Gesteld dat het letterlijk een „veld-naam" is, dan ligt de
oplossing voor de hand. Een „veld" is in het bijzonder ,,het land als plaats van
de akkerbouw". Wij kermen daarvan binnen onze gemeen- te andere voorbeelden: het Wilderveld in Vleuten (begrensd door Dorpsstraat-Parkweg-Eikslaan-Thematerweg-School- straat), de polder Haarveld in Haarzuilens en de polder Bij- leveld (nu voor een groot deel in Harmeien). Het lijkt mis- schien vreemd in deze opsomming ook een paar polders aan te treffen. Zij liggen nu soms ver onder NAP en wij kennen ze slechts als grazige weiden. Dat laatste geldt trouwens ook voor het Wilderveld dat altijd ver boven NAP heeft gelegen. We moeten echter goed beseffen dat de grootscheepse
ontginningen van het Utrechts-Hollandse veengebied (zo ongeveer tussen de jaren 1050 en 1250) niet in de laatste plaats ten doel hadden het landbouwareaal te vergroten, ledere keer als er een nieuwe ontginning (polder) haar be- slag had gekregen was er weer een „nieuw veld" gereed. Het pas ontgonnen land lag toen ook veel hoger. Daarna trad het inklinkingsproces op en ontstonden de ons zo be- kende „kommen". |
|||||||
Die landbouw heeft lang stand gehouden, ook al was de
grondbewerking op de komgrond vanwege de zware kom- klei lang geen pretje. Daalde door de inklinking de bodem te sterk, dan zat er niets anders op dan het land tot weiland te maken. Overigens waren de crises van het einde van de vorige en het begin van deze eeuw de doodsteek voor de- ze landbouw. Het is heel goed mogelijk dat het oostelijke deel van de
polder Bijleveld, van het westelijke deel gescheiden door de Hellevliet of Helsloot, in een vroeg stadium na de ont- ginning werd aangeduid met de „vluchtige" naam „nieuw veld", zoals dat vermoedelijk wel vaker gebeurde. Dat oostelijke deel had echter nog iets bijzonders. In de
noord-oostelijke hoek ervan (tussen wat wij nu kennen als de Rijksstraatweg en de Meemdijk) lag een deel van de ' Heidammer stroomrug, hoge grond waarop redelijk veili- ge bewoning ook vóór de ontginning mogelijk was. Op het kadastrale minuutplan van 1832 zien wij, min of meer op de rand van het „plateau", een serie bebouwingen aange- ' geven. Van oost naar west zijn dat achtereenvolgens het omgrachte Oude Klooster, een boerderij (tegenwoordig Rijksstraatweg 127), de omgrachte eilandjes van het ver- dwenen kasteel Nyvelt met de daarbij behorende boerderij ' en tenslotte nog een boerderij (tegenwoordig Rijksstraat- weg 139). We moeten dat begrip „plateau" overigens met enige re-,
|
|||||||
serve hanteren. Vóór de ontginning was er niet zoveel hoog-
teverschil tussen stroomrug en veengrond. Het heeft er alle schijn van dat al deze bebouwingen
zeer oud zijn, wie weet zelfs in oorsprong wel dateren van vóór de ontginning. Het moeten dan altijd al „huizen in 't veld" of „huizen ten velde" zijn geweest. De naam Veld- huizen voor de ambachtsheerlijkheid en latere gemeente vindt zo ook zijn logische verklaring. De ligging, zo dicht tegen de zuidelijke rand van de
stroomrug, maakt het aannemelijk dat de zuidkant ook oorspronkelijk de ,,natte" kant van de bebouwingen moet zijn geweest. Men bouwde immers bij voorkeur aan water. Op de kaart en in het terrein is ten zuiden van Nyvelt nog een restant van een watertje te zien. Kasteelbouw
Het woord ,,kasteel" (Latijn: castellum, verkleinwoord
van castrum = legerplaats) betekende oorspronkelijk „ver- sterkte plaats, fort, slot". In het moderne spraakgebruik dient de term ,,kasteel" als de algemene benaming voor hoofdzakelijk middeleeuwse, verdedigbare bouwwerken van overigens zeer uiteenlopende aard en zelfs voor jongere gebouwen, die in hun vorm daarbij aansluiten. De kasteelbouw heeft een hele ontwikkeling doorgemaakt.
Bij de beoordeling van een slot moet men, behalve de tijd waarin het werd opgetrokken, ook in het oog houden de financiële positie van de burchtheer. Het graven van een gracht kostte hier te lande minder dan het opmetselen van muren uit gebakken steen, die meestal moest worden aan- gevoerd. Daarom is het begrijpelijk dat de kastelen zoveel verscheidenheid tonen. Omstreeks 900 leidde de drang van de geïsoleerd wo-
nende grootgrondbezitter naar grotere beveiliging van huis en hof tot het ontstaan van het „feodale" kasteel, bestaan- de uit hoofdgebouw en voorburcht. Voor de vormgeving van het hoofdgebouw greep men daarbij terug op de Ro- meinse „burgus", de - gewoonlijk - door gracht en palis- sadering beschermde toren. Deze torens waren in de mid- |
deleeuwen ook in gebruik ten behoeve van de grensbewa-
king. Zij boden een kleine militaire eenheid een verdedig- baar onderkomen. In het algemeen bouwde men deze kleine steunpunten
bij voorkeur op een heuvel. Wellicht heeft dit principe ge- leid tot het ontstaan van het zogenaamde ,,chateau i mot- te" (kasteel op een heuvel), de veelal houten toren op een kunstmatige heuvel. Er werden in diezelfde tijd echter ook fortificaties gebouwd waarvan de voornaamste defensie bestond uit grachten of uit de ligging in een moerassig gebied. Om de toren op de heuvel te beschermen en daarmee te-
vens een eerste verdedigingslinie te scheppen, werd aan- vankelijk een palissadering langs de heuvelrand aangebracht. Bij het optrekken van een stenen toren werd allengs ook de palissadering door een stenen ringmuur vervangen. We zijn dan al in het stadium van de ons bekende „donjon" (Frans van middeleeuws Latijn „domnio" = heerschappij), de zware toren, kern uitmakend van de meeste middeleeuwse burchten. Een volgende fase in de ontwikkeling geeft de verschuiving van de toren te zien. Op den duur werden de toren en/of de woongebouwen tegen de binnenzijde van de ringmuur opgetrokken. Het is duidelijk dat het chateau è motte min of meer de
functie van vluchtburcht en laatste toevluchtsoord bleef behouden. In rustige tijden schijnt de kasteelheer door- gaans op de voorburcht te hebben verbleven. Reeds ca 1200 begon de vierkante toren met de ronde te
concurreren. In de Nederlanden deed het rechthoekige kas- teel zijn intrede in de tweede helft van de 13de eeuw. We kunnen de „middeleeuwen" globaal omschrijven als
de periode tussen de jaren 500 en 1500. Als we 't hebben over een ,,middeleeuws kasteel", denken we in eerste in- stantie aan een zwaar stenen bouwwerk met dikke muren, torens, transen en een gracht. Hierboven werd reeds aan- geduid dat er een hele ontwikkeling nodig is geweest voor het zover was. In het begin bouwde men zijn versterkingen van dezelf-
|
|||||||
-^<N^
|
||||||||
Ideaal reconstructie van een motte met aangrenzende, eveneens omgrachte, lagere voorhof. Naar Klok.
|
||||||||
8
|
||||||||
de materialen als waarvan ook de gewone burger zijn wo-
ning optrok, d.w.z. van hout. De uitvoering was natuurlijk zwaarder en het geheel werd uitgebreid met een palissade- ring en een gracht, maar steen kwam er niet aan te pas. Dat laatste was alleen mogelijk als er natuursteen uit het buitenland kon worden ingevoerd, zoals de Romeinen dat al deden met de tufsteen ten behoeve van de bouw van hun castella. De Romeinen verstonden wel de kunst van het bouwen
in baksteen en de vervaardiging van het basismateriaal, maar die kunst ging, met hun vertrek omstreeks het jaar 250, voor de bevolking in onze streken verloren. Eerst met de komst van de predikers voor het christelijk geloof, die wat duurzamer gebouwde godshuizen wilden optrekken, is de toepassing van steen weer in gebruik gekomen. In eer- ste instantie betrof dat weer van elders aangevoerde na- tuursteen, zoals tufsteen uit de Eifel. Toen de kloosterorden zich in de 12de eeuw in de Lage Landen met ontginnings- werk gingen bezighouden, ontplooiden zij daarbij ook bouwactiviteiten. Voor de bouw van hun kloosters gingen zij gebakken steen toepassen. Dat gebruik van baksteen, dat al in 1140 in Denemarken bekend was, kwam via Noord Duitsland naar onze noordelijke provincies. We kjinnen derhalve wel aannemen dat er ook in de
kasteelbouw hier te lande niet vóór ca 1150 van het gebruik van baksteen sprake kan zijn geweest. Dat klopt ook wel aardig als we van bisschop Godfried van Rhenen (1156 - 1178) lezen: Ook versterkte hij de grenzen van dit gewest aanmerkelijk door het bouwen of vernieuwen van vier kas- teelen: ter Horst (omstreeks 1158), Woerden (omstreeks 1160), Montfoort (omstreeks 1170) en Vollenhove of het Oldehuis (omstreeeks 1178). Hun voorgangers waren ver- moedelijk van primitiever aard, terwijl dat zeker het geval is geweest met het door bisschop Willem I (1054 - 1075) ca 1060 opgeworpen slot aan de mond van de Hollandse IJssel en het op de overgang van de 11de en 12de eeuw aangelegde kasteel Schulenborg aan de Regge bij Almelo. Bij het optrekken van de eerste gebouwen is een vrij for-
se steenmaat gebruikt. Deze baksteen, die vanwege zijn omvang en zijn toepassing, als „kloostermop" wordt aan- geduid, had in het begin een strekkenmaat van rond de 30 cm. In het noorden bleef een formaat van 32-30 x 16-14 x 9-8 cm normaal tot in de 16de eeuw, terwijl men bijvoor- beeld ook in de Gelderse IJsselstreek tot in diezelfde tijd vasthield aan de voorgeschreven voetmaat. Na 1325 begon vanuit het zuiden een verkleining van het formaat op te |
||||||||
treden.
Wij weten eigenlijk niet goed hoe die ontwikkeling hier
is gegaan. Zoveel is echter zeker, dat het vinden van een ,,kloostermop" niet bewijst dat ter plaatse in de 12de eeuw in baksteen werd gebouwd. Omdat baksteen in die eerste tijd duur was deed men
bovendien ook toen al aan „recycling". Moest er een nieuw gebouw worden opgetrokken en kon een oude opstal het veld ruimen, dan werden de afkomende bakstenen zorg- vuldig schoongebikt en opnieuw gebruikt. Ook dit ver- schijnsel kan de onderzoeker parten spelen bij zijn date- ring van een gebouw. Aanvankelijk werd de steen gebakken in de naaste om-
geving van het te stichten bouwwerk. Daartoe werden dan veldovens gebouwd. Dat gebeurde bijvoorbeeld nog bij de herbouw van het kasteel De Haar, aan het eind van de 19de eeuw. Er moest dan natuurlijk wel geschikte klei in de buurt voorhanden zijn. De functie van kasteel Nyvelt
De vraag naar de functie van het kasteel dringt zich aan
ons op als we de restanten ervan in hun huidige locatie be- schouwen. Wat kan toch iemand hebben bezield om daar „midden in de polder" zo'n kloek bouwwerk neer te poten? Om te beginnen zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat een voorganger van de ons
reeds bekende Steven van Zuylen van de bisschop een stuk ,.wildernis" ter ontginning verkreeg, met het recht (en misschien wel de opdracht?) daar tevens een ,,versterking" te bouwen. Die laatste vergunning was noodzakelijk want het recht om fortificaties aan te leggen was voorbehouden aan de vorst. Het behoorde tot de zogenaamde „regalia", de landsheerlijke rechten. Een en ander houdt wel in dat de gehele uitgifte in de vorm van een „leen" moet zijn ge- schied, want de landsheer kon natuurlijk niet dulden dat een van hem onafhankelijk persoon in zijn gebied een kas- teel bezat. In deze visie heeft de versterking van meet af aan een militair karakter. Dat klopt ook wel met de mede- deling dat zij behoorde onder de opene sloten van 't Stigt, wat betekent dat de bisschop er ingeval van oorlog een bezetting in mocht leggen. In dit verband zij vermeld dat aangenomen mag worden dat de bisschop in de ontginnin- gen, welke werden aangevat in de late 11de en vroege 12de eeuw, alle rechten aan zich hield. |
||||||||
Links ronde waterburcht, 13de eeuw. Rechts vierkante waterburcht, 14de eeuw. Naar Renaud.
|
||||||||
Overigens waren wel alle huizen met erven van ridder-
matigen van oorsprong ,,versterkt" of althans door een gracht omgeven. De stichting van Nyvelt
Eerder opperden wij de mogelijkheid dat er reeds vóór
de ontginning van de polder Veldhuizen in het noordwes- ten ervan sprake was van bewoning. Nu kunnen we in het algemeen het tijdvak van de grote veenontginningen wel plaatsen tussen de jaren 1050 en 1250, maar het is veel moeilijker zo niet onmogelijk de ,,geboortedatum" van een bepaalde polder te vinden. Storm van Leeuwen neemt aan dat ten tijde van het ac-
coord tussen de graaf (van Holland) en de bisschop (van Utrecht) van 1226 ter plaatse van de huidige Meerndijk reeds een waterscheiding bestond, dan wel werd aange- bracht. Zo'n waterscheiding kon samenvallen met enige poldergrenzen. De eigenlijke Meerndijk is echter, denk ik, niet vóór 1226 aangelegd, omdat deze geen op zichzelf staand werk behoeft te zijn geweest. Veeleer zal hij een onderdeel hebben gevormd van een reeks maatregelen van waterstaatkundige aard, die bedoeld waren om de afvoer van Stichts water door de Oude Rijn naar Rijnland te beperken. Deze werken vloeiden weer voort uit de over- eenkomst van 1226. Bij de aanleg van de Meerndijk werden niet alleen de
polders doorgesneden, ook de daarbinnen gelegen kavels landbouwgrond werden in twee delen gescheiden. Uit- sluitend in het zuiden en het noorden hield men rekening met de richting van de kavels. Het grootste deel van de Meerndijk is schuin door de strookvormige verkaveling aangelegd. Dat wil dus zeggen dat de dijk is gelegd (lang?) nadat de ontginning was voltooid. Storm van Leeuwen vermoedt dat de gronden al vóór het jaar 1100 in cultuur zijn gebracht. De archeologie helpt ons een aardig eind op streek. Tij-
dens de graafwerkzaamheden ten behoeve van de S 20 deed Graafstal onderzoek ter plaatse. Hij schrijft:... kwam precies tussen de twee meest nabije boerderijen een ne- derzetting uit de latere middeleeuwen aan het licht, blij- kens de vondsten een exacte tijdgenoot van Nyevelt, zij het niet van die allure. Het oudste aardewerk dateert op zijn laatst uit het begin van de 13de eeuw. Een beetje toegeven van beide kanten doet ons dan om-
streeks het jaar 1150 terechtkomen. De plaats van de vondst is opmerkelijk. Precies in de
lijn van de reeds eerder gesignaleerde bebouwingen op de rand van de Heidammer stroomrug. Om de veengebieden met succes te kunnen ontginnen was
het noodzakelijk de rivieren te bedijken. Er zijn aanwij- zingen dat men daarmee al omstreeks het jaar 1000 is be- gonnen. Rond 1150 zouden de rivieren geheel bedijkt zijn geweest. De bedijking van de Lek in 1233, op initiatief van graaf Floris IV en bisschop Otto III, is waarschijnlijk een verzwaring geweest van een al bestaande dijk. Ook na de bedijking bleef het waterbezwaar groot en er zal zeker nog vrij geruime tijd een moeilijk te beheersen „waterbewe- ging" van oost naar west (van hoog naar laag) zijn blijven bestaan. Het lijkt niet onaannemelijk dat er althans vóór de ontginning van de polders Oudenrijn en Veldhuizen (Bij- leveld) ten zuiden van de Heidammer stroomrug op zijn minst één watertje heeft gelopen, al was 't maar een veen- stroompje, m.aar dat moet dan toch wel door de aanleg van de gemeenschappelijke zijkade van die polders en zeker later door de Meerndijk van zijn watertoevoer zijn afgesneden. |
||||||
De tweede mogelijkheid is dat de man die de vergun-
ning tot ontginning kreeg deze taak tot een goed einde bracht en vervolgens een „versterkt huis" bouwde voor zichzelf en als toevluchtsoord voor zijn ondergeschikten. Hij, of één van zijn opvolgers, kan dan het geheel hebben ,,opgedra- gen" aan de landsheer en het vervolgens ,,in leen" hebben terugontvangen. Hoe 't ook zij, of nu de bisschop de instigator was tot
de bouw van een militaire versterking of dat in eerste in- stantie de landheer behoefte had aan bescherming van ha- ve en goed, er waren redenen genoeg die het optrekken van iets dergelijks rechtvaardigden. Weliswaar hadden de Noormannen sinds ca 900 niets meer van zich laten horen maar het bewind van de Utrechtse bisschoppen was ei- genlijk vanaf het begin gekenmerkt door onrust in het land en daar waar militaire onrust is komt andere onrust vanzelf. De bisschoppen waren niet de enige schuldigen. Men had in die tijd ,,lange tenen" en een veldtocht was snel op gang. In 1144 sloeg de Hollandse graaf Dirk VI het beleg voor Utrecht en in 1202 werd dat door graaf Dirk VII herhaald, nadat hij het Gein geplunderd en de kerk van Woerden verbrand had. In 1268 was het Gijsbrecht IV, Heer van Amstel, die de Stichtse burgers opzette tegen adel en geestelijkheid. En dit zijn dan nog maar een paar voor- beelden. Militair-strategisch lag Nyvelt wel gunstig. Zeker vóór
de ontginningen was het land slechts begaanbaar over de stroomruggen. Als de versterking toen al bestond, was zij in het zuiden gedekt door het moeras en kon zij naar het noorden de gehele Heidammer stroomrug beheersen. Dit is echter maar een losse gedachte, want er is in feite geen enkel bewijs voor een zo hoge ouderdom van het kasteel. Daarbij komt nog dat talloze kastelen militair gezien in
't geheel geen strategische posities innamen. Zij hadden veelal slechts de status van „ridderhofstad", d.w.z. „wo- ning met erf van een riddermatige". Iemand die tot ridder geslagen kon worden, was riddermatig. Hij behoorde tot de erfelijke adelstand. Die stand bestond in het Sticht voor het overgrote deel uit dienstadel, ontstaan uit de afstam- melingen van bestuursambtenaren, officieren en leden van de hofhouding van de landsheer (de zogenaamde ministe- rialen). Vertegenwoordigers van de adel konden deelheb- ben aan het landsbestuur mits zij „met een erkende rid- derhofstad waren beschreven in de Utrechtse ridderschap". Zij konden tevens rekenen op enkele privileges, zoals vrij- dom van zekere belastingen ten bate van het adellijk huis en zijn bijgebouwen. Het boven reeds aangeduide leenstelsel vindt zijn oor-
sprong in het feit dat een vorst zijn getrouwen voor hun diensten slechts kon belonen door hen de zeggenschap over goederen te geven. Voor een andere vorm van beloning ont- braken meestal de geldmiddelen. Die zeggenschap hield oorspronkelijk ook geen feitelijke eigendom in. Men kreeg het goed slechts „in leen". Daartegenover stonden de belof- ten van trouw door de leenman en de toezegging van be- scherming door de leenheer. Als men op die bescherming veel prijs stelde, kon men ook „vrij, eigen (allodiaal) goed" aan de vorst „opdragen" om het vervolgens van hem „in leen" terug te ontvangen. Er moeten dus veel lenen zijn uitgegeven, waarvan de
bijbehorende riddermatige huizen, ridderhofsteden of kas- telen allerminst strategisch waren gelegen met het oog op een „buitenlandse" vijand. Het zou aardig zijn de Utrechtse kastelen eens aan de hand van dit criterium te inventa- riseren. |
||||||
10
|
||||||||||
Mocht echter zo'n stroompje dan al aantrekkelijk zijn
geweest om er in de nabijheid een boerenbedrijf te vesti- gen, voor een kasteel van allure lag dat anders. Zo'n ves- ting moest haar grachten gevuld kunnen houden en boven- dien moest zij liefst per schip bereikbaar zijn voor het aan- vullen der voorraden. De op de kadastrale minuut en in het terrein terug te vin-
den structuren zijn zeer suggestief. Men hoeft er niet de minste moeite voor te doen zich het „feodale" kasteel voor de geest te halen. Op het ronde eilandje met een middellijn van ca 35 meter het hoofdgebouw, de toren of, zo u wilt, het „chateau è motte" en op het vierkante eiland met een zijde van ca 45 meter de voorburcht. Zo kan heel goed de eerste aanleg eruit hebben gezien. De economische „spil" van het bedrijf, de hoeve van de ontginners, lag dan op de omgrachte voorburcht. Een dergelijk grachtenstelsel, maar dan zonder ,,burchteiland", is op de minuutkaart ook te zien rond het Oude Klooster. En waarom zo midden in het land? Wel, de stroomrug-
grond was reeds eerder in cultuur gebracht en men ver- wachtte het meeste werk in het zuiden. Bovendien had voor een agrarische onderneming een centrale ligging van de bedrijfsgebouwen ook haar voordelen. Wij hebben een nogal omvangrijke „omtrekkende bewe-
ging" moeten maken om tenslotte toch nog maar tot een vrij magere conclusie te kunnen komen. Het meest voor de hand liggend is dat de aanleg van de eerste fase van Nyvelt samenviel met de ontginning van de polder Veldhuizen (Bijleveld). Dat zal dan ongeveer in het jaar 1150 zijn ge- weest. Wij veronderstellen dat er op het ronde eilandje een hou-
ten vluchttoren werd opgetrokken, omringd door een pa- lissadering. Het is niet meer na te gaan of dat geheel ook op een „motte" kan hebben gestaan. Zo dat het geval is geweest, dan is die heuvel nadien toch afgegraven. Vervolgens kan de houten toren door een stenen donjon
zijn vervangen en nog weer iets later de palissadering door een stenen ringmuur, waartegen aan de binnenzijde woongebouwen werden opgetrokken. Zo ontstond dan de typisch 13de eeuwse ronde „waterburcht". Voor deze gefaseerde steenbouw zal het niet de moeite
waard zijn geweest de stenen ter plaatse te bakken, hoewel de geschikte klei daarvoor ruimschoots aanwezig was. In- dien deze veronderstelling juist is, dan moet in die tijd de noordwaartse verbinding met de voorwetering van de pol- der (de tegenwoordige Leidse Rijn) al aanwezig zijn ge- weest om de aanvoer van de stenen per schuit mogelijk te maken. Het is mogelijk dat het dit kasteel was dat in 1356 door
Johan van Egmond werd ingenomen, in brand gestoken en vervolgens tot de grond toe afgebroken. Voor hetzelfde geld was het echter de zoveelste bouwfase, opgetrokken op de voormalige voorburcht. De belegering had overi- gens zeven weken geduurd, wat toch wel wijst op een niet onaanzienlijk bouwwerk. Wij wijzen er uitdrukkelijk op dat al het bovenstaande
louter berust op veronderstellingen. Het is niet meer dan een werkhypothese die er als het ware om smeekt getoetst te worden door archeologisch onderzoek ter plaatse. Wie weet komt daar wat van na ons bezoek aan de ruïne. Het kasteel in welstand
Als een gebouw aldus wordt omschreven, dan wordt daar
meestal mee bedoeld dat het bewoond wordt en in goede |
||||||||||
Fragment van de kadastrale minuut van Veldhuizen, Sectie A,
van 1832. Het noorden is boven. De zwarte blokjes rechts zijn de boerderij met haar bijgebouwen. Het noordelijke blokje is er niet meer. Wellicht was dat ooit het koetshuis. Links de twee omgrachte kasteeleilanden. |
||||||||||
De kadastrale legger van 1832 geeft voor:
nummer 143 bosch 144 bouwland
145 weiland
146 boomgaard (!)
147 bosch (!)
148 rietland als hooiland (!)
149 weiland
150 water
151 bouwland
152 weiland
153 bosch
154 bosch
155 bosch
176 laan Op de ruïne op het vierkante eiland is dus een boomgaard ge-
plant, op het ronde eiland groeit bos en de gracht is groten- deels dichtgegroeid. Onder nummer 150 is ook begrepen de sloot, die links van de laan in noordelijke richting loopt naar de Leidse Rijn. |
||||||||||
itVT%,;:
|
||||||||||||||||||||||||||||||
" '"•■mm<^^'*'
|
||||||||||||||||||||||||||||||
f00ü*Pf *
|
||||||||||||||||||||||||||||||
$ * ^ 'w
|
||||||||||||||||||||||||||||||
*#♦.! '4«^^ ",
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Wa'fiVJf mDf^m»^/' ^■^It'i^tfim»^-,)»»*-
|
||||||||||||||||||||||||||||||
:4«i*-3'
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Tekening van kasteel Nyvelt door Roelant Roghman, 1646/47.
Zwart krijt, penseel in licht- en donkergrijs. |
||||||||||||||||||||||||||||||
T
|
||||||||||||||||||||||||||||||
13
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bezitters van Nyvelt
(de eerste groep)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat van onderhoud verkeert. Om daar in dit geval iets ver-
standigs over te kunnen zeggen, moeten we ons gaan be- zighouden met de achtereenvolgende bezitters. Dezen kun- nen globaal in vier groepen worden ingedeeld, waarbij we de vierde groep eigenlijk buiten beschouwing kunnen la- ten omdat de vertegenwoordigers daarvan slechts een ruïne hebben bezeten. De eerste groep wordt dan gevormd door de familie van
Zuyien, aangevoerd door de ons reeds bekende Steven (I). De nummers I t/m VII waren „ridder" en zij behoorden tot de Utrechtse Ridderschap. Zij bekleedden hoge posities. Zo was Steven (III) maarschalk van 't Sticht. De nummers IV t/m VI waren maarschalk van Amersfoort en Eemland, terwijl nummer VII een der voornaamste aanvoerders van de Hoekse partij was en meedeed aan alle expedities tegen de Kabeljauwen. Het spreekt vanzelf dat zij er alles aan deden om hun
„huis" (kasteel) in goede (verdedigbare) staat te houden. Frans van Zuyien (VIII) was wel riddermatig, maar hij
overleed ongehuwd voordat hij tot ridder geslagen kon wor- den. Hij was tevens de laatste afstammeling in mannelijke lijn. Jan van Rossem en zijn zoon Steven (IX en X) hadden
hun belangen elders liggen. Zij behoorden tot de Nijmeeg- se Ridderschap. Met de laatste, Steven van Rossem, kwam het zover dat hij wegens schulden zijn goederen moest ver- kopen. Jan overleed in 1568 te Bommel en Steven in 1580 te Poederoyen. Het lijkt onwaarschijnlijk dat zij ooit op Nyvelt woonden. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat er onder die
omstandigheden lange tijd, misschien wel een halve tot driekwart eeuw, weinig of niets aan het onderhoud van het kasteel werd gedaan. De tweede groep wordt aangevoerd door Wilhelmina van
Haeften, vrouw van Walraven van Brederode, Heer van Bre- de rode, Vianen en Ameide. Hij behoorde tot de Utrechtse Ridderschap. Wilhelmina kocht Nyvelt in 1579 van de aan lager wal
geraakte Steven van Rossem. Helaas overleden Wilhelmina (1608) en Walraven (1614) kinderloos. In het archief van het huis Nyvelt (nummer 31), bewaard
in het Rijksarchief te Utrecht, bevindt zich een 17de eeuws handschrift, vol wetenswaardigheden betreffende ridder- hofsteden en andere zaken. Als Wilhelmina (van) Haeften ter sprake komt, wordt daar vermeld: en heeft den lesten Nyeveld, dat sij hadde laten repareren en vele verbeteren, in dote gegeven met haar nichte (in dotem: als bruids- schat). Het lijkt wel alsof hier de door ons veronderstelde periode van verwaarlozing wordt bevestigd. De nicht, Theodora van Haeften, was in 1609, toen zij
met Nyvelt beleend werd, reeds weduwe van Floris van Brederode, kolonel en gouverneur van Heusden. Hun zoon, Johan Wolphard van Brederode, behoorde tot de Ridder- schap van Holland, evenals hun kleinzoon, Wolphard van Brederode. De eerste was gouverneur van 's Hertogenbosch. De laatste overleed zonder kinderen in 1679 en werd te Vianen begraven. Waarschijnlijk mocht Nyvelt dus, als on- derdeel van de vele bezittingen van de familie, geen aan- spraak maken op bijzondere belangstelling. Die belangstelling was helemaal marginaal toen het be-
zit in buitenlandse handen kwam. Achtereenvolgens wa- ren dat Carel Emilius Graaf von Dohna (1686), zijn zuster Amalia Gravin von Dohna, gehuwd met Simon Hendrik Graaf von der Lippe (1687) en Frederik Adolph Graaf von der Lippe (1701). De laatste was eerst getrouwd met Johan- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
I In 1299
|
Steven van Zuyien
X Mabelia |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
II beleend 1347 Jacob van Zuyien
X Christina Utenham
|
1355
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
III beleend 1355 Steven van Zuyien -1-1403
X Agnes van Heemskerk
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV beleend 1403 Jacob van Zuyien +1418
X Elisabeth van Nyenrode
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
V beleend 1419 Steven van Zuyien
X Elisabeth van Oye
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI beleend 1457 Jacob van Zuyien
X Oeda van Montfoort
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
+ 1473
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII beleend 1477 Steven van Zuyien +1506
X Walrave van Broeckhuysen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII beleend 1507 Frans van Zuyien
ongehuwd |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
+ 1515
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX beleend 1516
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oeda van Zuyien
(zuster van Frans) X Jan van Rossem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
+ 1545
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
X beleend 1547 Steven van Rossem +1580
X Josina van Zuyien van de Haer
De eerste groep bezitters van het kasteel Nyvelt. De naam „van
Zuyien" komt er tot het laatst toe in voor. Zij bestrijken met z'n allen maar liefst drie eeuwen. De in een straatnaam rond de Veldhuizenlaan voortlevende
namen zijn vet gedrukt. na Elisabeth Gravin van Nassau Dillenburg, daarna met
Amalia Gravin van Hohen-Solms. Als we die namen lezen kunnen we begrijpen dat die mensen niets te zoeken had- den in de Veldhuizense klei. Eigenlijk bezitten we van het kasteel in welstand slechts
één afbeelding. Deze werd in 1646/47 gemaakt door Roe- lant Roghman, die bekend staat als een zeer betrouwbaar tekenaar. Roghman had moeilijk een gunstiger tijdstip kun- nen kiezen. Het kasteel was immers krap een halve eeuw tevoren „gerepareerd en vele verbeterd" en het zou daarna in snel tempo in verval raken. We moeten ons echter, bij het bekijken van Roghman's
tekening, goed realiseren dat het hier gaat om een „eind- fase", tot stand gekomen na misschien wel zeer ingrijpen- de verbouwingen. Op veel kasteeltekeningen zijn onderde- len van de oude middeleeuwse versterking goed te herken- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
14
|
||||||
nen. Dat is hier in veel mindere mate het geval. Natuurlijk,
er is een gracht en er is een ophaalbrug, maar erg verde- digbaar tegen een beetje serieuze aanval ziet het er toch niet uit. De oude ,,donjon" zal wel schuilgaan in het ge- bouw links van de poort, maar daarvan is niets te zien. Het meest opvallend zijn de hoge vensters in het hoofd-
gebouw. Zij hebben alle een kruiskozijn. Dat is een kozijn dat door een middenstijl en een tussendorpel in vieren is gedeeld. Wij meten een breedte van ca 1,20 meter en een hoogte van ca 3 meter. De onderste vakken hebben luiken, die op de tekening van Roghman hier en daar lijken te ont- breken. De ruitjes zijn gevat in roeden. Oorspronkelijk had- den kruiskozijnen in de onderste vakken geen glasven- sters. Bij slecht weer werden de luiken gesloten en de, in het begin kleine, bovenvakken zorgden voor de lichtval. Rond 1600 begon men in de onderste vakken ook glasven- sters te plaatsen. Op de tekening zijn die goed te zien in de hoektoren, waar een luik openstaat. De zeer hoge boven- vakken, de in de ondervakken achter de luiken aanwezige glasvensters en de in roeden gevatte ruiten lijken een da- tering toe te laten in de periode dat Wilhelmina van Haef- ten aan haar opknapbeurt bezig was. De vensters waren voor die tijd waarschijnlijk hoogstmodern. De vrij talrijke dakkapellen, die toch niet erg breed ge-
weest kunnen zijn, voorzien van trapgeveltjes met een top- pilaster, passen goed in de periode van de Hollandse renais- sance, toen men ze graag gebruikte ter verlevendiging van de dakvlakken. In tegenstelling tot de kanteelloze muur tussen de hoek-
torens, doen eigenlijk alleen de raamloze onderverdieping van de hoofdgebouwen en de wat grimmige afwerking van de poortbovenbouw ons nog denken aan vroeger tijd. De lange, smalle, houten brug was waarschijnlijk alleen
te gebruiken door voetgangers en een enkele ruiter. Rijtui- gen moesten worden gestald in het koetshuis bij de boer- derij. Links van de poort bevindt zich in de onderbouw een toegang tot de dienstruimten. Hier konden per schuit aangevoerde goederen in ontvangst genomen worden. De late 15de eeuw bracht de splitsing van de functies
van het kasteel als woon- en wijkplaats. De ontwikkeling leidde enerzijds naar het „landhuis", anderzijds naar het „fort", bestaande uit aard werken en onderkomens. Vanzelf- sprekend voltrok die ontwikkeling zich met schokken, met teruggrijpen en vooruitlopen. De eerste golf in Nederland ont- stond tijdens de eerste helft van de 17de eeuw (Vechtstreek). Het lijkt verantwoord te concluderen dat Roghman in
1646/47 een tot geriefelijk landhuis verbouwd kasteel te- kende. Die verbouwing had nog niet zo lang geleden plaats- gevonden en alles was nog in goede staat. Wij weten niet in hoeverre de Fransen een actief aandeel
hebben gehad in het snelle verval n& die tijd. Tijdens hun zeventien maanden durende bezetting in de jaren 1672/73 werd het platteland systematisch afgestroopt en het is meer dan waarschijnlijk dat zij - en andere vandalen in hun kielzog - ook Nyvelt meer dan eens bezochten. Het kasteel in verval
De derde groep bezitters wordt gevormd door vader en
twee zoons de Milan Visconti. Daniël de Milan Visconti, Baron van het Heilige Roomse Rijk, werd op 8 juli 1652 te Utrecht geboren en zo zijn we dan weer dicht bij huis. Hij was kanimnik van St Marie en president van Gecommit- teerde Raden van Utrecht. Als kind van zijn tijd tuk op ti- |
tels mocht hij zich tenslotte noemen: Heer van Nyvelt, Veld-
huysen, Roswijde, Reyerskop, Lichtenberg, Ouden Rijn en Hindersteyn. Nyvelt kocht hij van Frederik Adolf Graaf von der Lip-
pe en Detmold en hij werd er in 1711 mee beleend. Op 18 december 1710 werden door ordere van de Heer
Elisa Gordon, Rentmeester van de Domijnen van Nivelt, de Landerije behoorende aen de Ridder Hofstadt Nivelt, alle gelegen onder den Gereghten van Velthuysen, geme- ten ende gecaerteerd door de landmeter Willem de Roij. Op de door hem getekende kaart zien we een paar leer-
zame details. Het bezit was in delen verpacht. De bij de ridderhofstad behorende boerderij (op de kaart nummer 12) was met 50 morgen 168 roeden grond in gebruik bij Henderick Hermse. De Ridder Hofstadt met sijn vijvers en knijnebergje (nummer 1 op de kaart) was met 15 morgen 165 roeden land in gebruik bij Jan Pietersen. Het perceel nummer 5 staat te boek als het voorpleijn. Het maakt de in- druk dat het eens imposante kasteel is opgegaan in een boe- renbedrijf. De tegenwoordige dam in de noordelijke slot- gracht (op de kaart niet getekend) zou best uit die tijd kunnen dateren. Wellicht heeft Jan Pietersen althans de bijgebouwen als bedrijfsruimten in gebruik gehad. Het ronde eilandje (hier vierkant getekend), waarop naar onze voorzichtige veronderstellingen het oorspronkelijke kas- teel gestaan kan hebben, is gedegradeerd tot „knijnebergje". Toen Daniël de Milan het geheel in handen kreeg moet
hij aan het dromen zijn geslagen en hij probeerde iets te doen wat later aan een zekere Etienne Gustave Frédéric Baron van Zuylen van Nyevelt van de Haar wèl lukte. De laatste herbouwde immers in de jaren negentig van de vo- rige eeuw zijn stamslot en maakte een begin met de groot- scheepse terugkoop van grond, teneinde daar weer een aan- eengesloten domein van te maken. In 1714 transporteerden Maria Hermans van der Haar,
weduwe van Herman Adriaens, met Hendrik Hermans en Jannigie Hermans, kinderen van Herman Adriaens, aan Daniël de Milan Visconti de opstal van het huijs ende agterhuijs, twee bergen, duijfhuijs, wagenhuijs ende bak- huijs, enz.......op de hoffstede en de landerijen behoren- de aan de Ridderhofstad Nyvelt......in dier voegen dezel- ve lange jaren bij de transportanten en hun voorouders gebruijkt en bewoond zijn geweest. Dat was dus de hof- ' stede nummer 12. Een jaar tevoren had hij de Franse architect en graveur Da-
niël Marot opdracht gegeven een ontwerp te maken voor de aanleg van een Franse min en de reconstructie van het kasteel. Vooropgesteld zij dat er van de uitvoering van de plaimen
niets is terechtgekomen en wij laten dus verder althans het , tuinontwerp buiten beschouwing. De op de door Marot ge- maakte tekening ook voorkomende „nieuwe" kasteelplatte- grond leert ons echter wel het een en ander. Marot gaf in zijn tuintekening enkele matenMn „voeten" .
aan. Als we aannemen dat hij wel redelijk op schaal gete- kend zal hebben, dan kunnen we op grond van die maten de afmetingen van het kasteel vrij exact vaststellen. Zo moet de totale lengte van de oostzijde van het bouwwerk * ongeveer 124 voet hebben bedraden oftewel ca 37 meter. Die afmeting kan ook gelden voor het kasteel, zoals Rogh- man het zag in 1646/47, omdat Marot aan het grondplan van het oostelijke gedeelte niets veranderde. Voor de to- ' tale lengte van de noordzijde komen we op ca 35 meter. Er stonden Marot enkele ingrijpende wijzigingen voor
ogen. Zo wilde hij het eigenlijke kasteelterrein toegan- |
|||||
15
|
||||||||||||
^
|
||||||||||||
Fragment van de kaart van Willem de Roij, getekend op 18 december 1710. Het noorden is rechts. Nummer 1 is „De Ridder
Hofstadt met sijn vijvers en knijnebergje", nummer 5 is „Het voorpleijn" en nummer 10 „De Iaën". Nummer 7 is een „bogaert", omgeven door „cingels" en sloten. De gehele, door die sloten omgeven rechthoek is, met een paar zuidelijk gelegen percelen weiland, in gebruik bij Jan Pietersen. Nummer 12 is een „Huijs, Hofstede en Bogaert", met nog een paar flinke percelen bouw- en weiland in gebruik bij Henderick Hermse. Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, catalogusnummer Muller 2209. |
||||||||||||
keiijk maken voor paard en rijtuig. Daartoe moest een nieuwe
ingang worden gecreëerd. Concentrische oprijlanen voer- den naar een nieuwe, brede brug aan de noordzijde. De (tuin)- muur tussen de noord-oostelijke hoektoren en de noordwes- telijke duiventoren werd afgebroken en vervangen door een monumentaal smeedijzeren hekwerk. Daardoor zou men komen op de „cour", waar uitgespannen kon worden. Het koetshuis bevond zich ter rechterzijde, evenals de paarde- stal (stalling voor 14 paarden!). De laatste was voor een deel in de duiventoren gedacht. Aan de zuidwestzijde moest een orangerie komen, een onmisbare voorziening in het kader van de tuinopzet. Recht vooruit bevond zich dan de nieuwe statige entree, compleet met bordes. Vanuit de hal en de ter linkerzijde gelegen ontvangkamer kon de bezoe- ker zich alvast verlustigen aan de fraaie tuin. De redenen waarom dit alles niet doorging zijn ons niet
bekend. Daniël overleed in 1741 en zijn zoon Johan Ser- vaes volgde hem op als Heer van Nyvelt. Hij was Geëli- geerde Raad van Utrecht, Gecommitteerde ter Staten Ge- neraal, Kanunnik van St Marie, Eerste Raad in het Hof en Dijkgraaf van de Lekdijk. Hij overleed ongehuwd in 1747. Zijn broer Gijsbert Franco, Secretaris der Staten van
Utrecht, volgde hem op. Deze overleed, eveneens onge- huwd, in 1780, maar had in 1765 Nyvelt reeds verkocht aan Jan Pieter Nicolaas Baron van Reede. Met deze laatste begint de vierde groep van bezitters, die
wij hier niet verder zullen behandelen. Zij hadden name- lijk nog wel landerijen in eigendom maar van het kasteel restte slechts een steeds verder in verval rakende ruïne. Hoewel er nog wel een vroeg 19de eeuwse tekening van die ruïne bestaat oordeelde de maker van de kadastrale mi- nuut het in 1832 niet meer de moeite waard op het voorma- lige kasteelterrein enige bebouwing aan te geven. |
Besluit
Het is eigenlijk triest te moeten erkennen dat wij, on-
danks al het boven bijeengeschrevene, niet of nauwelijks hebben kunnen doordringen tot de ziel van het oude mid- deleeuwse kasteel. De mooie plaat van Roghman toont een gemoderniseerd, verstild bouwwerk, tot een onontkoom- baar verval gedoemd. Van die voortschrijdende ondergang getuigen de prenten, die Nanning in zijn bijdrage bespreekt. Voor de periode nd 1646/47 zal zeker nog het een en ander uit de archieven bijeen te sprokkelen zijn betreffende het reilen en zeilen van de bezitters van de ridderhofstad, maar dat alles zal ons niets wijzer maken inzake de tijd die eraan voorafging. Gesteld dat wij met het jaar 1150 het moment van de
stichting van het kasteel redelijk hebben benaderd, dan blijven er maar liefst viif ppnwen over, die we slechts kun- nen vullen met een enkel wapenfeit, wat vage berichten van oude schrijvers en een werkhypothese die nog heel wat onderbouwing behoeft. Die onderbouwing zal moeten worden geleverd door
archeologisch en bouwhistorisch onderzoek, waarbij ook de nabijgelegen boerderij moet worden betrokken. Het gebied heeft zich ontwikkeld tot natuurreservaat en
dat is op zichzelf natuurlijk van harte toe te juichen. Aan de andere kant dreigt de regionale planologie er zich over- heen te stulpen. Wij willen dit artikel graag besluiten met alle zich ver-
antwoordelijk voelende personen en instanties op te roe- pen zich reeds nu te bezinnen op de toekomst van dit unieke terrein. De ,,Vereniging Knotgroep Vleuten-De Meern" geeft allang het goede voorbeeld door ter plaatse het on- derhoud voor haar rekening te nemen, maar de zaak ver- dient een breder aanpak. En laten we vooral niet vergeten dat het kasteelterrein nog altijd een eigenaar heeft. Jonk- heer D.J.A.A. van Lawick van Pabst heeft ons van harte |
|||||||||||
16
|
||||||||||
De plattegrond van het kasteel, zoals Daniël Marot die zich in 1713 had gedacht. Het noorden is beneden.
Het linker gedeelte komt overeen met de tekening van Roghman. Daar zou dus aan het grondplan niets gevfijzigd worden. Aan de
noordzijde de royale toegangsbrug en het smeedijzeren inrijhek. Rechts de paardestalling, het koetshuis en de orangerie. Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, catalogusnummer Muller 1695. |
||||||||||
toestemming gegeven zijn gebied te betreden en daarvoor
zijn wij hem zeer erkentelijk. Het terrein heeft bovendien de status van „Archeologisch Monument". Wij willen hier- mee maar aangeven dat het „derden" niet vrijstaat op ei- gen gelegenheid plannen te ontwikkelen. Recent werd een fraai, groot formaat kleurendrukwerk
op ruime schaal verspreid: Vleuten-De Meern, Groei en grenzen (uitgave van de gemeente Vleuten-De Meern maart 1991). Op de daarin opgenomen globale plankaart (Vleuten-De Meern op weg naar 2015) is de polder Veld- huizen gevuld met een dikke rode arcering, wat wil zeg- gen dat de gemeenteraad daar woningbouw denkt te rea- liseren. Men zij maar vast gewaarschuwd! Bronnen
Drs R.H.J. Klok, Archeologisch reisboek voor Nederland, 1977
Jhr Mr E.B.F.F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de Geschiedenis der
|
||||||||||
Utrechtse Ridderhofsteden en Heerlijkheden, Nijevelt, 1909
A.J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, 1846 Jhr Dr H.W.M, van der Wijck, De kasteeltekeningen van Roelant Roghman 1989
Dr A. Johanna Maris, Repertorium op de Stichtse Leenprotocollen, 1956 Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van Alle Volken, 1772 Algemeen Rijksarchief Utrecht, Archief van het huis Nijveld te De Meern Algemeen Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, catalogusnummers Muller 1695 en 2209
Ontginningen en publieke organisatie in het gebied aan weerszijden van de Oude Rijn tussen Utrecht en Zwammerdam, Doctoraalwerkgroep middel- eeuwse geschiedenis Universiteit Amsterdam 1977 Ir J.A. Storm van Leeuwen, Van Oude Rijn tot Leidse Rijn, 1985 Ir J.A. Storm van Leeuwen, Het raadselachtige tracé van de Meerndijk, Tijdschrift Historische Vereniging IX, nummer 2, 1989
E.R Graafstal, Water, wonen en een weg. Tijdschrift Historische ^reniging VI, nummer 1 en 2, 1986
Kadaster, minuut en leggers H.J.A. Berendsen, De genese van het landschap in het zuiden van de pro-
vincie Utrecht, 1982 Hoogtekaart van Nederland, Topografische Dienst, 1968 |
||||||||||
17
|
|||||||||||||||||||
Een trouwpartij in Vleuten
|
|||||||||||||||||||
Met deze attente reactie ben ik een
klein beetje verder gekomen. Op de groepsfoto komen dus hoogstwaarschijn- lijk leden of verwanten van een zekere familie Hendriksen voor die misschien iets met Linschoten te maken hebben. Met dit extra gegeven vraag ik opnieuw: wie kan me iets naders vertellen over de foto die op bladzijde 878 in het num- mer van december 1990 werd afge- beeld? |
|||||||||||||||||||
driksen overleed, erfde hij van haar een
aantal prentbriefkaarten van Linscho- ten, samen met de afgebeelde groeps- foto. Op die foto stond geen enkele aan- tekening. ,,Ik ken mevrouw Hendriksen goed
genoeg", zei Jan Hogendoom me, „om te weten dat ze alleen maar foto's be- waarde als ze iets met haar familie te maken hadden. Ik heb de foto aan mijn moeder van 86 laten zien en ze heeft al- le mensen met een loupe bekeken maar niemand herkend: ze bleef haar schou- ders ophalen en nee schudden". |
|||||||||||||||||||
Onder deze titel publiceerde ik in het
decembernummer van 1990 een ruim tachtig jaar oude foto van een grote groep familieleden en vrienden rond een bruidspaar, staand en gezeten voor het oude café van Piet Bos aan de Dorps- straat in Vleuten. Ik kreeg één reactie. De heer Jan Ho-
gendoom uit Woerden, 46 jaar oud, die zijn eerste 30 jaar in Linschoten heeft gewoond, spaart prentbriefkaarten van zijn geboortedorp. Toen ruim een half jaar geleden een zekere mevrouw Hen- |
|||||||||||||||||||
Klaas B. Nanning
|
|||||||||||||||||||
Wie wat bewaart die geeft wat
|
|||||||||||||||||||
Door ons werden in dank, ten behoe-
ve van onze bibliotheek en onze ver- zameling, de volgende schenkingen aan- vaard van: |
|||||||||||||||||||
K. van Proosdij, Castellumlaan 10 De
Meem Compleet pak „Kroonlucifers" in hou-
ten doosjes, timmermanskist W.J. de Jong, Sumatraplantsoen 183
Amsterdam Drie reproducties van oude Vleuten-
se prentbriefkaarten (Broederschaps- huisjes, Schoolstraat, De Tol) J.H.P. Heesters, Laan 1954 36 De
Meem Gedenkboek 50 Jaar Barbarakerk
1940 - 1990 Bunnik, door J.E. Gade- man Familie van der Mei - Zilverentant,
Meentweg 96 De Meem
Jaarboeken „Oud Utrecht" 1979 t/m
1989, Archeologische en Bouwhistori- sche Kroniek gemeente Utrecht 1988, Restauratie vijf Hervormde kerken van Utrecht 1977/1978, Tijdschrift „Monu- menten" jaargang 11, hoge hoed (John Wright and Sons London), een houten blokschaaf, vier blikken sigarendoosjes, zes ontbijtbordjes (Société Céramique ..Andrée") |
|||||||||||||||||||
H.E.J. van 't Hoog, Henri Dunantlaan
16 Vleuten Trouwfoto bruidspaar van Gulik -
van Schaik, staande naast Ds Nicolai, dd. 5 april 1963 |
|||||||||||||||||||
H. van Zoeren-Kragt, Stationsstraat 54
Vleuten Fietsbelastingplaatje 1940/1941,
strooi snipper om luchtafweer in de war te brengen (tweede wereldoorlog) Familie K.J. van Saagsvelt, p/a 't Zand
19 De Meem (familie W.E. Sterk) Uittrekbare huiskamertafel met vier
stoelen, buffet J.W. Schoonderwoerd, Meemdijk 62
De Meera Fraai bij eerdergenoemde huiskamer-
tafel passend pluche tafelkleed G. Braat, Louis Pasteurlaan 8 Vleuten
Twee prentbriefkaarten van Vleuten (Vleutense wetering en „De oude toren, 13de eeuw") A. Vaneveld-van Eijk te Harmeien
Kistje met „harde" turven A. Migo-Kruiswijk, Stationsstraat 48
Vleuten Drie ruim zestig jaar oude spelletjes
en een houten jojo |
|||||||||||||||||||
D
|
|||||||||||||||||||
18
|
||||||||||||
Nogmaals Hinderstein
|
||||||||||||
In een vorig nummer schreven wij op bladzijde 868 dat de hofstede Alenvelt in 1871 gesticht was. Wij ont-
leenden die kennis aan de kadastrale legger. Het kadaster werkt echter met „dienstjaren". Dat wil zeggen dat de in een bepaald jaar binnengekomen mutaties in dat jaar worden geboekt. Omdat men echter altijd iets achter- loopt kan het zijn dat de betreffende mutatie reeds kortere of langere tijd een feit was. In het algemeen - en zeker als men niet over andere informatiebronnen beschikt - is de „dienstjaar"-datering redelijk nauwkeurig. De huidige bewoner van de boerderij, de heer F. van Eek, kon ons meer vertellen. Hij is in het bezit van de
bouwtekening, op 10 mei 1869 te Utrecht getekend door D. van der Werf. Als er daarna niet lang is getreuzeld met de verdere voorbereidingen moet het stichtingsjaar op 1869 worden gesteld. De grote verrassing was echter het feit dat het gebouw in een geheel andere stijl werd neergezet dan waarin
het zich tegenwoordig aan ons voordoet. Het huidige uiterlijk ontstond bij een verbouwing in 1950 en het geheel maakt de indruk nooit anders te zijn geweest. |
||||||||||||
In de hofstede Alenvelt zijn de keperbogen in 1950 ver-
vangen door zogenaamde strekse „horizontale bogen", wat ook alweer geen ,,echte" bogen zijn. De oude keperbogen vinden we nog terug in de Tol en bo-
vendien in het tot woonhuis verbouwde koetshuis van het herenhuis Alenvelt. Ook het oude stationsgebouwtje van Vleuten had keper-
bogen in de topgevel, terwijl we ze nu nog kunnen zien in de westelijke topgevel van Zandweg 91 en de zuidelijke topgevel van Zandweg 101 (Helena Oord). De keperboog dekte een schuifkozijn. De ruiten (vooral
het bovenste deel) hadden een karakteristieke roedenver- deling. In alle eenvoud van de hier toegepaste architectuur is
de keperboog een mooi voorbeeld van het zogenaamde ,,eclecticisme". Daaronder wordt verstaan het streven de vormen van oudere meesters en vroegere stijlen te combi- neren tot een nieuw geheel. Er wordt daarbij weinig naar een strikt persoonlijke, eigentijdse uitdrukking gezocht, maar de oorspronkelijkheid van de architect ligt in de bereikte har- monie en de aanpassing aan moderne eisen. Deze trant heeft gedurende een groot deel van de 19de eeuw de bouwkunst be- heerst. |
||||||||||||
Makelaar en windveren
De topgevel van de ook in de oorspronkelijke vorm voor-
uitspringende middenpartij was bekroond met een ,,make- laar", een verticale en naar boven puntig uitlopende balk. Hierop sloten aan beide zijden de „windveren" aan. De be- naming windveer of windvering is vermoedelijk voort- gekomen uit het middelnederlands „wintwere", een plank die de wind afschut en zo voorkomt dat die onder het riet of de pannen van het dak blaast. Windveren waren vaak fraai versierd met houtsnijwerk. In ons geval was de ver- siering vrij sober. Zij werd herhaald in de horizontale goot- lijsten van de andere gevels. De stompe bovenhoeken tus- sen makelaar en windveren waren dienovereenkomstig op- gevuld („klauwstukken"). Het driehoekige bovendeel van de topgevel, het zogenaamde „voorschot" was niet versierd. Wie een fraai voorbeeld van een op de bovenbeschreven
manier rijk versierde topgevel wil zien, haaste zich naar de boerderij Zeldenrijk, 't Hoog nummer 6. Een oude prentbriefkaart, die vermoedelijk rond 1900
gedateerd kan worden, toont de in ons artikel genoemde „kleine huizinge". Dat was later de Tol, ook wel „Klein Alenvelt" genoemd, nu een gerenommeerd café-restaurant. De topgevel van het hoofdgebouw (een verdieping lager
dan tegenwoordig) was op exact dezelfde manier afge- werkt als die van het middengedeelte van de hofstede Alenvelt. De versierde windveren benadrukten het landelijke ka-
rakter. Keperboog
. Een tweede karakteristiek bouwkundig kenmerk van de
oorspronkelijke hofstede is de consequente toepassing van de keper- of mijterboog. Het is eigenlijk geen boog in de gebruikelijke zin van het woord, maar een overspanning in de vorm van de opstaande zijden van een gelijkbenige drie- hoek. De keperboog werd in de vóór- en vroeg-romaanse bouwkunst, met name in de Angelsaksische, gebruikt bij kleine muuropeningen en gedurende de hele middeleeuwen voor kaarsnissen. |
||||||||||||
De bouwtekening van de boerderij op het „Buitengoed Alen-
velt" te Vleuten, tegenwoordig Hindersteinlaan 36. De teke- ning werd op 10 mei 1869 te Utrecht gemaakt door D. van der Werf. Over de daklijsten en de keperbogen wordt in de tekst het een en ander gezegd. In de voorgevel zitten de raam- kozijnen alle op dezelfde hoogte. Toch bevindt zich rechts een opkamer, waaronder een kelder. Dat is goed te zien in de dwars- doorsnede (rechtsboven) die de situatie weergeeft, van achter- uit gezien. De kozijnen lopen daar dus door tot aan de vloer van de opkamer. We zien dat ook in andere boerderijen wei- Blijkbaar overwon de drang tot symmetrie eventuele prac- tische bezwaren. Bij de verbouwing van 1950 werd de voor- deur verplaatst naar de linker zijgevel, de tot dan toe blinde rechter zijgevel kreeg vensters terwijl inwendig de platte- grond sterk werd gewijzigd. |
||||||||||||
i
|
||||||||||||
19
|
|||||||||||||||||||||||||||||
"vo^^cj-ao-a^.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
^HSSpSBÖ^^ö^OT^iÖCTS^a^^
|
|||||||||||||||||||||||||||||
_i.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■ZTT—f-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
------------,J
|
|||||||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||||||
rit
|
|||||||||||||||||||||||||||||
>i
|
|||||||||||||||||||||||||||||
:ir
|
|||||||||||||||||||||||||||||
i i
|
|||||||||||||||||||||||||||||
e
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Xl_.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
-I l-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
S^Vu^ .K<».\ !.\g«.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
.luuiuo^
|
|||||||||||||||||||||||||||||
T------:------k------r-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
De „kleine huizinge", de Tol of „Klein Alenvelt" rond 1900. Op de Utrechtseweg bevond zich een tolboom, maar ook op de Kanton-
naleweg, die vlak langs het gebouw liep, is een dergelijke boom te ontwaren. |
|||||||||||
Het verbouwde koetshuis van Alenvelt.
|
|||||||||||
Een recente foto van de Tol.
|
|||||||||||
Johanna Schuyt, geboren te Amsterdam op 3 juni 1836.
Het lijkt heel waarschijnlijk dat hij de man was die
voor Simon Petrus van Bijlevelt voor zijn nieuwe boerde- rij de tekening maakte. Of hij ook verder als „architect" veel heeft betekend laten we nu maar in 't midden. |
|||||||||||
De architect (?)
Dankzij de vriendelijke medewerking van mevrouw van
der Meulen van het gemeentearchief te Utrecht kwamen wij te weten dat er inderdaad in die tijd een D. van der Werf in die stad woonde. Deze Dirk van der Werff was in Alkmaar geboren op 16 juli 1829. Hij was „opzichter der derde klasse bij den Waterstaat". Hij was getrouwd met |
|||||||||||
D.W.G. en J.H. v.d. F
|
|||||||||||
21
|
|||||||||||
Een dorp verandert
|
|||||||||||
In ons septembernummer van 1990
stond op bladzijde 896 een „Vraag aan de lezers!": "Jammer genoeg beschik- ken wij niet over een goede afbeelding van de in 1961 afgebroken boerderij Hinderstein. Die had natuurlijk bij dit artikel afgedrukt moeten worden". De Vleutense drogist Ton Sprong re-
ageerde meteen en zond ons een wat amateuristische, maar wel duidelijke foto van de boerderij Hinderstein. Prompt heb ik deze foto in het decembernum- mer als raadselfoto gepubliceerd met de gedachte dat veel oud-Vleutenezen op zouden veren met hun herinneringen aan deze in 1961 gesloopte boerderij. Deze gedachte kwam redelijk uit.
We kregen als eerste een reactie uit Har- melen van mevrouw A. Vaneveld-Van Eek: „De boerderij op de foto is vol- gens mij „Hinderstein". Hij stond in de Dorpsstraat, naast café Bransen, on- geveer waar nu „Het Oude Raadhuis" staat. De familie Vermeulen woonde daar, later de familie Van Dijk. Wan- neer „Hinderstein" is gesloopt weet ik niet meer. Misschien plm. 1955-1960?". De foto wès Hinderstein en de plek
heeft ze tamelijk goed beschreven, al stond de boerderij veel meer naar vo- ren. Er lag tussen de winkel van Broek- |
huyse en het café Bransen maar een heel
smal straatje: zie mijn foto op bladzijde 692 in het maartoummer van 1989. Ik heb een correctie. De boerderij is
in de zomer van 1961 gesloopt, want toen wij in juli 1961 Vleuten voor het eerst bekeken, stond Hinderstein nog overeind en toen wij in september van hetzelfde jaar het dorp rondwandelden, was de boerderij net gesloopt. De puin- hoop staat afgebeeld op bladzijde 579 in het decembernummer van 1987. Ik heb nög een correctie. Volgens on-
ze gegevens heeft de familie Van Dijk nooit op Hinderstein gewoond, maar waren de ongetrouwde broers Vermeu- len bewoners tot aan de sloop. Ik kom er nog op terug. Een korte reactie kwam van Frans
Beusker uit Vleuten: „De boerderij van de raadselfoto is Hinderstein aan de Dorpsstraat te Vleuten. De bewoners wa- ren Vermeulen. Afgebroken rond 1963?" De heer G.J. Kromwijk, ook uit Vleu-
ten, noemt terecht dat het hier om de boerderij Hinderstein gaat, maar ver- telt verder dat van ongeveer 1945 tot aan de sloop de familie Van Dijk de bewoner was. Ik geloof dat hij zich ver- gist, temeer daar hij schrijft dat deze familie in ruilverkavelingsverband een boerderij betrok aan wat nu de ,,Smalle |
||||||||||
Themaat" heet. Dat was de familie Van
Dijk die eind 1961 de boerderij „Ken U Zelf" verliet; de boerderij die ook aan de Dorpsstraat heeft gelegen, maar op de noordwesthoek van de T-krui- sing Dorpsstraat-Schoolstraat, tegen- over de plek waar nu Fred v.d. Tempel zijn grote Doe-het-zelf winkel heeft. Tot slot kregen we nog een reactie
uit onze hoofdstad. De heer W.J. de Jong uit Amsterdam schreef onder an- dere: ,,De foto in nr. 4-1990 is naar mijn mening de boerderij ,,Hinder- stein" aan de Dorpsstraat, destijds be- woond door de broers C. en J. Vermeu- len. De boerderij stond naast het café van Janus Bransen, het stamcafé van mijn broers". Tot zover de vier reacties van oud-
Vleutenezen, die, volgens mij, flink aan het bakkeleien kunnen gaan over „Van Dijk op Hinderstein of niet!" We hebben nu een raadselfoto waar-
aan ook alle bewoners van Vleuten van nè 1980 kunnen meedoen, want pas enkele jaren geleden is deze oude situ- atie volkomen veranderd. Waar hebben deze garages gestaan? |
|||||||||||
K.B.N.
|
|||||||||||
22
|
|||||||||||||
Nijdas
|
|||||||||||||
't Was vakantietijd en erg warm weer.
Thuis liep ik me een beetje te vervelen, en moeder zei: „ga eerst maar eens wat konijnenvoer halen". Ik pakte een jute- zak en een groot mes; zo ging ik naar de Meentweg want daar stonden grote zoggedeisels (paardenbloemen). Ik be- sloot een behoorlijke voorraad te halen maar terwijl ik bezig was werd ik op mijn schouders getikt door Bart. Bart zag je veel lopen met een schop of een zeis op z'n nek, hij werkte voor verschil- lende boeren. „Zal je niet in je vingers snijden", zei hij. „Nee ik kijk wel uit", zei ik. ,,Ik weet wel een manier, dan snij je nooit in je vingers, je moet dan 't mes met 2 handen vasthouden". Ik praatte nog wat met hem, en sprak af, dat ik de volgende dag met hem mee zou gaan naar de polder. De volgende morgen stond ik al vroeg
op de hoek van de Meentweg. Daar was Bart, ik mocht zijn strekel en z'n blau- we drinkerskruik dragen, 't Was al weer erg warm, en hij zei: „dat wordt zwe- ten vandaag, we moeten sloten en stront- slaan". Tussen het kippenbruggetje en de eendenkooi op Heycop stopten we even. Bart moest even nodig uit de broek, ik stond een eindje verder in de sloot te kijken naar 't mooie heldere water. Van 't lopen had ik behoorlijk dorst ge- kregen. Ik knielde bij de slootkant en dronk een flinke teug water uit de sloot. Hierna gingen we werken tot de mid- dag. Toen gingen we in de schaduw van een struik ons brood eten. Ik had brood met spek bij me, en mocht uit de kruik van Bart een slok thee drinken. „Je moet de volgende keer ook maar een kruikje drinken meenemen, want ik zal je eens wat vertellen. Tot voor kort dronk ik altijd uit de sloot. Een paar maanden geleden had ik dat ook gedaan en een dag daarna werd ik misselijk, m'n buik begon dik te worden en ik voelde steeds gerommel. Na een week moest ik over- geven, en wat kwam er uit? Een Nijdas van 20 centimeter lang. Ik heb 'm thuis nog voor 't raam staan in een glazen pot. |
|||||||||||||
Ik at hele struiken kaal (kwansel-
hout), totdat ik op een dag ontdekte dat niet mijn buik maar m'n nek en hoofd steeds dikker werden. Met m'n moeder moest ik naar de dokter. „Zo", zei hij, „je hebt behoorlijk de bof'. Voorzich- tig vroeg ik aan de dokter of het ook er- gens anders van kon komen. „Wat dacht je zelf?", zei de dokter. „O niks", zei ik, „zomaar". Door mijn zusjes werd ik uitgeschol-
den voor blaasbalg, vanwege m'n dikke kop. Ik werd zó kwaad dat ik hun lie- velingspop anatomisch begon te ontle- den, ik trok er een arm en een been uit. M'n moeder kwam tussenbeide. Mees- tal zei ze: „je bent een lelijke salaman- der", maar deze keer was ze zó kwaad dat ze zei: „je bent een gemene Nijdas, ik wordt misselijk van je". Ik ben gestopt met kwanselhout kau-
wen, water uit de sloot drink ik nooit meer. En uit de kraan? Nou ja, heel voor- zichtig, met m'n tanden op elkaar. |
|||||||||||||
Na veel aarzelen vertelde ik aan Bart
dat ik ook uit de sloot gedronken had, en dat ik me een beetje misselijk voel- de. „Jochie, jochie", zei hij „één ding kan je nog redden, je moet direkt Kwan- selhout kauwen". Hij liep naar een struik in de eendekooi en sneed daar wat tak- jes vanaf. „Nu maar kauwen, de hele dag door. Ja, Ja, het is wel bitter, maar bit- ter in de mond, maakt 't hart gezond". Ik besloot ook om bijna niet meer te
eten. Ik dacht, zit er een Nijdas in m'n buik dan gaat ie vanzelf wel kapot van de honger, 's Avonds liep ik nog met Bart mee naar huis om de Nijdas te be- kijken. Daar stond hij in een glazen pot voor 't raam. Hij leek erg op een sala- mander, maar ik kon hem toch niet thuis- brengen. De volgende dag had ik een touwtje in m'n zak, waar ik steeds m'n buik mee kon meten. Gelukkig werd hij niet dikker, maar ik voelde me toch niet lekker. Na een week vroeg ik aan Bart, hoe
het met de Nijdas was. ,,0h", zei hij, „die is zo groot en wild geworden, hij heeft onze kat al opgevreten. Hij zit nu in de schuur in de grootste wasteil, met een ketting om zijn nek". Nee, ik mocht hem niet zien, véél te gevaarlijk. |
|||||||||||||
De Meem, Juli 1942
Theo van den Berg |
|||||||||||||
Illustratie: Barbara Gravendeel
|
|||||||||||||
23
|
|||||||||||||||||||||||
Van de voorzitter
|
|||||||||||||||||||||||
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleiitcn-Dc Mcem-Haar/.uilcns. llejaargangnr. 2Junil991 ©1991 Verschijnt 4x per Jaar Ingeschreven in liet vercnigingsregister van
de K.v.K. Utrecht e.o. onder nr. V. 479360 |
|||||||||||||||||||||||
Met meer dan 100 aanwezigen op de
11e Algemene Vergadering op dinsdag 23 april j.1. in het Verenigingsgebouw in De Meern kan gesteld worden, dat de belangstelling voor onze vereniging groeit en bloeit. Nu zullen er voor deze grote opkomst twee redenen genoemd kunnen worden: in de eerste plaats de lezing met dia's door Drs D.P. Hallewas met als onderwerp het door het bestem- mingsplan 't Weer bedreigde archeolo- gische monument De Hoge Woerd, waar eens het Romeinse Castellum (met bad- huis) heeft gelegen. De spreker bena- drukte - in het bijzijn van de voorzitter van de gemeenteraad - nog eens duide- lijk het grote belang van dit bijzondere monument. Het lijkt er trouwens op, dat dit belang thans ook doordringt tot de bestuurderen, want naar alle waar- schijnlijkheid zal het Provinciaal Be- stuur mede op grond van onze bezwa- ren gedeeltelijke goedkeuring aan het bestemmingsplan onthouden. |
|||||||||||||||||||||||
Dagelijks b«stuur:
J.F.K. KiLs Nieuwenkamp, vexir/.itler
Hof ter Weydcweg 11, 3451 ST Vleuten lel. 03407-2112 J.W. Schoondcrwocrd, sekrctaris
Meemdijk 62. 3454 HT üc Meern tel. 03406 - 61462 RG. de Rooij, penningmeester
't Zand 1,3451 GP Vleuten tel. 03407- 1483 A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten tel. 03407 -1263 |
|||||||||||||||||||||||
Kreleden:
Mevrouw Prof. Dr C. Isings, Soest
Dr D.W. Gravendeel, Vleuten-De Meern
|
|||||||||||||||||||||||
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
|
|||||||||||||||||||||||
Ledenadininistratie/inrormatie:
Opgeven van nieuwe leden, mutati&s en (na)-
bestellingen bij:
Mevrouw P.J. de Rooij-Gocs,
't Zand 1,3451 GP Vleuten
tel. 03407 - 1483
|
|||||||||||||||||||||||
In dit nummer
pag.
Van de voorzitter 23
Verenigingsberichten 24
Plaatselijke kunsthistorie 25
Aardige man 27
De R.K. gemeenschap van De Meern (1) 28
Een dorp verandert 33
Ridderhofstad Nyvelt was ooit een Huis van Oranje 34
De dam bij Croenkens camer 37
De Hel 44
Een vacature aan de dorpsschool te De Meern 46
Terug bij af 48
|
|||||||||||||||||||||||
Kontributte:
Donateurs:
Minimaal f 12,50 per jaar
|
|||||||||||||||||||||||
De vereniging heeft rekeningen bij de vol-
gende instellingen: ARM - De Meern 55.66.33.040 RABO - Vleuten 36.75.17..574 POSTBANK 2 68 92 (X) |
|||||||||||||||||||||||
Gehele of gedeeltelijke overname van arti-
kelen uit dit tijdschrift is slechts locgestaiui na schriftelijke toestemming van de redaktie |
|||||||||||||||||||||||
Hlustratip voorpagina;
Dorp.scenlrum Vleuten
omstreeks 1945 |
|||||||||||||||||||||||
LOSSE NUMMERS F 7^0
|
|||||||||||||||||||||||
24
|
||||||||||||
Maar een tweede reden van deze gro-
te opkomst was zeicer oolc het aange- kondigde afscheid van voorzitter Dr D.W. Gravendeel, die vanaf de oprich- ting een belangrijke en zeer stimu- lerende rol binnen de vereniging heeft vervuld, waarvan de laatste 6 jaar als voorzitter. Een functie, die hij - naar zijn eigen zeggen - nooit heeft gezocht. Hij gaat nog verder door te stellen, dat voor het aanvaarden van een bestuurs- functie ,,je in feite een tikkeltje ge- schift moet zijn". Welnu, dan weet u thans hoe u naar
uw nieuwe voorzitter moet kijken. Want het is waar, dat als je denkt Dick Gra- vendeel als voorzitter te kunnen opvol- gen, je dan een Sisyphuswerk op je schouders neemt, hetgeen dus vruchte- loos is. Ik zal dat dan ook niet probe- ren in de letterlijke zin van ,,navol- gen". Want dat kan niet. Gravendeel deed zowel het één, als het ander: hij bestuurde en hij produceerde; hij gaf de vergaderingen inhoud, redigeerde ons blad, schreef er artikelen voor, ver- diepte zich in de archieven en trok con- clusies, hield lezingen, enz., enz. Uw nieuwe voorzitter zal dit niet al-
lemaal doen. Hij wil zich wel voor uw vereniging inzetten. Maar deze inzet zal alleen maar succesvol kunnen zijn, wanneer u allen uw steentje bijdraagt, wanneer u zich allen actieve leden be- toont. Dat betekent, dat u van het be- stuur initiatieven mag verwachten, dat u inhaakt op deze initiatieven, door daad- werkelijk aan de activiteiten deel te nemen. Bijvoorbeeld door u actief in te zetten voor de diverse werkgroepen (archeologie, genealogie, e.d.), maar ook door te verschijnen op onze georgani- seerde activiteiten, zoals lezingen e.d. en bovenal steun te geven bij de in- richting en het onderhoud van onze verenigingsgebouwen ,,De Broeder- schapshuisjes" in Vleuten en het „Ka- binet" in De Meem. Graag reken ik op uw aller mede-
werking. |
||||||||||||
Verenigingsberichten
|
||||||||||||
Scheidende voorzitter tot ereiid be-
noemd Ongetwijfeld zult u al uit de plaatse-
lijke pers vernomen hebben dat door de algemene ledenvergadering op 23 april j.1. de heer D.W. Gravendeel, die in die vergadering afscheid nam als voorzit- ter, met algemene stemmen tot erelid van onze vereniging werd benoemd. De heer Gravendeel was vanaf de
oprichting van de vereniging al aktief lid en sinds 1985 voorzitter. Gedurende de afgelopen 10 jaar heeft hij zich als geen ander ingezet voor de vereniging en heeft hij - naast een heleboel andere aktiviteiten - zeer veel gedaan aan het onderzoek naar de historie van onze gemeente en het publiceren daarover. Wij hopen dat ons nieuwe erelid, dat
helaas in de loop van dit jaar uit onze gemeente gaat vertrekken, zijn grote historische kennis nog beschikbaar zal willen blijven stellen ten behoeve van ons tijdschrift. Wij zullen hem erg missen!
Exposities gedurende de zomer-
maanden De expositie van romeinse vondsten
uit onze gemeente, die na de ledenver- gadering op 23 april bezichtigd kon worden, en de expositie over de ridder- hofstad Nyvelt, die op 6, 15 en 16 juni als uitgangspunt voor de excursie naar de ruïnes van die ridderhofstad dienst deed, blijven tot september aanwezig in het Kabinet en zijn daar elke maan- dagavond van 19.30 - 22.00 uur nog te bezichtigen. U bent er welkom! Open Monumentendag op 14 sep-
tember Op zaterdag 14 september is het weer
de jaarlijkse Open Monumentendag. Houdt vast ruimte vrij in uw agenda om op deze dag een of meer van de plaats- vindende aktiviteiten te bezoeken. Wij noemen hier vast: Haarzuilens,
expositie over de geschiedenis van het dorp; Vleuten: mogelijkheid om de Ham- toren te bezoeken; De Meem: expositie over het romeinse castellum, waarbij een aantal romeinen in authentieke uitrus- ting aanwezig zal zijn. Via de plaatselijke pers zult u nog
uitvoerig geïnformeerd worden. |
||||||||||||
Bezoek aan Historisch Museum in
Nieuwegein Op zaterdag 28 september gaan we
een bezoek brengen aan het Historisch Museum van onze zustervereniging de Historische Kring Nieuwegein in de geheel gerestaureerde boerderij Gein- oord 12 op het terrein van de kinder- boerderij in het parkgebied Oudegein. Om 2 uur 's middags zult u daar rond- geleid worden. Bij voldoende deelnemers zullen we
er gezamenlijk met een bus heengaan, anders met eigen vervoer (in overleg te regelen). Vertrek om circa 13.15 uur. Wie aan dit bezoek wil deelnemen wordt verzocht zich uiterlijk op 14 septem- ber aan te melden bij de secretaris, tel. 03406-61462, of bij diens afwezigheid de voorzitter, tel. 03407-2112. Schoonhouden gebouwen
Op onze oproep in het vorige nummer
om medewerk(st)ers voor het schoon- houden van onze gebouwen mochten wij helaas nog geen reacties ontvan- gen. Laat uw gedachten er nog eens over gaan. Misschien kan uw tip ons helpen. Contactavonden
Wij maken u graag nog eens attent
op de contactavonden voor leden en be- stuur: in het Kabinet in De Meem elke maandag van 19.30 - 22.00 uur; in de Broederschapshuisjes in Vleuten elke Ie vrijdag van 19.30 - 22.00 uur. Con- tactavond van de genealogische werk- groep elke 2e donderdag op dezelfde tijd. U bent er welkom! |
||||||||||||
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
|
||||||||||||
25
|
||||||||||||||||||
Plaatselijke kunsthistorie
|
||||||||||||||||||
Op vrijdagavond, 11 januari j.1., verblijdde de Zondags-
schilders vereniging ,,De Regenboog" ons in de Schakel met een kostelijk geschenk. De leden van die vereniging hadden gehoord dat in Den Haag een groep kunstenaars bezig was om de „skyline", zoals die er op dat moment uit- zag, vast te leggen. Zij dachten dat zoiets, met het oog op de komende veranderingen, hier ook wel op z'n plaats zou zijn. Met een passer werd op de plattegrond van Vleuten, met de hervormde kerk als middelpunt, een cirkel uitgezet. Op die cirkel werden punten gekozen van waar uit „ge- zichten op Vleuten" zouden worden geschilderd. Deze op- zet mondde uit in een „acht-luik", dat ons op een feestelij- ke avond werd overhandigd. Bovendien kregen wij nog een drietal buiten de serie vallende schilderstukken. Door Aagje Buiting-Maas werd een toepasselijk gedicht voorge- dragen. Onze voorzitter dankte de leden van „De Regenboog"'
zeer hartelijk voor hun royale en zinvolle gebaar en hij sprak de hoop uit dat nu eindelijk ook eens een reeds ge- ruime tijd geleden opgevat plan tot uitvoering zou komen. Sinds jaar en dag immers hebben kunstenaars, beroeps-
matig of als amateur, zich binnen de grenzen van onze hui- dige gemeente bewogen, op zoek naar plekken die de moei- te waard waren om vast te leggen in schilderij of tekening en, in latere tijd, op foto. |
We kennen Roelant Roghman, C. Specht en I. van Via-
nen uit de 17de eeuw, Jan de Beijer, D. van den Burg, J. van Hiltrop, Paul van Liender, C. Pronk, L.P. Serrurier en H. Spilman uit de 18de eeuw, J. Craandijk, Anthony Eve- rardus Grolman, Comelis van Hardenbergh en Pieter Adria- nus Schipperus uit de 19de eeuw. Het foto-atelier van A.E. van Blitz en Zn te Utrecht maakte rond 1900 fraaie opna- men van het oude dorp de Haar en de wederopbouw van het kasteel. Al deze mensen beoefenden de beeldende kunst als hun
beroep. Zij woonden weliswaar niet in onze gemeente, maar dat is geen criterium voor onze interesse in hun werk. Zij kregen allen grote bekendheid en het zal moeilijk zijn uit die periode sporen van mindere goden terug te vinden. Dat ligt anders met de 20ste eeuw. Daar komen namen
naar voren als: Doms van Amersfoort, Jits Bakker, Jac. Graaf- land, W. Hoogstraten, J. Kokje, F. Kragt, Evert Kuus, A.A. Leenhouts, Chris Schut, Kees Valkenstein, N. Verboom en Adriaan van der Weyden. Zij ontvingen soms hun vorming bij Artibus in Utrecht. En dan komen daarbij nog al die le- den van „De Regenboog". Het is allemaal bij elkaar voldoende voor het instellen
van een kunsthistorisch archief voor onze eigen gemeente. Het zal slechts in enkele gevallen mogelijk zijn een ori-
gineel kunstwerk te bemachtigen. Niet alle kunstenaars |
|||||||||||||||||
Vlauien toerd geziea en gïsctóliard oJ3
5 Febraari 1990. |
||||||||||||||||||
VLEÖTEM
|
||||||||||||||||||
Vonait bet:
• uestïa 1,
• noordwest aa 2.
• rïoordea 3.
9 noordoostsn. U. ('Tn
• oosten 5.
• 2ul<ioosUa 6.
• zwdea 7,
• 2ui<icjasl2a S,
|
||||||||||||||||||
.ÜSEïveG
|
||||||||||||||||||
Alle staodbanbea
ongeveer 900 meter
banaf ds N.H.keric. |
||||||||||||||||||
SCHILDERSCLUB
DE
REGENBOOG
|
||||||||||||||||||
26
|
||||||||||||
Komend via de Wilhelminalaan zien we Vleuten vanuit het zuiden. De N.H. kerk staat achter de R.K. kerk en is vanaf hier dus
niet te zien.
Schilderij Th. Vulto, 1990.
|
||||||||||||
Het groene hart
Na jaren te zijn weggeweest,
Ging ik naar waar mijn dorpje lag. 't Was erger dan ik had gevreesd. Ik schrok van wat ik daar nu zag. Want hier was ik toch geboren. Hier stond eens mijn ouderhuis. Er staan nu winkels en kantoren. Of ben ik nu zo erg abuis.
Stonden hier niet altijd bomen?
En daar was er toch een sloot?
Wij liepen daar heel vaak te dromen.
Wij waren klein, alles leek groot.
We wandelden er door de weiden,
In de warme zomerzon.
Ja, dat waren nog eens tijden!
Nu staat er een stadion.
Waar zijn nu toch al die koeien.
Die toen graasden op het land?
Zouden er nog bloemen bloeien?
Ik zie zelfs geen enkele plant.
Er is niets meer te herkennen.
Het is allemaal beton.
Vroeger zag ik Harmeien liggen.
Heel dicht aan de horizon.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe is dit nu toch ontstaan?
Alles grauw, er zijn geen kleuren. |
||||||||||||
Oh, gelukkig ik word wakker
Ik heb een boze droom gehad. Alles is nog mooi en groen.
Ik was alleen wat ingedut.
Maar we kunnen er wat aan doen. Wakker ben ik wel geschud.
Laten we onze stem verheffen.
Mensen! Ja! Nu kan het nog.
Want we moeten wel beseffen.
Een droom is niet altijd bedrog.
|
||||||||||||
Waar is de mooie Joostenlaan?
En die grote plas met water.
Waar ik vroeger heb gevist?
'k Hoor geen eenden, geen gesnater
Alles lijkt wel uitgewist.
Ik herken geen enkel plekje.
Ik zie alleen maar druk verkeer.
Waar is mijn vertrouwde stekje?
Zelfs het park is er niet meer.
Treurig gaat mijn blik omhoog.
Naar een aantal schilderijen,
Geschilderd door de Regenboog;
Daarop staan nog boerderijen.
En ook weilanden en sloten.
Polders en een populier.
Door het zonlicht overgoten.
'k Verlang zelfs naar de geur van gier.
Ach, ik moet misschien niet zeuren.
Maar waar gaat het nu toch heen?
We zullen dit nog eens betreuren.
Ons groene hart is nu van steen.
Wie heeft dit er door gedouwd?
Heeft iedereen dan hier gezwegen?
Heeft men elkaar dan niet vertrouwd?
Was er werkelijk niemand tegen?
Al dat verkeer en dat gejakker.
Mijn dorpje is een grote stad.
|
||||||||||||
Aagje Buiting-Maas
|
||||||||||||
1
|
||||||||||||||||||||
27
|
||||||||||||||||||||
zijn zo goedgeefs als degenen die nu de aanleiding zijn tot
dit hernieuwde initiatief. Maar dat is de opzet ook niet, al zou 't natuurlijk wel mooi zijn van elke in het archief voor- komende naam één representatief werk in eigen bezit te hebben. In eerste instantie gaat 't om het verzamelen van biogra-
fische gegevens en inventarisatie van her en der verspreid werk. Misschien komen er interessante exposities uit voort. Ondergetekenden willen met een en ander een begin ma-
ken. Zij verzoeken belangstellenden hen op de hoogte te willen brengen van het bestaan van in aanmerking komen- |
||||||||||||||||||||
de schilderijen, tekeningen en foto's in eigen bezit of in
het bezit van derden. In het laatste geval is het wel aan te bevelen eerst toestemming te vragen aan de eigenaar. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling iemand langs slinkse weg zijn eigendom te ontfutse'en. Wèl zal het bijzonder op prijs worden gesteld als er een fotografische reproduc- tie gemaakt mag worden. Het gaat dus om kunstenaars die binnen de grenzen van
onze huidige gemeente wonen of gewoond hebben èn om degenen waarvan dat niet gezegd kan worden, maar die plaatselijke situaties als onderwerp van hun schepping ko- zen. |
||||||||||||||||||||
J.H.P. Heesters
Laan 1954 36 De Meern telefoon 62685 |
||||||||||||||||||||
A.H. van Lambalgen
Glazenierslaan 28 De Meern telefoon 62975 |
||||||||||||||||||||
Aardige man
|
||||||||||||||||||||
Kees Schilperoort is een aardige man.
Hij werd op 28 november 1917 in Apel- doorn geboren en is dus tien jaar min vijf dagen ouder dan ik, maar dat is van geen enkel belang. In 1946 was hij voor het eerst via de
radio te beluisteren en dank zij onder andere zijn radioprogramma's ,,Draai- en maar", ,,De Boertjes van Buuten" en „Raden maar" is hij een nationaal fe- nomeen geworden. Op de televisie pre- senteerde hij o.a. „Het Gulden Schot". Nog vorig jaar, toen hij de 70 al was gepasseerd, konden we hem in nachte- lijke radioprogramma's horen. Naast al deze radio- en TV-activitei-
ten vond hij ook nog tijd om zijn vele belevenissen tijdens optredens in het land op papier te zetten. Tot op de hui- dige dag heeft hij een column in de za- terdageditie van ,,De Telegraaf'. Al in 1973 had hij echter zoveel herinnerin- gen verzameld dat er een boek van is verschenen onder de titel „Kees Schil- peroort presenteert...". De herinnering op bladzijde 47 had
mijn bijzondere belangstelling. Ze volgt hieronder. |
||||||||||||||||||||
We hadden een middagvoorstelling voor
bejaarden in een tent te Vleuten. Na af- loop kwam een magere man naar me toe. Hij zei: „Kees, ik wil je een hand ge- ven. Ik hoor niet bij de bejaarden want ik ben pas drieënvijftig. Ik ben al ja- renlang invalide en daarom werk ik in het cafetaria van m'n schoondochter ... Ik heb een caravan in Zuid Limburg en daar breng ik m'n vrouw altijd heen als het mooi weer is ... Dan kan ik rustig m'n pilsje drinken zonder dat gezeik aan m'n kop, dat begrijp je wel". Ik vond de kombinatie een beetje inge- wikkeld, maar naar zijn adem te oor- delen, zat moeder al weer geruime tijd in de caravan. ,,En ik wil je ook even vertellen, dat ik
altijd naar je kijk als je op de buis bent. Voor de rest kan die hele televisie me gestolen worden. Er zijn maar twee programma's, die ik nooit oversla ... Jou en het weerbericht ... Als jij op- komt lach ik me al de kolere". Ik zei dat me dat veel genoegen deed. ,,Ja", voegde hij er aan toe, „en of je nou van de A.V.R.0. of de V.A.R.A. of de K.R.0. bent, dat interesseert me geen moer, want ik ben tenslotte zelf ook voor de tweede keer getrouwd ..." Dat was een aardige man, maar een beetje moeilijk te volgen. |
||||||||||||||||||||
Misschien heeft Kees Vleuten ver-
ward met Vlagtwedde, Vlierden, Vlo- drop of Vlijmen maar èls hij het bij het rechte eind heeft gehad, is het voor ou- dere Vleutenezen best spannend om na te pluizen wie hij voor zich heeft gehad! |
||||||||||||||||||||
KBN.
|
||||||||||||||||||||
28
|
|||||||||||
De R.K. gemeenschap van De Meern (1)
|
|||||||||||
door
J.H.P. Heesters |
|||||||||||
in een paar artikelen willen we aandacht besteden aan de historie van de rooms-katholieke gemeenschap in
De Meern. Niet toevallig is hier voor het woord ,,gemeenschap" gekozen omdat het begrip ,.parochie" een te be- perkt beeld zou geven. Immers de parochie van Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming, vroeger Maria Hemel- vaart genoemd, dateert van 1 juni 1855, terwijl al veel langer een rooms-katholieke gemeenschap in ons gewest woonachtig is geweest. De vraag is van wanneer dateert dan die gemeenschap? Om hierop een antwoord te geven, moeten we terug naar de tijd van het Romeinse rijk. |
|||||||||||
De eerste eeuwen
Langs de verkeersaders, zoals rivieren en heerbanen, kwa-
men de eerste Christenen vanuit Rome naar de lage lan- den. Waarschijnlijk zijn het handelaren, kooplieden en Ro- meinse administrateurs geweest waardoor bewoners in ons gewest in aanraking kwamen met deze eerste Christenen. De oudste archeologische vondsten tonen aan dat er Ro- meinse Christenen in versterkte nederzettingen aanwezig zijn geweest. Deze vondsten bestaan dan uit Christelijke symbolen en visomament op versierselen en gebruiksvoor- werpen i). Gelet op de geschiedenis van het Romeinse Rijk met
zijn keizers mag in die tijd zeker niet gesproken worden over een centraal geleide missiebeweging. Een logische konklusie is dan ook dat de Romeinen het Christendom hier niet hebben gebracht. Ook is van een min of meer ge- vestigde kerk nog geen sprake. Dat komt pas als Irenaeus (ca. 130 - 202), bisschop van Lyon, vanuit het Rhönedal met de kerstening naar het noorden begint. Kenmerkend voor Irenaeus is dat hij het Christendom universeel (= al- gemeen) en Rome als kerkelijk middelpunt zag. Zeker is wel dat de Frankische kerstening in die eeuwen niet tot ons gewest is doorgedrongen. Een van de eerste herkenbare mannen in de Nederland-
se kerkgeschiedenis is Servatius (± 384) geweest, die eerst bisschop van Tongeren was maar later zijn zetel naar Maas- tricht verplaatste. Ook Servatius was een rondtrekkende bisschop zonder omlijnde bisdomgrenzen. Niet alleen vanuit het zuiden werd het Christendom ver-
spreid. In het noorden zijn de Angelsaksen de missiona- rissen van de Friezen geweest. Na een poging van Wilfred, abt van het Benediktijnerklooster Rippon en bisschop van het Engelse York, komt Willibrordus (ca. 658 - 739) met elf gezellen vanuit Ierland in 690 naar ons land. Pippijn van Herstal, de hofmeier van de Frankische koning, wees hem het land van de Friezen als missiegebied aan. Evenals Irenaeus in het verleden bracht ook Willibrordus bij zijn missionering de sterke verbondenheid met Rome over. Ook hij was een rondtrekkende missionaris die een steun- punt had in het Luxemburgse Echternach. In die stad is |
|||||||||||
Borstbeeld van Servatius uit ca 1580 in Maastricht
met medewerking van Irmina, de schoonmoeder van de
eerder genoemde Pippijn van Herstal, in 698 een kerk met abdij gesticht. In 695 werd Willibrordus door Paus Sergius I (paus van 687 - 701) benoemd tot bisschop van de Frie- zen en hij vestigde zijn bisschopszetel in Utrecht. Daar- |
|||||||||||
29
|
||||||||
al eens in konflikt kwam met deze wereldlijke gezags-
dragers. Het kerkelijke leven groeide buiten de bisschop om en
de geschiedenis van de bisschop wordt een verlengstuk van de politieke geschiedenis. Aan belangrijke wereldlijke personen en aan bewoners
van ridderhofsteden werden door de bisschop, als dank voor hun diensten en schenkingen, verschillende privile- ges gegeven. Het feitelijke kerkelijke bestuur lag in die tijd in han-
den van wijbisschoppen, kapittels en aartsdiakens. Vooral de laatsten hadden met toestemming van de bisschop in hun distrikt veel macht. In ons gewest werd het kerkelijk bestuur uitgeoefend
door het kapittel van Oudmunster dat verder in de loop van de geschiedenis in De Meern een belangrijke rol ging spelen. Zowel in steden als op het platteland waren kerspels (=
parochies) gevestigd en de kerkgebouwen waren nog niet zoals wij die nu kennen. De priesters in de kerspels brach- ten de problemen van de zielzorg zo goed en zo kwaad als het ging tot een oplossing. Veel machtiger op godsdienstig en cultureel gebied wa-
ren de monniken in de kloosters. Zij handelden naar eigen recht en voorrecht. Talloos waren ook de vrije kapittels en deze kregen op
de duur door schenkingen vele kapellen en vicarieën in bezit waardoor priesters werk hadden om in hun onderhoud te voorzien. Ook in De Meern woonden in die tijd rooms-katholieken
die ressorteerden onder het kerspel van Vleuten, dat in het bezit was van het kapittel van Oudmunster. In de 18e |
||||||||
Ruiterstandbeeld van Willibrordus op het Janskerkhof te
Utrecht door was hij de eerste bisschop van Utrecht en van ons ge-
west. Door deze benoeming is hij nu de schutspatroon van de gehele Nederlandse kerkprovincie. In 698, toen de Frie- zen zich tegen de Frankische overheersing keerden, week hij uit naar de pas gebouwde abdij in Echternach, maar keerde in 718 terug. Op 7 november 739 is hij op 81 jari- ge leeftijd in Echternach overleden in in de krypte van de abdijkerk van de Benediktijnen begraven. In dit overzicht moet ook Bonifatius genoemd worden.
Hij was de grote organisator van de Frankische kerk en partijganger van de Frankische politiek. In de literatuur wordt verondersteld dat hij op de eerste plaats om politie- ke redenen in 754 in Dokkum is vermoord 2). Ook later zijn er in de Nederlandse kerkgeschiedenis nog veel man- nen aan te wijzen die er voor gezorgd hebben dat het Chris- tendom met Rome als middelpunt verbreid werd. Hierdoor is het deelwoord„rooms" ontstaan terwijl het deelwoord „katholiek" uit het Grieks stamt en „algemeen" betekent zoals ook Irenaeus het bedoeld had. In de Middeleeuwen
Eerst vanuit Frankrijk, later vanuit Engeland en bij het
begin van de Middeleeuwen komt de kerstening ook van- uit Saksen. Inmiddels zijn dan kerk en staat zo met elkaar verweven
dat na de bisschop-apostel, de bisschop-rijksgrote een nor- maal beeld in Europa wordt. Er zijn voorbeelden bekend waarbij de bisschop meer wereldlijk vorst dan kerkelijk bestuurder en geestelijk leider was. Een logisch gevolg hiervan was dat het centrale kerkelijke gezag in Rome nog- |
||||||||
Standbeeld van Bonifatius in Dokkum
|
||||||||
30
|
|||||||||
eeuw zouden de rooms-katholieken van De Meern nog
met het kerspel van Vleuten, toen statie geheten, in kon- flikt raken. Er zijn weinig bronnen te vinden waaruit blijkt wanneer
op de grond van het kapittel van Oudmunster te Vleuten een eigenkerk is gebouwd. De oudste datering is van 1224 als er in het kapittel van Oudmunster onenigheid is over de inkomsten die voor het onderhoud van de kapittel- heren bestemd waren. Terzijde kan nog vermeld worden dat bij een eigenkerk
de grondeigenaar, in dit geval het kapittel van Oudmunster, de kerk als zijn eigendom kon beschouwen. Hieruit vloei- de voort dat het kapittel, met toestemming van de bis- schop, de kerkelijke bedienaren benoemde. Kerken en kapelten
Tot 1580 kende de Christelijke godsdienst nog slechts
één richting. Op plaatsen waar het rooms-katholieke ge- loof vaste voet aan de grond gekregen had, werden door edelen, landbezitters en kapittels, kerken en kapellen ge- bouwd en vicarieën gesticht. Nu moeten we ons van die eerste kerkgebouwen niet al
te veel voorstellen. Veelal waren het kleine vertrekken, opgetrokken in vakwerkbouw en afgewerkt met leem zoals in die tijd ook voor de woningbouw gebruikelijk was. Het dak bestond uit stro, riet of hout. De openingen in de wan- den waren meer spleten dan vensters. Deze waren met var- kensblaas afgesloten om de kou enigszins buiten te hou- den. Het interieur van de kerk werd met waskaarsen of olielampjes verlicht. |
Later werden stenen kerken gebouwd. De oudste in hun
soort in ons land kunnen we in het Limburgse Lemiers aan- treffen. Dit vroeger eenbeukige natuurstenen zaalkerkje dateert nog gedeeltelijk uit de 11e of 12e eeuw 3). Ook in De Meern heeft in de Middeleeuwen een kapel
gestaan op de plaats waar nu de hervormde kerk staat. De- ze kapel hoorde tot het kerspel van Vleuten en viel onder het kerkelijk gezag van het kapittel van Oudmunster. Vaststaat dat de kapel in De Meern in 1480 bestond. De-
ze konklusie is gebaseerd op de kerklijst van het kapittel van Oudmunster waarin tussen de bezittingen ook de ka- pel ,,0p de Maern" wordt genoemd 4). In een rekening van de proost (= voorzitter van het kapittel) van Oudmunster van 1481 5) en in een akte van 1594 6) wordt de kapel ook met name genoemd. Exakte gegevens omtrent de bouwers van de kapel zijn
tot op heden niet te vinden. In de archieven van Oudmun- ster worden wel de namen van Johan van Renesse en de bloedverwanten van de familie van Nijevelt genoemd 7). Mogelijk is één van de leden van die familie de bouwer van de kapel geweest. Deze veronderstelling is gebaseerd op het feit dat zij vanaf het einde van de 13e eeuw land- bezitter zijn geweest en woonden op de toen nog niet er- kende ridderhofstede Nijevelt in de Ambachtsheerlijkheid Velthuizen. Mogelijk hadden zij van de bisschop of van een klooster een privilege gekregen waardoor de kapel ge- bouwd kon worden. In ieder geval staat vast dat in de tweede helft van de
15e eeuw een rooms-katholieke kapel aan de Zandweg heeft gestaan. Met betrekking tot de stichting van een vicarie in de ka-
pel aan de Zandweg is in de archieven geen stichtingsakte of ander aanknopingspunt te vinden. Het is mogelijk dat de vicarie in De Meern door het kapittel van Oudmunster is gesticht. Vaststaat dat in 1481 in de kapel al een vicarie gefundeerd is. Dit blijkt uit de eerder genoemde rekening van ontvangsten van de proost van Oudmunster. In deze rekening wordt melding gemaakt van de institutie van Ghijsbert van Beest als vicaris van de vicarie s). Blijkens de akten van 25 maart 1594 9) zijn de kapel en vicarie aan de Zandweg uitsluitend aan „Sint Anthonis" toegewijd. Deze heilige heeft eeuwenlang een bijzondere plaats in de Meernse gemeenschap ingenomen. Het kapittel van Oudmunster
Alhoewel de kapel in De Meern zelfstandig was, viel ze
volgens het canonieke recht onder het kerspel van Vleuten, dat weer resorteerde onder het kapittel van Oudmunster. In Utrecht waren vijf kapittels verbonden aan de kruis-
kerken. Zo kennen we de kapittels van de bisschoppelijke Domkerk, St Marie, St Pieter, St Jan en van Oudmunster. Het laatste kapittel hoorde bij de Salvatorkerk die in de 11e eeuw op het Domplein stond. In 1311, bij de grote stadsbrand in Utrecht, brandde ook de St Salvatorkerk af. Zij werd later hersteld. Toen de bouw van de huidige Dom- toren in de 15e eeuw begon, verzetten de kanunniken van Oudmunster zich daar heftig tegen omdat deze toren vrij- wel tegen hun kerk werd aangebouwd. In de tweede helft van de 16e eeuw is als gevolg van de
reformatie de St Salvatorkerk afgebroken. In de loop der tijden, tot 27 februari 1811, heeft het ka-
pittel van Oudmunster een belangrijke plaats in de toenma- lige samenleving, ook in De Meern, gehad. In principe was een kapittel een kollege van kanunniken
dat de bisschop bijstond in het besturen van het bisdom. |
||||||||
De oudste stenen kerk in ons land in Lemiers
|
|||||||||
31
|
|||||||||||
nikplaats gekocht of zonder enige verplichting gekregen
hadden. De bekende theoloog Gisbertus Voetius (1589 - 1676)
was in 1634 hoogleraar aan de universiteit van Utrecht. Hij verzette zich hevig tegen hci kopen of krijgen van een kanunnikplaats. Hij vond in 1658 dat de kapittelgoederen ten goede moesten komen aan de gereformeerde staatskerk. Natuurlijk stuitte dit op verzet, want daardoor zou de basis van de levensstijl van de kanunniken aangetast worden. In 1674 werd weer een aanval op het kapittel van Oud-
munster ingezet omdat het zich verzette tegen de invloe- den van de Staten van Holland. Tot nog toe had het kapit- tel van Oudmunster het recht op het benoemen van predi- kanten, ook voor de kapel van De Meern. Op 17 maart 1769 verliest het kapittel van Oudmunster het recht om zich te mengen in de beroepsprocedures van predikanten en daar- mee werd het laatste recht aan het kapittel ontnomen. In 1789 werden de kapittels, door de Franse revolutie,
in eerste instantie opgeheven maar later weer in ere her- steld. Het echte einde kwam op 27 februari 1811 toen Lo- dewijk Napoleon alle godsdienstige instellingen die niet voor het onderhoud van geestelijken, onderwijzend perso- neel of armenzorg nodig waren, ophief. De eigendommen, dus ook de landerijen, werden bij de Domeingoederen ge- voegd. |
|||||||||||
Tekening van een onbekende tekenaar van de Oudmunster-
kerk in Utrecht |
|||||||||||
De St Salvatorkerk was geen bisschopskerk en dus had het
kapittel van Oudmunster een eigen plaats. Het was een immuniteit met eigen rechtsgebieden. Dit verklaart ook waarom de helft van het kapittel van Oudmunster bestond uit mannen die de priesterwijding hadden ontvangen. De andere helft was leek maar wel wetenschappelijk geschoold. Door zijn immuniteit en samenstelling bewoog het zich ook op het politieke vlak. Dat blijkt uit het feit dat het ka- pittel van Oudmunster zich in 1579 heftig verzette tegen de Unie van Utrecht. Het gevolg van dit verzet was dat op 21 november 1586 het kapittel werd opgeheven. Het werd op 1 oktober 1588 weer in ere hersteld. Voor hun onderhoud ontvingen de kanunniken van het
kapittel vaak grote schenkingen. In de loop der tijden werd hun kapitaal steeds groter. Zij kochten landerijen die zij daarna weer verpachtten. Ook in ons gewest hadden zij veel grond in bezit die voor verschillende doeleinden ver- pacht werd. In het Rijksarchief te Utrecht kan men hiervan de eigen-
doms- en pachtbrieven aantreffen zoals: 1380 - 1382 een viertel land aan de Ouden Rhyn
1389 - 1427 vier morgen land te Heycop
1443 drie morgen land te Heycop
1514 een halve hoeve land aan den Ouden Rhyn
1530 - 1636 zeven morgen land te Heycop
1582 pachtgoederen te Ouden Rhyn
1583 - 1675 pachtgoederen te Heycop
1590 drie morgen land te Heycop 1594 twaalf morgen land te Velthuizen
Ook de grond van het kerspel te Vleuten waarop de oude
St Willibrorduskerk staat, nu de nederlands hervormde kerk aan de Schoolstraat, was eigendom van het kapittel van Oudmunster. Na de reformatie waren de bezittingen van het kapittel
maar zeer gedeeltelijk overgegaan in handen van de Staats- kerk. De kapittelgoederen dienden als bron van inkomsten voor patriciërs die tegen een bepaald bedrag een kanun- |
|||||||||||
Kopergravure van Professor Gisbertus Voetius door I van
Munnichuysen |
|||||||||||
32
|
||||||||||||||||||
De vicarie in De Meern
Bekend is dat verschillende instanties of personen een vi-
carie hebben gesticht en dit in een fundatiebrief (= stich- tingsakte) hebben vastgelegd. Een vicarie was een geestelijke stichting waarvan de
stichter de eigenaar was. Hij werd daarom ook wel de pa- troon genoemd. Deze patroon bezat het eigendoms- of pa- tronaatsrecht, dat bij zijn overlijden automatisch overging op de erfgenamen. Een andere instantie of geslacht kon dit patronaatsrecht niet overgedragen krijgen of overnemen. Ondanks dat een vicarie een geestelijke stichting was, is het patronaatsrecht niet uit het kerkelijk recht maar uit de civiele rechten en wetten ontstaan. Dat hield ook in dat een vicarie rijk aan aardse goederen was, die soms door de eigenaar maar meestal door een vicaris werden beheerd. In dit verband werd de vicaris, ook wel de possesseur (=
bezitter) genoemd, maar dat hield niet in dat hij de eige- naar was. Deze vicaris was een priester die op voorstel van de eigenaar, die het collatierecht (= recht van voordracht c.q. presentatie) bezat, door of namens de bisschop werd benoemd. Opmerkelijk in dit verband is dat in de tweede helft van de 16e eeuw de bezitter van de vicarie, de familie van Nijevelt, het collatierecht verloren heeft maar later weer heeft teruggekregen, terwijl ook het kapittel van Oudmunster beweert dit recht te hebben. Na zijn benoeming legde de vicaris een eed af waarin
hij beloofde zijn officie (= ambt) trouw te vervullen, over- eenkomstig de regels die in de fundatiebrief waren opge- nomen. Zo moest de vicaris op bepaalde dagen de H.Mis lezen op het altaar van St Anthonius voor het zieleheil van de stichter of voor de door hem in de fundatiebrief ge- noemde personen. Ook was in de fundatiebrief van de vi- carie in De Meern vermeld dat de vicaris op 17 januari, de |
||||||||||||||||||
patroonsdag van St Anthonius (de Grote), aalmoezen aan
de armen moest uitdelen. Maar de taak van de vicaris omvatte meer. Zo moest hij
ook de vicariegoederen beheren. Uit de opbrengst daar- van kwam zijn salaris en hij moest daaruit het onderhoud van de gebouwen betalen. Dat gold voor de kapel en voor de opstallen van de tot de vicarie behorende landerijen. Lang niet altijd verliep alles vlekkeloos, zoals blijkt uit
de archieven van Oudmunster. Zo is in 1618 door de toen- malige vicaris Willem Acrynss van de Ghoye een proces gevoerd tegen Peter Willemsz (van Bijlevelt) om de erf- pachtgrond bij de kapel te ontruimen. Verschillende vicarissen zijn voor de vicarie en de ka-
pel in De Meern werkzaam geweest. In de archieven zijn enkele namen te vinden, waarvan sommige met duidelijke jaartallen zoals: |
||||||||||||||||||
tussen ca 1456
niet bekend ca 1481 niet bekend ca 1580 niet bekend |
1496
|
|||||||||||||||||
Henricus van Brakel
Ysbrandus Creken Ghysbert van Beest Amelius van Nijtvelt Everardus Quirini Willem Acrynss van de Ghoye |
||||||||||||||||||
Van deze laatste is wel bekend dat hij voor het leven is
benoemd en waarschijnlijk de laatste vicaris is geweest. Terzijde kan ook nog vermeld worden dat Ysbrandus, zoon van Johannes Creken, door de bisschop van Utrecht, David van Bourgondië (1456 - 1496) tot vicaris is benoemd. Zijn benoeming was het gevolg van het feit dat de vicarie sinds de dood van Henricus van Brakel lange tijd onbezet was gebleven. Volgens de statuten van het concilie van Latera- nen was het collatierecht aan de bisschop vervallen. Dat wil dus zeggen dat Ysbrandus Creken niet volgens het col- latierecht door de stichter of iemand van diens nageslacht aan de bisschop is voorgedragen. Wat hiervan de oorzaak is geweest is tot op heden nog niet opgelost. |
||||||||||||||||||
Bronnen
1. Catholica p. 703
2. idem p. 704
3. Kunstreisboek 1977 p. 680
4. RAU Aartspriesters Holl. Zending p. 250
5. RAU Oudmunster 1738-1 P° 96v
6. RAU Oudmunster nr 605
7. RAU Oudmunster 1738-1 P° 96v
8. Idem
9. RAU Oudmunsternr 605
|
||||||||||||||||||
Tekening in „recueil d'Arras" van David van Bourgondië,
bisschop van Utreclit |
||||||||||||||||||
J
|
||||||||||||||||||
33
|
|||||||||||||
Een dorp verandert
|
|||||||||||||
Het rijtje rommelige garages uit het
vorige nummer leverde vier reacties op; de terloopse mondelinge tel ik daar niet bij. Allereerst de blije reactie van Sjaak
Gondelach uit de Van Wanroystraat: „Nu ik ook eens mee kon doen met de raad- selfoto, vond ik dat ik ook maar een briefje in moest sturen. De garages la- gen aan de Den Hamstraat in Vleuten en zijn ongeveer twee jaar geleden af- gebroken. Op de plek van de garages is door bouwbedrijf Brinkhof een aantal bedrijfspanden gebouwd, waarin onder andere weekkrant De Brug een onder- komen heeft gevonden. De oude inrit naar de opslagloods van Brinkhof, waar- langs de garages stonden, heet nu ,,We- tering"". De heer F.J. Miltenburg uit de Dorps-
straat schreef: ,,Dit is de oude werk- plaats van aannemer Baars, later wer- den hier garages van gemaakt. Dit com- plex stond op de plek die nu ,,Wete- ring" heet. Boven de garages was nog een houtopslag". Agnes Bouwman-Van Rooijen uit de
Multatulistraat maakte het kort: „Raad- selfoto Maart 1991. De foto op pagina 21 is de houtzagerij van vroeger van Eef Baars, later van Jan Brinkhof en nu is het de ,,Wetering". Veel succes met de volgende raadselfoto". |
|||||||||||||
Even een persoonlijke herinnering tus-
sendoor. Zowel ik als mijn twee zoons hebben nog een sigarenkistje voor geva- rieerde rommel in gebruik dat de jon- gens van ,,Opa Baars", zoals ze hem noemden, hebben gekregen. Zes jaar lang en viermaal per dag passeerden ze zijn huis op weg naar en terug van school. Talloze malen stak ik bij het passeren een hand op die door Eef Baars, die voor het raam zat, ook met een groet werd beantwoord. Met elkaar ge- sproken hebben we bijna nooit. De vierde reactie was van Arie Goud-
appel. Het lijkt wel of hij Eef Baars en Jan Brinkhof nooit heeft gekend want hij schrijft alleen maar over een ver verleden: „De raadselfoto is de oude timmermanswerkplaats van Dirk van Kleef, die o.a. de erg mooie huizen aan de Stationsstraat heeft gebouwd, tegen- over het kwakeitje en Ad van Zoeren. Hij was een gerespecteerd man in het oude dorp Vleuten". Arie kwam ook nog terug op de
raadselfoto in het decembernummer 1990: ,,Nu over de boerderij Hinder- stein. De bewoners waren, samen met de bewoners van ,,Het Oude Raad- huis", onze naaste buren. Er heeft wèl een familie Van Dijk gewoond voor de sloop. In ruilverkavelingsverband zijn er aan de Smalle Themaat twee nieuwe boerderijen gebouwd. In de eerste boerderij (vanaf de Schoolstraat, KBN) kwam de familie Van Dijk van „Ken U Zelf" en in de tweede de familie Van Dijk van Hinderstein. In de eerste boer- derij hebben wij als historische ver- eniging nog ons onderkomen gehad". In een P.S. schrijft hij nog: ,,In de raadselfoto van Hinderstein kan men op de achtergrond nog net ons huis in de Vinkenbuurt zien, het huis met ge- broken kap". Dat klopt helemaal. Nadat Jan Fokker me er telefonisch
al op had gewezen dat de laatste be- woners van de boerderij Hinderstein toch een gezin ,,Van Dijk" waren ge- weest, kreeg ik een en ander op schrift van onze plaatselijke smid Dirk van Dijk, die zijn informatieve brief begon met „Beste heer Klaas Nanninga". Pas op Dirk, als je me nog één keer „Nan- |
|||||||||||||
ninga" noemt, ga ik in het vervolg schrij-
ven over „Dick van Dyke", met een ver- wijzing naar de oude televisieshows! - Zo, dat is ook weer uit de wereld. Maar Dirk van Dijk schreef heel
veel belangwekkende dingen. „Omtrent ,,Hinderstein" het volgende. Op deze boerderij woonden de gebroeders Ver- meulen, Kees en Haimes met hun zus- ter Ant. Na het overlijden van Ant is Kees getrouwd met Bartje Kemp, voor veel Vleutenaren ,,tante Bartie". Zij was een zus van Hannes Kemp, die ve- le jaren heeft geboerd op de eerste boer- derij aan de Smalle Themaat. Zij was weduwe van ene Van Dijk uit Papecop, die daar een boerderij annex loonbe- drijf had. Toen Kees Vermeulen was gestorven
is een zoon van haar, Cor van Dijk, met zijn gezin uit Papecop op ,.Hinder- stein" komen wonen en boeren. Zij hebben, nadat ,,Hinderstein" was
gesloopt, een nieuwe boerderij gekre- gen aan de „Smalle Themaat". Het is de tweede van rechts, naast de boer- derij van Jan van Dijk van „Ken U Zelf'. Zowel de boerderij als de landerijen van „Hinderstein" werden beheerd door de ,,Bijlevelt-Stichting", welke de be- zittingen beheert uit de nalatenschap van de laatste „Van Bijlevelt", welke ge- huwd was met de heer Tahsine, ,,De Turk", en kinderloos is gestorven. Interessant is dat er in dit verhaal,
met de schrijver mee, drie keer de naam „Van Dijk" voorkomt, zonder ook maar iets als familie met elkaar te maken te hebben, althans de laatste tweehonderd jaar". Tot zover de reacties op de twee laat-
ste raadselfoto's. Het waren er nogal veel en vooral de oudere Vleutenaren (of is het toch echt „Vleutenezen"?) kun- nen er hun hart aan ophalen. De nieuwe raadselfoto is een lucht-
foto van een hoekje van het dorp Vleu- ten (pagina 34). Wie kan er ons iets over vertellen? |
|||||||||||||
De kantoren langs de Wetering, de plek
waar de oude garages gestaan hebben. |
|||||||||||||
KBN.
|
|||||||||||||
34
|
||||||||||||
Ridderhofstad Nyvelt
was ooit een Huis van Oranje |
||||||||||||
Iedereen die op school nog een beet-
je ouderwetse Vaderlandse Geschiede- nis heeft geleerd, weet dat Willem I, de Zwijger, Graaf van Nassau en Prins van Oranje, een zoon was van Willem de Rijke en Juliana van Stolberg. Hij was evenwel niet de enige zoon; hij had ook nog een drie jaar jongere broer: Jan (de zesde) die zich ook Graaf van Nassau mocht noemen, maar als tweede zoon géén Prins van Oranje. Zijn nazaten waren natuurlijk ook
Graaf of Gravin van Nassau en soms kregen ze er door huwelijk of vererving een tweede naam of titel bij. Jan de zesde - we gaan nu jaartallen
noemen - had vier zoons, waarvan de oudste: Willem Lodewijk, die leefde van 1560 tot 1620, de erenaam „Us Heit" (Onze Vader) kreeg voor het vele goe- de dat hij voor de Friezen had gedaan. |
De vierde zoon, Ernst Casimir (1573-
1632) was de overgrootvader van Johan Willem Friso, Vorst van Nassau-Dietz (1687-1711). Hij werd de stamvader van ons huidige koningshuis. Van de tweede zoon is één nazaat be-
kend, maar van de derde, George de Oude, Graaf van Nassau-Dillenburg (1562-1623), weten we iets meer. Zijn achterkleindochter Johanna Elisabeth, Gravin van Nassau-Dillenburg, leefde van 1663 tot 9 februari 1700. Op 16 juni 1692 - ze was toen ongeveer 29 jaar oud - trouwde ze met Frederik Adolf, Graaf van Lippe-Detmold, die op 20 sep- tember 1667 was geboren. Van zijn moe- der, Amalia, Gravin van Dohna (1645- 1700), had hij in 1687 de titel „Heer van Nyvelt" geërfd. Van 1687 tot 1711 is het huis Nyvelt
|
in het bezit geweest van het geslacht
Lippe-Detmold en van 1692 tot 1700 is een lid van het geslacht Nassau-Dillen- burg mede-eigenares geweest van onze Vleutense ridderhofstad. Voor mensen die vinden dat in de
geschiedenis van Vleuten-De Meern zich nooit iets belangrijks heeft voor- gedaan, is het toch wel interessant te vermelden dat 245 jaar nè 1692 (hu- welijksdatum van bovengenoemd echt- paar), wéér een huwelijk plaats vond tussen een lid van het geslacht Lippe en een lid van het geslacht Nassau: op 7 januari 1937 trouwde Bernhard van Lippe-Biesterfeld met Juliana, prinses van Oranje Nassau! |
||||||||||
Klaas B. Nanning
|
||||||||||||
36
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem de rijke Graaf van Nassj,
1487-1559 X (II) Juliana Gravin van
Stolberg-Wernigerode |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem I De Zwijger Graaf van Nassau
later Prins van Oranje
1533-1584
X Anna van Egmond, Gravin van Buren, enz.
X (II) Anna Prinses van Saksen X (IV) Louise de Coiigny |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(II) Jan VI de oude
Graaf van Nassau 1536-1606 X Elisabeth van
Leuchtenberg |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(II) Maria
Gravin van Nassau
1539-1599
X Willem IV
Graaf van den Bergh |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(II) Emilia Gravin van Nas(| (IV) Frederik Hendrik
Prinses van Oranje Graaf van Nassau 1569-1629 Prins van Oranje
. 1584-1647
i Amalia Gravin van Solms-
'iiraunfels |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(II) Maurits Graaf van Nassau
Prins van Oranje 1567-1625 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
George de oude Graaf van
Nassau-Dillenburg
1562-1623
X Anna Amalia Gravin van
Nassau-Saarbrücken |
Ernst Casimir Graaf van
Nassau
1573-1632 X Sophia Hedwigvan
Brunswijk-Wolfenbüttel |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem Lodewijk
Graaf van Nassau 1560-1620 X Anna Gravin van
Nassau
Prinses van Oranje
|
Jan Vil de middelste
Graaf van Nassau-Sicgen 1561-1623 X (II) Margaretha
Prinses van Holstein- Sondcrburg |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(II) Anna Gravin van Nassau
Prinses van Oranje 1563-1588 X Willem Lodewijk Graaf
van Nassau Dietz |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(I) Maria Gravin van Nassau
Prinses van Oranje 1556-1616 X Philips Graaf van Hohenlohe
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(I) Philips Willem
Graaf van Nassau Prins van Oranje 1554-1618 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lodewijk Hendrik Graaf
van Nassau-Dillenburg 1594-1662 X Catharina Gravin
von Sayn-Wittgenstein |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem Frederik Graaf van
Nassau-Dietz Stadhouder van Friesland 1613-1664 X Albertine Agnes
Prinses van Oranje Gravin van Nassau (dochter van Frederik Hendrik) _ I
Hendrik Gasimir II Graaf van Nassau-Dietz 1657-1696 X Henriétte Amalia
Prinses van Anhah-Dessau |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem II Graaf van
Nassau Prins van Oranje 1626-1650 j[ Maria Stuart
'rinses van Engeland |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hier afgebeelde stamboom is een uittreksel uit de „Stamtafel van het geslacht Oranje-Nassau", welke voorkomt In het boek
„Huizen van Oranje" door A.IJ.M. Schellart, verschenen na 1980 (Jaartal ontbreekt) bij uitgeverij Elmar b.v. te Rijswijk. De au- teur was vele Jaren directeur van de Nederlandse Kastelen Stichting en is enkele Jaren geleden overleden. In de toelichting op de stamtafel schrijft Schellart: „Hierin zijn alleen die personen opgenomen, die een kasteel, paleis, enz. hebben gebouwd of bewoond". Dat is, wat het echtpaar Lippe-Detmold - Nassau-Dillenburg betreft, niet Juist. Het heeft de ridderhofstad Nyvelt niet gebouwd en evenmin bewoond. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adolf Prins
van Nassau- Dillenburg 1629-1676 X Elisabeth Charlolte
Melandcr |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i'illem III Hendrik
'rins van Oranje Koning van Engeland 1650-1702
il Maria Stuart II
Érinses van Engeland |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johanna Elisabeth Gravin
van Nassau-Dillenburg 1663-1700 X Frederik Adolf Graaf van
Lippe-Detmold |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johan Willem Friso, Vorst
van Nassau-Dietz 1687-1711 X Maria Louise Landgravin
van Hessen-Kassel (Marijke Meu) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STAMWAPEN
VAN NASSAU |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STAMWAPEN
VAN ORANJE |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STAMWAPEN
VAN LIPPE |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iV jRtl>J3«» WOFSTATJ W-V-JST.n
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ridderhofstad Nyvelt In 1744, naar de bekende gravure van Hendrik
Spilman. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De drie wapenafbeeldingen zijn overgenomen uit „De vlag In top!", herinneringsalbum uitgegeven bij de geboorte van prinses
Beatrix Wilhelmlna Armgard; uitgave van de N.V. Handelsdrukkerij Holdert en Co. te Amsterdam, 1938. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37
|
||||||||||||
De dam bij Croenkens camer
|
||||||||||||
door
IrJ.A. Storm van Leeuwen |
||||||||||||
In de aflevering van december 1990 (jaargang 10, nummer 4) van dit tijdschrift is het verslag opgenomen van
een onderzoek door H.E.J. van Essen en Dr D.W. Gravendeel naar de ligging van het middeleeuwse ,,Roetaerts huys van Lantscrone", dat in 1385 aan de noordzijde van de kort na dat jaar aangelegde Heycop (nu Leidse Rijn) heeft gestaan. Het ,,huys" was later meer bekend als de ,,Steene caemer". Deze komt onder die naam voor op een kaart, die in 1599 is gemaakt door de landmeter Jan Rutgersz. van den Berch. De schrijvers van genoemd artikel menen aan de hand van funderingsresten de plaats van dat stenen huis te hebben teruggevon- den. Onderstaande bijdrage is een reactie op de conclusies van Van Essen en Gravendeel. Daarbij wordt uitvoe-
rig ingegaan op de ouderdom en de verschillende namen van de dam, die in de veertiende eeuw in de nabijheid van dat stenen huis werd aangelegd. |
||||||||||||
Inleiding
Op het ogenblik ben ik bezig met een onderzoek naar
bepaalde onderdelen van de oude waterstaatkundige toestand van het vroegere grootwaterschap Bijleveld en de Meem- dijk. Dit was een hoofdwaterschap, waarbinnen een aantal gewone waterschappen lag. Deze bevonden zich in het ge- bied tussen De Meern en Harmeien. Het grootste gedeelte van dat grootwaterschap was ge-
situeerd ten zuiden van de tegenwoordige Leidse Rijn en omvatte daar de waterschappen Bijleveld en Reyerscop, alsmede Mastwijk en Achthoven. Globaal aangeduid strekte dat deel zich uit tussen de Leidse Rijn en de Hollandse IJs- sel; in het oosten werd dit complex begrensd door de Meem- dijk en in het westen door de Hollandse Kade of Gemene- landskade. Een klein gedeelte van de afwaterende gron- den van het Grootwaterschap, namelijk de Harmelerwaard, lag benoorden de Leidse Rijn. Bovendien behoorde er een watergang toe, die in de noordelijke richting naar de Am- stel liep. Ik merk hierbij op, dat de tegenwoordige Leidse Rijn,
die een grotendeels gegraven watergang is, in oude tijden Oude Rijn of Rijn werd genoemd. De eigenlijke reststroom van de Oude Rijn met zijn vele kronkels heeft echter noor- delijker langs het dorp Vleuten gelopen. Deze gedeeltelijk Vleutense wetering geheten waterloop noemde men plaat- selijk óók de Rijn. Sedert het begin van de vijftiende eeuw droeg het groot-
waterschap Bijleveld en de Meemdijk (toen nog Reyers- cop en Bijleveld geheten) de zorg voor de gezamenlijke afvoer van het overtollige water uit de binnen het Groot- waterschap gelegen (z.g. ingelegen) waterschappen en voor alles wat daarmee samenhing. Deze afvoer vond op natuurlijke wijze, dat wil zeggen zonder bemaling, plaats vanuit de Oude Rijn door de hierboven bedoelde watergang naar de Amstel. Het water stroomde aanvankelijk dwars door de Ronde Venen, na ca 1667 ging het daar omheen. In |
latere tijden noemde men de oorspronkelijke watergang de
Bijleveld. Daarvan zijn bij Kockengen nog grote stukken bewaard gebleven, evenals trouwens van de Heycop die later ter sprake zal komen i). De ingelegen waterschappen konden eerst eveneens op
natuurlijke wijze hun overtollige water kwijt op de Oude Rijn/Bijleveld, maar moesten na verloop van tijd groten- deels worden bemalen. Het Grootwaterschap zag er verder op toe, dat de Meem-
dijk als belangrijke waterkering door de dijkplichtigen in goede staat werd gehouden. Oorspronkelijk geschiedde dat toezicht door het heemraadschap van Woerden, waar- uit het tegenwoordige grootwaterschap van Woerden is voortgekomen. De kosten werden morgen-morgensgelijk, dat wil zeg-
gen: naar evenredigheid van de oppervlakte land, omge- slagen over de grondeigenaren. Een morgen was ongeveer 0,85 hectare groot. Het niet meer bestaande grootwaterschap Bijleveld en
de Meemdijk kreeg zijn naam pas in de vorige eeuw. Voor- dien sprak men van het waterschap Reyerscop en Bijle- veld of van het waterschap Bijleveld. Om verwarring te voorkomen met het binnen het Grootwaterschap gelegen waterschap Bijleveld, al dan niet verenigd met Reyerscop, spreek ik in het vervolg steeds van Bijleveld en de Meem- dijk warmeer ik het overkoepelende Grootwaterschap bedoel. Overigens schijnt het woord ,,waterschap" vóór 1800 in
het algemeen niet te zijn gebruikt in de betekenis van „pol- der". Voor zover ik heb kunnen nagaan verstond men daar, althans in de provincie Utrecht, een grote watergang, een boezem of een grootwaterschap onder. Bij het doornemen van de archiefstukken van Bijleveld
en de Meemdijk kom ik soms gegevens tegen, die om ver- schillende redenen historisch belangwekkend kunnen zijn. Op twee gevallen zal ik in dit artikel ingaan, omdat deze verband houden met het hierboven aangehaalde onderzoek naar de resten van de „Steene caemer" ten noorden van de |
|||||||||||
38
|
||||||||||||||||
Bijleveld
|
||||||||||||||||
Heycoper wetering
|
||||||||||||||||
X Vleuten
|
||||||||||||||||
Vleutense wetering
|
||||||||||||||||
De Meern
J^ Oude Rijn
T
Strijkviertel
/ / |
||||||||||||||||
Oudenrijn
|
||||||||||||||||
Schetskaartje van het grootwaterschap Bijleveld en de Meerndijk (1413 -1959).
De getrokken lijnen stellen wateren voor. De belangrijkste daarvan zijn dik getekend. De waterkeringen (dijken, kaden en
dammen) zijn met dunnere lijnen, voorzien van korte dwarsstreepjes, aangeduid. Met uitzondering van de Strijkviertel zijn de wegen weggelaten. De kruisjes staan op de plaatsen van de dorpen De Meern, Vleuten en Harmeien, benevens van het Huis den Ham en het Huis van Rotaert van Lantscrone (Croenkens camer). Het noorden is boven. De noordelijke, oostelijke en zuidelijke kaden en dijken beschermden het gebied van Bijleveld en de Meerndijk tegen het van die
zijden komende buitenwater. De westelijke kade (Hollandse Kade) heeft vanouds deel uitgemaakt van de Ringkade van het groot- waterschap van Woerden. De schutsluizen, die in de zeventiende eeuw in de Heldam (beoosten Harmeien) en in de Haanwijker- dam (bewesten Harmeien) werden aangebracht, zijn terwille van de overzichtelijkheid van het kaartje niet getekend. De functie van de Heldam (oudtijds Basterdam geheten) als keerdam blijkt duidelijk: hij scheidde het hogere Heycoper water van het lagere Bijleveldse water. Vandaar de herstelwerkzaamheden, genoemd in de kameraarsrekening uit 1464 van het grootwaterschap Bijle- veld en de Meerndijk. |
||||||||||||||||
Leidse Rijn nabij de voormalige Heldam.
Daarbij zal ik in de aangehaalde teksten in de oorspron-
kelijke spelling uit de vijftiende en zestiende eeuw over- nemen. Deze citaten dienen niet alleen tot bewijsvoeringen van enige conclusies, maar laten ook zien hoe een water- schap zo'n vijfhonderd jaar geleden de zaken - ondanks oorlogsomstandigheden of andere perikelen - tot in kleine bijzonderheden regelde en financieel verantwoordde te- genover zijn ingelanden. De Croenkens of de Croentgens canier
Zoals vaak het geval is, zijn van de archiefstukken van
het grootwaterschap Bijleveld en de Meerndijk vooral die |
van financiële aard door de eeuwen heen goeddeels be-
waard gebleven. Daarvan zijn de oudste exemplaren van de zogenaamde kameraarsrekeningen interessant, omdat die enigszins een indruk geven van het reilen en zeilen van het vroegere Grootwaterschap in de begintijd van zijn bestaan. Men kan daarin lezen, wat de bewoners van dit deel van het Westutrechtse veengebied moesten doen om het hoofd letterlijk boven water te houden 2). De kameraar was de man die de geldelijke middelen
van een stad of, zoals in ons geval, van een waterschap be- heerde en ook zorg droeg voor de financiële administratie. Bovendien hield hij zich o.a. bezig met de voorbereiding van belangrijke werken en de controle op de uitvoering daarvan. Voor wat het grootwaterschap Bijleveld en de |
|||||||||||||||
39
|
|||||||||||
De naam „Kroonkens kamer" of „Kroontjes kamer" wijst
mijns inziens duidelijk op het wapen van de familie Van Lantscroon, een aanzienlijk Utrechts geslacht. Het schild voerde drie kronen van sabel (zwart) in een veld van goud (zie de bij dit artikel gevoegde ongekleurde schetsteke- ning) 3). Waarschijnlijk heeft de eigenaar een afbeelding daar- van laten aanbrengen op de voorgevel van zijn „camer" of op de palen van het ernaast staande toegangshek. Het huis kreeg daardoor in de volksmond de naam „Kroontjes kamer". In de rekening van het jaar 1464 is opgenomen de post:
Item gegeven 2 man die enen dam bij Croenkens camer
t'eynden Heycoper weteringe gemaect hebben om Hey- coper water mede te scutten, onder hem beyden te samen 10 stuvers, facit (maakt) 1 gulden, 5 cromsteert. De rekening van 1504 bevat de post:
Item gegeven die weert in die Hel bij Croentgens camer
van hout ende ijserwerck uut te voeren 12 stuvers. Uut te voeren wilde zeggen: uit de stad Utrecht naar el-
ders (in dit geval naar Harmeien) te vervoeren; dit gebeur- de per schuit of per wagen. Alle materialen - tot nagelen (spijkers) toe - die nodig waren voor de bouw, het herstel en het in bedrijf houden van bruggen, sluizen en later ook molens moesten in die tijd in de stad Utrecht worden aan- geschaft. De Hel was, naar ik heb kunnen vaststellen, de naam van een herberg die bij de dam bij Croenkens camer stond; ik kom daar straks op terug. In de rekening van 1507 wordt in plaats van enen dam
bij Croenkens camer gesproken van den dam bij Croent- gens camer: Item gegeven Dirck Brey van 1 halve dach dat hij den op-
stal verpaelt heeft bij den dam bij Croentgens camer, facit 1 stuver, 6 wit. Te oordelen naar de plaatsaanduidingen komt deze ,,ca-
mer" overeen met Rotaerts huys van Lantscrone, dat is ge- noemd in een oorkonde van bisschop Florens (van Weve- lickhoven) uit 1385 4). Daarnaar wordt verwezen in het artikel van Van Essen en Gravendeel. Het handvest van 1385 was de grondslag voor de vor-
ming van het grootwaterschap Heycop, genaamd de Lange Vliet, dat beoosten de Meerndijk heeft gelegen. Die water- kering vormde de grens met het grootwaterschap Bijleveld en de Meerndijk. De oorkonde bevatte tevens de vergun- ning voor de aanleg van een watergang die het overtollige water uit de ingelegen waterschappen zou afvoeren naar de Vecht bij Breukelen. Deze watergang heette later de Heycopper wetering of kortweg de Heycop. Vanwege zijn grote lengte noemde men deze uitwatering vanaf De Meem ook de Lange Vliet. Het grootwaterschap Heycop is in ze- kere zin een tegenhanger geweest van het grootwaterschap Bijleveld en de Meerndijk. De Heycoper wetering, die in de kameraarsrekening
van 1464 werd bedoeld, was een gedeelte van dezelfde Heycop. Zij liep op de plaats van de tegenwoordige Leid- se Rijn tussen De Meem en het punt waar de Heycop noord- waarts afboog in de richting van Den Ham. Dat punt lag iets voorbij het stenen huis van Rotaert van Lantscrone t'eynden Heycoper weteringe. De dam, waarvan in de twee kameraarsrekeningen spra-
ke is, moet dan de thans niet meer bestaande Heldam zijn geweest. Blijkbaar was het toen nodig deze te herstellen en weer op de vereiste hoogte te brengen. |
|||||||||||
Meerndijk betreft woonde hij later ook wel de verschillen-
de schouwen (inspecties) door dijkgraaf en heemraden in voor- en najaar bij. De rekeningen werden jaarlijks opgemaakt. Zij bevat-
ten telkens een overzicht van de aan omslagheffingen ver- kregen inkomsten en een specificatie van de gedane uitga- ven. Daarmee deed de kameraar ieder jaar verantwoording van zijn beheer tegenover de grondeigenaren, hier landge- noten genoemd. Deze vergaderingen vonden plaats in de kapittelzaal van de Dom te Utrecht, waar ook de meeste grondeigenaren (behalve particulieren ook kapittels en kloosters) woonden of gevestigd waren. De geldsbedragen in de kameraarsrekeningen, die in dit
artikel worden aangehaald (tijdvak 1464 - 1529), zijn uit- gedrukt in de toen gangbare (reken)munten. Deze zijn niet steeds dezelfde gebleven. Wel kan worden gezegd, dat de gulden, zoals de naam al aanduidt, oorspronkelijk van goud was. De kromstaart en de stuiver waren in die tijd de grootste zilveren munten. De wit was eveneens van zilver, maar had een lagere waarde; er gingen 12 witten in een stuiver. In verschillende van de oudste rekeningen die nog aan-
wezig zijn vond ik uitgavenposten, waarin de Croenkens camer of Croentgens camer als plaatsaanduiding is gebruikt. Dat was niet zo verwonderlijk. Op het middeleeuwse plat- teland was een stenen huis, vroeger „camer" genoemd, een in het oog vallende bijzonderheid. Uit het vervolg zal blij- ken, dat deze „camer" in de nabijheid van de Heldam tus- sen De Meem en Harmeien heeft gestaan. |
|||||||||||
lantscroon^sy^
|
|||||||||||
Wapen van het geslacht Van Lantscroon. Het schild voert
drie kronen van sabel (zwart) op een gouden veld. Vergrote copie van een schetstekening in: J.B. Rietstap, Illu- strations to the Armorial général, IV, PI. XXII (Herdruk 1967). |
|||||||||||
40
|
|||||||
Aanleg van de Basterdam
De naam Heldam werd in die tijd nog niet gebruikt. Wel
sprak men van de Basterdam of van ,,de dam bij Croen- kens camer". De aanleg daarvan zal ongetwijfeld verband hebben gehouden met een ingrijpende verandering van het afwateringsstelsel van de polders in deze streek. Deze verandering vond zijn oorsprong in 1285. Omstreeks
dat jaar werd de bovenmond van de Hollandse IJssel aan de Lek bij Hoppenesse (later bekend als het Klaphek) af- gedamd. Als gevolg daarvan kon het merendeel van de pol- ders die ten zuiden van de tegenwoordige Leidse Rijn wa- ren gelegen het overtollige water door middel van uitwa- teringssluizen op de ,.getemde" rivier brengen. Hiertoe gingen ook verschillende waterschappen over,
die later deel zouden gaan uitmaken van het grootwater- schap Bijleveld en de Meerndijk. Voordien hadden zij - in ieder geval Reyerscop en Bijleveld - het water vanouds op de Oude Rijn (Leidse Rijn) geloosd. Via het gebied van het in 1322 ingestelde grootwaterschap van Woerden kwam dit water terecht in de boezem van het Hollandse hoogheemraadschap Rijnland, dat weer door middel van een aantal sluizen te Spaarndam op het IJ uitwaterde. De oorspronkelijke uitwatering van Rijnland door de Oude Rijn op de Noordzee was namelijk door verzanding van de Rijnmond bij Katwijk in de loop van de twaalfde eeuw onmogelijk geworden. Toen nu de gezamenlijke grondeigenaren van de bezui-
den de Oude Rijn (Leidse Rijn) gelegen waterschappen Reyerscop, Bijleveld, Mastwijk en Achthoven verkozen op de Hollandse IJssel te gaan uitwateren (de twee laatst- genoemde waterschappen hadden dat aanvankelijk gedu- rende korte tijd reeds eerder gedaan) bleven zij onverkort verplicht mee te betalen aan de instandhouding van de uit- wateringssluizen in Spaarndam. Om te worden ontslagen van deze jaarlijks terugkerende last moest een afkooprege- ling worden getroffen. Dat gebeurde in het jaar 1363. De Hollandse graaf sloot toen een overeenkomst met onder meer de grondeigenaren van de bovengenoemde water- schappen. De bisschop van Utrecht hechtte op dezelfde dag zijn goedkeuring aan deze financiële regeling 5). De benoorden de Oude Rijn (Leidse Rijn) gelegen Har-
melerwaard stond van meet af aan buiten deze waterstaat- kundige veranderingen. De waard bracht al die tijd, zoals sedert de ontginning in de middeleeuwen was gedaan, zijn overtollige water door de kavel sloten op de Oude Rijn. Hij bleef daarom deel uitmaken van het grootwaterschap van Woerden. Het was mijns inziens om die reden noodza- kelijk om een keerdam in de Oude RTijn (Leidse Rijn) te. maken, en wel aan de bovenstroomse zijde (de oostelijke grens) van de Harmelerwaard. Dit was de Basterdam, die is vermeld in de straks te noemen oorkonde van 1413 be- treffende de aanleg van de Bijleveld. De plaats van de dam wordt ook vermeld in een brief
van de Staten van den Lande van Utrecht van 1598, waar- in een opsomming wordt gegeven vaft de op dat ogenblik tot het Huis Nijeveld behorende leengoederen 6): Item dat wijndaes op den Rijn aen de Groote Weede (de wind-
as op de Vaartse Rijn aan de Grote Wade) ende dat wijn- daes op Basterdam t'eindens Hemelreweyde (Harmeler- waard). De oorspronkelijke leenacten zijn van oudere datum, in
ieder geval van 1579, maar waarschijnlijk veel ouder. De windassen waren aangebracht ten behoeve van de scheep- vaart. Voordat er verlaten of schutsluizen in de zeventien- |
|||||||
Gedeelte van een in oktober 1599 door de landmeten Jan
Rutgersz. van den Berch gemaakte kaart van enige percelen land in Vleuterweide. Hierop staan de Steene caemer en de Heldam getekend. Het westen is boven. Links de tegenwoor- dige Zandweg en Leidse Rijn (toen Heycoper wetering ge- heten), waaruit naar rechts (noordwaarts) het vervolg van de Heycop afbuigt. Linksonder de Steene caemer met trapge- vels. De bijbehorende hofstede, die toen werd bewoond door Ghisbert Cosijnsz., draagt thans de naam „Goedenburch". Daarboven (westwaarts) op de linkerrand van de afbeelding de Heldam met de windas van de overtoom. Rijksarchief in de provincie Utrecht, Topografische Atlas; Archief van het kapittel van Sint Jan. de eeuw werden gebouwd waren veel dammen in vaarwa-
teren voorzien van overhalen, overtomen of overtochten. Daartoe werden windassen boven de dammen gebouwd. Dit was ook het geval bij de Basterdam, die in het kader van de regeling van 1363 omstreeks dat jaar moet zijn aan- gelegd. Over de nogal merkwaardige naam Basterdam heeft de
Utrechtse civiel ingenieur Calkoen opgemerkt, dat deze kan zijn afgeleid van die van Jan Aelman of Jan Aleman, bastaard van Henegouwen, heer van Woerden. Op diens gezag zou de dam kunnen zijn aangebracht 7). Deze Jan Aelman was een zoon van graaf Willem III uit
een buitenechtelijke verhouding. Hij was dus een bastaard. De toevoeging „bastaard" aan de naam was in zulke geval- len gebruikelijk. Aan dat woord werd niet zo'n geringschat- tende betekenis gehecht als men tegenwoordig vaak doet. Bij open brief van 1346 gaf gravin Margaretha van He-
negouwen aan haar bastaardbroer, die ridder was, het Land |
|||||||
41
|
|||||||
Bijleveld brengen, maar reeds na 70 jaren moest dit kunst-
matig geschieden met behulp van bemaling door windwa- termolens en later door gemalen. De Bijleveld zelf behoef- de niet te worden bemalen. De Basterdam of de dam bij Croentgens camer, later de
dam bij de Hel of de Heldam geaeten, moet reeds hebben bestaan toen de Heycop kort na 1385 werd aangelegd. De- ze dam heeft eeuwenlang het iets hoger staande water van de Heycopse landen gescheiden gehouden van dat van de Bijleveldse landen. Zoals het Oudhollandse spreekwoord zegt: „Wie water deert, die water keert" dienden de land- genoten van Bijleveld en de Meemdijk de dam op voldoen- de hoogte te houden, tenminste in de tijd waarover wij nu spreken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende twee posten van
de kameraarsrekeningen van de jaren 1423 en 1508. Deze luiden als volgt: (1423): Item gegeven van Basterdam dicht te houden een
jaer lang ende die brug bi Basterdam te houden (onder- houden) 4 gulden; (1508): Item gegeven Dirck Brey voer 2 horden die an den
dam bij die Heil verbezicht (gebezigd) zijn om die hogen waters will, elcke horde 2112 stuver, facit 5 stuvers. Welke brug in 1423 werd bedoeld, is niet meer na te gaan.
De Heldambrug bestond toen nog niet. Ik moet daarom aan- nemen dat het de brug was over de vliet, waardoor het polderwater van het oostelijke deel van het waterschap Reyerscop/Bijleveld (de polder Veldhuizen) op de Oude Rijn (nu Leidse Rijn) werd geloosd. Die vliet heette later de Hellevliet. De omschrijving van de post van de kameraarsrekening
van 1464, waarin herstelwerkzaamheden aan een dam bij Croenkens camer worden vermeld om het Heycoper water mede te scutten is nu wel duidelijk. Wat men met de Hel in de kameraarsrekeningen van
1504 (zie de vorige paragraaf) en van 1508 (hierboven) heeft bedoeld lijkt mij evenmin een probleem te vormen. De woorden in de eerstgenoemde post die weert (waard) in die Hel kunnen niet anders dan wijzen op een herberg, genaamd ,,De Hel" of „In de Hel" bij bovengenoemde dam. Ook de navolgende post van de rekening van 1507 duidt
op het bestaan van een herberg van die naam: Item, gegeven die weerdinne in den Hel voer 4 112 vanne
(vaen, vane: naam van een maat, vooral van bier) biers die de buerluden droncken die oick holppen wijnden, facit 2 stuvers, 9 wit, 3 duyt. Deze buurlieden (ingezetenen) hadden geholpen bij het
ophijsen van onderdelen van een te herstellen windwater- molen in de naaste omgeving van deze herberg. Het kwam in die tijd meer voor, dat voor ongewone werkzaamheden door ingezetenen ten behoeve van het eigen „gemene land" geen vergoedingen in geld, maar in de vorm van bier werd ■ gegeven. Bier werd trouwens ook meestal gegeven aan de arbeiders (dagloners) op al dan niet aanbestede werken, zo- wel in de stad als op het platteland. De daarmee verband houdende uitgaven zijn steeds verantwoord geweest in de stedelijke en waterschappelijke kameraarsrekeningen. In de kameraarsrekening van Bijleveld en de Meemdijk
van 1508 wordt van „die Helle" gesproken: Item des manendaechs nae Palmsonnendach heeft de ca-
meraer gheweest te Hermeien ende bestayt (aanbesteed) |
|||||||
van Woerden „geheel ende al met allen renten, rechte ende
vervalle" s). Verder werd hij raad van Holland in 1346 en 1356, raad van Henegouwen in 1380 en was ook heer van Schotervlieland en het Huis te Nesse in Holland. Hij stierf in 1389 en werd begraven in Valenciennes (Frankrijk) 9). De verklaring van de naam Basterdam door Calkoen is
heel aannemelijk. Er heeft namelijk in 1367 een Heer Jan Aelmanssluis in Oudewater bestaan. Het grootwaterschap van Woerden had zich in 1366 het recht verschaft om enige (nieuwe) uitwateringen te maken op de Hollandse IJssel. Eén daarvan liep via de (Lange) Linschoten door Oudewater. In 1367 sloten het Grootwaterschap en de stad Oudewater een tweevoudige overeenkomst over het bou- wen en onderhouden door het Grootwaterschap van een nieuwe uitwateringssluis „binnen der stede van Oudewa- ter, daer die oude sluyse te leggen plach ofte daer Heer Jan Aelmanssluyze nu leyt" 10). Dat was dus nd de afscheiding van Reyerscop en Bijleveld in 1363. De Basterdam lag op de in 1363 vastgestelde nieuwe
grens van het grootwaterschap van Woerden. Hij was daar- om als kering tegen ,,vreemd water" van groot belang. Deze dam vervulde evenwel een tweede functie, te weten als kering tegen overstromingswater bij doorbraken van de Lekdijk. Hij stond wat dat betreft op één lijn met de veel oudere Meemdijk, die bij de oprichting van het grootwater- schap van Woerden in 1322 de meest oostelijke grens daar- van was gaan vormen, maar bij de grenswijziging van 1363 buiten het gebied van dat grootwaterschap kwam te liggen. Gezien de grote betekenis van de Basterdam voor de be-
scherming van de Woerdense landen zal deze ongetwijfeld zijn aangelegd in opdracht van de toenmalige heer van Woerden. De naam „Basterdam" zou dan eigenlijk als „Bas- terddam" (met een dubbele „d") moeten worden geschre- ven, maar een dergelijke spelling vond men in vroegere eeuwen niet altijd nodig. Aanleg van de Bijleveld
In 1413 kwam weer een grote verandering in de water-
staatkundige toestand in deze streek. In dat jaar werd de grondslag gelegd van het latere grootwaterschap Bijleveld en de Meerndijk. Alle onder dat toekomstige grootwater- schap vallende waterschappen, d.i. met inbegrip van de Harmelerwaard, kregen bij handvest van de graaf van Hol- land en de heer van Woerden onder bepaalde voorwaarden het eeuwigdurende recht om gezamenlijk uit te wateren op de Amstel 11). Ook de stad Amsterdam verleende hiervoor haar toestemming. Een jaar later gaf de bisschop van Utrecht een schouw-
brief aan de belanghebbende grondeigenaren, die eeuwen- lang tot reglement van het grootwaterschap Bijleveld en de Meerndijk heeft gediend. Daarin werden verschillende zaken van technische, juridische, bestuurlijke en financiële aard geregeld, terwijl ook alle rechten en verplichtingen van het waterschap-in-oprichting tegenover derden wer- den vastgelegd. Het jaar 1414 is daarom als het oprichtings- jaar van het Grootwaterschap te beschouwen. Krachtens het handvest van 1413 mochten de gezamen-
lijke grondeigenaren een watergang laten aanleggen, die in de Oude Rijn tusschen Basterdam ende Haenwyker kae (bij Harmeien) zou beginnen en in de Amstel bij Coelbirs off daer omtrent (in 1440 en 1441 gespeld: Koelbiers, dit was bij de Nessersluis ten noordoosten van Uithoorn) zou uitmonden. De nieuwe wetering werd de Gemenelandswe- tering, later de Bijleveldse wetering of kortweg de Bijle- veld genoemd. Aanvankelijk kon men het overtollige wa- ter op natuurlijke wijze vanuit de waterschappen op de |
|||||||
42
|
|||||||||
van de herberg ,,De Hel" een dergelijk stuk „onland" heeft
gelegen, dat onbruikbaar was voor de landbouw. Zoals gezegd, kan de volledige naam van de herberg
ook ,,In de Hel" zijn geweest. Hoe dan ook, het ligt voor de hand aan te nemen, dat de naam „Heldam" is afgeleid van die van de herberg ,,De Hel". In de kameraarsrekening van 1529 is voor de eerste
maal sprake van de ,,Heldam": Item noch gegeven Gerrit Hortensz. dat hij eenen dach ge-
arbeyt heeft aen den opstal (kade) van die Heeldam off (af) tot aen die muelens (molens) toe, facit 3 stuvers. De (anonieme) klerk, die deze rekening in opdracht van
de kameraar in viervoud int claer (in 't net) schreef, had de gewoonte om van verschillende woorden de enkele e soms te verdubbelen tot ee. Zo maakte hij van geit (geld) meermalen geelt en van Heldam de naam Heeldam. Dat deed hij ook in de navolgende post:
Item gegeven aen die Heel, dat hij sevendalven dach (zes
|
|||||||||
den opstall (kade) bij die Helle te tuynen (betuinen) /
dach, facit 6 stuvers. De aanwezigheid van een herberg bij een dam in een in-
terlokaal vaarwater, waar vaak schuiten overgehaald moes- ten worden, behoeft ons niet te verbazen. Andere voor- beelden zijn de herberg Jaffa bij de gelijknamige dam (la- ter schutsluis) in de Vleutense wetering in de Hogeweide te Utrecht en de herberg aan de Stadsdam (later eveneens een schutsluis) in de Leidse Rijn ter hoogte van het Huis te Voorn in Vleuten-De Meern. Aan de Heldam heeft overigens nog tot aan de amovering van de schutsluis in 1960 een café gestaan. ,,Hemel", ,,Hel" en „Vagevuur" waren vóór de Refor-
matie heel gewone namen op uithangborden van bedrijfs- panden, herbergen en kroegen 12). Een andere betekenis van het woord ..hel" is: laaggele-
gen, moerassig terrein. Een voorbeeld diiarvan is het klei- ne natuurreservaat ,,De Hel" bij Veenendaal. Maar het staat voor mij vast, dat in ons geval noch ten tijde van de middeleeuwse ontginningen, noch daarna in de nabijheid |
|||||||||
De Leidse Rijn met de Heldamsluis en de Heldambrug omstreeks 1930, gezien in de richting van Harmeien. Links loopt de Rijks-
straatweg tussen de Meern en Harmeien. De gronden van de daarlangs staande boerderijen zijn gelegen in het toenmalige (ingele- gen) waterschap Bijleveld en Reyerscop. Op de voorgrond (vóór de sluisdeuren) het boezemwater van de Heycop, daarachter het iets lager staande boezemwater van de Bijleveld. Door een verandering van de waterstaatkundige toestand van de Leidse Rijn, de Heycop en de Bijleveld na de oorlog werd de Heldamsluis als waterscheiding tussen de boezems van de Heycop en Bijleveld over- bodig. In 1960 zijn zowel de sluis als de brug door de provincie Utrecht afgebroken. Voor de Heldambrug kwamen een nieuwe op- haalbrug bij Harmeien (de tegenwoordige Molenbrug) en een voetgangersbrug tegenover de in ruilverkavelingsverband aangeleg- de Heldamweg in de plaats. Naar een illustratie in het tijdschrift „Utrecht in Woord en Beeld", Rijksarchief in de provincie Utrecht, Topografische Atlas, Inv.
nr. 129-3. |
|||||||||
43
|
|||||||||
en een halve dag) gearbeyt heeft aen den opstal van die
Heeldam tot Vrerick Evertsz. toe, sdaechs 4 stuvers, facit 1 gulden 6 stuvers. In plaats van „Heldam" gebruikte men tevens de naam
„Helsedam", zoals in dezelfde kameraarsrekening van 1529: Item gegeven Henrick die muelenaer ende Willem
Hubertsz., dat sij gearbeyt hebben aen den opstal van den Helsendam tot Vrerick Evertsz. toe ende oeck aen die wa- tergangen ende ygelick 13 dach, s daechs 4 stuvers, facit 5 gulden 4 stuvers. Een tweede voorbeeld bevat de ordonnantie van de Stad-
houder-Generaal etc. van 1546 betreffende het uitdiepen van de vaart van Utrecht naar Leiden, onder andere de Oude Rijn tot aan Harmeien (artikel 19) 13): Item......beroerende die verdiepinge van de voorsz. grif-
te, van de Heule tot den Helschendam toe, enz. De Heule (heul, gemetselde duiker) lag op het begin-
punt van de Heycop of Lange Vliet in De Meem. Wanneer de naam „Basterdam" in onbruik raakte is moei-
lijk vast te stellen. Waarschijnlijk waren verschillende na- men voor deze dam gelijktijdig in omloop. De ietwat om- slachtige naam ,,Dam bij Croenkens camer" zal wel het eerst zijn verdwenen, ofschoon dat stenen huis nog lang als plaatsaanduiding is gebruikt. Op de kaart van de land- meter Jan Rutgersz. van den Berch uit 1599, die in de aan- hef van dit artikel is genoemd, is deze dam als „Heldam" aangegeven. Die naam was toen blijkbaar al ingeburgerd en sindsdien (tot 1960) blijven bestaan. Hij leeft nog voort in die van de Heldamweg, een tijdens de ruilverkaveling Vleuten (1953 - 1963) aangelegde landbouwweg tussen de Harmelerwaard geheten weg langs de Leidse Rijn en de Dor- peldijk. Ook de naam van de Hellevliet of Hellesloot in het wa-
terschap Bijleveld is kennelijk ontleend aan „De Hel". De- ze vliet heeft indertijd uitgemond in de Oude Rijn (Leidse Rijn) vlak achter (bewesten) de Heldam. De vroeger langs deze vliet lopende kade vormde oorspronkelijk de weste- lijke grens van het ontginningsblok Veldhuizen. De Helle- vliet heeft ooit gediend tot „uytvliet" van de Helmolen, een van de drie windwatermolens van het Grootwaterschap, en werd daarom oudtijds de Helmolenvliet genoemd. De naam Helmolen ben ik voor het eerst tegengekomen in een kwitantie betreffende geleverde materialen bij de kame- raarsrekening van 1529. Rotaert van Lantscrone
De omschrijving van de twee bovengenoemde posten in
de kameraarsrekeningen van 1464 en 1504 zijn, voor wat de locatie van de ,,Steene caemer" betreft, zonder meer een bevestiging van de voorlopige conclusies van Van Essen en Gravendeel. Dat echter de eerste eigenaren van deze „ca- mer" zich metterdaad zouden hebben bemoeid met de ont- ginning in de polder Bijleveld lijkt mij minder voor de hand te liggen dan zij stellen. Die veengronden waren waar- schijnlijk al in gebruik genomen als landbouwgrond toen |
|||||||||
aan de overkant van het water het stenen huis werd gebouwd.
Hetzelfde geldt denkelijk voor de polder Vleuterweide. Wat die laatste betreft is het wel interessant te wijzen
op enige lenen die zijn aangetekend in het oudst bekende leenregister van het Sticht. Dit werd tussen 26-9-1381 en 19-1-1383 opgesteld u). Het vermeldt: Item Gijsbrecht over die Vecht Willams soen hout......6
morgen lands als gheleghen siin bij de Hamme in den ker-
spel van Vloten in des proefstes gherechte van Oudenmon- ster daer die heren van sinte Marien t'Utrecht aen beyden siden naest ghelant siin. Item II honts lants ende een stucke erfs, gheheten die Rode hoeve ende een stucke erfs, gheheten des Sluters-camp, die tienden ten anderen, ghe- leghen in den kerspel van Vloten daer Peter uyten Hamme, joncfrouwe Lysbeth siin dochter, Jans wijf van Lantscrone ende Rotaert van Lantscrone boven naest ghelant siin en- de die heren van sinte Marien vorseyt 15) beneden; voor welken vorseyden erve her Peter uten Hamme mijnen hee- re van Utrecht 16) ende sinen Ghestichte den eygendoem of ghegeven hadde in den gherechte daer dit vorseyde erve in gheleghen is. Ende al dit vorseyde goet droech her Peter vorseyt mijnen heere op te Gijsbrechts behoef vorseyt. Ook ten zuiden van de Oude Rijn (nu Leidse Rijn) was
Rotaert van Lantscrone gegoed. Hij beschikte in diezelfde tijd over de tienden van landerijen tussen de tegenwoor- dige Strijkviertel in Oudenrijn (nu De Meem) en een be- paalde sloot, die mogelijk de oostelijke grens van dat tiendblok vormde n): Item Rotaerd van Landscronen hout enen tiende, gheleghen
aen den Olden RUn tusschen Striitvierdel ende Boudewiin sloet in Buerkerken kerspel tot Utrecht. Besluit
In de tekst op voorgaande bladzijden heb ik enige gege-
vens verwerkt die ik onlangs verzamelde over de omgeving van het verdwenen middeleeuwse stenen huis van Rotaert van Lantscrone. De aantekeningen uit de kameraarsreke- ningen van het vroegere grootwaterschap Bijleveld en de Meemdijk maakte ik toevalligerwijs kort vóór en kort nd de publicatie van het verslag door Van Essen en Graven- deel over de „Steene caemer". Gesteld kan worden, dat met die „Steene caemer" het-
zelfde stenen huis werd bedoeld als de „Croenkens camer" aan de Heycoper wetering bij de voormalige Basterdam, later Heldam geheten. En deze „Croenkens camer" is weer identiek met „Roetaerts huys van Lantscrone" in het char- ter van 1385. Voorts blijkt de Heldam, oudtijds Basterdam, Dam bij
Croenkens camer of Dam bij de Hel geheten, te zijn aan- gelegd als uitvloeisel van een grenswijziging van het groot- waterschap van Woerden in 1363. De namen „Dam bij Croenkens camer", „Basterdam" ■
en „Heldam" kunnen worden verklaard als afleidingen van respectievelijk het wapen van het Utrechtse geslacht Van Lantscroon (drie kroontjes), van Jan Aelman, bastaard van Henegouwen en van de herberg De Hel die bij deze dam heeft gestaan. |
|||||||||
Noten
1) Voor de lotgevallen van Bijleveld en de Meemdijk verwijs ik naar het korte overzicht van de geschiedenis van dat grootwaterschap in de specia-le
uitgave van de Historische Vereniging, getiteld „Van oude Rijn tot Leidse Rijn" (1985) van mijn hand. |
|||||||||
44
2) Rijksarchief in de provincie Utrecht, Kapittel van de Dom, Inventarisnummer 3544, Rekeningen van den kameraar van het waterschap Reyers-cop en
Bijleveld 1423 - 1682. De collectie is niet volledig. 3) Een beschrijving van het volledige wapen is te vinden bij: J.B. Rietstap, Armorial Général précédé d'un dictionnaire des termes du blason (1887;
herdruk Londen 1965), deel II, bladzijde 25. Een gekleurde afbeelding van het schild bevindt zich in het Rijksarchief in de provincie Utrecht op de Wapenkaart der oude edele en aansienlijke geslachten des Stichts van Utrecht, enz. (1769). 4) De naam Rotaert werd op verschillende manieren geschreven. Ik heb hier één van de spellingen aangehouden die voorkomen in het leenregister van
1381 - 1383, bedoeld in noot 14). In de drie afschriften van het charter van 1385, die in het Rijksarchief te Utrecht aanwezig te zijn, staat:
a) Roetaerts huys van Lantscrone;
b) Roetaerds huys van Lantscrone;
c) Roetaairds huus van Lantscroen.
De charters a) en b) bevinden zich in het oud-archief van het waterschap Heycop, genaamd de Lange Vliet, dat door het Rijksarchief thans opnieuw
wordt geïnventariseerd (oud inventarisnummer 12). Het onder c) genoemde charter maakt deel uit van het archief van het kapittel van de Dom (inventarisnummer 3598). F.A.R.A. van Ittersum heeft zich dus vergist met de spelling „Roec Aerts huys van Lantscrone" in zijn boek Het Waterschap Heycop, genaamd de Lange Vliet
(1900). Dat is begrijpelijk, de letters c en t zijn in oude handschriften vaak moeilijk en soms helemaal niet van elkaar te onderscheiden. 5) S.J. Fockema Andreae, De uitwatering van Woerden op Rijnland en de geschiedenis der daarop gemaakte bepalingen. Nota 1930, gevoegd bij de
notulen van de Vereenigde Vergadering van Rijnland van dat jaar. 6) A. Johanna Maris, Repertorium op de Stichtse leenprotocollen uit het landsheerlijke tijdvak, I. De Nederstichtse leenacten (1394 - 1581), (1956);
bladzijde 372. De heer Gravendeel was zo vriendelijk mij opmerkzaam te maken op deze passage. 7) G.G. Calkoen, Wateren binnen het Sticht van Utrecht en daarmede in verband en gemeenschap zijnde. Manuscript, 1898/1899, deel 2. Gemeentelijke
Archiefdienst Utrecht, Bibliotheek, catalogusnummer XXXVIII, F 46 en 47. 8) Historie ofte beschrijving van 't Utrechtsche Bisdom, enz. (1719), deel I, bladzijde 459. N. Plomp, Woerden 600 jaar stad (1972), bladzijden 33, 34,
en 54. 9) Gens Nostra, jaargang 45, nummer 10/11; oktober/november 1990, bladzijde 406.
10) Calkoen verwijst hiervoor naar Frans van Mieris, Groot charterboek der graaven van Holland, enz. (1755), deel III, bladzijden 210 en 211. Gegevens
hierover zijn ook te vinden bij G.R. van Kinschot, Beschrijving der stad Oudewater (1747), bladzijden 289 en 290, en bij N. Plomp, Woerden 600 jaar stad (1972), bladzijde 40. 11) Zie o.a. B.G.A. Pabst, De Hydrarchia Bijleveld (1836). Bijlagen: Handvesten voor het waterschap Bijleveld.
12) J. van Lennep en J. ter Gouw, Dé uithangteekens, enz. (1866, herdruk z.j.), bladzijde 93. «
13) Ordonnantie van 3-8-1546. In: Groot Placaatboek, etc, uitgegeven door J. van de Water (1729); deel 2, bladzijde 249.
14) Rijksarchief in de provincie Utrecht; Archief van de bisschoppen van Utrecht, inventarisnummer 270-1 en 270-A. Ook in: Werken van het Historisch
genootschap. Nieuwe serie no. 54 (1891); S. Muller Fz., Lijst der leenmannen in het Sticht. 15) Dit „vorseyt" slaat op een niet door mij overgenomen eerdere passage van het leenregister.
16) Onder „mijnen heere van Utrecht" verstond men de bisschop; deze was in die lijd tevens landsheer van het Sticht van Utrecht.
17) Zie noot 14).
De Hel
door
Dr D.W. Gravendeel Storm van Leeuwen maakt in het voorgaande artikel duidelijk dat de Basterdam omstreeks 1363 werd aange-
legd. Dat kunstwerk zou later bekend staan onder de naam „Heldam" en het is die laatste naam die zeer intri- geert. Wat kan toch de betekenis zijn geweest van „hel"? Het was ooit - toen men nog geen huisnummers ken- de en die ook niet nodig had - gewoonte huizen een naam te geven en die kenbaar te maken met een uithan- bord. Dat gebruik is in het bijzonder voor herbergen tot in onze tijd blijven bestaan. Namen voor herbergen wa- ren er legio en daar hoorden ook „hel" en „hemel" bij. Dat er bij de Basterdam een herberg stond lijdt geen twij- fel. Die etablissementen hebben altijd de gewoonte gehad te verrijzen op plaatsen waar maar even de mogelijk- heid bestond dat de mens zijn pas zou inhouden. En hier was het niet alleen „de pas" maar ook „de vaart". De schuiten moesten met een „windas" worden „overgehaald" over de dam. De combinatie van de toch vrij afgele- gen plaats met de zware arbeid die moest worden verricht voor men zichzelf een borrel kon gunnen, kan de keuze van de naam hebben bepaald: de herberg De Hel. Overigens heeft er tot de afbraak van de latere sluis ter plekke een café gestaan. Als alles zo soepel te verklaren is, waarom dan toch moeilijk doen? Wel, niet alle verklaringen liggen altijd
voor de hand en er is m.i. nog een andere mogelijkheid. |
|||
45
|
||||||||||||||
2. het Hellegat, een binnengedijkte kil in de Zuidhollandse
polder bij Dussen; 3. het Hellegat, een wetering zuidwestelijk van IJzendijke;
4. de Hellegatspolder, een polder aan de Ringvaart van de
Haarlemmermeer, oostelijk v^'n Sassenheim; 5. de Heipolder, gedeelte van de dioogmakerij de Nieuwe
of Drooggemaakte Polder, noordelijk van Pijnakker; 6. de Helsloot, sloot oostelijk van Groot Schermer.
Conclusie
Natuurlijk is het zo dat het woorddeel ,,hel(le)" in het
laatste rijtje niet altijd met dezelfde betekenis hoeft te zijn bedoeld. Van water kan dreiging uitgaan en een polder die moeilijk droog te maken is kan ,,Hel(se)" polder worden genoemd, maar wat kan er „infernaal" zijn aan een sloot of een wetering? Herbergen zullen er bij de benoeming van bovenstaande
wateren niet aan te pas zijn gekomen. Oorspronkelijke betekenissen van woorden (namen, be-
grippen) kunnen heel lang sluimeren in de volksgeest om dan schijnbaar plotseling weer op te duiken en zich meer of minder vluchtig aan een object te hechten. Er was ter plaatse beslist sprake van een boezemwater.
Misschien waren er zelfs twéé. De ons nu als Helsloot be- kende vliet kan als zodanig hebben gefungeerd en zeker was dat het geval met de latere Lange Vliet (tegenwoordig Leidse Rijn). En er werd een dam gelegd in dat boezem- water of die ,,her'. De oorspronkelijke betekenis van het begrip „hel" moet
allengs verzwakt zijn of verloren gegaan en zo werd „hel" tot „helsloot" of ,,hel(le)vliet". Lang niet alle sloten, vlie- ten en weteringen hadden een boezemfunctie. Betekende „hel" dus als zodanig oorspronkelijk „boezemwater", het woord kan later als voorvoegsel zijn gebruikt om er de bij- zondere functie van een bepaald water mee aan te duiden. Het kan overigens heel goed zo zijn gegaan dat welis-
waar de dam in eerste instantie officieel werd genoemd naar de man die opdracht tot de aanleg gaf, maar dat de volksmond al snel daarvoor een eigen vertrouwder bena- ming in de plaats stelde. Zoiets gebeurt ook nu nog gere- geld. |
||||||||||||||
Van Da Ie
In het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (8ste
druk, 1961) vindt u onder ,,hel" I: 1. de onderwereld, het doden- of schimmenrijk;
2. in 't bijzonder, naar de christelijke opvatting, de, in het
volksgeloof als onderaards gedachte, verblijfplaats der verdoemden, vooral als plaats der verschrikking, waar de zondaar voor zijn boosheid wordt gestraft, het tegen- overgestelde van hemel; 3. de gezamenlijke bewoners der onder 2 genoemde plaats;
4. plaats of toestand die aan de onder 2 genoemde doet
denken, rampzaligheid, diep ongelukkig lot; 5. het asgat onder de haard;
in pel- en meelmolens de onderste zolder, die zeer laag
en donker is; scheepsterm: een donkere ruimte voor in het schip onder
het volkslogies, waar allerlei dagelijkse behoeften be- waard worden; kleermakerij: de donkere ruimte onder de tafels der kleer-
makers, waarin de overschietende lappen geworpen wor- den; letterzetterij: het vakje in de letterkast waarin de afge-
sleten of gebroken letters worden geborgen; R.K.: kast voor verboden boeken, bijvoorbeeld in een kloosterbibliotheek; bergboezem: boezem waarin het polderwater tijdelijk
wordt gemalen, zolang de stand van het buitenwater de uitlozing belet. |
||||||||||||||
Het middelnederlands
Het Middelnederlandsch Handwoordenboek, bewerkt
door J. Verdam (2de druk, 1932) geeft voor „hel" (helle, hille, elle): 1. graf, het dodenrijk;
2. hel, rampzalige toestand, toppunt van ellende;
3. bergplaats.
De etymologie
De etymologie of woordafleidkunde kan ons misschien
verder helpen. Franck's Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, bewerkt door N. van Wijk (2de druk, 1949), vergelijkt: 1,
2 |
||||||||||||||
oudnederfrankisch en oudhoogduits „hella" (nieuwhoog-
duits „höUe"); 3. oudsaksisch „hel" (hellia);
4. oudfries „helle" (hille);
5. angelsaksisch (engels) „heil";
6. gotisch „halja".
Het zijn allemaal woorden voor „hel, dood, godin van
de dood", maar de oorspronkelijke betekenis was „schuil- plaats, bergplaats". Het bijbehorende werkwoord is „he- len" (verbergen, bergen). Wellicht heeft het woord al in het oergermaans de betekenis gekregen, die wij er nu op het eerste gehoor aan toekennen. |
||||||||||||||
Aardrijkskundige namen
De lijst der Aardrijkskundige Namen van Nederland
(1936) verstrekt ons wat voorbeelden van ,,hei-namen". 1- de Helsloot, het Helkanaal en de Helsluis, zuidelijk van Sliedrecht, in de Biesbos. Daar ligt ook de Heipolder;
|
||||||||||||||
D
|
||||||||||||||
46
|
|||||||||||||
Een vacature
aan de dorpsschool te De Meern |
|||||||||||||
door
Jac de Bruijn |
|||||||||||||
In het juninummer van de derde jaargang (1983) van ons tijdschrift beschreef ik op bladzijde 120 in het kort
hoe in 1792 Cornelis Terwogt schoolmeester te De Meern werd. Het verhaal kwam destijds echter niet goed „uit de verf" en daarom wil ik het nu wat uitgebreider vertellen. |
|||||||||||||
Vóór 1 juli 1848 was er te De Meern slechts één lagere
school, waar kinderen van alle gezindten onderwijs ont- vingen. Het hoofd van de school was tevens koster van de Hervormde kerk ter plaatse. Dit vermeld ik met opzet om- dat anders het volgende misschien niet goed begrepen zou worden. Meester Pieter van Diepeningen, die op 2 mei 1791 met
attestatie van Mijdrecht naar De Meern was gekomen, hier trouwde met Gesina Elisabeth Vos, vertrok reeds medio 1792 naar De Bilt. Ik vermoed dat hij in De Bilt beter be- taald werd dan in De Meern. Toch bleken er voor de open- gevallen plaats twaalf gegadigden te zijn. De keuze was moeilijk en daarom werd er een examen-
commissie gevormd, bestaande uit zes Heren, waaronder de plaatselijke predikant Ds A. van Dijk (hij stond hier van 1769 tot aan zijn dood in 1813), Ds R. Oosterhout uit Harmeien (aldaar van 1786 tot 1797) en Ds Joh. Best uit Vleuten (in 1790 aldaar gekomen als adjunct-predikant en in 1791 aangesteld als opvolger van Ds J. Thielen; hij bleef tot 1798). De candidaten kwamen op maandag 22 october 1792
naar de Jacobikerk te Utrecht. Om het examen zo onpartij- dig mogelijk te doen verlopen werd eerst geloot om de volgorde. Het onderzoek omvatte de vakken schrijven, re- kenen en zingen. Het laatste vak was vooral van belang voor het kosters- en voorzangerswerk van de meester. Men liet de candidaten eerst schrijven en wel: Bewaard
Uw tonge van het kwade, Uw lippen van bedrog te spreken enz. Psalm 34. De ganzeveren pennen werden te voorschijn gehaald,
het peimemes erbij en met sierlijke zwaai en grote krullen werd er geschreven. 't Was nu een grote toer om de mooiste en beste schrij-
ver eruit te nemen, want dat de oude schoolmeesters schrij- ven konden is overbekend. Zelfs de grote dichters Joost van den Vondel en Christiaan Huygens bezongen hun lof. Toen kreeg men acht sommen onder de neus, waarvan
ik er eentje aan de lezers van dit blad doorgeef (u kunt uw antwoord eventueel bij de schrijver indienen): Een jongeman, moetende (ontmoetende) een jonge Dogter,
in haar schoot hebbende veel welruykende Roosjes: O Schone, die met UwEdele gunste, zo een Roosje van de 100 die gij daar hebt mogt genieten. Zij antwoordde, ik |
|||||||||||||
heb er geen 100, maar dat ik ze dubbeleerde, en des getals
113 daartoe voegden en bij het komende daarvan 3i8 min
10 bij telde, zo konde ik uw hooft tot uw verschonen met
een krans van 100 Rozen verderen.
De vrage is hoeveel Roosjes de Dogter in haar schoot
hadde.
Na het rekenexamen moest men voor de lessenaar ko-
men om te lezen en te zingen. Gelezen werd uit de profe- tie van Jeremia. Verder werden enige psalmen gezongen. De commissie vond Cornelis Terwogt, schoolmeester
aan het Weeshuis te Schiedam, de beste. Hij had bij de lo- ting nummer 9 getrokken. Maar alvorens hij met de benoe- ming kon afreizen, moest hij nog bij de drie predikanten een religieus examen afleggen dat drie kwartier duurde. Zijn aanstelling, gedateerd De Meern 14 november 1792, luidt: Wij ondergeschrevene Predikanten van De Meern en con-
sulenten verklaren dat Cornelis Ter Wogt ingevolge het eerste artikel van de gerenoveerde (vernieuwde) schoolorde door ons geëxamineerd is omtrent zijn kennis in de Chris- telijke religie en zoveele blijken van kennis in deese gege- ven heeft, dat tot schoolmeester of koster kan worden aan- genomen, waarover wij de Goddelijcken Zegen wenschen. Reeds vier dagen later kwam hij met attestatie naar De
Meern. Een opzegtermijn in Schiedam was er blijkbaar niet. Na enkele jaren hier gekosterd te hebben vond hij de dochter van ouderling Anthony van Stam en Grietje van der Kemp als zijn bruid. Uit zijn huwelijksinschrijving blijkt tevens dat hij uit Utrecht afkomstig was. In het Trouwboek van de Hervormde Gemeente staat: 1796 April 24 Cornelis Terwogt J.M. (jongeman, niet eer-
der getrouwd), geboren te Utrecht en wonende aan De Meern,. en Willemijntje van Stam J.D. (jonge dochter, niet eerder getrouwd), geboren en wonende onder den Gerechte van Veldhuysen, zijn na vertoning van attestatie dat hunne drie huwelijkse proclamaties in den Gerechte van Vleuten en De Meern en Veldhuysen onverhinderd zijn gepubliceerd en geaffigeerd (per aanplakbiljet bekendgemaakt) en na deze ook in de kerk aan De Meern zonder verhindering ge- had te hebben, in den huwelijken staat bevestigd en is van deze inzegening in geschrifte kennis gegeven aan de Mu- nicipaliteit van Vleuten en De Meern en Veldhuysen. |
|||||||||||||
47
|
|||||||||||||||
Aan de laatste zinsnede bemerken we dat het kerkelijk
huwelijk gemeld moest worden aan de overheid. De Ba- taafse Vrijheid had een einde gemaakt aan het stadhouder- Ujk bestuur. Reeds in het eerste jaar van de Bataafse Repu- bliek - 1795 - werden er door de Staten Generaal maatre- gelen getroffen die op een officiële scheiding van kerk en staat vooruitliepen. Zij stelden de burgerlijke huwelijks- sluiting voor alle gezindten verplicht. De burgerlijke stand werd in Frankrijk bij de wet van 20 september 1792 als staatsinstelling ingevoerd. In Nederland werden de Franse wetten ingaande 1 maart 1811 van kracht. Van Meester Terwogt is in het archief van de Hervormde
Gemeente te De Meern een zogenaamde Acte van Indem- niteit van Utrecht, gedateerd 18 mei 1794 en 2 juni 1794 aanwezig. Zo'n acte was in vele gevallen even noodza- kelijk als een kerkelijke attestatie. Zonder deze papieren kon men moeilijk bij de diaconie aankloppen als men in armoe verkeerde. De acte van indemniteit van Utrecht waarborgde in dit geval dat, mocht Terwogt een beroep op de diaconie doen, Utrecht hiervoor borg was. Van het kosterwerk van meester Terwogt vinden we een
neerslag in de kerkerekening van 1795 - 1796. Daar staat: Aan den koster C. Terwogt
voor het opwinden van het uurwerk
(er was dus een klok in de toren)
van 1 mei tot ultimo december 1795 f 4,--
aan olie en schoonhouden (voor de
petroleumlampen) 1,60
|
|||||||||||||||
het gelijk houden van de kerk
(er werd in de kerk begraven) het schoonmaken van de kerk aan wijn tot het Avondmaal aan brood tot het Avondmaal (in verhouding tot de wijn goeüKoop) zand in de kerk schoonhouden van de straat voor een jaar schoonhouden van de kerk ordinair verschot vier eiken stoven in de kerkeraadsbank
In het volgende jaar kwam daar nog bij: schoonhouden van het kerkhof |
|||||||||||||||
2,15
6,-
4,16
0,10
0,12
1"
3,-
1,18
2,80
1,-
|
|||||||||||||||
Kort voor meesters huwelijk werd zijn vrouw als lid-
maat van de gemeente aangenomen (30 maart 1796). Zij was toen 23 jaar. Niet lang daarna is het echtpaar vertrok- ken naar Nederhorst den Berg. Meester Terwogt werd in De Meern opgevolgd door Jan
Brunt, die op 25 october 1796 met attestatie van Linschoten kwam. |
|||||||||||||||
Geraadpleegde werken
R.F. Vulsma, Burgerlijke stand, bevolkingsregister en genealogie
Prof. Dr O. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis
E.P. de Booy, Weldaet der scholen (dissertatie)
Eigen boek, De Hervormde Gemeente De Meern, met daarin bronvermelding
|
|||||||||||||||
Zo ging het toe op een oude school. Dit spel werd tussen 1925 en 1930 in Harmelen opgevoerd. De man met de steek is wijlen J. van
Osnabrugge, voorstellende de schoolopziener. In de lessenaar zit de schoolmeester, de auteur van dit artikel. |
|||||||||||||||
48
|
|||||||||||||||||
Terug bij af
|
|||||||||||||||||
't Is drie uur, de school is weer uit.
Thuisgekomen, moet ik eerst m'n ouwe kleren aandoen en m'n schoolklompen moeten weer mooi wit geschuurd wor- den. Moeder zit al met met een grote em-
mer aardappels; die schilt ze voor 't avondeten. In 't klompenhokje staat 't vlees te sudderen op een van de drie pe- troleumstellen. Om ongeveer half zes moet iedereen
aan tafel. Zeven kinderen, vader en moe- der, dat is een hele koppel. De tafel is gedekt met een bont tafel-
laken, moeder heeft een zelfde soort schort. De grote pan staat midden op ta- fel. Pa schept 't eerst z'n portie eruit en moeder deelt de rest rond. Pa pakt eerst nog een grote rooie zak-
doek uit z'n zak, snuit erg hoorbaar z'n neus en veegt ook de snotneuzen van ons schoon. Een pan met peren (ongeschild) staat
ook op tafel. Ieder prikt een peer aan z'n vork en doopt die in 't spekvet. Niet veel kouwe drukte. Iedereen
prakt met z'n vork alles door elkaar, eet z'n bord goed leeg en daarna kamemelk- se pap. Als 't iets te donker wordt steekt moe-
der een heel klein petroleumlampje aan. En natuurlijk na 't eten bidden en naar bed. Voor we naar bed gaan zegt moe te-
gen pa: d'r staat nog een lekker soppie van de vaat, dat is nog goed voor de jon- gens d'r smoelen af te vegen. |
|||||||||||||||||
Vorige week zijn we met een gezel-
schap uit eten geweest in een Bistro, in een ouwe snoepwinkel-bakkerij. We zaten op stoelen zoals vroeger
thuis, met biezen matten. De verlichting was heel wat minder dan vroeger ons petroleumlampje. De tafels waren ge- dekt met een bont tafellaken. Daarop een soort petroleumstelletje. De obers droegen ongeveer dezelfde schorten als m'n moeder vroeger, 't Bestek was niet van zilver, 't waren onhandige vorken en messen. Midden op tafel stond een grote pan met vet, waar iedereen alles indoopte. Om je neus of mond af te ve- gen lagen daar de grote rooie zakdoe- ken zoals m'n vader ze vroeger had. Zelfs de schaaltjes met apenootjes ontbraken niet. |
|||||||||||||||||
Wat jaren later, als iedereen een beet-
je groter is, gaat 't allemaal wat sjieken De tafel iets netter gedekt, moeder doet tijdens 't eten haar bonte schort af en we hebben allemaal een eigen zakdoek. Soms eten we zelfs met mes en vork.
Weer wat jaren later komen er een
grotere lamp, een mooi wit tafellaken en imitatie zilver bestek, 's Zondags krij- gen we 't eten zelfs in schalen opgediend, 't Diner - zo heet nu 't warme eten - be- staat al uit drie of vier gangen. En na 't eten niet meer direct naar bed. We doen dan een spelletje ganzen-
bord of mens erger je niet. En op tafel een paar schaaltjes apenootjes. |
|||||||||||||||||
't Bidden na 't eten was niet meer zo
vanzelfsprekend. Iemand zei wel: voor wie er behoefte aan heeft, een ogenblik- je stilte, maar verder was 't niet veel anders dan vijftig jaar geleden. We zijn, wat dat betreft, weer terug bij af. 't Was dus vroeger zo gek nog niet.
|
|||||||||||||||||
/
|
|||||||||||||||||
De Meern, januari 1940 - 1990
Theo van den Berg |
|||||||||||||||||
Illustratie: Barbara Gravendeel
|
|||||||||||||||||
49
|
|||||||||||||||||||||||
Van de voorzitter
|
|||||||||||||||||||||||
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten-De Meem-Haarzuilens. 11e jaargang nr. 3 september 1991 © 1991 Verschijnt 4x per jaar Ingeschreven in het verenigingsregister van
de K.v.K. Utrecht e.o. onder nr. V. 479360 |
|||||||||||||||||||||||
Bij het afscheid van Dick Graven-
deel als voorzitter van onze vereniging merkte burgemeester Westra op, dat het eerste artikel van de hand van Gra- vendeel in dit blad handelde over onze gemeentegrenzen. Dat dit onderwerp nu weer actueel is wordt door het be- stuur zeer betreurd. Het opslokken van onze gemeente door de stad Utrecht kan historisch niet verantwoord wor- den, maar ook om zakelijke redenen (die genoegzaam in de pers zijn opge- somd) is het beslist niet nodig! Om de historische achtergronden van
onze gemeente nader vast te leggen heeft het bestuur besloten de boeiende geschiedenis van ons gebied te boek te doen stellen en uit te geven. Binnen- kort hopen wij daartoe opdracht te kunnen geven, mede dankzij de finan- ciële toezeggingen van de bedrijven Engelhard De Meern bv en Prime Com- puters bv te De Meem. Het wachten is nu op nog enkele genereuze sponsors. Dat het gemeentebestuur zelf nog
niet het wervende en bindende karakter van een historisch besef onderschrijft, blijkt uit de afwijzing van onze sug- gestie om het behoud van het romeinse castellum met badhuis (thermen) als |
|||||||||||||||||||||||
object aan te melden voor de Toerisme
Trofee 1991 ( een initiatief van het mi- nisterie van Economische Zaken samen met de ANWB en het Nederlands Bu- reau voor Toerisme). Heel erg jammer. Blij zijn wij overigens met het feit,
dat de gemeente ingestemd heeft met onze visie omtrent het behoud van de romeinse resten op de Hoge Woerd, waardoor aan ons ingediende bezwaar- schrift tegen het bestemmingsplan 't Weer is tegemoetgekomen. Onbegrijpelijk vinden wij het overi-
gens, dat de raad meent de straatnaam- geving in 't Weer te moeten koppelen aan termen uit de meteorologie. Daar bestaat totaal geen relatie mee! De activiteiten rondom ons 10-jarig
bestaan zijn tot nu toe zeer succesvol geweest, vooral door de belangeloze me- dewerking van velen. De grote respons op de door de ver-
eniging georganiseerde activiteiten geeft ons de energie actief door te gaan. Maar zonder uw medewerking en zon-
der nog meer leden en sponsors wordt het moeilijk. Laat wat van u horen en werk actief mee in de werkgroepen. J.F.K. Kits Nieuwenkamp
|
|||||||||||||||||||||||
Dagelijks bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten tel. 03407-2112 J.W. Schoonderwoerd, sekretaris
Meemdijk 62, 3454 HT De Meem tel. 03406 - 61462 P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1, 3451 GP Vleuten tel. 03407 -1483 A.J. van Zeeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34,3451 BZ Vleuten tel. 03407 - 1263 |
|||||||||||||||||||||||
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr C. Isings, Soest
Dr D.W. Gravendeel, Vleuten-De Meem
|
|||||||||||||||||||||||
Ledenadministratie/informatie:
Opgeven van nieuwe leden, mutaties en (na)-
bestellingen bij:
Mevrouw P.J. de Rooij-Goes,
't Zand 1,3451 GP Vleuten
tel. 03407 - 1483
|
|||||||||||||||||||||||
Kontributle:
De jaarlijkse kontributie bedraagt voor 1991
minimaal f 30,-- postabonnement f 40,-- per jaar Donateurs:
Minimaal f 12,50 per jaar
|
|||||||||||||||||||||||
In dit nummer
|
|||||||||||||||||||||||
pag.
49 50 51 61 63 67 70 72 73 74 |
|||||||||||||||||||||||
Van de voorzitter
Verenigingsnieuws
Negentien afbeeldingen van de Ridderhofstad Nyvelt
De N.H. kerkeraad van Vleuten in 1940 (foto middenpagina)
De R.K. gemeenschap van De Meern (2)
Het huisarchief van de ridderhofstad Den Engh
Twee Engen
Uit de school geklapt
Wie wat bewaart die geeft wat
Feest
|
|||||||||||||||||||||||
De vereniging heeft rekeningen bij de vol-
gende instellingen: ABN - De Meem 55.66.33.040 RABO - Vleuten 36.75.17.574 POSTBANK 2 68 92 00 |
|||||||||||||||||||||||
Gehele of gedeeltelijke overname van arti-
kelen uit dit tijdschrift is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van de redaktie |
|||||||||||||||||||||||
illustratie voorpagina:
De boerderij Beefland, Rijksstraatweg 34,
met de Gooise brug, omsuwks 1950. Foto J. Ederzeel |
|||||||||||||||||||||||
LOSSE NUMMERS F 7,50
|
|||||||||||||||||||||||
50
|
||||||||||
Verenigingsberichten
|
||||||||||
Nationale Open Archievendag
In verband met de viering van het
100-jarig bestaan van de Koninklijke Vereniging van Archivarissen in Neder- land zal er op zaterdag 12 oktober 1991 een Nationale Open Archievendag zijn. Op die dag zullen vrijwel alle overheids-archiefdiensten in Nederland tussen 10 en 17 uur hun deuren wijd open zetten om het geïnteresseerde pu- bliek een kijkje achter de schermen te gunnen. Het Rijksarchief in de Provincie
Utrecht en de Gemeentelijke Archief- en Fotodienst van Utrecht zullen zich die dag aan het publiek presenteren door middel van rondleidingen door de archiefdepots, video- en diapresentaties, demonstraties van restauratiewerkzaam- heden en de verkoop van allerhande za- ken tegen sterk gereduceerde prijs. Het Rijks- en Gemeentearchief vindt u naast elkaar op de Alexander Numankade nrs 199 en 201. In onze regio kunt u op die dag ook
een bezoek brengen aan het Streek- archivariaat ,,Rijnstreek" in het Stads- kantoor van Woerden, Meeuwenlaan 1, of aan het archief van de gemeente Mont- foort in het (nieuwe) stadhuis. Kasteel- plein 5, terwijl door de Samenwerking Archiefzorg Lopikerwaard (Lopik, Ou- dewater en IJsselstein) een presentatie gegeven wordt in het Dorpshuis van Benschop, Oranje Nassaustraat 31. Door de gemeenten Vleuten-De Meem
en Harmeien wordt aan deze open ar- chiefdag niet deelgenomen. Genealogische avond
Zoals al eerder vermeld werd orga-
niseert de vereniging op dinsdag 22 ok- tober een genealogische avond voor al degenen die zich bezig houden of wil- len beginnen met familie-onderzoek. Er zal die avond een overzicht met
toelichting gegeven worden van de do- cumentatie die de vereniging bezit om (adsprirant)onderzoekers van dienst te kurmen zijn. En dat is meer dan u mis- schien wel denkt! Verder zal Ds W.J.A. van 't Einde,
voorzitter van de afdeling Utrecht van de Nederlandse Genealogische Vereni- ging, u iets vertellen over „genealogi- sche merkwaardigheden". Tenslotte zal er nog gelegenheid zijn
om met elkaar van gedachten te wisse- len over eikaars werk op dit terrein. Deze avond wordt gehouden in het
Verenigingsgebouw, Zandweg 148 in De Meem, en begint om 8 uur. De toe- |
||||||||||
gang is gratis en een kopje koffie krijgt
u erbij. U bent er van harte welkom! Elisabeth Utenham en Jan van Wan-
roy ledereen weet dat er in Vleuten een
Hamtoren staat, het overblijfsel van de vroegere ridderhofstad, het kasteel Den Ham. Menigeen heeft ongetwijfeld ook het boekje van de heer J.F.K. Kits Nieu- wenkamp gelezen over de geschiedenis van deze ridderhofstad. Misschien heb- ben sommigen van u wel eens het ver- haal gehoord van een jonkvrouw van het kasteel Den Ham, die geschaakt werd door een knecht en daarmee trouwde, wat ook in dat boekje wordt vermeld. Maar hoe is het verder gegaan met deze jonkvrouw? De heer Ir G.L. Wanrooy uit Biltho-
ven, die lid is van onze vereniging, heeft jarenlang nasporingen gedaan naar de adellijke familie die deze rid- derhofstad bezeten heeft. Hij heeft nu een publicatie het licht doen zien, onder de titel ,,De nakomelingen van Elisa- beth Utenham en Jan van Wanroy" (resp. de geschaakte jonkvrouw en de man die haar schaakte). Met deze parenteel (familiestamboom
met zowel mannelijke als vrouwelijke nakomelingen) zijn onduidelijkheden en vroegere onjuistheden in de geschied- schrijving opgelost en is een deel van de familie uitvoerig beschreven. Hoewel de auteur zijn artikel wat
meer verhalend had geschreven, is het door de uitgever in een vorm gegoten die minder geschikt is voor ,,het grote publiek". Het blijft echter een alleszins interessant geschrift over vroegere in- woners van onze gemeente. Deze publicatie verschijnt in 2 delen
in de nummers 4 en 5 van de „Genea- logische Bladen". De prijs per nummer bedraagt f 12,50 plus f 2,50 porto. Be- stelling kan plaats vinden door over- making van de kosten op postbank nr 3428154 t.n.v. Genealogische Bladen te Arnhem. Wie geen 2 nummers van deze bladen wil hebben maar alleen het ar- tikel van de heer Wanrooy, kan dit be- stellen door f 15,- (incl. porto) over te maken op bovengenoemd nummer met vermelding ,,voor artikel Utenham-van Wanroy". Aktiviteiten
De in juni georganiseerde expositie
over de ridderhofstad Nyvelt in het Kabinet met aansluitende excursies naar
de resten van deze ridderhofstad in het |
||||||||||
Meernse weiland, hebben veel belang
stellenden getrokken. Vanwege het gro te aantal deelnemers moesten er nog eei extra zaterdag- en zondagmiddag wor den ingelast. Het geheel zou echter nie zo'n succes zijn geworden zonder de en thousiaste medewerking van eigenaar omwonenden en vooral de Vereniging Knotgroep Vleuten-De Meem. Het ver- heugt ons dat velen dit archeologiscl monument, dat ook op een plaats ligi waar toekomstige bebouwing is gepland op zijn waarde schatten voor de historie van onze gemeente. Ter gelegenheid van de Braderie in
Vleuten op 31 augustus was ons docu- mentatie- en informatiecentrum in de Broederschapshuisjes de gehele dag open. Meer dan 200 bezoekers mochten wij die dag ontvangen. Het was er weer gezellig druk! Op de Markt in De Meern op 6 sep-
tember waren wij aanwezig met onze kraam, waarin o.a. een maquette en ver- schillende prenten van de ridderhofstad Nyvelt te zien waren. Ook hier toonden velen hun belangstelling, waarvan er 5 zich als lid aanmeldden. Op 14 september was er de Open
Monumentendag. Aan het organise- rende comité werd door leden van onze vereniging weer veel medewerking ver- leend. In de pers zult u wel gelezen hebben dat deze dag een groot succes is geweest. De projecten in Haarzuilens, Vleuten en De Meem trokken resp. ca 150, 400 en 600 bezoekers, waamit wij de conclusie menen te mogen trekken dat er toch velen zijn, die belangstelling hebben voor de historie van onze ge- meente. Contactavonden
Wij maken u graag nog eens attent
op de geregelde contactavonden voor leden en bestuur, en wel: In het Kabinet in De Meern elke
maandag van 19.30 - 22.00 uur, waar tevens onze permanente exposities van archeologische vondsten en oude ge- reedschappen alsmede de oud-hoUandse stijlkamer te bezichtigen zijn. In de Broederschapshuisjes in Vleu-
ten elke Ie vrijdag van 19.30 - 22.00 uur, waar onze bibliotheek is en ook en- kele kleine exposities (o.a. van onze kas- telen en ridderhofsteden) te bezichtigen zijn. Verder is daar elke 2e donderdag op dezelfde tijd de contactavond van onze genealogische werkgroep. |
||||||||||
51
|
|||||||||||||||
Negentien afbeeldingen
van de Ridderhofstad Nyvelt |
|||||||||||||||
door
Klaas B. Nanning |
|||||||||||||||
Het pluizen naar allerlei afbeeldingen die ooit van een bepaald kasteel, in ons geval de ridderhofstad Nyvelt,
zijn gemaakt, lijkt een plezierige bezigheid. Met die gedachte ben ik ook aan het speurwerk begonnen, zo'n half jaar geleden. Het is me allemaal een beetje tegengevallen. Voor het vorige nummer van ons tijdschrift heb ik mijn verhaal niet op tijd klaar kunnen krijgen. Maar hier is het dan, inclusief negentien afbeeldingen. |
|||||||||||||||
De eerste serie
De eerste en oudst bekende afbeelding (afbeelding 1)
van de ridderhofstad Nyvelt is de tekening in zwart krijt en penseel van de hand van Roelant Roghman uit 1646/47. Roghman heeft in die twee jaren een groot aantal kastelen afgebeeld en zeer betrouwbaar. Maar we weten niet precies in welk jaar hij een bepaald kasteel heeft getekend, vandaar dus de steeds weer voorkomende dubbele datering: 1646/47. In het maartnummer 1991 van ons tijdschrift geeft op
bladzijde 13 en 14 Gravendeel een beschrijving van de te- kening van Roghman. We citeren: Roghman had moeilijk een gunstiger tijdstip kunnen kiezen. Het kasteel was immers krap een halve eeuw tevoren „gerepareerd en vele verbe- terd" en het zou daarna in snel tempo in verval raken. We moeten ons echter, bij het bekijken van Roghman's tekening, goed realiseren dat het hier gaat om een „eindfase", tot stand gekomen na misschien wel zeer ingrijpende verbou- wingen. Op veel kasteeltekeningen zijn onderdelen van de oude middeleeuwse versterking goed te herkennen. Dat is hier in veel mindere mate het geval. Tot zover dit citaat waaraan we niets hebben toe te voegen. |
De tweede afbeelding (afbeelding 2) die we hier repro-
duceren is van de hand van Louis Philippe Serrurier, die leefde van 1706 tot 1751. Hij was een verdienstelijk teke- naar en bijzonder geïnteresseerd in kastelen. Het Rijks- archief te Utrecht bezit een collectie van zo'n 250 gewassen tekeningen in Oost Indische inkt, alle ongeveer 200 x 135 mm groot, die in 1914 door Dr Mr S. Muller Fzn. zijn ge- catalogiseerd en grotendeels toegeschreven aan Serrurier. Ze zijn vervaardigd naar originelen van Roelant Roghman, Cornelis Pronk, Jan de Beijer en anderen. Het is waar- schijnlijk dat Serrurier de prenten van voornoemde kun- stenaars alleen maar heeft nagetekend en er nooit zelf op uitgetrokken is. Van vrijwel al zijn tekeningen is een voor- ganger bekend. Zo ook hier. De afbeelding „'t Huis Nije- veld 1646/47" is verdienstelijk nagetekend van het origi- neel van Roghman, maar dateert uit ongeveer 1730. Ser- rurier heeft zijn prent een beetje stoffering gegeven: henge- laars, een man in een roeibootje, een wandelende vrouw. De derde afbeelding (afbeelding 3) is vervaardigd door
iemand die wat moeite had met het perspectief. We weten zijn naam niet, maar aan enkele details is te zien dat hij ge- probeerd heeft het origineel van Roghman na te tekenen en |
||||||||||||||
Afbeelding 1
„Nieveld" door Roelant Roghman, 1646/47, uit ei-
gen waarneming. Zwart krijt, penseel in licht- en donkergrijs. Afm. 357 X 512 mm. Particuliere verzameling. Cat. Muller: 1693. |
|||||||||||||||
52
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 2
't Huis Nijeveld 1646/47.
Copie naar Roghman door L.P. Serru-
rier, circa 1730.
Afm. 134 X 197 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1694.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J-*^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 3
Nievelt, links-boven genummerd 41.
Anoniem.
Afm.?
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: -.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'..... III «iiritmi.......
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 4
Nyvelt in welstand.
Aquarel in kleur naar Roghman door J.A.
Knip.
Afm. plm. 300 x 450 mm.
Bezit van eigenaar Jhr D.J.A.A. van La-
wick van Pabst.
Cat. Muller: -.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53
|
|||||||||||||||||||||||||
niet de copie van Serrurier. De prent is weinig belangrijk.
De vierde afbeelding (afbeelding 4), de derde die is afge-
leid van het origineel van Roghman, is niet ontstaan uit per- soonlijke liefhebberij. Het betreft hier een bijzonder fraaie aquarel in natuurlijke kleuren, vervaardigd door de kunst- schilder Josephus Augustus Knip, die leefde van 1777 tot 1847. Zijn opdrachtgever is hoogstwaarschijnlijk Jhr Johan Anthony van Lawick van Pabst geweest, die het huis door huwelijk in zijn bezit had gekregen. Het schilderstuk is in de familie gebleven en de huidige eigenaar, Jhr D.J.A.A. van Lawick van Pabst, heeft ons in de gelegenheid gesteld het te fotograferen. Knip heeft de tekening van Roghman nauwgezet nage-
schilderd, inclusief het kruisverband in de brugstaanders en de zwarte stipjes (gaten om steigerpalen in te bevestigen) onder het dak van het rechter hoofdgebouw. De gaten in de muur naast de toegangspoort heeft hij weggelaten, misschien omdat hij er geen raad mee wist of om het kasteel wat |
|||||||||||||||||||||||||
„mooier" te maken. De struiken aan de voet van de voorste
toren heeft hij wèl afgebeeld, evenals het openstaande luik. Twee bootjes, twee zwanen en drie eendjes in de slotgracht, maken dat het kasteel er wat vriendelijker uitziet, evenals de drie personen bij de ophaalbrug. De tweede serie
We gaan nu over naar de tweede serie afbeeldingen die
van elkaar zijn afgeleid. Op de tekening „'t Huis Nieveld 1729" (afbeelding 5), die
door het Rijksarchief te Utrecht aan Serrurier wordt toe- geschreven, zien we plotseling een heel lange achtervleugel afgebeeld, met een trapgevel aan de westzijde. Ongeveer halverwege is een soort dakkapel gebouwd, met een trapge- vel die boven de zijmuur oprijst. Op welke plaats deze lange vleugel aansluit aan de al van Roghman bekende gebouwen is onduidelijk. Hebben we hier met nieuwbouw |
|||||||||||||||||||||||||
-a,#
|
|||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 5
•t Huis Nieveld 1729.
Toegeschreven aan L.P. Serrurier. Profiel
Montfoort?
Afm. ?
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1696.
|
|||||||||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||||||||
'"■fym0
|
|||||||||||||||||||||||||
T- ■ • '-"T)WPiï»pyw,l^'=
|
|||||||||||||||||||||||||
■ . M-
|
|||||||||||||||||||||||||
, Afbeelding 6
^ 'T Huys te Nievelt int Stigt. Anomiem.
-_- Afm. ? Bezit van eigenaar Jhr D.J.A.A. van La-
wick van Pabst. ■1 Cat. Muller: -. |
|||||||||||||||||||||||||
.^JJi^JiJ^
|
|||||||||||||||||||||||||
54
|
|||||||||||
Afbeelding 7
De hofstad Nieveld.
Tekening van G. van Rossum.
Afm. ?
Bezit van eigenaar Jhr D.J.A.A. van La-
wick van Pabst.
Cal. Muller: -.
|
|||||||||||
i)«.» u.»r.w..«i Nu*>citi,
|
|||||||||||
te maken terwijl het rechterdeel van het complex al in ver-
val is, of is die vleugel fantasie? De toren op de voorgrond is al gedeeltelijk ingestort en de lange muur aan de noord- zijde is geheel verdwenen, evenals het torentje op de noord- westhoek. Helemaal rechts aan de horizon is een stadsprofiel gete-
kend en iemand op het Rijksarchief heeft eens veronder- steld dat het wellicht Montfoort zou kunnen voorstellen. Ik geloof er niet in dat deze afbeelding van de hand van
Serrurier zou zijn. Het is een nogal primitieve tekening waar- op de drie dakkapellen van het linker gebouw worden afgebeeld als drie uit het water oprijzende trapgevels. Heel onbetrouwbaar en Serrurier onwaardig. Misschien is de beoordelaar misleid door het handschrift
onder deze afbeelding, dat gelijk is aan de onderschriften onder de afbeeldingen die gegarandeerd van de hand van Serrurier zijn. Nader onderzoek bij afbeeldingen van andere kastelen kan misschien de oplossing geven. Onmiskenbaar van de vorige afbeelding nagetekend is de
anonieme prent ,,'T Huys te Nievelt int Stigt" (afbeelding 6). Naast wat kleine verschillen valt vooral op dat de trap aan het einde van de lange achtervleugel verdwenen is. Fout getekend of al weggebroken? Waarschijnlijk het eerste, omdat Van Rossum in dezelfde periode en Pronk in latere jaren wèl een trapgevel tekenen. De derde afbeelding (afbeelding 7) die in dit rijtje thuis-
hoort is „De Hofstad Nieveld" van de hand van Gerard van Rossum, die leefde van 1699 tot 1772. Aanvankelijk teken- de hij te Amsterdam patronen voor weverijen van kostbare zijden stoffen. Naderhand te Rotterdam teruggekeerd, schil- derde en tekende hij landschappen met gebouwen, meestal in de omtrek van de Maasstad (Citaat van een gedrukte in- formatie die op de achterkant van de prent was geplakt). Wat mij betreft - ik word even persoonlijk - had Van
Rossum zich beter bij het tekenen van patronen kunnen houden, want wat hij van „De Hofstad Nieveld" heeft gemaakt is bijzonder ongeloofwaardig. Hij tekende het lin- |
ker en het rechter gebouw van elkaar gescheiden door een
smal grachtje. Dat is nooit het geval geweest. Er is nog een bewijs dat deze drie afbeeldingen van el-
kaar zijn afgeleid. Roghman laat zien dat boven de hoofd- ingang een rijtje van vier kantelen staat. Pronk doet dat in 1731 ook, wanneer de aansluitende muur en het vervallen torentje al geheel verdwenen zijn. Maar juist bij déze drie tekeningen is boven de hoofdingang een trapgevel met een raam afgebeeld: een situatie die waarschijnlijk nooit heeft bestaan. Ook zien we dat een wat onduidelijke uitbouw op de prent van Roghman naast de hoofdingang, op twee van de drie laatste prenten is afgebeeld als een uitbouw voor een gemak, een poepdoos. Boven het binnenplein en pal naast de hoofdingang? Kom nou! De derde serie
De derde serie afbeeldingen van Nyvelt wordt aange-
voerd door de afbeelding die Comelis Pronk (1691 - 1759) in 1731 uit eigen waarneming maakte. Ook tekende hij het huis „van achteren", maar daar komen we nader op terug. Pronk trof een gebouw aan dat al duidelijk in verval ver- keerde (afbeelding 8). Zowel Roelant Roghman in 1646/ 47, Cornelis Pronk in
1731 als Jan de Beijer in 1744 (die we hierna nog zullen ontmoeten), hebben het kasteel vanuit ongeveer hetzelfde standpunt afgebeeld. Dat standpunt lag nogal voor de hand. Ze liepen vanaf de Leidse Rijn dezelfde toegangsweg die wij in 1991 ook nog volgen. De twee gevels met de twee- maal drie dakkapellen waren naar het oosten, naar de Meem- dijk gericht. De lage vierkante toren met spits stond op de noordoosthoek van het kasteelterrein. In 1731 is Comelis Pronk ook om het huis heen gelopen
om het „van achteren" te tekenen (afbeelding 9). Op deze tweede afbeelding van het gebouw is eveneens duidelijk te zien dat het er niet meer zo florissant bij stond. Grote gaten |
||||||||||
55
|
|||||||||||||
De ongetwijfeld bekendste en meest verspreide afbeel-
ding (afbeelding 14) is „De RIDDER HOFSTAD NY- VELD", een gravure van 9 x 6,5 cm, die Hendrik Spilman vervaardigde naar een tekening van Jan de Beijer uit 1744. Spilman heeft vele honderden gravures gemaakt naar te- keningen van Jan de Beijer: alleen al bijna tweehonderd van kastelen, stads- en dorpsgezichten binnen de provincie Utrecht. Over de samenwerking tussen deze artiesten en de be-
trouwbaarheid van hun afbeeldingen is veel bekend, maar dat gaat in het kader van dit artikel te ver. We bepalen ons dus tot de gravure van Nyvelt. De gravures van Spilman zijn in druk verschenen, vrij-
wel alle in een apart „prentenboek" dat gepubliceerd werd, kort na de verschijning van de „Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden". Het twaalfde deel van deze serie ,,... Vervolgende de Beschryving van de Provincie van Utrecht" verscheen in 1772 te Amsterdam bij de Wed. Isaak Tirion. De prentenboeken toonden over het algemeen twee gravures op één bladzijde boven elkaar, zoals gezegd 9 x 6,5 cm groot. De boeken met afbeeldingen waren zeer gewild en |
|||||||||||||
in de muren laten zien waar vroeger ramen hebben gezeten.
De kozijnen zijn bijna allemaal al verdwenen. De daken zien er evenwel nog hecht en sterk uit, zonder verdwenen dakpannen. De beide afbeeldingen van Pronk zijn door Serrurier in
vrijwel dezelfde jaren nagetekend (afbeeldingen 10 en 11). Hoewel ze generatiegenoten waren is niet bekend of ze elkaar hebben gekend, al vragen we ons wel af hoe Serru- rier de tekeningen van Pronk - tijdelijk - in handen heeft gekregen. De afbeelding „Nieveld" door J. Bosch (afbeelding 12) is
onmiskenbaar nagetekend van de prent van Pronk en ook de anonieme potloodtekening „Het huis Nijeveld in 1731" (af- beelding 13) is van Pronk of Serrurier afgeleid. Gezien het handschrift zal deze laatste tekening vermoedelijk uit veel later jaren dateren, misschien wel van rond 1850. Opvallend aan deze reeks afbeeldingen van het huis in
1731 is de forse, maar niet zo ver doorgetrokken achter- vleugel èn de afwezigheid van de lange schoorsteen op het linker gebouw. |
|||||||||||||
Afbeelding 8
't Huis te Nyveld 1731. Teltening van C. Pronk uit eigen waar- neming. Afm. ? Bezit: ? Cat. Muller: -. |
|||||||||||||
Afbeelding 9
't Huis te Nyveld van achteren 1731.
Tekening van C. Pronk uit eigen waar- neming. Afm.? Bezit: ? Cat. Muller: -. |
|||||||||||||
^^ ^' Jfem/. . /''^J/
|
|||||||||||||
56
|
|||||||||||
Afbeelding 10
't Huis Nieveld 1732.
Copie naar Pronit door L.P. Serrurier.
Afm. 135 X 199 mm.
Rijlisarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1698.
|
|||||||||||
Afbeelding 11
'Huis Nieveld 1731 (van achteren).
Copie naar Pronk door L.P. Serrurier.
Afm. 136 X 210 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1697.
|
|||||||||||
op een zeker ogenblik - we weten niet wanneer het is be-
gonnen - ging men de boeken uit elkaar halen en de blad- zijden doorknippen, om de gravures per stuk te verkopen. Dat kon probleemloos omdat alleen de rechter bladzijden bedrukt waren. Omstreeks 1960 kon je in de antiekstalletjes in de Oude Manhuispoort in Amsterdam de gravures alfa- betisch op kasteel- of plaatsnaam gesorteerd in schoenen- dozen aantreffen: ze kostten één gulden per stuk. Dat heeft maar kort geduurd. Tot op de huidige dag hebben antiquairs in de Randstad, Zeeland, Utrecht en Gelderland nog gere- geld gravures van Spilman en anderen te koop. Over de prijzen die ze er voor vragen laat ik me niet meer uit. Terug naar de gravure van Nyvelt. Iets wat niet zo vaak
voorkomt is hier wèl het geval: de originele tekening van Jan de Beijer is ook nog bekend. Ze bevindt zich in de prentenverzameling van het Gemeentemuseum van Arn- |
hem. We hebben er een fotoreproductie (afbeelding 15) van
gekregen en zijn dus in staat om de gravure van Spilman te vergelijken met de „naar het leven" gemaakte tekening van Jan de Beijer. Hendrik Spilman heeft het huis iets rijziger afgebeeld dan Jan de Beijer. Het laag gelegen toegangs- poortje in het rechter gebouw heeft Spilman wat lager gemaakt dan De Beijer het heeft gezien. Zo zijn er nog wel meer kleine verschilletjes aan te wijzen, maar veel belang- rijker is dat beide afbeeldingen een grote overeenkomst tonen op een heel ander punt. Op de afbeelding van De Beijer is duidelijk te zien dat het metselwerk van het linker gebouw is opgebouwd met „speklagen": de rode bakstenen muren tonen op regelmatige afstanden een onderbreking door een laag witte of licht getinte natuursteen. Op de gra- vure van Spilman is dat ook te zien, als je het weet! Ook op de afbeelding van H.G. Schutter is die verdeling in hori- zontale vakken goed te zien. We komen op die aquarel nog |
||||||||||
57
|
|||||||||||||||||
Afbeelding 12
Nieveld.
Tekening door J. Bosch.
Afm. ?
Bezit: ?
Cat. Muller: -.
|
|||||||||||||||||
.^'UiU
|
|||||||||||||||||
Afbeelding 13
Het Huis Nijeveld in 1731.
Anoniem.
Afm. 127 X 195 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Vroeger Flehite Amersfoort.
Cat. Muller: -.
|
|||||||||||||||||
. y
|
|||||||||||||||||
Nyvelt vergelijken met enkele gevelwanden van het Mar-
kiezenhof in Bergen op Zoom, is de overeenkomst verbluf- fend. Wie de bouwheer van de twee gebouwen van Nyvelt ook geweest mag zijn: hij is bij de vernieuwing van het kas- teeltje in het begin van de zeventiende eeuw sterk beïn- vloed geweest door de Brabantse late Gothiek. De laatste drie afbeeldingen van Nyvelt
We noemden de afbeelding van H.G. Schutter al eerder
(afbeelding 16). Hij tekende in 1752 het huis vanaf de zuid- oostzijde. Hij laat de grote openingen in het muurwerk zien waar vroeger ramen hebben gezeten. Hij tekent nauwkeurig de zeven speklagen tussen het één-steen bredere souterrain (overigens ook met een speklaag) en het dak. Van de achter- vleugel zien we bijna niets. Rechts in de verte is boven de staande man de kerk van Vleuten getekend en onder de boom de molen aan de Leidse Rijn. In die jaren was deze |
|||||||||||||||||
nader terug.
Merkwaardig is intussen wel dat een zo belangrijk archi-
tectonisch detail noch door Roelant Roghman in 1646/47, noch door Comelis Pronk in 1731 is weergegeven. Hebben ze het niet gezien of niet belangrijk genoeg gevonden? We weten het niet, we houden het maar op het laatste. We borduren nog even voort op die speklagen. Het is een
bouwtrant, uit de zuidelijke Nederlanden afkomstig, in onze gewesten onder anderen geïntroduceerd door vader en zoon Rombout en Anthonis Keldermans, die leefden in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Rombout Keldermans is de ontwerper van het stadhuis van Culemborg. Ook Paushuize in Utrecht is gebouwd in de stijl van Keldermans, evenals de bewaard gebleven toren van het in 1888 afgebroken kas- teel te IJsselstein. We hebben hier enkele voorbeelden genoemd uit de
naaste omgeving, maar wanneer we het linker gebouw van |
|||||||||||||||||
58
|
||||||||||||
Afbeelding 14
De RIDDER HOFSTAD NYVELD.
Gravure door H. Spilman naar .1. de Beijer.
Afm. 65 X 90 mm.
Rijksarchief Utrecht (en vele particulieren).
Cat. Muller: 1699.
|
||||||||||||
Afbeelding 15
De Ridder Hofstad Nyveld. Tekening door J. de Beijer uit eigen waar- neming, 1744. Afm. plm. 65 x 90 mm. Gemeentemuseum Arnhem. Cat. Muller: -. |
||||||||||||
blijkbaar nog een standaardmolen.
In het Rijksarchief te Utrecht was ook nog een matige
reproductie aanwezig van een grote (plm. 20 x 26 cm) prent van onze ridderhofstad met onderschrift: „'t Huys NYVELT in de Provincie Utrecht". Ik kreeg er een te bleke fotocopie van en bij reproductie voor ons tijdschrift gingen nog meer details verloren (afbeelding 17). Duidelijk zichtbaar bleef evenwel een hoge, lange achtervleugel met in de verte wat ruïneuze gebouwen die we niet kunnen thuisbrengen. Tus- sen de losse boom en de boomgroep rechts was boven de staande figuur nog de molen aan de Leidse Rijn herkenbaar. Tenslotte werd in 1828 nog een litho (afbeelding 18), een
19e eeuwse steendruk dus, van het kasteel vervaardigd, gesigneerd „V.H. 1828", met het onderschrift „Chateau de |
||||||||||||
la baronnie de Nyveld". De afbeelding is een getrouwe co-
pie van de gravure van Spilman uit 1744. De omgeving is geromantiseerd, wat ruimer genomen en op de voorgrond verlevendigd met twee ruiters en drie wandelende personen. Deze afbeelding levert geen enkele nieuwe informatie op en het is zeer onwaarschijnlijk dat het kasteel er in 1828 nog zo - bijna compleet - heeft uitgezien. In 1846 schreef A.J. van der Aa in zijn onvolprezen „Aardrijkskundig Woorden- boek der Nederlanden" over Nyvelt: Ter plaatse waar het gestaan heeft, ziet men thans nog zeer geringe overblijf- selen van het gebouw. Een prent apart
Tot zover de achttien afbeeldingen van de ridderhofstad
Nyvelt die een periode van bijna een eeuw omvatten en die |
||||||||||||
59
|
|||||||||||||
Afbeelding 16
Nyvelt.
Aquarel door H.G. Schutter, 1752.
Afm. 211 X 334 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1700-1.
|
|||||||||||||
Afbeelding 17
't Huys NYVELT in de Provincie Utrecht.
Anoniem, 1750.
Slechte fotocopie.
Afm. 153 X 226 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1700.
|
|||||||||||||
Afbeelding 18
Chateau de la baronnie de Nyveld.
Steendruk, gesigneerd V.H. 1828.
Geromantiseerde copie van de gravure van
Spilman.
Afm. 146 X 210 mm.
Rijksarchief Utrecht (en particulieren).
Cat. Muller: 1700-2.
|
|||||||||||||
rhiilcmi dl' lil liiiKHiüic de NvM-kl
|
|||||||||||||
60
|
||||||||||||
Afbeelding 19
De ridderhofstad Nyvelt. Aquarel in kleur door Henri Knip. Afm. pIm.
wiek van Pabst. Cat. Muller: -.
|
||||||||||||
300 X 450 mm. Bezit van eigenaar Jhr D.J.A.A. van La-
|
||||||||||||
zonder al te veel problemen met elkaar te vergelijken zijn.
Rest ons nog een romantische aquarel die eveneens tot het familiebezit van Jhr Van Lawick van Pabst behoort. Met deze voorstelling (afbeelding 19) van het huis, dat
bovendien voor een groot gedeelte achter bomen schuil gaat, hebben we steeds veel moeite gehad. Was dit écht wel Ny- velt? Jarenlang hebben veel mensen hun bedenkingen ge- had en ook Van Pabst wist het niet. Het was begin augustus 1991 dat oud-voorzitter Graven-
deel me opbelde: Ik geloof dat ik het weet! Met een kleu- renfoto van de afbeelding op tafel legde hij me een dag la- ter uit: Die vrijstaande poort rechts naast de oude, hoge boom stond aan het begin van het voorplein. Hij haalde ook de plattegrond tevoorschijn die in 1710 door Willem de Roy werd getekend en die in het maartnummer van 1991 bovenaan bladzijde 15 is afgebeeld. Wanneer de deuren van de poort helemaal worden geopend kan er een koets door die dan kan doorrijden tot aan de smalle brug over de slot- gracht. Op de achtergrond, tussen twee bomen, zien we de toegangspoort tot de binnenplaats van het kasteel, die tus- sen 1731 en 1744 is verdwenen. |
||||||||||||
Nergens was in deze gevel sprake van twee vrijwel ge-
lijkwaardige ramen boven elkaar, zoals we links van de ver- onderstelde toegangspoort zien. Het lage gebouwtje rechts naast de toegangspoort laten we maar buiten beschouwing: het kan een tijdelijk en onbelangrijk schuurtje zijn geweest. In tegenstelling tot de eerste aquarel uit het familiebezit
van Van Pabst - met grote stelligheid door onze nieuwe voor- zitter Kits Nieuwenkamp aan J.A. Knip toegeschreven, en dat kan best, want het schilderstuk is ongesigneerd - staat onder de laatst beschreven afbeelding wèl een handtekening: Henri Knip. Dat moet H.J. Knip geweest zijn, die leefde van 1819 tot 1897, zoon of neef van Josephus Augustus. Henri Knip heeft het huis natuurlijk niet meer gezien want Van der Aa schreef in 1846 al over „geringe overblijfselen". Ons blijft eigenlijk maar één conclusie over: Henri Knip heeft in een onbekend jaar en met een minimum aan be- trouwbare gegevens geprobeerd een impressie te geven van de oude ridderhofstad. Besluit
|
||||||||||||
Inderdaad is de hoofdvorm, met het rijtje kantelen aan de
bovenkant, opvallend gelijk. Ik was verbaasd, vond het een vondst, maar was met die conclusie toch niet helemaal te- vreden. In welke tijd en in welk stadium werd het kasteel dan afgebeeld? De poort was in 1744 al tot een ruïne ver- vallen, maar het oude gebouw met de hoge ramen boven laaggelegen dienstvertrekken met kleine raampjes en onder het steile dak met dakkapellen, stond nog fier overeind. |
In 1646/47 tekende Roelant Roghman Nyvelt als een - in
die tijd - riante woning, redelijk verdedigbaar tegen rond- trekkend gespuis. In hoeverre de Fransen in 1672/73 bijge- dragen hebben tot het verval van het kasteel is niet bekend. De afbeeldingen van Nyvelt nè Roghman laten alleen maar een steeds meer in verval gerakend complex zien. We heb- ben geprobeerd die afbeeldingen een beetje op een rij te zetten. We hopen daarin enigszins te zijn geslaagd. |
|||||||||||
61
|
|||||||||
62
|
|||||||||
Zittend van links naar rechts: Willem Niessen, Teunis Oskam, mevrouw Van Stipriaan Luiscius, dominee Abram Alexander van
Stipriaan Luiscius, Jan den Houter, de heer Hoogendoorn. Eerste rij staand van links naar rechts: mevrouw Den Houter, mevrouw Van Rossum, mevrouw Koren, Kees van Stipriaan Luis-
cius (zoon van de dominee), mevrouw G. Migo-Kortenhoff, mevrouw Niessen, mevrouw Selders-Oskam, mevrouw Hoogendoorn. Bovenste rij van links naar rechts: Gerrit Koren, Herman van Rossum, Leendert Voortman, Piet Griffioen, Jan Koetsier en Anton Frans Migo. Het zal me niet verbazen wanneer vele oudere Vleutenaren aanvullingen of commentaar op deze informaties hebben. Aarzel niet!
Stuur ze me toe! Mijn adres is Utenhamstraat 15, 3451 BR Vleuten. Mijn naam is U misschien ook al bekend: Klaas B. Nanning. |
|||||||||
In 1940 ging de Vleutense Hervormde predikant dominee A.A. van Stipriaan Luiscius met emeritaat. Ter gelegenheid van zijn
afscheid werd een groepsfoto gemaakt met alle kerkeraadsleden en hun echtgenoten, zodat deze foto in zekere zin ook een familie- foto is geworden. We kregen deze foto in bruikleen van mevrouw A. Migo-Kruyswijk die vrijwel alle hiernaast genoemde namen te horen kreeg van Lijsje Hoogendoorn-Van Dijk. De foto is gemaakt in de tuin van de pastorie die omstreeks 1963 werd gesloopt. De dominee is gezeten in een riante leunstoel; zijn
vrouw zit op een rechte sloel naast hem. Op de grond staat het bloemstuk(je) dat het echtpaar (namens de kerkeraad?) aange- boden kreeg. Dominee Van Stipriaan heeft in Vleuten gestaan van 1933 tot 1940. Merkwaardig is dat we van alle mannen de voornaam te horen kregen, maar dat de vrouwen zonder uitzondering „mevrouw"
werden genoemd. |
|||||||||
I
|
|||||||||
63
|
||||||||||||||
De R.K. gemeenschap van De Meern (2)
|
||||||||||||||
door
J.H.P. Heesters |
||||||||||||||
In de tweede eeuw na Christus begon Irenaeus vanuit Frankrijk met zijn bekeringswerk naar het noorden. In
zijn gedachtengang moest het Christendom universeel en Rome het kerkelijk middelpunt worden. Latere mis- sionarissen, zoals Willibrordus en Bonifatius, streefden hetzelfde doel na. Ook in ons land ontstond een kerkelijke hiërarchische struktuur, waarin de bisschop de eerste verantwoor-
delijke was. Veel bisschoppen bekleedden echter ook een wereldlijke functie en zo werd het feitelijke kerkelijke bestuur uitgeoefend door wijbisschoppen, kapittels en aartsdiakens. |
||||||||||||||
Monnikenwerk
In het kader van de kerstening kwamen ook de monni-
ken naar ons land. Zij waren volgelingen van Benediktus van Nursia (480 - 548), die ook wel de aartsvader van het westerse monnikenwezen wordt genoemd. In navolging van Antonius Abt (251 - 356), de grondlegger van het |
||||||||||||||
monnikenwezen en bij ons bekend als de heilige van de
kapel en vicarie aan de Zandweg i), trok Benediktus zich als kluizenaar terug. Hij stichtte het eerste Benediktijnen- klooster te Monte Casino, waar hij ook de leefregel voor zijn volgelingen schreef. Vanaf dit prille begin werd de le- venswijze van zijn volgelingen er een die de maatschappij hervormde en er een stempel op drukte. Het zijn voor een belangrijk deel deze mannen geweest, die Europa geker- stend en cultureel verheven hebben. Bekende monniken die in ons land werkzaam zijn ge-
weest, zijn de al eerder genoemde Willibrordus, de eerste bisschop van ons land, en Bonifatius. Andere volgelingen zijn Amandus, Adelbertus en Ludgerus. Aangekomen in ons land bouwden zij kloosters, zoals
in Susteren, Thorn, Egmond aan Zee, Ten Boer en vele an- dere plaatsen. Eèn van de leefregels van Benediktus was, dat zijn vol-
gelingen, naast het zes keer per dag bidden van het koor- gebed, zélf in hun onderhoud moesten voorzien door handarbeidte verrichten. Op grond van deze kloosterregel ontgonnen zij land, dat zij bouwrijp maakten. Vervolgens verbouwden zij op de akkers verschillende produkten, zo- als tarwe, vlas en gerst. Van de tarwe werd op de eerste plaats brood voor eigen
gebruik gebakken. Het vlas werd gebruikt om er linnen garens van te maken, die in hun eigen weverijen tot weef- sels werden verwerkt. Uiteraard werd van de gerst in ei- gen brouwerijen bier gebrouwen. Ook de overgebleven restanten, zoals stro en gerstepulp werden daarna weer nuttig besteed. Niet alles wat door de monniken werd verbouwd en
geproduceerd, was voor eigen gebruik bestemd. Naarmate het aantal grondpercelen (en dus de oogst) toenam, werd er meer en meer aan de plaatselijke bevolking verkocht. Door deze aktiviteiten van de monniken buiten de ste-
den ontstond er sociale en economische onrust. Deze ont- laadde zich in een ontevredenheid tegenover de kerk en in het bijzonder tegenover de kloosters. De monniken, die vanaf 1300 Benediktijnen worden genoemd 2), hadden een onevenredig deel van de bouwgrond in handen. Door het uitoefenen van ambachten en het verkopen van produkten waren zij geduchte konkurrenten van de nijvere stedelijke middenstand. Die ontevredenheid en onrust blijken later een voe-
dingsbodem bij de Hervorming en de opstand tegen Span- je te zijn geweest. |
||||||||||||||
Romaanse kloosterkerk te Susteren uit de tweede helft van de
He eeuw waarvan de oorsprong van een benediktijnenkloos- ter uit 700 dateert. |
||||||||||||||
64
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Hervorming en reorganisatie
In het begin van de zestiende eeuw werden de Neder-
landen geregeerd door Karel V (1500 - 1556) uit het Duit- se huis Habsburg. Onder zijn bewind ging men zich ver- zetten tegen de macht en de praktijken van de R.K. kerk. De Duitse Augustijner pater Maarten Luther (1483 - 1546) fulmineerde tegen de aflaat die Paus Leo X had ingesteld ten behoeve van de bouw van de nieuwe St Pieterskerk in Rome. Een aflaat is een kwijtschelding van tijdelijke straf- fen bij een berouwvolle biecht. Al spoedig kwam berouw op de achtergrond en werd de aflaat, tegen betaling, een vrijbrief van schuld. Maarten Luther kwam hiertegen in verzet en op 31 oktober 1517 spijkerde hij, volgens het toen academische gebruik, zijn 95 Latijnse stellingen op de deur van de kapel in Wittenberg. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
gen. Daarnaast werd gedacht aan de oprichting van de
suffragaanbisdommen Leeuwarden, Groningen, Deventer, Haarlem, Middelburg, Roermond en 's Hertogenbosch. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
/.AfRECHf t^ r^ ,., J
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
V AARTSBISDOM/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Fragment van een houtsnede met Maarten Luther op 63 jari-
ge leeftijd. In eerste instantie was de invloed van het Lutheranisme
zeer gering, maar die werd later, onder andere door het Calvinisme, groter, waardoor de zorg van kerkelijke en wereldlijke machthebbers toenam. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
AARTSBISDOM]
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
REIMS '-.-/-> / (X^ /
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
#Retms
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
De oude kerkelijke indeling vóór 1559.
De nieuwe indeling van 1559 is nooit tot uitvoering ge-
komen omdat ze doorkruist werd door de overwinning van de Reformatie. Het enige wat voor Rome overbleef was om de Nederlanden tot missiegebied te verklaren. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Spotprent over de aflatenhandel waartegen Maarten Luther
zich verzette. Karel V probeerde de religieuze omwentelingszucht in te
perken. Ook in Rome zag men de nieuwe ontwikkelingen met lede ogen aan. Op aandringen van Philips II, Karel's zoon en opvolger, werd in 1559 de kerkelijke hiërarchie in de Nederlanden gereorganiseerd, waardoor de bisschoppelijke Inquisitie de nieuwe volksbeweging nauwlettender in het oog kon houden. De oude kerkelijke indeling bestond uit het aartsbisdom
Keulen met de suffragaanbisdommen (letterlijk: hulpbis- dommen) Utrecht, Luik, Kamerijk, Doornik en Terwaan. In de nieuwe situatie werden drie nieuwe kerkprovin-
cies in de Nederlanden gecreëerd, namelijk Mechelen, Ka- merijk en Utrecht. In deze indeling zou Utrecht voor de noordelijke Nederlanden de aartsbischoppelijke zetel krij- |
|||||||||||||||||||||||||||||||
iARlSB'SOCM
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
"Tm
|
PAABTsasa .
mschelen ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
<--^'^\A|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
De nieuwe kerkelijke indeling van 1559 die nooit tot uitvoe-
ring is gekomen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
65
|
|||||||||
De beeldenstorm
Ook Philips II, als befaamd ketterbestrijder, was niet
gediend van de Reformatie in de Nederlanden. Al eerder had hij de Spaanse Inquisitie „plakkaten" laten uitvaar- digen waardoor de gewetens van de bevolking werden ge- kontroleerd, maar waardoor een ernstige religieuze onrust ontstond. Naast de haat die al tegen Rome aanwezig was kwam nu ook nog eens de haat tegen Spanje. De tegenstellingen tussen katholieken en hervormings-
gezinden werden steeds groter en de laatsten kregen steeds meer macht in handen. Door religieuze, sociale en politie- ke faktoren was er in de Nederlanden een explosief kli- maat gegroeid. Dit ontlaadde zich toen in 1566, als gevolg van hongersnood, zuidnederlandse textielarbeiders in Hond- schoote kerken gingen plunderen. De gebeurtenissen gre- pen snel om zich heen en tot in het hoge noorden van de noordelijke Nederlanden was de beeldenstorm een feit. |
|||||||||
Voor de kapel aan de Zandweg in De Meern hield dit in
dat zij aan de R.K. eredienst werd onttrokken. Omdat deze artikelen gaan over de R.K. gemeenschap in
De Meern sluiten we hier voorlopig de weergave van de we- tenswaardigheden over de kapel en de vicarie af. We pak- ken later de draad weer op als op 17 maart 1795 enkele R.K. burgers van De Meern, Oude Rhijn, Veldhuyzen en Reyers- cop een verzoek sturen aan de Repraesentanten van den lan- de van Utrecht. In hun brief vragen zij of zij van de kapel aan de Zandweg, waar de Gereformeerden hun diensten hielden, op andere tijden gebruik mogen maken. Op dit ver- zoek wordt negatief gereageerd. Dit zou twee jaar later de aanleiding worden om een eigen kerkgebouw te betrekken. In 1912 waren er bij de Hervormde kerk plannen om
een nieuwe kerk te bouwen. In datzelfde jaar, op 13 mei, werd door C. Schmieman met de sloop van de kapel be- gonnen. Na bijna vijf eeuwen was er van kapel en vicarie niets meer over. Rooms katholiek of Gereformeerd
Omdat de R.K. gelovigen geen kerkgebouwen of ka-
pellen meer bezaten, moest naar andere mogelijkheden uitgekeken worden. Eén van die mogelijkheden was om voor het oog vergaderingen of andere bijeenkomsten te organiseren. Nu is dat met een kleine groep nog wel mo- gelijk, maar dat wordt anders als velen aan de bijeen- komsten deelnemen. Ook bij de Staten van Utrecht bleef dit niet onopge-
merkt en op 23 december 1580 verscheen er weer een or- donnantie. Daarin stond het verbod tot het bijwonen van vergaderingen en samenkomsten die door de Rooms ka- tholieken in het geheim werden gehouden. Mensen, die hun huizen voor deze bijeenkomsten ter beschikking stel- den, konden een boete van 50 caroli gulden tegemoet zien. Ook de eerder genoemde boete van 10 caroli gulden
voor de geestelijke die een R.K. eredienst voorging, werd naar 25 caroli gulden verhoogd. Een bijkomende straf was dat hij ook zijn geestelijke goederen en inkomen verloor. Het verbod van 18 juni 1580 werd op 26 augustus 1581
officieel bij plakkaat door de Staten van Utrecht bekrach- tigd: uyt merkelijke en pregnante redenen doen interdi- ceren ende verbieden het exercitie van de Roomsche rele- gie door den Prince van Oranje en van de Raaden 's Hoofs van Utrecht uitgelegd en bekrachtigd 4). Alhoewel de ordonnantiën en plakkaten voor het gehele
gebied van de Staten van Utrecht bestemd waren gingen de meeste priesters op het platteland, ondanks de verboden van de overheid, hun eigen gang. In verschillende dorpen rondom Utrecht, waar de pastoors niet met de Reformatie meegingen, werden zij volgens de resolutie van de Staten van Utrecht van 28 juli 1587 afgezet en door Gerefor- meerde predikanten vervangen. Dat gold ook voor het Vleutense kerspel, waar pastoor
Hendrik Willems van Segveld zich van de regels weinig aantrok. Hij was in 1565 door het kapittel van Oudmun- ster als pastoor van Vleuten aangesteld en hij bleef op zijn post tot aan zijn dood in 1611, ondanks de benoeming van de predikant Lichtenberg in 1583 5). De Reformatie op het platteland was vaak geen vrij-
willige zaak en door de Staten van Utrecht werd niet di- rekt jacht gem.aakt op geestelijken die de R.K. kerk trouw bleven. De Utrechtse classis was dit allemaal een doom in het oog want de hervorming ging haar veel te langzaam. Zij verzocht de Staten op het platteland orde op zaken te |
|||||||||
Detail van een houtsnede met een voorstelling van de Beel-
denstorm in 1572. Philips II was zeer geschokt toen hij vernam dat de kerk-
gebouwen geschonden waren. Hij stuurde in 1567 Alva met grote volmachten en een sterk leger naar de Neder- landen om orde op zaken te stellen. Alleen in de zuide- lijke Nederlanden heeft hij enigszins sukses gehad, maar in de noordelijke provincies ging de politieke macht ten- slotte over naar de Calvinisten en kwamen de Rooms katho- lieken in een hachelijke positie. De haat tegen de R.K. kerk was groot, wat bleek uit een tweede beeldenstorm in de steden in 1572, toen de Calvinisten aan de macht kwamen. Ordonnantiën en plakkaten
Al deze ontwikkelingen hadden ook gevolgen voor de
R.K. gemeenschap in De Meern. Een van de eerste or- donnantiën van de Staten van de provincie Utrecht, op 18 juni 1580, behelsde een verbod van de Rooms katholieke eredienst. Dit hield niet alleen in dat er geen erediensten gehouden mochten worden, maar ook „bijgeloof en afgo- derij" waren verboden. In de kerken en kapellen mochten alleen Christelijke diensten op Hervormde grondslag wor- den gehouden worden. Op overtreding van deze ordonnan- tie stond een boete van 10 caroli gulden. Bovendien kon- den priesters en gelovigen veroordeeld worden. De staten van de provincie Utrecht gingen in hun be-
sluitvorming nog verder en verklaarden dat de R.K. kerk had opgehouden te bestaan en dat de Paus met z'n gelovi- gen capitael vianden van den lande 3) waren geworden. Door deze uitspraak was er ook van kerkelijke goe-
deren geen sprake meer en de Staten beschouwden zich als eigenaar. |
|||||||||
66
|
|||||||||||
stellen. Op 30 juli 1593 werd een commissie benoemd die
zich in de dorpsgemeenten op de hoogte moest stellen. In de tweede helft van datzelfde jaar werd ook de kapel in De Meern bezocht. In het kerkvisitatierapport staat hierover vermeld: Een arm en vervallen capelleken edoch waeraen zo vele gerepareert is dat men de schoole daerin houden can 6). Niet in elk dorp bleef de pastoor de R.K. kerk trouw.
Het kwam voor dat hij met de Hervorming meeging, waar- na de parochianen vaak volgden. Iets soortgelijks zien we als de pastoor vluchtte of een staatspensioen accepteerde. In dat geval was het kerspel zonder herder en de katholie- ken wendden zich schoorvoetend tot de dominee. Immers, zij wilden dat hun kinderen gedoopt werden en ook huwe- lijken konden alleen door de dominee gesloten worden. Waar de pastoor bleef, bleven de parochianen katholiek.
Als er geen pastoor meer was, werd voor de Hervorming gekozen. Dit verklaart waarom tot op de dag van vandaag sommige plattelandsgemeenschappen in principe katho- liek of hervormd zijn. Tevens is duidelijk dat, in het al- gemeen, het Nederlandse volk niet spontaan en enthou- siast voor de Hervorming heeft „gekozen". Door ordon- nanties en plakkaten is het eerder protestants „gemaakt". De noordelijke Nederlanden missiegebied
Als gevolg van het verbod op de uitoefening van de katho-
lieke eredienst in 1581 raakte de katholieke kerkprovincie gedesoriënteerd. De Paus in Rome had erop gerekend dat Karel V en Philips II in de Nederlanden de zaken weer in het gareel zouden krijgen en daardoor het katholicisme in ere zouden herstellen. In 1580 overleed de Utrechtse aarts- bisschop Frederik Schenck van Toutenberg. De Paus wachtte, in verband met de onzekere situatie in de noorde- lijke Nederlanden, met de benoeming van een opvolger. In 1583 zag men in Rome de realiteit onder ogen want on- danks alles bleven de Nederlanden een onafhankelijke cal- vinistische republiek. Mede daardoor was van een voort- zetting van de bisschoppelijke hiërarchie geen sprake. Als gevolg hiervan werden de noordelijke Nederlanden tot missiegebied verklaard. Sasbout Vosmeer uit Delft, de latere pastoor van de St Ja-
cobus parochie in 's Gravenhage, werd in eerste instantie tot vicaris generaal van het aartsbisdom Utrecht benoemd. Later adviseerde de nuntius in Keulen de Paus om hem niet alleen de leiding van het aartsbisdom maar van het gehele missiegebied te geven. De Paus stemde hierin toe en met deze benoeming was aan de kerkelijke hiërarchie, zoals die in 1559 was opgezet, een einde gekomen. Het zou tot 1853 duren voordat de oude situatie in Nederland hersteld was. Sasbout Vosmeer was als apostolische vicaris verant-
woording schuldig aan de pauselijke nuntius in Keulen. Dat werd anders toen in 1622 in Rome de Congregatio de Propaganda Fide werd opgericht. Onder deze congregatie viel de zorg voor Europese landen waar de Reformatie tot stand was gekomen. Het gevolg hiervan was dat de noor- delijke Nederlanden rechtstreeks onder het gezag van dit pauselijk bestuursapparaat werden geplaatst. Voor Rome was hiermee de Hollandse Zending een voldongen feit en weer in een struktureel kader geplaatst. Als vertegenwoor- diger van de Congregatio de Propaganda Fide werd een nuntius in Brussel benoemd, aan wie de apostolische vica- ris direkt ondergeschikt was. Elke maatregel die genomen wordt heeft vóór- en tegen-
standers, hetgeen ook voor de nieuwe kerkelijke situatie in 1622 heeft gegolden. In de navolgende periode zijn de no- dige problemen ontstaan, die hier verder buiten beschou- wing worden gelaten. |
|||||||||||
Patientiam
|
|||||||||||
'ORDNA-TGRATIA
|
|||||||||||
A. S2.
|
|||||||||||
Gravure van Sasbout Vosmeer de Apostolisch Vicaris van de
Hollandse Zending. De Meernse situatie
Door het odium van spaansgezindheid en daarom van
nationale onbetrouwbaarheid werden de rooms katholieken in een benarde situatie gemanouvreerd. Zij werden gedwon- gen in een uitzonderingspositie te leven als burgers van een laag allooi en zij werden uitgesloten van nationale culturele verworvenheden. Zo werden zij niet bekwaam geacht tot het vervullen van ambten en werden zij zonder geschikt on- derwijs gelaten. Door het betalen van zware recognitie- gelden (in dit geval: afkoopsommen) voor de ambtelijke oogluiking in verband met de geheime godsdienstoefenin- gen werden zij bijzonder belast i). De rooms katholieken werden door deze omstandigheden een bijzondere en gete- kende groep in de samenleving. Er was veel armoede, hun aandeel in de cultuur was miniem, maar er ontwikkelde zich wel een sterke groepsgeest. De katholieken van De Meern en Oudenrijn gingen in
die tijd naar de kerk in de omliggende plaatsen. Ook gin- gen zij naar de Walsteegkerk, de Catharijnepoort in Utrecht. Voor de geestelijke verzorging kwamen ook wel pries-
ters uit Utrecht en Vleuten naar de Oudenrijnse en Meern- se gemeenschap. Door armoede konden zij in deze omge- ving geen bestaan vinden. Zij woonden daarom in Utrecht, waar zij enig onderhoud hadden. Vooral de pastoors van de R.K. kerk aan de Buiten Catha-
rijnepoort te Utrecht, zoals Johannes van Aelst en later Theo- dorus Mensinck, bedienden vanuit hun kerk Oudenrijn, Galekop en Jutphaas. Belangrijk ook voor de Meernse gemeenschap zijn de
aartspriesters geweest waarop de volgende keer wordt in- gegaan. Bronnen
1. RAU Oudmunster 1738-1 P° 96 v
2. Abdijen der Lage Landen p. 10
3. Hervormde Gemeente De Meern p. 14
4. Idem
5. RAU Oudmunster 21, deel 7
6. RAU, inv77p. 6
7. Catholica p. 707
|
|||||||||||
67
|
|||||||||||||
Het huisarchief
van de ridderhofstad Den Engh |
|||||||||||||
Dank zij de welwillende medewerking van notaris Aarts te Utrecht heeft de Historische Vereniging onlangs de
beschikking gekregen over een volledig stel copieën van het onder diens berusting zijnde gedeelte van het huis- archief van de voormalige ridderhofstad Den Engh te Vleuten-De Meern. De copieën zijn gemaakt door het Rijksarchief in de provincie Utrecht, waar zich ook een ander gedeelte van dit huisarchief bevindt (zie aldaar In- ventaris nr. 29, Heerlijkheden en huizen, biz. 47). Van het gecopieerde gedeelte van het archief heeft Ir E. Muller in 1978 een inventaris met een inleiding daar-
toe opgesteld. Deze omvat 50 nummers, elk bestaande uit één of meer charters en stukken, in totaal 163 ex- emplaren. Daaronder bevinden zich een geschreven en ingekleurde wapenkaart en dito wapenboekje, die beide door ons lid K.B. Nanning zijn gefotografeerd. Het wapenboekje is een onvolledige copie van de wapenkaart. Op twee onderdelen van deze collectie zal ik hier nader ingaan: de toelichting op de inventaris en de wapen-
kaart. |
|||||||||||||
De toelichting op de inventaris
|
ambtelijke bevestiging. Uit verkooptransacties uit die tijd
blijkt dit onverbloemd: er wordt geen enkel voorbehoud gemaakt ten behoeve van de leenheer (inventaris nummers 11, 12 en 13). De oudste gegevens over de Ridderhofstad den Engh
zouden volgens de XlVe en XVe -eeuwse kroniekschrij- vers Beka en Heda dateren van 1260 (inventaris nummer 1). Vermoedelijk hebben Bardet en Wittert van Hoogland voor hun beschrijvingen ook uit deze gegevens geput. Van Engelen weet er nog aan toe te voegen: D'eerste stichter zoude afcomstigh zijn van Godschalk van Woerden, eerste Heer van de Haar, die omtrent het jaar 1250 geleeft heeft, de welcke de naam van Uyten Eng heeft aangenomen. Wittert van Hoogland deelt nog het volgende mede mee: Bernardus de Hamme, ridder, gaf in Augustus 1259 zijn goederen te Kovelswade van het kapittel van St Marie voor 20 morgen gronds bij zijn huis Enge in het Gerecht van Themaat, welke hij den Bisschop als leengoed op- droeg. Verder geeft deze schrijver een reeks van leenmannen
en bezitters van den Engh vanaf 1259 tot 1898. Exacte gegevens zijn te vinden in de Leenregisters die op het Rijksarchief in de provincie Utrecht aanwezig zijn. Zo blijken dan de wapenkaart en het wapenboek (inventaris nummer 1) een niet geheel volledige opeenvolging van leenmannen te geven, terwijl de aanwezige leenbrieven en charters slechts enkele van de totale reeks zijn. Tot de Ridderhofstad den Engh behoorden 24 morgen
land (een morgen is ca 0,85 hectare), alsmede de halve tiend van Themaat onder Vleuten, t.w. 32 morgen rond Den Engh, en de hele tiend van Bredeveld bij Woerden. Deze laatste is echter een dubieus bezit, want in het koop- contract van 24 november 1659 (inventaris nummer 11) wordt hierover opgemerkt voor so veel de tegenwoordige possesseurs van den Engh daertoe soude mogen gereg- tight wee se n. Door huwelijk en vererving werd het bezit in de XVIe
eeuw uitgebreid. Berend Uten-Enge trouwde namelijk met |
||||||||||||
Van de door E. Muller geschreven toelichting zijn de
volgende gedeelten overgenomen. Op het platteland kon in de middeleeuwen alleen de
dorpsadel zich een stenen huis veroorloven; de landlieden en dorpers woonden in huizen van hout, leem of zelfs plaggen. In onrustige tijden bood zo'n stenen huis enige bescherming tegen rovers en ongeregelde troepen, en dat niet alleen aan de bewoners zelf, maar ook aan omwo- nenden. Daarom werden er torens met zware muren aan- gebouwd, die ook tegen de aanvalswapens van geregelde troepen bestand waren. Een gracht eromheen maakte het aanvallers nog moeilijker. Dergelijke ridderhofsteden of kastelen konden een be-
langrijke invloed op het omringende platteland uitoefenen. Landsheren streefden er daarom naar de ridders aan zich te verplichten. Ze kregen onder bepaalde beloften en voor- waarden een „leen". Hiermee werd bereikt dat de leenman met zijn ridderhofstad de goederen en de onderzaten van de landsheer of leenheer beschermde en zich tevens tegen diens vijanden kon verweren. Zo'n leen omvatte meestal naast een kasteel en grond
ook nog bepaalde rechten en privileges. Zo hadden de rid- ders, als ze erkend waren, zitting in de Staten van Utrecht. Ze waren door hun eed gebonden om alles te doen, dat een goed, getrouw Leenman schuldig is ende behoord te doen en al wat er in de Staten omging secreet te houden ende niet te releveeren. Typerend voor de achtergrond van het leenstelsel is de zinsnede uit de leenbrief van 6 juli 1566 voor Frederik Uuyten Engh: ende voerts gheneyght zijnde om onsen vasallen tot meerder ghetrouwicheyt te mogen verobligueren. Maar langzamerhand verwaterde deze achtergrond en
werd het leenrecht een soort erfpacht die van vader op zoon overging en ook verkocht kon worden. Het verkrij- gen van de leenbrief was praktisch niet veel meer dan een |
|||||||||||||
68
|
|||||||||
Gezicht op het kasteel Den Engh.
Tekening in O.I. inkt door L.P. Serrurier, naar C. Pronk, 1731.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, cat. nummer 1326. In het archief komt onder nummer 48 voor een tekening in waterverf, formaat 29 x 38 cm, van de Ridderhofstad den Engh, ge-
maakt door J. Nieuwenhuis, 6 December 1858. In zacht potlood staat achterop: „door Jacob vergroot naar het kleine teekeningie hetgeen op de deur hangt". Vermoedelijk was dat de hierbij afgebeelde tekening van Serrurier. |
|||||||||
een meisje Van Over de Vegt: Janna Jacobsdochter. Zij
kreeg bij het overlijden van haar vader in 1485 een leen van ruim 22 morgen in Wijk (bij Duurstede) van het ka- pittel van Oudmunster. In 1529 vermaakte zij dit aan haar zoon Frederick en bij haar overlijden in 1552 verkreeg de- ze dus het leengoed. Het lag echter nogal ver weg. Geluk- kig had het kapittel ook nog 22 morgen „eygen goet" vlak bij den Engh. In 1566 kwam een ruil, ,,conversie" ge- naamd, tot stand, waardoor Frederick 22 morgen leengoed vlak bij den Engh verkreeg: 15 morgen onder Themaat en vrijwel aansluitend 7 morgen in Maarssenbroek. In 1536 was den Engh officieel als ridderhofstad er-
kend. De heren van den Engh hadden voor de tweede stand, de Ridderschap, zitting in de Staten van Utrecht. Boven- genoemde Frederick is een belangrijk man geweest. Tij- dens het beleg van het kasteel Vredenburg te Utrecht in 1566/7 was hij samen met Johannes van Bruhesen (Utrechts Decaan), en Adriaen van Zuylen en de Voogt van Rijne- veldt (burgemeesters) verantwoordelijk voor de uitgaven van dat beleg. Als zodanig tekende hij de Acquiten (kwi- tanties) mee voor „fiat solutio" (d.w.z. accoord). Ook te- kende hij op 9 oktober 1577 namens de ridderschap de Sa- tisfactie van Brussel en in 1579 de Unie van Utrecht. Hij overleed in 1610 te Leiden en werd daar begraven (inven- taris nummer 45). |
|||||||||
De bovengenoemde 24 en 22 morgen - samen zo'n 38
ha - zijn de vaste kern van het bezit van de Heren van den Engh geweest. Uit de charters, waarbij het leenrecht werd toegekend, spreekt een lange traditie. De bewoordingen zijn traditioneel, evenals de omschrijving van het object. De aanduiding van de belendingen blijft soms eeuwenlang dezelfde, zoals bij de bovengenoemde 7 morgen in Maars- senbroek. Zo is het onwaarschijnlijk, dat aan de zuidzijde eeuwenlang - van 1600 tot 1813 - slechts Gijsbert van Cleeff met sijne adherenten off haere naecomelingen als eigenaren bekend zouden zijn geweest. De opgave van de grootte is even oud, om niet te zeggen antiek. De 7 mor- gen blijken volgens de kadastrale gegevens van 1832 bijna 7 ha groot te zijn! Men had echter wel andere gegevens, zoals blijkt uit
specificaties van de tiendrechten die een onderdeel van de bij de Ridderhofstad behorende ambachtsheerlijkheid vormden. In het koopcontract van 24 november 1659 (inventaris nummer 11) wordt de halve tiend op Themaat omschreven, zijnde groot volgens de metinge op de caarte ......33 mergen 300 ende 28 roeden. In volgende koop- contracten heeft men weer andere gegevens gevonden: volgens den blaffert van 't outschiltgelt twee en dertich morgen, dus volgens de legger van een soort grondbelas- ting. Wij zouden nu zeggen: het kadaster. |
|||||||||
69
|
|||||||||||
De wapenkaart
De wapenkaart (inventarisnummer 1.2 a t/m f) draagt
tot titel: Het Wapen van de Ridderhofstad den Engh, gelegen in de
Provintie van Utrecht ontrent het dorp van Vleuten, mits- gaders de Naamen en Wapenen van de LeenHeeren en Haare Vrouwen als Besitters derselve, beginnende van den jaare 7292 (zie afbeelding). Voor leenheeren leze men leenmannen. De reeks eindigt
met Mr Jan Leonard van Ewijck, die in 1741 met de rid- derhofstad den Engh werd beleend. Mogelijk is de kaart in diens opdracht gemaakt. Behalve de wapens (feitelijk zijn het alleen de schilden
ervan) is op de kaart in het midden een groot medaillon getekend met daarin de volgende tekst: Het Huys den Engh ofte ook wel Terra sive bona de Enge
word gevonden, dat door bisschop Hendrick den 38ste verkogt is aan het capittel van den Dom voor driehondert en vijftig ponden, omme daarvoor te bouwen 't casteel te Vredelant, gelijck te sien is bij Heda en Beka, Historia Ultr., pag. 214, welkers woorden aldus sijn luydende. Daarna volgt de bedoelde Latijnse tekst van een oor-
konde uit 1260. Muller verwijst echter in zijn toelichting tevens naar Wittert van Hoogland (zie boven), die een an- dere bron aanhaalt uit 1259. Over de vraag welke van de twee oorkonden betrekking
heeft op de stichting van het Huis den Engh bij Vleuten zal door J. Huiting in diens bijdrage „Twee Engen" uit- sluitsel worden gegeven. |
|||||||||||
Van tijd tot tijd werd het gebied uitgebreid met eigen
grond en soms werd de uitbreiding apart overgedragen. In 1813 wordt van de eigen grond bij de openbare verkoop alleen 5 morgen mee overgedragen (inventaris nummer 24), maar de koper, Hendrik Ravee uit Utrecht, was een rijk man en hij kocht links en rechts grond bij. Uit de offi- ciële registers van de hypotheekbewaarder blijkt, dat hij tussen 1811 en zijn dood in 1833 voor zo'n f 75.000,-- aan grond aankocht. Bij de invoering van het kadaster in 1832 blijkt hij nog veel meer grond op naam te hebben dan uit de geregistreerde aankopen verklaard kan worden. Niet alles zal in de officiële overschrijvingsregisters zijn opge- nomen, omdat dit toen nog niet verplicht was. De boedel- beschrijving verschaft de notaris en de getuigen in 1834 enige dagen werk en er worden 40 bladzijden volgeschre- ven met omschrijvingen van alle roerende en onroerende eigendommen: het ging om de ridderhofsteden Schonau- wen en den Engh/Themaat, 15 hofsteden met grond en landerijen in ettelijke gemeenten. In zijn testament deelt hij legaten uit, die echter ingetrokken zullen worden, als er ,,gequerelleerd" wordt. Binnen twee maanden moeten de erfgenamen beslissen of ze er genoegen mee nemen; doen ze dat niet, dan zullen hun legaten publiekelijk verkocht worden en het „provenu" zal aan de overige ,,gebenefi- ceerden" ten goede komen, die tegen ,,mijne beschikkin- gen niet querelleerden". Met dergelijke termen zou men heel wat ruzie mogen verwachten, maar blijkbaar was in deze familie de autoriteit van Hendrik Ravee ook na zijn dood zo groot, dat zonder moeilijkheden een neefje als enige erfgenaam de rest in handen kreeg. |
|||||||||||
Bibliografie:
J.M. Bardet, Kastelenboek, provincie Utrecht (1975).
E.P.F.F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de geschiedenis van de
Utrechtse ridderhofsteden en heerlijkheden (1912).
E. van Engelen, Aaloude aadelijke stamhuisen en riddermatige hofsteden
in Utrecht (handschrift ca. 1700). Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht,
Bibliotheek, catalogusnummer 1728 (oud).
Etc.
|
|||||||||||
Tot zover Muller. Wij zullen nu overgaan tot een korte
bespreking van de wapenkaart. |
|||||||||||
J.A. Storm van Leeuwen.
|
|||||||||||
72
|
||||||||||||||
Uit de school geklapt
|
||||||||||||||
door
Jac. de Bruijn |
||||||||||||||
Ruim honderd jaar geleden - het was op 22 october 1887 -
werd bij notaris Hendrik van Meerlant te Utrecht een hy- pothecaire schuldbekentenis ter grootte van f 1.000,- ge- tekend. Er stond boven: In naam des Konings. De comparanten waren Hendrik van Ravenswaay, land-
bouwer te Oudenrijn, Comelis Willem Versloot, klompen- maker te Oudenrijn en Teunis Oskam, landbouwer te Ou- denrijn. Zij vertegenwoordigden als kerkvoogden de Her- vormde Gemeente van De Meem, zulks onder aangehechte toestemming van de Heren Notabelen: Karel Gaikhorst, landbouwer te Oudenrijn, Floor Oskam, landbouwer te Reyerscop, Willem Eskes, landbouwer te Oudenrijn en Willem van Bemmel, landbouwer te Veldhuizen. Het kapitaal werd verstrekt door de Vereniging voor
Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Amsterdam tegen een jaarlijks rentepercentage. Dat was 2% voor aflossing en 3% rente. Om de geldschieters voor allerlei risico's te vrijwaren, werden tal van veiligheidscondities ingebouwd. De inschrijving in het hypotheekregister op 25 october 1887 kostte f2,17. Het geld was nodig voor de bouw van een nieuwe school
achter de kosterswoning. Later - nog in 1949 - was dit de stal van veehouder D.J. Wesseling. Een enkele maal (op 4 januari 1904) kwam er van de
Hoofdcommissie der Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs een aanmaning dat niet voldaan was aan de verplichte betaling. Maar op 1 februari 1909 worden al- le bescheiden, waaronder de brandassurantie-polis betref- fende de hypothecaire lening, aan de toenmalige voorzit- ter van het Schoolbestuur, Ds A.B. te Winkel, teruggezon- den, met de mededeling dat alles is afgelost. De school was verzekerd tegen brandschade voor een
„innerlijke" waarde van f 2.200,- bij de Verzekeringsmaat- schappij Vesta, via de heer A.H. Laseur, commissionair- assuradeur te Utrecht, ingaand 14 september 1887 en lopend tot 14 september 1892. De premie bedroeg 1,25 pro mille, zodat per 10 september 1887 de somma van f 2,75 verschuldigd was, waarbij nog f 0,75 kwam, zijnde de kosten van porto en poliszegel. Ds J.R Briët (1836 - 1876) wist voor de school van de
Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs een jaarlijks subsidie van f 200,- los te peuteren. In de re- gel werd dit bedrag toegestaan voor twee achtereenvolgen- de jaren. Voor een deel moest het geld worden besteed ter verbetering van het salaris van de onderwijzer. In een brief van 19 juli 1875 van bovengenoemde Vereniging wordt gesteld dat het jaarsalaris van f 500,- op tenminste f 600,- moet worden gebracht, behalve vrije woning en tuin. Van 1 januari 1875 tot 30 december 1887 was hier school-
meester Gerardus Ant(h)onie van den Berg, geboren te Utrecht op 6 april 1849. Hij was gehuwd met Jacoba Pan- nebakker. |
||||||||||||||
1890 1 3uni ^ 1915
|
||||||||||||||
ftSHH.^;*»' **!*«. ■(
|
||||||||||||||
P /iK'ïSftH ff/*' "fitCf.* ->4
|
||||||||||||||
In brieven aan de eerder genoemde Ds Briët en Ds G.
Klaarhamer (1877 - 1879) wordt melding gemaakt van een jaarlijks bezoek, namens de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, aan de school te De Meem. Bij herhaling wordt in deze brieven geklaagd over de ge- ringe kennis der leerlingen van de Bijbelse en Vaderlandse geschiedenis. Zelfs wordt éénmaal gedreigd met inhouding van de jaarlijkse subsidie als geen verbetering plaats vindt. Uit een brief van 12 juni 1876, gericht aan het Bestuur der Christelijke School te Meem (er staat géén De Meem), ondertekend door N.M. Feringa, lid-secretaris van de Ver- eniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, neem ik letterlijk over: Het doet der Hoofdcommissie leed te moeten betuigen dat
het laatst ingestelde onderzoek tot geene bevredigende ge- |
||||||||||||||
73
|
|||||||||||||||
Nederduitsch Hervormde Gemeente te De Meern, be-
staande uit Ds Nicolaas van Schouwenburg, Jan Door- nenbal, Teunis Oskam, Hendrik Ravenswaay en Geerlof Koomans, de somma van f 746,-- van de Diaconie ge- leend. De gehele aflossing had plaats op 8 october 1908. Voor de bouw van de nieuwe school aan de Zandweg -
School met den Bijbel, later Beatrixschool, thans leeg- staand - leende de Diaconie f 9.000,- in juli 1904. De af- lossing daarvan was op 16 april 1934 voltooid. Door de aannemer A. van de Bovenkamp (vader van de
heer C. van de Bovenkamp) werd bij de school een onder- wijzerswoning gebouwd. De kosten bedroegen f 8.775,—, waarvan de laatste termijn op 10 april 1925 werd voldaan. Uit de zeer gespecificeerde rekening blijkt het uurloon
van de heren P.T. , B.L. en de baas zélf negentig cents te hebben bedragen. Ook hier was weer een geldlening van f 4000,- aangegaan op 1 november 1924. Deze was op 2 mei 1930 geheel afgelost. Alles overziende moet men wel diep respect hebben voor
de initiatieven die door onze voorvaderen op het gebied van het Christelijk Onderwijs zijn genomen. Aan de accuratesse van „Meester Koster" - Adriaan Lam-
bertus Corsten -, Hoofd der School van 1905 - 1935 (va- der van de heer S.A.L. Corsten, Woerdlaan 11), is het te danken dat zoveel gegevens bewaard zijn gebleven. Bronnen
Archief School met den Bijbel, De Meern
|
|||||||||||||||
leid heeft. Zelfs met de hoofdgebeurtenissen der Bijbelsche
Geschiedenis bleek weinig bekendheid bij de leerlingen, terwijl de geschiedenis des Vaderlands niet als leervak scheen beoefend te worden. Een goed en doeltreffend onder- rigt in de twee genoemde leervakken, met waardeering van wat verder tot de leerstof behoort, mag in Christelijke scholen die met onze Vereeniging verbonden zijn en door haar ondersteund worden, niet ontbreken. Niet catholiek te zijn, is slechts negatief, het positieve is vereischte! Waar hier de schoen wrong is niet meer te achterhalen,
want van een man als Meester van den Berg zou men het tegendeel verwachten. Hij nam namelijk op 31 december 1887 vrijwillig ontslag, daar hij sympathiseerde met de opgangkomende doleantie. Hij vertrok in maart 1888 naar Voorthuizen. Ook van derden moest voor de school geld worden ge-
leend. Zo werd op 30 januari 1888 van de firma Guillam van den Broeke en Guillam Hendrik van den Broeke, steen- fabrikanten te Jutfaas, de somma van f 900,- geleend. De- ze blijkt op 28 augustus 1908 volledig afgelost te zijn. Op de hierop betrekking hebbende schuldbekentenis ko-
men de volgende namen voor: Pieter Kerper, V.D.M, te De Meern, Rijk van Grootveld, Hendrik van Ravenswaay, Jan Doornenbal, Jochem Floor, Samuel Gersen, Cornelis Wil- lem Versloot, Teunis Oskam, Willem Eskes, Willem van Bemmel, Karel Gaikhorst en Floris Oskam, zijnde ouder- lingen, diakenen, kerkvoogden en notabelen. Ook de Diaconie moest zo nu en dan bijspringen. Zo
werd op 21 maart 1902 door het Bestuur van de School der |
|||||||||||||||
Wie wat bewaart die geeft wat
|
|||||||||||||||
Door ons werden in dank, ten behoeve
van onze bibliotheek en onze verzame- ling, de volgende schenkingen aan- vaard van: |
|||||||||||||||
H. Viel, Alendorperweg 24 Vleuten
Klompenmakersmes, dubbele hou-
ten deurknop, trekzaag D. Purmer, Multatulistraat 53 Vleuten
Boek „Nederland wat ben je nog mooi", bonboekje firma Sterk ca 1970, losse nummers „Onze Gemeente", „Heem- schut", „Natuurbehoud", „Hollandsche Molen", tijdschrift van onze vereniging Familie L. van Eijk, Schoolstraat 51
Vleuten Koninginnebeker (30-04-1980)
Mevrouw C.J. Markus, Den Hamstraat
34 Vleuten Bajonet uit 1904, dozen in haar tuin
gevonden aardewerkscherven (hierop komen wij nog terug) |
|||||||||||||||
J.P. Jansen, Ockhuizerweg 22 Haar-
zuilens Een doos Perfect wattenschijven om
te „teemsen" A.M. de Reuver, Verlengde Hoogra-
venseweg 222 Utrecht Ingelijste foto van de wagenmakerij
te De Meern (ca 1920), groepsfoto met burgemeester voor het gemeentehuis van Oudenrijn, copieën van kranteknip- sels (den Hommel en jubileum burge- meester van Oudenrijn) J.L.H. Ouwerkerk, Frederik van Ee-
denstraat 11 Vleuten Kinderspeelgoed, keuken-eetgerei,
hoortoestel (Siemens), blikken trommel- tjes, reis-scheerapparaatje, drie brillen, sigarettendooshouder |
|||||||||||||||
J. Meijaard, Camphuysenstraat 70 Vleu-
ten Vijf ingelijste foto's en zeven topo-
grafische kaarten P.G. de Rooij Aannemings- en We-
genbouwbedrijf, 't Zand 1 Vleuten Directiewagen. De wagen staat op-
gesteld bij het Kabinet, Zandweg 147B te De Meern en zal dienen als restau- ratiewerkplaats. Mevrouw N. Moll, Utrechtseweg 33
Vleuten Balans (uit de vroegere praktijk van
dokter Schuurs) G.G. Wieman, Stationsstraat 2 Vleu-
ten Melkmaat met slagboom
|
|||||||||||||||
74
|
|||||||||||||||
Feest
|
|||||||||||||||
Jonge, jonge, wat een feest was dat.
Hannes was 50 jaar geworden. Vorig jaar was hij 25 jaar getrouwd en omdat een vrind van mij familie is van Ka- trien (de vrouw van Hannes) mocht ik toen ook op dat feest komen. Ik had voor de gelegenheid wat voordrachten geleerd en een levensloop geschreven van 45 coupletten. Dat was zo in de smaak gevallen dat ik voortaan op ie- der feest mocht komen. Hannes is een hardwerkende, vrolij-
ke boer, die houdt van een borrel en een feestje. Katrien is een slordige boe- rin. Meestal een slecht humeur, onge- kamde haren en een vieze schort. Op de zilveren bruiloft (vorig jaar)
wilde ik Hannes een beetje passend en plechtig feliciteren en dus zei ik: „m'n oprechte deelneming". In een feestwin- kel had ik een voordracht gekocht: de begrafenis van Manke Nelis. Er is niet zo geweldig om gelachen. Allen 't ge- zicht van Katrien neigde iets naar een glimlach. Verder heb ik haar nooit meer zien lachen. Maar ondanks alles wilde Hannes 't feest nog wel eens overdoen. Zo kwam dus z'n vijftigste verjaar-
dag. „We maken er een dolle boel van", zie hij. Iedereen moest verkleed komen en 't liefst onherkenbaar zijn. Ik kwam als boer, maar dat was niet
de bedoeling. Alle andere gasten (on- geveer 150) waren werkelijk onher- kenbaar. Zo zag ik Napoleon, een voor- name Chinees, Churchill, cowboys en Indische figuren. |
|||||||||||||||
Bij m'n aankomst (ik was een beetje
vroeg) was Hannes nog niet verkleed, maar hij ging naar boven en zei: ,,ik ben zó terug". Katrien had d'r haar op- gestoken, haar gezicht gewassen en leek op een deftige dame. Driekus, de knecht van een andere
boer, speelde op z'n trekharmonica. In 't begin was dat wel zes keer de ouver- ture Dichter und Bauer, maar na wat biertjes kwam toch het betere werk, zoals: hoeperdepoep zat op de stoep en datte me toffe jongens zijn. Natuurlijk moest ik wat voordragen
en deze keer was het een liedje van Dirk Witte: ,,M'n eerste meisje van de zangvereniging". Menige boer pinkte een traan weg. Een speciaal rijm had ik voor Hannes, maar waar ik ook zocht of keek, ik kon Hannes nergens vin- den, 't Was ook zo'n bonte menigte. Eén keer dacht ik, dat is 'm. Een
dikke boerin met valse wimpers en een omvangrijke boezem stak een pijp op. Ze schroeide daarbij haar wimpers en |
|||||||||||||||
liet van de weersomstuit de lucifer op
haar boezem vallen, die vervolgens met een zacht gesis in elkaar zeeg. Aan de manier van vloeken herkende ik Arie, de buurman van Hannes. Voor het eerst in m'n leven heb ik
toen brandewijn met suiker gedronken (te veel, want nu herkende ik helemaal niemand meer). Na afloop ben ik door iemand voorop de transportfiets naar huis gebracht. De Meernbrug hebben we voor alle zekerheid maar gelopen. 't Zat me de hele nacht niet lekker, de
brandewijn niet, maar ook dat ik Han- nes niet had herkend. De volgende dag ging ik terug naar
de boerderij. Ik wilde Hannes en Ka- trien bedanken. Hannes was er niet, Katrien wèl. Ze had een gezicht als een oorwurm. Toen vroeg ik: „Katrien, ik heb Hannes niet gezien op 't feest. Hoe was ie verkleed?" "Nou jochie, de eerste helft van 't feest
was ie als een gieter. Hij ligt nou nog in z'n nest te stinken, want de rest van de avond was ie als een Maleier". |
|||||||||||||||
Theo van den Berg
De Meern, Wijnmaand 1942 |
|||||||||||||||
Illustratie: Barbara Gravendeel
|
|||||||||||||||
75
|
|||||||||||||||||||||||||||
Van de voorzitter
|
|||||||||||||||||||||||||||
ll« jaargang xnv 4 <tecenifa«r Ü^l # t^t
Vét*$(!hfjttt4x pët*J&ar Ing«schrev«ift in hut vö^nlgtnigsregister ViJti
de K>v>K. Utrecht e.ö. onder nr. V, 479360 |
|||||||||||||||||||||||||||
Over publiceren gesproken: De plan-
nen voor een boekwerk over de historie van ons gebied vorderen gestaag. In sa- menwerking met de Stichting Publica- ties Oud-Utrecht en de provincie krij- gen ze vorm in de reeks van boeken over de monumenteninventarisaties van de gemeenten in de provincie Utrecht, waarbij in ons geval het gedeelte met de geschiedschrijving een grotere plaats zal krijgen. In de persoon van de heer Otto J. Wttewaall hebben wij inmiddels de auteur gevonden, die begeleid zal worden door een redaktiecommissie van de vereniging. Naast de sponsors, die ik vorige keer noemde, kan ook Oskam Bouw BV genoemd worden als een van de bedrijven, die het mogelijk maken de voor rekening van de vereniging ko- mende meerdere auteurskosten te dra- gen. Verder zal de uitgave afhankelijk zijn van de medewerking van de ge- meente. Volgens de planning zal de pre- sentatie in oktober 1993 kunnen plaats- vinden. Tenslotte meen ik op het jaar 1991,
waarin wij het 10-jarig bestaan van on- ze vereniging herdachten, terug te kun- nen zien als een succesvol jaar. Ik hoop dat ook het nieuwe jaar 1992
voor onze vereniging en voor u allen een voorspoedig jaar mag zijn. |
|||||||||||||||||||||||||||
Het is verheugend te mogen consta-
teren, dat bij presentaties die betrekking hebben op de historie van onze ge- meente, de belangstelling groot is, het- geen zich onder meer uit in de aan- melding van nieuwe leden. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat de Open Monumentendag in onze gemeente on- geveer 1150 bezoekers trok (landelijk waren er dat 700.000 met 433 deelne- mende gemeenten). Spectaculair was het project in De Meern, waar op bij- zonder ludieke wijze aandacht gevraagd werd voor het (bedreigde) archeologi- sche monument: het Romeinse castel- !um met badhuis. Opvallend was jam- mer genoeg wel dat wij nauwelijks ver- tegenwoordigers van het gemeentebe- stuur hebben gezien. Dat kan twee oor- zaken hebben: kent men de historie van ons grondgebied zo goed, of hebben zij werkelijk geen echte interesse? Naar wij hopen is de eerste reden de oorzaak en kent men onze „roots" zo goed, dat wij ook niet bang hoeven te zijn, dat bij een eventuele realisering (die van ons niet hoeft!) van de nieuwbouwplannen van Vleuten-De Meern en/of Utrecht, de historisch waardevolle lokaties wor- den aangetast. Of sterker nog: dat wij er op mogen vertrouwen dat deze lokaties worden beschermd en op een aanvaard- bare wijze worden ingepast. Een over- zicht van deze lokaties zullen wij in een volgend nummer van dit blad publice- ren. |
|||||||||||||||||||||||||||
J.F.K. Ktt?Nlo«vfettk«mp. vöprzitter
Hort(frW«3idew«g U, 3451 St VJeutea tel, 03407-2112 J W, SchöönderwöfiwJ, sidcrutans
Mecmdijk 62, 3454 HT Dé Méèrti P,G. dé Röóij» jpénningiïLeeStót
'tZandt.345JGPVle0t<>n
tul, 03407 -1483 |
|||||||||||||||||||||||||||
A.J van Zoercn, vicc-voorzitt^r
$tauonis$iraat34, Jl"!! IJ?:: Vleuten teL 03407-1263 |
|||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw Prof. ï>r C, Imtgfi' $o*rt
Dr D,W, <3rftveniteel, Vteuten-ÏJss. Memi |
|||||||||||||||||||||||||||
t«detm<lmtnlstrfttl«/iHfona«tieï
Opgeven Van öiéüWé Tèdétt. mtO^tiei en (na)-
b<;?tel)j«gen bijr
Mevxouw fX ^ Köoij-Coes,
'iZtodl, 3431 GP Vléöten
tel, 03407-14S3
|
|||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
|
|||||||||||||||||||||||||||
Oe jaarlijkse kontribüüe bedraagt vo<«r J§9l
tiüniöiaal rSÖ»- pö$t*b0m«mBnt f40,- p^ jMt
DoAatou-st |
|||||||||||||||||||||||||||
In dit nummer
pag-
Van de voorzitter 75
Verenigingsnieuws 76
De R.K. gemeenschap van De Meern (3) 77
Macht en bezit in het gebied rond Vleuten
in de late middeleeuwen 81
De groote Krimpt 85
Een dorp verandert...... 86
Ons sportcomplex in 1965 (luchtfoto middenpagina) 87
De brouwerij te Vleuten 89
Schilleman! 100
|
|||||||||||||||||||||||||||
gexideiAstettittge»,:
ABN -. Dè Mèem 55,66 J3.040
KABO'Vlwt<m 3^.75.17^74
|
|||||||||||||||||||||||||||
<'ehete. of gedeeltelijke overnam* ■van am-
keileii uit dit tijdschrift is tltchtS tói^éiam. |
|||||||||||||||||||||||||||
lHw.?tr4f I?: voorp^toftf
De Brouwerij ïé Vleuïètt
l^toA.H,Bwt,J^$7 |
|||||||||||||||||||||||||||
U>SSE NUMMERS F 7,SQ
|
|||||||||||||||||||||||||||
76
|
||||||||||||
Verenigingsberichten
|
||||||||||||
Genealogie
Op 22 oktober werd in het Ver-
enigingsgebouw in De Meern een gene- alogische avond georganiseerd. Gezien de ruim 40 aanwezigen kan geconsta- teerd worden dat er een ruime belang- stelling is voor alles wat met familie- onderzoek samenhangt. Wat de vereni- ging op dat gebied allemaal te bieden heeft was voor velen een verrassing en voor verschillende leden aanleiding om aan te kondigen dat zij binnenkort eens een bezoek aan ons documentatiecen- trum zouden brengen voor nadere in- formatie. Meerderen van hen hebben dat inmiddels reeds gedaan. De gast- spreker van deze avond, Ds W.J.A. van 't Einde, zei blij te zijn weer eens in zijn oude vertrouwde omgeving te zijn. Hij pleitte er voor een familie-stamboom ,,aan te kleden" met zoveel mogelijk gegevens over het leven van onze voor- ouders en het niet alleen te laten bij het verzamelen van geboorte- en huwelijks- data. Hij lichtte zijn betoog toe met een aantal voorbeelden uit zijn jarenlange ervaring. Verder complimenteerde hij de vereniging met haar uitgebreide do- cumentatie. De genealogische werkgroep staat
elke 2e donderdagavond van de maand tot uw dienst in de Broederschapshuis- jes. Van half 8 tot 10 uur bent u er wel- kom. Nogmaals het Meernse Castellum
Zoals in ons vorige nummer al ver-
meld werd, was de belangstelling voor de presentatie over het archeologisch monument in De Meern op de Open Monumentendag op 14 september bij- zonder groot. Bij die gelegenheid wer- den ook verschillende video-opnamen en foto's gemaakt, die de moeite waard zijn om gezien te worden. De op die dag gegeven dia-presentatie was even- eens heel interessant, maar kwam door de grote drukte soms niet volledig tot haar recht en kon ook niet door iedereen gezien worden. In november heeft ter plaatse in op-
dracht van de gemeente een omvangrijk verkennend onderzoek plaats gevonden. Doel van dit onderzoek was de ligging van het castellum ca. (rivierloop, bad- huis enz.) nauwkeurig te bepalen. Begin 1992 zullen de resultaten van dit on- derzoek bekend worden. |
||||||||||||
Een en ander is voor ons aanleiding
om nog eens aandacht aan dit object te besteden en daarom zal er op dinsdag 28 januari a.s. in het Verenigings- gebouw in De Meern door onze archeo- logische medewerker Erik Graafstal een uitgebreidere dia-presentatie gegeven worden met nog wat meer informatie. Naast de hiervoor bedoelde video-op- namen en foto's zullen er o.a. nog niet eerder getoonde opnamen van de opgra- vingen rond het badhuis in 1940 te zien zijn. Na afloop hiervan is er gelegenheid
tot het bezichtigen van de expositie van Romeinse vondsten in ons Kabinet. Voor geïnteresseerden in dit stuk ge-
schiedenis van onze gemeente zal het de moeite van een bezoek zeker waard zijn. Aanvang om 8 uur, toegang gratis. Medewerkers
Meermalen hebben wij al onder uw
aandacht gebracht dat alle aktiviteiten van onze vereniging behoorlijk veel tijd vergen en dat daarvoor meer medewer- kers nodig zijn. Aangezien het aantal aanmeldingen
hiervoor tot nu toe nog maar bescheiden is geweest, geven wij hier een opsom- ming van een aantal projekten (er zijn er nog meer), waarvoor uitbreiding van het aantal medewerkers nodig is. Gedurende een half jaar zijn enkele
medewerkers al bezig met de inventa- risatie, registratie en archivering van de duizenden foto's, negatieven en dia's die wij bezitten. Zij werken daar iedere maandag- en dinsdagmiddag aan in de Broederschapshuisjes. Enige verster- king van deze werkgroep zou welkom zijn. De vereniging bezit een schat aan do-
cumentatie over diverse historische on- derwerpen, die nog onvolledig is gere- gistreerd. Om deze documentatie zo nuttig mogelijk te kunnen gebruiken is een goede inventarisatie en registratie nodig. Hiervoor zouden enkele mede- werkers met wat gevoel voor historie en archivering zeer welkom zijn. Van de honderden historische voor-
werpen, die de vereniging bezit en die voor het merendeel in ons Kabinet zijn ondergebracht, zijn voorlopige beschrij- vingen gemaakt. Deze moeten nog na- |
der uitgewerkt en systematisch geregi
streerd worden. Onvoldoende tijd is e de oorzaak van dat dit projekt nog nie klaar is. Wie wil hieraan meewerken? Verschillende van onze registratie:
worden in een computerbestand opge nomen, zodat ze gemakkelijk toe gankelijk zijn en bijgewerkt kunnei worden. Bezitters van een PC (met vas te schijf), die hun apparatuur nog nutti- ger zouden willen gebruiken, zouder onze vereniging van dienst kunnen zijn. Krantenknipsels vormen een niet on-
belangrijke bron van informatie. In de afgelopen jaren zijn er veel kranten- knipsels verzameld, maar deze zijn noj niet systematisch opgeborgen, zodat dii bezit in feite weinig toegankelijk is. Wi; zoeken nog een of meerdere medewer- kers die de zorg hiervoor op zich zou- den willen nemen. Regelmatig worden er tentoonstel-
lingen over verschillende onderwerpen georganiseerd. Dit vraagt de nodige voorbereiding en organisatie, waarvoor onze bestuursleden meestal onvol- doende tijd hebben. Een werkgroepje dat zich daarmee zou willen belasten zou zeer welkom zijn. En last but not least ons tijdschrift.
Om de inhoud daarvan op peil te hou- den zullen er meer medewerkers moe- ten komen, die historisch onderzoek willen doen en daarover iets schrijven. Over veel onderwerpen is al documen- tatie beschikbaar, dat daarvoor een basis kan vormen. Wij zijn ervan overtuigd dat er onder onze bijna 900 leden wel enkelen zijn die dit zouden kunnen, maar er misschien niet goed aan durven beginnen. Onze redactiegroep helpt u wel op weg. Begin het nieuwe jaar goed, pak de
telefoon en neem eens contact op met onze secretaris. Vele handen maken licht werk! |
|||||||||||
/
|
||||||||||||
/
|
||||||||||||
77
|
|||||||||||||||||
De R.K. gemeenschap van De Meern (3)
|
|||||||||||||||||
door
J.H.P. Heesters |
|||||||||||||||||
De geschiedenis van de R.K. gemeenschap in De Meern kan niet los gezien worden van de algemene- en
kerkelijke historie in de Nederlanden. Immers plakkaten of resolutiën uitgevaardigd door het landsbestuur of de Staten van Utrecht waren ook van toepassing op de inwoners van Oudenrijn en De Meern. Ook om de richtlijnen uitgevaardigd door de Congregatio de Propaganda Fide via de pauselijke nuntius in Brussel konden de inwo- ners van onze streek niet heen. |
|||||||||||||||||
Kerspels worden staties
Voordat in 1622 in Rome de grote missiecentrale, de
Congregatio de Propaganda Fide, was opgericht, was Sas- bout Vosmeer in 1592 in eerste instantie tot Vicaris- Generaal van het Aartsbisdom Utrecht benoemd. Later kreeg hij op advies van de pauselijke nuntius in Keulen de verantwoording over de gehele ,,Missio Hollandica", de Hollandse Zending in de Nederlanden. Een van de gevol- gen van de nieuwe situatie was dat de vroegere kerspels (= parochies) werden omgezet tot staties c.q. zendingsposten. Deze staties waren over het algemeen veel groter dan de vroegere kerspels waarvan de nieuwe indeling toen niet is vastgelegd. Dit zou in 1808 met pastoor Adolf Teilegen (1795-1818) in Vleuten tot problemen leiden. De oorzaak daarvan was dat na het stichten van een eigen statie in 1797 de katholieken in De Meern de kapel aan de Zand- weg, in handen van de Hervormden, niet wilden naasten omdat ze zelf al een kerk aan de Stadsdam hadden. Naast de nieuwe indeling in staties werd aan het einde
van de zeventiende eeuw ook het gehele gebied van de Hollandse Zending bestuurlijk gereorganiseerd. De basis voor deze vernieuwing was al gelegd door Philippus Ro- venius (1614-1651), de opvolger van Sasbout Vosmeer, maar het zou lang duren voordat de nieuwe kerkelijke in- deling een feit was. De redenen hiervoor waren de interne moeilijkheden bij de geestelijkheid en het niet accepteren van de door Rome opgelegde missiesignatuur. Het gevolg van de nieuwe kerkelijke struktuur was dat het gebied van de Hollandse Zending in Aartspriesterschappen werd in- gedeeld. De funktie van aartspriester was niet nieuw en bestond
al in de vierde eeuw. In die tijd was een aartspriester de plaatsvervanger van de bisschop, hij was verbonden aan de bisschopskerk en stond aan het hoofd van een aantal geestelijken. Zijn voornaamste taak was het toezien op de liturgie en de zielzorg. Later zien we dat de aartspriester niet meer verbonden is aan de bisschopskerk en vanuit zijn eigen parochiekerk ergens op het platteland namens de bisschop toezicht houdt op de verschillende gemeen- schappen in zijn ambtsgebied. Uit deze situatie zijn na 1853 de huidige dekenaten ont-
staan. Zo hoort nu de parochie van De Meern tot het deke- naat Montfoort terwijl de parochie in Vleuten ressorteert |
onder het dekenaat Breukelen. Tot circa de elfde eeuw
heeft het ambt van aartspriester bestaan; het is daarna uit het gezichtsveld verdwenen. Aartspriesters in het distriltt Utrecht
Als de funktie van aartspriester op het einde van de ze-
ventiende eeuw wordt hetsteld wordt het gebied van de Hollandse Zending ingedeeld in zeventien grote en kleine aartspriesterschappen. In 1706 is dit aantal al gereduceerd |
||||||||||||||||
^m^e *M^}(t -
|
|||||||||||||||||
Fragment van een kaart, in 1599 gemaakt door de landmeter
Jan Rutgersz. van den Bergh, in opdracht van het kapittel van St Jan. „Aen de Mere daer Sander woont". Over de Hijcop (nu Leidse Rijn) de Meernbrug met rechts daarvan de kapel. Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas. Inventaris St Jan 328-5. |
|||||||||||||||||
78
|
||||||||||||||||||||||||
^9»
|
||||||||||||||||||||||||
'Ü ' ■ÖP""
|
||||||||||||||||||||||||
".^^ m^-^-'^»
|
||||||||||||||||||||||||
No. iss. rr,-kc,niu,' a. p, !,
|
Irr. 1752.
|
|||||||||||||||||||||||
V,
|
; t'! n
|
|||||||||||||||||||||||
Zincografie naar een tekening van P.J. van Liender, 1752.
Links van de Meernbrug gaat de N.H. kerk (de vroegere kapel) schuil achter de bebouwing en het geboomte op de begraafplaats.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas. Uit een veilingcatalogus van Huffel, 1938.
|
||||||||||||||||||||||||
tot vijftien terwijl er later door samenvoegingen nog maar
negen overblijven. De uiteindelijke indeling van het missiegebied bestond
uit de aartspriesterschappen Holland met West-Friesland en Zeeland, Utrecht, Gelderland, Twente, Salland, Fries- land en Groningen. Buiten de republiek behoorden ook de aartspriesterschappen Lingen en Kleef-en-Bergh tot de Missio HoUandica. De aartspriester in zijn diocees oefende toezicht uit op
de geestelijkheid die missionarissen worden genoemd. Te- vens was hij in eerste instantie de administratieve tussen- persoon tussen de geestelijkheid en de Apostolisch Vica- ris. Als in 1727 het bestuur van de Hollandse Zending rechtstreeks door de pauselijke nuntius, namens de Con- gregatio de Propaganda Fide, wordt overgenomen is de funktie van Apostolisch Vicaris overbodig geworden. De aartspriesters zijn dan administratief en bestuurlijk recht- streeks verantwoording verschuldigd aan de nuntius die Superior- en vanaf 1795 Vice-Superior wordt genoemd. In de praktijk kwam het er op neer dat de aartspriester
sterk afhankelijk was van de pauselijke nuntius in Brussel. Zo kon het voorkomen dat een aartspriester bepaalde be- voegdheden kreeg terwijl op een ander terrein de nuntius zelf de touwtjes stevig in handen hield. |
||||||||||||||||||||||||
Op bestuurlijk terrein deed de aartspriester voorstellen
tot de benoeming van een pastoor in zijn distrikt. Ook gaf hij adviezen en voerde de opdrachten uit Rome via Brus- sel uit. Op administratief terrein bezocht de aartspriester de staties in zijn gebied en bracht daarvan verslag uit aan de nuntius in Brussel. Uit archiefstukken blijkt dat deze taak soms te zwaar
was of door ouderdom niet volledig te vervullen was. Dit blijkt uit een archiefstuk i) waarin de aartspriester van En- gelen in Maarssen in 1809 aan de nuntius in Brussel om assistentie vraagt en Gerardus van Nooy, pastoor in Ouden- rijn, als coadjutor (= helper) krijgt toegewezen. Naast de genoemde taken kon de aartspriester ook en-
kele bevoegdheden krijgen zoals het verlenen van dispen- saties (= ontheffingen), het consacreren (= inwijden) van kerken of het wijden van liturgische voorwerpen. Zo heeft de aartspriester Gerardus van Nooy van de Vice-Prefect van de Congregatio de Propaganda Fide in 1812 de be- voegdheid gekregen om kelken, patenen en altaarstenen te consacreren 2). De namen van de aartspriesters en met name die van
het distrikt Utrecht zijn vanaf 1689 tot aan het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 bekend. In de ar- chiefstukkken 3) worden genoemd: |
||||||||||||||||||||||||
79
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een verzoek aan de Repraesentanten. De inhoud van de
brief 5) luidde: Aan de Repraesentanten van den lande van Utrecht
Geven met verschuldigde agting te kennen de ondergete- kende Burgers als Gecommitteerden van de Dorpen De Meern, Ouden Rhijn, Veldhuysen en Reyerscop, dat in de opgemelde Dorpen zig bevinden boven de vierhonderd Le- dematen van de Roomsche Catholijke Religie, en in al die onderscheidene plaatsen zig geen bedehuys of zogenaam- de Kerk bevind, maar genoodzaakt zijn tot waarneming van hunnen Godsdienst door slegte wegen te begeven naar het Hoog onder den dorpe van Vleuten, waardoor vele oude lieden in de onmogelijkheid gebracht worden door de ruwe jaarsaisoenen van den Godsdienst en troost hun- ner zielen verstoken te blijven en gelijkerwijs op de Dorpe de Meern de Gemeente van de Praedominerende (= heer- sende) Godsdienst niet boven veertig ledematen bestaat, zo is onze ootmoedelijke bede, dat ons vergund en toege- staan mogte worden, om onze godsdienst in die tijden, dat geen Godsdienst door dezelve gedaan wordt te mogen ver- richten en dat het de Representanten daar henen believen te dirigeren dat wij met onze Broeders de concert (= ge- zamenlijk) mogen handelen, dat van weerskanten geen stoornis plaats vindt. 't welk doende Aan de Meeren den 17 maart 1795
was get. Nicolaas van Veen van den Ouden Rhijn Hendrik van Rijnsoever van Veldhuysen c.s. Jacobus Voorhey van de Meren Dirk Schuylenburg van Reyerscop. De brief komt op 21 Maart 1795 aan maar blijft lange
tijd onbehandeld liggen. De mogelijke oorzaak hiervan kan zijn geweest dat veel bestuurders behoorden tot de Her- vormde kerk en niet enthousiast waren over dit verzoek. Uiteindelijk wordt op 4 juli 1795 door de Repraesentanten een besluit genomen om het verzoek te laten onderzoeken door de „Gecommitteerden tot het Publicq onderwijs over de Provincie van Utrecht" die vervolgens een advies moes- ten uitbrengen. Op Vrijdag 24 juli 1795 schrijft Hk. Wm. Peren een brief
naar Dominee van Dijk en de Gereformeerde Kerkeraad in De Meern 6). In zijn brief met het bijgesloten verzoek van de vier katholieken, vermeldt hij dat binnen acht dagen een antwoord wordt verwacht. De reaktie van de Hervormden was voorspelbaar en op
30 juli wordt een antwoord geformuleerd dat dezelfde dag nog bij de Gecommitteerden tot het Publicq onderwijs over de Provincie van Utrecht wordt afgegeven. Het verweerschrift van de Hervormden is te lang om dit
integraal in dit artikel op te nemen 7). Men onderschrijft wel de vrijheid van godsdienst zoals dat door de Nationale Vergadering is vastgelegd. Men verweert zich echter op zakelijke gronden zoals de kosten die de Hervormden voor de instandhouding van de kapel hebben gemaakt. Ook vreest men dat de banken en stoelen in de kerk, die eigen- dom zijn van de afzonderlijke gemeenteleden, na de dien- sten weggehaald zullen worden omdat men niet wil dat anderen daarvan gebruik maken. Door ruimtegebrek wist men niet waar deze banken en stoelen dan opgeslagen moesten worden. Belangrijk was ook dat men bang was dat gemeentele-
den naar andere kerken zouden gaan waardoor de inkom- sten daalden en de behoeftige ledematen daar nadeel van zouden ondervinden. Ook voorzag men grote problemen als vierhonderd ka-
tholieken van de kleine kapel gebruik moesten maken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Franse tijd
Ook in De Meern is de Hervorming niet onopgemerkt
gebleven. De kapel aan de Zandweg wordt in 1581 aan de R.K. eredienst onttrokken. Door plakkaten en resolutiën worden de Rooms-katho-
lieken ook in Oudenrijn en De Meern in een minder pret- tige situatie gemanouvreerd. Zelf had de R.K. gemeen- schap niet de financiële middelen om een geestelijke te onderhouden. Daarom kwamen er priesters naar Oudenrijn en De Meern maar zij bleven voor hun eigen onderhoud in Utrecht wonen. Daar kwam bij dat de priesters niet open- lijk kerkdiensten konden verzorgen. Waarschijnlijk heeft men in die tijd wel steun gehad
van de katholiek gebleven kasteelheren. In dit verband heeft de familie Zudoord, wonend op het huis Voorn, grote verdienste gehad voor de katholieken in Oudenrijn. Men neemt aan dat zij aan priesters bescherming en onderdak hebben geboden. Rooms-katholieken gingen naar 't Hoog in Vleuten, naar
Harmeien en in de Walsteegkerk, de Catharijnepoort in Utrecht ter kerke. In deze situatie begon voor de katholieken een kentering
te komen waar wel een oorlog voor nodig is geweest. In 1793 verklaarde Frankrijk de oorlog „aan de koning
van Engeland en de stadhouder van Holland" 4). Al spoe- dig drong het Franse leger door in Staats-Brabant maar bleef steken in Willemstad. In 1795 wisten de Fransen de Republiek te veroveren. Al spoedig kwamen nieuwe men- sen in de regeringskolleges en stadhouder Willem V vlucht- te in de nacht van 18 op 19 Januari naar Engeland. Alhoewel de Bataafse Republiek onafhankelijk bleef,
was zij zeer nauw met Frankrijk verbonden. Door de bijeengeroepen Nationale Vergadering werd tot
de scheiding van kerk en staat besloten. Voor de Hervorm- den betekende dit dat zij in de Nederlanden geen bevoor- rechte positie meer hadden. Het wegvallen van de staats- druk was echter voor de katholieken de meest voelbare verandering. De scheiding van kerk en staat was voor enige katho-
lieken aanleiding om, in verband met het gemis van een eigen kerkgebouw, mogelijk gebruik te mogen maken van de kapel aan de Zandweg. De prodecure was echter dat men daarvoor een verzoek moest indienen bij- en toestem- ming moest krijgen van de Repraesentanten van den Lan- de van Utrecht. Een afgewezen verzoek
Op 17 maart 1795 schreven vier katholieken afkomstig
'"f „De Meren, Ouden Rhijn, Veldhuysen en Reyerscop" |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
80
|
|||||||||||||||||||||
ff ^^*.
|
|||||||||||||||||||||
De Meern komende van Utrecht.
Tekening in potlood van N. van der Monde, circa 1840.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas. Inventarisnummer 896.
|
|||||||||||||||||||||
Tenslotte ging men in het verweerschrift nog in op de
afstand naar de R.K. kerk op 't Hoog in Vleuten en de slechte wegen. Daarover wordt in de brief vermeld s): Te meer daar de Requestranten tot staving van hun ver-
zoek niet anders weten bij te brengen, dan dat in al die onderscheidene plaatsen geen kerk voor hun gevonden wierd, en zij genoodzaakt zouden zijn tot waarneming van hunne godsdienst door slegte wegen zich naar het Hoog te begeven, waardoor vele oude lieden in de ruwe Jaarsai- soenen van den Godsdienst verstoken zouden blijven, als waar bij zij wel verzwijgen, dat de wegen van sommige dier dorpen naar de Meern even slegt blijken, vele andere korter bij het Hoog en zo kort bij de stad als bij de Meern wonen, en dat voor die van den Ouden Rhijn en de Meern nog twee schuyten ten gerieve van de Roomschgezinden varen; zoals zij ook uyt het oog verliezen, dat velen Gere- formeerde Gemeentens in het zelve geval zijn, en gelijk bekend is, nog op veel verder afstand van hune kerk wo- nen, zonder dat evenwel de Roomschgezinden daaromme aan deze ook hunnen kerk ten gebruik zullen geven, het- welk de ondergetekenden hun ook wel willen toegeven, daar dit niet te vergen is en het zelve daartoe gene genoeg- zame reden kan uytmaken. Het zal duidelijk zijn dat het verzoek werd afgewezen.
Hierdoor waren de katholieken teleurgesteld maar niet uit het veld geslagen. Uit archiefstukken 9) blijkt dat op 28 November 1796
door de armenmeesters Dirk van der Weide en Nicolaas van Veen een Huis en verder getimmerte met een Hof en Boomgaard, bepoting en beplanting daarop Staande is ge- kocht. Zij hadden dit gedaan omdat zij voor de Gemeente |
(= statie) van de Ouden Rhijn welke te voren kerkelijk on-
der Vleuten behoord had, uit hoofde van de verafgelegen- heid der kerk op de Hoogt bij den Ham eene afzonderlijke kerk willen stichten. Voor de katholieken van De Meern en Oudenrijn was
daarmee de zaak afgedaan. De kapel aan de Zandweg mocht voor hen aan de Hervormden blijven maar pastoor Adolf Teilegen in Vleuten, waartoe de katholieken kerke- lijk behoorden, dacht daar anders over. |
||||||||||||||||||||
Bronnen
l.RAU Aartspriesters Hollandse Zending no 1143
2.idem no 1145
3.idem / boek 16
4.Elseviers repertoria pag 112
5.Jac. de Bruijn, De Hervormde Gemeente De Meern, 1977 ó.idem pag 103
7.idem pag 104
S.idem pag 106
9.RAU inv. 77 no 70
|
|||||||||||||||||||||
85
|
||||||||||||||
De groote Krimpt
|
||||||||||||||
Lmks een fragment van sectie A van de kadastrale minuut van 1832. Het noorden is boven. De dubbele lijn rechts is 't Zand
boven de Alendorper wetering, onder de Alendorperweg. Het westelijke en het oostelijke einde van het in de tekeninè weergegeven gedeelte van die weg werden in het kader van de ruilverkaveling verlegd. Zie hierover het artikel van Ir J A Storm van Leeuwen, Oude en nieuwe wegen in de ruilverkaveling Vleuten, in ons Tijdschrift, Jaargang IX, nummer 1, blz. 708. De van imksonder, bij de boerderij „Alendorp" beginnende en naar rechtsboven lopende donkere lijn was vroeger een doorgaand pad met een brug over de sloot ongeveer halverwege. Het noordoostelijke deel daarvan heet nu „Westlandsetuin" De eroote Krimpt IS met een raster aangegeven. Rechts een gedeelte van een vrij recente topografische kaart, op dezelfde schaal en hetzelfde gebied voorstellende. |
||||||||||||||
Op 17 mei 1809 transporteerde Jan Hoedemaker voor
het gerecht van Vleuten aan Pieter van Dijk zekere hui- zinge en erve, zijnde No. 162, met zes en een half mergen bouwland, genaamd den grooten Krimd enz. De genoem- de belendingen stelden mij niet direct in staat het perceel te localiseren. In een andere bron kwam de naam weer ter sprake. Op een openbare verkoping op 1 juli 1848, ten over- staan van notaris Mr C.G. de Balbian van Doorn, werden geveild ongeveer vijf bunder bouwland, genaamd de groo- te Krimpt, gelegen te Vleuten, Kadaster Sectie A num- mers 210 en 211. Het perceel werd door notaris Stevens ge- kocht voor de Heer J. Plomp voor f 4.105,-. De kadastrale nummers maakten het mogelijk de plaats van het land te vinden. Ik merkte al eerder op dat de etymologie (woordafleid-
kunde) een „glibberige" zaak is, vooral voor niet-taalkun- digen. In dit geval wil ik toch een poging wagen. Het mid- |
||||||||||||||
delnederlandse „crampe" (crempe, crimpe) en de bijbeho-
rende werkwoorden „crampen" (crempen, crimpen) bete- kenen krimpen, afnemen, ebben, zich samentrekken, in- eenschrompelen, minder worden. Gelet op de vorm van het perceel dat, ingeklemd tussen Alendorperweg en ach- terliggende sloot, van noordwest naar zuidoost steeds smal- ler wordt, lijkt dat wel een mogelijke verklaring. Mooi zou 't zijn als nog eens bleek dat men vroeger de zuidoos- telijke punt de kleine Krimpt placht te noemen. |
||||||||||||||
Bronnen
|
||||||||||||||
Collectie van der Poel
Tijdschrift voor Oudheden, enz., |
||||||||||||||
1848
|
||||||||||||||
D.W.G.
|
||||||||||||||
86
|
|||||||||||
Een dorp verandert
|
|||||||||||
„Ik schrijf je nog wel, ik weet pre-
cies waar het is!" riep iemand me op straat toe. Ik hoorde niets meer van hem. ,,Jammer dat ons huis er nèt niet op
staat" zei een jongen van 15 tegen me. Toen barstte de vacantieperiode los en hoorde ik wekenlang niets meer. Wat later kreeg ik nog twee brieven.
De eerste was van Jos van Dijk (geen familie van die van de houtwerf, wel van de smid) uit Vleuten die het vol- gende vertelde. ,,0p de raadselfoto in uw blad van juni 1991 staat de hout- werf van de familie Van Dijk aan de Parkweg (thans Dorpsstraat). Helemaal rechtsboven staat het huis waar vroe- ger de melkhandel van Jaap Fokker was, nu SRV-Jan Fokker. Daar tegen- over is nu het bedrijf van Dirk van Dijk. In de huisjes tegenover de hout- werf, vroeger alleen langs een pad te bereiken, woonden Van Kleinwee en Hannes van der Horst. De laatste was waarschijnlijk de laatste zoetwatervis- ser in Vleuten. Hij zette fuiken in o.a. de Wetering. Hij had een klein zwart |
|||||||||||
bootje dat hij met een stok voortbe-
woog. Het hout van de houtwerf kwam o.m.
van de bosjes aan het Haarpad. De stam- men lagen er in het water (op de foto nog te zien). De bovenste sloot komt na een duiker uit op de Wetering (achter het huis van Fokker). Naast het huis van Fokker lagen vroeger (jaren '50) ook vaak bomen. Gezien het feit dat de nieuwe huizen links al gebouwd zijn, zal de foto wel in de jaren '70 genomen zijn". Jos van Dijk besluit ,,met vrien- delijke groet". Geweldig is zo'n uitgebreide reactie
van een oudere Vleutenaar, al is zijn eindconclusie niet helemaal juist. De foto dateert namelijk al uit zomer 1965. De tweede reactie, van mevrouw C.T. Boeijen-Verheul, Frederik van Eeden- straat 1 te Vleuten, geeft dat ook dui- delijk aan. Ze schrijft: ,,Uw raadselfoto is de hoek van de Frederik van Eeden- straat-Nieuwe Vaart. Juli 1965 betrok ik met m'n gezin de woning op no. 1. De pergola in de tuin is verdwenen, er |
zijn woningen, garages en een kinder-
speelplaats in de loop der jaren gekomen. De houtwerf heeft plaats gemaakt voor nieuwe woningen met een gezel- lig bruggetje naar de kinderspeelplaats. Het is er niet meer zo stil door de komst van meer gezinnen. Het is er prettig wonen". We kunnen niet anders dan blij en
tevreden zijn met deze twee plezierige reacties. Een nieuwe raadselfoto? Bekijkt U
de grote foto op de middenpagina eens. Midden tussen de nieuwe sportacco- modaties en de bungalows staat een ouder huis langs de Esdoornlaan. Hoe kan dat? Stond het vroeger aan de Krogtdijk van vóór de ruilverkaveling? Wie wonen/woonden er in? Dit wat ou- dere huis is voor mij altijd een beetje een raadsel geweest. Wie kan mij er meer over vertellen?
|
||||||||||
KBN.
|
|||||||||||
88
|
|||||||||
87
|
|||||||||
Op deze luchtfoto uit zomer 1965 zien we het zwembad van Vleuten-De Meern met kleuterbad en omringende ligweiden naar ontwerj
van Lucas Pesie N.V.. Op 4 juni 1965 was het complex feestelijk geopend. Het openluchtbad zou rendabel zijn bij een bezoekersaantal van 60.000 per jaar. Het zag er aanvankelijk goed uit: een jaar na de opening ontving men meer dan 100.000 bezoekers! Daarna liep het bezoekersaantal geleidelijk terug. Eind jaren tachtig werd het bad gesloten en nu, najaar 1991, wordt dwars over de plek waar het bad gelegen heeft, een toegangsweg aangelegd voor de nieuwe uitbreidingswijk „'t Weer" ten noordwesten van De Meern. |
rTerug naar de foto. Aan de bovenzijde loopt van links naar rechts de Europaweg met daarboven de velden en het clubgebouw van
voetbalvereniging De Meern. De L.T.C. „Vleuten-De Meern" beschikte nog maar over vier tennisbanen en het kleine intieme clubhuis. Langs de Esdoornlaan die naar rechts-onder slingert staan drie prille bungalows in nog kale tuinen. Van een overdekt zwembadcomplex is nog geen sprake. Het fietspad langs de Europaweg is er ook nog niet; dat werd pas rond 1973 aangelegd. Luchtfoto Klaas B. Nanning
|
||||||||
89
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De brouwerij te Vleuten
door
Dr D. W. Gravendeel en J.H. van der Poel |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De historicus heeft vaak de neiging een artikel pas te schrijven als ook het allerlaatste, nog onbekende
gegeven binnen is. Hij loopt in zo'n geval een goede kans nimmer tot publicatie te komen. Wij zijn ervan overtuigd dat er heel wat onderzoek in het verzamelstadium is blijven steken en dat is natuurlijk erg jammer. Het is goed af en toe maar eens te laten zien wat er zoal bij elkaar werd gebracht. Aanvullingen en vervolgen zijn altijd mogelijk en een ander krijgt ook de kans een waardevolle bijdrage te leveren. In het nu volgende geven wij een overzicht van wat ons tot nu toe bekend is van de Vleutense brouwerij.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwkundige gegevens
Toen de huidige eigenaar van de brouwerij, de heer K.
Koopmans, in 1977 restauratie- en nieuwbouwplannen had, heeft de Dienst Gemeentewerken van de gemeente Vleuten-De Meern de gelegenheid aangegrepen het ge- bouw op te meten en alle mogelijke, toen nog aanwezige details in foto en tekening vast te leggen. De opmetingen werden gedaan door W.J.J. Daalhuizen
en D.A. de Haan, de tekeningen werden gemaakt door D.A. de Haan en de foto's door A.H. Boot. De conclusies uit het onderzoek werden door D.A. de
Haan voorzichtig samengevat in een artikel in De Brug, ter gelegenheid van de eerste Open Monumentendag op 12 september 1987: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwhistorisch gezien bracht de uitgevoerde opmeting,
dokumentatie en restauratie van het pand een aantal in- teressante zaken aan het licht, zoals dichtgemetselde ge- velopeningen met restanten van zeer oude kozijnen, een plavuizen-afdekking {op zand) van de houten verdie- pingsvloer, diverse toegepaste baksteenformaten, laat- middeleeuwse spanten {eiken ,,krommers"), paarmerken op konstruktie-onderdelen, een doodlopende gemetselde trap in de kelder, een haardplaats, houten lateikonstruk- ties en dergelijke. Op grond van deze gegevens zou voorzichtig kunnen
worden gekonkludeerd dat de bouwgeschiedenis van het hoofdgebouw van het oorspronkelijke brouwerij-kompleks teruggaat tot de 16de eeuw en wellicht zelfs tot de 15de eeuw. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
p-iTj_______
-j-{J4-.>-——.—
tT'~''"' "'"^'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
:v;:nrtt
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-fi'-
|
^^r^i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
unp
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
xr
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 1. De noordwest gevel (Odenveltlaan 2) in 1977.
Let op de klassiek omlijste deur. De schuiframen ter rechterzijde zijn iets hoger geplaatst dan die ter linkerzijde. Geheel rechts de
ramen van de opkamer met daaronder het toegangsluik naar de kelder. Bouw volgens het „dwarshuis"-type.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
90
|
||||||||||||||||||||||
OCID-HOLL. OPKPflM EOOo/<
|
||||||||||||||||||||||
rq:tLu:;.!:tH+tUl:ri
|
||||||||||||||||||||||
r-
|
||||||||||||||||||||||
.__________r^^
|
||||||||||||||||||||||
f ' : I ' ' ; I i
|
||||||||||||||||||||||
ܱü
|
||||||||||||||||||||||
''^^■^'">-^>-'-^'^>-<-'
|
||||||||||||||||||||||
AMSTERDAM
Ml I Ui I
|
||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||
—n—
|
||||||||||||||||||||||
Afbeelding 2. De noordoostgevel (Hindersteinlaan) in 1977.
De tekst op de gevel stamt uit de tijd dat de brouwerij allang niet meer als zodanig functioneerde en het zich daar gevestigde café
zich presenteerde als „stationskoffiehuis" (eind vorige eeuw).
|
||||||||||||||||||||||
De architektuur {en typologie) van het hoofdgebouw
vertoont eveneens 16de, 17de, 18de en 19de eeuwse ten- densen. Zo is de hoofdvorm, in dwarshuis-opzet, 16de/ 17de eeuws en zijn de vensteropeningen 18de eeuws met een 19de eeuwse invulling (empire). Gezien het esdorp-achtige stedebouwkundige concept
van het dorp Vleuten, ligt het voor de hand dat een agra- rische bedrijfsvoering de basis vormde voor een bebou- wing ter plekke. Wellicht dat pas in een later stadium ter plaatse een brouwerij werd gesticht, waarbij een kombi- natie brouwerij/boerderij/herberg, zoals elders veelvuldig voorkwam, niet uitgesloten moet worden geacht. De Haan noemt dan nog enkele factoren die bepalend
zouden kunnen zijn geweest voor de vestiging van een Brouwerij op die plek. De ligging aan de Rijn (Vleutense Wetering) bracht mee dat er een laad- en loswal was, maar tevens - wat nog veel belangrijker was - dat men beschikte over een overvloed aan water. Dat dit oppervlaktewater in die tijd redelijk zuiver was, nemen wij zonder meer aan, maar dat kwam niet - zoals de Haan veronderstelt - door- dat de Rijn in verbinding stond met de vermoedelijk zeer zuivere Heicop. Dit laatste was namelijk beslist niet het geval. De dam (later de sluis) bij Den Ham lag er niet voor niets. Het ligt voor de hand dat graan en hop uit de directe
omgeving betrokken konden worden. De uitstekende gron- den rondom Vleuten waren uitermate geschikt voor akker- bouw. Verder gaat hij uit van de strategische ligging betref-
fende de afvoer van het eindproduct naar de consument en hij denkt dan aan de stad Utrecht als grootverbruiker en als stapel/marktplaats. Wij twijfelen daar een beetje aan. Utrecht had zelf tientallen brouwerijen. Kockengen, Har- melen en zelfs De Meern hadden een eigen brouwerij. Bier was een volksdrank, men dronk het als water. Elke |
||||||||||||||||||||||
boerderij van enige allure had een ,.brouwhuis", waar bier
werd gebrouwen voor het eigen bedrijf. Oude bronnen
In de gedrukte bronnen is nauwelijks iets over de Vleu-
tense brouwerij te vinden. De Geheym-schryver van Staat en Kerke vermeldt in zijn beschrijving van Vleuten: Hier is een Brouwery, waar in men zeer smakelyk en gezont Bier brouwd, dat zeer veel naar elders werd verzonden. Het gewoon Teken deeser Brouwery is een Kuypers Dissel en daar boven een Rijn. Als we deze mededeling voor waar aannemen, dan moet er inderdaad sprake zijn ge- weest van een belangrijke ,,export". De Hedendaagsche Historie zegt: Wyders is dit Dorp
vermaard wegens het smaakelyke bier dat er gebrouwen wordt. Vermoedelijk is dit bericht gebaseerd op het vorige en hebben we dus maar met één bron te maken. Den Ham
In het ,,memoriaal van de Leenen van den Huize en
Ridderhofstad ten Hamme sedert 1603" staat vermeld: De Brouwerij te Vleuten met al haar toebehooren, daaronder begrepen de grond van 't schippershuis, alsmede de grond daar het huis van Gerrit Tijsse Timmer op staat. De brouwerij was dus een leen van het kasteel Den
Ham. Het heergewaad was één paar witte handschoenen of één gulden tien stuivers. Oude brouwers /
Op 25 october 1600 verpachtte jonker Johan van Wan-
roy Utenham, Heer van Den Ham, aan Gerrit Gerritsz., brouwer te Vleuten, alleen om te wortelen en te moesen, den nieuwen kersenboomgaard, vanouds genaamd Splin- |
||||||||||||||||||||||
91
|
||||||||||||||
verschaffen.
Het is niet onze bedoeling diep in te gaan op de genea-
logie van de familie. Wij zullen slechts de gegevens ver- melden die nodig zijn voor een goed begrip van het ver- haal. Ook de vele grondaankopen - die toch wel mogen wor-
den beschouwd als een teken van groeiende welstand - blijven buiten beschouwing. Willem Dirksz. van Bijlevelt
Het is tot nu toe niet gelukt de herkomst van deze man
vast te stellen. Hij was getrouwd met Fijgje Deurgoet, dochter van Jan Hendriksz. Deurgoet en Trijntgen Jans Block. De familie Deurgoet was van Duitse origine. Zakelijk keek Willem verder dan Vleuten lang was. Op
7 april 1690 verhuurde hij aan Claes Petersz., Herbergier tot Suijlen aen de Brugh, seeckere Huijsinge ende Erve, Tapstede, die hij dus blijkbaar in zijn bezit had. Er komen in de loop van ons verhaal meer van dit soort zijdelingse belangen aan de orde. Zij zullen zeker invloed hebben gehad op de bierafzet van het Vleutense bedrijf. Op 26 februari 1694 kwam er een regeling tot stand met
Dirck Thonisz., wonende in Westbroeck, die f 428,-- schuldig was ter saecke ende als rest van geleverde bie- ren, volgens schultboeck. Zoals wij al opmerkten, was bier de volksdrank, en de
belasting erop was een welkome bron van dorpsinkom- sten. De inning van die belasting of ,,bierimpost" werd gewoonlijk verpacht. Op 23 februari 1697 nam Willem aan in de komende vier jaar die impost te innen. Hij moest daarvoor f 450,— per jaar betalen en vervolgens zien bin- nen te krijgen soo veel hetselve bij hem ende alle andere die onder den Gerechte van Vleuten en Themaet sullen tappen verschuldigd was. |
||||||||||||||
ter Utenhams hofstede.
Tot 1650 was Aelbert Joosten de With brouwer te Vleu-
ten. Op 22 november van dat jaar machtigde zijn weduwe, Aeltgen Aerts Keijser, een zekere Claes Claesz. van Roij- en te Amsterdam om aldaar haar zaken te behartigen. Aeltgen had een broer, Cornelis Aertsz. de Keijser, die borger ende coorncoper te Utrecht was. Zij hertrouwde met Willem Claesz. de Cruijff, die ver-
volgens als brouwer tot Vleuten vermeld wordt. Aeltgen overleed vóór 1654. In 1657 is er sprake van curateurs over den boedel van
Willem de Cruijff, zonder dat blijkt of hij failliet is gegaan of is overleden. En dan duikt opeens - en wel onder zeer bijzondere om-
standigheden - Willem Dircksz. van Bijlevelt op. Ook hij wordt nader aangeduid als brouwer tot Vleuten en dat zou hij nog heel lang blijven. Op 18 maart 1659 verbleef hij als gedetineerde in de Gijselcamer 's lants van Utrecht. Niet omdat hij persoonlijk iets had misdaan, maar het ge- recht van Vleuten had schulden gemaakt en was niet vlot met betalen. En Willem was schepen, dus zodoende. Er was echter met de heren te praten en hij kreeg permissie van nu ende dan op straet ofte elders alhier binnen Utrecht te mogen gaen, onder expresse conditiën ende beloften dat hij t'elcken reijse op de ordinaris mael-ende slaeptijden persoonlijck weder in de Gijselcamer sal compareren. We moeten wel aannemen dat van Bijlevelt de brou-
werij te Vleuten tussen 1654 en 1659 van de Cruijff heeft overgenomen. Over het eigenlijke bedrijf van de brouwerij komen we
uit de archieven niet veel te weten, 't Zijn meer de handel en wandel van de opeenvolgende leden van het brouwers- geslacht van Bijlevelt die ons zijdelings enige informatie |
||||||||||||||
Afbeelding 3. De zuidwestgevel in 1977.
Onder de buitentrap naar de opkamer is een dichtgemetseld kelderraam aangegeven (zie ook afbeelding 9), terwijl erboven een
aantal, eveneens dichtgemetselde, „gevelgaten" is getekend. Het middelste zal wel van een hijsinrichting voorzien zijn geweest.
|
||||||||||||||
92
|
||||||||||||||||
H>'
|
||||||||||||||||
o 1
|
||||||||||||||||
c
4^
|
||||||||||||||||
BECtANC: Q20ND
|
||||||||||||||||
Afbeelding 4. De begane grond. Rechtsboven de gebruikte schaal.
Duidelijk is te zien dat er in het verleden al vele verbouwingen moeten hebben plaatsgehad. Zo is de muur ter linkerzijde van de
voordeur vervangen door een stalen balk (zie ook afbeelding 8), terwijl valt aan te nemen dat er ook ter rechterzijde een muur
moet hebben bestaan.
De letters A - A en C - C verwijzen naar de doorsneden in de afbeeldingen 6 en 8.
|
||||||||||||||||
Er werd vroeger veel op rekening gekocht en men liet
die rekeningen bovendien lang oplopen. Op 30 december 1698 machtigde Willem een zekere Rudolf van den Eem te Amsterdam om voor hem te innen van Willem Stout, eveneens te Amsterdam, soodaenige f 60,- per rest van aan hem in 1695 geleverde bieren. Op 14 september 1700 - Fijgje Deurgoet was al over-
leden - maakte Willem een overeenkomst met zijn zoon Hendrik. De laatste zou met ingang van 12 februari 1701 de brouwerij ten eigen bate en voor eigen risico mogen beheren, mits hij te zijner tijd f 8.000,-- in de boedel zou inbrengen. Hij kreeg hiermee de feitelijke eigendom van: |
de Huijsinge ende Brouwerije, mette ketel, Icuijpen, vloo-
ien, vaaten, sacken ende wat vorders totte selve Brouwe- rije behoort, niets daervan uitgesondert. Mettet erff daer de Brouwerije ende Huijsinge op staet, alsmede de annexe wooninge, gebruijckt geweest bij Tijs Teunisse Schipper, ende verdere getimmer op 't erve staende, blijvende hier- van gesecludeerd alleenlijck de gront off het erve daer de Huijsinge, gecompeteert hebbende Gerrit Thijsse, op staet. Zoon Hendrik moest zijn vader jaarlijks f 300,- betalen
en hem het gebruik laten van 't gedeelte der Huijsinge daar Thijs Teunisse Schipper in gewoont heeft, alsmede |
|||||||||||||||
93
|
||||||||||||||||||||||
het gebruijck van de schuijr en bergh. Bovendien was hij
gehouden hem voor desselfs huijshoudinge te leveren vrij bier Twee weken later had vader Willem zich bedacht en hij
besloot de brouwerij eerst maar eens voor drie jaar aan zijn zoon te verhuren voor f 300,-- per jaar. Op 17 december 1701 moest er weer iets geregeld wor-
den betreffende een moeilijk inbare vordering. Ditmaal was Joost Claesz., herbergier in de Gagel, aan Willem maar liefst f 1.896,- schuldig ter saecke van geleverde bieren. Willem wordt bij die gelegenheid aangeduid als gewe-
sene Brouwer tot Vleuten. Hendrik Willemsz. van Bijlevelt
Hendrik trouwde op 15 october 1700 te Vleuten met
Cornelia van Aelst, dochter van Johan van Aelst, notaris te Utrecht en schout van Vleuten, en Maria Hollaer. Zijn broer Dirk werd brouwer in de Utrechtse brouwerij De Boogh. De inning van de bierimpost leverde geen verlies op en
Hendrik pachtte, in navolging van zijn vader, de invorde- ring van die belasting op 30 december 1702. Hij moest er |
||||||||||||||||||||||
nu f 460,- per jaar voor betalen.
In een eerder artikel beschreven wij reeds dat Hendrik
op 18 januari 1710 van Anthonis Gansenvanger, Brouwer tot Harmeien, diens huijsinge, erve ende Brouwerije kocht. Die brouwerij bleef vervolgens ongeveer honderd jaar onderdeel van het bierimperium van de van Bijlevelts. Voor nadere gegevens verwijzen wij naar het bedoelde artikel. Het was natuurlijk wel fijn een groot afzetgebied te
hebben, maar je schoot daarmee toch niet veel op als je klanten hun rekeningen niet betaalden. Op 9 november 1715 was Arie Govertsz.tvan den IJssel te De Meem eene merckelijcke somme van penningen verschuldigt ter sake van leverantiën van bieren van tijd tot tijd aan hem ge- daan en op 5 october 1716 was Jan Tijmensz. Bosch, wonende te Westbroek, in dezelfde positie. De laatste was f 133,- schuldig als rest in aftreck van alle gedane beta- lingen van geleverde bieren. Op 21 november 1716 verhuurde Hendrik aan Huijbert
Comelisz. van den Doorslag sekere huijsinge en sijn toe- behoren, sijnde een Tapstede, staande buijten Utregt, aan den Eersten Dam. Dit was dus een herberg bij de Stads- dam, die blijkbaar ook al tot het ,,concern" behoorde. Huijbert woonde er al en dit was een contractverlenging |
||||||||||||||||||||||
s
|
||||||||||||||||||||||
»8** t8*« 3 cr\
|
||||||||||||||||||||||
(r.^M TROHc,poer?
|
||||||||||||||||||||||
-—^eeoMtoe^zS - zotc^&i-
|
||||||||||||||||||||||
-f T't-n-Tl
|
||||||||||||||||||||||
Afbeelding 5. De verdieping.
De houten verdiepingsvloer (de brouwerijzolder) was belegd met plavuizen, gevleid in een zandlaag. De plint bestond eveneens uit
plavuizen (zie ook afbeelding 7).
|
||||||||||||||||||||||
94
|
||||||||||||||||||
.,9>V>*
|
||||||||||||||||||
60 fc^Ht-iEi-e spRHTeJi i&
veest ie>d-(U)D. |
||||||||||||||||||
TCXHT-^^iFCHOt iTi«iC:;r
|
||||||||||||||||||
;ïs«9*
|
||||||||||||||||||
sec/
|
||||||||||||||||||
,»3^*
|
||||||||||||||||||
ooo
|
||||||||||||||||||
e>cHMiFDeuRgf< Nf>f^e ofvgrjga^
|
||||||||||||||||||
Afbeelding 6. Doorsnede A - A (zie afbeelding 4).
Het rechter gedeelte is dus een dwarsdoorsnede door het „hoofdgebouw" (het dwarshuis). Let op de „spantpoten" als onderdeel
van de kapconstructie.
|
||||||||||||||||||
mocht geen aanspraak maken op korting, uijtgesondert bij
een onverhoopte inval der vijanden. Die laatste passage sloeg kennelijk op de Fransen, die
in dat jaar, in het kader van de Oostenrijkse successie- oorlog, in Staats Vlaanderen waren binnengevallen. Kort hierna overleed Hendrik.
Johannes Cornelis van Bijlevelt
Johannes trouwde in 1731 met Ida Eycken, dochter van
Wouter Eycken en Jacoba Vernoy. Op 25 juli 1750 verhuurde hij de Huijsinge en Herber-
ge, gelegen bij de Brugge tot Zuijlen, aan Arie Dirksz. Verhoeven en diens vrouw Maria Jacoba van Sandwijk, die er bereits een reex van jaren woonden, voor f 160,- per jaar. De huurders hadden overigens reeds een huur- schuld van f 550,-. Je vraagt je wel eens af hoe dit alle- maal kon! De volgende aanwinst werd verkregen op 14 april 1753.
Toen verkocht Teunis Kortland, wonende onder de Baro- nie van IJsselstein, aan Johannes zijn wel ter nering staan- de Huizinge en Erve, gelegen onder den Gerechte van Achthoven, sijnde de Huizinge een Herberge, van ouds genaamt Den Hoogenboom. Er hoorde ook nog 12 morgen land bij en de koopsom bedroeg f 5.100,-. Op 12 juli 1755 maakten Johannes en Ida een testa-
ment. Zij legateerden aan hun oudste zoon Willem, tegen inbreng in de boedel van f. 13.000,-, onder andere: De huijsinge, erve en Brouwerije en het packhuijs daer
naest, met de grond van het huijs en hoff daer achter ge- legen sijnde, leenroerig aen den Huijse van den Hamme. En dan nog het Huijs, erve en hof achter de gemelte Brou- |
||||||||||||||||||
voor zes jaar. De huur bedroeg f 100,-- per jaar en de
verhuurder verbond zich gedurende dese huurjaren aan de huurder te leveren twee tonnen bier, sonder daarvoor iets van den bruijcker te vorderen. We kunnen rustig aanne- men dat Hendrik rekende op een afname die in tonnage z'n presentje ver te boven moest gaan. Na de dood van zijn vader werd Hendrik door Olivier van
Hacfort, Heer van Den Ham, op 6 october 1725 beleend met de Leenwere van een Huijs, Erf ende Brouwerije met allen sijnen toebehoren. Op 9 maart 1728 bleek Frederick van Oostrum niet in
staat zijn schuld aan Hendrik te betalen. Hij bewoonde een huis in De Meern en was zijn huisbaas eene merckelijcke somme van penningen verschuldigt ter sake van leveran- tiën van bieren, huijshueren, enz. Er was nog een herberg in het bezit van van Bijlevelt.
Op 10 juni 1741 verhuurde Hendrik aan Willem Goes een Huijsinge en Herberge, staande onder den Geregte van Zuijlen, van ouds genaamd De Klop. Aan de verhuur wa- ren geen bijzondere voorwaarden verbonden. Sekere Huijsinge en Herberge, gelegen onder den Ge-
rechte van den Oudenrhijn bij den Eersten Dam, daer je- genswoordig het Rad van Aventure uijthangd werd op 26 juni 1745 verhuurd aan Hendrik Kelderman, voor f 72,- per jaar. Van de levering van twee tonnen bier was geen sprake meer. Op 13 juli 1747 pachtte Hendrik weer eens de inning
van de Impost van de Bieren, soo voor zig zelven subject, als van alle Tappers onder Vleuten en de Meern behoren- de. Nu was uijtgesondert Matthijs Hoveling, hospes in 't gerechthuijs te Vleuten, die afzonderlijck werd gequoti- seerd. De pacht werd aangegaan voor zes jaar en er moest f402,— en 15 stuivers per jaar betaald worden. De pachter |
||||||||||||||||||
95
|
||||||||||
werije staende en gelegen, strekkende van voren uijt de
wegh die loopt naar de brug tot achter aen de halve sloot van het erf nu competerende de Diaconie, daer noord- waerts den Dijck en zuijdwaerts de Vleutense Weetering naest gelegen sijn, Zijnde meede onder de Brouwerije be- greepen de ketel, kuijpen, koelbacken en andere gereet- schappen daer toe en aenbehorende, alsmede het vaet- werck, geen daervan uijtgesondert. Het is duidelijk dat het brouwerij-complex toen reeds
dezelfde oppervlakte besloeg als in 1832, het jaar waarin wij er de eerste plattegrond van onder ogen krijgen. De van Bijlevelts waren niet te beroerd geldleningen te
verstrekken en zeker niet als er een aantrekkelijk onder- pand werd geboden. Zo leenden op 18 mei 1756 de rietdek- ker Dirk van Dam en zijn vrouw Elisabeth Blom f 700,— van Johannes van Bijlevelt. Zij gaven daarvoor als zeker- heid onder andere zekere huijsinge en Herberge, genaamt De Swaan. Wij schreven over deze herberg al eerder en vertelden ook dat het echtpaar vijf jaar later gedwongen was zijn eigendom aan van Bijlevelt over te doen. Er was toen dus weer een verwant bedrijf toegevoegd aan het brouwerij-bezit. Willem Hendrik van Bijlevelt
Willem trouwde op 4 juni 1764 te Vianen met Alyda
Odilia van Rietvelt, dochter van Jan van Rietvelt en Ge- rarda Beekhuijsen. Hij kreeg natuurlijk een huwelijksgift mee. Bij de op-
somming daarvan zullen wij ons beperken tot de objecten, die direct op de brouwerij betrekking hebben. Er is een grote overeenkomst met datgene wat hem reeds bij testa- ment was gelegateerd: Een Huijsinge, Erve en Brouwerije, met ketel, kuijpen,
koelvaten, turfschuer, stallinge en rosmolen, alsmede alle gereedschappen en leege vaetwerck tot deselve Brouwerije behorende, mitsgaders een Packhuijs daarnaest aen- staende. Item nog een Huijsinge en Hoff daeragter aen- staende, strekkende voor van de weg, die loopt naer de brug tot agter in de Zuijleveldsche Vaert, daer zuijtwaerts de Vleutensche Wetering en noordwaerts den Dijck of Ge- meenweg naest gelegen is. Op 2 october 1784 bepaalde Willem testamentair dat
zijn oudste zoon Paulus Martinus te zijner tijd dit door hem ten huwelijk meegebrachte goed zou mogen aanne- men, maar hij had er nog een aanvulling op: wat aangaat de Brouwhaver, spelt, weijt, garst, mout,
vrieschen turf en kolen, welke alsdan in de Brouwerije gevonden zullen worden, deselve zal hij alsdan aannemen bij taxatie van twee onpartijdigen, waarvan hij er een verkiezen zal. En alle de versche en beleege bieren van Acht gulden de ton, goed en quaat door malkanderen, te rekenen voor zes guldens de ton, dertien tonnen voor twaalf te betalen. Het vaatwerk waarin die bieren zijn, daaronder begrepen, soo als ook het vaatwerk begrepen zal zijn onder de bieren van mindere waarde, hetwelk hij alsdan zal moeten aannemen na advenant drie guldens de ton, dertien tonnen mede voor twaalf tonnen te rekenen. Nog zal hij mogen aannemen een woning en pakhuijs, daer aen de zuijdzijde de Vleutensche Dijck en ten noorden Matthijs van Schalkwijk naast gelegen is. Item een huij- singe, daar voor den Dijck het kuijphuijs en agter een wo- ning aan vast is, daar oostwaarts de Herberg De Zwaan |
en ten noorden Matthijs van Schalkwijk naast geërft is.
De laatste panden stonden dus aan de andere kant van
de Dorpsstraat, tegenover de brouwerij, op de plaats van de latere werkplaats van Wibbeke en het café Bransen. Wij weten niet wanneer ze in het bezit van van Bijlevelt zijn gekomen. Op 19 april 1786 verkocht Willem de herberg Het For-
tuyn te De Meern aan Gerrit van Schalkwijk. Willem Hendrik overleed op 23 december 1799 te
Vleuten, Alyda Odilia van Rietvelt op 2 november 1801. Johannes Hendricus Josephus van Bijlevelt
De opvolger werd niet Paulus Martinus, maar zijn jon-
gere broer. Johannes, op 2 januari 1781 te Vleuten geboren, was
nog minderjarig toen zijn ouders stierven. Hem werd toe- bedeeld onder andere de brouwerij met het pakhuis er- naast, huis en hof achter de brouwerij gelegen en de ge- bouwen aan de overzijde van de Dorpsstraat. |
|||||||||
Afbeelding 7. Eiken spantpoot.
Dit is een zogenaamde „krommer" (16de eeuws?). Het spant
is opgebouwd uit eiken onderdelen met gebruikmaking van eiken toognagels. |
||||||||||
96
|
|||||||||||||||||
V/Loee: c(ii]ZE f^LOJU^-z£.t^ I
|
|||||||||||||||||
Afbeelding 8. Doorsnede C - C (zie afbeelding 4).
Oorspronkelijk was er nog een tweede verdieping. In eind- en tussengevels waren balkgaten zichtbaar.
|
|||||||||||||||||
Item de graanen en verdere ingrediënten tot de brouwerij
behoorende: 186 mudden mout, f 9,- 't mud
27 mud dito, zijnde spelt en gerst onder malkander df7,--
'tmud 12,5 mud zomerwijt af 15,— 't mud
6,5 mud dito
33,5 mud gerst af 8,50 't mud
3 baaien hop, weegende te zaamen 1350 pond
1 dito, weegende 370 pond
Item van bieren, vaatwerk, enz. in de brouwerij te Vleu- ten: Van f9,-
277,75 ton, deselven volgens dispositie gereduceert van
13 tot 12, maakt 201 ton, en die gereduceert van 9 op
6 gulden
|
Vernooij te Vleuten weegens onbruijck-
baar bier f 2.--
A. van Oostrum weegens geleverd spelt
in 1801 f 21.15
E. van Eijk weegens geleverde gersten
in 1800 f 87.15
Johannes Dix voor 16,5 mud spelt f 95.14
De Heer de Folker per rest van
geleverde hop f 977.14
Accijns voor ketelgruijt f 50.-
De brouwerij De Boog in Utrecht voor
geleverde hop indenjare 1801 f 142.16
Hendrik van Dorssen voor geleverde
hoepels f 312.—
|
||||||||||||||||
Daartegenover stonden de vorderingen. Zoals wij al ver-
melden kochten de mensen veel op rekening. Er stond maar liefst f 13.500,- uit aan nog onbetaalde leveranties. De heren Borski en Angelkot waren grote afnemers, die de zaak flink lieten oplopen. Een zekere Eijmert Snelder- waart maakte het helemaal bont met f 1.069,—. Er waren ook dubieuze vorderingen tot een bedrag van f424,-. De brouwerij leverde, behalve bier, ook gist. Bakker
Jan Verkerk stond in 1802 voor f 691,- in 't krijt. In totaal was er op dit afzetgebied nog f 1.576,- te vorderen. Als afvalproduct werd „draff geleverd. Daarvan was
nog f 711,- te vorderen. Johannes trouwde op 2 januari 1803 te Vleuten met
Geertruida van Schalkwijk, dochter van Gerardus (Gerrit) |
|||||||||||||||||
Er waren in 1802 nog wat schulden:
Cornelis Koppen en N. Wingelaar,
„brouwersknegts", weegens een week arbeijdsloon f 11.— Gerrit Oostrum weegens geleverde turff f 100.15
Gerrit Schuurman weegens verschot
aan leedig vaatwerk f 1.16
Willem Kippersluijs voor 't thuis-
|
|||||||||||||||||
brengen van leedig vaatwerk f
Johannes Hieskes voor jaagloon f
|
-.10
9.16 |
||||||||||||||||
De brouwerij De Boog in Utrecht
voor geleverde gerst f 11.12
Belasting op 't gemaal en bier over 1800 f 400.—
|
|||||||||||||||||
97
|
|||||||||||
van Schalkwijk en Maria Peek, de mensen die in 1786 de
herberg Het Fortuyn in De Meern van zijn vader hadden gekocht. Tot dan toe hadden de van Bijlevelts met gulle hand
geld uitgeleend, maar daar kwam verandering in. De tijds- omstandigheden (de Franse tijd!) waren weliswaar niet erg gunstig, maar daarin kunnen wij toch de verklaring niet vinden. De brouwerij was niet van import afhankelijk en het bierverbruik zal toch ook niet verminderd zijn. Toch moet het verval van het bedrijf rond 1800 - en dan nog vrij plotseling - zijn begonnen. Tekenend is in dit verband ook het afstoten van het bedrijf in Harmeien. Hoe 't ook zij, op 7 februari 1812 leende Johannes f 3.000,-
van Arnoldus Beijer, logementhouder, wonende buiten de Waerdpoort der stad Utrecht. Hij verbond daartoe hypo- thecair enig land. Op 29 juli 1814 had hij weer geld nodig en hij leende f 2.000,- van Johannes Tollenaar, winkelier te Utrecht, waarvoor hij natuurlijk ook weer zekerheid moest stellen. Op 23 augustus 1823 werd een lening van f 1.200,- ge-
sloten bij Joseph Leydel van Den Ham, die heel wat dek- king verlangde: Eerstelijk een huizinge, erve en brouwerije, mitsgaders
een pakhuis daarnaast staande, gelegen in den dorpe van Vleuten, gemerkt nummer 108. Dit perceel is in de Brand- waarborg-maatschappij onder directie van den heer H.E. Schuurman te Utrecht gevestigd, verwaarborgd voor her- bouwwaarde op eene som van f 12.000,—. Ten tweeden een huizinge en daaragter gelegene hof,
staande mede in den dorpe van Vleuten, strekkende voor van de weg die loopt naar de brug tot achter in de Zuilen- sche vaart, daar zuidwaarts de Vleutensche Wetering en noordwaarts den dijk of gemeene weg naast gelegen is. Dat was dus het gehele, oorspronkelijke brouwerijcom- plex. |
|||||||||||
Afbeelding 10. Jaartal? 1611?
Ingehakt in een balk van de vloer van de opkamer. Ware
grootte.
Johannes bleef toch een beetje in geldnood verkeren,
want hij leende op 23 augustus 1828 van Henrietta Geertruida Gravinne van Rechteren f 1.200,- en gaf daar- bij in onderpand drie inschrijvingen in het Grootboek der Nationale Schuld. De leningen beliepen weliswaar geen van alle grote be-
dragen maar het lijkt er toch wel op dat de man voort- durend krap bij kas was. Johannes Hendricus overleed op 9 september 1834 te
Vleuten en zijn weduwe deed aangifte voor de successie. We zijn dan inmiddels aangeland in de tijd dat alle on- roerend goed bij het kadaster perceelsgewijs staat geregi- streerd en dan is het niet meer zo moeilijk op de kaart aan te wijzen waarover we het precies hebben. Johannes liet onder andere na:
1. Een bierbrouwerij met annexe huisinge, pakhuis en
tuin, staande en gelegen te Vleuten, sectie A nummers 79 en 80; 2. Een huis en erf, mede te Vleuten, sectie A nummer 81;
3. Een huis en erf te Vleuten, sectie B nummer 226.
Het eerste perceel was bij de weduwe, Geertruida van
Schalkwijk, in gebruik; de beide andere waren verhuurd. De uitstaande vorderingen op diverse personen wegens
geleverde bieren bedroegen in totaal f 724,50 en dat was wel iets heel anders dan in 1802! De boedel bleef ongescheiden tot het overlijden van
Geertruida van Schalkwijk. Op de inventaris van de roerende goederen, van 18 april
1836 komen enkele zaken voor, de brouwerij betreffende; zij werden getaxeerd door Johannes van Schalkwijk, land- bouwer, wonende in de gemeente Veldhuizen. In de Brouwerij
200 half vaten op f 180,-
30 kinnetjes (oude inhoudsmaat, 1/4 gedeelte van een
vat) op f 15,-
6 tonnen opf6,-
4 okshoofden opf6,—
20 vlooten (tobben van ongeveer 2 dm diepte) opfS,-
4 gooten pp f 4,-
|
|||||||||||
Afbeelding 9. De kelder.
Hier werd de rest van de oorspronkelijke keldertrap gevon-
den. Er bevond zich ook een gemetselde put met deksel. Een kelderraam was dichtgemetseld. De vloer was belegd met grijze plavuizen. |
|||||||||||
98
|
||||||||
Een putemmer en gistton op f 1,50
Een vaatbak op f 2,50
Een trechter en 3 bierboomen (soort juk om biervaten
te dragen) op f 4,50
Een roeremmer en roerhouten opf3,--
Pompgereedschappen op f 1 ,--
Twee haken en een spijl opfl,-
Een partij brandhout op f 10,—
Op de Garstzolder 6 mudden weit op f30,--
Op de Kelderkamer 3 mudden weit op f 15,-
Op de Nist (?) 80 mudden mout op f300,-
Hermanus Paulus Martinus van Bijlevelt
Hermanus werd op 29 september 1819 te Vleuten ge-
boren. Hij trouwde op 20 januari 1847 te Vleuten met Comelia Arnolda Groen. Wij vonden hem pas voor 't eerst als bierbrouwer ver-
meld in 1851. Hij overleed te Vleuten op 20 februari 1860. Zijn moeder, Geertruida van Schalkwijk, zette de zaak
voort tot haar dood op 6 november 1866. Zij was toen bij- na 90 jaar. Op 11 april 1867 werd de inventaris van haar nala-
tenschap opgemaakt. Ten behoeve van de verdeling van de boedel werd alles getaxeerd door de broodbakker en win- keljer Jan van Dijk, die door belanghebbenden daartoe was benoemd en door de kantonrechter te Maarssen beë- digd. De op de brouwerij betrekking hebbende goederen vermelden wij, met de geschatte waarde, hieronder. Veel bijzonders was het niet: Op de Eest (droogvloer)
Zes zakken opf3,—
Dertig mud mout op f210,-
Een partijtje hop op f50,—
In de Brouwerij Eene partij turf op f35,-
380 halve vaten op f 380,-
|
||||||||
67 kleine vaten op f34,—
29 ijzeren hoepels opf7,—
Op de Garstzolder Een mangel, pers en strijktafel op f8,--
Op het Kantoor Een lessenaar, stoel en inktkoker op f 1,50
In het Pakhuis Eene partij hout en turf op f 5,—
Dertig vloten opf6,—
Twee biertonnen op f2,—
In het Kuiphuis Eene partij graan op f 10,—
Vijf emmers op f 1,—
In het Achterhuis Twee bierwagens op f40,--
Een slede opf5,—
Een wip (hefboom om vaten van de wagen te lichten)
opfl,-
Een wagentuig en lichter op f 3,-
Het woongedeelte van de brouwerij omvatte een voor-
kamer, een slaapkamer, een eetkamer, een kelder, een gang, een bovenkamertje en een keuken. Gerardus Wilhelmus Hendrikus van Bijlevelt
Wij weten niet of wij deze man nog wel als een echte
„full-time" bierbrouwer mogen noemen. Hij wordt wel in de verkoopacte van de brouwerij als zodanig omschreven. Hij was een volle neef van Hermanus Paulus Martinus. Na de dood van Geertruida Schalkwijk waren er niet
minder dan 32 gerechtigden in de boedel en zij verzochten de Arrondissements Rechtbank te Utrecht toestemming om de goederen te mogen verkopen tot vereffening van den boedel en om eene behoorlijke verdeeling te kunnen daar- stellen. Er was inmiddels een acceptabel bod van f 9.000,- gedaan op de bierbrouwerij met huis, erf en tuin, wo- ningen en pakhuis te Vleuten, kadaster Sectie A nummers 79, 80 en 81 en Sectie B nummers 225 en 226, te zamen ter grootte van 19 aren 12 centiaren. |
||||||||
Afbeelding 11. De gerasterde blokjes tonen de kadastrale ineenschrompeling van de brouwerij in de periode van 1832 tot 1898.
Het noorden is boven. Rechtsboven de tegenwoordige Hindersteinlaan, linksboven de tegenwoordige Odenveltlaan, linksonder de Vleutense Wetering en
rechtsonder het inmiddels verdwenen Zuilenveldse vaartje. |
||||||||
99
|
||||||||||||||||||||||||||
Wille.?, ca 1640 - 172i
X Fijgje Deurgoet |
||||||||||||||||||||||||||
ca 1749
|
||||||||||||||||||||||||||
Hendrik
|
||||||||||||||||||||||||||
X Cornelia van Aelst
|
||||||||||||||||||||||||||
Johannes C. 1702 - ca 1770
|
||||||||||||||||||||||||||
X Ida Eyken
|
||||||||||||||||||||||||||
1733 - 1799
|
||||||||||||||||||||||||||
Willem H.
|
||||||||||||||||||||||||||
X Alyda O.van Rietveld
|
||||||||||||||||||||||||||
Johannes H.J. 1781 - 1834
|
||||||||||||||||||||||||||
X Geertruida Schalkwijk
|
||||||||||||||||||||||||||
Johannes F.J. 1813 - 1849
X Cornelia van Rijn Gerardus W.H. 1846 - 1880
X Maria Th.van Vuren |
||||||||||||||||||||||||||
Hermanus P.M. 1819 - 1860
X Cornelia A.Groen |
||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 12. De opeenvolgende brouwers Van Bijlevelt.
In dit overzicht zijn niet opgenomen de in de tekst genoemde Gerrit Gerritsz., Aelbert Joosten de With en Willem Claesz. de
Cruijff. Ondanks nijver speurwerk zijn de gegevens betreffende Vleutense brouwers van vóór 1659 zeer schaars gebleven.
|
||||||||||||||||||||||||||
Op 11 october 1870 viel het doek en vond aan Mr Dio-
nijs Christaan Nieuwenhuis, grondeigenaar, wonende te 's- Gravenhage, de overdracht plaats van: een Huizinge en annexe Bierbrouwerij met kopen ketels,
kuipen, koelvaten, kuiphuis, daggelderswoning, erf en grond, alles staande en gelegen te Vleuten, strekkende voor van de Dorpsstraat af tot achter aan de dwarssloot, belend aan de eene zijde de Wetering en aan de andere zijde den Straatweg, benevens een pakhuis met annexe woning, erf en grond, staande en gelegen te Vleuten aan den weg tegenover de Brouwerij, belend ten oosten den eigendom van den Heer van Bijlevelt van Alenvelt en ten westen dien van Matthijs van Dijk, enz. Mr Dionijs hield de zaak niet lang aan zich. Op 7 fe-
bruari 1879 verkocht hij aan Simon Petrus Wilhelmus Hendricus van Bijlevelt, grondeigenaar, wonende op Alen- velt onder Vleuten: de Huizinge met erf en tuin en annexe woningen, vroeger
uitgemaakt hebbende de Bierbrouwerij, staande en gele- gen te Vleuten, strekkende voor van de Dorpsstraat tot achter aan den dwarssloot, belend aan de eene zijde de Wetering, alwaar aan de andere zijde den Straatweg, ka- dastraal bekend onder Sectie A nummers 999 huis, brou- werij, erf en tuin, groot 15 aren 80 centiaren, en 1000 huis en schuur, groot 1 are 34 centiaren, tezamen groot 17 aren 14 centiaren. Het geheel was verhuurd. |
Zoals we zien behoorden bij deze verkoop niet de per-
celen aan de andere kant van de straat. Deze werden in hetzelfde jaar door Mr Dionijs overgedaan aan Antonie van Lint, schilder te Vleuten. De panden werden door de laatste, na de grote Vleutense brand van 1898, herbouwd en vervolgens verenigd. Hij verkocht ze in 1905 aan Fran- ciscus Mattheus de Bruin, kastelein te Haarzuilens. Deze scheidde de zaak weer en verkocht de boel in 1915 aan de kuiper Adrianus Bransen, die het westelijke pand over- deed aan de kuiper Hubertus Wibbeke. De bierbrouwerij - zij 't niet meer als zodanig in bedrijf
- was teruggekeerd in de schoot van de familie van Bijle- velt. |
|||||||||||||||||||||||||
Bronnen
Dienst Gemeentewerken van de gemeente Vleuten-De Meem, Het foto-
verhaal van een oude brouwerij, 1978. Collectie van der Poel, in bezit van de Historische Vereniging, Geheym-schryver van Staat en Kerke der Vereenigde Nederlanden, 1760. Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van alle Volken, 1772. Archief Ridderhofstad Den Ham, Rijksarchief Utrecht. Kadaster. |
||||||||||||||||||||||||||
100
|
||||||||||||||
Schilleman!
|
||||||||||||||
Na schooltijd was er voor ons wel
altijd iets te beleven. Heel vaak gingen we dan naar ome Arie op de Kerklaan (Burgemeester Verderlaan). Hij zelf en zijn manier van leven was één groot avontuur, een leven vol afwisseling. Ome Arie was om te zien een eigen-
aardig mannetje. Hij was amper één meter vijftig lang (kort), hij had een guitige ronde kop, een dopneusje, een deftige spraak en hij droeg vaak heel aparte kleding. Vast werk of een beroep waren er niet bij. Een oude gammele wagen met daarvoor een oud afgekeurd rijpaard. Heel vaak mochten we met hem mee
op de kar. De ene keer was dat naar Oog in Al, een andere keer naar 't Wil- helminapark. Met onze oudste jas en een half versleten broek zaten we dan op de bok van de wagen. Ome Arie was vaak gekleed in een veel te grote pand- jesjas en een oude bolhoed. Brood of ander eten hoefden we niet
mee te nemen, daar zorgde ome Arie voor. In Oog in Al was het niet altijd zo'n vetpot, maar ja, Joseph Haydn en Mozart hadden het ook niet zo breed, 't Wilhelminapark was beter. Dus rond het middaguur zei ome Arie: „wat wil- len jullie eten, een broodje ham of kaas en een paar sneetjes krentenbrood?". Hij greep dan achter in de kar en zo hadden we een feestelijke maaltijd. Ome Arie kauwde vaak op een stuk
spek. „Daar word je groot en sterk van" zei hij. Bij zijn klanten gaf hij ons een voor-
beeld van beleefdheid. Altijd lichtte hij even z'n bolhoed en riep dan luid: „schil- leman alstublieft!". Hij had maling aan de scheldnamen
die men hem gaf, zoals Kienedop of Hompie Kurkie. |
||||||||||||||
Bij ome Arie was 't gezellig en nie-
mand leed honger. Van de wagen met schillen en etensresten aten hijzelf, z'n vrouw en twee kinderen, z'n paard, varkens, konijnen en ook wij altijd een hapje mee. Zelfs de eerste jaren van de bezet-
ting (door onze oosterburen) was er nog geen gebrek. Maar de laatste oor- logsjaren was er niet veel meer te ha- len aan schillen en afval. Ome Arie bleef echter optimistisch en wist overal raad op. Hij verbouwde van alles in z'n moes-
tuin. Van afvalhout werden stallen en schuren gebouwd voor varkens, konij- nen, geiten, kippen, enz. Maar ja, ook hier sloeg de hongerwinter toe en voor- al de kou. Om aan brandstof voor de kachel te
komen is eerst het varkenshok opge- stookt, de beesten kregen in huis een nieuw onderkomen, namelijk onder de opkamer. Daarna gingen de kippen- hokken eraan. Deze dieren kregen on- derdak in de voorkamer. De paardestal was al ingestort, maar voor deze trou- we viervoeter was plaats in de keuken naast het aanrecht. De ganzen en een- |
||||||||||||||
den moesten in de achterkamer, even-
als twee grote teilen water om te zwem- men. De konijnen kwamen in de voor- kamer ('t dressoir was al opgestookt, dus daar was plaats). Om mens en dier warm te houden
was een gedeelte van de vloer en zol- der opgestookt. Daarna volgden de bin- nendeuren en kozijnen. Na 't verbranden van overtollig meu-
bilair sloeg de honger toe en dus gin- gen daarna de beesten stuk voor stuk in de pan. De bevrijding kwam nog net op tijd. Het huis was totaal onbewoon- baar. Ome Arie is vertrokken naar Rot-
terdam. Nog één keer ben ik bij hem op bezoek geweest. „Wil je koffie met een broodje kaas of ham, een sneetje krentenbrood of een stukje spek" vroeg hij. Nou graag, ik had honger, 't Smaak- te nog beter dan zoveel jaren geleden. Ik nam afscheid van ome Arie. Hij
trok z'n zwarte jas aan en zette z'n bol- hoed op. Zo begeleidde hij me naar de parkeerplaats. Hij ging bij de auto staan, nam z'n hoed af en riep: „Schilleman!". 't Was de laatste keer. Ome Arie leeft
niet meer, maar voor mij heeft hij echt geleefd! |
||||||||||||||
Theo van den Berg
De Meern 1939/1982 |
||||||||||||||
Illustratie: Barbara Gravendeel
|
||||||||||||||