-ocr page 1-
Van de voorzitter
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vlcuicn-Dc Meem-Haarzuilens.
lle jaargang nr. 1 maart 1991 © 1991
Vep^'hljnt 4x
per jaar
Ingeschreven in het verenigingsrcgïster van
de K.v K. Utrecht e o onder nr. V. 479360
Afscheid
Reeds een jaar geleden had ik het plan
af te treden als voorzitter van onze ver-
eniging. Ik had mijn afscheidsrede al
klaar, maar er kwam iets tussen. Die re-
de heb ik (in aangepaste vorm) wel uit-
gesproken op de jaarvergadering van
1990 en tevens toch maar afgedrukt in
ons tijdschrift, in de hoop dat ze door u
gelezen zou worden. Ik sta nog steeds
achter de woorden die ik toen opschreef
en uitsprak.
Ik acht mij dus ontslagen van een zo
uitgebreide analyse, nu mijn aftreden
een feit gaat worden.
Op de jaarvergadering van 1985, in
„De Brouwerij", volgde ik J. Schutte op
als voorzitter. Die functie heb ik nim-
mer geambieerd. Ik hielp destijds de
vereniging op te richten en sloot mij
bij haar aan om geschiedkundig onder-
zoek te doen en om mee te werken aan
een tijdschrift waar we trots op zouden
kunnen zijn. Dat laatste is, naar mijn
beslist onbescheiden mening, aardig
gelukt. Ons tijdschrift wordt ook in vak-
kringen geapprecieerd en dat wil heel
wat zeggen. De professionele histori-
cus staat immers nog maar al te vaak
argwanend tegenover de amateur.
Het voorzitterschap vulde zich allengs
met een groot aantal „oneigenlijke" func-
ties. Er kwamen teveel taken in handen
van één man te liggen. Nu ben ik m'n
oude vak nog niet vergeten en ik besef
heel goed dat „de aard van het beestje"
daar ook schuld aan had, maar daarmee
alleen is de zaak natuurlijk niet ver-
klaard en goedgepraat. Er zal nu stevig
gewerkt moeten worden aan een even-
redige taakverdeling over veel meer men-
sen en ieders inbreng zal gestimuleerd
moeten worden. Maar ik moet oppas-
sen dat ik de nieuwe voorzitter niet ga
vertellen hoe hij 't moet doen.
Het bestuur vond J.F.K. Kits Nieu-
wenkamp bereid het voorzitterschap op
zich te nemen als de ledenvergadering
hem in die functie wilde benoemen. Ik
raad u aan dat laatste te doen, ik kan
hem aanbevelen.
Ik dank al diegenen die met mij heb-
ben willen samenwerken en ik wens de
vereniging alle goeds toe in haar ver-
dere leven. Ik heb m'n best gedaan.
P.S. Let u vooral op het activiteiten-
lijstje in het kader van ons jubileum-
jaar!
D.W. Gravendeel
Dagelijks bestuur:
Dr D.W. Gravendeel, voorzitter
■t Zand 35, 3451 GP Vleuten
i,' 03406 61793
J.W Schoonderwoerd, sekretaris
Mccmdijk 62, 3454 HT De Mccm
tel 03406 -61462
PG. de Rooij, penningmeester
't Zand 1,3451 GP Vleuten
tel. 03407 - 1483
A.J. van //jcren, vicc-voorzittcr
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
tel. 03407- 1263
Krelid:
Mevrouw Prof. Dr C Isings, Soest
(^'denadministrutle/informatie:
Opgeven van nieuwe leden, mutaties en (naV
bestellingen bij:
Mevrouw PJ. de Rooij-Goes,
't Zand 1,3451 GP Vleuten
tel 03407 -1483
Kontributle:
l)e ja<irlijksc kontnbulic b<xlraagl voor 1991
minimaal f30.--
postabonnemcnt f 40,-- per jaar
Donateurs:
Minimaal ƒ lUSCtjuitjat
In dit nummer
pag.
1
2
3
5
17
ld
21
22
Van de voorzitter
Uitnodiging algemene ledenvergadering, verenigingsberichten
10 Jaar Historische Vereniging
Het kasteel Nyvelt
Een trouwpartij in Vleuten, wie wat bewaart die geeft wat
Nogmaals Hinderstein
Een dorp verandert
Nijdas
De veFcniimje; ^^ nkvm^^m tij 4c vol-
gende httteOln&ai:
ABN»rteMöört» 55.66J3.040
RABO - Vleuten 36 7517,574
POSTBANK 2 68 92 00
Mm ujt dit tiljdsc^hrift I» slechts toeg«st««n
n* itihti Aifelijké: töestaniMittji Vim d«i itdtkóA
Bijgebonden:
Register op de inhoud van de jaargangen 1 t/m 10 (1981 t/m 1990)
I-OSSENlJMMERSFT^a
-ocr page 2-
Uitnodiging
voor de algemene ledenvergadering
Verenigingsberichten
Broederschapshuisjes en broederschapshuisjes
Al enkele malen zijn in de pers berichten verschenen
over plannen van de gemeente voor renovatie van de Broe-
derschapshuisjes, waarover wij ook schreven in ons vorige
nummer.
Voor iemand die de plaatselijke situatie niet goed kent
kunnen deze berichten verwarrend werken, vooral als er
verkeerde foto's bij geplaatst worden, zoals laatstelijk in
het Utrechts Nieuwsblad.
Het gaat hier namelijk over de 5 huisjes Dorpsstraat 3,
3a en 5 en Schoolstraat 1 en 3 (waarvan de laatste twee
vroeger ook eigendom van de Broederschap waren), die
nu eigendom zijn van de gemeente, en dus niet over „onze"
Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1, die van ouds eigen-
dom zijn van de R.K. Broederschap van Vleuten.
Dit waren vroeger 4 huisjes, die een aantal jaren gele-
den tot één ruimte werden samengevoegd (er zijn nog 3
deuren in) en gerestaureerd.
Wij hopen binnenkort eens een uitvoerig artikel te pu-
bliceren over de geschiedenis van deze huisjes.
Genealogisch onderzoek
Het is wellicht goed te weten dat ons documentatie- en
informatiecentrum in de Broederschapshuisjes beschikt over
veel materiaal om u te kunnen helpen bij uw familieonder-
zoek.
Inventarissen van de doop-, trouw- en begraaf registers
(heel Nederland) en van de notariële archieven (provincie
Utrecht), het Genealogisch Repertorium (van Beresteyn)
van familienamen waarover publicaties zijn verschenen,
registers van de huwelijksaangiften in het gerecht Vleuten
en De Meern, jaarboeken van het Centraal Bureau voor de
Genealogie en nog vele andere boeken en geschriften zijn
daar aanwezig.
ledere 2e donderdagavond van de maand van 19.30 -
22.00 uur is de werkgroep genealogie daar tot uw dienst.
Koninginnedag in Vleuten
Zoals gebruikelijk zullen ter gelegenheid van de viering
van koninginnedag op dinsdag 30 april de Broederschaps-
huisjes van 10.00 - 17.00 uur geopend zijn.
Met enkele kleine exposities (w.o. een aantal schilderij-
en van plaatselijke amateurschilders) hopen wij daar weer
veel belangstellenden te mogen verwelkomen. Ook u!
Bij deze nodigt het bestuur de leden uit voor de algeme-
ne ledenvergadering van de vereniging, welke gehouden
zal worden op dinsdag 23 april 1991 in het Verenigings-
gebouw, Zandweg 147 in De Meern.
Aanvang 20.00 uur precies.
Agenda
1.  Opening
2.  Vaststelling notulen van de vergadering van
14 april 1990
3. Jaarverslag over 1990
4.  Rekening over 1990
a.  Verantwoording financieel beheer
b.  Verslag van de kascontrolecommissie
c.  Vaststelling rekening en balans
5.  Benoeming nieuwe kascontrolecommissie
6.  Vaststelling begroting voor 1992 en contributie
voor 1992 (ongewijzigd)
7.  Verkiezing bestuursleden
8.  Verkiezing voorzitter
9.  Rondvraag en sluiting
Het bestuur,
Dr D.W. Gravendeel, voorzitter
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Toelichting
Agendapunten 3, 4 en 6: De hier bedoelde stukken lig-
gen gedurende de week voor de vergadering ten huize van
de secretaris, op maandag 22 april van 19.30 - 22.00 uur
in het Kabinet, alsmede een uur voor het begin van de ver-
gadering in de vergaderzaal voor de leden ter inzage.
Agendapunt 7: Volgens het bepaalde in het huishoudelijk
reglement zijn dit jaar aan de beurt om af te treden de heren
H.E.J. van Essen, Dr D.W. Gravendeel en J.F.K. Kits Nieu-
wenkamp.
Deze bestuursleden zijn herkiesbaar en worden door het
bestuur kandidaat gesteld.
Door tenminste tien leden kunnen ook kandidaten wor-
den voorgedragen. Deze voordracht dient uiterlijk drie da-
gen voor de vergadering bij het bestuur te worden inge-
diend.
Agendapunt 8: De heer Gravendeel treedt af als voor-
zitter en stelt zich niet herkiesbaar. Door het bestuur wordt
de heer J.F.K. Kits Nieuwenkamp kandidaat gesteld.
Wie helpt?
Wij streven er naar dat onze gebouwen in Vleuten
en De Meern er altijd netjes en helder uitzien.
Dat betekent dat er ook regelmatig wat huishou-
delijk schoonmaakwerk verricht moet worden.
Wij zoeken daarom enkele medewerk(st)ers, die
gedurende een paar uur per 14 dagen dat werk voor
de vereniging tegen een redelijke vergoeding willen
doen.
Wie helpt?
Graag een telefoontje aan onze secretaris (03406)
61462.
Na de vergadering zal door de heer D.P. Hallewas, adjunct-
directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bo-
demonderzoek, een lezing worden gehouden over het onder-
werp Het Romeinse castellum in het algemeen en het
castellum in De Meern in het bijzonder,
waarna er nog ge-
legenheid is om de exposities in het Kabinet te bezoeken.
Zie hiervoor ook de afzonderlijk gezonden uitnodiging.
-ocr page 3-
10 Jaar Historische Vereniging
bij kasteel Bottestein behoord te hebben. De eigenaar van
kasteel en gronden was twee keer gehuwd en had veel kin-
deren. Toen hij stierf viel er dan ook heel wat te delen.
Eén zoon kreeg Bottestein en nog wat, maar hij ging na
verloop van tijd failliet. Zijn bezittingen werden geveild
in een openbare verkoop, met getuigen en belangrijke per-
sonen die daar bij horen. Tussen deze mensen zag ik meer-
dere namen van voorouders van mijzelf en van Vleutense
vrienden, wat weer zorgde voor meer interesse in het Vleu-
tense.
De grond van mijn huis werd gekocht door een aanne-
mer uit Vleuten (G.W. Trompert). Dat was in 1892 en in
1894 werd er geschreven over een „hecht en sterk gebouwd
Herenhuis", dat door die aannemer werd verkocht aan de
burgemeester van Vleuten (Gerrit Hondelink.).
U kunt zich voorstellen dat, toen ik eenmaal zover was,
ik best nieuwsgierig werd naar de verdere historie van ons
dorp. Mijn ouders hebben mij nog heel wat wetenswaardig-
heden verteld. Mijn grootvader is jarenlang gemeentese-
cretaris geweest en dat was in die tijd ook niet niks.
Rond de kappersstoel is er heel wat afgepraat over deze
zaken en ik vond altijd een gewillig oor, ook bij mijn hui-
dige over-buurman Bastiaan Walpot. Die zei mij dat ik
met mijn kennis iets meer moest doen en dat ik maar eens
moest beginnen met mijn verhaal op papier te zetten.
Dat was makkelijker gezegd dan gedaan, maar ja, op
een regenachtige zondag ben ik toch maar aan het werk
getogen en heb een flinke klad gemaakt. Enige tijd later
Als trotse oprichter van de Historische Vereniging Vleu-
ten-De Meern-Haarzuilens wil ik eens terugkijken in de
recente Vleutense geschiedenis.
Al enige jaren voor het ontstaan van de vereniging wa-
ren er plannen bij mij gerezen om iets meer te doen met de
kennis die ik had vergaard bij het onderzoek naar de ge-
schiedenis van mijn huis en de plek waarop het staat.
Ik had vragen gesteld aan ouderen en ik had het gemeen-
tehuis bezocht om achter de bouwdatum van mijn huis te
komen. Ook wilde ik graag weten wie de bewoners zoal
geweest waren. De verhalen van de ouderen liepen nogal
uiteen, dus daar had ik niet echt veel aan. Bij de gemeente
hadden ze wat foto's en papieren die mijn ouders ook al
hadden, dus ook daar werd ik niet veel wijzer. Met de woor-
den „van voor 1900 hebben we niets" moest ik het doen.
De volgende stap was het Kadaster in Utrecht, waar ik
met een vriendelijke heer enige tijd in de kelder heb geke-
ken. Hij zei mij dat hij over mijn pand zoveel had, dat het
uren zou duren om dat allemaal uit te zoeken. Hij vroeg of
het goed was op minder drukke momenten te zoeken en te
copiëren en of hij het gevondene kon opsturen. Zo gezegd,
zo gedaan.
Na een aantal maanden kreeg ik een pak copieën ter waar-
de van f 276,— toegestuurd. Maar toen!
Ik moest als leek op zoek in die hoop handschriften, die
heel mooi maar ook haast onleesbaar waren. Oefening
baart echter kunst en na een tijdje begon het ergens op te
lijken. Zo bleek de grond, waarop mijn huis staat, vroeger
i.De Appelbloesem", Stationsstraat 34, voorzijde. Gemeentelijk monument. Ontwerper en bouwer G.W. Trompert, 1893.
Foto Hans Nijman 1991.
-ocr page 4-
Stationsstraat 34, achterzijde. Fraaie houten waranda met bloem- en plantenmotieven.
Foto Hans Nijman 1991.
vroeg Bastiaan mij of er al resultaat was en dus liet ik hem
mijn krabbel zien. Hij nam de zaak mee om thuis eens te
bestuderen en na een paar dagen kwam hij ermee terug.
Hij had alles netjes uitgetypt en ik stond versteld van mijn
eigen verhaal. Hij gaf mij de raad het eens aan De Brug te
laten lezen en dat vond ik prima.
Bij De Brug waren ze zo enthousiast dat ze het graag
wilden publiceren. Erbij werd vermeld dat, als er meer
mensen met dergelijke ideeën rondliepen, ze mij dat maar
moesten laten weten. Daar volgden heel wat reacties op.
Het vervolg was een oprichtingsvergadering en ik be-
doel dan die van de Historische Vereniging. Ik hoef niet
uit te weiden over onze activiteiten, dat is al gedaan door
anderen, maar wat heeft deze club in onze gemeente voor
uitwerking?
Onze gemeente heeft onder het burgemeesterschap van
van der Heide heel wat positieve, maar ook negatieve ver-
anderingen ondergaan. Positief was een zeer luxueus dorp
met veel plantsoenen en een prachtig ruime opzet. Helaas
was er voor die ruimte afbraak nodig en bij die afbraak is
er niet zo nauw gekeken naar de historische waarde van
woningen en andere objecten.
Tijdens de Middelweerd-periode is er niet zoveel veran-
derd, maar ik herinner mij nog goed de woning van de fa-
milie van Dijk aan het eind van de Schoolstraat.
Nu echter, met al die bouwplannen in onze gemeente,
begin ik 'm toch een beetje te knijpen.
Moeten wij ons, als Historische Vereniging, bij onze hob-
by houden of gaan we ons ook met de politiek bemoeien?
Uiteindelijk beslist de politiek over bouw en afbraak. Wil-
len we ons inzetten voor al die objecten met historische
waarde, dan kunnen wij niet om de politiek heen.
Gelukkig is er een monumentencommissie in het leven
geroepen, deskundige mensen, die al heel wat werk ver-
richt hebben en die nu ook de gemeente adviseren bij sloop
of verbouwingsproblemen. Daar ben ik erg blij mee, te
meer, daar mijn huis in categorie I op de gemeentelijke
monumentenlijst is geplaatst. Al het opknappen in de oor-
spronkelijke stijl heeft nu zijn vruchten opgeleverd, zodat
mijn woning nog vele jaren de Vleutense cultuur mag ver-
rijken.
In de afgelopen 10 jaar hebben heel wat klanten op de
kappersstoel mij toevertrouwd de verrichtingen van onze
Historische Vereniging met aandacht te volgen en te bespre-
ken, wat mij weer ideeën en inspiratie gaf voor de bestuurs-
vergaderingen.
Ook de bezorging van de boekjes is voor mij een feest,
daar heel wat leden mij graag zien komen (dit is een com-
pliment voor de redactie).
Na 10 jaar 900 leden, wie had dat gedacht. De vele ac-
tiviteiten die de revue passeerden hebben mij vaak trots
doen zijn. Ik hoop dat de vereniging, net als de bescherm-
de monumenten in onze gemeente, mag bijdragen aan een
stuk cultuur voor iedereen.
Mijn grote wens voor de toekomst is een echt streekmu-
seum, waarvoor wij zo langzamerhand al heel wat spullen
vergaard en opgeknapt hebben. Het zou mooi zijn dit alles
aan iedereen te kunnen laten zien.
Tenslotte wil ik graag de leden bedanken voor hun lid-
maatschap en hen vragen om vooral daadwerkelijk te hel-
pen, want zonder hulp lukt het niet.
Laten we heden de kermis van het verleden voor de toe-
komst behouden.
Ad van Zoeren AzD
-ocr page 5-
Het kasteel Nyvelt
door
DrD.W. Gravendeel en O.J. Wttewaall
Het ligt in de bedoeling leden en belangstellenden dit voorjaar, in het kader van de activiteiten in ons jubi-
leumjaar, de gelegenheid te bieden een bezoek te brengen aan de ruïne van de ridderhofstad Nyvelt. Misschien
weten velen van u niet eens waar ze die zouden moeten zoeken. Sterker nog, het is lang niet alle inwoners van
Vleuten-De Meern bekend dat er ooit ten zuiden van de Leidse Rijn, in de polder Veldhuizen, een machtig kas-
teel stond.
Iedereen weet in De Meern de wijk Nyevelt te vinden, maar lang voor dat daar gebouwd werd kreeg de Mabe-
liastraat haar naam. En Mabelia, moet u weten, was de vrouw van Steven van Zuyien, de, voorzover wij kunnen
nagaan, eerste bezitter van het kasteel Nyvelt. En dan spreken we over het jaar 1299. Alle straten rond de Veld-
huizenlaan zijn trouwens genoemd naar de vroegste eigenaren van de ridderhofstad en hun echtgenoten.
Ter plaatse zijn nog muurresten te zien, zodat we van een echte ruïne kunnen spreken. De twee eilanden en
de duidelijke restanten van de slotgracht maken een imposante indruk.
Toch zou u daar, zonder enige voorafgaande informatie, wat verloren staan te kijken. Mensen met een ruime
fantasie kunnen zich overal van alles voorstellen en de op dit gebied minder bedeelden zeggen misschien na
vijf minuten al dat ze 't wel hebben gezien. Dit artikel is bedoeld om naar beide zijden teleurstelling te voor-
komen.
In ons Kabinet, Zandweg 147b in De Meern, waar de excursie zal starten, is een expositie betreffende het
kasteel ingericht. Daar, en trouwens ook op de ruïne, zal gelegenheid zijn voor uitvoerige tekst en uitleg.
Oorsprong
Het goed Nyvelt was leenroerig aan het Sticht, d.w.z.
dat de bisschop van Utrecht het in leen uitgaf. Het wapen
was een zilveren schild met drie rode zuilen. In de leen-
protocollen is steeds sprake van dat huys te Nyvelt met
vier hoeve lands also se geleegen zijn met allen haaren
toebehooren.
Het is opmerkelijk dat die „vier hoeve lands" tot in de
recente tijd (de tijd van het kadaster) intact zijn gebleven.
Een hoeve is 16 morgen. Vier hoeven zijn dus 64 morgen
en die komen vrijwel overeen met de 55 bunders 9 roeden
10 ellen, die de legger van het kadaster in 1832 vermeldt
ten name van Johanna Geertruida Maria van Reede, de
toenmalige eigenares.
In de „Hedendaagse Historie of Tegenwoordige Staat
van Alle Volken" (1772) is een merkwaardig verhaal te le-
zen:
Men vindt in deeze Heerlykheid (Veldhuizen, Byleveld,
Rosweide, Reierskop en Lichtenberg), een weinig bezui-
den den Ryn en een kwartier uurs ten westen van 't Dorp
Meeren, de Ridder-Hoff stad het Huis te Nyveld, in voor-
gaande tyden Velde geheeten en al voor het jaar 1200
door een Heer uit het geslachte van Velde gestigt en beze-
ten, 't Was toen reeds een adelyk Huis en behoorde onder
de opene sloten van 't Stigt.
Doch in den jaar e 1356 werdt het door Jan van Eg-
*nond, Veldmaarschalk van Willem van Beieren, Graave
van Holland, den Eigenaar Steven van Nieuwenvelde ont-
weldigd en verwoest. Die van 't geslacht van Zuilen her-
timmerden het vervolgens en, tot een teken van de gedaa-
ie vernieuwinge, wilden zy het Nyveld genoemd hebben
'>fn daar door te kennen te geeven dat het oude Velde ver-
nieuwd was. Naar dit Huis lieten ook de Nazaaten van het
gemelde geslacht zig Zuilen van Nyveld noemen.
Aan dit Huis, welk thans zeer vervallen is, ziet men nog
eenige blyken van zyn voorig aanzien.
De zekerheid waarmee hier over personen en gebeurte-
nissen van vóór 1200 werd geschreven doet ons wat vreemd
aan. Er zijn uit die tijd niet zo veel bronnen bewaard ge-
bleven en we weten er eigenlijk maar verschrikkelijk wei-
nig van. Het doet een beetje aan een neiging tot „mytho-
logisering" denken, een kwaal waar de „oude schrijvers"
wel vaker last van hadden.
Het verhaal is ook met zichzelf in tegenspraak. In 1356
werd het kasteel den Eigenaar Steven van Nieuwenvelde
ontweldigd.
Hij droeg de naam ,,Nyvelt" toen dus al.
Wij weten dat zijn grootvader Steven van Zuyien al in
1299 ,,Heer van Nyvelt" was. Deze Steven van Zulen, Rid-
der
werd in 1311 door de deken van St Jan beleend met 26
morgen bouwland juxta castrum de Nyenveld prope civi-
tatem Trajectensem in jurisdictione honesti vire Jacobi de
Lichtenberg, Militis
(naast het kasteel van Nyvelt in de na-
bijheid van de stad Utrecht in het gerecht van de geachte
Jacobus van Lichtenberg, Ridder). Dat gerecht van Jaco-
bus van Lichtenberg werd al in 1313 Veldhusen genoemd.
Het bestond uit Veldhuizen, Bijleveld, Rosweijde en Reijers-
cop-Lichtenberg. Binnen dat gebied had onze Steven zijn
eigen gerecht, behorende bij zijn kasteel (de eerder genoem-
de „vier hoeve lands"). Met het geheel was hij door de
bisschop beleend. Wij weten echter niet wanneer. In 1333
werd zijn gebied genoemd: jurisdictio Domini Stephani de
Nyenvelt
(gerecht van Heer Steven van Nyvelt).
Voor ons is deze Steven van Zuyien van Nyvelt de eerst
bekende bezitter. De archieven geven geen namen van eer-
dere eigenaren prijs.
-ocr page 6-
Gedeelte van de kadastrale minuut van 1832, Gemeente Veldhuizen Sectie A. Het noorden is boven.
Boven de Leidse Rijn. Het „kneepje" op eenderde van links is de Loobrug. De zwarte blokjes zijn van rechts naar links: het Oude
Klooster, de boerderij Rijksstraatweg 127, de boerderij Rijksstraatweg 130 (waarbij de eilandjes van Nyvelt) en de boerderij
Rijksstraatweg 139.
De dikke zwarte lijn is de O NAP lijn. Daarboven loopt (liep vóór het afvletten) de maaiveldhoogte op tot meer dan 1 meter +
NAP, daaronder daalt zij tot onder 1 meter - NAP.
Het gerasterde blok is het land (de „vier hoeven") dat bij het leengoed Nyvelt hoorde.
Naam
Aannemende dat de naam niet is afgeleid van het legen-
darische geslacht Velde of Ten Velde, in welke richting
zouden we dan moeten zoeken?
Gesteld dat het letterlijk een „veld-naam" is, dan ligt de
oplossing voor de hand.
Een „veld" is in het bijzonder ,,het land als plaats van
de akkerbouw". Wij kermen daarvan binnen onze gemeen-
te andere voorbeelden: het Wilderveld in Vleuten (begrensd
door Dorpsstraat-Parkweg-Eikslaan-Thematerweg-School-
straat), de polder Haarveld in Haarzuilens en de polder Bij-
leveld (nu voor een groot deel in Harmeien). Het lijkt mis-
schien vreemd in deze opsomming ook een paar polders
aan te treffen. Zij liggen nu soms ver onder NAP en wij
kennen ze slechts als grazige weiden. Dat laatste geldt
trouwens ook voor het Wilderveld dat altijd ver boven
NAP heeft gelegen.
We moeten echter goed beseffen dat de grootscheepse
ontginningen van het Utrechts-Hollandse veengebied (zo
ongeveer tussen de jaren 1050 en 1250) niet in de laatste
plaats ten doel hadden het landbouwareaal te vergroten,
ledere keer als er een nieuwe ontginning (polder) haar be-
slag had gekregen was er weer een „nieuw veld" gereed.
Het pas ontgonnen land lag toen ook veel hoger. Daarna
trad het inklinkingsproces op en ontstonden de ons zo be-
kende „kommen".
Die landbouw heeft lang stand gehouden, ook al was de
grondbewerking op de komgrond vanwege de zware kom-
klei lang geen pretje. Daalde door de inklinking de bodem
te sterk, dan zat er niets anders op dan het land tot weiland
te maken. Overigens waren de crises van het einde van de
vorige en het begin van deze eeuw de doodsteek voor de-
ze landbouw.
Het is heel goed mogelijk dat het oostelijke deel van de
polder Bijleveld, van het westelijke deel gescheiden door
de Hellevliet of Helsloot, in een vroeg stadium na de ont-
ginning werd aangeduid met de „vluchtige" naam „nieuw
veld", zoals dat vermoedelijk wel vaker gebeurde.
Dat oostelijke deel had echter nog iets bijzonders. In de
noord-oostelijke hoek ervan (tussen wat wij nu kennen als
de Rijksstraatweg en de Meemdijk) lag een deel van de '
Heidammer stroomrug, hoge grond waarop redelijk veili-
ge bewoning ook vóór de ontginning mogelijk was. Op het
kadastrale minuutplan van 1832 zien wij, min of meer op
de rand van het „plateau", een serie bebouwingen aange- '
geven. Van oost naar west zijn dat achtereenvolgens het
omgrachte Oude Klooster, een boerderij (tegenwoordig
Rijksstraatweg 127), de omgrachte eilandjes van het ver-
dwenen kasteel Nyvelt met de daarbij behorende boerderij '
en tenslotte nog een boerderij (tegenwoordig Rijksstraat-
weg 139).
We moeten dat begrip „plateau" overigens met enige re-,
-ocr page 7-
serve hanteren. Vóór de ontginning was er niet zoveel hoog-
teverschil tussen stroomrug en veengrond.
Het heeft er alle schijn van dat al deze bebouwingen
zeer oud zijn, wie weet zelfs in oorsprong wel dateren van
vóór de ontginning. Het moeten dan altijd al „huizen in 't
veld" of „huizen ten velde" zijn geweest. De naam Veld-
huizen voor de ambachtsheerlijkheid en latere gemeente
vindt zo ook zijn logische verklaring.
De ligging, zo dicht tegen de zuidelijke rand van de
stroomrug, maakt het aannemelijk dat de zuidkant ook
oorspronkelijk de ,,natte" kant van de bebouwingen moet
zijn geweest. Men bouwde immers bij voorkeur aan water.
Op de kaart en in het terrein is ten zuiden van Nyvelt nog
een restant van een watertje te zien.
Kasteelbouw
Het woord ,,kasteel" (Latijn: castellum, verkleinwoord
van castrum = legerplaats) betekende oorspronkelijk „ver-
sterkte plaats, fort, slot". In het moderne spraakgebruik
dient de term ,,kasteel" als de algemene benaming voor
hoofdzakelijk middeleeuwse, verdedigbare bouwwerken van
overigens zeer uiteenlopende aard en zelfs voor jongere
gebouwen, die in hun vorm daarbij aansluiten.
De kasteelbouw heeft een hele ontwikkeling doorgemaakt.
Bij de beoordeling van een slot moet men, behalve de tijd
waarin het werd opgetrokken, ook in het oog houden de
financiële positie van de burchtheer. Het graven van een
gracht kostte hier te lande minder dan het opmetselen van
muren uit gebakken steen, die meestal moest worden aan-
gevoerd. Daarom is het begrijpelijk dat de kastelen zoveel
verscheidenheid tonen.
Omstreeks 900 leidde de drang van de geïsoleerd wo-
nende grootgrondbezitter naar grotere beveiliging van huis
en hof tot het ontstaan van het „feodale" kasteel, bestaan-
de uit hoofdgebouw en voorburcht. Voor de vormgeving
van het hoofdgebouw greep men daarbij terug op de Ro-
meinse „burgus", de - gewoonlijk - door gracht en palis-
sadering beschermde toren. Deze torens waren in de mid-
deleeuwen ook in gebruik ten behoeve van de grensbewa-
king. Zij boden een kleine militaire eenheid een verdedig-
baar onderkomen.
In het algemeen bouwde men deze kleine steunpunten
bij voorkeur op een heuvel. Wellicht heeft dit principe ge-
leid tot het ontstaan van het zogenaamde ,,chateau i mot-
te" (kasteel op een heuvel), de veelal houten toren op een
kunstmatige heuvel. Er werden in diezelfde tijd echter ook
fortificaties gebouwd waarvan de voornaamste defensie
bestond uit grachten of uit de ligging in een moerassig
gebied.
Om de toren op de heuvel te beschermen en daarmee te-
vens een eerste verdedigingslinie te scheppen, werd aan-
vankelijk een palissadering langs de heuvelrand aangebracht.
Bij het optrekken van een stenen toren werd allengs ook
de palissadering door een stenen ringmuur vervangen. We
zijn dan al in het stadium van de ons bekende „donjon"
(Frans van middeleeuws Latijn „domnio" = heerschappij),
de zware toren, kern uitmakend van de meeste middeleeuwse
burchten. Een volgende fase in de ontwikkeling geeft de
verschuiving van de toren te zien. Op den duur werden de
toren en/of de woongebouwen tegen de binnenzijde van de
ringmuur opgetrokken.
Het is duidelijk dat het chateau è motte min of meer de
functie van vluchtburcht en laatste toevluchtsoord bleef
behouden. In rustige tijden schijnt de kasteelheer door-
gaans op de voorburcht te hebben verbleven.
Reeds ca 1200 begon de vierkante toren met de ronde te
concurreren. In de Nederlanden deed het rechthoekige kas-
teel zijn intrede in de tweede helft van de 13de eeuw.
We kunnen de „middeleeuwen" globaal omschrijven als
de periode tussen de jaren 500 en 1500. Als we 't hebben
over een ,,middeleeuws kasteel", denken we in eerste in-
stantie aan een zwaar stenen bouwwerk met dikke muren,
torens, transen en een gracht. Hierboven werd reeds aan-
geduid dat er een hele ontwikkeling nodig is geweest voor
het zover was.
In het begin bouwde men zijn versterkingen van dezelf-
-^<N^
Ideaal reconstructie van een motte met aangrenzende, eveneens omgrachte, lagere voorhof. Naar Klok.
-ocr page 8-
8
de materialen als waarvan ook de gewone burger zijn wo-
ning optrok, d.w.z. van hout. De uitvoering was natuurlijk
zwaarder en het geheel werd uitgebreid met een palissade-
ring en een gracht, maar steen kwam er niet aan te pas.
Dat laatste was alleen mogelijk als er natuursteen uit het
buitenland kon worden ingevoerd, zoals de Romeinen dat
al deden met de tufsteen ten behoeve van de bouw van hun
castella.
De Romeinen verstonden wel de kunst van het bouwen
in baksteen en de vervaardiging van het basismateriaal,
maar die kunst ging, met hun vertrek omstreeks het jaar
250, voor de bevolking in onze streken verloren. Eerst met
de komst van de predikers voor het christelijk geloof, die
wat duurzamer gebouwde godshuizen wilden optrekken, is
de toepassing van steen weer in gebruik gekomen. In eer-
ste instantie betrof dat weer van elders aangevoerde na-
tuursteen, zoals tufsteen uit de Eifel. Toen de kloosterorden
zich in de 12de eeuw in de Lage Landen met ontginnings-
werk gingen bezighouden, ontplooiden zij daarbij ook
bouwactiviteiten. Voor de bouw van hun kloosters gingen
zij gebakken steen toepassen. Dat gebruik van baksteen,
dat al in 1140 in Denemarken bekend was, kwam via Noord
Duitsland naar onze noordelijke provincies.
We kjinnen derhalve wel aannemen dat er ook in de
kasteelbouw hier te lande niet vóór ca 1150 van het gebruik
van baksteen sprake kan zijn geweest. Dat klopt ook wel
aardig als we van bisschop Godfried van Rhenen (1156 -
1178) lezen: Ook versterkte hij de grenzen van dit gewest
aanmerkelijk door het bouwen of vernieuwen van vier kas-
teelen: ter Horst (omstreeks 1158), Woerden (omstreeks
1160), Montfoort (omstreeks 1170) en Vollenhove of het
Oldehuis (omstreeeks 1178).
Hun voorgangers waren ver-
moedelijk van primitiever aard, terwijl dat zeker het geval
is geweest met het door bisschop Willem I (1054 - 1075)
ca 1060 opgeworpen slot aan de mond van de Hollandse
IJssel en het op de overgang van de 11de en 12de eeuw
aangelegde kasteel Schulenborg aan de Regge bij Almelo.
Bij het optrekken van de eerste gebouwen is een vrij for-
se steenmaat gebruikt. Deze baksteen, die vanwege zijn
omvang en zijn toepassing, als „kloostermop" wordt aan-
geduid, had in het begin een strekkenmaat van rond de 30
cm. In het noorden bleef een formaat van 32-30 x 16-14 x
9-8 cm normaal tot in de 16de eeuw, terwijl men bijvoor-
beeld ook in de Gelderse IJsselstreek tot in diezelfde tijd
vasthield aan de voorgeschreven voetmaat. Na 1325 begon
vanuit het zuiden een verkleining van het formaat op te
treden.
Wij weten eigenlijk niet goed hoe die ontwikkeling hier
is gegaan. Zoveel is echter zeker, dat het vinden van een
,,kloostermop" niet bewijst dat ter plaatse in de 12de eeuw
in baksteen werd gebouwd.
Omdat baksteen in die eerste tijd duur was deed men
bovendien ook toen al aan „recycling". Moest er een nieuw
gebouw worden opgetrokken en kon een oude opstal het
veld ruimen, dan werden de afkomende bakstenen zorg-
vuldig schoongebikt en opnieuw gebruikt. Ook dit ver-
schijnsel kan de onderzoeker parten spelen bij zijn date-
ring van een gebouw.
Aanvankelijk werd de steen gebakken in de naaste om-
geving van het te stichten bouwwerk. Daartoe werden dan
veldovens gebouwd. Dat gebeurde bijvoorbeeld nog bij de
herbouw van het kasteel De Haar, aan het eind van de 19de
eeuw. Er moest dan natuurlijk wel geschikte klei in de
buurt voorhanden zijn.
De functie van kasteel Nyvelt
De vraag naar de functie van het kasteel dringt zich aan
ons op als we de restanten ervan in hun huidige locatie be-
schouwen. Wat kan toch iemand hebben bezield om daar
„midden in de polder" zo'n kloek bouwwerk neer te poten?
Om te beginnen zijn er twee mogelijkheden.
De eerste mogelijkheid is dat een voorganger van de ons
reeds bekende Steven van Zuylen van de bisschop een stuk
,.wildernis" ter ontginning verkreeg, met het recht (en
misschien wel de opdracht?) daar tevens een ,,versterking"
te bouwen. Die laatste vergunning was noodzakelijk want
het recht om fortificaties aan te leggen was voorbehouden
aan de vorst. Het behoorde tot de zogenaamde „regalia",
de landsheerlijke rechten. Een en ander houdt wel in dat
de gehele uitgifte in de vorm van een „leen" moet zijn ge-
schied, want de landsheer kon natuurlijk niet dulden dat
een van hem onafhankelijk persoon in zijn gebied een kas-
teel bezat. In deze visie heeft de versterking van meet af
aan een militair karakter. Dat klopt ook wel met de mede-
deling dat zij behoorde onder de opene sloten van 't Stigt,
wat betekent dat de bisschop er ingeval van oorlog een
bezetting in mocht leggen. In dit verband zij vermeld dat
aangenomen mag worden dat de bisschop in de ontginnin-
gen, welke werden aangevat in de late 11de en vroege
12de eeuw, alle rechten aan zich hield.
Links ronde waterburcht, 13de eeuw. Rechts vierkante waterburcht, 14de eeuw. Naar Renaud.
-ocr page 9-
Overigens waren wel alle huizen met erven van ridder-
matigen van oorsprong ,,versterkt" of althans door een
gracht omgeven.
De stichting van Nyvelt
Eerder opperden wij de mogelijkheid dat er reeds vóór
de ontginning van de polder Veldhuizen in het noordwes-
ten ervan sprake was van bewoning. Nu kunnen we in het
algemeen het tijdvak van de grote veenontginningen wel
plaatsen tussen de jaren 1050 en 1250, maar het is veel
moeilijker zo niet onmogelijk de ,,geboortedatum" van een
bepaalde polder te vinden.
Storm van Leeuwen neemt aan dat ten tijde van het ac-
coord tussen de graaf
(van Holland) en de bisschop (van
Utrecht) van 1226 ter plaatse van de huidige Meerndijk
reeds een waterscheiding bestond, dan wel werd aange-
bracht. Zo'n waterscheiding kon samenvallen met enige
poldergrenzen. De eigenlijke Meerndijk is echter, denk ik,
niet vóór 1226 aangelegd, omdat deze geen op zichzelf
staand werk behoeft te zijn geweest. Veeleer zal hij een
onderdeel hebben gevormd van een reeks maatregelen van
waterstaatkundige aard, die bedoeld waren om de afvoer
van Stichts water door de Oude Rijn naar Rijnland te
beperken. Deze werken vloeiden weer voort uit de over-
eenkomst van 1226.
Bij de aanleg van de Meerndijk werden niet alleen de
polders doorgesneden, ook de daarbinnen gelegen kavels
landbouwgrond werden in twee delen gescheiden. Uit-
sluitend in het zuiden en het noorden hield men rekening
met de richting van de kavels. Het grootste deel van de
Meerndijk is schuin door de strookvormige verkaveling
aangelegd. Dat wil dus zeggen dat de dijk is gelegd (lang?)
nadat de ontginning was voltooid. Storm van Leeuwen
vermoedt dat de gronden al vóór het jaar 1100 in cultuur
zijn gebracht.
De archeologie helpt ons een aardig eind op streek. Tij-
dens de graafwerkzaamheden ten behoeve van de S 20
deed Graafstal onderzoek ter plaatse. Hij schrijft:... kwam
precies tussen de twee meest nabije boerderijen een ne-
derzetting uit de latere middeleeuwen aan het licht, blij-
kens de vondsten een exacte tijdgenoot van Nyevelt, zij het
niet van die allure. Het oudste aardewerk dateert op zijn
laatst uit het begin van de 13de eeuw.
Een beetje toegeven van beide kanten doet ons dan om-
streeks het jaar 1150 terechtkomen.
De plaats van de vondst is opmerkelijk. Precies in de
lijn van de reeds eerder gesignaleerde bebouwingen op de
rand van de Heidammer stroomrug.
Om de veengebieden met succes te kunnen ontginnen was
het noodzakelijk de rivieren te bedijken. Er zijn aanwij-
zingen dat men daarmee al omstreeks het jaar 1000 is be-
gonnen. Rond 1150 zouden de rivieren geheel bedijkt zijn
geweest. De bedijking van de Lek in 1233, op initiatief
van graaf Floris IV en bisschop Otto III, is waarschijnlijk
een verzwaring geweest van een al bestaande dijk. Ook na
de bedijking bleef het waterbezwaar groot en er zal zeker nog
vrij geruime tijd een moeilijk te beheersen „waterbewe-
ging" van oost naar west (van hoog naar laag) zijn blijven
bestaan. Het lijkt niet onaannemelijk dat er althans vóór
de ontginning van de polders Oudenrijn en Veldhuizen (Bij-
leveld) ten zuiden van de Heidammer stroomrug op zijn
minst één watertje heeft gelopen, al was 't maar een veen-
stroompje, m.aar dat moet dan toch wel door de aanleg van
de gemeenschappelijke zijkade van die polders en zeker later
door de Meerndijk van zijn watertoevoer zijn afgesneden.
De tweede mogelijkheid is dat de man die de vergun-
ning tot ontginning kreeg deze taak tot een goed einde bracht
en vervolgens een „versterkt huis" bouwde voor zichzelf en
als toevluchtsoord voor zijn ondergeschikten. Hij, of één
van zijn opvolgers, kan dan het geheel hebben ,,opgedra-
gen" aan de landsheer en het vervolgens ,,in leen" hebben
terugontvangen.
Hoe 't ook zij, of nu de bisschop de instigator was tot
de bouw van een militaire versterking of dat in eerste in-
stantie de landheer behoefte had aan bescherming van ha-
ve en goed, er waren redenen genoeg die het optrekken
van iets dergelijks rechtvaardigden. Weliswaar hadden de
Noormannen sinds ca 900 niets meer van zich laten horen
maar het bewind van de Utrechtse bisschoppen was ei-
genlijk vanaf het begin gekenmerkt door onrust in het land
en daar waar militaire onrust is komt andere onrust vanzelf.
De bisschoppen waren niet de enige schuldigen. Men had
in die tijd ,,lange tenen" en een veldtocht was snel op
gang. In 1144 sloeg de Hollandse graaf Dirk VI het beleg
voor Utrecht en in 1202 werd dat door graaf Dirk VII
herhaald, nadat hij het Gein geplunderd en de kerk van
Woerden verbrand had. In 1268 was het Gijsbrecht IV,
Heer van Amstel, die de Stichtse burgers opzette tegen adel
en geestelijkheid. En dit zijn dan nog maar een paar voor-
beelden.
Militair-strategisch lag Nyvelt wel gunstig. Zeker vóór
de ontginningen was het land slechts begaanbaar over de
stroomruggen. Als de versterking toen al bestond, was zij
in het zuiden gedekt door het moeras en kon zij naar het
noorden de gehele Heidammer stroomrug beheersen. Dit
is echter maar een losse gedachte, want er is in feite geen
enkel bewijs voor een zo hoge ouderdom van het kasteel.
Daarbij komt nog dat talloze kastelen militair gezien in
't geheel geen strategische posities innamen. Zij hadden
veelal slechts de status van „ridderhofstad", d.w.z. „wo-
ning met erf van een riddermatige". Iemand die tot ridder
geslagen kon worden, was riddermatig. Hij behoorde tot
de erfelijke adelstand. Die stand bestond in het Sticht voor
het overgrote deel uit dienstadel, ontstaan uit de afstam-
melingen van bestuursambtenaren, officieren en leden van
de hofhouding van de landsheer (de zogenaamde ministe-
rialen). Vertegenwoordigers van de adel konden deelheb-
ben aan het landsbestuur mits zij „met een erkende rid-
derhofstad waren beschreven in de Utrechtse ridderschap".
Zij konden tevens rekenen op enkele privileges, zoals vrij-
dom van zekere belastingen ten bate van het adellijk huis
en zijn bijgebouwen.
Het boven reeds aangeduide leenstelsel vindt zijn oor-
sprong in het feit dat een vorst zijn getrouwen voor hun
diensten slechts kon belonen door hen de zeggenschap over
goederen te geven. Voor een andere vorm van beloning ont-
braken meestal de geldmiddelen. Die zeggenschap hield
oorspronkelijk ook geen feitelijke eigendom in. Men kreeg
het goed slechts „in leen". Daartegenover stonden de belof-
ten van trouw door de leenman en de toezegging van be-
scherming door de leenheer. Als men op die bescherming
veel prijs stelde, kon men ook „vrij, eigen (allodiaal) goed"
aan de vorst „opdragen" om het vervolgens van hem „in
leen" terug te ontvangen.
Er moeten dus veel lenen zijn uitgegeven, waarvan de
bijbehorende riddermatige huizen, ridderhofsteden of kas-
telen allerminst strategisch waren gelegen met het oog op
een „buitenlandse" vijand. Het zou aardig zijn de Utrechtse
kastelen eens aan de hand van dit criterium te inventa-
riseren.
-ocr page 10-
10
Mocht echter zo'n stroompje dan al aantrekkelijk zijn
geweest om er in de nabijheid een boerenbedrijf te vesti-
gen, voor een kasteel van allure lag dat anders. Zo'n ves-
ting moest haar grachten gevuld kunnen houden en boven-
dien moest zij liefst per schip bereikbaar zijn voor het aan-
vullen der voorraden.
De op de kadastrale minuut en in het terrein terug te vin-
den structuren zijn zeer suggestief. Men hoeft er niet de
minste moeite voor te doen zich het „feodale" kasteel voor de
geest te halen. Op het ronde eilandje met een middellijn
van ca 35 meter het hoofdgebouw, de toren of, zo u wilt,
het „chateau è motte" en op het vierkante eiland met een
zijde van ca 45 meter de voorburcht. Zo kan heel goed de
eerste aanleg eruit hebben gezien. De economische „spil"
van het bedrijf, de hoeve van de ontginners, lag dan op de
omgrachte voorburcht. Een dergelijk grachtenstelsel, maar
dan zonder ,,burchteiland", is op de minuutkaart ook te
zien rond het Oude Klooster.
En waarom zo midden in het land? Wel, de stroomrug-
grond was reeds eerder in cultuur gebracht en men ver-
wachtte het meeste werk in het zuiden. Bovendien had
voor een agrarische onderneming een centrale ligging van de
bedrijfsgebouwen ook haar voordelen.
Wij hebben een nogal omvangrijke „omtrekkende bewe-
ging" moeten maken om tenslotte toch nog maar tot een
vrij magere conclusie te kunnen komen. Het meest voor de
hand liggend is dat de aanleg van de eerste fase van Nyvelt
samenviel met de ontginning van de polder Veldhuizen
(Bijleveld). Dat zal dan ongeveer in het jaar 1150 zijn ge-
weest.
Wij veronderstellen dat er op het ronde eilandje een hou-
ten vluchttoren werd opgetrokken, omringd door een pa-
lissadering. Het is niet meer na te gaan of dat geheel ook
op een „motte" kan hebben gestaan. Zo dat het geval is
geweest, dan is die heuvel nadien toch afgegraven.
Vervolgens kan de houten toren door een stenen donjon
zijn vervangen en nog weer iets later de palissadering
door een stenen ringmuur, waartegen aan de binnenzijde
woongebouwen werden opgetrokken. Zo ontstond dan de
typisch 13de eeuwse ronde „waterburcht".
Voor deze gefaseerde steenbouw zal het niet de moeite
waard zijn geweest de stenen ter plaatse te bakken, hoewel
de geschikte klei daarvoor ruimschoots aanwezig was. In-
dien deze veronderstelling juist is, dan moet in die tijd de
noordwaartse verbinding met de voorwetering van de pol-
der (de tegenwoordige Leidse Rijn) al aanwezig zijn ge-
weest om de aanvoer van de stenen per schuit mogelijk te
maken.
Het is mogelijk dat het dit kasteel was dat in 1356 door
Johan van Egmond werd ingenomen, in brand gestoken en
vervolgens tot de grond toe afgebroken. Voor hetzelfde
geld was het echter de zoveelste bouwfase, opgetrokken
op de voormalige voorburcht. De belegering had overi-
gens zeven weken geduurd, wat toch wel wijst op een niet
onaanzienlijk bouwwerk.
Wij wijzen er uitdrukkelijk op dat al het bovenstaande
louter berust op veronderstellingen. Het is niet meer dan
een werkhypothese die er als het ware om smeekt getoetst
te worden door archeologisch onderzoek ter plaatse. Wie
weet komt daar wat van na ons bezoek aan de ruïne.
Het kasteel in welstand
Als een gebouw aldus wordt omschreven, dan wordt daar
meestal mee bedoeld dat het bewoond wordt en in goede
Fragment van de kadastrale minuut van Veldhuizen, Sectie A,
van 1832. Het noorden is boven. De zwarte blokjes rechts zijn
de boerderij met haar bijgebouwen. Het noordelijke blokje is
er niet meer. Wellicht was dat ooit het koetshuis. Links de
twee omgrachte kasteeleilanden.
De kadastrale legger van 1832 geeft voor:
nummer 143 bosch
144  bouwland
145  weiland
146  boomgaard (!)
147  bosch (!)
148  rietland als hooiland (!)
149  weiland
150  water
151  bouwland
152  weiland
153  bosch
154  bosch
155  bosch
176 laan
Op de ruïne op het vierkante eiland is dus een boomgaard ge-
plant, op het ronde eiland groeit bos en de gracht is groten-
deels dichtgegroeid. Onder nummer 150 is ook begrepen de
sloot, die links van de laan in noordelijke richting loopt naar
de Leidse Rijn.
-ocr page 11-
itVT%,;:
" '"•■mm<^^'*'
f00ü*Pf *
$ * ^ 'w
*#♦.! '4«^^ ",
Wa'fiVJf mDf^m»^/' ^■^It'i^tfim»^-,)»»*-
:4«i*-3'
Tekening van kasteel Nyvelt door Roelant Roghman, 1646/47.
Zwart krijt, penseel in licht- en donkergrijs.
T
-ocr page 12-
13
Bezitters van Nyvelt
(de eerste groep)
staat van onderhoud verkeert. Om daar in dit geval iets ver-
standigs over te kunnen zeggen, moeten we ons gaan be-
zighouden met de achtereenvolgende bezitters. Dezen kun-
nen globaal in vier groepen worden ingedeeld, waarbij we
de vierde groep eigenlijk buiten beschouwing kunnen la-
ten omdat de vertegenwoordigers daarvan slechts een ruïne
hebben bezeten.
De eerste groep wordt dan gevormd door de familie van
Zuyien, aangevoerd door de ons reeds bekende Steven (I).
De nummers I t/m VII waren „ridder" en zij behoorden tot
de Utrechtse Ridderschap. Zij bekleedden hoge posities.
Zo was Steven (III) maarschalk van 't Sticht. De nummers
IV t/m VI waren maarschalk van Amersfoort en Eemland,
terwijl nummer VII een der voornaamste aanvoerders van
de Hoekse partij was en meedeed aan alle expedities tegen
de Kabeljauwen.
Het spreekt vanzelf dat zij er alles aan deden om hun
„huis" (kasteel) in goede (verdedigbare) staat te houden.
Frans van Zuyien (VIII) was wel riddermatig, maar hij
overleed ongehuwd voordat hij tot ridder geslagen kon wor-
den. Hij was tevens de laatste afstammeling in mannelijke
lijn.
Jan van Rossem en zijn zoon Steven (IX en X) hadden
hun belangen elders liggen. Zij behoorden tot de Nijmeeg-
se Ridderschap. Met de laatste, Steven van Rossem, kwam
het zover dat hij wegens schulden zijn goederen moest ver-
kopen. Jan overleed in 1568 te Bommel en Steven in 1580
te Poederoyen. Het lijkt onwaarschijnlijk dat zij ooit op
Nyvelt woonden.
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat er onder die
omstandigheden lange tijd, misschien wel een halve tot
driekwart eeuw, weinig of niets aan het onderhoud van het
kasteel werd gedaan.
De tweede groep wordt aangevoerd door Wilhelmina van
Haeften, vrouw van Walraven van Brederode, Heer van Bre-
de rode, Vianen en Ameide. Hij behoorde tot de Utrechtse
Ridderschap.
Wilhelmina kocht Nyvelt in 1579 van de aan lager wal
geraakte Steven van Rossem. Helaas overleden Wilhelmina
(1608) en Walraven (1614) kinderloos.
In het archief van het huis Nyvelt (nummer 31), bewaard
in het Rijksarchief te Utrecht, bevindt zich een 17de eeuws
handschrift, vol wetenswaardigheden betreffende ridder-
hofsteden en andere zaken. Als Wilhelmina (van) Haeften
ter sprake komt, wordt daar vermeld: en heeft den lesten
Nyeveld, dat sij hadde laten repareren en vele verbeteren,
in dote gegeven met haar nichte
(in dotem: als bruids-
schat). Het lijkt wel alsof hier de door ons veronderstelde
periode van verwaarlozing wordt bevestigd.
De nicht, Theodora van Haeften, was in 1609, toen zij
met Nyvelt beleend werd, reeds weduwe van Floris van
Brederode, kolonel en gouverneur van Heusden. Hun zoon,
Johan Wolphard van Brederode, behoorde tot de Ridder-
schap van Holland, evenals hun kleinzoon, Wolphard van
Brederode. De eerste was gouverneur van 's Hertogenbosch.
De laatste overleed zonder kinderen in 1679 en werd te
Vianen begraven. Waarschijnlijk mocht Nyvelt dus, als on-
derdeel van de vele bezittingen van de familie, geen aan-
spraak maken op bijzondere belangstelling.
Die belangstelling was helemaal marginaal toen het be-
zit in buitenlandse handen kwam. Achtereenvolgens wa-
ren dat Carel Emilius Graaf von Dohna (1686), zijn zuster
Amalia Gravin von Dohna, gehuwd met Simon Hendrik
Graaf von der Lippe (1687) en Frederik Adolph Graaf von
der Lippe (1701). De laatste was eerst getrouwd met Johan-
I In 1299
Steven van Zuyien
X Mabelia
II beleend 1347 Jacob van Zuyien
X Christina Utenham
1355
III beleend 1355 Steven van Zuyien                  -1-1403
X Agnes van Heemskerk
IV beleend 1403 Jacob van Zuyien                   +1418
X Elisabeth van Nyenrode
V beleend 1419 Steven van Zuyien
X Elisabeth van Oye
VI beleend 1457 Jacob van Zuyien
X Oeda van Montfoort
+ 1473
VII beleend 1477 Steven van Zuyien                  +1506
X Walrave van Broeckhuysen
VIII beleend 1507 Frans van Zuyien
ongehuwd
+ 1515
IX beleend 1516
Oeda van Zuyien
(zuster van Frans)
X Jan van Rossem
+ 1545
X beleend 1547 Steven van Rossem                 +1580
X Josina van Zuyien van de Haer
De eerste groep bezitters van het kasteel Nyvelt. De naam „van
Zuyien" komt er tot het laatst toe in voor. Zij bestrijken met
z'n allen maar liefst drie eeuwen.
De in een straatnaam rond de Veldhuizenlaan voortlevende
namen zijn vet gedrukt.
na Elisabeth Gravin van Nassau Dillenburg, daarna met
Amalia Gravin van Hohen-Solms. Als we die namen lezen
kunnen we begrijpen dat die mensen niets te zoeken had-
den in de Veldhuizense klei.
Eigenlijk bezitten we van het kasteel in welstand slechts
één afbeelding. Deze werd in 1646/47 gemaakt door Roe-
lant Roghman, die bekend staat als een zeer betrouwbaar
tekenaar. Roghman had moeilijk een gunstiger tijdstip kun-
nen kiezen. Het kasteel was immers krap een halve eeuw
tevoren „gerepareerd en vele verbeterd" en het zou daarna
in snel tempo in verval raken.
We moeten ons echter, bij het bekijken van Roghman's
tekening, goed realiseren dat het hier gaat om een „eind-
fase", tot stand gekomen na misschien wel zeer ingrijpen-
de verbouwingen. Op veel kasteeltekeningen zijn onderde-
len van de oude middeleeuwse versterking goed te herken-
-ocr page 13-
14
nen. Dat is hier in veel mindere mate het geval. Natuurlijk,
er is een gracht en er is een ophaalbrug, maar erg verde-
digbaar tegen een beetje serieuze aanval ziet het er toch
niet uit. De oude ,,donjon" zal wel schuilgaan in het ge-
bouw links van de poort, maar daarvan is niets te zien.
Het meest opvallend zijn de hoge vensters in het hoofd-
gebouw. Zij hebben alle een kruiskozijn. Dat is een kozijn
dat door een middenstijl en een tussendorpel in vieren is
gedeeld. Wij meten een breedte van ca 1,20 meter en een
hoogte van ca 3 meter. De onderste vakken hebben luiken,
die op de tekening van Roghman hier en daar lijken te ont-
breken. De ruitjes zijn gevat in roeden. Oorspronkelijk had-
den kruiskozijnen in de onderste vakken geen glasven-
sters. Bij slecht weer werden de luiken gesloten en de, in
het begin kleine, bovenvakken zorgden voor de lichtval.
Rond 1600 begon men in de onderste vakken ook glasven-
sters te plaatsen. Op de tekening zijn die goed te zien in
de hoektoren, waar een luik openstaat. De zeer hoge boven-
vakken, de in de ondervakken achter de luiken aanwezige
glasvensters en de in roeden gevatte ruiten lijken een da-
tering toe te laten in de periode dat Wilhelmina van Haef-
ten aan haar opknapbeurt bezig was. De vensters waren
voor die tijd waarschijnlijk hoogstmodern.
De vrij talrijke dakkapellen, die toch niet erg breed ge-
weest kunnen zijn, voorzien van trapgeveltjes met een top-
pilaster, passen goed in de periode van de Hollandse renais-
sance, toen men ze graag gebruikte ter verlevendiging van
de dakvlakken.
In tegenstelling tot de kanteelloze muur tussen de hoek-
torens, doen eigenlijk alleen de raamloze onderverdieping
van de hoofdgebouwen en de wat grimmige afwerking van
de poortbovenbouw ons nog denken aan vroeger tijd.
De lange, smalle, houten brug was waarschijnlijk alleen
te gebruiken door voetgangers en een enkele ruiter. Rijtui-
gen moesten worden gestald in het koetshuis bij de boer-
derij. Links van de poort bevindt zich in de onderbouw
een toegang tot de dienstruimten. Hier konden per schuit
aangevoerde goederen in ontvangst genomen worden.
De late 15de eeuw bracht de splitsing van de functies
van het kasteel als woon- en wijkplaats. De ontwikkeling
leidde enerzijds naar het „landhuis", anderzijds naar het
„fort", bestaande uit aard werken en onderkomens. Vanzelf-
sprekend voltrok die ontwikkeling zich met schokken, met
teruggrijpen en vooruitlopen. De eerste golf in Nederland ont-
stond tijdens de eerste helft van de 17de eeuw (Vechtstreek).
Het lijkt verantwoord te concluderen dat Roghman in
1646/47 een tot geriefelijk landhuis verbouwd kasteel te-
kende. Die verbouwing had nog niet zo lang geleden plaats-
gevonden en alles was nog in goede staat.
Wij weten niet in hoeverre de Fransen een actief aandeel
hebben gehad in het snelle verval n& die tijd. Tijdens hun
zeventien maanden durende bezetting in de jaren 1672/73
werd het platteland systematisch afgestroopt en het is
meer dan waarschijnlijk dat zij - en andere vandalen in hun
kielzog - ook Nyvelt meer dan eens bezochten.
Het kasteel in verval
De derde groep bezitters wordt gevormd door vader en
twee zoons de Milan Visconti. Daniël de Milan Visconti,
Baron van het Heilige Roomse Rijk, werd op 8 juli 1652
te Utrecht geboren en zo zijn we dan weer dicht bij huis.
Hij was kanimnik van St Marie en president van Gecommit-
teerde Raden van Utrecht. Als kind van zijn tijd tuk op ti-
tels mocht hij zich tenslotte noemen: Heer van Nyvelt, Veld-
huysen, Roswijde, Reyerskop, Lichtenberg, Ouden Rijn en
Hindersteyn.
Nyvelt kocht hij van Frederik Adolf Graaf von der Lip-
pe en Detmold en hij werd er in 1711 mee beleend.
Op 18 december 1710 werden door ordere van de Heer
Elisa Gordon, Rentmeester van de Domijnen van Nivelt,
de Landerije behoorende aen de Ridder Hofstadt Nivelt,
alle gelegen onder den Gereghten van Velthuysen, geme-
ten ende gecaerteerd
door de landmeter Willem de Roij.
Op de door hem getekende kaart zien we een paar leer-
zame details. Het bezit was in delen verpacht. De bij de
ridderhofstad behorende boerderij (op de kaart nummer
12) was met 50 morgen 168 roeden grond in gebruik bij
Henderick Hermse. De Ridder Hofstadt met sijn vijvers en
knijnebergje
(nummer 1 op de kaart) was met 15 morgen
165 roeden land in gebruik bij Jan Pietersen. Het perceel
nummer 5 staat te boek als het voorpleijn. Het maakt de in-
druk dat het eens imposante kasteel is opgegaan in een boe-
renbedrijf. De tegenwoordige dam in de noordelijke slot-
gracht (op de kaart niet getekend) zou best uit die tijd
kunnen dateren. Wellicht heeft Jan Pietersen althans de
bijgebouwen als bedrijfsruimten in gebruik gehad. Het
ronde eilandje (hier vierkant getekend), waarop naar onze
voorzichtige veronderstellingen het oorspronkelijke kas-
teel gestaan kan hebben, is gedegradeerd tot „knijnebergje".
Toen Daniël de Milan het geheel in handen kreeg moet
hij aan het dromen zijn geslagen en hij probeerde iets te
doen wat later aan een zekere Etienne Gustave Frédéric
Baron van Zuylen van Nyevelt van de Haar wèl lukte. De
laatste herbouwde immers in de jaren negentig van de vo-
rige eeuw zijn stamslot en maakte een begin met de groot-
scheepse terugkoop van grond, teneinde daar weer een aan-
eengesloten domein van te maken.
In 1714 transporteerden Maria Hermans van der Haar,
weduwe van Herman Adriaens, met Hendrik Hermans en
Jannigie Hermans, kinderen van Herman Adriaens, aan
Daniël de Milan Visconti de opstal van het huijs ende
agterhuijs, twee bergen, duijfhuijs, wagenhuijs ende bak-
huijs, enz
.......op de hoffstede en de landerijen behoren-
de aan de Ridderhofstad Nyvelt
......in dier voegen dezel-
ve lange jaren bij de transportanten en hun voorouders
gebruijkt en bewoond zijn geweest.
Dat was dus de hof- '
stede nummer 12.
Een jaar tevoren had hij de Franse architect en graveur Da-
niël Marot opdracht gegeven een ontwerp te maken voor de
aanleg van een Franse min en de reconstructie van het kasteel.
Vooropgesteld zij dat er van de uitvoering van de plaimen
niets is terechtgekomen en wij laten dus verder althans het ,
tuinontwerp buiten beschouwing. De op de door Marot ge-
maakte tekening ook voorkomende „nieuwe" kasteelplatte-
grond leert ons echter wel het een en ander.
Marot gaf in zijn tuintekening enkele matenMn „voeten" .
aan. Als we aannemen dat hij wel redelijk op schaal gete-
kend zal hebben, dan kunnen we op grond van die maten
de afmetingen van het kasteel vrij exact vaststellen. Zo
moet de totale lengte van de oostzijde van het bouwwerk *
ongeveer 124 voet hebben bedraden oftewel ca 37 meter.
Die afmeting kan ook gelden voor het kasteel, zoals Rogh-
man het zag in 1646/47, omdat Marot aan het grondplan
van het oostelijke gedeelte niets veranderde. Voor de to- '
tale lengte van de noordzijde komen we op ca 35 meter.
Er stonden Marot enkele ingrijpende wijzigingen voor
ogen. Zo wilde hij het eigenlijke kasteelterrein toegan-
-ocr page 14-
15
^
Fragment van de kaart van Willem de Roij, getekend op 18 december 1710. Het noorden is rechts. Nummer 1 is „De Ridder
Hofstadt met sijn vijvers en knijnebergje", nummer 5 is „Het voorpleijn" en nummer 10 „De Iaën". Nummer 7 is een „bogaert",
omgeven door „cingels" en sloten. De gehele, door die sloten omgeven rechthoek is, met een paar zuidelijk gelegen percelen
weiland, in gebruik bij Jan Pietersen. Nummer 12 is een „Huijs, Hofstede en Bogaert", met nog een paar flinke percelen bouw- en
weiland in gebruik bij Henderick Hermse.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, catalogusnummer Muller 2209.
keiijk maken voor paard en rijtuig. Daartoe moest een nieuwe
ingang worden gecreëerd. Concentrische oprijlanen voer-
den naar een nieuwe, brede brug aan de noordzijde. De (tuin)-
muur tussen de noord-oostelijke hoektoren en de noordwes-
telijke duiventoren werd afgebroken en vervangen door een
monumentaal smeedijzeren hekwerk. Daardoor zou men
komen op de „cour", waar uitgespannen kon worden. Het
koetshuis bevond zich ter rechterzijde, evenals de paarde-
stal (stalling voor 14 paarden!). De laatste was voor een
deel in de duiventoren gedacht. Aan de zuidwestzijde moest
een orangerie komen, een onmisbare voorziening in het
kader van de tuinopzet. Recht vooruit bevond zich dan de
nieuwe statige entree, compleet met bordes. Vanuit de hal
en de ter linkerzijde gelegen ontvangkamer kon de bezoe-
ker zich alvast verlustigen aan de fraaie tuin.
De redenen waarom dit alles niet doorging zijn ons niet
bekend. Daniël overleed in 1741 en zijn zoon Johan Ser-
vaes volgde hem op als Heer van Nyvelt. Hij was Geëli-
geerde Raad van Utrecht, Gecommitteerde ter Staten Ge-
neraal, Kanunnik van St Marie, Eerste Raad in het Hof en
Dijkgraaf van de Lekdijk. Hij overleed ongehuwd in 1747.
Zijn broer Gijsbert Franco, Secretaris der Staten van
Utrecht, volgde hem op. Deze overleed, eveneens onge-
huwd, in 1780, maar had in 1765 Nyvelt reeds verkocht
aan Jan Pieter Nicolaas Baron van Reede.
Met deze laatste begint de vierde groep van bezitters, die
wij hier niet verder zullen behandelen. Zij hadden name-
lijk nog wel landerijen in eigendom maar van het kasteel
restte slechts een steeds verder in verval rakende ruïne.
Hoewel er nog wel een vroeg 19de eeuwse tekening van
die ruïne bestaat oordeelde de maker van de kadastrale mi-
nuut het in 1832 niet meer de moeite waard op het voorma-
lige kasteelterrein enige bebouwing aan te geven.
Besluit
Het is eigenlijk triest te moeten erkennen dat wij, on-
danks al het boven bijeengeschrevene, niet of nauwelijks
hebben kunnen doordringen tot de ziel van het oude mid-
deleeuwse kasteel. De mooie plaat van Roghman toont een
gemoderniseerd, verstild bouwwerk, tot een onontkoom-
baar verval gedoemd. Van die voortschrijdende ondergang
getuigen de prenten, die Nanning in zijn bijdrage bespreekt.
Voor de periode nd 1646/47 zal zeker nog het een en ander
uit de archieven bijeen te sprokkelen zijn betreffende het
reilen en zeilen van de bezitters van de ridderhofstad, maar
dat alles zal ons niets wijzer maken inzake de tijd die
eraan voorafging.
Gesteld dat wij met het jaar 1150 het moment van de
stichting van het kasteel redelijk hebben benaderd, dan
blijven er maar liefst viif ppnwen over, die we slechts kun-
nen vullen met een enkel wapenfeit, wat vage berichten
van oude schrijvers en een werkhypothese die nog heel
wat onderbouwing behoeft.
Die onderbouwing zal moeten worden geleverd door
archeologisch en bouwhistorisch onderzoek, waarbij ook
de nabijgelegen boerderij moet worden betrokken.
Het gebied heeft zich ontwikkeld tot natuurreservaat en
dat is op zichzelf natuurlijk van harte toe te juichen. Aan
de andere kant dreigt de regionale planologie er zich over-
heen te stulpen.
Wij willen dit artikel graag besluiten met alle zich ver-
antwoordelijk voelende personen en instanties op te roe-
pen zich reeds nu te bezinnen op de toekomst van dit unieke
terrein. De ,,Vereniging Knotgroep Vleuten-De Meern"
geeft allang het goede voorbeeld door ter plaatse het on-
derhoud voor haar rekening te nemen, maar de zaak ver-
dient een breder aanpak. En laten we vooral niet vergeten
dat het kasteelterrein nog altijd een eigenaar heeft. Jonk-
heer D.J.A.A. van Lawick van Pabst heeft ons van harte
-ocr page 15-
16
De plattegrond van het kasteel, zoals Daniël Marot die zich in 1713 had gedacht. Het noorden is beneden.
Het linker gedeelte komt overeen met de tekening van Roghman. Daar zou dus aan het grondplan niets gevfijzigd worden. Aan de
noordzijde de royale toegangsbrug en het smeedijzeren inrijhek. Rechts de paardestalling, het koetshuis en de orangerie.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, catalogusnummer Muller 1695.
toestemming gegeven zijn gebied te betreden en daarvoor
zijn wij hem zeer erkentelijk. Het terrein heeft bovendien
de status van „Archeologisch Monument". Wij willen hier-
mee maar aangeven dat het „derden" niet vrijstaat op ei-
gen gelegenheid plannen te ontwikkelen.
Recent werd een fraai, groot formaat kleurendrukwerk
op ruime schaal verspreid: Vleuten-De Meern, Groei en
grenzen
(uitgave van de gemeente Vleuten-De Meern
maart 1991). Op de daarin opgenomen globale plankaart
(Vleuten-De Meern op weg naar 2015) is de polder Veld-
huizen gevuld met een dikke rode arcering, wat wil zeg-
gen dat de gemeenteraad daar woningbouw denkt te rea-
liseren. Men zij maar vast gewaarschuwd!
Bronnen
Drs R.H.J. Klok, Archeologisch reisboek voor Nederland, 1977
Jhr Mr E.B.F.F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de Geschiedenis der
Utrechtse Ridderhofsteden en Heerlijkheden, Nijevelt, 1909
A.J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, 1846
Jhr Dr H.W.M, van der Wijck, De kasteeltekeningen van Roelant Roghman
1989
Dr A. Johanna Maris, Repertorium op de Stichtse Leenprotocollen, 1956
Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van Alle Volken, 1772
Algemeen Rijksarchief Utrecht, Archief van het huis Nijveld te De Meern
Algemeen Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, catalogusnummers
Muller 1695 en 2209
Ontginningen en publieke organisatie in het gebied aan weerszijden van
de Oude Rijn tussen Utrecht en Zwammerdam, Doctoraalwerkgroep middel-
eeuwse geschiedenis Universiteit Amsterdam 1977
Ir J.A. Storm van Leeuwen, Van Oude Rijn tot Leidse Rijn, 1985
Ir J.A. Storm van Leeuwen, Het raadselachtige tracé van de Meerndijk,
Tijdschrift Historische Vereniging IX, nummer 2, 1989
E.R Graafstal, Water, wonen en een weg. Tijdschrift Historische ^reniging
VI, nummer 1 en 2, 1986
Kadaster, minuut en leggers
H.J.A. Berendsen, De genese van het landschap in het zuiden van de pro-
vincie Utrecht, 1982
Hoogtekaart van Nederland, Topografische Dienst, 1968
-ocr page 16-
17
Een trouwpartij in Vleuten
Met deze attente reactie ben ik een
klein beetje verder gekomen. Op de
groepsfoto komen dus hoogstwaarschijn-
lijk leden of verwanten van een zekere
familie Hendriksen voor die misschien
iets met Linschoten te maken hebben.
Met dit extra gegeven vraag ik opnieuw:
wie kan me iets naders vertellen over
de foto die op bladzijde 878 in het num-
mer van december 1990 werd afge-
beeld?
driksen overleed, erfde hij van haar een
aantal prentbriefkaarten van Linscho-
ten, samen met de afgebeelde groeps-
foto. Op die foto stond geen enkele aan-
tekening.
,,Ik ken mevrouw Hendriksen goed
genoeg", zei Jan Hogendoom me, „om
te weten dat ze alleen maar foto's be-
waarde als ze iets met haar familie te
maken hadden. Ik heb de foto aan mijn
moeder van 86 laten zien en ze heeft al-
le mensen met een loupe bekeken maar
niemand herkend: ze bleef haar schou-
ders ophalen en nee schudden".
Onder deze titel publiceerde ik in het
decembernummer van 1990 een ruim
tachtig jaar oude foto van een grote
groep familieleden en vrienden rond een
bruidspaar, staand en gezeten voor het
oude café van Piet Bos aan de Dorps-
straat in Vleuten.
Ik kreeg één reactie. De heer Jan Ho-
gendoom uit Woerden, 46 jaar oud, die
zijn eerste 30 jaar in Linschoten heeft
gewoond, spaart prentbriefkaarten van
zijn geboortedorp. Toen ruim een half
jaar geleden een zekere mevrouw Hen-
Klaas B. Nanning
Wie wat bewaart die geeft wat
Door ons werden in dank, ten behoe-
ve van onze bibliotheek en onze ver-
zameling, de volgende schenkingen aan-
vaard van:
K. van Proosdij, Castellumlaan 10 De
Meem
Compleet pak „Kroonlucifers" in hou-
ten doosjes, timmermanskist
W.J. de Jong, Sumatraplantsoen 183
Amsterdam
Drie reproducties van oude Vleuten-
se prentbriefkaarten (Broederschaps-
huisjes, Schoolstraat, De Tol)
J.H.P. Heesters, Laan 1954 36 De
Meem
Gedenkboek 50 Jaar Barbarakerk
1940 - 1990 Bunnik, door J.E. Gade-
man
Familie van der Mei - Zilverentant,
Meentweg 96 De Meem
Jaarboeken „Oud Utrecht" 1979 t/m
1989, Archeologische en Bouwhistori-
sche Kroniek gemeente Utrecht 1988,
Restauratie vijf Hervormde kerken van
Utrecht 1977/1978, Tijdschrift „Monu-
menten" jaargang 11, hoge hoed (John
Wright and Sons London), een houten
blokschaaf, vier blikken sigarendoosjes,
zes ontbijtbordjes (Société Céramique
..Andrée")
H.E.J. van 't Hoog, Henri Dunantlaan
16 Vleuten
Trouwfoto bruidspaar van Gulik -
van Schaik, staande naast Ds Nicolai,
dd. 5 april 1963
H. van Zoeren-Kragt, Stationsstraat 54
Vleuten
Fietsbelastingplaatje 1940/1941,
strooi snipper om luchtafweer in de war
te brengen (tweede wereldoorlog)
Familie K.J. van Saagsvelt, p/a 't Zand
19 De Meem (familie W.E. Sterk)
Uittrekbare huiskamertafel met vier
stoelen, buffet
J.W. Schoonderwoerd, Meemdijk 62
De Meera
Fraai bij eerdergenoemde huiskamer-
tafel passend pluche tafelkleed
G. Braat, Louis Pasteurlaan 8 Vleuten
Twee prentbriefkaarten van Vleuten
(Vleutense wetering en „De oude toren,
13de eeuw")
A. Vaneveld-van Eijk te Harmeien
Kistje met „harde" turven
A. Migo-Kruiswijk, Stationsstraat 48
Vleuten
Drie ruim zestig jaar oude spelletjes
en een houten jojo
D
-ocr page 17-
18
Nogmaals Hinderstein
In een vorig nummer schreven wij op bladzijde 868 dat de hofstede Alenvelt in 1871 gesticht was. Wij ont-
leenden die kennis aan de kadastrale legger. Het kadaster werkt echter met „dienstjaren". Dat wil zeggen dat
de in een bepaald jaar binnengekomen mutaties in dat jaar worden geboekt. Omdat men echter altijd iets achter-
loopt kan het zijn dat de betreffende mutatie reeds kortere of langere tijd een feit was. In het algemeen - en
zeker als men niet over andere informatiebronnen beschikt - is de „dienstjaar"-datering redelijk nauwkeurig.
De huidige bewoner van de boerderij, de heer F. van Eek, kon ons meer vertellen. Hij is in het bezit van de
bouwtekening, op 10 mei 1869 te Utrecht getekend door D. van der Werf. Als er daarna niet lang is getreuzeld
met de verdere voorbereidingen moet het stichtingsjaar op 1869 worden gesteld.
De grote verrassing was echter het feit dat het gebouw in een geheel andere stijl werd neergezet dan waarin
het zich tegenwoordig aan ons voordoet. Het huidige uiterlijk ontstond bij een verbouwing in 1950 en het geheel
maakt de indruk nooit anders te zijn geweest.
In de hofstede Alenvelt zijn de keperbogen in 1950 ver-
vangen door zogenaamde strekse „horizontale bogen", wat
ook alweer geen ,,echte" bogen zijn.
De oude keperbogen vinden we nog terug in de Tol en bo-
vendien in het tot woonhuis verbouwde koetshuis van het
herenhuis Alenvelt.
Ook het oude stationsgebouwtje van Vleuten had keper-
bogen in de topgevel, terwijl we ze nu nog kunnen zien in
de westelijke topgevel van Zandweg 91 en de zuidelijke
topgevel van Zandweg 101 (Helena Oord).
De keperboog dekte een schuifkozijn. De ruiten (vooral
het bovenste deel) hadden een karakteristieke roedenver-
deling.
In alle eenvoud van de hier toegepaste architectuur is
de keperboog een mooi voorbeeld van het zogenaamde
,,eclecticisme". Daaronder wordt verstaan het streven de
vormen van oudere meesters en vroegere stijlen te combi-
neren tot een nieuw geheel. Er wordt daarbij weinig naar
een strikt persoonlijke, eigentijdse uitdrukking gezocht, maar
de oorspronkelijkheid van de architect ligt in de bereikte har-
monie en de aanpassing aan moderne eisen. Deze trant heeft
gedurende een groot deel van de 19de eeuw de bouwkunst be-
heerst.
Makelaar en windveren
De topgevel van de ook in de oorspronkelijke vorm voor-
uitspringende middenpartij was bekroond met een ,,make-
laar", een verticale en naar boven puntig uitlopende balk.
Hierop sloten aan beide zijden de „windveren" aan. De be-
naming windveer of windvering is vermoedelijk voort-
gekomen uit het middelnederlands „wintwere", een plank
die de wind afschut en zo voorkomt dat die onder het riet
of de pannen van het dak blaast. Windveren waren vaak
fraai versierd met houtsnijwerk. In ons geval was de ver-
siering vrij sober. Zij werd herhaald in de horizontale goot-
lijsten van de andere gevels. De stompe bovenhoeken tus-
sen makelaar en windveren waren dienovereenkomstig op-
gevuld („klauwstukken"). Het driehoekige bovendeel van
de topgevel, het zogenaamde „voorschot" was niet versierd.
Wie een fraai voorbeeld van een op de bovenbeschreven
manier rijk versierde topgevel wil zien, haaste zich naar de
boerderij Zeldenrijk, 't Hoog nummer 6.
Een oude prentbriefkaart, die vermoedelijk rond 1900
gedateerd kan worden, toont de in ons artikel genoemde
„kleine huizinge". Dat was later de Tol, ook wel „Klein
Alenvelt" genoemd, nu een gerenommeerd café-restaurant.
De topgevel van het hoofdgebouw (een verdieping lager
dan tegenwoordig) was op exact dezelfde manier afge-
werkt als die van het middengedeelte van de hofstede
Alenvelt.
De versierde windveren benadrukten het landelijke ka-
rakter.
Keperboog
. Een tweede karakteristiek bouwkundig kenmerk van de
oorspronkelijke hofstede is de consequente toepassing van
de keper- of mijterboog. Het is eigenlijk geen boog in de
gebruikelijke zin van het woord, maar een overspanning in
de vorm van de opstaande zijden van een gelijkbenige drie-
hoek. De keperboog werd in de vóór- en vroeg-romaanse
bouwkunst, met name in de Angelsaksische, gebruikt bij
kleine muuropeningen en gedurende de hele middeleeuwen
voor kaarsnissen.
De bouwtekening van de boerderij op het „Buitengoed Alen-
velt" te Vleuten, tegenwoordig Hindersteinlaan 36. De teke-
ning werd op 10 mei 1869 te Utrecht gemaakt door D. van
der Werf. Over de daklijsten en de keperbogen wordt in de
tekst het een en ander gezegd. In de voorgevel zitten de raam-
kozijnen alle op dezelfde hoogte. Toch bevindt zich rechts een
opkamer, waaronder een kelder. Dat is goed te zien in de dwars-
doorsnede (rechtsboven) die de situatie weergeeft, van achter-
uit gezien. De kozijnen lopen daar dus door tot aan de vloer
van de opkamer. We zien dat ook in andere boerderijen wei-
Blijkbaar overwon de drang tot symmetrie eventuele prac-
tische bezwaren. Bij de verbouwing van 1950 werd de voor-
deur verplaatst naar de linker zijgevel, de tot dan toe blinde
rechter zijgevel kreeg vensters terwijl inwendig de platte-
grond sterk werd gewijzigd.
i
-ocr page 18-
19
"vo^^cj-ao-a^.
^HSSpSBÖ^^ö^OT^iÖCTS^a^^
_i.
■ZTT—f-
------------,J
i
rit
>i
:ir
i i
e
Xl_.
-I l-
S^Vu^ .K<».\ !.\g«.
.luuiuo^
T------:------k------r-
-ocr page 19-
De „kleine huizinge", de Tol of „Klein Alenvelt" rond 1900. Op de Utrechtseweg bevond zich een tolboom, maar ook op de Kanton-
naleweg, die vlak langs het gebouw liep, is een dergelijke boom te ontwaren.
Het verbouwde koetshuis van Alenvelt.
Een recente foto van de Tol.
Johanna Schuyt, geboren te Amsterdam op 3 juni 1836.
Het lijkt heel waarschijnlijk dat hij de man was die
voor Simon Petrus van Bijlevelt voor zijn nieuwe boerde-
rij de tekening maakte. Of hij ook verder als „architect"
veel heeft betekend laten we nu maar in 't midden.
De architect (?)
Dankzij de vriendelijke medewerking van mevrouw van
der Meulen van het gemeentearchief te Utrecht kwamen
wij te weten dat er inderdaad in die tijd een D. van der
Werf in die stad woonde. Deze Dirk van der Werff was in
Alkmaar geboren op 16 juli 1829. Hij was „opzichter der
derde klasse bij den Waterstaat". Hij was getrouwd met
D.W.G. en J.H. v.d. F
-ocr page 20-
21
Een dorp verandert
In ons septembernummer van 1990
stond op bladzijde 896 een „Vraag aan
de lezers!": "Jammer genoeg beschik-
ken wij niet over een goede afbeelding
van de in 1961 afgebroken boerderij
Hinderstein. Die had natuurlijk bij dit
artikel afgedrukt moeten worden".
De Vleutense drogist Ton Sprong re-
ageerde meteen en zond ons een wat
amateuristische, maar wel duidelijke foto
van de boerderij Hinderstein. Prompt
heb ik deze foto in het decembernum-
mer als raadselfoto gepubliceerd met
de gedachte dat veel oud-Vleutenezen
op zouden veren met hun herinneringen
aan deze in 1961 gesloopte boerderij.
Deze gedachte kwam redelijk uit.
We kregen als eerste een reactie uit Har-
melen van mevrouw A. Vaneveld-Van
Eek: „De boerderij op de foto is vol-
gens mij „Hinderstein". Hij stond in de
Dorpsstraat, naast café Bransen, on-
geveer waar nu „Het Oude Raadhuis"
staat. De familie Vermeulen woonde
daar, later de familie Van Dijk. Wan-
neer „Hinderstein" is gesloopt weet ik
niet meer. Misschien plm. 1955-1960?".
De foto wès Hinderstein en de plek
heeft ze tamelijk goed beschreven, al
stond de boerderij veel meer naar vo-
ren. Er lag tussen de winkel van Broek-
huyse en het café Bransen maar een heel
smal straatje: zie mijn foto op bladzijde
692 in het maartoummer van 1989.
Ik heb een correctie. De boerderij is
in de zomer van 1961 gesloopt, want
toen wij in juli 1961 Vleuten voor het
eerst bekeken, stond Hinderstein nog
overeind en toen wij in september van
hetzelfde jaar het dorp rondwandelden,
was de boerderij net gesloopt. De puin-
hoop staat afgebeeld op bladzijde 579
in het decembernummer van 1987.
Ik heb nög een correctie. Volgens on-
ze gegevens heeft de familie Van Dijk
nooit op Hinderstein gewoond, maar
waren de ongetrouwde broers Vermeu-
len bewoners tot aan de sloop. Ik kom
er nog op terug.
Een korte reactie kwam van Frans
Beusker uit Vleuten: „De boerderij van
de raadselfoto is Hinderstein aan de
Dorpsstraat te Vleuten. De bewoners wa-
ren Vermeulen. Afgebroken rond 1963?"
De heer G.J. Kromwijk, ook uit Vleu-
ten, noemt terecht dat het hier om de
boerderij Hinderstein gaat, maar ver-
telt verder dat van ongeveer 1945 tot
aan de sloop de familie Van Dijk de
bewoner was. Ik geloof dat hij zich ver-
gist, temeer daar hij schrijft dat deze
familie in ruilverkavelingsverband een
boerderij betrok aan wat nu de ,,Smalle
Themaat" heet. Dat was de familie Van
Dijk die eind 1961 de boerderij „Ken
U Zelf" verliet; de boerderij die ook
aan de Dorpsstraat heeft gelegen, maar
op de noordwesthoek van de T-krui-
sing Dorpsstraat-Schoolstraat, tegen-
over de plek waar nu Fred v.d. Tempel
zijn grote Doe-het-zelf winkel heeft.
Tot slot kregen we nog een reactie
uit onze hoofdstad. De heer W.J. de
Jong uit Amsterdam schreef onder an-
dere: ,,De foto in nr. 4-1990 is naar
mijn mening de boerderij ,,Hinder-
stein" aan de Dorpsstraat, destijds be-
woond door de broers C. en J. Vermeu-
len. De boerderij stond naast het café
van Janus Bransen, het stamcafé van
mijn broers".
Tot zover de vier reacties van oud-
Vleutenezen, die, volgens mij, flink aan
het bakkeleien kunnen gaan over „Van
Dijk op Hinderstein of niet!"
We hebben nu een raadselfoto waar-
aan ook alle bewoners van Vleuten van
nè 1980 kunnen meedoen, want pas
enkele jaren geleden is deze oude situ-
atie volkomen veranderd. Waar hebben
deze garages gestaan?
K.B.N.
-ocr page 21-
22
Nijdas
't Was vakantietijd en erg warm weer.
Thuis liep ik me een beetje te vervelen,
en moeder zei: „ga eerst maar eens wat
konijnenvoer halen". Ik pakte een jute-
zak en een groot mes; zo ging ik naar
de Meentweg want daar stonden grote
zoggedeisels (paardenbloemen). Ik be-
sloot een behoorlijke voorraad te halen
maar terwijl ik bezig was werd ik op
mijn schouders getikt door Bart. Bart
zag je veel lopen met een schop of een
zeis op z'n nek, hij werkte voor verschil-
lende boeren. „Zal je niet in je vingers
snijden", zei hij. „Nee ik kijk wel uit",
zei ik. ,,Ik weet wel een manier, dan
snij je nooit in je vingers, je moet dan
't mes met 2 handen vasthouden". Ik
praatte nog wat met hem, en sprak af,
dat ik de volgende dag met hem mee
zou gaan naar de polder.
De volgende morgen stond ik al vroeg
op de hoek van de Meentweg. Daar was
Bart, ik mocht zijn strekel en z'n blau-
we drinkerskruik dragen, 't Was al weer
erg warm, en hij zei: „dat wordt zwe-
ten vandaag, we moeten sloten en stront-
slaan". Tussen het kippenbruggetje en
de eendenkooi op Heycop stopten we
even. Bart moest even nodig uit de broek,
ik stond een eindje verder in de sloot
te kijken naar 't mooie heldere water.
Van 't lopen had ik behoorlijk dorst ge-
kregen. Ik knielde bij de slootkant en
dronk een flinke teug water uit de sloot.
Hierna gingen we werken tot de mid-
dag. Toen gingen we in de schaduw
van een struik ons brood eten. Ik had
brood met spek bij me, en mocht uit de
kruik van Bart een slok thee drinken.
„Je moet de volgende keer ook maar een
kruikje drinken meenemen, want ik zal
je eens wat vertellen. Tot voor kort dronk
ik altijd uit de sloot. Een paar maanden
geleden had ik dat ook gedaan en een
dag daarna werd ik misselijk, m'n buik
begon dik te worden en ik voelde steeds
gerommel. Na een week moest ik over-
geven, en wat kwam er uit? Een Nijdas
van 20 centimeter lang. Ik heb 'm thuis
nog voor 't raam staan in een glazen
pot.
Ik at hele struiken kaal (kwansel-
hout), totdat ik op een dag ontdekte dat
niet mijn buik maar m'n nek en hoofd
steeds dikker werden. Met m'n moeder
moest ik naar de dokter. „Zo", zei hij,
„je hebt behoorlijk de bof'. Voorzich-
tig vroeg ik aan de dokter of het ook er-
gens anders van kon komen. „Wat dacht
je zelf?", zei de dokter. „O niks", zei ik,
„zomaar".
Door mijn zusjes werd ik uitgeschol-
den voor blaasbalg, vanwege m'n dikke
kop. Ik werd zó kwaad dat ik hun lie-
velingspop anatomisch begon te ontle-
den, ik trok er een arm en een been uit.
M'n moeder kwam tussenbeide. Mees-
tal zei ze: „je bent een lelijke salaman-
der", maar deze keer was ze zó kwaad
dat ze zei: „je bent een gemene Nijdas, ik
wordt misselijk van je".
Ik ben gestopt met kwanselhout kau-
wen, water uit de sloot drink ik nooit
meer. En uit de kraan? Nou ja, heel voor-
zichtig, met m'n tanden op elkaar.
Na veel aarzelen vertelde ik aan Bart
dat ik ook uit de sloot gedronken had,
en dat ik me een beetje misselijk voel-
de. „Jochie, jochie", zei hij „één ding
kan je nog redden, je moet direkt Kwan-
selhout
kauwen". Hij liep naar een struik
in de eendekooi en sneed daar wat tak-
jes vanaf. „Nu maar kauwen, de hele dag
door. Ja, Ja, het is wel bitter, maar bit-
ter in de mond, maakt 't hart gezond".
Ik besloot ook om bijna niet meer te
eten. Ik dacht, zit er een Nijdas in m'n
buik dan gaat ie vanzelf wel kapot van
de honger, 's Avonds liep ik nog met
Bart mee naar huis om de Nijdas te be-
kijken. Daar stond hij in een glazen pot
voor 't raam. Hij leek erg op een sala-
mander, maar ik kon hem toch niet thuis-
brengen. De volgende dag had ik een
touwtje in m'n zak, waar ik steeds m'n
buik mee kon meten. Gelukkig werd
hij niet dikker, maar ik voelde me toch
niet lekker.
Na een week vroeg ik aan Bart, hoe
het met de Nijdas was. ,,0h", zei hij,
„die is zo groot en wild geworden, hij
heeft onze kat al opgevreten. Hij zit nu
in de schuur in de grootste wasteil, met
een ketting om zijn nek". Nee, ik mocht
hem niet zien, véél te gevaarlijk.
De Meem, Juli 1942
Theo van den Berg
Illustratie: Barbara Gravendeel
-ocr page 22-
23
Van de voorzitter
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleiitcn-Dc Mcem-Haar/.uilcns.
llejaargangnr. 2Junil991 ©1991
Verschijnt 4x per Jaar
Ingeschreven in liet vercnigingsregister van
de K.v.K. Utrecht e.o. onder nr. V. 479360
Met meer dan 100 aanwezigen op de
11e Algemene Vergadering op dinsdag
23 april j.1. in het Verenigingsgebouw
in De Meern kan gesteld worden, dat
de belangstelling voor onze vereniging
groeit en bloeit. Nu zullen er voor deze
grote opkomst twee redenen genoemd
kunnen worden: in de eerste plaats de
lezing met dia's door Drs D.P. Hallewas
met als onderwerp het door het bestem-
mingsplan 't Weer bedreigde archeolo-
gische monument De Hoge Woerd, waar
eens het Romeinse Castellum (met bad-
huis) heeft gelegen. De spreker bena-
drukte - in het bijzijn van de voorzitter
van de gemeenteraad - nog eens duide-
lijk het grote belang van dit bijzondere
monument. Het lijkt er trouwens op,
dat dit belang thans ook doordringt tot
de bestuurderen, want naar alle waar-
schijnlijkheid zal het Provinciaal Be-
stuur mede op grond van onze bezwa-
ren gedeeltelijke goedkeuring aan het
bestemmingsplan onthouden.
Dagelijks b«stuur:
J.F.K. KiLs Nieuwenkamp, vexir/.itler
Hof ter Weydcweg 11, 3451 ST Vleuten
lel. 03407-2112
J.W. Schoondcrwocrd, sekrctaris
Meemdijk 62. 3454 HT üc Meern
tel. 03406 - 61462
RG. de Rooij, penningmeester
't Zand 1,3451 GP Vleuten
tel. 03407- 1483
A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
tel. 03407 -1263
Kreleden:
Mevrouw Prof. Dr C. Isings, Soest
Dr D.W. Gravendeel, Vleuten-De Meern
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
Ledenadininistratie/inrormatie:
Opgeven van nieuwe leden, mutati&s en (na)-
bestellingen bij:
Mevrouw P.J. de Rooij-Gocs,
't Zand 1,3451 GP Vleuten
tel. 03407 - 1483
In dit nummer
pag.
Van de voorzitter                                                                          23
Verenigingsberichten                                                                    24
Plaatselijke kunsthistorie                                                              25
Aardige man                                                                                 27
De R.K. gemeenschap van De Meern (1)                                     28
Een dorp verandert                                                                      33
Ridderhofstad Nyvelt was ooit een Huis van Oranje                     34
De dam bij Croenkens camer                                                       37
De Hel                                                                                          44
Een vacature aan de dorpsschool te De Meern                            46
Terug bij af                                                                                   48
Kontributte:
Dejaarlijk.se kontributie Ix-draagt voor 1991
minimaal f30,--
postabonneinent f40,-- }x;r jaar
Donateurs:
Minimaal f 12,50 per jaar
De vereniging heeft rekeningen bij de vol-
gende instellingen:
ARM - De Meern 55.66.33.040
RABO - Vleuten 36.75.17..574
POSTBANK 2 68 92 (X)
Gehele of gedeeltelijke overname van arti-
kelen uit dit tijdschrift is slechts locgestaiui
na schriftelijke toestemming van de redaktie
Hlustratip voorpagina;
Dorp.scenlrum Vleuten
omstreeks 1945
LOSSE NUMMERS F 7^0
-ocr page 23-
24
Maar een tweede reden van deze gro-
te opkomst was zeicer oolc het aange-
kondigde afscheid van voorzitter Dr
D.W. Gravendeel, die vanaf de oprich-
ting een belangrijke en zeer stimu-
lerende rol binnen de vereniging heeft
vervuld, waarvan de laatste 6 jaar als
voorzitter. Een functie, die hij - naar
zijn eigen zeggen - nooit heeft gezocht.
Hij gaat nog verder door te stellen, dat
voor het aanvaarden van een bestuurs-
functie ,,je in feite een tikkeltje ge-
schift moet zijn".
Welnu, dan weet u thans hoe u naar
uw nieuwe voorzitter moet kijken. Want
het is waar, dat als je denkt Dick Gra-
vendeel als voorzitter te kunnen opvol-
gen, je dan een Sisyphuswerk op je
schouders neemt, hetgeen dus vruchte-
loos is. Ik zal dat dan ook niet probe-
ren in de letterlijke zin van ,,navol-
gen". Want dat kan niet. Gravendeel
deed zowel het één, als het ander: hij
bestuurde en hij produceerde; hij gaf
de vergaderingen inhoud, redigeerde
ons blad, schreef er artikelen voor, ver-
diepte zich in de archieven en trok con-
clusies, hield lezingen, enz., enz.
Uw nieuwe voorzitter zal dit niet al-
lemaal doen. Hij wil zich wel voor uw
vereniging inzetten. Maar deze inzet
zal alleen maar succesvol kunnen zijn,
wanneer u allen uw steentje bijdraagt,
wanneer u zich allen actieve leden be-
toont. Dat betekent, dat u van het be-
stuur initiatieven mag verwachten, dat
u inhaakt op deze initiatieven, door daad-
werkelijk aan de activiteiten deel te
nemen. Bijvoorbeeld door u actief in te
zetten voor de diverse werkgroepen
(archeologie, genealogie, e.d.), maar ook
door te verschijnen op onze georgani-
seerde activiteiten, zoals lezingen e.d.
en bovenal steun te geven bij de in-
richting en het onderhoud van onze
verenigingsgebouwen ,,De Broeder-
schapshuisjes" in Vleuten en het „Ka-
binet" in De Meem.
Graag reken ik op uw aller mede-
werking.
Verenigingsberichten
Scheidende voorzitter tot ereiid be-
noemd
Ongetwijfeld zult u al uit de plaatse-
lijke pers vernomen hebben dat door de
algemene ledenvergadering op 23 april
j.1. de heer D.W. Gravendeel, die in die
vergadering afscheid nam als voorzit-
ter, met algemene stemmen tot erelid
van onze vereniging werd benoemd.
De heer Gravendeel was vanaf de
oprichting van de vereniging al aktief
lid en sinds 1985 voorzitter. Gedurende
de afgelopen 10 jaar heeft hij zich als
geen ander ingezet voor de vereniging
en heeft hij - naast een heleboel andere
aktiviteiten - zeer veel gedaan aan het
onderzoek naar de historie van onze
gemeente en het publiceren daarover.
Wij hopen dat ons nieuwe erelid, dat
helaas in de loop van dit jaar uit onze
gemeente gaat vertrekken, zijn grote
historische kennis nog beschikbaar zal
willen blijven stellen ten behoeve van
ons tijdschrift.
Wij zullen hem erg missen!
Exposities gedurende de zomer-
maanden
De expositie van romeinse vondsten
uit onze gemeente, die na de ledenver-
gadering op 23 april bezichtigd kon
worden, en de expositie over de ridder-
hofstad Nyvelt, die op 6, 15 en 16 juni
als uitgangspunt voor de excursie naar
de ruïnes van die ridderhofstad dienst
deed, blijven tot september aanwezig
in het Kabinet en zijn daar elke maan-
dagavond van 19.30 - 22.00 uur nog te
bezichtigen. U bent er welkom!
Open Monumentendag op 14 sep-
tember
Op zaterdag 14 september is het weer
de jaarlijkse Open Monumentendag.
Houdt vast ruimte vrij in uw agenda om
op deze dag een of meer van de plaats-
vindende aktiviteiten te bezoeken.
Wij noemen hier vast: Haarzuilens,
expositie over de geschiedenis van het
dorp; Vleuten: mogelijkheid om de Ham-
toren te bezoeken; De Meem: expositie
over het romeinse castellum, waarbij een
aantal romeinen in authentieke uitrus-
ting aanwezig zal zijn.
Via de plaatselijke pers zult u nog
uitvoerig geïnformeerd worden.
Bezoek aan Historisch Museum in
Nieuwegein
Op zaterdag 28 september gaan we
een bezoek brengen aan het Historisch
Museum van onze zustervereniging de
Historische Kring Nieuwegein in de
geheel gerestaureerde boerderij Gein-
oord 12 op het terrein van de kinder-
boerderij in het parkgebied Oudegein.
Om 2 uur 's middags zult u daar rond-
geleid worden.
Bij voldoende deelnemers zullen we
er gezamenlijk met een bus heengaan,
anders met eigen vervoer (in overleg te
regelen). Vertrek om circa 13.15 uur.
Wie aan dit bezoek wil deelnemen wordt
verzocht zich uiterlijk op 14 septem-
ber aan te melden bij de secretaris, tel.
03406-61462, of bij diens afwezigheid
de voorzitter, tel. 03407-2112.
Schoonhouden gebouwen
Op onze oproep in het vorige nummer
om medewerk(st)ers voor het schoon-
houden van onze gebouwen mochten
wij helaas nog geen reacties ontvan-
gen. Laat uw gedachten er nog eens over
gaan. Misschien kan uw tip ons helpen.
Contactavonden
Wij maken u graag nog eens attent
op de contactavonden voor leden en be-
stuur: in het Kabinet in De Meem elke
maandag van 19.30 - 22.00 uur; in de
Broederschapshuisjes in Vleuten elke
Ie vrijdag van 19.30 - 22.00 uur. Con-
tactavond van de genealogische werk-
groep elke 2e donderdag op dezelfde
tijd. U bent er welkom!
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
-ocr page 24-
25
Plaatselijke kunsthistorie
Op vrijdagavond, 11 januari j.1., verblijdde de Zondags-
schilders vereniging ,,De Regenboog" ons in de Schakel
met een kostelijk geschenk. De leden van die vereniging
hadden gehoord dat in Den Haag een groep kunstenaars
bezig was om de „skyline", zoals die er op dat moment uit-
zag, vast te leggen. Zij dachten dat zoiets, met het oog op
de komende veranderingen, hier ook wel op z'n plaats zou
zijn. Met een passer werd op de plattegrond van Vleuten,
met de hervormde kerk als middelpunt, een cirkel uitgezet.
Op die cirkel werden punten gekozen van waar uit „ge-
zichten op Vleuten" zouden worden geschilderd. Deze op-
zet mondde uit in een „acht-luik", dat ons op een feestelij-
ke avond werd overhandigd. Bovendien kregen wij nog
een drietal buiten de serie vallende schilderstukken. Door
Aagje Buiting-Maas werd een toepasselijk gedicht voorge-
dragen.
Onze voorzitter dankte de leden van „De Regenboog"'
zeer hartelijk voor hun royale en zinvolle gebaar en hij
sprak de hoop uit dat nu eindelijk ook eens een reeds ge-
ruime tijd geleden opgevat plan tot uitvoering zou komen.
Sinds jaar en dag immers hebben kunstenaars, beroeps-
matig of als amateur, zich binnen de grenzen van onze hui-
dige gemeente bewogen, op zoek naar plekken die de moei-
te waard waren om vast te leggen in schilderij of tekening
en, in latere tijd, op foto.
We kennen Roelant Roghman, C. Specht en I. van Via-
nen uit de 17de eeuw, Jan de Beijer, D. van den Burg, J.
van Hiltrop, Paul van Liender, C. Pronk, L.P. Serrurier en
H. Spilman uit de 18de eeuw, J. Craandijk, Anthony Eve-
rardus Grolman, Comelis van Hardenbergh en Pieter Adria-
nus Schipperus uit de 19de eeuw. Het foto-atelier van A.E.
van Blitz en Zn te Utrecht maakte rond 1900 fraaie opna-
men van het oude dorp de Haar en de wederopbouw van
het kasteel.
Al deze mensen beoefenden de beeldende kunst als hun
beroep. Zij woonden weliswaar niet in onze gemeente, maar
dat is geen criterium voor onze interesse in hun werk. Zij
kregen allen grote bekendheid en het zal moeilijk zijn uit
die periode sporen van mindere goden terug te vinden.
Dat ligt anders met de 20ste eeuw. Daar komen namen
naar voren als: Doms van Amersfoort, Jits Bakker, Jac. Graaf-
land, W. Hoogstraten, J. Kokje, F. Kragt, Evert Kuus, A.A.
Leenhouts, Chris Schut, Kees Valkenstein, N. Verboom en
Adriaan van der Weyden. Zij ontvingen soms hun vorming
bij Artibus in Utrecht. En dan komen daarbij nog al die le-
den van „De Regenboog".
Het is allemaal bij elkaar voldoende voor het instellen
van een kunsthistorisch archief voor onze eigen gemeente.
Het zal slechts in enkele gevallen mogelijk zijn een ori-
gineel kunstwerk te bemachtigen. Niet alle kunstenaars
Vlauien toerd geziea en gïsctóliard oJ3
5 Febraari 1990.
VLEÖTEM
Vonait bet:
• uestïa 1,
• noordwest aa 2.
• rïoordea 3.
9 noordoostsn. U. ('Tn
• oosten 5.
• 2ul<ioosUa 6.
• zwdea 7,
•  2ui<icjasl2a S,
.ÜSEïveG
Alle staodbanbea
ongeveer 900 meter
banaf ds N.H.keric.
SCHILDERSCLUB
DE
REGENBOOG
-ocr page 25-
26
Komend via de Wilhelminalaan zien we Vleuten vanuit het zuiden. De N.H. kerk staat achter de R.K. kerk en is vanaf hier dus
niet te zien.
Schilderij Th. Vulto, 1990.
Het groene hart
Na jaren te zijn weggeweest,
Ging ik naar waar mijn dorpje lag.
't Was erger dan ik had gevreesd.
Ik schrok van wat ik daar nu zag.
Want hier was ik toch geboren.
Hier stond eens mijn ouderhuis.
Er staan nu winkels en kantoren.
Of ben ik nu zo erg abuis.
Stonden hier niet altijd bomen?
En daar was er toch een sloot?
Wij liepen daar heel vaak te dromen.
Wij waren klein, alles leek groot.
We wandelden er door de weiden,
In de warme zomerzon.
Ja, dat waren nog eens tijden!
Nu staat er een stadion.
Waar zijn nu toch al die koeien.
Die toen graasden op het land?
Zouden er nog bloemen bloeien?
Ik zie zelfs geen enkele plant.
Er is niets meer te herkennen.
Het is allemaal beton.
Vroeger zag ik Harmeien liggen.
Heel dicht aan de horizon.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Hoe is dit nu toch ontstaan?
Alles grauw, er zijn geen kleuren.
Oh, gelukkig ik word wakker
Ik heb een boze droom gehad.
Alles is nog mooi en groen.
Ik was alleen wat ingedut.
Maar we kunnen er wat aan doen.
Wakker ben ik wel geschud.
Laten we onze stem verheffen.
Mensen! Ja! Nu kan het nog.
Want we moeten wel beseffen.
Een droom is niet altijd bedrog.
Waar is de mooie Joostenlaan?
En die grote plas met water.
Waar ik vroeger heb gevist?
'k Hoor geen eenden, geen gesnater
Alles lijkt wel uitgewist.
Ik herken geen enkel plekje.
Ik zie alleen maar druk verkeer.
Waar is mijn vertrouwde stekje?
Zelfs het park is er niet meer.
Treurig gaat mijn blik omhoog.
Naar een aantal schilderijen,
Geschilderd door de Regenboog;
Daarop staan nog boerderijen.
En ook weilanden en sloten.
Polders en een populier.
Door het zonlicht overgoten.
'k Verlang zelfs naar de geur van gier.
Ach, ik moet misschien niet zeuren.
Maar waar gaat het nu toch heen?
We zullen dit nog eens betreuren.
Ons groene hart is nu van steen.
Wie heeft dit er door gedouwd?
Heeft iedereen dan hier gezwegen?
Heeft men elkaar dan niet vertrouwd?
Was er werkelijk niemand tegen?
Al dat verkeer en dat gejakker.
Mijn dorpje is een grote stad.
Aagje Buiting-Maas
-ocr page 26-
1
27
zijn zo goedgeefs als degenen die nu de aanleiding zijn tot
dit hernieuwde initiatief. Maar dat is de opzet ook niet, al
zou 't natuurlijk wel mooi zijn van elke in het archief voor-
komende naam één representatief werk in eigen bezit te
hebben.
In eerste instantie gaat 't om het verzamelen van biogra-
fische gegevens en inventarisatie van her en der verspreid
werk. Misschien komen er interessante exposities uit voort.
Ondergetekenden willen met een en ander een begin ma-
ken. Zij verzoeken belangstellenden hen op de hoogte te
willen brengen van het bestaan van in aanmerking komen-
de schilderijen, tekeningen en foto's in eigen bezit of in
het bezit van derden. In het laatste geval is het wel aan te
bevelen eerst toestemming te vragen aan de eigenaar. Het
is uitdrukkelijk niet de bedoeling iemand langs slinkse
weg zijn eigendom te ontfutse'en. Wèl zal het bijzonder
op prijs worden gesteld als er een fotografische reproduc-
tie gemaakt mag worden.
Het gaat dus om kunstenaars die binnen de grenzen van
onze huidige gemeente wonen of gewoond hebben èn om
degenen waarvan dat niet gezegd kan worden, maar die
plaatselijke situaties als onderwerp van hun schepping ko-
zen.
J.H.P. Heesters
Laan 1954 36
De Meern
telefoon 62685
A.H. van Lambalgen
Glazenierslaan 28
De Meern
telefoon 62975
Aardige man
Kees Schilperoort is een aardige man.
Hij werd op 28 november 1917 in Apel-
doorn geboren en is dus tien jaar min
vijf dagen ouder dan ik, maar dat is
van geen enkel belang.
In 1946 was hij voor het eerst via de
radio te beluisteren en dank zij onder
andere zijn radioprogramma's ,,Draai-
en maar", ,,De Boertjes van Buuten" en
„Raden maar" is hij een nationaal fe-
nomeen geworden. Op de televisie pre-
senteerde hij o.a. „Het Gulden Schot".
Nog vorig jaar, toen hij de 70 al was
gepasseerd, konden we hem in nachte-
lijke radioprogramma's horen.
Naast al deze radio- en TV-activitei-
ten vond hij ook nog tijd om zijn vele
belevenissen tijdens optredens in het
land op papier te zetten. Tot op de hui-
dige dag heeft hij een column in de za-
terdageditie van ,,De Telegraaf'. Al in
1973 had hij echter zoveel herinnerin-
gen verzameld dat er een boek van is
verschenen onder de titel „Kees Schil-
peroort presenteert...".
De herinnering op bladzijde 47 had
mijn bijzondere belangstelling. Ze volgt
hieronder.
We hadden een middagvoorstelling voor
bejaarden in een tent te Vleuten. Na af-
loop kwam een magere man naar me
toe. Hij zei: „Kees, ik wil je een hand ge-
ven. Ik hoor niet bij de bejaarden want
ik ben pas drieënvijftig. Ik ben al ja-
renlang invalide en daarom werk ik in
het cafetaria van m'n schoondochter ...
Ik heb een caravan in Zuid Limburg en
daar breng ik m'n vrouw altijd heen als
het mooi weer is ... Dan kan ik rustig
m'n pilsje drinken zonder dat gezeik
aan m'n kop, dat begrijp je wel".
Ik vond de kombinatie een beetje inge-
wikkeld, maar naar zijn adem te oor-
delen, zat moeder al weer geruime tijd
in de caravan.
,,En ik wil je ook even vertellen, dat ik
altijd naar je kijk als je op de buis
bent. Voor de rest kan die hele televisie
me gestolen worden. Er zijn maar twee
programma's, die ik nooit oversla ...
Jou en het weerbericht ... Als jij op-
komt lach ik me al de kolere".
Ik zei dat me dat veel genoegen deed.
,,Ja", voegde hij er aan toe, „en of je
nou van de A.V.R.0. of de V.A.R.A. of
de K.R.0. bent, dat interesseert me geen
moer, want ik ben tenslotte zelf ook
voor de tweede keer getrouwd
..."
Dat was een aardige man, maar een
beetje moeilijk te volgen.
Misschien heeft Kees Vleuten ver-
ward met Vlagtwedde, Vlierden, Vlo-
drop of Vlijmen maar èls hij het bij het
rechte eind heeft gehad, is het voor ou-
dere Vleutenezen best spannend om na
te pluizen wie hij voor zich heeft gehad!
KBN.
-ocr page 27-
28
De R.K. gemeenschap van De Meern (1)
door
J.H.P. Heesters
in een paar artikelen willen we aandacht besteden aan de historie van de rooms-katholieke gemeenschap in
De Meern. Niet toevallig is hier voor het woord ,,gemeenschap" gekozen omdat het begrip ,.parochie" een te be-
perkt beeld zou geven. Immers de parochie van Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming, vroeger Maria Hemel-
vaart genoemd, dateert van 1 juni 1855, terwijl al veel langer een rooms-katholieke gemeenschap in ons gewest
woonachtig is geweest. De vraag is van wanneer dateert dan die gemeenschap? Om hierop een antwoord te
geven, moeten we terug naar de tijd van het Romeinse rijk.
De eerste eeuwen
Langs de verkeersaders, zoals rivieren en heerbanen, kwa-
men de eerste Christenen vanuit Rome naar de lage lan-
den. Waarschijnlijk zijn het handelaren, kooplieden en Ro-
meinse administrateurs geweest waardoor bewoners in ons
gewest in aanraking kwamen met deze eerste Christenen.
De oudste archeologische vondsten tonen aan dat er Ro-
meinse Christenen in versterkte nederzettingen aanwezig
zijn geweest. Deze vondsten bestaan dan uit Christelijke
symbolen en visomament op versierselen en gebruiksvoor-
werpen i).
Gelet op de geschiedenis van het Romeinse Rijk met
zijn keizers mag in die tijd zeker niet gesproken worden
over een centraal geleide missiebeweging. Een logische
konklusie is dan ook dat de Romeinen het Christendom
hier niet hebben gebracht. Ook is van een min of meer ge-
vestigde kerk nog geen sprake. Dat komt pas als Irenaeus
(ca. 130 - 202), bisschop van Lyon, vanuit het Rhönedal
met de kerstening naar het noorden begint. Kenmerkend
voor Irenaeus is dat hij het Christendom universeel (= al-
gemeen) en Rome als kerkelijk middelpunt zag. Zeker is
wel dat de Frankische kerstening in die eeuwen niet tot
ons gewest is doorgedrongen.
Een van de eerste herkenbare mannen in de Nederland-
se kerkgeschiedenis is Servatius (± 384) geweest, die eerst
bisschop van Tongeren was maar later zijn zetel naar Maas-
tricht verplaatste. Ook Servatius was een rondtrekkende
bisschop zonder omlijnde bisdomgrenzen.
Niet alleen vanuit het zuiden werd het Christendom ver-
spreid. In het noorden zijn de Angelsaksen de missiona-
rissen van de Friezen geweest. Na een poging van Wilfred,
abt van het Benediktijnerklooster Rippon en bisschop van
het Engelse York, komt Willibrordus (ca. 658 - 739) met
elf gezellen vanuit Ierland in 690 naar ons land. Pippijn
van Herstal, de hofmeier van de Frankische koning, wees
hem het land van de Friezen als missiegebied aan. Evenals
Irenaeus in het verleden bracht ook Willibrordus bij zijn
missionering de sterke verbondenheid met Rome over.
Ook hij was een rondtrekkende missionaris die een steun-
punt had in het Luxemburgse Echternach. In die stad is
Borstbeeld van Servatius uit ca 1580 in Maastricht
met medewerking van Irmina, de schoonmoeder van de
eerder genoemde Pippijn van Herstal, in 698 een kerk met
abdij gesticht. In 695 werd Willibrordus door Paus Sergius
I (paus van 687 - 701) benoemd tot bisschop van de Frie-
zen en hij vestigde zijn bisschopszetel in Utrecht. Daar-
-ocr page 28-
29
al eens in konflikt kwam met deze wereldlijke gezags-
dragers.
Het kerkelijke leven groeide buiten de bisschop om en
de geschiedenis van de bisschop wordt een verlengstuk
van de politieke geschiedenis.
Aan belangrijke wereldlijke personen en aan bewoners
van ridderhofsteden werden door de bisschop, als dank
voor hun diensten en schenkingen, verschillende privile-
ges gegeven.
Het feitelijke kerkelijke bestuur lag in die tijd in han-
den van wijbisschoppen, kapittels en aartsdiakens. Vooral
de laatsten hadden met toestemming van de bisschop in
hun distrikt veel macht.
In ons gewest werd het kerkelijk bestuur uitgeoefend
door het kapittel van Oudmunster dat verder in de loop
van de geschiedenis in De Meern een belangrijke rol ging
spelen.
Zowel in steden als op het platteland waren kerspels (=
parochies) gevestigd en de kerkgebouwen waren nog niet
zoals wij die nu kennen. De priesters in de kerspels brach-
ten de problemen van de zielzorg zo goed en zo kwaad als
het ging tot een oplossing.
Veel machtiger op godsdienstig en cultureel gebied wa-
ren de monniken in de kloosters. Zij handelden naar eigen
recht en voorrecht.
Talloos waren ook de vrije kapittels en deze kregen op
de duur door schenkingen vele kapellen en vicarieën in
bezit waardoor priesters werk hadden om in hun onderhoud
te voorzien.
Ook in De Meern woonden in die tijd rooms-katholieken
die ressorteerden onder het kerspel van Vleuten, dat in het
bezit was van het kapittel van Oudmunster. In de 18e
Ruiterstandbeeld van Willibrordus op het Janskerkhof te
Utrecht
door was hij de eerste bisschop van Utrecht en van ons ge-
west. Door deze benoeming is hij nu de schutspatroon van
de gehele Nederlandse kerkprovincie. In 698, toen de Frie-
zen zich tegen de Frankische overheersing keerden, week
hij uit naar de pas gebouwde abdij in Echternach, maar
keerde in 718 terug. Op 7 november 739 is hij op 81 jari-
ge leeftijd in Echternach overleden in in de krypte van de
abdijkerk van de Benediktijnen begraven.
In dit overzicht moet ook Bonifatius genoemd worden.
Hij was de grote organisator van de Frankische kerk en
partijganger van de Frankische politiek. In de literatuur
wordt verondersteld dat hij op de eerste plaats om politie-
ke redenen in 754 in Dokkum is vermoord 2). Ook later
zijn er in de Nederlandse kerkgeschiedenis nog veel man-
nen aan te wijzen die er voor gezorgd hebben dat het Chris-
tendom met Rome als middelpunt verbreid werd. Hierdoor
is het deelwoord„rooms" ontstaan terwijl het deelwoord
„katholiek" uit het Grieks stamt en „algemeen" betekent
zoals ook Irenaeus het bedoeld had.
In de Middeleeuwen
Eerst vanuit Frankrijk, later vanuit Engeland en bij het
begin van de Middeleeuwen komt de kerstening ook van-
uit Saksen.
Inmiddels zijn dan kerk en staat zo met elkaar verweven
dat na de bisschop-apostel, de bisschop-rijksgrote een nor-
maal beeld in Europa wordt. Er zijn voorbeelden bekend
waarbij de bisschop meer wereldlijk vorst dan kerkelijk
bestuurder en geestelijk leider was. Een logisch gevolg
hiervan was dat het centrale kerkelijke gezag in Rome nog-
Standbeeld van Bonifatius in Dokkum
-ocr page 29-
30
eeuw zouden de rooms-katholieken van De Meern nog
met het kerspel van Vleuten, toen statie geheten, in kon-
flikt raken.
Er zijn weinig bronnen te vinden waaruit blijkt wanneer
op de grond van het kapittel van Oudmunster te Vleuten
een eigenkerk is gebouwd. De oudste datering is van 1224
als er in het kapittel van Oudmunster onenigheid is over
de inkomsten die voor het onderhoud van de kapittel-
heren bestemd waren.
Terzijde kan nog vermeld worden dat bij een eigenkerk
de grondeigenaar, in dit geval het kapittel van Oudmunster,
de kerk als zijn eigendom kon beschouwen. Hieruit vloei-
de voort dat het kapittel, met toestemming van de bis-
schop, de kerkelijke bedienaren benoemde.
Kerken en kapelten
Tot 1580 kende de Christelijke godsdienst nog slechts
één richting. Op plaatsen waar het rooms-katholieke ge-
loof vaste voet aan de grond gekregen had, werden door
edelen, landbezitters en kapittels, kerken en kapellen ge-
bouwd en vicarieën gesticht.
Nu moeten we ons van die eerste kerkgebouwen niet al
te veel voorstellen. Veelal waren het kleine vertrekken,
opgetrokken in vakwerkbouw en afgewerkt met leem zoals
in die tijd ook voor de woningbouw gebruikelijk was. Het
dak bestond uit stro, riet of hout. De openingen in de wan-
den waren meer spleten dan vensters. Deze waren met var-
kensblaas afgesloten om de kou enigszins buiten te hou-
den. Het interieur van de kerk werd met waskaarsen of
olielampjes verlicht.
Later werden stenen kerken gebouwd. De oudste in hun
soort in ons land kunnen we in het Limburgse Lemiers aan-
treffen. Dit vroeger eenbeukige natuurstenen zaalkerkje
dateert nog gedeeltelijk uit de 11e of 12e eeuw 3).
Ook in De Meern heeft in de Middeleeuwen een kapel
gestaan op de plaats waar nu de hervormde kerk staat. De-
ze kapel hoorde tot het kerspel van Vleuten en viel onder
het kerkelijk gezag van het kapittel van Oudmunster.
Vaststaat dat de kapel in De Meern in 1480 bestond. De-
ze konklusie is gebaseerd op de kerklijst van het kapittel
van Oudmunster waarin tussen de bezittingen ook de ka-
pel ,,0p de Maern" wordt genoemd 4). In een rekening van
de proost (= voorzitter van het kapittel) van Oudmunster
van 1481 5) en in een akte van 1594 6) wordt de kapel ook
met name genoemd.
Exakte gegevens omtrent de bouwers van de kapel zijn
tot op heden niet te vinden. In de archieven van Oudmun-
ster worden wel de namen van Johan van Renesse en de
bloedverwanten van de familie van Nijevelt genoemd 7).
Mogelijk is één van de leden van die familie de bouwer
van de kapel geweest. Deze veronderstelling is gebaseerd
op het feit dat zij vanaf het einde van de 13e eeuw land-
bezitter zijn geweest en woonden op de toen nog niet er-
kende ridderhofstede Nijevelt in de Ambachtsheerlijkheid
Velthuizen. Mogelijk hadden zij van de bisschop of van
een klooster een privilege gekregen waardoor de kapel ge-
bouwd kon worden.
In ieder geval staat vast dat in de tweede helft van de
15e eeuw een rooms-katholieke kapel aan de Zandweg
heeft gestaan.
Met betrekking tot de stichting van een vicarie in de ka-
pel aan de Zandweg is in de archieven geen stichtingsakte
of ander aanknopingspunt te vinden. Het is mogelijk dat
de vicarie in De Meern door het kapittel van Oudmunster
is gesticht. Vaststaat dat in 1481 in de kapel al een vicarie
gefundeerd is. Dit blijkt uit de eerder genoemde rekening
van ontvangsten van de proost van Oudmunster. In deze
rekening wordt melding gemaakt van de institutie van
Ghijsbert van Beest als vicaris van de vicarie s). Blijkens
de akten van 25 maart 1594 9) zijn de kapel en vicarie aan
de Zandweg uitsluitend aan „Sint Anthonis" toegewijd.
Deze heilige heeft eeuwenlang een bijzondere plaats in de
Meernse gemeenschap ingenomen.
Het kapittel van Oudmunster
Alhoewel de kapel in De Meern zelfstandig was, viel ze
volgens het canonieke recht onder het kerspel van Vleuten,
dat weer resorteerde onder het kapittel van Oudmunster.
In Utrecht waren vijf kapittels verbonden aan de kruis-
kerken. Zo kennen we de kapittels van de bisschoppelijke
Domkerk, St Marie, St Pieter, St Jan en van Oudmunster.
Het laatste kapittel hoorde bij de Salvatorkerk die in de
11e eeuw op het Domplein stond. In 1311, bij de grote
stadsbrand in Utrecht, brandde ook de St Salvatorkerk af.
Zij werd later hersteld. Toen de bouw van de huidige Dom-
toren in de 15e eeuw begon, verzetten de kanunniken van
Oudmunster zich daar heftig tegen omdat deze toren vrij-
wel tegen hun kerk werd aangebouwd.
In de tweede helft van de 16e eeuw is als gevolg van de
reformatie de St Salvatorkerk afgebroken.
In de loop der tijden, tot 27 februari 1811, heeft het ka-
pittel van Oudmunster een belangrijke plaats in de toenma-
lige samenleving, ook in De Meern, gehad.
In principe was een kapittel een kollege van kanunniken
dat de bisschop bijstond in het besturen van het bisdom.
De oudste stenen kerk in ons land in Lemiers
-ocr page 30-
31
nikplaats gekocht of zonder enige verplichting gekregen
hadden.
De bekende theoloog Gisbertus Voetius (1589 - 1676)
was in 1634 hoogleraar aan de universiteit van Utrecht.
Hij verzette zich hevig tegen hci kopen of krijgen van een
kanunnikplaats. Hij vond in 1658 dat de kapittelgoederen
ten goede moesten komen aan de gereformeerde staatskerk.
Natuurlijk stuitte dit op verzet, want daardoor zou de
basis van de levensstijl van de kanunniken aangetast
worden.
In 1674 werd weer een aanval op het kapittel van Oud-
munster ingezet omdat het zich verzette tegen de invloe-
den van de Staten van Holland. Tot nog toe had het kapit-
tel van Oudmunster het recht op het benoemen van predi-
kanten, ook voor de kapel van De Meern. Op 17 maart 1769
verliest het kapittel van Oudmunster het recht om zich te
mengen in de beroepsprocedures van predikanten en daar-
mee werd het laatste recht aan het kapittel ontnomen.
In 1789 werden de kapittels, door de Franse revolutie,
in eerste instantie opgeheven maar later weer in ere her-
steld. Het echte einde kwam op 27 februari 1811 toen Lo-
dewijk Napoleon alle godsdienstige instellingen die niet
voor het onderhoud van geestelijken, onderwijzend perso-
neel of armenzorg nodig waren, ophief. De eigendommen,
dus ook de landerijen, werden bij de Domeingoederen ge-
voegd.
Tekening van een onbekende tekenaar van de Oudmunster-
kerk in Utrecht
De St Salvatorkerk was geen bisschopskerk en dus had het
kapittel van Oudmunster een eigen plaats. Het was een
immuniteit met eigen rechtsgebieden. Dit verklaart ook
waarom de helft van het kapittel van Oudmunster bestond
uit mannen die de priesterwijding hadden ontvangen. De
andere helft was leek maar wel wetenschappelijk geschoold.
Door zijn immuniteit en samenstelling bewoog het zich
ook op het politieke vlak. Dat blijkt uit het feit dat het ka-
pittel van Oudmunster zich in 1579 heftig verzette tegen
de Unie van Utrecht. Het gevolg van dit verzet was dat op
21 november 1586 het kapittel werd opgeheven. Het werd
op 1 oktober 1588 weer in ere hersteld.
Voor hun onderhoud ontvingen de kanunniken van het
kapittel vaak grote schenkingen. In de loop der tijden
werd hun kapitaal steeds groter. Zij kochten landerijen die
zij daarna weer verpachtten. Ook in ons gewest hadden zij
veel grond in bezit die voor verschillende doeleinden ver-
pacht werd.
In het Rijksarchief te Utrecht kan men hiervan de eigen-
doms- en pachtbrieven aantreffen zoals:
1380 - 1382     een viertel land aan de Ouden Rhyn
1389 - 1427     vier morgen land te Heycop
1443                drie morgen land te Heycop
1514                een halve hoeve land aan den Ouden Rhyn
1530 - 1636     zeven morgen land te Heycop
1582                  pachtgoederen te Ouden Rhyn
1583  - 1675 pachtgoederen te Heycop
1590
                drie morgen land te Heycop
1594                twaalf morgen land te Velthuizen
Ook de grond van het kerspel te Vleuten waarop de oude
St Willibrorduskerk staat, nu de nederlands hervormde
kerk aan de Schoolstraat, was eigendom van het kapittel
van Oudmunster.
Na de reformatie waren de bezittingen van het kapittel
maar zeer gedeeltelijk overgegaan in handen van de Staats-
kerk. De kapittelgoederen dienden als bron van inkomsten
voor patriciërs die tegen een bepaald bedrag een kanun-
Kopergravure van Professor Gisbertus Voetius door I van
Munnichuysen
-ocr page 31-
32
De vicarie in De Meern
Bekend is dat verschillende instanties of personen een vi-
carie hebben gesticht en dit in een fundatiebrief (= stich-
tingsakte) hebben vastgelegd.
Een vicarie was een geestelijke stichting waarvan de
stichter de eigenaar was. Hij werd daarom ook wel de pa-
troon genoemd. Deze patroon bezat het eigendoms- of pa-
tronaatsrecht, dat bij zijn overlijden automatisch overging
op de erfgenamen. Een andere instantie of geslacht kon dit
patronaatsrecht niet overgedragen krijgen of overnemen.
Ondanks dat een vicarie een geestelijke stichting was, is
het patronaatsrecht niet uit het kerkelijk recht maar uit de
civiele rechten en wetten ontstaan. Dat hield ook in dat
een vicarie rijk aan aardse goederen was, die soms door de
eigenaar maar meestal door een vicaris werden beheerd.
In dit verband werd de vicaris, ook wel de possesseur (=
bezitter) genoemd, maar dat hield niet in dat hij de eige-
naar was. Deze vicaris was een priester die op voorstel van
de eigenaar, die het collatierecht (= recht van voordracht
c.q. presentatie) bezat, door of namens de bisschop werd
benoemd. Opmerkelijk in dit verband is dat in de tweede
helft van de 16e eeuw de bezitter van de vicarie, de familie
van Nijevelt, het collatierecht verloren heeft maar later
weer heeft teruggekregen, terwijl ook het kapittel van
Oudmunster beweert dit recht te hebben.
Na zijn benoeming legde de vicaris een eed af waarin
hij beloofde zijn officie (= ambt) trouw te vervullen, over-
eenkomstig de regels die in de fundatiebrief waren opge-
nomen. Zo moest de vicaris op bepaalde dagen de H.Mis
lezen op het altaar van St Anthonius voor het zieleheil van
de stichter of voor de door hem in de fundatiebrief ge-
noemde personen. Ook was in de fundatiebrief van de vi-
carie in De Meern vermeld dat de vicaris op 17 januari, de
patroonsdag van St Anthonius (de Grote), aalmoezen aan
de armen moest uitdelen.
Maar de taak van de vicaris omvatte meer. Zo moest hij
ook de vicariegoederen beheren. Uit de opbrengst daar-
van kwam zijn salaris en hij moest daaruit het onderhoud
van de gebouwen betalen. Dat gold voor de kapel en voor
de opstallen van de tot de vicarie behorende landerijen.
Lang niet altijd verliep alles vlekkeloos, zoals blijkt uit
de archieven van Oudmunster. Zo is in 1618 door de toen-
malige vicaris Willem Acrynss van de Ghoye een proces
gevoerd tegen Peter Willemsz (van Bijlevelt) om de erf-
pachtgrond bij de kapel te ontruimen.
Verschillende vicarissen zijn voor de vicarie en de ka-
pel in De Meern werkzaam geweest. In de archieven zijn
enkele namen te vinden, waarvan sommige met duidelijke
jaartallen zoals:
tussen ca 1456
niet bekend
ca 1481
niet bekend
ca 1580
niet bekend
1496
Henricus van Brakel
Ysbrandus Creken
Ghysbert van Beest
Amelius van Nijtvelt
Everardus Quirini
Willem Acrynss van de Ghoye
Van deze laatste is wel bekend dat hij voor het leven is
benoemd en waarschijnlijk de laatste vicaris is geweest.
Terzijde kan ook nog vermeld worden dat Ysbrandus, zoon
van Johannes Creken, door de bisschop van Utrecht, David
van Bourgondië (1456 - 1496) tot vicaris is benoemd. Zijn
benoeming was het gevolg van het feit dat de vicarie sinds
de dood van Henricus van Brakel lange tijd onbezet was
gebleven. Volgens de statuten van het concilie van Latera-
nen was het collatierecht aan de bisschop vervallen. Dat
wil dus zeggen dat Ysbrandus Creken niet volgens het col-
latierecht door de stichter of iemand van diens nageslacht
aan de bisschop is voorgedragen. Wat hiervan de oorzaak
is geweest is tot op heden nog niet opgelost.
Bronnen
1.   Catholica p. 703
2.   idem p. 704
3.   Kunstreisboek 1977 p. 680
4.   RAU Aartspriesters Holl. Zending p. 250
5.   RAU Oudmunster 1738-1 P° 96v
6.   RAU Oudmunster nr 605
7.   RAU Oudmunster 1738-1 P° 96v
8.   Idem
9.   RAU Oudmunsternr 605
Tekening in „recueil d'Arras" van David van Bourgondië,
bisschop van Utreclit
J
-ocr page 32-
33
Een dorp verandert
Het rijtje rommelige garages uit het
vorige nummer leverde vier reacties op;
de terloopse mondelinge tel ik daar
niet bij.
Allereerst de blije reactie van Sjaak
Gondelach uit de Van Wanroystraat: „Nu
ik ook eens mee kon doen met de raad-
selfoto, vond ik dat ik ook maar een
briefje in moest sturen. De garages la-
gen aan de Den Hamstraat in Vleuten
en zijn ongeveer twee jaar geleden af-
gebroken. Op de plek van de garages is
door bouwbedrijf Brinkhof een aantal
bedrijfspanden gebouwd, waarin onder
andere weekkrant De Brug een onder-
komen heeft gevonden. De oude inrit
naar de opslagloods van Brinkhof, waar-
langs de garages stonden, heet nu ,,We-
tering"".
De heer F.J. Miltenburg uit de Dorps-
straat schreef: ,,Dit is de oude werk-
plaats van aannemer Baars, later wer-
den hier garages van gemaakt. Dit com-
plex stond op de plek die nu ,,Wete-
ring" heet. Boven de garages was nog
een houtopslag".
Agnes Bouwman-Van Rooijen uit de
Multatulistraat maakte het kort: „Raad-
selfoto Maart 1991. De foto op pagina
21 is de houtzagerij van vroeger van
Eef Baars, later van Jan Brinkhof en
nu is het de ,,Wetering". Veel succes
met de volgende raadselfoto".
Even een persoonlijke herinnering tus-
sendoor. Zowel ik als mijn twee zoons
hebben nog een sigarenkistje voor geva-
rieerde rommel in gebruik dat de jon-
gens van ,,Opa Baars", zoals ze hem
noemden, hebben gekregen. Zes jaar
lang en viermaal per dag passeerden ze
zijn huis op weg naar en terug van
school. Talloze malen stak ik bij het
passeren een hand op die door Eef Baars,
die voor het raam zat, ook met een
groet werd beantwoord. Met elkaar ge-
sproken hebben we bijna nooit.
De vierde reactie was van Arie Goud-
appel. Het lijkt wel of hij Eef Baars en
Jan Brinkhof nooit heeft gekend want
hij schrijft alleen maar over een ver
verleden: „De raadselfoto is de oude
timmermanswerkplaats van Dirk van
Kleef, die o.a. de erg mooie huizen aan
de Stationsstraat heeft gebouwd, tegen-
over het kwakeitje en Ad van Zoeren.
Hij was een gerespecteerd man in het
oude dorp Vleuten".
Arie kwam ook nog terug op de
raadselfoto in het decembernummer
1990: ,,Nu over de boerderij Hinder-
stein. De bewoners waren, samen met
de bewoners van ,,Het Oude Raad-
huis", onze naaste buren. Er heeft wèl
een familie Van Dijk gewoond voor de
sloop. In ruilverkavelingsverband zijn
er aan de Smalle Themaat twee nieuwe
boerderijen gebouwd. In de eerste
boerderij (vanaf de Schoolstraat, KBN)
kwam de familie Van Dijk van „Ken U
Zelf" en in de tweede de familie Van
Dijk van Hinderstein. In de eerste boer-
derij hebben wij als historische ver-
eniging nog ons onderkomen gehad".
In een P.S. schrijft hij nog: ,,In de
raadselfoto van Hinderstein kan men
op de achtergrond nog net ons huis in
de Vinkenbuurt zien, het huis met ge-
broken kap". Dat klopt helemaal.
Nadat Jan Fokker me er telefonisch
al op had gewezen dat de laatste be-
woners van de boerderij Hinderstein
toch een gezin ,,Van Dijk" waren ge-
weest, kreeg ik een en ander op schrift
van onze plaatselijke smid Dirk van
Dijk, die zijn informatieve brief begon
met „Beste heer Klaas Nanninga". Pas
op Dirk, als je me nog één keer „Nan-
ninga" noemt, ga ik in het vervolg schrij-
ven over „Dick van Dyke", met een ver-
wijzing naar de oude televisieshows! -
Zo, dat is ook weer uit de wereld.
Maar Dirk van Dijk schreef heel
veel belangwekkende dingen. „Omtrent
,,Hinderstein" het volgende. Op deze
boerderij woonden de gebroeders Ver-
meulen, Kees en Haimes met hun zus-
ter Ant. Na het overlijden van Ant is
Kees getrouwd met Bartje Kemp, voor
veel Vleutenaren ,,tante Bartie". Zij
was een zus van Hannes Kemp, die ve-
le jaren heeft geboerd op de eerste boer-
derij aan de Smalle Themaat. Zij was
weduwe van ene Van Dijk uit Papecop,
die daar een boerderij annex loonbe-
drijf had.
Toen Kees Vermeulen was gestorven
is een zoon van haar, Cor van Dijk, met
zijn gezin uit Papecop op ,.Hinder-
stein" komen wonen en boeren.
Zij hebben, nadat ,,Hinderstein" was
gesloopt, een nieuwe boerderij gekre-
gen aan de „Smalle Themaat". Het is
de tweede van rechts, naast de boer-
derij van Jan van Dijk van „Ken U Zelf'.
Zowel de boerderij als de landerijen
van „Hinderstein" werden beheerd door
de ,,Bijlevelt-Stichting", welke de be-
zittingen beheert uit de nalatenschap
van de laatste „Van Bijlevelt", welke ge-
huwd was met de heer Tahsine, ,,De
Turk", en kinderloos is gestorven.
Interessant is dat er in dit verhaal,
met de schrijver mee, drie keer de naam
„Van Dijk" voorkomt, zonder ook maar
iets als familie met elkaar te maken te
hebben, althans de laatste tweehonderd
jaar".
Tot zover de reacties op de twee laat-
ste raadselfoto's. Het waren er nogal
veel en vooral de oudere Vleutenaren
(of is het toch echt „Vleutenezen"?) kun-
nen er hun hart aan ophalen.
De nieuwe raadselfoto is een lucht-
foto van een hoekje van het dorp Vleu-
ten (pagina 34). Wie kan er ons iets
over vertellen?
De kantoren langs de Wetering, de plek
waar de oude garages gestaan hebben.
KBN.
-ocr page 33-
34
Ridderhofstad Nyvelt
was ooit een Huis van Oranje
Iedereen die op school nog een beet-
je ouderwetse Vaderlandse Geschiede-
nis heeft geleerd, weet dat Willem I, de
Zwijger, Graaf van Nassau en Prins van
Oranje, een zoon was van Willem de
Rijke en Juliana van Stolberg. Hij was
evenwel niet de enige zoon; hij had ook
nog een drie jaar jongere broer: Jan (de
zesde) die zich ook Graaf van Nassau
mocht noemen, maar als tweede zoon
géén Prins van Oranje.
Zijn nazaten waren natuurlijk ook
Graaf of Gravin van Nassau en soms
kregen ze er door huwelijk of vererving
een tweede naam of titel bij.
Jan de zesde - we gaan nu jaartallen
noemen - had vier zoons, waarvan de
oudste: Willem Lodewijk, die leefde van
1560 tot 1620, de erenaam „Us Heit"
(Onze Vader) kreeg voor het vele goe-
de dat hij voor de Friezen had gedaan.
De vierde zoon, Ernst Casimir (1573-
1632) was de overgrootvader van Johan
Willem Friso, Vorst van Nassau-Dietz
(1687-1711). Hij werd de stamvader
van ons huidige koningshuis.
Van de tweede zoon is één nazaat be-
kend, maar van de derde, George de
Oude, Graaf van Nassau-Dillenburg
(1562-1623), weten we iets meer. Zijn
achterkleindochter Johanna Elisabeth,
Gravin van Nassau-Dillenburg, leefde
van 1663 tot 9 februari 1700. Op 16
juni 1692 - ze was toen ongeveer 29 jaar
oud - trouwde ze met Frederik Adolf,
Graaf van Lippe-Detmold, die op 20 sep-
tember 1667 was geboren. Van zijn moe-
der, Amalia, Gravin van Dohna (1645-
1700), had hij in 1687 de titel „Heer
van Nyvelt" geërfd.
Van 1687 tot 1711 is het huis Nyvelt
in het bezit geweest van het geslacht
Lippe-Detmold en van 1692 tot 1700 is
een lid van het geslacht Nassau-Dillen-
burg mede-eigenares geweest van onze
Vleutense ridderhofstad.
Voor mensen die vinden dat in de
geschiedenis van Vleuten-De Meern
zich nooit iets belangrijks heeft voor-
gedaan, is het toch wel interessant te
vermelden dat 245 jaar nè 1692 (hu-
welijksdatum van bovengenoemd echt-
paar), wéér een huwelijk plaats vond
tussen een lid van het geslacht Lippe
en een lid van het geslacht Nassau: op
7 januari 1937 trouwde Bernhard van
Lippe-Biesterfeld met Juliana, prinses
van Oranje Nassau!
Klaas B. Nanning
-ocr page 34-
36
35
Willem de rijke Graaf van Nassj,
1487-1559
X (II) Juliana Gravin van
Stolberg-Wernigerode
Willem I De Zwijger Graaf van Nassau
later Prins van Oranje
1533-1584
X Anna van Egmond, Gravin van Buren, enz.
X (II) Anna Prinses van Saksen
X (IV) Louise de Coiigny
(II) Jan VI de oude
Graaf van Nassau
1536-1606
X Elisabeth van
Leuchtenberg
(II) Maria
Gravin van Nassau
1539-1599
X Willem IV
Graaf van den Bergh
(II) Emilia Gravin van Nas(| (IV) Frederik Hendrik
Prinses van Oranje
              Graaf van Nassau
1569-1629                              Prins van Oranje
. 1584-1647
i Amalia Gravin van Solms-
'iiraunfels
(II) Maurits Graaf van Nassau
Prins van Oranje
1567-1625
George de oude Graaf van
Nassau-Dillenburg
1562-1623
X Anna Amalia Gravin van
Nassau-Saarbrücken
Ernst Casimir Graaf van
Nassau
1573-1632
X Sophia Hedwigvan
Brunswijk-Wolfenbüttel
Willem Lodewijk
Graaf van Nassau
1560-1620
X Anna Gravin van
Nassau
Prinses van Oranje
Jan Vil de middelste
Graaf van
Nassau-Sicgen
1561-1623
X (II) Margaretha
Prinses van Holstein-
Sondcrburg
(II) Anna Gravin van Nassau
Prinses van Oranje
1563-1588
X Willem Lodewijk Graaf
van Nassau Dietz
(I) Maria Gravin van Nassau
Prinses van Oranje
1556-1616
X Philips Graaf van Hohenlohe
(I) Philips Willem
Graaf van Nassau
Prins van Oranje
1554-1618
Lodewijk Hendrik Graaf
van Nassau-Dillenburg
1594-1662
X Catharina Gravin
von Sayn-Wittgenstein
Willem Frederik Graaf van
Nassau-Dietz
Stadhouder van Friesland
1613-1664
X Albertine Agnes
Prinses van Oranje
Gravin van Nassau (dochter
van Frederik Hendrik)
_ I
Hendrik Gasimir II
Graaf van Nassau-Dietz
1657-1696
X Henriétte Amalia
Prinses van Anhah-Dessau
Willem II Graaf van
Nassau Prins van Oranje
1626-1650
j[ Maria Stuart
'rinses van Engeland
De hier afgebeelde stamboom is een uittreksel uit de „Stamtafel van het geslacht Oranje-Nassau", welke voorkomt In het boek
„Huizen van Oranje" door A.IJ.M. Schellart, verschenen na 1980 (Jaartal ontbreekt) bij uitgeverij Elmar b.v. te Rijswijk. De au-
teur was vele Jaren directeur van de Nederlandse Kastelen Stichting en is enkele Jaren geleden overleden. In de toelichting op de
stamtafel schrijft Schellart: „Hierin zijn alleen die personen opgenomen, die een kasteel, paleis, enz. hebben gebouwd of
bewoond". Dat is, wat het echtpaar Lippe-Detmold - Nassau-Dillenburg betreft, niet Juist. Het heeft de ridderhofstad Nyvelt niet
gebouwd en evenmin bewoond.
Adolf Prins
van Nassau-
Dillenburg
1629-1676
X Elisabeth Charlolte
Melandcr
i'illem III Hendrik
'rins van Oranje
Koning van Engeland
1650-1702
il Maria Stuart II
Érinses van Engeland
Johanna Elisabeth Gravin
van Nassau-Dillenburg
1663-1700
X Frederik Adolf Graaf van
Lippe-Detmold
Johan Willem Friso, Vorst
van Nassau-Dietz
1687-1711
X Maria Louise Landgravin
van Hessen-Kassel
(Marijke Meu)
STAMWAPEN
VAN NASSAU
STAMWAPEN
VAN ORANJE
STAMWAPEN
VAN LIPPE
iV jRtl>J3«» WOFSTATJ W-V-JST.n
De ridderhofstad Nyvelt In 1744, naar de bekende gravure van Hendrik
Spilman.
De drie wapenafbeeldingen zijn overgenomen uit „De vlag In top!", herinneringsalbum uitgegeven bij de geboorte van prinses
Beatrix Wilhelmlna Armgard; uitgave van de N.V. Handelsdrukkerij Holdert en Co. te Amsterdam, 1938.
I
-ocr page 35-
37
De dam bij Croenkens camer
door
IrJ.A. Storm van Leeuwen
In de aflevering van december 1990 (jaargang 10, nummer 4) van dit tijdschrift is het verslag opgenomen van
een onderzoek door H.E.J. van Essen en Dr D.W. Gravendeel naar de ligging van het middeleeuwse ,,Roetaerts
huys van Lantscrone", dat in 1385 aan de noordzijde van de kort na dat jaar aangelegde Heycop (nu Leidse
Rijn) heeft gestaan. Het ,,huys" was later meer bekend als de ,,Steene caemer". Deze komt onder die naam
voor op een kaart, die in 1599 is gemaakt door de landmeter Jan Rutgersz. van den Berch. De schrijvers van
genoemd artikel menen aan de hand van funderingsresten de plaats van dat stenen huis te hebben teruggevon-
den.
Onderstaande bijdrage is een reactie op de conclusies van Van Essen en Gravendeel. Daarbij wordt uitvoe-
rig ingegaan op de ouderdom en de verschillende namen van de dam, die in de veertiende eeuw in de nabijheid
van dat stenen huis werd aangelegd.
Inleiding
Op het ogenblik ben ik bezig met een onderzoek naar
bepaalde onderdelen van de oude waterstaatkundige toestand
van het vroegere grootwaterschap Bijleveld en de Meem-
dijk. Dit was een hoofdwaterschap, waarbinnen een aantal
gewone waterschappen lag. Deze bevonden zich in het ge-
bied tussen De Meern en Harmeien.
Het grootste gedeelte van dat grootwaterschap was ge-
situeerd ten zuiden van de tegenwoordige Leidse Rijn en
omvatte daar de waterschappen Bijleveld en Reyerscop,
alsmede Mastwijk en Achthoven. Globaal aangeduid strekte
dat deel zich uit tussen de Leidse Rijn en de Hollandse IJs-
sel; in het oosten werd dit complex begrensd door de Meem-
dijk en in het westen door de Hollandse Kade of Gemene-
landskade. Een klein gedeelte van de afwaterende gron-
den van het Grootwaterschap, namelijk de Harmelerwaard,
lag benoorden de Leidse Rijn. Bovendien behoorde er een
watergang toe, die in de noordelijke richting naar de Am-
stel liep.
Ik merk hierbij op, dat de tegenwoordige Leidse Rijn,
die een grotendeels gegraven watergang is, in oude tijden
Oude Rijn of Rijn werd genoemd. De eigenlijke reststroom
van de Oude Rijn met zijn vele kronkels heeft echter noor-
delijker langs het dorp Vleuten gelopen. Deze gedeeltelijk
Vleutense wetering geheten waterloop noemde men plaat-
selijk óók de Rijn.
Sedert het begin van de vijftiende eeuw droeg het groot-
waterschap Bijleveld en de Meemdijk (toen nog Reyers-
cop en Bijleveld geheten) de zorg voor de gezamenlijke
afvoer van het overtollige water uit de binnen het Groot-
waterschap gelegen (z.g. ingelegen) waterschappen en
voor alles wat daarmee samenhing. Deze afvoer vond op
natuurlijke wijze, dat wil zeggen zonder bemaling, plaats
vanuit de Oude Rijn door de hierboven bedoelde watergang
naar de Amstel. Het water stroomde aanvankelijk dwars
door de Ronde Venen, na ca 1667 ging het daar omheen. In
latere tijden noemde men de oorspronkelijke watergang de
Bijleveld. Daarvan zijn bij Kockengen nog grote stukken
bewaard gebleven, evenals trouwens van de Heycop die
later ter sprake zal komen i).
De ingelegen waterschappen konden eerst eveneens op
natuurlijke wijze hun overtollige water kwijt op de Oude
Rijn/Bijleveld, maar moesten na verloop van tijd groten-
deels worden bemalen.
Het Grootwaterschap zag er verder op toe, dat de Meem-
dijk als belangrijke waterkering door de dijkplichtigen in
goede staat werd gehouden. Oorspronkelijk geschiedde
dat toezicht door het heemraadschap van Woerden, waar-
uit het tegenwoordige grootwaterschap van Woerden is
voortgekomen.
De kosten werden morgen-morgensgelijk, dat wil zeg-
gen: naar evenredigheid van de oppervlakte land, omge-
slagen over de grondeigenaren. Een morgen was ongeveer
0,85 hectare groot.
Het niet meer bestaande grootwaterschap Bijleveld en
de Meemdijk kreeg zijn naam pas in de vorige eeuw. Voor-
dien sprak men van het waterschap Reyerscop en Bijle-
veld of van het waterschap Bijleveld. Om verwarring te
voorkomen met het binnen het Grootwaterschap gelegen
waterschap Bijleveld, al dan niet verenigd met Reyerscop,
spreek ik in het vervolg steeds van Bijleveld en de Meem-
dijk warmeer ik het overkoepelende Grootwaterschap bedoel.
Overigens schijnt het woord ,,waterschap" vóór 1800 in
het algemeen niet te zijn gebruikt in de betekenis van „pol-
der". Voor zover ik heb kunnen nagaan verstond men daar,
althans in de provincie Utrecht, een grote watergang, een
boezem of een grootwaterschap onder.
Bij het doornemen van de archiefstukken van Bijleveld
en de Meemdijk kom ik soms gegevens tegen, die om ver-
schillende redenen historisch belangwekkend kunnen zijn.
Op twee gevallen zal ik in dit artikel ingaan, omdat deze
verband houden met het hierboven aangehaalde onderzoek
naar de resten van de „Steene caemer" ten noorden van de
-ocr page 36-
38
Bijleveld
Heycoper wetering
X Vleuten
Vleutense wetering
De Meern
J^              Oude Rijn
T
Strijkviertel
/
/
Oudenrijn
Schetskaartje van het grootwaterschap Bijleveld en de Meerndijk (1413 -1959).
De getrokken lijnen stellen wateren voor. De belangrijkste daarvan zijn dik getekend. De waterkeringen (dijken, kaden en
dammen) zijn met dunnere lijnen, voorzien van korte dwarsstreepjes, aangeduid. Met uitzondering van de Strijkviertel zijn de
wegen weggelaten. De kruisjes staan op de plaatsen van de dorpen De Meern, Vleuten en Harmeien, benevens van het Huis den
Ham en het Huis van Rotaert van Lantscrone (Croenkens camer). Het noorden is boven.
De noordelijke, oostelijke en zuidelijke kaden en dijken beschermden het gebied van Bijleveld en de Meerndijk tegen het van die
zijden komende buitenwater. De westelijke kade (Hollandse Kade) heeft vanouds deel uitgemaakt van de Ringkade van het groot-
waterschap van Woerden. De schutsluizen, die in de zeventiende eeuw in de Heldam (beoosten Harmeien) en in de Haanwijker-
dam (bewesten Harmeien) werden aangebracht, zijn terwille van de overzichtelijkheid van het kaartje niet getekend. De functie
van de Heldam (oudtijds Basterdam geheten) als keerdam blijkt duidelijk: hij scheidde het hogere Heycoper water van het lagere
Bijleveldse water. Vandaar de herstelwerkzaamheden, genoemd in de kameraarsrekening uit 1464 van het grootwaterschap Bijle-
veld en de Meerndijk.
Leidse Rijn nabij de voormalige Heldam.
Daarbij zal ik in de aangehaalde teksten in de oorspron-
kelijke spelling uit de vijftiende en zestiende eeuw over-
nemen. Deze citaten dienen niet alleen tot bewijsvoeringen
van enige conclusies, maar laten ook zien hoe een water-
schap zo'n vijfhonderd jaar geleden de zaken - ondanks
oorlogsomstandigheden of andere perikelen - tot in kleine
bijzonderheden regelde en financieel verantwoordde te-
genover zijn ingelanden.
De Croenkens of de Croentgens canier
Zoals vaak het geval is, zijn van de archiefstukken van
het grootwaterschap Bijleveld en de Meerndijk vooral die
van financiële aard door de eeuwen heen goeddeels be-
waard gebleven. Daarvan zijn de oudste exemplaren van
de zogenaamde kameraarsrekeningen interessant, omdat
die enigszins een indruk geven van het reilen en zeilen
van het vroegere Grootwaterschap in de begintijd van zijn
bestaan. Men kan daarin lezen, wat de bewoners van dit
deel van het Westutrechtse veengebied moesten doen om
het hoofd letterlijk boven water te houden 2).
De kameraar was de man die de geldelijke middelen
van een stad of, zoals in ons geval, van een waterschap be-
heerde en ook zorg droeg voor de financiële administratie.
Bovendien hield hij zich o.a. bezig met de voorbereiding
van belangrijke werken en de controle op de uitvoering
daarvan. Voor wat het grootwaterschap Bijleveld en de
-ocr page 37-
39
De naam „Kroonkens kamer" of „Kroontjes kamer" wijst
mijns inziens duidelijk op het wapen van de familie Van
Lantscroon, een aanzienlijk Utrechts geslacht. Het schild
voerde drie kronen van sabel (zwart) in een veld van goud
(zie de bij dit artikel gevoegde ongekleurde schetsteke-
ning) 3). Waarschijnlijk heeft de eigenaar een afbeelding daar-
van laten aanbrengen op de voorgevel van zijn „camer" of
op de palen van het ernaast staande toegangshek. Het huis
kreeg daardoor in de volksmond de naam „Kroontjes kamer".
In de rekening van het jaar 1464 is opgenomen de post:
Item gegeven 2 man die enen dam bij Croenkens camer
t'eynden Heycoper weteringe gemaect hebben om Hey-
coper water mede te scutten, onder hem beyden te samen
10 stuvers, facit
(maakt) 1 gulden, 5 cromsteert.
De rekening van 1504 bevat de post:
Item gegeven die weert in die Hel bij Croentgens camer
van hout ende ijserwerck uut te voeren 12 stuvers.
Uut te voeren wilde zeggen: uit de stad Utrecht naar el-
ders (in dit geval naar Harmeien) te vervoeren; dit gebeur-
de per schuit of per wagen. Alle materialen - tot nagelen
(spijkers) toe - die nodig waren voor de bouw, het herstel
en het in bedrijf houden van bruggen, sluizen en later ook
molens moesten in die tijd in de stad Utrecht worden aan-
geschaft. De Hel was, naar ik heb kunnen vaststellen, de
naam van een herberg die bij de dam bij Croenkens camer
stond; ik kom daar straks op terug.
In de rekening van 1507 wordt in plaats van enen dam
bij Croenkens camer
gesproken van den dam bij Croent-
gens camer:
Item gegeven Dirck Brey van 1 halve dach dat hij den op-
stal verpaelt heeft bij den dam bij Croentgens camer, facit
1 stuver, 6 wit.
Te oordelen naar de plaatsaanduidingen komt deze ,,ca-
mer" overeen met Rotaerts huys van Lantscrone, dat is ge-
noemd in een oorkonde van bisschop Florens (van Weve-
lickhoven) uit 1385 4). Daarnaar wordt verwezen in het
artikel van Van Essen en Gravendeel.
Het handvest van 1385 was de grondslag voor de vor-
ming van het grootwaterschap Heycop, genaamd de Lange
Vliet, dat beoosten de Meerndijk heeft gelegen. Die water-
kering vormde de grens met het grootwaterschap Bijleveld
en de Meerndijk. De oorkonde bevatte tevens de vergun-
ning voor de aanleg van een watergang die het overtollige
water uit de ingelegen waterschappen zou afvoeren naar
de Vecht bij Breukelen. Deze watergang heette later de
Heycopper wetering of kortweg de Heycop. Vanwege zijn
grote lengte noemde men deze uitwatering vanaf De Meem
ook de Lange Vliet. Het grootwaterschap Heycop is in ze-
kere zin een tegenhanger geweest van het grootwaterschap
Bijleveld en de Meerndijk.
De Heycoper wetering, die in de kameraarsrekening
van 1464 werd bedoeld, was een gedeelte van dezelfde
Heycop. Zij liep op de plaats van de tegenwoordige Leid-
se Rijn tussen De Meem en het punt waar de Heycop noord-
waarts afboog in de richting van Den Ham. Dat punt lag
iets voorbij het stenen huis van Rotaert van Lantscrone
t'eynden Heycoper weteringe.
De dam, waarvan in de twee kameraarsrekeningen spra-
ke is, moet dan de thans niet meer bestaande Heldam zijn
geweest. Blijkbaar was het toen nodig deze te herstellen
en weer op de vereiste hoogte te brengen.
Meerndijk betreft woonde hij later ook wel de verschillen-
de schouwen (inspecties) door dijkgraaf en heemraden in
voor- en najaar bij.
De rekeningen werden jaarlijks opgemaakt. Zij bevat-
ten telkens een overzicht van de aan omslagheffingen ver-
kregen inkomsten en een specificatie van de gedane uitga-
ven. Daarmee deed de kameraar ieder jaar verantwoording
van zijn beheer tegenover de grondeigenaren, hier landge-
noten genoemd. Deze vergaderingen vonden plaats in de
kapittelzaal van de Dom te Utrecht, waar ook de meeste
grondeigenaren (behalve particulieren ook kapittels en
kloosters) woonden of gevestigd waren.
De geldsbedragen in de kameraarsrekeningen, die in dit
artikel worden aangehaald (tijdvak 1464 - 1529), zijn uit-
gedrukt in de toen gangbare (reken)munten. Deze zijn niet
steeds dezelfde gebleven. Wel kan worden gezegd, dat de
gulden, zoals de naam al aanduidt, oorspronkelijk van
goud was. De kromstaart en de stuiver waren in die tijd de
grootste zilveren munten. De wit was eveneens van zilver,
maar had een lagere waarde; er gingen 12 witten in een
stuiver.
In verschillende van de oudste rekeningen die nog aan-
wezig zijn vond ik uitgavenposten, waarin de Croenkens
camer
of Croentgens camer als plaatsaanduiding is gebruikt.
Dat was niet zo verwonderlijk. Op het middeleeuwse plat-
teland was een stenen huis, vroeger „camer" genoemd, een
in het oog vallende bijzonderheid. Uit het vervolg zal blij-
ken, dat deze „camer" in de nabijheid van de Heldam tus-
sen De Meem en Harmeien heeft gestaan.
lantscroon^sy^
Wapen van het geslacht Van Lantscroon. Het schild voert
drie kronen van sabel (zwart) op een gouden veld.
Vergrote copie van een schetstekening in: J.B. Rietstap, Illu-
strations to the Armorial général, IV, PI. XXII (Herdruk 1967).
-ocr page 38-
40
Aanleg van de Basterdam
De naam Heldam werd in die tijd nog niet gebruikt. Wel
sprak men van de Basterdam of van ,,de dam bij Croen-
kens camer". De aanleg daarvan zal ongetwijfeld verband
hebben gehouden met een ingrijpende verandering van het
afwateringsstelsel van de polders in deze streek.
Deze verandering vond zijn oorsprong in 1285. Omstreeks
dat jaar werd de bovenmond van de Hollandse IJssel aan
de Lek bij Hoppenesse (later bekend als het Klaphek) af-
gedamd. Als gevolg daarvan kon het merendeel van de pol-
ders die ten zuiden van de tegenwoordige Leidse Rijn wa-
ren gelegen het overtollige water door middel van uitwa-
teringssluizen op de ,.getemde" rivier brengen.
Hiertoe gingen ook verschillende waterschappen over,
die later deel zouden gaan uitmaken van het grootwater-
schap Bijleveld en de Meerndijk. Voordien hadden zij - in
ieder geval Reyerscop en Bijleveld - het water vanouds op
de Oude Rijn (Leidse Rijn) geloosd. Via het gebied van
het in 1322 ingestelde grootwaterschap van Woerden
kwam dit water terecht in de boezem van het Hollandse
hoogheemraadschap Rijnland, dat weer door middel van
een aantal sluizen te Spaarndam op het IJ uitwaterde. De
oorspronkelijke uitwatering van Rijnland door de Oude
Rijn op de Noordzee was namelijk door verzanding van de
Rijnmond bij Katwijk in de loop van de twaalfde eeuw
onmogelijk geworden.
Toen nu de gezamenlijke grondeigenaren van de bezui-
den de Oude Rijn (Leidse Rijn) gelegen waterschappen
Reyerscop, Bijleveld, Mastwijk en Achthoven verkozen
op de Hollandse IJssel te gaan uitwateren (de twee laatst-
genoemde waterschappen hadden dat aanvankelijk gedu-
rende korte tijd reeds eerder gedaan) bleven zij onverkort
verplicht mee te betalen aan de instandhouding van de uit-
wateringssluizen in Spaarndam. Om te worden ontslagen
van deze jaarlijks terugkerende last moest een afkooprege-
ling worden getroffen. Dat gebeurde in het jaar 1363. De
Hollandse graaf sloot toen een overeenkomst met onder
meer de grondeigenaren van de bovengenoemde water-
schappen. De bisschop van Utrecht hechtte op dezelfde
dag zijn goedkeuring aan deze financiële regeling 5).
De benoorden de Oude Rijn (Leidse Rijn) gelegen Har-
melerwaard stond van meet af aan buiten deze waterstaat-
kundige veranderingen. De waard bracht al die tijd, zoals
sedert de ontginning in de middeleeuwen was gedaan, zijn
overtollige water door de kavel sloten op de Oude Rijn. Hij
bleef daarom deel uitmaken van het grootwaterschap van
Woerden. Het was mijns inziens om die reden noodza-
kelijk om een keerdam in de Oude RTijn (Leidse Rijn) te.
maken, en wel aan de bovenstroomse zijde (de oostelijke
grens) van de Harmelerwaard. Dit was de Basterdam, die
is vermeld in de straks te noemen oorkonde van 1413 be-
treffende de aanleg van de Bijleveld.
De plaats van de dam wordt ook vermeld in een brief
van de Staten van den Lande van Utrecht van 1598, waar-
in een opsomming wordt gegeven vaft de op dat ogenblik
tot het Huis Nijeveld behorende leengoederen 6):
Item dat wijndaes op den Rijn aen de Groote Weede (de wind-
as op de Vaartse Rijn aan de Grote Wade) ende dat wijn-
daes op Basterdam t'eindens Hemelreweyde
(Harmeler-
waard).
De oorspronkelijke leenacten zijn van oudere datum, in
ieder geval van 1579, maar waarschijnlijk veel ouder. De
windassen waren aangebracht ten behoeve van de scheep-
vaart. Voordat er verlaten of schutsluizen in de zeventien-
Gedeelte van een in oktober 1599 door de landmeten Jan
Rutgersz. van den Berch gemaakte kaart van enige percelen
land in Vleuterweide. Hierop staan de Steene caemer en de
Heldam getekend. Het westen is boven. Links de tegenwoor-
dige Zandweg en Leidse Rijn (toen Heycoper wetering ge-
heten), waaruit naar rechts (noordwaarts) het vervolg van de
Heycop afbuigt. Linksonder de Steene caemer met trapge-
vels. De bijbehorende hofstede, die toen werd bewoond door
Ghisbert Cosijnsz., draagt thans de naam „Goedenburch".
Daarboven (westwaarts) op de linkerrand van de afbeelding
de Heldam met de windas van de overtoom.
Rijksarchief in de provincie Utrecht, Topografische Atlas;
Archief van het kapittel van Sint Jan.
de eeuw werden gebouwd waren veel dammen in vaarwa-
teren voorzien van overhalen, overtomen of overtochten.
Daartoe werden windassen boven de dammen gebouwd.
Dit was ook het geval bij de Basterdam, die in het kader
van de regeling van 1363 omstreeks dat jaar moet zijn aan-
gelegd.
Over de nogal merkwaardige naam Basterdam heeft de
Utrechtse civiel ingenieur Calkoen opgemerkt, dat deze
kan zijn afgeleid van die van Jan Aelman of Jan Aleman,
bastaard van Henegouwen, heer van Woerden. Op diens
gezag zou de dam kunnen zijn aangebracht 7).
Deze Jan Aelman was een zoon van graaf Willem III uit
een buitenechtelijke verhouding. Hij was dus een bastaard.
De toevoeging „bastaard" aan de naam was in zulke geval-
len gebruikelijk. Aan dat woord werd niet zo'n geringschat-
tende betekenis gehecht als men tegenwoordig vaak doet.
Bij open brief van 1346 gaf gravin Margaretha van He-
negouwen aan haar bastaardbroer, die ridder was, het Land
-ocr page 39-
41
Bijleveld brengen, maar reeds na 70 jaren moest dit kunst-
matig geschieden met behulp van bemaling door windwa-
termolens en later door gemalen. De Bijleveld zelf behoef-
de niet te worden bemalen.
De Basterdam of de dam bij Croentgens camer, later de
dam bij de Hel of de Heldam geaeten, moet reeds hebben
bestaan toen de Heycop kort na 1385 werd aangelegd. De-
ze dam heeft eeuwenlang het iets hoger staande water van
de Heycopse landen gescheiden gehouden van dat van de
Bijleveldse landen. Zoals het Oudhollandse spreekwoord
zegt: „Wie water deert, die water keert" dienden de land-
genoten van Bijleveld en de Meemdijk de dam op voldoen-
de hoogte te houden, tenminste in de tijd waarover wij nu
spreken.
Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende twee posten van
de kameraarsrekeningen van de jaren 1423 en 1508. Deze
luiden als volgt:
(1423): Item gegeven van Basterdam dicht te houden een
jaer lang ende die brug bi Basterdam te houden
(onder-
houden) 4 gulden;
(1508): Item gegeven Dirck Brey voer 2 horden die an den
dam bij die Heil verbezicht
(gebezigd) zijn om die hogen
waters will, elcke horde 2112 stuver, facit 5 stuvers.
Welke brug in 1423 werd bedoeld, is niet meer na te gaan.
De Heldambrug bestond toen nog niet. Ik moet daarom aan-
nemen dat het de brug was over de vliet, waardoor het
polderwater van het oostelijke deel van het waterschap
Reyerscop/Bijleveld (de polder Veldhuizen) op de Oude
Rijn (nu Leidse Rijn) werd geloosd. Die vliet heette later
de Hellevliet.
De omschrijving van de post van de kameraarsrekening
van 1464, waarin herstelwerkzaamheden aan een dam bij
Croenkens camer worden vermeld om het Heycoper water
mede te scutten
is nu wel duidelijk.
Wat men met de Hel in de kameraarsrekeningen van
1504 (zie de vorige paragraaf) en van 1508 (hierboven)
heeft bedoeld lijkt mij evenmin een probleem te vormen.
De woorden in de eerstgenoemde post die weert (waard)
in die Hel kunnen niet anders dan wijzen op een herberg,
genaamd ,,De Hel" of „In de Hel" bij bovengenoemde dam.
Ook de navolgende post van de rekening van 1507 duidt
op het bestaan van een herberg van die naam:
Item, gegeven die weerdinne in den Hel voer 4 112 vanne
(vaen, vane: naam van een maat, vooral van bier) biers die
de buerluden droncken die oick holppen wijnden, facit 2
stuvers, 9 wit, 3 duyt.
Deze buurlieden (ingezetenen) hadden geholpen bij het
ophijsen van onderdelen van een te herstellen windwater-
molen in de naaste omgeving van deze herberg. Het kwam
in die tijd meer voor, dat voor ongewone werkzaamheden
door ingezetenen ten behoeve van het eigen „gemene land"
geen vergoedingen in geld, maar in de vorm van bier werd ■
gegeven. Bier werd trouwens ook meestal gegeven aan de
arbeiders (dagloners) op al dan niet aanbestede werken, zo-
wel in de stad als op het platteland. De daarmee verband
houdende uitgaven zijn steeds verantwoord geweest in de
stedelijke en waterschappelijke kameraarsrekeningen.
In de kameraarsrekening van Bijleveld en de Meemdijk
van 1508 wordt van „die Helle" gesproken:
Item des manendaechs nae Palmsonnendach heeft de ca-
meraer gheweest te Hermeien ende bestayt
(aanbesteed)
van Woerden „geheel ende al met allen renten, rechte ende
vervalle" s). Verder werd hij raad van Holland in 1346 en
1356, raad van Henegouwen in 1380 en was ook heer van
Schotervlieland en het Huis te Nesse in Holland. Hij stierf
in 1389 en werd begraven in Valenciennes (Frankrijk) 9).
De verklaring van de naam Basterdam door Calkoen is
heel aannemelijk. Er heeft namelijk in 1367 een Heer Jan
Aelmanssluis in Oudewater bestaan. Het grootwaterschap
van Woerden had zich in 1366 het recht verschaft om
enige (nieuwe) uitwateringen te maken op de Hollandse
IJssel. Eén daarvan liep via de (Lange) Linschoten door
Oudewater. In 1367 sloten het Grootwaterschap en de stad
Oudewater een tweevoudige overeenkomst over het bou-
wen en onderhouden door het Grootwaterschap van een
nieuwe uitwateringssluis „binnen der stede van Oudewa-
ter, daer die oude sluyse te leggen plach ofte daer Heer Jan
Aelmanssluyze nu leyt" 10). Dat was dus nd de afscheiding
van Reyerscop en Bijleveld in 1363.
De Basterdam lag op de in 1363 vastgestelde nieuwe
grens van het grootwaterschap van Woerden. Hij was daar-
om als kering tegen ,,vreemd water" van groot belang.
Deze dam vervulde evenwel een tweede functie, te weten
als kering tegen overstromingswater bij doorbraken van de
Lekdijk. Hij stond wat dat betreft op één lijn met de veel
oudere Meemdijk, die bij de oprichting van het grootwater-
schap van Woerden in 1322 de meest oostelijke grens daar-
van was gaan vormen, maar bij de grenswijziging van 1363
buiten het gebied van dat grootwaterschap kwam te liggen.
Gezien de grote betekenis van de Basterdam voor de be-
scherming van de Woerdense landen zal deze ongetwijfeld
zijn aangelegd in opdracht van de toenmalige heer van
Woerden. De naam „Basterdam" zou dan eigenlijk als „Bas-
terddam" (met een dubbele „d") moeten worden geschre-
ven, maar een dergelijke spelling vond men in vroegere
eeuwen niet altijd nodig.
Aanleg van de Bijleveld
In 1413 kwam weer een grote verandering in de water-
staatkundige toestand in deze streek. In dat jaar werd de
grondslag gelegd van het latere grootwaterschap Bijleveld
en de Meerndijk. Alle onder dat toekomstige grootwater-
schap vallende waterschappen, d.i. met inbegrip van de
Harmelerwaard, kregen bij handvest van de graaf van Hol-
land en de heer van Woerden onder bepaalde voorwaarden
het eeuwigdurende recht om gezamenlijk uit te wateren op
de Amstel 11). Ook de stad Amsterdam verleende hiervoor
haar toestemming.
Een jaar later gaf de bisschop van Utrecht een schouw-
brief aan de belanghebbende grondeigenaren, die eeuwen-
lang tot reglement van het grootwaterschap Bijleveld en
de Meerndijk heeft gediend. Daarin werden verschillende
zaken van technische, juridische, bestuurlijke en financiële
aard geregeld, terwijl ook alle rechten en verplichtingen
van het waterschap-in-oprichting tegenover derden wer-
den vastgelegd. Het jaar 1414 is daarom als het oprichtings-
jaar van het Grootwaterschap te beschouwen.
Krachtens het handvest van 1413 mochten de gezamen-
lijke grondeigenaren een watergang laten aanleggen, die
in de Oude Rijn tusschen Basterdam ende Haenwyker kae
(bij Harmeien) zou beginnen en in de Amstel bij Coelbirs
off daer omtrent
(in 1440 en 1441 gespeld: Koelbiers, dit
was bij de Nessersluis ten noordoosten van Uithoorn) zou
uitmonden. De nieuwe wetering werd de Gemenelandswe-
tering, later de Bijleveldse wetering of kortweg de Bijle-
veld genoemd. Aanvankelijk kon men het overtollige wa-
ter op natuurlijke wijze vanuit de waterschappen op de
-ocr page 40-
42
van de herberg ,,De Hel" een dergelijk stuk „onland" heeft
gelegen, dat onbruikbaar was voor de landbouw.
Zoals gezegd, kan de volledige naam van de herberg
ook ,,In de Hel" zijn geweest. Hoe dan ook, het ligt voor
de hand aan te nemen, dat de naam „Heldam" is afgeleid
van die van de herberg ,,De Hel".
In de kameraarsrekening van 1529 is voor de eerste
maal sprake van de ,,Heldam":
Item noch gegeven Gerrit Hortensz. dat hij eenen dach ge-
arbeyt heeft aen den opstal
(kade) van die Heeldam off
(af) tot aen die muelens (molens) toe, facit 3 stuvers.
De (anonieme) klerk, die deze rekening in opdracht van
de kameraar in viervoud int claer (in 't net) schreef, had
de gewoonte om van verschillende woorden de enkele e
soms te verdubbelen tot ee. Zo maakte hij van geit (geld)
meermalen geelt en van Heldam de naam Heeldam.
Dat deed hij ook in de navolgende post:
Item gegeven aen die Heel, dat hij sevendalven dach (zes
den opstall (kade) bij die Helle te tuynen (betuinen) /
dach, facit 6 stuvers.
De aanwezigheid van een herberg bij een dam in een in-
terlokaal vaarwater, waar vaak schuiten overgehaald moes-
ten worden, behoeft ons niet te verbazen. Andere voor-
beelden zijn de herberg Jaffa bij de gelijknamige dam (la-
ter schutsluis) in de Vleutense wetering in de Hogeweide
te Utrecht en de herberg aan de Stadsdam (later eveneens
een schutsluis) in de Leidse Rijn ter hoogte van het Huis
te Voorn in Vleuten-De Meern. Aan de Heldam heeft
overigens nog tot aan de amovering van de schutsluis in
1960 een café gestaan.
,,Hemel", ,,Hel" en „Vagevuur" waren vóór de Refor-
matie heel gewone namen op uithangborden van bedrijfs-
panden, herbergen en kroegen 12).
Een andere betekenis van het woord ..hel" is: laaggele-
gen, moerassig terrein. Een voorbeeld diiarvan is het klei-
ne natuurreservaat ,,De Hel" bij Veenendaal. Maar het
staat voor mij vast, dat in ons geval noch ten tijde van de
middeleeuwse ontginningen, noch daarna in de nabijheid
De Leidse Rijn met de Heldamsluis en de Heldambrug omstreeks 1930, gezien in de richting van Harmeien. Links loopt de Rijks-
straatweg tussen de Meern en Harmeien. De gronden van de daarlangs staande boerderijen zijn gelegen in het toenmalige (ingele-
gen) waterschap Bijleveld en Reyerscop. Op de voorgrond (vóór de sluisdeuren) het boezemwater van de Heycop, daarachter het
iets lager staande boezemwater van de Bijleveld. Door een verandering van de waterstaatkundige toestand van de Leidse Rijn, de
Heycop en de Bijleveld na de oorlog werd de Heldamsluis als waterscheiding tussen de boezems van de Heycop en Bijleveld over-
bodig. In 1960 zijn zowel de sluis als de brug door de provincie Utrecht afgebroken. Voor de Heldambrug kwamen een nieuwe op-
haalbrug bij Harmeien (de tegenwoordige Molenbrug) en een voetgangersbrug tegenover de in ruilverkavelingsverband aangeleg-
de Heldamweg in de plaats.
Naar een illustratie in het tijdschrift „Utrecht in Woord en Beeld", Rijksarchief in de provincie Utrecht, Topografische Atlas, Inv.
nr. 129-3.
-ocr page 41-
43
en een halve dag) gearbeyt heeft aen den opstal van die
Heeldam tot Vrerick Evertsz. toe, sdaechs 4 stuvers, facit
1 gulden 6 stuvers.
In plaats van „Heldam" gebruikte men tevens de naam
„Helsedam", zoals in dezelfde kameraarsrekening van
1529:
Item gegeven Henrick die muelenaer ende Willem
Hubertsz., dat sij gearbeyt hebben aen den opstal van den
Helsendam tot Vrerick Evertsz. toe ende oeck aen die wa-
tergangen ende ygelick 13 dach, s daechs 4 stuvers, facit
5 gulden 4 stuvers.
Een tweede voorbeeld bevat de ordonnantie van de Stad-
houder-Generaal etc. van 1546 betreffende het uitdiepen
van de vaart van Utrecht naar Leiden, onder andere de
Oude Rijn tot aan Harmeien (artikel 19) 13):
Item......beroerende die verdiepinge van de voorsz. grif-
te, van de Heule tot den Helschendam toe,
enz.
De Heule (heul, gemetselde duiker) lag op het begin-
punt van de Heycop of Lange Vliet in De Meem.
Wanneer de naam „Basterdam" in onbruik raakte is moei-
lijk vast te stellen. Waarschijnlijk waren verschillende na-
men voor deze dam gelijktijdig in omloop. De ietwat om-
slachtige naam ,,Dam bij Croenkens camer" zal wel het
eerst zijn verdwenen, ofschoon dat stenen huis nog lang
als plaatsaanduiding is gebruikt. Op de kaart van de land-
meter Jan Rutgersz. van den Berch uit 1599, die in de aan-
hef van dit artikel is genoemd, is deze dam als „Heldam"
aangegeven. Die naam was toen blijkbaar al ingeburgerd
en sindsdien (tot 1960) blijven bestaan. Hij leeft nog voort
in die van de Heldamweg, een tijdens de ruilverkaveling
Vleuten (1953 - 1963) aangelegde landbouwweg tussen de
Harmelerwaard geheten weg langs de Leidse Rijn en de Dor-
peldijk.
Ook de naam van de Hellevliet of Hellesloot in het wa-
terschap Bijleveld is kennelijk ontleend aan „De Hel". De-
ze vliet heeft indertijd uitgemond in de Oude Rijn (Leidse
Rijn) vlak achter (bewesten) de Heldam. De vroeger langs
deze vliet lopende kade vormde oorspronkelijk de weste-
lijke grens van het ontginningsblok Veldhuizen. De Helle-
vliet heeft ooit gediend tot „uytvliet" van de Helmolen,
een van de drie windwatermolens van het Grootwaterschap,
en werd daarom oudtijds de Helmolenvliet genoemd. De
naam Helmolen ben ik voor het eerst tegengekomen in een
kwitantie betreffende geleverde materialen bij de kame-
raarsrekening van 1529.
Rotaert van Lantscrone
De omschrijving van de twee bovengenoemde posten in
de kameraarsrekeningen van 1464 en 1504 zijn, voor wat de
locatie van de ,,Steene caemer" betreft, zonder meer een
bevestiging van de voorlopige conclusies van Van Essen en
Gravendeel. Dat echter de eerste eigenaren van deze „ca-
mer" zich metterdaad zouden hebben bemoeid met de ont-
ginning in de polder Bijleveld lijkt mij minder voor de hand
te liggen dan zij stellen. Die veengronden waren waar-
schijnlijk al in gebruik genomen als landbouwgrond toen
aan de overkant van het water het stenen huis werd gebouwd.
Hetzelfde geldt denkelijk voor de polder Vleuterweide.
Wat die laatste betreft is het wel interessant te wijzen
op enige lenen die zijn aangetekend in het oudst bekende
leenregister van het Sticht. Dit werd tussen 26-9-1381 en
19-1-1383 opgesteld u). Het vermeldt:
Item Gijsbrecht over die Vecht Willams soen hout......6
morgen lands als gheleghen siin bij de Hamme in den ker-
spel van Vloten in des proefstes gherechte van Oudenmon-
ster daer die heren van sinte Marien t'Utrecht aen beyden
siden naest ghelant siin. Item II honts lants ende een
stucke erfs, gheheten die Rode hoeve ende een stucke erfs,
gheheten des Sluters-camp, die tienden ten anderen, ghe-
leghen in den kerspel van Vloten daer Peter uyten Hamme,
joncfrouwe Lysbeth siin dochter, Jans wijf van Lantscrone
ende Rotaert van Lantscrone boven naest ghelant siin en-
de die heren van sinte Marien vorseyt
15) beneden; voor
welken vorseyden erve her Peter uten Hamme mijnen hee-
re van Utrecht
16) ende sinen Ghestichte den eygendoem
of ghegeven hadde in den gherechte daer dit vorseyde
erve in gheleghen is. Ende al dit vorseyde goet droech her
Peter vorseyt mijnen heere op te Gijsbrechts behoef
vorseyt.
Ook ten zuiden van de Oude Rijn (nu Leidse Rijn) was
Rotaert van Lantscrone gegoed. Hij beschikte in diezelfde
tijd over de tienden van landerijen tussen de tegenwoor-
dige Strijkviertel in Oudenrijn (nu De Meem) en een be-
paalde sloot, die mogelijk de oostelijke grens van dat
tiendblok vormde n):
Item Rotaerd van Landscronen hout enen tiende, gheleghen
aen den Olden RUn tusschen Striitvierdel ende Boudewiin
sloet in Buerkerken kerspel tot Utrecht.
Besluit
In de tekst op voorgaande bladzijden heb ik enige gege-
vens verwerkt die ik onlangs verzamelde over de omgeving
van het verdwenen middeleeuwse stenen huis van Rotaert
van Lantscrone. De aantekeningen uit de kameraarsreke-
ningen van het vroegere grootwaterschap Bijleveld en de
Meemdijk maakte ik toevalligerwijs kort vóór en kort nd
de publicatie van het verslag door Van Essen en Graven-
deel over de „Steene caemer".
Gesteld kan worden, dat met die „Steene caemer" het-
zelfde stenen huis werd bedoeld als de „Croenkens camer"
aan de Heycoper wetering bij de voormalige Basterdam,
later Heldam geheten. En deze „Croenkens camer" is weer
identiek met „Roetaerts huys van Lantscrone" in het char-
ter van 1385.
Voorts blijkt de Heldam, oudtijds Basterdam, Dam bij
Croenkens camer of Dam bij de Hel geheten, te zijn aan-
gelegd als uitvloeisel van een grenswijziging van het groot-
waterschap van Woerden in 1363.
De namen „Dam bij Croenkens camer", „Basterdam" ■
en „Heldam" kunnen worden verklaard als afleidingen van
respectievelijk het wapen van het Utrechtse geslacht Van
Lantscroon (drie kroontjes), van Jan Aelman, bastaard van
Henegouwen en van de herberg De Hel die bij deze dam
heeft gestaan.
Noten
1) Voor de lotgevallen van Bijleveld en de Meemdijk verwijs ik naar het korte overzicht van de geschiedenis van dat grootwaterschap in de specia-le
uitgave van de Historische Vereniging, getiteld „Van oude Rijn tot Leidse Rijn" (1985) van mijn hand.
-ocr page 42-
44
2)  Rijksarchief in de provincie Utrecht, Kapittel van de Dom, Inventarisnummer 3544, Rekeningen van den kameraar van het waterschap Reyers-cop en
Bijleveld 1423 - 1682. De collectie is niet volledig.
3)  Een beschrijving van het volledige wapen is te vinden bij: J.B. Rietstap, Armorial Général précédé d'un dictionnaire des termes du blason (1887;
herdruk Londen 1965), deel II, bladzijde 25. Een gekleurde afbeelding van het schild bevindt zich in het Rijksarchief in de provincie Utrecht op de
Wapenkaart der oude edele en aansienlijke geslachten des Stichts van Utrecht, enz. (1769).
4)  De naam Rotaert werd op verschillende manieren geschreven. Ik heb hier één van de spellingen aangehouden die voorkomen in het leenregister van
1381 - 1383, bedoeld in noot 14).
In de drie afschriften van het charter van 1385, die in het Rijksarchief te Utrecht aanwezig te zijn, staat:
a)   Roetaerts huys van Lantscrone;
b)  Roetaerds huys van Lantscrone;
c)   Roetaairds huus van Lantscroen.
De charters a) en b) bevinden zich in het oud-archief van het waterschap Heycop, genaamd de Lange Vliet, dat door het Rijksarchief thans opnieuw
wordt geïnventariseerd (oud inventarisnummer 12). Het onder c) genoemde charter maakt deel uit van het archief van het kapittel van de Dom
(inventarisnummer 3598).
F.A.R.A. van Ittersum heeft zich dus vergist met de spelling „Roec Aerts huys van Lantscrone" in zijn boek Het Waterschap Heycop, genaamd de Lange Vliet
(1900). Dat is begrijpelijk, de letters c en t zijn in oude handschriften vaak moeilijk en soms helemaal niet van elkaar te onderscheiden.
5)  S.J. Fockema Andreae, De uitwatering van Woerden op Rijnland en de geschiedenis der daarop gemaakte bepalingen. Nota 1930, gevoegd bij de
notulen van de Vereenigde Vergadering van Rijnland van dat jaar.
6)  A. Johanna Maris, Repertorium op de Stichtse leenprotocollen uit het landsheerlijke tijdvak, I. De Nederstichtse leenacten (1394 - 1581), (1956);
bladzijde 372. De heer Gravendeel was zo vriendelijk mij opmerkzaam te maken op deze passage.
7)  G.G. Calkoen, Wateren binnen het Sticht van Utrecht en daarmede in verband en gemeenschap zijnde. Manuscript, 1898/1899, deel 2. Gemeentelijke
Archiefdienst Utrecht, Bibliotheek, catalogusnummer XXXVIII, F 46 en 47.
8)  Historie ofte beschrijving van 't Utrechtsche Bisdom, enz. (1719), deel I, bladzijde 459. N. Plomp, Woerden 600 jaar stad (1972), bladzijden 33, 34,
en 54.
9)  Gens Nostra, jaargang 45, nummer 10/11; oktober/november 1990, bladzijde 406.
10)  Calkoen verwijst hiervoor naar Frans van Mieris, Groot charterboek der graaven van Holland, enz. (1755), deel III, bladzijden 210 en 211. Gegevens
hierover zijn ook te vinden bij G.R. van Kinschot, Beschrijving der stad Oudewater (1747), bladzijden 289 en 290, en bij N. Plomp, Woerden 600 jaar
stad (1972), bladzijde 40.
11)  Zie o.a. B.G.A. Pabst, De Hydrarchia Bijleveld (1836). Bijlagen: Handvesten voor het waterschap Bijleveld.
12)  J. van Lennep en J. ter Gouw, Dé uithangteekens, enz. (1866, herdruk z.j.), bladzijde 93.                                                                                    «
13)  Ordonnantie van 3-8-1546. In: Groot Placaatboek, etc, uitgegeven door J. van de Water (1729); deel 2, bladzijde 249.
14)  Rijksarchief in de provincie Utrecht; Archief van de bisschoppen van Utrecht, inventarisnummer 270-1 en 270-A. Ook in: Werken van het Historisch
genootschap. Nieuwe serie no. 54 (1891); S. Muller Fz., Lijst der leenmannen in het Sticht.
15)  Dit „vorseyt" slaat op een niet door mij overgenomen eerdere passage van het leenregister.
16)  Onder „mijnen heere van Utrecht" verstond men de bisschop; deze was in die lijd tevens landsheer van het Sticht van Utrecht.
17)  Zie noot 14).
De Hel
door
Dr D.W. Gravendeel
Storm van Leeuwen maakt in het voorgaande artikel duidelijk dat de Basterdam omstreeks 1363 werd aange-
legd. Dat kunstwerk zou later bekend staan onder de naam „Heldam" en het is die laatste naam die zeer intri-
geert. Wat kan toch de betekenis zijn geweest van „hel"? Het was ooit - toen men nog geen huisnummers ken-
de en die ook niet nodig had - gewoonte huizen een naam te geven en die kenbaar te maken met een uithan-
bord. Dat gebruik is in het bijzonder voor herbergen tot in onze tijd blijven bestaan. Namen voor herbergen wa-
ren er legio en daar hoorden ook „hel" en „hemel" bij. Dat er bij de Basterdam een herberg stond lijdt geen twij-
fel. Die etablissementen hebben altijd de gewoonte gehad te verrijzen op plaatsen waar maar even de mogelijk-
heid bestond dat de mens zijn pas zou inhouden. En hier was het niet alleen „de pas" maar ook „de vaart". De
schuiten moesten met een „windas" worden „overgehaald" over de dam. De combinatie van de toch vrij afgele-
gen plaats met de zware arbeid die moest worden verricht voor men zichzelf een borrel kon gunnen, kan de
keuze van de naam hebben bepaald: de herberg De Hel. Overigens heeft er tot de afbraak van de latere sluis
ter plekke een café gestaan.
Als alles zo soepel te verklaren is, waarom dan toch moeilijk doen? Wel, niet alle verklaringen liggen altijd
voor de hand en er is m.i. nog een andere mogelijkheid.
-ocr page 43-
45
2. het Hellegat, een binnengedijkte kil in de Zuidhollandse
polder bij Dussen;
3. het Hellegat, een wetering zuidwestelijk van IJzendijke;
4. de Hellegatspolder, een polder aan de Ringvaart van de
Haarlemmermeer, oostelijk v^'n Sassenheim;
5. de Heipolder, gedeelte van de dioogmakerij de Nieuwe
of Drooggemaakte Polder, noordelijk van Pijnakker;
6. de Helsloot, sloot oostelijk van Groot Schermer.
Conclusie
Natuurlijk is het zo dat het woorddeel ,,hel(le)" in het
laatste rijtje niet altijd met dezelfde betekenis hoeft te zijn
bedoeld. Van water kan dreiging uitgaan en een polder die
moeilijk droog te maken is kan ,,Hel(se)" polder worden
genoemd, maar wat kan er „infernaal" zijn aan een sloot
of een wetering?
Herbergen zullen er bij de benoeming van bovenstaande
wateren niet aan te pas zijn gekomen.
Oorspronkelijke betekenissen van woorden (namen, be-
grippen) kunnen heel lang sluimeren in de volksgeest om
dan schijnbaar plotseling weer op te duiken en zich meer
of minder vluchtig aan een object te hechten.
Er was ter plaatse beslist sprake van een boezemwater.
Misschien waren er zelfs twéé. De ons nu als Helsloot be-
kende vliet kan als zodanig hebben gefungeerd en zeker
was dat het geval met de latere Lange Vliet (tegenwoordig
Leidse Rijn). En er werd een dam gelegd in dat boezem-
water of die ,,her'.
De oorspronkelijke betekenis van het begrip „hel" moet
allengs verzwakt zijn of verloren gegaan en zo werd „hel"
tot „helsloot" of ,,hel(le)vliet". Lang niet alle sloten, vlie-
ten en weteringen hadden een boezemfunctie. Betekende
„hel" dus als zodanig oorspronkelijk „boezemwater", het
woord kan later als voorvoegsel zijn gebruikt om er de bij-
zondere functie van een bepaald water mee aan te duiden.
Het kan overigens heel goed zo zijn gegaan dat welis-
waar de dam in eerste instantie officieel werd genoemd
naar de man die opdracht tot de aanleg gaf, maar dat de
volksmond al snel daarvoor een eigen vertrouwder bena-
ming in de plaats stelde. Zoiets gebeurt ook nu nog gere-
geld.
Van Da Ie
In het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (8ste
druk, 1961) vindt u onder ,,hel" I:
1. de onderwereld, het doden- of schimmenrijk;
2. in 't bijzonder, naar de christelijke opvatting, de, in het
volksgeloof als onderaards gedachte, verblijfplaats der
verdoemden, vooral als plaats der verschrikking, waar
de zondaar voor zijn boosheid wordt gestraft, het tegen-
overgestelde van hemel;
3. de gezamenlijke bewoners der onder 2 genoemde plaats;
4. plaats of toestand die aan de onder 2 genoemde doet
denken, rampzaligheid, diep ongelukkig lot;
5. het asgat onder de haard;
in pel- en meelmolens de onderste zolder, die zeer laag
en donker is;
scheepsterm: een donkere ruimte voor in het schip onder
het volkslogies, waar allerlei dagelijkse behoeften be-
waard worden;
kleermakerij: de donkere ruimte onder de tafels der kleer-
makers, waarin de overschietende lappen geworpen wor-
den;
letterzetterij: het vakje in de letterkast waarin de afge-
sleten of gebroken letters worden geborgen;
R.K.: kast voor verboden boeken, bijvoorbeeld in een
kloosterbibliotheek;
bergboezem: boezem waarin het polderwater tijdelijk
wordt gemalen, zolang de stand van het buitenwater de
uitlozing belet.
Het middelnederlands
Het Middelnederlandsch Handwoordenboek, bewerkt
door J. Verdam (2de druk, 1932) geeft voor „hel" (helle,
hille, elle):
1. graf, het dodenrijk;
2. hel, rampzalige toestand, toppunt van ellende;
3. bergplaats.
De etymologie
De etymologie of woordafleidkunde kan ons misschien
verder helpen. Franck's Etymologisch Woordenboek der
Nederlandsche Taal, bewerkt door N. van Wijk (2de druk,
1949), vergelijkt:
1,
2
oudnederfrankisch en oudhoogduits „hella" (nieuwhoog-
duits „höUe");
3. oudsaksisch „hel" (hellia);
4. oudfries „helle" (hille);
5. angelsaksisch (engels) „heil";
6. gotisch „halja".
Het zijn allemaal woorden voor „hel, dood, godin van
de dood", maar de oorspronkelijke betekenis was „schuil-
plaats, bergplaats". Het bijbehorende werkwoord is „he-
len" (verbergen, bergen). Wellicht heeft het woord al in
het oergermaans de betekenis gekregen, die wij er nu op
het eerste gehoor aan toekennen.
Aardrijkskundige namen
De lijst der Aardrijkskundige Namen van Nederland
(1936) verstrekt ons wat voorbeelden van ,,hei-namen".
1- de Helsloot, het Helkanaal en de Helsluis, zuidelijk van
Sliedrecht, in de Biesbos. Daar ligt ook de Heipolder;
D
-ocr page 44-
46
Een vacature
aan de dorpsschool te De Meern
door
Jac de Bruijn
In het juninummer van de derde jaargang (1983) van ons tijdschrift beschreef ik op bladzijde 120 in het kort
hoe in 1792 Cornelis Terwogt schoolmeester te De Meern werd. Het verhaal kwam destijds echter niet goed „uit
de verf" en daarom wil ik het nu wat uitgebreider vertellen.
Vóór 1 juli 1848 was er te De Meern slechts één lagere
school, waar kinderen van alle gezindten onderwijs ont-
vingen. Het hoofd van de school was tevens koster van de
Hervormde kerk ter plaatse. Dit vermeld ik met opzet om-
dat anders het volgende misschien niet goed begrepen zou
worden.
Meester Pieter van Diepeningen, die op 2 mei 1791 met
attestatie van Mijdrecht naar De Meern was gekomen, hier
trouwde met Gesina Elisabeth Vos, vertrok reeds medio
1792 naar De Bilt. Ik vermoed dat hij in De Bilt beter be-
taald werd dan in De Meern. Toch bleken er voor de open-
gevallen plaats twaalf gegadigden te zijn.
De keuze was moeilijk en daarom werd er een examen-
commissie gevormd, bestaande uit zes Heren, waaronder
de plaatselijke predikant Ds A. van Dijk (hij stond hier
van 1769 tot aan zijn dood in 1813), Ds R. Oosterhout uit
Harmeien (aldaar van 1786 tot 1797) en Ds Joh. Best uit
Vleuten (in 1790 aldaar gekomen als adjunct-predikant en
in 1791 aangesteld als opvolger van Ds J. Thielen; hij
bleef tot 1798).
De candidaten kwamen op maandag 22 october 1792
naar de Jacobikerk te Utrecht. Om het examen zo onpartij-
dig mogelijk te doen verlopen werd eerst geloot om de
volgorde. Het onderzoek omvatte de vakken schrijven, re-
kenen en zingen. Het laatste vak was vooral van belang
voor het kosters- en voorzangerswerk van de meester.
Men liet de candidaten eerst schrijven en wel: Bewaard
Uw tonge van het kwade, Uw lippen van bedrog te spreken
enz. Psalm 34.
De ganzeveren pennen werden te voorschijn gehaald,
het peimemes erbij en met sierlijke zwaai en grote krullen
werd er geschreven.
't Was nu een grote toer om de mooiste en beste schrij-
ver eruit te nemen, want dat de oude schoolmeesters schrij-
ven konden is overbekend. Zelfs de grote dichters Joost
van den Vondel en Christiaan Huygens bezongen hun lof.
Toen kreeg men acht sommen onder de neus, waarvan
ik er eentje aan de lezers van dit blad doorgeef (u kunt uw
antwoord eventueel bij de schrijver indienen):
Een jongeman, moetende (ontmoetende) een jonge Dogter,
in haar schoot hebbende veel welruykende Roosjes: O
Schone, die met UwEdele gunste, zo een Roosje van de
100 die gij daar hebt mogt genieten. Zij antwoordde, ik
heb er geen 100, maar dat ik ze dubbeleerde, en des getals
113 daartoe voegden en bij het komende daarvan 3i8 min
10 bij telde, zo konde ik uw hooft tot uw verschonen met
een krans van 100 Rozen verderen.
De vrage is hoeveel Roosjes de Dogter in haar schoot
hadde.
Na het rekenexamen moest men voor de lessenaar ko-
men om te lezen en te zingen. Gelezen werd uit de profe-
tie van Jeremia. Verder werden enige psalmen gezongen.
De commissie vond Cornelis Terwogt, schoolmeester
aan het Weeshuis te Schiedam, de beste. Hij had bij de lo-
ting nummer 9 getrokken. Maar alvorens hij met de benoe-
ming kon afreizen, moest hij nog bij de drie predikanten
een religieus examen afleggen dat drie kwartier duurde.
Zijn aanstelling, gedateerd De Meern 14 november 1792,
luidt:
Wij ondergeschrevene Predikanten van De Meern en con-
sulenten verklaren dat Cornelis Ter Wogt ingevolge het
eerste artikel van de gerenoveerde
(vernieuwde) schoolorde
door ons geëxamineerd is omtrent zijn kennis in de Chris-
telijke religie en zoveele blijken van kennis in deese gege-
ven heeft, dat tot schoolmeester of koster kan worden aan-
genomen, waarover wij de Goddelijcken Zegen wenschen.
Reeds vier dagen later kwam hij met attestatie naar De
Meern. Een opzegtermijn in Schiedam was er blijkbaar
niet. Na enkele jaren hier gekosterd te hebben vond hij de
dochter van ouderling Anthony van Stam en Grietje van der
Kemp als zijn bruid. Uit zijn huwelijksinschrijving blijkt
tevens dat hij uit Utrecht afkomstig was. In het Trouwboek
van de Hervormde Gemeente staat:
1796 April 24 Cornelis Terwogt J.M. (jongeman, niet eer-
der getrouwd), geboren te Utrecht en wonende aan De Meern,.
en Willemijntje van Stam J.D.
(jonge dochter, niet eerder
getrouwd), geboren en wonende onder den Gerechte van
Veldhuysen, zijn na vertoning van attestatie dat hunne
drie huwelijkse proclamaties in den Gerechte van Vleuten
en De Meern en Veldhuysen onverhinderd zijn gepubliceerd
en geaffigeerd
(per aanplakbiljet bekendgemaakt) en na
deze ook in de kerk aan De Meern zonder verhindering ge-
had te hebben, in den huwelijken staat bevestigd en is van
deze inzegening in geschrifte kennis gegeven aan de Mu-
nicipaliteit van Vleuten en De Meern en Veldhuysen.
-ocr page 45-
47
Aan de laatste zinsnede bemerken we dat het kerkelijk
huwelijk gemeld moest worden aan de overheid. De Ba-
taafse Vrijheid had een einde gemaakt aan het stadhouder-
Ujk bestuur. Reeds in het eerste jaar van de Bataafse Repu-
bliek - 1795 - werden er door de Staten Generaal maatre-
gelen getroffen die op een officiële scheiding van kerk en
staat vooruitliepen. Zij stelden de burgerlijke huwelijks-
sluiting voor alle gezindten verplicht. De burgerlijke stand
werd in Frankrijk bij de wet van 20 september 1792 als
staatsinstelling ingevoerd. In Nederland werden de Franse
wetten ingaande 1 maart 1811 van kracht.
Van Meester Terwogt is in het archief van de Hervormde
Gemeente te De Meern een zogenaamde Acte van Indem-
niteit van Utrecht, gedateerd 18 mei 1794 en 2 juni 1794
aanwezig. Zo'n acte was in vele gevallen even noodza-
kelijk als een kerkelijke attestatie. Zonder deze papieren
kon men moeilijk bij de diaconie aankloppen als men in
armoe verkeerde. De acte van indemniteit van Utrecht
waarborgde in dit geval dat, mocht Terwogt een beroep op
de diaconie doen, Utrecht hiervoor borg was.
Van het kosterwerk van meester Terwogt vinden we een
neerslag in de kerkerekening van 1795 - 1796. Daar staat:
Aan den koster C. Terwogt
voor het opwinden van het uurwerk
(er was dus een klok in de toren)
van 1 mei tot ultimo december 1795                     f 4,--
aan olie en schoonhouden (voor de
petroleumlampen)                                                   1,60
het gelijk houden van de kerk
(er werd in de kerk begraven)
het schoonmaken van de kerk
aan wijn tot het Avondmaal
aan brood tot het Avondmaal
(in verhouding tot de wijn goeüKoop)
zand in de kerk
schoonhouden van de straat
voor een jaar schoonhouden van de kerk
ordinair verschot
vier eiken stoven in de kerkeraadsbank
In het volgende jaar kwam daar nog bij:
schoonhouden van het kerkhof
2,15
6,-
4,16
0,10
0,12
1"
3,-
1,18
2,80
1,-
Kort voor meesters huwelijk werd zijn vrouw als lid-
maat van de gemeente aangenomen (30 maart 1796). Zij
was toen 23 jaar. Niet lang daarna is het echtpaar vertrok-
ken naar Nederhorst den Berg.
Meester Terwogt werd in De Meern opgevolgd door Jan
Brunt, die op 25 october 1796 met attestatie van Linschoten
kwam.
Geraadpleegde werken
R.F. Vulsma, Burgerlijke stand, bevolkingsregister en genealogie
Prof. Dr O. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis
E.P. de Booy, Weldaet der scholen (dissertatie)
Eigen boek, De Hervormde Gemeente De Meern, met daarin bronvermelding
Zo ging het toe op een oude school. Dit spel werd tussen 1925 en 1930 in Harmelen opgevoerd. De man met de steek is wijlen J. van
Osnabrugge, voorstellende de schoolopziener. In de lessenaar zit de schoolmeester, de auteur van dit artikel.
-ocr page 46-
48
Terug bij af
't Is drie uur, de school is weer uit.
Thuisgekomen, moet ik eerst m'n ouwe
kleren aandoen en m'n schoolklompen
moeten weer mooi wit geschuurd wor-
den.
Moeder zit al met met een grote em-
mer aardappels; die schilt ze voor 't
avondeten. In 't klompenhokje staat 't
vlees te sudderen op een van de drie pe-
troleumstellen.
Om ongeveer half zes moet iedereen
aan tafel. Zeven kinderen, vader en moe-
der, dat is een hele koppel.
De tafel is gedekt met een bont tafel-
laken, moeder heeft een zelfde soort
schort. De grote pan staat midden op ta-
fel. Pa schept 't eerst z'n portie eruit en
moeder deelt de rest rond.
Pa pakt eerst nog een grote rooie zak-
doek uit z'n zak, snuit erg hoorbaar z'n
neus en veegt ook de snotneuzen van
ons schoon.
Een pan met peren (ongeschild) staat
ook op tafel. Ieder prikt een peer aan
z'n vork en doopt die in 't spekvet.
Niet veel kouwe drukte. Iedereen
prakt met z'n vork alles door elkaar, eet
z'n bord goed leeg en daarna kamemelk-
se pap.
Als 't iets te donker wordt steekt moe-
der een heel klein petroleumlampje aan.
En natuurlijk na 't eten bidden en naar
bed.
Voor we naar bed gaan zegt moe te-
gen pa: d'r staat nog een lekker soppie
van de vaat, dat is nog goed voor de jon-
gens d'r smoelen af te vegen.
Vorige week zijn we met een gezel-
schap uit eten geweest in een Bistro, in
een ouwe snoepwinkel-bakkerij.
We zaten op stoelen zoals vroeger
thuis, met biezen matten. De verlichting
was heel wat minder dan vroeger ons
petroleumlampje. De tafels waren ge-
dekt met een bont tafellaken. Daarop
een soort petroleumstelletje. De obers
droegen ongeveer dezelfde schorten als
m'n moeder vroeger, 't Bestek was niet
van zilver, 't waren onhandige vorken
en messen. Midden op tafel stond een
grote pan met vet, waar iedereen alles
indoopte. Om je neus of mond af te ve-
gen lagen daar de grote rooie zakdoe-
ken zoals m'n vader ze vroeger had. Zelfs
de schaaltjes met apenootjes ontbraken
niet.
Wat jaren later, als iedereen een beet-
je groter is, gaat 't allemaal wat sjieken
De tafel iets netter gedekt, moeder doet
tijdens 't eten haar bonte schort af en we
hebben allemaal een eigen zakdoek.
Soms eten we zelfs met mes en vork.
Weer wat jaren later komen er een
grotere lamp, een mooi wit tafellaken
en imitatie zilver bestek, 's Zondags krij-
gen we 't eten zelfs in schalen opgediend,
't Diner - zo heet nu 't warme eten - be-
staat al uit drie of vier gangen. En na 't
eten niet meer direct naar bed.
We doen dan een spelletje ganzen-
bord of mens erger je niet. En op tafel
een paar schaaltjes apenootjes.
't Bidden na 't eten was niet meer zo
vanzelfsprekend. Iemand zei wel: voor
wie er behoefte aan heeft, een ogenblik-
je stilte, maar verder was 't niet veel
anders dan vijftig jaar geleden. We zijn,
wat dat betreft, weer terug bij af.
't Was dus vroeger zo gek nog niet.
/
De Meern, januari 1940 - 1990
Theo van den Berg
Illustratie: Barbara Gravendeel
-ocr page 47-
49
Van de voorzitter
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten-De Meem-Haarzuilens.
11e jaargang nr. 3 september 1991 © 1991
Verschijnt 4x per jaar
Ingeschreven in het verenigingsregister van
de K.v.K. Utrecht e.o. onder nr. V. 479360
Bij het afscheid van Dick Graven-
deel als voorzitter van onze vereniging
merkte burgemeester Westra op, dat
het eerste artikel van de hand van Gra-
vendeel in dit blad handelde over onze
gemeentegrenzen. Dat dit onderwerp
nu weer actueel is wordt door het be-
stuur zeer betreurd. Het opslokken van
onze gemeente door de stad Utrecht
kan historisch niet verantwoord wor-
den, maar ook om zakelijke redenen
(die genoegzaam in de pers zijn opge-
somd) is het beslist niet nodig!
Om de historische achtergronden van
onze gemeente nader vast te leggen
heeft het bestuur besloten de boeiende
geschiedenis van ons gebied te boek te
doen stellen en uit te geven. Binnen-
kort hopen wij daartoe opdracht te
kunnen geven, mede dankzij de finan-
ciële toezeggingen van de bedrijven
Engelhard De Meern bv en Prime Com-
puters bv te De Meem. Het wachten is
nu op nog enkele genereuze sponsors.
Dat het gemeentebestuur zelf nog
niet het wervende en bindende karakter
van een historisch besef onderschrijft,
blijkt uit de afwijzing van onze sug-
gestie om het behoud van het romeinse
castellum met badhuis (thermen) als
object aan te melden voor de Toerisme
Trofee 1991 ( een initiatief van het mi-
nisterie van Economische Zaken samen
met de ANWB en het Nederlands Bu-
reau voor Toerisme). Heel erg jammer.
Blij zijn wij overigens met het feit,
dat de gemeente ingestemd heeft met
onze visie omtrent het behoud van de
romeinse resten op de Hoge Woerd,
waardoor aan ons ingediende bezwaar-
schrift tegen het bestemmingsplan 't
Weer is tegemoetgekomen.
Onbegrijpelijk vinden wij het overi-
gens, dat de raad meent de straatnaam-
geving in 't Weer te moeten koppelen
aan termen uit de meteorologie. Daar
bestaat totaal geen relatie mee!
De activiteiten rondom ons 10-jarig
bestaan zijn tot nu toe zeer succesvol
geweest, vooral door de belangeloze me-
dewerking van velen.
De grote respons op de door de ver-
eniging georganiseerde activiteiten geeft
ons de energie actief door te gaan.
Maar zonder uw medewerking en zon-
der nog meer leden en sponsors wordt
het moeilijk. Laat wat van u horen en
werk actief mee in de werkgroepen.
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
Dagelijks bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter
Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten
tel. 03407-2112
J.W. Schoonderwoerd, sekretaris
Meemdijk 62, 3454 HT De Meem
tel. 03406 - 61462
P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1, 3451 GP Vleuten
tel. 03407 -1483
A.J. van Zeeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34,3451 BZ Vleuten
tel. 03407 - 1263
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr C. Isings, Soest
Dr D.W. Gravendeel, Vleuten-De Meem
Ledenadministratie/informatie:
Opgeven van nieuwe leden, mutaties en (na)-
bestellingen bij:
Mevrouw P.J. de Rooij-Goes,
't Zand 1,3451 GP Vleuten
tel. 03407 - 1483
Kontributle:
De jaarlijkse kontributie bedraagt voor 1991
minimaal f 30,--
postabonnement f 40,-- per jaar
Donateurs:
Minimaal f 12,50 per jaar
In dit nummer
pag.
49
50
51
61
63
67
70
72
73
74
Van de voorzitter
Verenigingsnieuws
Negentien afbeeldingen van de Ridderhofstad Nyvelt
De N.H. kerkeraad van Vleuten in 1940 (foto middenpagina)
De R.K. gemeenschap van De Meern (2)
Het huisarchief van de ridderhofstad Den Engh
Twee Engen
Uit de school geklapt
Wie wat bewaart die geeft wat
Feest
De vereniging heeft rekeningen bij de vol-
gende instellingen:
ABN - De Meem 55.66.33.040
RABO - Vleuten 36.75.17.574
POSTBANK 2 68 92 00
Gehele of gedeeltelijke overname van arti-
kelen uit dit tijdschrift is slechts toegestaan
na schriftelijke toestemming van de redaktie
illustratie voorpagina:
De boerderij Beefland, Rijksstraatweg 34,
met de Gooise brug, omsuwks 1950.
Foto J. Ederzeel
LOSSE NUMMERS F 7,50
-ocr page 48-
50
Verenigingsberichten
Nationale Open Archievendag
In verband met de viering van het
100-jarig bestaan van de Koninklijke
Vereniging van Archivarissen in Neder-
land zal er op zaterdag 12 oktober
1991
een Nationale Open Archievendag
zijn. Op die dag zullen vrijwel alle
overheids-archiefdiensten in Nederland
tussen 10 en 17 uur hun deuren wijd
open zetten om het geïnteresseerde pu-
bliek een kijkje achter de schermen te
gunnen.
Het Rijksarchief in de Provincie
Utrecht en de Gemeentelijke Archief-
en Fotodienst van Utrecht zullen zich
die dag aan het publiek presenteren
door middel van rondleidingen door de
archiefdepots, video- en diapresentaties,
demonstraties van restauratiewerkzaam-
heden en de verkoop van allerhande za-
ken tegen sterk gereduceerde prijs. Het
Rijks- en Gemeentearchief vindt u naast
elkaar op de Alexander Numankade nrs
199 en 201.
In onze regio kunt u op die dag ook
een bezoek brengen aan het Streek-
archivariaat ,,Rijnstreek" in het Stads-
kantoor van Woerden, Meeuwenlaan 1,
of aan het archief van de gemeente Mont-
foort in het (nieuwe) stadhuis. Kasteel-
plein 5, terwijl door de Samenwerking
Archiefzorg Lopikerwaard (Lopik, Ou-
dewater en IJsselstein) een presentatie
gegeven wordt in het Dorpshuis van
Benschop, Oranje Nassaustraat 31.
Door de gemeenten Vleuten-De Meem
en Harmeien wordt aan deze open ar-
chiefdag niet deelgenomen.
Genealogische avond
Zoals al eerder vermeld werd orga-
niseert de vereniging op dinsdag 22 ok-
tober
een genealogische avond voor al
degenen die zich bezig houden of wil-
len beginnen met familie-onderzoek.
Er zal die avond een overzicht met
toelichting gegeven worden van de do-
cumentatie die de vereniging bezit om
(adsprirant)onderzoekers van dienst te
kurmen zijn. En dat is meer dan u mis-
schien wel denkt!
Verder zal Ds W.J.A. van 't Einde,
voorzitter van de afdeling Utrecht van
de Nederlandse Genealogische Vereni-
ging, u iets vertellen over „genealogi-
sche merkwaardigheden".
Tenslotte zal er nog gelegenheid zijn
om met elkaar van gedachten te wisse-
len over eikaars werk op dit terrein.
Deze avond wordt gehouden in het
Verenigingsgebouw, Zandweg 148 in
De Meem, en begint om 8 uur. De toe-
gang is gratis en een kopje koffie krijgt
u erbij. U bent er van harte welkom!
Elisabeth Utenham en Jan van Wan-
roy
ledereen weet dat er in Vleuten een
Hamtoren staat, het overblijfsel van de
vroegere ridderhofstad, het kasteel Den
Ham. Menigeen heeft ongetwijfeld ook
het boekje van de heer J.F.K. Kits Nieu-
wenkamp gelezen over de geschiedenis
van deze ridderhofstad. Misschien heb-
ben sommigen van u wel eens het ver-
haal gehoord van een jonkvrouw van
het kasteel Den Ham, die geschaakt werd
door een knecht en daarmee trouwde,
wat ook in dat boekje wordt vermeld.
Maar hoe is het verder gegaan met deze
jonkvrouw?
De heer Ir G.L. Wanrooy uit Biltho-
ven, die lid is van onze vereniging,
heeft jarenlang nasporingen gedaan
naar de adellijke familie die deze rid-
derhofstad bezeten heeft. Hij heeft nu
een publicatie het licht doen zien, onder
de titel ,,De nakomelingen van Elisa-
beth Utenham en Jan van Wanroy" (resp.
de geschaakte jonkvrouw en de man die
haar schaakte).
Met deze parenteel (familiestamboom
met zowel mannelijke als vrouwelijke
nakomelingen) zijn onduidelijkheden en
vroegere onjuistheden in de geschied-
schrijving opgelost en is een deel van
de familie uitvoerig beschreven.
Hoewel de auteur zijn artikel wat
meer verhalend had geschreven, is het
door de uitgever in een vorm gegoten
die minder geschikt is voor ,,het grote
publiek". Het blijft echter een alleszins
interessant geschrift over vroegere in-
woners van onze gemeente.
Deze publicatie verschijnt in 2 delen
in de nummers 4 en 5 van de „Genea-
logische Bladen". De prijs per nummer
bedraagt f 12,50 plus f 2,50 porto. Be-
stelling kan plaats vinden door over-
making van de kosten op postbank nr
3428154 t.n.v. Genealogische Bladen te
Arnhem. Wie geen 2 nummers van deze
bladen wil hebben maar alleen het ar-
tikel van de heer Wanrooy, kan dit be-
stellen door f 15,- (incl. porto) over te
maken op bovengenoemd nummer met
vermelding ,,voor artikel Utenham-van
Wanroy".
Aktiviteiten
De in juni georganiseerde expositie
over de ridderhofstad Nyvelt in het
Kabinet met aansluitende excursies naar
de resten van deze ridderhofstad in het
Meernse weiland, hebben veel belang
stellenden getrokken. Vanwege het gro
te aantal deelnemers moesten er nog eei
extra zaterdag- en zondagmiddag wor
den ingelast. Het geheel zou echter nie
zo'n succes zijn geworden zonder de en
thousiaste medewerking van eigenaar
omwonenden en vooral de Vereniging
Knotgroep Vleuten-De Meem. Het ver-
heugt ons dat velen dit archeologiscl
monument, dat ook op een plaats ligi
waar toekomstige bebouwing is gepland
op zijn waarde schatten voor de historie
van onze gemeente.
Ter gelegenheid van de Braderie in
Vleuten
op 31 augustus was ons docu-
mentatie- en informatiecentrum in de
Broederschapshuisjes de gehele dag
open. Meer dan 200 bezoekers mochten
wij die dag ontvangen. Het was er weer
gezellig druk!
Op de Markt in De Meern op 6 sep-
tember waren wij aanwezig met onze
kraam, waarin o.a. een maquette en ver-
schillende prenten van de ridderhofstad
Nyvelt te zien waren. Ook hier toonden
velen hun belangstelling, waarvan er 5
zich als lid aanmeldden.
Op 14 september was er de Open
Monumentendag.
Aan het organise-
rende comité werd door leden van onze
vereniging weer veel medewerking ver-
leend. In de pers zult u wel gelezen
hebben dat deze dag een groot succes is
geweest. De projecten in Haarzuilens,
Vleuten en De Meem trokken resp. ca
150, 400 en 600 bezoekers, waamit wij
de conclusie menen te mogen trekken
dat er toch velen zijn, die belangstelling
hebben voor de historie van onze ge-
meente.
Contactavonden
Wij maken u graag nog eens attent
op de geregelde contactavonden voor
leden en bestuur, en wel:
In het Kabinet in De Meern elke
maandag
van 19.30 - 22.00 uur, waar
tevens onze permanente exposities van
archeologische vondsten en oude ge-
reedschappen alsmede de oud-hoUandse
stijlkamer te bezichtigen zijn.
In de Broederschapshuisjes in Vleu-
ten elke Ie vrijdag van 19.30 - 22.00
uur, waar onze bibliotheek is en ook en-
kele kleine exposities (o.a. van onze kas-
telen en ridderhofsteden) te bezichtigen
zijn. Verder is daar elke 2e donderdag
op dezelfde tijd de contactavond van
onze genealogische werkgroep.
-ocr page 49-
51
Negentien afbeeldingen
van de Ridderhofstad Nyvelt
door
Klaas B. Nanning
Het pluizen naar allerlei afbeeldingen die ooit van een bepaald kasteel, in ons geval de ridderhofstad Nyvelt,
zijn gemaakt, lijkt een plezierige bezigheid. Met die gedachte ben ik ook aan het speurwerk begonnen, zo'n half
jaar geleden. Het is me allemaal een beetje tegengevallen. Voor het vorige nummer van ons tijdschrift heb ik
mijn verhaal niet op tijd klaar kunnen krijgen. Maar hier is het dan, inclusief negentien afbeeldingen.
De eerste serie
De eerste en oudst bekende afbeelding (afbeelding 1)
van de ridderhofstad Nyvelt is de tekening in zwart krijt en
penseel van de hand van Roelant Roghman uit 1646/47.
Roghman heeft in die twee jaren een groot aantal kastelen
afgebeeld en zeer betrouwbaar. Maar we weten niet precies
in welk jaar hij een bepaald kasteel heeft getekend, vandaar
dus de steeds weer voorkomende dubbele datering: 1646/47.
In het maartnummer 1991 van ons tijdschrift geeft op
bladzijde 13 en 14 Gravendeel een beschrijving van de te-
kening van Roghman. We citeren: Roghman had moeilijk een
gunstiger tijdstip kunnen kiezen. Het kasteel was immers
krap een halve eeuw tevoren „gerepareerd en vele verbe-
terd" en het zou daarna in snel tempo in verval raken. We
moeten ons echter, bij het bekijken van Roghman's tekening,
goed realiseren dat het hier gaat om een „eindfase", tot
stand gekomen na misschien wel zeer ingrijpende verbou-
wingen. Op veel kasteeltekeningen zijn onderdelen van de
oude middeleeuwse versterking goed te herkennen. Dat is
hier in veel mindere mate het geval.
Tot zover dit citaat
waaraan we niets hebben toe te voegen.
De tweede afbeelding (afbeelding 2) die we hier repro-
duceren is van de hand van Louis Philippe Serrurier, die
leefde van 1706 tot 1751. Hij was een verdienstelijk teke-
naar en bijzonder geïnteresseerd in kastelen. Het Rijks-
archief te Utrecht bezit een collectie van zo'n 250 gewassen
tekeningen in Oost Indische inkt, alle ongeveer 200 x 135
mm groot, die in 1914 door Dr Mr S. Muller Fzn. zijn ge-
catalogiseerd en grotendeels toegeschreven aan Serrurier.
Ze zijn vervaardigd naar originelen van Roelant Roghman,
Cornelis Pronk, Jan de Beijer en anderen. Het is waar-
schijnlijk dat Serrurier de prenten van voornoemde kun-
stenaars alleen maar heeft nagetekend en er nooit zelf op
uitgetrokken is. Van vrijwel al zijn tekeningen is een voor-
ganger bekend. Zo ook hier. De afbeelding „'t Huis Nije-
veld 1646/47" is verdienstelijk nagetekend van het origi-
neel van Roghman, maar dateert uit ongeveer 1730. Ser-
rurier heeft zijn prent een beetje stoffering gegeven: henge-
laars, een man in een roeibootje, een wandelende vrouw.
De derde afbeelding (afbeelding 3) is vervaardigd door
iemand die wat moeite had met het perspectief. We weten
zijn naam niet, maar aan enkele details is te zien dat hij ge-
probeerd heeft het origineel van Roghman na te tekenen en
Afbeelding 1
„Nieveld"
door Roelant Roghman, 1646/47, uit ei-
gen waarneming. Zwart krijt, penseel in
licht- en donkergrijs.
Afm. 357 X 512 mm.
Particuliere verzameling.
Cat. Muller: 1693.
-ocr page 50-
52
Afbeelding 2
't Huis Nijeveld 1646/47.
Copie naar Roghman door L.P. Serru-
rier, circa 1730.
Afm. 134 X 197 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1694.
w
J-*^
l
Afbeelding 3
Nievelt, links-boven genummerd 41.
Anoniem.
Afm.?
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: -.
'.....                  III «iiritmi.......
WÊÊÊ^l^^
*f*i^^^^Ê
1^' ^id
^•~^^^ji
^HHHHHr «^^„^
^#<*'i|R^^H
^^^ * if
^^^^^ ^/ *
^■k^S^H
Afbeelding 4
Nyvelt in welstand.
Aquarel in kleur naar Roghman door J.A.
Knip.
Afm. plm. 300 x 450 mm.
Bezit van eigenaar Jhr D.J.A.A. van La-
wick van Pabst.
Cat. Muller: -.
-ocr page 51-
53
niet de copie van Serrurier. De prent is weinig belangrijk.
De vierde afbeelding (afbeelding 4), de derde die is afge-
leid van het origineel van Roghman, is niet ontstaan uit per-
soonlijke liefhebberij. Het betreft hier een bijzonder fraaie
aquarel in natuurlijke kleuren, vervaardigd door de kunst-
schilder Josephus Augustus Knip, die leefde van 1777 tot
1847. Zijn opdrachtgever is hoogstwaarschijnlijk Jhr Johan
Anthony van Lawick van Pabst geweest, die het huis door
huwelijk in zijn bezit had gekregen. Het schilderstuk is in
de familie gebleven en de huidige eigenaar, Jhr D.J.A.A.
van Lawick van Pabst, heeft ons in de gelegenheid gesteld
het te fotograferen.
Knip heeft de tekening van Roghman nauwgezet nage-
schilderd, inclusief het kruisverband in de brugstaanders en
de zwarte stipjes (gaten om steigerpalen in te bevestigen)
onder het dak van het rechter hoofdgebouw. De gaten in de
muur naast de toegangspoort heeft hij weggelaten, misschien
omdat hij er geen raad mee wist of om het kasteel wat
„mooier" te maken. De struiken aan de voet van de voorste
toren heeft hij wèl afgebeeld, evenals het openstaande luik.
Twee bootjes, twee zwanen en drie eendjes in de slotgracht,
maken dat het kasteel er wat vriendelijker uitziet, evenals
de drie personen bij de ophaalbrug.
De tweede serie
We gaan nu over naar de tweede serie afbeeldingen die
van elkaar zijn afgeleid.
Op de tekening „'t Huis Nieveld 1729" (afbeelding 5), die
door het Rijksarchief te Utrecht aan Serrurier wordt toe-
geschreven, zien we plotseling een heel lange achtervleugel
afgebeeld, met een trapgevel aan de westzijde. Ongeveer
halverwege is een soort dakkapel gebouwd, met een trapge-
vel die boven de zijmuur oprijst. Op welke plaats deze
lange vleugel aansluit aan de al van Roghman bekende
gebouwen is onduidelijk. Hebben we hier met nieuwbouw
-a,#
Afbeelding 5
•t Huis Nieveld 1729.
Toegeschreven aan L.P. Serrurier. Profiel
Montfoort?
Afm. ?
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1696.
wm i!!iwi,'wwip
'"■fym0
T- ■ • '-"T)WPiï»pyw,l^'=
■ . M-
, Afbeelding 6
^ 'T Huys te Nievelt int Stigt.
Anomiem.
-_- Afm. ?
Bezit van eigenaar Jhr D.J.A.A. van La-
wick van Pabst.
■1 Cat. Muller: -.
.^JJi^JiJ^
-ocr page 52-
54
Afbeelding 7
De hofstad Nieveld.
Tekening van G. van Rossum.
Afm. ?
Bezit van eigenaar Jhr D.J.A.A. van La-
wick van Pabst.
Cal. Muller: -.
i)«.» u.»r.w..«i Nu*>citi,
te maken terwijl het rechterdeel van het complex al in ver-
val is, of is die vleugel fantasie? De toren op de voorgrond
is al gedeeltelijk ingestort en de lange muur aan de noord-
zijde is geheel verdwenen, evenals het torentje op de noord-
westhoek.
Helemaal rechts aan de horizon is een stadsprofiel gete-
kend en iemand op het Rijksarchief heeft eens veronder-
steld dat het wellicht Montfoort zou kunnen voorstellen.
Ik geloof er niet in dat deze afbeelding van de hand van
Serrurier zou zijn. Het is een nogal primitieve tekening waar-
op de drie dakkapellen van het linker gebouw worden
afgebeeld als drie uit het water oprijzende trapgevels. Heel
onbetrouwbaar en Serrurier onwaardig.
Misschien is de beoordelaar misleid door het handschrift
onder deze afbeelding, dat gelijk is aan de onderschriften
onder de afbeeldingen die gegarandeerd van de hand van
Serrurier zijn. Nader onderzoek bij afbeeldingen van andere
kastelen kan misschien de oplossing geven.
Onmiskenbaar van de vorige afbeelding nagetekend is de
anonieme prent ,,'T Huys te Nievelt int Stigt" (afbeelding 6).
Naast wat kleine verschillen valt vooral op dat de trap aan
het einde van de lange achtervleugel verdwenen is. Fout
getekend of al weggebroken? Waarschijnlijk het eerste,
omdat Van Rossum in dezelfde periode en Pronk in latere
jaren wèl een trapgevel tekenen.
De derde afbeelding (afbeelding 7) die in dit rijtje thuis-
hoort is „De Hofstad Nieveld" van de hand van Gerard van
Rossum, die leefde van 1699 tot 1772. Aanvankelijk teken-
de hij te Amsterdam patronen voor weverijen van kostbare
zijden stoffen. Naderhand te Rotterdam teruggekeerd, schil-
derde en tekende hij landschappen met gebouwen, meestal
in de omtrek van de Maasstad
(Citaat van een gedrukte in-
formatie die op de achterkant van de prent was geplakt).
Wat mij betreft - ik word even persoonlijk - had Van
Rossum zich beter bij het tekenen van patronen kunnen
houden, want wat hij van „De Hofstad Nieveld" heeft
gemaakt is bijzonder ongeloofwaardig. Hij tekende het lin-
ker en het rechter gebouw van elkaar gescheiden door een
smal grachtje. Dat is nooit het geval geweest.
Er is nog een bewijs dat deze drie afbeeldingen van el-
kaar zijn afgeleid. Roghman laat zien dat boven de hoofd-
ingang een rijtje van vier kantelen staat. Pronk doet dat in
1731 ook, wanneer de aansluitende muur en het vervallen
torentje al geheel verdwenen zijn. Maar juist bij déze drie
tekeningen is boven de hoofdingang een trapgevel met een
raam afgebeeld: een situatie die waarschijnlijk nooit heeft
bestaan. Ook zien we dat een wat onduidelijke uitbouw op
de prent van Roghman naast de hoofdingang, op twee van
de drie laatste prenten is afgebeeld als een uitbouw voor
een gemak, een poepdoos. Boven het binnenplein en pal
naast de hoofdingang? Kom nou!
De derde serie
De derde serie afbeeldingen van Nyvelt wordt aange-
voerd door de afbeelding die Comelis Pronk (1691 - 1759)
in 1731 uit eigen waarneming maakte. Ook tekende hij het
huis „van achteren", maar daar komen we nader op terug.
Pronk trof een gebouw aan dat al duidelijk in verval ver-
keerde (afbeelding 8).
Zowel Roelant Roghman in 1646/ 47, Cornelis Pronk in
1731 als Jan de Beijer in 1744 (die we hierna nog zullen
ontmoeten), hebben het kasteel vanuit ongeveer hetzelfde
standpunt afgebeeld. Dat standpunt lag nogal voor de hand.
Ze liepen vanaf de Leidse Rijn dezelfde toegangsweg die
wij in 1991 ook nog volgen. De twee gevels met de twee-
maal drie dakkapellen waren naar het oosten, naar de Meem-
dijk gericht. De lage vierkante toren met spits stond op de
noordoosthoek van het kasteelterrein.
In 1731 is Comelis Pronk ook om het huis heen gelopen
om het „van achteren" te tekenen (afbeelding 9). Op deze
tweede afbeelding van het gebouw is eveneens duidelijk te
zien dat het er niet meer zo florissant bij stond. Grote gaten
-ocr page 53-
55
De ongetwijfeld bekendste en meest verspreide afbeel-
ding (afbeelding 14) is „De RIDDER HOFSTAD NY-
VELD", een gravure van 9 x 6,5 cm, die Hendrik Spilman
vervaardigde naar een tekening van Jan de Beijer uit 1744.
Spilman heeft vele honderden gravures gemaakt naar te-
keningen van Jan de Beijer: alleen al bijna tweehonderd van
kastelen, stads- en dorpsgezichten binnen de provincie
Utrecht.
Over de samenwerking tussen deze artiesten en de be-
trouwbaarheid van hun afbeeldingen is veel bekend, maar
dat gaat in het kader van dit artikel te ver. We bepalen ons
dus tot de gravure van Nyvelt.
De gravures van Spilman zijn in druk verschenen, vrij-
wel alle in een apart „prentenboek" dat gepubliceerd werd,
kort na de verschijning van de „Tegenwoordige Staat der
Vereenigde Nederlanden". Het twaalfde deel van deze serie
,,... Vervolgende de Beschryving van de Provincie van
Utrecht" verscheen in 1772 te Amsterdam bij de Wed. Isaak
Tirion. De prentenboeken toonden over het algemeen twee
gravures op één bladzijde boven elkaar, zoals gezegd 9 x 6,5
cm groot. De boeken met afbeeldingen waren zeer gewild en
in de muren laten zien waar vroeger ramen hebben gezeten.
De kozijnen zijn bijna allemaal al verdwenen. De daken
zien er evenwel nog hecht en sterk uit, zonder verdwenen
dakpannen.
De beide afbeeldingen van Pronk zijn door Serrurier in
vrijwel dezelfde jaren nagetekend (afbeeldingen 10 en 11).
Hoewel ze generatiegenoten waren is niet bekend of ze
elkaar hebben gekend, al vragen we ons wel af hoe Serru-
rier de tekeningen van Pronk - tijdelijk - in handen heeft
gekregen.
De afbeelding „Nieveld" door J. Bosch (afbeelding 12) is
onmiskenbaar nagetekend van de prent van Pronk en ook de
anonieme potloodtekening „Het huis Nijeveld in 1731" (af-
beelding 13) is van Pronk of Serrurier afgeleid. Gezien het
handschrift zal deze laatste tekening vermoedelijk uit veel
later jaren dateren, misschien wel van rond 1850.
Opvallend aan deze reeks afbeeldingen van het huis in
1731 is de forse, maar niet zo ver doorgetrokken achter-
vleugel èn de afwezigheid van de lange schoorsteen op het
linker gebouw.
Afbeelding 8
't Huis te Nyveld 1731.
Teltening van C. Pronk uit eigen waar-
neming.
Afm. ?
Bezit: ?
Cat. Muller: -.
Afbeelding 9
't Huis te Nyveld van achteren 1731.
Tekening van C. Pronk uit eigen waar-
neming.
Afm.?
Bezit: ?
Cat. Muller: -.
^^ ^' Jfem/. . /''^J/
-ocr page 54-
56
Afbeelding 10
't Huis Nieveld 1732.
Copie naar Pronit door L.P. Serrurier.
Afm. 135 X 199 mm.
Rijlisarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1698.
Afbeelding 11
'Huis Nieveld 1731 (van achteren).
Copie naar Pronk door L.P. Serrurier.
Afm. 136 X 210 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1697.
op een zeker ogenblik - we weten niet wanneer het is be-
gonnen - ging men de boeken uit elkaar halen en de blad-
zijden doorknippen, om de gravures per stuk te verkopen.
Dat kon probleemloos omdat alleen de rechter bladzijden
bedrukt waren. Omstreeks 1960 kon je in de antiekstalletjes
in de Oude Manhuispoort in Amsterdam de gravures alfa-
betisch op kasteel- of plaatsnaam gesorteerd in schoenen-
dozen aantreffen: ze kostten één gulden per stuk. Dat heeft
maar kort geduurd. Tot op de huidige dag hebben antiquairs
in de Randstad, Zeeland, Utrecht en Gelderland nog gere-
geld gravures van Spilman en anderen te koop. Over de
prijzen die ze er voor vragen laat ik me niet meer uit.
Terug naar de gravure van Nyvelt. Iets wat niet zo vaak
voorkomt is hier wèl het geval: de originele tekening van
Jan de Beijer is ook nog bekend. Ze bevindt zich in de
prentenverzameling van het Gemeentemuseum van Arn-
hem. We hebben er een fotoreproductie (afbeelding 15) van
gekregen en zijn dus in staat om de gravure van Spilman te
vergelijken met de „naar het leven" gemaakte tekening van
Jan de Beijer. Hendrik Spilman heeft het huis iets rijziger
afgebeeld dan Jan de Beijer. Het laag gelegen toegangs-
poortje in het rechter gebouw heeft Spilman wat lager
gemaakt dan De Beijer het heeft gezien. Zo zijn er nog wel
meer kleine verschilletjes aan te wijzen, maar veel belang-
rijker is dat beide afbeeldingen een grote overeenkomst
tonen op een heel ander punt. Op de afbeelding van De
Beijer is duidelijk te zien dat het metselwerk van het linker
gebouw is opgebouwd met „speklagen": de rode bakstenen
muren tonen op regelmatige afstanden een onderbreking
door een laag witte of licht getinte natuursteen. Op de gra-
vure van Spilman is dat ook te zien, als je het weet! Ook op
de afbeelding van H.G. Schutter is die verdeling in hori-
zontale vakken goed te zien. We komen op die aquarel nog
-ocr page 55-
57
Afbeelding 12
Nieveld.
Tekening door J. Bosch.
Afm. ?
Bezit: ?
Cat. Muller: -.
.^'UiU
Afbeelding 13
Het Huis Nijeveld in 1731.
Anoniem.
Afm. 127 X 195 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Vroeger Flehite Amersfoort.
Cat. Muller: -.
. y
Nyvelt vergelijken met enkele gevelwanden van het Mar-
kiezenhof in Bergen op Zoom, is de overeenkomst verbluf-
fend. Wie de bouwheer van de twee gebouwen van Nyvelt
ook geweest mag zijn: hij is bij de vernieuwing van het kas-
teeltje in het begin van de zeventiende eeuw sterk beïn-
vloed geweest door de Brabantse late Gothiek.
De laatste drie afbeeldingen van Nyvelt
We noemden de afbeelding van H.G. Schutter al eerder
(afbeelding 16). Hij tekende in 1752 het huis vanaf de zuid-
oostzijde. Hij laat de grote openingen in het muurwerk zien
waar vroeger ramen hebben gezeten. Hij tekent nauwkeurig
de zeven speklagen tussen het één-steen bredere souterrain
(overigens ook met een speklaag) en het dak. Van de achter-
vleugel zien we bijna niets. Rechts in de verte is boven de
staande man de kerk van Vleuten getekend en onder de
boom de molen aan de Leidse Rijn. In die jaren was deze
nader terug.
Merkwaardig is intussen wel dat een zo belangrijk archi-
tectonisch detail noch door Roelant Roghman in 1646/47,
noch door Comelis Pronk in 1731 is weergegeven. Hebben
ze het niet gezien of niet belangrijk genoeg gevonden? We
weten het niet, we houden het maar op het laatste.
We borduren nog even voort op die speklagen. Het is een
bouwtrant, uit de zuidelijke Nederlanden afkomstig, in onze
gewesten onder anderen geïntroduceerd door vader en zoon
Rombout en Anthonis Keldermans, die leefden in de eerste
helft van de zeventiende eeuw. Rombout Keldermans is de
ontwerper van het stadhuis van Culemborg. Ook Paushuize
in Utrecht is gebouwd in de stijl van Keldermans, evenals
de bewaard gebleven toren van het in 1888 afgebroken kas-
teel te IJsselstein.
We hebben hier enkele voorbeelden genoemd uit de
naaste omgeving, maar wanneer we het linker gebouw van
-ocr page 56-
58
Afbeelding 14
De RIDDER HOFSTAD NYVELD.
Gravure door H. Spilman naar .1. de Beijer.
Afm. 65 X 90 mm.
Rijksarchief Utrecht (en vele particulieren).
Cat. Muller: 1699.
Afbeelding 15
De Ridder Hofstad Nyveld.
Tekening door J. de Beijer uit eigen waar-
neming, 1744.
Afm. plm. 65 x 90 mm.
Gemeentemuseum Arnhem.
Cat. Muller: -.
blijkbaar nog een standaardmolen.
In het Rijksarchief te Utrecht was ook nog een matige
reproductie aanwezig van een grote (plm. 20 x 26 cm) prent
van onze ridderhofstad met onderschrift: „'t Huys NYVELT
in de Provincie Utrecht". Ik kreeg er een te bleke fotocopie
van en bij reproductie voor ons tijdschrift gingen nog meer
details verloren (afbeelding 17). Duidelijk zichtbaar bleef
evenwel een hoge, lange achtervleugel met in de verte wat
ruïneuze gebouwen die we niet kunnen thuisbrengen. Tus-
sen de losse boom en de boomgroep rechts was boven de
staande figuur nog de molen aan de Leidse Rijn herkenbaar.
Tenslotte werd in 1828 nog een litho (afbeelding 18), een
19e eeuwse steendruk dus, van het kasteel vervaardigd,
gesigneerd „V.H. 1828", met het onderschrift „Chateau de
la baronnie de Nyveld". De afbeelding is een getrouwe co-
pie van de gravure van Spilman uit 1744. De omgeving is
geromantiseerd, wat ruimer genomen en op de voorgrond
verlevendigd met twee ruiters en drie wandelende personen.
Deze afbeelding levert geen enkele nieuwe informatie op en
het is zeer onwaarschijnlijk dat het kasteel er in 1828 nog
zo - bijna compleet - heeft uitgezien. In 1846 schreef A.J.
van der Aa in zijn onvolprezen „Aardrijkskundig Woorden-
boek der Nederlanden" over Nyvelt: Ter plaatse waar het
gestaan heeft, ziet men thans nog zeer geringe overblijf-
selen van het gebouw.
Een prent apart
Tot zover de achttien afbeeldingen van de ridderhofstad
Nyvelt die een periode van bijna een eeuw omvatten en die
-ocr page 57-
59
Afbeelding 16
Nyvelt.
Aquarel door H.G. Schutter, 1752.
Afm. 211 X 334 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1700-1.
Afbeelding 17
't Huys NYVELT in de Provincie Utrecht.
Anoniem, 1750.
Slechte fotocopie.
Afm. 153 X 226 mm.
Rijksarchief Utrecht.
Cat. Muller: 1700.
Afbeelding 18
Chateau de la baronnie de Nyveld.
Steendruk, gesigneerd V.H. 1828.
Geromantiseerde copie van de gravure van
Spilman.
Afm. 146 X 210 mm.
Rijksarchief Utrecht (en particulieren).
Cat. Muller: 1700-2.
rhiilcmi dl' lil liiiKHiüic de NvM-kl
-ocr page 58-
60
Afbeelding 19
De ridderhofstad Nyvelt. Aquarel in kleur door Henri Knip. Afm. pIm.
wiek van Pabst. Cat. Muller: -.
300 X 450 mm. Bezit van eigenaar Jhr D.J.A.A. van La-
zonder al te veel problemen met elkaar te vergelijken zijn.
Rest ons nog een romantische aquarel die eveneens tot het
familiebezit van Jhr Van Lawick van Pabst behoort.
Met deze voorstelling (afbeelding 19) van het huis, dat
bovendien voor een groot gedeelte achter bomen schuil gaat,
hebben we steeds veel moeite gehad. Was dit écht wel Ny-
velt? Jarenlang hebben veel mensen hun bedenkingen ge-
had en ook Van Pabst wist het niet.
Het was begin augustus 1991 dat oud-voorzitter Graven-
deel me opbelde: Ik geloof dat ik het weet! Met een kleu-
renfoto van de afbeelding op tafel legde hij me een dag la-
ter uit: Die vrijstaande poort rechts naast de oude, hoge
boom stond aan het begin van het voorplein.
Hij haalde ook
de plattegrond tevoorschijn die in 1710 door Willem de
Roy werd getekend en die in het maartnummer van 1991
bovenaan bladzijde 15 is afgebeeld. Wanneer de deuren van
de poort helemaal worden geopend kan er een koets door
die dan kan doorrijden tot aan de smalle brug over de slot-
gracht. Op de achtergrond, tussen twee bomen, zien we de
toegangspoort tot de binnenplaats van het kasteel, die tus-
sen 1731 en 1744 is verdwenen.
Nergens was in deze gevel sprake van twee vrijwel ge-
lijkwaardige ramen boven elkaar, zoals we links van de ver-
onderstelde toegangspoort zien. Het lage gebouwtje rechts
naast de toegangspoort laten we maar buiten beschouwing:
het kan een tijdelijk en onbelangrijk schuurtje zijn geweest.
In tegenstelling tot de eerste aquarel uit het familiebezit
van Van Pabst - met grote stelligheid door onze nieuwe voor-
zitter Kits Nieuwenkamp aan J.A. Knip toegeschreven, en
dat kan best, want het schilderstuk is ongesigneerd - staat
onder de laatst beschreven afbeelding wèl een handtekening:
Henri Knip. Dat moet H.J. Knip geweest zijn, die leefde van
1819 tot 1897, zoon of neef van Josephus Augustus. Henri
Knip heeft het huis natuurlijk niet meer gezien want Van
der Aa schreef in 1846 al over „geringe overblijfselen".
Ons blijft eigenlijk maar één conclusie over: Henri Knip
heeft in een onbekend jaar en met een minimum aan be-
trouwbare gegevens geprobeerd een impressie te geven van
de oude ridderhofstad.
Besluit
Inderdaad is de hoofdvorm, met het rijtje kantelen aan de
bovenkant, opvallend gelijk. Ik was verbaasd, vond het een
vondst, maar was met die conclusie toch niet helemaal te-
vreden. In welke tijd en in welk stadium werd het kasteel
dan afgebeeld? De poort was in 1744 al tot een ruïne ver-
vallen, maar het oude gebouw met de hoge ramen boven
laaggelegen dienstvertrekken met kleine raampjes en onder
het steile dak met dakkapellen, stond nog fier overeind.
In 1646/47 tekende Roelant Roghman Nyvelt als een - in
die tijd - riante woning, redelijk verdedigbaar tegen rond-
trekkend gespuis. In hoeverre de Fransen in 1672/73 bijge-
dragen hebben tot het verval van het kasteel is niet bekend.
De afbeeldingen van Nyvelt nè Roghman laten alleen maar
een steeds meer in verval gerakend complex zien. We heb-
ben geprobeerd die afbeeldingen een beetje op een rij te
zetten. We hopen daarin enigszins te zijn geslaagd.
-ocr page 59-
61
62
Zittend van links naar rechts: Willem Niessen, Teunis Oskam, mevrouw Van Stipriaan Luiscius, dominee Abram Alexander van
Stipriaan Luiscius, Jan den Houter, de heer Hoogendoorn.
Eerste rij staand van links naar rechts: mevrouw Den Houter, mevrouw Van Rossum, mevrouw Koren, Kees van Stipriaan Luis-
cius (zoon van de dominee), mevrouw G. Migo-Kortenhoff, mevrouw Niessen, mevrouw Selders-Oskam, mevrouw Hoogendoorn.
Bovenste rij van links naar rechts: Gerrit Koren, Herman van Rossum, Leendert Voortman, Piet Griffioen, Jan Koetsier en Anton
Frans Migo.
Het zal me niet verbazen wanneer vele oudere Vleutenaren aanvullingen of commentaar op deze informaties hebben. Aarzel niet!
Stuur ze me toe! Mijn adres is Utenhamstraat 15, 3451 BR Vleuten. Mijn naam is U misschien ook al bekend: Klaas B. Nanning.
In 1940 ging de Vleutense Hervormde predikant dominee A.A. van Stipriaan Luiscius met emeritaat. Ter gelegenheid van zijn
afscheid werd een groepsfoto gemaakt met alle kerkeraadsleden en hun echtgenoten, zodat deze foto in zekere zin ook een familie-
foto is geworden. We kregen deze foto in bruikleen van mevrouw A. Migo-Kruyswijk die vrijwel alle hiernaast genoemde namen
te horen kreeg van Lijsje Hoogendoorn-Van Dijk.
De foto is gemaakt in de tuin van de pastorie die omstreeks 1963 werd gesloopt. De dominee is gezeten in een riante leunstoel; zijn
vrouw zit op een rechte sloel naast hem. Op de grond staat het bloemstuk(je) dat het echtpaar (namens de kerkeraad?) aange-
boden kreeg. Dominee Van Stipriaan heeft in Vleuten gestaan van 1933 tot 1940.
Merkwaardig is dat we van alle mannen de voornaam te horen kregen, maar dat de vrouwen zonder uitzondering „mevrouw"
werden genoemd.
I
-ocr page 60-
63
De R.K. gemeenschap van De Meern (2)
door
J.H.P. Heesters
In de tweede eeuw na Christus begon Irenaeus vanuit Frankrijk met zijn bekeringswerk naar het noorden. In
zijn gedachtengang moest het Christendom universeel en Rome het kerkelijk middelpunt worden. Latere mis-
sionarissen, zoals Willibrordus en Bonifatius, streefden hetzelfde doel na.
Ook in ons land ontstond een kerkelijke hiërarchische struktuur, waarin de bisschop de eerste verantwoor-
delijke was. Veel bisschoppen bekleedden echter ook een wereldlijke functie en zo werd het feitelijke kerkelijke
bestuur uitgeoefend door wijbisschoppen, kapittels en aartsdiakens.
Monnikenwerk
In het kader van de kerstening kwamen ook de monni-
ken naar ons land. Zij waren volgelingen van Benediktus
van Nursia (480 - 548), die ook wel de aartsvader van het
westerse monnikenwezen wordt genoemd. In navolging
van Antonius Abt (251 - 356), de grondlegger van het
monnikenwezen en bij ons bekend als de heilige van de
kapel en vicarie aan de Zandweg i), trok Benediktus zich
als kluizenaar terug. Hij stichtte het eerste Benediktijnen-
klooster te Monte Casino, waar hij ook de leefregel voor
zijn volgelingen schreef. Vanaf dit prille begin werd de le-
venswijze van zijn volgelingen er een die de maatschappij
hervormde en er een stempel op drukte. Het zijn voor een
belangrijk deel deze mannen geweest, die Europa geker-
stend en cultureel verheven hebben.
Bekende monniken die in ons land werkzaam zijn ge-
weest, zijn de al eerder genoemde Willibrordus, de eerste
bisschop van ons land, en Bonifatius. Andere volgelingen
zijn Amandus, Adelbertus en Ludgerus.
Aangekomen in ons land bouwden zij kloosters, zoals
in Susteren, Thorn, Egmond aan Zee, Ten Boer en vele an-
dere plaatsen.
Eèn van de leefregels van Benediktus was, dat zijn vol-
gelingen, naast het zes keer per dag bidden van het koor-
gebed, zélf in hun onderhoud moesten voorzien door
handarbeidte verrichten. Op grond van deze kloosterregel
ontgonnen zij land, dat zij bouwrijp maakten. Vervolgens
verbouwden zij op de akkers verschillende produkten, zo-
als tarwe, vlas en gerst.
Van de tarwe werd op de eerste plaats brood voor eigen
gebruik gebakken. Het vlas werd gebruikt om er linnen
garens van te maken, die in hun eigen weverijen tot weef-
sels werden verwerkt. Uiteraard werd van de gerst in ei-
gen brouwerijen bier gebrouwen. Ook de overgebleven
restanten, zoals stro en gerstepulp werden daarna weer
nuttig besteed.
Niet alles wat door de monniken werd verbouwd en
geproduceerd, was voor eigen gebruik bestemd. Naarmate
het aantal grondpercelen (en dus de oogst) toenam, werd
er meer en meer aan de plaatselijke bevolking verkocht.
Door deze aktiviteiten van de monniken buiten de ste-
den ontstond er sociale en economische onrust. Deze ont-
laadde zich in een ontevredenheid tegenover de kerk en in
het bijzonder tegenover de kloosters. De monniken, die
vanaf 1300 Benediktijnen worden genoemd 2), hadden een
onevenredig deel van de bouwgrond in handen. Door het
uitoefenen van ambachten en het verkopen van produkten
waren zij geduchte konkurrenten van de nijvere stedelijke
middenstand.
Die ontevredenheid en onrust blijken later een voe-
dingsbodem bij de Hervorming en de opstand tegen Span-
je te zijn geweest.
Romaanse kloosterkerk te Susteren uit de tweede helft van de
He eeuw waarvan de oorsprong van een benediktijnenkloos-
ter uit 700 dateert.
-ocr page 61-
64
Hervorming en reorganisatie
In het begin van de zestiende eeuw werden de Neder-
landen geregeerd door Karel V (1500 - 1556) uit het Duit-
se huis Habsburg. Onder zijn bewind ging men zich ver-
zetten tegen de macht en de praktijken van de R.K. kerk.
De Duitse Augustijner pater Maarten Luther (1483 - 1546)
fulmineerde tegen de aflaat die Paus Leo X had ingesteld
ten behoeve van de bouw van de nieuwe St Pieterskerk in
Rome. Een aflaat is een kwijtschelding van tijdelijke straf-
fen bij een berouwvolle biecht. Al spoedig kwam berouw
op de achtergrond en werd de aflaat, tegen betaling, een
vrijbrief van schuld. Maarten Luther kwam hiertegen in
verzet en op 31 oktober 1517 spijkerde hij, volgens het toen
academische gebruik, zijn 95 Latijnse stellingen op de deur
van de kapel in Wittenberg.
gen. Daarnaast werd gedacht aan de oprichting van de
suffragaanbisdommen Leeuwarden, Groningen, Deventer,
Haarlem, Middelburg, Roermond en 's Hertogenbosch.
/.AfRECHf t^ r^ ,., J
V AARTSBISDOM/
Fragment van een houtsnede met Maarten Luther op 63 jari-
ge leeftijd.
In eerste instantie was de invloed van het Lutheranisme
zeer gering, maar die werd later, onder andere door het
Calvinisme, groter, waardoor de zorg van kerkelijke en
wereldlijke machthebbers toenam.
AARTSBISDOM]
REIMS '-.-/-> / (X^ /
#Retms
De oude kerkelijke indeling vóór 1559.
De nieuwe indeling van 1559 is nooit tot uitvoering ge-
komen omdat ze doorkruist werd door de overwinning van
de Reformatie. Het enige wat voor Rome overbleef was
om de Nederlanden tot missiegebied te verklaren.
Spotprent over de aflatenhandel waartegen Maarten Luther
zich verzette.
Karel V probeerde de religieuze omwentelingszucht in te
perken. Ook in Rome zag men de nieuwe ontwikkelingen
met lede ogen aan. Op aandringen van Philips II, Karel's zoon
en opvolger, werd in 1559 de kerkelijke hiërarchie in de
Nederlanden gereorganiseerd, waardoor de bisschoppelijke
Inquisitie de nieuwe volksbeweging nauwlettender in het
oog kon houden.
De oude kerkelijke indeling bestond uit het aartsbisdom
Keulen met de suffragaanbisdommen (letterlijk: hulpbis-
dommen) Utrecht, Luik, Kamerijk, Doornik en Terwaan.
In de nieuwe situatie werden drie nieuwe kerkprovin-
cies in de Nederlanden gecreëerd, namelijk Mechelen, Ka-
merijk en Utrecht. In deze indeling zou Utrecht voor de
noordelijke Nederlanden de aartsbischoppelijke zetel krij-
iARlSB'SOCM
"Tm
PAABTsasa .
mschelen ,
<--^'^\A|
De nieuwe kerkelijke indeling van 1559 die nooit tot uitvoe-
ring is gekomen.
-ocr page 62-
65
De beeldenstorm
Ook Philips II, als befaamd ketterbestrijder, was niet
gediend van de Reformatie in de Nederlanden. Al eerder
had hij de Spaanse Inquisitie „plakkaten" laten uitvaar-
digen waardoor de gewetens van de bevolking werden ge-
kontroleerd, maar waardoor een ernstige religieuze onrust
ontstond. Naast de haat die al tegen Rome aanwezig was
kwam nu ook nog eens de haat tegen Spanje.
De tegenstellingen tussen katholieken en hervormings-
gezinden werden steeds groter en de laatsten kregen steeds
meer macht in handen. Door religieuze, sociale en politie-
ke faktoren was er in de Nederlanden een explosief kli-
maat gegroeid. Dit ontlaadde zich toen in 1566, als gevolg
van hongersnood, zuidnederlandse textielarbeiders in Hond-
schoote kerken gingen plunderen. De gebeurtenissen gre-
pen snel om zich heen en tot in het hoge noorden van de
noordelijke Nederlanden was de beeldenstorm een feit.
Voor de kapel aan de Zandweg in De Meern hield dit in
dat zij aan de R.K. eredienst werd onttrokken.
Omdat deze artikelen gaan over de R.K. gemeenschap in
De Meern sluiten we hier voorlopig de weergave van de we-
tenswaardigheden over de kapel en de vicarie af. We pak-
ken later de draad weer op als op 17 maart 1795 enkele R.K.
burgers van De Meern, Oude Rhijn, Veldhuyzen en Reyers-
cop een verzoek sturen aan de Repraesentanten van den lan-
de van Utrecht. In hun brief vragen zij of zij van de kapel
aan de Zandweg, waar de Gereformeerden hun diensten
hielden, op andere tijden gebruik mogen maken. Op dit ver-
zoek wordt negatief gereageerd. Dit zou twee jaar later de
aanleiding worden om een eigen kerkgebouw te betrekken.
In 1912 waren er bij de Hervormde kerk plannen om
een nieuwe kerk te bouwen. In datzelfde jaar, op 13 mei,
werd door C. Schmieman met de sloop van de kapel be-
gonnen. Na bijna vijf eeuwen was er van kapel en vicarie
niets meer over.
Rooms katholiek of Gereformeerd
Omdat de R.K. gelovigen geen kerkgebouwen of ka-
pellen meer bezaten, moest naar andere mogelijkheden
uitgekeken worden. Eén van die mogelijkheden was om
voor het oog vergaderingen of andere bijeenkomsten te
organiseren. Nu is dat met een kleine groep nog wel mo-
gelijk, maar dat wordt anders als velen aan de bijeen-
komsten deelnemen.
Ook bij de Staten van Utrecht bleef dit niet onopge-
merkt en op 23 december 1580 verscheen er weer een or-
donnantie. Daarin stond het verbod tot het bijwonen van
vergaderingen en samenkomsten die door de Rooms ka-
tholieken in het geheim werden gehouden. Mensen, die
hun huizen voor deze bijeenkomsten ter beschikking stel-
den, konden een boete van 50 caroli gulden tegemoet zien.
Ook de eerder genoemde boete van 10 caroli gulden
voor de geestelijke die een R.K. eredienst voorging, werd
naar 25 caroli gulden verhoogd. Een bijkomende straf was
dat hij ook zijn geestelijke goederen en inkomen verloor.
Het verbod van 18 juni 1580 werd op 26 augustus 1581
officieel bij plakkaat door de Staten van Utrecht bekrach-
tigd: uyt merkelijke en pregnante redenen doen interdi-
ceren ende verbieden het exercitie van de Roomsche rele-
gie door den Prince van Oranje en van de Raaden 's Hoofs
van Utrecht uitgelegd en bekrachtigd
4).
Alhoewel de ordonnantiën en plakkaten voor het gehele
gebied van de Staten van Utrecht bestemd waren gingen
de meeste priesters op het platteland, ondanks de verboden
van de overheid, hun eigen gang. In verschillende dorpen
rondom Utrecht, waar de pastoors niet met de Reformatie
meegingen, werden zij volgens de resolutie van de Staten
van Utrecht van 28 juli 1587 afgezet en door Gerefor-
meerde predikanten vervangen.
Dat gold ook voor het Vleutense kerspel, waar pastoor
Hendrik Willems van Segveld zich van de regels weinig
aantrok. Hij was in 1565 door het kapittel van Oudmun-
ster als pastoor van Vleuten aangesteld en hij bleef op zijn
post tot aan zijn dood in 1611, ondanks de benoeming van
de predikant Lichtenberg in 1583 5).
De Reformatie op het platteland was vaak geen vrij-
willige zaak en door de Staten van Utrecht werd niet di-
rekt jacht gem.aakt op geestelijken die de R.K. kerk trouw
bleven. De Utrechtse classis was dit allemaal een doom in
het oog want de hervorming ging haar veel te langzaam.
Zij verzocht de Staten op het platteland orde op zaken te
Detail van een houtsnede met een voorstelling van de Beel-
denstorm in 1572.
Philips II was zeer geschokt toen hij vernam dat de kerk-
gebouwen geschonden waren. Hij stuurde in 1567 Alva
met grote volmachten en een sterk leger naar de Neder-
landen om orde op zaken te stellen. Alleen in de zuide-
lijke Nederlanden heeft hij enigszins sukses gehad, maar
in de noordelijke provincies ging de politieke macht ten-
slotte over naar de Calvinisten en kwamen de Rooms katho-
lieken in een hachelijke positie. De haat tegen de R.K. kerk
was groot, wat bleek uit een tweede beeldenstorm in de
steden in 1572, toen de Calvinisten aan de macht kwamen.
Ordonnantiën en plakkaten
Al deze ontwikkelingen hadden ook gevolgen voor de
R.K. gemeenschap in De Meern. Een van de eerste or-
donnantiën van de Staten van de provincie Utrecht, op 18
juni 1580, behelsde een verbod van de Rooms katholieke
eredienst. Dit hield niet alleen in dat er geen erediensten
gehouden mochten worden, maar ook „bijgeloof en afgo-
derij" waren verboden. In de kerken en kapellen mochten
alleen Christelijke diensten op Hervormde grondslag wor-
den gehouden worden. Op overtreding van deze ordonnan-
tie stond een boete van 10 caroli gulden. Bovendien kon-
den priesters en gelovigen veroordeeld worden.
De staten van de provincie Utrecht gingen in hun be-
sluitvorming nog verder en verklaarden dat de R.K. kerk
had opgehouden te bestaan en dat de Paus met z'n gelovi-
gen capitael vianden van den lande 3) waren geworden.
Door deze uitspraak was er ook van kerkelijke goe-
deren geen sprake meer en de Staten beschouwden zich
als eigenaar.
-ocr page 63-
66
stellen. Op 30 juli 1593 werd een commissie benoemd die
zich in de dorpsgemeenten op de hoogte moest stellen. In
de tweede helft van datzelfde jaar werd ook de kapel in De
Meern bezocht. In het kerkvisitatierapport staat hierover
vermeld: Een arm en vervallen capelleken edoch waeraen
zo vele gerepareert is dat men de schoole daerin houden can
6).
Niet in elk dorp bleef de pastoor de R.K. kerk trouw.
Het kwam voor dat hij met de Hervorming meeging, waar-
na de parochianen vaak volgden. Iets soortgelijks zien we
als de pastoor vluchtte of een staatspensioen accepteerde.
In dat geval was het kerspel zonder herder en de katholie-
ken wendden zich schoorvoetend tot de dominee. Immers,
zij wilden dat hun kinderen gedoopt werden en ook huwe-
lijken konden alleen door de dominee gesloten worden.
Waar de pastoor bleef, bleven de parochianen katholiek.
Als er geen pastoor meer was, werd voor de Hervorming
gekozen. Dit verklaart waarom tot op de dag van vandaag
sommige plattelandsgemeenschappen in principe katho-
liek of hervormd zijn. Tevens is duidelijk dat, in het al-
gemeen, het Nederlandse volk niet spontaan en enthou-
siast voor de Hervorming heeft „gekozen". Door ordon-
nanties en plakkaten is het eerder protestants „gemaakt".
De noordelijke Nederlanden missiegebied
Als gevolg van het verbod op de uitoefening van de katho-
lieke eredienst in 1581 raakte de katholieke kerkprovincie
gedesoriënteerd. De Paus in Rome had erop gerekend dat
Karel V en Philips II in de Nederlanden de zaken weer in
het gareel zouden krijgen en daardoor het katholicisme in
ere zouden herstellen. In 1580 overleed de Utrechtse aarts-
bisschop Frederik Schenck van Toutenberg. De Paus
wachtte, in verband met de onzekere situatie in de noorde-
lijke Nederlanden, met de benoeming van een opvolger. In
1583 zag men in Rome de realiteit onder ogen want on-
danks alles bleven de Nederlanden een onafhankelijke cal-
vinistische republiek. Mede daardoor was van een voort-
zetting van de bisschoppelijke hiërarchie geen sprake. Als
gevolg hiervan werden de noordelijke Nederlanden tot
missiegebied verklaard.
Sasbout Vosmeer uit Delft, de latere pastoor van de St Ja-
cobus parochie in 's Gravenhage, werd in eerste instantie tot
vicaris generaal van het aartsbisdom Utrecht benoemd.
Later adviseerde de nuntius in Keulen de Paus om hem niet
alleen de leiding van het aartsbisdom maar van het gehele
missiegebied te geven. De Paus stemde hierin toe en met
deze benoeming was aan de kerkelijke hiërarchie, zoals die
in 1559 was opgezet, een einde gekomen. Het zou tot 1853
duren voordat de oude situatie in Nederland hersteld was.
Sasbout Vosmeer was als apostolische vicaris verant-
woording schuldig aan de pauselijke nuntius in Keulen.
Dat werd anders toen in 1622 in Rome de Congregatio de
Propaganda Fide werd opgericht. Onder deze congregatie
viel de zorg voor Europese landen waar de Reformatie tot
stand was gekomen. Het gevolg hiervan was dat de noor-
delijke Nederlanden rechtstreeks onder het gezag van dit
pauselijk bestuursapparaat werden geplaatst. Voor Rome
was hiermee de Hollandse Zending een voldongen feit en
weer in een struktureel kader geplaatst. Als vertegenwoor-
diger van de Congregatio de Propaganda Fide werd een
nuntius in Brussel benoemd, aan wie de apostolische vica-
ris direkt ondergeschikt was.
Elke maatregel die genomen wordt heeft vóór- en tegen-
standers, hetgeen ook voor de nieuwe kerkelijke situatie in
1622 heeft gegolden. In de navolgende periode zijn de no-
dige problemen ontstaan, die hier verder buiten beschou-
wing worden gelaten.
Patientiam
'ORDNA-TGRATIA
A. S2.
Gravure van Sasbout Vosmeer de Apostolisch Vicaris van de
Hollandse Zending.
De Meernse situatie
Door het odium van spaansgezindheid en daarom van
nationale onbetrouwbaarheid werden de rooms katholieken
in een benarde situatie gemanouvreerd. Zij werden gedwon-
gen in een uitzonderingspositie te leven als burgers van een
laag allooi en zij werden uitgesloten van nationale culturele
verworvenheden. Zo werden zij niet bekwaam geacht tot
het vervullen van ambten en werden zij zonder geschikt on-
derwijs gelaten. Door het betalen van zware recognitie-
gelden (in dit geval: afkoopsommen) voor de ambtelijke
oogluiking in verband met de geheime godsdienstoefenin-
gen werden zij bijzonder belast i). De rooms katholieken
werden door deze omstandigheden een bijzondere en gete-
kende groep in de samenleving. Er was veel armoede, hun
aandeel in de cultuur was miniem, maar er ontwikkelde
zich wel een sterke groepsgeest.
De katholieken van De Meern en Oudenrijn gingen in
die tijd naar de kerk in de omliggende plaatsen. Ook gin-
gen zij naar de Walsteegkerk, de Catharijnepoort in Utrecht.
Voor de geestelijke verzorging kwamen ook wel pries-
ters uit Utrecht en Vleuten naar de Oudenrijnse en Meern-
se gemeenschap. Door armoede konden zij in deze omge-
ving geen bestaan vinden. Zij woonden daarom in Utrecht,
waar zij enig onderhoud hadden.
Vooral de pastoors van de R.K. kerk aan de Buiten Catha-
rijnepoort te Utrecht, zoals Johannes van Aelst en later Theo-
dorus Mensinck, bedienden vanuit hun kerk Oudenrijn,
Galekop en Jutphaas.
Belangrijk ook voor de Meernse gemeenschap zijn de
aartspriesters geweest waarop de volgende keer wordt in-
gegaan.
Bronnen
1.   RAU Oudmunster 1738-1 P° 96 v
2.   Abdijen der Lage Landen p. 10
3.   Hervormde Gemeente De Meern p. 14
4.   Idem
5.   RAU Oudmunster 21, deel 7
6.  RAU, inv77p. 6
7.   Catholica p. 707
-ocr page 64-
67
Het huisarchief
van de ridderhofstad Den Engh
Dank zij de welwillende medewerking van notaris Aarts te Utrecht heeft de Historische Vereniging onlangs de
beschikking gekregen over een volledig stel copieën van het onder diens berusting zijnde gedeelte van het huis-
archief van de voormalige ridderhofstad Den Engh te Vleuten-De Meern. De copieën zijn gemaakt door het
Rijksarchief in de provincie Utrecht, waar zich ook een ander gedeelte van dit huisarchief bevindt (zie aldaar In-
ventaris nr. 29, Heerlijkheden en huizen, biz. 47).
Van het gecopieerde gedeelte van het archief heeft Ir E. Muller in 1978 een inventaris met een inleiding daar-
toe opgesteld. Deze omvat 50 nummers, elk bestaande uit één of meer charters en stukken, in totaal 163 ex-
emplaren. Daaronder bevinden zich een geschreven en ingekleurde wapenkaart en dito wapenboekje, die beide
door ons lid K.B. Nanning zijn gefotografeerd. Het wapenboekje is een onvolledige copie van de wapenkaart.
Op twee onderdelen van deze collectie zal ik hier nader ingaan: de toelichting op de inventaris en de wapen-
kaart.
De toelichting op de inventaris
ambtelijke bevestiging. Uit verkooptransacties uit die tijd
blijkt dit onverbloemd: er wordt geen enkel voorbehoud
gemaakt ten behoeve van de leenheer (inventaris nummers
11, 12 en 13).
De oudste gegevens over de Ridderhofstad den Engh
zouden volgens de XlVe en XVe -eeuwse kroniekschrij-
vers Beka en Heda dateren van 1260 (inventaris nummer
1). Vermoedelijk hebben Bardet en Wittert van Hoogland
voor hun beschrijvingen ook uit deze gegevens geput. Van
Engelen weet er nog aan toe te voegen: D'eerste stichter
zoude afcomstigh zijn van Godschalk van Woerden, eerste
Heer van de Haar, die omtrent het jaar 1250 geleeft heeft,
de welcke de naam van Uyten Eng heeft aangenomen.
Wittert van Hoogland deelt nog het volgende mede mee:
Bernardus de Hamme, ridder, gaf in Augustus 1259 zijn
goederen te Kovelswade van het kapittel van St Marie
voor 20 morgen gronds bij zijn huis Enge in het Gerecht
van Themaat, welke hij den Bisschop als leengoed op-
droeg.
Verder geeft deze schrijver een reeks van leenmannen
en bezitters van den Engh vanaf 1259 tot 1898. Exacte
gegevens zijn te vinden in de Leenregisters die op het
Rijksarchief in de provincie Utrecht aanwezig zijn. Zo
blijken dan de wapenkaart en het wapenboek (inventaris
nummer 1) een niet geheel volledige opeenvolging van
leenmannen te geven, terwijl de aanwezige leenbrieven en
charters slechts enkele van de totale reeks zijn.
Tot de Ridderhofstad den Engh behoorden 24 morgen
land (een morgen is ca 0,85 hectare), alsmede de halve
tiend van Themaat onder Vleuten, t.w. 32 morgen rond
Den Engh, en de hele tiend van Bredeveld bij Woerden.
Deze laatste is echter een dubieus bezit, want in het koop-
contract van 24 november 1659 (inventaris nummer 11)
wordt hierover opgemerkt voor so veel de tegenwoordige
possesseurs van den Engh daertoe soude mogen gereg-
tight wee se n.
Door huwelijk en vererving werd het bezit in de XVIe
eeuw uitgebreid. Berend Uten-Enge trouwde namelijk met
Van de door E. Muller geschreven toelichting zijn de
volgende gedeelten overgenomen.
Op het platteland kon in de middeleeuwen alleen de
dorpsadel zich een stenen huis veroorloven; de landlieden
en dorpers woonden in huizen van hout, leem of zelfs
plaggen. In onrustige tijden bood zo'n stenen huis enige
bescherming tegen rovers en ongeregelde troepen, en dat
niet alleen aan de bewoners zelf, maar ook aan omwo-
nenden. Daarom werden er torens met zware muren aan-
gebouwd, die ook tegen de aanvalswapens van geregelde
troepen bestand waren. Een gracht eromheen maakte het
aanvallers nog moeilijker.
Dergelijke ridderhofsteden of kastelen konden een be-
langrijke invloed op het omringende platteland uitoefenen.
Landsheren streefden er daarom naar de ridders aan zich
te verplichten. Ze kregen onder bepaalde beloften en voor-
waarden een „leen". Hiermee werd bereikt dat de leenman
met zijn ridderhofstad de goederen en de onderzaten van
de landsheer of leenheer beschermde en zich tevens tegen
diens vijanden kon verweren.
Zo'n leen omvatte meestal naast een kasteel en grond
ook nog bepaalde rechten en privileges. Zo hadden de rid-
ders, als ze erkend waren, zitting in de Staten van Utrecht.
Ze waren door hun eed gebonden om alles te doen, dat
een goed, getrouw Leenman schuldig is ende behoord te
doen
en al wat er in de Staten omging secreet te houden
ende niet te releveeren.
Typerend voor de achtergrond van
het leenstelsel is de zinsnede uit de leenbrief van 6 juli
1566 voor Frederik Uuyten Engh: ende voerts gheneyght
zijnde om onsen vasallen tot meerder ghetrouwicheyt te
mogen verobligueren.
Maar langzamerhand verwaterde deze achtergrond en
werd het leenrecht een soort erfpacht die van vader op
zoon overging en ook verkocht kon worden. Het verkrij-
gen van de leenbrief was praktisch niet veel meer dan een
-ocr page 65-
68
Gezicht op het kasteel Den Engh.
Tekening in O.I. inkt door L.P. Serrurier, naar C. Pronk, 1731.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas, cat. nummer 1326.
In het archief komt onder nummer 48 voor een tekening in waterverf, formaat 29 x 38 cm, van de Ridderhofstad den Engh, ge-
maakt door J. Nieuwenhuis, 6 December 1858. In zacht potlood staat achterop: „door Jacob vergroot naar het kleine teekeningie
hetgeen op de deur hangt". Vermoedelijk was dat de hierbij afgebeelde tekening van Serrurier.
een meisje Van Over de Vegt: Janna Jacobsdochter. Zij
kreeg bij het overlijden van haar vader in 1485 een leen
van ruim 22 morgen in Wijk (bij Duurstede) van het ka-
pittel van Oudmunster. In 1529 vermaakte zij dit aan haar
zoon Frederick en bij haar overlijden in 1552 verkreeg de-
ze dus het leengoed. Het lag echter nogal ver weg. Geluk-
kig had het kapittel ook nog 22 morgen „eygen goet" vlak
bij den Engh. In 1566 kwam een ruil, ,,conversie" ge-
naamd, tot stand, waardoor Frederick 22 morgen leengoed
vlak bij den Engh verkreeg: 15 morgen onder Themaat en
vrijwel aansluitend 7 morgen in Maarssenbroek.
In 1536 was den Engh officieel als ridderhofstad er-
kend. De heren van den Engh hadden voor de tweede stand,
de Ridderschap, zitting in de Staten van Utrecht. Boven-
genoemde Frederick is een belangrijk man geweest. Tij-
dens het beleg van het kasteel Vredenburg te Utrecht in
1566/7 was hij samen met Johannes van Bruhesen (Utrechts
Decaan), en Adriaen van Zuylen en de Voogt van Rijne-
veldt (burgemeesters) verantwoordelijk voor de uitgaven
van dat beleg. Als zodanig tekende hij de Acquiten (kwi-
tanties) mee voor „fiat solutio" (d.w.z. accoord). Ook te-
kende hij op 9 oktober 1577 namens de ridderschap de Sa-
tisfactie van Brussel en in 1579 de Unie van Utrecht. Hij
overleed in 1610 te Leiden en werd daar begraven (inven-
taris nummer 45).
De bovengenoemde 24 en 22 morgen - samen zo'n 38
ha - zijn de vaste kern van het bezit van de Heren van den
Engh geweest. Uit de charters, waarbij het leenrecht werd
toegekend, spreekt een lange traditie. De bewoordingen
zijn traditioneel, evenals de omschrijving van het object.
De aanduiding van de belendingen blijft soms eeuwenlang
dezelfde, zoals bij de bovengenoemde 7 morgen in Maars-
senbroek. Zo is het onwaarschijnlijk, dat aan de zuidzijde
eeuwenlang - van 1600 tot 1813 - slechts Gijsbert van
Cleeff met sijne adherenten off haere naecomelingen
als
eigenaren bekend zouden zijn geweest. De opgave van de
grootte is even oud, om niet te zeggen antiek. De 7 mor-
gen blijken volgens de kadastrale gegevens van 1832 bijna
7 ha groot te zijn!
Men had echter wel andere gegevens, zoals blijkt uit
specificaties van de tiendrechten die een onderdeel van de
bij de Ridderhofstad behorende ambachtsheerlijkheid
vormden. In het koopcontract van 24 november 1659
(inventaris nummer 11) wordt de halve tiend op Themaat
omschreven, zijnde groot volgens de metinge op de caarte
......33 mergen 300 ende 28 roeden. In volgende koop-
contracten heeft men weer andere gegevens gevonden:
volgens den blaffert van 't outschiltgelt twee en dertich
morgen,
dus volgens de legger van een soort grondbelas-
ting. Wij zouden nu zeggen: het kadaster.
-ocr page 66-
69
De wapenkaart
De wapenkaart (inventarisnummer 1.2 a t/m f) draagt
tot titel:
Het Wapen van de Ridderhofstad den Engh, gelegen in de
Provintie van Utrecht ontrent het dorp van Vleuten, mits-
gaders de Naamen en Wapenen van de LeenHeeren en
Haare Vrouwen als Besitters derselve, beginnende van
den jaare 7292 (zie afbeelding).
Voor leenheeren leze men leenmannen. De reeks eindigt
met Mr Jan Leonard van Ewijck, die in 1741 met de rid-
derhofstad den Engh werd beleend. Mogelijk is de kaart in
diens opdracht gemaakt.
Behalve de wapens (feitelijk zijn het alleen de schilden
ervan) is op de kaart in het midden een groot medaillon
getekend met daarin de volgende tekst:
Het Huys den Engh ofte ook wel Terra sive bona de Enge
word gevonden, dat door bisschop Hendrick den 38ste
verkogt is aan het capittel van den Dom voor driehondert
en vijftig ponden, omme daarvoor te bouwen 't casteel te
Vredelant, gelijck te sien is bij Heda en Beka, Historia
Ultr., pag. 214, welkers woorden aldus sijn luydende.
Daarna volgt de bedoelde Latijnse tekst van een oor-
konde uit 1260. Muller verwijst echter in zijn toelichting
tevens naar Wittert van Hoogland (zie boven), die een an-
dere bron aanhaalt uit 1259.
Over de vraag welke van de twee oorkonden betrekking
heeft op de stichting van het Huis den Engh bij Vleuten
zal door J. Huiting in diens bijdrage „Twee Engen" uit-
sluitsel worden gegeven.
Van tijd tot tijd werd het gebied uitgebreid met eigen
grond en soms werd de uitbreiding apart overgedragen. In
1813 wordt van de eigen grond bij de openbare verkoop
alleen 5 morgen mee overgedragen (inventaris nummer
24), maar de koper, Hendrik Ravee uit Utrecht, was een
rijk man en hij kocht links en rechts grond bij. Uit de offi-
ciële registers van de hypotheekbewaarder blijkt, dat hij
tussen 1811 en zijn dood in 1833 voor zo'n f 75.000,-- aan
grond aankocht. Bij de invoering van het kadaster in 1832
blijkt hij nog veel meer grond op naam te hebben dan uit
de geregistreerde aankopen verklaard kan worden. Niet
alles zal in de officiële overschrijvingsregisters zijn opge-
nomen, omdat dit toen nog niet verplicht was. De boedel-
beschrijving verschaft de notaris en de getuigen in 1834
enige dagen werk en er worden 40 bladzijden volgeschre-
ven met omschrijvingen van alle roerende en onroerende
eigendommen: het ging om de ridderhofsteden Schonau-
wen en den Engh/Themaat, 15 hofsteden met grond en
landerijen in ettelijke gemeenten. In zijn testament deelt
hij legaten uit, die echter ingetrokken zullen worden, als
er ,,gequerelleerd" wordt. Binnen twee maanden moeten
de erfgenamen beslissen of ze er genoegen mee nemen;
doen ze dat niet, dan zullen hun legaten publiekelijk verkocht
worden en het „provenu" zal aan de overige ,,gebenefi-
ceerden" ten goede komen, die tegen ,,mijne beschikkin-
gen niet querelleerden". Met dergelijke termen zou men
heel wat ruzie mogen verwachten, maar blijkbaar was in
deze familie de autoriteit van Hendrik Ravee ook na zijn
dood zo groot, dat zonder moeilijkheden een neefje als
enige erfgenaam de rest in handen kreeg.
Bibliografie:
J.M. Bardet, Kastelenboek, provincie Utrecht (1975).
E.P.F.F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de geschiedenis van de
Utrechtse ridderhofsteden en heerlijkheden (1912).
E. van Engelen, Aaloude aadelijke stamhuisen en riddermatige hofsteden
in Utrecht (handschrift ca. 1700). Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht,
Bibliotheek, catalogusnummer 1728 (oud).
Etc.
Tot zover Muller. Wij zullen nu overgaan tot een korte
bespreking van de wapenkaart.
J.A. Storm van Leeuwen.
-ocr page 67-
72
Uit de school geklapt
door
Jac. de Bruijn
Ruim honderd jaar geleden - het was op 22 october 1887 -
werd bij notaris Hendrik van Meerlant te Utrecht een hy-
pothecaire schuldbekentenis ter grootte van f 1.000,- ge-
tekend. Er stond boven: In naam des Konings.
De comparanten waren Hendrik van Ravenswaay, land-
bouwer te Oudenrijn, Comelis Willem Versloot, klompen-
maker te Oudenrijn en Teunis Oskam, landbouwer te Ou-
denrijn. Zij vertegenwoordigden als kerkvoogden de Her-
vormde Gemeente van De Meem, zulks onder aangehechte
toestemming van de Heren Notabelen: Karel Gaikhorst,
landbouwer te Oudenrijn, Floor Oskam, landbouwer te
Reyerscop, Willem Eskes, landbouwer te Oudenrijn en
Willem van Bemmel, landbouwer te Veldhuizen.
Het kapitaal werd verstrekt door de Vereniging voor
Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Amsterdam tegen
een jaarlijks rentepercentage. Dat was 2% voor aflossing
en 3% rente. Om de geldschieters voor allerlei risico's te
vrijwaren, werden tal van veiligheidscondities ingebouwd.
De inschrijving in het hypotheekregister op 25 october
1887 kostte f2,17.
Het geld was nodig voor de bouw van een nieuwe school
achter de kosterswoning. Later - nog in 1949 - was dit de
stal van veehouder D.J. Wesseling.
Een enkele maal (op 4 januari 1904) kwam er van de
Hoofdcommissie der Vereniging voor Christelijk Nationaal
Schoolonderwijs een aanmaning dat niet voldaan was aan
de verplichte betaling. Maar op 1 februari 1909 worden al-
le bescheiden, waaronder de brandassurantie-polis betref-
fende de hypothecaire lening, aan de toenmalige voorzit-
ter van het Schoolbestuur, Ds A.B. te Winkel, teruggezon-
den, met de mededeling dat alles is afgelost.
De school was verzekerd tegen brandschade voor een
„innerlijke" waarde van f 2.200,- bij de Verzekeringsmaat-
schappij Vesta, via de heer A.H. Laseur, commissionair-
assuradeur te Utrecht, ingaand 14 september 1887 en
lopend tot 14 september 1892. De premie bedroeg 1,25 pro
mille, zodat per 10 september 1887 de somma van f 2,75
verschuldigd was, waarbij nog f 0,75 kwam, zijnde de
kosten van porto en poliszegel.
Ds J.R Briët (1836 - 1876) wist voor de school van de
Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs
een jaarlijks subsidie van f 200,- los te peuteren. In de re-
gel werd dit bedrag toegestaan voor twee achtereenvolgen-
de jaren. Voor een deel moest het geld worden besteed ter
verbetering van het salaris van de onderwijzer. In een
brief van 19 juli 1875 van bovengenoemde Vereniging
wordt gesteld dat het jaarsalaris van f 500,- op tenminste
f 600,- moet worden gebracht, behalve vrije woning en
tuin.
Van 1 januari 1875 tot 30 december 1887 was hier school-
meester Gerardus Ant(h)onie van den Berg, geboren te
Utrecht op 6 april 1849. Hij was gehuwd met Jacoba Pan-
nebakker.
1890 1 3uni ^ 1915
ftSHH.^;*»' **!*«. ■(
P /iK'ïSftH ff/*' "fitCf.* ->4
In brieven aan de eerder genoemde Ds Briët en Ds G.
Klaarhamer (1877 - 1879) wordt melding gemaakt van een
jaarlijks bezoek, namens de Vereniging voor Christelijk
Nationaal Schoolonderwijs, aan de school te De Meem.
Bij herhaling wordt in deze brieven geklaagd over de ge-
ringe kennis der leerlingen van de Bijbelse en Vaderlandse
geschiedenis. Zelfs wordt éénmaal gedreigd met inhouding
van de jaarlijkse subsidie als geen verbetering plaats vindt.
Uit een brief van 12 juni 1876, gericht aan het Bestuur der
Christelijke School te Meem (er staat géén De Meem),
ondertekend door N.M. Feringa, lid-secretaris van de Ver-
eniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, neem
ik letterlijk over:
Het doet der Hoofdcommissie leed te moeten betuigen dat
het laatst ingestelde onderzoek tot geene bevredigende ge-
-ocr page 68-
73
Nederduitsch Hervormde Gemeente te De Meern, be-
staande uit Ds Nicolaas van Schouwenburg, Jan Door-
nenbal, Teunis Oskam, Hendrik Ravenswaay en Geerlof
Koomans, de somma van f 746,-- van de Diaconie ge-
leend. De gehele aflossing had plaats op 8 october 1908.
Voor de bouw van de nieuwe school aan de Zandweg -
School met den Bijbel, later Beatrixschool, thans leeg-
staand - leende de Diaconie f 9.000,- in juli 1904. De af-
lossing daarvan was op 16 april 1934 voltooid.
Door de aannemer A. van de Bovenkamp (vader van de
heer C. van de Bovenkamp) werd bij de school een onder-
wijzerswoning gebouwd. De kosten bedroegen f 8.775,—,
waarvan de laatste termijn op 10 april 1925 werd voldaan.
Uit de zeer gespecificeerde rekening blijkt het uurloon
van de heren P.T. , B.L. en de baas zélf negentig cents te
hebben bedragen. Ook hier was weer een geldlening van
f 4000,- aangegaan op 1 november 1924. Deze was op 2
mei 1930 geheel afgelost.
Alles overziende moet men wel diep respect hebben voor
de initiatieven die door onze voorvaderen op het gebied
van het Christelijk Onderwijs zijn genomen.
Aan de accuratesse van „Meester Koster" - Adriaan Lam-
bertus Corsten -, Hoofd der School van 1905 - 1935 (va-
der van de heer S.A.L. Corsten, Woerdlaan 11), is het te
danken dat zoveel gegevens bewaard zijn gebleven.
Bronnen
Archief School met den Bijbel, De Meern
leid heeft. Zelfs met de hoofdgebeurtenissen der Bijbelsche
Geschiedenis bleek weinig bekendheid bij de leerlingen,
terwijl de geschiedenis des Vaderlands niet als leervak
scheen beoefend te worden. Een goed en doeltreffend onder-
rigt in de twee genoemde leervakken, met waardeering
van wat verder tot de leerstof behoort, mag in Christelijke
scholen die met onze Vereeniging verbonden zijn en door
haar ondersteund worden, niet ontbreken. Niet catholiek
te zijn, is slechts negatief, het positieve is vereischte!
Waar hier de schoen wrong is niet meer te achterhalen,
want van een man als Meester van den Berg zou men het
tegendeel verwachten. Hij nam namelijk op 31 december
1887 vrijwillig ontslag, daar hij sympathiseerde met de
opgangkomende doleantie. Hij vertrok in maart 1888 naar
Voorthuizen.
Ook van derden moest voor de school geld worden ge-
leend. Zo werd op 30 januari 1888 van de firma Guillam
van den Broeke en Guillam Hendrik van den Broeke, steen-
fabrikanten te Jutfaas, de somma van f 900,- geleend. De-
ze blijkt op 28 augustus 1908 volledig afgelost te zijn.
Op de hierop betrekking hebbende schuldbekentenis ko-
men de volgende namen voor: Pieter Kerper, V.D.M, te De
Meern, Rijk van Grootveld, Hendrik van Ravenswaay, Jan
Doornenbal, Jochem Floor, Samuel Gersen, Cornelis Wil-
lem Versloot, Teunis Oskam, Willem Eskes, Willem van
Bemmel, Karel Gaikhorst en Floris Oskam, zijnde ouder-
lingen, diakenen, kerkvoogden en notabelen.
Ook de Diaconie moest zo nu en dan bijspringen. Zo
werd op 21 maart 1902 door het Bestuur van de School der
Wie wat bewaart die geeft wat
Door ons werden in dank, ten behoeve
van onze bibliotheek en onze verzame-
ling, de volgende schenkingen aan-
vaard van:
H. Viel, Alendorperweg 24 Vleuten
Klompenmakersmes, dubbele hou-
ten deurknop, trekzaag
D. Purmer, Multatulistraat 53 Vleuten
Boek „Nederland wat ben je nog
mooi", bonboekje firma Sterk ca 1970,
losse nummers „Onze Gemeente", „Heem-
schut", „Natuurbehoud", „Hollandsche
Molen", tijdschrift van onze vereniging
Familie L. van Eijk, Schoolstraat 51
Vleuten
Koninginnebeker (30-04-1980)
Mevrouw C.J. Markus, Den Hamstraat
34 Vleuten
Bajonet uit 1904, dozen in haar tuin
gevonden aardewerkscherven (hierop
komen wij nog terug)
J.P. Jansen, Ockhuizerweg 22 Haar-
zuilens
Een doos Perfect wattenschijven om
te „teemsen"
A.M. de Reuver, Verlengde Hoogra-
venseweg 222 Utrecht
Ingelijste foto van de wagenmakerij
te De Meern (ca 1920), groepsfoto met
burgemeester voor het gemeentehuis
van Oudenrijn, copieën van kranteknip-
sels (den Hommel en jubileum burge-
meester van Oudenrijn)
J.L.H. Ouwerkerk, Frederik van Ee-
denstraat 11 Vleuten
Kinderspeelgoed, keuken-eetgerei,
hoortoestel (Siemens), blikken trommel-
tjes, reis-scheerapparaatje, drie brillen,
sigarettendooshouder
J. Meijaard, Camphuysenstraat 70 Vleu-
ten
Vijf ingelijste foto's en zeven topo-
grafische kaarten
P.G. de Rooij Aannemings- en We-
genbouwbedrijf,
't Zand 1 Vleuten
Directiewagen. De wagen staat op-
gesteld bij het Kabinet, Zandweg 147B
te De Meern en zal dienen als restau-
ratiewerkplaats.
Mevrouw N. Moll, Utrechtseweg 33
Vleuten
Balans (uit de vroegere praktijk van
dokter Schuurs)
G.G. Wieman, Stationsstraat 2 Vleu-
ten
Melkmaat met slagboom
-ocr page 69-
74
Feest
Jonge, jonge, wat een feest was dat.
Hannes was 50 jaar geworden. Vorig
jaar was hij 25 jaar getrouwd en omdat
een vrind van mij familie is van Ka-
trien (de vrouw van Hannes) mocht ik
toen ook op dat feest komen. Ik had
voor de gelegenheid wat voordrachten
geleerd en een levensloop geschreven
van 45 coupletten. Dat was zo in de
smaak gevallen dat ik voortaan op ie-
der feest mocht komen.
Hannes is een hardwerkende, vrolij-
ke boer, die houdt van een borrel en
een feestje. Katrien is een slordige boe-
rin. Meestal een slecht humeur, onge-
kamde haren en een vieze schort.
Op de zilveren bruiloft (vorig jaar)
wilde ik Hannes een beetje passend en
plechtig feliciteren en dus zei ik: „m'n
oprechte deelneming". In een feestwin-
kel had ik een voordracht gekocht: de
begrafenis van Manke Nelis. Er is niet
zo geweldig om gelachen. Allen 't ge-
zicht van Katrien neigde iets naar een
glimlach. Verder heb ik haar nooit meer
zien lachen. Maar ondanks alles wilde
Hannes 't feest nog wel eens overdoen.
Zo kwam dus z'n vijftigste verjaar-
dag. „We maken er een dolle boel van",
zie hij. Iedereen moest verkleed komen
en 't liefst onherkenbaar zijn.
Ik kwam als boer, maar dat was niet
de bedoeling. Alle andere gasten (on-
geveer 150) waren werkelijk onher-
kenbaar. Zo zag ik Napoleon, een voor-
name Chinees, Churchill, cowboys en
Indische figuren.
Bij m'n aankomst (ik was een beetje
vroeg) was Hannes nog niet verkleed,
maar hij ging naar boven en zei: ,,ik
ben zó terug". Katrien had d'r haar op-
gestoken, haar gezicht gewassen en leek
op een deftige dame.
Driekus, de knecht van een andere
boer, speelde op z'n trekharmonica. In
't begin was dat wel zes keer de ouver-
ture Dichter und Bauer, maar na wat
biertjes kwam toch het betere werk,
zoals: hoeperdepoep zat op de stoep en
datte me toffe jongens zijn.
Natuurlijk moest ik wat voordragen
en deze keer was het een liedje van
Dirk Witte: ,,M'n eerste meisje van de
zangvereniging". Menige boer pinkte
een traan weg. Een speciaal rijm had ik
voor Hannes, maar waar ik ook zocht
of keek, ik kon Hannes nergens vin-
den, 't Was ook zo'n bonte menigte.
Eén keer dacht ik, dat is 'm. Een
dikke boerin met valse wimpers en een
omvangrijke boezem stak een pijp op.
Ze schroeide daarbij haar wimpers en
liet van de weersomstuit de lucifer op
haar boezem vallen, die vervolgens met
een zacht gesis in elkaar zeeg. Aan de
manier van vloeken herkende ik Arie,
de buurman van Hannes.
Voor het eerst in m'n leven heb ik
toen brandewijn met suiker gedronken
(te veel, want nu herkende ik helemaal
niemand meer). Na afloop ben ik door
iemand voorop de transportfiets naar
huis gebracht. De Meernbrug hebben
we voor alle zekerheid maar gelopen.
't Zat me de hele nacht niet lekker, de
brandewijn niet, maar ook dat ik Han-
nes niet had herkend.
De volgende dag ging ik terug naar
de boerderij. Ik wilde Hannes en Ka-
trien bedanken. Hannes was er niet,
Katrien wèl. Ze had een gezicht als een
oorwurm. Toen vroeg ik: „Katrien, ik
heb Hannes niet gezien op 't feest. Hoe
was ie verkleed?"
"Nou jochie, de eerste helft van 't feest
was ie als een gieter. Hij ligt nou nog
in z'n nest te stinken, want de rest van
de avond was ie als een Maleier".
Theo van den Berg
De Meern, Wijnmaand 1942
Illustratie: Barbara Gravendeel
-ocr page 70-
75
Van de voorzitter
ll« jaargang xnv 4 <tecenifa«r Ü^l # t^t
Vét*$(!hfjttt4x pët*J&ar
Ing«schrev«ift in hut vö^nlgtnigsregister ViJti
de K>v>K. Utrecht e.ö. onder nr. V, 479360
Over publiceren gesproken: De plan-
nen voor een boekwerk over de historie
van ons gebied vorderen gestaag. In sa-
menwerking met de Stichting Publica-
ties Oud-Utrecht en de provincie krij-
gen ze vorm in de reeks van boeken
over de monumenteninventarisaties van
de gemeenten in de provincie Utrecht,
waarbij in ons geval het gedeelte met de
geschiedschrijving een grotere plaats
zal krijgen. In de persoon van de heer
Otto J. Wttewaall hebben wij inmiddels
de auteur gevonden, die begeleid zal
worden door een redaktiecommissie van
de vereniging. Naast de sponsors, die ik
vorige keer noemde, kan ook Oskam
Bouw BV genoemd worden als een van
de bedrijven, die het mogelijk maken de
voor rekening van de vereniging ko-
mende meerdere auteurskosten te dra-
gen. Verder zal de uitgave afhankelijk
zijn van de medewerking van de ge-
meente. Volgens de planning zal de pre-
sentatie in oktober 1993 kunnen plaats-
vinden.
Tenslotte meen ik op het jaar 1991,
waarin wij het 10-jarig bestaan van on-
ze vereniging herdachten, terug te kun-
nen zien als een succesvol jaar.
Ik hoop dat ook het nieuwe jaar 1992
voor onze vereniging en voor u allen
een voorspoedig jaar mag zijn.
Het is verheugend te mogen consta-
teren, dat bij presentaties die betrekking
hebben op de historie van onze ge-
meente, de belangstelling groot is, het-
geen zich onder meer uit in de aan-
melding van nieuwe leden. Het is dan
ook niet zo verwonderlijk dat de Open
Monumentendag in onze gemeente on-
geveer 1150 bezoekers trok (landelijk
waren er dat 700.000 met 433 deelne-
mende gemeenten). Spectaculair was
het project in De Meern, waar op bij-
zonder ludieke wijze aandacht gevraagd
werd voor het (bedreigde) archeologi-
sche monument: het Romeinse castel-
!um met badhuis. Opvallend was jam-
mer genoeg wel dat wij nauwelijks ver-
tegenwoordigers van het gemeentebe-
stuur hebben gezien. Dat kan twee oor-
zaken hebben: kent men de historie van
ons grondgebied zo goed, of hebben zij
werkelijk geen echte interesse? Naar
wij hopen is de eerste reden de oorzaak
en kent men onze „roots" zo goed, dat
wij ook niet bang hoeven te zijn, dat bij
een eventuele realisering (die van ons
niet hoeft!) van de nieuwbouwplannen
van Vleuten-De Meern en/of Utrecht,
de historisch waardevolle lokaties wor-
den aangetast. Of sterker nog: dat wij er
op mogen vertrouwen dat deze lokaties
worden beschermd en op een aanvaard-
bare wijze worden ingepast. Een over-
zicht van deze lokaties zullen wij in een
volgend nummer van dit blad publice-
ren.
J.F.K. Ktt?Nlo«vfettk«mp. vöprzitter
Hort(frW«3idew«g U, 3451 St VJeutea
tel, 03407-2112
J W, SchöönderwöfiwJ, sidcrutans
Mecmdijk 62, 3454 HT Dé Méèrti
P,G. dé Röóij» jpénningiïLeeStót
'tZandt.345JGPVle0t<>n
tul, 03407 -1483
A.J van Zoercn, vicc-voorzitt^r
$tauonis$iraat34, Jl"!! IJ?:: Vleuten
teL 03407-1263
Mevrouw Prof. ï>r C, Imtgfi' $o*rt
Dr D,W, <3rftveniteel, Vteuten-ÏJss. Memi
t«detm<lmtnlstrfttl«/iHfona«tieï
Opgeven Van öiéüWé Tèdétt. mtO^tiei en (na)-
b<;?tel)j«gen bijr
Mevxouw fX ^ Köoij-Coes,
'iZtodl, 3431 GP Vléöten
tel, 03407-14S3
iiiiriiirtiiiiiii jiinnii
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
Oe jaarlijkse kontribüüe bedraagt vo<«r J§9l
tiüniöiaal rSÖ»-
pö$t*b0m«mBnt f40,- p^ jMt
DoAatou-st
In dit nummer
pag-
Van de voorzitter                                                                           75
Verenigingsnieuws                                                                        76
De R.K. gemeenschap van De Meern (3)                                      77
Macht en bezit in het gebied rond Vleuten
in de late middeleeuwen                                                            81
De groote Krimpt                                                                           85
Een dorp verandert......                                                                86
Ons sportcomplex in 1965 (luchtfoto middenpagina)                     87
De brouwerij te Vleuten                                                                 89
Schilleman!                                                                                  100
gexideiAstettittge»,:
ABN -. Dè Mèem 55,66 J3.040
KABO'Vlwt<m 3^.75.17^74
<'ehete. of gedeeltelijke overnam* ■van am-
keileii uit dit tijdschrift is tltchtS tói^éiam.
lHw.?tr4f I?: voorp^toftf
De Brouwerij ïé Vleuïètt
l^toA.H,Bwt,J^$7
U>SSE NUMMERS F 7,SQ
-ocr page 71-
76
Verenigingsberichten
Genealogie
Op 22 oktober werd in het Ver-
enigingsgebouw in De Meern een gene-
alogische avond georganiseerd. Gezien
de ruim 40 aanwezigen kan geconsta-
teerd worden dat er een ruime belang-
stelling is voor alles wat met familie-
onderzoek samenhangt. Wat de vereni-
ging op dat gebied allemaal te bieden
heeft was voor velen een verrassing en
voor verschillende leden aanleiding om
aan te kondigen dat zij binnenkort eens
een bezoek aan ons documentatiecen-
trum zouden brengen voor nadere in-
formatie. Meerderen van hen hebben
dat inmiddels reeds gedaan. De gast-
spreker van deze avond, Ds W.J.A. van
't Einde, zei blij te zijn weer eens in zijn
oude vertrouwde omgeving te zijn. Hij
pleitte er voor een familie-stamboom
,,aan te kleden" met zoveel mogelijk
gegevens over het leven van onze voor-
ouders en het niet alleen te laten bij het
verzamelen van geboorte- en huwelijks-
data. Hij lichtte zijn betoog toe met een
aantal voorbeelden uit zijn jarenlange
ervaring. Verder complimenteerde hij
de vereniging met haar uitgebreide do-
cumentatie.
De genealogische werkgroep staat
elke 2e donderdagavond van de maand
tot uw dienst in de Broederschapshuis-
jes. Van half 8 tot 10 uur bent u er wel-
kom.
Nogmaals het Meernse Castellum
Zoals in ons vorige nummer al ver-
meld werd, was de belangstelling voor
de presentatie over het archeologisch
monument in De Meern op de Open
Monumentendag op 14 september bij-
zonder groot. Bij die gelegenheid wer-
den ook verschillende video-opnamen
en foto's gemaakt, die de moeite waard
zijn om gezien te worden. De op die
dag gegeven dia-presentatie was even-
eens heel interessant, maar kwam door
de grote drukte soms niet volledig tot
haar recht en kon ook niet door iedereen
gezien worden.
In november heeft ter plaatse in op-
dracht van de gemeente een omvangrijk
verkennend onderzoek plaats gevonden.
Doel van dit onderzoek was de ligging
van het castellum ca. (rivierloop, bad-
huis enz.) nauwkeurig te bepalen. Begin
1992 zullen de resultaten van dit on-
derzoek bekend worden.
Een en ander is voor ons aanleiding
om nog eens aandacht aan dit object te
besteden en daarom zal er op dinsdag
28 januari a.s. in het Verenigings-
gebouw in De Meern door onze archeo-
logische medewerker Erik Graafstal een
uitgebreidere dia-presentatie gegeven
worden met nog wat meer informatie.
Naast de hiervoor bedoelde video-op-
namen en foto's zullen er o.a. nog niet
eerder getoonde opnamen van de opgra-
vingen rond het badhuis in 1940 te zien
zijn.
Na afloop hiervan is er gelegenheid
tot het bezichtigen van de expositie van
Romeinse vondsten in ons Kabinet.
Voor geïnteresseerden in dit stuk ge-
schiedenis van onze gemeente zal het
de moeite van een bezoek zeker waard
zijn. Aanvang om 8 uur, toegang gratis.
Medewerkers
Meermalen hebben wij al onder uw
aandacht gebracht dat alle aktiviteiten
van onze vereniging behoorlijk veel tijd
vergen en dat daarvoor meer medewer-
kers nodig zijn.
Aangezien het aantal aanmeldingen
hiervoor tot nu toe nog maar bescheiden
is geweest, geven wij hier een opsom-
ming van een aantal projekten (er zijn
er nog meer), waarvoor uitbreiding van
het aantal medewerkers nodig is.
Gedurende een half jaar zijn enkele
medewerkers al bezig met de inventa-
risatie, registratie en archivering van de
duizenden foto's, negatieven en dia's die
wij bezitten. Zij werken daar iedere
maandag- en dinsdagmiddag aan in de
Broederschapshuisjes. Enige verster-
king van deze werkgroep zou welkom
zijn.
De vereniging bezit een schat aan do-
cumentatie over diverse historische on-
derwerpen, die nog onvolledig is gere-
gistreerd. Om deze documentatie zo
nuttig mogelijk te kunnen gebruiken is
een goede inventarisatie en registratie
nodig. Hiervoor zouden enkele mede-
werkers met wat gevoel voor historie en
archivering zeer welkom zijn.
Van de honderden historische voor-
werpen, die de vereniging bezit en die
voor het merendeel in ons Kabinet zijn
ondergebracht, zijn voorlopige beschrij-
vingen gemaakt. Deze moeten nog na-
der uitgewerkt en systematisch geregi
streerd worden. Onvoldoende tijd is e
de oorzaak van dat dit projekt nog nie
klaar is. Wie wil hieraan meewerken?
Verschillende van onze registratie:
worden in een computerbestand opge
nomen, zodat ze gemakkelijk toe
gankelijk zijn en bijgewerkt kunnei
worden. Bezitters van een PC (met vas
te schijf), die hun apparatuur nog nutti-
ger zouden willen gebruiken, zouder
onze vereniging van dienst kunnen zijn.
Krantenknipsels vormen een niet on-
belangrijke bron van informatie. In de
afgelopen jaren zijn er veel kranten-
knipsels verzameld, maar deze zijn noj
niet systematisch opgeborgen, zodat dii
bezit in feite weinig toegankelijk is. Wi;
zoeken nog een of meerdere medewer-
kers die de zorg hiervoor op zich zou-
den willen nemen.
Regelmatig worden er tentoonstel-
lingen over verschillende onderwerpen
georganiseerd. Dit vraagt de nodige
voorbereiding en organisatie, waarvoor
onze bestuursleden meestal onvol-
doende tijd hebben. Een werkgroepje
dat zich daarmee zou willen belasten
zou zeer welkom zijn.
En last but not least ons tijdschrift.
Om de inhoud daarvan op peil te hou-
den zullen er meer medewerkers moe-
ten komen, die historisch onderzoek
willen doen en daarover iets schrijven.
Over veel onderwerpen is al documen-
tatie beschikbaar, dat daarvoor een basis
kan vormen. Wij zijn ervan overtuigd
dat er onder onze bijna 900 leden wel
enkelen zijn die dit zouden kunnen,
maar er misschien niet goed aan durven
beginnen. Onze redactiegroep helpt u
wel op weg.
Begin het nieuwe jaar goed, pak de
telefoon en neem eens contact op met
onze secretaris. Vele handen maken licht
werk!
/
/
-ocr page 72-
77
De R.K. gemeenschap van De Meern (3)
door
J.H.P. Heesters
De geschiedenis van de R.K. gemeenschap in De Meern kan niet los gezien worden van de algemene- en
kerkelijke historie in de Nederlanden. Immers plakkaten of resolutiën uitgevaardigd door het landsbestuur of de
Staten van Utrecht waren ook van toepassing op de inwoners van Oudenrijn en De Meern. Ook om de richtlijnen
uitgevaardigd door de Congregatio de Propaganda Fide via de pauselijke nuntius in Brussel konden de inwo-
ners van onze streek niet heen.
Kerspels worden staties
Voordat in 1622 in Rome de grote missiecentrale, de
Congregatio de Propaganda Fide, was opgericht, was Sas-
bout Vosmeer in 1592 in eerste instantie tot Vicaris-
Generaal van het Aartsbisdom Utrecht benoemd. Later
kreeg hij op advies van de pauselijke nuntius in Keulen de
verantwoording over de gehele ,,Missio Hollandica", de
Hollandse Zending in de Nederlanden. Een van de gevol-
gen van de nieuwe situatie was dat de vroegere kerspels (=
parochies) werden omgezet tot staties c.q. zendingsposten.
Deze staties waren over het algemeen veel groter dan de
vroegere kerspels waarvan de nieuwe indeling toen niet is
vastgelegd. Dit zou in 1808 met pastoor Adolf Teilegen
(1795-1818) in Vleuten tot problemen leiden. De oorzaak
daarvan was dat na het stichten van een eigen statie in
1797 de katholieken in De Meern de kapel aan de Zand-
weg, in handen van de Hervormden, niet wilden naasten
omdat ze zelf al een kerk aan de Stadsdam hadden.
Naast de nieuwe indeling in staties werd aan het einde
van de zeventiende eeuw ook het gehele gebied van de
Hollandse Zending bestuurlijk gereorganiseerd. De basis
voor deze vernieuwing was al gelegd door Philippus Ro-
venius (1614-1651), de opvolger van Sasbout Vosmeer,
maar het zou lang duren voordat de nieuwe kerkelijke in-
deling een feit was. De redenen hiervoor waren de interne
moeilijkheden bij de geestelijkheid en het niet accepteren
van de door Rome opgelegde missiesignatuur. Het gevolg
van de nieuwe kerkelijke struktuur was dat het gebied van
de Hollandse Zending in Aartspriesterschappen werd in-
gedeeld.
De funktie van aartspriester was niet nieuw en bestond
al in de vierde eeuw. In die tijd was een aartspriester de
plaatsvervanger van de bisschop, hij was verbonden aan
de bisschopskerk en stond aan het hoofd van een aantal
geestelijken. Zijn voornaamste taak was het toezien op de
liturgie en de zielzorg. Later zien we dat de aartspriester
niet meer verbonden is aan de bisschopskerk en vanuit
zijn eigen parochiekerk ergens op het platteland namens
de bisschop toezicht houdt op de verschillende gemeen-
schappen in zijn ambtsgebied.
Uit deze situatie zijn na 1853 de huidige dekenaten ont-
staan. Zo hoort nu de parochie van De Meern tot het deke-
naat Montfoort terwijl de parochie in Vleuten ressorteert
onder het dekenaat Breukelen. Tot circa de elfde eeuw
heeft het ambt van aartspriester bestaan; het is daarna uit
het gezichtsveld verdwenen.
Aartspriesters in het distriltt Utrecht
Als de funktie van aartspriester op het einde van de ze-
ventiende eeuw wordt hetsteld wordt het gebied van de
Hollandse Zending ingedeeld in zeventien grote en kleine
aartspriesterschappen. In 1706 is dit aantal al gereduceerd
^m^e *M^}(t -
Fragment van een kaart, in 1599 gemaakt door de landmeter
Jan Rutgersz. van den Bergh, in opdracht van het kapittel van
St Jan. „Aen de Mere daer Sander woont". Over de Hijcop
(nu Leidse Rijn) de Meernbrug met rechts daarvan de kapel.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas. Inventaris St Jan
328-5.
-ocr page 73-
78
^9»
' ■ÖP""
".^^ m^-^-'^»
No. iss. rr,-kc,niu,' a. p, !,
Irr. 1752.
V,
; t'! n
Zincografie naar een tekening van P.J. van Liender, 1752.
Links van de Meernbrug gaat de N.H. kerk (de vroegere kapel) schuil achter de bebouwing en het geboomte op de begraafplaats.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas. Uit een veilingcatalogus van Huffel, 1938.
tot vijftien terwijl er later door samenvoegingen nog maar
negen overblijven.
De uiteindelijke indeling van het missiegebied bestond
uit de aartspriesterschappen Holland met West-Friesland
en Zeeland, Utrecht, Gelderland, Twente, Salland, Fries-
land en Groningen. Buiten de republiek behoorden ook de
aartspriesterschappen Lingen en Kleef-en-Bergh tot de
Missio HoUandica.
De aartspriester in zijn diocees oefende toezicht uit op
de geestelijkheid die missionarissen worden genoemd. Te-
vens was hij in eerste instantie de administratieve tussen-
persoon tussen de geestelijkheid en de Apostolisch Vica-
ris. Als in 1727 het bestuur van de Hollandse Zending
rechtstreeks door de pauselijke nuntius, namens de Con-
gregatio de Propaganda Fide, wordt overgenomen is de
funktie van Apostolisch Vicaris overbodig geworden. De
aartspriesters zijn dan administratief en bestuurlijk recht-
streeks verantwoording verschuldigd aan de nuntius die
Superior- en vanaf 1795 Vice-Superior wordt genoemd.
In de praktijk kwam het er op neer dat de aartspriester
sterk afhankelijk was van de pauselijke nuntius in Brussel.
Zo kon het voorkomen dat een aartspriester bepaalde be-
voegdheden kreeg terwijl op een ander terrein de nuntius
zelf de touwtjes stevig in handen hield.
Op bestuurlijk terrein deed de aartspriester voorstellen
tot de benoeming van een pastoor in zijn distrikt. Ook gaf
hij adviezen en voerde de opdrachten uit Rome via Brus-
sel uit. Op administratief terrein bezocht de aartspriester
de staties in zijn gebied en bracht daarvan verslag uit aan
de nuntius in Brussel.
Uit archiefstukken blijkt dat deze taak soms te zwaar
was of door ouderdom niet volledig te vervullen was. Dit
blijkt uit een archiefstuk i) waarin de aartspriester van En-
gelen in Maarssen in 1809 aan de nuntius in Brussel om
assistentie vraagt en Gerardus van Nooy, pastoor in Ouden-
rijn, als coadjutor (= helper) krijgt toegewezen.
Naast de genoemde taken kon de aartspriester ook en-
kele bevoegdheden krijgen zoals het verlenen van dispen-
saties (= ontheffingen), het consacreren (= inwijden) van
kerken of het wijden van liturgische voorwerpen. Zo heeft
de aartspriester Gerardus van Nooy van de Vice-Prefect
van de Congregatio de Propaganda Fide in 1812 de be-
voegdheid gekregen om kelken, patenen en altaarstenen te
consacreren 2).
De namen van de aartspriesters en met name die van
het distrikt Utrecht zijn vanaf 1689 tot aan het herstel van
de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 bekend. In de ar-
chiefstukkken 3) worden genoemd:
-ocr page 74-
79
Jacobus Cats
1698-
1702
Joannes Pelt
1702-
1704
Wilhelmus Bouwmeester
1704-
1712
Mathaeus Laurentius Morsland
1712-
1718
Martinus van Hees
1718-
1731
Godefridus Ram van Schalkwijk
1731 -
1755
Nicolaus Gomez
1755-
1757
Henricus Berendtzen
1766-
1797
Johannes van Engelen, coadjutor
1795-
1797
Johannes van Engelen
1797-
1810
Gerardus van Nooy, coadjutor
1809-
1810
Gerardus van Nooy
1810-
1832
Gijsbertus Antonius Vermeulen
1832-
1843
Joannes Hartman
1843-
1853
een verzoek aan de Repraesentanten. De inhoud van de
brief 5) luidde:
Aan de Repraesentanten van den lande van Utrecht
Geven met verschuldigde agting te kennen de ondergete-
kende Burgers als Gecommitteerden van de Dorpen De
Meern, Ouden Rhijn, Veldhuysen en Reyerscop, dat in de
opgemelde Dorpen zig bevinden boven de vierhonderd Le-
dematen van de Roomsche Catholijke Religie, en in al die
onderscheidene plaatsen zig geen bedehuys of zogenaam-
de Kerk bevind, maar genoodzaakt zijn tot waarneming
van hunnen Godsdienst door slegte wegen te begeven naar
het Hoog onder den dorpe van Vleuten, waardoor vele
oude lieden in de onmogelijkheid gebracht worden door
de ruwe jaarsaisoenen van den Godsdienst en troost hun-
ner zielen verstoken te blijven en gelijkerwijs op de Dorpe
de Meern de Gemeente van de Praedominerende
(= heer-
sende) Godsdienst niet boven veertig ledematen bestaat,
zo is onze ootmoedelijke bede, dat ons vergund en toege-
staan mogte worden, om onze godsdienst in die tijden, dat
geen Godsdienst door dezelve gedaan wordt te mogen ver-
richten en dat het de Representanten daar henen believen
te dirigeren dat wij met onze Broeders de concert
(= ge-
zamenlijk) mogen handelen, dat van weerskanten geen
stoornis plaats vindt.
't welk doende Aan de Meeren den 17 maart 1795
was get. Nicolaas van Veen van den Ouden Rhijn
Hendrik van Rijnsoever van Veldhuysen c.s.
Jacobus Voorhey van de Meren
Dirk Schuylenburg van Reyerscop.
De brief komt op 21 Maart 1795 aan maar blijft lange
tijd onbehandeld liggen. De mogelijke oorzaak hiervan
kan zijn geweest dat veel bestuurders behoorden tot de Her-
vormde kerk en niet enthousiast waren over dit verzoek.
Uiteindelijk wordt op 4 juli 1795 door de Repraesentanten
een besluit genomen om het verzoek te laten onderzoeken
door de „Gecommitteerden tot het Publicq onderwijs over
de Provincie van Utrecht" die vervolgens een advies moes-
ten uitbrengen.
Op Vrijdag 24 juli 1795 schrijft Hk. Wm. Peren een brief
naar Dominee van Dijk en de Gereformeerde Kerkeraad in
De Meern 6). In zijn brief met het bijgesloten verzoek van
de vier katholieken, vermeldt hij dat binnen acht dagen
een antwoord wordt verwacht.
De reaktie van de Hervormden was voorspelbaar en op
30 juli wordt een antwoord geformuleerd dat dezelfde dag
nog bij de Gecommitteerden tot het Publicq onderwijs
over de Provincie van Utrecht wordt afgegeven.
Het verweerschrift van de Hervormden is te lang om dit
integraal in dit artikel op te nemen 7). Men onderschrijft
wel de vrijheid van godsdienst zoals dat door de Nationale
Vergadering is vastgelegd. Men verweert zich echter op
zakelijke gronden zoals de kosten die de Hervormden voor
de instandhouding van de kapel hebben gemaakt. Ook
vreest men dat de banken en stoelen in de kerk, die eigen-
dom zijn van de afzonderlijke gemeenteleden, na de dien-
sten weggehaald zullen worden omdat men niet wil dat
anderen daarvan gebruik maken. Door ruimtegebrek wist
men niet waar deze banken en stoelen dan opgeslagen
moesten worden.
Belangrijk was ook dat men bang was dat gemeentele-
den naar andere kerken zouden gaan waardoor de inkom-
sten daalden en de behoeftige ledematen daar nadeel van
zouden ondervinden.
Ook voorzag men grote problemen als vierhonderd ka-
tholieken van de kleine kapel gebruik moesten maken.
De Franse tijd
Ook in De Meern is de Hervorming niet onopgemerkt
gebleven. De kapel aan de Zandweg wordt in 1581 aan de
R.K. eredienst onttrokken.
Door plakkaten en resolutiën worden de Rooms-katho-
lieken ook in Oudenrijn en De Meern in een minder pret-
tige situatie gemanouvreerd. Zelf had de R.K. gemeen-
schap niet de financiële middelen om een geestelijke te
onderhouden. Daarom kwamen er priesters naar Oudenrijn
en De Meern maar zij bleven voor hun eigen onderhoud in
Utrecht wonen. Daar kwam bij dat de priesters niet open-
lijk kerkdiensten konden verzorgen.
Waarschijnlijk heeft men in die tijd wel steun gehad
van de katholiek gebleven kasteelheren. In dit verband
heeft de familie Zudoord, wonend op het huis Voorn, grote
verdienste gehad voor de katholieken in Oudenrijn. Men
neemt aan dat zij aan priesters bescherming en onderdak
hebben geboden.
Rooms-katholieken gingen naar 't Hoog in Vleuten, naar
Harmeien en in de Walsteegkerk, de Catharijnepoort in
Utrecht ter kerke.
In deze situatie begon voor de katholieken een kentering
te komen waar wel een oorlog voor nodig is geweest.
In 1793 verklaarde Frankrijk de oorlog „aan de koning
van Engeland en de stadhouder van Holland" 4). Al spoe-
dig drong het Franse leger door in Staats-Brabant maar
bleef steken in Willemstad. In 1795 wisten de Fransen de
Republiek te veroveren. Al spoedig kwamen nieuwe men-
sen in de regeringskolleges en stadhouder Willem V vlucht-
te in de nacht van 18 op 19 Januari naar Engeland.
Alhoewel de Bataafse Republiek onafhankelijk bleef,
was zij zeer nauw met Frankrijk verbonden.
Door de bijeengeroepen Nationale Vergadering werd tot
de scheiding van kerk en staat besloten. Voor de Hervorm-
den betekende dit dat zij in de Nederlanden geen bevoor-
rechte positie meer hadden. Het wegvallen van de staats-
druk was echter voor de katholieken de meest voelbare
verandering.
De scheiding van kerk en staat was voor enige katho-
lieken aanleiding om, in verband met het gemis van een
eigen kerkgebouw, mogelijk gebruik te mogen maken van
de kapel aan de Zandweg. De prodecure was echter dat
men daarvoor een verzoek moest indienen bij- en toestem-
ming moest krijgen van de Repraesentanten van den Lan-
de van Utrecht.
Een afgewezen verzoek
Op 17 maart 1795 schreven vier katholieken afkomstig
'"f „De Meren, Ouden Rhijn, Veldhuysen en Reyerscop"
-ocr page 75-
80
ff ^^*.
De Meern komende van Utrecht.
Tekening in potlood van N. van der Monde, circa 1840.
Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas. Inventarisnummer 896.
Tenslotte ging men in het verweerschrift nog in op de
afstand naar de R.K. kerk op 't Hoog in Vleuten en de
slechte wegen. Daarover wordt in de brief vermeld s):
Te meer daar de Requestranten tot staving van hun ver-
zoek niet anders weten bij te brengen, dan dat in al die
onderscheidene plaatsen geen kerk voor hun gevonden
wierd, en zij genoodzaakt zouden zijn tot waarneming van
hunne godsdienst door slegte wegen zich naar het Hoog te
begeven, waardoor vele oude lieden in de ruwe Jaarsai-
soenen van den Godsdienst verstoken zouden blijven, als
waar bij zij wel verzwijgen, dat de wegen van sommige
dier dorpen naar de Meern even slegt blijken, vele andere
korter bij het Hoog en zo kort bij de stad als bij de Meern
wonen, en dat voor die van den Ouden Rhijn en de Meern
nog twee schuyten ten gerieve van de Roomschgezinden
varen; zoals zij ook uyt het oog verliezen, dat velen Gere-
formeerde Gemeentens in het zelve geval zijn, en gelijk
bekend is, nog op veel verder afstand van hune kerk wo-
nen, zonder dat evenwel de Roomschgezinden daaromme
aan deze ook hunnen kerk ten gebruik zullen geven, het-
welk de ondergetekenden hun ook wel willen toegeven,
daar dit niet te vergen is en het zelve daartoe gene genoeg-
zame reden kan uytmaken.
Het zal duidelijk zijn dat het verzoek werd afgewezen.
Hierdoor waren de katholieken teleurgesteld maar niet uit
het veld geslagen.
Uit archiefstukken 9) blijkt dat op 28 November 1796
door de armenmeesters Dirk van der Weide en Nicolaas
van Veen een Huis en verder getimmerte met een Hof en
Boomgaard, bepoting en beplanting daarop Staande
is ge-
kocht. Zij hadden dit gedaan omdat zij voor de Gemeente
(= statie) van de Ouden Rhijn welke te voren kerkelijk on-
der Vleuten behoord had, uit hoofde van de verafgelegen-
heid der kerk op de Hoogt bij den Ham eene afzonderlijke
kerk willen stichten.
Voor de katholieken van De Meern en Oudenrijn was
daarmee de zaak afgedaan. De kapel aan de Zandweg
mocht voor hen aan de Hervormden blijven maar pastoor
Adolf Teilegen in Vleuten, waartoe de katholieken kerke-
lijk behoorden, dacht daar anders over.
Bronnen
l.RAU Aartspriesters Hollandse Zending                                      no 1143
2.idem                                                                                            no 1145
3.idem /                                                boek 16
4.Elseviers repertoria                                                                     pag 112
5.Jac. de Bruijn, De Hervormde Gemeente De Meern, 1977
ó.idem                                                                                            pag 103
7.idem                                                                                            pag 104
S.idem                                                                                            pag 106
9.RAU inv. 77                                                                                   no 70
-ocr page 76-
85
De groote Krimpt
Lmks een fragment van sectie A van de kadastrale minuut van 1832. Het noorden is boven. De dubbele lijn rechts is 't Zand
boven de Alendorper wetering, onder de Alendorperweg. Het westelijke en het oostelijke einde van het in de tekeninè
weergegeven gedeelte van die weg werden in het kader van de ruilverkaveling verlegd. Zie hierover het artikel van Ir J A Storm
van Leeuwen, Oude en nieuwe wegen in de ruilverkaveling Vleuten, in ons Tijdschrift, Jaargang IX, nummer 1, blz. 708. De van
imksonder, bij de boerderij „Alendorp" beginnende en naar rechtsboven lopende donkere lijn was vroeger een doorgaand pad
met een brug over de sloot ongeveer halverwege. Het noordoostelijke deel daarvan heet nu „Westlandsetuin" De eroote
Krimpt IS met een raster aangegeven. Rechts een gedeelte van een vrij recente topografische kaart, op dezelfde schaal en
hetzelfde gebied voorstellende.
Op 17 mei 1809 transporteerde Jan Hoedemaker voor
het gerecht van Vleuten aan Pieter van Dijk zekere hui-
zinge en erve, zijnde No. 162, met zes en een half mergen
bouwland, genaamd den grooten Krimd
enz. De genoem-
de belendingen stelden mij niet direct in staat het perceel
te localiseren. In een andere bron kwam de naam weer ter
sprake. Op een openbare verkoping op 1 juli 1848, ten over-
staan van notaris Mr C.G. de Balbian van Doorn, werden
geveild ongeveer vijf bunder bouwland, genaamd de groo-
te Krimpt, gelegen te Vleuten, Kadaster Sectie A num-
mers 210 en 211.
Het perceel werd door notaris Stevens ge-
kocht voor de Heer J. Plomp voor f 4.105,-. De kadastrale
nummers maakten het mogelijk de plaats van het land te
vinden.
Ik merkte al eerder op dat de etymologie (woordafleid-
kunde) een „glibberige" zaak is, vooral voor niet-taalkun-
digen. In dit geval wil ik toch een poging wagen. Het mid-
delnederlandse „crampe" (crempe, crimpe) en de bijbeho-
rende werkwoorden „crampen" (crempen, crimpen) bete-
kenen krimpen, afnemen, ebben, zich samentrekken, in-
eenschrompelen, minder worden. Gelet op de vorm van
het perceel dat, ingeklemd tussen Alendorperweg en ach-
terliggende sloot, van noordwest naar zuidoost steeds smal-
ler wordt, lijkt dat wel een mogelijke verklaring. Mooi
zou 't zijn als nog eens bleek dat men vroeger de zuidoos-
telijke punt de kleine Krimpt placht te noemen.
Bronnen
Collectie van der Poel
Tijdschrift voor Oudheden, enz.,
1848
D.W.G.
-ocr page 77-
86
Een dorp verandert
„Ik schrijf je nog wel, ik weet pre-
cies waar het is!" riep iemand me op
straat toe. Ik hoorde niets meer van hem.
,,Jammer dat ons huis er nèt niet op
staat" zei een jongen van 15 tegen me.
Toen barstte de vacantieperiode los en
hoorde ik wekenlang niets meer.
Wat later kreeg ik nog twee brieven.
De eerste was van Jos van Dijk (geen
familie van die van de houtwerf, wel
van de smid) uit Vleuten die het vol-
gende vertelde. ,,0p de raadselfoto in
uw blad van juni 1991 staat de hout-
werf van de familie Van Dijk aan de
Parkweg (thans Dorpsstraat). Helemaal
rechtsboven staat het huis waar vroe-
ger de melkhandel van Jaap Fokker
was, nu SRV-Jan Fokker. Daar tegen-
over is nu het bedrijf van Dirk van
Dijk. In de huisjes tegenover de hout-
werf, vroeger alleen langs een pad te
bereiken, woonden Van Kleinwee en
Hannes van der Horst. De laatste was
waarschijnlijk de laatste zoetwatervis-
ser in Vleuten. Hij zette fuiken in o.a.
de Wetering. Hij had een klein zwart
bootje dat hij met een stok voortbe-
woog.
Het hout van de houtwerf kwam o.m.
van de bosjes aan het Haarpad. De stam-
men lagen er in het water (op de foto
nog te zien). De bovenste sloot komt na
een duiker uit op de Wetering (achter
het huis van Fokker). Naast het huis
van Fokker lagen vroeger (jaren '50)
ook vaak bomen. Gezien het feit dat de
nieuwe huizen links al gebouwd zijn,
zal de foto wel in de jaren '70 genomen
zijn". Jos van Dijk besluit ,,met vrien-
delijke groet".
Geweldig is zo'n uitgebreide reactie
van een oudere Vleutenaar, al is zijn
eindconclusie niet helemaal juist. De
foto dateert namelijk al uit zomer 1965.
De tweede reactie, van mevrouw C.T.
Boeijen-Verheul, Frederik van Eeden-
straat 1 te Vleuten, geeft dat ook dui-
delijk aan. Ze schrijft: ,,Uw raadselfoto
is de hoek van de Frederik van Eeden-
straat-Nieuwe Vaart. Juli 1965 betrok
ik met m'n gezin de woning op no. 1.
De pergola in de tuin is verdwenen, er
zijn woningen, garages en een kinder-
speelplaats in de loop der jaren gekomen.
De houtwerf heeft plaats gemaakt
voor nieuwe woningen met een gezel-
lig bruggetje naar de kinderspeelplaats.
Het is er niet meer zo stil door de komst
van meer gezinnen. Het is er prettig
wonen".
We kunnen niet anders dan blij en
tevreden zijn met deze twee plezierige
reacties.
Een nieuwe raadselfoto? Bekijkt U
de grote foto op de middenpagina eens.
Midden tussen de nieuwe sportacco-
modaties en de bungalows staat een
ouder huis langs de Esdoornlaan. Hoe
kan dat? Stond het vroeger aan de
Krogtdijk van vóór de ruilverkaveling?
Wie wonen/woonden er in? Dit wat ou-
dere huis is voor mij altijd een beetje
een raadsel geweest.
Wie kan mij er meer over vertellen?
KBN.
-ocr page 78-
88
87
Op deze luchtfoto uit zomer 1965 zien we het zwembad van Vleuten-De Meern met kleuterbad en omringende ligweiden naar ontwerj
van Lucas Pesie N.V.. Op 4 juni 1965 was het complex feestelijk geopend. Het openluchtbad zou rendabel zijn bij een bezoekersaantal
van 60.000 per jaar. Het zag er aanvankelijk goed uit: een jaar na de opening ontving men meer dan 100.000 bezoekers! Daarna liep het
bezoekersaantal geleidelijk terug. Eind jaren tachtig werd het bad gesloten en nu, najaar 1991, wordt dwars over de plek waar het bad
gelegen heeft, een toegangsweg aangelegd voor de nieuwe uitbreidingswijk „'t Weer" ten noordwesten van De Meern.
rTerug naar de foto. Aan de bovenzijde loopt van links naar rechts de Europaweg met daarboven de velden en het clubgebouw van
voetbalvereniging De Meern. De L.T.C. „Vleuten-De Meern" beschikte nog maar over vier tennisbanen en het kleine intieme clubhuis.
Langs de Esdoornlaan die naar rechts-onder slingert staan drie prille bungalows in nog kale tuinen. Van een overdekt zwembadcomplex
is nog geen sprake. Het fietspad langs de Europaweg is er ook nog niet; dat werd pas rond 1973 aangelegd.
Luchtfoto Klaas B. Nanning
-ocr page 79-
89
De brouwerij te Vleuten
door
Dr D. W. Gravendeel en J.H. van der Poel
De historicus heeft vaak de neiging een artikel pas te schrijven als ook het allerlaatste, nog onbekende
gegeven binnen is. Hij loopt in zo'n geval een goede kans nimmer tot publicatie te komen. Wij zijn ervan
overtuigd dat er heel wat onderzoek in het verzamelstadium is blijven steken en dat is natuurlijk erg jammer. Het
is goed af en toe maar eens te laten zien wat er zoal bij elkaar werd gebracht. Aanvullingen en vervolgen zijn
altijd mogelijk en een ander krijgt ook de kans een waardevolle bijdrage te leveren.
In het nu volgende geven wij een overzicht van wat ons tot nu toe bekend is van de Vleutense brouwerij.
Bouwkundige gegevens
Toen de huidige eigenaar van de brouwerij, de heer K.
Koopmans, in 1977 restauratie- en nieuwbouwplannen
had, heeft de Dienst Gemeentewerken van de gemeente
Vleuten-De Meern de gelegenheid aangegrepen het ge-
bouw op te meten en alle mogelijke, toen nog aanwezige
details in foto en tekening vast te leggen.
De opmetingen werden gedaan door W.J.J. Daalhuizen
en D.A. de Haan, de tekeningen werden gemaakt door
D.A. de Haan en de foto's door A.H. Boot.
De conclusies uit het onderzoek werden door D.A. de
Haan voorzichtig samengevat in een artikel in De Brug,
ter gelegenheid van de eerste Open Monumentendag op 12
september 1987:
Bouwhistorisch gezien bracht de uitgevoerde opmeting,
dokumentatie en restauratie van het pand een aantal in-
teressante zaken aan het licht, zoals dichtgemetselde ge-
velopeningen met restanten van zeer oude kozijnen, een
plavuizen-afdekking {op zand) van de houten verdie-
pingsvloer, diverse toegepaste baksteenformaten, laat-
middeleeuwse spanten {eiken ,,krommers"), paarmerken
op konstruktie-onderdelen, een doodlopende gemetselde
trap in de kelder, een haardplaats, houten lateikonstruk-
ties en dergelijke.
Op grond van deze gegevens zou voorzichtig kunnen
worden gekonkludeerd dat de bouwgeschiedenis van het
hoofdgebouw van het oorspronkelijke brouwerij-kompleks
teruggaat tot de 16de eeuw en wellicht zelfs tot de 15de
eeuw.
p-iTj_______
-j-{J4-.>-——.—
tT'~''"' "'"^'
:v;:nrtt
-fi'-
^^r^i
unp
xr
Afbeelding 1. De noordwest gevel (Odenveltlaan 2) in 1977.
Let op de klassiek omlijste deur. De schuiframen ter rechterzijde zijn iets hoger geplaatst dan die ter linkerzijde. Geheel rechts de
ramen van de opkamer met daaronder het toegangsluik naar de kelder. Bouw volgens het „dwarshuis"-type.
-ocr page 80-
90
OCID-HOLL. OPKPflM EOOo/<
rq:tLu:;.!:tH+tUl:ri
r-
.__________r^^
f ' : I ' ' ; I i
ܱü
''^^■^'">-^>-'-^'^>-<-'
AMSTERDAM
Ml I Ui I
m
—n—
Afbeelding 2. De noordoostgevel (Hindersteinlaan) in 1977.
De tekst op de gevel stamt uit de tijd dat de brouwerij allang niet meer als zodanig functioneerde en het zich daar gevestigde café
zich presenteerde als „stationskoffiehuis" (eind vorige eeuw).
De architektuur {en typologie) van het hoofdgebouw
vertoont eveneens 16de, 17de, 18de en 19de eeuwse ten-
densen. Zo is de hoofdvorm, in dwarshuis-opzet, 16de/
17de eeuws en zijn de vensteropeningen 18de eeuws met
een 19de eeuwse invulling (empire).
Gezien het esdorp-achtige stedebouwkundige concept
van het dorp Vleuten, ligt het voor de hand dat een agra-
rische bedrijfsvoering de basis vormde voor een bebou-
wing ter plekke. Wellicht dat pas in een later stadium ter
plaatse een brouwerij werd gesticht, waarbij een kombi-
natie brouwerij/boerderij/herberg, zoals elders veelvuldig
voorkwam, niet uitgesloten moet worden geacht.
De Haan noemt dan nog enkele factoren die bepalend
zouden kunnen zijn geweest voor de vestiging van een
Brouwerij op die plek. De ligging aan de Rijn (Vleutense
Wetering) bracht mee dat er een laad- en loswal was, maar
tevens - wat nog veel belangrijker was - dat men beschikte
over een overvloed aan water. Dat dit oppervlaktewater in
die tijd redelijk zuiver was, nemen wij zonder meer aan,
maar dat kwam niet - zoals de Haan veronderstelt - door-
dat de Rijn in verbinding stond met de vermoedelijk zeer
zuivere Heicop. Dit laatste was namelijk beslist niet het
geval. De dam (later de sluis) bij Den Ham lag er niet
voor niets.
Het ligt voor de hand dat graan en hop uit de directe
omgeving betrokken konden worden. De uitstekende gron-
den rondom Vleuten waren uitermate geschikt voor akker-
bouw.
Verder gaat hij uit van de strategische ligging betref-
fende de afvoer van het eindproduct naar de consument en
hij denkt dan aan de stad Utrecht als grootverbruiker en
als stapel/marktplaats. Wij twijfelen daar een beetje aan.
Utrecht had zelf tientallen brouwerijen. Kockengen, Har-
melen en zelfs De Meern hadden een eigen brouwerij.
Bier was een volksdrank, men dronk het als water. Elke
boerderij van enige allure had een ,.brouwhuis", waar bier
werd gebrouwen voor het eigen bedrijf.
Oude bronnen
In de gedrukte bronnen is nauwelijks iets over de Vleu-
tense brouwerij te vinden. De Geheym-schryver van Staat
en Kerke vermeldt in zijn beschrijving van Vleuten: Hier
is een Brouwery, waar in men zeer smakelyk en gezont
Bier brouwd, dat zeer veel naar elders werd verzonden.
Het gewoon Teken deeser Brouwery is een Kuypers Dissel
en daar boven een Rijn.
Als we deze mededeling voor
waar aannemen, dan moet er inderdaad sprake zijn ge-
weest van een belangrijke ,,export".
De Hedendaagsche Historie zegt: Wyders is dit Dorp
vermaard wegens het smaakelyke bier dat er gebrouwen
wordt.
Vermoedelijk is dit bericht gebaseerd op het vorige
en hebben we dus maar met één bron te maken.
Den Ham
In het ,,memoriaal van de Leenen van den Huize en
Ridderhofstad ten Hamme sedert 1603" staat vermeld: De
Brouwerij te Vleuten met al haar toebehooren, daaronder
begrepen de grond van 't schippershuis, alsmede de grond
daar het huis van Gerrit Tijsse Timmer op staat.
De brouwerij was dus een leen van het kasteel Den
Ham. Het heergewaad was één paar witte handschoenen of
één gulden tien stuivers.
Oude brouwers             /
Op 25 october 1600 verpachtte jonker Johan van Wan-
roy Utenham, Heer van Den Ham, aan Gerrit Gerritsz.,
brouwer te Vleuten, alleen om te wortelen en te moesen,
den nieuwen kersenboomgaard, vanouds genaamd Splin-
-ocr page 81-
91
verschaffen.
Het is niet onze bedoeling diep in te gaan op de genea-
logie van de familie. Wij zullen slechts de gegevens ver-
melden die nodig zijn voor een goed begrip van het ver-
haal.
Ook de vele grondaankopen - die toch wel mogen wor-
den beschouwd als een teken van groeiende welstand -
blijven buiten beschouwing.
Willem Dirksz. van Bijlevelt
Het is tot nu toe niet gelukt de herkomst van deze man
vast te stellen. Hij was getrouwd met Fijgje Deurgoet,
dochter van Jan Hendriksz. Deurgoet en Trijntgen Jans
Block. De familie Deurgoet was van Duitse origine.
Zakelijk keek Willem verder dan Vleuten lang was. Op
7 april 1690 verhuurde hij aan Claes Petersz., Herbergier
tot Suijlen aen de Brugh, seeckere Huijsinge ende Erve,
Tapstede,
die hij dus blijkbaar in zijn bezit had. Er komen
in de loop van ons verhaal meer van dit soort zijdelingse
belangen aan de orde. Zij zullen zeker invloed hebben
gehad op de bierafzet van het Vleutense bedrijf.
Op 26 februari 1694 kwam er een regeling tot stand met
Dirck Thonisz., wonende in Westbroeck, die f 428,--
schuldig was ter saecke ende als rest van geleverde bie-
ren, volgens schultboeck.
Zoals wij al opmerkten, was bier de volksdrank, en de
belasting erop was een welkome bron van dorpsinkom-
sten. De inning van die belasting of ,,bierimpost" werd
gewoonlijk verpacht. Op 23 februari 1697 nam Willem
aan in de komende vier jaar die impost te innen. Hij moest
daarvoor f 450,— per jaar betalen en vervolgens zien bin-
nen te krijgen soo veel hetselve bij hem ende alle andere
die onder den Gerechte van Vleuten en Themaet sullen
tappen
verschuldigd was.
ter Utenhams hofstede.
Tot 1650 was Aelbert Joosten de With brouwer te Vleu-
ten. Op 22 november van dat jaar machtigde zijn weduwe,
Aeltgen Aerts Keijser, een zekere Claes Claesz. van Roij-
en te Amsterdam om aldaar haar zaken te behartigen.
Aeltgen had een broer, Cornelis Aertsz. de Keijser, die
borger ende coorncoper te Utrecht was.
Zij hertrouwde met Willem Claesz. de Cruijff, die ver-
volgens als brouwer tot Vleuten vermeld wordt. Aeltgen
overleed vóór 1654.
In 1657 is er sprake van curateurs over den boedel van
Willem de Cruijff,
zonder dat blijkt of hij failliet is gegaan
of is overleden.
En dan duikt opeens - en wel onder zeer bijzondere om-
standigheden - Willem Dircksz. van Bijlevelt op. Ook hij
wordt nader aangeduid als brouwer tot Vleuten en dat zou
hij nog heel lang blijven. Op 18 maart 1659 verbleef hij
als gedetineerde in de Gijselcamer 's lants van Utrecht.
Niet omdat hij persoonlijk iets had misdaan, maar het ge-
recht van Vleuten had schulden gemaakt en was niet vlot
met betalen. En Willem was schepen, dus zodoende. Er
was echter met de heren te praten en hij kreeg permissie
van nu ende dan op straet ofte elders alhier binnen
Utrecht te mogen gaen, onder expresse conditiën ende
beloften dat hij t'elcken reijse op de ordinaris mael-ende
slaeptijden persoonlijck weder in de Gijselcamer sal
compareren.
We moeten wel aannemen dat van Bijlevelt de brou-
werij te Vleuten tussen 1654 en 1659 van de Cruijff heeft
overgenomen.
Over het eigenlijke bedrijf van de brouwerij komen we
uit de archieven niet veel te weten, 't Zijn meer de handel
en wandel van de opeenvolgende leden van het brouwers-
geslacht van Bijlevelt die ons zijdelings enige informatie
Afbeelding 3. De zuidwestgevel in 1977.
Onder de buitentrap naar de opkamer is een dichtgemetseld kelderraam aangegeven (zie ook afbeelding 9), terwijl erboven een
aantal, eveneens dichtgemetselde, „gevelgaten" is getekend. Het middelste zal wel van een hijsinrichting voorzien zijn geweest.
-ocr page 82-
92
H>'
o 1
c
4^
BECtANC: Q20ND
Afbeelding 4. De begane grond. Rechtsboven de gebruikte schaal.
Duidelijk is te zien dat er in het verleden al vele verbouwingen moeten hebben plaatsgehad. Zo is de muur ter linkerzijde van de
voordeur vervangen door een stalen balk (zie ook afbeelding 8), terwijl valt aan te nemen dat er ook ter rechterzijde een muur
moet hebben bestaan.
De letters A - A en C - C verwijzen naar de doorsneden in de afbeeldingen 6 en 8.
Er werd vroeger veel op rekening gekocht en men liet
die rekeningen bovendien lang oplopen. Op 30 december
1698 machtigde Willem een zekere Rudolf van den Eem te
Amsterdam om voor hem te innen van Willem Stout,
eveneens te Amsterdam, soodaenige f 60,- per rest van
aan hem in 1695 geleverde bieren.
Op 14 september 1700 - Fijgje Deurgoet was al over-
leden - maakte Willem een overeenkomst met zijn zoon
Hendrik. De laatste zou met ingang van 12 februari 1701
de brouwerij ten eigen bate en voor eigen risico mogen
beheren, mits hij te zijner tijd f 8.000,-- in de boedel zou
inbrengen. Hij kreeg hiermee de feitelijke eigendom van:
de Huijsinge ende Brouwerije, mette ketel, Icuijpen, vloo-
ien, vaaten, sacken ende wat vorders totte selve Brouwe-
rije behoort, niets daervan uitgesondert. Mettet erff daer
de Brouwerije ende Huijsinge op staet, alsmede de annexe
wooninge, gebruijckt geweest bij Tijs Teunisse Schipper,
ende verdere getimmer op 't erve staende, blijvende hier-
van gesecludeerd alleenlijck de gront off het erve daer de
Huijsinge, gecompeteert hebbende Gerrit Thijsse, op staet.
Zoon Hendrik moest zijn vader jaarlijks f 300,- betalen
en hem het gebruik laten van 't gedeelte der Huijsinge
daar Thijs Teunisse Schipper in gewoont heeft, alsmede
-ocr page 83-
93
het gebruijck van de schuijr en bergh. Bovendien was hij
gehouden hem voor desselfs huijshoudinge te leveren vrij
bier
Twee weken later had vader Willem zich bedacht en hij
besloot de brouwerij eerst maar eens voor drie jaar aan
zijn zoon te verhuren voor f 300,-- per jaar.
Op 17 december 1701 moest er weer iets geregeld wor-
den betreffende een moeilijk inbare vordering. Ditmaal
was Joost Claesz., herbergier in de Gagel, aan Willem
maar liefst f 1.896,- schuldig ter saecke van geleverde
bieren.
Willem wordt bij die gelegenheid aangeduid als gewe-
sene Brouwer tot Vleuten.
Hendrik Willemsz. van Bijlevelt
Hendrik trouwde op 15 october 1700 te Vleuten met
Cornelia van Aelst, dochter van Johan van Aelst, notaris
te Utrecht en schout van Vleuten, en Maria Hollaer. Zijn
broer Dirk werd brouwer in de Utrechtse brouwerij De
Boogh.
De inning van de bierimpost leverde geen verlies op en
Hendrik pachtte, in navolging van zijn vader, de invorde-
ring van die belasting op 30 december 1702. Hij moest er
nu f 460,- per jaar voor betalen.
In een eerder artikel beschreven wij reeds dat Hendrik
op 18 januari 1710 van Anthonis Gansenvanger, Brouwer
tot Harmeien,
diens huijsinge, erve ende Brouwerije kocht.
Die brouwerij bleef vervolgens ongeveer honderd jaar
onderdeel van het bierimperium van de van Bijlevelts.
Voor nadere gegevens verwijzen wij naar het bedoelde
artikel.
Het was natuurlijk wel fijn een groot afzetgebied te
hebben, maar je schoot daarmee toch niet veel op als je
klanten hun rekeningen niet betaalden. Op 9 november
1715 was Arie Govertsz.tvan den IJssel te De Meem eene
merckelijcke somme van penningen verschuldigt ter sake
van leverantiën van bieren van tijd tot tijd aan hem ge-
daan
en op 5 october 1716 was Jan Tijmensz. Bosch,
wonende te Westbroek, in dezelfde positie. De laatste was
f 133,- schuldig als rest in aftreck van alle gedane beta-
lingen van geleverde bieren.
Op 21 november 1716 verhuurde Hendrik aan Huijbert
Comelisz. van den Doorslag sekere huijsinge en sijn toe-
behoren, sijnde een Tapstede, staande buijten Utregt, aan
den Eersten Dam.
Dit was dus een herberg bij de Stads-
dam, die blijkbaar ook al tot het ,,concern" behoorde.
Huijbert woonde er al en dit was een contractverlenging
s
»8** t8*« 3 cr\
(r.^M TROHc,poer?
-—^eeoMtoe^zS - zotc^&i-
-f T't-n-Tl
Afbeelding 5. De verdieping.
De houten verdiepingsvloer (de brouwerijzolder) was belegd met plavuizen, gevleid in een zandlaag. De plint bestond eveneens uit
plavuizen (zie ook afbeelding 7).
-ocr page 84-
94
.,9>V>*
60 fc^Ht-iEi-e spRHTeJi i&
veest ie>d-(U)D.
TCXHT-^^iFCHOt iTi«iC:;r
;ïs«9*
sec/
,»3^*
ooo
e>cHMiFDeuRgf< Nf>f^e ofvgrjga^
Afbeelding 6. Doorsnede A - A (zie afbeelding 4).
Het rechter gedeelte is dus een dwarsdoorsnede door het „hoofdgebouw" (het dwarshuis). Let op de „spantpoten" als onderdeel
van de kapconstructie.
mocht geen aanspraak maken op korting, uijtgesondert bij
een onverhoopte inval der vijanden.
Die laatste passage sloeg kennelijk op de Fransen, die
in dat jaar, in het kader van de Oostenrijkse successie-
oorlog, in Staats Vlaanderen waren binnengevallen.
Kort hierna overleed Hendrik.
Johannes Cornelis van Bijlevelt
Johannes trouwde in 1731 met Ida Eycken, dochter van
Wouter Eycken en Jacoba Vernoy.
Op 25 juli 1750 verhuurde hij de Huijsinge en Herber-
ge, gelegen bij de Brugge tot Zuijlen,
aan Arie Dirksz.
Verhoeven en diens vrouw Maria Jacoba van Sandwijk,
die er bereits een reex van jaren woonden, voor f 160,-
per jaar. De huurders hadden overigens reeds een huur-
schuld van f 550,-. Je vraagt je wel eens af hoe dit alle-
maal kon!
De volgende aanwinst werd verkregen op 14 april 1753.
Toen verkocht Teunis Kortland, wonende onder de Baro-
nie van IJsselstein, aan Johannes zijn wel ter nering staan-
de Huizinge en Erve, gelegen onder den Gerechte van
Achthoven, sijnde de Huizinge een Herberge, van ouds
genaamt Den Hoogenboom.
Er hoorde ook nog 12 morgen
land bij en de koopsom bedroeg f 5.100,-.
Op 12 juli 1755 maakten Johannes en Ida een testa-
ment. Zij legateerden aan hun oudste zoon Willem, tegen
inbreng in de boedel van f. 13.000,-, onder andere:
De huijsinge, erve en Brouwerije en het packhuijs daer
naest, met de grond van het huijs en hoff daer achter ge-
legen sijnde, leenroerig aen den Huijse van den Hamme.
En dan nog het Huijs, erve en hof achter de gemelte Brou-
voor zes jaar. De huur bedroeg f 100,-- per jaar en de
verhuurder verbond zich gedurende dese huurjaren aan de
huurder te leveren twee tonnen bier, sonder daarvoor iets
van den bruijcker te vorderen.
We kunnen rustig aanne-
men dat Hendrik rekende op een afname die in tonnage z'n
presentje ver te boven moest gaan.
Na de dood van zijn vader werd Hendrik door Olivier van
Hacfort, Heer van Den Ham, op 6 october 1725 beleend
met de Leenwere van een Huijs, Erf ende Brouwerije met
allen sijnen toebehoren.
Op 9 maart 1728 bleek Frederick van Oostrum niet in
staat zijn schuld aan Hendrik te betalen. Hij bewoonde een
huis in De Meern en was zijn huisbaas eene merckelijcke
somme van penningen verschuldigt ter sake van leveran-
tiën van bieren, huijshueren, enz.
Er was nog een herberg in het bezit van van Bijlevelt.
Op 10 juni 1741 verhuurde Hendrik aan Willem Goes een
Huijsinge en Herberge, staande onder den Geregte van
Zuijlen, van ouds genaamd De Klop.
Aan de verhuur wa-
ren geen bijzondere voorwaarden verbonden.
Sekere Huijsinge en Herberge, gelegen onder den Ge-
rechte van den Oudenrhijn bij den Eersten Dam, daer je-
genswoordig het Rad van Aventure uijthangd
werd op 26
juni 1745 verhuurd aan Hendrik Kelderman, voor f 72,-
per jaar. Van de levering van twee tonnen bier was geen
sprake meer.
Op 13 juli 1747 pachtte Hendrik weer eens de inning
van de Impost van de Bieren, soo voor zig zelven subject,
als van alle Tappers onder Vleuten en de Meern behoren-
de.
Nu was uijtgesondert Matthijs Hoveling, hospes in 't
gerechthuijs te Vleuten, die afzonderlijck werd gequoti-
seerd.
De pacht werd aangegaan voor zes jaar en er moest
f402,— en 15 stuivers per jaar betaald worden. De pachter
-ocr page 85-
95
werije staende en gelegen, strekkende van voren uijt de
wegh die loopt naar de brug tot achter aen de halve sloot
van het erf nu competerende de Diaconie, daer noord-
waerts den Dijck en zuijdwaerts de Vleutense Weetering
naest gelegen sijn, Zijnde meede onder de Brouwerije be-
greepen de ketel, kuijpen, koelbacken en andere gereet-
schappen daer toe en aenbehorende, alsmede het vaet-
werck, geen daervan uijtgesondert.
Het is duidelijk dat het brouwerij-complex toen reeds
dezelfde oppervlakte besloeg als in 1832, het jaar waarin
wij er de eerste plattegrond van onder ogen krijgen.
De van Bijlevelts waren niet te beroerd geldleningen te
verstrekken en zeker niet als er een aantrekkelijk onder-
pand werd geboden. Zo leenden op 18 mei 1756 de rietdek-
ker Dirk van Dam en zijn vrouw Elisabeth Blom f 700,—
van Johannes van Bijlevelt. Zij gaven daarvoor als zeker-
heid onder andere zekere huijsinge en Herberge, genaamt
De Swaan.
Wij schreven over deze herberg al eerder en
vertelden ook dat het echtpaar vijf jaar later gedwongen
was zijn eigendom aan van Bijlevelt over te doen. Er was
toen dus weer een verwant bedrijf toegevoegd aan het
brouwerij-bezit.
Willem Hendrik van Bijlevelt
Willem trouwde op 4 juni 1764 te Vianen met Alyda
Odilia van Rietvelt, dochter van Jan van Rietvelt en Ge-
rarda Beekhuijsen.
Hij kreeg natuurlijk een huwelijksgift mee. Bij de op-
somming daarvan zullen wij ons beperken tot de objecten,
die direct op de brouwerij betrekking hebben. Er is een
grote overeenkomst met datgene wat hem reeds bij testa-
ment was gelegateerd:
Een Huijsinge, Erve en Brouwerije, met ketel, kuijpen,
koelvaten, turfschuer, stallinge en rosmolen, alsmede alle
gereedschappen en leege vaetwerck tot deselve Brouwerije
behorende, mitsgaders een Packhuijs daarnaest aen-
staende. Item nog een Huijsinge en Hoff daeragter aen-
staende, strekkende voor van de weg, die loopt naer de
brug tot agter in de Zuijleveldsche Vaert, daer zuijtwaerts
de Vleutensche Wetering en noordwaerts den Dijck of Ge-
meenweg naest gelegen is.
Op 2 october 1784 bepaalde Willem testamentair dat
zijn oudste zoon Paulus Martinus te zijner tijd dit door
hem ten huwelijk meegebrachte goed zou mogen aanne-
men, maar hij had er nog een aanvulling op:
wat aangaat de Brouwhaver, spelt, weijt, garst, mout,
vrieschen turf en kolen, welke alsdan in de Brouwerije
gevonden zullen worden, deselve zal hij alsdan aannemen
bij taxatie van twee onpartijdigen, waarvan hij er een
verkiezen zal. En alle de versche en beleege bieren van
Acht gulden de ton, goed en quaat door malkanderen, te
rekenen voor zes guldens de ton, dertien tonnen voor
twaalf te betalen. Het vaatwerk waarin die bieren zijn,
daaronder begrepen, soo als ook het vaatwerk begrepen
zal zijn onder de bieren van mindere waarde, hetwelk hij
alsdan zal moeten aannemen na advenant drie guldens de
ton, dertien tonnen mede voor twaalf tonnen te rekenen.
Nog zal hij mogen aannemen een woning en pakhuijs, daer
aen de zuijdzijde de Vleutensche Dijck en ten noorden
Matthijs van Schalkwijk naast gelegen is. Item een huij-
singe, daar voor den Dijck het kuijphuijs en agter een wo-
ning aan vast is, daar oostwaarts de Herberg De Zwaan
en ten noorden Matthijs van Schalkwijk naast geërft is.
De laatste panden stonden dus aan de andere kant van
de Dorpsstraat, tegenover de brouwerij, op de plaats van
de latere werkplaats van Wibbeke en het café Bransen.
Wij weten niet wanneer ze in het bezit van van Bijlevelt
zijn gekomen.
Op 19 april 1786 verkocht Willem de herberg Het For-
tuyn te De Meern aan Gerrit van Schalkwijk.
Willem Hendrik overleed op 23 december 1799 te
Vleuten, Alyda Odilia van Rietvelt op 2 november 1801.
Johannes Hendricus Josephus van Bijlevelt
De opvolger werd niet Paulus Martinus, maar zijn jon-
gere broer.
Johannes, op 2 januari 1781 te Vleuten geboren, was
nog minderjarig toen zijn ouders stierven. Hem werd toe-
bedeeld onder andere de brouwerij met het pakhuis er-
naast, huis en hof achter de brouwerij gelegen en de ge-
bouwen aan de overzijde van de Dorpsstraat.
Afbeelding 7. Eiken spantpoot.
Dit is een zogenaamde „krommer" (16de eeuws?). Het spant
is opgebouwd uit eiken onderdelen met gebruikmaking van
eiken toognagels.
-ocr page 86-
96
V/Loee: c(ii]ZE f^LOJU^-z£.t^ I
Afbeelding 8. Doorsnede C - C (zie afbeelding 4).
Oorspronkelijk was er nog een tweede verdieping. In eind- en tussengevels waren balkgaten zichtbaar.
Item de graanen en verdere ingrediënten tot de brouwerij
behoorende:
186 mudden mout, f 9,- 't mud
27 mud dito, zijnde spelt en gerst onder malkander df7,--
'tmud
12,5 mud zomerwijt af 15,— 't mud
6,5 mud dito
33,5 mud gerst af 8,50 't mud
3 baaien hop, weegende te zaamen 1350 pond
1 dito, weegende 370 pond
Item van bieren, vaatwerk, enz. in de brouwerij te Vleu-
ten:
Van f9,-
277,75 ton, deselven volgens dispositie gereduceert van
13 tot 12, maakt 201 ton, en die gereduceert van 9 op
6 gulden
Vernooij te Vleuten weegens onbruijck-
baar bier                                                      f 2.--
A. van Oostrum weegens geleverd spelt
in 1801                                                         f 21.15
E. van Eijk weegens geleverde gersten
in 1800                                                         f 87.15
Johannes Dix voor 16,5 mud spelt                   f 95.14
De Heer de Folker per rest van
geleverde hop                                               f 977.14
Accijns voor ketelgruijt                                    f 50.-
De brouwerij De Boog in Utrecht voor
geleverde hop indenjare 1801                    f 142.16
Hendrik van Dorssen voor geleverde
hoepels                                                        f 312.—
Daartegenover stonden de vorderingen. Zoals wij al ver-
melden kochten de mensen veel op rekening. Er stond maar
liefst f 13.500,- uit aan nog onbetaalde leveranties. De
heren Borski en Angelkot waren grote afnemers, die de
zaak flink lieten oplopen. Een zekere Eijmert Snelder-
waart maakte het helemaal bont met f 1.069,—. Er waren
ook dubieuze vorderingen tot een bedrag van f424,-.
De brouwerij leverde, behalve bier, ook gist. Bakker
Jan Verkerk stond in 1802 voor f 691,- in 't krijt. In totaal
was er op dit afzetgebied nog f 1.576,- te vorderen.
Als afvalproduct werd „draff geleverd. Daarvan was
nog f 711,- te vorderen.
Johannes trouwde op 2 januari 1803 te Vleuten met
Geertruida van Schalkwijk, dochter van Gerardus (Gerrit)
Er waren in 1802 nog wat schulden:
Cornelis Koppen en N. Wingelaar,
„brouwersknegts", weegens een
week arbeijdsloon
                                        f 11.—
Gerrit Oostrum weegens geleverde turff          f 100.15
Gerrit Schuurman weegens verschot
aan leedig vaatwerk                                     f 1.16
Willem Kippersluijs voor 't thuis-
brengen van leedig vaatwerk                       f
Johannes Hieskes voor jaagloon                      f
-.10
9.16
De brouwerij De Boog in Utrecht
voor geleverde gerst                                    f 11.12
Belasting op 't gemaal en bier over 1800 f 400.—
-ocr page 87-
97
van Schalkwijk en Maria Peek, de mensen die in 1786 de
herberg Het Fortuyn in De Meern van zijn vader hadden
gekocht.
Tot dan toe hadden de van Bijlevelts met gulle hand
geld uitgeleend, maar daar kwam verandering in. De tijds-
omstandigheden (de Franse tijd!) waren weliswaar niet erg
gunstig, maar daarin kunnen wij toch de verklaring niet
vinden. De brouwerij was niet van import afhankelijk en
het bierverbruik zal toch ook niet verminderd zijn. Toch
moet het verval van het bedrijf rond 1800 - en dan nog vrij
plotseling - zijn begonnen. Tekenend is in dit verband ook
het afstoten van het bedrijf in Harmeien.
Hoe 't ook zij, op 7 februari 1812 leende Johannes f 3.000,-
van Arnoldus Beijer, logementhouder, wonende buiten de
Waerdpoort der stad Utrecht.
Hij verbond daartoe hypo-
thecair enig land. Op 29 juli 1814 had hij weer geld nodig
en hij leende f 2.000,- van Johannes Tollenaar, winkelier
te Utrecht, waarvoor hij natuurlijk ook weer zekerheid moest
stellen.
Op 23 augustus 1823 werd een lening van f 1.200,- ge-
sloten bij Joseph Leydel van Den Ham, die heel wat dek-
king verlangde:
Eerstelijk een huizinge, erve en brouwerije, mitsgaders
een pakhuis daarnaast staande, gelegen in den dorpe van
Vleuten, gemerkt nummer 108. Dit perceel is in de Brand-
waarborg-maatschappij onder directie van den heer H.E.
Schuurman te Utrecht gevestigd, verwaarborgd voor her-
bouwwaarde op eene som van f 12.000,—.
Ten tweeden een huizinge en daaragter gelegene hof,
staande mede in den dorpe van Vleuten, strekkende voor
van de weg die loopt naar de brug tot achter in de Zuilen-
sche vaart, daar zuidwaarts de Vleutensche Wetering en
noordwaarts den dijk of gemeene weg naast gelegen is.
Dat was dus het gehele, oorspronkelijke brouwerijcom-
plex.
Afbeelding 10. Jaartal? 1611?
Ingehakt in een balk van de vloer van de opkamer. Ware
grootte.
Johannes bleef toch een beetje in geldnood verkeren,
want hij leende op 23 augustus 1828 van Henrietta
Geertruida Gravinne van Rechteren f 1.200,- en gaf daar-
bij in onderpand drie inschrijvingen in het Grootboek der
Nationale Schuld.
De leningen beliepen weliswaar geen van alle grote be-
dragen maar het lijkt er toch wel op dat de man voort-
durend krap bij kas was.
Johannes Hendricus overleed op 9 september 1834 te
Vleuten en zijn weduwe deed aangifte voor de successie.
We zijn dan inmiddels aangeland in de tijd dat alle on-
roerend goed bij het kadaster perceelsgewijs staat geregi-
streerd en dan is het niet meer zo moeilijk op de kaart aan
te wijzen waarover we het precies hebben.
Johannes liet onder andere na:
1.  Een bierbrouwerij met annexe huisinge, pakhuis en
tuin,
staande en gelegen te Vleuten, sectie A nummers 79
en 80;
2.  Een huis en erf, mede te Vleuten, sectie A nummer 81;
3.  Een huis en erf te Vleuten, sectie B nummer 226.
Het eerste perceel was bij de weduwe, Geertruida van
Schalkwijk, in gebruik; de beide andere waren verhuurd.
De uitstaande vorderingen op diverse personen wegens
geleverde bieren
bedroegen in totaal f 724,50 en dat was
wel iets heel anders dan in 1802!
De boedel bleef ongescheiden tot het overlijden van
Geertruida van Schalkwijk.
Op de inventaris van de roerende goederen, van 18 april
1836 komen enkele zaken voor, de brouwerij betreffende;
zij werden getaxeerd door Johannes van Schalkwijk, land-
bouwer, wonende in de gemeente Veldhuizen.
In de Brouwerij
200 half vaten op f 180,-
30 kinnetjes (oude inhoudsmaat, 1/4 gedeelte van een
vat) op f 15,-
6 tonnen opf6,-
4 okshoofden opf6,—
20 vlooten (tobben van ongeveer 2 dm diepte) opfS,-
4 gooten pp f 4,-
Afbeelding 9. De kelder.
Hier werd de rest van de oorspronkelijke keldertrap gevon-
den. Er bevond zich ook een gemetselde put met deksel. Een
kelderraam was dichtgemetseld. De vloer was belegd met
grijze plavuizen.
-ocr page 88-
98
Een putemmer en gistton op f 1,50
Een vaatbak op f 2,50
Een trechter en 3 bierboomen (soort juk om biervaten
te dragen) op f 4,50
Een roeremmer en roerhouten opf3,--
Pompgereedschappen op f 1 ,--
Twee haken en een spijl opfl,-
Een partij brandhout op f 10,—
Op de Garstzolder
6 mudden weit op f30,--
Op de Kelderkamer
3 mudden weit op f 15,-
Op de Nist (?)
80 mudden mout op f300,-
Hermanus Paulus Martinus van Bijlevelt
Hermanus werd op 29 september 1819 te Vleuten ge-
boren. Hij trouwde op 20 januari 1847 te Vleuten met
Comelia Arnolda Groen.
Wij vonden hem pas voor 't eerst als bierbrouwer ver-
meld in 1851. Hij overleed te Vleuten op 20 februari 1860.
Zijn moeder, Geertruida van Schalkwijk, zette de zaak
voort tot haar dood op 6 november 1866. Zij was toen bij-
na 90 jaar.
Op 11 april 1867 werd de inventaris van haar nala-
tenschap opgemaakt. Ten behoeve van de verdeling van de
boedel werd alles getaxeerd door de broodbakker en win-
keljer Jan van Dijk, die door belanghebbenden daartoe
was benoemd en door de kantonrechter te Maarssen beë-
digd. De op de brouwerij betrekking hebbende goederen
vermelden wij, met de geschatte waarde, hieronder. Veel
bijzonders was het niet:
Op de Eest (droogvloer)
Zes zakken opf3,—
Dertig mud mout op f210,-
Een partijtje hop op f50,—
In de Brouwerij
Eene partij turf op f35,-
380 halve vaten op f 380,-
67 kleine vaten op f34,—
29 ijzeren hoepels opf7,—
Op de Garstzolder
Een mangel, pers en strijktafel op f8,--
Op het Kantoor
Een lessenaar, stoel en inktkoker op f 1,50
In het Pakhuis
Eene partij hout en turf op f 5,—
Dertig vloten opf6,—
Twee biertonnen op f2,—
In het Kuiphuis
Eene partij graan op f 10,—
Vijf emmers op f 1,—
In het Achterhuis
Twee bierwagens op f40,--
Een slede opf5,—
Een wip (hefboom om vaten van de wagen te lichten)
opfl,-
Een wagentuig en lichter op f 3,-
Het woongedeelte van de brouwerij omvatte een voor-
kamer, een slaapkamer, een eetkamer, een kelder, een
gang, een bovenkamertje en een keuken.
Gerardus Wilhelmus Hendrikus van Bijlevelt
Wij weten niet of wij deze man nog wel als een echte
„full-time" bierbrouwer mogen noemen. Hij wordt wel in
de verkoopacte van de brouwerij als zodanig omschreven.
Hij was een volle neef van Hermanus Paulus Martinus.
Na de dood van Geertruida Schalkwijk waren er niet
minder dan 32 gerechtigden in de boedel en zij verzochten
de Arrondissements Rechtbank te Utrecht toestemming
om de goederen te mogen verkopen tot vereffening van den
boedel en om eene behoorlijke verdeeling te kunnen daar-
stellen.
Er was inmiddels een acceptabel bod van f 9.000,-
gedaan op de bierbrouwerij met huis, erf en tuin, wo-
ningen en pakhuis te Vleuten, kadaster Sectie A nummers
79, 80 en 81 en Sectie B nummers 225 en 226, te zamen
ter grootte van 19 aren 12 centiaren.
Afbeelding 11. De gerasterde blokjes tonen de kadastrale ineenschrompeling van de brouwerij in de periode van 1832 tot 1898.
Het noorden is boven.
Rechtsboven de tegenwoordige Hindersteinlaan, linksboven de tegenwoordige Odenveltlaan, linksonder de Vleutense Wetering en
rechtsonder het inmiddels verdwenen Zuilenveldse vaartje.
-ocr page 89-
99
Wille.?, ca 1640 - 172i
X Fijgje Deurgoet
ca 1749
Hendrik
X Cornelia van Aelst
Johannes C. 1702 - ca 1770
X Ida Eyken
1733 - 1799
Willem H.
X Alyda O.van Rietveld
Johannes H.J. 1781 - 1834
X Geertruida Schalkwijk
Johannes F.J. 1813 - 1849
X Cornelia van Rijn
Gerardus W.H. 1846 - 1880
X Maria Th.van Vuren
Hermanus P.M. 1819 - 1860
X Cornelia A.Groen
Afbeelding 12. De opeenvolgende brouwers Van Bijlevelt.
In dit overzicht zijn niet opgenomen de in de tekst genoemde Gerrit Gerritsz., Aelbert Joosten de With en Willem Claesz. de
Cruijff. Ondanks nijver speurwerk zijn de gegevens betreffende Vleutense brouwers van vóór 1659 zeer schaars gebleven.
Op 11 october 1870 viel het doek en vond aan Mr Dio-
nijs Christaan Nieuwenhuis, grondeigenaar, wonende te 's-
Gravenhage, de overdracht plaats van:
een Huizinge en annexe Bierbrouwerij met kopen ketels,
kuipen, koelvaten, kuiphuis, daggelderswoning, erf en
grond, alles staande en gelegen te Vleuten, strekkende
voor van de Dorpsstraat af tot achter aan de dwarssloot,
belend aan de eene zijde de Wetering en aan de andere
zijde den Straatweg, benevens een pakhuis met annexe
woning, erf en grond, staande en gelegen te Vleuten aan
den weg tegenover de Brouwerij, belend ten oosten den
eigendom van den Heer van Bijlevelt van Alenvelt en ten
westen dien van Matthijs van Dijk,
enz.
Mr Dionijs hield de zaak niet lang aan zich. Op 7 fe-
bruari 1879 verkocht hij aan Simon Petrus Wilhelmus
Hendricus van Bijlevelt, grondeigenaar, wonende op Alen-
velt onder Vleuten:
de Huizinge met erf en tuin en annexe woningen, vroeger
uitgemaakt hebbende de Bierbrouwerij,
staande en gele-
gen te Vleuten, strekkende voor van de Dorpsstraat tot
achter aan den dwarssloot, belend aan de eene zijde de
Wetering, alwaar aan de andere zijde den Straatweg, ka-
dastraal bekend onder Sectie A nummers 999 huis, brou-
werij, erf en tuin, groot 15 aren 80 centiaren, en 1000
huis en schuur, groot 1 are 34 centiaren, tezamen groot 17
aren 14 centiaren.
Het geheel was verhuurd.
Zoals we zien behoorden bij deze verkoop niet de per-
celen aan de andere kant van de straat. Deze werden in
hetzelfde jaar door Mr Dionijs overgedaan aan Antonie
van Lint, schilder te Vleuten. De panden werden door de
laatste, na de grote Vleutense brand van 1898, herbouwd
en vervolgens verenigd. Hij verkocht ze in 1905 aan Fran-
ciscus Mattheus de Bruin, kastelein te Haarzuilens. Deze
scheidde de zaak weer en verkocht de boel in 1915 aan de
kuiper Adrianus Bransen, die het westelijke pand over-
deed aan de kuiper Hubertus Wibbeke.
De bierbrouwerij - zij 't niet meer als zodanig in bedrijf
- was teruggekeerd in de schoot van de familie van Bijle-
velt.
Bronnen
Dienst Gemeentewerken van de gemeente Vleuten-De Meem, Het foto-
verhaal van een oude brouwerij, 1978.
Collectie van der Poel, in bezit van de Historische Vereniging,
Geheym-schryver van Staat en Kerke der Vereenigde Nederlanden, 1760.
Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van alle Volken, 1772.
Archief Ridderhofstad Den Ham, Rijksarchief Utrecht.
Kadaster.
-ocr page 90-
100
Schilleman!
Na schooltijd was er voor ons wel
altijd iets te beleven. Heel vaak gingen
we dan naar ome Arie op de Kerklaan
(Burgemeester Verderlaan). Hij zelf en
zijn manier van leven was één groot
avontuur, een leven vol afwisseling.
Ome Arie was om te zien een eigen-
aardig mannetje. Hij was amper één
meter vijftig lang (kort), hij had een
guitige ronde kop, een dopneusje, een
deftige spraak en hij droeg vaak heel
aparte kleding. Vast werk of een beroep
waren er niet bij. Een oude gammele
wagen met daarvoor een oud afgekeurd
rijpaard.
Heel vaak mochten we met hem mee
op de kar. De ene keer was dat naar
Oog in Al, een andere keer naar 't Wil-
helminapark. Met onze oudste jas en
een half versleten broek zaten we dan
op de bok van de wagen. Ome Arie was
vaak gekleed in een veel te grote pand-
jesjas en een oude bolhoed.
Brood of ander eten hoefden we niet
mee te nemen, daar zorgde ome Arie
voor. In Oog in Al was het niet altijd
zo'n vetpot, maar ja, Joseph Haydn en
Mozart hadden het ook niet zo breed, 't
Wilhelminapark was beter. Dus rond
het middaguur zei ome Arie: „wat wil-
len jullie eten, een broodje ham of kaas
en een paar sneetjes krentenbrood?".
Hij greep dan achter in de kar en zo
hadden we een feestelijke maaltijd.
Ome Arie kauwde vaak op een stuk
spek. „Daar word je groot en sterk van"
zei hij.
Bij zijn klanten gaf hij ons een voor-
beeld van beleefdheid. Altijd lichtte hij
even z'n bolhoed en riep dan luid: „schil-
leman alstublieft!".
Hij had maling aan de scheldnamen
die men hem gaf, zoals Kienedop of
Hompie Kurkie.
Bij ome Arie was 't gezellig en nie-
mand leed honger. Van de wagen met
schillen en etensresten aten hijzelf, z'n
vrouw en twee kinderen, z'n paard,
varkens, konijnen en ook wij altijd een
hapje mee.
Zelfs de eerste jaren van de bezet-
ting (door onze oosterburen) was er
nog geen gebrek. Maar de laatste oor-
logsjaren was er niet veel meer te ha-
len aan schillen en afval. Ome Arie
bleef echter optimistisch en wist overal
raad op.
Hij verbouwde van alles in z'n moes-
tuin. Van afvalhout werden stallen en
schuren gebouwd voor varkens, konij-
nen, geiten, kippen, enz. Maar ja, ook
hier sloeg de hongerwinter toe en voor-
al de kou.
Om aan brandstof voor de kachel te
komen is eerst het varkenshok opge-
stookt, de beesten kregen in huis een
nieuw onderkomen, namelijk onder de
opkamer. Daarna gingen de kippen-
hokken eraan. Deze dieren kregen on-
derdak in de voorkamer. De paardestal
was al ingestort, maar voor deze trou-
we viervoeter was plaats in de keuken
naast het aanrecht. De ganzen en een-
den moesten in de achterkamer, even-
als twee grote teilen water om te zwem-
men. De konijnen kwamen in de voor-
kamer ('t dressoir was al opgestookt,
dus daar was plaats).
Om mens en dier warm te houden
was een gedeelte van de vloer en zol-
der opgestookt. Daarna volgden de bin-
nendeuren en kozijnen.
Na 't verbranden van overtollig meu-
bilair sloeg de honger toe en dus gin-
gen daarna de beesten stuk voor stuk in
de pan. De bevrijding kwam nog net
op tijd. Het huis was totaal onbewoon-
baar.
Ome Arie is vertrokken naar Rot-
terdam. Nog één keer ben ik bij hem
op bezoek geweest. „Wil je koffie met
een broodje kaas of ham, een sneetje
krentenbrood of een stukje spek" vroeg
hij. Nou graag, ik had honger, 't Smaak-
te nog beter dan zoveel jaren geleden.
Ik nam afscheid van ome Arie. Hij
trok z'n zwarte jas aan en zette z'n bol-
hoed op. Zo begeleidde hij me naar de
parkeerplaats. Hij ging bij de auto staan,
nam z'n hoed af en riep: „Schilleman!".
't Was de laatste keer. Ome Arie leeft
niet meer, maar voor mij heeft hij echt
geleefd!
Theo van den Berg
De Meern 1939/1982
Illustratie: Barbara Gravendeel