-ocr page 1-
Van de voorzitter
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens
Verschijnt 4x per jaar. ISSN 0928-4893
14e jaargang nr. 1, maart 1994 ©1994
De vereniging is ingeschreven in het vere-
nigingsregister van de K.v.K. Utrecht e.o.
onder nummer V 479360
Dagelijks bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter
Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten
Tel. 03407-72112
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Meerndijk 62, 3454 HT De Meern
Tel. 03406 - 61462
P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1,3451 GP Vleuten
Tel. 03407 - 71483
A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
Tel. 03407-71263
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr. C. Isings, Soest
Dr. D.W. Gravendeel, Laag Keppel
Gebouwen:
Vleuten: Broederschapshuisjes (documen-
tatie- en informatiecentrum).
Dorpsstraat 1, Tel. 03407 - 74222
(gedurende openingstijden)
De Meern: Het Kabinet (permanente expo-
sitieruimte), Zandweg 147B
(achter Verenigingsgebouw)
Ledenadministratie en -informatie:
Mevrouw P.J. de Rooij-Goes
't Zand 1, 3451 GP Vleuten
Tel. 03407 - 71483
Contributie (inclusief tijdschrift):
f. 30,- per jaar,
bij verzending per post f. 12,50 extra
Losse nummers tijdschrift:
f. 7,50 voor leden, f. 10,- voor niet-leden
Bankrelaties:
ABN-AMRO Bank De Meern,
rek. 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie:
H.E.J. van Essen, H.J. Kolker en J.W.
Schoonderwoerd
Adres: Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Tel. 03406 - 62992
Gehele of gedeeltelijke overname van ar-
tikelen uit dit tijdschrift is slechts toege-
staan met bronvermelding en na verkregen
toestemming van de redactiecommissie
nhisbralie voorpagina: Gezicht cp de N.H. Ketk
te Vleuten, waarin Wolfert Simon van Hoo-
genheim begraven ligt. Tekening: N. Wicart
mistreeks 1780 (cdl. museum Flehite ifteiersfoort).
Druk: Niek van Kooten De Meern
Dan heb ik nog een verzoek. Het blijkt
dat het geschiedenisboek een succes is.
Inmiddels hebben twee andere uitgevers
contact met ons gezocht met het verzoek
bijzondere fotoboeken over onze ge-
meente samen te stellen met foto's over
de afgelopen 100 jaar. Wij zijn thans
druk doende om de daarvoor benodig-
de honderden foto's bijeen te zoeken.
In de eerste plaats zullen deze uit ons
eigen archief komen. Maar vele daarvan
zijn reeds eerder gepubliceerd. Om de
boeken uniek te maken zouden wij graag
over nog meer materiaal beschikken en
doen daarom een beroep op u om inte-
ressante foto's van personen (ook groeps-
foto's van verenigingsaktiviteiten en
schoolklassen) en/of bijzondere gebeur-
tenissen (bijeenkomsten, jubilea, feesten)
uit uw oude fotoboeken of -dozen ter
beschikking te stellen. U hoeft de foto's
niet definitief af te staan, want desge-
wenst laten wij er voor ons graag een
reproduktie van maken. Alstublieft, kijk
eens in uw oude fotoalbums (ook in die
van uw ouders of eventueel grootouders)
of in uw oude familiepapieren. U zou er
ons en vele inwoners een dienst mee be-
wijzen om interessant materiaal ter be-
schikking te stellen. Als u iets heeft, belt u
mij dan (tel. 72112).
Tenslotte memoreer ik hier nog, dat het
bestuur besloten heeft tot instelling van
een tweejaarlijkse „historische prijs" voor
diegenen, die zich intensief en gedurende
lange tijd hebben ingezet voor het behoud
van ons historisch erfgoed en voor de aan-
dacht voor het plaatselijk verleden. Deze
prijs is vernoemd naar mijn voorganger en
zal ,,Dr. D.W. Gravendeelprijs" heten,
vanwege zijn indrukwekkende inzet voor
deze zaak. De prijs zal komend najaar
voor het eerst worden uitgereikt. De voor-
waarden zullen in ons volgende nummer
worden vermeld.
Onder de verenigingsberichten vindt u
enkele zaken vermeld over activiteiten
van de vereniging, zoals de presentatie
van het boek over de geschiedenis en de
historische bebouwing van onze ge-
meente. In dit blad treft u ook een jaar-
verslag over 1993 aan. Daarnaast in dit
nummer natuurlijk enkele interessante
artikelen, direct of zijdelings verband
houdende met het verleden van de ge-
meente Vleuten-De Meern.
Om deze en andere activiteiten te blij-
ven initiëren en inhoud te geven hebben
wij als vereniging grote behoefte aan ac-
tieve medewerkers, want teveel werk
komt op dit moment neer op de schou-
ders van steeds dezelfde mensen. Graag
zouden wij zien, dat meer leden zich ac-
tief inzetten om de doelstellingen van
onze vereniging te realiseren. Die grote-
re inzet zou kunnen leiden tot meer nieu-
we activiteiten. De werkgroepen voor
genealogie en documentatie zijn redelijk
bezet, maar die voor archeologie en voor
het onderhoud en de inrichting van ons
Kabinet vergen meer medewerkers om
tot meer prestaties kunnen komen in het
belang van de vereniging.
Een andere categorie medewerkers
zijn de auteurs voor dit tijdschrift. Tot op
heden zijn wij erin geslaagd voldoende
schrijvers te vinden om voor ons allen in-
teressante geschiedkundige studies op
schrift te stellen. Maar zo langzamerhand
zijn de medewerkers van het „eerste uur"
op het punt gekomen, dat zij menen, dat
anderen het voortouw moeten overne-
men. De redactie heeft niet zoveel kopij
meer „op de plank" liggen en luidt als
het ware de noodklok: auteurs gezocht.
Want het is een feit dat er nog veel inte-
ressant materiaal voorhanden is, waar-
mee goede artikelen zijn samen te stel-
len. Maar wie maakt daar gebruik van.
Met andere woorden, ik roep adspirant-
schrijvers op om in overleg met de re-
dactie of de secretaris artikelen voor ons
blad te schrijven.
J.F.K.Kits Nieuwenkamp
n dit nummer
pag.
1
2
3
4
7
8
9
15
21
22
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
Jaarverslag
RUKSUNIVERSITElf
UTRFCHT
Oude perceelsnamen
Dansen op de doodskist
Wie wat bewaart, die geeft wat
Een Vleutenaar ging naar de Berbiesjes (II)
Eene wandeltocht vanuit de grijze Bisschopsstad
Een kijk van nu......op 'n kiek van toen
Naam
-ocr page 2-
Uitnodiging
voor de algemene ledenvergadering
Verenigingsberichten
Geschiedenisboek Vleuten-De Meern
Het prachtige boek „Vleuten-De Meern, geschiedenis en his-
torische bebouwing" van de auteur Otto J.Wttewaall is ver-
schenen. Op 24 februari werden de eerste exemplaren van het
boek, dat het 12e is in de reeks van het Monumenten Inventa-
risatie Project van de provincie Utrecht, door gedeputeerde
Kok aan de burgemeester en aan onze voorzitter aangeboden.
De 200 leden, die het boek al bestelden, hebben dit daarna
thuisbezorgd gekregen. Het boek is bij de boekhandel ver-
krijgbaar voor f 34.50. Uitsluitend voor de leden is het voor
f 29,50 bij de vereniging te koop in ons documentatie-
centrum Dorpsstraat 1 in Vleuten (gedurende de openings-
tijden) en bij de secretaris, Meerndijk 62 in De Meern. Wacht
met uw aankoop niet tot het uitverkocht is!
Inventarisatie grafmonumenten
Sinds enkele maanden is een kleine werkgroep bezig met het
inventariseren van grafmonumenten op de begraafplaatsen in
onze gemeente. Deze inventarisatie geschiedt in het kader
van een landelijk project. Door tijdgebrek vordert dit werk
slechts langzaam. Wie wil hierbij helpen? Meldt u aan bij de
heer A.J.van Zoeren, Stationsstraat 34 Vleuten, tel. 71263.
Fotoboel< Vleuten-De Meern
Bij deze nodigen wij de leden uit voor de algemene verga-
dering van de vereniging, welke gehouden zal worden op
woensdag 27 april 1994 in Het Kabinet, Zandweg 147B in
De Meem. Aanvang 20.00 uur.
Agenda
1.  Opening.
2.  Jaarverslag over 1993.
3.  Rekening over 1993:
a. Verslag van de controlecomissie;
b. Goedkeuring rekening en balans.
4.  Benoeming nieuwe controlecommissie.
5.  Vaststelling begroting voor 1995 en contributie voor 1995
(ongewijzigd).
6.  Benoeming bestuursleden.
7.  Rondvraag en sluiting.
Het bestuur,
J.F.K.Kits Nieuwenkamp, voorzitter
J.W.Schoonderwoerd, secretaris
Toelichting
Agendapunten 2, 3 en 5: De hier bedoelde stukken liggen ge-
durende een week voor de vergadering ten huize van de
secretaris, Meerndijk 62, op donderdag 21 april van 19.30 -
22.00 uur en op dinsdag 26 april van 14.00 - 17.00 uur in de
Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1, alsmede een uur voor
het begin van de vergadering in de vergaderzaal voor de
leden ter inzage.
Agendapunt 6: Volgens het rooster van aftreden zijn dit jaar
de heren T.van den Berg, H.E.J.van Essen en E.RGraafstal
aan de beurt om af te treden. Allen zijn herkiesbaar en wor-
den door het bestuur kandidaat gesteld. Voor de nog be-
staande vakature wordt door het bestuur de heer T.RJ.van
Dijk te Vleuten kandidaat gesteld. Door tenminste tien leden
kunnen ook kandidaten worden voorgedragen. Deze voor-
dracht dient uiterlijk drie dagen voor de vergadering bij het
bestuur (de secretaris) te worden ingediend.
Door Van Geijt Productions te Hulst wordt in samenwerking
met onze vereniging in september van dit jaar een boekwerk
met oude foto's en ansichtkaarten van Vleuten, De Meern en
Haarzuilens uitgegeven. In mei zult u daarover een huis-aan-
huis circulaire ontvangen. Wij maken u erop attent dat aan
onze leden de gelegenheid zal worden gegeven op dit boek in
te tekenen voor een gereduceerde prijs. U zult daarover een
aan de leden gerichte mededeling ontvangen.
Koninginnedag
Ter gelegenheid van de viering van koninginnedag op zater-
dag 30 april houden wij zoals gebruikelijk weer een open dag
in ons documentatiecentrum in de Broederschapshuisjes in
Vleuten. U kunt daar kennis nemen van ons bezit aan foto's,
dia's en documenten. U bent er welkom van 10.00 -17.00 uur.
Contributiebetaling
Enkele leden hebben hun contributie voor dit jaar nog niet
betaald. Wij verzoeken deze leden vriendelijk doch dringend
de hen toegezonden acceptgiro nog deze week aan hun bank
ter betaling te zenden. Niet vergeten!
Openingstijden van ons documentatiecentrum:
Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1 Vleuten:
Elke dinsdag van 14.00 - 17.00 uur en
elke donderdag van 19.30 - 22.00 uur:
Gelegenheid voor contact met bestuur en werkgroep ge-
nealogie, tevens mogelijkheid tot raadpleging van biblio-
theek en andere documentatieverzamelingen.
Op andere tijdstippen bezoek mogelijk na afspraak met
de heer J. Schoonderwoerd, tel. 03406 - 61462.
Na afloop dit deel van de vergadering (om circa 20.45
uur) zal door de heer Otto J.Wttewaall, auteur van het
boek over de geschiedenis van de gemeente, een lezing
met dia's worden verzorgd over de totstandkoming van
het boek in het algemeen en speciaal over de daarin
beschreven monumenten, met name over de ontwik-
keling van de boerderijen en hun bijgebouwen.
Aangezien een belangrijk deel van de historische be-
bouwing in onze gemeente bestaat uit boerderijen, is
het interessant om deze eens nader te belichten.
U bent hierbij van harte welkom!
-ocr page 3-
pJaarverslag 1993
iHierbij geven wij u een verkorte versie van het jaarverslag
|van de vereniging.
I Het ledental is iets gestegen. Op 1 januari 1993 bedroeg het
|852. Er werden 51 nieuwe leden ingeschreven en 46 leden afge-
I schreven, zodat het ledental per 1 januari 1994 857 bedroeg.
I Op 26 maart en 20 april werden algemene ledenvergade-
I ringen gehouden. In de vergadering van 20 april werd beslo-
Iten tot wijziging van de statuten. De gewijzigde statuten wer-
Iden op 24 mei in een notariële akte vastgelegd. Er werden dit
Ijaar 10 bestuursvergaderingen gehouden. In de verdeling van de
I bestuursfuncties kwam dit jaar geen wijziging.
I De vereniging was in het afgelopen jaar vertegenwoordigd in
|de gemeentelijke monumentencommissie, het Comité Open
] Monumentendag en de Stichting Stichtse Historische Reeks.
I Verder was het bestuur vertegenwoordigd op bijeenkomsten
\ van de Stichting Stichtse Geschiedenis, de Stichting Histo-
i risch Boerderij-onderzoek en de provinciale werkgroep kada-
; strale atlas.
Elke donderdagavond werd in de Broederschapshuisjes in
Vleuten en elke Ie maandagavond in het Kabinet in De Meem
gelegenheid gegeven voor contacten van leden en andere
belangstellenden met het bestuur. De donderdagavonden
werden steeds drukker, de belangstelling op de maandag-
avonden bleef gering.
Vanwege het steeds intensiever gebruik van de Broeder-
schapshuisjes als werkruimte werd de inrichting daarvan
enigzins veranderd. Er werden 2 nieuwe vitrines aangebracht
en 2 boekenkasten en een archiefkast aangeschaft. Van de
heer A.F. Verder kregen wij een etalagepop en een vitrine
cadeau voor de expositie van het ambtscostuum van de
vroegere burgemeester Verder. Van de heer A.M.Sprong kre-
gen wij een staande vitrine met 4 legplaten voor exposities.
Van Dirk van Dijk Smederij- en constructiebedrijf en van BV
Auto EVAM mochten wij dit jaar weer een royale bijdrage
ontvangen in de kosten van exploitatie van de Broeder-
schapshuisjes. Voor het nodige onderhoudswerk aan het
Kabinet konden dit jaar geen vrijwilligers gevonden worden.
Het allernoodzakelijkste werk ter opheffing van enkele
lekkages werd door bestuursleden uitgevoerd.
Gedurende het gehele jaar werd door een achttal mede-
werkers op twee middagen en een avond gewerkt aan het
ordenen, registreren en toegankelijk maken van onze docu-
mentatieverzamelingen. Tezamen werd daaraan ongeveer 50
uur per week besteed. De registratie van het foto-, dia- en
negatie venarchief kwam tegen het einde van het jaar gereed.
Deze verzameling omvat thans circa 2000 foto's, 1600 dia's
en 5000 negatieven. De bibliotheek werd - hoofdzakelijk
door schenkingen - met een 70-tal boekwerken uitgebreid,
waardoor het aantal boekwerken aan het eind van het jaar
ruim 950 bedroeg.
In juni werden microfiches aangekocht van de doop-,
trouw- en begraafregisters van de kerken van Vleuten en De
Meern over de periode 1671-1811. In september werd be-
gonnen met het inbrengen van de doop- en trouwregistraties
van de RK kerk van Vleuten in ons computerbestand. Voor
het lezen van deze fiches kregen wij van de Rabobanken in
De Meern en in Vleuten elk een leesapparaat cadeau.
Evenals vorig jaar werd door de heer J.H.van der Poel uit
Maarssenbroek weer een belangrijke bijdrage geleverd aan
onze documentatieverzameling met kopieën en transcripties
van documenten uit verschillende archieven. De „Collectie
van der Poel" omvat thans bijna 1300 documenten.
Gezien de groter wordende belangstelling voor ons docu-
mentatiecentrum werd dit vanaf 1 juli ook op de dins-
dagmiddagen voor bezoekers opengesteld.
Voor het maken van fotowerk voor de vereniging werden
twee nieuwe medewerkers gevonden onder de leden van de
Fotoclub „De Broederschap".
Voor een viertal groepen belangstellenden werden dit jaar
lezingen met dia's verzorgd over de historie van onze ge-
meente. Op koninginnedag werd in de Broederschapshuisjes
de gebruikelijke open dag gehouden, met dit keer een ten-
toonstelling van oude foto's en ansichtkaarten, waarvoor
velen belangstelling toonden. Bij gelegenheid van de Brade-
rie in Vleuten werd er een tentoonstelling ingericht met foto's
en documenten van Broederschap en Broederschapshuisjes.
Op de Meernse markt was de vereniging aanwezig met
een kraam, waarin foto's en de maquette van het kasteel
Nyvelt te zien waren en dia's vertoond werden.
In samenwerking met onze vereniging werd van 6-20 juni
in de boerderij Rijksstraatweg 44, het geboortehuis van de
Meernse kunstenaar Adriaan van der Weijden, een expositie
ingericht van diens werken. Een boekje over de kunstenaar
en diens werk, samengesteld door de heer J.H.P.Heesters, en
een dia-presentatie, verzorgd door de heer A.J.van Weer-
denburg, droegen er toe bij dat deze expositie een groot
succes werd.
Op 15 december werd in het verenigingsgebouw in De
Meem voor de nieuwe bewoners van de wijk 't Weer een dia-
presentatie gegeven over historische bezienswaardigheden in
de gemeente.
Ook dit jaar konden weer 4 nummers van ons tijdschrift
gerealiseerd worden, met in totaal 100 pagina's tekst. Er
werden 23 artikelen geplaatst van 11 verschillende auteurs.
Bij voortduring werd getracht nieuwe auteurs te vinden om
de continuïteit te waarborgen. Deze pogingen hadden echter
maar een zeer beperkt resultaat en zullen voortgezet moeten
worden. Twee bezorgers stopten dit jaar met hun werk, doch
er werden 5 nieuwe medewerkers gevonden. Er werden dit
jaar 30 verzamelbanden verkocht. In november werd een
nieuwe voorraad banden aangekocht.
Door een aantal schenkingen werd onze verzameling histori-
sche voorwerpen weer groter. De belangstelling daarvoor bleef
echter minimaal. Om dit te verbeteren zal de aantrekkelijkheid
van het Kabinet vergroot moeten worden. Door gebrek aan
medewerkers kon dit streven nog niet gerealiseerd worden.
Aan het door onze vereniging in samenwerking met de
Stichting Publicaties Oud-Utrecht uit te geven boek over de
geschiedenis en de historische bebouwing van onze gemeente
werd het gehele jaar nog gewerkt door de auteur en de redac-
tiecommissie. Aan het eind van het jaar was het gereed voor
de drukker.
In maart werd een werkgroepje gevormd om mee te wer-
ken aan het landelijk project tot het inventariseren van graf-
monumenten op de begraafplaatsen in de gemeente.
Begin juni werd door de provincie het weglichaam van de
Meerndijk doorgraven ten behoeve van de aanleg van een
veetunnel. Van deze gelegenheid werd door de ROB gebruik
gemaakt om onderzoek te doen naar de vroegere waterloop
langs deze dijk. In het weekend van 12/13 juni was deze
doorgraving voor het publiek te bezichtigen, waarvoor veel
belangstelling bestond. Door een aantal bestuursleden werd
medewerking verleend bij het rondleiden van de belang-
stellenden.
Aan het eind van het jaar werd door het bestuur besloten
tot het instellen van een historische prijs, genaamd „Dr. D.W
Gravendeelprijs", met als doel het bevorderen van de zorg
voor het historisch erfgoed in de gemeente en van de aan-
dacht voor het plaatselijk verleden.
Tenslotte wil het bestuur een woord van dank uitspreken
aan allen die zich dit jaar op enigerlei wijze voor de vereni-
ging ingezet hebben.
-ocr page 4-
Oude perceelsnamen
door Dr D. W. Gravendeel
In het onderstaande artikel passeren weer enkele oude perceelsnamen de revue. Sommige namen werden in het
verleden al vervangen door andere en vervolgens vergeten. Andere breidden zich uit over een groter gebied en een
enkele werd verbasterd tot een bijna onherkenbare vorm. Aan de orde komen: Keijserskamp, de Grote en de Kleine
Paddenaar, de Langewei (het Weiland of het Weilandsparkje), Jan Aertsen Boomgaard en de Erfpacht.
Het materiaal
I  Op 19 juni 1662 transporteerde Jan Adriaensz. van Mont-
foort aan Willem Dircksz. van Bijlevelt, brouwer te Vleuten,
seeckere 1 mergen lants, mitten boomgaert, beplantinge ende
betelinge daer op staende, van outs genaemt Keijserskamp,
opstreckende van 't gemeene Kerckpadt tot aen de Padde-
naer,
daer de Kerck van Vleuten boven oostwaerts ende Hen-
riek van Eemskerck beneden westwaerts naest gelant sijn.
(=
land bezitten). Met „boven" werd bedoeld „bovenstrooms"
en met „beneden" dus „benedenstrooms", wat in onze con-
treien gewoonlijk gelijk te stellen is met respectievelijk „oost"
en „west". Het „gemeene Kerckpadt" was een voetpad voor
algemeen gebruik, dat even ten noorden van het latere huis
Alenvelt van oost naar west liep. Het maakte ten zuiden van
de Keyserskamp een knik in noordwestelijke richting en liep
vervolgens tussen „de Vinkenbuurt" en de grond van de her-
berg „De Zwaan" langs het kerkhof naar de kerk.
II  Willem Jansz., weduwnaar van Neeltje Cornelisse, wo-
nende op Themaet, transporteerde op 12 december 1664
aan Jan Hendricksz. Deurgoet en diens schoonzoon Willem
Dircksz. van Bijlevelt 3 mergen soo bouwlant als
boomgaert.
Het bouwland werd in het westen begrensd
door voornoemde Jan Hendricksz. met z'n boomgaard, in
het noorden door seecker lant genaemt het Wijnlant en de
Heer Jacob Voorburgh (de toenmalige eigenaar van het
landgoed Hinderstein, het latere Alenvelt) en in het zuiden
door de Heerenwech (de Vleutense weg). Het boomgaard-
je was streckende van den Heerenwech tot in de Weteringe.
De weduwe en erfgenamen van wijlen Isbrant van Raves-
waeij, in sijn leven Heere van den Heggen,
hadden er een
hypotheek op van f. 2.200,-. Willem maakte het bouwland
ook tot boomgaard.
Willem van Bijlevelt was getrouwd met Fijgje Deurgoet.
Hun dochter Catharina, getrouwd met Gerard Ketel, erfde
het bovengenoemde goed. In 1725 kwamen de kinderen er
achter dat zich bij de erfenis verscheijde Leengoederen
hadden bevonden. Zo had Catharina onder andere verkre-
gen de Leenweere van een Hojfsteede met een acker lands,
geleegen op Knijffkensdorp, thins- en tientvrij.
Hiermee
was haar vader op 1 juni 1667 beleend door de toenmalige
Heer van Den Ham. Men haastte zich om het verzuim goed
te maken en op 6 oktober 1725 werd Catharina na alsnog
verleid met de genoemde leenweer. Na haar overlijden,
ging het leen over op haar zoon Gosewinus Ketel, die op
23 augustus 1738 het gehele goed verkocht aan zijn oom
Hendrik van Bijlevelt: zekere huijsinge en drie morgen een
hond boomgaard, gelegen onder den Geregte van Vleuten
op Knijgensdorp.
Hendrik werd met het leengoed op 28
september van hetzelfde jaar beleend.
De op verschillende manieren geschreven naam Knijff-
kensdorp slaat op een tiendplichtig gebied, begrensd door
de Thematerweg, het Leywerk (het water tussen de Tol en
Den Engh), de Vleutense Wetering en de Schoolstraat.
Onder een hond werd verstaan 100 vierkante roeden of
een zesde morgen. Men was vroeger niet zo precies met de
opgaven van oppervlakten. Termen als soo groot ende
cleijn
of een luttel min of meer kwamen in de koopcontrac-
ten geregeld voor. Toch klopt het totaal aardig met de la-
ter door het kadaster in de ons zo vertrouwde maten opge-
geven oppervlakte.
Het waren niet alleen de oppervlakten, waarmee men
het niet zo nauw nam, ook bij de opsomming van de belen-
dende eigenaren hield men een slag om de arm, bijvoor-
beeld Henrick van Eemskerck off daer (= aan wie) hij 't
recht gelaten heeft
of Jan Jansz. van Montfoort haere erff-
genamen ofte haer recht hebbende.
III Op 27 april 1676 transporteerden deken en kapittel van
Oudmunster aan Willem Dircksz. van Bijlevelt sekere 2
margen weijlant behoorende aen de Kercke van Vleuten,
genaemt het Wijnlant, gemeen in 3 margen, waervan 1
margen toebehoort Frederick Wttenham, streckende van
den Boomgaerd van den voornoemden Willem Dircksz.
van Bijlevelt tot aen het Paddenaertje, daer de Heer
Jacob Voorburgh oostwaerts ende seigneur Wijckersloot
westwaerts naest gelant sijn.
In een andere akte wordt het
perceel de Kerckweijde genoemd.
IV  Het volgende transport vond plaats op 25 november
1679. Toen droeg de Heer Stephanus van Wijckersloot,
wonende op Themaet, aan Willem Dirksz. van Bijlevelt
over seecker campgen weijland, groot 1 margen, strecken-
de van de boomgaard van Van Bijlevelt 9suijtwaerts) tot
het bouwland van de verkoper (noordwaerts).
Oostwaarts
lag het land van Van Bijlevelt, westwaarts het lant compe-
terende de Heere Van der Aa, Heer van Zuijlevelt.
V  De ontvanger der gebeneficieerde goederen (de kerkelijke
goederen waren bij de Reformatie onteigend) transporteerde
op 7 november 1681 aan Willem Dircksz. van Bijlevelt
sekere omtrent 1 margen Lands, daer aen de zuijdsijde het
Capittel van Oudmunster, aen de westsijde de Heer Van der
Aa, aan de oost- ende noortsijde Jan Jansz. van Montfoort
naest gelegen sijn, genaemt de Paddenaer.
VI  Tenslotte hebben we nog een pachtcontract dat in deze
serie past. Op 21 april 1694 verhuurde Fredrick Utenham
aan Willem Dircksz. van Bijlevelt onder andere 1 mergen,
gelegen bij 't dorp tot Vleuten en gemeender voor in 3
mergen, genaempt het Weijlandt.
In het archief van Den
Ham komt deze pachtovereenkomst ook voor. Het perceel
wordt daar Weilandsparkje genoemd.
-ocr page 5-
Overzicht B
Toen Alyda Odilia van Rietveld, de weduwe van Willem
Hendrik van Bijlevelt, op 2 november 1801 was overle-
den, werd van haar boedel op 4 juli 1802 een inventaris
opgemaakt. Daarop kwamen weer voor:
a) 3 Mergen weijland, genaamd de Langeweij en een
kampje daar achter gelegen, genaamd den Kleijne Padde-
naar,
groot 1 mergen, dus te samen 4 mergen. Strekkende
voor van den boomgaard tot achter aan het bouwland,
daar oostwaarts het land van de Hofstede Alenvelt en
westwaarts het nabeschreve land naast gelegen is.
b) 3 Mergen boomgaard, genaamd Jan Aertsen boom-
gaard
en Groote Paddenaar, strekkende voor van een
hooi
(hooi, hoel, huele, huel, heul is duiker of brug) aan
het Zandpad tot achter aan het bouwland, daar west-
waarts den Heer Van ter Aa en oostwaarts de Langeweij
naast gelegen is.
c) 3 Mergen 1 hont boomgaard genaamd den Erfpacht,
met nog een Huijsje, berg en schuur en uijterdijk, strek-
kende een gedeelte uijt de Vleutensche Wetering en Dijk
tot aan de Langeweijde en den Boomgaard Alenvelt, daar
thans westwaarts Gijsbert Verhoef naast gelegen is, zijnde
de Huijsinge en 1 hond land leenroerig aan den Huize den
Ham.
Overzicht A
Een mooie gelegenheid om een overzicht te krijgen van de
verschillende percelen, doet zich voor bij het bestuderen
van het op 29 maart 1765 eigenhandig geschreven testa-
ment van Johannes van Bijlevelt en (diens) vrouw Ida Eijcken.
Zij bedachten daarbij hun kinderen met enige legaten.
Zoon Willem Hendrik waren onder andere toegedacht:
a) 3 Mergen weijland, genaamd de Langeweij en een
campje weijland daaragter, genaamt de Kleijne Padde-
naar,
groot 1 mergen, dus te samen 4 mergen, strekkende
voor van de Boomgaard genaamd den Erfpagt, tot agter
aan het bouland, daar oostwaarts het land van de Hof-
steede Alenvelt en westwaarts het nabeschreve land ge-
legen is.
Dit geheel komt overeen met de in de voorgaande op-
somming genummerde percelen III (het Wijnland) en VI
(het Weilandsparkje).
De benamingen Langeweij en Weilandsparkje duiden in
dezelfde richting (het gebruik van de grond) en ik meen
dan ook de naam Wijnland als een verbastering te mogen
beschouwen.
Hoe Van Bijlevelt in het bezit is gekomen van de 1 mor-gen
van het Wijnlant (zie III), toebehorende aan Fredrick
Utenham, kan ik uit de mij ter beschikking staande gege-
vens niet aantonen.
De bovengenoemde goederen werden toebedeeld aan zoon
Paulus Martinus, die onder meer ook de Heere Huizinge
Aleveld
kreeg. Zij komen ook weer voor op de memorie
van successie, die op 17 januari 1821 werd opgemaakt na
het overlijden van zijn vrouw Petronella Johanna Anthonia
Mouton.
Bij de boedelscheiding van 23 januari 1829 werd ook
een inventaris gemaakt. De oppervlakte van de Lange
Weide
wordt daarop vermeld als 2 bunders 55 roeden 27
ellen weiland, de Kleine Paddenaar blijft een kampje
land,
de boomgaard en Grote Paddenaar beslaan 2 bun-
ders 55 roeden 27 ellen en de Erfpacht is groot 2 bunders
69 roeden 45 ellen, oostwaarts begrensd door het Boschje
van Alenvelt.
h)Nogh 3 mergen Boomgaerd, genaamt Jan Aertsens
Boomgaerdt
en Groote Paddenaar, strekkende voor van
de sloot aen het Sandpad tot agter aan het Bouland toe,
daar oostwaarts het voorschreve land en westwaarts den
Heer van ter Aa geleegen is.
Dit komt overeen met de percelen, genummerd I (de
Keijserkamp), IV (seecker campgen weijland) en V ( de
Paddenaer). Blijkbaar is de naam „Keijserskamp" in onge-
bruik geraakt en vervangen door ,,Jan Aertsen Boom-
gaerdt".
Uit het bovenstaande blijkt dat noch de Kleine, noch de
Grote Paddenaar oorspronkelijk hebben gegrensd aan het
meermalen ter sprake komende Zandpad dat verderop naar
de kerk leidde en dus ook wel ,,Kerckpadt" werd ge-
noemd. De vondst van Sprong, dat de naam zou zijn afge-
leid van „pad-naar-de-Haar" kan dus, hoe aardig ook be-
dacht, niet juist zijn. Bovendien begon het pad-naar-de-
Haar natuurlijk pas na de kerk.
Het Itadaster
Paulus Martinus van Bijlevelt bezat in 1832, volgens het
kadaster, onder andere: Vleuten Sectie B nummer 263,
weiland, groot 2 bunders 47 roeden 10 ellen. Dit moet de
Langeweij zijn, groot 3 morgen.
Het kampje erachter, de Kleine Paddenaar, 1 morgen
moeten we zoeken in Sectie B nummer 266, groot 99 roe-
den 90 ellen.
Sectie B nummer 264 is zonder twijfel de oude Keijser-
kamp,
later Jan Aertsen boomgaard, groot 1 morgen (nu
87 roeden 80 ellen) en Sectie B nummer 265 is dan de
Grote Paddenaar met het in 1679 van Van Wijckersloot
gekochte „campgen weijland" (zie IV), samen groot 2 mor-
gen (nu 1 bunder 56 roeden 80 ellen). De Grote Paddenaar
vormde de noordelijke helft van het perceel! De naam is
overduidelijk zuidwaarts komen „afzakken", wat ook blijkt
uit het volgende.
Op 3 december 1800 werden publiek verkocht circa
hondert vijf en twintig stuks appel- en peerenbomen uit de
boomgaarden Oost en Westzijde Alenveld, Jan Aartsen
I
c) Nogh 3 mergen 1 hond Boomgaard, genaamt den Erf-
pagt,
met nogh een Huijsje, bergh en schuer en uijterdijck,
strekkende voor een gedeelte uijt de Vleutense Weteringh
en Dijck, tot aen de Langeweij en de Boomgaard van
Alenvelt, daar westwaarts Harmannus Verhoef gelegen is.
Werdende de Huijsinge bewoont door Jan Nuijt en den
Boomgaard bewijd door de Weduwe Denekamp. Sijnde
Huijsinge en 1 hond land Leenroerig aan den Huijse van
den Hamme.
Onder een ,,uijterdijck" moeten we verstaan buitendijks
land en dat was het land tussen de weg (de dijk) en de
wetering (de Rijn) in feite ook. Dat buitendijks land was
dus leenroerig aan Den Ham (zie onder II).
Dit legaat komt overeen met perceel nummer II. De
naam Erfpacht duikt voor 't eerst op in de stukken in 1765,
zonder dat blijkt of de grond ook inderdaad met een erf-
pacht was belast.
-ocr page 6-
Fragment van de ongedateerde eerste druk van de in op-
dracht van het gemeentebestuur van Vleuten-De Meern ver-
vaardigde kleurenplattegrond. Schaal 1 : 5000.
De schaal is dezelfde als die van de hiernaast afgedrukte af-
beelding. De daarop aangegeven percelen zijn met een raster
op de plattegrond overgebracht. De oostelijke begrenzing van
de Langewei is terug te vinden in de sloot achter de percelen
aan de Prof. Bronkhorstlaan. De noordelijke begrenzing van
de Erfpacht ligt nog vast in de hoek tussen de binnenpaden
Paddehof en De Paddenaar. Verder is er van de oude struc-
tuur niets terug te vinden. Zelfs het „gemeene Kerckpadt" is
„weggemaakt"!
Fragment van de kadastrale minuut van 1832. Het noorden is
boven. De brede zwarte band is de in de tekst genoemde
Heerenwech (nu pastoor Ohllaan). De daaronder getekende
dubbele lijn geeft de Vleutense Wetering (de Rijn) weer.
Tussen beide ligt het van Den Ham in leen gehouden „hond
boomgaard met een zekere huijsinge". Te zamen met het
driehoekige stuk land ten noorden van de weg, was dat de
Erfpacht (1). Rechts het „Boschje van Alenvelt" (2). Het
lange perceel in noordelijke richting was de Langewei (3).
Verder naar het noorden lag de Kleine Paddenaar (4). Ten
westen daarvan en van boven naar beneden de Grote Padde-
naar (5), het „campgen weijland" van Van Wijckersloot (6)
en de Keijserskamp of Jan Aertsen boomgaard (7). De drie
laatste nummers werden later samen de (Grote) Paddenaar
genoemd, die dus toen wèl in het zuiden grensde aan het
„gemeene Kerckpadt" (de naar het noordwesten lopende drie
evenwijdige lijntjes).
van de weg in drieën gedeeld. Simon Petrus schonk twee
kavels aan het r.k. parochiebestuur voor de aanleg van een
begraafplaats en de bouw van een kerk. De derde kavel,
waarop later Jozef zorg zou verrijzen, werd tot bouwland
(moesland) gemaakt.
Naar goed Utrechts gebruik had de eind-t van de naam
het ook in Vleuten moeilijk. Toen er bovendien, na de ver-
anderde bestemming van het land, tuingrond te huur kwam
- ook voor de zogenaamd ,,minder draagkrachtigen" -,
veranderde Erfpach(t) in Armenpach(t) en dit laatste in
Arrepach of zelfs Arripach.
boomgaard, genaamde De Paddenaar, en den Erfpacht
boomgaard, voor de somme van f 690-05-00.
Jan Aartsen
zat blijkbaar ook al ,,op de wip".
De Erfpacht zit ingewikkelder in elkaar. Het „binnen-
dijkse" land in Sectie B nummer 240, groot 2 bunders 93
roeden 70 ellen (3 morgen). Het ,,buitendijkse" land is
Sectie A nummer 99 t/m 104, groot te zamen 67 roeden 73
ellen (ongeveer het oude hont).
De Erfpacht
Paulus Martinus van Bijlevelt overleed op 3 december
1841 en zijn kinderen Alyda Odilia Wilhelmina en Simon
Petrus Hendricus waren zijn erfgenamen.
Bronnen                        /
Collectie van der Poel
Kadaster
Archief Den Ham
J.J.Th. Sprong, Vleuten-De Meern, van verleden naar heden, 1975
-ocr page 7-
Dansen op de doodkist
Het kan, maar men schijnt het in De Meem niet erg nodig
gevonden te hebben zijn kinderen veel te laten leren. Nog in
1760 constateerde de Geheymschrijver van Staat dat de ouders
in De Meem de schoolsche rekenkunst voor hun kinderen over-
bodig achtten;
als ze het maar zelf „met een boerenkrijtje"
konden leren. Er kwamen wel wat kinderen uit de omliggende
dorpen: Vleuten, Achthoven, Oudenrijn en Heikop, althans
volgens Muller, die hiermee te kennen wilde geven dat men
van ver kwam om naar zijn school te gaan. Tot zijn populari-
teit in de omtrek zou voorts hebben bijgedragen dat hij een
speciaal talent had voor het houden van mooie oraties bij be-
grafenissen.
In De Meem had hij het echter al snel verbmid. Dat kwam
door zijn behandeling van vrouw en kinderen, die hij uitschold
en sloeg, vooral als hij te veel op had. Muller vertelt zelf dat er
eens buurvrouwen zijn huis binnengedrongen waren, omdat
ze het niet eens waren met een afstraffing die hij een van zijn
kinderen gegeven had. Ze werden handtastelijk en sloegen
hem tegen de schoorsteen, dat hij niet wist waar hij bleef.
Zeven jaar duurde dit leven; toen stierf zijn vrouw Annigje
en de meester bleef achter met vijf jonge kinderen. Hij zocht
een nieuwe vrouw en vond Marrigje Stevens van Gulik uit
IJsselstein bereid met hem te trouwen. De dominee schijnt
geprobeerd te hebben dit huwelijk te stuiten, zonder succes
overigens, want op 24 maart 1661 trouwden zij. Die interven-
tie heeft Muller wel heel erg kwalijk genomen en jaren later,
in zijn rekest aan de heren van Oudmunster, kwam hij er op
terug. Triomfantelijk schreef hij dat hij nu al drie jaar getrouwd
was en nog niet één kwaad woord met zijn vrouw had gehad,
ja men vond zelfs dat hij zijn vrouw te lief had. Waren zij
misschien tè toegeeflijk voor elkaar?
Tussen hem en de dominee bleef de verhouding slecht.
Toen de meester weer eens over het lage traktement klaagde,
kreeg hij te horen dat hij dan maar ardakelen (aardakers: eet-
bare knollen) soude greven, sloot greven, dorschen ende wan-
nen ende ander boerenwerck doen.
Uit Mullers verhaal over
zijn langdurige ziekte in 1662/3 blijkt wat ze deden als er
geen geld meer was. De predikant kwam eens op ziekenbezoek
{gelijck sijn beroep medebrengt, schreef Muller, die dit bezoek
bepaald niet als een teken van meeleven waardeerde). Hij
snapte Marrigje die bezig was meesters pak in te pakken voor
de lommerd. Ze kreeg een fikse uitbrander: „'t Is schande als
men de lommerd zo lief heeft". Waarschijnlijk was het niet
de eerste keer dat het gezin Muller met de bank van lening
kennismaakte, en even waarschijnlijk was de predikant over-
tuigd dat het geld alleen besteed zou worden aan drank. Drank,
die nu niet meer alleen door de meester, maar ook door zijn
vrouw gebmikt werd. Muller echter vond dominee's preekje
een onvergeeflijke bedillerij.
Het jaar daarop werd het gezin door de pest getroffen. Het
was de epidemie die eind 1663 begon en in 1664 en 1665 in de
stad Utrecht honderden slachtoffers maakte. De Mullers hoorden
tot de eerst bezochten: vier kinderen stierven, Marrigje was
zeven weken ziek, maar herstelde. In zo'n periode was school-
We zullen nooit weten wie gelijk had, de meester of de domi-
nee. Er waren beschuldigingen over en weer, maar wie ze nu
leest schrikt wel van de „hardigheid des harten" van domi-
nee en kerkeraad van De Meem. In andere tijden dacht men
daar anders over. Uit de nog beschikbare gegevens kunnen
we het volgende verhaal reconstrueren.
Segemundus Muller hoorde in de zomer van 1664 dat er een
plaats van can was als koster-schoolmeester in de Rheense
Venen. Zelf vervulde hij deze functie in De Meern, maar hij
voelde wel voor verandering. De Meern betaalde slecht, hij
was door verschillende oorzaken in de schuld geraakt en deze
betrekking zou hem misschien uit de nood helpen. Meester
Segemundus nam of kreeg dus een paar dagen vrij en ging op
sollicitatiebezoek, vergezeld van zijn vrouw, Marrigje van
Gulik. Een zoontje van twaalf bleef op het huis passen.
Waarom was Marrigje niet thuis gebleven? Misschien meende
het echtpaar dat er meer kans was op een aanstelling als de
vrouw meekwam. Niettemin, thuis was zij ook nodig, want
terwijl (en doordat) zij weg was gebeurde het drama. Toen
het echtpaar onverrichter zake terugkwam (de plaats was al
vergeven) bleek namelijk het volgende.
Dominee en kerkeraad waren al lang ontevreden over de
meester en zijn vrouw en zij hadden van hun afwezigheid ge-
profiteerd om zoon Muller de sleutel van huis en school te
ontfutselen en inspectie te houden. Net wat ze dachten: het
was er een troep! Vrouw Muller had blijkbaar lange tijd niet
schoongemaakt en zelfs slingerden haar daagse kleren in de
schoolkamer, waar ze zich verkleed had om in Veenendaal
netjes voor de dag te komen. Voor de dominee het zoveelste
bewijs van de ondegelijkheid van Marrigje. Er zat maar één
ding op: ontslag. Meester Segemundus kreeg dus bij thuis-
komst te horen dat hij maar naar een andere betrekking en
woning moest zoeken.
Uit de rekesten die beide partijen aan de heren van Oudmun-
ster zonden (als ambachtsheren van Vleuten en De Meem)
blijkt iets van de voorgeschiedenis, en we begrijpen daaruit
ook waarom Marrigje niet beter schoonmaakte. Muller was
omstreeks 1653 in De Meem gekomen met zijn toenmalige
vrouw Annigje Stevens en met twee kinderen. Ze kregen er
nog drie meisjes bij, zodat de meester heel wat monden de
kost moest geven. Dat viel niet mee van het lage traktement.
Zijn voorganger had al geklaagd dat hij er niet van kon rond-
komen met een vrouw en twee kinderen. Ook voor Muller
werd in 1654 aan de ambachtsheren een toelage gevraagd
(van 25 gulden), maar beide verzoeken werden afgewezen.
Pas zijn opvolger Hendrik Cantersblom kreeg één keer bij
hoge gratie 6 gulden van de aalmoezenier van het kapittel
uitbetaald.
Wat Muller precies verdiende weet ik niet. Er bestaat een
begroting van de vaste inkomsten van de schoolmeester-kos-
ter in De Meem voor het jaar 1791. Ze werden op mim 110
gulden geraamd. Er was toen echter veel verbeterd: de Staten
van Utrecht droegen 50 gulden bij en er was een post van 25
gulden wegens het lesgeven aan arme kinderen. Deze post
bestond in MuUers tijd nog niet.
-ocr page 8-
houden onmogelijk. Muller probeerde het wel, maar er werd
van hogerhand gauw een stokje voor gestoken. Trouwens, de
ouders hielden hun kinderen vanzelf wel thuis zodra ze wis-
ten welke ziekte in het schoolhuis heerste. Geen verdienste
dus, en dat achttien weken lang. Er waren nu wel minder
magen te vullen, maar toch ... Muller zat diep in de schuld.
Er zat niets anders op, Marrigje moest uit werken gaan. Als
schrobster. Vermoedelijk had ze meer dan één werkhuis; Mul-
ler noemt een schaapherder, volgens de kerkeraad werkte ze
een tijd in een pesthuis. Het kon haar allemaal niets meer
schelen; alleen de drank deed de ellende vergeten en in haar
roes lachte en danste ze op de kisten waarin de doden lagen.
Verontwaardiging in De Meem: zo'n schandelijk gedrag, in plaats
van de voorbeeldige levenswandel die men van een school-
meestersvrouw kon eisen.
Ze waren nu lang genoeg toegevend geweest en de hier-
boven beschreven inspectie volgde, met daarna het ontslag.
Het laatste beeld dat we uit de stukken krijgen is van het gezin
Muller, zwervend door Utrecht op zoek naar werk en woning.
De wereld is groot, had dominee gezegd, daer sijn veel
plaetse, gij kunt wel ergens blijven.
Was dat zo? Ik weet niet hoe ze die eerste jaren hebben door-
gebracht, maar toevallig kwam ik het echtpaar tegen in het
lidmatenregister van de kerk van Amerongen. Ze kwamen
daar in 1668 uit Grol en gingen het volgend jaar naar Utrecht.
Misschien heeft Muller in dat jaar weer eens zijn oude func-
tie uitgeoefend; de bewijzen ontbreken. Uit de Utrechtse re-
gisters komen we echter meer te weten. Ze kregen nog twee
kinderen, in 1671 en 1674, en bij de geboorte van het laatste
kind wordt het beroep van de vader vermeld: soldaat. Dat was
het dus; de laatste toevlucht voor de mislukte schoolmeester
die geen boerenwerk kon doen.
Segemundus Muller overleefde de veldtochten die volgden
en stierf in 1688 in Utrecht, waar hij van de armen begraven
werd. Wat er van Marrigje en haar kinderen geworden is, heb
ik niet kunnen ontdekken.
Dr. E.P. de Booy
Bronnen
De gegevens zijn ontleend aan RAU, Oudmunster nr. 615, en aan de kerke-
lijke registers van Amerongen, De Meem en Utrecht. De Geheymschrijver
van Slaat
is in 1759 en 1760 in afleveringen verschenen. Bedoeling was de
politieke en kerkelijke instellingen van alle plaatsen in de Republiek te be-
schrijven. Men schijnt de uitgave gestaakt te hebben bij de 7e aflevering,
nog voordat men met de eerste provincie, Utrecht, klaar was gekomen.
(Dit artikel verscheen eerder in: Maandblad Oud-Utrecht 43 (1970) 23-24.
Wij danken de redactie van Oud-Utrccht en mevr. dr. E.P. de Booy voor de
door hen verleende toestemming om het artikel nogmaals af te drukken).
Tekening: A. B. R. de Vries.
Wie wat bewaart, die geeft wat
Mevr. C. Versluis, Culemborg
Theedoek met initialen ,,V.B.", ge-
maakt door Mevr. Tahsin Iscora - van
Bijlevelt.
Mevr. A. Vaneveld-van Eijk, Vleuten
Rieten, z.g. ,,spoormandje" en wat
lingerie ± 1920.
Mevr. S. van Kooten-Hansen, De Meem
Foto's van De Meem en 7 ansichtkaar-
ten.
T. Bruntink, Vleuten
„Robas" luchtfoto van Vleuten Noord
en Maarssenbroek.
Fam. J. van Veldhuizen, De Meem
Mobilisatie-Herinneringskruis 1914 -
1918 met bijbehorende bescheiden.
2 Getuigschriften van goed gedrag, O.L.
School 1902- 1906.
Diverse ansichtkaarten van Vleuten,
militaire zakboekjes en oude verzekerings-
polissen en familiefoto's.
Een ,,gewone"- en ,,zondagse" z.g.
„Utrechtse Muts". (Muts gedragen door:
Opoe Geertrui Oskam, echtgenote van
Jacobus Leewis).
Een rijwielbelastingsplaatje 1937- 1938
op naam van M.M. Baelde te Vleuten.
Mevr. Uittenbogaard, Vleuten
Kopie van Kaart van de provincie
Utrecht van 1850 (4 delen).
Th. van Meersbergen, De Meem
Kist met profielschaven en timmer-
manskist met inhoud gereedschap ±
1900.
J J.Th. Sprong, Vleuten
Map met kranteknipsels, 10-taIlen
foto's en boek „De Meem, op oude an-
sichten".
W. Hagemans, Utrecht
Schilderij in lijst van de N.H. kerk
rnet omgeving, Vleuten.
-ocr page 9-
Een Vleutenaar ging naar de Berbiesjes (II)
doorJ.F.K. Kits Nieuwenkamp
In deel I van het artikel over Wolfert Simon van Hoogenheim (13e jaargang, nr. 4, december 1993) maakten wij kennis
met deze opmerkelijke Vleutenaar, die op 2 april 1794 in de N.H. kerk werd begraven. Wij schreven over de aantrek-
kelijkheid van ons dorp, we gaven een beschrijving van Berbice en beschreven de rol van Van Hoogenheim als
gouverneur van deze Hollandse kolonie in de West. In dit tweede deel wordt het leven van Van Hoogenheim be-
schreven tijdens zijn verblijf in de kolonie van 1760 tot 1764, met het accent op het jaar 1763 toen er een grote en
bloedige slavenopstand uitbrak, die door onze gouverneur ternauwernood kon worden bedwongen. Zijn ervaringen
daar waren aanleiding voor het ontstaan van een nieuwe uitdrukking.
Met zijn naaste medewerkers trof Van
Hoogenheim het evenmin goed. Zijn se-
cretaris was een onbetrouwbaar man van
slechte levenswandel, die het zo bont
maakte, dat hij ontslagen werd. De mili-
taire commandant was Kapitein Hattin-
ga, een kundig militair, bekwaam teke-
naar en landmeter, die heel Berbice door-
gezworven had, maar die zeer drank-
zuchtig was, bij tijden volkomen ontoe-
rekenbaar met vlagen van delirium. Zijn
luitenant Thielen nam de dienst waar, de
enige officier, op wie de gouverneur kon
rekenen.
In 1762 was de toestand in de kolonie
zeer kritiek. Malaria en dysenterie teis-
terden blanken en zwarten, de blanken
het zwaarste. Van Hoogenheim werd ern-
stig ziek, zijn trouwe luitenant Thielen
lag uitgemergeld door wekenlange koort-
sen. Van het garnizoen van 30 soldaten
konden er nog 10 dienst doen. De rest
was gestorven of lag ziek. Er heerste
ernstig gebrek aan levensmiddelen, om-
dat de compagnie de nodige invoer ver-
waarloosde. Bovendien kwamen de zen-
dingen uit Holland bedorven in Berbice
aan. Van Hoogenheim rapporteerde, dat
de vaten traanolie half leeg waren; dat de
vaten met gezouten vlees vol bonken,
staarten en bloedige halzen zaten en dus
ongeschikt voor consumptie waren. De
wijn was walgelijk. En zo bedrogen de
leveranciers de heren der compagnie, die
met de inkoop der voorraden belast wa-
ren en daarvoor hun steekpenningen op-
streken. „De bid en smeek u", schreef Van
Hoogenheim aan de bewindhebbers,
„toch meer en betere levensmiddelen te
zenden".
Afb. 8 Volksfeesten bij gelegenheid van den vrede van Breda. (Uit de pijlen van den leeuw
komt wijn; verder brandende pektonnen).
Berbice in 1760
De bevolking van Berbice bestond om-
streeks 1760 uit 350 Europeanen, een
paar honderd Indianen en bijna 4000 sla-
ven. Omdat de blanken zeer verspreid
woonden, waren ze op eigen beveiliging
aangewezen en elke plantage had een
burgerwacht.
Het Gouvernementskantoor bevond
zich in het Fort Nassau, op een eilandje
in de rivier de Berbice. Daar woonde de
gouverneur, samen met een aantal amb-
tenaren en officieren. De meesten van
hen waren ongehuwd. In deze beperkte
samenleving waren soms mensen bij el-
kaar, die een hartgrondige hekel aan el-
kaar hadden, er waren ruzies met en om
vrouwen, en de gouverneur mocht wel
Jobs geduld en Salomo's wijsheid heb-
ben om in een dergelijke omgeving het
hoofd koel te houden.
Zoals we gezien hebben aanvaardde Van
Hoogenheim in 1760 het gouverneur-
schap over Berbice. Hij trof daar de ko-
lonie in een ellendige toestand aan. Er
woedde een tyfus-epidemie, waaraan velen
bezweken. Geneeskundige behandeling
was er nauwelijks. De vorige gouverneur
was gestorven. Van Hoogenheim vond een
verwarde administratie en kwam dus di-
rect voor grote moeilijkheden te staan. Kort
na zijn aankomst werd ook zijn zwan-
gere vrouw door de tyfus aangetast en over-
leed. Zoals gezegd een zwaar verlies en
een wel zeer ongelukkig begin voor hem.
Het fort Nassau, waar hij verplicht was
te wonen, had weinig opwekkends. Voor
militaire doeleinden was het van weinig
waarde, als woon- en werkinrichting voor
het gouvernementspersoneel was het
ongeschikt. Het bevond zich in een zeer
vervallen staat. Er was nagenoeg geen
bruikbaar geschut en weinig munitie.
De opstand van 1763
Op de plantages heerste ellende. De stem-
ming onder de slaven was in dat jaar al
verontrustend. In februari 1763 brak het
verzet openlijk uit. Het begon op een
plantage aan de Canje, een rivier tussen
-ocr page 10-
10
de Berbice en de Corantijn, die bij de
brede Berbice-mond in zee stroomt. Een
70-tal slaven ging tot oproer over, ver-
moordde de planter en diens timmerman,
maakte zich meester van enkele geweren
en munitie en trok naar de naaste plan-
tages om ook daar de slavenmachten in
de opstand te betrekken.
Toen Van Hoogenheim van deze op-
stand hoorde en om militaire hulp werd
gevraagd, beschikte hij over 8 gezonde
soldaten in het fort. Toch verzon hij iets:
hij zond een stuurman met 12 matrozen
van een voor anker liggend schip langs
een landpad naar de Canje. Deze mensen
ontmoetten op hun weg echter honder-
den opstandelingen, een overmacht van
fanatieke, losgebroken slaven. Vechtend
en steeds achtervolgd, trok de patrouille
terug naar het fort.
De revolutie sloeg door en tastte heel
Berbice aan. De slaven maakten wapens
buit en de Europeanen raakten geheel in
verwarring, die tot een paniek leidde.
Alleen op de gouvernementsplantage
De Peereboom hield de burgerwacht stand.
Daar verenigde zich een aantal vluch-
telingen, 40 mannen, 20 vrouwen en kinde-
ren. Ondergebracht in het ruime woonhuis,
verwachtten ze ontzet te zullen worden.
Van Hoogenheim riep de weerbare
mannen uit de omgeving naar het fort op,
posteerde drie koopvaarders in de rivier
ter dekking van het hoofdkantoor en zond
een goed bewapend schip naar De
Peereboom om de belegerde Europeanen
te bevrijden. De kapitein van het schip
voer in die richting, maar werd overal
aangeklampt door om hulp schreeuwende
planters, die de inboedels uit hun huizen
veilig wilden stellen. En in plaats door te
varen, zoals Van Hoogenheim had
bevolen, liet de kapitein zich ophouden
voor dit niet noodzakelijk bergingswerk.
Van Hoogenheim was woedend toen
hij hiervan bericht kreeg en gaf de kapi-
tein opnieuw bevel onmiddellijk naar de
reeds omsingelde gouvemementsplantage
te gaan. Maar de man gehoorzaamde niet
meer omdat de oevers overal door de op-
standelingen bezet waren en honderden
negers in korjalen de rivier afzakten in
de richting van het fort Nassau.
De plantage De Peereboom werd in-
derdaad door de opstandelingen overmees-
terd, geplunderd en in brand gestoken.
De in boten vluchtende bewoners wer-
den door de opstandelingen overvallen
en op gruwelijke wijze omgebracht. Het
lot van de blanke gevangenen, die op
verschillende plaatsen in handen van de
rebellen vielen, was even ontzettend als
de terechtstellingen, waaraan de Berbi-
sche ,justitie" zich schuldig had gemaakt.
Maar nu waren de rollen omgekeerd. De
blanken, de goeden en de slechten, werden
geradbraakt, doodgezweept, vrouwen en
kinderen aan stukken gehakt, een dokter
werd gevild. Dit was de uitbarsting van
haat en wraak, jarenlang opgekropt on-
der alle mishandeling en onrecht.
Gouverneur Van Hoogenheim en lui-
tenant Thielen bleven in die hachelijke
weken op hun post. Kapitein Hattinga
was in deze tijd voortdurend dronken en
deed niets. De meeste ambtenaren waren
met hun bezittingen op de schepen ge-
gaan, hielden zich schuil en ziek.
Van Hoogenheim zond Indiaanse bo-
den uit met een brief voor de gouverneur
van Paramaribo om spoedige hulp. De
vraag was natuurlijk of deze hulp op tijd
zou komen. Hoewel het fort Nassau in een
slechte staat verkeerde, wilde Van
Hoogenheim het fort toch verdedigen, en
riep daartoe alle weerbare mannen op.
Enkelen kwamen, de grote meerderheid
bleef weg, ook de zogenaamde officieren
van de burgerwachten gaven er de brui
aan. Zij stelden een verzoekschrift op en
verklaarden, dat ze de toestand in en om
het fort onhoudbaar achtten en dat ze
daarom erop aandrongen het fort Nassau
te ontruimen en prijs te geven, en dat alle
blanken de kolonie met de schepen zou-
den verlaten.
Geen gezag meer
Het was duidelijk dat Van Hoogenheim
geen gezag meer had en tegen zoveel on-
wil en lafheid kon hij niet op. Twee we-
ken na het uitbreken van de opstand
werd onder leiding van luitenant Thielen
het fort Nassau in brand gestoken.
Het opgeven van deze bestuurshoofdplaats
was voor de opstandelingen natuurlijk een
grote overwinning, die hen aanmoedigde
door te gaan. Zij waren nu meester van de
kolonie en zagen hoe stampvolle schepen
met radeloze mannen, jammerende vrou-
wen en kinderen de rivier afdreven. Zij
bestookten deze vluchtelingen met kogels
en pijlen vanuit het dichte struikgewas.
Weer drong Van Hoogenheim er bij de
schippers op aan bij een van de grote on-
dernemingen voor anker te gaan, daar
stand te houden en de strijd met de rebel-
len aan te gaan. Maar zonder zich aan
zijn bevelen te storen, lieten zij hun sche-
pen bij eb de rivier afzakken. De tucht was
zoek en de gouverneur had niets meer in
te brengen.
Uiteindelijk verzamelde men zich bij
Sint-Andries aan de mond van de Canje
en de Berbice. Het was een stuk savanne,
waar men zo goed en zo kwaad als het
ging veldhutten neerzette. Er was onvol-
doende voedsel en drinkwater en een gloei-
ende zon. 's Nachts werd men geplaagd
door de muskieten. Ziekten braken uit,
koortsen en bloedloop. De savanne was
een toneel van jammer en dood. De sche-
pen in, de zee in en weg. Weg wilde ie-
dereen, het deed er niet toe waarheen, als
men die hel van Berbice maar uit was.
Gouverneur Van Hoogenheim was
echter niet van plan deze laatste post, en
daarmee de gehele kolonie prijs te ge-
ven. Al was het fort Sint-Andries ook
een vervallen zaakje, hij wilde hier tot
het uiterste standhouden en hoopte op
hulp van buitenaf.
Afb. 9 Nieuw-Amsterdam (thans New-York) 1665.
-ocr page 11-
11
De aankomst van het Engelse schip deed
de hoop in Sint-Andries weer herleven.
Plannen werden besproken en kapitein
Hattinga bleek in staat er aan deel te ne-
men. Om te beginnen kon men als uit-
gangspunt de ontruimde gouvemements-
plantage De Dageraad opnieuw bezetten.
Coffy had dit verzuimd. Van Hoogenheim
wist dit en kwam juist op tijd om de on-
dememing in staat van verdediging te bren-
gen. Door het afdammen van een kreek in-
undeerde hij de omgeving van de plantage.
Een paar dagen later kwam Coffy met
400 man en voerde tot driemaal toe een
aanval op De Dageraad uit. Maar de Su-
rinaamse soldaten deden hun best en sloe-
gen alle aanvallen af.
Dit bericht bereikte ook weer de uit-
gevaren schepen, die daarop weer terug-
keerden en ankerden bij De Dageraad.
Ook van andere zijden kwam er nu hulp.
Uit Essequibo ontving men munitie en
levensmiddelen. Gouverneur Storm van
's-Gravesande had de commandeur van
Sint-Eustatius op de hoogte gebracht van
de noodtoestand in Berbice en deze ac-
tieve bestuursambtenaar was in staat om
twee schepen met voorraden en 150 man
naar de benarde kolonie te zenden.
De opstandelingen zagen onder ogen
dat zij snel moesten handelen en men
zette dan ook een aanval in met ongeveer
2000 man. Maar men liep zich dood in
het kanonvuur van Van Hoogenheim.
Hoewel Van Hoogenheim wilde doorzet-
ten, raadde zijn staf dat af. Men wilde
liever wachten op nog meer versterkin-
gen, o.a. uit Holland.
Echte hulp blijft uit
Maar de maanden verstreken en hulp
bleef uit. Het verblijf op de plantage De
Dageraad was natuurlijk weer zeer pri-
mitief met teveel mensen, zodat er weer
ziekten uitbraken. De militairen waren
grotendeels ondergebracht, of liever ge-
zegd opeengepakt in kleine, bedompte
barken. Die lagen voor anker in de rivier
tussen dicht, hoog, somber geboomte,
waar geen vrije wind doorkwam. Een
dokter was er niet. Tientallen soldaten en
matrozen stierven, het merendeel van de
Europeanen was ziek. Ook Van Hoogen-
heim leed aan malaria.
Kapitein Hattinga kreeg het bevel over
Sint-Andries. Maar in september 1763
verliet hij eigenmachtig met 15 man in
een paar sloepen zijn stille post, en voer
er de Canje mee op, waar hij in het wilde
weg, rechts en links liet schieten op alle
vaartuigen en korjalen die voorbijkwa-
men, op goed- en kwaadgezinden. Hij
wist niet meer wat hij deed, want hij had
weer een aanval van delirium. Zodra Van
Hoogenheim dit vernam stuurde hij een
patrouille uit om Hattinga te arresteren.
aan toch maar scheep te gaan. Tenslotte
gaf Van Hoogenheim maar toe. Voor het
laatst deed hij een beroep op de manne-
lijke burgers om zich als vrijwilliger bij
hem aan te sluiten ter verdediging van
het fort. Hiervoor meldden zich slechts
12 man. Ook verzocht hij de predikant
om te blijven tot stichting en vertroosting
van de plichtsgetrouwen. Maar ook de
dominee weigerde. Van Hoogenheim gaf
de schippers een brief mee, niet gericht
aan de bewindhebbers der Westindische
Compagnie, van wie hij niets verwacht-
te, maar bestemd voor de Staten-Gene-
raal: een bede om haastige hulp.
Vijf weken na het uitbreken van de
opstand vertrok bijna de gehele blanke
bevolking en een kleine bezetting van
het fort Sint-Andries tuurde de verdwij-
nende zeilen na: de soldaten, de twaalf
burgers, de kapitein Hattinga, de luite-
nant Thielen en onze gouverneur Wolfert
Simon van Hoogenheim.
De eerste hulp
Maar diezelfde middag nog verscheen er
een vreemd zeil aan de horizon: een schip
onder Engelse vlag. De Indiaanse koe-
riers hadden inderdaad Paramaribo be-
reikt en gouverneur Crommelin had on-
middellijk een detachement van 100 man
voorBerbice uitgerust. Omdat de Hol-
landse schippers weigerden naar Berbice
te varen, moest hij een beroep doen op
een Engelse kapitein, die voor goede be-
taling wel bereid bleek te helpen en de
troepen met een grote voorraad levens-
middelen naar de benauwde kolonie zeilde.
Hoewel hij niet zoveel kon doen, deed hij
toch het mogelijke: om het vluchtelingen-
kamp liet hij een borstwering aanleggen,
aan de hutten liet hij houten dakgoten aan-
brengen om het regenwater op te vangen
en voorts zond hij nog korjalen uit om van
de plantages, die nog niet door de opstan-
delingen bezet waren, levensmiddelen te
halen. De schippers waarschuwde hij
ernstig, dat zij niet moesten deserteren,
omdat er anders in het vaderland met hen
afgerekend zou worden.
De opstandige negers hadden zich in-
tussen bijna van heel Berbice meester
gemaakt en naderden fort Sint-Andries.
Omdat zij hun vrijheid niet gewend wa-
ren, werd het een bandeloze bende.
Het aantal werkelijk strijdbare, gewa-
pende en enigszins georganiseerde negers
was niet zo groot, ongeveer 700 man. Zij
stonden onder leiding van de gewezen
slaaf Coffy, die zich nu gouverneur noem-
de. Net als Van Hoogenheim, was het
voor hem moeilijk zijn gezag te hand-
haven, want er waren meer pretendenten
voor het leiderschap. Het kostte hem
moeite de rebellen aan het verstand te
brengen, dat er ook onder het nieuwe
regime gewerkt moest worden: er moest
eten voor het leger worden aangevoerd,
er moest drum uit het suikerriet gestookt
worden, de casavetuinen moesten be-
werkt worden enz. Want aan de buitge-
maakte voorraden kwam gauw een einde.
Dat Coffy draalde met de voltooiing
van zijn zegepraal was in het fort Sint-
Andries niet bekend. Omdat de voedsel-
voorraad snel uitgeput zou zijn, drong
men er elke dag bij Van Hoogenheim op
^ ""**Z'-'*t<*'
w.
Afb. 10 Het Stadhuis te Amsterdam, gebouwd door Jacob van Campen (1655).
-ocr page 12-
i
12
zaakt wordt, datgene te doen, waarvoor
men anders een afgrijzen zou hebben.".
Na de terechtstellingen werden hon-
derden andere verdachten en gevangenen
vrijgelaten, dat wil zeggen naar hun
vroegere plantages teruggebracht. Met
ongewapende vluchtelingen rekenden de
Indianen af. Zij kregen hun „vangloon"
voor de levende en hun „premie" voor
iedere gedode neger.
De expeditiemacht van De Salve scheep-
te zich in en kon vertrekken.
De kolonie was verarmd; ze had het
beste deel van haar slaven verloren. Van de
4000 negers hadden ongeveer 1500 het
leven gelaten. De bewindhebbers van de
Westindische Compagnie hoopten, dat de
verschrikkelijke gebeurtenissen voor de
planters een les zouden zijn om hun slaven
in het vervolg beter te behandelen. Maar de
toestand op de plantages verbeterde niet.
Velen die aan de opstand hadden deel-
genomen vreesden voor nieuw gerechte-
lijk onderzoek. Daarom kondigde Van
Hoogenheim aan het eind van 1764 af:
alle slaven kunnen ervan verzekerd zijn,
dat geen verder onderzoek zal plaats-
hebben en dat hun een algemeen pardon
gegeven is. Bij de openbare bekendma-
king van deze amnestie op verschillende
plaatsen toonden de vergaderde slaven
luid hun voldoening met de roep: „Dank
je, dank je, dank je".
Het drama Berbice maakte indruk
In de vaderlandse steden maakte het dra-
ma van Berbice diepe indruk, vooral toen
de gruwelijke bijzonderheden ervan be-
kend werden. „Hij is naar de berbiesjes",
zei men nadien, tegen iemand die redde-
loos verloren was.
Van Hoogenheims gezondheid was
geknakt. Wat hij meegemaakt had was
meer dan zijn gevoelige natuur kon dra-
gen. Herhaaldelijk door ernstige ziekte
aangetast, door koorts verzwakt, was hij
toch op zijn post gebleven, terwijl vele
anderen de hunne verlieten om het vege
lijf te redden. Zijn geestkracht en zijn
besef van verantwoordelijkheid hielden
hem, toen alles verloren scheen, staande.
Daarna was hij op, overspannen. Toen
alles voorbij was, in 1765, vroeg en ver-
kreeg hij eervol ontslag.
De Engelsen veroverden in 1781 heel
Nederlands-Guyana, maar gaven het in
1783 weer terug, veroverden het in 1796
nogmaals, maar stonden het bij de Vrede
van Amiens (1802) opnieuw af. Toen
echter enige maanden daarna de oorlog
weer uitbarstte, maakten de Engelsen
zich opnieuw meester van het Nederland-
se gedeelte en verenigden het in 1812
met Demerara en Essequibo tot een kolo-
nie, dat bevestigd werd door het Verdrag
van 1814.
Afb. 11 Zeventiende-eeuwse Braziliaanse suikermolen. Tekening van Frans Post (circa
1612-1680), één van de scMlders uit het gevolg van Johan Maurits van Nassau.
Atlas van Stolk, Rotterdam.
Nu was het ogenblik gekomen om met
offensieve operaties te beginnen.
Atta had met zijn hoofdmacht stel-
lingen betrokken aan de Wikkie, een zij-
riviertje van de Berbice, een zeer bedekt
en ontoegankelijk terrein. Officieren van
de landingstroepen wilden deze stellin-
gen persoonlijk verkennen en voeren in
een tentboot voorop, gevolgd door sloe-
pen met manschappen. De tentboot werd
onverwachts vanuit het struikgewas on-
der vuur genomen. Vijf officieren wer-
den getroffen, gedood of zwaar gewond.
Daar was ook Thielen bij, de moedige
luitenant, die bijna een jaar lang voor gou-
verneur Van Hoogenheim tot zoveel steun
was geweest en alles had meegemaakt.
Toch werd de steUing ingenomen en wer-
den in de daarop volgende weken de oe-
vers van de Berbice gezuiverd van rebellen.
Op Nieuwjaarsdag 1764 kwamen ein-
delijk 6 Nederlandse schepen aan met
ruim 600 man militairen, onder bevel
van Kolonel De Salve. Fort Nassau werd
weer hoofdkwartier. Atta's troepen (1500
man) werden ingesloten, gevangen ge-
nomen, uiteengedreven, verdeeld en op-
gejaagd. Na een moedige verdediging
zwichtte Atta met het restant van zijn
troepen voor de overmacht van De Salve
en Van Hoogenheim. Honderden gevan-
genen werden gemaakt en in het voorjaar
van 1764 was alle verzet geëindigd.
Het onderzoek naar de voornaamste
schuldigen nam vele maanden in beslag.
De rechtbank bestond uit gouverneur
Van Hoogenheim en drie planters. In
totaal werd over 126 verdachten het
doodvonnis uitgesproken. Gouverneur
Van Hoogenheim heeft zich tegen dit
grote aantal verzet en met name tegen de
wrede vonnissen, maar hij werd door de
anderen overstemd. 24 negers werden tot
de vuurdood veroordeeld, ruim 100 wer-
den geradbraakt, opgehangen of op ande-
re wijze terechtgesteld. Van Hoogenheim
schreef hierover: „Hoe smartelijk het mij
ook valt, op zodanige wijze met men-
selijke schepselen te moeten handelen,
zo ziet men menigmaal, dat men genood-
Hij bracht hem voor de krijgsraad en het
vonnis was streng: voor de troep gede-
gradeerd, met schande afgezet, uit de
kolonie verbannen en met de eerste gele-
,, genheid naar het vaderland gezonden.
tf Het werd oktober; zeven maanden was
nu al bijna heel Berbice in de macht van
de negers. De hulp uit het vaderland
bleef maar uit. Van Hoogenheim werd er
zeer moedeloos onder.
„Het is nu al de 4e October (1763)",
schreef hij aan de Staten-Generaal, „en
wij zien onze verlossers nog niet opda-
gen en vernemen taal noch teken van u.
Waar moet dat op het laatst heen? Het is
hier met ons tot het alleruiterste geko-
men, zodat ik wel gedwongen zal zijn,
deze post opnieuw te verlaten naar het
advies der officieren en weer naar de
zeekant te retireren ".
Van de 3(X) man, die hij tot nu toe had,
waren er op dat moment nog maar een
kleine vijftig strijdbaar. Hun makkers
waren grotendeels bezweken aan ziek-
ten, slechts een klein deel was gesneuveld.
Coffy, de negerhoofdman, probeerde
j van de lange pauze in de strijd gebruik te
maken om met Van Hoogenheim tot een
akkoord te komen. Hij zond Van Hoo-
genheim een briefje in het neger-Hol-
lands, opgesteld en geschreven door een
kleurling, een zoon van een planter, die
gespaard was gebleven. Hij stelt daarin
voor de kolonie te verdelen en dat de ne-
gers geen slaven meer zullen zijn, behal-
ve die Van Hoogenheim nog op de sche-
pen heeft. Van Hoogenheim hield de on-
derhandelingen slepende om daarmee
tijd te winnen. Coffy kreeg mededingers
en werd in een tweegevecht verslagen
door een zekere Atta, en pleegde zelf-
moord. Genoemde Atta reorganiseerde
de rebellen op kundige wijze.
Eindelijk hulp uit Holland
Eind oktober kwam pas het eerste Hol-
landse oorlogsschip met troepen aan, waar-
na er nog meer volgden. Van Hoogenheims
geduld en standvastigheid werden beloond.
-ocr page 13-
13
1750 (vgl Staten van oorlog), kapitein in
het regt. van de kolonel du Verge (Du-
verge) (commissie 25 maart) 1750, komt
voor op de Staten van Oorlog tot 1753,
vermeld op lidmatenlijst regt. Van Sa-
vomin te Dendermonde 1728, tr. Ie Via-
nen 14 april 1721 Anna Wilhelmina van
der Laken (Laak), ged. Vianen 14 febr.
1692, vermeld op lidmatenlijst Dender-
monde 1728, overl. voor 15 nov. 1767, dr
van Adraen van der Laken en Maria
Louise Cuvael; tr. 2e Vianen (ondertr. ald.
15 nov.) 19 nov. 1767 ( ten huize van de
bruid, voor haar bed, waarbij dispensatie
van de termijn van de huwelijksgeboden
was verleend) Maria Moerkerk(en), ged.
Lexmond 20 maart 1707, dr van Jan Huij-
bertse Moerkerk en Johanna Deltome en
wed. van (getr. Lexmond 16 mei 1733)
Johannes Groenendijk.
V. Wolfert Simon van Ho(o)genheim,
geb. Dendermonde, vaandrig in het regt.
van de generaal-majoor Van Reede van
Oudshoorn 27 maart 1747, luitenant in het
regt. De la Rivière (1760), gouverneur van
Berbice (4 april 1760 tot 20 sept. 1764),
2e majoor regt. van de generaal-majoor
Baron Von Cronstrom (commissie 6 april)
1767, kapitein van een compagnie onder
het regt. van de kolonel Von Freyberg
(commissie 26 sept,) 1768, in 1770 in
garnizoen te Tiel bij het regt. van de ge-
neraal-majoor Van Oyen, luitenant-kolonel
bij het regt. van de generaal-majoor Van
Oyen (commissie 3 juli) 1775, vermeld als
compagnies-commandant te Hulst (1778-
'79), in garnizoen te Namen 1780-'81, te
Tholen 1786, majoor van een bataljon bij
het regt. van de luitenant-generaal Van
Hardenbroek (commissie 2 mei) 1786, te
Vianen 1787, ultimo 1793 vermeld als ge-
demitteerd luitenant-kolonel en een der
actieve patriotten te Tilburg, lidmaat van
de Waalse Kerk te Arnhem op attestatie
van Doornik 7 okt. 1756, lidm. Waalse
Kerk te Breda op attestatie van Arnhem 24
maart 1776, lidm. Waalse Kerk te 's-Her-
togenbosch Pasen 1777, overl. Vleuten, 28
maart '794, tr. Ie Driel (door Ds. Mar-
tinus Vitringa, van Arnhem, zwager van
de bruid) 13 mei (attestatie naar Nieuwe-
schans 18 mei) 1760 Henrietta Wilhel-
mina Otters, geb. Arnhem 20 april 1740,
overl. Berbice, fort Nassau, 15 dec. 1760,
dr van Mr. Herman Hendrik Otters, bur-
gemeester van Arnhem, schepen van de
vrije heerlijkheid Het Loo, advocaat van
het kwartier van Veluwe, en Abigail Martha
Tulleken; tr 2e (on-dertr. Utrecht en Tho-
len) Utrecht (Waalse Kerk) 2 aug. 1786
Marie Elisabeth de Maleprade, geb. Utrecht
20 aug. 1748, dr van Jacques Elie de Ma-
leprade, luitenant-generaal en kolonel van
het regt. De Maleprade, en Henrietta Vis-
scher; zij hertr. (vlg. huwel. voorw. 25
nov., huwelijksaangifte 4 december, 3e
afkondiging te Vleuten 20 december en
!•!,
> ,'i'i 1.^ '<r • -iT'-'j
f \l'
n . H
Afbeelding 12 en 13.
Wie was Van Hoogenheim
Nu weer terug naar de aanleiding van dit
artikel, de oud-gouverneur van Berbice
van 4 april 1760 tot 20 september 1764.
Wie was hij, waar kwam hij vandaan
en waarom werd hij in Vleuten begra-
ven? Enkele van deze vragen heb ik in-
middels beantwoord. Over de persoon
van Wolfert Simon van Hoogenheim en
zijn tweede vrouw Marie Elisabeth de
Maleprade volgen hieronder nadere ge-
nealogische gegevens, die ik heb kunnen
terugvinden in afleveringen van de Ne-
derlandsche Leeuw uit 1885 en 1986,
respectievelijk van Mr. C.J. van der Mue-
len en Mr. A. Snethlage.
L Dominicus Wibrandi Hogenheim
(Dou-we Wijbrants), van Leeuwarden, tr.
Ie als. (ondertr. Leeuwarden 24 april
1641, huwel.procl. tijdelijk gestuit door
de Raad op 1 mei en 18 okt.) 1 nov. 1641
Ebeltje Jetses, van Leeuwarden; tr. 2e
(attestatie verleend 9 nov.) 1644 Sara
Hartman Johannesdr.
n. Dr. Simon (van) Hogenheim, ged.
Leeuwarden 4 okt. 1646, phil.stud. Fra-
neker 1666, stud. Harderwijk 1669, 1670,
j.u.d. ald. 9 juni 1671, advocaat voor het
Hof van Friesland en burger-hopman te
Leeuwarden, wordt ernstig gereprimen-
deerd wegens irreverente en injurieuse
bejegeningen tegens de schepen B. Bour-
boom 1 juli/16 augustus 1695, vermeld in
1716 als 67 jaar oud, tr. (ondertr.
Leeuwarden 20 april, geboden 24 en 30
april en 7 mei, attestatie 20 mei)(disp.
verleend Harderwijk 27 maart) 1671
Lansberch Sophia Mulert, dr van Dirck
Mulert, tot den Ordel, en Theodora Mu-
lert, tot Voorst, en wed. van (getr. Kampen
10 mei 1657) Jr Celeman Witten.
in. Dominicus van Hogenheim, geb.
Leeuwarden in 1673, vaandrig regt. Van
Essen (1693), gep. luitenant vlg. Staten
van Oorlog 1715-1754, tr. Sluis 7 maart
(attestatie naar St. Anna 8 maart) 1693
Anna de Gai.
IV. Jan Godfried van Hogenheim, geb.
Luik, als luitenant uit krijggevangenschap
-ocr page 14-
14
op 20 september 1797 opnieuw een ad-
vertentie in de Utrechtsche Courant, waar-
uit voor ons verhaal over Wolfert Simon
van Hoogenheim interessante conclusies
kunnen worden getrokken:
„Vrijwillige verkooping van een pro-
pre en fraaie inboedel, bestaande in Le-
dikanten en Paviljoenen met derzelver
Behangzels, Bedden en haar Toebe-
hooren, Mahonyhouten Tafels, Moderne
Stoelen, Spiegels etc.etc„ te zien den 22
en 25 en Koop den 26 September 1797,
bij De Heer en Mevrouw Vivier op de
Buytenplaats Alenveld bij Vleuten.".
Mijn conclusie uit het bovenstaande
is, dat Van Hoogenheim met zijn 2e
vrouw in 1789 inderdaad in het prachtige
dorp Vleuten is gaan wonen, omdat daar
een mooie buitenplaats te huur stond. Na
zijn overlijden in 1794 is zijn weduwe,
na in 1795 hertrouwd te zijn met Jean
Vivier uit Parijs, daar blijven wonen tot
1797. Bij vertrek boden zij de inboedel
te koop aan, zoals blijkt uit bovenaange-
haalde advertentie. Bovendien staat in
dezelfde krant van 20 september 1797:
„Te Huur om met 1 November eerst-
komende te aanvaarden het zeer aange-
naam Buitenverblijf Alenveld, bestaande
in een Heere Huizinge, voorzien van ver-
schelde Kamers, zoo Behangen als On-
behangen, Keuken, Kelder, enz. Item
ruim Koetshuis en Stallinge voor vier
Paarden en een groote Thuin met vrucht-
bare Boomen, gelegen nabij Vleuten 1
1/4 uurs van Utrecht. Nadere informatie
bij den Notaris en Procureur Kelfkens in
de Heerestraat te Utrecht. ".
Conclusie: het huis Alenveld was weer
verlaten en een nieuwe huurder werd
gezocht.
En zo weten we wie Wolfert Simon
van Hoogenheijm was en op welke wijze
deze Gouverneur van Berbice in Vleuten
verzeild raakte en dat de famiUe hier ge-
durende 8 jaar verblijf hield.
Wellicht vinden we ooit nog meer ge-
gevens. We blijven zoeken. Vleuten-De
Meem zit vol verrassingen.
inschrijving op 21 december van extract
van huwelijk in de Waalse kerk te Utrecht)
in 1795 Jean Vivier, van Parijs, jonge-
man, geboren in Frankrijk in de parochie
van Vasseline, departement van l'Izere,
district de Latour du Pin.
Uit zijn Ie huwelijk een dochter, dood-
geboren in Berbice, fort Nassau, op of
zeer kort voor 25 dec. 1760.
Tenslotte vermeldt Mr. Snethlage nog,
dat Van Hoogenheim tijdens de sla-
venopstand in Berbice van 1763 zich niet
alleen een vastberaden man toonde, maar
ook een zeer humaan mens, uitstekend
boven zijn tijdgenoten. Maar dat verhaal
hebben wij hierboven kunnen lezen.
Vervolgens enkele genealogische gege-
vens over zijn tweede echtgenote, die het
graf en de steen in Vleuten verzorgde:
Pierre de Maleprade, maire van Ber-
gerac, 1560.
Jean de Maleprade, maire van Ber-
gerac, 1596.
Jean de Maleprade, noble ecuyer et
capitoul de Toulouse, 1599.
I.  Etienne de Maleprade, eerste raad en
luitenant crimineel van Perigord in 1507,
overl. omstreeks 1620, tr. met N. de la Fon.
II.  Elie de Maleprade, heer van Cau-
sinat en in de jurisdictie van Clairau en
Age-nais (provincie Guyenne), edelman;
zijn voogd, die tevens getuige was bij
zijn huwelijk, heette Baron de Maurac.
Deze Elie wordt in 1684 als overleden
vermeld en was gehuwd met Marie de
Geneste, die hem overleefde, zoals blijkt
uit een acte van decharge. Bij een brand
in Bergerac anno 1625, zijn alle familie-
documenten verloren gegaan, terwijl zijn
vermogen zeer verminderd was. Zijn
oom van moederszijde, Jean de la Fon,
ging met hem te Clairac wonen en maak-
te hem tot zijn erfgenaam. Hij en zijn
vrouw testeerden 24 augustus 1682 op
het kasteel Caussinat, ten overstaan van
de notaris Debaust. Hij was toen zeer
oud en evenals zijn vrouw de leer der
Calvinisten toegedaan.
III.  Elie de Maleprade, heer van
Beauregard, geb. 6 januari 1661, overl.
26 januari 1733, begr. 2 februari te
Utrecht in de St. Janskerk. Bij de op-
heffing van het Edict van Nantes verliet
hij zijn vaderland en trad in dienst der
Vereenigde Nederlanden, was brigadier
in 1727, tr. te Maastricht 10 april 1685
(of 27 april 1687, volgens een eigenhan-
dige aantekening van zijn vrouw) met
Susanna Alpee, geb. 10 september 1655
sterft te Maastricht 6 juli 1741, dochter
van Jacques, heer van St. Maurice voor
een gedeelte en van St Mair, uit een pro-
testants geslacht uit Sedan, en van Marie
de Praissi de Morgni, uit Picardië.
IV.  Jacques Elie de Maleprade, geb. 4
oktober 1693, overl. 15 oktober 1774,
luitenant-generaal en kolonel van het re-
giment de Maleprade 17 maart 1766, als
zodanig gepensioneerd, tr. Ie aan de Bilt
bij Utrecht 16 april 1731 en kerkelijk in de
Franse kerk te Utrecht met Elisabeth
Aletta Maria Barchman Wuytiers, geb. 25
september 1691, overl. 5 september 1732,
begr. in de St. Janskerk te Utrecht. Zij was
weduwe van Jan Roest. Trouwde 2e te
Amsterdam in de Oude Kerk 6 april 1734
met Henrietta Visscher, geb. 12 oktober
1715, dochter van Jan Volkaartsz ex Ida
Sleght en van Hillegonda de Wilde,
Jacobsdr. ex Henrietta Veen. De predikant
Beels, die hen huwde, was haar zwager.
V.  Maria Elisabeth de Maleprade, geb.
te Utrecht 20 augustus 1748; zij werd door
Sara Visscher ten doop gehouden, tr. Ie in
augustus 1786 met Wolfert Simon van
Hoogenheim, overste in het regiment Van
Hardenbroek in garnizoen te Bergen op
Zoom, oud-gouverneur van Berbice.
Trouwde 2e in 1795 te Vleuten, volgens
huwelijkse voorwaarden van 25 november
van dat jaar met Jean Vivier uit Parijs.
De relatie met Vleuten
Hoewel uit het bovenstaande wat meer
over Van Hoogenheim en zijn tweede
echtgenote bekend is geworden, blijft het
toch nog de vraag, waarom hij uitein-
delijk op de buitenplaats Alenvelt bij de
familie Van Bijlevelt in Vleuten terecht
is gekomen en daar gestorven is na een
enerverend leven.
En dan blijkt, dat de geschiedenis als
stukjes van een puzzel in elkaar passen.
Want in ons blad jaargang 10, nr 3 van
september 1990, beschrijft Dr. D.W.
Gravendeel het Vleutense landgoed Hin-
derstein, dat na 1730 Alenvelt gaat he-
ten.Daarin deelt hij mee, dat de volgende
advertentie op 2 maart 1789 in de
Utrechtsche Courant verscheen:
„Met primo May aanstaande te Huur
Een zeer vermakelijke Buitenplaats ge-
naamd Alenvelt, geleegen nabij het Dorp
Vleuten, in de Provincie van Utrecht;
voorzien van twee behangen Beneden-
kamers, een kelder, keuken, een voor-
huis, vier bovenkamers, een solder met
een meydekamer Voorts een stalling voor
vier paarden, een ruim Koetshuis, Een
Engelsche Thuin en een moestthuin. Nader
te bevraagen bij den Boekverkoper D.
Wantenaar in de Choorestraat te Utrecht
en bij J. Gasse, Mr Timmerman en
Sluiswagter aan den Heldam bij Vleuten.".
De eigenaar was Paulus van Bijlevelt,
pastoor te Vleuten. Deze overleed 20 mei
1795. De erven konden het kennelijk niet
met elkaar eens worden en voerden een
gerechtelijke procedure. Daardoor bleef
de buitenplaats verhuurd. En dan volgt
Bronnen,
waaruit is overgenomen
KOK, J. Vaderlandsch woordenboek. Amsterdam
1780-99.
WINKLER PRINS encyclopedie. Amsterdam 1948.
ARCHIEF en VERENIGINGSBLAD Historische
Vereniging Vleuten, De Meem, Haarzuilens met
artikelen van Dr D.W. Gravendeel, 1990.
DE NEDERLANDSCHE LEEUW. Den Haag 1885
en 1986.
JOHAN VAN HULZEN, Onze West-indische Ge-
schiedenis. Den Haag, W. van Hoeve, 1946.
PM. NETSCHER, Geschiedenis van de Koloniën
Essequebo, Deraerary en Berbice. Den Haag,
Martinus Nijhoff, 1888.
-ocr page 15-
15
,,Eene wandeltocht vanuit de grijze Bisschopsstad
in hare schoone omgeving".
Rond de vorige eeuwwisseling vierde het geïllustreerde familietijdschrift hoogtij. De wekelijkse verschijning hier-
van, hield ons op de hoogte van wat we wilden weten en waar we belang in stelden en bracht het laatste nieuws
d.m'.v. woord en vooral ook beeld. Ze zorgden voor de nodige humor, spanning en sensatie en kwamen tot een
hoogtepunt toen de uitgevers de attractieve mogelijkheden van de fotografie hadden ontdekt.
Het eerste tijdschrift, ,,De Hollandsche Illustratie" presenteerde zich in 1864, waarbij de uitgever in de inleiding
kond deed van: ,,Zij zal U doen zien: Alle gebouwen, alle landschappen, steden en dorpen. Alle bloemen, de
kleedingen van alle volkeren van den aardbol. De welgelijkende portretten van merkwaardige mannen en
vrouwen. Alles wat in de natuur geschiedt. Alles wat oud genoeg is om nieuw te zijn. Alles wat nieuw schijnt al is het
oud. Het panorama van het heelal zult gij in ,,De Hollandsche Illustratie" vinden".
De opzet en inhoud van de vele geïllustreerde tijdschriften die volgden waren niet anders. Ik denk hierbij aan
,,De Prins"; ,,De Katholieke Illustratie" en ,,Eigen Haard", maar ook ,,De Humorist", ,,De Vroolijke Huisvriend" en
,,De Lach" om er enkele van de ruim tweehonderd die er zijn geweest te noemen.
In ,,Eigen Haard" n^ 47 van 20 november 1909 vond ik onderstaande wandeling door onze gemeente,
beschreven door mevrouw C. de Vries-Blom, die ik u niet wil onthouden die nog eens mee te wandelen.
H.E.J. van Essen
1909, N«. 47.
Hedactie: Jer°. de Vries, Db. E. D. Pijzel, Jhr. B. W. F. van Riemsdijk en Gos. de Vooqt.
Verschijni flk«D Zaterdag.          üHi M Na31Dl. VeBDOOtSCll. „Hct TijlSClirifl EIGEN HAARD", te AMerlai. Per jaargang fr. p. p. /-e.BO.
Aboiiiiementen kunnen bij het beg'in Tau elke maand ingaan, doch loopen steeds tot het einde yan het jaar.
Hel auteursrecht voor den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de Wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Uit de omstreken van Utrecht, Vleuten,
Ouden Rhijn en Veithuizen,
DOOR
C. DE VRIES-BLOM.
j^f/'f foto'i .'aar il,' .laimtr en )iaar nmh pi alen, tloin- tlf schrijfain-.
tot het maken van wandeltochten of rijtoeren in de richting
van Zeist-Driebergen, of onderneemt men eene excursie
naar de schoone heuvelachtige heide, die zich tusschen
de Bildt en Amersfoort uitstrekt. Alleen dat gedeelte
dat zich ten N.-Westen bevindt, met name Vleuten,
Ouden Rhijn en Veithuizen, mag zich minder in de alge-
meene belangstelling verheugen.
Al 1 iggen deze plaatsen niet in een boschrijk oord, al
is de heide niet nabij, toch wekt deze onbekendheid
verwondering, daar Vleuten historische herinneringen
bezit en Ouden Rhijn, slechts 15 minuten van Utrecht,
zeer schilderachtig is gelegen aan de rivier.
Ieder die voor korten of langeren lijd de grijze
Bisschopsstad bezoekt, gaat gewoonlijk een uitstapje maken
in hare schoone omstreken. Meestal bepaalt men zich
fe
^
-ocr page 16-
16
SQ=
-05
— 743 —
Vleuten, een kleine, landelijke gemeente, een uur gaans
van de stad, welke gemeente met de beide andere plaatsen
onder één gemeentebestuur staat, ligt aan de spoorlijn
Utrecht—Rotterdam.
Om de omgeving te leeren kennen, is het weiischelijk
karakter van welvaart. De bruggetjes over de vaart,
die toegang geven tot de boerderijen, met hun wit-
geverfde leuningen, verleenen een eigenaardige bekoring
aan het geheel.
Na drie kwartier dezen weg te hebben gevolgd, kwamen
we aan een vrij hoog steenen sluisje, waar we de overzijde
van den weg moesten nemen.
Dit plekje is bijzonder mooi, vooral door de nabijheid
van het daarbij gelegen boerenhuis.
Hier en daar vonden we langs het water aardige kreekjes,
of kronkelingen in den weg, van waar uit we de spits
van den Vleutenschen toren tusschen de iiooinen zagen
doorschemeren.
Te Vleuten aangekomen, waren wij teleurgesteld,
Raadhuis en Kerk niet meer in den oorspronkelijken toe-
stand te vinden. Het eerste was eenige jaren geleden een
prooi der vlammen geworden, en vervangen door een Hink
modern gebouw, dat blijk geeft ^<ln Vleutens welvaren.
De kerk was, nu de slooping der ridderhofsteden en over-
lijden der bewoners dezer aanzienlijke huizen, hetgeen met
een groote vermindering van het aantal gemeenteleden
gepaard ging, verkleind door een stuk aan de zijd»' van
i
^^-***
By^aiyEiMtÉl^^^fe. ^^^
^
WfT '''■('<*i^
ï
W-
fj^
^^Ë(3py|
» -
v;.-^
,iii
mm
1^
,1 q'fribt'w^^^l^
.'^
•„..,
■i'
l%1&
rLlIlr^MwmF
•^ T- ;*
yJikV'',-^-.!/
'i
i}}iJM*iik-
t-»'*
^ '.« ., ■ -«. *«
Étptóft^^ -, ■■-^'
r>/ ,' ^
»is2
^ «!#>;'.%H*2^^ii(iii
m
fc
Ridderhofstad Vleuten. (Naar een oude prent.)
te voet derwaarts te gaan, waartoe wij op een der trieste
Julidagen besloten.
Bij de Cathrijnebrug (te Utrecht) sloegen we den
Vleutenschen weg in, die hier nog te veel aan een stads-
achterbuurt doet denken om aantrekkelijk te zijn. Als
aanlegplaats van lossende en ladende vrachtschepen en
booten, heerscht hier veelal een onaangename drukte.
Vijf minuten verder kwamen we aan een breeden, goed
onderhouden, met boomen beplanten grintweg, waarlangs
aan beide zijden water stroomt.
Rechts liggen overal uitgestrekte weilanden, waar achter
op grooteren of kleineren afstand de spoorlijn naar Rot-
terdam zichtbaar is.
Links van den weg, die gedeeltelijk nog achter een
nieuwe stadswijk loopt, zagen we, behalve de fabrieken
van de Heeren Smulders en de firma Trip nog vele
aardige oude huisjes met bloemtuintjes, door bruggetje.s
van den weg gescheiden. Dit zeer interessante gedeelte
volffen we tot aan de brug over de Keulsche Vaart.
'T
i
ffm T^
i-^*V>lCl
ipji^ijg t^y^ii^Mi
.^ig^^^fl*-^'- '*''P*W''':
Kerk en Kaadhuis te Vk'uteu. .Naar een oude prenl.)
den toren weg te breken, waardoor deze los v.m <ie kerk
staat.
Aangezien blijkbaar tezelfder tijd allo wapenborden
zijn weggenomen, behalve dat van de Heeren van den
Ham, onderscheidt het kerkje zich thans in niets van
andere dorpskerkjes.
Op het pleintje bij de kerk vonden we nog een aardig
oud buurtje, dat geheel in overeenstemming is met den
toren. Over het geheel toont Vleuten zich nog zoo zeer
als een oud dorpje, dat een enkel modern villatje in
deze omgeving geheel misplaatst schijnt.
Is Vleuten thans schdderachtig door den eeuig.szins
vervallen staat der woningen, in vroegere eeuwen stonden
hier verscheiden adellijke kasteelen en aanzienlijke huizen.
In Craandijk en Schipperus' wandelingen door Nederland
(1872) leest men, dat nabij de kerk nog een toren stond,
welks eenvoudige inrichting en bekrompen ruimte niet
geschikt was voor bewoning door aanzienlijke familien,
doch welks ouderdom juist daardoor bewezen werd.
Daar tegenover stond het Huis Ten Eng, welks schoone
poort toegang gaf tot het ruime, beplante plein voor de
Ridderhofstad.
Ook lag te Vleuten nog het Huis Ter Meij dat in de
19de eeuw verwoest, waarschijnlijk weder op de oude
grondslagen is opgetrokken. Men veronderstelt dit, om
dat de grootte der steenen van de overgebleven muren
Huis te Vleuten. (Naar een onde prent.)
Hier hebben we alles wat tot de stad behoort uit het
oog verloren en vertoont zich een echt Hollandsch land-
schap.
Boerderijen, groot en klein, boomgaarden, warmoeze-
rijen, weilanden met grazend vee, alles draagt hier het
bk
=K
-ocr page 17-
1
17
=25
— 744 —
er op wees, dat deze nog uit de
Als laatste bewoner van het Huis
IGileeeuw dateerden.
Ter Meij noemt men
Staan achter in den tuin der tegenwoordige villa, die
alleen den naam met het voormalige kasteel gemeen heeft.
Toch trekt het
nieuwe Huis te Voorn
de aandacht door zijn
schoone ligging aan de
rivier en het prachtig
hoog opgaande ge-
boomte, dat zich langs
den Rijn bevindt. Het
schilderachtige der lig-
ging wordt nog ver-
hoogd door de nabij-
heid van het sluisje,
Stadsdam genaamd,
dat in de 17de eeuw
door de Vroedschap
van Utrecht werd ge-
legd, ter vervanging
van den breeden dam
die hier het water van
den Rijn tegenhield.
Karel van Stembor,
die niet vermogend ge-
noeg was om het kas-
teel in goeden staat te
houden. Het begon te
vervallen en het bruik-
bare hout, ijzer en lood
werd gebezigd om de
bijbehoorende hofste-
den te herstellen. De
muren vielen in en het
opgehoopte puin op de
binnenplaats, was nog
het eenige wat ten be-
wijze kon strekken,
dat hier eenmaal eene
schoone stichting had
gestaan.
Een kwartier ten
westen van het dorp
Ouil buurtje bij Vleuten.
stond nog het Huis
ten Ham, dat, reeds
in de 12de eeuw bekend, in 1536 door de Staten van
Utrecht als Ridderhofstad werd erkend. Door overerving
van geslacht op geslacht kwam dit adellijk huis in de
19de eeuw in handen van Jozef Levdel, oud-Luitenant-
Kolonel, Commissaris van Oorlog in Ned.-Indië, Heer van
Velthuizen en Ouden Rhijn, na wiens dood het overging
Over dezen dam moes-
ten toen ter tijde de
schepen door middel van een groot rad of overtoom, naar
de andere zijde worden gebracht. Deze dam en de lage
waterstand der rivier waren een zóó groot ongerief voor
de schuitenvoerders, dat zij aanboden het dubbele sluis-
geld te betalen, wanneer hierin verandering werd gebracht.
De vroedschap voorzag in de behoefte door het tegen-
woordige sluisje of verlaat te doen leggen, benevens een
slijkdam voor kleine schuiten.
Behalve de reeds genoemde Huizen, stonden te Vleuten
nog het Huis Den Eng, Bottenstein, het Huis Te Heem,
waarvan door overlijden der familiën en sloopen der ge-
bouwen alleen nog de herinnering is overgebleven.
^-
\
M
f ■ .
1 ' ^#
M
r ■ > "■•SP"^
l ^ V ^ :
.^ 'Y ' ' -
■-^^'i ■
^ -v^ **'
1 ■:■
^cj^ïj
N---4f ^^"^^
. % >'
-■ ■ ■■ji,^:<is*
i
"—«5*;^^^
■*', • ■■>■■■ -
\^3<iMy'^' ■ '
Ridderhofstad Voovn.
aan Mr. Royaards, wiens weduwe de ruïne thans nog in
bezit heeft.
Het overblijfsel van deze Ridderhofstad is een hooge,
vierkante toren, die in den slot vijver of gracht staat,
als een monument voor den stichter. In de onmiddellijke
nabijheid ligt een boerderij, waarheen in plaats van door
een hek, toegang wordt verleend door een wit gepleisterd,
vierkant, met roode pannen gedekt poortje, dat waar-
schijnlijk tot een der slotpoorten heeft behoord.
Trots regen en wind begaven we ons hier heen om
eene opname te maken van den toren.
We kozen den terugweg langs de Heem en Ouden Rhijn,
omdat de landweg naar de Heem zeer schoone gedeelten
heeft, waar het hoog opgaand hout doet vermoeden, dat
ook hier eenmaal aanzienlijke gebouwen hebben gestaan.
Nog stond op Vleuten's grondgebied tusschen de Heem
en Ouden Rhijn, de Ridderhofstad het Huis te Voorn,
waarvan alléén nog de torens zijn overgebleven. Deze
Ruïne Tan het Huis ten Ham.
Niettegenstaande van de vroegere grootheid dus niets
meer bestaat, is een wandeling naar Vleuten zeer aan
=S§
SQ=:
-ocr page 18-
18
»1=
=ö?
— 745 —
namen herbouwd, of, zooals de
oorkonde luidt, „vertimmtMd tot
een deftig; liuis." In latere
eeuwen door familieomstandig-
heden in verval geraakt, werd
het in liet einde der vorige eeuw
door Etienne Baron van Zuilen
van N ij e veld van de Haar, in
zijn ouden luister hersteld. De
wandeling naar dit monumentaal
gebouw, welks wederopbouw, ge-
heel in middeleeuNvschen stijl,
een der meest bekende meester-
werken is \ an onzen grooteii
bouwmeester C'uijpeis, is zeer
loonend, hoewel liet slechts aan
enkele bevoorreelit(>n vergund
wordt het inwendige te zien. Zeir
zeker ware het te wenschen, dat
de ruine van het Huis ten }{am
ook eenmaal in den vorigen luis-
ter werd hersteld.
Mag Ouden Rhijn zich al niet
■■■■■■■■■■■
^^^^^^^^^^^^^^^^l^g^^HI^^^^I^I^^^^^^^^^^^^^
1
1
"A
'. .«eSfcv-». ...■•' _ -i^ËÊ^
jÉn
wKÊÊÊÊKÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊt
^^^^^^^^^^H^'
;., .........^......._____ ... ___.^j*aësi"< ■
Koepel v»n Oog in Al.
te bevelen, daar nog menig schilderachtig plekje
is overgebleven, vooral in de kom van het
dorpje en langs den weg over de Heem, de
plaats waar Vleuten, Ouden Rhijn en Velt-
huizen te zamen komen.
Hoewel niet op Vleuten's grondgebied, ligt
het beroemde kasteel het Huis Ter Haar ') zóó
nabij, dat we niet mogen verzuimen er even
van te gewagen. Een smallen grintweg volgende,
komt men na een half uur gaans aan bovenge-
noemd kasteel, dat reeds in de 12de eeuw be-
kend was.
Steeds door grafelijke familiën bewoond,
werd het in 1482 door Joost van Lalaing,
stadhouder van Holland, in brand gestoken,
maar een halve eeuw later door een der erfge-
') Zie £ii/t^n Haari/,ig. 1896, blz. 29.5; jg. 1906, blz.7S9.
Huize Oog in .\1.
beroemen, de woonplaats te zijn
geweest van grafelijke familiën,
het is zoo schilderachtig gelegen
en zóó nabij Utrecht, dat men
er zich over verbazen moet som-
tijds de vraag te hooren : „Ouden
Rhijn, waar ligt dat?", of te ver-
nemen dat postbeambten, brieven
geadresseerd aan Ouden Rhijn,
doen opzenden naar Leiden, waar
een stadsdeel dezen naam draagt.
Al ligt Ouden Rhijn slechts
op 15 minuten afstands van het
Centraal Station te Utrecht, toch
was de wandeling daarheen dik-
wijls gepaard met moeielijkheden,
die thans alle uit den weg zijn
geruimd.
Ouden Rhijn ligt aan het einde
van den Leidschen Straatweg
en daarvan gescheiden door het
- .....Aa^ÉHlIHHHttMfc^
^^^^^^^^^^M^BW9sl*...a&...^^»*^.>g™yA<Mg. ' ^. ,^ A V ^*j^. ■■ V. 9*^ ^ ^4 & ^ I tuil» 1- VI '*^^^^E^^HMNH^^^^^^^^^^^HI
-.liSfifiSSaaé-
Huize Welgelegen.
$C=
=sö
-ocr page 19-
19
=25
?s=
— 746 —
Aan het einde der brug zien we een bordje, dat er
ons op wijst, dat we hier de gemeente Ouden llhijn
betreden. We blijven een oogenblik staan, getroffen door
de schoone ligging dezer kleine gemeente aan den Leidschen
Rijn. Het eerste gedeelte dezer kalm stroomende rivier,
dat aan de stadszijde van het kanaal, in noordelijke
richting, van den Leidschen Rijn afwijkt, draagt denzelfden
naam als de gemeente; verder heet de rivier tot Leiden,
Leidsche Rijn.
Vol bewondering staren we op het aan den rechteroever
der rivier gelegen Buitengoed, Oog in al.
In de ITde eeuw door Meijster, den zonderlingen
Amersfoorter, ') van wien behalve in verband met de
vermaarde kei vele annecdoten in omloop zijn, gebouwd,
is Oog in al het type van een deftig 17de eeuwsch buiten-
verblijf. Mogen er in den loop der tijden door vergrooten
of verfraaien veranderingen zijn aangebracht, dan zijn die
met zoo veel nauwkeurigheid geschied en in stijl gehouden,
dat niemand zou kunnen vermoeden, dat Oog in al niet
\aii den oorsprong af zoo is gebouwd.
Aan de zijde der rivier is een glazen' warande aan-
gebracht, die iti geen enkel opzicht schade doet aan het
ouderwetsch aanzien van het geheel.
Juist op den hoek van den net aangelegden tuin, aan
den oever waar het kanaal en de rivier elkaar naderen,
staat een ronde koepel met vele ramen uitzicht gevende
naar alle zijden, waaraan het Buiten den naam Oog in al,
ontleent.
Merwedekanaal. Van Utrecht komende werd het geduld der
wandelaars meermalen op de proef gesteld, wanneer de
afsluitboomen der spoorbaan tusschen de stad en den
Leidschen weg waren voor aankomende, vertrekkende of
rangeerende treinen. Dikwijls duurde het wachten zoo
lang, dat de wachtenden (waarbij ook rijtuigen en op
Stadsdam.
marktdagen, vee) bij het opheffen der hoornen, zich van
weerszijden om het zeerst beijverden den overweg over
te steken, waardoor vrees voor gevaar niet altijd ongegrond
was. Dit bezwaar is thans opgeheven door het graven
van tunnels onder den spoorweg door. Van deze tunnels,
die zeer netjes afgewerkt en des avonds electrisch zijn
verlicht, dient één voor voetgangers, één voor wielrijders
en handkarren, en de derde en grootste voor rijtuigen
en vee; terwijl de-daarin gelegde rails een stilzwijgende
belofte inhouden, dat de Leidsche weg ook eerlang in de
tramverbindiug zal worden opgenomen.
In afwachting daarvan wandelen we den Leidschen
weg langs tot aan de groote draaibrug over het Merwede-
kanaal of de Keulsche vaart.
Juist op den hoek waar vroeger de Beetwortelsuiker-
fabriek stond, die des zomers geen fraaien aanblik, en
gedurende de maanden October, November en December
tijdens de bietencampagne, bemodderde straten opleverde,
verrijst thans het nieuwe Rijksmuntgebouw; we gaan
hier de groote brug over en ontdekken dat het uitzicht
over de Keulsche vaart naar beide zijden zeer schoon is.
he lloiiittiel !u onze da^o:i.
Was dit uitzicht vóór de doorgraving der Keulsche
Vaart, toen zoo ver het oog reikte slechts weilanden en
boomgaarden te zien waren, onbeperkt thans heeft het
eenige wijzigiging ondergaan, doordat aan de zijde van
Utrecht een nieuwe stadswijk en aan den linkeroever der
rivier een rij moderne huizen is gebouwd. Toch is het
uitzicht nog zoo verreikend, dat Oog in al dien naam
nog volkomen terecht draagt.
Wat ligt het daar rustig ver van 't stadsgewoel om-
geven door prachtige beuken en trotsche kastanjeboomen,
aan den oever der rivier! Hoe sierlijk spreidt de oude
treurwilg zijn takken uit over den oever nabij het bruggetje
dat toegang geeft tot een statige laan, die zich uitstrekt
tot de overzijde der uitspanning „De Hommel".
Behalve hetgeen aan de zijde der rivier te zien is,
bestaat deze rijke bezitting nog uit verschillende warmoe-
zerijen en boomgaarden die zich ten noorden bevinden.
De eigenaar en bewoner dezer schoongelegen buiten-
plaats is de Ambachtsheer der Heerlijkheid Ouden Rhijn.
Sedert eenige jaren is in de nabijheid van het kanaal
de linkerzijde van den straatweg bebouwd met moderne
huizen en fabrieken, terwijl verder op nog enkele fraaie
Blik op het Merwedekanaal.
1
') Zie Eii/en Haard, jaarg. 1903, blz. 347.
SS=
-ocr page 20-
20
=as
SP
— 747 —
buitenplaatsen staan, die uit vroegere eeuwen dateeren.
Zoo vinden we nabij den Hommel en daarvan gescheiden
door den grintweg naar .Jutfaas, het schoone buitengoed
Welgelegen.
Vanaf de brug over de Keulsche Vaart tot aan de
gemeente De Heem is de straatweg bizonder mooi. De
overzijde der rivier levert bijna overal een fraai achter-
grond van hoog opgaand hout en kersenboomgaarden,
waartusschen van tijd tot tijd oude huisjes versoholen
liggen. Het verkeer is hier, vooral op marktdagen wan-
neer de landbouwers der naburige gemeenten hun waar
ter markte brengen, en des Zondags wanneer zich vele
wandelaars langs den straatweg begeven, zeer druk. Ook
bestaat bij vele Utrechtsche familiën nog het oude gebruik
om in den kersentijd in de boomgaarden zich aan deze
heerlijke vrucht te goed te gaan doen.
Hiertoe bestaat ook gelegenheid aan de uitspanning
De Hommel. In het begin der vorige eeuw nog eene
kleine boerenherberg, waar op 23 Sept. bij wijze van
kermisviering ringrijderij werd gehouden, waarbij op
buitensporige wijze gebruik werd gemaakt van jenever
met stroop en op roode bessen, is De Hommel thans de
Lp^pg
De Hommel. \Naav een oude prent.
opzicht de landelijkheid der omgeving schaden, een ge-
makkelijke vervoersweg, voor de bewoners levert zij,
behalve het schoone uitzicht, veel genoegen op, voora!
voor liefhebbers van hengelen en roeien. Hier, waar geen
vrees bestaat voor aanvaring van stoombooten, ziet men
herhaaldelijk spelevarenden en officieele roeiers in hun
eigenaardige costuums. Lichters en tjalken, die hun vracht
komen halen of brengen aan de fabrieken of bouwonder-
nemers, stoÉFeeren meermalen de rivier, terwijl ook de
ouderwetaohe trekschuit met jager en paard hier geen
zeldzame verschijning is.
Ouden Rhijn is een idyllisch plekje, dat kerkelijk onder
de gemeente De Heem staat, en met Vleuten en Velt-
huizen één gemeentebestuur heeft. Het heeft voor de
bewoners het zeldzame voorrecht, dat men behalve v/m
het buitenleven evenzeer kan genieten van de gerieven
en genietingen der stad, al gaat dit af en toe gepaard
met een kleine oefening in geduld, wanneer de brug over
't kanaal is opengedraaid, om schepen door te laten.
Velthuizen, de derde aan dit gemeentelijk klaverblad,
komt nabij het dorpslogement Het Wapen van Gouda
met de beide andere gemeenten te zamen. Hiervan is
niets anders te zeggen, dan dat er in o\eroude tijden het
Huis te Nijevelt heeft gestaan en dat het in 174.S slechts
negentien huizen telde. Thans is het een kleine, rechte
streek met boeren- en arbeiderswoningen bebouwd, aan
den straatwetj naar Woerden, Harmeien en Leiden.
„Gezigt van 't Hommeltje bij l'trecht." (Naar eeu ouJo preiu).
plaats, waarheen wandelaars en roeiers zich begeven, om
een wijle te rusten en te genieten van het fraaie uitzicht
over den Rijn.
Is deze voor de fabrieken, die hier in geen enkel
S3=
=S£
Openingstijd van:
Het Kabinet, Zandweg 147B, De Meern
Elke Ie maandag van de maand van 19.30 - 22.00 uur:
Gelegenheid tot bezoek van onze exposities over archeo-
logie (o.a. Romeinse nederzetting), oude gereedschap-
pen en werktuigen en oude huishoudelijke gebruiks-
voorwerpen.
Op andere tijdstippen bezoek mogelijk na afspraak met
de heer H. van Essen, tel. 03406 - 62992.
-ocr page 21-
21
Een kijk van nu... op 'n kiek van toen
Tot in de 18e eeuw was het de brouwerij
van het vermaarde „Vleutens bier" van de
familie Bijlevelt. Het merk van de brou-
werij bestond, volgens een beschrijving uit
1750, uit een ,,kuypersdissel en daar-
boven een Rijn". De kuipersdissel wijst
erop dat aan de brouwerij een kuiperij was
verbonden. De Rijn staat hier voor de
oude naam van de Vleutense Wetering, die
diende als transportweg en leverancier van
het benodigde water. Eind vorige eeuw
diende het pand als stationskoffiehuis in
welke tijd ook de gevel aan de Hinder-
steinlaan is voorzien van de sierlijke tekst.
Deze keer viel de keus op de eeuwen-
oude hoek Hindersteinlaan - Odenvelt-
laan, toen respectievelijk Dorpsstraat -
Stationsweg.
De kiek van toen dateert van 1920, dus
na de grote brand van Vleuten in 1898,
waarbij gelukkig door een gunstige wind-
richting „De Brouwerij" (links) gespaard
is gebleven. Het markante 17e eeuws
huis met een naar achteren uitgebouwde
opkamer is een, voor onze gemeente,
monument van de eerste categorie en
thans in gebruik als café.
In 1977 is het pand gerestaureerd en
werd een nieuwe aanbouw aan de Oden-
veltlaan toegevoegd, waarin nu een snack-
bar is. Het gepleisterde pand is volgens
het dwarshuistype gebouwd met een za-
deldak tussen twee topgevels en zal mo-
gelijk oorspronkelijk ook boerderij zijn
geweest.
De familie Van Bijlevelt heeft generaties
lang in het Vleutense een notabele rol
gespeeld en had vele bezittingen w.o.
meerdere brouwerijen, zo ook deze. Zelf
bewoonde zij huis „Alenvelt", afgebro-
ken in 1975, gelegen aan de weg naar
Utrecht, waar thans het nieuwe zuster-
huis staat.
De overeenkomsten op beide foto's spre-
ken voor zich; saillant zijn hierbij de ge-
lijkenissen van het rechtsgelegen winkel-
woonhuis met bakkerij uit 1900, vroeger
ook boerderij. Het grote etalageraam ver-
stoort helaas het karakteristieke beeld
van het geheel. Uit de archieven blijkt
dat al vanaf begin 1700 op deze plaats
een bakkerij gevestigd was, oorspronke-
lijk van de familie Verkerk, later van de
familie Van Dijk.
Voorts zien we op de oude foto dat het
wegdek naar de brug toe sterk hellend
was, hetgeen te maken had met de hoge
boogbrug die de toen nog belangrijke
scheepvaart doorgang verleende. Tot slot
geeft de kaasbrik, geplaatst onder het
rijke lommer, aan deze gravure-achtige
foto een nostalgisch decor.
». t —n—piwiwrmii'T M
Tot de volgende Kijk.
H.v.E.
„Kiek van toen" uit: „oude prentkaarten vertellen
over Vleuten-De Meem" van J.J.Th. Sprong.
„Kijk van nu": A.J. van Weerdenburg.
-ocr page 22-
22
NAAM
PM>
Vorige week ben ik vijftien geworden.
Dat is net de leeftijd waarop je wat meer
vragen gaat stellen aan je ouders. Met
mijn vader kon ik altijd al goed over
allerlei dingen praten. Voorzichtig had
hij me uitgelegd waarom mijn stem zo
ging veranderen. Ook had hij mij uitleg
gegeven, hoe ik met een droog scheer-
mesje het donzige haar van mijn gezicht
kon krijgen.
's Avonds kon hij uitgebreid vertellen,
over zijn diensttijd tijdens de eerste we-
reldoorlog. Ook de hete zomers en de
barre winters van vroeger kwamen ter
sprake.
Toch was er een ding waarover hij niet
wilde praten. Al heel wat keren had ik
hem gevraagd: „Waarom heeft mijn broer
drie, mijn zusje twee en ik maar één voor-
naam?"
Steeds als ik er over begon, streek hij
langs zijn hoofd, kneep zijn kleine oog-
jes wat dichter en zei: „Jongen dat zal ik
je later wel eens vertellen". Het bleef voor
mij een raadsel. Ik bleef er over piekeren.
Was er in de familie soms iets gebeurd
en wilden mijn ouders niet meer aan hun
namen herinnerd worden ? Of was het
omdat het geloof in de heiligen vanwege
de slechte tijd van armoede en werke-
loosheid wat was afgezwakt ?
Een oom van mij bracht uitkomst. Hij
vertelde mij het ware verhaal, dat luidt
als volgt:
Het was op de eerste juni 1929. In een
klein huisje aan de Zandweg was een
kind geboren, een flinke zoon van bijna
zeven pond. De moeder lag onder het
rieten dak in het kraambed. Beneden op
de tafel lag een briefje met de namen van
ooms, tantes, buren en kennissen. Daar
moest m'n vader morgen op de fiets naar
toe om het nieuws te vertellen. Men be-
sloot met dopen maar te wachten tot
maandag, omdat het er niet naar uitzag
dat ik voor die tijd dood zou gaan.
Op een tweede briefje stonden de namen
die ik zou krijgen; de naam van mijn
moeders vader Theodorus, die van mijn
vaders vader Johannes en de heilige van
de dag, die stond op de kalender.
Na een hele zondag fietsen, en bijna
overal wil je wat drinken, ging vader bij-
tijds naar bed. Morgen weer vroeg dag.
Hij moest om vier uur alweer spinazie
snijden. Om negen uur zijn tweede schaft.
Hij nam geen tijd om te eten maar bond
z'n stukkezak met brood aan het stuur
van zijn fiets en ging richting Vleuten
om aangifte te doen op het gemeente-
huis. Bij de spoorwegovergang moest hij
even wachten. Hij nam een hap brood en
zag ook dat Gert daar stond. Gert was al
een tijd zonder werk en had dus wel tijd
voor een praatje.
„Zo, Jan", zei Gert, hije gedoan genome
of gekrege? ,,Nee", zei Jan, ,,mor me
vrouw het een kleine opgedoan en die
mok nou angeve". Toen kwamen de ge-
bruikelijke vragen: „mit je vrouw alles
goed ?" en „hoeveul weeg tie" en „hoe
hiet de kleine". Jan haalde het briefje uit
zijn manchesterse broek en liet het aan
Gert zien.
Zo, das een hele litanie, daar mag je wel
mee oppassen. Ze proberen in deze tijd
overal geld uit te slaan en ik heb gehoord
dat je voor iedere naam je leven lang
belasting mot betale. „Ach, flauwe kul",
zei Jan.
Hij fietste snel naar het gemeentehuis en
kwam net op tijd bij de ambtenaar. Deze
schreef de aangifte. Jan stond met het
briefje met namen in zijn hand.
Theodorus, schreef de ambtenaar. Toen
aarzelde Jan: „Eh, eh, nee, zo is het ge-
noeg", zei hij met een wantrouwende blik.
Twee weken later kwam hij Gert weer
tegen. „Zo Gert", zei Jan, ,,ik heb ge-
hoord dat je gezin ook weer groter gewor-
den is". „Och ja", zei Gert, „een dochter,
maar dat mag geen naam hebben, het is
al de zestiende". Tot zover het verhaal
van mijn oom.
De dochter van Gert mocht geen naam
meer hebben, dan ben ik er toch nog
goed afgekomen.
De Meem, juni 1944
Theo van den Berg
/
Illustratie:
Barbara Gravendeel
-ocr page 23-
23
Van de voorzitter
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens
Verschijnt 4x per jaar. ISSN 0928-4893
i4e jaargang nr. 2, juni 1994 ©1994
>f                                                                         ' ' .......
•De vereniging is ingeschreven in het vere-
Uigingsregister van de K.v.K. Utrecht e.o.
onder nummer V 479360
In de vorige nummers van ons tijdschrift
heb ik u onder andere opgeroepen om
oude foto's, onze gemeente betreffende,
aan onze vereniging af te staan. In de
eerste plaats natuurlijk om deze foto's
zorgvuldig te bewaren en te gelegener
tijd te gebruiken bij publikaties. Op kor-
te termijn hadden wij behoefte aan oude
foto's in verband met de uitgave van een
fotoboek. Diverse leden hebben aan de-
ze oproep gehoor gegeven, waardoor het
ons mogelijk was het manuscript voor
het fotoboek af te ronden. De uitgave
ervan zal ik oktober/november een feit
zijn.
Een initiatief dat ik hier niet onvermeld
wil laten is de „Reünie rond de Meem-
brug" op zaterdag 28 mei j.1., waar meer
dan 500 inwoners en oud-inwoners van
rond de Meernbrug door de heren H.B.J.
Bonenkamp en Th. van den Berg wer-
den uitgenodigd om oude herinneringen
uit te wisselen, met koffie, een drankje
en een barbecue. Meer dan 300 (oud-)
Merenezen gaven aan de uitnodiging ge-
hoor en zongen samen op de wijs van
„Daar bij die molen" het door Theo van
den Berg geschreven ,,Meerns Volks-
lied", waarvan ik hier een couplet en het
refrein citeer:
„Al gingen veule huizen plkat,
het hart dat ging d'r aan,
maar we zeggen dat is makkeluk zaat
De Meern büjft bestaan.
Een volk, een dorp vol vrolijkheid,
zo zal het altijd zijn.
We zijn en blijven voor altijd,
ze krijgen ons niet klein.
Dat is De Meern, het blijft De Meern,
het mooie dorpje, daar willen we altijd zijn.
We laten De Meem niet annexeren,
het is zo fijn, in het dorpje aan de Rijn".
En dit brengt mij op het ontwerp-voorstel
tot grenswijziging met de gemeente Utrecht,
waarmee de gemeenteraad heeft inge-
stemd. Als voorzitter spreek ik, everunin
als het bestuur van onze vereniging, een
oordeel uit over de noodzaak van een der-
gelijke grenswijziging. Maar wij hebben
wel bezwaar tegen de gekozen grenzen,
waarbij op geen enkele manier rekening is
gehouden met de rijke historie van ons
gebied, terwijl het juist gedeputeerde Kok
en burgemeester Westra waren, die bij de
presentatie van het boek over de geschie-
denis van onze gemeente opmerkten, dat
deze uitgebreide informatie juist op tijd
kwam om bij een eventuele grenswijzi-
ging en nieuwbouw met die historie reke-
ning te houden.
Het lijkt mij een gemiste kans van de
zijde van de overheden. Maar ik denk - en
met mij het bestuur van de vereniging -
dat het nog niet te laat is. Het bestuur heeft
zijn mening over de loop van de voorge-
stelde grenzen zowel aan de provincie als
aan de gemeentebesturen van Vleuten-De
Meem en Utrecht in een brief uiteengezet.
Het komt erop neer, dat wij ervoor pleiten
zowel het archeologisch monument Den
Engh met de Enghlaan (de oorspronkelijke
oprijlaan van de ridderhofstad Den Engh)
bij Vleuten-De Meem te houden, evenals
de historische bebouwing langs de Rijks-
straatweg en de Zandweg met inbegrip
van het Park Voorn met het archeologische
monument van de ridderhofstad Voorn. De
verbondenheid van deze gebouwen en
terreinen met onze gemeente is zo groot,
dat toewijzing aan de gemeente Utrecht
een groot historisch onrecht zou zijn. La-
ten we hopen dat het provinciaal bestuur
respect heeft voor de oude waarden en -
mocht het plan doorgaan - dit aanpast in
de door ons bedoelde zin.
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
Dagelijks bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter
Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten
Tel. 03407-72112
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Meerndijk 62, 3454 HT De Meern
Tel. 03406 - 61462
P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1, 3451 GP Vleuten
Tel. 03407-71483
A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
Tel. 03407 - 71263
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr. C. Isings, Soest
Dr. D.W. Gravendeel, Laag Keppel
Gebouwen:
Vleuten: Broederschapshuisjes (documen-
tatie- en informatiecentrum).
Dorpsstraat 1, Tel. 03407 - 74222
(gedurende openingstijden)
De Meern: Het Kabinet (permanente expo-
sitieruimte). Zandweg 147B
(achter Verenigingsgebouw)
Ledenadministratie en -informatie:
Mevrouw P.J. de Rooij-Goes
't Zand 1,3451 GP Vleuten
Tel. 03407 - 71483
Contributie (inclusief tijdschrift):
f. 30,—per jaar,
bij verzending per post f. 12,50 extra
Losse nummers tijdschrift:
f. 7,50 voor leden, f. 10,- voor niet-leden
Bankrelaties:
ABN-AMRO Bank De Meern,
rek. 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie:
H.E.J. van Essen, H.J. Kolker en J.W.
Schoonderwoerd
Adres: Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Tel. 03406 - 62992
Gehele of gedeeltelijke overname van ar-
tikelen uit dit tijdschrift is slechts toege-
staan met bronvermelding en na verkregen
toestemming van de redactiecommissie
Illustratie voorpagina;
Fragment van een kaart van de Hofstede
Zeidenrijk, getekend door Henrick Ver-
stralen in 1624.
In dit nummer
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
De boerderij Zeidenrijk te Vleuten en zijn
bewoners in de 18e t/m 20e eeuw
Bedrijvigheid In De Meern
De ridderhofstad Den Engh te Vleuten
Wie wat bewaart, die geeft wat / Openingstijden /
Rectificatie Oude perceelsnamen
Archeologisch onderzoek op de Hoge Woerd
Straatnaamgeving In nieuwe wijken
Dubbeltje
pag-
23
24
25
32
39
42
43
44
48
Druk: Niek van Kooten De Meern
-ocr page 24-
24
Verenigingsberichten
Historische prijs
In het vorige nummer werd door de voorzitter medegedeeld
dat door de vereniging besloten is tot instelling van een „his-
torische prijs". Hieronder vermelden wij het reglement voor
de toekenning van deze prijs, zoals dat door het bestuur werd
vastgesteld.
Reglement voor de toekenning van een historische prijs van
de vereniging.
1.    Door de Historische Vereniging Vleuten, De Meem, Haar-
zuilens wordt een prijs ingesteld, genaamd de ,,Dr. D.W.
Gravendeel-prijs".
2.    Het doel van de prijs is het bevorderen van de zorg voor
het historisch erfgoed in de gemeente Vleuten-De Meem en
van de aandacht voor het plaatselijk verleden in de ruimste
zin van het woord. Door de insteüing van de prijs wil de ver-
eniging particuliere initiatieven op dit vlak aanmoedigen.
3.    De voor de prijs voorgedrageen werken, projecten of
activiteiten dienen hetzij in het straatbeeld of het landschap
zichtbaar te zijn, hetzij een educatief of informatief karakter
te hebben, hetzij op andere wijze een brede publieke strek-
king te hebben.
4.    De prijs kan tweejaarlijks worden toegekend aan een per-
soon, instelling of onderneming, die naar het oordeel van de
jury op de meest stimulerende wijze heeft bijgedragen aan de
onder 2 omschreven doelstelling.
5.    De prijs bestaat uit een oorkonde en een toepasselijk ge-
schenk, die daartoe door het bestuur van de vereniging ter be-
schikking worden gesteld.
6.    De prijs wordt in het najaar toegekend door een jury, be-
staande uit een bestuurslid van de vereniging, een vertegen-
woordiger van een in de gemeente Vleuten-De Meem func-
tionerende instelling of vereniging op het gebied van monu-
mentenzorg en cultuurbehoud en een persoon uit de plaat-
selijke gemeenschap met gebleken sympathie voor de onder
2 omschreven doelstelling. De jury wordt telkenmale be-
noemd door het bestuur van de vereniging.
7.    De jury kent de prijs toe uit een voordracht, die wordt
opgesteld door het bestuur van de vereniging. Het bestuur
ziet toe op een juiste toepassing van dit reglement door de jury.
8.    Het bestuur van de vereniging zal een half jaar voor het
tijdstip van toekenning van de prijs een uitnodiging publice-
ren om suggesties voor toekenning van de prijs te richten aan
het adres van de secretaris van de vereniging.
9.    De uitreiking van de prijs zal geschieden op een door het
bestuur te bepalen plaats en wijze.
10.  Dit reglement is vastgesteld door het bestuur van de ver-
enigjng en kan, indien daartoe aanleiding bestaat, door dit-
zelfde bestuur worden gewijzigd.
11.  In kwesties waarin dit reglement niet voorziet beshst het
bestuur van de vereniging.
Overeenkomstig het bepaalde onder 8 van het reglement
nodigen wij u uit om suggesties voor toekenning van de prijs
vóór 15 augustus a.s. te richten aan het adres van de secretaris
van de vereniging, Meemdijk 62, 3454 HT De Meem.
Geschiedenisboelc Vleuten-De iVleern
Het in februari uitgekomen prachtige boek „Vleuten-De Meem,
geschiedenis en historische bebouwing" blijkt zeer in trek te
zijn. Er werden aan onze leden tot nu toe bijna 400 exem-
plaren verkocht en wij mochten veel positieve reacties horen.
Zolang de voorraad strekt is het boek voor de leden nog voor
de gereduceerde prijs van ƒ 29,50 te koop in ons documen-
tatiecentrum. Dorpsstraat 1 in Vleuten (tijdens de openings-
uren), bij de secretaris, Meerndijk 62 in De Meern en bij de
penningmeester, 't Zand 1 in Vleuten. Wacht met uw aankoop
niet tot het uitverkocht is!
Open lUlonumentendag 1994
De jaarlijkse landelijke Open Monumentendag is dit jaar op
zaterdag 10 september. Het programma van activiteiten van
het Comité Open Monumentendag wordt georganiseerd in
samenwerking met de Kulturele Kring en wordt gebracht on-
der de titel „DICHTER IN BEELD", dat zowel het landelijk
thema „BEELDEN" omvat, alsook MONUMENTEN, DICH-
TERS en MUZIEK.
In de vroegere raadzaal boven Café Het Wapen van Haar-
zuilens wordt een expositie gehouden en een video ge-
presenteerd over de bekende 19e-eeuwse architect Dr. Pierre
Cuypers, die ook de restauratie van het kasteel De Haar uit-
voerde. Uit het unieke archief van kasteel De Haar zullen
originele ontwerp-tekeningen voor beeldhouwwerk in het
kasteel, dat door Cuypers zelf werd ontworpen, worden
geëxposeerd, alsook een aantal beelden uit het kasteel.
In de gelagkamer van het café wordt een dia-klankbeeld
vertoond, getiteld „Beelden van beelden", over de vele beel-
den en ornamenten van het kasteel. Op de Brink wordt een
tent opgesteld, waarin een beeldhouwer, een houtsnijder en
een steigerbouwer iets laten zien over de uitvoering van hun
ambacht in het kader van restauraties van monumenten. In
deze tent is bovendien de troubadour Bert Oosterhout aan-
wezig, die de eerste dichter is in een reeks van vele, die in
monumenten voorlezen uit eigen werk.
Verder zijn in het programma opgenomen uitvoeringen door
de taaiarbeider Rob Bekker en de gitarist Appie Alferink in
de boerderij De Nieuwe Ham, Joostenlaan 1, waar zij Ne-
derlandstalige liedjes spelen, die met elkaar verbonden wor-
den door associatieve teksten, dialogen, sketches, poëzie en
onzin. In de veranda het woonhuis De Appelbloesem, Sta-
tionsstraat 34, treden de dichter Henk Achterberg, de dich-
teres/tekstschrijfster Lambertha Souman en de zangeres/
gitariste José van der Staak op. In de hofstede Nyevelt, Rijks-
straatweg 130, wachten de dichter/schrijver Jan Schotte, de
dichteres Yvonne Gobits en de zangeres/gitariste Maija Moer-
land u op en hoort u proza, poëzie en muziek. In de boerderij
Veldzicht, Rijksstraatweg 44, wordt u ontvangen door de
dichter/schrijver Adriaan Morrien.
Deze activiteiten vinden plaats tussen 10.00 en 17.00 uur. De
dichters gaan telkens op het hele uur „aan het werk", het
laatst om 16.00 uur. De musici zorgen voor de muzikale om-
lijsting. Kies de monumenten die u wilt zien of de kunste-
naars die u wilt horen en wandel, fiets of rij met de auto van
adres naar adres, maar de regel is: maak er geen race van.
Verdere bijzonderheden kunt u vinden in perspublicaties. De
datum kunt u nu vast in uw agenda noteren.
-ocr page 25-
25
De boerderij Zeldenrijk te Vleuten en zijn
bewoners in de 18de t/m 20ste eeuw
door F. J. Scheepens
Als beoefenaar van genealogie heb ik
belangstelling voor de omstandigheden,
waaronder mensen vroeger leefden.
Wellicht is het ook voor de lezers van
dit tijdschrift interessant om te weten wie
woonden en werkten in historische ge-
bouwen.
Al in de 16de eeuw komt boerderij Zel-
denrijk op 't Hoog voor in het archief
van het kapittel van Oudmunster i), dat
eeuwenlang ambachtsheer en grootgrond-
bezitter was van Vleuten 2).
De bewoners hadden de grond in erf-
pacht van het kapittel. Toen de kapittels
in Utrecht in het begin van de 19de e?uw
werden opgeheven, gingen de eigendom-
men over op de Rijksdomeinen.
Vanaf 1701 werden er doopboeken bij-
gehouden van de r.-k. kerk van Vleuten.
Sindsdien weten we wat meer over de
gezinssamenstellingen van de bewoners
uit deze omgeving. Verder is het nota-
rieel archief een bron van gegevens.
Talrijk zijn de boedelbeschrijvingen
en huwelijkse voorwaarden, waaruit we
iets over de welstand van de bewoners te
weten komen. Na het invoeren van het
kadaster in 1832 kunnen we de bezittin-
gen van gebouwen en land en het ge-
bruik hiervan in de tijd volgen.
De familie Van Eijclc (1692-1815)
Comelis Willemsz van Eijck woonde in
1692 al op Zeldenrijk als hij de boerderij
voor 525 gulden koopt van Gerrit Deur-
goed en zijn huisvrouw Aletta Leechbureh
uit Harmeien 5).
De boerderij is omschreven als "een
groot bouwhuijsinge, berge, schuer, stal-
linge, hof en werff staende en gelegen in
den gerechte van Vleuten, van outs ge-
naamt Seldenrijk of den Lagen Ham".
In 1699 zijn Comelis Willemsz van Eijck
en zijn vrouw Cunera van Werckhoven
overleden. Willem Willemsz van Eijck en
Augustijn van Werckhoven verkochten
als voogden van het onmondige kint van
Willem en Cunera de boerderij voor 630
gulden aan Teunis Willemsz van Eijck 6).
Teunis was in 1697 gehuwd met An-
nigje Weerdeman. Van dit echtpaar we-
ten we weinig, behalve dat het in de r.-k.
■>
t ? -^
. \
> ■' i' "*
T' s ; - -
• -
..
*ij,i V"." *<^ t '*' ^
..,■
-
H>> • ••V • '^ '
i ~"^
■'■
■t ' V t • -
. *v
'.K . --z
;• ♦
~
^' ~' '3 ~
#***♦»«#■»***<»# 4
B
V
/
%;,.,
%\:
Afb. 1 Zeldenryk getekend door landmeter Henrick Verstraelensz in 1624 uit het kaartboek van het kapittel van Oudmunster 3). De
boerderij met 3 bergen is tussen de fruitbomen duidelijk rechts te zien. De percelen A3 en I zijn weiland, K is boomgaard, de overige
bouwland, tezamen ruim 38 morgen, dit is circa 32 hectaren. Geheel rechts staat 't Huys den Ham. De Bijlevelt (rechtsboven) is onjuist,
het moet zijn de Heycop.
-ocr page 26-
26
Afb. 2 Zeldenrijk in 1936. De foto is ter beschikking gesteld door mevr. van Rooijen-Kromwijk. Volgens beschrijving van O. Wttewaal en
D. Cramers in 1988 is het een langhuisboerderij gebouwd omstreeks 1860 en heeft het een rieten zadeldak, een gesneden windveer en
topgevelveld met levensmotief. Ligging: 't Hoog 6 4).
70 kaasen
52, -,-
5 bedden goed en kwaad
in de goot
70, -,-
9 paarden en 1 veulen
382, -,-
13 koeijen, gebeterde
en ongebeterde
470, -,-
40 schapen so goeden
als quaden
100, -,-
1 sogh met 5 keuijen
20,-,-
3 wagens
70,-,-
3 meijten hout en brandhout
in 't bakhuijs
20,-,-
Het koorn in de bergen
1240,-,-
Nog te betalen lasten:
Oudschiltgelt Vleuten van de
jaare 1757 t/m de helft 1759
1064,11,-
Idem Lage Haar voor 14
morgen land van 1757 t/m
de helft 1759
224, 5, 4
Idem B reudij k voor 2
morgen land van 1757 t/m
de helft 1759
33,8,16
Belasting van de personele
quotisatie 1757 t/m de
helft 1759
186,3,-
Haardstedegelt 1759
9,10,-
Landpacht J.v.Sender 27,5
morgen Lage Haar 1757 t/m
helft 1759
750,-,-
Dienstbodeloon van zes knegts
300,-,-
Idem van een meid
40,-,-
kerk op 't Hoog enkele kinderen laat do-
pen, die op Zeldenrijk geboren zijn.
Hun zoon Willem Teunisse van Eijck,
de opvolger op Zeldenrijk, is voor 1701 ge-
doopt, toen er nog geen doopboek werd
bijgehouden. Hij trouwt in 1746 met zijn
buurmeisje Maria Broer. Zij is in 1723
gedoopt in Werkhoven. Het gezin van
haar ouders Gerrit Broer en Cornelia de
Ridder verhuisde rond 1727 naar boerde-
rij de Wel in Vleuten. Willem overlijdt in
1759, waarna zijn weduwe een boedel-
beschrijving laat maken ?).
Zij zet zelf de bouwerij voort tot op
hoge leeftijd. Samen met haar tweede echt-
genoot Arie van Nesch, geboren in 1723
op boerderij De Hoed te Vleuten, maakt
zij twee testamenten, en na zijn overlij-
den in 1793 testeert zij nog drie keer 8).
In 1799 benoemt ze Antonie van Eijk,
zoon uit haar eerste huwelijk, tot haar
opvolger. Zij blijft tot haar dood in 1810
bij hem inwonen.
Uit de boedelbeschrijving van Willem
van Eijk in 1759:
Aan contante penningen            300, —,-
H^tbouwhuijs                           157,10,--
Erfpacht van 13 morgen
land van kapittel St.Marie           31,10,--
Kleederen van de overledene 12, —,--
De bedden „in de goot" waren bestemd
voor de knechts die in de koestal sliepen.
Het grote aantal paarden was nodig voor de
akkerbouw, in die tijd nog een belangrijke
inkomstenbron, dat blijkt ondermeer uit
het hoge bedrag aan koren in de bergen.
Oudschiltgelt was een belasting op de
grond. De belasting werd geïnd door de
schout, in 1759 was dat in Vleuten Cor-
nelis Hoogeveen.
De boedel had een grote belasting- en
pachtschuld van 2,5 jaar.
Voor het in dienst hebben van perso-
neel was personele quotisatie-belasting
verschuldigd. Het personeel werd per
jaar betaald, gemiddeld 50 gulden per
knecht en 40 gulden voor de meid.
Antonie van Eijk huwde in 1793 met
Aletta Wolswijk uit Harmeien. Als sche-
pen van Vleuten behoorde hij tot de no-
tabelen van het dorp. Wanneer hij in
1815 kinderloos overlijdt, is zijn vrouw
enige erfname.
Aletta trouwt in 1818 als weduwe van
54 jaar met de 21-jarige boerenzoon Ja-
cobus van Rooijen. Jacobus was gebo-
ren in Breukelen. Zijn vader Steven van
Rooijen, geboren op Themaat (boerderij
Rijkelijkhuizen) en zijn moeder Glaasje
van Riet kwam uit de Lage Haar.
Het was te voorzien dat Aletta kin-
derloos zou overlijden. Toch heeft zij
i
-ocr page 27-
27
Hij was ook eigenaar van 7 hectaren in
Harmeien, verkregen uit het testament
van Aletta Wolswijk, bovendien had hij
in erfpacht 10 hectaren in Vleuten van de
Domeinen (afkomstig van het kapittel
van St. Marie).
In 1833 hertrouwt Jacobus van Rooijen
met zijn buurmeisje Dorothea Niekerk,
geen slechte keuze. Ze was in 1807 ge-
boren te Vleuten op boerderij Alenvelt.
Haar ouders Dirk Niekerk en Maria
van der Worp bezaten in 1833 een groot
boerenbedrijf aan de Heldam, dat grensde
aan de zuidkant van zijn gebied. Zij
bracht in het huwelijk 3000 gulden mee 12).
De familie Oostrom (1845-1889)
Na het overlijden van Jacobus van Rooijen
in 1843, blijft Dorothea Niekerk kinder-
loos achter. Uit de boedelscheiding blijkt
dat hij een vermogen van ongeveer 27000
gulden naliet. Zijn erfgenamen zijn voor
7/8 deel zijn weduwe en voor 1/8 deel
zijn moeder Clasina van Riet 13).
Dorothea trouwt in 1845 met Johan-
nes Oostrom 14), geboren in 1804 in Ouden-
rijn, weduwnaar van Wilhelmina Schalk-
wijk, uit welk huwelijk hij een zoontje
had genaamd Willem Oostrom. Wilhel-
mina Schalkwijk was als dochter van Jo-
hannes Schalkwijk en Adriana Middel-
weert niet onbemiddeld. Tijdens haar
ziekte bezocht zij verschillende dokters
uit Utrecht waaronder een professor.
Daarvoor liet zij zich vervoeren met
een rijtuig van het stalbedrijf van Gerrit
de Groot uit Utrecht 15).
In 1852 werd op Zeldenrijk geboren Theo-
dorus Johannes Oostrom, ook wel Theo-
dorus Jacobus Oostrom of Dirk genoemd.
Hij is het enig kind van Dorothea Nie-
kerk. Nadat zijn moeder in 1853 over-
leed, trouwde zijn vader voor de derde keer,
nu met Petronella de Goeij uit Houten ie).
Uit dit huwelijk worden drie kinderen
geboren: Cornelis, Aaltje en Theodora
Oostrom. Pas in 1862 is er boedelschei-
ding tussen Johannes Oostrom en Doro-
thea Niekerk bij de notaris gemaakt n).
Uit de boedelbeschrijving van Johannes
Oostrom in 1874:
In het achterhuis een dorsmolen
met toebehoren                              125,--
In de kelder een partij kaas
en boter                                        327,—
In het land 8 paarden                   2990,--
In totaal 24 koeijen                      3285,--
Drie varkens en een zeug
met 8 biggetjes                              125,--
Eenige kippen, 12 ganzen en
2 kalkoenen                                    52,—
gewacht tot 1831, het jaar van haar over-
lijden, voor zij testeerde bij notaris Tissot
van Patot te Maarssen.
Het testament is uitzonderlijk omdat
ze haar behoeftige familieleden, maar ook
de armen en de Kerk van Vleuten zeer gul
gedenkt door het schenken van legaten.
Uit het testament van Aletta Wolswijk:
„Ik geef en legateer aan mijne nicht Gijs-
berta Wolswijk, kind van mijn overleden
broeder Cornelis Wolswijk gedurende
haar geheel leven een somma van hon-
derd gulden jaarlijks"
,,Ik begeer dat dit jaarlijks legaat van
honderd gulden door mijn na te noemen
erfgenaam of zijn opvolgers van halfjaar
tot half jaar zal worden voldaan uit de
revenuen van 7 bunders 66 roeden wei
en hooiland gelegen in de Breudijk gedu-
rende het leven van mijn nicht Gijsberta
Wolswijk, zodat het land niet verkocht
mag worden"
,,Ik verklaar dat Mathijs Knijff woon-
achtig te Harmeien gedurende zijn leven
lang van mij te leen heeft ontvangen eene
som van drie duizend gulden welk ka-
pitaal niet zal mogen worden opgeeischt
dan na de dood van dezelve Mathijs
Knijff'
,,Ik begeer dat na het overlijden van
Mathijs Knijff het genoemd kapitaal van
drie duizend gulden door mijnen na te
noemen executeur zal worden opgezegd
en ontvangen"
„Ik begeer dat van deze gelden 100 gul-
den worden uitbetaald aan den pastoor der
R.K. Kerk te Harmeien voor 20 jaarge-
tijden van dikwerf genoemde Mathijs
Knijff en Gijsberta Wolswijk en 250 gul-
den aan den pastoor van de R.K. Kerk te
Vleuten om voor de rente hiervan jaarge-
tijden te houden voor mij en mijn over-
leden man Antonie van Eijk"
„Nog is mijn begeerte dat een som van
50 gulden zal worden afgenomen van het
veel genoemde kapitaal van drie duizend
gulden om alsmede van de rente daarvan
in de R.K. Kerk van het Hoog een ziels-
mis te lezen voor Antonia Wolswijk"
„Ik begeer dat mijn executeur van het
kapitaal van het restant van gemelde drie
duizend gulden in bewaring zal nemen
duizend gulden om daarvan naar zijn
goeddunken de personen van Jan van
Huizen, Joanna van Huizen, Cornelia
van Eijk en Antonie van Dam, wanneer
ZIJ tot armoede kwamen te vervallen, te
alimenteren, en wanneer zij zullen zijn
overieden het kapitaal van duizend gul-
den of het restant hiervan zal moeten
worden uitbetaald aan de R.K. armen
van Vleuten"
.,A1 verder is mijn uitdrukkelijke be-
geerte dat de Heer Jan Hendrik Joseph
van Bijlevelt, burgemeester van Vleuten,
van mij ter leen ontvangt een som van
duizend gulden tegen een interest van
viertenhonderd in het jaar, zijn Edele na
mijn overlijden niet zal mogen worden
aangemaand, ik verlang dat de renten
welke van hetzelve kapitaal jaarlijks aan
mijn executeur zullen worden uitbetaald,
om daarvan in de behoefte van Cornelia
van Eijk te voorzien, terwijl na het over-
lijden van dezelve Cornelia van Eijk het
uitbetaald kapitaal van duizend gulden
ter beschikking zal zijn van mijnen exe-
cuteur, om daarmee te handelen overeen-
komstig mijnen aan hem kenbaar ge-
maakten wil."
„Ik begeer voor de rust mijner ziel een
plechtige uitvaart in de R.K. Kerk het
Hoog te Vleuten en dat hiervoor door
mijnen na te melden erfgenaam aan de
R.K. pastoor dier Gemeente zal worden
betaald 70 gulden"
„Wijders begeert testatrice dat hare exe-
cuteur gedurende een jaar 52 zielsmissen
en een jaargetijde zal houden voor de
somma van 92 gulden"
„Nog is mijn begeerte dat de som van
200 gulden welke de R.K. Kerk op het
Hoog aan mij verschuldigd niet zal be-
hoeven te worden afgelost en legateer ik
derhalve aan genoemde Kerk"
„Laatselijk verklaart testatrice nog haar
begeerte te zijn dat hare executeur onder
zich zal nemen alle hare klederen, lijfcie-
raden en kleinoden en daarmee naar best
oordeel te handelen"
Zij benoemt tot haar enige erfgenaam
haar man Jacobus van Rooijen en tot
executeur van haar testament en bezorger
harer begrafenis de Weleerwaarde Heer
Wilhelmus Henricus Antonius van Bijle-
velt r.-k. priester en kapelaan te Maars-
sen" 9).
De aankoop van landerijen vroe-
ger behorende aan Oudmunster
In 1827 werd door de Domeinen veel
grond verkocht, die afkomstig was van
het kapittel Oudmunster. Hiervan be-
hoorde 64 hectaren in Vleuten en 12
hectaren in de Lage Haar tot Zeldenrijk,
die tot eind 1828 verhuurd waren aan
Jacobus van Rooijen voor 425 gulden per
jaar. Het getimmerte van Zeldenrijk was
in bezit van de huurder. Koper was Johan
Peter Dorsselen, koopman in Utrecht lo).
Jacobus van Rooijen kocht in 1828 hier-
van 38 hectaren in Vleuten en 12 hecta-
ren in de Lage Haar voor 9100 gulden.
Dit bedrag leende hij voor 10 jaar tegen 4%
interest bij de verkoper J.P. Dorsselen u).
We zien bij de eerste kadastergege-
vens van 1832 dat Jacobus van Rooijen
nog 35 hectaren land in Vleuten bezit en
de 12 hectaren in Haarzuilens.
-ocr page 28-
28
Afb.3 Kadasterkaart van 1832. De percelen van Jacobus van Rooijen in Vleuten zyn gerasterd. A is Zeldenrijk, B de r.-k. kerk, C Huis
den Ham, D de Hoge Ham, E de Wel en F het Spijk.
250,-
Voor Jans Vonk, werkmeid
46,-
30,--
Grondlasten gemeente Harmeien
15,-
Idem gemeente Vleuten
108,-
1640,-
Voor Klink, scheerder, haarsnijder
en schoenmaker
55,80
565,-
Personele belasting 1874 en 1875
53,78
E. van Dijk, wagemaker
53,66
Philip van Zuilen, rietdekker
36,84
Berkenstijn, molenaar
13,95
15,-
Le Brun, arts
32,45
Comelis Trompert, tinunerman
55,88
W.van Hengstum, smid
41,025
Volgens mondelinge overeenkomst is de
boedel schuldig aan Dirk Oostrom (Theo-
dorus Johannes) 2/3 van de onkosten voor
een boerenwoning, die nog gebouwd moet
worden
                                   memorie
Adriana van Bommel, weduwe van Wil-
lem Oostrom verklaart „geen genoegen
te nemen met opgemelde schuld en re-
solveert haar regten deswegens in het be-
lang van haar onmondig kind Johannes
Oostrom."
Een tentwagen en een tilbury
Een arreslede met tuig
Een partij rogge, tarwe en
roode tarwe
Een partij bonen, haver,
hooi en Üaverhooi
Boedelschulden:
Aan Willem van Riet voor
het dekken van 3 paarden
Loon voor de bouwknechten
Hendrik Goes, Arie Steenders,
Bastiaan van den Hooven
380,"
-ocr page 29-
29
Stamboom Oostrom
Bewoners Zeldenrijk
Cornelis Willemsz van Eijk
X Cunera van Werkhoven
Teunis Willemsz van Eijk
X 26.12.1697 Gerecht Vtn
Annigje Weerdeman
Willem Teunisz van Eyk
X 24.5.1746 RK Vtn
Maria Gerrits Broer
*  1723 Wkh+1810 Vtn
zij x(2) 1759 RK Vtn
Arie van Nesch
Antonie van Eijk
*  1756 Vtn+ 1815 Vtn
X 1793 RK Vtn
Aletta Wolswijk
*  1763 Hml+ 1831 Vtn
zij x(2) 1818 Vtn
Jacobus van Rooijen
*  1797 Bkl+1843 Vtn
hij x(2) 1833 Vtn
Dorothea Niekerk
*1807 Vtn+ 1853 Vtn
zij x(2) 1845 Vtn
Johannes Oostrom
*  1804 Odr+1874 Vtn
w/v Wilhelmina van Schalkwijk
x(3) 1858 Vtn
Petronella de Goeij
*  1824 Htn+ 1887 Vtn
Alida Theodora Oostrom
*  1861 Vtn+1925 Vtn
X 1889 Vtn
Theodorus S.van Bylevelt
*  1858 Vtn + 1922 Vtn
Petronella P.T.van Bijlevelt
*  1892 Vtn+1973 Utr
X1919 Vtn
Johannes Cornelis Versteeg
*  1890 Hzl+ 1973 Utr
Alida van Hienen
*  1882 Lpk+ 1954 Utr
w/v Theodorus A.van Lint
Theodorus Antonius van Lint
*  1914 Utr+1963 Utr
X1948 Vhz
Hendrika J.Kromwijk
*  1921Vhz
Gerard van Lint
*  1953 Vtn
X
Ans van Rijn
Johannes
X 1769 Vtn
Maria Rijnsoever
1
1
1
1
Cornelis
1
1
Wilhelmina
1
1
WiUem
1
1
Gijsbert
1
1
Joannes
1770-1838
1772-1857
1775-1809
1778-
1778-
xl804Utr
X 1802 Odr
X 1802 Utr
X 1804 Utr
Adriana
Rijk
Alida van
Helena
v. Munster
1
1
Verheij
Munster
1
1
v.d. Brink
1
1
Johannes
1
1
Jacoba M.
1
1
Alida
1
1
Johannes
1812-1853
1814-1860
1815-1849
1804-1874
X
X 1836 Vhz
X (1) W. van Schalkwijk
J.R V. Veen
L. van Bommel
X (2) 1845 Vtn D. Niekerk
x(3)1858VtnRdeGoeij
1
1
1
1
WUlem
1
Theodorus J.
1
1
Cornelis
1
1
Alida Th.
1
1
Johanna Th.
*1834Vhz
* 1852 Vtn
* 1859Vtn
* 1861 Vtn
* 1863 Vtn
+ 1874 0dr
+1930 Vtn
+ 1941 Hml
+ 1925 Vtn
+ 1897 Vtn
X1861Vhz
X1874 Vtn
xVia?
X 1889 Vtn
X1889 Vtn
A. van
E.H.O. van
J.W. Goes
Th.S. van
G.M. van Dijk
Bonunel
1
1
Bijlevelt
1
1
1
Bijlevelt
1
1
Johannes
1
1
Johannes G.
1
1
Gerardus J.
1
1
Petrus
1
1
Johannes
* 1863 Vhz
*1888IJs
* 1890 IJs
* 1891Us
Nicolaas
+ 1917 Vhz
+ 1966 Hml
+ 1962 Dft
+ 1953 Vtn
* 1893 IJs
X 1886 Vhz
X 1917 Hml
x 1922 Ugt
X 1920 Odw
M.Pouw
H. van Koten
C. Schave-
E. van der
1
1
i
1
maker
1
1
1
Sluijs
1
1
1
1
Wilhelmus
1
Johannes Th.
1
Cornelis
1
Cornelis J.
1
Cornelis
Catharina
Alida 0.
Willem
Johannes C.
Johannes
Adrianus G.
Theodora A.
Jacoba W.
Johan
Petrus
Everardus J.
Paulina G. Pt
1. Johannes J.
Theodorus G.
Petrus
Helena M.
Wilhelmus Th.
Geertruida J.
Theodorus J.
Paulus G.Th.
Albertus Th.
Alida M.
Gerardus H.J
* geboren
+ overleden
X gehuwd
Vtn Vleuten
Utr
Utrecht
Via Vianen
Odr Oudenrijn
Bkl
Breukelen
Odw Oudewater
Vhz Veldhuizen
Htn
Houten
Dft Delft
Hzl Haarzuilens
Lpk Lopik
Ugt Uitgeesl
t
Hml Harmelen
IJs
[Jsselstein
-ocr page 30-
30
De splitsing van Zeldenrijk in 1874
Kort voor zijn dood in 1874 ging Jo-
hannes Oostrom met zijn zoon Theodo-
rus Johannes naar de notaris voor de ver-
deling van de onroerende goederen van
Zeldenrijk is). In datzelfde jaar werden
de roerende goederen geïnventariseerd
19) en in 1875 volgde de boedelschei-
ding. Het vermogen werd geschat op
ongeveer 59000 gulden 20). Op de lijst
van kiesgerechtigde mannen voor de ge-
meenteraad van Vleuten in 1872 bleek
Johannes Oostrom van alle boeren de
meeste grondbelasting van Vleuten te
moeten betalen 21).
Johannes Oostrom liet als erfgenamen
na: zijn weduwe Petronella de Goeij, zijn
kleinzoon Johannes Oostrom, zoon van Wil-
lem Oostrom en Adriana van Bommel,
Theodorus Johannes Oostrom uit zijn
2de huwelijk met Dorothea Niekerk, en
de 3 minderjarige kinderen uit zijn hu-
welijk met Petronella de Goeij. Petronel-
la bleef met haar kinderen op Zeldenrijk
wonen. Theodorus Johannes Oostrom
trouwde in 1874 met Elisabeth Huberta
Odiha van Bijlevelt en bouwde in 1876
naast Zeldenrijk een nieuwe boerderij, de
huidige Willemshoeve (adres: 't Hoog 5 22).
Tot haar dood in 1887 was Petronella
vruchtgebruikster van Zeldenrijk met 23
hectaren land. Eigenaren waren haar kin-
deren Cornelis Oostrom, bouwman in
IJsselstein, Alida Theodora en Johanna
Theodora Oostrom 23).
De beslissing over de opvolging liet twee
jaar op zich wachten. In 1889 trouwde
Alida Theodora Oostrom met Theodorus
Stephanus van Bijlevelt, geboren in 1858
in Vleuten als zoon van Paulus Gerardus
Johannes van Bijlevelt, landbouwer op
boerderij Odenvelt, en Alida Branssen.
Zij werden de nieuwe eigenaren van Zel-
denrijk, dat getaxeerd werd op 39.750
gulden, zodat aan Cornelis en Johanna
Theodora ieder 13.250 gulden moest
worden uitgekeerd 24).
De families Van Bijlevelt en Versteeg
(1889-1936)
Theodorus Stephanus van Bijlevelt blijft
tot zijn dood in 1922 eigenaar van Zel-
denrijk. Uit zijn huwelijk met Alida Oos-
trom werden vier kinderen geboren, waar-
van er twee op jeugdige leeftijd overle-
den. Hun dochter Petronella Paulina Theo-
dora, geboren in 1892, en haar man Jo-
hannes Cornelis Versteeg, in 1890 gebo-
ren op boerderij Slotzicht te Haarzuilens,
werden in 1922 de opvolgers op de boer-
derij met 18 hectaren land. Dochter Jo-
hanna Theodora Cornelia van Bijlevelt,
geboren in 1896, gehuwd met Jan van
Wijk, veehouder in Kockengen, krijgt 7
hectaren land op die voorwaarde, dat bij
verkoop van de boerderij ook dit land zal
moeten worden verkocht 25).
Er werden vier dochters Versteeg op
Zeldenrijk geboren, maar geen van hen
werd boerin. Het was crisistijd. De boer-
derij werd in 1936 verkocht op een vei-
ling in café „Het Oude Raadhuis" te Vleu-
ten door notaris Van Harderwijk uit Har-
melen. Koopster was Alida van Hienen,
weduwe van Theodorus Antonius van
Lint.
De familie Van Lint (1936-1994).
Alida kwam met haar 5 kinderen van een
boerderij aan de Kanaal weg te Utrecht,
welke moest wijken voor verbreding van
het Amsterdam-Rijnkanaal.
Tot 1948 zwaaide ze de scepter op
Zeldenrijk. Haar zoon Theodorus Antonius
(Dirk) trouwt dan met Hendrika Krom-
wijk uit Veldhuizen. Zij werden haar op-
volgers op de boerderij met 16 hectaren
90"^^
^^^
-, * -^«•i*»
Afb. 4 Het gezin van Lint in 1936. Van links naar reclits Bep, Dirk Alida van Lint-van Hienen, Cor, Bertus en Jan. (De foto is beschik-
baar gesteld door mevr. van Rooijen-Kromwijk).
-ocr page 31-
31
grond, de overige 7 hectaren gingen naar
zijn broer Johannes van Lint, de oprich-
ter van het grondbedrijf Van Lint B.V.
Dirk en Hendrika krgen zes kinderen:
Lida, Elly, Thea, Gerard, Ria en Dick.
Na het overlijden van Dirk van Lint in
1963, trouwde Hendrika Kromwijk in
1966 met Johannes Maria Schuurmans,
die in 1968 overleed.
Tot 1978 bleef zij boerin op Zeldenrijk,
toen maakte ze plaats voor zoon Gerard
van Lint. Zij ging in De Meern wonen, in
1979 trouwde ze met Johannes Gerardus
Marinus van Rooijen uit Wijk bij Duur-
stede.
Gerard van Lint en zijn vrouw Ans van
Rijn runnen het bedrijf alweer 15 jaar met
hun kinderen Paul, Sonja en Susanna.
Afb. 5 Foto van Zeldenrijk, genomen in 1936 vanaf de Hamtoren. (Beschikbaar gesteld door mevr. van Rooijen-Kromwljk).
Noten:
1)    Rijksarcief Utrecht (RAU) Archief Oudraunster
inv. 23 nr. 1158.
2)    Jan H. Huiting: „goederencomplexen van Oud-
munster rond Vleuten" in jaargang 12 nr. 3 van dit
tijdschrift.
3)    RAU, Archief Oudmunster inv.nr. 933. De His-
torische Vereniging Vleuten, De Meern, Haaizuilens
bezit hiervan een foto.
4)    Monumenten-inventarisatie Vleuten-De Meern
inl988nr. Vle-71.
5)    Gemeente-Archief Utrecht(GAU) Notarieel ar-
chief nr. U112a001 (16.5.1692).
fi) Idem (16.4.1699).
7)    GAUU211a001.
8)    GAU U276a001 (11.9.1778), GAU U225a015
(20.6.1789), GAU U211a006 (15.3.1793), GAU
U211a007 (8.7.1796 en 10.8.1799).
9)    J. van Veldhuizen: „Een eeuw Heilig Hart Paro-
chie Maarssen 1885-1985".
Wilhelmus Hendrikus Antonius van Bijlevelt werd
geboren in Vleuten 2.10.1803 als oudste zoon van
Jan Hendrik Joseph van Bijlevelt, burgemeester van
Vleuten en Haarzuilens, en Geertruida van Schalk-
wijk. In 1826 werd hij kapelaan te Maarssen, in 1833
pastoor in Maarssen, in 1853 tevens deken van
Naarden, waaronder Maarssen viel. In 1868 werd
hij vicaris-generaal van het aartsbisdom Utrecht en
in 1871 verheven tot proost van het kapittel. In
1860 ontving hij de ridderorde van de Nederlandse
Leeuw. Hij overleed op 1.7.1877 in Maarssen.
10)  GAUU320b042 (30.4.1827).
11)  RAUU003a018 (25.1.1828).
12)  RAU M004e005 (11.1.1833).
13)  RAUM004e016 (11.4.1844).
14)  RAUM004e017( 1.4.1845).
15)  GAUU272h006 (15.8.1837).
16)  GAU M004e030 (26.8.1858).
17)  RAU M004e034 (20.2.1862).
18)  RAU M004e046 (23.6.1874).
19)  Idem (25.9.1874).
20)  GAUU324i021 (15.4.1875).
21)  Archief gemeente Vleuten-De Meern (AGV)
nr.1944.
22)  AGV: kadastrale leggers art.516.
Uit het huwelijk van Theodoms Johannes Oostrom en
Elisabeth Huberta Odilia van Bijlevelt werden 10
kinderen geboren, waarvan er na het overlijden van
Theodoms Johannes in 1931 vier ongehuwde kinderen
de boerderij erfden. Reeds in 1932 werd de boerderij
verkocht aan de Utrechtse Bank voor belegging en ad-
ministratie, die deze verpachtte aan Arie Vooibij. In
1953 werd de boerderij verkocht aan Johannes Josep-
hus Vemooij uit Werkhoven voor zijn zoons Joop en
Kees, die er nu ieder een fruitbedrijf uitoefenen.
23) AGV kadastrale leggers art. 523.
24)RAUHM001h015.
25) Archief van het kadaster te Utrecht.
26)Fragment van een kaart van de Hofstede Zel-
denrijk, getekend door Henrick Verstralen in 1624.
RAU, T.A. arch. Kap. Oud-Munster 933-40-41.
-ocr page 32-
39
De ridderhofstad Den Engh
te Vleuten
door E. Muller
< '■'>,
ff
—<
4 ;.
fsl
lll;Sa
Arf
•'.'
Utrecht, Top. Atlas nr. 1326
Napoléon, Keizer der Franschen, Koning van Italien, Bescher-
mer van het Rijnverbond, Bemiddelaar van het Zwitsersch
Bondgenootschap enz. enz. enz. Aan allen dien zulks zoude
mogen aangaan. Heil.'
Zo wordt in 1813 de veiling aange-
kondigd van De Ridderhofstad Den Engh met ruim 40 ha.
grond. Het is een omvangrijke en ingewikkelde akte, niet
alleen omdat men zich wijdlopig uitdrukt en in herhalingen
vervalt, maar ook omdat men zich blijkbaar onder de Fran-
se wetgeving niet erg zeker voelde over procedurele en
juridische kwesties. Mede daarom zijn bij dit lijvige stuk
ook nog een twintigtal verklaringen gevoegd, alles op ze-
gel. Achteraf bleek er nog het één en ander aan te manke-
ren en werd dit in een langdradige verklaring aangevuld.
De veranderde omstandigheden spiegelden zich af in de of-
ficiële stukken van een huisarchief, dat de periode van 1600
tot 1900 bestrijkt. Vóór 1800 is alles nog voor een deel feo-
daal; na 1800 proeft men een andere mentaliteit. De nieuwe
Heer van den Engh heeft, hoe rijk hij ook moge zijn, met het
kopen van de ridderhofstad niet de positie van zijn voorgan-
ger bereikt. Maar omdat het zo mooi klinkt spreekt de akte
uit 1861 nog over de aloude Ridderhofstad genaamd den
Engh (...) met alle de daaraan verbonden Riddermatige en
Heerlijke regten, prerogativen, praeminentien en geregtig-
heden.
Maar dan volgt voorzichtig: voor zover die thans nog
bestaan!
Ook wordt speciaal melding gemaakt van de bank
die de ridderhofstad in de hervormde kerk te Vleuten heeft.
-ocr page 33-
40
Lang heeft deze „aloude" glorie niet meer geduurd. De in-
vloed op de benoeming van gemeentefunctionarissen ver-
valt bij de invoering van de Gemeentewet in 1851; in 1898
wordt het kasteel gesloopt en bij de Tiendwet van 1907 wordt
het tiendrecht opgeheven; de bank komt na de restauratie
van 1970 niet meer terug in de kerk. En de ruilverkave-
lingsakte van 1963 vermeldt niets over ambachtsheerlijke
rechten. Er is alleen een gewone boerderij overgebleven.
En zo is het ook begonnen. Op het platteland kon in de
vroege middeleeuwen alleen de dorpsadel zich een stenen
huis veroorloven; de landlieden en dorpers woonden in
huizen van hout, leem of zelfs plaggen. In onrustige tijden
bood zo'n stenen huis enige bescherming tegen rovers en
ongeregelde troepen en dat niet alleen aan de bewoners
zelf, maar ook aan omwonenden. Daarom werden er torens
met zware muren aangebouwd die ook tegen de aanvals-
wapens van geregelde troepen bestand waren. Een gracht
erom heen maakte het aanvallen nog moeilijker.
Dergelijke ridderhofsteden of kastelen konden een be-
langrijke invloed op het omringende land uitoefenen. Lands-
heren streefden er daarom naar de ridders aan zich te ver-
plichten. Ze kregen onder bepaalde beloften en voorwaar-
den een leen. Hiermee werd bereikt dat de leenman met
zijn ridderhofstad de goederen en de onderzaten van de
landsheer of leenheer beschermde en tevens zijn vijanden
bedreigde.
Zo'n leen omvatte meestal een kasteel en grond ook nog
bepaalde rechten en privileges. Zo konden de ridders, als
ze erkend waren, zitting hebben in de Staten van Utrecht.
Ze waren door hun eed gebonden om alles te doen, dat een
goed, getrouw leenman schuldig is en behoord te doen,
en,
om al wat er in de Staten omging secreet te houden, ende
niet te reveleeren.
Typerend voor de achtergrond van het
leenstelsel is de zinsnede uit de leenbrief van 6 juli 1566
voor Frederick Uuyten Engh: ende voerts gheneyght zijnde
om onsen vasallen tot meerder ghetrouwicheijt te mogen
verobliqueren.
Maar langzamerhand verwaterde deze achtergrond en
werd het leenrecht een soort erfpacht dat van vader op
zoon overging en ook verkocht kon worden. Het verkrijgen
van de leenbrief was praktisch niet veel meer dan een amb-
telijke bevestiging. Uit verkooptransakties uit die tijd blijkt
dit onverbloemd: er wordt geen enkel voorbehoud gemaakt
ten behoeve van de leenheer.
De oudste gegevens over de ridderhofstad Den Engh zou-
den volgens de 14e- en 15e eeuwse kroniekschrijvers Beka
en Heda dateren van 1260. Vermoedelijk hebben Bardet en
Wittert van Hoogland voor hun beschrijvingen ook uit deze
gegevens geput. Van Engelen weet er nog aan toe te voegen:
D'eerste stichter zoude afcomstigh zijn van Godschalk van
Woerden, eerste Heer van de Haar, die omtrent het jaer
1250 geleeft heeft, dewelcke de naem van Uyten Eng heeft
aangenomen.
Wittert van Hoogland deelt nog het volgende
mee: Bemardus de Hamme, Ridder, gaf in augustus 1259
zijn goederen te Kovelswade aan het kapittel van St. Marie
voor 20 morgen gronds bij zijn huis Enge in zijn Gerecht
van Themaat, welke hij den Bisschop als leengoed opdroeg.
Verder geeft deze schrijver een reeks van leenmannen en
bezitters van Den Engh vanaf 1259 tot 1898. Exacte gege-
vens zijn te vinden in de leenregisters die op het Rijks-
archief in de provincie Utrecht bewaard worden. Tot de
ridderhofstad Den Engh behoorden 24 morgen land (één
morgen is ruim 80 are), alsmede de halve tiend van Themaat
onder Vleuten - t.w. op 32 morgen rond den Engh - en de
hele tiend van Bredeveld bij Woerden; dit laatste is echter
een dubieus bezit, want in het koopcontract van 24 novem-
ber 1659 wordt hierover opgemerkt: voor so veel de tegen-
woordige possesseurs van den Engh daarote soude mogen
geregtight weesen.
Door huwelijk en vererving werd het
bezit in de 16e eeuw uitgebreid. Berend Uten-Enge trouwde
namelijk met een meisje Van Over de Vegt: Janna Jacobs-
dochter. Zij kreeg bij het overlijden van haar vader in 1485
een leen van ruim 22 morgen in Wijk (bij Duurstede) van
het kapittel van het Oudmunster. In 1529 vermaakte ze dit
aan haar zoon Frederick en bij haar overlijden in 1552 ver-
kreeg deze dus het leengoed. Het lag echter nogal ver weg.
Gelukkig had het kapittel ook nog 22 morgen eijghen goet
vlak bij Den Engh. In 1566 kwam een ruil, conversie ge-
naamd, tot stand, waardoor Frederick 22 morgen leengoed
vlak bij den Engh verkreeg: 15 morgen onder Themaat en
vrijwel aansluitend 7 morgen in Maarssenbroek.
In 1536 was Den Engh officieel als ridderhofstad erkend.
Daardoor hadden de Heren van Den Engh sindsdien voor de
tweede stand, de Ridderschap, zitting in de Staten van
Utrecht. Een belangrijk man is de bovengenoemde Frederick
geweest. Tijdens het beleg van het kasteel Vredenburg te
Utrecht in 1576/77 was hij samen met Johannes van Bru-
chesen - Utrechts Decaan - en Adriaen van Zuylen en Hen-
riek de Voocht van Rijneveldt - beiden burgemeesters - ver-
antwoordelijk voor de uitgaven van dat beleg. Als zodanig
tekende hij de acquiten (kwitanties) mee voor „fiat solutio"
(d.w.z. accoord). Ook tekende hij op 9 oktober 1577 namens
de Ridderschap de Satisfactie van Brussel en in 1579 de
Unie van Utrecht. Hij is in 1610 te Leiden overleden en be-
graven.
De bovengenoemde 24 en 22 morgen - samen zo'n 38 ha -
zijn de vaste kern van het bezit van de Heren van Den Engh
geweest. Uit de charters waarbij het leenrecht werd toege-
kend, spreekt een lange traditie. De bewoordingen zijn tra-
ditioneel, evenals de omschrijving van het object. De aan-
duiding van de belendingen blijft soms eeuwenlang dezelfde,
zoals bij de bovengenoemde 7 morgen in Maarssenbroek.
Het is wat onwaarschijnlijk, dat aan de zuidzijde - van 1600
tot 1813 - slechts Gijsbert van Cleeff met sijne adherenten
off haere naecomelingen
als eigenaren bekend zouden zijn
geweest.
De opgave van de grootte is even oud, om niet te zeggen
antiek. De 7 morgen blijken volgens de kadastrale gegevens
van 1832 bijna 7 ha groot te zijn! Men had echter wel an-
dere gegevens, zoals blijkt uit specificaties van de tiend-
rechten die een onderdeel van de bij de ridderhofstad be-
horende ambachtsheerlijkheid vormden. In het koopcontract
van 24 november 1659 wordt de halve tiend op Themaat
omschreven als zijnde groot volgens de metinge op de caarte ...
33 mergen 300 ende 28 roeden. In volgende koopcontracten
heeft men weer andere gegevens gevonden: volgens den blaf-
faert van 't outschiltgelt twee en dertich morgen,
d.i. de legger
van een soort grondbelasting; wij zouden zeggen: het kadaster.
Van tijd tot tijd werd het gebied uitgebreid met eigen grond
en soms werd de uitbreiding apart overgedragen. In 1813
wordt van de eigen grond bij de openbare verkoop alleen 5
morgen mee overgedragen, maar de koper - Hendrik Ravee
uit Utrecht - was een rijk man en hij kocht links en rechts
grond bij. Uit de officiële registers van de hypotheekbe-
waarder blijkt dat hij tussen 1811 en zijn dood in 1833
voor z'n ƒ 75.000,-- aan grond aankocht. Bij de invoering
van het kadaster in 1832 blijkt hij nog veel meer grond op
zijn naam te hebben dan uit de geregistreerde aankopen
verklaard kan worden; niet alles zal in de officiële over-
schrijvingsregisters zijn opgenomen, omdat dit toen nog
niet verplicht was.
-ocr page 34-
41
van Den Engh in 1773 mee aan de verbreding van het Zand-
pad van Vleuten naar De Haar. En ook de verbetering van
de wegen op de Maarssenbroekse en Enghse kaden komt in
1779 en 1781 aan de orde.
Een heel andere «aak is de veiligheid en rust op het platte-
land. Oorspronkelijk was de ridderhofstad juist met dit
doel gebouwd. Maar in 1782 deelt de Heer van Den Engh
oodmoedelijk mee dat hij van tijd tot tijd veel overlast van
vreemd volk
ondervindt. Hij vraagt daarom aan het hof te
Utrecht toestemmming om in zijn tuinen en wandelbos
voetangels en klemmen te mogen plaatsen.
Hij krijgt deze toestemming, maar moet wel biljetten aan-
plakken om eenen jeder tot voorkoming van ongelukken te
waarschouwen.
In 1828 schijnt er weer overlast te zijn, maar de burge-
meester weigert toestemming: in 1809 waren de verorde-
ningen over het leggen van voetangels enz. afgeschaft en
omdat bij de tegenwoordige wetgeving geene daartoe be-
trekkelijke bepalingen worden aangetroffen
weigert in
1829 ook de Gouverneur van de Provincie Utrecht bij het
hoger beroep eveneens de vergunning.
De heerlijkheden hebben ook een rol gespeeld bij de zg.
gemeente-bedieningen. Na de Franse tijd moest het ambte-
lijke apparaat op het platteland weer opgebouwd worden.
Hierbij greep men terug op vormen van vóór deze periode.
De Heren - eigenaren van een heerlijkheid - mochten bij
toerbeurt personen voordragen voor de posten van schout
of burgemeester, secretaris, ontvanger en bode. Bovendien
werd iedere heerlijkheid, als was die - als Den Engh - nog
zo klein, met ten minste één lid in de raad van de gemeente
vertegenwoordigd. Over deze materie bestaat de nodige
correspondentie. Nadat van tijd tot tijd Gedeputeerde Sta-
ten voorstellen gedaan hadden over het rooster van deze
toerbeurten en nadat hiertegen bezwaren waren ingediend,
werd deze zaak, die al sleepte vanaf 1816, in 1840 door
Gedeputeerde Staten vastgesteld, zij het niet voor lange
tijd. Bij de Gemeentewet van 1851 werd de huidige rege-
ling ingevoerd.
De boedelbeschrijving verschaft de notaris en de getuigen
in 1834 enige dagen werk, en er worden 40 bladzijden vol-
geschreven met omschrijvingen van alle roerende en on-
roerende eigendommen: het ging om de ridderhofsteden
Schonauwen en Den Engh en Themaat, 15 hofsteden met
grond en landerijen in ettelijke gemeenten. In zijn testament
deelt Havee legaten uit, die echter ingetrokken zullen wor-
den als er gequerelleerd wordt. Binnen 2 maanden moeten
de erfgenamen beslissen of ze er genoegen mee nemen;
doen ze dat niet dan zullen hun legaten publiek verkocht
worden en het provenu zal aan de overige gebeneficeerden
ten goede komen, die tegen mijne beschikkingen niet que-
relleeren.
Met dergelijke termen zou men heel wat ruzie
mogen verwachten, maar blijkbaar was in de familie de
autoriteit van Hendrik Ra vee ook na zijn dood zo groot, dat
zonder moeilijkheden een neefje als enig erfgenaam de rest
in handen kreeg.
Soms bieden de stukken een typisch tijdsbeeld, als het gaat
over het medegebruik, de aanleg en de verbetering van we-
gen. De Enghlaan liep oorspronkelijk recht door naar de
Thematerweg en kwam aldus vrij dicht langs Den Engh. Langs
deze weg konden gebruikers hun grond in het Maarssen-
broek en de Lage Weide met hun koeybeesten veel gemak-
kelijker bereiken dan via de omweg over Vleuten.
Herhaaldelijk zijn er daarom sinds 1699 contracten afge-
sloten over het medegebruik van de Enghlaan, echter son-
der daar door eenig het minste regt of servituut in tijd en
wijlen te sustineren.
De toestemming is zuiver persoonlijk
en geldt dus niet voor opvolgers. Zodra er een nieuwe heer
op Den Engh komt, wordt dan ook onderdanig opnieuw om
de toestemming gevraagd. In 1789 doet zich even een moei-
lijkheidje voor met een pachter aan wie de doorgang ge-
weigerd wordt. En in 1814, als Hendrik Ravee pas eige-
naar geworden is, wordt de zaak even scherp gesteld. Toch
worden de toestemmingen eerst in 1827 en 1830 per deur-
waarder herroepen en ingetrokken. Er is dan door de aan-
leg van de kantonale zandweg een andere toegang naar de
achtergelegen gronden verkregen. Voor verbetering van
wegen bestond veel belangstelling. Zo werkte de eigenares
iiijatt»iM-iiMW.i»iiiftiai
-ocr page 35-
42
In 1830 wordt de kerk vernieuwd en de kerkvoogden wil-
len weten wat ze met de bank aan moeten, maar de Heer
van den Engh, Hendrik Ravee, reageert niet erg: hij voelt
zeker nattigheid. Eveneens in 1830 verschijnt er een Reg-
lement en Tarief op de Zitplaatsen,
waarvan het eerste ar-
tikel meteen poneert dat er geen stoel, bank of zitplaats in
de vernieuwde kerk mag worden geplaatst zonder behoor-
lijke betaling.
Ravee zal wel toegestemd hebben, want in
1831 krijgt hij een bewijs van eigendom betreffende een
dubbele bank of gestoelte pronkende met het wapen, tot
onderschrift hebbenden: H. Ravee, Heer van Den Engh,
ambachtsheer van Themaat, belegd met twee losse zittingen
overkleed met groen laken, en vier quarto's Bijbels, heb-
bende tot buiten opschrift: Den Engh en Themaat 1831.
En
hij betaalde per jaar ƒ 15,— voor 10 zitplaatsen. Na de
laatste vernieuwing van de kerk in 1970 keert de bank niet
meer terug.
Van de ridderhofstad Den Engh is weinig overgebleven.
Alleen het restant van de slotgracht vormt nog een herinne-
ring aan het roemruchte verleden.
Bronnen
1.   Huisarchief: de Ridderhofstad den Engh te Vleuten, in het bezit van
notaris J.A.P. Aarts te Utrecht.
2.   J.D.M. Bardet: Kastelenboek 1975.
3.   E.B.F.F. Wittert van Hoogland: Bijdragen tot de Geschiedenis van
Utrechtse Ridderhofsteden en Heerlijkheden, 1912.
4.   E. van Engelen: Aaloude aadelijke Stamhuizen en de Riddermaatige
Hofsteden in Utrecht. Handschrift uit ca. 1700: Bibl. G.A.U. nr. 1728.
5.   J. den Tex in: Van Standen tot Staten: 600 jaar Staten van Utrecht.
1375-1975.
6.   R.A.U.: R.A. nr. 1866, 1867, 1871; Oudmunster nr. 1846, 1848; St.A.
nr. 155; Herv. Gem. Vleuten; Top. Atlas cat. nr. 1326; Hyp. bew. 1811-
1838.
7.   G.A.U.: Protocol notaris G.H. Stevens, 1834.
(Dit artikel verscheen eerder in: Maandblad Oud-Utrecht 51e JG. no. 12 (1978).
Wij danken de redactie van Oud-Utrecht voor de verleende toestemming om
het artikel in ons blad te plaatsen).
Wie wat bewaart, die geeft wat
Mevr. A. Vaneveld-van Eyk in Vleuten schonk ons 11 oude
schoolfoto's en familiefoto's.
Van de Heer D.C. van Dalsen in De Meern ontvingen wij
een 40-tal dia's en een 20-tal foto's van De Meern, van
Mevr. J. Rijpert-Hansen in De Meern een oude foto van
de huisjes aan de Stadsdam, en van Mevr. P.A. Bauhaus
in De Meern een aantal foto's van oud De Meern om te
dupliceren.
Openingstijden van onze gebouwen:
Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1, Vleuten:
Elke dinsdag van 14.00 - 17.00 uur en
elke donderdag van 19.30 - 22.00 uur:
Gelegenheid voor contact met bestuur en
werkgroep genealogie, tevens mogelijkheid
tot raadpleging van bibliotheek en andere
documentatieverzamelingen.
Op andere tijdstippen bezoek mogelijk na afspraak met
de heer J. Schoonderwoerd, tel. 03406 - 61462.
Het Kabinet, Zandweg 147B, De Meern:
Elke Ie maandag van de maand van 19.30 - 22.00 uur:
Gelegenheid tot bezoek van onze exposities
over archeologie (o.a. Romeinse nederzet-
ting), oude gereedschappen en werktuigen
en oude huishoudelijke gebruiksvoorwerpen.
Op andere tijdstippen bezoek mogelijk na afspraak met
de heer H. van Essen, tel. 03406 - 62992.
Voor de inrichting van ons informatiecentrum in de Broe-
derschapshuisjes ontvingen wij van de Rabobank De Meern
een bureautafel, een stalen kantoorkast en een microfiche-
leesapparaat.
Wie helpt ons
Aan de jaargangen 6 t/m 21 (1952 t/m 1967) en 40 t/m 42
(1985 t/m 1987) van het Jaarboek van het Centraal Bureau
voor Genealogie en het boekje Vleuten en Haarzuilens in
oude ansichten door Jaap Sprong, ter completering van
onze bibliotheek?
Rectificatie
In het vorige nummer is in het artikel „Oude perceelsna-
men" van Dr D.W. Gravendeel op blz. 6, rechter kolom, een
regel weggevallen.
Boven de regel die begint met „van de weg" moet staan: In
1885 werd van de Erfpacht het gedeelte ten noorden.
-ocr page 36-
43
Archeologisch onderzoek op de Hoge Woerd
In het voorjaar is op de Hoge Woerd ten
noorden van De Meern een kleine opgra-
ving uitgevoerd door de Rijksdienst voor
het Oudheidkundig Bodemonderzoek
(ROB). Het onderzoek vond plaats in het
kader van de aansluiting van de Burge-
meester Middelweerdweg op 't Zand; de
werkzaamheden zijn inmiddels in volle
gang. Het tracé van de nieuwe weg houdt
rekening met de resten van de Romeinse
nederzetting op de Woerd en buigt ten
noord-westen daarvan af naar het punt
waar 't Zand en de Alendorperweg bij-
eenkomen. Reeds langer is bekend dat
het Romeinse legerkamp aan de west-
zijde werd begrensd door een kleine wa-
terloop, die waarschijnlijk in verbinding
stond met de hoofdstroom van de Rijn
(zie dit tijdschrift, jg. 12, 1992, p. 36-38).
Het tracé van de Burgemeester Middel-
weerdweg doorsnijdt de noordelijke voort-
zetting van deze geul in de nabijheid van
de Romeinse nederzetting.
2. Later wordt een dwarsdoorsnede („coupe") van de grondverkleuringen gemaakt Op
iets grotere diepte blijken de stammetjes met bast en al te zijn geconserveerd.
In de maand mei was er gelegenheid om
dwars op de richting van de geul enkele
proefsleuven aan te leggen en daarin het
karakter en het verdere verloop van deze
waterloop te bestuderen. Het onderzoek
werd uitgevoerd door ROB, met onder-
steuning van de gemeente Vleuten-De
Meern en de provincie Utrecht. Op ver-
zoek van de provinciaal archeoloog,
mevr. S.G. van Dockum, hebben leden
van onze Historische Vereniging daarbij
assistentie verleend. Onze archeologi-
sche werkgroep, die aan het begin van
dit jaar een nieuwe start heeft gemaakt,
is meteen in het diepe gesprongen en
heeft assistentie kunnen verlenen bij het
graaf-, meet- en tekenwerk. Op dit mo-
ment worden de resultaten van het on-
derzoek uitgewerkt. Het is nog te vroeg
om op alle vragen een antwoord te ge-
ven, maar duidelijk is al wel dat de op-
graving een waardevolle aanvulling bete-
kent op de topografie van de Romeinse
nederzetting van De Meern.
Het meest in het oog springende resul-
taat is de ontdekking van een beschoei-
ing, die de oostelijke oever van de geul
moet hebben gemarkeerd. Daarmee is op
deze hoogte tegelijk de precieze ligging
van de waterloop bekend geworden. De-
ze lijkt hier, zo'n 200 m ten noorden van
het eigenlijke castellum, iets naar het
westen af te buigen. De afbeeldingen ge-
ven een indruk van het staande paalwerk
waaruit de beschoeiing was opgebouwd.
Op de bodem van de opgravingsput ver-
toonden de meeste palen zich als een
verkleuring: het hout was weggerot en de
holte opgevuld met donkerder boven-
grond. Bij het maken van dwarsdoor-
sneden van de verkleuringen (zie afb. 2)
bleek het hout op een wat dieper niveau,
waar het permanent onder het grond-
water staat, toch nog te zijn geconser-
veerd. Sommige stammen waren beter
bewaard gebleven en staken met hun kop
net boven het vlak van de put uit. Nader
onderzoek van met name de houtresten
kan omtrent de oeverconstructie nog
allerlei details opleveren, mogelijk ook
op het punt van de datering. Aardewerk-
scherven uit de opvulling van de geul
zullen straks misschien iets meer kunnen
vertellen over de geschiedenis van de
verlanding van de geul, die van beteke-
nis moet zijn geweest voor het castellum.
Te zijner tijd zal verslag worden gedaan
van de resultaten van het onderzoek.
1. Nadat de bodem van de opgravingsput
met de panschop is „geschaafd", worden
de verkleuringen van de palen en andere
grondsporen nauwkeurig opgemeten en
getekend.
EPG.
-ocr page 37-
44
Straatnaamgeving in nieuwe wijken
doorJ.F.K. Kits Nieuwenkamp
Toen de nieuwe woonwijk 't Weer in De Meern in voorberei-
ding was, is de Historische Vereniging gevraagd suggesties te
doen voor straatnamen voor deze wijk, in een historische
context. De diverse voorstellen die zijn gedaan, werden echter
door de gemeenteraad niet overgenomen. Besloten werd namen
te geven die met weerkunde te maken hadden, omdat de veld-
naam 't Weer associaties met dit onderwerp zou oproepen.
Maar daar heeft deze plaatselijke en zeer oude benaming na-
tuurlijk volstrekt niets mee te maken. De benaming „weer"
heeft te maken met de oorspronkelijke betekenis van dat woord
(zie Van Dale): 1. wat dient om af te weren; 2. het zich weren
(weerstand); 3. actie (in de weer zijn); 4. strook land tussen
twee sloten (kaveUng). Ook Ter Laan verwijst naar deze laatste
betekenis: 1. dijk of dam (in tal van Groninger plaatsnamen:
Abbeweer, Amsweer, Bellingeweer, Borgsweer, Garreweer,
Garrelsweer, Winneweer, Zandeweer); 2. water of stroom
(b.v. de Oude Weer, de scheiding van Warfum en Raskwerd).
Door de thans gekozen naamgevingen wordt de oude bete-
kenis van het woord 't Weer volkomen teniet gedaan en wordt
de achteloze burger volkomen op het verkeerde been gezet.
Een gemiste kans om oude begrippen met een verwijzing
naar de plaatselijke historie in stand te houden. Maar op 16
juni 1993 werd het initiatief genomen om voor een andere
nieuwe wijk deze „faux pas" niet te maken. Toen namelijk
nam burgemeester Westra contact met mij op met de vraag of
de Historische Vereniging ondanks de ervaringen met 't Weer
suggesties wilde doen voor de straatnaamgeving in het plan
„De Tol", waarbij het zou gaan om 20 a 30 namen, die een
historische samenhang en achtergrond zouden bezitten en die
moesten voldoen aan criteria als: gemakkelijk schrijfbaar, kort
en niet verwarbaar met reeds bestaande sü-aatnamen.
De volgende boerderij- en veldnamen zouden in aanmerking
kunnen komen:
1.    Gulden Hoeve, voormalige hoeve gelegen aan de Alen-
dorperweg bij Alendorperwetering met land tot aan de Krogt
(= Esdoornlaan/Europaweg); reeds genoemd in 1238; eigen-
dom van Oud-Munster Gulden betekent hier gouden.
2.    Griendhoeve, hoeve in Haarzuilens, ten oosten van de
Eikslaan. Griend betekent oorspronkelijk zandgrond (hetzelf-
de woord als grind, grint). Een griend is ook grond met wil-
genhakhout langs de benedenrivieren. Het griendhout wordt
gebruikt voor kribben en zinkstukken. Het binnendijkse griend-
hout gaat naar de stoelenmakerijen en hoepelmakerijen.
3.    Lage Hoeve, langhuisboerderij Thematerweg 5; 1811.
4.    Lindehoeve, langhuisboerderij Bochtdijk 2; 1875.
5.    Linde's Hoeve, langhuisboerderij Parkweg 38; 1865.
6.    Schaapsweide, weide reeds genoemd in 1395, gelegen
bij De Wel.
7.    Rijnweide (Reijnweijtje), stukje land genoemd in 1757
bij laan naar het huis te Vleuten.
8.    Bredekamp (Bredecamp), stuk land in 1414 genoemd
bij lijst leenmannen Ter Weijde. Het woord „kamp" wordt in
deze samenstellingen gebruikt in de betekenis „met sloot of
hek afgepaald stuk grond".
Vanzelfsprekend werd deze uitnodiging als een uitdaging
aanvaard. En naarstig werd gezocht naar onderwerpen. Uit-
eindelijk werd gekozen voor oude veld- en boerderijnamen.
Gedacht wordt aan het geven van boerderij- en veldnamen
die voorkwamen en/of nog voorkomen in het gebied Vleuten
en Haarzuilens. Deze namen kunnen zodanig gerangschikt
worden, dat bepaalde groepen ontstaan, waarmee eventueel
bepaalde wijkjes kunnen worden aangegeven, zoals b.v. groe-
pen eindigende op „hoeve", op „weide", op „kamp" enz. „De
benoeming van een perceel had natuurlijk een praktische re-
den. Het bespaarde een tijdrovende omschrijving. De namen
waren in oorsprong vanzelfsprekend, terwijl wij nu naar de
betekenis ervan wel eens moeten raden. Elke naam vertelt
een stukje geschiedenis. Het mooiste is als een perceel zijn
oude naam heeft behouden tot op het moment dat het kadas-
ter zijn intrede deed (1832). We kunnen dan exact aanwijzen
waar we op de kaart moeten kijken", aldus dr D.W. Graven-
deel in ons tijdschrift. Het is mogelijk de uitgang -straat, -
laan of -weg achterwege te laten. Dit wordt zelfs geadviseerd.
4. De Lindehoeve
-ocr page 38-
45
9.    Sluyterskamp, perceel gelegen bij Den Ham, Heycop,
Zeldenrijk, later genoemd 't Hoog; 1714.
10.  Zandkamp (Zantcamp), perceel gelegen nabij 't Zand.
11.  Hooge Kamp, perceel gelegen ten noorden van Haarzui-
lens nabij Ockhuizerweg 35.
12.  Weikamp (Weykamp), perceel genoemd in 1595, gelegen
aan het einde van het Wielderveld.
13.  In den Kamp, perceel genoemd in 1468.
14.  Keizerkamp, boomgaard op Knijfgensdorp genoemd in 1659.
15.  Kerkekamp (Kerckekamp), weiland in de polder Vleuterwei-
de, genoemd in 1664, in 1710 eigendom van de Broederschap.
16.  Nyenkamp (Nyencamp/Nieuwenkamp), 5 morgen land
bij De Wel, genoemd in 1440.
17.  Meulenkamp, perceel in het noorden van Themaat, waar
molen gestaan heeft.
18.  Proostenkamp, 5 morgen land op Wilderveld, nabij de
Uiterdijk. De proost was de voorzitter van een kapittel van
kanunniken, ook belast met het beheer der tijdelijke goederen
en zaken van het kapittel.
19.  Olgkamp, 4 morgen land nabij De Haar, genoemd in 1686.
20.  Gruppelboomgaard, boomgaard te Haarzuilens. Een grup
is een smalle uitgraving tussen akkers of in het weiland (grep-
pel), maar ook de mestgoot achter het vee in de koestal (groep).
21.  Kromme Boomgaard, boomgaard langs de Parkweg.
57. Nieuwliist
26.  Lange Boomgaard, boomgaard ten zuiden van de Dijk
of Heerenweg (thans Hindersteinlaan).
27.  Kleine Hof, dubbelwoonhuis in landeüjke stijl; Bochtdijk
6-8, gebouwd in de 19e eeuw.
28.  Koningshof, 16e/17eeeuwsedwarshuisboerderij; Eikstraat 9.
29.  Puttershof, tuintje in Zuileveld ten oosten van de School-
straat.
30.  Hazenhof, boerderij gelegen onder Gieltjesdorp.
31.  De Vrijtliof, vermoedelijk de oude brink in het oude
dorp Haarzuilens, genoemd in 1598.
32.  Hazenakker (Hasenacker), 9 morgen land gelegen op
Wilderveld.
33.  Kostersakker (Costersacker), 1 morgen bouwland in
1744 gelegen ten zuiden van Vleuten aan de Tiendweg, naast
boerderij Dakveld, genoemd in 1697.
34.  Broodakker (Broodacker), 1 morgen bouwland bij De
Haar en genoemd in 1694.
35.  Wilderveld, land en voormalige hofstede gelegen ten wes-
ten van Vleuten van het Kapittel van Oud-Munster (wild =
ongecultiveerd land).
36.  Zuileveld, voormalig huis met 5 morgen boomgaard en
weiland gelegen ten oosten van de Schoolstraat, met tuintje
het Puttershofje, reeds genoemd in 1681 en 1762.
37.  Dakveld, in 1620 een halve morgen land en later een 18e
eeuwse langhuisboerderij, aan de Stationsstraat.
38.  Groot Zand, voormalige boerderij, gelegen ten oosten
van Alendorp op 't Zand, eigendom van de Johanniters.
39.  Klein Zand, voormalige boerderij, gelegen ten oosten
van Alendorper op 't Zand, eigendom van de Johanniters.
40.  Poortland, boomgaard langs Vleutensewetering tot aan
en langs Groeneweg/Achterdijk, gelegen tegenover de poort
van Den Ham, genoemd in 1626.
47. Slotzicht
22.  Pyramideboomgaard, boomgaard gelegen ten noord-
westen van de Koningshof in Haarzuilens.
23.  Aagjesboomgaard, in 1820 beschreven boomgaard bij
Den Ham (Aagjesappel is een soort appel).
24.  Kippenboomgaard, boomgaard gelegen in Haarzuilens.
25.  Nieuwe Boomgaard, boomgaard ten noorden van de
Dijk of Heerenweg (thans Hindersteinlaan).
-ocr page 39-
46
53.  De Grote Krimp, perceel land gelegen aan de Alendor-
perweg, genoemd in een akte van 1809 (cramp/crempe/
crimpe = samentrekken/smaller worden: vorm van het land).
54.  De Tol, oorspronkelijk tolhuis aan de Utrechtseweg.
55.  De Vischkom, niet nader omschreven.
56.  Onder de Groene Linden, winkel-woonhuis uit 1890,
Brink 4.
57.  Nieuwlust, landelijk woonhuis 19e eeuw. Dorpsstraat 70.
58.  Heinstmaat, (Henxtmade/Heijnstmaet/Heemsmade/
Himsmade), 16e eeuwse boerderij Hof ter Weydeweg 9-10.
59.  Knyfgensdorp, gebied tussen Schoolstraat, Kantonnale-
weg en Smalle Themaat.
60.  De Bom, weiland behorende bij de Hazenhof. Bom be-
tekent iets dat groot is.
61.  Groenewoud, in 1750 boerderij gelegen aan het Zand-
pad van Hof ter Weyde naar Vleuten, later nieuwe boerderij
Utrechtseweg 66, nu Hof ter Weydeweg; de oudere boerderij
van voor 1769 werd vervangen door de huidige boerderij.
62.  De Veldhoen, te Haarzuilens.
63.  De Grauwert (Grauening/Gravening), weide, reeds ge-
noemd in 1453: Adriaan Grauwert werd ermee beleend door
de Proost van Oudmunster later aangeduid als 14 morgen
land behorende bij de hofstede Terweijde, thans op Utrechts
grondgebied gelegen.
64.  De Nobel (De Nobel hoeve), 18e eeuwse langhuisboer-
derij, Dorpsstraat 41.
65.  Donkersteeg, is de oude naam van de Achterdijk, later
Hamweg, gelegen noordelijk van de Vleuterweide, genoemd
in 1820.
66.  De Pottegieter, stuk land genoemd in 1630, gelegen in
de buurt van Wilderveld, behorend bij Den Ham.
58. Himsmade
41.  Wijnland, stuk land ten noorden van Vleuten in 1676
behorende aan kerk te Vleuten.
42.  Hofland, land aan de Krogtdijk/Alendorp (Hoflandse
tienden), tegenover de Gulden Hoeve.
43.  Kortland ('t Kortland), genoemd in 1618, gelegen aan de
Heerenweg of Wielderveldsedijk, later ook Duvelshoek.
44.  Vletland, in de 19e eeuw genoemd, gelegen op De Nes,
tegenover hofstede Alenvelt; afgevlet t.b.v. de steen- en pan-
nenbakkerijen aan de Vecht.
45.  Dijkzicht, boerderij Polderweg 2 uit 1896.
46.  Boszicht, langhuisboerderij Rijndijk 10 uit 1877.
47.  Slotzicht, boerderij Thematerweg 2 uit 1896.
48.  De Reit (De Reijdt), perceel behorende bij de Konings-
hof en „Pas zijn Land" in Themaat, ten noorden en zuiden van
de Ockhuizerweg, gelegen achter de Pyramideboomgaard, voor
het eerst genoemd in 1765, leen van het Huis Den Ham.
49.  De Jonge Reit, zie 48.
50.  De Wel, oude hofstede Ter Haar met 34 morgen land;
boerderij aan het einde van de Parkweg, behoorde toe aan
Oudmunster (1479); leenman Wernair van Welle, behorend
bij De Haar.
51.  Zeldenrijk (Seldenrijck), langhuisboerderij 't Hoog 6
(1855), reeds genoemd in 1610.
52.  De Geer (De Gheren), land gelegen aan de Bochtdijk
(1576). Geer betekent hier „smal toelopende, wigvormige strook
grond".
61. Groenewoud
-ocr page 40-
*<•
47
dieren, in het bijzonder een hoek van een weiland waar het
vee gemolken wordt.
80.  De Swaan, herberg in het dorp Vleuten, ter plekke van
de voormalige boerderij Hinderstein (oorspronkelijke eige-
naar Jan Comelisz Hoveling, later brouwer Johannes van Bij-
levelt).
81.  Trundelwerf, hofstede bij De Wel (1395).
67.  De Kriek, 10 morgen bouw- en weiland in 1595 ge-
noemd, gelegen ten westen van Vleuten op Wielderveld of
Wilderveld (kriek = bepaald soort kers/pruim).
68.  Hoppekamer, 1 morgen land genoemd in 1596, gelegen
in de Kriek (wellicht een hopakker; hop is een netelachtige
plant, waarvan de vruchtkegel ook hopalcker wordt genoemd;
de bellen van de hop worden gebruikt bij de bereiding van
bier).
69.  De Wiel, genoemd in 1366, gelegen tussen Vleutensewe-
tering en Thematerweg. In de betekenis van binnendijkse
kolk, ontstaan na dijkbreuk of na een overstroming over-
gebleven.
70.  Vinkenbuurt, buurtje nabij voormalig Oude Regthuis.
71.  De Nes, landtong, (de Halve Maan) gelegen tegenover de
hofstede Alenvelt, van Vleutensewetering tot Tiendweg of
Krogtdijk (= Europaweg). Nes betekent oorspronkelijk bui-
tendijks land.
W-Wr^te tt
'-«««wl^feSft
-'*
f.
79. De Bocht
82.  De WaaikuU (De Waijkuijl), water gelegen bij de krui-
sing Utrechtseweg/Alendorperwetering.
83.  Zonneweelde, landhuis uit 1927 in Amsterdamse stijl;
Johanniterweg 17.
84.  Rhüneveldsche Bosch, bosch in het noorden van The-
maat, later langhuisboerderij, 18e eeuw, Thematerweg 4.
85.  Het Leiwerk, (Leywerk), in de 13 eeuw gegraven water-
gang tussen de Vleutense Wetering bij De Tol en de Proost-
wetering/Stadswetering bij de ridderhofstad Den Engh. Oor-
spronkelijk voor afwatering van het ten oosten van Vleuten
gelegen gebied, later ook van belang als vaarweg voor ver-
voer van in Vleuten afgevlette klei naar de steen- en pan-
nenbakkerijen langs de Vecht. Lei, lee, leede, liede is een wa-
tering, nog in gebruik als naam van rivieren, stromen en de
daaraan gelegen plaatsen: de Warmonder Lee, de Oude Lee,
de Liede, de Kleine en de Nieuwe Lei, enz.
64. De Nobel
72.  Du(i)velshoek, bosgebied ten westen van Vleuten, ge-
noemd in 1811, samen met de Lage Hoeve (ook op andere
plaatsen).
73.  Het Klaverblad, hallehuisboerderij uit de 18e eeuw;
Ockhuizerweg 20.
74.  Over Engh, klein landhuis Utrechtseweg 33 (1925).
75.  Halfweg, langhuisboerderij uit 1900 (Utrechtseweg 85).
76.  R^kelijkhuizen, boerderij Thematerweg 16.
77.  Het Koehok, niet nader omschreven.
78.  De Kroft, (Krocht/Kroft/Croft/Cruft), klein stuk hoog-
gelegen bouwland ten zuiden van de Esdoornlaan, ten oosten
van de Europaweg, genoemd in 1238. Veel voorkomende
veldnaam voor een hooggelegen stuk land of een niet ver-
graven stuk veen.
'9. De Bocht, 4 morgen land ten zuiden van de Bochtdijk,
genoemd in 1579. Naast buiging of kromming, heeft dit
woord ook de betekenis van inham of omheinde ruimte voor
Tot zover 85 suggesties voor de naamgeving van straatnamen
in o.a. het nieuwe bestemmingsplan „De Tol". Over de te
kiezen schrijfwijze zou nog enige discussie kunnen worden
gevoerd. In de oude stukken worden de namen zeer verschil-
lend gespeld. Dat betekent, dat er geen enkel bezwaar bestaat
om de namen nu naar de huidige spelling te schrijven. Iets
anders ligt het met de toevoeging van de lidwoorden. Deze
dienen in bepaalde gevallen zeker gehandhaafd te blijven,
omdat anders de oorspronkelijke betekenis verdwijnt. Neem
bijvoorbeeld de veldnaam „De Kriek", daar moet het lid-
woord blijven staan, omdat „Kriek" zonder lidwoord een
soort kers aanduidt. Dat geldt ook voor De Reit, De Wel, De
Geer, De Noobel, De Wiel, De Nes, De Kroft en De Swaan.
-ocr page 41-
48
Dubbeltje
Zaterdagavond is bij ons thuis altijd ge-
zellig. Na het avondeten mogen we dan
nog even opblijven en doen we spelletjes,
zoals ganzenbord of mens-erger-je-niet.
Deze keer hadden mijn ouders wat
anders bedacht. We moesten maar eens
kaarten leren. Dat werd één-en-dertigen,
een heel simpel spelletje. ledere speler
krijgt drie centen; wie het eerst zijn cen-
ten verspeeld heeft krijgt een snoepcent,
en kan dan nog een keer meespelen.
Nu hadden we zelf natuurlijk geen
geld en ook in moeders beurs was geen
cent meer te vinden. Dus werd de kno-
pendoos erbij gehaald, en iedere knoop
deed dienst als cent.
Nou ben ik niet zo handig met kaar-
ten, dus waren mijn drie knopen al spoe-
dig de pot in. Ik kreeg de snoepknoop, en
won zowaar de hele pot.
Na afloop zei moeder: „Bidden en naar
bed". Onze zondagse kleren werden klaar-
gelegd; ik deed alle spulletjes uit mijn
oude broek in mijn zondagse. Hierbij
deed moeder een schone zakdoek en
twee halve centen voor de coUectezak.
Vader zei nog: „Denk erom de ene col-
lecte is voor de arme zwarte kindertjes!
„Nou ik weet dat zij het niet best hebben,
ik zie wel eens plaatjes van de missie, ze
hebben geen broek aan hun kont". Wel te
rusten!".
's Morgens om kwart voor zeven naar de
kerk, nog erg slaperig en nuchter, want
we moesten ter communie. Een missie-
pater preekte (en bedelde), maar ik kon
mijn gedachten er niet helemaal bij hou-
den. Kon ik maar wat meer geven dan
een halve cent. Toen de collecte begon,
greep ik al in mijn broekzak en voelde
daar twee halve centen en.....de snoep-
knoop van gisterenavond.
Toen bedacht ik snel een plan. Ik keek
naar het grote kruisbeeld en zei zachtjes:
„Onze Lieve Heer, neem me niet kwalijk,
maar ik moet even iets versieren voor die
arme nikkertjes". Ik gooide de knoop in
de zak en hield de halve cent over.
We spaarden thuis ook zilverpapier voor
de missie, dus thuisgekomen maakte ik
van een halQe met zilverpapier erom een
dubbeltje. Met dit nepdubbeltje ging ik 's
maandags naar een snoepwinkeltje van
een slechtziende vrouw en kocht voor
zes cent zoethout (een hele arm vol). Ik
kreeg vier echte centen terug, en kocht in
een andere winkel voor anderhalve cent
drop, kreeg een halve cent terug en maak-
te daarvan weer een dubbeltje.
Het was rond kersttijd en om uit te pro-
beren of ik wel eerlijk bezig was, ging ik
naar de kerk. Daar stond een engelen-
beeld en als je daar geld in gooide knikte
hij (of zij) met het hoofd. Ik stopte een
nepdubbeltje in de buik van de engel en
zei: „Is het goed wat ik doe?" De engel
knikte met een tevreden gezicht van ja.
Gerustgesteld ging ik door met dubbel-
tjes maken, zoethout eten en uitdelen aan
mijn vriendjes. De missie vaarde er wel
bij. Soms gooide ik van grote hoogte een
nepdubbeltje in de zak, zodat iedereen
het goed kon zien, maar altijd ook een of
twee centen.
Alles ging goed, totdat mijn moeder op
een ongelegen moment op het idee kwam
om mijn broek in de was te doen. Ze vond
heel wat geld en hoe ik ook probeerde uit
te leggen dat het voor de missie was, ze
nam het geld in beslag en zou het wel
tegen mijn vader vertellen.
Ik vond het maar beter haar voor te
zijn en vertelde het hem zelf. Hij had wel
begrip voor mijn zendingswerk, maar vond
dit toch niet eerlijk.
Ik beloofde beterschap en kwam er zo
nog goed vanaf, al besefte ik wel dat
mijn vriendenkring nog wel wat zou slin-
ken; het zoethout was op.
„Jongen, zei mijn vader nog, het is met
geld eenmaal zo; als je voor een dub-
beltje geboren bent, dan word je nooit
een kwartje".
Als ik nog wel eens met zilverpapier be-
zig was, werd ik goed in de gaten ge-
houden. Dan zei mijn vader: „Denk erom,
er zijn twee manieren om rijk te worden,
maar eerlijk duurt het langst".
Dat laatste heb ik later pas goed be-
grepen.
De Meem, maart 1943
Theo van den Berg
Illustratie:
Barbara Gravendeel
-ocr page 42-
49
Van de voorzitter
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens
Verschijnt 4x per jaar. ISSN 0928-4893
14e jaargang nr. 3, september 1994 ©1994
De vereniging is ingeschreven in het vere-
nigingsregister van de K.v.K. Utrecht e.o.
onder nummer V 479360
Dagelijlis bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter
Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten
Tel. 03407-72112
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Meerndijk 62. 3454 HT De Meern
Tel. 03406 - 61462
P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1, 3451 GP Vleuten
Tel. 03407-71483
A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
Tel. 03407-71263
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr. C. Isings, Soest
Dr. D.W. Gravendeel, Laag Keppel
Gebouwen:
Vleuten: Broederschapshuisjes (documen-
tatie- en informatiecentrum).
Dorpsstraat 1, Tel. 03407 - 74222
(gedurende openingstijden)
De Meern: Het Kabinet (permanente expo-
sitieruimte). Zandweg 147B
(achter Verenigingsgebouw)
Ledenadministratie en -informatie:
Mevrouw P.J. de Rooij-Goes
't Zand 1,3451 GP Vleuten
Tel. 03407 - 71483
^ Contributie (inclusief tijdschrift);
f. 30," per jaar,
bij verzending per post f. 12,50 extra
Losse nummers tijdschrift:
f. 7,50 voor leden, f. 10,-- voor niet-leden
Bankrelaties:
ABN-AMRO Bank De Meern,
rek, 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie:
H.E.J. van Essen, H.J. Kolker en J.W.
Schoonderwoerd
Adres: Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Tel. 03406 - 62992
Gehele of gedeeltelijke overname van ar-
tikelen uit dit tijdschrift is slechts toege-
staan met bronvermelding en na verkregen
toestemming van de redactiecommissie
Illustratie voorpagina: Irapressie van een
nederzetting uit de Ijzertijd (800-1200 v. Chr.)
(Uit: L.P. Louwe Kooijmans, Sporen in het land,
Meulenhoff Informatief, Amsterdam 1985).
Druk: Niek van Kooten De Meern
De vinger aan de pols. Dat is de houding
die het bestuur aanneemt bij het volgen
van de ruimtelijke ontwikkelingen van het
grondgebied van onze gemeente, die de
overheden voor ons in petto hebben. Daar-
bij spelen twee belangrijke zaken: in de
eerste plaats de voorgenomen grenswijzi-
ging, waardoor een groot gedeelte van het
grondgebied van onze gemeente overgaat
naar de gemeente Utrecht. Binnen dat
gebied, waarover nu tussen de gemeente-
besturen van Vleuten-De Meern en Utrecht
kennelijk overeenstemming is bereikt, zijn
veel cultuurhistorische elementen gelegen,
zoals beschermde archeologische en ge-
bouwde monumenten en nog niet be-
schermde gebieden met een grote archeo-
logische of natuurhistorische betekenis.
Daarnaast heeft het gebied ook grote land-
schappelijke waarden. Daar waar het ge-
bied een grote concentratie van historische
elementen herbergt en grenst aan het res-
terende grondgebied van Vleuten-De
Meern, lijkt een overdracht aan de ge-
meente Utrecht beslist niet noodzakelijk,
omdat Utrecht deze grond zou willen
verwerven om er nieuwbouw op te plegen.
Omdat dit niet mogelijk zal zijn, gelet op
de historische waarden, die eraan verbon-
den zijn, is overdracht dus zinloos.
In de tweede plaats volgt het bestuur de
bouwactiviteiten van beide gemeenten met
argusogen, omdat nagenoeg het gehele
grondgebied van de gemeente Vleuten-De
Meern, aansluitend op de huidige grens
van Utrecht met nieuwbouw wordt be-
dreigd. Door deze nieuwbouw dreigen er
veel historisch waardevolle zaken verloren
te gaan. Naast vele kleinere lokaties met
waardevolle bodemschatten, heeft het be-
stuur bij de beide gemeenten, maar ook bij
de provincie, aandacht gevraagd voor met
name vier zeer belangrijke lokaties, waar
uiterst voorzichtig mee dient te worden om-
gesprongen. Dat zijn met name het gebied
rondom Den Engh met de Enghlaan (de
oorspronkelijke oprijlaan van het kasteel,
nog steeds beplant met fruitbomen), het
gebied rondom het Romeinse castellum
(waar meer nog niet dan wel is gevonden:
waar lag de burgerbebouwing, het grafveld
enz.), het gebied rondom de ridderhofstad
Nyevelt (gelegen op de stroomruggen van
de Rijn, nog duidelijk in het landschap
zichtbaar), en het gebied langs de Leidse
Rijn, inclusief park Voorn (een gebied met
lintbebouwing, daterend uit de middeleeu-
wen als gevolg van de ontginningen in dit
gebied). Om uiting te geven aan onze be-
zorgdheid over de aangegeven ontwikke-
lingen heeft het bestuur inmiddels een be-
zwaarschrift bij de provincie ingediend te-
gen de voorgenomen grenswijziging voor
met name het gebied rondom de Enghlaan
en het gebied langs de Leidse Rijn inclu-
sief park Voorn.
Bovendien levert de vereniging zoveel mo-
gelijk gegevens aan het Projectbureau Leid-
sche Rijn, aan wie de opdracht is verleend
tot het ontwerpen van een zogenaamd
„masterplan", waarin de belangrijkste pla-
nologische ontwikkelingen zullen worden
aangegeven. Door het leveren van alle in-
formatie kan later niet gezegd worden dat
het onbekend was. Zal later blijken, dat
naar de mening van onze vereniging de
overheid te weinig belang heeft gehecht
aan de cultuurhistorische elementen, dan
zal de vereniging niet schromen bezwaar
te melken.
Zoals het overleg thans plaatsvindt heb ik
echter goede hoop, dat met de cultuurhis-
torische belangen wel degelijk rekening
zal worden gehouden en de plannen daar-
aan zeker aangepast zullen worden.
Maar wij houden de vinger aan de pols.
Een daarom ook in dit nummer meer in-
formatie over het onderzoek, dat de stich-
ting RAAP heeft gedaan naar de cultuur-
historische waarden van het wellicht te
bebouwen gebied. Ik hoop van harte, dat
al onze informatie op de goede plaats te-
recht zal komen, zodat daarmee rekening
wordt gehouden.
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
In dit nummer
pag.
Van de voorzitter                                                                                              49
Verenigingsberichten                                                                                       50
Bij de presentatie van het RAAP-rapport                                                         51
Stichting RAAP brengt archeologische resten in kaart                                    53
Dorpsbewoners die ons wat te vertellen hebben ...                                        62
Veldnamen                                                                       .« 69
De oude pastorie                                                                                              71
De Lach                                                                                                            74
-ocr page 43-
50
Verenigingsberichten
Geschiedenisboek Vleuten-De lUleern
Het in februari uitgekomen boek „Vleuten-De Meem, geschie-
denis en historische bebouwing" is zodanig in trek, dat het in
de boekhandel inmiddels uitverkocht is. Voor onze leden is het
nog te koop in ons documentatiecentrum, Dorpsstraat 1 in
Vleuten (tijdens de openingsuren), bij de secretaris, Meemdijk
62 in De Meem en bij de penningmeester 't Zand 1 in Vleuten.
Als u het nog wilt aanschaffen of aan iemand cadeau wilt doen,
wacht dan met uw aankoop niet tot het ook bij ons uitverkocht is!
Akten van indemniteit
Dankzij de medewerking van de gemeente is ons documentatie-
centmm verrijkt met een verzameling (kopieën) van de in het
oud-archief van de gemeente aanwezige akten van indemniteit
van de vroegere gerechten Vleuten en de Meem, de Haar, Ou-
denrijn en Veldhuizen van 1711-1811. Akten van indemniteit of
vrijwaring zijn de verklaringen van het gerecht waarin men
geboren was (die bij verhuizing overgelegd moesten worden
aan het gerecht waarheen men verhuisde), dat het gerecht zich
garant verklaarde voor de kosten van ondersteuning, wanneer
de betreffende persoon ooit in armoede mocht komen te verke-
ren. Aangezien er in die tijd nog geen bevolkingsregisters wa-
ren, geven deze akten een inzicht wanneer en waarheen be-
paalde personen zijn vertrokken of vanwaar zij zijn gekomen.
Voor familieonderzoek kunnen deze akten waardevolle gege-
vens bevatten. Van deze verzameling is door onze secretaris een
namenregister gemaakt, dat ook in onze computer is opgeno-
men, zodat het opzoeken van namen van personen snel kan ge-
schieden. Ten behoeve van onderzoekers die oude handschrif-
ten niet zo gemakkelijk kunnen lezen, zijn door de heer J.H.van
der Poel een groot aantal transcripties gemaakt, die in de ver-
zameling zijn opgenomen. Wij hopen onze leden en andere be-
langstellenden hiermee weer beter van dienst te kunnen zijn.
Stichtse Historische Reeks
In november a.s. zal deel 18 in deze reeks worden uitgegeven,
getiteld „Husinghe ende hofstede". Het betreft een institutio-
neel-geografische studie van de rechtspraak over onroerend
goed in de stad Utrecht in de middeleeuwen, geschreven door
de Utrechtse rechtshistoricus drs. Martin W.J. de Bruyn. Dit
boek, waarvan de verkoopprijs ƒ 85,— zal bedragen, is voor
onze leden voor ƒ 70,— te verkrijgen, mits het vóór 15 oktober
via de vereniging wordt besteld. Voor belangstellenden is het
dus zaak snel te beslissen. Nadere informatie over het boek is
bij de secretaris te verkrijgen.
Schrijvers gevraagd
Het is al weer een jaar geleden dat wij dit onderwerp hebben
aangesneden en het is nog steeds actueel. Een jaar lang heeft
een klein aantal mensen weer zijn best gedaan om ons tijd-
schrift te vullen met interessante artikelen. Graag zouden wij
zien dat meer mensen ons daarbij komen helpen, ook om de
nodige afwisseling te waarborgen. U weet het, documentatie
over vele onderwerpen is bij de vereniging aanwezig en is de
moeite waard om er eens in te duiken en er iets over te schrij-
ven. U wordt er vanzelf enthousiast voor Onze secretaris kan u
er nader over informeren. Maak met hem eens een afspraak!
Herdruk uitverkochte nummers
Gebleken is dat er nog verschillende gegadigden zijn voor oude
nummers van ons tijdschrift die uitverkocht zijn. Dat zijn de
nummers 1981/1, 1981/2, 1982/2, 1983/1, 1983/4 en 1984/1.
Wij hebben van deze nummers een herdruk (kopie) laten ma-
ken zodat u uw verzameling alsnog kunt aanvullen. Hiervoor
kunt u contact opnemen met de secretaris, tel. 03406-61462. De
prijs ƒ 5,— voor leden en ƒ 6,25 voor niet-leden. Van alle an-
dere nummers zijn voor dezelfde prijs ook nog exemplaren
verkrijgbaar.
Het Utrechts landschap en zijn bewoners
Onder deze titel organiseren de Universiteit Utrecht en de Ver-
eniging Oud-Utrecht een lezingencyslus over de geschiedenis
van het Utrechtse landschap. De lezingen zijn gratis en vrij toe-
gankelijk en worden gegeven in het Academiegebouw, Dom-
plein 29, Utrecht, van 20.00 - 22.00 uur Programma:
5 oktober: De bewoning van het Kromme Rijngebied in de
Romeinse tijd en in de vroege middeleeuwen, door Mw. Drs.
S.G. van Dockum; (Wijk bij Duurstede tot Vleuten);
12 oktober: Ontstaan en ontwikkeling van het cultuurlandschap,
door Drs. J.D.H. Harten;
19 oktober: Utrechtse kastelen en buitenplaatsen, door Drs.
H.J.M. Tromp;
26 oktober: Historische tuin- en parkaanleg in Utrecht, enkele
aspecten en voorbeelden; door Drs. H.M.J. Tromp;
2 november: Vestingwerken in de provincie Utrecht, 16e - 20e
eeuw, door Drs. J.P.C.M. van Hoof;
9 november: Utrechts waterstaat, 8(X) -1980, door Dr. G. van de Ven.
Vereniging Open IVIonumenten
Kortgeleden is de landelijke Vereniging Open Monumenten op-
gericht. Het doel van deze vereniging is zoveel mogelijk monu-
menten toegankelijk te maken, o.a. door middel van de Open
Monumentendag, het bevorderen van de overtuiging dat monu-
mentenzorg essentieel is voor onze binding met het verleden,
het behoud van monumenten, het interessant maken van monu-
menten voor een groot publiek en het financieel gezond maken
en houden van monumenten. Het lidmaatschap kost ƒ 37,50 per
jaar, maar als u zich vóór 11 oktober via onze vereniging aan-
meldt kost het u slechts ƒ 27,50. Als lid ontvangt u elke twee
maanden het kleurrijke tijdschrift „Open Monument" boorde-
vol informatie over monumenten. Aanmeldingsformulieren zijn
verkrijgbaar in de Broederschapshuisjes en bij de secretaris.
Openingstijden van onze gebouwen:
Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1, Vleuten:
Elke dinsdag van 14.00 - 17.00 uur en
elke donderdag van 19.30 - 22.00 uur:
Gelegenheid voor contact met bestuur en
werkgroep genealogie, tevens mogelijkheid
tot raadpleging van bibliotheek en andere
documentatieverzamelingen.
Op andere tijdstippen bezoek mogelijk na afspraak met
de heer J. Schoonderwoerd, tel. 03406 - 61462.
Het Kabinet, Zandweg 147B, De Meern:
Elke Ie maandag van de maand van 19.30 - 22.00 uur:
Gelegenheid tot bezoek van onze exposities
over archeologie (o.a. Romeinse nederzet-
ting), oude gereedschappen en werktuigen
en oude huishoudelijke gebruiksvoorwerpen.
Op andere tijdstippen bezoek mogelijk na afspraak met
de heer H. van Essen, tel. 03406 - 62992.
-ocr page 44-
51
Bij de presentatie van de resultaten van de inventarisatie
van archeologische waarden in het westelijk weidegebied
door J.F.K. Kits Nieuwenkamp.
Op 19 juli j.1. vond op Paushuize in Utrecht de officiële pre-
sentatie plaats van de resultaten van de inventarisatie van ar-
cheologische waarden op het grondgebied van de gemeente
Vleuten-De Meem.
In de uitnodiging om bij de presentatie aanwezig te zijn
wordt door het college van gedeputeerde staten gesteld, dat bij
het maken van plannen voor woningbouw of infra-structurele
werken vaak onvoldoende rekening wordt gehouden met be-
staande archeologische waarden. Voorts wordt gesteld, dat de
uitvoering van de plannen soms ernstige vertraging oploopt,
omdat alsnog archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Om
dit te voorkomen in het gebied ten westen van de stad Utrecht,
waar ingevolge de VINEX een grootschalige woningbouwloca-
tie moet komen, heeft de afdeling Utrecht van de Archeologi-
sche Werkgemeenschap Nederland (AWN) het initiatief geno-
men om tijdig een inventarisatie van de archeologische waar-
den gereed te hebben, zodat daar in de fase van planvorming
rekening mee kan worden gehouden. Zo kunnen de archeologi-
sche waarden o.a. in toeristisch-recreatieve zin de aantrekke-
lijkheid van het gebied vergroten. Gelet op het grote belang van
dit vroegtijdig onderzoek heeft de provincie dit onderzoek fi-
nancieel mogelijk gemaakt. Het onderzoek is uitgevoerd door
de Stichting Regionaal Archeologisch Archiverings Project
(RAAP) uit Amsterdam. Aldus de uitnodiging van het college
van gedeputeerde staten.
De presentatie geschiedde door de gedeputeerde mr D.H.
Kok, terwijl toelichtingen werden gegeven door (in volgorde)
dr P.K.J. van der Voorde, voorzitter AWN, afd. Utrecht, drs
H.F.A. Haarhuis, mede-opsteller van het rapport, en mw drs
S.G. van Dockum, archeologe bij de ROB, tevens provinciaal
archeologe.
Mr Kok stelde zich de vraag hoe je in feite met zo'n bouw-
opdracht begint: „Pak je een vel blanco papier en ga je dan maar
wat schetsen? Of ben je je bewust van het feit, dat het gebied al
een geschiedenis heeft; dat mens en natuur het gebied al eeu-
wenlang vorm hebben gegeven. En werk je dus vanuit de his-
torische continuïteit van het landschap, als een van de elemen-
ten die de mimtelijke kwaliteit van het nieuwe bepalen. Geluk-
kig krijgen planologen en stedebouwkundigen steeds meer oog
voor de historische continuateit van het landschap. (...) De
cultuurhistorie is in dit gebied rijkelijk aanwezig. Dat geldt niet
alleen voor de archeologie, maar ook voor de historische geo-
grafie en de gebouwde monumenten. Iemand die het verleden
ontkend is dwaas. (...) Daarom is het goed dat de historische
continuïteit van het landschap meegenomen wordt in de
ruimtelijke kwaliteit. (...) Die aandacht voor de cultuur-historie
vind ik gelukkig ook terug in de monumentennota van de
gemeente Utrecht: „Op de schouders van reuzen". Heel aardig
in die nota is het nieuwe instrument van de CHER: de cultuur-
historische effectrapportage. Dat wil de gemeente ook in dit ge-
bied doen. (...) Daarom is het goed tijdig te weten met welke
aspecten rekening gehouden moet worden. Dan is het goed om
naar verkavelingspatronen te kijken, uit te gaan van de histo-
nsche infrastructuur, oude waterlopen in tact te laten of te her-
stellen, te kijken welke onderdelen van het bodemarchief be-
waard moeten blijven en dus ingepast moeten worden, welke
voorbeelden van oude en jongere bouwkunst moeten worden
ingepast enz. Want waarom zou je het middeleeuwse wegen-
patroon laten verdwijnen. En is het zo erg dat delen van het bo-
demarchief niet mogen worden aangetast? Dat kunnen groene
voorzieningen worden. En wat doen we met het castellum.
Blijft dat zo maar een bijzondere vlek of kunnen we dat integre-
ren en een ruimtelijke functie geven? Uit het archeologisch on-
derzoek dat in het kader van het bestemmingsplan 't Weer op
het castellumterrein is gedaan blijkt, dat er aan de westkant van
het castellum een stroom heeft gelopen. De loop naar het noor-
den, waarschijnlijk naar de oude loop van de Oude Rijn kennen
we nog niet. Ook de Romeinse weg die het castellum verbond
met de castella in Woerden en Utrecht kennen we nog niet. Ik
zou het toejuichen als de gemeenten Vleuten-De Meern en
Utrecht, de provincie en de ROB dit onderzoek gezamenlijk
zouden kunnen oppakken. Daarmee zou het castellum een lo-
gische plaats krijgen in de eventuele toekomstige ruimtelijke
ontwikkelingen. (...) Maar er moet in zo'n gebied wel groen
komen. Dat kun je dus ergens willekeurig neerleggen, maar je
zou ook de oude loop van de Oude Rijn, die op de kaart nog te
herkennen is, als een groene meander door het gebied kunnen
laten lopen. Dat kan bovendien een recreatieve fietsroute ople-
veren. Je zou die oude loop ook nog weer kunnen opgraven.
Perfect als recreatief element voor kanoën of waterfietsen of
schaatsen.(...) Zo'n groene meander kan bovendien nog een
ecologische verbindingszone vormen. (...) Ik hoop en verwacht
dat de stedebouwkundige plannen zo met de historische conti-
nuïteit, met de cultuur-historie (en het bodemarchief in het bij-
zonder) wordt rekening gehouden, dat ook de generaties na ons
zullen kunnen zeggen, dat in Leidsche Rijn en Harmeien het
verleden nog aanwezig en voelbaar is".
Aldus de Utrechtse gedeputeerde. De teneur van zijn betoog
geeft goede moed voor wat betreft de inzet van de provincie.
Maar ook dr Van der Voorde maakte interessante opmerkingen:
„De afdeling Utrecht en omgeving van de AWN zag met le-
de ogen dat de plannen van de stad Utrecht om zich verder uit
te breiden over het grondgebied van de gemeente Vleuten-De
Meern ten koste zou gaan van een aantal nog onbekende ar-
cheologische vindplaatsen in dit deel van het Kromme Rijn ge-
bied, dat als gebied bekend is om zijn rijkdom aan sites, zie de
spectaculaire vondsten rond Houten.(...) De verwachtingen
waren hoog gespannen en werden niet beschaamd. (...) Dat te-
rugkomen voor een voortgaande inventarisatie heeft in de af-
gelopen winter een aantal Uzertijd en vroeg en late ME vind-
plaatsen opgeleverd bij Haarzuilens, die duidelijk gerelateerd
zijn aan terreinsvormen. Dit werk werd door de AWN-vrijwilli-
gers van Utrecht uitgevoerd in nauwe samenwerking met de
provinciaal archeoloog en de Historische Vereniging Vleuten,
De Meem, Haarzuilens. Een samenwerking, die nu in de zomer
verder gaat met het nauwkeurig beschrijven van de vondsten op
vele avonden, en het daarmee classificeren van de vindplaat-
sen.(...) De eerste resultaten van dit werk werden reeds aan de
provincie doorgegeven, die daarmee rekening kan houden bij
het ontwerpwerk, dat aan de planning voorafgaat. De AWN
afdeling Utrecht zal met haar werk doorgaan, zodat voor andere
in de toekomst bedreigde gebieden eerder over gegevens kan
worden beschikt en dergelijke spoedopdrachten kunnen worden
beperkt van omvang. (...) Het Groene Hart van Nederland be-
-ocr page 45-
52
van de gemeente Utrecht. Over het geheel genomen kan wor-
den gezegd dat de onderzoeksresultaten een belangrijke bijdra-
ge vormen voor de kennis met betrekking tot de historie van het
gebied." Aldus het verslag vaii de onderzoeker Haarhuis. De in-
houd spreekt voor zichzelf: een gebied van hoge waarde, waar
zeer voorzichtig mee dient te worden omgegaan. Een veel uit-
gebreidere analyse van het onderzoek treft u elders in dit blad
aan en wel van de hand van ons bestuurslid Eric Graafstal, me-
deopsteller van het rapport.
Tenslotte voerde de provinciaal archeologe drs Saskia van
Dockum het woord: „Meer dan 3000 jaar geleden werden de
eerste boerderijen in het gebied gebouwd en akkers aangelegd.
Zo'n 1000 jaar later nam zelfs een vreemde mogendheid, het
Romeinse leger, met harde hand bezit van het gebied. De Oude
Rijn, dwars door het plangebied lopend, werd een grensrivier
van wereldbelang. Alles ten noorden ervan bleef vrij Germaans
grondgebied. Alles ten zuiden ervan, dus ook Vleuten-De Meem
en een deel van Utrecht, werden onderdeel van het Romeinse
wereldrijk. Het gebied lag gedurende enkele honderden jaren
aan de rand van een imperium dat doorliep tot aan Syrië en
Egypte. De bouwactiviteiten moeten er voor die tijd ongekend
geweest zijn: via de Oude Rijn werden vanuit Duitsland natuur-
steen en zelfs hout voor de bouw van het castellum op de Hoge
Woerd in De Meem geïmporteerd. Diezelfde Oude Rijn zou
overigens vele eeuwen later, inmiddels verworden tot een rest-
stroompje, opnieuw grensrivier zijn: ditmaal van de stadsvrij-
heid van Utrecht. Net buiten die stadsvrijheid verrezen robuuste
kastelen als Den Engh, de Grauwaert, Den Hoed en Nyevelt.
De baksteenovens bij de kasteelplaatsen moeten op volle toeren
gewerkt hebben. Tienduizenden stenen waren er nodig.(...) Meer
nog dan voorheen moet het beleid daarom gericht zijn op
duurzaam behoud en beheer van de nog aanwezige cultuurhis-
torische waarden, de archeologische waarden incluis. De mate
waarin het bodemarchief in de afgelopen decennia al is vernie-
tigd, geplaatst tegen een achtergrond van intensieve planvor-
ming voor de komende 10 tot 20 jaren, maken de bedreiging
van het bodemarchief acuut en actueel. Recente berekeningen
van de ROB geven aan dat in de laatste 40 jaar in het landelijk
gebied 33% van het bodemarchief verloren is gegaan. Daaraan
zijn met name de verstedelijking en de intensivering van de
landbouw debet.(...) De cultuurhistorische waarden geven vorm
aan de culturele continuïteit tussen ons verleden, de huidige
maatschappij en de toekomst. Ze zijn ook mede bepalend voor
onze identiteit en de relativering daarvan tegen de achtergrond
van ons verleden en onze omgeving. Die waarden, de archeo-
logische incluis, zijn daarom onze voortdurende zorg en duur-
zaam behoud waard. (...) Dergelijke plekken - goed geconser-
veerd en van groot belang - niet alleen voor Leidsche Rijn,
maar ook in een veel grotere regio, en van waarde voor de ge-
schiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap, dienen be-
houden te blijven en op de juiste wijze beheerd te worden. Ze
zijn niet altijd even mooi zichtbaar zoals enkele kasteelterreinen
in het gebied, waarvan de kasteeleilanden zichtbaar fraai be-
waard gebleven zijn of waarvan de slotlaan nog duidelijk in de
huidige percelering herkenbaar is. Maar wanneer we alleen die
zichtbare elementen een rol zouden laten spelen, betekent dat
een grove onderschatting van de grote rijkdom aan archeo-
logische gegevens die nog in het gebied aanwezig is. En zicht-
baarheid blijkt een relatief begrip: wat te denken van een uitste-
kend geconserveerde en waardevolle Romeinse woonplaats net
op de oorspronkelijke, hoge, Romeinse oevers van de Oude
Rijn: hier komen landschap en geschiedenis tastbaar samen".
Tot zover de inleidingen bij de presentatie van het RAAP-
rapport. Bij het lezen ervan lijkt het erop, dat iedereen over-
tuigd is van het belang van het gebied en dat aantasting ervan
niet zal plaatsvinden. De tijd zal het leren.
gint al aardig te verstenen, ondanks alle beleidsvoornemens het
in stand te willen houden. Als je zo eens om je heen kijkt en
dan het beeld van nu gaat vergelijken met situaties van jaren
geleden, slaat je wel de schrik om het hart voor de verdere
toekomst met steeds verdere uitbouw en overvleugeling van
buurgemeenten door de grote steden. Als dat proces niet te
stoppen blijkt - en daar ziet het naar uit - laten we dan in ieder
geval op verantwoorde wijze omgaan met de resten, die onze
voorouders in onze Nederlandse bodem hebben achtergelaten,
waaruit wij ons een beter beeld pogen te vormen van hoe die
voorouders toen geleefd, gewerkt en gehandeld hebben".
Ook uit dit verhaal van dr Van der Voorde blijkt de zorg voor
ons gebied en de rijkdom, die er in verborgen ligt. Ook drs
Haarhuis wees in zijn inleiding op die rijkdom, die zeker niet
verloren mag gaan:
„De geschiedenis laat haar sporen achter in het landschap en
in de bodem. Dit proces duurt nog steeds voort; sterker nog:
nooit eerder was de invloed van de mens op het landschap en
de bodem zo groot als tegenwoordig. (...) Er dreigt ook een he-
leboel geschiedenis verloren te gaan. De grootschalige woning-
bouw vormt immers een directe bedreiging voor het archeolo-
gische bodemarchief Dat het hier om een rijk bodemarchief gaat,
heeft het onderzoek duidelijk gemaakt. (...) De bodem in het
onderzoeksgebied bestaat namelijk grotendeels uit stroomrug-
gronden. Dit zijn relatief hooggelegen geul- en oeverafzettin-
gen, welke door de eeuwen heen golden als uitermate geschikte
woongronden. (...) De bekende vindplaatsen bleken inderdaad
het topje van de ijsberg te vormen. Tijdens de kartering werden
op meer dan 100 plaatsen archeologische vondsten aangetrof-
fen. Aan de hand van de gegevens die hierbij werden verza-
meld, zijn vervolgens 60 vindplaatsen geselecteerd die voor
kwaliteitsbepalend onderzoek in aanmerking kwamen. (...)
Alleen wanneer goed bewaarde archeologische resten in de
bodem konden worden aangetoond, zijn vindplaatsen opgeno-
men in de catalogus van het rapport. In deze catalogus komen
de specifieke waarden van iedere afzonderlijke vindplaats aan
de orde, op basis waarvan archeologische bestemmingen wor-
den voorgesteld.(...) De oudste overblijfselen die tijdens het on-
derzoek werden aangetroffen, dateren uit de Bronstijd. Het be-
treft hier een vindplaats met nederzettingsresten aan de rand
van het nieuwbouwgebied 't Weer. Dit mag een opvallend resul-
taat genoemd worden aangezien het het oudste, bekende neder-
zettingsterrein in dit deel van de provincie betreft. De meeste
van de gelokaliseerde vindplaatsen dateren uit de Ijzertijd en de
Romeinse tijd. Slechts in enkele gevallen is het aangetroffen
materiaal uit deze perioden duidelijk van elkaar te scheiden.
Een Romeinse vindplaats bij uitstek is het castellum op de Ho-
ge Woerd in De Meem. Het terrein van dit Romeinse fort bezit
al jaren de status van beschermd archeologisch monument. Tij-
dens het onderzoek bleek evenwel dat zich ten noorden, ten zui-
den en ten oosten van het monument een groot gebied met be-
woningssporen bevindt. Het gaat hier naar alle waarschijnlijk-
heid om de resten van een vicus; een op handel en ambacht ge-
richte nederzetting, grenzend aan een Romeins fort. Voorge-
steld is dit waardevolle terrein op te nemen in het beschermde
areaal. Op de Romeinse periode volgen de Vroege Middeleeuwen.
De overblijfselen hiervan zijn over het algemeen vrij schaars
vergeleken met die van de Late Middeleeuwen. Vindplaatsen
uit de Vroege Middeleeuwen vormen ook hier een minderheid.
Een ervan, gelegen ten zuiden van het Huis te Vleuten, valt
echter op door zijn grote omvang en het rijke vondstmateriaal.
De nederzetting lag in haar bloeiperiode op de oever van de
Oude Rijn. Een sprekend resultaat met betrekking tot de Late
Middeleeuwen is het lokaliseren van de resten van een uit his-
torische bronnen bekend kasteel. Het gaat om het versterkte
Huis Grauwert, ook wel het Huis Ter Weyde genoemd. Het ter-
rein is gesitueerd op de Hoge Weide, nog net binnen de grenzen
-ocr page 46-
53
Stichting RAAP brengt archeologische
resten in kaart
Door E. R Graafstal
Op 19 juli jl. werden de resultaten gepresenteerd van de archeologische kartering die in 1992-1993 ten westen van
Utrecht heeft plaatsgevonden. Tot in de landelijke dagbladen viel te lezen hoe aan de betrokken wethouders van
Utrecht, Vleuten - De Meern en Harmeien een rapport werd aangeboden, waarin o.a. 36 nieuwe archeologische vind-
plaatsen staan beschreven. Aanleiding tot het onderzoek vormt de geplande grootschalige woningbouw in het gebied
ten westen van de rijksweg A2. De kartering is vroegtijdig uitgevoerd, zodat bij de uitwerking van de plannen rekening
kan worden gehouden met de aanwezige archeologische waarden. Op dit moment onderzoekt de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek samen met de provincie en de betrokken gemeenten hoe de belangrijkste terreinen
kunnen worden beschermd en ingepast in de nieuwe inrichting van het gebied. Vorig jaar werd in een bijlage bij dit
tijdschrift beschreven hoe de kartering onze kennis over de bewoningsgeschiedenis van het gebied heeft verrijkt. Nu
het onderzoek is afgerond en gepresenteerd, is het misschien aardig om eens te zien hoe zo'n ,,systematische
archeologische streekbeschrijving" nu eigenlijk in zijn werk gaat. Oude woonplaatsen, die onder een grasmat en vaak
een halve meter grond verborgen liggen - hoe spoor je die op en breng je die in kaart zonder op te graven? De
redactie heeft een van de medewerkers aan het onderzoek bereid gevonden om hierover iets te vertellen.
ze „cultuurhistorische waarden" dringt
zich niet vanzelf aan ons op, een deel is
zelfs niet eens direct zichtbaar. Met na-
me van de archeologische overblijfselen
in dit gebied bestond tot voor enkele ja-
ren slechts een zeer onvolledig beeld.
Bekend waren natuurlijk het Romeinse
legerkamp op de Hoge Woerd en een
flink aantal kasteelterreinen, maar daar
hield het al gauw mee op. Ondertussen
wezen vondsten van amateur-archeo-
logen erop dat het gebied vermoedelijk
nog wel meer belangrijke nederzettings-
resten herbergde. Toen de plannen voor
de grootschalige woningbouw bekend
werden heeft de landelijke vereniging
van amateur-archeologen: de Archeolo-
gische Werkgemeenschap voor Neder-
land (AWN), dan ook het initiatief geno-
men om in het gebied tussen Utrecht en
Harmeien een zogenaamde archeologi-
sche veldkartering te laten plaatsvinden.
Een archeologische veldkartering vormt
eigenlijk een onderdeel van een groter
onderzoek, dat ook wel wordt aangeduid
als „systematische archeologische streek-
beschrijving". Daarbij wordt geprobeerd
om door een combinatie van uitgebreid
veldonderzoek, inventarisatie van oude
vondstberichten en bestudering van be-
staande collecties een zo compleet mo-
gelijk overzicht te verkrijgen van terrei-
nen waarin zich archeologische resten
bevinden. Deze vorm van onderzoek heeft
de laatste 15 jaar in ons land een hoge
vlucht genomen. Bij grote ingrepen in
het landschap, zoals de Betuwe-lijn, groot-
schalige woningbouw of landinrichtings-
projecten (ruilverkavelingen), is zo'n on-
derzoek tegenwoordig al een heel gewo-
ne zaak. Daarvoor zijn verschillende re-
denen te noemen. Om te beginnen heel
praktisch: niemand is gebaat bij verras-
singen en vertragingen in het uitvoerings-
stadium van zulke grote werken. Maar
de ontwikkeling wordt ook gestimuleerd
door nieuwe inzichten in de archeolo-
gische monumentenzorg. Immers, om de
waarde van verschillende vindplaatsen
goed te kunnen inschatten, is het nodig
om te weten welke nederzettingsvormen,
uit welke perioden en in welke conser-
veringstoestand nog voorhanden zijn.
„Zonder overzicht van de archeologische
waarden die in een bepaald gebied aan-
wezig zijn, staat de monumentenzorg in
planologische discussies met de mond
vol tanden." i) Trouwens, ook de weten-
schappelijke vraagstelling van de archeo-
logie is de laatste tientallen jaren steeds
meer verschoven naar de menselijke ac-
tiviteiten in relatie tot het omringende
landschap en naar nederzettingspatronen
op regionaal niveau. Ook daar dus behoefte
aan overzichten per bewoningsperiode
en per landschapstype.
In ons geval ging het in concreto om
de stroomrug van de Oude Rijn: een an-
derhalf tot twee kilometer brede gordel
van zandige rivierafzettingen met enkele
kleinere en grotere zijtakken. Gezien de
planologische situatie van 1992 kon het
onderzoek zich beperken tot het gedeelte
van de A2 in het oosten tot aan de be-
bouwde kom van Harmeien in het wes-
ten. Nog maar enkele jaren geleden was
De laatste tijd wordt het plaatselijke en
regionale nieuws beheerst door berichten
over de grootschalige woningbouw die
na 1995 ten westen van Utrecht zal plaats-
vinden. Sinds juli is een projectbureau
bezig om in opdracht van de betrokken
gemeenten een eerste masterplan voor
het nieuwe stadsgebied „Leidsche Rijn"
op te stellen. Daarmee is een beslissende
fase begonnen in een lange planologi-
sche procedure, die enkele jaren geleden
begon met de presentatie van de Vierde
nota ruimtelijke ordening extra
(\TNEX).
Daarin gaf de minister aan dat de regio
Utrecht tot het jaar 2005 nog 30.000 wo-
ningen moet bouwen, waarvan 20.000 in
het gebied ten westen van de stad Utrecht.
De plannen zouden - dat was terstond
duidelijk - verregaande consequenties heb-
ben voor de ruimtelijke inrichting van
het hele gebied tussen Utrecht en Harme-
ien. Zo zou bijvoorbeeld het kassenge-
bied rond Vleuten en De Meern bij door-
gang van de ministeriële plannen een an-
dere plaats moeten krijgen.
Het is niet voor het eerst dat de mens
in dit gebied nieuwe lijnen in het land-
schap trekt. De streek tussen Utrecht en
Harmeien kent een lange geschiedenis
van intensieve bewoning en veranderend
grondgebruik. Zeker al zo'n 3000 jaar
biedt de brede stroomrug van de Rijn
hier een veilige en vruchtbare bodem voor
allerlei vormen van menselijke bewo-
ning, van prehistorische boerderijen tot
heuse kastelen. Tezamen vormen zij een
njk weefsel van tastbare herinneringen
aan het verleden. Een groot deel van de-
-ocr page 47-
54
een groot deel daarvan archeologisch ge-
sproken onbekend gebied. Het was even-
wel van aanvang duidelijk dat de vrij-
willigers van de AWN de klus niet alleen
zouden kunnen klaren: in één seizoen
zou ongeveer 1900 ha moeten worden
onderzocht! Door een subsidie van de
provincie kon in 1992 een beroep wor-
den gedaan op de Stichting RAAP
(Regionaal Archeologisch Archiverings-
project), verbonden aan de Universiteit
van Amsterdam. Stichting RAAP heeft
jarenlange ervaring in deze vorm van
archeologisch veldwerk en beschikt bo-
vendien over de nodige expertise om de
omvang en conserveringstoestand van
vindplaatsen vast te stellen. Zo onder-
zocht RAAP reeds eerder een deel van
de Hoge Woerd in verband met bestem-
mingsplan 't Weer 2). Besloten werd dat
Stichting RAAP ongeveer driekwart van
het gebied zou onderzoeken; de AWN kon
zich dan concentreren op het minder be-
dreigde gebied ten westen van de School-
straat in Vleuten en ten noorden van de
spoorlijn Utrecht-Den Haag/Rotterdam.
Iiuniddels heeft Stichting RAAP, zoals de
bedoeling was, in één campagne (1992 -
1993) ongeveer 1455 ha onderzocht. De
resultaten zijn bijeengebracht en onlangs
gepresenteerd in een rapport met de wat
prozaïsche titel: Vleuten-Harmelen. Een
archeologische kartering, inventarisatie
en waardering
3). Daarin worden o.a. 36
nieuwe terreinen, doorgaans met belang-
rijke archeologische resten, beschreven.
Voor de meest waardevolle vindplaatsen
heeft Stichting RAAP geadviseerd te on-
derzoeken of zij blijvend beschermd kun-
nen worden, bijv. door ze een eigen plaats
te geven in de nieuwe inrichting van het
gebied. Op dit moment is de Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodemonder-
zoek (ROB) samen met de provincie en
andere betrokken instanties druk bezig
om de mogelijkheden daartoe te onder-
zoeken. Het lijkt dus niet zinvol om in
dit artikel in te gaan op individuele vind-
plaatsen en wat daarmee te gebeuren
staat. In plaats daarvan zullen wij de blik
richten op de verschillende werkzaamhe-
den die tijdens de RAAP-kartering zijn
uitgevoerd en al wat daar verder zoal bij
komt kijken. Dat is ook daarom aardig
omdat op dit moment in het AWN-ge-
bied tussen Vleuten en Haarzuilens het
onderzoek nog in volle gang is, zij het
noodgedwongen in een wat rustiger tem-
po. De archeologische werkgroep van
onze Vereniging, die is aangesloten bij
de AWN, doet daar natuurlijk aan mee.
En ook hier zijn de resultaten verrassend
te noemen. We zullen daar in een vol-
gende aflevering nog wel op terugko-
men. In dit artikel beperken wij ons tot
het onderzoeksgebied van de Stichting
RAAP (vgl. afb. 6).
1. Bij de opbouw van een stroomrug zijn verschillende processen te onderscheiden. In
het natte seizoen treedt de rivier om te beginnen regelmatig buiten zijn oevers. Daarbij
wordt direct buiten de bedding zand afgezet, zodat langs de oevers zgn. oeverwallen ont-
staan - natuurlijke dijken. Bij overstromingen bezinken de fijne kleideeltjes verderop in
de vlakte, als het water tot rust komt: daar, in de „kommen", ontstaan taaie kleipakket-
ten. Nog verder van de rivier ontstaat veen uit onverteerde resten van het moerasbos.
Daarnaast verlegt de rivier zijn bedding voortdurend, omdat aan de buitenbochten, waar
het water het snelst stroomt, erosie optreedt, terwijl aan de oevers van de binnenbochten
grind en zand wordt afgezet. Daardoor heeft de rivier de neiging om steeds meer te gaan
kronkelen, zodat de stroomsnelheid afneemt en de bedding „verstopt" kan raken. Dan
kan het gebeuren dat uiteindelijk een aantal van de ergste lussen worden afgesneden door
een verlegging van de hoofdstroom. De afgesneden restgeul (op de tekening rechts) raakt
dan opgevuld met klei en verlandt tenslotte geheel. Ondertussen kruipt de kruin van de
stroomrug in de loop der eeuwen langzaam omhoog, door de jaarlijkse afzettingen; oude
delen van de stroomrug raken dan afgedekt met klei. Vervolgens kan zo'n oud en afge-
dekt gedeelte van de stroomrug dan weer worden „omgeploegd" door de voortgaande
verplaatsing van de bedding, die wel 10 meter diep kan zijn. Tenslotte is het ook mogelijk
dat een oude, kronkelige en „verstopte" stroomrug geheel buiten werking treedt doordat
zich bovenstrooms een nieuwe tak naar zee afsplitst. Met de Oude Rijn is dat na de Ro-
meinse tijd gebeurd door de afsplitsing van de Lek bij Wijk bij Duurstede. (Uit: L.P. Louwe
Kooijmans, Sporen in het land. De Nederlandse delta in de prehistorie, Amsterdam 1985)
Vooronderzoek: het gebied
Elke succesvolle kartering begint met
een gedegen studie van de ontstaans- en
(voor zover bekend) bewoningsgeschie-
denis van het betrokken gebied. Het is
beslist gewenst om vóór het begin van
het veldwerk al globaal te weten waar en
op welke diepte de bewoningssporen uit
de verschillende perioden zich kunnen
bevinden. Daar hangt namelijk van af
welke technieken worden gebruikt om de
vindplaatsen op te sporen, en alleen ge-
wapend met zulke kennis is men in staat
om naderhand het patroon van de vond-
sten juist te interpreteren. Theoretisch is
het bijvoorbeeld mogelijk om in ons ge-
bied sporen te vinden van een rendier-
jagerscultuur uit het eind van de laatste
ijstijd; daarvoor moet men dan wel 5 me-
ter de diepte in, naar het niveau van het
zgn. dekzand, dat hier onder het huidige
landschap schuilgaat. Het zal duidelijk
zijn dat een veldkartering als de onze zich
daar niet mee bezig kan en ook niet hoeft
te houden. In dit geval moest het onder-
zoek zich om praktische redenen beper-
ken tot de „bovenkant" van het terrein,
waar we nauwelijks bewoningssporen
ouder dan de Bronstijd (2100-800 v. Chr.)
kunnen verwachten. Daarmee beperken
we ons eigenlijk tot de jongste fase van
de landschapsvorming, w^t vanaf ca.
4500 V. Chr. is de wording van het ge-
bied tussen Utrecht en Harmeien geheel
bepaald door de Rijn, die zich hier tussen
uitgestrekte veenmoerassen een weg naar
zee baande.
Om iets te begrijpen van de mogelijk-
heden en onmogelijkheden van de kar-
tering in dit gebied, is het goed om nog
eens in detail te kijken naar de grillen
van een rivier in natuurlijke toestand. In
elke rivierdelta ligt dat weer anders, af-
hankelijk van o.a. de verhouding tussen
de waterafvoer, de getijdenbeweging rond
het mondingsgebied en de mate waarin
het rivierwater klei- en zanddeeltjes met
zich meevoert. In Nederland lagen die
verhoudingen tot aan de bedijking van de
-ocr page 48-
55
grote rivieren zodanig dat in een rustig
tempo (ongeveer in gelijke tred met de ge-
leidelijke zeespiegelstijging) zgn. stroom-
ruggen werden opgebouwd: brede gor-
dels van deels wat hoger gelegen, zandige
en kleiige afzettingen. Afb. 1 maakt dui-
delijk hoe dat in zijn werk ging (zie on-
derschrift). Het zal duidelijk zijn dat een
stroomrug een ingewikkeld en veelge-
laagd geologisch „dokument" vormt, waar-
in oudere en jongere delen te onderschei-
den zijn. De oudere fasen zijn overdekt
door latere kleiafzettingen en bovendien
niet meer compleet bewaard, omdat de
rivier er zijn bedding in heeft verlegd:
als een slang in het zand, zo werkt een
rivier periodiek zijn eigen afzettingen
weer om. Ook de Rijn heeft in ons ge-
bied op deze manier een stroomrug op-
gebouwd, een heel grote nog wel. Tussen
Utrecht en Harmeien bedraagt de breedte
van het zandlichaam 1,5 a 2 km; daarbij
heeft de Rijn tussen De Meern en Har-
melen lange tijd een flinke zijtak gehad,
die daar de zgn. Heidammer stroomrug
heeft opgebouwd (zie afb. 6).
Op dit geologische fundament van de
stroomruggen heeft zich in ons gebied
eigenlijk alle menselijke bewoning (na
de rendierjagers!) afgespeeld tot om en
nabij het jaar 1000 na Chr.. Het loofbos
dat er van nature groeide, liet zich ge-
makkelijk ontginnen; de zandige bodem
was er zeer vruchtbaar en licht te bewer-
ken. Vooral de wat hoger gelegen delen,
oude oeverwallen, lagen voor de hand als
vestigingsplaats. Men koos zijn woon-
plaats graag aan een verlaten zijtak van
de rivier, liefst niet te dicht bij de hoofd-
stroom van dat moment. De moerassige
wildernissen ten zuiden en ten noorden
van de Oude Rijn (zie afb. 6) zouden pas
in de 11e en 12e eeuw ontgonnen wor-
den; bewoningssporen van daarvoor zal
men er niet aantreffen en de boerderijen
uit de Late Middeleeuwen liggen er door-
gaans verscholen onder hun opvolgers.
De kartering van RAAP en AWN be-
perkt zich tot het oude cultuurlandschap
van de stroomruggen. Tegen de achter-
grond van afb. 1 is nu ook terstond dui-
delijk waarmee men bij het karteren van
de hoge gronden langs de Oude Rijn te
kampen heeft: hoe ouder de bewonings-
periode die men op het oog heeft, hoe
groter de kans dat de resten zijn afgedekt
door latere kleiafzettingen (en hoe klei-
ner dus de kans om ze te vinden). Tege-
lijkertijd geldt: naarmate men teruggaat
in de tijd, zal een groter gedeelte van de
vindplaatsen zijn verdwenen door latere
verplaatsingen van de rivierbedding. Ze-
ker in ons geval is dit een factor van be-
tekenis: de Oude Rijn heeft zich zo'n
5000 jaar door het bed van zijn eigen
afzettingen heen en weer verplaatst; pas
tegen het jaar 1000 neemt de rivieracti-
viteit sterk in betekenis af. Stroomop-
waarts, in het Kromme Rijngebied, is dat
anders: daar heeft de Rijn achtereenvol-
gens door drie stroomruggen gelopen; de
twee oudste, de Houtense en de Werk-
hovense stroomrug, hebben vanaf de Ro-
meinse tijd niet meer aan erosie blootge-
staan. De vindplaatsen uit het begin van
de jaartelling en van daarvoor zijn er al-
lemaal bewaard gebleven (of de mens
moet ze hebben vernield). Daarbij is de
stroomrug van de Oude Rijn duidelijk in
het nadeel: hele stukken van de bewo-
ningskaart zijn er als het ware uitgewist.
Een eerste inventarisatie
Voordat het veldwerk begint worden na-
tuurlijk eerst alle reeds bekende vondsten
en vindplaatsen in het gebied zorgvuldig
geïnventariseerd. Alles wat je van tevo-
ren weet, is immers winst; toevallige vond-
sten uit het verleden kunnen straks de
weg wijzen naar veel omvangrijker res-
ten. Om te beginnen worden daarom alle
oude vondstberichten nagelopen. Bij de
ROB zijn de meeste van deze berichten
terug te vinden in het Centraal Archeo-
logisch Archief; ook het Rijksmuseum
van Oudheden heeft veel dergelijke ge-
gevens, ook over ons gebied. Zo lezen we
bijvoorbeeld in het Utrechtsch dagblad
van 1941 over „een geheel intact zijnde
menschenschedel, alsmede een stuk speer",
gevonden in een zandafgraving ca. 1 km
ten oosten van Vleuten; de vindplaats
kon tijdens de kartering worden geloca-
liseerd, maar bleek geheel verstoord. Ook
plaatselijke collecties van amateur-archeo-
logen - en in ons geval natuurlijk de His-
torische Vereniging! - zijn een belangrij-
ke bron van gegevens. Samen met de
officieel geregistreerde vindplaatsen ge-
ven al deze berichten en vondsten een
eerste beeld van de aard, de spreiding en
de gesteldheid van de vindplaatsen.
Vervolgens zijn er, afhankelijk van het
gebied, nog vele andere manieren om
oude bewoningsresten op het spoor te
komen - nog vóór men het veld betreedt.
Historische kaarten, doorgaans beschik-
baar vanaf de late 16e eeuw, kunnen ver-
dwenen hofsteden en heerlijke huizen
aangeven. Tijdens de RAAP-kartering
zijn op die manier de resten van het ver-
sterkte huis Grauwert bij sportpark Ter
Weijde teruggevonden. Oude veld- en
perceelnamen verwijzen soms naar vroe-
gere bewoning of vormen van grondge-
bruik; tijdens een grote kartering uitge-
voerd in Waterland in Noord-Holland
werd bijvoorbeeld een duidelijke relatie
vastgesteld tussen namen eindigend op -
werf of- laan en bewoningssporen uit de
12e-17e eeuw. In Vleuten zal elke archeo-
loog de oren spitsen wanneer hij op een
naam als 't Hoog stuit - en daar was het
bij de kartering dan ook raak: zo'n 2000
jaar woont men er al! Heel belangrijk is
altijd het bestuderen van de perceelvor-
men (maar dan natuurlijk wel van vóór
een eventuele ruilverkaveling); onder-
brekingen in een regelmatig patroon kun-
nen met samenhangen met verdwenen
boerderijen of zelfs oudere structuren. Dan
zijn er luchtfoto's, waarop lichte slag-
schaduwen of verkleuringen de weg kun-
nen wijzen naar ondergrondse resten die
men staande in het veld niet eens zou óp-
merken. Heel specifieke informatie kan
ook de bodemkaart geven, wanneer daar
namelijk zgn. „oude woongronden" op
zijn aangegeven.
Maar misschien wel de belangrijkste
dokumenten, die ook in het veld telkens
weer geraadplaagd worden, zijn de hoogte-
kaart en de zgn. geomorfologische kaart
(zie afb. 2). De hoogtekaart is voor ons
gebied beschikbaar op schaal 1:10.000
en geeft de hoogtes ten opzichte van het
NAP aan, ongeveer 1 punt per ha. De
hoogteligging van het terrein is in het ver-
leden waarover wij praten, steeds een be-
palende factor geweest bij de keuze van
de woonplaats. Het waren de hogere de-
len van de stroomrug, de goed ontwik-
kelde oeverwallen, die het eerst voor be-
woning in aanmerking kwamen. Op de
hoogtekaart zijn deze hogere ruggen vaak
al te herkennen. Niet minder belangrijk
is de geomorfologische kaart. Daarop
zijn de verschillende terreingedeelten
naar hun ontstaanswijze aangegeven. In
ons geval vinden we de stroomrug van de
Oude Rijn er precies op terug, met zijn
restgeul, met zijn oudere en jongere ge-
deelten, met de kleiafzettingen die de
overgang naar het veengebied vormen,
enz.. Vooral de gedeelten waar het zand
wat dichter aan de oppervlakte zit en die
dus van nature een gunstige waterhuishou-
ding kennen, vormen weer de eerste cate-
gorie als het op bewoonbaarheid aankomt.
Voordat men het veld betreedt, is het nut-
tig om ook enig inzicht te hebben in de
geschiedenis van het grondgebruik. Zo is
voor de omgeving van Utrecht bekend
dat eeuwenlang stadsbeer (met allerlei ge-
broken huisraad) als mest over het land
werd uitgevaren - dat verklaart een flink
deel van het recentere aardewerk dat men
overal aantreft! Belangrijk is ook te we-
ten welke vormen van bodembewerking
hebben plaatsgevonden. Boomgaarden
worden bij nieuwe beplanting in ons ge-
bied tegenwoordig al tot 70 cm diep om-
gewerkt - dat is vaak funest voor even-
tuele archeologische resten. Daarnaast
doet men er goed aan een kaart te maken
van ontgrondingen, egalisaties, zandaf-
gravingen en dergelijke; de provincie houdt
hiervan de administratie bij. In ons ge-
-ocr page 49-
56
bied is, rond het midden van deze eeuw,
op verscheidene locaties rivierzand afge-
graven, soms zelf opgezogen, ten behoe-
ve van wegenbouw, o.a. voor de A2.
Een verhaal apart vormt in onze streek
natuurlijk de kleiwinning ten behoeve
van de baksteen- en dakpanindustrie. De
fabrieken stonden vanouds langs Vecht,
Rijn en IJssel, o.a. bij Woerden en Maars-
sen, en betrokken hun grondstof al eeu-
wen uit de nabije omgeving: de lichte
kleiafzettingen waarmee de stroomruggen
van genoemde rivieren zijn bedekt. In de
loop van de 18e en 19e eeuw raakten lo-
cale voorraden uitgeput en werd steeds
meer kleiland opgekocht rond Harmeien,
Vleuten en De Meem. Vooral in de vorige
en in het begin van deze eeuw was de
kleiwinning hier een bloeiend bedrijf, dat
in de wintermaanden voor velen een bij-
verdienste moet hebben geleverd. De klei
werd meestal 2 of 3 steken diep wegge-
graven, nadat de bovengrond was ver-
wijderd, en met zgn. vletschuiten afge-
voerd naar de fabriek - vandaar ,,vlet-
sloten" en „afvletten". Voor de archeo-
loog betekent dit hele verhaal dat hij in
veel gevallen de bovenste driekwart me-
ter van zijn bodemprofiel kwijt is, en
daarin steekt nu net het leeuwedeel van
de sporen uit de bewoningsperiodes waar
het ons om is te doen! Naar schatting de
helft van de stroomrug tussen Utrecht en
Harmeien is op deze manier goeddeels
verruïneerd. Het „afvletten" is daarmee,
naast de erosieve werking van de Rijn,
een beeldbepalende factor geworden in
de RAAP-kartering. Gelukkig is het ge-
bied tussen Vleuten en Haarzuilens, dat
momenteel door de AWN en de Histo-
rische Vereniging wordt onderzocht, de
dans grotendeels ontsprongen.
CD/- 0,5 ,'■• " '7 '^/^3 -.
2. Verschillende soorten kaarten die in het veld worden gebruikt: v.l.n.r. fragmenten van de topograflsche, geomorfologische en hoogte-
kaart. Afgebeeld is steeds het gebied ten westen van De Meem, ter hoogte van de Loobrug, waar de Europaweg samenkomt met de
Rijksstraatweg/Leidsche Rijn. Van rechtsonder tot linksboven wordt het terrein doorsneden door de Heidammer stroomrug (vgl. afb. 6); dit
zorgt voor een grote landschappelijke diversiteit in het afgebeelde gebied. De topografische kaart 1:25.000 (links) geeft nuttige infor-
matie over het grondgebruik: er zijn een paar akkers en percelen tuingrond (gerasterd), benevens enkele grote boomgaarden (gestippeld),
allemaal op de stroomrug gelegen, vanwege de gunstige bodemeigenschappen; de rest is grasland, terwijl in het zuiden, op het veen, ook
enkele bospercelen voorkomen (donkerder tint). Aangegeven is ook een hoogtelijn, precies op NAP. Deze Ujn volgt ongeveer de zuide-
lijke rand van de Heldanuner stroomrug. Op deze zuidelijke flank ligt behalve kasteel Nyvelt vanouds een reeks boerderijen, niet aan de
weg, maar midden in het veld, aan lange oprijlanen; vandaar de oude naam voor dit gebied: Veldhuizen - een unieke situatie. In het
midden toont de geomorfologische kaart hoe de Heidammer stroomrug precies door dit gebied loopt. In de wat lichtere strook met de
codes Fsl t/m 3 heeft de eigenlijke rivier gestroomd; maar ook in een brede zone daarbuiten zijn nog zandige oeverafzettingen terecht-
gekomen (Fs5). Opmerkelijk is dat precies op de plaats waar later kasteel Nyvelt is gesticht, een kleine geul zich van de stroomrug los-
maakt • daar zal dus wel een samenhang tussen bestaan! Ook hier is het oppervlak van de stroomrug op verscheidene plaatsen aange-
tast door het afvletten; de kleine schopjes geven dat aan. Buiten de stroomrug, in de noordoost- en de zuidwesthoek, vinden we slappere
bodems: dikke pakketten van zware klei en drassig veen. Deze gebieden zijn pas na het jaar 1000 ontgonnen; het zijn nog steeds lege
gebieden, waar gras en sloten het beeld bepalen. Door de ontginning en eeuwenlange ontwatering is het terrein hier ingezakt
(„ingeklonken") tot een meter of twee onder het niveau van de stroomrug. De hoogtekaart 1:10.000 (rechts) toont dit in duidelijke
cijfers. De getallen geven de hoogte t.o.v. NAP aan; in het zuiden daalt het maaiveld tot 1 m onder NAP. De stroomrug daarentegen
komt prachtig in de getallen tot uitdrukking; de oude oeverwallen reiken hier tot 1 m boven NAP - opletten dus! Het meest opmer-
kelijke resultaat van de kartering in dit gebied was de ontdekking van vier vindplaatsen uit de Romeinse tijd, precies op de lijn van de
huidige, in oorsprong middeleeuwse boerderijen (vgl. afb. 6). Tussen beide bewoningsfasen ligt een gat van ongeveer 9 eeuwen, maar de
natuurlijke ondergrond heeft tot een identiek nederzettingspatroon geleid!
-ocr page 50-
57
De veldkartering
Een veldkartering wordt natuurlijk in ho-
ge mate bepaald door het grondgebruik
en de mogelijkheden die dit biedt om de
bodem af te zoeken. Een overzicht van
het grondgebruik is daarom nuttig, ten-
einde vooraf de meest geschikte zoek-
strategieën te kunnen vaststellen. Bij een
oppervlaktekartering zijn akkers natuur-
lijk ideaal, zeker als ze een tijd braak heb-
ben gelegen; ons gebied telt echter slechts
hier en daar een perceel met maïs. Boom-
gaarden zijn er daarentegen veel en als
zij op moderne wijze worden onderhou-
den, zijn de kaalgespoten stroken onder
de bomen ruim voldoende om het terrein
te kunnen afzoeken; ook akkers worden
trouwens strooksgewijs, met een tussen-
afstand van ca. 10 m, belopen. Meer dan
de helft van het onderzoeksgebied bestaat
echter uit grasland. Daar is de „vondst-
zichtbaarheid" natuurlijk uiterst beperkt
en zal men zich doorgaans moeten be-
helpen met molshopen en slootkanten.
Molshopen bewijzen goede diensten als
uitgespoelde grondmonsters, vaak van
een halve meter diep - hoe meer, hoe be-
ter! Sloten zijn te beschouwen als ander-
half meter diepe zoeksleuven, waarin
steeds weer materiaal van de wanden af-
kalft en op de kant wordt uitgebaggerd
(zie afb. 3, onder). In Waterland en Delf-
land zijn op grasland op deze manier ver-
bluffend goede resultaten behaald. Wel is
het zo dat deze vorm van karteren sei-
zoengebonden werk is: de sloten moeten
geschoond zijn en de molshopen talrijk.
Optimaal zijn daarom de maanden de-
cember tot maart; de weilanden tussen
Utrecht en Harmeien zijn dan ook in het
winterseizoen van 1992-1993 in één cam-
pagne afgezocht.
De eerste fase van het veldwerk be-
staat uit het systematisch en zo compleet
mogelijk afzoeken van het terrein. De
vondsten gaan in genummerde zakjes en
de nummers worden zorgvuldig ingete-
kend op de topografische kaart 1:10.000.
Van elke locatie (,,object") worden de
vondstomstandigheden en terreingesteld-
heid op een objectformulier vastgelegd;
deze informatie is essentieel om het pa-
troon van vondsten ook later correct te
kunnen interpreteren. Uiteraard wordt er-
naar gestreefd om het gebied zo veel mo-
gelijk gelijkmatig en „vlakdekkend" af
te zoeken. Op grasland is dat vaak moei-
lijk te realiseren. Daarom moesten tijdens
de RAAP-kartering honderden boringen
worden uitgevoerd om een ontoereikende
vondstzichtbaarheid te compenseren: kunst-
matige „kijkgaten" eigenlijk. Maar er blij-
ven natuurlijk altijd witte plekken op de
kaart: wegen en aanliggende bebouwing,
met loodsen, schuurtjes en schapenweitjes
ertussen, hebben in dit gebied in de loop
3. Voor de archeoloog zijn sloten als het ware „zoeksleuven" door het landschap. Bo-
venste foto: een pas gegraven bermslooi van de Burgemeester Middelweerdweg in de
nieuwbouwwijk 't Weer. Tijdens de kartering werden langs deze sloot enkele kleine brok-
jes aardewerk gevonden; ze bleken thuis te horen in de Midden- of Late Bronstijd (ca.
1800-800 V. Chr.). Bij het voorzichtig „opschaven" van de al wat overwoekerde slootwand
kwam er een duidelijke bewoningslaag te voorschijn tussen ca. 35 en 55 cm onder het
maaiveld, bedekt door latere kleiafzettingen van de Rijn. Op twee punten bleken onder
de bewoningslaag greppels of kuilen, opgevuld met donkere grond, aanwezig - grond-
sporen dus! In één daarvan werd nog een Bronstijd-scherf gevonden. Bij het booronder-
zoek bleek dat de bewoningssporen zich op het aanpalende weiland inderdaad nog over
enige afstand voortzetten. Onderste foto: karteren in de Vleuterweide. Ook een bestaande
sloot, mits goed geschoond, stelt in staat om een eind in de bodem te kijken. De slootwan-
den kalven immers continu af en met de bagger komt er telkens weer nieuw materiaal op
de kanten. Als de sloot een nederzettingsterrein doorsnijdt, liggen er al gauw vondsten in
de uitgespoelde bagger. Op deze manier zijn honderden kilometers sloot tussen Utrecht
en Harmeien afgezocht.
Ondanks deze beperkingen werden 220
vondstlocaties of „objecten" geregistreerd.
In de meeste gevallen gaat het om één,
enkele of een handvol scherven van aar-
dewerk, soms ook om baksteen, glas, bot
of metaal; zelfs een Romeinse munt, nau-
welijks nog leesbaar, werd ergens opge-
raapt. In de praktijk is alleen materiaal
van vóór 1500 opgeraapt: uit de Middel-
eeuwen dus, en alles wat daarvoor komt.
der tijd een grote dichtheid gekregen. En
dan zijn er natuurlijk de talrijke kassen;
in de Harmelerwaard en tussen Vleuten
en De Meern zijn welhaast glazen steden
verrezen! Moderne teelttechnieken ma-
ken inspectie van de natuurlijke bodem
daar meestal onmogelijk. Een geluk bij een
ongeluk is dat de kassen meestal liggen
op afgevlette percelen, die archeologisch
toch al wat minder verwachtingsvol zijn.
-ocr page 51-
58
Haast een aparte categorie onder de 220
vondstnummers vormen kleine groepjes
van één tot vijf scherven van het eerder
omschreven „inheemse" aardewerk, ge-
vonden op afgevlette terreinen. Derge-
lijke vondsten, zeker uit een wat oudere
periode, verdienen normaal gesproken
wat extra aandacht: zij kunnen wijzen op
veel omvangrijker archeologische resten,
die door rivierafzettingen grotendeels zijn
afgedekt. Maar dat was hier nu juist niet
het geval: grondboringen leverden in de-
ze gevallen nooit sporen van bewoning
op. Tijdens de kartering rees daarom al
snel het vermoeden dat sommige neder-
zettingsresten uit de vroegste bewonings-
fasen welhaast met huid en haar zijn
verdwenen: afgevoerd op de vletschuit
naar Woerden of Maarssen! Het leek dus
raadzaam om tijdens het veldwerk een
overzichtskaart te maken van afgevlette
percelen. In het terrein is vaak goed vast
te stellen of een perceel is afgevlet: het
niveau van het maaiveld verspringt, er
liggen vletsloten omheen en het bodem-
profiel vertoont een afwijkende opbouw.
Soms wisten omwonenden nog iets uit
eigen herinnering te vertellen. De uit dit
onderzoek voortgekomen overzichtskaart
kan ooit misschien nog eens als onder-
grond dienen voor een geschiedenis van
het haast vergeten vlettersbedrijf. Voor
de RAAP-kartering bleek de „vletkaart"
een van de belangrijkste sleutels tot de
interpretatie van het vondstpatroon (zie
afb. 6).
De meeste vondsten zijn klein en onoog-
lijk; afb. 4 toont bepaald de crème van
de kartering! Ruwweg de helft van de
vondstnummers heeft betrekking op pri-
mitief aardewerk van inheemse makelij:
het is met de hand gevormd en nogal
zacht gebakken, in overwegend donkere
tinten. Het dateert uit de ijzertijd (ca. 800
- 12 V. Chr.) of de daarop volgende Ro-
meinse tijd. Het vergt soms een geoefend
oog om het überhaupt als aardewerk te
herkennen. Toch zijn verscheidene vind-
plaatsen met behulp van maar een paar
van die brosse, zwarte kruimels opge-
spoord!
Sommige vondstnummers hebben be-
trekking op „losse" vondsten; in andere
gevallen gaat het om een paar scherven
bij elkaar, maar ook wel vele tientallen
of zelfs enkele honderden, verspreid over
een perceel of juist min of meer gecon-
centreerd in een hoek. De interpretatie
van de vondststrooiing dient eigenlijk al
in het veld plaats te vinden; daarbij moet
het materiaal dus ter plekke worden her-
kend. Naar bevind van zaken zal dan wor-
den besloten om al dan niet ,.verdich-
tend" verder te zoeken, teneinde bij-
voorbeeld een markante concentratie af
te bakenen. Bij dit alles moet de vondst-
zichtbaarheid natuurlijk worden verdis-
conteerd: 5 scherven uit twee eenzame
molshopen hebben een andere betekenis
dan eenzelfde aantal over een hele akker.
Verspreide vondsten uit de Late Middel-
eeuwen of Nieuwe Tijd wijzen meestal op
ouderwetse bemesting: keukenafval, in-
clusief gebroken vaatwerk, ging via de
mestvaalt het land op. Ook vond er, zoals
gezegd, systematische bemesting met stads-
vuil plaats. Over grote delen van Neder-
land ligt een egale deken van porceleinen
kopjes, jeneverkruiken, glas, spijkers en
rood geglazuurd aardewerk. Maar de
echte vindplaatsen springen er bijna al-
tijd uit: vaak gaat het dan om enkele tien-
tallen scherven uit eenzelfde periode, ver-
zameld binnen een oppervlak van 50 m
in het rond. Dan is het raak!
Kwaliteitsbepalend onderzoek
Aan elke archeologische ontdekking gaat
een stukje vernieling vooraf. Het is een
van die merkwaardige paradoxen die de
archeologie tot zo'n intrigerende weten-
schap maken. Er wordt bijv. een sloot ge-
graven dwars door een tot dan toe onbe-
kende vindplaats en daarbij komt oud
aardewerk voor de dag - de plek wordt
ontdekt, maar in een strook van drie meter
breed is alles dan al vernield (vgl. afb. 3,
boven). Meestal gaat het echter sluipend:
op een terrein met archeologische resten
vindt jaar op jaar bodembewerking plaats -
tegenwoordig steeds dieper! - en daarbij
worden de bovenste lagen doorwoeld en
met de teellaag vermengd. Als de grond
na een flinke regenbui is uitgespoeld lig-
gen de scherven er voor het oprapen. Als
er dan opeens veel te vinden valt, zegt
dat vaak niet zo zeer iets over de rijkdom
van de archeologische resten onder de
grond, maar meer over de mate van ver-
storing: waar veel gevonden wordt is im-
mers veel vernield. Kortom, er is een om-
gekeerd evenredig verband tussen de kans
op ontdekking van de vindplaats en de
kans dat deze nog goed bewaard in de
grond zit. Maar hoe moet je dan vast-
4. Elke periode kent zijn aardewerksoorten. Zij vormen het belangrijkste hulpmiddel
voor de datering van de vindplaatsen die tijdens de kartering zijn ontdekt. Afgebeeld zijn
vier scherven, ongeveer op de helft van hun ware grootte, telkens met een profieltekening
links ernaast. Ze zijn karakteristiek voor vier opeenvolgende perioden die in de bewo-
ningsgeschiedenis kunnen worden onderscheiden, al komen de laatste drie, met hun ver-
siering, wat minder vaak voor. Linksboven een randfragment van een emmervormige pot
uit de Midden- of Late Bronstijd (ca. 1800-800 v. Chr.), gevonden bij de nederzetting aan
de Burgemeester Middelweerdweg (zie afb. 3, boven); het aardewerk is gemengd („ge-
magerd") met grof kwartsgruis. Rechtsboven een wandscherf van een pot uit de Ijzertijd
(ca. 800-12 V. Chr.), versierd met banden van kleine stipjes tussen twee groeven; afkom-
stig van een vindplaats bij de Burgemeester Verderlaan. Linksonder een fragment van
een kom uit de Romeinse tijd (12 v. Chr.-ca. 450 n. Chr.), vervaardigd in Trier tegen het
einde van de 2e eeuw; gevonden op de Hoge Woerd bij De Meem. De reliëfversiering op
dit type aardewerk (terra sigillata) werd aangebracht met behulp van een mal, waarin
met losse figuurstempels in negatief het afgebeelde patroon was samengesteld; o.a. een
dolfijn is te herkennen. Rechtsonder een scherf van een pot uit het eerste deel van de
Vroege Middeleeuwen (ca. 450-700 n. Chr.), versierd door middel van een stempel;
gevonden op een terrein bij de bloemenveiling aan de Utrechtseweg. Alleen de Romeinse
kom is op de draaischijf vervaardigd - een technische vernieuwing van die tijd; de rest
van het afge-beelde aardewerk is nog met de hand gevormd.
-ocr page 52-
59
stellen waar je mee te maken hebt: de
laatste kruimels van een verdwenen ne-
derzetting of de eerste aanwijzingen voor
omvangrijke, goed geconserveerde be-
woningsresten? Daarvoor is aanvullend,
„kwaliteitsbepalend" onderzoek nodig.
Karteren staat in dienst van de monu-
mentenzorg; dat zagen we in de inleiding.
De kunst is dus de vindplaatsen op te
sporen, ze in kaart te brengen en hun ge-
steldheid te bepalen, maar vooral: daarbij
niet méér te verstoren dan al is gebeurd.
Alle technieken die men daartoe ge-
bruikt, dienen dus non-destructief te zijn,
zoals dat met een mooi woord heet. Ver-
schillende methoden zijn beschikbaar,
waarvan er hier slechts twee zullen wor-
den besproken. Op terreinen waar zich
muurresten in de bodem kunnen be-
vinden, wordt vaak zgn. geo-elektrisch
onderzoek uitgevoerd. Daarbij wordt op
een groot aantal punten in een regelmatig
meetnet de bodemweerstand tussen twee
elektroden gemeten. Deze weerstand wordt
o.a. beïnvloed door het vochtgehalte van
de bodem; dit vochtgehalte hangt weer
samen met bijv. de grondsoort. Muurwerk
of een gedempte gracht kunnen op deze
manier naar voren komen als banen met
een hogere of lagere weerstand 4). Tijdens
het RAAP-onderzoek is deze techniek
met succes toegepast op de resten van
het huis Grauwert bij sportpark Ter Weij-
de, waar op deze manier naar het schijnt
een omgracht, versterkt huis voor de dag
is gekomen - zonder dat ook maar een
korrel aarde is verplaatst!
Op de meeste terreinen gaven de vond-
sten echter aanleiding te denken aan pri-
mitieve agrarische nederzettingen, zon-
der imposante grachten of muurresten.
Vaak gaat het dan om één of enkele hou-
ten boerderijen; van de funderingen res-
ten in het beste geval alleen de grondver-
kleuringen van greppels en paalgaten.
Bij zulke objecten is men bij het kwali-
teitsbepalend onderzoek voornamelijk
aangewezen op grondboringen. Bijna
alle „boringen" zijn uitgevoerd met een
zgn. guts, een 1.25 m lange (eventueel te
verlengen) staaf, waarvan de onderste
helft de vorm heeft van een halve cilin-
der, 3 cm in doorsnee; de staaf wordt in
de grond gedrukt en een slag gedraaid,
zodat een kolom grond omhoog kan wor-
den getrokken, die zich met een mes laat
doorsnijden; de opbouw van het bodem-
profiel is vervolgens scherp af te „lezen".
Wat is in zo'n doorsnede, in een gun-
stig geval, nu te zien? Afb. 5 maakt aan-
schouwelijk hoe een oude bewonings-
laag zich over het algemeen in de bodem
manifesteert. Op plaatsen van langdurige
menselijke bewoning hopen zich allerlei
kleine verontreinigingen op in een ho-
mogene, donkergrijze laag: brokjes aar-
dewerk en baksteen, spikkels houtskool,
splinters bot, verbrande leem enz.. Heel
kenmerkend zijn ook geel-groene fos-
faatvlekken of -klontjes; deze slaan in de
bodem neer door afbraak van dierlijke en
menselijke uitwerpselen, botmateriaal en
andere organische resten. Vooral op en rond
het erf, waar men haardas en ander huis-
vuil deponeerde, mag men de grootste
concentraties van dergelijke verontreini-
gingen verwachten. Het is dus mogelijk -
al vraagt het vaak de nodige ervaring -
om een nederzettingsareaal door middel
van grondboringen binnen zekere marges
te begrenzen en daarin zelfs de kernzo-
nes aan te wijzen.
De tweede fase van de werkzaamheden
van Stichting RAAP bestond uit het kwa-
liteitsbepalend onderzoek, dat vrijwel ge-
heel door middel van boringen is uitge-
voerd. Van de 220 vondstlocaties kwa-
men er 60 in aanmerking voor een nader
onderzoek. In sommige gevallen wees dit
uit dat het om verspreide vondsten ging,
waarvan de context niet meer te achter-
halen viel; soms was het duidelijk dat
oude bewoningssporen vrijwel geheel
aan de kleiwinning ten prooi waren ge-
vallen. Elders waren de resten als gevolg
van diepe bodembewerking geheel in de
bouwvoor opgenomen (vgl. afb. 5). In
ongeveer de helft van de gevallen bleken
echter nog resten van een oude bewo-
ningslaag zoals hiervoor omschreven, in
de bodem aanwezig. Het vervolgonder-
zoek kreeg dan een tweeledige doelstel-
ling: namelijk de uitgestrektheid van de
archeologische resten te bepalen, alsmede
hun conserveringstoestand. Dat eerste ge-
beurt het meest efficiënt door kruiselings
over de grootste afmetingen van de vind-
plaats lange rijen van boringen uit te voe-
ren. Op deze manier bleken bijvoorbeeld
drie aanvankelijk gescheiden vindplaat-
W:
S. Doorsnede door een goed bewaarde vindplaats vóór en tijdens archeologisch onderzoek. Links zoals de vindplaats er eeuwen bij
heeft gelegen. In de ongestoorde ondergrond zijn paalgaten en funderingssleuven van een houten gebouw bewaard gebleven; zij zijn op-
gevuld geraakt met donkere grond uit de bewoningslaag die daarboven te herkennen is. In deze sterk doorleefde laag hebben zich als
gevolg van langdurige menselijke bewoning allerlei kleine verontreinigingen opgehoopt: brokjes aardewerk en baksteen, houtskool, bot-
splinters, verbrande leem enz.. Later is er een pakket schone klei over de vindplaats afgezet. Door moderne bodembewerking (die vaak
dieper reikt dan hier wordt gesuggereerd!) wordt een deel van de bewoningslaag aangeploegd en in de bouwvoor opgenomen; als gevolg
daarvan zijn scherven van de verborgen nederzetting aan de oppervlakte te vinden. Soms is het nodig dat bewoningssporen worden
opgegraven; dat is in de rechter doorsnede te zien. De geroerde bovengrond wordt verwijderd tot het niveau waarop de grondsporen
ïich aftekenen. De grondverkleuringen die de fundering van het houten gebouw aangeven, worden zorgvuldig ingemeten; begeleidende
vondsten vertellen hoe oud de gevonden structuren zijn. (Uit: H.A. Heidinga en G.A.M. Offenberg, Op zoek naar de vijfde eeuw. De
Franken tussen Rijn en Maas,
Amsterdam 1992)
-ocr page 53-
60
<*)
UTRECHT
®-
mf^

;:-V: ■
■■■ N
-7 Ouden
7 Rijn
/ )-i>Z3>z-i----:3£p
-~-Z-Ir^?iI-
^^^XH?C—Z—Ir-Z—IHr-~—I
Hannelen
^^ Resteeul v.d. Oude Rijn             ---------ST ■
"" ■" Leidsche Ryn
t.£2£3^ Kom- en veengebieden
Grotendeels afsevlelle gebieden                           """-I^-^-I^B^" ^^<?ï>--r-IH De Meern
Stroomrug buiten het onderzoeksgebied                        "-^zs^ltl
^ Nederzetting Bronüttjd
H Nederzetting Uzertijd/Romeinse tijd
                     —^———
IKH
(¥) Nederzetting Vroege Middeleeuwen
% Nederzetting Late Middeleeuwen
6. Overzichtskaart van het onderzoeksgebied met de voornaamste vindplaatsen. Het beeld wordt beheerst door de brede stroomrug van
de Oude Rijn tussen Utrecht en Harmeien; tussen De Meern en Harmeien heeft een zijtak van de Rijn de zgn. Heidammer stroomrug
opgebouwd, terwijl tussen De Meern en bedrijventerrein Ouden Rijn een nog kleinere geul eveneens een rug in het landschap heeft
opgebouwd. Langs de randen van de overwegend zandige stroomruggen liggen taaie kleiafzettingen (aangegeven met een raster van
streepjes); deze vormen de overgang naar uitgestrekte veengebieden in het noorden en het zuiden (resp. Lage Weide-Maarssenbroek en
Heycop-Reyerscop). Van oost naar west kronkelt de Rijn met talrijke lussen door zijn stroomrug; het zijn als het ware de laatste stuip-
trekkingen van de rivier die ca. 1122 bij Wijk bij Duurstede werd afgedamd. Wat zuidelijker en grotendeels in een rechte lijn loopt de
(gegraven) Leidsche Rijn. Tot omstreeks het jaar 1000 beperkte de menselijke bewoning in dit gebied zich tot de stroomruggen; ook de
tegenwoordige dorpen alsmede de stad Utrecht zijn daarop ontstaan. Daartussen ligt een zwerm van vindplaatsen uit de Bronstijd tot de
Late Middeleeuwen, grotendeels ontdekt tijdens het onderzoek door de Stichting RAAP. In de symbolen zijn vier perioden onder-
scheiden: ruit = Midden- en Late Bronstijd (1800-800 v. Chr.); vierkant = Uzertijd/Romeinse tijd (800 v. Chr.-450 n. Chr.); puntcirkel =
Vroege Middeleeuwen (450-1000 n. Chr.); cirkel = Late Middeleeuwen (1000-1500 n. Chr.). De meeste nederzettingen uit de tweede
periode (vierkantjes) dateren uit de Late Ijzertijd tot de Midden-Romeinse tijd (ca. 250 v. Chr.-270 n. Chr.); de bevolkingsdichtheid uit
het begin van de jaartelling zou na een terugval in de daarop volgende periode pas rond het jaar 1000 worden geëvenaard. Ook meer
marginale (?) terreinen aan de zuidelijke rand van de Heidammer stroomrug blijken in de Romeinse tijd bewoond. Uit de periode van
de Late Middeleeuwen zijn ook de kasteelterreinen opgenomen, waarvan de meeste niet nader zijn onderzocht (alleen Den Engh ligt net
buiten de stroomrug). In een fijn raster zijn ook de grotendeels afgevlette gebieden aangegeven; het zwaartepunt ligt richting Woerden
en Maarssen. De invloed van de kleiviinning op het „bodemarchief" is op de overzichtskaart goed zichtbaar: in het afgevlette gebied
komen duidelijk minder vindplaatsen voor. En de vindplaatsen die er zijn, zijn minder goed bewaard gebleven.
sen uit de Romeinse tijd, gelegen rond
het midden van de Groenedijk, uit te
groeien tot een waarschijnlijk ononder-
broken bewoningslint van 500 m lengte!
De meeste nederzettingsterreinen zijn
veel kleiner, vaak niet meer dan 50 m in
het rond. Daarmee is dan uitsluitend de
kernzone van menselijke activiteit aan-
gegeven: zoveel als het erf met de sloten
en kuilen daaromheen. Ook daarbuiten
kunnen echter nog interessante sporen
voorkomen: het begin van een akkersy-
steem, rituele plaatsen, grafvelden - maar
dergelijke zaken zijn veel moeilijker „grijp-
baar" met de boor.
In de rijen van boringen („raaien") is
ook mooi te zien hoe de bewoningslaag
er op de verschillende delen van het ne-
derzettingsterrein bij ligt. Voor de con-
servering van de materiële resten is o.a.
van belang hoe diep deze laag ligt, of zij
door latere afzettingen is bedekt en hoe
hoog het grondwater staat. In ons gebied
ligt de bovenkant van de bewoningslaag
meestal tussen de 30 en 50 cm onder het
maaiveld en is een deel ervan met de bouw-
voor vermengd geraakt. Hoe minder dat
laatste het geval is, hoe groter de kans
dat zich nog goed „leesbare" grondspo-
ren in de bodem bevinden (vgl. afb. 5).
Die kans is natuurlijk helemaal groot wan-
neer kan worden vastgesteld dat een ne-
derzetting naderhand is afgedekt door een
flink pakket rivierafzettingen; de sporen
lopen dan minder kans te worden aan-
getast door bodembewerking. Dat bleek
-ocr page 54-
61
bijvoorbeeld het geval met de resten van
een vindplaats uit de Bronstijd aan de
Burgemeester Middelweerdweg (zie afb.
3, boven).
Ook bij de kwaliteitsbepaling van de
vindplaatsen kwam de grootschalige klei-
winning uit het verleden weer om de hoek
kijken. Zo bleken de vindplaatsen in het
midden en vooral het westen van het on-
derzoeksgebied over het algemeen min-
der goed te zijn bewaard: soms is een sub-
stantieel deel van de vindplaats als met
een taartschep weggenomen; vaak ook is
het hele terrein afgevlet, waarbij de oude
bewoningslaag meestal ernstig is ver-
stoord. In het oosten bleek de situatie be-
ter: behalve dat er überhaupt meer vind-
plaatsen bewaard zijn gebleven (vgl. afb.
6), is het bodemprofiel op deze terreinen
doorgaans beter intact dan meer naar het
westen.
Waarde
De waarde van een archeologische vind-
plaats wordt natuurlijk grotendeels be-
paald door de hoeveelheid informatie die
er in steekt. Deze informatie bestaat, droog
geformuleerd, uit ongeroerde grondsporen
en goed geconserveerde materiële resten.
Gaafheid en conservering van deze „infor-
matie" vormen dus de belangrijkste crite-
ria om de waarde van een vindplaats vast
te stellen. Daarnaast is er natuurlijk ook
een begrip als zeldzaamheid. Ook dat is in
zekere zin een kwestie van informatie. De
vraag luidt: wat weten we al van een be-
paald soort vindplaats - of liever: wat we-
ten we nog m'et? Dat hangt om te beginnen
af van de periode waaruit de resten date-
ren. Het terrein aan de Burgemeester Mid-
delweerdweg is de eerste vindplaats uit de
Bronstijd langs de Oude Rijn ten westen
van Utrecht. Ook de aard van de vind-
plaats speelt mee: bijzondere objecten zijn
natuurlijk het Romeinse legerkamp op de
Hoge Woerd en de laat-middeleeuwse ver-
sterkte hofsteden en kastelen, maar een
grafveld is in dit gebied bijvoorbeeld nog
helemaal niet bekend. Vervolgens werkt
men in de praktijk vaak met een begrip als
cultuur-historische waarde: daarvan is dui-
delijk sprake wanneer er in het veld nog
resten te zien zijn die herinneren aan de
aard van het object. Dat geldt bijvoorbeeld
voor enkele huisterpen uit de 12e-13e eeuw
bij 't Hoog in Vleuten. De bedoehng van
de tweede fase van het RAAP-onderzoek
was om al deze informatie over de kwali-
teit van de vindplaatsen, hun aard, ouder-
dom en eventuele visuele of andere ken-
merken overzichtelijk bijeen te brengen.
Op dit moment is de Rijksdienst voor
het Oudheidkundig Bodemonderzoek, in
samenwerking met de provincie en de be-
trokken gemeenten, bezig om al deze fac-
toren per vindplaats af te wegen. Ver-
volgens wordt gekeken naar mogelijkhe-
den om de belangrijkste terreinen te be-
waren, door ze een blijvende plaats te ge-
ven in de nieuwe inrichting van het ge-
bied; in sommige gevallen kan het wense-
lijk zijn om ze wettelijk te beschermen als
archeologisch monument. Over het alge-
meen streeft men ernaar om bij dergelijke
afwegingen recht te doen aan de diversiteit
van cultuur-historische waarden in een
gebied en het karakteristieke daarvan te
bewaren. Het moet een geweldige uitda-
ging zijn voor de plannenmakers om zo-
veel mogelijk van de aanwezige kwalitei-
ten in te passen in de nieuwe ruimtelijke
structuren. Het is van belang om daarbij
een goede beheerssituatie te vinden voor
de vaak kwetsbare archeologische objec-
ten. Na het RAAP-onderzoek lijken voor
de stroomrug van de Oude Rijn ten westen
van Utrecht in beginsel alle mogelijkhe-
den aanwezig.
De Bronstijd-nederzetting, beschadigd
bij de aanleg van de Burgemeester Mid-
delweerdweg, maar overigens goed ge-
conserveerd, markeert mogelijk het begin
van de menselijke bewoning van dit ge-
bied. Uit de Late Ijzertijd en de Romeinse
tijd zijn twee uitgestrekte nederzettingster-
reinen in kaart gebracht; enkele kleinere
zijn interessant om hun landschappelijke
situering op de rand van of zelfs buiten de
stroomrug. Op de Hoge Woerd blijken de
Romeinse resten nu veel omvangrijker dan
in het verleden zelfs maar werd vermoed.
Waardevol lijken ook de resten van een
Romeinse nederzetting ten zuiden van de
bloemenveiling. De duistere periode van
de Vroege Middeleeuwen is in deze streek
voor het eerst goed in beeld gekomen; ten
zuidoosten van Vleuten staan nu bijvoor-
beeld omvangrijke nederzettingsresten uit
de 7e-9e eeuw op de kaart. Een belangrijk
object is zonder meer ook het laat-middel-
eeuwse versterkte huis Grauwert of Ter
Weyde. Beeldbepalend uit een oogpunt
van bewoningsgeschiedenis zijn tenslotte
de boerderijplaatsen uit de 12e en 13e
eeuw die hier en daar tussen de huidige
bewoningslinten te voorschijn zijn geko-
men. Op afb. 6 zijn al deze waardevolle
terreinen terug te vinden.
De „systematische archeologische streek-
beschrijving", zoals hier aan de hand van
een nabij voorbeeld beschreven, heeft in
Nederland al regelmatig tot belangrijke,
soms spectaculaire resultaten geleid. Maar
men mag deze onderzoekstechniek niet
overvragen; compleetheid bereikt men
zelden, zelfs bij meerjarig onderzoek.
Soms worden, bij alle successen, de be-
perkingen vergeten die aan de methode
kleven en die voor elk onderzoeksgebied
weer tot nieuwe problemen leiden. In dit
artikel is uiteengezet op welke veelgelaag-
de complicaties men bijvoorbeeld stuit in
een oud en gehavend stroomruglandschap.
Veel is er ,,opgeruimd" door rivierver-
plaatsingen of aangetast door kleiwinning.
Tegelijk loopt men het risico dat juist uit
de oudste bewoningsperioden niet alle res-
ten worden teruggevonden: sommige lig-
gen eenvoudig té goed verstopt onder la-
tere kleiafzettingen. Maar op zichzelf blijft
het, ook dan, een klein wonder hoeveel in-
formatie in korte tijd in kaart kan worden
gebracht, s)
Noten
1.   WA. van Es, H. Sarfatij en P.J. Woltering (ed.).
Archeologie in Nederland. De rijkdom van het bo-
demarchief (Amslerdam-Amersfoort
1988) 113.
2.   P.G. van der Gaauw en H. van Londen, De Ho-
ge Woerd. Een boor- en weerslandsonderzoek naar
hel Romeinse castellum van De Meem.
RAAP-rap-
port 65 (Amsterdam 1992). Vgl. P.G. van der Gaauw,
„RAAP onderzoekt het Romeinse castellum op de
Hoge Woerd" in dit tijdschrift, 12 (1992) 36-38.
3.   H.F.A. Haarhuis en EP Graafstal, RAAP-rap-
port 80 (Amsterdam 1993).
4.   Voor een wat uitvoeriger beschrijving van de
methode zie het artikel van Van der Gaauw (noot 2),
p. 37, met resultaten van de Hoge Woerd (afb. 2).
5.   Met dank aan S.G. van Dockum en H.F.A. Haar-
huis voor enkele nuttige suggesties.
Wie meer wil weten
Over het RAAP-onderzoek werd reeds eerder ge-
schreven in Maandblad Oud-Utrecht 66 (1993) 52-
60, toen echter meer uit een oogpunt van bewonings-
geschiedenis. Een nuttige gids voor de beschreven
onderzoeksmethode is: J.M. Bos, Archeologische
streekbeschrijving. Een handleiding
(z.p. 1985), deel
4 in de serie AWN-monografieën. Over het ontstaan
van het landschap en de vroege bewoning in het zui-
den van de provincie Utrecht is onlangs toegankelijk
geschreven door M. Donkersloot-De Vrij in: De
Stichtse Rijnlanden. Geschiedenis van de zuidelijke
Utrechtse waterschappen
(Utrecht 1993) 8-25. Een
geomorfogenetische kaart van de stroonirug van de
Oude Rijn tussen Utrecht en Harmeien is met een
schriftelijke toelichting te verkrijgen bij de Histori-
sche Vereniging voor ƒ 5,- (zie colofon). Wie geïnte-
resseerd is in deelname aan de veldkartering tussen
Vleuten en Haarzuilens kan contact opnemen met de
Vereniging.
-ocr page 55-
62
Dorpsbewoners die ons wat te vertellen hebben
Wij gingen op bezoek bij de heer Landman, die ons belde naar aanleiding van oude foto's die hij terugzag bij een ver-
rassend bezoek van een jeugdvriend. Johannes Landman (Joop) is geboren op 9 augustus 1924 te Vleuten ais zoon
van Johannes Landman (1895-1977), de toenmalige postbode van Vleuten en Elisabeth Pijper (1904-1983). Het gezin
telde 6 kinderen, waarvan Joop de oudste was, en woonde aan de Prins Hendrikweg 35. Op 26 augustus 1954 trad
Joop in het huwelijk met Alida Brehm. Het echtpaar kreeg 2 kinderen. Wij vonden zijn verhaal het beste overkomen
door het hemzelf te laten vertellen. Wij geven hem graag het woord.
De redactie.
Op m'n verjaardag 9 augustus 1993 had ik
het genoegen een oude kameraad van me
te ontmoeten, die ik ruim 53 jaar niet meer
had gezien. Hoewel we dikke vrienden
waren in die tijd, hebben we door om-
standigheden elkaar toch uit het oog ver-
loren; maar hierover later
Een toevalligheid bracht ons weer sa-
men en stond ik die dag plotseling oog in
oog met Reinier Brugman.
U begrijpt dat dat weerzien na al die
jaren me wel een beetje heeft aangegre-
pen. Ons gesprek ging over onze jeugd-
jaren doorgebracht in Vleuten zo einde
de dertiger jaren.
Met de schoolvrienden Cor, Henk en
Peter v.d. Berg reed je tijdens de hooitijd
mee op de hooiwagens. Trouwens er was
op zo'n boerderij altijd wel wat te bele-
ven. Toch was het soms nog best gevaar-
lijk, hoewel je dat eigenlijk toen niet zo
besefte, want sommige boeren waaron-
der de Van de Berg hadden hun wei-
landen niet bij huis maar aan de over-
zijde van de spoorbaan Utrecht-Rotter-
dam.
Dit was ook toen al een druk bereden
baanvak en het was opletten geblazen
wanneer je zo'n overgang met paard en
wagen moest oversteken. Je mocht niet ver-
geten de hekken dan weer goed te slui-
ten. Er sneuvelde in die tijd dan ook nog
wel eens een beestje.
Zelf woonde ik aan de Prins Hendrik-
weg op nummer 35, die je in die tijd ei-
genlijk geen weg mocht noemen, vanwe-
ge de slechte bestrating. Alles wees er
toen nog op dat er eerder veel paarden
werden afgedraafd en ouderen kennen
deze weg dan ook beter als het „Hard-
draverspad". De slechte hobbelige weg
werd zo nu en dan van een grove sintel-
laag voorzien, die de begaanbaarheid de
eerste tijd niet bevorderde.
De Prins Hendrikweg ligt samen met
de Julianalaan „over 't spoor", de recht-
doorlopende weg toen Krogtdijk geheten
leidde naar De Meern, toendertijd een
armzalig kronkelend grindweggetje met
veel gaten en kuilen. De Julianalaan was
in die tijd een prachtige weg met aan bei-
de zijden een mooie bomenrij, bereikbaar
over een houten brug.
Huizen waren nog dun bezaaid „ach-
ter 't spoor", wel was hier veel tuin- en
bouwgrond omgeven door heel wat sloten.
Het land was bereikbaar door planken
die over het water lagen. Heer en mees-
ter over deze gronden was in m'n jeugd
Kees van Rijnsoever, een veelgeplaagd
man die daardoor nog wel eens kon schel-
den en door ons dan ook wel „Kees de
Brombeer" werd genoemd. Hij verbouw-
de hier z'n aardappelen en groenten.
Drikus van Rijnsoever die zijn boer-
derij ,,Dakveld" had aan de Stations-
straat en er zijn koren verbouwde en ten-
slotte Henk de Ree die hier ook z'n groen-
ten verbouwde en tevens varkens en veel
kippen had. Zij waren onze buren en wer-
den door ons Ome Henk en Tante Marie
genoemd. Ze woonden in een huis wat
geheel van hout was en door ons „Villa
Marie" genoemd. Fijne mensen die heel
lang onze buren zijn gebleven.
Er was hier toen zoveel ruimte dat ver-
schillende aannemers hier hun opslag-
loodsen hadden. De aannemers, de Gebr.
Jan en Geert Geelen hadden hun loods
achter ons huis. Buiten lag er ook veel
hout opgeslagen wat begrijpelijk een fijne
speelplaats voor ons opleverde, wat ook
gold voor de aannemer Reinier Middel-
koop die aan het einde van de Prins Hen-
drikweg zijn opslagplaats had.
Aan het einde van deze weg stond de
boerderij van Jan van Rijnsoever en hier
begon een laantje dat naar de weilanden
van boer Jo Ebskamp leidde. Deze boer
had zijn boerderij „Puntenburg" aan de
Utrechtseweg. Deze boerderij wordt nu
bewoond door dr Kroeze.
In zo'n polder konden zich soms wilde
taferelen afspelen die niet zouden mis-
staan in een film over b.v. „Het Vleuten-
se Wilde Westen", want de boeren waren
vanzelfspreken niet gesteld op bezoek van
die kwajongens in hun weilanden. Vooral
een bezoek aan het weiland van deze laatst-
De heer Landman
Vleuten was in die jaren een rustiek klein
dorp met veel landerijen, boerenhoeven
en boomgaarden. Mijn jeugd speelde zich
hoofdzakelijk af op die boerderijen en in
de weilanden en polders. Hier had je ver-
tier, wat soms ook heel spannend kon
zijn. Vooral de boerderij van de familie
Van de Berg aan de voormalige Achter-
dijk was zeer in trek.
-ocr page 56-
63
je de boot niet miste. Het waren zeer leu-
ke tochten door de Vleutense Wetering,
Merwede, Keulse Vaart en de Vaartse Rijn.
Terug ging het dan meestal via de Leidse
Rijn in de Heicop, omdat de schuit dan
zwaar beladen was. Soms mocht je dan
zelf het roer in handen nemen, terwijl
Toon zich dan even terug trok in de roef.
Weldra klonk dan z'n geliefde liedje: „Hör
mein Lied, Violetta" over het water.
Voor de gezelligheid en ontspanning
waren er verschillende verenigingen. Ik
was in die tijd lid van een Knapenvereni-
ging, een onderafdeling van de C.J.M.V.
de Christelijke Jonge Mannen Vereniging.
Er werd toen veel aan toneel gedaan. Ook
deze vereniging had z'n jaarlijkse uitvoe-
ring met voordrachten en als hoofdscho-
tel een toneelstuk. Zo'n uitvoering vond
dan plaats in het piepkleine, maar knusse
zaaltje van het toenmalige Christelijk
Verenigingsgebouw aan het Kerkplein.
Vaak werden er met deze vereniging
uitstapjes, ondernomen zoals naar Amster-
dam en Volendam. Het was in die tijd ar-
moe troef en om de kosten dan ook zo-
veel mogelijk te drukken, fietste je 's mor-
gens vroeg eerst naar Nieuwersluis om
daar op de trein naar Amsterdam te stap-
pen. De feestvreugde was er niet minder
om, want zulke uitstapjes betekenden
heel veel voor je in die tijd.
Aan het Vleutens Jeugdkoor behoud
ik ook vele leuke herinneringen. Deze
vereniging stond onder leiding van de uit-
stekende dirigent de heer J. Hoogendoom
uit Vleuten. Er werd gerepeteerd in de
Ned. Herv. School met de Bijbel aan het
Kerkplein. Aan vele concoursen werd deel-
genomen en we wisten dan ook nogal wat
prijzen in de wacht te slepen.
v.l.n.r. Reinier Brugman, Joop Landman en Nol Niessen, 194L
meente Nieuwegein. De gebroeders Toon
en Willem van Rijnsoever waren toen
schippers die metselstenen, grind en zand
aanvoerden voor de verschillende bouw-
firma's. Ze vervoerden ook veel bomen
die bestemd waren voor de houtwerf, al-
waar de heer E.J. van Dijk zijn houtzagerij
had. Ook veel pulp werd op die manier
aangevoerd voor de boeren.
De gebroeders Kees en Klaas Barten
waren schippers die veel kolen aanvoerden
in die tijd. Vaak mocht ik het genoegen
smaken zo'n vaartocht met Toon van
Rijnsoever naar Vreeswijk mee te maken.
Je moest wel vroeg uit de veren, want
Toon vertrok precies op tijd. Met je boter-
hammetje op zak zorgde je dan wel dat
genoemde boer was een gevaarlijke on-
derneming. Wilde achtervolgingen met
een dikke knuppel kon je dan van deze
lenige boer verwachten zodra hij je ook
maar in 't vizier kreeg. Meestal nam hij
dan z'n fiets mee, waarmee hij met fiets
en al over de sloten sprong. Met moeite
kon je soms aan deze achtervolgingen
ontkomen, maar wat een spanning. Roof-
tochten naar de vele Vleutense boomgaar-
den om een lekker appeltje te verschal-
ken was ook een gevaarlijke onderne-
ming in die tijd.
De trekpleister was toch wel kasteel
De Haar, daar viel altijd wel wat te bele-
ven. Hier vond je altijd wat van je ga-
ding: bosbessen, bramen, wilde aardbei-
en, tamme kastanjes en beukenoten wa-
ren in grote getale aanwezig. Geen achter-
volgingen van boeren of politieman Sprong
(de vader van Jaap Sprong), maar hier
kreeg je te maken met de toenmalige bos-
wachter Mans Woudenberg, die het ons
best moeilijk kon maken, want ook hij kon
je tot het einde achtervolgen door de
bossen en parken. Met bootjes die in de
vijvers lagen probeerde je dan te ontko-
men. Het was allemaal reuze spannend.
Ook het rangeerterrein, ook wel „los-
lijn" genoemd van de N.S. dat indertijd
naast het station was gelegen, was een
geliefd speelterrein, maar vanzelfspre-
kend ook weer verboden terrein. Door de
luchtslangen van de geparkeerd staande
goe-derenwagons aan elkaar te koppelen
ont-stond dan een prima telefoon. Wel werd
dan het station voortdurend in de gaten
gehouden, want het gevaar kwam dan
van de stationsbeambten Jaap Broere of
Jan van Maanen.
Een hoogtepunt was een vaartocht
naar Vreeswijk, indertijd ook zo'n rustig
dorpje dat nu is opgeslokt door de ge-
„Knapenvereniging"
Staand v.Ln.r.: Dion Niessen, Joop Landman, Brunis Veldhuizen, Evert de Rooy, Leen-
dert de Groot, Hannes de Gier, Henk v.d. Berg.
Zittend: Henk de Rooy, Gert Methorst, Jan Landman, Jan Methorst, Henk v. Maanen,
Alias de Groot.
-ocr page 57-
64
ging nogal wat bekijks. Het was indertijd
een vereniging met een flink aantal leden
en samen met andere verenigingen werd
dan door het dorp gemarcheerd en wer-
den er op verschillende velden demonstra-
ties uitgevoerd. Evenementen als deze leef-
de je in die tijd naar toe.
Toch werd er veel door ons zelf ge-
organiseerd. Vele uitstapjes werden dan in
clubverband ondernomen. Vooral de fiets-
tochten vielen in die tijd in de smaak.
Met zo'n groep jongens en meisjes fiets-
ten we dan naar 't Gooi, Rhenen of Aus-
terlitz. Echt een waar genoegen, want
van druk verkeer was in die tijd nog geen
sprake.
Vaak werd ook de Zeister tram ge-
nomen die ons vanuit de Stationsstraat in
Utrecht naar Rhenen bracht of soms naar
Arnhem. Het was indertijd wel geen snel-
tram maar de pret was er niet minder om.
Vooral 's zomers bij zeer warm weer had
de N.B.M, (de Ned. Buurtspoorweg Mij.)
een verrassing voor haar passagiers. Er
werd dan met open trams gereden. Je zit-
plaats werd dan voor de veiligheid gesloten
met een ketting, een sensatie in die tijd.
Toch waren sommige fietstochten wel
eens een hachelijke onderneming, want
sommige wegen waren in die tijd niet
om naar huis te schrijven. De Vleutense
wegen waren zelfs heel slecht. Het was
in die tijd dat de gemeente Vleuten-De
Meem besloot enkele wegen te verbeteren.
Er werd begonnen met de Utrechtseweg.
In de jaren '36-'37 werd de salonwa-
gen van de familie Brugman aan de Park-
weg geplaatst, en ik voor het eerst kennis-
maakte met Reinier Brugman, wiens va-
der stoomwalsmachinist was bij de H.B.M.
(Hollandse Beton Maatschappij).
Ook de firma Hannes de Rooy werkte
mee aan deze grote operatie. Reinier kwam
bij mij in de klas op de Nederlands Her-
vormde School met de Bijbel, zoals deze
school toen officieel heette. Bovenmees-
ter H. Knopper had toen de leiding die la-
ter vervangen zou worden door meester
J. van Duuren. Meester Knopper kon
prachtig viool spelen en er werden toen
celluloid fluiten aangeschaft en geassi-
steerd door Henk van Soest op de mond-
harmonica, ontstond een leuk muziek-
gezelschapje. Vaak werd er dan in de hal
van de school gerepeteerd vanwege de
prachtige akoestiek. Maar zodra de bel
van 12 uur luidde was het rennen gebla-
zen om zo snel mogelijk bij de kerktoren
te zijn. Hier was klokkenluider Staal aan-
wezig en hing je in een mum van tijd in het
klokketouw. Erg leuke herinneringen al-
lemaal.
In de weekeinden mochten Reinier en
ik dan de stoomwals van Reinier z'n va-
der de heer Brugman ophalen, wat ook
een feest was. Bij die gelegenheid mocht
ik ook wel eens het stuur in handen ne-
„Vleutens Jeugdkoor"
Ie rij v.l.n.n: Mevr. Hoogendoorn, Mevr. Landman, Meisje Links, Coba de Rooy, Lijsje
van Dijk, Wijntje Makking, ?, Wim Links, Jopie Oudekerk, J. Hoogendoorn (dirigent), ?
Pianiste.
2e rij: Meisje Links, Jannie Goudkamp, Dinie Mulder, Nolly Niessen, Johanna Landman,
Nol Niessen, Joop Landman, Piet van Bekkum, Henk de Rooy, Ries Fokker.
3e rij: ?, Jan van Eijk, Piet Sloof, Wim Landman.
4e rij: Dion Niessen, Meisje Links, Mientje de Rooy, Antje van Bekkum, Gebroeders
Oudekerk, Dirk Sloof, Frans Sloof, ?, Jan Landman, Jongetje Links.
„G.A.V. Vleuten"
Boven staand vXn.r.: Leen MakWng?, Edward Mahne, ?, Piet Veenhof, GJerrit Broere, Zwambom.
2e rij: Cor Veenhof, Jans van Maanen, Aartje van Gog, Cor van Maanen, Heintje van
Gog, Heintje Lewis, Cor v. Oostrum, Aal Graafland.
3e rij: Huib Veenhof, Kees Steenbeek, Henk Selders, Gert Broere, Gert Makking, Wim
Graafland, Chris Graafland, Nico van Maanen, Jo Hopman, Jo Griffioen.
4e rij: Bob Lewis, Kees Termeulen, Joke Bijl, Coba van Maanen, Mies de Ruiter, Jannie
Veenhof, Ali Lewis, Lena Methorst, Johanna Landman, Greta Oskam, Bertha Graafland,
Fietje v.d. Neut.
5e rij: Joop Landman, Dirk Loenen, Jan Methorst, Gert Lewis, Henk Bijl, Henk van
Maanen, Jan Landman, v.d. Louw.
Nog zo'n vereniging waar ik een leuke en
gezellige tijd heb meegemaakt is de Gym-
nastiek- en Atletiekvereniging (G.A.V.) in
Vleuten. De lessen werden gegeven in de
zaal van de voormalige Bosch-lunch-
room aan de Stationsstraat. De lunch-
room die later overgenomen zou worden
door de kastelein Geert Vallen. Naast de
jaarlijkse uitvoering in deze ruime zaal,
vonden er met deze vereniging ook op
andere plaatsen uitvoeringen plaats, soms
gecombineerd met andere plaatselijke ver-
enigingen. Vooral met festiviteiten zoals
„Het Vleutens Feest" trok deze vereni-
-ocr page 58-
65
De Duitsers hadden nu ook Vleuten en
De Meern in de greep voor arbeidskrach-
ten voor hun fabrieken in Duitsland. Er
volgden nu razzia's en aanhoudingen.
Werkgevers moesten hun loonlijsten van
de werknemers prijsgeven. Met nog en-
kele lotgenoten - en 18 jaar jong - moest ik
afscheid nemen van het oude vertrouw-
de en naar Duitsland vertrekken.
In Usselstein vond de keuring plaats en
kreeg je je reisbestemming. Pa Landman
had bij aannemer Baars nog snel even een
koffer laten maken. Deze koffer werd zo
volgestouwd met kleren en levensmidde-
len, dat je al moe werd als je er naar keek.
Nadat alle voorbereidingen waren getrof-
fen nam ik op 22 oktober 1942 afscheid
van familie en kennissen.
Het was een trieste dag, letterlijk en
figuurlijk. De regen kwam met bakken
uit de lucht. Met de Vleutenaar Henk van
Rossum vertrok ik die dag naar Utrecht.
Op het voormalige Maliebaanstation in
Utrecht stond een lange trein gereed voor
vertrek naar Hamburg.
Een incident vond toen nog plaats,
omdat velen, waaronder ook Henk en ik
een heel andere bestemming op onze reis-
documenten hadden staan. Protesteren
was er echter niet bij, want gedwongen
door Duitsers met geweren in de aanslag
moesten we toch in deze trein stappen. De
eerste stop was in Bentheim en daar op
Duits grondgebied kregen we de eerste
warme maaltijd. Het zou een langdurige
reis worden, want door het vele luchtalarm
had de geheel verduisterde trein veel op-
onthoud.
Zeer laat in de avond bereikten we uit-
eindelijk Hamburg. Hier op het station
brachten we de nacht door. De dag daar-
op werden we al vroeg met de trein naar
Geesthacht a/d Elbe gereden, een plaats
zo'n 30 km ten zuiden van Hamburg. Ze-
ker een prachtige plaats, maar gezien de
Links Kantonnier Rijkswaterstaat. Links van de uitlaatpijp Reinier Brugman en rechts
daarvan Piet de Rooij.
pers en speelgoed (kegelspellen en blok-
kendozen). Boven het monotone gezoem
van de draaibanken en de opvliegende
spaanders, klonken vaak de door ons ge-
zongen liedjes uit. Vooral tegen de Duit-
sers en de N.S.B, gerichte liedjes waren
in. Flarden van deze liedjes spelen nog
door je hoofd zoals:
Op de hoek van de straat
staat een N.S.B.-er,
't is geen man, 't is geen vrouw,
maar een rasplebejer.
Op de hoek van de straat,
staat hij daar te venten,
hij verkoop z'n „Vaderland" voor
enkele losse centen.
Jammer genoeg kwam ook aan deze ge-
zelligheid een einde en stond er weer een
afscheid te wachten. Maar ditmaal wordt
het een gedwongen afscheid van dit fijne
bedrijfje in De Meern.
men, wat heus niet zo gemakkelijk was.
Reinier was toen al zo vertrouwd met zo'n
machine, dat je toen al kon raden wat
later zijn beroep zou worden.
En voor je er dan erg in hebt is deze
mooie periode in je leven voorbij, want
de wegen in Vleuten en De Meern zijn
geasfalteerd en neem ik afscheid van m'n
vriend Reinier Brugman. Enkele keren
later mocht ik hem nog eens ontmoeten,
hij was toen in de voetsporen van z'n va-
der getreden en ook stoomwalsmachinist
geworden bij de H.B.M. Reinier woont
nu met z'n vrouw in een prachtige salon-
wagen in Nijnsel bij St. Oedenrode. Onze
vriendschap is hechter dan ooit.
Intussen volgde ik de lessen van de
Ambachtsschool aan de Schoolstraat in
Utrecht om er het vak van de carosserie-
bouw te leren. Nieuwe vrienden, maar
ook andere tijden breken aan. Zelfs heel
slechte tijden, want de Tweede Wereld-
oorlog breekt uit. De mobilisatie werd in
Nederland een feit en dit betekende dat
scholen door Nederlandse militairen in
beslag werden genomen. Toen de Duit-
sers Nederland zijn binnengevallen wer-
den de scholen door hen bezet. Het duur-
de dan ook even alvorens ik de studies in
deze school kon afrnaken en kwam uitein-
delijk te werken bij de wagenmaker Van
Neste in Bunnik.
Maar de tijden veranderden ras. Er
werd door de Duitsers van alles gevor-
derd. Paarden, rijtuigen, alles verdween
naar Duitsland, zodat wagenmaker Van
Neste z'n klanten verloor. Voorlopig was
er in m'n vak geen werk meer en zelfs
moeilijk aan werk te komen.
Blij was ik dan ook dat ik in 1942 als
houtdraaier bij de fa. Collard en van Vliet
m De Meern mocht beginnen. Het was
een gezellig bedrijfje vlak achter de Ned.
Herv. kerk. Er werd van alles gemaakt,
huishoudelijke artikelen zoals: etenstam-
*- ï^i^M-'Kt.AS-'s-'S^sU
Links met hoed Hannes de Rooij, met waterslang Piet de Rooij en rechts Reinier Brugman.
-ocr page 59-
66
dan ook met zware verbrandingen in een
ziekenhuis in Hamburg moeten doorbren-
gen.
Er werd in drie ploegendienst, twee
ploegendienst en dagdienst gewerkt. Zelf
was ik ingedeeld in twee ploegendienst.
Veel Duitse arbeiders en arbeidsters kwa-
men uit Hamburg en omgeving. Het wa-
ren meestal mensen op leeftijd, die hier
ter werk gesteld werden. Prettige mensen
om mee samen te werken.
Hamburg was bekend om z'n commu-
nistische sympathieën, en de afkeer van
wat met Hitler en het fascisme te maken
had. Aan ons Hollanders lieten ze dat goed
merken. Vaak werden we uitgenodigd
om te komen eten en als tegenprestatie
knapte je dan een tuintje op of verrichtte
je wat schilderwerk.
Hoewel we het eerste jaar nu direct
geen honger leden, waren de maaltijden
in 't „Lager" toch niet om over naar huis
te schrijven. De maaltijden die in de kan-
tines van de fabriek verstrekt werden wa-
ren beter, maar hier aten dan ook de Duit-
sers zelf mee. Bovendien kon men soms
ook nog gebruik maken van overgeble-
ven voedsel, dat na het werk kon worden
afgehaald; door de Duitsers ,,nachslag"
genoemd.
Het uitgaansleven voor ons was zeer
beperkt. Verder dan Hamburg mocht je
niet reizen. Dit was voor ons voldoende,
want in Hamburg was ontspanning ge-
noeg. De Reeperbahn was zo'n uitgaans-
centrum. Je kon je vergapen aan allerlei
geweldige shows en vele andere attrac-
ties. Ook in de havenwijk Sanct Pauli
was het toen nog goed toeven. Hier vond
je veel café's, restaurantjes, winkeltjes,
waar je hier en daar best nog lekker kon
eten, al kostte dat wel wat marken.
Dit was allemaal nog mogelijk zo einde
1942 en begin 1943, want behalve dat je
vaak werd opgeschrikt door het vele voor-
alarm of luchtalarm, door de vele gealli-
eerde formaties bommenwerpers, op weg
naar doelen in Duitsland, bleef het in
Hamburg vooralsnog tamelijk rustig. Toch
werd je in Hambrug wel direct met de
oorlog geconfronteerd, want de vele hoge
bomvrije schuiltorens, die je toen eigenlijk
overal aantrof, deden onwerkelijk aan.
Ook onder schitterend aangelegde plant-
soenen en parken aan de Alster bleken tal-
rijke U-Boten (duikboten) onderdak te
hebben. Dit waren voorlopig wel de laatste
indrukken van Hamburg zoals het was.
De stad werd niet lang daarna voor ons
taboe. De geallieerden hadden Hamburg
als doelwit gekozen en regelmatig gebom-
bardeerd en met fosfor bestookt. Omdat
,,Lager Heidberg" nogal hoog was gele-
gen, leverde het voor ons een huivering-
wekkend schouwspel op. Het was één
vuurgloed, vooral de gevaarlijke fosfor
die in alle kleuren naar beneden kwam
was een luguber en voor ons beangsti-
Joop Landman op de Ambachtsschool te
Utrecht, 1939.
omstandigheden had je daar vanzelfspre-
kend geen oog voor. Torsend met onze
zware koffers volgde een pittige mars van
het station naar ons toekomstig verblijf,
een enorm „Lager" aan de Sandstrasse.
Met nog een aantal lotgenoten werd een ka-
mer in één van de barakken betrokken.
Toch zou het nog geruime tijd duren al-
vorens al deze mensen een plaats aange-
wezen kregen in Düneberg (D.A.G.) Dy-
namit Actiën Gesellschaft vormals Alfred
Nobel en Co., zoals deze fabriek toen of-
ficieel heette. Maar dan was het toch zo
ver en werden we ingedeeld. Het was een
enorme fabriek omgeven door en ver-
scholen in de bossen van Düneberg nabij
Geesthacht a/d Elbe.
Om enige voorstelling te geven van de
grootte van de fabriek; ik moest 10 minu-
ten lopen om op m'n werkplek te komen,
terwijl lotgenoten een kwartier moesten
treinen met de speciale fabriekstrein om
hun arbeidsplek te bereiken. Het geheel
bestond uit kleine gebouwen die op regel-
matige afstanden van elkaar waren ge-
bouwd, dit om te voorkomen dat bij een
eventuele brand of explosie, niet de ge-
hele fabriek de lucht in zou gaan. In één
van die gebouwen werd ik ingedeeld met
nog een lotgenoot, en waar acht vrouwen
en meisjes achter een grote mengmachine
stonden.
Hier werden granaatkardoezen gemengd
en op grootte gesorteerd, die door ons dan
weer in wagons werden geladen, voor
vervoer naar de inpakafdelingen. Dit ge-
deelte van de fabriek werd door de Duit-
sers dan ook „Misch und Pack" (mengen
en inpakken) genoemd. Later begreep ik
dat ik in één van de lichtste afdelingen
was terechtgekomen wat arbeid betrof.
Andere lotgenoten hadden het slechter ge-
troffen. Zij stonden achter grote walsen.
Zeer gevaarlijk werk, omdat nog wel eens
zo'n wals in brand vloog. In die afdelin-
gen gebeurden de meeste ongelukken.
Dit overkwam m'n kamer- en dorpsgenoot
Henk van Rossum. Geruime tijd heeft hij
„Lager Sandstrasse Geesthacht", in 1942.
Staand v.l.n.r.: Pim de Leeuw - Zeist, Jan van Ingen - Zeist, Henk Bitter - Utrecht, Peter
Mochel - Amersfoort, Joop Landman - Vleuten, Peter van Egmond - Utrecht, Jan Punt •
Bergen (N-H).
Hurkend: Peter Snijders - Amersfoort, Piet Bor - Zeist, Henk van Rossum - Vleuten, Albert
van Amerongen - Harmeien.
-ocr page 60-
67
Rode Kruis kregen we een voedselpakket,
waarin een pakje Chesterfield sigaretten
niet ontbrak. Nog nooit was een geschenk
zo'n welkome verrassing geweest.
Ook uit Nederland vernamen we toen
alarmerende berichten. Daar had de hon-
ger toegeslagen, zodat hulp van die kant
niet meer viel te verwachten. Een aardige
welkome geste bereikte me nog wel uit De
Meem in de vorm van een pakket levens-
middelen wat ongeschonden overkwam.
Dat de fa. Collard en Van Vliet me niet
was vergeten, deed je wel wat.
De post uit Holland begon nu ook te
stagneren en brieven bleven lang onder-
weg. De censuur werd zodanig verscherpt,
dat hele stukken uit de brieven geknipt
waren. Alles wees er op dat er wat stond
te gebeuren en dat de Duitsers bang be-
gonnen te worden. Toch wisten sommige
onbekende briefschrijvers op de één of
andere manier de censuur te ontwijken,
want van Cor Tabak, een kameraad uit
Vleuten en tewerkgesteld in Fuestrup bij
Munster ontving ik een brief met een ver-
boden gedicht, dat clandestien Duitsland
bereikte. Zo'n gedicht deed je wel wat
toen en ik wil het u daarom niet onthou-
den.
Jongen in Duitsland
Jongen in Duitsland, ik kom je wat vragen,
kijk niet verwonderd, 'k bedoel het goed,
ginds zul je alles alleen moeten dragen,
daar is geen ander die dat voor je doet.
Ginds sta je alleen in het jachtende leven,
ver van allen die houden van jou,
hier zijn je dierbaren achtergebleven,
hier in het land van Rood Wit en Blauw.
Namens hen allen schrijf ik deze woorden.
Lees ...en bewaar ze diep in je hart.
Denk er eens aan als je in vreemde oorden,
heimwee mocht krijgen, of moeite en smart.
Jongen in Duitsland, misschien lig je wakker,
aan ons te denken, des nachts in je krib,
lees dan deez' woorden, misschien datje makker
ook ligt te peinzen met trillende lip.
Denk aan je ouders, je broers en je zusjes,
als je getrouwd bent, denk aan je vrouw,
jij hebt het niet zo gezellig en knusjes,
maar ondanks alles ...ze denken aan jou.
Wil nietje leed en je zorgen verdrinken...,
gooi niet te grabbel je eer en fatsoen ...,
laat niet te vlug al je moed je ontzinken,
zoiets zou jij ook in Holland niet doen.
Blijf wat je bent en laat anderen praten,
eens zal men vragen, wat of je daar deed,
dan kun je zeggen, dat heb ik gelaten,
terwille van jullie was het dat ik het deed.
De kus van je moeder, de hand van je vader,
de zoen van je meisje, je kinderen, je vrouw,
dat is de dank, datje nog vastberadener,
terug bent gekomen, de dank voor je trouw.
Jongen in Duitsland...toe...toon dan je krachten,
toon dan je fierheid, je trots en je moed,
wees wat wij allen toch steeds van je dachten,
een Hollandse jongen, met echt Hollands bloed.
Onder in'n lotgenoten waren verschillen-
den met een dichterlijke gave, terwijl an-
deren uitstekend met een muziekinstru-
ment wisten om te gaan. Vooral de laat-
sten hadden dan ook uit liefde voor hun
instrument, dat mee naar Duitsland geno-
men en zo werd het plan geboren, nu ont-
spanning in Hamburg was weggevallen,
een feestavond te organiseren. Dit moest
plaatsvinden in de grote kantine van het
Sandstrasse Lager. Na toestemming van
de Lagerfiihrer en enkele Duitse offi-
cieren begonnen de repetities. Henk Bitter
uit Utrecht, een kamergenoot had de lei-
ding. Henk speelde gitaar en van hem
kwamen ook de meeste teksten. Het werd
een enigszins primitieve maar leuk ge-
slaagde avond met sketches, muziek,
leuke liedjes en met een Amsterdammer,
die het tapdansen goed meester was. De
avond werd bijgewoond door de Lager-
fiihrer en enkele officieren en hoewel
verschillende liedjes en sketches zeer be-
ledigend voor de Duitsers waren, werd er
door hen ook luid geapplaudiseerd. Waar-
schijnlijk hadden ze alles toch niet goed
begrepen. Opluchting alom.
De bombardementen op de grote steden
in Duitsland gingen onverminderd door.
Hamburg was nu één puinhoop. De fa-
briek Düneberg was nog gespaard ge-
bleven, en er deden de vreemdste geruch-
ten de ronde; b.v. dat de Amerikanen be-
lang zouden hebben in deze fabriek en
daarom deze wilde sparen. Nonsens na-
tuurlijk, maar het stelde je toch wel wat
geruster.
En dan komt het ogenblik toch dat je
wist dat het een keer moest gebeuren.
Zaterdag de 7de april 1945 is de dag van
verschrikking geworden die je je leven lang
niet meer zal vergeten. Die dag kozen
Engelse en Amerikaanse bommenwer-
pers de fabriek Düneberg als hun doel.
Velen met mij ontsprongen de dans, om-
dat we die dag dagdienst draaiden en zo
om 12 uur de fabriek hadden verlaten.
Gewoontegetrouw werd nog even een
biertje gedronken in de Kneipe van Opa
Wenck aan de Bergedorferstrasse. Opeens
is er dan het vreselijke gejank van het
luchtalarm. We voelen aan wat er gaat ge-
beuren en vluchtten niet zoals verplicht
naar de schuilkelders, maar de bossen en
het vrije veld in. In de verte is een dreu-
nend geluid te horen. Even later versche-
nen de machtige bommenwerpers en vol-
tooiden hun vernietigende werk.
Het oorverdovend geluid van ontplof-
fende gasbuizen in het wegdek klinkt wijd
en zijd. Grote steekvlammen schieten
omhoog. In de verte is de brandende fa-
briek te zien en het ontploffende dyna-
miet te horen. Grote delen van de door
ons zo gehate fabriek lag in puin. Veel
%
r
\
i:
De heer Landman en de heer Brugman.
gend gezicht. Dit lot kon ook ons ieder
moment te wachten staan.
Vele nachten namen we 's avonds dan
ook de dekens mee en sliepen in de bos-
sen en het vrije veld ver verwijderd van
lager en fabriek. Bij het krieken van de
morgen keerde je dan onuitgerust terug.
De bombardementen op Hamburg werden
steeds heviger. De tijd die we in de schuil-
kelder moesten doorbrengen werd steeds
langer. Je raakte er eigenlijk aan gewend.
In de vrije natuur sliep je allang niet meer,
het was te vermoeiend.
In zo'n schuilkelder maakte je contac-
ten, vooral met de Russische meisjes, die
we Nederlands leerden en hen Hollandse
liedjes instudeerden. Voor de Paulina's
en de Anouska's bleek het Hollands niet
moeilijk, ze leerden snel.
Ook met Duitse meisjes, die als 18-ja-
rigen verplicht werden een jaartje op de
fabriek te werken (Arbeitseinsatz), kon-
den we het goed vinden. Jaren heb ik na
de oorlog met één van die meisjes; Kathe
Daners uit Rheydt-Odenkirchen nog een
briefwisseling onderhouden. Het waren
de meest prettige, maar schaarse momen-
ten die je meemaakte.
In 1944 werd de voedselvoorziening
steeds slechter. Volgens de brieven was
er ook in Holland weinig meer te krijgen.
De voedselpakketten die ik regelmatig
van thuis ontving werden ook minder en
kleiner. Bovendien werd er regelmatig uit
gestolen.
Ondertussen werden steeds meer Rus-
sische en Poolse gevangenen aangevoerd,
zodat het lager aan de Sandstrasse over-
bevolkt raakte. Door de lagerleiding werd
dan ook besloten voor de Hollanders een
nieuw lager te bouwen dat geheel van
steen werd opgetrokken, met moderne
toiletten en wasgelegenheid. Niet veel
later konden we het betrekken.
Bezwaarlijk was wel dat dit lager op
de Heidberg was gebouwd, wat wel wat
erg vlakbij de fabriek lag, wat later zou
blijken. Het voedseltekort werd op de duur
toch nijpend, ook op de fabriek werden
de maaltijden nu gehalveerd. De honger
begon nu toch toe te slaan!
Door het Zweedse Rode Kruis werden
We een paar maal in de week van wit brood
voorzien en ook van het Amerikaanse
-ocr page 61-
68
Intussen waren de eerste transporten be-
gonnen. Iedereen had een kaart, waarop
naam, bestemming en datum van vertrek
stond aangegeven. Wat een opgelucht
gevoel, toen je zelf uiteindelijk ook zo'n
plaatsje in één van die legerwagens ge-
vonden had. Er werd deels met auto en
trein gereden. In Rheine werd overnacht
en toen verder vervoerd naar Oldenzaal
in Nederland. Hier volgde een keuring
en een heerlijk bad, We werden met nog
enkele lotgenoten ondergebracht in een
klooster en hier was alles tot in de punt-
jes verzorgd. Maar Vleuten was nog ver
weg, want we werden hierna nog over-
gebracht naar een kazerne in Wezep na-
bij Zwolle, alwaar we ook weer enkele
dagen verbleven.
De Duitsers waren intussen zover uit
Nederland verdreven, dat uiteindelijk de
laatste etappe was aangebroken. Met een
legerbus arriveerden we in Utrecht. Hier
op het station werd ons een broodmaaltijd
aangeboden, met echt Zweeds wittebrood.
Op eigen gelegenheid werd de reis naar
Vleuten ondernomen. Dankbaar en blij
kon ik ouders, zusters en broers dan uit-
eindelijk weer in de armen sluiten. Een
donkere episode in je leven was voorbij
en wilde je deze nachtmerrie maar zo
snel mogelijk vergeten.
Toch zou ik in 1979 Geesthacht a/d Elbe
nog een keer terugzien. Het unieke mo-
ment deed zich voor toen m'n zoon voor
zaken in Hamburg moest zijn en ik kon
meerijden. Nadat zijn zaken afgehandeld
waren, reden we naar Geesthacht a/d Elbe.
Grote veranderingen hadden zich na 34
jaar ook hier voltrokken en overal (als
elders) zijn grote woonwijken verrezen.
De door ons zo gehate fabriek Düne-
berg was gesloopt, behalve enkele over-
gebleven restanten, die als opslagruimten
werden gebruikt. De Sandstrasse was een
mooie weg geworden, van het „Lager"
was geen spoor meer te vinden. Aan het
Lager op de Heidberg herinnerde één
ver-vallen barak die zelfs nog bewoond
was, aan slechtere tijden.
De „Kneipe" van Opa Wenck was er
nog wel, maar opa leefde vanzelfsprekend
niet meer De nieuwe generatie van Geest-
hacht a/d Elbe kon zich niet of nauwelijks
herinneren dat hier ooit zo'n fabriek had
gestaan. Gelukkig maar. Laten we het zo
maar houden.
van dit schouwspel te missen, waar we
jaren op hadden gewacht. Het verlangen
naar Nederland en familie groeide, maar
terugkeer was vooreerst nog niet moge-
lijk, want Holland was immers nog niet
bevrijd. Onder de hoede van de Engelsen
brachten we voorlopig de tijd door.
We maakten kennis met de „Meat and
Vegetables" (vlees, aardappelen en groen-
ten), en maakten na zoveel jaar weer ken-
nis met de pittige Engelse Virginia siga-
retten, zoals de beroemde Players, Gra-
ven A en Chief Whip die ons na de Rus-
sische Machorka tabak en Oosteuropese
sigaretten toch wel even naar adem deed
snakken. Onze vriendschap met de Tom-
my's ging zelfs zover dat we onder hun be-
geleiding de ons zo gehate fabriek moch-
ten plunderen. We mochten alles meene-
men wat van onze gading was. Er werd
dan ook veel werkkleding en gereedschap
buitgemaakt.
Er komen nu berichten door van de ge-
deeltelijke bevrijding van Nederland.
Het is dan zover dat de Tommy's voorbe-
reidingen beginnen te treffen voor onze
terugkeer naar huis. Legervoertuigen re-
den voor en we werden ingedeeld. Al-
leen het hoognodige mocht worden mee-
genomen, want de vervoersmogelijkheden
waren beperkt. Voor velen een teleurstel-
ling, want de buitgemaakte spullen van de
fabriek Düneberg moesten achterblijven.
Maar er waren nog meer problemen.
Met sommigen was de vriendschap met
de Russische en Duitse vrouwen meer dan
vriendschap geworden en zaten zij met
een groot dilemma. Ze hadden de moge-
lijkheden, meenemen naar Holland, hier
in Geesthacht achterblijven of afscheid
nemen. Er zijn toen dramatische beslis-
singen genomen.
We werden ondergebracht in een grote
kazerne nabij Bergedorf. In deze kazerne
werden ook veel lotgenoten uit de wijde
omtrek verzameld. We moesten hier dan
ook enige tijd blijven. Ondertussen werden
persoonlijke gegevens verzameld, duiste-
re personen gearresteerd en Duitsgezin-
den genoteerd. Het moet voor de Engelsen
een geweldige klus zijn geweest om de
naderende thuisreis voor al die in Duits-
land tewerkgestelden in goede banen te
leiden.
In deze kazerne konden we bij het
Zweedse en Amerikaanse Rode Kruis een
ruim levensmiddelenpakket in ontvangst
nemen. Geweldig allemaal. Ook werden er
in de grote kantine van deze enorme
kazerne door de Tommy's voor ontspan-
ning dansavonden georganiseerd, waar
ook Duitse meisjes uit de omtrek mochten
komen. Een Engelse band verzorgde de
muziek. Nogmaals petje af voor de Tom-
my's, het was reuze verzorgd allemaal.
particuliere schuilkelders zijn getroffen,
en daaronder vielen veel slachtoffers. Ook
enkele barakken van Lager Heidberg wa-
en getroffen en hier vielen gelukkig geen
slachtoffers. Honderden slachtoffers onder
de ochtenploeg, waaronder enkele van
m'n beste vrienden. Een heel zwarte dag
in m'n leven.
De geallieerden hadden hun werk goed
uitgevoerd. De fabriek was zodanig ver-
nietigd, dat van produceren geen sprake
meer was. Wel moesten we spoedig daar-
na op de fabriek verschijnen om oprui-
mingswerkzaamheden te verrichten. Dat
was een zeer gevaarlijke klus, want over-
al lagen nog de z.g. blindgangers (onont-
plofte bommen) hier en daar verspreid.
Kostbare machines werden gedeeltelijk
gedemonteerd, schoongemaakt en opge-
borgen.
Vanuit de lucht werd het nu ook veel
gevaarlijker, Duitse transporten over de
weg, de spoorlijnen en schepen op de El-
be werden nu ook bestookt door de ve-
nijnige Engelse (Spitfire) jachtvliegtui-
gen. Als wespen doken die naar beneden
en schoten op alles wat hen verdacht voor-
kwam. Menigmaal moesten we soms op
weg naar de fabriek angstig wegduiken,
wanneer zo'n machine al schietend naar
beneden kwam.
Er werd door ons toen nogal wat buitge-
maakt als er weer eens een auto of paard
en wagen door zo'n Spitfire aan flarden
werd geschoten. Goed verstopt onder on-
ze kribben kon je dan ook heel wat vin-
den zoals: kisten met blikken smalz (soort
reuzel), boter, sigaretten en vooral veel
suiker. We haalden dat 's nachts uit de
gestrande schepen in de Elbe. Alles werd
in 't geheim zo eerlijk mogelijk verdeeld.
Op de fabriek werd het nu zo gevaar-
lijk dat de Duitsers - gelukkig voor ons -
het voor gezien hielden, zodat die ver-
maledijde fabriek voor altijd gesloten
werd. Het einde van onze ellende begon
nu toch te naderen. De Engelsen waren
nu intussen opgerukt. Ze lagen nu nabij
Geesthacht aan gene zijde van de Elbe
en om hierover te komen werd een nood-
brug geslagen. Angstige en gevaarlijke
dagen braken nog voor ons aan, want
met de Tommy's aan de andere kant en
de Duitsers aan deze zijde van de Elbe
la-gen we in de vuurlinie. We voelden
ons dan ook niet op ons gemak met al
die fluitende granaten die over ons heen
vlogen. Uiteindelijk slaagden de Tom-
my's er toch in de Elbe over te steken en
maakten we kennis met onze bevrijders.
Van nu af aan was het één groot feest.
Lange colonnes van tanks, geschut, jeeps
en legerwagens trokken aan onze ogen
voorbij. De mooiste optocht die ik ooit
zag. Alles was uitgelopen om maar niets
J. Landman
Vleuten
^
-ocr page 62-
71
De oude pastorie
door J.H. P. Heesters
Van juni 1991 tot september 1993 is in een tiental artikelen aandacht besteed aan de r.-k.gemeenschap van De Meern. In
de vierde aflevering is vermeld dat in 1796 door het toenmalige armbestuur van de r.-k. gemeenschap in Oudenrijn de
buitenplaats Rhijnzicht is gekocht. De bedoeling hiervan was dat men, na veel gekrakeel, kon beschikken over een
eigen kerkgebouw.
In De Meern naar de kerk
De rooms-katholieke bewoners ten zui-
den van de Leidse Rijn, Velthuizen, Reyers-
cop en Harmelen behoorden volgens de
doopboeken tot het kerspel van Vleuten.
Omdat zij de afstand naar de r.-k. kerk op
't Hoogt te ver vonden, gingen zij meest-
al naar de Walsteegkerk aan de Buiten
Catharijnepoort. Ook bezochten zij an-
dere statiekerken in Utrecht. Veel men-
sen gingen naar de Sint Martinuskerk in
de Heerestraat. Een kleiner aantal ging
naar de Sint-Martinuskerk in de Agter
twijnstraat, de kerk in de Dorstige Hart-
steeg of de Onze Lieve Vrouwekerk buy-
te de Witte Vrouwen i).
Voor pastoor Adolf van Tellegen was
dat een doorn in het oog. Hij was in 1795
voor de kerspel Vleuten benoemd. Hij
zocht naar mogelijkheden om de gelovi-
gen naar de kerk binnen zijn kerspel te
laten gaan.
In 1795 werd door de bijeengeroepen
Nationale Vergadering tot de scheiding
van kerk en staat besloten. Voor de her-
vormden betekende dit dat zij in de Ne-
derlanden geen bevoorrechte positie meer
hadden. Voor pastoor Van Tellegen kwam
dit besluit als een geschenk. Hij vond na-
melijk dat de kapel aan de Zandweg in
De Meern tot zijn kerspel behoorde. Daar
konden de rooms-katholieken uit Ou-
denrijn, Velthuizen en Rijerscop gebruik
van gaan maken.
Het zat deze pastoor toch al niet mee
want in zijn benoemingsjaar hadden de
rooms-katholieken in Harmelen een ei-
gen statiekerk gesticht. Rekeninghou-
dend met een goede afloop was in 1796
een kapelaan benoemd. De bedoeling
was dat deze man de kapel aan de Zand-
weg zou gaan bedienen. De mensen in
Oudenrijn dachten daar anders over.
Op zoek naar een eigen kerkge-
bouw
De armmeesters Dirk van der Weyde en
Nicolaas van Veen zochten naar een mo-
gelijkheid om in Oudenrijn, net als in
Harmelen, een eigen statiekerk te stich-
ten. Zij hadden het oog laten vallen op
de buitenplaats Rhijnzicht. Dit complex
was eigendom van Cornelius van Ros-
sum. Deze man vroeg voor de buitenplaats
vijfduizend gulden. Beide armmeesters
konden namens het armbestuur rechts-
geldige handelingen verrichten. Het pro-
bleem was dat zijn voor de koop niet over
het nodige geld beschikten. Zij zochten
daarom mensen die bereid waren mee- of
voor te financieren. Juffrouw De Vrees
leende hen tweeduizend gulden en de
kinderen van Roelof van Munster leen-
den éénduizend gulden. Dirk van der
Weyde leende van zijn eigen geld de nog
resterende tweeduizend gulden aan het
armbestuur. Daarmee was de zaak rond.
Op 31 december 1796 passeerde de
koopakte bij notaris Dop in Utrecht. Voor
vijfduizend gulden kocht het armbestuur;
„een Huis en verder getimmerte, met een
Hof en Boomgaard, bepoting en beplan-
ting daarop Staande te zamen groot en
verongeldende een Morgen" 2). Het huis
zoals in de overdrachtsakte wordt ge-
noemd, werd als pastorie ingericht. Het
verdere getimmerte werd verbouwd tot
kerk.
In juni 1797 trok de eerste pastoor
Gerardus van der Hoeven in de pastorie.
Na hem hebben nog negen andere pas-
toors de pastorie bewoond.
Uit historische bronnen blijkt dat het
verblijf in de pastorie niet altijd even
prettig is geweest i). Dit blijkt uit een
rapport van 22 februari 1819 van pastoor
Laurentius Clémens naar aanleiding van
een verzoek om inlichtingen van de gou-
verneur van de provincie aan aartspries-
ter Gerardus van Nooy. Pastoor Clémens
schrijft dat de zolder van de bovenver-
dieping vergaan is. De kap van de pasto-
rie moet gedeeltelijk afgenomen en ver-
vangen worden. Ook de loden dakgoot is
aan vernieuwing toe. De totale kosten
van de reparatie worden geschat op twaalf-
honderd gulden.
In zijn conceptverslag aan de gouver-
neur schrijft aartspriester Van Nooy; „Dee-
ze Gemeente vraagt 1200 tot de nodige
reparatiën aan 't pastoryhuis welk 't dak en
Zolder zeer slegt zijn en Zulks heb ik door
ondervinding want tijdens dat ik er pastoor
was kan men niet zonder gevaar op som-
mige plaatsen van de zolder lopen" 4).
Als we dan weten dat Van Nooy de
tweede pastoor was van 1800 tot 1810
dan heeft het armbestuur in 1796 voor
veel geld een slecht pand gekocht.
-ocr page 63-
72
ingrijpende wijzigingen
Hoe de eigenlijke situatie in 1796 was, is
niet bekend. Het eerste houvast is de ka-
dastrale minuut sectie A van 1832.
Nummer 219 bis is de pastorie die ver-
bonden is met de eerste kerk. Duidelijk
is te zien dat de pastorie een diepliggend
pand is. In 1860 is de neo-gotische kerk,
nu Metak, gebouwd.
Van de kadastertekening van 1877 kan
men aflezen dat voor de bouw van de nieu-
we kerk ingrijpende wijzigingen hebben
plaatsgevonden aan de oude kerk. Aan
de linkerzijde is waarschijnlijk de gehele
oude kerk gesloopt waarbij de pastorie
intact is gelaten. Aansluitend aan de pas-
torie is een gedeelte bijgebouwd waarbij
een verbinding met de nieuwe kerk is
gemaakt.
Op 14 oktober 1941 werd toestemming
verleend tot verbouwing van de voorma-
lige r.-k. kerk. Dit was in verband met de
verkoop van het pand noodzakelijk. In
een schrijven van de aartsbisschop van
Utrecht stond: ,,.... dat deze aanvrage
alleen dan kans heeft ingewilligd te wor-
den indien Uw bestuur zorgdraagt dat de
thans niet meer in gebruik zijnde kerk in
zoodanige toestand wordt gebracht, dat
zij uiterlijk niets meer doet denken aan
een kerkgebouw" .'s).
Uit de kadastertekening van 1943 blijkt
dat de gehele achtergevel van de pastorie
in 1942 is gewijzigd. De verbinding met
de kerk en een gedeelte van de pastorie
is verwijderd. Daarvoor is een vlakke
achtergevel in de plaats gekomen. Deze
situatie is volgens de kadastertekening in
de monumenten inventarisatie niet meer
gewijzigd.
IVIonumenten inventarisatie
In de monumenten inventarisatie van de
provincie Utrecht staat over de pastorie
vermeld; „Voormalige pastorie bij de katho-
lieke kerk te Oudenrijn, daterend uit ca.
1800. De pastorie is een gepleisterd (oor-
spronkelijk bakstenen) en geel geverfd ge-
bouw met pannen zadeldak en roeden
vensters. Aan de achterzijde van de pas-
torie was de oudste kerk van Oudenrijn
aangebouwd die tot 1857, toen de nieu-
we werd geopend, als zodanig dienst
heeft gedaan. Vóór de tweede wereld-
oorlog is deze eerste kerk afgebroken.
Opgemerkt moet worden dat de situatie
zoals die te zien is op de foto uit 1983
sterk is gewijzigd. Het smeedijzeren toe-
gangshek en de struiken en twee knotlin-
den zijn inmiddels verdwenen".
Bij tekst van deze monumenten inven-
tarisatie zijn enige opmerkingen te plaat-
sen. De vermelding dat de pastorie dateert
uit ca. 1800 is wel erg grof gesteld. Vanaf
de Rijksstraatweg gezien is het linkerge-
deelte ouder. Een vergelijking met kadas-
trale minuut van 1832 en de daarop vol-
gende kadastertekeningen tot 1950 tonen
duidelijk aan dat dat gedeelte van het pand
ouder moet zijn dan 1796. Hoe kan anders
pastoor Van Nooy in 1800 al geconsta-
teerd hebben dat hij „niet zonder gevaar
op sommige plaatsen van de zolder kan
lopen". In die tijd is voor de bouw geen
goedkoop vurehout gebruikt zoals wij dat
nu kennen. Vrijwel zeker zijn toen hout-
soorten gebruikt die onder de slechtste
omstandigheden vijfentwintig jaar mee
kunnen gaan. Als dit juist is, dateert het
linkerdeel van de oude pastorie uit het
derde kwart van de 18e eeuw.
1. Kadastrale minuut sectie A van 1832
'j^Cl^eri
2. Kadaster tekening van 1877.
.■ /^ K pastorie.
ude Rijn D» Meern
4. De oude pastorie tussen 1900 en 1910
3. Kadaster tekening van 1943.
-ocr page 64-
73
Vergelijkingen
De oude foto bij dit artikel dateert waar-
schijnlijk uit de periode tussen 1900 en
1910. De tweede foto van de huidige si-
tuatie is van 1993. Als we beide foto's ver-
gelijken dan zijn duidelijk verschillen
aan de rechter- en linkerzijde van ingangs-
partij te zien. De vensters liggen niet op
gelijke hoogte. Dit rechtvaardigt de ver-
onderstelling dat het linkergedeelte ou-
der is. Boven de twee linker onderven-
sters zien we enkele kleinere vensters die
niet op gelijke hoogte liggen met de zes
bovenvensters aan de rechterzijde.
De vensters in de oude situatie hadden
ramen met zes ruiten. In de nieuwe situ-
atie zien we een roede verdeling met
vierentwintig kleine ruitjes. Ook zijn de
luiken voor de vensters aan de rechter-
zijde nu niet meer aanwezig. Tenslotte
zien we in de nieuwe situatie dat de ge-
vels bepleisterd en geschilderd zijn. Al-
leen in de voorgevel zijn horizontale lint-
voegen getrokken.
Nadat op 14 november 1940 de nieu-
we kerk en pastorie aan de pastoor Boe-
lenslaan waren betrokken, zijn de neo-
gotische kerk en pastorie overbodig gewor-
den. Toen de aartsbisschop van Utrecht
op 14 oktober 1941 toestemming gaf
voor de verbouwing van de kerk is ook
de restauratie van de pastorie ter hand
genomen. Gelet op het seizoen is het re-
delijk om te veronderstellen dat de daad-
werkelijk restauratie van de pastorie in
1942 heeft plaats gevonden.
Een sfeerbepalend gebouw
Ondanks de vele wijzigingen van het pand
en het uiterlijk blijft de oude pastorie aan
de Rijksstraatweg 19 een belangrijk sym-
bool voor herinneringen. Het is een belang-
rijk onderdeel van de situering van de voor-
malige gemeente Oudenrijn. Ook na het
samengaan van de gemeenten Oudenrijn,
Velthuizen, Vleuten en Haarzuilens op
1 januari 1954 is de oude neo-gotische
kerk met pastorie een belangrijk onder-
deel van de streek gebleven. Het is wen-
selijk dat na een eventuele grenscorrectie
de gemeente Utrecht de sporen laat staan
die belangrijk zijn voor de geschiedenis
van Oudenrijn en de rooms-katholieke
gemeenschap.
5. De huidige situatie van he pand aan de Rijksstraatweg 19.
6. De achtergevel van de oude pastorie.
Nog op andere gronden is de datering van
ca. 1800 onjuist. Wederom uit de kadas-
tertekening van 1877 kan men afleiden
dat toen het huidige pand bestond. Voor
de bouw van de neo-gotische kerk is een
gedeelte van de oude kerk gesloopt en
een nieuw gedeelte met een verbinding
naar de nieuwe kerk gebouwd. Het is
zeer waarschijnlijk dat dit gedeelte gelijk
of direct na de bouw van de kerk in 1860
IS gerealiseerd. We kunnen dus aannmen
dat tussen het linker- en rechtergedeelte
van de oude pastorie een verschil van
honderd jaar bestaat.
Een derde opmerking betreft de plaats
en sloop van de eerste kerk. Op de ka-
dastrale minuut van 1832 is duidelijk te
zien dat de eerste kerk(schuur) even-
wijdig en naast de pastorie heeft gestaan.
De formulering dat de eerste kerk aan de
achterzijde van de pastorie heeft gestaan
is dan niet goed. De formulering kan wel
juist zijn als de ingang van de pastorie
niet aan de straatzijde maar aan de zij-
kant is geweest. Een bewijs hiervoor is
echter niet gevonden.
De vierde opmerking betreft de sloop
van de eerste kerk. Deze is niet vóór de
tweede wereldoorlog afgebroken. De
afbraak vond plaats in 1860 toen de neo-
gotische kerk is gebouwd. Op dezelfde
plaats is toen een nieuw gedeelte van de
pastorie bijgebouwd.
Noten
1.   RAUinv70.
2.   RAU inv 77, no 70.
3.   Aartspriesters Holl. Zending no 1154
4.   Idem.
5.   RAU rooms-katholieke kerk parochie De Meem
inv. nr. 76.
-ocr page 65-
74
De Lach
Als je jong bent geniet je van de mooie
en leuke dingen. Veel plezier en weinig
zorgen. Toch zijn er ook vervelende din-
gen. Eén van die minder leuke dingen bij
ons thuis was dat we iedere maand naar
de kapper moesten, en niet te vergeten
het biechten. Mijn moeder had het voor
ons zo gepland, dat we steeds in dezelfde
week naar de kapper moesten en biech-
ten. Je ziel was dan weer schoon en je
liep er weer knap bij.
De kapper was vervelend; meestal lang
wachten op een harde houten bank, en
een kapper die veel praatte en dan ver-
gat om zijn schaar te laten bewegen. Soms
had je geluk, als je in de hoek op de bank
kon zitten dan lag daar wat te lezen. Ook lag
daarbij altijd wel een blad ,,De Lach";
hierin stonden veel half blote dames. Je
wist soms niet wat je zag, maar ook wat
je niet zag.
Deze week heb ik ook weer zitten kijken,
al besefte ik wel dat ik het zaterdag zal
moeten biechten; als het kijken naar on-
zedelijke plaatjes. Dat was een behoor-
lijke zonde. De biechtvader vroeg mij dan
ook welke pagina's ik had gekeken. Ik
moest bekennen; allemaal en sommige
wel twee keer. Hij vroeg ook: „Heb je die
dame languit op de canapé gezien?" „ Ja,
zei ik. „Jonge, jonge, dat is heel erg", zei
hij. Mijn biechtvader was goed op de
hoogte van wat voor viezigheid er alle-
maal in stond. Ik kreeg een behoorlijke
penitentie; vijf onze vaders en vijf wees
gegroeten.
Een beetje bleek en laat kwam ik thuis.
„Zo, zei mijn vader, je had zeker heel wat
op je geweten?" Mijn zonden waren toch
vergeven, dus zou het erg oneerlijk zijn
als ik nog meer straf kreeg. Dus vertelde
ik eerlijk wat ik op mijn geweten had. „Ja,
zei mijn vader, die bladen horen ook niet
bij de kapper. Ik heb laatst gezien wat er
allemaal in staat, dat is niet geschikt voor
kinderen".
^^\\
Hierna ontstond er een kleine woorden-
wisseling tussen vader en moeder. „Heb
jij dat blad ook gekeken, vroeg mijn moe-
der verwijtend aan vader?" „ Ja, zei mijn
vader, ik kan moeilijk met oogkleppen
op naar de kapper gaan".
Ik wist dat mijn broer wel eens een
blad uit „De Lach" gescheurd had en dat
stiekem ergens op zolder bewaarde, maar
daar wilde ik niet over praten, „'t Is werk
van de duivel, zei moeder".
Nou, de duivel deed zijn werk erg goed,
want toen ik vier weken later weer naar
de kapper ging, kwam ik een oom van
me tegen. „Zo jongen, moetje boodschap-
pen doen?" De vertelde dat ik naar de kap-
per moest. ,,Geen vieze plaatjes kijken
hoor!" Hoe wist hij dat? Nou, dat gebeur-
de natuurlijk wel, er was een jubileum-
nummer en ik moest heel wat moeite
doen, om het in handen te krijgen. De
bank zat behoorlijk vol, zelfs met man-
nen die al lang geknipt of geschoren wa-
ren, maar nog wel tijd hadden om even
wat te lezen.
Tijdens de godsdienstles op school waar-
schuwde de kapelaan voor de oprukken-
de zinnenprikkelende lectuur. Aan zijn
hoofd te zien was hij pas bij de kapper
geweest. Bij de volgende biecht werd mij
de vraag gesteld, of ik ook die uitklap-
bare middenpagina had gezien. „Natuur-
lijk, zei ik". Mijn zonden werden steeds ver-
geven, maar de penitenties steeds zwaar-
der. Ik besloot daarom de volgende keer
maar een rozenkrans mee te nemen.
En ja hoor, vier weken later ging ik met
mijn zwarte ziel onder mijn arm weer
biechten. Ik had aan twee rozenkransen
niet genoeg. Kwaad liep ik de biechtstoel
uit, en gooide de deur keihard achter me
dicht. „Potverd..., zei ik, het is niet eerlijk
meer; iedereen kijkt in De Lach en ik
moet er altijd maar voor boeten".
Ik ben nooit meer genezen van dat kwaad,
maar biechten doe ik niet meer. Vergeef
mij. Onze Lieve Heer, en als het moeilijk
gaat, stuur me dan maar een keer een re-
kening.
De Meem, maart 1943
Theo van den Berg
Illustratie:
Barbara Gravendeel
-ocr page 66-
75
Van de voorzitter
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens
Verschijnt 4x per jaar. ISSN 0928-4893
14e jaargang nr. 4, december 1994 ©1994
De vereniging is ingeschreven in het vere-
nigingsregister van de K.v.K. Utrecht e.o.
onder nummer V 479360
Dagelijks bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter
Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten
Tel. 03407-72112
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Meerndijk 62, 3454 HT De Meern
Tel. 03406 - 61462
P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1,3451 GP Vleuten
Tel. 03407 - 71483
A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
Tel. 03407-71263
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr. C. Isings, Soest
Dr. D.W. Gravendeel, Laag Keppel
Gebouwen:
Vleuten: Broederschapshuisjes (documen-
tatie- en informatiecentrum).
Dorpsstraat 1, Tel. 03407 - 74222
(gedurende openingstijden)
De Meern: Het Kabinet (permanente expo-
sitieruimte), Zandweg 147B
(achter Verenigingsgebouw)
Ledenadministratie en -informatie:
Mevrouw P.J. de Rooij-Goes
't Zand 1,3451 GP Vleuten
Tel. 03407 - 71483
Contributie (inclusief tijdschrift):
f. 30,- per jaar,
bij verzending per post f. 12,50 extra
Losse nummers tijdschrift:
f. 7,50 voor leden, f. 10,- voor niet-leden
Bankrelaties:
ABN-AMRO Bank De Meern,
rek. 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie:
H.E.J. van Essen, H.J. Kolker en J.'W.
Schoonderwoerd
Adres: Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Tel. 03406 - 62992
Gehele of gedeeltelijke overname van ar-
tikelen uit dit tijdschrift is slechts toege-
staan met bronvermelding en na verkregen
toestemming van de redactiecommissie
ïllustratie voorpagina: Luchtfoto uit + 1954.
Duidelijk zichtbaar is de loop van het Haarpad, als
kerkepad. foto: N.V. Grontmij, K.B. Nanning.
Wat is er gebruikelijker dan aan het eind
van het jaar eens terug te blikken naar
datgene wat gebeurd is. In feite doet een
historische vereniging niet anders. Maar
dan niet als een terugblik op een afgelo-
pen jaar, maar op de totale geschiedenis.
Zo ook onze Historische Vereniging.
Dat heeft dit jaar geresulteerd in de
verschijning van het boek „Vleuten-De
Meern, geschiedenis en historische bebou-
wing" van de hand van Otto Wttewaall,
waarvoor de redactionele verantwoor-
ding bij onze vereniging lag, en het kort-
geleden door Van Geyt Productions uit-
gebrachte boek „De gemeente Vleuten-
De Meern, toen en nu", waarvoor wij een
groot aantal historische foto's beschik-
baar stelden.
Een wat geregelder plaats waar onze
bevindingen over het verleden van de ge-
meente worden gepubliceerd, is ons ver-
enigingstijdschrift. Ook daarin versche-
nen het afgelopen jaar boeiende en inte-
ressante artikelen, waarvan ik o.a. noem
„Oude perceelsnamen", „Een Vleutenaar
ging naar de Berbiesjes", „De boerderij
Zeldenrijk te Vleuten en zijn bewoners
in de 18e t/m 20e eeuw", „Bedrijvigheid
in De Meern", „Archeologisch onder-
zoek op de Hoge Woerd", „Straatnaam-
geving in nieuwe wijken", „Veldnamen"
en vele andere. Op deze plaats wil ik alle
auteurs hartelijk bedanken voor hun on-
derzoek en voor het feit, dat zij hun ken-
nis aan het papier toevertrouwden en
bereid waren hun werk in dit tijdschrift
te publiceren. Bij deze dank wil ik na-
tuurlijk ook de redactiecommissie be-
trekken, die het elk kwartaal weer gelukt
is tijdig de nodige kopij bijeen te sprok-
kelen, waarmee weer een lezenswaardige
aflevering tot stand werd gebracht.
En nu ik toch dankwoorden uitspreek,
ook mijn welgemeende dank aan alle
vrijwillige medewerkers, die bijna dage-
lijks bezig zijn onze bezittingen (gebou-
wen en documentatieverzamelingen) te
onderhouden c.q. te ordenen.
Voorts werd dit jaar voor de eerste maal
de „Dr D.W. Gravendeelprijs" uitgereikt
en wel op 20 december. Deze prijs, be-
staande uit een oorkonde en een beschei-
den materiële bijdrage, werd toegekend
aan de heer Jac. de Bruijn in De Meern
vanwege diens grote verdiensten voor de
vermeerdering van de kennis van en de
belangstelling voor het plaatselijk verle-
den.
Dan heeft het bestuur van de vereni-
ging zich op geëigende wijze bezig gehou-
den met de problematiek van de grens-
wijziging met de gemeente Utrecht. Wij
hebben ervoor gepleit om gebieden die
niet bebouwd kunnen worden en his-
torisch verbonden zijn met Vleuten-De
Meern, niet aan de gemeente Utrecht
over te dragen. Jammer genoeg lijkt het
erop, dat voor de historie van onze ge-
meente belangrijke lokaties binnenkort
niet meer tot ons grondgebied zullen
behoren.
Tenslotte nog een opmerking over de
monumenten in onze gemeente. Ik heb
de indruk dat „de gemeente" maar wei-
nig raad weet met het historisch erfgoed.
Want wat moeten wij ervan denken, dat
er juist nu - nu de gehele gemeente in be-
roering is als gevolg van de voorgeno-
men grootschalige woningbouw, waarbij
ook meerdere monumenten dreigen te
verdwijnen - wordt voorgesteld de eigen
plaatselijke monumentencommissie op te
heffen, het monumentenbeleid tot een
minimum te beperken en de beoordeling
van verbouwingsplannen over te laten
aan een proviciale instelling.
En zo eindig ik dit laatste woord van
de voorzitter in het jaar 1994 wat som-
ber. Maar daartegenover spreek ik de wens
uit dat 1995 voor de vereniging, maar
ook heel in het bijzonder voor u allen
een heel voorspoedig jaar zal worden.
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
n dit nummer
pag-
75
76
77
82
83
88
95
96
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
Het huis te Vleuten
Museumpraet (5)
Van Heiden naar De Haar
Het Haarpad en een onzienbarende vondst
Wie wat bewaart, die geeft wat / Nieuwe leden
Poppenkast
Druk: Niek van Kooten De Meern
-ocr page 67-
76
Verenigingsberichten
Geschiedenisboek Vleuten-De IVIeern
Het vorig jaar uitgekomen boek ,,Vleuten-De Meern, ge-
schiedenis en historische bebouwing" is nog steeds te koop in
ons documentatiecentrum. Dorpsstraat 1 in Vleuten (tijdens
de openingsuren), bij de secretaris, Meemdijk 62 in De Meern
en bij de penningmeester, 't Zand 1 in Vleuten. De prijs voor
de leden is ƒ 29,50.
Losse nummers en speciale uitgaven
Wij maken u erop attent dat losse nummers van het laatste
jaar van ons tijdschrift verkrijgbaar zijn in ons documentatie-
centrum voor de prijs van ƒ 10,— (voor leden ƒ 7,50) en
nummers van vroegere jaargangen voor de prijs van ƒ 6,25
(voor leden ƒ 5,—). U kunt daar ook nog exemplaren krijgen
van de speciale uitgaven van de vereniging, t.w. „Van Oude
Rijn tot Leidse Rijn" voor ƒ 20,—, „100 jaar Willibrordkerk"
voor ƒ 15,— en „Kees Valkenstein" voor ƒ 7,50.
Fotoboel( „Vleuten-De Meern, toen en nu"
Op 2 december j.1. vond de presentatie plaats van dit boek,
dat uitgegeven is door Van Geyt Productions in Hulst. Alhoe-
wel onze vereniging geen verantwoordelijkheid draagt voor
de inhoud van dit boek, betreuren wij het met de auteurs dat
er een aantal onvolkomenheden in voorkomen, die het gevolg
zijn van het niet verwerken van de correcties van de auteurs
op de drukproef. Dit mooie boek, waarvoor onze vereniging
veel foto's ter beschikking heeft gesteld, had een betere zorg
verdiend. Het boek is in Vleuten en De Meern bij de boek-
handel te koop. Voor de leden is er bij de vereniging nog een
klein aantal beschikbaar.
Herdenking 50 jaar bevrijding
In het kader van de herdenking van 50 jaar bevrijding, die in
april/mei van dit jaar plaats vindt, zullen door de vereniging
exposities worden ingericht in de Broederschapshuisjes in
Vleuten en in Het Kabinet in De Meern. Wij willen daar zo-
veel mogelijk materiaal uit de 2e wereldoorlog, afkomstig uit
onze eigen gemeente, tentoonstellen. Mocht u in het bezit
zijn van dergelijk materiaal en dit in bruikleen willen geven
voor deze exposities, dan verzoeken wij u zo spoedig mogelijk
contact op de nemen met ons bestuurslid Theo van den Berg,
Glazenierslaan 21 in De Meern, tel. 63490.
Onze bibliotheek
De afgelopen maand werd onze bibliotheek verrijkt met een
schenking van de heer H.J. Vlottes uit Amstelveen van 18
boeken van de bekende Vleutenaar Kees Valkenstein. Met
deze schenking, die wij in dank aanvaard hebben, over-
schreed het aantal boekwerken van onze bibliotheek de 1000!
Voor wie het nog niet wist: onze bibliotheek is ruim voorzien
van boekwerken op het gebied van plaatselijke en regionale
geschiedenis (ruim 250), van genealogie (ruim 100), geogra-
fie en topografie (bijna 70), bouwkunde en monumenten (bij-
na 90), archeologie (ruim 250) en diverse andere onderwer-
pen, die samenhangen met de historie van onze gemeente.
Daarnaast omvat onze verzameling ook nog bijna 300 jaar-
gangen van tijdschriften op ons werkterrein.
Met de grote hoeveelheid materiaal die ons documentatie-
centrum bevat, zoals de archieven van de vroegere gerechten
van voor 1811, de doop- en trouwregisters van de kerken van
Vleuten en De Meern, kadastrale en topografische kaarten,
enz. enz., mogen wij ons rekenen tot de „rijkste" verenigingen
in onze regio. Het doet ons daarom ook genoegen dat de be-
langstelling voor onze verzamelingen gestadig toeneemt en
dat wij steeds meer aan de vraag van onze leden en andere
belangstellenden kunnen voldoen. Ook u bent van harte
welkom in ons centrum!
Contributiebetaling/ledenadministratie
Bij dit nummer van ons tijdschrift ontvangt u de acceptgiro
voor betaling van de contributie voor 1995. Wij verzoeken u
de contributie binnen één maand met gebruikmaking van dit
formulier over te maken. Volgens de statuten dient de contribu-
tie bij vooruitbetaling te worden voldaan. Denk daarom niet: ik
zal in de loop van het jaar wel eens betalen, maar doe het nu!
Mocht u onverhoopt uw lidmaatschap willen opzeggen,
dan wijzen wij u erop dat dat schriftelijk dient te geschieden
en tenminste een maand vóór het einde van het lopende jaar.
Uw lidmaatschap eindigt dan met ingang van het volgende jaar.
Omdat wij graag over een correct ledenbestand willen be-
schikken verzoeken wij u, als uw naam of adres op de accept-
giro niet helemaal juist vermeld is, of wanneer daarin wijzi-
ging komt, dat te melden aan onze ledenadministratie. U ge-
lieve daarvoor contact op te nemen met Mw. P.J. de Rooij-
Goes, tel. 03407-71483.
Openingstijden van onze gebouwen:
Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1, Vleuten:
Elke dinsdag van 14.00 - 17.00 uur en
elke donderdag van 19.30 - 22.00 uur:
Gelegenheid voor contact met bestuur en
werkgroep genealogie, tevens mogelijkheid
tot raadpleging van bibliotheek en andere
documentatieverzamelingen.
Op andere tijdstippen bezoek mogelijk na afspraak met
de heer J. Schoonderwoerd, tel. 03406 - 61462.
Het Kabinet, Zandweg 147B, De Meern:
Elke Ie maandag van de maand van 19.30 - 22.00 uur:
Gelegenheid tot bezoek van onze exposities
over archeologie (o.a. Romeinse nederzet-
ting), oude gereedschappen en werktuigen
en oude huishoudelijke gebruiksvoorwerpen.
Op andere tijdstippen bezoek mogelijk na afspraak met
de heer H. van Essen, tel. 03406 - 62992.
-ocr page 68-
82
Museumpraet (5)
Een andere oplossing van het raadsel kan
zijn, dat een handige doe-het-zelver, onze
vereniging een plezier wilde doen en de
machine voor ons in nieuwstaat wilde
brengen, maar na het demonteren onwel
is geworden. In ieder geval wel zonde van
onze „Hammond". Maar we weten wel
zeker dat er onder onze lezers wel een
handige man (of vrouw) is, die ons uit de
nood kan helpen.
In een volgend artikel plaatsen we dan
een foto van de gerestaureerde schrijf-
machine met daarbij een foto van de man
of vrouw die dit karwei klaarde.
Ik loop wel eens door ons museum „Het
Kabinet" en bekijk dan wat voorwerpen,
om inspiratie op te doen voor het schrij-
ven van een artikel.
Over ieder stuk gereedschap of voor-
werp is wel een verhaal te vertellen. Het
kan ook gebeuren, dat veel vragen of zelfs
raadsels overblijven, die misschien nooit
worden opgelost.
Zo gebeurde het op een rustige maandag-
avond, ons museum is dan voor het pu-
bliek geopend. Maar toevallig was er op
deze avond weinig bezoek.
Om de tijd te doden ga je dan wat stof-
fen en opruimen, en onze grote verzame-
ling nog eens bekijken. Ik maakte het on-
derste gedeelte van een vitrinekast open
en vond daar wat vergeten spullen; een
oude margarinedoos, wat sigarenkistjes,
zakjes en enveloppen met losse onderde-
len. Alles bij elkaar bleek het hier te gaan,
om een oude schrijfmachine van het merk
„Hammond".
In een tijd van computers en andere elek-
tronische apparatuur raken deze dingen
in de vergetelheid. Daar zat ik op mijn
knieën, met handen vol schroefjes en
toetsen, hier had ik ook meteen een groot
raadsel. Maar met een beetje fantasie is
dit misschien wel op te lossen. Boven-
dien vind ik iets schrijven over schrijven
wel boeiend.
Eigenlijk is het nog niet zo lang geleden,
dat we schreven met een ganzeveer, en
velen van ons hebben nog wel geschre-
ven met een griffel op een lei, of anders
zeker wel met een kroontjespen. Op gro-
te kantoren had men nog speciale schrij-
vers in dienst.
Het is bekend, dat het echte schrijf-
werk al bestond rond 3000 jaar voor
Christus. Twee duizend jaar later werden
er al verschillende alfabetten verspreid
vanuit het Middellandse-Zeegebied.
Al dat schrijfwerk bleef echter hand-
werk, totdat de Engelsman Sholes het
eerste werktuig uitvond waarmee men me-
chanisch kon schrijven. Dit bleef echter
nog bij een uitvinding. In 1867 is de Rem-
mington standaard machine uitgevonden,
dit was de eerste bruikbare machine.
Veel is er nadien veranderd en verbeterd,
maar laten we ons houden bij het raadsel
van onze verminkte machine. We moe-
ten maar een beetje fantaseren, hoe deze
puinhoop is ontstaan.
Stond hij ooit in een kantoor en werd hij
bediend door een secretaresse? U kent
dat wel, een beetje muffig kantoor, met
donker eikehouten bureaus, en een al wat
oudere dame. Een beetje overdreven op-
gemaakt en een knotje in 't haar. Niet
mooi genoeg meer om een heer te beko-
ren en daardoor niet altijd in een goede
stemming.
Op datzelfde kantoor een oude grijze werk-
gever, die op het leven en zijn secreta-
resse wel was uitgekeken.
Op een sombere maandagmorgen had
de dame al vier keer een brief opnieuw
moeten tikken, want steeds was het de
oude baas niet naar zijn zin. Halverwege
de vijfde keer maakte de baas weer een
opmerking, waarop de oude juffrouw (zij
had nooit zoveel en zeker niet veel goede
aanslagen) een reuze aanslag met haar
vuist gaf op de schrijfmachine. Daardoor
zitten wij nu met de brokken.
Wij wensen u veel succes,
en ... hartelijk dank.
Theo van den Berg
-ocr page 69-
83
Van Heiden naar De Haar
De geschiedenis van de familie Glissenaar
door Mark Glissenaar
In de jaren dertig van de 18e eeuw vertrok een jongeman uit Westfalen in Duitsland voor een lange reis naar onze re-
gio. Mogelijk was hij een trekarbeider, en wilde hij hier een nieuw bestaan opbouwen. Westfalen was in die tijd name-
lijk een vrij arm land. Uit dit gebied kwamen toendertijd meerdere mannen, die zich in onze gemeente vestigden. Hij
zou ook een handelsreiziger geweest kunnen zijn: iemand, die langs de steden en dorpjes in Holland ging met zijn
thuis vervaardigde stoffen. Deze reiziger, met de naam Joan Gerdt Glisner, doet ook het dorpje De Haar aan. Daar
ontmoet hij zijn toekomstige vrouw en hij besluit zich hier te vestigen. Nu in de jaren negentig van de 20e eeuw wo-
nen er ongeveer 150 Glissenaars in Nederland, waarvan menigeen nog in onze gemeente. Allen zijn zij afstamme-
lingen van deze jongeman uit Westfalen.
Dochter Margarita trouwt in 1766 in de     Catharina huwt in 1779 met Dirk Hen-
R.K. kerk van Vleuten met Rutgerus van
     drik Laams, die in De Haar werd gebo-
den Bosch, die eveneens in Duitsland
     ren. Later hertrouwt zij nog met Cornelis
werd geboren. Hij is gedoopt in Ober-
     Oostrom uit Oudenrijn.
mörmter in het Cleefsland.
Joan Gerdt/Gerrit
Joan Gerdt Glisner is op 11 april 1709
geboren in het gehucht Buschhausen,
vlak bij het dorp Heiden, dat ongeveer
20 kilometer ten zuidoosten van Winters-
wijk ligt. Hij was het zesde en jongste
kind van het echtpaar Gerd Glisner en
Margaretha Kips. Zijn ouders hadden
een boerderij met 71/2 hectare land in
Buschhausen.
In 1736, op 27-jarige leeftijd, treedt
Joan Gerdt, die in de gerechtelijke stuk-
ken van De Haar altijd Gerrit genoemd
wordt, in het huwelijk met de, in De Haar
wonende, weduwe Maria van Overschie.
Eerder was zij al gehuwd geweest met
Peter Thijsz van Roijen, en had met hem
tussen 1704 en 1717 vijf kinderen gekre-
gen. Dit betekent dat Maria toch al wel
vóór 1685 geboren moet zijn, en dus bij
haar huwelijk met Gerrit Glisner tenmin-
ste 51 jaar oud was. Maria was een doch-
ter van Hermen Thonisz van Overschie,
de toemalige smid van De Haar, en Nel-
hgje Jansdr Schinkel.
Het huwelijk tussen Maria en Gerrit was
echter van korte duur, omdat Maria vrij
snel kwam te overlijden. In 1741 her-
trouwt Gerrit namelijk als weduwnaar
met Willemina van Wesel uit Hagestein.
Dit echtpaar blijft in De Haar wonen, en
krijgt daar drie kinderen. In januari 1743
wordt Margarita geboren, in december
van hetzelfde jaar Theodorus (Dirk), en
in april 1745 Catharina. Zij woonden
waarschijnlijk pal onder het kasteel aan
de brink van het oude dorp. Gerrit voor-
zag in hun levensonderhoud door het be-
roep van kleermaker uit te oefenen. Dit
maakt het wel verleidelijk om te denken
dat hij hier inderdaad kwam als handels-
reiziger in stoffen.
Fragment van de kadastrale kaart (sectie A) van Haarzuilens in 1832, met de bebouwing
rond het oude dorpsplein.
-ocr page 70-
84
Dirk
Zoon Dirk Glisner trouwt op 30-jarige
leeftijd met Elisabeth den Holder uit Al-
phen (Gld.). Hun huwelijk wordt in 1774
gesloten in de r.k. kerk van Vleuten.
Tussen 1776 en 1787 krijgen zij zes kin-
deren, die allen aan De Haar worden ge-
boren. Drie van hen zullen een volwas-
sen leeftijd bereiken: Dit zijn Jan, Wille-
mijntje en Gert. Dirk leert het beroep van
zijn vader en wordt ook kleermaker. In
1810 en 1811 neemt hij echter ook patent
als baardscheerder, en wordt de barbier
van De Haar.
In 1790 geeft de Heer van De Haar,
Anthonij Martinus van Zuijlen van Nij-
veld, „vermits het overlijden van Gerrit
Glissenaar, in een versuijmelijken erf-
pagt, mits deesen onze brieven aan des-
zelfs eenige nagelate zoon Dirk Glisse-
naar ...........zekere erffe of hoekje lands,
daar een huis op staat, zijnde het erfje
breed 3 roeden, lang 4i/2 roeden, strek-
kende oost en zuijden de moestuin aan
De Haar, daar 't erfje in gelegen lijd, en
westwaarts den vrijhof van De Haar".
Blijkbaar is Gerrit in 1790 of vlak
daarvoor gestorven, en neemt Dirk nu de
erfpacht van een huisje, dat ten oosten
aan de vrijhof (= de brink) staat, over
van zijn vader.
Op de afgebeelde kaart is dit perceel
te vinden onder nummer 223. Vader en
zoon Glisner woonden dus midden in het
dorp aan de brink. Schuin daartegenover
(nummer 185) stond de herberg annex
rechthuis, waar zij na een dag hard wer-
ken vast regelmatig een neutje gingen
drinken, en met de andere dorpsbewo-
ners praatten over het weer, de oogst, een
aanstaand huwelijk, of de belastingen.
Aan het eind van de 18e eeuw sterft Dirks
vrouw Elizabeth, en in 1797 hertrouwt
hij met Hendrina Haage uit Loenen.
In 1825 overlijdt de dan 81-jarige Dirk
Glisner „in het huis nummer 19 aan de
Haarzuilens".
Inmiddels komt men in de stukken van
gerecht en kerk verschillende variaties
op de naam Glisner tegen, zoals Glisse-
ner, Glisnaar en Glissenaar. Vanaf het be-
gin van de 19e eeuw wordt Glissenaar
uiteindelijk de definitieve verbastering
van Glisner. Deze achternaam kan trou-
wens twee betekenissen hebben. Of het
stamt af van het woord Gleissner, wat
huichelaar betekent, of het komt van „gli-
zen" wat verlichten of glinsteren bete-
kent. Wel twee uitersten moet ik zeggen.
Jan
De drie volwassen geworden kinderen
van Dirk en Elisabeth blijven het dorpje
De Haar trouw. De oudste zoon. Jan, is er
n
De bebouwing aan de oostzijde van de brink van het oude Haarzuilens met links de dorps-
pomp. Huis met de schoorsteen met windvaan, was de woning van de familie Glissenaar
(perceel 223). Coil. Arcliief kasteel De Haar.
in 1777 geboren. Hij groeit op tussen de
verzameling huisjes en boerderijen, die rond
de ruïne van kasteel De Haar stonden.
In 1806 huwt Jan met een dochter van
Jan Jansz van Rooijen en Geertrui Dircksdr
Vervoom uit de Breudijk. Haar doopnaam
is Adriana, maar zij wordt meestal Jaan-
tje genoemd. Jan en Jaantje krijgen tus-
sen 1807 en 1824 acht kinderen, die Jan
probeert te onderhouden door zich als
dagloner aan te bieden. Eigen land bezit-
ten zij niet en de maaltijd van de dag heb-
ben ze moeizaam bij elkaar moeten sprok-
kelen.
Op 1 februari 1849 overlijdt Jan in het
huis nummer 13 in Haarzuilens. Vijf da-
gen later wordt er ƒ 2,50 betaald voor het
begraven van „Jan Glisnaar van De Haar"
op het r.k. kerkhof van Vleuten. In 1861
overlijdt ook Jaantje, die inmiddels
inwoont bij één van haar zoons.
Willemijntje
Willemijntje is de 2 jaar jongere zus van
Jan. In 1801 trouwt zij met de weduw-
naar Pieter Tukker uit Vleuten. Pieter is
een zoon van Gerrid Jansz Tukker en
Cornelia Pitersdr van Eijk, en zijn eerste
vrouw heet Maria van Kuijk.
Willemijntje en Pieter kiezen ook
voor De Haar als woonplaats, en krijgen
daar tussen 1801 en 1816 twaalf kinde-
ren. Op 29 maart 1817 overlijdt Pieter in
het huis nummer 13, en laat dan zijn 37-
jarige vrouw achter met zo'n tien kinde-
ren, variërend van 15 tot nog geen 1 jaar
oud. Willemijntje is niet hertrouwd, en
heeft dus in haar eentje haar gezin onder-
houden.
In 1856 sterft Willemijntje in het huis
van één van haar kinderen in Harmeien.
Gert
De jongste telg, Gert, is vier jaar jonger
dan broer Jan. Hij huwt in 1813 met
Cornelia van der Geer uit Zuilen. Zij krij-
gen 13 kinderen in Haarzuilens, waarvan
er 6 in hun eerste levensjaren overlijden.
De kinderen worden allen geboren in het
huis nummer 20.
In 1816 koopt Gert Glissenaar bij een
veiling „ten huize van Gerrit van Mau-
rik, kastelein in de herberg aan De Haar"
„een huizinge, no.13, tot twee woningen
geapproprieert, van ouds genaamd „Nooit
gedacht", met bakhuis en verder getim-
mer, item boomgaard en bouwland, te
zamen groot 300 roeden, alles staande en
gelegen aan De Haar, onder de gemeente
van Vleuten, belend ten oosten Jan Tijs-
sen, ten zuiden den Heer van De Haar, en
ten noorden Arie Versteeg". Gert koopt
dit van Annigje van Kuijk „voor de som-
me van 610 guldens". Op de kadaster-
kaart is deze aankoop te vinden onder de
nummers 214 t/m 217a.
In 1823, twee jaar voor het overlijden
van zijn vader, blijkt Gert ook de erf-
pacht van Dirk over te nemen. Dit wordt
bevestigd voor notaris H. van Ommeren
in Utrecht. Uit de akte, die daar wordt
opgemaakt, blijkt Gert „voor den tijd van
50 agtereenvolgende jaren" de erfpacht
te verkrijgen van „een huis, tot twee wo-
ningen geschikt, geteekend numeris 19
en 20, met een erfje daar achter, staande
en gelegen aan De Haar", Het gaat hier
om perceel nummer 223.
-ocr page 71-
85
86
Stamboom familie GLISNER/GLISStNAAR
«eiB
« + 1625
Heiden
* - doüp/gebaorte
X - huwelijk
Gerd
* t 1655
xl 1682 Henrina Bauneisters
x2 1693 Hargareta Kips
Ge&e
* i 1665
X 1692 Arendt Wehlings
Jenneken
» i 1670
X 1695 Herman Wehlings
Heiden
Joan Gerdt (Gerrit)
* 1709
xl 1736 Maria van Oversthu
x2 1741 Willemina van Hese;
Joan Mei6                                      Anna
« i 1690                                        * 1694
X 1716 Gesina Deeberns
Gesken Joes Henricus Gerardus
« + 1696 » 1698 « 1702
[)e Haar
Theodorus (Dirk)
* 1743
xl 1774 Ehsabeth den Holdw
x2 1797 Hendrina Haage
Catharina
* 1745
X 1779 Dirk Hendrik Lanimers
X 1798 üornelis Oostrom
Margarita
* 1743
x 1766 Rut van den Bosch
De Haar
Gerardus
« 1776
Jan
* 1777
X 1806 Adriana van Rooijen
WiUenijntje
* 1779
X 1801 Pieter Fukkpr
Phihp
* 1787
Gert
* 1781
X 1813 Cornelia van der Geer
Catharina
* 1705
De Haar
Haarzuilens
T
T""T^7"111
Oirk
* 1807
X 1837
Maria
Hoonakker
(6 kind.
Utrecht)
Gerardus
» 1810
xl 1840
Antje Noppen
x2 1844
Regina C.
van den Burg
(7 kind.Utrecht)
Jan
» 1808
X 1837 .
Maria
van Schalk
Geertrui
* 1814
X 1837
Jofiannes
Mastwijk
Betje
* 1815
X 1845
Hendricus
van RossuB
Haarzuilens
Piet
* 1824
X 1850
Cornelia
Broere
Maria
* 1817
X 1848
Cornelis
Blom
Antonie
* 1820
X 1849
Hilhelmina
van Schalk
Dirk
* 1814
X 1857
Johanna
den Holder
Willem
* 1815
Johannes
* 1817
X 1843
Bertha
Mastwijk
Elisabeth
* 1821
X 1851
Johannes
Adriana
* 1819
X 1845
Lambertus
Maria
* 1822
Anthonie
* 1826
X 1878
Catharina
van Putten
van der Linden Verhoef
Haarzuilens
iHaarzuilens
nr^T
Haarzuilens
Jan
* 1851
X 1879
Johanna
Wieinan
Hilhelmina
* 1856
X 188b
Martinus
van der Sluis
Adrianus
« 1866
X 1895
[lisabeth
van Wijk
•Mn
«1850
X 1B7B
Gjri-igje
'Jdelwferd
Johanne
* 1853
X 1877
Maria
Snel
Cornelia
* 1844
X 1874
Petrus
van Dijk
Agnes
* 1845
Jacoba
« 1853
X 1884
Theodorus
van Dalen
Adriana
Christina
Maria
» 1846
* 1849
» 1854
X 1869
X 1878
X + 1880
Kilhelius
Cornelis
Johannes
BouNian
de Rooij
Verschuur
Johannis HiUei
* 1839 « 1842
Harmeien
Haarzuilens
Harmelen
Cornelia
* 1877
X + 1905
Willem
Steenvoorden
Dirkje
« 1881
X 1908
Hendrik
Markenhof
Haarzuilen
Antonius
Wilhelmina
Elisabeth
» 1897
* 1900
* 1903
X 1923
X 1925
Henrica C.
Jacobus
Peek
Bransen
Antonie
Nilhelius
Wilhelima
« 1880
» 1881
* 1888
X t 1910
X 1906
X + 1915
Maria
Hilhelmna E.
Hubertus
Koeians
Donkers
Mosel
Gerardus
* 1881
X 1909
Cornelia A.
fa^enbeek van Dort
Johannes G.
« 1900
X 1929
Adriana
Broeke
Theodora
* 1884
X 1915
Johannes
van den Brink
Petrus
«1887
X 1923
Johanna
Hinten
Gerarda
« 1890
X 1918
Jacobus
Johannes
« 1895
X t 1925
Cornelia
Antonia C.
« 1897
X 1926
Hermanus
v.d. Hoven
Theodora
» 1896
Adriana
« 1906
Klarenbeek van Dalen
Moordrecht
Rotterdan
Veldhuizen/Harmelen
-Johannes H.
-Johanna G.C.
-Gerarda C.T.
-Henricus J.
-Cornelia G.A.
-Gijsbertus M.
-Gerardus J.P.
Hilleskop
Harmelen
Zuilen/
Haarzuilens
Johannes H.
Hendrikus
II -Gerarda N.
Maria E.
Theodora
Cornelia A.
fiei-ardus J.
-Cornelia H.
-Antonia C.M.
-Maria J.
-Gerardus H.H.
-Johannes G.
-Geertruida J.
-Gerarda J.
-Gerardus H.
-Cornelis J.
-Antonius
-Wilhelmina C.M.
-Johanna A.
-Hendrikus Th.
-Theodora C.
-Johannes P.
-Johannes A.
-Johanna -Maria
-Cornelis -Johannes
-Elisabeth C. -Catharina
-Elisabeth -Albertus -Theodora H.
-Antonie -Nilhelius -Johanna J.
-Adrianus -Cornelia J.G.
-ocr page 72-
87
Het huis op dit perceel was dus in twee
delen gesplitst. Op nummer 20 heeft Gert
kennelijk met zijn gezin gewoond, omdat
al zijn kinderen daar werden geboren. Op
nummer 19 is Gerts vader Dirk gestorven.
Het in de veiling gekochte huis ver-
huurde hij waarschijnlijk. Mogelijk dat
Gert het daarbij behorende land zelf in
gebruik had. Gert heeft blijkbaar beter
geboerd dan zijn broer en zus, want als
hij op 88-jarige leeftijd komt te overlij-
den, laat hij een behoorlijke boedel na
aan zijn kinderen. Ook blijkt dit uit het
feit dat, in tegenstelling tot de kinderen van
Jan, Gert's kinderen hebben leren schrijven.
Glissenaar in Haarzuilens; midden
19e eeuw.
Rond 1850 is de familie Glissenaar in-
middels een nogal uitgebreide groep in
het kleine Haarzuilens. Het is namelijk
zo dat zes van de acht kinderen van Jan
en Jaantje, en alle zeven kinderen van
Gert en Cornelia in Haarzuilens blijven
wonen. De meesten hiervan trouwen dan
ook in dit dorpje en laten hun kinderen
opgroeien rond de brink van het oude
Haarzuilens. Al met al zijn de Glissenaars
in het midden van de vorige eeuw in elf
huisgezinnen vertegenwoordigd, terwijl
er daar indertijd ongeveer veertig huisge-
zinnen woonden. Kennelijk vonden zij
Haarzuilens een aantrekkelijke woonplaats
en was er een hechte band met de familie.
Uit deze periode zijn er enkele opvallen-
de feiten over de „Glissen" op te merken.
Zo kopen twee van Gerts zonen, Willem
en Antonie, in 1875 het huis dat dan al
minstens een eeuw lang door vier gene-
raties Glissenaar is bewoond. Na jaren
de canon (op te brengen bedrag bij erf-
pacht) te hebben voldaan aan de verschil-
lende eigenaren, is het nu in eigen bezit.
Het gaat hier om perceel nummer 223,
huisnummers 19 en 20. De genoemde Wil-
lem en Antonie hebben in 1893 ook ge-
zamenlijk een „onderhandsche schuld-
vordering ten laste van de R.C. Kerk te
Vleuten, groot in kapitaal 2000 gulden".
Zij hebben dus een groot bedrag aan hun
kerk geleend!
Tenslotte is het opvallend hoe oud
sommige Glissenaars in die tijd worden.
Nadat Gert zelf al de respectabele leef-
tijd van 88 jaar heeft gehaald, worden
zijn zonen Dirk en Johannes 85 jaar, en
bereikt dochter Adriana haar 91ste ver-
jaardag. Één van de zonen van Jan, ook
Jan genaamd, wordt maar liefst 96 jaar!
In die tijd was dat opmerkelijk.
Rond de eeuwwisseling
Aan het eind van de 19e eeuw besluit ba-
ron van Zuijlen om het dorpje, dat om de
ruïne van het kasteel lag, op te kopen en
Staand v.l.n.r.: Gerarda M., Hendrikus, Johannes H., Maria E.
Zittend v.l.n.r.: Gerardus Glissenaar, Theodora en Cornelia van Dort.
af te breken. Zo kon hij plaats maken voor
de grootse restauratie van het kasteel en
de aanleg van het park daaromheen.
Het lijkt erop dat de (naam) Glissenaars
op dat moment besluiten Haarzuilens vaar-
wel te zeggen. Tegen de eeuwwisseling
overlijdt namelijk het grootste deel van
de generatie van de kinderen van Gert en
Jan. En aangezien Gert geen volwassen
kleinzoon heeft gehad, die de familie-
naam kon doorgeven, sterft deze tak uit.
Jan heeft echter wel drie kleinzoons, die
de naam voortzetten, maar dit nageslacht
verlaat druppelsgewijs het, bijna 200 jaar
gastvrije, dorpje Haarzuilens.
Het nageslaclit
De Glissenaars, die in onze jachtige jaren
'90 leven, zijn onder te verdelen in drie
takken. Deze zijn ontstaan doordat de ge-
noemde Jan drie kleinzoons heeft, die de
naam hebben doorgegeven. Jan zelf had
vijf zoons, waarvan er twee voor dit stukje
van belang zijn: Antonie en Piet. Antonie is
namelijk de vader van twee van de drie
takken, en Piet die van de derde tak.
De oudste zoon van Antonie heet Jan,
en wordt in 1851 in Haarzuilens gebo-
ren. Hij huwt in 1879 met Jannigje Wie-
man uit Houten. Zij vestigen zich in Har-
melen, en krijgen daar tien kinderen. De
Glissenaars uit deze tak zijn nu veelal te
vinden rond Gouda en Rotterdam. Anto-
nies jongere zoon heet Adrianus. Hij is
geboren in 1866 en trouwt in 1895 met
Elisabeth van Wijk uit Jutphaas. Dit echt-
paar blijft hun hele leven in het „nieuwe"
Haarzuilens wonen, maar hun kinderen
trekken weg naar de stad Utrecht.
De derde en laatste tak ontstaat via Piets
zoon Jan. Deze Jan wordt in 1850 in
Haarzuilens geboren. In 1878 trouwt hij
met de, uit Kamerik afkomstige, Gerrigje
Middelweerd. Zij gaan wonen aan de Lage-
haarsedijk, waar men niet met afbraak
werd bedreigd. Hier worden hun tien kin-
deren geboren, die in het begin van de
20e eeuw vrijwel allen naar de plaatsen
rondom Haarzuilens vertrekken: Utrecht,
Harmeien en Willeskop. De Glissenaars,
die nu in onze gemeente wonen, behoren
allen tot deze derde tak.
Aan het eind van dit artikel wil ik graag
nog een verhaal vertellen, dat in de fami-
lie rondgaat. De laatstgenoemde Jan was
in het bezit van een zogenaamde „honde-
kar". Dat was een karretje, dat werd voort-
getrokken door een grote zwarte hond.
Op het karretje zat dan Jan, die met teu-
gels het geheel richting en snelheid gaf.
Op de zijkant van de kar had hij „J.Glis"
geschreven. Blijkbaar had Jan niet ge-
noeg geld om zich een paard en wagen te
veroorloven. Hier werd nogal op neerge-
keken door één van zijn buren, een rijke
boer met paard en wagen. En zo gebeurde
het dat op een zondag, na de mis in de
kerk van in Vleuten, Jan door zijn buur-
man werd uitgedaagd voor een race naar
Haarzuilens. Ondanks de hoon, die hem
ten deel viel, aanvaardde Jan de wed-
strijd. Hij mocht met een voorsprong van
100 meter beginnen en sprintend over de
Haarlaan behield hij de leiding. Maar in
de bocht van de Haarlaan naar de Lage-
haarsedijk bleef z'n karretje haken achter
een grote steen en viel Jan met hond en
kar op de harde grond. De rijke boer kon
zijn paard nog net voor Jan laten stop-
pen. De boer was echter sportief genoeg
te erkennen, dat Jan de snelste was
geweest en het eerst in Haarzuilens was
aangekomen. Als beloning kreeg Jan dan
ook een borrel en een sigaar.
-ocr page 73-
Het Haarpad en een opzienbarende vondst
door J.H. J. Joosten
Eindelijk dan een artikel over het Haarpad. Het ontbrak al jaren aan de toch uitgebreide lijst van onderwerpen die in
dit blad aan de orde zijn gekonnen. Vreemd eigenlijk, want veel inwoners van Vleuten en Haarzuilens bewaren goede
herinneringen aan dit pad en er gaan veel verhalen over. Er valt heel wat te vertellen over het Haarpad. De laatste
twee jaar zijn in het gebied om het Haarpad talrijke vondsten gedaan uit de late ijzertijd en ook enkele uit de vroege
middeleeuwen waaronder een hele bijzondere (afb. 3). In later tijd heeft het Haarpad als kerkepad en als doorgaand
voetpad een functie gehad. De verhalen die oudere Vleutenaren te vertellen hebben en de jongste geschiedenis
leveren ook stof op maar die komen in een later artikel aan de orde. Wellicht zijn het deze talrijke facetten die
potentiële schrijvers weerhouden hebben het onderwerp aan te pakken of zijn ze in de veelheid van materiaal
verdwaald. Hier dan toch een poging. Misschien mist u iets , weet u iets meer of ziet u een onjuistheid. Meldt mij dit,
dan kan ik het in een tweede artikel recht te zetten.
Het Haarpad nu
Het huidige Haarpad begint aan de rand
van Vleuten en eindigt op de Eikslaan in
Haarzuilens. Halverwege kruist het de
Joostenlaan. Het pad is ooit langer ge-
weest en begon in Vleuten bij de her-
vormde kerk en eindigde bij het dorp de
Haar dat toen nog bij het huidige kasteel
lag. Jammer dat tjegin en eind verdwenen
zijn. In de tegenwoordige planning zou
dat vast niet meer gebeuren. De talrijke
fietsers die nu zigzaggend door het recht-
hoekige stratenplan moeizaam hun weg
vinden hadden bij een betere planning
langs gerenoveerde oude huisjes moei-
teloos hun weg naar Haarzuilens kunnen
vinden en bij het Eikslaantje rechtdoor
naar het kasteel hun weg kunnen vervol-
gen zonder zoals nu van de sokken te
worden gereden door de in file over de
Bochtdijk rijdende toeristen. Zulke za-
ken dienen bij de op handen zijnde ge-
deeltelijke annexatie en de daarop vol-
gende grootschalige woningbouw nauw-
lettend in de gaten gehouden te worden.
Gelukkig is er nog genoeg schoons over.
Als veel anderen loop ik regelmatig over
het Haarpad en geniet van het prachtige
natuurschoon. In het voorjaar het tere
groen van de poulieren van de Joosten-
laan mooi kleurend tegen het diepere
groen van de hoge bomen van het kas-
teelpark. In de zomer de wuivende maïs-
velden. En later de lage rode winterzon
waartegen de Hamtoren scherp afsteekt,
ledere keer vallen je weer andere dingen
op. Een vreemde knik in de weg een zach-
te glooiing in een aangrenzend weiland,
de merkwaardige loop van een sloot of
een verkleuring in een pasgeploegde ak-
ker. Je vraagt je af waar al die eigenaar-
digheden vandaan komen. Soms lukt het
om erachter te komen, een andere keer
kun je de oorzaak vermoeden en vaak
vind je geen antwoord.
De eerste bewoners?
Het Haarpad ligt globaal op het hoogste
deel van een noordelijke uitloper van de
stroomrug van de Rijn. ( zie afb. 2) Het
is moeilijk je voor te stellen dat in de tijd
dat de eerste bewoners zich hier vestig-
den de Vleutense wetering een brede ri-
vier was die regelmatig van loop veran-
derde en de lage oevers overstroomde en
daar klei afzette. Er waren zijriviertjes en
oude lopen die aan het verlanden waren.
Buiten de stroomrug was een vrijwel on-
doordringbaar moeras met struikgewas.
De wat hogere zandige oeverwallen vorm-
den en zijn dat nu nog goede vestigings-
plaatsen voor landbouwers. Bij de in de
laatste jaren uitgevoerde veldkartering
door de AWN (Archeologische Werkge-
meenschap voor Nederland) en de Histo-
rische Vereniging Vleuten, De Meern,
Haarzuilens, zijn talrijke schervencon-
centraties gevonden van aardewerk ver-
moedelijk afkomstig uit de late ijzertijd.
In een zone van 50 tot 200 meter ten zui-
den van het Haarpad zijn wel een achttal
van deze concentraties gevonden. Je zou
ze de eerste bewoners van het Haarpad
kunnen noemen. Het Haarpad zal vrij
zeker niet de huidige loop hebben gehad.
Misschien dat een deel van het Haarpad
als een soort dijkweg de vroege agrari-
Afb. 1 Begin van het Haarpad in Vleuten omstreeks 1984, rechts is nog iets te zien van
„Het bosje van Goes".
-ocr page 74-
89
sche gemeenschappen met elkaar ver-
bonden heeft. Maar daarvoor bestaan
geen concrete aanwijzingen. Wel hebben
deze bewoners contact gehad met de Ro-
meinen. Tussen het handgevormde aar-
dewerk lagen ook scherven van op draai-
schijf gevormd aardewerk van Romeinse
makelij. In die dagen vormde de nu zo
nietige Vleutense wetering de noord-
grens van het machtige Romeinse rijk
dat in het zuiden tot aan Irak doorliep.
Hoe lang deze bewoning geduurd heeft
is moeilijk vast te stellen zo nauwkeurig
laat dat aardewerk zich niet dateren. Toen
het Romeinse rijk tenonder ging onge-
veer 400 na Chr en er profijtelijke plekjes
ten zuiden van de Rijn te veroveren vie-
len zullen bewoners deel hebben geno-
men aan de jacht en dit gebied verlaten
hebben. Ze hebben zich vermengd met
de Franken die later weer interesse voor
dit gebied toonden. Er volgen enkele eeu-
wen waaruit weinig sporen van mense-
lijke bewoning te vinden zijn. Er zijn
aanwijzingen dat een natte periode met
hoge waterstanden dit gebied voor bewo-
ning minder geschikt maakte.
Afb. 3 Bij de opgravingen in Wijk bij Duurstedeis één gouden munt gevonden, een zoge-
naamde triens uit omstreeks 640 n.C. Op de voorzijde de gestileerde kop van een Merovin-
gische koning en het randschrift: Dorestatfit: In Dorestad geslagen. Op de keerzijde een on-
derstreept kruis en het en het randschrift: Madelinus M (onetarius): Madelinus de munt-
meester. De munt meet 13 mm en dateert uit het begin van de nederzetting. Afbeelding uit:
„Verleden Land". Rechts ter vergelijking de op het Haarpad gevonden munt. Let op de
verschillen.
Een gouden munt
met koning Dagobert
De eerste sporen van nieuwe bewoning
komen uit de de vroege middeleeuwen.
Op sommige plaatsen werden grote con-
centraties van scherven gevonden die we
als vroeg-middeleeuws kunnen beschou-
wen. Bij een systematisch veldonderzoek
van dit gebied heb ik meegelopen. Op de
pas omgeploegde akker was het verba-
zingwekkend om te zien hoeveel scher-
ven, botjes en andere sporen er te vinden
waren juist tegen een zachte glooiing even
ten zuiden van het Haarpad vlak bij een
lichte verlaging die een rest van een zij-
arm of vroegere loop van de Rijn zou
kunnen zijn. In later tijden zie je dat deze
geul, al dan niet vergraven, tot kavel-
grens dient. Ik kom hier later nog op te-
rug. Toen ik een paar dagen later iemand
deze plek wees vonden we een een klein
gouden muntje iets groter dan een dub-
beltje (afb 3). Het muntje was gaaf en we
konden meteen al lezen: „DORESTAT
FIT" . In het boek „Verleden land" kwam
ik het muntje ook tegen. Op de afbeel-
ding 3 staan ze naast elkaar en kunnen
we ze mooi vergelijken. Het lijkt er op of
de letters en de versieringen afzonderlijk
zijn aangebracht. Sonnmige letters staan
er gedraaid op. Madelinus is een munt-
meester die eerder in Maastricht werk-
zaam is geweest en met de Franken mee
naar Dorestat is gekomen. Als we goed
kijken op de afbeelding zien we een ge-
styleerde kop. Dit is koning Dagobert
(hoe toepasselijk voor een gouden munt).
Dorestat ( het tegenwoordige Wijk bij
Duurstede) was net door de Franken op
de Friezen veroverd en lag in die tijd op
de grens van het Friese en Frankische
rijk. Koning Dagobert was omstreeks
600 een belangrijke Frankische koning
die aan aantal oude Romeinse forten
weer had opgebouwd waaronder die bij
Afb.2
S
è
Herv. Kerk
De Haar en Hamtoren
Vroegmiddeleeuws
Late Middeleeuwen
Late Ijzertijd en Romeinse Tijd
!• Haarpad
2.  Joostenlaan
3.  Thematerweg
4.  Bochtdijk
5' Haarlaan
^' Parkweg
7- Eikslaan
-ocr page 75-
90
De tijd van de ridderhofsteden
De rol van Dorestad als belangrijk cen-
trum werd overgenomen door Utrecht.
De bisschop had zich daar gevestigd. In
die tijd was de bisschop ook een be-
langrijk wereldlijk heer. Hij bezat vele
gronden ook binnen onze gemeente. De
bisschop werd na het concordaat van
Worms in 1122 aangewezen door de
hoge geestelijkheid, de kapittelheren.
Deze kapittels namen ook een deel van
de macht van de bisschop over. Vleuten
viel onder het kapittel van Oud Munster.
Het kapittel beheerde in Vleuten en om-
streken vele landerijen en in hun archief
is ook veel over de historie van Vleuten
bewaard gebleven. Vanuit Utrecht wer-
den vele kerken gesticht. Men neemt aan
dat er al sinds het begin van de 11de
eeuw in Vleuten een Willibrorduskerk
geweest is. De bewoners van de Haar lie-
pen over de landerijen recht naar het to-
rentje van de kerk in Vleuten. In die tijd
moet ongeveer de huidige loop van het
Haarpad ontstaan zijn, een kerkepad dus,
zoals er zovelen te vinden zijn. Op de af-
beelding op de voorpagina zien we dat
het pad recht op de toren af gaat.
Ook als verbindingsweg tussen de ver-
schillende ridderhofsteden heeft het Haar-
pad een functie gehad. De kortste weg
tussen Vleuten en Haarzuilens was en is
nog steeds het Haarpad (afb. 5). De alter-
natieve route via Haarlaan en daarna langs
de Vleutense wetering was duidelijk lan-
ger. In de dertiende eeuw werd de The-
materdijk aangelegd ten behoeve van de
laatste ontginningen van de wildernis in
het noorden en deze weg vormde een der-
de mogelijkheid. Later zullen ook de be-
woners van 't Huis ter Mey en Den Eyck
welker bezittingen min of meer aan het
Haarpad grensden van het pad gebruik
hebben gemaakt. Later daarover meer.
en keken naar de wolken. Waar toch de
engelen bleven, met hun bazuinen voor
het laatste gericht. Te Utrecht stond het
volk, al naar de nieuwsgierigheid of de
angst het won, op de wal of knielden bij
de kerken.
Maar de drakenvloot voer op schoots-
afstand stad en burcht voorbij. Een over-
val hier zou slechts Dorestad gewaar-
schuwd hebben en dit wijdlufte empe-
rium was het doel van de tocht."
Een prachtig verhaal. De Oude Rijn die
toen door de bedding van onze Vleutense
Wetering stroomde, was de plaats van
het boven beschreven tafereel. De boeren
die even ten zuiden van het Haarpad de
Dorestat. In Utrecht bouwde hij een ka-
pel genoemd naar St.-Thomas. De pa-
troon van de ongelovigen. Onze omge-
ving was nog heidens in die tijd.
In Utrecht werden in die tijd munten
geslagen die op onze vondst leken. Het
muntje is een belangrijke vondst die de
vroeg-middeleeuwse datering ondersteunt.
Ook op andere plaatsen in dit gebied zijn
vroeg-middeleeuwse vondsten gedaan
waaruit blijkt dat dit gebied tot in de 9de
eeuw bewoond is geweest. (Ze staan nog
niet op het kaartje op afb 2 aangegeven).
Latere sporen vallen veelal samen met de
huidige bebouwing en zijn daardoor erg
verstoord.
grond bewerkten zullen tot de angstige
toeschouwers behoord hebben en toen de
rooftochten aanhielden een veiliger woon-
plek gezocht hebben bij de versterkte boer-
derijen die in die tijd overal verschenen
en waaruit later de ridderhofsteden ont-
staan zijn. De woonplek ten zuiden van
het Haarpad wordt na de negende eeuw
niet meer bewoond.
Afb. 4
De Noormannen
Dorestat bloeide op tot een belangrijk han-
delscentrum. Friezen en Franken brachten
hun handelswaar hier naar de markt. Het
lag op een gunstige plaats ten zuiden van
de Rijn en ten noorden van de afsplitsing
van de Lek. De stad vormde een aantrek-
kelijke prooi voor de Noormannen die in
de vroege 9de eeuw steeds meer belang-
stelling voor de binnenlanden van het
Frankische rijk begonnen te krijgen. Ka-
rel de Grote en later Lodewijk de Vrome
hadden er hun handen vol aan. De traag
stromende Rijn vormde voor hun ondiep
liggende schepen een prachtige weg om
bij gunstige noordwesten wind Dorestad
te bereiken. Ik laat de historicus J. de
Rek aan het woord in zijn boek ,,Van
hunebed tot hanzestad". Hij heeft het
over vloten van honderd schepen en meer
en gaat dan verder:
„In 834 kwam zo'n geweldige vloot
over de Noordzee naar Katwijk gevaren.
Achter elkaar roeiden de boten het stille
water van de oude Rijn op. En de boeren
die de lange rij fabelschepen hoog tussen
het lage land door zagen glijden, geloof-
den dat de jongste dag was aangebroken
Afb. 5 „Nieuwe Caerte van de Provincie Utrecht" omstreeks 1700.
-ocr page 76-
iHM
rnmmm
>■■■ V, „
'B
—J..II..»- —fc^„.-*^....t-^..jt»..i^..^p -11,1--,^ - mr iT ifln -i Ma>..[
Nff.<>ts.y»-y iMf^*«j'«fj»if*<M>!r#^*^#'f ji't't ,> (>.$^mK*» •♦'**„
■1-
^•^!
»r ♦••»»«««
!»*.**'*?*♦»< 1 \\
/ /
*ÏK*llï»»««»
/
. ••••»*«»#-r«-i>*«-„
!- .(. 1
te
«llM
"*f_ .««.taf*^- —>.
Afb. 6 Kaartjes gemaakt door de landmeter Henrick Verstraelen, in opdracht van het Kapittel van Oud Munster.
-ocr page 77-
92
Goijertzoon groot bevonde ter halve wa-
teringe en slooten ende heele dijck in
toto 4m 3h 69r 6v.
Op ten zelve dito gemeten dit stuck bou-
lant dat meede bij Aert Goijertzoon ge-
bruyckt wort getekent met DE de halve
wateringe en halve slooten en den heele
dijck daer aen gemeten ende in toto
groot bevonden 7m Ih 33r 2v.
Bij mij Henrick Verstralen".
In het hoekje bij de Vlueterdijck buiten
het perceel zien we de Noobelhoeve.
Nog een interessant kaartje (afb 8) waar-
op het Haarpad voorkomt dateert uit 1640.
Het Haarpad is als een dikke lijn zicht-
baar, „Voetpadt" staat erbij. Het vertoont
daar twee bochten die op het overzichts-
kaartje zichtbaar zijn echter veel minder
uitgesproken. Het lijkt erop dat het per-
ceel „de Bocht genaemt", door deze boch-
ten haar naam heeft gekregen. Het is
evenwel ook mogelijk dat de aan de noord-
zijde gelegen bochtdijk zijn naam aan het
perceel heeft gegeven. Of heeft die weer
zijn naam aan het stuk grond te danken?
Misschien komen we er nog eens achter.
Het Haarpad in de 17de en
18de eeuw.
In het begin van de 17de eeuw werden in
opdracht van de Staten zandpaden aange-
legd. Het zandpad langs de Leidse Rijn
was een van de eerste binnen onze ge-
meentegrenzen. Omstreeks 1620 werd er
nog een aangelegd van Utrecht naar Koc-
kengen en wellicht verder naar Amster-
dam. Een ordonnantie uit 1621 geeft de
route:
„Item voorts vant hoff ter Weijde off salt
voors.sandpadt geleijten onderhouden
worden over het gemene voetpat naer
Vleuten over het kerckhoff aldaer en
voorts naar de Haer toe....."
Het Haarpad werd in die tijd dus ge-
bruikt als een doorgaand voetpad rich-
ting Noord-Holland. Misschien was de
weg van Utrecht naar Amsterdam langs
de Vecht te bochtig en te druk.
In die tijd vestigden de eerste rijke koop-
lieden uit Amsterdam zich daar. Ook nu
nog wordt deze weg over Kockengen
door Vleutenaren als sluiproute gebruikt.
Voor de jaarlijkse schouw van het pad
werd een vast aanplakbiljet gebruikt
waarop juiste tijd en datum nog konden
worden ingevuld (zie afb 9). Voor het ge-
mak heb ik de tekst maar in gangbare let-
ters omgezet:
„De Ed: Gecommiteerden tot de schou-
we van het Sandtpadt over de Jurisdictie
van Vleuten ende de Haer:
Beginnende van 't Hof Ter-Weyde af/tot
aen de Haer Coornmeulen toe; Doen te
weten, Dat haer Ed: op
                    die
wesen sal den          het voorts Sandt-padt
Afb.7
De eerste kaarten
De eerste bronnen waarin het Haarpad -
toen nog niet onder die naam - voorkomt,
komen uit het archief van het Kapittel
van Oud Munster. Het zijn beschrijvin-
gen van percelen door de landmeter Hen-
riek Verstraelen in opdracht van het Ka-
pittel gemaakt, (afb 6). Kleine kunst-
werkjes zijn het. Het kostte enige moeite
de percelen thuis te brengen. Op het bij-
gaande kaartje ( afb 7), waarop de per-
ceelgrenzen uit 1832 staan heb ik ze aan-
gegeven. Nog steeds zijn de grenzen uit
het begin van de 17de eeuw herkenbaar.
De noordgrens van een aantal percelen
wordt gevormd door het in noordooste-
lijke richting lopend water waaraan ook
de vroeg-middeleeuwse vindplaats ligt
waarover ik eerder schreef. Het ziet er
naar uit dat dit water, op een der kaartjes
„de sloot van Temet" geheten, in vroeger
tijden een belangrijke rol gespeeld heeft.
Het Haarpad vertoont op de plaats waar dit
water overschreden wordt een duide-
lijke knik. In het huidige landschap zijn
nog enkele restanten van dit water te vin-
den en enkele jaren geleden zijn enkele
lager gelegen delen van het tracé opge-
hoogd. Het lijkt er op dat we met een
restant van een oude restgeul van de Rijn
te maken hebben, die in de natte periode
na de 4de eeuw nog water bevatte. Later
na de 7de eeuw, toen de Lek veel water
van de Oude Rijn overnam, zal hij zijn
verland en gedeeltelijk zijn vergraven.
Het laatste gedeelte van de restgeul is
een sloot die langs de vroegere gemeente-
grens loopt, die daar een duidelijke in-
ham liet zien. Op de kaartjes uit 1624 is
het Haarpad goed zichtbaar. Het heette
toen „Zantpadt na de Haer".
Op het kaartje waarop de kerk staat afge-
beeld staat de tekst: „Op ten len septem-
ber ao 1624 hebbe ick onderschreven dit
parseell lants gemeten mette Stichtse
roede ute Vluetese wateringe tot de halve
sloot van Temet toe, die erffpacht hoffste
daer buyten gelaten die voor aen den
dijck leijt ende bij Schout Hans(?) van
de Ed. Capittele in erffpacht gebruyckt.
in alles groot bevonde de halve water
aen drie zijde en den Vlueter dijck in
toto 9m 4h 65r Iv welcke nu ter tijt ge-
bruyckt worde bij Willem Jansz op Te-
met tsamen boulant.
Bij mij Henrick Verstralen". (m = morgen,
h = hont, r = roede, v = voet).
Precies op de plaats van het huidige
gemeentehuis staat een gebouw gete-
kend. Er bij staat ,,Schout Hans". Het
woord Hans is een raadsel. De toenma-
lige schout heette niet zo. De westkant
van het perceel lijkt me de Nieuwe Vaart
toe. Toen kennelijk nog niet zo belang-
rijk dat hij met name genoemd wordt. Het
Haarpad loopt dwars over dit kavel en de
eigenaar zal ieder recht tot overpad gege-
ven moeten hebben.
Op het andere kaartje uit 1624 zien
we twee stukken grond afbebeeld waar-
over en waarlangs het Haarpad loopt. Ze
behoorden toe aan Aert Goyertzoon, die
aan de overkant van de „Vluetense wate-
ringe ofte Nieuwe grift" zijn woonplaats
had. Ongeveer op de plaats waar nu de
Van Woerdenstraat loopt. Het bovenste
stuk grond op het kaartje grenst met zijn
noordelijke punt precies op dat punt van
het Haarpad waar dit de eerder besproken
knik vertoont. De tekst hierbij luidt:
„Op ten II septembri ao 1624 hebbe ick
dit stuck boulant getekent met ABC dat
jegenwoordich gebruyckt wort bij Aert
-ocr page 78-
93
*
f.
Afb. 8 Kaart van een perceel land in het Hareveld bij kasteel De haar, in de gemeente Vleuten.
zien, de breedte van de bruggetjes: tien
duym is ongeveer 27 cm.
Op de kostelijke kijkkaart uit 1696 ( afb.
5) die in opdracht van de Staten van
Utrecht door Bernard de Roy werd be-
meten, kunnen we het Haarpad als „Out
Sant Padt" zien als een dubbele stippel-
lijn. Op sommige plaatsen is de stippel-
lijn bijna verdwenen maar de plaatsen
waar hij de Nieuwe Vaart(?) en het Ley-
werk, nu Vleutense wetering, snijdt, is
de overgang goed te zien.
Het Haarpad was voor sommige bewo-
ners te smal zoals blijkt uit een convo-
catie uit 1773 (afb. 10). De heer Ir. J.A.
Storm van Leeuwen wees mij op deze
convocatie die hij in het archief van Hui-
ze Den Engh had aangetroffen. Het zal
wel zijn dat den Hoog Ed. Geb. Heer
Maurits Carel Baron van Utenhove Hee-
re van Bottestein etc. etc. als eigenaar
van 't Huis den Eyk met zijn karos over
het Haarpad naar de toen Hervormde
kerk in Vleuten wilde. Hij vond dan op
zijn weg die smalle planken over de
sloten en een rijweg van slechts vierd-
halve voet (is drie en een halve voet, ruim
1 meter) breed. Hij was bereid om op
eigen kosten het Haarpad tot rijweg te
maken. Of het voorstel ooit is uitgevoerd
is mij niet gebleken. De baron woonde
niet aan het Haarpad maar had daarop
via de Eikslaan toegang (afb. 5).
scherpelijk schou-wen sullen. Bevelende
daerom eenen yegenlijcken die daar
Slagen in hebben leg-gen / dat sy de
selfde met grof Sandt inde breette van
vierdhalve voet / ende hooch een halve
maet voet doorgaens / nae behooren op-
maecken de Wallen met soyen / of
anders bequame-lick viercant op-halen /
ende in den Dorpe van Vleuten een yeder
voor zijn Huysinge ende Erve een Voet-
padt wel besandt en vierdhalve voet
breedt maken / ende die Slooten heb-ben /
sullen daer over leggen een sterc-ken
Boom boven plat / tenminsten thien
duymen breedt / ende een stereken leun
daer aen maken / mitsgaders die Gruppe-
len neffens een yeder zijn Slaghen be-
hoorlijck opgraven / ende sal een yeder
op den Schou-dach voorts zijn Slach aen
ende of-ganck wijsen: Gebiedende wel
expresselijcken eenen yeder voorts-aen
hun te wachten met eenige Peerden op 't
voorts Sandt-padt te rijden / of eeniger-
hande Beesten daer over te drijven / alles
op de keure ende boete daer toe staende /
volgens d'Ordonnantie ter Secretarye
van Oude Munster daer van zijnde.
D'een segget d'ander voort."
In 1663 maakten de Heren Staten 's lands
van Utrecht nog steeds ernst met het on-
derhoud van het Haarpad. Het is duide-
lijk dat het een echt voetpad betreft ge-
€ <£1J: j|£Ettn (@tcommi>
tctt&m loiDt^cSoumtban gct ^lenotpabt
obtr Oe auritcutle ban©[tuttn moe De ïatt:
:Scs<nncnt!tban'ti^orCtC'tDt|>Dear/ tot aen
Deï^actCOOjnmtultnlOt-, Ddcn te weten.
^atfiaerCD: op                       bfettierm
faiDtn                                       5ct boojö
^anDt'pabt rcgcrptfifcii rcpoutumruUm. 25tbtl(nDe Dairom enun
ptg^tliicbcn bic ban £>lngni In ^cbbtn Itgscn / bat fp Dtfribe nut
g]or£>anD( inbc bjccitc ban bictbbalbe bon / cnbc goocti ttn gelbe
man bon boo;gains/ nac bcboojm op-inacAm/ be Brallen nut
^optn.'ofanDtr0bcnuenitlicbbicrcantop^altn/ (tiDelnbcnSSoipc
ban Blnittn ttn ptonboojsDB l^uprinot tiiDt ffittt tmlBocl-paDt
tstlbtfauDi tnbinDyalbtbonbitcbtmalitn/ [nbcbte^looitngcb'
bm/ (uUtnbattobttltgatnten(IctciitnlSoombobtnplat/ ten min'
acniSitnbiipmrnbjtn/ tnbetenllticbenleunbaetonimaBtn/ mlif,
BaOtrsbitejupptltn nefftna eenptOtrjHn $!laB5mbtl)oo!lüchop-
Biabtn tnbtfalttnptDctopbtnjètfKmbat^boojrs5i(nS>lni1)aen
enDc of sancb tptirtn: «Spebfebenbe teel erpjeaclticbtn eenen pebet
boo^B am ^un te ti>ac$ten met ttnigt )atetDcn optbaojfs ^anbt-
pabt te tiiben.' or eenlgtitianbe Sectlen baec oberic blllben/ Blles
op De beute enbe bone bace tor RamDc/ bolgen0D'®)Donnantietct
j{>ettnaepe ban ®utie £9un(te[Daec ban jljnbe.
D'een feggct d'ander voore.
Tot Utricht.
Ghedruckt by ^mtlU yan ^laddtnbuTfh, Ordinaris Druckcr
dcrU: UogiHcercoSticcp'iljndinavixtcht, Amno i<<j.
Afb. 9 Aanplakbiljet waarop de schouw
wordt aangekondigd over het zandpad
vanaf de Hof ter Weyde tot de Haarse ko-
renmolen (RAU-TA Kapittel van Oud-
munster inv. nr. 622).
-ocr page 79-
94
Het Haarpad in later tijden.
Nog lang niet alles over het Haarpad is
hier mee gezegd. We komen nu in de tijd
dat de mondelinge overlevering een rol
begint te spelen. Vele Vleutenaren ken-
nen nog mooie verhalen of hebben op het
Haarpad gewoond. Samen met de Heer P.
Klein Obbink ben ik van plan een twee-
de artikel over het Haarpad te schrijven
waarin enkele van deze verhalen worden
opgenomen. Tevens heb ik dan de gele-
genheid om aanvullingen en verbeterin-
gen op dit eerste artikel te geven.
CONVOCATIE.
D
e Eigenaars van de Landen leggende tufTchen den
DorpeJÜEUien en den Huize den Kyk, worden \v
2Qgtop^»-*=>-^ydcn-Z> V^^.af'iiti^yYO:"-'-"^
ten iu-Kidiren, te compareren in den Capittulhuize van
Oudmunftcr t'Utreclit, om te Iioren de propofiticvan
den Hoog Ed. Gcb. Heer Mainits Carcl Baron van
Utenhove Heere van BottclUIn &c. Sec. als tisjenaar
van 't Huis den EyU, (laan;le onder den Gerechte van
Vleuten , ten einde om voor Zyn Hoog Ed. Gcb.
privative Rekeningen bulten laftc van voorfi. Gerech-
te' te mogen verbrccdcn en tot een Ryweg te maken
het Zandpad of Voetpad beginnende van't Dorp Vleu-
ten tot aan de Laan gaande na het Huis den Eyk; mits-
gaders om die Ryweg voorts en by continuatiebehoor-
lyk conform de Schouwbricf te onderhouden , mits
aan Zyn Hoog Ed. Geb. werdc afgedaan en overgege-
ven het geen thans aan de Bruikers jaarlyks per Roede
voor 't maken en zanden van dat voorfz. Voetpad
werd betaald.
Zeg het voort.
Heeft U opmerkingen over dit verhaal een
mooie herinnering of foto's neem dan con-
tact op met J.H.J. Joosten, Haarpad 36 en
P. Klein Obbink, Haarpad 5 te Vleuten. Wij
en de toekomstige lezers zullen dit zeker
waarderen.
Afb. 10 Convocatie.
We zien dat het Haarpad hier waarschijn-
lijk zijn functie als kerkepad nog had.
Slechts gedeeltelijk voor de katholieke
inwoners van de Haar echter, die hadden
hun kerk tot het eind van de negentiende
eeuw op 't Hoog bij de Hamtoren. Op de
topografische kaart uitgave 1885 (afb. 11)
zien we evenwijdig aan de Joostenlaan
een kerkepad. De parochianen uit de Haar
en later Haarzuilens zullen eerst het Haar-
pad hebben gevolgd en even voor de krui-
sing met de Joostenlaan rechtsaf het ker-
kepad zijn in geslagen.
Op deze plaats zien we het Haarpad nog
even rechtsaf mee buigen.
Afb. 11
Bronnen
J.H.F. Bloemers e.a. „Verleden Land".
N.J. Blok. „Franken in Nederland".
E.P. Graafstal. Vele artikelen in het tijdschrift van de Historische Vereniging Vleuten, De Meem, Haarzuilens.
J. de Rek. „Van Hunebed tot Hanzestad".
J.A. Storm van Leeuwen. „ Van Oude Rijn tot Leidse Rijn". Speciale Uitgave van de Historische Vereniging.
Archief Historische Vereniging, Vleuten, De Meem, Haarzuilens.
O. J. Wttewaall. Vleuten-De Meem „Geschiedenis en bebouwing".
Bij de totstandkoming van dit artikel ben ik in het bijzonder dank verschuldigd aan:
De Heer J. W. Schoonderwoerd die me heeft geholpen bij het uitzoeken van kaarten en andere bronnen in het archief van de Historische Vereniging en die de trans-
cripties van de teksten op de oude kaartjes heeft verzorgd.
De Heer Ir. J.A. Storm van Leeuwen die mij heeft gewezen op het bestaan van de Convocatie over de schouw van het Haarpad in het archief van de Engh.
De Heer H.E.J. van Essen die mij altijd even enthousiast geholpen heeft met de technische aspecten bij het schrijven van een artikel met zoveel afbeeldingen.
De Heer E. Graafstal die als gesprekspartner vooral tijdens het veldonderzoek zaterdagochtend altijd weer mijn vragen wist te beantwoorden en mij in de eerste
beginselen van het determineren van scherven en andere overblijfselen uit vroeger tijden heeft ingewijd.
-ocr page 80-
95
Wie wat bewaart, die geeft wat..
C.W.A. Helsloot, Vleuten
1 Wafelijzer, merk Fonderies Des Ar-
dennes, St. Hubert Belgiques. 1 Bundel
strooibiljetten uit 2e W.O.
Mevr. M. van der Meer -van de Berg,
Haarzuilens
Wasmachine (±1930), gemaakt te
Vleuten in de kuiperij „Wibbeke".
Fam. Roefs, Vleuten
Dorsvlegel, koperen fornuispot, giet-
ijzeren kookpot, kleine zeis, strohakker
met mes, brandmerkijzer.
Mevr. M. Hoffland-van de Bovenkamp,
De Meern
Een box-camera, merk Box-Tengor van
Zeiss-Ikon met lederen draagtas ± 1930.
H.J. Vlottes, Amstelveen
19 Boeken geschreven door Kees Val-
kenstein.
G.C.A. van Mourik, Vleuten
20 Jaargangen van „Oud-Utrecht" 1972
t/m 1992.
Weekkrant „De Brug"
Verzameling persfoto's.
J.N. de Wolf, Vleuten
Ansichtkaart van de Stationsstraat.
Mevr. M.G. van den Bosch-Goes, Vleuten
4 Handgebreide babytruitjes, periode
2e W.0.
C. Broekhuizen, Driebruggen
1 Inhalator, merk Kohier.
J.W. Buisman, Vleuten
Ansichtkaart Dorpsstraat Vleuten uit 1940.
W.J.G.M. Mulder, Utrecht
Genealogie van de familie Mulder.
B. U. Schok, Vleuten
4 Jaargangen van „Oud-Utrecht" 1986
t/m 1989.
M.H. Kooijman, Woerden
Fotoreproductie van schilderij water-
molen Vleuterweide.
Jac. de Bruijn, De Meern
„Vleuten en Haarzuilens in ansicht-
kaarten" door J.J.Th. Sprong.
J.H. van der Poel, Maarssen
1 Vuurtang
Nieuwe leden
Belderbos M.S.A.
Bleeker-Zand vleet T.
Boes M.W.
Bokxem R.
Boxel-CoUard M. van
Brand-Schilder A.
Buisman J.W.
Dekkers J.G.M.
DijkB. van
Dijk H. van
Dijk J.A. van
Dijk N. van
Dijk R.K. van
Dijk S. van
Drost W.
Duys C.M.
Eil J.J. van
Gezang U.
Glissenaar A.
Goes P.M.
Grasso M.
Grave J.L.A. de
Griffioen G.
Haazevoet A.A.M.
Hee R.R van de
Heide-van Maanen C.F.I. van der
Heijndijk G.
Heuvel B.W. van de
Hoes M.A.A.
Hooijmaaijer C.A.J.
Huiting J.
Kampers J.G.
Kemp J.
Kempeneers J.E.M.
Klaassen T.
Klein Obbink P.F.
Klerk-van Balen E.J. de
Kolker H.J.
Kooiman H.W.
Kooten J.G. van
Krijgsman-De Leeuw A.
Ladage C.A.
Lammers H.A.
Leeuw L.E. de
LosM.
LuttersTh.H.
Meer H. van der
Meijer A.
Mellema-Mutsaerts C.M.Th.C.
Vleuten
Mocking C.E.M.
De Meem
Moltmaker J.
Harmeien
Ommen J. van
De Meem
Oskam E.A.
De Meem
Ottink J.
Vleuten
Overmars H.G.J.
Vleuten
Panhuijs van
De Meem
Peek G.A.
Vleuten
Peters A.
De Meem
Pordon A.A.
Rotterdam
Reurings A.L.W.M.
De Meem
Rijk J.P de
Harmeien
Roelofs-Vennema A.T.
Vleuten
Rooijen J.W.M, van
De Meem
Ros-van den Berg E.J.
De Meem
Ruijsbroek P
Vleuten
Ruules H.
Vleuten
Schaik-van den Bosch J. van
Utrecht
Scholte G.A.A.
De Meem
Schotte J.
De Meem
Spaapen C.
De Meem
Spek C.A.
IJsselstein
Steen-Blom H. van der
De Meem
Steenbeek C.
Vleuten
Stelwagen L.G.
Vleuten
Stmmphler J.
De Meem
Tabak W.
De Meem
Taekema K.
De Meem
Tempel J.E. van de
Vleuten
Tonen J.A.
Den Haag
Tongeren J.H, van
De Meem
Uittenbogaard-van Terwisga M
Haarzuilens
Veen M. van
Vleuten
Veldhuizen J.
Vleuten
Vendrik L.C.
Vleuten
Verhoef J.A.A.
Vleuten
Verhoef-Tjerks M.H.
Vleuten
Verhoeven W.A.
Haarzuilens
Vernooij E.M.
De Meem
Vemooij J.J.M.
De Meem
Verschoor H.
De Meem
Victorsson S.E.O.
De Meem
Vocking J.E.
De Meem
Voskuilen Th.A.
De Meem
Weerdenburg A.J. van
Vleuten
Wees J.F.PM, van
De Meem
Wieman A.
Vleuten
Wilde C.A. de
Vleuten
Vleuten
De Meem
De Meem
De Meem
De Meem
NijBeets
De Meem
Vleuten
Montfoort
De Meem
De Meem
De Meem
De Meem
Vleuten
De Meem
Vleuten
De Meem
Zeist
De Meem
De Meem
De Meem
Haarzuilens
De Meem
Vleuten
Vleuten
Vleuten
Maarssen
De Meem
Vleuten
De Meem
Vleuten
Vleuten
De Meem
De Meem
Kockengen
De Meem
De Meem
De Meem
De Meem
De Meem
Vleuten
Vleuten
Hilversum
Houten
De Meem
Vleuten
Vleuten
Vleuten
-ocr page 81-
96
Poppenkast
De wereld is een poppenkast. Ik had het
mijn vader al dikwijls horen zeggen, als
hij de krant weer had gelezen, of nieuws-
berichten op de radio had gehoord. Na
deze dag zou ik dat allemaal beter gaan
begrijpen. Het is kermis in De Meern.
Nou ja, kermis is een groot woord. Na-
tuurlijk waren er kinderspelen, een draai-
molen en verder nog wat vermakelijk-
heden waar ik nog te klein voor was, en
bovendien dat kostte te veel.
Er was echter een ding waar ik nooit op
uitgekeken raakte. Dat was de poppen-
kast met Jan Klaassen en Katrijn. Uren
kon ik daar naar kijken, maar het maakte
me ook erg nieuwsgierig. Konden die
poppen wel echt praten, en hoe kunnen
ze zo bewegen.
Ik besloot om eens een keer achter de
schermen te gaan kijken. Achter de pop-
penkast kon ik door een kier in het zeil
naar binnen kijken. Er was op dat moment
geen voorstelling en de poppenbaas zat
met zijn vrouw een kopje koffie te drin-
ken. Verder viel het me daar binnen een
beetje tegen, er lag wat kleding van pop-
pen, stokken en heel veel touwen.
„Zo jochie, jij bent een beetje nieuwsgie-
rig", zei de poppenbaas. Ga daar maar zit-
ten, dan zal ik je het een en ander vertel-
len. Kijk hier zijn de poppen. Jan Klaas-
sen, Katrijn en de rest. Die daar zit is
mijn vrouw, maar het is al lang geleden
dat ik haar popje noemde. Hier lachtte
hij heel uitbundig, de vrouw bleef wat
beteuterd zitten kijken.
Het is hier een dooie boel zal je den-
ken, maar als straks de voorstelling be-
gint, zal je ontdekken dat de poppen ei-
genlijk net mensen zijn. Kijk, de poppen-
kast is de wereld waarin wij leven. Ja,
zei ik, dat heeft mijn vader me al dikwijls
gezegd.
Door al die touwtjes laat ik de poppen
bewegen. Ik kan ze laten lopen, dansen
en springen. Zo is het ook in de wereld.
Hier hoog in de hemel zit de grote pop-
penbaas en de mensen zitten aan touw-
tjes. Hij kan ze van alles laten doen. Het
enige verschil met mijn poppen is, dat de
mensen wel eens zelf de touwtjes in han-
den willen nemen. Dat gaat meestal ver-
keerd en dan heb je de poppen aan het
dansen.
Je vroeg me net of die poppen ook ver-
slijten (ik vond die poppen zo menselijk,
dat ik maar niet vroeg of ze wel eens
kapot gingen). Natuurlijk jongen door al
die bewegingen breekt er wel eens een arm
of een been, of er gaat gewoon een touw-
tje los. Ik heb daar een doos met losse
onderdelen, dus worden ze door mij weer
gerepareerd.
Je zal zien dat misschien over veertig
of vijftig jaar ook de mensen weer zo ge-
repareerd worden. Ze hebben dan mis-
schien in de ziekenhuizen dozen met on-
derdelen, zoals harten, nieren enzovoort.
We gaan nu zo beginnen met de voorstel-
ling, maar een ding moet ik nog uitleggen:
„Kijk poppen kunnen natuurlijk niet echt
praten, dat doen mijn vrouw en ik". Hij
pakte een vierkante fles, schonk een klein
glaasje vol, en dronk het in een teug leeg.
Ik keek wat verwonderd maar de pop-
penbaas gaf uitleg: ,,Jan Klaassen is de
laatste tijd een beetje verkouden en om
zijn stem te smeren geef ik hem dit medi-
cijn". Dat drankje van dokter Bokma ge-
bruikte mijn vader ook wel eens.
De voorstelling begon en heel kunstig
werden de touwtjes bediend; Jan Klaas-
sen werd steeds rijkelijk voorzien van
zijn drankje.
Na de voorstelling had ik veel vragen:
„Worden er wel eens nieuwe poppen bij-
gemaakt?" Nee jongen, poppen zijn als
mensen, ze worden geboren, de touwtjes
zitten er dan al aan.
Ik moet ze dan nog van alles leren, ik
begin meestal met klap eens in je hand-
jes, dat gaat nog wel, maar op je boze
bolletje is al wat moeilijker.
Dan leer ik ze om zelf uit de fles te
drinken, dat leren ze snel, alleen is het
moeilijk om ze het later weer af te leren.
Hier kreeg Jan Klaassen weer een drankje.
„Gaan poppen ook dood", vroeg ik. Ja jon-
gen, op een gegeven moment zijn ze te
oud, dan knip ik de touwtjes door en doe
ik ze in die kist waar jij nu op zit. Dat
doet de grote baas hierboven ook met
zijn mensenpoppen. Ongemerkt voelde
ik aan mijn armen en benen, of er touw-
tjes aan zaten, tot de poppenman zei: „Wil
je nog wat vragen?"
„Ja mijnheer, die dikke touwen, waar
zijn die voor?" O, aan die sterke touwen
zit de dood van pierlala. Die touwtjes zijn
niet door te knippen, want de dood wint
het altijd van het leven. Bij poppen en
mensen.
De poppenvrouw was naar buiten om
geld op te halen voor de volgende voor-
stelling. „Zo jongen, zei de poppenbaas,
ik geef Jan nog maar een drankje, straks
moet hij weer hard werken". Op dat mo-
ment kwam de vrouw binnen. Toen be-
greep ik pas goed, wat het is om de pop-
pen aan het dansen te hebben.
De poppenbaas gaf me een seintje, dat
ik beter weg kon gaan. Volgens mij had
de vrouw de touwtjes goed in handen.
Buiten hoorde ik de stem van Jan Klaas-
sen en Katrijn. De fles en de poppenbaas
werden naar buiten gegooid.
Liggend in het gras naast de fles riep de
man mij nog na: „Ja jochie, de wereld is
een poppenkast!"
Illustratie:
Barbara Gravendeel
De Meern, augustus 1937
Theo van den Berg