-ocr page 1-
Van de voorzitter
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens
Verschijnt 4x per jaar. ISSN 0928-4893
17e jaargang nr. 1, maart 1997 ©1997
De vereniging is ingeschreven in het vere-
nigingsregister van de K.v.K. Utrecht e.o.
onder nummer V 479360
Correspondentieadres:
Dorpsstraat 1, 3451 BH Vleuten
Dagelijks bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter
Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten
Tel. 030-6772112
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Meemdijk 62, 3454 HT De Meern
Tel. 030-6661462
P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1, 3544 NC Utrecht
Tel. 030-6771483
A.J. van Zberen, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
Tel. 030-6771263
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr. C. Isings, Soest
Dr. D.W. Gravendeel, Laag Keppel
Gebouwen:
Vleuten: Broederschapshuisjes
(documen- tatie- en informatiecentrum).
Dorpsstraat 1 ,Tel. 030 - 6774222
(gedurende openingstijden)
De Meern: Het Kabinet (permanente
expositieruimte). Zandweg 147B
(achter Verenigingsgebouw)
Contributie (inclusief tijdschrift):
f. 35,- per jaar,
bij verzending per post f. 12,50 extra
Losse nummers tijdschrift:
f. 10,- voor leden, f. 12,50 voor niet-leden
Bankrelaties:
ABN-AMRO Bank De Meern,
rek. 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie:
H.E.J. van Essen en J.W. Schoonderwoerd
Adres: Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Tel. 030 - 6662992
Gehele of gedeeltelijke overname van ar-
tikelen uit dit tijdschrift is slechts toege-
staan met bronvermelding en na verkregen
toestemming van de redactiecommissie.
Illustratie voorpagina:
Tekening van de Ridderhofstad Den
Engh, gedateerd 16 mei 1756
(Fotoreproductie archief H.V., tekenaar niet
bekend)
Druk: Jan Evers De Meern
De kogel is door de kerk. Ten behoeve van
de uitvoering van de grootschalige
woningbouw in onze gemeente, te weten de
plannen Veldhuizen (3500 woningen),
Vleuterweide (9000 woningen), Haarzicht
(Vleuten-noordwest) en De Woerd (De
Meem-noordwest) (2500 woningen), is door
de gemeente via de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek een
project-archeoloog aangesteld. Eerder
schreef ik hier al, dat de gemeente daar-
toe de intentie had uitgesproken, doch dat
de concrete invulling achterwege bleef.
Inmiddels is in deze functie benoemd
Drs E.P.Graafstal. En daar zijn wij zeer
verheugd over, omdat Erik Graafstal de
betrokken gebieden zeer goed kent en
daarom - naar wij verwachten - op voort-
varende wijze en met kennis van zaken
het archeologische onderzoek zal leiden.
Deze eervolle benoeming, waarmee wij
Erik Graafstal van harte geluk wensen, heeft
echter ook zijn schaduwzijde. Het betekent
namelijk dat hij tijdelijk - gedurende de
periode van het onderzoek - zijn
bestuurslidmaatschap van onze vereniging
heeft neergelegd, omdat wij anders als
bestuur in een moeilijk dilemma terecht
zouden kunnen komen. Wij willen namelijk
geheel vrij zijn om onze visie op de
komende ontwikkelingen te kunnen blijven
geven en - indien nodig - onze bezwaren
kenbaar te kunnen maken. Dat wij daarbij
een goede samenwerking met de project-
archeoloog nastreven behoeft geen betoog.
En die samenwerking krijgt al gestalte via de
diensten, die onze archeologische werkgroep
aan de project-archeoloog aanbiedt.
Inmiddels heeft zich een zeer actieve
werkgroep gevormd (meerdere vrijwilligers
zijn overigens nog steeds welkom) om het
werk van Graafstal met schop en spatel
actief te ondersteunen.
Ik hoop van harte, dat regelmatig in dit blad
van de vorderingen verslag zal worden
gedaan.
Ook nog even aandacht voor het
"Romeinenjaar". Ook daar zal in deze
gemeente - via onze vereniging - actief aan
worden meegedaan en daarvoor heeft de
gemeente een subsidie van ƒ 10.000,-
beschikbaar gesteld. Uit de pers hebt u de
plannen al kunnen vernemen: tussen 15
april en 15 september valt er veel te beleven
en zullen de Romeinen weer bezit van
Fletione (!) nemen. Houdt de berichtgeving
in de gaten. En let ook op de uitgave van de
"Romeinen-special", waarvoor de Rabo-
bank een aanzienlijke bijdrage beschikbaar
stelde. Naar meerdere sponsors zijn wij nog
op zoek.
Tenslotte wil ik de plannen voor de
herinrichting van het kerkhof bij de N.H.
kerk te Vleuten in de schijnwerpers zetten.
Van die plannen hebt u al kennis kunnen
nemen via de verslagen van de heer
Bongers in dit blad, maar inmiddels zijn er
ook al plarmen ontwikkeld om het kerkhof
opnieuw te omheinen, zodat het kerkhof en
de kerk vanaf de weg beter zichtbaar
worden, en het kerkhof wellicht weer op
beperkte wijze gebruikt kan worden. Ook
voor dit grootse project zal een beroep
worden gedaan op een financiële bijdrage
van de bevolking en de plaatselijke
bedrijven.
J.EK. Kits Nieuwenkamp.
In dit nummer
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
Haarzuilens 100 jaar (5)
Werk bij de kerk
De familie Ravee / Nieuwenhuis en Ridderhofstad
Den Engh in Vleuten in de 19e eeuw
De stoomtram tussen Utrecht en Harmeien
De restauratie van de Hamtoren van 1963 tot 1975
Wie wat bewaart...die geeft wat
Vernoemp
pag.
1
2
4
7
15
18
25
26
-ocr page 2-
Verenigingsberichten
Jaarverslag 1996
Hierbij geven wij een verkorte versie van het jaarverslag van
de vereniging. Het ledental, dat op 1 januari 1996 838
bedroeg, vermeerderde met 12 nieuwe inschrijvingen en
verminderde met 21 afschrijvingen, zodat het aantal per
1 januari 1997 829 bedroeg.
Op 7 mei werd een algemene vergadering gehouden,
waarin mevr.P.J.de Rooij-Goes en de heren P.G.de Rooij en
T.P.J.van Dijk werden herbenoemd als bestuurslid. Het
bestuur vergaderde dit jaar 8 keer. In de verdeling van de
bestuursfuncties kwam geen wijziging.
Overeenkomstig de doelstellingen van de vereniging was
het beleid ook dit jaar weer gericht op uitbreiding van het
documentatiebezit van de vereniging om de leden en andere
belangstellenden zoveel mogelijk informatie over de
geschiedenis van de gemeente en haar inwoners te kunnen
geven. Gedurende het gehele jaar werd er op de maandag- en
dinsdagmiddagen de de donderdagavonden door een zestal
medewerkers gewerkt aan het ordenen, registreren en
toegankelijk maken van onze documentatieverzamelingen.
Een steeds toenemend aantal bezoekers toonde
hiervoor belangstelling. In de bibliotheek van ons
documentatiecentrum zijn thans meer dan 1050 boekwerken
en ruim 300 jaargangen tijdschriften aanwezig. Het
fotoarchief omvat bijna 2800 foto's, 1800 dia's en 5400
negatieven. De heer J.H.van der Poel zorgde weer voor een
aantal transcripties van voornamelijk oude notariële akten.
Deze collectie omvat nu ruim 2200 stukken. In november
werd, in samenwerking met het Kursus Projekt Vleuten-De
Meern, een cursus genealogie voor beginners gegeven.
Verder werden er nog 4 lezingen en dia-presentaties verzorgd
voor verschillende groepen belangstellenden, waaronder de
afdeling Utrecht van de Ned.Genealogische Vereniging. Op
koninginnedag werden in de Broederschapshuisjes foto's en
documenten tentoongesteld, en ter gelegenheid van de markt
in Vleuten op 31 augustus werd daar een expositie ingericht
met als thema "wassen en strijken in vroeger tijden". Op
deze dagen mochten wij daar resp. circa 150 en 125
belangstellenden ontvangen.
Ons tijdschrift verscheen dit jaar weer viermaal met in
totaal 100 pagina's tekst. Er werden 20 artikelen geplaatst
van 9 auteurs.
Gedurende dit jaar werd regelmatig gewerkt aan de
herinrichting van Het Kabinet. Er werd overleg gevoerd met
de directeuren van de basisscholen om de exposities in dat
gebouw ook aantrekkelijk te maken voor de hoogste groepen
van die scholen. Adviezen daarover werden ingewonnen.
Er werd dit jaar overleg gevoerd om weer deel te nemen
aan de jaarlijkse open monumentendag, doch voorlopig werd
in de plaats daarvan voor het komende jaar 1997 begonnen
met het ontwikkelen van activiteiten in het kader van het
Romeinenjaar.
Op het gebied van de zorg voor monumenten is het bestuur
dit jaar ook actief werkzaam geweest. De ontwikkeling van
bebouwingsplannen voor gebieden waar monumenten zijn
gelegen werd nauwlettend gevolgd. In november werden bij
de gemeente bezwaren ingediend tegen het voorstel om
toestemming te verlenen voor grondwerkzaamheden in het
plan Veldhuizen, omdat naar de mening van het bestuur
onvoldoende rekening werd gehouden met de vastgestelde
uitgangspunten en randvoorwaarden betreffende het
"ervaarbaar" houden van de in dat gebied gelegen monu-
menten in hun omgeving.
De archeologische werkgroep, bestaande uit enkele
bestuursleden en leden van onze vereniging en een aantal
leden van de afdeling Utrecht van de Archeologische
Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), is ook dit jaar
bezig geweest met veldonderzoek in onze gemeente. Een
verslag van deze werkgroep treft u hieronder aan.
Met de inkomsten uit de contributies, de advertenties in ons
tijdschrift en het subsidie van de gemeente konden alle
activiteiten dit jaar worden bekostigd en mede dank zij een
zorgvuldig beheer en het werk door vrijwilligers kon de
exploitatierekening met een bescheiden batig saldo worden
afgesloten.
Aan het eind van dit verslag wil het bestuur weer een
woord van dank uitspreken aan allen die zich dit jaar op
enigerlei wijze voor de vereniging ingezet hebben en speciaal
aan de vaste medewerkers die daaraan veel tijd besteed
hebben.
Verslag van de Archeologische Werkgroep
In het afgelopen jaar heeft de Archeologische Werkgroep in
ongewijzigde samenstelling zijn activiteiten voortgezet. De
werkgroep bestaat uit leden van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens en de Archeologische
Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), in totaal
ongeveer 10 personen, gelijkelijk verdeeld over de twee
'bloedgroepen'. In de regel komt de werkgroep eens in de
twee weken op zaterdagochtend bijeen, behalve in de
zomerperiode - tenzij er nood aan de man is. Als onder-
komen, depot en museum dienden ook dit jaar weer de
accomodaties van de Historische Vereniging.
De werkgroep heeft zich ook in 1996 voornamelijk
beziggehouden met veldkartering, met name in het
onderzoeksgebied Vleuten-Haarzuilens. In februari
verscheen in Westerheem, het tijdschrift van de AWN, een
samenvatting van de bijzondere resultaten die de afgelopen
jaren zijn geboekt in het deelgebied rond het Haarpad. Daar
werd in de jaren 1993-1995 een compleet archeologisch
'landschap' in kaart gebracht, met talrijke kleine
nederzettingen uit het begin van de jaartelling en de
merovingische tijd (5e-8e eeuw), gelegen rond de restgeul
van een oude Rijntak.
In het voorjaar is een nieuw deelgebied onder handen geno-
men en afgerond, namelijk de geplande nieuwbouwlocatie
Vleuten-noordwest. Het gaat om een gebied van ca. 22 ha,
hoofdzakelijk bestaande uit grasland. In tegenstelling tot het
terrein rond het Haarpad is hier in het verleden op grote
schaal klei afgegraven ('afge vlet') ten behoeve van de dak-
pan- en steenindustrie. Waarschijnlijk zijn daarbij de nodige
archeologische resten verloren gegaan. Toch konden twee
min of meer belangrijke vindplaatsen in kaart worden
gebracht. Op beide terreinen werd een concentratie van
handgevormd aardewerk uit de Late IJzertijd/Romeinse tijd
-ocr page 3-
gevonden (ca. 250 v. Chr. - 250 na Chr.). Net als rond het
Haarpad hebben we hier vermoedelijk te maken met kleine
agrarische nederzettingen, meestal een erf met één of twee
houten boerderijen en enkele opslagschuurtjes.
De nieuwe vindplaatsen sluiten goed aan op het bewo-
ningssysteem rond het Haarpad. Een van de vindplaatsen lijkt
redelijk geconserveerd. Op het andere terrein, dat aan twee
zijden is afgevlet, komen ook bewoningssporen uit de vroege
Middeleeuwen voor (5e-8e eeuw). Deze nederzetting staat
duidelijk in verbinding met de vroegmiddeleeuwse vindplaat-
sen aan het Haarpad en is net als deze gelegen aan de
verlande restgeul. Het ligt in de bedoeling dat over het
deelgebied Haarzicht in 1997 een rapport wordt gemaakt.
In het najaar van 1996 is een aanvang gemaakt met het
derde deelgebied van het project Vleuten-Haarzuilens: de
polder Haarrijn, voorheen Themaat geheten. Het gebied ligt
ten noorden van de Thematerweg, ingesloten tussen de
Maarssenseweg en het dorp Haarzuilens. In het kader van het
plan Leidsche Rijn zal hier weldra een grote recreatiepias
worden aangelegd. Daardoor zal de noordflank van de
stroomrug van de Oude Rijn worden vergraven. Het gaat hier
vermoedelijk om een wat ouder deel van de stroomrug, dat
over het algemeen iets lager is gelegen. Toch komen ook hier
plaatselijk markante verhogingen voor, evenals verlande
restgeulen. Kortom, ooit was ook dit een aantrekkelijke
woonplaats. Mogelijk zullen in dit gebied nog oudere bewo-
ningsresten te voorschijn komen dan tot dusver tussen
Vleuten en Haarzuilens gevonden, dat wil zeggen uit de
Vroege of Midden-IJzertijd (700-250 v. Chr.) of wellicht zelfs
de Bronstijd (2100-700 v. Chr.). Tot dusver zijn in de polder
Haarrijn alleen schamele bewoningsresten uit de Late
Ijzertijd/Romeinse tijd gevonden, en wel in het uiterste zuid-
westen naa.st het dorp Haarzuilens. Het gaat hier kennelijk om
een noordelijke uitloper van het systeem rond het Haarpad.
In 1996 is Het Kabinet aan de Zandweg in De Meern
opnieuw ingericht en daarbij heeft ook de archeologische
afdeling een nieuw aanzien gekregen. Met name de talrijke
vondsten van het Romeinse castellum op de Hoge Woerd zijn
nu in een zeer aantrekkelijke opstelling te zien. Het museum
is op afspraak te bezichtigen (contactpersoon: dhr. H.E.J. van
Essen, tel. 030-6662992).
Enkele leden van de werkgroep hebben het ruimtelijk beleid
van de gemeente Vleuten-De Meern gevolgd. Wanneer
archeologische belangen op het spel stonden, is namens de
Historische Vereniging op de plannen gereageerd. Dat was
o.a. het geval in het kader van bestemmingsplan Veldhuizen,
ten westen van De Meern, waar de ruïne van kasteel Nyvelt
en een reeks kleinere vindplaatsen uit de Romeinse tijd in het
geding zijn. Enkele van deze terreinen werden in 1996
bezocht om hun actuele gesteldheid te onderzoeken. Daarbij
werden scherven van Romeins aardewerk en een fragment
van een dakpanstempel gevonden.
De komende jaren zal de werkgroep haar aandacht
verleggen naar andere vormen van archeologisch onderzoek.
Naar aanleiding van de bouwactiviteiten van Vleuten-De
Meern en Utrecht zullen op verscheidene plaatsen
opgravingen en andere oudheidkundige waarnemingen
plaatsvinden. Beide gemeenten hebben intussen een projec-
tarcheoloog aangesteld. Aan de werkgroep is gevraagd
assistentie te verlenen bij het op stapel staande onderzoek. Er
breken drukke tijden aan ...
E.R Graafstal.
Uitnodiging algemene ledenvergadering
Hiermee nodigen wij de leden uit voor de algemene
vergadering van de vereniging, welke gehouden zal worden
op woensdag 23 april 1997 in het Verenigingsgebouw,
Zandweg 148 in De Meern. Aanvang 19.30 uur.
Agenda
1. Opening.
2.  Notulen van de vorige vergadering.
3. Jaarverslag over 1996.
4. Rekening over 1996:
a. Verslag van de controlecommissie;
b. Goedkeuring rekening en balans.
5.  Benoeming nieuwe controlecommissie.
6.  Vaststelling begroting voor 1998 en contributie voor 1998
(ongewijzigd).
7.  Benoeming bestuursleden.
8. Rondvraag en sluiting.
Het bestuur,
J.F.K.Kits Nieuwenkamp, voorzitter
J.W.Schoonderwoerd, secretaris.
Toelichting
Agendapunten 3, 4 en 6: De hier bedoelde stukken liggen op
donderdag 17 april van 19.30 - 22.00 uur en op maan-
dag 21 en dinsdag 22 april van 14.00 - 17.00 uur in de
Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1, alsmede een uur voor
de vergadering in de vergaderzaal voor de leden ter inzage.
Agendapunt 7: Volgens het rooster van aftreden zijn dit jaar
de heren T.van den Berg, H.E.J.van Essen en E.PGraafstal
aan de beurt om af te treden. De heer Graafstal heeft zijn
functie inmiddels neergelegd in verband met zijn benoeming
tot projectarcheoloog van de gemeente. De beide anderen zijn
herbenoembaar en worden door het bestuur candidaat
gesteld. Ter voorziening in de ontstane vacature wordt de
heer J.H.J.Joosten te Vleuten door het bestuur candidaat
gesteld. Door tenminste tien leden kunnen ook candidaten
worden voorgedragen. Deze voordracht dient uiterlijk drie
dagen vóór de vergadering bij het bestuur (de secretaris) te
worden ingediend.
N.B. Aansluitend aan deze ledenvergadering is er om 20.00
uur een bijeenkomst, waar de project-archeologen van de
gemeenten Vleuten-De Meern en Utrecht een en ander
zullen vertellen over het archeologisch onderzoek in
verband met de grote uitbreidingsplannen en waar een dia-
presentatie over de Romeinen zal worden gegeven. Wij
verwijzen hiervoor naar de hierna vermelde activiteiten in
het kader van het Romeinenjaar 1997.
-ocr page 4-
Haarzuilens 100 jaar (5)
door J.F.K. Kits Nieuwenkamp
Activiteiten in het kader van het Romeinenjaar 1997
Algemeen
Dit jaar is het 1950 jaar geleden dat de Romeinen de Rijn kozen
als noordgrens van het Romeinse Rijk. Ter herdenking van dit
feit is het jaar 1997 door de provincie Utrecht uitgeroepen tot
Romeinenjaar en worden er op diverse plaatsen in de provincie
activiteiten ontplooid ter herinnering aan de Romeinen.
Ook in Vleuten-De Meem, waar destijds een Romeinse neder-
zetting was gelegen, wordt hieraan de nodige aandacht gegeven.
Door onze vereniging is een comité gevormd dat in dit kader een
aantal activiteiten heeft georganiseerd in de periode 15 april -
15 september. Het Kabinet van de vereniging. Zandweg 147b te
De Meem, wordt omgebouwd tot een Romeinse villa en daarin
wordt een expositie ingericht van Romeinse vondsten. Tevens
wordt er een spectaculaire dia-show vertoond. Tijdens de ver-
schilldende evenementen en verder op verzoek kan het gebouw
bezocht worden.
Op woensdag 23 april om ± 20.00 uur (na de ledenvergade-
ring) is er in het Verenigingsgebouw in De Meem een bijeen-
komst waar de project-archeologen van de gemeenten Vleuten-
De Meem en Utrecht, de heren E. Graafstal en H. Wyenia, een en
ander zullen vertellen over het archeologisch onderzoek, dat in
verband met de nieuwe uitbreidingsplannen in onze regio zal
worden uitgevoerd. Aansluitend daaraan zal de speciaal voor het
Romeinenjaar door de heer Toon van Weerdenburg gemaakte
dia-show door hem worden gegeven. Deze bijeenkomst is voor
belangstellenden vrij toegankelijk en is beslist de moeite waard.
Op zaterdag 3 en zondag 4 mei wordt er rondom het Kabinet en
de Hoge Woerd (Castellum) een Romeinen-weekend gehouden
met de Gemina-groep (Romeinse soldaten met demonstraties),
een Romeinse markt met verkoop van wijn in replica's van
Romeinse amphoren (kruiken), de grootse dia-show, scherven
zoeken voor kinderen, Romeins brood en vermoedelijk een
Romeinse strijdwagen.
Op zaterdag 6 en zondag 7 september wordt er wederom een
Romeinen-weekend rondom het Kabinet en de Hoge Woerd, nu
met de Omnia-groep (Romeinse burgers) en weer een Romeinse
markt, strijdwagen, scherven zoeken en dia-show.
Op zaterdag 13 september (Open Monumentendag) zal de
expositie in het Kabinet weer geopend zijn en ook de dia-show
weer gegeven worden.
Over het programma van de Romeinen-weekenden zal in de
pers nog het nodige worden gepubliceerd.
Voor verder inlichtingen en het maken van afspraken kunt u
bellen met de voorzitter van het comité, de heer J. Kits
Nieuwenkamp, tel. 030-6772112.
In de raadsvergadering van 13 april 1888 wordt het bezwaar-
schrift van Johanna Looijaard behandeld tegen de hoofdelijke
aanslag 1888 van ƒ 4,-. Op grond van bezit (vermogen) en inko-
men werd aan een ieder een te betalen belastingsom opgelegd.
Het bezwaar van Johanna Looijaard wordt niet gehonoreerd,
omdat de aanslag is opgelegd op grond van haar "vermoedelijk
vermogen". Zo blijft ook de aanslag van R Spliet van ƒ 18,-
gehandhaafd, omdat "het bedrag van de aanslag zich niet alleen
regelt naar den uiteriijken staat van de belasting schuldige, maar
mede (!) naar den uiteriijken staat van de belastingschuldige".
Voorts keurt de raad goed om aan A. van Lent, gemeenteveld-
wachter, wegens levering van voedingsmiddelen ten behoeve
van onder de gemeente Haarzuilens aangehouden personen, een
bedrag te betalen van ƒ 3,80. Ook wordt de uitgaaf goedgekeurd
van ƒ 21,15 aan Jhr. J.W.A. Barchman Wuijtiers, burgemeester
van Haarzuilens, wegens restitutie van in 1886 bij voorschot
betaalde kosten tot blussing van de op 30 juli 1886 bij G. van der
Meer (raadslid) op Themaat plaats gehad hebbende brand.
In de vergadering van 25 juni wordt nog een uitgave goedge-
keurd van ƒ 0,82 voor de "kosten tot instandhouding van het
gemeentearchief en onderhoud van historische gedenkteekenen"
(welke gedenktekenen dit zouden kunnen zijn, is niet bekend) en
ƒ 2,- aan C.W. van Oostrum te Haarzuilens "voor het uitsteken
van vlaggen". Op 17 mei 1889 wordt dit bedrag bepaald op
ƒ 1,50.
Op 30 juli 1888 wordt een nieuw "Collegie van Zetters"
benoemd en wel de heren J. Vulto, A. van Schalk, G. van der
Meer en J. van Wijk. De "zetters" waren diegenen, die de belas-
ting-aanslag bepaalden.
In de vergadering van 25 februari 1889 werden de omslagen
van de volgende ingezetenen oninbaar verklaard: C. van Schalk
(ƒ 2,-), H. Reuser (ƒ 3,-), Jannigje Oostmm (ƒ 10,-), D. de Goeij
(ƒ 4,50) en G. Hoogendoom (ƒ 16,67).
Het gemeenteraadslid A. van Schaik heeft per 4 april 1889 ont-
slag genomen als raadslid - zoals in de vergadering van 17 mei
1889 wordt meegedeeld - wegens vertrek uit de gemeente. Op 4
juli wordt tot opvolger benoemd de heer J. Uiterwaal. In de ver-
gadering van 26 juli 1889 wordt J. van Wijk tot wethouder geko-
zen. In de vergadering van 3 september vraagt de heer Uiterwaal
of het sluitingsuur voor de herbergen voor de aanstaande kermis
niet moet worden geregeld.
Op 14 februari 1890 wordt besloten ƒ 3,50 te reserveren voor
reisgelden aan arme passanten.
In de vergadering van 27 juni 1890 wordt meegedeeld, dat het
raadslid R. van Nes op 1 april is overleden. Als opvolger wordt
toegelaten de heer H.H. Broekhuijse.
Tot het Collegie van Zetters worden op 19 augustus 1890
gekozen: J. de Goeij, G.J. van Berkestijn, J. van Wijk en J. Vulto,
per 29 juli 1892: G. van der Meer, J. Vulto Sr, J. Vulto
(Ockhuizen) en J. Versteeg en per 27 augustus 1894: J. de Goeij,
G.J. van Berkestijn, J. Vulto (Ockhuizen) en J. van Wijk. Op 21
juli 1893 worden tot raadslid benoemd de heren J. van Wijk en
H.H. Broekhuijse, terwijl op 5 september 2 wethouders worden
benoemd wegens periodiek aftreden van de heren J. de Goeij als
In het vorige nummer van dit tijdschrift werd een overzicht gege-
ven van de bouwactiviteiten rond kasteel De Haar van 1888 t/m
1894. Nu dezelfde periode aan de hand van de raadsnotulen. En
weer vinden wij geen enkel aanknopingspunt met de grote ver-
anderingen, die in het oude dorp De Haar toch op til zijn!
-ocr page 5-
1. de ingezetenen bij circulaire uittenoodigen voortaan niet meer
aan bedelaars te geven en evenmin aan personen dien onder den
schijn van lucifers enz. te koop aan te bieden, aalmoezen trach-
ten intezamelen;
2. gedurende de eerste weken door twee rijksveldwachters en den
gemeente-veldwachter speciaal te doen surveileren tot wering
der bedelarij". Hij stelt voor aan de veldwachters een gratificatie
te verlenen van hoogstens ƒ 5,-.
In de vergadering van 17 mei 1889 wordt aan A. van Lent te
Vleuten ƒ 1,- toegekend, wegens levering van voedingsmiddelen
ten behoeve van onder de gemeente Haarzuilens aangehouden
personen.
In de vergadering van 28 september 1891 deelt de burge-
meester mee, dat B&W, met het oog op het voornemen van de
burgemeester om de gemeente-veldwachter P. van Lint per
1 januari 1892, wegens hoge leeftijd tot ontslag voor te dragen,
hebben besloten hem een jaarlijks pensioen van ƒ 25,- toe te ken-
nen. In de vergadering van 11 maart 1892 wordt besloten:
1.   tot eervol ontslag aan de gemeentebode P. van Lint per
1 maart;
2.  aan de rijksveldwachter G. van den Burg, wegens bewezen
diensten gedurende de ziekte van de thans eervol ontslagen
gemeente-veldwachter en bode P. van Lint, een gratificatie te
verlenen van ƒ 10,- en hem te rekenen vanaf 1 maart toe te ken-
nen de jaarwedde uitgetrokken voor de gemeente-veldwachter.
Gemeente-geneesheer
Op 25 februari 1889 wordt het ingekomen verzoekschrift van de
heer W.R.J. Hubers van Assenraad, arts te Utrecht, behandeld,
om benoemd te worden tot gemeente-geneesheer te Haarzuilens,
hetgeen plaatsvindt m.i.v. 1 mei 1889, en waarbij tevens eervol
ontslag wordt verleend als wnd.geneesheer aan de heer
P. Nuijens Jr te Harmeien. Maar de gemeente-geneesheren voe-
ren hun taak hier niet lang uit. Op 1 april 1890 wordt per 1 mei
de heer B. van Delden, arts en eervol ontslagen Officier van
Gezondheid Iste Klasse O.I. Leger, te Nijmegen, benoemd tot
gemeente-geneesheer van Haarzuilens en wederom wordt aan de
heer P. Nuijens, die kennelijk weer te hulp was geroepen, eervol
ontslag verleend als waarnemer. Maar op 27 februari 1891 is het
alweer zover en wordt B. van Delden per 1 maart 1891 op ver-
zoek ontslag verleend als gemeente-arts wegens vertrek naar
Utrecht. Na enige bespreking wordt met algemene stemmen
besloten voorshands geen vaste jaarwedde voor een gemeente-
geneesheer te verlenen, doch per declaratie te betalen. In de
vergadering van 25 maart blijkt de heer P. Nuijens te Harmeien
wederom bereid te zijn tegen een jaarwedde van ƒ 200,- als waar-
nemer te fungeren, totdat in de vacature zal zijn voorzien.
Dat is overigens alweer per 1 mei 1892 door de benoeming in de
raadsvergadering.
wethouder en J. van Wijk als raadslid. Tot wethouder worden
benoemd J. de Goeij en J. van Wijk.
In de vergadering van 16 oktober 1893 wordt besloten aan G.
Hondelink, gemeentesecretaris, "wegens bij voorschot gedane
betalingen inzake blussching brand op de hofstede bewoond door
A. Kool ƒ 13,-, en ƒ 6,28, wegens bij voorschot betaalde zegel-
en legesgelden inzake aanstelling veldwachter J. Jansen en ƒ 2,80
aan A. Edelbroek te Vleuten, wegens advertentiekosten inzake
oproeping gemeente-geneesheer.
De begroting 1895 wordt op 15 oktober 1894 bepaald op
ƒ 2567,26.
Wilhelmina
In de vergadering van 31 augustus 1888 herdenkt de burgemees-
ter "het heden voor Nederland heuchelijke feest der 8e verjaring
van H.K.H, de Kroonprinses. Het verheugt hem, dat juist op
dezen dag de Gemeenteraad bijeen is om uiting te kunnen geven
aan de gevoelens van blijdschap welke hem en ongetwijfeld den
ganschen Raad op dezen dag bezielt, terwijl hij de wensch uit-
spreekt dat H.K.H, nog tal van jaren voor het Nederlandsche
Volk in gezondheid zal mogen bespaard blijven". Het gaat hier
om onze latere Koningin Wilhelmina (1890-1948), in 1880 te
Den Haag geboren als enige dochter van Koning Willem III, uit
diens tweede huwelijk met Koningin Emma. Dat aan haar ver-
jaardag extra aandacht werd besteed was begrijpelijk, omdat zij
nog slechts de enige nakomelinge was en troonopvolgster werd
door het overlijden van haar halfbroer Alexander in 1884 en het
voortbestaan van ons Koningshuis dus van haar afhankelijk was.
Zij besteeg de troon bij de dood van haar vader op 23 november
1890. De eerste acht jaren stond zij echter onder regentschap van
haar moeder. Na het bereiken van haar meerderjarigheid werd zij
op 6 september 1898 ingehuldigd. In diezelfde periode werd het
nieuwe dorp Haarzuilens officieel en met veel vertoon in gebruik
genomen. Daar komen wij in het vervolg nog op terug.
Gemeente-veldwachters
Bij de behandeling van de jaarwedden der veldwachters in de
vergadering van 10 oktober 1888 deelt de burgemeester mee,
"dat door den Heer Commissaris des Konings bij circulaire van
2 augustus 1888 naar aanleiding van een daaromtrent ontvangen
schrijven van den Heer Minister van Justitie, gewezen is op de
wenschelijkheid tot afschaffing der gewoonte - daar waar die nog
bestaat - dat de Veldwachters den ingezetenen Nieuwjaars-
almanakken aanbieden". In verband hiermee en met het voor-
nemen van de burgemeester om het aanbieden van
Nieuwjaarsalmanakken aan de Veldwachter voortaan te verbie-
den, "achten B&W eene traktementsverhoging van ƒ 5,- voor
dien beambte billijk en stellen mitsdien voor het traktement van
den Gemeente-Veldwachter ingaand 1 Januari e.k. te bepalen op
ƒ 55,- 's jaars". Het betreft hier vader en zoon Piet en Antoon van
Lint, die in deze periode hun naam veranderen in Van Lent. In de
officiële stukken wordt de naam dan ook zowel als Van Lint, als
Van Lent geschreven. Het verhaal gaat, dat de veldwachter(s)
door de jeugd geplaagd werden met een liedje, waarin de nadruk
werd gelegd op "Van Lintje, Van Lintje, Van Lintje". Daarom
werd het Van Lent.
Voorts deelt de burgemeester in de vergadering van 25
februari 1889 mee, "dat den last welke alhier van de steeds toe-
nemende bedelarij in grote mate wordt ondervonden hem heeft
doen besluiten:
-ocr page 6-
Werk bij de kerk (III)
(Nieuw leven voor oude begraafplaats?)
Het is inmiddels 5 september als ik, na de vakantieperiode, met
hulp van Maroesja weer aan de slag ga. Samen zetten we de laat-
ste drie scheefgezakte stenen weer netjes recht, waaronder die
van Jan Graafland, nummer 30. Deze laatste met moeite vanwe-
ge de eerder genoemde vlierstronk, maar kennelijk heeft de
"behandeling" met wegenzout toch voor enige ruimte gezorgd.
Nu staat dit unieke grafmonumentje van gemetselde baksteentjes
met een metalen tekstplaat weer rechtop in plaats van achterover.
Inmiddels is de droevige geschiedenis die erbij hoort door
mevrouw Tilstra-Graafland letterlijk aan de vergetelheid ontrukt.
Ik verwijs hiervoor nog maar eens naar het artikel "Gevolgen van
de oorlog" van J.Kits Nieuwenkamp in dit tijdschrift (juni 1995).
Op 12 september metselen we met hulp en belangstelling van
de kerk vijf grafstenen terug op hun, rechtgestelde, sokkels. Door
het verouderen "houdt" de cement soms niet meer en raakt de
grafsteen los. Reparatie is eenvoudig: de voeg schoonhakken en
opnieuw opmetselen. De heren Zweers en Verschoor nog
bedankt!
Na afloop vertelt de heer Verschoor iets over de toekomstplannen
die de kerk inmiddels heeft met het kerkhof. Men wil, zo moge-
lijk, het kerkhof weer in gebruik nemen als "strooiveld" en er een
urnenmuur oprichten op de oude funderingen, die eerder al ver-
meld werden. Nu, als ons werk daartoe heeft bijgedragen is het
zeker niet tevergeefs geweest. En ik weet dan ook waar ik moge-
lijk m'n as kan bestemmen, want de Europaweg "in the middle
of nowhere" heb ik nooit zo zien zitten. En misschien velen met
mij.
De laatste helft van september besteed ik aan de grafstenen die
echt gescheurd of gebroken zijn. Nummers 17 (A.Lam) en 18
(E.de Gier) worden gelijmd met een speciale twee-componen-
tenlijm en de laatste ook met een pen-gat verbinding. Dat blijkt
heel lastig zonder een goede werkplaats. Intussen schildert
Maroesja resterende teksten en palmtakken, maakt schoon en
ruimt op.
Meneer Hoogstraten neemt drie marmeren stenen van kinder-
graven onder handen. Opschuren, want het witte marmer vervuilt
sterk, en tekst schilderen. Dit laatste, bij verdiepte letters, na mas-
kering van de omringende natuursteen met het sap van een gehal-
veerde ui. "Groenteman, mag ik een pond uien voor de
Historische Vereniging?". Zijn keuze van verfkleur, blauw voor
de letters en goud voor de palmtak, vind ik bijzonder smaakvol.
Als ik tenslotte, op aanwijzing van meneer Hoogstraten, één van
deze marmeren steentjes (Nr 33 "Hans") wil terugplaatsen en een
sleufje graaf voor twee funderings"voeten", stuit ik op hardsteen
en marmer. Een weggezakte grafsteen misschien? Later in die
week (inmiddels is het 3 oktober) graaf ik, na fotograferen, alles
op: geen grafsteen, maar iets wat er op lijkt. Mogelijk bij de laat-
ste verbouwing uit de kerk gekomen?
Donderdag 17 oktober werken we voor het laatst samen.
Maroesja schildert Pauw (Nr 14) netjes af en krijgt het koud.
Intussen monteer ik de marmeren tekstplaat van Lam (Nr 17) met
kit en roestvrij stalen schroeven aan de hardstenen zerk vast, die
al eerder was gelijmd en teruggelegd. Ook maak ik nog een begin
met de steen van mevrouw Zeeuw (nr 29), maar het wordt nu te
koud om stil te zitten. Op de nummers 29 en 17 na is nu alles her-
steld en geschilderd.
Op 31 oktober plant ik de grafkelder aan met vrouwenmantel
(Alchemilla mollis), een sterke vaste plant die zich flink uitzaait
en hopelijk tegen de dauwbramen kan concurreren. Ook hark ik
het beukenblad vast weg.
's-Avonds krijgt mijn hoogzwangere vrouw het benauwd en
moeten we per taxi naar het ziekenhuis in Utrecht. Daar komen
we ongeveer middernacht aan, na eerst onze oudste bij de buren
ondergebracht te hebben. Net op tijd! Twee uur later zijn we
moeder en vader van Marius en Eva en ben ik dus doodgraver
tussen wieg en graf! Ongeveer als in het gedicht "Insomnia" van
J.C.Bloem, voor de kenners.
Pas later realiseer ik me dat hun geboortedatum 1 november is
en ik nog iets anders te gedenken heb. Precies 10 jaar eerder
begon ik in Maarssen als tuinman-doodgraver te werken op de
Algemene begraafplaats. Ook zo blijven leven en dood nauw
verbonden.
Of er in 1997 nog tijd is om wat aan het kerkhof te doen? De tijd
zal het leren.
Rest me nog alle foto's, aantekeningen en gegevens die ik niet
direct nodig heb bij de Historische Vereniging in het archief
onder te brengen, zodat toekomstige onderzoekers onze gege-
vens verder kunnen bestuderen en uitbouwen. Ook de platte-
grondtekening moet na de restauratie van de grafstenen hier en
daar wat aangepast worden.
Graag wil ik m'n verslag-trilogie besluiten met de tekst van één
van m'n eerste "slachtoffers" in Maarssen, de oud-voorzitter van
de Historische Kring in Maarssen, Dick Dekker (1916-1986):
"Het komende en het voorbije blijven altijd verbonden".
Cees Bongers
Foto van één van de grafstenen vóór de opknapbeurt
-ocr page 7-
De familie Ravee/Nieuwenhuis
en Ridderhofstad Den Engh in Vleuten
in de 19e eeuw
door F.J.Scheepens
Een schatrijke lakenkoopman wonende op de Ganzenmarkt in Utrecht, een Deense kapitein die schipbreuk leed op de
Zuiderzee, een jongeman die op 17-jarige leeftijd kasteelheer werd van Den Engh en een sociaal hervormer die nationale
bekendheid kreeg, ze komen allen voor in één familie. Het zijn geen hoofdpersonen van een roman maar uit een stukje
geschiedenis van de familie Ravee/Nieuwenhuis, die veel bezittingen in onze gemeente heeft gehad.
Hendrik Ravee (1753-1833), Heer
van Den Engh van 1813 tot 1833
Hendrik werd in 1753 in de Lutherse Kerk
van Utrecht gedoopt als zoon van Hendrik
Ravee, lakenkoopman, en Rachel de Bruin.
Het gezin woonde aan de noordzijde
van de Ganzenmarkt in Utrecht in een
winkelwoonhuis, genaamd Compostel 1).
Compostel heeft een zeer lange geschiede-
nis. In 1990 is bouwhistorisch onderzoek
gedaan naar dit middeleeuwse huis, nu
Ganzenmarkt 24. Het huis werd al
genoemd in 1309, het grensde aan het
toenmalige klooster van de minderbroeders
en werd toen bewoond door Niclase van
Compostelle. Hiermee is de naam van het
huis verklaard. Uit dendrochronologisch
onderzoek (jaarringenpatroon) in 1990 van
de oude eiken balken kon worden vast-
gesteld dat het hout kort na 1302 was
gekapt. In de loop der eeuwen zijn de
zijmuren en achtergevel grotendeels
bewaard gebleven maar de voorgevel is
echter totaal veranderd. Het huis was een
zogenaamd stadskasteel, had niet minder
dan vier schoorstenen en was ongeveer 25
jaar jonger dan kasteel Oudaan (Oude
Gracht 99) 2).
Na de dood van Hendrik Ravee sr in 1767
zette zijn vrouw Rachel de Bruin de
textielhandel voort. Hendrik jr werkte ook
in de zaak, want hij huurde in 1789 het
woonhuis aan de Ganzenmarkt, een huis
met pakhuis aan de Strooysteeg en 2
"laaken en baay raamen (etalages) op de
drift of op wal aan 't Vreeburg bij de
menegie (manege?) voor 12 jaaren voor
750 gulden per jaar". Rachel de Bruin
overleed in 1789, erfgenamen waren haar
kinderen Hendrik, Antonie, Adamina,
Geertruida en Nicolaas Ravee, verder twee
kleinkinderen van Pesch, kinderen van
haar overleden dochter Anna Margaretha
Ravee. Haar innocente (zwakzinnige)
't- j^^ét^'^ê'-l^f/'
^ ^' ...^
%«,.,
Aquarel van G.G.Haanen in 1823 3). Het middelste huis links met hijsbalk is Compostel,
rechts "het Keijserrijck", nu vleugel van het Utrechtse stadhuis. Op de voorgrond een
koopvrouw met kinderen.
-ocr page 8-
dochter Geertruida Ravee verbleef in het
Brigittenklooster Marienbloem in Calcar,
zij kreeg het vruchtgebruik van haar portie,
1/6 deel van 56.000 gulden.
De textielzaak aan de Ganzenmarkt heeft
blijkbaar goed gefloreerd. Zoon Hendrik
mag de gehele inboedel van het huis
Compostel ovememen voor 3700 gulden
en "alle gemaakte silver" voor 1100 gulden
inbreng in de boedel 4). Hendrik jr bleef
zijn hele leven in het ouderlijk huis
Compostel wonen. Daarnaast bezat hij een
"plaisiertuin met Heere huisinge" en thee-
koepel buiten de Catharijnepoort aan de
Singel nabij het Sterrenbosch, verkregen in
1814 na het overlijden van zijn ongehuwde
zuster Adamina Bemardina Ravee. In 1812
kocht hij Ridderhofstad Schoonauwen bij
Houten van de erfgenamen van Frederika
Johanna d'Ivoy, douairiere van Gerlach
Theodoor baron van der Capellen. Op 18
april 1813 kocht hij op een publieke veiling
in Amsterdam de Ridderhofstad Den Engh
onder de gemeente Vleuten van de erfge-
namen van Jan Cyprianus van Ewijck 5).
Het is niet de bedoeling de gehele handel
en wandel van Hendrik Ravee op te nemen,
doch slechts enkele stukken die zijn per-
soon typeren en inzicht geven in zijn vele
bezittingen. Naast Den Engh bezat hij nog
land op Themaat, op Alendorp, achter
Overvliet en de boerderij Stapelnissen in
Oudenrijn, in totaal ruim 154 hectaren
binnen de gemeente Vleuten-De Meem 6).
De familie Ravee/Nieuwenhuis
Hendrik Ravee +1767
X Rachel de Bruin +1789
i Utrecht
1
Nicolaas
Ravee
Anna M Hendrik
Ravee Ravee
Geertruida Antonie
Ravee Ravee
Adamina B
Ravee
1747-1808 1751-1789 1753-1833 1756-            1758-1818 1759-1814
ongehuwd x 1784 ongehuwd zwakzinnig x                 ongehuwd
C.Smitz                                            P.T.Barlov
van Pesch                                         1
uitrecht
Henriette A
Ravee
X
William Berry
1
!Birniincrham(El
Francls H Anna
Anna M.E.C.
van Pesch
X 1811
Jacob
Nieuwenhuis
wedn.van C.W.F.Domela
1777-1857
Rachel C.J.H,
van Pesch
X
Adam H.Velsen
Pieter H.Velsen
Berry
Berry
Utrecht/Deventer/Leiden/Vleuten
Ie huw. I 2dehuw.
Ferdinand J Coenraad JN Hendrik B Dionys C Adriaan J Anna J
Domela Nieuwenhuis Nieuwenh. Nieuwenh. Nieuwenh. Wieuwenh.
Pieter H.
Nieuwenh.
1816-1890 1819-1894 1820-1880
X 1845 ongehuwd x 1854
S.M.van
                             S.M.Pillet
Welze                                  I
IPariis
Nieuwenhuis 1813-1879
1808-1857 X 1840
X 1834 A.Nyegaard
Henriette F 1
Berry |A'dam/Utr.
! Utr. /A' dam
I I I I 1
Ferdinand
Domela
Nieuwenhuis
1846-1919
x(l)1870 J.Lulofs +1872
x(2)1874 J.A.Verhagen +1877
x(3)1880 J.F.Schingen Hagen +1884
x(4)1891 E.J.Godthelp
lo.a.Harlinqen/A'dam
Wapeu Nye(,'nar(l (K ie n w en Iiu ia):
Düorsncdcn 1. m lluutti een züverffn was-
sende aangezic}dstnaa^t; II.
iii rood een ril-
Veren kvis Helmteeken: een doodshoofd
en face ijesteld, vjaamit drie, groen gebla-
derde, gouden korenamn oiirijzon.
Dekklee-
den; goud en rood. Wapenspreuk; Oaii
hevare Gaarden.
Uit het huurkontrakt van de boer-
derij Den Engh in 1831 7)
Hendrik Ravee, grondeigenaar, wonende in
Utrecht op de Ganzenmarkt verhuurt aan
Comelis Peek en Johanna Verheij wonende
onder Oudenrijn "een hofstede en landerij-
en staande onder de gemeente van Den
Engh, Themaet, Vleuten en Maarssenbroek
bestaande uit een huijzinge drie bergen en
schuur met omtrent 42 bunder 73 roeden
25 ellen lands". De huur geldt voor 6 jaren,
de huurprijs is 1050 gulden per jaar te vol-
doen in twee halfjaarlijkse termijnen in
"goede grove Nederlandsche speciën en
niet in papieren geld of publieke effecten".
Om de nauwgezetheid van Hendrik te
illustreren volgt hier een deel van de akte:
"De huurders zullen het genot hebben van
alle vrugten van de landerijen met uitzon-
dering van de jaarlijksche vrugten van 2
bunder 12 roeden 90 ellen boomgaard,
strekkende van de Vleutensche Vaart tot
aan het hek van Huize den Engh, alsmede
een nooteboom staande bij en hangende
over het dak van het verhuurde huis. Ook
de bomen op de wegen staande gelijk ook
de doode appel en peerebomen blijven aan
de Heer verhuurder, alsmede een perceel-
bouwland groot 56 roeden 20 ellen, reeds
tot aardappelen en koolland aangelegd. De
huurders zullen het genot hebben van het
verhuurde zonder desselve bestemming en
bebouwing te mogen veranderen.
Om hun regt uit hoofde van dit huurcon-
tract aan niemand, wie het ook zijn moge
noch voor het geheel noch voor eenig
gedeelte hoe ook genaamd te mogen
afstaan zonder uitdrukkelijke toestemming
van de Heer verhuurder, en met hun hele
huisgezin te bewonen, de gebouwen en
landerijen dezelve te voorzien en te onder-
houden gedurende de gehele loop van dit
huurcontract van meubilen, granen, koe-
beesten, paarden en andere goederen en zal
dit alles de huurder in eigendom moeten
toebehoren.
De huurders verklaren alle hunne roeren-
de goederen te zullen verbinden voor de
regten der huur. Om de bouwlanden te
beploegen, bemesten en zomervagen, de
akkers opruggen en de voorhoofden afrij-
den en bezaaijen op de gepaste jaargetij-
den, de weilanden des zomers met hoorn-
vee te beweiden en daaronder niet meer
dan zes en hoogstens zeven paarden.
Op het hooiland na de laatste november
en het weiland na de 15de december tot de
15de april van ieder jaar geene koeijen,
paarden of ander vee te weiden dan met
toestemming van de verhuurder.
Des winters moeten, ook in het laatste
huurjaar, boven het jonge vee 18 melk-
gevende koeijen en 6 paarden worden
opgestald.
De huurders dienen gedurende den loop
van dit huurcontract de voordeur gesloten
te houden en alleen uit en in te gaan door
de zij en achterdeur.
Om jaarlijks zoo veel goede en bekwa-
me broeimest te leveren als de Heer ver-
huurder begeert tegen drie gulden 50 cents
het voeder.
Om de paarden van de Heer verhuurder
op de stal te grazen, tegen een gulden
50 cents in de week voor ieder paard en
om de paardenstal van het verhuurde
wekelijks of tenminste om de veertien
dagen schoon te houden en de mest daarin
vallende op de vaalt te brengen en de straat
daarvoor gelegen wekelijks des zaterdags
te laten schrobben.
Om aan de Heer verhuurder of de
bewoners van den Huize den Engh te
leveren de benodigde hoendereieren de
vier tegen 10 cents.
Alsmede zoo veel zoete koemelk als de
-ocr page 9-
juweelen, kleinodiën, al het gemaakte goud
en zilverwerk, alle meubilaire goederen,
schilderijen, tapijten, karpetten, porcelain,
glas en aardewerken alle bedden, tafellin-
nen en beddelinnen welk bij mijn overlij-
den te mijne woonplaatse binnen Utrecht
en op mijn buitengoederen den Engh,
Schoonauwen en Potsdam voorhanden zal
zijn, dat dit alles publiek zal worden
verkogt.
Het prevenu van die verkogte goederen
zal verblijven onder het beheer van mijne
administrateuren tot het jongste kind van
mijn nigt Anna Margaretha Elisabeth
Clasina van Pesch echtgenote van de Heer
Professor Nieuwenhuis meerderjarig zal
zijn geworden, om op die tijd die gelden uit
te reiken aan mijne nigt Anna Margaretha
Elisabeth Clasina van Pesch. De admini-
strateuren zullen dadelijk na de ontvangst
van de zuivere provenu van die verkochte
goederen verpligt zijn de gelden te plaat-
sen op het Grootboek van Holland, ten
name van dikwerf genoemde mijne nigt
Anna Margaretha Elisabeth Clasina van
Pesch, echtgenote van Professor
Nieuwenhuis, en inmiddels aan haar jaar-
lijks de te ontvangen renten van dat
kapitaal uit te keren. Ik maak en bespreek
aan mijn neef Hendrik Bernard
Nieuwenhuis mijn goud en Engelsch zak-
horlogie, gemaakt door Joseph Tearen
Coinhil Londen met desselfs goude ket-
ting, sleutel en twee cochetten. Mijn met
zilver geveste degen, zilveren tabaksdoos
en uithaalder geteekend Hendrik Ravee,
mijne rotting met goude knop en kettingen,
twee goude mouwknoopjes, twee goude
hemdspelden moeten zorgvuldig bewaard
worden en verblijven onder mijne admini-
strateuren, totdat genoemde Hendrik
Bernard Nieuwenhuis meerderjarig zal
zijn.
Voorts bespreek ik aan mijne neven
en nigten met name Coenraad Jacob
Nicolaas Nieuwenhuis, Dionys Christaan
Nieuwenhuis, Adriaan Jacobus Nieuwenhuis,
Pieter Hermanus Nieuwenhuis, Francis
Henriette Berry, Anna Bemarda Berry en
Anna Jacoba Nieuwenhuis elk vijftig dui-
zend gulden onder voorwaarde dat deze
legaten zullen moeten verblijven onder de
administratie van mijn administrateuren,
welke de gelden moeten plaatsen op het
Grootboek van Holland op de naam van
ieder hunner totdat zij meerderjarig zullen
zijn, uit de revenuen van die kapitalen
moet aan de ouders van de minderjarigen
jaarlijks duizend gulden worden uitge-
keerd om dezelve minderjarige een
fatsoenlijke opvoeding en educatie te
geeven, overeenkomstig hunne stand, en
derzelve te voorzien van kleding en linnen
goed.
Ook maak en bespreek ik aan Mejuffrouw
Anna Sophia Wolff eene somma van vijftig
Heer verhuurder of de bewoners van den
Huize Den Engh gedurende deze huur
nodig hebben en wel iedere kan en acht
Nederlandse maatjes tegen drie cents.
Om gedurende de huur op de plaats een
hond van den Heer verhuurder te houden
en van behoorlijk voedsel te verzorgen.
Om te zorgen dat de jagt en visscherij
niet benadeeld worden en alleen blijven ter
dipositie van de Heer verhuurder.
Om bij het vertrek van dit gehuurde niet
mede te nemen of te vervoeren het deur-
raam en de deur voor de oven, noch eenige
staande of liggende plaaten, onderliggende
lagen bedstede, planken, balken, sliten,
horden, hekkens, heulen, tuinen of iets
dergelijks, maar hetzelve ongeschonden op
en in dit verhuurde te laten verblijven, al
ware het ook dat eenige van bovengemelde
dingen door de huurder op dit gehuurde
waren gemaakt en bekostigd.
Om 25 bouwmanswagens mest te doen
pluizen (strooien) in de boomgaard, strek-
kende van de Vleutensche Vaart tot aan het
hek van Huize Den Engh.
Om de verhuurde gebouwen van sluiting
en dakwerk te onderhouden.
Om geen kwijtschelding noch verminde-
ring van de huurpenningen en lasten van
dit huurcontract te zullen vorderen wegens
misgewas, of voorziene en onvoorziene
toevallen of onheilen, waarvan zij verkla-
ren bij deze uitdrukkelijk afstand te doen.
Om geen bouwland tot weiland aan te
leggen zonder toestemming van de Heer
verhuurder.
Om geen eenden en ganzen op het ge-
huurde te houden.
Om wanneer de Heer verhuurder het
begeert drie ligters of zeven en twintig
bouwmans wagens zand in het bosch, de
laan en paden van den Engh ieder jaar te
zullen rijden bij de eerste aanzegging.
Om de laan behorende aan den huize Den
Engh behoorlijk te eggen, in goede staat te
houden, de brug aan te hoogen, alsmede de
weg achter den tuin, voor en opzij van het
hek te eggen.
Om molshopen in de maand maart van
ieder jaar te slechten. Bij iedere verkam-
ping van het vee uit de wei en boomgaard
de hoopen van paarden en koemest te
rapen, uit elkander te slaan, te strooijen en
op de kale plekken te brengen. Het weiland
gehoorlijk te blooten en ook eenmaal in het
jaar daaruit te trekken de geele stink-
bloemen en dezelve op het weiland te
verbranden".
Het testament van Hendrik Ravee 8)
In 1831 laat Hendrik een testament opma-
ken. Het hierna volgende uittreksel daarvan
laat zien hoe minutieus hij zijn zaken
regelde.
"Het is mijn wil en begeerte dat al mijne
fb.2 Kadasterkaart van 1832 met Ridderhofstad Den Engh en naaste omgeving. A is het
kasteel en de boerderij Den Engh, B de boerderij Groot Heemsmade aan de Enghsche
laan. Het gerasterde gebied behoorde toe aan Hendrik Ravee.
-ocr page 10-
10
schap zal komen te erven onder adminis-
tratie en beheer van mijne administrateuren
zal moeten verblijven tot dat hij volgens de
wetten meerderjarig zal zijn en en dat
geduurende den tijd aan den vader van
Hendrik Bernard Nieuwenhuis de Heer
Professor Nieuwenhuis te Leiden zal wor-
den aangeboden de Huizinge Den Engh
met alle derselver orangerie, stallinge
koetshuis, bosschen, tuinen, moeserijen,
jacht en visscherij om daar geduurende de
minderjarigheid van gemelde zijn zoon de
vrije bewoning te hebben, zonder daarvoor
eenige huurpenningen te betalen.
Jacobus Oskam zal de pligt hebben alle
die onroerende goederen jaarlijks drie of
viermaal te gaan inspecteren en telkens
daarvan aan mijne administrateuren
rapport doen, mitsgaders voortduurend en
behoorlijk toezigt te houden over het werk-
volk, als er gemetseld, getimmerd of
geverfd word of daken of bergen gedekt
worden voor welke moeite hij jaarlijks
genieten zal de de som van 600 guldens.
Wijder begeer ik dat na mijn overlijden
alsdan mijn lijk nadat het zelve vijf of zes
dagen op de zaal in mijne woonhuis op de
Ganzemarkt binnen Utrecht of wel op de
zaal op den Huize Den Engh zo ik daar
kwam te overlijden, geplaatst is geweest,
zal worden gebracht naar de Riddermatige
Hofstad Schoonauwen en aldaar begraven
in een daartoe gemaakte grafkelder. Met
last dat dezelve grafkelder ten eeuwige
dage zal moeten gesloten blijven en het
onderhoud daarvan komen te blijven tot
laste van mijn erfgenaam aan wien bij een
eventueele verkoop van Schoonauwen het
nimmer zal vrij staan dat gedeelte gronds
waarop mijn lijk begraven zal liggen te
verkopen.
Ik benoem tot mijne executeurs testa-
mentair en adminstrateuren mijner na te
laten goederen en kapitalen Mr. Johan
Willem Everard Rimer, auditeur militair bij
het provinciaal kommandement van
Utrecht en Mr.Albertus Gerardus Smith,
president van de regtbank van eerten
aanleg te Utrecht. Zij mogen voor de moei-
te die zij wegens de administratie zullen
aanwenden in rekening brengen drie pro-
cent van de zuivere ontvangst der revenuen
van de door hen geadministreerd wordende
goederen, effecten en kapitalen. Zij zullen
gehouden zijn alle gelden dadelijk te beleg-
gen op het Grootboek van Holland met
speciaal verbod om te kopen obligatien
op de Koloniën in de West Indien en in
de Oost."
Om U een indruk te geven van het enorme
bezit van Hendrik Ravee, volgt een
(beknopte) inhoudsbeschrijving van de
verschillende stukken die daarvan na zijn
dood zijn opgemaakt. De totale waarde van
zijn goederen verminderd met de schulden
werden in 1833 getaxeerd op ƒ 800.000 10).
IN UTRECHT ANNO 1854.
Publieke Verkooping
VAN DE NABESCHREVENE
PAARDEN.
RYTUIGEN, TUIGEN
MET VERZILVERD EN PLEATED BESLAG,
MITSGADERS ALLERHANDE
STALGEREEDSCHAPPEN.
Nagelaten door den WelEd, Heer HENDRIK RAVEE, in leven Heer
van den Engh, Overleden binnen Utrecht den 27"" December 1833.
V.^p Zaturdag den 21*° Maart 1834, des middags ten 12 ure precies, zal men
voor de ftalünge tsq den Heer 0«ilcdeneij binnen Utrecht, in de Kone Jufferftraat nabij de 'WittevrouweaDOoit, bij on
hooging om Kootant Geld Verkoopen:
Vier zwarte hngftaan Merrie Koets-Paarden, oud 5, 6, 7 en 8 Jaren, mak io hei Tuig, en hart bij den.V»
Twee zwane dito Tuig-Paarden, oud 4 en iz Jaren.
Diverfe allcrfraaiite en Nieuwe Rijtuigen, als: Calèche met geel Trijp en Pasfemcnten; GebotnbeenJc Landauer mei
Siatiebolt, ligtgcel Laken en Rijke PasrementcD; Koets-Coupé met bruio Laken en PasfemeateD; «en Landaulet
Barouchet met geclc Trijp; cene Kiereboe en TuiDwaBcnijc.
Vier Koets-Tuigen en Hoofdftclicn met Verzilverd bellag en Opzetteugcls.
Vier dito Tuigen en Uoofdftellon.
Vier diio diio
Vier zwane-Tuigen en Hooruftcllen
Een Cbais-Tuig met Uoofdflel en Opzciteugcl.
Een Chais-Tuig en R
Paardendekken enVuilnisbak, Trap
ijdzadcl, Ziveepeo mci ZilTcr en ander beflag. vier I.inncn Gordijnen, zes Linnen Klecden eenicr
Manekappcn. Griepcn, Roskam, Koorden, Lantaarns en Lampen, Haverkist, Tuigenknecht' W;
. Ladder, Ëinmcrs, Gietcts, Kruiwagen, Smeerbusfen, en verdere Stalgereedfchappen               ' P'
Welke Verkooping zal gefchieden ten verzoeke van Heeren Administrateurph
der Goederen, den Micdcrjarigcn Erfgenaam opgekomen, uit de Nalatenfchap van gemeldcn Heer Overledenen                  "»cn
Krachtens Permisfie van Mijn Heer den Fungerenden Prcfident van de Rcgtbank van eerftcn Asnlce te Utrecht u!,« j
Februarij 1834. (behoorlijk gcrcgiftrccrd j
                                                           °                                        ^ ^ucu», van den 3.
Ten overftaan van
GERARDUS HENDRIRUS STEVENS,
Openbaar Notaris refiderende binnen Utrecht.
NB. Gezegde GOEDEREN zullen ,/rie ,/aTOB voor den verkoop, van <lor
icn 1. loi d« namiddags ica 3 ute, kunnen bezigdgd worden.                                                             ""-^ ^ÜOrepnc
_____________-_____________________                                  Zegt k,            «'"'^
«, ter Sod!dniktei(j van de 'Ted. P. iMUNTENDAM I» ZOON, in de Rotnethnt|er)i
afb.3 Aanplakbiljet t.g.v. de openbare verkoping van de koetsen en paarden van Hendrik
Ravee in 1834 9)
Aan Mejuffrouw M.I.C.Wolff 200 gul-
den per jaar haar leven lang, aan Maria
Gotüieb te Vleuten 3 gilden per week, aan
Maria de Vink, 3 gulden per week, aan
Hendrik de Graaf 2 gulden 50 cents per
week, aan Gerrit Amen 2 gulden per week
en Dirkje de Koning 1 gulden 50 cents per
week, allen hun leven lang. Aan Jacobus
Oskam voor het opzicht over al de vaste
goederen eene somma van 600 gulden
's jaars tot aan de meerderjarigheid van
mijnen erfgenaam.
Aan mijnen neef Coenraad Jacob Nico-
laas Nieuwenhuis mijn goude repetitie
horloge met goude ketting en sleutel,
tevens mijne zware zilver doktorsinkt-
kokertje.
Op de last van alle beschreven donatien,
legaten en uitkeringen, alsmede op de last
van schulden en doodschulden institueer ik
tot mijn eenige en universeele erfgenaam
van mijne geheele nalatenschap mijne neef
Hendrik Bernard Nieuwenhuis met de
stellige begeerte dat hij uit mijn nalaten-
duizend guldens en daar en boven eene
somma van duizend guldens voor de moei-
te van het in orde brengen mijner goederen.
Verder mijn buitenverlijf in het
Sterrenbosch nabij Utrecht met de daarin
zijnde meubilaire goederen, bedden met
tafel en beddelinnen, de tuinbanken en
verdere goederen.
Wijders maak en bespreek ik aan
Mejuffrouw Maria Elisabeth Wolff te
Antwerpen haar leven lang jaarlijks eene
somma van twee honderd gulden.
Ik maak en bespreek de volgende legaten:
Aan mijnen boekhouder Jan Betlem jaar-
lijks een som van vijf honderd gulden
onder speciale conditie, dat hij zich wel
gedragen op zijne zaken behoorlijk agt-
slaan en aan mijne administrateuren de
nodige inligting geven.Aan mijnen tuin-
man Jacob van Amstel jaarlijks eene
somma van vier honderd gulden, zijnde het
mijn begeerte dat hij na mijn dood als tuin-
man op de Riddermatige Hofstede Den
Engh zal blijven dienen.
-ocr page 11-
11
zes feauteuils met rood fluweel       325,00
tien stoelen en twee feauteuils met
paardenharen zittingen                     60,00
een mahoniehouten ronde tafel          36,00
drie porseleinen bloembekers           40,00
een 182-delig aardewerk servies        50,00
diverse champagne, bourgogne en
rijnwijnglazen                                 25,00
—in het achterkamertje—
een vloerkleed                                42,00
zes mahoniehouten stoelen               42,00
een spiegel met vergulde lijst           30,00
een mahoniehouten speeltafel            15,00
een mahoniehouten theestoof met
koperen bak en ketel                        15,00
een theeblad met saksisch
porseleinen theeservies                    20,00
een schildpad theeketeltje                 14,00
—in een kleine voorkamer—
een tombeau met behang                  30,00
een paardenharen matras                  36,00
een boekenkast en eenige diverse
boekwerken                                    90,00
een mahoniehouten bureau               20,00
een ingelegd penantskastje               12,00
een verlakte tabaksdoos                     1,00
een Japans scheerbekken                    1,50
twee pleated kandelaars                     8,00
een lampetkan, kom, karaf en glas       1,50
een aardewerk voetbad                      2,00
een 150-delig wit aardewerk servies 28,00
een mahoniehouten pijpenstaander     3,00
—in de keuken—
vijftien stoelen en twee tafels            10,00
een klok                                         12,00
—in een portaal—
een filtreermachine                           6,00
vier voetschrapers                             3,00
—in de mangelkamer—
een eikenhouten mangel                  21,00
—in een poetshok—
een koekbuffet, een tafeltje,een
ladder en een kleerknecht                 10,00
—op de laan in de stalling—
zes melkkoeijen verhuurd aan
bouwman van Breukelen               250,00
—onder toezigt van tuinbaas van Amstel—
drie beelden                                   20,00
dertig tuinbanken                           100,00
vijftien tuinstoelen                          20,00
drie en twintig raamden (ramen)
voor perzikkast                               92,00
vier en twintig dito voor druivenbak 96,00
negen dito                                      36,00
elf dito voor wortelbak                    36,00
negen dito voor bloembakken           30,00
zes en zeventig bakramen               324,00
honderd twintig rietmatten               30,00
twee honderd tachtig moskovische
matten                                           45,00
twee en twintig roden kopzakken      20,00
een vischzegen                               26,00
drie hondenhokken                          12,00
drie en negentig potten met
oranjerie gewassen                        500,00
drie kruiwagens en vier en vijtig
stuk tuingereedschappen                  48,00
Inventaris van de roerende goede-
ren van Hendrik Ravee in 1833 11)
(samenvatting)
meubelen en inboedel ten
sterfhuize op de Gansenmarkt 5778,10
linnen                                         2339,80
juweelen, goud, zilver en pleated 6784,90
kleederen en lijfstoebehoren           572,20
kleederen van zuster Adamina
Bemarda Ravee                              61,50
paarden, rijtuigen en
stalgereedschap                           5727,20
meubilair en andere roerende
goederen in het buitenhuis van
Utrecht nabij het Sterrenbosch 3127,80
het linnen                                     684,90
de roerende goederen op
Schoonauwen en Potsdam              136,00
meubelen en andere goederen
op huize Den Engh                      5274,10
onder opzigt van van Amstel,
tuinman op Den Engh                  1545,00
aan kontante penningen              11949,38
obligaties tussen 1811 en 1832 117250,00
schuldbekentenissen Amorisatie
Synd. der Nederlanden              174745,00
schatkistbiljetten op Holland 39849,50
zes stoelen en een feauteuil met
paardenharen zittingen                     15,00
een mahoniehouten ledikant met
groen morébehang                         100,00
drie paardenharen matrassen           120,00
een katoenen deken, een wollen
deken, een wollen sprei                   40,00
een bedezel                                      3,00
een mahoniehouten bedtafel               5,00
twee kloklantaams                          20,00
een Engelsch vloerkleed                  48,00
—op een kabinetje—
een penanttafel, een kleedje en stoel 6,00
—op een logeerkamer—
een Engelsch vloerkleed                  60,00
vijf tafelkleeden                              40,00
een mahoniehouten kabinet              60,00
een porselein stelsel                        21,00
zes gecouleurde katoenen
glasgordijnen                                  42,00
een spiegel met vergulde lijst           70,00
twaalf mahoniehouten stoelen
met blaauw trijp                             75,00
twee wit katoenen overgordijnen
en draperien                                   25,00
een tombeau met groen more
behang                                           36,00
twee paardenharen matrassen            80,00
vijf beddezakken                             15,00
een bedtafel met tinnen kamerpot        7,00
—op een achterkamertje—
een Engelsch vloerkleed                  32,00
een tombeau met behang                  30,00
een spiegel met vergulde lijst           36,00
zes stoelen en een feauteuil               15,00
—in een dito kamer—
een schildpad theekistje                   14,00
een mahoniehouten pijpenstaander     3,00
een mahoniehouten thee emmer
met koperenketel                              8,00
—in de eetkamer—
een ijzeren kolenhaard                     18,00
een Engelsch vloerkleed                  52,00
twaalf mahoniehouten stoelen en
twee feauteuils                              100,00
een mahoniehouten commode           18,00
een spiegel met vergulde lijst           75,00
een mahoniehouten secretaire           70,00
een albaste pendule met twee vazen 60,00
—op een klein zoldertje—
twee ijzeren voetangels                    16,00
—in de zaal—
een Engelsch vloerkleed en
karpetjes                                       120.00
drie gros de Naples overgordijnen
met draperien                                150,00
zes pleated kandelaars                     24,00
een buquiet groep en stolp               50,00
een spiegel met vergulde lijst          180,00
een mahoniehouten penanttafel+
spiegel en marmeren blad                52,00
een geschilderde tafel met marmelen
blad                                               25,00
een zonnewijzer                               8,00
een voorhuis bank                           12,00
twee kristalle kamerlustres               25,00
twaalf mahoniehouten stoelen en
Interieurbeschrijving van kasteel
Den Engh in 1834 12)
—op de droogzolder—
een vischzegen
40,00
een mahoniehouten hangoortafel
13,00
twaalf kleerstokken
6,00
een vliegenkast
3,00
een kagchel
14,00
—op de knechtskamer—
twee stroomatrassen
3,00
een katoenen en een wollen deken
32,00
vijf matstoelen
3,00
een mahoniehouten tafeltje
4,00
een spiegeltje
3,50
—op de meidenkamer—
drie stroomatrassen
4,00
twee katoenen en twee wollen
dekens
24,00
een karpet
6,00
zes stoelen en een feauteuil
15,00
een mahoniehouten chiffonnière
20,00
een spiegel
6,00
—op de logeerkamer—
een notenboomhouten kabinet
28,00
een porselein stelsel
7,00
twee kristallen branches
7,00
een vergulde pendule met stolp
225,00
twee bronzen girandoles en stolper
1 40,00
twee bloemvazen
25,00
eem spiegel met vergulde lijst
70,00
een mahoniehouten canapé
30,00
een mahoniehouten wastafel
7,00
een dito chiffoniere
45,00
drie katoenen glasgordijnen en
draperien
42,00
-ocr page 12-
12
Hendrik Bemard Nieuwenhuis erft in 1833
o.a. de ridderhofsteden Schoonauwen en
Den Engh.
een roeischuitje                               14,00
een bedstede en drie tuigenkasten 14,00
een bed met toebehoren
                   50,00
tweede keukenmeid Anna IJsendijk
(sal. 75,-/jaar)                                11,875
tuinknegt Harmen Roeien
(salaris 90,-/jaar)                             14,25
tuinknegt Albert Gerlinge
(salaris 90,-/jaar)                             14,25
kostgeld voor van Amstel's
tuinknegts (260,-/jaar)                    41,165
arbeider Hannes Vonk
(salaris 5,50/week)                            5,50
dood- en begrafeniskosten             1709,25
rouwgoederen voor Prof.
Nieuwenhuis, echtgenote en
kinderen                                     1058,37
dito voor Mejuffouw Wolff            360,85
dito voor de dienstboden                178,95
Heer Beeldsnijder voor stalling
(325,-/jaar)                                   51,455
A.van der Star voor oppassen huis
Ganzenmarkt                                   6,00
Heer van Odenhoven voor land
pacht in Lage Weid(70,-/jaar)         70,385
Heer baron van Wijckersloot
voor pacht van de visscherij
Schoonauwen                                 22,31
Hnde Bruijn te Leijden voor
abonnement van een waterwerktuig
op den Engh                                     6,00
hovenier Hardenberg voor
aspergebollen                                 44,00
Mr.Hendrik Bernard Nieuwenhuis
(1816-1890) Heer van Den Engh van
1833 tot 1861 en Heer van
Schoonauwen van 1833 tot 1890
Hendrik Bemard werd al op 17-jarige leef-
tijd grootgrondbezitter, toen hij alle onroe-
rende goederen waaronder Ridderhofstand
de Engh erfde van zijn oud-oom Hendrik
Ravee. Tot zijn meerderjarigheid (in die
tijd 25 jaar) mochten zijn ouders op kasteel
Den Engh gaan wonen. Het werd langer,
want beiden zijn op het kasteel overleden
(in 1857 en 1867). Hendrik Bemard trouw-
de in 1845 met Sara Maria van Welze, ze
gingen in Utrecht wonen. Het huwelijk
bleef kinderioos. In 1849 kocht hij de boer-
derij Klein Heemsmade met ongeveer 9 ha
land van Jacob Boursse. In 1861 verkocht
hij kasteel Den Engh met de Enghse
hofstede aan zijn broer Dionys Christiaan
voor 60.000 gulden 17).
In 1865 volgde de verkoop van de hof-
stede Heemsmade vanouds Hemsma staan-
de aan de Engsche laan en een hofstede
genaamd Klein Heemsmade ten westen
van de vorige gelegen tesamen met de
overweg over de Rijnspoorweg eveneens
aan zijn broer Dionys Christiaan voor
60.000 gulden 18).
In 1863 kocht hij een Heerenhuis met
koepel op LI81 nabij het Sterrenbosch in
Utrecht. In dit Heerenhuis ging hij met zijn
vrouw wonen. Het huis was verzekerd voor
11.000, de inboedel voor 5000 gulden.
Toen zijn moeder in 1867 overleed zal
Den Engh al in een slechte staat hebben
verkeerd. Zij was, voor zover we hebben
kunnen nagaan, de laatste permanente
bewoonster. Ook de talrijke boerderijen
werden in de loop van de tijd verkocht.
Toen hij in 1890 in Utrecht overleed was
hij alleen nog eigenaar van Ridderhofstad
Schoonauwen met uitgestrekte landerijen.
Die zijn geveild en brachten de somma van
148.000 gulden op. Hij vermaakte zijn
woning nabij het Sterrenbosch en 100.000
gulden aan zijn vrouw. Zijn vermogen
werd bij zijn overlijden geschat op 250.000
gulden. Als erfgenamen werden benoemd
zijn broers "van hele bedde" Adriaan
Jacobus, Dionys Christiaan en Coenraad
Jacobus Nicolaas Nieuwenhuis 19).
Het eiland op Schonauwen en 5 morgen
land schonk hij aan de NH kerk van
Houten, onder beding het graf van Hendrik
Ravee in orde te houden, zo niet dan ver-
vallen de rechten aan de RC kerk van
Houten. ,
De onroerende goederen van
Hendrik Ravee in 1833 13)
een huizinge in Utrecht op de Ganzen-
markt
                                         6970,00
een plaisiertuin met Heere Huijzinge en
koepel buiten de Catharijnepoort aan den
ingel op L180 nabij het Sterrenbosch
3790,00
De Heere Huijzinge genaamd Den Engh
onder de gemeente Vleuten met de daarbij
behorende gebouwen benevens 5 bunder
95 roeden tuin, boomgaard en bosch als-
mede de Ambachtsheerlijkheid van
Themaat en de vrije visscherij en pacht zoo
verre die onder de Heerlijkheid
van Den Engh behoren getaxeerd door
Jacobus Oskam 14) en Zeger van de Bie
10600,00
op
de hofstede naast Den Engh
(pachter C.Peek)
                        13780,00
de hofstede Heemsmade
op den Enghschelaan (pachters
Frederik en Gerrit Bouwman) 16260,00
de hofstede Stapelnissen in
Oudenrij (pachter G.Hier)
          17600,00
de Ridderhofstad Schoonauwen
en 14 besteden in de Lopikerwaard,
de omgeving van Houten,
Montfoort en Woerden
             129370,00
De familie Nyegaard/Nieuwenhuis
De familie is afkomstig uit Denemarken,
oorspronkelijk was denaam Nyegaard. Het
was een vooraanstaand geslacht van gees-
telijken en kooplieden, de stamboom gaat
terug tot 1618 16).
De eerste telg uit dit geslacht die naar Ne-
derland kwam was Jacob Severin Nye-
gaard. Hij kwam hier op een wel heel erg
ongebruikelijke manier. Als scheepskapi-
tein leed hij omstreeks 1770 schipbreuk op
de Zuiderzee. Hij heeft meteen het varen
eraan gegeven en vestigde zich als koop-
man in Alkmaar, waar hij zijn naam
vertaalde in Nieuwenhuis. Uit zijn huwe-
lijk in 1775 in Alkmaar met Maria Gertrud
Scholl werd in 1777 hun enige zoon Jacob
geboren. Jacob werd predikant in Zutphen
en Utrecht, daarna hoogleraar in bespiege-
lende wijsbegeerte en letteren aan de hoge-
scholen te Deventer en Leiden. Uit zijn
eerste huwelijk in 1800 in Zutphen met
Caroline Wilhelmina Femandine Domela
werd zoon Ferdinand Jacobus geboren, die
zich later Domela Nieuwenhuis noemde.
Waarschijnlijk heeft hij hiermee de naam
van zijn moeder voor uitsterven willen
behoeden. Hij was de vader van o.a. de
beroemde Ferdinand Domela Nieuwen-
huis, sociaal hervormer, waarover verderop
meer. Uit het tweede huwelijk van Jacob in
1811 met Anna Margaretha Elisabeth
Clasina van Pesch werden vijf zoons en
een dochter geboren. Een van de zoons
De boedelschulden van Hendrik
Ravee in 1833 15)
bankgeld NH kerk te Vleuten
29,60
huisknecht Hendrik de Graaf voor
waakloon
29,00
werkmeid Mietje de Vinke voor
waakloon
27,00
Prof. Wollerbeek voor visites
200,00
Chirurgijn Stouw
261,25
Apothecar Ommen
270,35
med.drvan den Heuvel
18,60
Mej.Wolff voor huishouding
(salaris 600,-/jaar)
145,00
boekhouder Jan Betlem
(salaris 800,-/jaar)
11,11
tuinbaas van Amstel
(salaris 400,-/jaar)
63,33
tuinman Lebeeke
(salaris 208,-/jaar)
4,00
koetsier Jan van der Hoeven
(salaris 250,-/jaar)
39,58
palfrenier Gerrit Amen
(salaris 80,-/jaar)
12,66
huisknecht Hendrik de Graaf
(salaris 100,-/jaar)
15,83
werkmeid Maria de Vink
(salaris 100,-/jaar)
15,83
eerste keukenmeid
(salaris 4,-/week)
4,00
-ocr page 13-
13
Prof.MnJacobus Domela Nieuwenhuis,
zoon van zijn halfbroer Ferdinand Jacobus
Domela Nieuwenhuis, ontvangt een legaat
van 1000 gulden, zijn neef Ferdinand Jacob
Nieuwenhuis het portret van zijn groot-
vader, hangende in de koepel (van het
Heerenhuis bij het Sterrenbosch) en het
portret van de oude mevrouw Raveede
Bruin. Jan Koetsier, vroeger tuinbaas
op Den Engh, krijgt 100 gulden 22).
Zijn andere neef Ferdinand Domela
Nieuwenhuis, de sociale voorvechter, krijgt
niets. Dionys Christiaan Nieuwenhuis
moest dus blijkbaar niets hebben van diens
moderne opvattingen op sociaal gebied.
Bij de verkoop in 1868 werd Den Engh
omschreven als volgt: "Ridderhofstad Den
Engh met het kasteel of de heerenhuizing,
grachten en vijvers, voorplein en poort,
schuur, koepel, broeijerij, duiventil,
schoeiingen, tuinen met vrucht en andere
boomen, heesters, boomgaarden, lanen,
wandelbosschen, opgaande boomen en
plantsoenen, erven en gronden, wegen en
water, alsmede de hofstede genaamd de
Engsche hofstede bestaande in een boeren-
woning met achterhuis en stalling,
zomerhuis, schuur, drie hooibergen, erf,
grond, tuin, wei, hooi en bouwlanden,
tegenover het Heerenhuis onder de
gemeenten Vleuten en Haarzuilens". Met
dit perceel werden mede verkocht: "1. Al
de aan voornoemde Ridderhofstad Den
Engh van ouds verbonden riddermatige en
heerlijke regten, preaminentien en gereg-
tigheden voor zoover die thans nog bestaan
en uitgeoefend kunnen worden. 2. De brug
over de Vleutensche wetering tusschen de
percelen B296 en 479. 3. De dubbele bank
van de Ridderhofstad Den Engh in de
Hervormde Kerk te Vleuten, met daarbij
behoorende bekleeding, gordijnen en vier
kwarto statenbijbels. 4. Twee zwanen..." .
1
afb.4 De toegangspoort van Den Engh in 1903. Het kasteel is dan al enkele jaren afgebroken.
Openbare Verkooping
van undeniüka
ONROERENDE OOEDEREN.
*.* Op ZaturdaK, II April
1868, dea mIddaKs ten 12
ure, zullen in het Lokaal «an
Verlioopingeu te Utrecbt ach-
ter St. Pieter, worden geveild
en «erkocbt:
ne RIDDERHOFSTAD
DEN BNOH,
met Heerenbuia, Stal en Koetsbuia én Tuin-
manswoniog, de aan die Ridderbofatad Terboo-
dan rekten en preèminentiCn, enz., bene>ena
vier BUERENI UATSEN, te zanten groot ruim
hoaJer* baatten, waaronder ongeveer
derilf kaa4on, b«m« aaet altaaaatoade
•leeaukrde, alamrde de AMBACIiTSHEER-
LIJKIiLIÜ THEMAAT WTTEN KNGHS, all»
gelegen onder de gemeenten Vleuten, Haar-
tuilen, Maarasenbroek en Catbarüne, In de
iiabgbeid der alad Ulrecbt
In tliverae perceelen en Miiaaa volgem
Nolititn en Kaart, te bekomen ten ktntoreo
van den Heer Mr. D. J. H. VAN EEDEN en
van den NoUrls HONDIUS VAN DEN BRUEK.
beiden te Utrecbt.
van Schalkwijk, weduwe van Johannes
Hendrikus Josephus van Bijlevelt voor
9000 gulden, en in 1879 werd het huis, ont-
daan van alle brouwapparatuur verkocht
voor 4200 gulden aan Simon Petrus
Wilhelmus Hendrikus van Bijlevelt 21).
Verder is hij o.a. eigenaar geweest van
een pakhuis en woning aan de Dorpsstraat
in Vleuten verhuurd aan Adam Wibbeke en
in 1880 kocht hij de boerderij Dakveld aan
de Tiendweg (nu Stationstraat). In zijn tes-
tament in 1891 benoemde hij tot zijn erfge-
namen de vijf kinderen van zijn overleden
broer Mr.Coenraad Jacobus Nicolaas
Nieuwenhuis, die in zijn leven kantonrech-
ter in Woerden en rechter in Utrecht was.
Mejuffrouw Theodora Anna Carolina
Elisabeth Regenbogen, ongehuwd bij hem
inwonend, krijgt levenslang 15 gulden per
week. Comelis Veen, eveneens bij hem
inwonend, 7 gulden 50 cents per week.
Mr.Dionys Christiaan Nieuwenhuis
(1819-1894) Heer van Den Engh van
1861 tot 1868
Dionys Christiaan werd geboren in 1819 in
Deventer en is in 1894 ongehuwd over-
leden in huize "St.Helena" te Maartensdijk,
zijn vermogen was toen 123.000 gulden.
Hij heeft verschillende woonplaatsen
gehad, bekend zijn 's-Gravenhage en
Utrecht. Dionys Christiaam is slechts
zeven jaar eigenaar geweest van Den Engh,
al in 1868 werd Ridderhofstad den Engh
samen met de boerderij Den Engh en de
boerderijen Groot en Klein Heemsmade op
een openbare veiling verkocht aan
Mr.Willem Roijaards, Heer van Den Ham,
voor de som van 104.975 gulden 20).
Dionys is ook enkele jaren bezitter
geweest van de bierbrouwerij in Vleuten.
In 1870 kocht hij de brouwerij van Geertruida
Advertentie openbare verkoping Den Engh.
-ocr page 14-
14
*,
^^^^^^r ''''^^j^^^l^l
tsT /^'''^M
•»*T^|M
^^^■^^^^^^ __ J-,^^1^^- ■
overlijden in 1871 werd bij de boedelschei-
ding van notaris S.Lagerwij in Woerden
haar bezit geschat op 120.00 gulden, niet
gering voor een weduwe met acht kinde-
ren. Jacobus Oskam en zijn vrouw Teuntje
Oskam waren verre familie van elkaar.
Dank zij de spontane medewerking van de
Heer J.Oskam uit Den Dolder (zie stam-
boom Oskam van zijn hand in ons tijd-
schrift van december 1989) kennen we hun
beider afstamming.
Arien Oskam
X Lopikerkapel 1675
Annigje van Zeijst
I         _____ ____
Jan Oskam
xl705
Aaltje van der Cley
I
Jacobus Oskam
X 1744
Annigje van Oort
Hendrik Oskam
xl709
Lijsbeth Boogaard
I
Roris Oskam
X 1742
Comelia van
Jaarsveld
I
Jelis Oskam
X 1789
Annigje Bos
I
Teuntje Oskam
1815 I
afb.5 Ferdinand Domela Nieuwenhuis in zijn werlikamer. (Foto uit "Vader en zoon")
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
(1846-1919)
Ferdinand is door zijn sociale strijd voor de
arbeiders de meest bekende in de familie
Nieuwenhuis. In 1870 was hij Luthers
predikant in Harlingen. Hier kwam hij in
aanraking met de armoede van de veen-
arbeiders in Friesland. Al snel legde hij zijn
ambt van predikant neer om zich geheel in
te kunnen zetten voor de verbetering van de
mensonterende omstandigheden waarin
deze mensen leefden. Zij noemden hem
/"Us verlosser". Ferdinand was tegen
^ geweld en oorlog. Hij richtte de
Vredesbond op. In 1879 werd hij mede-
oprichter van het Comitee voor het alge-
meen kiesrecht. Het kiesrecht was alleen
voorbehouden aan meerderjarige mannen,
die 24 gulden of meer belasting per jaar
betaalden. Voor verkiezing van gemeente-
raadsleden was de drempel 12 gulden. In
1886 werd hij veroordeeld tot een jaar
gevangenisstraf wegens majesteitsschennis
vanwege een anarchistisch artikel "de
Koning komt" in het blad "Recht voor
allen" Van 1888 tot 1891 was hij lid van de
2de Kamer der Staten-generaal. Ook daar
was hij een strijder voor de armsten in de
samenleving. "Bovenal is het mijne
mening dat de ellende des volks uitgeroeid
moet worden" riep hij de regering en volks-
vertegenwoordiging toe 23).
Toen Ferdinand Domela Nieuwenhuis in
1919 overleed was zijn doel bereikt, het
algemeen kiesrecht werd in dat jaar inge-
voerd.
Noten:
1)  Gemeentelijk Archief Utrecht (GAU)
transporten en plechten
29 mei 1809
2) Bart KlAck, SPOU Kroniek 1990 blz 34
t/m 52
3) GAU topografische atlas, Nr.C18992
4) GAU U207a020 notaris Z.C.van Leenen
27mrt 1789
5) Jan H.Huiting, Kastelen en ridderhofste-
den in Utrecht blz 194
6) Hist.Ver. kadatrale leggers van 1832
7) G AU U319a026 not. J.Pabst 30 dec 1831
Hist.Ver.coU.van der Poel
8) GAU U324c023 not.G.H.Stevens 19 juli
1831 Hist.Ver.coll.v.d.Poel
9)  GAU U324c026 not. G.H.Stevens 22
mrt 1834 Hist.Ver.coll.v.d.Poel
10) Rijksarchief Utrecht (RAU) memories
van successie Utrecht
31 dec 1833
11) Idem
12) zie 9)
13) zie 10)
14)  Jacobus Oskam pachtte van Hendrik
Ravee de boerderij Potsdam in Rietveld bij
Woerden. Als taxateur van zijn onroerende
goederen genoot hij bij Ravee een groot
vertrouwen. Jacobus Oskam overleed in
1847, in 1862 kocht zijn weduwe Teuntje
Oskam de boerderij Potsdam voor 30.000
gulden van de toenmalige eigenaar
Hendrik Bemard Nieuwenhuis. Voor dat
geld sloot ze een hypotheek bij de vorige
eigenaar. Vijf jaar eerder had Teuntje uit
de boedel van haar ouders in Lopik de
boerderij Verwershoeve gekocht. Na haar
Jacobus Oskam
X 1785
Maagje de Bruijn
I
Jacobus Oskam
I___X Lopik
15) zie 10)
16)  Nederlands Patriciaat 11de jaargang
(1920) blz 388 t/m 397
17) GAU U329d007 not.R.van Meeriant 2
aug 1861 Hist.Ver. coU.v.d.Poel
18)     GAU U324i011 not.G.Hondius
v.d.Broek 3.11.1865 Hist.Ver. coU.v.d.Poel
19)  GAU U321el23 not.J.H.Schermbeek
21 juli 1866 Hist.Ver. coU.v.d.Poel
20)  GAU U324i011 not. G.Hondius van
den Broek 4 nov 1868 Hist.Ver.coU.van der
Poel
21)   RAU MN002a027 not.I.J.van der
Helm 11 okt 1870 en RAU MN002a044
idem 7 sep 1879 Hist.Ver.coll.v.d.Poel
22)     RAU U325g031 not. Arentzen
13.10.'891
23)  Tom Mercuur 1990 "Vader en zoon"
biografische schetsen van Ferdinand
Domela Nieuwenhuis, publicist en anar-
chist en van zijn zoon Caesar Domela,
beeldend kunstenaar.
-ocr page 15-
15
De Stoomtram tussen Utrecht en Harmeien
of hoe Vleuten en Haarzuilens aan hun spoorwegstation kwamen
door J.A. Storm van Leeuwen
Inleiding
Jaren geleden vertelde een inwoner van Harmeien mij dat er
ooit een stoomtram tussen Utrecht en Harmeien had gereden.
Wanneer dat was geweest was hem onbekend. Omdat het voor
mij vast stond dat er nooit een trambaan had gelegen langs de
Rijksstraatweg via De Meern kon ik die tramverbinding niet
thuisbrengen. Dit raadsel werd voorlopig opgelost, toen ik in
het, in 1963 uitgegeven boekje "150 Jaar Harmeien in vogel-
vlucht" door J.G.M. Boon en C.B. Wels, in handen kreeg.
Daarin werd als bijzonderheid terloops gemeld, dat in 1880
over de spoorbaan een tram had gelopen.
Een aantal jaren later, namelijk in 1971, kreeg ik een artikel
in het populair-wetenschappelijke tijdschrift Nederlandse
Historiën onder ogen. Daarop kom ik aanstonds terug. Wat ik
destijds en sindsdien te weten kwam zal in deze bijdrage zeer
in het kort worden verhaald.
dan bij Den Hoed gesitueerd zijn geweest. De spoorweg was
toen nog niet naar het noorden verlegd en ook niet voorzien
van een oprit naar de spoorbrug over het later gegraven
Merwedekanaal. Zoals bekend, is de situatie bij Den Hoed in
het kader van de ruilverkaveling (1953 - 1963) weer veran-
derd. Nu loopt daar de Hof ter Weydeweg onder de vroegere
spoorbrug over de Vleutensewetering. De Vleutenseweg (VI)
heet nu Utrechtseweg, de halte Achterdijk lag bij Den Ham en
't Hoog. De tramhalte Breudijk kwam op de plaats waar tot
1869 een spoorweghalte (tussenstation) was geweest.
Het station Harmeien tenslotte was in 1869 in gebruik
genomen, toen het baanvak tussen de stations Harmeien en
Breukelen was aangelegd. Het bevord zich 500 m oostelijk
van de Rijksstraatweg tussen Harmeien en Woerden en was
vanaf de Breudijk door middel van een parallelweg bereik-
baar. Dit station was tevens het eindpunt van de stoomtram;
hier stonden de loodsen voor het trammaterieel.
Op bijgaand kaartje zijn de begin- en eindpunten alsmede
de tien tussengelegen tramhaltes aangegeven (zie volgende
blad).
Het belangrijkste over de stoomtram Utrecht - Harmeien
was ik nu te weten gekomen, maar de vraag wanneer die in
dienst was gesteld en weer was opgeheven bleef onbeant-
woord. Gelukkig bleken er meer gegevens beschikbaar te zijn.
Een stoomtram van de Nederlandsche
Rhijnspoorweg IVIaatschappij (NRS).
In 1971 publiceerde N.J. van Wijck Jurriaanse, indertijd werk-
zaam bij de Nederlandse Spoorwegen, in het bovengenoemde
tijdschrift Nederlandse Historiën een reeks artikelen over
spoorweggeschiedenis. Deze auteur schreef onder andere, dat
in 1881 een stoomtramdienst Utrecht - Vleuten - Harmeien
had bestaan. De trams reden over de sporen van het baanvak
Utrecht - Rotterdam van de toenmalige Nederlandsche
Rhijnspoorwegmaatschappij (NRS), één van de voorlopers
van de tegenwoordige Nederlandse Spoorwegen 1).
Volgens Van Wijck Jurriaanse reden er vijf trams per dag
vice versa tussen Utrecht en Harmeien. Van de dienstregeling
van 15 mei 1881 gaf hij het onderstaande voorbeeld:
Nieuwe gegevens
In 1982 schreef C.J.W. Gravendaal in Heemtijdinghen, het
orgaan van de zustervereniging Stichts - Hollandse
Historische Vereniging, een artikel met de titel "Harmeien,
spoorwegknooppunt". Over de stoomtramdienst tussen
Utrecht en Harmeien werd alleen vermeld, dat deze van korte
duur was geweest en in 1881 werd opgeheven. In het tijd-
schrift van onze historische vereniging publiceerde F.J.C.
Rombach in 1989 veel interessante bijzonderheden van de
aanleg van de Rhijnspoorweg door het gebied van de tegen-
woordige gemeente Vleuten - De Meern. Daarbij heeft de
auteur het een en ander verteld van de pogingen van de toen-
malige gemeenten Vleuten en Haarzuilens om een halte van
treinen te krijgen. Ook wees hij op het bestaan van een tijde-
lijke stoomtramdienst.
Voorts ontving ik vriendelijke mededelingen van E. van Laer
te 's-Gravenhage (Nederlandse Vereniging van Belangstellen-
den in het Spoor- en Tramwezen (NVBS) en van J.G.C, van
de Meene te Zwolle (eveneens NVBS).
Tenslotte kon ik enige aanvullende gegevens putten uit de
jaarverslagen van de directie van de NRS aan de aandeelhou-
ders, welke worden bewaard in het Rijksarchief te Utrecht.
Deze verzamelde gegevens hebben het volgende beeld opge-
leverd.
Utrecht
Vertrek
12.00
Leidscheweg
»i
12.01
Vleutenscheweg
"
12.02
Koehorde
*5
12.09
Vleutenschekade
ï)
12.11
Ezelsdijk / De Meern
>1
12.14
Enghlaan
"
12.17
Vleutenscheweg (Vin)
"
12.19
Kraagdijk
12.21
Achterdijk
'*
12.24
Breudijk
"
12.20
Harmeien Aankomst
12.40
Hierbij merk ik het volgende op:
De namen Koehorde en Kraagdijk zijn verkeerd gespeld;
men leze daarvoor: Koehorn en Krogtdijk. Het gedeelte van
de Krogtdijk dat hier wordt bedoeld heet nu Wilhelminalaan.
Onder de Vleutenschekade verstond men toen vermoedelijk
het voetpad langs de Vleutensewetering of Stadswetering tus-
sen de hofstede Den Hoed en het Hof ter Weyde. De halte zal
-ocr page 16-
16
Afb. 1 Verkleind fragment van de topografische kaart 1:50.000, blad 31 oost (Utrecht), uitgave 1855. Het noorden is boven. De verken-
ningen voor deze kaart vonden plaats in 1850, het graveerwerk werd in 1854 door het toenmalige Topografische Bureau verricht. De
spoorweg Utrecht - Rotterdam staat hierop welliswaar afgebeeld, maar zonder weglating van de doorsneden wegen, kaden, weteringen en
sloten. Men heeft deze spoorweg kennelijk pas op het laatste ogenblik kunnen opnemen nadat het tracé ervan definitief vaststond en het
project in uitvoering was genomen. Het baanvak Breukelen - Harmeien werd pas in 1869 opengesteld en staat dus niet op de kaart. Het
dorp Haarzuilens was nog niet verplaatst naar de tegenwoordige locatie. Vleuten was toen te voet bereikbaar langs het Haarpad.
De stoomtram tussen Utrecht en Harmeien had geen eigen spoor, maar reed over de gewone sporen van de Nederlandsche Rhijnspoorweg
Maatschappij (NRS). De begin- en eindpunten zijn alsmede de plaatsen van de tussengelegen haltes zijn met genummerde rondjes aan-
gegeven.
De namen daarvan (zonodig gecorrigeerd) waren als volgt:
l.Utrecht (station NRS), 2. Leidscheweg, 3. Vleutenscheweg (Ut), 4. Koehorn, 5. Vleutenschekade, 6. Ezelsdijk/De Meern, 7. Enghlaan,
8. Vleutenscheweg (VI), 9. Krogtdijk, 10. Achterdijk, 11. Breudijk, 12. Harmeien (station).
Een proefneming
Bij alle openbare overwegen tussen de stations te Utrecht
en te Harmeien zouden tramhaltes komen. Dit waren allemaal
gelijkvloerse kruisingen, ook die in de Leidseweg, en de
Vleutenseweg in de stad Utrecht. De ,Enghlaan, die een
"laan" of particuliere weg van het ten noorden van de spoor-
weg gelegen Huis den Engh was, werd in dit geval als een
openbare weg beschouwd.
Met de gemeente Vleuten werd overeengekomen dat die een
eenmalige bijdrage van f 1200 zou geven. Dit bedrag kwam
overigens niet alleen ten laste van de gemeente, ook "eenige
voorname ingezetenen" (zoals het desbetreffende jaarverslag
vermeldt) zouden daaraan hun geldelijke medewerking
verlenen.
De stoomtramdienst trad op 3 november 1880 in werking.
Tot 30 april 1881 werden in die periode 16250 personen
vervoerd; aan vracht leverde dat f 2920,40 op. Gedurende die
tijd werden 17424 treinkilometers afgelegd, hetgeen neer-
kwam op 16 3/4 cent per treinkilometer.
Het is niet uitgesloten dat het cijfer van het reizigersvervoer
enigszins geflatteerd was. Er werd wel beweerd dat enige par-
ticulieren het reizen met de tram in de proeftijd aanmoedigden
door het geven van vergoedingen. Hoe dan ook, het resultaat
was naar het oordeel van de NRS-directie onvoldoende om de
kosten te kunnen dekken van een nieuwe spoorweghalte.
Toen de NRS de spoorweg Utrecht - Rotterdam in 1855 als
een zijtak van de reeds bestaande lijn Amsterdam - Arnhem
openstelde werd, gerekend vanaf Utrecht, pas bij Harmeien
een halte gebouwd. Daarvoor bestonden enige technische
redenen. Hoewel het nieuwe baanvak door het Vleutense
gebied liep, bleef Vleuten verstoken van deze toen zeer
moderne vorm van openbaar vervoer. De Vleutenaren c.s.
moesten zich eerst op eigen gelegenheid naar Utrecht of naar
Harmeien begeven alvorens per trein verder te kunnen reizen.
Deze toestand heeft 25 jaren lang geduurd. Het gemeentebe-
stuur van Vleuten drong steeds aan op het openstellen van een
halte in Vleuten. De gemeente had daar wel een financiële bij-
drage voor over.
In 1880 was de NRS bereid bij wijze van een proefneming,
een stoomtram te laten rijden tussen Utrecht en Harmeien. Er
zou geen afzonderlijke trambaan worden aangelegd, maar
men zou gebruik maken van de gewone sporen van de NRS.
Deze zouden bereden worden met hetzelfde lichte materieel
als dat van de stoomtramdienst tussen Den Haag en
Scheveningen, die sedert 1879 door de NRS werd geëxploi-
teerd (zie afb. 2).
-ocr page 17-
17
van de winterdienstregeling van de NRS op 15 oktober 1881
beëindigd en, zoals dat in het jaarverslag over het boekjaar
1881/82 wordt omschreven, "zamengesmolten met het spoor-
wegverkeer". De halte te Vleuten werd terzelfder tijd in
gebruik genomen.
Besluit
Er heeft, zoals mijn zegsman in Harmeien lang geleden
vertelde, inderdaad een stoomtramdienst tussen Utrecht en
Harmeien bestaan. Deze tramdienst was evenwel van zeer
tijdelijke aard en bedoeld als proefneming om na te gaan of de
vestiging van een spoorweghalte in Vleuten financieel verant-
woord was. Dit bleek onder bepaalde voorwaarden het geval
te zijn. Zo zijn Vleuten en Haarzuilens via de stoomtram
tussen Utrecht en Harmeien aan hun halte en later aan hun
station Vleuten gekomen.
Bronnen
J.G.M. Boon en C.B. Wels, 150 Jaar Harmeien in vogelvlucht.
1813- 1963.
C.J.W. Gravendaal, "Harmeien spoorwegknooppunt"; in:
Heemtijdinghen, orgaan van de Stichts-Hollandse Historische
Vereniging, jaargang 18, nr. 1 (maart 1982).
E. van Laer, commissaris van de verzamelingen van de
Nederlandse Vereniging van Belangstellenden in het spoor- en
Tramwegwezen (NVBS) te 's Gravenhage (correspondentie).
J.G.C, van de Meene te Zwolle, NVBS (correspondentie).
Archief Nederlandsche Rhijnspoorweg Maatschappij (NRS),
Jaarverslagen van de directie aan de aandeelhouders.
Rijksarchief Utrecht.
F.J.C. Rombach, "Vleuten en de spoorweg"; in: Tijdschrift
van de Historische Vereniging Vleuten, De Meern en
Haarzuilens, jaargang 9, nrs. 3 en 4 (september en december
1989).
N.J. van Wijck Jurriaanse, "Spoorweggeschiedenis"; in:
Nederlandse Historiën, jaargang 5, nr. 6 (augustus 1971).
Afb. 2 Voor de stoomtramdienst tussen Utrecht en Harmeien via
Vleuten werd in 1880 en 1881 hetzelfde lichte materieel gebruikt
als dat van de sedert 1879 in dienst gestelde stoomtram tussen
Den Haag en Scheveningen. Beide tramdiensten werden toen
geëxploiteerd door de Nederlandsche Rhijnspoorweg
Maatschappij (NRS). Hierboven een afbeelding van laatstge-
noemde stoomtram in de Rijnstraat bij het vroegere NRS-station
(later het Staatsspoorstation, nu het Centraal-station) in Den
Haag. Deze prentbriefkaart, die naar ik vermoed in het begin
van deze eeuw is gemaakt, werd door de Nederlandse Vereniging
van Belangstellenden in het Spoor- en Tramwegwezen ter
beschikking gesteld.
Toch bleek haar uit deze proefneming, dat de Vleutense
kwestie aandacht moest krijgen. Men besloot daarom in
Utrecht (waar toendertijd de directie van de NRS zetelde) de
proef gedurende de zomerdienstregeling in 1881 voort te zet-
ten en daarna een beslissing te nemen. De NRS was blijkbaar
niet geheel ontevreden met de uitkomst van het experiment.
Aan het gemeentebestuur van Bunnik werd althans voorge-
steld een soortgelijke proef te nemen, maar daarvoor bestond
geen belangstelling.
Toch een spoorweghalte in Vleuten
Na de verlenging van de proefneming met de stoomtram werd
het resultaat daarvan door de directie van de NRS voorwaar-
delijk als positief beoordeeld. Over de 5 1/2 maand (van 1 mei
tot 15 oktober 1881) bracht de stoomtramdienst ƒ 3842,20 op.
Dit was dus meer dan in het voorafgaande halve jaar (van 3
november 1880 tot 30 april 1881), zijnde ƒ 2920,40. De NRS
was thans bereid een halte van de spoorweg bij Vleuten te ves-
tigen, mits door derden een geldelijke bijdrage zou worden
gegeven. Op 18 oktober 1881 sloten de NRS enerzijds en de
gemeenten Vleuten en Haarzuilens anderzijds een overeen-
komst, waarbij de twee gemeenten zich verbonden een
eenmalige bijdrage van f 5000 te geven. Dit bedrag werd
verminderd met de reeds door Vleuten betaalde f 1200 voor
het experiment met de stoomtram. Van de overblijvende
f 3800 kwamen respectievelijk f 2600 en f 1200 ten laste van
de gemeente Vleuten en van de gemeente Haarzuilens.
Bovendien bracht de NRS f 50 in rekening voor de aankoop
van een perceel water ten behoeve van de inrichting van de
nieuwe spoorweghalte. Deze kwam aan de zuidzijde van de
spoorweg, dus tegenover het tegenwoordige NS-station. Aan
de andere kant verplichtte de NRS zich, behoudens goedkeu-
ring door het desbetreffende ministerie, in iedere richting drie
treinen in Vleuten te laten stoppen. Voor nadere bijzonder-
heden betreffende de financiering door de twee gemeenten,
de voorwaarden van de overeenkomst en de inrichting van de
spoorweghalte verwijs ik de lezer graag naar het artikel van
Rombach(1989).
De stoomtramdienst Utrecht - Harmeien werd met ingang
Noot
1) De Nederlandsche Rhijnspoorweg Maatschappij (NRS)
werd op 3 juli 1845 in Amsterdam opgericht als naamloze
vennootschap. Deze vestigde zich op 15 oktober 1861 in
Utrecht. Op 15 oktober 1890 werd de NRS genaast door de
Staat der Nederlanden. Nagenoeg alle NRS-lijnen kwamen
toen in exploitatie bij de Maatschappij tot Exploitatie van
Staatsspoorwegen. (Vriendelijke mededeling van de heer
E. van Laer te 's Gravenhage).
-ocr page 18-
De restauratie van de Hamtoren
van 1963 tot 1975
Een verslag ter documentatie
door Dr. G.J. van Andel en Mr. Drs. W.J.M, van Andel
De aanloop: 1957-1963
In het nummer van maart 1993 van dit tijd-
schrift deden wij verslag van de urgente
restauratie van het dak van de toren in
1942, toen de koepel was scheef gezakt
door breuk van de balklagen (1). De des-
tijds uitgevoerde restauratie omvatte het
herstel van het dak, het dichten van de
scheuren in de muren, het deels dichtmet-
selen, deels vernieuwen van de ramen en
het weer openen van de schietgaten. Het
doel van deze restauratie was de toren voor
verder verval te behoeden, met name door
inwatering tegen te gaan. Aan het inwen-
dige van de toren werd niets gedaan.
In bovenbedoeld artikel vermeldden wij
dat in 1945 een door de bevrijders uitge-
worpen voedselpakket een gat in het dak
van de toren had geslagen en dat derhalve
de inwatering weer doorging ...
De gevolgen bleven niet uit. Het verval
van het inwendige van de toren nam toe.
De balken waren onbetrouwbaar en een
gedeelte van de vloeren was verdwenen.
Feitelijk was vanaf de eerste verdieping de
onderkant van het dak zichtbaar.
Provisorisch aangebracht hekwerk gaf aan
waar nog gelopen kon worden. Jaar in jaar
uit huisden vele families kraaien in de
toren met achterlating van wat kraaien
plegen achter te laten.
Uiteraard is in de na-oorlogse jaren alle
aandacht gericht op de wederopbouw van
ons land; steden, spoorwegen, havens,
vliegvelden enzovoorts, het moest alle-
maal weer hersteld worden. In 1953 ont-
staat een correspondentie tussen het
Rijksbureau voor de Monumentenzorg
(hierna:Mz) en Burgemeester en Wet-
houders van Vleuten (hierna: gemeente.)
Mede als gevolg daarvan besluit de heer
W.J. Royaards, die optreedt als beheerder
van de onverdeelde boedel van de in 1955
overleden eigenaresse van de Hamtoren,
zijn moeder mevrouw E.Royaards van den
Ham, de restauratiearchitect C.W. Roy-
aards (hierna: architect) opdracht te geven
voor een restauratieplan van de kap van de
toren (de gezamenlijke voorouder van
opdrachtgever en architect was Jan Gijs-
brechtsz Royaerts, geboren in 1632).
In oktober 1956 stelt de architect een
omschrijving van de werkzaamheden
betreffende de totale vervanging van het
dak op met een bijbehorende begroting van
ƒ 42.397,- vermeerderd met ƒ 4.650,-
directiekosten. In april 1957 richt
W.J.Royaards een schrijven aan de Mini-
ster van Onderwijs, Kunsten en Weten-
schappen (OKW) met het verzoek om een
rijksbijdrage voor de restauratie.
Inmiddels vindt een eigendomsoverdracht
plaats: bij notariële akte van 9 oktober
1957 wordt uit de onverdeelde boedel de
Hamtoren toebedeeld aan de kleindochter
mevrouw Mr.J.E.H.van Andel-Royaards
(hierna: principaal).
Op de brief aan de minister wordt geen
antwoord ontvangen. Na enige gesprekken
van de heer G.J.van Andel (echtgenoot van
eigenaresse, hierna: principaal) met Mz
volgt in oktober 1959 een intern rapport
van de heer D.Verheus, rayonarchitect van
Mz over de toestand van de toren. Hij
dringt aan op een spoedige restauratie van
het dak en zegt, dat voor algeheel herstel
van de toren nog een bedrag van
ƒ 125.000,- nodig zal zijn.
Dan komt eindelijk op 9 december 1959
een antwoord van de staatssecretaris van
OKW op de brief van oktober 1957 waar-
in deze aan principaal meedeelt een subsi-
die van 50% te willen bijdragen op de
begroting van 1957 en deze in 1961 betaal-
baar te stellen.
Er volgt een briefwisseling met en tussen
diverse instanties over de achterhaalde
bedragen in de begroting die uit 1957
dateert, en de hoogte van de restauratie-
subsidies. Staatssecretaris en gemeente
vragen om een nieuwe begroting.
Bij alle partijen leeft het verlangen om het
niet te laten bij een restauratie van het dak,
maar om ook het inwendige van de toren
onder handen te nemen.
Op 24 februari 1961 ontvangt principaal
van de architect een kostenraming, bestek
en tekeningen voor een restauratie in 2
etappes te weten:
Ie etappe: vernieuwing van de bekapping
in aangenomen werk, uit te voeren door
N.V. Aannemersbedrijf v.h. Erven
H.J.Jurriëns te Utrecht (hierna: aannemer)
voor ƒ 50.445,- vermeerderd met ƒ 6.500,-
directiekosten;
2e etappe: vernieuwing van balklagen,
vloeren, luiken, ramen, deuren etc. en repa-
raties van het metselwerk, uit te voeren in
regie en door de architect begroot op
ƒ 52.555,- vermeerderd met ƒ 6.500,-
directiekosten.
De totale kosten van de restauratie zul-
len derhalve ƒ 116.000,- bedragen. De
architect verontschuldigt zich tegenover
Hamtoren te Vleuten 1961. Vijfde verdieping vóór de restauratie. Beschadigde muren,
ontbrekende voegen, aangetaste balken, gaten in de vloer, veel vuil door vogels.
-ocr page 19-
19
De restauratie: 1963-1965
Op 10 april 1963 meldt principaal aan de
gemeente dat met de restauratiewerkzaam-
heden is begonnen. Het vervangen van de
kap en het herstel van balklagen en vloeren
worden door de aannemer aangenomen
voor ƒ 76.177,-. De overige werkzaamhe-
den van de tweede etappe, zoals het herstel
van luiken, ramen, deuren e.d. zullen in
regie worden uitgevoerd. Blijkens de gel-
delijke verantwoording over 1963 is in
dat jaar voor ƒ 45.773,47 verwerkt.
Geconstateerd wordt dat de overheden een
grote achterstand hebben in de betaling
van de subsidies, waardoor financierings-
problemen kunnen ontstaan.
Nieuwe problemen doemen op. De begro-
ting dateert van februari 1961 en sindsdien
zijn door het invoeren van de 45-urige
werkweek de loonkosten met 7% gestegen,
terwijl op 1 maart 1962 de lonen met 5%
zijn verhoogd. Volgens de berekening van
de architect eind 1963 zal de over-
schrijding van de totale restauratiekosten
ƒ 14.977,67 bedragen. In december 1963
vraagt principaal aan de staatssecretaris
deze overschrijding goed te keuren.
Naar aanleiding van een gesprek met de
heer Kloosterman, bouwkundig opzichter
van de architect, vraagt principaal, even-
eens in december, aan de architect of deze
een schatting wil maken van de kosten van
een voortgaande restauratie in volgende
etappes zoals het herstel van de poort, de
brug, de geheime gemakken e.d. Hij ant-
woordt dat hij hierover gesproken heeft
met de directeur Mz. Deze 'staat niet
onwelwillend tegenover de door U over-
wogen voortzetting van de restauratie van
de "Hamtoren", die ik in principe natuur-
lijk zou toejuichen'. De architect waar-
schuwt dat de beantwoording van deze
vraag veel tijd en voorbereiding vergt.
In het voorjaar van 1964 wordt de oude
kap verwijderd en, na het opmetselen van
de muren van de 6e verdieping, wordt
gedurende de zomer de nieuwe kap aange-
bracht. Tenslotte wordt aan de firma
Hommema te Wommels opdracht gegeven
een bliksembeveiliging aan te brengen.
Eind 1964 is het totaal van de tot nu toe
aan de restauratie bestede bedragen
ƒ 92.023,72. In de geldelijke verantwoor-
ding over 1964 staat in de kolom 'Nog te
verwerken bedrag (opnieuw begroot)' de
somma van van ƒ 44.535,08. Ten opzichte
van het door de staatssecretaris op
18 februari 1962 goedgekeurde bedrag
betekent dit een overschrijding van
ƒ 20.558,80. Het verschil van ruim ƒ 5.000
gulden ten opzichte van eind 1963 komt
voort uit de te verwachten loon- en prijs-
stijging in 1965.
Intermezzo                        <
Een nieuwe ontwikkeling dient zich aan. In
april 1964 ontvangt principaal een brief
van de heer A.I.J.M.Schellart, directeur
van de Stichting Kastelendocumentatie.
Hij schrijft dat 'in de naaste toekomst
oplossing wordt gezocht voor een bepaald
huisvestingsprobleem'. Hij wil graag op de
hoogte gebracht worden van de stand van
zaken ten aanzien van enigerlei gebruik.
Hem wordt geschreven dat de houten vloe-
ren reeds hersteld zijn en dat binnenkort
het dak wordt vervangen. Principaal is
gaarne bereid tot een oriënterend gesprek.
Van de gesprekken die er geweest zijn, zijn
geen aantekeningen gemaakt. Kennelijk
zijn er mondelinge en telefonische contac-
ten geweest tussen principaal, Mz, archi-
tect en Schellart, die op 1 mei 1965 tevens
directeur van de Nederlandse Kastelen
Stichting was geworden.
In september 1965 zendt de architect aan
principaal en Schellart afdrukken van een
plan tot gedeeltelijke opbouw van het huis
Den Ham (afb. 2). Hij schrijft:'Het heeft
mij wel enige tijd en moeite gekost om tot
een bevredigend resultaat te komen, maar
ik geloof dat het toch wel gelukt is'.
Principaal licht direct de gemeente in
omtrent de ontwikkelingen die geleid heb-
ben tot plannen voor een gedeeltelijke
herbouw, die veel verstrekkender zijn dan
de voorgenomen restauratie. Zij schrijft:
'Het is de bedoeling, dat de directeur der
stichting zich er metterwoon zou vestigen
en dat het bureau en het archief van de
stichting er zouden worden onderge-
bracht'. Zij is bijzonder enthousiast over
het harmonische geheel, dat de architect op
de bestaande kelders heeft ontworpen.
Met Schellart wordt afgesproken dat hij
een bijeenkomst zal beleggen met belang-
hebbenden te weten Mr. 's Jacob, voor-
zitter van de Ned. Kastelen Stichting,
Mr.Hotke en Ir.Meischke, respectievelijk
hoofddirecteur en directeur van Mz,
Prof.Renaud, hoogleraar castellologie, het
echtpaar Schellart en het echtpaar Van
Andel. Het lukte niet om de architect te
bereiken. In het archief van Mz en in ons
eigen archief zijn van deze bespreking, die
plaatsvond op 18 november 1965, geen
notulen gevonden.
Op 4 november 1965 stuurt de architect
een herziene kostenraming inzake de res-
tauratie en een aanvullende kostenraming
betreffende het herstel van de kelders met
een nieuwe opbouw. De herziene kosten-
raming betreft de 2e etappe en wel de
trappen, ramen, deuren, luiken, metsel-
werk binnen, smeedwerken en schilderen,
kortom het afronden van de restauratie van
de toren zelf. Deze kostenraming is veel
principaal voor de vertraging die de toe-
zending van deze stukken heeft opgelopen.
Twee weken later zendt principaal brieven
aan rijk, provincie en gemeente waarin
verzocht wordt om de bovengenoemde
restauratiewerken te subsidiëren.
Op 11 augustus 1961 bericht de staatsse-
cretaris aan principaal, dat hij bereid is
zowel de Ie als de 2e etappe te subsidiëren
met 60%.
Interessant is het volgende detail. In het
advies van het hoofd van de afdeling res-
tauraties van Mz aan de hoofddirecteur van
Mz komt voor, dat het onjuist is 'om bij
deze restauratie het bestaande werk voor-
zover dit de vormgeving van de dakvoet,
de houten balustrade, de overgangsprofie-
len van de verschillende bouwlichamen en
het achthoekige koepeltje zonder meer te
bestendigen, omdat dit in oudheidkundig
opzicht aanvechtbaar en in esthetisch
opzicht onaanvaardbaar is. Het is gewenst
dat de architect zijn plan herziet...'.
Wij kunnen deze opmerking niet begrij-
pen. De oudste afbeeldingen van de ridder-
hofstad Den Ham dateren van het eind van
de 17e eeuw. Hierop ziet het dak eruit
zoals wij dat thans kennen. Zonder twijfel
zal de hoofdtoren in de 15e eeuw een ande-
re dak vorm gehad hebben, maar daar
weten wij niets van. De Rijkscommissie
voor de Monumentenzorg typeert in haar
brief van 19 augustus 1942 het dak als 'een
aantrekkelijke bekroning' en 'het zoo
uiterst karakteristieke en geestige spitsje'.
Kennelijk was ook de hoofddirecteur van
Mz niet genegen het dak een ander uiterlijk
te geven want in de conceptbrief aan de
staatssecretaris is bovenstaande passage
doorgehaald. In september 1961 volgt de
provincie met een subsidie van 10%. De
gemeenteraad van Vleuten keurt een subsi-
die van 25% goed volgens een brief van
maart 1962. De gemeente moet nu nog toe-
stemming hebben van gedeputeerde staten
voor uitbetaling; in september 1962 wordt
bericht ontvangen dat deze is verleend.
Nog kan niet worden begonnen; er blijkt
nog een bouwvergunning nodig te zijn. In
een telefoongesprek dat principaal heeft
met een ambtenaar van het Ministerie van
Volkshuisvesting en Bouwnijverheid ver-
neemt hij dat in een vergadering van de
contactcommissie van dit ministerie en Mz
de restauratie van de Hamtoren ter sprake
is geweest. Besloten wordt de aanvraag
voor de bouwvergunning aan de minist r
ter goedkeuring voor te leggen; verwacht
mag worden dat de vergunning in januari
1963 zal afkomen. De ministeriële goed-
keuring (als bedoeld in art. 17, Ie lid, van
de Wederopbouwwet) wordt op 18 februari
1963 verkregen.
-ocr page 20-
20
uitgebreider en gedetaillerder dan die van
1961. De architect komt uit op een bedrag
van ƒ 89.920,-. De restauratie van de kel-
ders wordt begroot op ƒ 155.800,- en de
opbouw tot bewoning zal ƒ 252.500,- gaan
kosten. Tot 1 november 1965 is in etappe 1
en 2 reeds ƒ 99.899,33 besteed, zodat de
totale kosten ƒ 598.119,33 zullen bedragen
(guldens 1965). Dit nu blijkt te ambitieus,
te meer daar de nieuwbouw en de aanleg
van gas, water, elektra en verwarming niet
voor enige subsidie in aanmerking kunnen
komen. De lasten voor stichting en princi-
paal zouden te hoog worden. In maart 1966
presenteert de architect een vereenvoudigd
plan voor een opbouw voor bewoning.
Ook dit plan ziet er weer zeer aantrekkelijk
uit; in haar brief van 12 maart 1966 uit
principaal haar enthousiasme hierover. De
kostenraming is gedateerd op 1 september
1966. De raming van de totale kosten
voor deze eenvoudige versie bedragen
ƒ 480.000,-.
Dan wordt het stil. Kennelijk hebben
de besprekingen met de Ned. Kastelen
Stichting niet geleid tot het gewenste resul-
taat. Het waarom is niet te achterhalen,
omdat van de besprekingen, die zonder
twijfel gevolgd zijn, geen aantekeningen
zijn gemaakt. Achteraf zouden twee
redenen valabel kunnen zijn: of het bewo-
ningsgedeelte is te klein geworden of de
jaarlijkse lasten voor de stichting worden
te hoog.
In oktober 1967 wordt van de architect een
financieel overzicht en een nieuwe kosten-
raming ontvangen. Uitgaande van de oude
kostenraming van 1961 en de daarop geba-
seerde goedkeuring in 1963 van
ƒ 103.000,- aan bouwkosten toont de hui-
dige raming (zonder aanvullende werk-
zaamheden) een overschrijding van
ƒ 26.529,57. De overschrijding van de
goedgekeurde directiekosten ad ƒ 13.000,-
wordt dan verhoogd met ƒ 2.903,22. Om
de geplande werkzaamheden in Ie en 2e
etappe af te maken moet derhalve nog een
bedrag van ƒ 29.432,79 goedgekeurd
worden. De architect constateert, dat niet
alleen door de loon- en prijsstijgingen,
maar ook door de overschatting van de
staat, waarin de Hamtoren zich bevond,
resp. de onderschatting van de nodige res-
tauratiewerken, de kosten hoger zijn uit-
gevallen dan geraamd.
De architect heeft een 'herziene kostenra-
ming in 2e etappe' gemaakt om de restau-
ratie van de toren te voltooien. Hij raamt de
totale bouwkosten thans op ƒ 183.591,87,
zodat nog een bedrag groot (ƒ 183.591,87
- ƒ 103.000,- =) ƒ 80.591,87 goed te keu-
ren is, benevens een bedrag van
ƒ 11.008,22 aan directiekosten.
In haar brief van 15 december 1967 ver-
zoekt principaal de minister op grond van
deze gegevens een nog te verwerken
bedrag van ƒ 91.600,09 goed te keuren. Zij
vraagt de minister spoed te betrachten
opdat de thans onderbroken werkzaam-
heden weer hervat kunnen worden.
Tot nu toe is steeds in de Ie en 2e etappe de
toren zelve aan de orde geweest. Er resteert
nog een restauratie in 3e etappe van de
kelders en bijbehorende onderdelen. De
architect raamt de bouwkosten op
ƒ 133.843,- en de directiekosten op
ƒ 17.400,-. Hierin is ook opgenomen het
maken van een brug op de oude nog aan-
wezige brughoofden. Om praktische rede-
nen wordt voorgesteld om deze brug,
begroot op ƒ 10.000,- bij de tweede etappe
onder te brengen. Principaal vraagt over
deze 3e etappe om een principiële uit-
spraak van de minister.
Op 3 maart 1968 is door de rayon-architect
van Mz een conceptbrief voor de minister
opgesteld, maar daar blijft het bij. Besloten
wordt om burgemeester en wethouders van
Vleuten te vragen hun gewicht in de schaal
te leggen en bij de minister aan te dringen
op het nemen van een beslissing. Daartoe
schrijft de architect op 2 november 1968
een brief aan de gemeente en reeds op 21
november schrijft de gemeente een uitvoe-
rige brief aan de minister. En dat helpt. Op
15 april 1969 krijgt principaal antwoord op
haar brief van 15 december 1967. De
minister betreurt de vertraging van de
beantwoording. Met belangstelling heeft
hij kennis genomen van het voornemen de
destijds stilgelegde restauratie van de
Hamtoren te hervatten. Hij keurt goed:
kosten eerste etappe ad
             ƒ 56.945,-
kosten tweede etappe ad           ƒ 59.055,-
overschrijding en extra
werkzaamheden ad
                  ƒ91.6(K),-
restauratie toegangsbrug ad ƒ 10.000,-
totaal:
                       ƒ217.600,-
De subsidie zal worden uitbetaald in 1969,
1970 en 1971, 'waarbij ik het voorbehoud
moet maken dat de wetgever de nodige
middelen in de jaren 1970 en 1971 zal
voteren'. Aangezien principaal feitelijk
geen andere keuze heeft dan de restauratie
te doen hervatten is zij gedwongen het risi-
co van het voorbehoud van de minister te
aanvaarden. Maar met deze opmerking
dekt de minister zich zodanig in, dat hem
achteraf niets kan worden verweten. De
uitvoering van de derde etappe zal moeten
worden uitgesteld; de minister adviseert
deze op een later tijdstip nog eens aanhan-
gig te maken.
In de raadsvergadering van de gemeente
van mei 1969 valt het besluit de minister te
volgen. Dit wordt op 9 juli 1969 aan prin-
cipaal meegedeeld. In het voorstel aan de
raad wordt opgemerkt, dat de gemeente
ingevolge de 'Verfijningsregeling
Monumenten' de gegeven subsidie van het
rijk terug ontvangt. Om de hervatting van
de werkzaamheden te bevorderen belegt
principaal in oktober 1969 een bijeen-
komst met de architect en zijn bouwkundig
opzichter. Geconstateerd wordt, dat het
goedgekeurde bedrag te laag is omdat dit is
gebaseerd op het loon- en prijspeil van
1967. Afgesproken wordt, dat de architect
voor 1 januari a.s. een bestek van het werk
zal maken. Dit zal worden aangeboden aan
de aannemer die dan twee weken de tijd
krijgt om zijn aanneemsom bekend te
maken. Op grond daarvan zal aan de
minister een aanvullende subsidie worden
gevraagd. Het werk zal op 1 maart 1970
beginnen. In het bestek zullen worden
opgenomen de permanente aanleg van
elektra, het aanbrengen van de uitgebouw-
de geheime gemakken, zoals op oude
afbeeldingen te zien is, en herstel van de
kelderingang vanuit de gracht met het
afgraven van het betreffende gedeelte van
het eiland. Naar aanleiding van de opmer-
king van de minister in zijn brief van 15
april 1969 over het opnieuw aanhangig
maken van de derdeetappe, vraagt princi-
paal in haar brief van 30 november hier-
voor opnieuw goedkeuring.
Er volgt nu een dramatische periode.
Principaal blijft ongeduldig. Reeds op
2 januari 1970 belt zij de architect hoe het
staat met het voor 1 januari beloofde
Stilstand 1965-1970
Vatten wij de draad weer op. Uit de gelde-
lijke verantwoording over het jaar 1965
blijkt in dat jaar slechts voor ƒ 12.266,37
verwerkt te zijn zodat het totaal tot eind
december 1965 verwerkte bedrag
ƒ 104.290,09 bedraagt. Merkwaardig is dat
deze geldelijke verantwoording, verzon-
den naar het ministerie, blijkens het
stempel pas op 21 augustus 1973 bij de
registrateur van Mz is ingekomen en op
27 juni 1974 door de controleur geldelijke
verantwoording is gesigneerd.
Op 10 februari 1966 bericht de minister
van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk, in antwoord op de brief van princi-
paal van 15 december 1963 dat hij akkoord
gaat met de hogere kosten ten gevolge van
loonsverhogingen en prijsstijgingen; hij
keurt per 31 december 1964 goed een
bedrag van ƒ 92.023,72. Dit is het per
ultimo 1964 verwerkte bedrag.
Bovenstaande brief is in feite geen ant-
woord op het door principaal gedane ver-
zoek om de goedgekeurde begroting met
ƒ 14.977,67 te verhogen. Mogelijk impli-
ceert de verwijzing naar de stijgingen van
lonen en prijzen de goedkeuring van de
verhoging van de begroting.
-ocr page 21-
21
bestek. Daar blijkt nog weinig aan gedaan
te zijn. Principaal vindt dat alles te lang
duurt; de aannemer zal niet op tijd kunnen
beginnen en de brief kan niet naar de
ministen Principaal wil per se dat deze
maand een en ander rond komt.
Afgesproken wordt om volgende week
weer telefonisch contact met elkaar te heb-
ben. Dit vindt plaats op 11 januari. De
architect zegt volgende week naar de
Hamtoren te zullen gaan tezamen met zijn
opzichter, waarna hij een omschrijving van
het werk en een kostenberekening voor het
einde van de maand aan de aannemer zal
zenden. Half februari kan de aannemer dan
zijn prijs bekend maken.
Op 16 januari 1970 komt de architect C.W.
Royaards bij een auto-ongeval om het
leven.
Cornelis Willem Royaards werd geboren
te Amsterdam op 21 februari 1906, als
zoon van de acteur en regisseur Dr. Willem
Royaards en Jkvr.Jacqueline Sandberg.
Begonnen met nieuwbouw (villa's) legde
hij zich vanaf de jaren veertig geheel toe
op restauraties. Hij was een perfectionist
zonder compromissen. Rond zijn persoon
en werk waren dan ook opmerkingen te
beluisteren als 'te duur', 'te grote over-
schryding van de begroting', 'te eigenzin-
nig', e.d. In 1953 merkt Mz op: "Enerzijds
wordt opgemerkt dat de ervaring heeft
geleerd, dat de restauraties waarvan de
heer Royaards de leiding heeft, zeer duur
plegen te worden; anderzijds wordt er op
gewezen dat hij één van de weinige goede
restauratiearchitecten is waarover wij kun-
nen beschikken, zodat het niet verant-
woord kan zijn van zijn diensten geen
gebruik te maken". Beter en korter had het
niet gezegd kunnen worden. Hij was
charmant en een bohémien met alle aan-
trekkelijke kanten van dien. Hij lachte met
zijn volle gezicht. Hij was erudiet en had
een aangeboren beschaving. Zijn perfec-
tionisme en zijn eigenzinnigheid had ook
zijn schaduwzijden. Men diende zich zo
min mogelijk met zijn werk te bemoeien;
hij was de deskundige en de kunstenaar.
Aangezien hij vaak en route was, bleek het
moeilijk contact met hem te onderhouden.
Aangezien Royaards daar niet zoveel
behoefte aan had (hij wist zelf wel wat hij
moest doen) drong de opdrachtgever vaak
moeilijk door. Deze was feitelijk een
hinderlijk bijverschijnsel. Uit wanhoop
was een scherpe brief dan helaas wel eens
nodig. Zo'n ontboezeming stuurt princi-
paal op 22-11-1964. Zij schrijft o.m.; 'Met
name betreur ik het, dat het contact tussen
architect en principaal dermate minimaal is
dat van enig contact nauwelijks kan
worden gesproken. Dit heeft de laatste
maanden vrijwel uitsluitend bestaan uit het
vragen om en het toezenden van gele brief-
jes (verwerkte bedragen). Bij een bespre-
^n^,^^_____^
%^r^fhot\»l
Afb. 2. Plan 1 van de architect C.W.Royaards voor de gedeeltelijke herbouw van het kasteel,
augustus 1965.
king in februari j.1. hebt u het gebrek aan
contact onderkend ... U zegde ons destijds
toe met ons regelmatig telefonisch contact
op te nemen om ons van de stand van
zaken op de hoogte te houden en overleg te
plegen in zaken waarin de principaal de
beslissing heeft te nemen. Helaas is hier-
van niets terecht gekomen. Zo heeft het
ons ook gespeten dat u uw bezoek van
enige weken geleden aan de Hamtoren niet
hebt aangekondigd, aangezien wij daarbij
graag aanwezig zouden zijn geweest'. Er
volgen dan nog enkele details. Het is
wellicht niet zo verwonderlijk dat
Royaards verminderde aandacht voor de
Hamtoren had, die nog verder afnam nadat
de overigens schitterende herbouwplannen
van 1965 niet door gingen. Vanuit archi-
tectonisch standpunt viel er voor een
bouwmeester-kunstenaar niet zoveel te
beleven. Vorm en uiterlijk van het te
vervangen dak lagen (al 250 jaar) vast, en
het herstel van de vloeren was een techni-
sche kwestie. Door een en ander stagneer-
de de restauratie soms lange tijd en het
lukte principaal dan ook niet steeds om de
vaart er in te houden. Bovendien ontstond
in de jaren zestig een 'stuwmeer' van
opdrachten. Omdat Royaards geen grote
organisatie achter zich had, heeft dat wel
eens tot problemen geleid. Royaards heeft
vele restauraties uitgevoerd. Tot de belang-
rijkste horen het Agnietenconvent te
Elburg, het kasteel te Wijk bij Duurstede,
het paleis 'Het Loo' te Apeldoorn en het
kasteel 'Heeswijk' te Heeswijk, Van veel
belang is voor Royaards de vriendschap
geweest met D.Verheus, die in 1937, na
drie jaar intensief contact met hem, rayon-
architect bij Mz werd. Tussen Verheus en
Royaards ontstond een nauwe samen-
werking, waaraan zij beiden veel vreugde
hebben beleefd (2).
Hervatting van de restauratie
Na de tragische dood van Royaards ver-
zoekt principaal, na consultatie van de heer
T. Kloosterman, de bouwkundig opzichter
-ocr page 22-
22
van Royaards, de architect D.Verheus
(hierna: Verheus) te willen overwegen om
de directie van de restauratie op zich te
nemen. Verheus is een oude bekende. In
1959 was hij in zijn hoedanigheid van
rayon-architect bij Mz rapporteur over de
staat waarin de Hamtoren zich bevond.
Verheus was omstreeks 1960 de architect
van de restauratie van Drakenstein van
H.K.H. Prinses Beatrix. In 1970 was hij
bezig met de grote restauratie van de
Nieuwe Kerk op de Dam te Amsterdam.
Tijdens de eerste bespreking op 20 maart
1970 in de toren verklaart Verheus zich
bereid de restauratie voort te zetten.
Kloosterman, die de restauratie namens
Royaards had begeleid, zal Verheus zo veel
mogelijk in de problematiek inwerken en
hem van de nodige bescheiden voorzien.
Uit praktische overwegingen doet
Verheus de suggestie iedere verdieping
geheel af te werken en op te leveren, te
beginnen met de bovenste. Omdat het aan-
bouwen van de geheime gemakken op
de 3e en 6e verdieping relatief zeer kost-
baar wordt zal het hiervoor beschikbare
geld vooralsnog besteed worden aan
het interieur.
Tien dagen later volgt een bijeenkomst met
de aannemer. Deze zal een regiecontract
opstellen; het winstpercentage zal in
onderling overleg worden bepaald. Op de
3e verdieping zullen een directieverblijf en
een schaftlokaal worden ingericht. In
verband met de reeds op 5 januari 1968
door principaal gemelde lekkages ter plaat-
se van de hoekpunten van de balustrade zal
de loodconstructie worden herzien. De
aannemer zal met de werkzaamheden op
1 juni a.s. beginnen. Voor de restauratie
van de binnenzijde van de muren trekt de
aannemer Den Hertogs Bouwbedrijf uit
Nieuwer ter Aa als onderaannemer aan. In
dit bedrijf zijn vier broers werkzaam, die
meestal met twee en soms met drie enige
jaren in de toren werkzaam zijn geweest.
Alle stenen aan de binnenzijde zijn uit-
gehakt, de onderlaag hersteld en met groot
vakmanschap en zorgvuldigheid zijn de
stenen wederom ingemetseld en gevoegd.
Met veel waardering voor hun werk heeft
principaal de voortgang van het herstel van
de muren kunnen volgen en het fraaie
resultaat kunnen bewonderen. De volgen-
de vijf jaar heeft principaal ook veel te
maken hebben met de heer Verkroost,
hoofduitvoerder van de aannemer. De
contacten met hem zijn steeds allerplezie-
rigst geweest.
De notulen van de bouwvergadering van
7 oktober 1970 vermelden, dat het metsel-
en voegwerk op de bovenste verdieping
begint te vorderen. Een door Verkroost
getoond proefraam wordt door Verheus
goedgekeurd. Er wordt gestaag doorge-
werkt. Wegens de lekkages en de aantas-
ting van het hout besluit Verheus de
gehele opbouw van het dak met lood te
bekleden. In verband met dreigende over-
schrijding van het goedgekeurde bedrag
vindt op 14 september 1971 in de
Hamtoren een bespreking plaats tussen Ir.
Meischke en de heer Schaap, resp. direc-
teur en rayon-architect van Mz, Verheus,
Verkroost en principaal. Het werk wordt
door alle aanwezigen geprezen en men
constateert dat hier uitstekende vakmensen
aan het werk zijn. Meischke adviseert
nadere goedkeuring aan te vragen. Hij
dringt er op aan om, ondanks de over-
schrijdingen, het werk voort te zetten,
aangezien het antwoord op de aanvraag
van 30 november 1969 positief zal zijn.
Het spijt hem dat hij op deze brief nooit
heeft geantwoord.
Uitgaande van het advies van degene
wiens oordeel doorslaggevend is voor het
antwoord van de minister, wordt door
principaal aldus gehandeld. Op 9 novem-
ber 1971 wordt door principaal een brief
aan de minister van CRM gezonden.
Hierin wordt medegedeeld, dat de architect
Verheus er de voorkeur aan heeft gegeven
voorrang te verlenen aan de restauratie van
het in bouwvallige staat verkerende interi-
eur van de toren. Thans zijn gereed de met
lood beklede opbouw van het dak, de 6e,
5e en 4e verdieping geheel en de 3e half.
Het herstel van de Ie, 2e en halve 3e ver-
dieping is begroot op ƒ 134.000,-, inclusief
directiekosten en 14% BTW. De kosten
van het aanbrengen van trappen en tochtaf-
sluitingen worden geraamd op ƒ 45.000,-
inclusief BTW. Tezamen met een over-
schrijding van ƒ 9.800,- van de 2e etappe
wordt goedkeuring gevraagd voor
%^»r*^<e*^C.
^^y^p'v*?'^^'^^^5' '-%"•'"''
Afb. 3. Schetsplan 2 van de architect D.Verheus voor het maken van een brug naar
de eerste verdieping, februari 1973.
-ocr page 23-
23
ƒ 188.800,-. Met de afsluitende 3e etappe,
bestaande uit de re.stauratie van de buiten-
zijde van de toren, de restauratie van de
kelders, de opbouw van de kelders en de
bouw van de toegangsbrug zal nog een
bedrag van ƒ 450.000,- gemoeid zijn.
Gesteld wordt dat de restauratiekosten per
m2 van ƒ 250,- verantwoord kunnen
worden geacht.
Tijdens een telefonisch contact met
Meischke op 21 december 1971 verzekert
hij principaal, dat het met de overschrijdin-
gen wel goed zit en dat principaal zich
geen zorgen hoeft te maken. Hij zal zo
spoedig mogelijk zijn akkoord voor de
beschikking doen uitgaan. In januari 1972
wordt niets vernomen. Principaal begint nu
echt ongerust te worden. De eerste auteur
van dit artikel zal nu in de ik-vorm een aan-
tal telefoongesprekken in verkorte vorm
weergeven. Het aantal malen dat niet kon
worden doorverbonden is niet geregis-
treerd.
17-2-1972. Ik tracht Meischke te bellen.
De secretaresse weet ervan en verbindt mij
door met ambtenaar A. Er is enige stag-
natie door ziekte, maar natuurlijk moet ik
de beschikking krijgen. Er is a.s. maandag
vergadering en daarna zal ik gebeld
worden.
21-2-1972. Ambtenaar A belt mij. Hij
is gemachtigd mij te zeggen dat het ver-
hoogde bedrag is goedgekeurd. Over 14
dagen kan de beschikking verwacht wor-
den. Ik kan dus rustig doorgaan.
23-3-1972. Ik bel ambtenaar A op en
herinner hem aan zijn toezegging van
5 weken geleden. Er is een grote achter-
stand; de rayon-architect is overgeplaatst.
De beschikking komt, maar de betaling
kan misschien pas in 1976 plaatsvinden.
Na protest mijnerzijds zegt hij toe de
kwestie a.s. maandag in de vergadering te
brengen. Hij zal mij dan bellen.
28-3-1972. Het rayon 'Utrecht' is over-
genomen door ambtenaar B. Die had
maandag j.1. de papieren niet bij zich. Het
zal met spoed in orde gemaakt worden. De
eerstvolgende vergadering is op 10 april.
Zal mij dan bellen.
15-4-1992. Het spijt ambtenaar B zeer
maar er is geen geld en er kan dus niets ter
beschikking worden gesteld. Ik heb hem
de historie van de afgelopen maanden
verteld betreffende de toezeggingen van
Meischke en ambtenaar A; in vertrouwen
daarop zijn wij doorgegaan met de restau-
ratie. Ambtenaar B was verbaasd over de
gang van zaken en kan mijn zorgen begrij-
pen. Zal het a.s. maandag (17-4) ter sprake
brengen en mij bellen.
15-4-1972. Verheus vertelt dat op Mz een
grote wanorde heerst. Meischke is weg-
gepromoveerd en wordt waargenomen
door ambtenaar C, maar ambtenaar D gaat
over de verdeling van de gelden.
18-4-1972. Gebeld met ambtenaar B over
de vergadering van gisteren. Het geld is op,
maar ik kan natuurlijk niet in de steek wor-
den gelaten, want er zijn nu eenmaal
toezeggingen gedaan. Er moet een afron-
ding plaatsvinden. Ik vind, dat ik wel erg
lang aan het lijntje wordt gehouden en
ik vraag ambtenaar B de essentie van dit
telefoongesprek schriftelijk vast te leggen.
Na enige aarzeling zegt hij mij dit toe en ik
ontvang twee dagen later een handgeschre-
ven briefje, waarin hij stelt 'dat waar u met
de restauratie van deze toren bent doorge-
gaan op advies en beloften van vertegen-
woordigers van de Rijksdienst, deze
toezeggingen thans beslist niet geïgnoreerd
zullen worden'. Hij zal met Verheus een
afspraak maken.
24-4-1972. Ik word opgebeld door amb-
tenaar E. Het geld is op; de toezeggingen
zijn mondeling geweest (sic!). Hij is
verbaasd over het briefje van ambtenaar B.
Op mijn verzoek zal hij mij morgen
opnieuw bellen om te overleggen wat er nu
moet gebeuren.
26-4-1972. Ambtenaar E zegt dat er geen
mogelijkheden zijn; ik zal het werk dus
moeten afronden. Er zal wel eens betaald
worden, maar niemand weet wanneer. Het
is jammer dat het zo gelopen is, maar nu is
er geen geld meer.
Op 27 april 1972 worden de werkzaam-
heden aan de Hamtoren door mij stilgelegd
omdat gebleken is dat met alleen monde-
linge toezeggingen principaal te veel risico
loopt.
Intussen gaan de telefoongesprekken door.
8-5-1972. Gesprek met ambtenaar F, hoofd
van de afdeling Musea, Monumenten en
Archieven van het ministerie van CRM.
Hij bevestigt dat een mondelinge toezeg-
ging dezelfde waarde heeft als een schrif-
telijke. Ik verklaar mij bereid naar Den
Haag te komen. Hij zal het dossier laten
komen en mij over enige dagen terugbel-
len.
10-5-1972. Ambtenaar G, medewerker
van F, belt mij en verklaart dat ik gelijk heb
en dat de toezeggingen inderdaad gedaan
zijn. Hij heeft nog een week nodig om te
onderzoeken waar hij het geld vandaan
haalt.
18-5-1972. Ambtenaar G belt mij en zegt
dat Verheus contact moet opnemen met
ambtenaar E om een plan te maken om op
zo eenvoudig mogelijke wijze de restau-
ratie af te maken. De betaling volgt nog dit
jaar; de beschikking ligt klaar; alleen het
bedrag moet nog worden ingevuld.
Op 24 juni 1972 stuurt Verheus een brief
aan Mz met de financiële opzet 'voor de
meest noodzakelijke restauratiewerkzaam-
heden'. In april 1969 was door de minister
een te verwerken bedrag van ƒ 217.600,-
goedgekeurd. Tot nu toe is uitgegeven
ƒ 253.984,21. Om de restauratie af te ron-
den moet nog worden verwerkt:
interieur
                                ƒ 66.015,-
trappenhuis                            ƒ 51.300,-
toegang naar toren in
bestaande aanbouw
                 ƒ 20.000,-
brug                                     ƒ 10.000,-
honorarium architect              ƒ 8.000,-
totaal                              ƒ 155.315,-
incl. 14% BT'W
De gehele restauratie kost dan:
(ƒ253.984,21 -(-ƒ 155.315,-:=)
ƒ409.299,21.
Er moet derhalve nog een bedrag van
(ƒ409.299,21 - ƒ 217.600,-=)
ƒ 191.699,21 goedgekeurd worden. Dit
bedrag komt ongeveer overeen met het in
november 1971 aan de minister gevraagde.
En ziedaar, reeds op 10 juli 1972 ontvangt
principaal een brief van de staatssecretaris
van CRM, waarin de overschrijding van
ƒ 191.699,21 wordt goedgekeurd. Voor de
restauratie in 3e fase (afronding) dient t.z.t.
een plan ter goedkeuring te worden
voorgelegd. Hierbij wordt echter aange-
tekend, dat het wegens de zeer beperkte ter
beschikking staande geldmiddelen enige
jaren kan duren voordat subsidiëring in
overweging kan worden genomen. In het
najaar van 1972 werden de restauratie-
werkzaamheden hervat.
De toren in engere zin had alleen toegan-
gen vanuit het voormalige kasteel en er
was geen rechtstreekse verbinding tussen
kelder en toren. Om toegang tot de toren te
verkrijgen moesten in de bestaande
aanbouw een toegang en een trap gereali-
seerd worden. De oorspronkelijke brug
kwam uit op de eerste verdieping. Met een
trap omlaag konden de kelders en vandaar
uit het eiland worden bereikt. In februari
1973 komt Verheus met een schetsplan
voor een ingang op de eerste verdieping
met bijbehorende brug. Daartoe zou de
aanbouw gedeeltelijk moeten worden
verhoogd (afb. 3).
In september 1973 wordt dit plan met
begroting door Verheus voorgelegd aan de
hoofdarchitect van Mz. De begroting bevat
tevens de kosten voor het herstel van alle
kelders, de restauratie van de toegangs-
poort, een CV installatie, aanleg van elek-
triciteit en brandbeveiliging. Door de sterk
gestegen loon- en materiaalkosten is de
goedgekeurde begroting weer in aanzien-
lijke mate overschreden, en wederom moe-
ten de werkzaamheden door principaal
worden stilgelegd. Nog niet uitgevoerd
zijn de beglazing van enkele verdiepingen
en de toegang tot de toren.
Reeds op 18 oktober 1973 wordt door
principaal van de minister een reactie ont-
vangen op bovengenoemd plan, dat door
-ocr page 24-
24
Verheus aan Mz was voorgelegd.
Behoudens enkele niet-subsidiabele posten
wordt het restauratieplan met begroting
goedgekeurd. Echter, dan volgt een zin
waaruit blijkt dat het venijn in de staart zit:
'Indien het mij derhalve thans mogelijk
zou zijn geweest u een subsidie toe te zeg-
gen zouden de subsidiabele kosten op
ƒ 344.000,- bepaald worden'.
Het blijkt dus een loze goedkeuring te
zijn waar niemand iets aan heeft. Als op
8 februari 1974 ook nog afwijzend wordt
beschikt om een overschrijding ten gevol-
ge van de stijging van het loon- en prijspeil
goed te keuren, is de maat voor principaal
en gemeente vol. Om te trachten uit de
impasse te geraken wordt besloten dat de
gemeente alle betrokkenen zal uitnodigen
voor een bespreking ten gemeentehuize op
20 maart 1974. Inmiddels heeft Verheus
een sterk vereenvoudigd "plan B" opge-
steld om de restauratie af te ronden. Hij
verwacht dat de kosten hiervan niet meer
dan/ 150.000,- zullen bedragen. Dit plan
zal de inzet zijn van bovengenoemde
bespreking.
Op 21 maart, één dag na deze bespreking,
schrijft de heer C.J.van Dongen, directeur
van Mz, een brief aan principaal waarin hij
stelt dat de situatie rondom de slepende
restauratie van de Hamtoren om een snelle
doorbreking van de huidige impasse
vraagt. Aan Verheus wordt gevraagd op
grond van plan B een volledig bestek en
een uitgewerkte aannemersbegroting van
dit plan in te dienen.Na overeenstemming
zal hij een definitieve subsidie bepleiten.
De heer Van Dongen vertrouwt er op dat de
restauratie dan binnen afzienbare tijd kan
worden afgerond. Door Verheus worden
op 16 april 1974 bestek en begroting van
plan B aan de heer Van Dongen gestuurd.
Het blijkt dat de schatting van Verheus
a ƒ 150.000,- te laag is geweest. Op grond
van het bestek komt hij uit op ƒ 165.000,-
en de aannemer maar liefst op ƒ 255.000,-
Op 7-6-1974 keurt de minister van CRM
een overschrijding goed van ƒ 150.000,-;
er wordt dus uitgegaan van het door
Verheus geschatte bedrag en niet van een
aan de hand van het bestek gemaakte
begroting.
Er volgen besprekingen op 10 juli, 2
augustus en 20 augustus. Na het aan-
brengen van nog meer vereenvoudigingen
en compromissen worden tussen aanne-
mer, Verheus en principaal de kosten van
de laatste fase in aangenomen werk
bepaald op ƒ 178.092,- (incl 16% BTW).
Tezamen met ƒ 12.543,- directiekosten
komt de laatste fase dus uit op ƒ 190.635,-
. Een bedrag van ruim ƒ 40.000,- komt
derhalve nietvoor subsidie in aanmerking.
Hierbij gevoegd een post onvoorzien en de
overschrijding van de begroting in het
najaar van 1973 betekent dit voor princi-
paal een onvoorziene extra uitgave van
ongeveer ƒ 70.000,-.
De nog uit te voeren werkzaamheden
behelzen volgens het bestek de volgende:
Op alle verdiepingen worden venster-
banken, raamkozijnen en glas-in-lood aan-
gebracht. De geheime gemakken worden
voorzien van eiken zittingen en deuren.
Alle deuren en ramen worden voorzien van
handgesmeed hang- en sluitwerk. Een
gedeelte van het dak van de bijbouw wordt
afgebroken en muren voor het creëren van
een entree met sanitair worden opgemet-
seld. Een trap van de kelderverdieping naar
de Ie verdieping wordt aangebracht. Een
loopbrug wordt volgens tekening uitge-
voerd. De balustrade van de omloop blijkt
nu reeds (na 10 jaar) onbetrouwbaar door
inadequate constructie en de keuze van
grenehout. Een nieuwe balustrade van
merbau zal worden aangebracht.
(Met dank aan mevrouw A.D.M. Lubbe-
van der Peet van de Bouw- en Houtbond
FNV en de heren A.P. Buur en J.A.G.
Aartman van het Economisch Instituut
Bouwnijverheid voor hun hulp bij het
samenstellen van de tabel).
Slot
Op 21 juni 1975 wordt de gerestaureerde
Hamtoren feestelijk geopend. Onder het
toeziend oog van genodigden knipt eigena-
resse, geassisteerd door wethouder De
Jongh en omlijst met muziek van de
Christelijke Harmonie Vleuten, een lint
door dat over de brug is gespannen.
's Avonds wordt door de gemeente
Vleuten-De Meem een diner aangeboden
in "De Kloosterhoeve" te Harmeien. Ter
gelegenheid van het gereedkomen van de
restauratie worden door de Kulturele Kring
Vleuten-De Meem diverse activiteiten in
de toren georganiseerd. Op vier verdie-
pingen worden oude prenten, foto's en
tekeningen door de jeugd tentoongesteld,
er wordt een lezing gehouden over de
geschiedenis van de Hamtoren en enige
ensembles zorgen voor muzikale omlijs-
ting.
Kort financieel overzicht
Door de Rijksoverheid werden de volgen-
de, voor subsidie in aanmerking komende
bedragen goedgekeurd:
11-08-1961 goedgekeurd: ƒ 116.000,-
15-04-1969 goedgekeurd: ƒ 101.600,-
totaal: ƒ 217.600,-
10-07-1972 goedgekeurd: ƒ 191.699,-
totaal: ƒ 409.299,-
07-06-1974 goedgekeurd: ƒ 150.000,-
totaal: ƒ 559.299,-
Behoudens enkele kleine uitgaven waren
de kosten beperkt tot de honoraria van de
architecten en de rekeningen van de aanne-
mer. Door de architect C.W.Royaards werd
gedeclareerd ƒ 18.961,51 inbegrepen
bureaukosten, reproductiekosten, toezicht
e.d. Door de architect D.Verheus werd
gedeclareerd ƒ 39.146,51 eveneens inclu-
sief kosten. De totale uitgaven aan de
architecten bedroegen dus ƒ 58.108,02.
Door het aannemersbedrijf H.J.Jurriëns nv
werd 580.094,37 in rekening gebracht. Het
totaal van de uitgaven ten behoeve van de
restauratie bedroeg derhalve ƒ 638.202,39.
Voor een beter begrip kunnen de in dit
verslag voorkomende bedragen worden
gerelateerd aan het uurloon van een tim-
merman zoals weergegeven in onderstaan-
de tabel.
Naschrift (J.E.H, van Andel-Royaards)
De restauratie van de Hamtoren heeft - met
onderbrekingen - 12 jaar geduurd en de
bovenstaande geschiedenis laat zien
hoeve! problemen wij als principalen zijn
tegengekomen. Mijn echtgenoot heeft er
zich bijzonder voor ingespannen om de
operatie tot een goed einde te brengen en
dat is gelukt dankzij zijn vasthoudendheid
en doorzettingsvermogen. Alleen daar-
door verkregen wij steeds weer de beno-
digde subsidietoezeggingen en kon de
restauratie toch doorgaan en uiteindelijk
tot een goed einde worden gebracht.
Het grootste probleem waarmee wij te
kampen hebben gehad was de trage
besluitvorming van de rijksoverheid -
waardoor op het moment van de goed-
keuring de begrotingen door de toename
van loon- en prijspeil steeds verouderd
waren en (vooral later) de voortdurende
wisseling van aanspreekbare personen.
Deze twee factoren zijn voor een groot
deel verantwoordelijk geweest voor de
trage voortgang van het werk. Bovendien
waren de begrotingen van de architecten
eigenlijk steeds te krap hetgeen ons met
name in de slotfase parten speelde. De
balans van deze gehele restauratieperiode
is zeker postief. De samenwerking met de
gemeent Vleuten is uitstekend geweest en
de gemeentelijke betrokkenheid was groot
evenals de wens om de restauratie tot een
jaar CAO
uurloon
uren per week
1959
1,56
48
1960
1,72
48
1962-64
2,00
46
1965-66
2,44
46
1971-72
4,78
42,5
1975
7,44
40
1995-96
20,94
40
-ocr page 25-
25
goed einde te brengen. De samenwerking
met de verschillende mensen, van archi-
tect, uitvoerder, diverse ambtenaren tot
vaklieden als metselaars en timerlieden
was een beijzondere ervaring.
Het restultaat, een bewoonde Hamtoren,
zal in goede staat de volgende eeuw halen
en hopelijk ook lang daarna blijven staan.
In goed samenspel met de overheid
moet het ook in de toekomst mogelijk
blijven de toren voor het nageslacht in
stand te houden.
Bronnen                           ^
Dit artikel is gebaseerd op een dossier van
277 brieven, werkomschrijvingen, begro-
tingen, en dergelijke in het bezit van de
auteurs. Dit kon worden aangevuld met
stukken uit de archieven van de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg en
de gemeente Vleuten-De Meem.
Literatuur
(1) G.J.van Andel en W.J.M.van Andel: De
restauratie van de Hamtoren in 1942.
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meem, Haarzuilens jaargang
13(1993), 5-9.
(2) E.Schiering: Kees Royaards; een leven
voor het vakmanschap. Doctoraal-scriptie
kunstgeschiedenis. Universiteit van
Amsterdam, juni 1985.
Wie wat bewaart, die geeft wat.
A. Tammer, De Meem
Boekje „Römische Villa Otrang"
bij Flieszen/Eifel
Mevr. R. Hoffland, De Meern
1  gareel/haam
Mevr. T. Jansen, Haarzuilens
Kopie van tekening boswachters-
woning van de familie Borst te
Haarzuilens 1936
Steven Kooijman, Woerden
Boek over de geschiedenis van de
familie Kooijman
J. van Veldhuizen, De Meem
2  Foto's, bakkerij Oskam Vleuten en
optocht Oranjevereniging, een petro-
leumstel, kaassnijmachine en enig
historisch textiel
Jac. de Bruijn, De Meern
2 Clichés van prenten van Harmeien en
Breukelen van J. de Beyer
Mw. A.J. Verhoef-Snoek, Vleuten
2 boerenmutsen en een genealogie van
de familie Jansen
Fam. H. Hellemans, Vleuten
Een wit aarden pijpekop en enige
fragmenten daarvan, gevonden op het
land van „Dakveld"
J.H. van der Poel, Maarssen
3 boeken met zuid-afrikaanse genealo-
gieën
A.C. Bakker, Nieuwegein
Genealogieën families Mandjes en
Spithoven
G.C.A. van Mourik, Vleuten
Boek „Oud schrift in Nederland" door
Dr. J.L. van der Gouw en 2 uitgewerkte
cursussen paleografie en een boekje „Het
Nederlandsche handschrift in 1600" door
W. Bogtman
Mevr. R. van Engelen-Vianen, De Meem
Serie bid- en herdenkingsprentjes
Fam. J.C. Timmer, Vleuten
Krultang
Mevr. V.H.D. Wolthuis
Boek „De Nederlandsche Wateren en
plaatsen in den Romeinse tijd" en „Hoe
was het leven van onze voorvaderen"
Chr. Graafland, Vleuten
Geschilderd portret van Henk van
Husen. Door Jac. Graafland
H. van Rooijen, Vleuten
Koperen kaarssnuiter schaarmodel en
een dienstregeling van de N.V. Utrechtse-
Auto-Personen en Goederendienst uit
1914
Openingstijden van onze gebouwen
Documentatiecentrum in de Broederschapshuisjes,
Dorpsstraat 1, Vleuten
Maandag en dinsdag van 14.00 - 17.00 uur
en donderdag van 19.30 - 22.00 uur.
Op andere tijdstippen bezoek mogelijk na afspraak met
de heer J.W. Schoonderwoerd, tel. 030 - 6661462.
Het Kabinet, Zandweg 147b, De lUleern
Geen vaste openingstijden.
Bezoek mogelijk na afspraak met de heer H.E.J. van Essen, tel. 030 - 6662992.
-ocr page 26-
26
Vernoemp
180
Zo af en toe kom je tot de ontdekking dat
er nog mensen zijn, voor wie de tijd
schijnbaar stil is blijven staan. In deze
moderne tijd, waar alles zo snel veran-
derd, hebben vooral oudere mensen veel
moeite om alle moderne ontwikkelingen
nog te begrijpen.
Zo gebeurde het dat ik op een sombere,
regenachtige dag, gebruik moest maken
van het openbaar vervoer. Door het voch-
tige weer wilde mijn auto niet starten en
ik moest naar Harmeien. Dan maar met
de bus, voor mij ook geen alledaagse
gebeurtenis. Bij de bushalte stond een
zeer oud vrouwtje, helemaal in het zwart
gekleed, met in haar ene hand een antiek
zwart tasje, en in de andere een plastic tas
van de supermarkt.
"Mot je ok naar Harmele?", vroeg ze.
"Ja", zei ik, en toen de bus kwam hielp ik
haar met instappen. "Wat kos een retour
noar Harmele?" vroeg ze aan de
chauffeur. Samen hebben we haar uitge-
legd dat ze een strippenkaart moest
kopen. Er was plaats genoeg, en in de bus
ging ik naast haar zitten. Met haar twee
tassen op schoot begon ze al gauw het
gesprek; "Ja, het valt allemaal niet mee,
om nog te reizen, ik ben al zes en tachen-
tug, en nou mot ik naar een kleindochter
van me. Dat keind loop op alledag, ze
hettet niet breed, en altijd al teugeslag. Al
heel jong most ze trouwe, veuls te jong
zak mar zegge. Maar die kerel van der
deugde niet. Mijn kleindochter is Rooms
gedoop, maar die kerel van der was
andersdenkend. Ik heb altijd gezeit, dat
goat niet goed, twee geloven op een kus-
sen, doar slaap de duvel tusse. Nou bleek
al heul gauw, dat die kerel de duvel was.
Hij zoop, vloekte en heel wat kere sloeg
hij haar. Maar ja, ze raakte toch in ver-
wachting. Nou zijn ze een maand geleje
gescheje. Ze is door de hele familie in de
steek gelate, en ze krijg nou een paar
cente van sociale zake".
Ze pakte haar supermarkttas en zei:
"Kijk, nou heb ik van ouwe uitgehaalde
wol een paar borstrokkies gebreje, en van
een paar gebruikte, nog goeie, sokke heb
ik kruikezakke gemaak. Ik heb in de stad
nog wat echte oogiesluiers op de kop
getik, daar zal me kleindochte wel blij
mee zijn". "Ja meheer", zei ze, "het is
toch allemaal wat voor zo'n jong meissie.
Mijn moeder zei vroeger altijd al, vroeger
hadde de kindere snotneuze, teugewoor-
dig hebben de snotneuze kindere".
Illustratie:
Barbara Gravendeel
V/l
u
Ze praatte maar door, en vertelde nog
veel over de tijd dat ze als boerenmeid
gewerkt had, en dat ze uiteindelijk met de
boerenknecht getrouwd was. Ik kon niet
alles meer volgen, omdat de bus in de
Dorpsstraat allerlei gekke capriolen
moest maken vanwege daar geplaatste
bloembakken en andere verkeersbelem-
merende maatregelen. Ik greep naar mijn
hoofd, want dit zijn toestanden van deze
moderne tijd die ik zelfs niet kan begrij-
pen.
Zenuwachtig vroeg ze steeds of we al bij
"De Putkop" waren. "Als de weg weer
een beetje normaal wordt zal ik u waar-
schuwen", zei ik. Bij "De Putkop" hielp
ik haar bij het uitstappen. Ik riep haar nog
na: "Doe de groeten aan uw kleindoch-
ter". Ik stapte weer in, ik moest nog een
halte verder, maar keek wel door de ach-
terruit van de bus, wat verdwaald stond
ze nog bij de halte.
De rest van de dag liep ik nog veel te den-
ken aan dit oude vrouwtje. Ik realiseerde
me wat een mens in zes en tachtig jaar
allemaal kan meemaken en zien verande-
ren. Er was een eerste wereldoorlog en
een tweede, een tijd van crisis en een tijd
van welvaart. Ze reisde in een stroom-
trein, een diesel en daarna electrisch. Na
de oude grammafoon kwam de radio, cd-
speler, televisie, CD-I, CD-Rom. Het
peterolie-stel is vervangen door gasstel,
electrisch fornuis, inductie en magnetron.
Het eten en geld kun je nu uit de muur
halen. Het pindamannetje van vroeger is
nu vervangen door een groot Chinees res-
taurant.
Kortom, er is zoveel veranderd en uitge-
vonden dat bijna niemand het meer in de
hand of zijn hoofd kan houden.
Vandaag is het alweer vijf dagen geleden
dat ik met dat oude vrouwtje naar
Harmeien reisde. Toen ik op de Zandweg
fietste zag ik haar toevallig lopen. Ik
stapte af en vroeg: "Hoe is het met je
kleindochter afgelopen?". "Hoe bedoelt
u", vroeg ze. Na wat gepraat kon ze zich
de busreis weer herinneren. Een beetje
bedroefd zei ze: "Er is een mooie dochter
geboren". "Nou, van harte gefeliciteerd",
zei ik. Ze bleef bedroefd kijken, dus
vroeg ik "is er iets niet helemaal goed?".
"Ach", zei ze "ik had zo m'n bes gedaan
met breiwerk maar de baby's dragen teu-
genwoordeg geen gebreën hempies meer,
en een kruikezak is ook niet meer nodig.
Die mooie oogiesluiers gebruiken ze niet,
zeker teveel werk om ze te wassen. Ze
hebbe nou van die grote zakken papieren
vodde, pampers geloof ik". Het vrouwtje
was bijna niet te troosten. Ik zei "nou ja,
als dat alles is. "Nee, dat is allemaal niet
het ergste", zei ze. "Het allerergste is wel:
ze hebbe me nie vernoemp. Ik doch dat
de baby wel mijn naam zou krijge".
Ze pakte haar zakdoek, "het kind heet
Pricilla ofzoiets. Ik heet namelijk Anna,
ja het is heel erg, maar ze hebbe me nie
vernoemp".
De Meern, november 1995
Theo van den Berg
-ocr page 27-
T^i^:^
.CSS (Jbj^ ^t)S^
R?:>,\ )^
27
Van de voorzitter
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens
Verschijnt 4x per jaar. ISSN 0928-4893
17e jaargang nr. 2, juni 1997 ©1997
De vereniging is ingeschreven in het vere-
nigingsregister van de K.v.K. Utrecht e.o.
onder nummer V 479360
Correspondentieadres:
Dorpsstraat 1, 3451 BH Vleuten
Dagelijlis bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter
Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten
Tel. 030-6772112
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Meerndijk 62, 3454 HT De Meern
Tel. 030-6661462
P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1, 3544 NC Utrecht
Tel. 030-6771483
A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
Tel. 030-6771263
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr. C. Isings, Soest
Dr. D.W. Gravendeel, Laag Keppel
Gebouwen:
Vleuten: Broederschapshuisjes (documen-
tatie- en informatiecentrum),
Dorpsstraat 1, Tel. 030 - 6774222
(gedurende openingstijden)
De Meern: Het Kabinet (permanente expo-
sitieruimte). Zandweg 147B
Jachter Verenigingsgebouw)
Contributie (inclusief tijdschrift):
f. 35,— per jaar,
bij verzending per post f. 12,50 extra
Losse nummers tijdschrift:
f. 10,- voor leden, f. 12,50 voor niet-leden
Bankrelaties:
ABN-AMRO Bank De Meern,
rek. 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie:
H.E.J. van Essen en J.W. Schoonderwoerd
Adres: Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Tel. 030 - 6662992
Gehele of gedeeltelijke overname van ar-
tikelen uit dit tijdschrift is slechts toege-
staan met bronvermelding en na verkregen
toestemming van de redactiecommissie.
Illustratie voorpagina:
Foto genomen tijdens het Romeinenweekend
mei 1997 door A. Tammer
Uw voorzitter, als Romeins senator - of was
het Julius Caesar - staande in een met twee
paarden bespannen strijdwagen, rijdend
door de dorpskernen van Vleuten en De
Meern. Dat was het beeld, dat u op 3 mei j.1.
hebt kunnen waarnemen. U geloofde uw
ogen niet. En zeker niet, toen u daarna naar
Het Kabinet aan de Zandweg toog en daar
in plaats van het museum een Romeinse
Villa aantrof, beschermd door een 20-tal
Romeinse soldaten, die ook voor de vei-
ligheid zorgden op het Romeinse markt-
plein met een zestal marktkramen, waarin
Romeinse produkten werden aangepre-
zen. Daarnaast werd er een prachtige dia-
presentatie gehouden over de Romeinse
geschiedenis ter plaatse, vervaardigd door
ons lid Toon van Weerdenburg.
Deze zeer geslaagde Romeinse manifes-
tatie - die volgde op een 2-tal lezingen op 23
april j.1. door de twee project-archeologen
Eric Graafstal en Herre Wynia, die spraken
over de archeologische vondsten in het
gebied, waar de nieuwe stad (Vinex locatie
Leidsche Rijn, met 30.000 huizen) moet
verrijzen - werd in samenwerking met onze
vereniging georganiseerd door het Comité
Open Monumentendag Vleuten-De Meern,
onder mijn voorzitterschap bestaande uit
Reina Verheijen-Van Heukelom, Ton
Tammer, Toon van Weerdenburg en Hugo
van Essen. Dit Comité bedacht de
activiteiten voor de viering van het
provinciale "Romeinenjaar" en voerde ze
samen uit met de hulp van o.a. Peter de Vries
(ontwerp en constructie Romeinse Villa),
Bep Brinkhof, Jan van den Berg, André
Boereboom (bouw Romeinse Villa) en Paul
en Nel de Rooij (hand- en spandiensten).
Hugo van Essen richtte ons museum
opnieuw in met extra aandacht voor het
gedeelte over de Romeinse vondsten in onze
gemeente en Toon van Weerdenburg maakte
de dia-serie. Birgitte Gigengack en
Francine Joosten zorgden voor de
Romeinse keuken, terwijl Henri en Reina
Verheijen de wijn in Romeinse amforen
verkochten. Ook de Archeologische
Werkgemeenschap Nederland (AWN) was
present. Het weekend was een bijzonder
succes met zeker 1500 bezoekers. Zie ook
het speciale verslag van de Senatrix Reina
Verheijen-van Heukelom elders in dit
tijdschrift. Uw voorzitter stelde het boek
"De Romeinen in Vleuten-De Meern"
samen, met de artikelen over de Romeinse
vondsten in onze gemeente, voorzover die
zijn verschenen in ons tijdschrift. De
uitgave van dit boek was mogelijk door
sponsoring van de Rabobank Nedersticht.
Ook de gemeente subsidieerde deze
Romeinen-activiteiten, die overigens nog
niet ten einde zijn. Want degenen, die het
weekend van 3/4 mei gemist hebben,
krijgen een herkansing op het weekend van
6/7 september a.s. Dan is er weer een
Romeinen-weekend rondom het Kabinet in
De Meem. In plaats van Romeinse soldaten
wordt dan de Romeinse burgerij ten tonele
gevoerd, met muzikanten, zwaardvechters
en worstelaars. Noteert u dit weekend in uw
agenda! Voorts moet hier vermeld worden,
dat het archeologisch onderzoek o.l.v. de
project-archeologen Eric Graafstal
(Vleuten-De Meern) en Herre Wynia
(Utrecht) zeer succesvol verloopt. Diverse
bijzondere vondsten zijn gedaan en dat is
ook voor de door onze vereniging
bijeengebrachte "hulptroepen" (ruim 20
vrijwilligers, die het werk van de project-
archeologen actief ondersteunen) zeer
bevredigend. Ik wijs u erop dat het eerste
verslag reeds in dit nummer is geplaatst.
Tenslotte zij nog vermeld, dat in over-
leg met de gemeente aandacht is gevraagd
voor de (her)inrichting van het park rondom
de ruines van Kasteel Nijevelt (in het plan
Veldhuizen). Ook werd gewezen op het nog
uit te werken plan voor het terrein Hoge
Woerd met castellum en Romeins badhuis
in het kader van de uitwerking van het
Centrale Park, waarin gedacht wordt een
Archeologisch Centrum te vestigen.
Al met al: plannen en werk genoeg.
JP.K. Kits Nieuwenkamp
In dit nummer
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
Het Forum Merinesensum
Archeologisch onderzoek in Veldhuizen
Haarzuilens 100 jaar (6)
Fletione
Een kerk in De Meern gebouwd
18e eeuwse criminelen (III)
Vodden
pag
27
28
29
31
35
38
43
47
52
Druk: Jan Evers De Meern
-ocr page 28-
28
land was te beschouwen.
De heer Zwartkruis bracht een (nog niet eerder gepubliceerde)
foto uit 1958 mee van de Ruilverkavelingscommissie Vleuten,
waar de commissie op staat met zijn deskundige adviseurs, waar-
onder de heer Storm van Leeuwen.
Verenigingsberichten
Dr.D.W.Gravendeelprijs voor J.A.Storm van Leeuwen
De Dr.D.W.Gravendeelprijs, die door de vereniging is ingesteld
tot bevordering van de zorg voor het historisch erfgoed en de
aandacht voor het plaatselijk verleden, is voor het jaar 1997 toe-
gekend aan de heer Ir.J.A.Storm van Leeuwen te Utrecht.
De heer Storm van Leeuwen is voor het eerst met onze
gemeente in contact gekomen, toen hij als landbouwkundig
ingenieur bij de Provinciale Directie van de Cultuurtechnische
Dienst een functie kreeg als deskundige bij de in Vleuten in uit-
voering zijnde ruilverkaveling. Als zodanig heeft hij een belang-
rijke bijdrage geleverd aan deze ruilverkaveling, met name op
het gebied van de waterbeheersing rond Vleuten.
Storm van Leeuwen heeft zich zeer verbonden gevoeld met onze
omgeving en dat is voor hem aanleiding geweest zich te gaan
verdiepen in de geschiedenis van de Oude Rijn, die een zo
belangrijke functie in onze gemeente heeft gehad. In 1985 ver-
scheen van zijn hand de speciale uitgave van onze vereniging
"Van Oude Rijn tot Leidse Rijn", die veel gevraagd werd en nog
steeds in de belangstelling staat van geïntresseerden op dit ter-
rein.
Daarnaast heeft Storm van Leeuwen in de loop der jaren nog
diverse andere publicaties in ons tijdschrift verzorgd, waarvoor
hij diepgaand onderzoek in verschillende archieven heeft
gedaan. Alles bij elkaar omvatten deze publicaties zo'n 100 pagi-
na's tekst. Resumerend mogen wij zeggen dat de heer Storm van
Leeuwen zich heel bijzonder heeft ingezet voor de kennis over
onze geschiedenis en daarvan velen deelgenoot heeft gemaakt.
Een en ander was voor het bestuur aanleiding om hem de
Dr.D.W.Gravendeelprijs voor 1997 toe te kennen. Op 25 juni,
een maand na zijn 85e verjaardag, werd hem deze prijs door de
voorzitteer in een bijeenkomst in de Broederschapshuisjes uitge-
reikt.
Zittend (v.l.n.r.): H.J.Selles, comm.lid; L.C.Broekhuijse,
comm.lid; A.P.Zwartkruis, secretaris; J.G.Versteeg, voorzitter;
A.Goes, comm.lid; H.H.G.van der Lee, comm.lid en G.Verkerk,
medewerker N.V.Grontmij.
Staand (v.l.n.r.): H.A.Burgmans, rijkstuinbouwconsulent;
G.D.Perk, hoofd Cultuurtechnische Dienst; K.Huitema,
Cultuurtechnische Dienst; A.Govers, hoofd Landmeetkundige
Dienst; J.A.Storm van Leeuwen, Cultuurtechnische Dienst;
H.Bijker, provincie Utrecht; A.C.Verhoef, gedeputeerde provin-
cie Utrecht en J.H.van der Heide, burgemeester en Vleuten-De
Meern.
Cursus genealogie
"Genealogie is een boeiende bezigheid, maar je moet een beetje
de weg weten". Onder dit motto wordt voor degenen die willen
beginnen (of al begonnen zijn) met familie-onderzoek, evenals in
de drie voorgaande jaren, door het Kursusprojekt Vleuten-De
Meern in samenwerking met onze vereniging een cursus "gene-
alogie voor beginners" gegeven op de dinsdagen 4, 11 en 19
november, van 20.00 - 21.30 uur in de Broederschapshuisjes in
Vleuten. Aanmelding voor deze cursus dient te geschieden op het
tijdstip dat daarvoor is vermeld in het rode kursusboekje, dat in
de gemeente huis-aan-huis bezorgd wordt. Als u er interesse voor
heeft houdt dat boekje dan in de gaten!
Openingstijden van onze gebouwen
Documentatiecentrum in de Broederschapshuisjes,
Dorpsstraat 1, Vleuten: Maandag en dinsdag van 14.00 -17.00
uur en donderdag van 19.30 - 22.(X) uur.
Gelegenheid tot raadpleging van de bibliotheek en inzage van
de vele documentatieverzamelingen.
Op andere tijden bezoek mogelijk na afspraak met de heer
J.W.Schoonderwoerd, tel. 030-6661462.
Het Kabinet, Zandweg 147b, De Meern
Geen vaste openingstijden.
Gelegenheid tot bezichtiging van onze exposities over archeo-
logie (o.a. Romeinse opgravingsvondsten), ridderhofsteden,
oude gereedschappen en werktuigen en oude huishoudelijke
gebruiksvoorwerpen.
Bezoek mogelijk na afspraak met de heer H.E.J.van Essen,
Bij deze gelegenheid werd ook het woord gevoerd door de heer
A.R Zwartkruis, die in de jaren 1953-1963 secretaris was van de
ruilverkavelingscommissie Vleuten.
In zijn toespraak memoreerde hij het werk van de heer Storm van
Leeuwen voor de waterbeheersing in het Vleutense gebied, dat
door zijn grote verscheidenheid in agrarische toepassingen qua
waterregulering tot de hoogste moeilijkheidsgraad van ons land
werd gerekend. Na een zeer gedetaillerde en diepgaande studie,
gekoppeld aan een grote kennis van zaken, ontwierp de heer
Storm van Leeuwen voor het 2500 hectaren omvattende gebied
een minutieus waterbeheersingsstelsel, dat als uniek voor ons
-ocr page 29-
29
Het Forum Merinesensum
door Reina Verheijen-van Heukelom
Nadat wij ons, zoals gewoonlijk, zorgvuldig hadden gebaad en
gekleed (uiteraard in tunica en toga, zoals het een goede senator
betaamt), begaven wij ons, te weten mijn naaste buurman, even-
eens senator, en ik, naar de winkelstraat en het marktplein van
onze woonplaats. Het was de derde dag van Mei, een zonnige
mooie dag. Ons doel was wellicht een kleinigheid te kopen, doch
vooral onze vrienden te ontmoeten en met hen het laatste nieuws
te bespreken.
Hoewel het nog redelijk vroeg in de ochtend was, heerste er
op het plein reeds een drukte van belang. Muziek schalde over
straat en plein om de feestelijke sfeer tengevolge van de zonnige
dag, te verhogen. Wij zagen zo hier en daar enkele kennissen en
groetten hen, zonder ons eigen gesprek te onderbreken. Wij
waren n.1. in een diepzinnig gesprek gewikkeld over de zin van
de Romeinse cultuur en wij vroegen ons af, in hoeverre deze in
de toekomst zijn stempel zou drukken op het leven van hen, die
na ons deze streken zouden bewonen......
Aan de linkerzijde van de straat bevond zich een winkel van
een koopman die handelde in zelfgemaakte fibulae (mantelspel-
den) van verschillend formaat en in diverse uitvoeringen.
Aangezien zowel mijn vrouw als ik voor het bijeenhouden van
onze kleding steeds gebruik maken van een of andere fibula,
kocht ik voor haar een mooi bewerkt bronzen exemplaar. Door
de koopman werden ons ook schoenen te koop aangeboden,
eveneens door hemzelf gefabriceerd. Er waren zeer schone
exemplaren bij, doch ik volstond met hem te prijzen voor zijn
werk.
Vervolgens zetten wij onze wandeling voort. De winkel ernaast
bood onderdelen van soldaten-uitrustingen aan: schoenen met
spijkerbeslag, zeer fraai uitgevoerde helmen, dolken, enz. enz.
Alles een lust voor het oog. Daarnaast bevond zich een koopman,
die zich had toegelegd op het vervaardigen van tekeningen van
onze castella, zoals er ook één gevestigd was aan de buitenzijde
van onze woonplaats. Ook kaarten van dit gebied toonde hij ons.
Alles heel interessant en de moeite waard.
Wij hadden juist het voornemen de straat over te steken, toen
enig rumoer onze aandacht trok: een strijdwagen getrokken door
twee paarden naderde in volle vaart het marktplein, om tenslotte
aldaar een kort ogenblik halt te houden. Naast de wagenmenner
ontwaardden wij Julius Caesar zelf, onze keizer en leidsman,
gekleed in zwarte tunica en witte toga; het hoofd met de edele
trekken, getooid met de lauwerkrans die hem zozeer toekomt.
Wij haastten ons hem uitbundig toe te juichen, met een "Ave
Caesar!". Minzaam beantwoordde hij met zijn hand onze oprech-
te groet. Vervolgens verliet de keizer in zijn strijdwagen het
marktplein, teneinde zich voor een korte rondrit op pad te bege-
ven door enige omliggende dorpen. Wij waren opnieuw getrof-
fen door de fiere houding van onze geliefde keizer! Hierna zet-
ten wij onze wandeling voort, ditmaal aan de overzijde van de
straat.
Als eerste bezochtten wij een winkel waar men aan geschied-
schrijving deed; aantekeningen op wasplankjes, welke interes-
sant waren om te lezen. Bij de wijnkoopman daarnaast, kochten
wij een goede rode wijn in een amphoor-fles. Wij hadden de
(vJ.nj*.) Bep Brinkhof, André Boereboom, Jan van den Berg en
Hugo van Essen, bij de opbouw van de Romeinse Villa. Foto;
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, 05-04-1997
Links, Toon van Weerdenburg als romeins burger, "Antonius''
en onze voorzitter als "Julius Ceasar".
Foto: A. Tammer, 03-05-'97
"Julius Ceasar", naast de wagenmenner in een tweespan strijd-
wagen, reed de dorpskernen door van De Meern en Vleuten.
Foto: A. Tammer, 03-05-'97
-ocr page 30-
30
met goede vrienden, staken wij het plein over om binnen te tre-
den in de Romeinse villa, met witte hoektorens, rode luifel en
witte pilaren. Aldaar overviel ons plotseling een visioen: wij
waanden ons één ogenblik in de twintigste eeuw en wij zagen
hoe de bewoners van deze streek met zorg bijeen geraapt hadden
wat wij achterlieten, toen wij overhaast ons castellum hadden
moeten verlaten: scherven van aardewerk-schalen, terra sigillata,
waar het rood aardewerk betrof, of wel: witte of donkerrode
scherven van potten en vazen; voorts troffen wij aan gebroken
dakpannen voorzien van het stempel van het legioen; aldus
kwam het ons voor in ons visioen; en nóg méér verscheen voor
ons geestesoog: glazen flesjes, munten, fibulae, en andere
gebruiksvoorwerpen. Alles leek overzichtelijk uitgestald, van
passende bijschriften voorzien. Wij werden er even stil van......
En toen wij wederom buitengekomen, kinderen in een berg zand
naar scherven zagen graven eveneens van ons aardewerk, en ver-
volgens deze bijna twintig eeuwen oude stukjes steen vreugdevol
in de hand geklemd mee naar huis zagen nemen, toen verliet het
visioen ons plotseling, doch wij beseften dat, ons gesprek van 's
morgens vroeg voortzettend, onze Romeinse cultuur de bakermat
zou vormen voor de gehele cultuur van West Europa, tot ver, heel
ver in de toekomst, zelfs tot in de twintigste eeuw en daarna.
Wij aanvaardden voldaan de terugtocht en wij namen ons voor
alhier terug te keren op 6 en 7 September 1997, wanneer
opnieuw de winkels zijn ingericht, de tekeningen getoond wor-
den in een boeiende voorstelling, de Romeinse villa open is, en
in plaats van de Romeinse soldaten, Romeinse burgers aanwezig
zullen zijn met zang en dans en gladiatorengevechten.
Wij groeten U! Ave! Tot 6 en 7 September!
Wat u bij ons kunt kopen
Hieronder geven wij u een overzicht van de boekwerken, tijd-
schriften e.d., die bij onze vereniging te koop zijn.
- Vleuten-De Meem, Geschiedenis en historische bebouwing,
door O.J.Wttewaall, 400 pagina's, uitg.1994, ƒ 34,50 (voor
leden ƒ 29,50);
-  De gemeente Vleuten-De Meem, toen en nu (fotoboek),
door J.F.K.Kits Nieuwenkamp en H.E.J.van Essen, 93 pag.,
uitg.1994, ƒ 27,50 (leden ƒ 25,-);
-    Haarzuilens in oude ansichten, door J.F.K.Kits
Nieuwenkamp, 78 pag., uitg.1996, ƒ 25,- (leden ƒ 22,50);
-  De Romeinen in Vleuten-De Meem, samengesteld door
J.F.K.Kits Nieuwenkamp, 85 pag., uitg.1997, ƒ 15,— (leden
ƒ 12,50);
-  100 jaar Willibrordkerk, door Dr.D.W.Gravendeel e.a., 72
pag.,uitg.l985, ƒ 15,- (leden ƒ 12,50);
-   Van Oude Rijn tot Leidse Rijn, door J.A.Storm van
Leeuwen, 76 pag., uitg.1985, ƒ 20,— (leden ƒ 15,—);
- Kees Valkenstein en de Vleutense Polder, door G.J.Bel, 48
pag.,uitg.l986, ƒ 10,- (leden ƒ 7,50);
-  150 jaar graven naar Roneins Castellum in De Meem, door
C.A.Kalee en Prof.Dr.CIsings, 36 pag, uitg.1984, ƒ 3,50
(leden ƒ 2,50);
- Geomorfogenetische kaart van Zuidwest-Utrecht, behoren-
de bij het boek van H.J.A.Berendsen, met toelichting,
uitg.l982,/5,-;
-  Losse exemplaren van ons tijdschrift: laatste jaar ƒ 12,50
(leden ƒ 10,—), oudere jaargangen ƒ 6,25 (leden ƒ 5,—);
-  Verzamelbanden voor 3 jaargangen van ons tijdschrift
ƒ 15,— . Al deze uitgaven zijn verkrijgbaar in ons documen-
tatiecentram in de Broederschapshuisjes in Vleuten.
Romeins soldaat in vol ornaat. Foto: Henri Verheyen, 03-05-'97
ervaring, dat deze wijn ons uitstekend bekomt, en onze lijfarts
had ons deze dan ook aanbevolen als zijnde goed voor het hart.
In de bakkerswinkel daaraan grenzend bewonderden wij de
mooie ronde vormen van grote en kleine broden en wij konden
het niet nalaten enige broodjes mee te nemen.
Juist toen wij ons afvroegen waarheen wij ons verder zouden
begeven, ontwaarden wij een groep soldaten, zo te zien behorend
tot het negentiende legioen uit Nijmegen. Dit konden wij opma-
ken uit het signum, dat vol trots gedragen werd door de signife,
getooid met bere-kop en -vel; zeer indrukwekkend! De groep,
vijf en twintig man sterk, gehuld in blinkende wapenrusting met
helm, schitterend in de zon, marcheerde geheel volgens de regel,
alle bevelen perfect opvolgend. Het "sin, dex" klonk ons nog
lang in de oren! (waarmee "links, rechts" werd aangegeven). Tot
slot werd een charge op het toegestroomde publiek uitgevoerd,
welke aanleiding gaf tot schrik en hilariteit!
Er was nog veel meer te beleven op deze mooie dag. Wij slo-
ten ons dus aan bij het publiek, dat mocht genieten van schone
tekeningen betreffende het leven van Romeinse soldaten en bur-
gers. Prachtige kleuren, mooie voorstelling!
Al links en rechts groetend, en een paar woorden wisselend
-ocr page 31-
31
Archeologisch onderzoek in Veldhuizen
Opgedragen aan alle vrijwilligers
door E.R Graafstal
Het begon met de ontdekking van een van de oudste 'veldhuizen', daarna volgde een lint van agrarische nederzettin-
gen uit de Romeinse tijd, en als klap op de vuurpijl waren daar de enorme natuurstenen kogels die, samen met ande-
re vondsten, getuigen van de belegering van kasteel Nijevelt in 1356. Het gebied Veldhuizen, dat binnenkort bouwrijp
gemaakt gaat worden voor de bouw van 3400 woningen, kent een rijk en divers bodemarchief. De afgelopen maanden
is in opdracht van de gemeente Vleuten - De Meern op verscheidene plaatsen in het gebied verkennend archeologisch
onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek staat onder leiding van de gemeentelijk projectarcheoloog, E.R Graafstal, die
daarbij wordt geassisteerd door talrijke leden van onze vereniging. Na afronding van de eerste fase volgt hier een
impressie van de onderzoeksresultaten.
De Heidammer stroomrug
Bezoekers van de opgravingen in Veldhuizen werden de laatste
maanden nogal eens misleid door de graafmachines langs de
C.H. Letschertweg (S 20), die daar tot voor kort dagelijks grote
hoeveelheden klei weggroeven en op enorme hopen in depot zet-
ten. Met archeologische opgravingen had dat alles weinig uit te
staan, hoewel beide activiteiten een gemeenschappelijke basis
kennen: stroomruggrond. Wat er langs de Letschertweg wordt
uitgevoerd, is de gemechaniseerde vorm van een bedrijf dat eeu-
wenlang in onze streken heeft gefloreerd: de winning van klei ten
behoeve van de dakpan- en steenindustrie. Vanouds richt deze
kleiwinning zich op de kleiboorden van Vecht, Oude Rijn en
Hollandsche IJssel. Ook in Veldhuizen komt hier en daar nog
geschikte klei voor, afgezet door een zijrivier van de Oude Rijn.
De stroomrug van deze rivier is vooral ten westen van De Meern
duidelijk in het landschap herkenbaar en draagt ook een eigen
naam: de Heidammer stroomrug, genoemd naar de voormalige
Heldam in de Leidsche Rijn, waar hij zich weer met de veel bre-
dere stroomrug van de Oude Rijn verenigt (zie afb. 1).
lïen stroomrug kan worden omschreven als een (doorgaans)
ettelijke honderden meters brede gordel van zand- en kleiafzet-
tingen van een rivier in natuurlijke, onbedijkte toestand. Zo'n
rivier treedt in het natte seizoen met regelmaat buiten haar
oevers, zodat een brede waaier van sedimenten ontstaat: grind en
grof zand blijven in de bedding achter; fijn zand en zavel slaan
direct buiten de oevers neer, waardoor na verloop van tijd oever-
wallen, een soort natuurlijke dijken, ontstaan; de kleideeltjes
bezinken pas in de riviervlakte daarachter. Omdat een natuurlij-
ke rivier bovendien voortdurend haar bedding verlegt, fungeert
bijna elk deel van de stroomrug wel eens een keer achtereenvol-
gens als bedding, oeverwal en riviervlakte. Zo ontstaat op den
duur een tamelijk homogeen bodemprofiel, met grove sedimen-
ten in de ondergrond (tot 1 a 1 m onder maaiveld), daarboven
zavel en aan het oppervlak klei. Ook de Heidammer stroomrug
kent deze karakteristieke bodemopbouw. Deze is grotendeels
ontstaan tijdens de bloeifase van de rivier, die ligt tussen ca. 1500
V. Chr. en het begin van de jaartelling.
Stroomruggen zijn de troetelkindjes van archeologisch
Nederland. Deze wat hoger gelegen gronden waren van nature
goed ontwaterd en makkelijk te bewerken, en dus vanouds een
aantrekkelijke vestigingsplaats voor de mens. De kans is er
bovendien groot dat oude bewoningsresten door latere rivieraf-
zettingen enigermate zijn afgedekt en geconserveerd. Tijdens de
archeologische veldkartering, die in 1992-1993 tussen Utrecht en
Harmeien is uitgevoerd, bleek deze regel ook voor de
Heidammer stroomrug en de stroomrug van de Oude Rijn op te
gaan. Tientallen woonplaatsen uit de periode van de Midden-
Bronstijd tot de Late Middeleeuwen (ca. 1500 v. Chr. - 1500 na
Chr.) werden ontdekt. De veengebieden rondom de stroomrug-
gen zijn daarbij vergeleken archeologische woestijnen: het dras-
se elzenbroekbos dat hier oorspronkelijk groeide, was nauwelijks
toegankelijk en werd pas na het jaar 1000 grootschalig ontgon-
nen.
"(-.^'■^..Wh
1. Fragment van de geomorfogenetische kaart, waarop de ver-
schillende terreinvormen naar hun ontstaanswijze zijn aangege-
ven (naar H.J.A. Berendsen, De genese van het landschap In het
zuiden van de provincie Utrecht, 1982). Midden in beeld, rond-
om de huidige (gegraven) Leidsche Rijn, kronkelt de
Heidammer stroomrug, die zich ten noorden van De Meern
losmaakt uit de stroomrug van de Oude Rijn en zich ruim drie
kilometer naar het westen, boven de voormalige Heldam, weer
daarmee verenigt. Tussen kasteel Nijevelt (nr. 5) en de Heldam
lag naast de stroomrug bovendien nog een kleine overloop- of
crevassegeul. Buiten de stroomrug begon al snel het veen, dat
pas in de loop van de 11e eeuw werd ontgonnen. Langs de zuid-
rand van de stroomrug werd rond het begin van de jaartelling
een flink pakket zand over het veen afgezet. In die zone vestig-
den zich in de 2e eeuw talrijke inheemse boeren (nr. 1, 2, 6 en 7).
In de middeleeuwen lagen de boerderijen aanvankelijk aan de
Rijksstraatweg (nr. 3), maar rond 1275 verplaatste men ze, net
als ruim 1000 jaar daarvoor, naar de zuidrand van de
Heidammer stroomrug (4, 5 en 7).
Bewoningsgeschiedenis
De vindplaatsen op de Heidammer stroomrug zijn relatief jong:
de oudste vondsten dateren uit het begin van de Romeinse tijd,
-ocr page 32-
32
ongeveer 50 na Chr.. Het kan zijn dat de stroomrag pas toen ver
genoeg ontwikkeld was om voor bewoning in aanmerking te
komen: vóór die tijd was de rivier misschien nog té actief. Maar
het is ook mogehjk dat de oudste bewoningsresten door latere
rivierverplaatsingen, na de Romeinse tijd, verspoeld zijn. Wat
namelijk opvalt is dat alle bewaarde vindplaatsen uit de Ro-
meinse tijd buiten de zogenaamde meandergordel gelegen zijn,
dus buiten het bereik van de rivierbedding, alsof ze het restant
zijn van een ooit veel omvangrijker bewoningssysteem (zie afb.
1, nr. 1, 2, 6 en 7).
In de loop van de 3e eeuw is het gebied van de Heidammer
stroomrug ontvolkt geraakt en verwilderd. Omstreeks dezelfde
tijd moet de rivier die daar tot die tijd actief was, zijn verland. Pas
in de 11e eeuw werd het gebied opnieuw ontgonnen. Dit gebeur-
de zuidwaarts vanuit de huidige Leidsche Rijn, die aanvankelijk
werd aangelegd als een wetering voor de afvoer van polderwater,
dat door middel van talrijke evenwijdige sloten aan het achter-
liggende gebied werd onttrokken. De bedrijven lagen aanvanke-
lijk aan de kop van de kavels, d.w.z. aan de huidige Rijksstraat-
weg. Een terrein met enkele boerderij plaatsen uit die periode
(11e-13e eeuw) zal in een groenvoorziening bij de entree van
bestemmingsplan Veldhuizen worden bewaard (zie afb. 1, nr 3).
Als gevolg van de stelselmatige ontwatering begon met name
het veen ten zuiden van de Heidammer stroomrug aanzienlijk in
te klinken, uiteindelijk zo'n twee meter. Daardoor ontstond een
opvallend niveauverschil, langs een lijn die ongeveer diagonaal
het gebied loopt (ZO-NW). Kort na het midden van de 13e eeuw
besloot men de boerderijen van de Rijksstraatweg te verplaatsen
naar de zuidrand van de stroomrug, precies op de plaats waar
ruim duizend jaar eerder ook al mensen woonden. De bedrijven
kwamen daardoor te liggen op de grens tussen bouwland (op de
stroomrug) en weidegrond (op het veen), hetgeen voor de agrari-
sche bedrijfsvoering gunstiger was.
De monumentale boerderijen 't Klooster, De Balije en de
Hofstede Nijevelt (resp. Kloosterpark 3 en Rijksstaatweg 127 en
130) zijn de opvolgers van deze laat-13e-eeuwse nederzettingen.
Ook het kasteelterrein Nijevelt past qua datering en ligging in
deze rij (zie afb. 1, nr. 5). De merkwaardige ligging van deze ver-
schoven middeleeuwse boerderijen, namelijk midden in het veld,
waar zij bereikbaar waren via lange toepaden, is welhaast uniek
voor de provincie Utrecht. Het gebied Veldhuizen, ooit een zelf-
standige gemeente en straks de jongste woonwijk van Vleuten -
De Meem, dankt er waarschijnlijk zijn naam aan.
Op de rand van de stroomrug
Het onderzoek naar de Romeinse bewoningsresten in Veldhuizen
stond de afgelopen maanden in het teken van verrassingen. De
resultaten van het booronderzoek in 1993 gaven geen aanleiding
tot hooggespannen verwachtingen: een duidelijke laag met spo-
ren van bewoning was toen op geen van de vindplaatsen aan-
toonbaar, zodat rekening werd gehouden met een aanzienlijke
erosie of andere vorm van verstoring van de resten. Daarom kon
aan deze vindplaatsen ook geen status worden toegekend toen
het Masterplan Leidsche Rijn werd opgesteld en moesten ze wor-
den vrijgegeven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het zojuist
afgesloten proefonderzoek heeft aangetoond dat zich op alle
plekken toch nog redelijk geconserveerde boerderijplaatsen uit
de Romeinse tijd bevinden. Dat zich op de erven van deze agra-
2. Grondsporen van een inheemse nederzetting uit de tweede eeuw na Chr. (zie afb. 1, nr. 2). Op de bodem van de 'put' (hooguit 40 cm
diep) tekent zich de vulling af van greppels die in de ondergrond zijn ingegraven. In de greppels hebben de wanden gestaan van gebou-
wen opgetrokken uit hout, vlechtwerk en leem. De persoon geheel rechts staat midden in de plattegrond van een 'woonstalhuis', dat als
inwendige maten ongeveer 4 bij 16,5 meter heeft (foto UIco Wesselink).
-ocr page 33-
33
rische nederzettingen geen sterk verontreinigde laag met houts-
kool, scherfgruis en fosfaatresten heeft ontwikkeld, blijkt bij
nader inzien eerder te liggen aan de kortstondige, of althans wei-
nig intensieve bewoning van de terreinen. Dat maakt ze echter
niet minder interessant, integendeel!
Ronduit curieus zijn om te beginnen de gebouwsporen die hier
worden aangetroffen (zie afb. 2). De kern van inheemse neder-
zettingen uit de Romeinse tijd wordt elders doorgaans gevormd
door grote 'woonstalhuizen' met een breedte van 5,5 a 6,5 meter
en een lengte van rond de 20 meter. In het stalgedeelte, dat vaak
meer dan de helft van het gebouw besloeg, kon het vee aan
weerszijden in boxen worden gestald. Bij de hoofdgebouwen van
Veldhuizen zijn alle verhoudingen zoek: twee ervan hebben een
breedte van inwendig hoogstens 4 meter (één heeft een lengte
van ongeveer 16,5 meter). Daar kun je met goed fatsoen geen
twee rijen rundvee in kwijt. De sterk afgeronde hoeken, zoals
vroeger ook gebruikelijk bij schaapskooien, zou kunnen wijzen
op losse stalling van (klein-?)vee. Bij een andere l>ewoningsfase
horen bouwsels met een breedte van ongeveer 2,5 meter, schuur-
tjes op zijn best. Een van de drie erven die tot nu toe zijn onder-
zocht, bestaat onder meer uit een gebouwtje van 2,5 bij 6 meter
en een schuur of veestalling met een zelfde oppervlakte, die aan
één zijde open is. Als we de inheemse boerderijen van
Veldhuizen een plaats willen geven in de hiërarchie van neder-
zettingsvormen, dan denken wij voorlopig aan een plekje ergens
onderaan de ladder.
Wij raken ook niet onder de indruk van hun materiële cultuur.
Zeker, de bewoners deelden in de welvaartsontwikkeling van de
Romeinse tijd: in de loop van de 2e eeuw gingen zij steeds meer
Romeins, op de draaischijf vervaardigd aardewerk gebruiken.
Wij vinden op het terrein alle bekende typen vaatwerk vertegen-
woordigd: niet alleen drinkbekers en kruiken, voorraadpotten en
kookpotten, maar ook amforen. Men had maalstenen van basalt-
lava, afkomstig uit de Eifel, en gebruikte zout uit het kustgebied
(scherven van zoutvaatjes wijzen daarop). Ongetwijfeld verhan-
delden de bewoners hun agrarische overschotten, mogelijk met
de soldaten die even verderop op de Hoge Woerd gelegerd
waren. Af en toe scharrelden ze daar ook wat afgedankte bouw-
materialen van het Romeinse legerkamp bij elkaar (zie afb. 3).
Maar dat alles kan niet verhullen dat de rijkdom aan vondsten
matig is: deze bedoeninkjes maken een wat armelijke indruk.
Merkwaardig is ook de geringe hoeveelheid botresten in de
afvalkuilen die rondom de erven werden gegraven. Ook de afwe-
zigheid van elk spoor van fosfaat, althans voor het oog, wijst op
een weinig intensieve bewoning van de terreinen. Het lijkt erop
dat we in Veldhuizen een tot nu toe minder bekende exploitatie-
vorm van (marginale?) gronden langs de rand van de stroomrug
te pakken hebben. En dat zou een heel nieuwe dimensie toevoe-
gen aan de kennis van de Romeinse bewoningsgeschiedenis van
deze streek.
Uit de ligging van de vindplaatsen blijkt de grote bevolkings-
druk die zich in de loop van de Romeinse tijd ontwikkelde. Toen
de Heidammer stroom omstreeks het begin van de 2e eeuw een
pakket zandige oeverafzettigen over de komgronden langs de
stroomrug had gedeponeerd, streken daar onmiddellijk onze pio-
niers op neer. Het lijkt erop dat het gebied min of meer systema-
tisch verkaveld werd, want de gebouwsporen op de drie naburi-
ge erven zijn allemaal overeenkomstig georiënteerd. Na enkele
generaties van bewoning ontstond er toch weer wateroverlast en
werd opnieuw een laag zand over het gebied afgezet. Het terrein
werd daarna naar het schijnt niet meer in gebruik genomen; de
economische neergang van de 3e eeuw was begonnen.
Voor de interpretatie van het gevondene is het van het grootste
belang om meer te weten te komen van de aard van het agrarisch
bedrijf dat hier werd uitgeoefend en zijn relatie met het natuur-
lijk landschap. De komende tijd zal het onderzoek zich o.a. op
die vragen toespitsen. Daarvoor dient vooral de omgeving van de
nederzettingen te worden onderzocht. Daar zijn onder andere de
sporen van akkercomplexen te verwachten. Nu al wijzen ploeg-
sporen en perceelsloten erop dat althans plaatselijk akkerbouw
werd bedreven, maar beweiding van de komgronden moet zeker
ook hebben plaatsgevonden. In de omgeving van de nederzettin-
gen moeten trouwens ook de overledenen liggen.
Veldhuizen
Het proefonderzoek begon in maart met de ontdekking van een
boerderijplaats uit de periode ca. 1300-1350 (zie afb. 1, nr. 4).
Het gaat welbeschouwd om een van de oorspronkelijke 'veld-
huizen', die tegen het eind van de 13e eeuw op de zuidelijke rand
van de Heidammer stroomrug werden aangelegd. De directe
voorloper van deze boerderij ligt waarschijnlijk 250 meter naar
het noorden aan de Rijksstraatweg, bij de toekomstige entree van
de woonwijk (afb. 1, nr. 3). Daar houdt het vondstmateriaal op
rond 1275; hier begint het weinig later. Merkwaardig is wel dat
de bewoning op deze plek al weer enkele generaties later
afbreekt, terwijl de andere 'veldhuizen' tot op de dag van van-
daag als boerderij zijn blijven bestaan. In het veld wordt daar al
gauw een verklaring voor geroepen: de zwarte dood van 1350 of
3. Uit een van de wandgreppels van nederzetting nr. 2 (zie afb.
1) kwam een fragment van een Romeinse dakpan met daarop
een stempel van het 15e legioen: LEG(io) XV. Van dit legioen
weten we dat het in 70 na Chr., tijdens de opstand van de
Bataven, bij Xanten werd verslagen en nadien niet meer geher-
groepeerd. De dakpan moet dus al vroeg naar De Meern zijn
gekomen, vermoedelijk eerst naar het Romeinse legerkamp op
de Hoge Woerd en pas in tweede instantie, als sloopmateriaal,
naar een inheemse boerderij in Veldhuizen (foto Joke Kleijn).
-ocr page 34-
34
de oorlogshandelingen rond Nijevelt in 1356, maar op papier
doen wij er liever het zwijgen toe. Voor het archeologisch onder-
zoek opent het vroegtijdige einde van de bewoning althans goede
perspectieven, want de kans dat de oorspronkelijke boerderijaan-
leg gaaf bewaard is, is daardoor veel groter dan op de naburige
erven.
Nijevelt
De grootste verrassing had het gebied rond kasteel Nijevelt in
petto. Wie er ooit heeft rondgelopen, over dat bultige terrein,
weet dat het daar niet pluis is. De kern van het complex wordt
gevormd door twee eilandjes, die schuilgaan in een prachtig bos,
rijk aan vogelsoorten. Op het meest noordelijke eiland stond het
kasteel dat wij kennen van de 17e- en 18e-eeuwse tekeningen en
prenten, gebouwd omstreeks 1580 in een soort Vlaamse
Renaissance-stijl. De fundamenten van dat kasteel steken plaat-
selijk nog boven de grond uit. Mogelijk zit daar ook een ouder
gedeelte tussen, met een muurdikte van 1,5 meter. Hoe dan ook,
vanaf omstreeks 1275 moet ergens op deze plek een belangrijk
kasteel hebben gestaan, bewoond door ridders uit het geslacht
Van Zuylen.
Rondom deze kern liep een brede gracht, die na eeuwen van
verval is verschrompeld tot een smal slootje. Bij de wederop-
bouw van het kasteel in de late 16e eeuw heeft de grachtpartij
waarschijnlijk zijn strakke contouren gekregen. Het lijkt erop dat
toen buitenom op de rand van de gracht een muur is aangelegd,
om aan die zijde een wat steilere 'kade' te krijgen. Delen van die
muur zijn tijdens het onderzoek aan de westzijde voor de dag
gekomen.
Met die 'kade' houdt het echter niet op. In een proefsleuf aan
de westzijde van het complex kwamen nog eens drie buiten-
grachten voor de dag! Deze buitengrachten zijn elk zo'n 7 meter
breed en althans tussen de eerste en de tweede buitengracht
bevond zich ooit een bescheiden aarden wal, die in twee fasen is
aangelegd. De derde buitengracht blijkt samen te vallen met een
opvallende depressie in het terrein. Op een enkele jaren geleden
gemaakte luchtfoto valt deze slenk rondom het gehele complex
te volgen (zie afb. 4). Als de bundel van buitengrachten het kas-
teel inderdaad aan alle zijden omgeeft, dan ontstaat wel een heel
indrukwekkend verdedigbaar geheel!
Er is nog iets merkwaardigs aan de hand. Aan de noordzijde
van het complex lijkt de derde buitengracht samen te vallen met
de drooggevallen bedding van een zogenaamde crevasse- of
overloopgeul. Dit is een natuurlijke waterloop, waarlangs de
rivier van de Heidammer stroomrug ooit zijn overtollige water
afvoerde (zie afb. 1). Als die waarneming klopt, dan moet het
kasteel met zijn geplande grachtenbundel met opzet op die plaats
zijn aangelegd, mogelijk ook met de bedoeling om de grachten
via die oude restgeul van water te voorzien. De buitengrachten
behoren volgens deze interpretatie dan tot de oudste fase van het
kasteel.
De vondsten die in de buitengrachten zijn gedaan, steunen deze
interpretatie. Eén enkele aardewerkscherf bewijst dat deze grach-
ten tot aan het midden van de 14e eeuw open lagen en geleide-
lijk dichtslibden. Dan gebeurt er plot.seling iets merkwaardigs:
het restant van de eerste en tweede buitengracht wordt ineens
gedempt met een geweldige lading puin, grond en afval. Het kan
niet anders of dat zijn de afbraakresten van het eerste kasteel, dat
in 1356 tijdens een belegering door de graaf van Holland letter-
lijk in puin werd geschoten.
Het beleg van 1356
Nijevelt was een zogenaamd 'open huis' van de bisschop van
Utrecht. Dat betekende dat deze daar, wanneer dat voor de ver-
dediging van zijn machtsgebied nodig was, te allen tijde met zijn
leger in mocht trekken. De bisschop leefde in de 13e en 14e eeuw
haast voortdurend op voet van oorlog met de graaf van Holland
en bij minstens één van hun grensoorlogen is Nijevelt betrokken
geraakt. Van het beleg van 1356 weten we het nodige uit een laat-
middeleeuwse kroniek. Johan van Beke vermeldt dat de belege-
raars onder meer vier blijden en een soort muurbreker in de strijd
wierpen: het kasteel werd bestookt met "iiii bliden ende mit enen
groten werke, dat die muerden scoorden bersten ende bi groten
stucken nedervielen". Na een beleg van zeven weken moest
Steven van Zuylen, heer van Nijevelt, zich overgeven. Hoewel
we daarna ruim twee eeuwen vrijwel niets meer van het kasteel
horen, lijkt het erop dat het spoedig daarna in enige vorm weer
werd opgebouwd. Door opvulling van de eerste en tweede bui-
tengracht (de derde werd niet gedempt) werd het terrein weer
bouwrijp gemaakt. Of is dit het werk van de belegeraars, die
daarmee het complex zijn verdedigbare karakter wilden ontne-
men?
Van de belegering zijn nog meer sporen teruggevonden.
Allereerst zijn dat vier geweldige laat-middeleeuwse geschuts-
kogels. De kogels zijn van diverse soorten ruw bekapte natuur-
steen, meten tegen de 35 cm in doorsnee en zijn haast ontilbaar
zwaar. Zij zijn bestemd voor een lepelblijde, een geweldige kata-
pult, waaraan een werparm was gemonteerd, die de kogels even
verderop kon afleveren. Het moeten haast wel vier van de kogels
zijn die Nijevelt in 1356 in puin hebben gelegd. Voor zover hun
herkomst viel te traceren, zijn zij afkomstig uit de binnengracht
rondom het eigenlijke kasteel.
Aan de noordzijde van het complex, dat wil zeggen buiten de
buitenste buitengracht, is ook allerlei merkwaardigs aan de hand.
Tijdens het proefonderzoek kwamen daar greppels, palenrijen en
een grondkerende constructie te voorschijn, die merkwaardig
schuin in de verkaveling liggen, maar bij nader inzien bijna alle-
maal georiënteerd zijn op de buitengracht dan wel het kasteel.
Zijn het soms resten van schanswerken? Buiten de grachtengor-
del zouden die echter weinig zin hebben, althans vanuit het per-
4. Luchtfoto van het terrein rond kasteel Nijevelt. Het eigenlijke
kasteel gaat schuil in de bosschage in het midden. Daaromheen
loopt, behalve de hoofdgracht, nog een bundel van maar liefst
drie buitengrachten. Daarvan is met name de laatste, op onge-
veer 40 meter uit het bos, zowel in het terrein als op de foto goed
te volgen. Rechts op de voorgrond ligt de boerderij Nijevelt, die
vanouds bij het kasteel hoorde en een onlosmakelijk onderdeel
vormt van het complex (foto Henk Bol).
-ocr page 35-
35
nen of om informatie veilig te stellen op plaatsen waar delen van
het bodemarchief worden opgeofferd aan nieuwe ontwikkelin-
gen.
Ook in Veldhuizen werpt deze aanpak zijn vruchten af. Ruim
vóór aanvang van het bouwrijpmaken en terwijl het ontwerppro-
ces nog in volle gang is, is op alle vindplaatsen verkennend
archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn
onder andere nodig om te kunnen besluiten over de strategie en
omvang van eventueel vervolgonderzoek. In het geval archeolo-
gische resten in de nieuwe woonwijk bewaard zullen blijven, zijn
gegevens nodig over de aard en diepteligging van de sporen,
zodat een passende inrichting en beheersvorm kan worden voor-
gesteld. Dat geldt in Veldhuizen onder andere voor het gebied
rond Nijevelt. Het kasteelterrein zal met een flink stuk van zijn
omgeving worden opgenomen in een wijkpark. Op dit moment
denkt de gemeente na over mogelijkheden om de resten van het
kasteel op een of andere wijze zichtbaar te maken voor het
publiek. Voor andere plandelen kunnen nu al archeologische sug-
gesties in het verdere stedebouwkundige ontwerpproces worden
ingebracht en wellicht verwerkt, al is het maar door een 'knip-
oog' in de architectuur of de inrichting van de openbare ruimte.
En wat ook wat waard is: nu al heeft het proefonderzoek een
schat aan gegevens opgeleverd over het rijke verleden van
Veldhuizen.
spectief van de verdediger. Anders ligt het wanneer deze grond-
sporen iets te maken zouden hebben met de belegering van 1356,
wat ronduit sensationeel zou zijn. Maar ook als dat niet zo is, dan
is Nijevelt uit het proefonderzoek naar voren gekomen als een
object van nationale allure, dat een zorgvuldige aanpak verdient.
Wijkpark
Met de aanstelling van een projectarcheoloog per februari 1997
loopt Vleuten-De Meem voorop, althans onder kleinere gemeen-
ten, in een brede trend om zorgvuldiger om te gaan met cultuur-
historisch en met name archeologisch erfgoed. Langzamerhand
worden steeds bredere kringen van de samenleving zich bewust
van de kwetsbaarheid en de onvervangbare waarde van het bode-
marchief. In de bodem liggen op talloze plaatsen sporen opge-
slagen die getuigen van leven en werken van onze voorouders.
Voor grote delen van de menselijke geschiedenis zijn dit de enige
gegevens die ons ter beschikking staan. In de bodem ligt als het
ware een deel van ons collectieve geheugen opgeslagen: een her-
innering aan wie wij ooit waren. Archeologisch erfgoed, al dan
niet zichtbaar (gemaakt), geeft bovendien identiteit aan de ruim-
te om ons heen, juist wanneer wij besluiten die ruimte opnieuw
te gaan inrichten. Steeds vaker worden archeologen in een vroeg
stadium van planontwikkeling ingeschakeld om mee te denken
over het behoud en beheer van archeologisch waardevolle terrei-
Haarzuilens 100 jaar (6)
door J.F.K. Kits Nieuwenkamp
Nog steeds zijn we op zoek naar het eerste moment, dat in de gemeenteraad van het oude dorp gesproken wordt over de
afbraak van het dorp en de nieuwbouw ervan. In de voorgaande 5 afleveringen hebben wij de raad gevolgd vanaf 1879 tot
en met 1894. Maar in geen van de toenmaals gehouden raadsvergaderingen wordt een woord gerept over de ophanden
zijnde "verplaatsing". Door ruimtegebrek in de vorige aflevering is een gedeelte van de rapportage weggevallen. Wij pakken
de draad hieronder weer op en constateren o.a., dat in de raadsvergadering van 30 augustus 1895 voor de eerste maal
een voorstel aan de orde komt (over de oude dorpspomp), waarin de sloping van het oude dorp wordt genoemd.
Algemeen
In de vergadering van 7 juni 1895 doet de burgemeester mede-
deling van het overlijden van het raadslid H.H. Broekhuijse op
6 maart 1895.
Op 26 juli 1895 worden tot de raad toegelaten de heren J. de
Goeij, J. Uijtterwaal, W. van Kooten en H.A. Broekhuijse. In de
vergadering van 30 augustus 1895 wordt de gemeenterekening
1894 vastgesteld op f 2488,41 met een batig slot van f49,51. Op
18 oktober 1895 wordt de begroting 1896 bepaald op f 2505,45.
Op 28 februari 1896 wordt J.H. Ingenhaag toegelaten tot raads-
lid en op 8 mei 1896 wordt het overlijden meegedeeld van het
raadslid W. van Kooten (31 maart 1896) en het ontslag op ver-
zoek van het raadslid J. Uijtterwaal. In de vergadering van 1 sep-
tember 1896 wordt J. van Wijk Jzn tot wethouder gekozen. De
begroting 1897 wordt in de vergadering van 23 oktober 1896
vastgesteld op f 2858,53.
Op 10 mei 1897 worden tot lid van het stembureau gekozen:
J. van Wijk Azn, J. Vulto met als plaatsvervangers J. Versteeg en
H.A. Broekhuijse en wordt ook het stemlokaal aangewezen:
zijnde het lokaal bestemd voor het houden van vergaderingen
van den Gemeenteraad ten huize van C.W. van Oostrum te
Haarzuilens (afb. 1)
Met ingang van 15 april 1897 wordt Jhr J.W.A. Barchman
Wuijtiers van Vliet herbenoemd als burgemeester van
Haarzuilens. De rekening 1896 blijkt op 30 augustus 1897
f 2442,10 bedragen met een batig saldo van f 105,22.
Op 27 september 1897 verzoekt J. van Wijk Azn ontslag als
raadslid.
In de vergadering van 26 oktober 1897 gaat de raad akkoord
-ocr page 36-
36
met het voorstel van Gedeputeerde Staten tot verhoging van de
jaarwedden van de burgemeester van f 200,- naar f 250,- en van
de secretaris van f 125,- naar f 200,-.
Zetters voor 's Rijks Directe Belastingen: J. Vulto en G. van der
Meer met als vervangers J. van Wijk Jzn en J. Versteeg.
In de vergadering van 7 september 1897 stelt de heer
Ingenhaag de vraag of het misschien wenselijk zou zijn een hon-
denbelasting in te voeren, waarop - na enige gedachtenwisseling
- met algemene stemmen wordt besloten dit punt in een volgen-
de vergadering te behandelen. Dat is al op 27 september waarop
wordt besloten niet over te gaan tot de invoering van een belas-
ting op honden.
De dorpspomp (eerste bericht over sloping dorp)
In de vergadering van 30 augustus 1895 wordt voor het eerst
gewag gemaakt van de sloop van het oude dorp. Dit komt aan de
orde bij de zorg over de dorpspomp. In die vergadering wordt
namelijk met algemene stemmen besloten om op nader overeen
te komen voorwaarden de bestaande gemeentepomp, na de slo-
ping van het dorp, aan de Heer E.G.F. Baron van Zuijlen van
Nijevelt van de Haar te Parijs af te staan in ruil tegen een binnen
het nieuwe dorp te installeren en aan de gemeente in eigendom
over te dragen pomp.
Kermis
In de vergadering van 3 september 1889 vraagt de heer Uiter
waal of het sluitingsuur van de herbergen voor de a.s. kermis niet
geregeld moet worden.
De Groenelaan
Op 25 februari 1889 wordt met 4 tegen 2 stemmen (De Goeij en
Van Kooten) besloten op de Groenelaan 20 wilgenpoten in- en
bij te planten. In verband hiermee wordt op 17 mei 2 maal f 5,-
toegekend aan J. Vermeulen, landbouwer te Vleuten, en f 0,85
en f 1,50 aan W. Markenhof, arbeider te Vleuten, respectievelijk
wegens levering van bomen tot beplanting van en arbeidsloon
voor het planten van bomen langs de Groenelaan.
In dezelfde vergadering wordt op voorstel van G. van der Meer
besloten "het gras in 1889, wassende op de in eigendom aan de
gemeente toebehorende Groenelaan, loopende van de Themater-
weg door het Haarpad tot aan den Vleutenschenweg, publiek te
verpachten". In de vergadering van 18 juli 1890 wordt besloten
tot "onderhandsche verpachting van het gras langs de Groene-
weg tot I Januari 1891, op grond van gebleken geringe concur-
rentie bij vroeger gehouden publieke verpachting, terwijl de aan-
gewezen pachtster - de Wed. P. van Gent te Vleuten - geschikt en
de prijs (f 8,20) billijk voorkomt". In de vergadering van 24 juli
1891 wordt besloten B&W te machtigen tot het onderhands ver-
pachten van het gras in de jaren 1891, 1892 en 1893 aan de Wed
P. van Gent voor f 8,20 per jaar. Op 15 oktober 1894 wordt beslo-
ten B&W te machtigen tot het onderhands verpachten van het
gras langs de Groeneweg in de jaren 1894, 1895 en 1896 aan de
Wed. P. van Gent voor f 8,20 per jaar.
Onderwijs
Op 28 september 1891 wordt besloten tot het aangaan van een
geldlening ter grootte van f 1200,- tegen een rente van 3,5 % per
jaar, ter voorziening in de kosten van uitkering aan de gemeente
Vleuten voor een bijdrage in de kosten van het onderwijs in
Vleuten over het jaar 1892.
Gemeente-geneesheer
Op 11 maart 1892 wordt de heer O. Vlaskamp, genees-, heel- en
verloskundige te St Anna Parochie, m.i.v. 1 mei benoemd tot
gemeente-geneesheer te Haarzuilens. In de raadsvergadering van
14 februari 1898 is het ontslag van de heer O. Vlaskamp aan de
orde, wegens gevorderde leeftijd, terwijl in dezelfde vergadering
in die functie wordt benoemd de heer A.M. Hartog, arts te
Leeuwarden.
Brandweer
Het lid Uiterwaal meent in de vergadering van 11 maart 1892 in
overweging te moeten geven in Haarzuilens zelf brandblusmid-
delen aan te schaffen. Hij meent, "dat zulks niet bezwarender
voor de gemeente is en van meer nut". Het lid De Goeij zegt
daarop, "dat men niet alleen een spuit met bijbehoren, maar dan
ook eene bewaarplaats moet hebben". Op 7 oktober 1892 deelt
de voorzitter mee, "dat dit onderwerp in B&W is besproken en
men tot de conclusie is gekomen den Raad te adviseren de rege-
ling inzake brandweer, althans voorshands onveranderd te laten
en wel met 't oog op de meerdere kosten uit eene nieuwe rege-
ling voortvloeiende".
In de vergadering van 7 juni 1895 wordt besloten tot betaling
van f 13,- aan G. Hondelink, gemeente-secretaris, wegens bij
voorschot gedane betalingen inzake blussing brand op de hof-
stede bewoond door A. Kool.
Belastingen
In de vergadering van 25 februari 1889 worden de volgende
omslagen der belastingen oninbaar verklaard: van C. van Schaik
f 2,-, H. Rekserf 3,-, Jannigje Oostrum f 10,-, D. de Goeij f4,50
en van G. Hoogendoom f 16,67. Op 14 februari 1890 wordt
besloten f 3,50 te reserveren voor "reisgelden aan arme passan-
ten".
Op 26 juli 1895 wordt het bezwaarschrift behandeld van H.
Looijaard te Haarzuilens tegen zijn aanslag in de hoofdelijke
omslag 1895. De raad is van mening, dat hij inderdaad te hoog is
aangeslagen en bepaalt het bedrag op f 8,-.
Op 28 februari 1896 wordt besloten de hoofdelijke omslag van
f 27,13 aan W van den Bosch af te schrijven en de aanslag van
de Wed. S. van der Meer van f 13,20 oninvorderbaar te verkla -
ren.
Op 14 juli 1896 benoemt de raad tot hd van het Collegie van
Cholera
Daar de cholera weer heerst wordt op 12 mei 1893 besloten tot
vaststelling van de Verordening tot voorziening tegen Aziatische
Cholera. Dit naar aanleiding van een aanschrijving van Heeren
-ocr page 37-
37
Bebouwde l<om (tweede bericht over sloping dorp en
herbouwing)
Op 14 juli 1896 wordt met algemene stemmen het volgende be-
sluit genomen: "Gelet op een voorstel van B&W tot wijziging
van artikel 1 der Algemeene Politie Verordening der gemeente
Haarzuilens; Overwegende, dat met het oog op de herbouwing
van het Huis "De Haar" en de plannen tot verandering van het
terrein in de onmiddellijke omgeving van dit gebouw, waarvan
het gevolg zal zijn, dat de tegenwoordige agglomeratie van hui-
zen, uitmakende de kom der gemeente, wordt opgeheven en zal
worden overgebracht naar de hierna te noemen kadastrale per-
ceelen - het wenschelijk is eene wijziging te brengen in de aan-
duiding van het deel der gemeente dat de kom uitmaakt ( afb 2).
Gedeputeerde Staten van Utrecht van 16 maart 1893, betreffen-
de het nemen van maatregelen tot voorkoming van de versprei-
ding van Cholera Asiatica.
Met deze verordening werd - bij constatering van Aziatische
Cholera - verboden: "Uit de Thematervaart, de Heijcop en den
Haarrijn of met een dezer door duiker of op welke wijze ook in
verbinding staande sloot, wetering, gracht, vijver en dergelijken,
water, modder of zand te scheppen of op te halen, drijvende of
gezonken goederen of voorwerpen op te visschen, te zwemmen,
zich te baden of te visschen of daarin eetwaren, goederen of
voorwerpen van welken aard ook te reinigen, te spoelen of te
dompelen.
Het is verboden water uit een der genoemde watergangen een
ander als drinkwater toe te dienen of ten gebruike af te staan.
Het is verboden uitwerpselen van bewoners van huizen, kee-
ten, vaartuigen of wagens, waarin Aziatische Cholera heerscht,
naar buiten te verwijderen, tenzij ingevolge en overeenkomstig
de bevelen van den Burgemeester.
Het is verboden uitwerpselen van aan Aziatische Cholera lij-
dende personen te werpen in privaten of te laten wegvloeien in
goten of riolen.
Overtreding wordt gestraft met eene geldboete van ten hoog-
ste f 25,- of hechtenis van ten hoogste 6 dagen".
In de vergadering van 27 augustus 1893 deelt de burgemees-
ter mee, dat hij, met het oog op de in ons land voorkomende
gevallen van cholera aan de gemeenteraad van Oudenrijn een
voorstel heeft gedaan om het aldaar bestaande lokaal ter verple-
ging van lijders aan besmettelijke ziekten aan Haarzuilens mede
in gebruik af te staan. Na enige bespreking wordt met algemene
stemmen besloten te trachten zo mogelijk in Haarzuilens weer
een lokaal ter verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten te
verkrijgen.
Daarop volgt in de vergadering van 5 september 1893 het met
algemene stemmen genomen besluit om B&W te machtigen tot
het aangaan van een overeenkomst met het Waterschap Themaat
tot huur van een lokaal ter verpleging van lijders aan besmette-
lijke ziekten, tegen een jaarlijkse huurprijs van f 10,-.
Verlegging van wegen (derde bericht over sloping en
herbouwing dorp)
Op 14 februari 1898 is aan de orde een voorstel van
Gedeputeerde Staten inzake het door de Heer E.G.F. Baron van
Zuijlen van Nijeveld van de Haar te Parijs ingediend verzoek,
met betrekking tot verlegging van wegen. Met algemene stem-
men wordt overeenkomstig het voorstel van B&W besloten, con-
form het door de burgemeester ter tafel gebrachte ontwerp-
besluit (zie afb.3).
Conclusie
Wat de raadsvergaderingen betreft, zijn wij nu gevorderd tot het
jaar 1898. Slechts driemaal is de sloop en de herbouw van het
dorp - en dan nog zijdelings - in de raad aan de orde qeweest. ter-
wijl het nieuwe dorp op 1 en 2 september 1898 al in gebruik
wordt genomen! Dat gebeurt zeer officieel en wel gedurende de
feesten, die werden gehouden ter gelegenheid van de inhuldiging
van H.M. Wilhelmina, Koningin der Nederlanden.
Om toch wat meer achtergronden over de sloop en de herbouw
te achterhalen, zullen wij trachten de bij de drie genoemde raads-
stukken behorende B&W- en G.S.-stukken te achterhalen.
Dierenbescherming
In de raad van 26 juli 1895 wordt een schrijven behandeld van
het bestuur van de Afdeling Utrecht van de Nederlandsche
Vereeniging tot bescherming van dieren met het verzoek het
reglement op het rijden met hondenwagens in de provincie
Utrecht in te trekken en een verordening vast te stellen, waarbij
het gebruik van honden als trekkracht wordt verboden. De raad
neemt dit schrijven voor kennisgeving aan.
Wordt vervolgd.
Gemeente-veldwachter
In de vergadering van 18 oktober 1895 wordt het verzoek afge-
wezen om de jaarwedde van de veldwachter van f 55,- tot f 65,
te verhogen. Precies 1 jaar later besluit de raad met algemene
stemmen de jaarwedde van de veldwachter wel met f 10,- tot
f 65,- te verhogen.
-ocr page 38-
38
Fletione, Fectione en Fictione
Opgedragen aan Sientje.
door J.H. J.Joosten
Naar mate er meer activiteiten worden ontplooid om, vooruitlopende op de grootschalige bebouwing in Vleuten en De
Meern, zoveel mogelijk sporen van vroegere bewoning te onderzoeken, komt ook de naam van de romeinse nederzetting
in dit gebied, waaruit de naam Vleuten zou kunnen zijn ontstaan, steeds dwingender aan de orde. Aanleiding om nog eens
goed over deze naam na te denken, die mogelijk zijn oorsprong vond in de naam Fletione (1) van het castellum in De Meern.
De vondst van een altaarsteen in 1869 met daarop de inscriptie 'Fectione' in Vechten bij Bunnik bracht de geleerden op
andere gedachten. Fectione leek dermate veel op Fictione, dat naast Fletione in handschriften voorkomt, dat men alle drie
de namen met elkaar identificeerde. Maar er is reden tot twijfel. De op de Tabula Peutingeriana genoemde afstanden stem-
men niet overeen met de laatste opvatting en uit de oude handschriften kan ook een andere conclusie getrokken worden.
Mocht Utrecht ooit in de verre toekomst zelfs drie castella herbergen dan zou het zaak zijn eens goed uit te zoeken welk
castellum in welke deelgemeente ligt. Er ligt dan een mooie gelegenheid de oude namen in die der deelgemeenten te
bewaren!
Het bodemarchief
Zekerheid over de naamgeving zal moeilijk
te krijgen zijn, of er moet net als in de
nabijheid van het castellum bij Vechten een
altaarsteen gevonden worden waarop de
naam van de vindplaats vermeld staat
(afb.1). Helemaal denkbeeldig is dit niet.
Er is reeds een aanvang gemaakt met
grootscheeps archeologisch onderzoek op
plaatsen waarvan het bodemarchief, zoals
dit door archeologen liefkozend wordt
genoemd, door de nieuwbouw van
Leidsche Rijn zal worden verstoord. Grote
oppervlakken worden daarbij nauwkeurig
onderzocht en dan kunnen zaken aan het
licht komen die een aanwijzing kunnen zijn
voor de naam van het castellum.
De projectarcheologen Herre Wynia en
Eric Graafstal voor respectievelijk de
gemeenten Utrecht en Vleuten-De Meem
hebben in de eerste maanden van de cam-
pagne, bijgestaan door vele vrijwilligers,
bijeengeroepen en gecoördineerd door
de Historische Vereniging Vleuten, De
Meem , Haarzuilens al een aantal boeien-
de opgravingen gedaan. Duidelijk komt
daaarbij naar voren dat de Romeinse aan-
wezigheid hier heel nadrukkelijk zijn spo-
ren heeft achtergelaten. Huisplattegronden
en kavelsloten van boerderijen zijn hierbij
blootgelegd. De talrijke Romeimse voor-
werpen die erbij gevonden zijn, laten zien
dat de bewoners contacten onderhielden
met de Romeinse soldaten van het nabij
gelegen castellum. Bij meer van deze
opgravingen zal misschien een beeld
onstaan van de infrastuctuur in de eerste
eeuwen van onze jaartelling. Daarbij moet
zeker gedacht worden aan de loop van de
Romeinse weg die de castella en castra, de
verdedigingswerken van de Romeinse
grens, met elkaar verbond. Maar ook de
loop van de rivieren zal duidelijker in beeld
komen, en die bepalen de loop van de
wegen weer en daarmee de ligging van de
begraafplaatsen.
Toch is opgraven niet de enige weg om
meer over Fletione te weten te komen. Het
is nu een goede gelegenheid om ook het
stof eens van de archieven af te blazen om
te kijken wat daar nog onder verborgen zit.
Misschien zal dan blijken of enkele sport-
accomodaties hun naam terecht met Fletio
verbonden hebben.
De handschriften
In twee bronnen wordt Fletione vermeld:
de Tabula Peutingeriana en de Ravennatis
Anonymi Cosmographia.
De Tabula Peutingeriana is een schema-
tische reisgids uit de tweede helft van de
vierde eeuw waarop Fletione als een plaats
aan de limes, de weg langs de zuid-
oever van de Rijn, staat afgebeeld. De
Cosmographia is een beschrijving van de
wereld door een onbekende uit Ravenna uit
het begin van de zevende eeuw. De over-
eenkomsten en verschillen tussen de
kopieën - de originelen van de beide hand-
schriften zijn verloren gegaan - geven aan-
leiding tot een aantal bespiegelingen die
misschien een nieuw licht op de naam
Fletione kunnen werpen.
Zelfs is het mogelijk, daar de toevoegin-
gen van de Cosmographia uit de vijfde en
zesde eeuw dateren, dat er iets meer over
de bewoning in dit gebied tijdens de duis-
tere tijd van de volksverhuizing gezegd kan
worden. In de buurt van de restgeul van de
Rijn, voor een deel de Vleutense wetering,
zijn op verschillende plaatsen vondsten
gedaan uit deze zeer vroege periode van de
middeleeuwen. Een aantal van deze plaat-
sen zal in de loop van komende jaren wor-
den onderzocht en we wachten dan ook
met spanning de uitkomst hiervan af!
Tabula Peutingeriana
Omstreeks het midden van de vierde eeuw
na Christus onstond uit Romeinse reisgid-
sen en kaarten een schematische weergave
van het Romeinse rijk. De Tabula
Peutingeriana is een 13e-eeuwse kopie
hiervan (afb.2). De wegen zijn met rode lij-
nen weergegeven, vaak een knik vertonend
waar plaatsen genoemd worden. Tussen de
plaatsen staan de afstanden. In onze streken
is de afstand uitgedrukt in de leuga (1 leuga
- 2220 m). Op het tweede segment van de
oorspronkelijke twaalf aaneengelijmde
stukken perkament staan onze streken
Afb.l.Altaarsteen voor Viradecdis, gevon-
den te Vechten. Het opschrift luidt: Deae
[Vir] adecd [i civ] es "Ringri [et] nautae
[qu] i Fectione [cjonsistunt] I(ibentes)
ni(erito). Aan de godin Viradecdis hebben
de schippers van Tongerse afkomst die te
Vechten verblijf houden, hun gelofte gaar-
ne en met reden ingelost. Rijksmuseum
van Oudheden. Leiden.
-ocr page 39-
39
Afb. 2 Tabula Peutingeriana
Afgebeeld staat het tweede segment van de oorspronkelijk twaalf aaneengelijmde delen van de Tabula Peutingeriana, het e«
Helemaal rechts, onder het midden, herkennen we de Rhonedelta met Arelato, Arles. Volgen we de Rhone stroomopwaarts
Galliae usque hic legas". Lugduno de hoofdstad van Gallië tot hier leugae.
wloren gegaan. Het kon in opgerolde toestand gemakkelijk worden meegenomen. Onderaan ligt een deel van Afrika,
daar Lugduno, niet te verwarren met het Lugduno bij Katwijk. Er staat een belangrijke tekst bij: "Lugduno caput
-ocr page 40-
41
betreft.
In de eerste drie plaatsen herkennen we
Matilone, Fletione en Levefano. Coadul-
faveris lijkt wel een anagram van Carvone
en Castra Herculis. Vaak veranderde de
onbekende Christelijke schrijver namen die
aan heidense goden deden herinneren.
Castra Herculis is daar misschien het
slachtoffer van geworden en de verande-
ring van Levefano naar Evitano kan daar
mee te maken hebben; fano betekent hei-
ligdom. Noita is wellicht Nijmegen. Troia
komt van het bekende Colonia Traiana bij
Xanten. En tenslotte Beurtina nu Birten bij
Castra Veteris.
Fletione: Vechten of Vleuten?
De grote gelijkenis van Fictione en
Fectione op de altaarsteen uit Vechten heeft
geleid tot de identificatie van Fectione met
Fletione. De beroemde geschiedkundige
Huizinga formuleert dit standpunt als
volgt:
Vooreerst Vechten. Blok geeft nog toe, dat
het niet volkomen zeker is, dat wij in
Fletione, op de Tab. Peut. aan den bedoel-
de weg getekend, Vechten zouden hebben te
zien, en te lezen Fectione, gelijk de inscrip-
ties van Vechten hebben. Maar er is geen
twijfel mogelijk. Immers de Anonymus
Ravennas Cosmographus, die op denzelf-
den weg ter zelfder plaatse in alle hand-
schriften Fictione leest (Fletione in de uit-
gave p.288 is slechts een onjuiste emenda-
tie naar de Tabula Peutingeriana) putte uit
dezelfde bron als de Tabula Peutingeriana,
waarop hij dus hier als correctief kan die-
nen". Bovendien, meteen een nieuw bewijs
opzichzelf, heeft het Itinerarium Antonini
op denzelfde weg iets dichter bij
Albanianis, dus iets verder benedenwaarts
dan Fectio, Traiecto. En kan niemand twij-
felen, of Fectio, de plaats, die blijkens de
gevonden inscripties de voornaamste
haven van Germanië schijnt te zijn
geweest, aan den grooten weg van
Lugdunum naar Argentoratum heeft gele-
gen.?" {9)
"Er is geen twijfel mogelijk", schrijft dr. J.
Huizinga . Later zou hij het beroemde boek
"Het herfsttij der Middeleeuwen" schrij-
ven, misschien dat daardoor vrijwel nie-
mand hem meer heeft tegengesproken. Zijn
visie is nog steeds de gangbare. Het
Lexicon van Nederlandse Toponiemen
(afb.3) vermeldt zonder aarzeling bij
Vechten:" Fletione en Fictione". Zonder de
Guidohandschriften (p.228 bij Huizinga)
zelfs maar te noemen.
Er is echter tegen de drie argumenten die
wij in het citaat herkennen heel wat in te
brengen.
Het eerste argument berust op de grote
gelijkenis tussen Fictione en Fectione.
Huizinga verklaart het merkwaardige voor-
komen van Retione in twee verschillende
afgebeeld. Het eerste segment, waarop
Engeland en Spanje stonden, is verloren
gegaan. Door de vorm van de kaart, 30 bij
675 cm, zijn de afstanden sterk vertekend
en er mag dan ook geen enkele conclusie
uit de schaal van de kaart worden getrok-
ken.
Helemaal links boven herkennen we
Lugduno, een plaats die nu door de
Noordzee is verzwolgen en waarvan in de
middeleeuwen de fundamenten bij zeer
laag water nog wel eens zichtbaar zijn
geweest. Stroomopwaarts langs de Renus
volgen: Pretorium Agrippine (Valkenburg
ZH), Matilone (Roomburg, Leiden-Oost),
Albanianis (Alphen), NigropuUo (Zwam-
merdam) en op 5 leugae Lauri (Woerden).
Op de 5 leugae naar Woerden na, zijn de
afstanden in overeenstemming met de wer-
kelijke (2). Deze laatste is ongeveer 7 in
plaats van 5 leugae. We hoeven daar niet
meteen de conclusie aan te verbinden dat er
een fout gemaakt is of dat Lauri 2 leuga
stroomafwaarts lag. Van inscripties op
mijlpalen weten we dat wel vaker andere
meetpunten gebruikt zijn dan het centrum
van de genoemde plaats (3). Misschien lag
daar een wachtpost of brug. Na Lauri volgt
Fletione op 12 leugae. De twaalf is niet
goed leesbaar door een gat in het hand-
schrift. Uit een kopie van voor de tijd dat
het gat ontstond weten we dat twaalf de
correcte lezing is. We komen daarmee in de
buurt van het castellum in Vleuten-De
Meem (4). Daarna volgen Levefano (aan
de overkant van de Lek bij Wijk bij
Duurstede), Carvone (Kesteren), Castra
Herculis (Meinderswijk bij Arnhem) en
Noviomagi (Nijmegen). Alle afstanden zijn
in overeenstemming met de op de Tabula
Peutingeriana genoemde, als we rekening
houden met het kronkelige verloop van de
rivieren (5).
Tot zo ver is er niets dat de identificatie
van Vleuten met Fletione tegenhoudt.
Maar er is nog een bron.
Ravenatis Anonymi Cosmographia
In de zevende eeuw, tussen 638 en 678,
verzamelde een onbekende uit Ravenna
geografische kennis. Hij gebruikte daarbij
ook bronnen die aan de Tabula Peutinge-
riana ten grondslag lagen, en voegde daar-
aan kennis uit de vijfde en zesde eeuw toe
naar Merovigische toestanden (5). Van dit
werk dat hij Cosmographia noemde zijn
drie afschriften A, B, C en een bewerking
van een zekere Guido in 1118 te Pisa,
bewaard gebleven (6).
De eerste 7 plaatsen vanaf de monding
van de Rijn, die de handschriften A, B en C
vermelden zijn: " Matellionem, Fictione,
Evitano, Coadulfaveris, Noita, Troia,
Beurtina". Guido geeft alleen Retione in
plaats van Fictione maar is verder indentiek
voor zover het de voormelde plaatsen
Vechten
2 km ten w van Bunnik (Utrecht)
Ie helft 2e e. aut.: Fectione (ExcRom
II 297, p. 176) II ca. 365 cop. 13e e.:
Fletione (TabPeut ExcRom I, p. 543)
II begin 8e e. cop. 13c e.: Fictione
(Ravennas Anonymus IV 24 ExcRom I,
p. 580) II 723 cop. eind 11e e.: uillam
uel castrum nuncupante Fetiina sitam in
pago Nifterlaco ... omnes adicccnlias ...
ad ipsam uillam Fethna[m] castro ...
aspicere ... uidetur (DiplBelg 173) II918-
948 cop. eind 1 Ie e. ; Feedna similiter
(scil. totum sancti Martini) (DiplBelg
195) II 1156 or.: presentibus testibus
subscriptis ... quorum hec sunt nomina
... ministeriales ... Fridericus de Veht
... Herenboldus de Veht (Kocii, OBHZ
1138) II1162 cop. 2e kwart 17e e.: duos
mansos terre iuxta Traiectum in curte de
Vethten (Kocii, OBHZ 1153)
voor de datering van DiplBelg 195 zie: Bk>k
(1957), p.89-104
Vleuten
(Utrecht)
1130-1161 cop. ca. 1420: Floeten emit
dimidium mansum - in villa que vocalur
Flothen emit dimidium mansum
(LibStAdalb c. XI 6 FontEgm, p. 90-
91) Il 1164 cop. 17e e.: VII jugera que
sunt apud Flutene (OBUtr I 442) II
<1174> falsum cop. 17e e.: in Fletene
dimidium mansum (OBUü-1481)
uit gm. *fldtina bij de ie. wortel *pleud- "stro-
men"
Afb. 3 Twee kopietjes uit het Toponiemen-
boek van 1989.
handschriften als volgt. Guido zou naar de
voorloper van de Tabula Peutingeriana
gekeken hebben en onjuist Fictione tot
Fletione hebben verbeterd. Over de veran-
dering van Fectione naar Fictione stapt hij
heen. Er zijn toch twee of drie verschrij-
vingen nodig! Namelijk die van Fectione
op de altaarsteen naar Fictione, de ver-
schrijving van Fictione naar Fletione en de
onjuiste emendatie van Guido van Fictione
naar Fletione. De eerste kan nog een ande-
re spelling zijn, de tweede een voor de
hand liggende verschrijving, maar de derde
is onwaarschijnlijk! Waarom zou Guido de
spelling van het ernaastgelegen
Matellionem niet ook hebben aangepast?
Er is een eenvoudiger verklaring mogelijk.
Daarvoor is enige kennis van het ontstaan
van de handschriften nodig.
H.Gross geeft in zijn werk "Zur
Entstehungs-Geschichte der Tabula Peu-
tingeriana" een stamboom (afb .4).
Duidelijk is dat de Guido handschriften
teruggaan tot een ouder origineel dan A, B
en C. Samen met andere gegevens komen
we tot een plaatje die de samenhang tussen
de handschriften op een tijdas toont
(afb .5). Nemen we aan dat in de Tabula
Peutingeriana en in de Cosmographia,
Fletione de oorspronkelijke naam is, dan is
er slechts één voor de hand liggende ver-
-ocr page 41-
42
tewerk gaan met het weglaten en overslaan
van belangrijke plaatsen. Hoewel ik dat
laatste niet met hem eens ben, spreekt hij
hier zichzelf tegen.
Geen der drie argumenten snijdt dus
hout. Het eerste is onwaarschijnlijk, drie
verschrijvingen, het tweede is onvoldoende
gegrond, de afstanden, en het derde twijfel-
achtig.
Tot slot
Gaan we er van uit dat Fectione en Retione
verschillende plaatsen aanduiden dan komt
Vleuten-De Meem wel heel sterk in aan-
merking. De afstanden zijn in goede over-
eenstemming zoals we eerder gezien heb-
ben en er is slechts één verschrijving van
Fletione naar Fictione nodig. Vreemd blijft
misschien dat grotere castella als Urecht en
Vechten niet genoemd worden, maar een
klein castellum als dat op de Hoge Woerd
in Vleuten-De Meem wel. Dat geldt echter
ook voor kleine castella als Nigropullo en
Matilone waarbij niet aan de naamgeving
wordt getwijfeld.
Een verklaring kan zijn dat in het mid-
den van de vierde eeuw alleen de plaatsen
die voor het reizen langs de Rijn belangrijk
waren genoemd werden. De castella speel-
den niet zo'n belangrijke rol.
Dat het tot Fictione verschreven Fletione
zo veel op Fectione lijk berast op toeval,
tenslotte lijken Vleuten en Vechten ook op
elkaar.
Interessant zijn ook de weglatingen ten
opzichte van de Tabula Peutingeriana,
zoals die van Lugduno en Pretorium
Agrippine, in de Cosmographia. Waren
deze niet genoemde plaatsen in vijfde en
zesde eeuw niet, en de genoemde plaatsen
schrijving nodig in een gemeenschappelij-
ke "voorvader" van de handschriften A, B
en C, namelijk die van Fletione naar
Fictione, die het driemaal voorkomen van
Fictione en tweemaal Retione verklaart.
We nemen daarbij wel aan dat Fectione op
Vechten slaat en Fletione op Vleuten.
Het tweede argument van Huizinga
berust op de afstanden. Hoewel moeilijk uit
de geciteerde tekst op te maken gebruikt hij
hier de afstand uit het Itinerarium Antonini
van 17 leugae tussen Albanianis (Alphen)
en Traiectum (Utrecht) en de afstand van
19 Leugae tussen Albanianis en Fletione op
de Tabula Peutingeriana. Als de afstanden
juist zijn concludeert hij hier terecht uit dat
Fletione, aan dezelfde weg gelegen, verder
stroomopwaarts moet liggen, dus in Vech-
ten en zeker niet in Vleuten. Maar juist de
afstand van 17 leugae is niet juist! Het zijn
er minstens 20 als we rekening houden met
het kronkelen van de rivieren. Ook de
andere afstanden die het Itinerarium geeft
zijn op dit traject onbetrouwbaar. Hij
gebruikt hier de enige afstand die voor zijn
stelling pleit; de afstanden op de Tabula
Peutingeriana wijzen juist Fletione in
Vleuten aan.
Het derde argument berust op het ver-
moeden dat Fectione de voornaamste
haven van Germanië schijnt te zijn
geweest. "lucta fluvium Renum", nabij de
Rijn, schreef de onbekende uit Ravenna
over Fictione. Het eerste mag misschien in
de eerste eeuw waar zijn geweest, maar het
is op zijn minst twijfelachtig voor de vier-
de, vijfde en zesde eeuw, de periode waar-
in de handschriften onstonden, terwijl het
laatste ook voor het castellum in De Meem
geldt. Huizinga schrijft in hetzelfde artikel
in een voetnoot, dat de schrijvers van de
handschriften zeer slordig en willekeurig
Oriffinal
verlorene Handschrift
vertorene Handschrift
Guido Handichriften,
afb. 4 Stamboom uit H.Gross Zur Entste-
hungs-Geschichte der Tabula Peutinge-
riana, blz39.
wel belangrijk in de ogen van de onbeken-
de uit Ravenna? In Vleuten-De Meem zijn
op enkele plaatsen zeer vroegmiddeleeuw-
se sporen aangetroffen (10). Enkele van
deze plaatsen moeten voor de bouw van
Leidsche Rijn nog grondig onderzocht
worden en misschien kan er dan weer een
tip van de sluier worden opgelicht. De
vondst van de Madelinus, een gouden munt
uit 630, samen met Merovingische scher-
ven bij een restgeul van de Rijn is mogelijk
een voorbode van meer onthullingen (11)!
Noten
(1) Fletione is de ablativus van Fletio. In dit
artikel zal ik telkens de plaatsnamen citeren
in de naamval waarin ze in de bron voor-
komen. Dus ook Lauri de locativus van
Laurum.
(2)  P.C.Beunder merkt dit ook op in zijn
artikel in Westerheem van 1-2-1981:
Tussen Laumm en Nigmm Pullum lag nog
een castellum.
(3)  R.Chevalier, Roman Roads, Batsford
London 1989blz41.
(4)   J.HJ.Joosten, Tijdschrift Historische
Vereniging Vleuten, De Meern,
Haarzuilens sept. 1996. Op zoek naar
Fletione blz 68.
(5) zie (4) blz 64.
(6) Bijvanck, Excerpta Romana II blz 577.
(7) H.Gross, Zur Entstehungs-Geschichte
der Tabula Peutingeriana.
(8) Bijvanck, Excerpta Romana II blz 580.
(9)   Dr. J.Huizinga, Bijdragen voor
Vaderlandsche Geshiedenis en Oudkunde,
Vierde reeks zevende deel. 's-Gravenhage,
Martinus Nijhoff 1909. blz 364 en 365.
(10) Zie hierover de Archeologische karte-
ring Vleuten-Haarzuilens Campagnes
1994-1995: Haarpad en omgeving door
E.P. Graaf stal, oktober 1995 en het
R.A.A.P rapport 80 Vleuten-Harmelen
door H.F.A.Haarhuis en E.P.Graafstal,
oktober 1993.
(11)  J.HJJoosten, tijdschrift Historische
Vereniging Vleuten, De Meem, Haarzui-
lens december 1994. Het Haarpad en een
opzienbarende vondst.
200
400 600
1000 1200
1600 1800
800
1400
lltoiaeiiue kurten
IBtnosia
U Flutene
gASK Fectione
Verloren hani
MK In Museum Kam in Nijmegen
bevindt zich nog een van de eerste
in druk uitgegeven kopieën.
A Kopie uit 13CX) van de cosmogiap
hia in het Vaticaan.
B Kopie uit 1350 in Parijs.
C Kopie uit 1450 in Basel.
G Uittreksel met enkele toevoegingen
van de Cosmographia door Guido
gemaakt te Pisa in 1118.
LA zie afb.3.Floeten,Flothen
OU zie afb.3. Flutene.
AS zie afb.1. Altaarsteen.
DB zie afb.3. Fethna[m]
X Hier moet de verschrijvingvan Fleti-
one naar Fectione gemaakt zijn.
Afb.5 Legenda:
IA Itinerarium Antonini. Hiervan zijn
nog een aantal kopien. K.Miller heeft
ze in 1916 verzameld in zijn Itinera-
ria Romana. Traiectum (Utrecht)
komt wel voor maar Retione en Fec-
tione niet.
TP Tabula Peutingeriana in Wenen.
-ocr page 42-
43
Een kerk in De Meern gebouwd
door J. H. P. Heesters
De r.k. gemeenschap in De Meern viert dit jaar haar 200 jarig bestaan. De eerste kerkdienst vond plaats op 15 augustus
1797 in een schuurkerk aan de Rijksstraatweg. Van die twee eeuwen zijn veel historische gegevens bewaard gebleven die
de moeite van het publiceren waard zijn. Hierbij kan aan de veertien pastoors, hun assistenten en de activiteiten gedacht
worden. Ook het verenigingsleven en hun ontstaan, met name tot circa 1960, kan een boeiend ondenwerp zijn. De perike-
len rond het bouwen van kerken is het ondenwerp dat in deze aflevering aan de orde komt.
Het prille begin
Tegen de zin van Vleutense pastoor Adolf
van Teilegen wilden de r.k. gemeenschsp
van Oudenrijn een eigen statie. Zij volgden
daarmee de katholieken van Harmeien die
de Vleutense pastoor minder vriendelijk
vonden. In 1795 stichtten zij een eigen sta-
tie wat de pastoor van Vleuten in zijn
parochiekas merkte. Geen wonder dat de
pastoor tegen een eigen statie in Oudenrijn
was.
Het verzoek van de katholieken om weer
van de kapel aan de Zandweg gebruik te
mogen maken, was op niets uitgelopen.
Daarom bedachten de armmeesters Nico-
laas van Veen en Dirk van der Weijden een
plan om op naam van het armbestuur de
buitenplaats Rhijnzicht te kopen. Comelis
van Rossum, eigenaar van de buitenplaats,
vroeg hiervoor vijfduizend gulden. Dat
was een heel bedrag om bij elkaar te krij-
gen. Daarom werd tweeduizend gulden
geleend van juffrouw de Vrees en één dui-
zend gulden van de kinderen van Roelof
van Munster. Dirk van der Weijden was
schijnbaar ook niet onbemiddeld want hij
leende aan het armbestuur, waarvan hij zelf
lid was, tweeduizend gulden waarmee de
zaak rond was. Op 31 december 1796 werd
de koopakte voor notaris Willem Dop te
Utrecht gepasseerd. Hierin stond dat zij
kochten: 'een Huis en verdere getimmerte,
met een Hof en Boomgaard, bepoting en
beplanting daarop staande te zamen groot
en verongeldende voor een Morgen'. Het
huis, waarschijnlijk het woongedeelte van
een boerderij, werd als pastorie ingericht.
Het getimmerte, mogelijk een aangebouw-
de schuur, werd tot kerk verbouwd. Toen
Gerardus van der Hoeven tot eerste pastoor
benoemd en de kerkruimte gereed was, kon
op 15 augustus 1797 de eerste kerkdienst
worden gehouden.
gramma opgesteld om de achterstand sinds
eeuwen in te halen. Ook Oudenrijn stond
op het lijstje. In juli 1857 kreeg Herman
Jan van de Brink opdracht om een ontwerp
voor een nieuwe kerk te maken. De over-
heid bemoeide zich ook met de kerkbouw
en het ontwerp moest eerst bekeken wor-
den. Na goedkeuring door het departement
van Eredienst kon op 20 maart 1859 de
aanbesteding plaatsvinden. Aan de laagste,
niet bekende inschrijver, werd het werk
gegund voor de somma van ƒ 22.200,-. De
toenmalige pastoor Jacobus Joannes
Keuken schrijft in april 1859 in zijn me-
moriale: 'de eerste steen tot deselver
is gelegd'. In dezelfde memoriale schrijft
later: ' In het jaar 1860, den 27 Maart is de
nieuwe kerk door den Eerw. Heer JJ.
Keuken ingezegend'.
In de daarop volgende jaren is de nieu-
we kerk verfraaid. Dit was een gevolg van
de activiteiten van het Sint Bemulphus-
gilde. Ene Gerard van Heukelum was in
1859 tot kapelaan van de Catharinakerk
aan de Lange Nieuwstraat in Utrecht
benoemd. Hij was op 28 november 1869 de
centrale figuur bij de oprichting van het
Sint Bemulphusgilde. Veel priesters, en
later ook talloze kunstenaars, werden lid
met als doel de kerkelijke kunst geïnspi-
reerd op de middeleeuwen weer nieuw
leven in te blazen. Er werden statuten
opgesteld voor het verfraaien van kerken
hetgeen ook in Oudenrijn niet onopge-
merkt is gebleven. Dit blijkt uit een aante-
kening van pastoor W. Wezenberg. Hij
schrijft in zijn memoriale dat pastoor
H.Sinnige, zijn voorganger, veel heeft
gedaan voor het verfaaien van het inwendi-
ge van het kerkgebouw. Veel kunstschatten
uit die tijd zijn tot nu toe nog bewaard
gebleven.
Bijna tachtig jaar hebben de katholieken
van Oudenrijn van deze kerk gebruik
gemaakt. In de jaren 1935 - 1936 was het
aantal kerkgangers verdubbeld terwijl er in
de kerk maar plaats was voor vierhonderd
personen. Daar kwam nog bij dat de repa-
raties aan het kerkgebouw steeds groter
werden. Er moest dus weer voor een nieu-
we kerk gezorgd worden. Na het vertrek
van pastoor Wezenberg werd op 9 april
1937 W. Boelens tot pastoor benoemd.
Deze had al bouwervaring in Terwolde en
ging onmiddellijk voortvarend aan de slag.
Al op 19 april van dat jaar stond hij bij de
aartsbisschop op de stoep. Deze gaf toe-
stemming om met de voorbereidingen door
te gaan, maar dan niet in Oudenrijn maar in
het nieuwe centrale woongedeelte van De
Meern dat in voorbereiding was. Voor dat
het echter zo ver was, kwam eerst de
vicaris-generaal van het aartsbisdom D.
Huurdeman een kijkje nemen. Deze was de
tweede man achter de bisschoppen Van de
Wetering, Jansen en De Jong. In eerste
instantie behartigde hij de financiën en de
bouwzaken van het aartsbisdom. Later zou
hij zich beperken tot de financiën en liet de
bouwzaken, dus ook van de nieuw te bou-
wen kerk in De Meern, aan de bouwkundig
inspecteur J. Starmans over.
Veel perikelen
Vicaris-generaal Huurdeman, een ervaren
man, wees de plaats aan waar de kerk en
pastorie gebouwd moesten worden. Het
probleem was dat de grond, groot 2 hecta-
re, geen eigendom van het kerkbestuur
was. Het aangewezen stuk grond was
eigendom van de erven van, de in 1934
overleden, graaf Thierry Armand Laurent
De tweede kerk
In de loop van de jaren werd de schuur-
kerk, ondanks een latere uitbreiding, te
klein. Men zocht naar een oplossing wat
niet eenvoudig was. De oplossing kwam na
het herstel van de bisschoppelijke hiërar-
chie in 1853. Na de hernieuwde organisatie
van het aartsbisdom, werd een bouwpro-
Graaf Thierry Armand Laurent Baudoin,
Comte d' Alsace, prince d' Henin.
-ocr page 43-
44
Baudoin Comte d' Alsace, prince d' Henin.
Er werd contact met de erven opgenomen.
Het resultaat hiervan was dat zij één hecta-
re zouden schenken terwijl voor het reste-
rende deel ƒ. 5000,- betaald moest worden.
Zoals de regels zijn, vraagt pastoor Boelens
op 14 juli 1937 aan de aartsbisschop om
een mondelinge machtiging. Hij krijgt deze
met dien verstande dat het terrein niet te
veel versnipperd mocht worden. Terzijde
werd er bij gezegd dat met publikatie
gewacht moest worden totdat de koop
definitief gesloten zou zijn. Tot ieders ver-
bazing stond op 11 augustus 1937 een kort
berichtje in de krant met als kop: 'Nieuwe
kerk in Oudenrijn'. In datzelfde krantenbe-
richt werd ook al de naam van architect van
Beers genoemd. Er moet dus ergens een lek
geweest zijn.
Na een bezoek van de pastoor aan de
hoofdrentmeester vraagt het kerkbestuur
bestaande uit pastoor Boelens, Th. C van
der Weijden, C. Vemooy en Th. de Wit op
7 september 1936 formeel aan de bisschop
om de grond te mogen kopen. Nadat toe-
stemming was gegeven, werd de akte bij
notaris Mr. J.A. Bremer in Wijk bij
Duurstede gepasseerd. Het aartsbisdom
voegd gehandeld had. Dit plan, waaronder
ook de aanleg van de wegen en het daarbij
behorende kostenplaatje, zou nog lang een
niet gemakkelijk agendapunt blijven. Het
gevolg van het een en ander was dat er van
kerkbouw nog geen sprake kon zijn.
Architect van Beers verdween uit het
gezicht waarbij niet duidelijk is geworden
of hij ontslag heeft genomen of gekregen.
Door de vertragingen werd het pastorale
probleem van pastoor Boelens steeds nij-
pender en moeilijker. Op 15 september
1938 schrijft hij een brief naar de aartsbis-
schop waarin hij de situatie in Oudenrijn
nog eens uiteenzet. De kerk met 400 zit-
plaatsen is door de loop van de jaren heen
veel te klein geworden. Overal werden
stoelen en banken neergezet die echter
geen soelaas boden. Door deze situatie ble-
ven mensen weg of gingen naar een andere
kerk. De pastoor schrijft: 'Door toename
der bevolking, wordt de toestand onhoud-
baar'. Hij moet er moedeloos van gewor-
den zijn, want hij eindigt zijn brief met:
'Mocht mijn persoon in de weg staan, zoo
durf ik verzoeken mij bij een eventueele
vacature te mogen melden".
Toevalligerwijze was er op 17 september
1938 in de pastorie van de Antoniuskerk
aan de Kanaalstraat in Utrecht een verga-
dering. Daar was ook architect H.C. van de
Leur uit Nijmegen aanwezig. Hij hoorde
van de Meemse situatie en reageerde al de
volgende dag schriftelijk. Hij schrijft aan
pastoor Boelens: 'Gaarne ben ik genegen U
van dienst te zijn, terwijl U alle zekerheid
hebt, dat de plannen op de meeste vlotte
wijze kunnen verloopen, gezien de vele
Kerken in Uw Bisdom gebouwd'. Op 10
november laat het aartsbisdom weten dat
het kerkbestuur met architect van de Leur
in zee kan gaan. Wijzer geworden is één
zin in de brief opvallend. Er staat: 'mits er
een precieze formulering van zijn opdracht
Architect H.C van de Leur rond 1940
komt om in de toekomst onaangenaam-
heden en misverstanden te voorkomen'.
Architect H.C. van de Leur
Hendrik Christiaan van de Leur is op 12
augustus 1898 geboren. Hij is gehuwd met
Louisa J.A.M, de Graaf die ongetwijfeld
een grote steun en toeverlaat voor hem
moet zijn geweest. Dit blijkt uit vele
krachtige handtekeningen die zij, namens
haar man, onder brieven heeft gezet. Uit'
hun huwelijk zijn de twee dochters Loes en
Tilly geboren. Op 1 augustus 1922 trad hij
in dienst van de Franse benedictijner pater
Dom Paul Bellot OSB. Na verdere studie,
stages en als tekenaar-opzichter ging hij als
associé-compagnon verder. Nadat Dom
Bellot in september 1929 naar Frankrijk
was teruggekeerd, vestigde hij zich in
I
PO^Ui
[M
• PAROCilU:j
1939 DIE 2 9.0C!
::T0 D.N.J X _____
De eerste steen waarvan de tekst luidt: Mij
heeft gelegd. W. Boelens, pastoor. In het
jaar des Heren 1939 dag 29 october op het
feest van Christus Koning.
verzocht op 13 december 1937 het kerkbe-
stuur om contact op te nemen met de eerder
genoemde bouwkundig inspecteur J.
Starmans. Het doel hiervan was om de
grond zo doelmatig mogelijk te benutten.
Architect H.C.M, van Beers uit Huis ter
Heide had al, zoals in de krant had gestaan,
de opdracht gekregen om een ontwerp-
schets te maken. Er werd voortvarend
gewerkt want op 7 december van dat jaar
werd door de architect, voordat Starmans
ingeschakeld was, de schets al aangeboden
aan Jhr. A.H. Op ten Noort, adviseur van de
gemeente Oudenrijn. De gemeente rea-
geerde onmiddellijk door een verkave-
lingsplan met betrekking tot de wegenaan-
leg, riolering, gas en waterleiding aan de
orde te stellen. Dit verkavelingsplan, dat
tevens deel uitmaakte van het nieuwe
bestemmingsplan, schoot bij het aarts-
bisdom zeg maar Starmans, in een ver-
keerd keelgat. Men stelde dat de architect
en dus het kerkbestuur zonder machtiging
aan de slag was gegaan en daardoor onbe-
pYnT
nc..Li:uB Apcn NXMcacN
at.KCDK MCT PAOTORIC TC OUDCW
Tekening van de nieuwe kerk zoals die in de kranten is verschenen
-ocr page 44-
45
bepaald dat bij nieuw te bouwen kerken de
doopkapel links van de kerkingang moest
komen. Uit de bewaarde correspondentie
blijkt ook dat architect van de Leur zich
intensief met het interieur, de inrichting en
het kerkmeubilair heeft bezig gehouden.
Hij is op 8 januari 1994 overleden.
intensief voor de bouw heeft ingezet, met
spoed in het Antonius ziekenhuis in
Utrecht opgenomen. Hij werd er twee keer
geopereerd wat niet mocht baten. Op 6
mei, vlak voor de Duitse invasie, stierf hij.
Zijn dood heeft op de katholieken van
Oudenrijn een diepe indruk achtergelaten.
Als gevolg van dit overlijden werd als tij-
delijk waarnemer rector W.R. de Jong,
inspecteur van het Katholiek Bijzonder
Onderwijs in het bisdom benoemd. Op 28
juni 1940 komt pastoor Koelman naar De
Meem en hij moest de bouw van de nieu-
we kerk afmaken Nog even dreigt er stag-
De maquette van architect van de Leur om
situatie, in verband met het wegenplan,
duidelijk te maken.
Nijmegen. Zijn eerste eigen kerk was die in
Oploo waarna hij nog veel kerken, met
name in Brabant, heeft gebouwd. Van hem
is ook de Gerardus Majellakerk aan de
Vleutenseweg in Utrecht. Als leerling van
Dom Bellot nam hij zijn bouwwijze over.
Kenmerkend hierbij is het gebruik van uit-
sluitend baksteen en de driehoeksverhou-
ding van de constructie van de bogen.
Op het eind van de dertiger jaren ont-
staan er veranderingen in de architectuur.
Door de crisis en de dreigende oorlog had-
den de pastoors, voor wie hij bouwde, een
sombere kijk op de toekomst. In zijn
memoires schrijft architect van de Leur: 'Ik
herinner mij goed dat de pastoor van
Oudenrijn, toen hij mij naar aanleiding van
mijn kerk in Utrecht opdracht voor zijn
nieuwe kerk gaf, opmerkte: 'Een pracht-
kerk, maar zoudt u voor vandaag niet wat
kalmer aan doen, want ik weet het niet....?'.
Dat is mij altijd bij gebleven, zoals ook de
opmerking; ' De kerken van Utrecht en
Oudenrijn staan niet zo ver van elkaar', en
dus gooide ik mij geheel om. Niettemin
kon ik het niet laten, om in veel onderde-
len, vooral de ramen, een visitekaartje ach-
ter te laten waaruit bleek dat ik mijn oude
liefde trouw bleef. Zo ontstond een echte
dorpskerk met zware toren, stevig gewor-
teld in de plaatselijke zware kleigrond'.
Architect van de Leur schrijft zelf al dat
in de Meemse kerk veel van de bouwwijze
van Dom Bellot terug te vinden is. In de
eerste plaats is dit het gebouw als geheel
waarvan de toren veel overeenkomst
vertoont met de toren van de
Benedictijnerabdij in Oosterhout. Voor de
bouw zijn handvorm bakstenen gebruikt
die in een strak kettingverband en op de
smalle stroken in kruisverband zijn gemet-
seld. Voor enkele details, zoals bij de
hoofdingang, is hardsteen gebruikt.
Geheel in de geest van Dom Bellot wordt
de kleur in her interieur voornamelijk
bepaald door de bakstenen en oregonhout
voor de zoldering. De bekende driehoeks-
vormen komen terug bij de raampartijen in
de zijgevels en in de absis. Ook het gewelf
heeft twee zijden van een driehoek.
Opvallend is de onvoltooide achthoek aan
de zuidwestzijde van de kerk waar voor-
heen de doopkapel was. Deze situering
sluit exact aan op de voorschriften van het
Provinciaal Concilie van 1924. Toen werd
De bouw
Architect van de Leur gaat na het verkrij-
gen van de opdracht snel en doeltreffend
aan de slag. Er was immers haast geboden.
De ene vergadering volgde de andere op en
de ene tekening kwam na de andere.
Omdat het bestemmingsplan en met name
het stratenplan veel haken en ogen had,
wordt door hem een maquette gemaakt
waardoor het plan duidelijker zichtbaar
wordt. Op 5 april 1939 worden de voorlo-
pige tekeningen en bestekbegroting inge-
diend waarna op 15 april machtiging wordt
verleend om de bouwplannen verder uit te
werken. De totale kosten zijn in eerste
instantie begroot op ƒ. 107.580,80. Op 27
juli 1939 's morgens om 11.00 uur vindt
der aanbesteding plaats. Uit een bewaarde
kladnotie blijkt dat zes aannemers hebben
ingeschreven waarvan A.WJ ten Den, eerst
uit Wolvega en later uit Deventer de laag-
ste met ƒ. 90.970,- was. Op 31 juli blijkt
echter al dat, door de gestegen prijzen, de
bouwsom uitkomt op ƒ. 112.307,15.
Eindelijk kan met de bouw worden
begonnen. Op 12 oktober 1939 vraagt pas-
toor Boelens toestemming om op zondag
29 oktober de eerste steen te mogen leggen.
In de loop van de maanden volgde de bouw
gestadig. Uit bewaarde archiefstukken
blijkt dat oifertes worden aangevraagd,
bouwmaterialen en kerkmeubilair zoals
kerkbanken worden besteld.
In de geschiedenis van de bouw van de
kerk mag een treurig feit niet onvermeld
blijven. In de nacht van 23 op 24 maart
wordt pastoor Boelens, de man die zich zo
Bouwpastoor W. Boelens die de kerk niet
heeft kunnen afbouwen.
natie want door de mobilisatie moet de
bouw stilgelegd worden. De architect
schrijft een brief aan 'den Heer Regeerings
Commissaris voor den Wederopbouw' met
het verzoek om de bouw te mogen voort-
zetten. Op 8 juni wordt bericht ontvangen
dat de bouw kan worden voortgezet en er
dus verder gewerkt kan worden.
Op 15 juli was men zover dat het grote
kruis op de toren geplaatst kon worden.
De eerste steenlegging op zondag 29 oktober 1939.
-ocr page 45-
46
Het kerkinterieur vlak na het in gebruik
nemen.
Eindelijk Idaar
De bouw vorderde en op donderdag 14
november was het zover dat de nieuwe
kerk plechtig in gebruik genomen kon wor-
den. Daags voor de kerkwijding bracht de
secretaris van de aartsbisschop, de latere
pastoor,Th. W. van Luenen de relieken van
de heilige Damianus en Florus van de oude
kerk naar de nieuwe pastorie. Deze relie-
ken zouden de volgende dag in het altaar
worden ingemetseld. Plechtig, zoals in die
tijd gebruikelijk was, werd de kerk door de
aartsbisschop Mgr. J. de Jong geconse-
's Middags brak echter een groot onweer
uit waarbij de bliksem op het pas geplaats-
te kruis en in de toren sloeg. In een kran-
tenverslag van 16 juli staat; 'Het hemel-
vuur sloeg een flink gat in de torenspits, en
deed enkele balken splijten, terwijl de lei-
bedekking van het dak bovendien ernstig
beschadigd werd'. De volgende dag con-
stateerde de opzichter Jan Lendering dat
het kruis door de blikseminslag ongeveer
10 -12 % vooroverhelde. Het kruis werd er
weer afgehaald en in de smederij van Piet
Bonenkamp zo goed mogelijk recht gebo-
gen wat echter niet geheel is gelukt, wat
ook nu nog te zien is.
creerd. Deze plechtigheid heeft bijna drie
uur geduurd. Voor de kranten was een
kerkwijding toen groot nieuws. Met kop-
pen als 'Kerkwijding te Oudenrijn', 'Onze
nieuwe kerk' en 'De kerk-consecratie in
Oudenrijn' werden vele kolommen, als was
het een ooggetuigenverslag, in de kranten
afgedrukt. In een van de kranten stond als
ondertitel: 'Reden tot vreugde' en zo was
het ook voor de katholieken van De Meem.
De nieuwe kerk nog midden in liet weiland.
-ocr page 46-
52
Vodden
De grote schoonmaak is weer achter de
rug, en er was door vader en moeder
besloten om ook de zolder en de schuur
eens behoorlijk op te ruimen. Voor ons
was dat gunstig, want de vodden en het
oude ijzer brachten misschien nog wat
geld op. Dat leverde voor ons wat extra
zakgeld op. Nou ja, zakgeld kregen we
eigenlijk nooit. Af en toe eens een cent
maar die moest altijd in je spaarpot.
Het geld van de vodden en het oude ijzer
mochten we echt besteden. Het zag er dit
jaar goed uit, want moeder had heel wat
bij elkaar gezocht. Maar toen ze alles nog
eens ging sorteren, bleek er nog veel bij te
zitten wat nog wel bruikbaar was. Van
een paar oude schorten kon ze voor ons
nog knikkerzakken maken. De veters uit
een versleten corset konden dienst doen
als koord om de knikkerzak om je nek te
hangen. Wat overbleef waren nog goede
poetslappen. De oude overhemden bleken
erg geschikt voor het maken van zakdoe-
ken en oude hemden werden vaatdoeken.
Van alle andere stoffen konden nog inkt-
lappen gemaakt worden, ze werden kun-
stig rondgeknipt en een stapeltje werd
met een oude knoop aan elkaar gezet. Zo
deden ze op school weer dienst voor het
schoonvegen van de kroontjespennen.
Oude handdoeken werden omgetoverd tot
washandjes, van oude manchester broe-
ken konden later nog sloffen gemaakt
worden voor in onze klompen. De mees-
te restanten verdwenen in de lappen-
mand, voor eventueel later verstelwerk,
knopen en ritsen werden netjes bewaard
in de knopendoos.
Zo zagen wij onze rijkdom behoorlijk
slinken. Na zijn werk ging Pa het oude
ijzer uitzoeken. Voor hem was bijna alles
nog bruikbaar, alles werd vakkundig
gedemonteerd, en verdween in potjes en
kistjes weer naar de schuurzolder, alleen
het ijzer dat te roestig was orn aan te pak-
ken mocht weg.
Na enkele dagen stond er een voddenboer
bij de Meembrug. Hij had een nieuwe
manier gevonden om zijn handel op een
voordelige manier bij elkaar te kriigen.
Illustratie:
Barbara Gravendeel
schreeuwen: "haze en knijnevelleee..., of
heeft u nog lompe of oude metalen".
Moeder riep hem achterom en liet de zak
half vol vodden zien met daarnaast een
handje vol oud roestig ijzer. "Zal ik het
roesten ?" vroeg de voddenman. Roesten
betekende dat het niet gewogen werd,
maar dat de waarde en het gewicht
geschat werden. Nee, zei moeder, ik wil
het gewogen hebben aan de luns (unster).
De zak leek ons toch nog behoorlijk
zwaar, maar toen er ook nog beweging in
de zak kwam kwamen we tot de ontdek-
king dat de kat er in gejongd had.
Nogmaals gewogen zonder jonge katten
zei de voddenboer: Het is vandaag aan de
dag allemaal niet veel waard vrouw, ik zal
er vier stuivers voor geven.
Na enig onderhandelen kreeg mijn moe-
der er nog twee vierduitstukken (twee
keer twee en een halve cent) bij. Die vijf
cent hield moeder zelf, de rest moest deze
keer in onze spaarpotten, we hadden al
genoeg geld verbrast met de vorige ruil-
handel. Toen de voddenman weg was viel
het ons allemaal een beetje tegen. Moeder
zei: Ik geloof nooit dat zijn luns goed
was, de volgende keer laat ik vooral het
ijzer toch maar roesten.
Voor wat vodden of ijzer kregen de kin-
deren speelgoed, nou ja, speelgoed was
wel een te groot woord, zijn bakfiets leek
wel een feesttent met de meest waardelo-
ze prullen.
Ik kreeg voor een arm vol vodden een
molentje. Daar moest je dan heel hard
mee lopen, en als je geluk had ging het
ook nog draaien. Ik keek vol aandacht
naar het molentje en had niet in de gaten
dat er ook nog bomen en lantaarnpalen
stonden. Ik stond dus plotseling met een
gehavend molentje en een kapotte kop.
Mijn broer had een vogeltje op een stokje
gekozen, daar liep hij mee in een cirkel in
het rond. De staart ging dan draaien en
het vogeltje fluiten. Ook dat was maar
van korte duur, de staart en de snavel vlo-
gen er af, en mijn broer viel kotsmisselijk
op de grond.
Mijn andere broer had voor een handje
vol vodden een fluitje gekregen, een blik-
ken ding met zo'n rollende erwt erin. Een
afgrijselijk geluid, en toen hij te kort bij
mijn oor kwam heb ik het uit zijn mond
geslagen, een bloedende lip en een kapot
fluitje, nou ja, het was toch maar een
fluitje van een cent.
Zo kwamen wij berooid en gehavend
thuis, en moeder zei: Dat gebeurt niet
meer, we ruilen de vodden niet meer voor
die meuk, ik zal de rest wel aan een echte
voddenboer verkopen.
Het duurde een paar weken, eer er weer
een voddenboer verscheen. Na schooltijd
hoorden wij een grote bel, en een man
De Meem, 1939
Theo van den Berg
-ocr page 47-
53
Van de voorzitter
Na het succesvolle Romeinenweekend van
3 en 4 mei werd ook het Romeinen-
weekend van 6 en 7 september weer een
succes. De zaterdag werd wat minder
bezocht, omdat toen iedereen aan het t.v.-
toestel gekluisterd zat om te kijken naar de
begrafenis van de Prinses van Wales.
In totaal bezochten ongeveer 2000
mensen de Romeinse markten. Alle hulde
aan de organisatoren, en dank aan alle
sponsors, waaronder de gemeente en de
RABO-bank. Het boekje "De Romeinen in
Vleuten-De Meern" werd een "bestseller"
en is bijna uitverkocht.
Ook aan de markten in Vleuten en De
Meern werd door onze vereniging
deelgenomen. Daarbij werden weer enkele
nieuwe leden ingeschreven. Want dat blijft
toch steeds onze zorg: hoe houden wij ons
ledenbestand op pijl. Ik doe graag weer een
beroep op u allen om toch eens te proberen
uw buurman lid van onze vereniging te
maken.
Het werk van de gemeentelijke project-
archeoloog Erik Graafstal in het kader van
de grootschalige uitbreidingsplannen
Leidse Rijn, vindt thans plaats in het deel
"Veldhuizen". Vooral het onderzoek in de
nabijheid van de ruïne van het Kasteel
Nyeveld hebben weer nieuwe vondsten
opgeleverd en hebben iets prijsgegeven
over de vroegste geschiedenis van het
kasteel.
Bij de ontwikkeling van de groenaanleg
(het toekomstige De Milan Visconti-park)
in en om de restanten van het kasteel is ook
de Historische Vereniging betrokken. De
Vereniging heeft er dan ook voor gepleit de
nieuwe vondsten (o.a. een niet beschermde
oude gracht en kademuur) te betrekken bij
de stedebouwkundige invulling van het
plan.
Bij de naamgeving van straten, wegen,
lanen, parken en watergangen in het plan
Veldhuizen heeft de Historische Vereniging
ook enige bemoeienis. En het is op ons
voorstel, dat de naam De Milan Visconti
wordt gebruikt. Over deze familie, die in
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens
Verschijnt 4x per jaar. ISSN 0928-4893
17e jaargang nr. 3, september 1997 ©1997
De vereniging is ingeschreven in het vere-
nigingsregister van de K.v.K. Utrecht e.o.
onder nummer V 479360
Correspondentieadres:
Dorpsstraat 1, 3451 BH Vleuten
Dagelijl(s bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter
Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten
Tel. 030-6772112
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Meerndijk 62, 3454 HT De Meern
Tel. 030-6661462
P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1, 3544 NC Utrecht
Tel. 030-6771483
A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
Tel. 030-6771263
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr. C. Isings, Soest
Dr. D.W. Gravendeel, Laag Keppel
Gebouwen:
Vleuten: Broederschapshuisjes (documen-
tatie- en informatiecentrum),
Dorpsstraat 1, Tel. 030 - 6774222
(gedurende openingstijden)
De Meern: Het Kabinet (permanente expo-
sitieruimte), Zandweg 147B
(achter Verenigingsgebouw)
Contributie (inclusief tijdschrift);
f. 35,— per jaar,
bij verzending per post f. 12,50 extra
Losse nummers tijdschrift:
f. 10,- voor leden, f. 12,50 voor niet-leden
Bankrelaties:
ABN-AMRO Bank De Meern,
rek. 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie:
H.E.J. van Essen en J.H.P. Heesters
Adres: Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Tel. 030 - 6662992
Gehele of gedeeltelijke overname van ar-
tikelen uit dit tijdschrift is slechts toege-
staan met bronvermelding en na verkregen
toestemming van de redactiecommissie.
Illustratie voorpagina:
Het Huis den Eyck, dat na 1840 is afgebroken.
Gravure door H.Spilman naar een tekening
van J.de Beyer uit 1744 (Foto Archief
Hist.Ver.)
17e eeuw gedurende drie generaties
eigenaar van het kasteel Nyeveld is
geweest, wordt in het volgende blad een
uitvoerig artikel gewijd.
Voor wat de toekomst betreft bestaan er
plannen om de slotpagina-verhalen van
Theo van den Berg, waar -zoals ik heb
begrepen- vele van onze lezers elke keer
weer naar uitzien, in een boekje te
bundelen, aangevuld met historische
foto's, die betrekking hebben op het
desbetreffende anekdotische verhaal. De
bedoeling is, dat het boekje vóór 1
december verschijnt. Wij zijn nog op zoek
naar een sponsor.
Tenslotte een enkele opmerking over de
plannen van de gemeente om de beide
dorpskernen te verbeteren en te
versterken. Daar waar het college zijn
voorkeur uitspreekt tot vernieuwing van
het dorpsplein in Vleuten en de omgeving
van de Meembrug in De Meern, kiest de
Historische Vereniging daar niet voor,
maar voor vernieuwing van de omgeving
van de bestaande winkelcentra. De
redenen daarvoor zijn, dat de beide
historische kernen toch nog steeds
(hoewel al aanzienlijk verknoeid) iets van
de oude dorpen karakteriseren en daarmee
de identiteit van de oude agrarische
dorpen bewaren. Bij alle toekomstige
nieuwbouw zullen dergelijke oude kernen
de band met het verleden versterken en
een zeker "rustpunt" zijn. Ook zal
nieuwbouw aan het dorpsplein in Vleuten
de karakteristiek van de oude N.H. Kerk,
de Torenpleinschool, de Broederschaps-
huisjes, de Brouwerij en de Bakkerij Van
Dijk ernstig aantasten.
"Bezint eer ge begint" is ook hier een
zinvol gezegde, want er is al veel te veel in
deze gemeente afgebroken en pure
nieuwbouw is er al genoeg.
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
In dit nummer
Van de voorzitter
De Nieuwe Vaart en de Thematerwetering
Sensationele Romeinse vondsten in De Meern
Een unieke foto uit 1898
Waarom een ziener wijnkoopman werd
Verenigingsberichten
Wandtapijten in kasteel De Haar
Johan Ludolph van Rhenen, vicaris te Vleuten
Pater
pag
53
54
57
59
60
61
62
66
74
Druk: Jan Evers De Meern
-ocr page 48-
54
De Nieuwe Vaart en de Thematerwetering
volgens de schouwbrief van 1612
door JA Storm van Leeuwen
Over de aanleg en het doel van de Nieuwe Vaart en de Thematerwetering in Vleuten en Haarzuilens was tot nog toe weinig
bekend. Deze twee vaarwateren werden oorspronkelijk met de algemene benaming Nieuwe Grift aangeduid en heetten
omstreeks 1700 te zamen Themater Vaart. Met de aanleg daarvan, die in of kort vóór 1612 plaats vond, schiep men een
vaargelegenheid vanauit de Vleutensewetering (toen Rijn geheten) naar en van Themaat. Ook het Huis den Eyck had een
groot belang bij de totstandkoming van deze vaart. Tevens werd met dit werk een betere afwatering verkregen van verschil-
lende laaggelegen percelen landbouwgrond tussen de Vleutense-wetering en de Thematerwetering.
Op 1 november 1612 stelden deken en kapittel van Oudmunster
te Utrecht als ambachtsheren van Vleuten, met instemming van
Herman van Ravensway (eigenaar van het Huis den Eyck, ver-
moedelijk tevens initiatiefnemer) en de belanghebbende huislie-
den (boeren), een ordonnantie of schouwbrief op betreffende de
"Nieuwe Grift ofte vaersloot" in Vleuten en langs Themaat. Dit
gebeurde, zoals gebruikelijk was in die tijd, behoudens goedkeu-
ring door de Staten 's Lands van Utrecht. Deze goedkeuring werd
reeds op 18 november daaraanvolgend verleend'.
Deze watergang begon bij de Vleutensewetering, toen Rijn
genoemd, en werd door de "dijk" (in dit geval de tegenwoordige
Dorpsstraat) gegraven. Dijk is een ander woord voor weg, dat op
het Utrechtse platteland en ook elders algemeen in gebruik is
geweest en vaak nog is.
De vaarsloot liep vervolgens door de landen van bovenbe-
doelde personen tot aan de Thematerdijk (nu Thematerweg gehe-
ten) en verder westwaarts langs die weg tot aan het Huis den
Eyck bij de Eikslaan. Omstreeks 1700 sprak men niet meer van
de Nieuwe Grift, maar van de Themater Vaart. Ook deze naam
heeft zich niet kunnen handhaven, in later tijden werd het gedeel-
te tussen de Vleutensewetering en de Thematerweg de Nieuwe
Vaart en dat langs de Thematerweg de Thematerwetering
genoemd.
Ter plaatse van de doorgraving van de tegenwoordige
Dorpsstraat bouwde men een brug, terwijl in het Haarpad (dat
toen nog uitsluitend door voetgangers werd gebruikt)^, een hoge-
Combinatiekaart van vier fragmenten van de topograflsche kaart 1:25000, nummers 425 Kockengen) (1887), 426 (Maarssen)
(1900/1908), 444 (Harmeien) (1887) en 445 (Utrecht) (1887/1900). Het noorden is boven. Voor het gebied Vleuten/Haarzuilens geeft het
kaartje vrijwel geheel de toestand in 1887 weer. Dat is dus vóór de herbouw van het kasteel De Haar, de aanleg van het kasteelpark en
de daarmee samenhangende verplaatsing van het dorp Haarzuilens.
-ocr page 49-
55
TerMey K * De Haar
Themaat
Schetskaartje van de omgeving van Vleuten en Haarzuilens. Hierop zijn alleen de wegen, watergangen en andere objecten aangegeven,
die in dit artikel zijn genoemd. Het kaartje is op dezelfde schaal afgedrukt als de topografische kaart.
boom of kwakel werd aangebracht. Op bijgaand topografisch
kaartje uit 1887 zijn de brug en de voetbrug respectievelijk aan-
geduid met de letters Br en Vr (vlonder of draaiplank).
De Nieuwe Grift diende er niet alleen voor om van en naar
Themaat en Den Eyck te varen, maar ook om de gronden die
daaraan waren gelegen en vaak ernstige wateroverlast ondervon-
den, beter te kunnen laten afwateren naar de Vleutensewetering.
Waarschijnlijk was het maaiveld in het noordelijke deel van het
Vleutense gebied door een sterkere inklinking van de grond lager
komen te liggen dan dat in het zuidelijke deel..
Over het tijdstip wanneer en de wijze waarop deze vaart werd
aangelegd en gefinancierd wordt niets vermeld. Voor het gedeel-
te tussen de Vleutensewetering en de Thematerwetering heeft
men ongetwijfeld zoveel mogelijk gebruik gemaakt van een
bestaande kavelsloot; de kavels waren hier namelijk dwars op de
Vleutensewetering gericht. Het werk was klaarblijkelijk in het
najaar van 1612 gereedgekomen, zodat toen een door de Staten
bekrachtigde onderhoudsregeling nodig was.
De vaart zou in de maanden mei en september van ieder jaar
worden geschouwd (geinspecteerd) door de schout met twee
schepenen van Vleuten voor zover het vaarwater in Vleutens
gebied lag, en door de schout met twee geburen van Themaat
voor het in Themaat gelegen gedeelte. Dit laatste was de aan
Themaat grenzende helft van de Nieuwe Grift. Vermoedelijk
werd de bestaande zuidelijke wegsloot van de Thematerdijk aan
beide zijden, dus aan de wegkant en aan de landkant, verbreed tot
vaarsloot.
Het onderhoud, dat uit het verwijderen van waterplanten en van
ruigten langs de kanten, benevens het baggeren van het vaarwa-
ter bestond, was goed geregeld. Het gedeelte van deze watergang
tussen de Rijn (Vleutensewetering) en de Hogenboom ter lengte
van ongeveer 40 roeden (een roede was 3,76 meter lang) kwam
ten laste van Huis den Eyck. Of hiertoe ook de bruggen in de weg
en het voetpad werden gerekend is niet zeker. Het stuk tussen de
Hogenboom en de Thematerdijk (nu Thematerweg) moesten met
name genoemde particulieren onderhouden; ik zal hieronder de
betreffende passage van de schouwbrief volledig overnemen.
"Ende sullen de voorschreven vaertsloot ten euwigen dagen
onderhouden ende uuyter schouwe houden die geenen die daer
onder sijn resorterende hier nae benoemt, elcx ten roetale nae-
volgende. Te weten:
De huysinge Den Eyck uuytten Rhijn beginnende tot aen den
hogenboom toe, houdende omtrent de lengte van veertich roe-
den.
Item de hoffstede die bij Bart Jansen jegenwoordich bewoont
wordt voorts nedergaende tot de lengte van twijntich roeden.
Gerrit Comelis Gerritsen veerthien roeden.
Wauter Jansen veerthien roeden.
Comelis Willemssn van Cothen twaelff roeden.
De Thematerwetering bij de Joostenlaan omstreeks 1960, gezien
naar het westen. De bomen rechts op de foto staan in de zuide-
lijke berm van de Thematerweg. Links de Joostenlaan. (Foto
Stichting Bodemkartering Wageningen nr R29-78).
-ocr page 50-
56
Gerrit Franssn thien roeden.
Hendrick Peterssn Stoock twaelff roeden.
Geertruyt Peter Comelissn weduwe elff roeden.
Jan Willemssn twaelff roeden.
Comelis Comelissn den Boer twaelff roeden.
Dirck Philipssn twijntich roeden.
Comelis Gerritssn van Rewijck twijntich roeden.
Alles ten wedersijde ende achtereen nederwaerts volgende. Ende
dat van Thematerdijck d' voorschreven vaersloot maecken sall
langes denselven Thematerdijck elcx van die van Themaet ende
Wielrevelt ter halver waeter voor haere landen ende soe veer
(= ver) deselve streckende sijn."
De term "ten euwigen dagen" in de aanhef van dit artikel van
de schouwbrief was in dergelijke ordonnanties gebmikelijk en
moest niet letterlijk worden opgevat. Men bedoelde daar alleen
mee: zolang de ordonnantie van kracht is. De onderhoudsver-
plichting mstte op de met name genoemde gebruikers en hun
opvolgers van bepaalde gronden, alsmede op het Huis den Eyck.
Deze gebmikers konden zowel eigenaar-gebmiker als pachter
zijn.
Het hierboven vermelde toponiem Wielrevelt (Wielderveld of
Wilderveld) wordt niet meer gebruikt. Men duidde daarmee
vroeger het gebied aan dat besloten lag tussen de tegenwoordige
Thematerwetering, Schoolstraat, Vleutensewetering en Eiks-
laan^. Daarop zal ik in een ander artikel temgkomen.
Voor het gedeelte van de Nieuwe Grift dat langs de
Thematerdijk was aangelegd en dat nu Thematerwetering heet
moesten degenen zorg dragen van wie de grond aan het water
grensde, dat wil zeggen: aan weerszijden van de Nieuwe Grift.
Voor de zuidelijke helft waren dat "die van Wielrevelt", voor de
noordelijke helft waren de belanghebbenden in Themaat onder-
houdsplichtig. De kavels in Themaat liepen hier namelijk zuid-
waarts door tot aan of tot halverwege het water.
Een ander voorschrift dat in de schouwbrief van 1612 was
opgenomen betrof het aanbrengen van zogenaamde hoofden. Dit
waren eenvoudige particuliere bmggen, bestaande uit twee land-
hoofden en een los brugdek, die nog steeds in de polders worden
gebmikt. Men noemt ze ook wel hoofdeningen. Indien iemand
een dergelijke overgang in het vaarwater wilde maken, diende
deze een doorvaartwijdte te krijgen van acht voeten. De oude
Utrechtse praam had een bovenbreedte van bijna zeven voeten;
de schippers konden dus hun vaartuig daar doorheen bomen of
wegen met hun vaarboom.
Zoals gezegd, was deze vaargelegenheid niet alleen van belang
voor de boeren van Themaat, waarvan de boerderijen langs de
noordzijde van de Thematerdijk (Thematerweg) stonden, maar
ook voor het Huis den Eyck, vooral voor het vervoer van turf.
Den Eyck was in die tijd het enige kasteel in de omgeving, dat
niet te water bereikbaar was'*.
Later voeren ook vletten door dit vaarwater met ladingen afge-
graven klei uit verschillende percelen land in Wielreveld. De
schippers (die de klei zelf afgroeven) voeren deze grondstof voor
de steen- en panovens aan de Vecht door de Nieuwe Grift naar de
Vleutensewetering, het Leiwerk en de Proostwetering richting
Zuilen en Maarssen.
De Nieuwe Vaart als onderdeel van de vroegere Nieuwe Grift
heeft zijn betekenis als vaarwater en voor de waterhuishouding
geheel verloren. Deze "vaarsloot" is bij de uitbreiding van de
bebouwing van het dorp Vleuten voor een deel gedempt.
"Leegniecoop bij de Haar, 1761". Penseel, gewassen in grijs door P.J.Liendner (1727-1779). Gezicht vanuit het zuiden. Links de
Bijleveld met daar overheen een hogeboom of kwakel (hoge voetbrug), rechts de Haarkorenmolen met daarvoor een ophaalbrug over de
Heycop. De situatie is thans volledig veranderd, de Bijleveld en de Heycop zijn gedempt, de molen en de huisjes zijn sinds lang afgebro-
ken.
Deze afbeelding, die in 1985 werd opgenomen in de speciale uitgave "Van Oude Rijn tot Leidse Rijn" van de Historische Vereniging, is
hier nogmaals gepubliceerd om te laten zien hoe een eenvoudige hogeboom of kwakel was geconstrueerd in vroegere eeuwen. Deze kwa-
kel had een smalle loopplank, maar de twee leuningen stonden schuin naar buiten om meer ruimte te verkrijgen. Evenals de hogeboom
in het Haarpad over de Nieuwe Grift werd de kwakel over de Bijleveld in de loop van de tijd vervangen door een draaiplank.
-ocr page 51-
57
De Thematerwetering werd in ruilverkavelingsverband met het
oog op de zeer ongelijke hoogteligging van afgevlette percelen in
het vroegere Wielreveld verdeeld in enige panden met verschil-
lende peilen. Het laagste pand watert nu af op Themaat. De ver-
binding met de Vleutensewetering is eveneens gewijzigd; voor
het westelijke deel van de Thematerwetering loopt deze nu langs
de Joostenlaan.
Noten
1. Rijksarchief Utrecht, Archief van de Staten van Utrecht, Zesde
register van verschillende acten van de Staten en hun gedepu-
teerden, Inv.nr 349-7, f. 88 vso.
2.   Zie voor dit oude kerkpad tussen De Haar en Vleuten:
J.H.J.Joosten, "Het Haarpad en een opzienbarende vondst", in dit
tijdschrift, jrg. 14, nn 4 (1994), p. 88 e.v., alsmede P.F.Klein
Obbink en J.H.J.Joosten, "Haarpad, verhalen en bewoners"; in
dit tijdschrift, jrg. 15, nr. 4 (1995), p. 77 e.v..
3.  D.W.Gravendeel, "De Wiel"; in dit tijdschrift, jrg. 10, nr. 1
(1990), p. 813 e.v..
4.  De naburige kastelen De Haar en Ter Mey bezaten in die tijd
een vaarverbinding met de Heycop via de Haarwetering (langs
de Lagehaarsedijk). Het daar lopende gedeelte van de Heycop
alsmede de Haarwetering bestaan niet meer.
De Nieuwe Vaart voor dat deze werd gedempt, gezien vanaf de
vroegere brug in de Dorpsstraat. (Foto K.B.Nanning)
Sensationele Romeinse vondsten in De Meern
Eindelijk is dan toch die ene weg die naar Rome leidt gevon-
den! Bij het graven van proefputjes door Ballast Nedam, op
zoek naar geschikt zand voor het bouwrijp maken van het
nieuwbouwplan Veldhuizen, werden de koppen ontdekt van
twee rijen palen. Bij controle en nader onderzoek bleek het
niet minder dan een Romeinse grensweg te zijn. Een en ander
kwam tot stand door hechte samenwerking met vrijwilligers
van de Historische Vereniging en de Acheologische Werk-
gemeenschap voor Nederland onder leiding van de gemeente-
lijke projectarcheoloog Erik Graafstal. Grote opwinding ont-
stond toen even later ook nog op de bodem van een naast de
weg blootgelegde rivierbedding een Romeins schip werd ont-
dekt. De archeologische vrijwilligers Willem van Bemmel
(opgegroeid op de nabijgelegen boerderij Nyevelt) en ons
bestuurslid Hans Joosten waren bezig in de put de palen van de
weg uit te graven. Om het grondwater wat af te laten vloeien
werd er aan de noordzijde van de gevonden weg een putje
gemaakt. Het zich met water vullende putje werd zorgvuldig
door Hans Joosten afgetast, waarbij hij stuitte op verrassend
hard aanvoelend hout. Nader onderzoek bracht een dwarsbalk
en later een rechtop staande plank aan het licht, dat de boven-
rand van een schip bleek te zijn. Onmiddellijk werd contact
opgenomen met het Nederlands Instituut voor scheeps- en
onderwater Archeologie (NISA), om de vondst te melden.
Genoemde instantie bevestigde de dag daarop al dat
deze belangrijke ontdekking een Romeins schip betrof. Het
was dan ook een drukte van belang toen op vrijdag 26 sep-
tember j.1 op de "site" cameraploegen, fotografen en verslag-
gevers van alle landelijke en regionale media door elkander
krioelden om niets van het spektakel te missen.
"We liebben de weg der wegen, de Romeinse Al, gevonden" ....
zo meldde Erili Graafstal op de persconferentie. (Foto: Toon van
Weerdenburg)
"Dit overkomt je als archeoloog maar eens in je leven", zei
Erik Graafstal in het N.O.S.-journaal. In zijn toelichting tij-
dens de drukbezochte persconferentie had hij het over "de weg
der wegen, de Romeinse Al", die de voornaamste verbinding
over land vormde tussen de legerkampen langs de
-ocr page 52-
58
noordgrens van het Romeinse Rijk. In ons land lag die grens -
in het latijn "limes" - vanaf het jaar 47 na Chr. op de zuidoever
van de Rijn en volgde de riviertak die bij Katwijk uitmondde
in de Noordzee. Mogelijk werd de weg al rond het midden van
de eerste eeuw aangelegd, toen ook de legerkampen (castella)
in De Meern, Utrecht en Woerden werden gebouwd. De weg
werd vanwege de ligging in nat gebied enigzins verhoogd aan-
gelegd op een weglichaam, dat bijeengehouden werd door een
kistwerk van palen, planken en trekbalken. Voorts werd de
weg in verschillende fasen met grind verhard. Een van de plan-
ken is intussen door middel van zo- genaamd jaarringen-
onderzoek gedateerd in het jaar 114 na Chr. of iets daarna.
Een gedetailleerde fot van het vrachtschip; rechts de versierde
achtersteven en boven het stuurboord met daaraan nog de rin-
gen om de stuurriem te bevestigen. (Foto: Hans Joosten)
Het ziet er naar uit dat de hele inventaris van het schip nog aan
boord ligt. Verder onderzoek is nog aan de gang. De heer
D.H.Kok, lid van gedeputeerde staten van de provincie
Utrecht, sprekende in het kader van het Romeinenjaar 1997,
vond het toch wel frappant dat de vondsten precies in dit jaar
aan het licht zijn gekomen; immers in het jaar 47 na Chr. werd
door keizer Claudius de noordgrens van het Romeinse rijk
vastgesteld. Het enthousiasme waarmee zowel de plaatselijke
als de provinciale overheid zich op de persconferentie uitte, zal
mogelijk resulteren in het behouden van deze vondsten. De
gemeente Vleuten-De Meern gaat onderzoeken hoe de gevon-
den weg in het bestemmingsplan van de wijk kan worden
opgenomen. Gedeputeerde Kok sprak al over een "Limes-
museum" ergens in de provincie. De Historische Vereniging
ziet mogelijkheden voor zo'n museum in de nabijheid van het
castellum op de Hoge Woerd. De vereniging juicht deze initia-
tieven toe, daar het in schitterende staat geconserveerde schip,
met de gebeeldhouwde achtersteven, naar schatting meer dan
20 meter lang en 3,5 meter breed, twee keer zo mooi, twee
keer zo oud en twee keer zo gaaf is als het beroemde
"Utrechtseschip".
Overzichtsfoto van de site. Op de voorgrond het deel van het
schip wat zichtbaar is, in het midden de twee rijen palen van de
weg. (Foto: Toon van Weerdenburg)
Het zeer goed geconserveerde Romeinse vrachtschip werd
gevonden in de rivierbedding ten noorden van de Romeinse
verkeersweg, tegen de zuidoever van de rivier, parallel aan de
weg. In het schip, dat nog maar voor een klein deel in het zicht
is gebracht, werd een kist aangetroffen met gereedschap, waar-
onder een breew-ijzer en een nog vlijmscherpe beitel. De hoe-
ken van de kist hebben gezwaluwstaarte verbindingen en zijn
versterkt met bronzen hoeksteunen. De kist heeft een nog goed
werkend slot, waarvan de sleutel in de nabijheid lag.
In het nieuw te bouwen
"Limes-museum" zou
dan deze vondst van
nationale en europese
allure, naast alle andere
Romeinse vondsten uit
de omgeving, een leer-
zaam geheel kunnen
vormen van wat de
Romeinse cultuur voor
ons heeft betekend. De
Historische Vereniging
zal gaarne, in nauw
overleg met de over-
heid, steun willen ver-
lenen om deze initiatie-
ven te verwezenlijken
in een museum genaamd
"Limes-Fletione".
H.E.J.van Essen
Hier wordt de noordelijke palenrij van de Romeinse weg ingetekend. Op de achtergrond de directiewagen
van onze vereniging, die ook nu weer intensief wordt gebruikt. (Foto: Hans Joosten)
-ocr page 53-
59
Een unieke foto uit 1898
sen nodig om de enorme brand te bedwingen. Vooral aan de
Utrechtse brandweer met zijn stoombrandspuit was het te danken
dat niet nog meer huizen ten prooi aan de brand vielen. Het cen-
trum van Vleuten was een puinhoop, zoals op de foto goed te
zien is.
Het is moeilijk de lokatie precies te traceren. Het kan bij het
bruggetje over de Vleutense Wetering zijn bij de panden van bak-
kerij Van Dijk en de brouwerij. De meeste personen op de foto
zijn bekend. Deze zijn: Ant. van Dijk, Van den Bosch, Schurink,
Jansen (veldwachter met baard), Wibbeke, Van Dijk, Baars,
Lubach, Juffr. Schippers, De Lange, Ram, Lensinck en Van Lent.
Indien u personen op de foto herkent dan horen wij dat graag
van u.
J.F.K.
De vice-voorzitter van onze vereniging, de heer A. van Zoeren,
ontving de hier geplaatste historische foto - van de ruïnes na een
vreselijke brand - van onze plaatsgenoot en brandweercomman-
dant P. Griffioen ten behoeve van het archief van de plaatselijke
brandweer. Hij had die de foto overigens weer gekregen van de
heer Th. Vulto.
De foto dateert uit 1898 en geeft de puinhopen weer in het
dorp Vleuten, direct na de grote brand van 1898. Zoals bekend
verondersteld mag worden werd het dorp Vleuten op zondag 2
oktober 1898 geteisterd door een enorme brand, waarbij een
gedeelte van het centrum afbrandde. Een door kinderen achte-
loos weggeworpen lucifer, die in de hooiberg bij de boerderij
annex café van Geert van Dijk (Het Oude Raadhuis) terecht
kwam, zette het centrum van het dorp in lichter laaie. Brand-
meester Jan Baars met zijn handspuit was al gauw met zijn vrij-
willigers aanwezig, maar stond machteloos tegenover de vlam-
menzee, aangewakkerd door een straffe wind. Café en boerderij
met schuren en hooibergen, de naastgelegen schilderswerkplaats
van Antonie van Lent en de panden van de bakkerij van de wedu-
we Pieter Van Dijk, op de hoek van toenmaals de Stationsstraat
en de Dorpsstraat en nog drie woningen daarnaast, brandden tot
de grond toe af. Andere panden werden ontruimd en de brand-
weercorpsen uit De Meem, Oudenrijn en Utrecht werden te hulp
geroepen. Niet minder dan drie dagen hadden de branweerkorp-
-ocr page 54-
60
Waarom een ziener wijnkoopman werd
door Reina Verheijen-van Heukelom
Vanuit mijn marktkraam, waar ik op de zesde en de zevende dag
van de negende maand als wijnkoopman had plaatsgenomen,
sloeg ik met belangstelling de mensenmenigte op de markt gade.
Wie zag ik daar??? Allereerst mijn collegae marktkooplieden: de
verkoper van overheerlijke broodjes, voorts de kunstenaar die het
ambacht verstond van het maken van bronzen fibulae, schoon
van vorm, en van een goede kwaliteit, wat eveneens gezegd kan
worden van de schoenen die door hem gefabriceerd werden. Er
was een kraam met helmen en zwaarden, terwijl mijn oog
gestreeld werd door de kleurige geweven wollen gordels die op
kunstige wijze door een kaartweefster geweven waren. Menige
vrouw zou hier zeker een begerige blik op werpen, daar een lang
gewaad, door zulk een gordel bijeengehouden, ongetwijfeld de
aandacht zou trekken van elke voorbijganger. En vrouwen zijn
meestal niet afkerig van een dergelijke aandacht!!!
Bij de ingang van het marktplein bevond zich een ruimte waar-
in een Romeinse soldaat eigen gemaakte tekeningen vertoonde
aan allen die daarvoor belangstelling hadden. Zijn kleurrijke
tekeningen betroffen het leven van de Romeinse soldaat in en om
het castellum waar hij gelegerd was. Genoemde tekenaar,
Antonius geheten, had veel succes met zijn ongetwijfeld voor-
treffelijke vertoning. Ook de daarbij door hem uitgesproken toe-
lichting oogste veel lof.
Aan de andere zijde van het plein was een schone villa gelegen,
geheel gebouwd in de ons zo bekende Romeinse stijl met hoek-
torens en voorportaal. De eigenaar had zich bereid verklaard,
enkele van de meest waardevolle stukken van zijn bezit aan het
volk te tonen. Daar waren allereerst twee huisaltaren. Deze wer-
den met gepaste eerbied bekeken. Voorts toonde hij aan de vele
belangstellenden een zwart olie-bekertje. Zeer waardevol, daar
het uiterst zeldzaam is. Ook een complete wrijfschaal, in zijn
huis dagelijks in gebruik, mocht men van dichtbij aanschouwen.
En tenslotte een grote rood gekleurde amphoor, waar de wijn in
bewaard werd. Het werd byzonder op prijs gesteld, dat anderen
dan door hem, als huiseigenaar uitgenodigde gasten, zijn woning
mochten betreden. Voorwaar een grote eer!
Zoals gij allen zult weten is een markt steeds een levendig
gebeuren waar veel te beleven valt.
Na de aankondiging van een offer-ceremonie werd het heel stil
op het plein. Er werd graan en wierook geofferd door een vrouw,
die wilde weten of haar man, die zich ver weg in het leger
bevond, nog in leven zou zijn. Helaas, de zieneres moest haar
mededelen, dat hij als een dappere soldaat voor het vaderland
gesneuveld was. De priester, die zelf een geit ten offer aanbood,
moest vernemen, dat zijn naam niet eeuwig zou voortleven in de
harten van de mensen. Diep onder de indruk van dit godsdienstig
gebeuren ricntten wij de blik op de andere zijde van het plein,
waar gladiatoren gevechten plaats vonden. Een beer bond de
strijd aan met een gladiator, en eveneens waagden twee rivalen
het, elkaar te bevechten. Het was heel spannend deze vroegere
krijgsgevangenen (want dat zijn de gladiatoren!) zo behendig te
zien omspringen met wapentuig. Ze hebben dan ook een oplei-
ding van twee jaar achter de rug.
Gelukkig vond mijn wijn veel aftrek, en ik schepte er genoe-
gen in, met vele van mijn klanten een onderhoudend gesprek te
voeren!
Net toen ik even meende van een moment rust te kunnen genie-
ten, werd ik opgeschrikt door hoefgetrappel: twee prachtige paar-
den verschenen op het marktplein; in de witte strijdwagen, die zij
trokken, ontwaarde ik een dappere wagenmenner, met naast zich
Julius Caesar zelf! Een schok trok door mijn lichaam. Ik was
geheel van mijn stuk gebracht en ik trachtte mijzelf voor de ogen
van Caesar onzichtbaar te maken. Wat was n.1. het geval???
Och, goede vrienden, van oorsprong ben ik ziener: ik kan feil-
loos de toekomst voorspellen, de samenhang tussen verleden,
heden, en wat daarop volgt uit de doeken doen en verklaren. Mijn
gave is groot, en onfeilbaar.
Nog niet lang geleden, waarschuwde ik de grote Caesar voor
wat ik duidelijk zag als voor hem onafwendbaar noodlot: Op de
Idusdag van maart zouden Brutus en zijn vrienden hun keizer
met dolkstoten vermoorden. Ik werd in mijn visie gesteund door
Calpumia, Caesars vrouw, die op een nacht driemaal in haar
slaap uitriep: "Help zij vermoorden Caesar"! Caesar wilde er
niets van weten. Ondanks het feit, dat ik hem knielend smeekte
naar mij te willen lui.steren, duwde hij mij ruw terzijde en sprak:
" deze man is een ziener, veeleer een dromer, en dromen zijn
bedrog!"
Ik besloot op dat moment mijn gave niet meer ten dienste van
mijn medemens te gebruiken, en mijn leven verder te slijten als
wijnkoopman. Het sneed mij door de ziel Caesar nu nog zo fier,
zo keizerlijk in de strijdwagen te zien .staan, terwijl ik wist hoe
dichtbij het uur van zijn dood was!.....
Ik had mij afgewend van dat beeld, om het niet te hoeven zien
en om niet gezien te worden door de grote keizer. Mijn gelaat
verborg ik in de plooien van mijn mantel. Terwijl ik mij zo in
mijzelf als het ware terugtrok, kreeg ik visioenen voor mijn gees-
tesoog, want de gave van het zien kan men niet naast zich neer-
leggen. Ik zag, zo'n eeuw later, Hadrianus regeren. Een groot en
machtig keizer, die heerste over alle landen vanaf de naar hem
genoemde muur in het Noord-Westen (later Schotland genaamd)
tot de landen rondom de Middellandse Zee en zelfs tot
Jerusalem! Deze Hadrianus had veel idealen'). Eén ervan wordt
weergegeven met het woord:"schoonheid".
Waarlijk een hoog ideaal. Hij wilde niet alleen dat de steden
schitterend mooi zouden zijn met fonteinen en parken, maar ook
dat de mensen die er woonden rechtop van lijf en leden waren,
sterk, gestaald door sport en spelen. Hij wilde dat de scholieren
zich zouden bekwamen in het opzeggen van hun lessen, en dat
zij onderwezen werden in het beoefenen van schone kunsten. Hij
-ocr page 55-
61
De afbeeldingen zijn enige impressies van de Gemina -
(romeinse militairen) en de Omnia-groep (romeinse burgers),
tijdens hun optreden gedurende het romeinenweekend van
6 en 7 september j.1.
Foto's: Henri Verheijen.
wilde dat de Pax Romana, de wereldvrede, zich zou uitstrekken,
over zijn gehele rijk.
Hij wilde dat men van het ene naar het andere land kon dwa-
len zonder gevaren, zonder formaliteiten. Hij wilde.... hij wilde
zoveel, wanneer hij droomde over zijn idealen....
Mijn geestesoog zag nog meer: ik zag in een later tijdvak
Napoleon die een soortgelijk ideaal had: het stichten van een
immens groot rijk, waarover hij de scepter zou zwaaien, zonder
oorlogen en chaos.
En nog veel verderweg ving ik de klank op van een „verenigd
Europa", een "Europa zonder grenzen", waar allen van dezelfde
rijkdom zouden profiteren... Een samenleving waar kinderen op
school kennis zouden nemen van de cultuur en wetenschap die
door vroegere generaties beoefend werden. Elke generatie
behoort voort te bouwen op de cultuur van het verleden, en de
kennis van hun voorouders, en van allen die daarvoor leefden.
Zo voort filosoferend in mijn droom besefte ik dat inderdaad de
cultuur der Romeinen de bakermat zou zijn van alle culturen die
daarop zouden volgen. De jeugd van de twintigste eeuw zou de
schoonheid en de kunst van wat de Romeinen voort brachten
leren kennen, en zo zouden de Romeinen blijven voortleven, ook
al was Caesar's dood nabij!
Met een schok keerde ik terug tot de werkelijkheid. Caesar was
vertrokken. Ik verkocht de witte en de rode wijn uit het Zuiden
van het Gallische land in amphoorflessen.
Ik opende een fles, schonk mijzelf een beker in en bracht een
heildronk uit op de toekomst van dit land en van de Historische
Vereniging Vleuten-de Meem, Haarzuilens.
') De mening van Hadrianus is te vinden in "Hadrianus gedenk
schriften" van Marguérite Yourcenar.
Verenigingsberichten
Ons documentatiecentrum
Sinds onze vereniging in 1988 de beschikking kreeg over de
Broederschapshuisjes in Vleuten en daar haar documentatie- en
informatiecentrum vestigde, is er hard gewerkt om een zo breed
mogelijke verzameling documentatie op te bouwen. Met de
secretaris van de vereniging als coördinator heeft een groepje
vrijwilligers op twee middagen en een avond in de week gewerkt
aan het verzamelen, registreren en toegankelijk maken van boe-
ken, tijdschriften en documenten, die betrekking hebben op de
geschiedenis van de gemeente en haar inwoners. Begonnen werd
met de boeken en tijdschriften te inventariseren en er een regis-
ter op te maken, dat in een computerbestand werd opgenomen,
zodat het bezit snel geraadpleegd kon worden. Vervolgens werd
hetzelfde gedaan met de verzameling foto's, dia's en negatieven.
In 1987 werden met behulp van verkregen sponsorgeld micro-
films aangekocht van de in het Rijksarchief in Utrecht aanwezi-
ge archieven van de vroegere gerechten waaruit onze gemeente
is ontstaan, lopende van 1527 tot 1811 en bestaande uit zo'n 100
boekdelen en bundels. Op initiatief van de toenmalige voorzitter
Dr.D.W.Gravendeel werd eind 1988 begonnen om met een zelf
omgebouwde diaprojector deze films door te lezen en er alfabe-
tische registers van te maken. Een tijdrovend werk, ook omdat
eerst geleerd moest worden de oude handschriften te lezen. Van
55 delen, waarin o.a. de transporten, hypotheken en burgerlijke
huwelijken werden vastgelegd, werden registers gemaakt: een
monnikenwerk dat nu, na 8 jaar, voltooid is. In deze registers, die
ook in computerbestanden zijn opgenomen, zijn alle gegevens in
deze archieven heel snel te vinden en hoeft men daarvoor niet
meer dagenlang te zitten zoeken. Intussen werd hetzelfde gedaan
met de doop-, trouw- en begraafregisters van de kerken in de
gemeente van rond 1650 tot 1811, waarvan microfiches werden
aangekocht. Alle personen, die in deze registers voorkomen, zijn
nu snel te vinden. Verder werden ook de oorspronkelijke kadas-
trale registers van 1832 in de computer opgenomen. Tenslotte
beschikt het centrum over zo'n 2500 transcripties en kopieën van
akten uit verschillende archieven, voornamelijk de notarieële
archieven, die op onze gemeente betrekking hebben en die dank
zij het jarenlange werk van de heer J.H. van der Poel werden ver-
zameld. Met nog andere verzamelingen documentatie over
diverse onderwerpen, vormen de genoemde gegevensbestanden
een voor een plaatselijke historische vereniging uniek bezit,
waarop wij trots menen te mogen zijn en waaruit reeds veel
informatie aan belanghebbenden kon worden verstrekt. Uit deze
verzamelingen worden ook veel gegevens geput voor het schrij-
ven van artikelen in het tijdschrift van de vereniging. De hoe-
veelheid gegevens is echter zo groot, dat nog veel meer schrijvers
er stof voor een verhaal uit zouden kunnen putten. En dat is iets
dat de vereniging graag zou willen: meer medewerkers om het
rijke verleden van onze gemeente te onderzoeken, op schrift te
stellen en ter kennis te brengen van onze huidige inwoners. Een
bezigheid die behoorlijk wat tijd vergt, maar bijzonder interes-
sant is en veel voldoening kan geven. Het bestuur hoopt dat er
zich liefhebbers aanmelden, die hun vrije tijd aan dit boeiende
werk willen besteden. Heren en dames, besteedt uw vrije tijd nut-
tig en plezierig en kom meewerken!
-ocr page 56-
62
Wandtapijten in kasteel De Haar
door J.H.P Heesters
Kasteel De Haar in Haarzuilens herbergt een groot aantal kunstschatten. Daaronder zijn drie grote wandtapijten die uit
Vlaanderen afkomstig zijn. Ook in Frankrijk en in ons land zijn kostbare wandtapijten geweven. Het beurtelings succes van
deze drie naties is vaak het gevolg geweest van economische-, politieke- en godsdienstige ontwikkelingen.
Een techniek met geschiedenis
Het weven van tapijten was, in een uiterst primitieve vorm, al
rond 500 jaar vóór Christus bekend. Verder in de geschiedenis
ontwikkelden de christelijke Kopten in Egypte, in de eerste eeuw
na Christus, de weeftechniek. Deze bevolkingsgroep bracht het
weven tot grote bloei. Door de kruistochten kreeg het weven ook
in de westelijke wereld meer bekendheid. Monniken in kloosters
bedienden in de vroege middeleeuwen het weefgetouw.
Geleidelijk aan zien we dat ook buiten de kloostermuren deze
oude techniek als een zelfstandig beroep beoefend ging worden.
Een van de gevolgen was dat in Parijs in de 14e eeuw al een pro-
ductiecentrum voor wandtapijten gevestigd was. Het was in die
tijd voornamelijk nog een aangelegenheid voor weversfamilies
waarvan de familie Gobelin de bekendste is geworden.
De 100 jarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland zorgde er
voor dat veel Franse wevers hun heil zochten in de Zuidelijke
Nederlanden. Het gevolg hiervan was dat Vlaanderen toonaan-
gevend werd op gebied van wandtapijten. Als voorbeeld mag de
stad Oudenaarde genoemd worden waar op het einde van de 15e
eeuw 14.000 tapijtwevers hun brood verdienden. In de 15e eeuw
streefde de Vlaamse tapijtindustrie de Franse tapijtweverijen
voorbij. Men kan die tijd terecht de Gouden Eeuw van de
Vlaamse tapijtkunst noemen.
De voortdurende godsdienstvervolgingen van de Spaanse
koning Filips II zorgde er voor dat veel wevers een goed heen-
komen zochten in de Noordelijke Nederlanden Zij vestigden zich
onder anderen in de gewesten Holland, Brabant en Zeeland.
Omdat de Vlaamse tapijtkunst in zo'n hoog aanzien stond, lokte
de Franse koning Henri IV, gesteund door Richelieu en Mazarin,
de Vlaamse tapijt-
wevers naar Frank-
rijk. Uiteraard wer-
den ze daar met
open armen ont-
vangen. De ko-
ning verleende hen
alle medewerking,
gaf opdrachten en
subsidies. De ko-
ning stelde zelfs
het edict van Nan-
tes in waardoor de
Hugenoten, waar-
onder ook Vlamin-
gen, in het roomse
Frankrijk vrijheid
van godsdienst
kregen. Daar kwam
echter in 1685
weer een einde aan
toen Lodewijk
uitblijven. Veel Franse Hugenoten, waaronder ook tapijtwevers,
vluchtten. Verschillenden vestigden zich in de Noordelijke
Nederlanden. Alhoewel in ons land de tapijtkunst al beoefend
werd, kwam deze bedrijfstak daarna tot nog grotere bloei. In
Leiden, Middelburg, Delft, Gouda, 's-Gravenhage, Haarlem,
Schoonhoven, Amsterdam en Utrecht zijn tapijtwevers nog
jarenlang actief geweest.
Gobelins of wandtapijten?
Rond 1450 stichtte een zekere Jean Gobelin even buiten Parijs,
samen met zijn familie een ververij en tapijtweverij. Daar wer-
den de wolgarens in talloze kleuren geverfd en werden wandta-
pijten geweven. Het succes van de Vlaam.se tapijtweverijen was
ook in zijn bedrijf merkbaar. Het is niet duidelijk hoe het deze
familie in de volgende decennia is verlopen. Wel is bekend dat
door de economische toestand de weverij in 1655 is gesloten.
Toen in 1662 door Lodewijk XIV alle takken van kunst en kunst-
nijverheid genationaliseerd werden, kocht de Franse staat, onder
leiding van Colbert, de oude weverij van Gobelin op. Charles Ie
Brun, de jonge en eerste directeur, stichtte daarin de
'Manufacture des Gobelins'. De tapijten die daar vanaf die tijd
gemaakt werden, kregen in Frankrijk de naam 'gobelin'. Het is
een naam die in Frankrijk tot op heden aan het Franse produkt
verbonden is gebleven. De tapijten die in Vlaanderen en de
Noordelijke Nederlanden werden gemaakt, kregen de
Nederlandse naam 'wandtapijt'. Dit is dan ook de reden dat de 3
wandtapijten in De Haar geen gobelins maar wandtapijten wor-
den genoemd. Technisch en esthetisch gezien zijn er geen ver-
.schillen tussen beide soorten wandtapijten aan te geven. Het is
duidelijk een benaming van de herkomst.
De weverij van Jean Gobelin die vroeger buiten de stad geves-
tigd was, ligt nu binnen der stadsgrenzen. In het 13e arrondisse-
ment aan de Avenue des Gobelins is 'La Manufacture des
Gobelins' nog steeds gevestigd en te bezoeken. Op de oude weef-
getouwen worden, ook nu nog, gobelins geweven en gerepa-
reerd.
Schilderen met wol
In principe bestaat het weven van wandtapijten uit een groot aan-
tal draden die elkaar kruisen. Twee stel draden, de schering, zijn
sterke linnengarens die het weefsel dragen. Deze draden kunnen
verticaal op een weefgetouw gespannen worden. Dit wordt dan
de 'haute lisse techniek' genoemd. Als de kettingdraden horizon-
taal worden gespannen, noemt met de dit de 'basse lisse tech-
niek' . Voor dat met het weven wordt begonnen, is door knappe
tekenaars of schilders een ontwerp in kleur gemaakt. Zo zijn de
3 wandtapijten in De Haar door de Vlaming Jan Gossaert ont-
worpen toen hij in Brussel werkzaam was. Van een ontwerp
wordt een vergroting op ware grootte en in kleur, een zogenaamd
'carton' gemaakt. Dit wordt achter het weefgetouw gespannen.
Gezien de vele tintnuances zal het duidelijk zijn dat voor de
Een oud weefgetouw in La Manufactures
des Gobelins in Parijs waarop met de liaute
lisse teclinieli wordt geweven.
XIV dit edict weer
ophief. De gevol-
gen konden niet
-ocr page 57-
64
63
wandtapijten in De Haar heel wat garens in voorraad zijn
gemaakt. Deze wandtapijten zijn, inclusief de randen, ongeveer
8 meter breed en 4 meter hoog. Als we dan bedenken dat één
wever ongeveer één vierkante meter per jaar kon weven, is het
niet moeilijk de arbeidstijd van deze 3 wandtapijten te bereke-
nen.
Wandtapijt met een voorstelling van de
verheerlijking van Christus in kasteel
De Haar
Als we het tapijt in de hal bekijken dan
kan men daarin twee hoofdthema's
aantreffen. In het midden en links
wordt de Hemelvaart van Christus
voorgesteld. In het centrale gedeelte
verlaat de gekroonde Christus de aarde
terwijl heiUge vrouwen en de aposte-
len dit knielend gadeslaan. Daar boven
zit de Vader en de Heilige Geest te
wachten terwijl op de troon nog één
plaats leeg is. De troon is omringd
door engelen. Linksboven komt
Christus uit een bebost landschap. Hij
praat met een knielende man die Jacob
wordt genoemd. Direct daaronder laat
Christus Petrus, de eerste paus,
opstaan. In de gesitueerde kamer daar-
naast zien we links Christus die verge-
zeld is van de gekroonde maagden
'barmhartigheid' en 'nederigheid'.
Op het rechter gedeelte van dit
wandtapijt zien we voorstellingen van
het Laatste Oordeel. Op dezelfde troon
als links, weer omringd door een enge-
lengroep, zit de Heilige Drieëenheid.
Links van de troon staat een gekroon-
de engel met een lelietak in haar hand
die de 'goedertierenheid' voorstelt.
Rechts van de troon ook een gekroon-
de engel met een zwaard die de 'recht-
vaardigheid' symboliseert. Voor de troon staat links Maria
geflankeerd door verschillende heiligen. In de rechter bovenhoek
wijst een engel met het zwaard van gerechtigheid de ondeugden
'afgunst' en 'wellust' de weg naar de hel.
Geheel onder zien we links en rechts twee mannen die en
spreukband met een Latijnse tekst vasthouden. Vertaald uit het
Latijn staat geheel links : 'Denkt U niet dat de dode mens
opnieuw zal leven'. Op de rechter spreukband staat vertaald:
'Nabij is de dag van de ondergang'.
Van de drie wandtapijten is die met een voorstelling van de strijd
tussen de deugden en ondeugden de drukste compositie. Centraal
staat de gekruisigde Christus omringd door de profeten, heilige
vrouwen en links knielend onder het kruis Zijn moeder Maria.
Onder deze lijdensvoorstelling speelt zich tussen twee bergen de
strijd tussen de deugden en ondeugden af Op de linkerberg komt
een vrouw uit de bosschage in joodse kleding te voorschijn. Zij
blaast op een bazuin waaraan een banier hangt voorzien van de
twee stenen tafelen. Bij deze berg staart de teksten 'Berg Sinaï'
en 'Oude testament'. Rechtsboven staat ook een vrouw maar dan
gekleed in romeinse kleding. Ook zij blaast op een bazuin en op
haar banier staan kelken. Zij staat op de Calvarieberg met daar-
bij de tekst 'Nieuwe Testament'. Links- en rechtsonder zien we
twee profeten met tekstbanden. Hierop staat links vertaald uit het
latijn: 'Hij komt en zal ons redden'. Op de rechter tekstband staat
vertaald: 'Door hen ben ik aangevallen'.
Centraal op dit wandtapijt staat de strijd tussen de deugden en
ondeugden. De eersten worden links aangevoerd door een ridder
in volle wapenuitrusting. Hij heeft een baard wat te zien is door
zijn open vizier De vijf deugden zijn met Latijnse teksten aan-
gegeven. Het gaat om de 'matigheid', 'ijver voor God', 'kuis-
heid', 'nederigheid' en 'barmhartigheid'. Evenals de ridder zijn
Oude wandtapijten
De vraag kan gesteld worden hoe oud de 3 wandtapijten in De
Haar zijn en waar ze vandaan zijn gekomen. Zonder twijfel zijn
de 3 wandtapijten eind 15e eeuw in Brussel, naar een ontwerp
van Jan Gossaert, geweven. Brussel genoot in die tijd grote ver-
maardheid. De wevers specialiseerde zich in het weven van
uiterst fijn geweven wandtapijten. Naast ontwerpen van Gossaert
zijn er ook gebruikt van Rogier van der Weijden, Guido van der
Goes, Dirk Bouts en vele andere bekende kunstenaars uit die tijd.
Al in een vroeg stadium is in Brussel het eerste wandtapijt
gemaakt dat zeer fijn geweven was. Deze kwaliteit bracht een
golf van enthousiasme bij alle soevereinen in de westerse wereld,
ledere vorst wilde een Brussels tapijt in zijn bezit krijgen. Ook de
bekende Alva, die aan het hoofd stond van de Spaanse troepen,
en als landvoogd van Filips II in de Noordelijke Nederlanden een
teiTeurbewind uitoefende, kocht enkele wandtapijten. Het zijn de
3 wandtapijten die nu in De Haar hangen. Lange tijd zijn die
wandtapijten in kasteel Duurstede aanwezig geweest. Deze ves-
ting was eigendom van Filips van Bourgondië die bisschop van
Utrecht en een bastaardzoon van Filips de Goede was. Tot 1459
behoorde kasteel Duurstede aan de familietak van Van Zuylen
van Abcoude. Het verviel hierna aan David van Bourgondië die
bisschop van Utrecht was en in 1496 overleed. Zijn broer Filips
van Bourgondië was zijn testamentair-executeur. Daardoor liet
hij de wandtapijten in kasteel Duurstede hangen. Hij bleef er zelf
wonen ook toen hij in 1517 tot
bisschop van Utrecht werd
benoemd. Steven van Zuylen, de
voorvader van de huidige heer
van De Haar, vervulde eveneens
verschillende hoge functies in het
Land van Utrecht. Hij, maar ook
zijn andere familieleden, kwamen
vaak over de vloer bij de bis-
schop. Daardoor zagen zij de
tapijten die ook zij erg mooi von-
den. Het is denkbaar dat daardoor
in de 16e eeuw de wandtapijten in
het bezit van de familie
zijn gekomen.
De voorstellingen
Van de 3 wandtapijten in De Haar
hangt er één in de hal en twee in
de feestzaal. Bij alle drie zijn reli-
gieuze voorstellingen geweven en
het is duidelijk te zien dat ze van
één ontwerper afkomstig zijn. Het
tapijt in de hal stelt 'De verheerlij-
king van Christus' voor. In de
feestzaal zien we 'De Schepping'
naar het boek Genesis en 'De
strijd tussen de deugden en
ondeugden'.
Wandtapijt met de strijd tussen de
deugden en ondeugden.
-ocr page 58-
65
de ondeugden gezeten op verschillende dieren en dragen zij hun
symbolen. De tegenpartij is rechts afgebeeld waarbij de strijd is
gevisualiseerd door een vrouw. Zij zwaait met een zwaard in de
richting van de ridder. Zij voert de vijf ondeugden aan die een
schild dragen met daarop het symbool van hun ondeugd. Het
gaat hier om de 'ijdelheid', 'afgunst', 'gierigheid', 'wellust' en
'gulzigheid'.
Bij een van de tapijten in de feestzaal wordt de schepping uit
het boek Genesis uitgebeeld. Zeven keer komt de Heilige
Drievuldigheid voor. In het midden op eenzelfde troon als bij het
eerste wandtapijt zitten drie identiek gebaarde personen die ook
hier weer omgeven zijn door engelen. Het lijkt of Zij aan het
overleggen zijn hoe Zij de aarde gaan inrichten. Linksboven zien
we de eerste scheppingsdag waarbij licht en duisternis worden
gescheiden. Tevens is de vierde scheppingsdag gevisualiseerd
toen de zon, maan en sterren zijn geschapen. De vijfde schep-
pingsdag zien we rechts van het midden met de vissen, eenden en
andere vogels. Aan de rechterkant is de schepping van de mens
uitgebeeld waarbij de Heilige Drievuldigheid de schepping van
Adam en Eva bespreken. Alhoewel hiermee de hoofdstukken 1
en 2 uit het boek Genesis in beeld zijn gebracht, wordt de zon-
deval uit hoofdstuk 3 rechtsboven voortgezet. Centraal staan daar
Adam en Eva bij de boom des levens. Ze zijn gesitueerd midden
in het paradijs met tussen hen in een klein duiveltje. Links zien
we de geknielde Christus die voor Adam en Eva, na de zondeval,
een goed woordje doet. In boek Genesis 3;23 staat de tekst die
rechtsboven is uitgebeeld. Deze luidt; 'Toen zond de Here God
hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken,
waaruit hij genomen was. En Hij verdreef de mens en Hij stelde
ten Oosten van de hof van Eden de cherubs met flikkerend
zwaard dat zich heen en weer wendde om de weg tot de boom
des levens te bewaken.
Deze drie wandtapijten in kasteel De Haar zijn de moeite van het
bekijken waard. In werkelijkheid zijn ze door de kleuren veel
mooier en rijker dan de afbeeldingen in dit artikel. Tijdens een
rondleiding zijn ze, evenals de vele andere kunstschatten, te
bezichtigen.
Bronnen
- Le Chateau de Haar a Haarzuyiens.
son passé et sa restauration (XII - XX siècle)
van Frans Luyten, régisseur - archiviste du Haar, etc.
- Binnenhuis - architectuur
Wandtapijten van A. Vis
Wandtapijt met de schepping waarop ook de zondeval is afgebeeld.
Nieuwe leden
1996-1997 (tot 1 okt.)
De Meem
I.Idsingh
De Meem
Vleuten
P.M.de Beurs
De Meem
Utrecht
J.Rijksen
De Meem
De Meem
A.de Jonge
Vleuten
De Meem
A.RVos
Vleuten
De Meem
A.G.J.Wollenberg
Vleuten
De Meem
A.de Groot
Vleuten
M.van Leeuwen
Vleuten
E.P.Verweij
Montfoort
De Meem
H.C.A.Verheijen
Utrecht
De Meem
D.van Eijk
De Meem
De Meem
H. Doomenbal
Utrecht
P.Braun
Utrecht
J.J.T.Sprong
Vleuten
F.Pouw
Nieuwegein
H.J.van Lint
Vleuten
F.van Gisbergen
Utrecht
C.J.B.S.van Leeuwen
Nieuwegein
G.W.de Groot
Utrecht
Mw.M.W.A.M.Fizaan
Utrecht
C.J.F.Kuiper
Vleuten
P.A.J.M.Wentholt
Vleuten
Mr.J.Hagen
Vleuten
H.Wynia
Utrecht
L.J.Terlien
De Meem
W.Willemse
F.M.van Maarschalkerweerd
J.Huisman
A.J.Bij de Vaste
J.P.M.Scheer
B.H.E.Kortz
Mw.A.B.Strengholt-Stolk
J.P.Baron van Zuylen
van Nyevelt                    Sint.
A.A.M.Kok
J.van Straaten
B. Koopman
Mw.M.G.C.van den Berg         Maarssen
-ocr page 59-
66
Johan Ludolph van Rhenen, vicaris te Vleuten,
paap op Den Ham en redder van de Cunera-relieken
door Casper Staal
In het begin van de zeventiende eeuw werd een poging ondernomen het Utrechtse platteland te calviniseren. Maar veel
bewoners van Stichtse kastelen doen niet mee aan die nieuwlichterij. Bij hen vinden rondtrekkende priesters onderdak.
Het huis Den Ham bij Vleuten is zo'n rooms bastion. Op een aan Onze Lieve Vrouw gewijd drieluik, afkomstig uit dat
kasteel, staat de paap op Den Ham afgebeeld. Hij blijkt Johan Ludolf van Rhenen te heten.
Drieluik met de Laudus
Marianae. Op het middenluik
Maria met het Christuskind.
Op het linker luik Johan van
Wanroy Utenham en zijn
vrouw Margaretha de
Rrouxelles en vijf van hun kin-
deren, S. Jan de DOper en de
heilige Margaretha. Op het
rechter luik Johan Ludolphsz.
van Rhenen, S. Jan de
Evangelist en de H. Cunera.
Utrecht, Nicolaes van Borculo
(?), ca. 1615. Museum
Catharijneconvent, inv. nr.
ABM s 109.
Drieluik
In het Museum Catharijneconvent bevindt zich een triptiek dat als hoofdonderwerp de 'Laudes Marianae' heeft..
Het middenpaneel vertoont de Moeder Gods met het kind op de arm. Zij vertreedt de duivel in de vorm van een draak en is voorgesteld
als de apocalyptische vrouw, bekleed met de zon en staande op de maansikkel. Rond haar hoofd zweven twaalf sterren (Openb. 12:1).
Zo is zij de vervulling van de belofte die God aan Adam en Eva deed in het Paradijs na hun zondeval. Sprekend tot de slang zei God: 'Ik
zal vijandschap scheppen tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en haar kroost en dat zal u de kop verpletteren' (Gen. 3:15).
Boven Maria's hoofd houden twee engelen met zegepalmen een kroon. Vanuit de hemel heft God de Vader zegenend zijn hand op en tus-
sen de Vader en Maria met haar goddelijke Zoon zweeft in de gedaante van een duif de Heilige Geest. Rondom Maria zijn in medaillons
twaalf van haar eretitels afgeschilderd.
-ocr page 60-
67
In het Nederlands KunsthistorischJaarboek 1981 kwam dit
triptiek aan de orde in een artikel dat conservator P.P.W.M.
Dirkse van het Catharijneconvent wijdde aan een rijkversierde
punt schotel die in hetzelfde museum verblijft^. De met wapen-
schilden en een bijbels-emblematische voorstelling versierde
schotel houdt de nagedachtenis levend van Johan van Wanroy
Utenham en vooral van zijn echtgenote Margaretha de
Brouxelles, gehuwd in 1602, en hun acht kinderen. Margaretha's
acht kwartieren staan in de rand van de schotel gegraveerd. In het
artikel van Dirkse speelt het Maria-drieluik een rol omdat op het
linkerbinnenluik het Vleutense echtpaar en vijf van hun kinderen
als schenkers in gebedshouding staan afgebeeld. Het echtpaar
kreeg acht kinderen; Christina (geb. 1603), Elisabeth of Isabel
(geb. 1604), Gaspar (geb. 1604), Gerarda (geb. ca. 1607),
Frederik (geb. 1608), Jacqueline (geb. 1610), Johanna (geb.
1613) en Friderik (geb. 1614). Het vijfde kind Frederik stierf zeer
jong. Van rechts naar links zijn dus naar alle waarschijnlijkheid
afgebeeld: Christina, Elisabeth of Isabel, Gaspar, Gerarda en
Jacqueline. Omdat Johanna, die in 1613 na Jacqueline geboren
werd, ook vroeg overleed, zal het schilderstuk tussen 1610 en
voor 1614 gemaakt moeten zijn.
Achter de ouders staan in een - toentertijd populair - Italiaans
aandoend landschap hun beide patronen. Johannes de Doper
draagt een lam in zijn handen. In de verte van het landschap
doopt hij Jezus in de Jordaan, en links voor het bouwwerk wordt
hij onthoofd. De vrouwelijke heilige is Margaretha die een geke-
tende draak vast houdt en een kruisje.
Op het rechterbinnenluik is een geestelijke afgebeeld. Hij oogt
als een oudere man, heeft een smal wat ingevallen, ascetisch
gezicht en is bijna kaal. Hij is gekleed in een zwarte toog met
daarover een gepliseerde superlie met strookjes kant op de
schouders. Over de hoge boord van de toog buigt zich een strook
van zijn witte hemd waardoor de suggestie onstaat dat hij avant
la lettre al een collaar draagt. Hij knielt op een bidstoel, waarover
een blauw kleed is gedrapeerd. Voor hem ligt een gesloten kerk-
boek waarvan de donkere band met gouden strepen is versierd.
Achter hem staan twee heiligen. Johannes de Evangelist wordt
voorgesteld als de jeugdige apostel. Hij draagt als attribuut een
kelk waaruit een gifslangetje kronkelt, een verwijzing naar de
beker met gif, dat voor hem bestemd was, maar waartegen hij
door een slangetje werd gewaarschuwd. In het landschap achter
hem is het vat met kokende olie te zien waarin volgens de legen-
de Johannes voor de Latijnse Poort te Rome werd geworpen.
Maar ook deze poging hem te doden, werd door een wonder ver-
ijdeld. In hetzelfde landschap zien we Johannes het Boek Open-
baring, de Apocalyps, schrijven. Links boven is vaag het lucht-
gevecht tussen de apocalyptische vrouw en de draak te zien.
Naast de apostel bevindt zich een tweede heilige: Cunera. Zij
draagt vorstelijke kledij: een mantel met langs de boorden en op
de sluiting edelstenen. Op haar hoofd heeft zij een met juwelen
bezette kroon. Zij is als Cunera herkenbaar aan de witte worg-
doek om haar hals. In het landschap achter haar bevindt zich de
stal waarin zij, volgens haar vita (levensbeschrijving), door de
vorstin van Rhenen en een dienstmeisje werd gewurgd^. In de
stalopening zien we dit gebeuren.
Maar wie is de priester die hier werd afgebeeld? We kennen
hem zonder naam uit de akten van de Utrechtse synode die op 27
en 28 augustus 1612 in de refter van het Catharijneconvent te
Utrecht werd gehouden. Roris Gerritsen, de kerkdienaar van
Vlueten 'claachde, dat joncker Wtenham een paap hielt op zijn
huys, onder decksel van zijn kinderen te laten leeren, ende onder-
tusschen door de pauselijcke exercitien tvolck seer vant gehoor-
des goddelijc ken woords vervremde, 2. dat van gelijcken desel-
ve exercitien opt huys te Nijveld onderhouden wierden tot groot-
en afbrueck van de religie'^. Dirkse zegt over deze paap:
'Mogelijk was hij het waar protestants Vleuten zo'n last mee
had', waarmee hij doelt op de enkele protestanten die Vleuten
JwrmKrï a amita mfJ fnmtfula nimfit m ir. caritico: 4- ^c-^Ocy-i
Titelblad van Petrus Canisius, De Maria Virgine, Ingolstadt,
1577.
Sommige zijn goed waar te nemen, andere worden gedeeltelijk
door de twee engelen afgedekt. Vanaf onderaan links zien we:
Hortus condusus (Omsloten tuin, Hoogl. 4:12), Turris ebumea
(Ivoren toren, Hoogl. 7:4), Fans signatus (Verzegelde bron,
Hoogl. 4: 12), Sicut liGum inter spinas (Als een lelie temidden
van de doornen, Hoogl. 2:2), Speculum sine macula (Spiegel
zonder vlek, Wijsh. 7:26), Electa ut sal (Uitgelezen als de zon;
Hoogl. 6:9), Pukhra ut luna (Schoon als de maan, Hoogl. 6:9),
Aurora consurgens (Rijzend morgenrood, Hoogl. 6:9), Cipressus
in monte Sion
(Cypres op de berg Sion, Ecclesiasticus 24:13
(24:17), Puteus aquarum vivenbum (Put van levende wateren,
Hoogl. 4: 15), Porta coeli (Deur des hemels; Gen. 28: 17) en
Civitas Dei (Stad Gods, Ps 46(45):5)
Deze voorstelling van Maria Onbevlekt Ontvangen en de
Lauretaanse litanie (Litanie van Loreto) bestond al in de 15de
eeuw, maar werd in het begin van de 17de eeuw in het kader van
de contrareformatorische benadrukking van de Maria verering
populair. Een rol daarin speelde de jezuïet Petrus Canisius,
afkomstig uit Nijmegen, die in 1577 te Ingolstadt zijn De Maria
Virgine
publiceerde. De houtsnede in dit werk vertoont dan ook
verwantschap met het middenpaneel van ons drieluik'. Al eerder
trok dit triptiek de aandacht. Het Maria-altaar, mogelijk geschil-
derd door de Utrechtse schilder Nicolaes van Borculo, werd ca.
1875 door het toenmalige Aartsbisschoppelijk Museum, een van
de participanten in het huidige Catharijnecon vent, verworven
door schenking. Het was afkomstig uit het kasteel Den Ham bij
Vleuten, dat in 1857 werd geveild door Hymen Bart van Zijl,
weduwnaar van Jacoba Maria Leydel. Op de zogenaamde
Hamtoren na is dit kasteel in 1870-1871 gesloopt^.
-ocr page 61-
68
Themaat stichtte toen een vicarie op het altaar van Sint Nicolaas
en legateerde tien morgen land op Themaat aan dat altaar'". Later
werd de vicarie voor de helft verbonden aan het altaar in de huis-
kapel op Den Ham. In een brief van juli 1606 berichtte Jacob
Bool, kanunnik van het kapittel van Sint Marie te Utrecht, aan de
apostolisch vicaris Sasbout Vosmeer over de Nicolaas vicarie.
Hij schreef hoe, lang geleden, in het begin van de burgeroorlog,
de vicarie op het Sint Nicolaasaltaar in het Huis Den Ham
vacant was door het overlijden van Balduinus Clivius
(Boudewijn van Kleef). De heer van Utenham, Johan sr., de
vader van Johan jn, had als patroon van deze vicarie zijn oudste
zoon Frederik benoemd om, naar hij zei, de vicarie te redden van
confiscatie. Toen Frederik in 1586 voortijdig overleed, wees hij
zijn volgende zoon Johan jr. (onze Johan) voor deze functie aan,
hoewel deze op dat moment nog minderjarig was, namelijk
ongeveer zeven jaar. Johan jr. had de vicarie bijna zestien jaar in
zijn bezit, tot hij op 6 februari 1602 met Margaretha de
Brouxelles in het huwelijk trad. Omdat hij - als leek - niet zelfde
mis had kunnen lezen, had hij uit de inkomsten van de vicarie,
groot 80 gulden, twee maal per week door een andere priester
een mis laten lezen. Na zijn huwelijk deed Johan jr. afstand van
zijn vicarie ten behoeve van zijn jongere broer. Aangezien hij in
deze periode de vicarie in bezit had gehad niettegenstaande een
aantal kerkrechtelijke onregelmatigheden, zoals een te jonge
leeftijd, zijn niet-clericale staat, en een benoe ming met voorbij-
gaan van de kerkelijke autoriteiten, verzocht Johannes jr van
Wanroy Utenham bij monde van kanunnik Bool hiervoor vergif-
fenis. Hij verzocht bovendien om, nu zijn broer volgens geruch-
ten in Hongarije was omgekomen", gedurende vier jaar de
vruchten van de vicarie (125 gulden) te mogen aanwenden voor
het herstel van de altaarornamenten, die in de tijd van Brederode
waren geroofd en verwoest. Na die vier jaar ( 1610) zou hij een
geschikte persoon als vicaris aanstellen'^. Ruim een halve eeuw
later, in 1673, wordt in een inventaris van pastoriegoederen dit
altaar weer genoemd wanneer pastoor Johannes van Aelst over
tien morgen land opmerkt: 'gefundeert aan den outaer van St.
Nicolaes tot Vleuten in de kerck''^.
Als we deze gegevens over de vicarissen van de Nicolaas-vica-
rie in een schema zetten ontstaat het volgende beeld:
Het Mo IIP Vi^v. vvxs..
Gezicht op het dorp Vleuten met de oude WilHbrordkerk.
Tekening door H. Spilman, ca. 1780. RAU, Top. Atlas nr. 984.
telde. En aan het slot van zijn artikel: 'Onbekend bleef ook de
identiteit van de priester op het rechterbinnenluik van de triptiek
die de kinderen Van Wanroy Utenham les gaf Was hij het wel-
licht die de bijbelse allegorie 'godt gheeft die wasdom' [op de zil-
veren schotel, CS.] bedacht?'^.
Terecht bracht Dirkse dit Maria-triptiek uit het begin van de
17de eeuw in verband met de Onze Lieve Vrouwebroederschap
die in 1471 in de kerk van Vleuten gesticht was, waarbij de
Utenhams een belangrijke rol speelden^. Toen, na de beelden-
storm op Sint Marcusdag (25 april) 1567 door drie vendels sol-
daten van Hen drik van Brederode, die op weg waren van Vianen
naar Amsterdam, de Vleutense parochiekerk voorlopig werd
overgedragen aan de calvinisten, bleef, zo weten we, de broeder-
schap bestaan. Zij zette haar activiteiten min of meer in het
geheim voort op Den Ham, welks adellijke (of volgens
Buchelius: semi-adellijke) familie het oude geloof trouw bleef.
Het middenpaneel van de triptiek is dan ook geheel aan Onze
Lieve Vrouw gewijd.
Is er in de Vleutense archieven een priester te vinden die in
deze periode met de broederschap en met de familie Van Wanroy
Utenham zoveel van doen heeft gehad, dat hij op dit altaarstuk
staat afgebeeld? De bronnen zijn schaars, doch ik ben van
mening dat identificatie thans mogelijk is. Uitgangspunt daarbij
zijn de twee heiligen achter de geestelijke: Johannes en Cunera.
Zij vormen namelijk een rebus die zich laat oplossen als
'Johannes van Rhenen'. Johannes de Evangelist is de patroon
van zijn voornaam; Cunera, wier relieken in Rhenen werden ver-
eerd, vormt de oplossing voor zijn achternaam.
In zijn studie over het honderdjarig bestaan van de neogoti-
sche WilHbrordkerk te Vleuten stelde D.W. Gravendeel aan de
hand van de toen bekende gegevens een lijst van pastoors van de
parochiekerk samen^. Tevens gaf de auteur de namen van hen die
als vicaris aan de kerk van Vleuten verbonden waren. In die lijst
van vicarissen staat de naam Johannes van Rhenen. De oplossing
van de rebus wordt daarmee ondersteund door gegevens uit
archieven die op Vleuten betrekking hebben.
De naam Johannes van Rhenen treffen we aan in de inventaris
van de pastoriegoederen die pastoor Hendrik Willemsz. van
Segvelt op 3 mei 1611 dicteert aan notaris Antonis van
Deuticum. We lezen daar: 'Item de Heer Johan van Rhenen,
capellaan van Sint Nicolaas Altaar in de kerk tot Vleuten, moet
de pastorij alle jaren geven een loot silvers''.
Dit Sint Nicolaasaltaar in de parochiekerk te Vleuten werd
voor het eerst genoemd op 13 februari 1301. Hubertus van
1528, 1547 vermeld
Hr. Balduinus Dirksz. Clivius
... - 1586
Frederik Ulenharn t 1586
1586-1602
Johan van Wanroy Utenham jr
1602- 1606
Frederiek van Wanroy Ucenham, t in Hongarije
1606- 1610
vacant
1610-...
Hr. Johannes van Rhenen
De buitenluiken
Het rechterbuitenluik van het Mariatriptiek in het Catharijne-
convent sluit in zijn iconografie aan op Sint Nicolaas. De heilige
bisschop, met baard, houdt in de linkerhand een kromstaf, met
zijn rechterhand maakt hij een zegenend gebaar. Hij is bekleed
met de tekenen van zijn bisschoppelijke waardigheid: op het
hoofd heeft hij een mijter {mitra simplex), over zijn albe draagt
hij een rood fluwelen dalmatiek die met franjes is afgezet, en
daaroverheen een goudgele koorkap met goudborduursel. Aan
zijn handen heeft hij pontificale handschoenen. Naast Sint
-ocr page 62-
69
altaar.
Voor Andreas ligt het al even moeilijk. Voor zijn aanwezigheid
moeten we waarschijnlijk naar een ander altaar dat de Vleutense
parochiekerk rijk was, gelegen aan de noordzijde. Volgens een
akte van 1367 ter attestatie van de stichting in 1350 door Johan-
nes Eliasz. van een vicarie op dit altaar was dit in vroeger tijd toe-
gewijd aan Petrus, Andreas en Johannes de Evangelist. Later, in
1367, heet dit altaar toege wijd aan de God Almachtig, de heili-
ge Maagd Maria, de heilige apostelen Petrus en Paulus en alle
heiligen. Zou het kunnen zijn dat om de een of andere reden de
her innering aan Andreas tot de 16e eeuw is blijven bestaan? Dat
zou dan Andreas op het drieluik verklaren'",
Hoe oud de kerk in Vleuten is, is onbekend. De eerste keer
wordt de Willibrord kerk van Vleuten in de schriftelijke bronnen
genoemd in een oorkonde van 1 februari 1224, vervolgens nog-
maals in 1241 '5. Maar volgens hedendaagse opvattingen zou de
Vleutense kerk zeer waarschijnlijk al van voor 1000 kunnen
stammen'^. Het Willibrordpatrocinium is nogal eens gegeven
aan kerkgebouwen waarvan de overlevering wil - terecht of onte-
recht - dat Willibrord de stichter van de kerk zou zijn. Over
Vleuten is een dergelijk stichtingsverhaal niet bekend.
Als de Vleutense kerkstichting inderdaad teruggaat tot de na-
Karolingische tijd, is het mogelijk dat het patrocinium in de loop
der eeuwen is gewijzigd. Het Willibrord-patrocinium komt pas
voor sedert de twaalfde eeuw. J.H. Kok voert van dit type wijzi-
gingen in zijn dissertatie meer voorbeelden aan''''. Zo was de
kerk van Dokkum aanvankelijk aan de H. Paulus gewijd. Pas
later wordt Bonifacius kerkpatroon van deze oude Friese kerk.
Misschien heeft ook de Vleutense kerk, die zo dichtbij het vroe-
gere Romeinse castellum De Meem en aan de Omes gelegen is,
vroeger een andere kerkpatroon gehad. Welk dat oude patrocini-
um dan zou zijn geweest blijft voorlopig in nevelen gehuld.
Terug naar Johannes van Rhenen. Hij wordt geportretteerd als
een oudere man, waarschijnlijk de vijftig reeds gepasseerd. Zijn
geboortejaar moet dan zeker gezocht worden vóór 1565. Over
zijn geboorteplaats zijn geen aanwijzingen. Maar zijn achter-
naam luidt Van Rhenen. Een dergelijk toponiem als achternaam
kan iemand krijgen als hij uit dit Utrechtse stadje aan de Rijn af-
komstig is. Het is dus aantrekkelijk ten aanzien van Johannes en/
of zijn familie een herkomst uit Rhenen in het vizier te nemen.
Op grond van het Mariale triptiek en vanwege het feit dat hij op
Den Ham onderwijs gaf, is het aannemelijk te denken dat
Johannes van Rhenen gestudeerd heeft. Een licentiaat of een bac-
calaureaat in de theologie, de beide rechten of de artes zou hij
behaald kunnen hebben aan een universiteit buiten de Republiek
der Zeven Verenigde Provinciën.
Daar Johannes van Rhenen onvindbaar is in de lijsten van mis-
sionarissen die werkzaam waren in de Hollandse Zending, zou
Van Rhenen eerder een 'zwervende' regulier kunnen zijn dan een
seculier. De Laudes Marianae lijken te wijzen naar iemand met
een voorkeur voor deze door de jezuïeten gepropageerde devo-
tie. Maar zijn reeds genoemde hoge boord doet ook de gedach-
ten in de richting van een seculier gaan. Onbekend is de periode
gedurende welke hij op Den Ham verbleef, waar hij overleed en
waar hij werd begraven.
Vragen te over dus. Maar er wordt naast Johannes nog een
andere Van Rhenen in Vleuten genoemd. Weliswaar wordt in het
Necrologium Missionis van de franciscanen Johannes van Aelst
(1631-1673) als primus missionarius (eerste missionaris) te
Vleuten vermeld, maar in de inventaris van de Vleutense pasto-
riegoederen, door pastoor Van Aelst op 7 maart 1673 op zijn
sterfbed opgesteld lezen we: 'Waar en boven nog in wezen is
geweest voor mijn vertreck van Vleuten het tombel [- baldakijn]
daar de pastoor onder gong als de processie geschiedde, berus-
tende op den huize den Ham, al waar ik het gezien heb. Twee a
drie kerckkisten inhoudende verschijde choorcappen ende briven
van de kerck, aldaar mede op den Ham. Enige boecken van de
Het dorp Vleuten met de oude Sint Willibrordkerk, gezien vanut
het noorden. Tekening door D. van den Burg, ca. 1756. RAU,
Top. Atlas nr. 982.
Nicolaas staat een vleeskuip waarin zich de drie knaapjes bevin-
den die hij volgens de legende ten leven wekte. Zijn buurman is
Sint Willibrord, de patroon van de Vleutense parochiekerk. Hem
zien we zijn kruisstaf in het zogenaamde Willibrordputje van
Heiloo steken, terwijl hij in zijn rechterhand een model van de
Utrechtse Domkerk houdt. De overige Willibrordattributen zijn
een wijnton en twee wijnflessen. Ook hij is bekleed met zijn pon-
tificalia: hij draagt een mijter van witte gedamasceerde zijde,
handschoenen, een groene dalmatiek en een rode koorkap, voor-
zien van zilverborduursel en met goudgalon langs de zomen.
Daarmee heeft het rechterzij luik van het Vleutense Maria-triptiek
zijn betekenis gekregen.
Op het andere buitenluik zien we de apostel Andreas, bloots-
voets zoals het apostelen betaamt, met als attribuut het andreas-
kruis en een boek. Naast hem
staat de maagd en martelares
Barbara met haar toren
waarin de (vaak voor-
komende) drie
raampjes zitten.
Kunnen we hun
op dit altaar een
betekenis toeken-
nen? In ieder
geval zorgen An-
dreas en Barbara
voor de symmetrie
in de compositie.
In gesloten toe-
stand staan de hei-
ligen twee aan
twee op de buiten-
luiken. Maar ver-
der dan deze open
deur kom ik niet.
Barbara, de patro-
nes van een geluk-
zalige dood, ko-
men we vaak
tegen bij zielen-
broederschappen.
Van zo'n broeder-
schap in Vleuten is
r» • 1 •■ . j I .] UI • . .       evenwel niets be-
Urieluik met de Laudes Marianae m seslo-    , ■
. ^ ^ .,.,.„„ .            .          kend, evenmin
ten toestand. Lmks de H. Barbara en An-                   u 'ft y\r
dreas, rechts de H.H. Nicolaas en Willi-            ^                   •'
brord. Urecht, Nicolaes van Borculo (?),        f,
„„ !/:.£■ i»«          /- »u ••             .. •          leverd van een
ca. 1615. Museum Catharijneconvent, mv.      „ , . . ^
nr.ABMsl09.                                            Barbaravicane of-
-ocr page 63-
70
gister van het Heijlige Sacraments Gilt ofte Broederschap bin-
nen Rhenen
van I mei 1588: Johann Luijloffsz. priester^^. Vanaf
dat jaar zwijgen de Rhenense archieven voorlopig over Johannes
Ludolphi.
Wanneer in Rhenen de reformatie doorbreekt, staat het Cunera-
heiligdom onder zware druk. Amout van Buchell noteert in zijn
Diarium: 'Juli 1580. In deze maand namen de Utrechtenaren op
verzoek van schout Laurens van Nieuwenhoven de kerken van
Rhenen in en vernielden de beelden' ^4.
Een van de priesters die op dat moment sterk betrokken lijkt
bij het Rhenense heiligdom is Joannes Ludolphi. In of rond 1600
vluchtte hij met de inhoud van de reliekschrijn naar Den Bosch.
Daarbij werd hij geholpen door de norbertijnen te Maarsbergen.
Niet lang daarna vonden twee overdrachten plaats. Thomas van
Buerlo, een Zutphens edelman, verwerft van Johannes Ludolphi
op zeker moment een gedeelte van de relieken. Op zijn beurt
begiftigt Thomas van Buerlo vóór 1602 zijn vaderstad met een of
meer Cunera-relieken en schenkt de overige aan de jezuïeten te
Emmerik. Johannes Hasius, rector van het jezuïetencollege
aldaar, neemt ze op 2 januari 1602 in ontvangst. Schenker en ont-
vanger maken van de overdracht een protocol op. Daarin lezen
we wat deze schenking behelsde: 'een been uit de arm of de
scheen; een rond bot uit de hals, twee partikels als delen van een
vinger, twee familie-onderscheidingstekenen van haar [=
Cunera's, CS] vader en moeder, gesneden uit haar kleed, en een
bundeltje draden uit de heilige dwale die de wurgdoek was - dit
alles samengewikkeld in gebloemde zijde'. Uit deze omschrij-
ving lezen we dat de wurgdoek zelf zich niet bevond in de relie-
kenschat die naar Emmerik kwam; er is slechts sprake van een
'bundeltje draden'^s.
Toen Johannes Ludolphi op 7 mei 1615 overleed, vond een
offficiele visitatie plaats van de Cunera-relieken die hij onder
zich had gehouden. De kist werd geopend en drie Utrechtse gees-
telijken inspecteerden de inhoud. Dat waren Wilger van
Moerendael, deken van het kapittel van Sint Pieter, Victor Scorel,
vicaris en tevens de oudste priester van hetzelfde kapittel, en
Jacob Bool, kanunnik van Sint Marie. Gedrieën beschreven zij
de inhoud van de vier aanwezige reliekenpakketten en maakten
een akte van de visitatie op. Uit dit stuk weten we dat de beroem-
de wurgdoek van Cunera zich toen in een van de vier pakketten
bevond.
De Bollandisten publiceerden de akte in de door hen uitgege-
ven Acta Sanctorum 26, Vervolgens, zo willen alle auteurs (zon-
der bronvermelding), belandde de schat in Utrecht bij de apos-
tolisch vicarissen. Maar de voorwerpen vielen in handen van de
calvinisten. Everhard Botter, een vrome katholiek, gehuwd met
Ida van Mierlo, kocht ze echter terug voor de som van 2000 gul-
dens. Hun nichtje joffer van Rijneveld, een religieuze, schonk
daarop een aantal relieken aan Johannes Moors, sedert 1621 pre-
laat van de abdij van Beme en eerder pastoor van Berlicum in
Noord-Brabant. Deze transactie vond waarschijnlijk plaats in
1623. Moors bracht ze naar Kaathoven bij Berlicum, waar ze tot
1648, de Vrede van Munster, werden vereerd. Na het sluiten van
de Vrede was verdere verering ter plaatse onmogelijk geworden
en verhuisden de relieken naar Bedaf in het land van Ravenstein.
Tenslotte werden deze relieken in 1784 verdeeld tussen de ker-
ken van Berlicum en Heeswijk, waar ze nog altijd zijn.
Maar niet alle Cunera-relieken verhuisden naar Brabant. In
ieder geval de wurgdoek en een gedeelte van de schedel, maar
mogelijk nog meer relieken bleven in Utrecht achter. Ze werden
waarschijnlijk bewaard in de kerkschat van de schuilkerk van
Sint Gertrudis te Utrecht. Met de afscheiding in 1723 van een
deel van de Utrechtse geestelijkheid en gelovigen van Rome, die
zich voortaan Rooms-katholieken van de Oud Bisschoppelijke
Clerezie noemden, kwamen de Cunera-relieken in het bezit van
het metropoliuan kapittel van Utrecht. Hoewel de oud-katholie-
ken (vanaf 1889 is dit de naam van de Oud Bisschoppelijke
overleden pastoor Huibert van Rhenen ook aldaar' '^, Maar van
deze Huibert van Rhenen weten we niets meer dan het hier
gemelde. De vraag rijst of er wellicht een familie-relatie bestaat
tussen beide priesters? Waren het broers of neven? Straks komen
we op Huibert van Rhenen terug '9.
Johannes Ludolphi
We maakten kennis met de achternaam Van Rhenen en sugge-
reerden dat Johannes die naam wel eens gekregen zou kunnen
hebben omdat hij uit Rhenen afkomstig was: Rhenen, dat gehei-
ligd was door de aanwezigheid van de relieken van de heilige
maagd en martelares Cunera. Haar vinden we op het triptiek dan
ook afgebeeld als beschermster van Johannes van Rhenen. Nu
blijkt er in Rhenen een andere Johannes te zijn opgetreden waar-
van aantoonbaar is dat hij een bijzondere band had met Cunera,
de in de Cunera-hagiografie bekende priester Johannes Ludolphi,
de redder van de Cunera-relieken.
Zijn naam komen we in Rhenen voor het eerst tegen in de reke-
ning van 1572/73. Hij ontving als Jan Lulofsz. presentiegelden
van de kerk. Zijn naam wordt vermeld zonder kwalificatie^o. In
de rekening van 1573 komen we hem in een zelfde soort post
weer tegen, nu echter met de kwalificatie clericus en clerck, wat
er op wijst dat hij tot de geestelijke stand behoorde, zonder noch-
tans tot priester te zijn gewijd^'. In 1578 heet hij Heer, de aan-
spreektitel van een tot priester gewijd geestelijke22. Als Johannes
Ludolphi zijn wijding ontving op de gebruikelijke leeftijd van
24/25 jaar, moet hij geboren zijn tussen 1549 en 1553. Vanaf
1579 zijn er geen Rhenense rekeningen meer zodat deze bron
dan droog staat. Een andere vermelding levert ons het ledenre-
Johan Ludolphsz. van Rhenen, detail van het rechter binnenluik
van de Laudes Marianae. Utrecht, Nicolaes van Borculo (?), ca.
1615. Museum Catharijneconvent, imv. nr. ABM s 109.
-ocr page 64-
71
De zittende herder, Hendrik Willems van Segvelt, was flink op
leeftijd. Van Oudmunster ontving hij een soort pensioen. Maar
terwijl de indruk wordt gewekt dat de kasteelheer een nieuwe
pastoor benoemd wil zien, continueerde het kapittel op 22 mei
1609 het dienstverband met de bejaarde Van Segvelt. Van
Wanroy Utenham wilde niet wachten op de dood van de oude
man (hij overleed in 1611) en haalde de priester die hij van De
Haar kende, naar zijn kasteel om een vitalere contrareformatori-
sche geestelijke in zijn directe omgeving te hebben. De parochie-
kerk was immers buiten gebruik voor de katholieken en Den
Ham omtwikkelde zich als een lokaal steunpunt voor hen die de
oude religie trouw wilden blijven. De indruk wordt gewekt dat
het kapittel van Oudmunster voor alles wenste dat zijn collatie-
recht werd gerespecteerd tegenover de heer van Den Ham en
grote bezwaren had tegen Johan van Rhenen als katholiek pries-
ter 3i.
Er zijn aanmerkelijke lacunes in het curriculum vitae van de
Rhenens-Vleutense Johannes Ludolphi, zowel wat betreft zijn
afstamming, zijn opleiding en zijn priesterwijding. De periodes
tussen 1588 en 1600 en tussen 1602 en 1609 zijn duister. Ook
over de dood van Johannes Ludolphi in 1615 zijn we nauwelijks
geïnformeerd. Er blijven bovendien nog andere vragen. Is er mis-
schien een relatie tussen de sterfdatum en het ontstaan van het
triptiek? Een bevestigend antwoord is op grond van de gedragen
wereldlijke en geestelijke kleding waarschijnlijk. Tenslotte valt
het op dat hij in de akte van 1618 'Domheer' heet.
't Huys den Ham te Vleuten, gravure door C. Specht, 1698.
RAU, TA 1120 nr. 17.
Clerezie) in de negentiende eeuw een aantal Cunera-relieken ver-
brandden omdat ze van mening waren dat het gebeente onecht
was, werden in ieder geval de wurgdoek en de schedelreliek
gespaard. De doek werd museumbezit en was tussen 1928 en
1970 te zien in het Oud-Katholiek Museum aan de Mariahoek te
Utrecht. Sedert 1979 is de doek ten toongesteld in het Museum
Catharijneconvent te Utrecht, waar het Oud-Katholiek Museum
zijn bezit exposeert^''. De schedelreliek rust tot op de dag van
vandaag in de altaartombe van de oud-katholieke
Gertrudiskathedraal aan het Willemsplantsoen te Utrecht.
Johannes Ludolphi verdwijnt na de reliekenoverdracht aan
Thomas van Buerlo omstreeks 1600 een poos in het niets. Nog
twee keer kwam ik zijn naam tegen. Allereerst is daar zijn al
genoemde dood: op 7 mei 1615 overlijdt 'Johannes Ludophi,
vicarius van de kerk van Rhenen, op een Bossche pelgrimstocht'
2S, Ten slotte komen we zijn naam nog een keer in Rhenen tegen.
Op 20 augustus 1618 ontving Jerephaes Jansz. ten behoeve van
zijn dochter Jutge Jerephaes 18 Carolus guldens 'vanweege [...]
zal. Domheer Jan Ludolphsz. van zijn presentie [...] jaar 1616' 29.
Uit 'zaliger' lezen we wat we al wisten, namelijk dat Johannes
Ludolphi was overleden.
Is Johannes Ludolphi te Rhenen identiek met Johannes van
Rhenen te Vleuten? Het is een aantrekkelijke hypothese die veel
zou verklaren. Zonder persoonlijke verbinding tussen Johannes
van Rhenen en Cunera is, afgezien van de rebus, niet te verkla-
ren waarom Cunera op het triptiek staat afgebeeld. De Vleutense
parochie en later de statie had geen enkele relatie tot deze regio-
naal zo uitbundig vereerde maagd-martelares.
Dankzij een akte uit 1609 valt de vereenzelviging tussen beide
Johannessen te bewijzen. Comelisz. Jansz., zoon van wijlen Jan
Comelisz. op Bottenstein, wonende te Veldhuizen, ontvangt op
20 februari van dat jaar in pacht van Johan van Reene 'priester
als rector ofte capelaen inder tyt van dwylen Haarsche capelle
eene mergen boulants, ofte soo groot ende cleijn alse vanoudts
gelegen is, aen dye oostsyde vant dorp te Vlueten, leggende
gemeender voor met noch twee andere mergens toe behoerende
dheylige kercke van Vlueten genaempt het wijnlant'. De akte
was ondertekend door Joan Wyten Hamme [= Johan van Wanroy
Utenham], Comelis Jansz., Hendrik Willems [van Segveldt, pas-
toor te Vleuten], en Johan Ludolph van Reene, vicarius. Daarmee
is een sluitend bewijs geleverd voor de identificatie van Johannes
Ludolphi als Johannes van Rhenen ^o.
In combinatie met andere gegevens ontstaat het beeld dat Van
Rhenen hoogstwaar schijnlijk sedert 1609 op Den Ham verblijft.
In dat jaar ontbrandde wederom een strijd tussen Johan van
Wanroy Utenham en de collator van de parochiekerk, het kapit-
tel van Oudmunster. Het ging om de benoeming van de pastoor.
Huibert van Rhenen?
In zijn 100 jaar Willibrordkerk Vleuten vermeldt Gravendeel dat
pastoor Huibert van Rhenen sterft in 1631: 'Na Van Segvelt
stond hier pastoor Huibert van Rhenen maar van hem is verder
niets bekend'. Zijn pastoraat zou dan na 1611 hebben kunnen
aanvangen, het sterfjaar van Hendrick Willemsz. van Segvelt.
Over de periode 1611 tot 1631 zijn we verder niet ingelicht.
In 1631 trad vanuit Woerden Joannes van Aelst aan, over wie
we weer redelijk gedocumenteerd zijn. Een prangende vraag is
hoe het mogelijk is dat een pastoor die maximaal twintig jaar,
van 1611 tot 1631 de Vleutense katholieken tot herder was, geen
spoor heeft achtergelaten? Maar wat weten we uiteindelijk van
het bestaan van Huibert van Rhenen? De enige vermelding over
hem is te vinden in de inventaris van de pastoriegoederen die de
toen malige pastoor Joannes van Aelst op 7 maart 1673 op zijn
sterfbed dicteerde. Als hij spreekt over enkele kerkbezittingen
die op Den Ham zijn opgeslagen, zegt hij; 'Eenige boecken van
De ridderhofstad Den Ham te Vleuten, gravure naar een teke-
ning van Jan de Beijer, 1744. Museum Catharijneconvent, ABM,
sch. 109.
-ocr page 65-
72
jaar dood. Het is dus weinig aannemelijk dat hij de ontwerper is
geweest van de iconografie van de schotel. Intrigerend is dan de
vraag: wie dan wel? Met wie had Margaretha de Brouxelles in
1624 contact zodat zo'n erudiet iconografisch programma op de
schotel gegraveerd kon worden? Zat er weer een paap op Den
Ham? Of komt het idee van de voorstelling van Margaretha
zelf?
Nu de vraag naar de identiteit van de afgebeelde paap op Den
Ham is beantwoord, rijst een nieuwe met betrekking tot de scho-
tel. En nog iets anders blijft onopgelost. Wie met een strijklicht
over het middenpaneel gaat, zal constateren dat het gezicht van
Onze Lieve Vrouw ooit bekrast is met een scherp voorwerp, bij-
voorbeeld een mes. Die beschadigingen zijn op enig moment
hersteld. Maar, wie bekraste Maria, wanneer en waarom?
de overledene pastoor Huibert van Rhenen ook aldaar' ^2.
Ik heb de indruk dat de stervende pastoor Van Aelst zich in de
voornaam van zijn voorganger vergiste en zo voor de geschiede-
nis van de Vleutense kerk een bedienaar creëerde die nooit heeft
bestaan. Wanneer hij in plaats van Huibert van Rhenen de in
1615 gestorven Johannes van Rhenen bedoelde, wordt een lacu-
ne van twintig jaar terug gebracht tot zestien jaar. Daarnaast con-
stateerde Dirkse al dat de paap op Den Ham een geleerd man
moet zijn geweest. Dat blijkt dan uit Van Rhenens boeken die
Van Segvelt kende en die nog op de ridderhofstad in de kast ston-
den. In dit verband is het interessant om te wijzen op de pas-
toorsbibliotheek van de rooms katholieke Willibrordusparochie,
die de eeuwen heeft overleefd en sinds 1982 met het parochie-
archief bij het Rijksarchief in Utrecht in bewaring is gegeven. Elf
titels daaruit dateren van voor 1616. Daarvan hebben er zes een
jezuiet als auteur terwijl een titel geschreven is door een jezuïet
die later overging naar een andere orde. Is dit een nieuwe aan-
wijzing om Johan van Rhenen te plaatsen in de omgeving van de
jezuïeten, of zeker onder hun sympathisanten^^? Na Johan van
Rhenens dood in 1615 blijft een gat over tussen 1615 en 1631.
Wie bediende in die tijd de Vleutense katholieken?
Nu de Vleutense vicaris Johannes van Rhenen vereenzelvigd
mag worden met de Rhenense vicaris Johannes Ludolphi is een
brug geslagen tussen twee tot op heden gescheiden terreinen. Dit
artikel, een bijdrage aan de geschiedenis van Vleuten en Rhenen,
is daarmede echter niet het laatste maar het eerste hoofdstuk in
de ontraadseling van een puzzel. Want hoewel de lacunes in het
curriculum vitae van Johannes Ludolphi van Rhenen de nieuws-
gierigheid prikkelen, is in het licht van het boven vermelde de
nogal duistere vlucht van de Cunerarelieken uit Rhenen naar
diverse locaties in en buiten de Republiek nog spannender. Is het
mogelijk meer te weten te komen over de man die het gebeente
en de andere relikwieën van Cunera van Rhenen in veiligheid
bracht? Valt met meer precisie te traceren, hoe haar relieken wer-
den verdeeld over diverse locaties? Er is meer gebeurd dan in de
Acta Sanctonim te lezen valt.
Biografie van Johan Ludolph van Rhenen
ca. 1550               Johannes Ludolphi geboren (op zijn 24ste of
daaromtrent zal hij priester zijn gewijd; op het
schilderstuk van 1614/lS wordt hij ruim 50 jaar
geschat).
1572/1573             Eerste vermelding in Rhenen. Presentiegeld Jan
Lulofsz.
1573                    Jan Lulofsz., clericus.
1578                      HeerJan Lulofsz.
1579                      Geen vermelding meer want Rhenen wordt protes-
stant. Geen gegevens over de aan- of afwezigheid.
1580                      Beeldenstorm in Rhenen.
1588                    Johan Luijlolfsz. priester lid van het Heijlige
Sacraments Gilt ofte Broederschap binnen Rhenen.
1600                    Vlucht naar Den Bosch, vervolgens naar Utrecht.
De relieken in handen van de calvinisun.
1602                    Johannes Ludolphi schenkt Thomas van Buerio
een aantal relieken.
vóór 1609             Johannes Ludolph van Reene bedient als 'rector
ofte capelaen de Haarsche capelle" (kapel bij kas-
teel De Haar).
1609 2 febr.           Johan Ludolph van Reene, vicarius, doet de pacht
van grond aan de oostzijde van Vleuten over aan
Comelis Jansz.
1611                       Vermelding van Johannes van Rhenen als kapelaan
van het Nicolaasaltaar te Vleuten.
1612                      Synode met de klacht van de predikant te Vleuten,
Floris Gerridsen, over de paap op Den Ham en
Nijveld. Nicolaas van Borculo (?) schildert het
Vleutense triptiek.
1615 juli 5             Johannes Ludolphi, vicarius ecclesiae Rhenensis,
overlijdt op een pelgrimstocht naar Den Bosch.
1618
                    'zal. Domheer Jan Ludolphsz.'
Besluit
Dit artikel ving aan met de
zilveren puntschotel die
uit het kasteel Den Ham
afkomstig is en die
een zo erudiete
iconografie
heeft. Dirkse
suggereerde dat
de schotel wel
eens in verband
zou kunnen
staan met de
paap op het
drieluik, die we
inmiddels hebben
leren kennen als
Johannes Ludolphi
Gebruikte afkortingen
AAU Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht
GAU Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
RAU Rijksarchief in Utrecht
OSU S. Muller Fzn. e.a, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot
130l,5dln, Utrecht/'s-Gravenhage, 1920-1959
van Rhenen.
Maar de schotel
heeft zilvermer-
ken, onder ande-
re een jaarletter.
Die wijst onom-
stotelijk op
1624. Dan is
Johan van
Rhenen al negen
Zilveren puntschotel, Utrecht, 1624. Dia-
meter 29,5 cm. Voorgesteld is een boom met
tuinierend Johan van Wanroy Utenham en
Margaretha de Brouxelles. "God gheeft die
wasdom". Om de stam van de boom cirkelt
een wijnstok met de namen van hun beider
kinderen. Op de rand acht wapenschilden,
kwartieren van Margaretha de Brouxelles.
Museum Catharijneconvent, inv. nr. ABM m
1346.
Bronnen
Rijksarchief in Utrecht (RAU)
Archief van de rooms-katholieke parochies Vleuten en De Meem
Archief Oud Bisschoppelijke Clerezij
Archief Huis Den Ham
-ocr page 66-
73
Gemeentearchief Rhenen
Oudarchief Rhenen
Kerkrekeningen 1571/72-1579180
Centraal Bureau vaor Geneologie, Den Haag
Regestenlijst huisarchief Den Haag
Literatuur
Acta Sanctorum Acta Sanctorum quotquot tot orbe coluntur, vel a
catholicis scriptoribus celehrantur,
Parijs/Rome, 1863-1940. Junii,
tomus 3 quo dies 12, 13, 14,15 continentur, 55-69.
Bouvy, 1948 D.RR.A. Bouvy, Catalogus schilderijen Aartsbisschop-
pelijk Museum Utrecht,
Utrecht, 1948.
Brom en Langeraad, 1907 G. Brom en L.A. Langeraad, eds., Amout
van Buchell, Diarium.
Werken Historisch Genootschap, derde serie, nr.
21, Amsterdam, 1907.
Del(l(er, 1983 C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen.
Een institutioneel-geografische studie.
Zutphen, 1983.
Diricse, 1981 P.RW.M. Dirkse, '"Godt gheeft die wasdom". Rondom
een Utrechtse puntschotel uit 1624', In: Nederlands Kunsthistorisch
Jaarboek
1981, 112-136.
Eisen, Van den (Geriacus) van den Eisen, De H. Kunera, haar leven,
hare Relikwieën, hare vereering en mirakelen.
4e verb. druk; z.pl., z.j.
(imprimatur 1890).
Gravendeel, 1985 D.W. Gravendeel e.a, 100 jaar Willibrordkerk
Vleuten.
Vleuten, 1985 (speciale uitgave Historische Vereniging
Vleuten, De Meem, Haarzuilens).
Hofman, 1898 J.H. Hofman, '0,L.Vrouwenbroederschap te Vleuten',
AAU, 25( 1898)255-283.
Huiting en Kampliuis, 1995 J. Huiting en B. Kamphuis, 'Den Ham',
in: B. Olde Meierink e.a.. Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht,
Utrecht, 1995.
Kolt, 1958 HJ. Kok, Proeve van een onderzoek van de patrocinia in
het middeleeuwse bisdom Utrecht, Assen,
1958.
Koii, 1959 H.J. Kok, 'De patrocinia van St. Willibrord in het middel-
eeuwse bisdom Utrecht', Archief voor de Geschiedenis van Katholieke
Kerk in Nederland,
I ( 1959) 269-291.
Kombrinii, 1988 J. Kombrink, ed.. Dat leven van Kunera.
Getranscribeerd, van annotaties en een inleiding voorzien, Rhenen,
1988.
Kronenburg, 1903 J.A.F. Kronenburg, Needands heiligen in vroeger
eeuwen,
dl. 2, Amsterdam, 1903.
Lommei, Van, 1879 A van Lommei, 'Berigten aangaande reliquien
van Heijligen of H. Zaken uit Noord-Nederland ontvoerd. A''^ 1582-
1630', AAU, 7(1879)90-155.
Moolenaar en Abbinli, 1995 M.ChrM. Molenaar en G.A.M. Abbink,
Dertienhonderd jaar bisdom Utrecht, Baam, 1995.
Ponceiet, 1931 A. Poncelec Necrologie des Jésuites de la province
Flandro-Belge.
Wetteren, 1931.
Reitsma en Van Veen, 18S>7 J. Reitsma en S.D. van Veen, Acta der
provinciale en particuliere synoden, gehouden in de Noordelijke
Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620,
VI: Friesland 1581-1620,
Utrecht 1586-1620. Groningen, 1897.
Rogier, 1947 LJ. Rogier, Geschiedenis van het katholicisme in Noord-
Nederland in de 16e en 17e eeuw.
3 din; Amsterdam, 1947.
Noten
* Mijn erkentelijkheid gaat in het bijzonder uit naar drs. J.H. Huiting,
kenner van de geschiedenis van Vleuten en wijde omstreken die het
manuscript kritisch las, van waardevolle opmerkingen voorzag en
belangrijke aanvullende gegevens verstrekte. E. Kirschbaum, Lexi-
kon der christichen Ikonographie, Rome, 1990, dl. 3, k. 27 s.v.
'Lauretanische Licanei'; JJ.M. Timmers, Christe symbaCek en ico
nografe, Bussum, 1974, 135-138; C.H. Bagley, 'Litany of Loreto',
in: New Catholic Encydopedia, New York enz., I '
2 Huiting en Kamphuis, 225-230.
3     Dirkse, 1981, 122-136. Zie ook: Bouvy, 1948, inv.nr ABM s 109,
129.
4     Kombrink, 1988, 18.
5     Reitsma en van Veen, 1987, 340.
6     Dirkse, 1981, 128, 132.
7     Hofman, 1898, 255.
8     Gravendeel, 1985, 17-23.
9     RAU, r.k. parochies Vleuten en De Meem, 116.
10  OSU, V, nr 3000. 11 Margaretha, weduwe van Johan Utenham, ver-
klaart 'dat hij Frederick daema in Hongaria in de Stadt ofte opt fort
genaempt Stoelwysenburgh sonder echte geboorte gestorven is',
1606 september 25, GAU, Stadsarchieven,
11, nr 3257 (met dank aan J. Huiting).
12  RAU, Oud-Bisschoppelijke Clerezij, 276; met dank aan H.
Leeuwenberg die me op deze brief wees.
13  RAU, rk. parochies Vleuten en De Meem, 112 (1673 maart 7).
14  Gravendeel, 1985, 18; Akte van attestatie, d.d. 14 sept. 1367, RAU,
r.k parochies Vleuten-De Meem, 1 12; 6 oktober 1761 kopieert pas-
toor Comelis van Veen deze akte op het huis Den Ham.
15   OSU, 11, 161 en 349.
16   Dekker, 1983, 298,303.
17   Kok, 1958; Kok, 1959, 282.
18  RAU rk. parochies Vleuten en De Meem, I 12.
19  Johannes Ludolphi en/of Johannes van Rhenen en Vleuten komen
niet voor in het 'Necrologium Diocesis Harlemensis' van Joannes
Buccaeus (1600-1710) (De Katholiek, 1871, 57-79; 334-347);
'Insinuatie sracus provinciarum' (1602) (MU, 17 (1889) 150);
'Brevis descriptio' ( 1616) (MU, l ( 1875) 208, 21 I ); 'Descriptio
status' ( 1617) (MU 17 ( 1889] 457, 464; 'Descriptio status' ( 1622)
(MU, 20 (1893) 349); 'Relatio' (1629) (MU, 13 (1885) 245); de mis
sieverslagen (1635, 164V (MU, 18 (1890) I), en 'Descriptio status'
(1638) (MU, 12 ( 1884) 189). Voor het eerst komt Vleuten voor in
de 'Relatio seu descriptio status religionis catholica in Hollandia'
van Jacobus de la Torre, 1656: Su6 vero ebom h crvitatis Ultrajeaen-
sis vicinia cur6 Inhabiitatloannes ab Aelst Sacnae Theologiae B.F,
dum inservit pagis de Vleuten (in cujus ipsa ance residet) de Her-
melen, Spengen, Crckengen a de Meeren. Zie: MU, 10 (1882) 95,
187; Ponceiet, 1931,26.
20   Oud archief Rhenen, Kerkrekening 1572/73. Met dank aan Dr H.R
Deys die zo vriendelijk was de klappers op het Oudarchief Rhenen
door te nemen op het voorkomen van de naam Johannes Ludolphi. 21
Oudarchief Rhenen, Kerkrekening 1573.
22  Idem 1578/79.
23  'De naebeschreven persoonen 500 Mans als vrauwen sijn nu jegen-
woordich int heijlige Sacramensts Gilt ofte Broederschap binnen
Rhenen', Oudarchief Rhenen, 907 B.
24   'Julius 1580. Hoc mense Trajectenses, evocante console Laurentio
Nyhovio praetore, Rhenis templa invadunt et imagines configunt'.
Brom en Langeraad, 1907, 127
25  Acta Sanctoram, 58;Lommel, Van, 1879, lOO-IOl; Eisen,Vande,32;
Kronenburg, 1903, dl.2, 8-31.
26  Acta Sanctorum, 55.
27   Utrecht, Museum Catharijneconvent, inv. nr. OKM t 65.
28   'Cum D. Joannes Ludolphi, Vicarius ecclesiae Rhenensis, in pereg
rinatione Buscoducensi anno dicto Vil Maji obiiset', Acta
Sanctorium, 57.
29  Oudarchief Rhenen, 794.
30  Centraal Bureau voor Genealogie, Regestenlijst huisarchief Den
Ham samengesteld door LR.W. van der Feen de L311 e, 102. Met
bijzondere dank aan drs. J.H. Huiting die mij op deze akte wees.
31   Met dank aan drs. J.H. Huiting, die een biografie over Johan van
Wanroy Utenham voorbereidt, voor de gedachtenwisseling over
het conflict met Oudmunster. Zie RAU, Oudmunster 21-12, f 50 en
116.
32  RAU rk. parochies Vleuten en De Meem, 112.
33   Idem, 260, 261, 286, 306, 314, 315, 316, 321 zijn door jezuïeten
geschreven; 287 is van een franciscaan die eerder jezuiet was: 304
en 307 zijn van franciscanen, 308 van een karthuizer, en 290, 291
van een dominicaan.
Dit artikel werd eerder opgenomen in het Jaarboek Oud-Utrecht 1996.
De redactie en de auteur hebben welwillend ingestemd met publikatie in
ons tijdschrift.
-ocr page 67-
74
Pater
Sommige mensen schijnen er veel belang
bij te hebben wat kinderen van de lagere
school later willen worden. Ze blijven er
over zeuren. In mijn geval was dat vrouw
De Lange, een oude buurvrouw. Ze vroeg
niet "Wat wil je later woren", maar zei tel-
kens weer: "je moet later Pater worden".
Omdat ik veel bij haar kwam om karwei-
tjes te doen en ik er steeds maar op gewe-
zen werd dat pater worden voor mij het
beste was, begon ik er zelf in te geloven.
In de herfst had ik van touw en kastanjes
een grote rozenkrans gemaakt. Het is nu
winter en ik moet voor vrouw De Lange
aanmaakhoutjes hakken. Om haar een ple-
zier te doen, besloot ik deze keer helemaal
verkleed als Pater naar haar toe te gaan.
Ik had een lange, zwarte regenjas van
mijn vader opgezocht en in de schuur vond
ik nog een paar oude sandalen.
Zo ging ik met mijn blote voeten in de
sandalen, de zwarte jas en de grote rozen-
krans om mijn nek houtjes hakken.
Vrouw De Lange zei "prachtig jongen,
zo wil ik je graag zien." De dagen daarna
bleef ik als niemand het zag op blote voe-
ten lopen, zelfs toen het gesneeuwd had.
Een enkeling die het wel zag, vroeg of ik ze
nog wel allemaal op een rijtje had.
Op een avond kroop ik bibberend van kou
en koorts bij de kachel. Ik werd door mijn
moeder met asperine, warme melk en een
kruik in bed gestopt. Ik ben heel snel in
slaap gevallen en had een lange, mooie
droom.
In mijn droom zag ik Onze Lieve Heer, het
was net een mens. Hij liep op blote voeten
in sandalen, had een zwarte regenjas aan en
een hele grote rozenkrans om.
Hij riep mij "Wil je mij helpen, ik heb
toch zoveel werk en ik word ook een dagje
ouder". Nou, dat wilde ik wel, ik kreeg
allerlei karwijtjes te doen. Eerst moest ik
wat hout zagen en hakken voor de hel.
Daarna mocht ik heel even door een kier
van de grote poort in de hemel kijken. Toen
moest ik naar een soort magazijn, daar
moest ik zielen sorteren. Dat was een vies
werk want er waren maar weinig echt scho-
ne zielen.
Op dat moment werd ik wakker, de dokter
stond naast mijn bed om mijn polsslag te
voelen. "Hij moet maar een weekje in bed
blijven, dus niet naar school", zei de dokter
tegen mijn moeder. "Trouwens de meester
van zijn klas ligt ook met griep in bed".
Onze Lieve Heer knipoogde naar mij, "de
meeste krijg ik nog wel schoon genoeg
voor de hemel", zei hij. Dus hij schrobde
stevig door op de zielen. Ik vertelde dat
mijn moeder alles goed schoon kreeg met
groene zeep. Toen alle zielen te drogen hin-
gen, moest ik mee naar een groot kantoor.
Aan de hand van grote lijsten moest ik zelf
bepalen wie er de volgende dag op aarde
ziek moest worden. Eigenlijk hoefde er
voor mij niemand ziek te worden, maar ik
moest een keuze maken. Dan maar de
meester van mijn klas, dan had ik mis-
schien een paar vrije dagen. Onze Lieve
Heer keek een beetje bedenkelijk en sprak
over belangenverstrengeling, maar dat
begreep ik niet helemaal.
Daarna heb ik nog wat mensen, die hun
straf in het vagevuur hadden uitgezeten,
naar de hemel gebracht. Dat vonden ze wel
fijn want dat vagevuur brandde ook als de
hel.
Toen kreeg ik het moeilijkste werk van
alles. Weer kreeg ik op dat kantoor een
grote lijst en daar moest ik op aanstrepen
wie er in de komende week dood moesten.
Ik had wel wat mensen in gedachten maar
durfde en wilde hun namen niet aanstrepen.
Dat werd me te gek, en ik wilde weglopen,
maar Onze Lieve Heer hield me stevig aan
mijn pols vast. Ik kreeg het benauwd en
begon te gillen.
Pater zal ik wel nooit worden. Voortaan wil
ik mijn hoofd koel en mijn voeten warm
houden. Volgende week heb ik weer sok-
ken aan en loop ik weer op klompen.
De Meern, december 1939
Theo van den Berg
Illustratie:
Barbara Gravendeel
-ocr page 68-
(^?^.^)^
^"^ i3bu. \GSL
ayh
75
Van de voorzitter
Op het moment dat ik dit woord van de
voorzitter zit te schrijven is de maand
december alweer grotendeels aan ons
voorbij gegaan. Sinterklaas is alweer naar
Spanje terug en de kerstbomen met alle
versieringen van dien zijn weer geplaatst
en aangebracht. De posterijen worden
overspoeld met wenskaarten, waarbij wij al
onze- naasten en vrienden goede Kerst-
dagen toewensen en een zeer voorspoedig
Nieuwjaar. Uitnodigingen voor Nieuw-
jaarsrecepties ontbreken daarbij niet.
Goede voornemens worden uitgesproken.
Wat zal het volgende jaar goed worden!
Laten we dat wensen.
Het afgelopen jaar heeft voor ons allen
ook het nodige gebracht. Zo ook voor onze
vereniging. Naast het "gewone" werk,
zoals de uitgave van ons tijdschrift, het
werk in de Broederschapshuisjes - ons
documentatiecentrum - en het beheer van
ons museum in het Kabinet, zijn er enkele
andere hoogtepunten geweest, zoals de in-
vulling van het Romeinenjaar (twee week-
einden met optredens van "Romeinse"
groepen, met als decor een Romeinse
markt voor een Romeinse villa), en de
uitgifte van een bundel artikelen onder de
noemer "Romeinen in Vleuten-De Meem".
Maar ook de bijzondere archeologische
vondsten hebben de nodige aandacht van
onze vereniging gevraagd. Dan was er nog
de uitgifte van de bundel "Van de brug af
gezien", sprokkelingen van een Merenees.
Ook was de vereniging weer present op de
"markten" van Vleuten en De Meern.
Naast deze benoemde activiteiten waren er
nog vele onbenoemde (het kennisnemen
van gemeentelijke plannen, het toetsen-
daarvan aan de zorg voor het cultuur-
behoud en het behoud van onze identiteit,
het meedenken bij de straatnaamgeving in
de nieuwbouw, het meedenken bij de her-
inrichting van het terrein rondom de ruïnes
van kasteel Nyevelt, enz. enz.). Veel is ons
het afgelopen jaar gepasseerd, waarbij
velen van ons direct waren betrokken.
Velen hebben hun vrije tijd besteed aan het
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens
Verschijnt 4x per jaar. ISSN 0928-4893
17e jaargang nr. 4, september 1997 ©1997
De vereniging is ingeschreven in het vere-
nigingsregister van de K.v.K. Utrecht e.o.
onder nummer V 479360
Correspondentieadres:
Dorpsstraat 1, 3451 BH Vleuten
Dagelijks bestuur:
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, voorzitter
Hof ter Weydeweg 11, 3451 ST Vleuten
Tel. 030-6772112
J.W. Schoonderwoerd, secretaris
Meerndijk 62, 3454 HT De Meern
Tel. 030 - 6661462
P.G. de Rooij, penningmeester
't Zand 1, 3544 NC Utrecht
Tel. 030-6771483
A.J. van Zoeren, vice-voorzitter
Stationsstraat 34, 3451 BZ Vleuten
Tel. 030-6771263
Ereleden:
Mevrouw Prof. Dr. C. Isings, Soest
Dr. D.W. Gravendeel, Laag Keppel
Gebouwen:
Vleuten: Broederschapshuisjes (documen-
tatie- en informatiecentrum).
Dorpsstraat 1, Tel. 030 - 6774222
(gedurende openingstijden)
De Meern: Het Kabinet (permanente expo-
sitieruimte). Zandweg 147B
(achter Verenigingsgebouw)
Contributie (inclusief tijdschrift):
f. 35,— per jaar,
bij verzending per post f. 13,- extra
Losse nummers tijdschrift:
f. 10,—voor leden, f. 12,50 voorniet-leden
Banlirelaties:
ABN-AMRO Bank De Meern,
rek. 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie:
H.E.J. van Essen en J.H.P. Heesters
Adres: Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Tel. 030 - 6662992
Gehele of gedeeltelijke overname van ar-
tikelen uit dit tijdschrift is slechts toege-
staan met bronvermelding en na verkregen
toestemming van de redactiecommissie.
Illustratie voorpagina:
Foto van de Brink met het café in 't Wapen
van Haarzuilens.
In 1998 wordt het 100-jarig bestaan van het
nieuwe dorp Haarzuilens gevierd.
belang van het behoud van onze plaat-
selijke cultuur. Voor die inzet wil ik aan
het einde van dit jaar graag iedereen
hartelijk bedanken.Want het verwezen-
lijken van de doelstellingen van onze
vereniging gaat niet vanzelf. Daarvoor is
de inzet nodig van al onze leden. En ik
heb de indruk, dat die inzet groot is en nog
steeds toeneemt. Dank daarvoor!
Het komende jaar zal ook weer veel van
ons vragen. De grote veranderingen als
gevolg van de nieuwbouw zullen hun
neerslag op onze samenleving zeker doen
voelen. Nieuwe initiatieven zullen moeten
worden genomen, keuzes zullen moeten
worden gemaakt. Dat betekent overleg en
discussie. Bijvoorbeeld over het behoud
van de archeologische vondsten binnen
onze gemeente. Daarover heeft de vere-
niging een voorstel aan het gemeentebe-
stuur gedaan. Wij wachten op een reactie.
Voorts hebben wij voorbereidingen
getroffen om de groepen 6 en 7 van de
basisscholen te ontvangen in ons Kabinet
ter ondersteuning van het geschiedenis-
onderwijs. De scholen hebben enthousiast
gereageerd en het is de bedoeling, dat de
eerste groepen begin 1998 worden ont-
vangen. Zij zullen daar in de eerste plaats
geconfronteerd worden met de Romeinse
bewoning van ons gebied, maar daarnaast
ook met de middeleeuwse bewoning (met
de vele kastelen, die hier hebben gestaan)
en de agrarische ontwikkeling vanaf 1900.
Al met al: ook wij hebben goede
voornemens. Samen met uw ondersteu-
ning zullen zeker weer vele activiteiten in
het nieuwe jaar tot stand komen.
Ik wens u allen een zeer voorspoedig
1998!
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
In dit nummer
pafl
75
77
85
90
91
96
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
De jeugdjaren van Antoon Jansen in Haarzuilens
De dorpschirurgijn en het gebrol<en been van Jan Thijssen
Wie wat bewaart, die geeft wat
Damzigt
Nieuwjaar
-ocr page 69-
76
Verenigingsberichten
het het tracé van de gevonden weg, waarvan verondersteld wordt
dat dit de Romeinse grensweg is.
In het volgende nummer hopen we u weer meer te kunnen mee-
delen over het archeologisch onderzoek in onze gemeente
Van de brug af gezien
Op vrijdag 21 november jongstleden is het door de vereniging
uitgegeven boekwerkje "Van de brug af gezien" door onze voor-
zitter in de Broederschapshuisjes in Vleuten officieel gepresen-
teerd. In het bijzijn van zijn gezin, bestuursleden en genodigden
bood de schrijver Theo van den Berg het eerste exemplaar van
zijn "sprokkelingen van een Merenees" aan Burgemeester
Westra aan.
Archeologisch nieuws
Velen hebben op de open dagen van de opgravingen in
Veldhuizen een glimp kunnen zien van een Romeins schip en een
Romeinse weg uit de eerste eeuwen van onze jaartelling.
Intussen is er ook al een Romeinse "kano" ontdekt.
De nieuwsgierigheid doet waarschijnlijk naar meer verlangen.
Over enkele maanden zullen we veel meer weten, maar enkele
tipjes van de sluier kunnen we nu al oplichten.
In samenwerking met allerlei deskundigen is er onder leiding
van de gemeentelijke projectarcheoloog geprobeerd de loop van
de weg vast te stellen. Van groot belang voor de conservering en
om daar waar mogelijk bij de ontwikkeling van de bouwplannen
rekening mee te houden, zodat er voor ons nageslacht ook nog
iets te onderzoeken valt. Inmiddels is het tracé van ongeveer
1700 meter weg vastgesteld. Niet altijd geconstrueerd met zware
eikenhouten palen, zoals we bij de opgraving zagen, maar ook op
een wat vastere ondergrond als een kiezel- of grindbaan.
Bekeken wordt of dit tracé nu op enigerlei wijze in de nieuw-
bouwplannen zichtbaar gemaakt kan worden.
De vondst van het schip is al aanleiding geweest voor een dis-
cussie in het Utrechts Nieuwsblad. Onze voorzitter meldde daar-
in dat de Historische Vereniging er aan hecht het schip en ande-
re vondsten binnen onze gemeente te houden en daar in een
museum ten toon te stellen. Het bestuur van de vereniging heeft
er dan ook bij de gemeente op aangedrongen een initiatief in die
richting te nemen. De provinciaal archeoloog J.ter Brugge heeft
via deze krant laten weten dat hij een voorstander is van zo'n
museum in Bunnik (bij fort Vechten), waar de Romeinse grens en
Hollandse waterlinie elkaar tegenkomen.
Wij vinden dat een goede afweging gemaakt moet worden. De
grote nieuwe woongemeenschap Leidsche Rijn heeft een eigen
gezicht nodig en zo'n Limes-museum kan daartoe bijdragen. Het
kan een enorme meerwaarde geven aan dit nieuwe woongebied.
Nu zijn er al een castellum, een badhuis, een schip, een weg en
nog talloze vondsten. De onderzoeken zijn nog maar net begon-
nen en veelbelovende plaatsen moeten nog aan de beurt komen.
Het ziet er intussen naar uit dat het schip opgegraven zal wor-
den. Daarvoor is het slaan van een omringende damwand nood-
zakelijk om in ieder geval het waterpeil zo te regelen dat het
schip intact blijft. Misschien kan het schip, waarvan intussen is
vastgesteld dat het heel gaaf en ongeveer 25 meter lang is, in het
voorjaar worden uitgegraven. De conservering zal dan zeker nog
een vijftal jaren duren. Er is dus nog tijd om voor een passend
onderkomen in onze gemeente zorg te dragen.
Naar aanleiding van de vondst van het schip zijn bij de pro-
jectarcheoloog E.RGraafstal en bij de vrijwilligers van de
archeologische werkgroep een drietal meldingen van eerdere
scheepsvondsten binnengekomen. Er is een aparte afdeling van
de werkgroep opgericht, die tot taak heeft om via intervieuws de
plaats van deze vondsten te achterhalen. Als u hierover iets
mocht weten laat dat dan weten aan de heer RK.Schenk,
tel. (030) 6774915.
De vondst van de weg heeft al geleid tot een wijziging in de
plannen van de provincie om met namaak Romeinse mijl-palen
(replica's kunnen we ze niet noemen omdat ze teveel van de ori-
ginele afwijken) de Romeinse rijksgrens (limes) te markeren. Op
het ontwerp zouden die geplaatst worden op de Hoge Woerd en
daarna richting Vleuten en vervolgens via de Parkweg naar
Harmeien. De fietsroute, die langs de mijlpalen de hele grens
volgt, wordt nu verlegd. Vanaf de Hoge Woerd voert deze nu via
de dorpskern van De Meem door het nieuwe Veldhuizen naar de
Heidammerweg en vandaar naar Harmeien, overeenkomend met
De auteur van deze bundel, die ook bestuurslid van onze vereni-
ging is, werd in 1929 in Veldhuizen geboren. Al heel vroeg
maakte hij aantekeningen van de voor hem bijzondere dingen in
zijn leven. Hij noteerde die in .schriftjes, die hij nog steeds als een
kleinood bewaart.
Gestimuleerd door onze vroegere voorzitter, Dr.D.W.
Gravendeel, werden zijn herinneringen vanaf 1985 in het tijd-
schrift van de vereniging als korte artikelen met kernachtige titels
gepubliceerd. Daarmee heeft hij het sociale leven in De Meem in
de jaren vanaf 1937 vastgelegd. Komend uit een katholiek gezin
kon hij zijn ervaringen van kerkelijke gebeurtenissen niet onbe-
sproken laten. Ook deze heeft hij, op zijn eigen wijze, aan het pa-
pier toevertrouwd. "Ik kan nog wel tien jaar vooruit" zei hij tij-
dens de officiële bijeenkomst, daarbij ongetwijfeld doelend op
ons tijdschrift, dat vier keer per jaar verschijnt. En daarvoor zal
de laatste pagina van het tijdschrift gereserveerd blijven.
"Van de brug af gezien" is een verzameling van 43 korte ver-
halen. Vanaf het begin zijn daar door Barbara Gravendeel toe-
passelijke, humoristische tekeningen bij gemaakt. Omdat de bun-
del gaat over het sociale leven zijn daarin ook een aantal oude
foto's en afbeeldingen, passend bij de tekst, opgenomen.
Hierdoor heeft de bundel een meerwaarde gekregen als plaatse-
lijke geschiedschrijving.
Het boekwerkje is - zolang de voorraad strekt - bij de boek-
handels in onze gemeente te koop voor f. 19,50. Voor leden van
de vereniging is het voor f. 17,— verkrijgbaar in de
Broederschapshuisjes (tijdens de openingsuren) en bij de
secretaris, Meemdijk 62.
-ocr page 70-
77
De jeugdjaren van Antoon Jansen in Haarzuilens
door J.F.K. Kits Nieuwenkamp
Op 22 december 1996 werd op het buiten Belvédère in Aerdenhout een bijzonder aardig boek van een oud-inwoner van
Haarzuilens gepresenteerd, namelijk het boek "Koken op stand" van Antonius Johannes Jansen. Als ondertitel kreeg het
boek mee "en het verlangen van een boerenjongen te mogen koken voor de koningin". Deze boerenjongen was Antoon
Jansen, die op zondag 12 oktober 1913, als jongste zoon van vijf kinderen werd geboren op de door zijn vader Jacobus
Jansen (1874-1958) van S.P.W.H. Bijlevelt gepachte boerderij aan de Ockhuizerweg. Zijn vader was 1902 gehuwd met Maria
de Ridder (1874-1942).
In 1927 - op 14-jarige leeftijd - werd Antoon Jansen broodbakkersleerling bij bakkerij J. van Dommelen in Haarzuilens,
daarna bij J.M. van der Harg in Utrecht. Vervolgens werd hij leerling-kok bij het Theehuis Soesterdal in Soesterberg, patis-
sier bij de Gebr Brinkmann in Haarlem, garde manger bij het Jaarbeurs Restaurant in Utrecht en bij Hotel des Indes in Den
Haag, chef-patissier bij Restaurant Boerderij Meerrust in Warmond, hors d'oeuvrier in Restaurant Royal in Den Haag, rotis-
seur opnieuw bij Brinkmann in Haarlem, entre-mettier ook opnieuw bij het Jaarbeurs Restaurant in Utrecht, gerant bij
Ruteck's in Den Haag en tenslotte kok bij het Carlton Hotel en het Amstel Hotel in Amsterdam. En dit alles om uiteindelijk
privé-kok te worden bij veel bekende Nederlanders. En ook zijn wens om voor de koningin te mogen koken werd vervuld.
Als privé-kok diende hij o.a. bij de Gezant der Nederlanden in Warschau, Z.E. Bosch Ridder van Rosenthal, bij de heer en
mevrouw Smidt van Gelder-Vas Visser, de heer en mevrouw Smidt van Gelder-Gravin van Zuyien van Nyevelt, de Koninklijke
Familie (op Soestdijk en op Het Oude Loo) en bij vele anderen, waaronder ook Baron van Zuyien van Nyevelt van de Haar,
op het Kasteel De Haar
In het boek beschrijft Antoon Jansen op een bijzonder aardige wijze zijn levensloop met rake beschrijvingen van tijd en
omgeving. Omdat zijn eerste levensjaren zich in onze gemeente afspelen en wel in het bijzonder in Haarzuilens, hebben wij
de uitgever (Belvédère te Overveen) toestemming gevraagd om die jeugdjaren in ons tijdschrift te mogen publiceren. Die
toestemming hebben wij verkregen. Over zijn jeugdjaren in Haarzuilens schrijft Antoon Jansen het volgende:
Geboorte
Zondag 12 oktober 1913, 's nachts om half twee. Mijn moeder
zei tegen mijn vader "Co, ik geloof dat het zover is, ga de dokter
maar halen". Mijn geboorte kondigde zich aan. Mijn vader stond
op, kleedde zich aan en riep de knecht dat hij het paard voor de
tentwagen moest spannen. De meid werd geroepen om de kachel
aan te maken, een paar ketels water op te zetten en voor koffie te
zorgen. In die tijd werd de dokter altijd met paard en wagen
gehaald uit het dorp Vleuten, zes kilometer van onze boerderij
vandaan.
Het was een mooie heldere nacht met sterren en maanlicht,
zoals het in oktober kan zijn. Zondagmorgen om zeven uur werd
ik geboren. Helaas ging het met mijn moeder helemaal niet goed.
Om tien uur ging mijn vader weer op weg, nu om de pastoor te
halen (Pastoor Ohl, K.N.). Moeder had een bloeding gekregen en
hoge koorts. De dokter vond weggaan niet verantwoord. Moeder
Bakkerij van Dommelen
Peter
Jatseo
1B42-M17
I 1872
Jacoba
Bias
1841-1930
Jacobns
Keisje
Coroelis
Jansen
U74-1958
I 1!02
Karia
de Ridder
1174-1942
1
Jansen
187M8T4
Jansen
1877-1958
I
Catharina
Daalbulies
18S9-I940
leriancs
1
Petras
Tbeodora
Jacobns
AntOBius
JsDSen
Jansen
Jansei
Jansen
Jansen
19(I3-H50
1904-1944
1907-1989
1912-1917
191J-..
1(1} 1929
X(2I 1979
I 1934
X
I 1912
ApoiloQia
Anaa
Kargaretba
Johannes
Altda
Ros
Keijer
Verboef
Bonkoop
Td.Sarg
1905-1977
1
-1983
1903-..
1
1902-..
1918-..
3Cobus
JacoDus
FraDCiscns
1
EerEasos
Jacobus
Xarla
Bendnhs
Auton1DS
Jacobus
I
Eatheus
msen
JiDsen
Jansen
Jansen
Jansfn
Jansen
Jansen
Jansen
Janseo
Jansen
31-1932
H^3-..
19H-..
1948-..
193S-..
1938-..
1941-..
1943-..
1911-..
1948-..
I 1965
I 1970
I 1964
I 19M
I 1965
I 1968
I 1967
I 1973
Xargaretha
ïTonoe
Cijsbertha
Jobaones
Tbeodora
Liada
IneU
üargaretha
Fou¥
Besasusca
Verhoef
Verbaar
Gresnigt
T.Beigen
Jonker
Heijei
mi-..
1948-..
1938-..
I9I5-..
1939-..
1943-..
1945-..
1945-..
werd bediend, zoals dat heet in katholieke gezinnen; de zieke
krijgt dan het Heilig Sacrament der Stervenden. Daarna heeft
vader de pastoor en de dokter naar huis gebracht. Intussen
kon alleen maar afgewacht worden of de koorts zou zakken.
De volgende morgen kwam de dokter al vroeg op de fiets.
De toestand was nog steeds kritiek. Ik, de pasgeboren baby,
huilde voortdurend, omdat ik niet genoeg te drinken kreeg.
Ook had ik een zwerende duimnagel. Ten einde raad heeft
mijn vader de hulp ingeroepen van de familie Van
Dommelen, de broodbakker op Haarzuilens. Zij waren
goede vrienden van mijn ouders. Vrouw Van Dommelen
kwam direct naar ons toe. Ik werd ingepakt en vrouw Van
Dommelen nam mij mee. Dat was een hele geruststelling
voor mijn ouders. Zelf had ze zeven kinderen van drie tot
veertien jaar, maar bij ons in het dorp kon altijd alles. Bij
vrouw Van Dommelen heb ik ook wat afgejankt. Als ik erg
te keer ging, zei Doms van Dommelen: "Boer, houd je
smoel!".Pas veertien dagen na de bevalling ging het weer
een beetje beter met moeder. Mijn verzorging door vrouw
Van Dommelen duurde van oktober tot mei; in juni ver-
Stamboom uit: Jansen een beknopte familiegeschiedenis 1730-1995.
Door Sjaan Verhoef-Snoek.
-ocr page 71-
78
wachtte zij haar achtste kind. Gelukkig was mijn moeder toen
helemaal opgeknapt. Mijn ouders waren dolblij dat ik thuis
kwam, net als mijn drie broers en mijn zusje. Ik ben de jongste
van het gezin en groeide met hen op tussen koeien, varkens en
kippen.
Mijn broertje Co
Mijn, één jaar ouder, broertje Co speelde altijd met mij en in alles
kreeg ik mijn zin. Mijn vader had een kleine kruiwagen voor ons
gemaakt, daar mocht ik inzitten en Co kruide mij dan.
Op een keer ging het te hard, Cootje kon de kruiwagen niet meer
houden en ik ging met kmiwagen en al ondersteboven. Ik werd
zo kwaad dat ik mijn broertje met mijn klomp op zijn huid gaf en
niet zo'n klein beetje ook. Huilend liep hij naar moeder. Zij sloot
me een paar uur in de plee op, zo'n vierkant huisje buiten het
huis, met een houten deur en een wervel erop. Die kreeg je niet
zomaar open.
Op een dag werd mijn broertje ziek, hij kreeg hersenvliesont-
steking en binnen een maand was hij dood. Een paar dagen voor
zijn dood vroeg Cootje aan papa om een muziekje. Pa had name-
lijk een accordeon, zo'n ouderwets ding met aan de ene kant een
rij toetsen en aan de andere kant twee klepjes voor de bas. Daar
kon hij heel aardig op spelen. Mijn vader speelde daarop, terwijl
mijn broertje in zijn bedje lag. Vader zat in zijn blauwe boeren-
kiel op een rieten stoel bij Cootjes bedje en ik zat op de grond
met een spel kaarten te spelen. Ik vraag me af hoe het mogelijk
is dat ik dit nog zo goed voor de geest heb, ik was vier jaar.
Alleen maar die twee taferelen, dat van de kruiwagen en dat pa
harmonika zat te spelen.
Een paar dagen later was mijn broertje dood, op 2 januari
1917, vijfjaar oud. Nooit meer heeft vader op die harmonika
gespeeld. Ik weet ook niet waar dat ding terechtgekomen is. Mijn
ouders hebben door het overlijden van Cootje vreselijk veel ver-
driet gehad.
De boerderij. De foto is van rond 1924. V.I.n.n: de hond Boery,
broer Piet, moeder en vader.
jongens tegen mij: "Zeg, joh, bij jullie is de weg met kranten
dichtgeplakt". Dat liet ik natuurlijk niet op mij zitten, dan ging ik
op de vuist.
Het was trouwens een tof buurtje waar ik woonde. We hadden
veel aan onze buren. Dat is belangrijk in een boerenbuurt, want
er kan wel eens een beest in de sloot raken, en dan heb je alle
hulp nodig om het eruit te krijgen. Of als een koe onverwacht in
het land kalfde. Als je dat zag, ging je gauw de boer van wie de
koe was, waarschuwen. Was het beest ziek, dan vroeg je de buren
om raad, of je ging de veearts halen. Telefoon was er niet, dus
moest je met de fiets of met paard en wagen naar Vleuten of
Woerden.
Zo herinner ik me die vreselijke ziekte, mond- en klauwzeer.
De koeien gingen er niet aan dood, maar ze waren minstens een
halfjaar ziek; midden in de zomer met warm weer; wat hadden
die beesten het slecht; hun tong vol blaren, hun hoeven en poten
vol zweren en met open plekken waar pus uit kwam. Ze konden
haast niet lopen of eten. Mijn vader en broers stopten dan kleine
plukjes hooi in hun bek en met een emmer gaven ze een beetje
water; melk gaven die beesten haast niet. Mijn vader, ja wij alle-
maal eigenlijk, konden in zo'n periode wel huilen als je die bees-
ten zag lijden, zo mager. Varkens hadden het ook. Jonge bigge-
tjes lagen dan te rillen van de koorts. In zulke gevallen leef je wel
met elkaar mee.
We hadden jonge buren met vier kleine kinderen. Als er weer
een kleintje op komst was en vader deed 's morgens de luiken
open en de buurman deed dat tachtig meter verderop op hetzelf-
de moment ook, wensten ze elkaar goedemorgen. "Is er al wat?"
riep vader dan. Soms was het nee, maar als het ja was, riep vader:
"Is het een grond- of een boompisser?". Ik moet om zo'n uit-
drukking nu grinniken.
Onze buurt
Aan de Ockhuizerweg of de dijk, zoals ook wel gezegd werd,
stonden maar vier boerderijen, hij loopt namelijk dood. Op
school werd ik daarom wel eens geplaagd. Dan zeiden de
Boery
De hond, Boery, was mijn vriend. Piet, mijn broer, had ik toen ik
een jaar of vijf was, een wagentje voor mij gemaakt met fiets-
wielen er aan en een paar bomen, het lamoen. Voor dat karretje
spande ik de hond, net als een paard. Piet had zelfs een tuigje
gemaakt. Hij was acht jaar ouder dan ik en hij maakte altijd
speelgoed voor me, want ik moest me alleen zien te vermaken,
omdat de andere kinderen op de boerderij nodig waren.
Ik spande Boery voor het karretje en liep een heel eind de boe-
renbuurt in. Vervolgens stapte ik in het wagentje en dan ging het
met een vaart naar huis. Dat ik nooit met karretje en al de sloot
ingetuimeld ben, verwondert me nog steeds.
Eigenlijk was Boery van Piet. Hij was altijd bij hem op het
land. Als ik met hem wilde spelen, moest ik hem vastleggen. De
Kadastrale minuut perceel Ockhuizerweg
-ocr page 72-
79
hond mocht niet met Piet mee naar het dorp. Dan bleef hij al die
tijd aan de ingang van het erf liggen, totdat Piet thuis kwam.
Wanneer niemand nog iets in de gaten had, bespeurde hij zijn
baasje al in de verte en rende op hem af. Hij was heel waaks,
alleen heeft hij ons mooi laten versukkelen, toen er een geslacht
varken uit de kelder bleek te zijn gepikt.
de middelvinger van zijn rechterhand en hij ging zo om het kalf
heen in de baarmoeder van de koe, tussen de achterpoten door en
probeerde dan weer naar buiten te komen. Dat kettingzaagje
moest goed in de handpalm en tussen de arm en de baarmoeder
worden gehouden, want je mocht de koe van binnen niet ver-
wonden. Hij deed aan beide kanten van de ring een touw met een
houtje om hem zo beter vast te kunnen houden en ging net zo
lang heen en weer tot het bot van de twee achterpootjes doorge-
zaagd was. Daarna duwde hij het kalf terug naar binnen en haal-
de zo een voor een de pootjes eruit. Oh, wat een karwei was dat.
Mijn vader zweette zich rot. Ondertussen kreeg hij van moeder
een borrel, want de lucht van dat beest was om kotsmisselijk van
te worden. Daarna werd de koe met warm water schoon
gesponst, je hoopte maar dat de koe van binnen niet beschadigd
was. Tegenwoordig doen ze in zo'n geval een keizersnede.
Van alle emoties heb ik 's avonds wel gehuild. Ik ging steeds
bij dat beest kijken en ja hoor, eindelijk ging hij uit zichzelf staan.
Hij kreeg van ons een extra lekker hapje en een warm dek.
Het is moeilijk weer te geven wat ik toen precies voelde aan
spanning en emotie. Het kalf was wel dood, dat was jammer en
een schadepost, maar de koe leefde gelukkig nog. Met zo'n ope-
ratieve ingreep had het beest wel veel te lijden gehad. De nage-
boorte liet meestal een paar dagen op zich wachten, de koe gaf
niet zoveel melk als voorheen. Je liet zo'n beest ook niet meer
dekken, want dan had je het jaar daarop weer hetzelfde gedonder.
Het beste was hem te verkopen voor de slacht.
Een kwartje voor het eerste biggetje
Mijn ouders, mijn twee broers en mijn zus, de knecht en de meid
waren altijd druk bezig. Altijd was er wat te doen: scheuren in de
weg repareren, kachelhoutjes hakken, het erf aanharken, melken,
de schuur aanvegen. Er waren ook leuke dingen, bijvoorbeeld als
er een zeug moest biggen. We hadden vier van die grote beesten,
en als het zover was, bleef dat beest in een groot hok met stro,
want je wist wanneer het zou gebeuren.
Degene die het eerste biggetje zag, kreeg van pa een kwartje.
Er moest altijd iemand bij de zeug zijn om haar verder te helpen.
Mijn zus en ik gingen voordat we naar school gingen, nog gauw
even kijken of de zeug al bezig was, en het kwam voor dat ik
inderdaad de eerste big zag. Als de mannen dan op het land aan
het werk waren, hoefde ik niet naar school. Dan ging ik op een
melkblok bij de zeug zitten en als er weer een kleintje kwam,
pakte ik dat beestje beet, maakte het met stro schoon en droog en
legde het aan een tepel bij zijn moeder. Dat vond de zeug alle-
maal goed. Het duurde vaak wel anderhalf uur, voordat alle big-
getjes geboren waren. Soms waren het er acht of tien, maar ook
wel eens twee of vier; dat was niet best. Helpen bij zo'n geboor-
te vond ik prachtig, ik voelde me heel flink. Het was een leuk
idee van mijn vader om ons daarvoor een kwartje te geven, dat
was toen heel wat.
Voortzetting van de boerderij
Nadat mijn broer Piet de boerderij jarenlang bestierd had, heeft
een van zijn kinderen, Co, het bedrijf overgenomen. Mijn kinde-
ren mochten in de zomervakanties altijd bij Piet logeren en ze
zijn daar nu nog blij om. Co woont nu al jaren in mijn ouderlijk
huis, en runt dezelfde boerderij waar nu zo'n negentig jaar
Jansens wonen. Mijn neef doet al het werk alleen met zijn vrouw,
het melken gaat machinaal, hij heeft geen varkens meer en geen
paard, alleen koeien, zo'n veertig stuks.Hij houdt zelfs geen stier
meer om de koeien te dekken.
Je kunt het aan een koe zien dat zij tochtig is, dan klimt zij op
een andere koe. Dan haal je haar uit het land of je houdt haar op
stal. Eén telefoontje naar het bureau voor kunstmatige insemina-
tie en er komt een man voorrijden met in vloeibare stikstof
gekoelde rietjes van verschillende kleuren. In die rietjes zit het
sperma van een stamboekstier. De kleur komt overeen met een
bepaald ras. Zo'n rietje wordt met een lange steel ingebracht. Het
sperma wordt ingespoten bij de derde plooi van de baarmoeder.
Om dat te voelen gaat de inseminator er met zijn arm helemaal
in.
Vroeger was het spectaculairder. De koe werd aan een halster
uit het land gehaald, iemand hield de koe vast en dan kwam de
stier van stal, ook aan een halster. Als het een groot beest was,
had hij een ring in zijn neus met een touw er doorheen. Die ring
deed pijn in zo'n gevoelige neus en daardoor had je die stier in je
macht, anders hield je hem niet in die vrije omgeving en zeker
niet in de buurt van een tochtige koe. Met zo'n karwei had je
twee sterke kerels nodig, maar het wonder der natuur maakte dat
de koe stil bleef staan, terwijl de stier erop sprong. Een koe is
ongeveer anderhalve dag tochtig. Is die periode voorbij, dan blijft
zij niet meer stilstaan en heeft de stier geen kans. Was de koe niet
bevrucht, dan was ze drie weken later weer tochtig en werd de
hele toestand herhaald. Dan was het echt, negen maanden lang,
helemaal over.
Als kind op de boerderij werd je met dit soort zaken gewoon
geconfronteerd. Spelenderwijs zag je het allemaal gebeuren. Als
je op een boerderij groot geworden bent, heb je geen voorlichting
nodig.
Koedokter
Af en toe moest er worden geopereerd als het een koe niet lukte
langs natuurlijke weg te kalven. Dat was een karwei voor mijn
vader of grootvader. Mijn opa (vaders vader) had ook een boer-
derij, in Gervenskop onder Harmeien. Hij was tevens veeverlos-
ser, een koedokter noemde men dat toen. Hij was niet gediplo-
meerd of zo, nee, gewoon aangeleerd, ook weer van zijn vader.
Mijn vader leerde het ook weer van hem. De hele buurt maakte
er dankbaar gebruik van. Later kwam er een gediplomeerde vee-
arts op Vleuten wonen; toen mocht mijn vader het niet meer
doen. Veeverlossers zijn er nu nog, maar die mogen niet opere-
ren.
Op een keer moest thuis een jonge koe kalven en pa was al
bang dat het niet goed zou gaan. Toen het zover was, lag dat beest
daar op stal te persen en te bmllen. Alleen het kopje van het kalf
kwam eruit. Als kind van zeven stond ik er met mijn neus boven-
op. Op een boerderij is dat heel gewoon. Mijn vader, moeder en
broer waren er direct bij. Iedereen was betrokken bij zo'n beest,
want hij was veel geld waard. Zaak was de koe te behouden.
Eerst werd het kalfje doorgestoken. Omdat zijn kop er al uit stak,
kon je gemakkelijk bij zijn keel. Het bloed werd opgevangen bui-
ten de baarmoeder. Daarna werd de kop eraf gesneden en konden
de voorpootjes met veel moeite één voor één naar buiten worden
getrokken. Ook die moesten eraf. Het ergste moest nog komen:
het achterwerk. En de koe lag daar maar dood- en doodmoe van
al het persen. Soms had zij pijn en wilde zij gaan staan, maar
mijn broer hield haar bij de kop vast, zodat zij niet kon opstaan.
Moeder gaf haar wat water. Vader zat op zijn platte gat achter dat
beest. Hij was bezig met een zilveren draad van ongeveer tachtig
centimeter lang met een gekartelde rand. Door die draad heen en
weer te trekken kon je er mee zagen. Aan het einde was een ring
bevestigd waar een touw doorheen kon. Die ring deed vader om
-ocr page 73-
80
School
Vanaf mijn zesde jaar ging ik naar school op het dorp
Haarzuilens. Ik kwam altijd voorbij de broodbakkerij van Van
Dommelen. Als Doms van Dommelen toevallig buiten stond als
ik voorbij kwam, riep hij "Dag, bakkertje!". Als baby had hij dat
kennelijk al in mij gezien. Op school had ik geen problemen. Wel
was ik in de derde klas veel ziek, die heb in dan ook gedoubleerd.
Ik had veel hoofdpijn en kreeg tot overmaat van ramp difterie en
moest wel een maand in bed blijven. Toen ik beter was, werd
mijn hele kamer ontsmet, 's Morgens kwamen er twee mannen
met een grote wagen, een soort verhuiswagen met twee grote
Belgische knollen ervoor. Voor de paarden werd een plaats in de
schuur vrijgemaakt. Daar kregen ze eten en drinken, want ze
kwamen uit Utrecht gereden en er lag een dik pak sneeuw.
Mijn bedje, het oude bedje van Gootje, de tafel, de dekens en
de matras werden meegenomen in die grote wagen. Zelfs het pla-
fond werd afgenomen met desinfecterend water. Ik zie nog hel-
der voor me dat die man de grote klok afnam met spons en zeem.
Ik lag in de huiskamer, zodat men mij goed in de gaten kon hou-
den. De mannen die kwamen desinfecteren, arriveerden om tien
uur, kregen koffie en moesten daarna aan het werk. 's Middags
kregen ze van moeder een boterham en een kop melk. Om drie
uur gingen ze weer naar huis. De twee grote Belgische knollen
werden voor de wagen gespannen, nou, die wilden wel naar huis.
Wat gingen die hard van het erf af. Mijn vader hield zijn hart vast.
Hoe al die spullen daarna weer teruggekomen zijn, weet ik niet
meer.
dat verkeerd ademhalen de oorzaak was. Zo had ik altijd wat en
dan bleef ik maar weer thuis. Ik deed dat echt niet expres, want
ik ging graag naar school.
Lekkerbek
In al die tijd dat ik thuis was, ben ik een lekkerbek geworden,
want als mijn moeder aan het koken was, werd ik verwend met
eten. Mijn ouders hadden nog altijd veel verdriet om mijn broer-
tje en ze maakten zich zorgen om mij. In die tijd zei ik tegen mijn
moeder: "Ik word later kok en ga koken voor Juliaantje". Die
was toen twaalf jaar oud. Dan zei moeder: "Je mag geen
Juliaantje zeggen, het is prinses Juliana", want mijn ouders
waren erg koningsgezind.
Met mij ging het allengs beter. Ik hielp veel mee op de boer-
derij. Ik vond boer zijn een mooi vak, maar bakken en koken
vond ik leuker. Uit school wipte ik ook dikwijls bij bakker Van
Dommelen aan. Dan mocht ik koekjes of speculaasjes oppakken
en de kapotte waren voor mij.
Oogarts
De aardige dokter Simons, die bij mijn geboorte was en mijn
moeder weer beter had gemaakt, kwam nog geregeld langs voor
controle van mijn moeder en mij. Hij is altijd een huisvriend van
mijn ouders gebleven. Dokter Simons adviseerde mijn moeder
met mij naar een oogarts te gaan. Dr Roemounde in Utrecht, een
heel beroemd man was dat.
Eens in de maand op zaterdag gingen vader en moeder met
paard en wagen naar de stad. Vader ging naar de veemarkt op het
Vredenburg in Utrecht. Daar kwamen dan oom Louis (spreek uit
Looi), ook een boer, uit Hagestein en oom Jan uit Wijk bij
Duurstede. Daar ontmoetten zij veel kennissen en in café Noord-
Brabant gingen ze een borrel drinken. Moeder ging intussen
inkopen doen, koffie, thee, koek, rijst en zo. Dat alles werd in
bewaring gegeven bij een winkel, eigenlijk een koffiebranderij.
Verschillende mensen brachten daar hun inkopen en gingen dan
weer weg voor een andere boodschap. Vader kwam ons later
ophalen en dan gingen we gepakt en gezakt naar de wagen die bij
stalhouderij Kouwehoven aan de Catharijnensingel stond. Dat
was een groot blauw geschilderd gebouwencomplex. Er stonden
op zulke dagen wel honderd wagens met paard en al. Er was per-
soneel om dat alles te verzorgen.
Ik moest op een zaterdag mee naar de oogarts. Moeder had me
al het een en ander verteld, want ze droeg zelf ook een bril. Er
werd een test afgenomen en ja hoor, tot op de dag van vandaag
draag ik een bril. Wij kregen papieren mee voor de opticien. Toen
ik een montuur aan het passen was, zei ik tegen mijn moeder:
"Hier kan ik goed door zien", niet in de gaten hebbende dat er
nog geen glazen in zaten. Ik wees op mijn oog en prikte er met
mijn vinger zo in. Dat deed vreselijk pijn en mijn oog bleef nog
lang daarna tranen.
Mijn moeder ging bij elk bezoek aan Utrecht naar goudsmit
Schaap, een joodse familie op de Steenweg. De zaak is er nog.
Veel boerinnen die zij kende, kwamen daar koffie drinken, alle-
maal gratis. Achter de winkel was een grote kamer waar al die
boerinnen met elkaar zaten te praten. Er werd nooit veel gekocht,
dat kwam wel. Als een dochter plechtig aangenomen werd, kreeg
zij altijd een gouden armband, ring of een kettinkje met een
kruisje. Als een boerenjongen achttien werd, kreeg hij een gou-
den ring en als hij eenentwintig werd een gouden horloge met
ketting en niet te vergeten als iemand trouwde, waren er trouw-
ringen en nog andere mooie gouden cadeaus. Zo kwamen
meneer en mevrouw Schaap toch nog aan hun trekken. Na zo'n
dag stappen in de stad, vertelden we thuis wie we gezien of
gesproken hadden en wat voor nieuws er was.
ir^ti' i'i
^^im-
m-"
»^ll
ém't'
'•fpi
*«r- ^
w Hij' ■» - "^
^ «-^.:" *- ^ièfk<«
^ 1m%-^ ^
*
m
Haarse schoolkinderen in 1925
Dat verdere jaar, 1922, was ik steeds ziek. Ik had zo'n hoofd-
pijn dat ik wel eens een hele dag in bed heb liggen janken.
Moeder legde koude kompressen op mijn hoofd. Soms moest ik
overgeven.
In de winter had ik ook vaak last van een krentenbaard. Dan
heb je allemaal puistjes om je mond; dat deed knap zeer. Als één
kind in de klas het had, dan had je het zo allemaal. Ook had ik
dikwijls steenpuisten, vooral in mijn nek. Mijn moeder deed
warme broodpap in een doekje en legde dat op die puist om hem
vlug rijp te maken. Uiteindelijk brak hij door en dan was het na
een paar dagen weer over. Meestal kreeg ik er dan weer een
ergens anders. In de winter legde moeder er een stuk rode-kool-
blad op, in het voorjaar wegeblad (weegbreeblad), een doek
erom heen en dan kon ik naar school.
Ik liep altijd alleen naar school, want mijn zus was er al van af
en de buurkinderen waren of te groot of te klein. Onderweg
speelde ik altijd paardje met mezelf. Dan spande ik mij zelf zoge-
naamd in en liep dan aan een stuk door, drie kilometer, hard. Ik
was echt een hardloper, een mager kereltje met lange, dunne
benen. Vaak kreeg ik bijna bij school steken in mijn zij. Dan
moest ik een tijd in het gras langs de weg gaan zitten. Soms
kwam er net iemand op de fiets voorbij en kon ik achterop. De
dokter had er geen verklaring voor. Later is duidelijk geworden
-ocr page 74-
81
Paard op hol
Altijd als ons paard werd ingespannen, was dat beest nerveus. Al
die andere paarden om hem heen, het rumoer en het lawaai van
de tram. Het leek wel of het paard wist dat het huiswaarts ging,
zo hard ging hij er dan vandoor. Vader moest uitkijken niet met
de wielen van de tentwagen in de tramrails te komen. Zo ook die
zaterdag, toen ik bij de oogarts was geweest, ik was vol van mijn
belevenissen bij de oogarts. Mijn vader moest mij aanhoren en
tegelijkertijd op het paard letten. Op een gegeven moment ging
het wel erg hard. Wat gebeurde er?
Een paardetuig bestaat uit een gareel met lange strengen naar
het zweng dat weer verbonden is met het lamoen. Daar trekt het
paard de wagen mee vooruit. Het schoft, een brede riem, loopt
onder de buik van het paard door. Bovenop het schoftje zit een
haak en aan die haak een gesp, waaraan de startriem vastzit die
de broek ophoudt. De riemen van die broek lopen over het ach-
terwerk van het paard, met aan elke kant een riem, die aan het
lamoen wordt vastgemaakt. Als men dan moet stoppen, houdt het
paard met deze riemen en zijn achterwerk de wagen tegen.
De gesp die aan het schoftje vastzit was uit de haak geschoten,
wat vader niet gezien had. Daardoor gleed de broek van het paard
zijn gat en kwamen de riemen op de hielen van het paard terecht.
Dat moest een naar gevoel zijn en het beest werd van die losse
riemen zenuwachtig en sloeg op hol. Er was nu niks meer om
hem te stoppen. Wat zaten wij in angst. Moeder zat achter in de
wagen te bidden. Auto's vlogen voorbij. Zo reed de wagen aan
de ene kant van de straat en zo weer aan de andere kant. Vader
had de leidsels wel goed in zijn handen, maar het paard reageer-
de nergens meer op, hij was werkelijk door het dolle heen.
Plotseling sloeg hij met zijn achterbeen zo hard en hoog, dat hij
met dat been over het lamoen sloeg. Daardoor raakte hij met dat
been de grond niet meer en hij stond opeens stil. Mijn vader
sprong uit de wagen, mensen kwamen aanrennen en grepen het
paard bij het hoofdstel vast. Moeder en ik sprongen ook uit de
wagen. Het arme beest beefde over zijn hele lichaam. Daar stond
hij dan op drie benen. Ineens liet hij zich vallen. Het lamoen brak
als een luciferhoutje af. Even later vloog hij weer overeind, maar
vader en nog een man hadden hem goed bij zijn hoofd vast.
Andere mannen maakten de riemen los en zo werd hij van de
wagen verlost. Het been dat hij over het lamoen had geslagen,
was helemaal ontveld en bloedde vreselijk. We hadden alles aan
de kant gezet en van de mensen die daar woonden een emmer
water met een spons gekregen om het been schoon te maken. Wat
een opluchting dat wij er zo goed vanaf waren gekomen. Het had
veel erger kunnen zijn, want tweehonderd meter verder was toen-
tertijd een draaibrug over de Keulse Vaart. Net op het moment
dat wij eraan kwamen, werd die brug opengedraaid door twee
mannen, om een boot door te laten gaan. De toegang was met een
lage balk afgesloten, dus als het paard niet tot stilstand was geko-
men, waren wij zo in het water terechtgekomen. Ik moet er niet
aan denken, want om achter uit de wagen te komen, was niet zo
makkelijk.
Een meneer met een auto was zo vriendelijk om moeder en mij
met de boodschappen, en dat waren er heel wat, naar huis te
brengen. Vader kwam lopend met het paard naar huis. De vol-
gende dag hebben vader en Piet de wagen opgehaald en ter repa-
ratie weggebracht.
Moeder stond erop dat vader een ander paard kocht, het werd
er een van Hans van der Veen uit Houten. Wat een lief beest was
dat, maar ook met dat paard hadden we geen geluk. Het paard
werd goed verzorgd, het kreeg haver, in die tijd nogal duur, dus
het beest zag er gezond uit. Op een dag gingen vader en moeder
op visite in Harmeien. Dat moest altijd met paard en wagen, want
moeder kon niet fietsen, evenals zoveel andere dames in die tijd.
Het was 1923. Via Haarzuilens en de boerenbuurt, de Breudijk
genoemd, ging het naar Harmeien. In Breudijk passeerde men de
spoorbaan Utrecht-Woerden, destijds een onbewaakte overweg.
Om over de spoorbaan te gaan, moest men heel goed uitkijken of
er een trein aankwam. Die treinen reden toen niet zo hard als
tegenwoordig, maar het was wel gevaarlijk. Een honderd meter
voor de overgang was de dijk. De zijkanten gingen steil naar
beneden. Onder aan de dijk stond een rij wilgen en daarachter
was een brede sloot. Opeens leek dat paard duizelig te worden.
Hij deed gek met zijn hoofd en liep met wagen en al de graskant
in, maar bleef gelukkig wel daar stilstaan. De wagen bleef han-
gen tegen een boom. Vader ging eruit en hield het hoofd van het
paard vast, moeder was doodzenuwachtig natuurlijk. Ook toen
was vader met paarden wagen naar huis gelopen. En ook met dit
paard wilde moeder niet meer mee. Weer een ander paard
gekocht, ditmaal van Piet van den Bosch. Dat paard hebben wij
Piet genoemd. Piet hebben wij erg lang gehad.
Het leven op de boerderij
Er is veel veranderd in de levenswijze van boeren tussen 1913 en
1930. Vader stond altijd om vier uur op. Aankleden deed je in het
donker, dat was te doen, want je hemd en je onderbroek had je
toch nog aan. Pyjama's bestonden er niet voor een boer, wel
lange onderbroeken en lange hemden van flanel. De hemden
hadden een dubbel borststuk en ze kwamen tot je knieën. Het
was tegelijkertijd je overhemd en je boezeroen. Daarover trok je
je werkbroek en de door moeder gebreide kousen aan. Wassen
deed je later aan de pomp. Mijn moeder mocht nog een uurtje
blijven slapen, mijn zus en broers werden geroepen. Pa stak een
kaarslantaam aan en ging de luiken opendoen.
Buiten stonden al vijftien a twintig eenden op hem te wachten,
een hels kabaal makend. Vader sprak wat tegen die beesten en gaf
ze een schep maïs. Als ze dat op hadden, gingen ze dicht bij huis
de sloot in en dan zag je ze de hele dag niet meer. Mijn broers
hadden in de tussentijd de koeien uit het land gehaald. Mijn zus
maakte het kolenfomuis aan en zette een ketel water op, daama
ging zij ook melken. Achter de hooiberg was een melkplaats van
tien bij acht meter voor ongeveer twintig koeien, het koeienhok
of de heining, afgezet met gevlochten wilgentakken, horten
noemde we die. Het hek werd opengezet en de koeien werden er
doorheen gedreven om gemolken te worden. Het melken duurde
tien minuten a een kwartier per koe, dus samen waren ze zo'n
anderhalf uur bezig.
Je had tijdens het melken een pet of een hoed op, want je zat
met je hoofd tegen die koe aan en dat beest was niet altijd even
schoon. Zijn staart bond je vast aan het touw waarmee je zijn
Foto: ca. 1930. De melk werd via een trechter met filterdoek in
de bussen geschonken.
-ocr page 75-
82
poten vastzette tijdens het melken, want in het haar van die staart
zaten soms knoopjes met harde stront en een zwiep daarmee
tegen je hoofd deed aardig pijn.
Na het melken waste je je handen aan de pomp op de deel en
je haalde een natte hand door je gezicht. Er was één handdoek
voor ons allemaal. De melk werd via trechters met filterdoek in
de melkbussen gedaan. Die bussen werden op een melkkar gezet
en naar de weg geduwd. Daar werden ze om een uur of zeven
door de melkwagen opgehaald. Die melkwagen was een platte
wagen met twee paarden ervoor. Die paarden bleven vanzelf stil-
staan als ze melkbussen zagen staan. De voerman gooide met één
zwaai die bussen van veertig liter op de wagen. Je moest er echt
slag van hebben, anders lukte het je niet. Een zwaar vak.
Als het melken gedaan was, bad mijn vader met ons een och-
tendgebed en daarna ging iedereen aan het werk: de varkens en
de kippen voeren of de mest opruimen. In de zomer was de koei-
enstal helemaal schoon en waren de muren gewit, want de koei-
en bleven op het land. Om half negen kwam iedereen weer bin-
nen, dan had moeder koffie of warme melk klaar en aten we vier
tot zes sneden tarwebrood met kaas. Daarna was er altijd wel wat
op het land te doen, de afrastering repareren, distels trekken,
hooien, mest uitrijden, grasmaaien met de zeis, kachelhout hak-
ken, sloten schoonmaken en het erf aanharken. Om tien uur was
er op het land koffie met een bruine bol. Om twaalf uur kwam
iedereen weer terug voor het warme eten.
We zaten met z'n achten aan tafel: vader, moeder, mijn zus,
twee broers, de meid, de knecht en ik. Ook aan tafel was alles
anders dan wat ik later elders meemaakte. We hadden allemaal
een diep bord, plus een ijzeren vork en lepel die op vrijdag met
wit zand geschuurd werden. Met acht man aan tafel had je niet
zoveel ruimte, dus at je met je rechterhand en de andere moest je
onder tafel houden. "Handje onder tafel, jochie", zei mijn moe-
der altijd. Een mes kwam er niet aan te pas. Het menu bestond uit
aardappelen, gekookt in een grote ijzeren pan, een paar dunne
plakjes spek met jus of reusel of de een of andere groente, rode
stoofpeertjes bijvoorbeeld, zo met schil en steekje gekookt in
water met azijn en suiker. Moeder ging altijd over de pot.
Na het middageten ging iedereen drie kwartier naar bed.
Vervolgens was het weer melktijd, waarvoor de koeien opnieuw
uit het land moesten worden gehaald en dan was het theetijd.
Rond drie uur 's middags dronken we altijd een kop thee en tegen
vijven aten we zes of acht sneden brood met boter en kaas, waar-
bij we thee of melk kregen. Om acht uur 's avonds was er koffie
met een bruine bal en een uur later kregen nog een bord pap.
Daarna gingen vader en mijn broer nog even naar de beesten
kijken. Dan stak men een stormlantaam aan, want we hadden
geen elektriciteit, gas of waterleiding, alleen een petroleumlamp
en kaarslicht. De hond kreeg nog wat te eten en de poezen nog
wat melk. Zij mochten alleen op de deel komen, nooit in huis.
Boven de koeien had je de til en een hooizolder. Daar lag hooi
voor de koeien, de lijnkoeken en het meel. Op de til was een
kamer getimmerd met twee bedsteden, waarin matrassen, gevuld
met stro en overtrokken met blauwgeruite tijk, dekens en blauwe
kussens. Daar sliepen de jongens en de knecht. Het was heerlijk
warm boven de koeien. Als de beesten pas op stal kwamen, eind
september, sliep je de eerste nacht niet best van al het gestommel,
maar je was er snel aan gewend. Wel werd je altijd wakker, als er
's nachts een koe moest kalven. Meestal had mijn vader dat in de
gaten als hij 's avonds bij de beesten was gaan kijken. Hij zei dan
tegen mijn broers: "Je zuh er vannacht wel uit moeten", maar dat
was niet altijd zo, want het liep wel eens een paar dagen uit.
Vader schreef het dekken en het kalven van een koe met een grif-
fel op een lei. De koeien hadden namen als Klaar of Bonte of
Stien. Nu is dat een door de computer geregistreerd nummer.
Vader en moeder sliepen voor in het huis, drie treden omhoog
boven de kelder in de zogenaamde opkamer. Mijn zus sliep met
de meid op de zolder aan de voorkant van het huis.
Gezond leven
In vergelijking met stadsmensen werden boerenmensen oud. Ik
denk dat dat vooral kwam, omdat ze altijd in de buitenlucht
werkten. Dat is gezond. Als je net een paar dagen met koeien-
stront bezig was geweest om die over het land te strooien, rook
je niet zo fris. Maar ook dat was beslist niet ongezond. Dat
strooien ging vroeger met paard en wagen, met een schop werd
het hele land bemest.
Ook aten boeren altijd gevarieerd, heel anders dan stadsmen-
sen. We hadden biest (melk van een koe die net gekalft heeft),
volle melk en roomboter, kamemelksepap en bruinestroop. We
aten heus niet eenzijdig. Wel aten we in het seizoen soms dagen
achtereen spinazie, sla, worteltjes of sperziebonen. Dan waren er
nog appels, peren, bessen of aardbeien. Tot februari hadden we
ook appels uit de boomgaard, die werden op zolder bewaard. Om
ze vorstvrij te houden, gooiden we er een oude paardedeken over
Het waren meestal goudreinetten, toen had je nog niet zoveel
andere soorten appels.
In het najaar werden winterpenen, aardappelen en bietjes inge-
kuild. In de moestuin maakte je gaten voor iedere groente apart
en je vulde die met stro. Daarop gingen de groenten of de aard-
appelen en dan kwam weer een laag stro. Daarna gooide je de
kuil dicht met aarde die je een beetje aanstampte. De groente
bleef daar goed en er kwam geen vorst bij. Was er wat nodig, dan
werd er een klein gaatje gemaakt en je haalde daardoor het beno-
digde weg. Aan vitaminen dus ook in de winter geen tekort.
Slachten
Op het dorp was een speciale loonslachter die in het najaar bij al
die boeren aan huis kwam slachten, bij ons altijd een koe en een
varken. De koe deelde vader met de buurman. Zo'n koe werd
gehalveerd en in mooie porties verdeeld. Zo ook met het varken.
Van de kop en poten werd erwtensoep gemaakt, balkenbrij,
hoofdkaas en bloedworst. Dat werk deden vader en moeder
samen. Wij mochten niet meehelpen, we liepen alleen maar in de
weg. In de schuur stond een groot ijzeren waterfomuis, van onde-
ren met hout gestookt. Hele schalen met balkenbrij, bloedworst
en metworst stonden daarop te pruttelen. Ze rookten spek en
rookvlees van de koe in de eigen schoorsteen. Daar waren ze wel
een paar dagen mee bezig. Uit school renden mijn zus en ik naar
huis, want we mochten de pannen en het fornuis leeg krabben.
Dat was een feest.
Dat was allemaal in de tijd toen we nog met z'n achten waren.
In 1927 ging Herman net als ik het huis uit, hij was slager gewor-
den. Dora was groot genoeg om op de boerderij mee te helpen.
Het werk werd bovendien door de verregaande mechanisatie
minder arbeidsintensief, waardoor de meid en de knecht niet
meer nodig waren. Mijn moeder maakte ook zelf geen kaas meer.
Ook een varken of koe slachten was er na 1930 niet meer bij,
hoewel het de crisisjaren waren. Zelfs een boer haalde bij de sla-
ger gewoon wat je nodig had.
Inbraak
In december 1923 maakte Herman op een morgen de houten lui-
ken aan de buitenkant van de ramen open. Die luiken gingen alle
avonden dicht met een grendel en 's morgens weer open. Toen
mijn broer de luiken aan de voorkant opendeed, zag hij voet-
stappen en sporen van twee fietsen, want het had die nacht
gesneeuwd. Hij zag ook het kelderluik openstaan. Toen hij in de
kelder ging kijken, zag hij dat al het spek plus een paar hammen
uit de pekelbak gestolen waren.
Dat was wat, ons varken gestolen. Mijn broer ging meteen op
de fiets naar Vleuten om aangifte bij de politie te doen. De poli-
-ocr page 76-
83
tie kwam mee om te zien hoe het gebeurd was. De dieven had-
den het gevelluik van de kelder opengebroken, maar eerst had-
den ze de schuurdeur geforceerd om een hooivork te zoeken.
Waarschijnlijk heeft één van die mannen met zijn been tussen de
spijlen door op de pekelbak gestaan. De ander heeft de hooivork
aangegeven en zo pikten ze al het spek en vlees uit de pekelbak.
Ze hebben de buit waarschijnlijk in een zak gedaan en zijn er
toen vandoor gegaan. We hadden nota bene nog wel een hond die
er niets van gemerkt heeft. Die gasten zullen er wel lekker van
gegeten hebben. We zijn er nooit achter gekomen wie het gedaan
heeft. Handige jongens, dat wel.
Eerste baas
Toen ik in mei 1927, na zes weken vakantie in Brabant bij tante
Cor en oom Wim in Mill in Noord-Brabant, weer thuiskwam,
wist ik dat ik bakker wou worden. Dat stond voor mij vast. Eerst
maar eens bij de broodbakker op het dorp werken en dan zag ik
wei verder. Zo kwam ik bij bakker Van Dommelen in
Haarzuilens in augustus 1927. In mei was zoon Jan in de zaak
gekomen, want zijn ouders waren gaan rentenieren, zoals men
dat vroeger noemde. Mijn ouders hadden Jan en zijn vrouw op
een zondag op de thee gevraagd om kennis te maken met zijn
vrouw. Toen hebben ze gevraagd of ik bij hen mocht komen wer-
ken. Dat was goed.
's Morgens om half zeven begon ik met werken, totdat ik 's
avonds klaar was, om zes, zeven of zelfs acht uun De eerste dag
vroeg ik Jan steeds wat ik kon doen of hoe iets moest. Hij zei al
snel: "Jochie, nu moet je eens goed horen, je werkt nu bij een
baas, dus zeg je ja baas en nee baas. Begrepen?"
Er werkte nog een knecht en een aardig meisje, Corry
Steenbrink. De baas zijn vader kwam altijd helpen bakken, een
aardige man. De oude Van Dommelen bracht in zijn tijd het
brood met een hondenkar rond, maar helaas had de zoon die kar
en de honden net weggedaan en nu ging alles met de fiets. Dat
vond ik wel jammer. Ik had ook wel eens met zo'n hondenkar
willen rijden. Ik bracht in de buurt brood rond met zo'n grote
fiets met een mand voorop en het was een doortrapper, dus zon-
der terugtraprem. De eerste dag ben ik wel dertien keer gevallen.
Het huilen stond me nader dan het lachen. Dat vallen had
iemand, die Jan van Dommelen niet kon uitstaan, gezien. Hij had
de politie gewaarschuwd en verteld dat Jan van Dommelen een
kind had werken in zijn bakkerij. Daar kwam toen de arbeidsin-
spectie op af. De baas is er nog goed vanaf gekomen, alleen
mocht ik niet meer werken, want ik was nog net geen veertien.
In september heb ik toen stiekem alleen maar binnen gewerkt.
Op 12 oktober 1927 stond ik 's morgens om negen uur op het
gemeentehuis te Vleuten om een arbeidskaart en een kaart voor
rentezegels op te halen. Toen mocht ik werkelijk werken.
Ik kreeg de damesfiets van vrouw Van Dommelen met een
mand erop en zo kon ik het brood wegbrengen in de buurt. Het
duurde niet lang of ik kon ook met de grote fiets overweg. Je
moest hem niet te vol laden. Zo leerde je het vanzelf. Die paar
)2udhuis
maanden voor mijn veertiende werkte ik voor de kost en elke
zaterdag kreeg ik een pakje Turmac sigaretten van f 0,25. Dat
was een mooi doosje en als je het open maakte lag er een heel
mooi zijden doekje bovenop, waar dan een vlinder, pauw of haan
op stond. Mijn zus heeft daar een mooi kussen van gemaakt.
Als ik om vier uur terugkwam van het brood rondbrengen,
ging ik afrekenen met de baas. Uit mijn hoofd wist ik wie wel en
wie niet betaald had. Opschrijven was er niet bij en Van
Dommelen wist altijd wat elke klant had genomen, hij was er
mee opgegroeid. Na het afrekenen moesten er op het plein, op die
plaats staat nu nog een pomp, twintig emmers water worden
gehaald voor het waterfomuis. Dat waterfomuis werd 's morgens
ook met hout aangestoken, want er was warm water voor het
brooddeeg nodig. Met een juk op je schouders haalde je twee
emmers per keer. Eén keer heen en terug was vijf minuten lopen.
Dan ging ik met de kruiwagen tien takkenbossen halen voor de
stenen oven die met hout werd gestookt. Die waren dichterbij te
halen. Op een stukje land stond een grote schelf met takkenbos-
sen, die de baas in de winter had gekocht, als er in de bossen rond
het Kasteel De Haar hout werd gekapt. Dat werd dan zo netjes en
vakkundig opgestapeld dat er nooit een takkenbos vanaf woei.
Onder de oven had je nog een oven en daar deed men dan netjes
naast elkaar de takkenbossen in. 's Morgens waren ze dan goed
droog. Als de oven 's morgens een paar uur had gebrand, schoof
men er een grote ijzeren staaf in en haalde daarmee de rest van
het hout eruit. De houtskool uit de oven ging in een doofpot. Met
een natte dweil aan een lange stok werd daarna de oven schoon-
gemaakt. Dan ging het brood erin op een dunne plank aan een
lange steel, een schieter, maar daar moest je flink op oefenen, dat
viel lang niet mee. De dweil werd later in de gracht die om het
dorp liep, uitgespoeld voor de volgende dag en zo liep het werk
-ocr page 77-
84
in een kringetje rond.
Voorjaar 1928 kregen wij een nieuwe oven, een Probat. Dat is
een heetwateroven die met van die grote kolen, vetkolen, werd
gestookt en omdat die bij de bakker zelf werden opgestapeld,
hoefde ik geen hout meer te slepen.
We kregen ook waterleiding in huis, dus water dragen was ook
niet meer nodig. Tjongejonge, wat een verbetering. Het kostte
zes weken om de nieuwe oven te bouwen. In die tijd bakten we
bij een boer, Klaas Neuteboom. Hij had een oude boerderij met
een ouderwetse bakoven, die erg klein was. Om de produktie te
halen moesten we dag en nacht bakken, 's Nachts bakte vader
Van Dommelen en wij overdag.
Vanaf juni 1928 kon de nieuwe oven gebruikt worden. Dat was
wat, het was een prachtoven met elektrisch licht erin en een ther-
mostaat. Een rijskast ernaast met stoom erin, om het brood vlug
te laten rijzen.
De bakkerij was voorzien van nieuwe tegels, een gootsteen
met wasbak en een mooie kraan. Wat waren wij rijk om bij zo'n
baas te mogen werken.
Helaas kreeg de baas op een keer ruzie met de knecht. Luit
Griffioen, en het liep zo hoog op dat de knecht wegliep. Toen
moest ik echt aan de slag. Deeg voor krentenbrood werd nog
altijd met de hand gekneed, dat mocht ik nu doen. Voor het ande-
re brooddeeg was een grote deegmachine. Daarnaast moest ik
nog altijd brood rondbrengen. Ik kon nu goed overweg met die
grote fiets en ik laadde hem nu ook knap vol. Dat brood rond-
brengen ging in de zomer wel aardig, maar zo gauw het septem-
ber was en het begon te regenen, waren de wegen bar slecht. Het
waren allemaal grindwegen, gras aan de kant, knotwilgen langs
de sloot. Twee keer in de week kwam ik in de boerenbuurt.
Dinsdag en vrijdag bediende ik Ockhuizen, de boerenbuurt met
vier boerderijen, waaronder die van mijn ouders. Bij de laatste
boerderij van Dirck van Dam, zette ik in de herfst en winter mijn
fiets neer en nam een paar broden en beschuit mee in een jute-
zak. Met de jutezak op mijn rug moest ik een kade van twee kilo-
meter aflopen, naar het stoomgemaal achterin de polder, met
daarachter een huis. Daar woonde Frans Steenbrink met zijn
moeder. Hij was door de gemeente Vleuten, want Haarzuilens
hoorde bij Vleuten, aangesteld als machinist. Als de polder over-
last kreeg van het vele regenwater, moest dat uit de Ouwenaar,
een watertje dat ook achterlangs ons land liep, weggepompt wor-
den. Uit de Ouwenaar pompte men het naar de andere kant van
de kade in een gracht, die het overtollige water weer in de Vecht
loosde.
Er stond een geweldige machine met een grote hoge schoor-
steen en die werd gestookt met van die grote kolen. In de zomer
werden die kolen met paard en wagen gebracht. Als het heel erg
regende moest Frans, ome Frans noemde ik hem, dag en nacht
stoken om de machine draaiende te houden. Menig kopje koffie
heb ik bij ome Frans gedronken als hij in zijn machinekamer
bezig was. Ik was weg van die apparatuur en het zag er allemaal
zo schoon uit. Veel rood koper, dat poetste hij altijd. Hij was een
aardige man en zat daar van God en iedereen verlaten, met zijn
moeder. Hij had een groot terrein, daarop liepen zes schapen,
twintig kippen, twee geiten en een hond. Als ik mijn brood had
afgegeven en had afgerekend, liep ik weer terug. Je kon daar niet
fietsen. Dat kostte zeker een uur. Dan ging ik door met mijn wijk,
richting Kockengen. Daar stond een stel grote boerderijen die
bewoond werden door grote gezinnen. Op een van die boerderij-
en woonde het gezin van Hein Verhoef, een gezin met drie doch-
ters, twee zonen, vader en moeder, allemaal volwassen mensen.
Ze hadden ook een grote zwarte hond en zo'n klein keffertje.
Nou, daar scheet ik altijd bagger. Bij het hek stapte ik al af, want
die rothonden vlogen altijd naar me toe. Ze hebben mij nooit
gebeten, maar toch was ik er bang voor. Die rotlui riepen die
beesten ook nooit terug, meestal stonden ze te lachen. Een van de
dochters, Martha, werd in augustus 1934 de vrouw van mijn
broer Piet. Daarna ging ik verder naar de laatste klant. Ik was om
vier uur van de rit terug en de dag daarna had ik de boerenbuurt
Portengen.
In die tijd kreeg men maar tweemaal per week vers
brood. Inmiddels hadden we een nieuwe eerste bediende gekre-
gen, hij heette Hendrik, was tweeëntwintig jaar en kwam uit
Woerden. Die eerste bediende kreeg de wijk Lage Haar en
Harmeien (de Breudijk geheten). De baas ging richting Vleuten.
Soms zei de baas 's morgens: "Als je nu goed opschiet en je
bent een half uur eerder terug uit je wijk, mag je helpen met
koekjes bakken". Nou, dan fietste ik mij rot en als ik dan eerder
thuis was, mocht ik koekjes door de chocolade halen, dat was al
heel wat. Moet je nu kijken, jonge mensen mogen alles al doen.
Toen moest je een poos in het vak zijn voor je een gebakje mocht
opspuiten. Al met al was ik heel blij om bij een bakker te mogen
werken. Nu verdiende ik zowaar f 5,= in de week en ik kreeg er
altijd een of twee pakjes sigaretten bij. Het was wel hard werken.
Mijn baas Jan van Dommelen was, jammer genoeg, altijd heel
geheimzinnig met zijn recepten. Zijn speculaasjes waren wel iets
aparts. Hij maakte heel lekkere, dunne, brosse speculaas die door
alle boeren in de omtrek werd gekocht. Als 's morgens het brood
gebakken was, koelde de oven wat af tot zo'n 200 graden en dan
bakte men pas het zogenaamde kleine goed.
Banketbakker
Een kennis, die als eerste bediende in de banketbakkerij bij Van
der Harg werkte, een zaak op de Amsterdamsestraatweg in
Utrecht, vertelde dat hij daar wegging en hij vroeg of het baantje
niks voor mij zou zijn. Hij vertelde ook dat de tweede bediende
zou weggaan. Op zondag 15 september 1928 ben ik samen met
broer Herman gaan solliciteren, want alleen mocht ik niet van
mijn moeder.
In die tijd waren de winkels nog open op zondagochtend. Het
was een mooie banketbakkerij, met twee etalages. Wat er stond
zag er allemaal even heerlijk en aantrekkelijk uit. Ik had mijn
fiets voor de etalage gezet en we gingen naar binnen. Herman
deed het woord.
De mevrouw ging naar achteren en er kwam een grote, dikke
man met een grote bos witte haren. Die is vroeger vast rood
geweest, dacht ik toen ik hem zag. We moesten in de kamer
komen en ik werd aangenomen als derde bediende voor f 5,= per
week, want ik kon in principe nog niks.
Op 15 oktober 1928, ik was net vijftien, kon ik beginnen, dat
was wel heel spannend. Mijn betrekking in het dorp bij Van
Dommelen moest ik opzeggen. "Denk erom", zeiden mijn
ouders, "dat je dat netjes en beleefd doet". Nou, ik deed het ook
heel beleefd. Wat er toen gebeurde! Er werden allerlei dingen
naar mijn hoofd geworpen. En hoe ik aan die nieuwe baan kwam,
of ik elke dag op en neer ging fietsen, wat ik wel in mijn hoofd
haalde, of mijn ouders het wisten enzovoort, enzovoort, uitein-
delijk mocht ik toch weg.
Op zaterdagavond, mijn laatste werkdag, netjes gedag gezegd
en bedankt natuurlijk. Ze konden het maar matig waarderen dat
ik na één jaar al wegging, gelukkig gaven ze me wel een goed
getuigschrift.
Slot
En zo ging Antoon Jansen uit Haarzuilens de wijde wereld in. In
zijn boek "Koken op stand" kunnen wij zijn belevenissen verder
volgen. Dit boek voor slechts f 25,= bij de Historische
Vereniging verkrijgbaar. Het wordt van harte aanbevolen.
-ocr page 78-
91
Damzigt
Boerderij, spijkerfabriek, buitenplaats, tehuis voor krankzinnige vrouwen
door J.W.Schoonderwoerd
In de archieven van het gerecht en van de kerken van Vleuten en De Meem vond ik enkele malen de vermelding van een spijkermakerij
in Vleuten (De Meem), hetgeen mijn belangstelling wekte voor deze vorm van bedrijf in de gemeente.Daamaast leefde er al langer het
plan om eens wat nadere gegevens te verzamelen over "Damzigt", een tehuis voor krankzinnige vrouwen in De Meem, waarover in
"Onze Gemeente" van oktober 1969 iets werd vermeld. Een en ander nazoekende vond ik al snel een verband tussen deze twee onder-
werpen en leek het mij de moeite waard dit stukje Meemse geschiedenis op papier te zetten.
bevoolen van zig uit haare huisinge te begeven. Gelijk dan ook
beiden, nog diezelfde avond, verpligt zijn geweest te voet naar
Utrecht te wandelen en zig voorts na Houten begeven hebben"
(waar hun oudste zoon Dirck woonde). Dit leidde er toe dat
Gerrit en Jannetje naar de notaris gingen en een akte lieten opma-
ken waarbij zijn hun schenking van 1768 herriepen en vernietig-
den . In deze akte is het voorgevallene uitvoerig weergegeven en
werd de bepaling opgenomen dat de herroeping aan Maria en
haar man zou worden betekend en dat daarvan kennis gegeven
zou worden aan de schout en het gerecht. Maria en haar man wei-
gerden daaraan echter gevolg te geven en daarom werd een
gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt. Aangezien beide
partijen echter langdurige en kostbare procedures voorzagen
hebben zij zich beraden om de problemen via een minnelijke
schikking uit de wereld te helpen. In een notariële akte gedateerd
23 januari en 17 febmari 1776 wordt een akkoord vastgelegd, dat
er in het kort op neerkomt dat Maria en haar man in het bezit blij-
ven van de geschonken roerende en onroerende goederen, met
uitzondering van de kleren en lijfsgoederen van Maria's ouders,
en dat zij ontslagen worden van de verdere verplichtingen in de
schenkingsakte opgenomen, doch daar tegenover een bedrag van
f. 575,- moeten betalen .
Jan de Bakker en Maria hebben toen, om aan het nodige geld
te komen, een hypothecaire lening gesloten van f. 8(X),- met als
onderpand hun huis en land. Geldgever was Martinus Wolff,
koopman te Utrecht. Jan en Maria hebben het echter met hun
boerderijtje niet kunnen bolwerken en als er beslag gelegd wordt
op hun 4 koeien wegens achterstallige pacht van land aan het
Kapittel van Sint Pieter, verkopen zij in juli 1777 hun eigen-
dommen aan hun geldgever. In de transportakte wordt het ver-
kochte omschreven als "zekere hofsteede bestaande in een huijs-
De familie Visser
Om te beginnen iets over de geschiedenis van de boerderij die in
dit verhaal een rol speelt. Rond 1720 woonde in Vleuten ene
Gerrit Visser (of Visscher), die omstreeks 1723 trouwde met
Jannetje Wouters van Helsdingen uit Reijerscop. Nadat zij tussen
1724 en 1735 vijf kinderen hadden gekregen vertrokken zij naar
Reijerscop, waar nog drie kinderen geboren werden.
Merkwaardig is dat van al deze kinderen geen doopregistraties
gevonden zijn, maar hun namen en leeftijden konden uit andere
bronnen geput worden.
In 1749 kwamen Gerrit en Jannetje weer naar De Meem, waar
zij een boerderij(tje) bewoonden langs de Rijn (zie afb.2, perceel
A). In 1756 kochten zij het door hen bewoonde huis met de bij-
behorende 2 morgen land (1 morgen = 0,85 ha). Het eigendom
werd formeel gesteld op naam van hun oudste zoon Dirck om te
voorkomen dat eventuele schuldeisers er greep op zouden kun-
nen krijgen.Een hypotheek van f. 500,- werd ook op Dircks naam
gesloten".
In 1768, als al hun kinderen getrouwd zijn, laten Gerrit en
Jannetje, inmiddels "hoogbejaard en buiten staat de kost te
gewinnen", een notariële akte opmaken , waarbij zij hun roeren-
de en onroerende goederen schenken aan hun jongste dochter
Maria, die in 1765 getrouwd was met Anthonij van Rijnsburg en
bij haar ouders inwoonde. De overwegingen tot deze schenking
waren dat alle andere kinderen een "uitzet naar hun vermogen"
hadden gekregen en dat Maria en haar man goed voor hen
gezorgd hadden. Aan deze schenking waren de voorwaarden ver-
bonden dat Maria en haar man de schulden van haar ouders op
zich namen, hen tot hun dood moesten huisvesten en verzorgen
en hen een ordentelijke begrafenis geven. Verder moesten zij aan
alle andere kinderen 10 daalders
uitkeren. Maria en haar man accep-
teerden deze voorwaarden en
beloofden ze punctueel te zullen
nakomen.
Op den duur boterde het echter
niet zo tussen Maria en haar
ouders, voornamelijk nadat haar
man Anthonij overleden was en zij
in 1775 hertrouwde met Jan de
Bakker uit Montfoort. Zij "heeft
zich niet ontzien haare ouders, niet
alleen op een zeer ondankbare,
maar ook kwaadaardige wijze te
behandelen en te bejegenen".
^e/7<
<"^^
Speciaal haar moeder moest het
ontgelden. Op 1 oktober 1775
escaleerden scheldpartijen en
bedreigingen zover, "dat zij 's
avonds haar ouders de woning
heeft opgezegd en onder een
menigte scheldwoorden, hun
Deel van de kadastrale kaart (bewerking RAU, schaal 1:10000) van De Meern in 1832, kadastrale
gemeente Vleuten, sectie A, 4e blad. (RAU Top.Atlas). Betreft het gebied tussen de Oude of Leidse
Rijn in het zuiden, de Woerdlaan (Schenkeldijk) in het westen en de Groenedijk in het noorden.
-ocr page 79-
92
inge, berg, schuur en twee mergen zoo boomgaard als weijland,
strekkende voor uit den Rhijn tot aan het bouwland van Jacob
van Veen, daar oostwaards de Heere Edele en Ridderschappen
deser Provintie en westwaards voornoemde Jacob van Veen naast
gelegen zijn" . Vermoedelijk is Jan de Bakker nog enige tijd als
huurder op de boerderij gebleven, wat blijkt uit een akte van
november 1777 , waarbij hij verklaart van Dirk van den
Haselkamp een koe "in het voeder" te hebben ontvangen.
Martinus Wolff
Martinus Wolff was koopman in ijzerwaren en woonde in
Utrecht. Hij was getrouwd met Catharina Margaretha Richard en
had 6 kinderen. In Utrecht had Wolff een groot huis met 14
kamers en extra grote kelders en een tuin, vanouds genaamd Het
Klaverblad, gelegen aan de westzijde van de Oude Gracht, tus-
sen de Geerte- en de Volderbrug, en nog een zestal andere hui-
zen. In het gerecht Oostveen bij Maartensdijk had hij een buiten-
huis met acht morgen grond, vanouds genaamd De Biesbosch, en
nog 28 1/2 morgen land.
Voordat hij het boerderijtje van Jan de Bakker kocht bezat
Martinus Wolff al land in De Meem en wel 7 morgen land op
Heijcop, die hij in 1772 kocht .
Het bezit van een hofstede in De Meem was voor Wolff aan-
leiding om daar een spij-
kermakerij te beginnen.
Dit blijkt uit een stuk in
het archief van het
gerecht van 13 december
11,
1779 waarin schout en
schepenen van Vleuten
en de Meem aan
Gedeputeerde Staten 's
Lands van Utrecht een
opgaaf doen van de
"Nieuw aangebouwde
huizen, ter plaatse waar
voorheen geen huis
gestaan heeft". Hierin is
vermeld: "Martinus
Wolff heeft doen bou-
wen vier wooningen en
perceel D), waarvan de aankoop ook niet werd geregistreerd.
In de manualen van de 100e en 50e penning (belasting) van het
gerecht Vleuten zijn in 1793 en 1795 enkele namen vermeld
van personen die knecht waren op de spijkermakerij en daar
woonden, te weten Jan Pieter Knijpers met zijn vrouw Aaltje
Wesseling, Johannes Delian met zijn vrouw Comelia en Jan
Nederhof (of Heijderhof), die slotenmaker was. Kennelijk kwa-
men er ook arbeiders uit Duitsland, want bij Delian en Nederhof
is vermeld dat zij kinderen hadden in de Keurpaltz. In het doop-
boek van de RK kerk van Ouden Rhijn zijn tussen 1802 en 1811
een achttal dopen geregistreerd van kinderen van ouders waarvan
als woonplaats de spijkermakerij werd vermeld. We vinden daar
de namen van Gijs Vervoom, Comelis Blankenstijn, Willem van
Rijnsoever, Pieter Degens en Antonius Waanders. Blijkens de
genoemde manualen woonde toen Evert de Bie op de boerderij
ten westen van Damzigt, die hij dus pachtte.
Kennelijk ging Martinus Wolff met zijn familie ook wel eens
per schuit naar zijn buitenhuis in De Meem, want in 1794 richt-
te hij een verzoek aan het stadsbestuur van Utrecht om toestem-
ming tot het maken van een overdekte stijger in de Leidsche
Vaart vóór het "plaatsje" Damzigt, welke toestemming hem op 7
juli 1794 werd verleend .
In november 1797 overleed Martinus Wolff, die blijkens het
Utrechtse begraaf-
boek bij de Geerte-
brug in Utrecht
woonde en meer- en
minderjarige kinde-
ren naliet. Hij werd
in de Domkerk be-
graven. In oktober
1799 vindt er op ver-
zoek van zijn wedu-
we een taxatie plaats
van de eigendom-
^                       17
men van Martinus .
Voorzover deze in
Vleuten zijn gelegen
werden deze gewaar-
deerd op f. 12.000,-
en omschreven als
annexe smederije tot de
Dezelfde kaart als afb.1, met daarop aangegeven het grondbezit van Martinus Wolff in
1794.
volgt:
nieuw aangelegde spij-
"- de buitenplaats
genaamd Damzigt neevens een boerenwoning mitsgaders acht
morgen land en daarop getimmerd gebouw dienende tot een spij-
kerfabriek met acht woningen voor arbeiders, voorts met stallin-
ge en koetshuis, schuur en varkenshok, alles staande en geleegen
onder den gerechte van Vleuten en de Meem op Langerak, strek-
kende voor uit den Ouden Rhijn tot aan den achterdijk toe, zijn-
de leenroerig aan den Huize den Ham;
-  een hofsteede bestaande in een huijsinge met berg, schuur en
twee mergen zoo bouwland, boomgaard als weij-land, strekken-
de uit den Rhijn tot aan het bouwland van Jacob van Veen (hier
wordt de perceelsomschrijving van de aankoopakte gebmikt,
want het bouwland van Jacob van Veen was toen al door Wolff
gekocht);
-  vijftien morgen bouwland gelegen als vooren, genaamd 't
Zand, strekkende van den Zanddijk tot aan het land van de heer
Kipp, leenroerig aan den heerlijkheid de Haer;
- een hofsteede bestaande in een huijsinge, berg en drie morgen
zo boomgaard als weijland, geleegen als vooren op Langerak bij
het Zand aan de Leijdse Vaart."
In deze omschrijving worden acht arbeiderswoningen
genoemd. Het is de vraag of dat juist is, want dan zouden er nog
vier woningen bijgebouwd moeten zijn en dat is nergens gevon-
den.
De spijkerfabriek is na Martinus' dood door zijn weduwe
kerfabriecq op desselver hofstede bij de Meem". En daarmee
wordt ook duidelijk waar de Meemse spijkerfabriek gestaan
heeft. Later heeft Wolff op de bij de boerderij behorende grond
een buitenhuis laten bouwen, dat Damzigt werd genoemd.
Waarom die naam is gekozen is niet duidelijk, want de enige
"dam" in de buurt was de Stadsdam, maar die lag er meer dan
een kilometer vandaan. Na de aankoop van de boerderij van Jan
de Bakker is Martinus Wolff ook eigenaar geworden van het
bouwland van Jacob van Veen ten noorden van die boerderij (zie
afb.2, perceel B), alhoewel uit het gerechtsarchief niet blijkt wan-
neer hij dat heeft gekocht.
In de loop der jaren heeft Wolff nog meer land gekocht en wel
in 1781 5 morgen land op Heijcop en in juni 1794 nog 2 mor-
gen land in Ouden Rhijn . In juli 1794 kocht hij van de erfgena-
men van Adriaan Hendrik Eversdijk nog een boerderij, die in de
transportakte omschreven wordt als "een hofsteede bestaande in
een huisinge en een berg met omtrend drie morgen zoo boom-
gaard als weiland, met de bepotingen en beplantinge daarop
staande en gelegen onder desen gerechte van Vleuten op
Langerak aan het Zandpad bij de Leidsche Vaart" . Uit latere
perceelsomschrijvingen blijkt dat deze boerderij nummer 11 had
en dus ten westen van Damzigt was gelegen (zie afb.2, perceel
C). Verder kwam hij nog in het bezit van 15 morgen land gele-
gen ten westen van de hiervoor vermelde boerderij (zie afb.2,
-ocr page 80-
93
te huis brengen op zodanige tijden als de verhuurderse zal komen
te bepalen."
Hieruit blijkt dat Damzigt toen door de familie Wolff nog als
buitenverblijf werd gebruikt (hoewel de verhuurde hofstede ook
Damzigt werd genoemd) en dat ook de spijkermakerij nog
bestond.
In augustus 1811 is Catharina op Damzigt overleden, waarna
de spijkerfabriek werd opgeheven. In 1812 besluiten haar erfge-
namen de eigendommen publiek te verkopen. Bij deze verko-
ping, die plaats vond op 13 april 1812, werden de in De Meem
gelegen eigendommen toegewezen aan zoon Comelis Jan Wolff,
die eerste luitenant was bij de nationale militie . Comelis had
drie hypotheken op zijn bezit, tot een totaal van f. 6.500,-.
In september 1814 geeft Comelis een volmacht aan notaris
Klaas Jansze Slagt om zijn eigendommen te verkopen , die toen
omschreven werden als volgt:
"Onder den geregte van Vleuten:
- een aangename en voor zomer en wintersaizoen zeer geschikte
buitenplaats, genaamd Damzigt, op Langerak aan de Leijdsche
Vaart, zandzijde nummero 8, met stal voor vier paarden, koets-
huis en twee woningen voor arbeiders, welke ieder aan huur doen
eene gulden per week, tezamen groot een morgen, strekkende
vóór uit den Oude Rhijn tot aan de volgende landerijen, daar
oostwaards de heer oud-secretaris Drieling en westwaards de
landen onder numero twee naast gelegen zijn.
-  eene hofstede, met daarop zijnde betimmering, genummerd
tien, met erve, grond en acht morgen weiland, strekkende vóór
uit den Ouden Rhijn tot aan de Achterdijk, daar oostwaards de
heer oud-secretaris Drieling en westwaards de volgende vijftien
morgen naast gelegen zijn, in huure gebraikt wordende bij
Comelis Oostrum.
-  vijftien morgen best bouwland, of zoo groot en klein die zijn
mogen, genaamd het Zand, strekkende vóór van den Zanddijk tot
aan de landen van mejuffrouw de weduwe Kipp, buiten huur.
-  eene hofstede, bestaande in eene huisinge of boerenwoning,
benevens drie morgen, zoo boomgaard als weiland, staande en
gelegen op Langerak bij het Zandpad aan de Leijdsche Vaart,
numero elf, wordende de huisinge in huur gebmikt bij Anthonij
Verhaar.
Onder den geregte van Heikop:
- zeven morgen wei- en hooiland, gelegen onder den geregte van
Heikop, daar van ouds de heer Pieter Namink oostwaards en
mevrouw de weduwe Eversdijk westwaards naast gelegen zijn
geweest.
- vijf morgen hooi- en weiland, of zoo groot en klein die gelegen
zijn onder den geregte van Heikop."
Bij deze veiling, die plaatsvond op 29 oktober 1814, werden de
te verkopen percelen, waarvoor in totaal f 8960,- werd geboden,
door de verkoper opgehouden . Op 1 juli 1816 werden de eigen-
dommen onderhands verkocht aan Gerard Groen, grondeigenaar
wonende onder Vleuten (Utrecht), voor de som vanf 10.000,- .
En daarmee komt er een einde aan zo'n 40 jaar grondbezit van
de familie Wolff in De Meem.
De families Groen en Kipp
Gerard Groen was in 1815 getrouwd met Comelia Catharina
Johanna Kipp. Zij hadden negen kinderen en woonden op de hof-
stede Elzenburg op de Hoge Weide. In 1827 verkocht Groen de
ten noorden en ten westen van Damzigt gelegen landerijen met
opstallen (sectie A nrs 377 t/m 379 en 389 t/m 393) aan Aaltje
van der Woord, weduwe van Daniel Freijers, wonende aan de
Klop onder de gemeente Zuilen . Het verkochte werd toen
omschreven als: "eene hofstede genaamd van ouds Damzigt en
thans de Baggerbeugel, getekend No. 10, staande onder de
gemeente Vleuten en de Meem, bestaande in een huizinge, twee
bergen, bakhuis en annexe schuur, voorts een huizinge No. 11 tot
twee woningen gemaakt".
Catharina voortgezet. In 1807 wordt er een boedelscheiding
opgemaakt, waarbij de eigendommen van Martinus voor de helft
op naam worden gesteld van zijn weduwe en voor de helft op
naam van zijn kinderen (en kleinkinderen) met recht van vrucht-
gebruik door hun moeder . In 1805 laat Catharina een testament
opmaken, waarin haar jongste zoon Comelis Jan wordt aange-
wezen als executeur-testamentair .
In 1809 wordt een akte van verhuur opgemaakt , waarbij
Catharina aan Pieter van Nieuwkerk, wonende onder den gereg-
te van Vleuten, verhuurt "de hofstede thans genaamd Damzigt,
bestaande in huizinge, twee bergen, een schuurtje en een var-
kenshok, nevens acht morgen weiland achter dezelve plaats, en
nog omtrent 14 1/2 morgen bouwland, mede aldaar, en nog zeven
morgen wei- en hooiland gelegen onder den gerecht van Heijcop,
voor de tijd van zes achtereenvolgende jaren, die ten aanzien van
de landerijen aanvang genomen hebben 1 januari en ten aanzien
van het getimmerte mei 1 mei 1809 en alzo eindigende ultimo
december 1814 en ultimo april 1815, jaarlijks voorde som van f.
650,-." Onder de vele voorwaarden van de verhuur, die in de akte
zijn vermeld, komen de volgende voor:
"- de vrouwe verhuurderse behoudt zich de grote schuur, bene-
vens het ledige erfje tussen de schuur en het Zandpad en de over-
weg naar de schuur om hetzelve ten allen tijde te gebruiken of te
doen gebruiken;
- de huurder zal het vijvertje, om de tuin lopende, moeten diepen
en schoonhouden tot zodanige wijdte en diepte als hem zal wor-
den opgegeven;
- de huurder is verplicht wanneer de verhuurderse of iemand van
haar huisgenoten buiten komen, het benodigde thee- of koffie-
water gekookt aan hetzelve te bezorgen en dat de verhuurderse
alleen of met haar gezelschap over het weiland zal mogen gaan
zo dikwijls zij zulks zal goedvinden;
- blijvende de tuin of erf voor de spijkermakerij, tot aan de schei-
sloot, ook aan en ten behoeve van de verhuurderse;
- de huurder zal de verhuurderse met haar huisgezin driemaal 's
jaars met wagen en paarden naar buiten moeten halen en weder
Fragment van de kadastrale kaart van 1832, schaal 1:2500,
waarop aangegeven de eigendommen van Gerard Groen (nrs.
380 t/m 388) en van de wed. D. Freijers (379 en 389 t/m 393).
-ocr page 81-
94
Dat deze hofstede van ouds Damzigt heette is waarschijnlijk
een onjuiste vermelding, want het buitenhuis heette Damzigt en
dat werd hierbij niet verkocht. De naam "De Baggerbeugel" is
alleen nog gevonden in een akte van 1848 ,waarbij de toenmali-
ge eigenaresse van de boerderij, Willemijntje Bakker, weduwe
van Teunis Harmse Freijers, enkele zakelijke rechten afkoopt, die
bij de koop in 1827 waren "voorbehouden door den vorigen eige-
naar van de hofstede de Baggerbeugel". Een van deze rechten
was "het recht van vrije passage door den deur staande achter de
van ouds genoemde spijkermakerij, over het erf van de koop-
ster". In diezelfde tijd verkocht Groen de 15 morgen land ten
westen van evenvermelde boerderij aan Thomas Hendrik Pauw.
In november 1833 overleed Gerard Groen. In januari 1835
vond er een scheiding van zijn eigendommen plaats, waarbij
Damzigt en de overige landerijen in De Meem werden toege-
scheiden aan zijn weduwe Comelia Kipp . Zij hertrouwde in
1835 met Gerardus Johannes Hendrikus van Bijlevelt, die burge-
meester van Vleuten was.
Tehuis voor krankzinnige vrouwen
Rond 1840 werd Damzigt verhuurd aan P.Mulder, vroeger eco-
noom van het gesticht voor krankzinnigen te Utrecht, die er een
gesticht (volgens de wet bewaarplaats geheten) voor krankzinni-
ge vrouwen uit de gegoede stand vestigde. In 1842 waren er vier
vrouwen gehuisvest. Bij koninklijk besluit van 25 juni 1843 werd
die bewaarplaats als zodanig officieel erkend op grond van de
wet van 1841 op de verpleging van krankzinnigen.
In een rapport van 1842 van de inspectie voor het krankzinni-
genwezen' wordt over Damzigt vermeld: "Eien buitenverblijf
met een ruime, zeer goed aangelegde tuin; het gebouw is een
woonhuis hetwelk geenszins het aanzien eener gevangenis
draagt; de kamers door de patiënten bewoond, zijn voldoende; de
vensters waren op het ogenblik der inspectie niet alle even zeer
beveiligd, waartoe echter de middelen voorhanden waren.
Versche lucht wordt even als in een woonhuis door opene ver-
sters ingebragt; het is alleen voor zachtzinnige (geen razende)
vrouwen bestemd; het mobilair is eenvoudig, maar goed; overal
houten vloeren; verwarming en verlichting geschiedt alleen in de
huishoudkamer in welke de patiënten veelal verblijven." "Het
eeten geschiedt gezamenlijk, aan de huistafel, op eene zeer fat-
soenlijke wijze, uit witte borden met zilveren lepels en vorken,
en met messen; het voedsel is een zeer goede burgerpot; zij sla-
pen op matrassen, de familie voorziet in de kleeding; de ver-
schooning schijnt zeer geregeld." "Geene geneeskundige behan-
deling wegens krankzinnigheid; een geneesheer wordt ingeval
van bijkomende ziekte gehaald; er worden alleen stille patiënten
verpleegd; de werkzaamheid bestaat in het repareren van eigen
kleeding, huishoudelijk werk, waartoe zij worden aangemoe-
digd; zij wandelen in den tuin, en deelen tot afleiding in de huis-
selijken omgang; de middelen van bedwang zijn dwangjak en
opsluiting in de kamer; als belooning rijden zij van tijd tot tijd
naar de stad; de vier patiënten waren rustig."
In 1843 vertrok Mulder met twee verpleegde vrouwen naar
Alphen aan den Rijn en deed zijn gesticht over aan Henri
Schnebbelie, die het huis toen huurde. Schnebbelie, die gemeen-
te-ontvanger was, hield toen echter slechts twee vrouwen en later
nog maar één vrouw over in zijn tehuis, wat te weinig was om
het in stand te houden. Bij koninklijk besluit van 25 april 1847
werd dan ook verklaard dat Damzigt heeft opgehouden bewaar-
plaats voor krankzinnige vrouwen te zijn.
In december 1846 liet Comelia Kipp Damzigt en het daarachter
gelegen land (sectie A nrs 380 t/m 388) veilen. Koper was
Christiaan Amoldus Moot, die in Utrecht woonde, voor een
29
bedrag van f. 5.620,- . De heer Moot heeft van 1847 tot 1856 op
Damzigt gewoond. Toen hij Damzigt kocht stonden er nog 3
huisjes (A385, 386 en 387) op het terrein bij de vroegere spij-
kerfabriek. Hij heeft daarna 2 huisjes (A385 en 386) laten afbre-
ken, zodat er nog 1 huisje (A387) overbleef.
In 1856 verkocht Moot zijn eigendommen aan Johannes
Henricus Scheurleer, die er tot 1859 heeft gewoond .
Damzigt wordt Rijnsoever
In 1860 verkocht Scheurleer het buiten aan Jonkheer Jacob Carel
Martens te Utrecht . Het overgedragene, toen genummerd B31,
werd omschreven als "de plaats genaamd Rijnsoever, vroeger
Damzigt", waaruit geconcludeerd kan worden dat toen, om
welke reden dan ook, de naam van het buiten was veranderd in
Rijnsoeven
Jonkheer Martens heeft er tot zijn dood in juli 1872 gewoond.
Zijn erfgenamen lieten het in 1873 veilen , waarbij het omschre-
ven werd als "Het buitenverblijf genaamd Rhijnsoever, bestaan-
de in een heerenhuis met voor weinige jaren nieuw gebouwd
koetshuis en stalling voor vier paarden, gemerkt als nrs 8 en 9,
twee schuren, hooiberg, erf, grond, weg, tuin en moestuin", in
totaal groot 1 ha 65 a 28 ca. Het werd voor f. 10.050,- gekocht
door Theodorus Klink, die volgens de koopakte
schoenmaker/veehouder was en in De Meem woonde.
Tlieodorus Kiink
Theodorus Klink was een zoon van Arie Andries Klink, die
schoenmaker en tapper was, en woonde in het café aan de
Zandweg tegenover de Meembrug. Hij werd in 1834 geboren en
blijkens het bevolkingsregister was hij in 1865 slager. Nadat hij
in 1873 Rijnsoever had gekocht is hij daar gaan wonen. In 1892
is hij gaan wonen in een huis dat hij achter Rijnsoever had
gebouwd. Het huis Rijnsover werd toen door hem verhuurd aan
de arts Guillaume Jean Henri Fumée voor een termijn van 6 jaar,
ingaande 1 mei 1892, voor f. 350,- per jaar, met een optie voor
nog 6 jaar voor een huur van f. 400,- per jaar . Fumée kreeg toe-
stemming op het gehuurde, ten noordoosten van het gehuurde
Rijnsoever, een stal met koetshuis te bouwen, die hij bij beëindi-
ging van de huur niet zou mogen afbreken, maar die dan aan de
eigenaar zou vervallen, met dien verstande, dat wanneer de huur
door overlijden van de huurder "of wegens zoodanige ongesteld
(75)© ■©
QÜ)
Fragment van de kadastrale kaart van omstreeks 1956. Van
rechts naar links de woningen Zandweg 70, 71 en 72 en de boer-
derijen Zandweg 73 en 74.
-ocr page 82-
95
(Pi^
''mm
■' \
1 ^J -...il ; ,
<; U^"-*. iv..7iSï w.iémfs 0 k'a hs«i'
^fflhf*
' '
1
* 1 ^^^t^--'^-^»--,.»..,^ _^^
-■■^"■^■t ^,. , , ^
'' '^^^^^^^^^H
fc*-
^w^^^^^^^
im^, ''« ;, ,^^^
R.K. kerk van Oudenrijn
Ingevolge voormelde testa-
mentaire bepaling bleef
Theodoms Broekhuizen na de
dood van Klink de boerderij,
genummerd B91 (later BI33
en tegenwoordig Zandweg
72/72a) huren. In 1953 kocht
Broekhuizen de boerderij van
de kerk. Het voorste deel van
het huis werd daarvan als
afzonderlijke woning afge-
splitst en in 1955 verkocht (zie
afb.4, nr A2514). Broekhuizen
overleed in 1959, waarna zijn
schoonzoon Theodorus van
Schaik er nog jaren heeft
gewoond.
Het huis Rijnsoever,
genummerd B89 (later B131
en tegenwoordig Zandweg
70), toen een rentenierswo-
Foto van de tegenwoordige bebouwing. Van rechts naar links de woningen Zandweg 70, 71 en 72/72a
ning genoemd, werd door het
kerkbestuur in 1924 verhuurd
aan Johannes de Goeij, voor
de tijd van 3 1/2jaar, ingaande 1 oktober 1924, voor f. 7(X),- per
jaar . Deze vertrok echter al spoedig, waarna het huis per 1 juni
1925 voor 3 jaar, met een optie voor nog 3 jaar, voor f. 650,- per
jaar verhuurd werd aan de beeldhouwer Hubert Ludwig
Jungblut , die er tot zijn overlijden in 1929 woonde, waarna zijn
weduwe er nog tot 1931 heeft gewoond. Daarna werd het nog
aan drie verschillende personen (Kooiman, Boer en Ebbing) ver-
huurd. In 1937 kreeg de kerk machtiging van het bisdom dit per-
ceel te verkopen voor f. 8(XX),- , waarna het in 1938 werd ver-
kocht aan Theodorus Tonen, die het bedrijf van melkslijter uitoe-
fende en er met zijn familie vele jaren heeft gewoond.
In 1920 werd door Comelis Antonius Groen, een kleinzoon
van de vroegere eigenaar Gerard Groen, die getrouwd was met
Wilhelmiena van Lint, op de grond van de kerk ten westen van
Rijnsoever een huis gebouwd, genummerd B90 (later BI32 en
tegenwoordig Zandweg 71), dat na hun dood aan de kerk kwam.
Groen woonde er tot zijn dood in 1928, waarna Wilhelmiena er
nog tot haar dood in 1946 heeft gewoond. Vanaf 1943 werd een
deel van de woning verhuurd aan Bartholomeus Antonius van
Lint (geen directe familie), die toen trouwde met Geertruida
Maria van Lint, een nicht van Wilhelmiena, en die er nog 13 jaar
heeft gewoond. Vanaf 1946 werd het overige deel van de woning
verhuurd aan A.H.van Oostwaard, die de woning in 1953 kocht
en er tot 1988 heeft gewoond.
heid dat deze zijn ambt niet langer mocht kunnen uitoefenen"
zou eindigen, aan hem gedurende de nog resterende tijd van de
12 jaar een vergoeding van f. 50,- per jaar zou worden betaald.
Fumée heeft er tot 1908 gewoond.
In 1909 liet Klink het herenhuis Rijnsoever afbreken en ernaast
een nieuwe woning bouwen, die ook Rijnsoever werd genoemd,
waarin hij toen is gaan wonen.
Rond 1890 heeft Klink de vroegere spijkermakerij met de
daarvoor staande huisjes laten verbouwen tot woning met schuur,
die hij met het achterliggende land als boerderij verhuurde. In
1908 werd deze boerderij verhuurd aan Theodorus Josephus
Broekhuizen .
Theodorus Klink, die getrouwd was met Theodora van der
Hans en geen kinderen had, vermaakte na de dood van zijn
vrouw in 1909 zijn eigendommen aan de katholieke kerk van
Oudenrijn, die ze door zijn dood in 1911 in eigendom kreeg. In
zijn testament werd ook vastgelegd dat gedurende 24 jaar na
zijn dood Theodorus Broekhuizen het recht op huur van de boer-
derij zou houden voor f. 900,- per jaar.
Bronnen:
RAU: Rijksarchief Utrecht
GAU: Gemeentearchief Utrecht
GAV: Archief gemeente Vleuten-De Meem
HV: Archief Historische vereniging
No: Notarieel archief
Do: Archief dorpsgerechten
1.  HV 2HC002 IVae.Oe.O."), 2HG014 1749.06.05
2.  RAU Do 2057 1756.06.29
3.  RAU Do 2058 1774.12.27 (1768.01.30)
4.  GAU No U272c0Ol, HV 2GC099 1775.11.04
5.  GAU No U272c001, HV 2GC106
1776.01.23 en 1776.02.17
6.  RAU Do 2058 1776.02.23
7.  RAU Do 2058 1777.07.07
8.  RAU Do 2058/2064 1777.07.02
9.  RAU Do 2058 1777.11.01
10.  GAV 1762 1779.12.13
11.  RAU Do 1647 1772.12.21
12.  RAU Do 1648 1781.03.19
13.  RAU Do 1648 1794.06.13
14.  RAU Do 2059 1794.07.22
15.  GAV 1800, HV
16. RAU Inv.77 Arch.RK Kerk Oudenrijn
nr 110 1794.07.07
17.  RAU Do 2059 1799.10.30
18.  RAU Do 2060 1807.01.07
19.  GAU No U320b002 1805.11.29
20.  GAU No U272c040,
HV2GB578 1809.10.27
21.  GAU No U272c052 1812.04.13
22.  GAU No U272c052 1814.09.19
23.  GAU No U272c052, HV 2GB055
1814.10.29
24.  GAU No U272c052 1816.07.01
25.  als 16, 1827.06.08
26.  als 16, nr 192 1848.11.04
27.  GAU No U318a021, HV 2GB109
28.  HV
29. GAU No U318d001, HV 2GB136 1846.12.19
30.  als 16, 1856.11.01
31. als 16, 1860.11.01
32.  als 16, 1873.03.22
33.  als 16, 1892.03.18
34.  als 16, nr 109 1908.08.29
35. als 16, nr 109 1910.03.12
36.  als 16, 1924.10.02
37.  als 16, 1925.06
38.  als 16, nr 118 1937.09.28
Verder de oude bevolkingsregisters, de registers van
de burgerlijke stand en de kadastrale registers van
de voormalige gemeente Vleuten.
-ocr page 83-
96
Nieuwjaar
Zo rond de jaarwisseling kijk ik altijd
weer eens terug naar het afgelopen jaar.
Ik blader wat in mijn aantekeningen, om
hiervan een verhaaltje te schrijven.
Wat me opvalt is dat de mensen in onze
dorpen steeds maar weinig woorden
gebruiken. Sommige zijn heel eenvoudig
en kort maar daardoor heel bijzonder.
Op school leren wij om heel netjes om
te gaan met de nederlanse taal, maar altijd
blijft er wat over van ons dialect.
Beleefdheid en behulpzaamheid staan bij
de dorpsbewoners hoog in het vaandel.
Met weinig woorden begroeten zij elkaar,
mannen tikken aan hun pet of zetten even
de hoed af. Dat meestal gepaard gaat met
een korte groet: Hoi!
Ontmoet men elkaar 's morgens dan
wordt dat: Moi!
De meest vreemde uitdrukking vond ik
altijd : Vor nou en dan noggis, wat bete-
kend voor nu en dan nog eens.
De dorpsbewoners helpen elkaar in aller-
lei omstandigheden. Is de moeder van een
gezin ziek, dan worden al haar taken zon-
der veel woorden overgenomen door de
buurvrouwen.
Daarna volgt dan altijd: Mag ikkie
bedanke? Het antwoord is dan altijd: Ja
hoor, vor nou en dan noggis.
Zo gebeurde er iets toen ik aan het tollen
was. Van mijn schoenveter had ik een
mooie zweep gemaakt om te tollen. Als
de veter dan wat gerafeld is, en je maakt
hem nat, krijgt de tol wat meer vaart, het
gevaar was echter dat de zweep strikte.
Op de Zandweg was ik aan het tollen,
en ja hoor, de tol vloog door een etalage-
ruit. Woedend kwam de winkelier naar
buiten en riep: Je word mooi bedankt
snotneus, waarop ik antwoordde: Ja
meneer, vor nou en dan noggis.
Natuurlijk kwam mijn vader dat te
weten, dus kreeg ik een pak slaag, met de
woorden: zo vor nou en dan noggis.
Op nieuwjaarsdag zijn de mensen wat
spraakzamer, ze wensen elkaar het aller-
beste en bedanken voor de hulp in het
afgelopen jaar.
Ze begroeten elkaar dan met Motjooo!
en het bedankje wordt beantwoord: met
Vor nou en dan noggis.
5IG^REN
In ons huis midden in het dorp, werd heel
veel de hulp in geroepen van mijn moe-
der.
Heel vaak ging ze oppassen bij een
gezin met kinderen. Steeds kwam ook
dezelfde buurvrouw een kopje suiker of
iets anders lenen. Ze bracht het bijna
nooit terug, en durfde toch steeds weer te
komen, omdat moeder steeds zei: Vor nou
en dan noggis.
Vandaag is het weer zo'n drukke dag,
eerst kwam iemand de fietspomp lenen,
en natuurlijk de buurvrouw voor een half
kopje suiker, en als het niet te veel
gevraagd is een half pakje boter en een
loodje koffie.
Daarna stond er een schipper voor de
deur te springen, hij moest nodig even uit
de broek, de plee is achter de schuur, zei
moe.
Moeder keek uit het raam, en zag een
vrouw in paniek op de Meembrug staan.
Ze snelde er naar toe. Mins, zei de vrouw,
mijn directoire elestiek is gespronge, ik
ken niet meer lopen.
In ons huis werd alles met veiligheids-
spelden weer opgelost, ze bleef nog wel
een uur koffie drinken.
Intussen was de buurvrouw weer ge-
komen, ze bracht het halve kopje suiker
terug, en of mijn moeder misschien drie
arepels en een handje groene zeep voor
haar te leen had. Ik breng het gauw weer
terug, zei de buurvrouw, maggikkie heel
erg bedanke? Och zei moeder, arm helpt
arm, vor nou en dan noggis.
Nu, bijna zestig jaar later heb ik deze
gebeurtenissen opgeschreven. Mijn ver-
haaltjes die ik de laatste tien jaar heb
geschreven zijn in een bundel uit ge-
geven, met tekeningen van Barbara.
Wij beiden wensen hierbij onze trouwe
lezers en lezeressen veel voorspoed in
1998.
Barbara wil graag voor u blijven teke-
nen, en ik wil blijven schrijven dus
zeggen wij: Vor nou en dan noggis!
De Meem 1938/1998
Theo van den Berg
Illustratie:
Barbara Gravendeel