-ocr page 1-
?;"' i" '\^ 3 t» 6 2
^ ^D
Van de voorzitter
'M
mg\i\HisromscHe vereniging
^ I i^VLEUTKN-Ot MKKRN-HAAiUUiLENS
Ergens in de herfst van 1980 is in een gere-
nommeerde kapperszaak in Vleuten het idee
geboren dat het hoog tijd werd de krachten
te bundelen om het cultureel erfgoed in onze
dorpen te beschrijven, te verzamelen en
voor verder verval te bewaren. Veel was
immers in de loop der eeuwen al verdwenen
door onkunde en onverschilligheid. Alle ont-
wikkelingen wezen erop, dat dat in onze tijd
weleens versneld door zou kunnen gaan.
Om een lang verhaal kort te maken, het
gebeuren in de kapperszaak leidde op 2 mei
1981 tot de oprichting van de Historische Vereniging Vleuten, De
Meern, Haarzuilens, onder leiding van een voorlopig bestuur. Men ging
met verve aan de slag. Al in september verscheen het eerste nummer
van ons tijdschrift, met o.a. artikelen over de verdwenen ridderhofstad
Bottestein en het centrum van De Meern einde 16e, begin 17e eeuw.
Een ambitieus programma werd gepresenteerd.Werkgroepen voor o.a.
genealogie, archeologie, handschriftkunde en dorpsfilms waren inmid-
dels aan het werk. Burgemeester Middelweerd deed een beroep op zijn
onderdanen om de vereniging in alle opzichten te steunen. In oktober
werd een expositie gehouden: "Wonen, werken en omgeving (Romeinse
tijd tot heden)", eerst in De Meern en de daaropvolgende week in
Vleuten. Deze trok meer dan 2000 belangstellenden. Het succes bleek
ook uit de snelle groei van het aantal leden: in mei 1981 waren dat er
100, ruim een jaar later al meer dan 450 (mede dank zij huisbezoek
afgelegd door bestuursleden!).
We zijn nu 20 jaar verder.De vereniging telt thans zon 825 leden.
Met gepaste trots kan worden vastgesteld dat het initiatief rijke vruch-
ten heeft gedragen. In het documentatiecentrum in de Broederschaps-
huisjes in Vleuten is een archief op cultuurhistorisch en genealogisch
gebied opgebouwd dat allerwege respect afdwingt. In het Kabinet in De
Meern is een interessante verzameling van vondsten en materialen
opgebouwd. Leerlingen van de basisscholen worden daar vertrouwd
gemaakt met de historie van hun woonomgeving. De archeologische
werkgroep was en is actief betrokken bij opgravingen in ons gebied.
Ons tijdschrift heeft heel veel onderzoek en studie over het verleden
van de streek en haar bewoners vastgelegd en toegankelijk gemaakt.
Dit alles is bereikt dank zij de enorme inzet van heel veel vrijwilligers
gedurende al die jaren. Wel iets om even bij stil te staan!
We gaan nu een nieuwe periode in als wijk in de stad Utrecht. In het
volgende nummer zal ik wat nader ingaan op de vraag hoe het bestuur
op alle veranderingen denkt in te spelen. Vooruitlopend daarop en als
teken daarvan ziet u dat ons orgaan in een nieuw jasje is gestoken: een
modern logo en een andere uitvoering. Dat moet misschien even wen-
nen, maar we zijn er van overtuigd dat het ook u zal bevallen.
De burgemeester eindigde zijn aanbeveling in het eerste nummer als
volgt: Dankzij de inspanningen van de Historische Vereniging zal blij-
ken, dat de historie van deze gemeente veel rijker is dan menigeen tot
nu toe kon vermoeden. Daarover zal geen twijfel meer bestaan!
P.K. Schenk
Inhoud                                                       biz.
Van de voorzitter                                                                    1
Verenigingsberichten                                                             2
De Stichtse Burgeroorlog (1)                                               4
Kosters en schoolmeesters in de 17e eeuw (1)           16
Transformatie (7)                                                                  23
Muizen                                                                                     26
Colofon
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
21e jaargang no. 1 maart 2001
De vereniging is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer V 479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
http://come.to/histvervdm
Dagelijks bestuur
Dr. Ir. P.K. Schenk / voorzitter
Telefoon 030-6774915
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon 030 - 6773000
P.G. de Rooij / penningmeester
Telefoon 030 - 6771483
A.J. van Zoeren / vice-voorzltter
Telefoon 030 - 6771263
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes
030-6774222
De Meern Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
/ 35.00 per jaar , per post ƒ 13.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
ƒ 10.00 leden / ƒ 12.50 niet-leden
Bankrelaties
ABN-AMRO Bank De Meern
rek. 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie            * '
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H. de Heus
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Telefoon 030 - 6662992
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern
-ocr page 2-
Veren igingsberichten
Op 7 oktober werden voor leden speciale
rondleidingen in kasteel De Haar georgani-
seerd, waaraan door 165 personen werd
deelgenomen.
Van het project ten behoeve van het
omgevingsonderwijs op de basisscholen
over de geschiedenis van de Romeinen werd
dit jaar door twee scholen gebruik gemaakt.
Op 22 mei werd een excursie georgani-
seerd naar de Stevenskerk en het Valkhof-
museum in Nijmegen, waaraan door 24 per-
sonen werd deelgenomen.
Ook dit jaar is de archeologische werk-
groep Ouden Rijn, gevormd door leden van
onze vereniging en leden van de
Archeologische Werkgemeenschap voor
Nederland, weer actief bezig geweest. Een
belangrijke activiteit was het onderzoek naar
de resten van een zeer oude boerderij annex
herberg in de Themater polder, waarvoor dit
jaar begonnen werd met opgravingswerk-
zaamheden.
Bij voortduring is het bestuur alert ge-
weest op de ontwikkeling van de uitbrei-
dingsplannen van Vleuten-De Meern. Met het
oog op de handhaving van monumentale
objecten werd een drietal brieven aan de
gemeente gezonden. Aan de raamplancom-
missie van de provincie werd een brief
geschreven betreffende het concept Raam-
plan Groengebied Utrecht-West.
Op 9 september organiseerde het Comité
Open Monumentendag een programma in de
N.H.kerk in Vleuten waarin de middeleeuwse
geschiedenis van ons gebied, met name die
van de ridderhofsteden langs de Oude Rijn,
centraal stond. Er werd daarbij medewerking
verleend door plaatselijke koren. Vanwege
het slechte weer was de opkomst matig.
Dank zij veel vrijwilligerswerk en een zorg-
vuldig beheer was de financieële positie van
de vereniging onveranderd gunstig en sluit
de jaarrekening met een batig saldo.
Aan het eind van dit verslag wil het bestuur
een woord van dank uitspreken aan allen die
zich dit jaar weer op enigerlei wijze voor de
vereniging ingezet hebben.
Expositie van schilderijen op
koninginnedag
Zoals gebruikelijk zullen wij op koninginne-
dag weer open huis houden in de
Broederschapshuisjes. Deze zal dit jaar
gecombineerd worden met een expositie van
schilderijen van plaatselijke schilders, waar-
van veel van Jac.Graafland. Deze expositie
vindt plaats in de hervormde kerk,
Schoolstraat 5.
Jaarverslag over 2000
Hierbij geven wij u een verkorte versie van het jaarverslag van de ver-
eniging.
Het ledental dat op 31 december 1999 799 bedroeg, vermeerderde
met 60 nieuwe inschrijvingen en verminderde met 36 afschrijvingen,
zodat het aantal leden per 31 december 2000 823 bedroeg.
Op 14 april werd een algemene vergadering gehouden, waar de
heren T.van den Berg, H.E.J.van Essen, J.H.J.Joosten en P.K.Schenk
werden herbenoemd als bestuurslid.
Op 3 november werd de functie van secretaris, die 12 1/2 jaar ver-
vuld werd door de heer J.W.Schoonderwoerd, overgenomen door de
plaatsvervangend secretaris de heer F.C.G.M.Besouw. Vanaf die datum
fungeert de heer Schoonderwoerd als plaatsvervangend secretaris.
Het bestuur vergaderde dit jaar 9 keer. Op de donderdagavonden
werden de gebruikelijke contactavonden van het bestuur gehouden.
Op 11 november heeft het gemeentebestuur van Vleuten-De Meern
de bijzondere verdiensten van de heer Schoonderwoerd, o.m. voor
onze vereniging, gewaardeerd door toekenning van de erepenning in
zilver van de gemeente.
Om onze statutaire doelstelling van het bevorderen van de kennis van
de historie van onze gemeente gestalte te geven was het beleid ook dit
jaar er weer op gericht op uitbreiding van het documentatiebezit van de
vereniging en het toegankelijk maken hiervan om de leden en andere
belangstellenden zoveel mogelijk informatie over de geschiedenis van
de gemeente en haar inwoners te kunnen geven. Gedurende het gehe-
le jaar werd daartoe door een aantal vrijwillige medewerkers in het
documentatiecentrum in de Broederschapshuisjes op de maandag- en
dinsdagmiddag en donderdagavond gewerkt aan het ordenen, regis-
treren en toegankelijk maken van onze documentatieverzamelingen,
die dit jaar weer verder werden uitgebreid. Ruim 120 personen brach-
ten dit jaar een bezoek aan het documentatiecentrum.
Onze Internet-site werd dit jaar door rond 150 belangstellenden
"bezocht".
Het aantal boekwerken in onze bibliotheek kwam op 1241 en er kwa-
men 20 jaargangen tijdschriften bij.
Het aantal foto's in ons fotoarchief kwam op 3675 en het aantal
negatieven op bijna 5700.
Er werden dit jaar kopieën geproduceerd van de 8 videobanden van
de Meernse dorpsfilms. Hiervan werden er 443 verkocht.
Dit jaar konden weer 4 nummers van ons tijdschrift gerealiseerd wor-
den met in totaal 96 pagina's tekst.
Er werden 23 artikelen geplaatst van 9 auteurs.
Ter gelegenheid van koninginnedag op 29 april en van de Vleutense
markt op 26 augustus werden in de Broederschapshuisjes weer open
dagen gehouden, waar kleine exposities werden ingericht.
Na de algemene vergadering op 18 april werd door de heren Trüm
en Odijk een lezing gegeven onder de titel "De van Zuyiens door de
eeuwen heen".
In de loop van het jaar werd viermaal een lezing over de geschiede-
nis van de gemeente gegeven en werden voor 3 groepen belangstel-
lenden rondleidingen en lezingen in het Kabinet verzorgd.
Op 28 januari, 24 maart, 28 april en 6 oktober werden in De Schalm
in De Meern een eerste vertoningen gegeven van de op videobanden
overgezette dorpsfilms van De Meern, die samen door meer dan 500
personen werden bezocht.
Op 3 dinsdagavonden in november werd een cursus "Genealogie
voor beginners" gegeven, waaraan 7 personen deelnamen.
Op 23 september nam de vereniging deel aan de voorlichtingsdag
voor nieuwe inwoners van de wijk Veldhuizen.
-ocr page 3-
wandeling door onze gemeente. Hierin zullen
vele interessante beelden uit onze dorpen
worden vertoond, waaronder verschillende
die wij kortgeleden verkregen hebben van
leden van de Filmclub De Broederschap, en
die nog niet eerder door ons werden ver-
toond.
Naast de leden zijn ook andere belangstel-
lenden hierbij welkom, de toegang is gratis.
Nieuwe vormgeving
Na twintig jaar bijna onveranderd te zijn uit-
gekomen, vond de redactie dat we dit jubi-
leumjaar moesten benutten voor een be-
scheiden aanpassing aan ons blad. De ver-
anderingen dienen de volgende doelen: het
verhogen van herkenning en leesbaarheid,
het verkrijgen van milieuvoordeel en het ver-
lagen van de kosten. Het verhogen van de
herkenning is terug te vinden in het door
Peter de Vries ontworpen nieuwe logo. Peter
ontwikkelde ook het oude logo, maar ook hij
was van mening dat er iets moest verande-
ren. Enerzijds omdat het oude logo teveel
deed denken aan het logo van de gezamen-
lijke kerken. Anderzijds omdat in het oude
logo de verschillende kernen van de oude
gemeente Vleuten-De Meern en Haarzuilens
niet voldoende te herkennen waren. Het nieu-
we logo doet aan iedereen recht. Vleuten
levert de toren van Ridderhofstad Den Ham,
De Meern levert een duiventoren van
Ridderhofstad Voorn en Haarzuilens is te her-
kennen aan een van de torens van Kasteel de
Haar. De leesbaarheid wordt verbeterd door
gebruik te maken van een schreefloze letter
en twee verschillende kolommen. Het weg-
vallen van de 'haaltjes' aan de oude letter
doet de tekst minder 'zweven'. Door ver-
schillende kolombreedtes te hanteren, kun-
nen we gemakkelijker uit de voeten met lig-
gende en staande foto's, zonder al te vaak
'uit het stramien' te lopen. Dit maakt het aan-
blik rustiger. Milieuwinst wordt gehaald door
gebruik te maken van een volledig houtvrij,
ongebleekt Bioset papier. Omdat het papier
tevens goedkoper is dan het vorige, bespa-
ren we ongeveer 20% op de kosten. Als laat-
ste hebben we een grote hoeveelheid adver-
tenties aangepast qua lay-out. Graag bedan-
ken we Frank Moed voor het vormgeven van
het binnenwerk en Peter de Vries voor het
nieuwe logo. We bedanken Drukkerij Jan
Evers voor het schenken van een extra kleur
en Astrid en Heleen voor de extra inzet bij
het omschakelen naar het nieuwe ontwerp.
Wij zijn tevreden over het resultaat, maar zijn
pas echt tevreden als u vindt dat de veran-
deringen verbeteringen betreffen.
De redactie.
Provinciale Archeologische Kroniek
In de afgelopen jaren verschenen de uitgaven van de Provinciale
Archeologische Kroniek over de jaren 1970 t/m 1997. In december
2000 is in deze door de provincie Utrecht en de Stichting Publicaties
Oud-Utrecht uitgegeven serie het boekje over de jaren 1998/1999 ver-
schenen. In die jaren zijn op veel plaatsen in onze provincie opgravin-
gen uitgevoerd. Er is uitgebreid gespeurd en er zijn vele belangrijke
vondsten gedaan. Van de 240 bladzijden van dit boekje betreffen er 50
Vleuten en De Meern. De kroniek is voor leden te koop in ons docu-
mentatiecentrum in de Broederschapshuisjes in Vleuten voor de prijs
van ƒ 5,- (winkelprijs ƒ 12,50).
Contributiebetaling
Vele leden hebben gevolg gegeven aan ons verzoek om de contribu-
tie vóór 1 februari te voldoen. Een aantal deed dit nog in februari,
doch een (klein) aantal heeft dat tot nu toe niet gedaan.
Wij verzoeken deze leden nogmaals om ons werk gemakkelijker te
maken en de contributie nu per omgaande te voldoen. Ter herinnering
is nog een 2e acceptgiro bijgevoegd.
Uitnodiging algemene ledenvergadering
Hiermee nodigen wij de leden uit voor de algemene vergadering van de
vereniging, welke gehouden zal worden op dinsdag 24 april 2001 in
het Verenigingsgebouw, Zandweg 147 De Meern.Aanvang 19.30 uur
Agenda
Opening.
Notulen van de vorige vergadering.
Jaarverslag over 2000.
Rekening over 2000:
a.  Verslag van de controlecommissie;
b.  Goedkeuring rekening en balans.
Benoeming nieuwe controlecommissie.
Vaststelling begroting voor 2002 en contributie voor 2002
(ongewijzigd).
(Her)benoeming bestuursleden.
8. Rondvraag en sluiting.
Het bestuur,
P.K.Schenk, voorzitter
F.C.G.M.Besouw, secretaris.
Toelichting
Agendapunten 3, 4 en 6: De hier bedoelde stukken liggen voor de
leden ter inzage op dinsdag 17 april en maandag 23 april van 14.00 -
17.00 uur en op donderdag 19 april van 19.30 - 22.00 uur in de
Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1 in Vleuten.
Agendapunt 7: Volgens het rooster van aftreden zijn dit jaar de heren
J.F.K.Kits Nieuwenkamp, A.W.Koot, J.W.Schoonderwoerd en A.van
Zoeren aan de beurt om af te treden. Hiervan is de heer
Schoonderwoerd herkiesbaar en wordt door het bestuur candidaat
gesteld. Daarnaast wordt door het bestuur de heer R.W.Pouw te
Vleuten candidaat gesteld. Door tenminste tien leden kunnen ook can-
didaten worden voorgedragen. Deze voordracht dient uiterlijk drie
dagen vóór de vergadering bij de secretaris te worden ingediend.
Dia-presentatie
Aansluitend aan de ledenvergadering is er om 20.00 uur een bijeen-
komst, waar een dia-presentatie gegeven zal worden, getiteld: Een
-ocr page 4-
door Arie A. Manten
DE HAAR CONTRA DEN HAM
De Stichtse Burgeroorlog (1)
Dit verhaal gaat over de Stichtse Burgeroorlog van 1481 - 1483. Een oorlog die tot nog bijna een eeuw nadien,
tot in het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648), door de mensen in Breukelen en omgeving de Grote
Oorlog werd genoemd.' Hij heeft dus een diepe indruk gemaakt en nagelaten. In Holland sprak men van de
Utrechtse Oorlog.
Toch wordt aan die oorlog, tot mijn verbazing, in de grote driedelige geschiedenis van de provincie Utrecht, die
in 1997 verscheen,' nauwelijks aandacht besteed. Dat verzuim wil ik een beetje helpen herstellen. Ik doe dat
vanuit een regionaal perspectief, wat wil zeggen dat ik aan de lotgevallen van mensen uit het westen van de
provincie Utrecht en gebeurtenissen die zich hier voltrokken wat meer aandacht zal geven dan aan de rest.
Als er vandaag de dag in de provincie Utrecht iets gebeurt, sla je de krant op of zet je de radio of TV aan en de
zaak Is meestal snel duidelijk. Als het om gebeurtenissen in de ver achter ons liggende Middeleeuwen gaat,
ligt het minder eenvoudig. In de tweede helft van de 15de eeuw waren de omstandigheden in diverse opzich-
ten anders dan nu. Eerst moet ik u dus wat achtergrondinformatie verschaffen.
ter voor een belangrijk deel elders, in de
politiek van de Bourgondische hertogen.
Hun rijk was één van die opkomende nieu-
we machtscentra. Daarom kan ik er niet
omheen mijn verhaal over deze oorlog bij
die Bourgondiërs en zo'n 120 jaar vóór
1481 te laten beginnen.
Omdat er in wat volgt nogal wat namen
voorkomen, heb ik de Afbeeldingen 2 en 4
gemaakt. Als u daar van tijd tot tijd ook een
oog op slaat, is het verhaal hopelijk wat
makkelijker te volgen.
In 1361 overleed de laatste hertog van
Bourgondië uit het geslacht Capet; zij wa-
ren leenmannen geweest van de Franse ko-
ning. De Franse koning Jan II kon toen dus
vrij beslissen wie hij daar als opvolger
wenste te benoemen. Dat werd zijn eigen,
jongere zoon Filips, bijgenaamd de Stoute,
die zichzelf al spoedig Filips van Bour-
gondië ging noemen.' Vader en zoon zagen
belangrijke mogelijkheden in het hertog-
dom Bourgondië. Als zoon van de koning
kon Filips zijn ambities om een belangrijk
man te worden gemakkelijker uitleven dan
een gewone leenman. En ambities had
Filips de Stoute, dat had hij op het slag-
veld, waar hij zich zijn bijnaam verwierf, al
duidelijk getoond.
Filips trouwde kort na zijn benoeming tot
hertog van Bourgondië met de toen nog
maar 19 jaar oude weduwe van zijn voor-
ganger, de Vlaamse prinses Margaretha
van Male. Daarmee kreeg hij tevens het
recht te zijner tijd zijn schoonvader op te
volgen in Vlaanderen. Bovendien kreeg
Filips van Bourgondië door dit huwelijk het
vooruitzicht op nog veel meer landen, die
zijn vrouw in de toekomst zou erven. Tot
die landen behoorden onder meer Franche-
Comté, Artois, Brabant en Limburg. De uit-
Bisschop als wereldlijk bestuurder
Tot 1528 was in het Sticht Utrecht niet alleen de geestelijke, maar
ook de wereldlijke macht in handen van de bisschop van Utrecht. Dat
samengaan begon ai in de 10de eeuw. In die tijd was zoiets niet on-
gewoon. Sedert de Romeinse keizer Constantijn de Grote in 312 tot
het christendom was overgegaan, gold de ideologie van de Kerk
Gods als christelijke én politieke gemeenschap. De maatschappij be-
schouwde men als fundamenteel afhankelijk van het christelijk ge-
loof, omdat die maatschappij toen gezien werd als een christelijk ge-
menebest, Gods Stad op aarde. Kerk en wereld, paus en keizer
hadden een gemeenschappelijk uitgangspunt: in een christelijke sa-
menleving leefde men naar Gods geboden en deze hadden zowel in
de geestelijke als in de wereldlijke sfeer het hoogste gezag.^
Het ideaal van één christenheid onder één, met de kerk samen-
werkend, wereldlijk gezag leefde na het Romeinse Rijk verder in het
Frankische Rijk, waarvan Karel de Grote de bekendste keizer was.
Het uiteenvallen van de politieke eenheid van het christelijke ge-
menebest, enige tijd na Karel de Grote, zorgde voor complicaties,
maar de idee van één grote eenheid leefde voort. Ze kreeg nieuwe
impulsen met de kroning van koning Otto I tot keizer in Rome in 962.
Zijn zeer uitgestrekte Duitse Rijk werd gezien als de opvolger van het
christelijke gemenebest waarover Karel de Grote had geregeerd.^
Het was deze koning/keizer Otto die als eerste de bisschop van
Utrecht tevens met wereldlijke macht bekleedde. De regionale be-
stuurders, leken zowel als geestelijken, dus hertogen en graven zo-
wel als bisschoppen, waren staatsrechtelijk leenmannen van hun
vorst.
Achtereenvolgende opvolgers van keizer Otto droegen tot hun kro-
ning tot keizer de veelzeggende titel van rooms-koning; slechts een
bekroning door de paus van Rome scheidde die wereldlijke macht-
hebber nog van de keizerstitel. Mogelijk herinnert u zich dat ook
Willem II graaf van Holland en Zeeland tot rooms-koning verkozen is
geweest (1247).
In de 12de eeuw begon de aantasting van de idee van het chris-
telijke gemenebest. Op verschillende plaatsen ontstonden nieuwe
machtscentra. Maar het duurde enkele eeuwen voordat die een-
heidsgedachte grotendeels verloren ging.
De groeiende invloedssfeer der Bourgondiërs
Bij het woord "burgeroorlog" wordt al snel gedacht aan een beperkt,
regionaal conflict. De oorzaak van de Stichtse Burgeroorlog lag ech-
-ocr page 5-
breiding van zijn Bourgondische rijk had een vlotte start.
Door het huwelijk van de dochter van Filips de Stoute, Margaretha
van Bourgondië geheten, met graaf Willem VI van Beieren, graaf van
Henegouwen, Holland en Zeeland, kwamen nieuwe gebiedsuitbreidin-
gen in zicht. Deze twee trouwden in 1385; op dezelfde dag trouwde,
eveneens in Kamerijk, zoon Jan van Bourgondië, genaamd Jan zonder
Vrees, met Margaretha van Beieren.^ De Bourgondiërs namen met deze
dubbele verbintenis tussen de families Van Bourgondië en Van Beieren
geen risico dat een lonkende machtsuitbreiding hen toch zou ontgaan.
Jan kreeg tijdens zijn bewind over Bourgondië, dat in 1404 begon, te
maken met de Franse koning Karel VI, die aan langdurige aanvallen van
zwakzinnigheid leed. Het machtsvacuüm dat aldus ontstond bracht de
Bourgondische familieleden van de koning er toe de macht te grijpen.
Dat werd echter door het huis van Oriéans en het huis van Armagnac
gedwarsboomd. Een slopende Franse burgerkrijg volgde.^ De Stichtse
Burgeroorlog was dus niet de enige burgeroorlog waarin een Van
Bourgondië een belangrijke rol speelde.
Jan zonder Vrees, die zijn Bourgondische rijk met enkele Franse ste-
den uitbreidde, werd in 1419 opgevolgd door zijn zoon Filips de
Goede. Behalve met zijn wettige echtgenote onderhield deze Filips ook
relaties met 24 andere vrouwen, bij wie hij ten minste 17 bastaardkin-
deren had. Daarvan zullen we er drie in ons verhaal tegenkomen.
Ondanks al zijn amoureuze bezigheden had Filips de Goede toch nog
tijd om in 1433 Holland, Zeeland en Henegouwen definitief binnen zijn
rijk te halen. Bovendien kocht hij Luxemburg van Elisabeth von Görlitz,
een oude weduwe die niets dan schulden had.'
Een moeilijkheid was dat Filips' gebieden niet aaneengesloten lagen,
maar in twee blokken, ruim 200 kilometer van elkaar en gescheiden
door het grondgebied van de aan elkaar grenzende hertogdommen Bar
en Lotharingen. Om van het "Benelux" deel van zijn rijk naar Bourgondië
en Franche-Comté te komen, moest men door het Franse graafschap
Champagne heen (zie afbeelding 1).
Over de volgende poging tot uitbreiding van de Bourgondische
invloedssfeer, over het Sticht Utrecht, zullen we het zometeen hebben.
Filips de Schone had er slag van belangrijke edellieden in zijn
Bourgondische gebied blijvend aan zich te binden. Een voorbeeld is de
stichting van de beroemd geworden Orde van het Gulden Vlies.
Daarmee vormde Filips een elite van hoge edelen die met hun opname
in de orde de ordesouverein verzekerden van hun trouw en bondge-
nootschap in ruil voor bijzondere voorrechten. Uiteraard hanteerde
Filips naar buiten toe vooral idealistische en religieuze motieven: het
streven naar het herleven van de Middeleeuwse ridderidealen en het
verdedigen van de christelijke kerk (het kruistochtidee).
Kleine lokale bestuurseenheoen
Het plaatselijke bestuur in het Sticht Utrecht was in die tijd zeer ver-
brokkeld.Het gebied van de huidige Gemeente Breukelen was toen ver-
deeld over ruim twintig zogeheten gerechtsheerlijkheden, kortweg
gerechten genoemd. Een enkel gerecht had een naar verhouding rede-
lijk grote omvang, zoals het Breukelen-Bisschopsgerecht, dat ten
noorden, westen en zuiden van het veel kleinere gerecht het Ronde
Dorp van Breukelen lag. Als ander uiterste waren er ook hele kleine
gerechtsheerlijkheden bij, die slechts een handvol boerenbedrijven
groot waren (Breukelerwaard, Vijfhoeven, Portengen-Nijenrodes-
gerecht). Kockengen was in de tweede helft van de 15de eeuw opge-
deeld in drieën: het Kockengen-Montfoortsgerecht, het Kockengen-De
Haargerecht en het Kockengen-Van Lockhorstgerecht.^ Spengen,
Portengen-Zuideinde, Laag-Nieuwkoop en Vijfhoeven (ten zuiden van
Kortrijk) waren vanaf het begin afzonderlijke gerechtsheerlijkheden. In
1476 werden echter Laag-Nieuwkoop en Portengen-Zuideinde samen
^— Grens van liat Heilig* nooow* Rijk
^^ souroondlscha g«bl«dm cndvr Filips d« Gosito
3TKKEN EN LANDEN ONDER DE BOURGONDISCHE HERTOGEN
UIT HET HUIS VAU)tS
Afb. 1. Het Bourgondische rijk ten tijde van
Filips de Goede van Bourgondië (Van Voorst
van Beest, 1977, biz. 25). Gebieden die alleen
onder Bourgondische invloed stonden, zoals
het bisdom Utrecht, zijn niet meegerekend.
onder dezelfde gerechtsheer geplaatst, de
heer van Den Ham.'
De Gemeente Vleuten-De Meern van anno
1999 was in de Late Middeleeuwen wat min-
der sterk versnipperd, maar telde toch ook
nog zo'n vijftien gerechtsheerlijkheden,
waarvan Vleuten de grootste en belangrijk-
ste was. Het deel dat geruime tijd de
Gemeente Haarzuilens vormde, omvatte
vroeger de gerechtsheerlijkheden De Haar,
Loefsgerecht van Ruwiel, de Hegge op
Themaat, Themaat en Themaat op den
Engh.'"
Binnen het Nedersticht, dus het gewest
Utrecht, was de burggraaf van Montfoort,
die tevens heer was van het Kockengen-
Montfoortsgerecht, een belangrijk man. Een
verbond met bisschop Rudolf van Diepholt
bezorgde burggraaf Hendrik IV de Rover van
Montfoort in het midden van de 15de eeuw
het recht om binnen zijn Montfoortse gebied
opnieuw de hoge heerlijkheid uit te oefe-
nen." De hoge heerlijkheid betrof de recht-
spraak in ernstige criminele zaken die tot lijf-
straffen of zelfs de doodstraf konden leiden.
Hoeken en Kabeljauwen,
Lichtenbergers en Lockhorsten
Niet lang daarna veranderde de politieke
situatie in het Sticht Utrecht ingrijpend. Op
24 maart 1455 overleed bisschop Rudolf
van Diepholt op zijn kasteel Ter Horst bij
Rhenen. Meteen begon, net als bij de vorige
-ocr page 6-
bisschopsvacature, een machtsstrijd om de opvolging. De oude tegen-
stelling in de stad Utrecht tussen de Lichtenbergers en de Lokhorsten
(die tevoren bekend stonden als de Gunterlingen) laaide in volle hevig-
heid weer op. De Lichtenbergse partij had vooral veel aristocratische
aanhang en voelde zich verwant aan de Hoekse partij in Holland, terwijl
de Lokhorsten in het bijzonder werden gesteund door de over het
algemeen zeer mondige ambachtslieden; zij stonden als Kabeljauws-
gezind te boek.
De Kabeljauwen (die achtergrondinformatie is voor het verstaan van
de gebeurtenissen die volgden heel belangrijk) waren voorstanders van
een krachtig gewestelijk gezag, waaronder orde en welvaart konden
gedijen. De adel met Hoekse sympathieën was vooral uit op behoud en
versterking van eigen macht en had dus een voorkeur voor een zwak-
ke gewestelijke bestuurder. Zij waren toen de mensen van het halen-
hebben-houden, de conservatieven. De herkomst van de namen
Hoeken en Kabeljauwen is onzeker.
Bisschopsverkiezing van 1455
Formeel moesten de kapittels de nieuwe bisschop aanwijzen. De sym-
pathie van veel kapittelheren ging traditioneel uit naar de Lichtenber-
gers. In die hoek bestond een voorkeur voor de Domproost Gijsbrecht
van Brederode, die evenals de overleden bisschop Rudolf van Diepholt
Hoeks/Lichtenbergsgezind was. Een bisschopsverkiezing was echter
eerder dat jaar de stad Utrecht uit waren
gezet, mochten terugkeren en dat zijn adel-
lijke medestanders hun gewapende aanhan-
gers binnen de stad mochten brengen.'*
Al spoedig kreeg Gijsbrecht het echter aan
de stok met de "kleine luiden" van de gilden,
die hij - telg uit een eeuwenoud adellijk
geslacht - niet als gelijkwaardige partners in
het stadsbestuur wenste te dulden. Een
opstand hing in de lucht, maar Gijsbrecht
zag kans zijn tegenstanders tijdig de stad uit
te laten zetten.
Voortzetting van de
bourgondisch-hollandse machts-
politiek
Filips de Goede van Bourgondië nam met de
afloop van de bisschopsverkiezing geen
genoegen. Hij wist paus Calixtus III af te hou-
den van een officiële benoeming van de
elect-bisschop Gijsbrecht van Brederode.
Vervolgens beloofde Filips de paus onder
meer dat hij een kruistocht naar het Heilige
Land zou organiseren (die overigens nooit is
uitgevoerd). Door dergelijk gemanipuleer
kreeg hij de paus zover dat hij David van
Bourgondië toch nog als bisschop van
Utrecht aanwees.'^
Hierna stelde Filips eerst zeker dat hij in
Holland over voldoende steun kon blijven
beschikken voor de verdere uitvoering van
zijn beleid. Behendig haakte hij in op de
vrees voor machtsuitbreiding door de Van
Brederodes, die nog altijd bij de Hollandse
steden bestond, nadat die zich in 1444 en
1445 duidelijk hadden opgesteld als leiders
van de Hoekse factie binnen de Hollandse
ridderschap.'^ Later was de opstelling van
de Van Brederodes weliswaar soepeler
geworden, mede doordat ze van de
Bourgondiërs hoge functies toebedeeld kre-
gen, maar de mogelijkheid van een nieuwe
confrontatie werd beslist niet uitgesloten
geacht. Het perspectief van een Van
Brederode op de Utrechtse bisschopszetel
stond de Hollandse steden daarom beslist
niet aan. Bovendien hoopten ze dat de
steeds weer opstekende politieke spannin-
gen tussen Holland en Utrecht zouden ver-
minderen als in beide gewesten een
Kabeljauwse landsheer aan het hoofd zou
staan. Dus gaven ze Filips zonder veel gepa-
laver hun steun. De Hollandse stadhouder
Joost van Lalaing en hertog Jan van Kleef
probeerden de Stichtenaren te bewegen
David toch maar als hun heer te erkennen.
De steden Amersfoort en Rhenen toonden
zich daartoe bereid, maar het Lichten-
bergs/Hoekse bestuur in de stad Utrecht,
waar door de elect Gijsbrecht van Brederode
Genealogie van de leden van het Bourgondische huis die in dit ver-
haal een rol spelen
Filips de Stoute
-------------------1
Margaretha van Bourgondië
X Willem VI van Beieren, graaf
van Henegouwen, Holland en
Zeeland
Jan zonder Vrees van Bourgondië
X Margaretha van Beieren
Filips de Goede van Bourgondië
bastaardzonen, onder andere
I
David van Bourgondië
Anton van Bourgondië
Filips van Bourgondië
Karel de Stoute van Bourgondië
Maria de Rijke van Bourgondië
X Maxüniliaan van Habsburg
Afb. 2. Genealogie van de leden van het Bourgondische huis die in dit
verhaal een rol spelen.
al lang geen puur Stichtse aangelegenheid meer.'^ De Kabeljauws-
gezinde graaf van Holland, hertog Filips de Goede van Bourgondië, zag
in de bisschopskeuze een goede mogelijkheid om zijn greep op het
buurgewest te vergroten en wenste daarom zijn bastaardzoon David
van Bourgondië op de Utrechtse bisschopszetel; deze was sinds enke-
le jaren bisschop van Térouanne (Terwaan) in Artois. De hertog van
Gelre schoof om soortgelijke redenen Steven van Beieren als kandidaat
naar voren.
Op 7 april 1455 kwam het kiescollege, het Kapittel-Generaal, in
Utrecht bijeen. Toen het tot een stemming kwam, gingen de ruim
zeventig uitgebrachte stemmen bijna allemaal naar de Domproost
Gijsbrecht van Brederode; twee stemmen gingen naar Steven van
Beieren en de Bourgondische kandidaat David kreeg geen enkele stem.
Daarmee werd Gijsbrecht van Brederode de bisschop-elect van het bis-
dom Utrecht. De meerderheid van de Utrechtse adel was daar heel
gelukkig mee. De Staten van Utrecht benoemden hem op 18 septem-
ber 1455 alvast tot "ruwaard" (landvoogd)." Van de stedelijke Raad
kreeg hij al spoedig gedaan dat zijn LichtenbergsAloekse vrienden, die
-ocr page 7-
en zijn aanhang nog maar kort tevoren een dreigend oproer van de
Kabeljauwsgezinde gilden met harde hand onderdrukt was, wilde daar
niet van horen.
De aldus ontstane situatie overziende, besloot Filips zijn militaire
hoofdkwartier op 30 juli 1455 te verplaatsen van Woerden naar
IJsselstein, niet ver van de stad Utrecht. Altijd voorzichtig, gaf deze
geslepen diplomaat prioriteit aan het uitoefenen van druk boven direct
gewapend ingrijpen. Af en toe liet Filips in het legerkamp de trompet-
ten en bazuinen klinken en de kanonnen bulderen, om zo de Utrechters
duidelijk te laten voelen dat het voor hen weinig zin had het op een
strijd te laten aankomen. De meesten begrepen die boodschap.'^
Ook Gijsbrecht van Brederode gaf toe. Hij deed afstand van zijn func-
tie als gekozen bisschop en als regent, tegen een ruime geldelijke ver-
goeding. In de vrede van IJsselstein werden de nieuwe machtsverhou-
dingen vastgelegd."
Bourgondische machtsovername in Utrecht
In 1456 werden stad en Sticht Utrecht daadwerkelijk en demonstratief
binnen de Bourgondische invloedssfeer gebracht. Hertog Filips trok op
5 augustus van dat jaar met een luisterrijk gevolg de stad binnen. Al
spoedig liet hij ook zijn bastaardzoon David daarheen komen. Nog in
diezelfde maand augustus werd David van Bourgondië geïnstalleerd als
bisschop van Utrecht. Eerst nam hij de wereldlijke macht in handen,
daarna liet hij zich in de Domkerk ook met de geestelijke macht bekle-
den.
Een tijdgenoot beschreef hoe David zijn intrede als bisschop hield
temidden van een gevolg van edelen. Hij was gekleed in harnas, alsof
hij een veroveraar van het land was, een wereldlijk vorst. De genoem-
de schrijver beschouwde het als een uiting van typisch Bourgondische
hovaardij.'^ David zou maar liefst 40 jaar, tot in 1496, bisschop van
Utrecht blijven.
Het door het vertrek van bisschop David vrijgekomen bisdom Ter-
waan werd toegewezen aan de Bourgondië-getrouwe graaf van
Vaudemont. In zijn machtspolitiek liet Filips de Goede geen gat vallen.
Voor de Hoeken in het Sticht was het aantreden van bisschop David
een grote omschakeling. Tegenover de aartsrivaal Holland, met meest-
al een Kabeljauwse graaf aan het hoofd, helde de Utrechtse bisschop
gewoonlijk over naar de Hoekse zijde. Dat was de in het gewest
Utrecht relatief sterke Hoekse factie al die tijd goed van pas gekomen.
En de Hoeken in Holland hadden, als ze het op hun thuisfront te
benauwd kregen, dichtbij een veilige uitwijkplaats gehad. Nu echter had
ook Utrecht een Kabeljauwsgezinde landsheer. Veel Stichtenaren vrees-
den dat met de installatie van bisschop David van Bourgondië een
nieuw tijdperk begonnen was, waarin van hun gewestelijke onafhanke-
lijkheid niet veel zou overblijven. En de Hoeksgezinde Hollanders voel-
den zich opgesloten in eigen land.
den, zonder meer weer als volwaardige bur-
gers op te nemen.
Een van de ergst ontevredenen met de wij-
ziging in het landsbestuur was de Hoekse
burggraaf Hendrik van Montfoort. In oktober
1456 steunde hij de tegenstanders van de
Bourgondiërs door met een gewapende
macht de stad Utrecht in te gaan."
Bijna een jaar later, in de nacht van 25 op
26 september 1457, ontkwam de bisschop,
die intussen uit de stad Utrecht was verdre-
ven, in het aan de Bourgondiërs wat loyalere
Amersfoort aan een aanslag door Reinoud
van Brederode en Hendrik van Montfoort.
David van Bourgondië kreeg daarna steun
van zijn halfbroer Anton, die in het Sticht
enigszins orde op zaken wist te stellen. De
Utrechters en de leiders van de Hoekse fac-
tie. Van Montfoort en Reinoud en Gijsbrecht
van Brederode, moesten zich vernederen en
hun heer om vergiffenis vragen.^"
Deze Reinoud II van Brederode was behal-
ve heer van Vianen en Ameide ook leenheer
van het Ronde Dorp van Breukelen en diver-
se andere goederen in en nabij het dorp
Afb. 3. Bisschop David van Bourgondië, ca.
1480 bron: Rijksmuseum Amsterdam HWA, IA
Breukelen. Zijn leenmannen voor deze
Breukelse goederen waren de Kabeljauws-
gezinde Gijsbrecht III van Nijenrode en
Herman Evertsz van Rijn; de laatstgenoemde
woonde binnen het Ronde Dorp van
Breukelen in de villa tussen Klapstraat (de
huidige Herenstraat) en de Vecht. Vooral als
het ging om eeuwenoude leenrelaties, kon-
den leenheer en leenman er verschillende
politieke inzichten op nahouden.
Montfoort
De gebeurtenissen in 1457 leidden niet tot
Voortdurend verzet
Met de installatie van David van Bourgondië als bisschop was de zaak
echter niet ten einde. Een aantal vooraanstaande Hoeksgezinde
Stichtenaren was niet van zins zich deze Bourgondische machtsover-
name en bisschopsbenoeming zomaar te laten welgevallen. Het lag
ook voor de hand dat de met vrijwel algemene stemmen door het
Kapittel-Generaal gekozen Gijsbrecht van Brederode zich niet zonder
meer blijvend opzij zou laten zetten. De Lichtenbergers en de kapittels
hadden schijnbaar hun nederlaag aanvaard, maar iedereen kon aan-
voelen dat ze geen goede gelegenheid zouden laten voorbijgaan om
zich van de niet door hen gekozen Bourgondiër te ontdoen. De door
Hoeksgezinden gedomineerde Raad van de stad Utrecht voelde er wei-
nig voor om Kabeljauwen, die de stad al dan niet vrijwillig verlaten had-
-ocr page 8-
een blijvende breuk tussen de bisschop en de burggraaf van Montfoort.
Het in 1297 aan de burggraaffamilie toegekende recht dat het bezit
van de burcht Montfoort met bijbehoren een eeuwigdurend leen zou
zijn, bleef van kracht. Dat bleek in 1461, toen Hendrik IV van Montfoort
was overleden. Zijn zoon Jan werd als vanzelfsprekend de nieuwe burg-
graaf. Op 21 mei 1461 reikte bisschop David van Bourgondië, ten over-
staan van een Kapittel-Generaal, aan Jan (Johan) III burggraaf van
Montfoort en heer van Purmerend tevens een leenbrief uit voor het
Kockengen-Montfoortsgerecht. In Holland werd Jan echter niet tot de
door de Kabeljauwen gedomineerde Staten toegelaten, hoewel hij op
basis van zijn goederenbezit in dat gewest meende recht te hebben op
een zetel. Dat motiveerde hem tot het actief bestrijden van de
Kabeljauwen.
In het voorjaar van 1481 verloren de Hoeken in Holland volledig de
strijd. Van Montfoort trok zich terug op zijn burcht in Montfoort. In de
Stichtse ridderschap had Jan van Montfoort zich ontwikkeld tot de
onbetwiste leider van de Hoekse factie. Ook in dat gewest kreeg hij
echter nog een appeltje te schillen met een Kabeljauwsgezinde
Bourgondiër.
Enige tijd na het aantreden van Jan III als burggraaf van Montfoort
trok bisschop David de conclusie dat burggraaf Jan in de rechtspraak
meer bevoegdheden uitoefende dan hem, de bisschop, eigenlijk zinde.
Dat liep uit op een ingrijpend besluit. In 1473 dwong David van
Bourgondië burggraaf Jan om alle papieren, waaruit aanspraken op de
hoge heerlijkheid bleken, bij hem in te leveren. Ze zijn daarna nooit
meer teruggevonden!
Het is aannemelijk dat deze vernederende ervaring de beslissende
aanleiding vormde van de voortrekkersrol die Jan van Montfoort daar-
na speelde in de verscherpte Hoekse reactie tegen de Bourgondische
overheersing. Zijn droom werd om het gewest Utrecht te maken tot een
machtscentrum der Hoeken. Een ambitie, die zou uitmonden in de
beruchte Stichtse Burgeroorlog van 1481 - 1483.
schop David van Bourgondië voorstond en
kwam daardoor tenslotte, zij het onder enige
druk, toch in het Hoekse kamp van Jan van
Montfoort terecht. Hij was echter bedachtza-
mer en minder fel in zijn optreden dan Van
Montfoort. Deze Dirk II van Zuylen van de
Haar vervulde diverse malen belangrijke poli-
tieke functies. Onder andere werd hij schout
en burgemeester van Utrecht. Daardoor
raakte hij uiteindelijk in de problemen.
Nijenrode
Tegenover deze Hoeksgezinden stond onder
meer de Kabeljauwsgezinde Gijsbrecht III van
Nijenrode, die in 1455 kasteelheer van
Nijenrode was geworden." In 1460 werd hij
door Filips van Bourgondië aangesteld als
baljuw van de beide Loosdrechten, Mijnden
en Teckop, die toen alle Hollands gebied
waren; deze functie droeg hij na vier jaar
met vriendelijke toestemming van de hertog
over aan zijn bastaardzoon en enige nako-
meling Hendrik van Nijenrode. In 1468 werd
Gijsbrecht ook genoemd onder de edelen die
Karel de Stoute van Bourgondië binnen 's-
Gravenhage als nieuwe graaf van Holland
verwelkomden.
Gijsbrecht III was heer van vier gerechts-
heerlijkheden: het Ronde Dorp van Breukelen
en, sedert 1474, ook Oud Aa, Otterspoor-
broek en Portengen-Nijenrodesgerecht."
Den Ham
Op kasteel Den Ham in Vleuten zetelde het
geslacht Uten Hamme.^'' Dat kasteel was
toen veel groter dan tegenwoordig, nu er
nog maar één kasteeltoren overeindstaat. In
1469 werd de Kabeljauwsgezinde Frederick
VI Uten Hamme heer van Den Ham en
Portengen-Zuideinde en in 1476 ook van
Laag-Nieuwkoop. Hij werd tevens in bis-
schoppelijke dienst maarschalk van het
Nedersticht, dus van het gewest Utrecht. Als
zodanig heeft hij zich krachtig ingezet ten
gunste van bisschop David van Bourgondië.
Ik heb hier nadrukkelijk stil willen staan bij
deze kasteelheren, die tevens lokale
bestuurders waren, om duidelijk te maken
hoezeer ook mensen uit onze regio bij de
verdeeldheid in het gewest Utrecht betrok-
ken waren.
Belangrijke personen in de Stichtse Burgeroorlog (1481 -1483)
Kabeljauwen/Lokhorsten
HoekenJLichtenbergers
David van Bourgondië
bisschop van Utrecht
Frederick VI Uten Hamme
heer van Den Ham, Portengen-
Jan III van Montfoort
burggraaf van Montfoort
heer van Kockengen-Montfoorts
Ehrk II van Zuylen van de Haar
Zuideinde en Laag-Nieuwkoop
Gijsbrecht III van Nijenrode
kasteelheer van Nijenrode
heer van het Bande Dorp van
Breukelen, Oud Aa en Otter-
spoorbroek
kasteelheer van De Haar
heer van Kockengen-De
Haargerecht en Spengen
Jacob van Zuylen van Nyevelt
Hendrik van Zuylen van Nyevelt
Vincentius van der Zwanenburch
Maximiliaan van Habsburg
Utrechts /Gelders ritmeester
Evert Zoudenbalch
regent van Holland
Joost van Lalaing
stadhouder van Holland
Engelbert van Kleef
ruwaard (landvoogd) van Utrecht
Afb. 4. Samenvattend overzicht van de belangrijke personen in de Stichtse
Burgeroorlog (1481 - 1483).
Andere Breukelse kastelen
Slot Ruwiel zal wat later in dit verhaal voor-
komen. De overige kastelen in de omgeving
van Breukelen lijken buiten het tumult van de
Stichtse Burgeroorlog te zijn gebleven. Het
huis Ter Aa maakte toen het eind mee van de
periode waarin het bewoond werd door het
oorspronkelijke geslacht Van der Aa; de laat-
Politieke verdeeldheid in onze regio
De Haar
In zijn politieke opstelling stond Jan van Montfoort ook in onze hoek
van het gewest Utrecht niet alleen.
Dirk II van Zuylen van de Haar, sedert 1449 heer van het Kockengen-
De Haargerecht en van Spengen en vanaf 1451 officieel kasteelheer
van De Haar,^' was aanvankelijk Kabeljauws; maar hij was tevens een
tegenstander van het centraliserende bestuur dat de Utrechtse bis-
-ocr page 9-
ste Van der Aa was een vrouw, Agnes, die in 1470 getrouwd was met
Gerard (Gerrit) van Renesse. Met hem begon de periode Van Renesse
van Ter Aa, die tot 1777 zou duren. Kasteel Gunterstein was sinds
1437 in het bezit van Daniël van Everdingen, die in ons gebied nauwe-
lijks sporen heeft nagelaten; hij overleed in 1483. Kasteel Oudaen was
vanaf 1451 van Ernst van Drakenborch, Utrechts stadsburger. Bij het
huis Ter Aa hoorde slechts een kleine gerechtsheerlijkheid. Gunterstein
en Oudaen hadden geen lokale bestuursmacht.
Bisschop David bestuurlijk hervormer
Het was duidelijk dat Davids positie in het sterk verdeelde bisdom
Utrecht afhankelijk was van de steun van zijn familie, in het bijzonder
zijn vader Filips de Goede van Bourgondië. Tegelijkertijd besefte David
dat hij er zelf ook al het mogelijke aan moest doen om zich zo goed
mogelijk te handhaven. Dat gold nog sterker nadat op 15 juni 1467
Filips de Goede in Brugge was overleden. Filips werd opgevolgd door
zijn wettige zoon hertog Karel van Bourgondië, beter bekend als Karel
de Stoute," die dus een halfbroer was van Filips' bastaardzoon bis-
schop David van Bourgondië.
Bisschop David trof een nog echt Middeleeuws gewest aan, waarin
onder Hoekse invloed de belangen van de landadel meestal boven het
algemeen belang gingen. Hij begon daarom dat Sticht om te vormen
tot een naar de begrippen van die tijd moderne staat.^^
Dat was een hevige trap tegen het zere
been van de stad Utrecht. Een Utrechtse
delegatie liet, onder bedreiging, IJsselstein
terugbrengen in de vroegere toestand van
weerloosheid. Het voorspelbare gevolg was
dat een Gelderse actie tegen IJsselstein
daarna in generlei opzicht meer tegen te
houden viel, diplomatiek niet en defensief
niet. Twee weken na het optreden van de
Utrechters drongen Gelderse krijgers
IJsselstein binnen en plunderden het.^^
Dat viel weer helemaal verkeerd in
Holland. Filips de Goede van Bourgondië,
graaf van Holland, was absoluut niet gediend
van een dergelijk optreden tegen een met
Holland gelieerde stad en een bevriend heer.
Hij sprak de heer van IJsselstein en zijn
onderdanen moed in en zorgde ervoor dat
hun onmisbare stadsmuren onverwijld her-
bouwd werden. Noch de stad Utrecht, noch
bisschop David had het lef of de lust dat te
verhinderen, ook al lag daar het verdrag uit
1419.
Stedelijk Utrechts privilege bedreigd
In 1462 dreigde een conflict met de bisschop over de rechten van de
stad Utrecht en zijn burgers uit te lopen op een gewapend onderling
treffen. De maarschalk van de bisschop had een Utrechts burger gear-
resteerd en naar Duurstede overgebracht, waar de bisschop toen
resideerde en zijn bisschoppelijke rechtbank zitting hield.
Het kasteel Duurstede was in 1449 bezit geworden van de bisschop
van Utrecht, toen de gevangen genomen Jacob van Gaasbeek het
afstond aan bisschop Rudolf van Diepholt. David van Bourgondië liet
het tegen de stadsmuur van Wijk bij Duurstede aangelegen kasteel
verbouwen. Hij ontwikkelde er een hofleven dat in internationaal aan-
zien stond. Daartoe droeg vooral het hoforkest bij. Behalve voor musi-
ci was de residentie van bisschop David ook een trefpunt voor geleer-
den, dichters en kunstenaars.
Het bericht in 1462 dat een zaak tegen een stadsburger van Utrecht
onttrokken werd aan berechting door de rechters binnen de eigen stad,
leidde in Utrecht tot hevige verontwaardiging. Het was een regelrechte
inbreuk op de eerder aan de stad verleende privileges. Een stadsleger
werd gemobiliseerd en trok op naar Duurstede. Bisschop David was tij-
dig geïnformeerd en trof maatregelen ter verdediging. Het Utrechtse
leger kwam het bisschoppelijke kasteel niet in. Maar toen het naar de
stad Utrecht terugkeerde, had het wel de toezegging gekregen dat de
maarschalk van de bisschop was ontslagen en kon het de gearres-
teerde stadgenoot als vrij man met zich meenemen."
Toenemende spanning met Holland
Gebeurtenissen in IJsselstein zorgden in 1466 opnieuw voor een ver-
hitting van de gemoederen in de stad Utrecht. De zelfstandige baronie
IJsselstein was een oude vijand van Utrecht. In 1419 had Utrecht de
verdedigingswerken van IJsselstein ontmanteld en laten afbreken; in
een verdrag was daarna vastgelegd dat de muren rond IJsselstein nooit
meer opgebouwd mochten worden. Een vete tussen de heer van
IJsselstein en de hertog van Gelre deed de IJsselsteiners in 1466 ech-
ter vrezen dat de Geldersen hun stad gewapenderhand zouden aan-
pakken. Ze wilden dat niet weerloos afwachten en herbouwden toch
maar hun stadsmuren.
Autocratische opvattingen van
Karel de Stoute van Bourgondië
Karel de Stoute zette de Bourgondische
machtspolitiek van zijn vader Filips de Goede
onverminderd voort. Maar hij kon minder
aandacht aan Utrecht besteden, omdat al
meteen bij zijn troonsbestijging in 1467
Vlaamse steden, als Gent, Antwerpen, Lier
en Mechelen, in opstand kwamen. Na hun
onderwerping liet hij hun leidslieden op ver-
nederende wijze om vergiffenis smeken,
waarna hij hen uit de hoogte toevoegde:
"door deze onderwerping, indien gij uw
beloften houdt en ze ten uitvoer wilt bren-
gen, indien gij goede mensen en kinderen
wilt zijn, zoals het hoort, kunt gij onze gunst
krijgen en zullen wij een goede vorst zijn".
De Vlamingen gedroegen zich echter niet
echt zoals Karel dat wenste, zoals onder
meer bleek uit een toespraak die hij op 12
juli 1475 hield tijdens de vergadering van de
Staten van Vlaanderen. Daar hield hij zijn
gehoor voor dat verzet tegen de bevelen van
de vorst zwaar zal worden bestraft. "Niet
alleen hun goederen worden verbeurd ver-
klaard, maar ook die van hun erfgenamen.
Geen gewone doodstraf, maar vierendeling."
Daarna volgden nog enkele zinnen, die teke-
nend waren voor de politieke theorieën van
het Bourgondische hof: onderdanen die
geweigerd hebben bestuurd te worden gelijk
kinderen door hun vader zullen "voortaan
bestuurd worden als onderdanen door hun
heer, die zijn heerlijkheid van God en van nie-
mand anders heeft gekregen en vorst blijft
zolang het God behaagt. [. . . ] Het volstaat,
-ocr page 10-
10
het boek der koningen in de bijbel te lezen, waar God uitdrukkelijk de
macht der vorsten over hun onderdanen heeft beschreven."^'
De Bourgondiërs mochten dan autocraten zijn, ze waren ook degelij-
ke bestuurders. Zo stelden zij in 1477 een kamer in die de kosten en
opbrengsten van hun verspreid gelegen bezittingen moest controleren
en die kan gelden als de oudste voorganger van onze huidige
Algemene Rekenkamer.
Tegenzetten van bisschop David
In 1470 trad bisschop David van Bourgondië hard op tegen zijn tegen-
standers. Reinoud II van Brederode, Walraven van Brederode en enke-
le bastaardzonen van Reinoud werden bij verrassing bij Duurstede
gevangen genomen; Domproost Gijsbrecht van Brederode, diens bas-
taardzoon Joris en de Utrechtse schout Jan van Amerongen overkwam
hetzelfde in Utrecht. Het lukte David niet om ook de Hoekse voorman-
nen Jan van Montfoort en Jacob van Zuyien van Nyevelt in handen te
krijgen; vermoedelijk hadden zij op het juiste moment onraad geroken
en zich tijdig uit de voeten weten te maken. De gevangenen werden op
harde wijze aangepakt. Op de pijnbank koos Reinoud van Brederode de
zijde van bisschop David.
Na geruime tijd werd Reinoud van Brederode op last van Karel de
Stoute, halfbroer van David en graaf van Holland, vrijgelaten omdat een
ridder in de Orde van het Gulden Vlies zo niet behandeld mocht worden.
In 1473 overleed Reinoud echter onder verdachte omstandigheden,
mogelijk door vergiftiging.
Walraven van Brederode zag kans te ontsnappen en werd daarna met
gejuich in Vianen, de thuisbasis van deze tak van de Van Brederodes,
ingehaald.
Domproost Gijsbrecht van Brederode was na jaren gevangenschap
geestelijk en lichamelijk aan het eind van zijn krachten en liet zich wel-
gevallen dat hij vrij kon komen als hij zijn Domproostschap opgaf, een
boete betaalde en buiten het Sticht in ballingschap zou gaan.^°
De stad Utrecht bleef, ook na de in 1470 gevoerde actie tegen een
aantal van bisschop Davids belangrijkste tegenstrevers, een van de
belangrijkste verzetshaarden, waardoor de bisschop zich genoodzaakt
zag meestal te resideren in zijn slot in Wijk bij Duurstede. Utrecht was
trots op haar oude rechten en privileges en wenste daar geen afstand
van te doen. Conflicten waren aan de orde van de dag, totdat David van
Bourgondië in 1470 bestuur en rechtspraak in de stad geheel in zijn
macht wist te krijgen. Hij besloot voortaan zelf de leden van de stede-
lijke Raad te zullen benoemen en stelde tevens een hem welgevallige
schout en bisschopsgezinde schepenen aan. Ook trok hij allerlei
bevoegdheden aan zich die van oudsher tot de Utrechtse privileges
behoord hadden. Bovendien besnoeide hij het gezag dat het stadsbe-
stuur zich buiten de stadspoorten ten koste van de bisschop toegeëi-
gend had. In dat kader bracht David van Bourgondië de tollen in
Maarssen, Het Gein en Vreeswijk onder zijn controle, wat een tegen-
slag betekende voor de in die eeuw juist weer opbloeiende Utrechtse
handel.
De munt, die oorspronkelijk in Rhenen gevestigd was, liet David in
1474 verplaatsen naar Wijk bij Duurstede, in de onmiddellijke omge-
ving van zijn kasteel. Het argument van de bisschop was dat hij mis-
bruiken wilde voorkomen, maar velen vreesden voor muntverzwakking,
omdat de bisschop altijd veel geld nodig had.^'
De "Schive" een landsheerlijk hof van appèl
Bisschop David stelde ook een hooggerechtshof in voor het hele
gebied van het Sticht, zodat iedere ingezetene die zich op juridisch ter-
rein tekortgedaan voelde voortaan gebruik kon maken van een recht
van appèl.^^ Dat gebeurde tegen de zin van een belangrijk deel van de
lokale gerechtsheren en van de stad Utrecht.
Het nieuwe instituut stond al snel bekend
als de "Schive", de schijf, zo genoemd naar
de ronde tafel waaraan de leden waren geze-
ten. Het feit dat voortaan alle rechtszaken
ook in hoger beroep konden worden behan-
deld, ging uiteraard ten koste van de status
van de plaatselijke rechtscolleges, de recht-
banken van de steden en de schepenbanken
in de gerechtsheerlijkheden. De maatschap-
pelijke bovenlaag van die tijd, die vooral
werd gevormd door gevestigde edelen op
het platteland en patriciërs in de steden, was
gewend aan een nogal grote autonomie, en
ervoer de Schive als een onaangename con-
trole van bovenaf. Voor het gewone volk was
deze maatregel echter het tegendeel van
tiranniek.
Alle rechters in de Schive kwamen voort
uit de bisschoppelijke raad van David en
waren hem dus volledig toegewijd. In die
raad zaten vrij veel vreemdelingen, ook
Franstaligen, en er werden ook mensen in
opgenomen uit de lagere adel en de burge-
rij." De vooraanstaande Stichtse adellijke
families stonden bij benoemingen in de raad
nagenoeg geheel buiten spel, wat hen zeer
slecht zinde. Zij zagen de Bourgondiër als
een handlanger van een Frans cultureel
imperialisme avant la lettre, druk in de weer
met het verbasteren van Stichtse tradities.
Hernieuwde polarisatie
Na de dood van zijn halfbroer Karel de
Stoute, in 1477 op een slagveld bij Nancy,
werd het voor bisschop David van
Bourgondië heel moeilijk. Hij had even geen
rugdekking vanuit het hoogste Bourgon-
dische gezag.^^ Want Karel liet alleen een 22-
jarige dochter, hertogin Maria, na om hem
op te volgen, en zij kreeg al meteen te
maken met een oorlog met koning Lodewijk
XI van Frankrijk.^* Maria, die vanwege haar
veelbegeerde erfenis geruime tijd gold als
de verloofde van Europa [novia de Europa)
en daarom ook Maria de Rijke werd
genoemd, moest nu een dringend beroep
doen op haar - door haar vader uitverkoren -
verloofde Maximiliaan van Oostenrijk, zoon
van Frederik III aartshertog van Oostenrijk,
om haar te verdedigen tegen de Franse
koning en de Vlaamse steden. Kort daarop
trouwden Maria en Maximiliaan. Dat huwelijk
zou later van grote invloed blijken op de ont-
wikkelingen in onze Lage Landen, want de
om hun voordelige huwelijken bekend staan-
de Habsburgers waren nog succesvoller
imperiumbouwers dan de Bourgondiërs.
De stad Utrecht werd na de dood van Karel
de Stoute onrustig. De Raad van de stad
-ocr page 11-
11
verzocht bisschop David van Bourgondië om Duurstede te verlaten en
naar zijn officiële bisschopsresidentie Utrecht terug te komen, maar
David negeerde die wens. Dat verkleinde het gezag van de bisschop in
zijn bisschopsstad. De Raad begon bestuurlijke veranderingen die
David had doorgevoerd voorzichtig terug te draaien naar de oude situ-
atie. De schepenburgemeester trok de beëdiging van schepenen aan
zich. De in de stad gevestigde "Schive", het hof van appèl, werd door
de Raad opgeheven.
De oppositie verbreedde zich. De kapittels traden eveneens met grie-
ven naar voren. Op 11 mei 1477 kwam een groot deel van het draag-
vlak van de Staten van Utrecht, te weten de Raad van de stad Utrecht,
de Stichtse ridderschap en de geestelijkheid, met een gezamenlijke
memorie van grieven naar buiten. Het antwoord daarop, dat bisschop
David al op 14 mei bij de Staten liet bezorgen, getuigde ervan dat hij
zich niet in een hoek wenste te laten drukken. Hij noemde de beschul-
digingen vaag en onduidelijk, vooral omdat in de passage over het wil-
lekeurig gevangennemen van personen geen namen waren genoemd
van mensen die dat overkomen zou zijn. Tevens roemde hij de beteke-
nis van de door hem doorgevoerde rechts- en andere hervormingen.^^
Voor de Staten van Utrecht was deze reactie zeer onvoldoende. Ze
deelden de namen mee van slachtoffers van Davids arrestatiebeleid,
wezen opnieuw op de corruptie bij de bisschoppelijke rechtspleging en
drongen er nogmaals op aan dat de bisschop zich zou houden aan de
ruim een eeuw oude, in 1375 door bisschop Arnold van Horne afgege-
ven, Stichtse Landbrief, die sindsdien zo ongeveer als de grondwet van
het gewest gold. Zou de bisschop dat loyaal doen, dan beloofden de
Staten van hun kant zich als goede onderdanen te zullen gedragen.
David van Bourgondië hulde zich echter verder in stilzwijgen.
Daarop ondernamen de Overijsselse steden uit het Oversticht een
bemiddelingspoging. Die leidde op 28 juni 1477 tot een overeenkomst
tussen bisschop en Staten die bekend staat als de Compositie. David
moest verscheidene stappen terug doen, waartegenover stond dat de
andere partij zijn verzet tegen hem zou staken. In de praktijk liet David
echter nauwelijks enige gelegenheid voorbijgaan om de Compositie te
ontduiken.^*
Weer een rechtsconflict tussen bisschop en stad
Utrecht
In 1478 deed zich een confrontatie voor, die vergelijkbaar was met het
eerder besproken rechtsconflict in 1462. Het ging ditmaal om de pries-
ter Dirk van Heusden, die buiten de Utrechtse Weerdpoort met goed-
keuring van de bisschop een kapel had ingericht.^^ Hij wist daar grote
aantallen gelovigen naar zich toe te trekken. Dat was tegen de zin van
de parochiegeestelijken in de stad. Zij dienden een klacht in bij de bis-
schop. Toen bleek dat Van Heusden zich van bedrieglijke middelen was
gaan bedienen, leidde dat bij de consecratie van de kapel tot handtas-
telijkheden. Daardoor werd ingrijpen van hogerhand noodzakelijk, met
alle nasleep vandien. Voor Van Heusden was een rechtszaak in
Duurstede, waartoe de bisschop besloot, gunstiger dan een proces dat
gevoerd zou worden in de stad van zijn opponenten. Hij liet die gang
van zaken daarom onweersproken over zich komen. De andere partij
beriep zich echter ook in dit geval op de oude Utrechtse rechtsregel,
die verbood dat Utrechtse burgers betrokken werden in een geding dat
buiten de eigen stad werd berecht.
Dirk van Heusden, die had meegewerkt aan de overtreding van de
Utrechtse rechtsregel, werd het verblijf binnen de stad voor een perio-
de van tien jaar ontzegd. En de bisschop herinnerde men aan zijn nog
maar kort tevoren herhaalde belofte dat hij de Utrechtse rechtsregels
en privileges naar beste vermogen zou handhaven.
Dat deze zaak nog een staart kreeg, die leidde tot een brief van de
paus met het bevel om Dirk van Heusden
weer tot de stad toe te laten, mag hier ver-
der onbesproken blijven.
Plattelandsbevolking
In 1479 was de polarisatie tussen landsheer
en Staten weer zover opgelopen dat de
Staten van Utrecht een nieuwe memorie van
grieven aan de bisschop voorlegden.
Bisschop David van Bourgondië beloofde
beterschap, maar ook ditmaal kwam er wei-
nig van terecht. Daardoor liep de spanning
opnieuw op.
Hoe ondergingen de gewone mensen bui-
ten de stad Utrecht al deze gebeurtenissen?
Voor de plattelandsbevolking was het onver-
standig om openlijk politieke kleur te beken-
nen, in het bijzonder als hun voorkeur uitging
naar een andere partij dan die waarvoor hun
gerechtsheer had gekozen. Dat verklaart
vermoedelijk waarom ik geen archiefstukken
heb kunnen vinden waaruit een duidelijk
beeld te krijgen valt van de politieke opvat-
tingen der plattelanders.
Het zou mij echter niet verbazen als er
onder hen meer sympathie voor de
Kabeljauwen werd gevonden dan voor de
Hoeken. De boeren hadden, evenals de
Kabeljauwen, belang bij een krachtig en rust-
brengend gewestelijk bestuur. Bovendien
was welvaart bij de stedelijke ambachtslie-
den, die overwegend Kabeljauwsgezind
waren, gunstig voor de afzetmarkt van hun
agrarische producten.
In noordwest-Utrecht bleek in het open-
baar geen spoor van ontevredenheid met
bisschop David. Onruststokers van elders
werden met straffe hand bij de kraag gegre-
pen door soldaten van maarschalk Frederick
Uten Hamme, kasteelheer van Den Ham.
Situatie steeds explosiever
In het voorjaar van 1481 organiseerde
Frederick Uten Hamme een bijeenkomst van
een groot aantal edelen uit west-Utrecht,
waarin zij beloofden de bisschop trouw te
blijven. Ook de genuanceerd denkende Dirk II
van Zuyien van de Haar legde toen die belof-
te af.^'
Uten Hammes initiatief had niet het beoog-
de resultaat. De situatie werd steeds explo-
siever. Al spoedig kwamen de tegenstanders
van de bisschop onder leiding van burggraaf
Jan van Montfoort in openlijk verzet. Hij
kreeg veel steun van de talrijke Hoekse bal-
lingen die vooral vanaf 1480 uit Holland naar
de stad Utrecht kwamen. Zij vestigden zich
daar en hielpen vervolgens mee hun
Kabeljauwsgezinde tegenstrevers zoveel
mogelijk de stad uit te jagen.
-ocr page 12-
12
Veel gewone Utrechtse burgers waren helemaal niet zo ingenomen
met de harde anti-Bourgondische politiek van Van Montfoort. Zij zouden
het liefst deze Hoekse lastpak en zijn aanhang uit de stad hebben ver-
wijderd, maar zagen daartoe geen kans. Ze durfden het niet te laten
aankomen op een gewapend conflict met de goed bewapende soldaten
van Jan van Montfoort.
Deze militairen zagen onder meer zelfs kans de bisschoppelijke
maarschalk Frederick Uten Hamme krijgsgevangen te maken. Men
dwong hem onder ede te beloven niets te zullen doen wat de belangen
van een door een Hoeksgezind bestuur geleide stad Utrecht zou kun-
nen schaden. Hij heeft er zich in de praktijk niet aan gehouden; zijn loy-
aliteit aan de bisschop bleek groter.^"
David van Bourgondië werd, zoals verwacht mocht worden, politiek
gesteund door Maximiliaan van Habsburg, ook wel Maximiliaan van
Oostenrijk genoemd, die regent van Holland was en de echtgenoot van
de regerende Maria van Bourgondië. Dat leidde van de andere kant al
spoedig tot kleine schermutselingen met een intimiderend karakter.
Holland was min of meer de erfvijand van het Sticht Utrecht en velen
verfoeiden de Hollandse inmenging in een intern Stichts conflict. Vanuit
diverse plaatsen, waaronder kasteel De Haar, werden Hollanders die de
bisschop steunden, beroofd en gevangen genomen.
Dienstplichtigen versus huursoldaten
Dat tarten van de Hollanders was niet zonder risico. Het zou gemak-
kelijk kunnen ontaarden in een hard gewapend treffen, zo niet een nieu-
we oorlog, tussen de twee gewesten.
Het gewest Utrecht stond militair niet bijster sterk. De Hoekse adel
werkte nog overwegend met een op het leenstelsel gebaseerd militair
systeem. De stad had zijn militie van bewapende burgers; in die tijd
zo'n 2400 weerbare mannen plus een klein aantal gevluchte boeren, de
"gesellen van de gruen tent" (gezellen van de groene tent) genoemd. In
stad en land van Utrecht had men er bovendien rekening mee te hou-
den dat een deel van de bevolking Kabeljauwsgezind was en daardoor
minder fanatiek gestemd jegens de bisschop en zijn vrienden.
Ongeveer 50 man van de ridderschap schaarden zich openlijk aan de
zijde van de bisschop.
Maximiliaan onderkende de zwakten van dienstplichtlegertjes. Hij gaf
de voorkeur aan het werven van huursoldaten, wat in zijn tijd op een
volledig nieuwe grondslag werd georganiseerd. Een kolonel, doorgaans
een krijgsman van enig gezag, mocht op basis van een hem gegeven
octrooi manschappen aanwerven en oefenen in de krijgskunde. De
kolonel kreeg daarvoor een bedrag ineens. Vaak hield hij echter een
deel van dat geld achter voor zichzelf en hield hij zijn mannen zoet met
het vooruitzicht op een grote buit na succesvolle acties. Veel beroeps-
soldaten moesten zelfs hun uitrusting uit eigen zak betalen. De kolonel
was in feite een militaire ondernemer. Hij benoemde zijn kapiteins, die
op hun beurt hun luitenants, vaandrigs, sergeanten en korporaals
benoemden.^' Het systeem droeg bij tot een kundiger en geroutineer-
der krijgsmacht, maar de greep van de huurder op zijn huurleger was
nogal eens wat minder groot dan in het geval van een feodaal leger
oude stijl.
Tussen dienstplichtigen en beroepsmilitairen in laveerden nog een
soort kleine zelfstandige ondernemers, de condottieh, waarvan we er
in dit verhaal ook een paar zullen tegenkomen (Jan van Middachten,
Vincentius van den Zwanenburgh). De term condottiere stamt uit Italië,
waar condottieri vooral in de 14de-16de eeuw veel voorkwamen. Aan
het hoofd van een losvaste krijgsbende liet een condottiere zich gebrui-
ken door ieder die daar geld voor over had. Uit hun handelingen werd
duidelijk dat het hun vooral ging om hun brood en niet om een helden-
graf. Als een ander meer geld bood, was een condottiere gemakkelijk
genegen naar die andere opdrachtgever
over te stappen. Zijn wijze van oorlogsvoe-
ren hield altijd wel een uitweg in, ook bij de
slechtste stand van zaken. Werd hij gevan-
gengenomen dan kende hij het tarief voor
zijn vrijlating en kon hij meestal op krediet
vrij komen om het losgeld te gaan ophalen.
Door zijn wisselvallige loyaliteit en hang naar
het eigenbelang werd nogal eens op hem
neergezien, waarop vaak werd gereageerd
met een verongelijkt gevoel en een hooghar-
tige houding. Er waren veel overeenkomsten
met de beroepsvoetballers van tegenwoor-
dig.
Heer van IJsselstein mengde zich
in het conflict
Kort nadat Jan van Montfoort de macht in de
stad Utrecht had gegrepen, zegde de heer
van IJsselstein de stad Utrecht de vete aan.
De molenaarsvrouw van buiten Tolsteeg
bracht Jan van Montfoort de boodschap dat
IJsselsteins heer der stede vijand en des bis-
schops vriend was. Op dat moment stonden
door toedoen van Usselsteinse krijgslieden
de stadssteenovens buiten Tolsteeg al in
brand en dreven ruiters het vee dat buiten de
Utrechtse stadsmuren weidde als krijgsbuit
bijeen tussen de Rijn en Galecop. Vier dagen
later lieten IJsselsteiners ongeveer tien voor-
stadshuisjes tot de grond toe afbranden.
Jan van Montfoort versterkte de verdedi-
ging van Montfoort door de Geldersman Jan
van Middachten met zo'n 10 a 12 man te
paard in te huren. Meteen al de eerste keer
dat deze huurling uitrukte, raakte Van
Middachten met 11 ruiters en 7 burgers in
de handen van de vijand. Die van IJsselstein
trokken daarop "int lant van Montfoerde ende
bernden al die huysen, die daer stonden, dat
daer niet een en bleeff".""
De hete zomer van 1481
Weerkundig was de zomer van 1481 nat en
koud; in politiek en militair opzicht was hij
zeer heet. In die zomer werden er merk-
waardige en schrikaanjagende tekenen aan
de hemel gezien, zegt de oude kroniek,^'en
vrouwen vonden een rode stof als bloed-
druppels op hun witte wasgoed. De bevol-
king was onrustig over de dreiging die rond-
waarde. In de kerk van Kockengen, gelegen
in het Kockengen-De Haargerecht, werd
gebeden voor vrede en voor het welzijn van
de bisschop."
Op 7 augustus 1481 werd Jan van
Montfoort volledig heer en meester van de
stad Utrecht. In een stormachtige zitting
besloot de Raad van de stad Utrecht in te
gaan op de eis van Maximiliaan van
-ocr page 13-
13
De bussen die in het verslag van deze
gebeurtenis worden genoemd waren waar-
schijnlijk de al eerder genoemde primitieve
kanonnetjes. Daarnaast beschikte men sinds
kort ook over een musket, haakbus
genoemd, als handvuurwapen. De kanonnen
bestonden laat in de 15de eeuw uit kleine
gietijzeren vuurmonden, die op lichte twee-
wielige wagentjes werden meegevoerd, want
ze stonden nog niet op een eigen onderstel.
Bij gebruik werden ze eenvoudig op een
soort schraag gelegd. Daardoor had men
geen controle over de elevatie en de terug-
loop. Het risico dat de helse machine vlak
voor de kanonnier ontplofte was bovendien
niet denkbeeldig. Met deze kleine kanonnen
kon daarom wel vanuit het open veld worden
gewerkt, maar niet vanuit een kasteel zoals
Nijenrode. Dat was dus in het voordeel van
de aanvallers. Er werden stenen kogels afge-
schoten. Het gebruik van de effectievere
metalen kogels begon zo'n jaar of tien na de
Stichtse Burgeroorlog. Toch had het schie-
ten met stenen meer uitwerking dan het
voorheen gebruikelijke gooien van stenen
met allerlei ingenieus geconstrueerde werp-
werktuigen. Ook kon men met de kanonne-
tjes vanaf een grotere afstand schieten.*^ De
muren van Nijenrode bleken tegen een der-
gelijke aanval niet bestand te zijn, want de
vijand schoot "daardoor en nogmaals daar-
door". Vanuit het kasteel werd met handbo-
gen teruggeschoten. De schermen die de
Utrechters bij zich hadden, boden hen een
redelijke bescherming tegen de pijlen.
Door de beschieting raakte de bezetting
van Nijenrode betrekkelijk snel geïntimi-
deerd. Al op 7 september 1481, in de voor-
avond van het feest van Maria's geboorte,
gaf men zich over, in ruil voor lijfsbehoud.
Alles wat de verliezers bezaten moesten ze
bij de aftocht achterlaten. De door
Hoeksgezinden geleide Utrechters roofden
daarop het kasteel eerst leeg en staken het
vervolgens in brand. Het zou het laatste vij-
andelijke bezoek van Utrechters aan
Nijenrode niet zijn in deze oorlog.
ROOFBUIT VOOR DE STAOSKAS
Vrijwel meteen nadat het goede nieuws over
de val van Nijenrode de stad Utrecht had
bereikt, luidden daar de klokken. De stads-
omroepers gingen rond: "Die raet laet weten
ende gebiet" ... dat de geroofde "goede
van Nyenrode" nog vóór zonsondergang
moesten worden ingeleverd in het huis Het
Keizerrijk (op de hoek van Ganzenmarkt en
Oude Gracht). De straf voor wie zich er niet
aan hield, zou niet gering zijn: "correctie mil-
ten zweerde".*^
Habsburg om alle Hoeken, die in de stad hun toevlucht hadden
gezocht, uit te wijzen. Op de Stadhuisbrug stelde Van Montfoort zich
met zijn strijdmakkers op. Toen de vredesgezinde leden van de Raad
naar buiten kwamen, ontstond een kort maar hevig handgemeen.
Daarbij slaagden de fanatieke Hoeken erin hun tegenstanders de stad
uit te jagen. Zij maakten daarbij gebruik van enkele kleine kanonnen,
die onder de dichtopeengepakte menigte Utrechters veel slachtoffers
maakten." Dit betekende een openlijke opstand tegen de bisschop en
het wettige gezag, en dus burgeroorlog.
Toen de bisschop van het voorval hoorde, ging hij meteen op weg
naar Utrecht. Maar al in het begin van die reis kwam hij, in Cothen,
vluchtelingen tegen die hem vertelden dat de zaak in de stad al geheel
beslecht was. Samen met de vluchtelingen ging de bisschop vervol-
gens bedroefd naar Duurstede." De burgeroorlog was nu echt uitge-
broken.
Meteen maakte Jan van Montfoort zich op om het hele gewest
Utrecht onder zijn controle te brengen, teneinde sterker te staan bij
een aanval door Maximiliaan van Habsburg en zijn Hollanders die, naar
men terecht vreesde, bisschop David van Bourgondië nu gewapender-
hand te hulp zouden komen. Diverse kastelen van Kabeljauwse heren
werden ingenomen en geplunderd of bezet.
De hoofdmacht van Jan van Montfoort trok onder zijn leiding naar het
westen, waar kasteel Den Ham hun eerste doel was. Maarschalk
Frederick Uten Hamme was op dat moment zelf niet op zijn veste aan-
wezig. De zorg voor het huis berustte bij zijn drie broers. Die sloeg de
schrik om het hart toen ze de grote troepenmacht zagen die zich bij
Den Ham legerde, en die uitgerust was met kanonnen en schutwanden.
In ruil voor lijfsbehoud en een vrije aftocht gaf de gehele bezetting van
Den Ham het kasteel over aan Van Montfoort. Die liet toe dat het werd
geplunderd en in brand gestoken.*'
Vervolgens trokken de troepen van Van Montfoort naar kasteel
Harmeien - woonplaats van Gijsbert van Zuyien, broer van Dirk II van
Zuyien van de Haar. Ook dat kasteel kon ongehinderd door hen worden
bezet."' Gijsbert van Zuyien hoopte zijn residentie ongehavend te kun-
nen houden als hij het Van Montfoort niet moeilijk maakte. Dat lukte
aanvankelijk ook.
Dirk II wist inmiddels van de gebeurtenissen rond Den Ham en kas-
teel Harmeien. Toen Van Montfoort ook voor De Haar opdaagde, trad
Dirk van Zuyien hem tegemoet.*' Hij was onder de indruk van de mili-
taire voorspoed van Van Montfoort en neigde er toe te denken dat het
hem zou kunnen lukken het Sticht Utrecht buiten de Bourgondische
invloed te brengen. Bijgevolg liet Dirk weten het Kabeljauwse kamp te
zullen verlaten en voortaan met Van Montfoort mee te werken. Op ver-
zoek van de Montfoortse burggraaf ging hij binnen de stad Utrecht
wonen.*'
Kasteel Nijenrode, de residentie van een bekend Kabeljauws voor-
man, dat met hulp van Hollandse huursoldaten (soldeniers) in staat van
verdediging gebracht was, werd in het begin van september 1481 bele-
gerd door gewapende Utrechtse burgers, ondersteund door artilleris-
ten voorzien van bussen en dekschermen.
lo staat het beschreven 'm de oude Utrechtse kroniek: "Item die van
Utrecht namen hoer bussen eride hoer scermen mede ende toghen
voer Nyenrode. Ende lagen daer voor ende scoten daer doer ende
weder doer, also dat die gheen, die daer
op laghen, spraecLk hielden
met die gheen, die daer voer laghen. Ende sy gaven 't op, behoudelick
hoers lyfs. Ende hoer goet, dat most daer blyven. Ende die ruyters met
die borgers van Utrecht spolieerden 't en staecken 't aen ende bernden
't. Ende dit gescieden op onser
Vrouwen avont navitatis".
-ocr page 14-
14
Wat was namelijk het geval: de stad Utrecht had al heel snel na het
uitbreken van de oorlog verboden dat mensen ten eigen bate roofden.
De Raad verordonneerde dat wie "bij openbaar consente van onsen
Oversten ende onsen Ritmeyster" was "uitgeweest ende eenigen roef
ofte goet gehaelt" had, die roofbuit of goederen onverwijld naar de
boom op de Neude diende te brengen, om het daar te overhandigen
aan "onser stat butemeyster ende synen scriver". Bij die gelegenheid
werd ook de strafmaat bepaald: als men niet volkomen eerlijk naar de
buitmeester zou gaan "dat soude men rechten mitten zweerde ofte mit-
ten lynen aan hoeren liven". Beurtelings moesten twee leden van de
Raad der stad gedurende twee weken dienst doen als buitmeesters.
Het ingeleverde deel van de Nijenroodse buit werd in Utrecht a con-
tant in het openbaar verkocht: opbrengst slechts 7 pond; bovendien
lieten huursoldaten 17 pond achterstallige soldij wegstrepen in ruil
voor het mogen behouden van hun deel van de buit. In totaal kwam dus
24 pond ten goede aan de stadskas. De afrekening van deze veiling
bevindt zich nog in het Utrechtse stadsarchief. De rest van de buit was
weggesleept door de anoniem gebleven krijgslieden en door het
schuim, dat mee was uitgetrokken "ter gezellige plundering"."^ Het drei-
gement van de doodstraf, door onthoofding of ophanging, op het nege-
ren van het verordonneerde stedelijke monopolie op de buit had weinig
effect gehad.
Ook het dorp Breukelen kreeg het zwaar te verduren van de
Utrechters. Hetzelfde gold voor het nog vrij kleine dorp Loenen. Toen
de overheid na afloop van de Stichtse Oorlog daar een inventarisatie
uitvoerde, bleek het aantal "haardsteden", dus bruikbare woningen met
een vuurplaats, te zijn teruggelopen van 28 tot 11."^ Oorlog is min-
stens zozeer een verhaal van de angsten, de wanhoop en de walging
van individuele mensen als een relaas van politieke verlangens, krijgs-
verrichtingen en dromen van legeraanvoerders.
Blijkbaar brachten de rooftochten naar de dorpen en het platteland
over het geheel genomen toch nog behoorlijk wat op voor de stadskas.
Dat leidde tot spanningen tussen de steden Utrecht en Amersfoort, die
opgelost werden met een duidelijke onderlinge afspraak over hoeveel
elk van die plunderingen en afpersingen zou krijgen. Die afspraak staat
genoteerd in het "dagelijksch boek" van de Utrechtse Raad, onder de
dagtekening "des Donredaghes op sunte Crispinus dach", dus 25
oktober 1481. Driekwart was voortaan voor Utrecht, éénkwart voor
Amersfoort.
Een van de intussen uitgevoerde Utrechtse expedities was gericht
tegen IJsselstein, dat immers in het jaar daarvoor, meteen na de
machtsgreep van Jan van Montfoort, de bisschop te hulp was gekomen
door de stad Utrecht aan te vallen. Voor die gebeurtenis wenste men
nog steeds wraak te nemen. Op 13 oktober 1481 veroverden de
Utrechters die stad, die daarna werd geplunderd. De buit werd in de
Utrechtse Buurkerk tentoongesteld."^
KOCKENGEN WERD ONTZIEN
Bij zijn mars door de provincie kwam Jan van Montfoort met zijn troe-
penmacht ook door Kockengen. Hij besefte dat hij daar, als heer van
Kockengen-Montfoorts, voor een deel op "eigen" terrein stond. Hij ver-
bood zijn soldaten het plunderen en riep de plaatselijke bevolking door
het luiden van de kerkklok bijeen bij de kerk. Daar verplichtte hij de
mensen om te kijken naar een indrukwekkend militair vertoon. Hij deel-
de hen mee dat ze, ook al waren ze Stichtse ingezetenen, ontslagen
waren van hun trouw aan de bisschop en ook de schout van
Kockengen-De Haar moest trouw beloven aan de burggraaf van
Montfoort. Tevens verplichtte hij de Kockenezen tot een gedwongen
leverantie van graan, bier en vee. Enkele van zijn krijgslieden bleven
achter om er op toe te zien dat de bevolking zich rustig hield en om te
voorkomen dat bisschopsgezinde tegenstan-
ders zich er zouden gaan nestelen."'
Aanval op kasteel Ruwiel
Van de Kabeljauwse en Hollandse kant kon
men de anti-bisschoppelijke en anti-
Kabeljauwse acties van Jan van Montfoort en
de Utrechters natuurlijk niet op zijn beloop
laten. Een in opdracht van Maximiliaan van
Habsburg geformeerd leger trok vanuit
Duurstede naar het noorden, plunderde
Hoogland, nam de stad Amersfoort in en
maakte daar veel dodelijke burgerslacht-
offers en gevangenen.
In Woerden, toen deel van Holland, had
men voorvoeld niet buiten de strijd te kunnen
blijven en was druk gewerkt aan het opknap-
pen en versterken van de vestingwerken.
Joost de Lalaing, de stadhouder van Holland,
legerde een aantal ruiters in Woerden.
Enkele malen voelde men de dreiging van
een Utrechtse aanval op Woerden, maar
steeds bleef die uit."^ Nu echter werd
Woerden door Holland in agressieve zin inge-
zet. Vanuit die stad werd een verrassings-
aanval op kasteel Ruwiel (ten noordwesten
van Breukelen) uitgevoerd, dat werd ingeno-
men en verbrand."' De Hoeksgezinde kas-
teelheer, Wouter III van Amstel van Mijnden
van Ruwiel, lijkt geen fanatieke partijganger
te zijn geweest, maar leverde als conse-
quentie van zijn Hoekse sympathieën wel
krijgslieden voor het leger van Jan van
Montfoort. Nergens heb ik vermeld gevon-
den of en hoe de boerenbevolking in de
omgeving van kasteel RCiwiel (Breuke-
lerwaard. Oud Aa) eveneens onder de aanval
te lijden heeft gehad.
Kockengen toch nog leeggeplun-
derd
Toen de bisschoppelijke krijgsmacht zich
onder maarschalk Uten Hamme in het noor-
den van het gewest Utrecht klaarmaakte
voor een gewapend treffen en bij Vreeswijk
Hollanders in het Utrechtse binnenvielen, had
Van Montfoort al zijn mannen nodig en trok
ook de bezetting die hij in Kockengen had
gestationeerd vandaar weg."'
In het begin van november 1481 werden
de Hollanders verslagen en verdreven.
Daarna waren plunderingen door Van
Montfoorts soldaten niet meer te voorko-
men, ook in Kockengen niet. Deze plunde-
ring kwam onverwacht. Na de vorige komst
van krijgslieden naar Kockengen had men
vertrouwen gehad in de invloed van de heer
van Montfoort.
Aanwezige voorraden hooi en koren wer-
den op bevel van de aanvoerders meegeno-
-ocr page 15-
15
men, onder het mom dat men wilde voorkomen dat proviand voor
krijgsman en paard onverhoopt in handen zou vallen van de Hollanders
of het bisschoppelijke leger van maarschalk Frederick Uten Hamme.^°
De individuele soldaten waren echter niet in de eerste plaats uit op
voedsel, maar op alles wat tegen goed geld in de stad te verkopen
was, en in karren om zoveel mogelijk buit te kunnen meevoeren.
Plunderen gold als iets wat bij oorlogsomstandigheden hoorde en de
aankoop van buit werd niet als heling bestraft.
Sterker nog, het openbare bestuur van die tijd maakte zelfs handig
gebruik van de situatie. Nadat diverse plaatsen in de omgeving van de
stad Utrecht te maken hadden gehad met plunderingen, bood de stad
een wonderlijk soort verzekering aan: verdere plundering en roof kon-
den worden afgekocht. En dat door "chantage" verkregen geld werd
zonder gevoel voor schaamte in de stadsrekening verantwoord! Zeker
is dat Abcoude, Nigtevecht, Loosdrecht en Kamerik, alsmede de
gerechtsheerlijkheid Mijnden, de gerechts-
heerlijkheid Loenersloot-Oukoop-Ter Aa en
het dorp Breukelen zulk "beschermgeld" heb-
ben betaald, maar het moet op veel meer
plaatsen zijn gebeurd. Ongeveer 8 % van de
stadsinkomsten in het boekhoudkundig jaar
1482/83 werd op deze manier verkregen."
(wordt vervolgd)
Noten
J Zie bijvoorbeeld S. Muller Fz, 1888. Gedenkschriften van Jhr Herberen van Mijnden.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, 11 de
deel, bIz. 1 - 69, in het bijzonder bIz. 18.
2      C. Dekker et al. (Red.), 1997, Geschieden/s van de Provincie Utrecht Uitgeverij Het
Spectrum / Stichtse Historische Reeks, Utrecht. Hiervan deel 1: Tot 1528.
3     P. Leupen, 1998. Keizer in zijn Eigen Rijk. De geboorte van de nationale staat. Uitgave
Wereldbibliotheek, Amsterdam, 208 bIz.
4      C.W. van Voorst van Beest, 1977. De Bourgondiërs en de Lage Landen. Fibula-Van
Dishoeck, Haarlem,
96 bIz., in het bijzonder bIz. 8 - 9.
5      Van Voorst van Beest, 1977, bIz. 13.
6      Van Voorst van Beest, 1977, bIz. 14-15.
7     Van Voorst van Beest, 1977, bIz. 17-25.
8     A.A. Manten, 1996a. Oude geschiedenis van Kockengen. Tijdschrift Historische Kring
Breukelen, jaargang 11, nr 1, bIz. 43
- 50.
9     A.A. Manten, 1994. Leenmannen en -vrouwen van de gerechtsheerlijkheid Laag-Nieuwkoop,
1392 -1727. Tijdschrift Historische Kring Breukelen, jaargang 9, nr
4, bIz. 177 -192.
10   0. Wttewaall, 1994. Vleuten-De Meern. Geschiedenis en historische bebouwing. Uitgeverij
Kerckebosch, Zeist W.A.G. Perks, 1962. Geschiedenis van de gemeentegrenzen in de pro-
vincie Utrecht van 1795
tot 1940. Provinciale Almanak voor Utrecht 1962, Samsom,
Alphen aan den Rijn, rubriek Mengelwerk, bIz. 3-81.
11    A.A. Manten, 1997. Het Kockengen-Montfoortsgerecht. Tijdschrift Historische Kring
Breukelen, jaargang 12, nr. 2, bIz. 98 -104.
12   J.H. Gosses en R.R. Post, 1979. Handboek tot de Staatkundige Geschiedenis der
Nederlanden. Deel 1. De Middeleeuwen. Derde herdruk. Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage,
300 bIz., in het bijzonder bIz. 218.
13   S.B.J. Zilverberg, 1978. De Stichtse Burgeroorlog. De Walburg Pers, Zutphen, 84 bIz., in
het bijzonder bIz. 12.
14   J.E.A.L. Struick, 1984. Utrecht door de Eeuwen heen. Uitgeverij Spectrum, Utrecht, 400
bIz., in het bijzonder bIz. 102 -103.
15   Zilverberg, 1978, bIz. 17.
16   Zilverberg, 1978, bIz. 18-19.
17   Struick, 1984, bIz. 104.
18   J. Huizinga, 1997. Herfsttij der Middeleeuwen. 22ste druk (1 ste druk 19J 9), met illustra-
ties bezorgd door A. van der
Lem. Uitgeverij Contact, Amsterdam, 416 bIz., in het bijzon-
der bIz. 168.
19   Manten, 1997, bIz. 101-102.
20   Zilverberg, 1978, bIz. 20.
21    A.A. Manten, 1996b. De oude band van Kockengen en Spengen met kasteel De Haar.
Tijdschrift Historische Kring Breukelen, jaargang 11, m. 5, bIz. 249 ■ 257, in
het bijzonder
bIz. 250. Idem, 1998. De oude band van kasteel De Haar met Kockengen en Spengen.
Historische Vereniging Vleuten De Meern Haarzuilens, jaargang 18, nr 3, bIz. 60 -
65, in
het bijzonder bIz. 61.
22   J.J. de Geer, 1851. Proeve eener geschiedenis van het geslacht Van Nyenrode. Uit oor-
spronkelijke
stukken bewerkt. Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht, vierde
deel, eerste stuk, bIz. 3-124.
23   A.A. Manten, 1998. Portengen-Nijenrodesgerecht Tijdschrift Historische Kring Breukelen,
jaargang 13, nr.
1, bIz. 20-28.
24   Manten, 1994, bIz. 182-183.
25   Over Karel de Stoute: R. Vaughan, 1973. Charles the Bold, The Last Va/o/s Duke of
Burgundy. Longman, Londen, 491 bIz.
26   Zilverberg, 1978, bIz. 21.
27   Zilverberg, 1978, bIz. 21; Struick, 1984, bIz. 106.
28   Struick, 1984, bIz. 106. Zie hierover ook M. Vergouw en P. Siccama, 1993. Eyteren bij
Usselstein. Uitgave Comité van O.L. Vrouw van Eiteren, IJsselstein, 102 bIz., daarvan voor-
al bIz. 44-47.
29   J. Baerten, 1970. Karel de Stoute, mens en vorst. Spiegel Historiael, jaargang 5, nr. 2,
bIz. 105-109, 127.
30   Zilverberg, 1978, bIz. 23 - 25.
31    Zilverberg, 1978, bIz. 26.
32   Zilverberg, 1978, bIz. 26; Struick, 1984, bIz. 108.
33   Zilverberg laat wat verwarrend zijn hoofdstuk 'Jaren van macht" (bIz. 17-26) doorlopen tot
1481, terwijl
Dawds jaren van macht het duidelijkst worden begrensd door het sneuvelen
van Karel de Stoute in 1477. Zilverberg geeft dat ook zelf aan door het volgende
hoofdstuk te wijden aan 'De crisis van 1477'!
34    Over haar gaat het sterk anekdotische en geromanti-
seerde boek van M. Janssonius, z.j. (1980?), Maria van
Bourgondië. Bruid van Europa. Uitg. Thieme, Zutphen,
120 bIz. Er zitten ook
noga/ wat geschiedkundige fou-
ten in dit werk.
35   Zilverberg, 1978, bIz. 27 ■ 32.
36    S.P Wolfs, 1943. De Utrechtsche predikbroeder Jan
(H)oudaen ie. 1433 ■ 1503). Jaarboekje van 'Oud-
Utrechf. 1943, bIz. 19-63.
37    W. van de Pas, 1952. Tussen Vecht en Oude Rijn.
Beschrijvende geschiedenis van Noordwest Utrecht
naar aanleiding van het
eeuwfeest der R.K. parochie.
Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 254 bIz., in het bij-
zonder bIz.
57.
38   H.W. Koch, 1980. Over Hellebaarden, Donderbussen
en Huurlingen. Het krijgsbedrijf in de Middeleeuwen.
Elsevier, Amsterdam, 259 bIz., in het bijzonder bIz.
192-193.
39   Anoniem, ca. 1483. In: Bisschop David van Bourgondië
en zijn stad, Utrechts-Hollandsche
Jaarboeken 1481 ■ 1483 van de hand van een onbe-
kenden, gelijktijdigen schrijver. Naar den eersten druk
van Antonius Matthaeus' Analecta, 1698, opnieuw uit-
gegeven en van uitleg voorzien door Dr N.B. Tenhaeff.
Herdrukken van de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde, nr 2, Utrecht, 1920.
40   N. B. Tenhaeff, 1918. Het Stichtsche platteland in oor-
logstijd (1481 -1483). Jaarboekje van het
Oudheidkundig Genootschap "Niftarlake', 1918, bIz. 6 -
32, in
het bijzonder bIz. 13. Herdrukt in N.B. Tenhaeff,
1949. Verspreide Geschriften. Noordhoff,
Groningen/Batavia, deel I, bIz. 95-118.
41    Van de Pas, 1952, bIz. 58.
42   Koch, 1980, bIz. 203, 206, 208, 213 - 214.
43    Tenhaeff, 1918, bIz. 15.
44   Struick, 1984, bIz. 111 -112.
45    S. van der Linde, 1954 (ongewijzigde herdruk 1978).
1000 Jaar Dorpsleven aan de Vecht. Loenen
aan de
Vecht 953 -1953. Uitgave Drukkerij Van
Kralingen/Kantoorboekhandel Joop Lamme, Loenen
aan de Vecht, 151 bIz., in het bijzonder bIz. 29 - 30.
46    Vergouw en Siccama, 1993, bIz. 47.
47   IManten, 1997, bIz. 102.
48   N. Plomp, 1972. Woerden 600 Jaar Stad. Stichts-
Hollandse Bijdragen, 13. Uitgave Stichting Stichts-
Hollandse Bijdragen, Woerden, 150 bIz., in het bijzon-
der bIz.
74.
49   A.A. Manten, 1991. Het geslacht Van Mijnden en kas-
teel Ruwiel, 4. 1472 -1563. Tijdschrift Historische
Kring Breukelen, jaargang 6, nr 3, bIz. 140-155 (cor-
rectie: op bIz. 143 staat abusievelijk dat kasteel Ruwiel
aan de bisschoppelijke kant diende; de opeenvolgende
heren Van Mijnden van Ruwiel waren echter
Hoeksgezind en door David van Bourgondië, de eerste
bisschop die aan de Kabeljauwse kant stond, kwam
men ongewild in het anti-bisschoppelijke kamp terecht).
50   Van de Pas, 1952, bIz. 59. Ook: J.H. Huiting, 1999,
Frederik Uten Ham (1441 -1482), kasteelheer, schout,
kastelein, maarschalk. In: W.R.C. Alkemade et al.
(Red.), Utrechtse Biografieën - Langs de Oude Rijn,
Uitgave SPOU, Utrecht, bIz. 1
76 -180.
51    Van der Linde, 1954, bIz. 30; Struick, 1984, bIz. 115.
-ocr page 16-
23
door Wouter de Heus
OVER SPOREN EN WEGEN
Transformatie 7, van historische dorpen tot modern Leidsche Rijn
Na maanden radiostilte zijn op 15 maart jongstleden de tracés van de noordelijke stadsas en de spoorverdubbeling
gepresenteerd. De keuzen die gemaakt zijn hebben verregaande consequenties voor de historische waarden in het
gebied. Vooral de keus om nagenoeg het gehele tracé van de spoorbaan op een 6,5 meter hoge dijk uit te voeren
(minus 800 en hopelijk 1200 meter 'op poten') is een breuk met de oorspronkelijke plannen. Op pagina 29 van de
ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn (jan. 1997) staat:'Voor de spoorverdubbeling wordt ervan uitgegaan dat de uit-
breiding ten zuiden van het huidige tracé wordt gerealiseerd en dat de verdubbelde spoorlijn op poten wordt gezet'.
In de Actualisatie Ontwikkelingsvisie (mrt. 1999) staat geschreven:'Uit kostenoverweging is een verhoogde en vol-
ledig transparant uitgevoerde spoorverdubbeling niet realistisch gebleken. Overleg vindt nu plaats over de hoe-
veelheid aan transparantie'. Opgeteld kwam men destijds aan 1071 meter. Inmiddels is 800 meter redelijkerwijs vei-
liggesteld en wordt naarstig naar fondsen gezocht voor 400 meter aan extra transparantie, te betalen door de
gemeente Utrecht. De noordelijke stadsas (die direct ten zuiden van het spoor komt) was initieel bedoeld als weg
met 2x1-rijbanen. Inmiddels blijkt dat niet haalbaar, en zal de weg 2x2-rijbanen meten. Op de volgende pagina's
volgt een visueel overzicht van de veranderingen die aanstaande zijn.
Een compilatie van 3 luchtfoto's uit 1936 (Topografische Dienst, Emmen). De gehele loop van het huidige spoor is te volgen,
alsmede de kronkelige loop van de restgeul van de Ouderijn. Veel van de bochten die de zuidkant van het spoor raken, zullen
verdwijnen onder de hoge en brede spoordijk en de 2x2-baans stadsas. Het kasteeleiland van Ridderhofstad Huis te Vleuten
zal definitief ten onder gaan. Het kasteeleiland van Ridderhofstad Den Hoed blijft bestaan, maar de stadsas mist ter nauwe
nood de boerderij.
De foto's links geven een aardig beeld hoe
de situatie ten zuiden van Ridderhofstad Den
Ham eruit komt te zien. Vanuit Vleuterweide
zal het zicht op deze prachtige toren voor
een belangrijk deel worden weggenomen. De
spoordijk wordt 6,5 meter hoog. Op de foto
van de oude situatie is de trein nog juist tus-
sen de bomen (links) zichtbaar, maar valt
nauwelijks op. In de nieuwe situatie is de
trein niet meer over het hoofd te zien. Erg
jammer dat de nieuwe bewoners van de
6.500 woningen die in Vleuterweide zullen
komen, veel minder kunnen genieten van de
enige nog bestaande woontoren van een
voormalige Ridderhofstad. Een stukje rechts
van de onderste foto komt een doorgang in
de spoordijk om een weg aan te leggen tus-
sen de noordelijke stadsas en de huidige
Parkweg. De breedte van deze onderdoor-
gang zou het zicht op de toren moeten waar-
borgen. Links van de foto moet een fly-over
komen (ter hoogte van 't Hoogt). Deze is
nodig om een keerpunt te maken voor de
trein. Het is de bedoeling om tussen dat
punt en Houten (via Utrecht) acht maal per
uur een verbinding te hebben. De fly-over
(zie foto op de volgende pagina) torent boven
de trein uit. Foto's en animatie door auteur.
-ocr page 17-
24
Links de situatie juist ten westen van Den
Ham, rond 't Hoogt. De witte slinger moet de
fly-over voorstellen die er voor zorgt dat een
trein komende uit Vleuten, via de fly-over,
weer naar de andere zijde kan worden
gebracht om zodoende via het rechter spoor
weer terug naar Vleuten te kunnen rijden.
Alleen op deze wijze kunnen tussen Vleuten,
Utrecht en Houten acht treinen per uur gaan
rijden. De schoonheidsprijs zal er echter niet
voor uitgereikt worden. Graag zou ik ook een
animatie zien vanaf het maaiveld. Pas dan
kan echt duidelijk worden hoe dit 'kunstwerk'
er in de praktijk uit zal gaan zien. Animatie
ontvangen van Railinfrabeheer, Ems Peters,
aangepast door auteur.
Links de situatie rond de spoorovergang in
het dorp. Zoals Johan Cruijff zegt:'Heb ieder
nadeel z'n voordeel'! Ontegenzeggelijk is een
groot voordeel van de hoge spoordijk, dat er
in het dorp nooit meer een auto voor de trein
zal hoeven wachten. Voorts zal er ook nooit
meer iemand onder de trein kunnen lopen,
iets wat mijzelf een jaar of twintig geleden
op deze plek bijna overkwam. Toch kleven er
volgens mij ernstige bezwaren aan een soort
Deltadijk tussen het oude dorp en
Vleuterweide. Misschien is dat vals senti-
ment van mijn zijde, maar je zult maar de
hele dag tegen zo'n ellendig ding aan zitten
turen. Verder zullen er redelijk wat huizen
afgebroken moeten worden. Toch raar dat
uiteindelijk de variant van het 'op poten zet-
ten' van het spoor zo eenvoudig van tafel is
geschoven. Je ziet maar weer hoe burgers
steeds op het verkeerde been worden gezet.
Eerst maken we een prachtig marketingplan
(Masterplan), om gaandeweg de aardige uit-
gangspunten steeds verder uit te kleden. Als
je daar een vraag over stelt, krijg je steeds
hetzelfde antwoord. 'Maar u kon toch ook
wel inzien dat zoiets onbetaalbaar was!'. Ik
denk dan altijd:'zet het dan niet in de plan-
nen, dan hoef je er ook niet op terug te
komen'. Kennelijk is dat een vreemde
gedachte. Het is echter heel vervelend dat
Leidsche Rijn nog talloze planonderdelen
bevat, waar we straks om financiële redenen
een stapje terug gaan doen. We zullen er aan
moeten wennen! Bedenk bij de animatie dat
het 'foto-punt' een paar honderd meter zui-
delijker ligt dan bij de foto. Anders was er
van de kerktoren en de kastanjeboom niets
meer te zien. Foto door auteur, animatie
door Martin de Wildt, MCW Studio's.
-ocr page 18-
25
^Ë^^^^^c- ''"^^P^HHh
B^^^^p ' "^hH^^^I
K^ÉlP^^f- -WÊÊÊÊM
^^Ê^^^Stk
f? '- . ■ '*-- . 'X^rfW
i('^|H||
..:.;..;*i^':»l' .^*^* .,.
"l^^S. •■'1
De eerste foto links betreft de Enghlaan,
maar dan het gedeelte tussen de
Utrechtseweg en het spoor. Ooit was dit de
toegangsweg naar Ridderhofstad Den Engh.
Op deze plek is enige winst te behalen,
omdat de twee delen van de Enghlaan weer
met elkaar kunnen worden verbonden.
Echter, het is maar de vraag of deze onder-
doorgang er ook zal gaan komen. 800 meter
van het spoor tussen de A2 en het westen
van Vleuten zal als onderdoorgang worden
uitgevoerd op kosten van het Rijk. De
gemeente Utrecht zal fondsen moeten vin-
den voor 400 meter 'transparantie'. De
onderdoorgang bij de Enghlaan zit in deze
400 meter. Het zal dus duimen worden.
Overigens, op de voorgrond zal de noordelij-
ke stadsas 2x2-rijbanen breed voorbij razen.
Het was aardig geweest een paar autootjes
in de animatie bij te voegen, dat zou de toe-
komstige werkelijkheid wat adequater weer-
geven. Foto auteur, animatie door Martin de
Wildt, MCW Studio's.
Hier een luchtfoto van de omgeving rond
spoorwegovergang De Tol. Links de loop van
de noordelijke stadsas, rechts het verdub-
belde spoor. Het Kasteeleiland van
Ridderhofstad Huis te Vleuten is verdwenen,
de boerderij ligt ingeklemd tussen spoor en
stadsas. De ROB moet vergunning verlenen
voor deze oplossing, gezien de status van
het eilandje. Railinfrabeheer voelt zich ook
niet lekker bij deze oplossing en broedt op
een manier om het verdwenen eilandje te
visualiseren in het taluud. Illustratie ontvan-
gen van Railinfrabeheer, Ems Peters.
Aangepast door auteur.
Hier een blik naar het westen vanaf ongeveer
Ridderhofstad Den Hoed, die net van de lin-
kerkant van de foto is 'afgevallen'. Het
Kasteeleiland van Ridderhofstad Den Hoed
blijft bestaan, maar de stadsas nadert de
boerderij tot op enkele meters. Op de noor-
delijke stadsas zullen dagelijks 20 tot 28 dui-
zend autobewegingen per etmaal plaatsvin-
den. Animatie door Martin de Wildt, MCW
Studio's.
-ocr page 19-
26
Muizen
Het ledikant van vader en moeder was daar-
voor in de voorkamer geplaatst, want als de
ooievaar 's nachts zou komen hoefde hij niet
met het kindje de smalle trap op naar boven
te klimmen.
Vader en moeder sliepen slecht beneden, de
hele nacht hoorden ze de muizen heen en
weer lopen achter het behang.
De volgende dag zei pa: "Ik heb die muizen
eerst maar eens uitgeroeid".
Nee, we mochten niet weten hoe, en we
mochten ze ook niet meer zien. De nacht
daarna had de ooievaar het beloofde broer-
tje gebracht.
Iedereen was erg blij met dit nieuwe leven in
huis en het was dan ook groot feest.
Aan ons werd wat minder aandacht geschon-
ken, alleen vertelde pa ons; "morgen krijgen
jullie lekker beschuit met muisjes".
Wij konden ons echt niet voorstellen dat pa
de jonge muisjes bewaard had om ze ons te
laten opeten !
Gelukkig was dat niet zo, uit een mooi pakje
kwamen mooie gekleurde rondjes en die
smaakten erg lekker.
Moeder lag ziek op bed, maar ze beloofde
ons; "als ik weer beter ben krijgen jullie een
keer gestampte muisjes op brood".
Het smaakte ook weer erg lekker, maar ik
blijf het toch maar verdacht vinden dat mijn
vader niet wil zeggen waar de muizen die
achter het behang zaten zijn gebleven.
De Meern, april 1937
Theo van den Berg
Illustratie;
Barbara Gravendeel
In een boerendorp raak je al heel jong vertrouwd met allerlei gewoon-
ten en gebruiken, maar ook raak je vertrouwd met alle soorten dieren.
Bij ons thuis hadden wij een varken, twintig kippen, tien konijnen, drie
katten, een hond en een koerduif.
Met al deze dieren gebeurde in de loop van het jaar wel wat. Het var-
ken kreeg een jaar lang heel goed te eten, zodat hij na een jaar vet
genoeg was om geslacht te worden. Dat was altijd weer een trieste
maar noodzakelijke gebeurtenis, maar door een varken te slachten
hadden wij het hele jaar door spek, worst en vlees voor het hele gezin.
Ook de konijnen werden vet gemest, maar zij moesten, voordat ze
geslacht werden zich eerst nog heel wat keren vermenigvuldigen. De
kippen zorgden voor de eieren, maar als ze die niet genoeg meer kon-
den produceren, gingen zij ook stuk voor stuk de pan in.
Met de katten ging het anders, zij waren onze trouwe huisdieren, zij
waren niet verplicht om voor nageslacht te zorgen, maar deden dit
onder luid gejank soms wel twee keer per jaar.
Onze hond bewaakte huis en erf en was onze trouwe huisvriend. Hij
was van het mannelijk geslacht, en was soms wel dagen van huis om
de vrouwelijke honden te laten zien dat hij een echte kerel was.
De koerduif zat in een kooi de hele dag te lachen en te koeren. Zo
was er in en om het huis altijd wel leven, en ook af en toe weer nieuw
leven.
Op een dag was er wel heel bijzonder nieuw leven. Onze huiskamer
werd steeds na wat jaren opnieuw behangen, dat was altijd een heel
karwei, de muren van de kamer waren erg ruw en ongelijk. Om het
behang strak op de muren te krijgen moesten de muren betengeld wor-
den. Er werden dan latten tegen de muur gemaakt, daar overheen werd
dan jute gespannen, daarover kranten geplakt en dan het behang.
Tussen de muur en het behang was zodoende een behoorlijke ruimte.
Hiervan hadden de muizen in ons huis dankbaar gebruik gemaakt, en in
die ruimte een nest gebouwd.
Al vroeg in het voorjaar hoorden we veel geritsel achter het behang, er
zat dus een behoorlijk nest jonge muizen.
Vader had ons ook verteld dat er misschien nog meer jong leven in
huis zou komen. Er zou misschien door de ooievaar een nieuw broertje
of zusje gebracht worden.
-ocr page 20-
27
Van de voorzitter                              '^^
De grote veranderingen in onze omgeving en de overgang van dorp
naar wijk in Utrecht, hebben de vraag opgeroepen of er ook in de toe-
komst een taak voor onze thans 20- jarige vereniging is weggelegd.
Het bestuur heeft daar weinig twijfel over laten bestaan: het is van
mening dat het juist in de komende jaren van groot belang is de eigen
identiteit te bewaren. Kennis van de geschiedenis is daarbij een van de
wezenlijke zaken en daarvoor staat de vereniging. En dat niet alleen
voor de oude bewoners, ook voor de nieuwkomers is het van belang te
beseffen dat zij wonen in een gebied met een rijke historie. Meer dan
in het verleden zal het bestuur zich ook op de tweede categorie bewo-
ners richten.
Twee hoofdthema's staan de komende jaren centraal. In de eerste
plaats voortgezette studie van het woongebied en van de mensen die
hier hebben gewoond en gewerkt. Het resultaat wordt vastgelegd en
toegankelijk gemaakt voor ieder die daar belangstelling voor heeft. Het
Documentatiecentrum, ons tijdschrift in nieuwe uitvoering, boekwerk-
jes, folders, en exposities zullen daarin blijvend een centrale rol spelen.
Een punt van zorg vormt hier de Oudheidkamer, die niet in het Kabinet
kan worden gehandhaafd.
In de tweede plaats zal het streven, meer dan in het verleden, wor-
den gericht op behoud en herstel van waardevolle zaken en elementen
in het landschap en het stedelijk gebied, die in de nieuwe situatie een
blijvende herinnering kunnen vormen aan wat vorige geslachten hebben
opgebouwd en die het eigen karakter van deze regio kunnen weerspie-
gelen. Overigens, grote veranderingen kunnen ook leiden tot herstel
van wat ooit is verdwenen. In de planvorming rond Leidsche Rijn en
Rijnsche Park zijn daarvan gelukkig voorbeelden te vinden. Laten we
hopen dat de goede wil stand houdt als rekenmeesters bezwaren
maken.
Onze vereniging heeft zelf uiteraard slechts beperkte middelen en
praktisch geen mogelijkheden. Wat wij kunnen is bij de verantwoorde-
lijke instanties onze kennis inbrengen, adviseren hoe in gigantische en
complexe veranderingsprocessen het cultureel erfgoed kan worden
meegenomen. Wij doen dit ook niet alleen. We werken samen met veel
organisaties die door dezelfde idealen worden geleid, zoals onder
meer Oud Utrecht, de Vereniging voor Heemkunde en de
Archeologische Werkgemeenschap.
Wij dromen van een toekomstige bewoner die dwalend door onze
streek zijn voet kan zetten op de weg waarop ooit Romeinse legionairs
marcheerden, hun badhuis kan bezichtigen, een schip kan bewonderen
dat in het jaar 130 eiken palen aanvoerde voor bruggen en dammen.
Op dezelfde wandeling kan de toekomstige bewoner langs het Jack P.
Thijsselint kennis nemen van de ontginningen in de Middeleeuwse perio-
de, de ridderhofsteden die hier ooit stonden en de zandwegen die ze
met elkaar en met de buitenwereld verbonden. Uit een latere periode
ziet hij prachtige oude boerderijen die herinneren aan de agrarische
periode en tenslotte rust hij uit in een stadstuinderij waar schoorste-
nen, kassen en een uniek waterreservoir herinneren aan de tijd dat de
tuinbouw hier een bron van welvaren vormde. Daar willen wij met u aan
werken!
P.K. Schenk
Inhoud                                                       biz.
Van de voorzitter                                                                  27
Verenigingsberichten en bezoek De Ham          28 en 45
De Stichtse Burgeroorlog (2)                                             29
Kosters en schoolmeesters in de 17e eeuw  (2) 40
De Transformatie (8)                                                            46
Schatkamer Leidsche Rijn (1)                                            49
Opa's ie-meel                                                                         52
Vi<
Hiiy#«'V\ HISTORISCHE VERENIGING
jL Üvleuten-dé meern-haarzuilens
Colofon
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 l<eer per jaar. ISSN 0928/4893
21e jaargang no. 2 juni 2001
De vereniging is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer V 479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
http://come.to/histvervdm
Dagelijks bestuur
Dr. Ir. P.K. Schenk / voorzitter
Telefoon 030-6774915
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes
030 - 6774222
De Meern Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
ƒ 35.00 per jaar , per post ƒ 13.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
ƒ 10.00 leden / ƒ 12.50 niet-leden
Bankrelaties                                                   ? {
ABN-AMRO Bank De Meern           „, .;
rek. 55.66.33.040
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H. de Heus
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Telefoon 030 - 6662992
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern
-ocr page 21-
28
Verenigingsberichten
Nieuwe leden (van 16-9-2000 t/m 1-6-2001)
1477
A.H.C, van Wersch
Vleuten
1478
A. Vas
De Meern
1479
C.M.A. Oppatja-Teunen
Vleuten
1480
N.L.J. van Maarseveen
Vleuten
1481
J.A.M, van Oostrom
Utrecht
1482
G.S. Gaffe
Vleuten
1483
G.C. van Schaik-v.d. Brink De Meern
1484
A.J.A. Koot
De Meern
1485
A. de Wit-Ebskamp
Harmeien
1486
H.M. Vanisselroij-Veenbrink De Meern
1487
L. Scargo
Vleuten
1488
J.W. van der Wal
Vleuten
1489
S.M.H, van Andel
Vleuten
1490
J. Verheijen
Vleuten
1491
A.N.M. Nooij
Vleuten
1492
R. Bakker
Vleuten
1493
R. Wethly
Vleuten
1494
E.G.A. Casteleijn
Vleuten
1495
H.J. Jongerius
De Meern
1496
J.L.P. Leijten
Vleuten
1497
J. de Leeuw
Dordrecht
1498
J.P.M. Miltenburg
Utrecht
1499
H.C. Wibbeke
Vleuten
1500
C. Brouwer
De Meern
1501
J.A.C.M. Rijnhart
De Meern
1502
J.W. Hamminga
Vleuten
1503
J.B. van Dijk
Vleuten
1504
J.G.J. Verdam
Vleuten
1505
C.J.P. Huijsman
De Meern
1506
A.A.M. Wolswijk
Montfoort
1507
L. Ravestein-Kloosterman
De Meern
1508
C.W.M. Rasch
De Meern
1509
T.C. van Zuijlen
Harmeien
1510
J.E. Boonstra
Vleuten
1511
R. van Veen
Vleuten
1512
P.J. Poelwijk
Vleuten
1513
W.M. van der Vorm
Vleuten
1514
G. Bogaards
Vleuten
1515
A.C. Veldhuizen
De Meern
1516
C.A.J. Verhoef
Haarzuilens
1517
G.A.J. Verhoef
Vleuten
1518
H. Evers
Houten
1519
C.J. de Groot Geldermalsen
1520
D. van Spanje
Vleuten
1521
D.J. de Boer
Vleuten
1522
K.F.W. de Rijk
Utrecht
1523
H.W. Piekaar
Utrecht
1524
J.W. Weergang
Vleuten
1525
W.A.M. Vernooij-Looman
De Meern
1526
H.C. van Dijk
Dordrecht
1527
F.A. van Mens
De Meern
1528
K.H. van de Wetering
De Meern
1529
J.J.M. Haverkamp
Vleuten
1530
T.M. Koster
Vleuten
1531
G. Nieuwendijk
Vleuten
1532
N.W. Buijs
Utrecht
1533
R.J. Oeiderik
Vleuten
Wijzigingen in bestuur
Door de algemene ledenvergadering is op 24 april j.l. de heer R.W.
Pouw te Vleuten benoemd tot bestuurslid. Met dank van het bestuur en
de vereniging is afscheid genomen van de aftredende bestuursleden
mevrouw N. de Rooij-Goes en de heren J.F.K. Kits Nieuwenkamp, A.W.
Koot en A.J. van Zoeren. In de bestuursvergadering van 14 mei j.l. is
de heer T.P.J. van Dijk aangewezen als plv. voorzitter, de heer R.W.
Pouw aangewezen als penningmeester, de heer P. de Rooij aangewe-
zen als plv. penningmeester en de heer J.W. Schoonderwoerd aange-
wezen als plv. secretaris.
Benoeming erelid
Door de algemene leden vergadering is op 24 april j.l., voor zijn inzet
als mede-initiatiefnemer, mede- oprichter en bestuurslid de heer A.J. van
Zoeren met algemene stemmen benoemd tot erelid van de vereniging.
Cursus genealogie
"Genealogie is een boeiende bezigheid, maar je moet een beetje de weg
weten". Onder dit motto wordt er, evenals in voorgaande jaren, voor
degenen die willen beginnen (of al begonnen zijn) met familieonderzoek,
in november door onze vereniging, in samenwerking met het
Kursusproject Vleuten-De Meern, weer een kursus genealogie voor begin-
ners gegeven en wel op de dinsdagavonden 6,13, en 20 november in de
Broederschapshuisjes in Vleuten.
Aanmelding voor deze kursus dient te geschieden op het tijdstip dat
daarvoor is vermeldt in het rode kursusboekje van het Kursusproject
Vleuten-De Meern, dat huis aan huis wordt bezorgd. Als u interesse
heeft houdt dat boekje dan in de gaten.!
"Van de brug af gezien, sprokkelingen van een
Merenees, deel 2"
Dit door Th. van den Berg geschreven boekje werd op 20 april j.l. door
de vereniging gepresenteerd en het eerste exemplaar werd door de
auteur aan mevrouw mr. A.H. Brouwer, burgemeester van Utrecht,
overhandigd.
De enorme vraag naar het uitverkochte eerste deel heeft de vereni-
ging doen besluiten een beperkt aantal van het eerste deel uit te bren-
gen als herdruk.
De boekwerkjes zijn - zolang de voorraad strekt - bij boekhandel
Visscher in de Meern te koop voor ƒ. 24,50. Voor leden van de ver-
eniging is het voor ƒ. 22,— verkrijgbaar in de Broederschapshuisjes.
In memoriam Joop van der Poel
Op 2 juni j.l. is op 82 jarige leeftijd overleden de heer J.H. van der Poel, die
gedurende vele jaren het merendeel van zijn vrije tijd voor onze vereniging
heeft gewerkt.
Duizenden uren heeft hij besteed aan het verzamelen, overschrijven en
transcriberen van in het Utrechts Archief aanwezige oude akten, die betrek-
king hebben op de geschiedenis van Vleuten-De Meern. Daarmee heeft hij
onze vereniging een rijk bezit verschaft, waar onderzoekers van kunnen pro-
fiteren.
In 1999 werd hem door het bestuur de Dr.D.W.Gravendeelprijs van de ver-
eniging toegekend als waardering voor zijn werk. Vorig jaar werd hem de
koninklijke onderscheiding als lid van de Orde van Oranje Nassau toege-
kend.
Wij zijn de heer van de Poel, die lange tijd in Maarssenbroek en nu ruim een
jaar in Huize Jozefzorg woonde, dankbaar voor al hetgeen hij voor onze ver-
eniging gedaan heeft. Wij hopen dat hij nu geniet van een verdiende rust,
samen met zijn vorig jaar overleden vrouw.
-ocr page 22-
29
door Ahe A. Manten
4m
^f! il) * ( tS»
DODENDANSEN
De Stichtse Burgeroorlog (2)
In het eerste deel van dit verhaal, verschenen in het vorige nummer van dit tijdschrift, werd verteld over een be-
langrijke machtswisseling in het bisdom Utrecht. Achtereenvolgende vorst-bisschoppen hadden de conservatie-
ve Hoeksgezinde partij gesteund. In 1456 kwam onder Bourgondisch-Hollandse druk echter David van Bourgondië
op de Utrechtse bisschopszetel, die de opvattingen van de hervormingsgezinde Kabeljauwen deelde. De meer-
derheid van de Stichtse landadel behoorde tot de Hoeken en verzette zich tegen hem, hoofdzakelijk uit eigenbe-
lang. Hun belangrijkste aanvoerder was burggraaf Jan van Montfoort. De maarschalk van de bisschop was
Frederick Uten Hamme, heer van kasteel Den Ham. De spanningen liepen steeds meer op, en leidden tenslotte in
de zomer van 1481 tot een echte burgeroorlog binnen het Sticht Utrecht, al bleef Holland daarbij niet afzijdig.
Ook schijnen predikers als ondersteuning
van hun verkondiging dodendansen te heb-
ben laten uitvoeren, waarbij geestelijken en
burgers van alle rangen door als de dood
verklede personen werden meegevoerd in
een rondedans."
De dodendans werd ook vastgelegd in
afbeeldingen, eerst als muurschilderingen,
later tevens in houtsneden. Het is bekend
dat op verschillende kerkhoven in de 15de
eeuw, en mogelijk al wel eerder, sculpturen
van de dodendans te zien zijn geweest,
maar door sloop of oorlogsgeweld zijn die
overal verloren gegaan. Wel bewaard geble-
ven zijn fresco's in een aantal kerken en
afdrukken van houtsneden, die de doden-
dans verbeelden. De dood wordt daarin vaak
afgebeeld met een zeis of met een wapen
zoals een speer of een pijl en boog. Ook was
de schop, het gereedschap van de doodgra-
ver, nogal eens bij een dodendans te zien.
Muziekinstrumenten van de dood zijn trom-
mels, trompetten (verwijzend naar de bazui-
nen waarop geblazen zal worden op de jong-
ste dag), doedelzakken (vaak pijpzak of piep-
zak genoemd) en fluiten (pijpen genaamd).
De uitdrukking "naar het pijpen dansen" zou
in oorsprong verwijzen naar de dodendans."
Ook het kind werd opgenomen in afbeeldin-
gen van de dodendans.^"
Een ander bekend Middeleeuws thema is
de onverwachte ontmoeting, tegen het val-
len van de duisternis, van drie levenden met
drie doden, die hen adviseren zich op hun
levenswijze te bezinnen voordat het te laat
is. Men ziet het op indrukwekkende wijze
afgebeeld op een grote muurschildering in
het Campo Santo in Pisa, Italië. Ook zijn fres-
co's met dit onderwerp bekend uit Frankrijk,
Duitsland, Engeland en Nederland (muur-
schilderingen in Zaltbommel, Naarden en
Zutphen). Het thema is eveneens terug te
vinden op schilderijen en in illustraties in
Middeleeuwse manuscripten en werd boven-
dien verwerkt in de literatuur uit die tijd.^^
Bijzondere aandacht voor de dood
Ik wil het nu hebben over een schijnbaar heel ander onderwerp: de
kunstzinnige verwerking van de confrontatie met de dood. Hoe dit
thema past in het verhaal over de Stichtse Burgeroorlog zal gaande-
weg duidelijk worden.
Een van de opmerkelijke verschijnselen uit de Middeleeuwen is de
dodendans. In feite stamt dat begrip al uit een veel oudere tijd. Reeds
in de voor-christelijke periode dacht men hier dat de doden 's nachts
uit hun graven kwamen en ronddansten. De kerstening slaagde er niet
in die gedachte uit te roeien. Zelfs nog na de Middeleeuwen vermeden
mensen om in de nacht in de buurt van een kerkhof te komen, uit vrees
dat men dan "de dans niet kon ontspringen" en door de doden zou wor-
den meegevoerd.
Op tijdstippen en plaatsen die men minder gevaarlijk vond, werd de
dodendans door de levenden geïmiteerd. Zo werd de dans gebruikt om
de mensen te wijzen op het voor iedereen onvermijdelijke sterven en
probeerde men de angst voor het onverwachte van de dood wat weg
te nemen."
Een predikorde als die van de Dominicanen schonk op een veelheid
aan manieren aandacht aan het sterven en wat erop volgde. Al in de
12de eeuw werd het motief gebruikt in de zogenaamde Vado Mori
gedichten, waarin men personen uit alle maatschappelijke rangen, van
paus tot bedelaar, liet vertellen hoe nutteloos aardse rijkdommen zijn.
Het bekende Laat-Middeleeuwse drama EIckerlyc is erop gebaseerd.
\j?^'-^-
Afb. 5. Het gedeelte linksboven van het fresco van de drie levenden en de
drie doden in de kerk van Westbroek, achtergrond van het deel met de
drie doden. Omdat dit hoog op de muur staande deel moeilijk goed te
fotograferen bleek, maakte op verzoek van de auteur Martin Verweij daar-
van deze schetstekening. Het toont diverse elementen die ontleend zijn
aan de bebouwing in de stad Utrecht. Rechts het torentje van de
Jacobikerk, daarnaast de Domtoren; midden boven een stads kasteel.
-ocr page 23-
30
een poortgebouw in de stadsmuur liggen,
geheel links, rivierschepen afgemeerd.
Rechts van het poortgebouw staat een groot
diep huis, met het karakter van een stads-
kasteel zoals er verscheidene in het hart van
Utrecht aan Oude Gracht en Neude werden
aangetroffen. Denk bijvoorbeeld aan het
Utrechtse huis Oudaen. Op het terrein buiten
de stad is een jachtpartij in volle gang.
Op de rechter muurhelft, achter de drie
levenden, laat de schildering onder andere
dames van lichte zeden zien, die staan voor
een kroeg met een zwaantje op het uithang-
bord, een man in een narrenpak en mensen
die met pijl en boog aan het schieten zijn.
Zowel boven de doden als boven de leven-
den zweven tekstbanden. Het lijkt op een
soort stripverhaal, maar de teksten zijn
helaas niet meer leesbaar. Onder deze voor-
stelling heeft een uitgebreide tekst gestaan.
De letters daarvan zijn slechts vaag zicht-
baar en maar een paar woorden zijn met
moeite nog te lezen.
De Westbroekse dorpskerk bevat meer
muurschilderingen uit dezelfde tijd.
Rechts onder de schildering van de leven-
den en de doden staan zes heiligen ten voe-
ten uit afgebeeld, te weten Sint-Apollonia
(onder andere patrones van een haar toege-
wijd gasthuis in Utrecht, gesticht door de
heren Van Zuyien die ook gerechtsheer
waren van Westbroek; later is het omgezet in
het Sint-Bartholomeusgasthuis), Sint-
Werenfridus (heilig verklaarde missionaris,
helper van Willibrord), Sint-Laurens (bescher-
mer tegen brand en helper van de nooddruf-
tigen; patroon van de benedictijner abdij
Oostbroek bij De Bilt), Sint-Engelmundus
(evenals Werenfried een gezel van Willibrord,
patroon van zowel het benedictijner klooster
als de kerk van Velsen), Sint-Rosiaen of -
Euphrosyna (beschermster van vrouwen in
barensnood; de enige afbeelding van haar
die uit Nederland bekend is) en Sint-Brigida
of -Brigitta (patrones van de veehouders).^"^
Vermoedelijk waren het er eerst vier, die met
elkaar op één groen voetstuk staan, en zijn
de twee laatstgenoemden er pas bij nadere
overweging alsnog aan toegevoegd. De eer-
ste vier duiden op een zekere relatie tussen
Westbroek, de kerk van Utrecht en de abdij
Oostbroek. De beide laatstgenoemden ver-
wijzen vrijwel zeker naar een ingrijpende
gebeurtenis in Westbroek, waar ik later in dit
verhaal op terugkom.
Verder noem ik hier de afbeelding van het
Laatste Oordeel op de binnenkerkse noord-
muur van de toren (binnenkerks gelegen
omdat de zijbeuk van de kerk werd verlengd
toen een buiten de toren gelegen torentrap
Fresco's in de kerk van Westbroek
Een van de bewaard gebleven fresco's die een duidelijke verwijzing
naar de dood bevat, is te zien in de oude dorpskerk van Westbroek, in
de doopkapel aan de zuidkant.^'^"
Deze wandschildering heeft als centraal thema het zojuist genoemde
verhaal van de drie levenden en de drie doden. Het is in dit geval ech-
ter gewoon midden op de dag. Drie vorsten ontmoeten tijdens een
jachtpartij, bij het passeren van een kerkhof, drie overleden vorsten,
die uit hun graven zijn gekomen om - zo lijkt het - te waarschuwen
tegen een al te losbandige levenswijze van de jagers.
De drie doden zijn heel herkenbaar, maar een beetje schematisch
weergegeven. Alle drie dragen zij hun eigen lijkkist. Vergeleken met de
levende personen zijn ze reusachtig van afmeting. De meest linkse
dode stapt naar voren en doet door gebaren en kleed denken aan een
klassieke redenaar. Met een linkshandig gebaar richt ook de meest
rechtse van de drie doden zich tot de levenden. De middelste dode
toont de toeschouwer het ongedierte dat van zijn lichaam bezit heeft
genomen.
De levenden zijn levensecht geschilderd. Ze dragen zwierige kleren.
Hun paarden steigeren van schrik. De jachthonden willen wegvluchten.
De voetknechten in het gezelschap knijpen hun neuzen dicht vanwege
de stank.
Vergeleken met andere afbeeldingen van het thema van de levenden
en de doden zijn er een paar opmerkelijke verschillen.
Elders verkeren de drie lijken duidelijk in verschillende stadia van
ontbinding. Eén dode is nog betrekkelijk gaaf, een is halfvergaan en
van de derde rest nauwelijks meer dan het skelet. De drie doden die in
Westbroek staan afgebeeld, zijn daarentegen in ongeveer dezelfde
fase van lijkontbinding; ze moeten min of meer gelijktijdig aan hun
levenseinde zijn gekomen.^' Ze staan ook alle drie, leunend op de
rechtop op de grond geplaatste vrij korte deksels van hun doodskisten.
Specifiek en opmerkelijk in deze muurschildering is verder dat op de
achtergrond de stad Utrecht te zien is.*^" Op het linker deel, dat met de
drie doden, staat de Utrechtse Domtoren. Daarnaast het spitse toren-
tje van de Jacobikerk, die de parochiekerk van de Westbroekers was in
de tijd waarin Westbroek nog niet zelf een parochie was. Meer naar
links zien we de veel wereldser buitenkant van de stad Utrecht. De
toren van de Buurkerk is daar op de achtergrond te herkennen. Nabij
Aib. 6. De achtergrond van het rechterdeel van de muurschildering van de
levenden en de doden in de oude dorpskerk van Westbroek, boven het
deel met de drie levenden, nagetekend door Martin Verweij.
Dit deel van de muurschildering is minder karakteristiek, vager bewaard
gebleven en moeilijker te interpreteren dan het deel in Afb. 5. Duidelijk is
dat de nadruk overal ligt op mensen die vermaak bieden of zich vermaken
en genieten van het zorgeloze leven. Links boven de toren van de
Utrechtse Buurkerk.
-ocr page 24-
31
moest worden aangelegd). Dat fresco, dat eveneens duidelijk verband
houdt met reflecties over de dood, laat de aartsengel Michael zien als
zielenweger en Christus, rechtsprekend, op de regenboog. Rechts van
Christus is de hemel afgebeeld als een veilige ommuurde ruimte. Links
van Hem is veel drukte te zien bij de ingang van de hel." Ook deze
muurschildering is vrijwel zeker even oud als die met de levenden en
de doden, maar moet zijn gemaakt door een andere, wat ouderwetser
werkende schilder.^'
De verklaring van deze opmerkelijke schilderingen in de dorpskerk
van Westbroek vinden we in gebeurtenissen die zich rond Sint-
Stevensdag 1481 in dit dorp voltrokken. De dag van de heilige
Stefanus is 26 december. In 1481 kon men die Tweede Kerstdag in
onze omstreken geen feestdag noemen.
Naarden dubbel gedupeerd
De aanloop tot het drama begon in de nacht van 10 op 11 november
1481, toen in het kader van de Stichtse Burgeroorlog een gezamenlijk
Utrechts/Amersfoorts leger van ongeveer zeshonderd man zich ver-
dekt opstelde in de boomgaarden buiten de omwalling van de stad
Naarden. Drie soldaten hadden zich verkleed als vrouwen en deden
voorkomen alsof zij eieren en boter op de markt wilden brengen. Voor
de zekerheid hadden ze een "echte" vrouw meegenomen die de poort-
wachter van Naarden verzocht de poort te openen. Toen dat was
gebeurd, doodden de als vrouwen vermomde soldaten de poortwach-
ter door hem zijn keel te doorsteken. Daarna gaven zij een teken aan
hun achtergebleven makkers die daarop de stad binnenstormden en
iedereen die zij op hun weg ontmoetten van het leven beroofden. Nadat
de stad zo bij verrassing was ingenomen, gingen de huursoldaten die
deel uitmaakten van het Utrechts /Amersfoortse legertje over tot plun-
dering. Niet alleen burgerhuizen, maar ook kerken en kloosters werden
beroofd van alles wat maar enigszins van waarde leek. De buit was zo
omvangrijk dat het een probleem was hoe men al die goederen moest
transporteren. Ze stalen alle wagens die ze vonden, die zo volge-
stouwd werden dat enige ervan onderweg in het veen dreigden weg te
zakken.*■'
Achteraf bleek deze bravouredaad van de Utrechters niet zo ver-
standig. Na de overwinning op de Hollanders bij Vreeswijk stelden de
Utrechters er een eer in te laten zien dat ze hun tegenstander ook op
diens eigen grondgebied durfden tarten. Maar actie riep natuurlijk reac-
tie op en zo begon een keten van gebeurtenissen die uiteindelijk de
Utrechters zwaar opbrak.
Al snel waren Hollandse krijgslieden uit Amsterdam en omliggende
plaatsen op weg naar Naarden. Omdat de daar achtergebleven
Utrechters en Amersfoorters weinig nut zagen in het verdedigen van de
stad, ontruimden ze op 13 december 1481 Naarden. De troepen van
de Hollandse stadhouder Joost van Lalaing pakten eerst Eemnes en
Soest aan, om geen risico te lopen vanuit het gewest Utrecht in de rug
aangevallen te worden. Dat betekende overigens niet een simpele
bezetting. Maar liefst zo'n vier- a vijfduizend man overweldigden
Eemnes en "sloeghen der veel doot. . . Ende sy pionderden 't ende sy
staken 't aen ende bernden 't al op vier huysen na of vijf"."
Na die aanval op Eemnes en Soest troffen de Hollanders tot hun ver-
bazing een onverdedigd Naarden aan, zodat ze meteen na het binnen-
dringen van de stad met roven en plunderen konden beginnen. Zonder
scrupules zetten ze de terreur voort waarmee de weggetrokken
Utrechtse troepen hadden moeten ophouden. De inwoners van het in
Holland gelegen Naarden, die dus totaal niets met de burgeroorlog in
het Sticht Utrecht van doen hadden, moeten zich temidden van dat wis-
selend krijgstoneel wel heel erg ongelukkig hebben gevoeld."
De Hollandse troepen, overmoedig geworden door het gemak waar-
mee ze hun gang konden gaan, zouden het
niet bij hun acties in Eemnes, Soest en
Naarden laten.
Engelbert van Kleef aangeworven
ALS ruwaard
Intussen was Jan van Montfoort erin
geslaagd Engelbert van Kleef over te halen
om aan zijn zijde ruwaard, landvoogd, van
het Sticht Utrecht te worden.'^^ Dat beteken-
de in feite dat hij zich voor de Hoekse partij
wat het wereldlijke bestuur betreft als
"tegenbisschop" beschikbaar stelde. Deze
zet van Hoekse zijde maakte deel uit van hun
pogen aan de opstand een wettig karakter te
geven.
Jan van Montfoort kon vervolgens probe-
ren ook het Oversticht (Overijssel) mee te
krijgen. Dat bleek echter niet eenvoudig. De
mensen die in het Oversticht wat te zeggen
hadden, mochten dan eveneens allerlei grie-
ven tegen hun bisschop hebben, maar in
opstand komen tegen hem ging hen te ver.
Ze kozen voor een bemiddelende rol tussen
de in het Utrechtse strijdende partijen, in de
hoop dat zij in een succesvolle afloop daar-
van ook voor zichzelf voordelen konden
behalen. Helaas echter slaagden ze er niet in
beide partijen nader tot elkaar te brengen.
Op weg naar Utrecht kwam de 18-jarige
Engelbert van Kleef op 23 december 1481
in Amersfoort aan. De dag daarop begon hij
aan het laatste stuk van zijn reis naar de
stad Utrecht. Onderweg zag hij, ter hoogte
van de Amersfoortse berg, dat de Hollandse
troepen van Joost van Lalaing bezig waren
Baarn in brand te steken. Hij beschouwde
dat als een kleinigheid, die nu eenmaal bij
een oorlogssituatie hoorde, en nam geen ini-
tiatief tot een tegenactie.^" Had hij dat nou
maar wel gedaan ... De krijgshaftiger en
ervarener Jan van Montfoort zou in die situ-
atie vermoedelijk daadkrachtiger hebben
gereageerd.
Onverstoord reisde Engelbert van Kleef
met zijn gevolg evenwel door naar Utrecht,
waar hij zijn intrek nam in de Bisschopshof.
Jan van Montfoort heeft geruime tijd ook
gehoopt steun te kunnen verwerven van
koning Lodewijk XI van Frankrijk, die een
fanatieke vijand was van de Bourgondische
staat. Maar van diens kant is nooit een teken
van belangstelling voor de oorlog van de
Stichtenaren gekomen. Omdat in die tijd ook
de Frans-Bourgondische oorlog nog aan de
gang was, welke zich toen in belangrijke
mate afspeelde langs de grenzen van de
Zuidelijke Nederlanden, werden wel veel
Bourgondische troepen in het zuiden vastge-
houden, ver van Utrecht.
-ocr page 25-
32
De slag bij Westbroek
Weliswaar langzamer dan Engelbert van Kleef en zijn gevolg, trok ook
de legermacht van de Hollands-Bourgondische stadhouder Joost van
Lalaing verder in de richting van de stad Utrecht. Ze was nog steeds
zo'n vier- tot vijfduizend weerbare mannen groot. Op 26 december
1481, "Sint-Stevensdag", Tweede Kerstdag, bereikten ze Westbroek.
Het hele dorp werd in brand gestoken, behalve de huizen waarin de sol-
daten een kraamvrouw of een stervende aantroffen'^^ ("behalven die cra-
men ende daer den heyligen oly was"), en veel dorpelingen lieten het
leven.'^'^ Alleen zij die tijdig hun toevlucht hadden weten te nemen in de
kerktoren, die van oorsprong een donjon, een zware verdedigingsto-
ren, was, zaten redelijk veilig. Men komt in woord en geschrift nogal
eens de opvatting tegen dat heel lang oorlogen vooral een strijd waren
tussen twee militaire kampen en dat pas in de 20ste eeuw ook veel
slachtoffers vielen onder de burgerbevolking. De Stichtse Burgeroorlog
levert diverse voorbeelden die mij veel genuanceerder tegen die opvat-
ting doen aankijken.
Meteen toen men in de stad Utrecht te horen kreeg wat er in
Westbroek gaande was, luidde men daar de noodklok ("die banclock").
Burgers en huursoldaten grepen hun wapens en holden de stad uit, in
de richting van het zo geteisterde dorp. Er was in het geheel geen
sprake van een geordende krijgstocht. Wie het hardst liep, vond zich-
zelf het dapperst. In de woorden van de Utrechtse burger, die kort na
het gebeurde daar een verslag van op papier zette:^' "ende die burgers
ende die ruters''' liepen uyt na den Westbroeck, sonder ordenancy, wie
dat seerst gelopen kost, was de vroomste, als hem docht". Bij
Westbroek verzamelden zij zich om de Hollanders aan te vallen en
gevangenen te maken. Dichtbij gekomen, ontdekten ze tot hun schrik
wat het inhield met goed gewapende mannen te maken te hebben.
Deze vingen hen standvastig op en kwamen in gesloten slagorde op
hen af.''' Toen een van de Utrechtse voormannen, de burgemeester
Aernt Ruys, deze Hollandse overmacht zag, verscheurde hij de
Utrechtse stadswimpel en riep hij verschrikt "Weerom, weerom, dat
voick is ons te groot ende te veel". De ritmeester Vincentius van der
Zwanenburch, een Gelders beroepsmilitair in Utrechtse dienst, besefte
onmiddellijk het gevaarlijke van die kreet: "Laet ons bliven staen, want
vlieden wij, wij sijn daer alle doot of gevangen om". Maar het was al te
laat, de Utrechters waren reeds op de vlucht geslagen.
De Hollanders zagen het gebeuren en achtervolgden de vluchtenden.
Iedereen die ze op hun pad aantroffen, werd op gruwelijke wijze dood-
geslagen: plattelanders, stedelingen, huursoldaten en zelfs uit nieuws-
gierigheid meegelopen kinderen, die wel eens van dichtbij een echt
gevecht hadden willen zien. Het aantal doden bedroeg ongeveer 1500.
Onder hen bevonden zich veel vooraanstaande Utrechtse burgers,
waaronder de burgemeesters Bernt van Everdinghen™ en Aernt Ruys en
Steven van Zuyien, de belangrijkste overman van de gilden. Ook waren
er zo'n 500 a 600 vermisten, waarvan een deel door de dunne ijslaag
op de sloten en weteringen was gezakt en een ander deel slachtoffer
werd van de nachtelijke vrieskou ("Aldus bleef daer veel voicks in die
wiken int veen ende in die weteringen, die daer meenden over te lopen,
mer sij braken daer in ende verdroncken, of sy storven van koude doot,
also die nacht aen quam, want deze slach gesciede omtrent te vier
uren des avonts [16 uur]. Ende oock bleefter veel doot, die een luttel
gewont waren, ende hadden hem geborghen in hegghen, die hem doot
bloeden, want sy heet gelopen waren ende vercouden daer weder op").
Het slechte weer en de dood zijn er voor iedereen; ze komen meestal
onverwacht en soms ook nog eens gelijktijdig.
Dominicaner en Franciscaner monniken en Cellebroeders verzamel-
den de lijken. De gesneuvelden die zo gewelddadig toegetakeld waren
dat men ze niet kon herkennen, werden in een massagraf in Westbroek
Afb. 7. Sterfbed van een man, voorzien van het
sacrament der stervenden. Houtsnede, in 1490
in Augsburg in een geïllustreerde boekuitgave,
Versechung Leib Sele Ere und Gut, in druk ver-
schenen.
begraven. De doden die men wel kon her-
kennen, kregen een individuele begrafenis in
de stad. Veel vrouwen die hun eigen man
gesneuveld hadden teruggevonden, zorgden
zelf voor zijn thuisreis, soms op een kruiwa-
gen, in andere gevallen in een kar ("Ende
veel vrouwen brochten hoer man eicx, die
een op een kroeywaghen, die ander op kar-
ren"). De naamloze lijken die niet heel ernstig
verminkt waren en dus nog geïdentificeerd
konden worden, bracht men eveneens naar
Utrecht. Deze werden in de vrieskoude bin-
nen de stad op de Neude neergelegd, zoals
- zo schreef iemand die het had meegemaakt
- "visschen op een banck", dus zoals men op
de vismarkt vissen voor de verkoop op een
toonbank te kijk legt."
Bovenop deze grootste ellende waren ook
nog ongeveer 50 Utrechters in Hollandse
gevangenschap geraakt. Het zou een flink
losgeld gaan kosten om die weer vrij te krij-
gen.
In de kerk van Westbroek werden de muur-
schilderingen van het Laatste Oordeel en van
de drie doden en de drie levenden een ant-
woord op de gapende leegte die de bloedige
slag bij Westbroek voor de nabestaanden
achterliet." Bijzonder interessant is in dit
verband bovendien de zesde in het rijtje hei-
ligen of noodhelpers op dezelfde muur als
het fresco met de levenden en de doden.
Nergens elders staat Sint-Brigida afgebeeld
als in Westbroek, met aan weerszijden van
haar een os en een ezel en op haar arm een
-ocr page 26-
33
kind. Het is daardoor een combinatie van de beschermster van de
agrariërs en hoofdelementen uit het kerstverhaal. Dat moet wel een
verwijzing zijn naar de Tweede Kerstdag 1481.
We mogen de Westbroekse muurschilderingen dus vrijwel zeker inter-
preteren als een oorlogsgedenkteken. Ik denk daarbij in de eerste
plaats aan een geste - gemaakt enige tijd na afloop van de Stichtse
Burgeroorlog - van de zijde van de stad Utrecht en/of daar gevestigde
instellingen. Het zijn schilderingen van een zodanige kwaliteit en pro-
fessionaliteit, dat ze zeker zullen zijn aangebracht door schilders van
elders.
Engelbert van Kleef officieel heer van het Sticht
In de stad Utrecht sloeg na de gebeurtenissen bij Westbroek het pes-
simisme grondig toe. Er was droefheid over de vele gevallenen en
gevangenen. Weduwe geworden echtgenotes scholden Jan van
Montfoort uit voor een "bloetsuper", een "bloedzuiper". Voedsel-
schaarste en armoede deden zich voelen. Dagelijks stierven binnen de
stadsmuren dertig tot veertig mensen van de honger ("aen dat buyck-
oevel"). Men was somber over de nabije toekomst.
Engelbert van Kleef had zijn benoeming tot ruwaard te danken aan de
wereldlijke machthebber Jan van Montfoort, maar de geestelijkheid had
het moeilijk met deze man in de Bisschopshof. Van Montfoort probeer-
de de kapittels die een rol speelden in de bisschopskeuze te bewegen
om zich achter Engelbert van Kleef te scharen en de bisschop te laten
vallen. Hij legde hun een indrukwekkende lijst voor van de misdrijven
die volgens hem sedert 1462 door bisschop David van Bourgondië
waren begaan. Maar de kapittels vonden het toch een te grote stap om
de bisschop uit zijn ambt te ontslaan. Daarvoor diende bovendien een
zware procedure te worden doorlopen.
Van Montfoort moest dus tot krachtige maatregelen overgaan. Op 1
februari 1482 liet hij een aantal soldaten, gewapend met geladen haak-
bussen (musketten), in de vergaderzaal van het Domkapittel binnenval-
len om de aanwezige prelaten te dwingen een stuk te bezegelen waar-
in de paus werd gevraagd om een andere beschermer en bestuurder
van het Sticht Utrecht. De geïntimideerde geestelijken gingen uiteinde-
lijk overstag en zegden toe voortaan Engelbert van Kleef te zullen steu-
nen, zelfs tot in hoogste instantie, te weten een algemeen concilie. Op
24 februari legde Engelbert de eed af waarin hij bezwoer de privileges
en de rechten der Staten van Utrecht te zullen eerbiedigen. Twee
dagen later zond Van Montfoort de officiële ontslagbrief aan bisschop
David van Bourgondië naar diens verblijfplaats te Duurstede."
Nog meer oorlogsschade
De oorlogshandelingen bleven doorgaan. Meestal bestonden die uit
roofovervallen op eikaars gebied, door Kabeljauws/Lockhorsts-
gezinden op bezittingen van HoekseAan Montfoortsgezinden en omge-
keerd, en van Utrechters op Hollands territoir en door Hollanders in
Utrecht. Daarbij werd bijna altijd de grootste schade geleden door
totaal onschuldigen.
De boeren bevonden zich in de meest belabberde situatie van alle-
maal. Zij hadden niet te lijden van één der beide strijdende partijen,
maar door de slechte voedselsituatie, als gevolg van de zich voortsle-
pende oorlogsellende, vormden zij een begeerde prooi voor allebei.
Op 31 januari 1482 reden ongeveer 150 Utrechtse ruiters naar
Breukelen op zoek naar hooi voor hun paarden. Zij kregen er toevallig
lucht van dat Frederick Uten Hamme zojuist met een begeleiding van
20 man aangekomen was op Nijenrode.
Begin februari 1482, op de dag vóór Maria Lichtmis, werd daarop
een gewapende actie ondernomen tegen Nijenrode en zijn
Kabeljauwsgezinde heer Gijsbrecht III van Nijenrode. Dat gebeurde op
een moment dat Frederick Uten Hamme,
heer van Portengen-Zuideinde en Laag-
Nieuwkoop, maarschalk van bisschop David
van Bourgondië, daar met een klein gevolg
verblijf hield. Bij die verrassingsaanval werd
Uten Hamme gevangen genomen en tussen
tientallen ruiters in, om te voorkomen dat hij
onderweg zou worden aangevallen en ver-
moord, meegevoerd naar de stad Utrecht.
Daar werd het gebeurde door de stadsraad
met veel voldoening aangehoord.^" Jan van
Montfoort liet hem gevangen zetten in de
Cathrijnepoort. De behandeling die hij kreeg
was hardvochtig. Als een bijzondere gunst
mocht hij op paasdag 2 april even wat rond-
lopen, maar met twee voetboeien aan.
Door een merkwaardige samenloop van
gebeurtenissen werd op dezelfde dag waar-
op Frederick Uten Hamme gevangen werd
genomen, zijn buurman-kasteelheer Dirk II
van Zuyien van de Haar gekozen tot sche-
penburgemeester van de stad Utrecht.^"
De gevestigde bevolking van de stad
Utrecht en een belangrijk deel van zijn leids-
lieden bleef hopen op een akkoord met het
door Maximiliaan van Habsburg geleide
Holland." Eind februari 1482 kwam het tot
onderhandelingen tussen een Bourgondisch-
Habsburgse delegatie met in hun midden
Joost van Lalaing en vertegenwoordigers
van de Hollandse steden, en een Utrechts-
Amersfoortse delegatie met als woordvoer-
der de Dominicaan Jan van Oudaen, doctor
in de godgeleerdheid. Hij probeerde de
p-Y »v JV'W
Afb. 8. De muren van de stad Utrecht worden
gerepareerd en versterkt. Houtsnede uit
Fasciculus temporum, 1480 (Rijksmuseum Het
Catliarijneconvent, Utrecht, inv. ABM nr. 19).
-ocr page 27-
34
tegenpartij duidelijk te maken dat zijn delegatie er op uit was met de
aartshertog vrede te sluiten, waarbij hij nadrukkelijk naar voren bracht
dat Engelbert van Kleef zich nooit als een vijand van Maximiliaan had
beschouwd. Zijn geloofwaardigheid werd echter zeer ernstig aangetast
toen Van Lalaing hem een brief liet lezen, waaruit bleek dat Engelbert
van Kleef aan Maximiliaan de oorlog had verklaard. Iemand die over die
bijeenkomst goed was ingewijd, schreef: "Doe meyster Jan van
Houdaen desen brief gelesen hadde, doe ginck hy sitten ende sprac
geen woort meer ende was seer bescaemt, want hy anders gesproe-
ken hadde dan 't was".'^ De onderhandelingen mislukten, evenals enke-
le volgende gesprekken tussen de twee partijen in Woerden, Den Haag
en Arnhem.
Een belangrijke gebeurtenis was de inneming op 17 maart 1482
door de Utrechters van de stad Vianen. Deze was een gevolg van ver-
raad. Burgemeester Dirk van Zuyien van de Haar was weliswaar niet
bereid geweest mee te werken aan het complot, maar Vincentius van
der Zwanenburch toonde minder scrupules en zette door. Hij liet zich
bovendien kennen als een gewetenloze plunderaar."^
Frederick Uten Hamme onthoofd
Op de dinsdag na Beloken Pasen (11 april) 1482 werd Frederick Uten
Hamme berecht. Burgemeester Dirk van Zuyien van de Haar stelde tij-
dens het proces voor om Uten Hamme tegen een borgtocht van twee-
duizend Rijnse guldens buiten stad en gewest Utrecht te verbannen,
kennelijk met het doel op die manier de maarschalk het leven te red-
den. Van Montfoort wilde daar niet van weten en de vertegenwoordi-
gers van de gilden, die in deze periode sterk onder zijn invloed ston-
den, evenmin. Uten Hamme weigerde standvastig om over te lopen en
de zijde van Jan van Montfoort te kiezen. Dat betekende zijn doodvon-
nis." Ongekend snel ging het bericht in de stad rond. Nog diezelfde
middag, om 2 uur, werd hij in het openbaar op de Plaetse (dat is de
Neude) met het zwaard onthoofd. Veel volk stroomde toe om daarvan
getuige te zijn, verscheidenen al geruime tijd tevoren om vooral deze
sensatie niet te missen. Een belangrijk persoon zien sterven heeft de
mensen altijd gefascineerd. Het barbaarse in het menselijke karakter
lijkt onuitroeibaar.
Dirk van Zuyien van de Haar had niet alleen geprobeerd Uten Hamme
te laten verbannen, hij weigerde ook in te stemmen met het doodvon-
nis. Zijn afwijkende standpunt in het complot tegen Vianen had hij, in de
ogen van de fanatieke Hoeksgezinden, door zijn gedrag daarna weer
goed kunnen maken. Ditmaal zat dat er niet in. Dirk was schepenbur-
gemeester geworden op de dag waarop Frederick Uten Hamme gevan-
gen was genomen en werd, ruim 2 maanden later, als zodanig ontsla-
gen op de dag waarop Uten Hamme ter dood werd gebracht. Een
opmerkelijke lotsverbondenheid van twee kasteelheren uit het
Vleutense gebied, die politiek in tegenover elkaar staande kampen
waren terechtgekomen, maar elkaar daardoor toch niet onverschillig
werden. Sedertdien gold Dirk van Zuyien van de Haar als een persoon
waar je geen staat op kon maken.'^
Kasteel De Haar verwoest
De situatie werd erger en erger. Verscheidene voedseltransporten over
land vielen in handen van bisschoppelijke huursoldaten. Overijsselse
schepen met graan die via de Zuiderzee de Eem wilden opvaren, wer-
den eveneens door hen buitgemaakt. De honger in de stad Utrecht was
zo nijpend geworden, dat Jan van Montfoort besloot om van zijn eigen
voorraad in de burcht van Montfoort 45 mud tarwe met schuiten over
te laten brengen naar Utrecht. De Hollandse Woerdenaren kregen lucht
van dat transport en 70 van hun poorters wisten de schuiten buit te
maken.
Daarvan hoorde Dirk van Zuyien van de Haar,
die toen in halve ongenade op zijn kasteel
verbleef. Hij mobiliseerde een aantal mannen
en ontvoerde de kostbare tarwe uit Woerden.
Hij stuurde dat voedsel vervolgens echter
niet naar Utrecht, maar bracht het naar De
Haar, waar hij het liet uitdelen aan zijn per-
soneel en aan gezinnen in de omgeving. De
eis van Van Montfoort om de tarwe aan hem
af te staan, had Dirk genegeerd. De burg-
graaf was daar zeer verbolgen over ("ende
die borchgrave was seer toornich")."*
Na de vernederingen door de val van
Vianen en de dood van Frederick Uten
Hamme werd in de zomer van 1482 door
Holland en zijn Kabeljauws/Lockhorstse
bondgenoten met succes teruggeslagen. In
het bijzonder kreeg kasteel Harmeien,
bewoond door Gijsbert, broer van Dirk van
Zuyien van de Haar, te maken met de wraak
van de Hollanders. Men was boos dat de als
Kabeljauwsgezind bekend staande Gijsbert
van Zuyien zijn huis, zonder het eerst tot het
uiterste te verdedigen, in het vorige jaar laf-
hartig had opengezet voor de Hoekse strijd-
macht van Van Montfoort. De Hollanders
namen het in, plunderden het, staken het in
de fik en lieten het afbranden ("spoileerdent
ende stakent ende bernet").''
Kort daarna kwam kasteel De Haar aan de
beurt. Na een korte beschieting moest ook
de bezetting daarvan, 39 man sterk, zich
overgeven. Dirk van Zuyien van de Haar was
nog naar de stad Utrecht gegaan om hulp te
zoeken, maar tevergeefs, "die van Utrecht
wilden heer Dirc niet volghen". Daar zal Jan
van Montfoort wel mede de hand in hebben
gehad, die hem het gebeurde met de
Montfoortse tarwe niet kon vergeven. De
Haar werd geplunderd en verbrand.™
Burgers uit Woerden kregen de opdracht de
restanten van de kastelen Harmeien en De
Haar te slopen, wat ze met genoegen deden.
Met spoed werden de nodige voorbereidin-
gen getroffen, zoals het inkopen van breek-
bijlen en 200 pond kruit en het al tevoren op
wacht zetten van 20 man onder Montfoort en
20 man onder Utrecht om verrassing door
de vijand te voorkomen. In de nacht gingen
ze op weg: 300 mannen uit de burgerij, 5
timmermeesters en 2 meesters met elk 6 vij-
zels om de muren neer te halen. De gereed-
schappen en een groot deel van de man-
schappen werden vervoerd met 6 schouwen
en 10 andere schuiten, waarmee ook brood,
zuivel en drank werd meegenomen. De
Woerdenaars gingen bij het slopen zo
gehaast te werk dat vijf mannen onder neer-
stortend puin werden bedolven, vier ladders
braken en drie repen (kostbare hennepka-
-ocr page 28-
35
bels) bleven bij het met vijzels omtrekken van de muren onder het
gevallen puin achter.*"
Kockengen werd op 15 en 16 juli 1482 met toestemming van De
Lalaing opnieuw geplunderd en in brand gestoken; alleen de vrouwen
en de kinderen liet men ongehinderd. Slechts de kerk en een hoogst-
enkel huis bleef overeind. Het boerenland in de nabije en wijde omge-
ving werd doelbewust geruïneerd om de voedselvoorziening van
Utrecht zo grondig mogelijk te ondermijnen. Daarbij kreeg hij assisten-
tie. Leiden stuurde 150 man, Gouda 100 man, allen met de speciale
opdracht "om 't coren aldair te destrueren", dus te vernielen.*'
Aanvallen op Barneveld en Hoorn
In stad en land van Utrecht nam de ontevredenheid over de oorlogspo-
litiek van Jan van Montfoort en de zijnen voortdurend toe. Van
Montfoort probeerde die ontwikkeling op zijn eigenzinnige manier om
te buigen, door te streven naar eigen militaire successen.
Een van de gewapende acties van de mannen van Jan van Montfoort
was gericht tegen Barneveld. Daarbij vond een ritmeester van bisschop
David van Bourgondië, Jan van Schaffelaar, de heldendood. Het verhaal
luidt dat hij zijn soldaten vrije aftocht bezorgd heeft door van de
Barneveldse kerktoren naar beneden te springen, waar hij middenin de
omhooggeheven lansen van zijn belegeraars terechtkwam.*^
Een verrassingsaanval van Hoekse ballingen op Hoorn, dat werd
ingenomen en geplunderd, noodzaakte Joost van Lalaing zijn beleg van
het in Hoekse handen geraakte kasteel Den Ham, woonplaats van Uten
Hamme, af te breken om in de kop van Noord-Holland orde op zaken te
gaan stellen. Omdat de Hoeken de stad Hoorn niet vrijwillig wilden over-
geven, liet Van Lalaing zijn troepen op drie plaatsen de aanval inzetten.
Op 20 juni 1482 namen zij Hoorn in en konden de Kabeljauwse over-
winnaars het plunderen overnemen. Alles wat enige waarde had werd
meegenomen. Als een kras staaltje van de oorlogsverschrikkingen wist
een kroniekschrijver te melden dat zich in het haastig geroofde en
dichtgebonden beddegoed nog kleine kinderen bevonden, die uiteraard
een verschrikkelijke verstikkingsdood stierven.*^
Begin van een kentering in de verhoudingen
Bisschop David van Bourgondië was door de loop der gebeurtenissen
van een hoofdrolspeler tot een toeschouwer geworden. De jicht die
hem kwelde, maakte hem het leven nog ongemakkelijker. Even mon-
terde hij op, toen paus Sixtus IV een bul uitvaardigde waarbij Engelbert
van Kleef en de stad Utrecht onder het interdict werden geplaatst. Dat
was een kerkelijke straf die de betrokkenen bepaalde rechten ontnam
zonder dat de gelovigen van de kerkelijke gemeente werden uitgeslo-
ten. Engelbert van Kleef mocht echter de sacramenten niet meer ont-
vangen. De nog jeugdige Engelbert raakte hiervan diep onder de indruk
en het zag er korte tijd naar uit dat hij de Bisschopshof in Utrecht zou
gaan ontruimen. Al spoedig ging evenwel het leven in de stad verder
alsof er nooit van een interdict sprake was geweest.*"
Toch liet bisschop David zich niet zomaar van het politieke toneel
vegen. Hij kreeg voldoende informatie uit de stad Utrecht om te besef-
fen dat veel stedelingen oorlogsmoe waren. Als hij het gematigde deel
van de stadsbevolking voor zich zou kunnen winnen, dan moest een
oplossing van het conflict mogelijk zijn.
Bij zijn tegenspeler Engelbert van Kleef rijpten vergelijkbare gedach-
ten. Het was hem duidelijk geworden dat hij zich in een wespennest had
gestoken en hij begon zich af te vragen of het niet verstandig zou zijn
te proberen met David van Bourgondië op eervolle wijze tot een
akkoord te komen.
Ritmeester Vincentius van den Zwanenburgh, de Gelderse condottie-
re, zag het hopeloze van de zaak in en trok met zijn ruiters terug naar
Afb. 9. Prent van infanteristen die het beleg
slaan voor een stad, waarbij gebruik gemaakt
wordt van enkele kanonnen (Koch, 1980,
biz. 185).
zijn eigen kasteel.
Jan van Montfoort was evenwel nog lang
niet zover. Hij en zijn Hoekse vrienden voel-
den niets voor een compromis-oplossing. De
hertog van Kleef, Engelberts broer, bleef
aan Van Montfoorts kant staan. Hij stuurde
een troepenversterking, waaraan Engelbert
Utrechtse strijders toevoegde, om op 26
augustus 1482 de stad IJsselstein te gaan
belegeren. Vanuit het klooster Mariënberg
beschoten zij de stad. De onderneming werd
een mislukking. Op 6 september besloot hij
al, na zware verliezen, de aftochtte blazen.*^
Op het kloosterterrein van Mariënberg wer-
den ongeveer 150 gesneuvelde belegeraars
begraven. Om een aanval vanuit het klooster
in het vervolg te voorkomen, sloopten de
IJsselsteiners Mariënberg, om het tenslotte
binnen de stadsmuren weer op te bouwen.
Rond die tijd moet er in de IJsselpoort een
gedenksteen zijn aangebracht waarop het
Utrechtse stadswapen stond afgebeeld,
vastgehouden door twee hazen. Een hatelij-
ke tekst completeerde het geheel:
Swijgh Wtrecht mit dyn toeten en{de) blasen
Doe uijt twe leeuen en(de) set twe hasen
Want doe die van IJsselsteijn quamen in 't velt
Hebben die van Wtrecht 't op een lopen ghestelt.
Deze steen werd in 1795 door Utrechters uit
de IJsselsteinse muur gewrikt en in de stads-
gracht gesmeten. Hij is nooit meer terugge-
vonden. In 1985 werd een vervangende
steen geplaatst met het oude opschrift."^
-ocr page 29-
36
In de stad Utrecht nam, door ervaringen als die bij IJsselstein, de hun-
kering naar vrede alleen maar toe. Op 6 november 1482 overleed bur-
gemeester Jan de Coninck, die altijd trouw was geweest aan Jan van
Montfoort. Op 11 november koos de Raad voor Aernt Ram ter vervul-
ling van de ontstane vacature. Dat was zeer tegen de zin van Jan van
Montfoort. Hij vroeg Engelbert van Kleef om deze burgemeestersver-
kiezing ongedaan te maken, maar die weigerde op dat verzoek in te
gaan. De grond onder Van Montfoorts beleid was wankel geworden.*'
Utrechtse misrekening
Gelukkig voor de mensen in Kockengen en elders, die na de verwoes-
tingen aangericht in de zomer in armzalige noodonderkomens moesten
wonen, was de winter van 1482 - 1483 vrij zacht; er viel die hele win-
ter geen sneeuw."'
Mensen waren in oorlogstijd echter een groter gevaar dan de natuur.
In de Raad van de in benarde omstandigheden verkerende stad Utrecht
kwam men op de gedachte de rivier de Lek in te schakelen in de strijd
tegen de Hollanders. De rivierdijk zou doorgestoken kunnen worden en
dan zou, naar hun verwachting, water via het lage Stichts-Utrechtse
land Holland kunnen instromen en zo troepenverplaatsingen sterk kun-
nen hinderen. De Tolsteeg- en Weerdsluizen bij Utrecht werden veilig-
heidshalve gedicht, voor het geval het water tot bij de stad zou komen.
Op 1 januari 1482 werd even bovenstrooms van de kerk van 't Waal
een opening in de dijk gemaakt. Op dat moment lag er een ijsvloer op
de Lek. Dooi en wind joegen evenwel al spoedig daarna behalve water
ook ijsschotsen door het gemaakte gat, dat daardoor heel veel groter
werd dan in de bedoeling had gelegen. De uitkomst van deze defen-
sieve list verkeerde daarom precies in het tegengestelde van de bedoe-
ling. Het water richtte grote schade aan in het Sticht en de Hollanders
hadden er nauwelijks last van. Zeer geschrokken besloten de stadsbe-
stuurders het dijkgat weer te dichten, wat wonderwel met drie dagen
hard werken lukte."*
Staatsgreep tegen Jan van Montfoort
Gedurende het eerste halfjaar van 1483 heerste er in Utrecht een
uiterst sombere stemming. Menigeen bereidde zich voor op het ergste.
Executies waren nodig om de bevolking nog een beetje rustig te hou-
den.
Op 21 april 1483 was er in het eigen kapittelhuis van de Dom, dus
niet in de kapittelzaal van het Kapittel-Generaal, een vergadering over
de vraag of vredesonderhandelingen moesten worden voorgesteld.
Daarbij waren ook Jan van Montfoort en enkele van zijn aanhangers
aanwezig. Engelbert van Kleef ontbrak omdat hij voor familiezaken in
Kleef moest zijn.
Ongeveer twintig oude en nieuwe tegenstanders van Jan van
Montfoort wisten van de bijeenkomst en verzamelden zich in de
Domkerk. Vandaar gingen ze op een gunstig moment naar het klein
kapittelhuis en deden de deuren daarvan op slot. Vervolgens werden
Jan van Montfoort en zijn medestanders Evert Zoudenbaich en Jan van
Lantscroen gevangen genomen.*"
Het tijdstip voor deze contrarevolutie was gunstig, omdat veel sol-
daten van Jan van Montfoort de stad uit waren om een houttransport
naar Jutfaas te verzorgen. De enkele ruiters die in de stad achterge-
bleven waren, werden in de herbergen verrast of in korte straatge-
vechten overmeesterd.'"
Zo snel mogelijk moest daarna contact worden opgenomen met bis-
schop David van Bourgondië. Door hulp van de geestelijkheid reisde al
spoedig een bode naar het bisschoppelijke verblijf in Duurstede.
Bisschop David was verheugd over het bericht. Hij riep hem getrou-
we lieden op om met hem naar de stad Utrecht te gaan en dankte God
dat de Utrechters kans hadden gezien met
weinig moeite en zonder bloedvergieten een
omwenteling te bewerkstelligen. Bij de
Utrechtse stadspoort aangekomen, werden
de bisschop en zijn gevolg opgehouden tot
zij aan de burgerij hadden beloofd af te zul-
len zien van wraaknemingen. In de avond
trok de bisschop onder het licht van toortsen
Utrecht binnen. De nacht die volgde, bracht
hij voor het eerst sinds lange tijd weer door
in de Bisschopshof.*'
Jan van Montfoort was door deze gebeur-
tenissen uiteindelijk een gevangene gewor-
den van zijn jarenlange vijand David van
Bourgondië. Die nam hem meteen de vol-
gende dag zijn kasteel en gerechtsheerlijk-
heid Montfoort af en benoemde twee door
hem vertrouwde commissarissen om de
burcht van Montfoort verder te beheren.
David reed met hen en nog ongeveer twee-
tot driehonderd man uit naar Montfoort om
de burcht in bezit te nemen. Inmiddels ble-
ken echter de Hollanders bezig te zijn met
een belegering van het kasteel, dat ze na
inneming met de grond gelijk wilden maken.
Hoewel bisschop David al het hem mogelijke
deed om zijn Hollandse bondgenoten het
beleg op te laten geven, boekte hij geen
succes. Hij moest onverrichter zake met zijn
legertje terugkeren naar de stad Utrecht."
Bisschop David in gevangenschap
Al spoedig bleek dat de politieke en militaire
ontwikkelingen zich nog niet definitief ten
gunste van bisschop David van Bourgondië
hadden gekeerd. Zijn Hoekse tegenstanders
hadden weliswaar een belangrijke tegenval-
ler moeten incasseren, maar verscheidenen
van hen die nog op vrije voeten waren, wens-
ten zich niet bij de nieuwe toestand neer te
leggen.
Burggraaf Jan van Montfoort had zijn neef
Hendrik van Zuyien van Nyevelt opgedragen
om gedurende zijn afwezigheid de burcht
Montfoort voor hem te bewaken. Door de
komst van David van Bourgondië en zijn man-
nen naar Montfoort en diens daaropvolgen-
de, door de Hollanders geforceerde, afreis
kwam hij er achter dat Jan van Montfoort en
enige anderen gevangengenomen waren.
Daardoor verlegde Hendrik van Zuyien zijn
prioriteit. Ondanks de voortgaande belege-
ring van het kasteel door de Hollanders
slaagde hij erin onopgemerkt uit Montfoort
weg te komen. Hij reisde via Amersfoort
naar Kleef, waar hij de hertog van Kleef en
zijn daar nog aanwezige broer, de ruwaard
Engelbert van Kleef, van de jongste gebeur-
tenissen in stad en land van Utrecht op de
hoogte bracht.'^
-ocr page 30-
37
Hendrik van Zuyien slaagde er vervolgens in een groot aantal huursol-
daten aan te werven, met wie hij naar Amersfoort afreisde, waar hij
zich door uitgeweken Utrechters precies liet informeren over de situ-
atie in de bisschopsstad. Terwijl Engelbert van Kleef in Amersfoort ach-
terbleef, trok Hendrik van Zuyien met zijn nieuwe leger op tegen
Utrecht. In de nacht van 8 mei 1483 namen zij op verbluffend eenvou-
dige wijze de stad in. Hendrik van Zuyien sneuvelde daarbij in een kort
straatgevecht, ten gevolge van al te overmoedig gedrag."
De zegevierende Hoeksgezinde veroveraars drongen door tot in de
Bisschopshof, waar ze snel de rollen omdraaiden: de bisschop werd
gevangengenomen en de daar opgesloten Jan van Montfoort en ande-
re Hoeken werden bevrijd. Bisschop David werd met andere gevange-
nen op straat geworpen en lopend weggeleid. Hij bleek echter zoveel
last van zijn jicht te hebben dat men hem op een wagen zette en onder
bewaking overbracht naar een herberg van twijfelachtige reputatie.
Enige dagen later lieten de Hoeken David van Bourgondië op een
mestkar overbrengen naar Amersfoort." Op degenen die het zagen,
maakte deze grove vernedering van de bisschop een diepe indruk. In
de Amersfoortse gevangenis moest David machteloos de verdere loop
van de gebeurtenissen afwachten.
Hoekse capitulatie
De arrestatie en wegvoering van David van Bourgondië konden natuur-
lijk niet zonder gevolgen blijven. Na de overrompeling van de stad
Utrecht door de Hoeken braken de Hollanders hun beleg van de burcht
Montfoort af. Het heroveren van de Domstad was toen even belangrij-
ker. Ook de bevrijding van de gevangengenomen bisschop David van
Bourgondië had voor Maximiliaan een lagere prioriteit! De al enkele
keren militair aangepakte stad Utrecht was door de slechte staat van
zijn verdedigingswerken nauwelijks meer tegen een nieuwe aanval te
beschermen. Bovendien was de moraal in de stad slecht; er heerste
een verlammende voedselschaarste en de bevolking en verdedigers
waren zich er maar al te zeer van bewust dat zij het op den duur tegen
de veel sterkere strijdkrachten van Maximiliaan van Habsburg onmoge-
lijk konden redden.
Het leger van de aartshertog sloeg niet alleen het beleg voor de stad
Utrecht, maar toonde ook zijn macht in het gebied ten noorden ervan.
Zo werden de belangrijke kastelen Abcoude,
Vreeland, Loenersloot en Cronenburgh (in
Loenen) bezet.
Al na enige door de belegeraars uitge-
voerde aanvallen op de stad kwam het tot
onderhandelingen. Daartoe werd voor korte
tijd een wapenstilstand gesloten. Toen niet-
temin in die overeengekomen gevechtspau-
ze een aantal soldaten uit het Hollandse
leger van Maximiliaan een aanval op de
stadsmuren uitvoerde, liet de nog altijd
strijdlustige Jan van Montfoort hard terug-
slaan. In deze gevechten sneuvelde Joost
van Lalaing. Maar Maximiliaans troepen
waren niet tegen te houden. De Utrechters
waren aan het eind van hun krachten. Vrij
spoedig stuurden ze een delegatie uit van
mannen die in het Hollandse kamp aankwa-
men met een touw om hun nek, ten teken
van overgave en als vraag om genade.'"
Nadat Maximiliaan op 7 september 1483
zijn intocht in de stad Utrecht had gemaakt
en daarmee zijn overwinning had bevestigd,
trok hij met spoed op tegen Amersfoort, dat
na enkele dagen moest capituleren op voor-
waarden die grote overeenkomst vertoonden
met die welke Utrecht waren opgelegd.
Met de val van Amersfoort werd bisschop
David van Bourgondië weer vrij man. Hij
besloot niet naar Duurstede terug te keren,
maar toog naar de stad Utrecht.
De verwoestende en bloedige Stichtse
Burgeroorlog, die in stad en gewest Utrecht
grote ontreddering teweeg had gebracht,
was na 25 maanden in militaire zin ten einde.
Afb. 10. Symbolische afbeelding van een boerderij die in brand staat. Duitse houtsnede uit 1482. (Buisman, 1998, deel 3, bIz. 170.)
-ocr page 31-
38
verweer van betekenis. Na Rotterdam, dat al
in november 1488 in Hoekse handen was
gevallen, werd Woerden de tweede Hoekse
stad in Holland."
Maximiliaan had het elders te druk om in
Holland snel terug te kunnen slaan. Bijgevolg
konden maandenlang vanuit Rotterdam,
Woerden en Montfoort acties in andere delen
van Holland worden ondernomen. Op 11 mei
1489 werd een wapenstilstand gesloten met
de stadhouder van Holland, Jan van Egmond.
De Hoeken hielden zich daar echter slecht
aan en Jan van Montfoort maakte daarop
geen uitzondering. Op 30 mei 1489 ver-
scheen Albrecht van Saksen, de stadhouder-
generaal van de Nederlanden, met een leger
voor Montfoort. De burcht werd verdedigd
onder leiding van de burggravin, want de
burggraaf was in Woerden. Tevergeefs deed
Jan van Montfoort een beroep op hulp van de
bisschop en de Staten van Utrecht. In juli
doorstond Montfoort twee bestormingen,
maar in augustus moest die stad het opge-
ven. Toen capituleerde de burggraaf en gaf
Montfoort en Woerden over. Dit betekende
min of meer het einde van de rol van de burg-
graaf van Montfoort als leider van de
Hollandse Hoeksgezinde edelen.""
In stad en land van Utrecht bleef het na
1483 in politiek opzicht rustig. Ook de ver-
houding tussen de bisschop en de stadsbe-
volking was redelijk goed te noemen. De
Nasleep
Bisschop David van Bourgondië, die part noch deel had gehad aan het
bereiken van de overwinning en de inhoud van het vredesverdrag,
moest nu zien zijn land er weer bovenop te krijgen.
De economische en financiële toestand waarmee hij werd gecon-
fronteerd, was deplorabel. Stad en Sticht Utrecht hadden veel schade
opgelopen, hadden grote schulden gemaakt en moesten daarenboven
ook nog een zware oorlogsschatting betalen. In de bij de capitulatie
gemaakte overeenkomst, op 3 september 1483, was bepaald dat aan
Maximiliaan van Habsburg een bedrag van 20 000 gulden moest wor-
den voldaan, waarvan de ene helft in 1484 en de andere in 1485.
Omdat in het gewest Utrecht dat geld niet bijeen te brengen was,
moesten leningen worden afgesloten bij kapitaalkrachtige personen
elders.'^
Voor Dirk van Zuyien van de Haar had de Stichtse Burgeroorlog een
onaangenaam vervolg. Hij werd vanwege woordbreuk aan zijn leenheer
vervallen verklaard van zijn Viaanse lenen, waartoe ook kasteel De Haar
behoorde. In 1481 hadden de Utrechters immers de stad Vianen inge-
nomen. Dirk was toen burgemeester van Utrecht en werd voor zijn inzet
op het slagveld tot ridder geslagen. Daardoor werd hij echter tevens
medeverantwoordelijk gehouden voor de inname van Vianen, terwijl hij
vanwege zijn leengoederen trouw verschuldigd was aan de heer van
Vianen. Pas in 1505, ongeveer twee jaar na de dood van Dirk, kreeg
zijn zoon Steven vergiffenis van de heer van Vianen en werd hij met kas-
teel De Haar beleend.*
Dirks bezit van de bisschoppelijke lenen Kockengen-De Haar en
Spengen had door het gebeurde geen gevaar gelopen.
De plattelandsbevolking had zwaar geleden onder de oorlogshande-
lingen. Verscheidene huizen waren vernield, vee was geroofd, veel
oogst van de akkers was verloren gegaan. Herstel van de schade en
het weer opbouwen van een goede veestapel kostten veel tijd. Toen
men zo'n beetje op orde begon te komen, begaf in 1496 de Lekdijk bij
Tuil en 't Waal het en zette de waterlawine die door de bres golfde het
lage land tot voorbij Kockengen blank. Het duurde jaren voor men de
gevolgen van al die rampspoed echt helemaal te boven was.
Hoe ging het met Jan van Montfoort? Deze hoofdrolspeler uit de
Stichtse Burgeroorlog kwam er naar verhouding zeer genadig van af.
Net als nog maar zo kort geleden met de Bosnische Serviër Karadzic
het geval was, durfde niemand hem hard aan te pakken, uit vrees voor
de gevolgen die dat zou kunnen hebben. Maximiliaan gaf aan Jan van
Montfoort al zijn Stichtse goederen terug, inbegrepen de burcht en de
heerlijkheid Montfoort, die hij in de oorlog was kwijtgeraakt. Hij behield
het Kockengen-Montfoortsgerecht. De Hollandse heerlijkheid
Purmerend moest hij echter afstaan. En Van Montfoort moest duchtig
meebetalen aan de aan Utrecht opgelegde oorlogsschatting.
In het Sticht hield Jan van Montfoort zich verder vrij kalm. Maar met
Maximiliaan van Habsburg en zijn Kabeljauwse regime in Holland had hij
naar zijn gevoelen nog wel een appeltje te schillen. Toen de Vlamingen
tegen Maximiliaan in opstand kwamen en de Hoeken hen onder leiding
van jonker Frans van Brederode vanuit Zeeland gingen steunen, zag
Jan van Montfoort zijn kans. Eind december 1488 viel Woerden onver-
wacht in Hoekse handen. De gewapende macht in het kasteel bestond
slechts uit een portier en twee wakers. In de nacht had één waker
dienst, die ieder uur een ronde liep. Omdat de vader van Jan III van
Montfoort kasteel Woerden jarenlang in beheer had gehad, was het
gebouw bij burggraaf Jan en zijn oom Zweder van Montfoort goed
bekend. In de nacht van 26 op 27 december 1488 beklommen
Montfoorters met ladders de muren van het kasteel; ze kwamen onop-
gemerkt binnen. Baljuw Arend van IJsselstein en zijn echtgenote wer-
den in hun slaap verrast. Ook in de stad ontmoetten de aanvallers geen
Bisschop van Bourgondië, ca. 1460.
Tel<ening in zogenaamd 'Recueil d'arras'.
Bibliotheek te Atrecht.
-ocr page 32-
39
scherpe kantjes van de oude tegenstellingen waren afgesleten. Er leek
toch weer iets te groeien van een Stichts nationaal besef, ditmaal als
tegenwicht tegen de Habsburgse machtsaanmatiging.'^
Bisschop David van Bourgondië had bijgeleerd. In de onafhankelijker
opstelling, waarvoor Utrecht koos ten opzichte van Maximiliaan van
Habsburg, schaarde hij zich aan de Utrechtse kant. Hij besefte dat er
door het huwelijk van Maximiliaan met de erfdochter Maria van
Bourgondië een eind kwam aan een afzonderlijk Bourgondisch rijk.
Davids Bourgondische sympathieën gingen niet zonder meer over in
Habsburgse sympathieën. Per slot van rekening had hij persoonlijk tij-
dens de Stichtse Burgeroorlog niet zoveel goede ervaringen met
Maximiliaan van Habsburg opgedaan. Toen aartshertog Maximiliaan tij-
dens zijn conflict met de Vlamingen in 1488 in Brugge gevangen raak-
te, staken noch Utrecht noch de bisschop ook maar één vinger uit om
hem te hulp te komen.''
Op 16 april 1496 overleed bisschop David van Bourgondië op kas-
teel Duurstede. De slotvoogd van Duurstede, Davids jongere halfbroer
Filips van Bourgondië, net als David een bastaardzoon van wijlen her-
tog Filips de Goede, stelde meteen alles in
het werk om Frederik van Baden door de
kapittels tot nieuwe bisschop gekozen te
krijgen. De Staten van Utrecht stelden voor
het wereldlijk gezag Jan van Montfoort als
ruwaard aan voor de periode van de bis-
schopsvacature.'"
Laatstgenoemde bleek in de loop der tijd
na zijn wilde haren ook zijn streken goed-
deels te zijn kwijtgeraakt. Hij liet het in deze
opvolgingskwestie niet op een nieuwe
Hoekse rebellie aankomen, ook al zal hij met
de keus voor Frederik van Baden als bis-
schop niet ingenomen zijn geweest.
Een catastrofale ontwikkeling als de
Stichtse Burgeroorlog was in niemands
opvattingen voor herhaling vatbaar.
Noten
52
D. Th. Enklaar, 1950. De Dodendans. Een cultuur-historische studie. Amsterdam; daarin in
het bijzonder Hoofdstuk
KI; De doden tof de /evenden, biz. 36 - 59.
R. Spruit, 1986. De Dood onder Ogen. Een cultuurgeschiedenis van sterven, begraven,
cremeren en rouw. Uitg. De Haan, Houten, 144 biz., in het bijzonder bIz. 33 - 34.
S. Oosterwijk, 1997. Kint ende kinne, man ende wijf. De plaats van het kind m de
Middeleeuwse kunst Madoc, jaargang 11, nr. 4, biz. 214
- 225.
K.R. van Kooy, i969. Ontmoetingen van levenden en doden. Spiegel Historiael. jaargang
4, nr 7/8, biz. 386 - 393, 495.
M.P. van Buijtenen en A.K. de Meijer, 1981. Westbroeks he///gen in polderperspectief.
Uitgeverij Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 92 biz.
W. Haakma Wagenaar, 1994. De schilderingen op de toren van de kerk in Westbroek,
onderbouw, toren, constructie schip. St. Maerten - Tiidschrift van de Historische Vereniging
Maartensdijk, speciale uitgave (augustus 1994), biz. 1 - 33.
De meest linkse
van de dne doden gaat weliswaar grotendeels schuil onder zijn l;jkge-
waad, maar gezicht, rechterarm, beide handen, beide onderbenen en voeten zijn nog
onaangetast.
De meest rechtse toont bijna de hele voorkant van het naakte lijf; uit de van
kruis tot navel opengebarsten buik komt iets van ongedierte, maar voor het overige is ook
hij nog gaaf. De middelste is weliswaar
het meest luguber, door het ongedierte dat uit de
buik, de mond en de linker oogkas naar buiten komt, maar hoofd, borst, armen en voeten
vertonen ook bij hem nog geen verdere duidelijke
tekenen van ontbinding.
Haakma Wagenaar, 1994, biz. 22. Deze auteur veronderstelt ook dat de "meesters
geschoold waren als miniaturist". Voor wat de schildering
i/an de levenden en de doden
betrett, waarop ik me vooral heb geconcentreerd, betwijfel ik dat. Dat kunstwerk ziet er
beslist niet pietepeuterig uit. Het is vervaardigd in een decoratieve stijl. Lichaamsvormen
zijn niet heel naturalistisch, maar wat schematisch en in niet strak vloeiende lijnen weerge-
geven. De draperie van de doeken om
de doden is goed getroffen, maar alleen in grote lij-
nen verbeeld. De schilder heeft rekening gehouden met de perspectivische vertekening
die
kan optreden voor toeschouwers die van dicht bij de muur omhoog moeten kijken naar de
bovenste delen van het fresco. De argumenten die Haakma Wagenaar aanvoert,
maken
ai/een aannemelijk dat de meesters niet ervaren waren in het beschilderen van gepleisterde
muren.
N. Adema Mzn, 1996. De muurschilderingen van Westbroek. In: W. van Schalk IRed.),
Boeren, Soldaten en Heiligen. Ontginning, Krijgsgewoel en Kerk tussen Utrecht en het
Gooi. Uitgave Stichting Brigida, Groenekan, biz. 69-81.
Zilverberg, 1978, biz. 42-44.
Tenhaeff, 1918, biz. 17.
Zilverberg, 1978, biz. 44.
Zilverberg, 1978, biz. 44-45.
Ook in Baarn en Soest hadden de Hollandse soldaten de kraam- en sterfhuizen gemeden.
Dit opmerkelijke respect voor het begin en het einde van het leven stond evenwel een aan-
val op Westbroek in de Kerstnacht niet in de weg. Ontzag voor vrouwen, kinderen en ster-
venden komen we ook in latere eeuwen tegen en werd dan soms zelfs in contracten vast-
(1477 -1483). Parijs (Thomas Basin was vicaris van bis-
schop David van Bourgondië).
70   Over deze Bernt van Everdinghen meldt Zilverberg (biz.
370) dat hij belast was met het innen van de oorlogs-
gelden van rijke
weduwen die niet tot de Montfoortse
partij behoorden. Als hij afwezig moest zijn, belastte hij
zijn minnares met die taak. Volgens Zilverberg zou de
oude kroniek dat kenschetsen als "aldus was die
keese
aanbevolen". Er staat echter: "aldus was die kat die
keese bevolen" (zo moest de kat op de kaas passen),
wat deze opmerking heel wat begrijpelijker maakt.
71    A. Doedens, 1997. Achter de schermen. Over de bron-
nen voor en
beschrijvers van de geschiedenis van "De
slag bij Westbroek" (1481). St Maerten - Tijdschrift van
de Historische Vereniging Maartensdijk, nr.16, biz. 13 -
14.
72    l'an Bui/tenen en De Meijer, 198i, biz. 30. Doedens,
J 996, biz, 63.
73   Zilverberg, 1978, biz. 46-47.
74   Zilverberg, 1978, biz. 50-51.
75    Wolfs, 1943, biz. 38.
76   Zilverberg, 1978, biz. 48-50.
77    Van de Pas, 1952, biz. 59 - 60.
78    Van de Pas, 1952, biz. 60.
79    Van de Pas, 1952, biz. 58, 60.
80   Plomp, 1972, biz. 75.
81    Van de Pas, 1952, biz. 60-61.
82   D.A. Berents, 1973. Jan van Schaffelaar Huursoldaten
in de Late Middeleeuwen. Spiegel Historiael,
jaargang
8, biz. 66 - 72. E. Helle, J. van der Meulen en A.
Nieuweboer, 1978. Enen geheten Jan van Schaffelaar.
De geschiedenis van het voortleven van een held.
Barneveldse Drukkerij, Barneveld, 96 biz.
53
54
55
56
57
58
59
60
83
84
85
86
87
Zilverberg, 1978, biz. 55.
Zilverberg, J978, biz. 56.
Zilverberg, i978, biz. 56-57.
Zilverberg, 1978, biz. 57-58.
J. Buisman, 1998. Duizend Jaar Weer, Wind en Water
61
62
63
64
65
in de Lage Landen. Deel 3: 1450 -1575. Uitgeverij Van
Wijnen, Franeker, 807 biz.
Tenhaeff, 1918, biz. 21 -22.
Zilverberg, 1978, biz. 60-61.
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
Struick, 1984, biz. 117.
Zilverberg, 1978, biz. 61 -
Zilverberg, 1978, biz.
62.
Zilverberg, 1978, biz. 63.
Zilverberg, 1978, biz. 65.
Zilverberg, 1978, biz. 67.
Manten, 1996b, biz. 251.
Plomp, 1972, biz. 75-77.
Zilverberg, 1978, biz. 69.
Zilverberg, 1978, biz. 75.
66   A. Doedens, ] 996. Veel in weinig. De slag bij Westbroek en de muurschilderingen als
brandpunt in een geschiedenis van het Noorderpark. In: W. van Schalk
(Red.), Boeren,
Soldaten en Heiligen. Ontginning, Krijgsgewoel en Kerk tussen Utrecht en het Gooi. Uitgave
Stichting Brigida, Groenekan, biz. 51 ■
67, in het bijzonder biz. 59 - 62.
67   D.Th. Enklaar, 1957. Stadsklerk of schout? De auteur der Utrechtse Jaarboeken 1481 -
1483. Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, jaargang 12, biz. 177 -190.
68   "Ruters" kan niet zomaar vertaald worden met "ruiters". Op een aantal plaatsen in de kro-
niek "Bisschop David van Bourgondië en zijn stad, Utrechts-Hollandsche Jaarboeken 1481 -
1483" wordt gesproken
van "ruters tho peerde ende tho voet". Een acceptabele vertaling
is "soldaat" of nog nauwkeuriger "huursoldaat".
69   Ch. Samaran en M.C. Garand (Red.j, 1972. Histoire de Louis XI par Th. Basin, Tomé III
62.
-ocr page 33-
46
door Wouter de Heus
VAN HISTORISCHE DORPEN TOT MODERN LEIDSCHE RIJN
De Transformatie (8)
In deze aflevering van de Transformatie zal ik een aantal zaken met elkaar combineren: Leidsche Rijn, de oude dor-
pen, archeologie en genealogie. Door de aanleg van een fietspad ten behoeve van de ontsluiting van het 'Klein
Archeologie Park' in de wijk Langerak, had ik de mogelijkheid een perceel grond te onderzoeken dat van 1795 tot
1855 bewoond werd door mijn eigen directe familie, 6, 5 en 4 generaties geleden.
Een aantal jaar geleden was het voor mij een hele toer om uitgezocht
te krijgen waar mijn familie in De Meern had gewoond. Ik had niet meer
aanknopingspunten dan een losse opmerking van mijn vader dat zijn
grootvader ooit had verteld dat er familie in Vleuten of De Meern zou
hebben gewoond. Het vaste startpunt is dan om een stamboom te
maken. Omdat er een genealogische familievereniging actief was, had
ik de mazzel dat de stamboom al vanaf 1550 goed op papier stond. Ik
vond een kopie van een trouwboek met de volgende tekst: Op den der-
den april 1795 zijn in ondertrouw gegaan Izaak de Heus, Jongman
laatstgewoond t)ebbende onder Veldhuysen en Willemijntje van
il 'M^m^ V
*u .-h o i.....-ft::......ra
Dit is een tekening met de feitelijke kadastrale
nummers uit 1832. Het fietspad loopt door de
nummers 47 en 48 (bedoeld 347 en 348). Ook
de boomgaardjes (344 en 345) zijn ingetekend.
kerk een lening sloot van f.600,- tegen een
rente van 4,5%, om het bewoonde huis te
kunnen kopen en ook betalen. De koopprijs
was f. 800,- en f.200,- werd direct voldaan.
De rente bedroeg f. 27,50 en de erfpacht
f.5,-. Samen net iets minder (f.2,50) dan de
huishuur van f.35,- per jaar. Het was mij toen
niet duidelijk wat nu de aantrekkelijkheid was
van deze transactie. Was het bezitten van
een eigen woning dan zo interessant?
Hier een deel van de kadasterale kaart uit 1832. De eigenaren zijn aangege-
ven. Bij liet bedoelde perceel staat als eigenaar Diaconie Hervormde Kerk.
Dorrestijn, jongedogter, wonende onder De Meern en zijn na hunne drie
houwelijks proclamatiën gehad te hebben alhier in den houwelijken
staat bevestigt den 19 april 1795.
Dat was alles, maar voldoende om te weten dat Veldhuizen en De
Meern in beeld waren. Om erachter te komen waar iemand woonde, is
het vooral hopen op een beetje geluk. Dat geluk was afdwingbaar door
in het gemeentehuis van Vleuten in de boeken van de burgerlijke stand
te duiken. Isaak bewoonde het huis met kameren aan de Meern num-
mero 6. Via Jan Schoonderwoerd van de Historische Vereniging leerde
ik dat men met Aan de Meern de huizen bedoelde direct ten noorden
van de Leidsche Rijn, tellende vanaf Utrecht. Huis Voorn was nummer
1, het sluiswachtershuis aan de Stadsdam nummer 3 en de Hervormde
Kerk van De Meern was nummer 26. Dan ben je al een stukje verder,
maar niet heel veel verder. Uiteindelijk kon ik de link leggen toen ik de
Kadastrale kaart van 1832 bekeek. Daarop waren alle huizen ingete-
kend, het grondgebruik en de namen van de eigenaars. Helaas stond
er geen 'De Heus' op de lijst met eigenaars, maar wel werd een aantal
woningen aangeduid met de eigenaar 'Diaconie van de Hervormde
gemeente De Meern'. Dat zou een link kunnen zijn. Helaas was er niets
van adequate boeken daarover te vinden bij de verschillende archieven
in Utrecht. Daarom heb ik uiteindelijk contact gezocht met de toen zit-
tende Kerkeraad in De Meern. Na wat vijven en zessen mocht ik tijdens
een vergadering hun verzameling boeken inzien. En toen vond ik terug
dat Ary de Heus, zoon van Izaak, ieder jaar een bedrag huishuur (f.35,-
per jaar) betaalde. In 1838 wordt geen huur, maar 5 gulden erfpacht
betaald. Dit wijst erop dat Ary het huis dat hij al jaren bewoonde, van
de kerk had gekocht. Een boel uitzoekwerk later vond ik dat Ary bij de
In 1960 zijn onder de nieuwe perceelgrenzen
de oude uit 1832 nog zichtbaar De pandjes
bestaan nog. Op tiet kaartje van 1968 zijn de
bedoelde pandjes weg en zijn de oude gren-
zen niet meer in gebruik.
Later kocht ik van Jac. De Bruijn zijn stan-
daardwerk over de geschiedenis van de
-ocr page 34-
47
ouders van zijn vrouw woonde en verkreeg
daarbij de grond ten westen ervan. De in
armoede geraakte man huurde zijn voormali-
ge bezit terug. Om enig geldelijk tegoed te
beleggen, besloot de Diaconie in 1781 een
'twee onder 1 dak' woning te bouwen op die
lege plek ten westen. Toen Isaak in 1795 het
linkerdeel huurde, was het een relatief nieuw
huis. Uiteindelijk koopt zoon Ary het pand vrij
plotseling in 1838. Hiervoor was een reden.
De kerk zat met een krot van een pastorie en
onvoldoende middelen om te repareren. Ary
bood aan om het huis dat hij huurde te
kopen, en om daarmee de armslag te bieden
voor de broodnodige reparaties aan de pas-
torie op de oosthoek van de Woerdlaan (toen
Kleiweg) en de Zandweg. Uiteindelijk blijken
die f. 800,- onvoldoende om de pastorie ade-
quaat te verbeteren. Niemand wilde de kerk
helpen, waarop de kerk besloot een brand-
brief te zenden aan de Koning Willem I.
Daarin wordt gewag gemaakt van de bereid-
willige aankoop van Ary, en het onvoldoende
effect ervan. Ik zal de gehele geschiedenis
besparen, maar uiteindelijk komt de Koning
met f. 3000,- over de brug voor een nieuwe
pastorie.
Binnen de ontwikkeling van Leidsche Rijn
moest over het perceel grond een fietspad
komen om het zogenaamde 'Klein
Archeologiepark' te ontsluiten naar de
Zandweg. Ik verzocht aan het hoofd uitvoe-
ring van het Projectbureau Leidsche Rijn aan-
wezig te kunnen zijn bij de benodigde graaf-
werkzaamheden. Ik was erg benieuwd of ik
nog gebruiksvoorwerpen van mijn eigen
familie zou terugvinden. Men heeft mij alle
mogelijkheden gegeven, maar precies op
het tijdstip van de graafwerkzaamheden was
ik op vakantie. Het geluk was echter dat de
opzichter de afgegraven grond even apart
had gehouden en dat er voor het
Pinksterweekeinde geen zand in de geul zou
worden gestort. Bij terugkomst van vakantie
vond ik een mooie verse geul om aan te vallen.
■«^^■■if^^^^S *'': ^ ^^^^^^KMBS^S^^H
"^ ■ ■'' ~-_ -" .
iC"*^^^^
Foto van waarschijlijk kort na de oorlog met op de achtergrond de twee
rietgekapte huisjes waar het om draait. Rechts ernaast de nu nog bestaan-
de diaconie huisjes!
Hervormde gemeente De Meern en kwam ik achter de waarheid,
maar daarover straks.Om het huis echt te kunnen aanwijzen was meer
nodig. Dat kwam toen ik de acte vond waarbij in 1855 hetzelfde huis
door Ary de Heus weer werd terugverkocht aan de kerk. Dit keer voor
f.900,-. In de acte werd duidelijk dat alles handelde om kadastraal
nummer A348. Het huis was gelokaliseerd.
Toen ik die informatie bezat, reed ik, ergens in 1997, direct naar de
Zandweg om eindelijk het huis in ogenschouw te kunnen nemen en te
fotograferen. Helaas trof ik nu juist op die plek een open gat aan. Ik
De plankaart van Langerak. Daarop is ingetekend het fietspad dat over het
perceel gaat komen.
kon nu alleen de plek aanwijzen, maar het huis was verdwenen. Via
weer een aantal telefoontjes lokaliseerde ik de toenmalige eigenaresse
van de grond. En die kon me verblijden met 1 fotootje uit de oorlogs-
tijd hoe de huisjes er ooit hebben uitgezien. Het huis zal er niet exact
zo hebben uitgezien in 1795, maar het was in ieder geval oud.
Zoals gezegd vond ik vele belangwekkende antwoorden in het boek
van Jac. De Bruijn. Ik vond daarin dat Ary vele tientallen jaren Ouderling
of Diaken was van de gemeente. Verder dat zijn vader Isaac, degene
die zich vanuit Schalwijk, via Veldhuizen in De Meern vestigde in 1795,
al voor 1809 de twee boomgaardjes rond het huis huurde. Andere inte-
ressante kost: de familie van zijn vrouw waren zijn directe buren. Ook
vond ik dat de huisjes vrij nieuw waren toen hij zich er vestigde. De
Kerk had in 1750 bij toeval de grond verkregen om een in armoede
geraakte lid van de kerk te helpen. Men kocht het pandje waar later de
Luchtfoto uit 1936 met de situatie rind de
Zandweg. Met een goed oog kunt u de bedoel-
de huisjes zien. De boerderij van de familie
van Oostrom is zichtbaar, links daarvan de
nunog bestaande 4 diconiehuisjes en links
daarvan de rietgekapte pandjes.
-ocr page 35-
48
1> ■
»^^ ' ■ ^ %
L^^^^B^Qfllw^nu
r ■■■^"ïSc.hSI'- ""^■
_ 'liFi/.v
«• ."V. . .
Graven in een beerput van je eigen familie is
altijd spannend.
In de bodem was een mooie verkleuring aanwezig. Deze kuil was gevuld
met alle getoonde vondsten. Later bleek de kuil een gefundeerde houten
bak te zijn, waarvan de functie tot op dit moment nog onduidelijk is.
Daarom heb ik me in het afgelopen Pinksterweekeinde (met erg veel
regen en met behulp van wat vrienden) afgebeuld met schep en troffel
om nog te kunnen zoeken naar gebruiksvoorwerpen uit de juiste perio-
de. Ik vond een mooie beerput in wat later bleek een soort houten kel-
dertje (de functie is nog onduidelijk, het formaat van ongeveer 1,80 bij
2 meter lijkt te klein voor een kelder) en een stortkuil van een haard.
De stort in het keldertje zat vol met grote botten van runderen, iets dat
past bij het beroep van Ary; Vleeschhouwer en Schoenmaker. Echter,
de vondsten lijken voornamelijk te dateren iets voor 1750. Dat lijkt zich
weer niet te rijmen met de bouw van het huis in 1781. Een duidelijke
theorie heb ik nog niet kunnen uitwerken. Wellicht kom ik daar in een
volgende aflevering van De Transformatie nog op terug.
Bordje met slibversiering. Datering rond het
midden van de 18" eeuw.
Pijpje met wapen Amsterdam, een mooi potje met
de letters H E (zou dit Heus kunnen vormen?).
18e eeuws testje. Werd gebruikt om
een turf je in te laten smeulen. Testje
ging in houten stoof je met zinken
beplating erin. Goed voor warme
voeten tijdens de kerkdienst.
Ringetje, versleten muntje, mooie vork en
mondharpje.
l\Aooie wijnfles, begin 18' eeuw.
-ocr page 36-
49
door E.P. Graafstal en H.L. Wynia
ROMEINEN IN VLEUTERWEIDE
Schatkamer Leïdsche Rijn (1)
De VINEX-locatie Leidsche Rijn is een archeologische schatkamer - zoveel is inmiddels wel duidelijk. De afgelopen
vijf jaar waren de gemeenten Utrecht en Vleuten-De Meern om beurten in het nieuws met ontdekkingen als de
Romeinse weg, een middeleeuwse eg, een schip uit de 2e eeuw en een zilverschat van rond 1400. Veel belangrijker
Is ondertussen het gestaag groeiende beeld van landschap en bewoning vanaf de Bronstijd tot heden. De in het
gebied werkzame archeologen hebben vanaf het begin intensief samengewerkt, maar pas eind vorig jaar konden de
krachten echt worden gebundeld. Sindsdien wordt al het onderzoek gecoördineerd vanuit het Archeologisch en
Bouwhistorisch Centrum in Utrecht. Door de inbreng van de cultuurhistorie zal Leidsche Rijn zich straks kunnen
ontwikkelen tot een woonwijk met een ongekende 'tijdsdiepte', vol met plekken waar een verhaal achter steekt. De
bewoners zullen daar hun eigen 'mythen' van gaan maken en aldus hun woonomgeving betekenis geven. Zo levert
de kennis van het verleden straks een bijdrage aan de groei van een nieuwe gemeenschap. In deze nieuwe rubriek
zullen medewerkers van het Archeologisch en Bpuwhistorisch Centrum telkens één of enkele nieuwe bouwstenen
presenteren.
de toekomstige stroomweg nog in de
bodem resteerden. Van de latere fasen van
de Romeinse weg was nauwelijks iets over,
behalve grind en nogal wat dakpanfragmen-
ten in de verploegde bovengrond. Deze zul-
len in verschillende fasen het wegplaveisel
hebben uitgemaakt. Op het terrein van de
nabijgelegen gemeentewerf zal het karakte-
ristieke grinddek van de Romeinse weg op
een prachtige manier worden gevisuali-
seerd.
Dwars door een stroomrug
De ontdekking waar het in deze aflevering
om draait, is een verrassend nevenproduct
van het onderzoek aan de Romeinse weg.
Teneinde de landschappelijke ligging van de
weg te onderzoeken, werd besloten om ter
hoogte van de toekomstige stroomweg een
complete dwarsdoorsnede van de oude
rivierloop te maken. Daarmee zou dan tege-
lijk een terrein worden aangesneden waar al
in 1993, tijdens de archeologische kartering
In deze aflevering staat een recente ontdekking in het plangebied
Vleuterweide centraal. Weer is het de Romeinse rijksgrens [limes) die
een verrassing heeft opgeleverd. Ditmaal gaat het niet om de beroem-
de weg, die de opeenvolgende legerkampen langs de Rijn met elkaar
verbond, maar een ander element dat onontbeerlijk was voor het func-
tioneren van het grensverdedigingssysteem. Het onderzoek in het veld
is nog maar net afgerond en de verwerking van het rijke vondstmateri-
aal moet nog grotendeels plaatsvinden. Maar nu al staat vast dat onze
kennis over de Romeinse l/mes in Nederland is verrijkt met een aantal
nieuwe inzichten.
Het begon allemaal in de zomer van vorig jaar. Vooruitlopend op het
bouwrijp maken van het plangebied Vleuterweide moest een archeolo-
gisch proefonderzoek worden uitgevoerd naar de resten van de
Romeinse weg op een terrein ten oosten van de nieuwe gemeentewerf
aan de Zandweg. Op deze plaats zal over enige tijd de zogenaamde
stroomweg worden aangelegd die de wijk Vleuterweide verbindt met de
A12 in het zuiden. Het proefonderzoek wees uit dat de Romeinse weg
hier in het verleden ernstig is aangetast door kleiwinning ten behoeve
van de dakpan- en baksteenindustrie. Kostbare ingrepen om de resten
te behouden, waren in dit geval moeilijk te verdedigen. Daarom is
besloten om ze op te graven, hetgeen aan het eind van het vorig jaar
is gebeurd.
De weg volgt ook in Vleuterweide de zuidrand van de zogenaamde
Heidammer stroomrug, een ongeveer 300 m brede gordel van zandige
rivierafzettingen van omstreeks het begin van de jaartelling. In de
Romeinse tijd stroomde hier een zijtak van de Rijn, ongeveer 30 m
breed en 3 m diep, waaraan ook het castellum op de Hoge Woerd gele-
gen was. Tot nu toe waren in het plangebied Veldhuizen vooral secties
van de weg onderzocht die direct aan de rivier, op hogere terreindelen
of anderszins markant gelegen waren. In Vleuterweide kon voor het
eerst over grotere lengte een stuk van de weg worden gevolgd waar
deze, om een bocht af te snijden, op wat grotere afstand van de rivier
was aangelegd.
De weg ging hier over wat lager gelegen en natter terrein. Toen hij
werd aangelegd, ergens in de tweede helft van de eerste eeuw, was
hier nog maar een dunne laag klei over het onderliggende veen afge-
zet. In dit milieu werd de weg iets verhoogd aangelegd met wat zandi-
ger materiaal gewonnen uit nabije oeverafzettingen. Om het 5 m brede
weglichaam bijeen te houden werden aan weerszijden lichte beschoei-
ingen van rijshout of liggende stammetjes geplaatst, die werden vast-
gehouden door in de grond gedreven paaltjes van elzenhout. Het waren
eigenlijk alleen de uiterste puntjes van deze bermpalen die ter plaatse van
De ligging van de opgraving in deelgebied
Vleuterweide.
-ocr page 37-
50
van het plangebied Leidsche Rijn, enkele Romeinse scherven waren
gevonden. In het licht van de later ontdekte Romeinse weg was dit een
curieuze vindplaats, want hij lag in een zone waar in de Romeinse tijd
geen bewoning te verwachten valt, namelijk tussen de weg en de
grensrivier.
De dwarsdoorsnede door de Heidammer stroomrug, die in de vorige
zomer werd gemaakt, heeft veel opgehelderd over de verschillende
fasen van activiteit van deze rivierloop. In de T en 3' eeuw lag de bed-
ding vrij zuidelijk in de stroomgordel, al bedroeg de afstand tot de
Romeinse weg op deze plaats toch altijd nog zo'n 125 m. Rond het
midden van de 3° eeuw is de rivier snel verzand tot een onbeduidende
restgeul van een meter of 8 breed. Het waren de afzettingen uit de laat-
ste eeuw van de rivierloop, tussen ca. 150 en 250 na Chr., die een
reeks van verrassingen opleverden . . .
Het begon met een opvallende hoeveelheid Romeins aardewerk en
wat bouwfragmenten op de uiterste zuidoever van de rivierloop. Om de
aard van de vondsten beter te kunnen inschatten, werd besloten een
compleet blok uit de laatste rivierbedding te onderzoeken. Dat leverde
opvallende zaken op, zoals enkele Romeinse schoenzolen, een lans-
punt en enkele min of meer complete potten, die kennelijk ter plaatse
vanaf de zuidoever in het water waren gegooid. Ondertussen kwamen
er ook steeds meer aanwijzingen dat in de onmiddellijke nabijheid een
stenen bouwwerk moest hebben gestaan. Toen even verderop ook nog
enkele visfuiken voor de dag kwamen, stond vast dat op deze plaats in
de 2' en 3' eeuw iets bijzonders aan de hand moest zijn geweest - en
dat Romeinse militairen daar alles mee te maken hadden.
Naar aanleiding van de vondsten is het afgelopen najaar overleg
gevoerd tussen het Projectbureau Vleuterweide, verantwoordelijk voor
de ontwikkeling van het gelijknamige deelplan, de gemeente, de pro-
vincie en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek
(ROB). Daarbij is de bijzondere waarde van het vondstcomplex afgewo-
gen tegen de mogelijkheden om het ter plaatse in de bodem te bewa-
ren. Vastgesteld moest worden dat de bodem ook hier tot een diepte
van ruim 1 m was verstoord als gevolg van kleiwinning, waardoor vrij-
wel alle grondsporen op de zuidoever van de rivier zijn verdwenen. Ook
bleek dat het vondstmateriaal in de restgeul, met name de organische
component, op termijn achteruit zou gaan door verlaging van het
grondwaterpeil. Daarom werd besloten om de complete vindplaats op
te graven, met als voornaamste onderdeel de bedding van de 2'- en 3"-
eeuwse rivierloop. Het onderzoeksterrein lag direct ten noorden van de
in aanbouw zijnde gemeentewerf.
Een RIVrERBEDDING OVER DE ZEEF
De opgraving op deze plaats heeft inmiddels plaatsgevonden tussen
januari en april van dit jaar. Daarbij is de rivierbedding uit de 2= en 3'
eeuw over een lengte van 150 m onderzocht. Ten zuiden daarvan werd
een strook van 50 m breed opgegraven, in de hoop dat daar ondanks
de kleiwinning toch nog aanwijzingen konden worden gevonden voor wat
op deze plaats in de Romeinse tijd aan de hand is geweest. De meeste
informatie zal echter moeten komen van de vondsten die in de rivier-
bedding werden gedaan - hier bevond zich echt een kleine schatkamer!
Om te beginnen zijn er bijna 9.000 aardewerkfragmenten gevonden.
Daaronder bevinden zich ook veel kleine stukjes, want de meest vond-
strijke lagen uit de rivierbedding zijn met een grote spoel- en zeefin-
stallatie extra secuur uitgekamd. Sommige potten zijn overduidelijk bij
elkaar geraapt en vanaf de oever in het water gegooid. De samenstel-
ling van het aardewerk maakt duidelijk dat hier een (beperkt) aantal
mensen heeft gewoond, want er is veel keuken- en tafelwaar bij. Op
grond van het aardewerk wordt de bewoning voorlopig gedateerd tus-
sen ca. 125 en 250 na Chr.
IJzeren bijl met restant van steel.
In het westelijke deel van de rivierbedding
komt behalve het goed dateerbare Romeinse
aardewerk ook veel zogenaamd inheems,
met de hand gevormd aardewerk voor.
Enkele vondsten uit de \' eeuw wijzen erop
dat de eerste activiteit op deze plaats heeft
bestaan in een kleine nederzetting van de
inheemse bevolking. Het ligt voor de hand
dat aan deze bewoning een einde kwam toen
ergens rond het jaar 70 of 80 iets zuidelijker
de Romeinse weg werd aangelegd. In de
tweede eeuw moeten de resten van deze
nederzetting dan grotendeels zijn verzwol-
gen door rivieractiviteit.
Nadat het terrein (op last van het militaire
gezag?) door de inheemse bevolking was
verlaten, lijken er in de 2' eeuw heel andere
gebruikers neer te strijken. Want verspreid
over het terrein zijn enkele onmiskenbaar
militaire stukken gevonden: enkele lanspun-
ten, twee bijlen en een partij kogels voor
werpgeschut (ballista). In dezelfde richting
wijst een vijftiental bespijkerde schoenzolen,
die alleen in militaire nederzettingen in deze
verhoudingen voorkomen. Dit alles wijst erop
dat het terrein in de 2' en 3' eeuw door
Romeinse soldaten werd gebruikt en
bewoond. Maar wat was dan de aard van
deze nederzetting? Ook daarvoor moeten we
in eerste instantie naar de vondsten uit de
rivierbedding kijken.
Een van de meest opvallende vondstgroe-
pen is wel de categorie bouwmaterialen. Er
zijn ruim 1400 stukken natuursteen gevon-
den, vele daarvan met bewerkingssporen
en/of mortelresten. Hieruit mag worden afge-
leid dat het om afbraakmateriaal van een
bouwwerk gaat. Basalt overheerst, maar er
komt ook zandsteen, kalksteen, trachiet, tuf
en leisteen voor. Opvallend is een regelmatig
bekapt stuk tufsteen, aan de buitenzijde recht-
hoekig en naar binnen iets taps toelopend:
een steen voor de bekleding van een opgaan-
de muur, uitgevoerd in kistwerk - een klassie-
ke Romeinse constructietechniek. Behalve
natuursteen komen er ook veel dakpannen
voor, enkele daarvan met militaire stempels;
één daarvan dateert uit de jaren 211-222.
-ocr page 38-
51
Een wachttoren in het niets?
Wat kan de aard zijn geweest van deze kleine militaire nederzetting,
waar kennelijk steenbouw heeft gestaan? Alle mogelijkheden wegstre-
pend, komen we al gauw uit op twee mogelijkheden: een kleine wacht-
post voor de militaire wegpolitie of een wacht- en signaaltoren bestemd
voor observatie en berichtenverkeer. De eerste mogelijkheid is bij
nadere beschouwing minder waarschijnlijk: de kern van het complex
ligt zeker 125 m ten noorden van de Romeinse weg. Bovendien zouden
we zo'n wachtpost eerder in de buurt van een grotere militaire neder-
zetting verwachten, niet midden in de negorij zoals in Vleuterweide - het
meest nabije legerkamp lag 3,5 km naar het oosten, op de Hoge
Woerd in De Meern.
De eigenwijze en geïsoleerde ligging, op een landschappelijk mar-
kant punt in de binnenbocht van de rivier, wijst eerder op de tweede
mogelijkheid: die van een wachttoren. Want de locatiekeuze voor dit
soort observatieposten blijkt in het buitenland vaak bepaald door de
landschappelijke situatie. Het enige aangetroffen grondspoor waar we
iets van kunnen maken, wijst ook precies in deze richting. Het gaat om
het restant van een langgerekt cirkelvormige greppel, voor ruim de
helft bewaart, die een binnenterrein van ongeveer 12 bij 17 m moet
hebben omsloten. In de greppel is een 3'-eeuwse kruik en een flink aan-
tal bouwfragmenten teruggevonden. Uit de buitenlandse literatuur ken-
nen we vergelijkbare greppels inderdaad in verband met wachttorens:
zij omsluiten en ontwateren dan de standplaats van een vierkante
toren, waarvan de zijden doorgaans tussen 4 en 5 m lang zijn. Van een
torenfundament is op deze plaats evenwel niets teruggevonden, waar-
schijnlijk vanwege de diepe bodemverstoringen. Wel zijn er indirecte
aanwijzingen, in de vorm van verspeelde bouwmaterialen, dat de ver-
onderstelde wachttoren een of meer voorgangers heeft gehad. Deze
kan (kunnen) zowel iets stroomopwaarts als -afwaarts hebben gestaan.
De wachttoren van Vleuterweide - laten we maar zo moedig zijn - is
een verrassing, maar komt ook weer niet helemaal onverwacht. Van
andere Romeinse grenssectoren, zoals in Zuid-Duitsland en Schotland,
kennen we hele series van dergelijke wacht- of signaaltorens. Zij dien-
den voor observatie en heel in het bijzonder ook voor het doorgeven
van optische signalen door middel van rook, vuur of bakens. Hiermee
konden in korte tijd over grote afstand gecodeerde berichten worden
doorgegeven. Voor het functioneren van het midden-Romeinse grens-
verdedigingssyteem, gekenmerkt door kleine troependepots verspreid
langs de grens, was zo'n communicatiestructuur eigenlijk onmisbaar.
Toch is aan de Nederlandse limes nog nooit een wachttoren aange-
toond; alleen in de militaire nederzetting van Valkenburg (Z.-H.) schijnt
een houten wachttoren uit de 1' eeuw te zijn opgegraven.
Waar één wachttoren is, zijn er meer. Immers, voor het functioneren
van dit communicatiesysteem moesten de signaaltorens op zichtaf-
stand van elkaar staan en dat kan bij onze overheersende weersge-
steldheid toch niet meer dan een paar kilometer zijn geweest. Daarmee
is het recente onderzoek in Vleuterweide een belangrijke aanvulling op
onze kennis over het functioneren van de Romeinse rijksgrens in
Nederland. Over hoe dat systeem zich in de 3° eeuw ontwikkelde en
onderhouden werd, is nog heel veel onbekend. We weten dat vanaf
ongeveer 180 de legerkampen gedeeltelijk in steen herbouwd werden,
maar het begint erop te lijken dat ook kleinere wachtposten in die ont-
wikkeling mee gingen. Bovendien verschaft het onderzoek in
Vleuterweide ons duidelijke aanwijzingen dat het Romeinse grensver-
dedigingssysteem met zijn gehele infrastructuur tot het midden van de
^e eeuw zorgvuldig werd onderhouden.
Palingvissen als tijdverdrijf
Verondersteld wordt dat wachttorens in wisseldienst werden bemand
Impressie van een wachttoren.
door ploegen van ongeveer 4 soldaten, wel-
licht vanuit de nabijgelegen legerkampen.
Die zaten daar dan vermoedelijk een aantal
dagen achtereen. Zij maalden er hun graan,
zoals blijkt uit de vondst van een maalsteen,
aten en sliepen er, deden ondertussen wat aan
het onderhoud van hun wapenrusting, en draai-
den natuurlijk hun dienstroosters. Maar vooral
zullen zij zich er eindeloos hebben verveeld.
Ongetwijfeld zal er veel gedobbeld zijn in die
torens! Maar de rivier die voor de deur langs
liep, zorgde ook voor de nodige verstrooiing.
Dat de zuidoever intensief is gebruikt,
blijkt uit een aantal steigertjes, waarvan de
elzenhouten palen in de bedding zijn terug-
gevonden. Heel bijzonder is een viertal
mandvormige visfuiken, gevlochten van wil-
gentenen, die verspreid over het onderzoek-
sterrein op de bodem van de laat-2'- of 3'-
eeuwse rivier werden gevonden. Van de fui-
ken was in alle gevallen ongeveer de onder-
ste helft bewaard. Drie ervan zijn inmiddels
geconserveerd. De lengtedoorsnede die zij
tonen, laat op ideale wijze zien hoe zijn func-
tioneerden. Aan de achterzijde kon de mand
worden geopend en gevuld met aas (visres-
ten) en verzwaringmateriaal (dakpannen,
keien en grote potscherven). De vis zwom
naar binnen door de trechtervormige mond
(de zogenaamde keel) en zat vervolgens
opgesloten. Gezien de geringe breedte van
de mond moeten de fuiken haast wel
bestemd geweest zijn voor de palingvangst.
Zo was er af toe toch nog wat te beleven op
die vermaledijde wachttoren in Vleuterweide!
Mandvormige paling fuik.
-ocr page 39-
52
Opa's ie-meel
Bij het lezen van mijn verhaaltjes en vooral die over opa, zou ik best nog
wel eens graag contact met hem hebben. Er is sinds zijn dood zoveel
veranderd, en dat gaat nog maar steeds door. Nu ik achter mijn compu-
ter zit en bedenk wat hier allemaal mee kan, moet het toch mogelijk zijn
om met opa van gedachten te wisselen. Ik neem aan dat opa na zijn dood
regelrecht naar de hemel is gegaan, daar zal men ook wel beschikken
over de moderne technieken zoals wij die hier op aarde hebben.
Ik probeer het dus via e-mail en wel op de volgende manier:
opavandenberg@hemel.rk
Beste opa,
U zult wel gek opkijken als u dit bericht van mij ontvangt, maar ik heb
u zoveel te vertellen over alles wat hier allemaal veranderd is. Wij
wonen nog steeds in De Meern, maar het huis waar u het laatst woon-
de staat er niet meer, de hele Meernhoek is weggebroken, dus ook het
café van Huigen en van Van Straaten. Ook de brug is na uw tijd al heel
wat keren veranderd. Op uw land achter De Meern staat nu een groot
restaurant "Castellum". Ook het land op de aardappelbuurt is helemaal
vol gebouwd.
Ja, er is hier erg veel ruimte nodig voor het verkeer, want iedereen rijdt
in een auto. Geleerden zijn al een beetje bang dat wij vandaag of morgen
stikken in de uitlaatgassen. Ook de huizenbouw neemt veel grond in
beslag, als het zo door gaat blijven er geen sloten en polders meer over.
Natuurlijk worden er nog steeds kinderen geboren, alleen was het in uw
tijd zo, dat de mensen door Gods goedheid een dochter of een zoon kre-
gen. In deze tijd is dat anders geworden, voor God is steeds minder
plaats, dus zeggen de mensen: we nemen een kind of: we zetten een
kind op de wereld. En dan beslissen ze zelf wel hoe en wanneer. Ook kun-
nen de mensen al zelf beslissen wanneer ze dood willen, alleen kunnen
ze nog niet zelf regelen wanneer ze griep krijgen. Er is hier een over-
vloed aan eten en drinken en bijna iedereen is wel bezig met vermage-
ren, intussen eten, drinken en roken ze zich gek. Er is hier in De Meern
bijna geen plaats meer voor koeien en die er nog zijn lijden aan de gekke-
koeien-ziekte.
vroeger nog wel eens boerenknecht, tegen-
woordig heten zulke knechten 'agrarisch
assistent'. Het beroep werkster heet nu 'inte-
rieurverzorgster'. Zo zijn er dingen ten
goede maar ook ten kwade veranderd.
U voorspelde wel eens dat, als de mensen
zo doorgaan, we allemaal naar de maan
gaan, nou volgens mij krijgt u gelijk, er zijn al
een paar mensen naar de maan gegaan, de
rest zal echt wel een keer volgen. Maak u
maar niet ongerust over ons opa, als dit
bericht goed is overgekomen schrijf ik u nog
wel een keer.
O ja, opa, toen u met mij sprak over het stuk volkstuin dat u werd afge-
nomen, zei u: "De geschiedenis zal zich nog wel eens herhalen, nou,
dat gebeurde al in 1940 maar daar praat ik nu liever niet over".
Waarschijnlijk weet u ook wel dat in 1954 de gemeente Veldhuizen
ophield te bestaan omdat die werd ingelijfd bij Vleuten. Wij waren het
daar helemaal niet mee eens, maar alles is toch prima verlopen.
De Meern, juni 2001
Theo van den Berg
Illustratie;
Barbara Gravendeel
Nu is het hele gebied bij ons, Utrechts grondgebied geworden. Ik stuur
hierbij maar wat krantenknipsels, anders kunt u het misschien niet gelo-
ven. Het is allemaal een beetje somber opa, maar we maken er toch
maar het beste van.
Er zijn ook hele mooie dingen gebeurd natuurlijk, inmiddels ben ik zelf
ook opa van maar liefst tien kleinkinderen geworden. Iedereen heeft nu
heel veel vrije tijd. De meeste mensen werken niet op zaterdag en heb-
ben dus maar liefst twee dagen achter elkaar vrij. Ziektes waar men
vroeger aan dood ging worden nu met een pilletje opgelost. Arbeiders
bestaan niet meer, dat zijn nu allemaal 'medewerkers' geworden. U was
/
-ocr page 40-
(^9> -<j(J ' ^^ *^2^ \Gsv
I
53
X
Van de voorzitter
[1/1 In HISTORISCHE VERENIGING
jjl, j U VtHUTENDE MEERN HAARZUILENS
Nog even en de € is van ons allemaal. Heeft u ook al dat gevoel? Alles
om ons heen wordt groter, dorpen worden opgeslokt door steden, lan-
den gaan samen in unies die werelddelen omvatten en zo wordt de
wereld steeds kleiner. Veel van wat ons vertrouwd was gaat verloren en
ook de gulden houdt geen stand. De moderne mens heeft soms het
gevoel te worden vermalen tussen de molenstenen van economische,
politieke en bureaucratische machten. De ontwikkeling is overigens niet
alleen maar negatief. Het boeiende verhaal van de Utrechtse burger-
oorlog in de voorgaande nummers doet ons beseffen dat ooit in onze
omgeving toestanden heersten die hier en nu onvoorstelbaar zijn. En
dichter bij huis, het is nu ondenkbaar dat Duitsland en Frankrijk elkaar
naar de keel vliegen en in die strijd de hele wereld meeslepen zoals in
de laatste 1(D0 jaar tweemaal is gebeurd *).
Naast of tegenover de geschetste ontwikkeling naar groter, machtiger
en (soms) beter kunnen we een streven waarnemen naar kleinschalig-
heid. Mensen zoeken naar een plek waar ze zich thuis kunnen voelen,
waar de dingen bekend, overzichtelijk en vertrouwd zijn. Ze vinden dat
in familie- en vriendenkring, in wijk en buurt, in kerk en vereniging, in
hobby- en sportclubs. Steeds meer zijn we er ons van bewust gewor-
den dat de geschiedenis, het cultureel erfgoed, daarbij niet valt weg te
denken. Met afschuw vernamen we destijds hoe Ceausescu prachtige
monumenten in Boekarest met de grond gelijk maakte, of hoe de
Tallibaan 1000 jaar oude beelden vernietigde. Misdadig! In zo'n wereld
kun je toch niet leven!
Het voorgaande brengt ons bij de rol van historische genootschappen,
die bijna overal in het land een eigen bijdrage leveren aan dat streven
naar een eigen plekje, dat zijn wortels heeft in het verleden en open
staat naar het heden en de toekomst. Ook onze vereniging staat daar-
voor. En we doen dat niet alleen. We worden daarbij gedragen door een
groot aantal leden en vrijwilligers. Bovendien, waar nodig, vallen we
terug op instanties met grotere deskundigheid, zoals bijvoorbeeld de
Rijksdienst Monumentenzorg, archiefdiensten, Heemschut en Oud
Utrecht.
Zo willen we de geschiedenis bewaren en toegankelijk maken in tijd-
schrift en documentatiecentrum, door exposities en het klein maar
boeiend wijkmuseum. Zo streefden en streven we naar behoud en her-
stel van Groenedijk (niet helemaal gelukt jammer genoeg) en
Joostenlaan, van oude dorpskern en een bijzondere druivenserre, kort-
om voor alles wat onze woonplaats uniek en waardevol maakt. Met uw
hulp zullen we ook in de komende jaren daarvoor staan: kijken naar het
verleden met het oog op de toekomst.
P.K. Schenk                                                  i ■"-<
*] Op dinsdagmiddag 11 september, kort voor deze tekst zou worden
gedrukt, veranderde de wereld: het onvoorstelbare bleek opeens
onwerkelijk dichtbij; we kunnen slechts hopen en vertrouwen dat de
krachten van recht en rede toch zullen overwinnen.
P| Vf'i
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
21e jaargang no. 3 september 2001
De vereniging Is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
http://come.to/histvervdm
Dagelijks bestuur
Dr. Ir. P.K. Schenk / voorzitter
Telefoon 030-6774915
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum)
Dorpsstraat 1
030 - 6774222
De Meern Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
ƒ 35.00 per jaar , per post ƒ 13.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
f 10.00 leden / f 12.50 niet-leden
Bankrelaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H. de Heus
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Telefoon 030 - 6662992
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern
Inhoud                                                       biz.
Van de voorzitter                                                       .- •■ ^m 53
Verenigingsberichten en bezoek De Ham                      54
Het zandpad tussen Utrecht en Harmeien                    55
De Kapel aan De Meern                                                      59
Schatkamer Leidsche Rijn (2)                                            63
Transformatie (9)                                                                   68
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (11) 71
Het Kabelhokkie                                                                    74
-ocr page 41-
54
Veren igingsberich ten
Op andere tijden bezoek mogelijk na af-
spraak met de heer J.W.Schoonderwoerd,
tel . 030-6661462.
Het Kabinet, Zandweg 147b, De Meern.
Geen vaste openingstijden.
Gelegenheid tot bezichtiging van onze expo-
sities over archeologie (o.a. Romeinse
opgravingsvondsten), ridderhofsteden, oude
gereedschappen en werktuigen en de huis-
houdelijke gebruiksvoorwerpen.
Bezoek mogelijk na afspraak met de heer
H.E.J. van Essen, tel. 030-6652992.
Rectificatie
In ons tijdschrift nr. 2 juni 2001 op bladzijde 28 bij verenigingsberich-
ten onder wijzigingen in bestuur staat abusievelijk vermeldt mevrouw
N. de Rooij-Goes, dit moet zijn mevrouw PJ. de Rooij-Goes, en de heer
P. de Rooij, dit moet zijn de heer P.G. de Rooij.
Overgang naar de euro
In het kader van de overgang naar de Euro per 1-1-2002 is door de
Algemene Vergadering van 24-4-2001 besloten de contributie voor het
jaar 2002 vast te stellen op € 16,-. Bij toezending van het tijd schrift
per post komt hier € 6,- bij voor verzendkosten.
In verband hiermee verzoeken wij de leden geen contributiebetalingen
te doen vóór 1-1-2002.
Bezoek kasteel De Ham voor onze leden
Abusievelijk staat in ons vorige nummer een verkeerde datum ver-
meldt, hiervoor onze excuses. De juiste datum is zaterdag 13 oktober
a.s. De bezoekers die reeds besproken hebben verzoeken wij op tijd
aanwezig te zijn i.v.m. de tijdsduur per rondleiding (max. 1 uur).
De start zal strikt op tijd zijn.
Als het enigszins kan raden wij u aan per fiets te komen i.v.m. de
beperkte parkeerruimte.
De toegang is uitsluitend op vertoon van uw bespreekkaartje.
Medewerkers/bezorgers gevraagd
Zowel de vereniging als het verspreidingsge-
bied zijn "groter" gegroeid. Heeft u in de
laatste week van elk kwartaal een aantal uur-
tjes beschikbaar? Dan bent u mogelijk de
persoon die onze vereniging zoekt ter ver-
sterking van de bezorgers van ons tijd-
schrift. Wie duft!!
Heeft u anderszins belangstelling bijvoor-
beeld met betrekking tot documenteren het
inrichten van tentoonstelling of u wilt op een
andere wijze uw steentje bijdragen kom dan
eens praten. Op maandag- en dinsdagmid-
dag of op de donderdagavond in de
Broederschapshuisjes bent u welkom!
Jubileumgeschenk
In het kader van ons 20-jarig jubileum krijgen
alle leden van onze vereniging gratis een
register aangereikt. Hierin staan alle artike-
len vermeldt van de afgelopen 20 jaar. Wij
wijzen u erop dat alle oude nummers nog te
bestellen zijn.
Nieuwe leden (van 2-6-2001 t/m 31-8-2001)
1534
H. Noltes
Vleuten
1535
G. de Gier
De Meern
1536
J.H.J van Engelen
Harmeien
1537
Tulip Travel
Vleuten
1538
G.S. Jansen
Utrecht
1539
J.H. Hamminga
Vleuten
1540 Mw. C.T. Keijzer v.d. Voort Vleuten
Kasteel Den Ham omstreeks 1865, aquarel van B.J. van Hove (1790-180).
Openingstijden van onze gebouwen
Documentatiecentrum in de Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1,
Vleuten: Maandag en dinsdag van 14.00 -17.00 uur en donderdag van
19.30-22.00 uur.
Gelegenheid tot raadpleging van de bibliotheek en inzage van de vele
documentatieverzamelingen.
-ocr page 42-
55
door JA. Storm van Leeuwen
DE SCHIPPER WEEGDE MET DE KLOET
Het zandpad tussen Utrecht en Harmeien
In de zeventiende eeuw waren de wegen in het agrarische deel van het West-Utrechtse platteland zonder uitzon-
dering onverharde kleiwegen. De bovenlaag daarvan bestond uit klei of kleiachtige grond.
Deze wegen waren in natte perioden slecht of niet berijdbaar en nagenoeg onbegaanbaar. Deze laatste omstan-
digheid vormde in een tijd, toen de gewone man en de gewone vrouw zich hoofdzakelijk te voet verplaatsten naar
onder andere de markten in de steden en de kerken en scholen in de grotere dorpen, een groot bezwaar. In het
West-Utrechtse poldergebied deden verschillende polderkaden weliswaar ook dienst als voetpad, maar daaraan
kleefde hetzelfde bezwaar.
Niet alleen de voetgangers - toendertijd 'passanten' genoemd - ondervonden veel last van de slechte wegen, ook
de schippers die hun schuiten vanaf de wal aan een lijn voorttrokken of met een kloet (vaarboom) weegden (voort-
duwden) hadden het in de herfst en de winter moeilijk. De behoefte aan permanent bruikbare voetverbindingen
werd bij de toenemende welvaart steeds groter.
Jaffasluis, boog dan zuidwaarts langs het
nog steeds Oude Rijn geheten vaarwater
naar de tegenwoordige Leidse Rijn bij Oog in
Al en volgde deze via de Stadsdam bij het
huis te Voorn, langs het dorp De Meern en
langs de Heldam naar de brug in Harmelen.
(zie afb. 1)
De op de bovengrond rustende zandlaag
kreeg een bovenbreedte van vijf voet (ca.
1,50 m) en een dikte van een halve voet (ca.
15 cm). Het zand bestond uit grof rivier-
zand, dat in de Lek in kleine schuitjes opge-
baggerd en over het water naar het werk ver-
voerd werd.
In de desbetreffende ordonnantie (voor-
schrift tevens machtiging) van de Staten van
Aanleg van het zandpad tussen Utrecht en Harmelen
In 1604 stelden de Staten van Utrecht tijdens een ingrijpende verbete-
ring van de Oude Rijn als vaarweg aan de stad Utrecht voor om op hun
gezamenlijke kosten een voetzandpad tussen Utrecht en Harmelen aan
te leggen. Onder Oude Rijn verstond men toendertijd het vaarwater tus-
sen de Vleutensewetering en de tegenwoordige Leidse Rijn bij Oog in
Al, alsmede de Leidse Rijn tussen Oog in Al en Harmelen. In Harmelen
lag de grens tussen de toenmalige provincies Utrecht en Holland. De
zuidelijke oever van de Oude Rijn tussen de brug in Harmelen en de
Haanwijkerdam was Utrechts gebied, de noordelijke oever lag in
Holland.
De vroedschap van Utrecht kon zich met het voorstel van de Staten
verenigen, het zandpad werd nog in hetzelfde jaar aangelegd. Het
begon in de voorstad Buiten de Catharijnepoort (gewoonlijk afgekort
tot Buiten Catharijne) en liep eerst langs de zuidzijde van de
Vleutensewetering in westelijke richting tot iets voor de latere
■^■"■
vaarwale
zandpad
^^
brug
HH
dam
Kusendam
r sluis bij Jaffa
Brug van de
Landskroonkamer?
|/^ stad utrecht
Voorstad
Buiten de Catharijnepoort
Haanwijkerdam
Harmelen"
De Meern
'^'dse Rijn
Stadsdam H^i^ >'*><>"'
Nijevelt
Oude Rijn, nu Leidse Rijn
Wielerbrug
storm van Leeuwen 2001
Afb. 1. Het zandpad van 1604 tussen Utrecht en Harmelen. Dit zandpad begon in de voorstad Buiten Catharijne en eindigde bij
de brug in Harmelen, waar de provinciale grens toen lag. Het mocht oorspronkelijk alleen te voet worden gebruikt en was
bestemd voor voetgangers en voor schippers die hun schuiten vanaf de wal voorttrokken of voortduwden. Bij de aanleg was
de breedte vijf voet, na 1625 acht voet. De Stadsdam en de Heldam werden respectievelijk in 1640 en 1643 voorzien van
schutsluizen. Mogelijk zijn toen tevens de daarbij gelegen bruggen gebouwd. Voor die tijd gebruikte men waarschijnlijk de
Wielerbrug ten oosten van de Stadsdam en de brug van de Landskroonkamer ten oosten van de Heldam om de andere oever
te bereiken. Deze oude toestand is op het kaartje aangegeven.
-ocr page 43-
56
Utrecht was uitdrukkelijk bepaald, dat dit
zandpad uitsluitend te voet mocht worden
gebruikt. Om te voorkomen, dat het illegaal
werd bereden met paarden of wagens, bracht
men glinten (hekken) en palen ter afscheiding
van de eventueel ernaast lopende rijweg aan.
Langs het stuk tussen de Heldam en
Harmeien, dat gedeeltelijk over uiterdijken
kwam te lopen, groef men greppels.
Dit zandpad vormde voor voetgangers en
voor schippers een belangrijke oost-westver-
binding met de stad Utrecht. Dit was vooral
het geval, toen het heemraadschap van
Woerden het zandpad vanaf Harmeien met
subsidie van de Staten van Holland in 1607
doortrok naar Woerden. Dit verlengde pad
kreeg echter geen breedte van vijf, maar van
drie voet.
Onderhoud en schouw van het
ZANDPAD
Een belangrijk punt vormden de regelingen
voor het onderhoud en voor de schouw
(periodieke inspectie) van het zandpad. Dit
gold zowel voor de organen die het zandpad
beheerden als voor de plattelandsbewoners,
die het gerechtsgewijs in goede staat moes-
ten houden De belanghebbende gerechten
waren door de Staten aangewezen als
onderhoudsplichtig. Dit waren niet alleen de
gerechten in de onmiddellijke nabijheid van
het zandpad, maar ook verderaf gelegen
Utrechtse gerechten ten westen van
Woerden.
Op verzoek van dijkgraaf en heemraden
van Woerden werden de inwoners van de
meest westelijk gelegen gerechten Zegveld
met Zegvelderbroek, de Lange Ruigeweide
en 's-Gravesloot 'uit goede nabuurschap'
door de Staten van Utrecht belast met het
onderhoud van een klein deel van het zand-
pad Harmeien - Woerden in Hollands gebied.
Zij werden gelijktijdig ontheven van het
onderhoud van het zandpad Utrecht -
Harmeien.
Ten behoeve van het onderhoud werd het
zandpad zogenaamd verhoefslaagd, dat wil
zeggen: in slagen of vakken verdeeld. De
lengte van elk slag werd vastgesteld aan de
hand van de oppervlakte van het gerecht,
waaraan het in onderhoud was toegewezen.
Gewoonlijk besteedden de gerechten hun
slag openbaar aan; de kosten berekende
men door aan de inwoners. Een voorbeeld is
het volgende.
In 1607, kort voor de najaarsschouw,
besteedden de gerechten Vleuten en
Themaat hun gezamenlijke slag ter lengte
van 250 roeden (een roede = ca. 3,76 m)
aan om dit te bezanden en de laagten aan te
Heldamsluis tussen De Meern en Harmeien, gezien vanuit het oosten.
Links op de voorgrond de Leidse Rijn (de vroegere Oude Rijn, ook wel
Heycop genoemd), rechts de Zandweg die in de plaats van het voormalige
zand- en jaagpad Utrecht - Harmeien - Woerden Q- Leiden was gekomen.
In de Zandweg ligt de vroegere brug over de Heycop, die hier naar het
noorden afsloeg in de richting van Kockengen. Links aan de overkant van
het water de voormalige sluiswachterswoning, toendertijd een café;
geheel rechts de latere sluiswachterswoning. Foto auteur 1958.
Het dorp Harmeien, gezien vanuit het westen. Links op de voorgrond de
Leidse Rijn (de vroegere Oude Rijn) tussen het dorp en de
Haanwijkerdamsluis. Links aan de overkant van het water het voormalige
zand- en jaagpad tussen Harmeien en Woerden. I^oto auteur 1958.
-ocr page 44-
57
vullen. De langs het zandpad aanwezige palen en glinten bleven buiten
het bestek. Het werk werd aangenomen door Sander Cornelissen in De
Meern voor twintig gulden.
Een bijzondere regeling was van toepassing op de zogenaamde
bomen. Dit waren (en zijn nog steeds) smalle voetbruggetjes over slo-
ten en greppels, gemaakt van een boomstam. Voor het onderhavige
zandpad moest de boom aan de bovenzijde zijn afgevlakt ter breedte
van tenminste tien duim (ca. 25 cm) en van een leuning worden voor-
zien De gebruiker van de grond, waarover het zandpad liep, was ver-
plicht deze bomen aan te brengen op de slootkruisingen en in goede
staat te houden. Men mocht ook een stevige plank met de voorge-
schreven breedte neerleggen. Dergelijke situaties deden zich onder
andere voor op het stuk zandpad langs de Vleutensewetering in de
Hogeweide.
Wanneer de grondgebruiker na een aanzegging door het schouw-
voerende college in gebreke was gebleven om de afgekeurde boom en
leuning te herstellen, gebeurde dit door de kameraar (de technisch
opzichter en beheerder van de geldmiddelen van het zandpad). De kos-
ten werden 'met de derde penning meer', d.w.z. verhoogd met 50%, in
rekening gebracht van de overtreder of zonodig van diens landheer.
Deze regeling gold niet voor hoge voetbruggen over bevaarbare
wateren, die hogebomen of kwakels werden genoemd. Deze werden in
stand gehouden door de desbetreffende gerechten, evenals de glinten
en palen langs het zandpad. Voor zover bekend, is slechts éénmaal
sprake geweest van de bouw van een hogeboom of kwakel in samen-
hang met het zandpad tussen Utrecht en Harmeien, namelijk kort na
1650. Ten behoeve van de schippers zou een kwakel worden gebouwd
over de Vleutensewetering bij de aftakking (de zogenaamde Kromte)
van de Oude Rijn ten oosten van Jaffa. Mogelijk was deze verbinding
bedoeld om de Vleutenseweg te kunnen gebruiken als trekpad, omdat
het zandpad langs de zuidzijde van de wetering door de begroeiing
langs de waterkant minder goed bruikbaar was. Of deze kwakel inder-
daad werd gebouwd, is niet zeker.
De schouw en eventuele naschouw vonden tweemaal per jaar plaats
en werden gevoerd door twee leden van Gedeputeerde Staten, één van
de burgemeesters van de stad Utrecht en de ambachtsheer van
Harmeien. Ook de kameraar was daarbij aanwezig, onder andere om
aantekeningen te maken van de afgekeurde slagen.
Verbreding van het zandpad
Het zandpad was niet alleen voor de streek van belang, het deed ook
dienst als verbinding met Holland voor postiljons. Met het oog op de
oorlogstoestand verzocht prins Maurits in 1625 dringend aan de
Staten van Utrecht het zandpad langs de Oude Rijn geschikt te maken
voor het berijden met paarden gedurende de gehele winterperiode. Bij
een eventuele invasie van de vijand konden dan berichten spoedig wor-
den overgebracht. Een soortgelijk verzoek hadden de Staten van
Holland reeds twee jaren eerder gekregen.
Naar aanleiding van dit verzoek ordonneerden de Staten van Utrecht
nog in 1625 het zandpad van vijf voet te verbreden tot acht voet en de
bruggen daarbij aan te passen. De verbreding tussen de stad Utrecht
en de Stadsdam (waarbij men tussen de voorstad Buiten Catharijne en
de Oude Hofstede bij de herberg 't Hommeltje een korter tracé volgde)
zou door de stad Utrecht worden uitgevoerd. De hoefslagplichtige
gerechten moesten het gedeelte tussen de Stadsdam en Harmeien ver-
breden en blijven onderhouden.
Deze maatregel was niet te vroeg genomen: in 1629 vielen de Spaanse
troepen de Veluwe binnen en namen vervolgens de stad Amersfoort in.
De bezetting daarvan duurde slechts kort: nog in hetzelfde jaar verlieten
de vijandelijke troepen deze stad en daarna ook de Veluwe.
In de ordonnantie van 1625 kwam de oude
bepaling, dat niemand het zandpad te paard
mocht berijden, te vervallen. Het verbod
bleef gehandhaafd voor aangestaarte paar-
den (aanstaarten = de kop van een volgend
paard aan de staart van het voorgaande
paard vastmaken).
Deze ordonnantie werd in 1682 herzien en
aangevuld. De belangrijkste wijziging was,
dat niemand met wagens of andere rij- en
voertuigen op het verbrede zandpad mocht
rijden met uitzondering van de prins van
Oranje met zijn gevolg en bedienden. De ver-
bodsbepaling gold evenmin voor landbou-
wers, die tijdens de oogstwerkzaamheden
op hun land aan de overzijde van de Oude
Rijn moesten wezen. Ook degenen die in het
bezit waren van een schriftelijke vergunning
mochten het zandpad als rijweg gebruiken.
Tot de vergunninghouders behoorden onder
anderen de eigenaren van de ridderhofste-
den Bottesteyn, Den Engh en Vleuten.
Het Leidse jaagpad
Inmiddels had het zandpad een meer uitge-
breide bestemming gekregen. In 1661 kwa-
men de steden Utrecht, Woerden en Leiden
overeen voor gezamenlijke rekening een
geheel nieuwe trekvaart te graven en daar-
langs een jaagpad aan te leggen. Door
tegenwerking van een aantal Hollandse ste-
den, waaronder Gouda, weigerden de Staten
van Holland het nodige octrooi (machtiging)
te verlenen, zodat het project niet van de
grond kwam.
Twee jaren later werd besloten geen nieu-
we vaarweg te graven, maar de Oude Rijn
daarvoor in te richten. De grond voor de aan-
leg van een jaagpad langs de Oude Rijn in
Hollands gebied kon door het ontbreken van
een octrooi niet worden onteigend. Dankzij
de tussenkomst van dijkgraaf en hoogheem-
raden van Rijnland gelukte het de drie steden
de grond op basis van vrijwillgheid te ver-
werven.
In de provincie Utrecht diende de Oude
Rijn op sommige plaatsen met twee roeden
te worden verbreed; het bestaande zandpad
ter breedte van 8 voet kon worden gehand-
haafd als toekomstig jaagpad. Met het oog
op de verbreding van het vaarwater moest
het pad plaatselijk worden verlegd.
De Staten van Utrecht verleenden in 1664
een octrooi voor de verbreding van de Oude
Rijn en de verlegging van het zandpad. De
benodigde gronden konden naar verkiezing
worden onteigend of in gebruik worden geno-
men tegen betaling van schadevergoedingen
aan de grondeigenaren en grondgebruikers.
Uit latere bronnen blijkt, dat de vennoot-
-ocr page 45-
58
/Aft), 2. De voorstad Buiten de Catharijnepoort of Buiten Catharijne, gezien vanuit het westen. Gravure van Steven van
Lamsweerde (detail) (1657). Op de voorgrond de Vleutenseweg (toen Vleutensedijk, ook wel Stadsdijk geheten) en daarlangs de
Vleutensewetering. Aan de overzijde van het water het in 1604 aangelegde zandpad tussen Utrecht en Harmeien met knotwilgen
langs de oever. Links de gehavende Doofpoort die vanwege de vele blekerijen in deze omgeving ook wel Bleijkpoort werd
genoemd; dit was een zogenaamde buitenpoort, waarmee men oudtijds de voorstad 's avonds en 's nachts kon afsluiten. Rechts
daarvan de korenmolen de Kat, ook wel de Achtermolen genoemd. Foto Het Utrechts Archief, Topografische Atlas Ba 50 (A-B).
effect.Twee jaren later vaardigden de Staten
van Utrecht een ordonnantie uit, waarin gro-
tendeels werd tegemoetgekomen aan de
bezwaren van de onderhoudsplichtigen.
Besluit
Het onderhoud van het jaagpad en wat daar-
mee samenhing werd in de 19e eeuw 'geruis-
loos' overgenomen door het genootschap
van de drie steden. Omdat de exploitatie van
het jaagpad op den duur geen batig saldo
meer opleverde, werd de overeenkomst van
1663 tussen de drie steden in 1884 ontbon-
den. Dit betekende ook het einde van het
acht voet brede zandpad tussen Utrecht en
Harmeien. Alleen de naam van de Zandweg
in De Meern herinnert ons nog aan de oude
toestand.
Literatuur en bronr)er):
J.A. Storm van Leeuwen, 'Utrechtse zandpaden
in de zeventiende eeuw, in het bijzonder het
zandpad tussen Utrecht en Harmeien' in:
Jaarboek Oud-Utrecht 2000, p. 5 t/m 51. Van
dat artikel zijn in de onderhavige bijdrage enige
korte gedeelten van de tekst overgenomen.
schap van de drie steden de gronden alleen in gebruik nam, zodat kon
worden volstaan met het uitkeren van schadevergoedingen.
Op aandringen van de steden Leiden en Woerden trok de stad
Utrecht de Oude Rijn en het jaagpad vanaf het (toen nog niet gebouw-
de) huis Oog in Al door naar het latere Leidseveer. Men behoefde daar-
na niet meer te varen via de Vleutensewetering (de zogenaamde Oude
Leidsevaart). Het nieuwe stuk vaarwater kreeg de naam Nieuwe
Leidsevaart en heet nu Leidse Rijn. Het jaagpad in het gebied van de
stad Utrecht is nu de Leidseweg (afb. 2).
In de ordonnantie van 1564 was tevens bepaald, dat de vennoot-
schap ter bestrijding van de jaarlijkse kosten van de onderneming voor
het gebruik van het jaagpad een tol mocht heffen, padgeld genoemd.
Deze tol kon worden geheven van alle personen, die werden vervoerd
in door paarden getrokken vaartuigen. De schippers en schippers-
knechten waren daarvan vrijgesteld.
De nieuwe situatie bracht geen verandering teweeg in de bestaande
onderhoudsregeling en de schouw van het zandpad. Dit betekende, dat
de hoefslagplichtige gerechten en enige particulieren het jaagpad
moesten blijven onderhouden. De inwoners van deze gerechten behoef-
den geen padgeld te betalen.
Zoals gezegd, werd de ordonnantie van 1625 in 1682 herzien, maar
deze was grotendeels een herhaling van de oude ordonnantie. Ondanks
de daarin opgenomen verbodsbepalingen werd het jaagpad illegaal
bereden door geladen wagens bij bevroren vaarwater. Bovendien trap-
ten de jaagpaarden de langs de Oude Rijn gelegen kanten van het jaag-
pad af en kalfden de oevers af door de golfslag van voorbijvarende
schepen. De kanten en de oevers moesten de gehoefslaagden van het
zandpad onderhouden.
In 1775 kwamen de eigenaren en gebruikers van de gronden onder
Vleuten en De Meern in het kapittelhuis van Oudmunster te Utrecht bij-
een om te beraadslagen over te nemen maatregelen, om het misbruik
van het zandpad te voorkomen. Deze protestvergadering sorteerde
-ocr page 46-
63
door E.P. Graafstai en H.L. Wynia
EEN RAMP IN LANGERAK: BOERDERIJ DOOR BRAND VERWOEST
Schatkamer Leidsche Rijn (2)
Het is al weer enige tijd geleden dat in Langerak de eerste sleutel aan de nieuwe bewoners van de Leidsche Rijn
Is overhandigd. Dat er ver voor deze nieuwe bewoners mensen gewoond hebben in dit gebied, is bij de lezers van
het blad van de Historische Vereniging bekend. Tijdens het archeologisch onderzoek dat voorafgaand aan de bouw
van Langerak heeft plaatsgevonden, is echter weer wat meer bekend geworden over deze vroegere bewoners. In
de smalle strook tussen de Leidsche Rijn en de Groenedijk zijn vijf grote en kleine archeologische projecten uit-
gevoerd. In dit deel van de Leidsche Rijn was bij de RAAP kartering aan het begin van de jaren negentig onder
andere een nederzetting uit de Romeinse tijd aangetroffen. Het eerste proefonderzoek was er dan ook op gericht
de omvang van deze nederzetting vast te stellen. Vervolgens heeft op uitgebreide schaal archeologisch onderzoek
plaatsgevonden, waarbij een aantal vondsten is gedaan die In dit artikel worden besproken.
Vleuten-De Meern.
De opgraving van een nederzetting
UIT DE tweede eeuw
Nadat bij het proefonderzoek de omvang van
de nederzetting was vastgesteld, werd op
28 april 1997 begonnen met de opgraving.
Aan beide zijden van de tegenwoordige
Gouderaklaan werd een omvangrijk areaal
De eerste schep in de grond
19 maart 1997 was zowel voor de archeologen van de Leidsche Rijn
als voor de bewoners langs de Groenedijk een bijzonder moment. In de
vroege morgen kwam een colonne van groot en zwaar bouwverkeer
over de Groenedijk aan rijden om in een maïsakker te beginnen met het
archeologisch onderzoek. Voor veel bewoners langs deze oude weg
was dit één van de eerste confrontaties met de grote verandering die
vanaf dat moment zou gaan plaatsvinden in het voor hun zo vertrouw-
de gebied tussen het Amsterdam Rijn kanaal en de gemeente grens van
.-rf»-
aomi:.—.jBMfci^
.
g,||M
B^^L
■■/'■..-.w««w*..
* '""'^K " ' " ■'^w , .(5^
K^' *ij^f^ .'i'^^^^^BB
mÈÊ^''
"^^^^^m^
,__^M
<«««n --^^1
^mMi.. fr—rr^
.:
J^r5 . ^^H
.s^Hü^^^^^^BH
l^tó|-r-" ■■ üf^'^ ^^^^
1
mBffi'iiijr' '^" nÊ^Sr ^^
/
/'
*7 **<Mfa
1
i
'•f
1 W m -"• ^ ..
*' -r/-**^
WÊÊ^^^^^Kf^^S^m'^ "^
'""
i .1* 4 *
'Ti-f^'s^^'? 'J
Luchtfoto van Langerak met in het midden de opgraving in volle gang. Op de foto zijn tevens de brede vletsloten te zien die in
het stedenbouwkundig plan van Langerak zijn opgenomen. De foto is gemaakt door de fotodienst van de gemeente Utrecht.
-ocr page 47-
64
opgegraven. Het terrein bleek door afkleien of afvletten dermate zwaar
verstoord dat alleen de diepere sporen, zoals greppels en afvalkuilen,
bewaard waren gebleven. Bij deze opgraving zijn, op een klein gebouw-
tje na (mogelijk een graanopslagplaats of horreum), geen duidelijke
plattegronden tevoorschijn gekomen. De hoeveelheid inheems (lokaal
met de hand vervaardigd aardewerk) en Romeins aardewerk en ander
nederzettingsafval die werd aangetroffen, laat echter zien dat hier wel
degelijk sprake is geweest van een wat langer bewoonde plek.
Een belangrijk deel van het archeologisch werk bestond bij deze
opgraving uit het, met behulp van een graafmachine, volgen van grep-
pels. Greppels werden gebruikt om een nederzetting in te delen of als
erf of akker grens te functioneren. Naast deze wat meer symbolische
functie waren greppels noodzakelijk voor de afvoer van het regenwater.
In dit artikel zal ik echter niet uitgebreid ingaan op de vorm van de
nederzetting maar zal me richten op de beschrijving van enkele vond-
sten en vondstgroepen die daar zijn aangetroffen.
aantal nederzettingen ten zuiden van de
Romeinse grens of limes sterk toe. De hoog-
gelegen stroomruggronden van de Rijn ble-
ken namelijk uitstekende grond voor akker-
bouw en veeteelt. In ruil voor bijvoorbeeld
vlees en graan kwamen de mensen in het
bezit van Romeinse producten zoals aarde-
werk, glas en sieraden. Over het algemeen
worden juist deze niet-vergankelijke producten
bij een opgraving teruggevonden.
Wanneer het toch wordt aangetroffen, is er
iets bijzonders aan de hand. Dat is het geval
wanneer het materiaal onder het grondwa-
terpeil ligt waardoor het van zuurstof is afge-
sloten, of als het, zoals in Langerak het
geval bleek, verbrand of verkoold is.
De relatie tussen de inheemse bevolking en Romeinse
soldaten
De aangetroffen nederzetting lag op enige honderden meters ten oos-
ten van het Romeinse grensfort van De Meern. De oude bewoners van
Langerak hadden, gezien het voorkomen van een grote hoeveelheid
geïmporteerd Romeins aardewerk naast het gewone lokaal gefabri-
ceerde aardewerk, intensief contact met de 500 in het castellum gele-
Verbrand graan
Tijdens de opgraving in Langerak werden bij
het bekijken van de archeologische sporen
(greppels) vreemde zwarte puntjes waarge-
nomen. Bij een nadere bestudering bleek het
om verbrande graankorrels te gaan. En dat
het niet om een handjevol korrels ging, werd
Romeins en inheems aardewerli, slijpstenen en verbrand graan. Het Inheemse aardewerk is met de hand gemaakt en het
Romeinse aardewerk is met behulp van een draaischijf gefabriceerd.
gerde soldaten. De soldaten hadden natuurlijk voedsel nodig. Voor een
deel werd dit voedsel geïmporteerd (zoals wijn en olijfolie) en voor een
deel werd het verbouwd in de omgeving van het fort. De aanwezigheid
van de soldaten zorgde daarom voor een economische 'boom' in de
ruime omgeving van het fort. Met name in de tweede eeuw nam het
al snel duidelijk toen we de sporen verder
uitdiepten: in een aantal greppels bleek een
dikke laag verkoold graan vermengd met
houtskool te liggen. Daartussen lagen grote
grijze voorraadpotten die duidelijk door
-ocr page 48-
65
Het duidelijk door brand aangetaste aardewerk in een greppel met verbrand graan.
len. Het bleek om emmertarwe en bedekte
gerst te gaan. Daarnaast werd een kleine
hoeveelheid haver aangetroffen. Bij de analy-
se van het verkoolde materiaal is ook kaf
gevonden. Het is daarom aannemelijk dat
het graan nog geheel of gedeeltelijk in het
kaf verpakt zat toen het verkoolde.
Opvallend is dat er weinig zaden van wilde
planten aanwezig waren. De afwezigheid van
dit soort vervuiling duidt op een voorraad
consumptiegraan. Na het oogsten werden de
niet eetbare delen van het graan verwijderd
waarna het graan met het kaf werd opgesla-
gen. Het kaf bood dan enige bescherming
tegen vraat- en schimmelaantasting.
Doordat op eer aantal plaatsen monsters
zijn genomen, kon worden vastgesteld dat er
verschillende partijen graan waren opgesla-
gen. In een aantal monsters is vooral gerst
aangetroffen terwijl in andere vooral emmer-
tarwe werd gevonden. Vermoedelijk is een
hele voorraad graan in een keer verbrand en
waren de verschillende graansoorten apart
opgeslagen.
De resultaten van het onderzoek
NAAR het houtskool
Tussen het verkoolde graan bevonden zich -
zoals gezegd - ook grotere stukken houts-
kool. Bij het opgraven van de greppels is
zoveel mogelijk van dit materiaal verzameld.
brand waren aangetast. Was hier een opslagplaats met graan in brand
gevlogen, waarna de verkoolde resten in greppels waren geschoven?
Om een beter inzicht te krijgen over het soort graan en over wat er zich
daar kan hebben afgespeeld, zijn alle greppels bemonsterd en voor
onderzoek opgestuurd naar BIAX, een Onderzoeks- en Adviesbureau
voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie. Dit bureau
is gespecialiseerd in de analyse van biologisch archeologisch materiaal.
De resultaten van het onderzoek naar de verkoolde
ZADEN EN vruchten
Een dergelijk onderzoek is belangrijk want het geeft de archeoloog de
kans een beeld te krijgen van wat zich op en rond de nederzetting heeft
afgespeeld. Allereerst was het mogelijk de soorten graan vast te stel-
Een detailopname van verbrand graan.
-ocr page 49-
66
Een greppel met een dikke laag verbrand graan en aardewerk. De greppel is over de lengte voor de helft uitgegraven om een
lengteprofiel te kunnen maken.
Kaartje van Langerak met de locatie van de opgraving.
-ocr page 50-
67
Verkoold hout kan namelijk nog goed gedetermineerd worden. Naast
een aantal wat dikkere houten palen, die vermoedelijk deel hebben uit-
gemaakt van de constructie van een boerderij of schuur, zijn ook veel
dunnere takjes van els en wilg gevonden. Een aantal van deze twijgjes
bevatte ook snijsporen. Op basis van de diameter van de twijgen en de
aanwezigheid van die snijsporen kan geconcludeerd worden dat het
hout ooit deel heeft uitgemaakt van manden of korven.
De determinatie van een dikker stuk houtskool leverde hout van een
zilverspar op. In de Romeinse tijd kwam er in Nederland geen zilver-
spar voor. De meest nabijgelegen plaats waar in deze tijd dit soort
bomen voorkwam, is het Duitse Rijnland. Zilverspar wordt over het
algemeen alleen in militaire context aangetroffen. De plank of balk van
dit hout is dan vermoedelijk ook afkomstig uit het Romeinse fort. Het
zou dus kunnen zijn dat deze toenmalige oude bewoner van Langerak
op een gegeven moment naar het Romeinse fort is gereden om voed-
sel te leveren aan de soldaten een mooie plank of balk is tegengeko-
men en deze heeft meegenomen om te verwerken in zijn boerderij.
Een exotische stempel
Het grootste deel van de vondsten die tevoorschijn is gekomen tijdens
de opgraving bestaat uit Romeins aardewerk. Een aantal scherven is
afkomstig van zogenaamde amforen. Dit zijn grote containers die
gebruikt werden voor de opslag van bijvoorbeeld wijn en olijfolie. Op de
oren van de amforen staan vaak stempels waaruit de herkomst en
inhoud valt af te leiden. Bij de opgraving in Langerak is een deel van
een amfoor met een stempel op een oor aangetroffen. Op de stempel
zijn de letters T*rAS*C te zien. Dit is een afkorting voor T(iti) Atil(i)
Asiatic(i), die waarschijnlijk verwijst naar een driedelige naam van een
Romeins burger die, gezien zijn bijnaam Asiaticus, mogelijk afkomstig
was uit het huidige Turkije of Syrië. Mogelijk is deze man als slaaf van
een vermogend heer in Zuid Spanje terechtgekomen waarbij hij na zijn
vrijlating ('manumissio') de familienaam van de eigenaar heeft gekregen
(Atilius).
plex aldaar.
Gezien het feit dat er verspreid over het
Romeinse rijk meer dan 70 stempels terug-
gevonden zijn (bijvoorbeeld in Groot
Brittanië, Marokko en Griekenland) die in ver-
band gebracht kunnen worden met dit pro-
ductiecentrum duidt dit op een grootschalige
productie van olijfolie en de daarbij behoren-
de amforen.
De vraag is alleen hoe het aangetroffen
oor in een inheems Romeinse nederzetting
verzeild is geraakt. Dergelijke amforen kun-
nen tientallen liters olie bevatten. De zware
amfoor is uit Zuid Spanje, vermoedelijk per
schip, in het Romeinse fort van Vleuten De
Meern terechtgekomen. Daar is de olijfolie
gebruikt. De amfoor is vervolgens op een
wagen meegenomen door een boer uit de
omgeving van het fort. Een bewoner heeft
het daarna waarschijnlijk gebruikt als opslag-
vat. Op een gegeven moment zal de amfoor
kapot zijn gegaan en weggegooid. 1800 jaar
later graven archeologen juist het deel met
het stempel op en maken via de stempel een
reis door het Romeinse Rijk.
Een kleine ramp
De vondst van het aardewerk (zoals de grote
amfoor gemaakt door Asiaticus) en het ver-
koolde materiaal geeft ons kleine aanwijzin-
gen van wat zich 1800 jaar geleden heeft
afgespeeld in Langerak. Gezien de hoeveel-
heid geïmporteerd Romeins aardewerk en
andere aan de Romeinen toe te wijzen vond-
sten lag er in Langerak een boerderij waar-
van de bewoners intensief contact onderhiel-
den met de Romeinen in het grensfort van
De Meern. Op een kwade dag, ergens aan
het einde van de tweede eeuw, heeft zich
echter een klein drama voltrokken. Door nog
onbekende oorzaak vatte de boerderij of een
vlak daarbij gelegen voorraadschuur vlam
waarbij een groot deel van de in manden en
grijze potten opgeslagen graanvoorraad ver-
brandde. Uit de analyse van de aangetroffen
sporen blijkt dat na de brand alles in de
omliggende greppels is geschoven en dat de
nederzetting verlaten is. De resten van de
nederzetting hebben vervolgens honderden
jaren onder de grond gelegen totdat de
archeologen in april 1997 begonnen met de
opgraving.
Bronnen:                                 , .
Het onderzoek is uitgevoerd door L. Kooistra,
K. Haninen en P. van Rijn en verschenen in het
rapport: Vinex locatie Leidsche Rijn LR2-1997.
Brand in een Romeinse graanopslag. Het bota-
nisch
onderzoek. BiAXiaal 71. Amsterdam,
november 1998.
Het oor van de grote amfoor met stempel.
De stempel is gedetermineerd en beschreven door M. Beumers werkzaam
bij de Universiteit Nijmegen.
De baas van Atilius Asiaticus is vermoedelijk de eigenaar geweest van
landerijen in Zuid Spanje waar hij door vrijgelatenen als deze Asiaticus
olijfolie liet produceren en verhandelen. Ook de daarbij behorende
noodzakelijke werkzaamheden als het bakken van olijfolie-amforen liet
hij waarschijnlijk door hen uitvoeren. Atilius Asiaticus was vermoedelijk
de uitbater of de bedrijfsleider en personeelschef van een ovencom-
-ocr page 51-
68
door Wouter de Heus
VAN HISTORISCHE DORPEN TOT MODERN LEIDSCHE RIJN
Transformatie (9)
Cultuurhistorie Is binnen onze gebieden, uitzonderingen daargelaten, wat mij betreft vooral gelegen in een aantal
stukken bijzonder mooi bewaard gebleven landschap. Met de bouw van Leidsche Rijn verdwijnt zo'n beetje al het
oude landschap voorgoed. Nu er zo weinig van het oude landschap zal overblijven, is het belangrijk om funda-
mentele keuzes te maken. Het lijkt me evident dat als er in een gebied 30.000 huizen worden gebouwd, en daar-
naast nog vele honderdduizenden meters kantoren, winkels, scholen, sportvoorzieningen, infrastructuur e.d. er
ook ruimten moeten overblijven die niet worden volgebouwd. Ik heb er op deze plek al vaak voor gepleit om het
huidige geplande woningbouwprogramma van de locatie Haarzicht (zie kaartje) naar beneden bij te stellen. Als je
het heel slim aanpakt, zullen waarschijnlijk niet meer dan 150 van de geplande 700 woningen behoeven te verval-
len, om zeer veel winst te boeken op landschappelijk en ecologisch terrein. De rest van het gebied rond Haarpad
en Joostenlaan zou verder eigenlijk onaangetast dienen te blijven. Het gebied vertoont voor de goede ziener prach-
tige glooiingen die alles van doen hebben met de vele inheems-romeinse en nog oudere nederzettingssporen.
Natuurlijk kan het geen kwaad als de huidige landerijen iets optimaler worden ontsloten voor de genietende wan-
delaar, maar al te rigoureuze aanpassingen in recreatieve zin kan het gebied mijns inziens niet verdragen. Laat
staan dat het gebied geschikt zou zijn voor het uitplaatsen van allerlei sportvoorzieningen waarvoor in het Rijnse
Park opeens geen plek meer zou zijn. Daarmee zou je willens en wetens het laatste stuk kwalitatief hoogstaand
groengebied van Vleuten definitief vernietigen. Nu het Projectbureau Leidsche Rijn druk doende is met de voorbe-
reidingen van de herijking van de Ontwikkelingsvisie, is dit het tijdstip om duidelijk aan te geven hoe er gedacht
wordt over het mooie stuk landschap langs het Haarpad.
Op dit moment hebben de Provincie Staten van Utrecht het Raamplan
Groengebied Utrecht-West goedgekeurd. Er zal nu een landinrichtings-
commissie worden benoemd die zich nu over de daadwerkelijke inrich-
ting van de gebieden tussen Vleuten en Haarzuilens en Haarzuilens en
Kockengen zal gaan buigen. Nu is het te hopen dat men voldoende
tegengas zal kunnen geven aan de gemeente Utrecht, met name aan
het Projectbureau Leidsche Rijn. Genoemd
Projectbureau heeft namelijk een onder-
zoeksopdracht om langs de Joostenlaan
ruimte te vinden voor een begraafplaats, een
crematorium, een aantal sportverenigingen
e.d. Dit past niet binnen het inmiddels geac-
Mei 2001, maïsveld op hoekThematerweg/ Joostenlaan, foto auteur.
-ocr page 52-
69
't Zand lijkt nu eindelijk de vermaledijde
ophoging van het terrein voor 95% achter-
wege te blijven en zullen belangwekkende
archeologische vindplaatsen niet worden
bebouwd.
In de pers komen de vinex-wijken er erg
slecht van af. Ook Leidsche Rijn. Dat gaat
echter veelal over het ontbreken van infra-
structuur en voorzieningen. Voor de rest, en
dat is mijn beeld, gaat het algemeen gezien
behoorlijk goed. Ik klink dan wel heel kri-
tisch, maar puur met de bedoeling om de
ernstige bedreigingen heel duidelijk naar
voren te laten komen en om de enorme kan-
sen die Leidsche Rijn bezit om de komende
eeuw(en) een geweldig functionerend stads-
deel te laten zijn. Als we er met het enorm
zware bouwprogramma toch in slagen de
kenmerken van het landschap zichtbaar te
houden, zoveel mogelijk natuurlijke elemen-
ten te bewaren, sommige delen te vrijwaren
van bebouwing en een goede inrichting te
geven aan de genoemde cultuurhistorische
projecten, zal Leidsche Rijn het perfecte
voorbeeld worden voor hoe je in Nederland
met de schaarse ruimte om moet gaan. Het
blijft van belang dat iedereen die zich
beroepshalve met Leidsche Rijn bezighoudt
steeds in zijn of haar hoofd blijft houden tot
het uiterste te gaan om de juiste keuzes te
maken. Een stuk groen is heel makkelijk vol-
cordeerde beleid, maar zoals u weet, niets is veranderlijker dan geac-
cordeerd beleid. Het is al met al behoorlijk vreemd dat bijvoorbeeld de
locatie Haarzicht volledig is ingetekend in de plankaart van het
Raamplan, terwijl voor deze woningbouw geen ruimte is binnen het hui-
dige streekplan. Maar zoals u wellicht weet, de voorbereiding voor het
nieuwe Streekplan van de Provincie (dat moet ingaan op 1 januari 2005
en voor 10 jaar de strategische ruimtelijke ontwikkelingen in het
Utrechtse moet vastleggen), zijn reeds gaande. Het publiek zal tussen
november van dit jaar en februari 2002 worden gehoord. Ook de vijfde
nota ruimtelijke ordening is in voorbereiding, alsmede de herijking van
de Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn. In laatstgenoemd document zullen
de gewenste ontwikkelingen voor Leidsche Rijn worden vastgelegd.
Hierbij worden de plannen van Vleuten-De Meern en Utrecht definitief in
elkaar geschoven.
Het is nu te hopen dat in de herijking van de Ontwikkelingsvisie de
cultuurhistorische banden wat nauwer worden aangetrokken. Ik heb al
vaak geroepen dat er van enige flexibiliteit de afgelopen jaren weinig is
gebleken. Vreemd. Leidsche Rijn werd altijd geroemd om de inge-
bouwde flexibiliteit, maar tot op heden bleek getoonde flexibiliteit
alleen verslechtering van de plannen in te houden. Ook dat heb ik in dit
artikel meermaals aangewezen. Denk bijvoorbeeld aan de spoorver-
dubbeling. De enige mazzel is op dit moment dat op alle vlakken ern-
stige vertragingen optreden. Daardoor is er meer tijd om fundamenteel
na te denken over de juiste koers. Negatief is dat vertragingen meest
van tijd geen gunstige uitwerking op de financiën hebben en er dus een
groot gevaar is dat nog meer belangwekkende zaken zullen verschra-
len.
Op cultuurhistorisch gebied zijn erg belangrijk de inrichting van het
Rijnse Park, de inrichting van het gebied rond het Romeinse Castellum
op de Hoge Woerd, de status van Park Voorn (i.v.m. verlegging A2) en
de inpassing van de woningbouw in bijvoorbeeld deelgebied 't Zand. In
Me/ 2007, boer Lam, hoek Thematerweg / Joostenlaan, foto auteur.
-ocr page 53-
70
gebouwd, maar als het verkeerd is gedaan,
is de vernietiging eeuwig. Dit brengt een ver-
antwoordelijkheid met zich mee die soms
behoorlijk belastend zal zijn, maar wel hoort
bij dit vak. Om nog eenmaal de pracht en
praal van het gebied rond het Haarpad aan
te duiden, zal ik een aantal prachtige beel-
den afdrukken. Dan is voor mij de discussie
rond het gebied afgesloten. Als er nu niets
mee wordt gedaan, is dit land kennelijk niet
rijp om haar prioriteiten zo te stellen dat
onze kinderen en kleinkinderen nog iets te
genieten overhouden. In dat verband is het
zeer prettig dat een aantal bewonersgroe-
pen hun krachten inmiddels hebben gebun-
deld en in gesprek zijn met het bureau dat de
zoekopdracht naar ruimte voor de bedoelde
voorzieningen uitvoert. Er heeft al een rijtoer
met paard en wagen plaatsgevonden. Ik ben
er van overtuigd dat als de beslissers hun
ogen goed de kost hebben gegeven, de
ruimten rond het Haarpad niet zullen worden
volgestopt met voorzieningen die er niet
thuishoren. Het zal de bewonersgroepen nog
heel wat energie gaan kosten, maar als er
uiteindelijk een goed resultaat wordt
geboekt, is het heel waardevol geweest.
Plankaart Groengebied Utrecht-West. In de cirkel de woningbouwlokatie
Haarzicht. Als je de woningen laat vervallen die buiten de zwarte streepjes
vallen, is het 'bosje van Goes' verbonden met de groene structuur. Ook in
het noorden van het gebiedje zou je de 'groene wig' verder moeten door-
trekken richting het oosten.
Augustus 2001. De Hamtoren vanaf De Eikslaan, foto auteur
-ocr page 54-
71
door J.H.P. Heesters
ONZE ZEEHELDEN
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (11)
Het jaar 1963 zal voor de gemeente Vleuten-De Meern als een druk jaar met veel bouwactiviteiten de geschiedenis
in gaan. Vooral de maanden november en december zijn hectisch geweest. De oorzaak hiervan is dat voor een vijf-
tal nieuwbouwlocaties, soms met verschillende wijken, straatnamen vastgesteld moesten worden.
Zeeheldenbuurt
De nieuwe bouwlocatie Oudenrijn ten oosten van de Meerndijk werd in
1963 verdeeld in een aantal wijken. Zo kwamen er de Prinsessen- en
de Zeeheldenbuurt en werd gedacht aan een Stadhouderskwartier.
Voor de laatste buurt had men al namen bedacht zoals de Maurits-,
Frederik Hendrik-, Stadhouders- en Willem de Zwijgerlaan. Op 20
december 1953 stapte men van dit plan af. Enerzijds was dit om stra-
ten naar personen te noemen. Zo werd voor Oudenrijn in plaats van de
Stadhouderslaan voor de Wethouder Gerssenlaan gekozen en werd de
Frederik Hendriklaan naar Dr. Ariëns genoemd. Anderzijds wilde men
ook consequenter straatnamen noemen naar de heerlijkheden van
Utrecht waar al meer straten naar genoemd waren. Inplaats van de eer-
der voorgestelde Willem de Zwijgerlaan werd de Lichtenberglaan
benoemd.
In de krant van 4 november 1963 werd voor de uitbreidingsplannen
in De Meern-Zuid een vijftal zeehelden genoemd dat later tot zeven zou
worden uitgebreid. De journalist van het artikel schrijft: "Niet duidelijk
is waarom bij sommige namen de voornaam van de zeeheld genoemd
is, bij anderen de rang en soms geen van beiden. De projectie van de
Evertsenstraat tussen de Willem de Zwijgerlaan en de Mauritslaan in
het Stadhouderskwartier lijkt ook vreemd". De opmerking van deze
journalist staat voor de straatnaamgeving in De Meern-Zuid niet op zich-
zelf. Ook voor de wijken Nieuwe Vaart en Hinderstein heeft men de
straatnamen niet consequent, met of zonder voornaam of titulatuur,
vastgesteld. Een verklaring hiervoor kan zijn dat in een korte tijd teveel
straatnamen vastgesteld moesten worden. Overigens was er in die tijd
ook geen Commissie Straatnaamgeving die de uniformiteit van namen
in de gaten hield.
Piet Heinstraat
Pieter Pieterszoon Heyn, ook wel geschreven als Hein, is de oudste
zeeheld in onze vaderlandse geschiedenis. Hij is op 15 november 1577
in Delfshaven geboren. Hij was een vlootvoogd die eerst werkzaam was
bij de Oost-Indische Compagnie. Vervolgens trad hij in 1623 als vice-
admiraal in dienst bij de West-Indische com-
pagnie. Voor de bewindvoerders van de
laatst genoemde compagnie had hij als stra-
teeg en tacticus een plan opgesteld om de
Spaanse zilvertransporten te onderschep-
pen. De bekendste is zijn verovering op 6 en
7 september 1628 van de Spaanse zilver-
vloot bij en in de Baai van Matansas. De buit
hiervan was ongeveer twaalf miljoen gulden.
Dit belangrijke wapenfeit wordt nog steeds
vertolkt in één van onze vaderlandse liede-
ren met als begintekst; "Heb je wel gehoord
van de zilveren vloot".
Door zijn karakter werd hij in 1629 door
prins Maurits en de Staten van Holland aange-
steld als hoofd van de zeemacht. Hij sneuvel-
de op 18 juni 1629 bij Dungeness tijdens een
zeegevecht tegen de kapers uit Oostende.
Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in een
tombe in de Oude kerk in Delft.
Door de gemeenteraad werd op 20 de-
cember 1963 de naam Piet Heinstraat vast-
gesteld.'
Trompstraat
In anciënniteit is Maarten Harpertszoon
Tromp de tweede zeeheld in de vaderlandse
geschiedenis die op 23 april 1598 in Den
Briel, ook wel Brielle genoemd, is geboren.
Kenmerkend voor zijn carrière als Noord-
Nederlands vlootvoogd is zijn latere strijd
tegen de Engelse vloot geweest. In 1629
werd hij vlaggenkapitein bij Piet Pieterszoon
Hein. In de aanbeveling voor deze benoe-
ming schreef Piet Hein 'dat hij alle deughden
erkende, die in een Zeeoverste worden ver-
eischt'. In 1634 nam Tromp ontslag en werd
belast met de uitrusting van de vloot.
Vervolgens werd hij in 1637 benoemd als lui-
tenant-admiraal van Holland en West-
Friesland waardoor hij opperbevelhebber
werd van de zeemacht. Op 21 oktober 1639
vernietigde hij bij Duins de Spaanse vloot.
In 1652 was hij betrokken bij de onver-
mijdelijke eerste Engels-Nederlandse oorlog.
Door zwaar stormweer en een ondeugdelijke
vloot verloor hij de strijd tegen de Engelsen
die onder leiding stonden van Robert Blake.
Voor dit verlies werd hij uit zijn functie gezet
maar kreeg deze weer terug toen zijn opvol-
Piet Heinstraat vanuit het oosten
-ocr page 55-
72
ger Witte de With ook bij Duins de strijd tegen de Engelse zeemacht
verloor. Uiteindelijk werd door hem op 10 december 1652 de Engelse
vloot, nog steeds onder leiding van Robert Blake, bij Dungeness ver-
slagen. In 1653 is hij nog drie keer de strijd tegen de Engelse vloot
aangegaan. In zijn laatste zeeslag bij Ter Heyde sneuvelde Maarten
Hapertszoon Tromp op 10 augustus 1653.
Door zijn verantwoordelijkheid voor zijn manschappen werd hij door
hen "Bestevaer" genoemd dat "grootvader" betekent. Hij werd begra-
ven in de Oude kerk in Delft waar zijn graf bedekt is door een marme-
ren tombe.
De gemeenteraad stelde op 20 december 1963 de naam Tromp-
straat vastl
Witte de Withstraat
Witte Corneliszoon de With is op 29 april 1599 in Den Briel geboren.
Tijdens zijn carrière was hij hofmeester aan boord bij Jan Pieterszoon
Coen. Ais vlaggenkapitein fungeerde hij later bij Piet Hein toen deze op
6 en 7 september 1628 de Spaanse zilvervloot bij en in de Baai van
Matansas veroverde. Evenals Maarten Hapertszoon Tromp werd hij in
1637 benoemd tot luitenant-admiraal. Hij had er moeite mee dat deze
laatste boven hem gesteld werd. Nadat Tromp in 1652 de eerste
Engels-Nederlandse oorlog had verloren, werd hij tijdelijk belast met
het opperbevel over de Nederlandse zeemacht.
Op 8 oktober 1652 verloor hij de slag bij Duins van de Engelsen.
Samen met Tromp leverde hij strijd in de zeeslag bij Nieuwpoort. Toen
Tromp op 10 augustus 1653 bij Ter Heyde was gesneuveld, nam hij het
bevel over. In tegenstelling tot Tromp was hij niet erg gezien bij het
scheepsvolk. Het gevolg hiervan was dat luitenant-admiraal van
Wassenaar van Obdam boven hem gesteld werd. Tijdens de slag in de
Sont raakte zijn schip aan de grond. Hij streed tegen een grote over-
macht en sneuvelde op 8 november 1658 terwijl zijn vlaggenschip
zonk. Door de Zweedse vloot werd zijn stoffelijk overschot geborgen
waarna hij werd begraven in de Grote kerk in Rotterdam.
Het is niet bekend wanneer de gemeenteraad de naam Witte de
Withstraat heeft vastgesteld. Gelet echter op de volgorde van de stra-
ten in de Zeeheldenbuurt, is het niet uitgesloten dat dit ook op 20
december 1963 is gebeurd. Dit is niet in de archieven te vinden.
De RuiJTERSTRAAT
Michiel Adriaanszoon de Ruijter is één van de bekendste zeehelden van
ons land. Hij is op 24 maart 1607 in Vlissingen geboren. Al vanaf zijn
elfde jaar voer hij op zee en was werkzaam bij de koopvaardij en de
walvisvaart. Zijn carrière als militair bevelhebber wordt gekenmerkt
door het bieden van bescherming aan koopvaardijschepen tegen
kapers en zeerovers en door de vele expedities die hij uitvoerde. In
1641 was hij schout-bij-nacht bij de Zeeuwse Admiraliteit, werd in 1653
vice-admiraal van Amsterdam en in 1673 luitenant-admiraalgeneraal.
In 1666 kreeg hij als bevelvoerder het nieuwe vlaggenschip "De
Zeven Provincièn onder zijn hoede waarmee hij de Vierdaagse Zeeslag
bij Noord-Voorland won. In 1672 toonde de Nederlandse vloot onder
leiding van De Ruijter zich voor het eerst de meerdere van de Engelse
vloot. Als vlootvoogd was De Ruijter een groot tacticus die in staat was
grote formaties zeilschepen op de juiste wijze te commanderen. Als
mens was hij goed en rechtvaardig voor het scheepsvolk dat hem,
evenals Maarten Harpertszoon Tromp, de bijnaam van "Bestevaer"
bezorgde.
Tijdens een slag bij Syracuse raakte hij op 22 juli 1676 zwaar gewond
en overleed een week later. Zijn stoffelijk overschot werd met veel cere-
monieel bijgezet in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Zijn tombe is in
opdracht van de Staten-Generaal gemaakt door Rombout Verhulst.
De Ruijterstraat vanuit het oosten
Het is niet bekend wanneer de naam De
Ruijterstraat door de gemeenteraad is vast-
gesteld.
EVERTSENSTRAAT
Cornelis Evertsen, bijgenaamde "de Oude",
komt uit een Zeeuws geslacht van meerdere
vlootvoogden. Hij is op 4 juli 1610 in
Vlissingen geboren. In 1626 ging hij varen en
werd in 1636 benoemd tot kapitein. Samen
met Maarten Harpertszoon Tromp en Corne-
liszoon Witte de With vierde hij op 21 oktober
1639 de overwinning van de Slag bij Duins. In
1653 vocht hij samen met Tromp bij de zee-
slag van Ter Heyde waarbij zijn schip tot zin-
ken werd gebracht. Hij werd gevangen geno-
men en belandde drie maanden in een Engels
krijgsgevangenkamp.
Samen met Michiel De Ruijter vocht hij in
1659 op Funen tegen de Zweden waar hij
Evertsenstraat vanuit het zuiden
-ocr page 56-
73
zich bijzonder onderscheidde. In 1664 werd hij benoemd tot vice-admi-
raal van Zeeland en in 1665 tot luitenant-admiraal bevorderd.
Hij overleed op 11 juni 1666 bij Noord-Voorland op de eerste dag van
de Vierdaagse Zeeslag waar Michiel Adriaanszoon De Ruijter een fraaie
overwinning behaalde.
Op 20 december 1963 is zijn straatnaam door de gemeenteraad vast-
gestelde
AoMrRAAL Helfrichstraat
Conrad Emil Lambert Helfrich is op 11 oktober 1886 in Semarang
geboren. Hij was een militair in hart en nieren die verschillende belang-
rijke functies heeft gehad. Op 14 februari 1942 volgde hij de
Amerikaanse admiraal Thomas C. Hart op als opperbevelhebber van de
geallieerde zeestrijdkrachten in het Verre Oosten. Het was in die tijd de
meest kritieke periode van de strijd om het toenmalige Nederlands-
Indië. Na de slag in de Javazee van 27 februari tot 1 maart 1942 was
zijn rol uitgespeeld.
Van de Nederlandse regering kreeg hij de opdracht om het comman-
do te gaan voeren over de Nederlandse zee-, land- en luchtmacht in de
Indische Oceaan, Australië en de Grote Oceaan. Op 25 augustus 1945
werd hij als luitenant-admiraal tevens belast met het bevel over alle zee-
strijdkrachten. Hij vertegenwoordigde de Nederlandse regering bij de
overgave van Japan op 2 september 1945 aan boord van het
Amerikaanse slagschip "Missouri". Op 1 januari 1949 nam hij ontslag uit
militaire dienst en overleed op 20 september 1962 te 's-Gravenhage.
Ongetwijfeld om zijn grote verdiensten en staat van dienst heeft de
gemeenteraad op 20 december 1963, een jaar na zijn overlijden, een
straat naar hem genoemd'.
Karel Doormanstraat
Karel Willem Frederik Marie Doorman is op 23 april 1889 in Utrecht
geboren. Hij stamt uit een bekende officiersfamilie en werd op 21-jari-
ge leeftijd officier bij de Nederlandse zeemacht. Tijdens en na de
Eerste Wereldoorlog was hij één van de pioniers van de Marinelucht-
vaartdienst. In 1937 ging hij in rang van kapitein-ter-zee naar het toen-
malige Nederlands-Indië waar hij het bevel voerde over de
Marineluchtvaartdienst.
Op 17 juni 1940 werd hij bevorderd tot schout-bij-nacht en was van
27 februari tot 1 maart 1942 betrokken bij de Slag om de Javazee
waar hij samenvocht met admiraal Helfrich. Op de avond van 27 febru-
ari liet hij een paar korte zinnen uitgaan. Eén daarvan was: "All ships
follow me", wat later is verfraaid tot: "Ik val aan, volgt mij". Enkele uren
later werd zijn gehele eskader door de Japanners vernietigd. Karel
Doorman overleed aan boord van het vlaggenschip "De Ruijter". Voor
zijn onverzettelijkheid en dapperheid is hij op 5 juni postuum benoemd
tot Ridder 3de klasse van de Militaire Willemsorde.
Op 20 december 1963 stelde de gemeenteraad voor deze oorlogs-
held een naar hem genoemde straatnaam vaste
Dr. Ariënslaan
In november en december 1963 werd in de gemeenteraad voorgesteld
straten te noemen naar personen in dienst van de gemeente, mensen
uit de sociale sector, zoals de vakbond, en verzetsstrijders. Na veel
politiek geharrewar kwamen daar de Burgemeester van der Heide-,
Secretaris Versteeg- en de Wethouder Gerssenlaan uit. Om toch enigs-
zins, als compensatie, aan de politieke wensen van de gemeenteraad
tegemoet te komen, werd naar Titus Brandsma, als verzetsstrijder, en
aan Dr. Ariëns, als vakbondsman, een straat genoemd. Om deze laat-
ste laan te kunnen vaststellen moest van de eerder gekozen Frederik
Hendriklaan worden afgestapt.
Alphonse Marie Auguste Joseph Ariëns is
op 28 april 1860 in Utrecht geboren. Na zijn
priesterwijding studeerde hij theologie in
Rome waar hij in 1885 promoveerde.
Inplaats van wetenschappelijk werd hij gedu-
rende zijn driejarig verblijf in Rome meer
sociologisch en sociaal gevormd. Omdat hij
in arme volkswijken woonde en op Sicilië het
lot zag van de arbeiders in de zwavelmijnen,
besloot hij zich op sociaal terrein in te zet-
ten.
Ondanks zijn grote sociale interesse werd
hij in 1886 benoemd als kapelaan in
Enschede. Daar zag hij de sociale wantoe-
standen van de textielarbeiders. Op 3
november 1889 stichtte hij een arbeidersbe-
weging dat het begin is geweest voor het
ontstaan van de Katholieke Arbeidersbe-
weging, de K.A.B., in Nederland. Later is
deze vakbeweging het N.K.V. geworden, wat
weer later opgegaan is in het F.N.V. Om het
socialisme te bestrijden, richtte hij het arbei-
dersweekblad 'De Katholieke Werkman' op.
In de daarop volgende jaren heeft hij zich
ingezet voor ontslagen textielarbeiders, voor
arbeiders bij de spoorwegen en voor de
katholieke vrouwenbeweging.
Van 1901 tot 1908 was hij pastoor te
Steenderen en van 1908 tot 1926 te
Maarssen. Op 7 augustus 1928 is Dr.. Ariëns
in Amersfoort overleden.
De gemeenteraad stelde op 20 december
1963 zijn straatnaam vaste
Dr. Ariënslaan vanuit tiet zuiden
Bronnen:
RbV =Raadsbesluit Vleuten-De Meern
1. RbV 20-12-1963
2. RbV 20-12-1963
3. RbV 20-12-1963
4. RbV 20-12-1963
5. RbV 20-12-1963
6. RbV 20-12-1963
-ocr page 57-
74
Het Kabelhokkie
werd nog wel eens gevliegerd en in de volks-
tuinen langs dit pad lachten ons de aardbei-
en en bessen weer toe.
Achter op het pad bood ook een mooie
gelegenheid om een rondje te lopen van de
Woerdlaan weer naar de Zandweg, want ook
daar was altijd wel wat te beleven en vaak
werd dan ook de Kerksteeg nog in ons spel
betrokken je kon daar achter schoenmaker
van Engelen komen en ook bij de loods waar
de wagen van W. Delput (de bodedienst naar
Utrecht) gestald stond.
Het is te begrijpen dat al deze achterom
paadjes en steegjes ideaal waren om ver-
stoppertje te spelen, dit gebeurde vanaf het
kabelhokkie.
De jongen die hem (was) telde dan : rien,
tien, twintig, dertig en zo tot honderd, daar-
na van 1 tot 10 en; wie niet weg is wordt
gezien; ik kom!
In die tussentijd had iedereen zich verstopt
en nu moest je zonder gezien te worden bij
het kabelhokkie zien te komen, met je hand
een klap op het hokkie geven en dan roepen
"vet"!
Eens hadden wij ons verstopt in de hooi-
schuur van bakker Verkerk.
Maar bakker Verkerk had ons in de schuur
zien kruipen en bij wijze van een grap deed
hij de deur aan de buitenkant op slot en riep:
"Zo, ik ga naar huis".
Wij hielden ons heel lang doodstil, want we
speelden het verstoppertje erg serieus. Toen
het echter al een beetje donker was gewor-
den hoorden we wat gemorrei aan de deur,
en... de stem van bakker Verkerk en mijn
moeder.
"Zo", zei de bakker, "ik heb die jongens
eens een lesje geleerd, ze mogen niet in de
hooischuur". Mijn moeder trok me mee naar
de Zandweg en ik trok mijn moeder weer
mee naar het kabelhokkie. "Wat moet je daar
nu nog doen" zei ze, "iedereen is al naar
huis".
"Ja", zei ik, "het moet! Ik moet nog vet
maken".
J
-
f
8
8
; 1
Ik weet niet hoe het komt, maar mijn broer Jan en ik zijn heel vaak te
vinden op de Zandweg in De Meern. Misschien komt het wel omdat
daar wat meer te beleven is. De straatweg waar wij wonen is niet zo
veilig, want daar komt zo af en toe wel eens een auto voorbij. Het kan
ook zijn dat de Zandweg wat meer in trek is omdat wij allebei geboren
zijn in het steegje bij bakker Verkerk.
In ieder geval zijn er op de Zandweg veel meer mogelijkheden om
leuke spelletjes te doen en ook beter geschikt om af en toe wat kat-
tenkwaad uit te halen. Maar er was nog iets, er was een ideale hang-
en afspreekplek, dat gebeurde heel vaak bij de Meernbrug, maar ook
op de Zandweg zelf was een heel goede plek, namelijk het kabelhok-
kie. Het kabelhokkie stond tegenover de Woerdlaan aan de Rijnkant.
Het was een transformatorhuisje voor de electriciteit. Veel van deze
bouwsels stonden overal in het land en ze waren meestal heel fraai en
bijzonder gebouwd.
Daar werden dus vaak plannen gesmeed, meestal het begin en eind-
punt van ons spel. Je kon er heerlijk uit de wind staan of met je rug
tegen het hokkie zitten om in de Rijn te vissen, of gewoon om naar de
scheepvaart te kijken.
Heel geheimzinnig was dat hokje voor ons, want wat gebeurde daar
binnen eigenlijk? Af en toe hoorde je daarbinnen wat getik maar verder
is alles voor ons geheim gebleven. Na het verzamelen bij het hokkie
gingen wij zo af en toe op de Woerdlaan voor de boomgaard van Van
Dorsten salamanders of kikkers vangen.
Daar lachten ook de lekkere appels in de boomgaard ons toe en von-
den wij af en toe niet zondigen toch wel zonde. Bij slecht weer kwamen
wij nog wel eens bij elkaar op de schuurzolder van melkboer van Wijk,
wat wij daar wel eens uitspookten was niet altijd om over naar huis te
schrijven.
Verder hielden we bij goed weer wel eens fiets- of hoepelwedstrijden,
van de Meernbrug tot het kabelhokkie, of vanaf de gasketel die op het
hoogste punt van de Woerd lag.
We hadden ook nog een speelveld (achter op het pad ) dat liep vanaf
de Woerdlaan achter langs de huizen tot achter bakker Verkerk, daar
De Meern, september 2001
Theo van den Berg
II
Illustratie;
Barbara Gravendeel
-ocr page 58-
l-Pf rlJ ^1^ 3ic5I
n
Van de voorzitter
Vanmorgen ben ik de dag begonnen met een wandeling langs het
Haarpad en de Joostenlaan. Het zonlicht trachtte heen te breken door
de nevel die hing om de machtige populieren langs de laan, de scha-
pen op het naastgelegen weiland keken nieuwsgierig naar die vroege
voorbijganger. Ik vroeg mij af of de bestuurderen die, naar het gerucht
gaat, de komende dagen zullen beslissen over de toekomst van dit
gebied, zich realiseren hoe uniek en hoe mooi dit eeuwenoude stroom-
ruggebied van de Oude Rijn wel is {zie ook het artikel van Wouter de
Heus in het vorige nummer). Ik kon slechts hopen dat inzicht en wijs-
heid ons regeren, zodat niet in de komende jaren miljoenen (euro's wel
te verstaan) worden verspild met als resultaat dat dit cultuurhistorisch
bijzondere gebied zijn zeldzaam karakter verliest.
In het jaar dat nu ten einde loopt heeft onze vereniging haar 20-jarig
jubileum gevierd en zich bij verschillende gelegenheden naar binnen en
naar buiten gepresenteerd. Een enkel hoogtepunt. Het bezoek van de
burgemeester. Mevr. Brouwer, op 20 april aan de Broederschaps-
huisjes en het Kabinet, met aansluitend de uitreiking aan haar van het
eerste exemplaar van 'Van de brug af gezien' deel 2 van ons bestuurs-
lid Theo van den Berg. Op koninginnedag de expositie van ruim 50
schilderijen grotendeels collectie Graafland, in de toen nog Nederlands
Hervormde Kerk in Vleuten. De open dagen van het project Themaat op
31 augustus en 1 september, waarin de werkgroep Oude Rijn de eeu-
wenoude geschiedenis van een oude omgrachte hofstede probeert te
acherhalen. De excursie naar de tot museum ingerichte Romeinse stad
Xanten op 22 september. Het bezoek aan de Hamtoren van een aantal
leden op 13 oktober. Ons tijdschrift heeft een nieuw jasje gekregen dat
allerwege positief is ontvangen. En tenslotte de uitgave van het
Register over de 20 jaargangen van ons tijdschrift, hetgeen de inhoud
gemakkelijk toegankelijk maakt.
Op de agenda van het bestuur staan naast de voortgang en uitbouw
van de lopende activiteiten in het Documentatiecentrum en het Kabinet,
bij voortduring ook de betrokkenheid bij de belangrijke ontwikkelingen
in ons werkgebied. Bij herhaling hebben wij aangeboden om onze
expertise of die van deskundigen waarop wij een beroep kunnen doen,
vroegtijdig bij belangrijke ontwikkelingen te betrekken. Dat blijft echter
een moeizaam proces. Met Oud Utrecht voeren we overleg of we ons
niet samen sterker kunnen maken. Een punt van zorg blijft verder de
toekomst van ons (wijk)museum, nu nog in het Kabinet, waarover een
volgende keer iets meer.
Het bestaan van onze vereniging is geheel afhankelijk van alle belang-
stelling tonende leden en de vele actieve vrijwilligers. Het bestuur is u
allen zeer erkentelijk voor uw bijdrage. Bij de overgang naar weer een
nieuw jaar wensen we u en de uwen alle goeds toe.
P.K. Schenk
Inhoud                                                       biz.
Van de voorzitter                                                                  75
Het zandpad langs de Meerndijk                                     76
Dorpsbewoners die ons wat te vertellen hebben... 79
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (12)        87
Het chauffeursprobleem van Etienne
baron van Zuyien van Nyevelt van de Haar                 90
Verenigingsberichten                                                          92
Transformatie (10)                                                                93
Schatkamer Leidsche Rijn (3)                                           96
Bruiloft 100
1\ HISTORISCHE VERENIGING
'jf_ i, VUEUTEN-Df MEERN-HAARZUILENS
WTTT
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De IVIeern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
21e jaargang no. 4 december 2001
De vereniging is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
http://come.to/histvervdm
Dagelijks bestuur
Dr. Ir. P.K. Schenk / voorzitter
Telefoon 030 - 6774915
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum)
Dorpsstraat 1
030 - 6774222
De Meern Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
ƒ 35.00 per jaar , per post ƒ 13.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
ƒ 10.00 leden / ƒ 12.50 niet-leden
Bankrelaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H.de Heus
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Telefoon 030 - 6662992
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern
-ocr page 59-
76
door JA. Storm van Leeuwen
EEN 'BEQUAEM' VOETZANDPAD
Het zandpad langs de Meerndijk
Het West-Utrechtse klei-op-veengebied heeft sinds de middeleeuwse ontginningen steeds een hoge wegendicht-
heid gekend. Het bevatte een groot aantal onverharde wegen, die de ontginners hadden aangelegd om hun in
gebruik genomen gronden te ontsluiten. De meeste van deze wegen waren van plaatselijk belang. Het waren alle
kleiwegen, dat wil zeggen, dat de bovenlaag uit klei of kleiachtige grond bestond.
De kleiwegen met hun diepe wagensporen waren in natte perioden en gedurende de wintermaanden slecht of niet
berijdbaar en nagenoeg onbegaanbaar. Deze laatste omstandigheid vormde voor de plattelandsbevolking in een
tijd, toen de gewone man en de gewone vrouw zich hoofdzakelijk te voet verplaatsten naar de markten in de ste-
den en naar de kerken en scholen in de grotere dorpen, een groot bezwaar. In het poldergebied deden verschil-
lende polderkaden weliswaar ook dienst als voetpad, maar daaraan kleefden dezelfde bezwaren.
In de behoefte aan doorlopend bruikbare voetpaden werd in de zeven-
tiende eeuw op grote schaal voorzien door de Staten van Utrecht, de
stadsregeringen en de plaatselijke besturen. In de eerste helft van die
eeuw werd een groot aantal zandvoetpaden aangelegd. Deze hadden
een bovenbreedte van drie tot vijf voet (een Rijnlandse voet = ca. 31
cm) en waren voorzien van een zandlaag ter dikte van een halve voet.
Zandpaden die langs vaarwater liepen en door schippers vanaf de wal
als trekpad konden worden gebruikt hadden een breedte van tenminste
vijf voet. Langs grotere vaarwegen kregen zij een grotere breedte,
zodat die ook voor trekpaarden dienst konden doen. Dit waren jaagpa-
den, zoals het omstreeks 1664 aangelegde Leidse jaagpad langs de
Leidse Rijn.
Eén van de zandpaden die uitsluitend bestemd waren voor voetgan-
gers was het zandpad langs de Meerndijk. Dit voetpad, dat later moest
worden vernieuwd, heeft een belangrijke funktie vervuld voor de bewo-
ners van Montfoort en omstreken. Daarvan is bovengronds niets
bewaard gebleven. Achtereenvolgens zullen het oorspronkelijke of
oude zandpad en het tweede of nieuwe zandpad worden besproken.
Het oude zandpad langs de Meerndijk
De rijweg op de Meerndijk, die deel uitmaakte van de wegverbinding
tussen de stad Utrecht en Gouda via Montfoort en Oudewater, was een
kleiweg. Zoals alle kleiwegen was deze in natte perioden en 's winters
voor voetgangers vrijwel onbegaanbaar. De behoefte aan een perma-
nent bruikbaar voetpad tussen Montfoort met omliggende dorpen en
de markten in de de stad Utrecht werd in het begin van de zeventien-
de eeuw met de toenemende welvaart steeds groter.
Toen het zandpad tussen Utrecht en Harmeien in 1604 werd aange-
legd vroegen schout, burgemeesters en regeerders van Montfoort
onmiddellijk aan de Staten van Utrecht een octrooi (machtiging) aan
voor de aanleg van een zandvoetpad vanuit Montfoort naar De Meern.
Daar zou het aansluiten op het zandpad tussen Utrecht en Harmeien.
Voorts verzocht burgemeester Floris Sas van Weldam van Montfoort
aan dijkgraaf en heemraden van de Meerndijk toestemming een
'bequaem' voetzandpad langs de westzijde van de Meerndijk te maken.
Uit latere gegevens blijkt, dat dit zandpad voor rekening van
Montfoort zou worden aangelegd op de tot de Meerndijk behorende
westelijke strook landbouwgrond. De breedte zou vier voet bedragen.
De burgemeester vroeg tevens vergunning om van de gezamenlijke
geërfden (grondeigenaren) de voor het zandpad benodigde grond aan
te kopen of af te graven. De Meerndijk met toebehoren was namelijk
sedert 1598 eigendom van de gezamenlijke geërfden, die onder deze
dijk ressorteerden. Dit verzoek legden dijkgraaf en heemraden op 7
januari 1605 voor aan een vergadering van deze geërfden in het Klein
Kapittelhuis in Utrecht. Het verzoek werd in
beraad gehouden tot de week daarop.
Op 14 januari daaraanvolgend ging men in
beginsel akkoord met het plan. De stadsre-
gering van Montfoort mocht zoveel grond
afgraven als voor de aanleg van het zandpad
nodig was zonder deze aan te kopen, mits de
geërfden 'ten ewigen daegen' zouden zijn vrij-
gesteld van het onderhoud van het zandpad
en dat zij door de Staten van Utrecht zouden
worden ontlast van de belasting van zeven-
tien oudeschilden (een oudeschild was in
1600 42 stuivers waard), die door de
Provincie van deze gronden werden geheven.
Voor het gedeelte van het tracé, dat langs
de noordzijde van de Noord-IJsseldijk was
ontworpen, werd met de betrokken ingelan-
den overeenstemming verkregen om het
zandpad over hun landerijen te doen maken.
Zij waren bereid dit te onderhouden, mits zij
zouden worden ontlast van het onderhoud
van hun slagen (onderhoudsvakken) van het
zandpad tussen Utrecht en Harmeien.
Het is niet geheel duidelijk door welke
instantie met de baronie van IJsselstein voor-
overleg had plaats gevonden. Gelet op late-
re gegevens moet worden aangenomen, dat
het zuidelijke stuk van het zandpad langs de
Meerndijk en het oostelijke stuk langs de
Noord-IJsseldijk, die beide in de baronie
lagen, met instemming en buiten kosten van
de baronie zouden worden aangelegd. Het
onderhoud werd vermoedelijk wel door de
baronie geregeld.
Op 2 oktober 1605 vaardigden Gedepu-
teerde Staten van Utrecht op verzoek van
schout, burgemeester en regeerders van de
stad Montfoort een ordonnantie (voorschrift)
uit, die het octrooi alsmede verschillende
bepalingen inhield.
Onder andere dienden schouwbrieven te
worden opgesteld. Dit waren ordonnanties,
waarin de schouw (periodieke inspectie) en
het onderhoud werden geregeld en de
-ocr page 60-
77
De Meem
vaarwater
=J|=     brug
---------     rijweg
mimm"::     Hoof dwaterkeHng
• ••••     zandpad
"'^e^f
'Jn
Storm van Leeuwen 2001
naar Haastrecht
Het zandpad tussen De Meern en Montfoort.
boetes werden bepaald. Deze schouwbrieven dienden voor de twee
Utrechtse gedeelten van het zandpad, namelijk dat langs de Meerndijk
en dat tussen Montfoort en de Meerndijk. Het land van Montfoort als-
mede degenen die beide zandpaden zouden onderhouden en daartoe
contribueerden, werden van de onderhoudsplicht van het zandpad tus-
sen Utrecht en Harmeien ontheven.
Gedeputeerde Staten bepaalden voorts, dat de aanleg van het zandpad
door de Staten voor rekening van Montfoort openbaar zou worden aan-
besteed. De benodigde geldmiddelen zouden door de burgemeester
Floris Sas van Weldam door middel van een geldlening worden verkregen.
Uit de in 1697 door de Staten van Utrecht vastgestelde schouwbrief
voor het gedeelte van het zandpad langs de Meerndijk blijkt, dat de
inwoners van tien westwaarts gelegen Stichtse gerechten aan weers-
zijden van de Hollandse IJssel, benevens de gebruikers van de land-
bouwgronden in de stadsvrijheid van Montfoort, contribueerden aan het
onderhoud van dat zandpad. Zij hadden allen belang bij de aanleg en
de instandhouding daarvan.
Degenen van hen die ten noorden van de IJssel woonden bleven even-
wel als vanouds onderhoudsplichtig voor de Meerndijk als waterkering.
De inwoners van Harmeien cum suis, Reyerscop, Kamerik en Zegveld,
die de Meerndijk eveneens moesten onderhouden, hadden geen belang
bij het erlangs lopende zandpad en waren daarom vrijgesteld van het
onderhoud daarvan.
De uitvoering van het plan vond reeds in 1605 plaats. Op 27 decem-
ber van dat jaar ging de kameraar {dit was de technisch opzichter en
de beheerder van de geldmiddelen van de twee heemraadschappen
van de Bijleveld en van de Meerndijk) in het terrein opnemen, hoeveel
graan door de aanleg van het zandpad verloren was gegaan.
Nog vóór 1616 werd het zandpad vanaf Montfoort op de Zuid-
IJsseldijk doorgetrokken tot het grondgebied van Haastrecht waar de
provinciale grens liep. Dit voetpad was eveneens vier voet breed en op
sommige plaatsen van de rijweg gescheiden
door een greppel.
Het nieuwe zandpad langs de
Meerndijk
De Meerndijk vervulde in deze tijd (en daar-
na zelfs tot in de tweede helft van de 20e
eeuw) nog steeds de taak van het keren van
het oppervlaktewater uit het oosten, zij het
na 1413 alleen voor de op de Bijleveld afwa-
terende polders. De dijk vormde de schei-
ding tussen deze Bijleveldse landen en de
hoger gelegen polders, die hun overtollige
water op de Langevliet of Heycop loosden.
In tegenstelling tot het heemraadschap
van de Bijleveld, waar men de bediening van
de drie windwatermolens voor een geheel
jaar aanbesteedde, had het heemraadschap
van de Langevliet de gewoonte dit per week
te doen. De molenaars werden daar alleen
betaald voor de weken waarin zij maalden.
Gedurende de wintermaanden werden de
landen die op de Langevliet afwaterden in de
regel niet bemalen. Het gevolg was, dat in
die periode de laaggelegen polder Heycop
en het aangrenzende gedeelte van de polder
Rosweyde onder water kwamen te staan. Bij
oosten- en zuidoostenwind werd het hoge
water tegen de Meerndijk opgejaagd en ont-
stond gevaar voor overlopen van de dijk en
het daarlangs lopende zandpad. Onder der-
-ocr page 61-
78
de dijk en het zandpad uit te graven en met
de uitkomende grond de dijk op te hogen.
Dit is een interessant gegeven in de kame-
raarsrekening van dat jaar. Hier wordt voor
het eerst gesproken van een volledig vrijlig-
gend zandvoetpad, dat door middel van een
sloot gescheiden was van de dijk en de daar-
op gelegen rijweg. Het graafwerk resulteer-
de in een sloot met grotere dan normale
afmetingen, vooral wat de diepte aanging.
Bij de aanleg van een veetunnel onder de
Meerndijk in 1993 is die uitgegraven sloot
waarschijnlijk drie eeuwen later in het profiel
zichtbaar geworden (zie de foto). De provin-
ciaal archeoloog was destijds echter van
mening, dat hier sprake was van een
vorstspleet.
Het nieuwe zandpad uit 1633 langs de
Meerndijk heeft tot 1791 als voetpad dienst
gedaan. In dat jaar werd het door Gedepu-
teerde Staten van Utrecht buiten kosten van
de inwoners van de onderhoudsplichtige
gerechten opgenomen in een naar Montfoort
leidende zandweg, dat wil zeggen:een van
een zanddek voorziene kleiweg: Het onder-
houd kwam echter ten laste van de gehoef-
slaagde (= onderhoudsplichtige) gerechten
van het zandpad.
Literatuur en bronnen;
Groot placaatboek eic. 's Lands yan Utrecht
(1729).
Handvesten van het waterschap Btjleveld
(1836).
HUA, Archief van het kapittel van de Dom, inv.
nr.
3544; Rekeningen van de kameraar van de
Bijleveld en de Meerndijk.
HUA, Archief van het kapittel van de Dom, inv.
nr. 3607; Rekeningen van de kameraar van de
Lange Vliet.
Streekarchief Rijnstreek te Woerden, Archief
van het waterschap Bijleveld 1624 - 1979.
Notulen van de vergaderingen van geërfden en
ingelanden 1633.
W.E.J. den Uyl, De Lopikerwaard II (1963).
J.A. Storm van Leeuwen, Van Oude Rijn tot
Leidse Rijn, de afwatering van de gronden in
en rondom Vleuten - De Meern (1985).
S.G. van Dockum, 'Vleuten ■ De Meern;
Meerndijk' in: Archeologische kroniek provincie
Utrecht, 1992- 1993. p.112- 114.
J.A. Storm van Leeuwen, 'Utrechtse zandpa-
den in de zeventiende eeuw, in het bijzonder
het zandpad tussen Utrecht en Harmeien' in;
Jaarboek Oud-Utrecht 2000,
p. 5-5J.
Doorgraving van de Meerndijk in 1993 ten belioeve van de aanleg van een
veetunnel. Aan de westzijde van de Meerndijk (thans de provincialeweg
De Meern - Montfoort etc.) is in het profiel de voormalige sloot tussen het
vroegere vrijliggende zandvoetpad en de oude weg te herkennen.
Foto auteur
gelijke omstandigheden riepen dijkgraaf en heemraden van de Meerndijk
de onderhoudsplichtigen op om de bedreigde plaatsen op te hogen.
Ernstiger was de situatie, als de Lekdijk Bovendams doorbrak, het-
geen onder andere op 1 januari 1624 (oude stijl) gebeurde. Tengevolge
van ijskaring begaf de Lekdijk het bij 't Waal (ten oosten van Vreeswijk),
waardoor in het westen van de provincie Utrecht en in het zuidoosten
van Holland rampzalige overstromingen plaats vonden. De Meerndijk
bleef niet gespaard: het water stroomde er overheen en spoelde het
erlangs lopende zandpad grotendeels weg. De dijk werd in hetzelfde en
het daaropvolgende jaar hersteld, maar het zandpad kwam pas in 1633
aan de beurt.
In juni van laatstgenoemd jaar overlegden afgevaardigden van de stad
Montfoort met dijkgraaf, heemraden en de kameraar van de Meerndijk
ter plaatse, waar een nieuw zandpad met de minste schade voor de
ingelanden van de Meerndijk kon worden aangelegd.
In augustus machtigden de geërfden dijkgraaf en heemraden om
akkoord te gaan met de aanleg van het nieuwe zandpad met inachtne-
ming van hetgeen Gedeputeerde Staten in 1605 hadden bepaald. Ook
moesten de benodigde aarde en het zand zodanig worden aangevoerd,
dat de geërfden de minste schade zouden lijden.
Vijf jaren later brak de Lekdijk Bovendams weer door, ditmaal bij
Schalkwijk. De Meerndijk en de daarop reeds vroeger aangebrachte
kade werden beschadigd en hersteld. Aangenomen mag worden, dat
hetzelfde gebeurde met het zandpad.
Het jaar 1672 was alleen al vanwege de inval door de Fransen een
rampjaar. Voor het platteland gold dit dubbel. De vijand paste het
Hollandse systeem van inundatie toe en groef de Lekdijk bij het
Klaphek (ten oosten van Jaarsveld) en de Rijndijk (langs de Vaartse Rijn)
door. De gaten in de Meerndijk maakte men in 1673 dicht.
In 1682 werden de Bijleveldse landen weer bedreigd door hoog
water in de landen van de Langevliet. Besloten werd, de sloot tussen
-ocr page 62-
79
door Veronique Voom-Verkleij
Dorpsbewoners die ons wat te vertellen hebben...
Joanna Jacolina (roepnaam Ans) Wessels werd in het voormalige Oudenrijn Ziekenhuis in Utrecht geboren op 30
september 1949. Haar vader was Jacobus Wessels (roepnaam Kobus door velen afgekort tot Koop, geboren 13-10-
1901, overleden 10-10-1987) en haar moeder was Anna Wessels-van Es (geboren 5-1-1906, overleden 14-7-1992).
Haar ouders waren in 1933 al 16 jaar getrouwd toen zij het levenslicht aanschouwde. Ans was enigst kind. Zij
woonden op het gemaal achter in de polder Haarrijn aan de Thematerkade tussen Haarzuilens en Kockengen.
Ambtenaar met een stuk in zijn
BROEK
Ans' vader kwam uit Veldhuizen. Dat hoorde
toen onder Harmeien. Diens vader was altijd
boerenknecht geweest. Ook Kobus Wessels
is boerenknecht geweest bij de familie
Verhoef aan de Breudijk en bij Arie Versteeg
op boerderij Slotzicht in Haarzuilens. Bij zijn
huwelijk in 1933 kreeg hij de kans om op het
gemaal te komen. Hij kwam toen in dienst
van het waterschap. Het eerste gemaal dat
er stond was een stoomgemaal. Dat loosde
op de Haarrijn. Vroeger ging de uitwatering
van de Thematerpolder onder het Merwe-
dekanaal door en kwam bij restaurant "De
Olifant" via sluisdeuren in de Vecht uit. Als de
wind verkeerd stond en de Vecht liep op en
bleef hoog, kon Themaat niet lozen. Dan
werd er ook niet meer uitgemalen en dan
ging Themaat onder water. Later loosden ze
op het Amsterdam- Rijnkanaal. Toen Ans
negen maanden oud was, werd het stoom-
Op de rand van armoede
Ans moeder kwam uit een groot Haars gezin. Opa en oma Van Es stier-
ven binnen het jaar toen ze net in de 50 waren. De oudere kinderen
moesten toen weer zorgen voor de zes jongsten. Het gezin leefde op
de rand van armoede. Ans moeder vertelde, toen ze vroeger nog alle-
maal thuis waren, "de eerste lichting" met vader of moeder naar de
kerk gingen. Als ze terug kwamen dan konden de anderen de schoe-
nen, het jasje en de jurk weer aan zodat die ook weer netjes in de kerk
kwamen. Met 13 jaar ging haar moeder naar Woerden in een dienstje
want, omdat ze een groot gezin hadden en veel daarvan meisjes waren,
moest ze gaan werken in de huishouding. Ze was daar in de kost. Ze
ging dan zes weken werken en dan mocht ze een keer naar huis. Een
zusje van haar had altijd heimwee. Andere Haarse families waren er
vaak wel van op de hoogte als er in dergelijke gezinnen armoede heer-
ste. Het kwam dan ook wel eens voor dat bakker Van Dommelen bij hun
brood kwam brengen en dan zei: "Ik heb nog tien eieren gekregen." "En
van wie heb je die dan gekregen?" Dat mocht hij niet zeggen, maar later
kwamen ze er wel achter. Dan bleek dat er gewoon iemand was die
voor zo'n groot gezin wel iets kon missen en die uit medelijden tien
eieren mee gaf aan de bakker. Van wie het kwam werd nooit gemeld.
Er waren er zoveel vroeger die eigenlijk op de rand van armoede leef-
den en die door giften van anderen het hoofd boven water hielden.
De familie Van Es bij hun huis in het bos in de bocht van de Ockhuizerweg. Op de bovenste rij in het midden zien we Anna, de
moeder van Ans. Zij was het vierde Idnd in het gezin. Links en rechts van de tafel zien we Anna's vader en moeder.
-ocr page 63-
80
en dan hadden ze brood en kruiken met drin-
ken bij zich en de polsstok om over de sloot-
jes te komen. Ze moest die stok steeds aan-
geven en bij zich houden. De route had hij
vooraf gepland. Om zo laat bij de eenden-
kooi en zo laat aan de verbindingsweg naar
Maarssen (de huidige Maarssenseweg). Ze
konden niet verder met het bootje, i.v.m. een
duiker. Dus werd de hele handel uitgeladen
en liep Ans verder mee tot aan de
Het oude stoomgemaal vlak voor de sloop in 1950. De schoorsteen is al
omgehaald.
gemaal afgebroken en vervangen door een elektrisch gemaal. Toen
kregen ze ook een nieuw huis. Ze hadden nog geen waterleiding en
geen telefoon, maar wel elektriciteit vanwege het gemaal. De weg was
niet meer dan een karrenspoor en dat is later allemaal veranderd met
de ruilverkaveling in 1958/1959. Kobus Wessels had geen dagtaak
aan het werk voor het gemaal, maar hij had ook het onderhoud van alle
watergangen waarbij alle duikers voor het waterpeil onderhouden
moesten worden. Hij moest ook met de hand de schuiven bedienen die
her en der in de sloten stonden. Die draaide hij met een sleutel omhoog
en omlaag. Het water moest een voorgeschreven peil hebben en hij
moest dat bedienen met schuitjes. Naast het watergemaal was hij ook
belast met het onderhoud van de wegen, die toen meest grindwegen
waren. Hij vulde daar de gaten bij. Hij maakte ook altijd met de hand
de sloten schoon met de "kantoord" en "haak". Als kind ging Ans ook
heel vaak met hem mee als ze de vaart moesten schonen waarop het
gemaal stond. Dan nam hij ook een oom mee en dan hadden ze twaalf
of veertien van die zeisen aan elkaar. Ze liepen dan ieder aan een kant
van het brede water en trokken die sloot schoon. En dat begon bij Ans
van de werf af richting de eendenkooi. Ze ging dan mee met het bootje
Ans (1 jaar) op de trappen van het gemaal aan
de Thematerkade
Kantonsweg (de Kantonnale weg). Thuis
draaide het gemaal en dan stond moeder op
het "krooshek" het vuil eruit te vissen als ze
het aankon, want af en toe kwam er natuur-
lijk wel erg veel tegelijk aangedreven. Nu zijn
er allemaal machines voor. Dat was vroeger
niet. Kobus Wessels heeft zijn oude beroep
van boerenknecht nooit verloochend want
als het druk was, ging hij ook wel boeren
helpen. Alles ging met de hand. Grasmaaien,
hooikeren en al zulk soort werk. En als hij
dan het weerbericht hoorde en er kwam
regen, dan wist hij niet welke buur hij het
eerst moest gaan helpen. Ook Ans' moeder
heeft dat veel gedaan. Hooikeren met het
paard en de hooischudder met die vorkjes
daar achter. Ze hebben altijd boerenwerk
gedaan. Ans' vader in het land, haar moeder
bij de familie Verhoef die op Ockhuizen
woonde. Daar hadden ze 12 kinderen, dus
ze konden de hulp van moeder goed gebrui-
ken. Haar vader is bijna 40 jaar bij het water-
schap geweest. Hij is doorgegaan tot zijn
70ste, dus ze wisten dat hij een keer op zou
houden maar toen het zover was, was er niet
eens een huis voor hem, er was niks. Ook de
/mi'
1 ■ ■ ftl*«ar ■- ■-
m ■
Kobus Wessels schoont de sloten aan de Parkweg. De witte daggelders-
huisjes stonden recht tegenover de Haarlaan waar nu de ingang van de
golfbaan is.
-ocr page 64-
81
i .4r\*' ' „^^^^^^^^
K ^^^ ^sÊ^y^""^
^^^^^H ^^^^^^H^
WmM
^^^^^^^^^KS^M^^Ê^
r^^^^^^HHP'?!
moeder 25 jaar getrouwd waren. Ze was
toen een jaar of negen. Haar tantes hadden
voor een verrassing gezord maar dan moest
ze met haar mooie jurk stiekem naar tante
Koba, die dan met haar naar Kockengen ging
naar fotograaf Ravenstein. Daar werd een
mooie kleurenfoto van haar genomen die op
het feest werd aangeboden. Haar moeder
zei toen verbaasd: "En ze heeft niks gezegd!"
En dat was best moeilijk voor een kind
van negen.
School
Ans ging in Haarzuilens naar school. Ze
begon meteen in de eerste klas want, omdat
ze van 30 september was, hoefde ze net niet
naar de kleuterschool in Vleuten. Deze kleu-
terschool, die bij de rk-kerk in Vleuten stond,
werd net dat zelfde jaar geopend. Anders
had ze daar eerst naar toe gemoeten. Haar
moeder had dat helemaal niet zien zitten om
vanuit die uithoek achter Haarzuilens hele-
maal naar Vleuten te moeten, dus dat was
een meevaller. Eerst bracht haar moeder
haar weg op de fiets. Toen kreeg ze een
autoped, daarna een tweedehands fiets met
grote blokken er aan die op de groei was
gekocht. Ans was er helemaal aan toe om
naar school te gaan. Want daar achter uit die
polder vandaan had ze niet zoveel. Er waren
Anna Wessels aan het krooshek bij het elektrische gemaal.
baggerbeugel en alle gereedschappen waren niet van hem zelf maar
hoorden bij het waterschap. Het huis was een dienstwoning en dat
klinkt allemaal heel leuk, maar als haar moeder de kamer wilde sausen
of behangen dan mocht ze naar de firma Hoogstraten, de schilder in
Haarzuilens, en dan mocht ze behang uitzoeken maar niet te duur en
dan plakte ze het er zelf nog op. Het was geen vetpot. Kobus Wessels
zei ook altijd: "Ik ben een ambtenaar met een stuk in zijn broek." Ze
hebben altijd heel hard moeten werken alledrie. Ans vertelt: "Je ging
mee en dan kreeg je misschien een gulden van het waterschap, omdat
je dan een zaterdag mee hielp maar dat was voor toendertijd heel
gewoon. Als je dat nu vertelt dan zeggen mensen van jó maar het is
echt zo geweest hoor." Ans herinnert zich nog goed dat haar vader en
Klassefoto van de Ie en 2e klas van de Bonifatlusschool in Haarzuilens in 1955. Ie rij bovenaan van links naar rechts: Johan
van Breukelen, Bertus van Rooijen, Roy Calmer, ? Ekelschot, Agnes van Rooijen, Jaap de Goeij, Herman Kersten, Joke van
Rooijen, Annie van den Bosch, Wim de Haas, Tonny de Goeij, Mieke de Goeij, Juffrouw van Rie. 2e rij: Wim van Schalk, Annie
de Goeij, Joke Miltenburg, Tinus Ekelschot, Ko van Breukelen, Kees van den Bosch, Annie Verhoef, Marthy Verhoef, Jan van
der Meer, Nico van Rossum. 3e rij: Sjaan de Rijk, Corrie Verdam, Ria Broekhuyse, Corrie van Breukelen, Hanneke van Leusden,
Hans de Goeij, Sjaan van Es, Ans Wessels, Lida Buts, Maria Hoogstraten, Wil van Rooijen. 4e rij: Ineke van den Bosch, Mia van
Leusden, Loek van der Wal, Mieke van Rooijen, RIna Verhoef, Frans Verhoef, Sien van Rooijen, Bert Buts en Marietje Verhoef.
-ocr page 65-
82
en dan had hij zo'n grote huissleutel bij zich
en daar draaide hij hem mee op. Dan had hij
nog wat klanten in Vleuten maar 's zomers
als de baron op de Haar was en er ook veel
personeel en vrienden en bekenden logeer-
den, bezorgde Van Zijl daar de boodschap-
pen en dan ging ze wel eens met hem mee
om alles in de keuken af te geven. Ze vond
dat prachtig om naar het kasteel te rijden
maar verder dan de keuken kwamen ze niet.
De andere winkels in Haarzuilens waren bak-
ker van Dommelen en slager van Rooijen.
De winkel van sinkel
Omdat ze achter op het land geen gas had-
den, had haar moeder nog lang een petro-
leumstel. In Haarzuilens had je vroeger een
petroleumboer, Arie Verhoef, die woonde in
het straatje bij de Vier Balken. Ze werd er
dan als kind op uitgestuurd om zo'n kannetje
met petroleum te halen. En vroeger weckte
haar moeder ook alles. De groente en het
vlees ging allemaal in flessen en dan moest
ze op de fiets naar Vleuten, want in
Haarzuilens hadden ze geen weckflessen,
deksels, ringen en beugels. Dan moest ze
naar mevrouw Pos, de vrouw van bakker
Pos, die woonde op het Haarpad. Zij had
zo'n winkeltje dat ze "de winkel van sinkel"
noemden want die had van alles. Daar was
meer te koop dan je nu in Vleuten kunt krijgen
maar het was ontzettend als je daar als kind
naar toe moest want die mevrouw kon zo
kwekken. Dus dan werd ze er op uitgestuurd
om even naar Vleuten te gaan van achter uit
Haarzuilens om platte en ronde ringen te
halen. Nou en dan stond zo'n mens daar te
praten met een klant en dan stond je als kind
van je ene been op 't andere maar te wach-
ten. Want ze werd ook niet even tussendoor
geholpen. Dan kwam ze wel eens thuis met
de mededeling: "Ik ga daar nooit meer naar
toe." Familie Pos had ook nog een bakkerij.
Later bezorgde bakker Pos brood bij de fami-
lie Wessels toen de Thematerkade was geas-
falteerd. Dat was na de ruilverkaveling.
Eendenjacht
Ans herinnert zich nog goed de Haarse ker-
mis. Dan had je echte optochten. Voor zo'n
klein dorpje deden ze echt heel veel. Dan
kwam de stadskapel uit Utrecht. Die speelde
altijd die twee kermisdagen want vroeger
was het alleen maar maandag en dinsdag
kermis in Haarzuilens. 's Maandags de ope-
ning en dan met school spelletjes doen op
het speelveld, waar nu de dierenweide is.
Dan kregen ze chocolademelk op het school-
plein met een vel er op. Dat kon ze nooit zo
erg waarderen. In Ans' tijd was er geen sin-
geen broers en zusters of andere kinderen om mee te spelen. Dus ze
was toch vaak tussen de grote mensen. Ze heeft nog bij juffrouw Van
Rie gezeten, bij meester Witmer, mevrouw Witmer, meester Lexmond
en nog een meester Kok. Meester Witmer was het hoofd en had de vijf-
de-zesde klas. Gymnastiek kregen ze op school bij wat nu restaurant
De Vier Balken is, dat heette vroeger café Zomerlust. Daar had je een
zaaltje bij met een wandrek erin en daar kregen ze eerst gymnastiek.
Later gingen ze op de fiets naar de oude gymzaal in Vleuten. Van de
schoolreisjes herinnert ze zich nog een reisje naar schiphol. Ze gingen
dan met meerdere klassen. Haar moeder kwam, zoals eerder vermeld,
uit een grote familie. De zusters van haar moeder woonden in
Haarzuilens en Ans ging daar vaak spelen met haar nichtjes of ze ging
na schooltijd naar een vriendinnetje. Bij Ans gingen er nooit kinderen
spelen want alle ouders waren bang voor al dat water dat zij rondom
het huis hadden en er was natuurlijk niet veel te beleven. Maar 's
avonds ging ze toch weer alleen naar huis en was weer met haar vader
en moeder. Daarom had ze een hele club vriendinnen in Haarzuilens
waar ze veel mee omging. Zo gingen ze op de leeftijd dat je amper
wegmocht (12 jaar ongeveer) uit Haarzuilens op zondagmiddag uit ver-
veling voetbal kijken bij PVCV aan het Haarpad en daarna fietsten ze
vaak door naar Vleuten naar Café Het Oude Raadhuis om een ijsje te
halen. Op een dag was het zo koud dat Kees van Berkel ze binnen liet
om het ijsje bij de kachel op te eten. Ja, zo vulden ze hun vrije tijd in.
Onder de pannen in de vakantie
Want vakantie was er niet bij. Ja, Ans ging wel eens logeren bij familie
in Haarzuilens. Maar verder kwam ze niet. En dan één keer in de zoveel
tijd gingen ze op een zondag met de familie naar Ouwehands
Dierenpark in Rhenen. Maar dat was het enige dat je eigenlijk had. Je
kwam niet weg. Want haar vader en moeder hebben vroeger nooit
vakantie gehad. Het enige dat ze verder had in de grote vakantie was
dat ze veel bij een boer in de buurt hielp. Bessen plukken, druiven pit-
ten, meegaan naar het land als ze koeien gingen melken en dan mocht
ze op de bok met het paard en wagen met die bussen erop de melk
naar de boerderij brengen. Dat paard was zo oud, die wist de weg wel
in dat land, dat konden ze haar wel toevertrouwen. Zo was ze onder de
pannen in de vakantie. Ze mocht altijd mee-eten op de boerderij en
kreeg een gulden in haar spaarpot. Zo bracht ze haar jeugd door bij het
gemaal midden in de polder. Ze moesten een kilometer fietsen over de
kade voordat ze bij de eerste buren op de boerderij waren. Ze zaten
midden in het land en keken naar niks anders dan koeien en op de snel-
weg Utrecht-Amsterdam, 's Zomers was dat prachtig maar 's winters
als je daar een heel strenge winter had dat er met sneeuw en ijs ook
niemand kwam, was het er erg eenzaam. Er kwam dan ook niemand
over de vloer. De post moesten ze zelf halen. Die legden ze op de boer-
derij neer. Ook de krant brachten ze niet bij Wessels en winkeliers
meden de slechte weg.
De hoge hoed
Boodschappen deden ze dan ook op Haarzuilens in het winkeltje van
Van Zijl. Dat was een kruidenierswinkeltje (in het pand waar later de
antiquair in gezeten heeft). En dan kreeg Ans een winkelboekje mee van
haar moeder. Als ze naar school ging, zette ze haar fiets bij de winkel
neer, gaf het boekje af en haalde haar fiets uit school weer op. Haar
moeder had dan net zo veel boodschappen gepland dat ze ze in een
doosje achterop de fiets kon meenemen naar huis. Er waren toen nog
wel wat meer winkels in Haarzuilens. Van Zijl was een echte kruidenier
met zon stenen vloer en die ouderwetse blikken met koffie, thee enzo-
voort. Ans ging daar in de vakantie nog wel eens helpen. Die Van Zijl
reed nog zo'n ouderwetse auto. Ze noemden hem altijd "de hoge hoed"
-ocr page 66-
83
terklaas- of kerstfeest op het kasteel maar wat ze wel bij het kasteel
deden vroeger was schaatsen op de kruisvijver. Dat was een traditie.
Dan organiseerde de school spelletjes op het ijs. En als de baron op
het kasteel was, kwamen ze bij de familie Wessels op zaterdagavond
eenden jagen op die lange kade. Dan waren de dames en kinderen er
ook bij. Ze kwamen dan in grote auto's met grote gezelschappen.
Een vlek wegwerken
De familie Wessels was rooms katholiek en kerkte, zoals iedereen in
Haarzuilens, in Vleuten. Ze gingen altijd op de fiets met zijn drieën en
al regende het pijpenstelen ze moesten van moeder naar de kerk. Zo
gingen ze eens over die kade op de fiets vanaf het gemaal naar die
boerderij. Na die kilometer stonden hun schoenen al vol met water en
toen ze op Themaat reden, kwamen ze mensen tegen uit de vroege
kerk. Die wezen naar hun voorhoofd tegen haar vader of hij gek was
om in dat weer naar Vleuten te fietsen. Maar ja je ging toch 's zondags
naar de kerk. Dat moest. En op zaterdagavond naar het lof. En dan had
je kapper Roos op Vleuten waar nou bloemenwinkel Floraville zit. Die
was op zaterdagavond ook open en dan ging vader Wessels zo af en
toe vóór het lof eerst nog even naar Willem Roos om zijn haar te laten
knippen. Want hij had door de week geen tijd natuurlijk. Wat Ans zich
ook nog goed herinnert dat was de processie op Sacramentsdag. Die
processie ging vanuit de kerk over het kerkhof en dan terug door de
tuin van de pastorie. Haar moeder was vroeger lid van het vrouwengil-
de en liep in de processie in die groep mee. Hoorde je nergens bij,
zoals haar vader, dan liep je achteraan bij "het volk". Zijzelf liep als
bruidje mee. Alle meisjes van de katholieke scholen uit Vleuten en
Haarzuilens deden hieraan mee. Ans ging bij moeder achterop de fiets
met die witte jurk al aan. En toen kwamen ze aan bij het
Verenigingsgebouw tegenover de rk-kerk. Maar o wee, daar had ze met
die witte jurk langs de fietsband geschuurd zodat er een grote zwarte
vlek in zat. Koster Piet Boeijen haalde zijn vrouw Marie erbij. Die is aan
het poetsen geweest. Die heeft die vlek zo'n beetje weggewerkt.
Juffrouw Witkamp, de schooljuffrouw uit Vleuten die het hele bruidjes-
gebeuren leidde, keurde haar jurk uiteindelijk goed en zo mocht ze toch
nog meelopen. Maar later heeft haar moeder het verstandiger gedaan.
Ze nam die jurk voortaan mee en dan trok ze hem in Vleuten pas aan
want met een witte jurk de Thematerkade over dat was vragen om
moeilijkheden! Dat was in de tijd van pastoor Beutener. Die had zo zijn
eigen methoden om dingen duidelijk te maken. Zo was er bij haar eer-
ste communie een meisje dat met veel pracht en praal aan het gebeu-
ren moest meedoen en dat van haar ouders een sluiertje op had gekre-
gen. Beutener vond dat niet kunnen. Het kind stak daarmee teveel
boven de anderen uit. Dus achter in de kerk bij het binnenkomen van
de stoet, trok hij het sluiertje van haar hoofd. Pastoor Beutener kwam
ook vroeger op school om de katechismusles te overhoren en later ook
nog op de huishoudschool. Volgens Ans was hij niet zo makkelijk maar
erg kortaf. Ze weet nog goed dat ze een keer op de huishoudschool
tussen de middag gingen biechten. Dat was toen nog. Er was een stel
meiden bij die in de kerk zat te giechelen en te lachen, want ze hadden
een soort schooluniform aan bestaande uit witte schorten met een
soort kapje op je hoofd. Dus ze waren zo de school uitgestapt om even
te biechten. "Ja," zegt Ans "we hadden beter niet kunnen gaan want we
deden veel meer beroerdigheid natuurlijk dan dat we op school waren
gebleven." En op een gegeven moment werd het wel erg rommelig en
levendig in die kerk. Toen kwam pastoor Beutener de biechtstoel uit.
En hij stuurde een van de meisjes gewoon weg. En met het overhoren
van de katechismus mocht je ook niet zitten hakkelen, want dan kon je
het zoveel keer overschrijven en als hij dan de week erop kwam, moest
dat op papier staan met de handtekening van pa en moe eronder. En
Foto van Ans ter gelegenheid van haar Ie
communie genomen op de stoep voor het
huis aan de Thematerl<ade.
Ans zei een keer uit medelijden per ongeluk:
"Ach meneer pastoor." Waarop Beutener zei:
"En jij ook." Beutener stapte ook heel bijzon-
der op de fiets. Dan had hij zo'n klein stepje
achterop om hem over het zadel te helpen
en dan stonden de meisjes wel eens te kijken
bij school en hoopten ze erop dat hij er een
keer naast ging, maar dat is nooit gebeurd.
Indertijd had Vleuten een kapelaan de Wit,
die bij de familie Wessels kwam zwemmen.
Hij had een scooter, waarmee hij bij Wessels
de kade afreed. Dan kwam je aan de snel-
weg Utrecht-Amsterdam en dan had je aan
de andere kant de veenput van Leen Verhoef
waar nu het grote benzinestation gebouwd
is. Het water uit het gemaal vandaan heette
de Haarrijn. Die liep naar die snelweg toe en
daar had je van die grote buizen liggen, want
dat water ging onder de snelweg door en
kwam aan het Amsterdam-Rijnkanaal uit. En
daar zwommen ze dan. Dan konden ze vanaf
die grote buizen zo het water in duiken. Er
kwamen een heleboel jongelui uit de buurt
zwemmen. Ans zelf heeft dat nooit gedaan.
Ondanks dat ze altijd rondom in het water
woonde, was ze geen watermens. Ze weet
niet of pastoor Beutener ooit geweten heeft
dat kapelaan De Wit daar zwom. Haar vader
en moeder hebben het nooit verder verteld
en kapelaan de Wit kon dat wel waarderen
want op een keer kwam hij bij haar moeder
aan met een grote bos van die grote gele en
witte waterdotters.
Kapel
Het gebeurde wel eens dat de familie
-ocr page 67-
84
Wessels 's zondags als de baron er was en als er plaats was, naar de
kapel van kasteel de Haar ging. Pastoor Beutener kwam dan met kos-
ter Piet Boeijen met de auto en een misdienaar erbij daar de mis doen.
Eigenlijk mocht het niet. De mensen die in Haarzuilens woonden, moes-
ten naar de parochiekerk in Vleuten, want de kapel was geen officiële
parochiekerk dus dat gold niet als zondagsplicht. Voorts miste de
parochie dan inkomsten uit de collecte. Dat iedere cent telde blijkt wel
uit het feit dat er ook een hele strijd is geweest tussen de parochie van
Vleuten en die van Kockengen over het probleem aan welke parochie
de familie Wessels behoorde. Ze woonden namelijk precies op de grens
van Haarzuilens en Kockengen en ze weet nog dat haar vader en moe-
der vertelden dat de pastoor van Kockengen ook zat te azen, want het
ging om parochianen. Uiteindelijk bleven ze bij Vleuten horen. Vroeger
kwam de pastoor ieder jaar wel even langs met een verhaaltje. Zo ging
dat in die tijd. En haar vader had als hobby een ren met kippen en een
zagen hem zo langs de muur van de tuin af
komen strompelen want hij was naar zijn hok-
jes met kippen geweest. De familie Wessels
had indertijd dokter Schuurs, maar ja, bij
Wessels was er nooit iets aan de hand dus
de dokter kwam 's middags om 4 uur. (Dat
ging toen zo!) En toen heeft hij hem zelf
meegenomen naar het ziekenhuis het Sint
Joannes de Deo. Daar moest hij drie weken
blijven en toen moest Ans met haar moeder
samen het gemaal bedienen. Ze zat inmid-
dels op de VGLO-school (de huishoudschool
in wat nu de Kees Valkensteinschool is).
Daar kreeg zij vrij van omdat ze samen de
boel moesten runnen, want nu het begon te
dooien was het allemaal ijs en troep wat los-
kwam. Het gemaal ging ook nog kapot,
zodat ze ook nog een paar nachten door
moesten draaien anders zaten Laag
Nieuwkoop en het land bij de eendenkooi
onder water. Ans en haar moeder gingen
elke keer naar het ziekenhuis en dan vroeg
vader: "Hoe is het waterpeil op Themaat en
hoe is het waterpeil daar en daar?" Dat kon
je bij het gemaal op de werf op borden zien
en dan zei Ans' moeder: "Zeg jij het maar."
"Nou," zegt Ans "ik heb wat gelogen toen
hoor." Op een gegeven moment was alles
achter de rug en hadden ze alles weer onder
controle. Toen gingen ze op bezoek bij vader
met Gert Verhoef, een boer van een van de
boerderijen op de Ockhuizerweg, die polder-
meester was. Zo noemden ze vroeger de
mensen die voor het waterschap de schouw
deden. Toen durfden ze te vertellen dat het
gemaal stuk was geweest, want Kobus
Wessels was een beste man maar hij was
ontzettend kort en driftig. Zo zelfs dat hij in
staat was geweest dat ziekenhuis uit te
komen. Er was geen vervanger. Alleen Nico
Borst, de boswachter, hadden ze ingescha-
keld. Die deed vaker de ronde 's nachts en
kwam dan naar hen toe als er teveel vuil op
het krooshek lag. Want het ijs ging kruien en
na die lange vorst was er ook veel dode vis.
Dat werd allemaal op een hoop gegooid met
een haak aan een lange steel en op een
gegeven moment werd dat weggevoerd.
Van de hel in de hemel
Na die winter waren ze het zat daar. Ans'
moeder al helemaal, want die was van
november tot maart niet in Haarzuilens
geweest. Die had al die maanden daar ach-
ter in die polder gezeten. En toen kreeg
Kobus de kans om in de Vleuterweideweg op
het gemaal te komen of op het gemaal van
Rodenburg aan het kanaal maar daar wilde
haar moeder niet naar toe. Die bleef liever in
de buurt. Hijzelf trouwens ook. Eind decem-
Kobus Wessels 25 jaar in dienst van het watersctiap. Rond de tafel zitten:
A.P. Zwartkruis, secretaris van het waterschap, P. Teunissen en C. van der
Meer, Poldermeesters, J. Versteeg, voorzitter van het waterschap, G.
Verhoef, H. van Dam, L. Broekhuyse, poldermeesters, Ans, Anna en
Kobus Wessels.
varken maar als het varken in oktober geslacht werd, ging het beste
deel wel naar de pastorie, naar het hoofd van de school en naar de
dokter bij wijze van spreken. Ze gaven van hun armoede nog het beste
weg. Als hij dan dat varken slachtte, kwam Arie Verhoef (de vader van
Kees Verhoef van Burger en Gemeenschap) dat varken schieten op de
werf. Moeder ving het bloed op want ze maakte ook alles zelf: bloed-
worst, balkenbrij enz. Ans moest wel binnenblijven maar stond toch wel
voor het raam. Ze is nooit kinderachtig opgevoed maar was overal bij
betrokken. Dat was ook met onweer en dergelijke. Ze werd nooit bang
gemaakt. Zo gebeurde het dat ze een keer in Haarzuilens bij haar tante
was en daar waren ze allemaal erg bang voor onweer. Haar moeder
was onderweg van Vleuten naar Haarzuilens en fietste midden in een
bui. De hele Schoolstraat stond blank en het bleef maar onweren. De
lamp ging aan en ze gingen allemaal onder de tafel. Op een gegeven
moment kwam haar moeder binnen en werd gewoon nijdig. Ze waren
daar te nuchter voor. Ze hadden al zoveel dingen meegemaakt in die
polder maar er werd geen drama van gemaakt.
Nou BREEKT MIJN KLOMP
De winter van '63 was bijzonder streng en duurde erg lang. Begin
maart begon het te dooien. Op de eerste dag van de dooi viel Kobus
Wessels in de gladheid en hij dacht nog dat de kap van zijn klomp brak
maar dat was dus zijn enkel. Dat gebeurde 's morgens om 8 uur. Ze
-ocr page 68-
85
ber 1963 zijn ze toen naar Vleuten gegaan. En toen kwamen ze van de
hel in de hemel. Toen kregen ze buren. In die zelfde tijd kwam ze van
de lagere school en ging naar de school voor Voortgezet lager onder-
wijs (de VGLO-school). Dat was een leuke tijd. Ze leerde daar van alles
op huishoudelijk gebied. Maar je kon er ook typen leren en een beetje
boekhouden. Ze was altijd iemand die graag in het huishouden werkte.
Je leerde er koken en bakken en de ene week moest je op het elektri-
sche fornuis koken en de andere week had je het gasfornuis. En ook
naaien en dat soort dingen. Het hoofd van de school was meester
Gisbergen. Ans deed twee jaar VGLO-school. In het derde jaar had ze
geen zin meer. Ze was 13 toen ze van school kwam, want ze was nog
steeds een vroege leerling natuurlijk.
Dansles bij Cor Zeegers
Het verenigingsleven van Ans bestond uit handbal. En als zij ging zwem-
men dan ging ze naar het bad van Van Eden in Maarssen want
Fletiomare in De Meern bestond nog niet. Toen Ans ongeveer 16 jaar
was mocht ze op zondagmiddag met haar club van Haarse meiden met
de trein naar dansles in Utrecht. Dat was 's middags want 's avonds
Klassefoto van de VGLO-school. 7e rij boven-
aan van links naar rechts: Mia van Leusden,
AH Versteeg, Ans Wessels, Sjaan de Rijk, Ineke
van den Bosch, Wil Termeulen, Zuster
Theresia Maria. 2e rij: Ans van Mourik, Thea
van Ooijen, Wil Vermeulen, Wilhelmien van
der Horst. 3e rij: Annie de Goeij, Gerda van
den Hoven, Mieke van Rooijen, Corrie van den
Bosch, ?.
heel goed naar haar zin gehad. Ans ging dan
met de fiets naar het dorp. Dan ging ze ver-
der met de bus. Ze stapte bij bakker Van
Munster in de Dorpsstraat (heette dat toen
nog, de Pastoor Ohllaan en de
Hindersteinlaan bestonden nog niet) op de
bus (van de Kabogarage aan de
Schoolstraat) naar Utrecht en dan stapte ze
bij de Majellakerk uit. Ze liep het laatste stuk
tot vlak bij het militair hospitaal waar die
mensen woonden. Dat was ze heel gauw beu
want dat duurde veel te lang. Als het regen-
de was ze toch al nat als ze uit de
Vleuterweideweg bij de bushalte kwam. Dan
fietste ze door, want ook toen al was de bus
vaak niet op tijd. Ze werkte er iedere dag tot
zelfs zaterdags aan toe. Door de week van 9
tot 5 en op zaterdag tot een uur of 1. Ze ver-
diende zo'n zes gulden in de week. Ans vond
het er heel leuk met zo'n stel kinderen om
haar heen terwijl ze thuis maar alleen was.
De vader van het gezin werkte bij de
Utrechtse IJzerhandel, de VUIJ, en de moe-
der kwam van de boerderij dus dat was ook
een buitenmens. Dat klikte. Ze is daar wel
een jaar of zes geweest. Op een gegeven
moment gingen die mensen verhuizen naar
De Bilt. Ze wilden haar heel graag houden en
Ans kon daar zelfs een kamer krijgen maar
dat kon ze haar vader en moeder niet aan-
doen. Toen is ze gaan werken bij de familie
Knippers in Laag Nieuwkoop als hulp in de
huishouding. Die hadden een loonbedrijf. In
die tijd heeft ze haar man leren kennen en zijn
ze getrouwd. Ze bleef wel werken bij
Knippers en toen ze zwanger was bleef ze zo
Het gemaal aan de Vleuterweideweg. Op de brug staat Theo de Goeij met
zijn opel kadett.
kwam ze niet weg. En haar ouders wisten precies hoe laat dansen afge-
lopen was dus ze kon ook geen trein later komen. Alles wat vroeger
katholiek was, ging bij Zeegers op de Breedstraat op dansles. Dat was
de mogelijkheid dat je even onder het ouderlijke gezag uit was. Dat je
even los was. Ans weet nog dat ze bij Zeegers een soiree hadden op
een zaterdagavond, terwijl er van de rk-kerk voor ouders en kinderen
iets te doen was in het Verenigingsgebouw (waar nu de woonstichting
in zit tegenover de rk-kerk). Ze vond het verschrikkelijk want ze wilde
zo graag naar dat dansen. Haar vader, die hoewel hij op leeftijd was
vroeger zelf ook van feesten had gehouden, zorgde ervoor dat ze naar
Utrecht kon naar dat dansfeest. Ze ging met de bus maar 's avonds
laat reed er geen bus meer. Daarom hadden ze dat zo georganiseerd
dat slager van Rooijen, die ook een dochter had bij de club, de meiden
in Utrecht ging halen. Ans' vader stond 's nachts om 1 uur op de
Bottensteinweg te wachten van waar ze weer met de fiets naar huis
gingen. En dat waren de uitjes eigenlijk. Na de VGLO-school ging ze bij
Nico Borst, de boswachter, in de huishouding werken. Later ging ze in
Oog in Al bij familie Appelman werken. Daar hadden ze zes kinderen,
waaronder twee tweelingen die nog ouder waren dan Ans. Die mensen
hadden ook nog een nakomertje, waar ze een soort kindermeisje voor
zochten die daarnaast ook huishoudelijk werk deed. Daar heeft ze het
-ocr page 69-
86
lang doorwerken dat mevrouw Knippers haar zei: "Ik vind het erg dat je
weggaat maar wanneer ga je want straks wordt het hier geboren." Maar
ook na de geboorte van haar eerste dochter heeft ze daar nog gewerkt.
Van een bruiloft komt een bruiloft
Ans heeft haar man, Theo de Goeij die uit Oud Zuilen kwam, leren ken-
nen op het 12 en een half jarige bruiloftsfeest van Jan van Lint en zijn
vrouw. De familie Van Lint woonde op de Vleuterweideweg dus waren
buren. Theo was een neef van ze en een nichtje, Lida geheten, was een
vriendin van Ans. De vader en moeder van Theo waren uiteraard uitge-
nodigd op het feest en Lida, die wist dat Theo zijn vader en moeder
altijd bracht en haalde met de auto, zei tegen hem: "Theo als je ze nou
komt halen, kom dan wat eerder want ik weet nog een leuke vriendin
voor je." Theo voegde de daad bij het woord en kwam rijkelijk vroeg.
Zodoende kon hij nog gezellig wat dansen met de daar aanwezige
meisjes en laat het nou meteen klikken met Ans! Theo vertelt: "Ik reed
altijd voor mijn ouders. Mijn vader reed helemaal geen auto. Ik weet
nog dat hij een bromfiets kreeg, nou dat was wat. Hij liep altijd en ver-
der was hij gewoon paard en wagen gewend. Toen hij die bromfiets pas
had riep hij tegen de bromfiets ook ho, maar die stopte natuurlijk niet dus
dat ging wel eens fout. Ja die mensen waren daar niet mee opgegroeid."
De duvel en z'n ouwe moer
Van alle baantjes die Ans heeft gehad hoefde ze geen kostgeld te beta-
len. Ze mocht het zelf houden maar op een gegeven moment zei ze
zelf: "Ik wil kostgeld gaan betalen." Haar vader zei: "Ben je nou hele-
maal gek." Maar haar moeder zei: "Nee dat is wei goed." En toen ze
gingen trouwen en de sleutel hadden gekregen van het nieuwe huis,
kwamen haar ouders met een hele grote wasmand en daar zat van
alles en nog wat in voor de uitzet: handdoeken, theedoeken, wasknij-
pers, stoffer en blik, borstel, de duvel en z'n ouwe moer zat in die
mand. Dat had haar moeder allemaal van dat geld dat ze dan zoge-
naamd als kostgeld betaalde voor hen opgespaard. Ze trouwden op
27 juni 1970. Ze kregen een huis in de wijk Nieuwe Vaart. Dat waren
de laatste premiewoningen die toen gebouwd werden in Vleuten. Van
de heer Zwartkruis die gemeentesecretaris was maar ook bij het water-
schap zat, hoorden ze dat die huizen gebouwd werden en toen werd
hen aangeraden daar een huis te kopen ais ze in Vleuten wilden blijven
wonen, want daarna zou lange tijd niet meer gebouwd worden. Daarna
zou Nijeveld in De Meern worden ontwikkeld. De ouders van Ans von-
den het verschrikkelijk als ze niet in Vleuten bleef. Ze kregen twee
dochters, een in oktober 1971 en een in augustus 1973. Ans' vader en
moeder hebben daar nog heel veel jaren van kunnen genieten want ze
kwamen later in de Camphuysenstraat wonen in een bejaardenhuisje.
Ze kwamen heel vaak even aan. Ans' vader heeft ontzettend veel
gefietst met de oudste. Haar moeder kwam altijd voor de kleine werk-
jes zoals aardappels schillen of wat naaien. Ze zijn in hoge ouderdom
gestorven. Haar vader is 85 geworden en haar moeder 86. Theo: "Die
mensjes hebben heel wat gewerkt en toch zijn ze ook gelukkig
geweest. Maar de luxe van vandaag en de armoe van onze ouders, dat
heeft niks met geluk te maken. Tegenwoordig moet het allemaal meer,
meer, meer. Het is allemaal zo'n verschil. Daarom benijd ik ze ook wel
van vroeger hoor. Het is nooit dat jachtige geweest." Ans is, toen de
kinderen ouder werden, weer gaan werken in de huishouding en dat
doet ze nu nog. De meisjes zijn in Vleuten naar school gegaan en toen
naar de Rientjesmavo in Maarssenbroek. Daarna zijn ze allebei nog
naar de Meao (Middelbaar economisch en administratief onderwijs)
gegaan en toen is de oudste gaan werken bij het transportbedrijf van
Goes. De tweede dochter is nog heao gaan doen en die werkt bij
Verder op de Utrechtse weg. Sinds april 2001 is Ans oma van een
Trouwfoto van Ans Wessels en Theo de Goeij.
kleindochter. Ze past sindsdien ook twee
middagen en een hele dag op en ze vindt dat
ontzettend leuk om te doen. Ze gaat dat
werk in de huishouding daarom meer afbou-
wen en meer haar tijd besteden aan haar
kleinkind want dat vindt ze toch leuker. Maar
bepaalde mensen bij wie ze al zoveel jaren
komt en ook een bepaalde band mee heeft,
blijft ze wel bij werken. Dat is ook een beet-
je om de sociale contacten. Verder is ze
iemand die eigenlijk wel graag thuis is. Ze is
niet zon mens dat overal op en in zit, wat
dat betreft is ze erg op zichzelf. "Misschien,"
zegt ze, "komt dat omdat wij ook altijd erg
achteraf gewoond hebben. Ik weet het niet."
Kobus en Anna Wessels.
-ocr page 70-
87
door J.H.P. Heesters
DE SCHILDERSWIJK
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (12)
In de zestiger jaren zijn In onze gemeente grote bouwlocaties gerealiseerd. In de wijken Odenvelt, Nieuwe Vaart
en De Meern Zuid zijn heel wat huizen gebouwd. Dat bleek nog niet voldoende om aan de vraag te kunnen vol-
doen. De gemeenteraad besloot om het gedeelte tussen de Henri Dunantlaan en de Smalle Themaat in Vleuten als
bouwlocatie aan te wijzen. Deze wijk gaat als Hinderstein-Noord de geschiedenis in.
Gemeenschap is wel inzicht gekregen in de
oudste families in onze gemeente.
Omdat over de zeven schilders al veel
gepubliceerd is, beperken we ons in het
kader van de serie 'Onze straatnamen, oor-
sprong en betekenis' in verband met de vol-
ledigheid tot de voornaamste feiten uit
hun levensloop.
Rubenslaan en Rubenshof
Van de zeven schilders in de wijk Hinderstein
Noord is Pieter Paul Rubens de oudste. Hij is
op 28 juni 1577 in het Duitse Siegen gebo-
ren. Zijn ouders waren de Antwerpse advo-
caat en schepen Jan Rubens en Maria
Pypelinckx. In 1592 werd Pieter Paul leerling
van de landschapschilder Tobias Verhaecht
en vervolgens van Adam van Noort en Otto
van Veen. In 1598 werd hij 'vrymeester' in
Antwerpen. Twee jaar later ging hij naar
Italië waar hij acht jaar verbleef. Op 25 okto-
ber 1608 kwam hij weer terug naar
Antwerpen. Op 23 september 1609 werd hij
benoemd tot hofschilder van de aartsherto-
HlNDERSTEIN-NOORD
Vanzelfsprekend moesten voor de nieuwe wijk straatnamen bedacht
worden. De politieke partij Burger en Gemeenschap deed op 20 sep-
tember 1985 schriftelijk een tegenvoorstel op datgene wat door de
Commissie Straatnaamgeving was voorgesteld. Op 2 juli 1986 had
Burger en Gemeenschap geopperd om voor de nieuwe wijk namen te
gebruiken van families die een eeuw of langer in onze gemeente woon-
achtig zijn. Het college van Burgemeester en Wethouders vond het een
sympathiek idee. Men verwachtte echter dat de uitvoering problemen
zou gaan geven. Er waren maar tien straatnamen nodig terwijl er meer
families met 'oude' namen waren.
Achteraf gezien moet vastgesteld worden dat Joke Eysenbach van
Burger en Gemeenschap zeer accuraat te werk is gegaan.
Uitgangspunt was het jaarl887 precies honderd jaar eerder dan de
oplevering van de eerste woningen in Hinderstein Noord. Alle achter-
namen zijn verzameld en toen bleek dat in dat jaar 53 kinderen zijn
geboren. Een groot deel van de geslachtsnamen van deze kinderen
kwam niet meer voor. Van de overgebleven namen werden er tien gese-
lecteerd welke op dat moment het meest voorkwamen. De gemeente-
raad heeft deze naamgeving ondanks veel sympathie niet aangedurfd.
Men besloot het voorstel van de Commissie Straatnaamgeving om de
straten te benoemen naar Nederlandse schilders op 23 september
1986 aan te nemen. Door het vele researchwerk van Burger en
Rubenslaan vanuit het zuiden.
-ocr page 71-
88
gen Albrecht en Isabella en in datzelfde jaar op 30 oktober trad hij in
het huwelijk met Isabella Brant.
Na de dood in 1621 van aartshertog Albrecht bleef hij hofschilder.
Daarnaast kreeg hij van aartshertogin Isabella belangrijke diplomatieke
opdrachten. Nadat zijn vrouw in 1626 was overleden, trouwde hij in
1630 met de 16 jarige Hélène Fourment. Pieter Paul Rubens overleed
op 30 mei 1640 in Antwerpen en werd begraven in de Sint Jacobskerk
eveneens in Antwerpen. Beide straten zijn op 23 september 1986 door
gemeenteraad vastgesteld'.
JoHAN Vermeererf
Tot het einde van de 19' eeuw was Vermeer niet zo'n bekende schilder.
Dat is ook de oorzaak dat van zijn leven niet veel bekend is. Johannes,
beter bekend als Jan Vermeer is op 31 oktober 1632 in Delft geboren.
Hij was zoon van een zijdewerker die zich ook wel met kunsthandel
bezighield. In 1653 trouwde hij in Delft en werd lid van het Sint
Lucasgilde. Niet is bekend van wie hij een schildersopleiding heeft
gekregen. Men vermoedt dat het Carel Fabritius, een leerling van
Rembrandt, is geweest. Uit zijn werk blijkt wel dat hij contact heeft
gehad met Utrechtse volgelingen van Michel Angelo Merisi da
Caravaggio bij ons beter bekend als Michelangelo. Dat kan geconclu-
deerd worden uit twee schilderijen waar op de achtergrond van een
interieur een schilderij van de Utrechtse Dirck van Baburen hangt.
Vermeer was geen groot productieve schilder want van hem zijn
slechts 35 schilderijen bekend. Hij heeft altijd in Delft gewoond en
gewerkt en overleed daar op 15 december 1675. Na zijn dood raakte hij
op de achtergrond maar sinds het einde van de 19' eeuw wordt hij tot
een van de grootste schilders van de 17' eeuw gerekend. De naam van
dit erf is op 23 september 1986 door de gemeenteraad vastgestelde
Rembrandtlaan
Rembrandt Harmenszoon van Rijn is op 15 juli 1607 in Leiden geboren.
Hij was zoon van Harmen Gerritszoon van Rijn die molenaar was en van
Neeltgen Willemsdochter van Zuytbrouck, een bakkersdochter.
Rembrandt is één jaar ingeschreven geweest aan de Academie in
Leiden waar hij verschillende leermeesters heeft gehad. Rond 1525
deelde hij samen met Jan Lievens een atelier in Leiden. In juli 1632
gaat hij naar Amsterdam waar op 6 juni 1633 trouwde hij met Saskia
van Uylenburch. In 1639 kocht hij het huis in de Jodenbreestraat 4-6
in Amsterdam. Dit huis, bekend als het Rembrandthuis, is onlangs
geheel gerestaureerd. Het echtpaar kreeg vier kinderen waarvan alleen
de zoon Titus in leven bleef. In 1642 overleed Saskia en kwam
Rembrandt in grote financiële en persoonlijke problemen. Het moet
1645 zijn geweest toen hij met Hendrickje
Stoffels ging samenwonen waaruit dochter
Cornelia is geboren.
Rembrandt heeft talrijke leerlingen gehad
die later bekende schilders of etsers zijn
geworden. Na een productief leven overleed
hij op 4 oktober 1669 en is op 8 oktober in
de Westerkerk in Amsterdam begraven. Zijn
straatnaam is op 23 september 1986 door
de gemeenteraad vastgestelde
Mesdaglaan en Mesdaghof
Wie Mesdag zegt, denkt onmiddellijk aan het
geschilderde panorama in Den Haag. Deze
panoramische schildering is van Hendrik
Willem Mesdag die op 23 februari 1831 in
Groningen is geboren. Hij is getrouwd met
Sientje die officieel Sina van Houten heet.
Willem Mesdag kan gekenschetst worden als
een veelzijdig kunstenaar. Naast schilder
was hij ook aquarellist en graficus. Hij wordt
gerekend tot de schilders van de Haagse
School, een beweging van Haagse schilders
die van 1870 tot 1900 romantisch realisti-
sche schilderijen maakten. Een voorbeeld is
hiervan het genoemde panorama waaraan
Theophile de Bock, George Breitner en zijn
echtgenote Sientje, in de periode van 1880
- 1881 hebben meegewerkt, Op 10 juli
1915 overleed Hendrik Mesdag in Den Haag.
Beide straatnamen zijn op 23 september
1986 door de gemeenteraad vastgesteld*.
JaCOB MARISPLErN
Het is niet bekend waarom de gemeenteraad
juist aan Jacob Maris een straatnaam heeft
gegeven. Hij is één van de vijf schilders,
allen broers, die bekend zijn. Een mogelijk
argument kan zijn dat Jacob, met de doop-
namen Jacobus, Hendricus, de oudste was
die op 25 augustus 1837 is geboren. De
roots van deze schildersfamilie ligt in Praag.
Wenzel Maresch trouwde daar in 1800 met
de Amsterdamse Metje Smit waarna zij ver-
trokken naar Den haag. Hun zoon Mattheus,
geboren inl805, staat als Marris in het
gemeenteregister ingeschreven en de fami-
lienaam is dus een verbastering van de
Poolse naam. Opmerkelijk is dat de naam
van de volgende generatie met één r wordt
geschreven. Jacob Maris, zoon van Mattheus,
was naast schilder ook lithograaf en etser.
Hij is evenals, Hendrik Mesdag een verte-
genwoordiger van de Haagse School. Hij
overleed op 7 augustus 1899 in de Duitse
plaats Karlsbad. Deze straatnaam is op 23
september 1986 door de gemeenteraad
vastgestelde
Mesdaglaan vanuit het zuiden.
-ocr page 72-
89
^'
1
:ïM i^ffgr-l-— - 1------
1 ■! l^fe-; ' L= JacobMarisplein ^
m
r"".;-"
1
^•ff
b
Jacob Marisplein vanuit het oosten.
Vincent van Goghlaan
Zonder twijfel is Vincent Willem van Gogh één van de bekendste
Nederlandse schilders. Hij is op 30 maart 1853 als zoon van een domi-
nee in Groot Zundert geboren. Zijn levenspad begon niet direct als
schilder. Eerst werkte hij als leerling in een Haagse kunsthandel van
waaruit hij naar Londen en Parijs werd gezonden. Hij kreeg grote
belangstelling voor theologie en werkte tot 1876 als hulpprediker in
Engeland. In Nederland teruggekeerd wilde hij theologie gaan studeren
maar hij haalde het staatsexamen niet en ging in de Belgische Borinage
als prediker aan de slag. Daar werkte hij hard, fanatiek en leefde zoals
de armste mijnwerkers. Deze manier van leven was niet in overeen-
stemming met zijn functie waardoor hij in 1880 werd ontslagen. In
1881 verlegde hij zijn fanatisme naar het tekenen en werkten dat jaar
vanuit zijn ouderlijk huis dat toen in Etten was. Van 1881 tot 1883
kreeg hij les van Anton Mauve en leefde samen met Sien, een onge-
huwde moeder, die veel model heeft gestaan voor zijn tekeningen. Van
december 1883 tot november 1885 verbleef hij weer bij zijn ouders
die toen in Nuenen woonden. Via Antwerpen kwam hij eerst in Parijs en
later in de Provence terecht. Zijn leven is gekenmerkt door steeds
terugkerende moeilijkheden met zijn omgeving en met zichzelf. Door
zijn toch al labiel geestelijke gesteldheid kwam hij enkele malen in het
ziekenhuis en in een psychiatrische instelling terecht. Ondanks dat is
Van Gogh een van de grootste kunstenaars van de 19' eeuw. Hij week
bewust af van natuurgetrouwe weergave, van de werkelijkheid, ter wille
van de symbolische uitdrukkingswaarde. Zijn schildertechniek heeft veel
invloed uitgeoefend voor de verdere ontwikkeling van de schilderkunst.
Op 29 juli 1890 overleed hij in Auvers sur Oise nadat hij op 27 juli op
zichzelf een schot had gelost. Zijn straatnaam is op 23 september
1986 door de gemeenteraad vastgestelde
Mondriaanerf
Pieter Cornelis Mondriaan is op 2 maart 1872 te Amersfoort geboren.
Hij studeerde in de periode 1892 - 1897 aan de Rijksacademie in
Amsterdam. Ook kreeg hij les van zijn vader en zijn oom Frits. In eer-
ste instantie schilderde hij in de trant van de
Haagse- en Amsterdamse School. Na 1904
ontwikkelde hij een persoonlijke stijl waarbij
hij bepaalde natuurlijke thema's steeds ver-
der abstraheerde. Nadat Mondriaan kennis
had genomen van het Kubisme ging hij naar
Parijs waar hij zijn ontwikkelingen naar ab-
stractie verder ontwikkelde. Door ziekte van
zijn vader kwam hij in 1914 terug naar ons
land en schilderde in die tijd zijn eerste ab-
stracte schilderij gebaseerd op lineaire en
geometrische motieven. Kenmerkend voor
zijn verdere werk zijn de horizontale en ver-
ticale lijnen. Hij gebruikte uitsluitende de pri-
maire kleuren rood, geel en blauw en zwart,
wit en grijs als drie niet-kleuren. In 1938 ver-
bleef hij in Parijs maar door de dreigende
oorlog ging hij naar Londen en vervolgens in
1940 naar New York waar hij op 1 februari
1944 overleed. Pieter Mondriaan is een van
de pioniers geweest van de abstracte schil-
derkunst. De naam van dit erf is op 23 sep-
tember 1986 door de gemeenteraad vast-
gesteld'.
Bron
nen:
RbV:
Raadsbesluit Vleuten-De Meern
1.
RbV 23-09-1986
2.
RbV 23-09-1986
3.
RbV 23-09-1986
4.
RbV 23-09-1986
5.
RbV 23-09-1986
6.
RbV 23-09-1986
7.
RbV 23-09-1986
-ocr page 73-
90
door Peter-Eloy Staal
CHAUFFEURS REGEERDEN BIJ DE GRATIE VAN DE ONKUNDE VAN HUN BAAS.
Het chauffeursprobleem van Etienne baron van Zuyien
van Nyevelt van de Haar.
Tot de Eerste Wereldoorlog reden er maar weinig auto's in Nederland. In 1914 werden in de boeken van de
'Personeele Belasting' 4684 'motorrijtuigen' aangeslagen. Binnen deze beperkte groep automobilisten speelde
baron Van Zuyien van Nyevelt van de Haar een belangrijke rol. Naast faam voor de bouw van kasteel de Haar had
hij ook roem verworven als voorzitter van de machtige Automobile Club de France (ACF) en later als erevoorzit-
ter van de Nederlandsche Automobiel Club (NAC)^
De eerste autobezitters kampten met een veelheid aan problemen. Na
het krijgen van een lekke band werd, door de Algemene Nederlandsche
Wielrijdersbond (ANWB), het chauffeursprobleem als één van de ergste
plagen van het vroege automobilisme genoemd.
Talloze bezitters van grote auto's kenden een soort permanente
ergernis, die uitging van de persoon die aangesteld was om de machi-
ne te verplegen en te onderhouden. Op zich was het beroep van
chauffeur- mecanicien respectabel genoeg en het beroep werd goed
betaald voor de praktische machinekennis. Helaas bevonden zich
onder de chauffeurs nogal wat figuren die parasiteerden op hun heer
(de 'amateur-automobiel-eigenaar') en op zijn leveranciers van motor-
benodigdheden. In werkelijkheid was het de chauffeur-mecanicien die
zijn patroon exploiteerde en de wet voorschreef. De chauffeur regeer-
de en brutaliseerde bij de gratie van de onkunde van zijn patroon. Als
de eigenaar wilde rijden maar de chauffeur had geen zin, waren er tal
van auto-aangelegenheden die aangevoerd konden worden om van een
ritje af te zien.
Een tweede probleem was van financiële aard. Omdat de autohandel
met een provisiesysteem werkte, lag hier een unieke kans voor de
chauffeur om illegaal bij te verdienen: 'Wanneer een automobiel-
eigenaar bij een handelaar een stel nieuwe
banden bestelt, of eenige andere commissie
van beteekenis opgeeft, ontvangt de
'chauffeur' van den handelaar, hetzij direct,
hetzij bij betaling van de rekening een fooi.
Daar steekt oogenschijnlijk geen kwaad in,
doch zoo'n simpel iets ontaardt zoo gemak-
kelijk in 'exploitatie', waarin de eerste plaats
de automobieleigenaar de dupe is. Want een
brutaal automobielpoetser is niet tevreden
met een fooi, vrijwillig en onverplicht gege-
ven, neen, hij stelt aan den handelaar den
eisch, dat hij provisie zal ontvangen over alle
posten der onderhoudsrekening. En is de
provisie hem niet hoog genoeg dan gaat hij
'chauffeur-mécaniciën', in zijn hoedanigheid
als pseudo-makelaar eenvoudig met zijn
bestellingen bij een ander...^
Ondanks een
eerdere provisieregeling van de industrie
slaagden chauffeurs er steeds in de afspra-
Ontvangst Franse automobielclub op kasteel De Haar.
Bron: J.F.K. Kits Nieuwenkamp, Haarzuilens in oude ansichten (Zaltbommel 1995).
-ocr page 74-
91
ken te omzeilen.
Op zich was het commissiesysteem in de transportwereld niet
nieuw. Er zijn aanwijzingen dat ook de koetsiers zichzelf verrijkten met
maandelijkse procenten voor voeder, stalling, beslag alsmede com-
missie voor nieuwe paarden. Met de komst van de auto zou (zo hoop-
te men) deze uitwas verdwijnen omdat een chauffeur dit gedrag niet
zou vertonen\
Dit bleek een ijdele hoop. Omdat de chauffeur meer kennis over de
auto had, voelde hij zich vaak hoger dan zijn patroon. Uiteraard een
onduldbare situatie. Alleen door hun kennis te verruimen konden auto-
mobilist-eigenaars deze situatie tegengaan, ofschoon de redactie van
De Kampioen (het officiële orgaan van de ANWB) begreep dat niet iede-
re automobilist zin had te studeren en niet altijd even graag in contact
kwam met de vette auto-onderdelenl
De omvang van het probleem werd duidelijk als men het hoge per-
centage particulier chauffeurs beschouwde. Veelzeggend waren de cij-
fers van de in Haarlem verstrekte rijvergunningen: van de 36 verstrek-
te vergunningen werden er maar liefst 25 verstrekt aan chauffeurs^
Zelfs de voorzitter van de machtige ACF en erevoorzitter van de
NAC, baron van Zuyien, ontkwam niet aan de 'chauffeursplaag'. In 'De
Auto' (het officiële orgaan van de NAC viel te lezen hoe de baron in zijn
woning in het Bois (de Boulogne?) te keer ging omdat hij sinds enige
dagen zijn chauffeur kwijt was, die er met de auto vandoor was
gegaan. Hij was juist zo geërgerd omdat de chauffeur een degelijk per-
soon leek te zijn die bovendien in een automobielfabriek gewerkt had.
De verdwenen auto was een Peugeot en de baron had de fabriek van
het gebeuren in kennis gesteld en verzocht hem behulpzaam te zijn de
voortvluchtige te vinden. Bij Peugeot aangekomen kreeg de baron te
horen dat men de wagen met de stomdronken chauffeur bij de brug van
Asières had teruggevonden. Bovendien was gebleken dat hij de voor-
gaande dagen drie dames met de auto had opgepikt en met hen de
nacht in Maison Laffitte had door gebracht. Het toppunt voor de redac-
teur was dat de chauffeur die (te voet en nog niet geheel nuchter) op
het toneel verscheen de baron kameraadschappelijk groette en vervol-
gens naar zijn gezondheid vroeg'.
Daarmee waren de chauffeursproblemen nog niet voorbij. In de dag-
bladen van 13 september 1906 viel te lezen hoe de automobiel van
baron Van Zuyien van Nyevelt een ongeluk had veroorzaakt op de
Vleutenseweg bij Utrecht. De heer J.C.V. (die banketbakker in de
Mariastraat was) overleed in het ziekenhuis aan de gevolgen van de
aanrijding. Het ochtendblad van de N.Ct. gaf de details: 'De heer V. was
Baron van Zuyien van Nyevelt van de Haar.
Bron: B. Evert Lugard, Gedenkboek van het
25-jarig bestaan der Koninklijke Nederlandsche
automobielclub 1898-3 juli - 1923
(Haarlem 1923).
met een ar)der op pad en hoorde achter zich
plotseling het hoorngetoeter van een auto-
mobiel, die reeds niet meer zoo heel ver ver-
wijderd was. Omkijken en uitwijken is in een
zoodanig geval de boodschap. De heer V.
handelde eveneens op deze wijze. Veel tijd
om uit den weg te gaan, scheen hij echter op
dat oogenblik niet meer te hebben.
Waarschijnlijk raakte hij de kluts kwijt, ging
naar rechts en links en werd door een der
voorste spatborden van den in flinke vaart
voortsnellende automobiel in de lendens-
treek gegrepen en weggeslingerd. De heer
V. bleef roerloos liggen. Behalve een vreese-
lijke verwonding aan den onderbuik was zijn
aangezicht op bloedige wijze geschaafd.
De hem vergezellende heer bleef ongedeerd.
Onmiddellijk na het ongeval stopte de
automobiel, die door een chauffeur bestuurd
werd. Er bleef niets over dan de gekwetste
heer mede te voeren. Aldus geschiedde. De
heer V. werd in het ziekenhuis opgenomen
en zijn toestand werd door de aanwezige
doctoren reeds dadelijk als hopeloos
beschouwd. Een geestelijke kwam nog juist
betijds om den stervende, die R.K. was, te
bedienen. Daarna overleed
h/f.
De dramatiek van het ongeluk werd nog
verhoogd door het feit dat de zoon van de
banketbakker toevallig getuige van het
gebeuren was geweest. Hij bevond zich
namelijk als infantrist aan de overzijde van
de Wetering en was één van de eerste die
bijstand verleende.
Hoewel het ongeluk niet direct aan de
chauffeur was toe te schrijven, werd in de
vaderlandse pers toch het 'woest' rijden
door automobilisten aan de kaak gesteld.
Opvallend was de tegenstelling in berichtge-
ving tussen verkeersongelukken waar auto's
wel en niet bij betrokken waren. De laatste
1-
jf' ■• fe
il'
i
1 ■
er. -'M.(
Hk~
Toegangspoort kasteel De Haar met naast de chauffeur barones Hélène.
Bron: J.F.K. Kits Nieuwenkamp, Haarzuilens in oude ansichten
(Zaltbommel 1995).
-ocr page 75-
92
werden in kleine berichten afgedaan terwijl ongelukken met automo-
bielen uitgebreid besproken werden. De betrokkenheid van de wagen
van de baron was extra pikant omdat hij sinds het begin van het auto-
mobilisme een zeer actief beijveraar voor de auto was geweest. Als
erevoorzitter van de NAC stond hij natuurlijk erg in de belangstelling.
Verder werd de jeugdige leeftijd van de chauffeur, hij was 18 jaar, ter
discussie gesteld. Door de redacteuren van menig dagblad werd aan-
gedrongen de Motor- en rijwielwet aan te passen en de leeftijd voor het
mogen besturen van een auto te verhogen. De NAC verwierp dit, door
erop te wijzen dat dit wilde rijden ook door oudere personen of in het
bijzijn van de eigenaar van de auto (die meestal ouder was) geschied-
de. Toch voelde de NAC dat er iets moest gebeuren.
In samenwerking met de Rijwiel- en Auto-industrie (RAI) zette de NAC
in 1906 een chauffeursopleiding op, als onderdeel van de Haagse
ambachtsschool. Beroepschauffeurs konden in tweeënhalve maand
een cursus volgen, eigenaars-chauffeurs konden volstaan met één
maand. Tot begin jaren twintig volgden 395 beroepschauffeurs en 271
particulieren een opleiding, hetgeen nog een aanwijzing voor het hoge
aandeel beroepschauffeurs (59%) onder de vroege Nederlandse auto-
rijders vormt^
Spoedig na de start van de opleiding zou het chauffeursprobleem
aan belangstelling inboeten. Dit kwam niet zozeer door het afleveren
van grote hoeveelheden particulier chauffeurs, maar door een veran-
derend gebruik van de auto. Tot 1909 bleef de grote toerauto domi-
nant. Na 1909 ging de lichtere auto overheersen. Deze laatste werd
minder gebruikt voor het toeren en meer voor het zakelijke verkeer.
Bovendien reden de eigenaars van lichte auto's meestal zelf, zodat de
markt voor de chauffeurs in de loop der
jaren steeds kleiner werd.
Bronnen:
Met dank aan Margreet Staal.
2.   In 1913 werd de NAC het predikaat
'Koninklijk' verleend. Zie: B. Evert Lugard
Gedenkboek van het 25-jarig bestaan der
Koninklijke Nederlandsche Automobiel Club
(Haarlem 1923) 80.
3.   De Kampioen, no. 28, 14 juli 1906,
493-494.
4.   De Kampioen 1903, Aanschaffings- en
onderhoudskosten voor automobielen,
28-29 aldaar 29.
5.   De Kampioen, no. 13, 29 maart 1907,
243-245.
6.   Ariejan Bos, "De gebruikers geteld: het
vroege Nederlandse automobilisme in cij-
fers en statistieken', in: Ariejan Bos, Hans
van Groningen, Gijs Mom (red.), Vincent
van der Vinne, Het paardloze voertuig: de
auto in Nerderland een eeuw geleden
(Deventer 1996), 17-77 hier: 30.
Veren igingsberichten
Overgang naar de EURO
Zoals reeds vermeld in ons vorige nummer is de contributie voor 2002
vastgesteld op € 16, voor toezending per post komt hier € 6 bij voor
verzend kosten.
Contributiebetaling/ledenadministratie
Bij dit nummer van ons tijdschrift ontvangt u het acceptgiroformulier in
euro's voor betaling van de contributie voor 2002. Wij verzoeken u de
contributie in de maand januari 2002 met gebruikmaking van dit for-
mulier over te maken.
Het verenigingswerk en de administratie wordt door vrijwilligers in
hun vrije tijd gedaan, het overmaken van de contributie vóór 1 februari
2002 zal de administratieve last voor hen aanzienlijk beperken. Wij
rekenen op uw medewerking!
Omdat wij graag over een juist ledenbestand willen beschikken ver-
zoeken wij u indien uw naam of adres op de acceptgiro niet juist ver-
meld is, of daar wijziging in komt, dat aan onze secretaris te melden.
Medewerkers gevraagd
De historische vereniging en de werkgroepen documentatiecentrum,
beeldmateriaal, exposities/tentoonstellingen en distributie/verzending
tijdschrift e.d. willen hun taken ook in de toekomst blijven uitoefenen.
U kunt ons daarbij helpen door het vrijwilligersteam op peil te hou-
den. Heeft u belangstelling voor ons werk en wilt u als vrijwilliger een
bijdrage leveren kom dan eens praten op een maandag- of dinsdag-
middag of op onze contactbijeenkomst op de donderdagavond in de
Broederschapshuisjes. U bent van harte wel-
kom.
Actviteiten in 2002
Voor het komende jaar heeft het bestuur
reeds de volgende activiteiten gepland:
-     Algemene ledenvergadering: dinsdag
23 april 2002, programma, tijd en
plaats worden nog bekend gemaakt .
-     Koninginnedag: dinsdag 30 april 2002,
open dag met expositie in de Broeder-
schapshuisjes van 10.00 tot 1700 uur.
-     Project Themaat: de archeologische
werkgroep Oude-Rijn houd in de tweede
helft van 2002 een open dag, datum, tijd
en locatie worden nog bekend gemaakt.
-     Romeins schip, in het najaar van 2002
zal een aanvang worden gemaakt met de
opgraving van het Romeinse schip, wij
houden u op de hoogte.
Kadastrale Atlas 1832.
De vereniging zoekt nog sponsors om deze
uitgave van de eerste kadastrale kaarten van
ons grondgebied te realiseren, wie meldt
zich aan ?
-ocr page 76-
93
door Wouter de Heus
VAN HISTORISCHE DORPEN TOT MODERN LEIDSCHE RIJN
Transformatie (10)
Op deze pagina heb ik me al vaak moeten uitlaten over het feit dat aanpassingen binnen de Leidsche Rijn plannen
vooralsnog bijna altijd negatieve effecten hebben op de cultuurhistorie. Een aantal afleveringen geleden handel-
de het over de spoorverdubbeling. In eerste instantie zou het spoornet 'op palen' worden gezet, zodat er weer een
fysieke verbinding kon ontstaan tussen het noordelijke en het zuidelijke deel. Daarmee zou de situatie van voor
ongeveer 1850 weer zijn teruggegeven aan het gebied. Opeens werd er een dijk van 7 meter geïntroduceerd, maar
zou op belangrijke punten nog van brede onderdoorgangen sprake blijven (ongeveer 1200 meter). In de uiteinde-
lijke plannen is slechts financiële ruimte gevonden voor 800 meter transparantie. Voor 400 meter 'cultuurhistori-
sche transparantie' is aan Utrecht gevraagd daarvoor de financiële ruimte te vinden. Mijn stelling was destijds dat
daarmee onderdoorgangen om bijvoorbeeld het noordelijk deel van de Enghlaan weer te verbinden met het zui-
delijke deel definitief van de baan zouden zijn. Inmiddels is het bijna vaststaand dat er geen ruimte is voor die
onderdoorgangen, vanwege onvoldoende financiële middelen. Dat zou echt verschrikkelijk jammer zijn. Ook de
definitieve uitwerking van de Smalle Themaat (de kruising met de Stroomweg De Tol) is zo'n punt van zorg.
Positievere berichten zijn te vernemen rond de Joostenlaan. Hoewel er formeel nog geen 'witte rook' is waarge-
nomen, wijzen de signalen de goede richting op: alle plannen gaan van tafel, op een manege na. Als dat het geval
is, heeft Utrecht laten zien wel degelijk gevoelig te zijn voor steekhoudende argumenten betreffende de evidente
waarde van natuur, landschap en cultuurhistorie. Ander positief nieuws betreft de toekenning door Belvedère van
een subsidiebedrag om een cultuurhistorisch plan te maken voor de inrichting van het Rijnse Park onder de titel
'Leidsche Rijn bouwt een Kathedraal'. Nijpend echter zijn de plannen rond de A2.
Zoals u waarschijnlijk allemaal weet is een belangrijk uitgangspunt van
de Vinex-wijken de aanhechting aan de bestaande steden. Bij Utrecht
ligt er op dat punt een probleem (eigenlijk twee problemen): de barriè-
rewerking van A2 en Amsterdam-Rijnkanaal staan een echte aanhech-
ting in de weg. Om dit probleem het hoofd te bieden is er al in een
vroegtijdig stadium de wens geuit om de A2 in westelijke richting te
verleggen en te overkappen. Deze rijksweg
moest sowieso worden verbreed. Door het
aanpakken van deze twee projecten in een
keer zou financieel voordeel kunnen worden
behaald. Een groot nadeelis dat de A2 daar-
mee gevaarlijk richting Park Voorn opschuift.
2. Een drieluik van de omgeving rond Hooggelegen. Het linkerbeeld laat zien hoe de inpassing van Hooggelegen momenteel is
ingetekend, anders dan de intenties uit 1997 van illustratie 1. De aantakkingen op de verlegde A2 in het noorden walsen een rij
prachtige huizen aan de Rijksstraatweg weg. Een groot deel van Park Voorn wordt opgevreten. Op de plek waar De Meern en
Utrecht alleen door het Amsterdan-Rijnkanaal van elkaar zijn gescheiden, ontstaat een zone van ongeveer 200 meter aan fly-
overs. Overigens zijn er meer varianten opgetekend door Rijkswaterstaat die nog niet openbaar zijn. De meeste varianten gaan
nog veel destructiever te werk. Het middelste plaatje is een mogelijke uitwerking door een bewoner, op basis van het oude uit-
gangspunt om Hooggelegen iets te draaien. Hierbij ontstaat de minste schade aan de lintbebouwing langs de Rijksstraatweg.
Ook blijft er veel meer over van Park Voorn. Bij deze uitwerking hoeft de gemeente Utrecht veel minder bewoners voor veel geld
uit te kopen. Ook het recent aangelegde stadsverwarmingsstation (de 'zwarte doos', ontvanger van de Rietveld Architectuurprijs)
kan blijven staan. In de huidige opzet zou het peperdure gebouw na zo'n korte tijd al moeten worden gesloopt Een heel belang-
rijk voordeel van de middelste 'suggestie' is de extra grond die Nedal tot zijn beschikking krijgt. Hierdoor zou de gemeente
Utrecht mogelijkerwijs 120 miljoen besparen omdat Nedal dan wellicht niet verplaatst zou hoeven worden. Sterker, wellicht zou
dit voor Nedal een reden kunnen vormen haar juridische procedures tegen de gemeente Utrecht te stoppen. Het rechterbeeld is
een projectie van het middelste beeld op het linker beeld. In een oogopslag is de cultuurhistorische winst te zien.
-ocr page 77-
94
^
t^B^^^^
fe^ïL-
^3£^^.^
„><
HffllT^^H
rir'
■Uiltii
Bïnfl
B 1 1 ' :|i,
^^-^^mHI
^
prayrwflB
4. Zie onderschrift bij 3.
plex aan onderdoorgangen. Met die voorlig-
gende operatie verdwijnt tevens het grootste
deel van Park Voorn, de nu nog rustieke
11
' '■''
■fc J» t H*i"i '—rfffn'
- 7/
''~'' A
■ / ,
-\
3. Rijksstraatweg nummer 5, foto auteur, november 2001. Huize Rtiijnoord,
gemeentelijk monument, stammend uit de tweede helft van de 19e eeuw.
Het pand is in de loop van de tijd meermaals aangepast. Foto 4 laat het huis
zien rond 1900 toen het nog Rhijnvliet was genaamd. Het huis kent nog res-
tanten uit de 17' eeuw. In 1960 werd op het parkachtige grondgebied van
deze typisch stadse 'vakwerkvilla' parkflat De Rheyngaerde gebouwd. Bij de
voorliggende plannen zal dit pand verdwijnen.
Veel dramatischer is het effect dat de dan noodzakelijke aanpassing
van knooppunt Hooggelegen teweeg zal brengen. De A2 zal worden
overkapt ongeveer 170 meter ten noorden van de Leidsche Rijn tot aan
het spoor. Tussen het huidige Hooggelegen en het begin van de over-
kapping zijn nieuwe aansluitingen nodig.
In de oorspronkelijke Leidsche Rijn plannen, zou Hooggelegen iets
naar het zuiden worden verlegd en iets worden gedraaid (illustratie 1).
Een prima plan om de allerbelangrijkste aansluiting met de bestaande
stad, de Leidsche Rijn, te behouden. En niet voor niets is met betrek-
king tot Leidsche Rijn aangegeven dat de aansluiting op de bestaande
stad een essentieel onderdeel vormt van de Vinex gedachte. Inmiddels
is gaandeweg deze verplaatsing van Hooggelegen uit de plannen verd-
wenen. Tekeningen doemen nu op waaruit duidelijk naar voren komt dat
er in een zone van enkele honderden meters, fly-overs het beeld aan
het oostelijke eindpunt van de Rijksstraatweg gaan bepalen (illustratie
2). Op de plek waar op dit moment alleen het Amsterdam-Rijnkanaal de
barrière vormt met de stad Utrecht, krijgen we straks een enorm com-
1. Tekening uit de ontwikkelingsvisie van
Leidsche Rijn uit 1997. Knooppunt
Hooggelegen zou iets worden gedraaid en
worden opgeschoven naar het zuiden.
omgeving rond de ruïne van de oude
Ridderhofstad. Er zijn scenario's waarbij de
nieuwe op- en afritten van en naar Rijksweg 2
de ruïne op slechts enkele tientallen meters
na raken. Behoudens de ontmanteling van
10. Een aardige ansichtkaart van rond 1900.
Als deze foto over een jaar of 5 zou worden
gemaakt, stond de fotograaf bijna onder de
dan wellicht aangelegde meest westelijke fly-
oven Aan de rechterzijde het 'nieuwe' huis
Voorn (gebouwd in 1871). Het prachtige sluis-
wachtershuis en de kroeg op de Stadsdam
verdwenen reeds in het begin van de 50-er
jaren van de vorige eeuw.
5. Rijksstraatweg nummer 6 en 7, foto auteur, november 2001. Huize
Rhijnshoek, gemeentelijk monument, van oorsprong 18' eeuws woonhuis.
Na 1864 werd het linker deel aangebouwd als vogelhuis. Bij de voorlig-
gende plannen zal dit pand verdwijnen.
-ocr page 78-
95
■ *1
- -~/.^
^ mm
B&'gRir ft^j^pü
e:.;.*.'S»u.iSjf
i }. / ,
: m - E-"
rm
6. Luchtfoto uit 1936 van het gebied. De A2 en
Amsterdam-Flijnkanaal bestaan nog niet. Wel
zijn de voorbereidingen aan het graven van
het kanaal zichtbaar. Ook is een cirkelvorm
zichtbaar ten zuiden van de Groeneweg en ten
westen van het in aanbouw zijnde Oog in Al.
Over dit verschijnsel zal ik later een artikel wij-
den. Het Amsterdam-Rijnkanaal gaat door het
westelijk deel van deze cirkel. De huidige
benaming van het gebiedje is 'Halve Maan'.
Bij recent archeologisch proefonderzoek kwam
te westen van deze cirkel een Karolingische
nederzetting aan het licht.
" rif'' ■ ■ %\^v^"s^
8. Huidige topografische kaart met daarin een deel van de luchtfoto uit
1936 (Park Voorn en de cirkelvorm).
een groot deel van Park Voorn zal een aantal gemeentelijke monumen-
ten als Rhijnoord en Rhijnshoek aan de Rijksstraatweg gesloopt moeten
worden {illustratie 3, 4 en 5). In sommige varianten zal het zelfs gaan
om enkele Rijksmonumenten die aan de Rijksstraatweg zijn gelegen.
Dan kan je je natuurlijk in alle rede afvragen wat de waarde nog is van
zo'n status. Met betrekking tot Park Voorn is er al tijden sprake van het
feit dat er een Rijksmonumenten status in voorbereiding is. Het is te
hopen dat het parkgebied rond de voormalige Ridderhofstad deze sta-
tus ook snel gaat krijgen. Het zal toch een extra argument vormen om
beslissers ervan te overtuigen dat de plek waarop momenteel de
Leidsche Rijn, alleen onderbroken door het Amsterdam-Rijnkanaal, naar
de binnenstad stroomt (de stroomrichting is uiteraard andersom) de
minst aangetaste plek is tussen de stad en de dorpen (illustratie 6, 7
en 8) en dat zo moet blijven. Het past volledig in de planopzet van
Leidsche Rijn om zo min mogelijk barrières op te werpen. Sterker, er
gaat 1,2 miljard gulden worden uitgegeven om de A2 zo charmant
mogelijk te integreren (illustratie 9). De minister kan natuurlijk niet
7. Hetzelfde deel, maar dan op een luchtfoto
uit 1956.
zoveel geld uitgeven aan dat project, als aan
de zuidkant van deze operatie een enorme
zone aan barrières wordt opgeworpen. Als
dat allemaal kan, dan snap ik er werkelijk
niets meer van.
9. Artist-impressie van de verlegde A2. Op dit moment kiest men voor de zogenaamde DoDo-plus-variant. De A2 is op 3 plek-
ken overdekt. De parallelbanen zijn volledig overdekt. Hiermee is de geluidskwaliteit en de luchtkwaliteit dusdanig goed, dat er
vrij dicht op de A2 kan worden gebouwd.
-ocr page 79-
96
door H.L. Wynia
EEN MYSTERIE IN HET ZAND
Schatkamer Leidsche Rijn (3)
De verbazing begint
In december 1998 is bij het graven van een wegcunet ten behoeve van de bouwweg van Parkwijk, ter hoogte van
de kruising met de Rijn Kennemerland Waterleiding, een nederzetting uit de vroege Middeleeuwen gevonden.
Aangezien een deel van deze nederzetting in Parkwijk lag, en het gebied snel bouwrijp gemaakt zou worden, werd
besloten een groot deel van deze bijzondere plek op te graven. Vier maanden later konden de archeologen aan de
slag. Al snel bleek het verdere onderzoek een verstandige keuze, want de archeologen vonden een goed gecon-
serveerde nederzetting uit de vijfde tot en met zevende eeuw. Naast een boerderijplattegrond werden waterput-
ten, greppels, afvalkuilen en vele paalgaten aangetroffen.
Toen het onderzoek al drie maanden aan de gang was, troffen de
archeologen menselijk gebeente aan. Het lag op een onverwachte plek
en in een merkwaardige context. Dat er inderdaad iets vreemds met
deze stoffelijke resten aan de hand was, wordt bevestigd als we de
toenmalige dagrapporten van de archeoloog Jeroen van der Kamp er
nog eens op na slaan.
Dagrapport van 10 juni 1999: "(...)
Opvallend: bij het couperen (dit is het door-
snijden van een archeologisch spoor om een
verticale doorsnede te krijgen) van spoor 28
en 29 werd botmateriaal aangetroffen. Het
blijkt te gaan om een complete arm en sche-
del van een mens, volledig in anatomisch
verband. (...) Het skelet strekt zich ver buiten
de twee genoemde sporen uit. Met de hand is
het vlak rond het skelet iets verdiept, maar er
is vooralsnog absoluut geen insteek (gegra-
ven kuil) zichtbaar rond het skelet. (...) Ik heb
het vermoeden dat deze menselijke resten
veel ouder zijn dan de vijfde eeuw (...)."
Dagrapport van 14 juni 1999: "(...) het
menselijk skelet is voor het grootste deel
bloot gepeuterd. Hij/zij ligt op de buik, met
het hoofd in de grond. Van de rechter arm is
de onderarm niet zichtbaar. Deze ligt moge-
lijk onder het lichaam gevouwen. Ook de linker
voet ligt (waarschijnlijk) met de tenen recht
naar beneden en is daardoor niet zichtbaar.
Het rechter bovenbeen is verdwenen, zeer
waarschijnlijk door de machine verwijderd bij
het aanleggen van het vlak. Dit geldt ook voor
enkele ribben. Verder is alles aanwezig."
Dagrapport 15 juni 1999: "(...) nergens op
het vlak rondom het skelet is de vaagste
aanwijzing voor het bestaan van een insteek
voor een grafkuil te vinden. Is dit skelet afge-
zet tussen de natuurlijke afzettingen van dit
gebied???(...)"
Dagrapport 16 juni 1999: "(...) 's middags
is het skelet in delen gelicht en ieder deel
van een ledemaat apart genummerd. (...)
Vreemd genoeg waren de rechter onderarm
en hand verdwenen en lagen deze niet op
hun plaats (onder het skelet gevouwen, zoals
we hadden gedacht) (...)".
Dagrapport 17 juni 1999:"(...) Verder het
gebied rond het skelet verdiept tot het twee-
de vlak (...) Bij dit verdiepen kwamen de
rechteronderarm en hand van het skelet aan
het licht, op ca. anderhalve meter van de
plek waar deze echt thuis zouden horen.
De ligging van de opgraving in deelgebied Parkwijk.
De verbazing begint. De archeologen treffen bij onderzoek in Parkwijk op
een onverwachte plek en in een merkwaardige context menselijk gebeen-
te aan. De linkerarm en de schedel zijn in het zicht gekomen.
Foto: Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum.
-ocr page 80-
97
men, werd het slecht geconserveerde bot-
materiaal zoveel mogelijk met de omliggen-
de grond geborgen en voor verder onder-
zoek overgebracht naar het Archeologisch
en Bouwhistorisch Centrum (ABC) van de
Gemeente Utrecht.
Het mysterie ontvouwt zich
langzaam
Naast de vaste medwerkers van het ABC,
waaronder archeologen en bouwhistorici, ver-
keert het ABC in de gelukkige omstandigheid
dat al meer dan twintig jaar een beroep
gedaan kan worden op Tjeerd Pot. Hij heeft,
naast het schoonmaken en restaureren van
voorwerpen, in de afgelopen jaren vele hon-
derden skeletten onderzocht. Hierbij komt zijn
verleden als tandarts, en daarmee zijn kennis
over het menselijk gebit en de schedel, zeer
goed van pas. Zonder de inspanningen van
hem zou het nu volgende deel van het artikel
dan ook niet geschreven kunnen zijn.
De opgraving van de schedel, hand en
romp ging dus binnen de muren van het ABC
verder, waarbij de schedel als eerste werd
onderzocht. Het vrijgraven van de schedel
bleek een moeilijk en secuur werk waaraan
door de heer Pot tientallen uren is gewerkt.
Om het uitdrogen, en daarmee verharding
en krimp van de grond en daardoor het
mogelijk scheuren van botmateriaal te voor-
komen, werd gedurende het wegschrapen
van de grond de kluit aarde met bot regel-
matig met water besproeid. Daarnaast bleek
het noodzakelijk de vrijgekomen schedelde-
len met een mengsel van water en houtlijm
te impregneren, waardoor het bot zijn vorm
behield en niet in stukjes uiteen zou vallen.
Bij de opgraving in het veld was alleen het
achterhoofd in het zicht gekomen. Het was
dus nog onduidelijk of de rest van de sche-
del aanwezig was en in welke staat het bot
zou verkeren.
De schedel werd voorzichtig van rechts
naar links van aarde ontdaan. Bij het vrijgra-
ven van de rechterzijde, tot het midden van
de schedel, werd steeds meer van het aan-
gezicht zichtbaar. Het bleek dat de voor-
hoofdspartij met oogkas nog intact was,
maar dat het juk- en neusbeen licht waren
beschadigd. De boven en onderkaak bleken
vrijwel onbeschadigd te zijn. De kiezen ston-
den nog op hun originele plaats. De linker
bovensnijtand bleek echter half uit de tand-
kas gedreven en de tegenoverliggende
ondersnijtand bleek verdwenen te zijn.
Daarnaast was een kleine verschuiving van
de onderkaak naar rechts waarneembaar.
Wat zou de oorzaak van deze beschadi-
gingen kunnen zijn?
Het skelet is zoveel mogelijk vrijgegraven. Opvallend is de wijze waarop
het skelet in de bodem ligt: met de armen en benen gespreid en het
gezicht naar beneden. De rechter onderarm ontbreekt maar is korte tijd
later op enige afstand van het skelet teruggevonden. Het rechter boven-
been is bij de aanleg van een hoger gelegen vlak vermoedelijk door de
graafmachine vergraven.
Foto: Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum.
De onderarm en hand zijn in volledig anatomisch verband. Vooralsnog
valt aan het (in slechte staat verkerende) bot te zien dat deze onder-
arm is afgekapt of geknaagd.!...)".
Het skelet werd dus midden in een nederzetting, zonder enige aan-
wijzing van een gegraven (graf)kuil gevonden. Ook de wijze waarop het
skelet in de bodem lag - met de armen en benen gespreid en het
gezicht naar beneden - riep veel vragen op: is dit een manier om een
medemens te begraven? Maar niet alleen het ontbreken van een graf-
kuil riep vragen op. Hoe kwam bijvoorbeeld de rechterarm op enige
afstand van het skelet terecht? En: in welke periode was het skelet in
de bodem terechtgekomen? Voorwerpen of andere aanwijzingen die
daar iets over zouden kunnen vertellen, werden niet aangetroffen.
Ook een aantal andere belangrijke vragen, zoals over het geslacht,
de leeftijd en doodsoorzaak, kon niet in het veld worden beantwoord.
Om beschadigingen en daarmee verlies aan informatie te voorko-
Tjeerd Pot is bezig met het voorzichtig verwijderen van de grond van het
linker aangezicht van de schedel.
Foto: Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum.
-ocr page 81-
98
schedelbasisfractuur!
Wanneer alle aanwijzingen nog eens naast
elkaar worden gelegd, zou het drama zich
op de volgende manier kunnen hebben afge-
speeld. Het niet geringe geweld, wellicht
meerdere klappen, kwam van schuin links-
achter en trof het gebied deels achter het
rotsbeen en tegen het achterhoofd en de
nek. Door de klap(pen) brak het rotsbeen af,
barstte de schedelbasis en brak het achter-
hoofd in stukken. De nek brak tussen de
atlas en draaier, waarbij het hoofd naar
voren knikte en de halswervels tot in de bin-
nenkant van de onderkaak terechtkwamen.
De onderkaak werd iets naar boven en naar
rechts geforceerd waarbij een klein stukje
van de kaakhoek afbrak. Bij de verplaatsing
botsten de onder- en boventanden in het mid-
den en werd een boventand half uit zijn tand-
kas gedreven waarbij de daar tegen overlig-
gende snijtand werd uitgedreven.
Naast gegevens over de doodsoorzaak
leverde de schedel ook informatie op over
geslacht en leeftijd. Diverse aanwijzingen
wezen er op - en dan met name de zware
richel boven de oogkassen - dat het bij dit
skelet om een man ging. Dit idee werd later
bevestigd door het onderzoek naar het bek-
ken waaruit ook typisch manlijke kenmerken
naar voren kwamen. De leeftijd kon onder
meer worden bepaald door het onderzoek
naar de mate van slijtage van de verschillen-
de gebitselementen: immers hoe ouder een
individu hoe langer het gebit werd gebruikt
en des te meer slijtage van tanden en kiezen
heeft plaatsgevonden.
Na de schedel was het de beurt aan de
rechterhand om onderzocht te worden.
Voorzover het in het veld al zichtbaar was.
Het linker aangezicht van de schedel. De dislocatie van het rotsbeen is
duidelijk zichtbaar.
Foto: Fotodienst Gemeente Utrecht.
Nu was het de beurt aan het linkerdeel van de voorhoofdspartij om te
worden vrijgegraven, waardoor de complete en intacte voorhoofdspar-
tij - met de oogkassen en onder- en bovenkaak - in het zicht kwam. De
linker jukboog vertoonde beschadigingen.
Het linker aangezicht bleek er veel slechter aan toe te zijn dan
rechts. De hoek van de onderkaak en het jukbeen waren beschadigd
en/of deels verloren gegaan. Daarnaast werden fracturen en disloca-
ties van botpartijen rondom de achterste jukboogaanzet en het rots-
been zichtbaar.
Wanneer de tot nu toe aangetroffen beschadigingen op een rijtje wor-
den gezet - de fracturen en dislocatie van botpartijen aan de linkerzij-
de, de wat scheve onderkaak en het verlies van de ondersnijtand en het
loszitten van de bovensnijtand - ontstaat het vermoeden dat er sprake
is geweest van geweld aan de linkerzijde van het hoofd.
Zou het onderzoek aan de achter- en binnenzijde van de schedel dit
vermoeden kunnen bevestigen?
Na het vrijgraven van het voorste deel van de schedel was het de
beurt aan de achterkant om te worden ontdaan van de grond.
Bij het verwijderen van de eerste grote kluiten aan het begin van de
'binnenopgraving' was al een aantal nekwervels in de onderkaak in het
zicht gekomen. En het was al meteen opgevallen dat deze wervels niet
op een logische plaats lagen. Bij een 'normaal' stoffelijk overschot zou-
den de nekwervels namelijk veel verder naar achteren liggen. Het vrij-
graven van de atlas en draaier maakte duidelijk wat er aan de hand
was. De draaier bevond zich nog op de originele plaats, maar ver-
toonde een hoek van ongeveer twintig graden ten opzichte van de
atlas. Dit duidde onmiskenbaar op een gebroken nek.
Daar het achterhoofd van de schedel in het veld al in stukken was
gebroken, was ook de binnenzijde van de schedel beschikbaar voor
verder onderzoek. De losse fragmenten konden makkelijk worden ver-
wijderd en weer aan elkaar worden gepast.
Bij het verwijderen van de grond uit de schedel kwamen nog twee
kleine losliggende schedelfragmentjes te voorschijn, die post mortem
(na de dood) in de schedel terecht moeten zijn gekomen. Daar deze
fragmenten nooit vanzelf los zouden zijn gekomen, duidde hun aanwe-
zigheid eveneens op geweld.
De definitieve bevestiging van een gewelddadig einde werd tenslotte
gevonden in de schedelbasis. De rechterzijde van de schedelbasis was
intact maar de linkerzijde vertoonde een barst met een dislocatie van
3 a 4 mm naar linksbuiten en iets naar boven; een klassieke
De voorzijde van de schedel. De linker boven-
snijtand is half uit de tandkas gedreven en de
tegenoverliggende ondersnijtand is verdwenen.
Foto: Fotodienst Gemeente Utrecht.
-ocr page 82-
99
De geconserveerde rechterhand. Foto: Fotodienst Gemeente Utrecht.
leek de hand compleet. Dit werd bevestigd bij het vrijgraven waar al
snel de handwortel, middenhandbeentjes en een aantal vingerkootjes in
het zicht kwamen. Maar waar waren de vingertoppen? Op de te ver-
wachten plaats bleken deze niet te liggen. Bij verder onderzoek bleken
ze naast de vingerkootjes te liggen, waarmee ze ooit een verbinding
vormden: articuleerden. Het eindkootje van de duim lag onder een
hoek van 45 graden tegen de wijsvinger. Samen met de vreemde lig-
ging van de vingertoppen leek dit op een verkramping te duiden. Het is
goed denkbaar dat deze verkrampte toestand bij het intreden van de
dood, wellicht na een korte doodsstrijd, ontstond.
De hand is met omliggende grond door middel van water en houtlijm
geïmpregneerd en is daardoor in de originele, verkrampte stand
bewaard gebleven.
De laatste grote kluit bevatte de complete romp met de wervelkolom
en ribben. Het bot bleek echter in een dermate slechte staat te verke-
ren dat verder vrijgraven praktisch niet uitvoerbaar bleek. De romp zal
voorlopig met de omliggende grond in het ABC bewaard blijven.
Zoals gezegd werden tijdens het opgraven van het skelet geen aanwij-
zingen gevonden die tot een mogelijke datering konden leiden. Om
toch iets meer te weten te komen over de periode waarin het drama
zich heeft afgespeeld, werd een botfragment opgestuurd voor een
C-14 onderzoek. Maar een antwoord kwam daar niet uit; er bleek te
weinig meetbaar materiaal in aanwezig te zijn om tot een datering te
kunnen komen. Het enige dat we nu kunnen zeggen, is dat het skelet
in ieder geval niets te maken had met de vroeg-middeleeuwse neder-
zetting en dus uit een periode (ver) daarvóór moet dateren.
Een belangrijke vraag die nog openstond, was hoe het skelet op die
plek terecht is gekomen. Heeft 'onze' man een ongeluk gehad of is hij
vermoord? En als hij is vermoord, werd hij dan op deze plek achter-
gelaten?
Als we nog eens naar de opvallende ligging van het skelet kijken - met
het gezicht naar beneden en met de armen en benen gespreid - ont-
staat het beeld van iemand die in het water heeft gedreven. Nadat het
lichaam was aangespoeld, konden aaseters
eraan knabbelen waarbij de rechter onder-
arm mogelijk van het lichaam is losgekomen.
De rivier heeft vervolgens de stoffelijke res-
ten op een natuurlijke wijze begraven.
Hetzelfde zand dat het lichaam bedekte,
bleek enige honderden jaren later voor men-
sen uit de vroege Middeleeuwen ideaal te
zijn om zich op te vestigen. Deze, in grote
houten boerderijen wonende, mensen waren
zich er echter niet van bewust dat onder hun
voeten de resten lagen van een op dramati-
sche wijze aan zijn eind gekomen oudere
Leidsche Rijn bewoner. Door het opgraven
van de nederzetting is het skelet van 'onze'
veertig jaar oude man na vele duizenden
jaren weer te voorschijn gekomen.
Een markering in de nieuwe stad?
Op vele tientallen plaatsen in de Leidsche
Rijn heeft archeologisch onderzoek plaats-
gevonden en zal onderzoek plaatsvinden. Op
dit moment wordt door archeologen van de
Gemeente Utrecht gewerkt aan een groot
project, waarbij onder andere het visualise-
ren van historische plekken een belangrijke
rol zal gaan spelen.
De plaats waar het skelet gevonden is, zou
op een of andere wijze in de openbare ruim-
te aangeduid kunnen worden zodat dit dra-
matische verhaal voor altijd gemarkeerd
zal blijven.
-ocr page 83-
100
Bruiloft
In een gezin met veel kinderen is er na schooltijd altijd wel wat te doen,
wat betreft kleine karweitjes in en rond het huis.
Mijn oudste broer Jan en ik waren wel meestal de aangewezen per-
sonen om het echte mannenwerk te doen. Zo moesten van tijd tot tijd
de konijnen uitgemest, gras en hooi verzamelen voor deze beesten, en
ook in de tuin rond het huis en op de volkstuin was altijd werk genoeg.
We wisten dat Pa er trots op was dat hij al zulke flinke zonen had. Ook
als we wel eens iets verprutsten werd hij niet kwaad, maar vertelde ons
met een glimlach hoe wij het de volgende keer beter konden doen.
De mest van de konijnen ed. kippen werd steeds achter in de tuin op
een hoop gegooid, vormde dan in de loop van de tijd een behoorlijke
mestvaalt, wij noemden dit de volt. Deze "volt" moest om de zoveel tijd
met de kruiwagen naar het land (de volkstuin) worden gebracht.
Het was een heel karwei, en ik lees hier in mijn dagdoek: "we hebben
de hele week messen gekrooien".
Eens kwamen wij op het idee om het eens wat sneller te doen, we
hadden de kruiwagen goed volgeschept en bonden hem achter de
fiets. Jan zou fietsen en ik liep er achter om alles een beetje in even-
wicht te houden.
Jan was nog maar net opgestapt toen bij de hoek van de Meerndijk
de hele boel kantelde, met als gevolg; de mest over de straat, de fiets
en kruiwagen enigszins verwrongen. Jan een beschadigd scheenbeen
en ik kreeg op mijn donder omdat ik de boel niet goed in evenwicht had
gehouden.
We besloten om maar niks aan Pa te vertellen, we wisten zelf wel hoe
wij het in het vervolg niet moesten doen.
Een ander werk was het leegmaken van de gierput. Achter de schuur
hadden wij een w.c. nou ja, zo noemden wij dat toen nog niet, het stelde
ook niet zoveel voor; een plank met een gat erin en een deksel er op.
Wij noemden het de plee, de poepdoos of nummer honderd, of ook
wel eens (heel plat gezegd) het schijthuis.
De behoefte van het hele gezin verdween hier in een niet al te grote
put, en die moest heel wat keren per jaar geleegd worden. Wij hadden
wel geleerd dat als je in sommige dingen gaat roeren het enorm kan
gaan stinken.
Dit werk werd dan ook altijd door mijn vader gedaan, maar op een
dag vond hij ons wel groot genoeg om aan dit werk een kleine bijdra-
ge te leveren.
We moesten na schooltijd bij wagenmaker Verweij de gierkar gaan
huren, dit was een grote vierkante houten kar, de grote houten bak
had een behoorlijke inhoud, er zat een groot deksel op waardoor je
met een gierpuls (dit is een lange steel met daaraan een bak in de
vorm van een emmer).
Hiermee kon je de put leeg en de gierkar vol
scheppen.
We schepten de kar behoorlijk vol, en kre-
gen van de buren al de opmerking: "Zo zijn
jullie aan het bruiloft vieren?" Dit was een
echte Meernse uitdrukking als je aan het gie-
ren was.
De kar was vol, en we namen het besluit
om Pa maar eens te verrassen en de kar
weg te brengen en leeg te maken op het
land. Voor het leegmaken van de kar zat aan
de achterkant een grote kraan. Het was
moeilijk om de kar aan het rollen te krijgen
maar toen hij eenmaal reed ging het steeds
lichter.
Bij het land aangekomen reed hij ontzet-
tend licht, Jan zei: "We raken er aan
gewend".
Toen we hem leeg wilden laten lopen,
zagen we tot onze schrik dat de kraan niet
helemaal dicht stond. De volgende dag
waren vader en moeder niet thuis, een oom
en tante waren zoveel jaar getrouwd.
Toen de olieboer kwam en vroeg; "Zijn je
vader en moeder niet thuis", zeiden wij,
"Nee, die zijn aan het bruiloft vieren".
"Dat dacht ik al" zei hij, "Je kan het heel
De Meern zien en ruiken".
De Meern, december 2001 ,
Theo van den Berg              /
Illustratie;
Barbara Gravendeel