-ocr page 1-
1
Van de voorzitter
Ooit hebben monniken in de tuinen van hun
kloosters geleerd hoe zij groenten, fruit en
bloemen konden telen. Al in de late Middel-
eeuwen keken warmoezeniers hen de kunst en
kunde af. Zij vestigden zich rond de steden en
verzorgden de groeiende bevolking met verse
producten. Zo ook in het Utrechtse. Zo'n 100
jaar terug werden de "hoveniers" zoals ze hier
werden genoemd, door de uitbreiding van de
stad verdreven naar onze dorpen. Thans her-
haalt zich de geschiedenis. In Leidsche Rijn zal geen plaats meer zijn voor
de tuinbouw, een sector die zo lang aan velen een dikwijls heel goed, maar
soms ook slechts dun belegde boterham heeft geboden.
Zal daar straks nog iets van terug te vinden zijn? De Historische Vereniging
is van mening dat hier een unieke kans wordt geboden om de nieuwe stad
en het centrale park een heel eigen gezicht en karakter te geven. Zij heeft
samen met USINE, de organisatie die zich inzet voor behoud van industrieel
erfgoed, al in 1999 het initiatief genomen om te inventariseren wat er aan
cultuurhistorisch belangrijke tuinbouw objecten in ons gebied nog aanwezig
is en waar we zuinig op moeten zijn. Daarbij is dankbaar gebruik gemaakt
van een lijst die Marco de Groot al had samengesteld en ook van adviezen
en waardering door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Onder de titel
"Leidsche R;jn, straks meer dan een herinnering?", is de studie aangeboden
aan de besturen van de (toen nog) twee betrokken gemeenten.
We kunnen nu constateren dat onder meer dit initiatief succes begint af te
werpen. Aan de Johanniterweg wordt gewerkt aan een centrum waarin o.m.
schoorstenen, kassen en een uniek waterreservoir een opvallende plaats
zullen innemen. In het Belvedère-project "Leidsche Rijn bouwt een kathe-
draal", neemt de intergratie van tuinbouw objecten in stad en park een
belangrijke plaats in. Onze vereniging heeft daaraan uiteraard van harte
haar medewerking toegezegd. In De Brug heeft u er al iets over kunnen
lezen. Er wordt gewerkt aan verschillende zaken: a) we willen mensen die
het allemaal hebben meegemaakt vragen hun verhaal te vertellen en, voor-
zover daar mogelijkheden zijn, dit ook op film vast leggen, b) een boek
werkje
samen te stellen met oude foto's en korte verhalen over de
geschiedenis, c) een inventarisatie van wat er nog aan waardevolle zaken
beschikbaar is. We roepen al onze leden op eens na te gaan wat er nog
aanwezig is aan foto's, gebruiksvoorwerpen, gereedschappen, enz.en ons
dat te melden; het gaat met name om zaken die ooit in een bezoekers
centrum, museum of andere openbare ruimte kunnen worden opgenomen.
Van harte roepen we onze leden op eens bij zichzelf of de buren te rade te
gaan of zij hieraan kunnen bijdragen. We wachten uw reactie met belang-
stelling af!
P.K. Schenk
Inhoud                                                       biz.
Van de voorzitter                                                                    1
Verenigingsberichten                                                             2
De gemeentebesturen van Vleuten en Haarzuilens      4
Kennisdagen inspireren dichters                                      11
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (13)        12
Armeniërs tussen Hitler en Stalin                                   16
De Transformatie (11)                                                           20
Schatkamer Leidsche Rijn (4)                                            21
De kleine man                                                                        25
'' Ml!J/^t'^ HISTORISCHE VERENIGING
"j|^ 1 l^VL£UTEN-OE MEERN-HAAJIZUILENS
WTTT
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
22e jaargang no. 1, maart 2002
De vereniging is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
website:www. histvervdmh.nl
Dagelijks bestuur
Dr. Ir. P.K. Schenk / voorzitter
Telefoon 030 - 6774915
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum) ,
Dorpsstraat 1
030 - 6774222
De Meern Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
€ 16.00 per jaar , per post € 6.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
€ 5.00 leden / € 6.00 niet-leden
Bankrelaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H.de Heus
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern '
Telefoon 030 - 6662992
Ontwerp omslag              '••
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern
-ocr page 2-
Veren igingsberichten
Op 13 oktober werd voor leden een speciale
rondleiding georganiseerd in de Hamtoren.
Ook dit jaar is de archeologische werkgroep
Oude Rijn, gevormd door leden van onze
vereniging en de Archeologische Werkge-
meenschap Nederland, actief bezig geweest.
Een belangrijke activiteit was de voortzetting
van het onderzoek naar de resten van de
omgrachte hofstede in de Themater polder. Op
30 augustus en 1 september werd door de
acheologische werkgroep een open dag
gehouden van de opgraving in Themaat, het
aantal bezoekers bedroeg 150 personen.
Tijdens de Rode Kruis bustocht voor de
bejaarden van Vleuten-De Meern door de
omgeving fungeerden de heren Van Essen en
Kits Nieuwenkamp als gids.
Bij voortduring is het bestuur allert geweest
op de bescherming van monumenten in de
ontwikkeling van de uitbreidingsplannen in het
gebied van de voormalige gemeente Vleuten-De
Meern. In dit verband werden aan de gemeente
Utrecht en de Provincie brieven geschreven over
de in ontwikkeling zijnde plannen met betrekking
tot de Johanniterweg, het Appellaantje en het
Groengebied Utrecht-West, met name het
gebied rond Joostenlaan - Haarpad.
Aan het eind van dit verslag wil het bestuur
een woord van dank uitspreken aan allen die
zich dit jaar weer op enigerlei wijze voor de
vereniging ingezet hebben.
UITNODIGING ALGEMENE
LEDENVERGADERING
Hiermee nodigen wij de leden uit voor de
algemene vergadering van de vereniging, die
gehouden zal worden op dinsdag 23 april 2002
in het Parochiecentrum Kerkestein, Past.
Ohllaan 34a in Vleuten (achter de RK kerk).
Aanvang 19.30 uur.
Agenda
1.  Opening.
2.  Notulen van de vorige vergadering.
3.  Jaarverslag 2001.
4.  Rekening over 2001:
a.  Verslag van de controlecommissie;
b.  Goedkeuring rekening en balans.
5.  Benoeming nieuwe controlecommissie.
6.  Vaststelling begroting 2003 en contributie
voor 2003.
7.  (Her)benoeming bestuursleden.
8.  Rondvraag en sluiting.
Het bestuur,
PK.Schenk, voorzitter
F.C.G.M.Besouw, secretaris.
In memoriam W.H.Denekamp
Op 13 januari j.l. is in het verpleegtehuis Heremalerhof in Harmeien in de
leeftijd van 82 jaar overleden de heer Wim Denekamp. Vanaf de oprichting
van onze vereniging in mei 1981 tot zijn aftreden in april 1988 is hij sec-
retaris van de vereniging geweest.
Wij zijn Wim Denekamp dankbaar voor al het werk dat hij in die jaren met
veel enthousiasme gedaan heeft.
Wij betuigen onze deelneming aan zijn vrouw en kinderen met dit verlies.
JAARVERSLAG OVER 2001
Hierbij geven wij u een verkorte versie van het jaarverslag van de vereniging.
Het ledental is in het verenigingsjaar nagenoeg gelijk gebleven en bedraagt
rond de 820 leden. Continu streeft het bestuur ernaar om de vereniging
onder de aandacht te brengen van de nieuwe inwoners.
Op 24 april werd een algemene vergadering gehouden, waar de heer J.W.
Schoonderwoerd werd herbenoemd en de heer R.W. Pouw benoemd.
Mevrouw P.J. de Rooij-Goes en de heren A.J. van Zoeren, J.F.K. Kits
Nieuwenkamp en A.W. Koot hebben hun bestuursfunctie neergelegd. De
heer A.J. van Zoeren is benoemd tot Erelid. De contributie werd i.v.m. de
overgang naar de Euro vastgesteld op € 16,- per jaar.
In de vergadering van 14 mei werd de heer T.J.P. van Dijk aangewezen
als plv. voorzitter, de heer R.W. Pouw als penningmeester en de heer P.G.
de Rooij als plv. penningmeester.
Het bestuur vergaderde dit jaar 10 keer. Op de donderdagavonden wer-
den de gebruikelijke contactavonden van het bestuur gehouden.
Het beleid was ook dit jaar weer gericht op uitbreiding van het documen-
tatiebezit van de vereniging en het toegankelijk maken hiervan om de leden
en andere belangstellenden zoveel mogelijk informatie over de geschiede-
nis van de voormalige gemeente en haar inwoners te kunnen geven.
Gedurende het gehele jaar werd door een aantal vrijwillige medewerkers op
maandag - en dinsdagmiddag en donderdagavond gewerkt aan het orde-
nen, registreren en toegankelijk maken van onze documentatieverzamelin-
gen. Zowel de documentatie- verzamelingen als de bibliotheek en het
fotoarchief werden dit jaar verder uitgebreid. Rond de 107 personen bracht-
en dit jaar een bezoek aan het documentatiecentrum. De internet-site werd
dit jaar door 429 belangstellenden bezocht. Op 20 april werd de bundel
"Van de brug af gezien, deel 2", geschreven door T. van den Berg gepre-
senteerd en werd het eerste exemplaar overhandigd aan de burgemeester
van Utrecht mevrouw Mr. A.H.Brouwer-Korf.
Ter gelegenheid van koniginnedag op 30 april werd in de broederschaps-
huisjes weer open dag gehouden en werd daar en in de Torenpleinkerk een
expositie ingericht met werken van bekende lokale kunstenaars.
Dit jaar konden weer 4 nummers van ons tijdschrift gerealiseerd worden met
in totaal 100 pagina's tekst. Er werden 23 artikelen geplaatst van 11 auteurs.
In de loop van het jaar werd zesmaal een lezing over de geschiedenis van
de gemeente gegeven en werden voor 3 groepen belangstellenden rondlei-
dingen in het kabinet verzorgd. Voor de vereniging Oud-Utrecht werd een
inleiding verzorgd over de activiteiten van onze vereniging.
Dit jaar werd door de Torenpleinschool gebruik gemaakt van het project ten
behoeve van het omgevings-onderwijs op de basisscholen over de
geschiedenis van de Romeinen en brachten 33 leerlingen aansluitend een
bezoek aan het Kabinet.
Op 3 dinsdagavonden in oktober werd een cursus "Genealogie voor
beginners" gegeven, waaraan 10 personen deelnamen.
Op 22 september werd een excursie voor leden georganiseerd naar Xanten.
-ocr page 3-
ven over "De opkomst en ondergang van de
glastuinbouw in Vleuten- De Meern". De
Historische Vereniging wil met dit boek ertoe
bijdragen, dat een eeuw (glas)tuinbouw in
Vleuten-De Meern niet vergeten wordt!
Toelichting
Agendapunten 3, 4, en 6: de hier bedoelde stukken liggen voor leden ter
inzage op dinsdag 16 april en maandag 22 april van 14.00 - 17.00 uur en
op donderdag 18 april van 19.30 - 22.00 uur in de Broederschapshuisjes,
Dorpsstraat 1 in Vleuten.
Agendapunt 7: volgens het rooster van aftreden zijn dit jaar de heren T.J.P.
van Dijk, P.G. de Rooij en F.C.G.M. Besouw aan de beurt om af te treden.
Deze bestuursleden zijn herkiesbaar en worden door het bestuur candidaat
gesteld. Daarnaast wordt door het bestuur mevrouw M.M.A. Staal-Spekman
te Haarzuilens candidaat gesteld. Door ten minste tien leden kunnen ook
candidaten worden voorgedragen. Deze voordracht dient uiterlijk drie dagen
voor de vergadering bij de secretaris te worden ingediend.
Lezing
Aansluitend aan de leden vergadering is er om 20.00 uur een bijeenkomst
waar een lezing met diapresentatie gegeven zal worden door de archeolo-
gen Erik Graafstal en Herre Wynia over de archeologische ontwikkelingen in
ons gebied. Naast leden zijn ook andere belangstellenden hierbij welkom,
de toegang is gratis.
Contributiebetaling
Veel leden hebben gevolg gegeven aan ons verzoek de contributie voor 1
februari te voldoen. Een aantal deed dit nog in februari, echter een klein aan-
tal heeft dat tot nu toe nog niet voldaan. Wij verzoeken deze leden nogmaals
de contributie nu per omgaande te voldoen. Ter herinnering is nog een 2e
acceptgiro bijgevoegd.
Expositie
Zoals gebruikelijk zullen wij op Koninginnedag open huis houden in de
Broederschapshuisjes. Dit jaar met een expositie van het openbaar vervoer
in Vleuten, o.a. de KABO (fa. de Haas).
Excursie naar Anholt
Het bestuur heeft op 14 september a.s. een excursie naar het kasteel Anholt
gepland. Nadere gegevens worden in het volgende tijdschrift bekend gemaakt.
Geschiedenisboek uitverkocht
Het boek "Vleuten-De Meern, geschiedenis en historische bebouwing", dat in
1994 werd uitgegeven is door velen bij de vereninging gekocht. Helaas is
onze voorraad nu op en kunnen wij geintresseerden niet meer van dienst zijn.
Mochten er leden zijn die het boek bezitten maar er geen prijs meer opstellen
dan verzoeken wij hen contact op te nemen om het aan de vereninging terug
te verkopen, zodat wij er iemand anders een plezier mee kunnen doen.
Oproep aan de tuinders van Vleuten-De Meern
De Historische Vereniging wil een fotoboek gaan samenstellen over
honderd jaar glastuinbouw. Daarom doet de vereniging een oproep aan
de (voormalige) tuinders van Vleuten-De Meern om familiefoto's en/of
foto's van hun tuinderijen en kassen tijdelijk af te staan. Vooral foto's
van voor 1945 zijn welkom.
Bij iedere foto in het boek hoort natuurlijk een verhaal. Daar komt te
staan waar de tuinderij lag, wat de afmetingen waren en wie de eige-
naar was. Verder wordt vermeld wat er geteeld werd en wat voor kas-
sen er stonden en hoe groot die waren. Uiteraard wil de lezer ook
weten wie er op de foto staan en wanneer de foto genomen werd.
De werkgroep die het boek gaat samenstellen bestaat uit H.E.J. van
Essen, J.F.K. Kits Nieuwenkamp, P.K. Schenk (voorzitter van de
Historische Vereniging en Diny van der Leest. Zij heeft vorig jaar ter
afronding van haar studie geschiedenis een doctoraalscriptie geschre-
Druivenkassen
Niet alleen de oude maar ook de nieuwe
bewoners van Leidsche Rijn zijn waarschijn-
lijk geïnteresseerd in de geschiedenis van de
streek waar zij nu wonen, veronderstelt de
Historische Vereniging.
Vleuten bezat goede tuingrond op de
stroomruggen van de Oude Rijn. Dat werd de
oorzaak dat "De Westlandsche Tuin", met de
eerste druivenkassen, aan het begin van de
twintigste eeuw bij t'Zand en de
Utrechtseweg werd gevestigd. De jonge
westlander Benjamin Boers werd hier
bedrijfsleider. Hij werd later de voortrekker
voor de tuinbouw in Vleuten De Meern. Rond
1920 moesten de Utrechtse warmoezeniers
wijken voor de grootschalige stadsuitbreidin-
gen van Utrecht. Enkele families kwamen
naar Vleuten en ook Westlanders trokken
hierheen. Tot 1930 was hier een ware haus-
se in de tuinbouw. Grote kascomplexen wer-
den aangelegd, met ketelhuizen en schoor-
stenen en met de specifieke tuinderswonin-
gen. De crisis na 1930 was ook voor de tuin-
bouw een moeilijke periode. Na de crisis ging
het weer beter zodat Vleuten kon uitgroeien tot
het derde tuinbouwcentrum van Nederland. Wel
zijn er enkele dieptepunten geweest in de jaren
zeventig en tijdens de oliecrisis. Het tuinbouw-
centrum van Vleuten met de Utrechtse Groente-
en Fruitveiling dichtbij, had een Proeftuin, een
Tuinbouwschool en een Bloemenveiling. Verder
waren er vele toeleveringsbedrijven. Eind vori-
ge eeuw moest ook dit tuinbouwgebied ook
weer wijken voor de uitbreiding van de stad
Utrecht. Maar wie bekommert zich om de nog
niet gesloopte kassen en de enkele overgeble-
ven schoorstenen in het voormalige tuinbouw-
gebied? Zal monumentenzorg dat gaan doen?
Over een Romeins schip of een Romeinse weg
is geen discussie, dat is archeologisch heel
bijzonder. Maar waarom zijn sommige oude
kassen en schoorstenen geen monumenten?
De Historische Vereniging houdt zich met
deze en andere vragen bezig. Wie wil mee-
helpen aan het levend houden van de vroegere
glastuinbouw kan contact opnemen met de
Historische Vereniging aan de Dorpsstraat 1,
3451 BH Vleuten. Tel. 030-6774222 (men kan
de foto's ook persoonlijk brengen op donder-
dag avond). Ook kunt u contact opnemen met
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, tel. 030-6772112, e-
mail: jfk.kn@Planet.nl en met D. van der Leest,
tel. 030-6661942, e-mail: jsvdleest@ncrv.nl.
-ocr page 4-
door D. Van der Leest-Brand
DE SAMENSTELLING VAN HET GEMEENTEBESTUUR TUSSEN 1850 1870
De gemeentebesturen van Vleuten en Haarzuilens (1)
De laatste decennia is op verschillende plaatsen in Nederland onderzoek gedaan naar de bestuurlijke elite. Utrecht
is daarbij sterk achtergebleven. Behalve in het 19de eeuwse Woerden is geen enkele plaats onderwerp van een der-
gelijk onderzoek geweest. Gezien de eigen positie van de provincie kan onderzoek tot veel meer inzicht leiden. Dit
zou zich niet moeten beperken tot de grote steden en tot een beperkte periode. Het thema zou in een aantal plaat-
sen, geografisch verdeeld over de provincie, over een langere periode, moeten worden aangepakt. Het leent zich
bij uitstek voor een samenwerking tussen professionals en locale amateurhistorici.
De Stichting Stichtse Geschiedenis en de hoogleraar Utrechtstudies, Prof. Dr. P.D. 't Hart, hebben het initiatief
genomen tot een dergelijk onderzoek. Wie waren raadslid, wat was hun beroep, op welke leeftijd waren zij politiek
actief, op welke bestuurlijke deelgebieden richtten zij vooral hun aandacht, waren zij rijk, bestonden er machts-
blokken, kwamen veel raadsleden uit dezelfde families, wat was hun politieke en maatschappelijke "draagvlak"?
Deze en vele andere onderwerpen maken deel uit van de onderzoeksopdracht. De initiatiefnemers hebben de
Historische Verenining gevraagd hieraan deel te nemen. Inmiddels is een team van vijf mensen begonnen aan de
uitvoering: de heren J.F.K. Kits Nieuwenkamp en F. Scheepers en de dames Veronique Voorn, Margreet Staal en
Marouscha Brits.
Eerder al maakte ons lid, mevrouw D. van der Leest-Brand een beschouwing over dit onderwerp.
Inleiding
Deze beschouwing gaat over de "elite" van Vleuten en Haarzuilens van
1850 tot 1870. Door de nieuwe kieswet van 1850 en de gemeentewet
van 1851 veranderde het bestuur van plattelandsgenneenten ingrij-
pend. Vóór 1851 werden de gemeenteraadsleden door de Provinciale
Staten benoemd en na 1851 werden zij via het indirecte censuskies-
recht gekozen.
Vleuten en Haarzuilens waren zelfstandige aan elkaar grenzende plat-
telandsgemeenten. Pas in 1954 werden Vleuten en Haarzuilens samen-
gevoegd met Veldhuizen en Oudenrijn tot de gemeente Vleuten-De
Meern. Het tijdperk van 1850-1870 is maar een heel klein stukje in de
ontwikkeling van het gemeentebestuur van Vleuten en het gemeente-
bestuur van Haarzuilens. Het is niet los te zien van de tijd er voor en
de tijd er na. Het gewest Utrecht omvatte aan het einde van de acht-
tiende eeuw vijf steden en honderd veertig gerechten. Vleuten, Ouden-
rijn, Veldhuizen en Haarzuilens zijn gegroeid uit een dozijn kleine
gerechten die samengevoegd werden tijdens de Bataafse Republiek
(1795-1806). Aan het oude regerings- en bestuurssysteem kwam toen
een einde. De Bataafse Republiek bracht het principe van de volkssoe-
vereiniteit binnen ons staatsbestel en er kwam een centrale regering in
Den Haag.
Met de stichting van het koninkrijk der Nederlanden in 1815 bleef de
regering in Den Haag en kwam de macht bij de koning en zijn ministers
te liggen. Er kwam tevens een nieuwe indeling van gemeenten op het
platteland: de samenvoegingen uit de Bataafse-Franse tijd werden gro-
tendeels ongedaan gemaakt. In 1825 kwam er een nieuw regelement
voor het besturen van de plattelandsgemeenten in de provincie
Utrecht. De regering streefde naar meer gelijkvormigheid van deze
bestuursreglementen tussen steden en plattelandsgemeenten en
tevens naar meer regeringsinvloed. Vóór 1848 bestond een indirect
kiesstelsel. Op het platteland dienden de stemgerechtigden minimaal
twaalf namen op hun stembiljet in te vullen, hieruit werd een kiescolle-
ge gekozen, die twaalf vertegenwoordigers in de Provinciale Staten
konden aanwijzen. Op het platteland werd de gemeenteraad benoemd
door de Provinciale Staten. Een dorpsbestuur telde zeven raadsleden
en een burgemeester. De burgemeester kon tevens de functie van
secretaris vervullen. De steden mochten wel hun eigen kiescollege voor
de raad benoemen. Er was dus helemaal geen gelijkvormigheid '.
In de provincie Utrecht, zonder de steden,
hadden er voor het platteland slechts ca.
1350 personen kiesrecht. Via bovengenoem-
de indirecte verkiezingen brachten zij 12
leden in de Provinciale Staten, nog eens 12
leden werden gekozen door de steden en de
resterende 12 leden werden door de 30 a 40
adellijke heren van de Ridderschap gekozen '.
Het jaar 1848 bracht in Nederland geen
echte revolutie maar wel een ingrijpende
grondwetswijziging. Bij de uitwerking van de
nieuwe grondwet kwamen in 1840 de kies-
wet en in de 1851 de gemeentewet tot
stand. Aan de lokale besturen werden nu
veel meer uitvoerende taken gegeven, die
voorheen bij de centrale overheid lagen. De
stemgerechtigde inwoners kozen nu direct
de gemeenteraden, de Provinciale Staten en
de Tweede Kamer. Onder de stemgerechtig-
den moest nog wel verstaan worden: man-
nen boven de 23 jaar, die een bepaalde som
aan grond-, personele- of patentbelasting
bestaaiden. Om kiezer of gekozene te zijn
moest men een groot stuk grond bezitten, of
een groot huis bewonen of een welvarend
bedrijf hebben. De census (som geld die
men in de belasting moet betalen om kies-
recht te bezitten) om te stemmen voor de
gemeenteraadsverkiezingen in Vleuten en
Haarzuilens was fl. 12,- en om gekozen te
worden fl. 150,-. De ruim 137.000 kiesge-
rechtigden voor de Nederlandse gemeente-
raden van 1851 vormden ruim 4,5% van de
totale bevolking. Dat aantal was aanmerke-
lijk hoger dan voor 1848 \
In Vleuten mochten 60 van de 1120 inwo-
ners kiezen (5%).
-ocr page 5-
Kiezers 2de Kamer Vleuten 1848
H.T. Abels van Waverveen
Maarssen
J. Nieuwenhuis
Vleuten
G.J.H, van BIjlevelt
Vleuten
Johannes Oostrom
Vleuten
S.P.W.H. van Bijlevelt
Vleuten
e/v D. NIekerk
H.P.M, van Bijlevelt
Vleuten
F.H. Pauw
Vleuten
Bastiaan Blok
Vleuten
Anthonie Peek
Vleuten
G.A. van Dorsten
Vleuten
J. Plomp
Zullen
J. van der Louw
Vleuten
e/v G. Niekerk
C.W. van Riet
H.A. SInkel
Vleuten
Maarssen
B. Lenssinck
Vleuten
Cornelis Stolwijk
Vleuten
CA. Moot
Vleuten
e/v CA. Holiaar
J.G. van Nes
Zuilen
Johannes van NIekerk
Vleuten
De vraag rijst, in hoeverre deze nieuwe kies-
wet een verschuiving in de plaatselijke
gemeenteraden te zien gaf. Werden daar nu
andere personen in gekozen dan vóór 1851?
Was er verandering of continuïteit in de
gemeenteraden van Vleuten en Haarzuilens
van 1850-1870? H. van Dijk " stelt de vraag
of er in de negentiende eeuw sprake is
geweest van een continuïteit van het vroege-
re patriciaat in de stedelijke raden en tevens
op welke wijze de stedelijke regeringen met
de verschuiving van de macht naar het
Haagse regeringscentrum rekening moesten
houden. In zijn onderzoek toont hij aan dat in
Rotterdam de verschuiving van de regerende
elite naar de regering in Den Haag al rond
1800 begon en er weinig na 1848 verander-
de. Voor Utrecht lag dat weer anders.
Deze beschouwing gaat over de overgang
van de benoemde gemeenteraad naar de
rechtstreeks gekozen gemeenteraden van
Vleuten en Haarzuilens van 1851 tot 1870.
Veel gegevens in deze studie zijn verza-
meld uit het archief van Vleuten en van
Haarzuilens, zoals de agenda van
Burgemeester en Wethouders van
Haarzuilens en van Vleuten van 1850 tot
1873 en de gemeenteraadsstukken, over de
Vleuten +/- 1795
Kiezerslijst 2de kamer en gemeenteraad Vleuten 1852
Functie
Naam
Geboren
Grondbel.
Persbel.
Patentbel.
Totaalbel.
Burgemeester
G.J.H. van Bijlevelt
Vleuten 1809
348,65
55,87
1,15
405,67
J. Nieuwenhuis
Alkmaar 1778
221,305
221,305
H.P.M, van Bijlevelt
Vleuten 1819
103,03
22,885
4,32
130,235
B. Blok
Linschoten 1824
65,98
46,595
122,575
A. Peek
Utrecht 1809
75,20
28,00
103,20
Wethouder
S.P.W.H. V. Bijlevelt
Vleuten 1816
99,53
1,15
100,68
J. van Niekerk
Vleuten 1796
64,94
25,285
90,225
C.W. van Riet
Vleuten 1799
54,53
22,08
76,61
Lid
B. Lenssinck
Harmeien 1807
50,54
24,445
74,985
Lid
G.A. van Dorsten
Utrecht 1790
47,05
16,595
8,315
71,06
CA. Moot
Utrecht 1783
24,06
45,745
69,805
P. van der Werf
Oudenrijn 1798
50,595
8,74
59,335
J.J. Ie Brun
Naarden 1804
3,72
43,535
11,52
58,775
P.G.J. van Bijlevelt
Vleuten 1809
29,95
21,76
51,75
M. van Dijk
Vleuten 1809
31,49
18,56
50,05
A. Verkerk
Vleuten 1782
21,65
10,775
13,44
45,865
J.B. Ligterink
Vleuten 1812
8,08
20,45
14,08
42,61
J.P. Briet
Amsterdam 1812
40,38
40,38
Wethouder
J. van Dijk
Vleuten 1805
8,63
19,49
12,03
40,15
J. Schevikhoven
Vleuten 1776
33,50
6,50
40,00
J. Kok
Haarzuilens 1807
39,91
19,91
J.C. Neile
Vleuten 1807
19,45
9,17
11,135
39,755
J.H. Ligterink
V leuten 1787
16,27
14,45
5,50
36,22
E. van Dijk
Vleuten 1813
6,64
22,87
5,375
34,885
C. Stolwijk
Zwammerdam
32,57
32,57
1816
Lid
J. Oostrom
Vleuten 1798
32,065
32,065
-ocr page 6-
Functie
Naam
Geboren
Grondbel.
Persbel.
Patentbel.
Totaalbel.
J. van der Louw
Vleuten 1806
11,32
20,21
31,53
C. Werldioven
Schalkwijk 1822
8,66
18,27
4,22
31,15
K.M. Kraamwinkei
Utrecht 1812
30,25
30,25
0. de Groot
Hagestein 1798
18,92
11,30
30,22
G. Sclieviidioven
Vleuten 1787
30,025
30,025
L. Lieswijn
Harmeien 1807
5,63
23,52
29,15
H. Overzee
Olkwrik 1771
4,40
23,16
1,28
28,84
W. van Hengstum
Vleuten 1785
9,69
16,22
2,81
28,72
Lid
J.J. Rentinci(
Vleuten 1802
27,685
27,685
D. Niei(eri(
Vleuten 1795
27,55
27,55
A. de Heus
Vleuten 1797
16,03
11,26
27,29
B. Verwelj
Tuil & 't Waal 1816
27,12
27,12
T. de Goeij
Schonauwen 1821
26,55
26,55
J. Boers
Bodegraven 1788
6,93
17,665
1,285
25,88
C. Peeic
Vleuten 1802
25,10
25,10
P. van den Ingli
Woerden 1803
5,60
10,75
7,04
23,39
Lid
P.E. van de Grift
Driebergen 1816
23,37
23,37
G. van Stam
Harmeien 1798
23,31
23,31
G. van Rooijen
Jutphaas 1793
23,25
23,25
G. van Nes
Oudenrijn 1806
22,63
22,63
T. Davelaar
Zeist 1817
22,46
22,46
J. de GoeiJ
Houten 1793
21,93
21,93
F. Osicam
Lopik 1799
21,815
21,815
C. Peek
Vleuten 1777
21,025
21,025
L. van Bommel
Vleuten 1802
0,86
13,775
4,22
18,855
D. van de Grift
Doorn 1785
17,28
17,28
C. Vermeulen
Oudenrijn 1805
16,105
16,105
C. Trompert
Utrecht 1814
8,965
7,04
16,005
A.A. Klink
W. b. Duurst. 1797
1,31
9,695
4,995
16,00
G. Vendrig
Linschoten
15,025
15,025
1824
Jan Oostrom
Vleuten 1818
6,26
8,195
14,455
C. Truchel
Breda 1799
5,13
8,235
0,77
14,135
Arie van Santen
Vleuten 1807
12,65
12,65
A.A. Ligterink
Vleuten 1789
12,52
12,52
Vaim gerecht naar geivieente:
Vleuteim en Haarzuilens in de eer-
ste HELFT VAN DE NEGENTIENDE EEUW.
Voor 1795 bestond het plaatselijk bestuur
van het Utrechtse platteland uit dorpsge-
rechten met schepenbanken, die een zeer
beperkte bevoegdheid hadden. De
ambachtsheer van Vleuten en De Meern w/as
tot 1798 het Utrechtse kapittel van
Oudmunster. De heer van kasteel De Haar,
met het dorp en het bijbehorende grondge-
bied, was Van Zuyien van Nijevelt van De
Haar. Tijdens de Bataafse Republiek kwamen
er diverse nieuwe staatsindelingen en werd
het aantal gemeenten in Utrecht van 140
teruggebracht tot 69. Uit een twaalftal
gerechten (De Haar, Themaat, Themaat op
de Eng, De Hegge op Themaat, Vleuten,
Veldhuizen, Rosweide, Rijerscop Kreuningen,
Reijerscop Mierio, Galecop, Papendorp,
Oudenrijn en Heijkop) ontstonden de
gemeenten Harmeien, Haarzuilens, Vleuten,
Haarzuilens +/- 1795
samenstelling van de raad, de verkiezingen en benoemingen. Bij de
raadstukken van 1850 tot 1870 bevinden zich de belastinglijsten en
kiezerslijsten met extra gegevens.
-ocr page 7-
Veldhuizen en Oudenrijn'
Bij de staatsindeling van 1801 werden de
gerechten weer zelfstandig en konden zij
hun eigen huishouding besturen. Tijdens de
inlijving bij Frankrijk van 1811-1813 was de
katholieke bierbrouwer J.H.J. van Bijlevelt
maire van Vleuten en Haarzuilens. Na het
herstel van de onafhankelijkheid en het ont-
staan van het Koninkrijk der Nederlanden
werd in 1815 de provincie opnieuw in
gemeenten verdeeld. Schout van Vleuten en
Haarzuilens bleef genoemde J.H.J. van
Bijlevelt en in 1825 werd hij de eerste bur-
gemeester van Vleuten en Haarzuilens '. Na
de Bataafse omwenteling in 1795 was door
de stemgerechtigde dorpelingen een munici-
paliteit gekozen voor de zittingstijd van één
jaar. Om verwarring en onzekerheid te voor-
komen werden in 1796 voor de benoemin-
gen van ambtenaren voorschriften gegeven,
waarbij het plattelandsbestuur weer van
bovenaf werd geregeld door de provinciale
overheid. Tevens werden de heerlijke rech-
ten afgeschaft, zonder vergoeding. De
schouten, gadermeesters, secretarissen
werden evenals vóór de revolutie tot weder-
opzegging benoemd door de provincie '.
De gemeentegrenzen bleven vanaf 1815
onveranderd en ook de bebouwing bleef tot
1870 in de dorpen Vleuten en Haarzuilens
nagenoeg gelijk. Op de kadastrale minuut-
kaarten van Vleuten, De Meern en
Haarzuilens uit 1832, is in vergelijking met
latere kaarten te zien dat er nauwelijks enige
uitbreiding was '".
De glorietijd van de kastelen en grote
B I Z>
VOOR nE ZIEt YAS ZALIPEH
HeiiricDs Taii BljleTelt,
Sureerin0esb«r -ran Vleuten.
Vttnim Tia 4e ü. D. SicriaHlta dn dtnNila, ortrinJ
hij I* Vkiiin ilti ! Ipril l<>76, ii in taittitm
rta 58 jvu mi S amm^h , ^gN>n tho S tpril
WttVt, want gij weet noch dtc dag noch
bet nor.                                      Matth. XX7 - 13.
Hij wu cenroadip en regtachkpCD. Werkuam
ca met zorgoo lictft bij lijne dagen dourgebra|;t,
V^jlg. Tob; I.
Ome Vndcr. . ,            Weei gegroet. . .
H- X. I*.
Kiezerslijst gemeenteraad Vleuten 1860
Bron: gemeente-archief Vleuten, gemeenteraadstukken
1860 en 1872 van Vleuten
Naam
Geboren
Grondbel.
Persbel.
Patentbel.
Totaalbel.
G.J.H, van Bijlevelt
Vleuten 1811
280,44
54,98
4,22
359,64
Johannes Oostrum
Vleuten 1798
191,48
46,85
238,33
J.M.J. Scheurleer
's Hage 1826
27,69
160,80
188,49
S.P.W.H. van Bijlevelt
Utrecht 1816
181,73
1,15
182,88
C.W. van Riet
Vleuten 1799
116,34
33,74
150,08
B. Lenssinck
Harmeien 1807
103,50
34,56
138,06
H.G.T. Meertens
Demerary 1791
135,67
135,67
B. Blok
Linschoten 1824
74,78
50,59
125,37
G. Oostrum
Schalkwijk 1824
74,87
44,55
122,32
C. Stolwijk
Zwammerdam 1816
49,84
47,85
5,76
103,45
J. Andriessen
Hilversum 1810
85,57
85,57
J.J. Le Brun
Naarden 1814
16,13
53,76
11,51
81,40
A. Verkerk
Vleuten 1782
21,40
20,37
12,67
54,44
M. van Dijk
Vleuten 1809
43,19
11,13
54,32
C. van Schalk
Vleuten 1815
54,23
54,23
J.P. Briel
Amsterdam 1812
46,51
46,51
P.G.J. van Bijlevelt
Vleuten 1809
12,00
33,55
45,55
C.M.F. Wlardi-Beckman
Amsterdam
1831
45,23
45,23
J. van Dijk
Vleuten 1805
8,45
23,95
12,03
44,43
J. van der Louw
Vleuten 1806
4,19
34,20
2,18
41,10
B. Verweij
Tuil en 't Waal 1816
40,14
40,14
J. Kok
Haarzuilens 1807
39,45
39,45
J. Freljers
Vleuten 1831
38,06
38,06
G. Balvert
Zegveld 1817
12,12
17,37
8,45
37,94
J.J. Rentink
Vleuten 1802
37,26
37,26
P.E. van de Grift
Driebergen 1816
37,11
37,11
J.C. Nellen
Vleuten 1807
19,15
9,17
7,04
35,36
E. van Dijk
Vleuten 1813
6,52
23,28
5,37
35,17
J. de Goei)
Houten 1793
34,71
34,71
H. van Rossum
Vianen 1811
32,93
32,93
G. Stam
Harmeien 1798
32,00
32,00
G. van Schevikhoven
Vleuten 1787
31,83
31,83
G. van Rooljen
Jutfaas 1793
29,66
29,66
J. Muis
Velzen 1807
12,07
13,70
3,73
29,50
P. Baalde
Bodegraven 1821
28,87
28,87
C. Trompert
Utrecht 1814
8,90
8,96
8,45
26,31
C. Werkhoven
Schalkwijk 1822
8,66
13,68
2,81
25,15
•i
h
Lii
-•sSn*^*
wn. T^---'"-
De Haar
boerderijen, die tot buitens waren omge-
bouwd, was in de negentiende eeuw voorbij.
De kastelen werden gesloopt en de grond
eromheen werd als landbouwgrond in
gebruik genomen. De Haar was sinds eeuw-
en in het bezit van de familie Van Zuyien van
Nijevelt van de Haar, die het in 1892 liet her-
bouwen door architect P.J.F. Cuypers.
Kasteel Den Ham werd in opdracht van de
eigenaar (door koop sinds 1857, de
Utrechtse wethouder W.J. Royaards) in 1870
grotendeels gesloopt, behalve de woontoren
-ocr page 8-
Naam
Geboren
Grondbel.
Persbel.
Patentbel.
Totaalbel.
H.van Hof
Meerkerk 1807
24,69
24,69
N. Baars
Schalkwijk 1799
24,29
24,29
W. V. Hengstum
Vleuten 1785
6,61
14,154
1,28
22,43
G. van Nes
Oudenrijn 1806
23,42
23,42
H. Barten
Lunteren 1817
21,62
21,62
T. Davelaar
Zeist 1817
19,86
19,86
L. van Bemmel
Vleuten 1802
4,49
12,37
2,81
19,67
Joh. Boers
Bodegraven 1788
6,67
11,27
1,28
19,22
L.S. Ligterink
Vleuten 1824
12,36
6,84
19,20
A. van Santen
Vleuten 1817
18,77
18,77
A. de Bree
Loosdrecht 1813
4,80
13,43
1,28
18,23
J. Oostrum
Vleuten 1818
7,25
9,13
16,38
J. v/d Meijden
Utrecht 1800
16,20
16,20
N.A. Klink
WijkbDuurst 1797
1,29
9.17
4,94
15,45
G. Baars
Vleuten 1821
9,69
5,63
15,32
R. van Grootveld
Maarssen 1830
14,37
14,37
P. van Gent
Bunnik 1829
8,95
5,37
14,32
D. v/d Lit
Harmeien 1821
10,65
2,81
13,46
C. Truchel
Breda 1799
5,15
7,25
0,77
13,17
G. van Soest
Maartensdijk 1827
4,14
6,09
2,81
13,04
P. van Zuilen
Breukelen 1830
1,65
10,22
0,77
12,64
G. Vendrig
Linschoten 1824
12,62
12,62
A. van Vliet
Vleuten 1786
12,37
12,37
C. v/d Sluis
Vleuten 1815
8,11
4,09
12,20
Den Ham
en de kelders. Ook het kasteel Den Engh met
boerderij en opstallen kwam in 1868 via een
openbare verkoping in bezit van W.J.
Royaards; het kasteel werd in 1896 afgebro-
ken. De overblijfselen van het kasteel
Bottenstein werden door Baron van
Utenhove in 1855 verkocht aan de Utrechtse
wethouder Jhr. W.E. Ram. Het Huis te
Vleuten met koetshuis liet Jan van TuyII van
Serooskerken in 1830 afbreken. Alleen de
boerderij bleef bestaan. De overige kastelen
waren voor de negentiende eeuw al ge
sloopt. Een enkele grote boerderij werd tot
buitenplaats omgebouwd met een grote tuin
of een park ".
Kiezers Prov. Staten en Gemeenteraad Vleuten in 1872
41 kiezers belasting boven fl. 24,- voor P.S. en 67 boven fl. 12,- voor G.R.
Functie
Naam
Geboren
Geb.Datum
Grondbel.
Pers.bel
Patentbel.
Totaalbel.
Burgemeester
Jhr. W.H. de Beaufort
Utrecht
17/03/1844
265,92
265,92
Jhr. J.C. Martens
Utrecht
19/12/1817
35,90
226,53
226,43
Wethouder
S.P.B.H. van Bijlevelt
Utrecht
19/01/1816
3,82
231,91
1.15
236,88
Lid
J. Oostrum
Vleuten
12/08/1805
189,04
4,17
229,21
W.H. Meertens
Vleuten
17/01/1836
134,85
63,60
198,45
J. Freijers
Vleuten
18/04/1832
112,20
38,83
151,03
G.W.H, van Bijlevelt
Vleuten
18/06/1846
102,91
21,12
124,03
G. Oostrum
Schalkwijk
15/02/1824
75,05
48,22
123,27
W.H.A. van Bijlevelt
Utrecht
22/11/1838
73,57
45,36
118,93
B. Blok
Linschoten
09/04/1824
64,13
50,50
114,63
P.G.J. van Bijlevelt
Vleuten
23/12/1809
71,67
32,35
104,02
G. de Rooij
Benschop
04/05/1830
78,23
15,12
93,35
A. Andriessen
Hilversum
17/03/1810
89,88
89,88
Wethouder
J. van Wijk
Vleuten
13/08/1805
40,06
32,35
10,75
83,16
J.J. Le Brun
Naarden
28/07/1804
14,26
56,45
11,52
82,23
J.K. V. Dorsten
Vleuten
13/03/1837
49,03
20,33
69,36
B. Verweij
Tuil en 't Waal
14/10/1817
25,27
39,69
64,96
M. van Dijk
Vleuten
22/11/1809
44,04
16,89
60,93
J.P Briet
Amsterdam
01/03/1812
58,08
58,08
G.H. Lensink
Vleuten
11/10/1836
21,03
33,96
54,99
H. Broekhuizen
Odijk
10/07/1838
54,85
54,85
N. Blaak
Numansdorp
04/05/1824
47,37
5.76
53,13
G. Scholman
Vleuten
04/09/1823
4,74
17,57
28,03
50,34
J.C. Nellen
Vleuten
02/04/1807
17,19
24,01
5.63
47,83
C. van Schalk
Vleuten
30/05/1815
46,33
46,33
N.A. de Gaay Fortman
Utrecht
04/04/1845
46,31
46,31
J. v/d Horst
Cothen
02/09/1823
44,83
44,83
Lid
J.J. Rentinck
Vleuten
13/04/1802
42,60
42,60
-ocr page 9-
Functie
Naam
Geboren
Geb.Datum
Grondbei.
Pers.bei
Patentbel.
Totaalbel.
J. Verlterlc
Vleuten
03/05/1832
11,52
16,77
12,67
40,96
W. van Riet
Vleuten
10/07/1836
39.26
39.26
H. van Hof
Meerl(erl(
24/09/1807
39,03
39,03
Baelde
Zegveld
29/01/1831
38,67
38,67
A. Lam
Achttienhoven
02/02/1828
35,69
35,69
Lid
P.E. v/d Grift
Drieb.Rijssenb
03/12/1816
33,39
33,39
G. Balvert
Bodegraven
30/01/1817
10,39
11,37
11,52
33.28
G. Vendrig
LInschoten
25/01/1824
32,73
32,73
T. Davelaar
Zeist
22/12/1815
31,13
31,13
G. van Nes
Vleuten
09/03/1806
30.62
30.62
C. Trompert
Utrecht
16/02/1814
9,13
10,22
11,13
30,49
G. Baars
Vleuten
12/03/1821
12,36
9,69
7.40
29,45
G.Chr. van Beest
P. van Rooijen
Tuil en 't Waal
Haarzuilens
05/07/1819
07/10/1838
13,23
10.25
15.54
5,76
8,45
29,24
23,99
L.S. Ligterinli
Vleuten
12/04/1824
8,25
15,50
23,75
H. Boers
Vleuten
13/10/1824
5,87
11,27
5,63
22,77
G. van Storm
Harmeien
15/06/1798
22,76
22,76
G.J. Ligterlnit
Vleuten
30/10/1838
6,59
15,94
22,53
A.A. Klinlc
Wijk b Duurst
10/03/1803
5,14
9,17
6,53
20.84
A. de Bree
Loosdrecht
13/09/1813
4,78
14.63
1,28
20,69
W. van Miltenburg
Utrecht
08/01/1829
20.40
20,40
G. Kortland
Montfoort
06/10/1815
19,01
19.01
H. Barten
Lunteren
27/11/1817
18,62
18,62
J. Muis
Velzen
01/04/1799
5,27
9,35
3,35
17,97
C. Werlthoven
Schalkwijk
07/03/1822
3,84
11.16
2,45
17,45
A. Gerritsen
Overwijk
19/11/1835
17.16
17.16
J. Bos
Ede
04/05/1824
7,28
5.41
3.97
16.66
P. van Zuilen
Breukelen
20/05/1830
5,61
10,22
0.77
16.60
A. van Santen
Vleuten
31/06/1807
15,74
15,74
R. van Grootveid
Doorn
11/01/1830
14,41
14,41
D. v/d Lit
Harmeien
17/10/1821
0,14
10,65
2.81
13.60
J. V. Woudenberg
Zeist
04/09/1819
0,74
11.15
1,28
13,17
P. van Rooijen
De Bilt
12/02/1822
12.67
12,67
J. Bauhaus
Vleuten
28/07/1820
3,93
7.73
0,77
12,43
Chr. Fruscliel
Breda
04/12/1799
4,35
7.25
0.77
12,37
M.F. Koeleman
Amsterdam
12/03/1822
10.96
1,28
12,24
E. v/d Sluys
Vleuten
28/06/1815
8.11
4,09
12,20
A. V. Maurilc
Kamerik
30/10/1826
12.07
12,07
Landbouw en veeteelt waren de belangrijk-
ste bronnen van bestaan. Vrijwel iedereen
had er direct of indirect mee te maken. Dat
gold zowel voor de grootgrondbezitters,
pachters, hereboeren en dagloners als voor
de de dorpssmeden, de wagenmakers en de
schippers. De andere beroepen waren ver-
zorgend, zoals de bakker, de timmerman, de
kastelein. In de negentiende eeuw werd het
al gebruikelijk dat de boeren hun boerderij
met bijbehorend land zelf in bezit hadden. In
die tijd onderging de landbouw grote veran-
deringen: men legde zich toe op de verbouw
van nieuwe gewassen en veel landbouw-
grond werd weiland of boomgaard. In de
tweede helft van de negentiende eeuw kwam
er een opleving in het boerenbedrijf en
deden de eerste landbouwmachines hun
intrede '^
Er was in Vleuten maar één industrieel
Station Vleuten voor 1921
-ocr page 10-
10
bedrijf: de brouwerij van de familie Van Bijlevelt. De Vleutense wetering
voorzag de brouwerij van "schoon" water en tevens van transport met
schuiten die voor de aanvoer van grondstoffen zorgden en voor de
afvoer van biervaten. Begin negentiende eeuw ging de groei er uit en
rond 1870 werd er gestopt met de bierproduktie. In 1845 begon Evert
van Dijk in een pand aan de Dorpsstraat in Vleuten een wagenmakerij.
In het najaar van 1852 werd begonnen met de aanleg van de spoor-
lijn Utrecht-Gouda door de Nederlandsche Rhijnspoorweg
Maatschappij. In 1855 kwam het baanvak van Utrecht tot Rotterdam
gereed. Er kwamen drie bewaakte spoorwegovergangen met een dub-
bele wachterswoning aan de Krochtdijk (Wilhelminalaan). In 1869 werd
het traject van Harmeien naar Breukelen aangelegd. Hierdoor werden
er enkele landerijen en polders doorsneden ". In de tweede helft van
de negentiende eeuw werden door het station te Vleuten en het station
ca. 20-25% protestanten en in De Meern
behoorde ongeveer 40-50% tot de prote-
stantse godsdienst. In De Meern was de oud-
ste kerk de kapel van de rooms-katholieken
bij de Meernbrug, die vanaf 1672 door de
hervormde gemeente werd gebruikt. De
rooms-katholieken hebben wel geprobeerd
deze kerk terug te krijgen, maar dat werd
afgewezen door Gedeputeerde Staten. Van
1836 tot 1876 was J.P. Briët predikant in De
Meern. Na het herstel van de bisschoppelijke
organisatie in 1853 en de daarop volgende
Aprilbeweging was er veel onenigheid tussen
de protestanten en het in meerderheid
rooms-katholieke gemeentebestuur van
Vleuten, onder andere, over de school, over
het onderhoud van kerkgebouwen en over de
armen en/of zieken van de hervormde
gemeente in het dorp De Meern 'l In
Oudenrijn stond, na de scheiding van staat
en kerk in 1795, de roomskatholieke
schuurkerk aan de Stadsdam. In 1835 werd
deze vergroot. Er gingen daar 600 mensen
uit de wijde omgeving zoals, Utrecht, Ouden-
rijn, Jutphaas, Veldhuizen en Vleuten (inclu-
sief De Meern) ter kerke. Ten tijde van pas-
toor Keuken (1854-1890) werden de plannen
voor een nieuwe kerk verwezenlijkt en in
1860 werd het kerkgebouw aan de Stads
dam in gebruik genomen '^
In Vleuten werd het kerkgebouw op 't Hoog
door de rooms-katholieke parochie gebruikt.
Deze kerk lag aan de Heikopperweg achter
kasteel Den Ham, geheel buiten het centrum
en werd in 1887 verkocht voor de sloop.
Inmiddels was in 1885 de nieuwe
Willibrordkerk (aan de Pastoor Ohllaan) inge-
wijd. Hendrik Andriessen was hier pastoor
van 1851-1880. De helft van de kerkmees-
ters, zoals D. de Goey, Joh. Van Wijk, Joh.
Van Oostrom, C. Stolwijk zat ook in de
gemeenteraad ". De Hervormde gemeente
van Vleuten en De Haar kerkte in de oude
Sint Willibrordkerk. Hier wisselenden de vele
predikanten elkaar per drie of vier jaar af ".
De oude schoolwet van 1806 regelde het
onderwijs in Vleuten en De Meern. In een
redelijk nieuw gebouw van één klas werd in
De Meern openbaar onderwijs gegeven. Het
schoolhoofd was, zoals voorheen, een pro-
testant. De grondwetswijziging van 1848
bracht in principe vrijheid van onderwijs. In
1848 besloot de kerkeraad van de
Hervormde Gemeente in De Meern tot de
oprichting van een christelijke school, naar
aanleiding van de benoeming van een katho-
lieke hoofdonderwijzer door het gemeente-
bestuur van de enige openbare lagere
school. De hervormden hadden de goedkeu-
ring nodig van het overwegend rooms-katho-
|HBH|^pi]lrwi^Hftk
■'" ^ ■':'•■ ï^'^^ffl
^- w^^ifl^^yr^'
1
^ :^'-f;,;^v'v;/';li.rV^:" • ' ''
W^ÊK^^^^Hf. i._J|Eaiiro^^^M||p[BBB|
^^^^ff^^^^a^^^^S^Ê^ÊI^^^^B^^'^M
ODUB KATIIOMBKR KWIK VLtiUTE-N
Oude katholieke schuilkerk op 't Hoog te Vleuten
tussen Haarzuilens en Harmeien de vervoersmogelijkheden naar de
grote steden enorm verbeterd. Deze zouden voor Haarzuilens en voor-
al voor Vleuten gunstige ontwikkelingen in de veehouderijen, de land-
bouw en later in de tuinbouw te zien geven.
De bevolkingsgroei verliep zeer traag '*:
Vleuten groeide uit van 1830 tot 1880 van 968 inwoners naar 1271
inwoners en Haarzuilens van 289 naar 376 inwoners.
In 1852 had Haarzuilens 318 inwoners, van wie er 19 de protestant-
se godsdienst hadden. In het rooms-katholieke Vleuten, woonden maar
-ocr page 11-
11
lieke gemeentebestuur. De hervormde school was gehuisvest in het
voormalige oude schoolhuis '^
De gemeenteraad van Vleuten bestond sinds 1815 uit zeven leden,
met aan het hoofd een door de koning benoemde burgemeester voor
een termijn van zes jaar. De mogelijkheid bleef dat beide ambten van
burgemeester en gemeentesecretaris door dezelfde persoon werden
uitgeoefend en dat was in Vleuten het geval. Twee assessoren werden
benoemd uit de leden van de raad door Gedeputeerde Staten. Ook de
benoeming van de leden van de raad bleef bij Gedeputeerde Staten,
maar de raad werd wel eerst gehoord. De inwoners van het platteland
hadden geen invloed op de samenstelling van de raad, maar volgens
de regelementen werden zij wel gehoord bij belangrijke zaken en door
de gemeenteraad uitgenodigd om hun mening te geven. Hiervan kwam
een verslag, dat aan Gedeputeerde Staten werd gezonden ^°.
Sinds 1815 regelde het provinciale reglement de verkiezingen op het
platteland. De provincie werd daarvoor verdeeld in kiesdistricten. In
1817, 1825 en 1840 kwamen er nieuwe voorschriften over de census
en de precieze indeling van deze kiesdistricten. Omstreeks 1840 was
de census voor dit kiesrecht fl. 30,- en om gekozen te worden voor een
kiescollege fl. 150,-. Deze census was het totaalbedrag dat men
betaalde aan grond-, personele en patentbelasting. De drie standen, de
ridderschap (adel), de steden en het platteland, kozen de leden van
Provinciale Staten via een getrapt kiesstelsel. De stemgerechtigden
van het platteland van de provincie Utrecht
moesten twaalf vertegenwoordigers aanwij-
zen via een kiescollege. Rond 1840 had
ongeveer 3,3% van de plattelandsbevolking
van de provincie Utrecht stemrecht '\
De bewoners van het platteland hadden
dus geen invloed op het bestuur van hun
dorp. De door Gedeputeerde Staten
benoemde raadsleden zaten vaak tot hun
dood in de gemeenteraad en de samenstel-
ling van de raad veranderde weinig. De bur-
gemeesters hadden een grote invloed in de
raad en tevens gebruikten zij hun invloed om
weer opnieuw voor zes jaar door de koning
te worden benoemd in dezelfde of in een
grotere gemeente. De Tweede Kamer streef-
de wel naar meer invloed, maar zonder veel
resultaat. Door de opkomst van het liberalis-
me werd deze roep om invloed steeds luider.
Pas met de nieuwe grondwet van 1848
kwam de doorbraak.
(Wordt vervolgd. Voetnoten volgen bij deel 2.)
Kennisdagen
inspireren dichters
In het kader van de Wageningse Kennisdagen werd een
gedichtenwedstrijd georganiseerd met als thema 'Groene
ruimte'. Winnares werd mevrouw Ir. Pauline Schaken
josch
De redactie vindt het heel toepasselijk voor ons tijdschrift.
OVERPIJNZING
IN DE SNELTRAM
Mijn god, ik bid voor Nieuwegein
Dus sorry. Vreeswijk en Jutphaas
met name daar bij Zuilenstein
-opgeofferd en helaas
en Bateau noord
van de kaart geraakt-
-er lijkt wel vuil te groeien
hier is geschiedenis gemaakt
Vooruitgang! Maar wat heeft men zitten knoeien
0 god, ik doe mijn ogen dicht
want halte centrum komt in zicht
En god, dan denk ik: Leidsche Rijn
met al zijn tinten grauw
zal dat straks nou ook zo zijn
nou ja, een randje blauw
Vinex-wijken met plantsoen
ik mag het niet verfoeien
verder niks te doen
of zal daar toch iets moois opbloeien?
Want ooit is dit toch uitgedacht
't heeft City Plaza voortgebracht
en een sneltramlijn
Nee, Nieuwegein:
een stad, geen dorpje tussen koeien
Pauline Schakenbosch
Uit het juryrapport: Op humoristische wijze (Mijn God, ik bid voor Nieuwegein) uit zij haar zorg over de bebouwing
van Nederland. Het is een geslaagd gedicht dat goed in zijn vorm zit: een consequent rijmschema, knap volgehouden.
Prettig alledaags en
uit eigen waarneming genoteerd.
-ocr page 12-
12
door J.H.P. Heesters
GESCHUIF MET STRAATNAMEN
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (13)
In 1963 moesten voor verschillende bouwlocaties in Vleuten en De Meern straatnamen bedacht worden. In die tijd
was het gebruikelijk dat door burgemeester en wethouders en ambtenaren van de secretarie straatnamen werden
bedacht. Dat wil echter niet zeggen dat de voorgestelde namen instemming kregen van de gemeenteraadsleden.
Door de veelheid aan straten en de hectiek in die tijd zijn voorstellen gedaan die in de volgende vergadering weer
zijn verworpen.
Op de jonge prins hebben de lessen van
Simon Stevin veel indruk gemaakt toen hij
van april 1583 tot september 1584 aan de
Leidse universiteit studeerde. Het gevolg
hiervan is geweest dat hij een oorlogsstrate-
gie op mathematische grondslag heeft ont-
wikkeld die hij later zou gebruiken.
Op 1 november 1585 werd hij als stad-
houder, als kapitein-generaal en als admiraal
van de Staten van Holland en Zeeland aan-
gesteld. Later volgden er nog meer bevor-
deringen waaronder die voor de Staten van
Gelderland en Overijssel.
Hij voerde oorlogen op wiskundige grond-
slag en behaalde daardoor veel overwinnin-
gen op de Spaanse hertog van Parma. Eén
van zijn bekendste oorlogsfeiten is de inna-
me in 1590 van Breda met het beroemde
turfschip.
In eerste instantie werd hij gepousseerd
door Johan van Oldenbarnevelt die later zijn
grootste tegenspeler zou worden. Van 1600
tot 1610 leefde prins Maurits samen met
Margaretha van Mechelen waaruit Lodewijk
van Nassau, als onwettig kind, is geboren.
Prins Maurits overleed op 23 april 1625 te
's-Gravenhage.
Het is niet met zekerheid bekend wanneer
de gemeenteraad de Mauritslaan heeft
vastgesteld. Het is mogelijk dat dit op 20
december 1963 is gebeurd.
De Dompelaar
Deze weg is aangelegd voor ontsluiting van
een klein industrieterrein dat gesitueerd was
ten oosten van de Meerndijk in de nieuwe
wijk De Meern-Zuid. Deze weg is genoemd
naar het stoomgemaal dat 'De Dompeiaar'
werd genoemd en op 20 oktober 1894 in
bedrijf is genomen. Dit gemaal diende om
het overtollige water van de polder Heijcop
af te voeren naar de Leidse Rijn.
Op dezelfde plaats heeft eerder de
Achtkante- of wel Rosweydemolen gestaan
die in 1883 door brand is verwoest. Deze
molen stond op 2 '/, morgen land dat in 1801
eigendom was van Jacob van Berkensteyn die
het later verkocht aan Jan Kok.
Het is niet bekend wanneer deze straat
Wel of geen stadhouderskwartier
Tijdens de gemeenteraadsvergadering van 8 november 1953 is lang
gesproken over de straatnamen voor de bouwlocaties De Meern-Zuid.
Voorgesteld werd om in die wijk een stadhouders- of staatsliedenkwar-
tier te realiseren. In eerste instantie werd gedacht aan een
Stadhouderslaan, Frederik Hendriklaan, Willem de Zwijgerlaan,
Mauritslaan en Renesselaan.
In dezelfde vergadering moesten ook namen voor de nieuwe wijk
Odenvelt in Vleuten worden vastgesteld. Enkele raadslieden waren van
mening dat straatnamen genoemd moesten worden naar verzetstrij-
ders en naar voormannen van de Katholieke Arbeiders Beweging, de
KAB. Bij bepaalde politieke partijen was men niet zo enthousiast over
dit voorstel. Meer weerklank vond de suggestie om één van de straten
te noemen naar oud-wethouder Gerssen. Datzelfde gold ook voor het
benoemen van een straat naar de toenmalige gemeentesecretaris J.G.
Versteeg die onschatbaar veel heeft gedaan voor de ruilverkaveling in
de gemeente'.
Tijdens de raadsvergadering van 20 december 1963 werden wijzi-
gingen voorgesteld. De namen van de Stadhouderslaan, Frederik
Hendriklaan en Willem de Zwijgerlaan werden respectievelijk gewijzigd
in Wethouder Gerssenlaan. Ariënslaan en Lichtenberglaan. In de wijk
Odenvelt te Vleuten werd de eerst voorgestelde Valkenierslaan veran-
derd in Secretaris Versteeglaan^
Mauritslaan
De enige straatnaam die van het oorspronkelijke plan voor een stad-
houderskwartier is overgebleven is de Mauritslaan. De naam Maurits is
afgeleid van het Latijnse woord Mauritius en is een uitbreiding van het
woord Maurus zoals de bewoners van Mauritanië worden genoemd.
Voor het benoemen van deze straat heeft de gemeenteraad gekozen
voor prins Maurits die op 23 november 1567 in Dillenburg is geboren. Hij
was zoon van Willem van Oranje en zijn tweede vrouw Anna van Saksen.
Mauritslaan naar het oosten vanaf de Rosweydelaan.
-ocr page 13-
13
in ook de polder 'de Rosweyde' wordt
genoemd, verleend.
In de 12'' eeuw behoorde het gebied tot de
heerlijkheid van Utrecht. Het viel gedeeltelijk
onder het gerecht Veldhuizen en deels onder
het gerecht Oudenrijn en Heijcop, Zoals uit
een oude kaart blijkt, liep het gebied van
Rosweijde vanaf 't Nedereind van Jutphaas
via de huidige Meerndijk in noordelijke rich-
ting tot aan de Leidse Rijn en vervolgens in
oostelijke richting tot aan de Strijkviertel.
Hierna naar het zuiden tot aan de
Heijcopperkade en verder in zuidelijke rich-
ting tot aan het 't Nedereind.
In de 14' eeuw was Rosweyde 64 bunder
groot waarop 1 herberg en 8 daggelderhuis-
jes waren gebouwd. Alhoewel Rosweyde
geen eigen gerecht was, is vanaf 1530 voor
dit gebied door de ambachtsheer Hendik van
de Borch een schepen aangesteld.
Het is niet bekend wanneer de
Rosweydelaan door de gemeenteraad is
vastgesteld. In de krant van 4 november
1963 wordt vermeld dat de Rosweydelaan
gehandhaafd blijft. Hieruit kan geconclu-
deerd worden dat deze straatnaam al eerder
vastgesteld moet zijn.
OUDENRIJNSINGEL
Het ligt voor de hand dat de naam van deze
straat verwijst naar de vroeger gemeente
Oudenrijn die in 1954 in de gemeente
Vleuten-De Meern is opgegaan. Als zelfstan-
dige gemeente dateert Oudenrijn uit 1818.
Vanaf dat jaar was D. Rother schout en is
De Dompelaar vanuit het zuiden.
door de gemeenteraad is vastgesteld. In de krant van 4 november 1963
wordt vermeld dat de straatnaam De Dompelaar gehandhaafd blijft. Een
conclusie is dat deze straatnaam eerder vastgesteld moet zijn.
Mereveldlaan en Mereveldplein
Deze laan is een van de vier lange lanen in de noord-zuid richting in de
nieuwe wijk De Meern-Zuid. De naam is afkomstig van de 19e eeuwse
langhuisboerderij 'Meereveld' dat ongeveer halverwege vanaf de hoek
Meerndijk aan de Rijksstraatweg tot aan de Taets van Amerongenlaan
heeft gestaan. Het land dat bij deze boerderij hoorde liep in die tijd tot
aan de Heijcopperkade. De boerderij lag ongeveer 40 meter af van de
Rijksstraatweg waar een hek stond met de naam 'Meereveld'.
Tot 1938 is de boerderij bewoond door de familie Blaauwendraad en
kwam daarna in het bezit van de familie Oostveen. De heer C.J.A.
Oostveen was loco-burgemeester van Oudenrijn toen deze gemeente in
1954 werd opgeheven. Tot 1966 heeft hij zitting gehad in de gemeen-
teraad van Vleuten-De Meern. Ook is hij jarenlang Watergraaf van het
waterschap Heijcop geweest.
Op 26 juli 1963 kwam in de gemeenteraad de naamgeving van de
huidige Mereveldlaan aan de ordel Op 4 oktober van dat jaar vond een
bespreking plaats of deze nieuwe laan met één e of twee e's geschre-
ven moest worden\ Tijdens de vergadering van 20 december 1963 is
de huidige naam met één e vastgesteld wat niet getuigd van historisch
besef van de gemeenteraad waarin toen ook nog de heer Oostveen zit-
ting hadl De boerderij heeft in 1965 plaats moeten maken voor de
geplande nieuwbouw.
Op 28 oktober 1966 is de naam Mereveld voor het winkelcentrum in
zijn geheel en de naam Mereveldplein voor het gedeelte binnen het cen-
trum door de gemeenteraad vastgesteld^
ROSWEYDELAAN
Zoals men mogelijk kan veronderstellen is Rosweyde nooit een afzon-
derlijk gerecht geweest.
De polder 'de Rosweyde' heeft een oude geschiedenis. De landen van
Heijcop en andere polders konden in 1148 hun water niet meer kwijt. De
Vaartse Rijn was gegraven en hierdoor werd de IJssel (Gein) een belang-
rijke stroom. In 1285 werd de IJssel aan 't Klaphek afgedamd en hier-
door trad een sterke verdroging op. De Oude Rijn was in capaciteit ver-
minderd en hierdoor had de Mare opgehouden te bestaan. Door al die
oorzaken kon het waterschap Heijcop zijn water niet meer kwijt en daar-
om werd aan bisschop Floris van Wevelickhoven vergunning gevraagd
tot het graven van een wetering, de Heijcop of Lange Vliet, naar de
Vecht. Met een brief van 7 december 1385 werd deze vergunning, waar-
Mereveldlaan naar het noorden vanaf de
Centrumlaan.
-ocr page 14-
14
vanaf 1825 tot 1839 de eerste burgemeester.
Het oorspronkelijke gebied heette in de 14' eeuw 'De Heerlykheid
Den Ouden Rijn en Heikop' en was eigendom van de bisschop van
Utrecht en de heren van Vianen. Omdat beide eigenaren het voor het
zeggen hadden, waren er door de eeuwen hen nogal eens moeilijkhe-
den. Bekend is dat de heer van Vianen in 1380 een deel van het gebied
in leen heeft gegeven aan Willem van Marne. De oudst bekende bele-
ning door de bisschop van Utrecht voor het gerecht Oudenrijn aan
Gijsbert van der Weijde dateert uit 1419.
Het is niet bekend wanneer deze straatnaam door de gemeenteraad
is vastgesteld.
Wethouder Gerssenlaan.
Een van de gemeenteraadsleden stelde tijdens de raadsvergadering
van 8 novemberl953 voor om een straat in een van de nieuwe wijken
te noemen naar wethouder Gerssen. Daarop werd besloten om dan
maar de al eerdere vastgestelde Stadhouderslaan te wijzigen in de
Wethouder Gerssenlaan die van oorsprong veehouder in Haarzuilens
was. Hij is vanaf september 1939 tot aan het opheffen van de gemeen-
te Haarzuilens op 1 januari 1954 raadslid en vanaf 1947 wethouder
geweest. Vanaf 1 januari 1954 tot september 1970 was hij raadslid
van de nieuwe gemeente Vleuten-De Meern. In die periode is hij twee
keer wethouder en tevens loco-burgemeester geweest.
In de loop van zijn leven bekleedde hij talloze functies op kerkelijk,
sociaal en maatschappelijk gebied. Voor zijn grote inzet ontving hij op
27 april 1967 de eremedaille in goud verbonden aan de orde van
Oranje-Nassau. Op 14 juni 1975 is de heer Gerssen overleden.
Op 20 december 1963 heeft de gemeenteraad de Wethouder
Gerssenlaan vastgesteld'.
Centrumlaan
Deze laan vormt de zuidelijke begrenzing van het winkelcentrum
Mereveld. Omdat deze laan het centrum is van het uitbreidingsplan De
Meern-Zuid heeft de gemeenteraad voor deze straatnaam gekozene Het
is niet bekend wanneer deze straatnaam is vastgesteld.
Scholenpad
Tussen enerzijds de Rosweydelaan en de Mereveldlaan en anderzijds de
Koningin Beatrixschool en de Centrumschool ligt een voetpad. De
gemeenteraad was van oordeel om dit pad een officiële staatnaam te
geven. Op 11 januari 1988 werd de naam Scholenpad door de ge-
meenteraad vastgesteld'.
Momenteel zijn alleen nog de straatnaambordjes van het officiële pad
Oudenrijnsingel in noordelijke richting.
zichtbaar. Het gehele pad is door slecht
onderhoud overwoekerd door begroeiing en
overhangend groen.
Laan 1954
Is een van de breedste lanen in Vleuten-De
Meern. De oorzaak daarvan is dat in het oor-
spronkelijke bestemmingsplan met toekom-
stig openbaar vervoer rekening is gehouden.
Een tram- of busverbinding zou via deze laan
naar de Strijkviertel rijden. Dat is ook de
reden dat aan de Meentweg tussen de huis-
nummers 114 en 116 nooit is gebouwd.
Deze open ruimte is nu geschikt gemaakt als
Scliolenpad naar het oosten waarvan alleen het straatnaambordje
duidelijl< is.
Wethouder Gerssenlaan naar het noorden
vanaf de Piet Heinstraat.
-ocr page 15-
15
toegang tot het Meentpark.
De naam van deze straat is een herinnering aan de samenvoeging in
1954 van de voormalige gemeenten Haarzuilens, Vleuten, Oudenrijn en
Veldhuizen. Deze laan loopt van oost naar west en verbindt de oude
gemeenten Oudenrijn en Veldhuizen. Door deze naamgeving wilde de
gemeenteraad de herinnering aan de grenswijziging als een belangrijk
historisch gemeentelijk gebeurtenis laten voortleven. Ondanks deze
motivatie is het niet te begrijpen dat één raadslid, toen zonder verdere
onderbouwing, voorstelde om de laan de Triolaan te noemen.
Uiteindelijk stelde de gemeenteraad op 20 december 1963 de huidige
naam vast'°.
Renesselaan.
Over de naamgeving van deze straat zijn in het in het gemeentearchief
geen gegevens te vinden. Het is daarom ook niet duidelijk hoe men op
dit idee is gekomen. Bekend is wel dat deze straatnaam onderdeel
moest uitmaken van het Stadhouderkwartier. In dat verband zal men
zeker niet gedacht hebben aan Renesse een vroegere gemeente aan
de noordkust van het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland. Deze
gemeente is in 1961 opgeheven en maakt nu deel uit van de gemeente
Westerschouwen.
Het is denkbaar dat één van de gemeenteraadsleden heeft gedacht
aan het Zeeuws adellijke geslacht dat naar de plaats Renesse
genoemd. Van dit geslacht was Jan de bekendste, voornaamste en
invloedrijkste lid die ook in Utrecht bekend is geweest. Ook weten we
dat Jan met hulp van de Engelse koning Eduard I, in naam van graaf
Jan I van Holland zoon van Floris V, Zeeland heeft beheerd.
Ook heeft Jan van Renesse mee gestreden tijdens de
Guldensporenslag. Hij ondersteunde in 1304 de Vlaamse actie en
drong daarbij door tot Utrecht. Na een nederlaag moest hij Utrecht
overhaast verlaten en verdronk bij het oversteken van de Lek bij
Beusichem.
Zijn straatnaam is op 8 november 1963 vastgesteld".
Laan 1954 naar het westen vanaf de
Renesselaan.
Lichtenberglaan
De voormalige gemeente Veldhuizen was is het verleden samengesteld
uit een aantal verschillende ontginninggebieden. Een daarvan was
Reijercop-Lichtenberg. Het is niet duidelijk of deze verschillende gebie-
den ook zelfstandige gerechten zijn geweest. Wel is bekend dat de bis-
schop van Utrecht de rechtsmacht over deze gebieden in eerste instan-
tie aan verschillende personen in leen heeft gegeven, Eén van hen was
Jacob van Lichtenberg die in 1314 een van deze gebieden in leen heeft
ontvangen waardoor mogelijk voor zijn gebied de naam Reijerscop-
Lichtenberg is ontstaan. Een vraagteken blijft wat de reden is geweest
om de eerder benoemde Willem de Zwijgerlaan, die op 8 november
1963 was vastgesteld, op 20 december 1963 in Lichtenberglaan te
veranderen".
Bronnen:
RV: Verslag Raadsvergadering
RbV: Raadsbesluit Vleuten-de Meern
OG: Onze Gemeente
1.
RV
08-11-1963
7.
RbV
20-12-1963
2.
RV
08-11-1963
8.
OG
03-06-1971
3.
RV
26-07-1963
9.
RbV
11-01-1988
4.
RV
04-10-1963
10.
RbV
20-12-1963
5.
RbV
20-12-1963
11.
RbV
08-11-1963
6.
RbV
28-10-1966
12.
RbV
20-12-1963
Lichtenberglaan naar het westen bij de krui-
sing met de Oudenrijnsingel.
-ocr page 16-
20
door Wouter de Heus
VAN HISTORISCHE DORPEN TOT MODERN LEIDSCHE RIJN
De Transformatie (11)
Door de veelheid aan artikelen in dit blad, zal ik mijn bijdrage moeten beperken tot het kort aanstippen van twee
belangrijke ontwikkelingen. Allereerst blijft hoog op de agenda de gevaren voor Park Voorn door de verlegging van
de A2 en belangrijker, de aanpassingen van knooppunt Hooggelegen. Daarmee direct verband houdend is er de
spoorverdubbeling door het gebied.
Dan nog even over de aanpassingen aan
knooppunt Hooggelegen. In de vorige afleve-
ring van De Transformatie heb ik er ruim aan-
dacht aan besteed. Zoals het er nu voor-
staat, zijn alle zorgen rond Park Voorn meer
dan gerechtvaardigd. Rijkswaterstaat heeft
Zoals zovaak zijn er positieve en negatieve berichten. Een belangrijk
positief bericht betreft het vervallen van de 'spoor-fly-overs' bij 't Hoogt
en de Hamtoren. Er is gekozen om dit keerpunt van de treinen te ver-
leggen naar Woerden. Door die keuze zal de spoordijk ter hoogte van
't Hoogt en de Hamtoren een behoorlijk stuk lager uitvallen dan de
geplande zeven meter. Denk aan ongeveer de helft. Dat lijkt me grote
winst. Het is nog niet helemaal duidelijk of rond dat punt geluidsscher-
men toegepast zullen worden. Ergens in april van dit jaar volgt een pre-
sentatie van het tracé, waarbij zulke zaken ruim de aandacht krijgen.
Nog even afwachten wat dat betreft, maar belangrijke winst is geboekt.
Na jaren van gesteggel heeft de regering in Den Haag groen licht
gegeven voor de A2 verlegging. Financieel heeft de gemeente Utrecht
wel water bij de wijn moeten doen. De deal is dat er minder geld ter
beschikking komt voor de inpassing van de spoorverdubbeling. Er zal
miljoenen moeten worden bezuinigd op de 'transparantie' of wel, de
hoeveelheid aan- en de breedte van de onderdoorgangen. De situatie
was dat er elfhonderdelf {1111) meter aan transparantie zou komen.
Nu zal daar honderd meter moeten worden wegbezuinigd. Verder kan
hier nog honderdvijfenzestig meter bijkomen, als de gemeente geen
extra Rijkssubsidie krijgt. Voorlopig is de situatie dat deze subsidie-
aanvraag is afgewezen. We moeten er rekening mee houden dat er uit-
eindelijk niet meer dan achthonderdzesenveertig (846) meter aan
transparantie zal overblijven. In dit scenario kunnen we aannemen dat
er twee geplande onderdoorgangen vervallen: De Enghlaan en het J.P.
Thijssenlint-oost. Andere onderdoorgangen zullen smaller worden uit-
gevoerd. Van het oorspronkelijke idee om het hele spoor op palen te
plaatsen blijft dan weinig meer over. Nu was dat plan vanaf het begin
financieel weinig realistisch, maar 846 meter aan transparantie is vol-
strekt onder de maat.
Rijksstraatweg 12 en T2b, Rhijnzicht met bijge-
bouwen, uit de 18e eeuw. Links van de foto zal
in de nieuwe situatie de HOV-baan naar
Hooggelegen voeren.
Foto auteur, december 2001.
aangegeven de alternatieven van bewoners
niet serieus te nemen omdat een bepaald
weefvak dan wat aan de korte kant zal wor-
den. Ik kan dat niet anders vertalen dan dat
de auto veel en veel belangrijker is dan een
geweldig park, een prachtige Leidsche Rijn
en een klein dozijn gemeentelijke- en
Rijksmonumenten. Kortom: belangrijker dan
de leefbaarheid en veel belangrijker dan een
cultuurhistorisch bijzonder belangrijk
gebied. Nota bene de vindplaats van de
'Jupiter van De Meern'. Een schitterend
beeld (zie cover) dat wel iedere dag mag
pronken in het Centraal Museum te Utrecht.
Ik mag hopen dat Rijkswaterstaat en de
gemeente Utrecht alle creativiteit zullen aan-
spreken om het 'probleem' van de lengte van
het weefvak op een andere wijze op te los-
sen dan nu ter tafel ligt. Wellicht kan het hel-
pen om de Jupiter tijdelijk te verplaatsen van
het Centraal Museum naar de vergadertafel
van de plannenmakers. Misschien helpt zijn
aanwezigheid om het belang van een goede
oplossing continu scherp op het netvlies te
houden. De Jupiter als inspiratiebron!
Park Voorn vanaf de Rijksstraatweg. Over een paar jaar zal het beeld gedo-
mineerd worden door Cunetten en fly-overs. Foto auteur, december 2001
-ocr page 17-
21
door Erik Graaf stal
IJZERTIJD IN VLEUTERWEIDE
Schatkamer Leidsche Rijn (4)
Het begon zowat 10 jaar geleden met een paar onooglijke scherven, opgeraapt uit molshopen op een weiland in de
Vleuterweide. De daarop volgende grondboringen gaven geen opheldering over de aard van deze vindplaats. En zo
bleef het voorlopig bij een stip op de kaart, één van de vele tientallen die in 1997, toen de ontwikkeling van
Leidsche Rijn serieus begon, verspreid over het plangebied lagen. Vorige jaar echter heeft op deze plaats een groot-
schalige opgraving plaatsgevonden. En niet voor niets: plotseling staat een complete nederzetting uit de Ijzertijd
op de kaart. Het zijn de oudste bewoningssporen die tot nu toe in Leidsche Rijn zijn opgegraven. Zij voeren ons
terug naar een periode waarin de menselijke levenswijze nog geheel was aangepast aan de mogelijkheden die de
natuurlijke omgeving bood. Straks, als de bouwplannen zijn gerealiseerd, zullen de sporen wellicht als betekenis-
volle ankerpunten in het 21e-eeuwse stadslandschap te herkennen zijn.
opeens van grote waarde, want uit deze
periode zijn in het Midden-Nederlandse rivie-
rengebied maar heel weinig nederzettingen
onderzocht. Omdat de resten door de aanleg
van de Noordelijke Stadsas en de wijk
Vleuterweide verstoord zullen worden, is
besloten om ze volledig op te graven.
Op dit moment vinden rond de Vleutense wijk Achter 't spoor allerlei
activiteiten plaats, die duidelijk maken dat hier grote veranderingen op
til zijn. In het verlengde van de Vleuterweideweg wordt een tijdelijke
weg aangelegd, die aansluit op de Europalaan. Hierover zal straks het
bouwverkeer naar het plangebied Vleuterweide rijden. Later zal hier de
Noordelijke Stadsas komen te liggen, één van de hoofdontsluitingen
van deze nieuwe wijk. Vooruitlopend op de bodemverstoringen die nu
plaatsvinden, is hier vorig jaar een omvangrijke opgraving uitgevoerd.
Waar straks de auto's voorbijrazen, zo weten we nu, lag ruim tweedui-
zend jaar geleden een kleine rivierloop. Op de zuidoever daarvan leef-
den één of twee boerengezinnen, in de schoot van het landschap. Het
onderzoek van hun boerderijen heeft onze kennis van de bewoningsge-
schiedenis van Leidsche Rijn wezenlijk verrijkt. Ook in de rest van het
Nederlandse rivierengebied zijn trouwens maar weinig nederzettingen
uit de Ijzertijd opgegraven.
De ontdekking
De vindplaats werd ontdekt tijdens de archeologische veldkartering van
Leidsche Rijn, die in 1992-1993 in opdracht van de provincie Utrecht
plaatsvond. Bij deze onderzoeksvorm worden alle percelen zo goed
mogelijk aan de oppervlakte afgezocht, om aanwijzingen te vinden voor
vroegere menselijke bewoning. Die bestonden op dit terrein, gelegen
aan de Wilhelminalaan, uit niet meer dan een paar fragmentjes aarde-
werk, dat in prehistorische traditie met de hand was gevormd. Er wer-
den enkele verkennende grondboringen uitgevoerd, om het beeld van
de oppervlaktevondsten aan te vullen. Die maakten echter niet duidelijk
of we hier te maken hadden met een paar verdwaalde vondsten of een
echte archeologische vindplaats, d.w.z. een terrein met sporen van
vroegere menselijke bewoning.
Het was overigens nog maar de vraag of op deze plaats überhaupt
samenhangende bewoningssporen in de bodem bewaard konden zijn.
In de onmiddellijke omgeving is namelijk in het verleden veel klei
gewonnen ('afgevlet') ten behoeve van de dakpan- en baksteenindus-
trie. Hierdoor is de bodemopbouw verstoord geraakt, op sommige
plaatsen wel tot een meter diep. Ook de dubieuze vondstlocatie waar
we het hier over hebben, leek erdoor te zijn aangetast. Om die reden
zijn de bouwplannen niet aangepast om deze vindplaats te bewaren.
Wel zijn er ruim vóór aanvang van de bouwactiviteiten proefsleuven
gegraven, om vast te stellen of er niet toch nog resten aanwezig waren
die voor onderzoek in aanmerking zouden komen.
Dit proefonderzoek vond plaats in juli van het jaar 2000. Daarbij werd
vastgesteld dat er wel degelijk goede bewoningssporen bewaard waren
gebleven. Eén van de proefsleuven lag precies op de plek waar ooit
een boerderij had gestaan en maakte duidelijk dat we hier met bewo-
ning uit de Ijzertijd te maken hadden. De vindplaats bleek daarmee
^ I ii:i I i /criJ-<.\Vr^'T- •,: WW^
2^
4' 4^
i>o-
y m SSÊÊB' m
Ui
kv ■ \/"
De ligging van de opgegraven nederzetting
aan de Wilhelminalaan op een topografische
kaart (a) en op een luchtfoto uit 1936 (b).
-ocr page 18-
22
Dit onderzoek is van augustus tot en met oktober vorig jaar uitge-
voerd onder verantwoordelijkheid van het Archeologisch en
Bouwhistorisch Centrum van de gemeente Utrecht. De
Gemeenschappelijke Exploitatiemaatschappij Vleuterweide, die het
gebied ontwikkelt, stelde de middelen voor het onderzoek beschikbaar.
In totaal is een oppervlak van ca. 150 bij 100 m opgegraven, waardoor
een belangrijk stuk 'bodemarchief' is gedocumenteerd. Door de tijdige
uitvoering van proef- en vervolgonderzoek was de opgraving al maan-
den klaar voordat de bouwwerkzaamheden daadwerkelijk begonnen.
Het project 'Wilhelminalaan' toont aan dat een zorgvuldige omgang met
archeologische resten de 'harde' belangen van nieuwbouw niet in de
weg hoeft te zitten.
Twee erven uit de IJzertud
Bij de opgraving zijn twee boerderijerven min of meer compleet in
beeld gekomen. Min of meer, omdat de nederzetting deels gelegen
was op een reeks van smalle zandige ruggen, waarvan de kruinen door
kleiwinning en bodembewerking zijn verdwenen. Toch is er van de
grondsporen genoeg over om de aard en omvang van de bewoning-
sporen te duiden. Het overzicht (afb. 2) toont twee clusters van grond-
sporen, één aan de westzijde en één aan de oostzijde van het opge-
graven terrein. Zij vertegenwoordigen allebei een bewoond erf.
De kern van de erven bestaat telkens uit een zogenaamd woonstal-
huis, waarin mens en vee onder één dak leefden. De plattegronden wij-
ken qua vorm en oppervlak niet eens zoveel af van de langhuisboerde-
rijen zoals die tot voor kort werden gebouwd. De lengte van de ooste-
lijke boerderij, die het meest compleet bewaard was, bedraagt moge-
lijk 25 m bij een breedte van ongeveer 7,5 m {afb. 2: Hl). Het woon-
gedeelte besloeg ongeveer een derde van het gebouw en lag in het
westelijke uiteinde. Het werd door twee ingangen gescheiden van het
stalgedeelte, waar het vee in boxen de winter kon doorbrengen. Door
de oriëntatie van het gebouw, zoals gebruikelijk met het woongedeelte
op het westen, profiteerde het vee van de warmte van de stookplaats,
die midden in het woongedeelte lag.
Van de boerderijen restten alleen de verkleuringen van de palen die
het dak hebben gedragen en de wanden overeind hebben gehouden.
De eigenlijke palen zijn vrijwel altijd weggerot, waarna de holte opge-
vuld is geraakt met verontreinigde grond, die afsteekt bij de schone
De plattegrond van de oostelijke boerderij
werd tijdens een open dag voor de pers
gemarkeerd met piketpaaltjes (foto: A.
Veenhof).
omgeving. Het zijn deze sporen die de plat-
tegrond van het bouwwerk verraden. De bin-
nenruimte van de boerderijen was opgedeeld
door de dakdragende palen, die telkens
paarsgewijs in jukken geplaatst waren.
Hierdoor was het gebouw in de lengterich-
ting in drie 'schepen' verdeeld. In het stalge-
deelte was de indeling van de veeboxen vast-
gehecht aan deze 'binnenstijlen'. De westelij-
ke boerderij, waarvan vooral het stalgedeel-
te bewaard is gebleven, had als bijzonder-
heid dat ook de dakvoet, die ruim buiten de
wand uitstak, door een rij palen werd
gesteund (afb. 2: H2).
Rondom de twee boerderijplattegronden
S4 ,- S2
-K13
S1
O ® ' i '
K12 J.; SCB
/■.." '':'-H2'-l
s«^k2|.. .,,_
SA3
SCA
i-___• • • . -f
K8
-Ia
G1
K10
O
K9 °
i • .' . ;
0 e • , ••
O,
"a
SA1
O"
■•
Overzicht van de opgegraven grondsporen. Met dunne lijnen zijn de contouren van de gebouwen gereconstrueerd. Hl en 2 zijn de
eigenlijke boerderijen. Eromheen liggen onder andere talrijke kleine schuurtjes IS) voor de berging van oogstgewassen en hooi.
-ocr page 19-
23
zijn talrijke paalsporen gevonden, die voor een deel zijn toe te schrij-
ven aan zogenaamde spiekers (afb. 2: S). Dit zijn kleine schuurtjes
voor de berging van oogstgewassen en hooi, waarvan de vloer op
palen boven het maaiveld lag (vgl. afb. 6). Op deze manier werd voor-
komen dat de opgeslagen producten te lijden hadden van diervraat of
optrekkend vocht. Meestal gaat het om regelmatige structuren die uit
2 X 2 of 3 X 3 palen bestaan. Ook zijn er rondom de boerderijen enke-
le kuilen en greppels gevonden, opgevuld met afvalresten in de vorm
van aardewerkscherven en botfragmenten. In sommige kuilen lijkt vuur
te zijn gestookt, maar welke activiteiten daarmee gemoeid waren, ont-
trekt zich aan onze waarneming. Op het oostelijk erf werd bovendien
een waterput opgegraven, overigens zonder een spoor van bekisting
(afb. 2: Wl).
Leven in de IJzertijd
Op grond van het gevonden aardewerk en de constructiewijze van de
boerderijen kan de bewoning worden gedateerd in de Midden- en Late
Ijzertijd, of zelfs nog wat preciezer: tussen ca. 300 en 100 voor Chr..
In nederzettingen uit deze tijd werd een gemengd agrarisch bedrijf uit-
geoefend. Dat blijkt ook al uit de nu gevonden gebouwen, die zoals we
zagen dienden voor de stalling van vee en voor oogstberging. Uit bota-
nisch onderzoek is gebleken dat de bewoners van de nederzetting op
hun akkers vooral gerst en mogelijk ook haver hebben verbouwd. De
veestapel bestond waarschijnlijk net als elders voornamelijk uit runde-
ren en wat schapen en varkens.
Men was grotendeels zelfvoorziend. Talrijke producten werden om te
beginnen betrokken van de eigen veestapel, zoals melk, kaas, huiden,
vlees en been. Het laatste materiaal werd gebruikt om allerhande
gereedschappen te maken. Ook het aardewerk werd door de bewoners
zelf gemaakt: het werd met de hand gevormd en bij relatief lage tem-
peratuur gebakken in eenvoudige veldovens. Op de rand en de 'buik'
van de potten werd regelmatig versiering aangebracht, meestal door
middel van nagelindrukken. Uit de vondst van enkele weefgewichten,
eveneens vervaardigd uit gebakken klei, blijkt dat men zelf textiel heeft
gemaakt. De benodigde wol werd door de eigen schapen geleverd en
op spinrokkens gesponnen. Alleen maalstenen en een enkel sierraad
moesten door ruil worden verkregen. Hoe deze uitwisseling precies
plaatsvond, weten we niet. Waarschijnlijk waren de bewoners van deze
nederzetting opgenomen in grotere sociale netwerken, waarin bijvoor-
beeld ook huwelijkspartners werden gevonden en waarvan de leden
een besef van stamverwantschap cultiveerden.
schoof de bewoning na één of enkele gene-
raties naar een nieuw te ontginnen plek.
Vaak gebeurde het dat juist een voormalig
erf, waar immers jarenlang mest en andere
voedingsstoffen waren neergeslagen, als
akkerland werd ingericht. Op die manier wan-
delden de boerenerven in de loop van de
generaties door het landschap. We spreken
in dit verband dan ook wel van 'zwervende
erven'. De opgegraven resten aan de
Wilhelminalaan, die tot nu toe twee boerde-
rijplattegronden laten zien, vertegenwoordi-
gen waarschijnlijk niet meer dan enkele
generaties bewoning. Strikt genomen valt
niet uit te sluiten dat de ene boerderij de
opvolger is van de andere. De westelijke
boerderij zal dan wel de oudste zijn, want
deze sluit nog het meest aan bij de tradities
van de Midden-IJzertijd (500-250 v. Chr.), net
als het grote bijgebouw ten noorden ervan
(afb. 2: SI). Het kan ook zijn dat er een gat
gaapt tussen de bewoningsperiode van het
westelijke en die van het oostelijke erf.
Opmerkelijk is dat de opgegraven erven
aan de Wilhelminalaan zijn aangelegd op een
wat lager gelegen deel van de stroomrug.
De ondergrond bestaat uit de afzettingen
van een reeks opeenvolgende crevasses of
overloopgeulen. Veel betere grond lag
onmiddellijk ten zuiden van de erven: een
ongeveer 100 m brede, zandige stroomrug,
waar ten tijde van de bewoning al geen rivier
meer doorheen stroomde. De bewoningspo-
ren houden hier opmerkelijk genoeg op. Dit
moet haast wel betekenen dat deze hoge en
makkelijk te bewerken gronden werden gere-
serveerd voor akkerbouw. Aan de noordkant
van de twee erven lag een grotendeels ver-
lande rivierbedding. Ten tijde van de bewo-
ning restte er niet meer dan een natte
depressie, die de erven misschien enigszins
ontwaterde. Om de waterafvoer op peil te
houden werd op de bodem ervan regelmatig
een nieuwe greppel gegraven.
Betekenis
Voor onze kennis van de bewoningsgeschie-
denis van Leidsche Rijn is de opgraving aan
de Wilhelminalaan van grote betekenis. Het
is voor het eerst dat hier een prehistorische
nederzetting is opgegraven. Ook in groter
verband zijn de resten van wetenschappelij-
ke waarde. Tot nu toe was er over de
IJzertijdbewoning in het stroomgebied van
de Oude Rijn tussen Utrecht en Leiden nau-
welijks iets bekend. We wisten bijvoorbeeld
weinig over de etnische achtergronden en
culturele tradities van deze vroege bewo-
ners. Het aardewerk van de Wilhelminalaan
suggereert nu dat er relaties met het West-
Plattegrond van een boerderij uit de Ijzertijd opgegraven in Hijken
(Drenthe). (Bron: J.H.F. Bloemers e.a., Verleden land. Archeologische
opgravingen in Nederland, Meulenhoff, Amsterdam 198 V.
Landschap en bewoning
Een kenmerk van de bewoning uit de Late Ijzertijd is dat zij nog weinig
plaatsvast was. Omdat de houten boerderijen na ca. 30 jaar aan ver-
vanging toe waren en de akkers niet systematisch werden bemest, ver-
-ocr page 20-
24
veranderde in de inheemse samenleving,
toen deze werd opgenomen in tiet grote
Imperium Romanum.
De gemeentelijke archeologen zijn al enke-
le jaren in het gebied actief en bouwen
gestaag aan het beeld van de vroegere
bewoning. Door de kennis van het verleden
en door de talrijke zichtbare resten die in de
woonomgeving worden ingepast, ontwikkelt
Leidsche Rijn zich tot een stadsdeel met een
lange geschiedenis. Nieuwe bewoners zullen
zich misschien makkelijker hechten in een
gebied dat vol zit met verhalen en ankerpun-
ten. Wie weet kunnen de prehistorische
bewoningssporen van de Wilhelminalaan
straks op een of andere manier in de open-
bare ruimte van Vleuterweide worden gemar-
keerd.
Doorsnede van het stalgedeelte van een boerderij' uit de Ijzertijd. (Bron:
J.H.F. Bloemers e.a., Verleden land. Archeologische opgravingen in
Nederland, Meulenhoff, Amsterdam 1981).
Nederlandse kustgebied bestonden. De laatste tijd zijn er meer
nederzettingen in Leidsche Rijn bekend geworden die dateren uit de
periode onmiddellijk voorafgaand aan de komst van de Romeinen. Deze
kunnen belangrijke informatie gaan opleveren over wat er allemaal
^JMli*^^i.i.-----        ..id^
Impressie van het leven in een nederzetting uit de Ijzertijd. (Bron: LR Louwe Kooijmans, Sporen in het Land. De Nederlandse
delta in de prehistorie, Meulenhoff, Amsterdam 1985).
-ocr page 21-
25
De kleine man
Op ons erf, waar wij met meerdere gezinnen wonen, zit ik op het
putje bij de regenpijp. Daar zit ik vaak te fantaseren, of een liedje te
zingen wat ik van mijn vader en moeder geleerd heb. Ik kan hier de hele
buurt overzien, het is de laatste jaren wel wat stiller geworden. Op de
hoek van het erf woonde opa. Vaak zat ik te wachten tot hij thuis kwam.
Hij kon dan altijd leuke grapjes vertellen en van zijn rooie zakdoek een
konijn maken. Op de andere hoek van het erf wonen wij.
Mijn vader en opa lijken veel op elkaar, beiden maken veel grapjes.
Mijn vader heeft daarbij ook altijd heel leuke uitdrukkingen.
Zowel mijn vader als mijn opa zijn klein en misschien is het wel daar-
om dat ik op onze oude grammafoon graag platen draai van Louis
Davids die 'De grote kleine man' genoemd wordt. Vooral het liedje van
de kleine man lijkt speciaal voor mijn opa en vader geschreven.
Nu, anno 2001, vind ik steeds meer overeenkomsten met de beide
Jannen en Davids liedje wat zo begint:
Het ;s op ons kleine wereldje een beetje raar gesteld
Want de ene mens neemt veel te grote happen
Ja, de één woont in een villa en de ander bij de belt
En die moet zich op z'n teentjes laten trappen
De een die slaat z'n slag
Doet soms wat hij niet mag
De ander dat is een feit, betaald steeds het gelag
Nou, erg grote happen konden deze twee mensen niet nemen. Ze
woonden niet direct bij de belt maar zeker niet in een villa. Vaak moes-
ten ze zich door de villa-bewoners op hun teentjes laten trappen. En als
er iets fout ging moesten ze vaak het gelag betalen.
Ook in het refrein herken ik mijn opa en vader:
Dat is die kleine man.
Die kleine burgerman.
Zo'n doodgewone man met een confectie-pakkie an.
Zo'n man die niks verdragen kan blijft altijd 'Onder Jan' (de mindere)
Zon minimumlijer, zenuwlijer van een kleine man.
Maar, die kleine man had in die tijd geen
keus om te stemmen wat hij wilde. De kerk
en pastoor bepaalden namelijk voor de
Jannen dat zij het hokje van de Katholieke
Volkspartij moesten aankruisen, hetgeen ze
dan ook als 'kleine mannen' misschien wel
met enige tegenzin deden.
Nu zoveel jaren later kom ik erachter dat dit
lied niet alleen voor de 'kleine Jannen' van toen
maar ook voor 'de kleine man' van nu geldt.
Dit blijkt uit het volgende couplet:
Onlangs hadden wij de tweede conferentie in Den
Haag en daar waren zowat vijftienhonderd heren.
Om Europa weer gezond te maken en dat is bereikt
met souperen, confereren en dineren. Ze vraten
zich daar rond, Europa wordt gezond maar wie
stond buiten voor het hekkie met een open mond.
Ja, kleine burgermannetjes met de hele week een manchesterbroek en
een kiel. En 's zondags inderdaad, om naar de kerk te gaan, een con-
fectie-pakkie. Met kaartspel, onder andere schutjassen kwam het heel
vaak voor dat ze geen 50 panden haalden, dat betekende dat ze 'Onder
Jan' bleven, en de tegenpartij 2 panden of meer behaalde. En al werk-
ten ze nog zo hard en veel; ze bleven toch altijd op het minimum. Het
enige voordeel was dat het geen zenuwlijers werden.
Welnee, de beide Jannen hadden een optimistische kijk op het leven
en zagen, zelfs bij het donkerste weer, altijd nog de zon schijnen. Soms
moesten er bij moeilijkheden wel eens een paar 'pierenverschrikkertjes'
(borreltjes) aan te pas komen om de zon weer tevoorschijn te toveren.
Het liedje van Louis Davids gaat verder:
De verkiezingen in Holland zijn altijd een grote pret, want dan hoor je onze heren
kandidaten. Elkaar uitschelden voor leugenaar, voor schoffie enzovoorts, zoe-
ken gaatjes om het gifgas uit te laten. Maar zitten ze op hun stoel, hoe veilig
zo'n gevoel, maar wie betaalt de rekening voor een grote ... mond
Dat is die kleine man.
Die kleine burgerman.
Zo'n doodgewone man met een confectie-pakkie an.
Zo'n man met zo'n 18 gulden C&A-tje an
Zo'n zenuwlijer, hongerlijer van een kleine man.
Dat is de kleine man.
De kleine burgerman.
De doodgewone man met een confectie-pakkie an.
De man met van die afgetrapte Bata-schoenen aan
Die zenuwlijer, hongerlijer van een kleine man.
Misschien hadden al deze 'grote heren' wel
een onderscheiding of een lintje. Voor de
twee kleine Jannen was dit niet weggelegd.
Misschien is er tussen de huidige nieuwbouw
nog plaats voor een standbeeld van 'de klei-
ne man' want die heeft ons immers geleerd
hoe goed en leuk het leven kan zijn en hoe je
de kunst van gelukkig zijn, zelfs met een
minimum aan bezittingen, kunt verstaan.
De Meern, 2001
Theo van den Berg
Illustratie;
Barbara Gravendeel
-ocr page 22-
Aa.ric
I
26
^
Van de voorzitter
Terwijl ik me zet aan het schrijven van dit voorwoord organiseert het
Projectbureau Leidsche Rijn "De week van de visie". Als uw voorzitter heb ik de
eerste bijeenkomst mogen meemaken. Het onderwerp is de actualisering van
de Ontwikkelingsvisie voor Leidsche Rijn onder het motto "verder kijken dan je
vakgebied". De volgende week wordt in het Paushuis in Utrecht een symposium
gehouden over het thema "Cultuurhistorie en Ruimtelijke Kwaliteit". Hier staat
centraal de Belvedère gedachte dat bij de gigantische ontwikkelingen overal in
het land, de cultuurhistorie van het begin af aan een gelijkwaardige rol moet
spelen naast bijv. sociale, stedenbouwkundige, economische en financiële
vraagstukken. Een belangrijk onderwerp vormt de ontwikkeling van Leidsche
Rijn met daarin het Rijnsche Park. Ook hiervoor heb ik een uitnodiging ontvan-
gen.
Uit veel documenten spreekt grote waardering voor de wijze waarop de ontwik-
keling in het Utrechtse is voorbereid. Op basis van wat heet een
Cultuurhistorische effectrapportage kon in het Masterplan en daarna in het plan
Rijnsche Park het cultureel erfgoed al in een vroeg stadium worden
meegenomen. Dit lijkt dus ideaal. Maar als we de Ontwikkelingsvisie van 1997
en de eerste actualisering daarvan in 1999 er nog eens op naslaan valt het toch
een beetje tegen. Natuurlijk, de hoofdstructuren van het Masterplan vormen de
basis. Maar bij de uitwerking hebben de planners kennelijk het rijke cultureel erf-
goed wat uit het oog verloren. Tevergeefs zult u zoeken naar een hoofdstuk of
zelfs maar een paragraaf aan dit thema gewijd. Dat dit soms achteraf moet wor-
den betreurd heeft bijv.de ontwikkeling rond de Groene Dijk wel getoond.
Symptomatisch voor de onderwaardering is ook de nota Culturele Infrastructuur
Leidsche Rijn. Terecht wordt daarin veel aandacht geschonken aan beeldende
kunst en podiumkunsten, professioneel zowel als door amateurs. Maar het cul-
tureel erfgoed zult u er niet of slechts terzijde in tegen komen! Maar ja, tussen
de 32 instanties die hierover hebben meegedacht (zoals Dansend Hart en
Fanfare De Tegenwind, Kikker en 't Barre Land) schitteren organisaties op ons
terrein door afwezigheid. Bij voorstellen voor kunst in de openbare ruimte wor-
den als thema's genoemd onder meer water, ecologie en urbanisatie. Maar de
oogkleppen ontnamen ook hier het zicht op de cultuurhistorie! Het gevolg van
het niet zien van wat het gebied een heel eigen karakter geeft is ook terug te
vinden in de twee fotoboeken die verschenen zijn (Leidsche Rijn- landschap in
beweging en Villa Vinex). Prachtige foto's, dat wel. Maar ze hadden in iedere
Vinex locatie kunnen worden geschoten. En alles wat Leidsche Rijn tot Leidsche
Rijn moet maken ontbreekt.
Kortom, de Belvedère filosofie was in de plannen tot uitwerking niet of
nauwelijks terug te vinden. Laten we hopen dat bij de actualisering waar nu aan
wordt gewerkt deze misser verdwijnt. Het genoemde motto kan daarbij als lei-
draad dienen!
Onder verenigingsberichten wordt nog een oproep gedaan aan leden die mee
willen denken over de vraag hoe onze rijke historie een plaats kan vinden in de
nieuwe stad.
P.K. Schenk
Jl'l|s|1\ HISTORISCHE VERENIGING
Jf^ I ^^VLEUTEN-DE MEERN-HAARZUIUENS
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
22e jaargang no. 2, juni 2002
De vereniging is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
we bs i te: WW w.h istvervdmh.nl
Dagelijl<s bestuur
Dr. Ir. P.K. Schenk / voorzitter
Telefoon 030-6774915
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum)
Dorpsstraat 1
030 - 6774222
De Meern Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
€ 16.00 per jaar , per post € 6.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
€ 5.00 leden / € 6.00 niet-leden
Banlcrelaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H. de Heus (redactie@4image.nl)
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Telefoon 030 - 6662992
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern
Inhoud                                                      biz.
Van de voorzitter                                                                             26
Verenigingsberichten                                                                     27
De gemeentebesturen van Vleuten en Haarzuilens (2) 28
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (14)                   36
De Meerndijk, een oude middeldijk                                           38
De Transformatie (12)                                                                     49
Geld                                                                                                     50
-ocr page 23-
27
Veren igingsberichten
archeologische (Romeinse) vondsten in de
Vinex-locatie Leidsche Rijn.
Het geheel zal worden omlijst met muziek en
andere culturele activiteiten.
Een boeiende avond, waar de inwoners van
Vleuten-De Meern en met name alle leden
van de Historische Vereniging van harte voor
worden uitgenodigd.
De toegang is gratis.
Meedenken met Belvedère
In het voorwoord is besproken hoe binnen
Leidsche Rijn wordt gedacht aan bijstelling
van de Ontwikkelingsvisie en hoe tot nu toe
het cultureel erfgoed daarin te veel buiten
zicht viel.
In het denken over Belvedère is een van de
centrale gedachten het betrekken van de
bewoners van het gebied dat op de schop
wordt genomen bij wat er staat te gebeuren.
Hoe kunnen verleden en heden worden geïn-
tegreerd naar de toekomst. Hoe kunnen
straks oude en nieuwe bewoners met trots
aan bezoekers tonen dat Leidsche Rijn niet
zomaar een van de vele Vinex wijken is,
maar dat het dank zij een zichtbaar en voel-
baar verleden een heel eigen gezicht en
uniek karakter en daardoor ook toekomst
heeft. Het bestuur is van mening dat onze
organisatie daar, wellicht met anderen
samen, een grotere rol in zou kunnen spelen.
Als u belangstelling heeft voor het Belvedère
gebeuren en mee wil denken over de wijze
waarop dat in de nieuwe stad kan worden
gerealiseerd, verzoekt het bestuur u zich te
melden bij het secretariaat. Geïnteres-
seerden worden dan uitgenodigd voor een
gesprek over de wijze waarop dit vorm kan
worden gegeven.
Van de redactie
Als redactie hebben we het eigenlijk nog
nooit gedaan, maar we zullen vanaf dit num-
mer steeds enige wetenswaardigheden van-
uit de redactie melden Bijvoorbeeld het aan-
bevelen van artikelen, maar vooral ook om in
contact te blijven met onze lezers. Als u zelf
nog lezenswaardige artikelen wilt aanbren-
gen, mail ons dan op redactie@4image.nl.
Het septembernummer zal geheel worden
gewijd aan het laatste artikel van onze zeer
gewaardeerde auteur Ir. J.A. Storm van
Leeuwen (90). Ook dit nummer (en het vori-
ge) bevat(te) een van zijn bijzondere penne-
vruchten. Helaas treft u in dit nummer geen
Schatkamer Leidsche Rijn, maar dat maken
wij in het decembernummer weer meer dan
goed. Namens de redactie veel leesplezier!
Zilveren speld van de stad Utrecht
Op 10 april j.l. ontving ons bestuurslid Th. van den Berg te De Meern
in de Broederschapshuisjes te Vleuten uit handen van de burgemeester
mevrouw Mr. A. Brouwer-Korf de zilveren speld van de stad Utrecht.
Deze onderscheiding werd hem toegekend voor zijn brede-, actieve- en
intensieve wijze waarop hij zich gedurende vele jaren belangeloos heeft
ingezet voor onze vereniging en andere organisaties binnen onze
gemeente.
Burgemeester mevrouw Mn A. Brouwer-Korf, Theo van den Berg,
Corry van den Berg- Moerings
Activiteiten in 2002 ( noteer in uw agenda !!! )
Excursie naar Anholt
Op 14 september a.s. organiseert de vereniging een excursie naar het
kasteel Anholt , kosten € 30,— p.p. (zie bijgevoegd inlegvel).
Open dag Themaat
op 30 en 31 augustus a.s. expositie van de opgraving en vondsten van
de omgrachte hofstede in Themaat. {nadere publicatie volgt via de
lokale pers)
"Historische perspectief bij de opheffing van de
GEMEENTE VLEUTEN-DE MEERN"
Op vrijdag 27 september a.s. om 20.00 uur in de N.H. Kerk te Vleuten
organiseert de Stichting "Kunstig" in samenwerking met de Kulturele
Kring Vleuten-De Meern, haar laatste activiteit. Door de samenvoeging
van Vleuten-De Meern met de stad Utrecht wordt deze stichting -
onderdeel van de voormalige welzijnsraad Vleuten-De Meern - m.i.v. 1
januari 2003 opgeheven en gaat dan over in de Kulturele Kring. Onder
het motto "Historisch perspectief bij de opheffing van de gemeente
Vleuten-De Meern" is de Historische Vereniging gevraagd het grootste
gedeelte van de avond met een klinkend programma in te vullen.
Gedacht wordt aan een inleiding door de voorzitter, die de ontwikkeling
en de plannen van onze vereniging zal toelichten. Voorts een levendige
diavoorstelling inhoudende een historische wandeling door de voorma-
lige gemeente en tenslotte een korte inleiding over de meest recente
-ocr page 24-
28
door D. l/an der Leest-Brar)d
DE SAMENSTELLIIMG VAN HET GEMEENTEBESTUUR TUSSEN 1850 EN 1870
De gemeentebesturen van Vleuten en Haarzuilens (2)
Wie waren raadslid, wat was hun beroep, op welke leeftijd waren zij politiek actief, op welke bestuurlijke deel-
gebieden richtten zij vooral hun aandacht, waren zij rijk, bestonden er machtsblokken, kwamen veel raadsleden
uit dezelfde families, wat was hun politieke en maatschappelijke "draagvlak"?
schoolhuis, dat eigendom van de hervormde
kerk was. De gemeenteraad werkte tegen,
wilde geen protestantse school vlak naast de
openbare school met een rooms-katholieke
onderwijzer. Het kerkbestuur stond op zijn
rechten een eigen school te stichten. Het
benoemde meester R.J. Nelle in 1848, die
tot 1875 behalve schoolmeester ook koster
was. Over deze kwestie kwamen nog meer
geschillen; zoals over de kosten van het
onderwijs en het plaatsen van een schutting
naast de school. Deze liepen zo hoog op dat
het gemeentebestuur de Amsterdamse
advocaat B. Donker Curtius inschakelde.
Door hem werden enkele bemiddelingspogin-
gen ondernomen samen met Gedeputeerde
Staten tot aan 1852, echter zonder resul-
taat. De uitspraak van de Kroon eind 1852
was, dat de christelijke school mocht blijven.
De kosten van de advocaat, ca. fl. 600,-,
waren voor de leden van de gemeenteraad ^^
De burgemeester was voorzitter van de
gemeenteraad en had veel invloed op het
bestuur. Zijn jaarwedde werd door het rijk
betaald en hij werd geacht als een onafhan-
kelijk persoon boven de raad te staan ".
In Vleuten kwam het voor dat de zoon de
vader opvolgde als burgemeester en was
familie-invloed in bestuurszaken dus nog
steeds aanwezig. De familie Van Bijlevelt
heeft wel een heel sterk stempel op Vleuten
gedrukt. Van 1811 tot zijn dood in 1834 was
de katholieke bierbrouwer Johannes H.J. van
Bijlevelt burgemeester van Vleuten en
Haarzuilens. Zijn zoon Gerardus J.H. van
Bijlevelt volgde hem op van 1834 tot 1870.
Deze was landbouwer en woonde op het
Groot Zand te Vleuten. Hij was vanaf 1838
tevens burgemeester van Haarzuilens en
vanaf 1852 bovendien burgemeester van
Oudenrijn, tot aan zijn dood. Daarna werd in
1870 Jhr. W.H. de Beaufort benoemd tot
burgemeester van Vleuten, Haarzuilens en
Oudenrijn. Hij woonde in Utrecht en was her-
vormd. Hij was de zoon van Jhr. P. de
Beaufort, die lid van Gedeputeerde Staten
van Utrecht was. Hij was 26 jaar toen hij bur-
gemeester van Vleuten werd. Hij vertrok in
1879 als burgemeester naar Driebergen.
De burgemeesters van Haarzuilens waren
in 1852 dezelfde als die van Vleuten. Van
1818 tot 1820 was Theodorus Keetell
Kiezers en gekozenen te Vleuten na 1851
Door de centralisatie van de macht en de regeringsbemoeienis met het
bestuur van het platteland was er in het koninkrijk geen ruimte voor
gemeentelijke autonomie geweest. De grondwetsherziening van 1848
bracht grote veranderingen. Door de nieuwe grondwet kwam volledige
vrijheid en gelijkstelling van godsdienst. Vóór 1795 was het niet moge-
lijk geweest voor rooms-katholieken om benoemd te worden als amb-
tenaar, of als bestuurder. En ook na 1814 waren de meeste gezags-
dragers protestant. In Haarzuilens was de bevolking voor 95% rooms-
katholiek en in Vleuten voor 75%. De leden van de gemeenteraden van
Vleuten en Haarzuilens waren eveneens in meerderheid rooms-katholiek
en zo ontstond er in 1848 onenigheid met het hervormde kerkbestuur
van De Meern. De bevolking in het dorp De Meern was voor 50%
rooms-katholiek en 50% protestant. Op de enige openbare lagere
school was altijd een hervormde onderwijzer geweest totdat het in
meerderheid rooms-katholieke gemeentebestuur een nieuwe rooms-
katholieke schoolonderwijzer benoemde. Het hervormde kerkbestuur
besloot daarom een eigen christelijke school te stichten in het oude
li i r S L A C
I>hK
YïM:^I123NCE5
De weigestelden begeven zich naar de stembus
-ocr page 25-
29
burgemeester van Haarzuilens. Hij was commies bij het Utrechtse
stadsbestuur geweest en werd door Gedeputeerde Staten tot schout
benoemd. Hij was rooms-katholiek. Zijn opvolger Johannes H.J. van
Bijlevelt, werd eerst als schout tot 1825 en daarna tot burgemeester
benoemd, ook van Vleuten. Vanaf 1834 volgde Gerardus J.H. van
Bijlevelt zijn vader ook hier op tot 1870. Van 1850-1851 was Willem
F.H. Greup twee jaar burgemeester van Vleuten en Haarzuilens. In 1839
was hij al burgemeester van Oudenrijn. Hij was commies der brieven-
posterij te Utrecht geweest. Hij was hervormd en ging in december
1851 naar Vreeland. Vanaf 1852 bleef G.J.H, van Bijlevelt burgemees-
ter van Vleuten, Haarzuilens en Oudenrijn tot 1870 ".
Over de burgemeesters van Vleuten en Haarzuilens is meer bekend
dan van de raadsleden. Uit de raadsnotulen en de kieslijsten konden
enige gegevens opgespoord worden. Op de kieslijst van 1848 van
Vleuten voor de Tweede Kamer stonden slechts 19 namen. De belas-
tinglijst bepaalde wie mochten stemmen voor de Tweede Kamer en de
Provinciale Staten en dat was dus een beperkte groep. Op de stemlijst
van 1851 voor de gemeenteraad van Vleuten stonden 30 namen met
het aantal stemmen.
via Gedeputeerde Staten opgelost, zodat op
17 oktober 1851 alle bovengenoemde per-
sonen werden beëdigd. Op 31 oktober 1851
diende Gerardus J.H. van Bijlevelt een re-
kwest in voor de functie van secretaris en
Simon van Bijlvelt verzocht de functie van
ontvanger opnieuw te mogen bekleden.
Opvallend is dat Gerardus J.H. van Bijlevelt
als voormalig burgemeester nu naar de func-
tie van secretaris solliciteerde en dus geen
raadslid kon blijven. Hij werd op 7 november
secretaris met algemene stemmen. Deze
twee Van Bijlevelts waren neven. Op 14
november werd Hermanus P.M. van Bijlevelt
tot gemeenteontvanger benoemd, hij was
wel tweede graads familie. Wegens bloed-
verwantschap werd hij in 1852 eervol ont-
slagen. Mathijs van Dijk kreeg toen deze
functie en hij was weer familie van wethou-
der Van Dijk. Eind 1852 ging burgemeester
Greup weg en werd Gerardus J.H. van Bijlvelt
weer tot burgemeester van Haarzuilens
benoemd. B. Lenssinck verzocht om ontslag
uit de raad, maar bleef er toch tot 1870 zit-
ten. In juni 1855 werden er weer gemeente-
raadsverkiezingen gehouden. Van Dorsten
vroeg ontslag uit de raad.
Na de verkiezingen zag de raad er aldus uit:
Simon Petrus Wilhelmus H. van Bijlevelt r.k. 36
Gerardus Johannes Hendricus van Bijlevelt r.k.29
Bernardus Lenssink r.k. 29
Johannes Oostrom r.k. 24
Jan van Dijk r.k. 24
?\ons Oskam prot. 23
Bast/aan Blok prot. 22
Pieter van der Grift prot. 21
Gijsbertus Schevikhoven r.k. 20
Jan Jacobus Rentinck r.k. 19
Gerardus Albertus van Dorsten prot. 19
1855
1859
1870
1871
G.J.H, van Bijlevelt, burg.
Idem
idem
Jhr.W.M.
de Beaufort
Jan van Dijk, weth.
idem
idem
idem
S.P.W.H. van Bijlevelt, weth.ldem
idem
Idem
Joh. van Oostrom
idem
idem
idem
Bernardus Lenssinck
idem
W. Bijlevelt idem
Pieter v.d. Grift
idem
idem
idem
J.J. Rentinck
idem
idem
idem
Van Santen, sinds 1856
idem
idem
idem
De vetgedrukte namen werden de raadsleden in de nieuwe raad van
1851 en daarbij is te zien dat de meerderheid rooms-katholiek was.
Van Dorsten en Van der Grift namen zitting in de raad terwijl zij minder
stemmen hadden dan Oskam en Blok, die niet in de raad kwamen. Als
men totaal fl. 12,- aan directe belastingen betaalde (dat was de grond-
de personele- en de patentbelasting samen) mocht men stemmen voor
de gemeenteraad. Voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer moest
men fl. 24,- betalen aan belasting om te mogen stemmen en fl. 150,-
voor verkiesbaarheid. Bij de eerste gemeenteraadsverkiezingen in
Vleuten bleek dat de oude raad, waarvan de meerderheid rooms-
katholiek was, in zijn geheel terugkeerde.
De eerste openbare bijeenkomst van de gekozen gemeenteraad van
Vleuten was op 6 oktober 1851. Burgemeester Greup, een protestant,
was door de koning tot burgemeester van Haarzuilens benoemd. Hij
was tevens burgemeester van Oudenrijn. De gemeenteontvanger
S.P.W.H, van Bijlevelt werd tot wethouder benoemd evenals Jan van
Dijk. De overige raadsleden waren Bernardus Lenssinck, Johannes van
Oostrom, Pieter E. van der Grift, Gerardus A. van Dorsten en Gerardus
J.H. van Bijlevelt. In een commissie van vier, en in een commissie van
drie raadsleden werden de geloofsbrieven van de andere raadsleden
onderzocht. De raad besloot om S.P.W.H, van Bijlevelt niet tot de raad
toe te laten omdat hij secretaris en ontvanger van de gemeente was.
Ook woonde hij niet binnen de gemeente. Het raadslidschap was sinds
1851 onverenigbaar met de functie van secretaris geworden. Van
Bijlevelt protesteerde, want hij had de secretarisfunctie nog geen jaar
waargenomen en inmiddels overgedragen. Dat hij niet binnen de
gemeente woonde was genoegzaam bekend. Als de raad bleef weige-
ren zou hij zich tot een hogere macht wenden. Deze onenigheid werd
In deze lijst is duidelijk te zien dat de raads-
leden lang in de raad bleven zitten, soms tot
hun dood. Dit bleef in Vleuten doorgaan tot
1871. De gemeenteraadsverkiezingen ver-
anderden daar niets aan. In de kiezerslijst
gemeenteraad Vleuten 1860 is te zien hoe-
veel de 61 stemgerechtigden aan belasting
betaalden in 1860; alleen de burgers die
vanaf fl. 12,- belasting betaalden staan erop.
Tien mannen betaalden meer dan fl. 100,-
aan grond-, personeels- en patentbelasting
tesamen. G.J.H, van Bijlevelt betaalde fl.
359,-. Joh. van Oostrom betaalde fl. 238,-.
S.P.W.H. van Bijlevelt betaalde fl. 182,- en B.
Lenssinck betaalde fl. 138,- aan belasting.
Arie van Santen betaalde fl. 18,- P. v.d. Grift
fl. 37,- J.J. Rentinck fl. 37,- en J. van Dijk fl.
44,-. Dus drie raadsleden waren vermogend
en de andere vier behoorden tot de gegoede
-ocr page 26-
30
nniddengroep. In 1872 was deze belastinglijst gegroeid tot 67 stem-
gerechtigde mannen, waarvan er elf meer dan fl. 100,- aan belasting
betaalden. De stijging was maar klein. De gemiddelde leeftijd van de
raadsleden in 1852 was 47 jaar, in 1860 was dat 50 jaar en in 1872
was dat 51 jaar.
Als er een raadslid overleed kwam daar een jongere voor in de
plaats, zodat de gemiddelde leeftijd ongeveer hetzelfde bleef. Van de
raadsleden was er één rentenier, één zonder beroep en vijf landbouwer.
De agenda van burgemeester en wethouders en de notulen van de
raadsvergaderingen geven zeer beperkt de gevoerde discussies weer.
In de kwestie dat er 30 kinderen van de Vleutense school af moesten
als de gemeente Vleuten geen fl. 100,- extra zou bijbetalen aan de kos-
ten hiervoor werd wel de discussie genotuleerd. Drie raadsleden. Van
Oostrom, Van Dorsten en Lenssinck, vonden dat deze fl. 100,- moest
worden bijbetaald, omdat de kinderen van behoeftige ouders wel naar
school moesten kunnen gaan. De andere vier waren tegen. Later gre-
pen Gedeputeerde Staten en de schoolinspectie in. Vleuten betaalde en
de kinderen bleven op school. Dit geeft wel een beeld van de sociale
bewogenheid van enkele raadsleden. H. van Dijk merkte op, dat er wei-
nig over de standpunten van individuele raadsleden in de notulen van
de raad van Rotterdam was te vinden ". Omdat het in Vleuten om een
kleine gemeente ging stonden dit soort zaken wel een enkele maal in
de notulen. In een klein dorp als Vleuten met maar 1119 inwoners in
1850, mochten er 60 ingezetenen stemmen, omdat zij aan de census
van fl. 12,- voldeden. Op de stemlijst van 1851 stonden 30 namen,
waarvan 13 mannen met 1 stem, twee mannen met 3 en 5 stemmen,
6 mannen met tussen de 13 en 19 stemmen en 9 mannen met meer
dan 20 stemmen. Het percentage stemmers was ca. 5% in 1851. In
deze kleine dorpsgemeenschap kende men elkaar. De kerk en de gods-
dienst speelden een grote rol bij de keuze. Een rooms-katholiek stem-
de niet op een protestant. De raadsleden genoten het vertrouwen want
zij werden steeds opnieuw herkozen. Zij verlieten de raad op eigen ver-
zoek of bleven raadslid tot hun dood. De verkiezingen veranderden niet
veel aan de samenstelling van de raad tussen 1850 en 1870 en alles
bleef hetzelfde als in 1851. De nieuwe kieswet bracht ongeveer 1%
meer stemmers. Op het platteland was dat in 1851 ca. 4,5% en in
1840 was dat ca. 3,5% geweest. H. van Dijk stelt in zijn boek '^ vast,
dat door de geringe omvang van de Rotterdamse elite en de grote
mate van verzwagering er in deze familieregering van de Rotterdamse
raad in het midden van de negentiende eeuw ook geen verandering
kwam. Aan het begin van de negentiende eeuw was een groot deel van
de Rotterdamse elite wegens regeringsfuncties naar Den Haag ver-
trokken. Pas toen het aantal kiezers zich na
1880 gestaag uitbreidde en het partijenstel-
sel zich begon te ontwikkelen, kwam daar
verandering in. In Vleuten had de welgestel-
de familie Van Bijlevelt ook een netwerk van
functies, zoals ontvanger en secretaris en
trof men altijd twee Van Bijlevelts in de
Vleutense raad. In de gemeentewet van
1851 was niet voor niets de bepaling van uit-
sluiting van eerste en tweede graads familie-
leden in de raad opgenomen. Toch bleven de
Van Bijlevelts een sterk stempel op de
gemeente Vleuten drukken.
Haarzuilens van 1850-1870
Vleuten was ruim twee maal zo groot naar
grondoppervlak en had ruim drie maal zo
veel inwoners als de aangrenzende gemeen-
te Haarzuilens. Haarzuilens had 316 inwo-
ners in 1850 en was voor 95% rooms-katho-
liek. Het was een zelfstandige gemeente met
een eigen gemeenteraad, maar geen eigen
school, de kinderen gingen in Vleuten op
school. Er was ook geen eigen kerk; de
kapel van het kasteel was ingestort en de
Koning WillemM(1849 - 1890)
Kiezerslijst 2de Kamer Haarzuilens in 1852
Naam
Geboren
Jaar
Grondbel.
Pers.bel
Patentbel.
Totaalbel.
Ellis van Schalk
Haarzuilens
1780
147,68
26,69
174,37
Martinus Versteeg
Haarzuilens
1808
129,38
23,51
152,89
Johannes van Wijk
Haarzuilens
1824
120,73
21,025
141,75
Jan van Oostrum
Haarzuilens
1798
87,63
25,53
113,16
Jacobus V. Oostrum
Maartensdijk
1790
58,25
58,25
Willem van Koten
Haarzuilens
1815
26,40
13,92
5,375
45,695
Dirk van Koten
Harmeien
1781
31,97
8,43
40,40
Jan de Leeuw
Haarzuilens
1820
33,21
4,33
37,54
Hendr. Broekhuijse
Bunnik 1814
30,20
30,20
Hendr. Miltenburg
Breukelen
1814
29,25
29,25
Dirk de Goeij
Houten 1813
28.03
28,03
Willem V. Bemmel
Harmeien
1808
12,24
14,11
26.35
Ellis V. Rooijen
Haarzuilens
1806
24,97
24,97
-ocr page 27-
31
Kiezers gemeenteraad Haarzuilens in 1860
Naam
Geboren te
Jaar
Grondbel.
Pers.bel
Patentbel.
Totaalbel.
E. van Schaik
Haarzuilens
1780
148.59
23.76
172.35
M. VersteeK
Haarzuilens
1808
129,33
27,17
156.50
Joh. Van Wijk
Haarzuilens
1824
122,47
24,09
146,56
Joh. Van Oostrum
Maartensdijk
1798
87,56
40,03
127,59
Joh. Vulto
Snelrewaard
1821
103,03
16,77
119,80
H. Broekhuijse
Bunnik
1814
15,91
38,33
54,24
Jac. Van Oostrum
Haarzuilens
1790
42,24
42,24
W. van Kooten
Haarzuilens
1815
26,34
8,785
5,375
40,50
D. de Goeij
Houten
1813
7,84
31,55
39,39
M. Scholman
Vleuten
1821
31,94
6,47
38,41
W. van Bemmel
Harmeien
1808
15,61
15,61
31,22
H. van Miltenburg
Breukelen
1814
30,91
30,91
J. van der Meer
Woerden
1808
18,60
18,60
N. van Nes
Oudenrijn
1804
17,01
17,01
G. Glissenaar
Haarzuilens
1781
9,50
6,05
15,55
P. Oosterhout
Oudwuiven
1820
13,44
13,44
A. van Rossum
Houten
1817
12,13
12,13
Belastingen Haarzuilens in 1860
Naam
Grondbel.
Pers.bel.
Patent.bel
Totaal
H.S. Doude van Troostwijk
440,58
440,58
G.M.J.J. van Zuilen v. NIJevelt
226,62
226,62
Elias van Schaik, landbouwer
148,59
23,76
172,35
M. Versteeg, landbouwer
129,33
27,17
156,50
Erven P.B. van Duuren
152,18
152,18
C.W. van Voorst van Beest, Utrecht
148,80
148,80
J. van Oostrum
87,56
40,03
127,59
Kind van Joh. Van Wijk
122,47
122,47
Johannes Vulto, landbouwer
102,76
16,77
119,53
W. van Riet, Vleuten
116,34
116,34
Johanna van Dam, w/v J. Kok
74,17
36,14
110,31
M.R. Brouwer, Utrecht
106,79
106,79
C.W. Boetzelaar Dubbeldam, Utrecht
100,73
100,73
H.B. Nieuwenhuis, Vleuten
83,96
83,96
Bosch van Drakenstein, Utrecht
70,81
70,81
H. Broekhuijse, landbouwer
15,91
38,33
54,24
Mr. Herman Roijaards, Utrecht
53,23
53,23
A.G. de Geer, Utrecht
51,62
51,62
J.J. van Zuijlen v. Nijevelt, Brugge
47,48
47,48
Dirk de Goeij, landbouwer
7,84
31,55
39,39
M. Scholman
31,94
6,47
38,41
Nic. Dirk Kemink, Utrecht
36,73
36,73
W. van Bemmel
15,61
15,61
31,22
H. van Miltenburg, landbouwer
30,91
30,91
Erven Jaq. Jan de Wijs
28,42
28,42
W/v J. Vulto
24,99
24,99
Erven T. Rietveld
24,09
24,09
Johannes van Wijk, landbouwer
24,09
24,09
D.J.A.A. Lawick v. Pabst, 's H. Berg
22,24
22,24
P.M. van Bijlevelt, Vleuten
22,09
22,09
C. de Leeuw, e/v W. van Kooten
21,95
21,95
Hubertus Vulto
21,61
21,61
E. V. Leijdel e/v C. Van Dam
20,75
20,75
W. van Kooten
4,39
8,78
5,37
20,54
J. Mocking, Bunnik
19,80
19,80
J. van der Meer
18,60
18,60
Het Haarpad; wandelpad van Haarzuilens naar
Vleuten
Johan Rudolf Thorbecke, (1798- 1872)
Nederlands grootste staatsman uit de 19e
eeuw, ontwerper van de grondwet en diverse
andere wetten fiet kiesrecht betreffende.
-ocr page 28-
32
Haarzuilens. Hij was ook burgemeester van
Oudenrijn. Greup was protestant, in tegen-
stelling tot de rooms-katholieke inwoners en
de raadsleden.
In 1850 hadden zitting in de raad Jacobus
Verkerk (assessor), Pieter de Leeuw (asses-
sor; hij overleed aan het einde van 1850),
Gerardus H.J. van BIjlevelt, Martinus
Versteeg, Jacobus Kok, Jan Spliet en Jan
van Oostrom. 1851 werd het jaar van de eer-
ste raadsverkiezingen en ook het jaar van de
eerste openbare raadsvergadering op 31
oktober. In de raadsnotulen van Haarzuilens
werd vermeld dat er geen 25 kiezers waren.
In de nieuwe gemeentewet waren 25 stem-
gerechtigden het minimum om gemeente-
raadsverkiezingen te mogen houden. Na
1851 werd de gehele raad gecontinueerd.
In 1852 waren er maar 14 stemgerechtig-
den die meer dan fl. 24,- belasting betaal-
den. De inwoners van steden met goederen
op het platteland mochten niet in de dorpen
kiezen al hadden zij daar hun bezittingen. Op
27 december werden er door Gedeputeerde
Staten twee nieuwe leden in de raad
benoemd: Dirk de Goey en Hendrik
Miltenburg. Per 31 december werd aan bur-
gemeester Greup ontslag verleend, want hij
was benoemd in Vreeland; Gerard J.H. van
BIjlevelt volgde hem op. In januari 1852 werd
een brief van Gedeputeerde Staten behan-
deld over de samenvoeging van Haarzuilens
met Vleuten. De gemeenteraad was unaniem
tegen dit voorstel, wegens de extra kosten.
Vleuten kon beter met Veldhuizen samen-
gaan vonden zij. Deze samenvoeging ging
niet door, de gemeentegrenzen zouden
onveranderd blijven tot de gemeentelijke her-
indeling van 1954, toen Haarzuilens,
Vleuten, Oudenrijn en Veldhuizen bij elkaar
werden gevoegd tot één gemeente Vleuten-
De Meern. In 1853 overleed het raadslid
Jacob Kok en J. van Wijk volgde hem op.
J.H. Schermbeek, Utrecht
18,33
18,33
N. van Nes, landbouwer
17,01
17,01
J.A. Daman, Middelburg
16,99
16,99
Jan van Dijk, Vleuten
15,65
15,65
G. Gllssenaar
9,50
6,05
15,55
J.C. van de Muelen
15,40
15,40
G.J.M, van BIjlevelt, Vleuten
15,36
15,36
P. Oosterhout
13,44
13,44
Armen R.C. kerk te Vleuten
12,35
12,35
J. van Berkestijn. Laagnieuwkoop
12,16
12,16
A. van Rossum
12,13
12,13
Jan Spliet
8,63
3,20
11,83
H. van Oostrum
11,22
11,22
W. Ketel, Utrecht
9,35
9,35
Looyaards
0,65
7,73
8,38
Mijntje v.d. Linden, w/v M. Berk
8,06
8,06
S. Olders
7,57
7,57
P. Verkerk
6,12
0,77
6,89
Wed. M. Berk
6,67
6,67
Jan de Goelj
6,47
6,47
Wed. J. de Leeuw
4,86
4,86
Gerrit Pouw en CS
4,84
4,84
R.C. armen van Vleuten
4,76
4,76
W. van den Bosch, Laagnieuwkoop
4,30
4,30
R.C. armen op 't Hoog
4,14
4,14
A. de Lange
1,24
2,81
4,05
J. Schoenmakers
2,24
1,24
3,48
C. van Bunschoten
3,41
3,41
P. van Ginkel
2,91
2,91
Baron A.G. de Geer, Utrecht
2,43
2,43
Polder van Themaat
2,38
2,38
Wed. Jacob Versteeg
2,38
2,38
Wed. D. Schipperijn
1,65
1,65
Hendrik van Es
1,41
1,41
M. Koppers
1.24
1,24
Daniel Zuldam
1,24
1,24
W. van Oostrum
1,15
1,15
Wed. C. Rosweijde
1,15
1,15
L. Schoenmakers
1,07
1,07
P. van Rossum
1,07
1,07
W.H.A. van BIjlevelt, Vleuten
0,94
0,94
G. Bouman
0,77
0,77
J. van Puffelen
0,45
0,45
Gemeente Haarzuilens
0,19
0,19
Broederschap Vleuten
0,15
0,15
Coll. Lange Vliet
0,12
0,12
Coll. van BIjlevelt
0,01
0,01
Polder De Haar
0,01
0,01
Gemeente Vleuten
0,01
0,01
. ...y^ ,«*.,,v5^i-^isï3aaK?a •*'^-"
. ^ö^tiF^'™
fcow'>'CgM
rooms-katholieke inwoners gingen naar 't Hoog, achter de Hamtoren te
Vleuten, ter kerke. De protestanten liepen via het Haarpad naar de kerk
van Vleuten. Er was wel een eigen raadzaal in het rechthuis en een
eigen gemeenteraad. In het raadsnotulenboek van 1850 tot 1873 en in
de agenda van de gemeenteraad met ingekomen- en uitgegane stukken
zijn de gebeurtenissen van dit dorp van 1850-1870 terug te vinden.
Van 1838 tot 1850 was Gerardus H.J. van BIjlevelt burgemeester van
Vleuten en van Haarzuilens tot W.F.H. Greup in 1851 werd benoemd in
Het oude dorp Haarzuilens
-ocr page 29-
33
S.J. Olders, landbouwer
7,57
H. Berk, landbouwer te Kamerik
7,43
G. Glissenaar, arbeider
7,03
De directie der Rijnspoorweg
7,02
H. van den Bosch te Vleuten
6,95
D. Glissenaar, arbeider
6,87
W. van Oosterom, winkelier
6,54
P.C. van de Grift te Laag Nieuwkoop
5,86
A. de Lange, schoenmaker
4,92
J. Kraaijkamp
4,86
De Broederschap te Vleuten
4,61
G. Pauw te Kamerik
4,41
W. Verkerk, arbeider
4,11
R.K. Kerk op 't Hoog
3,90
W. van den Bosch, landbouwer.
te Laag Nieuwkoop
3,62
W.H.A. van Bijlevelt te Vleuten
3,57
P. van Ginkel, veldwachter
2,92
C Blankenstein
2,81
Polder de Themaat
2,29
Antonie Versteeg, minderjarig
2,23
Johannes Schoenmakers, arbeider
1,90
W. van Rijnsoever, schipper
1,84
C van Bunschoten
1,66
P. Spliet
1,50
M. Koppers, arbeider
1,24
L. Verhoef, arbeider
1,24
D. Zuidam
1,24
Hendrik van Es, arbeider
1,16
G. Bouwman, kleermaker
0,85
A. van Beek, schoenmaker
0,77
C. van Breukelen, naaister
0,77
J. den Holder, kleermaker
0,77
A. Kraaijkamp, naaister
0,77
D. Glissenaar, arbeider
0,24
De Gemeente Haarzuilens
0,18
College van de Lange Vliet
0,12
College van Bijlveld
0,02
Polder de Haar
0,02
Oe Gemeente Vleuten
0,01
Belastingen Haarzuilens in 1871
Naam
Totaal aan bel.
CA. Doude van Troostwijk,
e/v J.J. Biesman Simons te A'dam
315,32
Baron E.CR Bosch van Drakenstein
w/v J.W.A. Bosch te Utrecht
206,43
Weduwe M. Versteeg, landbouwer
167,47
J. van Wijk, landbouwer
146,53
CW. van Voorst tot Beest te Utrecht
142,83
A, van Schalk, landbouwer
140,58
Erven van P.B. van Duuren
140,42
Johannes Oostrum, landbouwer
125,98
C.W.W. van Riet, landbouwer
122,66
P.A. Donker Curtslus,
e/v W. Nierstrasz v. Tienhoven Den Haag
121.03
J.C. van der Muelen te Utrecht
114,86
Weduwe J. Kok, landbouwer
111,90
Johannes Vulto, landbouwer
109,29
Baron van Boetselaar van Dubbeldam
te Utrecht
105,06
D. de Goeij, landbouwer
96,37
W.J. Roljaards van den Ham,
grondeigenaar te Utrecht
80,44
CJ. Meklenbrouck, koopman te Utrecht
68,07
H. Broekhuijse, landbouwer
61,96
J.H. van Scherpenzeel, notaris te Utrecht
59,49
Roljaards van Scherpenzeel,
grondeigenaar te Utrecht
55,52
W.J. van Berkestijn
55,00
A.G. Baron de Geer te Utrecht
51,46
G.J. van Berkestijn, koopman
48,27
Weduwe Joh. Vulto, boerin
48,26
J.J. van NIeveld te Brugge
44,20
W. van Kooten
43,82
J. de Koning, fabrikant te Woerden
41,90
H. Miltenburg, landbouwer
37,33
M. Scholman
36,61
Joh. Viveen
34,88
W.J. van Bemmel
31,80
A. Verdam, landbouwer
31,39
R. van Nes, landbouwer
29,00
P. Oosterhout, landbouwer
28,86
Weduwe J. van der Meer, landbouwer
28,20
A.C. de Wijs, weduwe Timmermans,
te Bergen op Zoom
27,40
H. van Oostrum, landbouwer
25,25
A. Spliet, tapper
23,33
Erven J. of P. Spliet, landbouwer
22,38
P.M. van Bijlevelt, rentmeester te Vleuten
21,28
J.W. Casant
20,66
Joh. Rietveld, landbouwer
20,50
J.R.L. van Dam te Utrecht
20,01
S. van der Meer, landbouwer
19,13
J.A. Daman, apotheker te Middelburg
16,38
Jan van Dijk, landbouwer te Vleuten
16,32
G.H.J. van Bijlevelt, burgemeester te Vleuten
14,81
D.C. Nieuwenhuis van den Engh te Vleuten
12,75
De R.C. Armen van Themaat
11,91
H. Looijaards, landbouwer
11,40
G.J. Verloren van Themaat te Utrecht
9,01
J. Schipperijn, landbouwer
7,92
Lijst kiezers 2de kamer Haarzuilens 1873
Geboorteplaats
Datum
G.J. van Berkestein
Laag Nieuwkoop
03/09/1832
D. de Goeij
Houten
01/05/1813
W. van Koten
Haarzuilens
04/04/1814
H. Miltenburg
28/12/1814
Breukelen
R. van Nes
Haarzuilens
14/11/1839
J. van Oostrum
09/11/1796
A. van Schalk
03/05/1820
M. Scholman
Vleuten
16/04/1820
A. Spliet
Haarzuilens
04/03/1833
A. Verdam
Maarssenbroek
18/12/1832
J. Vulto
Snelrewaard
16/06/1820
J. van Wijk
Haarzuilens
23/06/1824
Lijst kiezers gemeenteraad Haarzuilens 1873
W. Glissenaar
Haarzuilens
25/09/1815
S. van der Meer
Kamerik
16/09/1839
S.J. Olders
Gouda
10/03/1794
J. Rietveld
Haarzuilens
03/03/1829
-ocr page 30-
34
Lijst van raadsleden in Haarzuilens van 1850-1870:
1850/1851
1853
1860
1870
W.F.H. Greup, burg
G.J.H, van Bijlevelt, burg
Idem
Idem
J. Verkerk, assessor
Idem
Joh. Vulto
Idem
P. de Leeuw, assessor
D. de Goejf
Idem
Idem
M. Versteeg
Idem, weth.
Idem, weth.
W. van Oostrom
J. Kok
J. van Wijk
Idem
Idem
J. Spllet
Idem
N. van Nes
W. van Kooten
J. van Oostrom
Idem, weth.
Idem, weth.
A. van Schalk
G.J.H, van Bijlevelt (secr.)
H. Miltenburg
Idem
Idem, weth.
dat was in Haarzuilens het geval. Hier was
dus totaal geen verandering gekomen in de
samenstelling van de gemeenteraad al was
er een nieuwe kieswet en een nieuwe
gemeentewet gekomen.
Conclusie
Tijdens de Bataafse Republiek waren er in
1795 rechtstreekse verkiezingen gekomen.
De gemeenteraad werd per jaar gekozen.
Dat duurde maar één jaar, daarna benoem-
den Gedeputeerde Staten de leden van de
plattelandsbesturen weer. Met het Koningrijk
der Nederlanden kwam er in 1815 een nieu-.
we grondwet die ook de verkiezingen regel-
de. De provincie werd in kiesdistricten ver-
deeld en er kwam een indirect kiesstelsel en
er werd een census ingesteld voor het kies-
recht. De Koning kon altijd van bovenaf in
besturen ingrijpen en benoemde de burge-
meesters. De autonomie van de plattelands-
gemeenten was erg klein. De raadsleden
werden niet gekozen maar benoemd en ble-
ven vaak tot hun dood in de gemeenteraad
zitten. Zij behoorden tot de bovenlaag van
de dorpsbevolking.
De nieuwe grondwet van 1848 bracht voor
de plattelandsgemeenten autonomie, gere-
geld in de gemeentewet van 1851. De
Koning bleef wel de burgemeesters benoe-
men, maar had geen invloed meer op het
plattelandsbestuur. De raad werd het hoofd
van de gemeente. Sinds 1851 werden de
raadsleden rechtstreeks gekozen door de
stemgerechtigden. Het aantal kiezers bleef
erg beperkt door de census. Slechts 4,5%
van de plattelandsbevolking mocht stem-
men. Na de eerste gemeenteraadsverkiezin-
gen in Vleuten bleek, dat de oude raad in zijn
geheel terugkeerde en uit de rijke bovenlaag
van de dorpsbewoners bestond, op twee na.
Van 1856 tot 1870 vertrokken twee raadsle-
den, één door overlijden en één op verzoek
en verder bleef de raad onveranderd tot
1870. Burgemeester G.J.H, van Bijlevelt was
in 1870 overleden en de nieuwe burgemees-
ter Jhr. W.H. de Beaufort werd in Vleuten,
Haarzuilens en Oudenrijn benoemd.
Haarzuilens mocht geen gemeenteraad
kiezen omdat het aantal kiesgerechtigden
onder de 25 lag. De gemeentewet bepaalde
dat bij minder dan 25 kiesgerechtigden
Gedeputeerde Staten benoemingen regel-
den, dus bleef na 1851 in Haarzuilens de
raad ongewijzigd. Vertrok er een raadslid,
dan werd een nieuw raadslid door
Gedeputeerde Staten benoemd. Toch wer-
den er later wel enkele verkiezingen gehou-
den, die weer dezelfde raadsleden oplever-
den. De nieuwe kieswet van 1850 had wel het
In deze lijst is precies te zien hoe weinig roulatie er was. In Haarzuilens
kwam daar na 1870 nog weinig verandering in. Alles bleef gaan zoals
het altijd al was geweest.
In het notulenboek staan weer alle door de gemeente te regelen
zaken, zoals het bestuur en de roosters van aftreden, de te benoemen
commissies voor de schutterij, de brandweer, enz., de begrotingen, de
rekeningen, de armenzorg, de zorg voor de wegen, de belastingen, de
maatregelen tegen besmettelijke ziekten, enz. Al was de gemeente
klein, de taken bleven gelijk aan die van Vleuten. In de notulen van
augustus 1858 staat te lezen, dat Gedeputeerde Staten goedkeuring
gaven om in Haarzuilens geen openbare lagere school te vestigen. De
kinderen konden naar Vleuten naar de openbare lagere school gaan,
mits voor 1/3 deel aan de kosten voor de schoolgebouwen meebetaald
zou worden. De Meern en Oudenrijn zouden samen een openbare
school in stand houden. In mei 1863 waren er weer problemen over de
school tussen Haarzuilens en Vleuten. De school was te klein gewor-
den, er waren nu 120 leerlingen, er moest een hulponderwijzer bijko-
men en de Haarzuilense kinderen moesten van school af.
Gedeputeerde Staten werden weer te hulp geroepen, die vonden dat de
samenwerking tot 1865 verlengd moest worden. De vergoeding werd
wel flink verhoogd, omdat de school in Vleuten verbouwd moest wor-
den. Deze schoolkwestie kwam regelmatig terug en de vergoedingen
werden nog enkele keren verhoogd. Tussen Vleuten en De Meern gin-
gen de problemen over het geloof van de hoofdonderwijzer van de
openbare school. Tussen Haarzuilens en Vleuten ging het om de hoog-
te van de financiële bijdrage.
In 1860 overleed Jan Spliet en werd Nicolaas van Nes in de raad van
Haarzuilens gekozen. In 1867 kwam Willem van Kooten weer als opvol-
ger van de overleden Nicolaas van Nes. Daarna overleed Martinus
Versteeg. Hij werd opgevolgd door Willem van Oostrom (zoon van J.
van Oostrom). Lange tijd was J. van Oostrom afwezig bij raadsverga-
deringen en in 1867 kwam A. van Schaik als nieuw raadslid in de raad.
In 1870 overleed G.J.H, van Bijlevelt. Tot burgemeester van
Haarzuilens en Vleuten werd toen Jhr. W.H. de Beaufort benoemd. Hij
was protestant, 26 jaar en ook burgemeester van Oudenrijn en Vleuten.
De leden van de gemeenteraad waren allen 'bouman' (boer). G.J.H, van
Bijlevelt was ook landbouwer, hij bezat een grote boerderij 'Klein Zand'.
In 1852 waren alle raadsleden landbouwer, behalve Verkerk, die een
bakkerij bezat. In 1870 behoorden alle raadsleden tot de rijke boven-
laag van de dorpsbewoners, behalve twee die tot de middengroep
behoorden. Om precies te zijn, vier betaalden meer dan fl. 100,- aan
directe belastingen, één fl. 96,- en twee betaalden minder dan fl. 50,-.
De gemiddelde leeftijd was in 1851 ca. 43 jaar en in 1873 ca. 59 jaar.
Vijf raadsleden bleven tot aan hun dood in de raad. De leden van de
raad kwamen dus niet allen uit de bovenste rijke laag van de bevolking.
Voor de gemeenteraadsverkiezingen bestond er een minimum van 25
kiezers in de nieuwe gemeentewet. Waren deze er niet, dan benoemde
Provinciale Staten, net als voorheen, de leden van de gemeenteraad en
-ocr page 31-
35
betreffende de scholen. Nergens staat in de
raadsnotulen vermeld dat er belangstellen-
den in de raadszaal aanwezig waren, terwijl
de raadsvergaderingen wel openbaar gewor-
den waren. Er is nog veel te onderzoeken op
het gebied van de politieke gang van zaken
in de plattelandsgemeenten, vooral over de
vraag hoe en waarom raadsleden hun
invloed gebruikten.
aantal kiezers vergroot, maar in de kleine plattelandsgemeenten zoals
Vleuten en Haarzuilens bracht dat vooralsnog geen enkele verandering.
Over de politieke gang van zaken van plattelandsgemeenten van
1850-1870 is niet veel bekend. Er zijn ook maar weinig gegevens over
te vinden. De notulen van de gemeenteraden vermelden wel de beslui-
ten, maar nooit de discussies daarover. Een enkele keer wordt vermeld
wie voor of tegen een besluit stemde. De grootste conflicten in de
dorpsgemeenschappen lagen tussen protestanten en rooms-katholie-
ken. Vooral rond 1853 met de Aprilbeweging en over de financiën
Bronnen
Gemeentearchief van Vleuten-De Meern
Raadsnotulen van Vleuten
Inv. nr. 1808                        1850-1851
Inv. nr. 1809                        1851-1881
Raadsagenda's met de  ingekomen- en afschriften van uitgegane stukken
van Vleuten
Inv. nrs. 1909-1915              1850-1836
Inv. nrs. 1942-1943              1842-1843
Raadnotulen van Haarzuilens
lnv.nr.48                             1850-1873
Raadsagenda's met de ingekomen- en afschriften van uitgegane stul<ken
van Haarzuilens
Inv. nrs. 90-95                      1850-1855
Inv. nrs. 108-110                 1869-1871
Literatuur
J.Th.M. Bank e.d., Nederlands verleden in vogelvlucht, Delta 3, De
Nieuwste tijd: 1813 tot heden (Groningen 1993).
H. Knippenberg en B. de Pater, De Eenwording van Nederland, schaal-
vergroting en integratie sinds 1800 (Nijmegen 1988).
0. Wttewaall, Vleuten-De Meern: geschiedenis en historische bebouwing
(Zeist 1994).
C.B. Wels, Harmeien op weg van oud naar nieuw (Harmeien 1970).
H. van Dijk 'Het negentiende-eeuwse stadbestuur: continuïteit of veran-
dering? In P.B.M.
6/aas e.a. Stedelijke naijver. De betekenis van interstede-
lijke conflicten in de geschiedenis. Enige beschouwingen en case-studies
('s Gravenhage 1986) 128-149.
M. Koeken, Van stads- en pJattelandsbestuur naar gemeentebestuur
('s Gravenhage 1973).
L. Blok. Stemmen en kiezen. Het kiesstelsel in Nederland in de periode
1814-1850 (Groningen 1987).
D.W. Gravendeel, 'De geschiedenis van onze gemeentegrens sinds ca.
1800, Historische Vereniging Vleuten, De Meern, Haarzuilens (1983).
D.W. Gravendeel, 'Onze burgemeesters' Historische Vereniging Vleuten,
De Meern, Haarzuilens (1986).
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, Beknopte geschiedenis van de Ridderhofstad
Den
Ham te Weuten (1975),
J.F.K. Kits Nieuwenkamp, Haarzuilens in oude ansichten (1995).
H.E.J. van Essen en J.F.K. Kits Nieuwenkamp, De gemeente Vleuten-De
Meern, toen en nu (1994).
Voetnoten:
1. L. Blok, Stemmen en kiezen. Het kiesstelsel in Nederland in de
periode 1814-1850 (Groningen 1987) 181, 182 en 195.
Ibidem, 63
Ibidem. 250
H. van Dijk, 'Het negentiende-eeuwse
stadsbestuur: continuïteit of verandering?,
in: P.B.M. Blaas e.a. Stedelijke naijver. De
betekenis van interstedelijke conflicten in
de geschiedenis. Enige beschouwingen en
case-studies ('s Gravenhage 1986) 131.
D.W. Gravendeel, 'De geschiedenis van
onze gemeentegrens sinds ca. 1800'
Historische Vereniging Vleuten, De Meern,
Haarzuilens (HV) (1983) 84-87.
D.W.                Gravendeel,                'Onze
Burgemeesters"H\/ (1986) 441-451
D.W. Gravendeel. "De geschiedenis van
onze gemeentegrens sinds ca. 1800: HV
(1986) (1983) 84-87.
D.W. Gravendeel, 'Onze burgemeesters'HV
(1986) 441-141.
M. Koeken, Van stads- en plattelandbe-
stuur naar gemeentebestuur
('s-Gravenhage 1973) 108.
0. Wttewaall, Vleuten De Meern: geschie-
denis en historische bebouwing (Zeist
1994) 58
Wttewaall, Vleuten De Meern, 127-161.
Ibedem, 81
Wttewaall, Vleuten De Meern, 214
Ibidem.
75
Wttewaall, Vleuten De Meern, 104
Jubileumboek Parochie OLV ten
Hemelopneming 1797-1997 (De Meern
1997) 14.
D.W. Gravendeel e.d., '100 jaar
Willibrordkerk'HV (1985).
Wttewaal, Vleuten De Meern, 99.
Ibidem, 187-188.
Blok, Stemmen en kiezen, 1 72
Blok, Stemmen en kiezen, 172
Gemeentearchief Vleuten-De Meern, inv.
Nr. 1809, Raadsnotulen van Vleuten
1851-1852.
Koeken, Van stads- en plattelandsbestuur
naar gemeentebestuur, 583-585.
D.W. Gravendeel, 'Onze burgemeesters'HV
(1986)441-451.
H. van Dijk, ■ 'Het negentiende-eeuwse
stadsbestuur'
2.
3.
4.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
-ocr page 32-
36
. door J.H.P. Heesters
NOG STEEDS GEEN DORPSCENTRUM
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (14)
Voor dat de nieuwe wijk 't Weer gebouwd was, passeerde men ten noorden van de Leidse Rijn en de Meernbrug een
relatief kleine wijk. Deze wordt ten zuiden begrenst door de Zandweg en ten Westen door de Castellumlaan. Ten oos-
ten ligt de Woerdlaan die naar het noordwesten ombuigt en samen met de Castellumlaan weer aansluit bij 't Zand.
Veel gesloopt
In 1949 zijn door de provincie Utrecht en de gemeente Vleuten plannen
ontwikkeld voor de sanering van de omgeving van de Meernbrug. Het
plan was om een dorpscentrum rond de brug te realiseren. Daarvoor
moesten panden gesloopt worden, wegen worden aangelegd en de
oude Meernbrug vervangen worden. Voortvarend is men aan de slag
gegaan en het eindresultaat is dat nu, na 57 jaar, er nog steeds geen
dorpscentrum is. Ook nu zij er weer dezelfde plannen maar het finan-
ciële plaatje is te duur om het uit te voeren. Dus zullen er nog wel wat
jaren bijkomen als het tenminste ooit doorgaat gezien de politieke
ontwikkelingen.
De eerste stap werd gezet door panden te slopen. Het eerst was het
Groene Kruisgebouw aan de beurt dat ten westen van de Nederlands
Hervormde kerk stond. Dit pand was vroeger de onderwijzers- en
kosterswoning. Daarna volgde de boerderij van D.J.K. Wesseling.
Vervolgens bleef het even stil want de Castellumlaan moest nog aan-
Castellumlaan vanuit het zuiden.
Woerden van wie de grond gekocht was en
waarop de nieuwe weg aangelegd zou wor-
den. Hiertegen was bezwaar omdat bij het
benoemen van straatnamen naar een per-
soon deze dan wel heel bijzondere verdien-
sten voor de gemeenschap moet hebben
gehad. Tijdens de raadsvergadering van 14
oktober 1949 stellen Burgemeester en
Wethouders voor deze weg tot aan de
Groenedijk 'Woerdlaan' te noemen en het res-
terende gedeelte vanaf de Groenedijk tot aan
de Utrechtseweg de naam 't 'Zand' te laten
houden'. Het is niet bekend hoe men op het
woord 'woerd' is gekomen waarbij men zeker
niet gedacht heeft aan een mannelijke eend.
Men kan het, gezien de discussie in de
gemeenteraad, als een politieke vondst zien.
In ieder geval kon de gemeenteraad zich met
beide namen verenigen. Om met de bouw te
kunnen beginnen, is eerst de sloot langs de
Woerdlaan in mei 1950 gedempt. Toen later
de Castellumlaan aangelegd werd, is aan de
noordzijde van de Woerdlaan een bocht naar
links gemaakt die haaks aansloot op de nieu-
we laan. Er werd een plantsoen aangelegd
waaruit de oude situatie nog herkenbaar is.
Castellumlaan
De aanleg van het zuidelijke gedeelte van de
huidige Castellumlaan vanaf de Woerdlaan
tot aan de Leidse Rijn hield verband met de
plannen voor een dorpscentrum in de omge-
ving aan de Meernbrug. Mede door de ruil-
verkaveling in de periode 1953 tot 1963
was een nieuwe weg in zuidelijke richting
gelegd worden. Uit oude foto's blijkt dat tijdens het vervangen van de
Meernbrug in 1962 het café van Van Straten, de fietsenzaak van Piet
Bonenkamp en de smederij van Geert Bonenkamp nog niet zijn afge-
broken. Inmiddels was men toen al dertien jaar bezig.
Woerdlaan
Wie voorheen vanaf de Utrechtseweg in Vleuten via 't Zand naar de
Leidse Rijn in De Meern wilde gaan, moest over de weg, die nu
Woerdlaan wordt genoemd. Dat was de doorgaande weg want de huidi-
ge Castellumlaan was er toen nog niet. Tussen 1879 en 1891 werd
deze weg de Grintweg en daarna de Schenkel- of Schinkeldijk genoemd.
Omdat er in 1949 bouwplannen voor het gebied rond de Schenkeldijk
waren, moest een nieuwe straatnaam bedacht worden. Door enkele
gemeenteraadsleden werd geopperd om deze te benoemen naar Van
Woerdlaan vanuit het zuiden.
-ocr page 33-
37
Geopperd werd de naam Kerksteeg ook te
veranderen in Kerkstraat. De gemeenteraad
vond deze naam zeer toepasselijk vooral om
in de toekomst aan beide einden een kerk
gebouwd zou worden. Uiteindelijk is alleen
de Gereformeerde kerk aan de oostzijde
gebouwd. Op 30 december 1949 stelde de
gemeenteraad de naam Kerkstraat vaste
Hoge Woerd
Halverwege de Zandweg en de Kerkstraat ligt
ten westen van de Woerdlaan de Hoge
Woerd. Het is een doodlopende weg waaraan
een aantal bungalows zijn gebouwd. Over
benaming en vaststelling van deze straat zijn
geen gegevens beschikbaar. Wijs geworden
van de naam Woerdlaan heeft men voor Hoge
Woerd gekozen. Bij het woord ,Woerd' heeft
men mogelijk gedacht aan een 'laaggelegen
omdijkt stuk grond'. De vraag is dan waarom
het woord 'Hoge' ervoor gezet is.
Bronnen:
RbV; Raadsbesluit Vleuten
RbVM: Raadsbesluit Vleuten-De Meern
Kerkkstraat vanaf de Woerdlaan.
geprojecteerd. Deze moest vanaf het noordelijk gedeelte van de toen
nog bestaande Woerdlaan doorgetrokken worden tot aan de toenmali-
ge zuidelijke grens van de gemeente Vleuten bij de Meernbrug. Het
oude gedeelte van de Woerdlaan tot aan de Groenedijk kon gehandhaafd
blijven. In eerste instantie werd geopperd aan de weg de naam
Romeinselaan te geven waarmee gerefereerd werd aan het castellum dat
ten westen van de nieuwe weg was gevonden.
Uiteindelijk werd door de gemeenteraad de voorkeur aan de naam
Castellumlaan gegeven.
Omdat het ging om één doorgaande weg vanaf de Groenedijk tot aan
de Meernbrug moest het oude noordelijke gedeelte van de Woerdlaan
opnieuw benoemd worden. Dit hield in dat dit gedeelte ook
Castellumlaan genoemd moest worden. Op 23 december 1958 werd
deze naam door de gemeenteraad voor dit deel al vast vastgestelde
Nadat het zuidelijke gedeelte klaar was, werd door de gemeenteraad
op 31 augustus 1960 dit deel als Castellumlaan vastgestelde
Castellumpark
Halverwege ten westen van de huidige Castellumlaan lag een plantsoen
dat bestemd was voor de bouw van bungalows. In 1969 was het zover en
moest hieraan een naam worden gegeven. Unaniem was de gemeente-
raad op 20 december 1968 van mening dat hier de naam Castellumpark
het meest geschikt voor wase Ondanks dat dit besluit op die datum was
vastgesteld, trad het pas op 4 februari 1969 in werkinge
Kerkstraat
Tot 1949 werd deze straat de Kerksteeg genoemd. In datzelfde jaar
werd deze straat gelijktijdig met de Zandweg verbreed en verbeterd. In
verband met de toekomst moest de Kerksteeg doorgetrokken worden.
RbVM 20-12-1968
RbVM 04-02-1969
RbV 30-12-1949
1.    RbV 14-10-1949 4.
2.    RbVM 23-12-1958 5.
3.    RbVM 31-08-1960 6.
Rectificatie Wethouder Gerssenlaan
De scribent van de serie 'Ome straatnamen, oor-
sprong en betekenis' is er op attent gemaakt dat
in de beschrijving van de Wethouder Gerssen-
laan enkele onjuistheden voorkwamen. Om
onverklaarbare redenen zijn gegevens van wet-
houder L.C. Broekhuyse verwerkt die daar niet
thuishoorden. Met dank aan de informant wordt
onderstaand een nieuwe beschrijving van deze
laan gegeven.
Een van de raadsleden stelde tijdens de raads-
vergadering van 8 november 1963 voor om een
straat in een van de nieuwe wijken te noemen
naar wethouder Gerssen. Daarop werd besloten
om dan maar de al eerder vastgestelde
Stadhouderslaan te wijzigen in de Wethouder
Gerssenlaan.
Jac. Gerssen was oorspronkelijk tuinman die
werkzaam is geweest op het landgoed Voorn dat
tot het grondgebied van de gemeente Vleuten
behoorde. Hij woonde in het oude koetshuis op
het terrein dat nog steeds aanwezig is.
Al in een vroeg stadium kwamen zijn bestuur-
lijke kwaliteiten naar voren. Het gevolg was, dat
hij in de loop van zijn leven talrijke functies op
kerkelijk, sociaal en maatschappelijk terrein
heeft vervuld. Meer dan 25 jaar is hij wethouder,
eerst van de voormalige gemeente Vleuten en
van 1954 tot 1962 van de gemeente Vleuten-De
Meern. Uit dankbaarheid en waardering voor
zijn grote inzet werd aan hem op 27 april 1967 de
eremedaille in goud verbonden aan de Orde van
Oranje Nassau uitgereikt. In de ouderdom van 74
jaar is hij op 23 april 1968 overleden.
Op 20 december 1963 heeft de gemeenteraad de
Wethouder Gerssenlaan vastgesteld.
Hoge Woerd vanaf de Woerdlaan.
-ocr page 34-
38
door JA. Storm van Leeuwen
EIGENDOM, SCHOUW EN ONDERHOUD VÓÓR 1600
De Meerndijk, een oude middeldijk
De Meerndijk, die vanaf de Meernbrug in het dorp De Meern zuidwaarts naar de Noord-IJsseldijk loopt, heeft een
belangwekkend waterstaatkundig verleden. De dijk ontleent zijn naam aan de Marne, Marre of Mare, een niet
meer bestaande, In de Hollandse IJssel uitmondende watergang. Deze liep langs de oostzijde van de latere
Meerndijk. De oude uitmonding werd in 1208 'Marremunde' genoemd.
Van deze Mare was het noordelijke deel het restwater van een natuurlijke waterloop, het overige gedeelte werd
in de Romeinse tijd gegraven. Van de Mare is de naam van het dorp De Meern afgeleid. Men sprak dan ook - en
verschillende oudere inwoners doen dat nog steeds - van wonende aan de Meern, in plaats van wonende in de
Meern.
De Meerndijk was oorspronkelijk bedoeld als een waterkering voor de ten westen daarvan gelegen polders in het
klei-op-veengebied tot aan Zwammerdam toe. Op de dijkskruin kwam na enige tijd een belangrijke kleiweg te lopen.
In de zeventiende eeuw werd bovendien een vrijliggend zandvoetpad langs de westzijde van de Meerndijk aangelegd.
In deze bijdrage zullen enige aspecten van de aanleg, alsmede van de eigendom, de schouw en het onderhoud
van de Meerndijk tot 1600 worden verhaald. Aangezien de Meerndijk hoofdzakelijk diende tot het veiligstellen van
de waterbeheersing in de ten westen ervan gelegen landbouwgronden, zal ook enige aandacht worden geschon-
ken aan de vroegere afwateringsproblemen van dit gebied. Enkele conclusies in dit artikel wijken af van opvat-
tingen in eerdere publikaties van de auteur.
%^^ M Harmelerwaard
f
c=i=s wiltrloop
3^^ bnig
hoof dwatt rkering
******* provinciegnns (gidBiltllijkl
-------- garKhts- of poldargrini
Haanwij kerdanfi%^-^«j^^^^
Harmeien ^**s=ïï===ïï^
Heldam
,„
De Meem
( ''\_ /' Bijleveld
Veldhuizen
mr
^^''ftiïïïPMeembrug oude «,> ^'^***^J|;^1_^ /
F"**—^ '^ 'ii^'~-~~^
NIjvtU
Jï/ Oudfnrijn Ij
'■-,^ Reyersa)p
"!^...................... /
^ ,' Heycop 'li
i , .' Achthoven
Mastwijk 1
■ ; A,\j5stldjjl(
%.......
'-- il
y
i j*^~^ Uitfrdiik j^ ^, ^S
/^'^^^X^ Montfoort
1
storm van Leeuwen tOOZ
Overzichtskaartje van de Meerndijk met ten oosten daarvan de aangrenzende gerechten en polders in het heemraadschap
Heycop, voorheen genaamd de Langevliet en ten
wesfen daarvan de gerechten en polders in het heemraadschap van de
Bijleveld en de Meerndijk (de Bijleveldse landen) vóór 1595. Het noorden is boven. In het zuiden de Noord-IJsseldijk, die de
zuidelijke grens vormde van de Bijleveldse landen. De door de Meerndijk afgesneden stukken van de gerechten Veldhuizen en
Reyerscop vormden te samen de polder Rosweyde. De polder Achthoven, die zich oostwaarts uitstrekte tot aan de Meerndijk en
zuidwaarts tot aan de Noord-IJsseldijk, bestond uit een Utrechts deel (het gerecht Achthoven) en een IJsselsteins deel
(Achthoven onder Usselstein). De gehele polder Achthoven waterde echter sedert 1413 af door de Bijleveld, zodat toen ook het
IJsselsteinse deel watertsaatkundig tot de Bijleveldse landen was gaan behoren. Terwille van de overzichtelijkheid zijn de
poldergrenzen van het IJsselsteinse deel weggelaten.
-ocr page 35-
39
Heldam in de Oude Rijn tussen de Meernbrug
en Harmeien. Deze afsluiting moet gelijktij-
dig met de Meerndijk zijn aangebracht,
omdat de benoorden de Oude Rijn gelegen
Harmelerwaard - die zelf in het noorden was
begrensd door onder andere de Dorpeldijk -
vanouds op de Oude Rijn afwaterde. De
Heldam werd na enige tijd voorzien van een
overtocht of overtoom. In de zeventiende
eeuw veranderde men de dam in een schut-
sluis, die omstreeks 1960 is afgebroken. De
waterkerende ring om het Land van Woerden
was hier gesloten door een bestaande 'dijk'
of rijweg langs de zuidelijke oever van de
Oude Rijn tussen de Meerndijk en de
Heldam. Deze dijk was de basis van de ont-
ginning Veldhuizen.
De Oude Rijn vormde weliswaar het uit-
gangspunt voor de ten zuiden ervan gelegen
cope-ontginningen Bijleveld, Veldhuizen en
Reyerscop, maar was niet de gemeenschap-
pelijke voorwetering, zoals algemeen wordt
aangenomen. De eenheden of blokken van
deze soort van ontginningen (de latere
Aanleg van de Meerndijk
Het is zo goed als zeker dat de Meerndijk acht eeuwen geleden is aan-
gelegd door het vroegere Land van Woerden. Deze dijk diende om de
toestroming van overstromingswater uit de Lek en van overtollig
oppervlaktewater uit de ten oosten van de Meerndijk hoger gelegen
ontginningsgronden te beletten. Een dergelijke waterkering noemt men
een middeldijk.
Het gedeelte van deze dijk tussen de Meernbrug en de Nedereindse-
weg (oudtijds Jutphaseweg geheten) lag in de toenmalige provincie
Utrecht, het gedeelte tussen de Nedereindseweg en de Noord-IJsseldijk
was deels Utrechts en deels IJsselsteins gebied. In tegenstelling tot
hetgeen de schrijver van dit artikel vroeger meende, sloot het noord-
einde van deze waterkering niet aan op de hoge gronden van de
Hogewoerd bij het latere dorp De Meern. Dit blijkt onder andere uit het
goederenregister van kanunnik Johannes Visscher, voorkomende in één
van de rekeningen van het kapittel van Oudmunster. Daarin wordt in de
jaarrekening van 1300 gesproken van de toen reeds bestaande 'pons
Maerne', oftewel de Meernbrug over de Oude Rijn (nu Leidse Rijn) aan
het noordeinde van de Meerndijk.
De scheepvaart op de Oude Rijn, van welk water het gedeelte tussen
de Taatsendijk en Harmeien lang tevoren was gegraven om de kronke-
lige vaarroute door de restgeul van de Oude Rijn langs de Hoge- en
Lageweide en door Vleuten af te snijden, werd dus niet belemmerd
door de Meerndijk. Dit was wel het geval met de thans verdwenen
GEMEENTE TELD HUIZEN
PROVINCIE ITTHECHT.
i
J' 1
^ 2, (
Sckaal 1: 37,500
1 •
Jtr
* ir
^ ■ 1
'■■ J^
f '■ i.
\i'^ 1'**^^
\^^r \
^
\^^
tL
mf // // /ƒ/ /A/7 /'^^ /
T^]^il^^^»»1l»om/
V e l J^ \j 1
lil ' i^^^^^ftÊÊMÊ^^^
rWf) / ƒ **!
J lln-----T-^ m Joolder
""^""^tesilfcd
1 / ifjli ^
VELpHriZÏH/^^SLM
1 rS/ mW «5
lil r¥i F''*"^""^
1 III IJij MfSiiurm^ttiH
tn l\i\ïïT\l
\ \ \ \ \\j--r*\Ti
"^■J / / / Im^M"
Jiidj//c *\\\ \\\ \ i'H
(__ƒ ^gS? @ ƒ Ar/ / il /-■ f" J
1 l l É <*i9£T2^&4«u
l\\ntt'\\\
\ 1 \ T^v^K^^^r^'
ij^^'^^ "'^'^'^^'^-^iK.
\ rfl L W "^
/ lil itt'giUif m \ ,
\ lJ-n-~~i~J Polder
WiyÊ ^
- - Valpmd.
X I N S C H o TEN ^^T^
"""■'L.Aj ^
^ Jb/M
IJS SELS^'MlN \
J V T P U A A S
ƒ •.-.Acfeli.v.,, y~~~.^ \
Gcl«e
Ven^ door J.Kitl)per
uitjavu van Ibgo Surisjur te Lmuv
rien
l>*eBandtrt. JOO rnxitiutis
Kaartje met de in zwart aangegeven begrenzing van de voormalige gemeente Veldhuizen, het noorden is boven. Deze gemeen-
te omvatte de vroegere gerechten Reyerscop (met inbegrip van alle in die polder gelegen kleine gerechten) en Veldhuizen. De
oostelijke grens volgde de middeleeuwse grenzen van de twee genoemde gerechten. Het kaartje is overgenomen uit: J. Kuyper,
Gemeente-atlas van Nederland (1871, heruitgave 1971).                                                                           
j h • , ,. j o.. ..
-ocr page 36-
40
gerechten) hadden elk een eigen afwate-
ringssysteem van sloten, weteringen en vlie-
ten. Deze leidden het overtollige polderwater
naar de Oude Rijn. Daartoe waren de zuid-
noord lopende vlieten aan hun uitmondingen
voorzien van uitwateringssluisjes of wacht-
deuren. De Oude Rijn voerde toen het uit de
polders geloosde water westwaarts af naar
Rijnland in Holland. De gronden van de
Harmelerwaard, waar zich geen cope-ontgin-
ningen bevonden, waterden met hun sloten
wel rechtstreeks af op de Oude Rijn.
De Meerndijk (oorspronkelijk niet meer dan
een brede kade) en de aan weerszijden daar-
van gelegen stroken grond volgden, voorzo-
ver deze waren gelegen in de toenmalige
provincie Utrecht, merkwaardigerwijs niet de
oostelijke polderkaden van de gerechten
Veldhuizen en Reyerscop, maar sneden de
kavels van deze middeleeuwse cope-ontgin-
ningen schuin door. De afgesneden gedeel-
ten bleven daarna bestuurlijk en gerechtelijk
deel uitmaken van die twee gerechten;
waterstaatkundig vormden zij echter te
samen een afzonderlijke polder, Rosweyde
genaamd. Deze polder werd ten aanzien van
de afwatering in 1385 onder de vleugels
genomen van het toen ingestelde heemraad-
schap van de Heycop, voorheen genaamd de
Langevliet. De polders binnen dit heemraad-
schap loosden hun overtollige water door
middel van een gemeenschappelijke water-
gang (de Langevliet, later Heycop geheten)
op de Vecht bij Breukelen.
Tracé van de Meerndijk
Het tracé van de Meerndijk is indertijd niet
willekeurig bepaald. Bij een onderzoek in
1982 naar het ontstaan van het landschap in
Zuid-Utrecht en bij de bouw van een veetun-
nel in 1993 bleek, dat zich aan de oostzijde
van de dijk over een grote lengte een oude,
met klei en zandige klei dichtgeslibde water-
loop bevindt. Het grootste deel daarvan, dat
als kanaal werd gegraven, heeft een recht
tracé gehad.
Reeds enige eeuwen vóór de aanleg van
de Meerndijk, toen de landbouw in grote
mate bijdroeg tot de algemene welvaart en
de bevolking sterk toenam, werd de veenwil-
dernis in deze streek ontgonnen tot land-
bouwgrond. Met het oog op het landbouw-
kundige gebruik (aanvankelijk gemengde
bedrijven) was het nodig het grondwater op
een bepaald niveau beneden het maaiveld te
houden. Dit gebeurde door het overtollige
water door sloten en weteringen af te voeren
naar het buitenwater.
De ontwatering had tot gevolg dat zich
verschillende processen in de grond gingen
Drie foto's van de doorgraving van de Meerndijk in 1993 voor de bouw van
een veetunneltje. De foto's zijn door de auteur vanuit het zuiden gemaakt.
Tijdens de uitvoering van het graafwerk deed de Rijksdienst voor
Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) archeologisch onderzoek naar een
dichtgeslibde waterloop ten westen van de Meerndijk. Op de drie foto's is
het profiel daarvan zichtbaar De donkergetinte gedeelten bestaan uit veen-
grond, de lichtgekleurde uit klei en zandige klei. Zie ook de afbeelding en
bijbehorende toelichting door E.R Graafstal in 1993 in dit tijdschrift.
-ocr page 37-
41
Meernbrug (door hem 'de stenen heul'
genoemd) en het midden van de IJsseldijk in
totaal bijna 19 morgen (een morgen = ca.
0,85 hectare). Daarvan was de dijk (inclusief
de halve IJsseldijk aan het einde van de
Meerndijk) tussen de bermsloten ruim 4 1/2
morgen, het bijbehorende land aan weerszij-
den van de dijk (door hem 'onland' genoemd)
inclusief de sloten en het wiel (de Waaikuil)
ruim 14 morgen.
De morgen was een algemeen gebruikte
landmaat in onder andere Gelderland,
Holland (Rijnland) en het Sticht. De opper-
vlakten van de morgens in deze drie streken
verschilden weinig van elkaar en waren onge-
veer 0,85 hectare. In de betekenis van land-
maat wordt de morgen wel eens verklaard
als: 'zoveel land als met een span ossen in
een morgen kan worden geploegd'.
Wij mogen aannemen, dat de belangheb-
bende inwoners van het toenmalige Land van
Woerden, dat westwaarts reikte tot aan de
grens met Rijnland bij Zwammerdam, ouder
gewoonte (dat wil zeggen volgens het
gewoonterecht) onderhoudsplichtig voor de
Meerndijk waren. Dit blijkt ondermeer uit het
feit, dat graaf Willem III van Holland in juni
1323 in overleg met bisschop Frederik van
Zierik van Utrecht gebood de 'Marendike'
terstond na de oogst te doen ophogen.
Daarvoor moesten allen die woonden in het
Land van Woerden ten westen van de
Meerndijk alsmede die van het Land van
Stein (ten oosten van Gouda), van Reeuwijk
en van Zwammerdam op de dijk komen, om
deze 2 voet (een Rijnlandse voet = ca. 31
cm) op te hogen en de bovenzijde 16 voet
breed te maken. Deze maatregel was nodig,
omdat Holland - met name Rijnland - grote
schade had geleden van doorbraken van de
Lekdijk bij Vreeswijk in 1321 en 1322. Deze
catastrofe, die ook West-Utrecht trof, heeft
overigens in 1323 onder druk van de
Hollandse graaf geleid tot een reorganisatie
van het bestuur van de Lekdijk Bovendams
en tot een schriftelijk vastgelegde onder-
houdsregeling in een schouwbrief of dijkbrief
voor dat hoogheemraadschap.
Men dient de zwaarte van de toenmalige
onderhoudsplichten op het platteland niet te
onderschatten. De daarvoor aangewezen
boeren in de dijkplichtige gerechten moesten
vaak grote afstanden te voet of per schuit
afleggen met hun gereedschap voor het te
verrichten grondwerk. Hiervoor ontvingen zij
geen enkele vergoeding. De wegen waren in
die tijd bijkans onbegaanbaar, vooral na de
overstromingen in 1321 en 1322.
Door het onderhoudswerk volgens
gewoonterecht door de inwoners van de
Het dorp De Meern in 1744, gezien vanuit het westen. Gravure door H.
Spilman, naar een tekening van J. de Beyer In tiet midden de Meernbrug
over de Oude Rijn (nu Leidse Rijn). Deze brug wordt reeds in 1300
genoemd. Links langs het water het bezande Leidse jaagpad (nu de
Zandweg). Rechts op de voorgrond de (interlokale) heerweg tussen
Harmeien en De Meern. Rechts van de brug een door een paard getrokken
wagen, die in de richting van de Meerndijk rijdt. Niet zichtbaar op de
afbeelding loopt de Steenweg aan de overzijde van het water (oostelijk van
de brug) tussen de Meernbrug en de Schenkeldijk (nu Woerdlaan). Deze in
de 17e eeuw bestrate weg maakte na de aanleg van de Meerndijk deel uit
van de Goudseweg tussen Utrecht en Montfoort.
Foto Historische Vereniging.
afspelen, zoals inkrimping en vaster worden door indroging, oxidatie
van veen en humus door toetreding van lucht (vooral als er werd
geploegd) en vermindering van de opwaartse druk door daling van het
grondwaterpeil. Door deze factoren vond een zogenaamde inklinking
plaats en daalde het maaiveld. Men moest het slootwaterpeil en daar-
mee de grondwaterstand voortdurend verlagen. De aanhoudende inklin-
king van de als spons werkende veengrond was evenwel aanmerkelijk
sterker dan die van kleigrond. Na enige eeuwen van ontwatering werd
de voormalige met klei gevulde Mare als een lichte verhevenheid boven
het maaiveld zichtbaar.
Deze rug was ten tijde van de Middeleeuwse ontginningen (in de 11e
eeuw, dus vóór de aanleg van Meerndijk) nog niet gevormd. Het noor-
delijke deel van de Mare was toen waarschijnlijk nog een smal water-
tje. Het overige (gegraven) stuk was wel verland, maar mogelijk nog als
een laagte in het terrein aanwezig dan wel tijdens rivieroverstromingen
verder dichtgeslibd. In ieder geval behoefde de toenmalige landmeter
bij het uitzetten van de ontginningsblokken (de latere gerechten) en van
de kavels geen of weinig rekening te houden met deze omstandighe-
den.
De kleirug vormde gedeeltelijk de eerste aanzet van de waterkering
en leverde tevens specie daarvoor op. Voor ophogingen en herstel-
werken haalde men later grond uit de ter weerszijden ervan gelegen
stroken land. Tot zover de meest aannemelijke verklaring voor het merk-
waardige tracé van de Meerndijk.
Eigendom van de Meerndijk
De dijk en de bijbehorende stroken land behoorden toe aan het Land
van Woerden en niet aan de rechtsopvolgers van de oorspronkelijke
ontginners of hun landheren, zoals men zou verwachten. Hoe deze
ongebruikelijke eigendomstoestand ontstond is niet duidelijk.
Volgens een opmeting in 1598 door de landmeter Jan Rutgersz. van
den Berch bedroeg de oppervlakte van de Meerndijk tussen de
-ocr page 38-
42
belanghebbende gerechten om niet te laten uitvoeren, konden de uit-
gaven voor de instandhouding van waterstaatkundige werken beperkt
blijven. De lonen van dagloners waren toendertijd, in verhouding tot de
vergoedingen voor de dijkgraaf en de heemraden, niet laag. Een grond-
werker verdiende in 1484 in het heemraadschap Bijleveld 3 1/2 stui-
ver per dag. Een timmerman kreeg toen te samen met zijn knecht 12
stuivers per dag. In dit heemraadschap bedroeg in 1498 het daggeld
voor een heemraad 6 stuivers en voor de dijkgraaf 12 stuivers.
Aanleg van de IJsseldam
Hoewel de periode van frequente en grote rivieroverstromingen aan het
begin van de ontginningsactiviteiten in Utrecht en Holland (de Grote
Ontginning) achter de rug was, bleef de bedreiging door incidentele
overstromingen met water uit de Lek en uit de Hollandse IJssel
bestaan. In 1285 besloot graaf Floris V in overleg met de bisschop van
Utrecht tot de afdamming van de bovenmond van de IJssel aan de Lek
ten westen van Vreeswijk. Dit werd de nog bestaande IJsseldam bij de
vroegere Hoppenesse of bij het Klaphek. Het gevaar van rivierovers-
tromingen werd daardoor beperkt. Een bijkomend maar belangrijk voor-
deel was, dat door de lagere ebstanden in de IJssel voor veel polders
de mogelijkheid werd geschapen daarop te gaan uitwateren met
wachtdeuren of sluisjes. Men was toen nog aangewezen op natuurlijke
lozing van het overtollige polderwater; bemaling met windwatermolens
vond hier pas tegen het einde van de 15e eeuw plaats.
De geërfden (grondeigenaren) van de ten noorden van de IJssel en
ten zuiden van de Oude Rijn gelegen landen, die sedert de ontginnin-
gen het overtollige water op de Oude Rijn hadden geloosd, maakten
spoedig gebruik van de nieuwe toestand. Daartoe behoorden onder
andere de geërfden in de Utrechtse gerechten Bijleveld (inclusief
Veldhuizen) en Reyerscop. De ten zuiden daarvan gelegen Utrechtse
polders Achthoven en Mastwijk waterden reeds vanouds af op de
Hollandse IJssel. Gerechten (in Holland ambachten) waren de kleinste
bestuurlijke en gerechtelijke eenheden op het Utrechtse platteland.
Daarvoor in de plaats zijn later de gemeenten en waterschappen gekomen.
Kadastraal kaartje van de Meerndijk tussen de
Nedereindseweg en de Noordijsseldijk met de
aangrenzende percelen (toestand 1910) (Het
Utrechts Archief. Topografische atlas; Bijleveld
en de Meerndijk, inv. nr. 40, kaart nr. 23). Het
noorden is linksboven. De dikke lijnen zijn
gemeentegrenzen. Onderaan de Noord-
ijsseldijk. De Meerndijk heeft mogelijk vóór
de aanleg van de Noord-IJsseldijk doorgelopen
tot aan de bedding van de Hollandse IJssel (zie
het wijzende handje bij het kadastrale perceel
gemeente IJsselstein, sectie D, nummer 61).
de oostelijke grens naar het westen tot
voorbij het dorp Harmeien en werd de
Meerndijk afgestoten (zie later).
Zijdwing was een verbastering van side-
wende. De betekenis daarvan was een bin-
nendijk die aan een zijkant van een ontgin-
ningsblok of polder liep. De voorzijde van het
blok was de weg, waaraan de boerderijen
stonden (de zogenaamde ontginningbasis).
Wende of wending was een ander woord
voor dijk. Wenden of keren van water is het
tegenhouden van water (waterkering). In de
Ronde Venen en in enige ten oosten daarvan
gelegen polders spreekt men tegenwoordig
van zuwe, een verbastering van zijtwin, sijd-
wen of zijdwinde. Deze zuwen zijn thans alle
als wegen in gebruik, bijvoorbeeld de
Mijdrechtse Zuwe en de Wilnisse Zuwe.
Hol is de oorspronkelijke schrijfwijze van
heul, een overdekte holte of doorgang voor
water. Tegenwoordig zeggen wij duiker.
Heulen in wegen werden meestal gemetseld
en ten behoeve van de scheepvaart dikwijls
vergroot tot een stenen boogbrug. Zo'n brug
noemde men vaak ook heul of heulbrug.
Oprichting van het heemraadschap van Woerden
De rampspoedige rivieroverstromingen in 1321 en 1322 waren voor de
Hollandse graaf aanleiding de baljuw (zijn vertegenwoordiger) van
Woerden op te dragen vijf welgeboren heemraden te kiezen. Met hen
zou hij als dijkgraaf (rechtsvorderaar namens de graaf) het Land van
Woerden besturen met betrekking tot de belangrijkste waterschaps-
werken. In het gebied "van den Marrendijk totte Swadenburchdam
(Zwammerdam) toe" vielen daaronder (de waterkeringen in enkelvoud en
zonder nadere plaatsaanduidingen opgesomd): zeedijk, middeldijk,
zijdwing, wateringen, sluizen, holen en de Marrendijk. De betekenissen
van sommige van deze waterstaatkundige soortnamen waren als volgt.
Een middeldijk is een binnendijk, die onder normale omstandigheden
geen water keert. In 1323 kwamen de graaf van Holland en de bis-
schop van Utrecht overeen, dat een middeldijk zou worden aangelegd
tussen de Hollandse IJssel en de Vecht. Daarvan zou de Meerndijk, die
in hetzelfde jaar werd opgehoogd, deel uitmaken. Het is niet duidelijk
of deze middeldijk volledig tot stand is gekomen en zo ja, op welke
wijze. Hiertegen bestond veel bezwaar van de zijde van de vier
Utrechtse kapittelen. Mogelijk vond een verlenging van de Meerndijk
plaats via de Ouderijnsedijk (op de zuidelijke oever van de Oude Rijn),
de Stadsdam, de tegenwoordige Burgemeester Verderlaan, het zuide-
lijke deel van de Hogeweidsedijk en de kade in het verlengde daarvan
tot aan de Vleutensewetering bij het latere huis Leeuwensteyn.
Voorzover deze middeldijk werd verwezenlijkt, heeft die slechts 40
jaren dienst kunnen doen. In 1363 verplaatste het Land van Woerden
-ocr page 39-
43
zou in de tweede helft van de zestiende eeuw
tot enige problemen en zelfs tot een voor het
Hof van Utrecht gevoerd proces leiden.
Het heemraadschap van de
Bijleveld en de Meerndijk
De uitwatering op de Hollandse IJssel bleek
van korte vreugde te zijn. Door onvoldoende
doorstroming bleef tijdens doodtij veel slib in
de rivier achter, zodat de afvoer stagneerde.
De eigenaren van de landen in de gerechten
Bijleveld (inclusief Veldhuizen), Reyerscop,
Mastwijk en Achthoven {in dit artikel voor-
taan samen met de Harmelerwaard de
Bijleveldse landen genoemd) kregen van de
Hollandse graaf aanvankelijk wel, maar door
tegenwerking van het Land van Woerden ten-
slotte geen toestemming om naar de oude
toestand terug te keren. Zelfs werd de Oude
Rijn ten westen van Harmeien met de
Haanwijkerdam afgesloten. Zij moesten het
overtollige water op een andere wijze zien
kwijt te raken. De enige mogelijkheid voor
hen was een afvoerleiding in noordelijke rich-
ting te maken.
In 1413 kregen deze geërfden onder
bepaalde voorwaarden en tegen betaling van
zekere sommen gelds vergunningen van de
graaf van Holland, de heer van Woerden en
de stad Amsterdam om hun polderwater via
de Amstel op het IJ te lozen. Daartoe legden
zij korte tijd later gezamenlijk een hoofdaf-
voerleiding aan vanuit het gerecht Bijleveld
via de Oude Rijn bij Harmeien, langs het dorp
Kockengen en door de Ronde Venen naar de
Amstel bij Koelbiers (waarschijnlijk een her-
berg). In 1677 werd deze gemeenschappelij-
ke afvoerleiding om de Ronde Venen heen
geleid. De landen tussen de Noord-IJsseldijk
en de Hollandse IJssel (de zogenaamde
uiterdijken) van Achthoven en Mastwijk waren
niet betrokken bij de uitwatering naar de
Amstel. Deze buitendijkse gronden bleven na
1413 als vanouds op de Hollandse IJssel
afwateren.
Het gedeelte van de Oude Rijn tussen de
Heldam en de Haanwijkerdam kwam in open
verbinding te staan met de nieuwe afvoerlei-
ding. De ten zuiden ervan gelegen polders
waterden daarop uit door middel van hun uit
de ontginningstijd daterende weteringen en
vlieten. Deze waren aan hun uitmondingen
afgesloten door wachtdeuren of sluisjes. De
Harmelerwaard ging eveneens (noodgedwon-
gen) via de Oude Rijn en de nieuwe afvoer-
leiding in de Amstel uitwateren.
De gemeenschappelijke afvoerleiding
noemde men aanvankelijk 'Bijleveldsewete-
ring' (1498), 'ons wetering' (1502) en 'ge-
meenlantswetering die in de Aemstel gaet'
Tot zover de korte toelichting op de oude namen van verschillende
soorten van waterschapswerken in het in 1322 ingestelde heemraad-
schap van Woerden. Dit heemraadschap was de voorloper van het late-
re grootwaterschap van Woerden.
De binnen dit heemraadschap gelegen polders bezuiden de Oude
Rijn, die na 1285 hun overtollige water daar niet meer op brachten,
maar op de Hollandse IJssel waren gaan lozen, waren mede onder-
houdsplichtig gebleven voor de uitwateringssluizen van Rijnland bij
Spaarndam benoorden Haarlem. Toen de sluizen tijdens een doorbraak
van de Spaarndam in 1362 ernstig werden beschadigd, maakten deze
geërfden bezwaar om bij te dragen in de hoge herstelkosten. Zij hadden
geen belang meer bij deze uitwatering.
In 1363 werd met toestemming van de ruwaard van Holland een
overeenkomst gesloten tussen de heemraden van Rijnland en de geërf-
den van het Hollandse en Utrechtse deel van het Land van Woerden. De
geërfden van de landen ten zuiden van de Oude Rijn, die na 1285 op
de Hollandse IJssel uitwaterden, deden afstand van hun recht het pol-
derwater in de Oude Rijn te lozen. Hun verplichtingen kochten zij af.
De Meerndijk speelde voortaan geen rol meer als waterkering van
het heemraadschap van Woerden. Dit was niet het geval met de Heldam,
omdat de Harmelerwaard op de Oude Rijn was blijven afwateren.
Schenking van de Meerndijk aan Steven van Zuylen
In 1363 schonken vier heemraden van het Land van Woerden van
's Landswegen 'ewelicken de bruucweer' van de Meerndijk 'met toebe-
hooren' tussen de Meernbrug en de Noord-IJsseldijk aan de vijfde
heemraad Steven van Zuylen en zijn nakomelingen.
Bruikweer was volgens S. Muller Fz., indertijd archivaris van het
Utrechtse archief, het gebruiksrecht op de desbetreffende grond. In
latere archiefstukken wordt geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen
'bruikweer' en 'vrij eigendom'. Onder 'toebehooren' verstond men de
aan weerszijden van de dijk gelegen stroken grond. Deze werden aan-
vankelijk gebruikt als bouwland, maar waren aan het einde van de 16e
eeuw door herhaalde afgravingen ten behoeve van het onderhoud en
het herstel van de Meerndijk onland geworden en gedeeltelijk bepoot
met wilgen. Ook de Waaikuil (een bij een vroegere doorbraak van de
Meerndijk ontstaan wiel of wade) maakte daar deel van uit.
Voorwaarde van de gift was, dat Steven van Zuylen en zijn nakome-
lingen de Meerndijk zouden onderhouden. Hierbij moeten wij in het oog
houden, dat het woord 'dijk' oudtijds in de provincie Utrecht (en ook
elders) niet alleen de betekenis had van waterkering, maar tevens van
'rijweg'. Dit kon een beperkt openbare binnenweg van uitsluitend plaat-
selijk belang voor de aanwonende 'buren' (een zogenaamde buurweg)
zijn, maar ook een volledig openbare en interlokale rijweg (een zoge-
naamde heerweg of herenweg). In Utrecht werden de heerwegen door
de maarschalken in hun kwartieren geschouwd. Zij deden dit namens
de landsheer of de stadhouder, vandaar de naam 'heerweg'.
In het onderhavige geval had zich in de loop van de tijd op de kruin
van de Meerndijk een rijweg gevormd, die een onderdeel was gewor-
den van de heerweg tussen de steden Utrecht, Monfoort en Gouda.
Deze heerweg was, zoals alle rijwegen in West-Utrecht, een onverhar-
de kleiweg, dat wil zeggen, dat de bovenlaag uit kleiachtige grond
bestond.
De nieuwe eigenaar was verplicht de gaten te dichten indien de dijk
overgelopen of moedwillig doorgestoken was. Dit alles diende buiten
bezwaar van het Land van Woerden te geschieden. De heemraden van
het Land van Woerden behielden zich het recht voor de dijk naar eigen
inzicht te verhogen of te verlagen, wanneer de Lekdijk zou doorbreken
en het Land van Woerden daarvan schade zou ondervinden.
De schenking in 1363 aan Steven van Zuylen en diens nakomelingen
-ocr page 40-
44
(1508). De naam 'Bijlevelt' voor deze watergang komt in de bewaard
gebleven kameraarsrekeningen van Bijleveld en de Meerndijk voor het
eerst voor in 1519. Bijleveld werd later de officiële naam van deze
watergang. De Heldam, die in het begin van de 16e eeuw onder ande-
re ook 'dam bij die Helle' (kameraarsrekening van 1508) werd
genoemd, vormde de oostelijke begrenzing van de Bijleveldse boezem.
Het was van belang deze dam in goede staat te houden, omdat de uit-
watering in de Amstel alleen was toegestaan, indien er uitsluitend
Bijlevelds water door Hollands territoir zou stromen.
Aansluitend op de vergunningen van 1413 vaardigde de Utrechtse
bisschop Frederik van Blankenheim in 1414 een schouwbrief uit voor
de betrokken geërfden. Deze hield onder meer de vergunning in voor
de aanleg van de gemeenschappelijke afvoerleiding (de latere Bijleveld)
met de daarlangs te maken 'opstallen' (waterkerende stroken land,
later voorzien van kaden) door of tussen andere gerechten. De daar-
voor benodigde gronden mochten worden onteigend of in gebruik
genomen, mits de in de streek gebruikelijke schadevergoedingen wer-
den uitgekeerd.
Dit reglement bevatte tevens bepalingen omtrent de samenstelling
en verkiezing van het college van dijkgraaf en heemraden. Voorts wer-
den voorschriften gegeven omtrent het voeren van de schouw (perio-
dieke inspectie) door dit college, alsmede wie verplicht waren de wer-
ken te onderhouden en de eventuele boetes voor in gebreke gebleven
onderhoudsplichtige gerechten of personen in het ingestelde heem-
raadschap. Een toenmalig heemraadschap was een voorloper van een
tegenwoordig waterschap, het had echter niet de hoedanigheid van
een publiekrechtelijk lichaam. Het onderhavige heemraadschap zal in
dit artikel het heemraadschap van de Bijleveld en de Meerndijk worden
genoemd. Deze naam bestond niet, maar wordt hier ter wille van de
duidelijkheid gebruikt.
De dijkgraaf zou bij meerderheid van stemmen worden gekozen door
de geërfden in de gerechten Bijleveld, Reyerscop, Mastwijk en
Achthoven (de Harmelerwaard werd in de schouwbrief niet genoemd).
Dit was ook het geval met vier van de vijf heemraden. Voor hen was
voorgeschreven, dat zij uit bepaalde groepen van de geërfden moesten
komen. Artikel 9 van de schouwbrief van 1414 (die hoofdzakelijk
bedoeld was voor de Bijleveld en niet op de Meerndijk sloeg) luidt:
"Voert soe zeilen zij zetten vijff heemraders, dat is te verstaen: de
ecclesiën van Utrecht een, de commanduer van sinte Katrijnen t'
Utrecht, die in der tijt wesen zeil, van der cloesterweghen een, die van
Reijnerscoep een, die van Bijlervelt één ende van de borchgrave van
Montfoorde een". De commandeur van de Johannieters in Harmeien
was dus heemraad namens de kloosters en werd niet gekozen. Voor
het Land van Montfoort trad meestal één van de schouten op als heem-
raad.
De vergaderingen van de geërfden vonden plaats in het Kapittelhuis
of het Klein Kapittelhuis van de Dom te Utrecht onder leiding van de
domdeken of een enkele maal van de vice-domdeken. Als secretaris
fungeerde de secretaris van het Domkapittel, die ook zorgde voor het
onderbrengen van de stukken in het archief van het kapittel. Aan de
achtereenvolgende secretarissen is het te danken, dat nog betrekkelijk
veel oude gegevens van het heemraadschap bewaard zijn gebleven.
Het technische toezicht op de waterschapswerken, waartoe na 1486
ook de drie op de Oude Rijn uitslaande windwatermolens behoorden,
berustte bij de door de geërfden aangestelde kameraar; deze beheer-
de ook de geldmiddelen van het heemraadschap. De geërfden waren
veelal geestelijke instellingen in de stad Utrecht, zodat slechts twee
heemraden afkomstig waren uit het 'gemeenlant van Bijlevelt'. Ook de
dijkgraaf was in de regel woonachtig in de stad, evenals de kameraar.
De Bijleveld moest tweemaal 's jaars worden geschouwd door het
college van dijkgraaf en heemraden. Deze
schouwen en de eventuele naschouwen wer-
den gewoonlijk in de maanden mei (mei-
schouw) en oktober (herfstschouw) vanuit
Harmeien per schuit gevoerd. De reis tussen
Utrecht en Harmeien deed men meestal met
paard en wagen. Soms - onder andere in
1507, 1508, 1574 t/m 1576 - kon de
schouw van de Bijleveld slechts gedeeltelijk
of in 't geheel niet plaats vinden door de aan-
wezigheid van vijandig gezinde 'ruiteren' (sol-
daten) in Hollands gebied of om andere rede-
nen. In enkele gevallen lieten dijkgraaf en
heemraden zich om veiligheidsredenen verge-
zellen door enige 'gesellen'.
Schouw en onderhoud van de
Meerndijk na 1414
De nieuwe waterstaatkundige toestand
bracht met zich mee, dat het in 1414 inge-
stelde heemraadschap van de Bijleveld en de
Meerndijk verantwoordlijk werd voor de
instandhouding van de Meerndijk en tevens
voor de Heldam. Toch werd over de
Meerndijk, die de oostelijke waterkering van
de op de Bijleveld afwaterende polders was
geworden, in de schouwbrief van 1414 met
geen woord gerept. Het onderhoud daarvan
vond plaats volgens het gewoonterecht, ter-
wijl dijkgraaf en heemraden van het heem-
raadschap zowel de Bijleveld als de
Meerndijk schouwden. De Meerndijk was niet
alleen de oostelijke waterkering van de
Bijleveldse landen geworden, maar ook indi-
rect van belang voor de afwatering daarvan.
Zoals gezegd, mocht krachtens de vergun-
ningen van 1413 geen gebiedsvreemd water
door de Bijleveld in Hollands gebied
(Amstelland) terecht komen.
De bewoners van alle in de Oude Rijn uit-
waterende gerechten in de toenmalige pro-
vincie Utrecht, die belang hadden bij de
instandhouding van de Meerndijk, waren
daarvoor van oudsher onderhoudsplichtig.
Dit waren zowel de gerechten in het nieuwe
heemraadschap van de Bijleveld en de
Meerndijk, als de daarbuiten gelegen
Utrechtse gerechten in het Land van
Woerden. Zo werd de bewoners van
Achthoven (waarvan een gedeelte in
IJsselsteins gebied lag) en Mastwijk in 1464
opgedragen de Meerndijk mede te onder-
houden 'nae ouder gewoenten'. De in het
Hollandse deel van het Land van Woerden
wonende grondgebruikers behoefden na
1363 de Meerndijk niet meer te onderhou-
den. Daarvoor in de plaats moesten zij de
omringende kade (de Gemeenlandskade,
later plaatselijk de Hollandsekade geheten)
van het heemraadschap van het Land van
-ocr page 41-
45
schouw vond plaats in augustus 1584. Het
aantal hoefslagplichtige gerechten bedroeg
toen 12.
In de tussentijd, te weten in 1582, had
men van de nieuwe regeling gebruik kunnen
maken, toen de Meerndijk met het oog op
hoog water in de Heycopse polders moest
worden voorzien van een tijdelijke kade op
de kruin. In hetzelfde jaar werd de dijk ver-
hoogd met grond uit de sloot tussen de dijk
en het erlangs lopende zandvoetpad.
Wisselend eigendom van de
Meerndijk
Zoals eerder is vermeld, schonk het Land
van Woerden in 1363 de 'bruucweer' van de
Meerndijk met toebehoren onder bepaalde
voorwaarden aan Steven van Zuyien. Dit
gebruiksrecht schijnt op den duur te zijn ver-
eenzelvigd met 'vrij eigendom'. De Meerndijk
met toebehoren werd na enige tijd overlangs
in twee helften gesplitst en door de nakome-
lingen van Steven van Zuyien afzonderlijk
verpacht. Dit blijkt uit een pachtovereen-
komst uit 1460 tussen Melis van Zuyien van
Nijevelt (als voogd over zijn zoon Jacob) en
Gijsbert van der Meern. Daarbij werd de helft
van de Meerndijk met toebehoren, met uit-
zondering van de gebouwen, voor de duur
van 25 jaren verpacht voor 8 1/2 Beyerse
gulden 's jaars. Of deze pachtovereenkomst
alleen betrekking had op het gedeelte van
de Meerndijk tussen de Meernbrug en de
Nedereindseweg is niet aangegeven, maar
wel waarschijnlijk.
In 1554 werd een pachtovereenkomst
gesloten tussen Steven van Rossum, heer
van Nijevelt en zijn erfgenamen en nakome-
lingen enerzijds en Claes Jacobssn. en
Katrijn, diens vrouw, anderzijds voor de helft
van de Meerndijk met inbegrip van de daar-
langs gelegen gronden. Om te beletten, dat
de wagens over de als bouwland gebruikte
brede bermen van de weg zouden rijden,
waren deze gedeeltelijk afgegraven. Het
boerderijtje bij de 'Waey Cuyll' was eigendom
van de pachter. Ook hier zal waarschijnlijk
sprake zijn geweest van uitsluitend de in de
toenmalige provincie Utrecht gelegen over-
langse helft van de Meerndijk met toebeho-
ren. De pacht bedroeg 14 Karolusgulden per
jaar. Deze overeenkomst werd ten overstaan
van Acrijn Hermanssoen, schout 'aen den
Ouden Rijn ende op Heycop' gesloten en
door hem bezegeld.
In 1556 kwamen de twee in de provincie
Utrecht gelegen helften weer in één hand. In
dat jaar kocht de reeds genoemde Acrijn
Hermanssoen, burger en brouwer te Utrecht
- hij was ook van 1548 tot 1568 kameraar
Woerden in goede staat houden.
In de jaren 1498 -1506 verzocht de kameraar de kosters in
Harmeien, Kamerik, Kockengen en Zegveld, naderhand uitgebreid met
die in Montfoort en Linschoten, des zondags in de kerken de schouw-
dagen voor de Meerndijk aan te kondigen; daarvoor ontvingen zij een
kleine vergoeding, die telkens in de jaarrekeningen van de kameraar
werd verantwoord. In 1569, 1571 en 1572 reisde de dienaar van het
heemraadschap naar Harmeien, Kamerik, Zegveld, Linschoten,
Achthoven en Cattenbroek om de grondgebruikers bij 'clockeslach' op
te roepen naar de Meerndijk te gaan, om deze ouder gewoonte 'uit de
schouw te houden' (behoorlijk gemaakt en vrij van boete te houden). In
en na 1584 werden de schouten van de hoefslagplichtige gerechten
schriftelijk opgeroepen om met hun daarvoor aangewezen ingezetenen
voor de schouw op de Meerndijk te verschijnen.
Onder hoefslagplichtige gerechten verstond men gerechten, die 'in
de dijk gehoefslaagd' en mitsdien onderhoudsplichtig waren voor het
aan hen toegewezen 'slag' of vak. Deze slagen hadden verschillende
lengten al naar gelang van de oppervlakten van de betreffende gerech-
ten. Het onderdeel 'hoef' was afgeleid van 'hoeve'. Daaronder verstond
men oorspronkelijk de oppervlakte grond die bij een hofstede hoorde.
Een hoeve in Utrecht was meestal 16 morgen groot.
De schouw werd aanvankelijk op onregelmatige tijdstippen en later in
de maanden juni of juli (als de kleiweg op de Meerndijk berijdbaar was)
per wagen éénmaal 's jaars door dijkgraaf en heemraden met de kame-
raar gevoerd. Deze inspecties betroffen niet alleen de hoedanigheid
van de dijk als waterkering, er werd ook gekeken naar de zich daarop
bevindende kleiweg. Deze weg behoorde door de bezitter van het
gebruiksrecht van de Meerndijk of diens pachter te worden geëffend,
waarbij de vaak diepe karresporen moesten worden opgevuld. Voorts
diende de rijbaan tot voldoende breedte te worden vrijgehouden van
opgaande beplantingen.
Door het ontbreken van duidelijke en schriftelijk vastgelegde voor-
schriften ten aanzien van het onderhoud van de Meerndijk ontstonden
telkens problemen, niet in de laatste plaats door de 'troubles' (oorlogs-
omstandigheden). Het heemraadschap van de Bijleveld en de Meerndijk
kon de onwillige onderhoudsplichtigen niet beboeten of andere maat-
regelen treffen, zonder door de Staten van Utrecht daartoe te zijn
gemachtigd met een door dezen goedgekeurde verordening of schouw-
brief voor de Meerndijk.
Een waterdichte onderhoudsregeling voor de Meerndijk was niet
overbodig. In het heemraadschap Heycop, voorheen genaamd de
Langevliet ten oosten van de Meerndijk werd gedurende de herfst- en
wintermaanden niet gemalen. Het gevolg was, dat de laaggelegen pol-
der Heycop en het zuidelijke deel van Rosweyde dan meestal onder
water kwamen te staan. De dijk kon bij aanhoudende oostenwind of
zuidoostenwind, waardoor het polderwater werd opgejaagd tegen de
Meerndijk, op de laagste plaatsen overlopen. In dergelijke gevallen wer-
den de daarvoor aangewezen bewoners van de hoefslagplichtige
gerechten 'bij clockeslach' opgeroepen op de dijk te verschijnen om de
schade te herstellen.
In 1581 besloot de vergadering van geërfden die onder de Meerndijk
ressorteerden deze te verhoefslagen (in onderhoudsvakken te verde-
len) en deze verdeling schriftelijk vast te leggen. Een jaar later werden
de slagen door de landmeter Jan Ruijsch en zijn assistent uitgemeten
in aanwezigheid van de schouten van Zegveld, Kamerik, Linschoten
(twee schouten), Kockengen, Gerverscop, Vleuten (voor de Harmeier-
waard), Achthoven, Harmeien, Reyerscop en Veldhuizen. De geërfden
bepaalden voorts, dat de schouten voortaan lijsten zouden inleveren
van de aantallen morgens land in hun gerechten, vermoedelijk met ver-
melding van de namen van de gebruikers daarvan. De eerstvolgende
-ocr page 42-
46
van het heemraadschap van de Bijleveld en de Meerndijk - de oostelij-
ke helft tussen de 'Heycoperw/etering en de de Jutphaescheweg' (dit
was het gedeelte tussen de Oude Rijn bij de Meernbrug en de
Nedereindseweg) van Aernt van Zuyien van Nijevelt, heer tot
Hoefflaecken, 'in ewigen ende staidigen vasten erffcope' voor 400
Karolusgulden. Deze helft grensde aan land van de koper in Rosweyde.
Drie jaren later, in 1559, kocht Acrijn Hermanssoen de westelijke helft
tussen de Oude Rijn en de Jutphaseweg (nu Nedereindseweg) van
Steven van Rossum, heer van Nijevelt, voor eveneens 400
Karolusgulden. De bestaande pacht van 14 gulden 's jaars werd
bestendigd. Geen van de twee koopcontracten, waarvan copieën
bewaard zijn gebleven, bevatten een clausule over het servituut van
onderhoud van de weg op de Meerndijk. Mogelijk sprak dat volgens het
gewoonterecht vanzelf: het onderhoudswerk werd in de regel verricht
door de pachters.
In januari 1563 verleende Gerrit van Haerlem ten overstaan van de
schout van Bijleveld, Reyerscop en Rosweyde aan Acrijn Hermanssoen
een plecht (hypotheek) op de bruikweer van de helft van 13 morgen van
de Meerndijk. Daarbij stond de pandgever de grond in vrij eigendom af
voor 500 Karolusgulden en werd deze aan hem in erfpacht teruggege-
ven voor 31 gouden Karolusgulden en vijf stuiver Brabants 's jaars.
Volgens deze plecht zou de totale oppervlakte van het Utrechtse deel
van de Meerndijk met toebehoren 13 morgen bedragen. In deze akte
was geen verschil gemaakt tussen 'bruikweer' en 'vrij eigendom'. De
plecht werd in 1581 afgelost. In dat jaar kregen de erfgenamen van
Acrijn Hermanssoen, die in 1569 was overleden, de eigendom van de
grond weer terug. In 1582 voerde het heemraadschap onderhandelin-
gen met deze erfgenamen over een eventuele aankoop van de
Meerndijk met toebehoren. Omdat geen overeenstemming kon worden
bereikt met de schuldeisers van wijlen Acrijn Hermanssoen, ging de
koop niet door.
Nadat bekend werd, dat de hierboven bedoelde erfgenamen de
Meerndijk met toebehoren wegens schulden publiek zouden verkopen
en in de aankondigingen niet was vermeld, dat deze gronden waren
belast met servituten, besloten dijkgraaf, heemraden en geërfden van
de Meerndijk daartegen op te treden. In 1597 verklaarden zij alleen in
te stemmen met een gerechtelijke verkoop, indien in de tekst van de
biljetten alsnog de op die gronden rustende lasten en servituten zou-
den worden opgenomen. Deze zaak werd voorgelegd aan het Hof van
Utrrecht. Dit was van oordeel, dat aan de eis van het heemraadschap
diende te worden voldaan. In 1598 werden de gezamenlijke geërfden,
vertegenwoordigd door het heemraadschap van de Meerndijk, als
hoogste bieders voor 670 Karolusgulden eigenaren van het Utrechtse
deel van de Meerndijk met toebehoren ter grootte van 13 morgen.
De verloren schouwbrief van 1564
In 1563 was een meningsverschil ontstaan tussen dijkgraaf en heem-
raden van de Bijleveld en de Meerndijk enerzijds en Acrijn
Hermanssoen anderzijds over de onderhoudstoestand van de
Meerndijk. Deze kwestie is vermoedelijk voortgekomen uit het feit, dat
de schouw in dat jaar nauwkeuriger was gevoerd dan voorheen gebrui-
kelijk was geweest. Acrijn Hermanssoen verzocht toen aan de Staten
van Utrecht te willen bemiddelen om over deze zaak 'in vruntschappen
te kunnen accorderen'.
In een bij het Hof van Utrecht in 1564 ingediende klacht door de pre-
laten en kapittelen van de vijf belangrijkste kerken in Utrecht, alsmede
door de gewone geërfden en bewoners van Bijleveld, Reyerscop,
Achthoven en Mastwijk wordt beschreven, welke gebreken waren ont-
staan aan de kleiweg op de Meerndijk. Zij wezen erop, dat deze weg een
heerweg was tussen Utrecht en Montfoort, Oudewater, Gouda en om-
streken.
Volgens de briefschrijvers was het
Utrechtse deel van de weg in de loop van
vier of vijf jaren onbruikbaar geworden. De
eigenaren Steven van Rossum en Acrijn
Hermanssoen hadden de weg stelselmatig
versmald door sloten te graven, de bermen
af te graven en deze te bepoten of te beplan-
ten met bomen. Niet alleen het doorgaande
verkeer had daar last van, ook de grondge-
bruikers van de op de Meerndijk uitwegende
landbouwpercelen werden daardoor gehin-
derd. Verzocht werd de eigenaren te gelas-
ten alles weer in de oorspronkelijke toestand
terug te brengen.
In hetzelfde jaar dienden de geërfden van
de landen die onder de Meerndijk ressor-
teerden een verzoekschrift in bij de Staten
van Utrecht om een ordonnantie en schouw-
brief voor de Meerndijk uit te vaardigen.
Voor dit waterschapswerk was geen schrif-
telijk vastgelegde keur (te vergelijken met
een tegenwoordige politieverordening) aan-
wezig. Met een dergelijke ordonnantie zouden
hun dijkgraaf en heemraden de overtreders
en onwilligen rechtens kunnen beboeten en
zonodig executeren (beslag leggen op hun
bezittingen en deze gerechtelijk verkopen).
Het leek hun gewenst, dat dijkgraaf en
heemraden de ingezetenen van Achthoven,
Mastwijk, Linschoten, Harmeien, Kamerik en
Zegveld, die van oudsher de Meerndijk
onderhielden, voor de jaarlijkse schouw en
ook bij dreigend gevaar van overlopen van
de dijk krachtens een door de Staten uitge-
vaardigde verordening konden oproepen.
Deze 'huislieden' volgden namelijk niet
steeds de aan hun gegeven aanwijzingen op,
terwijl voor die weigerachtige houding geen
sancties waren gesteld. Ook wezen zij erop,
dat de Meerndijk bij regenachtig weer niet
zonder gevaar vanuit Holland (bedoeld zal
zijn geweest Oudewater, Gouda en omstre-
ken) met paard en wagen was te gebruiken.
Voorgesteld werd iedere man die een viertel
(= een vierde hoeve van 16 morgen, dus 4
morgen) land gebruikte te verplichten bij
lastgeving van dijkgraaf en heemraden 'ten
dijk' te verschijnen. Bij tegenspraak of bele-
diging van dijkgraaf of heemraden zou huns
inziens naar dijkrecht een boete van 5 gou-
den guldens kunnen worden geëist.
Voorts zouden de schouten van de hoef-
slagplichtige gerechten lijsten dienen op te
stellen met de namen van de personen die
opgeroepen konden worden. De Meerndijk
zou volgens hen moeten worden verhoef-
slaagd naar het aantal grondgebruikers in de
desbetreffende gerechten. Hierbij zij opge-
merkt, dat een dergelijke verdeling zou
-ocr page 43-
47
afwijken van de in het Sticht gebruikelijke onderhoudsregelingen voor
wegen en voor voetpaden die nagenoeg steeds naar het aantal mor-
gens per gerecht werden verhoefslaagd.
Er zijn geen aanwijzingen, dat deze schouwbrief rechtsgeldigheid
heeft gekregen. Als gevolg van de onrustige tijdsomstandigheden raak-
te het exemplaar van het heemraadschap verloren. Overigens was de
voorgestelde onderhoudsregeling uitsluitend bedoeld voor de
Meerndijk. Voor het gedeelte van de Noord-IJsseldijk, dat de zuidelijke
waterkering van de Bijleveldse landen vormde, waren de huislieden in
de aan deze dijk grenzende polders Achthoven en Mastwijk volgens de
eeuwenoude stelregel "wie water deert, die water keert" onderhouds-
plichtig. Het onderhoud van de noordelijke waterkering van de
Bijleveldse landen tussen de Meerndijk en de Heldam langs de zuid-
zijde van de Oude Rijn kwam van oudsher ten laste van de aangren-
zende grondgebruikers in Veldhuizen. Dit was ook het geval met de
zich daarop bevindende heerweg naar Harmeien.
De nieuwe schouwbrief van 1595
In 1583 stelde het heemraadschap een ontwerp van een nieuwe
schouwbrief voor de Meerndijk op, ditmaal naar voorbeeld van de dijk-
brief van de Lekdijk Bovendams. De tekst werd in hetzelfde jaar goed-
gekeurd door de vergadering van de geërfden. Het duurde echter tot
1595, voordat de Staten van Utrecht de schouwbrief vaststelden en de
verzochte ordonnantie uitvaardigden. Er was namelijk langdurige one-
nigheid ontstaan over de inhoud van het ontwerp, omdat veel belang-
hebbenden daarvan niet op de hoogte bleken te zijn. De inwoners van
Harmeien, Kamerik, Linschoten, Zegveld en anderen dienden in 1593
een bezwaarschrift in bij de Staten van Utrecht. Zij schreven, dat het
concept buiten hen om was opgesteld. De schouwbrief betekende voor
hen een aanmerkelijke verzwaring van de lasten in vergelijking met die,
waaraan zij van oude tijden af gewend waren. Daarbij wezen zij op de
Hollandse brieven van 1322 en 1363, waarin volgens hen was vastge-
legd, dat zij niet belast zouden worden met meer onderhoudswerk aan
de Meerndijk.
Deze argumenten werden door dijkgraaf en heemraden weerlegd. Bij
de bespreking van het ontwerp in 1583 was een zeer groot aantal van
de belanghebbenden in het Kapittelhuis te Utrecht aanwezig geweest.
Voorts waren de brieven van 1322 en 1363 huns inziens verouderd en
bovendien niet in strijd met de bepalingen van de concept-schouwbrief.
In augustus 1594 vond over de concept-schouwbrief een geconvo-
ceerde vergadering van de aan de Meerndijk dijkplichtige geërfden
plaats. Na het aanbrengen van enige aanvullingen en verbeteringen,
werd het nieuwe ontwerp door de vergadering aanvaard.
De schouwbrief werd in september 1595 door de Staten van Utrecht
vastgesteld. Het heemraadschap van de Bijleveld en de Meerndijk werd
daarbij gesplitst in een heemraadschap van de Bijleveld en een in het
leven geroepen heemraadschap van de Meerndijk (Marendijk
genoemd). Het eerstgenoemde heemraadschap had een college van
watergraaf en vijf heemraden, dat als vanouds de zorg droeg voor de
gezamenlijke afwatering. Het tweede heemraadschap met een college
van dijkgraaf en zeven heemraden beheerde de Meerndijk. De water-
graaf en de dijkgraaf waren dezelfde persoon, evenals vijf heemraden.
Voor het heemraadschap van de Meerndijk werden twee heemraden
aan het bestaande college toegevoegd. Dezen dienden te worden
gekozen door de geërfden van de landen in de op die dijk gehoef-
slaagde gerechten buiten de Bijleveldse landen.
In de schouwbrief werd uitdrukkelijk vastgesteld, dat de bewoners
van het bewesten de Meerndijk gelegen gebied van oude tijden af
gehouden waren geweest deze dijk te onderhouden en dat de latere
handvesten door de troebelen vermist werden. Deze ordonnantie gold
dan ook voor de inwoners en geërfden van
Achthoven, Linschoten, Cattenbroek,
Rapijnen, Iselveld, Schagen, Den Eng,
Mastwijk,"s Gravenbroek of 's Gravensloot,
Zegveld met Zegvelderbroek, Kamerik Oud
en Kamerik Nieuw, Kamerik Mijzijde, Houdijk,
Reyerscop, St. Pietersgerecht, Harmeien,
Gerverscop met de Breudijk, Haanwijk,
Harmelerwaard en Veldhuizen, alle met hun
buurschappen en gerechten. De geërfden en
grondgebruikers van de Bijleveldse landen
waren dus zowel voor de Bijleveld als voor
de Meerndijk onderhoudsplichtig. De geërf-
den en grondgebruikers van de hierboven
bedoelde gronden buiten de Bijleveldse lan-
den waren dat - afgezien van andere onder-
houdsplichten - alleen voor de Meerndijk.
De gewone schouwen zouden voortaan
plaats vinden op de eerste woensdag na de
eerste juni van elk jaar. In bijzondere geval-
len zouden de schouwdagen door middel van
biljetten des zondags bekend worden
gemaakt in de kerken van Montfoort,
Linschoten, Harmeien, Kamerik en Zegveld,
alsmede voor de vier stadspoorten van
Utrecht.
Zoals gezegd, was de Meerndijk reeds in
1581 door de daaronder ressorterende
geërfden morgen-morgensgelijk over de van
oudsher onderhoudsplichtige gerechten ver-
hoefslaagd. Thans werd voorgeschreven, dat
de grondgebruikers met vier of meer mor-
gen land persoonlijk of door middel van een
plaatsvervanger in opdracht van dijkgraaf en
heemraden 'ten dijk' moesten komen op
straffe van een boete van twaalf stuivers. De
opgeroepenen dienden te zijn voorzien van
schoppen, spaden, bijlen, draagberries en
ander gereedschap. Ook de schouten waren
verplicht op de dijk te verschijnen. Zij moes-
ten lijsten bij zich hebben met de namen van
de op de dijk gekomen ingezetenen.
De grondeigenaren, die vier of meer mor-
gen land in de onder de Meerndijk ressorte-
rende gerechten bezaten, waren gerechtigd
de vergaderingen van de geërfden bij te
wonen. Aangezien de meeste en belangrijk-
ste geërfden in de stad Utrecht woonden
werd bepaald, dat de vergaderingen gehou-
den zouden worden in het Kapittelhuis van de
Dom te Utrecht.
Kort na 1595 kochten de geërfden van de
niet op de Bijleveld afwaterende gronden het
onder de jaarlijkse schouw vallende gewone
onderhoud van de Meerndijk af met een een-
malige betaling van 1 1/2 stuiver per mor-
gen. Deze afkoop geschiedde met instem-
ming van de geërfden van de Bijleveldse lan-
den. De geërfden van de buiten de
Bijleveldse landen gelegen gronden werden
-ocr page 44-
daarna alleen belast met het buitengewone onderhoud, dat wil zeggen
bij dreigend of plaats gehad hebbend overlopen of doorbreken van de
Meerndijk.
Een voorbeeld daarvan is de doorbraak van de Meerndijk in 1624
geweest. In dat jaar werd volgens de jaarrekening van de kameraar van
Bijleveld, die tevens de kameraar van de Meerndijk was, op iedere mor-
gen lands een bijzondere omslag geheven van twee stuiver. De opper-
vlakte van het omslagplichtige gebied bedroeg 8975 morgen, zodat
deze "uitzetting" (omslag) resulteerde in een totaalbedrag van 897 gul-
den 10 stuiver. De herstelkosten met inbegrip van de aanleg van een
kade op de dijk bedroegen 822 gulden. De grondgebruikers moesten
de penningen van de uitzetting geheel voorschieten en via de pacht-
sommen verrekenen met hun grondheren.
De schouwbrief van 1595 werd in 1644 gerenoveerd en heeft dienst
gedaan tot 1867. Nog in 1860 werden de dijkplichtigen aan de
Meerndijk 'ten dijk geroepen'.
Besluit
De twee in 1595 gevormde heemraadschappen van de Bijleveld en van
de Meerndijk werden in 1867 door de Staten van Utrecht weer samen-
gevoegd tot het waterschap Bijleveld en de Meerndijk, in 1912 gewij-
zigd in grootwaterschap. In 1966 werd dit grootwaterschap opgeheven.
omdat de Bijleveld als gemeenschappelijke
uitwateringsvliet was vervallen. Evenals in
een eerder stadium de Heycopse polders dit
hadden gedaan, gingen de Bijleveldse pol-
ders oostwaarts via de Leidse Rijn op het
inmiddels aangelegde Amsterdam- Rijnkanaal
uitwateren. De Bijleveldse polders zonder de
Harmelerwaard vormden in 1956 te samen
het waterschap Bijleveld. De Harmelerwaard
werd ingedeeld bij het toen ingestelde water-
schap Vleutensewetering. Bij de oprichting
van het waterschap Leidse Rijn maakten
Bijleveld en Vleutensewetering daarvan deel
uit, totdat Leidse Rijn opging in het tegen-
woordige hoogheemraadschap Stichtse
Rijnlanden.
De Meerndijk vormt thans geen scheiding
meer tussen Heycops en Bijlevelds water.
Het vrijliggende zandvoetpad is lang geleden
verdwenen. Alleen de boven de omgeving uit-
stekende weg naar Montfoort en Gouda is als
een moderne provinciale weg blijven bestaan.
1 7. Oud-Vaderlandsche             rechtsbronnen.
Rechtsbronnen der vier hoofdwaterschap-
pen van het vasteland van Zuid-Holland.
V/erken der Vereeniging tot uitgaaf der
bronnen van het Oud-Vaderlandsche recht,
3e reeks, 15, 1951.
18.B.G.A. Pabst, Handvesten voor het water-
schap Bijleveld; overdruk van de bijlagen
van De hydrarchia Bijleveld, 1836.
19. K. van Royen, 'De oudste kapittelrekening
van Oudmunster uit het jaar 1295' in
Bijdragen en mededeelingen van het
Historisch Genootschap, gevestigd te
Utrecht, dl.
58 (1937).
20. J.A. Storm van Leeuwen, Van Oude Rijn tot
Leidse Rijn, 1985.
21. J.A. Storm van Leeuwen, 'Het raadselachti-
ge tracé van de Meerndijk' in dit tijdschrift,
jaargang 9, nr. 2 (1989).
22. J.A. Storm van Leeuwen, 'Meerndijk. een
reconstructie aan de hand van een bestek
uit 1928' in dit tijdschrift, jaargang 10, nr.
4 (1990).
23. J.A. Storm van Leeuwen, 'De afwatering van
de Bijleveldse landen in de late middeleeu-
wen' in Heemtijdinghen, jrg. 41 (1995).
24. Streekarchief Rijnstreek te Woerden;
Archief van het grootwaterschap
i/an
Woerden, Inventaris anno 1886, locjuet 40,
nr. 6.
25. J.M. Verhoeff, De oude Nederlandse maten
en gewichten, 1983.
26. Martina van Vliet, Het hoogheemraadschap van
de Lekdijk Bovendams, 1961.
/
Literatuur en bronnen
1.   A.A. Beekman, Het dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 1795
(2 delen), 1905 en 1907.
2.   A.N. Beets, Systematisch overzicht van de vindplaatsen van de regle-
menten van hoogheemraadschappen, heemraadschappen, grootwater-
schappen, waterschappen, polders en veenderijen, vastgesteld, gewij-
zigd of ingetrokken door Provinciale Staten
van Utrecht, 1977.
3.   H.J.A. Berendsen, De genese van het landschap in het Zuiden van de
provincie Utrecht,         Utrechtse Geografische Studies
nr 25, Geografisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht, 1982.
4.   C. Dekker, 'Afwatering en scheepvaart ten westen van de stad Utrecht
tot m de 14e eeuw' in Feestbundel D.P. Blok (1990).
5.   S.G. van Dockum, 'Vleuten - De Meern. Meerndijk' in Archeologische
kroniek provincie Utrecht, 1992-1993.
6.   S.J. Fockema Andreae, De uitwatering van Woerden op Rijnland en de
geschiedenis der gemaakte bepalingen. Nota 1930, gevoegd bij de
notulen van de Vereenigde Vergadering van Rijnland van dat jaar.
7.   S.J. Fockema Andreae, 'Stem, het ontstaan van een vrije hooge heer-
lijkheid op de grenzen
van Holland en van hare bestuursorgaan' in
Tijdschrift voor geschiedenis, jrg. 47 (1932).
8.   S.J. Fockema Andreae, Studiën over waterschapsgeschiedenis, dl. IV
Het Nedersticht, 1950.
9.   S.J. Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland,1934, twee-
de uitgave 1982.
lO.M.K.J. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen dl. I, 1971.
11. E.P. Graafstal, 'Archeologisch onderzoek aan de Meerndijk' in dit tijd-
schrift, jaarg. 13, nr. 2 (1993).
12. Groot Placaatboek etc. 's Lands van Utrecht (3 delen), 1729.
13. Handelingen der Staten van Utrecht; zittingen 1858 en 1865.
14. Het Utrechts Archief (HUA), Archief van het kapittel van de Dom, inv.
nrs. 3544, 3556, 3588, 3589, 3590, 3591, 3592, 3593, 3594, 3595.
15. Het Utrechts Archief (HUA), Civiele rechtzaken Hof van Utrecht (onder
1564).
16. H. van der Linden, 'Een nieuwe overheidsinstelling: het waterschap
circa 1100-1400' in Algemene geschiedenis van de Nederlanden,
deel 3(1982).
-ocr page 45-
49
door Wouter de Heus
VAN HISTORISCHE DORPEN TOT MODERN LEIDSCHE RUN
De Transformatie (12)
Een korte transformatie, omdat de cultuurhistorie in Leidsche Rijn zich op dit moment in een soort vacuüm
bevindt. Recent vond de Week van de Visie plaats. Bewoners en professionals konden zich aanmelden om mee te
spreken over de toekomst van Leidsche Rijn nu de Ontwikkelingsvisie van begin 1999 eindelijk zal worden herijkt.
Helaas maakte het onderdeel cultuurhistorie geen onderdeel uit van de voorbereide werkgroepjes. Een aantal
bestuursleden van de vereniging is aanwezig geweest, maar kon dus onmogelijk aandacht vragen voor dit onder-
werp. Zij waren ingedeeld in het groepje 'bewonersparticipatie'. Niet echt waarvoor ze gekomen waren. Toch
noemde de gemeente De Week van de Visie een groot succes. Nu maar hopen dat de grootste kracht van Leidsche
Rijn volgens de gemeente (het bestaande landschap en cultuurhistorie) ook in de toekomst verankert is.
Vanuit ons aandachtsgebied speelt er nog steeds een aantal belangrij-
ke zaken. Het gebied rond de Joostenlaan is nog steeds niet veiligge-
steld. Eind 2000 gaf ik al aan wat de vervelende consequenties zouden
kunnen zijn van het feit dat toenmalig wethouder Schuurmans nog even
40 hectare land had gekocht in die omgeving en dit inbracht om ruim-
teproblemen in het 'Sportbos' van het Rijnsche Park op te lossen, ter-
wijl hij zelf lid was van de commissie die werkte aan het Raamplan
Utrecht-West. De gemeente Utrecht is zich ervan bewust dat men geen
sportvelden zou moeten aanleggen langs de Joostenlaan. Maar ja, men
bezit nu wel de grond en zal die investering moeten terugverdienen, is
het verhaal. Gelukkig is die grond voor een prikkie gekocht, dus moe-
ten er mogelijkheden zijn om die gronden tegen dezelfde prijs door te
verkopen aan Natuurmonumenten. Als dat onmogelijk blijkt, zou ik wel
Spooronderdoorgang bij Station Terwijde,
illustratie Railinfrabeheer.
een actie willen opzetten waarbij geïnteresseerde bewoners een aantal
vierkante meters kan overnemen van de gemeente om deze dan te
schenken aan Natuurmonumenten. Dat PVCV vast blijft houden aan
locatie Joostenlaan vind ik persoonlijk onbestaanbaar. Ik snap best dat
men snel duidelijkheid wenst over een goede locatie, maar ook het
bestuur van deze roemruchte vereniging zou best enige compassie
met de belangrijke natuurlijke waarden mogen tonen.
Ook op Park Voorn rust nog steeds een zware hypotheek. Er zijn
inmiddels meerdere alternatieven aangeboden aan het projectteam dat
verkeersknooppunt Hooggelegen moet herontwerpen. Men heeft geluk-
kig de toezegging gedaan dat Rijkswaterstaat deze uitvoerbare alter-
natieven zal bekijken en becommentariëren. Tot er een reactie is ont-
vangen zou ik nog een keer willen meegeven dat in de
Cultuurhistorische Effectrapportage Leidsche Rijn (1995), Park Voorn
de hoogste status van 'te handhaven' element heeft meegekregen. In
dat licht zal bij een toekomstige afweging, dat aspect een belangrijke
rol moeten spelen. Uiteraard op een transparante en controleerbare
wijze. Omtrent de spoorverdubbeling hebben de afgelopen weken een
aantal informatieavonden plaatsgevonden. Het is nu helder welke pijn
de bezuinigingen met zich meebrengen. De onderdoorgang Thijsselint-
Oost is volledig van tafel. Iets dat grote consequenties heeft voor de
beleving en de functie van het Rijnsche Park. Volstrekt onduidelijk is,
waarom men tot deze keuze is gekomen. In deelplan Terwijde wordt
onverkort vastgehouden aan een onderdoorgang van een kleine 250
meter. Kennelijk hebben de stedenbouwers van dit deelgebied een hele
stevige vinge- in de pap. Als je daar een klein deel van zou laten ver-
vallen, en je laat de onzinnige fietstunnel aan de Ridderhoflaan verval-
len (een verbinding van niets naar nergens en straks kansrijk als 'soci-
aal probleempunt'), kan de verbinding Thijsselint-Oost weer worden
opgenomen. Het is leuk dat de bevolking hele avonden kan vullen met
presentaties over zulke onderwerpen, het is alleen wat onbevredigend
als de bevolking nooit iets te horen krijgt over afwegingen die hebben
plaatsgevonden om tot keuzen te komen, laat staan dat men daar ook
maar iets over in kan brengen.
l____________________—, 'nl
1 1 \
f-----flfm
Ingebracht alternatief voor Hooggelegen.
Door de afrit A2 vanuit Amsterdam naar het
zuiden te verplaatsen (onderste 'krul' links),
in plaats van de eerdere 'dubbele krul' links-
boven, kan het grootste deel van de monumen-
ten langs de Rijksstraatweg gehandhaafd
blijven en sneuvelt een kleiner deel van Park
Voorn. Onderligger Rijkswaterstaat, aanpassing
auteur
-ocr page 46-
50
Geld
Alleen bij de film werd het duidelijk dat wij niet
onder de rijken behoorden, we zaten nooit eer-
ste rang; dit kon alleen voor een dubbeltje.
Er werd in die tijd hard gewerkt en gespaard
om wat centen bij elkaar te krijgen en toch heb-
ben we maar weinig bereikt, we waren niet
meer tevreden met ons mooie geld. En hiervoor
in de plaats kwam de Euro, met als gevolg dat
de gulden, rijksdaalder en ook wijzelf; na al dat
zwoegen en sparen 'geen cent meer waard'
zijn.
De Meern, 2002
Theo van den Berg
Illustratie
Barbara Gravendeel
Geld is voor de mensen altijd heel belangrijk geweest. Daarom proberen ze
altijd zoveel mogelijk in hun bezit te krijgen.
Bij ons thuis werd het woord geld bijna nooit gebruikt, dat was ook niet
nodig want we hadden het immers niet. Het woord centen was bij ons veel
belangrijker. Met een paar centen moesten we ' t huishouden maar draai-
ende houden. Als m'n vader na een week hard werken thuiskwam zei hij
altijd: 'Zo, ik heb weer een paar centen verdiend'.
Mijn moeder voelde zich schatrijk want ze had altijd een portemonnee vol
losse centen, dit werd in de volksmond 'rooie loop' genoemd. Toch kon je
met losse centen nog heel wat doen.
M'n vader had voor elf cent een pakje Ibis-shag met vloeitjes. De melkboer
en de bakker werden meestal met losse centen betaald.
Ook in de kerk was de cent het meest voorkomende muntstuk, vooral in de
collectezak voor de kerk en armen.
Ons zakgeld bestond uit een paar centen in de week en we werden zo zui-
nig opgevoed dat we hiervan nog wat in onze spaarpot konden doen. Vooral
toen we ontdekten dat we de centen die we kregen om in de kerkenzak te
gooien konden vervangen door knopen uit de knopendoos. Een van m'n
broers presteerde het om op die manier wel honderd centen te sparen. 'Hij
zat dus goed in z'n slappe was' of beter gezegd; hij was
'stinkend rijk'.
Voor mij kwam ook dat geluk; in de periode 1936/1937 logeerde ik bij
een oom en tante op de boerderij in Houten. In die tijd waren er in Utrecht
grote branden waaronder het Centraal Station, maar ook Galeries Modern
brandde tot de grond toe af.
Er was geen tijd om de kassa's leeg te halen dus ook de centen kwamen
in het brandende spul terecht. Alles moest snel worden opgeruimd en nu
was er in Houten een boer die wat sloten wilde dempen. Al de resten van
de brand waren hier erg geschikt voor. Tussen al het verbrandde spul zoch-
ten wij dagenlang centen. Soms was de 'oogst' slechts twee of drie centen
op een dag, maar op den duur telde het toch aardig aan. Voor een cent
kochten we al een behoorlijk ijsje. Ook kochten we een 'fluitje voor een cent.'
Alles was in die vooroorlogse jaren erg goedkoop; je had af en toe geen
geld meer nodig want je kocht iets voor een 'habbekrats', 'een appel en een
ei', of... 'een scheet en drie knikkers'.
Toch was er altijd vrolijkheid; men zong "Geen geld en toch geen zorgen".
Ook voor de orgelman, die wekelijks zijn deuntje ten gehore bracht, bleef er
altijd een cent 'aan de strijkstok' hangen. Een arme bedelaar aan de deur
verkocht soms teksten van liedjes voor een cent en ook die ging niet zon-
der cent naar huis. Ook al in die tijd pastte Albert Heijn op de kleintjes, daar-
om werd hij ook met centen betaald.
-ocr page 47-
M 'I^
51
^
X
Van de voorzitter
In de afgelopen jaren is op deze plaats enkele malen melding gemaakt van
de Se/vedere-filosofie of een Belvedère-project, als thema waarin de cultuurhis-
torie in de ruimtelijke ontwikkeling een centrale plaats kent. Deze keer iets meer
over de belangrijke ontwikkeling die hiermee wordt aangeduid.
In juli 1999 heeft de landelijke overheid de nota Belvedère uitgebracht, waar-
voor een 4-tal departementen heeft getekend (VROM, OCenW, LNV en V&W). De
centrale gedachte is dat beleidsmakers, cultuurhistorici en ruimtelijke orde-
naars werken in hetzelfde landschap aan dezelfde objecten, maar geregeld een
volstrekt andere taal spreken. Het misverstand tussen de spelers in de
ruimtelijke ordening moet worden doorbroken. Belvedère geeft een nieuwe
richting aan de veranderingsprocessen in stad en land onder de aansprekende
leuze behoud door ontwikkeiing. Voor de internetters onder de lezers: onder
www.belvedere.nl vindt u veel informatie.
Hoe wil men dat nu doen? Een van de belangrijke initiatieven vormt de moge-
lijkheid vernieuwende ideeën die oude grenzen doorbreken te subsidiëren. In
twee rondes zijn in 2000 en 2001 ruim 80 projecten in het land toegewezen.
Een voorbeeld dat speelt in ons gebied, ingebracht door de gemeente Utrecht.
Onder het hoofd Oude verhalen in een nieuw groen hart: Leidsche Rijn bouwt
een kathedraal'. Een schatkamer voor het collectieve geheugen van een nieuwe
gemeenschap.
Een enkel citaat uit de toelichting: "In het Rijnsche Park .... kun-
nen bewoners straks verpozen tussen resten van het eeuwenoude cultuurland-
schap. Boerderijlinten, een Romeinse grens, enkele ridderhofsteden en kas-
teellanen mengen zich hier met nieuwe "groene" functies van de stadswijk.
Samen met bewoners onderzoeken bestuurders en ontwerpers hoe deze niet
eenvoudige combinatie te realiseren is".En iets verder:"De gemeente is hierdoor
zo enthousiast geworden, dat er nu een samenhangende strategie voor
publiekspresentatie van de cultuurhistorie wordt ontwikkeld voor heel Leidsche
Rijn". Het project loopt tot juni 2003, er is ruim € 128.000 voor uitgetrokken
waarvan de helft subsidie door Belvedère. Zo'n klein jaar terug heeft u in de
plaatselijke pers er al een en ander over kunnen lezen.
Het zijn gedachten die onze vereniging uiteraard van harte onderschrijft. Aan
één onderwerp daarin werken wij ook mee: het project tuinbouw, waarin verha-
len van tuinders worden vastgelegd. Maar wat gebeurt er verder? Velen maken
zich met ons ernstig zorgen dat de Belvedère-gedachte met alle mooie voorne-
mens dreigt te verzanden tussen de vele problemen die in Leidsche Rijn de
gemoederen bezig houden. In het vorige nummer heeft u er op deze plaats al
een en ander over kunnen lezen. Daarom heeft onze vereniging samen met de
Bond Heemschut en Oud-Utrecht een brief geschreven aan B&W met kopie aan
het Projectbureau Leidsche Rijn om bij de actualisering van de
Ontwikkelingsvisie voor 2003-2005 de Belvedère- gedachte alle kans te geven.
De drie organisaties hebben de bereidheid uitgesproken daarin mee te denken
en daaraan bij te dragen. Begin oktober vindt overleg plaats tussen de genoem-
de organisaties en de leiding van het Projectbureau. We zijn benieuwd!
P.K. Schenk
»1^
ii^H
'!]i
ISTORISCHE VERENIGING
* ^. i Uy^E'^E^' ''E MEERNHAARZUILENS
W Vff
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
22e jaargang no. 3, september 2002
De vereniging is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
website: www. histvervdmh.nl
Dagelijks bestuur
Dr. Ir. P.K. Schenk / voorzitter
Telefoon 030-6774915
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum)
Dorpsstraat 1
030 - 6774222
De Meern Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
€ 16.00 per jaar , per post € 6.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
€ 5.00 leden / € 6.00 niet-leden
Bankrelaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H. de Heus (redactie@4image.nl)
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Telefoon 030 - 6662992
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Inhoud
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
Het zandvoetpad tussen Utrecht en Oudhuizen
De Transformatie (13)
In memoriam Tlieo van den Berg
biz.
51
52
53
72
75
Druk
Jan Evers / De Meern
-ocr page 48-
52
Verenigingsberichten
Van de redactie
Enige tijd geleden gaf de heer Ir. J.A. Storm van Leeuwen te kennen,
dit jaar werd hij 90 jaar, zijn laatste bijdrage te willen leveren voor ons
tijdschrift. Het betreft hier een gedegen studie, die eigenlijk een spe-
ciale uitgave waard is. Om aan de hoge waarde ervan geen tekort te
doen heeft de redactie in overleg met het bestuur gekozen voor een
onverkort aaneengesloten artikel in dit nummer. Wij zijn de heer Storm
van Leeuwen dankbaar voor dit prachtige aanbod, waarin hij zijn karak-
teristieke eigenschap van de perfectie alsmede uitleg van oude woord-
gebruiken voor een ieder duidelijk weet te maken, zijn tientallen artike-
len die in ons tijdschrift van hem zijn verschenen zullen een bron van
wetenschap blijven.
Openingstijden van onze gebouwen:
Documentatiecentrum
In de Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1,
Vleuten: maandag en dinsdag van 14.00 -
17.00 uur en donderdag van 19.30 - 22.00
uur. Gelegenheid tot raadpleging van de
bibliotheek en inzage van de vele documen-
tatieverzamelingen.
Het kabinet.
Zandweg 147b, De Meern.
Geen vaste openingstijden. Gelegenheid tot
bezichtiging van onze exposities over
archeologie (o.a. Romeinse opgravingsvond-
sten), ridderhofsteden, oude gereedschap-
pen, werktuigen en de huishoudelijke
gebruiksvoorwerpen. Bezoek mogelijk na
afspraak met dhr. H.E.J. van Essen, tel. 030-
6662992.
Suggesties,
voor de komende maanden:
Verzamelbanden, voor het opbergen van de
tijdschriften, met het logo van de vereniging,
voldoende voor het opbergen van 3 jaargan-
gen. Prijs € 7,-
Haarzuilens in oude ansichten,
door J.F.K.Kits Nieuwenkamp, 78 pagina's,
1995. Prijs € 7,~ (voor niet leden € 8,-).
Van de brug af gezien,
sprokkelingen van een Merenees, door
Th. van den Berg, 116 pagina's, 1997.
Van de brug af gezien 2,
sprokkelingen van een Merenees , door
Th. van den Berg, 104 pagina's, 2001.
Een leven lang heeft de auteur met open oog
en oor de grote en kleine gebeurtenissen in
het dorp De Meern gevolgd, en zijn aanteke-
ningen verwerkt tot korte anekdotische ver-
halen die als collumn werden afgerukt op de
laatste pagina van ons tijdschrift. Prijs per
deel € 10,- (voor niet leden € 11,-)
Langs de Oude Rijn
(biografiën, Levens-beschrijvingen van
bekende en onbekende mensen uit Vleuten-
De Meern, Harmeien en Woerden, 210 pagi-
na's,1999.
Prijs € 10,50 (voor niet leden € 12,-)
De Romeinen in Vleuten-De Meern,
Een speciale uitgave van de Historische
Vereniging, samensteller J.F.K. Kits Nieu-
wenkamp, 85 pagina's, 1997.
Prijs € 6,- (voor niet leden € 7,-).
De uitgaven zijn verkrijgbaar of te bestellen
bij het documentatiecentrum van de vereni-
ging in de Broederschapshuisjes, Dorps-
straat 1 in Vleuten.
De heer en mevrouw Storm van Leeuwen
Curriculum Vitae
•     Johannes Adriaan Storm van Leeuwen werd geboren op 28 mei
1912 in Jogjacarta N.l.
•      1937 Ingenieur Landbouw Hogeschool Wageningen.
•      1937 Naar Nederlands Indië Suikerindustrie.
•      1942 In Buitenzorg bij het Bodemkundig Instituut.
•      1942 Oproep voor het K.N.I.L. en in hetzelfde jaar bij de Japanse
bezetting met vrouw en 2 kinderen geïnterneerd. Gedwongen
tewerkgesteld bij de aanleg van een spoorweg op Sumatra.
•      1945 Naar Nederland en in overheidsdienst getreden, het laatst en
het langst bij de Landinrichtingsdienst.
•      1953 - 1963 Meegewerkt aan de uitvoering van de ruilverkaveling
Vleuten.
•      1985 Uitreiking Ie exemplaar van zijn boek "Van Oude Rijn tot
Leidse Rijn", een speciale uitgave van de Historische Vereniging.
Hierin beschrijft hij de geschiedenis van het waterschap Leidse
Rijn.
•      1997 Ontving hij van de Historische Vereniging de "Dr. D.W.
Gravendeelprijs". Deze prijs is ingesteld tot bevordering van de
zorg voor het historisch erfgoed en de aandacht voor het plaatse-
lijk verleden. Ingenieur Storm van Leeuwen is getrouwd en heeft
drie zoons en twee dochters.
-ocr page 49-
53
door JA. Storm van Leeuwen
INTERLOKAAL VERKEER EN COMMUNICATIE IN DE GOUDEN EEUW
Het zandvoetpad tussen Utrecht en Oudhuizen
Ter herinnering aan J.G. Versteeg (1902-1966), secretaris van de gemeente Vleuten - De Meern, die mijn aandacht
vestigde op het hier beschreven zeventiende-eeuwse zandvoetpad.
S.
Dit is de derde, tevens laatste, bijdrage in dit tijdschrift over zandpaden die in en rondom het gebied van de voor-
malige gemeente Vleuten - De Meern in de zeventiende eeuw werden aangelegd. Het eerste artikel handelde over
het zandpad Utrecht - De Meern - Harmeien langs de Oude Rijn, het tweede over het zandpad tussen De Meern en
Montfoort langs onder andere de Meerndijk. Thans volgt een beschrijving van het vroegere zandvoetpad tussen
Utrecht en Oudhuizen (bij Wilnis in de Ronde Venen).
In de twee voorgaande bijdragen werd er reeds op gewezen, dat de wegen in de klei- en In de klei-op-veen-
gebieden tijdens natte perioden en gedurende de wintermaanden vrijwel onbegaanbaar waren. Dit was niet alleen
het geval op het eigenlijke platteland, maar in het algemeen ook in de naaste omgeving van de steden
Deze omstandigheid was in een tijd, toen de gewone man en de gewone vrouw zich hoofdzakelijk te voet
verplaatsten, een grote belemmering. Om in die toestand verbetering te brengen werd een groot aantal zand-
paden aangelegd voor voetgangers en voor schippers. Deze zandpaden hadden in de zeventiende en achttiende
eeuw voor de plattelandsbevolking een zeer grote betekenis.
Onder zandpaden verstond men voet- en jaagpaden op kleiige of veenachtige grond, die met een laag scherp
zand ter dikte van een halve voet (ca. 15 cm) waren bedekt. Vaak was sprake van bestaande kleivoetpaden die
bezand werden. Voetpaden op zandgrond noemde men geen zandpaden.
Met uitzondering van de bezande jaagpaden, waren de zandpaden uitsluitend bestemd voor voetgangers en
(langs vaarwateren) tevens voor schippers, die hun vaartuigen vanaf de wal voorttrokken of voortduwden.
De breedte daarvan bedroeg tenminste 21/2 voet (ca. 75 cm), maar was voor interprovinciale en interlokale zand-
paden (zogenaamde grote zandpaden) 3 tot 5 voet (ca. 90 tot 150 cm). De bezande jaagpaden, zoals die langs de
Vecht en de Oude Rijn, waren aanmerkelijk breder.
Het interlokale zandpad tussen Utrecht en Oudhuizen is van groot belang geweest voor de communicatie
tussen de stad Utrecht en het platteland in Noordwest-Utrecht. De markten in de stad werden gemakkelijker en
beter bereikbaar na de aanleg van dit permanent bruikbare voetpad. Bij de totstandkoming ervan heeft Johan van
Zuijlen van der Haer, die ambachtsheer was van De Haar, Kockengen en Spengen, een grote rol gespeeld. Het door-
gaande zandpad leidde bovendien tot de aanleg van daarop aansluitende zandpaden van plaatselijk belang.
Het zandpad naar Oudhuizen doorkruiste onder andere het gebied van de gerechten Vleuten, De Haar, Themaat
en twee daarbij gelegen minigerechten. Een gerecht was de kleinste bestuurlijke en juridische eenheid op het
Utrechtse platteland. In Holland waren dat de ambachten. Op de geschiedenis van dit gedeelte van het zandpad
zal uitvoeriger worden ingegaan dan op de andere gedeelten.
Het Oudhuizerpad, zoals dit later wel werd genoemd, heeft een betrekkelijk lange voorgeschiedenis gehad die
zich buiten het werkgebied van de Historische Vereniging afspeelde. Omdat die gebeurtenissen aanleiding gaven
tot de aanleg van het zandpad Utrecht - Oudhuizen en niet eerder zijn beschreven, worden zij hier volledigheids-
halve in het kort verhaald in het eerste deel van deze bijdrage.
I. Het niet-aangelegde zandpad tussen
Oudhuizen en Breukelen
Het zandpad tussen Utrecht en Breukelen
De geschiedenis van het voormalige zandpad tussen Utrecht en
Oudhuizen, dat van 1621 dateerde, begint reeds in 1605. In augustus
van dat jaar besloten de Gedeputeerde Staten van Utrecht een bestek
te laten opmaken voor het in zijn geheel of in gedeelten aanleggen van
een 'lijntpath' langs de oostzijde van de Vecht tussen Utrecht en
Breukelen. Dit lijnpad of jaagpad zou worden bestemd 'voor menschen
en peerden' . Dat hier sprake was van een zandpad blijkt uit een
besluit van Gedeputeerde Staten van februari 1606 '.
De breedte van dit jaagpad bedroeg 12 voet (een Rijnlandse voet =
ca. 31 cm). Het was niet alleen bedoeld voor
het gebruik te voet, maar was in de eerste
plaats bestemd voor schippers die hun sche-
pen door jagers met hun jaagpaarden wilden
laten trekken. Voor wagens, ploegen en der-
gelijke landbouwwerktuigen was het evenwel
verboden. De aanleg van het jaagpad nam
men onmiddellijk ter hand nadat men in
1604 was begonnen met een grote verbete-
ring van de Vecht als vaarwater. De benodig-
de geldmiddelen werden op de gebruikelijke
wijze verkregen door het uitgeven van lijfren-
tebrieven en losrentebrieven (obligaties) aan
-ocr page 50-
54
Wilnij
Proosdij van ^ St, Jan
==^ vaarwater
=-/nv= hogeboom of kwakel
=^^ brug
dam
Hollandse Kade
polder- of gerechtsgrens
rijweg
zandpad
Brvudijk
Coutiom           Kusendam. later sluis bij Jaffa
Doofpoort Stad Utrecht
Huis te Vleuten
Voorstad
zandpad          Buiten Catharijne
naar Harmelsn
storm van Leeuwen 2002
Schetskaartje van het zandpad tussen Utrecht en Ouidhuizen. Dit zandpad begon bij de Doofpoort in de voorstad Buiten
Catharijne en liep achtereenvolgens door de Utrechtse stadsvrijheid en de dorpen Vleuten, De Haar en Kockengen. Het pad ein-
digde bij de brug over de Bijleveld in Oudhuizen. Tekening door J.W. Storm van Leeuwen (2001).
het gedeelte binnen de stadsvrijheid, de Staten van Utrecht deden dat
voor het overige gedeelte. De Stadsvrijheid was het gebied rondom de
stad, waar de Raad en later de Vroedschap zeggenschap hadden; het
was verdeeld in zogenaamde buitengerechten.
In 1607 vaardigden de Staten van Utrecht een ordonnantie (voor-
schrift en machtiging) uit, waarbij het onderhoud van dit bezande jaag-
pad werd geregeld \ Daartoe werd het zandpad verhoefslaagd, dat wil
zeggen in slagen (onderhoudsvakken) van verschillende lengten ver-
deeld (slaan betekende delen of verdelen). Voor iedere slag werd een
zogenaamd hoefslagplichtig (= onderhoudsplichtig) gerecht aangewe-
zen, dat geacht werd belang te hebben bij de instandhouding van het
zandpad. Deze gerechten lagen zowel binnen als buiten de Utrechtse
stadsvrijheid. De lengten van de slagen waren bepaald in evenre-
digheid met de oppervlakten van de desbetreffende gerechten. Deze
oppervlakten werden uitgedrukt in 'morgentalen' (aantallen morgens;
een morgen = ca. 0,85 hectare groot). Het onderdeel 'hoef' was afge-
leid van 'hoeve'. Daaronder verstond men oorspronkelijk de bij een hof-
stede behorende oppervlakte land. In het gewest Utrecht werd een
hoeve gelijkgesteld met een oppervlakte van 16 morgen.
Het onderhoudswerk aan de zandpaden werd meestal door de schou-
ten van de hoefslagplichtige gerechten aanbesteed. De kosten sloegen
deze om over de grondgebruikers in hun gerecht in de vorm van een
geldsbedrag per morgen land.
De Proosdij van St. Jan
Na korte tijd dienden de hoefslagplichtige
gerechten Abcoude c.s., Westbroek en
Oostveen een bezwaarschrift in bij de
Staten. Zij waren van mening, dat niet alleen
hun inwoners, maar ook die van de Proosdij
van St. Jan (Mijdrecht en omgeving) het
zandpad langs de Vecht moesten onderhou-
den. Huns inziens maakten die van de
Proosdij meer gebruik van het zandpad dan
hun eigen ingezetenen.
De door de Staten van Utrecht benoemde
gecommitteerden van het zandpad Utrecht -
Breukelen, die daarover de schouw voerden,
stelden zich op verzoek van de Staten in ver-
binding met de inwoners van Mijdrecht,
Oudhuizen, Uithoorn en Wilnis. Zij wezen hen
erop, dat de Proosdij eigenlijk eveneens in
het zandpad langs de Vecht gehoefslaagd
diende te worden.
Die van de Proosdij voelden daar weinig
voor en stelden toen voor dat zij op hun
eigen kosten een zandpad zouden aanleggen
-ocr page 51-
55
en onderhouden tussen Oudhuizen en Breukelen. Voorwaarde was, dat
die van Breukelen dit zouden doen binnen hun gebied \
Op of langs de wegen in de dorpen Mijdrecht en Wilnis ten oosten
van de Amstel benevens in Thamen aan de overzijde van het water
waren reeds sinds 1589 zandpaden voor voetgangers aanwezig l Dit
gold ook voor de Mijdrechtse Zuwe. Deze weg leidde naar het veer
over de Amstel bij De Uithoorn. In 1636 kwam daarvoor een brug in de
plaats ^ Tijdens de Franse inval in 1672 braken de Amsterdammers de
brug volledig af'. In 1711 werd deze brug weer opgebouwd l
De inwoners van de Proosdij en die van de omliggende dorpen zou-
den met het voorgestelde zandpad 'droogvoets' de stad Utrecht kun-
nen bereiken. Bovendien ontstond op die wijze een verbinding voor
voetgangers tussen Utrecht en Amsterdam, hetgeen voor de handel
zeer gunstig zou zijn. Langs de Amstel bestond reeds 'een seer schoon
santpadt' \
De gecommitteerden waren van oordeel, dat deze oplossing voor
zowel de provincie als voor de stad Utrecht aantrekkelijk was en advi-
seerden de Staten dit voorstel over te nemen. De Staten stemden in
met het advies en vaardigden in 1615 een ordonnantie uit, waarin de
Proosdij werd opgedragen het nieuwe zandpad tussen Oudhuizen en
Breukelen aan te leggen. Daarbij bleef de verhoefslaging van het zand-
pad Utrecht - Breukelen van 1607 gehandhaafd '°.
Het tracé van het voorgestelde zandpad zou een bestaand onbezand
voetpad over een polderkade langs de zuidzijde van Demmerik en over
de Boterkade ten zuiden van Nieuwer ter A volgen naar de tegenwoor-
dige Oud-Aasedijk; daarna zou het zuidwaarts gaan naar de grens van
het Breukelense gebied.
De inwoners van de Proosdij stelden spoe-
dig een plan op, maar moesten de voorbe-
reidende werkzaamheden weldra stilleggen.
In de eerste plaats maakte het heemraad-
schap van de Bijleveld bezwaar tegen een in
het ontwerp opgenomen afgraving van een
kade. Voorts gaf de ambachtsheer van
Ruwiel geen toestemming om dit interlokale
zandvoetpad door zijn heerlijkheid te laten
lopen. Van de weeromstuit bleef ook de aan-
leg van het gedeelte binnen het gebied van
Breukelen achterwege. Het gevolg van deze
gang van zaken was, dat dit project niet van
de grond kwam. Overigens is later wel een
zandvoetpad langs de buitenzijde (oostzijde)
van de Oud-Aasedijk voor uitsluitend plaatse-
lijk gebruik aangelegd .
II. Het zandpad tussen
Utrecht en Oudhuizen
Het alternatieve plan van de
Proosdij
In 1619 was nog sprake van de aanleg van
het zandpad tussen Oudhuizen en Breukelen.
In dat jaar werd het op het grondgebied van
de Proosdij gelegen gedeelte van het tracé
in het terrein uitgezet en met palen aange-
geven. Dit gebeurde op verzoek van de
Proosdij door de kameraar (de technisch
opzichter en beheerder van de financiën) van
het zandpad Utrecht - Breukelen.
Intussen had de Proosdij een alternatief
plan ontworpen, dat zij aan de Staten van
Utrecht voorlegde met het verzoek dit goed
te keuren en daarvoor een ordonnantie uit te
vaardigen. Dit andere zandpad zou vanaf
Oudhuizen zuidwaarts langs de oostzijde van
de Bijleveld tot aan de Joostendam (benoor-
den Kockengen) en van daar af aan de west-
zijde van de Bijleveld langs het dorp
Kockengen naar de Haarkorenmolen lopen.
Daar moesten de voetgangers de Bijleveld
en de Heycop oversteken en het voetpad vol-
gen naar het dorp De Haar (later Haarzuilens
geheten). Het zandpad zou vervolgens op
een bestaand en te bezanden publiek voet-
pad via Vleuten naar het Hof ter Weyde kun-
nen worden aangelegd. Tussen deze uithof
van het Catharijneconvent in Utrecht en de
Utrechtse voorstad Buiten Catharijne zou het
zandpad langs de Vleutensewetering (toen
ook wel Vleutensevaart of Stadswetering
genoemd) kunnen worden gemaakt.
De voorgestelde route was korter dan die
via Breukelen. Het feit dat geen gebruik zou
worden gemaakt van het in 1605 aangeleg-
de zandpad tussen Utrecht en Breukelen, dat
kostenbesparend zou zijn geweest, speelde
De voorstad Buiten Catharijne, gezien vanuit het westen. Gravure van
Steven van Lamsweerde (detail) (1657). Links de gedeeltelijk ingestorte
Doofpoort, ook wel Bleykpoort genoemd naar de vele blekerijen in deze
voorstad. Vóór de Doofpoort staat het toegangshek van het zandvoetpad
naar Oudhuizen. Op de voorgrond in het midden de (iets vertekende)
Vleutenseweg, rechts daarvan de Vleutensewetering. Aan de overzijde van
de wetering een kleiweg met daarlangs het zandpad tussen Utrecht en
Harmeien via De Meern. Hier zou later de Blekerskade komen. Rechts een
aantal woonhuizen van blekers. HUA, Topografische atlas. Ba 50 (A-B).
-ocr page 52-
56
blijkbaar geen rol. Daar tegenover stond, dat een groot gebied van het
West-Utrechtse platteland zou profiteren van een permanent bruikbaar
zandvoetpad van en naar de stad Utrecht.
Een bijkomend voordeel van het nieuwe plan was, dat het noordelijke
stuk van het zandpad ook door schippers kon worden gebruikt.
Schippers van onder andere marktschuiten, die van de Proosdij naar
Utrecht en terug voeren en hun schuiten vanaf de wal 'met 't lijff' aan
een lijn voorttrokken of met een vaarboom weegden (voortduwden) als
er niet gezeild kon worden, konden het zandpad tussen Oudhuizen en
de Joostendam als trekpad benutten. Vanaf de Joostendam, die was
voorzien van een overtoom en in 1658 werd vervangen door een
schutsluis, bereikten zij langs de Heycop en de Oude Rijn via de
Stadsdam de stad Utrecht. Paardentractie op het zandpad zou uitdruk-
kelijk worden verboden, het werd geen jaagpad.
Marktschuiten voeren tussen de dorpen en de steden. Schippers van
beurtschepen (men sprak meestal van beurtveren of veren) die de ver-
bindingen tussen de steden onderling onderhielden, maakten in het
algemeen geen gebruik van de Bijleveld tussen Oudhuizen en de
Joostendam.
Het verzoek van de Proosdij om dit plan goed te keuren werd onder-
steund door deken en kapittelen van de kerk van Oudmunster te
Utrecht als ambachtsheren van Vleuten, door Johan van Zuijlen van der
Haer als ambachtsheer van De Haar, Kockengen en Spengen, alsmede
door de 'gemeene huijsluijden ende innegesetenen' van deze dorpen.
De ordonnantie van 1621
De Gedeputeerde Staten gingen in 1621 in beginsel akkoord met de
aanleg van het voorgestelde zandvoetpad, mits de verwezenlijking
ervan niet te lang op zich zou laten wachten, het nut zou vaststaan en
de kosten laag zouden blijven. Zij benoemden een commissie die een
en ander zou uitzoeken ".
Aangezien het gedeelte tussen het Hof ter Weyde en Buiten
Catharijne door de Stadsvrijheid zou lopen en wel door de Hooge- en
Lageweide, legden de Staten het plan voor aan de Vroedschap van
Utrecht. Eén van de burgemeesters bekeek met enige Statenleden het
project in het terrein en adviseerde de Vroedschap daarmee akkoord te
gaan. De voorgestelde route vormde, evenals het oude plan, tevens
een voetgangersverbinding met Amsterdam. Het was echter anderhalf
uur gaans korter dan de oorspronkelijk gedachte route via Breukelen
(een uur gaans = de afstand die in een uur te voet kan worden afge-
legd). Hoewel geen gebruik zou worden gemaakt van het bestaande
zandpad tussen Utrecht en Breukelen, zodat de kosten van aanleg en
onderhoud hoger zouden zijn, stemden de leden van de Vroedschap in
oktober 1621 unaniem in met het voorstel. Zij besloten het gedeelte in
de Stadsvrijheid door de stad te doen aanleggen en het onderhoud
daarvan te regelen 'l Dit besluit van de Vroedschap ligt voor de hand;
het werd genomen in een tijd, toen men zich hoofdzakelijk te voet ver-
plaatste. Doorlopend goed begaanbare voetpaden van en naar het plat-
teland waren niet alleen van belang voor de handel en nijverheid in de
stad, maar ook voor de voedselvoorziening van de stedelijke bevol-
king.
Hierna voldeden de Staten van Utrecht aan het verzoek van de
Proosdij en keurden het alternatieve plan goed. In november 1621
vaardigden zij een desbetreffende ordonnantie uit '\
De breedte van het zandpad werd vastgesteld op drie-en-een-halve
voet. De dikte van de zandlaag van grof rivierzand, die op de klei- of
kleiachtige grond rustte, was voor alle voetzandpaden in de provincie
Utrecht vastgesteld op een halve voet.
De aanleg en het onderhoud zouden in het algemeen berusten bij de
inwoners van de gerechten, waarin het zandpad kwam te lopen. De
schouw (periodieke inspectie van de onder-
houdstoestand) zou in maart en in septem-
ber worden gevoerd door de ambachtsheren
of de schouten met de schepenen van de
belanghebbende gerechten, de naschouw
(ter controle van de gewone schouw) door
gecommitteerden van de Staten. Men hecht-
te veel waarde aan een goed beheer van het
zandpad. Toch was het niet verboden in de
zuidelijke berm van het zandpad bomen of
struiken te planten. Dit was in de schouw-
brieven voor rijwegen - al dan niet voorzien
van een voetzandpad - vaak wel het geval
om de modderige weg zoveel mogelijk in de
zon te laten opdrogen.
De details van deze ordonnantie, zoals
bepalingen omtrent de schouw en het onder-
houd, handelden alleen over het gedeelte
tussen Buiten Catharijne en de Joostendam.
Voor het resterende stuk tot aan de Proosdij
stelden de Staten in 1625 een aanvullende
ordonnantie vast (zie later).
Het traject Buiten Catharijne -
Hof ter Weyde
Het zandpad zou beginnen in de voorstad
Buiten Catharijne bij de Doofpoort. Deze
bouwvallige en buiten gebruik gestelde poort
was één van de 15e-eeuwse buitenpoorten
van de stad. Zij werd aanvankelijk Bleekpoort
genoemd naar de zich bezuiden de Vleuten-
sewetering bevindende blekerijen.
Tot aan de Kusendam in de Vleutense-
wetering was het zandpad ontworpen langs
de noordzijde van de Vleutenseweg door de
weide van het Catharijneconvent in de
Hoogeweide. Het zandpad werd dus een vrij-
liggend voetpad en kon tot aan de Kusendam
niet als trekpad worden gebruikt.
Bij de Kusendam, waar later de 'sluis bij
Jaffa' zou komen, moesten de voetgangers
de wetering oversteken naar de zuidelijke
oever. Vermoedelijk gebeurde dat met
behulp van een draaiplank of vlonder. Toen
de Kusendam (die zijn naam ontleende aan
de 'kusen' of palen, waarvan hij was
gebouwd) kort daarna werd veranderd in een
schutsluis met gemetselde sluishoofden,
bracht de stad Utrecht een vaste voetbrug
over de sluiskolk aan. Het zandpad zou van
hier af langs de zuidelijke oever van de wete-
ring tot aan de brug bij de boerderij Couhorn
lopen.
De geërfden (grondeigenaren) van de lan-
den (landbouwgronden) ten zuiden van dit
deel van de Vleutensewetering waren het
niet eens met het plan. Zij verzochten in
1621 aan de Staten van Utrecht het zandpad
niet aan te leggen over hun bouw- en gras-
landen, maar over de hoger gelegen gras-
-ocr page 53-
57
De herberg Jaffa aan de Vleutenseweg met de schutsluis in de Vleutensewetering, gezien vanuit het zuidwesten. Tekening van
J. van Hiltrop (1782). Op deze plaats moesten de voetgangers, die gebruik maakten van het zandpad Utrecht - Oudhuizen, de
wetering oversteken. Op de voorgrond rechts een zogenaamde boom (voetbruggetje) in de vorm van een plank met aan één
zijde een leuning over een zijsloot van de wetering. Deze boom is niet geheel juist getekend. HUA, Topografische, atlas, W 3,14.
Vanaf de Couhorn tot aan het Hof ter
Weyde kwam het zandpad te liggen op de
zuidelijke kade van de polder Lageweide
langs de noordzijde van de Vleutensewete-
ring. Daarop bevond zich van oudsher een
onbezand publiek voetpad. Bij het Hof ter
Weyde eindigde de Utrechtse stadsvrijheid
en begon het Vleutense gedeelte van het
zandpad.
Het in het gerecht Vleuten gelegen Hof ter
Weyde was een groot landbouwbedrijf, dat
door het Catherijneconvent van de orde van
de Johannieters te Utrecht werd beheerd. Er
behoorde een grote oppervlakte landbouw-
grond bij, waarvan een gedeelte door de
Johannieters zelf werd geëxploiteerd en een
ander gedeelte werd verpacht 'l
Het gebouw bestond uit een omgracht
imposant huis met bijbehorende boerderij.
Het was echter geen adelijke woning en
daarom niet door de Staten van Utrecht
erkend als een ridderhofstad met de daar-
aan verbonden rechten en verplichtingen. Dit
blijkt onder andere uit een geschil in 1589
tussen schout en gerechten van Vleuten
enerzijds en de baliër van het convent (hoofd
van de Utrechtse balije of 'kamer' van de
Johannieterorde) anderzijds. Het ging daarbij
om de verplichting van de 'huijsluijden' (boe-
ren) en 'dachhuijders' (dagloners) van
Vleuten om bij "t clockgeslach' bepaalde
wachtdiensten te verrichten. De bedrijfslei-
der van het Hof ter Weyde wilde aan deze
landen aan de noordzijde van het water. Eén van hun argumenten was,
dat een trekpad langs dit traject niet nodig was omdat de inwoners van
Vleuten en omgeving slechts 'cleyne schuytgens' gebruikten, die
'alleenlick met één persoon achter in 't schuytgen staende' werden
'gekloet' (met een vaarboom geboomd) en niet met een lijn werden
voortgetrokken. Dat sommigen hun 'schuytgens' (dit waren merendeels
pramen) wel eens zouden willen wegen (met een vaarboom vanaf de
wal voortduwen) zagen de geërfden (met opzet?) over het hoofd.
Voorts vonden zij het bezwaarlijk, dat de kosten van aanleg en onder-
houd als rusticale (= bij het platteland behorende) lasten zouden moe-
ten worden gedragen door hun pachters. Dezen hadden in slechte
oogstjaren al moeite genoeg de pachtsommen en ongelden (belastin-
gen en geldelijke omslagen) te voldoen 'l De indieners van het
bezwaarschrift gingen er vermoedelijk van uit, dat hier een velddienst-
baarheid van een openbaar voetpad zou worden gevestigd. Een derge-
lijk servituut hield namelijk van oudsher in, dat de gebruikers van de
gronden, waarover het voetpad liep, belast waren met het onderhoud
daarvan. Overigens gold dit ook voor veel openbare wegen.
De Staten wezen in 1622 het verzoek om het tracé te wijzigen af.
Wel stonden zij toe een boomgaard bij hofstede Leeuwenstein langs
het toekomstige zandpad af te heinen. De kosten van de heining wer-
den een jaar later voor 2/3 deel ten laste gebracht van de eigenaar. De
overblijvende kosten kwamen voor rekening van degenen die het zand-
pad moesten onderhouden.
Verder zou het werk openbaar worden aanbesteed door weigraaf en
heemraden van De Hooge en Lage Weide, terwijl de kosten ten laste
zouden komen van alle grondeigenaren en grondgebruikers in dat
gerecht. Het plan werd overeenkomstig dit besluit uitgevoerd "^.
Blijkens bewaard gebleven bestekken en overeenkomsten met aan-
nemers deed het zandpad tot aan de westelijke grens van de De Hooge
en Lage Weide in 1809 nog dienst als vrijliggend openbaar zandvoet-
pad. De aanbestedingen vonden plaats in de herberg Jaffa aan de
Vleutenseweg ".
-ocr page 54-
58
afgevlakte boomstam of een stevige plank
over een sloot. Een hogeboom was een ver-
hoogd voetbruggetje over vaarwater voor
kleine schuiten. Het horizontale gedeelte, de
boom, rustte op twee smalle bruggehoofden
van aarde, die vanaf het water tot boven aan
toe waren beschoeid.
Een beschoeiing is een voorziening langs
de waterkant van een watergang of een sloot
tegen het afkalven van de oever. Men bracht
in die tijd meestal zogenaamde betuiningen
aan. Dit waren vlechtwerken van in de grond
geslagen houten palen en wilgentenen. In het
onderhavige geval gebruikte men houten
palen en houten planken.
Een gewone boom in een publiek voetpad
was altijd voorzien van een leuning. Deze
bestond uit twee in de oevers geslagen
palen, waaraan een horizontale staak was
bevestigd. De hogebomen hadden twee leu-
ningen. De oorspronkelijke betekenis van het
woord hogeboom ging verloren; het werd op
den duur ook gebezigd voor het nog gebruik-
te woord kwakel.
Over belangrijke vaarwateren bouwde men
kwakels. Dit waren meestal van hout
geconstrueerde hoge voetbruggen, waarvan
enkele thans nog bestaan. Het horizontale
deel rustte op twee jukken, de opgangen
bestonden uit trappen of schuin oplopende
planken. Het geheel was voorzien van twee
leuningen. In de jaarrekeningen van de
schout van Vleuten (waarover later meer)
werd duidelijk onderscheid gemaakt tussen
betalingen aan de plaatselijke timmerman
voor herstelwerk aan drie hogebomen en
aan een kwakel. De hogebomen noemde
men hier bomen, bijvoorbeeld de boom over
het Leywerk. Met de plaatsaanduiding kon er
geen misverstand over bestaan, dat daar-
mee een hogeboom werd bedoeld.
Vanaf de hogeboom bij het Hof ter Weyde
tot aan het dorp Vleuten meanderde het
voetpad tussen de landbouwpercelen. Bij het
huis te Vleuten kruiste het zandpad het
Leywerk met een hogeboom. In het dorp
gekomen liep het zandpad eerst achter
langs de herberg annex het rechthuis.
Vervolgens ging het over het kerkhof van de
in oorsprong zeer oude N.H. kerk, achter-
langs de toen reeds bestaande en thans nog
aanwezige Broederschapshuisjes, tot aan de
Kerkweg (nu Schoolstraat).
Vanaf de Kerkweg volgde het zandpad het
bestaande publieke voetpad naar het oude
dorp De Haar. Dit gedeelte, dat het
Haarsepad werd genoemd en later Haarpad
zou gaan heten, is ongetwijfeld het oude
kerkpad tussen De Haar en de kerk te
Vleuten geweest. Vanuit Vleuten liep het
Het Hof ter Weyde. Gravure door H. Spilman (ca. 17501. Ervan uitgaande dat
het gebouw vanuit het noordoosten is te zien (hetgeen niet in overeen-
stemming is met de lichtval), moet de achterzijde van het gebouw zijn afge-
beeld. De landerijen, die oudtijds bij het Hof ter Weyde behoorden, lagen in
Vleutens gebied ten zuiden en ten westen van deze vestiging van de
Johannieters.
Rechts de Stadswetering met een korte toegangsbrug voor voetgangers
(een zogenaamde hogeboom), daarlangs het zandpad naar Vleuten. De
getekende koets is een verkeerde aankleding van het landschap door
Spilman geweest: het zandpad was uitdrukkelijk verboden voor paarden en
wagens.
oproepen geen gehoor geven. De Vleutenaren beschouwden echter het
huis terecht als een 'bauwhuijs', omdat de bewoners ervan in dienst
waren van het convent '\
De respectievelijk ten noordwesten en ten westen van het Hof ter
Weyde staande vroegere huizen Den Engh en Vleuten voldeden wel aan
de vereisten van een ridderhofstad. Deze werden bewoond door ede-
len.
In 1810 is voor het eerst sprake van een te maken zandweg - eigen-
lijk de bezanding van een kleiweg - van de Vleutenseweg, toentertijd
Jaffascheweg genoemd. Deze zandweg kwam tussen de molen De Kat,
waar de reeds drie eeuwen bestaande Steenweg in Buiten Catharijne
eindigde, en de grens van de Stadsvrijheid bij de hofstede De Hoed
(ten zuiden van het Hof ter Weyde). De zandlaag bestond uit grof
kegelzand (= kiezelzand) en had een dikte van 7 duim; de breedte
bedroeg 10 Rijnlandse voet ^°. Het Vleutense deel volgde kort daarna
en werd toen Vleutensezandweg genoemd; dit is de tegenwoordige
Utrechtseweg.
Het traject het Hof ter Weyde - De Haar
Vanaf het Hof ter Weyde volgde het zandpad het toen reeds aanwezige
'gemeene' (= gemeenschappelijke, dus publieke) voetpad naar Vleuten.
Daarvoor moest men de Proostwetering of stadswetering met een
hogeboom (hoog voetbruggetje) oversteken.
Dit thans niet meer bestaande vaarwater verbond het van de stad
Utrecht komende gedeelte van de Vleutensewetering of Stadswetering
met de Vecht. Bij het Zwanengat achter het huis Den Engh voerde de
watergang met de naam Leywerk het overtollige water uit het westelij-
ke (Vleutense) stuk van de Vleutensewetering af naar de Proostwete-
ring en de Vecht.
Het tegenwoordig niet meer gebruikte woord hogeboom is afgeleid
van het nog wel gangbare woord boom. Boom betekent in dit verband
(nog steeds) een houten voetbruggetje van een aan de bovenzijde
-ocr page 55-
59
Combinatiekaartje van vier fragmenten van de topografische kaart 1:25000, nummers 425 (Kockengen, 1887), 426 (Maarssen,
1900/1908), 444 (Harmeien, 1887) en 445 (Utrecht, 1887/1900). Het noorden is boven. Voor het gebied Vleuten/Haarzuilens geeft
het kaartje vrijwel geheel de toestand in 1887 weer Dat is dus vóór de herbouw van het kasteel De Haar, de aanleg van het kas-
teelpark en de daarmee samenhangende verplaatsing van het oude dorp Haarzuilens. Het Haarpad had toen al ten zuiden van
het oude dorp een aansluiting op de Bochtdijk gekregen.
vaart ".
Het tussen het dorp Vleuten en de Eikslaan
(ten oosten van het dorp De Haar) gelegen
deel van het zandpad werd in 1773 op ver-
zoek van Maurits Carel baron van Utenhove,
heer van Bottesteyn en eigenaar van het huis
Den Eyk, door hem op zijn kosten verbreed
tot een rijweg om het te kunnen berijden met
een rijtuig. Uiteraard moest de hogeboom
door een brug worden vervangen. Op een
daartoe speciaal belegde vergadering van
de geërfden van Vleuten in het kapittelhuis
van Oudmunster te Utrecht had hij daarvoor
toestemming gekregen. De heer Van
Bottesteyn verklaarde toen het zandpad
voortaan te zullen onderhouden volgens de
bepalingen van de schouwbrief. Voorwaarde
was, dat hij het geldsbedrag zou ontvangen,
dat jaarlijks voor herstel en onderhoud van
dit deel van het zandpad aan de grondge-
bruikers werd betaald ^^
Anderzijds eisten enige geërfden, dat hun
eerst langs de boomgaard en de hofstede van de vroegere plaatsver-
vangend schout " en sneed daarna de landbouwpercelen in het
Wielderveld {oudtijds Wielrevelt) schuin door. De akkers waren langs
het zandpad niet voorzien van een heining. Dit gebeurde pas, toen
deze bouwlanden wegens sterk gedaalde graanprijzen werden omge-
zet in grasland en veekeringen nodig waren. De boeren brachten toen
'doornenheggen' van onder andere meidoornstruiken aan.
De naam Wielerveld of Wielderveld is afgeleid van de vroeger aan de
Vleutensewetering gelegen Wiel. Wiel had hier de betekenis van een
stuk land in een afgesneden kleine maar voor de scheepvaart hinderlij-
ke bocht of kronkel in een natuurlijke waterloop. In dit geval ging het
om de Vleutensewetering (oudtijds Rijn geheten). Op oude kaarten
wordt dit rechtgetrokken gedeelte van de wetering Nieuwe Vaart
genoemd. Ten oosten van de Stadsdam kwam vroeger een soortgelij-
ke wiel voor; daarnaar was de thans verdwenen Wielerbrug over de
Oude Rijn (nu Leidse Rijn) genoemd '\ Het bestanddeel 'veld' in de
naam Wielderveld duidt op relatief hoog gelegen landbouwgrond, in het
bijzonder bouwland.
Op enige afstand van de Kerkweg kruiste het zandpad een andere
Nieuwe Vaart. Dit water vormde sedert 1612 een vaarverbinding tus-
sen de Vleutensewetering en de Thematerwetering. In het nog onbe-
zande voetpad lag reeds sedert dat jaar een hogeboom over deze
-ocr page 56-
60
Hof ter Weyde
Reconstructie van het tracé van het Vleutense gedeelte van het zandpad, aangebracht op een door H. de Lanoy Meyer (HUA,
Topografische atlas) samengestelde kaart van de minuutplans van het Kadaster (ca. 1832). Het noorden is boven. Tevens is door
de auteur gebruik gemaakt van de 'Kaarte van een gedeelte van de provintie van Holland' door PA. Ketelaar tussen 1770 en
1781 gemaakt (foto's HUA).
Gedeelte van een landmeterskaartje van een perceel bouwland in Vleuten door Henrick Verstralen (1624). Het noorden is rechts-
boven. Linksbeneden de kerk in Vleuten. Het zandpad liep achterlangs de Broederschapshuisjes aan de Vleuterdijk (nu
Dorpsstraat) over het kerkhof tot aan de Kerkweg (nu Schoolstraat). Aan de overzijde van die weg ging het pad door het
Wielderveld in de richting van De Haan Daarbij werden de landbouwpercelen schuin doorsneden. Het gedeelte tussen de
Kerkweg en De Haar werd later het Haarpad genoemd. Linksonder is op het kaartje een hofstede met boomgaard getekend waar-
in volgens het bijschrift schout Hans woonde. Deze Hans Lievenssn. Duyck was plaatsvervangend schout en overleed omstreeks
1615. Het kaartje is in dit opzicht dus niet geheel bij de tijd geweest. HUA, Arch. v. h. kapittel van Oudmunster, 933 (kaartboek),
f. 34 en 35.
-ocr page 57-
61
oude recht van overweg voor de door het
publieke voetpad doorsneden landbouwka-
vels gehandhaafd zou blijven. Ook moest
een brug in het verbrede zandpad worden
gebouwd ten behoeve van over het water te
vervoeren afgevlette (afgegraven) klei. Men
doelde hier waarschijnlijk op de inderdaad
gebouwde brug achter de latere houthandel
Van Dijk. Het verbrede zandpad werd na
enige tijd voorzien van slagbomen met hang-
sloten.
Deze vergunning gold zolang de aanvrager
op Den Eyk woonde en was dus persoonlijk.
Na diens dood in 1780 werd de concessie '
door de geërfden van Vleuten telkens over-
gedragen op de nieuwe eigenaar van Den
Eyk. Het Haarpad heeft sindsdien de grotere
breedte behouden en is thans buiten de
bebouwing als een verhard fietspad in
gebruik.
Het traject De Haar -
Haarkorenmolen
Het dorp De Haar ontleende zijn naam aan
de hoge ligging van de grond ten opzichte
van de omgeving. 'Haar' betekende hoogte
of rug in het terrein. Ook het ten noordwes-
ten van het dorp gestichte kasteel kreeg die
naam.
Aan het einde van de 19e eeuw werd het
dorp, dat intussen Haarzuilens was gaan
heten, in noordoostelijke richting verplaatst
naar de tegenwoordige locatie. Deze ingrij-
pende maatregel hield verband met de her-
bouw van het kasteel (1892 - 1912) en de
daarmee samenhangende aanleg van een
park. Bovendien werden toen het Haarpad
bewesten de Eikslaan opgeheven, de
Bochtdijk recht getrokken en het bezuiden
deze weg gelegen gedeelte van de Haarlaan
- oudtijds Haarsteeg geheten - westwaards
verlegd. Het benoorden de Bochtdijk gele-
gen gedeelte van de Haarlaan kwam als
(doodlopende) publieke weg te vervallen en
werd bij het terrein van het kasteel gevoegd.
Onder 'laan' verstond men in deze streek
een 'uitweg', dit wil zeggen een wegverbin-
ding van een buurt met het wegenstelsel
rond de nabijgelegen steden en dorpen. Ook
de toegangswegen naar ridderhofsteden
werden lanen genoemd. Het bestanddeel
'steeg' (afgeleid van stijgen) van de naam
Haarsteeg had in het algemeen de betekenis
van voetpad of weg met een dwars op een
waterloop, rivier of gracht staand tracé. Dat
kon zowel in een stad als daarbuiten het
geval zijn. De Haarsteeg was een dwars op
de Heycop of Lange Vliet staande smalle
weg, die van en naar de Vleuterdijk (later
Kantonnaleweg, tegenwoordig Parkweg) leid-
Luchtfoto van het Haarpad tussen Haarzuilens en Vleuten, gezien vanuit het
noordwesten. Aan de bovenzijde van de foto de kerk, waarop dit zoge-
naamde kerkpad was gericht. Links het populierenbos op een afgevlet
(afgekleid) perceel grond, eertijds behorende bij de houthandel Van Dijk te
Vleuten. Luchtfoto uit ca. 1964. Archief Historische Vereniging (foto K.B.
Nanning).
Het zandpad tussen Utrecht en Oudhuizen, zoals dat mogelijk door het
dorp De Haar heeft gelopen. Er zijn twee varianten aangegeven: de ene met
een getrokken lijn langs de noordzijde van het Vrijthof de andere met een
stippellijn langs de zuidzijde, waar de Bochtdijk de begrenzing van het
Vrijthof vormde. Beide tracé's zijn getekend op een van D.W. Gravendeel
overgenomen kadastraal kaartje uit 1880 met weglating van de nummering
van de gebouwen. (Tijdschrift Historische Vereniging, jrg. 8, nr 4 (dec.
1988), p. 675-676).
Het is opmerkelijk dat de percelen grond tussen de Haarlaan en de Rijndijk
naar het noordwesten waren gericht. Bovendien werden zij door de Ftijndijk
schuin doorsneden. Deze omstandigheden wijzen erop dat de bedoelde
percelen oorspronkelijk behoorden bij de Lagehaar De Rijndijk bestond
echter reeds, toen het zandpad naar Oudhuizen werd aangelegd.
-ocr page 58-
62
-t^' i i .1. j 3 c M a.fvr.7(-. s- OdtA.- n*%..
"t Huys de Haar: 5 October 1744'. Gewassen pentekening door Jan de Beijer. (Collectie Koninklijk Huisarchief; opname RDMZ)
't Huys de Haar, 5 October 1744. Gewassen pentekening door Jan de Beyer Gezicht vanuit het zuidwesten. Links het kasteel De
Haar, rechts daarvan de kapel en daar weer'rechts van de herberg annex rechthuis van het gerecht De Haar Geheel rechts een
rij bomen langs de weg aan noordzijde van het Vrijthof of de Brink. Tussen deze bomen en de gracht kan het zandpad Utrecht -
Oudhuizen hebben gelopen. Afbeelding pentekening overgenomen uit Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond,
jrg. 95, nr. 2/3 (1996), p. 54/66.
i',Z^ïORft^^^ t*» \ £i
■ —
'\ " \ //
H S K
s sll
IJ T Z
(!
J^'^^
1.'-. n
1
<;
\ W/ \ J,:'''^'^
\ Xt/ w****^
li^\
o
AAR
z II tj\
\ i L ]
1
3 ■ W
s . 1
t,^
1
\\ .. \
18 \'^^
\\—^-—~.
i
dl
^
^m^
> '\ * \
UJ'"
A ""- \
lffi»\
PJÓ
K
' ■\ ^ \
\
."^«rf
^A ^- \
MÜÉJ
^*Ss.
\ \ ■
^=ir^f^
/
.r
^a-
/
1
\ ^
/^ ^-----
J-^^
1 ■">'
---------- ''.'.'■....<...,..... \^
5t^ \
W ^
-------------- '^.......''■'■■■■ ■>
•-r^»,./- /.
*> « "^
rcTf. t •
'^ cr:/4^e/^.
----
Zuidelijk gedeelte van het schetskaartje van het voormalige waterschap De Haar van 1895. Het noorden is boven. Hierop is te
zien, dat het zandpad (Haarpad) vóór het dorp De Haar (toen reeds Haarzuilens geheten) een aansluiting had gekregen op de
Bochtdijk. Het dorp lag bij uitzondering in twee waterschappen: in dat van De Haar en in dat van Vleuten. HUA-TA 162-5.
-ocr page 59-
63
de. Voor de aanleg van de Heycop had men hier omstreeks 1385
gebruik gemaakt van een gedeelte van de Vleutense Oude Rijn.
Het tracé van het zandpad in het vroegere dorp is door de aange-
brachte veranderingen moeilijk te reconstrueren. De volgende beschrij-
ving is gebaseerd op de ordonnantie van de Staten van 1621 en op
enige andere bewaard gebleven gegevens.
In het dorp werd het zandpad over het zich daar bevindende Vrijthof
geleid. Een vrijthof was in het algemeen een omsloten ruimte (bevriën
of bevriden = o.a. beschermen, omheinen). Het onderhavige vrijthof,
dat onder andere in 1391 werd genoemd, maar toen waarschijnlijk al
enige eeuwen bestond, was een rechthoekige brink. Deze zal oor-
spronkelijk hebben gediend tot het verzamelen van het vee gedurende
de nachten buiten de stalperiode. De aanwezigheid van de brink wijst
op een hoge ouderdom van het vroegere dorp De Haar ".
Het Vrijthof was omringd door onverharde wegen. Aan sommige
daarvan waren boerderijen, woonhuizen en een herberg (later annex
rechthuis) gebouwd. Op korte afstand van de herberg, ten zuidoosten
van het kasteel, stond de slotkapel. Aan de zuidzijde van het Vrijthof
liep de Bochtdijk, toentertijd Haardijk geheten. Volgens de schouwbrief
van het heemraadschap van De Haar uit 1686 liep de Haardijk van de
Thematerdijk via het noordelijke stukje van de tegenwoordige Eikslaan
langs het Vrijthof naar de Haarkorenmolen, indertijd een bekend orien-
teringspunt ^^ Het gedeelte tussen de Eikslaan en de Rijndijk heet nu
Bochtdijk.
De kortste route voor het zandpad was langs de zuidzijde van het
Vrijthof. Het lag echter voor de hand een eventueel bestaand voetpad
te bezanden. Naar alle waarschijnlijkheid liep zo'n voetpad buiten de
omheining langs de noordzijde van het Vrijthof tussen de noordelijke
weg en de daarlangs liggende gracht. Het kon dan tevens dienst doen
als trekpad voor schippers. Dit voetpad zou dan bij de herberg aan-
sluiten op het zandpad naar Vleuten (het latere Haarpad).
Een aantal jaren vóór 1895 verbreedde men het het zandpad tussen
de Eikslaan en het dorp. Het zandpad kreeg toen een aansluiting op de
Bochtdijk ten zuidoosten van het dorp. Op het kadastrale plan van
1880 is deze aansluiting nog niet aangegeven, maar op een schets-
kaartje van het voormalige waterschap De Haar uit 1895 zijn zowel de
verbreding van het zandpad als de zijtak ervan naar de Bochtdijk wel
getekend ".
Vanaf het Vrijthof liep het zandpad over het
uit stroomruggrond bestaande Hogeland
langs de zuidzijde van de Bochtdijk west-
waarts tot aan de driesprong Bochtdijk -
Rijndijk - Lagehaarsedijk. Zoals gezegd,
droeg de Lagehaarsdijk vroeger, evenals de
Bochtdijk, de naam Haardijk (de Rijndijk
noemde men later ook wel Haardijk). Vanaf
de driesprong westwaarts gaande volgde
men de kade langs de zuidzijde van de vroe-
gere Haarwetering. Dit was het korte vaar-
water tussen de Heycop (waar een verlaat of
schut in de wetering was aangebracht) en de
Trommenbrug in de Rijndijk. Van daaraf
bestonden verbindingen met de grachten
van het kasteel De Haar en die van het ten
westen ervan staande huis Ter Mey.
De kade en watergang van de Lagehaar
vormden oorspronkelijk de basis van het
middeleeuwse ontginningsblok de Lagehaar
(mogelijk oudtijds de Haar geheten). Deze
ontginning heeft zich oorspronkelijk uitge-
strekt tot aan het noordelijke gedeelte van
de oude Haarlaan. De kade, waarop het
zandpad kwam te liggen, was de vroegere
Lagehaarsedijk. Deze weg is bij de verrui-
ming van de oude voorwetering tot vaarwa-
ter verplaatst naar de noordzijde van het
water voorlangs de boerderijen (in de voor-
tuinen). De rijweg was daardoor uiterst smal
geworden. Aan het einde van de jaren vijftig
van de vorige eeuw zijn de kade en de met
zand gedempte wetering bij de weg getrok-
ken en is de Lagehaarsedijk gereconstru-
eerd. Het voor de kasteelgrachten en de vij-
vers benodigde water wordt thans uit de
Heycop ten zuiden van het Zuiderpark van
het kasteel ingelaten.
Bij de Heycop, waar de thans niet meer
bestaande Haarkorenmolen stond, eindigde
dit gedeelte van het zandpad. De laatste
honderd meter lag het in het gebied van het
kleine en smalle Loefsgerecht.
Aanleg en onderhoud van het
ZANDPAD IN Vleuten en in De Haar
Het zandpad in Vleuten en De Haar werd aan-
gelegd en onderhouden door de inwoners,
dat wil zeggen; de grondgebruikers, in die
twee gerechten. Volgens de jaarrekeningen
van de schout van Vleuten waren deze stuk-
ken respecievelijk 1234'''^ en 254'^^ roede
lang (een roede = ca. 3,76 m). Het zandpad
in Loefsgerecht werd mogelijk aangelegd en
onderhouden door die van De Haar met een
onderlinge verrekening van de kosten.
De grondgebruikers ontvingen voor de
onderhoudswerkzaamheden van de de
schout van Vleuten een vergoeding, o.a. in
1626, 1627 en 1628 anderhalve stuiver per
Foto uit ca. 1895 van het ten oosten van de Haarlaan gelegen gedeelte van
de Bochtdijk in De Haar (toen reeds Haarzuilens geheten), gezien vanuit het
westen. Linl<s de met jonge bomen beplante zuidelijke rand van het Vrijthof.
Foto archief van de Historische Vereniging.
-ocr page 60-
64
reden de inwoners van Themaat meebetaal-
den aan de aanleg en het onderhoud van het
zandpad zal aanstonds worden toegelicht.
In deze drie gerechten woonden bij de
invoering van het hoofdgeld (een door de
plattelandsbevolking op te brengen tijdelijke
belasting van 6 stuiver 'per mensch') in het
jaar 1632 respectievelijk 469, 77 en 75 per-
sonen. Over het kleine Loefsgerecht langs
de westgrens van De Haar met 11 inwoners
werd ten aanzien van de omslag voor het
zandpad niet gesproken. De aantallen inwo-
ners waren door de schouten volgens voor-
schrift van de Staten met inbegrip van inwo-
nend personeel, doch zonder zuigelingen
jonger dan één jaar opgegeven ^'.
Elk jaar werd achteraf een omslag per
morgen geheven over de inwoners van
Vleuten, De Haar en Themaat in evenredig-
heid met de oppervlakten van deze drie
gerechten; deze waren volgens de rekenin-
gen te samen 2354 morgen groot.
Loefsgerecht werd in dit verband niet
genoemd. De schout van Vleuten verant-
woordde de ontvangsten en uitgaven in jaar-
rekeningen, die telkenjare ter goedkeuring
werden voorgelegd aan de geërfden in de
drie gerechten. De vergaderingen vonden
plaats in het kapittelhuis van Oudmunster te
Utrecht'".
jm^T
(Ktt<Ê*<2letommttteerömbatt
ben €«to: €•> i^rttm^^tetHcnenDtCaptt.
tele ban ©uömiunaei / anib9cöfö««n
________ baniaiooten/mursabcrsia'^aoöanban
f rupim/imüacöf-öcEf banOKi^atr/tioni te toctm/cat öacr-
! bei <£"• oj>>-"'i> ^'^<i^ >''v f.-, v^^ A^ toecomtriDe ouDtn ai)l/Icö«*
ptlt)cb rcgoutom fuUenget ^ant pabt obct De 3;urtrbtctiè
bani^Iooten/ enbebl^atf: :25egtnncnDeban tiof-tctbjtpbe
af/ tot aen gaet Coojn mculcn toe: 25ebelenbe baeromme te»
nen pesdteben bte baet aaegm tn Rebbenlesgrn/ bat ff bTclte
niet s^offanttnbe bleette banbtnbalbeboet/enbe^óoc^cni
gaEbemaetboetbooisaeniefnaeibeQooienopmabr.^ea^al'.
len met fopen/of anbecjat bequamdttbbteicant 09 galen/ tnbe
tnbcn ^0H>e ban Blobten een pbtf böoi ;f)n guprincj^e enoe
<Etbe een boetpat tod befant/ en bietbalbe boet bicet mabtn /
enbe uit nooten Rebben / fuUm ban obeflegggen etnUrtc&m
boom bobcn plat / ten mtnRen tDien bupnvn bjcety mbe etn
ttctcHen leun baet aen mahen / enbe fal een pbet opben fcgcu»
bacg booïf; 5ttn Oatg aen/tnbe ofsantb bJtKen: lactbiebenbe
Ibel erpicoeucben eenen pbei booitjet aen gem te biacgten met
tentsepeetbenopoftetboojfs. rantpabtteïtjbf/ofteetntger-
l^anbe beeSen baet obet tebjtjben/ alle? op be beute/enbe boe
tebae<toe(laenbe;bolg;enbeb'®2üonnantiebae{ban5t)nb&
5                                                         D'ccn {ègghctd'ander voort.
Aanplakbiljet met aankondiging van de scliouw van het zandpad tussen
liet I-lof ter Weyde en de Haarkorenmolen. Alleen de dag en de maand zijn
ingevuld, niet het jaar. Gezien enige andere bewaard gebleven aankondi-
gingen moet het ontbrekende jaartal tussen 1621 en 1663 hebben gele-
gen. Twee kleine drukfouten zijn dezerzijds verbeterd. De transcriptie luidt:
"Den edele gecommitteerden van den eerwaarde edele heeren deecken
ende capittele van Oudemunster, ambachtsheeren van Vlooten, mitsg-
aders jonkheer Johan van Zuyien, ambachtsheer vander Haer, doen te
weten, dat haerer edelen op donderdach den 12en Octobris toecomende
ouden stijl, scherpelijck schouwen sullen het sant-padt over de jurisdictie
van Vlooten ende d' Haer Beginnende van 't Hof-terweyde af tot aen Haer
Coorn-meulen toe. Bevelende daeromme eenen yegelicken die daer slae-
gen in hebben leggen, dat sy d'selve met grof sant in de breete van vier-
dalve voet, ende hooch een halve maetvoet doorgaans naer behooren
opmaken. De wallen met soyen of anders bequamelick viercant ophalen,
ende inden dorpe van Vlooten een yder voor zijn huysinghe ende erve een
voetpat wel besant en vierdalve voet breet maken; ende die slooten heb-
ben sullen daer over legghen een stereken boom, boven plat, tenminsten
thien duymen breet, ende een stereken leun daeraen maken, ende sal een
yder opden schoudach voorsz. zijn slach aen- ende afganck wijsen.
Verbiedende wel expresselicken eenen yder voorts aen hem te wachten
met eenige peerden op 't voorsz. santpadt te rijden ofte eenigerhande
beesten daer over te drijven, alles op de keure ende boete daertoe steen-
de volgende d'ordonnantie daer van zijnde.
D'een segghet d'ander voort."
Blijkens de aantekening onderaan het blad waren de heren Strick en jhr.
Lodewijck van Rhenen aangewezen als gecommitteerden van het kapittel
van Oudmunster om de schouw te voeren. Deze bekendmaking werd op
verschillende plaatsen in Vleuten en De Haar opgehangen, zoals aan
bomen. Mogelijk lieten de genoemde ambachtsheren de voorgenomen
schouw ook op de gebruikelijke wijze door de koster in de kerk te Vleuten
ter kennis brengen. HUA, Arch. v. h. kapittel van Oudmunster, 617.
roede. Zij werden echter weer belast met de jaarlijkse omslag voor het
zandpadonderhoud (zie later). De schout van Vleuten verrekende deze
betalingen met de schouten van De Haar en van Themaat. Om welke
CONVOCATIE.
D
e Eigenaars vad de Landen leggende tullchen den
Dorpc^^ficutcnen den Huize den Ëyk, worden ver-
tt op .^—«ïï'^ydcn -*. ^^ïscïMb kA^-^'^-^'-^
ten Aw-fi^reo j te compaferen in den Capimilhuize van
Oudmunlter t'Utrecht, om te horen de propoürievao
den Hoog Ed. Geb. Heer Maurita CarcI Baron van
Utenhove Heere van Botteftcio &c. &c. ata Eigenaar
van 't Huia den Eyk, (laande onder den Gercclitc van
Vleuten , ten dnde om voor Zyn Houg Ed. Geb.
{Hivativc Rekeningen builen lade van vootfz. Gerech-
'■.~«»tc nogcti Tcrforeeden *n tot een ftyweg te maken
het Zandpad of Voetpad beginnende van't Dorp Vleu-
ten tot aan de Laan gaande na het Huis^den Eyk ;iiiit>-
gadera om die Ryweg voorts en by continuatie behoefd
' lyk conform de Scbouwtvief te onderhouden , mits
aan Zyn Hoog Ed. Geb, Werdea%eftaan en overgcge-
veo het geen thana aan de Bruikera jaarlyb per Roede
Toor 't maken en zanden van dat voorrr^ Voetpad
werd betaald
                    i
Zeg het voort.
Uitnodiging in 1773 aan de eigenaren van de
landen tussen het dorp Vleuten en het huis Den
Eyck voor een bespreking in het Kapittelhuis
van Oudmunster te Utrecht. Behandeld zou
worden een verzoek van Maurits Carel baron
van Utenhove, heer van Bottestein en eigenaar
van het huis Den Eyck, om het zandpad tussen
het dorp Vleuten en de Eikslaan te mogen ver-
breden tot een rijweg. Archief van de
Historische Vereniging, huisarchief van Den
Engh (copie), inventaris E. Muller, nr 37.
-ocr page 61-
65
De omslag per morgen land werd door de drie schouten of door
gadermeesters (o.a. in De Haar) 'gegaderd' van de grondeigenaren en
grondgebruikers, ieder voor de helft. Daarbij schoten de pachters het
bedrag voor. In 1622 bedroeg de omslag 4 stuiver per morgen. Hierin
waren de aanlegkosten begrepen. In 1626 t/m 1628 was de omslag
1''^ stuiver per morgen. De schouten en gadermeesters ontvingen voor
hun werkzaamheden een vergoeding, gadergeld genoemd.
Tot de onderhoudswerkzaamheden behoorden tevens de bijkomende
voorzieningen, zoals:
-   de genoemde drie hogebomen en kwakel in het zandpad
-   enige glinten (hekken van in de grond geslagen palen en horizontale
staken) langs gedeelten van het zandpad tussen De Haar en de
Haarkorenmolen, op plaatsen waar geen greppels of veekerende
heggen aanwezig waren
-   verschillende afsluitbomen op het zandpad.
Ook de gadergelden aan de drie schouten en aan de gadermeesters,
de vergoedingen aan de schout en de secretaris van Vleuten, de vaca-
tiegelden van de schouwvoerende gecommitteerden en andere bijko-
mende uitgaven rekende men tot de kosten van het zandpad.
Een bijzonderheid is, dat men in 1649 voor gezamenlijke rekening
van de drie gerechten een openbaar 'secreet' (toilet) op het kerkhof in
Vleuten bouwde 'tot gerieft van de passanten'. Deze voorziening kost-
te 83 gulden en 18 stuiver aan arbeidsloon en materialen en werd ook
door de drie gerechten onderhouden.
Degenen van wie sloten of greppels werden gekruist door het zand-
pad moesten daarover op eigen kosten een sterke boom (voetbrugge-
tje) met afgevlakte bovenkant ter breedte van tien duim (ca. 25 cm) en
een leuning aanbrengen. Deze bomen moesten zij op straffe van een
boete in goede staat houden.
Ook de inwoners van Themaat onderhoudsplichtig
Over het meebetalen door Themaat aan de aanleg en het onderhoud
van het zandpad kan het volgende worden gezegd. Dit gerecht,
bestaande uit de middeleeuwse ontginningen Themaat en Ockhuizen,
was niet in de ordonnantie of schouwbrief van 1621 genoemd, maar
werd stilzwijgend wel als hoefslagplichtig beschouwd. Daarom moest
men de hierboven genoemde regeling treffen voor de verdeling van de
kosten van aanleg en onderhoud en daarmee samenhangende bijko-
mende uitgaven van het zandpad. Ook in andere gevallen, zoals bij het
zandpad tussen Utrecht en Harmeien uit 1604, hadden Vleuten en
Themaat te samen een onderhoudsslag toegewezen gekregen. Met
betrekking tot het zandpad Utrecht - Oudhuizen werd de hoefslagplicht
van Themaat in 1622 in een memorie (verhandeling) vastgelegd.
In dat jaar concludeerde een vergadering van twee gecommitteerden
van het kapittel van Oudmunster als ambachtsheer van Vleuten, jonk-
heer Johan van Zuyien als ambachtsheer van De Haar, schout en
gerechten van Vleuten en de schouten van De Haar en van Themaat,
dat Themaat diende te contribueren in de kosten van aanleg en onder-
houd van het zandpad in Vleuten en De Haar. De oppervlakte van
Themaat bedroeg volgens deze memorie 520 morgen, zodat dit
gerecht over dat jaar 104 gulden zou bijdragen '°. Men beschouwde
Themaat, waarvan de inwoners eveneens gebruik maakten van het
zandpad naar Utrecht, kennelijk als een belanghebbend gerecht.
Themaat was later nog enige malen in de contramine, onder andere
in 1653 over de verdeling van de kosten en in 1665 over het gader-
geld ^'. Mogelijk gebeurde het gaderen van de omslag hier niet zonder
problemen. In 1663 kreeg het gerecht Themaat althans toestemming
van de Staten van Utrecht om een lening aan te gaan van 400 gulden
tegen een rente van 4% teneinde zijn aandeel van de onderhoudskos-
ten van 1653 tot en met 1660 te kunnen financieren ^\ Na verloop van
tijd kregen de Thematers op kosten van de
gezamenlijke inwoners van de drie gerech-
ten een zandpad op de Kerkweg (nu
Schoolstraat) naar het dorp Vleuten.
Daarmee werd een permanent bruikbare
voetgangersverbinding met het zandvoetpad
naar Utrecht gemaakt ".
De twee minigerechten Themaat Uten-
enghsgerecht of Themaat op Den Engh ter
grootte van 2 hoeven (= 32 morgen) bij het
huis Den Engh alsmede Hegge op Themaat
(met 5 morgen) bij De Haar waren ten aan-
zien van de aanleg en het onderhoud van het
zandpad in de ordonnantie van 1621 niet
genoemd. Dit was ook het geval met het
Loefsgerecht ^\ Bij de verdeling van de kos-
ten werden zij waarschijnlijk om praktische
redenen respectievelijk gerekend tot de
gerechten Themaat en De Haar. Themaat
Utenenghsgerecht bleef vanaf het begin
enige jaren achtereen in gebreke ten aanzien
van de betaling van de omslag ^\
De schouw van het zandpad in
Vleuten en De Haar
De schouw werd gevoerd door de gecom-
mitteerden van deken en kapittelen van
Oudmunster als ambachtsheren van Vleuten,
alsmede door Johan van Zuijlen van der
Haer, ambachtsheer van De Haar,
Kockengen en Spengen.
Zoals in die tijd en nog lang daarna gebrui-
kelijk was bij het schouwen van waterstaats-
werken nuttigden de leden van het schouw-
voerende college na afloop van hun rond-
gang op kosten van de grondgebruikers in
de drie gerechten gezamenlijk een uitgebrei-
de maaltijd. Men deed dat in de herberg van
Thonis Janssn. Kent in Vleuten. Wij weten dit,
omdat de herbergier Kent in 1648 aan deken
en kapittelen van Oudmunster te Utrecht ver-
zocht te willen bewerkstelligen, dat de ver-
teringen alsnog aan hem zouden worden
betaald. Hij had schout Ruysch van Vleuten
daarom verschillende malen vergeefs
gevraagd. Pas in 1653 werd aan zijn ver-
zoek voldaan. De schuld, die in de jaren
1648 tot en met 1652 was opgelopen tot
405 gulden zes stuiver, diende door Ruysch
(die toen geen schout meer was) te worden
geëffend ^^
Het gedeelte van het zandvoetpad van
Vleuten, De Haar en Themaat werd volgens
de jaarrekeningen van de schout van
Vleuten, later van die van de schout van het
bestuur van de Binnenlandse Lasten van
Vleuten, tot en met 1862 op de gebruikelijke
wijze onderhouden en geschouwd ". Daarna
gebeurde dit door het in dat jaar opgerichte
waterschap Vleuten.
-ocr page 62-
66
Evenals de iets noordelijker gelegen Laag-
nieuwkoperbrug over de Heycop was de
Haarbrug eigendom van het heemraadschap
van de Heycop. Ook het beheer en het
onderhoud van deze twee bruggen berustten
bij dat heemraadschap. Het waren vaste
bruggen, die lang vóór 1742 vervangen
moeten zijn door valbruggen (ophaalbrug-
gen). De Haarbrug werd althans in dat jaar
bediend door één van de aanwonenden, die
daarvoor een vergoeding ontving 'l De
bruggen hoefden niet door de schippers zelf
te worden opgehaald en neergelaten, zoals
bijvoorbeeld in 1626 wel het geval was met
de Gerverscopsebrug over de Bijleveld ^'.
Kort na 1837 verving het heemraadschap
de Haarbrug wegens bouwvalligheid door
een hoge draaiplank "". Het rijverkeer maak-
te al eerder gebruik van de Laagnieuwkoper-
brug.
De Oudedijk, waarvan de in latere tijd ver-
harde Rodedijk deel uitmaakte, was een
publieke kleiweg naar het dorp Kockengen.
Deze liep langs de oostelijke opstal van de
Bijleveld, ook Geer genoemd. Tot aan de
Kockengerhout lag aan de oostkant van de
Oudedijk de opstal van de Heycop.
Opstallen waren in het Sticht smalle stro-
ken grond aan weerszijden van een water-
gang. Deze dienden oorspronkelijk tot het
keren van gebiedsvreemd water en tot het
deponeren van bagger of van waterplanten
uit de watergang. Later hielden de opstallen
het water juist binnen de watergang. In de
loop van de tijd werden de opstallen ver-
hoogd tot kaden.
Als onderdeel van het zandvoetpad lieten
die van Vleuten, De Haar en Themaat op hun
kosten een kwakel over de Bijleveld bouwen.
Deze voetbrug verbond het zandpad met de
langs de westelijke opstal van de Bijleveld
lopende Gemenelandskade of Gemeen-
landskade - in het Utrechtse gebied gewoon-
lijk Hollandsekade genoemd - van het heem-
raadschap van Woerden. Deze kade liep hier
tot aan de zuidoosthoek van de polder
Kockengen. Het was de bedoeling van de
Utrechtse Staten om het zandpad op de
Hollandsekade aan te leggen, zodat het vrij
van de Oudedijk zou komen te liggen.
Mogelijk bevond zich op de kade reeds een
onbezand voetpad.
De grondgebruikers in de tussen Harmeien
en Kockengen gelegen polders Breudijk en
Gerverscop waren onderhoudsplichtig van
de aan hun polders grenzende gedeelten van
de Hollandsekade. Deze polders lagen beide
binnen het heemraadschap van Woerden,
maar ook in twee provincies. Het oostelijke
(grootste) deel was Utrechts, het westelijke
Leegniecoop bij de Haar, 1761. Gewassen penseeltekening in grijs door P.J.
van Lienden, gezien vanuit het zuiden. Links de kwakel over de Bijleveld in
het zandpad Utrecht - Oudhuizen, rechts de Haarkorenmolen met mole-
naarswoning. Geheel rechts de Haarbrug, toen een vervallen ophaalbrug
over de Heycop aan het einde van de Lagehaarsedijk. In 1837 werd de
Haarbrug vervangen door een draaiplank, hetzelfde gebeurde in 1912 met
de kwakel over de Bijleveld. De Heycop stroomde noordwaarts tussen de
twee huizen. Tussen het linkerhuis en de kwakel is de Oudedijk naar
Kockengen zichtbaar Museum Flehite, Amersfoort.
Draaiplank over de Bijleveld ten westen van de voormalige Haarkoren-
molen. Gezicht vanuit het zuidoosten. Deze draaiplank met leuningen
kwam in 1912 in de plaats van de kwakel uit 1621 (zie de afbeelding daar-
van uit 1761). Van het contragewicht van de draaiplank is links nog een
gedeelte zichtbaar. Deze draaiplank kwam in 1960 te vervallen, toen de
Bijleveld werd gedempt. Foto auteur 1958. Hierop afgebeeld v.l.n.r mevrouw
Storm van Leeuwen met 3 van de 5 kinderen. Margo, Ewout en Frans, (red.)
Het traject op de Hollandsekade
Bij de Haarkorenmolen aan het westeinde van de Lagehaarsedijk kruis-
te het zandpad de naast elkaar noordwaarts stromende Heycop en de
Bijleveld. De eerstgenoemde watergang kon men oversteken met de
Haarbrug naar de Oudedijk.
-ocr page 63-
67
Hollands grondgebied. Ingevolge de ordon-
nantie van 1621 zouden degenen, die in het
Utrechtse gebied woonden, ook onderhouds-
plichtig worden van het op de Hollandsekade
aan te leggen zandpad. De lengten van de
slagen van het zandpad zouden overeenko-
men met die van de waterkering.
Op verzoek van Johan van Zuijlen van der
Haer stuurden de Gedeputeerde Staten van
Utrecht in september 1622 aan de bij het
zandpad betrokken schouten en gerechten
een afschrift van de ordonnantie van 1621;
daaraan voegden zij de mededeling toe, dat
het werk een maand later zou worden
geschouwd "'. Tot de aangeschreven schou-
ten behoorde die van het Utrechtse gedeelte
van Gerverscop. Deze schout was tevens
schout van het Utrechtse gedeelte van de
polder Breudijk (het oude Breudijkerveld),
dat deel uitmaakte van het gerecht
Gerverscop.
Dijkgraaf en heemraden van het heem-
raadschap van Woerden (door henzelf 'grote
waterschappe' genoemd) maakten onmiddel-
lijk bezwaar tegen dit voornemen, omdat het
periodiek ophogen van de onder het ontwor-
pen zandpad liggende waterkering zeer zou
worden bemoeilijkt. Bovendien zou het zand-
pad worden geschouwd door een ander col-
lege dan door henzelf. De onderliggende
waterkering viel onder het beheer van het
heemraadschap van Woerden, dat de
Hollandsekade schouwde en de eventuele
boeten inde ".
Omdat dijkgraaf en heemraden zich als
een onder Hollands gezag ressorterend col-
lege beschouwden en een ernstig geschil
met de Staten van Utrecht zo mogelijk wil-
den voorkomen, legden dezen hun bezwaar
in 1622 voor aan de Staten van Holland. Zij
verzochten dat college om aan de Staten
van Utrecht voor te stellen de uitvoering van
het plan en de toepassing van de bepalingen
voor wat de Gemenelandskade betrof aan
het heemraadschap over te laten. De Staten
van Holland gingen niet zover als hun door
de Woerdenaren was verzocht, maar vroe-
gen in 1623 wel hun collega's in Utrecht
over de aanleg van het zandpad overleg te
plegen met dijkgraaf en heemraden van
Woerden en het geschil in der minne te
schikken ".
Het werd echter een langdurige kwestie,
waarbij de Woerdenaren zelfs niet ontzagen
het op hun kade rustende deel van de kwakel
over de Bijleveld door te zagen. Pas om-
streeks 1660 werd het verschil van mening
volledig opgelost en kwam het zandpad uit-
eindelijk op de geprojecteerde plaats te lig-
gen. Ook het zuidelijke stuk van de
De Bijleveld tussen de Gerverscopsebrug en de polder Kockengen tijdens
het dempen in 1960, gezien naar het zuiden. Op de voorgrond de zuidoos-
telijke hoek van de polder Kockengen. Geheel links de Rodedijk, rechts
daarvan de grotendeels leeggelopen Bijleveld, in het midden de westelijke
opstal (kade) van de Bijleveld, rechts van de knotwilgen de
Hollandsekade. Tussen de opstal van de Bijleveld en de Hollandsekade ligt
een met riet volgegroeide sloot, die men te samen de Bijleveld ten behoe-
ve van het dempingswerk heeft laten leeglopen. Rechts van de
Hollandsekade de polder Gerverscop. Het korte voetpad op de voorgrond
loopt over de oostelijke polderkade van Kockengen en was ten tijde van de
fotografische opname een van de weinige restanten van het zandpad naar
Oudhuizen. Het rechts afslaande voetpad gaat naar de Hollandsekade tus-
sen de polders Gerverscop en Kockengen en is thans een openbaar fiets-
pad. Aan het begin daarvan stond de zelfgebouwde hut van de bejaarde
Huib Prins, een bekende figuur in de buurt. In de verte een dragline, die de
Bijleveldse opstal en de Hollandsekade afgraaft en met de grond de
Bijleveld dempt. Op de achtergrond de wegbeplantingen van de
Laagnieuwkoopsebuurtweg (links) en die van de Gerverscopsebuurtweg of
Gerverscopsedijk (rechts). Foto auteur 22-08-1960.
Het voormalige zandpad op de westelijke kade van de Bijleveld in het dorp
Kockengen, gezien vanuit het zuiden. Rechts de gedeeltelijk gedempte en
overkluisde Bijleveld. Dit stuk kade is in de 18e eeuw overgeslagen bij de
verbreding tot Wagendijk. Foto auteur (1976).
-ocr page 64-
68
Hollandsekade tussen de Breudijk en de Haarkorenmolen werd toen
voorzien van een zandpad. Het kon sindsdien worden onderhouden
door de inwoners van Breudijk en die van Gerverscop.
Het traject in Kockengen
Het gedeelte tussen de zuidoosthoek van de polder Kockengen en de
Joostendam (benoorden het dorp Kockengen) kon zonder hindernissen
worden aangelegd. Tot aan de vroegere Spengensebrug over de
Bijleveld bij de Spengensemeent kwam het over de kade voorlangs de
boerderijen van de polder Kockengen te lopen. Deze kade was na
1413 opgeworpen, toen men voor de aanleg van de Bijleveld de oor-
spronkelijke voorwetering van die polder gebruikte. De uit de middel-
eeuwen daterende 'dijk' (rijweg) aan de oostzijde van de voormalige
voorwetering (nu de Bijleveld) werd daarna de Oudedijk genoemd "*.
De ten noorden en ten zuiden van het dorp gelegen gedeelten van de
kade bewesten de Bijleveld werden tussen 1728 en 1731 verbreed tot
een wagenweg '\ Het noordelijke stuk heette voortaan Wagendijk-
Noord, het zuidelijke Wagendijk-Zuid. Deze kwamen in de plaats van de
in vervallen toestand verkerende Oudedijk of Geerdijk aan de oostzijde
van de Bijleveld. In het dorp bleef de Oudedijk evenwel gehandhaafd,
zodat de twee Wagendijken niet op elkaar aansloten. Het 3'^^ voet
brede zandpad plaatste men toen in het midden van de twee
Wagendijken die 12 voet breed werden "^
Met de Spengensebrug over de Bijleveld, die aanvankelijk bij de
Spengensemeent lag maar in 1704 door de geërfden van Spengen
naar het dorp Kockengen werd verplaatst"', moesten de voetgangers
de Bijleveld oversteken. Vervolgens ging men over de oostelijke opstal
van de Bijleveld, de waterkerende smalle strook land die toen al tot
een kade was verhoogd, naar de Joostendam. Daar diende men het
korte verbindingswater tussen Heycop en Bijleveld, waarin de
Joostendam lag, over te steken (waarschijn-
lijk met een draaiplank). Verder gaande volg-
de men de oostelijke opstal van de Bijleveld
tot aan de brug in Oudhuizen. Deze opstal (in
die tijd reeds een kade) stond krachtens de
bisschoppelijke ordonnantie uit 1414 onder
beheer van het heemraadschap van de
Bijleveld.
Het traject Joostendam -
Oudhuizen
Reeds eerder is gezegd, dat de ordonnantie
van de Staten van Utrecht van 1621 voor
wat betreft de aanleg en het onderhoud van
het zandpad alleen betrekking had op het
gedeelte tussen Utrecht en de Joostendam.
Wij mogen wel aannemen, dat over het stuk
tussen de Joostendam en het dorp
Oudhuizen tevoren door de Staten afspraken
waren gemaakt met het heemraadschap van
de Bijleveld en met de Proosdij van St. Jan.
In 1624/1625 vond overleg plaats tussen
de Proosdij en het heemraadschap van de
Bijleveld over het doortrekken van het zand-
pad tot aan het dorp Oudhuizen over de oos-
telijke opstal (kade) van de Bijleveld. De
besprekingen leidden er toe, dat het heem-
raadschap van de Bijleveld het zandpad zou
aanleggen en gedurende één jaar zou onder-
houden "l
Het onderhoud in de volgende jaren moest
dus nog worden vastgesteld. Het initiatief
daartoe ging niet uit van de Staten van
Utrecht, maar van de inwoners van Vleuten,
De Haar, Kockengen en Spengen. Naar aan-
leiding van het verzoek van 'schouthen,
gerechtsluijden ende gemeijne innegesete-
nen' van deze vier gerechten besloten
Gedeputeerde Staten in januari 1625 het
onderhoud van het stuk zandpad tussen de
Joostendam en de zuidelijke grens van het
gerecht Oudhuizen toe te wijzen aan het
gerecht Noordeinde van Portengen (dit was
het westelijke deel van de latere
Gecombineerde Groote en Kleine Oud-
Aasche Polders). Het onderhoud van het res-
terende stuk werd intern geregeld door de
Proosdij "^
Terzelfdertijd machtigden Gedeputeerde
Staten dijkgraaf en heemraden van het
heemraadschap van de Bijleveld om het
doorgraven van de Bijleveldse opstal tussen
de Joostendam en de zuidelijke grens van
het gerecht Oudhuizen te beboeten.
Dergelijke doorgravingen door inwoners van
het Noordeinde van Portengen deden zich
vaker voor, onder andere in 1624. Dit
gebeurde bij voorkeur des nachts. Degenen
die met het benedeneinde van hun land of
van hun sloten grensden aan de opstal wer-
De voormalige Joostendammersluis met draaiplank tussen de Bijleveld en
de Heycop ten noorden van Kockengen. Gezicht vanuit het noorden. Op de
achtergrond de Heycop met in de verte het dorp Kockengen. De
Joostendam werd in 1658 veranderd in een schutsluis met waarschijnlijk
een draaiplank voor voetgangers die het zandpad langs de Bijleveld naar
Oudhuizen gebruikten. De sluis werd in 1967 opgeruimd. Foto auteur 1958.
J
-ocr page 65-
69
Fragment van de 'Kaart van't Hooghe Heymraedtschap van de landen van Woerden' door de gebroeders Johannes en Justus
Vingbooms te Amsterdam (1670). Herdruk met medewerking van het grootwaterschap van Woerden en de Stichts-Hollandse
Historische Vereniging door Canaletto te Alphen a/d Rijn (1974). Het noorden is boven. Verschillende niet ter zake dienende
onderdelen zijn in het fragment weggelaten. Wegen en kaden zijn met een dubbele lijn, watergangen dik getekend. Hierop zijn
de toenmalige ridderhofsteden en versterkte huizen aangegeven, onder andere het kasteel De Haar en het toenmalige huis Ter
Mey. De afbeelding omvat onder andere de polders Breudijk en Gerverscop ten noorden van Harmeien. Deze lagen zowel in
Utrecht (het oostelijke deel) als in Holland (het westelijke deel). De grens tussen de twee provincies is met een stippellijn aan-
gegeven. De twee Hollandse delen werden samen Indijk genoemd. Het ten zuiden van de Breudijk gelegen Oudeland was vol-
ledig Hollands gebied. Langs de Breudijk en in Oudeland, dat ook de naam Indijk droeg, alsmede op de Gerverscopsedijk wer-
den zandvoetpaden aangelegd door de inwoners van de desbetreffende gerechten en ambachten. Deze zandpaden hadden aan-
sluitingen op het zandpad Utrecht - Oudhuizen en op het Leidse Jaagpad. Ook in Portengen, in Gieltjesdorp en in
Laagnieuwkoop legden de bewoners zandvoetpaden aan. Deze sloten met een kwakel over de Bijleveld aan op het zandpad
Utrecht - Oudhuizen.
den verantwoordelijk gesteld voor de doorgravingen '°.
Het zandpad naar Oudhuizen heeft nog lange tijd dienst gedaan als
openbaar voetpad. In 1810 was het in de Ronde Venen bekend als
'looppad langs de Bijleveld' of 'looppad naar Kockengen', omstreeks
1850 heette het voetpad langs de Byleveld. Van dit voetpad is het
meest noordelijke deel thans als fietspad in gebruik.
Besluit
De totstandkoming van het zandpad
Utrecht - Oudhuizen heeft geleid tot de aan-
leg van verschillende zandvoetpaden van
plaatselijk belang in de polders tussen
Harmeien, De Haar en Kockengen.
-ocr page 66-
70
Deze zandpaden konden pas worden aangelegd, toen het langdurige
geschil tussen de Staten van Utrecht en het heemraadschap van
Woerden was bijgelegd.
De inwoners van Laagnieuwkoop, Gieltjesdorp en Portengen
Zuideinde legden in hun polders in 1564 zandpaden aan 'vermits de
dijeken (= wegen) ende voetpaden (die onbesant ende enige van dien
seer leegh (= laag) sijn bij regenigh weder tot gaen (= lopen) seer
onbequaem ende des winters genoegsaem onbruijckbaer sijn'. De door
hen opgestelde schouwbrief werd door de Staten van Utrecht in 1666
goedgekeurd en vastgesteld. In de 'buurten' van Laagnieuwkoop,
Gieltjesdorp en Portengen, alsmede op de Schinkeldijk (tussen de Bom
en Gieltjesdorp) werd het zandpad ter breedte van tenminste 2'^^ voet
midden op de wegen of in de bermen aangelegd. Ook werd het kerk-
pad naar Kockengen bezand. De inwoners konden zodoende het dorp,
de kerk en de school te Kockengen en de marktdagen binnen Utrecht
zonder 'seer groote incommoditeijt ende ongelegentheijt' te voet
bezoeken ^'.
Een jaar later volgden die van de Breudijk
met een zandvoetpad langs de noordzijde
van de Breudijk, daarvan gescheiden door
een greppel. Dit zandpad, dat eveneens ten-
minste 2 '^^ voet breed moest zijn, begon bij
de Haarkorenmolen en liep over de
Hollandsekade naar de Breudijk. Het
Breudijkse zandpad eindigde op de Rijndijk
bij de oorspronkelijke Kleinjansbrug over de
Oude Rijn (ten westen van Harmeien). Tevens
werd een zandvoetpad gemaakt langs de
Kerkweg of Groenesteeg (de tegenwoordige
Tiendweg) en langs de Bijleveld naar het
dorp Harmeien. De schouwbrief werd door
de Staten van Holland en de Staten van
Utrecht in 1666 goedgekeurd en vastgesteld
52
Die van Gerverscop bleven niet achter. Zij
legden een 2'^^ voet breed zandpad aan
vanaf het zandpad Utrecht - Oudhuizen bij de
Gerverscopsebrug naar de Rijndijk bij de
Kleinjansbrug. Het zandpad kwam midden
op de Binnendijk of Gerverscopsedijk en
midden op de Buitendijk te liggen. Van de
laatstgenoemde weg (een zogenaamde uit-
weg) maakte de tegenwoordige Zijling deel
uit. De betekenis van de naam Zijling is niet
geheel duidelijk. In 1676 kwam in één van
de polders ten westen van Baambrugge een
Zijlingskade voor ". De door de Gerverscop-
pers opgestelde schouwbrief voor hun zand-
pad werd in 1666 door de Staten van
Utrecht en de Staten van Holland goedge-
keurd en vastgesteld ^^
Deze plaatselijke zandpaden hebben dienst
gedaan totdat de polderwegen over de volle
breedte tussen de bermen bezand of met
puin en grind werden verhard.
*^^^^^^^^^^^^B
De Haarkorenmolen, schilderij door Jac. Graafland, naar een prent-
briefkaart A" 1908. Eigendom familie Van Zuijlen. Foto J.A. Storm
van Leeuwen 1978.
Gebruikte afkortingen
ARA                       Algemeen Rijksarchief Den Haag
Arch.                     Archief
GPB                      Groot Placaatboek (1729)
HUA                      Het Utrechts Archief
SA Rijnstreek       Streekarchief Rijnstreek te Woerden
Ts. Hist. Ver.       Tijdschrift Historische Vereniging Vleuten, De Meern,
Haarzuilens
Verv. GPB            Vervolg Groot Plakkaatboek (1856 - 1860)
Sypesteyn en J.P. de Bordes, De verde-
diging van Nederland in 1672 en 1673,
dl. 2 (1850), p, 72.
8,
HUA, Arch. v, h. kapittel van St. Jan,
1011.
9.
HUA, Arch. v, h. kapittel van St. Jan,
1112.
10.
HUA, Arch. v. d. Staten van Utrecht,
264-22.
11.
Verv, GPB II, 375,
12.
HUA, Arch. v. d. Staten van Utrecht,
264-26.
13.
HUA, Stadsarchief II, 121.
14,
Verv, GPB II, 558,
15,
SA Rijnstreek, Inventaris v, h, water-
schap Leidse Rijn, arch, v, h, water
schap De Hoge en Lage Weide, 484.
15.
HUA, Arch. v. d. Staten van Utrecht,
349-12,
17.
SA Rijnstreek, Inventaris v, h, water-
Noten
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
GPB II, 226,
HUA, Arch. v. d. Staten van Utrecht, 231-7.
GPB II, 226,
HUA, Arch. v. h. kapittel van St. Jan, 1112.
HUA, Arch. v. h. kapittel van St. Jan, 1537
GPB II, 366.
HUA, Arch, v, h. kapittel van St. Jan, 1009; J,W van
-ocr page 67-
71
Inventarus v. h. waterschap Leidse Rijn,
Arch. V. h. waterschap Vleuten, 191 en
192.
F.A.R.A. van Ittersum, Het waterschap
Heycop, genaamd de Lange Vliet, voor-
heen en thans (1901), p. 80 en 81.
GPB II, 145.
F.A.R.A. van Ittersum, Het waterschap
Heycop, genaamd de Lange Vliet, voor-
heen en thans (1901), p. 80 en 81.
HUA, Arch. v. d. Staten van Utrecht,
264-27 en SA Rijn streek, Arch. v. h.
grootwaterschap van Woerden, Loquet
46, nr. 5.
SA Rijnstreek, Arch. v. h. grootwater-
schap van Woerden, Loquet 46,
nrs. 3 en 5.
Gedrukte resoluties v. d. Staten van
Holland, Resolutie 26-10-1622
en HUA arch. v. d. Staten van Utrecht,
264-28 (Resolutie Ged.Staten 05-03-
1523).
J.A. Storm van Leeuwen, Van Oude Rijn
tot Leidse Rijn (1985), p. 50.
J.C. Jongeneel, Grepen uit de geschie-
denis van Kockengen. Derde
druk, bewerkt door G.F.W. Herngreen
(1980), p. 44.
Verv. GPB II, 184.
B.G.A. Plabst, Handvesten voor het
waterschap Bijleveld. Overdruk
van de bijlage van De Hydrarchia
Bijleveld (1836), p. 106.
schap Leidse Rijn, arch. v. h waterschap De Hoge en Lage Weide,
484.
J.H. Huiting, 'De Johannieters in Vleuten (I en il)' in Ts. Hist. Ver.,
jrg.13, nrs 2 en          3 (1993), pag. 41 en 61.
HUA, Arch. v. h. kapittel van Oudmunster, 594.
SA Rijnstreek, Inventaris v. h. «waterschap Leidse Rijn, arch. v. h.
waterschap De Hoge en Lage Weide, 401 en 469.
J.H. Huiting, "Schout Hans' in Ts. Hist. Ver. jrg., 15, nr. 2 (1995),
p. 33.
D.W. Gravendeel, 'De Wiel' in Ts. Hist. Ver., jrg. 10, nr. 1 (1996), p.
813.
J.A. Storm van Leeuwen, 'Themaat, van maat tot polder (I en II)' in
Ts. Hist. Ver., jrg. 18, nrs. 1 en 2 (1998), pag. 18 en 29.
J.A. Storm van Leeuwen, 'De Nieuwe Vaart en de Thematerwetering
volgens de schouwbrief van 1612' in Ts. Hist. Ver., jrg. 17, nr. 2
(1997), p. 54 .
Arch. Hist. Ver., Huisarchief Den Engh (copie).
0. Wittewaall, Vleuten - De Meern, Geschiedenis en historische
bebouwing (1994), pag. 69, 143 en 172.
Verv. GPB II, 427; HUA TA en ARA O.S.K.-H-50, 5 en 6, Kaarte van
een gedeelte van de provintie van Holland door P.A. Ketelaar (tus-
sen 1770 en 1781).
HUA, Topografische Atlas, 162-5.
P.J. Vermeulen, De bevolking van het platteland der provincie
Utrecht in 1532' in Tijdschrift voor oudheden, statistiek, zeden en
gewoonten, regt, genealogie en andere deelen der geschiedenis
van het bisdom, de provincie en de stad Utrecht, dl. 1 (1847),
p.198-208. De volledige namen van de genoemde gerechten waren
volgens de door Vermeulen overgenomen ordonnantie van de Staten
van 30-07 1633: Vleuten,Oudemunstersgerecht De Haer,Jonkheer
Johan van Zuijlensgerecht Themaet, Statengerecht Loefsgerecht van
Ruwiel, nu Uijtenham. Voorts werden vermeld de minigerechten:
Themaet, IVIelis Uijtenenghsgerecht en Themaet, Adriaen van
Nijenroosgerecht, nu: Themaet, Harman van Raveswaijsgerecht. Bij
deze twee mini gerechten waren geen opgaven van de aantallen
inwoners gedaan.
HUA, Arch. v. h. kapittel va Oudmunster, 619. De aantallen morgens
van de drie gerechten, die gehanteerd werden bij de berekeningen
van de jaarlijkse omslagen voor het zandpad, wijken af van die,
welke worden genoemd in de Tegenwoordige Staat de Vereenigde
Nederlanden uit 1772.
HUA, Arch. v. h. kapittel van Oudmunster, 617.
HUA, Arch. v. h. kapittel van Oudmunster, 617.
HUA, Arch. v. d. Staten van Utrecht, 349-33.
HUA, Arch. v. h. kapittel van Oudmunster, 519.
De namen van deze twee minigerechten zijn overgenomen van de
door H. de Lanoy Meyer (HUA) in 1990 getekende kaart van de pro-
vincie Utrecht in 1795. Zij wijken daardoor af van die van 1632
(zie noot 28).
HUA, Arch. v. h. kapittel van Oudmunster, 617.
HUA, Arch. v. h. kapittel van Oudmunster, 617.
HUA, Arch. v. h. kapittel van Oudmunster, 619 en SA Rijnstreek,
38.
19.
20.
21.
22.
23.
39.
40.
41.
42.
24.
25.
26.
43.
27.
28.
44.
45.
46,
47.
HUA, Arch
v. h.
kapittel van de Dom,
3544.
49.
HUA, Arch
d. Staten van Utrecht,
264-30.
HUA, Arch. v. h. kapittel van de Dom,
3544 en 3582.
HUA, Arch. v. d. Staten van Utrecht,
349-36 en Verv. GPB II, 206.
HUA, Arch. v. d. Staten van Utrecht,
349-35.
J. Schoenmaker, 'Oude waterstaat te
Baambrugge' in Jaarboekje van het
Oudheidkundig Genootschap Niftarlake
1936, p.30.
HUA, Arch. v. d. Staten van Utrecht,
349-36 en Oudarchief
gemeente Harmeien, 311-17.zich daar
op bevindende heerweg naar Harmeien.
29.
50.
51.
30.
31.
32.
33.
34.
52.
53.
54.
35.
36.
37.
-ocr page 68-
72
door Wouter de Heus
VAN HISTORrSCHE DORPEN TOT MODERN LEIDSCHE RIJN
De Transformatie (13)
Langzaam maar zeker nadert de wijk Veldhuizen haar voltooiing. Een belangrijk laatste onderdeel Is de invulling
van het Milan de Viscontipark, waarmee dit najaar een start wordt gemaakt. Niet alleen het park wordt ingericht,
ook de boerderij zal worden verbouwd tot pannenkoekenhuis. Daarmee is de transformatie van het kasteelterrein
Nijeveld volledig! Over de stedenbouwkundige opzet van Veldhuizen, en ook de invulling van het park, is veel dis-
cussie geweest. Bureau Quadrat uit Rotterdam tekende voor beiden. Stedenbouwkundige Gall koos er niet voor
om de oriëntatie van de Heidammer Stroomrug als ankerpunt te gebruiken, maar de middeleeuwse ontginnings-
basis. De toepaden van de Leidsche Rijn naar de Veldhuizer boerderijen bleven gedeeltelijk zichtbaar. Wel werd de
Heidammer Stroomrug kunstmatig gereconstrueerd langs de Milan de Viscontilaan. Het relief is daarmee zicht-
baar gemaakt, echter, met de feitelijke geschiedenis heeft het niets van doen. Door in de stedenbouwkundige
opzet van Veldhuizen de feitelijke loop van de Heidammer Stroomrug te negeren, kon er uiteindelijk maar weinig
van de Romeinse Limesweg worden opgenomen in het ontwerp. Maar net zoals in het echte leven: liefhebbers van
de zuivere cultuurhistorie vinden dat een gruwel, anderen malen er niet om als hen een rad voor ogen wordt
gedraaid met het naar eigen believen herschrijven van de geschiedenis.
ten park, Daniël de Milan de Visconti. Onze
Daniël had grootse plannen. In 1713 gaf hij
de Franse architect Daniël Marot opdracht
een ontwerp te maken voor een grootse
Franse tuin en een verbouwing van het kas-
teel, maar het zou hier nooit van komen. In
1719 werden nog eens twee tuinarchitecten
verzocht een ontwerp te maken, iemand
waar de naam niet van bekend is en
Christiaan van Staden. Langzaam maar
zeker verviel Nijeveld tot een ruïne. Op de
kadastrale kaart van 1832 is er niets meer
terug te vinden van het eens prachtige kas-
teel. Uiteindelijk is het er door de bouw van
Leidsche Rijn toch van gekomen dat het
gebied rond Nijeveld in een park wordt
omgetoverd. Het huidige ontwerp is van de
hand van Jacqui Stradling van bureau
Quadrat uit Rotterdam. De nog bestaande
boerderij en bijgebouwen worden verbouwd
naar een ontwerp van het Vleutense
Architectenbureau Himsmade van Es van
Ginkel.
Nijeveld door Roelant Roghman 1646/47
Nijeveld
In het kader van dit artikel zal ik niet te diep ingaan op de geschiede-
nis van Nijeveld. Veel is er al over geschreven in eerdere tijdschriften.
Voor het eerst duikt er in 1288 een Dirk van Nyevelde op (ook Dirk van
Zuyien genoemd) en aangenomen wordt dat hij is verbonden met het
ontstaan van het kasteel. In 1356 werd Nijeveld door Johan van
Egmond, Graaf van Holland, belegerd, geplunderd en verwoest. Daarna
ontstaat een periode van leegte als het gaat om documenten van
Nijeveld. We weten dat Nijeveld in 1536 als Ridderhofstad werd erkend,
maar veel zegt dat niet. De officiële geschiedschrijving start weer in
1591 met enkele mooie passages uit het dagboek van Aernout van
Buchel. Hij schrijft over Nijeveld dat het 'een zeer verzorgde tuin, vol
zeldzame bomen en planten' bezat 'die met veel zorg wordt bijgehou-
den door slotvoogd Jacob Sanders'. Jacob Sanders beheerde het kas-
teel voor eigenaresse Wilhelmina van Haeften, echtgenote van
Walraven van Brederode. Wilhelmina had Nijeveld in 1579 gekocht van
de in financiële problemen geraakte eigenaar Steven van Rossum. Tot
1679 bleven de opeenvolgende Brederodes eigenaar, al zullen ze er
zeer waarschijnlijk nooit hebben gewoond. Na het overlijden van de
laatste mannelijke Brederode, in genoemd jaartal, kwam Nijeveld in
bezit van Carel Emilius graaf Dohna. Via zijn zuster kwam het in bezit
van graaf Simon Hendrik von der Lippe und Detmold. De zoon van deze
Simon verkocht Nijeveld in 1710 aan de naamgever van het in te rich-
Foto brug Nijenrode, De VAR, 15 augustus 2002
-ocr page 69-
73
opgraving rond het kasteelterrein leverde
een aantal spectaculaire vondsten op. Niet
zo spectaculair als de vondst van de
Romeinse Limesweg en het schip enkele
maanden daarvoor, maar toch belangwek-
kend. Rondom het eiland lag ooit een drietal
grachten, waarschijnlijk ter verdediging in
het roerige midden van de 14e eeuw. Zoals
reeds genoemd belegerde de troepen van
Johan van Egmond Nijeveld maar liefst zeven
weken. Enkele slingerkogels werden tijdens
de opgraving terug gevonden. Kasteelheer
Steven van Zuyien gaf zich uiteindelijk over
en bezegelde daarmee het lot van Nijeveld.
Het werd geplunderd en gesloopt. Op de
twee opgravingfoto's kunt u de teruggevon-
den grachten zien en in de detailfoto is goed
waarneembaar dat de grachten gevuld zijn
met puin: zeer waarschijnlijk de resten van
het kasteel uit 1356!
Inpassing van het kasteelterrein
Van de twee omgrachte eilanden stond het
laatste kasteel op het noordelijke eiland. Het
eiland is nagenoeg vierkant (ca. 42 bij 45
meter) en het zuidelijke heeft een wat meer
rondere vorm en is iets kleiner. Er zijn geen
duidelijke aanwijzingen dat dit eiland ooit
bebouwd is geweest. Op de illustraties is te
zien dat de huidige bebouwing aan de west-
zijde erg dicht op het kasteelterrein is
gebouwd. De ontdekking van de drie grach-
ten kwam te laat om daarmee nog iets te
doen in de opzet van de plannen. Het blijft
echter wel de vraag of het sowieso niet wen-
selijk was geweest iets meer afstand te
bewaren aan die zijde. Maar goed, daarover
ligt de zeggenschap tegenwoordig zo'n beet-
je volledig bij de stedenbouwkundige die de
opdracht heeft verworven een ontwerp voor
een woongebied te maken. We zullen het
ermee moeten doen. De toekomstige functie
van de eilanden blijft in de voorliggende plan-
nen nog onhelder. De omgeving eromheen
Zesluik Nijeveld. Boven: situatie najaar 1997 en september 2002. Midden:
situatie najaar 1997 en september 2002. Onder: Najaar 1997, sleuf met de
drie grachten en detailfoto. Foto's en compilatie auteur
Opgravingen
In het najaar van 1997 is er uitvoerig archeologisch onderzoek gedaan
in de omgeving rond Nijeveld. Op het kasteeleiland zelf was al in 1991
onderzoek gedaan door de heren Gravendeel en Van Essen van de his-
torische vereniging in samenwerking met de provinciaal archeoloog.
Daarbij werden o.a. de nog bestaande funderingen in kaart gebracht
die heden ten dagen nog zichtbaar zijn op het noordelijke eiland. De
Drieluik Veldhuizen. Links: luchtfoto 1936 (Topografischedienst Emmen). Midden: Geomorfogenetische kaart, H.J.A. Berendsen
1982. Rechts: Plattegrond 2002 Projectbureau Leidsche Rijn.
-ocr page 70-
74
wordt grotendeels ingericht als kinderboerderij. Wellicht is het een aar-
dig idee om de grachten aan de noord en oostzijde van de eilanden
weer iets meer de oorspronkelijke breedte mee te geven. Dan is er de
mogelijkheid om de oude brug zoals zichtbaar op de tekening van
Roelant Roghman uit 1646/47 terug te brengen. Ter illustratie treft u
aan een recente foto uit een krantenartikel van De VAR waarbij een pas
opgeleverde brug van kasteel Nijenrode te Breukelen staat afgebeeld.
Het betreft een reconstructie van de oorspronkelijke brug uit 1678,
niet heel erg anders dan de Nijeveldse brug van een kwart eeuw eer-
der. Daarmee zou iets beter dan in het huidige ontwerp zichtbaar zijn
dat het Milan de Viscontipark wel degelijk is gelegen op een roem-
ruchte plek uit de middeleeuwen en iets meer betreft dat een stukje
groen in een nieuwbouwwijk. Een bijkomend voordeel van het iets ver-
breden van de gracht en het aanleggen van een brug met aan het eind
een deel van de oude ingangspoort (afsluitbaar) is niet alleen het visu-
aliseren van het kasteel, maar werkt ook preventief. De eilanden zijn nu
erg makkelijk te betreden, en er zijn al heel wat moppen van de zicht-
bare fundering verdwenen. Het duidelijk aangeven van het verloop van
de Romeinse weg in de noordoosthoek zou kunnen illustreren dat er
ooit zoiets was als een Heidammer Stroomrug waarlangs vele duizen-
den jaren de geschiedenis van Veldhuizen zich ontwikkelde.
Opendag bij vondst Romeinse weg en schip,
najaar 1997. Projectarcheoloog Erik Graafstal
geeft uitleg staande tussen schip en weg aan
duizenden bezoekers. Het ligt in de bedoeling
het schip volgend jaar eindelijk te bergen.
Daarna zal het schip, samen met duizenden
andere Romeinse vondsten, moeten worden
ondergebracht in een Limes-museum van inter-
nationale alure in de omgeving van het
Castellum op de Hoge Woerd. Foto auteur.
Noordwesthoek kasteelterrein Nijeveld met
aanpalende bebouwing, september 2002. Foto
auteur.
Tekening van de verbouwing van de boerderij in opdracht van de nieuwe
eigenaar Abrona. Tekening en ontwerp: Himsmade Bouwkunst BNA, Es van
Ginkel e.a., Vleuten.
Drieluik Nijeveld. Links: plattegrond kasteelterrein 17e of We eeuw. Midden: zeppelinfoto april 2002, firma Hi-Shot. Rechts: ont-
werptekening Milan de Viscontipark, Quadrat Rotterdam.
-ocr page 71-
75
In memoriam Theo van den Berg
Op 24 juli j.l. overleed Theo na een langdurige ziekte.
Ruim 18 jaar verzorgde hij de laatste pagina van ons tijd-
schrift met zijn verhalen, die in menig huisgezin het eerst
werden gelezen. Altijd ruimschoots op tijd bij het inleveren
ervan bij de redactie. Ook nu weer 12 dagen voor zijn
overlijden bracht hij begeleid door dochter Marian zijn laat-
ste twee verhaaltjes. Daarbij grapte hij nog, doelend op
zijn rolstoel; " 't is geen nieuwe hoor..., hij is van een oude
dame geweest en heeft altijd binnen gestaan".
Theo was een gepassioneerde verhalenverteller die ieders
hart wist te raken. Hij had het vermogen de sfeer van vroe-
ger tijd, in het bijzonder voor de Meernse inwoners, met
zijn verhaaltjes weer op het netvlies te zetten.
Ook zijn bundels "Van de Brug af gezien", met als onder-
titel "Sprokkelingen van een Merenees", hebben in grote
kring bekendheid gekregen. Hierin beschrijft hij herinnerin-
gen uit zijn jeugd, gezien vanaf de Meernbrug vanouds het
trefpunt van de dorpsbewoners. Verhalen die veelal sociaal
bewogen zijn werden met 'n korreltje zout en een van
humor overgoten sausje neergeschreven.
Voor de vele voor de gemeenschap vrijwillige inspanning-
en op meerdere terreinen w.o. 12 jaar in ons bestuur, werd
hem in april j. I. nog door de burgemeester de Speld van
de stad Utrecht verleend. Wij wensen Corry en kinderen
sterkte bij het dragen van dit verlies. Het zal leeg worden
op de brug..., en de lezers van zijn verhaaltjes zullen hem
missen. En wij ook!
Bestuur en Redactie.
P.S. Theo's dochter Monique reikte nog een toepasselijk rijmgedicht aan uit zijn nagelaten "sprokkelingen", waarbij hij stil
staat bij de dood van zijn eigen vader. Een typisch voorbeeld van zijn schrijftrant en ook toepasselijk op zijn eigen leven, druk-
ken wij hieronder af. Zijn laatste 2 verhaaltjes houdt u van ons te goed. Redactie
Aan de directie en medewerkers van de hemel
Heilige heren
Dat ik U nu een briefje stuur
Dat heeft een hele goede reden
Vandaag zijn we hier beneden
Toch wel behoorlijk overstuur
Vandaag staat voor Uw hemelpoort
Een man om wie we heel veel gaven
Wellicht heeft u het al gehoord
We hebben hem vandaag begraven
En nu in deze moeilijke dagen
Bij 't afscheid van die goede man
Wil ik U toch vooral wel vragen
Behandel 'm voorzichtig als het kan
Hoewel hij wel zijn twijfels had
Over U en 't hemels bestaan
Was 't iemand die toch dagelijks bad
En is ook trouw ter kerk gegaan
Hij vroeg verschillende pastoren
In de kerk een plaats wat meer vooraan
Want ach, hij kon hun preek niet horen
Ze zijn er nooit op in gegaan
Die plaatsen waren voor de rijken
Daarvoor was deze man te min
Wil in de hemel dus bekijken
Geef deze man een plaats voorin
Z'n gehoorapparaat hebben we hier gehouwen
Dat ligt bij ons nog in de kast
Omdat we er wel op vertrouwen
Dat u daar wel een mouw aan past
Hij kan de hemel mooi beplanten
Dat deed hij ook op deze aard
Kan heel goed werken, weet van wanten
Hij is de hemel heus wel waard
Zijn er soms tuinders bij U boven
Hou 'm daar dan maar wat ver vandaan
Want anders kan ik U beloven
Kon hij wel eens aan 't vloeken gaan
Glunderend nam hij in april j.l. de versierselen en oorkonde
van de Speld van de stad Utrecht in ontvangst.
Want vroeg hij plantjes van kool of lof
Die lagen toch al op de vaalt
Ja, menig tuinder was zo grof
Ze moesten dan nog duur betaald
Tot slot, wil hem zijn fouten vergeven
Hij was voor ons toch echt zo goed
Wij hebben in ons hele leven
Nog nooit zo'n goede man ontmoet
Tot slot verklaar ik hier nog nader
En wat ik hier dan wel verklaar
Die goede man, dat was m'n vader
Doet u hem dus de groeten maar
Hij hoorde bijna nooit een stem
Dat was voor hem en ons heel erg
Dus zorgt U maar goed voor hem
De hartelijke groeten van:
Theo van den Berg                    t
De Meern, april 1965              /
-ocr page 72-
?a
76\f
Van de voorzitter                    ' " '
"De Historische Vereniging met het oog op de toekomst". Onder die
titel heb ik een kort dankwoord gesproken, nadat wethouder Gispen
van Utrecht ons op 27 september 2002 de Cultuurprijs Vleuten- De
Meern 2002 met oorkonde had uitgereikt. Dit gebeurde op voorspraak
van de Stichting Kunstig, die daarmee de waardering binnen onze
woongemeenschap voor de activiteiten van onze vereniging tot uit-
drukking bracht. Een erkenning voor ons om verder te gaan.
Er is in het nu aflopende jaar meer gebeurd waar we met plezier op
terugzien. Op 10 april heeft mevrouw Brouwer, burgermeester van de
gemeente, aan ons bestuurslid Theo van den Berg de Speld van de
Stad Utrecht uitgereikt, voor diens verdiensten voor onze vereniging en
de dorpsgemeenschap in het algemeen. Het is verdrietig dat hij daar
niet lang van heeft kunnen genieten: op 24 juli is hij overleden.
De archeologische werkgroep Oude Rijn, waarin onze vereniging deel-
neemt, heeft het veldwerk van het project Themaat, onderzoek naar
een middeleeuwse hofstede op een plaats die in de Haarrijnse Plas zal
ondergaan, met veel succes afgerond. Ons lid Bert Koot heeft door
graafwerk in oude archieven aangetoond dat op die plaats een
omgrachte hofstede moest liggen. De resultaten werden op 27 sep-
tember, a.d. hand van dia's en een voorlopig verslag, uitgebracht en
illustreren de belangrijke bijdragen van vrijwilligers.
Deze en veel andere activiteiten voor het tijdschrift en in het documen-
tatiecentrum dus met het oog op de toekomst? Ja, zeer zeker. Op deze
plaats is er al vaker op gewezen dat het wezenlijk belang van het cul-
tureel erfgoed steeds meer erkenning vindt. Onze vereniging voert
daarbij de pretentie, met gelijkgerichte instanties, daaraan in onze
directe omgeving, waar zoveel op de schop gaat, een bijdrage te kun-
nen leveren. Dit jaar zijn duidelijke signalen opgevangen dat in het
bestuurlijk en ambtelijk apparaat men daarnaar meer wil en gaat lui-
steren. Met het projectbureau Leidsche Rijn heeft een eerste positief
gesprek plaats gevonden. Ook is onze vereniging gevraagd deel te
nemen aan het overleg over het Centrumplan Vleuten.
Het bestuur is verder van mening dat onze bescheiden doch interes-
sante historische collectie in Het Kabinet, een rol moet gaan spelen in
de nieuwe stad. Iedereen is er van overtuigd dat Leidsche Rijn een heel
eigen karakter moet krijgen. De romeinse geschiedenis met o.m. cas-
tellum, badhuis, limes en wachttorens, de middeleeuwse periode met
ontginningen, ridderhofsteden, bisschoppen en graven en de moderne
tijd met land- en tuinbouw en vele historische gebouwen, dat alles biedt
de mogelijkheid er iets heel bijzonders en unieks van te maken. Onze
vereniging wil daar aan bijdragen, leder die daarin met ons mee wil den-
ken wordt van harte uitgenodigd eens te komen praten.
Tenslotte, hoe moet onze organisatie zich de komende jaren instellen
op de overgang van dorp naar stad?
I.v.m. de ruimte, hierover de volgende keer meer.
Ik besluit met u allen goede feestdagen en een nieuwjaar zonder zor-
gen toe te wensen.
P.K. Schenk
HISTORISCHE VERENIGING
VLEUTEN-DE MEERN-HAARZUIUNS
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
22e jaargang no. 4, december 2002
De vereniging is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
website: www. histvervdmh.nl
Dagelijks bestuur
Dr. Ir. P.K. Schenk / voorzitter
Telefoon 030-6774915
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum)
Dorpsstraat 1
030 - 6774222
De Meern Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
€ 16.00 per jaar , per post € 6.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
€ 5.00 leden / € 6.00 niet-leden
Bankrelaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H. de Heus (redactie@4image.nl)
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Telefoon 030 - 6662992
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern
Inhoud                                                       biz.
Van de voorzitter                                                                                       76
Verenigingsberichten                                                                              77
Pouwlina van Bijlevelt, een levensbeschrijving (1)                 78
Scliatlcamer Leidserijn (5)                                                                     95
Cool                                                                                                                100
-ocr page 73-
77
Veren igingsberichten
CONTRIBUTfEBETALING/LEDENADMINISTRATIE
Bij dit nummer van ons tijdschrift ontvangt u het acceptgiro- formulier
voor betaling van de contributie voor het 2003. Wij verzoeken u de
contributie in de maand januari 2003 met gebruikmaking van dit for-
mulier over te maken.
Het verenigingswerk en de administratie wordt door vrijwilligers in hun
vrije tijd gedaan, het overmaken van de contributie vóór 1 februari
2003 zal de administratieve last voor hen aanzienlijk beperken. Wij
rekenen op uw medewerking!
Omdat wij graag over een juist ledenbestand willen beschikken verzoe-
ken wij u indien uw naam of adres op de acceptgiro niet juist vermeld
is, of daar wijziging in komt, dat aan onze secretaris te melden. .
Medewerkers gevraagd
De historische vereniging en de werkgroepen documentatiecentrum,
beeldmateriaal, exposities/ tentoonstellingen en distributie/verzending
tijdschrift e.d. willen hun taken ook in de toekomst blijven uitoefenen.
U kunt ons daarbij helpen door het vrijwilligersteam op peil te houden.
Heeft u belangstelling voor ons werk en wilt u als vrijwilliger een bij-
drage leveren kom dan eens praten op een maandag- of dinsdagmid-
dag of op de donderdagavond in de Broederschapshuisjes. U bent van
harte welkom.
Actviteiten in 2003
Voor het komende jaar heeft het bestuur reeds de volgende acti-
viteiten gepland:
Schilderijen tentoonstelling van Jac. Graafland:
Op zaterdag 12 april 2003 zal, bij gelegenheid dat de bekende
schilder Jac Graafland 100 jaar geleden het levenslicht zag, een
overzichtstentoonstelling worden gehouden.
Algemene ledenvergadering: dinsdag 29 april 2003, program-
ma, tijd en plaats worden nog bekend gemaakt .
Koninginnedag: dinsdag 30 april 2003, open dag met een
expositie in de Broederschapshuisjes van 10.00 tot 1700 uur.
Romeins schip, in het najaar van 2003 zal een aanvang worden
gemaakt met de opgraving van het Romeinse schip, wij houden u
op de hoogte.
Kadastrale Atlas 1832.
Eind 2003 verschijnt de kadastrale atlas van Vleuten De Meern, u kunt
nu reeds inschrijven, zie het bijgevoegde inlegblad in dit tijdschrift. Ook
zoekt de vereniging nog enkele sponsors voor deze uitgave, wie meldt
zich aan?
Ons documentatiecentrum biedt een schat aan gegevens!
De doelstelling van onze vereniging om zoveel mogelijk kennis te ver-
garen van de plaatselijke geschiedenis en hieraan bekendheid te
geven, wordt door het instandhouden van ons documentatiecentrum
goed verwezenlijkt.Onze medewerkers zijn nog steeds bezig met het
verzamelen en toegankelijk maken van gevevens. Regelmatig wordt het
centrum bezocht door mensen die iets te weten willen komen over hun
huis, hun woonomgeving of van familie die hier gewoond heeft. In veel
gevallen kunnen wij hen van dienst zijn.Wij geven u hierbij nog eens een
overzicht van de gegevensbronnen die wij hebben.
1.  De archieven van de vroegere gerechten (van 1535 tot 1811) in hon-
derd boekdelen en bundels met o.a. akten van transporten, hypothe-
ken, boedelscheidingen e.d., zijn op microfilms aanwezig en met alfa-
betische registers in onze computer gemakkelijk toegankelijk gemaakt;
2.  De doop-, trouw- en begraafregisters van de kerken in onze regio
(van ca. 1650 tot 1811) zijn op microfiches
te zien en met alfabetische registers gemak-
kelijk na te gaan;
3.   De registers van de burgerlijke stand
(geboorten, huwelijken en overlijdens) vanaf
1811 zijn eveneens beschikbaar op microfi-
ches met een alfabetische klapper;
4.   Veel (oude) topografische kaarten en
kadastrale kaarten en registers kunnen u
gegevens over eigendommen verschaffen;
5.  Onze bibliotheek bevat meer dan 1000
boekwerken over plaatelijke en regionale
geschiedenis, genealogie, topografie,
archeologie, bouwkunst en monumenten,
ambachtelijke geschiedenis, en tijdschriften
o.a. van zusterverenigingen en genealogi-
sche verenigingen, en nog veel meer;
6.  Meer dan 5000 foto's en 2000 dia's laten
iets zien van ons grondgebied, huizen, inwo-
ners en activiteiten;
7.  Van meer dan 100 families hebben wij
grotere of kleinere stambomen ter inzage,
een lijst met namen is hierna opgenomen.
Een bezoek aan ons centrum om deze prach-
tige verzamelingen te raadplegen is zeker de
moeite waard. Op maandag- en dinsdagmid-
dag en donderdagavond bent u welkom!
Namen van families waarvan stamboomge-
gevens beschikbaar zijn:
Agterberg, van Batenburg, Bauhaus, Berger,
Berkestijn (div.stammen), van de(r) Bilt, van
Bommel, van den Bosch, Bran(d)sen, de
Bree, van Breukelen (div.). Broekhuizen,
Broekhuijse, Buijs, van Bijlevelt (div.), van
Dalsen, Delp(e)ut, van Dijk (div.), Ekelschot,
van Eijk (div.), van Gisbergen, Glissenaar,
Goes (div.), de Goeij, Gresnigt, Griffioen
(div.), de Groot (div.). Hamoen, Hansen, den
Hartog, Hoedemaker, Hoffland, Hollaar
(div.). Hoveling, Huigen, Jansen, Jongerius,
Kemp, Kok (div.), Kooijman, van Ko(o)ten,
Kraaijkamp, Kromwijk, de Lange, Lenssinck,
Ligt(e)rink, van Lint, van der Louw, van
Ma{a)nen, Mandjes, Mastwijk, van der Meer,
Middelweerd, (van) Miltenburg (div.),
Mocking, van Montfoort, Mulder, van
Nes(ch), (van) Oostrom (Oostrum) (div.),
Oostveen (div.). Oskam, Peek (div.), Pouw,
van Riet, de Rooij, van Rooijen (div.), van
Rossum, van Rijnsoever, van Schalkwijk,
Schoonderwoerd, Schuijlenburg, Senne,
Siegert, Spithoven, Staal, van den Tempel,
van der Tol, van Veen (div.). Verbiest,
Verdam, Verheul (div.). Verhoef, Verkerk,
Vernooij, Versteeg, Vulto, Wibbeke, Wilschut,
Wieman, van Wildervelt, van Wijk, Zegveld,
van Zuijlen, van Zijl.
/
-ocr page 74-
78
door Veronique Voorn-Verkleij
DE PERIODE 1869 TOT 1923
Pouwlina van Bijlevelt, een levensbeschrijving (1)
Tot 1976 stond in Vleuten huize Alenvelt, een buitenplaats die lag aan de Utrechtseweg (later de Hindersteinlaan)
vlak bij de Vleutense Tol. De familie Van Bijlevelt, die behoorde tot de elite van Vleuten, bewoonde dit buiten en
bezat veel grond daaromheen. Dit artikel hoopt een nieuw licht te werpen op het leven van de laatste telg uit deze
familie, Pouwlina van Bijlevelt. Zij is in Vleuten vooral bekend als de vrouw van "de Turk" en leefde in haar laat-
ste jaren zeer teruggetrokken op de bovenverdieping van dat grote herenhuis. Veel Vleutenaren weten dat "de
Turk", Hassan Tahsine, geen echte Turk was, maar een Albanees. Dat Pouwlina al een heel leven achter zich had,
waarin ze veel reisde; dat ze eerder was getrouwd met een "echte" Turk is bij minder mensen bekend. Wie was
deze vrouw en wat waren haar drijfveren? In een poging daar een antwoord op te vinden, heb ik het Van
Bijleveltarchief, dat in Het Utrechts Archief bewaard wordt, geraadpleegd en veel gesprekken gevoerd met men-
sen die Pouwlina of "de Turk" gekend hebben. De heer K.B. Nanning heeft 12 jaar geleden ook al gesprekken
gevoerd. Deze gesprekken zijn op bandjes vastgelegd en deze heb ik mogen beluisteren. Verder heb ik allerlei
stukken bestudeerd die ik heb mogen ontvangen. Het zal duidelijk zijn dat deze informatie altijd hiaten blijft hou-
den. Zo is er weinig bekend over de vroegste levensjaren van Pouwlina, gewoon omdat er uit die tijd geen stuk-
ken zijn bewaard en er geen ooggetuigen meer in leven zijn. Verder zullen wij bij bepaalde beslissingen van
Pouwlina altijd in het duister blijven tasten over haar motieven omdat zij ze niet aan het papier heeft toever-
trouwd. Dit eerste deel zal vooral gaan over haar jeugd, haar reizen, haar eerste huwelijk en haar vlucht uit
Constantinopel met haar tweede man.
Kort genealogisch overzicht
Pouwlina (of Paulina) Petronella Johanna Odilia van Bijlevelt was de laat-
ste telg uit de familie van Bijlevelt die afstamt van Willem Dircksz van
Bijlevelt, brouwer te Vleuten. Deze brouwer wordt voor het eerst
genoemd in een transportakte van 1662. De brouwerij stond in het
dorp tussen de Heerenwech {huidige Dorpsstraat) en de Vleutense
Wetering. Willem Dircksz bleef land kopen, meestal percelen van één
tot drie morgen, die aan elkaar grensden en dicht bij het dorp lagen.
Sommige kocht hij als boomgaard, andere maakte hij tot boomgaard
en deze gronden werden, tot de uitbreiding van het dorp Vleuten in de
jaren 60 van de 20ste eeuw als boomgaard gebruikt. Willem werd
schepen te Vleuten en vermoedelijk ook lid van de Onze Lieve Vrouwe
Broederschap. Zijn mannelijke nakomelingen brachten het in de 19e
eeuw tot schout, wethouder en burgemeester van Vleuten. Dit ging
gepaard met een toename van het familiebezit. De grootste aanwinst
voor de familie werd verkregen door het huwelijk van Willems zoon Dirk
met Christina van Eek. Hierdoor kwam, na de dood van Corneiis van
Reyen, Christina's halfbroer, de hofstede Hinderstein in de familie.
Deze hofstede, met 54 morgen land, grensde aan de boomgaarden van
Willem Dircksz en werd de kern van het familiebezit. De naam werd in
de 18e eeuw gewijzigd in Alenvelt, terwijl de naam Hinderstein overging
op de toenmalige herberg de Swaan, die Johannes van Bijlevelt in 1756
gekocht had. Ook deze herberg grensde aan het andere bezit en door
verdere aankopen van land werden de Van Bijlevelts tenslotte eigena-
ren van bijna al het land tussen de Vleutense Wetering, de Kantonnale-
weg, de Thematerweg en de Groeneweg (huidige Schoolstraat). Door
aankoop en vererving verkreeg de familie ook bezittingen buiten het
hierboven beschreven gebied. Een van de belangrijkste is de hofstede
Puntenburg. waarvan de meeste landerijen oorspronkelijk komen uit de
nalatenschap van Dr. Jan van Nes. Verder zijn er bezittingen in naburi-
ge gemeenten.^ Willem Dircksz had twee zonen. Dirk en Hendrik, die
beide brouwer waren, de eerste in Utrecht en de tweede in Vleuten.
Dirks zoon Hendrik werd ook brouwer te Utrecht maar met hem schijnt
de tak van Dirk te zijn uitgestorven. In de 19e eeuw splitste de tak van
Hendrik zich in twee takken. De brouwerij ging toen over op Johannes
Hendrikus Josephus, jongste zoon van Willem Hendrik van Bijlevelt. De
oudste zoon, Paulus Martinus, had veel
openbare functies. Ook was hij een tijd lang
eigenaar van huis de Ham (1811-1820). Zijn
zoon, Simon Petrus Wilhelmus Henricus van
Bijlevelt (geboren te Vleuten op 19-01-1816
en overleden te Vleuten op 18-10-1895) stu-
deerde rechten of medicijnen, maar voltooi-
de deze studie waarschijnlijk nooit. Zijn
naam komt namelijk niet voor in enig exa-
menregister. Na de dood van zijn vader, in
1841, vestigde hij zich voorgoed in Vleuten.
Hij werd lid van de gemeenteraad, later wet-
houder en deed zelfs een poging om burge-
meester te worden, een functie die wel een
tijd lang bekleed werd door zijn neef
Gerardus Johannes Hendrikus van Bijlevelt.
Door deze rivaliteit waren de families
gebrouilleerd; een situatie die bleef doorwer-
Pasfoto van Pouwlina van Bijlevelt. Collectie
A.M. Sprong, Vleuten.
-ocr page 75-
79
Petrus. In 1869 was het eigendom van Mr.
Willem Jan Royaards, die het waarschijnlijk
aan de familie Van Bijlevelt verhuurde. In de
periode dat de familie er woonde, schilderde
oom Gijsbertus Craeyvanger een schilderij
van zijn nicht Elisabeth van Bijlevelt-le Brun
met op de achtergrond de Hamtoren.
Pouwlina en haar jongere broer Paul zijn
naar alle waarschijnlijkheid op kasteel de
Ham geboren. De familie woonde er blijk-
baar goed naar haar zin want huize Alenvelt
werd pas weer in 1883 opgebouwd op de
plaats waar de boerderij had gestaan. Het
werd het huis zoals velen het nog gekend
hebben: het grote herenhuis met de hard-
stenen trap ervoor, een balkonnetje op de
eerste verdieping en de zijkanten en achter-
kant lichtgeel gestuct. De vader van
Pouwlina had, zoals gezegd, een slechte
relatie met zijn familie. Waarschijnlijk lag
hieraan ten grondslag dat hij het, met al zijn
bezittingen, slechts tot wethouder schopte,
terwijl familieleden uit de andere tak burge-
meester werden, pastoor of zelfs monseig-
neur. Alleen met achterneef Henri had de
familie goed contact. Deze was kapelaan in
Vianen, later in Hoonhorst, en Hoogland, ver-
volgens pastoor in Lattrop en 't Goy en ten-
slotte emeritus pastoor in Apeldoorn. Uit de
brieven die Pouwlina hem schreef blijkt haar
bewondering voor deze achterneef die ze
met "neef" aansprak.
ken tot in het leven van Pouwlina. Van 13 juli 1837 tot aan zijn dood
was Simon procurator van de Onze Lieve Vrouwe Broederschap te
Vleuten. Hij trouwde buiten gemeenschap van goederen op 25 novem-
ber 1858 in Vleuten op 52-jarige leeftijd met de 32-jarige Elisabeth
Bernardina Ie Brun (geboren op 06-11-1836 en overleden te Vleuten op
06-09-1908). Zij was de dochter van de arts Johannes Josephus Ie
Brun en een volle nicht van de kunstschilder Gijsbertus Craeyvanger,
een in zijn tijd beroemd schilder. Uit dit huwelijk werd op 28 oktober
1869 een dochter geboren, Pouwlina Petronella Johanna Odilia (zelf
schreef zij vaak Paulina, haar moeder noemde haar Lina of kortweg
Lien). Zij kreeg nog een jongere broer, Paulus Joannes Josephus
Martinus van Bijlevelt (geboren te Vleuten op 15-09-1871 en overleden
te Vleuten op 14-08-1893).' Dokter J.J. Ie Brun en zijn dochter
Elisabeth verkochten op 24 juni 1872 een stuk grond aan de gemeen-
te Vleuten ten behoeve van de bouw van het gemeentehuis. Door deze
verkoop zullen ze misschien veel aanzien hebben gehad in de gemeen-
te.
Kasteel de Ham
De familie Van Bijlevelt bewoonde huize Alenvelt. In oorsprong stond dit
huis als stenen voorhuis voor een hofstede en vormde daar één geheel
mee. In de hofstede, die met riet gedekt was, brak op 8 april 1869
brand uit waardoor de boerenwoning en de veestalling flinke schade
opliepen. Het voorhuis, dat een pannendak had, werd waarschijnlijk
goeddeels gespaard. De boerderij werd daarna verplaatst en tussen
1869 en 1871 als Klein Alenvelt weer opgebouwd. Deze boerderij
bestaat nog steeds en ligt aan de Hindersteinlaan ten zuiden van de
rotonde bij de Tol. Na de brand week de familie tijdelijk uit naar kasteel
de Ham. Dit kasteel was toen niet meer in bezit van de vader van Simon
School
Van de vroegste periode van het leven van
Pouwlina is nauwelijks iets bekend. Zo weten
we bijvoorbeeld niet welke scholen ze
bezocht, maar ik neem aan dat ze naar de
openbare lagere school in Vleuten ging in
het schoolhuis dat ten noorden van de kerk
aan het kerkplein stond, aangezien er nog
geen katholieke school was. Dit gebouw
stamde uit de 17e eeuw en werd in 1866
met één lokaal uitgebreid. Pas in 1906 werd
dit schoolhuis vervangen door de nieuwe
openbare lagere school aan de Groeneweg
(thans nog gebouw de Schakel aan de huidi-
ge Schoolstraat). Het schoolhuis werd toen
de School met de Bijbel, die later werd ver-
vangen door de Torenpleinschool. Over
Pouwlina's vervolgopleiding is helaas ook
niets bekend, behalve dat haar moeder haar
tijdens haar latere buitenlandse reizen wel
eens schreef hoe goed haar lessen in bui-
tenlandse talen nu van pas kwamen. Ik weet
uit de stukken dat ze Engelse les kreeg en
dat ze vloeiend Frans sprak. Ook had ze ken-
nis van het Italiaans want op een van haar
reizen is ze in Venetië geweest en heeft ze
Portret van Elisabeth Bernardina van Bijlevelt-le Brun gesctiilderd door
Gijsbertus Craeyvanger in 1878. Collectie J.A.M. Bijvoet, Overveen.
-ocr page 76-
80
een compleet stuk in het Italiaans overgeschreven uit een traktaat van
1541 dat handelt over de zaak van de Turken.
Kerk
De ouders van Pouwlina waren streng rooms-katholiek. In de periode
dat ze op kasteel de Ham woonden, zaten ze dicht bij de kerk op 't
Hoog. Toen ze terug waren in huize Alenvelt moet 't Hoog hen wel erg
ver geleken hebben. De kerk was trouwens al jaren te klein en vroeg
om uitbreiding. Bovendien lag hij nogal afgelegen en had alle kenmer-
ken van een schuilkerk. In 1882 begon het kerkbestuur serieus te zoe-
ken naar een geschikte plaats voor een nieuwe kerk. Pastoor
Theodorus de Klaver had het liefst gezien dat de kerk dicht bij de
dorpskern werd gebouwd maar daar was geen grond voorhanden. Na
veel discussie over wel of niet aankopen van bepaalde gronden werd
het kerkbestuur op 23 mei 1884 verblijd met de schenking door
Pouwlina's vader van ruim één hectare grond, genaamd "de Erfpacht"
Dit stuk lag bij het dorp tegen het bos bij huize Alenvelt aan.
Vermoedelijk wilde hij niet achterblijven bij zijn vrouw en schoonvader
die eerder grond aan de gemeente verkochten. Zoals zijn vrouw aan-
zien verworven had bij de gemeente, kreeg hij hiermee aanzien en
invloed bij de kerk, een ander machtig instituut in het dorp. Op deze
"Erfpacht" werden de nieuwe rooms-katholieke kerk gebouwd en de
pastorie. Ook het kerkhof kreeg hier een plaats. De familie ontving in
ruil daarvoor eeuwigdurende rechten op een grafkelder op het kerkhof
en een familiebank met acht plaatsen rechts vooraan in de kerk waar-
voor ze halfjaarlijks maar voor vier plaatsen betaalden. In 1914 bij-
voorbeeld bedroeg de huur voor een half jaar 23 gulden. De bank was
aan de bovenkant bekleed met geel pluche voor de armen en de ook
de knielbankjes waren van dezelfde stof voorzien. Er waren losse kus-
sentjes om op te zitten. Er zaten deurtjes aan de zijkanten die op slot
konden. (Deze bank komt in deel 2 nog terug en is dan de oorzaak van
veel ellende!) Tussen het kerkhof en het bos van Alenvelt stond een hou-
ten hek dat aan de familie toegang tot het kerkhof verschafte. Pouwlina
en haar broer Paul schonken, waarschijnlijk in 1888, de glas-in-loodra-
men achter het hoogaltaar en in de zijbeuk. In 1892 werden de geschil-
derde kruiswegstaties, die in 1852 door de familie Van Bijlevelt waren
geschonken, door het kerkbestuur vervangen door op koper gegra-
veerde en geëmailleerde staties.
De familie Van Bijlevelt schijnt per koets naar de kerk te zijn gaan. Dit
was waarschijnlijk een gewoonte die ze hadden overgehouden uit de
tijd dat ze helemaal naar 't Hoog moesten. Als grootgrondbezitters en
schenkers van de grond voor de kerk hoorden ze ongetwijfeld tot de
elite van het dorp en konden ze de 100 meter natuurlijk niet gaan
lopen. Dat paste niet bij hun status. Oud-koster Piet Boeijen herinnert
zich dat bij hem thuis in de schuur een speciale paardenbox met ruif en
voederbak was afgetimmerd voor het paard van de familie Van Bijlevelt.
De overige paarden werden kriskras door de schuur gestald. In de
werkplaats van zijn vader, Henk Boeijen, zaten enorme deuren waar-
door vroeger waarschijnlijk de koets naar binnen werd gereden. Toen
Piet in 1928 in het kostershuis kwam wonen, werden de box en deuren
al heel lang niet meer gebruikt. De reden hiervoor was dat Pouwlina
inmiddels niet meer in de kerk kwam. Hierover later meer.
jarenlang van dichtbij had gekend. Deze
meneer Van Dijk noemde Pouwlina een lelijk
meisje. Dat zal beslist kloppen want uit
gesprekken die ik met bewoners van Vleuten
had, kwam steeds naar voren dat Pouwlina
niet knap was en bovendien vuurrood haar
had. "Rooie Paulien" werd ze in de volks-
mond genoemd. Een scheldnaam die mis-
schien nog stamde uit haar schooltijd.
Mevrouw De Booij had ook een gesprek met
pastoor Beutener die vertelde dat bekend
was dat Pouwlina samen met haar ouders in
de kerk kwam. Ze kwam dan heel zelfbewust
en trots over. Een keer maakte ze halverwe-
ge rechtsomkeer en liep demonstratief de
kerk weer uit. Wanneer dit precies heeft
plaatsgevonden is mij niet duidelijk gewor-
den. Het moet een schokkende gebeurtenis
geweest zijn voor zo'n aartskatholieke fami-
lie. Hoe de verhoudingen met haar ouders
precies waren, is uit de stukken niet hele-
maal op te maken. Volgens een ver familielid
van Pouwlina, dat ik gesproken heb, was zij
dol op haar vader. Er is ook een ongeda-
teerd fragment van een brief bewaard geble-
ven dat waarschijnlijk van Pouwlina's hand is
en dat ze heeft geschreven ter gelegenheid
van de verjaardag van haar vader. Ze schreef
hierin het volgende:
"Teeder beminde papa, Van harte gefelici-
teerd beste
pa, op dezen dag. Geve de
goede God u een lang en gelukkig leven hier
op aarde in het bezit van onze geliefde ma
en
uwe dierbare kinderen. O! ja v/ij hopen het
en daarvoor heb ik reeds vurig gebeden en
zal dit ook blijven doen; want een goeden
papa en eene lieve mama te bezitten is toch
maar alles. En ook wensch ik u nog geliefde
pa
eens den hemel tot loon uwen zorgen en
moeiten, die u voor ons hebt gehad."
Hieruit
spreekt toch oprechte genegenheid en eer-
bied voor haar reeds bejaarde vader.
Overlijden broer en vader
Over de jongere broer van Pouwlina is eigen-
lijk niets bekend. In het archief zijn alleen de
oproepen voor de nationale Militie bewaard
gebleven uit 1890. Paul heeft waarschijnlijk
zelf zijn militaire dienstplicht vervuld want er
zijn geen stukken waaruit blijkt dat een ander
zijn plaats innam, zoals dat vaak gebeurde
met jongens van goede komaf. Op 14 augus-
tus 1893 overleed Paul, 21 jaar oud, voor-
zien van de H.H. Sacramenten der sterven-
den op huize Alenvelt. Hij werd op 18 augus-
tus bijgezet in het familiegraf te Vleuten. De
reden voor dit vroege overlijden blijft duister.
Ook uit de brief die Pouwlina's vader stuurde
naar zijn achterneef Henricus Bernardus
Gerardus van Bijlevelt, die toen kapelaan
RooiE Paulien
Toen in 1958 het familiearchief van de familie Van Bijlevelt aan het
Utrechts Archief in bewaring werd gegeven, maakte mevrouw E.P. de
Booij een inventaris van de stukken. Om een beeld te krijgen van de
laatste telg uit deze familie, Pouwlina, had zij een gesprek met de heer
G.T. van Dijk uit de Dorpsstraat, gemeenteontvanger, die de familie
-ocr page 77-
81
I I I I r I I I I I I I I I') I I I I I 1 I i I I I I I I I I I I 1 I I  t.
j-tlD VOOR I>lï ZIEL VAN ZALIGEH    ^
IJKV \VKI.KI>i:l. liHBUKKN UEKK             ;
Simon Petrus Wilhelmus  E
Henricus van Bijlevelt,   i
F»:arit:: det S:oBd>nsbip vit Vlestui,             |
Ma k^f ontvangen ,Ur laatste H.H. Sacramenten    "
m^rT^'Un tf Vleuten .-'^ d,-n 'nt'zi- A'etivelt,      -
tn den tmderiii>tn - den        ï
iSv/r^ f,V/f*.Vr ! ^:et         -
fafnUiegrttf o^ - / /*■           Z
Vteuten den ^^sten d.it.l/.                      -
was in Vianen, wordt niets duidelijk. Hij schreef namelijk dit: 'Wel
Eerwaarde I-leer en Neef! Ik voel mij verplicht U mijnen tiartelijken dank
te betuigen voor de laatste eer mijnen dierbaren zoon aangedaan bij
den uitvaart op den 18 dezer en beveel de ziel van den jeugdige over-
ledene in Uw Godvruchtige gebeden aan."
Op 3 november 1893 stuur-
de pastoor De Klaver ook een brief naar neef Henri naar aanleiding van
de verjaardag van Pouwlina's moeder op 6 november: "Hetgeen ik hier
schrijf is niet officieel, maar ik weet zeker dat het mevrouw van Bijlevelt
zeer aangenaam zal zijn - en zij er een beetje op rekent u op haar ver-
jaardag op Menvelt te zien. Er is geen diner of zoo iets - natuurlijk
wegens den rouw. Kom dus maandag voormiddag, of op zijn allerlaatst
met den trein van 4 uur hier, dan kunt ge 's avonds een paar uren naar
Menvelt gaan. Met veel groeten, ook van Phons."
Blijkbaar had de neef
een goed contact met de pastoor van Vleuten en diens kapelaan, dat
hij er werd uitgenodigd op de pastorie te blijven eten om 's avonds
even op visite te kunnen gaan bij zijn familie.
Twee jaar later, om precies te zijn op 18 oktober 1895, overleed op
huize Alenvelt Pouwlina's vader, Simon Petrus, in de ouderdom van
bijna 80 jaar. Hij was ziek zoals blijkt uit de brief die Pouwlina vlak voor
zijn dood op 16 oktober aan haar neef Henri schreef: "Geachte neef,
Hedennacht is de toestand van mijnen dierbare Vader verergerd. Een
nieuwen en heviger aanval, ontnam Z.Edele het bewustzijn, zoodat er
weinig kans op herstel zal zijn. Mag ik U Eerw. een vurig gebedje voor
Z.Edele welzijn verzoeken."
Na zijn overlijden schreef zij Henri het vol-
gende: "Eerwaarde neef. Heden namens mijne Moeder moet ik U het
overlijden van mijne Dierbare Vader melden. Vrijdagmiddag kwartier
voor
5 verw/sselde D.Ed. het tijdelijke met het eeuwige. Nu is mij de
taak opgedragen U Eerw. te verzoeken mijn overleden Vader de eer te
bewijzen op Z Ed. uitvaart a.s. woensdag te willen assisteren (...) en
vervolgens den dag op Alenvelt door te brengen."
Ook Simon van
Bijlevelt was voorzien van de laatste sacramenten en werd bijgezet in
het familiegraf. Hoe Pouwlina en haar moeder deze twee droevige
gebeurtenissen verwerkten wordt niet duidelijk. Zeker is dat Pouwlina
vanaf dat moment erfgename is van de helft van de nalatenschap zoals
blijkt uit de "Blaffert van de goederen van Pouwlina P.J.0. van Bijlevelt
1897-1909". De verdeling is als volgt gemaakt: de moeder van
Pouwlina erfde Huize Alenvelt met omringende gronden. Hofstede Klein
Alenvelt, (gepacht door familie Van der Gugten), de Tol (gehuurd door
de familie Jansen) en de panden in het dorp Vleuten waaronder de
Brouwerij en naastgelegen huizen. Pouwlina erfde de overige hofsteden
namelijk: Puntenburg (gepacht door H. Ebskamp), Hinderstein (gepacht
door Jan Vermeulen), een hofstede in Ockhuizen {nr. 22) (gepacht door
Kobus Jansen), de hoveniersplaats Goed ten Hoeven in gemeente
Lauwerecht te Utrecht, de Warmoezeniersplaats de Witte Hof aan de
Draaiweg te Utrecht, een huis aan de Kromme Nieuwe Gracht, een huis
achter het Stadhuis te Utrecht, een weiland in Vleuterweide en de
Paddenaar of Aagjesboomgaard aan de Dorpsstraat te Vleuten (op
deze plek staan thans de Willibrordschool en het winkelcentrum). Als
eigenares was ze voortaan ook belast met het beheer over deze boer-
derijen en gronden, moest ze vermogensbelasting betalen en had ze
stemrecht in de raden van diverse waterschappen.
Schilderles
Pouwlina bleef dus alleen met haar moeder achter op huize Alenvelt.
Was ze verwikkeld in amoureuze relaties? Volgens sommige
Vleutenaren wilde ze graag aan de man. De heer Van Dijk vertelde dat
ze verliefd zou zijn geweest op één van de jongens van de familie
Bosch van Amelisweerd, die haar niet wilde hebben omdat ze zo lelijk
was. Verder wordt verteld dat ze toenadering zocht tot de familie Van
Zuyien-van Nijevelt van de Haar. Ze moet belangstelling hebben gehad
-      f-v Kr is nnj genoeg, o lieeri neem
r
    '^( mijne ziel we^, wajit ik ben niet
-    beter dan mijne Vaaderen.
:                                          3 Kon: XIX, 4.
l        Ketx eerekroon /.ijn de hooge jaren,
'   die op ite wegen der gerechüjjheid
"   worden gevonden. Spr. .\\ I,
        Mijn God, gedenk mijner en verj^eel
:    de wc-K'aden niet, die ik aan het liuis
:    vun mijnen (iod heb gedaan.
:                                       Il Etdr. XIU, 14.
;     A/(jn Jfsus l/artiihartr^litid.
'.    O.NZK \'aI>KK. . . . WeKS l.h.CiKDKl. . . .
:            Hij ruste in vrede.
i 1 I I I 1 >| .1 I I 1 )'i;I I I I I I 1 I I ri I I I I I I^1 t I I I I I
Dekker & T. d. Vegt, Utrecht.
Bidprentje van Simon Petrus Wilhelmus
Henricus van Bijlevelt.
voor de jongste zoon van Etienne, Egmond.
Ze probeerde wel eens een bezoek af te leg-
gen op het kasteel als de baron aanwezig
was. In vol ornaat toog ze naar kasteel de
Haar in de koets, maar dan kwam het voor
dat ze haar niet toelieten en ze onverrichter
zake huiswaarts kon keren. Ze had enig
talent voor tekenen en schilderen en kreeg
les van Anthonij Grolman, een Utrechtse
kunstschilder die bekendheid genoot vanwe-
ge zijn impressionistische stijl. In een corre-
spondentie die loopt van 1898 tot 1902 is
er voortdurend sprake van lessen op
Alenvelt en af en toe in het atelier van
Grolman aan de Begijnekade 16 in Utrecht.
Het buiten schilderen werd ook beoefend
zoals blijkt uit de brief van Grolman, geda-
teerd 18 augustus 1900: "Als het zoo warm
blijft, zouden wij dan maandag niet
eens met
het bootje de vaart naar den Eng opgaan?"
Er is een map met tekeningen in een wat
Tekening van de Haarmolen door Pouwlina
van Bijlevelt ca. 1898, HUA.
-ocr page 78-
<m
voor alle inlichtingen bereid. Hoewel ik mij
niet in uwe teekening wil mengen, zoude ik
het toch aardig vinden indien u zich daarme-
de kunt vereenigen, dat wanneer er iets
levendigs ingebracht wordt het scherm ook
bevatte het rijtuig met de paarden van het
huis Alenvelt rijdende door de Voorstraat van
Vianen; kan Nelly er ook nog op gebracht
worden dit zoude voor mij het effect niet wei-
nig verhoogen. Oprechte groete enz."
Na enig speurwerk ben ik er achter gekomen
wie Nelly was. Zij was een langharige Sint
Bernardhond met een stamboom en luister-
de naar de chique naam Young Princess
Nelly of Haksby. Ze kwam van de Sint-
Bernardkennel "de Hofstede" in Enschede en
Pouwlina had haar op 12 juli 1898 gekocht
van ene meneer M. de Broekert van Stoom-
en Houtzagerij en Schaverij "de Nijverheid"
uit Middelburg. Ze was geboren op 7 april
1898 en dus nog een jonge pup maar vol-
gens De Broekert was het een lief dier, was
ze leergierig en zindelijk en had ze geen hon-
denziekte gehad. Wat er met Nelly is
gebeurd blijft een raadsel want dit is de
enige keer dat de hond genoemd wordt,
afgezien van de correspondentie die te
maken heeft met de aankoop. Misschien is
het dier vroeg overleden of vergde de ver-
zorging Pouwlina en haar moeder teveel
werk en deed zij het beest weer van de
hand.
Tekening van de ruïne van kasteel De Haar door Pouwlina van Bijlevelt ca.
1898, HUA.
onbeholpen stijl van haar bewaard gebleven. Ze oefende een boerde-
rijtje of molentje soms vier keer achter elkaar maar van enige vooruit-
gang was niet echt sprake.
Ook was Pouwlina lid van het Utrechtse genootschap Kunstliefde waar-
van zij regelmatig de tentoonstellingen moet hebben bezocht. In april
1900 kocht ze een schilderij van ene W. Jorissen "In den stal" voor 150
gulden via de heer Hofs, die secretaris was van genootschap
Kunstliefde. Jorissen moest het schilderij wel eerst een beetje aanpas-
sen aan de smaak van Pouwlina zoals blijkt uit een aantal brieven die
zij hem stuurde.
TONEELSCHERM
Aan het begin van 1899 vroeg de eerder genoemde achterneef Henri
aan Pouwlina of zij belangeloos een toneelscherm wilde schilderen voor
de toneelclub van de Rooms Katholieke Werkliedenvereniging Sint
Jozef te Vianen.'' Henri van Bijlevelt, die daar kapelaan was en waar-
schijnlijk een sleutelfiguur in de pas opgerichte Werkliedenvereniging,
fungeerde in het begin als tussenpersoon. Pouwlina durfde dit werk
niet helemaal aan en raadpleegde Grolman. Zij schreef op 21 januari
1899 het volgende: "Mijn leermeester nu vond, dat zulk werk mij wel
degelijk dienstig was, echter Z.Ed. verlangde eenen nauwkeurige
opgaaf der grootte van het doek alvorens iets der teekening en verde-
re uitvoerbaarheid te kunnen bepalen."
In januari 1899 werden eerst de
precieze maten van het doek opgenomen waarna Pouwlina en haar
moeder half februari een kijkje kwamen nemen in het gebouw waar het
doek moest komen te hangen. Ze maakten toen kennis met het
bestuur, waaronder de eenvoudige maar hartelijke voorzitter,
Hermanus Florie. Op 26 februari daarna schreef de neef: "Geachte
nicht, in de hedenavond gehouden vergadering van het hoofdbestuur
onzer vereeniging werd door den president, penningmeester en advi-
seur verslag uitgebracht aangaande het beschilderen van het toneel-
scherm. Met innige vreugde en dankbaarheid gaf het hoofdbestuur
zijne goedkeuring aan uwe plannen. Besloten werd de leverantie van
het goed op te dragen aan den heer Grolman. Mag ik u daarom bij
dezen met den meesten eerbied namens het Hoofdbestuur verzoeken
aan den heer Grolman op te dragen op rekening van onze vereeniging
de benodigde stof voor het scherm te bestellen. Verder houd ik mij
Atelier
In februari reisde Pouwlina met Grolman naar
Vianen om het verenigingsgebouw en het
doek in ogenschouw te nemen. Omdat het
toneeldoek nogal groot uitviel - het mat in de
breedte bijna 5 meter en in de hoogte tussen
de 2,5 en 3 meter - ging Pouwlina samen
met haar leermeester Grolman op zoek naar
een atelier. Ze schreef een advertentie in de
Utrechtse Courant waarop ze onder andere
een reactie kreeg van ene meneer H.
Wolffenbuttel wonende aan de Oudegracht
164 bij de Geertebrug in Utrecht. Deze heer
had voor f 1,75 per week een tuinkamer te
huur die aan de voorwaarden voor een ate-
lier prima zou voldoen. Hij was ruim genoeg
en had een mooie lichtinval. Maar in de loop
van de maand maart veranderde de heer
Wolffenbuttel zijn huurvoorwaarden zó vaak
dat van huur uiteindelijk werd afgezien.
Pouwlina schreef namelijk aan Grolman:
"Hedenmiddag sprak ik den Heer
Wolffenbuttel. Deze heer was bepaald
onvriendelijk en onheusch en bleek naar het
mij overkwam steeds bepalingen te verdraai-
en, zoodat ik besloten ben de overbuur te
-ocr page 79-
83
vernietigen en hem een schriftelijk bewijs hiervan per post en aange-
teekende brief te sturen."
In april 1899 werd dan toch nog een atelier
gevonden aan de Neude 18. "Dit is het beste wat ik gezien heb,"
schreef Grolman haar. Inmiddels werden de kosten van het opspannen
van het doek, de verf, penselen en andere benodigdheden geraamd op
f 55,- en werd het geld door het bestuur van de Vereeniging via een
postwissel opgestuurd. De totale kosten kwamen uiteindelijk op f 32,-
. Het teveel werd keurig gerestitueerd. Hermanus Florie bedankte
Pouwlina als volgt: "Geachte Juvrou, Met zeer veel genoegen heeft ik u
brief ontvaggen ten gunste van onzen Vereeniging en daar om mijn har-
telijken Dank voor de te rug ontvaggen gelden, de beleefde Groete. U
dak baaren Vrient en dienaar Hermanus Florie Sr."
Eind april ging
Grolman naar Vianen en maakte een schets van de Voorstraat, het
onderwerp voor het doek. Daarna werkte hij het in het atelier groot uit
op het doek. Pouwlina meldde in juli aan haar neef dat Grolman het
toneelscherm had geschetst en getekend en dat zij met olieverf de
aanleg van Vianens Voorstraat op het doek had staan.
Ze zei daarbij dat het niet te doen was om alleen het stadsgezicht te
schilderen. Ze deed daarop een voorstel om er een rand omheen te
maken met het wapen van Vianen en herinneringen aan de Vereeniging
of bijvoorbeeld citaten uit de encycliek "Rerum Novarum" van paus Leo
XIII van 17 mei 1891 "Over de toestand der werklieden" . De neef
stuurde haar enkele citaten op die sloegen op werklieden.
Ondertussen vergat de voorzitter van de Vereeniging, Hermanus Florie,
Pouwlina en haar moeder niet. Hij stuurde hun in juni per schipper nieu-
we aardappelen en in juli twee maal een "mant/e kerzen te bezorgen
aan mevrou Blijlevelt op Aallevelt te Vluute."
Ondertussen was neef
Henri met de pastoor van Vianen in conflict geraakt over de aanwezig-
heid van vrouwen in de werkliedenvereniging en wenste hij geen voet
meer in Vianen te zetten. Hij was inmiddels aangesteld als kapelaan in
Hoonhorst. Pouwlina handelde daarom de zaken rechtstreeks af met de
heer Florie en meldde op 20 september 1899: "Eindelijk is de beschil-
dering van het tooneelscherm uwer geachte Vereeniging tot die hoog-
te gekomen dat het na eenige dagen zoo goed als klaar kan
beschouwd worden. Nu rijzen verschillende moeilijkheden als het
afspannen van het doek, het weder spannen en verzenden naar
Vianen!"
Het bestuur besloot daarop het atelier van Pouwlina te bezoe-
ken. Het toonde zich bij dat bezoek tevreden en toen men dan zo
"huiselijk" bij elkaar zat, werd besloten het doek per kaasbrik op te
halen en naar Vianen over te brengen. Dit zou plaatsvinden op donder-
dag 26 oktober of bij te slecht weer op vrijdag 27 oktober 1899. Als
dank stuurde Florie op 28 oktober een "mant/e vruit" (Pouwlina noteer-
de "spekperen"). Op 9 november schreef
Florie aan Henri van Bijlevelt: "Geachten
Vrient (...) Ik neem de pen op om u mede te
delen dat het scherm hang en dat een ieder
het bewondert en mooi vint maar ik moet u
bekennen dat het een pronkstuk is in de ver-
eenneging. Ik wou wel eens dat u het nu ook
eens zag hanggen maar ge legen hijt kan dat
tog nog wel eens ge buuren dus maar goede
moet ge houden dan komt dat wel."
Op 13
november kreeg Pouwlina een officiële
bedankbrief van secretaris Gosman:
"Geachte Mejuffrouw, namens het hoofdbe-
stuur der R.C. Werkliedenvereeniging St.
Jozef brengen wij hiermede onze hartelijke
dank voor het schoone tooneelscherm welke
een waar sieraad voor onz locaal is, door u
aan onze vereeniging geschonken. Met
beleefde groete etc."
Het scherm
Van het scherm is waarschijnlijk niets
bewaard gebleven. Uit de schets met maten
die ervan is bewaard, is op te maken dat het
waarschijnlijk een gordijn betrof dat hing tus-
sen het toneel en de zaal en dat kon worden
opgerold. Het was in ieder geval geen cou-
lisse. Hoe het eruit zag, weten we alleen van
de krantenartikelen die bij de officiële ont-
hulling verschenen. Op 15 november 1899
schreef een correspondent in "De Vijf
Heerenlanden": "IVas de verwachting die de
leden van de St. Joseph Vereeniging koes-
terden gespannen; nu de aflevering geschied
is van de schenking door mej. Van Bijleveldt
te Vleuten aan deze vereeniging toegedacht
en vervaardigd overtreft het aller verwach-
ting. Het geschenk, een geheel front voor
het tooneel stelt de Voorstraat voor, het
gedeelte aanvangende bij het Hof van
Brederode met de overzijde tot en met het
huis van den heer Van Asch, dus met de
Lekpoort en het Stadhuis, een en ander bij
helder zomerweder geteekend. Het schilder-
werk is keurig en met kleurschakering, scha-
duw en lichteffect is het los en bevallig op
het doek gebracht. Dat stuk, ongeveer 5 bij
ruim 3 meter, wordt gevat in pilasters gewij-
ze ornamentiek waarin ter weerszijden
Vianens wapen en het "Audi Alteram Partem"
prijkt. Het schilderstuk is gedekt met fronti-
spies. De emblemen van V\/etenschap,
Nijverheid, Toneelkunst, Muziek en Handel
zijn smaakvol aangebracht. Het geheel
maakt een prachtig effect in de flinke zaal."
De volgende dag schreef de Utrechtse
Courant: "De onderafdeling Tooneel der R.K.
Werklieden Vereeniging "St. Jozef" te Vianen
aan de Lek mocht van Mej. Bijleveld te
Vleuten een prachtig scherm ontvangen,
Gezicht op de Voorstraat in Vianen met de Lekpoort zoals Pouwlina het
ongeveer heeft geschilderd.
-ocr page 80-
84
-TfirrnT'-p^lWïRB»
■?iP^f«fli««P«?**' ■'"-'■'''"'-ftR?H4?1'::"^'flV
Deze ets stelt voor de kapel van kasteel De Haar met de beboming van het dorp. In 1892 maakte de ruïne van de kapel nog
deel uit van de boerderij die ter plaatse was gebouwd. Zie foto 13 uit Haarzuilens in oude ansichten.
groot ongeveer 7 bij 5 meter (het wordt steeds groter!). Het doek, door
de milde geefster zelf gescfiilderd, stelt voor een gedeelte der
Voorstraat van Vianen; aan v\/eerszijden bevindt zicf) het v/apen der
stad, waaronder zicti slingert
het "Audi Alteram Partem" (f]oort en
wederhoort), terwijl tiet bovenstuk gevuld wordt door
embo/ysche voor-
stellingen
van de schilderkunst, van den tijd enz. Het keurig gemaalde
doek is een sieraad der Vereenigingszaal."
Op 26 februari 1900 woonden Pouwlina en haar moeder een toneel-
avond bij met voor de pauze het drama "Tono of de wraak van een
zigeuner" en na de pauze het blijspel "'t Spook van Beerburg". Ze zag
die avond het doek voor het eerst hangen. Ze schreef later over de
voorstelling aan de neef en kwam daarbij te spreken over "het scherm
dat mij voorkwam ook bij kunstverlichting wel voldoet, maar altijd het
meest op eeniger afstand, zoo bijvoorbeeld bij het binnentreden van de
straatzijde wanneer de blik het geheel kan bevatten." Ze
was niet hele-
maal tevreden dus. Veel minder althans dan de lovende kritieken in de
kranten! De Vereeniging stuurde de dames nog een aantal uitnodigin-
gen voor voorstellingen. Blijkbaar gingen Pouwlina en haar moeder
daar niet meer heen want na 1901 stopten de uitnodigingen.
De reizen van Pouwlina
Na de dood van haar vader heeft Pouwlina veel gereisd. Of ze dat voor
die tijd ook al deed weten we niet. Misschien reisde ze wel met haar
ouders. Tijdens haar reizen onderhield ze een drukke briefwisseling
met haar moeder, die haar wel eens in haar brieven schreef dat plaat-
sen zo waren veranderd of juist hetzelfde gebleven, waaruit blijkt dat
haar moeder ook veel had gereisd. In 1898 was Pouwlina op zomerva-
kantie in Middelburg. Verbleef ze aan zee omdat ze problemen had met
haar gezondheid? Je zou het wel zeggen,
want ze correspondeerde in die tijd met een
apotheker, Dr. Lambreghts (père et fils), uit
Antwerpen over de toezending van een of
ander medicijn - een "poudre". Waar het
voor was, werd niet vermeld. Alleen hoe
vaak ze het moest innemen. In diezelfde tijd
schijnt ze de Sint Bernard-hond Nelly te heb-
ben ontdekt en gekocht. In augustus van het
jaar 1900 verbleef ze in Luik. Haar moeder
schreef haar de dorpsroddels. Onder andere
dat de auto van Baron Etienne van Zuyien
van Nijevelt, die voor de zomer in
Haarzuilens verbleef, het midden in het dorp
Vleuten plotseling begaf. Een bezienswaar-
digheid in die tijd waarschijnlijk. In december
1902 was ze in het Grand Hotel de Russie in
Parijs. Haar moeder beschreef haar een
aquarel van Grolman die ze was gaan bezich-
tigen en dacht aan te kopen. In 1903 begon
Pouwlina aan een lange reis. Er zijn hotelre-
keningen bewaard waaruit blijkt dat ze meer
dan een half jaar in het buitenland verbleef
op verschillende adressen. Volgens overle-
veringen deed ze dat om schilderles te
nemen maar waarschijnlijk heeft ze ook
musea bezocht. Een andere lezing is dat ze
naar het buitenland reisde om aan de man te
-ocr page 81-
85
waterschappen en besturen dan hij. Ze raad-
de ook altijd Pouwlina aan hoe ze moest
stemmen. Verder gaan haar brieven over de
reparaties aan hun panden. Het is wel duide-
lijk dat moeder en dochter een goede relatie
met elkaar hadden en dat de moeder
Pouwlina probeerde voor te bereiden op het
moment dat ze er alleen voor stond om de
grote bezittingen te beheren.
Van 11 januari tot en met 4 februari 1904
logeerde Pouwlina in Hotel Metropole in
Brussel. Is ze tussen 1 en 11 januari even
naar huis geweest? Of is er een rekening ver-
loren gegaan? Het is niet bekend. Zo is er
ook een hiaat tussen 4 februari en 1 maart
want vanaf 1 maart logeerde ze in het Hotel
des Etrangers in Nice. Haar moeder infor-
meerde haar dat de baron ook in Nice was.
Reisde ze zover in de hoop hem te ontmoe-
ten? Daarna ging ze terug naar Parijs en
logeerde vanaf 20 april tot 1 mei in Hotel
Continental en van 2 mei tot 11 juni weer in
Hotel Metropole In Brussel. Daarna ging ze
nog naar zee want ze logeerde van 12 juni
tot 31 juli in Hotel de l'Etoile in Oostende.
Om de trein naar huis te nemen logeerde ze
nog twee nachten in Hotel de l'Europe in
Brussel.
Vanaf 21 oktober 1904 tot 9 februari 1905
logeerde Pouwlina in Hotel Bellevue in Parijs.
Daarna was ze weer twee maanden lang in
Nice van 15 februari tot 18 april. Ze logeer-
de toen in het Grand Hotel, een hotel met
drie liften, 600 kamers en salons, telefoon,
elektrisch licht en een grote tuin.
Van 30 april tot 30 juli was ze in het Grand
Hotel du Louvre in Parijs. We mogen aanne-
men dat de hiaten in deze reis het gevolg
zijn van reisdagen per trein. Ze was dus ruim
negen maanden weg van huis!
In die tijd begon haar moeder te sukkelen
met haar gezondheid. Ze schreef in februari
naar Pouwlina: "Dr. was gisteren nogal tevre-
den, hij had 100 polsslagen geteld zonder er
één te missen, ik hoop dat het, langzaam
zeker, maar toch zal herstellen, ik wil graag
nog wat leven."
In mei van datzelfde jaar
schreef de dokter een uitgebreide brief over
de gezondheidstoestand van haar moeder.
Ze had hartritmestoornissen. In juli maakte
haar moeder weer wat tochtjes, onder ande-
re naar neef Henri en ze schreef aan
Pouwlina: "Mijne gezondheid gaat goed. Het
hart is wel niet zooals vroeger, maar veel
beter dan eenige maanden geleden."
De
familie Van Bijlevelt schijnt in die periode al
goede contacten te hebben onderhouden
met Kees Valkenstein, de onderwijzer van de
openbare school. Misschien kwam dat door
komen. Het merkwaardige is echter dat in de brieven die haar moeder
haar stuurde daar nooit over werd gesproken. Hoewel Pouwlina toen al
in de dertig was, blijft het voor die tijd merkwaardig dat een jonge
ongetrouwde vrouw geheel alleen naar het buitenland reisde. Pouwlina
begon haar eerste grote reis op 13 oktober 1903 in het Royal Hotel
aan de Avenue Friedland 33 te Parijs. Ze betaalde voor een arrange-
ment 18 francs. Haar moeder schreef haar direct een brief op 15 okto-
ber waarin ze haar waarschuwde voorzichtig te zijn. "// faut étre pru-
dent. De voorziclitigiieid is de moeder der wijsheid. Neem niet te veel
geld op."
Haar moeder stuurde haar ook stukken die ze moest onder-
tekenen in verband met een vergadering van het waterschap en hield
haar op de hoogte van reparaties die aan huizen moesten worden
gedaan. Verder was ze erg benieuwd naar de laatste mode in Parijs. Ze
moest namelijk naar de bruiloft van een nichtje en wilde alles weten
over de Parijse hoeden. "Moeten daar voiles op gedragen worden? Het
bevalt mij zonder beter."
Haar moeder was erg voorzichtig met het
noemen van namen in haar brieven. Ze kortte ze af tot enkele letters.
De dokter noemde ze bijvoorbeeld dr., burgemeester Hondelink H, de
baron bn en de barones besse. Zo wordt duidelijk uit haar moeders
brieven dat Pouwlina kort na haar aankomst in Parijs baron van Zuyien
van Nijevelt van de Haar bezocht! Haar moeder schreef namelijk eerst
over de mallejannen die dagenlang het dorp doorkruisten met bomen
voor de aanplant bij kasteel de Haar. Daarna ging ze naadloos verder
met deze vraag: "Hoe kwam je toch Una aan de lieve verrassing op 28-
10? Wie was de baas? Als ik het goed begrijp hebt u de stoute schoe-
nen aangetrokken daar een visite te maken. En hoe had u het gemaakt
met Madame? Nu B is een goede steun voor u."
Dit slaat op een visite
aan de baron. Uit de vele keren dat haar moeder de baron in haar brie-
ven noemde, blijkt dat ze nog steeds een zekere belangstelling voor
deze familie hadden. Zowel Pouwlina als haar moeder probeerden zich
in de kringen van de baron te begeven. Helemaal gelukt is dat nooit.
De familie Van Zuyien van Nijevelt en de familie Van Bijlevelt stonden
duidelijk op verschillende treden van de maatschappelijke ladder. Dat
de baron in Parijs evenwel een goede steun voor Pouwlina was, blijkt
uit het feit dat, toen ze niet tevreden was over haar hotel, hij haar aan-
raadde te verhuizen naar Hotel Continental, Rue de Castiglione 3 in
Parijs. Ze deed dat op 18 november en bleef daar tot 1 januari 1904.
Een logement kostte daar per nacht 8 francs. Haar moeder deed haar
daar uitgebreid verslag over de bruiloft van het nichtje en schreef ver-
der over vergaderingen van de gemeente die ze nauwlettend in de
gaten hield, daar haar man immers wethouder was geweest. Uit haar
brieven blijkt dat ze een grondige hekel had aan burgemeester
Hondelink en altijd precies het tegenovergestelde stemde in zaken van
0: "^*^g^^^!S^r-^"-'''"
3 A'-.CtfISEÜR.S
Tri ephlorJe,
6oo (hambres » S*"-""'
'-'M^ê- ..'^s^Kjtj
t^jV^''         EtÉ-CTt^lQUEL
/^NNEXC«««su«VASTtjARDIM
Le Grand Hotel in Nice, HUA.
J
-ocr page 82-
86
hun gezamenlijke afkeer van burgemeester Hondelink. Pouwlina's moe-
der schreef namelijk op 21 januari 1906 het volgende aan Pouwlina,
die op dat moment in Parijs verbleef: "In Vleuten wordt een Christelijke
school gebouwd. H(ondelink) wil het zo spelen met het getal der kin-
deren dat K. Valkenstein weg moet. V(alkenstein) is met primo april ont-
slagen."
Ze was hier nogal verbolgen over. Tijdens haar reis werd
Pouwlina door een van de personeelsleden, P.J. Reynen op de hoogte
gehouden van het reilen en zeilen in huize Alenvelt. Reynen schreef
haar over de paarden, de kip met kuikentjes en een nieuw hondje van
Pouwlina, Pastor, dat door hem werd afgericht. Toen Reynen 12 1/2
jaar op Alenvelt werkte, kreeg hij een feestje aangeboden in de keuken
en ook Pouwlina vergat niet hem een felicitatie te sturen vanuit haar
adres in Nice. Hij bedankte haar daar uitgebreid voor.
Het overlijden van Pouwlina's moeder
Of Pouwlina na deze lange reis een tijd thuis is geweest, is moeilijk te
zeggen. Ik weet wel dat ze in 1908 van 27 januari tot 17 mei weer in
het Grand Hotel in Nice verbleef. Het hotel had inmiddels kamers met
eigen bad gekregen. Wat ze daarna heeft gedaan blijft een raadsel. Op
7 september 1908 schreef een tante van Pouwlina, de weduwe van
Romondt-de Groot, de volgende brief aan neef Henri: "Zeer Eerw. Heer
Neef, Vrijdag na Uw bezoek ten mijnen ben ik
(met de trein van?) J2.2
naar Vleuten gegaan. Nicht was zeer verminderd, doch was nog goed
te spreken. Zij zat op en was zeer tevreden doch zij voelde zeer goed
dat haar toestand achteruit ging. Ik veronderstelde echter niet dat dit
't laatste bezoek zoude zijn. Zondagmorgen ten 4 uur is zij overleden.
Pouwlina was zaterdagmiddag getelegra-feerd dat de toestand zeer
ernstig was. Daarop kwam antwoord, ik kom over, tot nu toe is zij nog
niet hier en volgens de Notaris moet zij alles beslissen, zoodat er nog
brieven verzonden
worden.f...j" Hieruit blijkt dus dat Pouwlina op reis
was toen haar moeder overleed en dat de familie niets kon regelen met
betrekking tot de begrafenis en erfenis totdat zij thuis kwam. Waar was
zij op dat ogenblik? Het is niet bekend. Ook weten we niet wanneer zij
is thuisgekomen en hoe de begrafenis is geregeld. Het is alleen bekend
dat haar moeder is bijgezet in het familiegraf. Uit haar testament,
opgemaakt op 5 januari 1905 bij notaris J. de Klerck te Maarssen,
blijkt dat Elisabeth van Bijlevelt-le Brun aan het Roomsch Katholieke
Armbestuur en aan het Armbestuur der Nederduitsch Hervormde
gemeente van Vleuten elk 2000 gulden naliet.
Kees Valkenstein
In Vleuten gaat het verhaal dat Pouwlina na de dood van haar moeder
twee keer met Kees Valkenstein naar Constantinopel is gereisd. Ze had
geen liefdesrelatie met deze excentrieke gebochelde schoolmeester
die eigenlijk schrijver wilde zijn. Volgens de overlevering ging Kees
mee omdat hij zijn talen goed kende, maar omdat Pouwlina die ook
kende is het mogelijk dat hij meeging vanwege het gevaar voor
Pouwlina als vrouw alleen zover te reizen. In het Kees
Valkensteindossier dat de gemeente Vleuten-De Meern bewaarde, is
een foto waarop Kees Valkenstein staat met een heel gezelschap
dames en heren, gefotografeerd op het San Marco plein voor de San
Marco Basiliek in Venetië. Staat Pouwlina hier ook bij? Dit zou mogelijk
het enige bewijs zijn dat Pouwlina samen met Kees Valkenstein heeft
gereisd, want er zijn geen schriftelijke bewijzen van. Dit zegt wel iets
over Pouwlina, want Kees Valkenstein had uitgesproken ideeën over
vrouwen. In een correspondentie aan een vriendinnetje in Den Helder
schreef Kees op 11 januari 1905 het volgende: "De meeste menschen
hebben geen ziel, tenminste niet een die 't conserveren waard is. Maar
er zijn enkele vrouwen die 'n ziel hebben, die worden net als wijn, beter
met de jaren. Zulke vrouwen zijn altijd de moeite van 't ontmoeten
waard en vooral zijn ze waard gewaardeerd
te worden door de man die ze met hun
vriendschap begunstigen."^
Hoorde Pouwlina
bij deze groep? Het lijkt er wel op. Ze hadden
wel wat dingen gemeen. Zowel Kees
Valkenstein als Pouwlina waren al op leeftijd.
Ze waren niet knap en konden geen partner
vinden. Ze tekenden en schilderden allebei.
Wat zeker is, is dat Kees Valkenstein in april
1909 met de Oriënt Express naar
Constantinopel reisde. Van deze reis deed hij
rechtstreeks verslag in de Utrechtse Courant
als "onze ex-Vleutense correspondent". Als
Pouwlina al met hem mee ging, maakte Kees
daar op geen enkele manier gewag van.
Volgens de overlevering gingen Pouwlina en
Kees in Constantinopel uit elkaar. Had ze op
een eerdere reis Djemal al leren kennen?
Kees Valkenstein logeerde in Péra, een
Europees aandoende buitenwijk van
Constantinopel met uitzicht op het oude
Stamboel. Daar maakte hij de revolutie mee
waarbij Sultan AbduI Hamid II werd afgezet
door de Jong-Turken. Hij was voor de krant
toen inmiddels gepromoveerd tot "onze tij-
delijke correspondent". Toen het hem te heet
onder de voeten werd, verhuisde hij naar
Broussa in de bergen. Hij was namelijk een
keer ooggetuige van een vuurgevecht waar-
voor hij moest vluchten en hij hoorde
's nachts het geschut bulderen.
Constantinopel
Maar wat deed Pouwlina? Hoe lang verbleef
zij in Constantinopel? En de belangrijkste
vraag: waarom ging ze naar Constantinopel?
De antwoorden op deze vragen moet ik u
schuldig blijven. Zelfs de familie van
Pouwlina weet het niet. Ze vonden het rond-
uit vreemd. Een mogelijke verklaring voor
deze reis is dat zij zich tijdens haar buiten-
landse reizen is gaan interesseren voor het
"Oriëntalisme". Deze stroming in de kunst,
die onder andere in Parijs werd beoefend,
verheerlijkte alles wat oosters was. De stro-
ming vond zijn oorsprong in de veldtocht van
Napoleon in Egypte (1798-1801). Nadat
Napoleon Egypte had veroverd, liet hij vele
wetenschappers archeologische opgravin-
gen verrichten. In hun kielzog gingen kunste-
naars naar Egypte om daar de exotische
uitingen van de oosterse wereld te schilde-
ren. In eerste instantie waren deze reizen
puur pionierswerk. Met de opening van het
Suez-kanaal in 1869 kwam een grote stroom
reizigers op gang. Later gingen veel kunste-
naars nog verder weg, zoals naar India en
Nederlands Indië. Voor Pouwlina, die ook
schilderde, was de Oriënt het gemakkelijkst
te bereiken via de Oriënt-express. In Parijs
-ocr page 83-
87
ingestapt, waande je je in een totaal andere wereld als je uitstapte in
het hart van Constantinopel, het oude Stamboel. Want hoe zag
Constantinopel er toen uit? Kees Valkenstein beschreef het in zijn cor-
respondentie met de Utrechtse Courant als volgt: "Och, och, wat stinkt
Konstantinopel. [...] Als het regent is Konstantinopel een zwijnige mod-
derpoel, en als 't droog weer is bederft de stof in een week je mooiste
jas. Uitstoomen helpt niet. Stamboelsch stof is onverwoestbaar. [...]
Vijfmaal op een dag kan je gerust je schoenen laten poetsen en dan
kom je toch weer met ontoonbare voeten in 't hotel. De schoenpoet-
sers zijn er dan ook bij honderden, neen duizenden. [...] 'n Europeaan
voelt zich tussen de bouwvallige houten huizen der Stamboelers, die
ontoonbaar zijn van de vetste vuiligheid, [...} heelemaal omringd,
bekleefd en doortrokken van en met de onnoemelijkste bestanddeelen.
De stadsreiniging in Turkije's hoofdstad blijft overdag onzichtbaar, 's
Avonds keeren de bewoners voor hun deur, hun aschbakken eenvoudig
om. Dan komen onmiddellijk de buurthonden en graaien er uit wat eet-
baar is. De rest wordt weggehaald door den vuilnisman. Bovendien heb
ik in Péra nog een straatveger gezien, die niet veegde. [...] in heel
Stamboel vind je ook geen enkele wc. Je loopt daar dan ook nooit een
bekeuring op."
Verder schreef Kees over het plaveisel in de straten dat
overal vol gaten zat: "Soms verwonderde je je erover, dat bij zo'n gat
in de straat 'n stuk of wat lui zaten. Gewoonlijk was 't gat er maar
alleen. Nou, je ging natuurlijk kijken wat er in dat gat te zien was. En
dan bemerkte je, dat ze bezig waren het gat te repareeren. In ons land
zou een man dat zaakje in 'n paar uur opgeknapt hebben. Maar hier in
Konstantinopel gaat dat anders. Kom je
na 'n paar weken weer door die
straat dan zijn die stratenmakers weg. Al lang. Maar 't gat is er nog,
daar kan je op rekenen. Wat ook komisch is aan de Turksche steenen,
is dat er geen vlakke kanten zijn. Hoe ze zoo'n steen ook neerzetten,
er steekt altijd een geweldige punt omhoog. [...] In Konstantinopel
word je geradbraakt als je rijdt en je moet wel rijden, omdat loopen nog
erger is. [...] Konstantinopel [...] is op een afstand gezien 'n prachtige
droom, maar kom je d'r in, dan wordt 't 'n akelige nachtmerrie."^
Inderdaad is Constantinopel waarschijnlijk de smerigste stad van
Europa. De ligging van de stad is echter een sprookje. De stad breidt
zich uit over twee continenten, Azië en Europa, en wordt door het water
in drie stukken verdeeld. Op de Aziatische oever van de Bosporus ligt
Üsküdar, een rommelig gebouwd stadsdeel met roze daken en witte
muren, nieuwe industriecomplexen en oude begraafplaatsen. Op de
dichtbevolkte Europese oever liggen Beyoglu en Stamboel, van elkaar
Pouwlina van Bijlevelt, 7-1-1910, Collectie
mevrouw W. Kager-Harbers.
gescheiden door een inham van de
Bosporus, de Gouden Hoorn. Beyoglu is de
oude handelswijk, bevolkt door minderheden
die in haveloze, steil aflopende straatjes
wonen. Deze minderheden vormen meestal
besloten gemeenschappen rond een mos-
kee, kerk of synagoge. Het oudste deel van
de stad is Stamboel, de driehoekige land-
punt tussen de Gouden Hoorn en de Zee van
Marmara. Aan de landzijde wordt het
begrensd door oude vestingwallen. Boven op
de heuvel ligt het oude Topkapipaleis waar
de Sultan met zijn enorme harem tot 1853
woonde. Later werd het een museum. De
Oriënt-Express kwam hier met een enorme
krul rond het paleis in de stad aan. Ook lig-
gen hier de meeste moskeeën waarvan de
oudste eigenlijk christelijke kerken zijn.
Stamboel en Beyoglu worden met elkaar ver-
bonden door de Galatabrug die twee verdie-
pingen telt en vol staat met kraampjes. Het
Aziatische stadsdeel was ten tijde van
Pouwlina's reis alleen bereikbaar via de vele
veerbootjes die in de Gouden Hoorn lagen
aangemeerd. Nu is er een enorme hangbrug
over de Bosporus. Misschien had Pouwlina
over Constantinopel zoveel gehoord tijdens
haar buitenlandse reizen, dat zij dolgraag de
stad eens wilde zien. Ongetwijfeld heeft de
stad een onuitwisbare herinnering nagelaten.
Kees Valkenstein schreef er in 1909 zelfs
een boek over: "In en om Stamboel".
Een stukje geschiedenis van
Constantinopel
Om wat volgt beter te begrijpen, is een stuk-
je geschiedenis over Constantinopel (of
^r^zidM
^Hgi^^'x " ^*^p|
Uitzicht vanuit Üslfüdar, het Aziatische deel van Istanbul op een veerboot
in de Bosporus. Op de achtergrond linies Stamboul met het paleis van de
Sultan en rechts Beyoglu met de Galatatoren. Gravure van Bartlett in het
19e eeuwse boek over Constantinopel door Julia Pardoe, uit "lstanbul"van
Colin Thubron.
-ocr page 84-
tratie vaak gewelddadig waren. De Sultan
was vaak onberekenbaar en het was ronduit
gevaarlijk rechtstreeks voor hem te werken,
omdat hij je zonder enige aanleiding opeens
ter dood kon veroordelen als hem iets niet
zinde.
Het Rijk brokkelde af toen in 1699 Hongarije
verloren ging. Ook aan Rusland moest
gebied worden afgestaan. Na een bloedige
opstand verwierf Griekenland in 1830 onaf-
hankelijkheid; na de Krimoorlog {van 1853
tot 1856) en Russisch-Turkse oorlog (van
1877-1878) werden Roemenië en Servië vol-
ledig en Bulgarije ten dele onafhankelijk. In
Egypte en andere Arabische gebieden werd
de invloed van Engeland en Frankrijk steeds
groter. In 1909 grepen de Jong-Turken de
macht. Zij wilden door liberale hervormingen
de nationale kracht versterken. Zij kregen de
steun van de mogendheden. De Jong-Turken
rekruteerden hun soldaten uit de Balkan-
gebieden, waar de meeste weerstand was
tegen de Sultan. Tijdens deze revolutie was
Kees Valkenstein dus in Constantinopel. Hij
maakte mee hoe sultan Abdul-Hamid II werd
afgezet en vervangen door een Sultan uit de
gelederen van de Jong-Turken.
Pouwlina's eerste huwelijk met
Djemal Effendi
Het eerste teken van leven dat we na haar
reis naar Constantinopel van Pouwlina vin-
den, is het huwelijk dat zij sloot met Djemal
Effendi op 7 januari 1910 in Utrecht.
Djemal Effendi ca 1910?
Istanbul) en het Turkse Rijk hier wel op zijn plaats. Waar het huidige
Stamboel ligt, stichtten Griekse avonturiers in ca. 660 voor Christus
een nederzetting die ze Byzantium noemden naar hun aanvoerder
Byzas. Ca. 73 na Christus werd het ingelijfd bij het Romeinse Rijk. In
324 maakte keizer Constantijn de Grote de plaats Byzantium tot hoofd-
stad van het Romeinse Rijk. De stad werd daarna omgedoopt tot
Constantinopel. In de eeuwen die volgden, groeide Constantinopel uit
tot een van de grootste steden van de wereld. In 1204 werd
Constantinopel, dat inmiddels Oosters Orthodox was geworden, tijdens
de vierde kruistocht aangevallen. De stad werd veroverd, de bevolking
vluchtte of werd vermoord en vele kostbaarheden werden vernield.
Voortaan werd het Rijk bestuurd door keizers die afstamden van de
kruisridders. Het Byzantijnse Rijk was inmiddels ge-slonken tot de stad
zelf. Het Rijk was veroverd door Seldzjoeken in de 11e eeuw en daar-
na door de Osmaanse Sultans. In 1356 begonnen zij met de verovering
van de Balkan en Klein Azië. In 1453 werd Constan-tinopel veroverd
door de Osmaanse Turken onder leiding van sultan Mehmed II, de ver-
overaar. De orthodox christelijke kerken, zoals de beroemde Hagia
Sofia, werden in moskeeën veranderd. De sultan voerde de bevolking
van de stad op door vrijwillige immigratie aan te moedigen en door
gedwongen vestiging van overwonnen bevolkingsgroepen. Hierdoor
werd Constantinopel een smeltkroes van volkeren. In de 16e eeuw
werd het Turkse Rijk uitgebreid met Egypte, Mesopotamië, Koerdistan,
Syrië, Egypte, Arabië en Hongarije en bereikte het zijn grootste macht.
In 1669 werd Kreta veroverd op Venetië. Aan het hoofd van dit machti-
ge Rijk stond de Sultan, een absoluut regerend vorst. Hij bezat een
grote harem, dat geen contact met de buitenwereld had en werd
bewaakt door eunuchen, zwarte gecastreerde bedienden die uit frus-
i ■.
0^
Lm
(
'Vl
\ 1
^r^^ss^i
^\
lij./.
"'^K'^'^^^^T^' ,.'•
Huwelijksfoto van Pouwlina en Djemal,
Utrecht 7-1-1910. Collectie mevrouw W. Kager-
Harbers.
-ocr page 85-
89
was geboren, had hij dus wel degelijk de
Turkse nationaliteit. Het pompeuze menu is
voor de gelegenheid een afwisseling van
Hollandse en Oosterse gerechten. Er werd
begonnen met Zeeuwse oesters, daarna
hors-d'oeuvre op zijn Smyrnees, dan verlo-
vingssoep, Turkse tongfilet, Vleutense kal-
koen op zijn Hollands, Oriëntaalse zwezerik,
gebraden snip, vruchtencompote,
Provencaalse ganzenlever, huwelijksijs,
toastjes met Roquefortkaas, fruit en des-
sert."* Wie er aanwezig waren bij dit huwelijk
is niet meer na te gaan. Een verre verwante
van Pouwlina vertelde mij dat de familie het
op zijn zachtst gezegd vreemd vond dat
Pouwlina met een Turk trouwde. Was de
familie soms niet uitgenodigd? Na het huwe-
lijk woonde Pouwlina tot aan de eerste
wereldoorlog in Constantinopel. Het echt-
paar bleef kinderloos, waarschijnlijk tot
groot verdriet van Pouwlina die de familie bij
haar zag uitsterven. Uit deze tijd is geen cor-
respondentie bewaard gebleven in Het
Utrechts Archief. De uitgebreide bezittingen
werden in die tijd beheerd door notaris J. de
Klerck, die toen rentmeester was.
Het bleef woelig in Constantinopel want in
1912 brak de Balkanoorlog uit waarbij het
Turkse Rijk in Europa werd ingekrompen tot
Oost Thracië, een klein gebied rond
Constantinopel. In de eerste wereldoorlog
koos Turkije de kant van Duitsland waardoor
Cyprus en Egypte aan Engeland verloren gin-
gen en Arabië zich vrijmaakte. Djemal en
Pouwlina gingen terug naar Vleuten. Volgens
sommige Vleutenaren omdat Djemal zou zijn
gedeserteerd. Maar het kan natuurlijk ook
D;éjeLiN|g^M'pCCA5lOh
'^?A&tJ^
1
e/'•^[trecht 7Jan^H9!0.
mm.
J^witres de Zélancia.
JHor-s d'0ectvr£5_a la §mj/rnienne
(ori50ii7rne auX Fiaii cja i Uej,
plet de 5ole3 _a !d Turquie.
D'mclo7neau de N/leuteq a ld IioHdinda|Te
(jidrtreu^e de Rjo deVeau a 1' Orienhi;'^.
sBécassiiiej f^otie3 ,
^iT7pote mile'e
Pité de foie yr^^^,"!^. ia Provinvrtla^,
Gl.^ace a la (Hc(riao)e
(ëalotita-, du F^o'qu'eï-ort
Fr u i bj.
Des 5Srfc,.
Zj^
HOTEL OeS PAYi> 0»j
UTfttCHT.
Menukaart van de lunch ter ere van het huwelijk van Pouwlina en Djemal,
Collectie W. van Eijk.
Pouwlina heeft deze Djemal Effendi waarschijnlijk in Constantinopel ont-
moet. Djemal Effendi bin Sjaban is geboren op 19 november 1877 in
Prizren in Kosovo. Zijn vader heette Sjaban Agha, zijn moeder Penbe
Hanijm. Hij was luitenant in het Turkse leger. Daaraan dankte hij waar-
schijnlijk de titel Effendi. In sommige stukken heet hij ook wel Bey, wat
beter is, omdat Bey gebruikt werd voor mannen in het leger en Effendi
meer voor ambtenaren en geestelijken. Voor zijn huwelijk moest Djemal
een uittreksel uit het bevolkingsregister overhandigen. Dit werd afge-
geven te Constantinopel op 16 november 1325 (Turkse jaartelling, bij
ons 1909) en vertaald door het Nederlandse Consulaat werd het 6
december 1909 aan Djemal afgegeven. Hij werd daar als volgt
omschreven: Certificaat der Turl<sche regeering. Naam: Djemal
Effendi, zoon of afstammeling van Hussein Agfia. Naam en woonplaats
des vaders: Sjaban Agha. Leeftijd: 32. Beroep: Luitenant. Datum en
plaats geboorte: 1293, Prezrien. Godsdienst: l^ofiammedaan.
Gestalte: Tamelijk lang. Oogen: Blauw. Snor of baard: Blond.
Bijzondere kenteekenen: Geene. Woonplaats: Prezrien, sozië
maha/la,
Porawa, huis 19/4."' Volgens dit stuk woonde Djemal officieel nog in
Prizren, Kosovo. Daarom blijft het onduidelijk waar Pouwlina hem pre-
cies heeft ontmoet. Was Djemal uit Prizren in Constantinopel terecht-
gekomen als militair in het leger van de revolutionaire Jong-Turken? Ze
trouwde dus met hem in Utrecht voor de burgerlijke stand.
Vermoedelijk bleef het hierbij en was er geen kerkelijke huwelijk, daar
Djemal een moslim was. Het gezelschap genoot daarna van een uitge-
breide "lunch" in Hotel des Pays-Bas aan het Janskerkhof in Utrecht. De
menukaart is bewaard gebleven. Daarop staan de Turkse en
Nederlandse vlag broederlijk naast elkaar. Hoewel Djemal in Kosovo
Pouwlina en Djemal in Constantinopel tussen
1910 en 1914.
-ocr page 86-
90
zijn omdat het in Nederland gewoon veiliger was dan in Constantinopel.
Rekening courant
Op de rekening courant van het eerste kwartaal van 1912, dus uit de
periode dat Pouwlina in Constantinopel woonde, is duidelijk op te
maken welke inkomsten en uitgaven Pouwlina had. De inkomsten zijn
renten van kapitaal, huishuur en pacht van de boerderijen maar ook van
de volkstuintjes gelegen op de "Erfpacht" naast de katholieke kerk.
Verder ontving ze jachtcontributie, waaruit duidelijk wordt dat er men-
sen waren die jachtrecht kochten op haar landerijen. Aan uitgaven
waren er dat eerste kwartaal nieuwjaarsfooien, rijtuighuur, rekeningen
van elektra e.d., weekloon. Ze betaalde 825 gulden grondbelasting.
Verder werden er maandelijks grote bedragen gestort op de spaarre-
kening van Vlaer en Kol waarvandaan zij in Constantinopel weer geld
opnam. Verder waren er vaste posten voor de diaconie van de armen
van Vleuten en huur van de kerkbank. Ze betaalde regelmatig vermo-
gensbelasting. Het ging dan om bedragen van rond de 125 gulden per
keer. Op de rekening van Djemal werd regelmatig een bedrag van zo'n
2000 gulden gestort. Of dat bedrag helemaal aan hemzelf toekwam of
dat hij daarvan zijn familie in Constantinopel onderhield, wordt niet dui-
delijk. Ze scheen hem dus wel helemaal te onderhouden. Een belang-
rijke post kwam ieder jaar twee keer terug. Het betrof het in zomer-
stand of winterstand zetten van huize Alenvelt. De broers Jo en Jan
Griffioen kwamen ieder jaar aan het begin van de zomer huize Alenvelt
in de zomerstand zetten. Ze hingen dan de stores op, de zomerluiken.
In de herfst kwamen ze deze luiken er weer afhalen en hingen dan dub-
bel glas voor de ramen. Ook werd rond de trap naar de voordeur een
houten hokje getimmerd dat de wind uit de voordeur moest houden.
Pouwlina maakte hierop een keer een toespeling toen ze schreef:
"Alenvelt staat nog in 't winter maar de zonnenblinden hoeven 't zon-
netje nog niet uit huis te keren."
Dit werk, dat toch minstens een hele
dag in beslag nam, kostte vlak na de eerste wereldoorlog 8 gulden!
Vanaf 1919 werd dat verhoogd naar 11 gulden. (Zie foto op de voor-
pagina: links de voorzetramen, rechts de zomerluiken. Het hokje om de
voordeur staat er ook nog). Wat opvalt is dat deze rekeningen en ook
andere rekeningen van reparaties aan huize Alenvelt of aan één van hun
pachtboerderijen of huurhuizen soms pas na een half jaar of nog later
betaald werden.
Bezoek aan hun pachters
Ik heb nog een ooggetuige gevonden die zich de periode, waarin
Pouwlina met Djemal op Alenvelt woonde,
weet te herinneren. Het betreft Antoon
Jansen, de zoon van pachter Kobus Jansen
die in 1902 de boerderij op Ockhuizen pacht-
te. Antoon Jansen is in 1913 geboren en hij
herinnert zich hoe Pouwlina en Djemal de
boerderij bezochten toen hij 4 of 5 jaar was.
Antoon vertelt dat Djemal en Pouwlina ieder
jaar hun pachtboerderij inspecteerden. Zijn
vader stond in een goed blaadje bij mevrouw
Djemal-van Bijlevelt. Ze lieten door een per-
soneelslid weten dat ze 's middags of de vol-
gende dag kwamen. Ze regelden deze
bezoeken altijd als het mooi weer was, zodat
ze de landerijen konden bekijken. Het
bezoek kwam in de middag met de koets -
later waarschijnlijk met de auto - en werd in
de mooie kamer gelaten. Daar waren twee
bedsteden in die alleen werden gebruikt om
de zondagse kleren in op te bergen. Daar
kwam je als kind dus alleen op zondag op
kousenvoeten. Maar eens per jaar werd daar
thee gedronken met Pouwlina en Djemal.
Vader bracht dan uit Utrecht verschillende
zuidvruchten mee want die gebruikte Djemal
veel en hij rookte hele kleine sigaretjes.
Antoons moeder rookte dan een sigaretje
mee. Dan werd er wat gekeuveld over het
bedrijf. Djemal sprak nauwelijks Nederlands
maar stelde vragen in het Frans aan
Pouwlina die voor hem tolkte. Antoon en zijn
iets grotere zusje (die nog niet naar school
gingen in die tijd) mochten dan even in de
mooie kamer komen en moesten altijd een
handje geven. Djemal stond er dan op dat ze
hem een kusje gaven. Antoons zusje had het
daar niet zo op want Djemal had grote snor-
ren maar ze deed het wel want ze werden
ervoor beloond! Zijn hand verdween dan in
de zak van zijn witte vest en er kwam voor
allebei een zilveren gulden te voorschijn. Ja,
voor zo'n kapitaal deed je het wel. Daarna
moesten zij naar buiten en gingen de grote
mensen praten over het boerenbedrijf.
Antoon weet zich goed te herinneren hoe
Djemal eruit zag. Hij noemt hem een aristo-
craat. Hij kwam heel voornaam over. Hij
droeg 's zomers meestal een licht driedelig
pak met een gouden horloge erop en wit met
bruine schoenen eronder, liep langzaam en
statig en hielp zijn vrouw met in- en uitstap-
pen, met het aangeven van theekopjes en
glaasjes en dergelijke. Pouwlina zei weinig
bij zulke bezoeken, maar Antoons moeder
was zeer spraakzaam en hield het gesprek
aan de gang. Zij was nogal burgerlijk aange-
legd want als jongste van zes meisjes was
ze als kind nogal ontdeugend en daarom
hadden haar ouders haar op kostschool
gedaan. Ze aten bijvoorbeeld op de boerde-
MWiP^ ^^sm im»^!
Boerderij Ockhuizen 22 gepacht door de familie Jansen. VInr: Piet met de
hond, Maria Jansen de Ridder en Kobus Jansen. Collectie J.R Jansen.
-ocr page 87-
91
rij met mes en vork, wat uitzonderlijk was. Moeder kende ook een paar
Franse woordjes wat het gesprek met Djemal bevorderde. Het kon dan
heel gezellig zijn en ook al was Pouwlina nogal terughoudend, een klein
glimlachje kon er wel van af. Na de thee ging het gezelschap met
Kobus Jansen het land over tot aan de sloot en weer terug. Pouwlina
liep ook mee. Dat was toch al gauw een rondje van drie kwartier.
Daarna werd er een aperitiefje gedronken, een klein likeurtje, met noot-
jes erbij. Djemal dronk nooit iets van alcohol maar knabbelde wel noot-
jes. Antoons vader legde de suikertang erbij waarmee je normaliter de
kandijklonten voor in de koffie klein kon knijpen. Djemal gebruikte die
dan om de walnoten en amandelen te kraken. Volgens Antoon waren
het overduidelijk twee verliefde mensen. Als het bezoek was afgelopen,
gingen ze terug naar de auto en werd er zeer formeel afscheid geno-
men. Antoon herinnert zich hoe Pouwlina dan een hand gaf en iets zei
van: "Dag Jansen, bedankt voor de thee..."
Pouwlina wist graag alles van de boerderijen en bepaalde altijd zelf, of
via haar rentmeester (toen was dat notaris De Klerck), wat er aan
onderhoud nodig was. Een keer had de vader van Antoon zelf een var-
kensdeurtje vernieuwd, dat nogal verrot was, zonder dat aan Pouwlina
te melden. Op een middag zag hij Djemal op de fiets voorbij komen.
Djemal zag het deurtje, keerde zijn fiets en reed terug naar Vleuten.
Diezelfde avond nog ging Antoons Vader naar Vleuten om op Alenvelt
uit te leggen dat hij het deurtje uit eigen zak had betaald. Had hij dat
niet gedaan dan waren er beslist moeilijkheden gekomen.
Pouwlina en Djemal terug naar Constantinopel
Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog in 1918 moest Turkije capi-
tuleren en behield het alleen Constantinopel en Klein Azië zonder de
westelijke kuststrook. Het rijk werd door de Engelsen geregeerd.
Djemal had waarschijnlijk heimwee naar Constantinopel en nu het er
weer rustig was, wilde hij terug. Misschien had hij er ook nog wel fami-
lie wonen waarvan hij in die woelige tijd geen nieuws had gehad. In
ieder geval had hij er onroerende bezittingen. Er is een laatste foto van
hem met Pouwlina aan het strand van Scheveningen. Pouwlina stuurde
vroeg aan de rentmeester om de lopende
rekeningen te voldoen. Op 28 april van dat
jaar, schreef ze dat het vertrek naar
Amsterdam was bepaald op 4 mei. Vandaar
gingen ze op 5 mei naar Parijs om daar de
Oriënt-express te nemen. Als huisbewaarder
kwam P. van den Bosch in dienst. Op 3 mei
schreef ze aan haar rentmeester de laatste
instructies. Hij mocht geen huur opzeggen,
niets verkopen, bouwen of verbouwen zon-
der vergunning van Djemal of haarzelf,
ledere reparatie duurder dan f 25,- moest hij
melden, huurcontracten moesten worden
bewaard bij Vlaer en Kol, hij moest een
driemaandelijkse zitdag op Alenvelt houden
(waarbij de pachters kwamen betalen en pro-
blemen konden bespreken), alle rekeningen
moesten worden opgestuurd, huizen moch-
ten alleen worden verhuurd met borgstelling
of vooruitbetaling. Toen werd de reis aan-
vaard. Die verliep niet zonder slag of stoot.
De reis werd onderbroken door een nieuwe
Balkanoorlog tussen Albanië en Servië. Het
was niet mogelijk door Servië te reizen.
Tegelijkertijd was er nationalistisch verzet
ontstaan tegen de Engelsen dat werd geleid
door Moestafa Kemal Pasja (die vanaf 1934
Kemal Atatürk zou heten). Hij begon een oor-
log tegen de Grieken die eindigde met de
verovering van Izmir. Op 6 november 1920
schreef Pouwlina uit Constantinopel:
"Eindelijk zijn wij te Konstantinopel aangeko-
men, na 4 maanden te Parijs op de vredes-
onderteekening
gewac/it te hebben. Toen wij
besloten met de Oriënt Express naar K. te
vertrekken, moesten wij vier weken op een
plaatsje wachten en hebben het toen nog
alleen bekomen door een extra telegram
naar Londen te zenden. Dat was klaar, maar
daar beginnen de vijandelijkheden met
Albanië en Servië en ziet, nu werd ons de
pas afgesneden door Servië te reizen, dus
konden wij wel met de Simplon-Express naar
Venezië reizen en vandaar per boot naar K.
Na 14 dagen wachten kregen wij plaats in
den Simplon-Express voor Venezië waar wij
den 26 sept. aangekomen zijn; aldaar ver-
toefden wij heel aangenaam tot den morgen
den 23 sten Oct., toen wij met de stoomboot
"Milano" de eerste en beste gelegenheid
hadden om naar K. aan boord te gaan. Den
28sten Oct. kwamen wij aan ons einddoel
aan; gezond waren wij, maar op zee waren
wij beiden niet best in orde, de schommelin-
gen zijn ongewoon. Konstantinopel is er nog,
doch Djemal eff. zegt: alles is zoo veranderd
en fiij ontmoet zoo weinig bekenden alsof hij
uit een honderdjarige slaap ontwaakt. De
faam van K(onstantinopel) is thans de duur-
ste stad ter wereld te zijn. Wat gelukskinde-
Pouwlina en Djemal op het strand van Scheveningen, zomer 1919, HUA.
deze foto aan notaris J. de Klerck, die inmiddels met pensioen was.
Zijn taak was overgenomen door notaris W.J. Fortuyn Droogleever.
Vanaf januari 1920 bestaat er een uitgebreide correspondentie van
Pouwlina met deze Fortuyn Droogleever over allerhande zaken die het
rentmeesterschap betreffen. Pouwlina schreef hem op 14 maart 1920:
"Djemal eff denkt over 14 dagen, 3 weken de reis te aanvaarden." Zij
-ocr page 88-
92
Zijnedele aan den Weledelzeergeleerden Dr.
Koek voorgesteld en hem het voornemen
bekend gemaakt, zoo ook daaromtrent
Zijnedelzeergeleerde voor de formaliteiten
om inlichtingen gevraagd." Ze
vroeg daarop
de nodige papieren uit Nederland, zoals een
geboortebewijs, en eindigde haar brief als
volgt: "Daar het in de wijde wereld nog wan-
ordelijk is, blijft het beter van hieruit alles te
beschouwen en met moed maar weer het
leven op te vatten, de dichter bezingt lief en
leed."
In april hierna meldde Pouwlina: "De
nalatenschap van Djemal Effendi is onderling
geschikt te Kontantinopel volgens de
Muzelmansche en Ottomaansche wetten en
reeds geheel afgedaan."
Pouwlina's bezit in
Nederland bleef aan haar en ze erfde ook
nog wat bezittingen in Constantinopel.
Hassan Tahsine
Wie was haar tweede man, deze Hassan
Tahsine? Zijn volledige naam is Hassan
Tahsine Bey. De oudste betekenis van Bey is
prins of vorst, later overste of aanvoerder. In
het Ottomaanse rijk was Bey de titel voor
hoge legerofficieren. Later noemde elke Turk
uit de beschaafde stand zich Bey en bete-
kende het gewoon meneer. Tahsine was
geboren op 21 september 1887 in
Kalkandelen, een dorpje bij Tetovo in
Macedonië, dat toen tot het Turkse rijk
behoorde. Hij maakte deel uit van een kleine
Albanese minderheid die daar woonde. Zijn
vader heette Feiz Oulah effendi, zijn moeder
Mahnour Hanoum. Hij had in ieder geval een
zuster die Selamey heette. Na de Balkanoor-
log van 1912, waarbij Albanië zich afscheid-
de van het Turkse rijk, stelde hij zich dadelijk
in dienst van de jonge staat Albanië, waar hij
in 1913 president van de provincie Koritza in
Zuid-Albanië was en gedurende de Albanese
omwenteling in 1914 Albanees afgevaardig-
de op het congres te Triest. Hoe hij in
Constantinopel belandde, is niet bekend
maar in 1920 werd hij op uitdrukkelijk ver-
langen van de Engelse bezettingsautoriteiten
benoemd door de Sultan tot Politiepresident
van Constantinopel.'
In het Van Bijleveltarchief is een kopie van
het huwelijkscontract tussen Pouwlina en
Tahsine bewaard gebleven. Het origineel was
in het Turks. De kopie is in het Frans. Nadat
het paar voor de plaatselijke imam was ver-
schenen, werd het burgerlijk huwelijk geslo-
ten op het Nederlandse Consulaat in
Constantinopel op 20 juli 1922.
Buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke
stand was Mr. Aloysius Marinus Koek, Consul
der Nederlanden in Constantinopel. De finan-
ren wij zijn!"
Pouwlina en Djemal deden er dus bijna een half jaar over om
Constantinopel te bereiken. Toen ze in Venetië op een boot naar
Constantinopel wachtten, bezocht Pouwlina het "Venezia Museo Civico
Correr" en maakte een lijst op van munten en kunstvoorwerpen.
Waarschijnlijk heeft ze ook de bibliotheek bezocht want ze schreef in
het Italiaans een traktaat over, gedrukt in 1541 van Paulo Giovio
Vescovo di Nocera aan Karel V, over de zaak van de Turken.
Waarschijnlijk was Djemal hierin geïnteresseerd.
De dood van Djemal
Eenmaal in Constantinopel verbleven ze in Hotel Tokatlian, Grande Rue
de Péra, Péra, Konstantinopel. Ze woonden dus niet bij familie van
Djemal. Op 9 januari 1921 stuurde Pouwlina haar nieuwjaarswensen
aan notaris Fortuyn Droogleever en schreef: "Konstantinopel is overvol
van vluchtelingen van verschillende rassen. Doch het is hier niet koud,
integendeel het is zelfs laf weer, een voordeel dus. De mengeling van
talen is vermakelijk: Turks, Israëlitisch, Russisch, Armenisch, Grieks,
Arabisch, Italiaans, Engels, Frans, Tartaars, Kurdisch, Albanees."
Het
"laffe" weer mocht niet baten, zo blijkt uit de volgende brief die
Pouwlina schreef op 25 januari 1921. "Met diepe droefheid meld ik u
het overlijden van mijn geliefden echtgenoot Djemal Effendi bin Chaban
in den ouderdom van 44 jaar, na eene ziekte van 5 a 6 dagen ontsliep
hij zacht en kalm den 24e januari des middags te 2 uur. Gevatte koude
aanvankelijk door ons licht geteld ontstak (in) longontsteking waarbij
ook eene hartaandoening kwam die noodlottig het einde verhaast
heeft. Ued Gestr Heer, ik verzoek U Ed gestr dringend alle noodige
maatregelen te nemen voor mijne belangen en rechten."
Pouwlina meld-
de dus dat haar man was overleden aan een longontsteking waarbij zijn
hart het begaf. De tweede man van Pouwlina, Hassan Tahsine, zou later
in Vleuten iets anders zeggen: hij beweerde toen dat Djemal was gede-
serteerd uit het Turkse leger aan het begin van de eerste wereldoorlog
en dat hij is ontdekt in hotel Tokatlian en standrechtelijk is geëxecu-
teerd. Wie moeten wij hier geloven? Loog Pouwlina over de dood van
haar man? Was ze beschaamd over de manier waarop hij aan zijn eind
kwam en verzon ze zelf een ziekte? Of vertelde Tahsine gewoonweg
leugens? Maar waarom? Djemal en hij schijnen bevriend te zijn geweest
nog voor Djemal met Pouwlina trouwde en ze hebben elkaar waar-
schijnlijk weer ontmoet bij zijn terugkeer. Zo moet Pouwlina Tahsine
hebben leren kennen. Het blijft in ieder geval een vreemde zaak die in
Vleuten een eigen leven ging leiden.
Een tweede huwelijk
Op 1 maart 1921 schreef zij de notaris dat haar zaken in
Konstantinopel zouden worden behartigd door een vriend van Djemal,
meester Gustave Couteaux. Deze had haar huwelijkscontract nodig en
wilde alles overschrijven op Pouwlina's naam. Pouwlina vond het beter
om in Constantinopel te blijven om alles van daaruit te regelen. Eind
maart meldde ze haar rentmeester dat brieven aan Djemal nooit waren
aangekomen. De overige correspondentie dat jaar uit het verre
Constantinopel ging alleen over reparaties aan huizen in Vleuten, pach-
ten, huurcontracten en haar kas. Over hoe en met wie zij verder haar
tijd in Constantinopel doorbracht, schreef ze hoegenaamd niets.
Daarom komt het volgende nieuws van 24 februari 1922 voor de lezer
ook uit de lucht vallen: "Zo-eeven kom ik terug van het Hollandse
Consulaat en het nieuws dat ik daar meegedeeld heb, haast ik mij ook
Ued gestr te berichten. Het is: van het voorjaar word ik weer 'een paar-
tje'. Een zonnestraaltje heeft de weg naar 't Consulaat al opgevroolijkt
na alle onstuimige sneeuwbuien en koude winterdagen. Door den aan-
staanden levensgezel, Hassan Tahsine Bey (Albanees) begeleid, heb ik
-ocr page 89-
93
ciële consequenties van het huwelijk waren geregeld door het huwe-
lijkscontract dat was opgesteld en aangenonnen op de kanselarij van
het Consulaat der Nederlanden in Constantinopel op 13 juli 1922.
Pouwlina had een rechtsgeleerde in Constantinopel geraadpleegd die
haar adviseerde buiten gemeenschap van goederen te trouwen. In de
Turkse wet staat namelijk dat de vrouw geheel heer en meester is over
haar goederen, maar dan moeten die wel op haar naam staan. Het
beste was als ze niet als woonachtig in Nederland werd aangemerkt.
De aanstaanden werden als volgt omschreven: "Hassan Tahsine Bey, in
de leeftijd van 35 jaar, geboren in Kalkandelen, zonder beroep, woon-
achtig in Besiktas-Constantinopel, Jildiz sokak no. 26, ongehuwd,
meerderjarige zoon van Mahnour hanoum, zonder beroep, woonachtig
in Besiktas-Constantinopel, Jildiz sokak no. 26, weduwe van Feizoulah
effendi... en Pouwlina Petronella Johanna Odilia van Bijlevelt, in de leef-
tijd van 52 jaar, geboren in Vleuten, zonder beroep, woonachtig in
Péra-Constantinopel, hotel Tokatlian, weduwe van wijlen Djemal Bey,
dochter van Simon Petrus Wilhelmus Henricus van Bijlevelt en Elisabeth
Bernardina Le Brun, overleden echtelieden."
Bij het huwelijk waren vier
getuigen aanwezig, Edgar Douglas Machray, 48 jaar, vertegenwoordi-
ger, Gordon James Halse, 26 jaar, zonder beroep, Edouard Mathieu
Jean lllich, 49 jaar, secretaris van een advocaat en Jacques Joseph
Calderon, 38 jaar, handelaar, allen buitenlanders woonachtig in
Constantinopel en vermoedelijk behorend tot de vriendenkring van
Tahsine en Pouwlina. Bijlagen bij dit huwelijkscontract zijn de geboor-
teakte van Tahsine, een certificaat dat hij vrij was een huwelijk aan te
gaan, de geboorteakte van Pouwlina en een certificaat dat het overlij-
den van Djemal bevestigde. Hierin staat letterlijk: "Na onderzoek is
gebleken en geconstateerd dat voornoemde Djemal Bey vergezeld van
zijn vrouw op 28 oktober 1920 uit Europa in voornoemd hotel is aan-
gekomen en tijdens zijn verblijf in kamer 38 van dit voornoemde hotel
is Djemal Bey hier ongeveer een jaar geleden overleden en de voor-
noemde dame staat bekend als zijn vrouw en woont tot op vandaag in
voornoemd hotel Tokatlian."
(Dus geen woord over een eventuele exe-
cutie. Het lijkt mij ook onwaarschijnlijk dat die in het hotel zou hebben
plaatsgevonden. Aannemelijker zou zijn dat hij dan was gearresteerd
en na een kortstondig schijnproces in een kazerne voor het vuurpelo-
ton zou zijn geplaatst. Het certificaat met zegel van de plaatselijke poli-
tie en de imam zegt evenwel dat hij in het hotel is overleden.) De laat-
ste bijlage is een verklaring van de Nederlandse consul dat er geen
beletselen zijn voor dit huwelijk.
Gevlucht
Deze huwelijksakte leert ons dat Tahsine ten tijde van zijn huwelijk geen
hoge politiefunctionaris meer was maar zonder beroep was. Was hij
door de autoriteiten ontslagen? Hij woonde bij zijn moeder in een bui-
tenwijk van Constantinopel. Gingen Pouwlina en hij bij zijn moeder
inwonen? Ook het leeftijdsverschil tussen Pouwlina en Tahsine is opval-
lend. Later zal er een hardnekkige geruchtenstroom op gang komen
dat Tahsine haar alleen om haar geld is getrouwd. Er valt nu een hiaat
in de correspondentie. Op 8 februari 1922 stuurde Pouwlina een tele-
gram naar haar rentmeester dat ze sinds 26 augustus geen nieuws
meer had ontvangen. Blijkbaar kwam de post in het geheel niet meer
door. Op 2 mei 1922 stuurde ze een telegram om te zeggen dat ze een
bericht had ontvangen en op 4 september vroeg ze haar rentmeester
om 2000 gulden. Pouwlina had blijkbaar moeite met haar geld rond te
komen. In een brief van 22 oktober 1922 aan haar rentmeester waar-
bij ze hem bedankte voor het ontvangen van het gevraagde huishoud-
geld schreef ze: "Tot mijn groot genoegen denkt mijn echtgenoot
Tahsine Bey zeer verstandig en is niet onredelijk eischend, maar in het
hier onrustige gewoel bij willekeurige wetten is het kunstig door het
leven te scharrelen en eene leiding en maat-
staf ter regeling onzer uitgaven wordt door
ons beiden met genoegen verwacht, voorna-
melijk daar men ons, zooals mij voorkomt
wel wat overschat in inkomsten."
Toen werd
het opeens gevaarlijk voor Tahsine in
Constantinopel te blijven. Atatürk had het
hele land in zijn macht en verdreef de
Engelsen uit Constantinopel. De laatste sul-
tan ging vrijwillig in ballingschap. Tahsine
werd gezien als landverrader omdat hij voor
de Engelsen had gewerkt en werd door de
Turkse autoriteiten ter dood veroordeeld. Hij
vertelde later aan de vader van Antoon
Jansen, dat om aan executie te ontkomen,
hij met Pouwlina was gevlucht en een paar
dagen zonder eten en drinken had gebivak-
keerd in een veewagen. Van daaruit konden
ze vluchten met een Engels oorlogsschip.
Op 11 december 1922 stuurde Pouwlina een
telegram: "Zijn in Napels. Stuur 2000 gul-
den."
Dit telegram werd later gevolgd door
een brief van 19 februari 1923: "Op het
oogenblik zijn wij vluchtelingen uit
Konstantinopel te Napels vertoevende (om
Tahsine Beys leven te redden).
fMetJ Tahsine
plan ik langzaam opwaarts te reizen en in 't
voorjaar in Holland aan te komen omstreeks
mei en dan Alenvelt te betrekken.
Ge is
zeker wel dienstig u hiervan te verwittigen
met het oog op schoonmaak van het huis,
verbouwen van groente voor ons gebruik,
fruit ook te onzer beschikking. Nu is er voor
mij een groot raadsel en wel dit: over hoe-
veel geld kan ik nu beschikken? Reizen is
duur."
En met rode inkt schreef ze in de kant-
lijn: "4132,14" Een in die tijd fors bedrag! Of
ze dit al uitgegeven had om zover te komen,
of dat ze het nodig had om thuis te komen is
niet geheel duidelijk. In april vroeg ze weer
om 3000 gulden. Op 7 juli van dat jaar ver-
zocht ze via haar rentmeester om via het
Nederlandse consulaat in Italië zo snel
mogelijk voor Tahsine een visum te krijgen.
Op 1 augustus 1923 schreef Pouwlina: "Wij
zijn in Basel en hopen over enige dagen in
Holland aan te komen."
In plaats van het
voorjaar werd het dus het eind van de zomer
dat ze in Vleuten aankwamen. Uit het voor-
gaande blijkt dat het doen en laten van
Pouwlina en Djemal en de avonturen aan het
begin van haar tweede huwelijk geheel zijn
verweven met de politieke situatie van die
tijd! Eenmaal thuis op Alenvelt leek de rust
te zijn weergekeerd. Toch is dat niet hele-
maal het geval. Op 6 september stuurde ze
een brief vanuit Alenvelt waarin ze verbolgen
meldde, dat op haar biljet vermogensbelas-
ting ze nog als de weduwe Djemal werd aan-
gemerkt. Wisten ze in Nederland niet van
-ocr page 90-
94
haar tweede huwelijk? Verder schreef ze haar notaris dat ze een begin
wilde maken met haar testament. Vanwaar deze haast opeens?
Vertrouwde ze Tahsine niet helemaal? In oktober verzocht ze om een
paspoort voor Tahsine. Gingen ze weer op reis? Blijkbaar wel want op
13 november waren ze in Hotel Krasnapolski in Amsterdam en ver-
zochten de notaris 28 gulden te betalen aan de chauffeur. Ze namen
daar vermoedelijk de trein want op 19 november 1923 berichtte
Pouwlina dat ze gezond waren aangekomen in San Remo, een geliefd
vakantieoord aan het Italiaanse Rivièra. Op 10 december van dat jaar
vroeg ze uit San Remo haar notaris de auto niet weg te doen want
Tahsine wilde in mei overkomen en de auto kon dan dienst doen. Uit
een telegram van 11 december 1923 blijkt dat ze weer in Napels ver-
bleven in hotel Santalucia. Blijkbaar bleven ze de hele winter weg. Op
22 april 1924 kwam er een telegram uit Parijs met het verzoek 2000
gulden op te sturen. Op 5 mei 1924 logeerden ze in hotel Des deux
Mondes in Parijs en verzochten weer om geld. Pouwlina vroeg haar
notaris een huishoudster aan te nemen voor
Alenvelt in plaats van een dienstmeisje. Ze
meldde hem verder dat Tahsine nog naar
Londen wilde omdat hij daar vrienden had. Of
ze er nog heen zijn gegaan is niet bekend. Er
zijn geen brieven uit Londen in het archief.
Op 15 augustus was ze in ieder geval weer
op Alenvelt en vroeg om de auto met
chauffeur voor een toertje naar Friesland.
Pakte zij haar leven weer op zoals ze dat had
achtergelaten voor ze naar Constantinopel
ging? We zullen het lezen in deel 2 van dit
artikel in het volgende nummer.
André Kraayenga, Mariëtta Jansen, "Marius
Bauer, Reisimpressies uit India en de Oriënt",
Hannema de Stuers Fundatie, Heino-V/ijhe,
1991.
Han van Gessel, "Een enthousiaste kunstenaar
in het exotische oosten", Volkskrant, 1995.
Caroline
Mathieu (conservator), «Guide Musée
d'Orsay, Parijs, 1986.
Gesprekken
Interviews door de heer K.B. Nanning in de
jaren 1988-1990 met mevrouw E.P. de Booij,
mevrouw M. Verder-Liesker en de heer K.
Wieman.
Interviews door de schrijfster in de jaren 2001-
2002 met de heer W. van Eijk, de heer
A.J. Jansen, de heer J.A.M. Bijvoet, de heer en
mevrouw A.M. Sprong-Versteeg en mevrouw
W.P.D.TM. Kager-Harbers
Noten
1.  De citaten in dit artikel komen uit tiet familiearctiief van de familie Van
Bijlevelt dat wordt bewaard in het Utrechts Archief, tenzij anders ver-
meid.
2.  In het blad van de Historische Vereniging jaargang 10 nr. 3 staat het
artikel "Hinderstein" van de hand van de heren Gravendeel en Van der
Poel. Zij beschrijven daarin uitgebreid de eigenaren en eigendommen
van deze buitenplaats,
3.  De genealogische gegevens zijn ontleend aan het voorwoord door
mevrouw E.P. de Booij bij het familiearchief van de familie Van Bijlevelt,
Hef Utrechts Archief, met aanvullingen van Dhr. J. Schoonderwoerd
4.  De correspondentie over het toneelscherm heb ik ontleend aan de
collectie van mevrouw W.P.D.T.M. KagerHarbers, Hilversum.
5.  Collectie de heer D. Schevers, Vleuten.
6.  Archief gemeente Vleuten-De Meern, Kees Valkensteindossier.
7.  Collectie mevrouw W.P.D.T.M. KagerHarbers, Hilversum.
8.  Collectie de heer W. van Eijk, Vleuten.
9. Deze gegevens zijn ontleend aan een kopie van het vonnis no, 990-
1951 van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht in de zaak van
Hassan Tahsine tegen de in Pouwlina's testament genoemde erfgena-
men. Collectie de heer J.P. Jansen, Haarzuilens.
Bronnen
Het Utrechts Archief, Familiearchief van de familie Van Bijlevelt.
Archief gemeente Vleuten-De Meern, Kees Valkensteindossier.
Collectie mevrouw W.P.D.T.M. Kager-Harbers, Hilversum.
Collectie de heer
W. van Eijk, Vleuten.
Collectie de heer J.P. Jansen, Haarzuilens.
Collectie de heer D. Schevers, Vleuten.
Otto Wttewaal, "Vleuten-De Meern, geschiedenis en historische bebou-
wing", Zeist 1994.
Dr. D.W. Gravendeel en J.H. van der Poel, "Hinderstein", blad Historische
Vereniging Vleuten, De Meern, Haarzuilens, jaargang 10, nummer 3.
J.F.K. KitsNieuwenkamp, "Beknopte geschiedenis van de Ridderhofstad
Den Ham te Vleuten", De Meern, 1976.
"100 jaar Willibrordkerk Vleuten", een speciale uitgave van de Historische
Vereniging Vleuten, De Meern, Haarzuilens in samenwerking met de
Willibrordparochie, Vleuten, 1985.
Colin Thubron, "Istanbul", Time Life boeken, 1978.
Oproep:
Wie heeft er ter illustratie van deel 2 van dit
artikel foto's beschikbaar met Hassan
Tahsine erop of wie heeft er nog vitale infor-
matie die in dit artikel niet mag ontbreken?
Graag contact opnemen met de schrijfster
Veronique Voorn tel: 030 - 6774054.
-ocr page 91-
95
" door E.P. Graaf stal
WACHTTORENS OP DE GRENS VAN EEN WERELDRIJK
Schatkamer Leidsche Rijn (5)
Bij archeologisch onderzoek In het bouwplan Vleuterweide, onderdeel van de nieuwbouwlocatie Leidsche Rijn
(gemeente Utrecht), zijn de afgelopen weken resten van twee Romeinse wachttorens blootgelegd. De vondst is
naar internationale maatstaven uniek te noemen en heeft ingrijpende gevolgen voor het beeld van de Romeinse
rijksgrens in ons land. Blijkbaar werd deze al vroeg uitgerust met een doorlopende reeks van militaire observa-
tieposten, bemand door kleine detachementen van Romeinse soldaten. De wachttorens maakten een intensieve
bewaking mogelijk van de grensrivier, de militaire verbindingsweg op de zuidoever en alle daaraan gelegen voor-
zieningen, zoals kadewerken, bouwdepots en bruggen. In deze nieuwsbrief wordt de betekenis van de ontdekking
geduid en toegelicht.
Een wachttoren langs de weg
Het gebeurde allemaal volkomen onverwacht - een klassieke archeolo-
gische ontdekking. Archeologen van de gemeente Utrecht w/aren bezig
met een opgraving langs de Romeinse weg in het uiterste westen van
het bouwplan Vleuterweide. De opgraving was nodig voor de aanleg
van een sloot aan de zuidkant van de weg, bedoeld om de resten ervan
in de toekomst onder grondwater te conserveren. Het onderzoek werd
de afgelopen maanden uitgevoerd door medewerkers van het
Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum. Daarbij werden talrijke nieu-
we inzichten verkregen over de bouw van de Romeinse weg - een waar-
dige afsluiting van vijf jaar onderzoek naar de Romeinse rijksgrens in
Leidsche Rijn. Als een volkomen verrassing kwamen onder de zuidflank
van de weg resten van twee opeenvolgende wachttorens te voorschijn.
De resten van de wachttorens zijn ronduit uniek, allereerst vanwege de
voortreffelijke conservering. Zo staan de eikenhouten hoekpalen van de
laatste bouwfase nog ca. 90 cm overeind. Van een eerdere bouwfase
zijn behalve de funderingspalen zoveel bouwkundige details bewaard
gebleven dat een tamelijk precieze reconstructie mogelijk is. Opvallend
is ook de grote hoeveelheid bewoningsafval, met name aardewerk-
scherven en botresten, dat op het vloerniveau van de wachtpost is aan-
getroffen. Alleen al door de aanwezigheid van houten resten en de rijk-
dom aan vondsten is de wachttoren van Vleuterweide in internationaal
perspectief uniek te noemen.
Een vondst van internationale allure
Maar het meest verrassend is de vroege datering; de oudste vondsten
De noordoostelijke hoekpaal iets verder bloot-
gelegd: een vierkante paal van ruim dertig bij
dertig centimeter.
stammen uit het midden van de Ie eeuw na
Chr. Dat was de periode waarin op de zuid-
oever van de Oude Rijn een keten van leger-
kampen werd ingericht. Deze grens, in het
Latijn limes genoemd, hield stand tot omst-
reeks het jaar 260. De militaire bezetting
van de limes bestond uit eenheden van enke-
le honderden soldaten, die in vaste leger-
kampen gestationeerd waren. Zulke castella
hebben ondermeer gelegen op de Hoge
Woerd in De Meern en op het Domplein in
Utrecht. Blijkens recent onderzoek in
Woerden en Alohen aan den Rijn begint de
militaire activiteit langs de Oude Rijn al rond
40 na Chr.
De legerkampen moeten al snel met elkaar
verbonden zijn door een provisorische weg
op de zuidoever van de Rijn. Het onderzoek
dat de laatste jaren in Leidsche Rijn is uitge-
voerd, heeft inzichtelijk gemaakt hoe deze
pas na enkele decennia is uitgebouwd tot
een degelijk gefundeerde en met grind
geplaveide rijbaan. Het verrassende is nu
dat de wachtpost van Vleuterweide daar ken-
nelijk aan voorafgaat. Dat zet het beeld van
de ontwikkeling van de Romeinse grens op
zijn kop.
De locatie van de wachttoren in Vleuterweide. Op de achtergrond ziet u de
waterzuiveringsinstallatie. Het archeologisch team is de site geschikt aan
het maken voor de persdag en publieksdag, foto Wouter de heus, 5
november 2002
-ocr page 92-
96
Opgravingsleider Jeroen van der Kamp (I) en veldtechnicus Michel Hendriksen bespreken de beste wijze van blootleggen van
de belangrijke archeologische vondst.
Het is bovendien voor het eerst in Nederland dat een wachttoren
ondubbelzinnig als een onderdeel van de Pijngrens is aangetroffen.
Eerder werden resten van een mogelijke wachttoren gevonden in
Valkenburg (Z.H.), maar deze werd tot nu toe verklaard als een op zich-
zelf staand element binnen de grote Romeinse nederzetting aldaar. Na
de recente ontdekking in Vleuterweide kunnen plotseling ook twee
andere terreinen in Leidsche Rijn, 500 en 2400 m oostelijker gelegen,
tamelijk zeker als wachttorenlocaties worden geïnterpreteerd. Ook
daar beginnen de activiteiten al in het midden van de Ie eeuw.
Het begint er op te lijken dat de Romeinse rijksgrens hier van begin af
aan was uitgerust met een doorlopende reeks van wachttorens. Dit is
een volkomen nieuw inzicht. Het gebeurt niet vaak dat archeologische
vondsten zoveel tegelijk overhoop gooien -
de wachttoren van Vleuterweide is echt een
wereldvondst. Hij is trouwens ook één van de
oudste wachttorens die we uit het hele
Romeinse rijk kennen!
Bakens in het landschap
Wat was de functie van die wachttorens? Wij
kennen deze kleine militaire posten vooral
van enkele kunstmatige grenzen, die vanaf
ca. 85 na Chr. werden aangelegd: de linie
tussen Rijn en Donau in Zuid-Duitsland en
diverse barrières in Noord-Engeland en
Schotland, waaronder de Muur van
Hadrianus. De wachttorens waren hier met
tussenafstanden van 500 tot 1500 m zoveel
mogelijk op natuurlijke hoogten of knikpun-
ten in de limes geplaatst. Vanuit de torens,
die onderling zichtbaar waren, werden de
tussenliggende grenssecties bewaakt.
Op deze wijze konden clandestiene grens-
overschrijdingen snel worden gesignaleerd.
Bij verdachte bewegingen die niet door de
wachttorenbezetting zelf konden worden
opgevangen, werd de hulp ingeroepen van
troepen uit het naastgelegen castellum. Dit
gebeurde vermoedelijk doormiddel van rook-
of vuursignalen. Het 'observatiescherm' dat
de limes eigenlijk was, was uiteraard niet
geschikt om grootschalige invallen tegen te
De vier hoekpalen van de 2e fase van de wachttoren met op de voorgrond
de verdedigingsgracht met staken uit de
7e bouwfase
-ocr page 93-
97
gekozen als een van de speerpunten in het
10-jarige programma van onderzoek dat de
bouw van Leidsche Rijn met zich mee
brengt. Leidraad bij dit alles vormt natuurlijk
de beroemde Romeinse weg, die in 1997 in
Veldhuizen werd ontdekt. Inmiddels is het
tracé van deze 'Al van Romeins Nederland'
over een lengte van ca 3 km in kaart
gebracht en waar nodig onderzocht.
Daardoor zijn veel nieuwe inzichten verkre-
gen over de Romeinse wegenbouw en over
de uitrusting van de Romeinse grens in ons
land.
Vanaf omstreeks 90 na Chr. is de militaire
route in een aantal campagnes uitgebouwd
tot een dijkvorming weglichaam met een rij-
baan van ca 5 m breed. Waar nodig werd
deze bijeengehouden door een kistwerk van
zware palen en planken. Twee grote cam-
pagnes in 100 en 124/5 vonden waarschijn-
lijk plaats op directe keizerlijke lastgeving en
besloegen de hele Nederlandse limessector.
Er moeten in die jaren enkele duizenden sol-
daten betrokken zijn geweest bij de aanvoer
van eikenhout, basaltbrokken en grind uit ver
afgelegen streken en bij de verwerking van
deze materialen in oeverconstructies, weg-
beschoeiingen en plaveisellagen.
Ook het normale onderhoud van de limesweg
vergde ongekende inspanningen: elk jaar
moesten bouwploegen uit de omliggende
castella vervallen weggedeelten onderhan-
den nemen. Zo werd nog maar enkele weken
geleden iets ten westen van de wachttoren
een zwaar beschoeide dam opgegraven
waarover de Romeinse weg is omgelegd na
een oeverdoorbraak van de rivier.
Een bewaakte waterweg
Het onderzoek in Leidsche Rijn heeft duide-
lijk gemaakt dat de Romeinse grens veel
meer behelsde dan een reeks legerkampen
verbonden door een weg. Om de limes te
kunnen onderhouden en bewaken waren in
het Nederlandse rivierengebied heel speci-
fieke voorzieningen nodig op het gebied van
bouwlogistiek, waterbeheer en communica-
tie. Het onderhoud van de weg vroeg bij-
voorbeeld om bouwdepots en kadewerken,
zodat vrachtschepen er konden afmeren.
Teneinde de natuurlijke waterhuishouding te
beïnvloeden werd in de loop der tijd een aan-
eenschakeling van beschoeiingen, bruggen,
dammen en duikers gebouwd. Zo ontwikkel-
de de limes zich tot een kwetsbare bundel
van 'natte' en 'droge' infrastructuur, die om
zorgvuldige inspectie en bewaking vroeg.
De laatste anderhalf jaar zijn er in Leidsche
Doorsnede van een 3e-eeuwse, stenen wachttoren in bedrijf, gereconstru-
eerd naar vondsten in Zuid-Duitsland. Uit: Baatz, Die Waclittürme am
Limes (1976).
gaan: die moesten liefst in het voorland van de limes worden tegenge-
houden door een tijdig verzamelde troepenmacht.
De wachttorens werden bemand en onderhouden vanuit de omliggende
castella. Per wachtperiode werden ca. 4 man naar een post gedeta-
cheerd. Deze zaten daar dan vermoedelijk een paar dagen achtereen,
kookten er hun eigen maaltijden en sliepen er ook. Ondertussen draai-
den zij in een strak schema hun wachtroosters. Bij veel torens bevond
zich op de begane grond een haardplaats; zij waren allemaal ook uit-
gerust met een complete keukeninventaris. Op de verdieping zal door-
gaans het woon/slaapvertrek zijn geweest en daarboven het balkon of
platform waar de eigenlijke observatietaken werden uitgevoerd.
Logistiek, communicatie en waterbeheer
Maar wat deden die wachttorens langs een grensrivier als de Rijn, die
van zichzelf al een flinke barrière vormde? Tot nu toe bestond er twijfel
of de Romeinen hun riviergrenzen net als landgrenzen systematisch uit-
rustten met wachttorens. Nu moet gezegd dat de inrichting van de
limes buiten de castella in ons land nooit stelselmatig is onderzocht.
Eigenlijk is dat merkwaardig, want de Nederlandse rivierdelta was een
dynamisch landschap waar de mensen zich moesten aanpassen aan
hun omgeving. Juist die wisselwerking tussen de 'universele' Romeinse
grenspolitiek en het bijzondere Nederlandse landschap levert een
prachtig onderzoeksthema op. Precies dit thema heeft de gemeente
-ocr page 94-
98
gereconstrueerd naar Duitse studies en
afbeeldingen op de zuil van Trajanus in
Rome. Het vertrek op de begane grond
sprong iets uit ten opzichte van de toren en
mat 4,7 m in het vierkant. Hier zal het woon-
en slaapgedeelte zijn geweest. Deze ruimte
was via een inwendige trap toegankelijk
vanaf de verdieping, waar ook de ingang tot
de toren was: de buitenladder kon bij nacht
en onraad worden ingetrokken. De toren was
omgeven door een palissade, waarschijnlijk
opgevuld met grof vlechtwerk. Daarbuiten
lag nog eens een ca 85 cm diepe V-vormige
gracht, die ten dele met water gevuld moet
zijn geweest en waarin aangepunte palen
waren geplaatst - ook al weer een uniek ele-
ment.
De tweede toren had zware eiken staanders
op de hoeken, in doorsnee zeker 30 bij 30
cm, ofwel een Romeinse voet. Dit gebouw
had zijden van 3,6 m en kan zomaar 7 a 8 m
hoog zijn geweest, d.w.z. drie bouwlagen.
De wanden waren niet ingegraven in de
grond, maar werden vermoedelijk gedragen
door dwarsbalken die met pen-gat-verbindin-
gen aan de hoekstaanders vast zaten. Zij
waren waarschijnlijk net als bij de eerste
toren uitgevoerd in vakwerk, opgevuld met
vlechtwerk en leem. De begane grond hoeft
trouwens niet meer dan een opslaghok met
haardplaats te zijn geweest. Het woon/slaap-
gedeelte zal bij deze toren op de eerste ver-
dieping hebben gelegen, onder het eigenlijke
wachthuis. Ook de tweede toren had een
lichte palissade van houten staken, maar de
greppel die eromheen lag, had nauwelijks
defensieve betekenis en diende vooral voor
de afwatering van het terrein.
De oudste wachttoren moet, afgaande op
het vondstmateriaal, zeker hebben gefunc-
tioneerd tussen ca. 50 en 70 na Chr., al kan
het einde van de eerste fase nog wat later
vallen. Het ligt voor de hand dat de bouw van
de tweede toren daar direct op volgt. Ook
deze lijkt nog in de Ie eeuw te vallen.
Hopelijk zullen de jaarringdateringen van de
hoekstaanders over enige tijd nauwkeuriger
informatie opleveren over de ouderdom van
de torens. In de 2e eeuw verdwenen de res-
ten van de torens onder het zuidelijke talud
van de Romeinse weg, waardoor ze afgedekt
raakten tot het moment van hun ontdekking.
Een piepklein militair huishouden
Over het leven in een Romeinse wachttoren
was tot nu toe uit het buitenland maar weinig
bekend, vooral omdat er doorgaans zo wei-
nig vondsten worden gedaan. Dit nu maakt
de torens van Vleuterweide zo bijzonder: het
complete spectrum aan bewoningsafval zit
f f l«gerf(amp
W houten wachttoren,
" ie eeuw
B stenen wachttoren,
" 2e/3e eeuw
-----tracé Romeinse weg k
-^ brug
loslcide
JU sdilp
giafveW
De resultaten van 5 jaar onderzoek aan de limes in Leidsche Rijn geïnter-
preteerd. Ten westen van De Meern is de zandige stroomgordel van een zij-
tak van de Rijn te zien, die hier tussen onherbergzame veengebieden mean-
dert. Ten noorden van De Meern ligt het legerkamp op de Hoge Woerd met
een bijbehorend grafveld, dat in 1999 werd ontdekt. Drie locaties van hou-
ten wachttorens uit de
7e eeuw staan nu wel vast; die van Vleuterweide is
met een peil aangeduid. Twee ervan hebben in de late 2e eeuw vrijwel zeker
stenen opvolgers gekregen. Het tracé van de Romeinse weg kent geen
vaste relatie tot de wachttorens, maar volgt de zuidrand van de stroomgor-
del. Waar nodig werd voor de afvoer van overstromingswater een brug
aangelegd. Op punten waar weg en rivier elkaar
raakten, moeten met zekere tussenafstand losplaatsen hebben gelegen
voor de aanvoer van bouwmaterialen. Het vrachtschip van De Meern krijgt
met dit alles ook een duidelijker context.
Rijn steeds meer aanwijzingen gevonden dat de grens uitgerust is
geweest met een doorlopende reeks wachtposten. Zo werden in het
begin van 2000 achter de nieuwe gemeentewerf aan de Zandweg ver-
spoelde resten van een wachttoren gevonden, waaronder een zware
eikenhouten hoekpaal. De vondsten lopen hier van het midden van de
Ie eeuw tot ver in de 3e eeuw. Het laatste bouwwerk lijkt hier van
natuursteen te zijn geweest
en had waarschijnlijk een pannendak. Ook in deelgebied De Balije, vlak-
bij het Romeinse schip dat volgend jaar zal worden opgegraven, zijn
sterke aanwijzingen gevonden voor een vroege houten wachttoren,
opgevolgd door een steenbouw, die onder meer voorzien was van
muurpleister en vensterglas. Door de jongste ontdekking vallen al deze
puzzelstukjes nu opeens op hun plaats.
De wachttorens blijken niet zozeer te zijn georiënteerd op de Romeinse
weg als wel op de grensrivier: één ligt zelfs 125 m van de latere limes-
weg af. De torens stonden waarschijnlijk zo opgesteld dat zij een vol-
ledige bocht van de rivier konden overzien: kennelijk was het hier eerst
en vooral het verkeer over water dat geïnspecteerd moest kunnen wor-
den. Het bevestigt nog eens de bijzondere aard van de limes in ons
land: zeker in het begin was het systeem sterk gericht op het water.
Het is in deze bijzondere setting, vier kilometer ten westen van het cas-
tellum van De Meern, dat nu plotseling de resten te voorschijn komen
van waarschijnlijk de alleroudste wachttoren die we in Noordwest-
Europa kennen.
Twee torens gereconstrueerd
Met name de oudste bouwfase van de wachttoren van Vleuterweide
kunnen we inmiddels tamelijk goed reconstrueren (zie afbeelding). De
eigenlijke toren mat 3 bij 3 m en werd overeind gehouden door hoek-
palen van ca. 21 bij 17 cm. Daarbij past een hoogte van niet veel meer
dan 5 meter, ofwel twee bouwlagen. De bovenbouw met de omgang is
-ocr page 95-
99
De oudste wachttoren van Vleuterweide, midden Ie eeuw. De samengebonden schanspalen die de ingang blokl<eren, zijn een
vrije toevoeging. Reconstructie door Keivin Wilson, Ridderkerk.
fysieke verschijning: een gesloten reeks van
stoere torens, op zichtafstand van elkaar,
stond hier op de zuidoever van de Rijn. In
Duitsland zijn aanwijzingen gevonden dat de
stenen torens witgekalkt werden, met rood-
geverfde schijnvoegen - vuurtorens die de
grens van een wereldrijk markeerden!
er, inclusief de etensresten. Daarom worden de verontreinigde lagen
zorgvuldig gezeefd. De analyse van de zeefresiduen kan veel gegevens
opleveren over de voedselvoorziening en het menu van de torenwach-
ters. Omdat zij voor een aantal dagen gedetacheerd werden, namen ze
uit het castellum een graanrantsoen mee en daarnaast ook vers en
gedroogd vlees, olie en wijn of bier. Maar ze hebben het menu ter plek-
ke aangevuld, zo blijkt bijvoorbeeld uit talrijke vissenwervels.
Achter de gemeentewerf werden in het begin van 2000 al vier paling-
fuiken gevonden in een rivierbedding die hier vlak voor de deur van een
wachttoren moet hebben gelegen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor
akkertjes en moestuinen in de omgeving van de twee latere, stenen
wachttorens, die overigens niet door de soldaten zelf hoeven te zijn
bewerkt.
De wachttorens van Leidsche Rijn confronteren ons op een heel direc-
te manier met de aanwezigheid van Romeinse soldaten in ons land: wij
komen er haast oog in oog met piepkleine detachementen, die zich een
dag of wat moesten zien te redden in een vaak onherbergzaam land-
schap. De weerbare aanleg van de oudste wachttoren, met een gracht
als een opengesperde haaienbek, wijst erop dat de Romeinen dit
gebied in de eerste decennia nog niet helemaal vertrouwden. De wacht-
torens tonen ook aan dat de Nederlandse grenssector veel intensiever
is bewaakt dan tot nu toe werd gedacht. Blijkens vondsten op de twee
andere wachttorenlocaties in Leidsche Rijn ging dat door tot ver in de
3e eeuw, toen de wachtposten waarschijnlijk (deels?) in steen gebouwd
waren. De Romeinse grens krijgt met dit alles opeens ook een heel
Palingfuik gevonden in de rivierbedding van
de Oude Rijn, begin 2000, achter de gemeente-
werf in deelgebied Vleuterweide
-ocr page 96-
100
Cool
'mailbox' is bekend maar begin je over een
postbus dan kan er absoluut verwarring ont-
staan.
Het woord hoop wordt steeds vaker mis-
bruikt. Zo worden veel mensen aangeduid
als 'een hoop mensen' en eindigt men soms
een brief met; 'ik hoop dat een hoop mensen
mee gaan doen..'
Hopen doe ik zelf overigens meestal alleen
op de wc.
Ik liet mijn hoop op een beter taalgebruik
laatst voorgoed varen toen ik het volgende
gesprek tussen twee tieners opving.
Tiener 1 : " Weet je, ik voel me vandaag een
beetje depri, ik moest een nieuw pre-paid
voor mijn mobieltje kopen en dat terwijl ik
juist van plan was om te onthaasten".
Tiener 2 : " Ik weet wat je bedoelt, ik heb
trouwens een abo voor mijn mobi dus is best
wel relaxed, ik heb daar überhaupt niets
mee; prepaidkaarten, daarmee heb ik zoiets
van...".
Tiener 1 : "We kunnen er hier nog langer
over brainstormen maar liever ga ik naar een
internetcafé, ze hebben daar airco, zullen we
maar naar E-for-you gaan want in The mailer
zitten zoveel aso kids".
Eerlijk gezegd wordt ik ook gek van ai dat
moderne geschrijf, al staat het natuurlijk
best wel cool en vet, dat kan ik beamen.
Maar ik wens er verder niet meer over te
schrijven en daarom ga ik u nu groeten; Nou,
doei he?
Door de eeuwen heen heeft de mens veel moeite gedaan om zo netjes
en duidelijk mogelijk te schrijven. Alles moest vroeger erg precies; u
met een hoofdletter en ook vader en moeder en de maanden van het
jaar diende je met een hoofdletter te schrijven. Er werd erg streng
nagekeken en snel werd iets fout gerekend als er wat mankeerde.
Reeds voor de tweede wereldoorlog in 1936 leerde ik schrijven. Alles
ging zeer goed totdat in de jaren '37-'38 een grote omwenteling plaats-
vond. Als overblijfsel van de tijd van Napoleon ging men steeds meer
Franse woorden invoeren, deze moesten wij allemaal foutloos kunnen
schrijven. Totdat, na het uitbreken van de tweede wereldoorlog, een
laat-Germaanse taal z'n intrede deed.
Hoewel erg ongewild deden wij hier een beetje aan mee. Zo sukkelden
we allen mee en inmiddels waren dubbel 'o' en dubbel 'a' geheel afge-
schaft, best een grote verandering voor ons.
Het schrijven ging in een schrift met een kroontjespen, deze verving de
griffel met lei. Het schrijven met de kroontjespen vereiste enige vaar-
digheid, belangrijk hierbij was ook het zogenaamde dun/dik-schrijven,
om dit effect te kunnen bereiken moest je behoorlijk veel oefenen. In
de oorlog werd het wel lastig om te schrijven want er was bijna geen
inkt en ook waren er bijna geen pennen.
Een mooi grapje was natuurlijk als wij met de punt van de kroontjespen
een vlieg vingen, deze even lieten ronddobberen in de inktpot en dan
loslieten..
Bij gebrek aan vliegen werden deze nog wel eens vervangen door een
enkele hoofdluis. Natuurlijk deden na de oorlog, na de inval van de
Engelsen en Canadezen, veel Engelse woorden hun intrede. We leerden
bijvoorbeeld alles over 'A little Miss' en ' A little kiss'. De hele zaak
begon toch wel erg te verwilderen. Soms werd dit ordinaire, dolle
geschrijf wel de kop ingedrukt zodat we halverwege het schrift toch
met een schone lei konden beginnen.
Maar de remmen waren eenmaal weg en steeds gekker werd er
geschreven. De zorgvuldig door ons aangeleerde Franse woorden wer-
den ook op eens op z'n Hollands geschreven; zo werd bureau verbas-
terd tot buro en werd chocolade opeens met sj geschreven.
Met de invoering van de computer was er helemaal geen ontkomen
meer aan. Van sommige woorden weten we amper wat ze betekenen
en meestal wordt niet eens de moeite genomen ze te vertalen. Een
De Meern, 2002
Theo van den Berg +
Illustratie:
Barbara Gravendeel