-ocr page 1-
(V^'Jc
U'i/n HISTORISCHE VERENIGING
ji y^VLIUTEN-OE MEERN-HAARZUILENS
De vorige keer eindigde ik op deze plaats
met de vraag hoe onze vereniging zich
moet instellen op de ingrijpende verande-
ringen die zich in onze omgeving voltrek-
ken.
Tot in de eerste jaren na de tweede
wereldoorlog woonden de mensen hier
nog in betrekkelijk overzichtelijke gemeen-
schappen, men kende elkaar, werkte en
ruziede met elkaar en wist wat men aan
elkaar had. Men was hier meestal geboren, groeide hier op, verdiende
hier zijn brood en werd hier na de dood aan de aarde toevertrouwd.
Niemand heeft die sfeer zo goed weten te beschrijven als Theo van
den Berg in zijn verhalen in ons tijdschrift.
In de laatste decennia van de vorige eeuw is dat gaan veranderen.
Nieuwe wijken werden gebouwd, vreemden kwamen hier wonen en hier
geborenen trokken naar elders. Toch bleef het dorpse karakter nog
grotendeels bewaard. De "autochtonen" waren nog verreweg in de
meerderheid en de nieuwkomers sloten zich meestal wel aan.'Al die
veranderingen vormden al wel de aanleiding tot de oprichting van onze
vereniging: veel waardevols dreigde verloren te gaan en dat mocht niet
gebeuren.
Is daarmee nu alles gezegd? De afgelopen jaren is in het bestuur het
besef gegroeid, dat de echt grote veranderingen zich nu voltrekken,
samen te vatten als van dorp naar stad. Om ons heen wordt in zo'n 15
jaar een stad gebouwd zo groot als Leeuwarden, die op haar beurt
deel uit gaat maken van "groot Utrecht". Daarin zal het oude ver-
trouwde dorpse karakter worden opgelost.
Hoe moeten wij nu inspelen op deze veranderingen? Het bestuur is er
van overtuigd, dat ook onze organisatie een wezenlijke bijdrage moet
en kan leveren aan een woon- en leefgemeenschap waarin mensen zich
thuis voelen en waarop ze trots kunnen zijn. Ook zij die hier niet gewor-
teld zijn. Dat is de uitdaging waarvoor we staan. De vorige maal zijn
op deze plaats al veel activiteiten genoemd die hieraan kunnen bijdra-
gen.
Toch is er meer. Hoe de nieuwkomers en, niet onbelangrijk, hun kin-
deren er bij te betrekken? Voor de vuist weg een enkel punt. De redac-
tie van het tijdschrift wil hen aan het woord laten en hun indrukken en
ervaringen voor de toekomst vastleggen. Onze leden verzorgen lezin-
gen en excursies voor organisaties of groepen van wijkbewoners over
de boeiende geschiedenis van de plek waar ze wonen. Dit kan leiden
tot gezamenlijke actie om iets uit het cultureel erfgoed in de wijk zicht-
baar te maken. Bij kunst in de openbare ruimte kan bv. inspiratie wor-
den gevonden in het rijke verleden. Dit lijkt zinvoller dan een verre
vreemdeling de kans te geven betonblokken met gemeen geverfde
plastic stoelen op de Dom te richten. We nodigen al onze leden uit hier-
in met ons mee te denken.
Im ' ' '
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
23e jaargang no. 1, maart 2003
De vereniging Is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
website: www. histvervdmh.nl
Dagelijks bestuur
Dr. Ir. P.K. Schenl< / voorzitter
Telefoon                 030-6774915
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon                 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon                 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum)
Dorpsstraat 1
030 - 6774222
De Meern               Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
€ 16.00 per jaar , per post € 6.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
€ 5.00 leden / € 6.00 niet-leden
Bankrelaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H. de Heus (redactie@4image.nl)
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
Telefoon030 - 6662992
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern
P.K. Schenk
Inhoud
Van de voorzitter
Verenigingsberichten, nieuwe leden
Jacob Graafland, een grof en fijn schilder
Pouwlina van Bijlevelt, een levensbeschrijving
Modus
biz.
1
2
4
11
25
-ocr page 2-
Veren igingsberichten
Jaarverslag over 2002
Hierbij geven wij u een verkorte versie van het jaarverslag van de vereniging.
Het ledental is in het verenigingsjaar gelijk gebleven en bedraagt 820 leden.
Continu streeft het bestuur ernaar om de vereniging onder de aandacht te
brengen van de nieuwe inwoners.
Op 23 april werd een algemene vergadering gehouden, waar de heren T.J.P.
van Dijk, P.G. de Rooij en F.C.G.M. Besouw werden herbenoemd en
mevrouw M.M.A. Staal-Spekman benoemd. De contributie werd ongewijzigd
vastgesteld op€ 16,- per jaar.
In de vergadering van 13 mei werd de mevrouw Staal aangewezen als plv.
secretaris.
Op 24 juli overleed ons bestuurslid T. van den Berg; het bestuur is hem veel
dankverschuldigd voor zijn inzet en zal hem node missen.
Het bestuur vergaderde dit jaar 10 keer. Op de donderdag avonden werden
de gebruikelijke contactavonden van het bestuur gehouden.
Het beleid was ook dit jaar weer gericht op uitbreiding van het documen-
tatiebezit van de vereniging en het toegankelijk maken hiervan om de leden
en andere belangstellenden zoveel mogelijk informatie over de geschiede-
nis van de voormalige gemeente en haar inwoners te kunnen geven.
Gedurende het gehele jaar werd door een aantal vrijwillige medewerkers op
maandag- en dinsdagmiddag en donderdagavond gewerkt aan het orde-
nen, registreren en toegankelijk maken van onze documentatieverzamelin-
gen. Zowel de documentatieverzamelingen als de bibliotheek en het
fotoarchief werden dit jaar verder uitgebreid. Belangrijke aanwinsten waren
o.a. de microfiches van de registers van de burgerlijke stand van de voor-
malige gemeenten Vleuten, Oudenrijn, Veldhuizen en Haarzuilens. In samen-
werking met de fotoclub 'De Broederschap' werden foto's verzameld van de
snelle gebiedsveranderingen. Rond de 100 personen brachten dit jaar een
bezoek aan het documentatiecentrum. De internet-site werd dit jaar door
120 belangstellenden bezocht.
Op 10 april werd ons bestuurslid T. van den Berg voor zijn brede maatschap-
pelijke inzet door de burgemeester van Utrecht mevrouw Mr. A.H.Brouwer-
Korf onderscheiden met de Zilveren speld van de stad Utrecht.
Ter gelegenheid van koniginnedag op 30 april werd in de broederschap-
shuisjes weer open dag gehouden en werd een expositie ingericht over het
openbaar vervoer in Vleuten e.o..
Dit jaar werden weer 4 nummers van ons tijdschrift gerealiseerd met in
totaal 100 pagina's tekst en werden 18 artikelen geplaatst van 9 auteurs.
In de loop van het jaar werd driemaal een lezingen over de geschiedenis van
de gemeente gegeven en werden voor 3 groepen belangstellenden rondlei-
dingen in het kabinet verzorgd. Voor de vereniging Oud-Utrecht werd een
inleiding verzorgd. Dit jaar werd door drie basisscholen gebruik gemaakt
van het project ten behoeve van het omgevings-onderwijs op de basissc-
holen over de geschiedenis van de Romeinen en brachten 100 leerlingen
aansluitend een bezoek aan het Kabinet. Op 3 dinsdagavonden in november
werd een cursus "Genealogie voor beginners" gegeven, waaraan 7 person-
en deelnamen. Op 14 september werd een excursie voor leden georgan-
iseerd naar kasteel Anholt. Op 27 september werd door wethouder T.
Gispen de Cultuurprijs 2002 met oorkonde aan onze vereniging uitgereikt.
Ook dit jaar is de archeologische werkgroep Oude Rijn, gevormd door leden
van onze vereniging en de Archeologische Werkgemeenschap Nederland,
actief bezig geweest. Een belangrijke activiteit was naast de voorzetting van
het onderzoek naar de resten van de omgrachte hofstede in de Themater
polder de begeleiding en toolsupport van een archeologische werkkamp.
Op 31 augustus werd door de archeologische werkgroep een open dag
gehouden van de opgraving in Themaat, het aantal bezoekers bedroeg 250
personen. Tijdens de Rode Kruis bustocht voor
de bejaarden van Vleuten-De Meern door de
omgeving fungeerden de heren van Essen en
Kits Nieuwenkamp als gids.
Bij voortduring is het bestuur alert geweest op
de bescherming van monumenten in de ontwik-
keling van de uitbreidingsplannen in het gebied
van de voormalige gemeente Vleuten-De Meern.
In dit verband werd in samenwerking met Oud-
Utrecht en de Bond Heemschut afd. Utrecht er
bij de gemeente Utrecht en het Projectbureau
Leidsche Rijn op aangedrongen in de geactu-
aliseerde ontwikkelingsvisie de cultuurhistorie
als belangrijk thema op te nemen en in alle pro-
jecten gelijkwaardig te wegen, deze gedachte
is positief ontvangen en zal in nader overleg
worden ingevuld.
Aan het eind van dit verslag wil het bestuur een
woord van dank uitspreken aan allen die zich dit
jaar weer op enigerlei wijze voor de vereniging
ingezet hebben.
Uitnodiging
algemene ledenvergadering
Hiermee nodigen wij de leden uit voor de
algemene vergadering van de vereniging, die
gehouden zal worden op dinsdag 29 april 2002
in het Verenigingsgebouw, Zandweg 147 De
Meern. Aanvang 19.30 uur.
Agenda
1.  Opening.
2.  Notulen van de vorige vergadering.
3.  Jaarverslag 2002.
4.  Rekening over 2002:
a.  Verslag van de controlecommissie;
b.  Goedkeuring rekening en balans.
5.  Benoeming nieuwe controlecommissie.
6.  Vaststelling begroting 2004 en contributie
voor 2004.
7.  (Her)benoeming bestuursleden.
8.  Rondvraag en sluiting.
Het bestuur,
P.K.Schenk, voorzitter
F.C.G.M.Besouw, secretaris.
Toelichting
Agendapunten 3, 4, en 6: de hier bedoelde
stukken liggen voor leden ter inzage op don-
derdag 10 april van 19.30 - 22.00 uur en
maandag 14 en dinsdag 15 april van 14.00 -
17.00 uur in de Broederschapshuisjes,
Dorpsstraat 1 in Vleuten.
-ocr page 3-
Agendapunt 7: volgens het rooster van aftreden zijn dit jaar de heren P.K.
Schenk, H.E.J. van Essen en J.H.J. Joosten aan de beurt om af te treden.
Hiervan is de heer J.H.J. Joosten herkiesbaar en wordt door het bestuur
candidaat gesteld. Daarnaast wordt door het bestuur de heer J. Schutte te
De Meern candidaat gesteld. Door ten minste tien leden kunnen ook candi-
daten worden voorgedragen. Deze voordracht dient uiterlijk drie dagen voor
de vergadering bij de secretaris te worden ingediend.
Lezing
Aansluitend aan de leden vergadering is er om 20.00 uur een bijeenkomst
waar een lezing gegeven zal worden door de heer A.J. van Zoeren over de
geschiedenis van de vrijwillige brandweer in het voormalige Vleuten-De
Meern. Naast leden zijn ook andere belangstellenden hierbij welkom, de toe-
gang is gratis.
CONTROBUTIEBETALINGEN
Veel leden hebben gevolg gegeven aan ons verzoek de contributie voor 1
februari te voldoen. Echter een aantal leden heeft tot nu toe nog niet de con-
tributie voldaan. Wij verzoeken deze leden dringend de contributie per
omgaande te voldoen.
Exposities
Zoals gebruikelijk zullen wij op Koninginnedag
open huis houden met een expositie in de
Broederschapshuisjes. Dit Jaar met een exposi-
tie van monumentale en markante boerderijen in
het voormalige Vleuten-De Meern.
Het Romeinse schip
De komende periode wordt door het NISA het
Romeinse schip opgegraven in de wijk
Veldhuizen, naast boerderij De Balije. Er zijn
twee publieks weekeinden, op 17 en 18 mei en
op 24 en 25 mei 2003.
De opgraving is live te volgen via internet:
www.romeinsschip.nl.
Excursie
Het bestuur heeft de jaarlijkse excursie gepland
op 20 september a.s., nadere gegevens worden
in het volgende tijdschrift bekend gesteld.
Nieuwe leden (periode 01-09-2001 t/m 01-09-2002)
1541
NVM Makelaardij Nieuwenhuize & partn
Vleuten
1572
Berg-Koot, mw. P.M. v.d.
De Meern
1542
Solkema, Mr.T.J.van
Harmeien
1573
Wijk, P.J.van
De Meern
1543
Dijk, Mr.A.W.van
De Meern
1574
Mees, E.B.
De Meern
1544
Sangers-Schellingerhout, Mw.C.A.
Montfoort
1575
Hansen, W.J.J.
De Meern
1545
Naarden, W.van
Vleuten
1576
N.N.
1546
Bruijne, J.J.
Maarssen
1577
Baron Evrard van Zuyien
jan Nyevelt
1547
WSC Vleuten-De Meern/WMO
Vleuten
Brussel
1548
Liere, drs.P.van
De Meern
1578
Com. Act Ontwikkelingen
Oud-Utrecht
1549
Stokmans, H. Elsevier
Vleuten
Utrecht
1550
Stok, J.J.van der
De Meern
1579
Veldkanp, T.
Utrecht
1551
Dijk, G.J.A.
Vleuten
1580
Horst, D. van der
De Meern
1552
Schenk, J.M.
Utrecht
1581
Maas, J.
Vleuten
1553
Gem Utrecht /DSO sie Monumenten
Utrecht
1582
Heesakkers, M.G.M.
De Meern
1554
Esch, A.J.J.M.van
Haarzuilens
1555
Rooijen, C.H.van
Nieuwegein
"
1556
Kramer, Mw.N.E.
Vleuten
.. ^ '
1557
Streekarchief Rijnstreek
Woerden
1558
Rooijen-van Montfoort, Mw.M.van
De Meern
:,,..'-V ■: ,,-. ■ 'ï: } r :;■>..
1559
Vermeij, P.
Vleuten
1560
Kurver, Ir.P.
De Meern
1561
Jasmin Palace
De Meern
1562
Ottenhoff, N.
De Meern
1563
Buts-van Breukelen, Mw.J.A.
Haarzuilens
1564
Olling, M.
Utrecht
1565
Waals, Mw.C.C.
De Meern
1566
Weijden, J.van der
De Meern
1567
Rijk, Mw.T.J.M.de , •■
Haarzuilens
1568
Leusden, A.J.van
Haarzuilens
1569
Smienk, E.G.J.
De Meern
1570
Vlug, mw. J.C.
De Meern
1571
Bonenkamp, M.P.
De Meern
-ocr page 4-
door J.H.P. Heesters
HISTORISCHE DOCUMENTEN
Jacob Graafland, een grof en fijn schilder
De vroegere gemeente Vleuten-De Meern heeft in de loop van de jaren verschillende inwoners gekend die op een
kustzinnige of creatieve manier hun sporen hebben nagelaten. Eén van hen is Jacob Graafland waarvan een groot
oeuvre aan schilderijen bekend en bewaard is en die veel interieurs sieren.
Christiaan Graafland, oud een en veertig
jaren, landbouwer, geboren in de gemeente
's Heeraarsberg en Bergambacht, wonende
te Zegveld, meerderjarige zoon van wijlen de
echtelieden Arie Graafland en Christina de
Lelij
Cornelia de Wit, oud een en dertig jaren, vee-
houdster, geboren te Montfoort, wonende
alhier, weduwe van Harmen de Jong, meer-
derjarige dochter van wijlen echtelieden
Jacob de Wit en Engeltje Pauw.
Gezien de volgende aan ons overlegde stuk-
ken: ten eerste extracten uit de geboorte-
extracten der beide comparanten, ten twee-
de een extract uit de overlijdens-akte van de
vorigen echtgenoot der tweede comparant
en ten derde een bewijs van den ongehin-
derden afloop der huwelijks-afkondigingen te
Zegveld.
In aanmerking nemende, dat de huwelijks-
afkondigngen zonder stuiting hebben plaats
gehad te Zegveld en alhier op Zondagen den
zes en twintigste December achttien hon-
derd zes en tachtig en tweeden Januari deze
jaars
Gehoord de verklaring der Comparanten, dat
zij elkander aannemen tot echtgenooten en
getrouwelijk al de plichten zullen vervullen,
welke door de wet aan den Huwelijken Staat
verbonden zijn. Hebben wij in naam der wet
verklaard, dat zij door het Huwelijk aan
elkander verbonden zijn.
Waarvan wij deze akte hebben opgemaakt in
tegenwoordigheid van Pieter van Lint, oud
zeventig jaren, veldwachter, Adam Wibbeke,
oud vier en veertig jaren, kuiper, Gerrit
Hondelink, oud negen en twintig jaren.
Gemeente Secretaris en Everardus Johannes
van Dijk, oud vier en twintig jaren, wagenma-
ker, allen wonende te Vleuten, zijnde geene
bloed- of aanverwanten van de comparanten.
En is deze akte na voorlezing door ons
Ambtenaar getekend met de comparanten
en de getuigen.
Het noodlot sloeg toe want op 6 oktober van
dezelfde jaar overleed Cornelia in het kraam-
bed bij de geboorte van haar eerste kind dat
op 5 oktober dood od de wereld was geko-
men.                          '
De voorouders
Tot aan het begin van de 19e eeuw werd van een persoon geen achter-
naam vermeld. Zo had Lenert Hendricksz een zoon die Cornelis werd
genoemd. Hij ging door het leven als Cornelis Lenertsz{oon) en trad op
23 maart 1661 in het huwelijk met een zekere Sijdge. Zij was een doch-
ter van een andere Cornelis en staat in het doopboek van Nieuwpoort
echter als Sijken Cornelisdr, genoteerd.
Aan deze situatie kwam een einde door de Code Civil ook wel Code
Napoleon genoemd. Deze code hield in dat een Burgerlijk Wetboek
samengesteld moest worden. In dit wetboek stond vermeld dat er
vanaf 1811 een bevolkingsregister moest komen waarin de geboorte,
het huwelijk en het overlijden van personen genoteerd moesten wor-
den. De bedoeling van dit register was dat hierin de feiten vermeld wor-
den die van beslissende betekenis zijn voor de burgerlijke staat van de
inwoners van ons land. In dit geval kon men niet meer alleen met de
naam Lenert Hendricksz. volstaan want er moest ook een familienaam
vermeld worden.
Als we ons in dit verband bepalen tot de familie Graafland dan is
bekend dat de voorouders vanaf ca. 1600 in de buurtschap Graaflandt,
tussen Nieuwpoort en Groot Ammers hebben gewoond. Het waren alle-
maal veehouders die in redelijke welstand leefden. Dit is afgeleid van
de huwelijken met bemiddelde boerendochters en de hoogte van de
belastingen die zij hebben betaald. Dat de voorouders daar hebben
gewoond, blijkt uit het doopboek van de Nederduits Gereformeerde
kerk in Nieuwpoort. Daarin staat genoteerd:
den 22-sten january anno 1622
Gedoopt het kindt uit Graaflandt van Cornelis Lenertsz, Sijken
Cornelisdr.
Getuygen waren Lenert Hendrickzen ende Meijntje Willems ende
Ariaentien Lenerts.
Hieruit is wel duidelijk dat de familienaam Graafland aan de naam van
het buurtschap ontleend is.
Stamreeks
In de stamreeks van de familie Graafland komen van vóór 1630 tot
1903 negen rechtstreekse afstammelingen voor. Uit deze stamreeks is
af te leiden dat de eerste Cornelis Cornelisz. drie keer getrouwd is
geweest. De volgende Cornelis is twee keer getrouwd geweest en was
waarschijnlijk een zoon van Ariaentje Fredericks uit het tweede huwe-
lijk van haar vader.
Christiaan Graafland de achtste in de rij, geboren op 30 mei 1845, de
vader van Jacob de latere schilder, is ook twee keer getrouwd
geweest. Hij trouwde op 14 januari 1887 met de 31 jarige Cornelia de
Wit waarvan de trouwakte bewaard is gebleven. De tekst van deze akte
luidt:
Op heden den veertienden Januari achttien honderd zeven en tachtig,
zijn voor ons ondergeteekende Ambtenaar van de Burgerlijke Stand der
gemeente Vleuten, in het openbaar in het huis der gemeente versche-
nen, ten einde een
huwel/jk aan te gaan:
-ocr page 5-
Leneit wMndtsT
*tl600
X t 1(30
HeijQtje VüloH
--------1--------------
Coroelis heaata
*  i 1630 lieifl^xmt
X1661 Gr.Aaers
Sijdge Oomelisdr
-------1-------------
Ooroelis Graafland
*  1662 Ilieu»poort
xl 1685 Rienrpoort .
üerrigje Huijgais
StJrixni Qmflal
*»jdxjren
xs getrouwd
♦ ï orcrledai
x2 ?....................i31698 Jaarsveld
AriMtje FratericlcHJsr Marrigje van (ter IaB|)
üsmlis Graaflaod
* 1693 Lopik
xll724U]pik......
Grietje vsi Oostna
x2 1736 N.Laoc^
Elsje HoogeDdooin
3. De derde klas van de ambachtsschool aan
de Schoolstraat te Utrecht in september 1918
met rechtsachter Jacob Graafland.
Ctanelis
*  1726 Loplk * 1800
XI7S4
Aaltje Eegeun
Gij^rt
*  1768 Ber^rt)»dit f
X1794
Baaitje van der Hee
_j----------------------------------
Arie
*  1799 BergaÉoit
11824
Qiristioa ét Lelij
1805
dristiaan
' 1845 Bergaotecht
xl 1887 Vleitei...
Oornelia de »it
+ 1931
x2 1888 Vleuten
Alida Lijsbertba ite Vit
»noitai
Cbristioa Kogeltje
♦ 1889 ♦ 1890
Adrianus
♦1893
Josioa Christiaao
CorMlia ♦ 1898
•1856
Arie
• 1891
JKob
* 1903 +1973
ï 1927 VlKitBl
Karrigje Stdsbe
5. Trouwfoto van het huwelijk van Jacob
Graafland met Marrigje Stobbe op 22 septem-
ber 1927.
Waten
I
Jacct
♦1944
X1967
Jai Gri^je
♦1933 «1935
♦ 1945 X1955
dristian
♦1928
X1957
Ifarretje Lodfter
Al i& Hartje
♦ 1941
X1980
Aallm Tüstn Naartea Neijsen Anna v.d.Scluxs:
6. Het huis aan de Utrechtseweg waarin Jacob,
samen met zijn vrouw Marrigje, tot aan zijn
overlijden in 1973 heeft gewoond. Rechts de
werkplaats die ook als atelier is gebruikt.
-ocr page 6-
lagere school adviseerde zowel meester
Knopper als pastoor Ohl hem om eens naar
de schoenmaker Mans de Lange te gaan die
in een van de Broederschapshuisjes woonde.
Deze had een boekje met oude tekeningen
van dorpsgezichten die hij mooi kon hij
reproduceren. Jacob ging aan de slag en
schonk zijn tekeningen, als dank voor het
advies, aan pastoor Ohl.
Bovenmeester Knopper en pastoor Ohl
waren er stellig van overtuigd dat Jacob
talent had. Beiden adviseerde vader
Graafland om Jacob naar de kunstacademie
te laten gaan. Maar vader Graafland had hem
voorbestemd om later het boerenbedrijf over
te nemen terwijl Jacob liever schilder werd.
Later zou hij hierover zeggen: "Mijn vader
wilde daar niets van weten. Hij sloeg mij lie-
ver allebei mijn benen stuk dan dat ik in de
kunst zou gaan. Dat was in die tijd een grote
schande'. Als hij dan toch iets met verf
wilde doen, mocht hij als twaalfjarige jongen
uiteindelijk naar de ambachtsschool.
In die tijd was het geen vetpot en omdat
Jacob de jongste was, werden schoenen en
kleding van de oudere broers doorgescho-
ven. Zo ging hij lopend met proppen in de
neuzen van zijn schoenen en een te lange jas
naar de ambachtsschool in de Schoolstraat
in Utrecht. Als jongen van een veehouderij
werd hij door zijn stadse medeleerlingen het
'boertje van Vleuten' genoemd. Dat veran-
derde snel toen ze zijn werk en inzet zagen.
Na een driejarige opleiding kreeg hij op 1
april 1919 zijn getuigschrift uitgereikt. De
cijfers op die lijst logen er niet om want hij
had voor praktijk 'zeer goed'; voor vakteke-
nen 'zeer goed': voor vormtekenen 'uitmun-
tend' en voor de theoretische vakken 'zeer
goed'.
Gezin van Christiaan Graafland voor de pachtboerderij aan de
Ttiematerweg, nu Smalle Themaat.
V.l.n.r. (half zichtbaar) Christiaan, Adrianus, Vader Graafland, Jacob,
Moeder Graafland Christina, Engeltje. Staand achter de ouders is Arie.
Op 27 april 1888 hertrouwde Christiaan met Alida Lijsbetha de Wit die
een zuster was van de overleden Cornelia. Uit dat huwelijk zijn
Christina, Engeltje, Arie, Adrianus, Josina Cornelia, Christiaan en als
jongste de latere schilder Jacob geboren.
Vader Christiaan was, evenals zijn voorgangers, veehouder van beroep.
Het gezin woonde op de Thematerweg bij de Enghlaan wat tot het
grondgebied van Vleuten behoorde. Hij pachtte een boerderij van nota-
ris Brouwer-Nijhof, die jagen als hobby had. Enkele keren per jaar
kwam hij jagen en inde het pachtgeld van de boerderij. Jaren later ver-
huisde het gezin naar de andere kant van de weg waar de boerderij
stond op het grondgebied van de gemeente Haarzuilens. Ook deze
boerderij stond op de Thematerweg en wel op huisnummer 97 wat nu
de Smalle Themaat is.
Een begaafde leerling
Jacob ging naar 'De School met den Bijbel' in de Schoolstraat wat nu
de Torenpleinschool is. Deze school is op 30 april 1907 opgericht. Als
hoofd van de school werd H.J. Knoppers aangesteld, die toen 'boven-
meester' werd genoemd. Door het bijzonder mooie handschrift voor
een jongen van die leeftijd, waarvan nog een schrift bewaard is geble-
ven, en door de tekeningen kwamen Jacob's capaciteiten naar voren.
Ook pastoor Ohl was hiervan op de hoogte. In de laatste klas van de
Het fraai versierde getuigschrift van de
ambachtsschool uitgereikt op 1 april
7979.
Tot ver in de twintigste eeuw was het gebrui-
kelijk dat werkgevers van alle beroepsrich-
tingen naar de school kwamen om te vragen
of ze geen goede leerlingen hadden om bij
hen te komen werken. Ook schildersbaas
Boerderij aan de Thematerweg 97 geschilderd door Jacob. Links de var-
kensstal waarvan een gedeelte later als schilderswerkplaats zou dienen.
-ocr page 7-
AN BEKWAAMHEID VOOR NIJVERHEIDSONDERWIJS.
Examen, krachtens art. 34 der Wet van tlcm 4''^ Octobcr 1919 (Staatsbbd ti". 593) fitxw den
rvijs, Kunsten en WetenstAappen bij besehikktng van den           I^ D^aüLlk          \'}^iS ,
afti. N. O., bcnoemr}, heeft in hare zittingen van (ien li. U-XuaC (^\. ti CLvta- K'''^ """><''~ril
Sin-itcti .         li^LhiAlt 1«» y , in lic vakken, n.ider omschreven in F'r.igramnia N II,
■entje !«] het Koninklijk l>es)uit van den iitJcn Juli i^ji (Staatsblad n" giS), ï<M>als dit laatstelijk is gewgxigd
fetj het Koninklgk besluit van den 2,l"^" Maart 192; (Staatsblad n". 101), v(,«^r «lovcr WI'M' geen vnjstelling
fs v«rleend, als bedoeld in art. in. 2''^ lid. van genoetnde Wet,
                                     "
rn weK'^ns het met goeil gevoly aflcKJten van dat exainen ntfi.it. krachtens art 30, ie lid. dier Wet
ut^ercikt de Akte van Bekwaamheid lot het jfeven van onderwijs in HFT HANDTEEKF.NEN aan scholen
-.■oor l.aijr niiverheHUimdiTwijs.
J Ut<a-t«afc^a^ . den         iS (^M^tutici              19 :f .
>Jamens de Cltïmmissie:
In deze typische houding, met zijn schilders-
ezel, zijn veel oude situaties vastgelegd.
geexjmineer.lc: (nc vartetu^
Akte van bekwaamheid voor het nijverheidsonderwijs. Door het behalen
van deze akte was Jacob bevoegd om tekenlessen te geven.
Het Rechthuis in Vleuten naar een gravure van
H. Spilman uit 1744.
Een afbeelding van de r.k.kerk in De Meern die vóór 1947 is geschilderd.
Schilderij van de oude Meernbrug geschilderd naar een gravure van H.
Spilman uit 1744.
De Broederschaphuisjes in Vleuten zijn meer-
dere keren een onderwerp voor een schilde-
ring geweest.
-ocr page 8-
Greep van het gelijknamige bedrijf in de Lange Nieuwstraat maakte zijn
opwachting. Aan zijn bedrijf was het decoratiewerk gegund van de
Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs dat toen aan de Rijnkade stond. Het
lag, gezien de schoolresultaten, voor de hand dat Jacob werd aange-
nomen. Op ware grootte maakte hij ontwerpen op papier die vervol-
gens werden uitgevoerd. Van deze grote ontwerpen zijn er nog enkele
bewaard gebleven. Toen dit werk klaar was, naderde de winter en
kreeg hij ontslag. Er bestond in die tijd nog geen vorstverletregeling
dus was er ook geen inkomen.
Vooral een huisschilder
In de kleine dorpsgemeenschap van Vleuten was bekend dat Jacob een
goede huisschilder was die zonder werk zat. Eén van de inwoners
vroeg of hij de kamer wilde schilderen en behangen. Hij voerde het
werk uit en door mond tot mondreclame kreeg hij steeds meer klanten.
Het gevolg was dat hij een werkplaats moest hebben. In de varkensstal
van de boerderij aan de Thematerweg werd een gedeelte afgeschut en
als werkplaats ingericht. Planken kwamen er aan de muur waar hij zijn
verf en gereedschap kwijt kon en op de grond stonden de grote tonnen
met krijt en gele oker. Het werk liep zo goed dat hij in 1922 besloot
om als zelfstandig schildersbedrijf verder te gaan.
In die jaren kreeg hij ook verkering, zoals dat toen werd genoemd, met
Marrigje Stobbe. Zij hadden trouwplannen en lieten door aannemer C.
van Vliet aan de Utrechtseweg een huis met een grote werkplaats bou-
wen waarin 's winters koetsen geschilderd konden worden. Omdat dui-
delijk te maken dat er een schildersbedrijf gevestigd was, werd op de
daklijst de tekst 'Huis-, Decor- en Rijtuigschilder' gepenseeld. Later
werd op een fraai gezaagde plank de tekst "t Oude Schildershuis' in
gotische letters geschilderd.
In de eerste helft van de twintigste eeuw kwamen veel tuinders uit het
Westland naar Vleuten. Hieraan is de straatnaam Westlandsetuin nog
een herinnering. Zij waren uitgesaneerd in verband de stadsuitbreiding
van 's-Gravenhage. Het gevolg was dat er in het Vleutense gebied veel
kassen gebouwd, geschilderd en ook van glas voorzien moesten wor-
den. In die tijd waren er kassenbeglazers wat een apart volk was. Maar
het beglazen werd ook door de plaatselijke schilders uitgevoerd. Ook
het schildersbedrijf Graafland voerde dit werk uit. Met slappe stopverf
werden de ruiten in het metalen frame gezet waarna hierna de glaspla-
ten over elkaar heen werden gelegd. Om het verschuiven te voorkomen
werden ze onderling vastgezet met een glasklem. Door de kieren ver-
dween er over de totale kasoppervlakte veel warmte.
Als we uitgaan van ongeveer 2000 glasplaten dan zitten daar 1800
tochtkiertjes met een gezamenlijke grootte van een deur in waardoor
veel warmte verloren ging. Om het warmteverlies te minimaliseren ont-
wikkelde Jacob een nieuwe glasklem die de ruiten beter afsloot. Met
zijn vinding vroeg hij bij de octrooiraad in 's-Gravenhage een octrooi
aan op zijn vinding die hij ook kreeg. De prijs die hij voor een octrooi
moest betalen was vrij groot. Uiteindelijk betaalde hij het bedrag
waardoor er in het gezin Graafland erg zuinig geleefd moest worden.
De oudste zoon Christiaan ging naar het Westland om de klemmen te
verkopen. Zelf heeft hij hierover gezegd: 'ik ging lezingen houden voor
tuinders die er wel iets in zagen. Voor de verkoop had ik de kassenbe-
glazers nodig. Om die te bereiken huurde ik een ruimte af in een hotel
en nodigde ze uit. Er kwam er niet één. Toen ik later enkele consump-
tiebonnen beloofden, kwamen ze wel. Ze dronken wel de gratis con-
sumpties maar kopen homaar. Op de duur verkocht ik wel eens wat
maar de winst was niet geweldig. Bovendien gingen anderen ze nama-
ken met goedkopere materialen en gingen onder mijn prijs door. Op z'n
Hollands gezegd: een flop dus".
Jacob slijpt zijn stopmes voor het plaatsen van
glas in de lossen.
Tot aan zijn dood op 19 september 1973 is
Jacob altijd in hart en nieren een schilder
gebleven. Wie hem er naar vroeg kreeg stee-
vast als antwoord dat hij altijd, net als bij het
Sint Lucas schildersgilde in de
Middeleeuwen, schilder met de grote kwast
is gebleven omdat hij vond dat je dan nuttig
was voor de maatschappij. Dat neemt niet
weg dat hij als schilder met de kleine kwast
in Vleuten en omgeving een grote naam had.
Als compromis zou je hem dan nu mogen
kwalificeren als een ambachtelijk kunstenaar
waardoor hij aan beide zijden van het vak de
eer krijgt die hem toekomt.
Artistieke kwaliteiten
Jacob begon al heel vroeg te tekenen maar
zijn eerste schilderijen dateren van 1915.
Het zijn de reproducties die hij op advies van
pastoor Ohl en meester Knopper heeft
gemaakt van oude tekeningen uit het boekje
van Mans de Lange. Deze acht schilderijen
schonk hij aan pastoor Ohl die na 88 jaar
nog steeds als een kostbaar kleinood han-
gen in de pastorie van de Willibrorduskerk.
Ook tijdens zijn ambachtsschoolperiode
maakte hij schilderijen. Als hij 's avonds
lopend van de ambachtsschool in de
Schoolstraat te Utrecht thuis kwam, ging hij
aan de slag met verf en penseel. Zijn stijl van
werken uit die tijd verschilt niet veel van zijn
latere werken.
In de beginperiode schilderde hij aan de
hand van oude prenten die hij in Utrecht
kocht maar hij maakte ook gebruik van oude
foto's. Daarbij moet wel bedacht worden dat
er in die tijd nog geen kleurendruk bestond
en de kleuren zo natuurlijk mogelijk nage-
maakt moesten worden.
Ondanks dat hij goed kon tekenen, haalde hij
op 15 augustus 1923 de 'akte van bekwaam-
heid voor het nijverheidsonderwijs'. Tevens
-ocr page 9-
had hij examen gedaan voor het, zoals dat toen heette' 'paedagogisch
getuigschrift'. Dit hield in dat hij, volgens de akte, 'voldoend paedago-
gisch inzicht' had. Hij was dus bevoegd om les te geven in het handte-
kenen aan alle beroepsgroepen van scholen van het lager nijverheids-
onderwijs. Jacob was echter te veel huisschilder om als leraar voor de
klas te gaan staan. Trouwens deze opleiding was hij niet begonnen om
leraar te worden maar om meer inzicht te krijgen in het perspectiefte-
kenen, wat daarna ook duidelijk te zien is in zijn schilderijen. Hij ging
nu meer met zijn schildersezel op pad waardoor je hem op verschillen-
de plaatsen, al schilderend, kon aantreffen.
Als we het gehele oeuvre bekijken dan vallen daar de straatjes, huisjes,
boerderijen, oude buitenverblijven, kastelen en mooie plekjes in Vleuten
en omgeving op. In zijn tijd schilderde hij deze omdat hij het de moei-
te waard vond om dit alles vast te leggen. Al zijn schilderijen zijn nu van
grote historische waarde, mede gelet op de vele bouwactiviteiten die
in de loop van de jaren hebben plaats gevonden en nog uitgevoerd wor-
den.
Hij schilderde niet alleen authentieke plekjes. Ook maakte hij natuurlijke
landschappen, interieurs van bestaande panden, stillevens en portret-
ten. Regelmatig kreeg hij het verzoek om foto's uit een familiealbum of,
zo ook een keer, van een overleden paard te schilderen.
Enkele voorbeelden
Achter veel schilderijen zit wel een gedachte of verhaal. Zo schilderde
hij de R.K.kerk in De Meern vanaf de Zandweg aan de noordkant van de
Leidsche Rijn. Aan het einde van de Woerdlaan stond een hoog groen
geschilderd transformatorhuisje en aan de linkerkant van dat huisje
heeft Jacob gezeten. De voorstelling dateert van vóór 1947 en deze
conclusie is gebaseerd op het feit dat boven de hoofdingang van de
kerk het grote Mariabeeld van Leo Jungblut nog niet is geplaatst.
Dat hij oude situaties van onze omgeving in kleur wilde vastleggen,
bewijst het schilderij met zicht op de oude Meernbrug. Hiervoor
gebruikte hij een gravure van H. Spilman die deze weer gemaakt had
van een tekening van J. de Beijer uit 1744. Links is de torenspits te
zien van de Hervormde kerk die boven de bebouwing uitsteekt. De rest
van de kerk gaat schuil achter de bomen die op het kerkplein stonden.
Een zelfde voorbeeld is de afbeelding van het Rechthuis in Vleuten. Ook
dit is een oude gravure van H. Spilman naar een tekening van J. de
Beijer uit 1744. Dit Rechthuis was een herberg die ten zuiden van de
Hervormde kerk stond.
De broederschaphuisjes, die meerdere keren onderwerp voor een schil-
derij zijn geweest, dateren uit het begin van 1600. Zij zijn gebouwd
door de Broederschap van Onze Lieve Vrouwe die in 1471 is opgericht.
Het doel was om de vriendschappelijke verhoudingen tussen broeders
en zuster te bevorderen. Voor de huisjes staat nog de oude dorps-
pomp. Dat het hier niet om een oude gravure of tekening gaat, is te
zien aan de jongens die 20-eeuwse kleding dragen.
Een mooi schilderij is dat van de boerderij Beefland aan de
Rijksstraatweg 34 met de oude Gooisebrug. Het was oorspronkelijk
een dwarsboerderij waarvan het oudste gedeelte dateert uit de 17e
eeuw. De uitbouw met een afgewolfd rieten dak staat dwars op de
voorgevel van de boerderij en dateert uit de 18e eeuw. Dit schilderij
geeft typisch de sfeer weer van die tijd.
Naast het in verf vastleggen van eeuwenoude gebouwen kan men er
ook tegenkomen waarvan de indruk kan ontstaan dat het om dezelfde
schilderijen gaat. Jacob ging met zijn schildersezel voor het te schil-
deren object zitten, maar daar bleef het dan niet bij. Het vond het moei-
te waard om hetzelfde pand ook vanuit een ander standpuntvast vast
te leggen. Hierdoor kan de indruk ontstaan dat het om dezelfde
schilderijen gaat. Op deze wijze zijn van de Hamtoren in Vleuten ver-
Een idyllisch plaatje van boerderij Beefland
met de oude Gooisebrug in Oudenrijn.
schillende voorstellingen bekend.
Datzelfde geldt ook voor de smederijen die
in Vleuten gevestigd waren. Ongetwijfeld had
hij hier een zwak voor omdat daar ook
ambachtelijk werd gewerkt. In zijn werk-
plaats schilderde hij 's winters de rijtuigen en
koetsen van bemiddelde boeren die daarmee
's zondags naar de kerk reden. Van de
paarden voor de koetsen moesten de hoe-
ven in de smederij beslagen worden. Ook
deze smederijen schilderde hij vanuit ver-
schillende standpunten. Een voorbeeld daar-
van is de smederij van Hendrik Pak die van
1932 tot 1958 aan de Zandweg ten oosten
van de Meernbrug gevestigd was. Deze
schildering is in 1935 gemaakt.
Naast panden schilderde hij ook portretten.
Zo zijn er van Henk van Husen verschillende
bekend. Henk was in de jaren dertig een
bekende vuilnisman in Vleuten, typerend zit-
tend op zijn kar met zijn schop is hij enkele
malen afgebeeld. Henk is op een trieste
manier overleden. Op een avond was hij zijn
potje aan het klaarmaken op een petroleum-
stel dat omviel waardoor zijn kleding vlam
vatte. Henk rende zijn huisje uit, stak de
Dorpstraat over, liep door een steegje en
dook de Vleutense Wetering in. Zijn verwon-
dingen waren zo ernstig dat hij daaraan over-
leed.
Smederij van Hendrik Pak in 1935 aan de
Zandweg in Vleuten.
-ocr page 10-
10
van het Centraal Museum dat het bij het werk
van Graafland niet om kunst ging, zelfs in het
depot van het museum was daarvoor geen
plaats. Men vergat daarbij dat men geen aan-
dacht had aan het vastleggen van een stuk
geschiedenis en dat het hier om ambachte-
lijke kunst ging. De schilderijen werden in
permanente bruikleen afgestaan aan de
Historische Vereniging Vleuten-De Meern-
Haarzuilens. Net als de eerste schilderijen
uit 1915 in de pastorie van R.K. Kerk in
Vleuten is deze collectie een kostbaar histo-
risch kleinood voor de vereniging waarvan
ook de huidige bewoners kennis kunnen
nemen. De huidige collectie van de histori-
sche vereniging is slechts een klein deel van
het totaal. Het zou aanbeveling verdienen als
alle schilderijen digitaal opgeslagen zouden
worden waardoor een goed visueel beeld
bewaard blijft van het verleden van onze
oude gemeente Vleuten-De Meern.
Jacob Graafland zal nog lange tijd in herin-
nering blijven. Moeder Graafland-Stobbe
heeft na het overlijden van Jacob in 1973,
als herinnering, een gevelsteen in de zijgevel
van de woning aan de Utrechtseweg 39 laten
aanbrengen. Hierop is te lezen dat hij van
1903 tot 1973 hier heeft gewoond en
gewerkt.
Authentieke documenten
Jacob was gefascineerd van de geschiedenis van onze omgeving. Als
hij hoorde dat ze ergens met het slopen waren begonnen, liet zijn huis-
schilderwerk onmiddellijk in de steek. Met zijn schildersezel ging hij op
pad om de situatie met potlood op een met loodwit gegrond staal hard-
board vast te leggen. Ook zette hij globaal de kleuren op.
Thuisgekomen maakte hij daarvan onmiddellijk een schilderij. Als er
daarna iets nieuws in de plaats was gekomen werd dat ook geschil-
derd. Hiermee was dan vastgelegd hoe de situatie was maar ook hoe
De sloop van deze boerderij in de Schoolstraat nabij de Dorpsstraat was al
begonnen en werd snel als herinnering vastgelegd.
het later geworden is.
Door al zijn werk heeft hij een verzameling werken aangelegd die voor
de historische geschiedenis van onze omgeving bijzonder interessant
zijn.
Tot aan de bouw van het nieuwe gemeentehuis was er van de plaatse-
lijke overheid maar weinig belangstelling voor zijn werk. Door de nieuw-
bouw was er een subsidiepotje voor het verfraaien van het interieur.
Door een tip van een inwoner gingen burgemeester Van der Heide en
gemeentesecretaris Zwartkruis eens polshoogte nemen. Zij kochten 27
schilderijen die een plaats kregen in de gangen en kamers van het
gemeentehuis,
Op 1 januari 2000 ging de gemeente Vleuten-De Meern over naar
Utrecht of werd geannexeerd zo men wil. Dat hield in dat alle roerende
en onroerende goederen eigendom werden van de gemeente Utrecht
waaronder ook de schilderijen. Bij een inventarisatie vond de directie
Als herinnering is deze steen in de zijgevel van
het pand Utrechtseweg 39 aangebracht
In de vorige aflevering is vermeld
dat op zaterdag 12 april 2003 een
expositie was
georganiseerd over' Jacob
Graafland en zijn werk'.
Door onvoorziene omstandigheden
kan deze tentoonstelling op
genoemde datum geen
doorgang vinden.
Velen hebben de Vleutense schilder Jacob Graafland zo gekend, werkend
in zijn atelier
-ocr page 11-
11
Door Veronique Voorn-Verkleij
DE PERIODE 1924 TOT 1947
Pouwlina van Bijlevelt, een levensbeschrijving 2
In het vorige nummer heb ik de onbekende periode uit het leven van Pouwlina van Bijlevelt behandeld. Dit deel
zal gaan over de periode die veel Vleutenaren zich nog zullen herinneren. Namelijk de periode dat Pouwlina terug
was op Alenvelt met haar tweede man, Hassan Tahsine. Deze moslim zou geconfronteerd worden met een hem vij-
andige omgeving. Hij probeerde zich geliefd te maken via de kinderen, hetgeen uitmondde in een proces waarin
hij werd aangeklaagd voor kinderlokkerij. Deze periode zou ook gekenmerkt worden door de crisisjaren waarin het
sappelen was voor de meeste pachters en huurders, met alle gevolgen van dien. Toen volgde de oorlog, die weer
andere problemen met zich meebracht. Pouwlina trok zich steeds meer terug op huize Alenvelt, waar zij eenzaam
overleed in 1947.
gevonnist tot het betalen van een boete van
vijf gulden. De Pruik had zijn zin.
In de tijd dat "de Pruik" op Alenvelt werkte,
hing er altijd iets mysterieus, misschien
omdat het toen niet bewoond werd. Zeker
onder oudere mensen, die in die tijd vaak
nog bijgelovig waren, werden sterke verha-
len verteld. Op een morgen was smid Van
Dijk, zoals gewoonlijk, een paard aan het
beslaan. Dat was een karweitje dat een
poosje duurde en degene van wie het paard
was, vond het wel prettig als er iemand
langs kwam om een praatje te maken. Die
morgen kwam Ries de Jong binnen lopen om
zijn snoeimes te laten slijpen. Ries raakte
aan de praat met de boer en het gesprek
kwam op Alenvelt en natuurlijk van daar op
"de Pruik". Ries beweerde die ochtend bij
hoog en bij laag dat "de Pruik" een zilveren
kogel in zijn geweer had. "Wat moet hij nou
met een zilveren kogel?" vroeg de boer. Ries
antwoordde dat je daar heksen mee kon
schieten en met niks anders en hij moest wel
want er zaten er genoeg in het Alenveltse
bos. De inwoners van Vleuten, zeker de
neringdoenden, hadden nog een bijzondere
gewoonte als zij Alenvelt passeerden. Zij
lichtten dan even de hoed of pet op alsof ze
langs de kerk liepen. Ongeacht of er iemand
thuis was. Zo rond de tijd dat Pouwlina met
Tahsine terugkeerde in Vleuten moet Andries
van Batenburg al zijn werk op Alenvelt heb-
ben neergelegd omdat hij er te oud voor
werd. Hij was inmiddels de 70 gepasseerd.
Vermogen
Het ontzag dat de Vleutense bevolking had
voor de bewoners van Alenvelt had waar-
schijnlijk te maken met de invloed die de
familie had op het dorp. Na de dood van
haar moeder had Pouwlina alle bezittingen
behorende bij Alenvelt geërfd. Ze was hier-
door de grootste grondbezitter van de
gemeente Vleuten geworden en één van de
weinige inwoners die vermogensbelasting
Reacties op mijn oproep
Naar aanleiding van de oproep in het vorige blad, kwamen een paar
leuke reacties binnen, waarvan één verhaal zich afspeelde in de perio-
de dat Pouwlina naar Constantinopel was vertrokken. Hoewel deze
periode in het eerste deel is behandeld, is het verhaal de moeite waard
om hier nog te worden verteld. Toen Pouwlina in 1909 naar
Constantinopel vertrok, wilde ze Alenvelt niet onbeheerd achterlaten
maar nam een huisbewaarder in dienst. Dit was Andries van Batenburg,
die als zouaaf had gediend in het leger van de paus. Over hem is een
artikel verschenen in het blad van de Historische Vereniging, jaargang
5 nummer 1, maart 1985. De reden juist Andries voor deze taak te vra-
gen, heeft waarschijnlijk gelegen in het feit dat een telg uit de Van
Bijleveltfamilie, Johannes Hendrikus van Bijlevelt, een achterneef van
Pouwlina, ook zouaaf was geweest. Andries vatte zijn taak serieus op.
In het dorp noemde men hem de koddebeier van Alenvelt. Hij moet
bevoegdheden hebben gehad die gelijk stonden aan die van een veld-
wachter. Naast huisbewaarder, was hij ook tuinman en landarbeider en
zijn vrouw zou in de keuken de scepter hebben gezwaaid. Zij gingen
wonen in de tuinmanswoning naast Alenvelt. Waarschijnlijk was hij nogal
ijdel, want toen hij al vrij snel begon te kalen, besloot hij zich een pruik
te laten aanmeten. Dit bleef natuurlijk niet onopgemerkt. Toen Andries'
kunstharen werden ontdekt, ging men hem de "Pruik van Alenvelt" noe-
men. Deze naam is hij nooit meer kwijtgeraakt. Werd er over Andries
gesproken dan sprak men van "de Pruik". De jeugd had er zelfs een
rijm op gemaakt: "De Pruik van Alenvelt, die wordt bij Vleuten niet
geteld." Zeker in zijn goede jaren, zat "de Pruik" de jongens met alles
wat hij in zijn handen had na, en wie hij in zijn handen kreeg, kon reke-
nen op een geducht pak slaag. Vooral als die hem had nageroepen. Hij
kon als onbezoldigd rijksveldwachter ook straffen opleggen, hetgeen
hij, sarcastisch als hij was, ook graag deed. Een oom van Dirk van Dijk,
van wie ik dit verhaal vernam, was Eef Baars. Deze liep eens als jonge
jongen met zijn neef Jo van Lent op een polder die onder Alenvelt hoor-
de. In de verte zagen zij "de Pruik" naderen. "Niet gelijk lopen," zei Jo
van Lent. "Laat hem maar komen, we houden die brede sloot wel tus-
sen ons in. "De Pruik" kwam naderbij en op gehoorafstand begonnen
de jongens het rijm te roepen. "De Pruik" versnelde zijn pas, brulde dat
ze erbij waren en sommeerde de jongens te blijven staan. De jongens
bleven staan, want hij dreigde met het jachtgeweer. Ze moesten hun
namen opgeven en zouden er meer van horen. Jo van Lent was enkele
jaren ouder dan Eef Baars en kreeg een bekeuring thuisgestuurd. Eef
was te jong en kon niet worden bekeurd. Maar "de Pruik" nam zijn
maatregelen. Zijn moeder kreeg een dagvaarding thuis dat zoon Eef
een ambtenaar in functie had beledigd en zij dienden zich op een
bepaalde datum te vervoegen bij het kantongerecht dat toen in
Woerden was gevestigd. Eef is daar door toedoen van "de Pruik"
-ocr page 12-
12
betaalde. Naast huize Alenvelt met de tuinmanswoning, de bijbehoren-
de tuin, het bos, de boomgaarden, de druiven- en bloemenkas en het
volkstuincomplex "De Erfpacht" naast de rooms-katholieke kerk (in de
volksmond verbasterd tot Arriepacht), een restant van het vroeger veel
grotere stuk grond "de Erfpacht" dat aan de kerk was geschonken,
bezat ze vier boerderijen, namelijk de hofsteden Klein Alenvelt met 47
ha gepacht door de familie Van der Gugten en later de familie Van Eek,
Puntenburg met 8 ha bij Vleuten en 18 ha in Vleuterweide gepacht door
de familie Ebskamp, Hinderstein met 11 ha gepacht door de familie
Vermeulen en een boerderij op Ockhuizen in Haarzuilens met 15 ha
gepacht door de familie Jansen.
belastingjaar 1922-1923 werd het vermogen
van Pouwlina geschat op ongeveer 250.000
gulden. In 1929 werden de onroerende goe-
deren geschat op 270.000 gulden, de
Erfpacht op 280 gulden en de onroerende
goederen in het buitenland op 40.000 gul-
den {dit moet het huis van Djemal in
Constantinopel zijn). Daarnaast bezat zij
effecten ter waarde van ruim 7.500 gulden,
een tegoed bij Vlaer en Kol van 1.830 gul-
den, een automobiel ter waarde van 2.500
gulden en in kas nog eens 200 gulden. Op
de rekening van Fortuyn Droogleever stond
gemiddeld ook nog bijna 200 gulden.
Hiermee kwam haar vermogen op 322.510
gulden. Als inkomsten had ze naast de ren-
ten van haar kapitaal, de pacht van haar
boerderijen en landerijen, de huur van haar
huurhuizen, de opbrengsten van de fruitvei-
lingen van appels en peren en de verkoop
van bloemen en druiven uit de kas. Van dit
inkomen kon zij goed leven. Zij liet haar ver-
mogen in het geheel beheren door haar rent-
meester, eerst notaris J. de Klerck, daarna
notaris W.J. Fortuyn Droogleever en zij vroeg
hem alleen regelmatig om huishoudgeld dat
zo'n 300 gulden per 1 a 2 maanden
bedroeg. Alle rekeningen betreffende gas,
licht, water, telefoon en onderhoud aan huize
Alenvelt of één van haar andere panden en
alle belastingformulieren en aanslagen stuur-
de ze naar haar rentmeester op. Uit de cor-
respondentie van Pouwlina blijkt dat er regel-
matig geld werd opgestuurd naar
Constantinopel. Blijkbaar werd de familie van
Tahsine door haar onderhouden.
Personeel
Op huize Alenvelt werkte uiteraard een staf
aan personeel. Toen haar moeder nog leefde
bestond het personeel ten minste uit een
koetsier, een tuinman en meerdere meisjes
voor in huis. Toen Pouwlina met Tahsine was
teruggekeerd in Vleuten, was er in ieder
geval een tuinman, een dienstmeisje of huis-
houdster, een meisje voor het grove werk en
een chauffeur voor de auto in dienst.
Doordat Tahsine opvliegend en achterdoch-
tig was, werkten de meeste personeelsleden
er niet lang. Sommige meisjes waren echt
bang voor hem en ze hielden het meestal
maar zo'n twee jaar lang vol, of waren nog
eerder weg. Tuinlieden bleven vaak langer
omdat ze wat meer vrijheid kenden, maar
ook daar was verloop. Er is bekend dat
Tahsine minstens één keer met een tuinman
heeft gevochten en hem heeft opgesloten in
de schuur, omdat hij hem ergens van
beschuldigde. Ook de dienstmeisjes beschul-
digde hij regelmatig van diefstal, hoewel dat
'■ 1
Boerderij Hinderstein, foto gemeentearchief Vleuten-De Meern.
Daarnaast bezat zij verscheidene huurhuizen in Vleuten, waaronder her-
berg "De Tol" gehuurd door Kees Jansen, een broer van Kobus uit
Ockhuizen, met wat huizen eromheen, het koffiehuis "De Brouwerij"
gehuurd door familie Janssen met de drie daarnaast gelegen woningen
en het winkelwoonhuis gehuurd door T.C.A. Broekhuijse en nog twee
huizen in de Dorpsstraat bij het gemeentehuis gehuurd door veldwach-
ter Paul en de familie Koren.
Het rijtje huurtiuizen aan de Hindersteinlaan 1 t/m 7 en Odenveltlaan 2,
de Brouwerij, foto van de sciirijfster
In Harmeien bezat zij het huis van de smid Derks en nog een ander
huis. Ook had zij nog een perceel van 10 ha grond in bezit dat werd
gepacht door familie Van Rijnsoever, die op Dakveld woonde.
Daarnaast mocht zij nog de bermen verpachten voor het grasgewas
langs de Kantonnaleweg, de Utrechtseweg en de Krochtdijk. In het
-ocr page 13-
13
niet zo was. In haar jongere jaren had Pouwlina nog een correspon-
dentie onderhouden met haar personeel als ze op reis was. Nu ze terug
was, waren de verhoudingen tamelijk afstandelijk. Tahsine hield ieder-
een bij haar vandaan.
Auto
Pouwlina had een auto met chauffeur. De eerste auto was vermoedelijk
een Renault omdat hij steevast bij een Renaultgarage werd gerepa-
reerd. De tweede auto was een Buick uit ongeveer 1924. De auto
stond gestald in het koetshuis van Alenvelt, dat toen een garage was
geworden. Oud-Vleutenaren zeggen dat de familie Van Bijlevelt de eer-
ste was die in Vleuten een auto bezat en dat de jeugd uitliep om hem
te zien. Als Pouwlina er mee wegging, scheen ze de gordijntjes dicht
te doen. In de eerste tien jaar van haar huwelijk met Hassan Tahsine
vroeg Pouwlina regelmatig om de auto met chauffeur. Ze maakten toer-
tjes, meestal in de zomermaanden, naar alle windstreken in Nederland.
Ook reisde ze later vaak naar Den Haag waar Kees Valkenstein in mei
1929 naar toe was verhuisd. Hij trouwde in juli van dat jaar op 66 jari-
ge leeftijd met de onderwijzeres Johanna van Wageningen. Pouwlina
bezocht hem vaak in combinatie met een bezoek aan de kapper. In
1925 rees er een conflict met een chauffeur, A. Drolsbach, die volgens
Pouwlina voorzichtiger moest rijden. Hij had sinds hij was aangenomen
al 5 a 6 ongelukken gehad. Op een gegeven moment schreef ze haar
rentmeester: "Is er een gebrek aan de auto of is de chauffeur onbe-
kwaam?"_
Waarschijnlijk was het laatste het geval want een maand
later werd hij ontslagen. De Buick werd steeds gerepareerd bij de
automobielhandel voorheen de firma Grund en Co aan de Maliebaan 71
te Utrecht. In 1930 was er sprake van het uitdeuken van voorschermen
en voorpantser. De auto had blijkbaar een botsing gehad. Op een gege-
ven moment werd Jan den Blanken, die aan het Haarpad woonde,
chauffeur. Hij stalde de wagen vaak bij zijn huis en moest dan de drie
bruggetjes in het Haarpad over. Dat was een bezienswaardigheid voor
de Vleutense jeugd. In 1935 schreef Jan den Blanken aan mevrouw
Tahsine-van Bijlevelt dat het moeilijk was een prijsopgave te doen van
de reparaties aan de auto betreffende de rem, de starter en de dyna-
mo. De auto was inmiddels al zo'n tien jaar oud en daarom was het
moeilijk aan onderdelen te komen. Er was ook veel arbeidsloon mee
gemoeid. In diezelfde maand kwam de opgave van de garage. Ze had-
den de auto bezichtigd en somden de reparaties op: dynamo, starter-
kabels, voeringen, remmen, accu laden. De kosten zouden 85 a 90 gul-
den gaan bedragen. Een enorm bedrag in die tijd! De garage deelde
daarbij mee dat "met het oog op het behoorlijk starten der wagen" een
nieuwe batterij nodig was, omdat de capaciteit van de oude te laag
was. Dit ging nog eens 30 a 35 gulden kosten. De werkzaamheden
zouden 3 a 4 dagen in beslag nemen. Toch deden ze de oude Buick
niet weg. Tijdens de oorlog heeft de Buick aan het Haarpad verstopt in
een schuur gestaan, zodat hij niet door de Duitsers zou worden gevor-
derd. Wanneer de auto is weggedaan, heb ik niet kunnen achterhalen.
Pachters
Lange tijd was het gebruikelijk dat er zitdagen werden gehouden op
Alenvelt, waarop de pachters en huurders de huur kwamen betalen.
Kobus Jansen, bijvoorbeeld, zei altijd dat hij naar de "landsvrouwe"
moest. Zoals u in deel 1 van dit artikel heeft kunnen lezen, had
Pouwlina, tijdens haar verblijf met Djemal in Vleuten, de gewoonte in
ieder geval pachter Jansen in Haarzuilens jaarlijks te bezoeken en
waarschijnlijk deed ze dat ook met andere pachters. Toen zij terug
kwam met Tahsine, wilde zij deze gewoonte vermoedelijk weer oppak-
ken, maar dat was niet meer zo vanzelfsprekend. Tahsine was namelijk
een totaal ander persoon. Waar Djemal zich op de vlakte hield, bemoei-
de Tahsine zich overal mee. Hij had een uit-
gesproken mening over kerk en politiek en
verkondigde die in zijn gebrekkig
Nederlands. De eenvoudige boerenbevol-
king, die hoofdzakelijk katholiek was en
luisterde naar de vermaningen van pastoor
Henricus Ohl, een autoriteit in het dorp, was
daar niet van gediend. Volgens Antoon
Jansen kwam Tahsine uitsluitend nog een
paar keer bij hen, omdat Pouwlina bij de
andere pachters met hem niet aan durfde te
komen omdat hij dingen zei als: "Regering
niet goed, kerken niet goed. Moet geen ker-
ken." Tahsine bracht ook geen gulden meer
mee. Hij was zuinig. In augustus 1925 wilde
Pouwlina, waarschijnlijk op aandringen van
Tahsine, de driemaandelijkse zitdagen op
Alenvelt opheffen. Ze vroeg of de rent-
meester dit per augustus op een andere
manier wilde regelen. Voortaan moesten de
pachters bij Fortuyn Droogleever in Utrecht
hun pacht gaan betalen. In diezelfde maand
vroeg ze namens Tahsine of Fortuyn
Droogleever alle rekeningen naar Alenvelt
wilde opsturen "ter naziening". Tahsine wilde
iedere cent controleren. Ze wilden ook voor-
af geïnformeerd worden over reparaties en
de kosten daarvan aan boerderijen en hui-
zen. Zo had de vader van Antoon gevraagd
om nieuw behang in de woonkamer. Toen
Pouwlina en Tahsine een keer op bezoek
waren geweest zei vader later: "Zag je ze kij-
ken naar dat behang. "Ze wilden zich er wel
van vergewissen dat het een zinvolle uitgave
was geweest. In de zomer van 1935 werd
huize Alenvelt opgeschilderd. Er was een
openbare inschrijving waaraan de schilders
P. Griffioen, Jac. Graafland, B. van Lent en
de fa. Hoogstraten meededen. Het werk
werd uiteindelijk gegund aan Hoogendoorn,
waarvan ik in het archief geen inschrijving
heb kunnen vinden. Hij bleek goedkoper dan
de anderen. Er werd ook regelmatig klein
onderhoud uitgevoerd aan de pachtboerde-
rijen en huurhuizen, maar in feite was het
voornamelijk lapwerk. In 1927 werd een lijst
van reparaties aan Hinderstein uitgevoerd. In
1937 was er onderhoud aan café de
Brouwerij, in 1939 aan boerderij Ockhuizen.
De relatie met de pachters kwam steeds
meer op gespannen voet te staan, omdat
Tahsine zo uitgesproken achterdochtig was.
Of dit een voortvloeisel was uit alles wat hij
had meegemaakt, of dat het een karakter-
trek van hem was, is niet na te gaan. Een feit
is wel dat hij zich bemoeide met iedere reke-
ning die werd opgemaakt en dat voor iedere
grote reparatie aan huize Alenvelt of een van
de boerderijen of huurhuizen vooraf een
gespecificeerde opgaaf werd gedaan. Het
-ocr page 14-
m
haar dat het zinloos was als Pouwlina over-
kwam, omdat de zaak hetzelfde bleef, lang
kon duren en de reis kostbaar was. Hij zag
de oplossing in het overschrijven van de
gebouwen in Istanbul op naam van een
bevriend persoon die Nederlander was en in
Istanbul woonde. Notaris Fortuyn
Droogleever dacht aan een andere oplos-
sing. Hij zag liever dat er contact werd
gemaakt met een importeur van Turkse goe-
deren die onderdaan was van een land dat
geen clearingverdrag met Turkije had. Hij
noemde als voorbeeld Engeland of een
Scandinavisch land. Hoe het precies is gere-
geld weet ik niet. In mei 1937 schreef
Pouwlina aan de notaris dat ze nog niets had
gehoord uit Istanbul. Wat ik wel weet is dat
Couteaux een buitensporig honorarium
rekende voor zijn inspanningen waar het
lastige zaken van Pouwlina aanging - er is
uit 1927 een rekening bekend van 5500
Turkse ponden - en dat ze daar genoegen
mee nam, omdat het altijd nog goedkoper
was dan overkomen en het zelf regelen. In
haar testament van 1934 wordt Couteaux
nog genoemd als zaakwaarnemer in Istanbul
maar, omdat dit testament is gedateerd van
voordat deze kwestie speelde, weet ik niet
of de bezittingen in Istanbul bij haar dood
nog in haar bezit waren. Er bestaat een nota-
riële akte in het Osmaans (oud Turks in
Arabisch schrift) waarin sprake is van een
volmacht. Hierop staat een aantal pasfoto's
van vermoedelijk de familie van Djemal. Wie
er precies gemachtigd werden en waartoe
blijft onzeker, maar naar alle waarschijnlijk-
heid werd een derde gemachtigd het onroe-
rend goed te beheren of te verkopen. In het
taxatierapport van de onroerende goederen,
dat na de dood van Pouwlina werd opge-
maakt, was geen sprake meer van een huis
in Constantinopel, waaruit zou kunnen blijken
dat het inmiddels was verkocht. Het lijkt er
wel op dat ze Tahsine buiten deze hele
kwestie hield.
Huwelijksleven
Vermoedelijk was het huwelijk van Pouwlina
en Tahsine in het begin gelukkiger dan in
latere tijden. Uit haar correspondentie is op
te maken, dat zij in het begin samen reizen
maakten naar het buitenland maar ook trip-
jes in Nederland. Evenwel blijft het leeftijds-
verschil opmerkelijk. Pouwlina was 17 jaar
ouder dan Tahsine. Daarom gaat in Vleuten
nog altijd het gerucht rond, dat hij haar
trouwde om haar geld of om een veilig heen-
komen te hebben als het in Constantinopel te
gevaarlijk voor hem werd. Uiteraard kunnen
we over zijn motieven alleen maar gissingen
was dus niet zo dat rentmeester Fortuyn Droogleever deze zaken
geheel zelfstandig afhandelde. Alles werd eerst met Pouwlina bespro-
ken, die waarschijnlijk alle correspondentie voor Tahsine moest verta-
len. Het ging zelfs zo ver dat Tahsine Fortuyn Droogleever beschuldig-
de van fouten in afrekeningen. Hij schijnt dat wel eens met Kees
Valkenstein besproken te hebben, want Fortuyn Droogleever schreef
Kees, toen hij in Den Haag woonde, in 1932 over bezwaren op zijn
afrekening, waarvan Fortuyn Droogleever dacht dat Kees ze zelf had
geuit. Kees antwoordde hem het volgende: "In 'n vriendschappelijk
gesprek heeft de heer Tahsine mij inderdaad gesproken over bezwaren
tegen uw afrekening. De heer Tahsine wees mij op eenige posten
betreffende autoritten en dergelijke, die volgens hem onjuist waren.
Het eenige logische antwoord
van mijn kant kon niet anders zijn dan:
"Als die posten foutief zijn, behooren ze verbeterd te worden." Er
waren nog meer bezwaren bij de heer Tahsine, o.a. (als ik mij goed her-
inner) over een reparatie of bouwkwestie Van Gugten. Ook omtrent dit
geval kon ik alleen maar zeggen wat ik alreeds van die autokwestie
gezegd had. Het geval zelf is door mij niet te beoordelen omdat ik er
niet van op de hoogte ben. Bezwaren tegen uw afrekening zijn dus niet
van mij. Als u deze bezwaren van de heer Tahsine weerlegt of weerlegd
hebt, is, dunkt me, voor u de zaak in orde. Dat u gaarne décharge over
uw beheer wenscht, begrijp ik. Over het wel of niet verleenen daarvan,
zullen de heer en mevrouw Tahsine misschien hun meening hebben,
maar daar sta ik toch wel geheel buiten. Bemoeiingen met het beheer
van hun vermogen liggen niet op mijn weg. Ik zal de heer en mevrouw
Tahsine in kennis stellen van uw brief en mijn antwoord daarop. Ik wil
alle misverstanden daaromtrent zoo veel mogelijk voorkomen."
Een
tactvol antwoord. Uiteraard had Kees Valkenstein gelijk om niet betrok-
ken te worden bij de problemen tussen Tahsine en Pouwlina's notaris.
Uit deze brief blijkt wel dat Fortuyn Droogleever op het punt stond zijn
rentmeesterschap neer te leggen. Dit gebeurde toch niet. Hij bleef tot
aan zijn pensioen Pouwlina's vermogen beheren.
Huis Djemal
In maart 1935 rees er een probleem met het huis van Djemal in
Istanbul. Pouwlina schreef aan haar rentmeester: "Stil en rustig zoude
ik mij in deze dagen gehouden hebben, denkende aan UedeI's vele
bezigheden, doch daar ben ik door den Heer Couteaux opgeschrokken
met het bericht dat het huis te Istanboul Rue Haci Béchir No 5 door het
departement van Evkaf wordt opgeëischt als onterfd goed. Hiertegen
komt de Heer Couteaux op als zijnde onrechtvaardig. Z. Ed. heeft een
model voor een procuration ingesloten waarin ik als hollandsch onder-
daan aan Mr. Couteaux de macht geef voor mij op te komen. Deze pro-
curation moet door een notaris zijn opgemaakt en door de Hollandsche
autoriteiten gelegaliseerd worden en ten laatste ook door het Turksche
Consulaat maar de naam van mijn man mag er niet in voorkomen. Dan
moet er nog een notarieele copie zijn van mijn identiteitskaart als
Hollands onderdaan waarin de naam van mijn man ook niet mag voor-
komen, weder gelegaliseerd door de Hollandsche autoriteiten en ten
slot door het Turksche Consulaat."
De Turkse staat eiste de onroeren-
de goederen van Djemal op omdat volgens de Turkse wetten de goe-
deren van een overleden ambtenaar in dienst van de Sultan aan de
Sultan vervielen. De Sultan was vervangen door een nieuw bewind, dus
had het nieuwe bewind nog steeds recht op de goederen. Couteaux
probeerde ervoor te zorgen dat Pouwlina de goederen niet kwijtraakte
door te bewijzen dat Pouwlina Nederlandse was en niet de Turkse natio-
naliteit had, dus ook niet onder de Turkse wetten viel. De autoriteiten
in Turkije moesten er dan niet achterkomen, dat ze met Tahsine
getrouwd was. De zaak bleef lange tijd spelen en Pouwlina dacht er
zelfs over naar Istanbul af te reizen. In januari 1936 schreef Couteaux
-ocr page 15-
doen. Van Pouwlina kunnen we aannemen, dat ze op jongere mannen
viel want ook Djemal was jonger dan zij en Egmond van Zuyien van
Nijevelt was ook jonger toen zij hem probeerde aan de haak te slaan.
De relatie tussen Pouwlina en Tahsine scheen van lieverlee te verande-
ren. Er ontstond een verwijdering tussen beide echtelieden. Tahsine
was een driftig mannetje en handelde overeenkomstig. Pouwlina
schreef op 24 juli 1928 het volgende aan haar notaris: "Verleden vrij-
dagmorgen 20 juli, heeft mijnheer in een opgewonden vlaag een ketel
kokend water naar mij gegooid en een klets is op mijn voet gekomen,
zoodat ik zonder schoeisel door huis marcheer, een autotoertje moet
ik enige dagen uitstellen."
Zulke "ongelukjes" zullen vast wel vaker zijn
voorgevallen en, alhoewel Pouwlina hier luchtig overheen scheen te
stappen, zal het hun huwelijk geen goed hebben gedaan. Uit de
gesprekken die de heer Klaas Nanning en ik hebben gevoerd met men-
sen die hen gekend hebben, blijkt dat Pouwlina zich steeds meer terug-
trok in huize Alenvelt en zich niet meer liet zien. Ze woonde in haar
kamer linksboven en de mensen in het dorp wisten dat ze daar was,
omdat, als je langs het huis kwam, je de gordijnen wel eens zag bewe-
gen. Wat ze op haar kamer deed, wist niemand, zelf de huishoudsters
hadden er geen toegang. Ze hield haar kamer zelf schoon en voerde
haar huishouding aan vanuit de deuropening. Volgens de meeste
Vleutenaren was ze mensenschuw. Een andere lezing die ik gehoord
heb, is dat zij zich te goed voelde zich met de Vleutense bevolking op
te houden. Ze zou genoeg hebben gehad van Nederland en zijn
bekrompenheid en daarom naar het buitenland zijn getrokken en met
een buitenlander getrouwd zijn. Volgens haar verre verwante, mevrouw
Kager, behandelde Tahsine haar als een echte moslimvrouw en mocht
zij zich niet in het openbaar vertonen. Ze behoorde zich "verdekt" op te
stellen. Dat zou wel het verschil verklaren tussen haar eerdere leven
waarin zij zo zelfstandig grote reizen maakte en de tijd dat zij weer op
Alenvelt woonde met Tahsine. De familie kreeg haar nauwelijks te zien
als ze eens op bezoek kwam en daarom kwam er ook niemand meer.
Het kwam namelijk voor dat Tahsine de familie op de stoep liet staan.
Volgens sommigen omdat Tahsine niemand bij haar toeliet. Volgens
anderen, omdat ze zelf totaal geen contact met haar familie wilde. Een
feit is wel dat veel kinderen, die bij Tahsine in het bos kwamen, niet
eens wisten dat hij een vrouw had. Een van haar huishoudsters in de
jaren '30 was Cor Doornenbal. Zij maakte mee dat Pouwlina en Tahsine
heel vaak ruzie hadden en volgens haar altijd over geldzaken. Volgens
Cor was Pouwlina vaak erg verdrietig en huilde op haar kamer. Ze
schikte zich dus niet vrijwillig in haar lot. Cor had vaak met haar te
doen. Van Tahsine was ze bang. Ze vond hem onberekenbaar. Hij ging
vaak een aantal dagen weg en niemand wist waarheen. Naar
Amsterdam werd vermoed. Marie Jongerius, die later met koster Piet
Boeijen trouwde, werkte als inwonend huishoudster op Alenvelt vanaf
1944 tot aan de dood van Pouwlina in februari 1947. Zij vertelde zo'n
tien jaar geleden in een gesprek met de heer Klaas Nanning, dat
Pouwlina en Tahsine ook de laatste jaren van haar leven vaak ruzie had-
den. Waar het over ging, begreep Marie nooit, want ze spraken met
elkaar altijd Frans. Marie had er niet veel te doen. Er woonden allemaal
oude mensen in dat huis dus echt vuil werd het nooit. Ze veegde het
huis aan met een bezem en stoffer en blik want een stofzuiger was er
niet, net zo min als een strijkijzer, dat ze van haar aanstaande schoon-
moeder meenam. Ze dweilde met de hand en kookte op een ouderwets
kolenfornuis. Dat maakte ze aan met een bosje stro dat ze bij Van Eek
op Klein Alenvelt haalde. Toen in de oorlog de waterleiding was afge-
sloten, werd de pomp weer gewoon gebruikt. In de kamer van Pouwlina
en beneden in de kamer van Tahsine waren houtkachels, die hij zelf aan
stak. Voor de oorlog waren er kolenhaarden die in de herfst werden
geplaatst door de smid Niessen. In de lente haalden hij ze weer weg
met schoorsteenpijp en al en maakte ze uit-
gebreid schoon.
De hut van Tahsine
Tahsine leefde beneden in een kamer, die hij
had ingericht met oosters aandoende spul-
len. Er stond een divan met een rolkussen en
de vloer was bedekt met oosterse tapijten.
In de zomer was hij hele dagen in het bos.
Daar had hij een hut die, net als zijn kamer,
oosters was ingericht met een divan en kle-
den en een hangmat. Wanneer het 's zomers
niet te koud was, sliep hij er zelfs. Ook in de
theekoepel had hij kleden en kussens liggen
om op te zitten. Verder had hij in het bos een
stukje vaderland gemaakt met rotsen en een
soort van riviertje erdoor. Daar werkte hij
vaak aan. Hij liep dan in een oude trui met
zijn broek in zijn sokken en op blanke
geschuurde klompen. Hij had er ook een kuil,
die met gevlochten wilgentenen was aange-
kleed, waar je maar net in kon zitten. In het
huis werden de overige kamers niet
gebruikt. Er was rechts een grote zaal, waar-
van alle wanden vol hingen met schilderijen
van de lambrisering tot de zoldering. Er
stonden prachtige meubels in van mahonie-
hout. Dan had je de gang met marmeren
tegels met een deur naar het souterrain,
waar de grote keuken was met de water-
pomp, waar de huishoudster leefde en werk-
te. In de gang was de enige wc en boven
was achter Pouwlina's zitkamer haar slaap-
kamer met een enorm eikenhouten ledikant
en daarachter weer een badkamer. Bij het
balkonnetje aan de voorkant was een voor-
raadkamertje, waar zij allerlei etenswaren
bewaarde en die zij zelf met een sleutel
afsloot.
Huize Alenvelt, het koetshuis met de tuinmans-
woning waar de familie Witké woonde en de
walnotenboom ervoor, foto K.B. Nanning, 1965
-ocr page 16-
16
Op zolder lag de voorraad appels voor eigen gebruik uit de boom-
gaarden opgeslagen. Verder was er een klein kamertje met een bed-
stede voor de dienstbode en een leeg kamertje waar Tahsine vaak
huisde als hij ramadan hield. Pouwlina en Tahsine leefden dus strikt
gescheiden. Hij kwam alleen op haar kamer om haar af en toe iets te
vragen of te vertellen en om in de winter de haard aan te steken. Of ze
samen sliepen is niet bekend.
TUINFEESTEN
Tahsine moet in het dorp een vreemde verschijning zijn geweest. Hij
kreeg al gauw de bijnaam "de Turk". Hij was de eerste moslim waarmee
de Vleutense gemeenschap te maken kreeg. In die tijd was over de
Islam helemaal niets bekend. Omdat noch Pouwlina, noch Tahsine in de
kerk kwamen, werden ze door de bevolking argwanend bekeken.
Pastoor Ohl moet hen zelfs vijandig gezind zijn geweest. Als hij tegen
de kinderen op school al predikte, dat ze alleen met protestanten om
mochten gaan met een kwaad hart, wat zal hij dan over moslims heb-
ben gedacht. Pouwlina werd door hem ook als een moslimvrouw
beschouwd, omdat ze geen kerkelijk huwelijk was aangegaan. Als
Tahsine met zijn tasje in het dorp boodschappen deed, groette ieder-
een hem keurig, maar men hield wel enige afstand. Tahsine deed moei-
te zich bij de bevolking geliefd te maken. Als voormalig hoog ambte-
naar in Albanië en hoge politiefunctionaris in Constantinopel was hij een
intelligent figuur en moet hij in Vleuten gezocht hebben naar gelijkge-
zinden. De taal- en godsdienstbarrière maakten het hem echter onmo-
gelijk echte vrienden te vinden. In het begin hield hij tuinfeesten. Dan
werd in het dorp van mond tot mond gezegd: zondag is er feest bij de
buitenplaats. Dan kwamen er hele drommen volwassenen en school-
kinderen. Hij strooide dan ook met geld. Volgens ooggetuigen met gul-
dens, kwartjes, dubbeltjes, stuivers, centen en zelfs halve centen. Hij
pakte flink uit met lekkernijen. Er waren schalen versierd met bladeren
waarop fruit uit eigen tuin maar ook noten en zuidvruchten zoals vijgen
en dadels en voor de kinderen was er heel veel snoep. Alle soorten die
er toen bestonden, had hij wel. En het leukste waren de opzetkoekjes.
De groten kregen Turkse koffie en een borreltje en de kinderen vruch-
tensap. Je mocht onbeperkt eten en wat er over was mocht je mee
naar huis nemen.
De gemeenteontvanger Th.G. van Dijk vertel-
de jaren geleden aan mevrouw E.P. de Booij
van Het Utrechts Archief, dat Tahsine eens
een avondje voor de Onze Lieve Vrouwe
Broederschap had georganiseerd op Alenvelt
en dat hij ook erg had uitgepakt. De tafel lag
hoog opgetast met lekkernijen. Toen men
om 12 uur naar huis wilde gaan was nog
lang niet alles op en Tahsine zei: "stop je
zakken maar vol."
Omdat de meeste volwassenen, vooral de
katholieken aan wie het verboden was bij
hem te komen, Tahsine op den duur toch
links lieten liggen, organiseerde hij ook kin-
derfeesten. Hij moet waarschijnlijk gedacht
hebben: als het niet met de ouderen lukt mij
geliefd te maken, dan begin ik maar bij de
jongeren. Hij was overigens een echte kin-
dervriend. Hij nodigde dan kinderen uit van
families waarmee hij op goede voet stond of
die op een of andere manier goederen of
diensten aan Alenvelt leverden. Die kinderen
mochten dan naar zijn huis komen of in de
hut in het bos, of later ook wel in de thee-
koepel aan de weg. Was het een besloten
feestje voor een bepaalde familie, dan had
hij voor alle kinderen een cadeautje passend
bij de leeftijd van het kind. Verder had hij
hoopjes met appels en zakjes met lekkernij-
en, waarbij een briefje lag met de naam
gespeld in Arabisch schrift. Bij ieder stapel-
tje lag dan geld. Afhankelijk van waar je zat,
kon dat oplopen van een dubbeltje tot een
gulden. Hij wist dan ongeveer hoeveel kinde-
ren er kwamen en er was voor elk kind wat.
En kwam hij wat te kort, dan ging hij naar
huis toe om er wat bij te halen. Ze kregen
allemaal evenveel. Een aantal van deze
feesten moeten verband hebben gehouden
met het einde van de ramadan, wanneer de
moslims het suikerfeest vieren. Hij deelde
trouwens altijd snoep uit aan kinderen die
voorbij kwamen. Zo belden de buurkinderen
altijd aan als Pouwlina jarig was, in oktober,
om snoep in ontvangst te nemen. Tahsine
deed dan open. Zij was nooit te zien. Ook
met Nieuwjaar gingen veel kinderen aan de
deur gelukkig Nieuwjaar wensen om snoep
te krijgen. Tahsine moet zelfs een keer een
aantal kinderen met de auto meegenomen
hebben naar de dierentuin.
Gewoonten van Tahsine
Tahsine had zeer vreemde eetgewoonten.
Behalve dat hij van zuidvruchten hield zoals
vijgen en dadels, die in Vleuten nauwelijks
bekend waren, dronk hij het sap van kokos-
noten. De kokosnoten liet hij speciaal door
bode Goes uit Utrecht meebrengen. Hij boor-
de een gaatje in de noot en dronk alleen het
Huize Alenvelt, de achterkant, foto K.B. Nanning, 1965
-ocr page 17-
17
sap. De kokosnoot gaf hij dan weg aan kinderen die voorbij kwamen.
Ook at hij de kroppen sla zo rauw uit de grond zonder ze te wassen.
Hij plukte al lopend een hele krop uit elkaar en at hem op. Toen hij eens
op visite was bij de familie Verder, at hij de seringen uit de vaas op.
Vlees mocht Marie Jongerius nooit braden. Dat werd gekookt zonder
zout. Hij ruilde bij slager Mastwijk wel eens appels voor vlees. Marie
heeft daar nog eens problemen mee gekregen. Dat kwam zo. Ze streek
ook de was voor mevrouw Tahsine en de familie Valkenstein. Omdat er
geen fatsoenlijk strijkijzer in Alenvelt was, bracht zij er een mee van
haar schoonmoeder. Toen ze naar huis ging met dat ijzer in de tas, had
Tahsine haar zien lopen. Later die dag vond hij het stukje vlees wel erg
klein en de volgende morgen kreeg Marie op haar kop, want ze had
vlees meegenomen naar huis. Tahsine begreep niet dat als je vlees
kookte, het erg kromp. Hij kon dan heel driftig zijn en dan moest je
oppassen want hij kon je zomaar gaan slaan. Daarnaast was het ook
nog zo, dat Pouwlina 's avonds de gang overstak en gezellig bij de
familie Valkenstein at. Wat er overbleef was voor Tahsine, die dat later
weer beneden opat. Hij bemoeide zich toen nooit meer met de familie
Valkenstein. Blijkbaar was er iets voorgevallen tussen Tahsine en Kees!
Dan kon het natuurlijk wel eens gebeuren dat er niet zoveel eten over
was! Tahsine was een praktiserend moslim, wat inhield dat hij ramadan
hield. Of hij ook regelmatig een moskee bezocht is niet bekend, alhoe-
wel hij vaak werd gezien lopend naar Utrecht op een zeer vroeg tijdstip
zo rond 6 uur 's morgens of in de trein. De ramadan vindt plaats in de
negende maand van de Islamitische kalender. Deze loopt niet gelijk met
onze kalender en daarom valt de ramadan steeds in een andere perio-
de van het jaar. In deze maand mogen moslims niet eten, drinken,
roken en seks hebben vanaf de dageraad tot zonsondergang. Het
vasten is voor moslims een ritueel godsdienstige verplichting. Vasten
verdiept het spirituele leven, omdat er extra wordt gebeden en veel
aandacht wordt besteed aan het opzeggen van koranteksten.
Bovendien versterkt het de solidariteit met minderbedeelden, die geen
of onvoldoende eten hebben. Het geldt in deze maand als extra ver-
dienstelijk om aalmoezen aan de armen te geven. Als Tahsine ramadan
hield, at hij de ene keer bijna niets en dan weer heel veel. Volgens som-
mige Vleutenaren leefde hij dan enkel op kokosnotensap. Hij sloot zich
tijdens de ramadan op in een kamertje op zolder. Ook Pouwlina schreef
hier een keer over aan Fortuyn Droogleever: "De heer T. is alweder in
afzondering in liet zolderkamertje goed ingepakt voor vocht en kou."
Hij zat daar dag en nacht in een lotushouding met allemaal dekens om
hem heen en at volgens Marie Jongerius alleen appels. Soms had hij
zin in van die grote uitgegroeide snijbonen. Marie haalde dan de witte
bonen eruit die ze dan voor hem moest koken. Ze mocht ze dan niet
afgieten want hij at het als een soort soep. Soepzooi noemde hij dat.
Overdag mocht hij helemaal niet eten, na zonsondergang wel en hij
deed dat soms zeer uitgebreid met een etentje bij de Chinees in de
stad. Piet Boeijen, Marie's verloofde, mocht wel eens mee. Eerst gin-
gen ze in Utrecht uit eten bij Drakenburg op de Oude Gracht. Daar was
pas een Chinees geopend. Een bijzonderheid in die tijd. Later gingen
ze ook wei eens naar Amsterdam. Ze liepen naar het station in
Breukelen en namen daar de trein. In Amsterdam liepen ze door straat-
jes en door smalle winkels, de ene kant erin en de andere kant er weer
uit en zo kwamen ze bij een bepaalde Chinees. Tahsine bestelde dan
vegetarisch want daar at hij geen vlees. Hij nam dan iets van bami en
loempia en schepte een bord vol met een kop erop. Piet nam een
gerecht met vlees en een biertje erbij, maar Tahsine nam altijd iets van
limonade met koolzuur. En dan schepte hij nog eens zo'n bord op, maar
dat ging dan niet meer helemaal op. Na afloop zat hij vreselijk te boe-
ren van het koolzuur. Een typisch Arabische eetgewoonte. Als je niet
boerde, had het niet gesmaakt! Na de ramadan, tijdens het suikerfeest,
vergeven moslims elkaar ook allerlei zonden
en worden oude vetes bijgelegd. Het eten
van suiker geeft energie aan diegenen die
lang hebben gevast, maar er is ook een
andere reden voor, in Turkije bestaat het
speekwoord: zoet eten, zoet praten.
Gemeenteontvanger Van Dijk vertelde ook
dat hij eens de opbrengst van een houtver-
koop moest gaan brengen en bang was
onheus bejegend te worden, omdat die
opbrengst niet veel was. Tahsine hield op dat
moment net ramadan op zolder en was heel
vriendelijk. Hij leefde trouwens meestal erg
sober en vertelde een keer aan bezoek dat
deze ascetische levenswijze er toe bijdroeg
datje minder pijn voelde. Hij demonstreerde
dat direct door een sinaasappelschil vlak
voor zijn ogen uit te knijpen waarbij het sap
in zijn gezicht sprong zonder zelfs maar met
zijn ogen te knipperen. Ook hield hij zijn vin-
ger vlak boven een kaars en brandde zich
niet. Dit ging niet altijd op. Zo moest smid
Van Dijk eens een kachel schoonmaken en
verplaatsen waarbij Tahsine hem hielp. Van
Dijk zette toen per ongeluk de kachel op
Tahsine's tenen. Die gilde het uit van de pijn!
Er waren ook momenten dat je dacht: wat
ziet die kerel er vies uit. Dan schoor hij zich
niet en had hij grote stoppels op zijn gezicht.
Dan zag hij er echt armoedig uit met een
kamerjas en Turkse sloffen aan. Dan liet hij
zich dagenlang niet zien en als je hem moest
hebben stond hij je maar even te woord. Ook
kinderen liepen dan maar gauw voorbij, want
soms was hij wel in zijn theekoepel maar liet
dan de deuren dicht. Misschien had dit ook
te maken met de ramadan of andere mos-
limgebruiken. In de winter was de theekoepel
op slot en waren de luiken dicht. Veel kinde-
ren dachten dan dat hij niet in Vleuten was,
maar hij woonde dan gewoon in het grote
huis waar ze niet durfden te komen.
Het proces
Rooms-katholieke kinderen en volwassenen
mochten, zoals eerder vermeld, van pastoor
Ohl geen omgang hebben met Tahsine. Hij
verbood ze dat nadrukkelijk vanaf de kansel
en instrueerde de juffrouwen en meesters op
school, dat ze de kinderen moesten vertellen
dat Tahsine niet te vertrouwen was. Voor een
deel werkte hij dat zelf in de hand. Oor
Doornenbal herinnerde zich hoe zij Tahsine 's
middags thee moest brengen in de hut in het
bos. Het was haar uitdrukkelijk verboden de
hut in te gaan als hij er met kinderen was. Ze
moest het blad met de thee altijd op een
tafeltje in de tuin neerzetten, waar Tahsine
het zelf ging halen. Wat zich in de hut
afspeelde, bleef zodoende voor haar een
-ocr page 18-
18
groot gelieim. Dit werkte natuurlijk de roddel in de hand. Maar voor de
katholieken speelde er nog iets mee. Hij hing een vreemde religie aan
en noch hij, noch zijn vrouw zette ooit een voet in de kerk. Pouwlina
had wel nog steeds de Alenveltbank in de kerk. Dit waren acht lege
plaatsen in elke mis terwijl de kerk inmiddels veel te klein werd. Het
kerkbestuur onderhandelde jarenlang met Pouwlina over de verkoop
van deze bank. De burgemeester had er een oogje op. Zij peinsde daar
niet over en het kerkbestuur zette Fortuyn Droogleever in dit conflict
in. Deze wist Pouwlina zover te krijgen dat ze instemde met verkoop.
Burgemeester Verder schreef op 11 september 1928 aan notaris
Fortuyn Droogleever: "Met genoegen ontving ik uwe mededeling dat
mevrouw Tahsine bereid is de kerkbank te verkoopen. Voor uwe
bemoeiingen zeg ik u reeds bij voorbaat dank. Het opgeven van eene
koopsom is wel niet gemakkelijk, toch ik wil trachten daarvoor eene
basis te vinden. Gaarne zoude ik daarvoor echter van u vernemen hoe
de eigendomsverhouding is tegenover het kerkbestuur. Ik heb wel eens
vernomen dat mevrouw jaarlijks aan het kerkbestuur bovendien betaalt
het zitgeld voor vier plaatsen. De bank heeft 8 zitplaatsen. Deze beta-
ling zoude dan vanzelf door mij moeten geschieden. Alvorens mevrouw
een bod te mogen doen zal ik gaarne uwe nadere gegevens verwach-
ten."
De koopsom was blijkbaar veel te hoog, want de bank werd niet
verkocht. Dit zeer tegen het zere been van pastoor Ohl. naar wat zich
daarna precies heeft afgespeeld moeten we gissen. Er was ondertus-
sen een roddelmachine in gang gezet. Tahsine, de vreemdeling, de
moslim, werd zwartgemaakt als kinderlokker. De pastoor deed in ieder
geval niets om de gemoederen te sussen. Het lijkt er eerder op dat hij
de zaak aanwakkerde. Het eindigde in een rechtstreekse aanval op
Tahsine. In het najaar van 1929 of het vroege voorjaar van 1930 werd
hij opgepakt door de politie op verdenking van kinderlokkerij. Hij werd
verhoord en ook kinderen die geregeld bij hem kwamen in de hut en de
theekoepel, of hun ouders werden als getuigen verhoord. In april 1930
kwam de zaak voor de rechtbank van Amsterdam. Onder de getuigen
in de rechtbank waren de heer en mevrouw Van Eijk, die door
Pouwlina's chauffeur in haar auto naar Amsterdam werden gereden. Zij
woonden schuin tegenover Tahsine en hun kinderen bezochten hem
regelmatig. Zij wisten niets dan goeds te vertellen en ook de kinderen,
die in deze zaak werden gehoord, hadden niets te vertellen dat tegen
Tahsine gebruikt kon worden. Ook in de gesprekken die ik gevoerd heb
met mensen die als kind bij Tahsine kwamen, hoorde ik niets dat in ver-
band kon worden gebracht met kinderlokkerij. Hij zocht nooit enige toe-
nadering. Het enige dat Tahsine deed was gezellig praten over hoe het
op school ging, wat je vader voor werk deed, of alles goed was met de
broertjes en zusjes. Zulk soort dingen. Tahsine werd dan ook vrijge-
sproken. Op 5 april 1930 verscheen een artikel betreffende deze zaak
in het Utrechts Nieuwsblad. Omdat het een zedendelict betrof, werden
er geen namen genoemd en zelfs de bijnaam van Tahsine "de Turk"
werd gefingeerd. Hij heette nu ineens "de Egyptenaar". "Voor het
gerecht, 't Kan verkeeren. Hij was een vreemdeling en kwam uit het
verre, mystieke Oosten. Doch hij deed als een Europeaan. Toch bleef
er wat "vreemdigs" om hem hangen; vooral toen hij zich met zijn vrouw
in een zeer klein dorp vestigde waar men hem met dorpsche beminne-
lijkheid straf in de gaten hield. Hij had een onuitsprekelijken naam en
kreeg den bijnaam van "Egyptenaar". Zoo ooit iemand, dan was het de
Egyptenaar die ervaring kreeg van de omstandigheid dat men er in een
Nederlandsch dorp als vreemdeling niet gauw "in" komt. Kijken deden
ze, maar wat zeggen? Ho maar. Wanneer er wat gezegd werd, dan
deden de inboorlingen dat tegen elkaar, bij de pomp op het pleintje, op
het bruggetje over de vaart, in hun stiekeme woonkeukens, in hun klei-
ne winkeltjes of in hun café, maar nooit tegen den Egyptenaar zelf.
Deze echter kreeg ander gezelschap dat zich aanstonds toeschietelij-
ker toonde, namelijk de jeugd van het dorp.
De jongens en meisjes hadden eerst, even-
als de grooten en ouderen een onbeschoft
gereserveerde houding aangenomen doch
de Egyptenaar was een kindervriend naar
karakter en al spoedig had hij bij de jeugd
het pleit gewonnen. Hij liet het niet bij een
vriendelijk woord alleen. Hij gaf ook veel en
scheen ruimschoots in de gelegenheid te zijn
veel te geven. Hij tracteerde vaak, tastte in
de beurs, wanneer er geld voor kinderfeest-
jes noodig was en schaamde zich niet als
kind met de kinderen mee te doen wanneer
het er op aankwam spelletjes te spelen. Die
houding verbaasde eerst, wekte daarna een
zeker ontzag en gold tenslotte voor een
eigenaardigheid welke men alleen van zoo'n
vreemdeling had te verwachten. De kinderen
kwamen met enthousiaste verhalen thuis.
Meneer had dit, meneer had dat gegeven,
had zus of zoo gedaan, meneer was een
reuze vent. En de ouderen luisterden, hoofd-
schuddend en grijnzend. Hoe kon een groot
mensch zijn eigen zoo uitsloven. Hoe kon
iemand zooveel geld voor vreemde kinderen
uitgeven. Maar komaan, dat moest de man
voor zichzelf weten. Wanneer hij zoo gek
wilde wezen. Zij behoefden zich niet druk te
maken en wat nog beter was, zij konden de
koorden van de beurs gebonden houden. Hij
betaalde wel wanneer het erop aan kwam.
De Egyptenaar werd populair. Eerst vanwege
zijn reemdigheid, dan vanwege zijn kinder-
vriendschap, tenslotte vanwege zijn "bestig-
heid" als groot mensch. Der kinderen
waardeering had hij reeds lang. De waarde-
ring van de ouderen werd hem langzamer-
hand deelachtig, totdat de dames Laster en
Roddel zich in de woonkeukens, op het brug-
getje, bij de pomp en zelfs in het café ver-
toonden. Het bestond niet dat een mensch
zoo maar zonder eenig belang zooveel geld
uitgaf en zijn eigen zoo aanstelde. Het werd
eerst gefluisterd. Er zou wel wat achter zit-
ten. Vervolgens werd wat luider veronder-
steld, dat er wat achter moest zitten.
Eindelijk durfde men elkander luid toeroepen
dat er iets met dien Egyptenaar niet in de
haak was. Wanneer de onnoozelen en onin-
gewijden vroegen wat er toch eigenlijk aan
de hand was, fluisterden de levenswijzen die
wel eens van zoo iets in de stad ook
gehoord hadden over rare verhoudingen van
volwassenen met minderjarigen. - Begrijp
je? klonk het dan, en men begreep, of deed
althans of men begreep. Vervolgens zei
men, dat men dat altijd wel vermoed had.
Daarna verzekerde men, dat men het altijd
wel geweten had en de Egyptenaar werd nu
op andere wijze populair. Aan zijn vriend-
-ocr page 19-
19
zaken af. De familie Van Dijk kwam in 1931
als huurders in de tuinmanswoning. De brief
waarin Pouwlina het "keurige gezin Van Dijk"
toestemming verleende de tuinmanswoning
te huren, kwam uit Den Haag. De kinderen
Van Dijk raapten die herfst walnoten onder
de boom voor hun huis, want de familie was
toch afwezig. Ook in de zomer van 1931
waren Tahsine en Pouwlina er niet. Het jaar
erop durfden de kinderen Van Dijk geen
noten meer te rapen, want toen was de fami-
lie weer terug. Na dit geruchtmakende pro-
ces begonnen de problemen tussen de dor-
pelingen en Tahsine grotere vormen aan te
nemen. Men bleef hem argwanend bekijken
en begon hem te benadelen. Pouwlina
schreef op 15 februari 1932 het volgende
over de garagehouder die de Buick gestald
had staan. Deze gebruikte de auto voor zich-
zelf: "Rijdende met den wagen over den
Krochtdijk om niet Alenvelt voorbij te
komen."
Tahsine had hem daarvoor twee
keer vergunning verleend maar nu maakte hij
er een gewoonte van. Hij had het zelf gezien:
"Verleden zondag 14 februari was de Buick
niet in de werkplaats."
De chauffeur gebruik-
te hem als taxi.
Op 9 februari 1933 bestelde Pouwlina de
auto om naar de notaris te gaan in Utrecht.
Was ze toen van plan haar testament op te
maken of een vroegere versie te veranderen?
Ze had het al over haar testament gehad,
zodra ze terug was uit Constantinopel in
1923. In december 1933 schreef ze de vol-
gende cryptische brief aan Fortuyn
Droogleever: "Daar wordt mij bij de over-
gang van het oude in het nieuwe jaar eene
kennisgeving toegezonden waaruit ik begrij-
pen kan het oud bestaande en 'n moderne
wording met elkaar in overleg zullen komen."
Sloeg dit soms op een nieuw testament? Het
wordt niet duidelijk uit de brief, maar dat was
misschien ook haar bedoeling. Ook Tahsine,
of wie dan ook, had op zo'n manier geen
idee waar het over ging als hij soms deze
brief in handen kreeg. In december 1934
werd het uiteindelijke testament opgemaakt.
Cor Doornenbal was hiervan getuige.
Tahsine was 's morgens vertrokken voor een
bezoek van een aantal dagen aan waar-
schijnlijk Amsterdam. Hij had voor hij weg-
ging Cor nog opgedragen niemand bij zijn
vrouw toe te laten. Kort daarop vroeg
Pouwlina aan Cor of ze met gezwinde spoed
naar de notaris wilde gaan met een briefje en
vragen of hij nog dezelfde dag wilde komen
en nog iemand meebrengen. Die middag
kwam notaris Onnen en bleef lange tijd met
twee getuigen op Pouwlina's kamer. Cor
bediende ze van thee en dergelijke. Toen ze
schap voor kinderen geloofde eensklaps niemand meer Van al dat geld
en die cadeautjes begrepen ze het nou wel. Nou...! Hij behoefde hen
niets meer te vertellen. Ze hadden hem door en zouden hun maatrege-
len gaan treffen. De Egyptenaar, onbewust van hetgeen hem boven het
hoofd hing, bleef zijn belangstelling voor de kinderen demonstreren,
doch het dorp was eensklaps in dezelfde stugheid vervallen als waar-
mede het hem had ontvangen. Erger, het dorp had de politie er in
gehaald en voor het Gerecht had de Egyptenaar nu de eerlijkheid van
zijn bedoelingen te bewijzen. Daar werden dezelfde kinderen, waarme-
de hij gespeeld had, als getuigen gehoord, doch daar ook verschenen
toch getuigen, die niets dan goeds van den vreemden dorpsgenoot ver-
mochten te vertellen. Deze intusschen had wel een sterk bewijs gekre-
gen, hoe het in het leven verkeeren kan en hoe ver de dames Laster en
Roddel het in dit leven kunnen brengen."
Conflicten
Pouwlina moet erg boos zijn geweest op de pastoor, die niet had ver-
hinderd dat dit proces plaatsvond en op de Vleutense bevolking die
haar man niet accepteerde. Ze kwam wel degelijk voor Tahsine op en
vond dat hij ten onrechte was beschadigd. Mede daardoor zal ze zo
star zijn geweest in de conflicten die daarna rezen. De verkoop van de
kerkbank kon nu helemaal vergeten worden maar ook andere zaken
werden op hun beloop gelaten. Zowel de familie Van Eijk als de familie
Ebskamp vroegen haar of ze een brug mochten bouwen over de
Vleutense wetering zodat ze niet zo'n eind om hoefden naar het dorp.
Pouwlina weigerde dit halsstarrig omdat de brug dan uitkwam op haar
reepje grond langs de wetering waarvan ze dan geen gras kon ver-
pachten. Pas na haar dood zouden beide bruggetjes worden aangelegd
met onderdelen van de oude spoorbrug die toen werd vernieuwd.
Boerderij Puntenburg in de jaren 50.
Er werd wel een akkoord bereikt over de losplaats bij het spoor die ook
op grond van Pouwlina lag. Voortaan zou de gemeente deze onder-
houden en mocht iedereen er gebruik van maken.
Tahsine had inmiddels een slechte naam in het dorp en Pouwlina en hij
besloten er een tijdje tussenuit te knijpen. Ze waren met tussenpozen
langdurig afwezig. Van de winter 1930-1931 is geen correspondentie
in het archief. Waarschijnlijk handelde Fortuyn Droogleever zelf alle
-ocr page 20-
20
weg waren zei Pouwlina uitdrukkelijk tegen haar dat ze liierover hele-
maal niets mocht zeggen aan Tahsine. Er was niemand geweest in de
tijd dat hij van huis was. Cor, die medelijden had met "mevrouw" en
bang was voor "meneer" deed wat Pouwlina had opgedragen en repte
er nooit over. Hieruit blijkt wel dat Tahsine van het testament niets heeft
geweten.
In 1938 moet Tahsine een bezoek hebben gebracht aan
Constantinopel. Door de Turkse wet van 28 mei 1927 had Tahsine om
politieke redenen de Turkse nationaliteit verloren. Kees Valkenstein las
alles over Turkije in de krant en vroeg Pouwlina in een van zijn brieven
gedateerd 21 juli 1938: "Heeft het Turkse consulaat een beetje voort-
gang gemaakt?"
Ze lazen in de krant over militaire manoeuvres in de
buurt van Koerdistan. Verder schreef Kees: "Van d/e amnestie lazen wij
totnogtoe in onze kranten niemendal."
Er was blijkbaar sprake van dat
Tahsine amnestie zou krijgen. Op 15 juli 1938 was de Turkse wet in
werking getreden waarbij Tahsine de Turkse nationaliteit weer zou her-
krijgen. Toen hij zijn paspoort kreeg, moet hij gelijk op reis zijn gegaan
om zijn familie en vrienden in Constantinopel te bezoeken. Op 24
augustus daaraanvolgend schreef Lena Methorst, die toen op Alenvelt
huishoudster was, de volgende ansichtkaart aan de heer Tahsine in
Constantinopel: "Hartelijk dank voor uw kaart, 't Is een prachtplaats
hoor, de hoofdstad van Turkije. U nog plezierige dagen toegewenst."
De kaart toont geen spoor van een poststempel of postzegel.
Misschien is hij meegegaan in een brief van Pouwlina naar Tahsine of is
hij nooit opgestuurd. Op 25 augustus 1939 werd Tahsine de Turkse
nationaliteit voor een tweede keer ontnomen bij Ministerieel besluit.
Derhalve is het aannemelijk dat hij daarna nooit meer is teruggeweest
in Constantinopel.
In oktober 1939 was er weer een conflict waarover Pouwlina haar rent-
meester schreef. Tahsine was toen met de auto op weg naar Utrecht.
De chauffeur werd door een vrachtauto, die vermoedelijk van een kwe-
ker uit Vleuten was, gehinderd. De chauffeur wilde de vrachtauto inha-
len maar deze ging zo midden op de weg rijden, dat ze er niet voorbij
konden. Pouwlina schakelde haar notaris in om inlichtingen in te winnen
bij garage Honders die toen de chauffeur leverde, maar het geval werd
nooit opgehelderd.
Vechtpartij
In december 1941 was er weer zo'n hetze aan het ontstaan, nu
gevoedt door een conflict tussen Pouwlina en een pachter. Pouwlina
schreef haar notaris op 21 december het volgende: "Er is eene onaan-
gename gebeurtenis voor Mhr. Tahsine opgekomen, veroorzaakt door
het opstoken van juffrouw [...}, die haar dochtertje aanspoort om door
andere kinderen voor mhr. T onbeleefde woorden te laten uitroepen en
uitschreeuwen. Dit is door de kinderen van vijf families gezegd [...].
Verleden vrijdag waren er reeds twintig a dertig aan 't schreeuwen.
Mhr. is hierdoor zeer opgewonden en van streek, misschien kan er op
eens iets jammerlijks gebeuren. Mhr. verzoekt beleefd of daar de recht-
bank of hoogere politie geen einde aan kan maken."
Pouwlina was dui-
delijk bang voor het opvliegende karakter van haar man en ze vreesde
dat hij er een geweld aan zou doen. Andersom kwam ook voor zoals de
heer Chris Graafland verhaalt. Hij begint zijn herinneringen aan Tahsine
als volgt: "Ga maar recht zitten en volg het verhaal: De Turk was een
vreemdsoortig mannetje en zijn naam was volgens de overlevering:
Hassan Tahsine Iscora en vermoedelijk getrouwd met
mevrouw Van
Bijlevelt, die een nogal kapitaalkrachtige mevrouw was en bezitster van
de wijde omgeving en diverse boerderijen etc. Mevrouw Van Bijlevelt
liet zich nimmer zien, behalve achter de gordijnen in het grote huis dat
Alenvelt genoemd was en dat ook op het hek stond aan de voorkant.
De Turk, die zeer gebrekkig Nederlands sprak, was gemiddeld onge-
schoren en zijn haar stond meestal rechtop,
was eigenaardig gekleed, zat tijdens de'
ramadan met een soort juten zak over zijn
hoofd heen ergens in dat grote huis in een
hoekje te mediteren en bouwde in de loop
der jaren een geheimzinnige sfeer op die er
voor zorgde dat o.a. ik altijd aan de linker-
kant van de weg liep naar school toe als ik
voorbij het huis van de Turk moest en dat
was minimaal twee keer per dag. En hoe
kwam dat nou: in het bos van de Turk, had hij
een onderkomen gemaakt in de vorm van
een hut, helemaal belegd met allerhande
soorten oosterse kleden, dierenvellen, uitge-
holde kokosnoten en wat al niet meer was,
en de Turk probeerde altijd met snoepjes kin-
deren in de hut in het bos te krijgen, waar-
mee hij dan zat te praten. Doch de ouders
van de kinderen dachten daarvan het hunne
en poogden altijd maar weer om hun kinde-
ren te dwingen niet in het bos te gaan, want
daar zouden volgens hen, rare dingen gebeu-
ren. Nou dat wisten wij dan allemaal en ik
spreek nu over de periode van 1940-1945,
maar ja, snoepjes en fruit watje zo maar krij-
gen kon in het bos bij de Turk, die soms aan
het hek aan de weg stond met een schaal
met de lekkerste snoepjes om de kinderen
te lokken om met hem mee te gaan het bos
in, was natuurlijk erg verleidelijk, dus wij gin-
gen dan wel eens met vijf of zes stuks kin-
deren tegelijk, stiekem met de Turk mee om
ons te laten verwennen met de meest lekke-
re snoepjes,
appels, peren, noten etc. en
verder sprak hij dan alleen tot ons, maar
meer ook niet, dus wij vonden het eigenlijk
onzin en gingen dan zo af en toe de moed
weer bij elkaar rapend om toch maar weer
dat geheimzinnige bos in te gaan.
Zo wordt het dan 1944, om precies te zijn
23 juni 1944 en dan wordt de familie
Graafland verblijd met de geboorte van zoon
Jaap en die krijgt eigenlijk al vrij snel te
maken met flessenvoeding uit een glazen
zuigfles, doch die dingen kunnen stuk gesto-
ten worden en dan, op vermoedelijk zondag
de 23e juli 1944 gaat de laatste zuigfles
stuk en moet mijn vader naar de gebroeders
Van Eijk op het Torenplein om een paar nieu-
we zuigflessen te halen en mijn vader zou
dan gelijk eens kijken waar of ik bleef, want
ik moest zondags naar de zondagschool toe
maar ik kwam niet thuis op tijd, hetgeen wat
onrust teweegbracht bij mijn ouders, dus
vader zou zoon Christiaan op gaan zoeken.
Zogezegd, zogedaan, om het wat kort te
houden, ik zat mooi bij de Turk in het
geheimzinnige bos vijgen te eten (waar de
Turk ze weg haalde was een raadsel in die
tijd, maar hij had ze en daarmee uit) en kon
-ocr page 21-
21
eigenlijk niet wegkomen uit de hut waar wij toen met plusminus acht
man sterk vertegenwoordigd waren. Tante Eef, een schoonzuster van
mijn vader kwam ook wel eens bij de Turk en maakte zo af en toe het
huis schoon voor hem en zijn onzichtbare vrouw en juist op die zondag
was ook zij een poosje in het bos en zij wist dus dat ik daar ook was.
Goed, vader gaat naar van Eijk voor de zuigflessen, ik ben in het bos,
tante Eef ook en de Turk is naar huis gegaan om weer een grote schaal
met snoep te halen.
Vader heeft inmiddels in de beide zakken van zijn overjas een nieuwe
zuigfles zitten, kijkt op weg naar zijn huis toe links en rechts of hij mij
ergens ziet, tante Eef stapt op en is gelijk met mijn vader aan het sta-
len hek voor het huis van de Turk en hij vraagt aan tante Eef, terwijl mijn
vader afgestapt is van zijn fiets met houten banden of tante Eef weet
waar ik ben en zij zegt braaf: "Chris is in het bos", waarop mijn vader
in toorn ontbrandt want ik mocht niet in dat bos. Enfin, tante Eef stelt
voor dat zij mij wel even zal ophalen en dat doet ze en ik dus met knik-
kende knieën naar het stalen hek waar mijn vader reeds klaar stond om
mij een schop onder mijn kont te geven met de woorden: "vooruit, hard-
lopend naar huis en naar boven toe de verdere dag", maar ziedaar: op
het moment dat ik de schop onder mijn kont krijg, gaat de voordeur
open van het huis van de Turk, de Turk komt het bordes af, zet de
schaal met snoepjes neer en komt naar vader toe, aan wie hij zegt dat
mijn vader mij geen schop mag geven, waarop mijn vader reageert zo
van: het is mijn zoon en die mag van mij niet in uw bos komen, doet
het toch, dus moet gestraft worden en daarmee basta.
De Turk zegt, terwijl ik op een afstandje stond toe te kijken: "u onbe-
leefd, u hoed afzetten voor mij" en de Turk pakt de hoed van vaders
hoofd, welke onmiddellijk door mijn vader wordt terug genomen met de
mededeling dat hij zelf wel zal bepalen voor wie hij wel of niet zijn hoed
zal afzetten, maar de Turk neemt dat niet en pakt voor de tweede keer
de hoed van vaders hoofd en houdt de hoed nu achter zijn rug, waar-
op mijn vader z'n fiets tegen het hek aan zet en zijn hoed achter de rug
van de Turk weggrist met de mededeling dat hij dat niet meer moet
doen, want dat er dan wel eens moeilijkheden van konden komen, doch
de man uit Abessinië vindt dat mijn vader onbeleefd blijft en pakt voor
de derde keer de hoed af en toen was de maat vol. Mijn vader pakte
de Turk beet, legde hem bekwaam op de grond en ging als een razen-
de roei het gezicht van de Turk geheel veranderen van vorm en model
om daarna, ja het is echt gebeurd, de ene na de andere zuigfles op het
reeds finaal misvormde gezicht van de Turk aan barrels te slaan, waar-
na mijn vader opstond en op de fiets sprong met de mededeling aan
mij zo van: "lopen", en de Turk kwam zo zachtjes aan weer bij zijn posi-
tieven en ging op handen en voeten de trap kruipend op.
Wie er toen later bijgekomen is, weet ik niet, doch wat ik nog heel goed
weet, is dat plusminus ejiige uren later dr. Westendorp samen met de
toentertijd regerende veldwachter Paul (oude Paul) naar ons huis toe
kwamen, omdat dr. Westendorp van oordeel was, dat als de ene partij
er zo verschrikkelijk uitzag, de andere partij wel ongeveer gelijk-
waardig zou zijn. Maar dat viel mooi mee, behalve enkele ontvelde
knokkels van mijn vaders handen die ontstaan waren door het beuken
op het hoofd
van de Turk, was er verder niets aan de hand en ik hoor
Paul nog zeggen tegen vader: "had hem maar kapot gemaakt!!!"
Uiteraard is na alle consternatie mijn vader wederom naar gebroeders
Van Eijk gegaan om nu de flessen heel en gaaf aan mijn moeder te
geven en is onze Jaap dus mooi in leven gebleven.
Vele maanden later kreeg vader een uitnodiging van de herstelde Turk,
nadat Miena Hoogendoorn die in huis bij de Turk als dienstbode fun-
geerde, meerdere malen een kist appels uit zijn boomgaard was wezen
brengen om de strijdbijl te begraven en na veel aarzelingen (want de
Turk had namelijk verschrikkelijk veel messen, sabels en krissen etc. in
huis) zijn toen vader, moeder en ik op een
avond naar hem toe gegaan en is de vrede
weer gesloten onder de woorden: "ik niet
goed, ik onbeleefd. Niet u onbeleefd maar ik
onbeleefd" etc. hetgeen echter niet beteken-
de dat ik nu wel naar de Turk mocht, want
niets was minder waar en ik ben er dus nim-
mer meer geweest."
Dit verhaal is kenmerkend voor alle herinne-
ringen die ik heb mogen vernemen van tijd-
genoten van Tahsine. Hij werd "de Turk"
genoemd, hoewel men wist dat hij niet in
Turkije was geboren. Graafland denkt dat hij
uit Abessinië (het tegenwoordige Ethiopië)
komt, een fout die meer Vleutenaren maken,
maar hij was een Albanees. Kinderen kwa-
men bij hem snoep eten, maar als ze eens
niet werden toegelaten dan scholden ze hem
uit voor Turkie, Turkie. Hij kon dan zeggen:
"Ik niet Turkie, ik Albanezie." Er blijkt ook uit
dat de kinderen hem niet alleen zagen als
iemand die gratis snoep verstrekte, maar
ook als een geheimzinnig persoon, iemand
waar je bang voor moest zijn. Dit kwam
natuurlijk ook door de waarschuwingen die
ze steeds kregen van ouders, pastoor en
schoolpersoneel. Graafland heeft het ook
over de wapens van Tahsine. Waarschijnlijk
herinneringen aan zijn tijd in het Turkse leger
en bij de politie van Constantinopel. Ook Wim
van Eijk heeft ze met eigen ogen aan-
schouwd. Hij bewaarde ze achter slot en
grendel. Hij had lange zwaarden maar ook
grote kromzwaarden. Toen hij ze een keer
liet zien, wilde Wim er een van hem aanpak-
ken maar dat mocht niet. Tahsine legde hem
op de grond en zo mocht Wim hem pakken.
Toen Wim vroeg waarom dat zo omslachtig
moest, zei hij: "Als ik hem jou geef dan daag
ik je uit." De mensen in het dorp waren bang
voor die wapens. Niet geheel onterecht,
want zoals we eerder al gezien hebben, was
Tahsine gauw aangebrand als hij dacht dat
hem onrecht werd aangedaan. Dirk van der
Gugten weet daar ook over mee te praten.
Toen de familie op boerderij Klein Alenvelt
woonde, moesten ze 's middags de koeien
uit het land halen om te gaan melken. Op de
boerderij was een knecht werkzaam die
Camiel de Schoolmeester heette. Deze
knecht had een nogal hoge stem en kon ver-
schrikkelijk vloeken. Toen hij op een dag ach-
ter de koeien liep te schreeuwen in de trant
van: "kreng schiet op" liep Tahsine op dat
moment in de tuin. Hij zag Camiel en dacht
gelijk dat hij werd uitgescholden. Hij werd
giftig, holde naar binnen en kwam met een
kromzwaard terug. Daarmee sprong hij over
de sloot, want de Turk was zeer lenig en kon
-ocr page 22-
22
geweldig ver springen, en hij kwam Camiel achterna terwijl hij hem in
het Albanees allerlei verwensingen naar het hoofd gooide. Later moest
boer Van der Gugten dan weer gaan uitleggen dat het allemaal een mis-
verstand was. Ook de kinderen Van der Gugten riepen hem wel eens
"Turkie, Turkie" na als ze naar school gingen en dan kon hij ze ook wel
eens achterna komen. Of kinderen uit het dorp gingen er appels jatten
of druiven uit de kas. Dat moest Tahsine dan ook niet weten,
want dan was het ook goed raak. Wim van Eijk heeft ook een foto
gezien waarop Tahsine in burger staat, omringd door allemaal politie-
mensen van Constantinopel met dergelijke wapens.
Oorlog
Inmiddels was de oorlog begonnen. Pouwlina schreef hierover nauwe-
lijks iets in haar brieven aan de notaris. Op 21 mei 1940 meldde ze dat
het afwisselend druk en rustig was met militairen in Vleuten en dat
Commandant de Groot op Alenvelt logeerde. Ondanks het oorlogsge-
raas waren ze allen gezond en Pouwlina liet zelfs in 1941 de zaal van
huize Alenvelt opknappen. Er kwam een hele nieuwe betengeling met
nieuw behang en de heer Swillens, een neef van haar moeder, restau-
reerde de schilderijen en hing ze weer vakkundig op.
De laatste kwamen in de herfst van 1942 weer te hangen.
Deze restauratie staat natuurlijk in schril contrast met het gesappel van
haar pachters en huurders, die moeite hadden de oorlog door te
komen. De Vleutense bevolking ging dan ook steeds verder in het zich
toe-eigenen van de goederen van Pouwlina. In oktober 1941 plukten
twee mannen illegaal appels uit de boomgaard van Pouwlina.
Tahsine betrapte ze maar ze wisten te ontkomen. Hij haalde politiea-
gent Sprong erbij en samen ontdekten ze een pad van koolstronken en
stommels tussen het aanpalende weiland en de boomgaard. Toen de
dam door Massop was opgehaald, staken er nog steeds palen uit de
sloot waarover je kon oversteken. Tahsine uitte verdenkingen naar
bepaalde personen die hij niet vertrouwde. Pouwlina meldde dit alles
aan haar notaris. In 1942 waren er bergroeden (de palen van een hooi-
berg) zoek. Niemand wist wat er mee gebeurd was. Aangezien deze
van massief eikenhout waren, zullen ze wel zijn opgestookt.
In oktober 1943 rees er een conflict met Witké, die in de tuinmanswo-
ning woonde. Hij zou illegaal schuurtjes hebben verbrand en bomen en
struiken omgehakt. Fortuyn Droogleever stelde een onderzoek in en
het bleek allemaal niet zo'n vaart te lopen, want de meeste dingen ble-
ken alleen verplaatst en niet opgebrand. In december 1943 was het
slechter gesteld met de houtvoorziening in Vleuten, want Tahsine ver-
nam van Camiel dat er in de zondagse weide 70 tot 80 stronken hak-
hout waren gerooid en weggehaald en 13 tot 15 knotwilgen tegenover
Graafland. De dader lag uiteraard op het kerkhof. Toen was opeens het
molentje van Van der Gugten verdwenen, de palen waren uit de sloot-
kant gehaald en het tweejarige haar, dat voor Van Eek was bestemd,
was van de knotwilgen gehakt. Of al deze zaken op zijn beloop bleven
of dat er wat aan werd gedaan, is niet duidelijk omdat de antwoorden
van Fortuyn Droogleever op deze brieven niet meer bestaan.
In de herfst van 1944 reden de treinen niet meer. Fortuyn Droogleever,
die in de oorlog begon het huishoudgeld persoonlijk naar Pouwlina te
brengen, dan wel door iemand die ze konden vertrouwen, kon niet naar
Vleuten komen omdat dat te gevaarlijk was. Hij liet het huishoudgeld
voor Pouwlina bezorgen door de pachters die hem af en toe in Utrecht
bezochten. Zo bracht waarschijnlijk Kees Jansen van café de Tol wel
eens een pakje mee, dan weer Kees Vermeulen. Huurders begonnen
ook hout op te stoken dat in hun tuin stond.Pouwlina meldde:
"Brandstoi brengt ieder zorg en drukte aan; er wordt veel gekapt en
gegapt."
Er verdwenen bomen uit tuintjes voor brandhout en Pouwlina
wilde er een vergoeding voor maar dat was onbegonnen werk.
Conflict met een pachter
In 1944 was boerderij Klein Alenvelt zo ver-
vallen dat groot onderhoud noodzakelijk
was. Bouwkundige A. van de Bovenkamp
maakte een berekening voor het werk. Hij
schreef: "Alle gebouwen zoowel binnen als
buiten zijn in zeer vervallen toestand en had-
den voor 1940 noodig hersteld en steeds
bijgehouden moeten worden, dan zouden op
heden de nu zoo noodzakelijke herstellingen
grootendeels voorkomen kunnen worden,
welke nu in deze tijd van de slechte bouw-
materialen positie haast niet uit te voeren
zijn. Hierdoor komt de eigenares in zeer
moeilijke omstandigheden tegenover de
huurder. Zouden de hoogstnoodige repara-
ties niet uitgevoerd worden, dan is de boer-
derij niet naar behoren te bewonen en kan hij
zijn bedrijf zonder behoorlijke gelegenheid
daartoe niet uitoefenen."
Hierna volgde zijn
opgaaf. Daarin stond te lezen dat van alle
stallen zo ongeveer alle deuren moesten
worden vernieuwd, hier en daar moest met-
selwerk worden vervangen, ruitjes gemaakt,
scheuren gerepareerd, nieuw gevoegd en in
het huis moest ook één en ander worden
gerepareerd om weer enigszins comfortabel
te kunnen leven. De kosten werden beraamd
op ruim 2.765 gulden. Hoe kwam deze boer-
derij zo vervallen? Klein Alenvelt is een ver-
haal op zich. De familie Van der Gugten
bewoonde deze boerderij. In 1927 overleed
Jan Senior en werd de weduwe Van der
Gugten de pachtster. In dat jaar liet Pouwlina
de boerderij herstellen en schilderen, het
verdere onderhoud werd in handen van de
pachter gelegd. In 1930 nam Jan junior de
pacht over en toen begonnen de moeilijkhe-
den. In die tijd waren alle boerderijen zo'n
beetje gemengde bedrijven. Klein Alenvelt
had koeien, waarvoor weilanden waren, maar
er waren ook akkers met graan, er werden
varkens gemest en kippen gehouden.
Pachter Van der Gugten had grote moeite de
eindjes aan elkaar te knopen maar hij was
ook niet makkelijk. Als hij zijn varkens ging
verkopen in Den Haag op de markt en er in
plaats van 8 cent de kilo maar een stuiver
voor kreeg, nam hij ze weer mee terug. De
volle mep voor een varken of niets.
Onderweg overleed er één, die het vervoer
niet aan kon, en weg was de winst. De eieren
leverden in die tijd maar een halve cent op.
Drie centen kreeg je voor een liter melk, dus
waar moest een boer die deur van repareren
die kapot was. Terwijl Pouwlina wel ieder jaar
al die pacht van dat land opstreek. Ondanks
de inzinking in het landbouwbedrijf, het was
immers de beruchte crisis van de jaren 30,
vroeg alleen Jan van der Gugten om pacht-
-ocr page 23-
23
verlaging, die hij ook kreeg. Vanaf 1935 kwamen er achterstanden bij
de betaling van de pacht. Al die tijd deed Van der Gugten uiteraard
niets aan onderhoud van de boerderij. Intussen stonden Van der Gugten
en Tahsine altijd op voet van oorlog. Ze konden elkaar niet luchten of
zien. Van het een kwam het ander. Betaalde Van der Gugten de pacht
niet op tijd, dan deed Pouwlina weer niets aan onderhoud. Ze kende de
situatie overigens alleen op papier. Hoewel de boerderij naast huize
Alenvelt lag, bezocht ze in al die jaren, dat Jan van der Gugten pachter
was, de boerderij niet één keer. Andersom werden de pachters in het
algemeen ook nooit eens uitgenodigd op Alenvelt. In 1944 dwong
Pouwlina Van der Gugten de boerderij op te knappen of anders zegde
ze hem de pacht op. Van der Gugten deed niets, beweerde dat het
onderhoud voor verpachtster was en Pouwlina begon een proces. In juli
1944 kwam de zaak voor. Van der Gugten beschuldigde op zijn beurt
Pouwlina ervan "op kosten van haar voormalige pachter, die vele jaren
lang gezwoegd heeft onder drukkende lasten, een volkonnen vervallen
boerderij, welke bij aanvang der pacht reeds volkomen vervallen was,
als nieuw te doen opknappen in een tijd dat er geen materiaal aanwe-
zig is."
Verder meende gedaagde "dat hij vele jaren als 't ware uitge-
buit is door deze verpachtster, die niet het minste begrip voor land-
bouwbelangen in het algemeen en meer in 't bijzonder voor de
bestaansmogelijkheden van gedaagde heeft getoond te bezitten."
Het
zal je maar gezegd worden. Pouwlina bleef bij haar standpunt dat de
boerderij bij aanvang van de pacht was opgeknapt en dat verder
onderhoud voor de pachter was. Ze won het proces. Ze zegde Van der
Gugten de pacht op en liet de boerderij door de deurwaarder ontrui-
men. Op 28 juli 1944 begon de aanbesteding van het groot onderhoud
van Klein Alenvelt. Ze liet een openbare inschrijving plaatsvinden. Geen
enkele aannemer ging er positief op in. Griffioen zag er van af wegens
de omvang van het werk, de tijdsomstandigheden en het gebrek aan
arbeidskrachten. Baars voegde daar nog aan toe het gebrek aan mate-
rialen en Geelen noemde de huidige onzekere toestand. Tot het eind
van de oorlog zou het werk dan ook niet uitgevoerd worden. Nadat de
familie Van der Gugten uit de boerderij was gezet, werd deze verhuurd
aan de familie Van Eek die er verder in bleef
wonen.
Van der Gugten was overigens niet de enige
pachter die moeite had om rond te komen.
Ook de andere pachters hadden het niet
breed. Zij durfden het echter niet aan om
pachtverlaging te vragen maar sappelden
voort. Ze zagen waar het toe leidde als je
wel je mond open deed. Huurders van de hui-
zen van Pouwlina vroegen in de crisis- en
oorlogsjaren wel regelmatig om huurverla-
ging. In het archief liggen veel briefjes die
daar over gaan. In de meeste gevallen werd
dat ook toegekend. Beter een lage huur ont-
vangen dan helemaal geen huur, moet
Pouwlina gedacht hebben. Dat de huren en
pachten te hoog waren voor de staat waarin
boerderijen en huizen verkeerden, blijkt wel
uit het taxatierapport dat in april 1931 werd
opgemaakt door J.C. Plomp, rijksschatter te
Zuilen. Waarschijnlijk was Pouwlina toen
bezig haar testament op te maken. Hij
schreef aan Fortuyn Droogleever: "Indien de
pachtprijzen niet verlaagd worden, moet u
zeker het bedrag verhoogen.
M/jn inziens is
het meerendeel der pachten veel te hoog."
Op 25 januari 1945 meldde Pouwlina voor
het eerst iets van oorlogshandelingen: "Een
paar malen zijn er in onze nabijheid bommen
gevallen en gesprongen, dicht bij Ebskamp,
dat gaf een wolk van stof en aarde in de
omgeving." In februari 1945 bezocht
Fortuyn Droogleever haar persoonlijk. Hij
kwam helemaal lopend uit Utrecht. Pouwlina
was blij toen hij weer heelhuids in Utrecht
terug was: "U Ed.Gestr. zijt een dapper wan-
delaar!"
Over de bevrijding schreef Pouwlina
niets. Na de oorlog ging de correspondentie
gewoon weer over zaken betreffende de
pacht, de huur en haar personeel. Haar laat-
ste brief dateert van 18 december 1945.
Daarna stopt de correspondentie in het
Utrechts Archief abrupt.
De laatste jaren van haar leven
Over de laatste jaren van haar leven worden
we meer gewaar, als wij haar huishoudster
Marie Jongerius aan het woord laten. Ze
kwam in 1944 in dienst en werkte er tot de
dood van Pouwlina in februari 1947. Marie
vertelde het volgende over Pouwlina: "Ze
zag er heel armoedig uit in een nachtjapon
en een schort voor. Daar zaten wel 20 stuk-
kies opgenaaid, iedere keer met de hand. Ze
had hele winterhanden, want 's morgens om
11 uur ging hij pas die haard aanmaken. Al
die tijd zat zij voor het raam in de kou. Ze
sliep ook in die kamer. Er stond een heel
breed eikenhouten bed. Een of twee keer in
* *
9^ f yf .^^^^^^^^^^^^^^HH
if« ." *♦ -L^ 4.#-|i «lil.«^
1 1
1 ' -^jf SaH
i #■
Boerderij Klein Alenvelt, ca 1955, foto collectie W. van Eijk
-ocr page 24-
24
het onverschrokken besluit in de bank van
Alenvelt te gaan zitten. Toen ze bij andere
mensen werkte, mocht ze ook op hun plaats
zitten als ze zelf niet gingen dus waarom zou
ze dat nu niet doen. Ze deed de deurtjes
open en ging breeduit zitten op de geelplu-
chen kussentjes pal voor kerkmeester
Ebskamp, nota bene een pachter van
Pouwlina, die daar natuurlijk niet blij mee
was. Ook in de nachtmis, toen ze met een
zusje van Piet naar de kerk ging, namen ze
plaats op de bank voorin. Maar niemand
durfde er iets van te zeggen.
Pouwlina overleed op 28 februari 1947. In
het volgende nummer zal ik dat uitgebreid
behandelen, gevolgd door alles wat daarna
gebeurde met betrekking tot Tahsine en haar
testament.
het jaar kwam notaris Droogleever met haar praten over die boerderij-
en en dan had ze een mooie wollen jurk aan en was haar haar netjes
gedaan. Ze had van dat rossige haar en ze was altijd een beetje schuw.
Op het laatst was het een lelijk mensje, een gedrochtje met een heel
lelijk gebit." Marie had ook het idee dat Pouwlina bang was voor
Tahsine. Hij kon vreselijk tekeer gaan boven en als Marie dan bij haar
kwam voor een boodschap, stond ze als een schuw vogeltje in de
deuropening.
In januari 1944 was Kees Valkenstein met zijn vrouw Jo uit Den Haag
naar Vleuten verhuisd. In mei 1944 gingen ze inwonen op huize
Alenvelt. Ze betrokken de kamers rechtsboven. Zij bleven er tot 1945.
Pouwlina had in al die jaren sinds ze met Kees naar Constantinopel was
geweest, contact met hem gehouden. De vriendschap met
Noten
(Ij De citaten in dit artikel komen uit het fami-
liearchief van de familie Van Bijlevelt dat wordt
bewaard in Het Utrechts Archief, met uitzonde-
ring van de brief van de heer Chris Graafland.
Bronnen
Het Utrechts Archief, Familiearchief van de
familie Van Bijlevelt.
Archief Van Bijleveltstichting, Utrecht.
Albert Lemmens Jr., Andries van Batenburg en
de Pauselijke Zouaven, Historische Vereniging
Vleuten, De Meern, Haarzuilens, Jaargang 5,
nummer J, maart 1985.
Dirk van Dijk, Aantekeningen over "de Pruik
van Alenvelt".
Chr. Graafland, Brief aan K.B. Nanning, d.d.
25-7-1988.
Vonnis van de Arrondissementsrechtbank in
Utrecht no 990/1951, Collectie J.P Jansen,
Haarzuilens.
Gesprekken
Interview door de heer K.B. Nanning in 1989
met de heer en mevrouw P.N. Boeijen-
Jongerius.
Marie Jongerius met Tahsine, waarscliijnlijl< zomer 1945 of 1946.
Foto collectie P.N. Boeijen.
de familie Valkenstein moet een van de weinige vreugdes in haar late-
re leven zijn geweest.
In die tijd stond de kerkbank van Alenvelt nog in vol ornaat vooraan in
de kerk. Marie had altijd moeite een plaatsje te vinden, omdat in de
oorlogsjaren de kerk zo vol was. Op een keer toen ze weer van haar
plaats was verdreven omdat de huurster op kwam dagen, nam Marie
Interviews door de schrijfster in de jaren
2001-2002 met de dames W.P.A.T.M. Kager-
Harbers, S. Oostrum-van der Horst, T.
Scholte, de heren W. van Eijk, D. van der
Gugten, A.J. Jansen, J.P. Jansen en de heer
en mevrouw A.M. Sprong-Versteeg.
-ocr page 25-
25
Monus
Het is weer een heerlijke zomeravond, een avond om lekker buiten te
zitten. Het is bovendien maandagavond en dat is in mijn leven reden
temeer geworden om naar buiten te gaan. Iedereen vraagt zich af wat
er nu zo bijzonder aan de maandagavond en dan met name bij volle
maan buiten te zitten is.
De grootste reden om naar de maan te turen is het verhaal dat mijn
vader vroeger vertelde.
Tegenwoordig met al het kunstlicht is bijna niet meer goed waar te
nemen wat er in de maan te zien is maar vroeger was er bij volle maan
en helder licht zoveel te zien dat je nooit uitgefantaseerd raakte. Het
eerste wat ons altijd opviel was ' het mannetje in de maan' ; door mijn
vader Monus genoemd. Mijn vader vertelde dat, toen mijn grootvader
gestorven was, er geen behoorlijk werk voor hem op de maan was en
hij kreeg daarom als taak om takkenbossen te sjouwen. Bovendien
kreeg hij later, toen de bakkers brood met maanzaad gingen bakken
veel werk met het versjouwen van het maanzaad.
Dat maanzaadbrood werd gebakken in een oven die gestookt werd met
takkenbossen dus het werk werd steeds meer. Op een dag was hij zo
ijverig dat hij de hele dag bleef sjouwen en er pas later achter kwam
dat hij niet mocht werken omdat het zondag was. Voor straf moest hij
de hele maandag met een takkenbos op zijn rug blijven staan.
De nieuwe klussen op de maan bleven zich aandienen, zo moet hij
tegenwoordig ook de gevallen sterren oprapen en stuurt hij verdwaal-
de satelieten terug naar aarde.
Die satelieten hebben in de loop van de tijd veel stof doen opwaaien
wat natuurlijk ook weer verwijderd zal moeten worden. Een andere nieu-
we taak is het schoonhouden van de melkweg. Deze moet mooi wit blij-
ven want dan is 'ie vanaf de aarde altijd goed zichtbaar. Omdat hij deze
klus tussen alle andere klussen door moet doen duurt het soms
MAANdenlang voordat de melkweg weer helemaal wit is.
Op 21 juli 1969 had opa een gesprek met Neil Armstrong, de eerste
nog levende mens op de maan. Het was een leuke kennismaking en
opa had ook eens een verzetje.
Verder bleef het qua levende mensen gelukkig rustig op de maan.
Wel had opa begrepen dat er iemand van de aarde geprobeerd had de
maan met een lasso te vangen maar die poging is hoogstwaarschijnlijk
mislukt.
Als opa tijd over heeft is hij druk met het vullen van kraters. Gelukkig
voor hem is het werk op de maan een stuk lichter dan op aarde omdat
alles 20 gewichtloos is, zo heeft hij ook af en toe tijd om een luchtje te
scheppen. Graag zou ik eens een gesprek met opa hebben maar dat
komt er nooit van. Telkens als ik hem bij volle maan op maandag met
een takkenbos op zijn rug zie staan (ja, hij kan het werken op zondag
moeilijk afleren) en ik vraag hem of hij kan vertellen hoe het leven daar
nu is, zegt hij; "Geduld, jongen, je moet nog wat meer geduld hebben".
Zo kom ik eigenlijk nooit te weten hoe het hem daar bevalt en of hij het
nog leuk vindt op de maan.
Al vele jaren probeer ik hem de vragen te stellen maar ik krijg telkens
hetzelfde antwoord; "Wacht maar jongen, ooit zul je het weten maar nu
nog niet".
poosje zat was om geen antwoord meer te
krijgen wilde hij uiteindelijk toch een klein
stukje van het geheim van de maan prijs
geven.
"Jongen", zo zei hij; " Het is moeilijk te zeg-
gen hoe het er hier allemaal aan toe gaat
maar neem maar één ding van mij aan; ieder-
een zal ooit weten wat het geheim van dit
oord is want als de mensen nog even geduld
hebben gaan ze vroeg vroeg of laat allemaal
naar de maan!
Helaas is dit de laatste bijdrage van de vorig
jaar overleden Theo van den Berg.
Daarmee wordt een periode afgesloten,
Theo vulde vanaf het eerste blad ieder kwar-
taal deze laatste pagina.
Gelukkig zijn deze bijdragen gebundeld en
via de Historische Vereniging aan te
schaffen.
De Meern, 2002
Theo van den Berg t /
Illustratie:                    /
Barbara Gravendeel '
Een poosje geleden was het weer volle maan en weer deed ik een
poging om opa te verleiden tot een antwoord. Toen ik weer teleurge-
steld werd besloot ik hem geen antwoord meer te geven en hield mijn
mond dicht. Dat vond hij toch wel vervelend en toen hij het na een
-ocr page 26-
. 26'
Van de voorzitter
Mag ik mij, voor zover nodig, voorstellen
als nieuwe voorzitter van uw vereniging.
Mijn naam is J(an) Schutte, ben bij het ver-
schijnen van dit nummer nog net 58 jaar,
getrouwd, twee uitwonende kinderen met
partners en een schat van een eenjarige
kleindochter. Ik heb een economische- en
organisatorische achtergrond en sinds
een jaar mijn loopbaan bij ABN AMRO
l\\ HISTORISCHE VERENIGING
jM j ^^v^VL£UTEN•DE MEERN-HAARZUILENS
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De IVleern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
23e jaargang no. 2, juni 2003
De vereniging is ingeschreven in liet
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
website: www. histvervdmh.nl
Dagelijks bestuur
Dr.j. Shutte / voorzitter
Telefoon                 030 - 6663216
F.CG.M. Besouw / secretaris
Telefoon                 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon                 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum)
Dorpsstraat 1
030 - 6774222
De Meern               Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
€ 16.00 per jaar , per post € 6.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
€ 5.00 leden/€ 6.00 niet-leden
Banitrelaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
G.A. Oskam (eindredactie
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H. de Heus (redactie(g>4image.nl)
Mauritslaan 17, 3454 XP De Meern
■Telefoon030 - 6662992
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
■Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern
Bank beëindigd. In 1980 en 1981 heb ik
mee aan de wieg gestaan van de Historische Vereniging en mocht van
1981 tot 1985 de eerste, officieel door de oprichtings/ledenvergade-
ring benoemde voorzitter zijn.
Om mijn reeks van inleidingen te beginnen wil ik graag iets vertellen
over de inhoud van mijn op 29 april j.l., bij de algemene ledenverga-
dering gehouden "missie-statement". In de eerste plaats sprak ik mijn
dank uit voor het in mij gestelde vertrouwen. Dat vertrouwen wil ik
graag waarmaken door het verder uitbouwen van onze vereniging, het
vergroten van onze naamsbekendheid, samenwerkingsverbanden te
onderzoeken en te initiëren. Daarvoor heeft onze vereniging een stij-
gend aantal leden nodig, d.w.z. liever 2000 dan 1000! Ik zal dus veel
aandacht geven aan het verder en fors uitbreiden van ons ledenbe-
stand, waarbij ik mijzelf een doelstelling van 200 nieuwe leden voor
2006 heb opgelegd. Ook van de bestuursleden vraag in hierin de nodi-
ge inspanning. Aan onze leden, 820 in getal, vraag ik, ons bij deze
inspanning te willen helpen. Als ieder lid een nieuw lid aanbrengt, dan
heeft onze vereniging in de gestelde periode zeker rond de 2000
leden. Helpt u mee? Ik zal mijn best doen u hieraan regelmatig te hel-
pen herinneren. Bij een stijgend aantal leden kan uw jaarbijdrage ook
ongemoeid gelaten worden.
De geschiedenis van onze kernen moeten wij blijvend en systematisch
aanpakken en tegelijkertijd ons kwartaalblad voor een grotere groep
belangstellenden interessant maken. De nieuwe bewoners van ons
nieuwe wijkgebied, zoals Veldhuizen, de Parkwijken, Langerak I en II,
straks Vleuterweide moeten zich geschiedkundig ook bij onze vereni-
ging thuis voelen. Onze vereniging beschikt over een inmiddels groot
aantal historische artefacten, publicaties, archiefmaterialen, een zeer
goed ingericht en uitgebreid documentatiecentrum in de broeder-
schapshuisjes. Reden om te onderzoeken of deze unieke en waarde-
volle collectie wellicht beter in een afzonderlijke stichting onderge-
bracht kan worden. Van de gemeente Utrecht hebben wij toestemming
gekregen het voormalige wapen van de ex-gemeente Vleuten-De Meern
te mogen voeren. Daarmee blijft een stuk historie herkenbaar in de
vereniging. De herkenbaarheid van onze vereniging zal met sprongen
vooruit gaan als in mijn mandaatsperiode officieel bevestigd zal wor-
den, dat Fletione op de zgn.Peutinger kaart ook daadwerkelijk Vleuten
blijkt te zijn. "Ons" castellum zal dan echt zijn gelegitimeerd. Ik zal mij
met uw hulp sterk maken voor een plaatselijk museum over onze
Romeinse voorgeschiedenis, zonder overigens de overige historie te
laten vallen. In dit verband denk ik met name aan het opnieuw doen
bouwen van het Romeinse badhuis gelegen net ten noorden van het
castellum aan 't Zand in De Meern. Een onderzoek naar het verwerven
van de benodigde middelen zal ik doen opstarten. Ik denk hierbij ook
aan het projectmatig aantrekken van sponsors, aan Europese midde-
len, en niet onbelangrijk, aan het organiseren van een bestendige
museumbezetting. In dit beoogde museum (ter plaatse en niet in het
-ocr page 27-
27
Vervolg "Van de Voorzichter"
centrum van de stad Utrecht) dienen naar mijn mening ook het
Romeinse schip (inmiddels "Leidsche Rijn" gedoopt) en verder onze
eigen en "buitengaatse" collecties een plaats te krijgen, in eigendom,
in bruikleen of bij wijze van tijdelijke tentoonstelling. In aansluiting hier-
op en op allerlei nieuwe ontwikkelingen als gevolg van het Verdrag van
Malta (1992) moeten ook wij ons blijven bezinnen op op de band-
breedtes van de Cultuurhistorische Nota's van 1993 en 2002, van stad
en provincie. We moeten erop letten, dat de daarin genoemde uit-
gangspunten ook minimaal worden nagekomen. Het blijkt n.l. dat daar-
aan nogal het een en ander schort en dan zeg ik het nog aardig ook.
Ik stel voor alle bekende Romeinse munten nog eens onder de loep te
nemen en zo ook in onze omgeving uit te zoeken welke Romeinse kei-
zer in welke periode hier de overhand heeft. Wellicht blijkt, dat ook hier
keizer Caligula een stevige hand in de bouw van de Romeinse grens-
weg, de limes, heeft gehad. Het is goed voor onze vereniging, dat de
limes en het Romeinse schip hier zijn gevonden, (de open dagen van
het Romeinse schip trokken meer dan 30.000 bezoekers in 4 dagen
tijd!). Ik ben razend nieuwsgierig waar de limes richting castellum de
Rijn "oversteekt". Het moet toch ergens liggen tussen de
Achtkantenmolenvliet (v.Bommel) en de Marelaan. Gemeente Utrecht,
wees alert bij graaf-en bouwwerkzaamheden aan de Meernhoek (noord
en zuid). Onze vereniging staat niet alleen in deze wereld.
Samenwerkingsverbanden kunnen mogelijk (veel) voordeel opleveren.
Denk bijv. aan de Vereniging Oud Utrecht en aan verschillende archeo-
logische en historische verbanden. Tenslotte wil ik na het bedanken van
Piet Schenk voor zijn bijzondere inspanningen als teruggetreden voor-
zitter van onze vereniging, u meedelen, dat ik mijn komende voorzit-
terschapperiode graag wil opdragen aan mijn, helaas overleden, goede
vriend Theo van den Berg.                  ,
J.Schutte
Verenigingsberichten
Een fotoboek "Een eeuw tuinbouw in
Vleuten-De Meern" zal 1 oktober a.s.
uitkomen
Een jaar geleden is door de Historische
Vereniging het besluit genomen om van de
geschiedenis van de plaatselijke tuinbouw, die
precies een eeuw duurde, een fotoboek te
maken. Hiervoor is een werkgroep in het leven
geroepen en is Diny van der Leest gevraagd dit
boek te schrijven. In de plaatselijke kranten en
in dit blad hebben oproepen gestaan voor foto's
en voor verhalen van de tuinders. We hebben
veel foto's gekregen en veel verhalen zijn
opgeschreven. Het is een hele klus en het boek
is nog niet helemaal klaar. Er worden 500 exem-
plaren gedrukt, dat is niet zo veel. Het boek
kost 15 euro en dat is voor een boek ook niet
zo veel. Daarom willen we voor diegene die er
zeker van willen zijn dit boek te krijgen, een
vóór intekening houden met een korting van
2,50 euro. In het eerst volgende tijdschrift is
daarom een intekenvel ingesloten, waarop
meer gegevens staan.
VRIJWILLIGERS GEZOCHT
De historische vereniging is hard op zoek naar
een aantal enthousiaste vrijwilligers. '
• Voor het documentatiecentrum in de Broeder-
schapshuisjes zouden we een aantal extra
handen goed kunnen gebruiken. De werk-
zaamheden bestaan onder meer uit het docu-
menteren en archiveren van stukken.
• Voor de bezorging van het verenigingstijd
schrift zouden we graag een aantal extra
mensen hebben die eens in het kwartaal een
wijk voor hun rekening willen nemen.
• Voor het aanvullen en muteren van het
ledenbestand zoeken we een medewerker.
Aanmelden kan telefonisch bij onze secretaris,
Frans Besouw, op telefoon 030 6773000.
NIEUWE LEDEN
Het bestuur van de Historische Vereniging is
op alle vier de Gave Graafdagen aanwezig
geweest. Er was een stand waar boekwerken
werden verkocht en nieuwe leden zich konden
aanmelden. Aan de stand hebben zich 24 nieu-
we leden aangemeld. Allen hartelijk welkom bij
onze vereniging.Tijdens de Gave Graafdagen is
voorts de gehele oplage van het boek
"Romeinse Archeologie in Vleuten-De Meern",
verkocht, in totaal 1000 exemplaren! Ruim
200 personen hebben zich laten inschrijven
voor een mogelijke herdruk. Momenteel wordt
bekeken of het boek hergedrukt zal worden of
dat er gewacht wordt tot we over een aantal
jaar het afgeronde verhaal kunnen publiceren.
Jaarlijkse excursie
Ook dit jaar organiseert de vereniging een excursie. De reis is deze
keer op zaterdag 20 september 2003 naar Dordrecht. Op die
morgen zal het Simon van Gijnmuseum worden bezocht. Simon van
Gijn was een bevlogen verzamelaar en bracht tijdens zijn leven een
enorme collectie diversiteiten bijeen, die hij in zijn kapitale woning uit-
stalde. Na zijn dood moesten zijn huis en collectie een museum wor-
den waar mensen kennis konden nemen van de rijke geschiedenis van
de stad en land. Van 12.00 uur tot 14.15 uur is er een gezamenlijke
lunch. Na de lunch is er een rondleiding in de Grote of Lieve Vrouwe-
kerk. Hier wordt, naast de inrichting en bouwstijl, een maquette
getoond en de geschiedenis van de Synode van Dordrecht wordt in
details verhaald. Het museum en de kerk zijn gemakkelijk toegankelijk.
Z/e Meróer het inleg vel.
Inhoud
biz.
26
27
28
36
40
45
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
Pouwlina van Bijlevelt, een levensbeschrijving (slot)
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (15)
Schat l(amer 5
De Meernhoelt
-ocr page 28-
28
Door Veronique Voorn-Verkleij
DE PERIODE 1947 TOT HEDEN
Pouwlina van Bijlevelt, een levensbeschrijving 3 (slot)
In de vorige twee delen heb ik het leven van Pouwlina van Bijlevelt beschreven. Dit deel gaat over haar dood en
begrafenis, haar testament, de stichtingen die daaruit voortvloeiden en het proces dat Tahsine begon om de erfe-
nis toch te krijgen.
De begrafenis zelf was een sober gebeuren.
Er werd geen uitvaartmis gehouden. Zowel
Pouwlina als Tahsine zullen daar geen prijs
op hebben gesteld. De kist werd vanuit de
zaal in een zwarte lijkkoets gedragen, die
werd getrokken door twee paarden voorzien
van oogkleppen en zwarte kleden. Er was
niemand van de kerk bij aanwezig. De stoet
werd geleid door notaris Fortuyn
Droogleever en de begrafenisondernemer en
ging rechtstreeks over de weg van het huis
naar het kerkhof. Daar werd de kist onder
grote belangstelling van de dorpelingen in
het graf bijgezet. Jos van Dijk, die vaak mis-
dienaar was bij uitvaarten, was een van de
belangstellenden en heeft aan het graf staan-
de Tahsine in zijn gebroken Nederlands het
volgende horen zeggen: "Jammer, jammer,
immer afgelopen." Er waren vrijwel geen
genodigden die in huize Alenvelt gelegenheid
kregen Tahsine te condoleren.
In de plaatselijke krant verscheen het vol-
gende artikeltje: "Begrafenis Mevr. Tahsine-
van Bijlevelt. Onder groote belangstelling
van plaatsgenooten vond Dinsdagmorgen de
bijzetting in het familiegraf plaats van Mevr.
Tahsine-van Bijlevelt, eigenares van "Huize
Alenvelt". Na een kortstondige ziekte is zij in
den leeftijd van 77 jaren overleden. Slechts
begeleid door haar echtgenoot, notaris
Fortuyn Droogleever en de fam. Valkenstein,
werd de kist, welke gedragen werd door
enkele huurders en gevolgd door pachters
als slippendragers, op zeer eenvoudige
wijze ten grave gedragen. Zoo eenvoudig en
teruggetrokken als zij heeft geleefd, is zij
heengegaan. Notaiis Fortuyn dankte voor de
betoonde belangstelling."(3)
Naar alle waarschijnlijkheid werd er geen
bidprentje ter nagedachtenis aan Pouwlina
gedrukt. Dit was in het dorp niet bekend,
getuige de brief die Mina Hoogendoorn, een
vroegere huishoudster van Pouwlina, aan
Fortuyn Droogleever schreef: "Zeer gestren-
ge heer, ik zou u zoo gaarne iets willen vra-
gen aangaande mevrouw Tahsine. Zooals u
weet ben ik zeven jaren dienstbaar bij haar
geweest. Zij was voor mij een gelieft per-
soon, ook zij had veel met mij op, dat kon ik
De dood van Pouwlina
Pouwlina overleed na een korte ziekte op 28 februari 1947 in huize
Alenvelt te Vleuten. Ze werd sober opgebaard in een hoek van de grote
zaal zonder kaarsen of bloemen. Daar konden haar huurders, pachters
en personeelsleden afscheid van haar nemen. Tahsine stuurde de vol-
gende rouwcirculaire rond: "Heden overleed tot mijn diepe droeflieid
mijn geliefde echtgenote mevrouw Pouwlina Petronella Jotianna Odilia
Tahsin-van Bijlevelt. De bijzetting zal plaatstiebben op dinsdag
4 maart
1947 om 11 uur in tiet familiegraf op de R.K. Begraafplaats te Vleuten.
H.
Ta/is/n Iscora. Vleuten 28 februari 1947 Huize Alenvelt."(l) Zodra
Pouwlina was overleden veranderde de titel van Tahsine van: "Bey" in:
"Iscora" waaruit we mogen aannemen dat deze titel iets met zijn
weduwnaarschap te maken had. In het "Liber defunctorum", het
begraafboek van de Willibrordparochie, staat Pouwlina vermeld als zijn-
de overleden op 28 februari 1947 en begraven op 4 maart 1947 in de
leeftijd van 77 jaar, zonder het Heilig Oliesel te hebben ontvangen. Bij
de opmerkingen staat het volgende: "getrouwd civilitair met Tafisine
(mofiammedaanj eigen grafkelder gebruikt omdat dat stukje grond
door haar vader niet aan de kerk was geschonken toen hij het hele ter-
rein voor kerk, kerkhof en pastorie schonk. Toestemming van Mgr.
Kardinaal de Jong (per telefoon)."(2)
Er is dus overleg gepleegd tussen
pastoor Beutener en de kardinaal of Pouwlina wel op het kerkhof mocht
worden begraven. Door de kerk werd zij door haar huwelijk met
Tahsine, dat niet kerkelijk was gesloten, als moslim beschouwd en
mocht zij dus eigenlijk niet op het R.K. kerkhof begraven worden. Na
het bestuderen van de stukken, moest de kardinaal tot de conclusie
zijn gekomen dat het graf van de familie Van Bijlevelt geen eigendom
was van de kerk, waardoor ze eigenlijk niet op het R.K. kerkhof werd
begraven, maar op eigen terrein. Een bizarre constructie, maar voor
de kerk kwam het wel handig uit. Pouwlina's laatste wil, begraven wor-
den in het familiegraf te Vleuten, kon worden uitgevoerd zonder dat dit
consequenties had.
Het familiegraf van de familie Van Bijlevelt-le Brun op de R.K.-begraaf-
plaats te Vleuten, februari 2001, foto van de schrijfster.
-ocr page 29-
29
altijd merken als ik zoo eens bij haar kwam. Bij Mr was het precies het
tegenovergestelde dat weet u ook niet waar? De meisjes gingen om
hem weg. Nu had ik deze vraag: ik hoop dat u het mij niet kwalijk zult
nemen, dat ik dien aan u richt en dat is: ik zou zo graag een gedach-
tenis van mevrouw hebben. U weet wel als ik dat aan mijnheer Tahsine
zou vragen ik dan weinig andwoord op zou krijgen. Ik ben echter wel
aan de deur geweest, om die vraag te stellen maar hij hield mij voor de
deur. Als mevrouw dat geweten had zou zij er wel pijn van gehad heb-
ben, zij leefde zoo mee altijd. [...] Dat mijnheer Tahsine mij voor de
deur hield sprak tot hem zijn kwade geweten [...] Zeer gestrenge heer,
ik hoop dat u mijn niet zult teleurstellen in zake de vraag voor eene
gedachtenis, ik hoop ook niet dat u het van mij brutaal zult vinden. In
afwachting verblijf met vriendelijk groete, W. de Jong-Hoogendoorn."
Helaas is het antwoord van Fortuyn Droogleever niet bekend.
Was Tahsine erg verdrietig na haar heengaan? We weten het niet. Hij
bleef kinderen ontvangen en deelde ze snoep uit. Weliswaar deed hij
dat minder geheimzinnig. De kinderen van de familie Van der Horst van
de Hamweg, die na de dood van Pouwlina in de jaren '50 bij hem op
bezoek kwamen, gingen nooit naar de hut in het bos - die vonden ze
maar griezelig - maar kwamen altijd in zijn theekoepel. Ze gingen dan
op zondagmiddag in de zomer wel eens kijken of hij er was. Als hij thuis
was en hij wilde wel kinderen ontvangen, dan stonden de deuren van de
theekoepel wijd open en had hij een trommel met snoep - meestal tum-
tum - klaar staan. Ook kregen ze vaak dadels en Tahsine probeerde hen
altijd thee te geven, maar die zeer sterke Turkse thee lustten ze niet.
De kinderen Van der Horst mochten van hun ouders niet naar hem toe,
maar deden dat stiekem. Zij ontmoetten daar ook nooit andere kinde-
ren maar die zijn er waarschijnlijk wel geweest. De Vleutense kinderen
vertelden elkaar niet te veel over het bezoek aan de Turk, want dat
gebeurde meestal in het geniep en hoe minder mensen het wisten, hoe
beter. Dat hij de kinderen in zijn koepel ontving en niet meer in het bos,
was misschien een manier om aan de ouders te laten zien, dat het alle-
maal het daglicht best verdragen kon. De koepel stond bijna pal aan de
weg. Als hij 's zomers niet in de theekoepel was, dan liepen ze nog wel
eens naar de achterdeur. Had hij goede zin, dan kregen ze wat snoep
of dadels in de handen geduwd en dan was het: "wegwezen". Het kwam
ook voor, dat hij er hele tijden niet was. Waar hij dan uithing, is niet
bekend. De theekoepel was dan gesloten en de luiken zaten er voor.
Dat was meestal in de winter. Of hij dan helemaal afwezig was of
gewoon in het grote huis woonde, weten de kinderen van toen niet.
Bewoning van huize Alenvelt
Nadat Kees Valkenstein in 1946 huize
Alenvelt had verlaten, kwam oud-burge-
meester Verder, die na de oorlog met ver-
vroegd pensioen was gegaan, er met zijn
gezin wonen. Mevrouw Verder herinnerde
zich in een gesprek met Klaas Nanning in
1988 dat zij Pouwlina één keer had ontmoet.
Zij begroette haar in het Nederlands en
kreeg in het Frans antwoord wat haar zeer
bevreemdde. Na de dood van Pouwlina
bewoonde de familie Verder het hele huis
met uitzondering van de zolder, de kelder en
de twee kamers links beneden waar Tahsine
huisde. Tahsine hield zich altijd afzijdig.
Mevrouw Verder voelde ook altijd een soort
kilte in de relatie met Tahsine. Zij kon zich
dat wel voorstellen want er kwam zo maar
opeens een hele familie met kinderen wonen.
Ze maakte ook altijd met iedereen, die er
later woonde, de afspraak dat je deed of je
het hele huis zelf bewoonde. Was er iemand
van de andere kant in de gang, dan wachtte
je tot die weer weg was. Zo hoefde je elkaar
nooit tegen te komen. Ze herinnerde zich
niet wie er voor Tahsine gezorgd had en of
hij toen nog personeel had. Hij nam bijvoor-
beeld 's maandags altijd zijn was mee naar
Ozebi, dat naast een zwembad ook een was-
serette en een badhuis had. Met de
Vleutenaren had Tahsine na de dood van
Pouwlina weinig contact. Toen Wim van Eijk
hem in 1950 uitnodigde op zijn bruiloft,
kwam hij niet maar liet het bruidspaar een
paar weken later op Alenvelt komen, waar ze
een glaasje wijn kregen. Hij bezocht nog één
keer samen met Kobus Jansen, de pachter
van Ockhuizen 22, die inmiddels in de
Stationsstraat rentenierde, de boerderij in
Haarzuilens. Ze kwamen met de bus en
Tahsine vond het wel leuk de boerderij nog
eens te zien.
Pouwlina's testament
Op 18 december 1934 had Pouwlina haar
testament laten opmaken bij notaris C.
Onnen te Utrecht. Of dit een veranderde ver-
sie van een vorig testament was, is niet
bekend. Toen het werd geopend door notaris
Fortuyn Droogleever, kreeg Tahsine de ver-
rassing van zijn leven. Pouwlina had hem dui-
delijk nooit iets over dit testament verteld.
Het begon met een aantal legaten: aan het
Roomsch Katholiek Parochiaal Armbestuur
te Vleuten 2.000 gulden; aan de Diaconie
der Nederduitsch Hervormde Gemeente te
Vleuten 2.000 gulden (ze trad hiermee in de
voetstappen van haar moeder); aan de pach-
ters van de hofsteden en landerijen of hun
weduwen het recht hun huur te verlengen op
De theekoepel van Alenvelt vlak voor de sloop ca. 1958 met Zr. Irmenfried
Stieldorf, Zr. Maria Scholastica Gönner, een aannemeri?) en een paar
werklui.
-ocr page 30-
30
dezelfde wijze als voor haar dood. Daarna riep ze het Van Bijleveltfonds
in het leven dat ze beërfde met de vijf huizen in het dorp vanaf de
Brouwerij tot het winkelwoonhuis aan de Dorpsstraat. Het beheer en
bestuur werd door Pouwlina opgedragen aan notaris Fortuyn
Droogleever die bij notariële akte een opvolger mocht aanwijzen die
echter nooit uit de geestelijke stand mocht komen. (Dit illustreert weer
Pouwlina's afkeer van de kerk.) Het Fonds had twee doelen: ten eerste
het onderhouden en zo nodig vernieuwen van het familiegraf op het
kerkhof te Vleuten. Ten tweede; het overige geld "te besteden tot het
verleenen van onderstand aan behoeftige inwoners van Vleuten die den
zeventig jarigen leeftijd hebben bereikt."
Daarna vervolgde het testa-
ment met een legaat aan het Centraal Museum te Utrecht. Ze liet dat
al haar schilderijen na. Er bestaat een lijst van het museum met daar-
op 51 werken! Toen ging het testament verder als volgt: "Ik sluit mijn
genoemde echtgenoot den Heer Hassan Tahsine Bey uit van het erfge-
naamschap in mijn nalatenschap. Ik legateer aan mijn echtgenoot den
Heer Hassan Tahsine Bey het vruchtgebruik mijner nalatenschap nadat
daaruit bovengenoemde legaten, de schulden, de successierechten en
de boedelkosten daarop rustende, zullen zijn betaald."
Het testament
vervolgde met het benoemen van een bewindvoerder over dit deel van
de nalatenschap: de heer Willem Jacobus Fortuyn Droogleever. Met
andere woorden: ze onterfde Tahsine! Toen dat tot hem doordrong,
moet hij woedend zijn geworden. Wie ging er dan wel met haar erfenis
vandoor? Dat werd duidelijk uit het volgende: zij riep een Stichting in
het leven: de "Van Bijleveltstichting" die ze eerst een bedrag van hon-
derd gulden toekende. Daarna volgde het doel van deze Stichting: "het
verleenen van geldelijken en zedelijken steun aan personen die een
bestaan zoeken in het beoefenen van de schoone Kunsten en
Wetenschappen, op welk gebied ook, daaronder ook begrepen het
tooneel en dergelijke. Het bestuur der Stichting zal worden gevormd
door vijf bestuurders. Tot voorzitter en beheerder van het vermogen
der Stichting benoem ik den Heer W.J. Fortuyn Droogleever, notaris te
Utrecht voornoemd, die het recht heeft bij notarieele akte of testament
in de opvolging dezer functie te voorzien, welk recht ik eveneens aan
zijn opvolgers toeken. De overige bestuurders worden aangewezen
door en gekozen uit de besturen van: het hoofdbestuur van het
Nederlandsch Tooneelverband, gevestigd te Amsterdam, het Bestuur
der Rijksacademie voor beeldende Kunsten te Amsterdam, wier
Reglement laatstelijk is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van acht en
twintig augustus negentien honderd een en dertig, de Maatschappij tot
bevordering der Toonkunst te Amsterdam, opgericht in achttien hon-
derd negen en twintig, de Nederlandsche Maatschappij voor
Letterkunde gevestigd te Leiden, opgericht achttien Juli zeventien hon-
derd zes en zestig, elk een bestuurder."
Daarna volgden nog aanwij-
zingen wat te doen bij een vacature in het bestuur. Deze moest worden
waargenomen door de directeur van het Rijksmuseum te Amsterdam,
totdat de besturen een nieuwe bestuurder hadden gekozen. Deze Van
Bijleveltstichting werd in de volksmond later vaak de "Schilderstichting"
genoemd. Pouwlina benoemde verder tot uitvoerders van haar wilsbe-
schikkingen meester Gustave Couteaux, advocaat te Stamboul voor
haar bezittingen in Constantinopel en Willem Jacobus Fortuyn
Droogleever voor de overige bezittingen. Daarna had ze nog een laat-
ste wens:"Tenstotte verklaar ik uitdrukkelijk te verlangen dat mijn stof-
felijk overschot begraven worde op het Roomsch Katholiek Kerkhof te
Vleuten in het familiegraf der families van Bijlevelt en Ie Brun, waarin
ook mijne ouders zijn bijgezet."
Aan deze laatste wens werd direct vol-
daan, zoals we al hebben gelezen. Op 7 mei 1947 werd het testament
te Utrecht bij de inspecteur geregistreerd. Toen werden ook de goede-
ren getaxeerd, getuige de opgemaakte taxatierapporten die waar-
schijnlijk door de Van Bijleveltstichting in oprichting werden gevraagd.
J.C. Plomp, rijksschatter te Zuilen, en A. van
de Bovenkamp, bouwkundige en taxateur te
De Meern, taxeerden de onroerende goede-
ren van Pouwlina. Bij haar dood had zij in
bezit: de herenhuize Alenvelt met koetshuis,
tuinmanswoning, paardenstal, schuren, koe-
pel, tuin en bos, geschat op 22.000 gulden;
de hofstede Klein-Alenvelt met landerijen,
boerderij, schuren en bergen, geschat op
85.400 gulden; de hofstede Puntenburg met
landerijen, geschat op 62.400 gulden; de
hofstede Hinderstein met landerijen, geschat
op 40.500 gulden; de hofstede onder
Haarzuilens (Ockhuizen 22) met landerijen,
geschat op 30.000 gulden; een perceel wei-
en hooiland in Vleuterweide, geschat op
3.000 gulden; een perceel hooiland op
Rosweide, geschat op 3.600 gulden; een
perceeltje boomgaard naast Hinderstein,
geschat op 350 gulden; het recht van bepo-
ting en het grasgewas van de bermen van de
Utrechtseweg voor Alenvelt, de Kantonnale
weg en de halve Krochtdijk, geschat op
1.000 gulden; het koffiehuis de Tol met
woonhuis daarachter, geschat op 6.000 gul-
den; twee huizen onder een dak met schuur
aan de Utrechtse weg, geschat op 5.800
gulden; het land De Erfpacht naast de R.K.
kerk, geschat op 6.000 gulden; een perceel
tuingrond genaamd Batenburg aan de
Schoolstraat, geschat op 300 gulden; een
woonhuis aan de Dorpsstraat, geschat op
1.500 gulden; twee huizen onder een dak
naast het gemeentehuis met erf en tuin,
geschat op 5.000 gulden; het koffiehuis de
Brouwerij met schuur en erf, geschat op
6.000 gulden; drie woonhuizen met tuin
naast de Brouwerij aan de Dorpsstraat,
geschat op 8.000 gulden; het winkelhuis
met pakhuis, erf en tuin aan de Dorpsstraat,
geschat op 3.500 gulden; een huis met sme-
derij te Harmeien, geschat op 3.500 gulden;
een winkelhuis te Harmeien, geschat op
2.500 gulden; het totaal kwam op 296.350
gulden. Wat opvalt is dat het onroerend goed
in Constantinopel hier niet bij werd
genoemd. Het kan zijn dat het niet werd
meegeteld omdat Couteaux hiervoor verant-
woordelijk was en niet Fortuyn Droogleever,
maar het kan ook zijn verkocht. Verder zijn,
sinds 1909, de tuinderijen in Utrecht ver-
kocht, waarschijnlijk tijdens uitbreidingsplan-
nen van de stad. Voor de roerende goederen
werd ook een taxatierapport opgesteld. Het
voert te ver om op te noemen wat Pouwlina
in huize Alenvelt aan goederen had staan. Uit
het taxatierapport wordt duidelijk dat het
huis overvloedig was gemeubileerd met
eikenhouten en mahoniehouten meubelen,
veel tapijten, glas, servies, koperwerk en lin-
-ocr page 31-
31
nengoed. Aan sieraden was er niet veel, wat goud en zilverwerk. Wel
waren er veel schilderijen waarvan enkele hoog werden ingeschat. Het
totaal aan roerende goederen werd geschat op 17.647,50 gulden.
Tahsine vecht het testament aan
De Van Bijleveltstichting en het Van Bijleveltfonds traden direct in wer-
king. Fortuyn Droogleever beheerde zelf het Fonds en de Stichting. Bij
zijn dood op 26 maart 1953 droeg hij notarieel het Fonds over aan de
heer W.J. Royaards, die op de Hamtoren had gewoond, en de Stichting
aan meester J.A. Star Busmann, advocaat en procureur. Tahsine liet
het er niet bij zitten en begon een proces om het testament ongeldig
te verklaren. Het proces vond plaats voor de Arrondissements-
rechtbank te Utrecht. Tahsine nam hierin het volgende standpunt in:
omdat Pouwlina door haar eerste huwelijk met Djemal de Turkse natio-
naliteit had en hij bij en na het aangaan van het huwelijk met Pouwlina
de Turkse nationaliteit bezat en Pouwlina door het aangaan van dit
huwelijk de Turkse nationaliteit had aangenomen en nooit had verloren,
werd de erfopvolging door de Turkse wet beheerst en daarom vererf-
de haar nalatenschap volgens de Turkse wet. Volgens deze wet had
Tahsine recht op de helft van de nalatenschap van zijn echtgenote en
Pouwlina had slechts de andere helft mogen gebruiken voor de legaten
en stichtingen. Hij eiste daarom dat het testament ongeldig werd ver-
klaard, dat hij als erfgenaam werd aangewezen en dat de gedaagden
(dat zijn alle belanghebbenden bij dit testament) over gingen tot schei-
ding en deling van de nalatenschap. Uit de overwegingen van de recht-
bank blijkt dat Tahsine na de dood van Pouwlina veel moeite heeft
gedaan het huwelijk te Constantinopel te registreren. Verder is hem
twee keer de Turkse nationaliteit om politieke redenen ontnomen en
weer toegekend. Maar zelfs al zou Pouwlina de Turkse nationaliteit heb-
ben bezeten ten tijde van haar overlijden, dan nog golden de
Nederlandse wetten van erfrecht, omdat het merendeel van de onroe-
rende goederen in Nederland lag. Daarom gingen de gedaagden ervan
uit, dat het Turkse recht niet van toepassing was. De rechtbank ging
hierin mee en oordeelde op 12 november 1954 dat Tahsine in zijn vor-
deringen niet ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank verklaarde
daarbij dat Tahsine ten tijde van het overlijden van Pouwlina stateloos
was, omdat hij de Turkse nationaliteit in augustus 1939 had verloren en
pas in mei 1947 herkreeg.
Tahsine ging in hoger beroep. Op 17 maart 1955 oordeelde het
gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Utrecht moest worden vernietigd. Ze
wezen opnieuw recht en wel als volgt: het testament van Pouwlina van
18 december 1934 werd vernietigd voor zover Tahsine hierin werd uit-
gesloten als erfgenaam. Ze benoemden Tahsine als erfgenaam van de
helft van de nalatenschap en verklaarden dat deze hem vrij en onver-
kort moest worden uitgekeerd. Daarom werden de belanghebbenden in
dit testament veroordeeld om met Tahsine over te gaan tot scheiding
en deling van de nalatenschap met benoeming binnen 14 dagen van
een notaris die dit ging uitvoeren. Omdat ik van dit proces alleen een
dagvaarding heb gezien, weet ik niet wat de "nader aan te voeren gron-
den" zijn geweest waarop het hof geoordeeld heeft Tahsine alsnog de
helft van de erfenis toe te kennen. Misschien oordeelde de rechter dat
een echtgenoot in het Nederlandse recht helemaal niet kan worden ont-
erfd. Tahsine won hiermee dus het hoger beroep. Omdat dit echter
zeven jaar na de dood van Pouwlina plaatsvond, waren zowel de Van
Bijleveltstichting als het Van Bijleveltfonds volop in werking getreden.
Op 9 juni 1950 had Fortuyn Droogleever als voorzitter en beheerder
van de Van Bijleveltstichting, als bewindvoer-
der over het met vruchtgebruik belaste deel
van Pouwlina's erfenis (het deel van Tahsine
dus), als uitvoerder van haar testament en in
naam van de overige leden van de Stichting
(Mr. Johannes Hendricus Coenraad van den
Berg namens het Nederlandse
Toneelverbond, Willy van der Mandele
namens de Rijksacademie voor Beeldende
Kunsten, Mr. Alexander Willem Rijnhard
Baron Mackay namens de Maatschappij tot
Bevordering der Toonkunst en Dr. Carel
Coenraad Krieger namens de Maatschappij
voor Letterkunde) het land "de Erfpacht" met
een stukje weiland en een stukje bos ver-
kocht voor 38.000 gulden aan de pas opge-
richte "Stichting Schoolzusters van
Heiligenstadt". Deze Stichting was op 5 april
1950 opgericht, omdat de zusters zelf geen
geld hadden. Het bestond uit: pastoor
Johannes Hermanus Beutener voorzitter,
gemeenteontvanger Theodorus Gerardus
van Dijk penningmeester, fruitkweker
Antonius Johannes van Rossum, veehouder
Johannes Antonius Ebskamp, veehouder
Hermanus Josephus van Rooijen, allen lid.
Van het bos behield Tahsine het vruchtge-
bruik, behalve het gedeelte dat was afgeba-
kend en dat direct op de Stichting
Schoolzusters van Heiligenstadt overging.
Op het aangekochte perceel ging deze
Stichting een bejaardentehuis bouwen waar-
in de Schoolzusters van Heiligenstadt zou-
den komen wonen en werken. Dit was een
congregatie, die oorspronkelijk in Normandië
was gesticht door Maria Magdalena Postel.
Tijdens de Franse Revolutie stichtte deze
congregatie een klooster in Heiligenstadt in
Duitsland. Het is vanuit dit Duitse klooster
dat de Schoolzusters van Heiligenstadt naar
Vleuten kwamen. Op 3 juli 1950 verschenen
Tahsine en de Stichting Schoolzusters van
Heiligenstadt opnieuw voor de notaris.
Tahsine was inmiddels tot erelid gemaakt
van de Stichting Sint Jozefzorg, Katholieke
Stichting voor behuizing van bejaarden te
Vleuten, welke Stichting reeds eerder was
opgericht. Pastoor Beutener moet gedacht
hebben: "Maak je vijand tot erelid en schaar
hem daarmee aan je kant." Tahsine deed in
deze akte afstand van alle rechten die hij op
de onroerende goederen uit de verkoop van
9 juni had gehad en schonk deze aan de
Stichting. Hij bedong hierbij een aantal zaken
waaronder de belangrijkste waren: "in de op
voormelde percelen te stichten woningen
voor behuizing van bejaarden zullen zowel
katholiei<en als niet-katholieken kunnen wor-
den opgenomen; desgewenst zal aan de
comparant (= Tahsine) ook woning of pen-
-ocr page 32-
32
s/on worden verstrekt zonodig bij geblel<en armlastiglieid gratis." Met
dit laatste verzekerde Tahsine zich van een zorgeloze oude dag. Hij
maakte er echter later geen gebruik van.
door Tahsine of de Van Bijleveltstichting. De
deurtjes werden direct gesloopt, de kussen-
tjes verwijderd en de bank werd voortaan
gebruikt door de kerkmeesters. Pastoor Ohl
heeft dit niet meer meegemaakt. Hij was
inmiddels op 31 januari 1944 overleden.
Tahsine kwam nog een keer kijken in Vleuten
en bracht toen een kort bezoek aan
mevrouw Verder en aan de familie van Eijk.
Hij zag er toen tamelijk slecht uit. Erg mager
en met een lange, grijze, ietwat onverzorgde
baard. De familie Van Eijk herkende hem
eerst niet. Nog geen half jaar later bereikte
Vleuten het bericht dat hij was overleden. Op
23 september 1957 verkocht de Van
Bijleveltstichting voor 47.800 gulden huize
Alenveit met inboedel, opstallen, erf, tuin,
bos en een stukje weiland aan de
Nederlandse Provincie van de Schoolzusters
van Heiligenstadt. In deze akte wordt ver-
meld dat Tahsine vruchtgebruiker is geble-
ven tot 1 juli 1957. Hieruit moet worden
opgemaakt dat de erfenis tot die tijd nooit is
gescheiden en Tahsine zijn erfdeel niet heeft
gekregen. De genoemde datum kan twee
dingen betekenen. Of op die datum is alsnog
de erfenis gedeeld of het is Tahsine's datum
van overlijden. Waarom de erfenis na de uit-
spraak van de rechter in 1955 nog twee jaar
lang niet is opgedeeld, blijft onduidelijk. Het
kan zijn dat de Van Bijleveltstichting weer in
hoger beroep ging of dat ze zulke bezwaren
maakte dat de procedure almaar werd
gerekt. De Stichting had in die tijd het geld
natuurlijk hard nodig om de boerderijen te
onderhouden en wilde haar pachters niet in
de steek laten.
Bejaardentehuis Sint Jozefzorg werd al gauw
te klein voor de behuizing van zusters en
bejaarden en daarom besloten de zusters tot
de bouw van een eigen kloostergebouw. Het
grootste deel van het bos van Alenveit werd
in 1959 voor deze bouw gekapt en in 1960
trokken de zusters in klooster Spes Nostra.
Na de verkoop van huize Alenveit aan de
zusters zijn de twee kamers van Tahsine ver-
bouwd tot een appartement met een voorka-
mer, een slaapkamer, een keuken en een
badkamer. Hierin hebben onder anderen
gewoond: dokter Bijvoet, die zijn praktijk in
De Meern had, de familie Bogaards van de
bloemenwinkel Floraville en de familie Bos
(één van de zonen van de groentewinkel).
Mevrouw Bos vertelde mij dat ze er twee jaar
erg prettig had gewoond. Ze had geen last
gehad van vocht en kou doordat er aan hun
kant altijd voorzetramen voor de ramen
zaten en ze een goede kachel hadden. Ze
kwam van een boerderij en rond huize
Tahsine in de spreeklomer van Sint Jozefzorg (oude gebouw) tussen Zr.
Maria Scholastika Gönner, Provinciaal Overste en Moeder Overste (linlisj
en Zr. Irmenfried Stieldorf, Ie assistent (rechts). Foto archief Zusters van
Maria Magdalena Postella.
In 1952 stond het bejaardencentrum Sint Jozefzorg er. Op oude
ansichtkaarten staat ook wel "Bejaardencentrum Alenveit" maar zo
heeft het nooit geheten. De zusters van Heiligenstadt gingen er wonen
en namen bejaarden bij zich in huis die ze verzorgden.
Bejaardentehuis Sint Jozefzorg liort na de bouw in 1952.
Op 1 augustus 1953 werd de Stichting Rooms Katholiek
Bejaardencentrum "Sint Jozefzorg" opgericht. Het doel van deze
Stichting was: "het st/c/iten of doen st/chten, exploiteren en beheren
van één of meer behuizingen ten behoeve van de huisvesting, en - zo
nodig - verzorging van bejaarden, al dan niet in de vorm van welda-
digheid."
In 1955 won Tahsine dus het eerder gemelde proces en wilde hij dat er
een schikking plaatsvond. Hij was niet zozeer geïnteresseerd in huize
Alenveit. Hij had liever een som geld en in afwachting daarvan ging hij
in Den Haag wonen. Misschien had hij daar vrienden. Er waren in Den
Haag met al die ambassades vermoedelijk meer moslims. Dat hij geen
interesse had in het huis, blijkt ook wel uit het feit dat hij inmiddels zon-
der toestemming of medeweten van de Van Bijleveltstichting schilderij-
en, die aan het Centraal Museum waren vermaakt, had verkocht en ook
meubels had weggegeven. Ook de kerkbank werd aan de kerk verkocht
-ocr page 33-
33
Alenvelt had ze ook veel ruimte en het was er heerlijk vrij. Na de dood
in 1975 van oud-burgemeester Verder, die al die jaren in Alenvelt was
blijven wonen, verhuisde mevrouw Verder naar de Bottensteinweg. De
laatste bewoners van huize Alenvelt, de heer en mevrouw Bos, kregen
in 1976 het bericht dat ze naar andere woonruimte moesten omzien.
Huize Alenvelt werd afgebroken. De zusters vonden het huis te kil en te
slecht onderhouden. Het had eensteens muren met betengelde wan-
den. Volgens mevrouw Verder was het bijna niet warm te stoken. De
zusters vertelden mij dat de paddestoelen in de kelder groeiden. Vóór
het huis in december 1976 onder de slopershamer viel, hebben de
zusters de inventaris, voor zover nog aanwezig, opgeruimd, in het
klooster gezet of verkocht.
inkomsten de huren uit het rijtje huurhuizen
beginnende bij de Brouwerij tot aan het win-
kelwoonhuis op de Dorpsstraat (thans
Hindersteinlaan). Het Fonds kon hiermee in
het begin weinig aanvangen. Het Fonds werd
vanaf de dood van Pouwlina door Willem
Jacobus Fortuyn Droogleever beheerd. Deze
droeg het op 27 mei 1950 over aan Willem
Jan Royaards, fruitkweker te Vleuten.
Fortuyn bleef de jaarafrekening controleren.
Op 18 december 1952 droeg Fortuyn
Droogleever om gezondheidsredenen deze
controle over aan Mr. J.A. Star Busmann.
Kort daarna, op 26 maart 1953 om precies
te zijn, overleed Fortuyn Droogleever. Op 22
oktober 1955 kwam het beheer in handen
van mevrouw Mr. Johanna Elisabeth Huberta
Royaards, de dochter van Willem Jan
Royaards. Zij was getrouwd met Gerardus
Jacobus van Andel en woonde in Utrecht.
Tijdens haar beheer werd het Fonds omge-
doopt in een Stichting ter voldoening aan de
bepalingen in de Wet op de Stichtingen.
Voortaan heette het Fonds officieel:
Stichting het Van Bijleveltfonds. Een naam
die zou bijdragen aan de verwarring door
veel Vleutenaren tussen het Fonds en de Van
Bijleveltstichting. Omdat mevrouw Van Andel-
Royaards verhuisde naar Brabant gaf zij op
15 oktober 1976 het beheer over aan
Cornelis Hendrik De Roos, eigenaar van de
Beverolfabriek te Vleuten. Op 28 september
1990 benoemde de Roos zijn schoonzoon
Joost van der Meijden tot beheerder. Deze
woont momenteel in Gouda en oefent nog
steeds het beheer uit. In het begin had het
Fonds niet zoveel inkomsten maar op 31 mei
1956 verkocht het Fonds café de Brouwerij
aan cafébaas Janssen voor ruim 7.000 gul-
den. Het café werd belast met een hypo-
theek van 8.000 gulden, die door Janssen in
1958 al weer werd afgelost. In 1966 werden
de overige huurhuizen verkocht voor 35.000
gulden. Het Fonds beleende de koper met
een hypotheek van 15.000 gulden die werd
afgelost in 1968. Ondertussen verleende het
Fonds nog een hypotheek en wel een zeer
bijzondere.
W^p f/'' ^
\mk
. . -
Wa^H^fe
1 W^-
■^5^___
De sioop van huize Alenvelt in december 1976.
Het nieuwe huize Alenvelt werd ongeveer 1 meter verder naar achteren
herbouwd als huis voor bejaarde zusters. Het werd tegelijkertijd ver-
bonden met de garage en tuinmanswoning. Ongeveer tien jaar geleden
is het Johannes Hospitium, een huis voor terminale patiënten, begon-
nen in enkele kamers van het kloostergebouw uit 1960. In 2002 is
gestart met de bouw van een geheel nieuw Hospitium in de klooster-
tuin grenzend aan Poortland. Op het terrein voor het bejaardentehuis
aan de Hindersteinlaan verrees een aantal appartementen.
Het nieuwe huize Alenvelt, voorjaar 2001, foto van de schrijfster.)
Het Van Bijleveltfonds
Pouwlina had in haar testament het Van Bijleveltfonds opgericht dat tot
taak had het familiegraf op de R.K. begraafplaats te Vleuten te onder-
houden en van het geld dat overbleef behoeftige Vleutense bejaarden
van boven de 70 jaar te onderhouden. Hiervoor had het Fonds als
Café Janssen eind jaren 50. Op de achtergrond
boomgaard de Paddenaar.
-ocr page 34-
34
Notaris Koch die bij de vorige hypotheek was ingeschakeld, kwam met
het verzoek een hypotheek te verlenen aan een van zijn cliënten mr.
P.F.Chr. Koch (geen familie) voor een bedrag van 12.000 gulden op het
hem in eigendom toebehorende pand aan de Oudegracht 341 te
Utrecht, welk pand werd bewoond door zijn vader de kunstschilder
Pyke Koch. Het fonds ging hiermee akkoord en verstrekte de lening. Zo
heeft het Fonds er nog toe bijgedragen dat Pyke Koch kon schilderen!
Het geld dat bij deze transacties werd verdiend, werd belegd in obli-
gaties, zodat het kapitaal flink groeide. Hiermee werd in het begin nog
wel eens iets gedaan voor een behoeftige bejaarde. Zo onderhield het
Fonds jarenlang een weduwe zonder pensioen. Nu wordt eigenlijk
alleen het graf nog onderhouden. De doelstelling om behoeftige
bejaarden te onderhouden, wordt niet echt meer gehaald, omdat
bejaarden tegenwoordig AOW en meestal pensioen ontvangen en er
allerlei instanties zijn die zich met bejaarden bezighouden. De heer Van
der Meijden zoekt daarom ook naar andere wegen om het geld van het
Fonds nuttig voor bejaarden te besteden.
De Van Bijleveltstichting
Ook de Van Bijleveltstichting is meteen na het overlijden van Pouwlina
in werking getreden. Zij werd vanaf het begin beheerd door notaris
Fortuyn Droogleever die in 1953 het beheer overdeed aan Mr. J.A. Star
Busmann. Deze droeg het beheer in 1980 over aan Mr. L.H.A.J.M.
Quant. In het begin leverde de nalatenschap van Pouwlina niet zoveel
geld op om er voor de kunsten veel mee te kunnen doen. Er was wat
kapitaal dat werd aangevuld met de pacht van de in beheer zijnde boer-
derijen. Maar dit kapitaal dat jaarlijks rond de 14.000 gulden bedroeg,
werd bijna in zijn geheel weer uitgegeven aan onderhoud en moderni-
sering van deze boerderijen. Wat er over was, werd in vier gelijke delen
overgemaakt aan de besturen van de kunstafdelingen. De Van
Bijleveltstichting deed er alles aan om de boerderijen rendabel te
maken en te houden. In het testament van Pouwlina stond dat de pacht-
prijs niet mocht worden veranderd, maar dat alles hetzelfde moest blij-
ven. Maar de Van Bijleveltstichting brak bijvoorbeeld het pachtcontract
open van de boerderij Ockhuizen om zo een schaalvergroting te kunnen
doorvoeren. In 1964 nam Ko Jansen het bedrijf over van zijn vader
Piet. Ze hadden toen zo'n 23 melkkoeien en dat was niet toereikend
voor een inkomen. In 1966 verstrekte de Van Bijleveltstichting hem een
lening waardoor hij een varkensstal kon bouwen en mestvarkens kon
gaan houden. Dat hield hij vol tot 1979 want in 1976 was het bedrijf
vergroot van 23 naar 40 koeien. Dat kon doordat Ko er 4 hectare land
bij kocht en hoewel het land niet in verhouding stond tot het aantal koei-
en, kon met het aankopen van ruwvoer zoals snijmaïs het bedrijf wor-
den vergroot, waardoor het inkomen van de boer toenam. De Van
Bijleveltstichting vroeg eerst om een goed plan dat door de
Voorlichtingsdienst werd opgesteld en dan werd er een lening ver-
strekt. De pachtboeren hadden met Fortuyn Droogleever niet zo'n goed
contact. Deze had een toeziend voogd aangesteld die de boerderijen
bezocht, een zekere Van Os uit Benschop. Dat was een beetje stijf
kereltje met een petje op die wat houterig liep met een stokje. Zag hij
ergens een distel staan dan stond hij daar met zijn stokje tegenaan te
tikken in de trant van: die had er eigenlijk niet horen te staan. Met de
latere beheerders van de Van Bijleveltstichting, Mr. Star Busmann en
Mr. Quant hadden de pachters goed contact. Zij bezochten minimaal
één keer per jaar alle boerderijen en als er grote veranderingen werden
doorgevoerd wel vaker. De boeren hadden een grote vrijheid van han-
delen en als er een uitbreiding moest plaatsvinden of vernieuwingen
aan de boerderij, zei de Stichting nooit in detail hoe het moest gebeu-
ren maar liet dat aan de boer zelf over. De Van Bijleveltstichting ver-
kocht in de loop der jaren alle boerderijen. De gemeente, die de grond
Toen bueiütiiij HuiJentein moest worden
gesloopt werd hij vervangen door deze
moderne Agro boerderij op de Smalle
Themaat.
nodig had voor woningbouw, moest eerst de
pachters uitkopen, waarna ze de grond van
de Stichting kon kopen omdat de Van
Bijleveltstichting dit zo wilde. Ze verkochten
geen grond terwijl er een pachtcontract liep.
De oude boerderij Hinderstein werd afgebro-
ken om plaats te maken voor de
Hindersteinlaan. Het bedrijf werd verplaatst
naar de Smalle Themaat. Daar werd toen
een hypermoderne Agro-boerderij gebouwd
met een woonhuis dat los stond van de stal-
len. Op een deel van het land kwam de wijk
Hinderstein te liggen. Later raakte deze
boerderij nog meer land kwijt, toen het
tweede deel van de wijk Hinderstein werd
gebouwd en nog later verdween deze boer-
derij helemaal bij de aanleg van de Tol en de
Haarrijnse plas. Het bedrijf Puntenburg werd,
vanwege de ruilverkaveling, verplaatst naar
de Vleuterweideweg, waar ook een Agro-
boerderij werd gebouwd. Deze is blijven
staan totdat de grond werd verkocht in ver-
band met de bouwplannen in Vleuterweide.
Toen werd ook deze boerderij afgebroken.
Het oude Puntenburg werd het woonhuis en
de praktijk van dokter Ooiders en later dok-
ter Kroese. Klein Alenvelt bleef nog lange tijd
boerderij, totdat daar de wijk de Tol werd
gebouwd. De boerderij bleef wel staan.
Ockhuizen werd uiteindelijk verkocht aan de
laatste pachter, die geen opvolger had om
het bedrijf over te nemen. De landerijen wor-
den nog steeds verpacht door de Stichting.
Er wordt een geschikte koper voor gezocht.
Door al deze verkopen kreeg de Stichting
een steeds groter kapitaal te beheren, dat
werd belegd. Uit de renten van dit kapitaal,
dat momenteel tussen de 4 a 5 miljoen euro
bedraagt, worden de kunstenaars zoals
genoemd in Pouwlina's testament gesubsidi-
eerd. Elke twee a drie maanden komen er
zo'n 30 aanvragen voor subsidie binnen zon-
der dat de Stichting daar veel reclame voor
hoeft te maken. Het bestuur komt iedere 2 a
3 maanden bijeen en houdt al deze aanvra-
gen dan tegen het licht. Er wordt altijd een
-ocr page 35-
35
i* *''■ -'MMS
-'^-.-fe-ÖS
* '^^^''^
afweging gemaakt of de aanvrager een beginnend kunstenaar is en of
hij behoort tot een van de vier groepen als genoemd in de stichtings-
akte: toneel (met daarbij inbegrepen cabaret), muziek, letterkunde en
schilder/beeldhouwkunst.
Als dat het geval is en het is een goed doortimmerd wel overdacht pro-
ject, dan is de Stichting graag bereid hiervoor een subsidie uit te
keren. Het bestuur van de Stichting bestaat momenteel uit de volgen-
de personen: voorzitter is prof. Mr. L.H.A.J.M. Quant, die de stichting
beheert, de afgevaardigde voor de Maatschappij tot bevordering der
Toonkunst is A.F. Baron van Lijnden, de afgevaardigde van de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde is Dr. L.L. van Maris, de
afgevaardigde van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten is Prof.
Drs. J.W. Schrofer en de afgevaardigde van het Nederlandse Toneel
Verbond is Mevr. Mr. E.M. Polak.
Conclusie
Na lezing van dit artikel moeten we concluderen dat het grote complex,
dat de familie Van Bijlevelt ooit had verworven, in zijn geheel is ver-
dwenen. Of Pouwlina dit zo heeft gewild met het oprichten van haar
Stichting, is moeilijk vast te stellen.
Uit haar brieven en andere stukken komt steeds naar voren dat alles
zoveel mogelijk moest blijven zoals het was. Heeft ze beseft dat, om
de doelstellingen van haar Stichting te bereiken, deze al haar bezittin-
gen van lieverlee moest verkopen? We weten het niet. Dat de Stichting
zoveel projecten van beginnende kunstenaars kan subsidiëren, zou
haar zeker hebben verheugd. Pouwlina zelf komt naar voren als een
zelfbewuste, geëmancipeerde vrouw, die wist wat ze wilde, maar in
haar streven werd gedwarsboomd door haar uiterlijk en trotse karak-
ter. Ze werd volgens mij, behalve door haar moeder, haar achterneef
Henri en waarschijnlijk Kees Valkenstein, niet begrepen en was daarom
in gezelschap erg teruggetrokken.
Pouwlina ging haar eigen gang, keerde de kerk de rug toe en vertrok
als jonge vrouw geheel alleen naar het buitenland om te doen wat ze
leuk vond, namelijk schilderen en in de hoop een partner te vinden die
ze hier niet vinden kon. Het geluk leek haar uiteindelijk toe te lachen in
het huwelijk met Djemal, een in Kosovo geboren Turk, maar daaruit
kwamen, misschien doordat ze al boven de veertig was, weer geen
nakomelingen voort, iets wat ze toch heel graag wilde, en haar man
stierf jong. Haar tweede huwelijk bracht haar niet het geluk dat ze zo
nastreefde. Haar man werd in Vleuten niet geaccepteerd, mede door
de invloed van de behoudende pastoor Ohl en had met haarzelf nau-
welijks contact. Pouwlina stierf volkomen vereenzaamd in haar grote
huis. De Van Bijlevelttak van Alenvelt is daarmee opgehouden te
bestaan.
Haar erfenis ging over in voornoemde Stichting. Daarmee ging ook de
invloed die deze familie had op het leven in de Vleutense
gemeenschap over naar de Stichting, totdat deze al haar bezittingen
had verkocht. Als eerste werd de koepel gesloopt en het bos werd gro-
tendeels gekapt voor achtereenvolgens de aanleg van een bejaarden-
tehuis, een weg, een klooster met Hospitium en appartementen.
Boerderij Hinderstein werd gesloopt en op het land van deze boerderij
en van boerderij Klein Alenvelt liggen nu de wijken Hinderstein en de
Tol. Boerderij Puntenburg en Ockhuizen zijn geen bedrijf meer. Het bui-
ten Alenvelt werd als laatste gesloopt en in compleet andere gedaante
opnieuw opgebouwd als tehuis voor bejaarde zusters.
De huurhuizen werden alle verkocht.Toch zal de naam Alenvelt altijd
aan Vleuten verbonden blijven. Je zou je wel eens af kunnen vragen hoe
het was gelopen als Pouwlina toch een Van Zuyien van Nijevelt aan de
haak had geslagen. Dan had het dorp Vleuten er misschien heel anders
uitgezien!
Luchtfoto van Vleuten, 1963. Bijna al het land
ten noorden van de Pastoor Ohllaan tot aan de
Smalle Themaat heeft aan de familie Van
Bijlevelt toebehoord.
Noten
(1)  De citaten in d/t artikel komen uit het fami-
liearchief van de familie Van Bijlevelt dat wordt
bewaard in Het Utrechts Archief, tenzij anders
vermeld.
(2)  Archief R.K. Willibrordparochie, Liber
Defunctorum (begraafboek).
(3)  Archief gemeente Vleuten-De Meern, Kees
Valkensteindossier.
Bronnen
Het Utrechts Archief, Familiearchief van de
familie Van Biilevelt.
Archief gemeente Vleuten-De Meern, Kees
Valkensteindossier.
Archief van de Zusters van Maria Magdalena
Postella, klooster Spes Nostra te Vleuten.
Archief van de Sfichtmg het Van Biileveltfonds
te Gouda.
Archief van de Van Bijleveltstichting te Utrecht
Archief R.K. Willibrordparochie, Liber
Defunctorum (begraafboek).
Vonnis van de Arrondissementsrechtbank in
Utrecht no 990/1951 en dagvaarding van het
Gerechtshof te Amsterdam d.d. 28-1-1955.
Collectie J.P. Jansen, Haarzuilens.
Gesprekken
Gesprekken door de heer K.B. Nanning in de
jaren 1988-1989 met mevrouw M. Verder-
Liesker en de heer en mevrouw P.N. Boeijen-
Jongerius.
Gesprekken door de schrijfster in de jaren
2001-2002 met mevrouw Bos. zuster Maria
Elisabeth Kosterman, mevrouw S. Oostrum-van
der Horst, de heer J.P. Jansen, de heer Prof.
Mr. L.H.A.J.M. Quant en de heer en mevrouw
A.M. Sprong-Versteeg.
Ik wil iedereen waarmee ik in de afgelopen
twee jaar heb gesproken of die mij materiaal
heeft geleend, hartelijk danken voor zijn of
haar medewerking. Verder wil ik iedereen
bedanken die mij heeft geholpen met opmer-
kingen, aanvullingen en correcties. Zonder
hun hulp had dit artikel niet tot stand kunnen
komen!                           
/
-ocr page 36-
36
door J.H.P. Heesters
ROND DE VLEUTENSE KERK
«
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (15)
In deze serie zijn bijna alle wijken de revue gepasseerd. De laatste complete wijk is die rond de Vleutense katho-
lieke kerk. In principe liep hier in het verleden de voornaamste verbindingsweg van Vleuten naar Utrecht waarvan
de naam meerdere keren veranderd is. Juist in deze wijk zijn naar belangrijke burgers van de gemeente Vleuten
van de vorige eeuw straatnamen genoemd.
jaar 1633 aangegeven. Vanaf 1802 zijn in de
archieven van de Historische Vereniging tal-
rijke akten over transport, inventaris, boe-
delscheiding en successie te vinden.
Duidelijk is ook dat er een link bestaat met
de hofstede Alenvelt die eigendom was van
de familie van Bijlevelt.
BOTTENSTEINWEG
Deze weg is genoemd naar kasteel Bottenstein dat langs de Vleutense
Wetering stond. Deze moet ongeveer op de plaats gestaan hebben
waar nu het pand Stationsstraat 44-45 is en waar mogelijk nog restan-
ten van de fundering te vinden zijn.
De stichtingsdatum van het kasteel is niet bekend maar de oudste bron
dateert uit 1469. In dat jaar beleende Frederik Utenham, die heer van
Den Ham en Bottenstein was, zijn oom Jan Utenham met het kasteel.
In 1832 staat het kasteel nog ingetekend op de kadastrale minuut-
kaart. Het is verder niet precies bekend wanneer het kasteel afgebro-
ken is, wel dat in 1930 op die plaats, in de huidige Stationsstraat, een
landhuis is gebouwd. Op 23 maart 1936 is het uitbreidingsplan door de
gemeenteraad goedgekeurd zoals in de wegenlegger wordt vermeldl.
De bestaande weg heette toen 'Weg over Bottenstein' maar een nieu-
we weg kon, door de oorlog, niet aangelegd worden. Op 9 september
1946 kwam het onderwerp voor een verbindingsweg tussen de Sta-
tionsstraat en de toenmalige Utrechtseweg, wat nu de pastoor Ohllaan
is, weer aan de orde. Op voorstel van Burgemeester er Wethouders
besloot de gemeenteraad van Vleuten op 10 oktober 1946 de nieuwe
weg de naam Bottensteinweg te geven2. Tevens werd besloten de brug
over de Vleutense Wetering de Bottensteinbrug te noemen. Op 23
december 1965 werd door de gemeenteraad besloten om de weg tot
7 meter te verbreden en te voorzien van een gesloten asfaltdekS.
Puntenburg vanaf de Pastoor Ohllaan in het
noorden.
Uit 1818 dateert een inventarisatieakte van
de Vleutense pastoor Paulus Bijlevelt die erf-
genaam was van hofstede Bijlevelt. Op 28
december 1818 krijgt hij, als erfgenaam uit
de boedelscheiding van de inventarisatie, 6
morgen land op Themaat4. Van 17 januari
1821 is een successieakte5 en van 24 juli
1826 weer een boedelscheiding6. In alle
akten tot 1893 spelen de hofsteden
Alenvelt, Hinderstein en Puntenburg een rol.
Door de ruilverkaveling, gedurende de jaren
vijftig van de vorige eeuw, verliest boerderij
Puntenburg zijn agrarische functie. Alhoewel
de hoofdvorm intact gebleven is, is deze
sindsdien ingrijpend verbouwd.
In het gemeentearchief van Vleuten is niet
gevonden wanneer de straatnaam
Puntenburg door de gemeenteraad is vast-
gesteld. Gelet op de oude geschiedenis van
deze weg is het niet uitgesloten dat dit
gebeurd is tijdens de vergadering van 14
januari 1954 na de samenvoeging van de
vroegere gemeenten Oudenrijn, Velthuizen,
Vleuten en Haarzuilens. Tijdens die vergade-
ring zijn alle straatnamen gelegitimeerd
waarbij men toen echter de straten van
Veldhuizen is vergeten.
Bottensteinweg vanaf de Stationsstraat in tiet westen.
PUNTENBURG
Deze doodlopende weg loopt vanaf de Pastoor Ohllaan over de
Vleutense Wetering naar de boerderij Puntenburg die in het verleden via
een oprit ook vanaf de Stationsstraat bereikbaar was.De geschiedenis
van deze boerderij gaat terug tot de Middeleeuwen want op de voor-
gevel in de richting van de Vleutense Wetering is met muurankers het
-ocr page 37-
37
Utrechtseweg
Voordat in de jaren dertig het Amsterdam-Rijnkanaal werd gegraven,
bestond er een doorgaande weg vanaf de noordwestelijke kant van
Utrecht richting Vleuten. Op de 'Caerte van de Vrijheid der Stadt
Utrecht' van 1539 staat deze weg al aangegeven en wordt 'De
Vleutensche Dijck' genoemd. Tot 1850 worden, tot aan de huidige
Hervormde Kerk, de namen 'Vlueterdyck' en 'Den Vleutensen Dijk' op
oude kaarten vermeld. Op kaart van J.H. Kips van 1850 blijkt dat de
weg vanaf Utrecht tot aan de tol Alenvelt 'Vleutensche Weg' heet en
vanaf die plaats tot aan de sluis bij 't Hoog 'Achterdijk' wordt genoemd.
Nadat in 1855 de spoorlijn Utrecht - Gouda was aangelegd, werden
twee bochten in de weg aan de zuidzijde van de spoorlijn, vanaf boer-
derij 'Den Hoet' tot aan het huidige benzinestation en bij Hof ter Weijde
rechtgetrokken. Ook doorsneed de spoorlijn de weg gelegen tussen
Huis Vleuten en de tol Alenvelt.
Op 23 juni 1925 besloot de gemeenteraad van Vleuten om het wegge-
deelte vanaf de R.K. Kerk, de huidige pastoor Ohllaan, tot aan de
gemeentegrens bij boerderij Den Hoet 'Utrechtseweg' te noemen?. Het
verlengde hiervan horende bij de gemeente Utrecht kreeg de naam
'Verlengde Vleutenseweg'.
Als gevolg van de aanleg van de genoemde spoorlijn werd ook de
Enghlaan doorsneden en voorzien van een overgang met klaphekken.
Door de ruilverkaveling in de vijftiger jaren werd deze overgang opge-
heven en het zuidelijke gedeelte van de Enghlaan aan de Utrechtseweg
toegevoegd. In 193? werd de Utrechtseweg, die tot dan toe een grind-
weg was, geasfalteerd.
Tijdens de raadsvergadering van 21 december 1971 werd besloten om
de Utrechtseweg te reconstruerenS. Dit hield in dat de Utrechtseweg
vanaf de spoorwegovergang 'de Tol' tot aan de gemeentegrens met
Utrecht nabij boerderij Den Hoet verbreed zou worden. In verband met
het toenemende fietsverkeer werd aan beide zijden van de weg een
fietspad van 1 meter breedte aangelegd. De huidige Utrechtseweg
loopt vanaf Den Hoet tot aan de spoorwegovergang bij De Tol en gaat
vervolgens over in de Hindersteinlaan.
Alenveltpark
In 1952 kwam een bejaardencentrum met een 25-tal woningen voor
ouderen gereed. Omdat het complex verschillende toegangswegen
vanaf de vroegere Utrechtseweg zou krijgen, kon de huisnummering
daar niet onder plaatsvinden. Er moest daarom een nieuwe straatnaam
komen. Omdat voor het gebouw een groot grasgazon gepland was, viel
Willibrordpad vanuit het westen.
tijdens de raadsvergadering de naam
'Willibrordpark'. De achterliggende gedachte
was dat Sint Willibrordus, de grondlegger
van Christendom en beschaving in ons land
was. Ook was de gemeente Vleuten en de
rooms-katholieke kerk al eeuwen onder
bescherming van deze heilige geplaatst. De
burgemeester gaf de voorkeur aan de naam
Alenveltpark omdat deze bij de bevolking
ingeburgerd was maar ook omdat de grond
van het bejaardencentrum behoorde tot
huize Alenvelt en gekocht werd van de Van
Bijleveltstichting. Alenvelt was voorheen
gelegen in de voormalige buitenplaats
Hinderstein en werd in de loop van de 18e en
19e eeuw van een hofstede met herenkamer
omgebouwd tot een apart herenhuis met
daaromheen een bos en tuinen. Dit alles was
voorheen eigendom van de familie van
Bijlevelt. Het pand is in 1976 afgebroken.
Met algemene stemmen besloot de gemeen-
teraad op 28 december 1950 aan de betrok-
ken plaats de naam Alenveltpark te geven9.
Willibrordpad
Ongetwijfeld vonden enkele raadsleden dat
Sint Willibrordus, die al eeuwen lang de
beschermheilige van Vleuten was, op de een
of andere manier in het stratenplan van
Vleuten moest worden opgenomen. Deze
situatie deed zich voor toen een wandelpad
ter hoogte van het Alenveltpark naar de
spoorwegovergang De Tol werd aangelegd.
Dat pad lag tussen de toenmalige
Utrechtseweg, nu Pastoor Ohllaan, en de
Vleutense Wetering.
Op 28 juli 1961 besloot de gemeenteraad
dit wandelpad de naam Willibrordpad te
gevenlO.
m fff' !» ^^cu&- it. ^
Pastoor Ohllaan
Pastoor Ohl is meer dan veertig jaar een
hardwerkende priester van de Sint
Willibrorduskerk in Vleuten geweest. Naast
de geestelijke belangen behartigde hij ook
Alenveltpark vanaf de Pastoor Ohllaan in het zuiden
-ocr page 38-
38
op een nauwgezette en onbaatzuchtige wijze de belangen van zijn paro-
chie en parochianen. Hij was een man die goed met geld kon omgaan.
Hij heeft kans gezien de grote schuld van de kerk te verminderen en de
kerk uit te bereiden en te verfraaien. Pastoor Ohl heeft zich in die tijd
ingezet voor een eigen katholiek onderwijs voor de parochie. Ook het
verenigingsleven had zijn belangstelling en hij heeft daarin een stimu-
lerende rol gespeeld. Met veel respect en waardering is over deze
legen-
darische man gesproken. Voor zijn verdienste werd hij in 1939
benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau en hij overleed op
31 januari 1944.
Op 28 juli 1961 besloot de gemeenteraad een gedeelte van de
Utrechtseweg vanaf de hoek Bottensteinweg tot de spoorwegovergang
De Tol zijn naam te gevenll. Nadat in 1966 de Hindersteinlaan gerea-
liseerd en vastgesteld was, werd het gedeelte van de Dorpsstraat tus-
sen de Paddenaar en de aansluiting aan westelijke kant van de nieuwe
Hindersteinlaan gewijzigd in Pastoor Ohllaan.
Hindersteinlaan
Om vroeger van Vleuten naar Utrecht te kunnen gaan, moest men vanaf
de Dorpsstraat via de Utrechtseweg, nu Pastoor Ohllaan, naar de
spoorwegovergang De Tol. Deze weg maakte deel uit van de middel-
eeuwse verbindingsweg tussen Vleuten en Utrecht, In de zestiger jaren
van de vorige eeuw besloot de gemeenteraad van Vleuten om een rech-
te doorsteek vanaf de spoorwegovergang De Tol in westelijke richting
naar de T-kruising bij de Odenveltlaan aan te leggen. De gemeenteraad
besloot op 28 oktober 1966 de nieuwe weg Hindersteinlaan te noe-
menl2. De naam van deze laan is afkomstig van de toen afgebroken
boerderij Hinderstein die gelegen was op de gelijknamige voormalige
buitenplaats.
Hiermee verviel een deel van de Pastoor Ohllaan tot aan de spoorweg-
overgang wat daarvoor Utrechtseweg was. Mogelijk als compensatie of
uit praktische overwegingen is toen op dezelfde dag het gedeelte van
de Dorpsstraat tussen de Paddenaar en de westelijke aansluiting met
de Hindersteinlaan hernoemd in Pastoor Ohllaan.
stenaar Adriaan van der Weijden. Door hem
liet hij een glas-in-loodraam voor de hal van
zijn woning maken dat nog steeds aanwezig
is.
Dokter Fizaan was een arts die erg geliefd
was bij de Vleutense bevolking. Naast zijn
praktijk heeft hij zich bijzonder ingezet voor
de kruis verenigingen zoals het Wit- Gele-,
het Groene en het Rode Kruis. Jarenlang was
hij, namens de KVP, lid van provinciale staten
van Utrecht waar hij woordvoeder voor
Puntenburg vanaf de Pastoor Ohllaan in het
noorden.
gezondheidszorg was. Omdat hij altijd met
zijn vak bezig was, gaf hij ook veel lezingen.
Op 12 juli 1940 'des namiddags om 2.30
uur' zoals in de uitnodiging vermeld
staat, promoveerde hij aan de Amster-
damse Universiteit op het onderwerp
"Bloedonderzoek'. Als gevolg van een ziekte
opgelopen tijdens een vakantie in Frankrijk
overleed hij op 58-jarige leeftijd op 8 okto-
ber 1960. Op 29 oktober 1960 werd zijn
straatnaam door de gemeenteraad vastge-
steld 13.
Om hem te eren voor zijn verdiensten is door
een actiecomité geld ingezameld voor het
laten maken van een bronzen borstbeeld.
Zonder hem ooit gezien te hebben, heeft de
kunstenaar J. Sondaer van talloze foto's het
beeld gemaakt. Nadat dit in het naar hem
genoemde plantsoen was geplaatst, is het
door zijn enige zoon Piet Fizaan jr. onthuld.
Dokter Schuursplantsoen
In de afgelopen decennia is bij verschillende
collegesamenstellingen voorgesteld om naar
dokter Schuurs een straatnaam te noemen.
Om niet duidelijke redenen is het voorstel
toen niet gehonoreerd. In 1996 is een actie-
comité voor de vernoeming van Dokter
Schuurs opgericht. Na de gemeenteraads-
verkiezingen van 1996 kreeg de politieke
partij Burger en Gemeenschap de meerder-
heid in de gemeenteraad. Het actiecomité
deed wederom een voorstel dat toen wel
Hindersteinlaan vanaf de Tol in het oosten.
Dokter Fizaanplantsoen
Dokter Fizaan vestigde zich in 1927 als jong 28-jarige arts in Vleuten.
Hij woonde en had zijn praktijk in de Stationsstraat 36. In de loop van
de jaren werd hij een bewonderaar van het werk van de Meernse kun-
-ocr page 39-
39
gehonoreerd is. Dokter Schuurs is van 1 junil939 tot 1 januari 1973
een geliefd huisarts in Vleuten geweest die op 6 juli 1989 op 79-jarige
leeftijd is overleden. Hij was een klassieke en kundige dorpsdokter die
een voorliefde had, ook al tijdens zijn universitaire studie, voor verlos-
kunde. Het gevolg is dat hij bij veel Vleutenaren aan de wieg heeft
gestaan. In zijn dagelijkse praktijk was hij niet alleen op de hoogte van
de lichamelijke problemen van zijn patiënten maar ook van de huiselijke
omstandigheden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft hij zijn leven
geriskeerd door de opvang van onderduikers. Daarnaast keurde hij veel
jonge mannen af waardoor de te werkstelling in Duitsland werd voor-
komen. Mede door deze instelling is hij daarna jaarlijks aanwezig
geweest tijdens de dodenherdenking op 4 mei en was hij ook nauw
betrokken bij de Oranjevereniging. Dokter Schuurs is ook betrokken
geweest bij de oprichting en de bouw van het Sociaal Medisch Centrum
in de Hindersteinlaan en was actief in verschillende organisaties
met betrekking tot de gezondheidszorg.
Een voorstel om een deel van het Dokter
Fizaanplantsoen te hernoemen, werd in eer-
ste instantie afgewezen.
Uiteindelijk kwam men hierop terug en werd
voorgesteld om het gedeelte bij het verzets-
monument te hernoemen. Op 17 september
1998 werd de straatnaam door de gemeen-
teraad vastgesteld 14. Op 3 november 1998
werd door mevrouw Schuurs-Wieseman,
weduwe van dokter Schuurs, het straat-
naambord op een toepasselijke plaats bij het
oorlogsmonument onthuld.
Bronnen
GAV
= Gemeentearchief Vleuten
RbVM
= Raadsbesluit Vleuten-De Meern-
Haarzuilens
RbV
= Raadsbesluit Vleuten (Vóór 1954)
HV
= Archief Historische Vereniging
1.
GAVno
2429
2.
RbV 1351,10-10-1947
3.
RbVM
23-12-1963
4.
HV 2GB 3065
5.
HV 2GB 077
6.
HV 2GB 086
7.
RbVM
23-06-1925
8.
RbVM
21-12-1971
9.
RbVM
316 28-12-1950
IC
. RbVM
8-07-1961
11
. RbVM
27-07-1961
12
. RbVM
28-10-1966
13
, RbVM
29-1-1960
14
. RbVM
17-09-1998
Dokter Schuursplantsoen vanaf de Pastoor Ohllaan in het noorden.
Wilt u adverteren in dit historische tijdschrift?
^^ ^^Ê
Dat kan! Bel met 030 -2340157
of mail naar
gerda@gerdaosicam.coi
-ocr page 40-
40
door door Erik Graafstal
NIEUW LICHT OP DE ROMEINSE RIJKSGRENS IN MIDDEN-NEDERLAND
Schatkamer Leidsche Rijn (5)
Sinds 1997 wordt in Leidsche Rijn onderzoek gedaan naar de Romeinse rijksgrens. Wanneer werden de verschil-
lende onderdelen ervan aangelegd, hoe zag de grenszone eruit en wat was zijn functie? Het onderzoek van de laat-
ste jaren heeft In veel opzichten een nieuw beeld opgeleverd van de Romeinse aanwezigheid In het midden van
ons land. In de omgeving van het schip zijn tot nu toe zeven grotere en kleinere opgravings-campagnes uitge-
voerd. Inmiddels kan tot In detail worden geschetst hoe het landschap er hier In de Romeinse tijd uit zag en welke
veranderingen het onderging. De oeverzone waar tegen het einde van de 2e eeuw het schip zonk, was een zwaar
bevochten stukje grond. Ten koste van grote Inspanningen werd de militaire Infrastructuur hier beschermd tegen
voortdurende erosie. Net vóór de rivierbocht stond al In het midden van de Ie eeuw een wachttoren, die op dit
moment door de gemeente wordt opgegraven - de derde wachttorenlocatie In Leidsche Rijn! In deze nieuwsbrief
wordt het landschap In de omgeving van het Romeinse schip gereconstrueerd op basis van het gemeentelijk
onderzoek van de laatste jaren.
actieve rivierloop. Er was hier een enkele
honderden meters brede zone van zandige
oeverafzettingen beschikbaar. Hier moest
alle noodzakelijke infrastructuur van de limes
gestalte krijgen. Dat vroeg om veel aanpas-
singen. Zo valt op dat de meeste
Nederlandse castella nogal klein zijn {ca 90
bij 120 m) en met hun brede front direct aan
de rivier liggen. Ook buiten de castella
moest alles worden samengeperst in diezelf-
de smalle corridor: kampdorpen, wegen,
grafvelden, havenfaciliteiten en nog veel
meer, zoals we zullen zien. Nu is het vreem-
de dat de inrichting van de limes-zone buiten
de castella in ons land nooit stelselmatig is
onderzocht. Zo was tot voor kort eigenlijk
onbekend of zich hier nog andere militaire
installaties bevonden. De ontwikkeling van
Leidsche Rijn is een buitenkans geweest om
juist een willekeurig stuk van het 'buitenge-
bied' van de limes te exploreren. Hoe was
deze zone ingericht? Welke beperkingen
bracht de rivieractiviteit met zich mee voor
het gebruik van deze zone? Welke bouw-
materialen waren hier beschikbaar? Wat
waren de consequenties van de aanleg van
de limes voor de natuurlijke waterhuishou-
ding en locale bos-bestanden? En hoe voeg-
de de inheemse bewoning zich in het nieuw
ingerichte grenslandschap? De wisselwer-
king tussen limes en landschap is een van de
speerpunten in het 10-jarige programma van
archeologisch onderzoek dat de bouw van
Leidsche Rijn met zich mee brengt. Leidraad
bij dit alles is natuurlijk de beroemde limes-
weg, die in 1997 samen met het schip werd
ontdekt. Het meeste onderzoek heeft zich
afgespeeld in een 3 km lange strook ten
westen van De Meern, in de nieuwe woonwij-
ken De Balije, Veldhuizen en Vleuterweide,
een gebied waar enkele jaren geleden nog
geen spoor van de limes te bekennen leek.
De aanleg van de limes
In het midden van de Ie eeuw na Chr. werd op de zuidoever van de Rijn
een keten van versterkingen aangelegd, die voortaan de noordgrens
van het Romeinse rijk moest beschermen. Deze grens, in het Latijn
limes genoemd, hield stand tot omstreeks het jaar 260. De militaire
bezetting bestond uit eenheden van telkens enkele honderden solda-
ten, die in vaste legerkampen gestationeerd waren. Zulke castella heb-
ben onder meer gelegen op de Hoge Woerd in De Meern en op het
Domplein in Utrecht.
De limes zoals deze tussen ca. 50 en 260 na Chr. door
Midden-Nederland liep.
Blijkens recent onderzoek in Woerden en Alphen aan den Rijn begon de
militaire activiteit langs de Rijn al omstreeks 40 na Chr.. Volgens de
Romeinse geschiedschrijver Suetonius ondernam keizer Caligula rond
dat jaar een poging om Britannia te veroveren, maar pas onder zijn
opvolger Claudius (41-54) zou er een serieus begin mee worden
gemaakt. Misschien moet de aanleg van de limes langs de Rijn in dit
grotere verband worden gezien. Ook later was de betekenis van de
Nederlandse grenssector misschien wel in de eerste plaats gelegen in
de strategische waterverbinding tussen het Duitse Rijnland en de pro-
vincie Britannia.
Een smalle corridor
In West-Nederland moest de Romeinse grens worden aangelegd op de
zuidrand van de stroomrug van de Rijn, op veilige afstand van de
-ocr page 41-
41
De resultaten van 6 jaar onderzoek aan de limes in Leidsche Rijn op een rijtje. Ten westen van De Meern is de Heidammer
stroomrug te zien, gevormd door een zijtak van de Rijn, die hier tussen onherbergzame veengebieden meanderde. Ten noor-
den van De Meern ligt het legerkamp op de Hoge Woerd met een bijbehorend grafveld, dat in 1999 werd ontdekt. Ten westen
van De Meern zijn inmiddels drie wachttorenlocaties bekend: die van Vleuterweide (pijl) en De Balije (ten oosten van het
schip) dateren al uit het midden van de Ie eeuw, die van de gemeentewerf mogelijk ook. De locaties gemeentewerf en De
Balije hebben sterke aanwijzingen opgeleverd voor steenbouw, die tussen ca. 150 en 250 na Chr te dateren valt. Het tracé van
de Romeinse weg kent geen vaste relatie tot de wachttorens, maar volgt de zuidrand van de stroomgordel. Waar nodig werd
voor de afvoer van overstromingswater een brug aangelegd. Op punten waar weg en rivier elkaar raakten, moeten met zekere
tussenafstand losplaatsen hebben gelegen voor de aanvoer van bouwmaterialen. Voor de bouw en het onderhoud van al deze
werken deden vaartuigen dienst als het schip van De Meern. Tijdens zijn laatste missie was het mogelijk betrokken bij zulke
werkzaamheden.
Een zijtak van de Rijn
Stroomafwaarts van het castellum van De Meern volgde de grens een
zijtak van de Rijn. Deze liad hier vanaf ca. 2000 voor Chr. een 400 m
brede gordel van zandige afzettingen opgebouwd, de zogenaamde
Heidammer stroomrug. Bij Harmeien kwam deze riviertak weer samen
met hoofdstroom van de Rijn. Toen in de jaren 40 van de Ie eeuw de
limes werd aangelegd, was de Heidammer rivier waarschijnlijk al aan
het verlanden. Toch besloten de Romeinen om de grens langs deze zij-
tak aan te leggen, al was het maar om daardoor twee rivierkruisingen
te vermijden.
Vermoedelijk werd de Heidammer rivier vanaf dat moment door middel
van stroomregulerende maatregelen min of meer kunstmatig met
Rijnwater gevoed. In de eerste en tweede eeuw was deze tak toch altijd
nog z'n 30 of 40 m breed en ongeveer 3 m diep. Tussen ca. 50 en 200
na Chr. heeft de rivier verschillende fasen van grotere activiteit gekend.
Vooral tussen 90 en 120 na Chr. is het er soms nogal tekeer gegaan.
Rond 120 bijvoorbeeld lijken in de rivierbochten complete oeverzones
over tientallen meters te zijn weggeslagen. Ook stroomafwaarts, in
Valkenburg (Z.H.), zijn rond die tijd ernstige overstromingen vastge-
steld. Een rustiger fase viel tussen ca. 125 en 175; daarna volgde een
nieuwe fase van erosie en overstro-mingen. Rond 200 is de rivier vrij
snel gaan verlanden, tot er rond het jaar 250 niet veel meer van over
was dan een 10 m brede kreek met een diepte van hooguit een meter,
waarin het water meestentijds stil stond.
De limesweg
De legerkampen waren met elkaar verbonden door een weg op de zuid-
oever van de Rijn. De eerste fase kan een provisorisch werk zijn
geweest. Archeologisch is deze althans niet goed te traceren. Tot nu
toe wijst alles erop dat de limes-weg pas na enkele decennia is uitge-
bouwd tot een degelijk gefundeer-de en met grind geplaveide rijbaan,
De Romeinse weg bij het schip. De beschoeiin-
gen van eiken palen en planken dateren uit het
jaar 125 na Chr.
die een rationeel uitgezet tracé volgde. Ten
westen van De Meern is de weg georiënteerd
op zuidwaartse rivierbochten van de
Heidammer stroom. Door het intensieve
onderzoek van de laatste jaren kunnen we
volgen hoe de weg vanaf ca. 80 of 90 na
Chr. in enkele campagnes werd aangelegd
en uitgebouwd tot een flinke gronddam met
daarop een rijbaan van ca 5 m breed. Waar
nodig werd deze bijeengehouden door een
kistwerk van zware palen en planken. Twee
grote bouwcampagnes, in 100 en 124/5 na
Chr., vonden waarschijnlijk plaats op directe
keizerlijke lastgeving en besloegen de hele
Nederlandse limes-sector. Daarbij werd de
schade aan infrastructuur die door de water-
-ocr page 42-
42
overlast van de voorgaande jaren was ontstaan, verholpen. Er moeten
in die jaren enkele duizenden soldaten betrokken zijn geweest bij de
aanvoer van eiken-hout, basaltbrokken en grind uit ver afgelegen stre-
ken en bij de verwerking van deze materialen in oeverconstructies,
wegbeschoeiingen en plaveisellagen. Om dit alles in goed banen te lei-
den, moeten er op veel plaatsen bijzondere logistieke faciliteiten zijn
geweest, zoals losplaatsen en bouwdepots. In de wijk Veldhuizen is in
1998 een loskade opgegraven, die blijkens jaarringonderzoek tussen
93 en 125 een rol moet hebben gespeeld bij de grote bouw-cam-pag-
nes aan de limes. Maar ook bij het normale onderhoud aan de weg kwa-
men zulke voorzienin-gen van pas: elk jaar moesten bouwploegen van-
uit de omliggende castella vervallen weggedeelten oplappen, kuilen
dichten, beschoeiingen herstellen, en onderhoudswerken die tot in de
19e eeuw werden verricht aan de kaden en dijken van de Nederlandse
polders.etc. Misschien is er niet eens zo'n groot verschil met de jaar-
lijkse schouw en onderhoudswerken die tot in de 19e eeuw werden ver-
richt aan de kaden en dijken van de Nederlandse polders. Het rivier-
landschap vroeg ook om bijzondere voorzieningen op het gebied van
waterbeheer. Een goed voorbeeld is de moerasbrug, die enkele hon-
derden meters ten westen van het schip is opgegraven in 1998. Deze
20 m lange paal-constructie fungeerde als een doorlaat in het wegli-
chaam, zodat overstromingswater naar het lagergelegen achterland
kon blijven afvloeien. Een ander opvallend voorbeeld zien we in de
rivierbocht bij het schip. Hier vonden in de 2e eeuw diverse rivierdoor-
braken plaats. De Romeinen hebben enkele van de hierbij gevormde
doorbraakgeulen laten bestaan en enigszins beschoeid, omdat zij ken-
nelijk een noodzakelijke uitlaatklep vormden bij hoogwater in de rivier.
De limes-weg werd er waarschijnlijk met een brug overheen geleid.
Door deze en andere ingrepen groeide de grenszone hier uit tot een
bonte aaneenschakeling van dammen, duikers, bruggen en beschoeiin-
gen.
Een militaire corridor
Het onderzoek in Leidsche Rijn heeft duidelijk gemaakt dat de
Romeinse grens in deze streken veel meer behelsde dan een reeks
legerkampen verbonden door een weg. De limes langs de Oude Rijn
was een militaire corridor, een kwetsbare bundel van voorzieningen op
het gebied van transport, logistiek en watermanagement. Dit vroeg
natuurlijk om bijzondere vormen van beheer, bewaking en communica-
tie. Drie jaar geleden kwamen de eerste aanwijzingen dat er behalve de
castella kleinere militaire posten langs de grens lagen. Op het terrein
van de gemeentewerf in Vleuterweide werden in het jaar 2000 ver-
spoelde resten gevonden van een in steen uitgevoerde wachtpost uit
de periode ca. 150-250 na Chr.. Toen al kwam de gedachte op aan een
wachttoren, bedoeld voor observatie- en communicatietaken.
Vorig najaar werd dat vermoeden onver-
wacht bevestigd toen enkele honderden
meters westelijker aan de Zandweg een hou-
ten wachttoren uit het midden van de Ie
eeuw werd ontdekt. De beelden en verhalen
van deze opgraving gingen de hele wereld
over: de oudste wachttoren van Noordwest-
Europa, de eerste die vrijstaand aan de
Neder-landse limes was opgegraven, de
enige tot nu toe waarvan houten resten
bewaard waren gebleven - het was allemaal
waar! De opgraving leverde spectaculaire
details op, die bij eerdere wachttoren-opgra-
vingen in het buitenland meestal onduidelijk
waren gebleven. Zo werden in de diepe spits-
gracht rond de toren aangepunte palen aan-
getroffen. Samen met een lichte vlechtwerk-
palissade moest dit de toren een weerbare
uitstraling geven.
De wachttoren bij de Zandweg zoals deze er
ca. 50 na Chr uit zag (Reconstructie Keivin
Wilson, Ridderkerk).
Een piepklein militair huishouden
Wachttorens werden bemand en onderhou-
den vanuit de omliggende castella. Per
wachtperiode werden ca. 4 man naar een
post gedetacheerd. Deze zaten daar dan
vermoedelijk een paar dagen achtereen,
kookten er hun eigen maaltijden en sliepen
er ook. Ondertussen draaiden zij in een strak
schema hun wachtroosters. Bij veel torens
bevond zich op de begane grond een
haardplaats; zij waren allemaal ook uitgerust
met een complete keukeninventaris. Omdat
de wachters voor een aantal dagen gedeta-
cheerd werden, namen ze uit het castellum
een graanrantsoen mee en daarnaast ook
vers en gedroogd vlees, olie en wijn of bier.
Maar ze hebben het menu ter plekke aange-
vuld, zo blijkt uit het onderzoek in Leidsche
Rijn. Het onderzoek aan de wachttoren van
de Zandweg heeft veel etensresten opgele-
verd. Hieruit blijkt dat de torenwachters
vooral inheemse graansoorten als gerst en
emmertarwe aten en dat zij hun menu rijke-
lijk aanvulden met riviervis. Bij de toren van
de gemeentewerf waren eerder al vier
Impressie van de loskade die in 1998 is opgegraven in de Veldhuizen.
Deze voorziening fungeerde als overslagplaats tijdens de grote bouwcam-
pagnes aan de limes-weg tussen ca. 90 en 125 na Chr (Keivin Wilson,
Ridderkerk).
-ocr page 43-
43
palingfuiken opgegraven in een rivierbedding die hier vlak voor de deur
moet hebben gelegen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor moestuin-
bouw in de omgeving van de wachttorens, al dan niet uitgevoerd door
de soldaten zelf.
destiene grensover-schrij-dingen snel wor-
den gesignaleerd. Bij verdachte bewegingen
die niet door de wachttorenbezetting zelf
konden worden opgevangen, werd de hulp
ingeroepen van troepen uit het naastgelegen
castellum. Dit gebeurde vermoedelijk door
middel van rook- of vuursignalen. Het 'obser-
vatiescherm' dat de limes eigenlijk was, was
uiteraard niet geschikt om grootschalige
invallen tegen te gaan: die moesten liefst in
het voorland van de limes worden tegenge-
houden door een tijdig verzamelde troepen-
macht. De wachttorens van Leidsche Rijn
tonen voor het eerst onomstotelijk aan dat
ook riviergrenzen, waaronder dus de limes
langs de Rijn, waren uitgerust met dit soort
observatieschermen. Dat betekent dat de
Nederlandse grenssector veel intensiever is
bewaakt dan tot nu toe werd gedacht.
Blijkens de vondsten op de twee andere
wacht-toren-locaties in Leidsche Rijn ging dat
door tot ver in de 3e eeuw, toen de wacht-
torens waarschijnlijk deels in steen
uitgevoerd waren. De Romeinse grens had
daarmee in ons land een heel fysieke ver-
schijning. In Duitsland zijn aanwijzingen
gevonden dat de stenen torens witgekalkt
werden, met roodgeverfde schijnvoegen -
vuurtorens die de grens van een wereldrijk
markeerden!
Weer een wachttoren!
Bij het onderzoek van de gemeente Utrecht in deelgebied
De Balije, 200 m ten oosten van het schip, is enicele weleen
geleden de derde wachttoren van Leidsche Rijn ontdekt!
Net als die van de Zandweg dateert deze post al uit het
midden van de Ie eeuw. Tot nu toe lijken alle sporen toe te
schrijven te zijn aan één bouwfase, die tot omstreeks 70 na
Chr. heeft bestaan. Ook de constructie vertoont sterke over-
eenkomsten met die van de Zandweg. Een centrale toren
van ca. 3,6 m (12 voet?) in het vierkant werd overeind
gehouden door vier zware hoekpalen, die in flinke kuilen in
de grond waren ingegraven. De toren was vermoedelijk
ongeveer 6 m hoog. Op de verdieping bevond zich de eigen-
lijke uitkijkpost. Het kan zijn dat deze was uitgerust met
een balkon; mogelijk gaven enkele brede vensters het
gewenste uitzicht. Op de begane grond bevond zich vrijwel
zeker het woon- en slaapgedeelte. Om voldoende ruimte te
bieden aan de torenwachters was dit vertrek iets ruimer:
5,5 m in het vierkant. De wanden ervan stonden vrij van de
vier torenpalen en waren gemaakt van vlechtwerk en leem.
Zij droegen waarschijnlijk een licht lessenaardak dat tegen
de centrale toren aan lag. De begane grond was waar-
schijnlijk via een inwendige trap toegankelijk vanaf de ver-
dieping, waar vermoedelijk ook de ingang tot de toren was:
de buitenladder kon dan bij nacht en onraad worden inge-
trokken. De toren stond op een kunstmatige verhoging van
enkele decimeters hoog en was mogelijk omgeven door een
palissade, zoals de toren van de Zandweg. Bij de nieuwste
toren is er sprake van twee ondiepe concentrische greppels
in plaats van één diepe. Zij lagen op ca. 5 en 8 m uit de
wand van het gebouw. Tussen beide greppels lag een enke-
le decimeters hoge aarden wal, waarvan de taluds zorgvul-
dig waren bekleed met klei. De contouren van wal en grep-
pels waren vierkant met afgeronde hoeken; de greppel van
de wachttoren van de Zandweg verliep rond.
Onderste helft van een palingfuik van wilgen-
tenen, verzwaard met bouwpuin, gevonden in
een rivierbedding naast de wachttoren bij de
gemeentewerf. Links is duidelijk de trechter-
vormige vangmond te zien.
Een bewaakte waterweg
Heel opmerkelijk is dat de sporen van de nu
gevonden wachttoren worden doorsneden
door een bermgreppel van de Romeinse
weg. Ook aan de Zandweg werd vorig jaar
vastgesteld dat de limes-weg hier over de
resten van de wachttoren is aangelegd.
Steeds sterker worden daarmee de aanwij-
zingen dat de limes-weg - en dan bedoelen
we de met grind geplaveide rijbaan met zijn
rationele tracé en gestandaardiseerde profi-
Bakens in het landschap
Wat was de functie van deze wachttorens? Tot nu toe kenden wij deze
kleine militaire posten vooral van enkele kunstmatige grenzen in het
buitenland, die vanaf ca. 85 na Chr. werden aangelegd: de linie tussen
Rijn en Donau in Zuid-Duitsland en diverse kunstmatige barrières in
Noord-Engeland en Schotland, waaronder de Muur van Hadrianus. De
wachttorens waren hier met tussenafstanden van 500 tot 1500 m
zoveel mogelijk op natuurlijke hoogten of knikpunten in de limes
geplaatst. Vanuit de torens, die onderling zichtbaar waren, werden de
tussenliggende grenssecties bewaakt. Op deze wijze konden clan-
-ocr page 44-
44
lering - pas na enkele decennia is aangelegd, mogelijk niet eerder dan
de jaren 80 van de Ie eeuw.
De eerste verschijningsvorm van de limes zou dan kunnen bestaan in
een reeks van wachttorens gelegen aan en verbonden door het water.
Zij stonden waarschijnlijk opgesteld iets vóór de aanzet van een zuid-
waartse rivierbocht, zodat zij enigszins waren afgeschermd voor de
erosieve werking van de rivier, maar wel in staat waren een volledige
meander van de rivier te overzien. Ongetwijfeld zal er rond het jaar 50
al een provisorische landroute langs de torens zijn geweest, maar alles
wijst erop dat de eerste fase van de limes vooral gericht was op
beheersing van het inlandse netwerk van waterwegen.
De Rijn vormde de hoofdverbinding in een landschap van kreken en
veenstromen, waarover hier vanouds veel menselijke verplaat-singen,
dus ook plundertochten plaatsvonden. Over de Rijn gingen ook de
grote transportbewegingen tussen de Rijnmond en het Duitse Rijnland.
In de Nederlandse rivierdelta ging het dus eerste vooral om beheersing
van de 'natte' infrastructuur. De landinfrastructuur hobbelde er wat
achteraan. Dat blijkt ook uit de standplaats van de latere toren bij de
gemeentewerf: die lag 125 m van de limes-weg verwijderd, maar wel
direct aan de rivier.
In de omgeving van het schip zijn
inmiddels zeven grotere en kleine-
re opgravingscampagnes uitge-
voerd. Door de continuïteit in de
uitvoering van het onderzoek kun-
nen de waarnemingen worden
geïntegreerd tot een tamelijk com-
pleet beeld van het landschap in
de omgeving van het schip. Alles
speelt zich af rondom een toenma-
lige zuidelijke rivier-bocht. Rond
het midden van de 1e eeuw lag
deze helemaal in de hoek rechts-
boven. Op de zuidoever bevond
zich toen een wachttoren, hier
helemaal rechts in beeld. Rond het
Jaar 70 werd deze opgegeven,
mogelijk omdat de rivierbocht zich
geleidelijk naar het zuiden en
westen verplaatste. Tussen ca. 90
en 150 vonden op diverse plaatsen
oeverdoor-braken plaats, die resul-
teerden in de vorming van geulen.
In een poging om de situatie te
stabiliseren, werden sommige van
deze; doorbraakgeulen beschoeid.
De limes-weg heeft als gevolg van
dit alles diverse malen een
kleine tracé-aanpassing onder-
gaan.Vermoedelijk is enkele malen
een houten brug gebouwd om de
diverse doorbraakgeulen te krui-
sen. Over het algemeen was de
situatie tussen ca. 125 en 175
redelijk stabiel en vonden weinig
overstromingen plaats. Op een
wat hoger gelegen plateau van
oeverafzettingen in het achterland
werden door de inheemse bevol-
king akkers en moestuinen aange-
legd. In het drassige gebied ten
zuiden daarvan kon 's zomers vee
worden geweid en zal ook zeker
riet en griendhout zijn gewonnen.
Rond 180 zou in de rivierbocht het
Romeinse schip door een cala-
miteit ten onder gaan.
(Keivin Wilson, Ridderkerk).
Vogelvluchtimpressie van de limes op de Heidammer stroomrug ten
westen van De Meern. In de bocht op de voorgrond zou rond 180 het
schip zinken. (Keivin Wilson, Ridderkerk)
Een bezoekerscentrum voor de limes
Het archeologisch onderzoek dat de laatste jaren in Leidsche Rijn is uit-
gevoerd, heeft het beeld van de limes in Midden-Nederland aanzienlijk
verrijkt en op sommige punten veranderd. Gebleken is dat de rijksgrens
hier was uitgerust met allerlei bijzondere voorzieningen die haar
moesten toerusten op onze dynamische rivierdelta. Door een smalle
landschap-pelijke corridor liep een kwetsbare bundel van militaire infra-
structuur, die vanaf het midden van de Ie eeuw werd bewaakt door een
observatiescherm van wachttorens. Met dit alles heeft Nederland een
bijzonder Romeins verhaal te vertellen binnen de Europese cultuur-
kring.
De gemeente Utrecht streeft ernaar om in Leidsche Rijn een informa-
tiepunt te ontwikkelen waar het bijzondere verhaal van de Nederlandse
limes op een eigentijdse en vernieuwende manier kan worden gepre-
senteerd. Het spreekt voor zichzelf dat het schip van Leidsche Rijn
daarin een kroonjuweel kan zijn.
Voor zo'n plek wil de gemeente de basisvoorwaarden leveren. Deze
ambitie: een landelijk bezoekerscentrum voor de limes, kan echter
alleen gerealiseerd worden in nauwe samenwerking met vele andere
partijen.
-ocr page 45-
45
De Meernhoek
(ofwel: Van de brug af gezien)
Al jarenlang woedt er in De Meern een discussie over het al dan niet
her/instellen van een dorpscentrum, het "hart van De Meern". Naar mijn
mening gaat het hier over een niet echt bestaand vraagstuk. Als lintdorp
kende De Meern sinds oude tijden geen echte dorpskern, met dien ver-
stande, dat de oude Meernbrug als plek van samenkomst, als de hang-
plek voor jong en oud, gold. Daar werden alle dorpsroddels, nieuwtjes,
overlijdensberichten en geboortes uitgewisseld en vaak van smeuig com-
mentaar voorzien. Als je langs een lintbebouwing een centrale brug dus
als dorpskern wilt aanduiden, dan zit er een kern van waarheid in. Door
echter te stellen, dat door het slopen van een rij huizen {een smid, een -
beroemd- café, e.d.) bij de aanleg rond 1960 van een nieuwe brug en een
nieuwe ontsluitingsweg (de Castellumlaan) het "harfuit De Meern is
gerukt, gaat dat wat erg ver. Als je wilt zeggen, dat de Meernbrug geen
hangplek meer is, dan klopt dat wel, maar het is nog geen legitimatie
voor het bouwen van een nieuw hart. In de loop der jaren zijn er heel wat
plannen gesmeed ten zuiden m.n. van de Meernbrug. Prachtige plannen
met jachthaven en al, een hoge vaste brug enz. Ook de noordkant van
de Meernhoek moest aangepakt worden, en dat alles onder het motto:
De Meern moet en zal een nieuw "harfkrijgen. Let wel, de discussie
stamt al uit de eindjaren '70/beginjaren '80 van de vorige eeuw. Er komt
enig schot in de zaak als in februari 1997 10.000m2 industrieterrein en
winkel/woonpanden afbrandt en door (geluk?) de panden langs de
Zandweg gespaard worden. Een groot terrein komt braak te liggen; zo
braak, dat het een toenmalige bestuurder de kwalificatie "godsgeschenk"
aan zijn lippen deed ontsnappen, (overigens tot grote woede van al dan
niet gedupeerde omstanders). In het voortvarende vervolg krijgen plan-
nenmakers "jaren '60-ideeen". Het moet groots worden aangepakt en
vooral modern worden. Weg met al die oude zooi: sloop de Zandweg tot
aan de makelaar (Hol en Molenbeek, want dat is een modern pand) ,
bouw een groot winkelcentrum met flats erboven en....we hebben een
nieuw "hart" in De Meern. Of het haalbaar is, of er oude dorpsge-zicht-
bepalende panden worden gesloopt is niet van belang. Lang leve de ver-
nieuwing. De tijd staat stil: dat was toch het motto van een burgervader
uit de jaren 60! Zoveel mogelijk slopen van "oude rotzooi", of dat nu histo-
risch verantwoord was/is, deed en doet kennelijk niet ter zake. Veel
schiftende oude boerderijen (denk aan de straatnamen van industrie-ter-
rein Oudenrijn, "Ken U Zelve" in Vleuten) , landhuizen (b.v. Tjepma), pan-
den die nu een monument zouden zijn werden geruimd voor mooie brede
wegen, industrieterreinen, gemeentehuisplein etc. Alles strak en
modern, maar armoedig in historisch besef! Mijn goede vriend en voor-
malig bestuurder van de Historische Vereni-ging, Theo van den Berg had
voor al dat gesloop geen goed woord over. En aangezien hij langs de
Rijksstraatweg in De Meern werd geboren had hij als geen ander een
goed zicht op het gebeuren rond de Meernbrug . Wat is er sinds
de begin jaren'60 daar al niet gesloopt. Aan de Rijksstraatwegkant de
geboortehuisjes van o.m. de fam. van den Berg en van Rooijen, het win-
keltje van de Spar, café Het Wapen van Gouda (en omgeving) om een
overzichtelijke hoek te maken, de oude boerderij van Van Wijk, later
Kippersluis door brand verwoest, onlangs nog het pand van Van Straten
gesloopt (ondanks Romeinse vondsten) en de hiervoor al genoemde pan-
den westwaarts van de N.H.Kerk aan de Zandweg. En nog hebben
bestuurders er geen genoeg van! De Rijksstraatweg tot en met het pand
van Van Bommel moet eraan geloven en vervolgens moeten aan de
Meerndijk een hele rij huizen verdwijnen, waaronder huisjes uit de 18e
eeuw. Er moet ten behoeve van winkeliers een nieuw winkelcentrum
komen, ten koste van alles, lijkt het nieuwe motto! En, lijkt het wel, dat
men zegt (men= projectontwikkelaars en winkeliers) als we dan toch
gaan slopen, dan maar gelijk goed de beuk erin. Een aantal
als sloopwaardig beschouwd, en gemakshal-
ve wordt dan maar buiten beschouwing gela-
ten, dat het, ook, om 120 jaar oude panden
gaat, die in de eeuwwisseling 19e naar 20e
eeuw al het dorspgezicht van De Meern
bepaalden (zie foto's van Bauhaus uit ca.
1900 tot 1910). Dat is "ouwe zooi" en kan in
de gedachtenwereld van vooruitstrevende
figuren (lees: Euro-tekens in de ogen) wel uit-
gevlakt worden. Om met de woorden van een
plaatselijke makelaar te spreken: joh, wou jij
die oude zooi laten staan? Dat heeft toch niks
met histo-rie te maken! Jammer genoeg leeft
Theo van den Berg niet meer: hij zou vanaf de
Meernbrug zeer venijnig hebben gereageerd
op al deze nieuwlichterij. Ik denk, dat ik op
deze plaats, die vele jaren lang toebehoorde
aan Theo, hem geen beter eerbetoon kan
doen toekomen, dan over de voornoemde
sloopideeën mijn historisch veto uit te spre-
ken. Het feit, dat aan Theo van den Berg in
2002 de stadspenning van de Stad Utrecht
werd uitgereikt, zegt eigenlijk al alles over het
feit, dat met de mening van Theo rekening
werd gehouden en dat die oorspronkelijke
mening ook vanuit het stadhuis werd
gewaardeerd. Om die reden heb ik dit artikel
dan ook mede "van de brug af gezien"
gedoopt. Wie oren heeft die hore! Immers een
oud spreekwoord doet ook hier weer opgeld:
"beter ten halve gekeerd dan ten hele
gedwaald"
(o.m. Willem van Hilgaersberch:ca.l350-
1408: "So wye een pat gaet neder, Ende
keert hi dan ten halven weder, Hi en dwaelt
niet al na mijn verstaen")
Jan Schutte.
-ocr page 46-
V l(V
46
Van de voorzitter
Voor de nieuwe inwoners van het
gehele gebied van Leidsche Rijn!
Bij het derde kwartaalblad 2003 van mijn
nieuwe zittingsperiode als uw voorzitter
wil ik graag met u stilstaan bij het waarom
van een historische vereniging. Een vere-
niging als de onze bestaat namelijk bij de
interesse van haar leden en van plaatsge-
noten, die meer willen weten over de stek
waar zij zijn geboren of waar zij zich later hebben gevestigd. Zij die in
de voormalige dorpen Vleuten, De Meern of Haarzuilens zijn geboren
zullen dat "haar"fijn aanvoelen, omdat zij een onderdeel uitmaken van
die plaatselijke geschiedenis, waarvan het voorafgaande verhaal vaak
eeuwen teruggaat. Het verhaal over hoe deze streken zich al van voor
de Romeinse tijd hebben ontwikkeld ligt nog steeds verankerd in de
wijze van bijv. verkeersafwikkeling, in de manier waarop wij omgaan
met dorpsgenoten (De Meern vs.Vleuten-Haarzuilens) en wat te denken
van de afwikkeling van de waterhuishouding, de ligging van de water-
wegen en de daarmee verband houdende verhoogde ligging van voor-
malige (ridder) hofsteden. Al dit soort omstandigheden maken, dat
bewoners zich met de (geboorte)streek verbonden voelen en we zien
in de praktijk dan ook, dat veel dorpsgenoten zich hun leven lang hier
wel voelen of, als ze toch weggetrokken zijn, hier op den duur weer
terugkeren. Dat gevoel wil ik nu graag overbrengen op de vele nieuwe
inwoners van de nieuwe stad die zich geleidelijk om de oude dorps-
kernen heenvlijdt. Vlijen betekent volgens Van Dale: ordenen, schikken.
En in dat woord schuilt meteen een diepere betekenis. Een nieuwe
bewoner schikt zich als het ware in een nieuwe omgeving, een nieuwe
behuizing en ons geval in een spiksplinter nieuwe stad. Maar...een
nieuwe stad met een heel oude geschiedenis, die zeer de moeite
waard is om kennis van te nemen. En waarom? Met die kennis, waar-
in de Historische Vereniging is gespecialiseerd, hopen wij u, nieuwe
bewoner van Leidsche Rijn, sneller het "thuis"-gevoel te laten ervaren
dan wanneer u uw woonomgeving alleen maar als slaapstad zou
gebruiken. Wij hopen veel nieuwkomers behalve als lid, ook als mede-
werk(st)er van onze vereniging en onze werkgroepen te mogen
begroeten. Seghet voort!!
De voorzitter van onze redactiecommissie, de heer H.E.J.van Essen
heeft te kennen gegeven te willen stoppen met zijn werkzaamheden .
De heer Van Essen heeft ruim 22 jaar lang als bestuurder en redactie-
medewerker zijn krachten aan de Historische Vereniging, en u dus,
gegeven en heeft er op een voortreffelijke wijze voor gezorgd, dat
onze vereniging een goed leesbaar kwartaalblad kon uitgeven, en
daarnaast ook nog vele bijzondere en extra uitgaven het licht kon doen
zien.
■ ■ •■ . . .                                   '■ *.. > j^
Het bestuur is de heer Van Essen daarvoor uiterst dankbaar.               .'
ÏE/1\ HISTORISCHE VERENIGING
ÜyiBUTIN-DE MEERNHAARZUILENS
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De IVIeern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
23e jaargang no. 3, sept. 2003
De vereniging Is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
website: www. histvervdmh.nl
Dagelijks bestuur
J. Schutte / voorzitter
Telefoon                 030 - 6663216
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon                 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon                 030 - 6772590
Ereleden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren / Vleuten
Gebouwen
Vleuten Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum)
Dorpsstraat 1
030 - 6774222
De Meern               Het Kabinet
Contributie (inclusief tijdschrift)
€ 16.00 per jaar , per post € 6.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
€ 5.00 leden / € 6.00 niet-leden
Bankrelaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17.574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
Drs. G.A. Oskam (eindredactie)
Alendorperweg 34, 3451 GM Vleuten
Telefoon 030 - 2340157
H.E.J. van Essen, J.H.P. Heesters,
W.H. de Heus (redactle(a)4image.nl)
Hans Elsevier Stokmans
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerk
Frank Moed
Druk
Jan Evers / De Meern • :. - ^;--;i ;i f-ö
De redactiecommissie zal vanaf heden
mw.Drs.Gerda Oskam (info@gerdaoskam.com)
Harry Drost (harrydrost@wanadoo.nl)
Jan Schutte (janschutte@wanadoo.nl)
Wouter de Heus (redactie@4image.nl)
de heer J.H.P.Heesters.
J.Schutte
bestaan uit:
-ocr page 47-
47
Veren igingsberichten
Documentatiecentrum in de Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1,
Vleuten: maandag en dinsdag van 14.00 - 17.00 uur en donderdag van
19.30 - 22.00 uur. Gelegenheid tot raadpleging van de bibliotheek en
inzage van de vele documentatieverzamelingen.
Het kabinet, Zandweg 147b, De Meern.
Geen vaste openingstijden. Gelegenheid tot bezichtiging van van onze
exposities over archeologie (o.a. Romeinse opgravingsvondsten), rid-
derhofsteden, oude gereedschappen, werktuigen en de huishoudelijke
gebruiksvoorwerpen. Bezoek mogelijk na afspraak met dhr. H.E.J. van
Essen, tel. 030-6662992.
Cursus genealogie
"Genealogie is een boeiende bezigheid, maar je moet een beetje de
weg weten". Onder dit motto wordt er, evenals in voorgaande jaren,
voor degenen die willen beginnen (of al begonnen zijn) met familie-
onderzoek, in november door onze vereniging, in samenwerking met
het Kursusproject Vleuten-De Meern, weer een cursus genealogie voor
beginners gegeven en wel op de dinsdagavonden 4, 11, en 18 novem-
ber in de Broederschapshuisjes in Vleuten. Indien u belangstelling heeft
voor deze cursus en zich hiervoor nog niet heeft aangemeld bij het
Kursusproject Vleuten-De Meern, kunt u contact opnemen met dhr. J.W.
Schoonderwoerd, Meerndijk 62, 3454 HT De Meern, tel. 030-
6661462.
Foto omslag
de Meernhoek 1958 - 1959.
Verzamelbanden, voor het opbergen van de tijdschriften, met het
logo van de vereniging, voldoende voor het opbergen van 3 jaargan-
gen. Prijs € 7,-.
Haarzuilens in oude ansichten, door J.F.K.Kits Nieuwenkamp,
78 pagina's, 1995. Prijs € 7,- (voor niet leden € 8,-).
Van de brug af gezien, sprokkelingen van een Merenees,
door Th van den Berg, 116 pagina s, 1997.
Van de brug af gezien 2, sprokkelingen van een Merenees,
door Th van den Berg, 104 pagina's, 2001.
Een leven lang heeft de auteur met open oog en oor de grote en klei-
ne gebeurtenissen in het dorp De Meern gevolgd, en zijn aantekenin-
gen verwerkt tot korte anekdotische verhalen die als collum's werden
afgedrukt op de laatste pagina van ons tijdschrift.
Prijs per deel € 10,-(voor niet leden € 11,-).
Inhoud
biz.
46
47
Van de voorzitter
Verenigingsberichten
Historische wegen in Vleuten
Onze straatnamen, oorsprong
en betekenis (16)
48
Langs de Oude Rijn (biografiën, levensbeschrijvingen van bekende en
onbekende mensen uit Vleuten-De Meern, Harmeien en Woerden,
210 pagina's, 1999. Prijs € 10,50 (voor niet leden € 12,-).
De uitgaven zijn verkrijgbaar of te bestellen bij het documentatiecen-
trum van de vereniging in de Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1 in
Vleuten.
Kadastrale Atlas Vleuten-De Meern-Haarzuilens. Door werklast en
technische complicaties heeft de uitgave van het deel Vleuten-De
Meern-Haarzuilens enige vertraging opgelopen. De provinciale werk-
groep kadastrale atlas heeft de realisatie gepland in de tweede helft
van november 2003.
Aanwinsten documentatiecentrum. De vereniging heeft recentelijk
de microfiches verworven van de registers van de burgerlijke stand van
de voormalige gemeenten Vleuten, Haarzuilens, Oudenrijn en
Veldhuizen vanaf 1850 t/m 1940.
Klassenfoto's                                                   51
De Schatkamer 6
Archeologisch onderzoek in
Parkwijk Zuid.                                              52
Dorpsbewoners die ons wat te
vertellen hebben...
Jaap IVIoii en Nely Moil-Kapteyn
en hun glastuinbouwbedrijven          56
I
82
De IVIeernhoek (2) /
-ocr page 48-
48
door J.H.P. Heesters
HISTORISCHE WEGEN IN VLEUTEN
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (16)
In de meeste afleveringen van deze serie is aandacht besteed aan de oorsprong en betekenis van straatnamen in
de verschillende wijken van de voormalige gemeente Vleuten-De Meern. Het gevolg van deze keuze is dat som-
mige wegen nog niet aan de orde zijn gekomen. Het gaat dan om straten die niet tot een wijk behoren of in een
buitengebied liggen. Daarbij komt ook nog dat deze straten van grote historische betekenis zijn.
Haarpad
Het woord 'Haar' is een veldnaam waaronder
een begroeid terrein wordt verstaan. Globaal
ligt het huidige Haarpad op het hoogste deel
van de noordelijke uitloper van de stroomrug
van de voormalige Oude Rijn.
In het verleden was dit pad een verbinding
tussen de verschillende ridderhofsteden en
in de 11e eeuw een kerkepad van de bewo-
ners van De Haar naar de toen rooms-katho-
lieke en nu hervormde kerk in Vleuten. Over
de aanleg van een doorlopend pad wordt in
een ordonnantie van 1621 vermeld: ' Item
voorts vant hoff ter Weyde off salt voors.
sandpadt geleyten onderhouden worden
over het gemene voetpat naar Vlueten over
het kerckhoff aldaer en voorts naer de Haer
toe'. Hieruit blijkt dat het Haarpad deel ging
uit maken van een weg van Utrecht naar
Kockengen. Tot in onze eeuw zou het
Haarpad een zandpad blijven.
Op de kaart van landmeter Hendrick
Verstraeten van 1624 staat het ' Zandpadt
na de Haer' ingetekend. Ook op de Nieuwe
Caerte van de Provincie Utrecht van 1700
wordt dit pad nog als 'out Sand Padt' ver-
meld. Het is niet duidelijk waarom hier het
woord 'out' is vermeld. Opvallend is dat het
pad op de kaart van P. Ketelaars van 1769
niet meer wordt genoemd en alleen met een
stippellijn is ingetekend. Tot die tijd toe
wordt steeds over een Zandpadt of Sand
Padt gesproken. Op een topografische kaart
van 1873 wordt het 'Haarsche pad' vermeld.
Ook in de wegenlegger van de gemeente
Vleuten van 1854 wordt over het
'Haarschepad' gesprokens. |n de wegenleg-
ger van de gemeente Vleuten van 29
augustus 1908 blijkt dat het 'Haarpad loo-
pende van het dorp Vleuten tot aan het
gedeelte van de Eikslaan' nog steeds een
zandweg is*. Over het resterende gedeelte
naar de Haar wordt in de wegenlegger van
Haarzuilens niets meer vermeld omdat dat
als weg naar het kasteel vervangen was
door de Bochtdijk.
Eeuwenlang is het Haarpad een smal zand-
't Hoog
De naam van deze weg is ontstaan door de hoge ligging van deze
buurtschap op de stroomrug van de vroegere Oude Rijn. Het was een
deel van de weg van Vleuten richting Harmeien.
De naam 't Hoog werd in het begin van de 18e eeuw nog niet gebruikt.
In oude akten is alleen over de grond van de heer van Hamme geschre-
ven. De naam 't Hoog komt voor het eerst voor op 6 april 1779 bij de
'Waarschouwingen van de Wel. Ed. Heeren Watergraaf en Hoge
Heemraden des Waterschaps van Heijcop, genaamd de Lange Vliet'.
In de beginperiode kon men 't Hoog vanuit het noorden bereiken via de
Hamsteech, de huidige Hamlaan.
Na aanleg van de spoorweg in 1856 was deze weg bereikbaar via een
onbewaakte overweg. Tijdens de ruilverkaveling werd in 1959 deze
overweg opgeheven, 't Hoog is toen via de nieuw aangelegde
Vleuterweideweg bereikbaar geworden. Op 29 juli 1957 is de naam 't
Hoog officieel door de gemeenteraad vastgesteldi.
In de geschiedenis van de gemeente Vleuten neemt deze buurtschap
een bijzondere plaats in. De reden daarvoor is, dat daar in 1714, tij-
dens de reformatie, een nieuwe rooms-katholieke kerk is gebouwd. In
een oude akte van 16 augustus 1719 wordt de bouw vermeld. Daarin
staat vermeld; 'dat den gemelten heer Cornelis van Wijkerslooth met
communicatie (=overleg) en concurrentie (=met medewerking) van de
kerkmeesters in der tijd in den Jaare 1714, omtrent de Ridder-hoff-
Stadt den Hamme en op grond van den heer van Hamme, ten dienste
van de voorschreve gemeijnt gebouwd heeft een kerkhuys'2.
Op de kaart van P. Ketelaar van 1769 staat die 'Roomsch kerk' aan de
'Roomsen Kerkweg' ingetekend. Ook op de kaart van J.H. Kips uit 1850
wordt de 'R.C.kerk' en op de gemeentekaart van J. Kuypers uit 1868
de 'R.K. kerk' vermeld. Na de bouw van de nieuwe neogotische kerk
aan de huidige pastoor Ohllaan is de kerk op 't Hoog in 1887 afgebro-
ken.
't Hoog ca. 1958
-ocr page 49-
49
pad geweest. Op verzoek van de bewoners wordt op 29 juli 1930 door
de gemeenteraad van Vleuten besloten om een gedeelte van het
Haarpad te verbreden^. Dit vonden de bewoners niet voldoende.
De gemeenteraad van Vleuten besloot daarom op 13 mei 1932 om nog
eens tachtig meter te verbreden^. Toen in de zestiger jaren ten westen
van de Schoolstraat een nieuwe wijk werd gebouwd, verdween een
gedeelte van het Haarpad. Nu loopt het Haarpad van de Loswal richting
Haarzuilens en doorsnijdt de Joostenlaan.
Joostenlaan vanaf de Thematerweg.
Hamlaan
Deze laan werd vroeger ook wel de
Hamsteegh genoemd. Het was primair de
toegangsweg naar kasteel Den Ham maar
liep door naar 't Hoog. Het moet een van de
oudste wegen in Vleuten zijn, wat afgeleid
kan worden van de ontstaansgeschiedenis
van het kasteel. De oudste datering van
kasteel Den Ham is van 1325 en waarvan nu
alleen de toren over is. Ongetwijfeld zal er
toen al een pad naar het kasteel geweest
zijn. Nadat op 21 mei 1855 het baanvak
Utrecht - Gouda in gebruik genomen was,
kreeg de Hamlaan een spoorwegovergang.
Deze werd tijdens de grote ruilverkaveling in
de vijftiger jaren van de vorige eeuw geslo-
ten. De bewoners van 't Hoog konden toen
niet meer via de Hamlaan naar het dorp
Vleuten. Voor hen werd een nieuwe ontslui-
ting gemaakt via de Vleuterweideweg. Wat
nu nog resteert, is een pad tussen de toe-
gang naar de toren van kasteel Den Ham en
de vroegere spoorwegovergang. Aan de
zuidkant van het spoor is van de oude weg
niets meer terug te vinden.
Haarpad ca. 1959
Joostenlaan
De geschiedenis van deze laan gaat waarschijnlijk terug naar de 13e
eeuw toen de polder Themaat ontgonnen is. Het is mogelijk, evenals de
Eikslaan en de Schoolstraat een uitweg van deze polder geweest.De
huidige naam van deze laan komt op een topografische kaart van het
midden van de 19e eeuw voor het eerst voor. Daarvoor werd deze weg
de Griftselaan of Groene laan genoemd. De eerste naam duidt er op
dat deze weg leidde naar de Nieuwe Grift, de latere Thematerwetering
die in 1622 langs de zuidzijde van de 'Themater Dijck' nu Thematerweg
is aangelegd. Een andere veronderstelling is, dat de naam ontleend is
aan de voormalige Nieuwe Grift wat nu de Vleutense Wetering is. In een
perceelbeschrijving van 1624 wordt de 'Vlueter Weteringe ofte nieuwe
grift' genoemd. De Griftselaan kan dan een verbindingsweg zijn
geweest tussen de polder Themaat en de Nieuwe Grift.
Op het einde van de 17e eeuw wordt over de Groenelaan gesproken
vanwege het grasgewas dat daarop groeide en verpacht werd. In een
akte van 6 november 1695 wordt deze laan genoemd. Op die datum
wordt uit de nalatenschap van Frederick Uuttenham 13 morgen bouw-
land met huisje aan de westzijde van de Groenlaan getaxeerd. Dit alles
werd gebruikt door Claes Goossens en Joost Jans van den Berg'.
Ook in 1854 wordt nog over de Groenelaan gesproken hetgeen blijkt
uit de wegenlegger van dat jaar. Daarin staat: 'Weg of zoogenaamde
Groenelaan vanaf de Themater Zandweg bij de hofstede, thans
bewoond door P. van der Grift, naar de Kantonnale Zandweg nabij Den
Ham'. Enige jaren later wordt in de wegenlegger dezelfde zin herhaald
waar dan echter bijstaat: 'is thans Joostenlaan'. Ondanks dat het hier
gaat om wegenleggers van de gemeente Vleuten was deze laan in
1908 nog eigendom van de gemeente Haarzuilens^. In archieven van
beide gemeenten is niets te over de officiële naamgeving van deze laan
door beide gemeentenraden te vinden.
Hamlaan vanuit het zuiden.
I
-ocr page 50-
50
wel de 'Groene- of Groenweg' werd               i
genoemd. Dit blijkt uit een transportakte
van 6 januari 1785 waarin Pieter van Eijk,
erfgenaam van Willem Hendrik van Bijlevelt,
brouwer te Vleuten een half huis aan de
Groenweg verkoopt''^. De naam Groeneweg
zal verband hebben gehouden met het gras
dat er op groeide ondanks dat het een
doorgaande weg was.
Jaarlijks schouwden de heren van het kapit-
tel van Oud-Munster en de heer van De Haar,
deze weg. Uit oude rekeningen blijkt dat zij
daar een gezellige dag van maakten. In een
oude rekening staat vermeld: ' De Heeren en
gecommitteerde van Vleuten, De Haar en
Teemaat zijn debet aan Mattijs van
Schalkwijk aan verteering op de
Zandpadschouw ov den jaaren 1793 den 30
october voor het maal ƒ. 38.-.-., 18 vlesse
roode wijn ƒ. 14.8.-., 13 dito witte wijn
ƒ. 10.8.-., 7 knegts of boode ƒ. 4.4.-., nog
voor genever, bier en tabak en tee, de
paarden stalgeld en haver ƒ. 6.12.-.'.______
Dorpstraat
Deze straat dateert al uit de 10e eeuw toen een nederzetting ontstond
dat later Vleuten zou worden. Het was een deel van de doorgaande
route die liep van Utrecht via hofstede De Wel richting Kockengen. In
de 13e eeuw werd het westelijk deel van deze straat de
Wielerveldsedijk genoemd. In 1595 staat het oostelijk deel van deze
strat als 'Heerewech' vermeld, wat blijkt uit een transportakte van
1 januari 1619 waarin staat dat een huis in het dorp Vleuten, ten noor-
den van de Heerewech wordt verkocht?. Op een landmeterkaart van
1624 van Henrick Verstralen wordt de 'Vlueterdijk'of 'Dijk' vermeld, zo
genoemd als dijk langs de Vleutense Wetering, de vroegere rivier de
Rijn. Ook op een kaart van Willem Blaeuw uit 1550 staat de
'Vlueterdyck' ingetekend en in 1701 wordt deze weg nog steeds zo
genoemd wat blijkt uit een transportakte van 8 november. Op die
datum verkoopt 'Lodewijck Pluque, rentmeester van het Sint Catharijne
Convent in Utrecht aan Coenraad Blom 9 morgen land te Vlueten, bij 't
Leywerck + 4 morgen land tussen Vlueterdyck en Santpad'io. Op 23
juni 1925 besloot de gemeenteraad van Vleuten het weggedeelte vanaf
de Willibrorduskerk tot aan de brug over de Nieuwe Vaart bij P. Bos offi-
cieel de Dorpstraat te noemen^. Het onderhoud van deze weg werd
uitgevoerd door het Waterschap Vleuten.
Op 15 mei 1929 besloten de stemgerechtigde Ingelanden van het
Waterschap dat de onderhoudsplicht op 1 juli 1929 aan de gemeente
Vleuten werd overgedragen hetgeen door een raadsbesluit werd
bekrachtigdi2. Op 28 oktober 1965 besloot de gemeenteraad het weg-
gedeelte van de Dorpstraat tussen de Paddenaar naar de westelijke
aansluiting van de Hindersteinlaan Pastoor Ohllaan te noemen's. De
Dorpstraat loopt nu van de Odenveltlaan in westelijke richting tot aan
de Joostenlaan en gaat vervolgens over in de Parkweg.
Schoolstraat ca. 1930
In 1850 blijkt, volgens de kaart van J.H.
Kips, dat de naam van deze weg gewijzigd is
in 'Themater Dijck'. Ook blijkt dat de schrijf-
wijze in de loop van de tijd veranderde want
op een kaart van 1850 staat 'Themater Dijk'
en op de kaart van J.Kuiper van 1868 staat
'Thematerdijk'. Op topografische kaarten van
1885 en 1938 wordt weer de naam
Groeneweg gebruikt Op zich is de vermel-
ding van 1938 vreemd, want op 23 juni
1925 was door de gemeenteraad van
Vleuten de officiële naam 'Schoolstraat' al
vastgesteldis. De reden voor deze naam was
dat langs deze weg de scholen lagen. Dat
het toen nog over een zandpad ging, blijkt
uit een raadsbesluit van 1928. Tot dan toe
was deze weg eigendom van het waterschap
Vleuten.
Op 1 september 1927 werd het eigendom
overgedragen aan de gemeente Vleuten.
Dorpstraat vanuit het noorden, ca. 1958.
Schoolstraat
De huidige straat was oorspronkelijk een smal zandpad en mogelijk
een uitweg van de polder Themaat. Op een oude landmeterkaart van
1624 van Henrick Verstralen wordt de 'Kerckwech nae Temet'
genoemd. In de Middeleeuwen was het de verbindingsweg tussen het
dorp Vleuten en de bebouwing langs de Thematerweg. Uit oude reke-
ningen en een schouw blijkt dat het pad in 1721 opnieuw is bezand
en toen in de volksmond, nog zeker vijftig jaar daarna, het 'nieuwe
zandpad' werd genoemd. Op een kaart van 1759 van P. Ketelaar
blijkt dat dit pad de naam 'Themater off Kerckweg' heet, maar ook
-ocr page 51-
51
1.
RbVM
29-07-1957
2.
HV 2GA368
16-08-1719
3.
GAV 2450
4.
GAV 2454
5.
RbV
29-07-1930
6.
RbV
13-05-1932
7.
8.
RAU Do 2053
GAV 203
06-11-1695
9.
RAU Do 2051
07-01-1619
10.
RAU Do 2054
08-11-1701
11.
RbV
23-06-1925
12.
RbV 115
01-07-1929
13.
Ri/VM
28-10-1966
14.
RAU Do 2059
01-06-1786
15.
RbV 148
23-06-1925
16.
RbV 58
31-07-1928
Op 31 juli van dat jaar besloot de gemeenteraad om het zandpad te
bestrateniÊ. Nadat in 1953 de Maarssenseweg is aangelegd, werd de
Schoolstraat verbreed en werd het de belangrijkste ontsluitingsweg in
noordelijke richting.
Bronnen
RAU Do = Rijksarchief Utrecfif Dorpsgerechten
GAV = Gemeentearchief Vleuten
RbV= Raadsbesluit Vleuten (vóór 1954}
RbVM = Raadsbesluit Vleuten - De Meern
HV = Archief Historische Vereniging
Klassenfoto's
Onze vereniging beschikt over een aantal, maar te weinig, klassenfoto-
's van de scholen in Vleuten, Haarzuilens en De Meern, vooral van dech-
ristelijke scholen. Mocht u nog dergelijke foto's hebben, liefst met de
namen van de leerlingen, dan zouden wij daarvan graag een afdruk
maken.
Tweede klas en meisjes derde klas van de Willibrordusschool in
1934.0nderwijzeres juffrouw Witkamp.
Jongens van links naar rechts:
Theo Mastwijk, Jan Ebbenhorst, Gert vanRossum, Chris van der Kleij, Joop
Koot, Piet van Zijl, Jan van Rijnsoever, Antoon Kosterman, Ceriel Hansen,
Joop Oostrom, Gert Blom, Karel de Rooij, Jan van Berkesteijn.
Meisjes van links naar rechts: Marie Vallen, Paula Bransen, To van der
Wens, Door de Groot, Kaatje Nieuwenhuizen, Door Bijlevelt,Truus
Verhoef,Elly van Lent, Agnes van de Gun, Geertrui van de Bilt, Riet Verheul,
Lena Middelkoop, Beatrix Hendriks, Jopie van Rijnsoever.
Meisjes staand (links) van links naar
rechts:
Paula van Rijnsoever, Trees Goes,
Cor de Groot, Rie Verhoef, Bep Ebbenhorst,
Pietje van Husen.
Meisjes zittend (rechts) van links naar
rechts:
Mien Wibbeke, Truus vanBerkesteijn,
Jopie van Dijk, Riet Kosterman, Annie Koot,
Anna van der Meer, Bep Verburg.
Als u de foto's op maandag of dinsdagmiddag
bij ons (in de Broederschapshuisjes) afgeeft,
dan zijn ze enkele dagen later weer bij u terug.
U kunt ons ook bellen (tel.6674222).
Bij voorbaat dank voor uw medewerking.
-ocr page 52-
52
Archeologisch onderzoek in Paricwijic Zuid.
Wie over de Groenedijk fietst en richting het noorden kijkt, herinnert zich misschien nog wel het weidse uitzicht over uit-
gestrekte graslanden zoals het was vóór de grote veranderingen. En wie toen ter hoogte van Groenedijk 46 van de fiets zou
zijn gestapt en laag over het terrein had gekeken, zou hebben kunnen zien dat het landschap, parallel met de Groenedijk,
een lichte glooiing vertoonde. Deze, ten opzichte van de omgeving wat hoger gelegen rug, was een door de Oude Rijn
opgebouwde oeverwal. Het restant van de rivier die verantwoordelijk was voor de opbouw van deze oeverwal was te zien
in het kleine slootje direct aan de noordzijde van de Groenedijk (afbeelding 2). Het vergt echter wat fantasie om Willibrord,
aan het einde van de zevende eeuw, over dit water naar het vervallen Romeinse fort van Utrecht te zien varen. Het arche-
ologisch onderzoek in Parkwijk heeft onder andere aangetoond dat het twee eeuwen na Willibrord ook voor de Vikingen
mogelijk moet zijn geweest om over de Oude Rijn richting het oosten te varen. Ook lijkt uit het archeologisch onderzoek
naar voren te komen dat de rivier tot aan het begin van de twaalfde eeuw watervoerend is geweest. Deze constatering zou
van grote invloed kunnen zijn op de ideeën over de geschiedenis van de waterlopen In en rond de stad Utrecht. Het afdam-
men van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede, en wellicht ook het graven van de stadsbuitengracht en noordelijk deel van
de Oudegracht, werkten mogelijk als het afklemmen van een slagader waardoor het leven uit de Oude Rijn verdween. De
rivier, waarover in de loop van de geschiedenis duizenden schepen van en naar Utrecht zijn gevaren, verdween als brede
waterloop uit het landschap. Wat restte was het eerder genoemde slootje waarvan ook nog een groot deel in de jaren vijf-
tig is gedempt. Tegenwoordig is het eens zo weidse uitzicht vervangen door de afbouw-woningen van Parkwijk en de
nieuwbouw van het Groenesticht en daarmee is ook het subtiele reliëf verdwenen. De smalle sloot is na honderden jaren
echter weer veranderd in een brede waterloop als eerbetoon aan een voor de ontwikkeling van Leidsche Rijn zo belangrij-
ke slagader. Ruim voor deze ingrijpende veranderingen heeft op uitgebreide schaal archeologisch onderzoek plaatsgevon-
den.
Bewoningsgeschiedenis en proefonderzoek
Dat de hoge stroomruggronden van Parkwijk in het verleden een aan-
trekkelijke vestigingsplaats waren, tonen de in 1993 door RAAP
(Regionaal Archeologisch Archiverings Project) aangetroffen nederzet-
tingen aan. Zo ligt onder het Groot Archeologiepark een 9 hectare
grote nederzetting uit de Romeinse tijd en onder Park Grauwaert liggen
de funderingen van een middeleeuwse stenen toren op een eiland in de
restgeul van de Oude Rijn. Een restgeul is overigens een niet meer
actief stromende rivier. Een deel van Parkwijk, tussen de Groenedijk en
het Groot Archeologiepark, kon echter door bepaalde omstandigheden
niet goed gekarteerd worden. De kans werd, door de archeologen van
gemeente Utrecht, echter groot geacht dat uit Parkwijk nog meer
archeologische resten tevoorschijn zouden komen die een plek verdie-
nen in de Archeologische Schatkamer Leidsche Rijn.
Dat dit een goede inschatting bleek te zijn, werd duidelijk in 1998 toen
bij het graven van tientallen proefsleuven in een aantal ervan archeolo-
gische sporen, uit met name de Middeleeuwen, werden aangetroffen.
Parliwijk januari 1997. Het slootje links op de
foto is het restant van de Oude Rijn. Op de
achtergrond is de boerderij van Jan van Schip
zichtbaar. De glooiing in het landschap, het
duidelijkst te zien voor de schuur, is de oever-
wal van de Oude Rijn.
In één sleuf direct ten westen van Groenedijk
46, de boerderij van Jan van Schip, werden,
verspreid over een groot oppervlak, sporen
uit de elfde en twaalfde eeuw en veertiende
en vijftiende eeuw aangetroffen. Bij nader
onderzoek bleek één van deze sporen een
brede en diepe gracht te zijn. Naast veer-
tiende- en vijftiende-eeuws aardewerk kon
opvallend veel middeleeuws bouwpuin uit
deze gracht worden geborgen. Deze vond-
sten gaven aan dat in de directe nabijheid
van deze gracht een tot dan toe onbekend
stenen gebouw moet hebben gestaan. Bij
het voortzetten van de proefsleuf richting
het zuiden kwamen niet alleen nog meer laat-
middeleeuwse maar ook veel sporen uit de
elfde en twaalfde eeuw tevoorschijn. Verder
kon in deze sleuf de exacte ligging van de
middeleeuwse restgeul van de Oude Rijn
bepaald worden.
iMJÖE
De ligging van het onderzochte gebied in Parkwijli.
-ocr page 53-
53
De grote dichtheid van met name de eerder genoemde twaalfde-eeuw-
se sporen tot aan de westelijke perceelssloot maakte duidelijk dat
direct ten westen van het onderzochte perceel nog meer te vinden
was. Nadat de op dat perceel aanwezige kassen waren gesloopt, is
dan ook, tot aan de zuidrand van het Groot Archeologiepark, een aan-
vullend proefonderzoek uitgevoerd. De eerder aangetroffen zone met
bewoningssporen uit de elfde en twaalfde eeuw bleek in een brede
strook parallel met de middeleeuwse restgeul richting het noorden
door te lopen. Vermoedelijk ligt zelfs een groot deel van deze neder-
zetting veilig bewaard onder de ophoging van het Groot
Archeologiepark.
De opgravingen
Aangezien de aangetroffen nederzettingen in de toekomst overbouwd
zouden gaan worden door het Voorzieningen Centrum Parkwijk en de
nieuwbouw ten behoeve van het Groenesticht, is besloten het gebied
ten zuiden van het Groot Archeologiepark en rond de boerderij van Jan
van Schip op te graven. In drie campagnes is, onder leiding van Jeroen
van der Kamp, een gebied van ruim twee hectare onderzocht, waarbij
drie zones met een verschillende archeologische inhoud en datering
onderscheiden konden worden (afbeelding 3).
Ongeveer in het midden ligt de restgeul van de Oude Rijn met op de
westoever een grote nederzetting uit de twaalfde eeuw en op de oost-
oever een omgracht terrein uit de veertiende en vroeg vijftiende eeuw.
In het nu volgende deel van dit artikel zal met name deze laat-middel-
eeuwse nederzetting besproken worden.
Waarom ligt het aangetroffen gebouw op de
rechteroever van de Oude Rijn?
De bouw en aanleg van grachten
Voordat de opvallende ligging wordt bespro-
ken zal eerst de uiterlijke verschijningsvorm
en opkomst en ondergang van het middel-
eeuwse complex worden besproken.
Bepalend voor de locatie en indeling van het
terrein was de restgeul van de Oude Rijn. Het
complex lag precies op de plek waar de
Oude Rijn van de Groenedijk richting het
noorden afboog. Op het moment dat in de
veertiende eeuw werd begonnen met de
bouw, was de restgeul voor het grootste
deel dicht maar vermoedelijk nog wel als een
laagte in het landschap duidelijk zichtbaar.
De Groenedijk functioneerde in deze tijd
zoals de Rijksweg A-12 vandaag de dag; de
belangrijkste verbindingsroute over land van
Utrecht met het westen.
Gezien de afmetingen van de kloostermop-
pen en het overige aangetroffen bouwmate-
riaal moet de eerste aanleg van het gebouw
gedateerd worden rond 1325. Pas rond
1355 werd, gebruik makend van de depres-
sie van de restgeul, het terrein omgracht.
Ten noorden van het gebouw werd ook een
deel van het terrein door middel van een
korte gracht afgesplitst waardoor een soort
voorterrein ontstond. Opvallend is dat de
aan de westzijde gelegen gracht veel breder
{ruim zeven meter) is dan de aan de noord-
en oostzijde gelegen grachten (drie meter
breed). Een relatief scherpe datering voor de
aanleg van de grachten werd mogelijk omdat
onder de noordelijke gracht een eikenhouten
ton werd aangetroffen. Eén duig kon door
middel van jaarringenonderzoek gedateerd
worden. Hieruit bleek dat deze duig gemaakt
was van een in 1345 (-6/-I-9 jaar) gekapte
eik. Indien rekening gehouden wordt met een
In het midden ligt de restgeul van de Oude Rijn met op de rechteroever
de nederzetting uit de veertiende en vijftiende eeuw met, in donker aange-
geven, de boerderij van Jan van Schip. Op de linkeroever de nederzetting
uit de twaalfde eeuw. De rechte lijn aan de noordzijde van deze is de
grens van het Groot Archeologie park.
Een middeleeuwse versterking op de rechteroever van
DE Oude Rijn?!
Leidsche Rijn kent een groot aantal middeleeuwse versterkte boerde-
rijen, woontorens en kastelen. Op oude kaarten zijn deze belangrijke
stenen gebouwen vaak duidelijk aangegeven. Op de plek waar de Oude
Rijn van de Groenedijk richting het noorden afbuigt staat echter op
geen enkele kaart bewoning aangegeven. Het was voor de archeologen
dan ook een grote verrassing dat bij het proefonderzoek een omgracht
terrein met de resten van een stenen gebouw werd aangetroffen.
Bovendien lag het omgrachte terrein op de rechteroever van de Oude
Rijn. Dit in tegenstelling tot vele andere middeleeuwse complexen van
enige betekenis, zoals Huize Voorn, Den Hoet en Den Ham. Deze
belangrijke behuizingen liggen op de linkeroever van de Oude Rijn.
De onder de noordelijke gracht aangetroffen
ton. De duigen werden bijeen gehouden met
wilgentenen hoepels.
-ocr page 54-
54
gebruiksduur van een aantal jaren zal deze ton dan ook niet voor 1350
in de grond terecht zijn gekomen (afbeelding 4).
De grachten moeten dan ook (kort?) na het ingraven van de ton zijn
aangelegd.
Naast de ton is bij het opgraven van de grachten, met name uit de
noordelijke daarvan, veel materiaal geborgen, waaronder een kleine zil-
verschat bestaande uit veertien munten. Naast bouwmateriaal werd
Het enige dat na de grondige sloop van het
complex resteerde was een sloot die precies
de westelijke gracht en daarmee ook de
restgeul van de Oude Rijn markeerde. Ook
dit laatste spoor verdween toen voor de
bouw van de boerderij van familie Van Schip
in 1958 de sloot werd gedempt.
Hoe heeft het gebouw eruit gezien?
Aangezien de sloop in de vijftiende eeuw
zeer grondig is uitgevoerd, hebben de arche-
ologen geen muren of funderingen of zelfs
uitbraaksleuven aangetroffen die een goede
reconstructie mogelijk maken. Bovendien ligt
de huidige boerderij voor een groot deel op
de plaats van het oude middeleeuwse
gebouw waardoor niet alle sporen konden
worden opgegraven.
Ondanks de wat schaarse gegevens is het
toch mogelijk om aan de hand van de aan-
getroffen bouwmaterialen een globale recon-
structie van het gebouw te maken.
Wat van de uit kloostermoppen opgetrokken
muren rest is een grote hoeveelheid puin
bestaande uit kleine fragmenten van stenen
en veel mortel (afbeelding 7).
Voorzichtig wordt de noordelijl<e gracht leeg gegraven. Op de achtergrond
is de boerderij van Jan van Schip zichtbaar
ook een grote hoeveelheid rood- en grijsbakkend aardewerk en steen-
goed gevonden (afbeelding 5).
In de ten zuiden van de boerderij opgegraven gracht werd een dikke
laag mortel aangetroffen die duidelijk in verband met de afbraak van
het gebouw gebracht kan worden. De nog bruikbare kloostermoppen
zijn ter plekke schoongemaakt waardoor er een grote hoeveelheid mor-
tel op het terrein is achtergebleven.
Voordat de grachten werden gegraven, stond ter plaatse van het voor-
terrein vermoedelijk al een hooiberg. Kort na het graven van de grach-
ten lijkt een tweede hooiberg op het voorterrein te zijn gebouwd. Naast
de hooibergen zijn nog diverse andere, niet allemaal even goed te dui-
den, sporen aangetroffen (afbeelding 6).
In het tweede kwart van de vijftiende eeuw is het gebouw om nog onbe-
kende redenen tot en met de laatste kloostermop afgebroken. De date-
ring van de sloop verklaart waarom het gebouw niet op oude kaarten
staat afgebeeld. De oudste kaarten van dit gebied dateren immers uit
de tweede helft van de zestiende eeuw.
De opgraving in volle gang. Op de voorgrond
is het puin zichtbaar dat over is van de stenen
muren. Op de achtergrond ligt de huidige
boerderij.
De overige, halve en complete, klooster-
moppen zijn vermoedelijk na de sloop
ergens anders opnieuw gebruikt. Een ander
en beperkt onderdeel van het bouwmateriaal
zijn geglazuurde daktegels. Dit zijn de voor-
lopers van de gewone dakpan. Het dak van
het gebouw was dus bedekt met daktegels
en mogelijk zelfs voor een deel met leisteen
waarvan een paar fragmenten met gaten
voor de spijkers getuigen.
Dat de bewoners rijker waren dan gemiddeld
blijkt onder ander uit de vondst van een
tegeltje waar in geel slib een aantal Franse
lelies is aangebracht. Dit soort tegels wor-
den alleen in vloeren van grote stenen
gebouwen aangetroffen zoals kerken,
claustrale huizen en kastelen. Bij opgravin-
gen rond kasteel Nijevelt zijn bijvoorbeeld
Een schematische plattegrond van de opgraving. Aan de onderzijde van
de tel<ening ligt de Groenediil<. De donker gekleurde gracht ligt om een
stenen gebouw, zichtbaar als donkere rechthoek, en twee hooibergen aan
de bovenzijde. Het terrein met de twee hooibergen wordt in het midden
afgescheiden van het stenen gebouw door middel van een korte gracht.
-ocr page 55-
55
enige tientallen vergelijkbare plavuizen gevonden. Een andere indicatie
voor de afwerking van het interieur geeft een groot fragment klooster-
mop met daarop een pleisterlaag met rode verf.
De aanwezige vensters bevatten glas-in-lood-ramen waarvan alleen een
aantal loden strips is teruggevonden. Van het vensterglas is niets
gevonden wat er op kan duiden dat zelfs het glas voor hergebruik is
meegenomen.
Uit de analyse van het door de archeologen aangetroffen puin ontstaat
een beeld van een groot stenen gebouw.
cies op de plaats waar vele karrenvrachten
met producten voor de Utrechtse markt via
de Groenedijk de grens van de stadsvrijheid
passeerden en dus makkelijk bepaalde
belastingen geheven konden worden. Zou er
een relatie kunnen zijn tussen de weigraaf en
het aan de Groenedijk aangetroffen middel-
eeuwse huis? We weten het niet, maar dat
het stenen huis werd gebouwd kort nadat de
Hoge Weide grotendeels in handen van de
stad was gekomen, is wel opvallend.
Misschien is er ook een relatie te leggen tus-
sen het verkopen van grote delen van de
Hogeweide -ten behoeve van het saneren van
een grote schuldenlast- in de eerste helft van
de vijftiende eeuw en het slopen van het
gebouw. Met het verkopen van grond aan
particulieren verloor het gebouw mogelijk
zijn functie en werd tot en met de laatste
kloostermop gesloopt.
Laten we terug gaan naar de Groenedijk aan
het einde van de veertiende eeuw. Wie weet
ging het zo: een marskramer is, met op zijn
rug een mand met diverse goederen, vanuit
Vleuten over de Groenedijk op weg naar de
grote stad Utrecht. Hij heeft deze tocht al
vele malen gemaakt en weet dat hij, net na
een flauwe bocht in de Groenedijk, het grote
stenen bouwwerk met het in de zon glinste-
rende dak nadert. Zijn hand gaat haast wille-
keurig naar de beurs. De weigraaf zal wel
weer streng zijn en hem veel accijnzen laten
betalen. Ter hoogte van het gebouw wordt
zijn mand geïnspecteerd en volgt de beta-
ling. De marskramer vervolgt zijn weg naar
de stad. In de verte ziet hij de kort daarvoor
gereed gekomen Domtoren al boven de hori-
zon uitsteken.
Een voorbeeld van een 'stenen kamer' uit Leidsche Rijn: Den Hoet.
Dit ZOU heel goed een zogenaamde "stenen kamer' kunnen zijn. Dit zijn
omgrachte en enigszins verdedigbare uit steen opgetrokken gebouwen
bestaande uit één of twee woonlagen. Een zestiende-eeuwse kaart met
daarop een afbeelding van Den Hoet geeft een goed beeld van een der-
gelijk gebouw (afbeelding 8).
Een aantal vragen blijft echter nog onbeantwoord. Wie heeft opdracht
gegeven voor de bouw en sloop van dit gebouw en waarom ligt het
complex op de rechteroever van de Oude Rijn? Is er een relatie tussen
het splitsingspunt van de Groenedijk en de Oude Rijn?
De Stadsvrijheid
Deze vragen kunnen vooralsnog niet goed beantwoord worden. Wellicht
dat een uitgebreide archiefstudie meer over de opdrachtgevers, func-
tie en bewoners naar voren kan brengen.
Wat opvalt, is de ligging op de rechteroever van de Oude Rijn binnen
de grens van de stadsvrijheid van Utrecht, die in dit deel van de
Leidsche Rijn voor een groot deel de Oude Rijn volgde. De stadsvrijheid
is het gebied rond de stad waar de stad recht kon spreken. Dit hoeft
overigens niet te betekenen dat de stad de grond ook in eigendom had
(afbeelding 9). Daarnaast valt de strategische ligging op: het ligt name-
lijk precies op de plek waar de Groenedijk de stadsvrijheid van Utrecht
binnenkomt. Uit historische bronnen blijkt dat de grond behorende tot
de stadsvrijheid in de loop van de dertiende eeuw voor een groot deel
was overgegaan in privé bezit van enkele belangrijke Utrechtse families
of geestelijke instellingen. De stad probeerde aan het begin van de
veertiende eeuw weer grote stukken land terug te kopen. Daarmee zou
in het midden van de veertiende eeuw de Hoge Weide, waar het opge-
graven huis onderdeel van uitmaakt, mogelijk weer geheel in handen
van de stad gekomen zijn. De grond werd vervolgens in delen verpacht
en de pachters werden gecontroleerd door een zogenaamde weigraaf.
Uit bronnen is bekend dat de weigraaf ook verantwoordelijk was voor
het heffen van een aantal belangrijke accijnzen. Dit zou mede een ver-
klaring kunnen zijn voor de strategische ligging van het complex, pre-
Detail van een kaart van Specht met de situa-
tie in de eerste helft van de zestiende eeuw.
De stippellijn geeft de grens van de stadsvrij-
heid aan. Den Achter Dyck is de huidige
Groenedijk. Het rondje en het pijltje geven de
ligging van het in de tekst besproken stenen
gebouw aan.
-ocr page 56-
56
Door Veronique Voorn-Verkleij
DORPSBEWONERS DIE ONS WAT TE VERTELLEN HEBBEN...
Jaap Moll en Nely Moll-Kapteyn en hun glastuinbouwbedrijven
Tot voor kort lag er ten oosten van Vleuten een belangrijk glastuinbouwgebied. Dit gebied moest in zijn geheel
worden opgeofferd aan de woningbouw voor Leidsche Rijn en de aanleg van het Leidsche Rijnpark. Over de ont-
staansgeschiedenis, de bloei en de teloorgang van dit tuinbouwgebied is onlangs het boek verschenen "Een eeuw
tuinbouw in Vleuten-De Meern" geschreven door Drs. H. van der Leest-Brand. Het eerste exemplaar van dit boek
werd op de vooravond van Open Monumentendag op 12 september jl. feestelijk overhandigd aan de burgemeester
van Utrecht, mevrouw A.H. Brouwer-Korf. De laatste restanten van dit glastuinbouwgebied, die de moeite waard
zijn om voor het nageslacht te bewaren, konden middels een fietsroute op Open Monumentendag bezichtigd wor-
den. Zo waren onder andere in de route opgenomen de druivenserres van de familie Van 't Klooster naast het
spoor aan de Hindersteinlaan, de houten kassen van de familie Gondelach aan de Utrechtseweg 13 en de beton-
nen kassen van de familie Jongerius aan de Alendorperweg 15. Eén van de tuindersfamilies die in het boek wordt
beschreven, is de familie Moll wonende aan de Utrechtseweg 33 van "Moll Over-Engh Kwekerij B.V.". Bij deze
familie ben ik te gast en het zijn Jaap en Nely die ons dit keer wat te vertellen hebben...
Het tuindersleven werd Jaap met de paplepel ingegoten. Zijn grootva-
der kwam uit Delden in Twente en werkte als tuinman op het kasteel
Twickel aldaar. Hij was betrokken bij de aanleg van het park dat in de
laatste jaren van de 19e eeuw door E. Petzold, een beroemde Duitse
tuinarchitect, was ontworpen. De vader van Jaap, Henk Moll, geboren
in 1890 in Delden, heeft ook een paar jaar op het kasteel gewerkt maar
die zag het niet zo zitten bij die nogal autoritaire baron. Het kwam wel
eens voor dat Henk op de fiets de baron tegenkwam en dan moest hij
afstappen en buigen. Maar dat was niks voor hem. Daarom vertrok hij
naar het Westland en kwam terecht in Loosduinen (nu een wijk van Den
Haag) bij Cees van Spronsen in de komkommerkassen. Daar heeft hij
het tuinbouwvak geleerd. In 1915 kocht hij tuingrond in 's Graveland bij
Hilversum waar goede grond was om bollen te telen. Hier leerde hij zijn
latere vrouw Hille Hafkamp kennen, die in 's Graveland was geboren in
1900. Inmiddels was bekend geworden dat er in Vleuten zeer goede
tuingrond lag. Veel warmoezeniers uit Utrecht waren hier namelijk al
naar uitgeweken toen Utrecht grond nodig had voor woningbouw. U
ziet: de geschiedenis herhaalt zich. Henk Moll kocht 2 ha tuingrond in
Vleuten aan de Utrechtseweg 33 en woonde vanaf 1917 in een kost-
huis in De Meern. Later had hij kost en inwoning in Vleuten onder ande-
ren bij Kerste aan de Stationsstraat die bloemen en planten verkocht
vanuit de voorkamer. Toen was er nog geen bloemenzaak in Vleuten.
Kerste ventte ook bloemen op de fiets met een grote mand voorop.
Henk Moll begon op de koude grond met groente, zoals spinazie,
bloemkool en bonen en met appel- en perenbomen. Drie perenbomen
van 75 jaar oud staan nog in de tuin en leveren nog ieder jaar heerlijke
handperen. Na een paar jaar had Henk genoeg verdiend om met plat
glas te beginnen en in 1927 kwamen er drie druivenserres die werden
verwarmd met een kolenkachel. Ook liet hij het nog steeds bestaande
tuindershuis "Over-Engh" bouwen en trouwde na tien jaar verkering met
Hille. In 1930 had Henk 1 ha peren, verder bloemen en planten, drie
druivenserres en 0,1 ha plat glas.
Crisis
In de crisistijd moesten Jaaps ouders heel erg zuinig zijn. Zo waren er
bijvoorbeeld geen verjaarscadeautjes. Veel tuinders zijn toen failliet
gegaan. Vooral diegenen die niet uit echte tuindersfamilies kwamen en
weinig vakkennis hadden, maar rijk waren, een grote tuin kochten en
een bedrijfsleider de tuinderij lieten regelen,
zijn toen gesneuveld. Zij waren gewend op
grote voet te leven en overleefden de crisis
niet. De tuinders die alles met eigen vakken-
nis hadden opgebouwd, hebben het veelal
wel overleefd door alle eindjes aan elkaar te
knopen. Veel Westlanders kochten in deze
crisistijd heel goedkoop een tuinderij van een
failliet gegane tuinder. In de crisisjaren
begon Henk met wisselteelt in de druivenser-
res. Hij teelde cyclamen buiten onder plat
glas, de eenruiters. Daarna werden ze in
bloei getrokken in de druivenserres. In
augustus werden de druiven geoogst, dan
werd het blad er voor een deel af gehaald.
Dan werden er tafels gebouwd in de serres,
hoge in het midden en lage aan de zijkanten,
en kwamen de cyclamen erin. Dit gebeurde
ook wel met andijvie of sla. Onder het platte
glas werd ook groente geteeld, zoals sla en
bloemkool. Deze laatste heette de "gelichte
bloemkool". Als de kool te groot werd voor
onder het glas, werd het glas gelicht en
groeide de kool nog een paar weken buiten
door. Dan kwamen ze op de markt in een
periode dat er nog weinig bloemkool was en
dat was interessant voor de prijs. Het bedrijf
werd steeds gemengder, want naast fruit,
groente en cyclamen kwamer er ook nog
snijbloemen en allerlei soorten vaste planten
zoals alstroemeria, margrieten en in het
najaar chrysanten die op de koude grond
stonden. Eromheen stond tegen de wind een
haag van pronkbenen die zo'n 2_ meter hoog
werden. Dan beschadigden de chrysanten
minder snel. Ook de bonen werden natuurlijk
geoogst want iedere meter werd vroeger
benut. Het was ontzettend arbeidsintensief.
-ocr page 57-
57
Henk Moll bij de Chrysanten op de koude
grond. Bij elke plant stond een stokje. Op de
achtergrond de perenbomen. Foto ca. 1955.)
Wisselteelt in de druivenserres. Na de druivenoogst werden hier de cycla-
men in bloei getrokicen. Foto ca. 1950.)
Oorlog
Op 12 februari 1940 werd zoon Jacob
Hendrik, roepnaam Jaap, geboren. In mei
van dat jaar brak de Tweede Wereldoorlog
uit. Omdat Jaap nog klein was, weet hij zich
alleen nog wat te herinneren van de laatste
jaren zoals het bombardement op de spoor-
weg, waarbij de familie schuilde in de kelder
onder de schoorsteen. Ze leden geen hon-
ger want er was volop groente en fruit. Wel
moest er zuinig geleefd worden. Er werden
toen naast de cyclamen ook primula's
geteeld en behalve groente ook aardappelen
en tabak. De tabaksbladeren werden in de
druivenserres gedroogd. Dan kwam er een
sigarenmaker uit Utrecht die de bladeren
sneed, met een pot lijm de sigaren lijmde en
ze dan in sigarenklemmen liet drogen. De
eigenbouw sigaren vonden gretig aftrek.
Jaap hoorde later wel eens van zijn ouders
dat er mensen op de kwekerij kwamen die
echte sigarenliefhebbers waren. Dan kon het
gebeuren dat, hoewel zo iemand honger
had, hij toch liever sigaren nam dan bloem-
kool. Of zijn vrouw dat ook kon waarderen,
betwijfel ik. Naast bloemkool kwamen de
mensen uit Utrecht ook spinazie e.d. kopen.
Later ruilden Jaaps ouders ook veel groente
voor bijvoorbeeld kaas. Tot 1944 werden de
kassen verwarmd met cokes. In de honger-
winter was er niets meer om te stoken. Jaap
herinnert zich de bevrijding nog goed, voor-
al het wittebrood en de vlaggetjes.
Na de oorlog kwam de teelt weer op gang.
De kassen werden eerst gestookt op huis-
brandolie. Vanaf 1960 ging de tuinderij over
op zware stookolie en in 1970 op aardgas.
De ketel kon daarvoor eenvoudig worden
aangepast. Er kwamen alleen nieuwe gas-
branders op. Gas was een enorme verbete-
Vervoer
De produkten gingen allen naar de bloemen- en groenteveiling. In eer-
ste instantie ging de groente met een platte schuit via de sloot langs
de kassen naar de Alendorperwetering die achter boerderij de Hoed op
het Amsterdam-Rijnkanaal of Merwedekanaal ? uitkwam. Van daar werd
op Utrecht geboomd. Voor de oorlog hadden de meeste tuinders zelf
een boot. Later hadden deze boten een buitenboordmotor. Nog later
kwam bode Goes met een vrachtwagen de groenten ophalen. De bloe-
men gingen vroeger per bakfiets. Ze waren lichter en konden zo snel-
ler ter plekke zijn. Eerst was het een bakfiets die moest worden aan-
getrapt. Later een bakfiets met motor die nog tot in de jaren '50 dienst
deed. In de jaren '60 werden de bloemen door de bloemenveiling zelf
opgehaald en later door transportbedrijf Aatjes uit Mijdrecht. Daarover
kunnen Jaap en Nely ook verhalen. De vrachtauto's werden al maar gro-
ter en hoewel het pad vrij breed was, konden ze op het laatst de draai
niet meer maken en pakten ze de punt van het dak van de garage wel
eens mee. De bloemenveiling werd eerst op Paardenveld gehouden en
verhuisde later naar de Croeselaan waar ook de groenteveiling zat.
Eind jaren '50 ging de bloemenveiling naar de Steenovenweg waar later
Wickes zat en in de jaren '70 kwam hij aan de Utrechtseweg in Vleuten
in het hartje van het tuinbouwgebied.
Chrysantenoogst. VInr: Bedrijfsleider Huib Veenhof, hulp in de huishou-
ding Bep Mandjes, Rut Niessen, Henk Moll. Onder: Hannes Verhoef en Dik
Altena. Foto 1949.)
-ocr page 58-
58
goedkoper waren. Ook de druiven uit
Griekenland waren zoeter en door de EEG-
invoerregels goedkoper geworden. Veel tuin-
ders konden het niet meer opbrengen. In
1965 werden de sierteeltvergunningen door
de EEG afgeschaft waardoor het interessant
werd op sierteelt over te stappen. Ook Jaap
deed dit dus. Naast de teelt van bloemen
was er ook zaadteelt van de primula acaulis.
De bloemen werden stuk voor stuk met een
penseeltje bestoven. Daarvoor waren er
parttime vrouwen in dienst die meehielpen in
de winter van januari tot maart. In het voor-
jaar hielpen ze mee met het plukken van de
zaadbollen. De bollen werden gedroogd,
gezeefd en schoongemaakt. Dat werd dan
afgeleverd en een deel werd gebruikt om
nieuwe planten te zaaien. In de zomer wer-
den de planten verspeend. De zaadteelt was
een heel belangrijke tak van het bedrijf. Het
zaad werd ook geëxporteerd naar Duitsland
en Italië. Ze ontwikkelden ook eigen rassen.
Dan werden planten met elkaar gekruist om
nieuwe kleuren te ontwikkelen. Jaap zag dat
als een sport. Om zaden mee te brengen uit
bijvoorbeeld Zwitserland of Japan en dan
maar zien wat er van kwam. Naast de handel
op de bloemenveiling verkochten ze ook
zaden en jonge planten en dat is zo gebleven
totdat ze gestopt zijn in 1999.
ring want het was een stuk schoner. Olie stoken vergde veel onder-
houd. Om de paar weken moesten de vlampijpen geraagd worden
anders kreeg je te laag rendement en roetvorming. Bij gas had je alleen
waterdamp. Na de oorlog teelde Jaaps vader nog steeds groente, fruit
en planten zoals chrysanten, margrieten, violen, alstoemeria's, cycla-
men en primula's.
Bloemkool sorteren voor de veiling. VInr: Hannes Verhoef, Huib Veenhof,
Nico Weerenstein, Johan de Bos en Henk Moll. Foto ca. 1955.)
Na de lagere school ging Jaap naar de MULO. Daarna ging hij bij zijn
vader werken op de tuin en tevens twee dagen naar de tuinbouwschool
in Zuilen. Toen hij deze had doorlopen ging hij nog anderhalf jaar naar
de bloemistenvakschool in Baarn met nog een aantal leeftijdsgenoten
uit de omgeving, zoals Jan Miltenburg, Dick Overkleeft en Martin Ham.
In die tijd gingen veel groentekwekers namelijk overschakelen op bloe-
menteelt. Het was een dagopleiding van één dag in de week. Toen Jaap
19 was overleed zijn vader in 1959. Hij kreeg daarom vrijstelling van
dienst, zodat hij met zijn moeder de zaak kon voortzetten. Naast Jaap
en zijn moeder was er een bedrijfsleider, Huib Veenhof, en nog drie of
vier medewerkers in dienst waaronder Hannes Verhoef uit Haarzuilens,
wiens broer Luuc bedrijfsleider was van de proeftuin. Hannes kwam van
de tuinderij van Kasteel de Haar en begon in de oorlogsjaren. Hij is tot
zijn pensioen op Over-Engh gebleven. Zelfs na zijn pensioen heeft hij
nog een aantal jaren parttime doorgewerkt. Ook Kees Verkaart uit
Vleuten heeft er meer dan 25 jaar gewerkt. Ook de generatie die daar-
na kwam, bleef de tuinderij van Jaap trouw. Jaap noemt Cees Veenhof,
Karel Karsenbarg en Hans Vermeulen. Ook de dames die parttime werk-
ten bleven vaak jarenlang in dienst. De verstandhouding tussen baas en
personeel was uitstekend.
Nely Moll oogst de zaadbollen van de
primula's. Foto april 1998.)
Familie Kapteyn
Op 1 juli 1967 trouwde Jaap met Nely
Kapteyn. Zij is de dochter van Joost Kapteyn
die in 1903 werd geboren te Maasland, in
het Westland, als zoon van een slager.
Terwijl zijn broers het slagersvak kozen, ging
Joost werken in de tuinderij Van der Wel in
De Lier in het Westland. Hij maakte kennis
met Ben Boers en kocht via deze in 1927 de
tuinderij "Nimmer dor" aan 't Zand 22a in
Vleuten, dat toen Groot Zand heette. De
vader van Nely was in de kost bij Verweij aan
de Rijksstraatweg te De Meern. Tijdens het
schaatsen op het ijs van de Leidsche Rijn
Potplanten
In het begin van de jaren '60 kreeg Jaap steeds meer interesse in
kamerplanten en toen werden de eerste potplantenkassen gebouwd.
Die zijn in de loop der jaren steeds uitgebreid. Eind jaren '60 had hij
geen groente en fruit meer, daarna hield hij de bloementeelt voor
gezien en waren er alleen nog kamerplanten, zoals hortensia's, gloxini-
a's, begonia's. Van een gemengd bedrijf was het nu een gespeciali-
seerd potplantenbedrijf geworden. Een van de redenen dat veel tuin-
ders overstapten op bloemen of potplanten was de moordende con-
currentie uit Zuid Europa. De export van tomaten naar Duitsland liep bij-
voorbeeld drastisch terug omdat de tomaten uit Spanje lekkerder en
-ocr page 59-
leerde hij Elisabeth Jannetje Wesseling kennen die er schuin tegenover
woonde in de boerderij midden in de Meern bij de Meernbrug aan de
Zandweg waar nu de Castellumlaan ligt. Zij trouwden in 1931 en kre-
gen drie kinderen: Hubert, Nely en Anneke. In 1926 had Joost al 10
druiven- en perzikenkassen gebouwd met een stookhuis met schoor-
steen. Nely vertelt dat haar moeder altijd aan het krenten was. In de
crisis begon hij met stooktomaten. Het bedrijf had vier werknemers in
dienst: Jo van Os, Toon de Gier, Bart en Leen Haaksman en een aantal
stagiaires van de Hogere Tuinbouwschool. In de oorlog werden ane-
monen geteeld die op de bloemenveiling 3 cent per stuk op brachten.
Dat was net zoveel als een ei. In 1950 waren er volop druiven, perzi-
ken en tomaten. Toen kwamen de druiven uit Italië en werden binnen
twee jaar alle druiven en perzikbomen gerooid. Nely's vader ging in zijn
geheel over op snijbloemen in moderne kassen, zoals anemonen,
lathyrus, irissen en tulpen. In 1960 nam Nely's broer Hubert de tuinde-
rij over. De zus van Nely, Anneke was bloemiste en die had een bloe-
menzaak "Bloemenmagazijn Anneke Kapteyn" in Utrecht aan de Jan van
Scorelstraat vlakbij het vroegere Antonius Ziekenhuis. Nely begon als
laborante bij de gezondheidsdienst voor dieren. Ze woonde bij haar zus
in de Jan van Scorelstraat en hielp haar met de boekhouding, met de
zaak en met het maken van bruidsboeketten. Toen trouwde Anneke met
bakker John Schat en verkocht de bloemenzaak.
Nely werkte er halve dagen en deed thuis de
boekhouding. Het waren hectische jaren
maar ze hebben altijd met heel veel plezier
gewerkt. Nely vertelt: "De verstandhouding
met het personeel was goed. Er werkten
fijne mensen. Je laat een stuk aan mensen
over maar dat ging altijd goed. De mensen
hadden hart voor de zaak." De medewerkers
onder elkaar konden het ook goed vinden.
Ze werden ook wel eens uitgewisseld. Als
het druk was op Groenlust sprong het per-
soneel van Over-Engh bij en andersom ook.
Ook werden in beide bedrijven alle jubilea
(12, 25 en 40 jaar) gevierd, want dat bond
de werknemers ook aan het bedrijf. Jaap:
"Als er wat te vieren was, hebben we het
gedaan." Niet alleen de jubilea van de man-
nen maar ook die van de parttime vrouwen,
hetgeen bij veel bedrijven niet gebeurde.
Nely: "Dat heb je als er een vrouw in het
bedrijf zit." Er werd volop geïnvesteerd in
nieuwe kassen voor de potplantenteelt. Ze
begon met groene kamerplanten, Asparagus
falcatus, Fatsia (Vingerplant), Hedera
(Klimop) en stekken van Euonymus
(Kardinaalsmuts), die werden geleverd aan
de bloemenveiling in Aalsmeer. Later nam ze
ook teelten over van Jaap zoals de gloxinia-
's en een deel van de primula's. In het laatste
jaar van het bestaan van de kwekerij stonden
er ook nog hortensia's in de koude grond.
Het kwam op ons pad
Nely had ondertussen Jaap Moll leren kennen en het stel had trouw-
plannen. Jaaps moeder kreeg in februari 1967 voor het huis een onge-
luk en overleed in maart. Op 1 juni daarop zijn Jaap en Nely getrouwd
en rolde ze als vanzelf in het werk in de tuinderij. Ze had haar baan
opgezegd en begon als meewerkend echtgenote een dag in de week
met de cyclamen en met het bestuiven en zaad verzamelen van de pri-
mula's. Nely had met de primulateelt ook een gedeelte van de dames
die er werkten onder haar hoede. In 1974 werd hun dochter Sandra
geboren. Toen die op school zat, kochten Jaap en Nely kwekerij
"Groenlust" erbij die aan de Utrechtseweg lag vlak bij de hoek met 't
Zand. Ze waren toen allebei 39 en toe aan een nieuwe uitdaging. "Het
kwam op ons pad," aldus Nely. De bedrijfsleider, EIbert van Zanten, die
in het huis bij de kwekerij woonde, bleef met de medewerkers in dienst.
Studiereizen
De oliecrisis ging aan de tuinderij Over-Engh
voorbij omdat men tijdig was overgescha-
keld op aardgas. In deze tijd was het tuin-
bouwbeleid van de overheid gericht op
schaalvergroting en specialisatie. Om kennis
te vergaren sloten de kwekers zich aan bij
clubs van de Nederlande Tuinbouw
Studieclubs. Zowel in de groente- als bloe-
menteelt waren de mensen zeer collegiaal.
Men ging bij elkaar kijken om van elkaar te
leren. Jaap en Nely gingen ook vaak op stu-
diereis naar het buitenland.
Op potplantengebied was Denemarken nogal
vooruitstrevend en dus gingen ze regelmatig
kwekers in Denemarken bezoeken om de
nieuwste ontwikkelingen te zien en de afzet
te bekijken. Verder zijn ze ook geweest in
Frankrijk, Zwitserland, Zweden en Engeland.
Die buitenlandse kwekers bezochten op hun
beurt ook weer Nederland vooral als de bloe-
menvaktentoonstelling werd gehouden. Dan
gingen ze uit de tentoonstelling vandaan nog
wat kwekers bezoeken. In die studieclubs
zaten alle gezindten. Lange tijd waren de
tuinbouworganisaties wel verzuild en becon-
Het personeel op Over-Engh vinr. Cees Veenhof, stagiaire Daniël (Tsjech),
Henk Oostrom, Karel Karsenbarg, Jaap Moll en Hans Vermeulen,
Foto augustus 1991.)
-ocr page 60-
60
Tuinders mochten niet meer ongestraft
water lozen. Het gebruik van een watercircu-
latiesysteem werd verplicht en tuinders
mochten alleen nog drinkwater lozen in het
riool. Jaap voerde toen ook een warrmtecir-
culatiesysteem in. In 1991 heeft Nely het
bedrijf Groenlust verkocht, waarna het nog
twee keer in andere handen is geweest en
daarna aan een projectontwikkelaar is ver-
kocht. Ze was toen pas 51 en wilde graag
aan het werk blijven. Daarom ging ze partti-
me weer bij Jaap in de tuinderij werken.
curreerden ze elkaar. Op topniveau werkten ze ook wel samen in het
Landbouwschap en bij CAO-onderhandelingen maar je had drie bloed-
groepen: rooms-katholiek, protestant en algemeen. Door de studie-
clubs werd de eenheid onder de nieuwe generatie tuinders bewerkt-
stelligd, want je interesseerde je er niet voor welke godsdienst iemand
had of niet, maar je was allemaal bezig met je vak. Door de laatste cri-
ses in de landbouw en het afnemen van het aantal boeren en tuinders
is er uiteindelijk één Land- en tuinbouworganisatie ontstaan, de LTO.
Vernieuwingen
De jaren '80 waren topjaren voor de tuinbouw. Er werden veel techni-
sche vernieuwingen doorgevoerd, ook bij Jaap Moll. Er werden veel
investeringen gedaan. De hele kas werd computergestuurd: de bere-
gening, beluchting en temperatuur. Er kwam een rookgascondensator
in ca. 1985 en ook dubbel glas en energiedoeken. Er kwamen nieuwe
karren voor het transport van de planten en een oppotmachine. Een
voedingsunit om een ha kassen met een computergestuurde installatie
van allerlei meststoffen te voorzien kostte 50 duizend gulden. De tuin-
ders financierden dit met kredieten van de pas gefuseerde Rabobank.
Veel kleine tuinders gingen in deze periode failliet of gaven het op. Eind
jaren '80 had je de reconstructie glastuinbouw en toen is er nog een
poosje sprake geweest de beide tuinderijen samen te voegen maar
daar is het nooit van gekomen.
In september 1983 bracht koningin Beatrix een werkbezoek aan het
glastuinbouwgebied van Vleuten dat op dat moment nogal vooruitstre-
vend was in met name de ontwikkeling van de substraatteelt. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van steenwolmatten waar groenten en snijbloe-
men op groeien in plaats van grond. Ze werd ontvangen op het
gemeentehuis door burgemeester Middelweerd, de Commissaris van
de Koningin uit Utrecht en een aantal vertegenwoordigers van het tuin-
bouwbedrijfsleven, waaronder Jaap Moll. Na de ontvangst op het
gemeentehuis heeft ze nog een bezoek gebracht aan potplantenkwe-
kerij Den Hollander aan de Europaweg. Dat was een leuke ervaring. De
tuinders konden hun zegje doen. Jaap constateerde dat ze goed geïn-
formeerd was en zich goed had verdiept in de materie. Ze stelde goede
vragen. Het was al met al een leuke happening.
Huldiging van parttime medewerl<sters die 12_
jaar in dienst waren van Kwel<erij Over-Enghi
vinr: Truus Teunissen, Nettie van Bel<l<um,
Jaap Moll en Anna van Kleinwee. Foto ca.
1995.)
Vinex
Ondertussen werd bekend dat het gebied ten
westen van Utrecht was aangemerkt als
Vinex-locatie. Dit wilde zeggen dat hier
grootschalige woningbouw zou worden neer-
gezet ten behoeve van de stad Utrecht. Dit
betekende meteen het einde voor de recon-
structie glastuinbouw. Lange tijd bleef het
onzeker wat de Vinex precies voor de tuin-
ders zou betekenen. Ook Jaap en Nely heb-
ben een poos moeten nadenken of ze het
bedrijf sloten of dat ze elders doorgingen.
Dochter Sandra kon goed leren en ging naar
de HEAO en daarna nog naar Universiteit
Nijenrode om bedrijfskunde te studeren. In
de tuinderij werkte ze alleen in de vakanties.
Ze zag het niet zitten om hem ooit over te
nemen. Ze woont in Rotterdam en werkt nu
in Den Haag bij de Waterschapsbank in de
treasury, een bank die is opgericht na de
Watersnood van 1953. Ze liep ook niet tegen
een kweker aan, zoals Jaap dat uitdrukt, dus
een opvolger in de vorm van een schoon-
zoon zat er ook niet in. Inmiddels werden
Jaap en Nely ouder en was de keuze niet zo
moeilijk meer. "Als je vanaf je 17e in het
bedrijf hebt gewerkt, heb je het met je 59e
wel gezien" aldus Jaap. Er was ook de laat-
Maatregelen in de tuinbouw
In de jaren 90 stopte de Vleutense proeftuin omdat het Ministerie van
Landbouw bezuinigde. De proeftuinen kregen minder financiële midde-
len. Ze werden gesteund door het Rijk, de Provincie en de Gemeente
en verder betaalden de tuinders heffingen, meestal via de veiling waar-
mee de proeftuin werd gefinancierd. De proeftuinen moesten eerst
gaan samenwerken met elkaar en met het proefstation voor groenten
en snijbloementeelt in het Westland en het proefstation voor potplan-
tenteelt in Aalsmeer. Die werkten met laboratoria en hadden veel know-
how. De noodzaak voor de proeftuinen werd daardoor minder en ze
werden van lieverlee gesloten. Jaap Moll merkte niet zoveel van de slui-
ting van de proeftuin omdat hij via studieclubs al veel werkte met het
proefstation van Aalsmeer. Daar werden ook voorlichtingsmiddagen
gehouden waar je contact had met de collega's uit het hele land.
Daarmee viel meer te bereiken dan met de proeftuin in Vleuten. Toch
maakte Jaap wel eens gebruik van de proeftuin want als hij een zieke
plant had, ging hij snel met de auto naar de proeftuin om te vragen wat
het was. Later ging hij vaker naar het proefstation of de plantenziekte-
kundige dienst, waar je het kon laten onderzoeken. De functie van de
proeftuin werd steeds minder belangrijk.
In deze jaren kwamen er ook steeds meer milieumaatregelen.
-ocr page 61-
61
ste jaren niet meer in het bedrijf geïnvesteerd en het ging al wat achter-
uit. Ook werden ze te oud om nog een nieuw bedrijf op te zetten het-
geen tegenwoordig miljoenen kost. In 1999 stopten ze met de tuinde-
rij en verkochten ze Over-Engh aan de gemeente. In 2000 werden de
kassen afgebroken. De bedrijfsleider begon een kwekerij in Maarssen
in primula's, gloxinia's, hortensia's en cyclamen en heeft het personeel
meegenomen.
Harmelerwaard. Inmiddels zijn daar vijf
bedrijven operationeel. Ook zijn er tuinders
naar elders vertrokken. Jaap noemt Venio,
Almere en Luttelgeest. En in Kapelle in
Zeeland zit Gresnigt met een van de grootste
bedrijven van Nederland van 34 hectaren
glas, waar nog 14 hectaren aan worden toe-
gevoegd. Dat bedrijf is in zijn eentje straks
net zo groot als ongeveer de helft van het
glastuinbouwgebied in Vleuten was. Het is
een fabriek zo groot en niet meer te vergelij-
ken met het gebied zoals in Vleuten lag.
Volgens Jaap Moll was Vleuten-De Meern het
mooiste tuinbouwgebied van Nederland met,
naast de glastuinbouw, boomgaarden, wei-
landen, mooie tuindershuizen met grote tui-
nen, veel groen en ruimte. Het toonde
daardoor niet als een industriegebied, zoals
het Westland.
Met het verdwijnen van de glastuinbouw in
Vleuten-De Meern wordt een tijdperk afgeslo-
ten van groei en bloei, van hard werken en
soms sappelen voor een hongerloontje, van
crises en vooruitgang en van het verdwijnen
van deze complete bedrijfstak. Wie geïnte-
resseerd is geraakt in deze periode en er
meer over wil lezen, raad ik aan het boek
"Een eeuw tuinbouw in Vleuten-De Meern"
aan te schaffen. In de verenigingsberichten
leest u hier meer over.
Hobby's
Als echte sportman heeft Jaap vroeger altijd gevoetbald. Een paar jaar
was hij ook betrokken bij het voetbalteam Bloemenveiling dat bestond
uit personeel van kwekerijen en de bloemenveiling en dat meedeed met
het jaarlijkse bedrijfsvoetbaltoernooi van PVCV. Na een aantal jaren is
Jaap met voetballen gestopt, omdat hij teveel medewerkers op maan-
dag met voetbalblessures zag binnenkomen. Hij was bang zelf uitge-
schakeld te worden en begon aan een rustigere sport zoals volleybal
en later ook tennis. Een aantal werknemers deed hetzelfde. Er is toen
ook een volleybalteam geformeerd genaamd "de groene vingers" met
medewerkers van Groenlust en Over-Engh dat meedeed aan het stra-
tenvolleybaltoernooi in Vleuten. Nely liet dan mooie shirtjes drukken
met shirtreclame van de bedrijven. Ook was Jaap was al jarenlang
actief in allerlei besturen, zoals het bestuur van de Bloemenveiling en
het bestuur van de Volleybalvereniging en Nely was actief in de tennis-
club en het CDA. Ook heeft Nely zich ingezet voor de tuinders door in
het bestuur van de Belangenvereniging tuinbouw zitting te nemen. Ze
vertelt: "Het is prima om al de tuinderijen te verkopen maar we wilden
er wel allemaal goed uitspringen. Dat hebben we met elkaar goed
gedaan. Vrijwel iedereen is er goed uitgesprongen." "Alleen," zegt Jaap
Moll, "heeft de overheid ons in de steek gelaten met het aankopen van
de gronden in de Harmelerwaard. Dat is faliekant fout gegaan."
Gelukkig hebben zes tuinders grond kunnen verwerven in de
Wilt u adverteren in dit historische tijdschrift?
Dat kan! Bei met 030 -2340157
of mail naar
gerda@gerdaoskam.com
-ocr page 62-
62
De Meernhoek (2)
(door Jan Schutte)
In het kader van een artikelenserie over de Meernbrug en omgeving
ben ik de vorige keer van leer getrokken tegen de sloopactiviteiten
rond de Meernhoek. De gemeentevisie in die jaren ('50 en '60) was
kennelijk, dat al die ouwe boel maar opgeruimd moest worden om
mooie brede straten en een overzichtelijke Meernhoek te creëren. Het
aardige dorpse van de Meernbrug-omgeving was daarna dan ook ver-
dwenen, en zo er al sprake was van een kern De Meern, dan was die
vanaf 1960 er dan ook wel uitgesneden. U treft hier een foto aan van
de Meernhoek uit 1958-1959 genomen vanuit een overvarende lucht-
ballon. Het aardige van deze foto is, dat ie nu eens niet vanuit de
N.H.kerk is genomen, zodat er dan ook een frisse blik op De Meern te
zien is, in de situatie voor de grote sloopcampagne. Om deze weer
eens in uw herinnering terug te roepen volgt hier bewoningssituatie van
die jaren en we beginnen dan links aan de Rijksstraatweg met de fami-
lies van Engelen en Bloemist de Jong. Daarnaast het langgerekte pand
van het Wapen van Gouda van de familie Cobus en Alie Huigen.
Direct ernaast aan de Meerndijk treffen we de huisjes van de
fam.Klerkx en Ligterink aan, gevolgd door de kruidenierswinkel van de
fam. Joop Huigen. Vervolgens zijn daar de melkhandel van de fam. Jan
van Breukelen, kapper de Graaf, juwelier Veldkamp, de families Peek
en Sangers, de steenkolenhandel v.d. Bosch, en tenslotte Café
"Schoolzicht" (vanwege de tegenover gelegen Lagere School.). Recht
tegenover de fam.Sangers ligt Garage Evert Bos en daarnaast richting
Meernbrug de fam.Bos, groentenwinkel, het huis van Piet Oostrom en
als hoekhuis Meerndijk/ Rijksstraatweg de woning van de fam.van
Straten. Dan zijn we weer op de Rijksstraatweg en hier volgen dan de
Sparwinkel van de fam. v.d. Weijden, de huisjes van de fam.Jan van den
Berg, Ben van Rooijen en Theo van den Berg. Het vrijstaande pand
daarnaast is de slagerij van de fam. Overmars en nog net zichtbaar een
puntje van de boerderij van de fam.Kippersluis. Op de kleine foto's (van
latere datum) ziet u deze boerderij en de hooiberg in volle glorie en
daarnaast het huis van de drankenhandel van de fam. van Straten voor
de verbouwing. Het schuine pad tussen dit huis en hun schuur heette
vanouds het Kloosterpad te zijn, een weggetje (vanouds een kerkepad)
rechtstreeks van Ridderhofstad Nijevelt naar de "Capel aan de De
Meern".
Steken wij de Leidsche Rijn over (gegraven in 1285 tussen de
Stadsdam bij Voorn en de Heldam in Harmeien) in opdracht van de
Utrechtse bisschop Graaf Floris van Wevelickhoven) dan beginnen we
het overzicht weer links aan de Zandweg met
het Café Van Straten (het huis met de trap-
gevel), daarnaast het huis van Geert en Anna
Bonenkamp, vervolgens hun smederij, het
pand/fietsenmakerij van Piet Bonenkamp, de
winkel van kruidenier Gerrit v.d.Bosch, de
smederij van Has Willemse en uiterst recht is
nog net een stukje te zien van het pand van
de fam.Hansen, postkantoor, en de fam.
Gerssen.
Dit is natuurlijk een momentopname, door de
jaren heen hebben in verschillende panden
andere families gewoond. Op de foto nog de
oude hoge, niet ophaalbare, Meernbrug. Een
paar jaar later zou de situatie bijna onher-
kenbaar zijn veranderd ten behoeve van de
verbreding van de Meerndijk en de aanleg
van de Castellumlaan.
Foto's Peter de Vries en Jan Schutte.
-ocr page 63-
/^aTx_
A^vjJvv yUM
il
Van de voorzitter
Op het moment, dat ik deze woorden schrijf
,is het jaar 2003 bijna achter de rug en
dient het nieuwe jaar 2004 zich, bij het ver-
schijnen van het kwartaalblad van uw vereni-
ging, bijna aan. Alle reden dus om u en de
uwen een voorspoedig en vooral gezond
nieuwjaar toe te wensen! Een goed nieuw-
jaar, hopen wij: een nieuwjaar waarin het tij
van tekorten, recessie, teruglopende
bedrijfswinsten en bezuinigingen bij overheden, gekeerd kan worden. Dat
blijft ook voor de Historische Vereniging een belangrijk vooruitzicht.
Cultuur en historie zijn toch belangrijke pijlers waarop onze gehele samen-
leving rust. En overigens ook een reden om weer eens bij stil te staan en
tevreden te zijn. Echter, de tijd staat niet stil en zo wil ik u vanaf mijn stoel
toeroepen het nieuwe jaar 2004 met ons te willen beleven als een vooral
actief jaar, stoelend op inzicht en vooral vanuit de beleving van: meedoen!
Immers: geschiedenis is iets waarmee je bezig moet zijn, iets wat je actief
moet beleven. Met andere woorden: binnen onze vereniging kunnen wij nog
veel werkkracht en helpende handen gebruiken. Voor de voortgang van
onze archieven en ons, huidige, onderkomen, de Broederschapshuisjes in
Vleuten willen wij graag (nog) meer betrokken medewerk(st)ers hebben,
die één of twee dagdelen in de week of een donderdagavond taken voor
ons resp. onze historische bestanden willen uitvoeren. Wij stellen speci-
fieke kennis op prijs, maar dit is zeker geen vereiste. Wij vragen wel door-
zettingsvermogen, enthousiasme en de vaardigheid met een gemotiveerde
groep te willen samenwerken. Vanaf deze plaats wil ik iedereen bedanken
voor de grote inzet die het afgelopen verenigingsjaar kenmerkte; de
archeologische opgravingen van ondermeer Romeinse schepen (o.a. de
"Leidsche Rijn") en de wachttorens, de open dagen met 28.000 (!) bezoe-
kers. En niet te vergeten de inzet van de verenigingsleden voor het behoud
van cultuurhistorische waarden, van de bezorgers van ons tijdschrift, de
organisatie van de Broederschapshuisjes, de werkgroepen, en ons
Kabinet, de inzet van medebestuurs-en redactieleden, de inzet voor gehou-
den lezingen en de jaarlijkse historische excursie, het samenstellen en de
uitgifte van het Romeinenboek (uitverkocht) en niet op de laatste plaats van
het Tuinbouwboek (uitverkocht) en het doen verschijnen van een kada-
strale atlas. 2003 was dus weer een gedenkwaardig jaar. Er zijn nog veel
meer publicaties van onze vereniging. Komt u eens langs in ons documen-
tatiecentrum in de Broederschapshuisjes, Dorpsstraat 1, in Vleuten, (zie
de colofon), doe mee en word lid.
HISTORISCHE VERENIGING
VLEUTEN DE MEERN HAARZUILENS
Tijdschrift van de Historische Vereniging
Vleuten, De IVIeern, Haarzuilens.
Verschijnt 4 keer per jaar. ISSN 0928/4893
23e jaargang no. 4, december 2003
De vereniging is ingeschreven in het
verenigingsregister van de KvK Utrecht
eo. onder nummer 40479360
Correspondentieadres
Dorpsstraat 1 3451 BH Vleuten
website: www. histvervdmh.nl
Dagelijks bestuur
J. Schutte / voorzitter
Telefoon                 030-6663216
E mail                     janschutte@wanadoo.nl
F.C.G.M. Besouw / secretaris
Telefoon                 030 - 6773000
R.W. Pouw / penningmeester
Telefoon                 030 - 6772590
Ereieden
Mevr. Prof. Dr. C. Isings / Soest
Dr. D.W. Gravendeel / Laag Keppel
A.J. van Zoeren /Vleuten
Gebouwen
-Vleuten: Broederschapshuisjes,
(Documentatiecentrum)
Dorpsstraat 1, 030 - 6774222
-De Meern: Het Kabinet
Geopend:
Documentatiecentrum:
maandag-en dinsdag van 14.00 tot 17.00
uur en donderdagavond van 19.30 tot
22.00 uur. Het Kabinet De Meern
bezoek: op aanvraag
Contributie (inclusief tijdschrift)
€ 16.00 per jaar , per post € 6.00 extra
Losse nummers tijdschrift:
€ 5.00 leden / € 6.00 niet-leden
Banl<relaties
Rabobank Vleuten, rek. 36.75.17574
Postbank, rek. 2689200
Redactiecommissie
G.A. Oskam (eindredactie)
Alendorperweg 34, 3451 GM Vleuten
Telefoon 030 - 2340157
E mail: info@gerdaoskam.com
Jan Schutte
.'i>
Inhoud                                                     biz.
Van de voorzitter                                                                                            46
Verenigingsberichten                                                                                     47
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (17 en slot)                    48
Leo Jungblut, zijn familie en zijn werk                                                    52
Per bus van Harmeien naar Utrecht in 1943 / 1944                              59
Schatkamer Leidsche Rijn (6)                                                                     62
De IVIeernhoek (3)                                                                                          66
Ontwerp omslag
Peter de Vries
Ontwerp binnenwerlt
Frank Moed
Drul< Jan Evers / De Meern
-ocr page 64-
^H
jn
Veren igingsberich ten
zijn eenmaal per kwartaal in een (deel van
een) wijk ons kwartaalblad te bezorgen;
wie wil zich op genealogisch gebied (verder)
bekwamen en wil ons helpen ons documen-
tatiecentrum verder uit te bouwen;
welke computerdeskundige wil ons helpen
onze vele bestanden op een hedendaagse
wijze vast te leggen;
het kopje heet "handen uit de mouwen": als
u daarvoor voelt en u bent geïnteresseerd in
bijv. archeologie, dan is uw hulp van harte
welkom in de werkgroep Archeologie;
bent u een schrijver en houdt u ervan (cul-
tuur)-historisch getinte verhalen of inter-
views over ons woongebied te schrijven,
dan kunnen wij die kwaliteiten bijzonder
goed gebruiken voor ons kwartaalblad.
U bent van harte welkom;
Contributiebetaling/ledenadministratie
Bij dit nummer van ons tijdschrift ontvangt u het acceptgiroformulier
voor betaling van de contributie voor het jaar 2004. Wij verzoeken u
de contributie in de maand januari 2004 met gebruikmaking van dit
formulier over te maken. Het verenigingswerk en de administratie
wordt door vrijwilligers in hun vrije tijd gedaan, het overmaken van de
contributie vóór 1 februari 2003 zal de administratieve last voor hen
aanzienlijk beperken. Wij rekenen op uw medewerking!
Omdat wij graag over een juist ledenbestand willen beschikken ver-
zoeken wij u indien uw naam of adres op de acceptgiro niet juist ver-
meld is, of daar wijziging in komt, dat aan onze secretaris te melden.
Documentatiecentrum.
In het vorige nummer van ons tijdschrift werd vermeld dat het bezit van
ons documentatiecentrum was uitgebreid met de microfiches van de
registers van de burgerlijke stand van de gemeenten Vleuten,
Haarzuilens, Oudenrijn en Veldhuizen van 1850 - 1940. Dit is niet juist.
Deze fiches waren reeds langer in ons bezit. Nu zijn de microfiches van
de bevolkingsregisters van de genoemde gemeenten verworven. Voor
genealogisch onderzoek een belangrijke bron van persoonsgegevens.
Kadastrale Atlas 1832.
Tot onze teleurstelling heeft het bewerkingsproces van de kadastrale
atlas van Vleuten-De Meern een zodanige vertraging opgelopen dat de
uitgave niet meer in 2003 gerealiseerd kan worden. Hiervoor bieden
wij u als bestuur onze welgemeende excuses aan. Mogelijk zal de uit-
gifte plaats vinden eind januari 2004, wij houden u op de hoogte.
Een eeuw tuinbouw in Vleuten-De Meern.
Deze uitgave van de historische vereniging is in korte tijd geheel uit-
verkocht en dus niet meer verkrijgbaar. Intekenaren die het door hen
bestelde exemplaar nog niet hebben afgehaald, worden verzocht dit
z.s.m. te willen doen.
Straatnamen
Vanuit de politiek (B&G, dank) en het stadhuis
(burgemeester, dank) komen berichten, dat
een door de Historische Vereniging gedane
suggestie, in de nieuwe wijken, zoals
Vleuterweide, straatnamen te gaan bezigen
die betrekking hebben op het tuin-
bouwverleden van Vleuten-De Meern, wordt
overgenomen.
Wij vinden dat een goede zaak die recht doet
aan de recente geschiedenis van uw
woonomgeving! Wij hebben daarom een com-
missie in het leven geroepen die zich met dat
onderwerp speciaal gaat bezighouden (o.m.
Diny van der Leest!), en die de gemeente
hierin zal gaan adviseren. Als u voor die
groep suggesties heeft dan houdt zij zich
daarvoor van harte aanbevolen. Wij denken
aan een breed scala van tuinbouwonderwer-
pen; dat kunnen dus namen van soorten
kassen zijn, maar ook van gereedschappen
op tuinbouwgebied, de namen van bekende
tuiniersbedrijven, producten die specifiek in
Vleuten-De Meern werden geteeld etc.
Denkt u met ons mee?
Uit dit soort vragen om medewerking komen
herhaaldelijk verrassende vondsten en
voorstellen binnen van zaken waaraan u wel
dacht en die wij over het hoofd hebben gezien!
Actviteiten in 2004
Voor het komende jaar heeft het bestuur reeds de volgende activitei-
ten gepland:
-   Handtekeningen voor een Limesmuseum: de ingezamelde handteke-
ningen op de "Gave Graafdagen" ter ondersteuning van een
Limesmuseum binnen ons grondgebied worden op woensdag 7 janu-
ari 2004 om 14.00 uur door onze voorzitter aangeboden aan het
college van burgemeester en wethouders op het stadhuis te Utrecht.
-   Algemene ledenvergadering: medio april 2004, datum, programma,
tijd en plaats worden nog bekend gemaakt.
-   Koninginnedag: vrijdag 30 april 2004, open dag met een expositie
in de Broederschapshuisjes van 10.00 tot 17.00 uur.
Handen uit de mouwen steken............!
In het voorwoord en de verenigingsberichten van verschillende nummers
van ons tijdschrift wordt en werd een beroep gedaan op de medewerking
van vrijwilligers. Daarom willen wij hier nog eens in het kort uit de doeken
doen wie wij zoeken en o.m. waarvoor:
* ter ondersteuning van de bezorging van ons tijdschrift en door de snelle
uitbreiding van ons bezorgingsgebied zoeken wij vrijwilligers die bereid
/
-ocr page 65-
-40-
Door J.H.P. Heesters C T
DE LAATSTE STRATEN
Onze straatnamen, oorsprong en betekenis (17 en slot)
Met deze aflevering wordt de serie 'Onze straatnamen, oorsprong en betekenis' afgesloten. Ook in dit artikel
komen nog enkele straatnamen aan de orde die niet tot een wijk behoren of in het buitengebied liggen. Aan de ene
kant zijn het straten die een historische betekenis hebben en anderzijds gaat het om enkele nieuwe straten die niet
onvermeld mogen blijven.
Het is mogelijk dat boeren die langs de
Krogtdijk de akkers bebouwden tien procent
moesten afstaan waardoor in de spreektaal
de naam Tiendweg is ontstaan. In 1907 is
het tiendrecht afgeschaft.
Vóór 1925 liep de Krogtdijk vanaf de
Loobrug over de Leidsche Rijn bij Veldhuizen
tot aan de huidige spoorwegovergang in
Vleuten. Op 23 juni 1925 besloot de
gemeenteraad van Vleuten om het gedeelte
vanaf het station tot aan C. de Groot, tegen-
woordig huisnummer 20, Wilhelminalaan te
noemen3. Het resterende gedeelte tot aan
de Loobrug blijft tot 1958 Krogtdijk heten. In
dat jaar ontstond het idee om, in verband
met de Europese gedachte, de Krogtdijk als
verbindingsweg tussen Vleuten en De Meern
de Europaweg te gaan noemen.. De Meernse
kunstenaar Harrie Sterk schreef hierover een
aantal protestbrieven naar de gemeente-
raad. Hij vond dat door de naamswijziging de
geschiedenis van zijn dorp geweld werd aan-
gedaan. Ondanks zijn bezwaren besloot de
gemeenteraad op 31 januari 1958 om de
Krogtdijk in Europaweg te hernoemen".
ESDOORNLAAN
Op 29 oktober 1936 besloot het gemeente-
bestuur van Vleuten 'het aanleggen van ene
weg verbindende den Alendorperweg met
den Krochtdijk, welke zal worden uitgevoerd
in werkverschaffing terwijl de kosten waarin
het Rijk niet bijdraagt, zullen worden gedekt
uit een geldlening^. Deze weg was nodig in
verband met de toekomstige verdubbeling
van het aantal inwoners en het uitbreidings-
plan met sportterrein, zwemgelegenheid en
voetbalvelden6.
Op 13 april 1939 besloot de gemeenteraad
de nieuwe weg de naam te geven van
Prinses Beatrixlaan'. Op 1 januari 1954 zijn
de vroegere gemeenten Vleuten, Oudenrijn,
Veldhuizen en Haarzuilens samengevoegd. In
Oudenrijn was op 27 april 1951 de
Beatrixlaan vastgesteld» waaraan op 12
oktober 1951 de titel 'Prinses' werd toege-
voegds. In verband met de dubbele naamge-
ving in de nieuwe gemeente Vleuten-De
Europaweg
Tot 31 januari 1958 heette deze weg de Krogtdijk en het was een zeer
oude verbindingsweg tussen Vleuten en Veldhuizen. Deze weg is al,
zonder naam, ingetekend op de kaart van landmeter B. de Roy uit
1695 en op de Nieuwe Caerte van de Provincie Utrecht uit 1757.
De schrijfwijze van het eerste deel van deze oude straatnaam is in de
loop van de eeuwen verschillend geweest. In 1270 wordt Croft
geschreven, terwijl in 1288 dezelfde naam als Cruft wordt gespeld. In
een stadhouderlijke ordonnantie van 1532 is sprake van 'de brugge
neffens die krofte... die sal heeten die Kroft brugge'. Mogelijk gaat het
hier om de brug die nu de Loobrug wordt genoemd. Ook in diverse
akten van 1587 tot 1729 is de schrijfwijze verschillend geweest. In de
akte van 7 april 1578 staat de zinsnede '25 morgen land die Croft en
de Lauwi terwijl in een akte van 14 mei 1729 geschreven is over '40
morgen land op de Kroft bij Alendorp'2. De naam Krogt Dijck wordt
voor het eerst vermeld op de kaart van P. Ketelaar uit 1769. Ook op
latere kaarten komt de naam Krogtdijk voor. Om het nog ingewikkelder
te maken, staat in de wegenlegger van de gemeente Vleuten van 1854
geschreven: 'De Krogdijk of Tiendweg loopende van Vleuten tot de
oude Leydsche Zandweg bij de zoogenaamde Laubrug'. We zien dus
dat de naam Croft, Kruft en Kroft veranderd is in Krogt terwijl in de
wegenlegger van de gemeente Vleuten van 1943 de naam Krochtdijk
wordt genoemd.
Aangenomen wordt dat de naam Krogtdijk is ontstaan naar het stuk
land 'De Krogt' waarmee de hoge zandgrond werd bedoeld dat tegen
de dijk was gelegen in het zuidelijk deel van de Vleuterweidse Polder.
Over de geschiedenis van de naam Tiendweg, zoals genoemd in de
wegenlegger van 1854, zijn geen gegevens gevonden. Mogelijk gaat
het om de tiende penning, anders gezegd een heffing van tien procent,
die de agrarische bedrijven moesten afstaan aan de tiend gerechtigde.
Europaweg vanaf R.K. kerkhof (zuiden)
-ocr page 66-
A?U
Meern besloot het gemeentebestuur op 14 januari 1954 de Prinses
Beatrixlaan in Vleuten te hernoemen in Esdoornlaan'o. Deze naam is
toen gekozen omdat langs de weg esdoornbomen zijn geplant.
JOHANNITERWEG
Hof ter Weijdeweg
Deze weg is genoemd naar Hof ter Weijde,
een kasteelachtig gebouw zoals dat te zien
is op een 18 eeuwse gravure naar een teke-
ning van Jan de Beijer uit 1744.
De oudste datering van deze hof is van 1310
waarbij het gaat om een geschil over een
stuk land bij Woerden tussen de ridders en
de gebroeders Van der Mije. De Johannieters
waren toen al beheerders van Hof ter Weijde
wat tot het verzorgingsgebied van het
Catharijne Convent in Utrecht behoorde.
De boerderij lag aan het zandpad langs de
Vleutense wetering, waar een brug de
ingang aan de noordkant was. Later werd de
boerderij bereikbaar vanaf de Utrechtseweg
en vanaf 1856 via een overweg over de
spoorbaan. Deze plaats is aangegeven op
de Nieuwe Caerte van de Provincie van
Utrecht van Bernard de Roy uit 1696. Het
moet in die tijd een grote boerderij zijn
geweest met 145 morgen = 125 hectare
grond gelegen tussen Den Engh in het wes-
ten en De Hoet in het oosten. Een groot
gedeelte hiervan werd gebruikt voor het ver-
bouwen van graan en koolzaad voor
(lamp)olie. Ook was een gedeelte bestemd
voor de grote veestapel.
Esdoornlaan vanaf Alendorperweg (noorden)
De Johannieterorde is de oudste geestelijke ridderorde die in het hos-
pitaal van Sint Jan in Jeruzalem in 1023 is gesticht. De oprichters
waren kooplieden uit Amaifi die de orde stichtten ten behoeve van pel-
grims. Rond 1099 maakte Gerardus als overste van deze orde met zijn
broeders hier een geestelijke orde van. In 1118 kreeg de orde een mili-
tair karakter om het christendom tegen de Turken te verdedigen. Door
het opdringen van de Turken moest deze zetel achtereenvolgens ver-
plaatst worden naar Akko, Cyprus, Rhodos en ten slotte naar Malta. In
1530 stond keizer Karel V dit eiland in soevereiniteit aan de orde af.
Sindsdien spreekt men over de Maltezerridders. In 1758 werden de
ridders door Napoleon van het eiland verdreven en via Triest komt de
hoofdzetel in Rome waar deze nog steeds gevestigd is. In de loop van
de eeuwen is de orde ingedeeld in provincies c.q. afdelingen. Tijdens
de Reformatie onderging de orde grote veranderingen. Zo ontstaat in
het Duitse Brandenburg een protestantse richting en in Nederland werd
in 1909 een Commanderij van de Johannieterorde op initiatief van prins
Hendrik opgericht. Aanvankelijk was dit de Orde van St. Jan, maar
wordt sinds 1958 de Johannieterorde in Nederland genoemd. De
rooms-katholieke Maltezerorde bestaat in Nederland sinds 1911. Lid
van deze orde zijn mannen die behoren tot een geslacht dat in de man-
nelijke lijn afstamt van een stamvader die 150 jaar geleden tot de adel
behoorde.
In onze gemeente zijn de vroegere Johannieters ook actief geweest
want zij waren bijv. beheerders van Hof ter Weijde dat tot het verzor-
gingsgebied van het Catharijne Convent van Utrecht behoorde.
Rond de jaren twintig werd een deel van de huidige weg aangelegd om
enkele tuinbouwbedrijven te ontsluiten. Tijdens ruilverkaveling in de
tweede helft van de vorige eeuw werd de huidige weg aangelegd op
landbouwgrond. Toen de weg een naam moest krijgen, stelde een
raadslid voor om deze naar de Johannieters te vernoemen. Zijn argu-
ment hiervoor was dat deze ridders in vroegere jaren hun landbouw-
producten van de tuinders hadden betrokken. Zijn voorstel werd door
de gemeenteraad overgenomen en op 17 december 1956 werd de
naam Johanniterweg vastgesteld^.
Johanniterweg vanaf 't Zand (westen)
Tijdens de ruilverkaveling in de tweede helft
van de vorige eeuw is de huidige Hof ter
Weijdeweg aangelegd. Aan het oostelijk
einde kreeg deze een verbinding met de
Utrechtseweg en het westelijk uiteinde werd
aangesloten op de Kantonnale weg bij De
Tol.
Op 29 juli 1957 is de naam voor deze weg
door de gemeenteraad vastgesteldi2.
-ocr page 67-
M
é^
Vleuterweideweg
In het verleden konden de bewoners van
Vleuten via 't Hoog naar Harmeien. Nadat in
1856 de spoorlijn Utrecht - Gouda was aan-
gelegd, kwam in deze weg een onbewaakte
overweg. Tijdens de ruilverkaveling in de
tweede helft van de vorige eeuw werd de
overgang in 1959 opgeheven. Om 't Hoog
bereikbaar te houden, is toen de
Vleuterweideweg aangelegd. Dit was niet
alleen nodig als ontsluiting van 't Hoog maar
ook in verband met de vestiging van bedrij-
ven aan de zuidzijde van de spoorlijn. Deze
weg is op enige afstand van de spoorlijn aan-
gelegd. Hierdoor sloot deze aan de oostkant
aan op de aanwezige woonstraten Prins
Hendrikweg en Julianalaan. Het westelijk
einde werd aangesloten op de Dorpeldijk die
toen ook verhard is en later is doorgetrokken
naar de Appellaan in Harmeien.
Op 29 juli 1957 is de Vleuterweideweg door
de gemeenteraad vastgesteld^''.
Hof ter Weijdeweg vanuit het oosten
Westlandsetuin
Zoals de naam al aangeeft, is deze weg genoemd naar het Westland,
het gebied ten zuiden van Den Haag. Vroeger heette deze weg
Tiendweg die liep van 't Zand naar de Alendorperweg.
Het Westland heeft voor het Vleutense tuinbouwgebied een voortrek-
kersrol gehad. In het begin van de vorige eeuw kwamen tuinders uit het
Westland naar Vleuten. Zij moesten uitzien naar nieuwe grond, omdat
de gemeente Den Haag het gebied nodig had voor de stadsuitbreiding.
Ook voor de Utrechtse stadsuitbreiding tussen 1880 en 1920 moesten
de tuinders rondom Utrecht uit gaan zien naar nieuwe tuinbouwgrond.
Verschillende van hen vestigden zich in Vleuten omdat het goede tuin-
bouwgrond had, die gelegen was op de oude stroomruggronden van de
Oude Rijn. Ook was er een goede waterhuishouding en het lag dichtbij
Utrecht. In de loop van de jaren breidde het tuinbouwgebied zich uit en
in alle rapporten, die in die jaren zijn verschenen, werd over de hand-
having van het tuinbouwgebied gesproken. In 1991 kwam een plotse-
linge omwenteling door de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra, de
beroemde Vinex nota. Het gevolg was dat de tuinders plaats moesten
maken voor grootschalige woningbouw. Het was de tweede keer in één
eeuw dat de tuinbouwsector plaats moest maken voor de stadsuitbrei-
ding.
Ver voordat de Vinexnota aan de orde was, werd op 16 juni 1956 door
de gemeenteraad de straatnaam Westlandsetuin vastgesteldis.
Vleuterweideweg vanuit liet westen
Tjepmaweg
Deze weg is genoemd naar de voormalige
Tjepmahoeve, gelegen op de hoek van het
Strijkviertel en de Rijksstraatweg. Deze
hoeve dateert uit de 17^ eeuw maar was
geen riddermatig huis. Jonkheer Quarebbe
noemde zich in de 2^ helft van de 17^ eeuw
heer van Tjepma. Dat gebeurde in die tijd wel
meer als men met de naam van het huis
pronkte. In 1724 werd het huis verkocht aan
Alard Ram van Schalkwijk, die het verhuurde.
Na het overlijden van Maria Tiemck Ram van
Schalkwijk stelden de erfgenamen geen prijs
meer op het bezit van de buitenplaats. Op 5
april 1806 werd het pand in café Het Wapen
van het Keizerrijk, gelegen Achter de Dom in
Utrecht, openbaar verkocht. In de navolgen-
de jaren heeft de buitenplaats verschillend
eigenaren en bestemmingen gekend.
Westlandsetuin vanaf 't Zand
-ocr page 68-
^ (>B
Na 1939 verdwenen de laatste resten van de buitenplaats die een
belangrijke rol in het dorpsleven van Oudenrijn heeft vervuld. Niet is
gevonden wanneer de naam Tjepmaweg door de gemeenteraad van
Vleuten-De Meern is vastgesteld.
C.H. Letschertweg
Om de Rijksstraatweg te ontlasten en te verbeteren, mede in verband
met de zeer onveilige situatie voor veel fietsers, is deze weg aange-
legd. C.H. Letschert heeft zich, als verantwoordelijk gedeputeerde
voor de wegenzorg, bijzonder voor het tot stand komen van deze weg
ingezet.
Hij heeft het voorstel bij gedeputeerde staten van Utrecht gedaan om
de weg te kunnen aanleggen wat uiteindelijk in 1987 gerealiseerd is.
In onze provincie is het een goed gebruik om dergelijke belangrijke pro-
vinciale ontsluitingswegen een naam te geven. In 1986 deden provin-
ciale staten van Utrecht aan het gemeentebestuur van Vleuten - De
Meern het verzoek om de nieuwe weg, de S20, te noemen naar de
heer C.H. Letschert die toen oud-lid van Gedeputeerde Staten van
Utrecht was. Overeenkomstig het verzoek werd de naam van de weg
vanaf het verkeersplein Hooggelegen in Utrecht tot aan de
Rijksstraatweg in De Meern, voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 10
maart 1987 werd de naam C.H. Letschertweg vastgesteld^^.
Tenslotte
In 1995 stelde de heer Joost Kits Nieuwenkamp, als lid van de straat-
namencommissie van de gemeente Vleuten-De Meern, voor om de oor-
sprong en betekenis van de straatnamen van onze gemeente vast te
leggen. In overleg met de Historische Vereniging Vleuten, De Meern,
Haarzuilens is toen besloten de straten te beschrijven die, na de grens-
correctie door de gemeente Utrecht, tot het gebied van Vleuten-De
Meern behoorden. Voorlopig zouden de wijken Het Weer, Nijevelt II en
III buiten beschouwing blijven omdat de namen van de straten in deze
wijken niet van historische betekenis zijn. Van de straatnamen in De Tol
waren in het tweede nummer van 1994 al korte omschrijvingen gepu-
bliceerd. De namen voor de nieuwe wijk Veldhuizen waren toen nog niet
aan de orde. Over de enige historische naam Milan de Visconti is
geschreven in het boekje 'Langs de Oude Rijn' op pagina 87 en later in
een artikel in het derde nummer van 1998 van dit blad.
In de loop van deze serie reageerde Klaas B. Nanninga, ook een mede-
werker van ons verenigingsblad, over de schrijfwijze van de straatnaam
Bottensteinweg. Alhoewel deze naam nu in alle publicaties, zelfs van
overheidswege, en zelfs van gebouwen zo wordt vermeld is deze bena-
ming niet juist. Het moet Bottestein zonder "n" zijn waarover in het eer-
ste nummer van ons blad in september 1981 is geschreven. Onder de
titel 'Bottestein, een verdwenen ridderhofstad' heeft hij zijn onderzoek
gepubliceerd. Jammer genoeg is in de jaren daarna de naam
Bottenstein ingeslopen. Alhoewel hij op al deze benamingen, ook
schriftelijk reageerde, is de juiste naam nooit op de juiste manier
weergegeven. Jammer!!!!
Om een project van dergelijke omvang te beginnen, was eerst een uit-
gebreid literatuuronderzoek nodig. Talrijke boeken waaronder 'Vleuten-
De Meern, geschiedenis en bebouwing' zijn doorgnomen en alle rele-
vante informatie genoteerd. Ook krantenknipsels bij de Historische
Vereniging en de vele krantenverslagen van de gemeenteraden van
Vleuten, Oudenrijn, Veldhuizen en Haarzuilens en ander informatief
materiaal zijn doorgenomen. Verder ook de oude uitgaven van 'Onze
gemeente'. Tot dit onderdeel behoorde ook
het bestuderen van oude kaarten en platte-
gronden van 1599 tot 1991.
De volgende stap was het archiefonderzoek.
In het gemeentearchief van Vleuten-De
Meern zijn alle aanwezige notulen van de vier
vroegere gemeenten en de aanwezige
wegenlegers gelezen. Interessant was de
achtergrondinformatie die vermeld was als-
mede de genomen raadsbesluiten. Ook het
archief van de Historische Vereniging was
een goede informatiebron waaronder de
getransscribeerde akten van de collectie van
der Poel. Omdat de Historische Vereniging
beschikt over microfilms van de archieven
van de dorpsgerechten in het Utrechts
Archief kon ook daarvan gebruik gemaakt
worden.
Voor zover nodig is bij oudere bewoners
informatie ingewonnen of zijn de gegevens
op juistheid gecontroleerd.
Met alle gevonden gegevens konden daar-
mee zeventien afleveringen van onze straat-
namen, oorsprong en betekenis worden
geschreven waardoor deze voorgoed zijn
vastgelegd.
Bronnen
Hv
Archief Historische
Vereniging
RbVM
Raadsbesluit Vleuten-De
Meern
RbO
Raadsbesluit Oudenrijn
GaV
Gemeentearchief Vleuten
1. Hv
2GA695
2. HV
2GC2327
3. RbV
23-06-1925
4. RbVM 31-01-1958
5. RbV
280
6. GaV
2428
7. RbV
13-04-1939
8. RbO
27-04-1951
9. RbO
12-10-1951
10. RbVM
14-01-1954
11. RbVM
17-12-1956
12. RbVM
29-07-1957
13. RbVM
16-06-1956
14. RbVM
29-07-1957
15, RbVM
10-03-1987
-ocr page 69-
^
. door J.H.P. Heesters
HISTORISCHE DOCUMENTEN
I
Leo Jungblut, zijn familie en zijn werk
In de vroegere gemeenten Vleuten en Oudenrijn en later in Vleuten-De Meern hebben verschillende kunstenaars
gewoond en gewerkt. Een van hen is Leo Jungblut waarvan verschillende werken in onze oude gemeente aanwe-
zig en te zien zijn.
^^^^^B^^Hk ^^^^^^^^h ^J^^^HNP^ Mkt ^méI^^^^w^^I
f
^1»
1 |P^
w^^gf^'^''^' .......'y ÊÊK^ Ito
-^,
^rf
W
-1* . p
mm A^
^.^^ #• .....^Ir C^' --
.:^-^ ■" --^-"~*......"' ..........
Familie Jungblut.
7; P/et, 2: Riek, 3: Dorie, 4: Mien, 5: Truus,
6: Vader Hubert, 7: Miek, 8: Moeder Theodora,
9: Corry, 10: Gretha, 11: Greetje, 12: Anton,
13:Ted, 14: Lies, 15: Jo Röben,
16: Jozef, 17: Leida, 18: Leo, 19: Karel.
De voorvader van Leo Jungblut is ook een
Peter die vóór het midden van de 19e eeuw
is geboren. Hij had een broer waarvan
bekend is dat hij het hele familiekapitaal
heeft opgemaakt. Deze Peter is gehuwd met
Elisabeth Bruich en uit hun huwelijk zijn drie
kinderen geboren. Op 5 juni 1852 zag
Hubert Ludwig, de vader van Leo, in Koblenz
het levenslicht en later zijn de zusters
Josefine en Maria geboren, die beiden onge-
huwd zijn gebleven.
Hubert Ludwig is op 6 oktober 1886 in
Utrecht getrouwd met Wilhelmina Maria
Bredero. Waarschijnlijk is zij in 1862 gebo-
ren en was dochter van Johannes Bredero,
die tapper van beroep was en Maria Sophia
Voorouders van de familie Jungblut
Zoals aan de naam af te leiden is, is het geslacht Jungblut van Duitse
herkomst. Door de eeuwen heen is deze naam op verschillende manie-
ren geschreven. Zo kan men namen als Jungblutt, Jungeblut,
Jungbluth, Jungbluths en Jungbloth aantreffen.
Op de website Familysearch van 'The church of Jesus Christ of latter-
day Saints', beter bekend onder de naam Mormonen, zijn 75 nakome-
lingen te vinden. De oudste hiervan is Apollonia Jungblut die in 1634 in
Kruft in het Duitse Rheinland is geboren. De jongste is Peter Jungblut
die op 31 augustus 1981 in Idar-Oberstein, Kreis Birkenfeld in
Rheinland-Pfalz het levenslicht zag.
De totale lijst telt 8 nakomelingen uit de 17e eeuw, 42 uit de 18e eeuw,
21 uit de 19e eeuw en 4 uit de 20e eeuw. In deze lijst komen de voor-
ouders van de kunstenaar Leo Jungblut en de verdere tak van de fami-
lie niet voor. De reden daarvan is dat zij van katholieke huize zijn en de
doopboeken niet voor de Mormoonse gemeenschap beschikbaar zijn.
-ocr page 70-
§3 :^
VU
Hl
Ir l^^w
>
^
^ ".-ij^ïHl
a ""^:.
%
^ 1
1
n
■f
r
#«i
ite
^^^
y^H
van Corlijk. Het jonge paar ging na hun huwelijk wonen in de Motstraat
22 in Utrecht. Op 11 maart 1888 wordt uit dit huwelijk de zoon
Hubertus Joseph geboren. Zeven dagen na zijn geboorte stierf zijn
moeder op 18 maart 1888.
Een kinderrijk gezin
Na het overlijden van zijn eerste vrouw is Hubert Ludwig hertrouwd met
Theodora Johanna Slootjes die op 10 mei 1869 in Bloemendaal is
geboren. Op 8 augustus 1898 is hun eerste zoon Joseph Gijsbertus
geboren. Hierna volgden nog twaalf kinderen waarvan vijf jongens en
zeven meisjes die allen in Utrecht zijn geboren. In het bevolkingsregis-
ter van de gemeente Utrecht over de periode 1910 - 1930 staat ver-
meld dat het echtpaar Jungblut-Slootjes veertien kinderen had. Hieruit
blijkt dat het hier gaat om Hubert Joseph uit het eerste huwelijk en der-
tien kinderen uit het tweede huwelijk.
Op 6 juni 1925 verlaat het gezin Jungblut de stad Utrecht en gaat naar
De Meern. Zij huren, zoals blijkt uit het archief van de r.k. parochie, van
het kerkbestuur van Oudenrijn de woning Rijnsoever waar vroeger
Damzigt was gelegen. Dit pand stond aan de Zandweg 89b dat later
huisnummer 113 kreeg. Door een raadsbesluit van de gemeenteraad
van Vleuten in 1949 werden per 1 januari 1950 de huizen in alle stra-
ten van de gemeente opnieuw met even en oneven nummers vernum-
merd. Het pand aan de Zandweg 139 kreeg toen huisnummer 70 zoals
dat nu nog is.
Op 14 juli 1929 overlijdt vader Hubert Ludwig en wordt op de r.k.
begraafplaats in Vleuten, achter de kerk, begraven. Moeder Jungblut
bleef daarna nog enkele jaren aan de Zandweg wonen maar keerde op
20 oktober 1931 terug naar Utrecht. In het gemeentearchief van
Utrecht staat vermeld dat zij met acht kinderen, onder wie Leo, ging
wonen aan de Amsterdamsestraatweg 313. Hieruit blijkt dat inmiddels
zes kinderen het huis hebben verlaten. Bekend is dat Hubertus Joseph,
uit het eerste huwelijk, al het huis uit was. Hij is naar de Verenigde
Staten van Amerika vertrokken waarna van hem verder niets meer
bekend is. Ook is bekend dat Karl Theodor Joseph (Karel) op 17 okto-
ber 1925 is gaan wonen in de Kinderhuisvest 41 rood in Haarlem.
Omdat Anton Joseph (Anton), Elisabeth Magdalena Maria (Lies) en
Theodorus Johannes (Ted) na 1931 niet meer voorkomen in het bevol-
kingsregister van Vleuten, kan aangenomen worden dat zij inmiddels
het ouderlijk huis hebben verlaten. Josef woonde in de Van
Riebeeckstraat 12, Anton in de Oudwijkerveldstraat 137 en Ted in de
Van Brakelstraat 1, allen in Utrecht. Lies was ook al het huis uit, maar
van haar zijn geen gegevens in het gemeentearchief te vinden.
In het bevolkingsregister van de gemeente Vleuten is ook het beroep te
vinden van negen kinderen. Zo waren Josef en Leidy kantoorbediende.
Riek, Miek en Dorie waren winkeljuffrouw zoals dat toen genoemd werd
en Mien was naaister van beroep. Van de jongens was Karel schilder.
Piet en Leo waren beeldhouwer. Van Anton, Lies, Ted en Truus zijn de
beroepsgegevens niet vermeld.
Hubert Ludwig Jungblut
De vader van Leo, Hubert Ludwig Jungblut, was beeldhouwer van
beroep en uit archieven blijkt dat hij zonder nationaliteit was, waarvoor
geen reden aan te geven is. In ieder geval is bekend dat hij in het derde
kwart van de 19e eeuw naar Nederland is vertrokken waarvoor moge-
lijk twee redenen aan te geven zijn.
De eerste reden is de neogotische periode die na het herstel van de
bisschoppelijke hiërarchie in 1853 veel opgang maakte. Op 28 novem-
ber 1869 had kapelaan G.W. van Heukelom van de Catharijnekerk aan
de Lange Nieuwstraat in Utrecht, het Sint Bernulphusgilde opgericht.
Hubert Jungblut (ca. 40 jaar) en Theodora
Slootjes (ca. 20 jaar)
Het doel van dit gilde was om de kerkelijke
kunst, geïnspireerd op middeleeuwse voor-
beelden, weer nieuw leven in te blazen. Om
de doelstelling te kunnen realiseren, had dit
gilde vaklieden nodig die ook vanuit het
Duitse Rheinland werden aangetrokken. Ook
de bekende Jan-Eloy en Leo Brom, Willem
Mengelberg en Ad van Roosmalen uit Utrecht
zijn lid van het gilde geweest. De werkgele-
genheid was in ons land groter en mogelijk is
dat de reden geweest dat Hubert Ludwig
Jungblut naar ons land is gekomen.
De tweede reden kan zijn, dat de beeldhou-
wer en schilder Friederich Wilhelm
Mengelberg hem naar ons land gehaald heeft
toen hij na de restauratie van de Keulse Dom
geen werk meer voor hem had. Deze telg
van de familie Mengelberg is op 18 oktober
1837 in Keulen geboren. In zijn geboorte-
stad had hij een atelier voor kerkelijke kunst
waar ook Hubert gewerkt heeft. Op verzoek
van G.W van Heukelom vestigde hij zich in
1869 in Utrecht. Naast deze Friedrich ves-
tigden zich nog enkele leden van de familie
zich in de 19e en 20e eeuw in ons land waar-
onder verschillende kunstenaars van naam,
zoals de bekende dirigent Willem
Mengelberg. Mogelijk kende Mengelberg
Hubert Ludwig Jungblut en vroeg hem om in
zijn atelier te komen werken. In het Sint
Bernulphusgilde is Mengelberg een vooraan-
staand kunstenaar geweest en een belang-
rijk vernieuwer van de neogotische kunst
geworden. In zijn Utrechtse atelier maakte hij
met zijn medewerkers altaren en andere
-ocr page 71-
54
Palestrinalaan 10, ook in Bilthoven. Hier zou
hij tot 7 juni 1955 blijven wonen en vertrok
toen naar de Verenigde Staten op verzoek
van zijn broer Ted die daar inmiddels al
woonde. Zijn vrouw Francina voelde niet veel
voor deze emigratie, maar zou later volgen.
Het logische gevolg is dat hij vanaf die tijd
niet meer voorkomt op de ledenlijsten van
het Genootschap Kunstliefde
In de Verenigde Staten was hij, volgens de
Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars
tussen 1870 en 1940 van S.J. Mak van
Waay, in 1967 nog werkzaam ook nadat zijn
vrouw op 8 juli 1964 was overleden. Op 22
juni 1971 keert hij terug naar Nederland en
gaat wonen in de Meidoornlaan 6 in
Harmeien, waar Piet Bonenkamp ook woon-
de. Hij overlijdt op 23 maart 1974 ruim een
maand na zijn 81e verjaardag. Zijn stoffelijk
overschot wordt op 27 maart 1974 in
Nieuwegein gecremeerd. Zijn urn is hierna
overgebracht naar de Verenigde Staten en is
bijgezet bij die van zijn vrouw.
Als kunstenaar werkzaam
In 'Beeldend Nederland, biografisch hand-
boek' van P.M.J. Jacobs uit 1993 wordt voor
Leo bij het onderwerp 'Opleiding' vermeld
dat hij een autodidact is geweest. Hiermee is
aangegeven dat hij zich in de praktijk ont-
wikkeld heeft. Ongetwijfeld heeft hij veel van
zijn vader geleerd toen zij samen in het ate-
lier van Mengelberg werkzaam waren. Als
daarbij ook nog bedacht wordt dat ook twee
boers, Karel en Piet, als beeldend kunste-
naar werkzaam zijn geweest, moet de oor-
zaak van het kunstzinnige 'in de genen van
de familie' hebben gezeten. Opmerkelijk is
wel dat Leo leraar van Gerard van Overeem
is geweest.
Het is niet te achterhalen wanneer Leo als
zelfstandig kunstenaar is gaan werken. Als
we inventarisatielijst van de Stichting
Kerkelijk Kunstbezit bekijken, dan is zijn eer-
ste werk in de periode 1910 tot 1919 geda-
teerd. Het gaat dan om een zandstenen
altaar voor de kerk in Zieuwent. Ondanks dat
hij een begenadigd kunstenaar is geweest,
lijkt deze datering aan de vroege kant. Als
de rest van deze lijst bekijken, is veel werk
gedateerd vanaf 1925 toen hij 32 jaar oud
was.
In veel overzichten staat Leo te boek als een
kunstenaar van religieuze werken. Met name
in het tweede kwart van de 20e eeuw was hij
actief voor kerken. Het werk hiervoor
bestaat uit altaren, beelden en reliëfs ver-
vaardigd uit hout, diverse steensoorten, ter-
racotta en marmer.
Bij de altaren moet gedacht worden aan de
beeldhouwwerken in steen, hout en brons. Kenmerkend voor zijn werk
zijn de overdadige decoraties met verguldwerk en polychromie. Bij de
Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Utrecht zijn een groot aantal kunst-
werken geregistreerd die in het atelier van Mengelberg zijn gemaakt.
Ondanks dat Hubert Jungblut een groot kunstenaar is geweest, kunnen
uit de opsomming geen werken gedestilleerd worden die specifiek door
hem zijn gemaakt. Niet alleen Hubert, maar ook zijn zoon Leo, heeft in
het atelier van Mengelberg gewerkt.
Na het overlijden van Mengelberg op 6 februari 1919 werd het atelier
door zijn twee zoons en later door zijn kleinzoon voortgezet. In 1965
is het atelier gesloten.
Hubert Jungblut in werkkleding, op latere leeftijd
Leo Jungblut
Leo is op 18 februari 1893 in Utrecht, evenals zijn broers en zusters,
geboren. Nadat moeder Jungblut op 20 oktober 1931 naar Utrecht is
verhuisd, heeft Leo op 17 januari 1936 het huis verlaten. Hij gaat
wonen in de Mgr. Van de Weteringstraat 75bis en zijn atelier is geves-
tigd in het pand Maliebaan 80bis, beide in Utrecht. In datzelfde jaar
werd hij ook lid van het Genootschap Kunstliefde waarvan ook de plaat-
selijke kunstenaars Adriaan van de Weijden en Harrie Sterk lid van zijn
geweest. Omdat de ledenlijsten van het Genootschap niet compleet
zijn, wordt hij daarin tot 1940 als lidmaat vermeld. Mogelijk zijn in de
jaren daarna, in verband met de oorlog en de gevolgen daarvan voor
kunstenaars, geen ledenlijsten meer samengesteld. Ongetwijfeld is hij
lid gebleven, hetgeen afgeleid wordt uit een groepsexpositie die in de
naoorlogse jaren door het Genootschap in het Centraal Museum te
Utrecht is georganiseerd en waaraan hij heeft deelgenomen. Nadat hij
op 19 april 1944 was getrouwd met Francina Wilhelmina Jacoba Heijl
verhuisde hij op 18 juni 1945 naar de Van Goijenlaan 6 in Bilthoven wat
nu gemeente De Bilt is. Hij ging inwonen bij zijn broer Piet die op dat
adres zijn atelier had. Op 16 februari 1948 verhuisde hij naar de
-ocr page 72-
*5
kerk in Zieuwent, het Maria-altaar van grèsklei in Harmeien en het
hoogaltaar in de Ludgeruskerk in Utrecht. Talrijke religieuze beelden en
kruisbeelden zijn van hem bekend. Bij de reliëfs kan men kruiswegsta-
ties in verschillende kerken en scènes uit het Oude- en Nieuwe
Testament aantreffen. Alles bij elkaar zijn door de genoemde kerkelijke
stichting 32 werken geregistreerd.
Als we de lijst met religieuze werken zien, dan is er veel van hem te vin-
den of te vinden geweest in Utrecht en omgeving. Zo kan men werk
aantreffen in de Gertrudiskerk aan de Amaliadwarsstraat, in de vroe-
gere Monicakerk en in de Nicolaaskerk aan het Boerhaveplein, de
Antoniuskerk aan de Kanaalstraat, de Jozefkerk aan de Draaiweg en de
Gerardus Majellakerk aan de Thomas a Kempisweg. Ook in de vroege-
re Ludgeruskerk aan de Amsterdamsestraatweg zijn alle kunstwerken
variërend van het hoogaltaar tot en met het mozaïek daarachter, door
hem gemaakt.
Ook onze vroegere gemeente Vleuten - De Meern is in het bezit van
zijn werken. Zo bezit de r.k.kerk in De Meern aan de Pastoor
Boelenslaan vier reliëfs, een kruisbeeld, een beeld van Franciscus van
Assisi en de grote patronale boven de hoofdingang. In de r.k.kerk aan
de pastoor Ohlllaan te Vleuten kan men een beeld van Willibrordus,
patroon van de kerk, vinden.
Het hier gegeven beeld van Leo is verre van compleet, want er zijn ook
verschillende profane werken van hem bekend. Hierbij gaat het om
zandstenen wapenschilden voor een oorlogsmonument in Borculo, het
oorlogsmonument in fort De Bilt, een gesloopt oorlogsreliëf als
gedenkteken aan de buitenwand van de vroegere Ludgeruskerk in
Utrecht en enkele houten beelden in Noorwegen. Op verzoek van de
ceramiekfabriek St. Joris in Beesel heeft hij, toen het grote beeld in
1947 voor De Meern klaar was,diverse ontwerpen gemaakt van
Maria-, Heilig Hart- en Jozefbeelden. Door de fabriek werden van deze
ontwerpen, variërend in grootte van 30 tot 130 centimeter, afdrukken
gemaakt en gebakken voor kerken en de kunsthandel.
Samen met zijn broer Piet heeft hij ook sprookjesfiguren gemaakt voor
De Efteling. Zij werkten samen met de bekende, veelzijdige Brabantse
kunstenaar Peter Reijnders. In hun atelier in Bilthoven maakten zij de
kabouters voor het sprookje van Sneeuwwitje. Ook de kabouter voor de
'Kleine boodschap' is door hem gemaakt. Reijnders schrijft in zijn bio-
grafie dat Doornroosje en Sneeuwwitje hem veel hoofdbrekens hebben
gekost. "Alleen al het kopen van nepbustes in een kledingzaak betekent
voor een man in die tijd een hele onderneming. Sneeuwwitje wordt thuis
in elkaar gezet. Ze kreeg haren van een non, een novice uit een kloos-
ter van de Franse zusters uit het St. Annagesticht aan de
Geldropseweg in Eindhoven. Eenmaal klaar en liggend in de glazen kist
wordt voor het transport van Eindhoven naar Kaatsheuvel gebruik
gemaakt van een lijkwagen."
Over zijn totale oeuvre wordt door S.J. Mak van Waay in het Lexicon
van Nederlandse schilders en beeldhouwers tussen 1870 en 1940
geschreven: "Hij is zeer sterk voor eigentijdse kunstuiting, terwijl hij de
extreme vormgeving onverstandig en nutteloos vindt."
Tot 1951 is een reëel maar zeker geen compleet beeld te krijgen van
zijn werken. Uit de periode in de Verenigde Staten zijn helemaal geen
werken bekend.
Een misverstand?
Over het werk in onze gemeente zijn meer achtergrondgegevens
beschikbaar. Zo had Leo goede contacten met pastoor Boelens, de
bouwpastoor van de huidige kerk in De Meern en met zijn opvolger,
pastoor Koelman.
Toen de bouw van de kerk aan de huidige Pastoor Boelenslaan in 1939
van start ging, vroeg Leo aan pastoor Boelens of hij het hoofdaltaar
Reliëf van Jozef in de r.k.kerk in De Meern.
Voor het hoofd is het dodenmasker van Hubert
Jungblut gebruikt.
en beide zijaltaren mocht maken, immers
van hem waren al meerdere werken bekend.
Uit latere correspondentie blijkt dat hij een
mondelinge opdracht had gekregen voor het
ontwerpen van twee zijaltaren.
Architect H.C. van de Leur had, als leerling
van de Franse Benedictijner pater Dom
Bellot OSB, de kerk, pastorie en inrichting
ontworpen in de stijl van de Delftse School.
In overleg met de bisschoppelijke inspecteur
was besloten om "de zijaltaren heel eenvou-
dig te houden en deze te metselen met ver-
dere eenvoudige afwerking". Dit alles was op
tekening en in het bestek vastgelegd waar
niet van afgeweken kon worden
Toen Leo hoorde dat zijn opdracht niet door-
ging, schreef hij begin juli 1940 een brief
aan de architect. Hierin stond: "te trachten
de vroeger verkregen toezegging door wijlen
Pastoor Boelens aan mij gedaan; het ver-
vaardigen van het benodigd Kerk-interieur bij
den tegenwoordige Pastoor te continueren.
Hierin ben ik tot mijn genoegen wel geslaagd
en vraag met deze ook uw medewerking.
Voor het ogenblik is mij opgedragen het ont-
werpen van 2 zijaltaren (tot mijn verwonde-
ring vernam ik dat de Heer van Roosmalen
reeds bezig is met het hoofd-altaar en 2
beelden in het priesterkoor)."
Naar aanleiding hiervan schreef de architect
op 7 juli 1940 op zijn beurt naar pastoor
Koelman: "Dit alles is zo uitdrukkelijk vast-
gelegd, dat ik het noodzakelijk vind u attent
te maken geen opdrachten te verstrekken
zonder U te gewissen hoe dit is vastgelegd."
Uit alle correspondentie uit die tijd blijkt dat
voor elk detail toestemming gevraagd moest
-ocr page 73-
66^'
worden aan de liturgische commissie van het aartsbisdom. Pastoor
Reuling van de Gerardus Majellakerk, ook gebouwd door Van de Leur,
had hier al met een beeld van Leo voor boven de hoofdingang mee te
maken gehad, omdat daarvoor geen toestemming was gevraagd. Heel
lang mocht het beeld niet geplaatst worden, ondanks dat daar een
plaats voor gereserveerd was. Het staat er nu wel. De architect waar-
schuwde pastoor Koelman om iets dergelijks te voorkomen.
In het vervolg van zijn brief maakte de architect pastoor Koelman ook
duidelijk dat het ontwerp en de goedkeuring van hem en van Van
Roosmalen voor het hoofdaltaar al rond was voordat pastoor Boelens,
plotseling, op 6 mei 1940 is overleden. Wel herinnerde de architect
zich dat pastoor Boelens hem zijn mening had gevraagd over het werk
van Leo. Aangezien beelden niet in het bestek en begroting waren
opgenomen, kon hij hiervoor ook geen toestemming geven. Leo had al
bij de architect de tekeningen opgevraagd voor de plaatsen waar in de
kerk de reliëfs moesten komen. Architect Van Leur adviseert de pas-
toor om zelf contact op te nemen met de bisschoppelijke inspecteur,
want hij kan dit zonder machtiging niet zelf doen. Achteraf blijkt dat
geregeld te zijn, want de reliëfs zijn geplaatst en gesigneerd met
"L.J.'40", in het jaar dat de kerk in november in gebruik is genomen.
Het gaat om de reliëfs van Maria, het Heilig Hart, Antonius en Jozef.
Het bijzondere van het laatste reliëf is, dat voor het hoofd en profiel
van Jozef het dodenmasker van zijn vader Hubert als model heeft
gediend. Dit masker hing in het atelier van Leo. Het is niet bekend waar
het na zijn vertrek in 1955 naar de Verenigde Staten is gebleven.
De houten mal van pallets voor het maken van
het maria-beeld "de patronale"
negen ongelijke stralen". Deze stralenkrans
is gemaakt door Piet Bonenkamp, de zwager
van Leo. Door de letters en cijfers "LJ '47"
onderaan aan de rechterkant is het beeld
gesigneerd.
Ook het kruisbeeld op de glazen wand aan
de westkant van de kerk is in 1947 gemaakt.
In dat jaar bestond de r.k. geloofsgemeen-
schap, eerst in Oudenrijn sinds 1797 en
later De Meern, 150 jaar. In de week van 27
september tot en met 5 oktober was een
week van bezinning georganiseerd. Elke
De patronale
In De Meern, boven de hoofdingang van de r.k.kerk, staat op een sok-
kel een groot Mariabeeld, dat een patronale wordt genoemd. In 1947
kreeg Leo van pastoor H. Koelman de opdracht om dit beeld te maken.
Over de opdracht, de goedkeuring door de liturgische commissie, de
financiële afwerking en alles wat daar mee te maken heeft, zijn geen
gegevens in het parochiearchief te vinden.
Vanaf 1946 tot aan zijn vertrek in 1955 naar de Verenigde Staten is
Theo Hoitink medewerker van Leo geweest. Hij vertelde dat het beeld
in het keramische atelier Sint Joris in Beesel van grèsklei is gemaakt.
Omdat door de afmeting van het beeld binnen geen ruimte beschikbaar
was, is het beeld onder een afdak aan de zijkant van de fabriek
gemaakt.
"Zoals gebruikelijk was, maakte Leo eerst een klein model van gips.
Hierna werd met hout de oorspronkelijke vorm voor het skelet
gemaakt. In de naoorlogse periode was niet veel hout beschikbaar en
daarom werd het houtwerk van pallets gebruikt. De stukjes hout wer-
den dicht bij elkaar getimmerd en de uiteinden, met name voor de man-
tel, met metaaldraad verbonden. Belangrijk van het skelet is dat klei
goed kan hechten en gemodelleerd kan worden. Omdat het ging om
een groot beeld moest voorkomen worden dat het gemodelleerde klei
vroegtijdig ging drogen. In die tijd was er nog geen plastic folie om de
klei af te dekken en vochtig te houden en zijn natte doeken gebruikt om
het te vlug drogen, te voorkomen. Toen het beeld zijn uiteindelijke
vorm had, kon het droogproces zijn gang gaan. De volgende stap was
dat van deze vorm een gipsafdruk werd gemaakt. Dit is een secuur
werk, omdat later elk detail zichtbaar zal zijn. Nadat het gips gedroogd
is, het losgehaald om hierin de uiteindelijke grèsklei te drukken. Omdat
het om een groot beeld gaat, moet het in segmenten gebakken wor-
den.
Nadat het beeld bij de kerk is aangekomen, moet het op de natuurste-
nen sokkel geplaatst en verankerd worden. Omdat het geen massief
beeld is, wordt de binnenkant gelijk met de segmenten met bakstenen
opgemetseld. Als laatste komt om haar hoofd een stralenkrans van
De patronale boven de hoofdingang van de
r.k.kerk in De Meern uit 1947.
-ocr page 74-
avond werden door twee paters, franciscanen, conferenties gegeven.
In de krant stond een verslag zoals dat toen gebruikelijk was: "Op
Vrijdagavond werd het nieuwe missiekruis, vervaardigd door dhr.
Jungblut, in plechtige processie naar de daartoe bestemde plaats
gedragen" zo stond vermeld in de krant van maandag 6 oktober 1947.
Jarenlang heeft het beeld tegen de westkant tussen twee grote toe-
gangsdeuren gehangen maar hangt nu, iets naar voren, tegen de gla-
zen wand
Het Willibrordusbeeld dat links voor in de r.k. kerk in Vleuten staat, is
gemaakt van zandsteen en dateert van 1951. In het parochiearchief
van Vleuten zijn hierover geen gegevens te vinden.
schat aan archivalia van de Ludgeruskerk
vanaf 1917 te voorschijn. Naast geschied-
kundige zaken bleek al vrij spoedig dat alle
kunstschatten in de kerk, werken waren van
Leo Jungblut. Hij had, net als in De Meern,
toen hij van de nieuw te bouwen
Ludgeruskerk hoorde, contact opgenomen
met de bouwpastoor G.B.W. Schilte met de
vraag of hij in aanmerking kon komen om
werk te kunnen uitvoeren. Over zijn werk
stond bij de opening van de kerk in de krant:
"Allereerst valt ons op het artistieke marme-
ren hoofdaltaar, geheel in den liturgischen
geest opgebouwd en uitgevoerd naar de
kunstzinnige opvattingen van den beeldhou-
wer Jungblut, die ook het ontwerp maakte
van de communiebank en preekstoel en
wiens werk bijzonder geslaagd mag heeten
in het triomfkruis, dat een geschenk was der
parochianen bij de in gebruikname van de
kerk."
Later, toen Leo en zijn familie op de
Amsterdamsestraatweg 313 woonden, was
hij ook parochiaan van de Ludgeruskerk. In
de daarop volgende jaren zouden van hem
nog verschillende beelden en reliëfs, kruis-
wegstaties en mozaïekwerk volgen.
Een ingeloste belofte
Gedurende de Tweede Wereldoorlog steeg
de nood met de dag en dreigde dood en ver-
nieling. De parochianen van de Ludgeruskerk
beloofden plechtig: "als wij gespaard blijven,
zullen we openlijk aan de Amsterdamse-
straatweg getuigen van onze dankbaarheid
aan Maria."
Een gedeelte van de familie Jungblut in de tuin in de Meern, v.l.n.r. Leo,
moeder Theodora, Mientje, Piet Bonenkamp, Truus, Dory en Micky.
Een bijzonder archief
Op 11 augustus 1924 is de parochiekerk van Elinkwijk, de
Ludgeruskerk, door Mgr. H. van de Wetering plechtig geconsacreerd.
Het was een driebeukige hallenkerk in de middeleeuwse baksteengo-
tiek. Ruim vijftig jaar later, op zondag 14 november 1976 is de laatste
dienst in de kerk geweest en begin januari 1977 is met de afbraak
begonnen. Evenals in onze gemeente zijn parochies samen gaan wer-
ken en zo ontstond een zogenaamde Personele Unie, bestaande uit het
pastorale team en één kerkbestuur voor de Ludgerus-, Salvator- en
Jacobuskerken.
De oude Ludgerusparochie bezat twee grijs geschilderde houten kas-
ten waar vanaf 1976 niemand meer aandacht aan had geschonken.
Deze kasten verhuisden mee en kregen een plaats in de kelder van de
Jacobuskerk. In 2002 werd Arnold Rog als parochiearchivaris
gevraagd. Tijdens zijn activiteiten kwamen ook de houten kasten aan
de beurt. Na een half uur passen met onbekende sleutels, kwam een
Familie Jungblut, vj.n.r., bovenste rij: moeder
Theodora, Joseph, Bets van Staaten, Leidy,
Wim Hansen. Middelste rij: Dory, Truus, Blek.
Onderste rij: Leo en Mien.
-ocr page 75-
58 -f
Oorspronkelijk lag het in de bedoeling een Mariakapel te bouwen aan
de voorzijde van de kerk, maar door allerlei omstandigheden kon dit
plan niet tot uitvoering komen. In plaats daarvan werd nu, eveneens
aan de voorzijde van de kerk tegen de kerkwand, een Mariareliëf
geplaatst. Op zondag 24 oktober 1948 werd dit reliëf door pastoor W.
van Albach plechtig ingezegend. Daarover wordt vermeld: "De H.
Maagd staande op de wolken, met gouden kroon en gouden scepter.
Het Goddelijk Kind, eveneens gekroond en eveneens staande op de
wolken, staat bij Haar. Links van Maria, in knielende houding en in angst
voor luchtgevaar, een moeder met drie kinderen, één in de arm, één in
biddende houding, terwijl de vrouw en het meisje smekend de ogen
opheffen naar de H. Maagd Maria. Aan Haar rechterzij een man, in de
boeien geklonken, een toonbeeld van ellende, die in knielende houding
zijn gelaat en geboeide hand om hulp smeekt. Achter hem staat een
luikje van de vloer open, en daaruit steekt het hoofd van een jonge
man, een onderduiker, wiens smekende blik eveneens op haar is
gericht. Allen worden omvat door de mantel, die Maria van de schou-
ders hangt, en die beschermend over alles is uitgestrekt. Het geheel
maakt een diepe indruk en het ontwerp is van de kunstenaar Leo
Jungblut uit Bilthoven. Het reliëf in majolica is in Beesel gebakken."
Van de slopershamer gered
In 1976 is de Ludgeruskerk gesloten en voor het kerkmeubilair en
kunstschatten moest een bestemming gevonden worden. Vanaf 1955
was Leo Jungblut in Amerika werkzaam. Het is niet bekend of hij op de
hoogte is geweest, gevraagd is of geïnformeerd is, dat de
Ludgeruskerk afgebroken zou worden en over de verdere verwerking
van zijn beeldhouwwerken in de kerk. Uit het archief is duidelijk gewor-
den dat de zes beelden van de pilaren verkocht zijn. Arnold Rog, die
toen nog geen archivaris was, kocht een glas-in-loodraam voor
ƒ 300,00 dat hij als herinnering nog steeds in zijn bezit heeft. Ook heb-
ben verschillende beeldhouwwerken een bestemming gekregen in de
Jacobusparochie. In de tuin kan men Ludgerus met staf aantreffen. De
kruisgroep van het hoogaltaar en het retabel hebben een plaats in het
interieur van de kerk gekregen. Niet bekend is waar de koperen reliëfs
met voorstellingen van de rechtvaardigheid, voorzichtigheid en kracht
uit 1936, van de preekstoel zijn gebleven.
Onontkoombaar aan de slopershamer waren het hoogaltaar, het altaar
van de Heilige Familie, het verzetsmonument en de verschillende
mozaïekwerken. De veertien kruiswegstaties werden verwijderd en,
alhoewel ernstig beschadigd, opgeslagen in de tuin van de pastorie.
Op een gegeven moment werd bekend dat deze staties door liefheb-
bers meegenomen mochten worden.
Theo Hoitink, de vroegere medewerker van Leo Jungblut, woonde toen
in het huis van Van Seumeren bij de Gerardus Majellakerk. Hij bedacht
zich geen moment en liet alle staties naar de opslag bij zijn huis bren-
gen. Zijn bedoeling was om de restauratie van deze kunstwerken ter
hand te nemen. Jarenlang heeft hij hieraan gewerkt en het zijn de kruis-
wegstaties die nu in de Gerardus Majellakerk een plaats hebben gekre-
gen.
Slot
Als we het oeuvre van Leo Jungblut proberen te inventariseren, dan is
het niet eenvoudig om een compleet beeld te krijgen. Verschillende
Utrechtse parochies hebben één of meer beeldhouwwerken van deze
kunstenaar. Opvallend is dat lang niet alle werken voorkomen op de
inventarisatielijst van de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Utrecht.
Ondanks dat, is er een reëel beeld te krijgen van de creativiteit en vak-
manschap van een begenadigd kunstenaar die in het Beeldend
Nederland, biografisch handboek, een autodidact wordt genoemd.
Trouwfoto van Leidy Jungblut met
Wim Hansen
Bronnen:
-  The church of Jesus Chnst of latter-da
saints.
-  Gemeentearctiief Utrectit.
Vml. Gemeentearchief Vleuten.
Bevolkingsregister gemeente Utrecht.
-  Parochiearchief O.L.Vr ten Hemelopnemnig
De
Meern.
-Parochiearchief Ludgerus, Utrecht.
-  Inventarisatielijs Stichting Kerkelijk
Kunstbezit, Utrecht.
■ Brabants Dagblad 15 december 1990.
-  Archief Genootschap Kunstliefde.
-  Beeldend Nederland, P.M.J. Jacobs, 1993.
-  Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars
1750 - 1950. Pieter A. Scheen.
-  Lexicon van Nederlandsche schilders eb
beeldhouwers 1870 - 1940 S.J.
Mak van Waay.
-ocr page 76-
59-
door W.J.G.M. Mulder
1943-1944                                                                                                                                                                                                   ,
Per bus van Harmeien naar Utrecht in 1943 / 1944
(VIA VELDHUIZEN EN OUDENRUN)
Mijn ouders hadden besloten, dat de schrijver van dit artikel vanaf september 1943 de Gregoriusschool in Utrecht
zou gaan bezoeken. De opzet was, dat ik als 9-jarige met mijn beide oudere broers met de bus zou meegaan.
Zij bezochten immers reeds deze school.
Een Opel van de Rijnstreek, de 466, staat in 1943 op de binnenplaats van de ATO aan de Moreelselaan, voorzien van een
houtgasgenerator
Hoe was het busvervoer toen?
Dit had te maken met het mislukte Duitse zomeroffensief bij Koersk in
Rusland in juni 1943, waarbij nazi-Duitsland enorme verliezen te incas-
seren kreeg. Benzine en olie werden nu een schaarse brandstof.
Vergunninghouders, die nog mochten rijden, kregen vanaf 1 augustus
1943 geen brandstof meer. Er zat niets anders op de talrijke benzine-
en dieselmotoren om te bouwen voor het gebruik van een andere
brandstof. Bij veel bussen werd dit een houtgasgenerator.
Zo ook bij de bus van mij, Rapiditas, gevestigd te Bodegraven, die op
het traject van Harmelen-De Meern-Utrecht reed. De naam zou later in
het najaar van 1943 veranderen in "De Rijnstreek". De bus had 30 zit-
plaatsen. De generator was gemonteerd op een 2-wielige aanhanger.
Het starten was een hele klus en onderweg moest er nog wel eens
gestopt en gepookt worden, om de houtblokjes een betere verbranding
te geven, hetgeen de trekkracht van de bus verhoogde. Dit alles stonk
een uur in de wind en was zeer milieuonvriendelijk.
Het was ook een attraktie om het uitstekende luchtpijpje met klomp of
schoen dicht te drukken, waardoor de motor bij gebrek aan lucht af-
sloeg. Dit had een boze chauffeur tot gevolg. Bij het instappen werd
het abonnement, dat bij de stamkaart behoorde, met een kniptang
bewerkt voor de desbetreffende rit.
Wat was er onderweg te zien, wat
NU IS verdwenen?
Meteen bij de start in Harmeien vielen het
watervlot en de stenen onderbouw van de
molen van Van Eek op. Het vlot voorzag in de
behoefte om zijn graanpakhuis aan de
Rijksstraatweg zijde te kunnen bereiken. De
bovenbouw van de molen was reeds begin
jaren dertig gesloopt. Door de bouw van de
Molenbrug en café het Scheepje in 1960/61
werd het in stand houden van het vlot, dat bij
de buitengebruikstelling zo goed als verrot
was, overbodig.
Even verder bij boerderij Mariënberg begon
de prachtige boomgroep van wel tegen de
dertig meter hoge oude eiken. Waren deze
bomen toen reeds 150 jaar oud? Dit alles
werd gerooid in het voorjaar van 1950.
Noodwatergemaal
In het najaar van 1943 werd begonnen met
de bouw van een noodwatergemaal in een
houten schuur, die was gelegen recht tegen-
-ocr page 77-
mv
houding gaf hij zich, volgens zijn (valse) per-
soonsbewijs, uit voor ene Johannes Vink. Bij
latere verhoren in de gevangenis Wolvenplein
in Utrecht kwam zijn ware identiteit aan het
licht en werd hij mishandeld. Op 17 maart
1945 werd hij overgebracht naar de
Weteringschansgevangenis in Amsterdam.
Hij werd op 6 mei 1945 vrijgelaten. Hij over-
leed in april 1995. Officier Kempin werd in
april 1951 uit gevangenschap in de
Weteringschans ontslagen.
Café Heldam
Even na de boerderij Mariahoeve kwamen we
langs café Heldam met 2 bruggen en het
sluiscomplex. Door reorganisatie van het
waterbeheer was de sluis overbodig gewor-
den. Het café stond te dicht langs de straat-
weg. Alles werd, zoals zoveel fraais, afge-
broken in 1960/61. In Harmeien, bij de
Molenbrug, werd de exploitatie van het café
voortgezet onder de naam Het Scheepje.
Wegbeschilderingen
Het traject tussen de Heldam en de voorma-
lige molen Veldhuizen van Oude Wansink had
het verzet gebruikt om met oranje verf de
weg op diverse plekken te beschilderen met
galgen en hakenkruizen. De kwaliteit van de
verf bleek niet al te best, zodat door de
regen een en ander snel werd uitgewist.
Beter was het gesteld met de cijfers 1914-
1918, die met witte verf waren aangebracht
op korte afstand van de voormalige molen.
Deze jaartallen moesten de bezetter er aan
helpen herinneren dat zij de Ie Wereld
Oorlog verloren hadden. Deze cijfers waren
nog zeer lang op het klinker wegdek te zien,
totdat de asfalt- laag het beeld, midden jaren
60, aan het oog onttrok.
Van bushalte Korenmolen naar de
Meernbrug
Bij de bushalte de Korenmolen stapte de
molenaar Oude Wansink in. Hij was sedert
1919 bezitter van de Korenmolen
Veldhuizen, die in 1932 een mechanische
aandrijving had gekregen i.p.v. windkracht.
Hij had nu een baan bij de voedselvoorzie-
ning. Er waren al plannen voor restauratie
van de molen, maar die moesten door de
oorlogsomstandigheden worden uitgesteld.
Op weg naar halte de Meernbrug werden
drie boerderijen gepasseerd met veel boom-
gaardland. Alles werd gesloopt en gerooid
i.v.m. uitbreiding van De Meern in de jaren
'60.
Bij de Meernbrug passeerden we de
Sparwinkel met woonhuizen. De doorgang
van de Meerndijk op de Rijksstraatweg was
ABONNEMENTSTAMKAART
VOOR M6Vl?rj-MCr.; DEN HEER
No.
/
ï?
^..
......M
Het bij deze Slamicaart behoorende Abonnement i$ geldig voof het traject
.........id^ii-é.cXd^......................
Heenreis rit No.
/             Terugreis ril No.     /^..............
AFGEGEVEN TE BODEGRAVEN
N.V. „DE RIJNSTREEK*
Stamkaart van 1-1-1944 van W. Mulder
over de huidige voetgangersbrug aan de Heldam naast de boerderij
Mariahoeve op de voormalige gemeentegrens Harmeien/ Veldhuizen.
Het hoofdgemaal de Adriaan van polder Bijleveld werd i.v.m. inundaties
buiten gebruik gesteld. Dit alles stond in verband met het feit, dat de
Duitse bezetter bang was voor luchtlandingen in het poldergebied. Er
werden parallel aan de Rijksstraatweg nooddijken aangelegd. Een smal-
le strook hierlangs moest bemaald kunnen worden.
Wildwest
De boerderij Mariahoeve, toen bewoond door de familie Versteeg, en
het noodwatergemaal zouden op zaterdag 10 maart 1945 de plek wor-
den van een wild-westgebeuren. De machinist, Wim Konijnenburg, van
het watergemaal, aangesloten bij de verzetsgroep Harmeien, hield
zich, doordat hij zijn vader assistentie verleende, veelvuldig bij het
gemaal op. Door verraad deed een SD-overval-commando onder leiding
van officier Otto Kempin een inval. De familie Versteeg werd gesom-
meerd tegen de muur te gaan staan en werd onder schot gehouden.
Wim Konijnenburg vluchtte het land op. Er was echter geen dekkings-
mogelijkheid. Er werd meteen op hem geschoten. De kogels floten hem
om de oren en hij moest zich daardoor gewonnen geven. Bij zijn aan-
De Bomengroep langs Rijksstraatweg in Harmeien.
-ocr page 78-
dubbele bogen moest het loodje leggen. Bij
halte Stadsdam stapten regelmatig twee jon-
gedames in, gekleed in het uniform van de
Nazi-Jeugdstorm. Dan werd het eensklaps
muisstil in de bus. De halte van het café
Stadsdam-sluiscomplex was zeer idyllisch
gelegen. Helaas is alles gesloopt in 1951.
Op weg naar verkeersplein Hooggelegen
kwamen we langs de prachtige houten villa
"Rhijnvliet". Tijdens leegstand brandde deze
villa af in 1964. Werd het aangestoken?
Van Hooggelegen naar het bussta-
tion.
Na de, toen smalle, kanaalbrug over het
Amsterdam-Rijnkanaal (vervangen in 1974
door de bredere Galecopperbrug, die op
pontons naar de huidige plek werden ver-
voerd) kwamen we langs Rusthuis De
Wartburg, dat toen rechts van ons lag, want
direct na de kanaalbrug boog de weg af rich-
ting Leidseweg. Aan de linkerhand lag daar
toen een kersenboomgaard.
Net vóór hotel Den Hommel lag een smal-
spoorrails over de weg, die van de kanaal-
kant, langs een vijverpartij leidde naar de in
de oorlog aangelegde bunker in de tuin van
het toenmalige Homeopatische Ziekenhuis.
Meteen achter hotel Den Hommel lag des-
tijds de Wethouder Diemontlaan, vernoemd
naar een wethouder van de voormalige
gemeente Oudenrijn. Tegenwoordig heet die
weg de Willem Pijperlaan. Even verderop lag
daar Garage Jan Jongerius. Hier stonden in
de oorlog altijd talrijke Duitse auto's, die
daar ter reparatie aangeboden werden. We
kwamen langs de cartonnage fabriek van de
familie Miedema. Even verder was daar de
smalle draaibrug, tegenover "De Munt".
Deze brug kon slechts stapvoets gepas-
seerd worden als er twee auto's of bussen
elkaar tegemoet kwamen. Het was toen
tevens de grens tussen de gemeenten
Vleuten, Oudenrijn en Utrecht. Daarna was
het op de oude Leidscheweg rammelen en
hobbelen over de daar aanwezige "kinder-
hoofdjes".
We stopten bij de ook gesloopte,fraaie, oude
Van Seijpesteijn- kazerne op de kop van de
huidige Croeselaan. Door de Leidseveertun-
nel (tegenwoordig de tramtunnel) en de toen-
malige rotonde Smakkelaarsveld langs
Jamin bereikten we de Catharijnesingel om
rechtsaf slaande door de Stationsstraat te
rijden om dan langs de schuilkelder op het
Stationsplein de standplaats vlak naast de
KABO-bussen (Kockengense Autobus
Onderneming) en dus bij het eindpunt aan te
komen.
Het kruispunt Rijksstraatweg / Meerndijk / Meernbrug in de Meern.
zeer nauw. Vervolgens waren daar café Huigen op de hoek en de oude
Meernbrug.
Hier liep de bus vaak vol. In dat geval mocht ik van de heer Oude
Wansink op z'n knie plaatsnemen.
Van Meernbrug naar verkeersplein Hooggelegen
Eerst kwamen we langs de onbebouwde vlakte vóór de R.K.Kerk en ver-
volgens langs het gemeentehuis van de gemeente Oudenrijn
(tot 1-1-1954).
In het najaar van 1943 werd ook begonnen met bunkerbouw en de aan-
leg van een tankgracht op last van de bezetter tussen boerderij
Molenstein (± 200m. voor het Strijkviertel) en het daaraan grenzende
dubbele woonhuis. Deze betonnen gevaartes aan beide kanten van de
weg van ± 2 meter hoog en lang. Deze moesten de straat afsluiten bij
gevechten. Het werd een smalle passage waar de bus slechts lang-
zaam doorheen kon rijden. Deze bunkers werden ook gebouwd op de
Zandweg naast het terrein van de fam. Tonen en op de Groenedijk.
Even later passeerden wij het poortgebouw "Tjepmastate" met veel
boomgaardland er omheen. Bij de aanleg van het industrieterrein werd
het zonder problemen gesloopt. Ook de prachtige Gooische brug met
De sluis aan de Stadsdam.
-ocr page 79-
J62 ?^
E.P. Graafstal, A. Utsma en M.C.M Langeveld
TWEETORENS, EEN KRIB EN EEN SCHIP: ARCHEOLOGISCH SPEKTAKEL IN BOUWPLAN DE BALIJE
Schatkamer Leidsche Rijn (6)
Afgelopen voorjaar bezochten ruim 28.000 mensen de Gave Graafdagen. Gedurende twee weekends in mei waren
er rondleidingen en festiviteiten rond het Romeinse schip dat in de maanden ervoor in het bouwplan De Balije was
opgegraven. Het succes was voor een groot deel te danken aan de brede waaier van activiteiten en informatie die
daar werd aangeboden. Daarbij werden ook andere onderdelen van de Romeinse rijksgrens in hun context
geplaatst. Zo was er veel aandacht voor een kleine opgraving 150 m ten oosten van het schip. Daar was eind mei
het begin vrijgelegd van een zware houten oeverconstructie, waarvan de aard op dat moment nog niet geheel dui-
delijk was. Het onderzoek op deze plek was onderdeel van een grotere opgravingscampagne in het oosten van plan
De Balije. Deze begon met het onderzoek van een mogelijke Romeinse wachttoren. Bij het verkennen van de omge-
ving van de toren kwam de houten constructie aan het licht. Tijdens de Gave Graafdagen trok deze al veel bekijks.
Maar het zou nog veel gekker worden! Enkele weken later zou hier het tweede Romeinse schip van Leidsche Rijn
voor den dag komen. Tussen de bedrijven door werd aan de andere kant van de Letschertweg nóg een wachttoren
ontdekt. In dit artikel zetten de drie onderzoekers van het project De Balije alle ontdekkingen nog eens op een rij.
Aanleiding voor de campagne in De Balije was de ontdekking in de
zomer van 2002 van een Romeinse wachttoren achter de Zandweg in
het bouwplan Vleuterweide, 2 km naar het noordwesten. Het onderzoek
op die plek leidde tot nieuwe inzichten in de bouw en locatie van
Romeinse wachttorens aan de Romeinse grens, in het Latijn limes
genaamd. Deze nieuwe inzichten waren in maart jongstleden aanleiding
om een eerder uitgevoerd archeologisch vooronderzoek langs de
Letschertweg, inmiddels opgegaan in het bouwplan De Balije, te herin-
terpreteren. Bij het vooronderzoek van 1999 waren twee paalkuilen
blootgelegd, die mogelijk deel uitmaakten van een middeleeuwse boer-
derij, maar waarin opvallend veel Romeinse vondsten waren gedaan.
Nu komt het vaker voor dat er als gevolg van vergraving oudere vond-
sten in grondsporen zitten, maar na de ontdekking van de wachttoren
in Vleuterweide begon de overeenkomst van de paalsporen op beide
terreinen vraagtekens op te roepen.
Toch een wachttoren
Een nieuw archeologisch onderzoek werd daarom gestart. Al snel dien-
de zich een derde en een vierde paalkuil aan. Daarnaast werden er spo-
ren van grachten waargenomen. Vanaf dat moment was het zeker . . .
een nieuwe houten wachttoren in Leidsche Rijn! Doordat de archeologi-
sche kennis over Leidsche Rijn in de gemeente Utrecht gebundeld is in
één onderzoeksinstelling, kon zo alsnog een belangrijke ontdekking
worden gedaan in de documentatie van een oude opgraving. Gelukkig
kwam dit nieuwe inzicht tijdig genoeg om de resten van de wachttoren
compleet op te graven, want een groot deel van het terrein zal volgend
jaar worden bebouwd.
De wachttoren bleek in plattegrond, net zoals sommige in Duitsland en
Engeland, te bestaan uit een centraal gebouw waarom twee grachten
zijn aangelegd. Van het centrale gebouw zijn vier paalkuilen terugge-
vonden. De afstand tussen de paalkuilen is 4 m op de noord-zuidas van
de constructie en 3 m op de oost-westas. In deze kuilen, 1,2 m diep
ingegraven ten opzichte van het Romeinse maaiveld, stonden ooit
zware, vierkant bekapte palen, die een torenbouw van meerdere ver-
diepingen hebben gedragen. Op basis van gegevens uit Duitsland
wordt de hoogte van dit soort torens tussen 7,5 m en 10 m geschat.
Op grond daarvan kunnen er in de toren twee of drie verdiepingen wor-
den verondersteld.
De wand van de onderste verdieping kon op sommige plaatsen worden
herkend in de vorm van verbrande leembrokken. De wand is waar-
schijnlijk opgebouwd uit geweest uit vlecht-
werk van buigzaam hout, dat met leem werd
aangesmeerd. Mogelijk is de wand gefun-
deerd geweest op houten liggers. Op basis
van de afstand van de wandresten tot de
paalkuilen kan de totale grootte van de bene-
denverdieping berekend worden. Bij een
wandlengte van ca. 5,2 in noord-zuid- en 4,2
m in oost-west-richting bedroeg de totale
vloeroppervlakte op de begane grond een
kleine 22m2. Op de eerste (en eventuele
tweede verdieping) versmalde het bouwwerk
zich dan tot de centrale torenbouw van 4 bij
3 m. Het dak lijkt gedekt te zijn geweest met
riet of houten dakspanen. Er zijn in ieder
geval te weinig dakpannen teruggevonden
-ocr page 80-
■^3
om aan te nemen dat de toren een pannendak heeft gehad. Het cen-
trale gebouw was omgeven door twee grachten, die een vierkant
beschrijven met afgeronde hoeken. De binnenste gracht omsloot een
terrein van ca. 8 bij 8 m, waarin het gebouw centraal was opgericht.
De gracht zelf was V-vormig in doorsnede en ca. 60 cm diep ingegra-
ven. De buitenste gracht was eveneens V-vormig en was ingegraven tot
een diepte van ca. 90 cm.
De wachttoren kan op basis van de vondsten gedateerd worden (kort)
na het jaar 70 na Chr.. Hij werd al weer ruim vóór het jaar 100 opge-
geven, omdat tegen het einde van de Ie eeuw een rivierbocht gevaar-
lijk dichtbij kwam. Hierdoor werd uiteindelijk het noordelijk deel van het
wachttorenterrein geërodeerd en het zuidelijk deel overspoeld. De
toren kan dus maximaal 30 jaar in gebruik zijn geweest, maar op grond
van de vondsten is de levensduur van de wachttoren waarschijnlijk
beduidend korter geweest, mogelijk slechts 10 tot 15 jaar.
Nog een wachttoren
Had deze wachttoren wellicht ook voorgangers? Een aanwijzing gaf een
vondstmelding uit 1984, naar aanleiding van de aanleg van de
Letschertweg. Daarbij was in de oostelijke bermsloot enig aardewerk
uit de Romeinse tijd aangetroffen, dat met een beetje goede wil vóór
het jaar 70 kan worden gedateerd. Maar van een wachttoren kon op
deze plaats, althans in de berm van de Letschertweg, weinig bewaard
zijn. In de praktijk bleek alleen een smalle strook tussen de weg en de
oostelijke bermsloot voor onderzoek beschikbaar.
Groot was dan ook de verrassing dat in deze sleuf van slechts 3,5 m
' breed wederom twee paalkuilen en enkele greppels uit de Ie eeuw wer-
den aangetroffen. Al snel bleken ook deze sporen tot een wachttoren
te behoren. Dit exemplaar bleek echter veel in slechtere staat te ver-
keren dan de westelijke wachttoren. Door de aanleg van het wegennet
en de bermsloten bleken grote delen van dit terrein in de jaren '80 van
de vorige eeuw vergraven.
Vastgesteld kon worden dat de twee westelijke paalkuilen van de toren
bewaard waren. De andere twee zijn vergraven bij de aanleg van de
oostelijke bermsloot. Beide paalkuilen zijn gegraven tot een diepte van
1,4 m onder Romeins maaiveld. De onderlinge afstand tussen de palen
bedraagt 3,25 m. In de paalkuilen bleken nog resten van een houten
paal aanwezig te zijn. In beide gevallen gaat het om palen van eiken-
hout met rechthoekige doorsnede en een vlakke onderzijde. Door mid-
del van jaarringonderzoek kon de kapdatum van de bomen die hiervoor
zijn gebruikt, worden bepaald op ca. 55-62 n. Chr. Het lijkt er dus op
dat we hier te maken hebben met de directe voorganger van de toren
die al aan de andere zijde van de Letschertweg was opgegraven.
Ook rond deze toren lagen twee V-vormige grachten. De binnenste
bevond zich op ca. 1,5 m uit de paalkuilen en is ingegraven tot een
diepte van ca. 1,3 m onder Romeins maaiveld. Als dit bouwwerk net als
zijn opvolger een onderbouw had die wat uitsprong ten opzichte van de
eigenlijke toren, dan moet de binnenste gracht vrijwel tegen de wand
daarvan zijn aangelegd.
Een observatiescherm langs de Rijn
De wachttorens van Vleuterweide en De Balije vormen een spectaculair
nieuw gegeven over het uiterlijk en het functioneren van de Romeinse
grens in ons land, die vanaf de jaren '40 van de Ie eeuw na Chr. gestal-
te kreeg. Wij kenden deze kleine militaire posten tot nu toe vooral van
enkele kunstmatige Romeinse grenzen in Noord-Engeland, bijvoorbeeld
de Muur van Hadrianus, en uit Zuid-Duitsland. Vanuit de wachttorens.
die op onderlinge zichtafstand van elkaar
stonden, kon het tussenliggend terrein en
het voorland van de grenslinie worden geob-
serveerd. In geval van nood kon door middel
van rook- of vuursignalen versterking wor-
den opgeroepen uit een nabijgelegen leger-
kamp. Bij ons zal dat het castellum op de
Hoge Woerd ten noorden van De Meern zijn
geweest.
Door de recente ontdekkingen in Leidsche
Rijn zijn we er nu vrij zeker van dat ook de
Nederlandse grenssector al vroeg was uit-
gerust met een dergelijk observatiescherm.
Daarbij springt de locatie van onze wachtto-
rens in het oog: de torens van Leidsche Rijn
staan steeds strategisch opgesteld vlak
vóór een zuidwaartse rivierbocht of op een
splitsing van natuurlijke waterlopen. Dat laat-
ste is het geval met de wachttoren die nog
maar enkele maanden geleden werd ontdekt
in het deelgebied 't Zand, achter de
Bloemenveiling. Het lijkt erop dat de wacht-
torens van onze grenssector vooral bedoeld
waren om het verkeer over water in de
gaten te houden. Aan de overzijde van de
Rijn begonnen op veel plaatsen eindeloze
veengebieden waarvandaan weinig gevaar te
duchten was. Het was waarschijnlijk in de
eerste plaats het netwerk van waterwegen in
de Nederlandse rivierdelta dat de Romeinen
veilig in handen wilden hebben.
Waarschijnlijk heeft dit alles te maken met
de verovering van Britannia vanaf 43 na
Chr.: de Rijnmond was in dat verband onge-
twijfeld een belangrijke operatiebasis. In
later tijd vormde hij de verbinding tussen de
Engelse graanvoorraden en de grote
Romeinse legermacht langs de Rijn.
De Romeinse weg
Merkwaardig genoeg kwam de ontwikkeling
van de landinfrastructuur hier wat later tot
ontwikkeling. Natuurlijk was er vanaf de
jaren '40 van de Ie eeuw een kaalgekapte,
begaanbare strook op de zuidoever van de
Rijn. Toch duurde het nog enkele decennia
voordat deze werd vervangen door een
degelijk gefundeerde en met grind geplavei-
de weg. De opgravingscampagne in De
Balije bood een goede gelegenheid om weer
enkele puzzelstukjes aan het verhaal van
deze Romeinse weg toe te voegen. Ter
plaatse van een toekomstig fietspad diende
namelijk een 5 m brede strook daarvan te
worden opgegraven.
In de opgravingssleuf was de noordkant van
het oorspronkelijke weglichaam goed te
zien. Het talud is in de Romeinse tijd bekleed
geweest met kleizoden. Tussen de zoden
-ocr page 81-
s<
^
waren ruwe blokken basalt neergelegd. Het gebruik van basaltblokken
op de taluds van dijklichamen is ook een modern verschijnsel. De zij-
kanten van de Afsluitdijk zijn bijvoorbeeld ook bekleed met basaltblok-
ken om afkalving tegen te gaan. Klaarblijkelijk werd de Romeinse weg
op deze plek bedreigd door erosie. De basaltblokken liggen dan ook
precies op het punt waar de rivier tegen het jaar 100 de noordflank van
de weg begon aan te vreten. Voor deze voorzorgsmaatregel werden
kosten noch moeite gespaard, want het basalt is helemaal vanuit het
Eifelgebied in Duitsland ingevoerd.
gaandeweg tekende zich een inmiddels wel-
bekende contour af tegen het wegtalud: vlak
achter de stroombreker, half op de oever
getrokken, lag een schip!
In de dagen die op de ontdekking volgden,
werd een klein gedeelte van het schip bloot-
gelegd, met de bedoeling om de aard,
omvang, kwaliteit en diepteligging van het
scheepshout vast te stellen. Op basis van
deze informatie zouden dan verantwoorde
beslissingen kunnen worden genomen over
de toekomst van dit tweede Romeinse schip:
ter plekke bewaren of opgraven. Het bleek
om een Romeins vrachtschip te gaan van
hetzelfde type als het schip dat in de maan-
den daarvoor, even verderop, was opgegra-
ven. Het hout lijkt beter geconserveerd dan
dat van de 'De Meern 1'. Alleen het op de
kant getrokken deel van het schip heeft de
tand des tijds minder goed doorstaan,
omdat het boven de grondwaterspiegel uit-
stak. Hier was alleen nog de grondverkleu-
ring van het weggerotte hout te herkennen.
Het schip is zeker 4.75 meter breed.
Aangezien de gangbare breedte-lengtever-
houding van dit type van Romeinse vracht-
schepen ongeveer 1:7 bedraagt, zou het
schip zeker 30 m lang moeten zijn. Het
boord van het schip is ongeveer 80 cm hoog
en bestaat uit meerdere aan elkaar genagel-
de planken. De overgang tussen bodem en
boord bestaat ook bij dit schip uit een in
doorsnede L-vormige plank, het zogenaam-
de kimhout. Het is onduidelijk of het bloot-
gelegde gedeelte van het schip de voor- of
de achterkant is, omdat er naast de kale
huid van de boot geen andere constructieve
elementen zijn aangetroffen, zoals de mast-
voet of de stuurinrichting. Ook is er niets van
de scheepsinventaris of de scheepslading
aangetroffen, maar dat kan liggen aan het
Overzicht van de westelijke wachittoren vanuit hiet zuiden. De positie van
de vier paall<uilen is aangegeven door middel van houtblokken. Eromheen
zijn de verkleuringen zichtbaar van de opgevulde greppels die erom lagen.
Rechts op de achtergrond de inmiddels verdwenen Letschertweg
(opname E.P. Graafstal).
Vechten tegen het water
Daar bleef het niet bij: even ten noorden van de met basalt afgewerkte
oever werd een rij zware heipalen aangetroffen, waartegen aan de bin-
nenzijde dikke planken gespijkerd waren. Deze houten constructie was
gedeeltelijk in de rivier geplaatst. Waarschijnlijk diende de constructie
hetzelfde doel als de basaltblokken: bescherming van het weglichaam.
De houten constructie is een bijzonderheid in de Nederlandse archeo-
logie. Beschoeiingen van waterlopen zijn wel bekend, maar deze staan
altijd langs het water en nooit erin. De beschoeiing was bovendien 30°
schuin op de oever geplaatst, zodat zij dwars op de stroomrichting van
de rivier stond, als een soort krib of stroombreker. Aan de lijzijde liep
de constructie met een haakse hoek terug naar de oever, zodat een
soort van wig in de rivier ontstond. De combinatie van de blokken
basalt en de houten stroombreker getuigen van een knap staaltje
watermanagement.
Tussen de constructie zijn geen voorwerpen van aardewerk of metaal
gevonden aan de hand waarvan we de aanleg van de stroombreker kun-
nen dateren. Gelukkig is voor de bouw gebruik gemaakt van flinke
palen van eiken- en iepenhout. Jaarringonderzoek heeft uitgewezen dat
de iepen geveld zijn in het najaar van 99 na Chr. en de eiken stammen
in april of mei van het jaar daarop. De houten constructie is dus waar-
schijnlijk in de loop van het jaar 100 na Chr. neergezet. Voor de plaat-
sing van de palen moet men gebruik hebben gemaakt van een heistel-
ling op een vlot.
Ontdekking van het Romeinse schip
De stroombreker was echter niet de grootste verrassing die het onder-
zoek in deze smalle strook bracht. Toen getracht werd de noordkant
van de krib verder bloot te leggen, kwam er meer hout aan het licht. In
eerste instantie was het onduidelijk waar het precies om ging, maar
^
1
ÊÊÊL t
^,jgr:
SeP-4 :*,i^* -
L.i -'f^..
■fi .sï*«»^rrTh •y^'^'r^tMs^^»' ÉI
fn^rmgyi" _,
Doorsnede door een van de paalkuilen van de
oostelijke wachttoren. De onderkant van de
oorspronkelijke paal van eikenhout is bewaard
gebleven. Door middel van jaarringonderzoek
kon de kapdatum van de gebruikte boom wor-
den bepaald op ca. 55-62 na Chr.
(opname Gemeentelijke Fotodienst)
-ocr page 82-
-65
plausibele mogelijkheid is dat het schip hier
bewust is afgezonken als een extra verstevi-
ging van dit kwetsbaar gebleken punt in de
rivierbocht. Om het schip op die plek te fixe-
ren is het een eind de kant op getrokken en
verzwaard met basaltblokken. Dit verklaart
misschien ook het ontbreken van elk spoor
van scheepsinventaris, lading of onderdelen
van de scheepsopbouw. Het is normaal dat
afgedankte schepen worden ontdaan van alle
nog bruikbare onderdelen. In dit licht wordt
opeens ook de merkwaardige ligging van het
schip begrijpelijk. Zijn positie aan de voet
van de stroombreker en de gedeeltelijke
opvulling van het schip met basalt doen ver-
moeden dat het schip een aanvulling was op
de stenen oeverafwerking en de stroombre-
ker, een zinkstuk eigenlijk, een laatste red-
middel wellicht om het weglichaam te
beschermen tegen de eroderende kracht van
de rivier.
De datum van het schip
Het afzinken van het schip kan zonder meer
na het jaar 100, de bouwdatum van de
stroombreker, worden geplaatst. Maar heel
veel later kan deze gebeurtenis ook weer
niet worden gedateerd. Eerder uitgevoerd
onderzoek heeft uitgewezen dat de rivier-
bocht waarin het schip ligt, in de loop van de
2e eeuw na Chr. snel naar het westen
opschoof. In het jaar 125 werd de Romeinse
weg even verderop enkele tientallen meters
naar het zuiden omgelegd, nadat deze in de
voorliggende periode was weggeslagen over
een lengte van zeker 150 m. Het schip moet
echter zijn afgezonken op een moment dat
de grootste uitschurende werking van de
rivier nog ter hoogte van de stroombreker
lag. Daarbij past dus het best een datum tus-
sen 100 en 125. Op grond van jongere spo-
ren die over het terrein lopen, staat vast dat
het schip tegen 150 na Chr. al geheel afge-
dekt was door riviersediment.
De rivierbocht lag toen al 150 m verderop.
Het zou niet lang duren of daar zou een
tweede schip ten onder gaan - hét Romeinse
schip van Leidsche Rijn, dat op dit moment
in Lelystad wordt geconserveerd. Ditmaal
was er wel sprake van een calamiteit, getui-
ge de talrijke bijzondere vondsten die in de
kajuit van dit schip zijn gedaan. Hopelijk kan
het unieke verhaal van de schepen van De
Balije, van het landschap waarin zij hebben
gevaren, en van de Romeinse inspanningen
om dat landschap door middel van stroom-
regulerende werken en wachttorens te
beheersen en te controleren, over enkele
jaren worden verteld in een bezoekerscen-
trum ergens in Leidsche Rijn.
feit dat er maar weinig van het schip is blootgelegd. In het schip bevon-
den zich wel vele basaltblokken, die overduidelijk afkomstig zijn van de
oeverbekleding.
Om te voorkomen dat het hout van het schip door uitdroging aangetast
zou worden, is het binnen drie dagen weer afgedekt met plastic en
grond. Om zeker te zijn van de positie en compleetheid van het schip,
is naderhand getracht het vervolg door middel van proefsleuven en
boringen in kaart te brengen. Dat bleek lastig, want het grootste deel
ligt op een diepte van zeker 4 m onder maaiveld onder de erfinrichting
van de monumentale boerderij De Balije. Althans 16 m van het schip
kon worden vastgesteld; de rest ligt vlak vóór het zomerhuis van de
boerderij. Deze gecompliceerde, maar tegelijk vrij veilige ligging, ver
onder de grondwaterspiegel, heeft de gemeente Utrecht in samen-
spraak met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek
ervoor doen kiezen het schip 'in situ' te behouden. Wel zal de toestand
van het schip in de toekomst worden 'gemonitord', zodat maatregelen
kunnen worden genomen wanneer het onverhoopt toch achteruit zou
gaan.
Hectiek rond de ontdekking van het tweede schip. De foto is genomen
vanuit het noorden. Duidelijk zichtbaar is de merkwaardige ligging van het
schip, dat hoog op de rivieroever lijkt te zijn getrokken. De bekleding van
de oever, tevens de noordflank van de Romeinse weg, is herkenbaar aan
de talrijke brokken balalt (opname E.R Graafstal).
Een zinkstuk?
De spannendste vraag die overblijft na het onderzoek is: hoe is het
schip hier terechtgekomen? Er zijn vooralsnog drie scenario's te
bedenken. Allereerst is het mogelijk dat het schip door een manoeu-
vreerfout tegen de stroombreker is geslagen en ter plekke is gezon-
ken. Daartegen pleit echter dat de neus van het schip wel heel hoog op
de oever ligt, alsof deze erop is getrokken. Bovendien zijn er de vrij tal-
rijke (en grote) basaltblokken die in het schip gevonden zijn. Vanwege
de hoog opgaande houtconstructie van de stroombreker kunnen deze
niet vanzelf van de oever in het schip zijn komen tuimelen. Zij moeten
er haast wel met opzet in zijn gegooid. Maar waarom zouden de
Romeinen basaltblokken van het wegtalud hebben gehaald om deze
vervolgens in een scheepswrak te leggen?
Een tweede mogelijkheid is dat het een oud en afgeschreven schip
betreft, dat langs de stroombreker afgemeerd heeft gelegen en na ver-
loop van tijd aan zijn lot is overgelaten. Echter, geen enkele schipper
zou op deze plaats in de rivier zijn schip willen afmeren, omdat het hier
direct blootgesteld was aan de grootste stroming van de rivier - een
ronduit gevaarlijke plek. Bovendien is dan nog niet verklaard waarom er
basaltblokken in het afgeschreven schip liggen. De derde en meest
-ocr page 83-
SI
66
De Meernhoek
(ofwel: Van de brug af gezien -3)
In deze artikelenserie neem ik u weer mee naar de Meernhoek in De Meern
om u in het kader van plannen met deze hoek te informeren over alles wat er
In geschiedkundig zeer korte tijd allemaal gesloopt is. En of de argumenten
daartoe nu goed of slecht waren: het resultaat ligt er, en als geschiedkundi-
ge moet mij van het hart, dat het er niet beter op is geworden, De groot-
schaligheid die decennia lang als alleen zaligmakend is gepredikt blijkt in de
gewone dagelijkse praktijk niet te voldoen. Gelet op de ondertitel van dit arti-
kel richt ik mijn blik nu naar het westen, waar tot in de jaren 70 de boerde-
rij/smederij van de fam.Has Willemse gestaan heeft. We hebben het dan over
een stukje recente geschiedenis! In 1965 werd deze boerderij gekocht door
de Algemene Bank Nederland N.V., sinds 1964 de rechtsopvolger van de
Twentsche Bank en de Nederlandsche Handel-Maatschappij, en later opge-
gaan in de ABN-AMRO Bank. Deze bank was, zoals alle banken in die jaren,
doende in elke stad en elk dorp van betekenis filialen te vestigen. De vesti-
ging in De Meern vond zijn oorsprong in het feit, dat hier het industrieterrein
Strijkviertel van de grond kwam en er reële plannen waren dit bedrijventerrein
aanzienlijk uit te breiden. De eerste plek van vestiging was dus de Zandweg
nr.135, waar de oude boerderij werd verbouwd tot een bankkantoor naar de
normen van de zestiger jaren.
meer om aan te pakken. Dat was een ware
ramp. We waren dan een hele dag bezig om als
het ware 'het zwarte geld wit te wassen'. Als
eerste directeur van dit bankkantoor werd in
1965 benoemd de heer J.van Gammeren.
J.van Gammeren (1969)
Oudere inwoners zullen zich deze statige
man met wit haar nog goed kunnen herinneren.
Het was een joviale Brabander uit Waalwijk met
een hartelijke lach, een bourgondische levensin-
stelling en een warme menselijke belangstelling.
Hij was degene die dit kantoor tot een bloeiende
onderneming wist uit te breiden, zodat de bank
begin jaren '70 verhuisde naar het nieuwe win-
kelcentrum Mereveldplein. Na zijn vertrek uit De
Meern, (kantoordirecteuren bleven in het alge-
meen niet langer dan een jaar of 5 a 6 op een en
dezelfde plek) heeft hij nog een nieuw kantoor
opgezet, waarna hij met pensioen ging en naar
Oss in Brabant is vertrokken. Hij is alweer enige
jaren geleden daar overleden. Na vertrek van de
bank vestigde zich nog enige tijd een handel in
curiosa in het voormalige bankgebouw, Flokati
geheten, die men zich zal herinneren door de uit-
bundige beschildering van de gevel. Na enkele
jaren werd deze oude boerderij, die in de loop
der jaren door slecht onderhoud zeer bouwvallig
was geworden, en waarachter zich nog twee,
onbewoonbaar verklaarde, woningen bevonden
gesloopt ten behoeve van de bouw van de huidi-
ge Apotheek De Meern. Hier vestigde zich als
eerste apotheker Dick van der Werff. Bij de
bouw van de nieuwe apotheek zijn helaas twee
eeuwenoude beuken gesneuveld, die aan de ach-
terzijde van de oude boerderij stonden. Gelukkig
heeft men tegenwoordig meer oog voor het
behoud van natuurschoon. En nü nog meer oog
voor het behoud van authentieke dorpsgezich-
tenll En dat is eigenlijk het motto van deze stuk-
jes over de Meernhoek.
Jan Schutte                   '
Voor dè bank aan de Zandweg 135 in De Meern,
Margriet van Rooijen, Jan Schutte en Chr.van Rijswijk.
(Foto schrijver)
Dat betekende: kleinschalig en gemeten naar de outillage van het huidig
bankbedrijf een primitieve manier van omgaan met geld en eigen mensen.
Bankieren in het groot stond immers nog in de kinderschoenen en de grote
slag om de gunst van de cliënt moest nog beginnen. Bedrijven, ook de bank,
betaalden hun werknemers vaak nog door middel van loonzakjes; adminis-
traties, zo ook bij deze bank, werden gevoerd met een zogenaamde Hollerith-
machine. Dit was een apparaat, waarmee op een groot vel boekhoudkundige
verrichtingen werden "afgeslagen". Ik noem het even zo, omdat het afdruk-
ken van een blad bij-en afschrijvingen van een rekening met een enorme
dreun gepaard ging. Alles werd met de hand bijgehouden, wat enorm arbeids-
intensief was. Het bankbedrijf stond destijds dan ook bekend als een zeer
arbeidsintensieve onderneming. Computers werden toen nog niet gebruikt,
tellen ging met de hand of met een ouderwetse telmachine en voor het omre-
kenen van koersen werd een 'koffiemolen' gebruikt, een machientje met een
slinger eraan, die je met schuitjes kon instellen, en dan maar aan de slinger
draaien tot de gewenste uitkomst zichtbaar werd. Er werd ook gewerkt met
die ouderwetse typemachines en als er in een brief of een acte een foutje
was geslopen dan kon het typewerk overgedaan worden. Er werd gestookt
met een oliekachel. Het gebeurde wel eens, dat dat apparaat ontplofte; het
hele bankgebouw zag dan zwart van de roet en zelfs het geld was dan niet