-ocr page 1-
i5 oef O^U^
nummer 4 september 1977
UITGAVE
STICHTING HISTORISCHE
KRING IJSSELSTEIN
BESTUUR:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24
Secretaris: W.J.A. van Wijk, Kloosterstraat 11
Penningmeester: G.C.A. Pompe-Scholman, Kronenburgplantsoen 22
Bank: AMRO-bank IJsselstein, rek.nr. 218400217, gironr. bank 2900
REDACTIE:
F.A.G.T. Mesman-Reijntjes
Drs. M.H.H. Doesburg
W.J. van Impelen
LAY-OUT:
G.M. Otter
R. Pasman
REDACTIE-ADRES:
F.A.G.T. Mesman-Reijntjes, Paulus Potterlaan 23, tel. 1872
Inhoud
Op 5 oktober 1976 hield Mejuffrouw Drs. L. van Tongerloo, weten-
schappelijk hoofdmedewerker aan het Instituut voor geschiedenis van
de Rijksuniversiteit te Utrecht, een voordracht in IJsselstein onder de
titel „Beelden uit de Middeleeuwen".
Deze voordracht, die ondersteund werd door dia-beelden, was dermate
interessant, dat wij Mej. Van Tongerloo gevraagd hebben hem op
schrift te stellen.
Dit vierde nummer van ons blad is uitsluitend gewijd aan haar lezing,
die blijkens de lijst van geraadpleegde stukken het resultaat is van een
uitvoerig onderzoek.
Wij betuigen Mej. Van Tongerloo hierbij onze hartelijke dank voor
haar zeer gewaardeerde bijdrage.
-ocr page 2-
Middeleeuws IJsselstein
Wat is er van IJsselstein bekend vóór 1500? Als je er de bekende boekjes van Abbink
Spaink en Boon op naleest (1), krijg je een beeld van een klein stadje dat omstreeks 1300
zijn intree in de geschiedenis deed, maar dat daaraan 2 eeuwen weinig plezier beleefde,
omdat het door de heren die het gesticht hadden telkens weer in oorlogen verwikkeld
werd. Zeker vier gehele of gedeeltelijke verwoestingen waren het resultaat van hun hoge
politiek!
De Heren van IJsselstein
Over die heren van IJsselstein kun je nog wat meer vinden in de inleidingen die archiva-
rissen bij een paar inventarissen schreven: Mej. Drossaers bij het Archief van de Nas-
sause Domeinraad — de IJsselsteinse goederen zijn immers door de eerste vrouw van
Willem van Oranje aan de Nassau's gekomen — en Fruin, die eind vorige eeuw het ar-
chiefvan de gemeente IJsselstein ordende (2). Dan gaat het je al duidelijker worden waar-
om IJsselsteiners zo vaak oorlogsslachtoffers werden. Hun oudste heren, uit de familie
van Amstel, hadden n.1. carrière gemaakt in dienst van de Utrechtse bisschoppen. In
Middeleeuwse verhoudingen wil dat o.a. zeggen dat ze door de bisschop beleend waren
met goederen en rechten, in ruil waarvoor ze hem trouw moesten dienen. Maar zulke
leenmannen waren er tuk op hun geleende goederen zoveel mogelijk als eigendom te be-
schouwen, ook om er zoveel mogelijk te verwerven van verschillende heren, en als je die
leenheren dan tegen elkaar kon uitspelen, kon je het van gewillig leenman brengen tot
een kleine onatliankelijke vorst. Dat spel hebben de heren van IJsselstein dapper ge-
speeld, met wisselend succes, totdat in de 16e eeuw hun vrije heerlijkheid IJsselstein,
waarvoor toen de titel baronie in zwang kwam, zich souverein kon gedragen.
Geografisch was dit spel wel begunstigd door de ligging van de heerlijkheid in het grens-
gebied van Holland en Utrecht, terwijl later ook de hoge positie van de heren — uit de fa-
milies van Egmond en Nassau — natuurlijk meegeholpen heeft (3).
De Amstels waren het spel al begonnen door óók, en in groeiende mate, leenbanden aan
te gaan met de graaf van Holland, die er van zijn kant op uit was steeds meer invloed te
krijgen in het Sticht, het gebied waarover de middeleeuwse bisschoppen van Utrecht als
wereldlijk vorst regeerden. Dat de Amstels en later de Egmonds nu eens de ene leenheer
steunden en dan weer de andere, terwijl die telkens met elkaar overhoop lagen, dat heeft
de nederzetting IJsselstein, zoals gezegd, herhaaldelijk op ruwe wijze moeten merken.
Maar ook vreedzamer onderwerpen kom je in die inventarisinleidingen tegen. Dat twee
jongere zoons van heer Gijsbrecht omstreeks 1340 kanunnik waren in het Domkapittel
en het kapittel van St. Marie in Utrecht, d.w.z. behoorden tot de vijf colleges van
geestelijken die zowel het aantal erediensten in de bisschopsstad in betamelijke en
luisterrijke hoeveelheid verzorgden als de bisschop in zijn taken van zielzorg en landsbe-
stuur bijstonden (4). En hoe het stadje IJsselstein bestuurd werd bijvoorbeeld. Of op
welke dag men er het nieuwe jaar begon; een zaak van belang om te weten voor ieder die
zich met middeleeuwse geschiedenis wil bezighouden (5).
* Zie pag. 16.
-ocr page 3-
fix 'f. • \ ■
''^■»^^-*^^^'\-.«K*te\--\." ^•^jf.•-.•y''N^ƒ'-.,' ■■.^'
Christoforus met een knielende figuur die blijkens de wapenschilden tot de Amstelse familie van IJsselstein be-
hoorde. Deze miniatuur bevindt zich in een handschrift uit de tweede helft van de 14e eeuw met Maerlant's Der
naturen bloeme, maar hoort er oorspronkelijk niet in (Oud-Holland, 78 (1963) (30). (Universiteitsbibliotheek
Leiden, hs. BPL 14A, fo 25 vo).
-ocr page 4-
Het Klooster
Van de kerkelijke zaken in het middeleeuwse IJsselstein is ook al het een en ander be-
schreven. Ik herinner maar aan Ooyevaars brochure over de St. Nicolaaskerk en vooral
aan die van Van der Heijden over dezelfde parochie (6). Hierin komt ook het klooster
O.L. Vrouwenberg ter sprake, dat in 1342 door heer Gijsbrecht te Eiteren bij IJsselstein
gesticht was en dat later bij en tenslotte in IJsselstein herbouwd werd. Dat kleine Cister-
ciënserklooster heeft trouwens meer onderzoekers geïnteresseerd, vooral om het opval-
lende aantal handschriften en boeken dat, ondanks de verliezen zoals bijvoorbeeld door
de brand van 1537, in enkele Europese bibliotheken terecht is gekomen (7). Ikzelf hoop
binnen afzienbare tijd in het jaarboek van Oud-Utrecht een artikel te publiceren over de
ramen die het na diezelfde brand voor zijn nieuwe kerk ten geschenke kreeg. Ook het
goederenbezit van het klooster, en van het dadelijk te noemen kapittel, zou wel onder-
zocht kunnen worden (8). Maar over de mensen die deze kloostergemeenschap gevormd
hebben weten we buiten een aantal namen nog zo goed als niets. Om een voorbeeld te
noemen: waar kwamen die kloosterlingen vandaan? Uit stad en land van IJsselstein zelt?
Of ook uit verder weg gelegen streken?
Het zegel van het klooster zoals
het bewaard is gebleven aan de
molenoorkonde van 14l5;welis-
waar wat beschadigd, maar het is
het oudste tot nu toe bekende van
dit klooster.
-ocr page 5-
fitttft
Ifitam
tmü'i
dtlhn
taaoï
0inm
|™-~——"H*!»/
ïmiu öiflfiotiue Orfegj (\Spo(hnö rut nt
gmtntecdttöatui ftitttttiö^ mbmnüu^l
^mtém $Amtim tmmxm ^ittmmm
mmm fefe mmhttmtu 4i Imanöimt
^lorötmt ftö ijor tmtomm öiiöml (ïwi de
ajJrati«m**ttplimtmöil pimm\^mm'
mmx mnxm te mntm
nmiimtatttr miblm
tl met
tttf fl!
eoubi
m$U
edtm^
«et^ö'
\m (il
Ik..~™^^
Twee Cisterciënsers ter weerszijden van Christus. Versierde hoofdletter in een bijbel, geschreven en verlucht
door Nicolaas van Delft, monnik van Onze Lieve Vrouwenberg ( f 1415). (Koninklijke Bibliotheek Kopenha-
gen, hs. Thott 2 in-folio, fo 189).
-ocr page 6-
Het Kapittel
Dat kun je je ook afvragen omtrent het kapittel, dat heer Arnoud in 1398 tot meerdere
luister van .... (naar believen in te vullen) in de parochiekerk van zijn stad instelde (9).
En welke sport van de sociale ladder voor geestelijken vormde dit college? Voor Arnouds
familie, de Egmonds, was het te min, denk ik; maar uit wat voor een milieu kwamen de
zeven, later acht kanunniken en hun deken dan, als de gegadigden uitsluitend door de
heer van IJsselstein voor benoeming mochten worden voorgedragen? (10).
Stichting van Kasteel en Stad
Dit is een type vragen waarvoor de laatste jaren meer belangstelling bestaat dan voor het
doen en laten van de heren van heerlijkheden — ook al valt er binnen dat kader nog wel
wat op te helderen, bijvoorbeeld rond hun vestiging IJsselstein, kasteel zowel als neder-
zetting, binnen de véél oudere parochie Eiteren (11).
Wanneer en door wie is nou eigenlijk het kasteel neergezet? Daarover en over de inge-
wikkelde leenverhoudingen, die ik daarstraks heel summier schetste, zou méér
duidelijkheid dan nu door verschillende publicaties vertoond wordt, zeer welkom zijn. Ik
vind het een aantrekkelijk idee te veronderstellen dat de Amstels of hun eventuele voor-
gangers in het latere land van IJsselstein begonnen zouden zijn als „zetbazen" van de bis-
schop, op een bisschoppelijk kasteel, zoals dat van de burggraven van Montfoort bekend
is. De burcht Montfoort is inderdaad omstreeks 1160 op last van een bisschop gebouwd
in de oudere parochie Heeswijk, en de kasteelbewaarders daar kwamen uit hetzelfde mi-
lieu als de Amstels: de dienstmannen van de bisschop. Maar mijn idee is een pure gissing!
Over het kasteel IJsselstein is tot nu toe helaas niets bekend vóór 1279, en dan blijkt het
(al?) een leen van de Hollandse graaf te zijn, althans zo wil het een stuk uit 1321 (12). Dat
Arnoud van Amstel al eerder in het IJsselsteinse gebied actief was, daarvan is maar één
oudere aanwijzing bekend, en die dateert dan nog pas uit 1277, toen hij het recht van
rechtspraak in Eiteren verwierf. Bovendien vermeldde zijn zoon Gijsbrecht in het zojuist
genoemde stuk van 1279, dat niet alleen zijn vader, maar ook al zijn „voervaders" heren
van Benschop, half Polsbroek en „tot IJselsteyne" geweest waren (13), maar dat zou ook
op familie van moederszijde kunnen slaan.
De nederzetting IJsselstein, die naar het kasteel genoemd lijkt — het valt in dit verband
wel op dat reeds in 1279 van Eiteren wordt gezegd, dat het in het land van IJsselstein ligt
(14) — zal wel vanzelf aan de voet van de burcht ontstaan zijn, maar moet toch al gauw
volgens aanwijzingen zijn aangelegd. In 1344 wordt zelfs de Nieuwpoort al genoemd, een
uitbreiding die na een van de 15e-eeuwse verwoestingen niet herbouwd werd (15). Die ge-
plande aanleg valt niet alleen af te leiden uit de regelmatige plattegrond, nu nog, maar
ook kaarten uit de 15e en 17e eeuw laten dat heel duidelijk zien. Alleen moet je dan wel
van de veronderstelling uitgaan dat de wederopbouw na oorlogsgebeurtenissen of vreed-
zame branden telkens het stratenverloop onveranderd liet!
/
/
-ocr page 7-
c
S
6
'S
o
X
u
•s 5; 'l
CS
5
c -^
s
o
o
c
_o
"o
o<
o.
<:
'S
o
o
I
.SJ         H
^     S
Ü
o
o
lU
>
X)
j:
00
x:
o
o
<u
C
<
t
I
c
o
o
C
O
o
c
o
c
.5
c
.2
"?>
(U
S B
X)
o
'S
o
c
cS
o
'S
o
o
I
o
<-> .fcl
&
o
.2
X)
00
U
a
CS
c
c
•5
c
t;
x>
t;
>
x:
C
"u
D
J3
3
O
O
o
S S ^ Q ^ o
Register van de leden van het Onze Lieve Vrouwen-gilde 1507-1598
Afgebeeld is een gedeelte van pagina 62
Oud-archief gemeente IJsselstein, inv. nr. 614
-ocr page 8-
Wat heeft heer Gijsbrecht ten bate van deze nederzetting (en zichzelf) gedaan? Voor een
parochiekerk heeft hij gezorgd, die in 1310 gewijd werd (16). Ook voor jaarmarkten: het
moet wel op zijn verzoek zijn geweest dat de bisschop, eveneens in 1310, drie jaarmarkten
in IJsselstein instelde en aan alle bezoekers vrijgeleide beloofde (17) — een maatregel om
deelname aan die markten voor handelaars aantrekkelijk te maken. Heeft Gijsbrecht
ook aan gunstige woonrechten gedacht oftewel aan een stadsrecht, zoals Wijk bij Duur-
stede dat in 1300 van zijn heer gekregen had?
In 1310 wordt de plek, waarheen de kerk van Eiteren wordt overgebracht, door hem nog
gewoon „locum sive fundum meum in Iselsteyn" genoemd, vage omschrijvingen die je
niet vanzelfsprekend met stad(je) kunt vertalen. Volgens Drossaers bezit IJsselstein in
1331 stadsrecht; die mening zal wel berusten op het stuk uit dat jaar, waarmee de bis-
schop vrijstelling van de Geinse tol verleent aan de inwoners van IJsselstein, waarbij ze
door hem „poorters" worden genoemd (18). Voorzover ik weet, is dit de eerste vermelding
van die status. Maar dit betekent allerminst automatisch dat hun woonplaats al stads-
recht had gekregen. De benaming stad was blijkens allerlei andere vermeldingen destijds
kennelijk geen exakt-juridische omschrijving. Pas in 1360 geeft de vrouwe van IJsselstein
haar „poirteren" een geschreven stadsrecht, dat in zijn bewoordingen niets laat blijken
van een herformulering of nieuwe verlening van een ouder recht (19).
Het nog uit de middeleeuwen
stammende stadszegel van
IJsselstein: binnen een ge-
kanteelde muur met poort
twee hoge geestelijken, van
wie de rechtse, gemijterd, een
banier vasthoudt waarop het
thans gebruikelijke wapen van
IJsselstein is afgebeeld,
(overgenomen uit de Geer.
Bijdr. tot de gesch. en oudh.
der provincie Utrecht
(Utrecht. 1860».
-ocr page 9-
Gewone mensen
Maar laten we terugkeren naar het nieuwere soort vragen. Hoeveel kunnen we over de
gewone, niet-geestelijke inwoners van IJsselstein te weten komen? Hoeveel waren het er
eigenlijk? Waarvan leefden ze? Wie voerden er de boventoon, anders gezegd wie van hen
bestuurden de anderen (20)? Hadden ze nog met andere hoge heren te rekenen dan die op
het kasteel zetelden?
Waar de gegevens te vinden zijn
Een vluchtige oriëntatie heeft me geleerd dat de antwoorden hierop, èls ze te vinden zijn,
veel tijd zullen vergen. Dat komt omdat uit de late middeleeuwen overal in het algemeen
maar weinig materiaal in druk is uitgegeven; de hoeveelheid bronnen is dan n.1. veel
groter dan voor de vroegere middeleeuwen (21). De meeste bronnen liggen dus in de
archieven te wachten, en die moeten dankzij IJsselsteins „heerlijke" verleden niet alleen
in deze provincie, maar ook in Zuid-Holland gezocht worden! Het archief van de
gemeente wordt door het streekarchivariaat Zuid-West-Utrecht in Benschop beheerd,
maar het gedeelte dat op jurische zaken betrekking heeft (die behoorden vroeger ook tot
de competentie van een stadsbestuur) berust in het Rijksarchief te Utrecht.
Daar zijn ook registers met leenmannen uit de 15e eeuw te vinden (22). Bovendien zitten
veel gegevens over IJsselstein in de archieven van drie Utrechtse kapittels: De Dom,
Oudmunster en St. Marie, want die hadden alle drie landerijen in het land van IJsselstein,
die ze aan de heren en inwoners in leen gaven of verpachtten. Ook andere rechten hadden
die kapittels daar; St. Marie bijvoorbeeld benoemde de pastoor van Eiteren en nadat die
verplaatst was die van IJsselstein (23). Ik wees al op het belang van het archief van de
Nassause Domeinraad voor stad en land van IJsselstein. Daarvoor moeten we dan in Den
Haag in het Algemeen Rijksarchief zijn. Daar worden ook de archieven van het oude
graafschap Holland bewaard, waarin IJsselstein vanwege de Utrechts-Hollandse
grensconflicten vaak vermeld moet zijn.
Belastingen en inwoneraantal
IJsselstein heeft ook wel bijgedragen in de Hollandse belastingen. De heren hadden zich
namelijk zó aan de Utrechtse invloed weten te onttrekken, dat hun gebiedje niet voor-
komt in de huisgeldregisters, met behulp waarvan ambtenaren in het Sticht belasting
hieven van 's bisschops onderzaten (24). Toch wisten de IJsselsteinse Egmonds zich ook
aardig zelfstandig op te stellen tegenover de Hollandse belastinggaarders.
In 1462 bijvoorbeeld moest de graaf van Holland erkennen, dat de heerlijkheid IJsselstein
vrijwillig een grondbelasting zou opbrengen, zonder dat dit een precedent zou vormen
(25).
Over de Hollandse belastingen ben ik nog onvoldoende geinformeerd. Mochten deze en
dergelijke belastingkohieren er niet meer zijn, of zou er niets ofte weinig over IJsselstein
in staan, dan moet onze voorstelling van het aantal inwoners op het eind van de Middel-
eeuwen voor altijd erg vaag blijven. In dat geval zou er namelijk niets anders opzitten dan
het aantal van ruim 1600 inwoners, dat volgens Boon rond het midden van de vorige eeuw
in ruim 300 woningen binnen de omwalling leefde (26) min of m e e r terug te projec-
teren naar de tijd omstreeks 1500. Waarbij extra verondersteld zou moeten worden, dat
*ziepag. 17.
-ocr page 10-
IJsselstein ca. 1565, in kaart gebracht door Jacob van Deventer (RAU, Top. Atlas, 561)
-ocr page 11-
B o-_, « ,»4 ^—■■^ ^ "5 r »<
o.
o
H
D
<
*■ ^
^ 1 ë^
(-1 "li ^
Wl --------------
<•
^ti
■^3
4"
>i ^ "^
■» 't
11
-ocr page 12-
het bebouwde oppervlak uit het begin van de 17e eeuw, zoals de bekende kaart van Blaeu
het aftieeldde en dat samenviel met de 19e-eeuwse binnenstad, óók gelijk was aan de
bebouwing omstreeks 1500. Hoe zware tol oorlogsgeweld en epidemie af en toe van de
bevolking hieven, zullen we alleen door losse details kunnen bevroeden (27).
Middelen van bestaan
De zeer gedetailleerde uitvoering van die vroeg-17e-eeuwse plattegrond geeft ons met
zijn ruim 50 hooibergen de indruk dat er heel veel landbouwers in IJsselstein woonden. In
de Middeleeuwen moeten we ons weliswaar alle steden agrarischer voorstellen dan wij nu
gewend zijn. Maar IJsselstein, aangenomen alweer dat we de Blaeu's kaartbeeld mogen
terugprojecteren, maakt dan de indruk tot het sterk landelijke type stadjes behoord te
hebben, waarvoor de Duitse wetenschap de treff'ende benaming „Ackerbürgerstadte" be-
dacht heeft. Schriftelijke bronnen bevestigen dit agrarische karakter in zoverre, dat het
stadje tevens een marktcentrum voor het omliggende land geweest moet zijn; inderdaad
moest zijn, want de heren hebben die functie met hun voorschriften wel helpen creëren.
Zo stelde Floris van Egmond op 6 maart 1524 de woensdagse weekmarkt in, waarop de
Floris van Egmond (1469-
1539) geschilderd door Jan
Gossaert van Mabuse
(1478/88-1532). Mauritshuis
Den Haag, in bruikleen van
het Rijksmuseum (foto
Rijksmuseum Amsterdam).
12
-ocr page 13-
* inwoners uit de hele heerlijkheid IJsselstein hun „koren, beesten, botter, casen ende alle
anderen goeden" moesten veil houden, eer ze ze elders mochten proberen te verkopen
(28). Geen wonder dat boeren en korenkopers in de 15e eeuw voorkomen in de ordonnan-
tie die op de processie naar Eiteren gemaakt werd (29). Aanvoer van boter en kaas was
tegen 1450 ook al gebruikelijk, zoals blijkt uit bepalingen over de waag van IJsselstein
(30).
Die vermelden ook aanvoer van hennep en vlas uit de omgeving; voor het eerstgenoemde
gewas wordt zelfs verordonneerd, dat alle hennep uit het hele land van IJsselstein eerst in
de stad gewogen moet worden. Misschien is een deel daarvan wel naar Holland geëxpor-
teerd, door de IJsselsteinse vaarlui die ook in de processieordonnantie genoemd worden.
Een eeuw tevoren hadden de poorters van IJsselstein tolvrijdom gekregen in Holland en
Zeeland (31). De grondstoffen werden echter ook in IJsselstein zelf tot linnen verwerkt.
Zo zien we onder de Eiterse processiegangers dan ook een groep linnenwevers. Ook we-
vers van wol zijn er bij, en dat klopt met het verlangen van het stadsbestuur na de weder-
opbouw, die in 1423 begon, om ook zelf bepalingen te mogen maken voor de weef- en
brouwnijverheid; wat later mag het inderdaad de hele productie van laken, een wollen
stof, regelen (32). Er werd dus ook bier gebrouwen in IJsselstein? Uit de 15e eeuw is één
brouwerij bekend (33), maar er zijn kennelijk toch niet zoveel brouwers geweest, dat die
als groep een vaste plaats in de processie naar Eiteren kregen.
Molen
Het kasboek van de kloosterlingen vermeldt dan ook dat zij niet voor alle bijzondere in-
kopen naar Utrecht trokken: verschillende soorten stof waren bij een ingezetene van
IJsselstein te koop. Dat zij ook bij een smid ter plaatse terecht konden, is natuurlijk niets
bijzonders (34). Een windmolen hadden veel dorpen óók, juist als bron van inkomsten
voor hun heer. Hoe lang er al een windmolen in IJsselstein gestaan heeft kan ik niet zeg-
gen, maar in elk geval al in 1415; dan krijgen de monniken namelijk toestemming van
i=* Jan van Egmond om voor eigen gebruik een rosmolen bij hun klooster te bouwen omdat
„die wech toter wintmolen (....) winters seer diep ende slikich" is (35).
Jacob van Deventer tekent omstreeks 1565 op zijn stadsplattegrond een windmolen op de
zuidoostelijke hoek van de stadsmuur (36). Op de reeds vaak genoemde plattegrond van
Blaeu, die de toestand uit het begin van de 17e eeuw weergeeft, blijkt er op de zuidelijke
muur nog een bijgekomen te zijn (37).
Voorzover deze weinige gegevens ons iets duidelijker maken over gewone mensen, is het
wel, dat het IJsselstein van hoep- en mandenmakers toch een heel ander soort
woonplaats is geweest dan het Middeleeuwse!
Louise van Tongerloo
*zie pag. 18 + 19
** zie pag. 20
13
-ocr page 14-
Noten
1)  J.J. Abbink Spaink: IJsselstein, verleden en heden (IJsselstein, 1962). J.G.M. Boon: IJsselstein uw woonstede,
in historische en hedendaagse beelden (IJsselstein, 1971).
2)  Het archief van de Nassause Domeinraad, door S.W.A. Drossaers, II Stukken betreffende de rechten en
goederen van Anna van Buren (5 banden, Den Haag, 1955); II l,pag. 2-5.
R. Fruin Th. Azn. in: Verslag omtrent oude gemeente- en waterschapsarchieven in de provincie Utrecht
over 1892,3-53.
3)  R. Fruin; De vrije heerlijkheden, gelegen in het grensgebied tusschen Gelderland, Holland en Utrecht, in:
Verslagen en Mededelingen der Vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsch recht, 8
(1934), 352-374.
4)  Archief Nassause Domeinraad, II 5, tabel II achterin.
5)  Fruin, in: Verslag, 15-28, 48-52; de jaarstijl samengevat ook in R. Fruin: Handboek der chronologie
(Alphen/Rijn, 1934)97.
6)  R.J. Ooyevaar: De St. Nicolaaskerk te IJsselstein (IJsselstein, 1972).
L.J. van der Heijden: Geschiedenis van het miraculeuse beeldje van O.L. Vrouw van Eiteren en van de par-
ochie van de H. Nieolaas te IJsselstein (1936).
7)  B. Heesters: O.L. Vrouwenberg te IJsselstein, in: Jaarboekje Oud-Utrecht (1968) 41-51; hierin ook litera-
tuur over de opgravingen op een van de terreinen waarop het klooster gestaan heeft, de Nieuwpoort.
P.FJ. Obbema: The IJsselstein manuscripts in the Orange-Nassau library, in: Litterae textuales, essays
presented toG.I. Lieftinck (Amsterdam, 1972) 1,61-74.
8)  Archief van het klooster bewaard in Algemeen Rijksarchief (afgekort ARA), Nass. Domeinraad, II, inv.
nrs. 95 - 104, 308 - 310, 1217;streekarchivariaat Z.W. Utrecht te Benschop (afgekort SAB), gemeentearch.
IJsselstein, inv. nrs. 595-603.
9)  Rijksarchief in de prov. Utrecht te Utrecht (afgekort RAU), St. Marie, inv. no. 826; uitgegeven door J.J. de
Geer in: Codex diplomaticus 115 (volledige titel in noot 21). Zie ook ARA, Nass. Domeinraad, II, inv. nr.
1214.
10)  Kapittelarchief bewaard in ARA, Nass. Domeinraad, II, inv. nrs. 92-94, 202-307, 911, 1212-1216; SAB,
gemeentearch. IJsselstein, inv. nrs. 604-610 (het voordrachtrecht blijkt uit nr. 608); zie ook inv. nrs. 613-
614, de ledenlijsten van de O.L. Vrouwebroederschap.
11)  Zie voor Eiteren het artikel van R.J. Ooyevaar in nr. 1 (okt. 1976).
12)  Codex diplomaticus, 85 (zie noot 21); Regesten van oorkonden betr. de bisschoppen van Utrecht uit de
jaren 1301-1340, door J.W. Berkelbach van der Sprenkel (Werken Historisch Genootschap, 3e serie, 66,
Utrecht, 1937) nr. 486: het huis te Yselsteyne en 32 morgen, waar huis en stad op staan, hadden Gijsbrechts
voorouders in leen van wijlen graaf Floris (= Floris V). Bij Gijsbrechts herbelening in 1309 sprak de Hol-
landse graaf alleen van zijn voorouders in het algemeen (ARA, Nass. Domeinraad, II, inv. nr. 7; F. van
Mieris, Groot charterboek der graaven van Holland, II, Leiden, 1754, 71).
13)   1277: ARA, Nass. Domeinraad, II, inv. nr. 3; Oorkondenboek Sticht Utrecht, IV (1954) nr. 1949. Voor het
eerst is dit stuk in de literatuur genoemd door WJ, den Uyl, De Lopikerwaard, I (Utrecht z.j.) 296; de
vermeldingen uit 1267 en 1275 door hem zijn niet te achterhalen.
14)  Codex diplomaticus, 86. De naam IJsselstein komt nog niet voor in M. Gysseling, Toponymisch woorden-
boek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), I (1960).
15)  RAU. Dom, inv. nr. 3855 (nr. 1126).
16)  RAU.St. Marie, inv. nr. 825; Codex diplomaticus, 98-100.                                                           /
/
/
14
-ocr page 15-
17)  ARA, Nass. Domeinraad, II, inv. nr. 54; Codex diplomaticus, 100.
18)  ARA, Nass. Domeinraad, II1, pag. 3; SAB, gemeentearch. IJsselstein, inv. nr. 78.
19)  Rechtsbronnen, 17-25 (zie noot 21). Zie de opmerkingen van H. Bruch in: Verslagen en Mededelingen v.d.
Vereniging tot uitgaaf der bronnen v.h. oud-vaderlands recht, 10 (1952) 650-653.
20)  Daarvoor is meer nodig dan het opstellen van lijsten met namen van schouten en schepenen, zoals ze tel-
kens genoemd worden in allerlei akten in de telkens genoemde archieven.
21)  De belangrijkste bronnenpublicaties voor IJsselstein zijn nog steeds: Onuitgegevene oorkonden betreffende
het slot, de stad en de heerlijkheid van IJsselstein, door JJ. de Geer, in: Codex diplomaticus neerlandicus, 2e
serie, IV 2 (Utrecht, 1860) 78-167 (geciteerd als Codex diplomaticus), en De Middeleeuwse rechtsbronnen
der kleine steden van het Nedersticht, uitg. door R. Fruin (Werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen
van het oude vaderlandsche recht, Ie reeks, 13) III (Den Haag, 1903) (geciteerd als Rechtsbronnen). Alleen
de stukken vóór 1301 zijn in een nieuwere uitgave te vinden: Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, uitg.
door F. Ketner.
22)  Getypte inventaris: Archivalia betreffende de goederen behorende onder het leenhof en de rentmeester van
de heren van IJsselstein (1950). Het rechterlijk archief in het RAU bevat een paar schepenregisters en ver-
der charters uit de 15e eeuw.
23)  Zie noot 16.
24)  RAU, Staten, inv. nr. 54 (over 1525: het uitvoerigste kohier).
25)  ARA, Nass. Domeinraad, II, inv. nr. 46: vgl. de nrs. 49-50. Volgens Fruin in: Verslag, 14, droeg IJsselstein in
de Hollandse verponding nooit bij; het komt niet voor in de Enqueste . . . gedaen in den jaere 1494, de
Informacie . . . gedaen in den jaere 1514, en de bijbehorende Zettingen en omslagen van 1496, 1515 en
1518, alle drie uitgegeven door R. Fruin (Leiden, 1876, 1866 en 1877). In 1553 draagt het wel bij in de 10e
penning (Archieven van de Staten van Holland vóór 1572, door P.A. Meilink (Den Haag, 1929), inv. nr. 846.
26)  Boon, 30.
27)  In 1457 vielen er 14 pestslachtoffers in het klooster (Heesters in Jaarboekje Oud-Utrecht (1968) 44-45.
28)  SAB, gemeentearchief IJsselstein, inv. nr. 7.
29)   Rechtsbronnen, 62. Fruin plaatst de ordonnantie hier bij een groep ongedateerde stukken, die hij in de 14e-
15e eeuw situeert; de wel voorkomende datum 1447 stamt uit De Geers verhandeling Bijdragen tot de
geschiedenis en oudheden der provincie Utrecht (2 dln., Utrecht, 1860-1861) 370-373.
30)  Rechtsbronnen, 39,44, een tussen 1425 en 1451 opgestelde keur.
31)  Codex diplomaticus, 110(1350).
32)  Rechtsbronnen, 36; het lakenrecht 59-62 (een ongedateerd, tot de 14e- 15e eeuw gerekend stuk).
33)  Vermeld in de ordonnantie op de meent (Rechtsbronnen, 56; zie noot 35).
34)  SAB, gemeentearch. IJsselstein, inv. nr. 597, kloostermanuaal 1473-1522, ongefolieerd: uitgaven in 1515
aan Arien Ariensz. resp. in 1479 aan Jan de smid.
35)  ARA, Nass. Domeinraad, II, inv. nr. 103.
36)  Nederlandsche steden in de 16e eeuw. Plattegronden van Jacob van Deventer, uitg. d. R. Fruin (Den Haag,
1916-1923) nr. 59; origineel in RAU. Zie hierover J.C. Visser, de Waarde van de Stedenatlas van Jacob van
Deventer voor de topografie van de laat-middeleeuwse stad, in: Beitrage zur Wirtschafts- und Stadtge-
schichte(Wiesbaden, 1965)116-123.
37)  Dit moet na 1594 gebeurd zijn (SAB, gemeentearch. IJsselstein, inv. nrs. 582 + 584, stukken betreffende de
windkoren- en rosmolen).
15
-ocr page 16-
i i II ,
'- ,4/
>
fj, \t*
Zegel van üijsbrecht van Amstel
heer van IJsselstein
overleed in 1343
Zegel van Gijsbrechts zoon Jan
kanunnik van het kapittel
van St. Marie te Utrecht
Zegel van Gijsbrechts zoon Willem
kanunnik van het kapittel
ten Dom te Utrecht.
Zegel van Gijsbrechts zoon Arnoud
heer van IJsselstein
1343-1363
Aan een oorkonde uit 1318, waarin Gijsbrecht van IJsselstein met toestemming van zijn vijf zoons land ver-
koopt aan het kapittel van Oudmunster te Utrecht, hangen de zegels van hemzelf en van de oudste zoons Jan,
Willem en Arnoud. De kanunniken Jan en Willem hebben hun zegelbeeld afgestemd op hun eigen kapittel.
(RAU, Oudmunster, 1523).
                                                                                                              ,
16
-ocr page 17-
V
<L
i>?^^"
'S/WW» 4i£»w CNa»
Filips van Bourgondië verklaart in 1462, dat het morgengeld, dat hij dan mag
laten innen in stad en land van IJsselstein vanwege onkosten in verband met
werkzaamheden aan de Lekdijk, geen precedent zal betekenen. (ARA, Nass.
Domeinraad, II, 46).
transcriptie van een gedeelte van de oorkonde (regel 8 2e helft
t/m regel 12):
Soe bekennen wij nochtans mit desen brieve dat die heer-
licheyt en(de) landen van Yselsteyn in toecomenden tijden
dair mede nyet ontvryet noch belast en zullen wesen om dair
mede getogen te w(er)den in consequencye, dat zij van rechts
wegen sculdich zullen wesen ons noch onsen nacom(m)e-
lingen enich margengelt te geven, maar dat geënt dat zij hier
in gedaen hebben, dat hem gheen p(re)iudicie dragen en zall
in toecomenden tijden.
-ocr page 18-
18
-ocr page 19-
Floris van Egmond, graaf van Buren en Leerdam, heer van IJsselstein, enz.,
vergunt op 6 maart 1524 zijn stad IJsselstein voor altijd „enen vrijen woens-
daichsen wekemerct" te houden.
(SAB, gem. arch. IJsselstein, 7, zegel verloren; foto RAU).
Transcriptie van een gedeelte van bovenstaande oorkonde
regel 1:               Florijs van Egmonde, grave tot Bueren, tot Lederdam(m)e, here tot IJselsteijn, tot Cranendonck, tot Sinte
Martijnsdijck, tot
regel 2:
               Cortgene, tot Scerpenisse etc. Alsoe wij aengemerct ende aengesyen hebben rechten ende zonderlingen oorbair,
profijt ende welvaren onser steden ende poorteren
regel 3:
               van IJselsteijn voirs., hebben wij ter versoeck ons(er) burgeren ende poorteren ons(er) steden voirgen(oemt)
dairomme hemluden gegont ende gegeven, ende mits desen gonnen ende geven
regel 4:
               erflicken durende enen vrijen woensdaichsen weke merct goet van weerden te houden, ende geven hierom(m)e
mits desen enen ijgelicken, die tot onser steden commen om(m) e hair
regel 5:
               comanschap te doen, vrij vast ende sterck geleijde of ende aen te reijsen mit horen goeden nae gewairsaemheyt,
onbelet, onbeset ende onbescadicht van ons, onsen poorteren ende
regel 6:
                lantsaten, te voet, te wagen, te peerde ofte te scepe, hoe dat gebueren mochte, uutgesondert ballingen, voir-
vluchtigen ende die gene die brueckich ende misdadich sijn tegen
regel 7:
                die greeflickheijt van Hollant ofte tegen onser heerlickheijt.
regel 10:                Voert soe bevelen wij scerpelicken
regel 11:                allen onsen poorteren ende ondersaten van IJsselsteijn, Benschop, Polsebroeck, Aftersloet ende IJseldijck etc,
dat sij goetwillichlicken dese selve onsen voirs. vrije weke merct
regel 12:                helpen houden ende stereken mit horen koren, beesten, botter, casen, ende alle(n) anderen goeden, weechbair
ofte onweechbair, dat ... bair is, nijet uutgesondert; dat sij genen
regel 13:                anderen vreemden mercten mit horen goeden, hoe die wesen mogen, tot anderen steden, dorpen ende plaetsen
en zullen versoecken, ten sij dat sij eirst haren merct mit haren
regel 14:                goeden, die sij buten vercopen willen, te voren op onse woensdaichse merct voirs. dair mede kenlicken ge-
houden hadden, ende indien sij alsdan hoer goeden op onsen woensd(aichsen)
regel 15:                vrije weke merct nijet en konnen v(er)copen, zullen sij die selve hoe(re) goeden, die sij scijnlicken op onse weke-
merct opgedaen ende gepresenteert hadden te vercopen, wederom
regel 16:                mogen vervoeren, buten vercopen ende mercten tot hoe(re) wille ende believen, ende anders nijet.onbescadicht
van ons, ons(en) drossart ofte enigen anderen substituten officie{re)n in der tijt.
-ocr page 20-
%;^'v»<3«w «f^'*»»«'''■*«*<"««* ***^^^***** *^^
.2,. ,. !           l____ i— '
Het klooster te IJsselstein erkent in 1415, dat de vergunning van Jan van
Egmond, heer van IJsselstein, om een rosmolen bij hun klooster te bouwen
niet eeuwigdurend is.
(ARA, Nass. Domeinraad, II. 103).
Transcriptie van een gedeelte van de oorkonde.
regel 1:                Kundlich en(de) openbaer sy allen ghelovighen menschen in cristo ihesu, hoe dat uut gherechtigher caritatie in
der eren goods Jan, heer
regel 2:
                van Egmond en(de) tot Yselsteyn, heeft anghesien noterfte ons(er) bruede(re)n siins convents tot Yselsteyn
voirs. van der oirden en(de) reghel
regel 3:
                sinte b(er)naerts in deser maniere(n) omme dat wi ghebrec hadden van onse(n) coern te breken, dat wi
behoefden tot ons(er) noterfte, want
regel 4:
                die wech toter wintmole(n) van onse(n) conve(n)te voirs. es winters seer diep en(de) slikich, en(de) oec om(m)e
ander meer ghebreke, die wi niet alle
regel 5:
                en scrive(n) in desen lettere(n) enz.