-ocr page 1-
T5 oef 6^6^
no. 5 december 1977
!• jjl^ UITGAVE
ék W ^                 STICHTING HISTORISCHE
|ll y^                           KRING IJSSELSTEIN
BESTUUR:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24
Secretaris: W.J.A. van Wijk, Kloosterstraat 11
Penningmeester: G.C.A. Pompe-Scholman, Kronenburgplantsoen 22
Bank: AMRO-bank IJsselstein, rek.nr. 218400217, gironr. bank 2900
REDACTIE-ADRES:
F.A.G.T. Mesman-Reijntjes, Paulus Potterlaan 23, tel. 1872
Donateurs ontvangen het tijdschrift gratis (3 of 4 nummers per jaar) en
worden op de hoogte gehouden van alle aktiviteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij het bovengenoemde secretariaat
(tel. 03408-3941).
Voor donateurs, wonende in IJsselstein, bedraagt de contributie minimaal
ƒ 12,50.
Donateurs, wonende buiten IJsselstein, wordt verzocht ƒ 5,— extra over te
maken i.v.m. de verzendkosten van het tijdschrift.
Inhoud.
Het uurwerk in de stadhuistoren
doorL. Murk..........................................pag. 2
Reglement van orde anno 1917................................pag. 3
IJsselstein 1840-1860
doorDésiréeParidaens ..................................pag. 4
De pomp op de Plaats
doorHennieBeenen.....................................pag. 12
Iets over monumenten
door H.Jonkers........................................pag. 14
Honderd jaar IJsselsteinse scholen
doorLJ. Goedemondt...................................pag. 16
De kerk van Eiteren gelocaliseerd
doorRJ. Ooyevaar......................................pag. 20
Overzicht belangrijke data 1977...............................pag. 23
-ocr page 2-
Het uurwerk in de stadhuistoren
door L. Murk
Tijdens het restaureren van het stadhuis is ook het uurwerk in de toren onder handen ge-
nomen, zodat de IJsselsteiners weer „bij de tijd" zijn.
Het is een 17de-eeuws uurwerk met een zogenaamde spillegang. We mogen wel
aannemen, dat het van vóór 1671 dateert. In dat jaar werd nl. de ankergang uitgevonden,
die sindsdien vrijwel steeds werd toegepast.
Het uurwerk, dat op de zolder onder de toren staat, bestaat uit een frame, opgebouwd uit
metalen platen en geheel met spieën vastgezet. Hierin bevinden zich achter elkaar het
gaande werk, het kleine slagwerk en het grote slagwerk.
Alle tandwielen ervan zijn met de hand gesmeed, de wijzerplaten zijn van roodkoper, met
de hand uitgewalst en in een houten lijst gemonteerd.
De wijzers en de cijfers zijn verguld met dubbeldik 18-karaats bladgoud (ter dikte van
0,05 mm).
Tussen de cijfers zijn lelies als half-uur-tekens aangebracht.
Het uurwerk is uitgevoerd met één wijzer, die de functie heeft van kleine wijzer, d.w.z. dat
de wijzer in één uur van bv. een naar twee gaat. Aan de stand van de wijzer tussen 2
cijfers in kan men globaal de kwartieren en halve uren aflezen. En dat vond men vroeger
voldoende!
Vermeld dient te worden, dat het oude uurwerk werd gerestaureerd door de firma J.M.
Edelhorst te Zoeterwoude, welk bedrijf sinds 1912 gespecialiseerd is in het onderhoud van
toren-uurwerken en klokken.
-ocr page 3-
REGLEMENT VAN ORDE
voor het
Personeel der Firma Gebroeders van Rooyen te IJsselstein.
In het handwerk mag des Zaterdags hoogstens een
half uur voor het eindigen der werkzaamheden met
opruimen begonnen worden.
De chefs der afdeelingen zijn verplicht ook in de
afdeelingen, waarover zij niet zijn gesteld, de over-
tredingen te constateeren en aan den betrokken chef
mede te deelen.
Verder wordt het personeel gevraagd mede te wer-
ken tot handhaving der algemeene orde, het zorg
dragen voor het niet vernielen van werkstukken of
alles wat behoort tot de eigendommen der firma Gebr.
van Rooyen.
Regeling der werkzaamheden.
De werkzaamheden op de meubelmakerij worden
geregeld door den Chef-Meubelmaker A. Merckx, De
meubelmakers zijn verplicht dezen als hun meerdere
te erkennen en zijn orders stipt op te volgen. Hij is
echter ook verplicht eventueele klachten der meubel-
makers over te brengen en daarover behoorlijk rapport
uit te brengen.'
Gedurende de werkzaamheden mogen de patroons
niet worden aangesproken.
Geen meubelmaker mag zich van zijn werkzaam-
heden verwijderen zonder zijn voorkennis.
De werkzaamheden in de stoelenmakerij worden
geregeld door den Chef-Stoelenmaker E. Ubels.
Voor deze afdeeling gelden verder dezelfde bepa-
lingen als voor de Meubelmakerij.
De werkzaamheden voor de politoerders worden
geregeld door C. Voorendt, en is iedere politoerder
of stoelenbeitser verplicht naar zijn bevelen te han-
delen. Verder gelden ook voor deze afdeeling de
bepalingen, genoemd onder Meubelmakerij.
De werkzaamheden voor de beitsers der Meubel-
makerij worden voorloopig geregeld door G. van Scbaik.
De stoffeerderij staat onder leiding van den Chef-
Stoffeerder A. Douwerse, en gelden voor deze afdee-
ling ook dezelfde bepalingen.
De werklieden, die niet vallen onder bovengenoemde
afdeelingen, dus werkzaamheden verrichten in het ma-
chinale bedrijf of als sjouwer, smid enz. dienst doen,
staan allen onder den Chef van het machinaal bedrijf
M. Peek.
Zoodra ons klachten ter oore komen, dat aan zijn
bevelen niet stipt gehoor wordt gegeven, zal zware
boete of ontslag volgen.
Alle avondwerk Is vanaf 1 Mei ten strengste ver-
boden, tenzij een bijzondere vergunning daartoe wordt
verleend.
Geen werkstukken of materiaal van welken aard
ook, mogen door de werklieden medegenomen worden,
tenzij zij in het bezit zijn van een volgbriefje, uitslui-
tend af te geven door de chefs der afdeelingen.
Werktijden.
Vanaf I Mei 1917 zijn de werictijden geregeld als
volgt; 6 uur—8 uur, 8'/a uur—12 uur, 1 uur—6 uur,
des Zaterdags eindigen I uur.
Vijf minuten voor den aanvang der werkzaam-
heden fluit de stoomfluit der fabriek ten teeken, dat
de werklieden zicli naar hun werk moeten begeven.
Zoodra ten tweeden male is gefloten, moeten de
werklieden aan hun werkbank of machine aanwezig
zijn, gekleed om het werk aan te vangen.
Voor het niet op tijd aanwezig zijn gelden de vol-
gende boeten:
De werkman, die bij het gaan der 2e fluit niet aan
zijn bank of machine aanwezig is, 5 cent; 5 minuten
te laat komen 10 cent boete en '/j uur verzuim;
1 schaft verzuim, zonder wettige redenen, 25 cent
boete en verzuim; 1 dag verzuim, zonder wettige
redenen, /l.— boete en verzuim, terwijl wij het recht
voorbehouden deze boete te verhoogen en 1 dag on-
vrijwillig verzuim te geven. Deze dag onvrijwillig
verzuim zal gegeven worden des Vrijdags.
Bij het eindigen der werkzaamheden is het verboden
zich gereed te maken tot vertrek vóör het gaan der
stoomfluit.
De R.-K. Zondagen en 2e Paaschdag, Hemelvaarts-
dag, 2e Pinksterdag, 2e Kerstdag en Nieuwjaarsdag
worden aan alle werklieden uitbetaald naar verhouding
van het daggeld hetwelk zij verdienen.
De uitbetaling van het loon geschiedt des Zaterdags
1 uur 5 minuten.
Handhaving der orde.
Het is in de fabriek of op de terreinen ten strengste
verboden: te zingen, schreeuwen, praten enz., waar-
door de algemeene rust en orde verstoord kan worden.
Op deze overtreding staat een boete van minstens
25 cent.
Voor het vloeken of spreken lian Godslasterlijke en
onzedelijke taal zal een hooge boete geheven worden.
Het onnoodig veel gebruik maken van privaten,
waterplaatsen en drinkgelegenheden zal ten strengste
worden tegengegaan.
Het koffiedrinken of broodeten op de fabriek is ten
strengste verboden.
Ook hebben kinderen of andere familieleden van
het personeel geen toegang in de fabrieken of op de
fabrieksterreinen.
Des Zaterdags moeten voor het eindigen der werk-
zaamheden de werkplaatsen, fabrieken, machines enz.
behoorlijk schoongemaakt worden.
Daartoe eindigen des Zaterdags in het machinaal
gedeelte der fabriek de werkzaamheden al naar gelang
de chef zal bepalen. Dit hangt natuurlijk geheel af
van de grootte der machine, waaraan de werkman
geplaatst is.
-ocr page 4-
IJsselstein 1840-1860                                       door Désirée Paridaens
Als leerlinge van een eindexamenklas heeft Désirée Paridaens (17 jaar) een werkstuk
gemaakt voor het vak geschiedenis. Zij koos daarvoor het bovengenoemde onderwerp.
Niet alleen haar lerares was enthousiast over de wijze, waarop zij de stof had behandeld; ook
de redactie van dit tijdschrift vond èn het onderwerp èn de uitwerking zo interressant, dat zij
de lezers graag wil laten kennismaken met enkele fragmenten uit die scriptie.
De taken der Gemeente Usselstein
De gemeente IJsselstein had, zoals iedere andere gemeente in Nederland, haar taken. Om
een goed beeld van die taken te krijgen, kunnen we misschien het beste een gemeente-
rekening uit die tijd bekijken. Als voorbeeld volgt hiernaast een gemeenterekening uit
het jaar 1860.
De bedragen, die vermeld staan, zijn bedragen van het werkelijk uitgegevene, of ont-
vangene. In de originele gemeenterekening staan er n.1. drie kolommen naast elkaar:
a.  Bedrag der ontvangsten/uitgaven geraamd bij de begroting.
b.  Bedrag van hetgeen moest ontvangen/uitgegeven worden.
c.  Bedrag van de werkelijke ontvangst/uitgave.
De gemeenterekeningen waren alle ingedeeld in hoofdstukken, zie hiernaast met hoofd-
letters, en deze hoofdstukken waren op hun beurt weer ingedeeld in afdelingen.
Men moet niet denken, dat de gemeenterekening zo eenvoudig is als hij hiernaast af-
gebeeld staat! Ik heb namelijk vele kleine onderdelen onder één noemer gebracht, om het
geheel wat overzichtelijker te maken. Sommige hoofdstukken waren namelijk tot in de
kleinste details uitgewerkt, en er waren bepaalde woorden onleesbaar.
Deze rekeningen werden, evenals alle notulen uit die tijd, nog met de pen geschreven.
Ontvangsten: Men ziet dat de verschillende tollen nog aardig wat geld in de gemeentekas
brachten. Opgeteld een som van ƒ 1243,—, wat neerkomt op 8,32% van de totale ont-
vangsten.
Maar de overige belastingen en heffingen leverden een som van/ 11459,78 op, wat neer-
komt op 76,69% van de totale opbrengst.
Uitgaven: Hieruit kan men de taken der gemeente opmaken.
Allereerst zien we de post: Politie. De ƒ 25,— achter medische politie werden uitgegeven
voor inentingen.
Maten en Gewigten
Met de dagelijkse handel had het stadsbestuur bemoeienis o.a. in de vorm van toezicht op
de maten en gewichten. Voordat men tot het verhandelen van goederen mocht overgaan,
moest men deze goederen eerst laten wegen in de Waag van IJsselstein.
Hiervoor diende betaald te worden (alleen water en lucht waren niet belast). De waag-
meester moest een pachtsom betalen en deze kwam ten goede aan de schutterij. In 1779
werd de oude waag, die in 1599 gebouwd was, vernieuwd en op deze plaats heeft men nog
-ocr page 5-
tot ver in de twintigste eeuw gewogen.
De ƒ 4,— zullen waarschijnlijk voor het ijken betaald zijn.
In het verslag van Gedeputeerde Staten over het jaar 1835 (blz. 32) staat het volgende
vermeld:
„Ijkers werden aangesteld in plaatsen, waar aanmerkelijke hoeveelheden vaatwerk voor-
handen waren, als te Utrecht, Amersfoort, IJsselstein, Amerongen en Breukelen."
Gemeenterekening van 1860
Ontvangsten
ONTVANGSTEN WEGENS VROEGERE DIENSTEN
OPBRENGST VAN BELASTINGEN EN HEFFINGEN
a.  belastingen op voorwerpen van verbruik
b.  opbrengst van verpachte tollen
1.  Tol op den weg naar 't Gein
2.  Tol van 't Gein naar den Doorslag
3.  Tol langs den krommen IJssel
c.  overige belastingen en heffingen, niet onder de vorige afdeeling vermeld.
BATEN EN OPKOMSTEN, SPRUITEND UIT VOORWERPEN,
IN EIGENDOM AAN DE GEMEENTE BEHOORENDE
OF DIE DOOR HAAR WORDEN BEHEERD
BUITENGEWONE ONTVANGSTEN
ONTVANGSTEN VAN VERSCHILLENDE AARD, EN
TOEVALLIGE BATEN (enkele restituties en bijdragen)
ƒ 39,27
ƒ
ƒ
ƒ
673,—
530,—
40,—
ƒ11459,78
ƒ 539,82
geen
ƒ 1661,81
Totaal ƒ 14943,68
Uitgaven
KOSTEN VAN HET BESTUUR DER GEMEENTE                                     ƒ 2722,30
*  POLITIE
a.  Medische politie                                                                                         ƒ 25,—
b.  Plaatselijke politie                                                                                      ƒ 2854,67
c.  Maten en Gewigten                                                                                     ƒ 4,—
KOSTEN VAN OPENBARE WEGEN, WERKINGEN EN
INRICHTINGEN                                                                                                2251,67
KOSTEN VOOR GEMEENTE-EIGENDOMMEN
EN WEGENS DIE EIGENDOMMEN VERSCHULDIGDE LASTEN           ƒ 971,63
Nijverheid (toelage voor het houden van markten)                                           ƒ 32,12
ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN
a.  openbaar onderwijs                                                                                    ƒ 1975,16
b.  overige uitgaven                                                                                                  —,—
ARMWEZEN
                                                                                                 ƒ 2199,89
FINANTIEN
a.  renten en aflossingen van aangegane geldleeningen                                    ƒ 1700,93
b.  pensioenen, lijfrenten en tontines                                                               ƒ 32,—
ANDERE UITGAVEN NIET ONDER DE VORIGE
HOOFDSTUKKEN BEHOORENDE                                                            ƒ 13,—
ONVOORZIENE UITGAVEN                                                                       ƒ 104,11
Totaal ƒ 14886,48
* Politie heeft hier nog de betekenis van bestuur(smaatregelen) (Red.)
-ocr page 6-
Onderwijs
Rond 1830 was de situatie zo, dat van elke honderd lagere scholen er stellig tachtig in
particuliere handen van de onderwijzers waren. In de regel kreeg men hier klassikaal
onderwijs. Maar in een uitgegroeide school zaten negen afdelingen onder één dak, die
ieder apart onderwijs genoten. Deze afdelingen behoorden tot drie leergangen, die ten
nauwste samenhingen met de opbouw van de toen nog zo sterk statische maatschappij.
Men wilde n.1. de kinderen alleen dat geven, wat voor hun verdere werkkring nodig was.
I) De eerste leergang was bedoeld als eindonderwijs voor het kind uit de lagere volks-
klasse. Het leerde in de drie afdelingen ervan lezen, schrijven en hoofdrekenen. Daar
de jongens dan een baas zochten en de meisjes een „dienst", hadden ze aan deze vak-
ken genoeg. Zij verlieten daarna, op acht- of negenjarige leeftijd de school.
Het schoolgeld was hier heel laag, soms een dubbeltje per week.
n) Na de eerste leergang volgde op menige school de uittocht der schamelen. Iets beter
gesitueerde ouders lieten hun kinderen de tweede leergang volgen. Die leerlingen
kregen als nieuwe vakken o.a. Nederlandse taal, aardrijkskunde en natuurlijke his-
torie. Het kind was na het verwerken van de leerstof in de tweede leergang zo onge-
veer elf jaar.
III) Wie nu nog naar de derde leergang ging, kwam wel uit een financieel zeer bevoor-
recht gezin. Hier kwamen algemene en vaderlandse geschiedenis, algebra, meet- en
zeevaartkunde (met name havenplaatsen) en moderne talen het lesrooster aanvul-
len.
Rond 1859 was de toestand in het onderwijs gunstig. Het lezen was verbeterd, de onder-
wijzers trachtten meer en meer het gelezene te doen begrijpen. Ook het schrijven ging
goed, ofschoon er op sommige scholen in de Provincie Utrecht nog niet genoeg werk van
werd gemaakt.
Op sommige scholen werden de kinderen in het rekenen-uit-het-hoofd geoefend, maar
over het algemeen liet het rekenen nog wel wat te wensen over, vooral op de meisjes-
scholen.
IJsselstein telde in 1860 slechts één lagere school. De leeftijd van toelating was 5 jaar. De
hoofdonderwijser verdiende in een jaar ƒ 750,—, de Ie hulponderwijzer ƒ 400,—, de 2e
hulponderwijzer ƒ 300,— en tenslotte een kwekeling ƒ 25,—.
De schoolgelden, die iedere week vooruit betaald dienden te worden, bedroegen:
Dagschool          ƒ0,125
2 kinderen          ƒ 0,20 \ per week
elk kind meer ƒ 0,05
Ongevaccineerde kinderen werden op de school niet toegelaten.
In de eerste helft van de 19e eeuw zijn van regeringswege tal van pogingen gedaan om de
openbare school voor alle groepen van de bevolking aannemelijk te maken. Een laatste
poging deed men in 1842 door te bepalen, dat bij benoeming van onderwijskrachten gelet
moest worden op de godsdienstige gezindheid van de bevolking; dat de geestelijkheid in-
vloed kon uitoefenen op leermiddelen en dat de lokalen dagelijks gedurende een uur open
-ocr page 7-
gesteld konden worden voor godsdienstonderwijs. Deze maatregelen bleken niet
voldoende, want meerdere groeperingen bleven bij hun verlangen naar volledige vrijheid
van onderwijs. Hieraan werd voldaan in de Grondwet van 1848.
Bij de uitwerking van het betreffende Grondwetsartikel botsten de meningen hevig en het
bleek toen een moeilijke zaak om bij de volksvertegenwoordigers een nieuwe onderwijs-
wet aanvaard te krijgen.
In 1857 gelukte dit eindelijk. Volgens deze nieuwe wet kon men tot stichting van
bijzondere scholen overgaan, maar van subsidie aan dergelijke onderwijsinstellingen
wilde de kamer niets weten.
Tot aan de onderwijswet van 1857 was de oprichting van niet- gemeentescholen practisch
onmogelijk.
Armenzorg
In de gemeente Usselstein bestond geen Burgerlijk Armbestuur, zodat de kosten van
armenzorg betrekkelijk niet veel bedroegen. Niemand die wezenlijk behoeftig was, werd
door de verschillende instellingen van weldadigheid afgewezen, maar ook ontving
niemand méér dan voor zijn onderhoud werkelijk vereist werd.
„Te Usselstein hebben eenige vrouwen eene vrij aanzienlijke som bijeengebragt uit het
provenu (frans: opbrengst) eener verloting van handwerken, door denzelven vervaardigd,
welke gebezigd zijn tot de verzorging van kleederstukken aan behoeftigen, door de leden
dezer vergadering eigenhandig bewerkt."
(Verslag Gedeputeerde Staten 1836)
Van de gecombineerde armbesturen bestonden er 3 in de provincie, als: 1 te Usselstein en
2 te Loosdrecht.
Usselstein: „Het beheer dezer instelling is opgedragen aan leden van het Hervormd
Diakonie-bestuur, onder toezigt van de stedelijke regering.
Dit armbestuur stelt zich ten doel het verleenen van onderstand aan zoodanige behoef-
tigen, die geene belijdenis des geloofs hebben afgelegd en aan hunne kinderen.
De toestand dezer administratie wordt niet als gunstig opgegeven, aangezien eene
subsidie uit de stedelijke kas ad/ 600,— sinds eenige jaren aan dezelve verstrekt, op lang
na niet toereikend is, om in de verpleging van het betrekkelijk groot aantal behoeftigen,
hetwelk van 150 tot 200 bedraagt, te kunnen voorzien, waarom, sedert eene reeks van
jaren, het tekort op de uitgaven telken jare uit de diakonale kas der Hervormde
Gemeente wordt gesuppleerd."
(Verslag Gedeputeerde Staten 1850)
Vergadering van donderdag den derden Dezember 1800 zes en veertig:
......Nog deed de Burgemeester mededeeling, dat door het R.C. armbestuur alhier een
request was ingediend aan Gedeputeerde Staten, inhoudende kennisgeving, dat hetzelve
zich onlangs had vervoegd aan deze vergadering ter bekoming van eene som van duizend
gulden, ter voorziening in de dringende behoefte van deszelfs armen, ten einde de bedee-
ling te kunnen voortzetten."
(Notulen Raad, folio 213)
                                                                                               -
-ocr page 8-
De eerste wettelijke regeling van de armenzorg werd in ons land getroffen bij de armen-
wet van 1854.
In overeenstemming met de praktijk ging deze wet uit van het beginsel, dat de burger-
lijke armenzorg eerst dan zou optreden, als hulp van de zijde der kerkelijke of parti-
culiere armenzorg niet kon worden verkregen.
In ander opzicht sloot de wet van 1854 zich aan bij de praktijk door de gemeenten te
voren steeds betracht: onderstand zou alleen worden verstrekt „bij volstrekte onvermijde-
lijkheid en in niet grootere mate dan noodig was om den arme in leven te houden."
De burgelijke armenzorg had niet het karakter van liefdadigheid, niet het karakter van
„opheffing van den arme uit den nood; zij strekte slechts om hun niet van honger te doen
omkomen, dat hij zich niet zou vergrijpen aan hetgeen hem niet toebehoorde."
De wet van 1854 kende als zogenaamd domicilie van onderstand de geboorteplaats van de
ondersteunde. De gemeente, waar hij was geboren, bleef voortdurend tot bekostiging van
de onderstand verplicht.
J^Dit beginsel van de wet van 1854 leidde tot hoogst ongewenste gevolgen. De gemeente
van inwoning besliste op aanvragen van onderstand. Misbruiken waren daarvan het ge-
volg en grote ontevredenheid niet minder.
Hierover verscheen het volgende in het verslag aan Gedeputeerde Staten over het jaar
1860:
„De verpligting tot restitutie drukt vooral zwaar op de kleinere gemeenten, hetwelk voor-
namelijk wordt toegeschreven aan:
1.   De omstandigheid, dat de mingegoede ingezetenen uit de kleinere gemeenten dikwijls
reeds op jeugdigen leeftijd, om werk te zoeken, naar grootere plaatsen trekken, terwijl
het omgekeerde in den regel geen plaats heeft, en zich steeds onder bepaalde om-
standigheden, zoo als bij het aanleggen van spoorwegen of andere groote werken,
voordoet.
2.  De ligtvaardigheid, waarmede somtijds de besluiten tot verpleging worden genomen,
ook wanneer het domicilie van onderstand elders is gevestigd.
3.   De wetgeving van sommige kerkelijke armbesturen, om hunne armen te bedeelen, die
elders burgerlijk domicilie van onderstand hebben, waardoor de gemeente-kassen met
kosten van onderstand worden bezwaard, die bij gereede opvolging der kerkelijke
voorschriften door de armbesturen behooren gedragen te worden."
Vaak kwam het voor dat er een besluit van bedeling uit de hoofdplaats van een naburige
provincie ontvangen werd, ten behoeve van iemand, die naderhand bleek niet in behoef-
tige omstandigheden te verkeren, maar die zich op raad van anderen, bij wijze van be-
zuinigingsmaatregel, voor bedeling had aangemeld.
Er werd in het verslag dan ook het vermoeden uitgesproken, dat ook dan, wanneer de wet,
in navolging van de beide grote afdelingen van de christelijke kerk in ons vaderland, de
^ Het beginsel, dat armlastigen moesten worden onderhouden door de plaats, waar zij geboren waren, is al
van veel oudere datum. Wilde iemand zich elders vestigen, dan moest hij aan het bestuur van zijn
nieuwe woonplaats een verklaring overleggen, dat hij bij onverhoopte armoede ondersteund zou worden
door zijn geboorteplaats. Die verklaringen, die ..akten van indemniteit" heten, vormen een belangrijke
bron van inlichtingen bij stamboom-onderzoek.
(Red.)
8
-ocr page 9-
WOONPLAATS binnen de gemeente zou stellen in plaats van die van de GEBOORTE,
er tal van bezwaren zouden blijven, maar toch aanzienlijk minder.
„Bij de zeer mobile klasse toch, waartoe vele behoeftigen behoren, zal het dikwijls moei-
lijk vallen, de plaats van TIJDELIJK VERBLIJF juist te onderscheiden van de WOON-
PLAATS: en uit deze moeilijkheid van het onderscheid (bij zeer waarschijnlijke weige-
ring van het kerkelijk armbestuur om de zwerver te bedeelen) zal strijd over de woon-
plaats en over de verpligte restitutie van harentwege moeten volgen."
De Godsdienst in Usselstein.
In de verslagen van Gedeputeerde Staten aan de Provinciale Staten van Utrecht over de
jaren 1852 t/m 1856 en 1859 verschenen staten met betrekking tot de godsdienstige ver-
houdingen in de provincie Utrecht. De Hervormden, en wel de Nederduitsche, waren
gemiddeld het sterkst vertegenwoordigd, meteen gevolgd door de Roomsch-Katholieken.
N.B. in Usselstein waren de Katholieken in de meerderheid.
Hieronder heb ik 2 statistieken gemaakt:
I. deze statistiek gaat alleen over Usselstein. Men ziet, dat de verhoudingen vrij con-
stant bleven in de Periode 1852-1859.
II. Hier wordt een vergelijking gemaakt, in procenten, met de provincie Utrecht. Buiten
het feit, dat in Usselstein de Katholieken in de meerderheid zijn, komt het geheel
redelijk overeen.
STAAT der bevolldng volgens de godsdienstige gezindten
1 I
HERVORMDEN
&
1
ISRAELITEN
■s
11
f*..
c
•O
c
1
^
il
J
Rl
U
^
i
4>
^
'3
-o
■O
<u
c
i!
II
— o
Of E
£3
11
N
BO
O.
O
o
-a
c
o
E
11
1
1
a.
II
II
'3
■o
u
V
c
l
il
<
<
H
O
H
1308
2
-
1
10
-
5
-
-
1711
-
50
-
1
3089
1852
1312
2
-
1
10
-
6
-
-
1723
-
45
-
1
3101
1853
1319
3
-
-
10
-
6
-
-
1732
-
39
-
-
3110
1854
1303
3
-
-
10
-
6
-
-
1709
-
39
~
-
3071
1855
1323
3
-
~
10
-
7
-
-
1720
-
40
-
-
3104
1856
1395
5
-
-
10
-
7
-
-
1832
-
41
-
-
3291
1859
42,41
0,1
0,32
0,03
0,19
55,7
1,3
1854
57,-
0,32
0,004
0,01
1,3
0,07
0,2
0,11
0,18
1,03
37,2
0,78
0,98
0,01
0,02
1854
I Usselstein
(in aantallen)
II in percenten
Usselstein
prov. Utrecht
-ocr page 10-
De Cholera
Geregeld werd ons land in de loop van de 19e eeuw geteisterd door de cholera, de
„Aziatische braakloop": tussen 1830 en 1860 had deze ziekte duizenden slachtoffers ge-
eist en dit was waarlijk geen wonder. In vele steden werd grachtwater gedronken, terwijl
op diezelfde grachten riolen uitkwamen; dit water werd niet ten onrechte „riolenaftreksel"
genoemd. Vele pompen in de steden gaven ondeugdelijk drinkwater, doordat de grond
daar in de loop van de eeuwen volkomen vervuild was.
In het verslag van Gedeputeerde Staten over 1849 staat vermeld:
„Nadat in het najaar van 1848 de cholera Asiatica tot dit gewest was doorgedrongen en
vele slagtoffers had gemaakt, bleef zij in de eerste maanden van 1849 nog voortduren. Zij
verminderde toen, doch brak in den afgeloopen zomer met vernieuwde woede uit, en
eindigde eerst in het late najaar van 1849.
(IJsselstein wordt hier niet met name genoemd)
Cholera heerscht daér het meest algemeen en wordt het spoedigst ontwikkeld, waar óf
meerdere lijders in eene kleine ruimte bij één zijn, óf achter een volgend meerdere door
een ziekte worden aangetast. Het werd daarom van belang gerekend, deze woningen zoo
veel mogelijk te kunnen zuiveren, waartoe het chloor als het beste middel kan worden be-
schouwd."
Dit was niet altijd voldoende. Dat bleek wel uit de hervatting en grotere hevigheid van de
epidemie in 1849 in vele met zorg berookte en gezuiverde woningen.
Sedert 1848 werd er tot het bijeenbrengen van liefdegaven besloten, ten einde de commis-
sie in staat te stellen de uitdelingen van spijzen zo snel mogelijk te beginnen. Dit had een
gunstige werking; door beter voedsel is menigeen voor het krijgen van de ziekte behoed
gebleven.
Hier volgt een klein gedeelte uit: de Staat over den loop der Cholera-ziekte in de provincie
Utrecht, over een gedeelte van 1848 en gedurende 1849.
— Dag of tijdstip van het ontstaan der cholera:
IJsselstein
               1 juli 1849
Benschop lldec. 1848
Jutphaas               3aug. 1849
— aangetasten sedert het ontstaan der ziekte: — Herstelden              — Overledenen
IJsselstein 72                                              IJsselstein 18            IJsselstein 54
Benschop         14                                               Benschop 4            Benschop IQ
Jutphaas          89                                               Jutphaas 46            Jutphaas 43
In 1854 waren in de gehele provincie geen gevallen van cholera meer bekend, behalve in
IJsselstein!
10
-ocr page 11-
STAAT,aanduidende de voornaamste fabrieken in Usselstein
het jaar
soort van fabriek
werklieden
werklonen
M
Volw
K
MAX.
MIN.
1850
1851
1852
1853
1854
1855
bierbrouwerij .    .
touwslagerij .    .
hoepelfabrieken   .
klompenfabriek    .
bierbrouwerij .    .
touwslagerij .    .
hoepelfabrieken   .
klompenfabrieken
lijnbaan . .
hoepelmakerijen
klompenmakerij
leerlooierij .
lijnbaan . .
hoepelmakerijen
leerlooierij .
bierbrouwerij
lijnbaan . .
hoepelfabriek
klompenmakerij
leerlooijerij
bierbrouwerij
lijnbaan . .
hoepelfabrieken
klompenmakerij
leerlooijerij
bierbrouwerij
lijnbaan . .
hoepelfabrieken
leerlooijerij
bierbrouwerij
28
125
6
3
20
141
2
1
20
105
5
2
f6,-          f 1,50
f6,-          f 1,50
f6,-          f3,50
f6,-          f3,50
f6,-          f 1,50
f6,-          f 1,50
f6,-          f 1,50
f6,-          f 1,50
f7,50         f 1,90
f7,50         f 1,90
f7,50         f 1,90
f7,50         f 1,90
f7,50         f 1,90
f7,41         f 1,94
22
96
6
3
20
107
2
1
20
105
5
2
1
20
111
7
2
1
9
104
2
*
6
29
6
34
4
30
2
1856
20
111
7
2
1
9
104
2
*
4
26
f5,-
Het loon bedraagt
voor mannen
f4,80 a f7,-en
voor jongens
f2,-a f3,25
Het loon bedraagt
voor mannen
f3,60 af 6,50en
voor jongens
f 1,30 f2,30
1859
24j.
1860
lijnbaan . .
hoepelfabrieken
leerlooijerij
bierbrouwerij
vernisstokerij
15
90
3
*
15
82
3
8j.
*
*
Overgenomen uit de verschillende verslagen van Gedeputeerde Staten aan de Provinciale Staten.
11
-ocr page 12-
De pomp op de Plaats te IJsselstein.                           door Hennie Beenen.
Najaar 1975 is de IJsselsteinse Woningbouwvereniging vanuit de Weidstraat verhuisd
naar de Utrechtseweg 39.
Sommigen vonden het wegtrekken uit de binnenstad niet zo'n gelukkige keuze en
meenden dat er iets tegenover moest staan. De gedachte is toen geopperd de gemeen-
schap een bedrag ter beschikking te stellen voor plaatsing van een waterpomp op de
Plaats voor het raadhuis.
Naast dit bedrag stelde zij tevens haar know-how voor ontwerp en realisatie ter beschik-
king.
Ten aanzien van bouw en sloop is er niet zo gek veel bekend. De bouw zal omstreeks de
eeuwwisseling plaats gevonden hebben, terwijl verwijdering vrij spoedig na '40-'45 plaats
vond.
Oorspronkelijk vervulde deze pomp diverse funkties. Naast het oppompen (grondwater)
van drinkwater voor de bevolking, alsmede in een drinkbak, welke voorliggend was, voor
de veemarkt vormde de pomp met het pleintje een middelpunt van samenkomst, alwaar
de stadsomroeper van zijn boodschappen kond deed.
Nadat de meeste inwoners echter op de waterleiding aangesloten waren en ook de vee-
merkt er niet meer was, is de pomp verwijderd.
Nu staat dan, als kompletering van de restauratie van het raadhuis en de uitvoering van
het luifelplan, herplaatsing voor de deur.
Hoewel menigeen vindt dat de oorspronkelijke pomp geen juweel van schoonheid was, is
om historische en voor velen toch ook nog sentimentele redenen gekozen voor uitvoering
konform de oorspronkelijke pomp.
Aan de hand van foto's en mede met behulp van adviezen van de welstandskommissie
binnenstad is vorm, maat en detaillering thans zodanig op tekening gezet, dat met uit-
voering begonnen kan worden.
En dan bezit IJsselstein weer een extra stukje historie.
Als aanvulling nog enkele technische gegevens.
Uitwendig meet de pomp ca. 100 cm vierkant, terwijl de hoogte bijna 3.00 m bedraagt; de
plaats is vrijwel centraal voor het raadhuis. Er wordt rond een kern van metselwerk een
bekleding van grijze hardsteen (afkomstig uit de Ardennen) aangebracht.
Deze bekleding, voorzien van borsings, wordt gefrijnd (frijnen = met behulp van beitels
een bepaald patroon, reliëf ophakken).
Voorts zal ook een lamp, die reeds voor zijn sloop verwijderd was, zijn licht doen stralen.
Deze lamp. zeshoekig van vorm, staat op een diagonaal geplaatste kruisvoet, alles hand-
smeedwerk.
Voorts zal watertoevoer via aansluiting op het waterleidingnet plaatsvinden; wel zal ver-
krijging van water door middel van zwengelen dienen te geschieden.
12
-ocr page 13-
13
-ocr page 14-
Iets over monumenten                                                           door Hans Jonkers
'>             Wanneer men het woord monument of monumentenzorg leest, vraagt menigeen zich wel
j            eens af: Wat is eigenlijk een monument? Oorspronkelijk had het woord monument de
I             betekenis van gedenkteken voor iemand of ter nagedachtenis aan een bepaalde ge-
I            beurtenis.
i             In de 19de eeuw heeft het woord monument nog een andere betekenis gekregen, n.1. een
3            gebouw of bouwwerk van zodanige bouwkundige of historische waarde, dat behoud ervan
ij            voor onze cultuur belangrijk is. Een monument behoeft niet perse een groot bouwwerk te
I            zijn. Op vele monumentenlijsten van dorpen en steden staan ook zaken als stoepen,
:             grenspalen, of een brughek. Het aantal monumenten in ons land bedraagt ongeveer
I            55000, waarvan 5000 grote monumenten als kerken, kerktorens, kloosters, hofjes, stad-
I            huizen, landhuizen en kastelen, stadswallen, poorten e.d. En 50.000 kleine monumenten
zoals molens, boerderijen, woonhuizen en pakhuizen.
De meeste monumenten treft men aan in de provincies Noord en Zuidholland. Dit waren
in de 15e en I6e eeuw de rijkste gewesten van ons land, met name de steden Amsterdam,
Haarlem, Hoorn, Leiden, Dordrecht en Delft. Maar ook een stadje als Zierikzee telt ruim
550 monumenten, wat er wel op duidt dat het in die tijd een belangrijke stad was.
Van de verschillende soorten monumenten is de ene soort soms veel gaver bewaard ge-
bleven dan een andere soort.
Kerken en kerktorens b.v. zijn over het algemeen goed bewaard gebleven, doordat zij niet
aan bestenimings-veranderingen onderhevig waren. Wat er ook veranderde in dorp of
stad, de toren bleef ongewijzigd op zijn omgeving neerzien. Dat kan helaas niet gezegd
worden van de monumentengroep van kastelen en landhuizen, die vaak erg aan de voor
die tijd geldende modegrillen onderhevig waren. Ook de laatste vijfig jaar zijn er door be-
stemmings-verandering nog vele verloren gegaan. Langs de Vecht en op de Utrechtse
heuvelrug treft men maar weinig originele landhuizen meer aan. De kastelen komen er
gelukkig wat beter van af, mede dank zij hun minder geschikte aanpassings-mogelijk-
heden voor onze moderne tijd. Maar hoewel de toestand van de Nederlandse kastelen nog
niet zo zorgwekkend is als in andere West-Europese landen, blijft hier toch wel waak-
zaamheid geboden. Dit geldt eveneens voor de vestingswerken, forten e.d. Specifiek ver-
dedigingsmiddel in de lage landen was het graven van grachten als hindernis voor bin-
nendringende troepen. In de 17e eeuw bleken veel steden te slecht beschermd door een
enkele gracht, zodat men er buiten omheen nog een vestingwerk ging aanleggen. In de
tweede helft van de 19e eeuw verloren de vestingsteden hun eigenlijke funktie door de
veranderde oorlogswapens. Ten gevolge daarvan werden naar hartelust grachten ge-
dempt en wallen, muren en poorten gesloopt, waardoor de steden naar buiten uitgebreid
konden worden. Gelukkig zijn er nog wel enkele fraai aangelegde verdedigingswerken
gespaard, zoals o.a. Naarden, Willemstad, Woudrichem en Heusden. Dit laatste stadje is
trouwens helemaal een juweeltje van aanleg en goede restauratie, en zeker een snip-
perdag voor een bezoekje waard.
In 1965 heeft het ministerie van defensie een aantal forten, die nog in militair bezit
waren, overgedragen aan de dienst der domeinen en gemeentes, waardoor dit restant van
oude verdedigingswerken gespaard bleef.
Een monumentengroep die snel in verval raakt zijn de molens.
De vele molens, die Nederland heeft geteld en nog telt, weerspiegelen de waterbouw-
kundige traditie van ons land. Zo'n 100 jaar geleden telde ons land nog meer dan 9000
molens. In 1923, het oprichtingsjaar van de vereniging „de Hollandse Molen", waren het
er nog ongeveer 2000. Thans ligt dit aantal rond de 950.
14
-ocr page 15-
Deze snelle teruggang wordt mede veroorzaakt door het in onbruik raken van de molens;
door konstruktie en aard raken zij dan zeer snel in verval. Slechts 10% van ons molenbe-
stand wordt bemand door beroeps molenaars, wat nog extra reden tot bezorgdheid is. Om
een zo groot mogelijke groep molens uit de greep van stilstand en verval te houden, is een
groep vrijwillige molenaars opgeleid, die de molens, welke in goede staat verkeren doch
stilstaan, van tijd tot tijd laten draaien, en het onderhoud op tijd laten gebeuren, in het
belang van het behoud der molen.
Tot slot iets over de boerderijen. Het totaal aantal van de boerderijen en verwante ge-
bouwen, die als monument kunnen worden aangemerkt, bedraagt ongeveer 9000 stuks.
Er zijn in ons land diverse typen boerderijen, al naar gelang de streek waar zij
voorkomen.
Zo kennen we het Gronings „Dwaarshuus", het Friese „kop-hals-romp type", de Drentse
boerderij met stookhut, het Twentse „Los hoes", het Gelders T.huis, de Noordhollandse
„stolp" de Zuidhollandse en Zeeuwse boerderij langs de dijkvoet, de Noord-Brabantse
langgevel-boerderij en de Limburgse boerenhoeve.
Naast de boerderijen zijn er specifieke landelijke elementen, waarvan behoud zeker na-
gestreefd moet worden. We bedoelen hier ca. tol- en veerhuizen, dorpspompen, wa-
terputten e.d.
Wanneer men zich in de geschiedenis van de monumentenzorg verdiept, blijkt dat er al
vroeg bindende maatregelen zijn genomen om monumenten voor de ondergang te be-
hoeden. Reeds in de tijd van het oude Griekenland werden monumenten als onschend-
baar beschouwd.
De meer systematische zorg voor de monumenten krijgt in Nederland eerst in het laatste
kwart van de 19e eeuw gestalte.
Met name jhr. Victor de Stuers heeft een belangrijke rol gespeeld in de verandering van
de instelling der overheid ten opzichte van monumenten en monumentenzorg. Vooral als
kamerlid heeft hij veel ertoe bijgedragen om het besef ingang te doen vinden dat
monumentenzorg van algemeen belang is.
Geraadpleegde literatuur:
Monument en samenleving.
Diskussienota van de raad der europese gemeenten.
Diverse gegevens M. 75.
15
-ocr page 16-
Honderd jaar IJsselsteinse scholen
door L J. Goedemondt
Bij het begin van het schooljaar 1977-78 beschikte IJsselstein over 14 scholen voor basis-
onderwijs, maar er ligt er slechts één binnen de stadsgrachten. Van de 12 kleuterscholen
ligt er nog slechts één in de oude stad. Toch geven de parkeerruimten bij het Fulco-
theater en aan de Molenstraat, het gebouw aan de Walkade waar „de Kajuit" huist en het
gebouw tegenover de Kleuterschool aan de Kloosterstraat mét de SIO-school in de Scha-
penstraat de plaatsen aan, waar een groot deel van het vroegere IJsselsteinse schoolleven
zich voltrok. De 30 scholen van heden (inclusief de scholen voor voortgezet onderwijs)
met hun 4140 leerlingen vormen de kruin van een boom die door de eeuwen heen wor-
telt ... wie weet, wellicht in een kloosterschool. Het boompje is feitelijk pas de laatste
kwarteeuw uitgegroeid tot de forse knaap, hieronder getekend )Fig. 1 — alleen basis-
onderwijs). Over de laatste 100 jaar van de veel langere schoolgeschiedenis gaan de vol-
gende aantekeningen.
t 4'
Sk
O. ^-
- ?<
1
- '70
- 't<
- '«»
- SS
- \o
■ Hf
i o.lo-
- '«■<>
» öraKi-hr. ».
- '45
• r. •(=.».
- Jo
"X
(■:
o-   C t.S
1.     ü.^<■!         '^/^
<-    5.1.0           /4
d-   Haw^i/-.     'cl
r/l)
kj.-.u',-.. .,
-   ia
-   W
i^ca
■")«
-   --tj
st
. 'So
197}
Be „Uaom' d<r U»*cUl'ein»e sckoiea
a. Een eeuw terug vermeldt het Verslag van den Toestand der Gemeente (dat we kunnen
volgen tot 1930) „eene Openbare school voor dagonderwijs" met 188 leerlingen, onder
een hoofd en drie hulpkrachten. Het Verslag van den Toestand der Provincie Utrecht
(1880) geeft als adres Kerkstraat 428 (nu Korte Kerkstraat oostzijde, tussen plantsoen en
steeg).
Het hoofd genoot „eene wedde van ƒ 950,—" en de hulponderwijzers een van ƒ 600,—.
Het schoolgeld bedroeg 15 et. per kind per week; voor twee kinderen 25 et. en voor elk
volgend kind 5 et. Maar er waren nogal wat „minvermogenden" die geen schoolgeld hoef-
den te betalen. In 1892 bijvoorbeeld staan er 165 betalende en 156 niet-betalende leer-
lingen vermeld.
Het valt dan tevens op, dat het aantal jongens (106 + 114) véél groter is dan dat der
16
-ocr page 17-
meisjes (59 + 42, waarbij het laatste getal telkens de niet-betalers aangeeft).
Naast deze school waren er (1877) nog „eene gesubsidieerde bijzondere Jongensdag- en
kostschool" met 30 leerlingen — voor MULO — én een dito voor meisjes, gelegen aan de
Kloosterstraat 305. Het schoolgeld daér bedroeg/ 25,— tot ƒ 50,— per jaar. Het Verslag
v.d. T. d. Gem. 1891 vermeldt bij Hfdst. V: „Niettegenstaande de herhaalde pogingen om
de voormalige gebouwen der Kostschool in de Kloosterstraat eene bepaalde bestemming
te geven, is men daarin nog niet kunnen slagen". Pas in 1901 heet het: „verkocht het
schoolgebouw Kloosterstraat aan de IJsselsteinsche Bouwmaatschappij"
b. De R.C. Parochiale School voor g.l.o. onder leiding van R.C. Geestelijke Zusters wordt
pas genoemd in het Verslag van 1878, en in 1880 „eene brei- en naaischool met 62 leer-
lingen". De Annalen van het Moederhuis te Amersfoort vermelden: „... .op den 7-den
dier maand (= September 1876) vertrok alzoo naar IJsselstein Zr. M. Crescentia als
Overste, met de Zusters Melanie, Ludgardis, Ildephonse en Antonine". De zusters be-
gonnen terstond met een bewaarschool onder „eene onderwijzeres met acte hoofdonder-
wijzeres en twee helpsters". Het aantal leerlingen bedroeg 138 = 58 j. en 80 m. Ook werd
er een naaischool begonnen met 12 leerlingen.
In 1877 wordt de Lagere School „in den aanvang van November geopend met eene hoofd-
onderwijzeres, mej. E.C. Heuvelmans (= Zr. Thimothée)". Het aantal handwerkmeisjes is
dan al 80 geworden. Na de opvolgster van Zr. Thimothée volgt in 1883 Zr. Angelica (=
V.M. v.d. Meer), die in alle Verslagen der Gemeente zal blijven opduiken, want niet
minder dan 50 jaar — dus tot 1933 — blijft ze aan de school verbonden! ( 1942 te Lage
Vuursche). Ruim 30 jaar later wordt de school „gemengd" en in 1967 wordt ze overge-
dragen aan leken: de Zusters van O.L. Vrouw nemen afscheid van de Lagere School.
Het gebouw tegenover de Kleuterschool in de Kloosterstraat dateert van 1905, toen de
oude school aldaar werd afgebroken. „Met goedvinden van den Burgemeester wordt
school gedaan in de Stadswaag en (de 1-ste klas) in de bovenwoning van mej. Benschop"
(thans Benschopperstraat 32). De prachtige nieuwbouw aan de Zomerdijk 43, in 1976
onder het eerste lekenhoofd, dhr. S. Jongerius, betrokken, is de eindfase van dit hoofd-
stukje Schoolgeschiedenis.
(a') Hoe verging het intussen de Openbare school? In de Raadsvergadering van 2 Mei
1887 werd „wegens toenemende schoolbevolking B. en W. gemachtigd tot het doen ont-
werpen eener begroting aangaande stichting eener nieuwe school op een gedeelte van het
terrein, in gebruik bij Dhr. J. Daalwijk, hoofd der bijzondere school" (d.i. op Gemeente-
grond). Op 5 november 1888 werd „in tegenwoordigheid van de Heeren Raadsleden ... de
school geopend door den Heer Burgemeester". De parkeerruimte Hofstraat/Plantsoen
geeft de plaats aan waar deze school tot 1973 stond (toen reeds meer dan 40 jaar de Ds.
Moorreesschool). Het openbaar onderwijs moest een veertje laten, toen in 1896 op 1
september de School met den Bijbel aan de Haverstraat werd geopend (thans SlO-school,
SCHAPENSTRAAT).
De O.L. School groeit echter tegen de verdrukking in: 1893, aantal leerlingen 321. En als
in 1894 de welbekende meester J.H. Nieuwenhuis benoemd wordt, zwaait die de staf over
6 onderwijzers en 1 handwerkonderwijzeres. Maar ... het bijzonder onderwijs (= niet
door de Overheid bestuurd) is in opmars: In 1906 wordt aan de Havenstraat een nieuwe
Christelijke School gesticht met 110 leerlingen. En een nog veel grotere aderlating heeft
plaats, als op 1 januari 1915 de Sint-Nicolaasschool aan de Molenstraat wordt geopend
met 158 jongens.
Van de 647 basisschoolkinderen gaan er in het nieuwe schooljaar 1915/1916 25 (15 j. en
10 m.) naar het grote gebouw aan het Plantsoen. En nog is het leed niet geleden, want in
het fatale jaar 1950 zijn er nog .... 7 leerlingen over (zie fig. 2). De Gemeente wil de
school opheffen en-«r seen beslissing van de Kroon nodig om haar leven te sparen.
17
-ocr page 18-
[
-------Z.-----------------                                                                                     - ,Jo(i                                                                                      ƒ
'?'■
I
I
y
r.
\,'"-
■..r'"               '^y\
/£i- 9' -.jii^oo»/ '/i ■/? li'''' '31 'J7 '4-1 y 'i-i V ''1 '6/ 7^ ;2.
Maar vóór het zover is, heeft er een verhuizing plaats. De 2 Christelijke scholen, met
enige moeite onder één bestuur gebracht en verenigd tot de „Ds. Moorreesschool", be-
trekken het oude gebouw van de o.l.s. (heden parkeerruimte tegenover de Kasteeltoren)
en de Openbare School verhuist naar het gebouw Havenstraat (thans „de Kajuit"). Vanaf
1914 zal het 50 jaar duren, eer het aantal van dat jaar weer is bereikt (fig. 2). In 1970
heeft er weer een verhuizing plaats: de Openbare School betrekt de voormalige Land-
bouwschool aan de J.W. Friso-laan, onder de naam Touwladder; kort daarna wordt er een
tweede school in IJsselveld gebouwd, de Lanceerbasis, die in 1971 onder de heer Gaakeer
„start", terwijl de Touwladder onder de leiding komt van de hr. Burghart. In 1976 vormt
„de Tandem" de derde streng aan deze o.l.o.-kabel.
c.  De enige school die zich nog op haar oorspronkelijke stichtingsterrein bevindt is de
Schapenstraat-school. Hier -in de Haverstraat- werd op 1 September 1896 „eene School
niet den Bijbel geopend". Die begon onder meester W.G. Schröder („aan deze school is
geen hulppersoneel verbonden") met 30 jongens en 32 meisjes. Het Verslag van 1903
spreekt van een bijzondere school voor g.l.o. „aanspraak makende op de Rijksbijdrage,
zijnde eene School met den Bijbel". Er was toen al een onderwijzeres (66 j. en 56 m.) en
het adres: Haverstraat 506.
De leerlingenschaal wordt blijkbaar drastisch gewijzigd, want in 1912 zijn er naast het
hoofd 3 leerkrachten, terwijl het leerlingenaantal gedaald was tot 60 j. + 54 m. = 114!
In 1906 krijgt de school een mededingster in de Havenstraat (zie d), maar als er o.a. moei-
lijkheden met „lebensraum" ontstaan, worden beide scholen na enige strubbelingen ver-
enigd tot de „Ds. Moorreesschool"; het gebouw aan de Schapenstraat blijft even leeg. Het
wordt gebruikt als tekenschool en wordt in de jaren '40-'45 bezet. In 1956 wordt het
VGLO er ondergebracht en later wordt dat de LEAO-School. Intussen is er grondig
hernieuwd en thans huist er — sinds 1970 — de School voor Individueel Onderwijs (Fig.
1-c').
d.  De hierbovengenoemde school aan de Havenstraat werd in 1906 als „eene Bijzondere
Dagschool met den Bijbel" geopend. Interessant lijkt me, dat van de 52 j. en 58 m. geen
enkele niét-betaler werd ingeschreven. Hadden de Gereformeerden wellicht méér voor
hun onderwijs over? Het hoofd. D. Bijkersma, werd door drie leerkrachten bijgestaan.
18
-ocr page 19-
Tussendoor zij hier opgemerkt, dat de bevolking in de laatste kwarteeuw gestegen was
van 3290 tot 3900, d.i. ruim 18%! (zie Fig. 3). En wat die nietbetalende leerlingen betreft:
ook als in 1910 het leerlingenaantal reeds verdubbeld is, zijn er nóg slechts 18 „minver-
mogenden" of niet betalers. Deze Bijzondere Dagschool heeft het gebouw slechts enige
tientallen jaren betrokken, want ze verhuisde in 1930 als „Moorreesschool" naar het
Plantsoen. De O.L.S. verliet daar het oude vertrouwde gebouw en trok naar de
Havenstraat.
li*M
«.«•o-
5d
IX.0M-
.^nwontrs aantal U»>el
V4n \i]J ~ lü76
)!•
CI.»M_
j*w>
hoo<^
Hm» -
(
ifooa
if^ 'ai V y 1?" '»f 'm /f 'w i^ )• i< 'to 'n 'j<s 'ff 'm 'ii 'jo mj-
Het Protestants Christelijk onderwijs kreeg er een nieuwe tak bij, toen in 1967 de school
aan de Poortdijk/Duitslandstraat gesticht werd. Ze kreeg de naam van een man die voor
het IJsselsteinse P.C-onderwijs veel had betekend: Jan van de Wijngaard (Fig. 1-h).
Intussen verouderde het gebouw aan het plantsoen én . .. werd er een begin gemaakt met
stadssanering. Zo kon in 1973 feestelijk de nieuwe Groenvlietschool (d') aan de Achter-
sloot betrokken worden. Tenslotte werd in 1973 de derde streng aan de kabel gevoegd: op
Robijnpad 1 werd „de IJsselsteen" geopend.
e. Zoals reeds boven werd aangehaald: op 1 Januari 1915 werd de splinternieuwe Sint-
Nicolaasschool aan de Molenstraat geopend (thans parkeerterrein). Het eerste hoofd
kwam uit Mijdrecht: E. van Straaten, vader van de befaamde „spekpater" Werenfried en
van pater Modestus, professor klassieke wijsbegeerte, die beiden toen nog peuters waren.
Gestart werd met 158 jongens (vandaar „de Jongensschool", naast „de Meisjesschool"
aan de Kloosterstraat). Deze school groeide uit tot 300 leerlingen ('45) en in de 20-er
jaren werd er zelfs — vruchteloos — even geproefstoomd met MULO!
Met inbegrip van het VGLO liep het aantal in de 50-er jaren zelfs op tot 318. Gelukkig
werd dat VGLO per 1-9-59 afgestoten én werd er ook een nieuwe, voor het eerst
„gemengde", school gesticht, nl.
f de O.L.V. van Fatima, kortweg de Fatimaschool. Ook daarvan kwam het eerste hoofd,
Th. Daams, uit Mijdrecht. Wachtende op de — toen zeer moderne — nieuwbouw
pionierde hij in het noodgebouwtje naast de St. Nicolaasschool en het belendende school-
lokaal. Maar toen de nieuwe school aan de Touwlaan eenmaal betrokken was, zat de
vaart er in en volgde de ene vergroting op de andere. Geen wonder, dat — overigens te-
vergeefs — gelonkt werd naar het leegkomende gebouw van buurman MAVO.
19
-ocr page 20-
(e) Intussen begonnen allerlei kwalen het gebouw aan de Molenstraat te teisteren en
werd, geholpen door het wonderwoord „stadssanering", besloten tot renovatie. In 1973
werd het nieuwe gebouw „Nicolaasschool" op Groenvliet betrokken en maakte de oude
Sint plaats voor parkeerders.
g. De groei van het Europakwartier en IJsselveld maakte nieuwe voorzieningen nood-
zakelijk. Eén daarvan was een vierde R.K. school: in 1967 werd aan de Oostenrijkstraat
de Paulusschool gebouwd met als eerste hoofd dhr. De Vette. De gemeenschapsruimte
werd enige tijd gebruikt als noodkerk, wachtende op de nieuwe Pauluskerk, en veel
langer bood die ruimte onderdak aan een halve kleuterschool.
i. Tenslotte kreeg R.K. IJsselstein zijn eerste K.B.O.-school (kleuter en basisonderwijs
onder één dak) in „de Wegwijzer" aan het Hitteschild en wel onder het hoofd R. de
Graaff.
k. Het nieuwste twijgje aan de scholenboom is de in 1976 geopende Jenaplan-school.
Voorlopig zit het hoofd. Jan de Jong, nog in een der semipermanente gebouwen aan het
Journaalpad, maar daar zijn meerdere pioniers begonnen.
Over Kleuterscholen, Voortgezet onderwijs en Streekscholen werd hier niets gezegd; dat
is een verhaal apart.
De kerk van Eiteren gelocaliseerd                        door R J. Ooyevaar
Op grond van schriftelijke en kartografische gegevens was de ligging van het verdwenen
kerkdorp Eiteren vrij nauwkeurig te bepalen (zie het eerste nummer van dit tijdschrift).
In overleg met de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek werd besloten een
kleine proefopgraving te houden. Het doel van deze opgraving was volledige zekerheid te
krijgen over de ligging van de nederzetting en zo mogelijk van de kerk. In dit verband
speelde ook mee, dat voor het betreffende gebied het bestemmingsplan Achterveld in
voorbereiding was.
Van 12 oktober tot 18 november 1972 is door de Archeologische Werkgroep Zuidwest
Utrecht een opgraving gehouden. Als plaats voor deze opgraving is de overgang gekozen
naar een geringe verhoging in het terrein. Hier is een put gegraven van ongeveer 3,40 x
3,30 m (zie kaart 1). Op een diepte van ongeveer 70 cm onder het maaiveld werden enige
vlakliggende bakstenen en een puinbaan aangetroffen (zie kaart 2). Het bleken de funde-
ringsresten te zijn van een rond gesloten koor met steunbeer (zie foto 1), waarvan nog
maar enkele stenen op hun oorspronkelijke plaats lagen. Deze laatste waren niet gemet-
seld, maar gestapeld, met zand ertussen. De oude mortelresten, die aan sommige stenen
kleefden, wijzen op secundair gebruik. Voor zo ver zij gemeten konden worden, waren de
steenformaten de volgende: 31 x 15 x 6,5 cm, 28 x 13,5 x 6,5 cm, 28 x 13,5 x 6 cm en 27 x
15 X 6,5 cm. De straal van de boog, gevormd door de funderingsresten van het koor, was
ca. 5 m buitenwerks gemeten.
De vondsten bestaan voornamelijk uit bouwfragmenten en skeletdelen. Zo kwamen over
het gehele oppervlak van de put en op elke diepte stukjes leisteen voor. Een aantal gele
en bruine-groene driehoekige en vierkante tegeltjes dateert uit de 14e-15e eeuw. Er
werden ook enige menselijke skeletten gevonden. Zij waren alle georiënteerd, d.w.z. west-
oost gericht, met het hoofd in het westen, en liggend op de rug.
Van de weinige aardewerkscherven stammen de oudste misschien uit de 10e eeuw. Daar
het echter bijzonder kleine fragmenten betreft, is een exacte datering moeilijk te geven.
Gezien de steunbeer heeft de kerk, waarvan de resten nu gevonden zijn, een gotische con-
structie gehad. Drs. H. Halbertsma dateert haar daarom in de 14e- 15e eeuw.
20
-ocr page 21-
kaart 1
Ettarae Stga^
efput
D P^
± 70 om onder het maaiveld
21
-ocr page 22-
De steunbeer met een deel van de puinbaan en van de fundering.
De fundering met het grootste deel van een skelet van een man op middelbare leeftijd
22
-ocr page 23-
Volgens de schriftelijke bronnen moet er echter reeds in 1200 te Eiteren een kerk gestaan
hebben. Van dit gebouw zijn geen sporen in situ aangetroffen. Er zijn evenwel
aanwijzingen, dat het binnen, of in ieder geval in de buurt van de latere kerk heeft
gelegen. Duidelijk bleek namelijk, dat een van de skeletten bij de aanleg van de 14e- 15e
eeuwse fundering was vernield (zie foto 2). Het moet dus ouder zijn en gelegen hebben op
een begraafplaats, die behoorde bij een oudere kerk, maar wel buiten de muren daarvan,
gezien het feit, dat de gewoonte binnen de kerken te begraven pas later, in de 15e eeuw,
opkomt. Mogelijk is het skelet door uitbreiding en nieuwbouw van deze oudere kerk ge-
deeltelijk binnen de gevonden latere kerk komen te liggen. Natuurlijk kan niet bewezen
worden, dat de veronderstelde oudere kerk inderdaad die uit 1200 is, aannemelijk is het
echter wel. Waarschijnlijk is zij van tufsteen geweest, daar bij de opgraving verscheidene
stukken van dit materiaal zijn gevonden.
In het reeds eerder genoemde artikel in dit tijdschrift werd er op gewezen, dat het begin
van de nederzetting van Eiteren voor het jaar 900 A.D. gesteld kan worden, dus in de
karolingische tijd.
Sporen of vondsten uit deze periode zijn echter tijdens het proefonderzoek niet aange-
troffen. Wel is er op de oppervlakte van het terrein een randscherf van Badorf gevonden,
die uit de 9e eeuw dateert. Ook is er een benen dobbelsteentje gevonden, dat karolingisch
zou kunnen zijn.
Overzicht belangrijke data 1977
7 januari           DeHeerJ.S. Berende meldt zich als 400e donateur
12 januari         Dia-voorztelling in bejaardencentrum Mariënstein (2e serie).
26 januari         Idem in Ewouds Bejaardencentrum.
februari             Het 2e nummer van ons tijdschrift komt uit.
10 februari        De klok van het gerestaureerde stadhuis slaat weer.
28 februari De dia-voorstelling van de 2e serie werd door ± 140 belangstellenden
bijgewoond.
1 maart             Idem.
10 maart           Idem.
17 maart           Aanbieding van een buigbank door de Heer WJ. Dolmans.
maart                Aan het gemeentebestuur wordt een verzoek verzonden om straten in
Achterveld te vernoemen naar oude ambachten en beroepen (of
23
-ocr page 24-
daarbij gebruikte werktuigen), die in het verleden in IJsselstein en
omgeving een belangrijk middel van bestaan zijn geweest.
maart                 Het weekblad ,2enderstreeknieuws" start op ons verzoek met gratis
publicatie van de advertenties over monumenten, uitgegeven door de
Stichting Ideële Reclame (SIRE).
30 april              De Kring zet een familie-fiets-puzzeltocht uit.
28 mei Excursie naar de kaasmakerij te Achthoven.
juni Het 3e nummer van ons tijdschrift verschijnt.
augustus            Aanvang van de realisering van het z.g. Luifelplan (voetgangersge-
,              bied) in de IJsselsteinse binnenstad,
september
Het 4e nummer van ons tijdschrift ziet het daglicht.
4 oktober           Herhaling van de 2e dia-serie over oud-IJsselstein.
9 oktober           Excursie naar het Ambachtsmuseum Verborg te Haastrecht (50
deelnemers).
20 oktober         Vertoning van de 3e dia-serie in Ewouds Bejaardencentrum.
27 oktober         Idem in Marien stein.
7 november Idem in de Ridder St. Joris (volle zaal).
8 november Idem. De heer T. de Gier uit Bunnik wordt als SOOe donateur in de
bloemetjes gezet.
9 november Rondleiding op de steenfabriek „De Overwaard" te IJsselstein.
17 november Herhaling van de 3e dia-serie (150 bezoekers).
De avonden van 7, 8 en 17 november trokken bezoekers uit Franeker,
Breda, Zeist, Cuyk aan de Maas, Utrecht, Amsterdam, Nieuwegein,
Scheveningen, Vinkeveen, Rotterdam, 's-Hertogenbosch, Teteringen,
Vlijmen e.a.
december           Het 5e nummer van ons tijdschrift bereikt de donateurs.
31 december Het aantal donateurs is gestegen tot 528.
24