-ocr page 1-
no. 9 december 1978
B.
'Ci"              STICHTING HISTORISCHE
Igil Lil                         KRING IJSSELSTEIN
BESTUUR:
Voorzitter:         L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein
Secretaris:          W.J.A. van Wijk, Kloosterstraat II, IJsselstein, tel. 03408-3941
Penningmeester: G.C.A. Pompe-Scholman, Kronenburgplantsoen 22, IJsselstein
Bank:
                  AMRO-bank IJsselstein, rek.nr. 218400217, gironr. bank 2900
Donateurs ontvangen het tijdschrift gratis (3 of 4 nummers per jaar) en worden op
de hoogte gehouden van alle aktiviteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij het bovengenoemde secretariaat.
Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal fl. 15,— per
kalenderjaar.
Zij die buiten IJsselstein wonen, worden verzocht fl. 5,— extra over te maken in
verband met de verzendkosten van het tijdschrift.
Inhoud
Geschiedenis van de grienden in kort bestek (slot)
door CA. van Duuren - Lopik
A.H. Goes - IJsselstein
Ch. W. Vink
- IJsselstein
Hallehuizen in de Lopikerwaard ...............
door H.P.J. Nota - Oldenzaal
„Utrecht Monumenteel" een afrader............
door M. Vergouw - Amsterdam
Jaaroverzicht 1978...........................
door W.J. van Wijk - IJsselstein
-ocr page 2-
Geschiedenis van de grienden in kort bestek (slot)
door CA. van Duuren - Lopik
A.H. Goes - IJsselstein
Ch.W. Vink - IJsselstein
In beide vorige afleveringen hebben we u het een en ander verteld over de grienden en de
werkzaamheden die hierin verricht worden.
In dit laatste deel ook iets over de werkomstandigheden en het tot stand komen van de
hout- en teenpachtersbond.
Tijdens het „teenkijken" te Langbroek opperen enkele pachters het plan om iets te gaan
doen aan de buitensporig hoge prijzen voor de teen. Diezelfde week wordt een
vergadering belegd en in tegenstelling tot alle eerdere pogingen is iedereen eensgezind om
te trachten uit de moeilijke toestand te geraken.
En zo wordt op zaterdagavond 30 november 1918 de Teenpachtersbond in het leven
geroepen. Direkt al worden opzetgelden vastgesteld, percelen getaxeerd en waarborg-
sommen gestort. De bond telt dan 62 leden.
De eerstvolgende teenverkopingen geven een lichte daling van de prijzen te zien, zodat het
nut van de bond bewezen lijkt.
Er worden statuten en een huishoudelijk reglement opgesteld en ter koninklijke
goedkeuring aangeboden. Deze goedkeuring wordt verkregen op 25 april 1919 (zie
hieronder).
                      ., / ,
Uilirckscf
Beschikkende op de vcnoekwhriftcn. ter bekoming van erkenning
van de daarin genoemde, voor minder dan dertig laren aangegane,
vereenigingen dour goedkeuring van hare daarbi] overgelegde staiulen;
Gelet op de voorschfificn der wel van 22 April 1855 (SlaalstilaJ
N", 32) in het algemeen en op ail. 6. tweede lid, dier wel in hel bijzonder:
Op de voordracht van Onzen Minisier van Justitie van den
,., , 4r^/ ;/../ r Afdeeling B. N". .f/y,
HEBBEN ÜOLÜtiKVONDEN EN VERSTAAN
de overgelegde Statuten der navolgende vereenigingen goed te keuren
en deze vereenigingen mitsdien te erkennen; ie welen;
Onze Minister
an Jus
ilii' IS lielast n
el de uitvoering van dit beslui!,/*
j
"A iif
f^ayi ■ Ji'i
.',■' . /*7^ / 191^ .
De M'nister
^' ■'..
van Justitie,
(iH-l.) WILHELMINA
/
Dt .s
{£'•'
•V. I".t ..-r.pi..iil..li|lH-.
-ocr page 3-
Enkele gegevens uit het eerste bestaansjaar van de bond:
— Door de leden van de bond zijn in het afgelopen jaar gekocht 618 percelen teen,
getaxeerd op 2340 vim, door in totaal 77 teenpachters, tegen prijzen tussen de f 384,— en f
875,— per vim —.
De geschiedenis van de bond wordt gekenmerkt door een voortdurende strijd om lonen
en prijzen. Veel moeilijkheden ontstaan over de prijs van het teenschillen. Maar door
bijvoorbeeld plaatselijk een maximum prijs te stellen, kan geen prijsopdrijving ontstaan.
De arbeidersbond komt in 1919 met een aantal looneisen wat betreft het teenschillen:
één bos van 75 cm: 21 et/bos
één bos van 80 cm: 25 et/bos
davidjes van 40 cm: 7 et/bos.
De patroons vinden deze eisen naar de tijdsomstandigheden te hoog en komen
respectievelijk tot 17, 20 en 5 et/bos.
In een moeilijke tijd zoekt men vaak steun bij elkaar.
Zo gebeurt het dat in 1919 de Bond van Mandenmakerspatroons en de teenpachtersbond
bijeenkomen om gezamenlijk een middel te vinden om goedkoper teen te kopen. Hiertoe
worden verschillende voorstellen gedaan.
Het voorstel om de teen door enkele teenpachters voor gezamenlijke rekening in te laten
kopen, is om financiële redenen niet uitvoerbaar.
Een ander oppert de mogelijkheid om iedere pachter minder te laten kopen dan vorige
jaren, waardoor een overschot ontstaat en de prijzen vanzelf zullen dalen. Deze
mogelijkheid lukt alleen als iedereen zich hieraan houdt.
De mandenmakerspatroons mogen daarom geen teen kopen van teenpachters die geen
lid zijn van de teenpachtersbond. Bovendien zullen de teenpachters de mandenfabri-
kanten aanschrijven, dat zij geen zaken meer kunnen en mogen doen met manden-
fabrikanten die gen lid zijn van de Bond van Mandenmakerspatroons. Tenslotte moet in
alle gebieden waar teen groeit een bond van teenpachters opgericht worden. Al deze
maatregelen worden in detail uitgewerkt inclusief verbeurdverklaring van waarborg-
sommen voor hen die zich niet aan de regels houden.
Verder wordt nog besloten om de teen alleen nog te kopen op publieke verkopingen
omdat volgens een der leden: „bij verkoop van teen bij inschrijving de gemeenste
afpersingen en oneerlijkheden voorkwamen".
Om de prijzen te kunnen vergelijken worden ook afspraken gemaakt m.b.t. een bos teen:
de bos moet een omvang hebben van b.v. 80 cm., gemeten op 15 cm. van onderen, de
bossen moeten goed gebonden en goed gevuld zijn. Met plaatselijke gebruiken mag geen
rekening gehouden worden.
Duidelijk blijkt dat de teenhandelaren een moeilijke periode door maken en door
samenwerking met anderen probeert men het hoofd boven water te houden.
Ook de arbeiders hebben het zwaar in die dagen, hetgeen blijkt uit de volgende
opmerking: bij de inkoop moet rekening gehouden worden met een stijging van de lonen,
en wel zo dat de arbeider een ,,menswaardig" bestaan krijgt. Ter sprake komen in dit jaar
(1919) „het zegels plakken" en „den 8 uren dag".*
* De pachters zijn allen van mening dat een 8-urige werkdag in het teenschillersbedrijf onuitvoerbaar is. Er
worden dan ook alle mogelijke stappen ondernomen om een onbeperkte arbeidsdag in het teenschilseizoen te
verkrijgen.
-ocr page 4-
In 1921 wordt door de Minister van Economische zaken de uitvoer van teen stopgezet
met het oog op de binnenlandse behoefte. De teenpachters vinden dat onbegrijpelijk en
achten de uitvoer van teen noodzakelijk, omdat zij de teen in Nederland zelf niet
kwijt kunnen. Oorzaken: de manden industrie in Vlijmen ligt stil; de flessen fabrieken
moeten het ,,betenen" van demi johns stopzetten en de mandenfabrikanten bieden zelf
teen te koop aan.
Uit de notulen van de Bond van Griendhoutpachters komen we veel te weten over de
periode 1939-1947.
De tweede wereldoorlog kondigt zich aan waardoor het leven duurder wordt.
Daarom moeten de lonen van het hoepelmaken, het hakken en hetteenschillen omhoog.
Problemen genoeg dus om de bond bezig te houden. In 1940 bijvoorbeeld kan door het
slechte weer 2 maanden niet gehakt worden, bovendien is er door de defensie-werken een
tekort aan arbeiders. Het gevaar bestaat dat het hakwerk niet op tijd klaar zal zijn. Door
het bakloon te verhogen probeert men ook dit weer op te lossen.
De volgende tabellen geven u een indruk van de lonen uit deze periode:
Houthakken         Houtschillen Hoepelmaken
1940                                       8 et. bos               8 et. bos             12 et. bos
1941                                      10 et. bos             10 et. bos           I21/2 et. bos
1945                                     20 et. bos             20 et. bos             20 et. bos
1946                                     22 et. bos             25 et. bos             30 et. bos
1947                                20-26 et. bos             25 et. bos             35 et. bos
Om nog even bij de,,statistiek" te blijven vermelden we een aantal punten uit de CAO van
1 oktober 1948 - 30 september 1949.
De CAO is gesloten tussen de Griendhoutpachtersbond Vianen en omstreken en de
Teenpachtersbond IJsselstein enerzijds en de Ned. R.K. Landarbeidersbond St.
Deusdedit (Haarlem), de Ned. Chr. Landarbeidersbond (Utrecht) en de Alg. Ned.
Landarbeidersbond (Utrecht) anderzijds.
In artikel 21 van de CAO lezen we het volgende:
1.   Het weekloon voor vaste arbeiders (welke zijn aangenomen voor één of meer
contractjaren) bedraagt f 42,— per week.
2.   Het loon voor losse werknemers bedraagt f 7,50 per werkdag.
In de CAO komen nog twee interessante bepalingen voor met betrekking tot de losse
arbeiders.
De werkgever is verplicht aan de arbeider wiens werk wordt onderbroken door vorst of
sneeuw, een bewijs van onderbreking uit te reiken, waarin staat, dat hij geen bezwaar
heeft, dat de arbeider tijdens de onderbreking arbeid voor derden verricht.
Dit geldt niet, indien de betrokken arbeider een wachtgeld geniet, zoals bedoeld is, in
artikel 10 van het Buitengewoon besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Deze ,,sociale
voorzieningen" zijn wel in scherpe tegenstelling met die van rond 1900. In die tijd is alles
seizoenwerk, en dat wil zeggen: geen werk, geen geld!
De losse arbeiders hebben gedurende het contractjaar recht op 12 vakantiedagen,
waarvan 6 snipperdagen, doch zonder behoud van loon. Er is al wel een soort
vakantiebonnenregeling.
Verder zijn in de CAO alle tarieven voor een jaar vastgelegd. Het bakloon bedraagt
gemiddeld 22 et. per bos en het schillen varieert van 15-25 et. voor de Davidjes tot 35-50
et. voor de Duitse Dot.
4
-ocr page 5-
Verder gelden nog de volgende bepalingen, nl.:
a.  voor alle afwijkende en afgelegen grienden worden de tarieven met 10-30% verhoogd.
b.  voor extra goede grienden, bedraagt het bakloon voor kit- en teutband, karreband,
halffaas, tonneband, boonstaken en without 20 et./bos.
c.   indien bij het sorteren, bandsnijden en schillen een afwijkende bos-maat wordt
gehanteerd, dan zullen de genoemde tarieven naar verhouding worden verhoogd of
verlaagd.
d.  voor grienden, die zodanig liggen dat de arbeiders de gehele week van huis moeten
blijven en ondergebracht in volksketen of volksarken, zal het loon of zullen de
tarieven met 10% verhoogd worden.
Met betrekking tot de gehakte of gesneden materialen wordt nog bepaald, dat deze
dienen te voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen en ook de voorgeschreven maten en
aantallen per bos moeten bevatten. Zo niet, dan kan de werkgever op advies van de
geschillencommissie een korting toepassen.
De arbeider, die in ,,accoordloon" werkt kan wekelijks maximaal f40,— als voorschot
opnemen; terwijl eventuele reiskosten voor rekening van de werkgever komen. Bij de
wekelijkse loonbetaling zal iedere arbeider een vakantiebon ter waarde van f 2,40
ontvangen. De arbeidstijd bedraagt 48 uur per week.
Behalve de „statistische" gegevens bevatten de notulen van de Bond van Griendhout-
pachters ook belangrijke gegevens over de moeilijke toestanden net vóór en tijdens de 2e
W.O.
In 1939 wil men graag maatregelen om te voorkomen dat de prijzen van grienden
abnormaal hoog worden. Bindende afspraken kunnen echter niet gemaakt worden, maar
iedereen zal „grote voorzichtigheid betrachten".
In juli 1940 wil men door middel van export het afzetgebied van witte hoepels vergroten,
omdat men bang is dat het weer verkeerd zal gaan. Voorde export is echter toestemming
nodig van de Akkerbouwcentrale. De Akkerbouwcentrale zegt zelf geen besluit hierover
te kunnen nemen, maar zal dit ,,ter bevoegder plaatse" bevorderen. Om een zo hoog
mogelijke prijs voorde hoepels te maken, zal de bond proberen zelfde export ter hand te
nemen.
1941. De Akkerbouwcentrale heeft de Stichting Griend- en Rietproducten (G.E.R.P.)
ingeschakeld. De Bond zal hier lid van worden, om zodoende de export te kunnen
bevorderen.
September 1941. De prijzen van de hoepels moeten omhoog, maar dat kan alleen met
hulp van de Rijksbemiddelaars, welke de „betrokken instantie" moeten overtuigen.
Zolang de prijzen van de hoepels niet omhoog mogen, kunnen de hoepelmakerslonen niet
verhoogd worden, hetgeen toch wel noodzakelijk is.
Op 14 juli 1945 wordt de eerste vergadering sinds 3 jaar gehouden (i.v.m.
oorlogsomstandigheden). De bond is echter niet ontbonden en er wordt een nieuw
bestuur gekozen. Dit bestuur stelt een aantal lonen en prijzen vast om uit de moeilijke
situatie te geraken. Tevens wordt bepaald, dat het hakhout vrij verkocht zal worden.
Echter alleen aan kopers, die erkend zijn en gekocht hebben in de basisjaren 1936-1941.
In 1946 is er sprake van een landelijke organisatie. Men is het nog niet geheel eens over het
aantal afgevaardigden, dar daarin zitting zal moeten nemen. Bovendien gaat men
spreken over een samenwerking tussen hout- en teenpachtersbonden.
5
-ocr page 6-
In 1968 is er van die samenwerking nog niets te merken, maar aan de agenda voor de
vergadering van 1 juni 1968 kunt u zien dat er steeds weer pogingen worden ondernomen.
Reeds in 1946 wordt duidelijk, dat een landelijke organisatie er niet inzit.
Hierbij nodigen wij u uit voor de vergadering op ZATERDAG 1 juni 1968
om 10.30 uur in Hotel Centraal te Utrecht.
Agenda:
1.  Opening door de voorzitter.
2.  Voorstel tot beëindiging hout- en teenpachtersbonden.
3.  Voorstel tot doorgaan van bovengenoemde bonden.
4.  Voorstel tot samenvoeging van bovengenoemde bonden.
5.  Voorstel tot samenwerking hout- en teenpachtersbonden met de Nederlandse
Mandenmakerspatroonsbond.
6.  Welke bestuursleden stellen zich niet herkiesbaar.
7.  Verkiezing aanvulling bestuur.
8.  Contributie.
9.  Rondvraag.
10. Sluiting.
Daar van de punten 2, 3 en 4 zal afhangen of de punten 5, 6, 7 en 8 van belang zijn,
doen wij een dringend beroep op de leden om deze vergadering te bezoeken.
'■:
: 25 mei 1968, namens het bestuur.
In 1947 wordt besloten, dat iemand die geen erkenning heeft, ook geen griend mag kopen
en diegene die voor hem als koper zal optreden, zal zijn erkenning verliezen.
Oktober 1947: de Centrale Bond voor Transportarbeiders te Rotterdam wil een
landelijke regeling voor de griendarbeiders. Volgens die Centrale Bond moeten de
griendhoutpachters een garantieloon stellen van f 30,— voor buiten-grienden en f27,50
voor binnengrienden. Verder laarzen of f 1,80 per week, rijwiel off 2,40 per week en f 0,80
per uur reisvergoeding.
Deze eisen worden echter afgewezen door de vergadering.
Om u tot slot een indruk te geven over welke bedragen men beschikt, kunt u onderstaande
„kasboeken" vergelijken.
Stand per kas op:
1 september '38
ontv. rente
contributie
f 95,23
2,60
30,—
31 augustus '48
contributie '48-'49
Uitgaven '48-'49
Saldo 31 aug. '49
f 376,26
72,-
Uitgaven '38-'39
f 127,83
- 31,75
f 448,26
44,14
Saldo 31 aug. '39
f 96,06
f404,12
-ocr page 7-
We willen niet pleiten voor die goede oude tijd, want dat is het niet geweest. Wel vinden
we het bijzonder jammer dat de beroepen uitsterven. Jonge mensen hebben geen animo
om dit zware en weinig betalende werk nog te verrichten. De mandenmakers en
hoepelmakers treffen we alleen nog op jaarmarkten aan.
M isschien dat ons artikel toch de belangstelling gewekt heeft voor de oude ambachten die
toch in IJsselstein zo lang beoefend zijn.
Aanklacht wegens heling
Volgens de heer R. is de heer G. schuldig aan de heling van gestolen teen.
R.: heer G. heeft bedrieglijk gehandeld door teen te kopen, waarvan hij wist dat
deze van diefstal afkomstig was. G. had via een achterdeurtje de politie moeten
waarschuwen.
G.: ik vermoedde allerminst dat de teen van diefstal afkomstig was. Eén van de
dieven is ongeveer eenjaar bij mij in dienst geweest en nooit op diefstal betrapt. Hij
is daarna — met een broer — voor zichzelf manden gaan maken, die zij langs de
huizen verkochten. Meermalen hebben ze bij mij teen gekocht.
Zij kwamen bij mij met het voorwendsel, dat ze 100 bos teen gekocht hadden van
een oom in Wijkerbroek (daar woonde inderdaad een oom) en omdat de oudste
broer in dienst moest, hadden ze teveel teen en ze wilden er 80 bos van verkopen.
Omdat de vaart 14 dagen gestremd was en zij op klaarlichte dag de teen brachten
vermoedde ik niet dat de teen van diefstal afkomstig was.
Heer R.: tijdens het „verhoor" hebben de dieven bovenstaand verhaal bevestigd. Er
waren dus onvoldoende bewijzen dat G. kon weten dat de teen gestolen was en R.
was dus erg snel met zijn beschuldiging geweest.
G. belooft nooit meer zo lichtvaardig te kopen. De heren geven elkaar een hand en
met ,,een rondje" wordt de zaak ,,afgedronken en in doofpot gestopt"
Het stropen in de grienden
Het zal U inmiddels duidelijk zijn, dat in de grienden zware arbeid werd verricht die een
karig bestaan voor de griendwerkers opleverde. Maar onder het werk keek men rond en
men ontdekte dat het wild graag in de grienden verbleef, waar het vooral in de
wintermaanden, voedsel en bescherming vond. U kunt zich de gedachten van een
griendwerker voorstellen. Een haas gevangen tijdens het werk zou een welkome
aanvulling betekenen op het eenvoudige maal in zijn gezin. Maar als kleine man was hij al
eeuwen geleden uitgesloten om voor zichzelf wild te bemachtigen. Hij mocht wel mee om
bij jachtpartijen van de landheer te drijven, maar als hij zelf iets ondernam zou dit als een
misdaad worden bestempeld. Omdat hij en zijn gezin volledig afhankelijk waren van de
landheer, zal het stropen maar zeer beperkt zijn voorgekomen. Alleen lieden die buiten
deze gemeenschap stonden konden zich iets meer permitteren; dat waren de kooplieden
en de mensen die bij hen werkzaam waren. Toen dan ook de griendteelt enkele honderden
jaren terug meer in trek kwam, en ,,vreemden" zich vrijelijk op de landgoederen konden
begeven, zal de stroperij meer en meer zijn toegenomen.
-ocr page 8-
Op de meeste landgoederen was griendteelt te vinden en zolang dit maar snijgriend was,
had de landheer alles in eigen hand. De teen werd vanwege de landheer gesneden en aan
de harde weg of vaarbaar water geleverd. Buitenstaanders kregen geen kans zich enige
tijd in de griend op te houden. Anders werd het m((t de hakgrienden. Deze werden bij de
hoek verkocht en de koper moest deze zelf hakken en vervoeren. Nu kreeg de landheer
mensen in zijn griend die hij niet kende en waarover hij geen zeggenschap had. De jacht-
opzichters kregen meer werk, want aan dergelijke lieden moest meer aandacht worden
geschonken. Een kundig jachtopzichter, en die waren er veel in die dagen, had vlug
genoeg gezien wat voor vlees hij in de kuip had, door de houthakker en de sneuer op de
juiste tijdstippen te observeren en een praatje met hen te maken. Hij wist dat er waren die
niet kónden stropen. Zielig, zo'n beestje! Maar ook dat sommigen het niet konden laten.
De houthakker en de sneuer werkten in aangenomen werk d.w.z. ze werden per bos
gehakt hout uitbetaald. Wilden zij wat verdienen, dan moest de gehele dag hard worden
gewerkt. Er was niet veel tijd over en dus moesten zij ook tijdens de werkzaamheden hun
ogen goed de kost geven. Zoals dejachtopzichter hen controleerde, hielden zij evenzeer
de bewegingen van dejachtopzichter in de gaten. Na enkele dagen hadden zij al bekeken
welke mogelijkheden er waren. Strikken^zetten b.v. Een haas heeft de gewoonte zich
steeds over hetzelfde spoor te verplaatsen, zodat men vrij gemakkelijk een strik kon
plaatsen. Men moest echter tot de volgende dag wachten om te zien of er wat ingelopen
was. De jachtopzichter wist dat ook en daarom kwam hij na het beëindigen van de arbeid
van de houthakker en de sneur nog wel even rondneuzen. Als hij dan de strik ontdekte,
was het oppassen geblazen. Maar een stroper die zijn „vak" verstond ging niet over een
nacht ijs en had met ,,een half oog" gezien wat er aan de hand was. Door het neerleggen
van takjes en het spannen van draadjes garen kon hij zien, of er tijdens'zijn afwezigheid
„bezoek" was geweest. Wanneer er een haas in de strik zat, ging hij dejachtopzichter op
de proef stellen door inde richtingvan de strik te lopen of zelfs zeer dicht bij de haas zijn
behoefte te doen om te zien of de jachtopzichter zich verdekt had opgesteld. Zo op zijn
hurken kon hij even rustig rondkijken!
Dejachtopzichter kon pas overgaan tot bekeuren als de stroper de haas uit de strik haalde.
De stroper die de hele dag de tijd had, hoopte op het ongeduld van dejachtopzichter en
wanneer de laatste dan te vroeg uit zijn schuilplaats te voorschijn kwam, wist de eerste
van de prins geen kwaad. Dit spel van kat en muis heeft menige stroper veel plezierige
uurtje gegeven en hij die zich het beste beheerste kwam als winnaar uit de strijd. Soms was
er sprake van een gelijk spel zoals uit het volgende waar gebeurde verhaal moge blijken.
Een jachtopzichter was door de politie getipt dat een beruchte stroper weer vrij kwam.
Dejachtopzichter ging toen het goed weer was om te stropen, op de kade die toegang gaf
tot het jachtcomplex zitten posten.
Op die kade stond een stuik hout en daar ging hij achter zitten.
Na geruime tijd (de jachtopzichter zat op zijn hurkjes en was wat ingedut) merkte hij
plotseling, dat iemand met de fiets passeerde en zag daarin de beruchte stroper. Pietje
genaamd.
De jachtopzichter, niet wetend of Pietje hem gezien had, besloot nog even te wachten om
daarna de fiets op te zoeken en te wachten totdat Pietje terugkwam.
Pietje had de opzichter wel degelijk opgemerkt en wachtte wat verder op de kade af
of de jachtopzichter hem wel gezien had.
De jachtopzichter op zoek naar de fiets, hoorde ineens de stem van Pietje achter zich.
De jachtopzichter probeerde of hij Pietje kon pakken door hem opdracht te geven zijn
zakken leeg te halen. Dan zou hij de strikken of vallen in beslag kunnen nemen.
Pietje zei; „Wat denk je nou?" „Ik zag datje rustig zat te slapen en ben toen heel zachtjes
-ocr page 9-
door gereden". „Maar ik heb intussen wel mijn strikken verstopt", daar stonden ze
beiden in het holst van de nacht, de jachtopzichter kon Pietje niet pakken en Pietje kon
geen haasje stropen.
Pietje stelde voor om naar een ander jachtgebied te gaan, dan kon de jachtopzichter, die
toch al zo'n slaap had, lekker naar bed.
Pietje beloofde dat met zijn hand op zijn hart en zo liepen beide de kade af en ging de
stroper Pietje links en de jachtopzichter rechts.
Thuis aangekomen vertrouwde de jachtopzichter toch weer Pietje niet en besloot terug te
gaan om te kijken of Pietje woord had gehouden.
Heel voorzichtig liep de jachtopzichter de kade af en vond ook Pietje op zijn weg. De
jachtopzichter ging erg tegen Pietje te keer, maar Pietje zei wijselijk niets en liet alles over
zich heen komen.
Toen de jachtopzichter was uitgesproken zei Pietje: ,,Ik was bijna op het andere
jachtterrein, toen ik merkte dat ik de strikken had vergeten en die kwam ik nu halen". En
voor de tweede maal gingen ze samen lopend de kade af, midden in de nacht. De een
zonder haas en de ander zonder proces verbaal.
Als er meer mogelijkheden waren of indien men had gehoord, dat de jachtopzichter van
huis was voor enige tijd (uurtjes) dan werd besloten de gehele griend met strikken af te
zetten en deze dan uit te drijven, waarna de strikken weer werden opgehaald, en de buit in
de zakken verdwenen.
De sneuer leefde de gehele dag met de natuur en zag de beestjes komen en gaan. Zo nam
hij, indien daar ruimte voor was in zijn jute zak, een buks mee naar de griend, vaak ook
onder zijn dikke kleren verstopt en dan kon hij met de vuurbuks een haasje pikken en
moeder de vrouw 's avonds verrassen met een extra stuk vlees in de pan.
De buks bleef dan in de griend verstopt onder de takkenbossen en ging bij het uitvaren
weer mee naar huis.
De jachtopzichter, bekend op zijn terrein, miste natuurlijk de hazen en zo werd het
stropen steeds moeilijker. De hazen werden dan niet meer meegenomen maar onder de
vele kleren verstopt. Controle op de sneuer werd maar zelden toegepast.
Was het toezicht te streng en waren er nog al wat eenden rond de griend, dan probeerde
de sneuer een eendje te verschalken.
Hij plaatste dan een klem op de bodem van de sloot, strooide wat fazantenvoer op en om
de klem en als dan 's avonds en 's nachts de eenden kwamen azen tikten ze met de snavel
op het bledje van de klem om het voer te bemachtigen. De klem sloeg dicht en de eend w as
met zijn kop onder water gevangen.
De jachtopzichter zag dan wel een duikende eend maar dacht niet dat deze was gevangen.
Dergelijke klemmen moesten natuurlijk op de juiste plaatsen en met de nodige
voorzichtigheid neergezet worden.
Dezelfde klemmen werden ook overdag gebruikt voor fazanten die ook het voer oppikten.
's Avonds werden de klemmen dan weer verstopt.
Het volgende verhaal illustreert nog eens het spel van kat en muis tussen jachtopzichter en
stroper. Van een gelijk spel is hier geen sprake.
Twee IJsselsteinse houthakkers waren al enige tijd in de griend aan het werk. Om in de
griend te komen, liepen ze over een plank die over de sloot lag. De jachtopzichter, wiens
gewoonte het was om vallen e.d. op de plank te zetten om b.v. een bunzing of verwilderde
kat te vangen, had ook op deze plank een val geplaatst. Op een morgen zagen de
griendwerkers dat een haas in de val was gelopen. Doordat de val uit een houten kistje
-ocr page 10-
bestond, leefde de haas nog en besloten ze, na eens om zich heen gekeken te hebben, de
haas onder water te houden totdat hij dood was.
Ze haalden de haas vervolgens uit de val en namen hem mee naar het werk en verstopten
het dode dier onder de takkenbossen.
Enige tijd later kwam de jachtopzichter voorbij en bleef even bij de plank stil staan, maar
liep zonder iets te zeggen door.
De houthakkers vertrouwden hem niet en besloten de avond niet af te wachten maar vlug
tussen de middag de haas naar huis te brengen.
De jachtopzichter echter vond het vreemd, dat de val op de plank drijfnat was en dacht:
„Als ze wat hebben gevangen dan kon het weleens zijn dat ze het tussen de middag
thuisbrengen". Hij besloot daarom een oogje in het zeil te houden. Bij het passeren van de
jongste, vroeg de jachtopzichter wat hij in de zak had en toen was de zaak vlug bekeken.
Er volgde dan niet alleen een proces-verbaal, maar men was tevens onbetrouwbaar
geworden en de toegang tot de grienden werd verboden.
Zo was het steeds uitkijken en dagen tellen voor de stroper. Vertrouwde de jachtopzichter
de sneuer teveel, dan raakte hij het wild kwijt, en vertrouwde de sneuer teveel op de
jachtopzichter, dan liep hij tegen de lamp.
Het was steeds elke dag opnieuw verrassend wat dan de een en dan de ander bedacht had,
maar de slimste was meestal te sterkste.
Hallehuizen in de Lopikerwaard
door H.P.J. Nota - Oldenzaal
In dit artikel wil ik in het kort de verschillende boerderij-typen in ons land weergeven en
nader ingaan op het type in de provincie Utrecht. De boerderijen in de Lopikerwaard
hebben mijn bijzondere belangstelling.
Hoe delen we de boerderijen van ons land in? (1)*
We kennen:
1.  De groep der Friese huizen, in Noord-Holland, Friesland en Groningen;
2.  Hallehuizen (zo genoemd door hun. driebeukigheid, vergelijk het met de typering
hallekerk = een kerk met meerdere ruimten), in Utrecht, Zuid-Holland, Drente,
Overijssel, Gelderland, en het Gooi.
3.   Dwarshuizen, in een groot deel van Noord-Brabant en Limburg.
* De cijfers tussen de haakjes geven de noten weer welke op het eind van het artikel zijn afgedrukt.
10
-ocr page 11-
Naast deze drie hoofdgroepen kennen we nog twee kleinere groepen n.1. in westelijk
Noord-Brabant de Vlaamse schuurgroep en in Zeeland de Zeeuwse schuurgroep.
In dit artikel concentreren we ons op de drie hoofdgroepen, in dit kort bestek zou het
te veel worden om de ontwikkeling van de twee kleinere groepen te behandelen.
Hieronder volgen de plattegronden van het boerderij-type uit Friesland en dat van
Limburg:
1—•""
5
3
Ti---------1
2
4
1 ..
_ «
r
Ü
^
1
1.  Woonruimte
2.  Koeien
3.  Paarden
4.  Tasruimte
5.  Dors
6.  Melkkelder
7.  Berging
8.  Bakoven
Plattegrond 1
Plattegrond 2
Plattegrond 1 geeft de Friese boerderij weer, het zogenaamde kop-hals-romp type. In de
kop vinden we de woonruimte, in de hals de keuken en bedrijfsruimte als overgang naar
de schuur (romp).
Deze boerderij behoort tot de Friese huis-groep door de volgende kenmerken:
1.   de tas (ruimte voor hooi en oogst) neemt in het grondvlak de centrale plaats in;
2.   de koeien staan in boxen met de koppen naar de buitenmuur gekeerd;
3.   in de gebint-constructie vinden we dekbalken.
Hieronder volgt een tekening van het dekbalkgebint (2):
Als we het over gebinten hebben, dan spreken we over de bouwconstructie van de stal;
hierin vinden we de opzet van de constructie duidelijk terug. Een gebint ontstaat als
stijlen (rechtop staande palen in het grondvlak) met behulp van dwarsbalken met elkaar
worden verbonden. Hierboven zien we dat de dwarsbalk op de kop van de stijlen is
gelegd, we spreken dan van dekbalkgebint. Op de gebint-constructie kom ik later terug.
11
-ocr page 12-
Plattegrond 2 geeft de Limburgse boerderij weer. De zgn. gesloten hoeve. Deze boerderij
behoort tot de dwarshuizen omdat de bedrijfsgedeelten dwars op elkaar zijn gegroepeerd.
Vanuit de koestal in een afgesloten ruimte komen we opnieuw in een afgesloten ruimte in
de paarderistal. De tekening geeft weer dat alle ruimten rondom een binnenplaats zijn
gegroepeerd.
Deze twee voorbeelden geven ons een indruk van de algemene kenmerken van de
hoofdgroepen 1 en 3 zoals hierboven weergegeven.
Een bekende variant van 1 is de Noord-Hollandse stolp, de woonruimte en
bedrijfsruimten vinden we alle onder één dak. Groningen kent zo ook zijn eigen variant,
een groot voorhuis met daarachter de schuur, soms met twee tot drie schuren naast
elkaar.
Doch alle varianten hebben dezelfde gemeenschappelijke kenmerken behorend bij de
Friese huis-groep.
Zo zijn er ook varianten op hoofdgroep 3 te noemen, doch ook deze behoren tot de
dwarshuizen, met als gemeenschappelijk kenmerk de op zichzelf staande ruimten naast
elkaar op een rij gelegen en verbonden door het dak. Een variant is b.v. een brabantse
langgevel-boerderij, ze heeft een rechthoekige plattegrond met stal en deel dwars op de
lengterichting van het bouwwerk.
We zijn nu op het voor ons belangrijke punt aangekomen namelijk de hallehuizen
(hoofdgroep 2).
Net zoals in de twee voorgaande hoofdgroepen kunnen we ook gemeenschappelijke
kenmerken aangeven voor de hallehuizen:
1.   de ruimte binnen de muren is in drieën geleed, we spreken dan ook van een driebeukige
ruimte;
2.   bij het samenvoegen van de stijlen en dwarsbalken tot gebinten wordt de ankerbalk-
constructie toegepast;
3.  de koeien staan met hun kop naar de deel gekeerd.
Hieronder de tekeningen van de plattegrond van het hallehuis en de gebint-constructie:
(3)
1
2
stal
Tek.5
Tek.2
In tekening 3 zien we dat de dwarsbalk door de stijlen heen steekt en daarachter is
verankerd met een of twee wiggen.
Ankerbalkgebinten vinden we ook in onze provincie. Over de ankerbalken worden
stammetjes gelegd als zoldering en hier tast men het hooi of de oogst op. Met deze
constructie heeft men onder het dak meer ruimte.
In de boerderijen met dekbalkgebinten (zie hierboven) wordt de oogst altijd op de bodem
opgetast.
12
-ocr page 13-
We vinden hallehuizen ook in de Lopikerwaard. Maar is dat altijd al zo geweest?
Veel is hier niet van bekend.
Uit opgravingen is gebleken, dat reeds in de voor-Romeinse, Romeinse en Frankische tijd
bewoning in de Lopikerwaard heeft plaatsgevonden. Dit bewonen gebeurde op de
natuurlijke „hoogten" langs de IJssel (Eiteren-IJsselstein, Haastrecht); ook de hoogten
langs de vroegere veenrivier - c.q. zijtak van de Rijn - de Lopikerwetering, zouden tot
bewoning hebben gediend.
Tot de 1 Ie eeuw moet men zich de Lopikerwaard voorstellen als een moerassig gebied,
begroeid met o.a. wilgen, populieren, berken en riet, doorsneden door enkele
veenriviertjes. (4).
In de 1 Ie en 12e eeuw vonden de grote ontginningen plaats. We zijn nu op het punt
aangekomen, dat er in onze streek boerderijen gebouwd moeten zijn. Er is daarvan niets
meer te vinden om aan te kunnen tonen dat er al hallehuizen werden gebouwd.
Gaan deze gebouwen terug op nog vroegere tijden? Men weet dit nog niet.
Het is wel bekend dat in de late ijzertijd een huisvorm ontstond waarbij mens en dier
onder één dak kwamen in Noord-West Europa (5).
In de 4e eeuw voor Christus vinden we op Fries-Groningse klei een 3-beukig type
(hallehuis).
Bij archeologische onderzoek op De Bult bij het Haagse Rijswijk trof men een aantal
boerderijtjes aan, daterend uit het begin van onze jaartelling. Het drieschepige boerderij-
type domineerde. Het zal daar omstreeks het begin van de jaartelling geïmporteerd zijn
door Friese kolonisten uit Noord-Holland of het Noordnederlandse terpengebied, een
hypothese die door het in Rijswijk gevonden ,,inheemse" aardewerk gesteund wordt.
Dezelfde huisvorm kwam ook voor in de omgeving van Vlaardingen en Schiedam.
Er werden echter ook andere plattegronden gevonden zoals b.v. die van Haamstede-
Brabers, te vergelijken met plattegronden uit Spijkenisse, Poortugaal en Ouddorp welke
geen spoor van drieschepigheid vertonen (6).
Laten we teruggaan naar de grote ontginningen van de 11e en 12e eeuw. De
Lopikerwaard was in die prille tijden in eigendom van de geestelijke overheid — zetelend
in Utrecht (o.a. Kapittels van St. Marie en St. Maarten). Deze overheid ging
ontginningsovereenkomsten aan met de zogenaamde Copers; dit waren groepen
verwanten of gezellen, of individuen die het land kochten om zelf weer te verhandelen. De
overeenkomsten werden ,,copes" genoemd, dit is nog terug te vinden in de naamgeving
van de dorpen Benschop (Bens-Cope) en Willeskop (Willes-cope). Bij deze ontginningen
dienden de Hollandse IJssel en de Lopikerwetering als basis.
De ontginningen vonden plaats in „slagen" van ± 1200 meter loodrecht op deze
ontginningsbasislijn, de kavels hebben een breedtemaat van ± 30 meter. Aan het einde
van de slag werd een hulpdijk aangelegd. Deze kaden zijn nu nog in de vorm van
bosschage-stroken en wegen in het landschap zichtbaar.
Na de ontginningen was een groot deel van de landerijen in gebruik als weidegrond, maar
ook het gebruik t.b.v. grienden, akkers (hop, haver en hennep) was van oudsher niet
gering. Vooral de hennepteelt (touwfabricage) heeft zijn sporen in het landschap
achtergelaten in de vorm van „Rooten" - brede sloten, aan beide zijden dicht beplant
met knotwilgen, essen en elzen.
De periodevan 1300-1450 wordt wel eens de periode van de grote sterfte genoemd. Erwas
een agrarische depressie, er kwamen overstromingen; de dijken werden waarschijnlijk
slecht onderhouden, omdat er gebrek aan arbeidskrachten was en omdat er onvoldoende
geld was. Dat de oorzaak van de overstromingen een gevolg was van klimatologische
omstandigheden is erg onwaarschijnlijk (7).
Deze periode zal zeker van invloed geweest zijn op onze streek. Daarbij moeten we de
13
-ocr page 14-
grensconflicten tussen de hoge heren van Holland en Utrecht niet uitvlakken. Niet alleen
IJsselstein werd oorlogsslachtoffer, maar ook vele boerderijen op het platteland gingen in
de strijd verloren.
Zijn er nog veel oude boerderijen in de Lopikerwaard?
We vinden er (nog) heel wat, enkele uit de 16e eeuw zijn voor ons nog bewaard gebleven,
heel wat meer uit de 17e en 18e eeuw.
Veel boerderijen vinden we terug op de kavels gesitueerd aan de weteringen, b.v.
Benschop, Lopik, Cabauw.
De oudste boerderij in dit gebied staat te Benschop en draagt het jaartal 1561 op een
gevelsteen.
Benedeneind 279, Benschop
Op de foto ziet U deze boerderij. Het groen van de bomen ervoor maakt het ons moeilijk
alle details te zien, mocht U in de gelegenheid zijn er naar toe te gaan dan moet U eens op
het volgende letten.
We zien boven de deur- en raampartijen bogen, we noemen deze ontlastingsbogen (ze
ontlasten de deur- en raampartijen). In deze bogen zien we gotische driepasversieringen,
hetgeen erg bijzonder is. Om U een idee te geven volgt hieronder een tekening.
Tek. 4
14
-ocr page 15-
Men heeft in de loop der tijden echter het een en ander veranderd aan het uiterlijk van de
boerderij. Zo zien we grotere (zesruits) schuiframen met erboven een fries aangebracht.
Waarschijnlijk heeft men vroeg in de 19e eeuw het uiterlijk veranderd. Hieronder een
tekening van een fries.
Tek. 5
Links op de foto kunnen we nog net driehoekjes in het metselwerk onderscheiden, we
noemen deze vlechtingen. In sommige boerderijen gebruikt men een andere kleur steen
om het geheel decoratiever te doen uitkomen.
Het woongedeelte van deze boerderij bestond uit een groot voorhuis van 7 bij 9 meter met
aan de ene zijde de kaaskamer en aan de andere zijde een zijvertrek met achter gelegen
bedsteden en bergruimte boven een overwelfde kelder. De hoofdconstructie van de
bedrijfsruimte wordt gevormd door ankerbalkgebinten, waarvan de stijlen zeer ver(7.30
m) uit elkaar staan.
De bedrijfsruimte heeft een grote zoldering, evenals zoveel andere boerderijen uit deze
streek. Waarom is er zoveel ruimte? Het hooi behoefde er niet opgeslagen te worden,
want daar had men kapbergen voor. Als enige oorzaak voor de grote ruimte zou men de
oude hennepteelt (touw) moeten zien.
Door overstroming ging de hennepteelt hier verloren, later kon men de hennepteelt niet
meer van de grond krijgen door de concurrentie van het buitenland.
Aan weerskanten van de deel lopen de voergoten als grens van de plaats van de koeien, die
thans door een bakstenen rollaag van de groep (mestgang) worden gescheiden. Deze liep
oorspronkelijk tot de lage zijgevel, waarin nu nog mestluiken aanwezig zijn. In latere
tijden kwamen er deurtjes in de achtergevel en vervolgens van de brede groep afgenomen
kruipaden in gebruik. Een vlierinkje (til genoemd) overdekte de standplaats voor de
koeien.
's Zomers diende het achterhuis tot dagverblijf en kookte men in een schouw (naast
staldeur en pompbak), verlicht door een groot raam. De standplaatsen werden
schoongemaakt en met grind bestrooid, men hield zich bezig met de kaasmakerij. Het
houtwerk werd gewit of rood gesausd en de deel door rietmatten van de zijbeuken
afgescheiden.
Hieronder volgt de plattegrond van zo'n type boerderij als hierboven beschreven, men
noemt het een voerdeeltype (vanwege brede deel en de functie ervan).
1.  Woonruimte, een deel ervan is kaaskamer
2.  Koeien
3.  Paarden
4.  Tasruimte (in kapberg)
5.  Deel
6.  Melkkelder, erboven opkamer
7.  Berging, erachter slaapruimte
8.  Schouw (tegen brandmuur)
7
Plattegrond 3
15
-ocr page 16-
Oorspronkelijk lag de stal direct achter de brandmuur, later heeft men de keukenruimte
afgescheiden van de stal. Deze ruimte kan per boerderij verschillen. Bij andere oude
boerderijen treffen we op de plaats van het zijvertrek een spoelkeuken aan.
Een andere boerderij uit Benschop van hetzelfde type ziet U hieronder.
Dorp 181a, Benschop
Ook hier het woongedeelte en bedrijfsgedeelte ondereen dak. Het is een boerderij uit de
17e eeuw, met mooie muurankers en enig beeldhouwwerk.
De boerderij is bepleisterd. Ook deze boerderij heeft enige veranderingen ondergaan ten
aanzien van deurpartij en ramen, ook het ijzeren hekje van het trapje is niet
oorspronkelijk.
Wat opvalt is dat de luiken met diefijzers nog aanwezig zijn. Links van de voordeur zien
we een bekend element uit deze streek het zogenaamde zonnerad, het heeft hier als doel
een luchtgat af te sluiten. Hieronder volgt een tekening ter verduidelijking. We treffen dit
element soms op bijschuren e.d. aan, soms als reliëf, soms uitgesneden in hout.
Tek. 6
Op deze foto zien we de zijkant van de boerderij. Doordat er een hoog raam in de
buitenmuur is aangebracht moet hier het rieten dak plaatselijk opgolven, dit onderdeel is
16
-ocr page 17-
bij de afbeeldingen op de landmeterskaarten van ± 1600 dan ook geregeld waar te nemen
(8).
Ook hier zijn de ingangspartij en het raam vernieuwd. Achter deze partij vinden we de
woonkeuken.
Het trapje naar de voordeur is er niet alleen voor de deftigheid, maar ook voor
noodgevallen zoals de overstroming van de wetering. Vooral in vroegere tijden kwam dat
nog als eens voor, toen de bemaling nog niet zo goed geregeld was.
Wat voor varianten van het hallehuistype vinden we nog meer afgezien van het
bovengenoemde?
We zagen dat de twee besproken boerderijen een rechthoekige plattegrond bezaten. We
kennen er nog twee met hun eigen plattegrond: n.1. een variant van het hallehuis met een
L-vormige plattegrond, en een variant met een T-vormige plattegrond (soms ook
krukhuis genoemd).
Hieronder volgen de plattegronden.
L-vormige plattegrond, uitbouw aan
één kant, één hoge zijgevel.
fi '
1.  Woonruimte
2.  Koeien
3.  Paarden (soms in bijgebouw)
4.  Tasruimte (in kapberg)
5.  Deel
6.  Melkkelder, erboven opkamer
7.  Berging, erachter slaapruimte
8.  Schouw
Plattegrond 4
17
-ocr page 18-
T-vormige plattegrond, uitbouw aan
twee kanten, twee hoge zijgevels.
1.  Woonruimte
2.  Koeien
3.  Paarden (soms in bijgebouw)
4.  Tasruimte (in kapberg)
5.  Deel
6.  Melkkelder, erboven opkamer
7.  Berging, erachter, slaapruimte
8.  Schouw
Plattegrond
Ook hier zijn de plattegronden schematisch weergegeven, per boerderij is er verschil. De
ene heeft wel een gang vanaf de voordeur, de ander niet; bij de een is de woonkeuken als
hierboven, bij de ander neemt deze alleen een hoekgedeelte van de stal in beslag.
Als voorbeelden heb ik enkele boerderijen uit de omgeving van IJsselstein genomen.
„De Meernhoef'. N. IJsseldiJk 28.
Op deze foto ziet U een boerderij uit waarschijnlijk de 17e eeuw met een plattegrond. Ik
ben heel benieuwd wat er onder de pleisterlaag te zien valt wat betreft het metselwerk,
misschien vinden we er wel bogen boven de ramen.
De boerderij heeft een heel apart rieten dak, met èen kleine opgolving boven het
zolderraam. De vensterindeling is goed, we zien van links naar rechts twee zesruits
schuiframen, 2 achtruits schuiframen en weer een zesruits schuifraam, de deur is niet
oorspronkelijk; het bovenlicht ook niet.
De twee ramen aan de linkerkant liggen hoger in de gevel,het geeft al aan dat daarachter
de opkamer gelegen is. Onder de opkamer ligt de kelder. Het is ook de kant waar men de
boerderij heeft uitgebouwd. Het kan zijn dat de boerderij oorspronkelijk zo is gebouwd,
het zou echter ook een verbouwing geweest kunnen zijn. Het typische van deze boerderij
is het dak, de daklijn loopt gewoon door. Op onderstaande tekening ziet U het verschil
met een andere boerderij, deze vinden we b.v. in Zuid-Holland.
Tek. 7
-ocr page 19-
Hier ligt de opkamer ook links, het voorhuis heeft echter een eigen daklijn en is al
afgewolfd aan de voorzijde. Zulke afgewolfde daken zien we in de Lopikerwaard heel
veel.
Een andere boerderij is de IJsselhoef, op de voorgevel staat de naam, een gevelsteen
erboven heeft het jaartal 1610 aan met in het midden het wapen.
N. Ussetdijk 14
De vensterindeling is hier ook goed harmonisch. De gevel is ook weer bepleisterd, er zijn
friezen boven de ramen aangebracht. De luiken met diefijzers zijn nog intact. Linksvinden
we ook de opkamer met eronder de kelder. Wat we niet op de foto kunnen zien is dat het
rieten dak wolfseinden heeft, afgewolfd is aan de 2 zijkanten.
De IJsselhoef is een boerderwij, welke een T-plattegrond lijkt te bezitten, de stal ligt
achter het woonhuis aan een kant gelijk, de andere kant is iets uitgebouwd. Het
woongedeelte staat dwars op de stal. De ingang is opzij.
Een andere boerderij, welke eveneens een T-plattegrond lijkt te bezitten is de
,,Lampsinshoeve". Ze heeft wel het woonhuis dwars op de schuur staan maar is niet aan
twee kanten uitgebouwd. Op onderstaande foto ziet U deze boerderij.
.Lampsinhoeve", Achlerslool 107
19
-ocr page 20-
De gevel heeft een goede vensterverdeling, met mooie luiken en diefijzers. De luiken
hebben het zandlopermotief. De deur is niet oorspronkelijk. Links zien we de opkamer,
met eronder de kelder. De muurijzers zijn op een geheel eigen wijze gevormd. Boven het
kelderraam met staafijzers zien we een fries aangebracht, evenals boven de deur en andere
ramen.
We zien dat het rieten dak is vervangen door een pannendak, de zijkanten zijn afgewolfd.
Op de andere foto van deze boerderij krijgt U een indruk van de hoogte van de zijgevels.
Aan deze kant vinden we ook vlechtingen, zoals we ze zagen bij de boerderij gelegen aan
Benedeneind 279 te Benschop. We krijgen ook een aardige indruk van het fraaie
toegangshek met de naam van de boerderij erin gesmeed.
De ouderdom van deze boerderij schat ij op het midden van de 18e eeuw.
In 1845 zo lezen we op een steen heeft men de boerderij verbouwd.
Aan de Meerndijk vinden we de karaklerislieke keuterboerderijtjes.
Hieronder ziet U een foto van het boerderijtje Meerndijk 55.
20
-ocr page 21-
Het is een eenvoudig boerderijtje, waarvan het dak aan voor- en achterkant is afgewolfd.
Het woongedeelte en de bedrijfsruimte liggen onder één dak. Het gehele pand is
bepleisterd, hier en daar is er wat veranderd aan de raamindeling. Het geheel is erg
schilderachtig.
Even verderop ligt „Hoeve Sliedrecht". De voorgevel is nog niet zo lang geleden
veranderd, men heeft een voordeur in de gevel geplaatst welke er nooit gezeten heeft. De
ingang was n.1. altijd opzij. Deze boerderijen dateren (waarschijnlijk) uit de 18e eeuw.
Op Achthoven 43 vinden we boerderij ,,Het Klooster", het is een vroeg 18e eeuwse
boerderij. De luiken zijn er jammer genoeg niet meer. Het is een prachtige boerderij met
hoge zijgevels; het dak is aan de zijkanten afgewolfd. Links van de boerderij vinden we
nog het oude bakhuis. Het geheel is bijzonder mooi en in goede verhouding.
Nog een kapitaal complex vinden we aan de Parallelweg 2 te IJsselstein. Het
woongedeelte staat dwars op de schuur. Er is in de loop der tijden heel wat toegevoegd
aan het geheel, en verbouwd. Het lijkt alsof men de boerderij heeft uitgebouwd geheel
afhankelijk aan de behoeften van dat moment. Het lijkt ook een overgangssituatie weer te
geven, eerst een klein woongedeelte, later wilde men een groter geheel, men breidde het
complex uit en zocht naar een verbinding met het bedrijfsgedeelte. Onderzoek zal moeten
aantonen hoe dit in zijn werk is gegaan. Het woonhuis heeft nu een 18e eeuws uiterlijk,
maar het geheel is nog ouder, in de zijgevel vinden we ontlastingsboogjes en oudere
ramen (17e eeuws).
Het grote dak bracht de eigenaar ervan tot de uitspraak: „Ik heb een bunder dak boven
mijn hoofd".
Parallelweg 2, IJsselstein
We hebben in het voorgaande kennis kunnen maken met voorbeelden van heel oude
boerderijen uit onze streek. Hun bouw heeft de latere bouwers weer geïnspireerd. De
latere boerderijen uit de 19e eeuw zijn grootster van opzet, maar hebben dezelfde
bouwtrant als de oudere. De boerderijen hebben hun eigen decoratieve elementen. Als
voorbeeld dienen de prachtige uitgesneden daklijsten, makelaars (geveltekens),
vensters, metselwerk e.d.
Hieronder ziet U een tweetal voorbeelden.
21
-ocr page 22-
.Builenzorg", Achlersiool 78
\
ï t
Makelaar. Achlersiool 94
22
-ocr page 23-
De daklijst van „Buitenzorg" is bijzonder mooi uitgesneden. De driehoek in de top van de
gevel is erg decoratief opgevuld. De makelaar heeft men er naar beneden toe gericht. Op
de top zien we een karakteristieke windwijzer. De raampartij in het midden noemen we
een drieluik.
Op de foto hieronder heeft U nog zo'n voorbeeld, het metselwerk erboven is erg
functioneel in het geheel.
Hiermee sluit ik mijn artikel af, ik hoop dat U met nog meer interesse langs oude
boerderijen zult gaan.
Graag houd ik me aanbevolen voor eventuele op- en aanmerkingen, suggesties,
aanvullingen, terechtwijzigingen, gericht aan de redactie van dit blad.
Achlerslool 85
Alle foto's bij dit artikel werden gemaakt door J. van Ierland.
23
-ocr page 24-
Noten
1)   de typering is van R.C. Hekker, De ontwikkeling van de boerderijvormen in Nederland. Duizend jaar
bouwen II (Amsterdam, 1957) 195-316.
2)   uit: De benaming van houtverbindingen en constructieve houten elementen bij oude boerderijen, een
voorstel tot normalisering; Technische commissie van de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek.
Arnhem 1973.
3)   zie noot 2.
4)   de gegevens over de Lopikerwaard verkreeg ik door de welwillende medewerking van de heer D. de Haan uit
Lopik; hij is lid van de Werkgroep tot behoud van de Lopikerwaard, waarvan het secretariaat is gevestigd in
IJsselstein, Werner von Braunhof 11.
5)    R.C. Hekker; zie noot I.
6)    De Romeinen in Nederland, Dr. W.A. van Es. Unieboek n.v. Bussum (1972), 129-138.
7)   De agrarische geschiedenis van West-Europa van 500-1850, B.H. Slicher van Bath. Aula 32, 1960.
8)   volgens R.C. Hekker, zie noot I.
literatuur over boerderijen in Nederland:
—  R.C. Hekker, zie hierboven.
—  Kaas Post, Ger Dekkers en A.A.C. Maaskant, Oude boerderijen. Deventer 1975.
—  Kees Post, Het boerenhuis in Nederland, 's Gravenhage 1975.
—  Jan Jans, Landelijke bouwkunst in Oost-Nederland. Enschede 1967.
—  L. Brandt Buys, De landelijke bouwkunst in Hollands Noorderkwartier, Arnhem,
1974.
Stichting Historisch Boerderij Onderzoek, Schelmseweg 89, Arnhem.
Deze stichting heeft als doel: het verrichten van historisch onderzoek van de boerderij in
Nederland, aan de hand van een zo volledig mogelijke documentatie, bestaande uit
opmetingen, afbeeldingen en beschrijvingen, waarin het uit en inwendig voorkomen en al
hetgeen verder voor onderzoek van belang kan worden geacht, wordt vastgelegd.
De stichting is ondergebracht bij het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem, waar we,
zoals bekend, voorbeelden van boerderijen uit ons land kunnen vinden.
„Utrecht Monumenteel", een afrader
door Martijn Vergouw - Amsterdam
Het is al meer dan eens gesignaleerd, dat de belangstelling voor het heem, de omgeving
waarin men woont, de laatste jaren sterk gegroeid is. Talloze publicaties inzake deze
materie zijn er dan ook op de boekenmarkt verschenen. De strekking hiervan is vaak
populair-wetenschappelijk teneinde een groot lezerspubliek te bereiken. De interesse die
bij het publiek gewekt is, is een verheugend verschijnsel en kan velerlei aktiviteiten ten
gevolge hebben. De aktiviteiten, die de Historische Kring IJsselstein in dezen ten toon
spreidt en stimuleert zijn een sprekend voorbeeld. Er schuilen echter ook gevaren in een
te grote popularisering vooral wanneer een onverwoestbaar enthousiasme niet getem-
perd wordt door voldoende kritische zin of kennis van zaken.
Onlangs kocht ik het boekje „Utrecht Monumenteel" met tekst van C. Ippel en foto's van
K. Janssen (Uitgave Zomer en Keuning, Wageningen 1978). Doorhet voorwoord van de
Utrechtse Commissaris der Koningin moest ik wel enige verwachtingen koesteren om-
trent het gehalte van dit werk. Maar dat viel gaandeweg tegen.
24
-ocr page 25-
Mijn eerste teleurstelling was het ontbreken van een bibliografielijst. Omdat ik weet, dat
er meer boeken bestaan over de onderhavige materie (bijv. recent nog „Kijk op Utrecht"
door C. de Gooijen, uitgave Elsevier) verwachtte ik, dat in bovenvermeld boekje wel heel
aparte en nog niet bekende onderwerpen zouden voorkomen. Het bracht echter geen
nieuws en is als zodanig overbodig.
Nu is overbodigheid nog iets anders dan het verstrekken van onjuiste informatie. Ik heb
niet alles gecontroleerd maar beperkte me tot het gedeelte over IJsselstein. Dan kom ik
tot de volgende onjuistheden c.q. en nauwkeurigheden:
—  Pag. 87: Schrijver heeft het over de toren van de N.H. Kerk. „ ... het geheel met een
open koepel (uit 1911) gekroond".
a)  dit is geen koepel, maar gewoon een kroon.
b)   niet uit 1911, maar in 1927 uitgevoerd naar een ontwerp van Michiel de Klerk
(Amsterdamse School)! In 1911 is de voormalige bekroning (en dat was nog minder een
koepel) afgebrand.
—  Pag. 87: „ ... Gemeentehuis rond 1700 gebouwd". Dit is pertinent onjuist. Het dateert
uit ca. 1560. Toentertijd is het oude gothische raadhuis gesloopt.
De schrijver maakt het nog bonter als in het bijschrift van de foto op de volgende pagina
opeens weer wordt gesteld, dat het gebouw(tje!) uit de 17e eeuw dateert.
—   Pag. 88: Bijschrift foto. Op de foto ontwaart men een piepklein stukje van de
Benschopperpoort, de toren van de Sint Nicolaasbasiliek en een rij huizen. Dit is geen
restant van de oude stadsmuur maar van de ,,gereconstrueerde" stadspoort van Kramm,
rond 1853.
Van een muur is hier ter plaatse geen spoor meer te bekennen. De schrijver vermeldt een
huis met een gevelsteen, maar dit staat niet op de foto. Wél staat er de van 1968-1972
gerestaureerde Sint Nicolaasbasiliek, maar die wordt niet vermeld.
— Pag. 90:,,... van het enorme kasteel, de grootste maat" (waarvan?) ,,was 53 meter..."
Aangenomen dat de auteur een lengtemaat bedoelt is dat niet zo enorm, want de
gemiddelde dorpskerk heeft die lengte al.
—  Pag. 93: Bijschrift bij de foto van de molen ,,De IJsselsteinse korenmolen . . .". Het
betreft hier echter de molen van Montfoort. De molen van IJsselstein moet nog
gerestaureerd worden.
Nog even enkele opmerkingen over het gemeentehuis. De „boogjes boven de raampjes"
zijn voor de schrijver het overtuigende stijlkundige bewijs dat het stadhuis rond 1700 is
gebouwd. Nu zijn deze bogen — korfbogen, laat-gotisch in feite —juist een bewijs dat het
gebouw tot stand kwam in de overgangstijd van de gothiek naar de renaissance in
Nederland rond 1550. Als men het portiek van het stadhuis ziet, het torentje en de
gewelven in de raadskelder,dan is er toch niemand die denkt dat dit een barok c.q. rococo-
gebouw is.
„Utrecht Monumenteel" is een boek met in elk geval op de pagina's 87-94 veel onjuist-
c.q. slordigheden.
Van een boek van f 18,— met een voorwoord van Commissaris Verdam mag men toch
iets anders verwachten?
25
-ocr page 26-
Naschrift.
Een schrijven van mij aan de uitgever van het boek werd door deze doorgegeven aan de
auteur.
De schrijver drukte zijn vreugde uit over de aandacht die ik aan zijn boek besteedde en hij
liet mij weten dat, en ik citeer: „door hier minder terzake doende technische oorzaken
IJsselstein een wat gehaaste stiefmoederlijke behandeling heeft gekregen". Vervolgens
drukte de auteur zijn spijt uit over de door hem geschreven onjuistheden.
Overigens hebben zowel uitgever als auteur reeds de stellige verwachting uitgesproken
dat er een tweede druk van het boek zal verschijnen.
Jaaroverzicht 1978
door W.J.A. van Wijk - IJsselstein
1 januari              De Kring start met een ledental van 528.
14 februari           Er vindt een herhaling plaats van een dia-voorstelling over oud-
IJsselstein, welke reeds 3x een volle zaal had getrokken in november
1977. Door gebruikmaking van 2 projektoren worden regelmatig
vergelijkbare plaatjes getoond in de periode van tóén en nü.
De „Museumraad" wordt opgericht. De heren L. Murk en R.
Ooyevaar nemen zitting namens de Historische Kring. Zij heeft tot
taak op de eerste en tweede verdieping van het Stadhuis tentoonstel-
lingen te houden en een stadsmuseum in te richten.
22 februari
26
-ocr page 27-
Tijdschrift nummer 6 komt uit met artikelen over:
—  Gevelstenen en Griffelsleuven
—  De herbouw van de Kloosterkerk binnen IJsselstein
—  Het distributiekantoor
—  Naambordjes bij de monumentale bomen.
De bekende architect voor monumenten van Amsterdam, de Heer
H.J. Zantkuyl, geeft voor 110 aanwezigen een boeiende voordracht
over de ontwikkeling van het woonhuis in Nederland.
De H.K.IJ. geeft een beschrijving uit van een wandelroute m.b.t. de
binnenstad van IJsselstein.
In één uur tijds krijgt men een goede indruk van de meest markante
historische gebouwen en plekjes.
Op korte afstand van IJsselstein is Montfoort gelegen.
Ruim 60 mensen namen deel aan de door ons georganiseerde excursie.
De gerestaureerde Commanderije was uiteraard de „topper".
De Heer R.J. Ooyevaar, die de leiding heeft over de archeologische
werkgroep zuid-west Utrecht, houdt open huis. Deze openstelling geeft
de kans om een grote verzameling archeologische voorwerpen, die uit
deze streek afkomstig zijn, te zien.
Bij de Familie De Wit te Achthoven wordt wederom een demonstratie
van het maken van kaas op de boerderij gegeven.
De Gemeenteraad van IJsselstein accepteert het voorstel van de
H.K.IJ., de straten in de nieuwe wijk Achterverld te vernoemen naar
typisch IJsselsteins handwerk, n.1. de hoep- en mandenmakerij.
„Dissel" en „Haanderik" zijn de namen voor de eerste fase.
1 maart
14  maart
1 april
15  april
30 april
13 mei
23 mei
1 juni                   Een nieuwe uitgave van het tijdschrift laat zien hoe je je eigen
stamboom kunt opzetten, vertelt van de begrafenis van zigeuner-
koning Peter Petaio, die 40 jaar geleden in IJsselstein stierf, en van de
grienden, de hoepelmakerij en mandenmakerij in onze streek.
17 juli                  Op initiatief van de Kring worden door de Gemeente bordjes geplaatst
bij de monumentale bomen in de binnenstad. Daarop staat vermeld: de
latijnse naam, de nederlandse naam en de leeftijd van de boom.
28 augustus          ,,De IJsselluyder" heet de herinneringsmunt welke geslagen is bij
gelegenheid van de vele hoogtepunten, welke in september zullen
volgen.
31 augustus          ,,Van Octrooi tot Restauratie" is de titel van een door de Heer J.G.M.
Boon geschreven boekje bij gelegenheid van de officiële opening van
het gerestaureerde Stadhuis.
27
-ocr page 28-
1  september         De architect R. Visser uit Schoonhoven opent onze achtste uitgave met
een artikel betreffende de restauratie van het Stadhuis, die onder zijn
leiding plaats vond.
De werkgroep „Oude Ambachten" geeft een tweede aflevering over de
grienden, hoep- en mandenmakerij.
2  september         Z.E. Staatssecretaris Wallis de Vries en de Commissaris van de
Koningin in de provincie Utrecht Prof. Verdam verrichten de officiële
opening.
Op de twee verdiepingen in hetzelfde gebouw start de tentoonstelling
van de werkgroep ,,Oude Ambachten" en van 15 in Llsselstein
woonachtige kunstenaars. Deze tentoonstelling is dagelijks geopend
tot 18 september. Zij trekt duizenden bezoekers.
In het kader van de september-aktiviteiten heeft onze Kring een
wandelpuzzeltocht samengesteld.
16 september Eén der laatste hoep(el)makers van Nederland demonstreert het
maken van hoepels voor vaten en tonnen vóór het Stadhuis, terwijl de
Schutterij en Gilde uit het Vlaamse Herentals demonstraties geven.
23 september Opening van het Sociaal Cultureel Centrum „'t Fulco".
19 oktober           De Heren G. Schut en L. Murk verzorgen een dia-avond met
voordracht in 't fraaie Stadhuis van Herentals, waar IJsselstein een
stedeband mee heeft.
30  oktober           Een door de Stichtse Culturele Raad georganiseerde cursus over
inhoud en onderzoek van archieven wordt door 15 leden uit IJsselstein
gevolgd.
18 november Rondleiding in de N.H. Kerk, basiliek en kasteeltoren voor leden.
21  november Wederom een dia-avond over Oud IJsselstein.
De 600-ste donateur wordt gehuldigd.
22  november Dia-avond over Oud IJsselstein.
1 december           Het tijdschrift van dit kwartaal bevat het slotverhaal over de grienden,
een artikel over boerderijen in de Lopikerwaard, een afrader en het
jaaroverzicht.
31  december         Het ledental is gegroeid tot 615. 125 wonen in IJsselstein. In Iran
woont ons meest verre lid.
28