.■■.5, /'#
|
|||||||||||||||||
no. 10 april 1979 /?^
|
|||||||||||||||||
UITGAVE
STICHTING HISTORISCHE
KRING IJSSELSTEIN |
|||||||||||||||||
BESTUUR:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein
Secretaris: W.J.A. van Wijk, Kloosterstraat II, IJsselstein, tel. 03408-3941
Penningmeester: G.C.A. Pompe-Scholman, Kronenburgplantsoen 22, IJsselstein Bank: AMRO-bank IJsselstein, rek.nr. 218400217, gironr. bank 2900 |
|||||||||||||||||
Donateurs ontvangen het tijdschrift gratis (3 of 4 nummers per jaar) en worden op de hoogte
gehouden van alle aktiviteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij mevrouw Miryam Janssen, Voorstraat 23,
IJsselstein, tel. 03408-2309.
Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal f 15,� per kalenderjaar.
Zij die buiten IJsselstein wonen worden f 5,� extra over te maken in verband met de
verzendkosten van het tijdschrift.
|
|||||||||||||||||
Inhoud:
Eendenkooien, een kijkje achter de schermen I
door J.J.H.G.D. Karelse � IJsselstein De kroon op het werk ...................
door P. Siccama � Amsterdam
M. Vergouw � Amsterdam |
|||||||||||||||||
BIBUOTHEEIC DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
|
|||||||||||||||||
RIJKSUNIVERSITErr UTRECHT
|
|||||||||||||||||
0106 9917
|
|||||||||||||||||
Eendenkooien, een kijkje achter de schermen I
door D�sir� Karelse � IJsselstein
Eendenkooien zijn voor een aantal onder u waarschijnlijk wel een bekend begrip, maar voor
anderen nog steeds iets mysterieus. Wat gebeurt er achter de schermen? Een eendenkooi is niet alleen een bosje met bomen, struiken en een waterplas van waaruit enkele smalle slootjes naar de vangpijpen leiden en waar uiteindelijk de eenden gevangen zullen worden. Er zit meer achter deze listige manier van vogels vangen, een heel stukje vernuft en kennis welke een goed kooiker in praktijk weet te brengen. Voor een goed begrip van het bijzondere karakter van de eendenkooien, is het nuttig eerst het
nodige te vermelden over eendenkooien in het algemeen. Ik hoop u in dit artikel duidelijk te maken wat eendenkooien zijn en wat het belang er van is. In een volgend artikel vertel ik U iets over de geschiedenis van de eendenkooien in de Lopikerwaard. Algemeen
Het kooibedrijf en daarmee de eendenkooi is, zo kunnen we met zekerheid zeggen, een specifiek
Nederlands bedrijf, hoewel eendenkooien ook in andere landen voorkomen zoals Engeland,
Noord-West Duitsland en Denemarken. Toch is het vaak een Nederlander geweest die in deze
landen hiermee schijnt te zijn begonnen.
In Nederland wordt deze manier van waterwildjacht nauwelijks meer toegepast. Dat het kooien als
jachtmethode wordt aangemerkt blijkt wel uit het feit dat dit in de jachtwet is opgenomen. Zoals
gezegd wordt de eendenkooi nauwelijks meer in vol bedrijf (vangkooi) aangetroffen, omdat het
onwaarschijnlijk is dat de kooiker er nog een volledig bestaan in kan vinden. Tegenwoordig worden
eendenkooien als een natuurwetenschappelijk, landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol
element in het landschap gezien. Natuurbeschermingsorganisaties hebben dan ook al verscheidene
eendenkooien in bezit.
Landelijk gezien komen de meeste eendenkooien voor in het rivierengebied, maar ook in de polders
van Zuid- en Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Friesland en Zeeland en op enkele van de
waddeneilanden.
Ondanks de grote waarde die aan eendenkooien wordt gegeven, worden deze belangen toch vaak
bedreigd door diverse aantastingen.
In de Lopikerwaard liggen nog een tweetal eendenkooien, zij het dat deze nu nog erg vervallen en
verwaarloosd zijn. Deze eendenkooien zijn het restant van een 30-40 eendenkooien die vroeger in
bedrijf zijn geweest.
De historie van deze kooien zal later nog ter sprake komen.
Geschiedenis en ontstaan
Hoelang het kooibedrijf in Nederland wordt uitgeoefend is niet bekend. Wel is het waarschijnlijk
dat de eendenkooi in zijn huidige vorm al voor de zestiende eeuw in gebruik was. Een van de eerste offici�le berichten dateert al van 1550. Bij een decreet, een placcaet, van 20 december 1550, zoals ook die van 30 januari 1604 op 't stellen van Vogelkooyen binnen Hollandt ge�maneert, lezen wij dat: �Het vergunnen van Vogelkooyen te mogen opstellen, komt mede bij ons den Prince van de Lande toe". De voorlopers van de eendenkooien waren zeer waarschijnlijk eenvoudige, met netten
overspannen, doodlopende waterarmen in moerassen. Zo kan men de eenden, tijdens de ruiperiode wanneer deze niet konden vliegen hier indrijven. Op deze manier van vangen kwam al snel kritiek en werden bovengenoemde decreten ,,placcaeten" uitgevaardigd. |
||||
Oude prent uit het boek �Wilde Eendenjacht" ofte Beschrijvinge van de Hollandsche Vogelkoyen van
Ryckelsma 1622. Vertaling van het onderschrift:
,, Wat kwaak je en maak je de kuif bol? Zie.
zoo lokt de eene eend de andere in de val onder gesnap.
En gaat haar listig voor met zijn voorbeeld en met bedriegelijk gesnater,
totdat de honden de aangelokte onder hun ban hebben gebracht".
|
||||||
Later maakte men aan de oevers van grote plassen, permanente vangpijpen, waarin de eenden niet
gedreven maar gelokt werden. Door de relatief grote wateroppervlakte en de vrije keus van de eenden zich op te houden waar het hun uitkwam, ging men er toe over om meerdere vangpijpen aan te leggen om zodoende meer rendement te krijgen. In de Biesbos is er zelfs ��n met 15 vangpijpen gevonden. Maar ook dit was niet voldoende effectief. Een grote verbetering was dan ook de ontwikkeling van de eendekooien in de huidige vorm. Toen begon men om, bij een al of niet gegraven waterplas een aantal vangpijpen aan te leggen. De eenden lagen dan steeds voor de vangpijpen en konden op het juiste moment binnen gelokt worden. |
||||||||
Geografie en indeling
Globaal kan men zeggen dat de eendenkooien daar liggen of nog terug te vinden zijn, waar zij voor
het vangen van waterwild het gunstigst lagen: gebieden waar broedgelegenheid, aasplaatsen, rust in het algemeen en afzetgebied voor het gevogelte was. Over het algemeen in streken die van nature vaak een lage ligging, resp. een hoge waterstand hadden. In sommige gevallen werd de kooi opgebouwd uit een achtergelaten veenafgraving zoals in Noordwest Overijssel en het Hollands- Utrechts plassengebied. In andere gevallen, zoals in het rivierengebied werd de plas gegraven, met het doel er een kooi te stichten. Naar geografische ligging zijn de Nederlandse eendenkooien in te delen in drie categorie�n: a. landkooien,
b. rivierkooien,
c. zeekooien.
Binnen deze indeling zijn de kooien te benoemen naar het zwaartepunt van de vangst, namelijk de
zomerkooienende winterkooien. De scheidingsdatum is 1 november. Een kooi die voor die datum de grootste vangst binnen heeft, is een zomerkooi, ��n die na I november pas de grootste vangst heeft, is een winterkooi. Daarnaast verdeelt men de kooien ook wel naar de samenstelling van het tableau d.w.z. de vangst.
Dan komt men tot de benamingen, blauwgoedkooien en ,,eenden"kooien. Onder blauwgoed vallen alle eendensoorten buiten de wilde eend. De landkooien liggen voornamelijk in het Fries binnenland, de kop van Overijssel, Zuid- en Noord-
Holland en Utrecht. De eenden die hier gevangen worden komen uit de omliggende meren, plassen en poldersloten. Wanneer deze 's winters dichtvriezen, trekken de eenden weg, waardoor de vangst logischerwijs eindigt. Landkooien zijn dus zomerkooien en omdat de wilde eend de meest voorkomende soort is in deze gebieden, zijn deze kooien dan ook tegelijkertijd ,,eenden"kooien. De rivierkooien zijn gelegen langs de grote rivieren, zoals de Rijn, Maas en Waal. Wanneer het water van de binnenlanden en polders afkoelt en soms bevriest, zoeken de eenden het relatief warmere rivierwater op, het gevolg is dat de rivierkooien vaak pas na I november in vol bedrijf kunnen gaan werken. Rivierkooien behoren dus tot de winterkooien en zijn ook ,,eenden"kooien. De zeekooien, de kleinste groep, bevinden of bevonden zich om en nabij de kusten van Groningen, Friesland en Zeeland, vroeger ook langs de Zuiderzee en nog steeds op de Waddeneilanden. Deze kooien zijn vooral op trekeenden aangewezen. Wat betekent dat deze kooien hun hoogtepunt in de vangst meestal hebben voor 1 november, waardoor ze tot de zomerkooien gerekend mogen worden. Sommige zeekooien zijn ,,eenden"kooien andere juist blauwgoedkooien. Dit hangt veelal van de omvang en samenstelling van de stal (de eenden die altijd op de kooi aanwezig zijn) af. |
||||||||
Het belang van eendenkooien
In het oude landschap bleef de harmonische samenwerking tussen het natuurlijke gegeven en de
4 |
||||||||
menselijke be�nvloeding meestal bewaard. Vandaag de dag is dit wel anders. Door oprukkende
stadsuitbreidingen, rationalisatie in de landbouw, aanleg van wegen, wordt het landschap behoorlijk aangetast. Dit geldt ook voor de eendenkooien, denk hierbij aan de al eerder genoemde bedreigingen die deze
te wachten staan of reeds al hebben plaatsgevonden en waardoor er eendenkooien verdwenen zijn. Zo ook ging de traditionele samenhang van functies verloren door de nieuwe, revolutionaire eisen van de nieuwe tijd met als gevolg, aftakeling, zonder dat er nieuw evenwicht gevonden werd. Daarom zouden we, en daar is men ook al toe gekomen, moeten komen tot een nieuwe waardering van het landschap en de elementen die hierin voorkomen. Een herwaardering die steunt op landschappelijke, natuurwetenschappelijke, recreatieve en vooral stieek-cultuurhistorische over- wegingen. Om hierdoor niet alleen conservering van het oude zoveel mogelijk te waarborgen, maar ook
nieuwe funkties en daarmee samenhangende nieuwe wijze van beheer te geven. Naar aanleiding van het bovenstaande kunnen aan de eendenkooien de volgende �nieuwe" funkties en belangen wolden toegekend, namelijk: 1. landschappelijke,
2. natuurwetenschappelijke,
3. streek-cultuurhistorische,
4. recreatieve-educatieve,
5. economische.
Landschappelijke betekenis
Naast de nederzettingen en de oudere buitens, vormen de eendenkooien ��n van de oudste
antropogene (door de mens ingebrachte) elementen in het landschap. Van deze elementen hebben
sommige, eeuwenlang standgehouden en voor het behoud hiervan dienen wij op het ogenblik
zorg te dragen.
Ook de toen aangelegde eendenkooien zijn nu in vele gevallen nog bepalend voor het landschap.
Het kooibos dat tot primair doel had visuele en acoustische funkties te vervullen, wordt nu
gewaardeerd als belangrijk landschapselement.
In de Lopikerwaard liggen de kooien en de kooirelicten in een vaak open polderlandschap. Van
nature is hier vaak weinig begroeiing met houtgewas. Hiervoor geldt dus een belangrijk visueel en
esthetisch motief om ze in stand te houden.
Natuurwetenschappelijke betekenis
Om diverse redenen zijn eendenkooien van natuurwetenschappelijke waarde. Vooral van de kant
van de onderzoekers wordt hierop gewezen. In eerste instantie denk ik bijvoorbeeld aan het ringonderzoek, daarnaast het vegetatiekundig-onderzoek maar ook voor andere onderzoeks- gebieden zijn de kooien van belang. In ecologische betekenis t.b.v. de biologische regulatie en stabiliteit in een gebied vormen de eendenkooien een belangrijk onderdeel. Naar de aanwezigheid van zoogdieren in en om de kooi is zeer weinig onderzoek verricht, toch kan men zeggen dat haas, mol, bunzing, wezel, hermelijn, soms reewild e.a. de meest voorkomende dieren zijn. De eendenkooi is in eerste instantie bestemd voor eenden, zij het dan niet altijd met een heilzaam
doel. Wel gezegd moet worden dat de vangsten geen nadelige invloed hebben op de eendenstand. Het is zelfs zo dat de kooien belangrijke broedgebieden zijn voor eenden. Ook voor andere vogels zijn de kooien en de omliggende gronden, als broed-, verblijf- en voedselplaats, van betekenis. Te noemen zijn o.a. reiger, roek, aalschover, roerdomp maar ook roofvogels en veel weide- en moerasvogels komen hier regelmatig voor. Het belangrijkste element van veel kooien is het kooibos. Vaak is dit bos vrij natuurlijk ontwikkeld,
de kooiker greep meestal alleen in als het hem stoorde in zijn broodwinning. Te hoge bomen bijv. |
||||
bemoeilijken het invliegen. In Noord-West Overijssel komen nog enkele mooie elzebroek en
moerasbosachtige �oerbossen" voor. |
||||||||
Eenden op de kooiplas
|
||||||||
Cultuurhistorische betekenis
Een belangrijk motief hiervoor ligt in de oorsprong van de kooien, ze zijn typisch Nederlands,
spelen al zo'n 700 jaar mee in de landschapsontwikkeling en jachtmethoden. Vandaar dat juist internationaal gezien, onze verantwoordelijkheid erg groot is om deze cultuurhistorische monumenten in stand te houden. Ook in de toponymie hebben de kooien als achtergrondwoord duidelijk meegespeeld. De naamgeving van bepaalde dorpen, gehuchten, streken of kavels stammen duidelijk van de naam kooi af, zoals kooihuizen, kooiwaard, kooiakker, kooikamp, kooibos e.d. Ook in de naamgeving van families is de eendenkooi als oorsprong in deze naam te herkennen. Te noemen zijn kooiman(s), kooistra en kooiker. |
||||||||
Recreatieve-educatieve betekenis
De eendenkooien kan geen grote recreatieve funktie worden toebedacht vanwege de rust die
hier zo belangrijk wordt geacht. Toch wordt een aantal kooien hiervoor gebruikt en is hier speciaal voor ingericht als z.g. bezoekerskooien. Hier worden excursies gegeven waarbij de bezoekers ge�nformeerd worden over het kooibedrijf of ��n aspect van de kooien zoals de vegetatie of het vogelleven. Er is hierbij een voorlichtende functie in het belang van de bezoekers. Het belang voor de jacht is enorm groot, alhoewel vele jagers hier wel tegen in zullen komen. Ze zouden misschien niets liever zien dan dat alle eendenkooien zouden verdwijnen. Maar volgens mij hebben zij ongelijk en vooral hebben zij dat, als zij aan onze inlandse eendenstand denken. Juist de kooien bieden uitstekende broedmogelijkheden, mede door plaatsing van broedkorven. |
||||||||
Broedkorf
Economische betekenis
Hoewel de kooien die vangen �om het gewin" zeer sterk teruglopen, bestaan er nog een aantal
kooien die een redelijk bestaan opleveren voor de kooiker.
Zoals mij is verteld zouden dit er nog vijf zijn, naast een aantal dat mede nog een ander beroep
uitoefent om tot een redelijke bestaanszekerheid te komen. Niet alleen de eendebout maar ook
de veren kunnen nog in beperkte mate worden afgezet. De eendebout aan de poelier, de veren
worden verkocht om te worden gebruikt bij de forellenvangst in Engeland. Vroeger waren de veren
ook van waarde voor de Franse hoedenmakerij.
Overigens zal deze funktie in de toekomst nauwelijks meer een rol spelen, zowel wettelijk als
economisch wordt het moeilijk om dit beroep nog goed en rendabel uit te kunnen oefenen. Waarbij
ik wil aantekenen dat in wezen hier een stukje levende cultuur verloren gaat.
|
|||||
Bedreigingen en aantastingen
Op 20 augustus 1929 werd de ,,Vereniging tot Behartiging van de Belangen bij het
Eendenkooibedrijf', kortweg ,,Nederlandse Kooikersvereniging" genoemd, opgericht. Momenteel telt de vereniging ruim 100 leden. Ze houdt de leden op de hoogte, bijv. voor wat betreft de gang van zaken rondom wettelijke regelingen, bemiddelt in conflicten die kunnen optreden bijv. tussen kooikers en boeren en jagers of bij problemen in het kader van ruilverkaveUngswerken en organiseert ��n keer per jaar een ledenvergadering waar de belangrijkste zaken besproken worden. In 1929 opgericht om de rechten en belangen van de kooikers duidelijk te verdedigen, daar toen en zeker later in de tijd van diverse kanten hevige kritieken op de vangsten en vangmethoden van de Nederlandse kooikers kwamen. Tijdens een conferentie van de Internationale Commissie voor Vogelbescherming in Uppsala, in
1952, werden voor de eerste maal in de geschiedenis, de gemiddelde vangstcijfers van een vijftigtal eendenkooien bekend gemaakt, hetgeen zowel positieve als negatieve reakties opleverde, in de tijd |
|||||
werd er op emotionele gronden tegen de eendenkooien erg geageerd. Hoewel deze kritiek
gaandeweg is geluwd zou het nog elf jaar duren voordat de Internationele Vogelbescherming
officieel uiting gaf aan haar mening dat de Nederlandse eendenkooien niet meer als nadelig voor de
eendenstand konden worden gezien. Na deze offici�le erkenning in 1963 betekende het evenwel niet
dat de Nederlandse eendenkooien uit de gevarenzone waren gebracht. Want na de prettige
berichten uit het buitenland, kwamen er minder prettige ontwikkelingen in eigen land.
In de jaren dertig heerste er grote werkloosheid, tengevolge waarvan allerlei werkvoorzienings-
plannen werden uitgevoerd. Ter bestrijding hiervan, maar ook ter verbetering van de agrarische
bedrijfsvoering werden er herontginningsplannen en ruilverkavelingsplannen ontworpen. Veel
ruilverkavelingen hebben verscheidene eendenkooien aan hun eind geholpen.
Enkele hedendaagse bedreigingen en aantastingen t.o.v. de eendenkooien kunnen zijn:
a. werkzaamheden ten behoeve van ruil- en herverkavelingen,
b. maatregelen op het gebied van de waterbeheersing,
c. rustverstoring en afkoop van het afpalingsrecht,
d. ontsluitingswerken en onttrekking van voedselgebieden.
Deze en nog andere zaken zijn met voorbeelden aan te tonen. Ook in de Lopikerwaard spelen
enkele van deze zaken. Ik denk hierbij aan de ruilverkaveling die enerzijds de twee eendenkooien meer bescherming geeft, door de vorming van polderreservaten maar anderzijds voor bedreiging zorgt door aanleg van wegen en nieuwbouw van boerderijen in de nabijheid van de eendenkooien. De bezwaren hiertegen zijn de rustverstoring, visuele en landschappelijke aantasting en eventuele inbreuk op het afpalingsrecht. Een ander punt dat hierbij komt is het beheer van de beide kooien. Deze werden door de voorlaatste eigenaar (Stichting Beheer Landbouwgronden) niet of nauwelijks meer onderhouden en de kooien zijn nu dan ook erg vervallen en vernield. Het Staatsbosbeheer is als nieuwe eigenaar begonnen met het opknappen en restaureren van de kooien. Zodat deze per 1 april 1979 aan de wettelijke eisen zullen voldoen. |
|||||||
Het kooibedrijf � kooiopbouw, vangmethoden en afpalingsrecht
Na eerst de meer algemene gegevens en andere zaken genoemd te hebben wil ik nu komen tot de
eigenlijke beschrijving van het kooibedrijf en hoe het geheel in zijn werk gaat met eenden, hond en kooiker die zelf met handigheid en vakmanschap probeert de vangst zo groot mogelijk te houden. |
|||||||
Kooiopbouw, indeling en naamgeving
Een eendenkooi bestaat uit een vrij ondiepe, hetzij natuurlijke dan wel gegraven waterplas, ter
grootte van ��n tot vier hectare, kooiplas of wed geheten. De oevers van het wed zijn begroeid met riet, wilgen en andere struikvormende houtsoorten, die de aan de kant zittende vogels een goede beschutting kunnen bieden. De breedte varieert van 2,5 tot 25 meter. Deze oevers d.w.z. die delen die binnen de rietschermen zijn gelegen worden ook wel sating of saadt genoemd (zie tekening). De gedeelten van de oever die tussen de vangpijpen in liggen worden borst en achter-borst genoemd. Langs deze oevers werd vaak, van driejarig griendhout, een beschoeiing gevlochten en kreeg men de zogenaamde horren. Aan de vier hoeken van de kooiplas bevinden zich de vangpijpen of kelen (Brab.) ook wel hoerden
(Frl.) of hutten (Ov.) genoemd. Het zijn half gebogen slootjes die beginnen met een breedte van ongeveer 5 meter, waarna deze smal uitlopen tot ongeveer 1 meter. Waar deze licht glooiend oploopt in een, eerst drassig en langzaam verlandende strook land van 75 cm., aan het uiteinde bevindt zich de val, spiegel of vangkorf, waarin de eenden gevangen worden. 8
|
|||||||
Situatieschets eendenkooi
|
|||
Zonodig bevinden er zich in de vangpijp ook nog 1 tot 3 valluiken waarmee de kooiker de vangpijp
kan afsluiten, waardoor de eenden niet meer terug kunnen naar de kooiplas. De vangpijpen zijn boogvormig afgedekt met gaas of netten, zodat de eenden als zij eenmaal in de vangpijp zijn gelokt er niet uit kunnen vliegen. De gebogen vorm van de vangpijp is nodig omdat de eenden op de plas het vangapparaat dan niet kunnen zien, de kooiker noemt dit ,,blind". |
|||||||
Vgngpijp gezien vanaf de wal
|
|||||||
Vlakbij de val staat nog een gevlochten ring van griendhout, het spartelhokje of verzamelkorf,
waarin de eenden na de vangst verzameld worden.
De gehele kooiplas maar ook de vangpijpen zijn door 2 meter hoge rietschermen omgeven. De
kooiplas wordt hierdoor aan het gezicht onttrokken, maar omgekeerd blijft er voor de vogels
(eenden) een min of meer natuurlijke rust heersen. Bij de vangpijpen staan de rietmatten als losse
schotten in een hoek van 30 graden opgesteld, zodat deze vanaf de kooiplas als ��n geheel
overkomen.
Maar de kooiker zelf heeft wel zicht op de kooiplas en de vangpijp. Evenwijdig hierlangs staat weer
wel een rietscherm waarachter de kooiker kan lopen, zonder gezien te worden en de rust te
verstoren. Het waarom van deze opstelling zal nog later ter sprake komen.
Verschillend van kooi tot kooi zal er ook nog een kooikershuisje op het terrein staan. Het is een
soort schuurtje, maar wel degelijk van steen en hout en het dak rietgedekt. Waar de kooiker
eventueel in kan overnachten en de benodigde gereedschappen in kan bewaren. Ook kunnen er
tijdelijk de eenden in worden opgeborgen.
Om de kooi heen bevindt zich vaak nog een kooibos, bestaande uit elzen, wilgen, eiken, iepen,
essen, populieren e.d. Sommige delen hakhout t.b.v. het geriefhout. Als struiken vindt men er o.a.
meidoorn, vlier, esdoorn, wilde roos en liguster. Dit bos zorgt voor voldoende beschutting, rust en
luwte op de kooiplas, maar is daarnaast een goed broedgebied voor de vogels.
10
|
|||||||
Vangmethoden
De meeste kooikers zullen twee keer per dag kooien, 's morgens ongeveer twee uur na zonsopgang
als de vogels op de plas tot rust gekomen zijn en in de middag als ze zich langzaam gaan opmaken
om weer naar het open water te zwemmen.
Voor het goed functioneren van een kooi moet allereerst een behoorlijke wilde stal of vliegstal
aanwezig zijn. Dat is een groep van 1000 vogels, bestaande uit zuiver wilde eenden, talingen,
smienten die weten wat ze te wachten staat. Het zijn afgekooide vogels, die vaak net niet gevangen
zijn geweest en na nog ��n of twee van die ervaringen te hebben opgedaan, zich nooit meer laten
vangen. In de loop van de avond vliegt deze wilde stal uit en fourageert 's nachts al naar gelang het
seizoen op granen, krielaardappelen, eikels e.d.
Tegen de ochtend komen ze weer terug in gezelschap van de eenden die ze op de aasplaatsen hebben
ontmoet. De eenden die op de trek zijn zullen vanzelfsprekend door de op de kooiplas verblijvende
vogels worden aangetrokken en invallen.
De wilde stal eenden zal op de plas en in de oevers rondom blijven maar zich niet in de
vangpijpen wagen. Juist de nieuwkomers probeert de kooiker te vangen. Hij doet dit met behulp
van de tamme stal of lokstal, enkele tientallen tot honderden lokeenden, die rustig de vangpijpen
inzwemmen, zodra de kooiker zich met voer en hondje vertoont.
Deze tamme stal bestaat uit grauwe of bonte kwakertjes, eendjes die wat kleiner zijn dan de
gewone wilde eenden maar in uiterlijk niets verschillen van hun wilde soortgenoten. Deze
kwakertjes, zoals de naam al zegt, kwaken aanmerkelijk meer en langduriger dan de gewone wilde
eend. Door deze roep zullen ze de wilde eenden meelokken wanneer er voedsel te verwachten valt.
Dan nog iets over het kooihondje. Een Nederlands ras. Door Baronesse van Hardenbroek
teruggefokt. De ,,stammoeder" heette Tommy. Geboortedatum onbekend. Op 18 juni 1966 keurde
de Raad van Beheer de voorlopige offici�le raspunten van het Kooikerhondje goed.
Het is een kwieke, bonte hond van vrijwel kwadratische lichaamsvorm waarbij de lengte iets meer
Merijnlje van de Nijhofsvreugde
|
|||||
11
|
|||||
Mesa
bedraagt dan de schofthoogte. Goed bevederde staart en opgehven hoofd. Duidelijke en heldere
oranje rood-kleurige platen op witte ondergrond. De kleur moet overwegen.
De ogen zijn amandelvormig en donkerbruin. De oren zijn lang: zwarte haarpunten (oorlellen) zijn
gewenst. De staart wordt horizontaal tot vrolijk gedragen; niet gekruld. Beharing is middelmatig
lang, lichtgolvend tot sluik; niet krullend en goed aansluitend. Niet te fijne haren. Goed ontwikkeld
onderhaar. (Uit: Toepoels hondenencyclopedie).
Na de vogels en het hondje, twee belangrijke elementen bij het vangen, nu de eigenlijke vang-
methoden. In principe berust het vangen van de eenden op twee facetten: ten eerste, het voedsel dat
ze krijgen aangeboden; ten tweede, de nieuwsgierigheid van de eenden. Het is zo dat de eenden
gelokt worden en niet in de vangpijpen gedreven worden zoals vaak wordt verondersteld. Er zijn
twee vangmethoden te onderscheiden namelijk een methode met gebruik van de hond en een
methode zonder hond.
Kijkje in de vangpijp
|
|||||
12
|
|||||
Situatieschets vangpijp
|
|||||||
VANGKORF
|
|||||||
' » ■ « « ■« = rietschermen
|
|||||||
13
|
|||||||
Vangmethode met de hond
Met behulp van de nevenstaande tekening wordt het naast de verklarende tekst het meest duidelijk
hoe de kooiker de hond instrueert tot het kooiloopje. Om te beginnen iets over de handelingen van de kooiker zelf, deze zal met een brandende turf in
de hand, om de mensengeur te nivelleren, naar de vangpijp toegaan. Tevens zal hij de windrichting in zich opnemen, zodat hij de juiste vangpijp kan kiezen. De eenden hebben namelijk een zeer goed reukvermogen, vandaar de brandende turf en het tegen de wind in laten vliegen. De kooiker zal die vangpijp nemen waar de wind uitblaast en dus de kooiplas inblaast. Op de tekening zijn de rietschermen door middel van stippellijnen aangegeven. De lijn A - B is een
rietscherm, dat evenwijdig loopt aan het scherm langs de vangpijp. Schuin op de vangpijp zijn weer rietschotten geplaatst, genummerd van 71 m 11. Waar deze schotten, het evenwijdige rietschermen min of meer raken, zijn de schotten I meter hoog, zodat het bovenlichaam van de kooiker gezien kan worden. De kooiker komt door een opening in het scherm (door 12) dicht bij de vangpijp en gaat achter schot 10 of 9 zitten, waar een kleine opening inzit, waardoor hij de plas voor een groot deel kan overzien. Nu geeft hij het hondje een teken, dat loopt van hem weg en komt bij 1 door een gat in het rietscherm, bij de oever van de plas en laat zich hierdoor aan de eenden zien. Waarna het hondje rustig naar opening 2 loopt en plotseling om de hoek weer achter het scherm verdwijnt. De wilde eenden zijn nieuwsgierig gemaakt en voor de tamme stal was dit een teken dat er voedsel in aantocht is. De tamme stal zal naar de vangpijp toezwemmen en de wilde eenden met zich mee lokken. Soms doet dit hondje dit nog ��n of twee keer, maar dan zal het zich pas bij 2 aan de eenden vertonen. Het loopt langs de vangpijp naar achteren en komt bij 3 weer naar de kooiker toe. De eenden die bij de ingang van de vangpijp met lange halzen en wippend in het water, nieuwsgierig
en angstig, hebben liggen kijken, zwemmen het hondje na, dat nu weer bij 4 tevoorschijn komt en bij 6 verdwijnt. Nadat de kooiker al eerder voer in het water had gegooid, doet hij dit nogmaals maar dan verder in
de vangpijp, zodat de tamme stal met de wilde eenden steeds verder in de keel zal zwemmen. Nu komt eigenlijk het spannendste deel van de gehele eendenvangst, want terwijl het hondje zijn rondjes loopt kijkt de kooiker gespannen door een kijkgat naar het gedrag van de eenden op de plas. Hij zal dan met de grootste nauwkeurigheid kunnen zeggen hoeveel eenden hij in die trek of vangst zal vangen. Maar zijn de eenden ongeveer ten hoogte van 5, de kooiker is dan al achter 11 en verdwijnt dan door
9 achter het scherm A - B en loopt geruisloos maar zo snel mogelijk naar vak C. Op dat moment zal hij zich aan de eenden in de vangpijp laten zien. Hij staat hier, ten opzichte van de kooiplas, goed verdekt opgesteld. Dit is een belangrijk moment,
want aan de ene kant zal hij de vogels niet kunnen vangen als deze naar de plas terugvliegen en zijn ze voor hem altijd verloren. Het bepalen van het juiste moment, vooral als er veel wilde eenden op de plas zijn en men dus in ��n slag zeer veel kan bederven is een stukje vakmanschap en kunst waar een kooiker mee valt of staat. In ieder geval zullen op dat moment de wilde eenden in de vangpijp schrikken en hun heil zoeken in de vlucht. Maar wanneer zij enkele meters hoog zijn worden ze door het gaas of de netten tegengehouden, waarna ze achter in de vangpijp afstrijken. Daar wordt de vangpijp steeds nauwer en de eenden zullen zich daar verzamelen. De kooiker zal ze eventueel verder opjagen en trekt tegelijkertijd het valluikje dicht. Door een klepje in de val zal hij de eenden er ��n voor ��n uithalen. Vangmethode zonder hond
Over het algemeen worden beide methoden toegepast op ��n kooi. Toch zijn er kooien waar
uitsluitend door middel van voer wordt gevangen. Bij deze methode zal de kooiker meer met zinkend voer werken zoals bijvoorbeeld tarwe en mais en
minder haver, zodat de vogels langer werk hebben de krop te vullen. 14
|
||||
Tussen de schermen in de vangpijp
|
||||||
Heeft de kooiker dit voer uitgeworpen dan zullen de hongerige eenden van de tamme stal op het
voer afkomen. Soms ook geeft de kooiker een fluitsignaal wat genoeg opschudding zal veroorzaken
onder de wilde eenden dat ook deze nieuwsgierig worden en dichterbij komen.
Langzaam zal het voer verder in de vangpijp worden uitgestrooid en er zal meer drijvend voer
worden gebruikt zodat de wilde eenden verder in de vangpijp worden gelokt.
Op een gegeven moment zal de kooiker zich weer laten zien, zoals bij de eerstgenoemde methode,
wat er volgt is hetzelfde ais bij de vorige methode. Het luikje laten dichtvallen, de eenden uit de val
halen en doden.
Er zijn kooikers die de eenden doden door een beet in de kop maar gebruikelijk is de manier waarbij
men de eenden de nek omdraait. Dat is de zogenaamde ,,handgreep van de kooiker", die berust op
het principe van het scheiden van hersenen en ruggemerg. Enkele halswervels zullen worden
gebroken zodat de eend pijnloos sterft.
De vangsten
Het aantal soorten dat gevangen wordt is vrij beperkt. Het zijn voornamelijk wilde eenden en
wintertalingen. Veel minder worden er pijlstaart, smient, slobeend en zomertaling gevangen. |
||||||
15
|
||||||
Duikeenden zoals tafeleend en kuifeend vormen een te verwaarlozen percentage van de vangsten.
Deze laatste zijn bovendien moeilijk te vangen, omdat ze vaak niet de keel invliegen maar juist
duikend terugzwemmen naar de kooiplas.
De grootte van de vangst is afhankelijk van diverse factoren. Allereerst is de invloed van het weer
en vooral de strengheid van de winter, die mede het trekken van de vogels bepaalt, van grote
betekenis.
Uit een aantal vangstcijfers blijkt duidelijk dat de vangsten in de verschillende jaren nogal
uiteenliepen en dat hierbij dus ook de factor geluk maar ook vakmanschap belangrijk meespelen.
De afgelopen jaren hebben per jaar ongeveer 75 kooikers ongeveer 150.000 eenden gevangen. De
totale vangsten lopen per jachtseizoen ongeveer tussen de 800 tot 10.000 vogels per in bedrijf zijnde
eendenkooi. Wel zijn de vangsten door ruilverkavelingen, betere waterbeheersing, algemene
rustverstoring e.d. sterk teruggelopen vergeleken bij vroeger.
Het aantal kooikers dat uitsluitend van de opbrengst van de kooi leeft is, zoals reeds eerder gezegd,
op ��n hand te tellen. Voor anderen is dit een nevenbedrijf, dat dikwijls uit liefhebberij en traditie
wordt aangehouden.
|
|||||||
Kooiker in aklie. Hij buigl hel riet
uileen mei een slokje om in de vangpijp ie kijken. Tussen de schermen doorgooil hij voer de vangpijp in. |
|||||||
16
|
|||||||
Het afpalingsrecht
Om de rust in en rond de eendenkooi te bevorderen heeft elke eendenkooi een afpalingsrecht of een
kooirecht. Afpalingsrecht is een zakelijk recht, waarmee de rondom de eendenkooi gelegen gronden zijn bezwaard, inhoudende de verplichting voor een ieder zich op die gronden te onthouden van handelingen waardoor vogels in de eendenkooi zouden kunnen worden verstoord. Het kooirecht is het zakelijk recht om op een bepaald stuk grond (en water) vogels, in het bijzonder eenden, te vangen met behulp van een daartoe ingericht toestel. Zo luiden de offici�le formuleringen. In de praktijk komt dit het meest tot uiting door de aanwezigheid van de z.g. kooipalen waarop de eigenaar en de afstand van de kooicirkel vermeld moeten zijn. Deze afstanden zijn afgeleid van de vroegere lengtemaat de el, en zijn over het algemeen 735 mtr. of 1130 mtr. De beide eendenkooien in de Lopikerwaard hebben ieder een kooicirkel van 1130 mtr., wat betekent dat deze een landstrook met de oppervlakte van 401 ha. hebben. (wordt vervolgd)
|
|||||||
M.H.H. Doesburg, geboren op 25 mei 1914 overleden op 18 december 1978.
|
|||||||
Met verslagenheid hebben wij kennis genomen van het overlijden van de Heer M.H.H. Doesburg.
Hij speelde een belangrijke rol bij de oprichting van de Historische Kring in november 1975. Zijn
waardevolle adviezen hebben ertoe bijgedragen, dat de aktiviteiten van de Kring bij velen weerklank vonden. Bij onze vergaderingen vond zijn betoog een aandachtig gehoor, want hij sprak met kennis van
zaken over de historie in het algemeen en die van onze streek in het bijzonder. Als voorzitter van de redactie van ons blad oordeelde hij scherp over de bruikbaarheid van de
ingezonden copij. De juistheid van historische feiten was voor hem een punt van aanhoudende zorg, maar daarnaast waakte hij evenzeer over het taalgebruik van de auteurs. Integer en bescheiden als hij was zal de Historische Kring IJsselstein hem node missen.
|
|||||||
17
|
|||||||
De kroon op het werk door P. Siccama � Amsterdam
M. Vergouw � Amsterdam
|
||||||
Op een onopvallende plaats in Nederland bevindt zich een bouwwerk dat uniek is om zijn stijl en
artistieke kwaliteit. Kunsthistorici, zelfs van buiten onze grenzen zoals Nikolaus Pevsner', wijden er waarderende beschouwingen aan. Een eenzaam bouwwerk is het: nimmer maakte het school, nimmer had het hier te lande een voorganger. Het was een revolutionair zonder aanhang, een ontheemde in een Hollandse polder. In de laagvlakten van Noord-Itali� had het zich waarschijnlijk meer thuis gevoeld. We hebben het hier over de oude St.-Nicolaastoren van IJsselstein. De bouwmeester Pasqualini
ontwierp forten, kastelen � hij was per slot artilleriemeester � en ��n kerktoren (die van Buren
aan hem toeschrijven is nog steeds discutabel); een gelegenheidskarweitje zou men geneigd zijn te
denken.
Niets is echter minder waar.
Het waren bonkige Hollandse metselaars die deze puur Italiaanse vormen in steen rangschikten. Ze
werden er � schaars � voor betaald; hun zoveelste karwei, maar wat er onder hun handen
vandaan kwam was de fantasie van Pasqualini.
De vierkante romp is een kunstwerk op zich. Zonder hoger te zien heeft het oog hier al voldoening
genoeg. Er zijn drie geledingen hier, de onderste vormt een volmaakt Romeinse triomfboog zoals er
in Rome verschillende staan. Dit motief werd tweemaal herhaald, de laatste maal enigszins
,,verbasterd".
Het eerste achtkant (octogoon), ook nog van Pasqualini, kan niet meer antiek genoemd worden,
maar is l�eeeuws. Het tweede achtkant is I7eeeuws. Met het stijgen van de toren ziet men 4 eeuwen
bouwkunst passeren. De synthese hiertussen is volmaakt. Kwaliteit verloochent zich nooit en is niet
onderhevig aan de geest der tijd, mits men de universaliteit der vormen handhaaft.
Een wezenlijk probleem dat altijd bestaanheeft, is de bekroning van torens. Een symfonie schrijven
is moeilijk, maar het eind eraan maken kan een tortuur zijn. Tsjaikowsky had er moeite mee. Met klamme handen wrochtte hij 30 minuten muziek, maar de laatste minuut stelde hij zo lang uit dat het zowel voor hemzelf als voor de luisteraar een welhaast neurotische zaak werd. Wat een toestand is het niet geweest om eruit te komen hoe hoog het tentdakje van de Utrechtse domtoren oorspronkelijk was. Moest dat nou een scherpe of een stompe driehoek wezen. Het werd bij een vorige restauratie een scherpe. Achteraf bleek het toch een stompe te moeten zijn. Door deze �fout" bleef de toren wel de hoogste van Nederland, een verschil van 2 meter(!) met de vlak daarvoor verhoogde toren van Delft. Een bekroning als die van de toren van de oude St.-Nicolaas was beslist niet zonder problemen te
ontwerpen. Deze problemen lagen louter op het esthetische vlak. Wij zouden gauw geneigd zijneen toren naar boven spits te doen toelopen. Deze oplossing is zeer praktisch en ook logisch te noemen. Maar de vraag blijft of hetgeen praktisch is ook altijd esthetisch zal zijn. Het afdekken of afsluiten, op welke wijze dan ook, van een gebouw, een huis of een toren, is, indien deze zichtbaar is bedoeld, vooral dus een esthetisch probleem. We nemen namelijk aan dat een eerste voorwaarde, die der technische volwaardigheid, in dezen tot de vaste materi�le bagage van een goede architekt behoort en hier dus het minst discutabel is. Het creatieve aspekt echter vereist meer dan,,enkel" vakkennis. De vondst, of de ontdekking zo men wil, van de spits, gaat onzes inziens terug naar het oude Egypte van 2900 v. Chr. ten zijde van de bouw der eerste piramiden en obelisken (naalden; Grieks voor braadspit). Het grondvlak van deze objekten is een kwadraat met vier opstaande zijvlakken in de vorm van driehoeken en met een hoek aan de top. De spits {� de punt van de piramide of de naald) lost aan de bovenkant op, wordt a.h.w. in de lucht opgenomen. 18
|
||||||
Alhoewel bij de oude Egyptenaren bijna alle bouwwerken in dienst van de wetenschap en de cultus
stonden, zien we later toch ook enige verwantschap met de Europese cultuur in algemener zin: de Grieken (driehoekige tympani), evenals de Romeinse, daarna de bekende verticaliteit in de Middeleeuwen, etc. |
|||||||||
^RESIA�RATIEMAN
51NIC0LAAS
KERK./SSE15TEIN, |
|||||||||
19
|
|||||||||
Op 1 o aug. 1911 brandde de St.-Nicolaaskerk geheel uit. Het vuur ontstond in de torenspits die als
een fakkel op de kerk stortte en deze in lichterlaaie zette. Met donderend geraas vielen de drie
luidklokken te pletter en vergrootten de ravage tot onder in de toren. In het torenportaal vatten ook
de daar opgeslagen vloedbalken (bestemd om de stadsgracht bij hoge IJsselstand af te dammen)
vlam, zodat alras een inferno ontstond zoals de kerk gedurende de zes eeuwen van haar bestaan niet
had gekend. Alles wat brandbaar was brandde, slechts de muren bleven overeind.
In een bewonderenswaardig tempo is de kerk daarna in oude (ja, grotere) luister hersteld, al is de
inventaris nog slechts pover (uitgezonderd uiteraard de prachtige grafmonumenten die
aanvankelijk als reddeloos verloren waren beschouwd).
De restauratie van de toren zou ten koste van de gemeente IJsselstein komen. Vanwege krappe
financi�n zou het zestien jaar duren voor ook hier herstel plaatsvond.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Afb. 1)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2ocroc«(yE(y
t.SPIT�'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
�oestarxt na l^lj
Cmldt /<rof>) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
to^itan� voor lyjl
(knunm, liii ?J |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HOMP
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^� rfe IJsseJsiv'nse tortn weri^
atzg Kfasti�kt on^t gtrapvUtrd. :
/>« />/1atterkap'tt/to Jcr 3gtkd.ln^tn uxirt» . v.ar^tr n»arboi/u< r�$f. dor/sd,. lon/sch «i �^JJ^JS)
H*i Corjt}tisch haf*i't*tl r's ' Q*i*ttcrd cfi hei Uodmot'*-f
(aeariUiuikloii).
Hti /o/>isch Kafilti/ is »<*»J«/«^
40 Aei TQrnsh»ornmotief.
J)t. co/npcii'et (d.i. ^SQmtn^eiUld^
/s een cambinatit tussen de evjie
�wee, htririti vooral ^tdurend*.
c/e Renaissance (-^ noo- /6oo) Kesr
vrue /ftierflretaiies t^ variAv^i
hitjri/dn werden ite^post ) i>ok ie
li/sSf/sfein .
Hot <it oonpr. htfiiieien der 3 e
f�iediny ^ Usstlste/n er/ieiien
U/'6jei/er?, is he/ntis niet bakeni.
Qliite ittenin^en ^o.a Jie Bejer^ i-ji,!,)
$9ueri s^ts <«/> impressie eJ� zijn
dus onb�tn)Hwi'aar.
T�ei, heeft mtn hitrmi ue/ eens
ttccUen op te mtkjtn olal de lieide
hoM/ttfe (jt/edinfen deie/fiie.,id.u>A.
Jonisdte, itipi(e/tn iei^Vtn.
O-i fen tnknArtett^'riltf'kt SiiK9.tie,
X>t reconstructie «/, i^is-iy
Jyki ons de Ji^ste.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
COMPOSIET
HomtinS |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
COKlNTnCH
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J'jt/tiinj
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
��
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lomcH
|
lOrilSCH
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4*J./«<t.n5
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^py
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
It Ordt
DomscH
Vro*f$riekS
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DoniscH
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
�Spi's
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/' jeledi'nj
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y 551
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2e octo500n
Ie «ciojoon |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3e^ant �rond
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
romp
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gaat te ver de brand een geluk bij een ongeluk te noemen. Het ongeluk zou dan zijn de
deplorabele toestand van de kerk voor de brand. Maar wel kan worden gesteld dat een dergelijke ramp vaak de weegschaal kon doen doorslaan. Of naar de ene kant die betekende: sloop, of naarde andere kant die betekende: volledige restauratie. Meestal bleef, indien voor het eerste werd gekozen, de toren nog wel staan. In het tweede geval was de brand aanleiding om een lang uitgesteld herstel eindelijk te beginnen. Bij een te lang verwaarloosd gebouw kan restauratie praktisch nieuwbouw betekenen. Een brand zorgde dan langs natuurlijke weg voor het sloopwerk, al was dit dan ook wel een �rg radicale wijze. In IJsselstein is alles gerestaureerd en gereconstrueerd wat maar mogelijk was; de kerk zag er na de
brand ,,authentieker" uit dan voorheen. Alleen de toren onderging, vooral aan de top, een metamorfose. De basis van Pasqualini waar in de loop der tijd nogal wat aan verhaspeld was � de laatste restauratie door Kramm 1850-53 kon ook al geen parel genoemd worden � werd het eerst onder handen genomen (zie afb. 1). Het gevolg hiervan was dat een luchtiger aanzien werd verkregen door het openwerken van toegangsdeur en de middennissen daarboven. Het spel van licht en schaduw werd hierdoor levendiger. Boven aan de omgang werden vier pinakels aangebracht waarvoor beeldhouwer Hildo Krop de bekroningen ontwierp (ook ontwierp hij de glaspanelen in de toegangsdeuren tot de kerk). De twee achtkanten van de toren werden van nieuwe galmborden en zolderingen voorzien. Dit alles werd aangevangen in 1925. De vervanging van de verwoeste spits kostte de meeste hoofdbrekens. In 1921 reeds maakte architekt De Klerk hiervoor ontwerpen: ,,Het befaamdste voorbeeld van de nieuwe methode is de restauratie van de toren van IJsselstein. Ondanks protesten van de andere leden van de Rijkscommissie gaf KalP de opdracht hiertoe aan de jonge architect M. de Klerk (een der belangrijkste vertegenwoordigers van de ,,Amsterdamse School"), die niet vertrouwd was met dit soort werk en restaureren uit de tijd vond'. De toren, waarvan de romp uit de zestiende eeuw dateert en de bekroning, in de vorm van een achtkant meteen houten lantaarn van honderdjaar later'', was in 1911 afgebrand. Kalf schrijft er in 1929 over in Wendingen, dat foto's en opmetingen van voor de brand het mogelijk maakten de bovenbouw min of meer in de oude vorm te herstellen. Het feit echter dat spits en romp n�ch historisch, n�ch naar de geest een wezenlijk geheel hadden gevormd, deed de commissie besluiten tot een nieuw ontwerp voor de bekroning. Wegens bezuinigingen mocht De Klerk zijn ontwerp echter niet uitvoeren; dit gebeurde eerst na zijn dood door H. A.J. Baanders (...). Kalf was erg gelukkig met het resultaat, ,,want de spits staat zo vertrouwd op de oude romp, dat na tien of twintig jaar, als de tijd hem gekleurd heeft, alleen een vakman op de gedachte zal komen, dat een Amsterdammer na 500 jaar' het werk voltooide van dien in 1536 naar IJsselstein verdwaalden' Italiaan Alessandro Pasqualini" (uit de toelichting door een werkgroep van het Kunsthistorisch Instituut der Universiteit van Amsterdam op het artikel,,Holland op zijn smalst" van Victor de Stuers, Bussum, 1975). Het is interessant te volgen hoe het verloop der restauratieschetsen is geweest. De eerste tekeningen
tonen bekroningen die, hoe smaakvol ook, op de toren volkomen uit de toon vallen. Bij een interessant artikel van A.G. Cool sr.^ worden twee van dergelijke ontwerpen getoond. Het uiteindelijk gekozene werd tenslotte toch nog gewijzigd uitgevoerd. Oorspronkelijk was het grondvlak van het nieuwe bovendeel een achtkant met afgeronde hoeken.
Later werden deze hoeken juist uitgestulpt waardoor een golvende en plastischer aanblik werd verkregen. De beugels van de kroon bogen aanvankelijk aan de top naar boven inde vormvaneen ui; thans buigen zij enkel nog naar binnen zonder aan de top weer naar buiten te zwenken. Bovendien is het aantal beugels thans gehalveerd (oorspr. 16, thans 8). Aan deze kroon (afb. 2) willen wij nog enkele beschouwingen wijden, zij is onder meer uitzonderlijk
vanwege haar grootte en vanwege het feit dat zij direkt op de stenen trans rust. Kroonvormige toppen aan torens komen sinds de 2e helft der I5e eeuw veelvuldig voor in Nederland; ook aan het 21
|
||||
stadhuis van IJsselstein. Maar altijd rust zij op een vaak zeer gecompliceerd samengesteld bouwsel
van architectonische elementen, dat meestal van hout is (soms van steen, zie de Bakenesserkerk in Haarlem). Al deze kronen hebben dezelfde uivorm. De enige kroon die hiervan afwijkt is de keizerskroon op de Amsterdamse Westertoren. Het is een vergrote kopie van een ware kroon, alle andere kromen op torens zijn fantasie�n die in de heraldiek niet voorkomen. ,,Keizer Maximilaan schonk de stad (Amsterdam M V/ PS) in 1484 het recht deze kroon boven het stadswapen te voeren. De kroon op de toren heeft 870 parels, oorspronkelijk van porselein; maar bij de laatste restauratie in glas uitgevoerd" (H. Janse en L.J. Hart: ,,Torens, hoogtepunten in de Lage Landen", Amsterdam, 1977. Hfdst. 46). A.G. Cool sr.» stelt dat deze kroon ook de IJsselsteinse toren siert. Wij menen dit te moeten
tegenspreken en simpel te weerleggen met onderstaande tekeningen. |
|||||||||
Afb, 2
|
|||||||||
Mocht er al heraldische verwantschap zijn, dan komt die met de kroon van Nederland (afb. 2) het
meest in aanmerking, terwijl de achtkantige grondvorm weer doet denken aan de Duitse keizerskroon en die van Karel de Grote. Maar hoe men het ook wendt of keert; op de IJsselsteinse toren staat niet de Oostenrijkse keizerskroon (afb. 1) maar de kroon van architect De Klerk. Bij de ,,bewijsvoering" die bovengenoemde auteur voor zijn stelling aanvoert De ,,keizerskroon" op de IJsselsteinse toren zou moeten herinneren aan de heren van Aemstel die dan weer banden hadden met Amsterdam en Amsterdan had dan weer de keizerskroon, etc.) menen wij vraagtekens te moeten plaatsen: De laatste heer van Aemstel die IJsselstein bestuurde, stierf reeds in 1363', terwijl Amsterdam pas de keizerskroon mocht voeren in 1484; meer dan een eeuw later! De heren van Aemstel hadden hier dus niets mee van doen. Als er gesproken kan worden over kontakten der IJsselsteinse heren met Amsterdam en/of de
Oostenrijkse keizer, dan was dat juist onder de Van Egmonds en wel in de periode 1500-1550 (IJsselsteinse wederdopers te Amsterdam, de indiensttreding van de heren van IJsselstein bij de keizers Maximiliaan en Karel V). Tenslotte willen wij nog opmerken dat het ons weinig waarschijnlijk voorkomt dat een architect uit
de Amsterdamse School, als De Klerk die juist zo revolutionair de IJsselsteinse toren voltooide, deze zou bekronen met een conventionele kopie, of zelfs met een variant daarop. |
|||||||||
Over de strijdvraag hoe restauraties van onherstelbare bekroningen behoren te geschieden heersen
verschillende meningen waarvan dan de ene en dan de andere meer opgeld doet.
In feite hangt de beantwoording hiervan in laatste instantie af van de toestand van elk individueel
projekt. Teneinde de zaak overzichtelijk te houden binnen de perken van dit artikel, kan men
spreken van reconstructie of wijziging indien er gerestaureerd gaat worden.
Bij reconstructie speelt de vraag wat men zal reconstrueren. Is het de oorspronkelijke toestand, dus
die volgens de oudste bronnen, of is het volgens een latere restauratie. Het stadhuis van Middelburg
werd in de staat van v��r de verwoesting teruggebracht. De toren der Bossche St.-Jan echter wordt
22
|
|||||||||
momenteel in de toestand van rond 1600 teruggebracht, wat zeker niet de oorspronkelijke was,
maar ook niet die van vlak voor de restauratie, nl. de neogotische.
Bij geheel nieuwe ontwerpen, wijzigingen dus, heeft de architect de meeste vrijheid.
Men zal tot deze procedure besluiten als het verloren gegane element de toets der kritiek moeilijk
kon doorstaan en ook eerdere architektuur � die dus v��r het verwoeste ofte vervangen element
bestond � als onvolwaardig kan worden beschouwd. Criteria in dezen blijven natuurlijk moeilijk
objectief te hanteren.
Geheel nieuwe ontwerpen kunnen meer of minder radicaal met de oude elementen kontrasteren.
De bovenkant der Arnhemse St.-Eusebiustoren heeft een gothische aanblik, maar is dat zeker niet.
De bekroning van de vieringtoren der St.-Willibrordusbasiliek te Hulst is met zijn betonnen
konstruktie z� totaal verschillend met de rest van de kerk, dat de eerste indruk er een van
verbijstering is.
Begrippen als mooi en lelijk stellen wij hier niet discutabel. Ook niet of men bij reconstructies naast
de oorspronkelijke vormen ook de oorspronkelijke materialen dient te gebruiken. Wel willen wij,
wat dat laatste betreft, signaleren dat het gebruik van zandsteen, althans als dat bewerkt moet
worden, alleen al vanwege een wettelijke bepaling, praktisch niet meer voorkomt. Ook merken wij
op dat, zeker voor interne constructieve elementen, tegenwoordig veel gewapend beton wordt
gebruikt. De spits der IJsselsteinse St.-Nicolaasbasiliek bijvoorbeeld rust thans op betonnen
balken. Trouwens ook de nieuwe balustraden van deze kerk zijn van beton (daarv��r was dit
profielbaksteen). Om verder in de tijd terug te gaan: de beroemde reuzentorens der Keulse dom zijn
van binnen geheel van beton, inklusief de spitsen. Het zij verre van ons met een soort d�dain op dit
materiaal neer te zien. Reeds de oude Romeinen kenden het reeds lang en construeerden er bijv. de
koepel van het Pantheon mee.
Aan de grote voorliefde van de Amsterdamse School voor baksteen is het waarschijnlijk te danken
dat de IJsselsteinse bekroning in dit materiaal werd uitgevoerd.
Zo gauw er echter van puur decoratieve elementen sprake was, gebruikte men beton. Zo is de kroon
van de IJsselsteinse toren geheel uit met lood bekleed beton opgetrokken. Boven op de kroon
prijkte een lange vlaggemast die vanuit het achtkant naar beneden getrokken was en aanvankelijk
slechts op feestdagen, als er gevlagd werd, geheel naar boven werd gestoken. Sinds april van dit jaar
is deze mast door een nieuwe, gewijzigde, vervangen. Jammer is het dat deze nieuwe mast afwijkt
van de oorspronkelijke die, weliswaar in detail � de knop �, meer aan de stijl der Amsterdamse
School herinnerde. De huidige, maar dat kan vanwege de nieuwigheid ook gezichtsbedrog zijn,
maakt een spichtige indruk, lijkt (is?) daardoor ook te lang.
,,Binnenkort" (we zetten dit tussen aanhalingstekens omdat de datum nog niet precies bekend is)
gaan toren �n kerk opnieuw in de steigers. Vanwege de bouwvalligheid is de toren al omgeven door een beschermend afdak en zijn de vier beelden van Hildo Krop van de pinakels verwijderd. Het is aan de deskundigen te beoordelen hoe ingrijpend deze nieuwe restauratie zal zijn. Wel hopen wij dat wat gespaard kan worden, gehandhaafd blijft. We denken hier bijvoorbeeld aan de merkwaardige inscripties in de meest linkse pilaster naast de ingang van de kerk, ter plaatse waar zich de zonnewijzer heeft bevonden. Wij zouden het jammer vinden als deze pilasters � hoezeer verweerd ook � door nieuwe worden vervangen. Reeds Labouch�re'" vermeldde deze inscripties (daterend ca. 1598) en wijdde er enige beschouwingen aan. Ook elders aan de torenvoet bevinden zich interessante inscripties en jaartallen (eind 16e/begin 17e
eeuw). Mochten, om verdere verwering te voorkomen, deze elementen toch verwijderd moeten worden, dan hopen wij dat zij te IJsselstein kunnen worden geconserveerd. Wij denken bijvoorbeeld in het stedelijk museum i.o. Het zou trouwens geweldig zijn als de genoemde zonnewijzer weer in ere hersteld kon worden (dit
is meer gedaan; we denken b.v. aan de Nicolaikerk te Utrecht en de oude Nicolaaskerk in Benschop). 23
|
||||
NOTEN
1) N. Pevsner: ,,Europese architectuur, Middeleeuwen en Renaissance" (vert. J. Roozen,
Rotterdam, 1974). Pag. 219. 2) J. Kalf, direkteur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg (1918-1939).
3) Dit lijkt in tegenspraak met A.G. Cool sr. (zie noot 7) die suggereert dat De Klerk de
opdracht tot restauratie met vreugde aanvaardde (,,had er zin in"). 4) Dit is niet geheel juist en geldt enkel voor het tweede achtkant. De bekroning die afbrandde
in 1911, dateerde uit de 18e eeuw (arch. Spierings). 5) Kalf vergist zich liefst een eeuw; het moet uiteraard zijn: 400 jaar.
6) Jaartal en opmerking zijn zeer discutabel. Zie daarentegen M. v. Bruggen e.a.: �Alexander
Pasqualini" en M.H.H. Doesburg: �Nog eens Alexander Psqualini" en het daarvermelde bronnenmateriaal, in hetjuninummer 1976 van de Historische Kring IJsselstein (2e jg. nr. 3), en A. Schmeddinghof: �Beitrage zur Geschichte der Familie von Pasqualini" (Westfalische Zeitschrift, 1937). Kalf had beter kunnen weten, bijv. vanwege het 5 jaar eerder verschenen artikel van Labouch�re (zie noot 10). 7) A.G. Cool sr.: ,,Een wonder in baksteen", novembernummer 1976 van de Historische Kring
IJsselstein (Ie jg. nr. 1). 8) Zie noot 7.
9) Aernout II. Hij werd opgevolgd door zijn schoonzoon Jan van Egmond (± 1370).
10) G.C. Labouch�re: ,,De toren der N.H. St.-Nicolaaskerk te IJsselstein" (Oudheidkundig
Jaarboek, 3e serie van het Bulletin van de Nederlandsche Oudheidkundige Bond, 1922). |
||||||||
LITERATUUR
J.H. Besselaar: ,,Torens van Nederland", Bussum, 1972. Pag. 89-90.
H. Janse: ,,De lotgevallen der Nederlandse kerkgebouwen", Zaltbommel, 1969. Pag. 140.
H. Janseen L.J. Hart: �Torens, hoogtepunten in de Lage Landen, Amsterdam, 1977. Hfdst. 46en
57.
V. de Stuers: ,,Holland op zijn smalst" (voorzien van inleiding en toelichting door een werkgroep vanhet Kunsthistorisch Instituut der Universiteit van Amsterdam), Bussum, 1975. Pag. 145-
146.
|
||||||||
/
|
||||||||
24
|
||||||||