-ocr page 1-
nr. (1/
Enkele notities over de nieuwe omslag van ons tijdschrift
De afbeelding betreft een ontwerp voor de versiering van het stadhuis van
IJsselstein, afkomstig van de heer Albertus Poot, destijds gemeenteopzichter.
Dit blijkt uit een gemeenteverslag van het jaar 1898 (archief Stadskantoor
IJsselstein).
Een indicatie voor wat dit allemaal ging kosten, vinden wij terug in een besluit
genomen in de raadsvergadering van 12 augustus 1898. Krachtens dit raadsbesluit
werd namenlijk voor de uit- en inwendige versiering van het stadhuis ter
gelegenheid van de Kroningsfeesten een subsidie toegekend van f 140,—.
-ocr page 2-
St. Katrijnmelken
door E. van Voorst, IJsselstein.
Wij kunnen wel zeggen dat deze oude traditie bijna tot het verleden behoort. Vele
jaren terug bestond de gewoonte, dat in de nacht van 24 op 25 JeiHWSiTbij de boeren
de koeien mochten worden gemolken.
                                   "**■*****«♦«/».
,,Mochten" is wel wat veel gezegd. Het mocht eigenlijk niet, maar het werd toch
gedaan. Zij die het voorrecht hadden te kunnen melken, wat niet ieder bezat,
gingen die nacht met emmers op pad om in de weilanden de koeien van hun melk te
ontdoen. Oogluikend werd die traditie toegelaten. Ook gebeurde het wel eens dat
de boer een arbeider op wacht zette bij zijn vee. Die mocht dan de melk voor zich
houden. Op zich zelf was dat melken nog niet zo erg, maar wat wel minder leuk was,
was dat die dieren de hele nacht werden opgejaagd. Want was de ene man klaar met
melken, dan kwam een uurtje later nummer twee ook eens kijken of er nog wat te
halen viel.
Ik weet van een boer, die 's nachts wakker werd en een emmer hoorde rammelen.
Heel voorzichtig, zonder licht te maken, sloop hij op zijn kousevoeten naar buiten.
Het was erg donker. Achter de hooiberg staande, hoorde hij gepraat in het weiland.
Dus daar was wat gaande. Bij het landhek stond een melkbus. Hij hield zich
muisstil. Telkens kwam een figuur uit het duister naar voren. Hij hoorde de melk
in de bus plensen en zeggen: we hebben al aardig wat bij elkaar. Hij wachtte nog
even, de bus was bijna vol. Toen pakte de boer zachtjes de bus op en ledigde hem in
een andere bus, die hij op de deel had klaar staan. Vervolgens schreef hij een kort
briefje met de woorden: ,,Mannen hartelijk bedankt voor je werk", zette de lege
bus netjes weer bij het hek, sloot de eur van de deel en rolde zich weer behaaglijk
tussen de dekens.
Dat dit St. Katrijnmelken in ongebruik geraakt is, heeft twee oorzaken:
Ten eerste leven wij in een tijd van weelde en overvloed. Vroeger was het voor de
arbeider een apart buitenkansje.
Ten tweede, wie kan er van ons jonge geslacht nog met de hand melken ? Alles gaat
tot in de perfectie machinaal. Van de koe in de tank.
Een ander voorval van het St. Katrijnmelken wil ik U hierbij ook niet onthouden:
Ze zaten bij elkander
Buur Klaas te saam met Hein.
Wat denk je, ouwe jongen,
't Is morgen St. Katrijn.
Ik dacht zo deze avond,
Wij moeten er op uit,
Er lopen zoveel koeien
Dat wordt een goede buit.
-ocr page 3-
Het is ook lekker donker,
Wat jou, zeg ouwe rot;
Wij gaan het weer proberen
En lopen niet in 't schot.
Dus togen de twee melkers
Tezamen stil op pad.
Klaas wist de weg terdege
Die hij te nemen had.
Zij kwamen bij een weiland
Heus ja, daar liep het vee;
Wij kunnen aan de slag gaan
Zeg Hein, wat valt dat mee.
Zij molken vlug en vaardig
Twee grote emmers vol
Ziezo die zijn weer binnen
Het doet mij reuze lol.
En nu weer gauw naar huis toe
Dat is al vast weer klaar.
Wat wegen die twee emmers,
Zeg Klaas toch mieters zwaar.
Als wij de weg bekorten.
En gaan hier overdwars.
Daar ginder ligt een loopplank
Dat komt ons goed van pas.
De plank werd opgenomen,
Zij paste ook heel vlug,
Hein stapte met zijn emmers
Op deze nieuwe brug.
Of 't kwam dat hij niet dik was.
Dat weet ik heus niet hoor.
De plank kon hem niet houden
En brak toen midden door.
Een plons....................een help en Hein lag
Met emmers melk en al,
Te ploeteren in het slootje
Dat was een koud geval.
Klaas schoot hem vlug ter hulpe
en reikte hem de hand.
Hij voelt zich plotseling glijden
Een stuk brak uit de kant.
-ocr page 4-
En Klaas deelt eerlijk samen
Het frisse bad met Hein,
Die raasde in alle talen
Doch Klaas zucht: 't moest zo zijn.
Het moest zo zijn, maar ja vent.
De melk is ook nog weg.
Dat is nu praat voor later
Nu vlug naar huis toe, zeg.
Ze zijn naar huis gelopen,
In 't donker van de nacht.
Leeg waren zij vertrokken
Zij keerden zonder vracht.
Zij moeten nu op jaren
En oude mensen zijn;
Klaas gaat nog dikwijls praten
En avonden bij Hein.
En als ze dan tezamen.
Elk op zijn praatstoel zijn,
Dan hebben zij 't nog over
Die nacht van St. Katrijn !
-ocr page 5-
Het huis 's Heerendijk en zijn bewoners
door Dr. J. Meerdink, Zeist.
1. Tussen 1738 en 1770 heeft aan de Hollandse IJssel, niet ver van IJsselstein, een
groot huis gestaan, een acht traveeën breed gebouw van twee verdiepingen, met
aan de voor - (IJssel) - zijde over die twee verdiepingen een traptorentje. Ter
weerszijden bevonden zich twee aardige bijgebouwtjes.
Op enige afstand achter het grote huis stond dan nog een - voor zover dit zich op de
afbeeldingen laat waarnemen - tweede, wat kleiner herenhuis. Veel is er van dit
alles niet meer over.
Een der bijgebouwtjes stond nog steeds overeind maar wordt thans afgebroken,
herbouwd en voor particuliere bewoning gereed gemaakt.
De naastgelegen boerderij heet nog altijd de ,,Hernhut" en de Evangelische
Broedergemeente Zeist bewaart een windvaan afkomstig van deze nederzetting,
die de naam van 's Heerendijk droeg.
Het ging om Hernhutters, maar hun stempel hebben zij op de Hollandse stad
IJsselstein niet vermogen te drukken.
Dit in tegenstelling tot het Utrechtse dorp Zeist, waar rijke beschermheren en
leden dezer gemeenschap, die de vrije heerlijkheid met het Slot hadden
aangekocht, hen in staat stelden z.g. koorhuizen (Broederhuis, voor de ongehuwde
mannen. Zusterhuis voor de ongehuwde vrouwen en het z.g. weduwenhuis) te
bouwen en zich er ook zelf te vestigen in statige herenhuizen.
Het is duidelijk dat we iets over deze Hernhutters, deze Evangelische
Broedergemeente, en de motieven die hen tot het stichten van 's Heerendijk
brachten moeten zeggen, willen we begrijpen wat deze gebouwen, die daar
gedurende meer dan 30 jaar in het hart van de 18e eeuw stonden, voor functie
hadden. Het ging hier immers niet om een woonhuis, een buitenplaats of een
fabriek.
Hun zeer eigen karakter trok de aandacht en zo werden ze dan ook meermalen
afgebeeld.
Het meest bekend is de kopergravure in deel 3 van het „Verheerlijkt Nederland"
(een 9-delig topografisch plaatwerk, te Amsterdana tussen 1745 -1790 verschenen).
Het prentje is genummerd 249/250 en heeft een merkwaardig lang formaat (70 x
198 mm): 't Huis 's Heerendijk en de Stad IJsselstein in 't Verschiet.
Jan de Beyer maakte de tekening, de graveur was Hendrik Spilman.
Deze laatste was een lid van de Broedergemeente in Haarlem.
De kopergravures van Spilman naar tekeningen van de Beyer zijn zeer bekend, 's
's Heerendijk is door een oudere Hernhutter: Johannes de Bosch (1713 - 1785), een
apothekerszoon uit Amsterdam, eveneens en meermalen getekend. We weten dit
dank zij een kaartsysteem.
Prof. Hofstede - de Groot heeft n.1. een begin gemaakt met het aanleggen van een
verzameling fiches, waarop sinds de 18e eeuw alle op openbare veilingen in
-ocr page 6-
verkoop gebrachte schilderijen en tekeningen staan vermeld. We vinden ze op een
veiling in 1788 van de hand van Johannes de Bosch:
,,Een gezicht van het Gemeentehuis van de Evangelische Broeders tot 's Heer-
endijk, met sapjes geteekend; Gezicht van den IJssel naar het Gemeentehuis van
de Evangelische Broeders tot 's Heerendijk, met de pen en sapveren: 1775.
Het Gemeentehuis van de Evangelische Broeders tot 's Heerendijk getekend zeer
dun met sapverven."
Het is niet duidelijk of met de drie vermeldingen ook drie afzonderlijke tekeningen
zijn bedoeld. Wel kunnen we zeggen dat er op het Rijksarchief te Utrecht in de
topografische atlas een foto naar een verder onbekende tekening, mogelijk van
J. de Bosch, aanwezig is.
Het laat ons een gebouw met een typisch gestileerde baroktuin er voor zien.
De voorgrond wordt door de IJssel en een roeiboot met enkele spelevarende
personen ingenomen; twee derde van de tekening beslaat de hemel. Met een Duits
onderschrift bevindt zich voorts op het rentmeesterskantoor der Broedergemeen-
te Zeist, een grote gewassen tekening in kleur van ' Heerendijk.
Ik acht het mogelijk dat de zeer dun met sapverven vervaardigde tekening van De
Bosch hier aan ten grondslag ligt.
Zou de vermelding van 1775 het ontstane jaar betreffen, dan valt te bedenken dat
het huis in 1770 voor afbraak werd verkocht. Zou de Broedergemeente Zeist er geen
belangstelling voor hebben gehad nog een afbeelding van 's Heerendijk te bezitten
en zou de Hernhutter tekenaar De Bosch niet gaarne die tekening hebben ge-
maakt ? Waar de tekening in kleuren van 's Heerendijk (C. 1745 door De Bosch
gemaakt en op 19 februari 1936 bij Van Huffel te Utrecht onder nr. 547 geveild),
gebleven is, heb ik niet gewaar kunnen worden.
Het wordt evenwel hoog tijd dat we iets mededelen over het reilen en zeilen der
Hernhutters in Nederland in de dertiger jaren van de 18e eeuw in Nederland.
Zonder die achtergrond kunnen we weinig van hun Stichting te IJsselstein
begrijpen.
2. In het begin van de twintiger jaren der 18e eeuw vestigden zich op het landgoed
Berthelsdorf van de jonge graaf Nicolaas Ludwig van Zinzendorf (gelegen in
Saksen niet ver van de grens der Oostenrijks-Habsburgse landen Bohemen en
Moravië) om hun protestantse geloof verdreven vluchtelingen.
Von Zinzendorf was een zeer bijzondere persoonlijkheid die, van jongsaf sterk
gegrepen door het zoenoffer van Christus, als zoon Gods, tot redding der zondige
mensheid, daar in woord en geschrift (hij was een enorm begaafd redenaar, een
veelschrijver en dichter) van getuigde, dit overal uitdroeg.
Op zijn landgoed en onder zijn geestelijke leiding werd de kolonie Herrnhut (onder
des Heren hoede) gesticht.
Van overal, niet alleen uit Bohemen en Moravië, en uit vele kerken, vestigden zich
nu zoekende zielen in deze gemeente.
Herrnhut werd gekenmerkt door een vroom, maar opgewekt Christendom, vele
economische activiteiten en ambachten, een straffe indeling der gemeente in z.g.
koren; en niet in de laatste plaats door grote Zendings activiteiten om de blijde
boodschap, die men op zo bijzondere wijze ervaren had, naar de heidenen uit te
dragen.
Van Herrnhut straalde een opwekkingsbeweging naar alle landstreken op het
-ocr page 7-
vasteland, naar Engeland en de Verenigde Staten uit. De vele Godsdienstoefening-
en waren vooral z.g. zangdiensten, waarbij ook de instrumentele muziek en
koormuziek een belangrijke plaats innamen. Om hun economische activiteiten
werd het Stichten van Hernhutters kolonies (allen naar het voorbeeld van
Herrnhut) ook van de zijde van de overheid, de vorsten in verschillende Duitse
staten en staatjes, bevorderd.
Het is verbazingwekkend in welke mate deze beweging zich in de tien jaren tussen
1722 en 1732 heeft verbreid.
En nu komen we tot een tweede, voor de bouw van 's Heerendijk, wezenlijke factor.
We vinden die in de Hernhutter kring, die zich in de dertiger jaren onder zeer
welgestelde Doopsgezinden te Amsterdam had gevormd.
In 1734 informeerde August Gottheb Spangenberg, (een zeer bekwame naaste
medewerker van Von Zinzendorf in de boekwinkel van Jan Hartog, boekverkoper
ter zijde 't Stadthuys) naar Doopsgezinden en gaf te kennen met een hunner
voorgangers te willen kennismaken. Onderwijl trad Joannes Deknatel, een der
predikanten van de doopsgezinde gemeente „Het Lam", te Amsterdam de
boekwinkel binnen.
De kennismaking kwam op deze wijze ongezocht tot stand.
Deknatel bracht Spangenberg in contact met een Doopsgezinde familiekring, die
én voor 's Heerendijk én voor de later gestichte Broedergemeente Zeist van de
grootste betekenis werd.
Spangenberg kwam naar Amsterdam om naar mogelijkheden uit te zien,
Hernhutters in overzeese gebieden te vestigen.
De Broedergemeente verkeerde in Saksen, het land van haar oorsprong, in
moeilijkheden.
De onzekere toestand, waarin de uit Bohemen en Moravië verdrevenen, die zich op
het landgoed Berthelsdorf hadden gevestigd, verkeerden deed Von Zinzendorf
uitzien naar landen, die zulke emigranten zouden willen opnemen.
Von Zinzendorf dacht aan Amerika en als meest geschikte persoon om met de
bewindhebbers der verschillende handelsondernemingen hierover besprekingen
te voeren en de mogelijkheden te onderzoeken, werd Spangenberg naar het
buitenland gezonden. In 1734 was hij op weg naar Londen om over kolonisatie-
plannen in Georgië (nu een staat van de U.S.A.) te spreken.
Op reis daarheen bezocht hij Amsterdam, waar hij een maand bleef om met de
geoctrooieerde Sociëteit van Suriname, die ook kolonisten voor haar dun bevolkte
gebied nodig had, te onderhandelen. Maar naast het zoeken van overzeese
gebieden, waar van huis en hof verdrevenen zouden kunnen gaan koloniseren, (en
afgezien van de bij de verschillende handelscompagnieën aangewende pogingen
om toegang te krijgen tot de tropische gebieden om daar het Evangelie aan
negerslaven te brengen) zochten de broeders aansluiting bij verschillende
kerkgenootschappen om daar hun oecumenische gedachten uit te dragen.
Hun streven was gericht op het vormen van kringen (niet op het stichten van een
nieuw kerkgenootschap) waar hun specifiek Christocentrische vroomheid werd
beleefd, zij zochten gemeenschap. Die gemeenschap nu meende Spangenberg bij
Doopsgezinden in Amsterdam te kunnen vinden.
Von Zinzendorf had in Saksen contact gehad met een uit Silezië verdreven doperse
secte, de Schwenkteldianen. In Görlitz en Berthelsdorf hadden zij - evenals de
Moravische broeders - veel hulp van hen ondervonden.
-ocr page 8-
's Heerendijk bij IJsselstein aan de Hollandse IJssel.
Topografische Atlas (reproduktie) Rijksarchief Utrecht.
-ocr page 9-
Tevens hadden zij bij hun doopsgezinde geloofsgenoten in Holland om steun
aangeklopt en in de gevoerde correspondentie was veel sprake geweest van Von
Zinzendorf en de Hernhutters. Het is zelfs waarschijnlijk dat men uit Amsterdam
of Haarlem in 1726 Von Zinzendorf inlichtingen over de Schwenkteldianen heeft
gevraagd. Deze wat lange inleiding was nodig om te verklaren hoe Spangenbergin
het bijzonder in een welgestelde Doopsgezinde familiekring, die enorm veel voor
de Hernhutters heeft gedaan, terecht kwam, want Ds. Deknatel bracht zijn nieuwe
vriend naar de oude weduwe Benning.
Deze woonde op de Westermarkt, bij de Prinsengracht, in de schaduw van de
Westertoren.
In dat huis ontmoette Spangenberg, behalve haar zoon Mattheys, haar schoonzoon
Jacob Schellinger. Jacob kocht voor de Hernhutters later land bij IJsselstein en
verschafte de middelen om het grote huis aan de IJssel te bouwen.
Zijn broer Cornelis Schellinger verwierf voor hen in de veertiger jaren de Vrije
Heerlijkheid Zeist. Ook verdere verwanten: de families Van Laer, Verbeek, Van
der Vliet sloten zich bij de broeders aan, evenals vele andere Nederlanders. Het is
evenwel deze vrij beperkte familiekring, welke, vermogend als zij was, begon met
de bouw te IJsselstein en later de stichting van Zeist mogelijk maakte. Om te
beginnen werd er een Hernhutterkring, later een gemeente, te Amsterdam
opgericht. Tijdens zijn eerste verblijf in Amsterdam had Spangenberg ook kennis
gemaakt met de boekhandelaar en uitgever van kerkhistorische werken, Isaac Le
Long en een boek van deze bekende Amsterdammer samengesteld op grond van
door Spangenberg verschafte gegevens en opgedragen aan Von Zinzendorf: ,,Gods
Wonderen met Zijne Kerke", maakte grote opgang.
Het kwam ook in handen van de prinses-weduwe van de Friese stadhouder, Maria
Louise, zelf van Duitse afkomst uit Hessen-Kassel. Zij en haar vroegere
hofpredikant Hieronymus van Alphen vroegen schriftelijk Von Zinzendorf om
nadere inlichtingen.
Nu kende Maria Louise de graaf al uit 1917, toen hij als student te Utrecht enige
tijd in Nederland had vertoeft.
Zij nodigde hem thans opnieuw uit haar in Leeuwarden te bezoeken.
In februari 1736 kwam Von Zinzendorf met een klein gevolg naar Nederland.
Er waren daarvoor verschillende redenen: behalve de omstandigheid dat
verschillende vooraanstaande personen en enkele predikanten hem uit eigen
beweging voorstellen hadden gedaan om zijn zendingswerk te bevorderen, ook de
wens van de prinses-weduwe om iets voor de Moravische vluchtelingen te doen.
Von Zinzendorf huurde in Amsterdam een herenhuis voor hem en zijn gevolg en
hield er zijn gebruikelijke huiselijke godsdienstoefeningen, waarbij hij ook zijn
Amsterdamse vrienden (de Schellingers, Beuning, Verbeek, Van Laer, van der
Vliet) toeliet.
Voor hij naar Duitsland terugkeerde bezocht de graaf de prinses-weduwe in
Leeuwarden.
De prinses informeerde o.a. of het boek van Le Long op waarheid berustte en toen
de graaf dit beaamde, verklaarde Maria Louise zich wel genegen emigranten in
haar baronie IJsselstein op te nemen.
Al vóór hij in april 1736 zijn bezoek aan de prins-weduwe bracht had Zinzendorf op
-ocr page 10-
10
-ocr page 11-
26 maart met zijn beide vermogende Amsterdamse vrienden Mattheys Beuningen
en Jacob Schellinger een bezoek aan IJsselstein gebracht.
Waarschijnlijk waren hem verschillende aanbiedingen gedaan, maar een terrein
buiten IJsselstein in de baronie der prinses, scheen hem voor een Hernhutter
kolonie het meest geschikt te zijn. Dit plan stelde allen tevreden. Het vriendelijke
aanbod der prinses behoefde Von Zinzendorf niet af te wijzen, evenmin als de
geldelijke steun die zijn Amsterdamse vrienden hem bijna opdrongen.
Bovendien kreeg hij hierdoor gelegenheid de bewoners van Pilgerruk, een
Hernhutter nederzetting in Holstein, die door de Deense regering niet langer
geduld werd, een nieuwe woonplaats te geven. De ligging was bijzonder gunstig
voor degenen die van Duitsland naar Engeland reisden.
In augustus 1736 kocht Jacob Schellinger van de Schepen Jan Franco Beyen (hij
werd in 1741 lid der Broedergemeente) aan de IJsseldijk vier morgen land, een
koop die 5 september notarieel werd bekrachtigd. Reeds 29 april van dat jaar was
Conrad Lange met een aantal bewoners uit Pilgerruk over Leeuwarden en
Harlingen naar Amsterdam gekomen.
De 12 mannen en 3 vrouwen werden door de vrienden aldaar buitengewoon gul
ontvangen en geherbergd. Maar om met de bouw van een groot huis aan de
IJsseldijk te kunnen beginnen, was het noodzakelijk dat de kolonisten hier meteen
werden ondergebracht. Daartoe kocht Schellinger nog een boerderij in de
buurtschap Eiteren over de Hollandse IJssel.
Hier werden alle Hernhutters gehuisvest en in die zomer van 1736 kwamen er nog
meer bij.
Deze Jacob Schellinger die de Stichting van 's Heerendijk mogelijk maakte, was
geboren in 1706 en was toen dus nog een jonge man van 30 jaar. Hij was de zoon van
Rutger Schellinger en Maria van Laer, gehuwd met Magdalena Beuning (1711 -
1779) en had destijds Spangenberg in het huis van zijn Schoonmoeder ontmoet.
In 1738 was hij „oudste" van 's Heerendijk, in 1740 werd hij bestuurder van
Herrnhaag-de grote Broedergemeente in de z.g. Wetterau, nabij Frankfort aan de
Main.
Magdalene Beuning was een tijdlang ,,algemeen oudste" over de zusters der
Broedergemeente.
De familie Schellinger was sinds eeuwen in Amsterdam gevestigd en beoefende
oorspronkelijk het brouwersambacht.
Zij behoorde tot het Amsterdamse patriciaat, tot die geslachten, waaruit de leden
van de Vroedschap werden benoemd.
En zitting in de Vroedschap kon betekenen opklimmen tot het hoogste wat een
Nederlander kon bereiken: het burgemeesterschap van Amsterdam.
Wel moesten de gelukkigen, die deze kans in hun wieg vonden, aan nog één
voorwaarde voldoen: ze moesten lid zijn van de Hervormde (Gereformeerde, zoals
dat destijds heette) Kerk.
En dit sloot de deur voor Jacob, die Doopsgezind was.
Maar tot de schepenen van Amsterdam behoorde in 1745 wèl Mr. Elias Schellinger,
die wel aan de kerkelijke eis voldeed en wiens zuster Cornelia tweede vrouw werd
van Pieter Steyn, raadpensionaris van Holland.
11
-ocr page 12-
12
-ocr page 13-
Jacob Schellinger overleed in 1779, een jaar na zijn 11 jaar jongere broer Cornelis,
die de vestiging der Broedergemeente in Zeist mogelijk maakte.
Alle Hernhutters werden voorlopig in die boerderij te Eiteren gehuisvest en in de
zomer van 1736 kwamen er nog meer bij.
In augustus kreeg de kleine gemeente, die toen al zelfstandig was georganiseerd, als
voorganger (,,oudste") Melchior Zeisberger (1701 - 1781) een man die tot een der
eerste groepen vluchtelingen uit Moravië op Von Zinzendorfs landgoed had
behoord.
Maar er werden door de graaf in december van dat zelfde jaar nog meer
belangrijke figuren voor het nieuwe 's Heerendijk aangewezen.
Frederik baron de Watteville (1700 - 1777) werd tot bestuurder („voorstander")
benoemd en Christiaan David zou als bouwmeester meekomen.
De Watteville was een zeer oude vriend van Von Zinzendorf, hij kende hem sinds
zijn schooljaren in Halle; een der belangrijkste figuren in de 18e eeuwse
Broedergemeente.
Christiaan David, (1690 - 1751) een oorspronkelijk ongeletterde timmerman; van
huis uit Rooms Katholiek, Protestant geworden, was een man waarin een
geestelijke oerkracht schuilde en die de weg naar Saksen en het landgoed
Berthelsdorf gevonden had.
Daarheen leidde hij dan ook telkens weer groepen vluchtelingen uit Moravië, dat
ook zijn vaderland was.
Een Zwitserse baron en een vrijwel ongeletterde timmerman staan dus aan het
begin van de Heerendijkse geschiedenis.
Beiden met de opdracht het grote huis aan de IJssel te bouwen. Cristiaan David had
op dezelfde wijze ook in de bouw van Herrnhut een groot aandeel gehad.
Hij had zijn timmermansbijl in de eerste boom voor de aanbouw van het oudste
huis in Herrnhut geslagen, onder het uitspreken van het psalmwoord: „Hier hat
der Vogel sein Haus gefunden und die Schwalbe ihr Nest, namlich deine Altare
Herr Zebaoth". (Ps. 84).
Nu beginnen evenwel de moeilijkheden te komen. De ingenomenheid der prinses-
weduwe werd spoedig zeer bekoeld door de verdachtmaking van de kant van de
tegenstanders.
Maar de drost J. Vultejus, wiens houding van het grootste belang was, omdat hij het
burgelijk bestuur had te voeren, toonde zich geen tegenstander, al lette hij heel
streng op het nakomen der bestaande verplichtingen.
Het karakter der kolonie bracht evenwel mede, dat overtredingen niet altijd te
vermijden waren, daar zij een wisselende bevolking had en er telkens nieuwe
bewoners en bezoekers kwamen terwijl anderen weer wegtrokken.
De burgelij ke wetgeving der stad voorzag niet in de vele gevallen, waarin men een
andere maatstaf moest aanleggen om de ontwikkeling dezer nederzetting niet te
schaden. De Hernhutters hadden veel te weinig vrijheid van beweging voor hun
naar eigen inzicht geregeld leven.
En een aanbod van bijzondere privileges had men afgewezen om de andere
bewoners der baronie niet afgunstig te maken. Met het oog op deze moeilijkheden
ging Von Zinzendorf in januari 1737 op audiëntie bij de jonge prins van Oranje in
den Haag, terwijl De Watteville de prinses te Leeuwarden bezocht.
13
-ocr page 14-
Hij vond daar een vriendelijke ontvangst, temeer omdat zijn familie de prinses niet
onbekend was: zijn tante was gouvernante van de prinses aan het hof in Hessen-
Kassel geweest.
3. Wegens de gunstige ligging aan de IJssel - rivieren vervulden toen in veel
opzichten de funktie van wegen en het betrof bovendien een zeer rustige plek
midden in het land - gaf Von Zinzendorf IJsselstein niet graag prijs.
Toen de moeilijkheden ook grotendeels waren overwonnen werd dan ook zo snel
mogelijk tot de bouw van het grote Broederhuis overgegaan.
Door de Drost van IJsselstein was tevoren een borgtocht geëist, welke bij het
gerecht werd ingediend.
Tevens moest een Indemniteitsacte worden ingeleverd, waar in attest van gedrag
en wandel moest worden vermeld, af te geven door het bestuur van de plaats van
waar de vreemdelingen afkomstig waren.
Deze acte werd door de gravin Von Zinzendorf getekend.
In 1737 werd met de bouw van 's Heerendijk (de door Jacob Schellinger bedachte
naam leunt aan tegen namen als die der moedergemeente Herrnhutt en de in die
tijd zeer belangrijke gemeente Herrnhaag in Wetterau), een aanvang gemaakt.
Bij een bezoek van Jacob Schellinger aan het eind van februari werd het terrein
voor het nieuwe huis afgebakend en op 13 mei begon Christian David met het
timmermanswerk. Al op 18 juni vond de eerste steenlegging plaats door David
Heckewalder, later een zendeling onder de Indianen in Noord Amerika. Grootte en
inrichting van het huis worden door Christiaan David in een brief van 23 juni 1737
beschreven:
„Das Haus ist 48 Ellen lang und breit 18, hat 4 Keiler auf alle vier Ecken des
Hauses, der Saai in der Mitte ist 11 Ellen lang und 18 Ellen breit oder tief. lm untern
Stock sind 4 Kammern und 2 Vorhauser, Davon kommt eine zur Kiiche und eine
Kammer zum Speisegewach. lm andern Sock sind 6 Stuben, 4 Kammerm, 2
Cabinette und 2 Vorhauser, und unter dem Dache ebenso. Es kann nicht wohl über
12.000 -fl ausgebaut werden.
Ubrigens steht das Haus 7 Fuss höher als der IJsselstrom, und ist kein höheren Ort
im ganzen Lande.
Die Katholieken meinen wir bauen ein Kloster, und andere halten es für ein
Castell; alles ist voll Verwunderung darüber, und es kommen taglich Menschen
um das Wunder zu sehen."
Frederik de Watteville arriveerde 30 juli en werd op Eiteren door de reeds
aanwezige bewoners ontvangen. Daarbij waren ook Jacob en Cornelis Schellinger,
Mattheys Beuning, en de vroegere hofpredikant Van Alphen tegenwoordig.
Christiaan David toonde hem hoever de bouw reeds gevorderd was en toen men
even uitrustte op een stapel timmerhout en de Watteville hem vroeg wat hij er van
dacht, was zijn antwoord: ,,Hier wollen wir dem Heiland ein Posthaus bauen, da die
Boten hin und wieder zu den Heiden sich aufhalten und herbeifinden können. Die
Gemeine, die hier wohen wird, soll für die vernünftigen Hollander ein Kind sein.
Sie sollen an diesem Kinde lernen, den Heiland der Welt lieb haben und einfaltig
werden."
Dat was het antwoord van de eenvoudige timmerman met het sterke geloof.
Een antwoord dat heel sterk overeenkomt met Zinzendorfs plan, die in een brief
14
-ocr page 15-
aan Conrad Lange - de leider van de uit Holstein afkomstige Hernhutters - schreef:
„Mein inniggeliebter Bruder Conrad (Lange).
Hier ist der ganze Plan von IJsselstein, den drücke dir tief ins Gemut. Es soll
namlich daselbst fondirt werden eine Anstalt:
1)    für die Brüder, welche in die andern Weltteile gehen und sich in der Stille
zubereiten lassen;
2)    für diejenigen Emigranten von Wichtigkeit, wegen welcher in Deutschland
all zu stark nachgefragt wird;
3)    für diejenigen Kinder, welche von Herrnhut aus wichtigen Gründen hinweg
zu tun, wozu denn eine eigene Austalt von hollandischen Kindern kommen kann,
in der Freiheit der Evangelischen Gnade ausser allem Sectenwesen zu erziehen;
4)    für diejenigen Brüder und Schwester aus Holland, die Alters und anderer
Umstande wegen nicht mehr weit reisen können und dennoch schmecken und
sehen wollen, was das ist Gott stehet in der Gemeine Gottes und wo 2 oder 3
versammelt sind in Meinem Namen, da bin Ich mitten unter ihnen;
5)    für diejenigen Seelen, welclit in Irrung und Confusion ihres Gemütes
kommen, anderer Arten ohne Austoss nicht sein, hier aber gepflegt und gewartet
werden können. Dieser plan bleibt zwischen dir und van Calker und uns, ohne
jemand davon zu communiciren".
Conrad Lange was een evangelist en zendeling ,,pur sang" tot aan de grenzen van
China. Van 1742 -1747 werd hij in St. Petersburg gevangen gehouden. Hij trok met
zijn ,,hebben en houden" op een wagentje evangeliserend door Duitsland en is met
de verdreven (voor een deel weer uit Moravische vluchtelingen bestaande)
gemeente uit Holstein, naar IJsselstein gekomen.
Van Calker was een vriend van Von Zinzendorf, die hij in Amsterdam had
ontmoet. Hij behoorde niet tot de Amsterdamse bevriende familiekringen der
Schellingers, maar was een doopsgezinde uit Kampen. Later vestigde hij zich in
de Broedergemeente Zeist.
Een heel sterk uiteenlopend gezelschap dus, dat zich daar aan de IJsseloever
verzamelde: vrome, rijke Doopsgezinde kooplieden en renteniers uit Amsterdam
gegrepen door de spiritualiteit der Hernhutters; arme ambachtslieden, deels
vluchtlingen wegens hun geloof uit Moravië, maar ook uit andere streken van
Duitsland afkomstig; zendelingen bestemd voor alle werelddelen, meest uit deze
vluchtlingen en ambachtslieden voortkomend; tenslotte - we mogen wel zeggen
,,last but not least" - Duitse aristocraten. Het ging er bij dit alles om een gemeente
van Nederlanders te stichten. Wanneer we het doel dat de graaf von Zinzendorf
voor ogen stond in modern Nederlands en beknopt samen vatten ging het om: een
zendingshotel, een emigrantenasyl, een kostschool, een conferentie-oord en een
rusthuis. Zo kwam in het najaar, nog voor het grote huis kon worden betrokken, het
gemeenteleven al op gang.
We zullen dit nog wel in die boerderij in Eiteren moeten localiseren.
Reeds 21 september 1737 werd de eerste „Gemeintag" gehouden, en we vinden van
dien af geregeld de vieringen der speciale Broedergemeente-feestdagen
(herdenkingen uit de oude Boheems-Moravische Broederuniteit en die van de door
Von Zinzendorf sinds 1722 op zijn landgoed hernieuwde Uniteit naast de vieringen
der algemene Christelijke feestdagen vermeld.
Op 7 december 1737 werd, bij gebrek aan een geordende broeder door Christian
David het eerste kind gedoopt.
15
-ocr page 16-
Nog voor het huis werd ingewijd waren er in 1738 al moeilijkheden met de Drost
van IJsselstein. Het ging om een te verstrekken garantiebrief.
De Wattville opperde in het begin van dat jaar tegenover de Drost reeds het
voornemen elders naar een verblijf om te zien, indien in de Broeders geen
vertrouwen zou worden gesteld. De Drost matigde zich toen en er werd overeen-
gekomen, dat Jacob Schellinger met persoon en vermogen voor 25 personen borg
zou staan. Dit aantal werd voldoende geacht omdat velen slechts tijdelijk te
's Heerendijk verblijf zouden houden. Het is duidelijk dat niet alleen de
autoriteiten van de baronie, maar met haar de bevolking van IJsselstein en
omgeving met enig wantrouwen tegen die van her en der gekomen en komende
vreemde snuiters aankeken. Daarbij kwam dan het godsdienstige karakter der
,,secte", een bron van veel controverse in het 18e eeuwse Nederlandse kerkelijk
leven. Een van de regerende Hervormde (,,Gereformeerde") en de Rooms
Katholieke Kerke afwijkende godsdienstige gemeenschap,wekte ook en vooral ten
platte lande achterdocht.
De bouw van het Broederhuis vorderde intussen gestaag en op 28 juni 1738 vond de
feestelijke inwijding plaats.
In totaal woonden 70 personen (waaronder vele te Amsterdam wonende broeders
en zusters) de plechtigheid bij. Het eerste lied dat in de nieuwe zaal (de
Broedergemeenschap spreekt niet van kerk) werd gezongen, luidde:
„Dies Haus soll werden-
Und die drinnen wohnen-
Sein Loh auf Erden-
Hier soll Gnade thronen-
Einfalt- und kindliche Gestalt".
De Hernhutters, die uit Eiteren - hun voorlopige woonplaats - waren overgekomen,
hadden een stormachtige overtocht.
De Watteville zag het aan als een voorteken, dat de gemeente niet zonder stormen
zou blijven in de toekomst. Aan de IJssel werd in de barokstijl van die tijd een tuin
aangelegd.
De Duitse broeders spreken van een „Lustwaldchen".
Het gemeenteleven met zijn vele aspecten kon in 's Heerendijk nu op gang komen.
Het werd er soms zo druk dat godsdienstoefeningen in de open lucht in het
„Lustwaldchen" werden gehouden.
4. Belangstelling was er in ruime mate. Waren er in 1737 nog maar 18 personen in
Eiteren gevestigd, het grote huis werd in 1739 al door 80 gemeenteleden bewoond.
Het was zelfs zó vol, dat bezoekers er niet meer konden overnachten. Het huis had
dan ook niet meer dan 20 kamers. In deze toestand kwam - maar we zijn dan al veel
later - verandering, toen Von Zinzendorf, zojuist uit Amerika terug gekeerd,
daarvan tot 12 - 15 april 1743 verbleef.
De inrichting der gemeente werd uitvoerig besproken en er werd vast gesteld dat
's Heerendijk volgens het oorspronkelijke plan een huisgemeente zou blijven. Dit
betekende, dat de meeste ,,kolonisten" weer moesten vertrekken. Slechts zeven en
veertig mensen, voornamelijk de ongehuwde broeders mochten blijven, en een
even groot aantal ging met de Watteville naar Duitsland terug. Meer dan negentig
personen waren in die tijd dus op en om het grote huis gevestigd. In september 1739
16
-ocr page 17-
werd met de bouw van een speciaal huis voor de ongehuwde broeders begonnen.
We vernemen daarover echter verder niets meer. Het is aan te nemen dat het hier
om een van de twee kleinere huizen gaat die naast het grote huis stonden. Op de
tekening, die in het rentmeesterkantoor der Broedergemeente in Zeist aanwezig is
en ook- hoewel minder duidelijk - op hetprentje van De Beyer bevindt zich achter
het grote gebouw een herenhuis, dat voor zover zichtbaar, sterk doet denken aan
sommige huizen op het Broeder- en Zusterplein te Zeist.
Dit huis werd evenwel door David Heist gebouwd op een stuk land dat hij op 10
oktober 1739 van Jacob Schellinger in erfpacht kreeg.
Heist, die eens de Broedergemeente zeer was toegedaan verliet deze weer in 1744.
Huis en land werden door Jacob Schellinger in 1745 voor 4800 gulden teruggekocht.
Al in 1741 had Von Zinzendorf zijn tegenwerking bemerkt en schreef hij hem:
,,Monsieur Heist" Ich bin verwundert, einen Menschen der sich von mir in den Tod
Jesu zu seinem Volk taufen lassen, hier wohnen zu sehen mit Frau und Kind als
Feind des Herrn und Seines Volkes, als ihr Spotter und Lasterer. Thut mir einen
Vorschlag, wie wir von der unglückseligen Nachbarschaft von Euch können
erlöset werden. Wir wollen Euch, wenn Ihr wollt, in Zeit und Ewigkeit mit unsrer
Gesellschaft verschonen. Handelt als ein Mensch in der Sache, denn das ihr als ein
Christ handeln sollt, begehre ich nicht von Euch.
Euer gutmeinender Zinzendorff, des Lammes Knecht unwürdig. Heerendijk
1741."
17
-ocr page 18-
Geen goede buur dus daar achter het grote huis aan de IJssel.
Heist vertrok naar Amsterdam en leefde daar nog als kassier. Hij bleef echter een
tegenstander van de Hernhutters.
We hebben ons wat op zijwegen begeven, laten we terugkeren tot een paar
kernpunten: Waarvan leefde deze gemeenschap en wat waren haar activiteiten op
geestelijk en pedagogisch terrein. Uiteraard was de steun van Jacob Schellinger,
die de grond gekocht en de bouw bekostigd had erg belangrijk. Maar de bewoners
teerden verder niet op zijn vermogen.
Er waren uit Duitsland en Moravië goede handwerkslieden gekomen.
De Hernhutters werden trouwens algemeen bekend als ervaren in ambacht en
bedrijf. En ook in 's Heerendijk trachtte men op deze wijze in de dagelijkse
behoeften te voorzien. De Watteville gaf zich daar veel moeite voor. Er werd een
kousenfabriek opgericht, evenals een lijnbaan. Beiden werkten echter met verlies.
Daarentegen hadden de schoenmakers veel werk.
Sommige broeders vonden werk op naburige buitenplaatsen. Ook een zijde- en
katoenspinnerij werd opgericht. Het economisch getij zat de broeders evenwel niet
mee. De Watteville schreef: ,,Wenn nicht alles drei- bis viermal theurer ware, als
vor diesem, so konnten wir uns gut durch bringen. Es ist aber dermalen eine
schrechliche Thenerungim Lande." Jacob Schellinger die vooral in het eerste jaar
de zorg voor de gemeente gedragen had, droeg deze in 1739 geheel aan De Watteville
over. In februari 1739 werd een jongensschool met internaat geopend. De bedoeling
hiervan was zowel Nederlandse jongens uit bevriende kring als Duitsers, die om
een of andere reden moeilijk in hun geboorteland konden blijven, te onderrichten.
Maar de Drost van IJsselstein beriep zich op het plakaat, waarbij slechts aan de
Hervormde Kerk toegestaan was scholen te houden, en verbood het. Zo werd deze
school weer gesloten. Toch is er later nog enige tijd een kostschool in 's Heerendijk
geweest.
In 1752, toen alle andere activiteiten tot stilstand waren gekomen was er nog een
internaat voor meisjes.
Alle activiteiten die later te Zeist zo ruim konden worden ontplooid, treffen we in
wezen al te 's Heerendijk aan.
We moeten ons dat plekje aan de Hollandse IJssel in deze jaren voorstellen als een
druk verkeerspunt. Uit Duitsland, Scandinavië, Zwitserland verbleven er telkens
gasten voor een korte tijd, die dan weer doorreisden naar de zendingsvelden.
Vanuit Nederland, en vooral uit Amsterdam, kwamen de vrienden uit de
Hernhutterskring en hun verwanten om kennis te maken met de broeders die daar
op doorreis waren, kennis te nemen van hun bedrijf en bovenal geestelijk te
worden gesticht, 's Heerendijk telde meer Lutherse belijders dan Moraviërs. Men
dient niet te vergeten dat de Hernhutters in oorsprong geen eigen kerk wilden
stichten, maar leden van verschillende kerkgenootschappen verenigden. De eerste
predikant, op 4 oktober 1738 aangesteld, was een Deens theoloog van Lutherse
huize, Severin Lintrup, en dit geeft direkt al het internationale stempel dat de
gemeenschap droeg.
Alvorens de moeilijkheden door de Hernhutters van de kant van de heersende
kerk en het burgelijk bestuur te IJsselstein ondervonden, te bespreken en af te
sluiten met de opheffing van de gemeente, na een aantal jaren gevolgd door
verkoop van de gebouwen en afbraak in 1770, vertellen we eerst nog iets over de
vele bezoekers die naar IJsselstein kwamen om in 's Heerendijk voor kortere of
/
18
-ocr page 19-
langere tijd te vertoeven. De uitstraling als het ware van die kleine gemeenschap
daar aan de oever van de Hollandse IJssel.
5. Er was te 's Heerendijk zoals men ook verwacht, een druk verkeer. Niet voor
niets was het tot een ,,Posthaus" bestemd.
Veel post, in de zin van brieven en paketten, werd er ook verzonden en ontvangen.
Reeds in het eerste jaar na de stichting beliep het portogeld voor de uit de gehele
wereld ontvangen stukken 200 Thaler.
Maar ,,Posthaus" betekende meer dan goederen verkeer, er kwamen zeer veel
buitenlanders op doorreis van en naar de zendingsvelden, maar ook van andere
kerken in het buitenland, die dan in Nederland met zo'n merkwaardige
Hernhutterskolonie wilden kennis maken. Daarbij dienen we te bedenken dat
naast de missionaire taak, ook het vestigen van kolonies (vaak ten behoeve van
emigranten die uit hun vaderland waren verdreven) een doel van de Hernhutters
was. Dergelijke gemeenten werden in Noord-Amerika gesticht, het land waar met
name in Pensylvania een ieder vrij was zijn godsdienst en eredienst in te richten
zoals hij dat zelf verkoos.
Vanuit Engeland en Noord- en Zuid Amerika (zending in het Caraïbische gebied !)
werd 's Heerendijk een belangrijk ,,Broedergemeentehuis" naar het Europese
vasteland. In januari 1738 waren er drie broeders op doorreis naar Londen, en een
broeder op zijn terugreis uit Georgië (N.-Amerika), verder twee predikanten van
de Engelse Methodisten. „Ingham en de vader van het Engelse Methodisme John
Wesley (1703 - 1791)".
,,Sie hielten sich einige Zeit in Heerendijk auf und wurden auf das liebreichste
behandelt und bewirthet" (Von Ranzau: Die Heerendijkische Historie). In juni
weer zendelingen op doorreis naar Berbice (Guyana) en Suriname.
Onder hen de bekende Ludwig Chr. Delme (1713 - 1797) die te Zeist op het kerkhof
der broedergemeente begraven ligt. In juli kwam de ,,algemeen oudste" (General
Alteste) Leonard Dobeiaan, op weg naar Amsterdam, om daar onder de Joden te
arbeiden. Een andere zendeling, op weg naar St. Thomas, een West Indisch eiland,
sloot zijn huwelijk in 's Heerendijk. Dan is er H. Cossart, (1714 -1763) zoon van een
Franse réfugié, die onder vele gevaren de Waldenzen bezocht en hen in hun
protestante geloof sterkte en in Engeland met het parlement omtrent de
Hernhutters onderhandelde. Hij reisde met Arved Gradin, een Zweed, die een
professoraat in Upsula afsloeg om in Herrnhut leraar te worden, naar
Constantinopel ging en later zelfs naar Egypte.
Ook Gadrin was trouwens in 's Heerendijk in 1739. De reis naar Constantinopel had
tot doel connecties aan te knopen met de Patriarch der Grieks-Katholieke kerk. In
1738 al kwamen er bezoeken van predikanten uit Breda, Oisterwijk en Nieuwland
en zelfs een aantal Jansenisten uit een Karthuizer Klooster in de omgeving van
Parijs, die vernomen hadden dat Frederik de Watteville was overgegaan tot de
Rooms Katholieke kerk, welk gerucht natuurlijk onjuist bleek te zijn. De prinses-
weduwe zelf kwam in 1739 op bezoek. In hetzelfde jaar arriveerde een groot
gezelschap uit Mariënborn gelegen bij de broedergemeente Herrnhaag niet ver
van Frankfort aan de Main. Hieronder waren enige negers en een (Da Costa
geheten) jood.
De stroom bezoekers en zendelingen op doorreis houdt niet op.
Er zijn onder hen steeds weer personen, die in de Broedergemeente een grote
-ocr page 20-
naam hebben: David Nitschmann, op weg naar Ceylon; Neisser op weg naar
Groenland, anderen naar Engeland. Samuël Lieberküln (1710 - 1777), die naar
Amsterdam reisde om Leonard Dober op te volgen als zendeling onder de Joden.
Zelf geen Jood - ondanks zijn naam - werd hij in Amsterdam een onder de Joden
zeer gewaardeerde persoonlijkheid. In het midden der eeuw was hij predikant in
Zeist, en werd daar nog vaak door Amsterdamse Joden bezocht. Het ging niet
alleen om de zending onder de heidenen. De Hernhutters vormden ook het
centrum van een opwekkingsbeweging. Zij waren sterk oecumenisch gericht,
wilden niet in de eerste plaats een eigen kerkgenootschap vormen, maar wel hun
eigen spiritualiteit: het verlost zijn door het zoenoffer van Christus overal - ook in
Nederland uitdragen. Zij zochten verwante geesten. Zo trok men - ook van uit
's Heerendijk - overal heen, doortrok zowel Holland als Zeeland, Friesland,
Gelderland, Utrecht en Overijsel en bezocht daar vriendschappelijk gezinde
kringen, vooral onder de Doopsgezinden, maar ook onder de Gereformeerden (te
Leeuwarden o.a.). Men hield conferenties te 's Heerendijk, waarbij men met de
theologie der Calonistische Gereformeerden tot overeenstemmang trachtte te
komen.
Kortom, het was daar aan de IJsseloever een geestelijk leven onder hoogspanning.
Daarbij kwamen dan de economische activiteiten en het voortdurende komen en
gaan van reisgezelschappen.
Alles tezamen genoeg om aandacht te trekken en ook wel voor de volledige
buitenstaander in het rustige stadje IJsselstein, ergenis te wekken. Algemeen was
die ergenis in de regerende Gereformeerde kerk in den lande, enkele
uitzonderingen daargelaten. Maar ook binnen de gemeenschap moesten nog wel
eens problemen worden opgelost, tegenstellingen worden vereffend.
Tijdens een afwezigheid van De Watteville in Duitsland, was het zelfs zo ver
gekomen, dat hij aan een Broedergemeente-synode, die te Gotha (Saksen)
bijeenkwam, onslag uit zijn ambt vroeg. Alles werd evenwel bijgelegd en de
desbetreffende onruststokers werden te 's Heerendijk uitgewezen.
De bezoeken van belangstellenden en gemeenteleden, van heinde en ver komende,
gingen door. Veel Nederlandse Predikanten, eenmaal zelfs een gezelschap van
dertig tegelijk; de hofpredikant van de Prins van Oranje uit Breda, die na een
gesprek van twee uren „vergnügt" weer wegging (Von Ranzau). In 1740
hernieuwde bezoeken van doortrekkende broeders en zusters, op weg naar
Lijfland (Letland, Rusland), Engeland, Berbice (Guyana), New York, Suriname en
Friesland: We vinden er August Gottlieb Spangenberg (1704 - 1792), na
Von Zinzendorfs dood de grote man in de Broedergemeente, een belangrijk
organisator en voorganger in de Noord Amerikaanse gemeenten, die er op visitatie
is en probeert de economische toestand van de kleine gemeente te regelen,
pogingen doet 's Heerendijk van Jacob Schellinger over te nemen. Men wilde Jacob
Schellinger n.1. graag in de kleine kring van Hernhutter topfiguren rond Von
Zinzendorf, de mensen waarmee hij voortdurend door Europa en Amerika reisde,
(de z.g. Pilgermeine) opnemen. Maar Schellinger voelde daar niet veel voor. Wat de
zakelijke kant van de Heerendijkse bedrijvigheid betreft schrijft Spangenberg in
1740: ,,In Heerendijk gefüllt es mir recht gut. Watteville ist nur gewiss ehrwürdig;
ich kann ihn mit vielem Respekt lieben.
Die Sache des Heilandes liegt ihm recht am Herzen. In der Oeconomie hat er es,
wie es mir dunkt, nicht recht zwingen können.
20
-ocr page 21-
Er hat bisweilen 70 Leute gehabt, und hat kaum der Halfte Arbeit schaffen
können. Dabei hat er sich in eine Fabrike eingelassen, und sich in Handel der
Nahrung verflochten, welches sich, wie ich denke, für einen Gemein-Vorsteher
(administrateur) nicht schicke. Nun ist es auch mit der Fabrik zu ende, und er hat
den Segen und die Gnade davon getragen, weil er es doch für den Heiland und die
Gemeine so gut gemeint, dass er nun ein armer Bruder geworden ist". (Von
Ranzau). Maar Schellinger voelde er ook niet veel voor meer geld in de
,,Oeconomie" te steken, zo min als hij geneigd was tot Von Zinzendorf
„Pilgergemeine" toe te treden. Hij had veel geld in de nederzetting gestoken en zag
er waarschijnlijk niet veel heil in ,,goed geld naar kwaad geld te gooien".
Zakenlieden bleven deze Amsterdammers ondanks hun genegenheid voor de
Hernhutters toch nog altijd. Spangenberg wendde zich nu tot andere
Amsterdamse vrienden om financiële steun voor de algemene uitgaven, zoals
reiskosten, logies voor doortrekkenden en werkverschaffing. Of hij in zijn pogen
geslaagd is vinden we in het manuscript van Von Ranzau niet vermeld.
Er werd heel veel gereisd. Eind 1740 vinden we De Watteville al weer op een
,,General-Conferenz" in Marienborn. Toen hij in januari van het volgende jaar
naar 's Heerendijk terug kwam vond hij Holland vrijwel overstroomd.
Hij schrijft in een brief van 19 januari: Von den Höhen bei Nimwegen, von wannen
Man ganz Holland übersehen kann (sic ! J.M.), ward ich mit Entsetzen gewahr, wie
erbarmlich das ganze Land unter Wasser stand, so dass man von manchen Dörfern
nur die Spitzen und Giebel, ja von machen Kirchen nur die Spitzen der Thürme
hervorragen sah. Von Nimwegen fuhr ich auf einem Schiff nach Arnheim durch
das Land hin über Straücher und Baüme weg. Nur war dieser Anblick ein wahres
Trauerspiel." 40.000 morgen land stonden onder water. Leerdam was zwaar
geteisterd, en daarbij kwam de vorst en de vrees voor een doorbraak van de Lek. De
poorten van IJsselstein waren ten behoeve van vluchtelingen dag en nacht
geopend. Het is onvoorstelbaar hoe veel en vaak er door de Hernhutters in die i8e
eeuw rond getrokken werd, wanneer men de toch vaak primitieve omstandig-
heden en de trage gang van het verkeer - voor onze begrippen dan - in aanmerking
neemt.
Zij waren oorspronkelijk verdrevenen, maar werden nu gedreven de
heilsboodschap de wereld rond te dragen en verwante zielen te stichten, met hen
gemeenschap te hebben, nieuwe nederzettingen te vormen. Een merkwaardige
bekering was die van een graaf Reuss, die in de herfst van 1740 naar de Nederlanden
was gekomen om in Hollandse krijgsdienst te treden. Daar hij niet direct in dienst
kon worden genomen, moest hij noodgedwongen in 's Heerendijk verblijven (hem
vermoedelijk bekend door familiebanden met Von Zinzendorf, wiens vrouw een
gravin Reuss-Ebersdorf was). Hij logeerde in een kamer naast de (kerk) zaal en
door het horen van hetgeen daar gesproken werd, werd hij bekeerd en liet zijn
plan, in krijgsdienst te gaan, varen, om zich aan de ,,gemeente" te wijden. In mei
1741 werd hij in de gemeente opgenomen. In augustus kwam Von Zinzendorf met
zijn ,,Pilgermeine (behalve hemzelf dit maal zijn vrouw en dochter Benigna,
Leonhard Dober, Christian David en nog anderen) naar 's Heerendijk. Men vierde
er op 13 augustus de stichtingsdatum van de hernieuwde Broederuniteit. Ook
werden er enkele nieuwe leden opgenomen, waaronder de schepen Beyen, van wie
Jacob Schellinger het land langs de IJssel had gekocht. Ook werden enkele
volwassenen gedoopt. Beyen en nog een andere inwoner van IJsselstein, een
21
-ocr page 22-
zekere Moss, werden daarop prompt door de Hollandse Synode (waaronder
IJsselstein ressorteerde) uit de Hervormde (Gereformeerde) kerk gestoten.
Zinzendorf was op doorreis naar Londen, waarheen hij met zijn gezelschap op 24
augustus vertrok.
In januari 1742 zien we een grote groep Hernhutters van Duitsland uit op weg naar
Pennsylvania de gehele maand in 's Heerendijk verblijven.
Bij het afscheids-liefdemaal ter gelegenheid van hun vertrek telde men 91
personen. ,,Bei welchem eine aparte réciproque Liebe zu fühlen war".
Liefdemalen - men kent ze te Zeist ook thans nog - zijn kerkdiensten, die bestaan uit
een aaneen schakeling van toepasselijkheden, gezongen door de gemeenten en
meestal afgewisseld met koorzang, waarbij thee en een krentenbroodje worden
rondgediend. Dergelijke diensten vinden bij bijzondere gelegenheden en
feestdagen plaats; in de dienst worden indien daartoe aanleiding bestaat b.v.
berichten van de zendingsvelden voorgelezen.
Vroeger kende men ook liefdemalen ter gelegenheid van huwelijk, jubilea of bij
een overlijden. Zo ging het ook in 's Heerendijk. Op 6 februari zong de gemeente de
vertrekkenden op de „Saai" toe, waarna men van allen persoonlijk afscheid nam.
De vrouwen gingen met hun bagage op een boot naar Rotterdam, de broeders
,,truppweise" lopend. In juni kwam een tweede colonne aan, eveneens bestemd
voor Pennsylvania, die 15 juni te Amsterdam scheepging.
Het bleef in 's Heerendijk een drukte als in een bijenkorf.
In 1742 komt er een voor de Broedergemeente belangrijk personage: Abraham
von Gersdorf. Hij was een bloedverwant van Von Zinzendorf en kwam met
regeringsinstanties onderhandelen over een verbetering van de verhouding
tussen de hoge overheden en de Hernhutters. Met zijn vrouw ging hij daartoe een
tijdje in Den Haag wonen, maar bezocht van daaruit behalve Hernhutter kringen
in de grote steden, ook 's Heerendijk. Trouwens ook de broeders uit 's Heerendijk
trokken - in het kader van de Hernhutter opwekkingsbeweging - binnen
Nederland overal heen. We vinden ze zowel in Holland als Zeeland, in Friesland,
Gelderland, Utrecht en Overijssel. Ze bezoeken vooral vriendschappelijk gezinde
kringen onder de Doopsgezinden, maar ook wel onder de Gereformeerden (zo te
Leeuwarden).
In april 1743 is Von Zinzendorf met 30 Amsterdamse gemeenteleden weer eens in
's Heerendijk, ook kwamen uit Pennsylvania enkele broeders aan, die naar
Duitsland doorreisden. Von Zinzendorf hield er een aantal Godsdienstoefeningen.
Ook zijn zoon Christian Renatus kwam samen met de bisschop David Nitschmann
naar IJsselstein om zijn vader te begroeten. Von Zinzendorfs enige zoon was
destijds 16 jaar oud en zou zich tot een belangrijk medewerker van zijn vader
ontwikkelen. Hij stierf -eerst 25 jaar oud- in 1752 in Londen. De graaf besliste, na
uitvoerig overleg tijdens zijn verblijf dat 's Heerendijk een huisgemeente zou
blijven, m.a.w. niet moest uitgroeien tot een ,,Ortsgemeine", een nederzetting
zoals we die nu nog in Zeist kennen. Slechts 47 mensen, voornamelijk de
ongehuwde broeders, mochten blijven en een even groot aantal ging naar
Duitsland terug. Tenslotte is 1743 het jaar waarin ook Frederik de Watteville als
voorganger afscheid neemt.
wordt vervolgd
22
-ocr page 23-
Vragen van lezers (I)
Is er in 1942 een Engelse bommenwerper neergestort bij het Broekse Dijkje
en zo ja, zijn daar bijzonderheden over bekend ?
Deze vraag is voorgelegd aan de heer J. van Vliet uit Eist (Gld) en hier volgt
zijn antwoord.
Waarschijnlijk betreft het hier het volgende drama waarbij zes jonge
mannen uit verre landen - 3 Engelsen, 2 Canadezen en 1 Nieuw-Zeelander -
hun leven gaven voor onze bevrijding.
In de nacht van vrijdag 5 op zaterdag 6 juni 1942 deden een aantal Engelse
bommenwerpers een aanval op het Ruhrgebied. Een van de vliegtuigen
behorende tot het 105e squadron van de Royal Air Force, opgestegen van de
basis Snaith, stortte toen neer in het Boveneind van Benschop achter het
perceel noordzijde 56 (van Os). Aangezien het toestel in de lucht al ontplofte
en in grote stukken verspreid neerkwam over de Achterwetering is het heel
goed mogelijk dat delen hiervan op of over het Broeksche Dijkje aan de
Achtersloot op IJsselsteins grondgebied neerkwamen. Duitse berichten
gaven in ieder geval Benschop als „absturz" plaats aan. De wrakstukken
schijnen zo hevig gebrand te hebben en er ontplofte nog zoveel munitie dat de
omwonenden niet in staat waren hulp te verlenen aan eventuele
overlevenden. Achteraf bleek dat de vliegers waarschijnlijk allen op slag
dood zijn geweest, ze waren deels uit het toestel geslingerd en in de
omliggende grienden terechtgekomen. In Benschop werden toen Duitse
militairen ingekwartierd om het wrak te bewaken en naar dode vliegers te
zoeken. Zodra een lijk was gevonden werd het in een schouw naar voren
gevaren, zo mogelijk geïdentificeerd en naar Amersfoort gebracht om daar
op de algemene begraafplaats te worden begraven. Op woensdag 10 juni
werden aldaar ter aarde besteld: de Nieuw-Zeelandse piloot sergeant-majoor
T. Kay oud 23 jaar, de Canadese waarnemer sergeant-majoor A. D. Robert
eveneens 23 jaar oud en twee Engelse sergeanten beiden radiotelegrafist-
schutter G. F. C. Bonner en J.J. Clifton resp. 24 en 20 jaar oud. Nadien werden
nog twee lijken gevonden die in eerste instantie niet te identificeren waren,
waarschijnlijk als gevolg van ernstige verminking, en als onbekenden op
vrijdag 12 juni te Amersfoort werden begraven. Achteraf bleken dit te zijn:
de Engelse sergeant H. R. Campfield die evenals Kay piloot was en de
Canadese sergeant-majoor J. R. Cooper die radiotelegrafist-schutter was.
Het type toestel waar het hier om ging betrof een 3-motorige Wellington.
Uiteraard dienen alle gegevens over berichten uit die verwarde tijden onder
het nodige voorbehoud te worden gegeven. Om hiervan een voorbeeld te
geven met betrekking tot bovenbeschreven voorval is het zo, dat de Duitsers
opgeven dat op 6 juni 1942 dit toestel neerstortte terwijl de Engelsen later in
de overlijdensregisters als overlijdensdatum voor alle zes bemanningsleden
5 juni 1942 vermelden. Misschien is de oorzaak hiervan dat de Duitsers de
middeneuropese tijd aanhielden en de Engelsen de west-europese tijd, als
het neerstorten omstreeks middernacht plaatsvond kan het toch kloppen. Uit
het feit dat het vliegtuig in de lucht ontplofte en er nadien nog veel munitie de
lucht inging, mag waarschijnlijk worden afgeleid dat de bommen-
werper reeds op de heenweg, dus nog met zijn bommenlast, neerstortte. Of
het neerkomen een gevolg was van beschieting door Duitse jagers of
luchtdoelgeschut of dat het gewone motorstoring betrof heb ik niet kunnen
achterhalen.
23
-ocr page 24-
BESTUUR:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsseistein.
Secretaris: W.J.A. van Wijk, Kloosterstraat II, IJsseistein,
tel. 03408-3941.
Penningmeester: F. Janssen, Voorstraat 23, IJsseistein.
Leden: Mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en
mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: AMRO-bank IJsseistein, rek.nr. 218400217, gironr. bank 2900
Redactie:
Mevr. F.A.G.T. Mesman-Reijntjes, Paulus Potterlaan 23, IJsseistein, tel. 03408-1872.
W.J. van Impelen, Kasteellaan 151, IJsseistein, tel. 03408-1968.
Donateurs ontvangen het tijdschrift gratis{3 of 4 nummers per jaar) en worden op de hoogte
gehouden van alle aktiviteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij mevrouw Myriam Janssen, Voorstraat 23,
IJsseistein, tel. 03408-2309.
Voor inwoners van IJsseistein bedraagt de contributie minimaal f 15,— per kalenderjaar.
Zij die buiten IJsseistein wonen, worden verzocht f 5, - extra over te maken in verband met
de verzendkosten van het tijdschrift.
Inhoud:
Bij de omslag.................................................................................................................... 1
St. Katrijnmelken.......................................................................................................... 2
Het huis 's Heerendijk en zijn bewoners...................................................................... 5
Vragen van lezers ........................................................................................................ 23
f
24