-ocr page 1-
dr. ,1,1;
„De Amstels van IJsselstein".
door drs. J. Heniger, Vianen.
(Op verzoek van de His-
torische Kring IJsselstein
werd deze voordracht op 12
februari 1979 in IJsselstein
gehouden voor de donateurs
van deze kring en andere
belangstellenden).
Ik zal u proberen mee te nemen naar het grijze verleden van IJsselstein, en wel
naar de Middeleeuwen.
Meestal kijken mensen vreemd op, als je zegt, dat men zich als hobby bezig houdt
met de Middeleeuwen. Het is moeilijk genoeg om je te kunnen voorstellen, hoe het
honderd jaar geleden was. Laat staan, als je opgewekt vertelt, dat je specialiteit zo
tussen 1250 en 1450 ligt.
Men denkt dan direct aan reeds lang verdwenen kastelen en kloosters, aan oorlogen
die geen mens meer wat zeggen.
Ik kan de mensen, die zó naar de Middeleeuwen kijken, geen ongelijk geven.
Want inderdaad is er in die tijd veel gebeurd, waar wij nu geen begrip meer voor
kunnen opbrengen. Iets anders is, dat veel van de Middeleeuwse tijd bewaard is
gebleven, wat wij - zonder dat wij het in de gaten hebben - dagelijks om ons heen
zien.
Een deel van mijn verhaal wil ik daaraan wijden: aan dingen uit de Middeleeuwen
van IJsselstein die nog steeds te zien zijn, tenminste als je ze wilt zien.
Mijn voornaamste belangstelling voor de Middeleeuwen is: hoe zag het land er
vroeger uit ? Vanzelfsprekend ga j e dan in het tegenwoordige land op zoek, of er nog
iets van over is; en u moet mij geloven: dat is vaak verrassend veel !
Een verlaten groene kade, een bijna dicht gegroeide wetering, een vreemde
kronkel in de weg. U zult dit soort dingen in de loop van mijn verhaal wel tegen
komen. Het is echter onvermijdelijk, dat je het land van vroeger ook wilt vullen
met de mensen van vroeger. Dat is veel moeilijker, vind ik. Want, of je lang of breed
praat over mensen van vroeger, zij blijven toch schimmen, als je ze niet persoonlijk
gekend hebt. Toch wil ik proberen het oude land van IJsselstein aan te kleden met
twee bijzondere mensen: Gijsbrecht van IJsselstein en zijn zoon Arnoud, de heren
van IJsselstein van het eerste uur. U kent ze wel: de twee ridders die in steen
uitgehouwen op de graftombe in de Hervormde Kerk liggen.
Vooraf wil ik zeggen dat het land van IJsselstein vroeger veel groter was dan
-ocr page 2-
tegenwoordig. Dat grote gebied heette lange tijd de „baronie van IJsselstein" en het
bestond uit drie stukken:
1.    Stad en onmiddellijke omgeving van IJsselstein.
2.    Dorp en polders van Benschop.
3.    Dorp en polder van Polsbroek.
Deze drie stukken samen vormden een min of meer zelfstandig staatje.
Het land strekte zich uit van de Lek in het zuiden tot aan Knollemanshoek in het
Noorden.
De as van het land is uiteraard de IJssel. Aan de overkant van de IJssel - men zei
vroeger Over IJssel - liggen twee stukken:
1.    De langgerekte polder Over-IJssel met zijn uiterwaarden, later
heette dat het IJsselveld.
2.    Daar tegenaan lag dat vreemd gevormde land, dat men vroeger
„Het Gein" noemde.
Aan deze zijde van de IJssel is de situatie veel ingewikkelder. Direct langs de IJssel
liggen drie stukken:
1.    Meerloo, vanaf Knollemanshoek tot aan de Uitweg.
2.    Eiteren, vanaf de Uitweg tot aan de stad. Slaan wij de stad over:
3.    Opburen, vanaf de Nieuwpoort tot aan de Lek.
Deze oude namen, Meerloo - Eiteren - Opburen, zijn nu grotendeels vergeten.
Opburen noemde men later de Overoudelandse polder, en Mierloo - Eiteren de
Nederoudelandse polder.
Maar het zijn juist die oude namen die de sleutel geven tot de Middeleeuwse
geschiedenis van IJsselstein.
Toch bewaren de woorden Overoudeland en Nederoudeland de herinnering aan
het feit, dat langs de IJssel oudland ligt. Dat wil zeggen: land, dat ouder is dan het
land er achter.
Inderdaad is de strook langs de rivier het oudste ontgonnen gebied van IJsselstein.
Misschien heette de gehele strook aanvankelijk Eiteren.
Uit de opgraving van de heer R. J. Ooyevaar weten wij thans ook zeker, dat de
woonkern van het oude, Middeleeuwse Eiteren gezocht moet worden aan de
Eiterse steeg, waar hij enkele jaren geleden de oude kerk van Eiteren uit de grond
haalde.
Het dorpje Eiteren bestond al lang, voordat er sprake was van de stad IJsselstein.
Eiteren en zelfs Opburen komen al voor in documenten uit de jaren 800 en 900.
Het oude land langs de IJssel is dus ruim 1000 jaar oud, Voor een archeoloog is dit
een leeftijd om de vingers bij af te likken.
Eén bijzonderheid uit dit zeer grijze verleden wil ik nog noemen: de Duitse abdij
Werden bezat in Eiteren landerijen, waarvan de opbrengst besteed moest worden
om het feest van Liudger te vieren.
Liudger (gestorven op 26 maart 809) was de beroemde zendeling ten tijde van Karel
de Grote, die onder de Friezen en Saksen werkte. Hij was een Utrechter van
geboorte: hij komt namelijk uit Zwezereng bij Utrecht.
Liudger was een rijk man en met zijn fortuin bouwde hij de abdij van Werden.
Waarschijnlijk was hij ook landeigenaar in Eiteren en schonk hij zijn land hier aan
zijn eigen abdij om zijn nagedachtenis in herinnering te houden.
-ocr page 3-
Na de Noormannentijd - zo na het jaar 1000 - was het een onzekere zaak, wie het
langs de IJssel, dus in Eiteren, voor het zeggen had.
Uiteindelijk loste de zaak zich zó op, dat heel Eiteren toeviel aan de Utrechtse Kerk
van St. Marie. De kanunniken van St. Marie benoemden hier de pastoor, zij hieven
de belasting - de befaamde tienden - en in het dagelijks bestuur lieten zij zich
vertegenwoordigen door plaatselijke edelen.
Zo werd Meerloo bestuurd door de familie Van Meerloo, terwijl Eiteren zelf en het
IJsselveld geregeerd werden door de machtige ridders van 't Goy bij Houten.
Opburen werd ook door een afzonderlijke familie bestuurd, waarvan ik de naam
niet weet. Iets heel bijzonders heeft men van Het Gein gemaakt, maar daarover
kom ik straks wel te speken.
Rond het jaar 1200 besloot men een gigantische onderneming uit te voeren,
namelijk het ontginnen van de Lopikerwaard, dat toen nog één grote wildernis
was.
Men heeft in die wildernis keurig-rechte blokken land aangelegd, die wij nu Lopik,
Benschop en Blokland noemen.
Naarmate de ontginnners dichter bij Eiteren kwamen, werd het wat moeilijker om
die mooie, rechthoekige blokken te handhaven en wij zien dan ook, dat zij
restanten van de wildernis opvulden met wat vreemdgevormde stukken nieuw
land. Het zijn:
1.    Meerloo-nieuwe land.
2.    Achtersloot en Bralant.
3.    Lagebiezen.
4.    Hogebiezen.
5.    Zevenhoven.
Bij dat ontginnen zal men de achterweg van het oude land wel wat opgehoogd
hebben om het tegen wateroverlast vanuit de nieuwe polders te beschermen.
Sindsdien heet die weg Achterdijk. Wij kennen die weg als de Achtersloot.
Ik waag mij er niet aan om u het hele probleem van de waterafvoer uit de doeken te
doen.
Daarover bestaat nog veel verschil van mening. De hoofdzaak was, dat men er bij
de ontginning op rekende, dat Lopik en Benschop hun water naar het westen
zouden afvoeren.
Maar na een jaar of honderd bleek dat niet goed mogelijk te zijn en wilden de
boeren van Lopik en Benschop op de IJssel uitwateren. Dat gaf een hoop
trammelant, want er moesten in het oude en nieuwe land van Eiteren allerlei
weteringen gegraven worden om waterafvoer naar het oosten (naar de IJssel)
mogelijk te maken. De boeren hebben zich lange tijd met die weteringen kunnen
behelpen, totdat men in de 16de eeuw watermolens op de weteringen moest zetten
om het water in de IJssel uit te slaan.
De belangrijkste weteringen op de IJssel zijn:
1. De Vliet, op de grens van Meerloo en Heeswijk; de Vliet was gegraven langs de
Heeswijker zijdwende, een landdijk, die Montfoort moest beschermen als de
IJssel bij IJsselstein zou doorbreken.
Op de Vliet werd later een watermolen gezet. De Vliet mondde bij KnoUemans-
hoek uit in de IJssel via een sluisje: tegenwoordig is ter plekke nog een oud
duikertje aanwezig.
-ocr page 4-
De Vliet, gegraven langs de Heeswijker zijdwende.
2.   Molenwetering, die Achtersloot-Bralant ontwaterde, liep dwars door het oude
Eiteren naar de IJssel. Er stond later een achtermolen in de polder Achtersloot
en een voormolen in de uiterwaard van Eiteren. In Eiteren heette het land bij
de voormolen dan ook het ,,Molenblok".
3.   Benschopperwetering werd verlengd en liep tussen de Hoge- en Lagebiezen
recht op de latere stad IJsselstein af. Toen in het midden van de 14de eeuw de
stad gesticht werd en er grachten gegraven moesten worden, kwamen er moei-
lijkheden met de Benschopper wetering. Dat werd opgelost door een sluisje te
bouwen bij de Benschopperpoort.
4.   (Plas) wetering, die de Hogebiezen moest ontlasten, werd later op de hoek van
de Nieuwpoort geholpen door een watermolen, waarvan de moderne afstam-
meling nog steeds bestaat.
5.   De Loiesloot: dat is het weteringetje, dat de punt van de Lopikerwetering ver-
bindt met de IJssel. De Loiesloot ging dwars door de IJsseldijk: op die plaats
ligt dan ook het aardige Loiebruggetje.
U ziet, dat al die weteringen en molens uiteindelijk het gevolg zijn van een
verkeerde berekening bij de ontginning van de Lopikerwaard rond 1200.
In plaats van naar het westen te kunnen afwateren, moest men de richting van het
afwateren omkeren naar het oosten.
-ocr page 5-
Het ontginnen van land was een kostbare onderneming. Daarom deed men rond
1200 een beroep op kapitaalkrachtige instellingen om geld te investeren in de
ontginningen.
In ruil daarvoor bood men de investeerders het bestuur over de nieuwe polders aan
en het recht om van de nieuwe boeren belasting te heffen. Op deze wijze hebben
opnieuw Utrechtse Kerken stukken land van IJsselstein in handen gekregen.
De polder Achtersloot en het nieuwe land van Meerloo kwamen in handen van de
Kerk van Oud-Munster, Bralant en de Hoge- en Lagebiezen werden bezit van de
Utrechtse Domkerk.
Net als in het oude Eiteren lieten ook hier de Kerken het dagelijkse bestuur over
aan edelen. Zo heerste in nieuw-Meerloo hetzelfde geslacht Van Meerloo als in oud-
Meerloo, terwijl in de Achtersloot de familie Van Ruwiel regeerde.
Overzien wij de indeling van het land van IJsselstein in de Middeleeuwen, dan
blijkt, dat het land grotendeels kerkeland was. Het was verdeeld onder de drie
Utrechtse kerken: St. Marie, Oudmunster en de Dom. De kerken lieten het bestuur
uitoefenen door verschillende adellijke families.
Het land IJsselstein vormde in de Middeleeuwen dus helemaal geen eenheid: het
was een samenraapsel van poldertjes.
U zult zich afvragen: hoeveel mensen woonden er in zo'n poldergebied ? In de
Middeleeuwen kende men geen volkstellingen, zodat je het inwonersaantal maar
moet schatten.
Toch is er een handig middel om een idee te krijgen.
De Middeleeuwers berekenden de oppervlakte van het land in hoeven. Een hoeve
land was een stuk land, dat naar de mening van de Middeleeuwer voldoende was
om een behoorlijk bestaan aan een boerengezin te verschaffen.
Zo berekende men nieuw-Meerloo op 8 '/j hoeve; Achtersloot op 24 hoeven, Bralant
op 10 hoeven. Dus alleen in dat gebied rekende men op 42 a 43 hoeven. Als men
verder zou tellen, dan zou het land van IJsselstein zo'n 150 boerengezinnen een
redelijk bestaan hebben kunnen verschaffen. Dat zou dan uitkomen op een
bevolking van minder dan 1000 mensen. Maar u begrijpt, zonder volkstelling is dit
maar een vage schatting om de gedachten te bepalen.
Dan iets over de land- en waterverbindingen: dus de verkeerswegen in de
Middeleeuwen.
Van de landwegen moet u zich niet veel voorstellen: het waren meestal kleipaden
die na een fikse regenbui in een modderpoel veranderden.
De voornaamste landwegen waren de beide IJsseldijken en de Achterdijk. Langs
die wegen kon je enerzijds naar Montfoort en anderzijds naar de Lek komen.
De voornaamste dwarsweg was de Eiterse steeg, dus langs de oude Eiterse kerk. Je
kon over land ook naar Utrecht lopen: over de IJssel was namelijk een veer, dat
misschien bij de Eiterse steeg heeft gelegen en je kon over de noordelijke IJsseldijk
naar de Rijpickerwaard lopen; achterom het huis Rijpickerwaard was een steeg
recht op de Randdijk aan; dan stak je de Randdijk over en dan was er een
zogenaamde groene weg door de polder van Jutphaas naar de Nedereindse weg, en
vandaar kon je naar Utrecht komen.
Zodoende was het huis Rijpickerwaard, ook al lag het niet in het land van
IJsselstein, een bekend punt voor de oude IJsselsteiners, want je moest achterom
het huis naar Utrecht lopen.
-ocr page 6-
Molen op de Vliet, bij de Knollemanshoek met de familie Teunis Timmer.
Op de voorgrond met de matrozenkraag staat Piet Timmer.
-ocr page 7-
Veel belangrijker waren de waterverkeerswegen. U weet: de latere stad was een
marktplaats en de hele af- en aanvoer van de marktgoederen geschiedde per schuit.
Het stadje werd vanuit Benschop voorzien van landbouw- en veeteeltprodukten
over de Benschopperwetering: de schuiten moesten door het sluisje bij de
Benschopperpoort om in de stad te kunnen komen. Andere goederen werden
aangevoerd uit Utrecht via de Doorslag, Het Gein en de IJssel.
Voer men verder de IJssel af, dan had men een redelijke verbinding met een stad
als Gouda.
Met de waterweg Doorslag - Het Gein - IJssel kom ik aan een van de lastigste
stukken uit de Middeleeuwse geschiedenis van IJsselstein, namelijk de IJsseldam
bij het Klaphek.
De IJsseldam werd in 1285 gebouwd op bevel van graaf Floris V van Holland. Vóór
die tijd stond de IJssel in open verbinding met de Lek. Die open verbinding was een
heel belangrijke zaak, want het handelsverkeer van Utrecht, met Duitsland en
Vlaanderen, liep over dat stuk IJssel en de Lek.
Maar rond 1200 begon het begin van de IJssel ernstig te verzanden - u kunt dat wel
zien aan de uiterwaarden van Het Gein en Opburen - en dat gaf overstromingen in
de Lopikerwaard. Om dat overstromingsgevaar te beteugelen damde Floris V in
1285 de IJssel af. Voor de handel van Utrecht was dat niet zo leuk, omdat daarmee
haar waterverbinding met Duitsland en Vlaanderen geblokkeerd werd.
Daarom zorgde Floris V er voor, dat bij de Doorslag een nieuw kanaal werd
gegraven naar Vreeswijk. Toch bleef de oude waterweg naar Het Gein bestaan,
omdat de Utrechtse handel op Zuid-Holland, via de IJssel zeer aanzienlijk was.
Bij Het Gein was een tol die evenveel opbracht als de internationale tol van
Vreeswijk.
Ter bescherming van die waterweg is het kasteel Oude Gein gebouwd. Dit kasteel
was van groot belang als er oorlog uitbrak tussen de stad Utrecht en de heer van
IJsselstein. Als IJsselstein erin slaagde om Oude Gein te bezetten, dan werd
daarmee de Zuid-Hollandse handel van Utrecht afgesneden. En omgekeerd kon
Utrecht vanuit Oude Gein gemakkelijk IJsselstein bedreigen.
Ik denk ook, dat wij de bouw van het kasteel IJsselstein rond 1250 -1270 in verband
moeten brengen met de beheersing van de waterweg naar Zuid-Holland.
Vanuit het kasteel IJsselstein kon je gemakkelijk het komen en gaan van de
handelsschuiten kontroleren.
Ik hoop u tot nu een beeld te hebben gegeven, hoe het oude land van IJsselstein er
uit zag, wat de markante punten waren, ook punten die eigenlijk buiten het land
liggen.
De Amstels van IJsselstein.
U weet: de naam Amstel is niet erg populair in de vaderlandse geschiedenis en dat
komt, omdat het toenmalige stamhoofd van de familie - Gijsbrecht van Amstel één
van de hoofddaders van de moord op Floris V is geweest in 1296. U kent het rijtje
wel: Amstel, Velzen en Woerden waren de moordenaars.
Die moord van 1296 heeft een erg grote invloed gehad op het doen en laten van de
Amstels van IJsselstein. Gijsbrecht van IJsselstein was namelijk een oomzegger
van de beruchte Gijsbrecht van Amstel en tot overmaat van ramp zat een broer van
de IJsselsteinse heer - Arnoud van Benschop - in het moordkomplot.
Gijsbrecht van IJsselstein heeft een groot deel van zijn leven moeten vechten
-ocr page 8-
Het Sluisje bij de Benschopperpoort waar nu het busstation is.
tegen de verdenking, dat hij óók in het komplot heeft gezeten. Hoe dat allemaal in
zijn werk is gegaan, zal ik u straks vertellen.
Maar nog eerst de vraag: hoe zijn de Amstels hier in de Lopikerwaard en
uiteindelijk in IJsselstein terecht gekomen ? Bij het horen van de naam Amstel
denkt men eerder aan Amstelland, Amstelveen en Amsterdam. Inderdaad lag in
dat gebied ook het centrum van de Amstelse macht, maar vermogend als de
Amstels waren, hebben zij ook buiten het Amstelland uitgestrekte bezittingen
gehad.
Vanouds zijn zij ook bekend als heren van Polsbroek en Benschop, en men neemt
aan, dat zij deze dorpen gekregen hebben in ruil voor financiële hulp bij de
ontginning van de Lopikerwaard.
Hoe het ook zij, in de 13de eeuw stond de later zo beruchte Gijsbrecht van Amstel
Polsbroek en Benschop af aan zijn jongere broer Arnoud van Amstel.
Vanuit die dorpen deed Arnoud welgeslaagde pogingen om op te dringen naar de
IJssel. Hij kreeg van de Utrechtse kerk St. Marie het recht om Eiteren, oud
Meerloo en Over IJssel te besturen, mits hij jaarlijks een fiks bedrag aan geld op
tafel legde. Ook slaagde hij erin het landgoed van de Rijpickerwaard te kopen, dat
hij als bruidsschat aan zijn vrouw Johanna gaf.
Als u nu weet, dat zijn broer Gijsbrecht heer en meester over de rivier de Vecht
was, waarlangs de stad Utrecht naar het noorden handel dreef, terwijl Arnoud zelf
-ocr page 9-
Huis ,,Rijpeker Werd" bij IJsselstein
en de huidige boerderij op die plaats met een restant van de
slotgracht.
-ocr page 10-
de situatie rond Het Gein, dus de zuidelijke handelsweg beheerste, dan kunt u zich
voorstellen, dat de Utrechtse kooplieden overgeleverd waren aan de grillen en
luimen van het Amstelse broederpaar. In deze toestand past dan ook goed de bouw
van het kasteel IJsselstein, als middelpunt van de Amstelse macht aan de IJssel.
Eenmaal in Eiteren gevestigd, was het voor Arnoud van Amstel niet moeilijk om de
andere polders van het land in handen te krijgen: Bralant, de Hoge- en Lagebiezen
en Opburen werden aan hem overgedragen.
Alleen nieuw Meerloo en de Achtersloot hielden lang stand. Het geslacht Van
Meerloo leverde pas in 1311 nieuw-Meerloo in, terwijl de Ruwielen het in de
Achtersloot uit hielden tot in 1364. Zo is dan in 1364 de Baronie van IJsselstein
voorgoed een aaneengesloten gebied geworden.
Deze grote machtsontwikkeling van de Amstels aan de IJssel had uiteraard niet
ieders instemming. Ik heb al de moeilijke positie van de Utrechtse kooplieden
genoemd, maar ook onder hun collega's, de Utrechtse edelen, ondervonden de
Amstels veel tegenstand; de Amstels werden zelfs geconfronteerd met een machtig
familieverbond, dat van Culemborg-Vianen-Montfoort-Zuilen, kortweg de
Zuilenclan genaamd.
De eerste uitbarsting van het smeulende konflikt kon nog in 1285 bijgelegd worden,
waarbij de Amstel-familie wel water in de wijn moest doen op aandringen van
graaf Floris V van Holland. Maar het vervolg zal ons leren, dat de Amstels het
ingrijpen van deze graaf niet vergaven. Ook de tegenpartij zat niet stil en
probeerde de Amstels opzij te dringen.
In 1291 stierf Arnoud van Amstel en zijn zonen deelden zijn nalatenschap. De
oudste zoon, onze Gijsbrecht van IJsselstein, regeerde sindsdien over het land van
IJsselstein, terwijl de jongere zoon, ook Arnoud geheten. Polsbroek en Benschop
kreeg, waarnaar hij zich voortaan Arnoud van Benschop noemde.
Arnoud van Benschop schijnt nogal een driftkikker geweest te zijn, die zich met
overgave in de partijstrijd stortte.
Gijsbrecht van IJsselstein moeten wij als een voorzichtiger man zien, die zich wat
neutraler opstelde.
Maar helaas, de partijstrijd liep zó hoog op, dat Floris V genoodzaakt was om in 1296
naar Utrecht te komen voor een konferentie tussen de bakkeleiende Amstels en
hun tegenstanders. Daar, in Utrecht, is de graaf wat argeloos in de val gelopen.
Terwijl hij tijdens de konferentie meende, dat hij de strijd aardig gesust had,
bedachten Gijsbrecht van Amstel en zijn vriend Herman van Woerden een
prachtig plan om zich van Floris V en zijn bemoeizucht te ontdoen. Zij wilden hem
gevangen nemen en uitleveren aan de koning van Engeland, die nog een appeltje te
schillen had met de graaf.
Wij hebben het aan een sekretaris van Floris V te danken, aan Melis Stoke, dat wij
het nü volgende verhaal in geuren en kleuren kennen.
Melis Stoke heeft de gebeurtenissen beschreven in de ,,Rijm-Kroniek", een
geschiedenisverhaal op rijm in het Nederlands van die dagen.
De hoofdzaken van het verhaal zult u wel kennen: Floris V werd door een
huichelende Gijsbrecht van Amstel uitgenodigd op de valkenjacht. Met een klein
gevolg begaf de graaf zich naar de verzamelplaats op de Lage Weide buiten Utrecht.
Daar werd hij door de samenzweerders opgewacht, waarbij Woerden de beroemd
geworden woorden sprak:
                                                                ,
/
10
-ocr page 11-
..Uw hoge sprongen zijn gedaan: u zult niet verder drijven .'"
Arnoud van Benschop, die ook onder de samenzweerders was, legde de graaf de
ernst van de situatie uit en pakte hem zijn sperwer af.
Zij brachten hem vlug naar Muiden om hem vandaar over de Zuiderzee naar
Engeland te kunnen brengen.
De kidnapping van de graaf bracht Holland en Utrecht in grote verwarring. Zoiets
had men nog nooit beleefd. Er was duidelijk geen crisis-centrum aanwezig om de
gijzeling te breken. De Hollandse edelen sloegen op de vlucht, de stad Utrecht wist
niet wat te doen en zo kon het gebeuren, dat de boeren oprukten naar Muiden.
In hun zenuwen probeerden de samenzweerders door het cordon van de boeren
heen te breken, maar zij werden ontdekt en de radeloze Gerard van Velzen hakte
op de geboeide graaf in.
Zo werd Floris V op 27 juni 1296 vermoord.
De gevolgen waren ontzettend. Velzen vluchtte met de meeste samenzweerders
naar zijn kasteel Cronenburg. Ook Arnoud van Benschop was daarbij. De
woedende boeren, geholpen door een paar voorname ridders, belegerden het
kasteel en kregen de samenzweerders te pakken. Het zag er slecht uit voor Arnoud
van Benschop, want de boeren wilden de verraders lynchen. Gelukkig was zijn
broer Gijsbrecht van IJsselstein in de buurt en hij kon Arnoud laten ontsnappen.
Gerard van Velzen en de anderen werden eenvoudig in stukken gescheurd.
Voor Gijsbrecht van IJsselstein begonnen donkere wolken aan de lucht te
verschijnen. Zijn oom een moordenaar, zijn broer een samenzweerder, die hijzelf
had laten ontsnappen. Het lag voor de hand, dat zij hem vroeg of laat óók zouden
pakken.
In de verwarring brak nu een oorlog uit tussen Holland en Utrecht. De Utrechters
wilden graag een stuk van dat graafschap veroveren.
De Hollanders vroegen in 1298 aan Gijsbrecht van IJsselstein om zijn kasteel
beschikbaar te stellen voor een tegenaanval.
Maar hij weigerde dat, hoe moeilijk dit besluit hem ook gevallen zal zijn, want
daarmede laadde hij de schijn op zich iets met de moord uitstaande te hebben.
Anderzijds kon hij niets anders dan weigeren, want IJsselstein was tenslotte
Utrechts kerkeland.
,,Kome, wat kome" verzuchtte hij volgens Melis Stoke.
De Hollandse oorlogsmachine verscheen voor IJsselstein, maar Gijsbrecht was
niet in staat zelf de verdediging te leiden.
Net als Floris V werd ook Gijsbrecht gekidnapped en wel door zijn Viaanse
tegenstanders. Hij werd gevangen gezet op Culemborg. De I Jsselsteiners lieten het
daarbij niet zitten en kidnapten op hun beurt één van de kinderen van de heer van
Vianen en brachten de jongen naar hun bedreigd kasteel zodat Vianen en
IJsselstein voorlopig quitte stonden. Het kasteel werd manmoedig verdedigd door
Gijsbrecht's vrouw, Berta van Arkel, die slechts 32 soldaten tot haar beschikking
had. Het lukte haar lange tijd stand te houden, maar uiteindelijk moest zij zich op
genade overgeven.
Een afschuwelijke spel volgde. In de gevangenis in Dordrecht moest zij om haar
leven en dat van haar medestrijders loten. Zij en 16 soldaten lootten zich vrij; de 16
anderen werden onthoofd. De kidnapper van het kind van Vianen werd
11
-ocr page 12-
geradbraakt. Zelfs Melis Stoke, een fervent aanhanger toch van de Hollandse zaak,
vond een dergelijke afwikkeling van een eervol beleg te gortig.
Achteraf mocht Gijsbrecht van IJsselstein van geluk spreken, dat hij niet in
Hollandse handen gevallen was, want de heer van Culemborg was heel wat
vriendelijker voor hem, vooral toen het kind van Vianen ongedeerd uit het
IJsselsteinse kasteel tevoorschijn kwam.
Het kasteel van IJsselstein kreeg een Hollandse bezetting en het land werd
jarenlang door Hollanders bestuurd.
Inmiddels woedde de oorlog in alle hevigheid voort. De Utrechters kregen zelfs
hulp van de Vlamingen; de Vlaamse bezetting van Utrecht werd geleid door de
zoon van Gijsbrecht van Amstel en door de teruggekeerde Arnoud van Benschop.
Zelfs Gijsbrecht van IJsselstein ontsnapte uit zijn Culemborgse gevangenis en
bracht zijn eigen kasteel weer in staat van verweer.
De nieuwe Hollandse graaf. Jan II van Henegouwen, was echter een zeer geducht
veldheer en hoe moeilijk hij het ook gehad heeft, hij slaagde erin om de Utrechters
en de Vlamingen te verslaan. De Vlaamse bezetting moest Utrecht verlaten, maar
bij het oversteken van de Lek bij Beusinchem sloeg de veerboot om en de
belangrijkste aanvoerders, in vol harnas, verdronken jammerlijk, onder hen was
ook Arnoud van Benschop. Aldus geschiedde dat op 16 augustus 1304. Deze
gebeurtenis maakte veel indruk op de bevolking, ook al had die zich voltrokken aan
de vijand. De ramp van Beusinchem leeft voort in een duivelslegende, waarin men
elkaar vertelde van het verbond dat Arnoud van Benschop en de zijnen met de
duivel gesloten zouden hebben, en dat de verdrinkingsdood in de Lek de tol was die
de duivel eiste voor zijn hulp in hun vroegere wandaden.
Met de ramp van Beusinchem eindigt het drama van de Amstels van IJsselstein. De
graaf van Holland had uiteindelijk gewonnen en voortaan streefde hij ernaar de
moord op Floris V te vergeven en te vergeten. In 1309, in een plechtige zitting met
de bisschop van Utrecht, een oom van de graaf, vergaf hij Gijsbrecht van
IJsselstein alles, waaraan hij schuldig zou mogen zijn.
Hij gaf hem kasteel en land van IJsselstein terug en ter bevestiging van de
verzoening trad de oudste zoon van Gijsbrecht, Arnoud van IJsselstein, in het
huwelijk met Maria van Henegouwen, één van de jonkvrouwen uit de grafelijke
familie.
Men bekreunde zich er maar niet om, dat de jonkvrouwe het resultaat was van een
erotisch avontuurtje van de aanwezige bisschop.
Nu de oorlog voorbij was en de verzoening een feit was, kon Gijsbrecht zich gaan
bezighouden met het herstel van de oorlogsschade in het land van IJsselstein.
En ik moet zeggen, dat hij daarbij krachtig geholpen is door de Hollandse grafelijke
familie. In 1310, één jaar na de verzoening, kreeg hij het recht om jaarmarkten bij
zijn kasteel te houden, het fundament van een te stichten stad.
Nog in hetzelfde jaar 1310 kwam de bisschop naar IJsselstein om het nieuw
gebouwde kerkje van IJsselstein in te wijden, dat de oude kerk van Eiteren moest
vervangen. Uit die drie punten-kasteel, jaarmarkten en nieuwe kerk-is de stad
IJsselstein geboren.
Ik wil niet ingaan op de eerste ontwikkeling van de stad, maar ik volsta met vast te
stellen, dat het onstaan van de stad nauw samenhangt met het einde van de
woelingen na de moord op Floris V.
                                              :
I
12
-ocr page 13-
De vraag of Gijsbrecht van IJsselstein inderdaad bij de kidnapping en de moord op
die graaf betrokken is geweest, durf ik niet zonder meer te beantwoorden.
Zijn tijdgenoten geloofden van wél; nog in 1300 zegt een dokument uitdrukkelijk,
dat hij en zijn broer Arnoud ballingen waren om 's graven dood. Maar Melis Stoke,
de sekretaris van Floris V, die vele edelen van naam en van gezicht kende, noemt
hem niet onder de samenzweerders. Ik houd het er op, dat Gijsbrecht de schijn
tegen zich had door zijn oom en zijn broer onder de verraders te tellen, door zijn
broer uit de lynchpartij van Cronenburg te laten ontkomen, en door zijn weigering
om zijn kasteel open te stellen voor de strijdende Hollanders.
Na dit verhaal van moord en doodslag met gelukkige afloop wil ik overgaan op
Arnoud van IJsselstein, de zoon van de veel geplaagde Gijsbrecht.
Hij volgde zijn vader kort na 1338 op als heer van IJsselstein. Hij moet toen al een
jaar of vijftig geweest zijn.
Reeds in zijn jongere jaren speelde Arnoud een vooraanstaande rol in de provincie
Utrecht. Hij vertoefde veel aan het hof van de bisschop en bekleedde enkele
ambten. Ook als ridder heeft hij zich niet onbetuigd gelaten en verloor zelfs een
keer in 1345 zijn jonge stad IJsselstein in een korte oorlog.
Maar dat terzijde gelaten wordt.Veel interessanter is een karaktertrek van
Arnoud, waarover de geschiedenisboeken nooit schrijven. Arnoud had namelijk
grote belangstelling voor godsdienst, kunst en wetenschappen. Die karaktertrek
deelde hij met één van zijn jongere broers. Jan van IJsselstein, een geestelijke.
Allereerst stichtte Arnoud in 1342 het klooster O.L.V. Berg in de Nieuwpoort. Op
zich is dit niet zo uitzonderlijk, want ook een Middeleeuwse ridder kon op zijn tijd
zeer vroom zijn. Maar zeer bijzonder was zijn manie voor heilige voorwerpen. Hij
verzamelde allerlei kerkelijke ornamenten; tegenwoordig zouden wij hem een
verzamelaar van kerkelijke kunst noemen. Zo bezat hij verscheidene vergulde
kruisen, waaronder een exemplaar met een stukje hout uit het kruis van Christus.
Hij had een reliekhouder in de vorm van het hoofd van Sint Geertruid, een
prachtig gesneden rozenkrans die eens aan een Utrechtse bisschop had toebehoord
en......................een pronkstuk uit de verzameling: druppels melk uit de borst van
Maria, gevangen in kristal. U zult misschien wat vreemd opkijken bij dit soort
kerkelijke kunst, maar in het Christelijke Europa van toen werd een levendige
handel in deze zaken gedreven.
In zijn testament van 1363, vlak voor zijn dood, besteedde Arnoud grote zorg aan de
bestemming van deze kollektie. De kerk van IJsselstein zou het kruis met het
kruishout van Christus krijgen en ook de druppeltjes melk van Maria. Ik geloof
niet, dat deze relikwieën nog bestaan, maar de schenking wijst er op, dat Arnoud op
zijn sterfbed wel degelijk aan zijn plaats in de hemel dacht. Maar in datzelfde
testament staat in één adem vermeld, dat zijn neef zijn harnas kreeg en dat zijn
schildknaap het beste paard van stal mocht uitzoeken.
In de wetenschappen ging Arnoud's belangstelling vooral uit naar de geneeskunde.
Hij had een eigen lijfarts, Dirk van Heeswijk; en het gasthuis van IJsselstein had
veel aan hem te danken, In het gasthuis werden niet alleen passerende reizigers
verzorgd, maar ook zieken verpleegd. Arnoud heeft een medische bibliotheek
verzameld, zodat zijn lijfarts niet alleen op zijn eigen ervaring hoefde af te gaan,
maar ook in medische boeken kon studeren. In dit opzicht wedijverde Arnoud met
13
-ocr page 14-
de kloosterbibliotheken van zijn tijd. Het belangrijkste medische werk dat hij
bezat, was de encyclopedie van Avicenna.
Avicenna is de grootste Arabische arts die ooit geleefd heeft. Zijn encyclopedie over
de geneeskunde is het belangrijkste standaardwerk van de Middeleeuwen.
Tegenwoordig nog zijn de artsen vol bewondering over de voorschriften die
Avicenna tegen tal van ziekten gaf.
Uiteraard zal Arnoud het boek niet in het Arabisch gehad hebben, maar in het
Latijn of misschien wel in het Nederlands.
Of Arnoud's boek van Avicenna nog ergens in een bibliotheek te vinden is, weet ik
niet. Maar in Brussel bevindt zich een soortgelijk exemplaar, waaruit ik een
voorschrift heb gehaald dat ook wel in het gasthuis van IJsselstein gebruikt zal zijn.
Een ziekte, waar men in de Middeleeuwen hier veel last van had, was malaria. De
malaria wordt overgebracht door venijnige steekmuggen die in de moerassige
gedeelten van onze polders huisden. Het slachtoffer wordt dan overvallen door
zware koortsen: de beruchte vierdaagse koortsen, gepaard gaande met hevige
diarree.
Avicenna, die geen kinine kende, schreef in dat geval voor een menu van gebraden
kuikentjes of jonge hennen. Ook varkensvlees was goed, maar vooral geen zout en
peper. Een en ander moest weggespoeld worden met een stevig glas kruidenwijn.
De zieke moest ook van tijd tot tijd in een heet bad van allerlei kruiden om flink uit
te zweten.
U ziet: men pakte de patiënt stevig aan. Met het menu hield de dokter hem op
krachten en het uitzweten wordt tegenwoordig ook nog gedaan.
In zijn testament van 1363 heeft Arnoud heel wonderlijke bepalingen opgenomen
over zijn kostbare medische boeken. Zij werden geschonken aan zijn lijarts Dirk
van Heeswijk, maar na diens dood moesten zij* verkocht worden en de opbrengst
moest gegeven worden aan de kerk van IJsselstein.
Eén uitzondering maakte hij voor het grote boek van Avicenna. De opbrengst
daarvan moest besteed worden aan de ziekenafdeling van het gasthuis.
Een ander boek is wél bewaard gebleven, namelijk ,,Der Naturen Bloeme" van
Jacob van Maerlant. De titel betekent in gewoon Nederlands: de bloem van de
natuur, dat wil zeggen: Het beste wat de natuur ons te bieden heeft. Het is een soort
encyclopedie, een naslagwerk, over de belangrijkste planten en dieren die toen
bekend waren.
Jacob van Maerlant was koster van een kerk bij Den Briel en hij schreef zijn boek
omstreeks 1270 voor een ridder, Nicolaas van Cats. Het werk werd populair en zo
liet Jan van IJsselstein, een broer van Arnoud, een schitterende copie maken, die
nu als een der kostbaarste schatten in de Universiteits Bibliotheek van Leiden
bewaard wordt. Het exemplaar van Jan van IJsselstein kwam in 1345 klaar,
prachtig versierd met hoofdletters in de vorm van planten en dieren. Aan het begin
van het boek staat een grote afbeelding van de heilige Christoffel die het
Christuskind draagt en aan de voeten knielt Jan van IJsselstein neer. Dit is de
oudste afbeelding van een IJsselsteiner, want de graftombe van Gijsbrecht en
Arnoud met hun vrouwen is een jaar of dertig later gemaakt.
Wat was de bedoeling van dat boek ? De schrijver heeft uit allerlei oudere boeken
verhalen over planten en dieren verzameld. Die verhalen waren in het Latijn
geschreven, maar Jacob van Maerlant heeft ze opnieuw - op rijm - verteld in het
14
-ocr page 15-
«««M*
Graftombe van Gijhrecht en Arnoud met hun vrouwen in de Nederlands
Hervormde kerk te IJsselstein.
Nederlands, zodat die geleerde verhalen voor een veel groter lezerspubliek
toegankelijk waren.
Een interessant punt is, dat Jacob van Maerlant ook de namen van planten en
dieren in het Nederlands vermeldt, voor zover ze in Nederland voorkwamen of
bekend waren. Voor een krokodil kent hij geen Nederlandse naam, de zeehond
kent hij wél onder die naam. Op die manier heeft men een aardig overzicht van de
planten en dieren die in de Middeleeuwen in Nederland bekend waren. Dit wil
zeggen, dat men ook in het Middeleeuwse IJsselstein behoorlijk op de hoogte was
van de planten- en dierenwereld.
Een voorbeeld van wat Jacob van Maerlant over de reiger vertelt:
,,Ardea in het Latijn, mag in het Nederlands een reiger zijn" en verder: de reiger
vliegt hoog in de lucht, zelfs boven de wolken om de storm te ontwijken. Maar in het
water is hij in zijn element. Hij heeft een scherpe bek, waarmee hij zich goed kan
verdedigen en vissen kan vangen. Hij broedt in de bomen. De veren van de reiger
zijn soms wit, soms grijs. En dan komt het beste dat de natuur ons te bieden heeft:
de reigers zijn eetbaar. De grijze reigers, zegt hij, zijn het lekkerst en zeer gezond.
Uit eigen waarneming voegt hij er aan toe, dat de reiger veel op de lepelaar lijkt.
Maar de lepelaar houdt zich meer in brak water op, bovendien heeft de lepelaar een
veel bredere bek, waarom men hem ook ,,lepelaar" noemt.
15
-ocr page 16-
Voor een bioloog is dit verhaal over de reiger een voortreffelijk voorbeeld van
waarnemen in de natuur.
Speciaal voor de Apeluiers onder u heb ik opgezocht, wat van Maerlant over de aap
vertelt. Hij heeft het dier waarschijnlijk nooit gezien, want hij haalde zijn kennis
erover uit boeken.
De aap (,,Symme") heeft ruwe haren; hij lijkt veel op de mens. Het wijfje draagt
het ene kind aan de borst en de andere op de nek. Apen zijn heel verstandige dieren;
dat ziet men wel, als men ze gadeslaat. Zij kunnen ook heel goed mensen nadoen.
Van Maerlant vertelt dan als voorbeeld over een jager die zijn schoenen wilde
aantrekken; toen hij met de ene schoen klaar was, griste de aap die had zitten kijken
de andere schoen weg en trok die toen zelf aan.
Ook weet Van Maerlant te vertellen, dat apen zeer levendige dieren zijn, die
onophoudelijk kwetteren. In gevangenschap kunnen ze gevaarlijk zijn, omdat zij
gemeen kunnen bijten. Maar, aan de andere kant, spelen zij graag met kinderen.
Zelfs heeft Van Maerlant gelezen, dat erapen met staart en apen zonder staart zijn.
Maar verder gaat zijn informatie niet, want natuurlijk zijn de apen zonder staart de
mensapen.
Dan nog iets over planten. Als u weer beukenootjes gaat zoeken, onthoudt u dan,
wat Jan van IJsselstein daarover in zijn boek las:
De boom, die men beuk noemt, groeit in menig land. De vruchten, de nootjes dus,
smaken zoet, maar zij zijn niet zo goed voor de borst. Er is geen betere lampenolie
dan beukeolie. Het beukehout is erg hard en het is moeilijk te bewerken, maar de
wormen weten er wel raad mee.
Jan van IJsselstein was verzot op boeken; hij heeft zich letterlijk arm gekocht.
Toen hij oud was, moest zijn bisschop hem tegen zichzelf in bescherming nemen,
want hij gaf zijn laatste penning aan boeken uit. Jan werd onder curatele gesteld
om erger te voorkomen.
U zult het met mij eens zijn, dat Arnoud en Jan van IJsselstein een heel wat
prettiger kant van de Middeleeuwen laten zien dan hun vader Gijsbrecht, die veel
geweld heeft meegemaakt.
Arnoud en Jan zijn dan ook vertegenwoordigers van een opbloeiende beschaving
in deze streken. Hun lust tot verzamelen van kunstvoorwerpen en wetenschappe-
lijke boeken zal een belangrijke bron van inspiratie geweest zijn voor de
kloosterlingen van O.L. V. Berg. Gesteund door deze Amstels van IJsselstein zetten
zij zich geduldig tot het schrijven van kerkelijke boeken, die zij prachtig wisten te
versieren. Hun klooster werd beroemd door de fraaie brevieren en getijdeboeken,
die zij in opdracht van anderen vervaardigden. Dit godzalige werk, want dat was
het, noemt men tegenwoordig nogal prozaïsch: de IJsselsteinse school van
miniatuurkunst.
Helaas is aan deze vroege, culturele bloei van IJsselstein een abrupt einde
gekomen. Na de dood van Arnoud en Jan begaven de heren van IJsselstein zich
uitvoerig op oorlogspad. In de Hoekse en Kabeljauwse twisten waren de
IJsselsteinse heren de leiders van de Kabeljauwen. In 1417 moesten zij het afleggen
tegen de Viaanse generaal van de Hoeken, Walraven van Brederode. IJsselstein
werd veroverd, geplunderd en verbrand. Wat nog overeind stond, viel onder de
sloophamers van de enthousiaste burgers van Utrecht.
Op uitnodiging van de Hoeken kwamen zij hun gram halen voor het eindeloze
16
-ocr page 17-
gepest van hun kooplieden, waaraan de opvolgers van Gijsbrecht en Arnoud zich
schuldig hadden gemaakt.
De opzet was enerzijds om u kennis te laten maken met het oude. Middeleeuwse
land van IJsselstein.
Ik heb natuurlijk lang niet alle details opgenoemd, die er over dat oude land te
vertellen zijn. Het ging mij om de hoofdzaken die nü nog gemakkelijk in het land
terug te vinden zijn. Ik hoop, dat u , net als ik, geboeid naar de nog herkenbare
resten van de Middeleeuwen zult kijken, en dat u, net als ik, probeert zich een
voorstelling te maken, hoe de Middeleeuwse IJsselsteiners in dat land geleefd
moeten hebben. En ik geloof, dat ik er niet ver naast zit, als ik zeg dat de
IJsselsteinse boer van vroeger voornamelijk dacht in polders, dijken en kaden, in
sluizen en bruggen, in weteringen en molens.
Anderzijds was de opzet om duidelijk te maken, dat boven de boerenbevolking een
machtige familie van ridders stond. Ridders die meededen aan de grote politiek van
hun tijd en daarbij ook geduchte klappen opliepen; hoe de boeren daaronder leden
vertelt de geschiedenis niet. Maar diezelfde ridders beklommen ook de eerste trede
van de trap naar een grotere ontwikkeling, een grotere beschaving, meer kennis.
Vandaar dat ik veel waardering kan opbrengen voor de Amstels van IJsselstein.
17
-ocr page 18-
Jan van Goyen
Jan van Goyen werd geboren op 13 januari 1596 te Leiden.
Hij was leerling van Coenraad van Schilperoord, Isaac van Swanenburgh, Jan van
Adriaensz en van Willem Gerritz.
In 1615 maakte Jan van Goyen een reis door Frankrijk. Vervolgens ging hij in de
leer bij Esaias van de Velde. In 1618 was Jan van Goyen meester in het gilde te
Leiden. In 1634 woonde hij in Haarlem en verhuisde 't zelfde jaar naar
's-Gravenhage (Den Haag).
Gezicht op de Merwede voor Dordrecht.
JAN VAN GOYEN (1596 - 1656).
Hij maakte veel reizen langs de grote rivieren door Holland en Zeeland waar hij
talrijke schetsen en tekeningen heeft gemaakt.
Deze zijn thans in vele openbare musea aanwezig en ook bij verzamelingen. Zijn
schilderijen zijn zeer talrijk en over de hele wereld verspreid. Zijn werken zijn
veel gekopieerd. Hij schilderde landschappen en riviergezichten, die erg veel
mensen heel erg mooi vinden.
En dus in erg veel musea ter wereld zijn opgehangen. Eén daarvan is 't
Rijksmuseum in Amsterdam.
Zijn dochters waren getrouwd met Jan Steen en met Jacques Grief. Jan van Goyen
is beroemd geworden door zijn wolken luchten.
Op 4 april 1656 is hij in Den Haag overleden.
Frea Wiegand Bruss,
Jan van Goyenlaan
9,
IJsselstein.
(Red. Misschien brengt dit ook andere kinderen op een idee).
18
-ocr page 19-
Stadswapenwandelinget j e
door L.J. Goedemondt, IJsselstein.
Op de burgemeesterskamer, boven in het IJsselsteinse Stadskantoor, hangt het
ingelijst besluit van de Hoge Raad van Adel. Dat besluit, ruim 160 jaar oud, zodat
het stoffen wapentje totaal verkleurd is, ,,.........bevestigt bij dezen de stad
IJsselstein............in het bezit van het navolgende wapen: Zijnde van goud, beladen
met eene fasce van sabel een geëchequeteerd sautoir van twee tieres van keel en
zilver, brocherende over het geheel". Men zou het vrij kunnen ,,vertalen" met: op
een geel veld staat een zwarte balk èn een St. Andrieskruis met 2 rijen blokjes van
rood en wit over het hele schild èn de balk. Maar misschien is het veel eenvoudiger,
even langs 't Wapen Van IJsselstein te lopen (Utr.str. 20) waar het wapen boven de
hoofdingang op een gebogen metalen schild staat afgebeeld. Ten overvloede is ook
op de grote vensterruiten een (kleiner) gekleurd wapen aangebracht. Nu we toch
op pad zijn is het wellicht interessant om na te gaan hoe met kwistige hand en op
zeer verschillende wijzen het wapen her en der is gereproduceerd. (De
gebruikelijke feestverlichting van de Utrechtse straat bijv. bestaat uit een hele
reeks opgehangen stadswapens.)
Vanzelfsprekend beginnen we onze speurtocht bij het Stadhuis. Op de voorzijde
van de trap is het wapen in steen aangebracht, groot, ongekleurd en........door twee
leeuwen gedragen. Over die leeuwen kreeg het gemeentebestuur, desgevraagd, op
14 mei 1915 het volgend antwoord van de Hoge Raad van Adel: „........De Gemeente
behoort derhalve haar wapen niet anders te sieren dan met eene kroon van drie
bladeren en twee parelpunten, evenals ook oudtijds door de stad IJsselstein is
gedaan, blijkens de afdrukken van het in het midden der 17-de eeuw in gebruik
geweest zijnde stadsstempel. Waarom in strijd met wapendiploma van 1816
leeuwen als schildhouders zijn toegevoegd, is de Raad niet bekend" (a; vette letter
van schr..........). Het stadszegel waarvan hier sprake is, staat afgebeeld op blz. 8 van
H.K.IJ. nr. 4.
Keurig juist geschilderd vindt u het binnen, in de Burgerzaal, en wel op twee
tegenover elkaar staande kraagstenen aan de Weidstraatzijde. Verder zijn er twee
eenvoudige wapentjes aangebracht onder aan de schouw en ............. in de
garderobe achter die schouw hangt de toga van de ambtenaar van de B.S. en ook op
dat kledingstuk is een sierlijk wapen geborduurd. (Er hangt ook een damestoga,
maar die is ongewapend: te veel afleidend ? Geen plaats ? Geen geld meer ?)
Gaan we nu richting Politiebureau. Op de noordzijde van de Nieuwpoortbrug
vinden we ,,de uit de Doelentoren afkomstige steen met het wapen van IJsselstein"
in de muur gemetseld, „zijnde ongeveer de plaats waar de steen oorspronkelijk
heeft gezeten", (b).
Voor de volgende waarneming moeten we even terug en de Havenstraatnoordzijde
in (richting IJssel dus). Op de noordelijke bruggeboog bij de Walstraat vinden we
het wapen weer, groenbemest door het vocht. En volgen we de Haven tot de
19
-ocr page 20-
Afh. I. Gevelsteen op het Brandweerhuisje.
IJsselpoort, dan treffen we het wéér aan (afb. I) op het oude Poorthuisje
(Brandweerhuisje). Het kleurig wapenschild wordt hier geflankeerd door het
jaartal 16...........22.
Volgen we nu via het Plantsoen de gracht tot de brug bij de Kloosterstraat, dan
vinden we het wapen ,,in stucwerk" tegen de noord- én de zuidzijde van de brug.
Maar pas interessant wordt het in de St. Nicolaasbasiliek. Het hoofdportaal is alleen
open bij trouwen en rouwen, maar via de zij-ingang is het zeker bereikbaar. Daar
zien we boven de portaaldeuren enige glas-in-lood raampjes met o.a. het
stadswapen, gekleurd, gekroond en gedragen door twee griffioenen (afb. II). De
weetgierige bezoeker vraagt zich misschien af, hoe deze symbolen (Liturgisch:
beeld van lust óf deemoed) hier staan afgebeeld, wij verdiepen ons er niet in en
keren terug naar het middenpad. Vooraan, in het priesterkoor bevinden zich de
twee ereparamenten van een basiliek: rechts het tintinabulum met de belletjes en
links, dat paraplu-achtige geval, het conopeum. Het goud mag dan bij dit conopeum
een beetje verschoten zijn, het stadswapentje schittert nog steeds van kleuren.
Overigens vindt u aan de achterzijde van de „paraplu" het parochiewapen,
waarvan het rechtse onderkwartier (heraldisch hoor je juist „links" te zeggen,
maar dat werkt zo verwarrend) nogmaals het IJsselsteinse wapen te zien geeft. En
geloof niet dat we er dan zijn, want ook op de rechtse deur van de retabelkast boven
het altaar komt het voor .................. zij het dan met een wit-zwart geblokt
schuinkruis.
20
-ocr page 21-
Zetten we onze tocht voort en wel naar de Benschopperpoort. Zowel op de oost- als
op de westmuur van de poort is het wapen, ongekleurd, aangebracht. Dat oostelijke
wapenschildje is duidelijk méér onderhevig geweest aan weer en regen dan het
andere. En van hieruit ziet u ook die ingelijste plattegrond van de gemeente bij de
bushalte: In de bovenhoek van al die plattegronden, her en der in de stad
aangebracht, staat het wapen kleurig afgedrukt. Natuurlijk is u die gevelsteen
opgevallen in de muur van het poorthuis (Nicol.str. 3) waarop het wapen gekleurd
en gekroond mét het jaartal 1770 is weergegeven (afb. III).
Volgen we de Benschopperstraat tot de oude Waag, dan zien we hoog boven het
middenvenster weer een zwartwit-geblokt kruis in ons wapen, dat hier tussen het
jaartal 1779 staat. (afb. IV). Waren die schilders in het jaar MDCC...........LXXIX
minder nauwkeurig ? Of was de rode verf net op ?
Het is natuurlijk niet de bedoeling u naar allerlei openbare of voorname gebouwen
mee te slepen, maar zelf zult u het stadswapen op vele plaatsen ontdekken.
In de (oude) Rabo-bank staat het op glas geëtst en gedragen door een soort edelman;
in ,,Het Goede Boek" treft u in de hal een stukje edelsmeedkunst aan mét het
stadswapen; het Brandweerkorps heeft het onder zijn trofeeënkast staan; bij
Gemeentewerken treft u het op alle vuilnisauto's (de oudere, wel te verstaan, want
op de nieuwere komt een modern embleem voor); en op het Stadskantoor........nee,
daar vindt u het wapen niet. Wel binnen natuurlijk: in de Raadzaal hangt er een
gekleurd, mét kroon en alles erop en eraan. En mocht de bode u rondleiden, dan ziet
^^^^^J^, ^K ^^,,,,>«««^^bMtf^Bu^^u|«||uug
^ ^Zv>£i/^^^^^H
giT^T^^^^^B
«• ^3^^P^i'^♦^^
i^^'^^ ^^w^^i
^^^RkLX^^ V; S S ^^^H
Ajh. IL Wapen met griffioenen; St. Nicolaasbasiliek.
21
-ocr page 22-
Afh. III. Gevelsteen hij Benschopperpoort.
22
-ocr page 23-
Afh. IV. Zwart-wit geblokt kruis hoven de Waag.
u op zijn linker-revers zo'n zelfde wapentje als op de stadhuistoog. Hij zal u zeker in
de hal wijzen op het cadeau van het personeel bij de opening van deze kantoorflat:
een fraai stadswapen in eikenhout uitgehouwen.
Vragen we tenslotte toegang tot de Grote Kerk voor een pelgrimage naar de
oorsprong van al deze wapentooi, de roemruchte Gijsbrecht van Amstel (of van
IJsselstein). Op de graftombe in het koor van de oude Klaaskerk ligt hij uitgebeeld
naast zijn gade én zijn zoon met diens gemalin. Op de linkerheup van de beide
edellieden zien we het schild met de bekende tekening. En rondom deze tombe
liggen diverse grafstenen waarop soms ook dat wapen voorkomt. Wat zou de
edelman voldaan glimlachen als hij wist hoe honderden malen zijn zegel of wapen
door binnen- en buitenland reist; ongekleurd op de officiële stukken der
Gemeente en in kleur op de gemeentelijke briefpost. ,,Hij zegelde met een wapen,
bevattende niet vier dwarsbalken, zoals het oorspronkelijke wapen der Amstels, ^
maar met één en een Sint-Andrieskruis dat later ook het stadswapen van
IJsselstein is geworden" (c). Zeven eeuwen lang............... van schildteken tot
zegel............tot stadszegel...............tot versiering. Immers thuis komend tref ik het
ook in mijn woning aan, 2295 kruissteekjes lang, via meisjeshandjes in 1972
gewrocht. En er zullen zeker nog veel meer plaatsen te vinden zijn waar het
afgebeeld staat.
De foto's zijn welwillend in bruikleen afgestaan door de Gemeentel. Foto-Dienst.
a.    Boon, IJsselstein vóór en na 1900; blz. 107.
b.    Boon, IJsselstein uw woonstede; blz. 52, mét foto.
c.    id.id.; blz. 14.
23
-ocr page 24-
BESTUUR:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsseistein.
ÉH ^H|AHÜ Secretaris: W.J.A. van Wijk, Kloosterstraat 11. IJsseistein,
tel. 03408-3941.
Pertningmeesier: F. Janssen. Voorstraat 23. IJsseistein.
Leden: Mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en
mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: AMRO-bank IJsseistein. rek.nr. 218400217, gironr. bank 2900
Redactie:
Mevr. F.A.G.T. Mesman-Reijntjes, Paulus Potterlaan 23, IJsseistein, tel. 03408-1872.
W.J. van Impelen. Kasteellaan 151. IJsseistein, tel. 03408-1968.
Donateurs ontvangen het tijdschrift gratis(3 of 4 nummers per jaar) en worden opde hoogte
gehouden van alle aktiviteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij mevrouw Myriam Janssen, Voorstraat 23,
IJsseistein. tel. 03408-2309.
Voor inwoners van IJsseistein bedraagt de contributie minimaal f 15,— per kalenderjaar.
Zij die buiten IJsseistein wonen, worden verzocht f 5,-~ extra over te maken in verband met
de verzendkosten van het tijdschrift.
Inhoud:
,,De Amstels van IJsseistein"..........................................................................................1
Jan van Goyen...............................................................................................................18
Stads wapen wandelingetje...........................................................................................22
24
.JfiM«iai^i,i,èt^Hi^si