-ocr page 1-
Steenbakkerijen te IJsselstein
door F. H. Landzaat (Schalkwijk)
en L. Murk (IJsselstein)
De vroegere steenovens
Er is een tijd geweest dat er wel bij ieder
riviertje of vaart steenbakkerijen te vinden
waren. Vestiging aan een vaarwater was
nodig voor de aanvoer per boot van klei,
waaruit de stenen gebakken werden en van
brandstof (aanvankelijk turf, later cokes, olie
en aardgas) alsook voor de afvoer van
verkochte stenen. Bekijkt men oude
plattegronden uit de 17de en 18de eeuw dan
treft men de zg 'steenplaatsen' aan bij:
Utrecht, Woerden, Alphen, Vianen,
Culemborg, Arnhem en andere voorname
plaatsen uit die tijd. Pas in de 19de eeuw is
men zich gaan vestigen aan de grote rivieren,
zoals de Waal. De zg 'Waalsteen' is daar een
gevolg van. Deze steen is veel gevraagd en
gebruikt. In die tijd waren de
steenbakkerijen rond Vianen voorzien met
namen als: 'De Steenoven van Rietveld' en
'Middelwaard'. Aan de Utrechtse karit van
de Lek: 'Het Hoenderwerk', 'De Kikvors' en
'Het Heiwerk'. Deze vroegere
steenbakkerijen waren veelal eigendom van
kapittels en grootgrondbezitters.
Behalve steenbakkerijen waren er ook
bedrijven die dakpannen en vloertegels
vervaardigden. Deze trof men aan langs de
Vecht, de Vaartse Rijn en de Oude Rijn.
Ook langs de Hollandse IJssel kon men al
voor 1800 steen-en pannenbakkerijen
        ,,
Inleiding
Zo'n vijftig jaar geleden was het een
vertrouwd beeld: bij iedere grote of kleine
plaats aan een rivier of vaart kon je
steenbakkerijen aantreffen. Vele ouderen
zullen zich dat wel herinneren. Het waren in
oppervlakte grote bedrijven. Omdat de
stenen in de buitenlucht in zg 'drooghage'
moesten drogen waren er uitgebreide
terreinen nodig. Veel van deze bedrijven zijn
thans stilgelegd, afgebroken en vervangen
door vaak nieuwe woonwijken.
Het oude ambacht leeft dan nog wel eens
voort in de straatnamen. Soms zij n er zelfs
oude restanten bewaard gebleven tussen die
nieuwe huizenrijen, zoals bazenwoningen
en/of een rijtje arbeiderswoningen.
Bouwkundig is dit goed mogelijk gebleken.
Het verdient zeker de voorkeur boven totale
afbraak.
Te IJsselstein treffen we deze sitatie ook aan.
De steenfabriek is afgebroken en een nieuwe
woonwijk komt langzaam tot leven. Alleen
straatnamen als: Tasveld, Droogveld,
Overwaard, Vlamoven en Ringoven duiden
nog op een voormalige steenfabriek. Hoewel
een fabrieksarchief niet aanwezig is en het
zelfs de vraag is of dit ooit heeft bestaan, zij n
er, na veel speurwerk, genoeg interessante
gegevens gevonden waarmee dit artikel tot
stand is kunnen komen.
-ocr page 2-
De steenfabriek 'Overwaard'.
Op 31 december 1867 verschenen voor
notaris J.H. van Schermbeek te Utrecht twee
heren, genaamd Otto A.G. Walland en Carel
L.W.Thorman, beiden zonder beroep.
Zij gingen een vennootschap aan voor het
fabriceren van- en het handel drijven in
baksteen. De steenfabriek zal heten: De
Overwaard. De heren hadden al een stuk
grond gekocht van Hendrik Groenveld en
een tweede stuk van Jan van Wijk. Beide
stukken worden als bouwland omschreven,
kadastraal onder de nummers A381 en 386.
Bij herverdeling wordt later de A. in het
kadaster vervangen door D. De steenoven
wordt dan D491 en de steenplaats D496.
Behalve de steenoven bouwden de heren ook
een rijtje van twaalf arbeiderswoningen. De
49 personeelsleden bestonden uit 18 mannen,
lOvrouwen, 15 jongens en 6 meisjes.
De vermeldingen over de lonen van het
personeel zijn niet duidelijk: mannen
verdienenfl. 1,30, vrouwenfl. l,10ende
jongelui fl. 0,65. Was dit per dag? Het wordt
niet vermeld. Elders, bv. bij de Weduwe van
Veeren te Zuilen aan de Vecht, verdienden
de mannen fl. 5,00, de vrouwen fl. 2,50ende
jongelui fl. 0,90. Hoewel het hier ook niet
vermeld wordt gaat het kennelijk over
weeklonen. Om nog meer verwarring te
scheppen: in 1871 vermeldt men dat te Zuilen
het loon wordt berekend 'per duizend', maar
dit is dan een bericht van een
pannenbakkerij. Duidelijker is de
berichtgeving bij de firma F. A. Bonté te
Wijk bij Duurstede (en Werkhoven). Daar
hanteerde men het uurloon en wel van 9 cent
tot 12 cent per uur. Dit was later in IJsselstein
ook het geval.
De voorbereidingen van De Overwaard
hebbenruimeenjaargeduurd.Op9julil869
verschijnt in het Utrechtsche Provinciale en
Stedelijke Dagblad een advertentie van de
firma Walland en Thormann. De produktie is
dan in volle gang. Gelukkig had de firma zich
toegelegd op het fabriceren van het
Waalsteenformaat want in 1871 wordt reeds
vermeld dat de afzet van IJsselsteenformaat
in Nederland niet is als in de vorige jaren. De
oorzaak was: de ongunstige zomer die op het
vervaardigen van stenen een nadelige invloc
had.
aantreffen en wel in het Zuidhollandse
gedeelte.'
In de provincie Utrecht zijn geen
bakkerijen langs de Hollandse IJssel
gevestigd voor 1800. De oorzaak moet
gezocht worden in de bevaarbaarheid van de
rivier. Door de betere bevaarbaarheid, na de
bouw van de waaiersluis te Gouda in 1860,
verschenen er ook vestigingen in het
Utrechtse gedeelte. Voordien betrokken de
IJsselsteinse bouwers steen en dakpannen
van de bakkerijen gelegen aan de Vaartse
Rijn.
De eerste vestigingen te IJsselstein
In het Utrechtse kregen de steenfabrieken
'een zeer belangrijk debiet'.^ In 1860 wordt
melding gemaakt van 5 steenbakkerijen,
gelegen te Jutfaas. Van IJsselstein wordt
vermeld: een touwslagerij, 7 hoepmakerijen,
een klompenmakerij, een leerlooierij, een
bierbrouwerij en scheepstimmerwerf. Van
een steenbakkerij is dan nog geen sprake .^
In 1869 wordt er in IJsselstein een afdeling
opgericht van de' Vereeniging voor fabriek-
en handwerknijverheid in Nederland'.
Binnen een jaar telt men al 26 leden. Er was
bedrijvigheid in IJsselstein: het aantal
hoepmakerijen was gegroeid tot 10 en er was
een leerlooierij bijgekomen. Welke invloed
de oprichting van de afdeling van de
'Vereeniging' heeft gehad, is niet bekend.
Voor ons is dit echter een belangrijke datum,
omdat ook een'5feen/flfcn'eA:'lid wordt, die
onder leiding staat van C. L. W. Thormann.
De steenbakkerij was in die tijd een
bloeiende branche. Alleen langs de Gelderse
rivieren zijn er op dat moment 107
steenfabrieken. Men werkte van eind april
tot half september aan 4 vormtaf els. Elke
fabriek produceerde gemiddeld 3.200.000
stenen per jaar. Aan de in 1858 vermelde vijf
steenfabrieken te Jutphaas, waarvan één ook
dakpannen produceerde, werkten 92
mannen, 43 vrouwen, 33 meisjes en 48
jongens."* In IJsselstein toont de eerste
steenfabriek verhoudingsgewijs dezelfde
aantallen. Hieruit valt op te maken dat men
begonnen is met een gewone veldoven. Pas
veel later komt de 'Vlamoven', waarover
straks meer.
/
-ocr page 3-
we later Willem Jan aan (aannemer en
fabrikant); te Nieuwerkerk aan de IJssel:
Fob. Mijnlieff A.Zoon; te Vianen: Johannes
Mijnlieff; te Barboutswaarder: Cornelis
Mijnlieff, enz., enz.^
De tweede steenfabriek
Het is niet bekend of het succes van
Thormann daartoe aanleiding was, wel is het
een feit dat pal naast zijn fabriek een nieuwe
steenbakkerij gevestigd werd door Gerard
Johan Keijzer. Op 29 mei kocht Keizer van
Johannes B. Groenveld eveneens een
perceel, groot 2 Ha, 37 aren en 50 centiaren,
gelegen in de gemeente IJsselstein, op het
IJsselveld en belend ten oosten het eigendom
van de heer Thormann, kadastraal bekend
onder sectie D382-383. Hierop wordt dan
eveneens een steenoven gebouwd die de
naam kreeg 'De Machinale Utrechtse
Steenbakkerij'. Terwijl bij de buurman
(Thormann) nog met de hand gevormd
wordt, gaat Keijzer geheel over tot de
machinale fabrikage door middel van een
stoommachine.
In 1881 werkte bij Mij nlieff 11 mannen, 4
vrouwen, ójongens en 4 meisjes. Keijzer had
met zijn 4PK stoomgedreven vormmachine
20 mannen, 3 vrouwen en 3 jongens in dienst.
De mechanisatie ging (gelukkig) ten koste
van de jonge vrouwelijke personeelsleden.
Op 30 januari verkoopt Keijzer zijn
steenfabriek, met ovens, machines, loodsen,
bergplaatsen, schuren, woningen en verdere
opstallen, benevens tasvelden, tuin, open
gronden en moesgronden aan Aart van de
Koppel Adriaanszoon, burgemeester van
Almkerk te Noord-Brabant voor de prijs van
fl. 32.300,00. Van genoemde steenfabriek
Keijzer worden nog enkele terug gevonden
bakstenen bewaard, die voorzien zij n van het
fabrieksstempel. (zie foto)
De fusie van twee steenbakkerijen.
De al eerder genoemde burgemeester Aart
van de Koppel kocht 'De Machinale
Utrechtse Steenfabriek'van G.J.Keijzer met
een goede bedoeling. Hij was getrouwd met
een dochter van Arie Mijnlieff: Catharina
Helena genaamd. De beide families kenden
elkaar want Almkerk en Andel liggen vlak bij
elkaar. Zij kregen twee zonen: Adriaan en
Van links naar rechts: A art van de Koppel (burgemeesteren
steenfahrikantj, zijn schoonvader ArieMijnlieff en
ArieMijnlieffuit Werkendam.
Op schoot Catharina Helena.
Foto: familiearchief G.M. Mijnlieff te Bloemendaal.
Tien jaren lang blijft Thormann stenen
bakken. Dan stopt hij er mee; Walland is al
veel eerder verdwenen. Het is niet bekend
om welke reden en Thormann verkoopt De
Overwaard aan Arie Mijnlieff Ariezoon.
Arie Mijnlieff Ariezoon is een telg uit een
oud steenbakkersgeslacht, afkomstig uit
Andel gelegen aan de Afgedamde Maas in
Noord-Brabant. Aan deze Arie wordt De
Overwaard verkocht; met 12
arbeiderswoningen, staande in de polder
IJsselveld tussen de rivier de Hollandse IJssel
en de Geinse weg. Belend ten oosten de heer
Groenveld en ten westen de heer Keijzer.
Zoals gezegd stamde Arie Mij nlieff uit een
bekende steenbakkersfamilie: in 1734
hebben bv. F. en A. Mijnlieff al
steenbakkerijen in de omgeving van
Ouderkerk aan de IJssel. Bij Gouda treffen
3
-ocr page 4-
IJsselsteen van de Keyzer.
Luchtopname van de samengevoegde steenfabrieken rond 1937.
-ocr page 5-
fl.
1,00
fl.
1,00
fl.
1,00
kelderwind
baggerbeugel
oliekannen
Arie, beide geboren te Almkerk. Het is
duidelijk waarom Aart van de Koppel de
steenfabriek kocht voor zoveel geld. Blijkens
de koopakte waren er meer liefhebbers voor
De Machinale Steenfabriek, zoals Johannes
Brunt Janszoon, een steenfabrikant te
Rietveld bij Woerden, en Louis A. van de
Berg, steenfabriek te Willeskop. Maarzij
visten beiden naast het net!
Bovengenoemde akte geeft een aardig
beeld van het materiaal en de
gereedschappen die toen in gebruik waren.
Hieruit blijkt dat het voor die tijd een
vooruitstrevende steenfabriek geweest moet
zijn.
Genoemd wordt:
De gebrs. H. van de Koppel te IJsselstein
Wordt Adriaan van de Koppel, de oudste
zoon van Aart, in 1986 al, met A. Mijnlieff
genoemd, op 21 november 1905 wordt er een
Vennootschap onder firma opgericht
genaamd 'De Gebrs. van de Koppel'.^ Later
wordt de firma-naam veranderd in 'N. V.
Maatschappy tot Exploitatie van
Steenfabrieken voorheen Gebrs. van de
Koppel te IJsselstein p/a Wolterbeekweg 19
te Oosterbeek'. De laatste jaren schreef men
'Maatschappy tot Exploitatie van
Onroerende Goederen'.**
Laten wij teruggaan naar de twee
gebroeders van de Koppel welke in het begin
van deze eeuw een zeer belangrijke stap
zetten naar verbetering op het gebied van
steenfabrikage. Zij doen afstand van het
ouderwetse systeem en vervangen hun
veldoven door een 'Kamerringoven met
Overslaande Vlam'. Ook wel 'Vlamoven'
genoemd. Hier is veel aan vooraf gegaan. In
ieder geval was het de toendertijd bekende
prof. J.A. van der Kloes die als reactie hierop
schreef, 'dit denkbeeld heeft den hoogste trap
van volmaking bereikt in den kamerringoven
van A driaan van de Koppel te IJsselstein.
''
Soorten ovens
Hierboven is gesproken over Veldoven,
Kamerringoven en Vlamoven. Om de
ontwikkelingen in de steenbakkerijen te
kunnen volgen, dient men inzicht te hebben
in de soorten ovens die gebruikt zij n.
Daarom is het nodig er hier iets over te
zeggen.
1. DE VELDOVEN
Ditiseenz.g. 'periodieke oven'. Dit soort
wordt geheel gevuld en daarna opgestookt
tot baktemperatuur. Dan volgt de afkoeling
en daarna het leeghalen. De produktie is dus
gelijk aan de ovenkapaciteit en komt dus
periodiek - na het gehele stookproces -
beschikbaar. Er is geen kontinue produktie.
2.DE WAALOVEN OFDE
VERBETERDE VELDOVEN
zeskipkarren
fl.
210,00
twee reserve assen met wielen
fl.
15,00
eenvletkeet
fl.
10,00
vijftig waalvormbakken
fl.
37,50
negenenveertig drievormbakken
fl.
49,00
acht hittenvormwagens
fl.
160,00
acht schuierwagens
fl.
28,00
achtbakwagens
fl.
32,00
veertien steenwagens
fl.
71,00
drie ijzeren kruiwagens
fl.
4,50
veertig ijzeren platen
fl.
30,00
vijftig houten kruidden
(bruggen en spillen)
fl.
15,00
honderd en zeven haagloodskleden fl.
80,25
tweehonderd en zestig latten
fl.
60,00
drie turfmanden
fl.
4,50
twee houten ladders
fl.
6,00
een turftrap
fl.
1,00
een ijzeren ladder
fl.
4,00
twee lantaarns
fl.
3,00
drie morteltonnen
fl.
0,75
stookgereedschap
fl.
12,00
kolen-platte-kar en hooischoppen
fl.
15,00
vier kolenbakken
fl.
8,00
smeer
fl.
10,00
reserve machinedelen
fl.
75,00
gietmodellen
fl.
10,00
tonborden, schrijfplank
fl.
0,50
grote scheepsgong
fl.
5,00
tien kruigangen
fl.
20,00
slijpsteen met onderstel
fl.
2,00
bankschroef
fl.
4,00
hittenkarretje
fl.
15,00
beton zeef
fl.
1,50
azijnhouten hamer
fl.
1,00
-ocr page 6-
Als eerste verbetering ontstond al gauw de
Waaloven of de Verbeterde Veldoven. Deze
bestond uit drie permanente, dikke
isolerende stenen wanden. De vierde wand
bleef open voor het in- en uitkruien van de
ongebakken groeneresp. de gebakken steen.
Het stoken gebeurde hier dmv monden: dit
zijn roosters, die in de zware muren waren
ingebouwd en waarop het vuur werd
onderhouden. De oven omvatte in totaal 1
miljoenstenen.
3.DERINGOVEN
Ook bij de Waaloven bleef het
warmteverlies groot, de kontrole op het vuur
moeilijk. Met de Ringoven is een grote
sprong voorwaarts gemaakt. Het prototype
bestond uit een cirkelvormig brandkanaal
met een schoorsteen in het midden. De latere
ringovens kregen de vorm van twee aan de
uiteinden met elkaar verbonden evenwijdige
kanalen. Het doorlopende brandkanaal
heeft een gewelf, dat zowel in de lengte als in
de breedte voorzien is van rijen
gerangschikte, met deksels afgesloten,
stookschachten. De oven is, op een werkzone
na waarin de aanvoer en afvoer van het
produkt plaatsvinden, steeds geheel gevuld.
Een variant hierop is nog de zg. 'Zig-
Zagoven'. Hoewel de kamers beter
toegankeli j k zij n, blij ft de inrichting en
werkwijze volkomen gelijk aan de Ringoven.
4.DE KAMERRINGOVEN
De resultaten met de metselstenen waren
t. o. V. de veldovens goed te noemen; het
percentage straatsteen in deze ovens was
echter gering. Het was Adriaan van de
Koppel welke te IJsselstein in 1915 de
'Vlamoven' (Kamerringovenmet
overslaande vlam) tot bekendheid bracht.
Het bleek al gauw dat deze oven geschikt was
om goede straatstenen te bakken. Het
percentage was zeer hoog. Tal van
fabrikanten gingen er toe over om hun
waalovens door vlamovens te vervangen. In
1918 waren eral 19 vlamovens gebouwd. Het
bouwen van vlamovens is trouwens
doorgegaan tot in de j aren '60.
Vlamovens in Nederland.
De snelle groei werd bevorderd door het
I-I
1
1
CL
:o
o
o
i
s \
o
s\
fe
o
o
d
^:^
^ WN
1
O)
.E
o
o
o
\J
Schematische plattegrond en dwarsdoorsnede van een ringoven.
brandstofprobleem gedurende de Eerste
Wereldoorlog. In een landelijke kolenstrijd
konden de vlamovensteenfabrikanten, mede
door hun hechte organisatie (zij waren op 29
november 1917 verenigd in een
verkoopkantoor 'N. V. De
Vlamovenstraatklinker'.) onder leiding van
dhr. A.v.d.Koppel, zich handhaven en het
pleit in hun voordeel beslechten. Het
wantrouwen inzake de vlamoven was geheel
overwonnen en de produktie van
straatstenen zou op den duur zich geheel
koncentreren in de vlamovens. Na de
-ocr page 7-
^^=A olietoevoer ^—-kijk en meetpot
pijlermuur
-kamervloer-lin l!f !
iTT n: lii 11! iLi:
Schematische tekening van een kamer in een vlamoven.
Uit: J.A. van de Kloes. Onze Bouwmaterialen (Kunslsteen).
Uitgegeven hij L.J. Veen's Uitg. Mij VN Amsterdam. 1923 (3e deel).
0 R
P D
"
R
P D
D
R
P
D
■^ .
-^.jmw.
'—'
•—'
Je,
1.
*
rH,
li' a^W
/ 1
■ff**'
_ "
"fflj
u
A
A \
É
Van de Koppel's RingoveD^met overslaande vlam. Plattegrond en langsdoorsnede. 1:200.
7
-ocr page 8-
VEeBOUWÉMöCJP/OE ATErrlFAOeiCK
Vd HEEgEM GE&g Vp k^OPPEL - IJSSEL-STEIH
-ocr page 9-
onstuimige groei trad gedurende de Ie
wereldoorlog een periode van stabilisatie in.
Hierbij vielen de zwakken af. Het aantal
vlamovens zou in de jaren dertig zelfs stijgen
tot boven de 100, waarvan 80% langs de
Grote Rivieren.'"
Een nieuw produkt
De veldovens leverden in hoofdzaak
metselstenen en straat-klinkers. Zoals
gezegd streefde men naar snellere productie
en besparing van energie. Men dacht dit
bereikt te hebben met de ringoven. Een
volgende verbetering was de Overslaande
Vlamoven. Een andere soort verbetering
werd gezocht in het bakmateriaal zelf. Dit
leverde de vlamovic op. Deze wordt
verkregen door het zg droogpersen van klei
tot vormelingen, die ongeveer twee en half
maal de kubieke inhoud hebben van een
normale straatklinker.
Men zocht dus zowel naar een betere
produktiemethode als naar een ander
formaat straatklinker. Vanaf 1918 is
geëxperimenteerd met het persen van
vormelingen. Daartoe is op het terrein van -
hoe kan het anders-de Gebrs. van de Koppel
te IJsselstein een proeffabriek gebouwd. De
proefnemingen hebben jaren geduurd. Het
heeft veel moeite gekost het droogpersen
onder de knie te krijgen en het juiste formaat
tevinden.'^
Werkwijze vlamovic
Er werd voornamelijk een vorm gebruikt
van 20 cm hoogte, die met droge kleipoeder
gevuld werd; en deze massa werd
samengeperst tot ongeveer 11 cm. Er werd
geëxperimenteerd met verschillende
formaten: 10 x 10 x 20cmen
19,5 X 19,5 X 6,5 cm.'-^Spoedig bleek dat
de laatste vaster in de weg lag. Men vond het
logisch een straatklinker te maken die even
breed als hoog was. De vlamovic kreeg
uiteindelijk het formaat 20,5 x 9,7 x 8,5
cm. Toen alle problemen overwonnen
waren, was men in het eindstadium van de
twintiger jaren. Er werd een fabrieksterrein
met bijbehorende gronden aangekocht
onder de gemeente Wageningen, waarop een
nieuwe fabriek gebouwd werd voor de
vlamovic. Eind januari 1930 kon de fabriek in
gebruik genomen worden. Op de werkwijze
werden buitenlandse patenten verkregen.
Niet lang daarna trad er een enorme
prijsdaling op van de straatklinkers. Men zat
volop in de crisis. In 1934 werd de fabriek
voorlopig stil gelegd.
Ondanks alles ging in 1937 de heer Heynis
A. van de Koppel en J. J. Wentink
J. J. Wentink experimenteerde op eigen
fabriek met de vlamoven. Reedsin 1910
publiceerde hij in het blad 'Klei' een artikel:
'Waarom het ringovenbedrijf bij ons niet
voldoet'.'' Kennelijk is dit artikel gemaakt
om zijn eigen vinding te promoten, hoewel
hij de vlamoven niet als beter beschrijft. Die
conclusie werd aan de goede verstaander
overgelaten.
De vlamoven doet zijn intrede pas in 1915
bij de Gebrs. van de Koppel in IJsselstein.
Deze werd door of met samenwerking
gebouwd door J. J. Wentink, blijkens een
brief van zijn zoon dd. 28 februari 1979
waarin hij schrijft: De steenfabriek 'Nieuw
Rave' (gelegen aan de Jutphaseweg te
Utrecht.) hadveldovens, maar mijn vader
J.J. Wentink bouwde daarop een kleine
oven, dus geen ringoven.' Hij vervolgt: 'Mijn
vader bouwde als ingenieur van de Gebrs.
van de Koppel in Usselstein eerst een
ringoven en daarna een kamerringoven, ook
wel genoemd een vlamoven.'
In 1917/18 waren er al 19 van dergelijke
ovens voor straatklinkers in bedrijf. De
Utrechtse Kamer van Koophandel vermeldt
in dossier no. 1585;
N.V. De Vlamovenstraatklinkeropgericht
16 augustus 1918 (staatscourant nr. 191)
Prof J. A. van de Kloes geeft als
oprichtingsdatum 22 november 1917 op. Het
dossier van de Kamer van Koophandel te
Utrecht vermeldt nog de volgende gegevens;
Bestuursleden zijn: Adriaan van de
Koppel(directeur) woonachtig Kerkstrt. 2 te
Usselstein. De commissarissen zijn: Pieter
Bos, Robert J. Jansen en een Smits
Ariezoon. Procuratiehouder is Klaas
Nanning. Bij nader onderzoek bleek dat
inderdaad de notaris Pieter Lens te Utrecht
de akte heeft opgesteld en laten passeren op
22 november 1917. Later verhuisd het
hoofdkantoor van IJsselstein naar Zeist.
10
-ocr page 10-
':m.^^^'^^s^[:^^j%gjj:f^^^-^'*^^ ■ %
Een plaatje uit 1922. Vlnr: Bep Verburg (13), Tinus Meyvogel. Nic. Veen en Hannes Steenis.
De mannen staan bij een zg. 'hittekar'.
Het laboratorium van de steenfabriek in de jaren '30.
n
-ocr page 11-
Het Tasveld met op de achtergrond het ovengebouw.
Merkheeld van de IJsselsteinse Waalsteen.
In het midden de stempelmatrijs. hier valt goed te zien hoe ver de steen in het bakproces krimpt.
1 lil'11 '
12
-ocr page 12-
Situatie van 1985. De ovens en arbeiderswoningen worden gesloopt.
Foto: W.H.C, van Bemmel.
jongens van 14 en 17 jaar. De jongens hadden
slechtsalsonderwijsL.O.ofB.L.O.
genoten. In 1957 is het aantal gestegen tot 37
werknemers. De produktie verloopt vlot.
Intern zijn er soms problemen. Zo moest
Baas van Kooten iemand zijn ontslag
aanzeggen. Collega's namen dit niet en
dreigden uit vrij e wil ontslag te nemen.
Uit veel blijkt dat de directie nog op
vooroorlogse wijze bedrijf voert. Er komt
verbetering in de arbeidsomstandigheden
door de komst van een nieuwe traktor welke
geschikt is voor terreinvervoer. De 12
arbeiderswoningen worden gerenoveerd.
Van 2 wordt 1 gemaakt waardoor de
woonsituatie aanzienlijk verbeterde. In
februari 1958 is de 'campagne' nog niet
begonnen en de vooruitzichten waren slecht.
Er is nog volop voorraad en nauwelijks afzet.
In de volgende j aren verbeterde dat.
Produktieverbetering
Als eerste ging men over van olie naar
aardgas als brandstof. Produceerde men in
1956 nog ruim 6 milj oen stenen, in 1958
daalde dit tot 4 miljoen. De direktie stond in
die tijd bekend als zeer konservatief.
Desondanks gaat men mechaniseren hetgeen
in mei 1960 is voltooid. De stenen komen dan
van de lopende band.
Door de mechanisering is het tekort aan
personeel opgevangen. Er wordt een nieuw
persgebouw geplaatst hetgeen een
te Oosterbeek er toch toe over om op zij n
fabriek 'Rosande' een installatie te bouwen
voor de fabricage van de vlamovic, volgens
het nieuwe systeem met de zg
'Drehtischpresse'. De fabrikanten van de
v/amov/c waren aangesloten bij de N. V.
Vlamovenstraatklinker en in 1937 telde men
50 leden. Zo komen we in de lijst natuurlijk
tegen: de N.V. My tot Exploitatie van
Steenfabrieken v/h Gebrs. van de Koppel te
Zeist met de fabriek 'De Overwaard' te
IJsselsteinendeN.V. Vlamovicfabriek
'Manewaard' te Opheusden.(Gem.
Wageningen.)
De Overwaard na 1945
In 1948 werkte er op de fabriek de
Overwaard 37 mannen. In de daarop
volgende j aren verminderde dit aantal, maar
kwam nooit lager dan 30. Buiten baas Bart
van Kooten, waren er 3 uitkruiers, 3
inkruiers, 3 stokers, 2 zanders, 1 afstrijker, 4
afslaanders. 6 opstekers, 8 grondwerkers en 8
diversen. Aan het einde van het jaar 1948
stonden er 7 mannen op de lijst van wachtgeld
uitkering. Zij kregen allen ontslag. In 1950
kwam het aantal op 32. De produktie is
daarentegen gestegen en zelfs boven het
vooroorlogse peil gebracht. Het blijft een
komen en gaan van werknemers. In 1951 is er
zelfs een tekort van werknemers. Gevraagd
werd om 'een plankjes legger' en '2
opzetters'. Dit gebrek werd aangevuld door 2
13
-ocr page 13-
Hel Utrechts Nieuwsblad van 30 oktober !'JS5.
investeringvan ƒ 150.000,-betekende. De
direktie hoopte hiermee het oude
productiepeilvanó miljoen stenen per jaar te
bereiken met ongeveer22 werknemers. In
1964 werd deze norm met een produktie van 7
miljoen stenen ruimschoots gehaald.
Het vormen in de fabriek geschiedt dan
volautomatisch met een kunstmatige
verwarming van 90% binnen en 10% inde
buitenlucht. Het bakken gebeurt nog steeds
in de bestaande vlamoven. Rond 1870 waren
gemiddeld 158 manweken nodig om met de
hand 1 miljoen stenen te vormen. Bij de
huidige automatische vormsystemen zijn
voor zo'n produktie nog 19 tot 34 manweken
nodig hetgeen een lagere kostprijs
betekende.
Bedrijfsvoering op de Overwaard
Het bedrijf gaat in 1965 verder onder de
nieuwe naam 'MES' (Maatschappij tot
Exploitatie van Steenfabrieken). De
ovenkapaciteit is dan verhoogd van 15000
naar 18000 stenen.
De meeste klei werd gehaald op de
Lekoevers onder Hagestein en per
vrachtauto naarde fabriek gereden. Vele
IJsselsteiners zuilen zich nog de 'kleibult'
herinneren welke op het terrein van de
fabriek daardoor ontstond.
Vanaf de kleibult werd de klei met een
dragline in een kipkar geladen. Deze werd
vervolgens met een, door een elektromotor
aangedreven, lier over smalspoor naar de
mengstraat gereden. De mengstraat bestond
uit achtereenvolgenseen kastenbeschikker,
koUermolen en menger. In de menger werd
de klei op de juiste kneedbaarheidsgraad
gebracht door het inblazen van stoom en
besproeiing met water. Het persen gebeurde
met een volautomatische Verheije-pers.
De droging vond plaats in een
kunstmatige, met stoom verwarmde
drooginrichting. Deze ruimte bestond uit 35
kamers met een kapaciteit van 3000 stenen.
Na het drogen volgde de oven welke een
temperatuur had van 1 lOgradencelcius.
Hierna werden de stenen geplaatst op het
Tasveld'in 6 sorteringen.
EESmiOGfJKI.M
SLOOP STEENFABRIEK BIJNA VOLTOOID; STL^KJE IJSSEL lilNSE HISTORIE VERDWIJN'
Schoorsteen Overwaard
met droge klap onderuit
7j>'n kwart t^mw gt?ieden
draaide de steenïabriek aan tif
Hollandse IJssci mm op vt)!Ee
to*Tpn Jaarlijks kwamen m^h'
Uit nPKen nuljtK'n hU-nen uit d*
'ivens Ali. gevolg van lie ver
minderde vraau naar stenen
fl* stiiKJnR von de aards^aip"!'
< n c!p ainame um lU- kltMvoor
td.iden in de omgevinp werd
De Overwaard dne }aai ï^ïe
'fnsïesloten iBrtm Over IJ'
'
'\tetn gt-i-prvken een uit
ue van de Htstorlsche Krn-a
iJiseistoinï
Vanaf m.^arl vuSyend iaai
verrii/en op het tibnck^terrem
mt«taat lOt vrite seet^rhinzen,
"i7 mtjeshnuen en 44 fwpe on
der een kap hui?,en Bouwe} js
het Zetöter i3ouwbedrMÏ
Sloper Bïwtmgaard uit .s
fJraveland verwildert op dit
jTiotnent düv rchUn van
schoorsteen en ovens Het xa!
de oude IJsselsteitwrs deugd
d(>en. dat de ^-uurvaste stenen
uit iU' ovens van De Ovt>r-
waarct opnieuw worden Re
bruikt Zo leeft een stukje IJs-
selst^'inse hisUjrie voor!.
fVan een onzer verslag-
gevers )
: IJSSELSTEm ^ Met
éen droge klap ging gis-
termiddag om tioee latr
de schoorsteen van de
mwrinalige steerifabriek
De Overwaard aan de
Utrechiseweg iti Ussel-
Stein onderuit. Enkele
kilo's springstof bleken
genoeg om het ongeveer
vijftig meter hoge ge-
vaarte te.slechten.
Na tle exi»lo«ii«! leek hut er
even "p alsof ilff schoorst«*en
wriiïf'rrfi' ti^ vallen, niaar toen
gphpurdc bet toch. I*rfcips »p
d«' pliuïts dit' rfr dPskURcÜKpn
van süoppr Va» Vlift tf!Voren
had(t4>i) tiitfsrdacht.
1> sl(x>p van de in augustus
Ï3fi2 «f'SloU'n stfmfi'briek bc-
tfkt'iï! de onmianteliiitj van
pfii t>o!ïi!igrijk stuk historif
vmi (Xe Baromestad In 1867
, / Jiki >s >iua' Il h-rui.
HET KAH^'El u ifcüaht. mcuimywrigé
stukke7i.
dir dasfen werden de ovens nog
op turf gpstfwkt. De hiatst-eji*'
ren kwam het aardgas tn
stichtte C, Thormann daar zijn
steenfabriek. LaU-r werd de uit
1877 daterende fabriek van J
de Keyzer erbij getrokken, In
14
-ocr page 14-
Baksteenindustrie. In 1972 waren ernog 150
steenfabrieken (in 1858 ruim 400!) welke met
z'n allen teveel stenen produceerden. Vele
fabrieken werden gesloten en in het
jaarverslag van de Nederlandse Bakindustrie
van 1982 staan nog 68 georganiseerde
baksteenfabrikanten vermeld. Hierbij is ook
nog de 'MES IJsselstein bv'. Maar op 17
september van dat jaar valt het doek voor de
IJsselsteinse steenfabriek. De produktie
wordt stopgezet en het bedrijf ontruimd. Aan
115 j aar steenfabrikage is een einde
gekomen.
Nawoord
Dit artikel had niet tot stand kunnen
komen zonder de hulp van de heren
A.P.F.M. Kemme te Apeldoorn en
F. Ouwerkerk te Nieuwegein.
Noten
JXSS
De schoorsteen na de 'val', let op de enorme doorsnede.
Personeel
Het personeelsbestand is in de jaren '60
behoorlijk verjongd; meer dan de helft is
jonger dan 40 jaar. Halverwege de zestiger
j aren kwamen 2 gastarbeiders in dienst welke
zo goed voldeden dat zij in vaste dienst
kwamen. Het personeel in de
produktieafdelingen werden in tijdloon
uitbetaald. In 1966 werden 2 nieuwe
dienstwoningen gebouwd.
Het einde
In 1966 vertrekt baas Bart van Kooten en
als opvolger komt baas Ben Bruggeman in
dienst. Onder zijn leiding is het aantal
werknemers van 11 naar 24 gestegen. In 1968
zit men om goede werkkrachten te springen.
Een oplossing wordt gevonden door 3 man
tijdelijk uit Doorwerth heen en weer te laten
pendelen. In 1971 is de produktie gestegen
naar 16 miljoen stenen.
Men blijft met een personeelstekort
kampen. Ondanks de stijgende produktie
blijft het ziekteverzuim hoog. Nog in 1982
zijn er gemiddeld 4 zieken. In de periode
1975-1982 schommelt het personeelsbestand
tussen 16 en 24. In 1982 zijn er 25
werknemers, waaronder 1 vrouw, onder
leiding van de laatste fabrieksbaas Cees van
Kooten. Na het aanvankelijke tekort aan
personeel in de jaren '60 gaat het na 1970 in
een neerwaartse spiraal met de Nederlandse
1   O.W.HoogendijkenC.C.J.Lans.
'Steenbakkerijen' Historische Encyclopedie
Krimpenerwaard(H.E.K.)jaargang4.nr. 3-5en
jaargang 5.
2   Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid.
Uitgegeven door de Ned. Maatschappy ter
bevordering van Nijverheid 1969 (3e reeks deel X).
3    'Staat der Nederlandsche fabrieken volgens de
verslagen der Gemeenten' Haarlem 1859.
4   Prov. Verslagen van Utrecht.
5    G. Doorman. 'Het Nederlandsch Octrooiwezen en
detechniekder 19e eeuw.'(Nijhoff 1947),loot; op
blz. 127 (nr. 81) 16.4.1822 Staatscourant8.7. Wed.
Arie Mijnlieff, Fob Mijnlieff en I. Mijnlieff,
Nw.kerk a.d. IJssel inzake Mopsteenen van klei
getrokken uit de IJssel. Octrooi voor 10 jaar.
6   Archief Notaris Mathijs Bleker standplaats
IJsselstein 30.1.1896,
7   Dossier 221 Kamer v. Koophandel te Utrecht.
8    Dossier 64563 Kamer v. Koophandel te Utrecht.
9   J.A. v.d. Kloes Onze Bouwmaterialen
Kunststeen. 3e druk blz. 112 Deel II. uitgegeven
bij L. J, Veen te Amsterdam 1923.
10  G.B. Jansen te Zevenaar. Baksteenfabricage in
Nederland 1850-1920. Uitgave de Walburg pers
Zutphen 1987.
11  'Klei'orgaan der vereeniging van Ned.
Baksteenfabrikanten 1910. blz. 180 onder de titel
'Waarom het ringovenbedrijf bij ons niet voldoet.'
door J.J. Wentink Utrecht.
12  'Klinker-wegen... veilige wegen! blz. 95 ez.
Uitgave N.V. de VlamovenstraatkHnker' Zeist
1937.
13  Idem. 12.
16
-ocr page 15-
.Rijst uit den Slaap, den dag genaakt.
Instructie waarnaar de Klapwakers binnen de Stad
IJsselstein zullen hebben te reguleren.
3.
Alle weken zullen de Klapwakers van wijken
veranderen, zo dat de geene die de ene week de
Oostzijde omgaat de volgende week de
Westzijde zal moeten omgaan.
4.
De Klapwakers zullen des Winters beginnen te
roepen van primo October tot half Maart toe
van des avonds ten tien uuren, in de maanden
van 15 November af. December en Januarie
tot 15 Februarie, tot des morgens vijf uuren en
de andere maanden October, half November,
half Februarie en half Maart tot des morgens
ten vier uuren en dat zomers van half Maart tot
primo October van tien uuren des avonds tot
des morgens ten drie uuren, uitgezonderd in
de maanden Junie en Julie, wanneer dezelve
zullen mogen volstaan, met om te gaan toten
met de Klokken twee uuren toe.
5.
De Klapwakers zullen het eerste uur in den
A vond gehouden zijn te roepen;
Bewaard u Vuur en Kaarssen wel, de Klok
heeft tien, tien heeft de Klok, en het laatste uur
des morgens;
Rijst uit den Slaap, den dag genaakt.
Looft altijd God, houd zijn gebod, drie of vier
heeft de Klok.
Dog behalven in de maanden Junie, Julie,
December en Januarie.
6.
De Klapwakers zullen verplicht zijn alle
Straatschenderijen, moetwilligheden,
geruchtmakingen en losbandigheden,
1.
De Klapwakers zullen allen nachten ten
minste met hun beide, alle de Straten dezer
Stad om het half uur moeten rondgaan,
roepende welk uur het is in de nacht, te weeten
de eene alle de Straten aan de Oostzijde, en de
andere alle de Straten aan de Westzijde van het
Stadhuis, houdende alle half uur hun
bijeenkomst in het Klapwakershuisje.
2.
Zoo dra de Klok tien uuren slaat, zullen zij
beiden afgaan van het Klapwakershuisje en
zaldiegeenen die aan de Westzijde van het
Stadhuis omgaat beginnen te roepen en gaan
door de Kloosterstraat, Benschopperstraat,
agterde Wal om, door het Wet, de Visbrug
over, de haven naar de Koornmolen, langs de
achtergevel van de Roomsche Kerk tot aan
den Doelen, dan terug weder agterde Wal om
tot aan de Stal van de Huizinge de Klok. Dan
wederom terug door de Benschopperstraat,
door het Haverstraatje, boven de Wal langs
door de Fliersteeg. Het Hof over langs de Wal
tot aan den Toorn.
Diegene welke aan de Oostzijde van het
Stadhuis omgaat zal beginnen te roepen op de
hoek van de Kloosterstraat en regt
doorgaande tot aan de Kerkstraat, dezelve
ingaan tot bij de Wal, vervolgens weder terug
den hoek om voorbij het Latijnsche School tot
de IJsselpoort, de Voorstraat door tot aan het
Weijstraat, de Vischbrug over, de Havestraat
langs, tot aan de Poort. Vervolgens de Wal tot
aan den Doelen en vandaar door het
Weijstraat tot het Klapperhuisje en zo
vervolgens ieder halfuur.
17
-ocr page 16-
>"
JWJJ, RAUtop. atlas no. 565.
Kopie van een platlegrorn
19
18
^fmw__
-ocr page 17-
Brandspuiten met bonzen op de Deuren als
anderzinds moeten opkloppen en een iegelijk
zeggen waarde Brand is.
11.
De Klapwakers zullen nadat zij van de
Klokken twaalf uuren des nachts zijn
omgeweest het overige gedeelte van de nagt
beginnende met een uur, het uur van de nacht
roepende moeten naslaan om daar door te
kennen te geven wat uur zij geroepen hebben.
12.
De Klapwakers zullen wijders niet alleen als
zij des nachts omgaan maar ook ten allen tijde
als het de nood vereischt en zij door de Heren
Burgemeesteren worden gerequireerd de
Justitie moeten ten diensten staan, en verplicht
zijn het gene hun bevolen word, getrouwelijk
uitte voeren.
13.
Zij zullen telkens drie Maanden hun Waak of
Klapgeld bij de Inwoonders dezer Stad
ophalen ingevolge geponneerd Rooster bij
Resolutie van de Raad dezer gemeente van 21
Meij 1818 met die verstande dat alleen door de
Bewoonders der Huizen het Klapgeld zal
moeten worden voldaan, en dat, van de ledig
staande Huizen alleen door de Eigenaren,
ingevolge Resolutie van den Raad gedateerd
als boven.
Aldus dezegeempliceerd op den 21 Meij 1818.
Burgemeesteren en Raden van IJsselstein.
geduurende derzelver waaktijd gepleegt
wordende, te weeren, met eerst de daders te
vermanen zulks na te laten en na hunne huizen
te gaan en daar ontrent geen gehoor krijgende
met hun wapenen te beletten.
7.
En teneinde de Klapwakers hetzelve met te
meer nadruk zoude kunnen te keer gaan,
zullen zij met behoorlijk geweer worden
voorzien, te weten ieder met een hartsvanger
en een halve Piek.
8.
Wanneer een Klap waker onraad van dieven of
moetwilligen ontdekt, zal hij zijn Klap
verkeerd moeten slaan, en met zijn halve Piek
op de Straten gerugt maken, teneinde de
andere Klapwaker hem hoore. Welke terstond
op dat gerugt zijn makker zal moeten terhulpe
komen. De beide Klapwakers dan bij
eikanderen gekomen zijnde zal een van hun
dadelijk daarvan aan de Burgemeesteren
moeten kennis geven ten einde terstond order
te stellen, dat zodanig een dief , of moetwillige
zelfs kunnen vasthouden, zullen zij verplicht
zijn zulks te doen, en metdenzelven direct
moeten gaan naar het huis van den
Burgemeesteren om in dezen verder te werden
gehandelt na behooren.
9.
De Klapwakers zullen ook verplicht zijn alle
Straatschenderijen, en de moetwilligers zoo
ver zij die kennen te openbaren en aan te
brengen en desnoods op hunnen Eed moeten
verklaren of zij die kennen ofte niet.
10.
Zo wanneer de Klapwakers eenige Brand
mogten ontdekken zullen zij verplicht zijn aan
het huis daar de Brand is en de naaststaande
huizen ten wederzijde ten eersten kennisse te
geven gelijk ook aan de Heren
Burgemeesteren, mitsgaders
Brandmeesteren, en dan verder aanstonds
door den Stad Brand te gaan roepen, en
continuëelijk met de Klap te klappen, en
gerugt te maken, terwijl zij ook ten eersten de
Stadsboden en Koster moeten gaan opwekken
om de Klokken te trekken en in het
voorbijgaan de geaffecteerders der
Noot van de redaktie.
Deze instruktie treffen we aan in het Oud
Archief IJsselstein onder nr. 2384.
De instructie is van 1818.
Ter illustratie is een plattegrond van de stad
uit 1831 afgedrukt.
Aan de hand van deze plattegrond kunnen
we de route van de klapwakers letterlijk
volgen.
In een andere, ongedateerde, instruktie
(waarschijnlijk van vóór 1795) treffen we 15
artikelen waarvan de laatste 3 afwijken van
bovenstaande instructie.
/
20
-ocr page 18-
zullende de persoon die den Dienst komt
waerneemen doorgemelde Heeren moeten
worden goedgekeurd, en ingevalle deeze
substitutie langer als eene of twee nachten
vereischt wierd, zal diegeene welke
gesubstitueerd word door het volle collegie
van Drossaerd, Schouten Borgemeesteren
moeten worden geapprobeerd.
15.
De Klapwakers zullen bij den aanvang van
hun Dienst moeten doen de Eed van
getrou wheid mitsgaeders om deeze structie in
allen deelen te zullen achtervolgen en
naekomen.
13.
Zij zullen verder de waekrokken die hun door
Heeren Borgemeesteren van Stadsweegen
worden bezorgd, om daermeede te waken,
nooit anders moogen gebruiken, als wanneer
zij effectivelijk in functie zijn, mitsgaeders in
de vierJaarlijksche omgangen welke zij doen
tot het ophaelen van hetgeene ieder ingeseeten
huis verplicht is tegeeven.
14.
De Klapluiden zullen altijd zelfs moeten
waeken zonder ooit iemand in hun plaets te
mogen substitueeren, als bij ziekte, ofte
anderen noodzakelijkheid, en dan niet als met
toestemmingen der Heeren Borgemeesteren,
m
-ocr page 19-
.. .Een vertroostelijck
antwoorde verwachtende
Het schoutambt IJ sselstein in de jaren 1568-1590
door
A.M. Fafianie
Inleiding
De veelbeschreven gebeurtenissen tussen
1568 en 1590, bekend als de beginjaren van
de Tachtigjarige Oorlog, spreken nog steeds
een groot deel van de huidige Nederlanders
aan. Dit zijn de jaren van strijd van ons landje
tegen het machtige Spanj e, waarin begrippen
als 'watergeuzen', 'Wilhelmus', 'Ducdalf,
'Kenau' en 'haring en wittebrood' tot in onze
tijd hun betekenis laten gelden. Afgezien van
de roemrijke periodes is dit vooral de tijd
geweest van een uiterst wrede oorlogvoering,
waarin steden als Naarden, Zutphen en
Oudewater vrijwel tot de laatste man, vrouw
en kind werden uitgeroeid, een situatie die
doet denken aan de gruweldaden van de
nazi's in de Tweede Wereldoorlog.
Over de situatie van het schoutambt
IJsselstein in deze jaren is vrijwel niets
geschreven,' hoewel er in ruime mate
bronnenmateriaal in het oudarchief van de
gemeente voorhanden is. IJsselstein speelde
geen actief- militaire rol in deze oorlog en is
het lot van bovenstaande steden bespaard
gebleven; stad en land dienden, behalve als
financiële melkkoe, voornamelijk tot
inkwartiering van troepen van zowel Spaanse
als Staatse gezindte. De baronie was in deze
tijd een vrije heerlijkheid van de Oranjes,
met een aparte status binnen het gewest
Holland.
Voor de baronie in haar geheel is dit een
rampzaUge tijd geweest. Men had indirect te
lijden van de oorlog door hoge uitgaven voor
de verdediging van de stad IJsselstein, door
inundatiesen dijkdoorbraken, door
inlegeringen van troepen en door opname
van vluchtelingen uit het omringende
platteland; bovendien maakte een
pestepidemie vele slachtoffers.
In het navolgende artikel zal eerst de
bestuurlij ke organisatie behandeld worden,
waarna dit tijdvak in vijf perioden verdeeld
zal worden, elk met haar eigen problemen.
Het is hier niet de bedoeling een volledig
geschiedverhaal te schrij ven. Elk aspect zou
nog nader uitgezocht kunnen worden.
Organisatie
Op 20 december 1567 werd door de
beruchte Raad van Beroerten in Brussel het
besluit genomen om Willem van Oranje voor
zijn aandeel in de troebelen van de
voorgaande jaren te berechten en om zijn
goederen te confisqueren. Een maand later
werden zijn goederen inderdaad bij verstek
verbeurd verklaard, want Oranje was reeds
in mei 1567 de onrustige Nederlanden
ontvlucht naar zij n stamslot Dillenburg.
Onder deze goederen bevond zich ook de
baronie IJsselstein, waarvan Oranje eerst als
voogd van zijn vrouw Anna van Buren en na
haar dood in 1558 als voogd van zijn
minderjarige zoon Philips Willem nominaal
de baron was.
Hierna kwamen de gebeurtenissen in een
22
-ocr page 20-
stroomversnelling. Philips Willem werd op 14
februari naar Spanje ontvoerd en terwijl
Oranje als leider van het verzet tegen Alva's
troepen werd beschouwd, werden op 5 j uni
zijn vrienden Egmont en Hoorne onthoofd.
In militair opzicht was nu de oorlog
uitgebroken die pas in 1648 definitief tot een
einde zou worden gebracht.
Viel het opperbeheer over de zg. 'Burense
goederen,'waaronderookIJsselstein,tot
1568 toe aan de Raad en Rekenkamer van de
Nassau's in Breda, na de confisquatie in dat
jaar benoemde Philips II de Zuidnederlandse
edelmannen Charles van Berlaymont en
Philippe van Oignies tot voogden van
Oranje's ontvoerde zoon, die hiermede het
opperbeheer in handen kregen. Het feitelijke
beheer viel onder Jan Hovelmans,
administrateur van Oranje's goederen en een
van de rechters in appèl van de vonnissen die
in de baronie werden gewezen. Deze vormde
de schakel tussen de magistraat van
IJsselstein en de (tijdelijke)
opperbeheerders.
Na de Pacificatie van Gent, in 1577, kreeg
Oranje zijn goederen terug, voor zover die in
de niet bezette Nederlanden lagen. Samen
met zij n dochter Maria beheerde hij deze
goederen, als voogd van zijn zoon Philips
Willem, die nog steeds de feitelijke
erfgenaam was. Het spreekt vanzelf dat de
baronie in deze woelige tijden vrijwel aan
haar lot werd overgelaten en dat van een
geolied beheer geen sprake kon zij n. Zo is
Oranj e na zij n huwelij k met Anna van Buren
nooit meer in de baronie geweest.
Na de moord op Oranje kwam het beheer
aan Maria van Nassau, welke zij delegeerde
aan haar raden gevestigd in Delft, na 1603 in
Buren. Pas in 1609 zou Philips Willem bij zijn
terugkeer in wat nu de Republiek heette zijn
erfdeel in ontvangst nemen.^
Voor de magistraat, burgers en bewoners
van het schoutambt waren deze
verwikkeUngen op het bestuurlijke plan
hoogst frustrerend. Men had niet alleen te
maken met verre beheerders, maar ook als
heerlijkheid binnen Holland, met de
besluiten van de Staten-Generaal en de Raad
van State, met legeraanvoerders, met de
respectievelijke stadhouders en
landvoogden. Bovendien betekende de
overgang naar het protestantisme na 1577 en
de daarmee gepaard gaande confisquatie van
de geestelijke goederen een belangrijke
verandering in een samenleving waarin de
kerk een niet te onderschatte rol speelde.
Het IJsselstein van deze tijd was zowel qua
oppervlak als inwonertal klein te noemen.
Binnen de vier slecht onderhouden muren
stonden wellicht zo'n kleine 250 huizen die
deels uit hout, deels uit steen zullen zij n
opgetrokken.^
Het inwonertal is moeilijk te becijferen;
rekening houdend met een gezinsgrootte van
6 a 7 personen zal dit rond de 1500 zij n
geweest. Mogelij k zij n in deze moeilij ke
j aren enige gezinnen naar elders vertrokken,
zoals dat in de gehele Nederlanden het geval
was. De rest van het schoutambt bestond uit
vijf polders, nl. Broek, Hoge Biezen, Over -
en Neder-Oudland en IJselveld. Dit werd het
'gemeneland'genoemd. Bewoning
concentreerde zich vooral in de boerderijen
langs de Achterslootse dijk en de IJsseldijk,
met verspreide bewoning langs de Hoge- en
Lage dijk. Wellicht telde het totale
inwonertal rond de 3000 personen."
Het schoutambt was in die tijd goed
georganiseerd. Juridische, financiële en
administratieve taken werden behandeld
door het magistraatscollege, bestaande uit de
drost of kastelein (kasteelbeheerder), de
schout, de stads- en de gemenelands- of
raadburgemeester. De rentmeester hoorde
niet tot dit college, maar woonde de
vergaderingen bij. Bovendien was er
vanouds de vroedschapsraad, die bij
gelegenheid verantwoordelijk was over de
magistratuur. Deze raad bestond uit de
gegoede burgers van het schoutambt.
Naast dit college waren er nog tientallen
functionarissen belast met de diverse
stedelijke instellingen, zoals de zes
schepenen, het polderbestuur, het college
van opperkerkmeesters, het college van
opperschutmeesters, van gasthuismeesters
en dergelijke. Daarnaast waren er nog
betaalde baantjes als stadsomroeper,
waagmeester, bode, secretaris enz. ledere
instantie verantwoordde haar inkomsten en
uitgaven in een eigen rekening die in principe
door de rondreizende inspecteurs van de
Raad en Rekenkamer te Breda afgehoord
23
-ocr page 21-
vluchtelingenstroom op gang zijn gekomen
van mensen die uit politieke of godsdienstige
redenen hun have en goed moesten verlaten.
Een bewijs hiervoor is te vinden in de
stadsrekening van 1568-1569, waarin sprake
is van geconfisqueerde goederen van
vluchtelingen ten behoeve van de hertog van
Alva, die in die tijd zeer dringend om geld
verlegen zat.*"
Dit laatste feit zou nog heel wat voeten in
de aarde hebben. Zo staat er in dezelfde
rekening te lezen dat de magistraat een brief
van Alva had ontvangen waarin stond 'dat
men alle die renten staende op die stadt ende
landen van Usselsteijn bij name ende toename
soude overscriven,'
waarop die van
IJsselstein direct naar hun collega's in
Benschop en Polsbroek zijn getogen om raad
en vooral steun te krijgen.
Waarschijnlijk is deze briefin het voorjaar
van 1569 ontvangen, want hier is sprake van
de voorbereiding van de inning van de
zogenaamde 100ste penning. In januari van
dat jaar had koning Philips de plannen van
Alva goedgekeurd om een nieuwe belasting
in de Nederlanden te heffen. De 100ste
penning was bedoeld als een eenmalige
jaarlijkse heffing van 15% over de
investeringen van kapitaalkrachtigen die
huizen bezaten en van 22% over de
inkomsten van hen die andere kapitalen
bezaten. In maart stemden de Staten toe in
deze belasting en ontvanger-generaal voor de
voormalige Burense goederen werd mr.
Jacob Bol in Den Haag. Deze belasting werd
braaf afgedragen en zou meer dan 3 V2
miljoen gulden opbrengen. Daar zat echter
geen duit IJsselsteins geld bij!
Hoe kon IJsselstein deze belasting
omzeilen? Enkele stukken geven ons een
inzicht in de gebeurtenissen.^
In oktober, november en december 1569
zijn enkele afgevaardigden naar Brussel
gegaan om exemptie, vrijstelling, van de
100ste penning gedaan te krijgen van de
hertog van Alva. Daarvoor is een officieel
rekwest opgesteld, dat helaas verloren is
gegaan, maar geen effect heeft gesorteerd. In
het nieuwe jaar veranderde de opzet van de
IJsselsteiners. Injanuari werdmr. Jacob Bol
aangeschreven door de drost van IJsselstein,
Charles de Cassiopyn, die zijn tussenkomst
moesten worden en waarvoor de drost, als
vertegenwoordiger van de baron,
verantwoordelij k was.
Drosten in deze jaren waren Charles de
Cassiopyn en Gerard de Pinssen van der Aa.
Schout was Nicolaas van Helmond. De twee
burgemeesters werden ieder jaar benoemd;
de namen Van Brevelt, Van Éverdingen en
Van Lodesteyn en Van Meerlant komen
geregeld voor en behoorden tot de
welgestelde families. Ook de schepenen
werden meestal uit dezelfde rijke families
gerecruteerd. Alle financiële transacties
vonden voor schout en schepenen plaats.
Het gemeneland was in handen van zowel
particulieren als van pachters van
voornamelijk geestelijke instellingen. De
rijke Utrechtse kapittels bezaten het meeste
land en ook de kerk, het kapittel en het
klooster van IJsselstein hadden verspreide
goederen liggen. De polders ressorteerden
bovendien onder het college van de Lekdijk
Bovendamsen-Benedendams(IJsselveld),
waarvan de ingelanden hoofdelijk werden
omgeslagen.
In de oorlogsjaren werd deze structuur niet
verbroken; met kleine wijzigingen zou deze
organisatie zelfs tot aan het einde van de
Republiek voortduren, waarna in de 19de
eeuw een modern gemeentebestuur zou
worden geformeerd.
1568-1572: financiële en andere
problemen
Voor de kleine gemeenschap die het
schoutambt van IJsselstein in die dagen
uitmaakte moeten de gebeurtenissen van het
jaar 1568, hiervoor deels verhaald, een schok
teweeg gebracht hebben. Nooit was het
gebeurd dat de wettige heer van IJsselstein
naar een vreemd land was ontvoerd en dat
zijn vader, die de IJsselsteiners 16 jaar
daarvoor met zijn jonge bruid hadden
gehuldigd, het land moest ontvluchten als
vij and van dezelfde heer waar zij n zoon naar
was genoemd. Bovendien moest men
genoegen nemen met twee verre voogden
van Philips Willem, die zelf met de grootste
tegenzin dit ambt moesten aanvaarden, en
werd het duidelijker dat de oorlog steeds
dichterbij kwam.
In deze eerste jaren moet ook de
24
-ocr page 22-
de arm genomen die vanuit Brussel een
rekwest aan de Staten van Holland zond om
ook nu de bovenstaande heerlijkheden in
hun oude rechten te handhaven en uitstel van
betaling te eisen. Bovendien dreigde hij om
deze zaak in handen van de Grote Raad van
Mechelen te geven, het centrale gerechtshof
van alle Nederlanden. Eind 1570 was ook
deze zaak geregeld, zodat het argument van
autonomie ook hier doorslaggevend is
geweest, samen met de niet geringe invloed
van Barlaymont.
De contacten met Barlaymont liepen via
de raad Jan Hovelmans die alles in het werk
stelde om Oranje's bezittingen vrij te houden
van belastingen. Hovelmans is ook de man
geweest die de baronie, Leerdam en
Jaarsveld voorstelde om een bedrag in te
zamelen voor een passend geschenk. Vanaf
begin 1571 zien we dan ook dat er druk
overleg wordt gevoerd tussen de magistraten
van deze plaatsen.
De man die persoonlijke contacten met
Hovelmans onderhield en geen vreemde was
aan het hof in Brussel, was Adriaan van
Camons, de Franstalige drost van Jaarsveld
en zwager van De Cassiopyn. De bedoeling
was om van de 468 gulden die gecollecteerd
waren 400 gulden te besteden aan twee mooie
hengsten voor Barlaymont. Hovelmans zou
60 gulden krijgen voor bewezen diensten en 8
gulden waren voor zij n klerk Peter Moyensz.
Hoewel het geld in september reeds
ingezameld was, zou het tot januari 1572
duren voordat het ter plaatse was.
Hovelmans bedankte toen voor zijn deel van
het geld, maar vertelde ook dat hij had
rondgekeken naar tapijten die voor
Barlaymont gekocht zouden worden. Deze
bleken duurder te zijn dan de 400 gulden,
zodat hij aanraadde om iets anders te
verzinnen. Het plan van de twee hengsten
was dus opgegeven! Wat er toen gekocht is, is
helaas onbekend gebleven.
Ondertussen waren er in Leerdam
plakkaten opgehangen die duidelijk maakten
dat de 10de en 20ste penning tóch geheven
zouden worden. Op dezelfde dag werden
deze plakkaten ook in IJsselstein
afgekondigd. Enkele maanden later
arriveerde er zelfs een commissaris van het
Hof van Holland die persoonlij k de
verlangde en vermeldde dat wegens de
doorbraak van de Lekdijk geen geld geleverd
kon worden. De inundatie was zo erg dat men
met man en macht gezocht heeft naar de paal
die de IJsselpoort afsloot, welke was
weggedreven. Heel IJsselstein moet dus
onder water hebben gestaan. ^ Bol gaf hem de
raad (weer) een rekwest naar Alva te sturen,
met vermelding van de waterschade, en om
toch maar vooral de kohieren op te stellen
waarin de belasting, per morgen omgeslagen,
opgeschreven moest staan. Natuurlij k bracht
dit geen uitkomst.
Ondertussen was men er in IJsselstein
achtergekomen dat het anders gespeeld
moest worden. Sleutelwoorden daarbij
waren invloed en samenwerking. Invloed
werd, verrassend genoeg, gezocht bij de heer
van Barlaymont in Brussel, met wie men
tussen januari en maart in contact moet zijn
geweest. Samenwerking werd aangegaan
met Benschop en Polsbroek, Leerdam en
Schoonrewoerd, Acquoy, Jaarsveld en het
Overeinde van Spijk (bij Gorkum). In een
brief aan Bol werd gemeld dat Barlaymont
het voor elkaar had gekregen om voor de
bovenstaande heerlijkheden uitstel van
betaling te krijgen totdat Philips II anders
zou beschikken. Het argument was hier dat
deze gebiedjes vanaf onheugelij ke tijden
autonoom zijn geweest en nooit belasting aan
de grafelijkheid van Holland hebben betaald.
Uitstel betekende uiteraard geen afstel en
tot de herfst van 1570 bleef men met elkaar
contact houden om de verschillende uitgaven
ten behoeve van het verkrijgen van het uitstel
te verrekenen. Samenwerking bleef geboden
want Alva had naast zijn 100ste penning ook
een belasting van 10% op elke
handelstransactie in roerende goederen en
een belasting van 5% op de verkoop van
roerende goederen ingesteld, respectievelijk
de 10de en 20ste penning. Deze maatregelen
zij n nooit door de Staten goedgekeurd, tot
grote woede van Alva die het geld hard nodig
had voor de soldij van zijn troepen. In plaats
daarvan besloten de Staten om een bede te
vragen, lopende overtwee jaar (1569-1571).
Vrijwel nergens zou deze geïnd worden en
ook IJsselstein ontliep deze zware
belastingen.
Zodoende werd wederom Barlaymont in
25
-ocr page 23-
^
UfcrecKt
5cJ^oubclmtt
IJssekleins bondgenoten legen Alva's penningen.
met het verzoek hierover met Barlaymont te
onderhandelen. Waarschij nlij k is de zaak
nog op zij n pootj es terechtgekomen; van
uiteindelij ke betaling zij n in ieder geval geen
stukken overgeleverd.
Deze jaren is IJsselstein goed
doorgekomen. Afgezien van enkele
problemen door vluchtelingen en
inundaties,** wist men zich gesterkt door
mede-lotgenoten als Jaarsveld en Leerdam
en door invloedrijke personen als
Barlaymont en Hovelmans. In de komende
jaren zouden de problemen evenwel steeds
groter worden.
coUecteurs van deze penningen ter plaatse
moest benoemen.
Weer werd Hovelmans in de arm
genomen, die in oktober beloofd had dat hij
iedereen aan zou pakken die moeilijkheden
zou kunnen maken. De plakkaten werden
aan hem opgestuurd en de zaak werd met
Barlaymont doorgesproken.
Over de afloop van deze gesprekken is
niets bekend; de laatste informatie dateert uit
maart 1572, toen wederom een plakkaat
werd afgekondigd, deze keer door de
deurwaarder van het Hof van Holland zelf.
Ook deze werd naar Hovelmans opgestuurd
26
-ocr page 24-
1573-1576: over pest en soldaten.
Werd het jaar 1572 voor de IJsselsteiners
voordelig afgesloten, in de rest van Holland
en in Zeeland zou dit een gruwelijk jaar
blijken. Dit was ook het jaar van de
watergeuzen, onder wie er geen enkele
IJsselsteiner te vinden was, behalve dan
Neeltje, de concubine van geuzenkapitein
Jan van Ransdorp.''
In deze j aren werd de verdediging van de
stad een dringend probleem; zestig jaar lang
had men geen oorlogstoestand gekend en de
verdedigingswerken verkeerden
dientengevolge in een slechte staat. Het is
bekend dat er gaten in de stadsmuur zaten en
dat de torens soms zo slecht waren, dat zelfs
de armste inwoners er niet mochten wonen.
Sommige werden als openbaar urinoir benut.
Ook de Benschopper- en IJsselpoort waren
zeer vervallen en zouden veel geld gaan
kosten om op te lappen.
In 1573 werd met enkele afgevaardigden
van Barlaymont overeengekomen om
wekelijks 200 gulden op te brengen voor de
verdediging van de stad,'" wat in die tijd een
geweldig bedrag betekende; zo bedroeg
bijvoorbeeld het jaarsalaris van de
gerechtsbode 3 gulden en verdiende een
arbeider op een dag 10 stuivers.
Naast deze financiële last kwam er het jaar
daarop nog een ander probleem bij. Uit een
verzoekschrift van Franciscus de Witte, vice-
pastor van IJsselstein, aan de magistraat om
vergoeding voor zij n diensten ten tij de van de
pest bewezen, weten wij dat deze vreselijke
ziekte in IJsselstein een hoge tol heeft geëist.
De Witte vermeldt dat er soms meer dan 25
doden per dag vielen, in totaal rond de 500
doden. Dit betekent dat de epidemie
misschien een maand lang heeft gewoed, in
De Witte's woorden '... welckepeste also
swaerlick was datter gehele huijsen uuijtsijn
gestorven, man, wijf, kijnderen...'^^
Vijfhonderd doden! Dat betekent een derde
van de hele bevolking, zodat de stad in deze
jaren hoogstens 1000 inwoners moet hebben
geteld.
In datzelfde jaar 1574 worden de eerste
Spaansgezinde troepen op last van
stadhouder Fernando de Lannoy in het
schoutambt gelegerd. De eerste
inkwartiering vond plaats tussen 10 mei en 10
juH, met als excuus dat de vijanden van
Philips II het land van IJsselstein dagelijks
overvielen en dat de bevolking daartegen
beschermd moest worden. Hoewel het
schoutambt in dat j aar aanzienlij k verarmd
moet zijn geweest, draaide men toch op voor
de kosten van het leger. Herhaaldelijk werd
door Lannoy aangedrongen om het leger van
levensmiddelen en kruit te voorzien en om de
soldaten geld te lenen dat, zogenaamd, terug
zou worden betaald.'^
Het j aar 1574 verliep voor de Spanj aarden
rampzalig en door nederlagen op vele
fronten, financiële nood en de
hardnekkigheid van de Hollandse
tegenstanders begon zelfs Philips II te
wanhopen. Bovendien werden zij n soldaten
steeds muitzieker. Dit alles leidde tot
vredesonderhandelingen in Breda, die door
de onverenigbaarheid van de eisen gedoemd
waren te mislukken (juli 1575).
Het is derhalve waarschijnlijk dat
Lannoy's troepen in IJsselstein moeilijk in de
hand konden worden gehouden en door
gebrek aan soldij de stad en het platteland
afstroopten. Van gedisciplineerde troepen
was in die tijd nog geen sprake, de meeste
soldaten waren huurlingen en als zij niet ofte
weinig betaald kregen gingen zij
eenvoudigweg op rooftocht. Dit probleem
gold evenzeer voor de Staatse troepen,
waarmee IJsselstein ook te maken zou
krijgen.
Na het échec van Breda werd door de
Spanjaarden een nieuw offensief gelanceerd
op het opstandige Holland. Deze keer lag
IJsselstein vlak bij de vuurUnie en zouden
steden als Oudewater, Buren, Schoonhoven
en Lopik een hoge tol moeten betalen.
Bevelhebber over de troepen was,
verrassend genoeg, de zoon van Barlaymont.
Gilles de Barlaymont was een echte
houwdegen die al de nodige krijgservaring
had opgedaan. In 1573 was hij aanwezig bij
het beleg van Haarlem, het j aar daarop bij de
slag van Mook. Als stadhouder van o.a.
Holland en maitre-de-camp van het Spaanse
leger is hij West-Friesland binnengevallen,
heeft Buren belegerd en ingenomen, evenals
Gouda, Schoonhoven en Oudewater, dat hij
plat liet branden en uitmoorden. Hij is in
1579 voor het beleg van Maastricht
27
-ocr page 25-
gesneuveld.^-'
Tot oktober 1575 is er geen melding over
troepenlegering in IJsselstein, hoewel de stad
in augustus de opdracht kreeg timmerlieden
naar Oudewater te sturen, dat op dat
moment belegerd werd. Dit betekent dat de
stad stevig in handen van Barlaymont was,
die vanuit Utrecht was opgerukt. Op 22
oktober werd een deel van zijn troepen
ingekwartierd met de concessie dat de
burgers samen met de soldaten wacht
mochten lopen in de stad en in het kasteel.
Ook werd toegestaan om de soldaten om de
twee weken bij telkens andere burgers in te
kwartieren, zodat niet steeds dezelfde
mensen zwaar werden belast. De
bevelhebber kreeg de opdracht goed toezicht
op het krijgsvolk te houden en de magistraat
moest met hem contact houden. Dit
impliceert dat in het voorgaande jaar de
inkwartiering chaotisch heeft
plaatsgevonden, waarna er klachten uit
IJsselstein zij n gekomen. In hoeverre men
zich aan Barlaymont's bevelen heeft
gehouden is niet bekend.
In juni 1576 schreef Barlaymont dat er
voorlopig nog geen geld beschikbaar was
voor de stad, die immers alles uit eigen zak
moest betalen, en dat het leger 'voir dese ende
lestemael'
nog tien dagen in de stad moest
blijven. Barlaymont nam het echter niet zo
nauw, zodat in augustus van dat j aar
wederom troepen gelegerd werden die vanuit
de Meernhoef naar de stad trokken. In dat
zelfde j aar moeten zij ook weer zij n
vertrokken, tot grote opluchting van de
bevolking. Dit waren de laatste Spaanse
troepen die het IJsselsteinse zouden
lastigvallen. In deze tijd moet de
Lopikerwaard wederom geïnundeerd zij n
geweest.
In oktober werd de, kortstondige,
Pacificatie van Gent getekend, een
vredesverdrag tussen de zuidelijke en
noordelijke gewesten met als doel de
Spaanse troepen te verdrijven en de Staten-
Generaalvolmacht te geven de problemen op
te lossen zoals dat onder Karel V geschiedde.
Daarbij kwam dat er godsdienstvrijheid voor
zowel katholieken als protestanten zou
blijven bestaan. In het verlengde hiervan past
een aanschrijving vanuit Leerdam, de
vroeger bondgenoot bij de exemptie van
Alva's penningen, aan IJsselstein met de
vraag hoe de stad zich heeft gedragen na het
vertrek van de Spanjaarden ten opzichte van
de katholieke godsdienst en ten opzichte van
de feitelijke heer, Willem van Oranje.'" Een
antwoord hierop is helaas niet overgeleverd.
In ieder geval zouden de gebeurtenissen van
het j aar daarop aantonen dat er een
aanzienlijke protestantse groep was ontstaan
en dat de dag van Barlaymont en Oignies als
voogden van Philips Willem, althans voor
wat betreft IJsselstein, geteld waren.
1577-1580: begin van een nieuwe tijd.
1577 zou het jaar worden waarin grote
veranderingen in het bestuur van de
Nederlanden optraden. Oranje werd
benoemd tot o.a. stadhouder van Holland en
kreeg zijn geconfisqueerde bezittingen deels
terug. Landvoogd Don Juan werd door de
Staten afgezworen en Matthias van
Oostenrij k ingehaald; Oranj e zou zij n
luitenant worden. De Pacificatie van Gent,
een doorn in het oog van Philips II, werkte in
het voordeel van de opstandige gewesten en
versterkte de Staten-Generaal in haar
bevoegdheden. Het hernieuwde
calvinistische élan leidde tot een nieuwe golf
van beeldenstormen, waarin ook IJsselstein
zijn deel kreeg.
Net zoals alle andere steden was het
katholieke geloof ook in IJsselstein de basis
van de samenleving. Er was een collegiale
kerk, een klooster, een lazarus-broederschap
en een Maria-gilde; veel land was in handen
van geestelij ke instellingen. Bij na iedere dag
stond in het teken van een heilige en feesten
als Pasen, Pinksteren en Kerstmis werden
plechtig gevierd.
Al in de jaren 1530 werd IJsselstein
opgeschrikt door activiteiten van
Wederdopers, in de ogen van de gelovigen
een vreemd en gevaarlijk soort ketterij. Deze
mensen zijn echter niet zo wreed vervolgd als
bijvoorbeeld in Amsterdam. ^^
Wanneer het calvinisme voet aan de grond
kreeg is onbekend. Het lijdt echter geen
twijfel dat het verloop van de oorlog en de rol
die Oranje daarin speelde het getal van de
calvinisten belangrij k heeft vermeerderd. De
algemene onvrede over de incompetentie van
28
-ocr page 26-
pastoors, monniken en bisschoppen heeft
daartoe ook een steentje bijgedragen.
Hoe dit ook zij, in oktober 1577 sloeg de
vlam in de pan. De schrij ver van het oudste
actenboek van de Kerkeraad leidde de
gebeurtenissen als volgt in: 'Nadat nu langen
tijtde borgers der stede Yselsteyn, gelijck oock
alle andereplaetsen deser Nederlanden, door
de oefeningen des valschen godstdiensts, der
afgoderije namelijck ende oefeninge der
superstitie des pausdoms, hadden berooft
geweest van hetsuyvere woort Godts... soo
heeft het die barmhertige Godten Vader onses
Heeren Jesu Chris ti eyndelijck gelieft sijne
oogen der genade teslaen op de gemeente
voorn., haer te verlossen uit de dicke
duysternisse, en het licht sijner heylsame
kennisse te openbaren.
'"*
Dezelfde schrijver verhaalt dat op 26
oktober enkele voorname burgers bij elkaar
zijn gekomen die de protestantse godsdienst
in Usselstein wilden verspreiden door er een
kerk voor in te richten, zoals dat in de
omliggende plaatsen al was geschied.
Besloten werd om met behulp van enige
musketiers in dienst van de stad Haarlem de
kloosterkerk zonder geweld in te nemen. De
volgende dag, een zondag, is dit inderdaad
gebeurd en werd de eerste calvinistische
preek gehouden door een predikant uit
Gorkum.
Het plan was om ook de St. Nicolaaskerk in
te nemen. Dit zou op 1 november
(Allerheiligen) moeten gebeuren, maar
enkele functionarissen van Oranje schreven
dat zij daarmee moesten wachten. Op vrijdag
6 december zij n de protestanten de kerk
binnengegaan, hebben de katholieke dienst
verhinderd, de beelden afgeworpen en de
altaren ontwij d. Vanaf die tij d is de kerk in
protestantse handen gebleven.
Het lijdt geen twijfel dat hier sprake is
geweest van een weloverwogen actie,
voorbereid met medeweten van Oranje en
enkele hoge IJsselsteinse burgers.
Bovendien moet ruggespraak met het
protestantse deel van de bevolking zijn
gehouden en moet er geregeld contact met
Haarlem en Gorkum zijn geweest. In
dezelfde tijd werden ook de kerken van
Benschop en Polsbroek doelwit van de
hervormers.
Direct hierop is men begonnen met het
confisqueren van de bezittingen van de
diverse katholieke instellingen, de zg.
'geestelij ke goederen.' Voor het klooster
Mariënberg gold zelfs dat al op de 25e
oktober een administrateur en rentmeester
voor de goederen was aangesteld, welke akte
door schout en schepenen was
ondertekend.'^
Evenals de monniken zij n waarschij nlij k
ook de kanunniken van de St. Nicolaaskerk
de stad ontvlucht; men verneemt althans
niets meer van hen. In 1579 werden
vervolgens alle kostbaarheden uit het
klooster en uit de kerken van de baronie
verkocht en omgesmolten ten dienste van de
verdediging van Breda. '^ De goederen van
het Maria-gilde kwamen aan het St. Ewouts
gasthuis en die van de kerk bleven onder het
beheer van de kerkmeesters.
Terwijl er zich in de Nederlanden een
scheuring begon af te tekenen tussen de
Zuidelijke en de Noordelijke gewesten,
uitlopend in de Unie van Utrecht en de Unie
van Atrecht (1579) en militaire activiteiten
voorlopig werden opgeschort, was er in
Usselstein tij d voor een adempauze.
In deze tijd achtte Oranje het noodzakelijk
om voor de baronie een nieuwe belasting op
wijn en bier in te voeren, dranken die in die
tijd door gebrek aan zuiver water het
drinkwater vervingen. Als motief voor deze
maatregel werd gegeven dat er geld nodig
was voor de versterking en het onderhoud
van de stad en - vreemd genoeg - om de
schulden af te betalen waaronder de stad
gebukt ging. De belasting werd per ton bier of
per aam wijn geheven, met onderscheid
tussen bieren die binnen en bieren die buiten
de baronie werden gebrouwen. De
wijnbelasting kon oplopen tot 4 gulden per
aam en degene die zijn belasting niet
betaalde of hun biertonnen niet lieten ijken
op het stadhuis mochten geen nering meer
bedrijven en hun voorraad werd verbeurd
verklaard.'^
Op deze maatregel is direct al verzet
gekomen, zoals bewezen wordt door een
rekening van gemaakte kosten, veroorzaakt
door de pogingen om het invoeren van de
belasting tegen te gaan uit 1580.^'' Het is niet
zeker of deze pogingen succes hebben gehad;
29
-ocr page 27-
Afbeelding van een musketier (Jacob de Gheyn 1608).
Afbeelding van een lansierlpiekenier (Jacob de Gheyn 1608).
in ieder geval werd een vrijwel gelijkluidende
verordening in 1586 door Maria van Nassau
afgekondigd.^'
Een andere, belangrij kere zaak werd
eveneens in 1579 aan het rollen gebracht. Dit
betrof de zg. contributie aan de Generaliteit
(regeringsmacht van de Staten-Generaal),
een j aarlij kse financiële ruggesteun om de
oorlogskosten tegemoet te komen. De
bedoeHng was om de zojuist gesloten Unie
van Utrecht als een eenheid te presenteren
onder meer door de invoering van een
centraal belastingstelsel.
Allereerst werden door de Staten van
Holland activiteiten ondernomen om de
baronie en het graafschap Leerdam in de
lasten van het ge west te doen delen. ^^ In feite
werd hier hetzelfde geëist als Alva
probeerde; het wekt ook geen verwondering
dat deze, vrijwel autonome, heerlij kheden
zich verzetten op grond van dezelfde
argumenten als onder Alva gebezigd. Deze
kwestie zou uiteindelij k tot de j aren 1730
voortslepen en is een voorbeeld van het
merkwaardige conglomeraat dat de
Republiek der Verenigde Nederlanden zou
vormen.
1581-1585: hervatting van de oorlog en
alweer soldaten.
In 1580 werd Oranje door Philips II in de
ban gedaan en vogelvrij verklaard voor
iedere fanaticus die hem wilde vermoorden.
Het jaar daarop werd Philips door de Staten-
Generaal afgezworen als heer van de
Nederlanden en werd de stap gezet tot de
uiteindelijke soevereiniteit van de Staten. De
komende tien j aar zou de oorlog steeds
dichter bij de kerngebieden Holland,
Zeeland en Utrecht komen, waardoor het
strategisch gelegen IJsselstein met nieuwe
legeringen bezwaard zou worden.
Al in 1579-'80 waren er soldaten in
Polsbroek gelegerd, waardoor de magistraat
geërgerd aan IJsselstein schreef dat er geen
enkele financiële hulp van hun kant was
gekomen. Ook in 1581 kwamen er soldaten
vanuit Vlist naar Polsbroek; deze keer werd
de hele baronie overspoeld.^^
In april van dat jaar is er sprake van
30
-ocr page 28-
schoutambt hadden liggen. In 1583 werd
overeengekomen dat de achtste penning van
de jaarlijkse inkomsten uit die tienden
betaald zou worden (12V2%). Het eerste jaar
dat dit gecollecteerd werd (1585) brachten de
drie kapittels ruim 278 gulden op. Het
overige geld moest door het schoutambt zelf
worden betaald, door middel van
verpachtingen van de wijn- en bieraccijns en
door een omslag op elke morgen in de
baronie. ^^
Dat het leven in die tijd bepaald niet
makkelijk was blijkt niet alleen uit de vele
rampspoeden hier beschreven, maar ook
door klachten over een slechte rechtsgang en
uit het feit dat verhuringen en verpachtingen
niet plaatsvonden zoals dat hoorde en dat de
bevolking steeds meer verarmde. Bovendien
moet niet vergeten worden dat de abrupte
overgang naar het protestantisme bij velen
verwarrend heeft gewerkt en dat de angst
voor het eigen zieleheil, zo duidelijk
aanwezig in de middeleeuwen, het leven
sterk kon bepalen. Het is derhalve aan te
nemen dat de katholieke kerk ook in
IJsselstein ondergronds ging werken en dat
rondreizende priesters sacramenten
toedienden.
Intussen ging de oorlog door en hoewel er
nu geen troepen meer in de baronie waren
gelegerd, werd men toch aangespoord om de
Staatse legers daadwerkelijk te steunen. Zo
verzochten de Staten-Generaal in 1583 om
twee handwerkers en een paard naar
Antwerpen te sturen om die te gebruiken bij
het ontzet van Eindhoven. De kosten
hiervoor werden vergoed en kunnen zelfs
royaal worden genoemd; elke vakman kreeg
8 gulden per maand en voor het paard werd
twee weken lang elke dag 15 stuivers
betaald. 2*^
In januari 1584 verzocht de Landraat van
de oostzij devandeMaasom aan Philips van
Hohenlohe, de latere echtgenoot van Maria
van Nassau, twee wagens te leveren, elk met
minstens drie bespannen paarden, ten
behoeve van het leger voor Zutphen. Pas op
de 23e februari zou IJsselstein slechts één
wagen sturen, bespannen met drie paarden,
waarvoor de stad 363 gulden moest betalen.
Aangezien de stad zich benadeeld voelde ten
opzichte van andere vrije heerlijkheden (die
soldaten in het gehele schoutambt, in
Montfoort, Vianen, Culemborgen
Schoonhoven. De soldaten in IJsselstein
waren van het vaandel van de Engelse
kapitein Cotton, die bij het beleg van
Steenwijk actief waren geweest. Daarbij
waren enkele gewonden die op kosten van de
stad in het gasthuis werden verpleegd. Dit
vaandel zou voor de helft in IJsselstein en
voor de andere helft in Montfoort worden
gelegerd, maar IJsselstein heeft aanvankelij k
geweigerd om dat te doen. Pas na
aanschrijvingen van de Staten-Generaal en
van Oranje persoonlijk heeft men
toegegeven, mogelijk omdat het gemeneland
zwaar te lij den had van de troepen.
Op 1 mei werd in IJsselstein een stuk
uitgevaardigd waarin enkel voorwaarden
stonden waaraan de soldaten zich moesten
houden. Wij s geworden door eerdere
ervaringen werd bepaald dat de soldaten
alleen met een handgeweer over de straat en
buiten de poorten mochten gaan, dat zij geen
wacht mochten lopen, geen leningen met de
burgers mochten aangaan, geen overlast
mochten bezorgen en geen misdragingen, en
ook dat zij om 9 uur 's avonds naar hun logies
moesten terugkeren.
Toen in mei het derde deel van de
compagnie van kapitein Williams eveneens in
IJsselstein werd gelegerd, zo'n 150 man
sterk, werd bepaald dat iedere soldaat 40
stuivers per week kreeg om zij n logiesgeld te
betalen. Dit bedrag werd naar draagkracht
omgeslagen per hoofd van de inwoners van
de baronie. Al met al zij n de kosten ook deze
keer bijzonder hoog geweest. Zo hebben de
kamelaars en heemraden van de polder
Broek een advocaat in Utrecht in de arm
genomen om van de kosten bevrijd te
worden .^'* Midden mei trokken de soldaten
weg; Oranje had gelijk gehad toen hij schreef
dat het deze keer 'maer voor eenen cleynen tyt
zoude hebben te doen geweest'.
Na het vertrek van de soldaten kwamen er
geregelde aansporingen van de Staten-
Generaal om de jaarlijkse contributie te
betalen van maar liefst 3000 gulden. Ook de
Utrechtse kapittels, die in 1580in
protestantse handen waren overgegaan,
werden gesommeerd hun contributie te
betalen over de tienden die zij in het
31
-ocr page 29-
het leger. ^** Een week later schreef Leicester
dat IJsselstein de ruiters van de Engelse
kapitein Clappen(=Clapham?) vooreigen
kosten moest accommoderen. Onmiddellijk
schreef de magistraat een protestbrief naar
Maria van Nassau met vermelding van de
zware kosten die de hele baronie daardoor
zou moeten lijden. Maria moest deze zaak
met Hohenlohe en Leicesteroverleggen.
Waarschijnlijk heeft dit protest geen succes
gehad; tussen mei en november wordt
herhaaldelijk geklaagd dat men van de vele
doortochten en inlegeringen zwaar te lijden
heeft en dat men voor ettelijke duizenden
guldens voedsel e.d. heeft moeten kopen.^'^
Vóór 1 november kreeg men te maken met
de onaangekondigde halve compagnie
ruiters van veldmaarschalk Pelham. Deze
Pelham is te identificeren met sir William
Pelham (1530-1587), een niet al te frisse Ier
die in 1586, zwaar in de schuld, in de
Nederlanden aankwam. Op de zesde
augustus van dat jaar was hij betrokken in
een drinkgelag op Hohenlohe's
hoofdkwartier in Geertruidenberg, waar hij
zo'n ruzie kreeg met een andere officier dat
deze bijna vermoord werd. Nogin 1586zou
hij zwaar gewond raken door een schot in de
maag bij Doesburg. Hij is in november 1587
gestorven in Vlissingen.""'
In de haast werd de kloosterkerk ontruimd
en tot stalling van Pelham's paarden
ingericht, hoewel dat zeker niet voldoende
was. Meteen zijn verzoeken aan Maria van
Nassau en aan de Raad van State gericht om
een oplossing voor dit probleem te vinden.
Aangezien antwoord lang op zich liet
wachten, probeerde men in IJsselstein het
beste ervan te maken. Probleem was dat de
soldaten minstens 36 stuivers per dag gingen
eisen voor het onderhoud van hun paarden
en voor hun eigen levensbehoeften, zodat
Maria weer werd aangeschreven om de
soldaten ertoe te dwingen deze kosten met
hun eigen soldij te betalen. We zijn in de
gelukkige omstandigheid dat er een lijst is
overgeleverd van de personen die deze halve
compagnie uitmaakten. De Engelse namen
zijn geschreven zoals men dat hoorde; Engels
zou pas in de 18e eeuw door enkelen verstaan
worden! Zo zijn er namen als Geemis
Braetscheu, misschien Gaemis Bradshaw, en
niets hoefden te leveren) stuurde zij een
protest naar Maria van Nassau waarin ook
vermeldt stond dat de wagenmeester, een
zekere Peter Pannekouck, nog steeds geen
toestemming had gekregen om naar huis te
gaan. Pas in september gaf Hohenlohe
persoonlijk toestemming. De rekening werd
pas in 1585 officieel opgesteld; of zij ook
voldaan is blijft onbekend.^^
Ondertussen was Oranje in Delft door
Balthazar Gerards vermoord en, voor wat
betreft het beheer over de Burense goederen,
opgevolgd door zijn dochter Maria van
Nassau.
1586-1590: speelbal van de politiek?
Aan het politiek-militaire front stond in
deze jaren veel te gebeuren. Na de afzwering
van Philips II waren de Staten-Generaal nog
steeds op zoek naar een geschikte soeverein.
Oranje dacht deze gevonden te hebben in de
veelbelovende hertogvanAnjou, maar zijn
ondergang zou Oranje zelf er niet
populairder op maken. Beiden stierven in
1584. Een jaar later werd met een ongekend
enthousiasme de Engelse graaf van Leicester
als soeverein binnengehaald, die echter op
zijn beurt onpopulair raakte door zijn
voorkeur voor radicale Calvinisten en zijn
vervreemding van het belangrijke gewest
Holland.
Deze vijfjaren werden op het militaire
vlak gekenmerkt door een felle Spaanse
opmars onder de competente hertog van
Parma en een even fel verzet van prins
Maurits, de zoon van Oranje, die onder
Leicester als kapitein-generaal werd
aangesteld. De opmars van Parma zou pas in
1592 tot stand komen, nadat de gebieden van
de Unie van Utrecht danig in het nauw
hadden gezeten.
IJsselstein kreeg in de jaren wederom te
maken met troepenlegeringen en
-doortochten die deze keer bijna anderhalf
jaar zouden duren. De protesten hiertegen
waren zo hevig dat men ze bij na
smeekbrieven kan noemen.
Op de 29e april 1586 kreeg men voor het
eerst met Leicester te maken. Evenals in 1584
moest IJsselstein, deze keer samen met
Polsbroek, een wagen met drie paarden
leveren voor het vervoer van ammunitie voor
32
-ocr page 30-
Philips van Hohenlohe (1550-1606).
Maria van Nassau (1556-1616).
Ritzar Marchal, oftewel Richard Marshall. In
totaal waren er 23 mannen en 7 jongens die
voor de paarden zorgden. Naast de
veldmaarschalk was er een vaandrager, een
korporaal, twee karabiniers en 18 lansiers.
De andere helft van deze compagnie was in
Montfoort gelegerd zodat het totale aantal
ongeveer 50 personen bedraagt. Begin
december zou deze compagnie afmarcheren
naar Kamperveen, dicht bij het front.
Direct na het vertrek werd een rekwest
naar de Raad van State gestuurd waarin de
problemen breed werden uitgemeten
(opgenomen als bijlage 1). Een
teleurstellend antwoord uit Den Haag
vermeldde dat de I Jsselsteiners zich moesten
behelpen met een plakkaat waarin stond dat
soldaten zich niet mochten misdragen. Pas in
geval van een overval, lees: plundertocht,
zou de hoge overheid ingrijpen.
In februari 1587 beval de kersverse
kapitein-generaal van Holland, Maurits van
Nassau, dat kapitein Francois Miereck
(Francis Meyrick?) met zij n compagnie van
66 man direct naar IJsselstein en Montfoort
moest gaan om daar garnizoen te houden.
IJsselstein moest veertig mannen
onderbrengen, Montfoort 26. Dit betekende
dus een herhaling van wat drie maanden
eerder was gebeurd, zodat er meteen een
brief naar Maurits geschreven werd met de
melding dat de stad veel te klein was, en
vooral te arm, om deze mannen onder te
brengen. Op 21 februari schreef Maurits aan
Meurick dat hij geen moeilijkheden moest
maken en liever meteen naar een andere
plaats moest vertrekken: deze klaagbrief
heeft dus eindelijk succes gesorteerd.
Een belangrij ke informatiebron is een
verzoekschrift van begin maart 1587 gericht
aan de Raad van State, waarin staat vermeld
dat IJsselstein in juH 1586 de halve
compagnie ruiters van generaal Noritz heeft
opgenomen, in totaal meer dan 50 mannen,
zonder hun paardejongens en vrouwen
meegerekend. Deze vrouwen waren meestal
prostituees die in deze tijd in elk léger te
vinden waren. Deze Noritz moet sir John
33
-ocr page 31-
Norris zijn geweest (1547-1597), de
wapenbroeder van Hohenlohe die in
september van dat jaar kolonel-generaal van
de infanterie zou worden. Hij was familie van
de man die bijna door Pelham was
vermoord?^ Het blijkt dat deze soldaten
haver uit de omliggende dorpen kregen,
waarvoor ze per dag drie schellingen moesten
betalen, oplopende tot 600 gulden, welke
betaling nooit gebeurd is. Nog in maart lagen
er vijf vendels in het land van IJsselstein,
waardoor de meeste bewoners van het
platteland gevlucht zij n, er geen huur of
pacht werd betaald en de oogst totaal is
mislukt. Verzocht werd om de maandelijkse
contributie aan de Generaliteit op te
schorten, maar het antwoord uit Den Haag
was onverbiddellijk en de stad werd
gesommeerd 1000 gulden op tafel te leggen.
Het argument was dat de haver voor eigen
rekening was gekocht en dat de vijf vendels
op het punt stonden te vertrekken. Niet
tevreden met dit antwoord, werd eenzelfde
verzoek gericht aan Maurits, deze keer met
de vraag of er 1500 gulden mocht worden
ingehouden op de contributie. In plaats van
een gunstig antwoord kwam er op 13 maart
bericht van Maurits dat IJsselstein 50
musketiers van Hohenlohe moest opnemen,
een nieuwe tegenslag.
Philips, graaf van Hohenlohe-Langenburg
(ten oosten van Heilbronn) was een trouw
aanhanger van Oranje, maar j aagde door zij n
moeilijke karakter velen tegen zich in het
harnas. Hij is een man 'die veel bedierf door
gebrek aan beleid, zijn drift en zijn heilloze
neiging tot dronkenschap.
'■'^ In 1584 was hij
benoemd tot luitenant-generaal in Holland
en Zeeland en onder Leicester weigerde hij
het algemeen opperbevel over het Staatse
leger. Zijn verhouding tot Leicester was zeer
slecht te noemen, maar de Oranjes vonden
hem een trouw soldaat, in zijn methodes
misschien van de oude stempel. Hij zou in
februari 1595 met Maria van Nassau trouwen
in Buren. Hoe lang zijn compagnie bleef is
precies bekend uit een aantekening in de
stadsrekening; op 27 maart 'vertogen die
musquetiers\
zodat zij twee weken moeten
zijn gebleven."'^
In juli daaropvolgend verscheen opeens de
bevelhebber van de graaf van Essex in
IJsselstein met het verzoek of de stad de helft
van zijn compagnie zou willen innemen.
Toen hem gevraagd werd zijn bevel daartoe
te laten zien, weigerde hij dit. Het bleek dat
deze compagnie in Naarden geweigerd was
en dat er alleen toestemming was om daar te
blijven. Derhalve werd deze gebeurtenis aan
Maurits doorgegeven, met het verzoek om
geen toestemming te verlenen met het oog op
de grote, reeds doorstane ellende.
Waarschijnlijk is de halve compagnie toch
enige weken gebleven, want het verzoek aan
Maurits is op de 4e augustus gedateerd. Een
antwoord is niet bekend.
De laatste inkwartiering vond begin
september plaats en betrof de halve
compagnie van een zeker kapitein Blunt.
Zoals gewoonlij k kwam hier meteen een
reactie op (opgenomen als bijlage 2), in
smekende bewoordingen gesteld eindigend
met 'hijrrup een vertroostelijck antwoorde
verwachtende.'
Ook nu is het niet duidelij k hoe lang men in
de stad gelegerd bleef; in ieder geval komen
er over de jaren 1588-1590 geen berichten
meer voor die duiden op inkwartieringen.
In deze jaren zijn de diverse rekeningen
overspoeld met meldingen van arme en zieke
soldaten die in het gasthuis werden
opgenomen of die geld gegeven werden om
naar hun compagnie te trekken. In totaal gaat
het hier om tientallen soldaten, soms met hun
'echtgenotes' vergezeld. Wilde een soldaat
reisgeld krijgen, dan moest hij een certificaat
laten zien dat hij gewond geraakt was in de
strij d of dat zij n compagnie hem nodig had.
Deze mannen zijn bepaald geen lieverdjes
geweest; zo is er een melding dat een soldaat
zo fel in zij n hand gebeten was door een ander
dat hij op kosten van de stad verpleegd moest
worden, alsook meldingen dat er zwaar
gedronken werd en dat het ijzerwerk van stad
en platteland geroofd werd en in Montfoort
werd verkocht.
In de jaren nadat de troepen vertrokken
waren blijkt dat het schoutambt financieel
aan de grond zat. Zo kon men de vele
lijfrenteniers niet meer betalen en werd de
contributie steeds opgeschort. Toen Maria
van Nassau met haar raden en haar familie in
augustus en september 1588 op bezoek
kwam, moest men in Utrecht 400 gulden
34
-ocr page 32-
geweest, te meer ook omdat er vele arbeiders
moesten worden ingehuurd en stenen duur
waren. Inde jaren 1589-'90 werden de
plaatsen van de baronie opgedragen samen
met die van Lopik en Lopikerkapel bij het
Gein wacht te lopen. Het Gein was vanouds
de plaats waar mogelijke invallers de
Lopikerwaard konden binnenvallen.
Dat er in deze moeilijke tijden soms nog
een reden was om feest te vieren blijkt uit een
post in de stadsrekening van 1590, waarin
staat vermeld dat er vier tonnen pek zijn
gekocht om een vreugdevuur mee aan te
leggen 'ten tijde die tijdinghe was gecommen
dat de stadt Breda van zijne excellentie was
genomen'.
Dit wapenfeit staat bekend als het
turfschip van Breda, de bekende list van
Maurits waarmee hij Breda heroverde.
lenen. Om een schappelijke rente te
bedingen werd een tussenpersoon in de arm
genomen die een nieuwe hoed kreeg
aangeboden. In de jaren 1588-'89 is er steeds
meer sprake van 'lopers ofte malcontenten'
die het platteland onveilig maakten; of er hier
sprake is van gedeserteerde soldaten of
groepen zwervers is niet duidelijk.^"*
De vijf polders trokken tezamen enkele
duizenden guldens uit om de diverse
compagnieën die de baronie bezochten af te
kopen; er is zelfs een bericht dat men
helemaal naar Leiden trok om de soldaten te
beletten naar IJsselstein op te trekken. In een
aantal gevallen heeft dit succes gehad.
Vooral vanaf 1585 staan de
stadsrekeningen bol van uitgaven ten
behoeve van de verdediging van de stad.
Deze posten moeten zware lastposten zijn
Bijlage 1
Aan zijne excellentie en aan de heren van de Raad van State.
Geven in alle eerbied te kennen de gezamelijke onderdanen van onze vrouwe van Oranje, de
schouten, magistraat, gerechten en kamelaars van de stad en het land van IJsselstein,
Achtersloot, I Jsseldij k, Benschop en Polsbroek op de noordzij de, dat zij wegens de oorlog
dagelij ks meer en meer in het verderf worden gestort, niet alleen door het doortrekken van
ruiters en voetvolk die een of twee nachten blijven, maar ook door de grote geldbedragen,
molestaties en beschadigingen die zij deze zomer en in het bijzonder in de herfst tot aan deze
tweede december '86 hebben moeten verduren, alsook door de vele inkwartieringen,
doortochten en sommen geld, waardoor de mensen die buiten de muren wonen genoodzaakt
waren hun boerderij en achter te laten en die soms twee, drie of vier ruiterafdelingen of
voetvolk tegelijk moesten onderhouden, zowel in de Achtersloot als in Benschop en
Polsbroek. Ook hebben die soldaten in een halfjaar tijd van verzoekers dezes ongeveer 800
gulden gekregen, boven al het onderhoud dat in de duizenden guldens loopt, omdat die
soldaten zich daar vaak 10 a 12 dagen ophouden, hoewel zij in 2 a 3 dagen terug kunnen
reizen. Zij tonen daarbij de kwade opzet om de arme bewoners te ruïneren,
niettegenstaande het feit dat zij hun het plakkaat van zijne excellentie hebben
voorgehouden. Sommige soldaten zij n zelfs drie nachten aaneen gebleven, waardoor een
groot deel van de bewoners weggelopen is. Als daarin niet meteen zal worden voorzien, dan
komt het zover dat alle anderen binnenkort ook weg zullen moeten lopen, zulks niet alleen
tot groot verlies en schade voor de indieners van dit verzoek, maar ook tot uitputting van de
algemene middelen, waardoor zij de beloofde contributies zullen moeten staken. Zij
verzoeken derhalve in alle eerbied om een behoorlijke voorziening dat dat niet meer
gebeurt.
(Beslissing:) De verzoekers zullen zich behelpen met de inhoud van het plakkaat. In geval
van overvallen zal zijne excellentie des verzocht assistentie verlenen. Gedaan in Den Haag
op 6 december 1586.
35
-ocr page 33-
Bijlage 2
Aan zijne excellentie.
Schout, burgemeesters en regenten van de stad IJsselstein delen mede en geven met
verschuldigde nederigheid te kennen, omwille van haar armoedige gemeenteleden en
inwoners, dat kapitein Blunt hen een zekere vergunning heeft getoont waarin uwe
excellentie beveelt dat hij zijn halve compagnie ruiters alhier in garnizoen mag leggen. Wij
(burgers van IJsselstein) voelen ons in deze ten hoogste bezwaard wegens de grote armoede
en financiële nood van onze gemeente, te meer omdat ons in vorige jaren door verscheidene
inkwartieringen en doortochten van ruiters en voetvolk, alsook door andere zaken,
schadeposten zijn toegevallen, in het bijzonder omdat wij vrezen dat de bewoners van het
land van IJsselstein wederom door grote aantallen krijgsvolk overvallen zal worden. Vorig
jaar was dat ook het geval; toen zijn zij in zulke grote getale met hun huisraad binnen ons
stadje gekomen dat alle hoeken en gaatjes (bij wijze van spreken) zó vol waren, dat zelfs het
kerkhof en andere soortgelijke plekken met hooistapels en dergelijke dingen hutje aan
mutje stonden. Het is ons derhalve volledig onmogelijk de ruiters van uwe excellentie onder
te brengen en hen een verblijfplaats en stalling te geven, zoals uwe excellentie zelf te weten
kan komen indien U onze vrouwe van Oranje eens aan wilt schrijven. Aangezien er dan ook
genoeg andere steden zij n waar deze cavaleristen beter geaccommodeerd kunnen worden,
en die zo'n last minder zwaar zal vallen door een betere financiële situatie, verzoeken wij
zeer nederig of uwe excellentie, in aanzien van onze armoedige situatie en beperkte ruimte,
zich genadig op wilt stellen en ons voor deze keer van die last van ruiters wilt ontheffen en de
vergunning wilt herzien. Waar wij, verzoekers dezes, verder nog uwe excellentie tot nut van
de algemene zaak in gepaste onderdanigheid van dienst kunnen zijn, zullen wij naar onze
beperkte vermogens altijd met goede wil instemmen. Wij verwachten hierop een troostend
antwoord.
(omstreeks september 1587)
36
-ocr page 34-
Parker
Stadsrek.
DenUyl
b. Noten
G. Parker, Van
Beeldenstorm tot Bestand
(Haarlem 1978)
A.M.Fafianie,
Stadsrekeningen 1568-
1590(ongepubl.
transcriptie, 1986)
W.F.J.denUyl,De
Lopikerwaard,dl. 1
Utrecht 1963)
Literatuur en noten
a. Afkortingen,
v.d. Aa
A.J. van der Aa,
Biographisch
woordenboek der
Nederlanden (Haarlem
1853)
S.W.A. Drossaers, Het
archief van den
Nassauschen Domeinraad,
Ie en 2e deel (Den Haag
1948 en 1955)
R. Fruin Th. Azn.,De
middeleeuwsche
rechtsbronnen der kleine
steden van het Nedersticht
van Utrecht (Den Haag
1903)
F.H.M. Grapperhaus,
Alva en de tiende penning
(Zutphen 1982)
S. Groeneveld, H.L.Ph.
Leeuwenberg e. a.. De
kogel door de kerk?
(Zutphen 1983^)
H.R. de Breuk, Twee
stukken betreffende de
geschiedenis der
kerkhervorming te
IJsselstein. In:
Kerkhistorisch Archief, 2e
dl. (Amsterdam 1859)
J.C.A.deMeij,De
watergeuzen en de
Nederlanden
(Amsterdam/Londen
1972)
R. Fruin Th. Azn.,
Inventaris van het archief
van de gemeente
IJsselstein. In: Verslag etc.
van de toestand van oude
gemeente- en
waterschapsarchieven in
de prov. Utrecht (Utrecht
1983)
Drossaers
Den Uyl onder de kop 'Benschop'; Fruin, enkele
ordonnanties van Willem van Oranj e; O AU,
inleidend verslag met hoofdlijnen.
Drossaers, inleidingen.
O AU, inv.nr. 186, lijst van de huizen en inwoners
vanUsselstein.
Den Uyl onder kop 'IJsselstein'.
Stadsrek. 69.29 Algemene historische gegevens uit
Parker, hier vooral hfss. 2-5 en uit Groeneveld
hfss.6-8.
OAIJ, inv.nr. 65.
Stadsrek. 70.66.
De Allerheiligenvloed van 1 november 1570 moet
ook zijn sporen hebben nagelaten.
De Meij, p. 145.
OAIJ, inv.nr. 109.
OAU, inv.nr. 319.
Over de legeringen van 1574-1575: OAIJ inv.nr.
73.
Van der Aa, onder 'Barlaymont'.
OAU, inv.nr. 172.
Kerkh. arch., p. 109-110.
Kerkh.arch.,p. 110-112.
OAIJ, inv.nr. 598.
OAU, inv.nr. 596.
OAIJ, inv.nr. 12.
OAU. inv.nr. 121.
OAIJ, inv.nr. 15.
OAIJ, inv.nr. 66.
OAIJ,inv.nr. 59.
OAIJ, inv.nr. 499, morgengeld van de polder
Broek.
OAIJ, inv.nr. 327, gemenelandsrekening 1585 e.V.
OAIJ,inv.nr. 61.
OAIJ,inv.nrs.62en332.
OAIJ, inv.nr. 63.
Over de legeringen van 1586-'87: OAIJ, inv.nr. 60.
British Biography onder 'Pelham'.
British Biography onder 'Norris'.
V.d. Aa, onder 'Hohenlohe'.
Stadsrek. 87.97.
OAIJ, inv.nr. 327, gemenelandsrekeningen 1588-
1589.
Stadsrek. 90.84.
1.
Fruin
Grapperhaus
Groeneveld
Kerkh. arch.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19,
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
Meij
OAIJ
57
-ocr page 35-
Een ontdekking
Verslag van Gedeputeerde Staten aan
de Provinciale Staten van Utrecht,
over den toestand der provincie in 1908,
uitgebracht in de zomervergadering van 1909
der kerk, en werd ontdekt door de verzakking
van een kerkbank. Een steenen trap van west
naar oost voert naar den ingang van den
kelder, die blijkbaar geene deur heeft gehad.
De kelder heeft een steenen vloer en strekt
zich uit van west naar oost; hij is lang 3,60 M.,
breed 2,25 M., in het midden hoog 1,50 M. De
kelder is gedekt door een gestrekt tongewelf;
de zij-opstanden zijn hoog 1,10 M. Reeds
dadelijk bleek echter uit den steen en
bouwtrant, dat men hier geen
middeleeuwschen grafkelder voor zich had.
In den kelder stond ± 5 cm. water,
waarschijnlijk afkomstig van schrob water,
dat zich daar verzameld had en dat, voor men
er in geroerd had, helder was. De kisten lagen
bijna geheel onder water, terwijl een paar
doodshoofden aan de oppervlakte dreven.
Na vergelij king met den plattegrond van de
graven en het grafboek (Noorderkerk, Deel
1) bleek, dat men hier stond voor het graf N°S,
dat behoorde aan de familie Pijnssen van der
Aa.
De familie Pij nssen van der Aa bewoonde
eertijds een aanzienlijk huis Achter St. Pieter
te Utrecht; later verkreeg door huwelij k de
heer Pijnssen van der Aa, heer van Deyl, ook
het huis op het St. Janskerkhof hoek Drift.
In de kelder zijn bijgezet:
Verslag over het dienstjaar 1908 van de
Provinciale Commissie van toezicht op de
bewaringen instandhouding van voorwerpen,
van waarde uit het oogpunt van geschiedenis
en kunst.
Den 3'^" Juni deelde de President-
Kerkvoogd der Nederd. Hervormde
Gemeente te IJselstein, de heer J.M. van der
Roest, den voorzitter mede, dat bij de
herstelling in 1860 van de graftombe der
Heeren van IJselstein in de Nederd.
Hervormde kerk aldaar, de daarbij
behoorende grafkelder niet gevonden was,
maar dat thans de ingang naar eene groote
goed gemetselde grafruimte aan den dag
gekomen was, ongeveer ter plaatse, waar de
tombe vroeger gestaan had. Wij achten het
van belang een nader onderzoek omtrent
dezen grafkelder in te stellen, ook omdat het
monument het stoffelijk overblijfsel van
indirecte voorouders van H.M. de Koningin
dekte. En wij zeggen daarom hierbij een
woord van dank aan het kerkbestuur voor de
beleefdheid, om ons met de gedane
ontdekking in kennis te stellen.
Daar de heer Mr. S. Muller Fz. verhinderd
was, werd alleen door de heeren Mgr. G. W.
van Heukelum en W. Croockewit W.Az., den
19^" Juni een onderzoek in loco ingesteld. De
grafkelder is gelegen in het noorder transept
38
-ocr page 36-
wmÊmmÊmÊmmÊmmmmÊmÊmmmmmmmmmmmmmmm
PLANVANBEsFNICOI/AAaS XEJIKINDE
hR--J;
DArtEEKKNilVCJ
^v YkST \ \n, de TOM
TAJA KELDT,RSen dR AE
•^5'TEEüEN-
cn-nccxxxv
i.Sc!HALEV'\N
4.2 VOETEN-
■UMI*!
Plattegrond van de graven der kerk naar een schilderij van J. Lukeas uit 1735.
Het bewuste graf bevond zich in het noorderkruis (-red.).
Vrouwe Maria
Magdalena van Reede tot
Renswoude, Douairiëre
O. Pijnssenvander Aa,
bij nacht.
Jonkheer Jan Pijnssen
van der Aa, bij Nacht.
Vrouwe Maria Pijnssen
van der Aa, vrouw van
denheerevan
Hardenbroek,bij Avond.
Vrouwe Halbuch van
Hardenbroek, bij avond.
Jonkheer Willem
Pijnssen van der Aa, bij
nacht.
een kind van den heere
vanDeyl.
Jonkheer..........
Pijnssen van der Aa.
Heer van Bronkhorst,
Kapitein.
Het was dus klaarblijkelijk niet de kelder
van het grafmonument van de heeren van
IJselstein. Trouwens in het oudste grafboek
van 1660 stond vermeld, 'dat daarin (namelijk
in het monument) gevonden werden eenige
doodsbeenderen'.
Deze in de tombe zelve,
waarop de beelden lagen, gevonden
beenderen waren dus zeer waarschij nlij k de
eenige overblij f selen van de lij ken, waarvoor
dit praalgraf was opgericht. Aangezien de
thans ontdekte grafkelder dus geene
archeologische beteekenis had, hadde
daaromtrent geene verdere bemoeiingen van
onze commissie plaats.
5 December 1673
11 December 1674
2 April 1681
4 Maart 1682
8 Februari 1687
27 Mei 1702
22 Januari 1720
5  Maart 1731
De Commissie voornoemd,
S. Muller Fz.
G. W. van Heukelum.
W. Croockewit W. Az.
Bijlage XI, blz. 1 en verder.
39
-ocr page 37-
NotariL M. don üickcr
paardentuig, bijna nieuw, 4 eeaspans
pleten zadelluigen bijna nieuw, 2
arretuigen, diverse tuigen, zadel,
trensen, halsters, zwepen, beste
paard'-dekens, wagenwip, tuigenkast,
voerkisten, stommeknecht, dekzeilen,
kortm ichine, haverpletter.ooV boonen-
en maisbreker, worlelmachine.
melk- en ioüWyereedschappa.i,
waaronder 2 melkstellen, melktonnen ,
emmers, pekelbak, kaasplanken, schra -
gen, bascule met gewichten, unster
of lunskalvc hok, zeuningen, gierpomp,
kruiwagens, MEUBIL/VIRK GOE-
DEREN, antioko borden, kopjes,
schoteltjes, kan, potjes, poppetjes,enz/
2 kookiornuizen, io3d koperen emmer
en kan, enz.
Voorts; kuikenloop, schaalbank^
spoorbiels, droge takkenbossen, plan-i
ken, eiker palen, lx>d, landhekken,
ijz:ren hek, koe en pairdemest,
aOOOO kg: paik HOOI, mangels,
gele wortelen, een groate partijsteenen
enz. enz.
Te zien Maandag 19 Maart 1906
van 9 — 12 en i —4 uur.
                      '
Koopen van f 10.— en minder en
de.kosten ontant; overige koppen
op dig tot l September 1906.
Ie Us.sclslcm/ui aldaar
te:i luii'.c van den heer
11. VANROOIJENEï
aan de Heaschopper-
straat no. Ü83, op Dinsdag
m
20 Maart 190B, 's mor-
gens 10 uur,
■mi
publiek verkoopen,
ten verzoeke van den Heer
ROOURN genoemd :
VAN
vijljarige moork ip merrie ; vijfjarige
bruine meirie ; .-Itands bruine merrie ;
iO gezonds kalfkoeien;
6 vaarspinkeT ; een nieuw: noten-,
houten o;nnibus voor 4 personen met'
koctsiers/.ittin^ o d. kip, een brik
met zomer en winterkap, bekleed
met blauw li'<eii, wagonnet bekleed
m t marokijn leer, 2 tilburys
waarvan di^n met kap, Utrechtsch
wagentje, kaasbri'^ ,HoU sjees,arreslede
(model Holl. sjees), Ü boerewagens
waarvan don met imal en breed stel
wielen, 2 driewieüge karren elk met
gieibak, een tweespar.s compleet
Lid: mevr. G.C. A. Pompc-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
A.M. FaI ianie, Duivenkamp487,3607 BH, Maarssen
en B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401 CC
IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11,3401 NA
IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van
IJsselstein bedraagt de contributie minimaal f 20,- per
kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden
verzocht f 6,-extra over te maken i.v.m. de
verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover
voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden nabesteld.
Voor dubbelnummers is de prijs f 10,00.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn f 80,-
Historische Kring
IJsselstein
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de
Lopikerwaard in het bijzonder.
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
40
-ocr page 38-
Ter ere Gods en onze Lieve Vrouw
vanEiteren,
een leprozengilde.'
door
Karin Westerink
De Eiterse legende
'dan zal de priester hem onrein verklaren; het
is melaatsheid.'
(Leviticus 13:8)'
Bij een bezoek aan de neogotische basiliek
van de H. Nicolaas te IJsselstein vindt men
rechts van de hoofdingang een Mariakapel.
Hier is in een schrij n het 22 cm hoge,
notehouten beeldje van Onze Lieve Vrouwe
(OLV) van Eiteren opgesteld.^ Maria zit op
een gekussende hoekige zetel en heeft haar
voeten op een verhoging. Op haar hoofd een
neogotisch, zilveren kroontje met stenen.^ In
de rechterhand een scepter. Het Kind op
haar schoot maakt met zij n rechterhand een
zegenend gebaar en laat met zijn andere hand
een boek, symbool der wijsheid, op zijn knie
rusten."* Maria wordt hier voorgesteld als
Sedes Sapientiae, zetel van wijsheid: Jezus,
als eeuwige Wij sheid, zit op haar schoot als
zijn troon.^
In deze kapel geven drie grote glas-in-lood
ramen scènes weer uit haar verleden .'^ Zo is
bijvoorbeeld de stichting van de kerk te
Eiteren uitgebeeld, de oorspronkelijke
verblijfplaats van het beeldje ten noorden
van IJsselstein,^ de middeleeuwse
'ommedracht' met de vele gilden, en het
verhaal dat het beeldje door een vrouw in de
voering van haar jurk werd genaaid nadat het
door beeldenstormers in de IJssel was
gegooid en door slootgravers
teruggevonden.**
Deze scènes lij ken voornamelij k
gebaseerd te zijn op een gecopieerd
manuscript van J. Govers, pastoor van
IJsselstein in de periode 1770-1805 .^ In dit
manuscript is de aloude legende vastgelegd
vandeO.L.V. vanEiteren: '...opeenacker
lands grensende aan het middeldijkje agter
aan den boomgaart behoorende aan de kerk
van S.Nicolaus in IJsselstein, is dit zoo alom
vermaarde 'Lieve Vrouwebeeldje' in oude
tijden van
(=door) de slootgravers eerst
gevonden, die daar mede naar IJsselstein zijn
gegaan, en hebben het in handen gegeven van
den Heer Pastoor van IJsselstein, denwelk het
selve in S:Nicolaus kerk gestelt heeft. Edog
ziet dit beeldje is sonder toedoen van iemand
ter wereld, tot twee of drie keeren daar van
daan geraakt en telkens wederom ter plaatse
voornoemt, nu het Etersche
(Eiteren)
genoemd, gevonden. Zulks ziende de pastoor
is na Utrecht bij de geestelijke overheid gegaan
om te beraadslagen, wat in dese gelegenheid
men doen soude, en is geantwoord, en
geraadsaam gevonden, dat men het beeldje
daar ter plaatse, alwaar het eens en meermaals
gevonden was, laten blijven, hetwelke tekenen
genoeg waren, dat God en de waardige
Godsmoeder Maria die plaatse verkosen
hadden. Over sulkswierd bij de gemelde
geestelijkheid geordoneert, dat men daar ter
selve plaatse een cappel van onse L=Vrouwe
moest opregten en bij het selve het
41
-ocr page 39-
voornoemde beeldje stellen en vereeren. Dit is
aldus geschiet, en terstond was er van alle
kanten groote toeloop van volk.'
IJsselstein werd en is hierdoor nog steeds,
een van de vele bedevaartplaatsen met een
wonderdadig Mariabeeld. "^
Lang voor de bouw van de IJsselsteinse
kerk had Eiteren een eigen parochiekerk,
gewijd aan OLV ten Hemelopneming.' ^
Bisschop Otto van der Lippe had al in 1217
toestemming gegeven tot een afsplitsing van
het kerspel Gein van de kerspelkerk te
Eiteren en Vreeswijk, de parochie Eiteren
bestond dus geruime tijd voor het jaar 1217.'^
De Eiterse pastoor werd aangesteld door het
kapittel van St. Marie te Utrecht. Pas toen de
bouw van de Nicolaaskerk voltooid was, in
1309 of 1310, het precieze jaar is onduidelijk,
gingen de parochiale rechten over naar
IJsselstein. '"^ De plechtigheden in de kapel
werden later verzorgd door een vicaris,
eveneens aangesteld door het kapittel van St.
Marie.
Waarom het notehouten Mariabeeldje in
Eiteren opdook, is onduidelijk. Het lijkt in
ieder geval zeker, dat het ver uit de buurt was
vervaardigd. Vermoedelijk in de
Maasstreek, daar werden in die tijd immers
beeldhouwwerken geproduceerd, dit in
tegenstelling tot onze streken. Misschien is
het daar gemaakt naar een type, dat vooral in
de tweede helft van de twaalfde eeuw in Zuid-
Frankrijk gangbaar was. ''* Hoe het ook zij,
dit Mariabeeldje werd het middelpunt van
vrome devotie met als gevolg een j aarlij kse
processie, horden bedevaartgangers en een
illustere broeder- en zusterschap ter harer
ere.'^
OLV van Eiteren is in de verschillende,
met name locale, publicaties al vaker
genoemd. Echter, er zijn tot nu toe slechts
twee publicaties verschenen die verder gaan.
J.A.F. Kronenburg (Redemptorist), wijdde
een hoofdstuk aan haar in zij n achtdelig werk
Maria's Heerlijkheid in Nederland,
Amsterdam 1904-1914 en pastoor L. J. van
der Heijden liet een boekje verschijnen
getiteld Het miraculeuze beeldje van OLV
van Etteren en deparochte van de H. Nicolaas
te IJsselstein,
Denekamp, 1936. Dat in beide
werken de H. Maagd een centrale rol speelt,
spreekt voor zich. In dit artikel is voor een
Hel notehouten romaanse beeldje van Onze Lieve
Vrouwe van Eiteren, dat zich thans in de H. Nicolaaskerk
ie IJsselstein bevindt, (foto: SKKN).
andere aanpak gekozen. De broeder- en
zusterschap van OLV van Eiteren speelt de
hoofdrol en haar functie wordt bekeken aan
de hand van het tot nu toe nauwelijks
bestudeerde archiefmateriaal.
De leden en het bestuur van de O.L.V.
broeder- en zusterschap
'afgezonderd zal hij wonen, buiten de
legerplaats zal zijn verblijf zijn'
(Leviticus 13:46).
Eiteren was een tekenend voorbeeld van
de ongebreideld groeiende Maria-verering.
Gewijd aan OLV Hemelvaart, bezat de kerk
een Maria-altaar, waaraan Agnes, de
weduwe van ridder Werenboldus de
Vlaming, in 1293 een vicarie had gesticht. ^^
Door haar schenking kon een afzonderlijke
geestelijke, een vicaris, aangesteld worden
die de bediening van dit ene altaar verzorgde.
Centraal in de kapel stond het miraculeuze
Mariabeeldje. Welke wonderen het in de
middeleeuwen heeft verricht is niet bekend,
42
-ocr page 40-
Mariabeeld, zoals wei eens werd
gesuggereerd, is dan ook onduidelijk. '* Ook
was er een OLV Broederschap in het leven
geroepen, die door paus Bonifacius IX in
1399 werd goedgekeurd;''' en waarin nog
geen sprake is van leprozen.
Een broederschap gewijd aan Maria was in
de middeleeuwen een vanzelfsprekendheid.
Kronenburg komt tot het aantal van 120
verspreid over niet minder dan 86 plaatsen.^"
Haar oprichting te Eiteren was wat dat
betreft dus niets bijzonders. Wel bijzonder
daarentegen waren de leden. De leden waren
volgens de bul van Bonifacius enkele
IJsselsteiners die brandend van
godsdienstijver een broederschap wilden
oprichten ter ere van OLV van Eiteren en de
H. Nicolaas. In de statuten, die jaren na haar
oprichting, in 1447, werden goedgekeurd
door de burgemeesters, de schepenen en de
raad van Usselstein, en welke goedkeuring
plaats vond in aanwezigheid van de
vroedschap, lezen we echter:'. ..dat die arme
sieken melaetschen menschen die in hollant
ende dair buyten sijn in veelmeer landen
geseten ende woinachtich sijn uut rechter
goeder ynnigher beghertten ende devocien een
bruederscap ende susterscap gheoirdineert
(opgericht) ende ghemaect hebben indereeren
gods ende onser liever vrouwen tot eytheren
buyten ysselsteyn glegen.
.. '.^' De leden van
wat hier de OLV broeder én zusterschap
heet, waren dus leprozen.
Deze groep leprozen vormde geen
homogeen geheel, er waren wel degelijk
verschillen. Enerzi j ds waren daar de
'ghemeynen sus teren ende bruederen', dus de
'gewone' broeders en zusters die de kapel
onderhielden en de wekelijkse godsdienstige
plichten vervulden. Anderzijds de 'brueders
ende susters die mitter clappe gaen',
dus de
bedelende, rondtrekkende leprozen die
eenmaal per j aar voor de processie naar
Eiteren kwamen.^^ Om 'gewoon' lid te
kunnen worden, moesten zij volgens de
statuten uit 1447 een bepaald entreegeld
betalen van een 'lelyden cromstart' en een
nalatenschap beloven van een pond was. De
statuten uit 1500 voegden daar nog aan toe:
'Ende zoe watgesonde luyden sieck werden...
in Hollant in Zelantende inden landen
(van
Voorne) en die hem (zich) aldair behelpen
Delail van een glas-in-lood raam in de Mariakapel van de
H. Nicolaaskerkte Usselstein. Rechtsachter de Eiterse
kapel, op de voorgrond een slootgraver die het beeldje
gekroond en al opvist uit de IJssel nadat het er door
beeldenstormers in gegooid was. Links wordt het beeldje
in de voering van een jurk genaaid, uit angst voorde
protestanten, (foto: SKKN).
er is immers geen 'mirakelboek' overgeleverd
zoals dat van OLV van Amersfoort waarin de
wonderen nauwkeurig zijn vastgelegd. Dat er
wonderen zijn waargenomen kan zonder
meer worden verondersteld. In 1656 wordt
het nog 'imaginem miraculis' (het
wonderbaarlijke beeldje) genoemd door
Jacobus de la Torre, de apostolisch vicaris
van de Hollandse Zending. ^^ Of leprozen
met name genezing zochten bij dit
43
-ocr page 41-
Beieren en Holland en gravin van
Oosterbant, trok zich terug op het slot
Teihngen, samen met haar man, die vanaf de
kerkelijke inzegening van het huwelijk in
1434 eveneens de titel 'graaf van Oosterbant'
mocht dragen .^^ Vlak voor haar dood op 9
oktober 1436 - zij stierf aan tuberculose -
hebben beide echtelieden nog een bedevaart
gemaakt naar OLV van Eiteren. Samen met
de oude vijand Willem van Egmond hebben
zij zich, mogelijk ter verzoening,
ingeschreven bij het leprozengilde. Uit haar
testament blij kt echter dat ze nog steeds niet
gerust was voor de eventuele gevolgen na
haar dood van de vernietigende aanval op
IJsselstein:'... ende offhair zyele hier omme
in node off belast wesen mochte, omdie dan te
vorderen ende te beth te helpen tot verlatenisse
van der pijnen, die sij hier om lijden soude
mogen...'
daarom wij st zij de kerk, het
klooster en het gasthuis in IJsselstein een
bepaalde hoeveelheid geld toe onder
voorwaarde dat 'in elc van desen goidshuysen
jairlix der vorseiden zyelen gedencken mit
eenre redelicker memorien...'}''
Naast dit illustere trio werden ook nog
andere gezonde lieden lid van deze
wereldlijke instelling. Opvallend is
bijvoorbeeld het lidmaatschap van
geestelijken verbonden aan de IJsselsteinse
kerk. Ingeschreven staan onder meer: Gerit
Wouter canonijck tijsselstein ende deken, heer
Jan van de Lijnden canoniek tot IJsselstein,
heer Gerijt van Dam canoniek tijsselstein,
meestaerAelbert, deken toe IJsselstein, heer
Cornelijs die cappelaen toe IJsselsteijn, heer
Gerit Wouterssoon deken tijsselstein, meijster
Ghijsbert Evertszoon canoniek binnen
/y5.ye/5to>j.^** Maar ook geestelijken van
andere instellingen werden lidmaat. We
komen onder meer de namen tegen van heer
Robrecht priester uut Schotlant, meester
Samuel canoniek te Wijck, heer Herman
pastoer van Naerden, heer Gijsbertpastoer
van Vierdinghen
(Vlaardingen), Meijster
Willemszoon capelaen van Hendrick inden
Amboeck
(Hendrik-Ido-Ambacht), heer Jan
Janssoonpastoir te Cappel
(Lopikerkapel?)
en Claes die monick van harlem mit Peter sijn
huusvrou.
Ook kosters staan ingeschreven.
Genoteerd werden Gielis Gijsbertszoon
costervan Eijteren, Gerijt Heinrickszoon
ende versorgen willen die richter... gebeden
genieten willen endegebroyken diesullen
verbonden wesen ende gehouden wesen...
hairen inganck
(entreegeld) ende dootschuld
de nalatenschap van een pond was) binnen
jaers te betalen'.
Uit het midden van de leden,
waarschijnlijk de 'gewone' leden, werd op de
dag van de processie het bestuur gekozen, dat
in 1447 bestond uit vier dekens en in 1500 uit
zeven dekens, vier voor het graafschap
Holland en Zeeland en drie buten onser lande
van Selantende Voorne'.
Uit het ledenregister blij kt echter duidelij k
dat er ook gezonde lieden lid zij n geworden,
en, meer nog, dat de maatschappelijke en
sociale achtergrond van de leden niet af lij kt
te wij ken van andere broederschappen: niet
alleen waren er zowel leken als geestelij ken
in vertegenwoordigd, ook mannen en
vrouwen uit alle lagen van de bevolking
waren lid. Zo begint dit register, dat
omstreeks 1435 kan zijn begonnen, met drie
klinkende namen van niet leprozen: 'Vrou
Jacob van hollant
(Jacoba van Beieren) / heer
franc van borsselenl graeffvan oestervant
(Oostcrbant) / heer Willem van egmont'.^^
Een vreemd trio voor een leprozengilde.
Waarom zij lid werden kan slechts worden
vermoed. De zeventienjarige Jacoba, gravin
van Holland, Zeeland en Henegouwen, had
in 1418 toestemming gegeven de stad
IJsselstein aan te vallen, die op de hand van
Willem van Egmond was. Het haar gezinde
Utrecht mocht niet alleen de
verdedigingswerken slechten, zij beval zelfs
'hare beminde vrienden der goede stad
Utrecht, om haar ter eere en ten gelieve en uit
haren naam alles af te breken en neer te
werpen, wat men na Allerheiligendag (1
november) binnen IJsselstein nog in stand
mocht vinden, uitgenonmen
(behalve) kerk,
klooster, gasthuis, kapel en huizen van papen
en geestelijke lieden'.
Zestien jaar later, op
12 april 1433, deed Jacoba onder grote
politieke druk officieel afstand van haar drie
gewesten. Haar geheime huwelijk met de
Zeeuwse edelman Frank van Borselen,
gesloten in de zomer van 1432, kon nu
worden gelegaliseerd: zij mocht vanaf dat
moment trouwen met wie ze maar wilde, als
het maar geen vijand van Philips de Goede
was .■^^ Jacoba, nog slechts hertogin van
44
-ocr page 42-
costertijsselstein, Jacob Robertszoon coster
van Eijteren, Jan van Bunschoten coster
tijsselstein en Govert Heinrickzoon coster van
Benschop.
Ook de IJsselsteinse stedelijke overheid
was in het gilde vertegenwoordigd. We lezen
de namen van Wouter van Baerdrossaert
tijsselsteijn, Theeus Gijseren burgemeister en
Hermen Roeloffszoon schout tijsselstein
en
vele jonkers en jonkvrouwen staan in het
register.
Verder moet aandacht gevestigd worden
op de in 1570 ingeschreven Menus van
Veensven. Achter zijn naam vinden we de
toevoeging'diedootschuit'. Inde
middeleeuwse stedelijke rechtspraak werden
bedevaarten als een heilzame strafmaatregel
gehanteerd. Zo konden bijvoorbeeld een
zware belediging, een ernstige verwonding,
doodslag of het overtreden van
gildebepalingen beboet worden met een
bedevaart. Het gaan naar een heilige plaats
en het daar bidden en biechten zou immers
niet alleen het geestelijk heil van de boetende
pelgrim bevorderen, maar ook het
slachtoffer tot heil zijn. De afstand naar het
bedevaartsoord werd natuurlijk wel
beïnvloed door de ernst van het delikt. Riga,
Nowgorod, Constantinopel, Cyprus, het
Heilige Land, Goa, Sinai, Messina,
Granada, Trondheim, Rome, Santiago, voor
sommige delikten kon het bedevaartsoord
niet ver genoeg zijn. Minder exotisch waren
de opgelegde bedevaarten naar Den Bosch,
OLV te 's Gravenzande, OLV te Amersfoort
en het H. Bloed te Bergen (N.H.). Ook de
gang naar OLV van Eiteren werd als straf
opgelegd. In de periode 1370-1500 is in de
zogenaamde zoenboeken van Leiden zes
keer een opgelegde bedevaart naar Eiteren
genoteerd, waarvan er twee in combinatie
met Geertruidenberg afgelegd moesten
worden. In de zoenboeken van Gouda is deze
drie keer genoteerd, waarvan er een in
combinatie met een bedevaart naar een
andere, onbekende, stad. Ook het Hof van
Holland wees in diezelfde periode OLV van
Eiteren als heilzaam (eind)doel aan."^" Menus
van Veensven, schuldig aan doodslag en in
1570 lid geworden van het leprozengilde,
heeft dus naar alle waarschijnlijkheid een
verplicht bezoek gebracht aan Eiteren en
ontliep zo de lijfstraffen die hem anders te
wachten stonden.-"
Maar verreweg het merendeel van de
ingeschrevenen waren 'gewone mensen',
bedevaartgangers die overal vandaan - dat
wil zeggen binnen de straal van Alkmaar,
Groningen, Arnhem, Munster, Emmerich,
Kleef, Maastricht, Brussel, Antwerpen,
Gent, Mechelen, Middelburg, Rotterdam en
Amsterdam - naar de kapel te Eiteren
kwamen. Soms reisden zij in groepen vanuit
een bepaalde stad of streek, zoals deze zeven
mensen in 1560 uit Den Briel: Neeltken
Robben, Peter Ariaenszoon de bastaert, Kuyn
Gherbrantszoon, Tuentken Cornelis, Willem
van die Leek, Lysbeth Hughen en Lysbeth
Peterszoon.
Soms kwamen zij in
familieverband, bijv. 'Bartelmeus
Ghijsbertssoon.syn vader,sijn
moeder. Heinrick sijn broeder.sijn
(hun) drie
huusvrouwen mitharen kynderen',
een
familie die zich lang voor 1507 had
ingeschreven. Soms kwamen zij in
gezinsverband zoals in 1508 'JongheJan ende
sijn huusvrouwe ende mit allhoirkijnderen',
of in 1543' Cornelis die man ende haes sijn
wijffende mit sijn kynderen'.
Ook bezochten
moeders met hun kinderen de kapel zoals
Mariken Remmert met haar kinderen Ott,
GrietenFijein 1526. Doch de meerderheid
lijkt alleen ofmetechtgeno(o)t(e) gekomen
te zijn. Van de mannen werden wel eens de
beroepen genoteerd zodat we met dit
ledenregister tevens een staalkaart van 16e
eeuwse ambachten voorgeschoteld krijgen.
Een aantal namen met de beroepen: Gerijt
Heinricx-zoon die cramer, Peter die olyslager,
Claes die hoemaecker
(hoedenmaker), Dirck
denorgelblaser(crge\trappeT),Anthonisdie
naijer (kleeTmaker), Aernt die Mulder
(molenaar), Aernt Aerntsoon die houtzagher,
Peter Janssoon die glaesmaker
(glasblazer,
glazenier) van Schoonhoven, Symoen die
steenbacker, comen
(koopman) lan van der
Goess, Joris den kuper
(kuiper) van Berghen,
Lenert die lapper
(schoenmaker) van
Mockershil, Cornelis die Cousmaker
(kousen, schoen en laarzenmaker) va« der
Goes, Quirijn die decker (rietdekker) van
Sinte Martensdijck, Zeger Roef ofs zoon die
backer van Gorcum, Jan Janszoon
kleerbesemmaker
(kleerborstelmaker) van
45
-ocr page 43-
Amsterdam, Jan die visscher, die potter
(pottenbakker) van SintAriaen, Jan die
brouwer, Heijnrick Heijnrickzoon die
metsselaer, Andries die bontwerker. Jan die
volre
(volder), yfl« Corneliszoon die
mandemaker, Gijse die ganseman, Cornies
(die) treserijer
(tresaurier), Heinrick
Janszoon diesmit, Claes tripmaecker
(timmerman die de voetplankjes maakt voor
turftrappers), Lyngen Tonis kappeteyn van
Brouwershaven, Cornelis die waker
(nachtwaker), Thonisdieraemaker
(wagenmaker) ,Ariaen die koek van
Dronghelen en Jan die colenaer
(kolenbrander).
Rest nog een groot aantal namen waarvan
de beroepen blijkbaar niet het eerst
opvallende kenmerk was. Wat te denken van
droncken Pouwelendesijn wijff. Lijoen mit
proper Grietgen sijn huusvrouwe, Jacob die
doen mitten tanden, Andries scud in die
maech, Cornelis die bastert, Coppen die
blijnde, Mariken Brandewijnken, Alijt
Andries die wilden wijff, Neeltgen Ghijs die
wilden huusvrou tijsselstein, Davidhet
verloren kijnt, het verken van Hoorn,
Claes ken van Neerden het meisken van grote
bossom, Willem met die lammen hant. Jan pis
in kan, Cornelis diegeck van Delft ende
Marickghen sijn huysvrou. Jan zeertdie kat,
schelen Frans van Wormer, Lenertmetdie
dickehant, Oliff Aernstsoon uut Benscop, die
bonte beff die doot vande maechden. Jan die
Vlaminck magher man, Thonis die brasser,
dat hoen van Schoonhoven, Jan comtsitten
van Sint Anna Lant, Scheel beest van Alcmar,
swarten Berent, Aert die buser (dronkaard)
van Utert
Utrecht) die haen van Neerden,
Arien mit den hals van Crunninghen
(Groningen), die bonten bal van
Sevenhuysen, mallen Meynert van Leyen en
lange Ariaen. Slechts eenmaal vinden we in
het ledenregister een expliciete verwijzing
naar lepra. In 1526 heeft zich ingeschreven:
Cornelis die Lazarus.
In die eer Gods ende Onse Lieve Vrouwe
tot Eytheren
'dan zal de priester hem zeven dagen
opsluiten...'
(Leviticus 13:21)
Eens per j aar, op 'SintJansdag inden
Ingekleurde pentekening van hel Melatenhuis buiten
Utrecht door D. v.d. Werf in 1876 naar J. Rz. van der
Berch in 1607. (foto: Gem. Archiefdienst Utrecht)
somer' (24 juni), werd OLV van Eiteren
rondgedragen door IJsselstein. Plechtig uit
de kapel geheven en omhuld door
wierooknevelen werd ze gevolgd door
geestelijken, gilden -elk met eigen vaandel
en processiekaars - en vele
bedevaartgangers.-'^ Natuurlijk nam het
OLV gilde deel aan deze processie. In haar al
eerder aangehaalde statuten uit 1447 werd
ook aandacht besteed aan deze
'ommedracht': 'soe sullen zij (de leden van
het leprozengilde) allejairen alsmen ons lieve
vrouwe tot eytheren draget een schone kersse
(kaars) draghen in die eergods ende onser
lieve vrouwe tot eytheren... ende dair sullen
die broeders ende susters inderprocessien nae
volgen also sij dat voir dese tijt manierlijken
ghedaen hebben
(net als voorheen)...' In de
'Ordannantie vande keerssen te dragen als
men Ons LieffVrou tot Eytheren dracht'
(draagt) werd de rangorde binnen gilden in
de processiestoet nauwkeurig vastgelegd.^''
Na het beeldje allereerst de kaarsen van de
schutters en daarna pas die van de
46
-ocr page 44-
die oprecht berouw toonden en gebiecht
hadden een aflaat van twee jaren en twee
'quadragenen' (80 dagen) telkens wanneer zij
op zaterdag de gezongen mis bijwoonden en
de behulpzame hand boden bij het in stand
houden van de kapel.''^ In de statuten uit 1447
lezen we dat zij op eigen kosten wekelijks vijf
missen lieten lezen in de kapel voor allen die
hen ooit hadden begunstigd en voor alle
overleden broeders en zusters.''^Daarnaast
moesten zij gedurende het jaar vijf vigilieen
met gezongen missen verzorgen'/er ere
Gods, zijne gebenedijde moeder en Sint
Lazarus ende ter lavenisse dersieken
(leprozen) uit Holland en Zeeland'. Deze
missen moesten betaald worden uit de
inkomsten en de nalatenschappen van de
broeders en de zusters. Ook de zogenaamde
'sielmissen' moe?,\en op eigen kosten worden
verzorgd. De kanunnik ofpriester en de
koster die hiervoor ingehuurd werden
zouden volgens de statuten uit 1500 voor elke
mis een ' Utrechtse grote' betaald moeten
krijgen. "***
Waar woonden die 'gewone' gildeleden?
In de statuten uit 1500 wordt voor zover
leesbaar gesproken over 'des broederschap
vanden meiaten ende leprosen menschen
liggende inden capelle van Eytheren by
Ysselsteyn'r'^'Zx]
konden echter onmogelijk
in de kapel zijn gehuisvest. Kijken we naar de
Haarlemse leprozerie die uit een huis en een
kapel bestond en toch in 1413 werd
aangeduid als 'Sint Jacobs Capeldaerdie
lazarussen luden in woonden'.
Daarnaast is
nog bekend dat de leprozerie te Leiden St.
Anthoniskapelwerd
genoemd, die te 's-
Gravenhage 5?. Corneliskapelente
Amsterdam St. Joriskapel. Het was dus in het
geheel niet ongebruikelijk de leprozerie als
kapel aan te duiden, deze was immers vaak
eerder gebouwd dan de instelHng.^^ De
gewone leden woonden, werkten, aten en
sliepen dus in een belendende leprozerie. De
Eiterse instelling nam vanwege de bewoners
een bijzondere positie in onder de
leprozerieen. Buiten bijna elke
middeleeuwse stad bevond zich wel een
leprooshuis, waar de uitgestotene zich kon
vestigen. In het graafschap Holland en
Zeeland, toendertijd een politieke eenheid,
huisden buiten de poorten van tenminste 22
bouwlieden, smeden, korenkopers,
schippers, snijders, schoenmakers,
wolwevers en linnenwevers. Helemaal aan
het eind sloot 'der lazarus keerss'de rij.
Tijdens deze 'ommedracht' mochten de
bedelende leden elkaar in ieder geval niet
molesteren, aldus de statuten: 'Voirtsoewie
vecht van hoiren brueders endesusters die
mitter clappe gaen ende die een den anderen
bloetroerden
(driftig maken) offquetsten
(verwonden) off wonden (verminken) off
blauwe leden
{\edematen) sloege die sall
gheven
(voldoen) alsulke keuren (straffen)
ende brueken (boetes) als die vier dekens die
dan indertijtsijn hem overseggen
(opleggen)'. Deelname aan de processie
was verplicht:' voirtsoewie dat niet en coemt
vanden ghilde bruders offsusters alsmen onse
lieve vrouwe tot eytheren voirgenoemt draget,
die salgegeven enen lelyden cromstart'.
Op de dag van deze jaarlijkse processie
werden niet alleen twee nieuwe dekens
gekozen, ook werd er door hen een
disciplinaire zitting gehouden. Uitdrukkelijk
is in de statuten vermeld dat dan 'nyemont
(sall) spreken dan diegehene die rechts te doen
heeft up een kuere
(boete) van een pont was
alsoe dick als dat gheschiede'.
De dekens
hadden op deze zitting die gildebroeders en
-zusters gedagvaard die de reglementen niet
hadden nageleefd. Zij werden beboet met
'een rijnschegulden'. Diegenen die niet op
kwamen dagen lieten de dekens juridisch
vervolgen en alsnog een rijnse gulden
betalen. En voor elke keer dat een bedelend
Hd onbetamelijk, onfatsoenlijk of kwalijk
had gesproken over de dekens of hun
statuten, werd hem een boete van een pond
was opgelegd om een kaars mee te branden. ^^
De ghemeijnen susteren ende bruederen
'Dan is hij een melaatse, hij is onrein'
(Leviticus 13:44)
Naastdejaarlijkse'ommedracht'hadden
de gewone gildeleden ook nog anxlere
godsdienstige plichten. In de genoemde bul
uit 1398 was vastgelegd dat zij ter verhoging
van de goddelijke eredienst elke zaterdag in
de kapel een gezonden mis ter ere van de
Maagd Maria moeten laten opdragen. Om nu
de kapel een drukbezochte gelegenheid te
laten worden verleende Bonifacius aan allen
47
-ocr page 45-
ende stat vriheit trecken ende daer buten
bliven, ende nyet wederyn onserstatoftestat
vriheden en comen... Endeyemant, die se
hierenboven huisede
(huisvest) ofverstake
(verstopt) ofinbrochten (in de stad
terugbrengen), die sel verbueren een jaer die
stat
(die zal een jaar de toegang tot de stad
ontzegd worden)'.'*■
Naast een dergelijke maatregel die voor
iedereen gold, nam het stadsbestuur ook
maatregelen tegen de afzonderlijke
leprozen. In het Utrechtse Buurspraeck-
Boecklezenwein 1453: 'WantAerntgen
vander Beeck voertyts by onsen rade
gheproeft
(onderzocht) ende ghevonden is
inden ghebreken van malaterien
(lepra),
daeromme verbiet men hoer die stat ende
statvriheit, op een jaar inden roden toerne
(de
gevangenis) te legghen ende water ende broet
teeten'^^
Het was dus absoluut niet de
bedoeling dat een leproos terugkeerde naar
zijn eigen woonplaats. Laat staan dat
leprozen uit andere steden de stad
binnenkwamen. Toch kon hieraan niet strikt
de hand gehouden worden. Zo werden op 6
april 1535 Willem uuyt Benscop en Joris van
Gorinchem, beide poortwachters van de
Wittevrouwenpoort te Utrecht ontslagen en
vervangen door anderen, omdat zij 'achthien
melaetsche luyden' 'm
de stad hadden
toegelaten."* Uit deze verordening wordt wel
duidelij k dat er toch leprozen binnen de
stadsmuren konden komen, ondanks alle
mooie officiële bepalingen daartegen:
'...Ende heeft die voirscreven schout die
voirscrevenpoirtiers van de
wittevrouwenpoerte voer hem ende den
gerechte doen komen, hemluyden vragende,
wairom datzy op ten witten donredach
lestleden achthien melaetsche luyden teffens in
lieten gaen, boven tverbothy hemluyden
hadde gedaen, dairdie voirnoemdepoirtiers
op antwoerden, bekennende dat hemluyden
byJan van Cluften, scoutendienaar, uuyten
name van de schout gedaen was, ende datzy
die voirscreven achtten melaetsche luyden op
ten voirscreven witten donredach bynnen der
stadt gelaten hadde, mer zoe zy sulcx altijd van
oudergewoenten gedaen hadden, hadden zyt
desen tytoickgedaen, niet wetende, datzy
daer qualick aen gedaen hadden...'
De uitgestoten leproos mocht zich in een
*«. SNUiW «au* Iwirni tmxUm: gjwjscfttiae ta^
Salrrnm|tK5n<tWi«|rt*(«tnt f/m-, ^ / -•»-.->.-,
jMOBH^w ■»<.'* i.......                    *amtfen«aw
V<<«-»» ;,'..-, ^ ,..■.,„■.'.-K.j, t«»dtl«»Rii)mirn(!iM
.?, satnWiBRMBBtra tm»ö|itt*liR«re(i»l»!(i, tm
nstmivao^tbaDn I txMmnxttRKii tmnmiMiit üxKintn'
«RMm.'<nMat»nS;irf ooDr fnrtatutrr 7nnii k,:»» tnoit
(«i-MWtJottliOu. r!»|t»i,.i*rrt.-i-9[ -i-Sj. . •< . ' //'..'., *
"^ ' "=^'^ .■-'■,*' '>'".''f' ?...,."iï'^
VuyI-briefvanJan Maes uit 's-Gravenhage (1659)
(Oud-archiefvan het Leprooshuis te 's-Gravenhage)
Steden leprozen, hetzij in afzonderlijke
huisjes, hetzij ineenleprozeric^^^Het
Eiterse huis was echter in tegenstelling tot
alle andere instituten niet gericht op de locale
uitgestotenen. De gehuisveste leden kwamen
volgens de statuten uit 1500 uit Holland,
Zeeland en het land van Voorne. Als enige
was zij dus een supra-regionale instelling.'*'
De broeders ende susters die mitter clappe
gaen
'De klederen van de melaatse, die door de
plaag getroffen is, zullen gescheurd zijn, zijn
hoofdhaar zal hij los laten hangen en de
bovenlip bedekken en roepen: Onrein,
onrein!'
(Leviticus 13:45).
Leprozen werden, wanneer hun ziekte
eenmaal officieel geconstateerd was, uit de
gemeenschap gestoten. In het Buurspraeck-
Boeck
van het nabijgelegen Utrecht
bijvoorbeeld is in 1437 een volgende
ordonnantie opgenomen: 'Die rade vander
stat waernen
(bekrachtigen) ende laten weten
allen denghenen, die metier laserien
(lepra)
besmet syn,sy gaen opter straten of si legghen
in den husen, of in cameren, dat si binnen
achte daghen naestcomende uut onserstat
48
-ocr page 46-
geen leprozerie, dan moest hij zijn verdere
leven slij ten als akker- of veldzieke. Hij
woonde dan in een hutje buiten de bewoonde
wereld op een akker of op een veldje,
helemaal alleen of tezamen met andere
leprozen. Zo kreeg in 1404 een Middelburgse
arme leproos drie scellingen van de stad om
een huisje buiten de muren te kunnen
bouwen."^ Deze uitgestoten akkerzieken
woonden echter wel aan een drukke
verkeers- of waterweg. Door de verplichte
afzondering en vaak erg gehandicapt door de
ziekte, konden de leprozen hun beroep niet
of nauwelijks meer uitoefenen en waren zij
genoodzaakt om voornamelij k bedelend aan
de kost te komen. Dat leprozen soms nog wel
eens enig handwerk aan de man konden
brengen moge onder meer blijken uit een
rekening, gedateerd 1560 van heer Johannis a
Bruhesen, kanunnik te Utrecht: 'Item, gecoft
van de lazarus een spinnewebs bezem met een
schovet {sirdbundeX),tezamen 4 stuvers' .'^^
Dergelijke leprozen buiten leprozerieën
waren georganiseerd in een gilde. Die uit het
graafschap Holland, Zeeland en het land van
Voorne in de OLV Broeder- en Zusterschap
te Eiteren. Het ging het gilde er vooral om het
bedelrecht van de leprozen te verdedigen,
een recht dat een privilege werd naarmate er
in de loop van de 15e en 16e eeuw steeds meer
verboden werden uitgevaardigd tegen het
bedelen. Uitdrukkelij k werd in hun statuten
bepaald dat'... voirtaengheenghesonde
menschen onder hen gaen en sullen mitter
clappe dan een sieck man mitsijn wij ff ende
een sieck wijffmithoiren man. Ende wair
saeck datenich vandan siecken menschen
ghesonde luyden (onder)houden woude
yeghen den ghemeynen ghilde wille ofte danck
sonder recht off sonder reden die sal
verbeuren enen rijnssche gulden. ..'In
diezelfde statuten werd dan ook een
volgende klemmende oproep gedaan: 'soe
begeren wij vrientlick ende bidden allen edelen
heren ridderen joncheren ende knechten
bailliuwen scouten ende richters geestelic ende
wairlick datsijdesen sieken melaetschen
mensschen bijstandich genadisch ende
behulpelick willen wesen tothoiren rechten tot
wat steden ende dorpen sij rechts begheren
sullen up hoiren bruederen ende susteren
(op?) enige puncten dervoirgenoemder
leprozerie vestigen, dat wil zeggen, als deze
aan bepaalde voorwaarden kon voldoen. De
voornaamste voorwaarde was dat hij een
uitzet mee kon nemen van huisraad en
kleding. In 1533 werd daarom het volgende
overeengekomen tussen een leproze man,
Reyer Dircszoon van Maersen en zijn
gezonde vrouw Marie Meeusdochter van
Groeningen: 'Overcomen byscout,
borgemeesteren ende gerechte derstadt van
Utrecht, doer aenbrengen van Ghysbertvan
Wede ende Jan Regelinck, gescicte scepenen
tusschen Reyer Dircssoon van Maersen, een
melaetse ten eenre, ende Marie Meeus dochter
van Groeningen, zyn wyff, ten anderen syden,
soesy versocht hebben van van (sic)
malcanderen gesceyden te worden by den
gerechte overmits
(vanwege) zijn melaetsheyt.
Alse dat daeromme partyen voirscreven in
nabescreven gesceyden sellen wesen ende
bliven van bedde ende goede. Te weten, dat
Reyer voerscreven, soehy. Godbetert,
melaets is, hebben sel een bedde met een paer
slaeplaken, soe goed ende quaetalst in den
boedel is, een oircussen
(hoofdkussen), een
deken endehoeffpolu
(hoofdpeluw), /tem
noch vier off vyf tal ellgrau lakens tot een
mantel. Item enen tinnen pispot, een tinnen
spleepgen. Item noch vier gulden aen gelde te
betalen bynnenjaers. Item noch een paar
witter hosen
(kousen). Des soe sel Marie
weder een paer lavender hosen, die hy by hem
leggen heeft. Ende indient God met hoer ten
besten verslet, soe sel zy dat meiaten huys te bet
goetdoen. Ende wesgoets dairmeerin den
boedel is, sel Marie voirscreven hebben ende
behouden. Ende dairmede selle zy aen beyden
seyden van bedde ende goede gesceiden wesen
ende bliven, soedatdeen den anderen, zy,
noch hoer erffgenamen geen vervollich meer
doen, noch hoer erff genamen geen vervollich
meer doen, noch doen doen (sic) noch
genyeten en sellen. Alle dinck sonder
argelist'.'^^
Naast deze materiële bepalingen werd nog
vaak de voorwaarde gesteld dat de aspirant-
bewoner, poorter van de stad moest zij n of in
ieder geval een aantal jaren in de stad moest
hebben gewoond voordat de ziekte
geconstateerd was. '^^
Echter, was de leproos onvermogend,
geen poorter of was er in zij n woonplaats
49
-ocr page 47-
oirdinancien (genadich?) ghedaen hebben
ende mede mildeliken willen heraden ende
goedertieren wesen ommehoiren aelmissen
des hem God verleent heeft darsij des
voirgenoemde oirdinancie mede staende
mogen houden.
..'.'*''
De rondtrekkende, bedelende leprozen
moesten zich in hun traditionele kostuum
hullen, zodat zij voor iedereen duidelijk te
herkennen waren: een hoed bekleed met een
witte band van twee vingers breed, een wijde
mantel, vlieger genaamd, handschoenen (zij
mochten immers niets meer met hun blote
handen aanraken vanwege de angst voor
besmetting) en een klepper, 'clappe',
waarmee zij hun komst duidelij k moesten
aankondigen. In 1531 bepaalde KarelVnog
eens uitdrukkelijk dat leprozen mogen
bedelen mits ze hun leprozenkostuum
dragen.''" In de notulen uit 1571 van de
Utrechtse broederschapsvergaderingvan het
'Melatenhuys' 'weré bepaald dat 'Op wat tijde
onze siecken gaan buyten of in de stadt zullen
zij verloff bidden den huysmeesterofte
moeder, aanhebbende een vliegeren een hoed
op het hoofd, welck vlieger en hoeden zullen
hangen op zekere plaatsen tot behoeff des
huyses'.
Leprozen hebben zich niet altijd aan dit
kleedgebod gehouden. Zo wordt in het
Utrechtse Buurspraeck-Boeck uit 1537
melding gemaakt van de vangst van drie
leprozen, Jan Willemssoon van de Veer, Jan
Reyerssoon van Utrecht en Matyssoon van
Colen, die hun stigmatiserende garderobe
hadden verwisseld voor een normale en zich
zo heimelijk binnen de stadspoorten hadden
kunnen begeven. Ze werden voor eeuwig uit
de stad verbannen.^^
Onderzoekscentra voor leprozen
' Wanneer de plaag der melaatsheid zich bij
enig mens voordoet, dan zal hij tot de priester
gebracht worden'
(Leviticusl3:9)
Voordat de leprozen lid werden van het
Eiterse gilde hadden zij al een hele procedure
achter de rug. Er werd namelij k allereerst
een nauwkeurig onderzoek ingesteld of
iemand daadwerkelijk met lepra besmet was,
omdat de uiteindelijke uitstoting een zeer
verstrekkende maatregel was. Het Utrechtse
Buurspraeck-Boeck in 1449: 'Dieraetlaet
enenyegheliken weten, waer enich man off
wyff die van sinen witaftighen
(wettige)
bueren beclaecht worde, dat hi ghebreck
hebben soude van
(lijden aan) melaterien of
uutsetten
(lepra) ende hem bydes raets
dienaern een paer hantschoen gheseint
(gestuurd) worde, dat die terstont uuter stat
trecken tot suiker stede, daermen se besuecke
(onderzoekt) ende oec niet weder binnen en
comen, sy en syn daer gehprueft
(onderzocht)
ende oec dat mitgoeden betone (met een
deugdelijk bewijsstuk) bewysen. Ende waert,
dat hieryemant inne bruekich gheworden
worde
(in gebreke bleef), het waer, dat die
niet uut en toghe, als hem die hantschoen
ghecomen waren, off dat sy ongheprueft
weder in quamen, die sel men die stat
verbieden ewelic, op syn lyff.^^
Dus na
aangegeven te zijn door de buren, reikten
dienaren van de Utrechtse Raad een paar
handschoenen uit aan de potentiële leproos.
Hij mocht immers vanwege het vermeende
besmettingsgevaar niets meer met zijn blote
handen aanraken, totdat hij officieel gezond
bleek te zijn. Het overhandigen van de
handschoenen was tevens het teken dat hij
naar Haarlem moest gaan, waar het enige
officiële onderzoekscentrum voor leprozen
uit Holland en Zeeland was gevestigd. Graaf
Willem VI, de vader van het Eiterse gildelid
Jacoba van Beieren, had in 1413 het
Haarlemse Leprooshuis als een zogenaamde
hoofdleprozerie aangewezen.^" Allen die
zich op lepra moesten laten onderzoeken,
konden een tot twee nachten doorbrengen in
de verschillende leprozerieen die op hun
route naar Haarlem lagen. Zo werden in 1535
in de Utrechtse leprozerie naast de vijftien
vaste bedden,zeven tot acht bedden
gereserveerd 'voor degaende ende comende
vreemde zieken dagelicx' .^^
Eindelijk in Haarlem aangekomen,
werden ze om zeven uur 's ochtends in de
leprozerie onderzocht, door een team
bestaande uit de pastoor van de instelling en
enkele leproze bewoners. Deze bewoners
werden omstreeks 1530 vervangen door de
medisch wat beter onderlegde chirurgij n en
dokter.^^^ Allereerst werd de gevoelloosheid
van de huid gecontroleerd: 'men doe den
pacient rechte staen met ghesloten ooghen
50
-ocr page 48-
Dclud van een JHe-eeinv.seplallegmnd van de stad Haarlem Linksonder hel Leprooshuis waar hel onderzoek
plaatsvond.
ende men zallen zoetelic stekenmet eender
naelden in zijn hyele ofte in deplante van
zijnen voete
(voetzool). Als gij ziet ende eist
(is dit het geval) dan dat hij zijne vingher niet
en weet testellene up deplaetse van den steke,
het es een teekin van derlazarien, want het
vleesch es woorden
(geworden)
onghevoelic...' Daarna werden enige hoofd-
en wenkbrouwharen uitgetrokken; kwamen
stukjes huid mee, dan wees ditop lepra.
Vervolgens onderwierp men de stem aan een
onderzoek: '...zo zal men den pacient doen
zijnghen ende eist dat hij heesch ofroustich
(schor) zijnght, het es een teekin, al oft hij
uuten nuese zonghe of es zijnen voys
(stemgeluid) roustich of cakelende
(snaterend) zonder heescheit, voorengaende
in zijn spreken, het es een teekin ende quaet
voor hem...'
Daarna werd het lichaam op
schilfers en uitslag gecontroleerd .Ook
werden bloed en urine onderzocht. Zo werd
bij voorbeeld zij n afgetapte bloed bekeken:
'...es hij laserich het Moet zal hebben een
eerderachtich coleur ende zal wesen ghegraent
(koTTelachüg) ende ter stondtdijcke
versendert ende alstment wascht, zo zal mer in
vinden vleeschachteghe stickens al oft zij van
aderen ofte zenewen waren ende ooc somtijt
eerdachteghe graenkins ende als men dat
ghewasschen bloot int twater duer een
doucxkin steect ende perst int wrijnen, zo zal
men vinden in den grondt greynen ghelijc den
zande, danzuldienooklazarich wijsenalen
warer ooc maer eenighe van den voorscreven
teekenen...'
Tenslotte werd bekeken of de
spieren tussen duim en wijsvinger
verschrompeld waren.^'
Na de diagnosestelling konden drie
soorten certificaten uitgereikt worden:
'scone brieven' voor diegenen die gezond
bleken, Vor5/eènevert'voor twijfelgevallen
en 'vM^^/öneveAi'voor leprozen. Deze laatste
certificaten waren met name van belang voor
hen die niet in de leprozerieën opgenomen
51
-ocr page 49-
konden worden en bedelend aan de kost
moesten komen. De tekst van de 'vuylbrief
van Jan Maes uit Den Haag luidt
bijvoorbeeld: 'Kenlicksy allen luyden hoe dat
wy gemeen gesworen van St. Jacobs Capelle
buyten Haerlem gheproeft ende met aller
neersticheyt hesien hebben een manspersoon
out omtrent tien jaren genaemt Jan Maes van
Sgravenhage welcken wy nu ter tydt melaets
uytgheven
(verklaren) besmette wesen met
lazarije waaromme hijgaen sal met vliegers
een klap hebbende op de borst een swarte hoet
op 't hooft bekleet meteenen witten bant
sonder ander bant ende desen brieff out synde
vier Jaren is doot ende te niet
(na vier j aar is dit
certificaat verlopen). In kennisse des
waerheyts so hebben wy gemeen ghesworen
voorscreven desen brief besegelt met onsen
gemeenen zegel: Intjaer ons heeren duysent
seshondert ende negenen vijfich den
zevenentwintichsten novembris'.^*^
Op het
zegel staat een leproos in wapperende mantel
afgebeeld met pelgrimsstaf en waterfles.
Een dergelijke bedellegitimatie werd zeer
aantrekkelijk toen de bedelverboden in de
loop van de 15e en 16e eeuw steeds
frequenter en stringenter werden
afgekondigd. Op 12 mei 1526 vaardigde het
Haarlemse stadsbestuur dan ook
eenpublicatie uit waarin stond dat 'veele
gebreeken eninconvenienten komen en
gebeuren van schalken boeven en andere
quade menschen die hen laten schouwen
proeven en oordeelen voor leproosen',
terwijl
zij nota bene helemaal geen brief bij zich
haddenwaarinstondwaarzij woonden, wat
hun geboorteplaats was etc. Daarom
besloten de bestuurders van de Haarlemse
leprozerie, aldus de publicatie, met
'informatie en communicatie daer op met den
dekenen van Holland en Zeeland derselver
leproosen',
niemand meer tot het onderzoek
toe te laten die ondeugdelijke papieren
had.^"
De monopoliepositie van Haarlem werd
diverse keren bedreigd via de officiële
kanalen. In de 'Memorie betreffende het
houden van de schouw',
geschreven door een
anonieme Haarlemse onderzoeker in de
jaren zeventig van de 16e eeuw is vastgelegd
hoe diverse instanties, waaronder het
leprooshuis van Amsterdam en Leiden, het
onderzoeksrecht van Haarlem hebben
betwist. Ook het gilde te IJsselstein had zich
in deze strijd geworpen. Allen probeerden
het onderzoeksrecht te verkrijgen door te
wijzen op de foutieve en dubieuze diagnoses
die zouden zij n gesteld. De onderliggende
motieven waren waarschijnlijk niet zozeer
bezorgdheid om de diagnoses alswel de niet
onaanzienlijke inkomsten die voortvloeiden
uit het onderzoek. In de statuten van de
Haarlemse leprozerie uit 1417 werd
uitdrukkelijk bepaald dat diegenen die zich
kwamen laten onderzoeken een kwart van
een engelse nobel moesten betalen. De ene
helft kwam toe aan de instelling, de andere
aan het onderzoeksteam. Over het
IJsselsteinse gilde meldt de Haarlemse
onderzoeker: 'noch zeeckere jaeren daernae
istgeboert dat die dekens vande leproesen die
haer ghilt jaerlicx houden feestelick tot
Yselsteyn omtrent sinct jansmisse inde
soemer... een request overgegeven hebben
anden Raidt van hollant narrerene ende te
kennen gevende veel dachten jegens onse
schou metgrooten adheresse van groote
meesters ende medecijs vanden haech ende
van elders tot dien eijnde dat zij behoorden te
hebben die scou mit veel articulen want zij
machtich waren ende gheen gelde spaerden
om tot haer meeninge te commen alsoe dat
onse regenten verdachvaert werden ende onse
regenten hebben mij gesonnen om ons te
verantwoerden ende hebben zoe veelgedaen
jegens onse adversanten mit disputatie ende
scriften dat mijnen heeren vanden Raedt
mijnen gelijck gelaudeert hebben ende die
dekens met woorden ende anders scerpelicken
gestraft alsoe dat zij heijmelijk
alwechsluypende uuyten haech gelopen
zijn'.^^
Of de dekens daadwerkelijk Den
Haag zijn uitgeslopen weten we niet, maar
zeker is dat ze het onderzoek niet officieel in
handen kregen. Pas in 1797 werd Haarlem op
uitdrukkelijk verzoek van het stadsbestuur
zelf, ontheven van haar onderzoekstaak door
het 'Comité Provinciaal van Holland.'
Bleef de monopoliepositie officieel
onaantastbaar, in de praktijk werd ook op
andere plaatsen en met name in Eiteren
onderzocht op lepra. In 17e en 18e eeuwse
bronnen worden Haarlem en Eiteren wat dat
betreft dan ook op een lijn gezet.^' In Eiteren
52
-ocr page 50-
zijn stee weggedreven. Maarbleeftop een en
deselve plaats in het water, is van de vissers tot
1,2 a3 keeren opgevist, en van deselve telkens
in 't water gesmeten zijnde ende staeg op de
eygensteplaats in het water, so dat de visschers
kynderen het beeldje aan een catholyke
persoon gaven. Dan men wist nauwelijks een
plaats te vinden alwaar men het versekeren en
bewarenmogt, alsohetselvegesogtwierden
vervolgt, ook waren dersekere boetens
opgestelt voor die het selve hebben mogten.
Hierom heeft een voorname catholijke vrouw
in IJsselstein dit beeldje, op dat het te beter
bewaart sou wesen, en te minder agterdenken
daar op vallen, genaayt in het voeijer van haar
rok en heeft het aldus wel driejaren verborgen
gehouden ter tijd toen dat die eerste furie nu
wat in stilstand geraakt was, en doe heeft sij het
in haarhuys op een besondereplaats daartoe
geordonneert gestelten devotelijk geeert,
gelijk dan ook als de catholijken hier kennis
van hadden daar ter plaatse metgroote ijver
het beweldje wierd besogt.'
Het lij kt echter
anders, geleidelijker gegaan te zijn.
Het ledenregister is tot en met 1598
bijgehouden, tot in ieder geval dat jaar
hebben zich nieuwe leden kunnen
inschrijven.^^ De bedevaartgangers zijn
echter nog veel langer blijven komen. In 1622
bijvoorbeeld verzocht de protestantse classis
van Gorcum nog de 'bedevaerden tot Ey teren
by Ysselsteyn... te weeren. '^^
Ook de kapel had de wisseling overleefd.
Werd voor de Reformatie de vicarie
vergeven door het kapittel van St. Marie te
Utrecht, na die tijd hadden beurtelings de
heren van IJsselstein en het kapittel van de
Nicolaaskerk de collatie in handen.
De goederen van het gilde werden pas in
1583 in beslag genomen door prins Willem
van Oranje en bij het bezit gevoegd van het
St. Ewoutsgasthuis te IJsselstein. In dat
jaar werden de gildegoederen onder beheer
geplaatst van een rentmeester. Deze
rentmeester, Herman van den Steene, was
beheerder van alle geestelij ke goederen die
Willem naar zich toe had getrokken. Hij
moest verantwoording afleggen aan de
Domeinraad, net zoals - naar hij zelf schrij ft
- vroeger de procurator rekening moest
afleggen 'voorden deecken ende voorde
Borgemeesters ende schepenen van
zij n dus in de loop van de 16e eeuw leprozen
onderzocht, dat is zeker. Voor het overige
hebben we geen enkel houvast en tasten we in
het duister. Wie deden het onderzoek? Een
aantal 'gewone' gildeleden uit de leprozerie,
of dekens van het gilde of beide? Welke
onderzoeksmethode werd gehanteerd?
Wanneer vond het onderzoek plaats?
Dagelijks zoals in Haarlem of eenmaal per
jaar op de processiedag na de disciplinaire
zitting? Werden er ook' vuyl brieven'
uitgereikt? Het archiefmateriaal zwijgt.
De gevolgen van de Reformatie voor
Eiteren
'het wild vlees is onrein, het is melaatsheid'
(Leviticus 13:15)
In IJsselstein werden al vroeg, in de jaren
dertig van de 16e eeuw, opstandige geluiden
gehoord tegen de Rooms Katholieke kerk,
men predikte voor de nieuwe leer. Eind 1577
was het dan zover, de H. Nicolaaskerk werd
bestemd voor de Protestantse eredienst, een
korte tijd later had deze zelfs een eigen
predikant. De goederen van de kerk bleven
echter wel onder toezicht van het
kerkbestuur en onder het oppertoezicht van
de stad zoals dat voor die tijd gebruikelijk
was. Pas in 1579 werd hieraan een gevoelige
slag toegediend door prins Willem van
Oranje. Hij legde beslag op al het goud-en
zilverwerk van het klooster en de parochiale
kerk. Dit niet zozeer uit vrome drift alswel
om het versterken van de Bredaase
vestingwerken te kunnen financieren.
Wat gebeurde er ondertussen met de
Eiterse kapel, het Mariabeeldje en de
broederschap, alle toch wel Roomse
erfenissen? Laten we eerst eens kijken wat de
overgeleverde traditie hierover zegt, dus
naar het al eerder aangehaald gekopieerde
manuscript van pastoor Govers:'... want als
naderhand de beroerten opquamen hier te
land, en d'andere gesinde nu de overhand
hadden zijn ze met een furie op dit kerkhof
aangevallen, hebben de capel bestormt het
beeltje daaruyt gerukt en in den IJssel
gesmeten, hebben voorders de capel
afgebroken, en tot den grond toe
verdestrueert, en de materialen desselfs hier en
daar aan particuliere huysen gebruykt. Zijnde
dit beeldje in de IJssel geworpen is het niet van
53
-ocr page 51-
Isselsteijn'. De procurator was een officieel
aangesteld beamte van een leprozerie. In
1592 werd dan ook opgetekend: 'ontfangen
van Herman van derSteeneals eermaels
ontfanger geweest zijnde van den
daeclijxsthen innecommen van 't
Vrouwenghilde binnen Isselsteijn deze
voerscreven somme van achtten gulden twelff
stuvers drije d(eu) ts dije hij hiervore bij slote
des zijnen leste rekeninge schuldich gebleven
is.'
De leprozerie bezat volgens de rekening
van Van den Steene diverse goederen. Het
totale goederenbezit mag bescheiden worden
genoemd (zie de tabel). Natuurlijk geeft de
tabel slechts de stand van zaken weer zoals
die in deze tijd was; uitspraken over het 15e
eeuwse bezit zijn wegens gebrek aan bronnen
niet te doen.
Het huis werd mogelijk tezamen met de
kapel in 1684 afgebroken, de lepra was geen
urgent probleem meer en de leprozen die nog
rondliepen leden op zijn hoogst aan schurft of
een andere ongemakkelijke huidziekte.
Eiteren had zijn functie vervuld. En Onze
Lieve Vrouwe? Na veel omzwervingen en
nog veel meer wonderen is ze jaarlijks-
omstreeks 24 juni-het middelpunt van een
omgang in IJsselstein. Vorig jaar werd zelfs
een traditionele 'ommedracht' gehouden,
waarbij het beeldje door IJsselstein werd
gedragen in een bonte processiestoet met
vliegende vaandels, 'historische' figuren in
middeleeuwse kledij en met de zogenaamde
lazaruskaars. ^''
h.'i
Jaarlij kse inkomsten uit het goederenbezit van het Eiterse melatengilde
5 jan.                  14 schellingen erfpacht uit 2 morgen land op het IJsselveld
5 jan.
                    7 schellingen erfpacht uit 1 morgen land op het IJsselveld
14 jan.                    4 schellingen erfpacht uit een huis in de Voorstraat
22 febr.                  4 pond 16 schellingen erfpacht uit 4 morgen land in Benschop
22 febr.                 18 schellingen erfrente uit een kamp land op de Hoge Biezen
22 febr.
                  4 schellingen uit 1 morgen land te betalen voor het gasthuis
22 febr.                 14 schellingen erfpacht uit een huis aan het kerkhof
22 febr.                 14 schellingen erfpacht uit een huis in de Voorstraat
22 febr.                 25 schellingen vrij geld uit een huis in de Benschopperstraat
22 febr.                 10 schellingen losrente van de nazaten van Dirck Joosten Kippersluijs
22 febr.                 14 schellingen erfpacht uit een huis in de Weidstraat
31 mei                  25 schellingen erfrente uit een huis aan de oude Visbrug
24 juni                  15 schellingen erfpacht uit een huis in de Havenstraat bij de Wal
24 juni                  22 schellingen erfpacht uit een huis in de Achterstraat
25 j uli                   20 schellingen erfrente uit een huis aan de oude Visbrug
17 sept.
                  6 schellingen erfrente uit een huis in de Voorstraat
Inov.                 20 schellingen van de kerkmeesters van IJsselstein
1 nov.                   4 pond 4 schellingen van de burgemeesters van IJsselstein
11 nov.                 18 pond 18 schellingen uit 6 morgen eigen land in Benschop ZZ.
(onbekend)          14 schellingen van het IJsselsteinse kapittel
54
-ocr page 52-
selstein. Maar ook Govers' origineel bestond uit
overgenomen gegevens. Het manuscript opent
met: 'Versamelingen van eenige zeer oude schrif-
ten die so aan dese als aan de andere seyde van dit
boek door Joannes Govers thans pastoor van dese
gemeente in den jaaren ons Heeren 1772 sijn bij-
eengebracht en bijgeschreven, dewijl deselve niet
meer leesbaar waren om dat se des sdeels zeer oud,
en ten anderen schenen niet te wel bewaart geweest
te zij n'. Volgens Van der Heijden heeft Govers zij n
gegevens overgeschreven van Adrianus ter Lauw,
pastoor van 1673 tot 1696, doch in het manuscript
van Van Leuffen wordt deze naam niet genoemd.
Zie Van der Heijden, o.c., p. 7. Het manuscript be-
vindt zich in het archief van de H. Nicolaas 321.11.
10.    Plaatsen in Nederland waar heden ten dage ook
nog bedevaarten ter ere van Maria worden gehou-
den, net als IJsselstein, en die stoelen op een mid-
deleeuwse traditie, zijn onder meer Amersfoort,
Delft,Elshout, Handel, Heiloo, Meerveldhoven,
Oirschot, Ommel, Oostrum, Renkum, Schalk-
haar, Tienray en Zegge. Zie Pius Almanak. Jaar-
boek Katholiek Nederland, 99 (1986) pp. 629-640.
11.    Aa, A.J. van der. Aardrijkskundig woordenboek
der Nederlanden, 13 vols, Gorinchem, 1839-51,
vol.4p. 121.
12.    In een oorkonde uit 1217: 'Decrevimus... notum
facere, quemadmodum nos quibusdam parrochia-
nis de Eyteren et quibusdam parrochianis de Vre-
sewik dedimus licentiam edificandi sibi eccla-
siam...' zie Hofman, J.H., 'Het Kerspel Vrees-
wijk' in Archief voor de geschiedenis van het aarts-
bisdom Utrecht XXIII (1896) p. 205. Eveneens
Prukken, J. 'Het Gein, de Geintol en de Toltoren'
in Maandbald Oud Utrecht 25 (1952) pp. 1-4.
13.    'Hic ecclesia parochialis ex Eyterenm,, juxta mu-
ros, translate Divo Nicolao episcopo confessori di-
cata Ao 1310...' zie Lommei s.j., A. van, 'Relatio
seu descriptio status religionis Catholicae in Hol-
landia etc. quam Romae collegit et exhibuit Ale-
xandro septimo et cardinalibus congregationis de
propaganda fide, Jacobus de la Torre. Kal. Sep-
tembris Anno 1656: in Archief X (1982) p. 195-196.
14.    Met dank aan de heer P. te Poel die me hierop
wees.
15.    Opgemerkt moet wel worden dat het huidige
beeldje danig 'gerestaureerd' is. Nieuw zijn de ar-
men van zowel de Maria als het Kind, het kleed van
het Kind, de scepter en het boek. De restauratie
werd in 1936 voor de terugkomst van het beeldje
naar IJsselstein verricht door de firma Brom te
Utrecht. Voor de ongerestaureerde staat, zie Van
Schalk, J.A.S., 'Ter inleiding' in Het Gildeboek,
IV (1922) p. 155, afb. 1. Onder deze afbeelding het
opschrift 'Eerste aanwinst van het Aartsbisschop-
pelijk Museum thans in de kapel van het St. And-
riesgesticht te Utrecht'. Vergelijk voor de restau-
ratieresultaten de foto's van voor en na de restaura-
Noot van de redaktie
Het bovenstaande artikel is eerder
verschenen in het septembernummer van de
historische kring 'Tussen Rijn en Lek' en is
met het oog op het belang voor de
IJsselsteinse geschiedenis, met vriendelijke
toestemming van en in samenwerking met de
schrijfster in iets gewijzigde vorm
overgenomen.
Noten
1.    Gebruik is gemaakt van de N.B.G. uitgave 1951,
Amsterdam 1976.
2.    Deze schrijn werd in de jaren zeventig van de vori-
ge eeuw geschonken. Zie Van der Heijden, L.J.,
Geschiedenis van het Miraculeuze beeldje van
O.L. Vrouwe van Eiteren en van de parochie van
den H. Nicolaas te IJsselstein, Denekamp, 1936,
pp. 20-21.
3.    Van der Heijden maakt melding van een zilveren
kroontje geschonken door een 'arme vrouw naar
aanleiding van een belofte'. Twee gouden kroon-
tjes werden in 1879 gedoneerd door pastoor Henri-
cus Wienholts uit Groessen. uit dankbaarheid voor
zijn genezing aan een oogziekte. Zie van der Heij-
den, o.c, p. 21.
4.    Het Kind draagt tegenwoordig geen kroontje, hoe-
wel Van der Heijden, o.c. p. 14, dit wel gekroond
afbeeldt.
5.    Voor nader informatie omtrent de Sedes
Sapientiae-voorstellingen, zie Timmers, J.J.M.,
Symboliek en iconographie der Christelijke kunst,
Haarlem 1981-4, nrs. 321-323 en voor enige voor-
beelden, Timmers, J.J.M., De kunst van het Maas-
land, Assen, 1971-1981, vol. 1, 1971, pp. 297-302,
afb. 423-432.
6.    Deze ramen zijn gesigneerd: Kunstw. pi. Cuypers
Roermond An. Di. 1937 (kunstwerkplaats Cuy-
pers Roermond Anno Domini 1937) en zijn dus
een jaar na de terugkeer van het beeldje vervaar-
digd.
7.    Eiteren is nu geheel opgenomen in de bebouwde
kom van IJsselstein en wordt zelfs niet meer als ge-
hucht in de Lijst van Nederlandse gemeenten ge-
noemd. Op een kaart van de gemeente IJsselstein
uit 1866, in de uitgave van Hugo Suringar te Leeu-
warden, is Eiteren neg wel afgebeeld. Zie J. Kuy-
per. Gemeenteatlas van Nederland. Zeeland en
Utrecht, Leeuwarden, z.j.
8.    Voor een gedetailleerde beschrijving van deze ra-
men, zie Kerkegids IJsselstein, extra uitgave van
de Historische Kring IJsselstein, 18 (1981) pp. 27-
29, met twee detailfoto's.
9.    Govers' manuscript uit 1772 is overgeschreven en
aangevuld door J.W. van Leuffen, die, naar hij zelf
schrijft, in 1874 werd aangesteld als pastoor te IJs-
55
-ocr page 53-
tie bij Van der Heijden, o.c.. p. 5 en p. 14. Zie
eveneens Inventarislijst Stichting Kerkelijk Kunst-
bezit, parochie H. Nicolaas te IJsselstein, okt.
1983,red.P. tePoel,p. 7.
16.     Oorkondenboek Sticht Utrecht V, Ie stuk, no.
2602.
17.     Van Lommei, o.c: p. 196.
18.     Volgens Ketting, G.N.A., Bijdrage tot de geschie-
denis van de lepra in Nederland, "s-Gravenhage,
1922, p. 140, zouden zich al vanaf de twaalfde eeuw
leprozen in Eiteren hebben gevestigd omdat ze bij 26.
het Mariabeeldje genezing zochten. Hier zijn ech-
ter naar mijn weten geen bewijzen voor.
19.     Zie afschrift van het origineel Arch. Vatic. Rag.
Later. 69 fol 114 door R. Post, dat zich momenteel
in het kerkarchief te IJsselstein bevindt. Voor een
vertaling zie Van der Heijden, o.c: p. 37.
20.     Voor achtergrondinformatie en literatuurverwij- 27.
zingen zie Kronenburg, J.A.F., Maria's Heerlijk-
heid in Nederland, 8 vols., Amsterdam 1904-1914,
vol. 4, 1904, pp. 440-443.
21.     StadsarchiefIJsselsteinóll. Vooreenbijnacorrec- 28.
te transscriptie van deze ordonnantie zie De Geer,
J.J., Bijdrage tot de geschiedenis en oudheden der
provincie Utrecht, Utrecht, 1860, pp. 370-372. Het 29.
zij opgemerkt dat niet alleen de geestelijkheid de
broederschap in haar bestaan bevestigde, maar
ook de stedelijke overheid. Beide overheden pro- 30.
beerden de broederschappen en de gilden, die als
paddestoelen uit de grond rezen, onder controle te
krijgen. Het meest geëigende middel daartoe was
erkenning door en supervisie van de eigen over-
heid. Zie hiervoor Dijck, G.C.M., De Bossche
Optimaten: geschiedenis van de illustere lieve
Vrouwenbroederschap te 's-Hertogenbosch 1318-
1973, Tilburg, 1973, p. 18.
22.     Deze tweedeling wordt in de statuten uit 1447 en
1500 impliciet gemaakt, zie Stadsarchief IJsselstein
611 en 612. Deze laatste zeer schimmelige or- 31,
donnantie vertoont voor zover er nog enige woor-
den te onderscheiden zijn, grote cvereenkomst
met die uit 1447.
23.     Stadsarchief IJsselstein 614 (register van de leden 32.
van het O.L.V. gilde in de periode 1507-1598).
Voor in het register is een lijst met leden uit voor-
gaande perioden opgenomen, beginnende met Ja-
coba van Beieren. ZieFruin, R. Th. A.zn., Verslag
omtrent oude gemeente en waterschapsarchieven
in de provincie Utrecht over 1892, Utrecht, 1893,
p. 97nr. 613.
24.     Van der Aa, o.c, vol 6, pp. 98-99, Van der Heij-
den, o.c, p. 39, Kerkegids, o.c, p. 6.
                            33.
25.     Eengeheimof clandestien huwelijk was inde mid- 34
deleeuwen niet ongebruikelijk en kwam in alle la-
gen van de bevolking voor. Het betekende dat
bruid en bruidegom zich wel openlijk bereid ver-
klaarden met elkaar te trouwen, maar dit niet de-
den in bijzijn van de pastoor. Ook werd dit huwe-
lijk niet drie maal in de kerk afgeroepen. Voor Ja-
coba was een geheim huwelijk eerder regel dan uit-
zondering: haar tweede huwelijk, met Jan van Bra-
bant en aanvankelijk ook haar derde, met Humph-
rey van Gloucester, was op die manier tot stand ge-
komen. Waarschijnlijk sloot ze met haar vierde
man, Frank van Borselen, een geheim huwelijk
omdat Philips de Goede wel eens zou kunnen wei-
geren zijn toestemming te geven voor een huwe-
lijk.
Voor nadere informatie omtrent haar aftreden en
haar huwelijk met Frank van Borselen zie Jansen,
H.P.H., Jacoba van Beieren, Den Haag, 1867, pp.
92-101 en van dezelfde auteur: 'Holland-Zeeland
1433-1482' in Algemene Geschiedenis der Neder-
landen, 15 vols., Bussum, 1977-1983 vol. 4, 1980,
pp. 271-291.
'Rekeninge der testamentoren van wijlen der edel-
re vorstinnen, vrouw Jacobs van Beyeren, van Hol-
lant, gravynne van Oistervant' in Codex diplomati-
cus Neerlandicus, vol. I, Utrecht, 1852, p. 206.
Ook de naam van 'Broeder Marten prior tot IJssel-
stein', verbonden aan het klooster Onze-Licve-
Vrouwcnberg te IJsselstein is genoteerd.
Ook zijn de namen genoteerd van 'die stedehouder
van Haerlem" en 'Cornelis Claeszoon schout van
Benscop.'
Van Herwaarden, J., Opgelegde bedevaarten, een
studie over de praktijk van opleggen van bedevaar-
ten (met name in de stedelijke rechtspraak) in de
Nederlanden gedurende de late middeleeuwen (ca
130ü-ca 1550), Amsterdam, 1978, pp. 693 en 727-
729. Jammer genoeg besteedt Van Herwaarden in
zijn tekst geen aandacht aan Eiteren en laat hij in
de tabellen de exacte datering en bronvermelding
achterwege. In het ledenregister zijn naast de naam
van Menus van Veensven geen verwijzingen te vin-
den die duiden op een opgelegde bedevaart.
Van Herwaarden concludeert dat in de loop van de
15e eeuw steeds minder bedevaarten werden opge-
legd. De straf van Menus van Veensven lijkt dus in
die tijd al minder gebruikelijk.
Het is onduidelijk wanneer met de processie werd
gestart. Misschien vloeide deze wel voort uit het
grote aantal bedevaartgangers dat naar het miracu-
leuze beeldje kwam. Aanvankelijk zal het beeldje
slechts in het gevolg van geestelijken en bede-
vaaartgangers zijn rondgedragen, maar in de loop
van de eerste helft van de 15e eeuw zal ook de bur-
gerij in het organisatieverband van gilden deel zijn
gaan nemen aan de processie.
De Geer, J.J., o.c. p. 372.
Dat het molesteren tijdens een processie niet type-
rend was voor leden van een leprozengilde maar
voor processiegangers in het algemeen moge blij-
ken uit een gelijksoortige bepaling, opgelegd door
het Amersfoortse stadsbestuur aan de bedevaart-
gangers naar O.L.V. van Amersfoort. Zie Kempe-
56
-ocr page 54-
rink, R.M., 'Mirakel en bedevaart" in De Amers-
foortse kerken, kloosters, kapellen en synagoge en
hun geschiedenis tot omstreeks 1850, Amersfortia-
reeksdeel 1, Amersfoort, 1984, p. 47.
35.     Stadsarchief IJsselstein 611 en 612.
36.     Afschrift R. Post. o.c., p. 1.
37.     Stadsarchief IJsselstein 611.
38.     idem 612.
39.     Westerink, K., Het Leprooshuis bij Haarlem: een
onderzoek naar de stichting en de bewoners van de
Haarlemse leprozerie, 1350-1550, doet. scriptie
RUU, 1985, pp 47-48.
40.     Ketting, o.c., pp. 129-186.
41.     Volgens Jacobus de la Torre in 1656; 'eratque in
Eyteren et hodie est leprosarium provinciale', zie
Van Lommei, o.c, p. 196.
42.     Dodt van Flensburg, J.J., Archief voor kerkelijke
en wereldsche geschiedenissen inzonderheid van
Utrecht, vol. 5, Utrecht, 1846, p. 93. Opgemerkt
moet worden dat de voorbeelden met name uit het
archief van de stad Utrecht komen, omdat hier in
tegenstelling tot de stad IJsselstein, meer bronnen
bewaard zijn gebleven.
43.     Idem p. 102.
44.     idemvol. 7, 1848, p. 162.
45.     idem p. 152.
46.     Zowel in Haarlem als Amersfoort moest men om
opgenomen te worden drie jaar in de stad hebben
gewoond voor lepra geconstateerd was, in Amers-
foort konden ook Amersfoortse burgers opgeno-
men worden. Gem. arch. (G.A.) Haarlem HS 153
fol 3-5; G.A. Amersfoort 35, 8-11-1559.
47.     Kesteloo, H.M., 'De Leprozen in Middelburg' in
Archief II (1907) pp. 137-161.
48.     als 42, vol. 4, 1844, p. 60.
49.     deGeer, o.c, pp. 371-372.
50.     vande Water, J., Groot Placcaatboek vervattende
alle de placcaten, ordonnantien en edicten der Ed.
Mo. Heeren Staten 's Lands van Utrecht... tot
1728, 3 vols., Utrecht, 1729, vol. l,p. 470.
51.     G.A. Utrecht 447.
52.     als44, pp. 173-174.
53.     als42, pp. 100-101.
54.     Zie voor de officiële bepaling Gem. Arch. Haar-
lem HS 153 fol. 7 en voor de historische context
noot 39. pp. 47-49.
55.     als42,vol. 2,p. 174.
56.     als 39, pp. 49-51.
57.     als 39, p. 49. Hoewel het lepra-onderzoek eeuwen-
lang in Haarlem heeft plaatsgevonden, zijn er in
het archief van de instelling geen gegevens te vin-
den die inzicht geven in de gehanteerde onder-
zoeksmethoden. Wel bewaard gebleven zijn de on-
derzoekshandleidingen van de hoofdleprozerieën
te Gent en Brugge. Op grond hiervan is het Haar-
lems lepra-onderzoek gereconstrueerd. Zie voor
de Gentse en Brugse onderzoeksmethoden Griet
Marechal 'Lepra-onderzoek in Vlaanderen
(XlVde-XIVde eeuw)' in Annalen van de Belgi-
sche Vereniging voor hospitaal geschiedenis XIV
(1976) pp. 29-59. Eveneens relevant is de beschrij-
ving van het lepra-onderzoek omstreeks 1350 door
Jan Yperman, de Cyrurgie (ed. E.C. van Leersum)
Leiden, z.j., pp. 175-181.
58.     Ketting, o.c, p. 89.
59.     G.A. Haarlem HS 153 fol 13-14.
60.     idem archief Leprooshuis 40. Voor de datering van
dit stuk en de historische context als noot 39 pp. 55-
59, p. 73. noot 28.
61.     Jacobus de la Torre in 1656: 'eratque in Eyteren et
hodie est leprosarium provinciale; ita ut leprosi
Hollandiae omnes aut hic aut Harlemi debeant visi-
tari, antequam admittantur' (en in Eiteren was en
is er ook nu nog een provinciaal leprozenhuis, zo-
dat alle Hollandse leprozen, voordat zij worden
toegelaten, of hier of te Haarlem onderzocht moe-
ten worden) Lommei, o.c. p. 196. In 1714 werd nog
door H.F. van Heussen opgetekend: 'In Eytheren
pridem erat, atque etiamnum extat Leprosarium
Provinciale, vel Harlemi. ut admittantur, visitari
necesse habent." (In Eiteren was er vanouds, en is
ook nu nog, een provinciaal leprozenhuis; (de me-
laatsen) vinden het noodzakelijk dat zij of hier of in
Haarlem worden onderzocht voordat zij worden
toegelaten), zie T.S.F.H.L.H. (H.F. van Heus-
sen), Batavia Sacra sive Res Gestae apostolicorum
virorum qui Fidem Bataviae primi intulerunt, in
duas partes divisa, Brussel, 1714, p. 155. Dit werk
werd kort daarna in het Nederlands vertaald en
met aantekeningen voorzien door H.F.R. (Hugo
van Rijn), Batavia Sacra of kerkelijke historie en
oudheden van Batavia, 3 vols., Antwerpen, 1715-
1716.
62.     Stadsarchief IJsselstein 614.
63.     Kronenburg, o.c, vol VI, p. 159.
64.     Stadsarchief IJsselstein 391.
65.     Aanvulling door A.M. Fafianie.
66.     Deze 'ommedracht vond plaats ter herdenking van
het feit dat het beeldje - na een afwezigheid van
zeventig jaar uit IJsselstein - vijftig jaar geleden in
de basiliek werd geplaatst. Hoewel al bij de bouw
van de H. Nicolaaskerk in 1887 rekening werd ge-
houden met de terugkeer van het beeldje - pastoor
Van Leuffen liet alvast een Mariakapel inrichten -
kwam deze pas op 24 juni 1936 in het bezit van de
parochie. Voor informatie omtrent de terugkeer
en de daarmee gepaard gaande perikelen zie Van
der Heijden, o.c, pp. 23-24.
57
-ocr page 55-
Het beleg van Utrecht voor
IJsselsteininl511
Uit het Middelnederlands overgezet door
A.M. Fafianie.
Het verhaal dat hierna volgt is eerder
onder de titel 'Berijmd verhaal van het beleg
van IJsselstein door Gelder en Utrecht in 1511'
in de Bijdragen van het historische
genootschap te Utrecht van 1881 verschenen.
Het origineel, een gedicht van 591 regels,
hadden de auteurs, J.H. Gallée en S. Muller
Fz. (de bekende Rijksarchivaris van Utrecht)
getranscribeerd, van een kleine inleiding
voorzien en afgesloten met enige, thans
verouderde, opmerkingen over de taal
waarin het geschreven is.
Het berij md verhaal is in een nogal
verhaspeld Middelnederlands
(over)geschrtven. Juist omwille van de
leesbaarheid heb ik dit rijm omgezet in een
proza-stuk, geschreven in modern
Nederlands, dat slechts rijmt waar dat het
verhaal ten goede komt. Daarbij heb ik me
precies aan de volgorde en de woordkeuze
van de dichter gehouden. Een bezwaar
hierbij is natuurlijk dat juist de aardigheidjes
van sommige rij men verloren gaat, alsook
het soms charmante taalgebruik van het
Middelnederlands. Stoplappen omwille van
het rijm heb ik zoveel mogelijk weggelaten
(bijvoorbeeld: Ditgesceydein 'tapenbaer, do
men screefXVc ende xijaer).
Het berijmd verhaal is een typisch
voorbeeld van de werkwijze van een laat-
Middeleeuwse volksdichter. Hij gaat
anecdotisch te werk, is belerend, wat naïef,
gaat oorzaken en dieperliggende verbanden
uit de weg en toont zich zeer partijdig, in dit
geval voor de Usselsteinse zaak. Dat alles
neemt niet weg dat de dichter een hoogst
amusant gedicht heeft geschreven dat ons
zelfs een kijkje gunt in wat men de
psychologische oorlogsvoering van die tijd
kan noemen. Men moet zich voor ogen
houden dat zo'n stuk bedoeld was om
tegelijkertijd én amusant én belerend te zijn.
De mensen die het lazen, of hoorden
voorlezen, moesten geboeid blijven en zich
met het standpunt van de dichter kunnen
vereenzelvigen. Daarvoor was het
noodzakelijk dat de personen en de situaties
in het gedicht herkenbaar waren. In dat
opzicht is het duidelijk voor een Utrechts
publiek geschreven en werd men
geconfronteerd met de eigen blunders.
De bovengenoemde heren hebben de
schrijver niet kunnen identificeren (zijn
initialen waren F.N. W.). Volgens hen kan
slechts dit gezegd worden: hij was een
Utrechtenaar die zeker niet uit de geestelijke
stand kwam, gezien zijn schimpscheuten;
mogelij k was hij een spion voor het Utrechtse
burgerleger geweest omdat hij met dat leger
was meegetrokken en het smadelijke beleg
van nabij heeft meegemaakt. Uit zijn gedicht
spreekt een minachting voor de Utrechtse of
Hoekse zaak en een grote bewondering voor
de Usselsteinse of Kabeljauwse zaak, in het
bijzonder voor de persoon van Floris van
Egmond. Zou men kunnen veronderstellen
dat hij uit IJsselstein afkomstig was? In ieder
geval zou dat verklaren waarom juist hij als
spion voor de Utrechtenaren was ingehuurd,
aangezien hij dan IJsselstein goed moet
hebben gekend.
Ook de Geldersen en hun aanvoerder
58
-ocr page 56-
Karel van Gelre worden door hem te kij k
gezet. Karel wordt hier als het tegenbeeld
van de held, Floris, opgevoerd. Het is
kostelijk om in het laatste stuk het beeld voor
ogen te krijgen waarin de Geldersen, na een
flink pak rammel van Floris' mannen te
hebben gehad, gehavend voor Utrecht staan
en niet naar binnen mogen. De dichter heeft
veel van dit soort beeldende momenten in
zij n gedicht opgenomen. Het gedicht moet in
of kort na 1511 geschreven zijn, toen
iedereen nog onder de indruk van de
gebeurtenissen was.
Het moge duidelijk zijn dat dit verhaal
slechts één kijk op de gebeurtenissen laat
zien. Er is vooral meer gebeurd, waar de
schrijver waarschijnlijk niets van afwist. Een
kennis van de voorgeschiedenis, de
geschiedenis en de nasleep van dit conflict is
onontbeerlijk voor een juist perspectief of
raamwerk waarin het feit geplaatst kan
worden. Hier volgt dus het verhaal om het
verhaal; een verantwoord geschiedwerkje
over dit oorlogje moet immers nog steeds
geschreven worden.
Het beleg van Utrecht voor IJsselstein.
Rijs, Bourgondië, door de getrouwe
Egmond, en buig, Utrecht, voordat het U zal
berouwen, omdat Floris van Egmond' U
overal waar U strij dt versmaadt, zoals men
hier beschreven vindt. Zij die het verhaal niet
kennen, mogen het hier lezen. Zij die kleine
zaken op willen blazen en hun vrienden
daarom haten heeft men al dikwij Is zien
verachten, maar een wijs man begint daar
niet aan.
In het kort deel ik U mee dat Karel van
Gelre^ omwille van twee personen uit de lage
adel^ zeer brutaal Oldenzaal met nog andere
steden met geweld heeft ingenomen ,'* zonder
iets van zijn veroveringszucht voordien te
laten merken. Toch had Oldenzaal voor hem
de Bourgondiërs weerstaan, maar het kwaad
doet zich voor alsietsgoeds. Hoed U,
Utrecht, dat U niet hetzelfde lot treft.
Dit heeft de bisschop van Utrecht
vernomen en hij is met een vriend van hem,
heer Floris van Egmond-van IJsselstein, zij n
onderzaten te hulp geschoten, omdat de
oversten van Utrecht hem in de steek lieten
en hem in geen enkel opzicht wilden
gehoorzamen. Zo dachten zij na hoe zij zich
zouden wreken en hoe zij IJsselstein als
tegendaad zouden innemen. De
Utrechtenaren gingen verradelijk te werk en
camoufleerden enkele schuiten van binnen
met vlechtwerk en van buiten met turf om in
IJsselstein de Geldersen voor turf te
verkopen. Maar aangezien de schuiten lek
waren gingen ze te voet. Dit is gebeurd op St.
Benedictus in de zomer (11 juli) in het jaar
1510, zoals Jan Geurtsen, die als schipper was
ingehuurd, heeft verteld. Nog dikwijls heeft
deze onderneming hen berouwd.
Floris van Egmond is dit te weten gekomen
en aangezien hij dat niet zo maar in de pan
heeft willen smoren (want hij wilde dat nog
verder laten koken), vatte hij het plan op om
Utrecht te laten branden. Tot grote schande
van Utrecht heeft hij met slechts enkele
soldaten de voorsteden in de as gelegd.^
Waren zij geen versufte dwazen geweest, dan
hadden ze dat legertje weg kunnen blazen.
Dit is in het jaar 1511 gebeurd.
De oversten van Utrecht wisten wel
waarom dat was gebeurd en begonnen met
elkaar te ruzieën omdat het verraad met de
schuiten hun lelijk was opgebroken.
Gezamenlijk besloten zij dat ze de zaak
zouden ontkennen en dat ze hun gemeente
zouden verklaren dat er verraad in het spel
was geweest. Zo vergaderden zij met de oude
Historische prent van het turfschip van Breda.
59
-ocr page 57-
*«^-
kanon
en de nieuwe raad en vroegen zich af wat nu
te doen, nu de zaak verradelijk verraden was.
Zo zingt elk vogeltje als het gebekt is.
De heer van Montfoort, een oude haas,
stookte het vuur een beetje op want het zat
hem zelf behoorlijk dwars dat hij, rechtens,
Purmerend verloren had. Hij zei dat men het
verraad in IJsselstein moest wreken en dat hij
zelfhulp in die zaakzou verlenen. Daarvoor
dankten de oversten hem hartelijk en zeiden:
'Lieve heer, dat nemen wij aan, want nu we
eenmaal voor een feit staan moeten we de
knoop doorhakken en wie A zegt moet ook B
zeggen. Helpt U ons dit door te zetten of
anders zullen wij in deze schande blijven.
Wanneer onze wil geschiedt zullen wij des te
sterker staan.' Dit alles gebeurde heimelijk
en in stilte, maar hoe zij dit ten uitvoer
hebben gebracht zult U hieronder
beschreven vinden.
Allereerst, om dit werk te beginnen,
hebben zij de banklok laten luiden om met
hun gemeente binnen en buiten de stad
beraad te houden. Daar hebben zij
omstandig uitgelegd dat zij vele brieven
hebben ontvangen die voorgelezen werden.
Er waren erbij van vrouwe Margaretha^ en
van de Hollandse steden waaruit bleek dat
die niets van de zaak wisten of niets tegen die
van Utrecht wilden ondernemen. Noch werd
Floris er op welke manier dan ook in
genoemd. Ook waren er 3 of 4 brieven waarin
stond dat in Holland was opgeroepen om
Floris' leger geen victualiën te verkopen.
Ook waren er nog 10 of 11 brieven - maar wie
een ander voor wil liegen, bedriegt zichzelf
het meest. Daarop riep menige kwaaie pier
om wraak, en dat alles omwille van Floortje
Dunbier. Zij zeiden: 'Wij kunnen wel zo
veel van hem drinken dat hem dat zijn leven
lang goed zal heugen.' Je kon er menige
stoutmoedige zot horen zeggen: 'Schele Gijs*^
is bezeten.' Een ander maakte van hem een
houten Sint Joris en een derde zei: 'Wat
spreken we nu over jonker Floris? Hij is een
gordijnenridder.'Zo spuwde een ieder daar
zijn gal, het meest nog deden de hoge heren
dat: de een wou zijn baard niet meer scheren,
de ander wilde geen wijn meer drinken, een
derde deed of hij gek was, compleet met
hinken, en zei: 'Ik zal mijn hemd niet meer
verschonen voordat ik een ijzeren ploeg over
Usselstein heen zie gaan. De straten
omploegen, datwilikwel.' Ophun woord
geloofden zij alle dat het feit in drie dagen
beslecht zou zij n, maar zij zagen niet in dat zij
aan het snoeven waren. Dat kon men wel aan
hun geleuter horen toen zij eendrachtig het
besluit namen om Floortje Dunbier te
verdrijven; maar die heeft dat zo vaak
gebrouwen dat het die van Utrecht nog zwaar
is opgebroken.
In de tweede plaats, wilde men IJsselstein
belegeren, dan moesten zij aan voldoende
goud en zilver komen van mensen die dat het
meest bezaten. Daarop gingen zij de
stadsgoederen belasten, zoals de
Hinderdam,'^ de waag, de maat en de molens
en nog veel meer waar zij dagelij ks geld uit
beurden. Zonder dat ik lieg vertel ik U dat de
60
-ocr page 58-
Blijde
vroeg wat ze daarmee wilden gaan doen,
waarop een stoutmoedige kerel mij
antwoordde: 'Daar gaan we de straten mee
omploegen.' Toen kreeg ik zo'n aandrang om
te lachen dat, had ik dat luidop gedaan, men
mij zelfs in IJsselstein had kunnen horen.
Maar ik verbeet me, al viel het me moeilijk,
want het was er bepaald geen tijd om te
lachen.
Ten vierde hebben zij hun gekozen heer,
de bisschop van Utrecht,'^ niet willen
aanhoren omdat hij hen genadig opriep de
vrede te bewaren. Het is hun nog slecht
bekomen dat zij niet naar hem wilden
luisteren; integendeel zelfs, zij hebben Karel
van Gelre laten halen en hebben hem
allemaal welkom geheten. Zij vielen op hun
knieën en ellebogen en zeiden: 'Help ons,
heer hertog. Wij willen ons in het vervolg op
U verlaten en willen U huldigen als onze
beschermheer.' Vanaf die stonde hebben zij
gezamenlijk op de munt van Utrecht en van
Gelre één afbeelding geslagen. Omdat men
dat wel kan zien behoeft men er niet om te
vragen.
Zij hebben Karel vele duizenden
manschappen toevertrouwd omdat hij hun
hoofdman zou worden en hun naar het
kraaiennest zou leiden. Ook brachten zij hun
voetvolk in orde opdat zij maar snel dat nest
naar beneden zouden halen. Omdat zij zo
goed voorzien waren konden ze geld genoeg
voor hem vrijmaken; voor elke man die zij
nodig hadden waren er wel tien te vinden.
Dus, zeiden zij, genadige heer, weest U niet
godshuizen alle vele duizenden moesten
opbrengen^ de kloosters, de Begijnen en
Lollarden; ' alle moesten met hun geld de
oorlog bekostigen. Burgers die meer bezaten
dan zij konden verteren werden voor wat
betreft hun geld niet ontzien; alle moesten
van de hoge heren betalen wat zij buiten hun
levensbehoeften konden ontberen. Ik weet
dat zij met het grootste deel van dit geld
ruiters en voetvolk hebben aangenomen.
2500 Voetknechten werden ingehuurd en 400
paarden werden gekocht.
In de derde plaats beschikten zij snel over
kanonnen zoals de Zwarte Griet en haar
dochter de Rode Hond, tezamen met nog
vier andere grote stukken geschut'' waarmee
zij naar IJsselstein zouden gaan. Zij staken
de stadsbanier uit. Ook hadden zij 21 hele en
halve slangen, '^ 4 tuimelaars of grote
mortieren, vuurpijlen die konden worden
aangestoken en brandkogels van 20 pond die
met geen water te blussen waren, alsook veel
haakbussen, die - zo staat er geschreven -
later voor een groot deel in IJsSeistein zouden
achterblijven. Ook hadden zij nog de
beschikking over twee katapulten of katten
die zij hadden laten maken om de
IJsselsteinse muur mee te raken, maar in
IJsselstein was er ook een kanon en een
katapult of kater, die die katten mooi kon
bespringen en hun hoogmoedigheid zodanig
kon schenden dat zij die katten niet eens
zouden durven opstellen. Ook hadden zij -
en daar moest ik smakelijk om lachen - een
oude, verroeste ijzeren ploeg bij zich. Ik
61
-ocr page 59-
Beleg van een stad in 1535 (houtsnede)
paaseieren behoorlijk hard waren gekookt en
er vele aan gestorven zijn (dat deden zij niet
graag). Zij hebben een leeg hostievat naar
Utrecht meegebracht. Voorde IJsselsteiners
was dit de eerste overwinning. De donderdag
daarna, daags na St. Joris (24 april), wilden
de Utrechtenaren Floris bang maken en ter
bekrachtiging stuurden zij hun voetvolk met
een grote krijgsmacht voor IJsselstein. Eerst
legerden zij zich in Eiteren en vervolgens
verschansten zij zich in de richting van het
kasteel. Niemand zag ooit van zijn leven
zulke loopgraven, zo diep en breed zijn die
schansen gegraven; zij hadden zo diep
geboord dat het wel kelders in de stad leken.
Deze werden aangelegd ter bescherming
tegen het geschut van de stad waardoor zij op
paaseieren waren onthaald. Hierop volgend
flauw en accepteer ons aanbod.
Nu U over hun voorbereidselen heeft gelezen
krijgt U te lezen hoe zij te werk zijn gegaan.
Tijdens de eerste hoogmoedige daad van
het Utrechtse leger heeft men slechts weinig
eer kunnen behalen. Op maandag na Pasen
(21 april 1511) kwamen zij naar IJsselstein
toe om hun paaseieren op te vragen - om er
een goede buit te behalen waarmee ze de wijn
zouden betalen die zij met een grote lepel
hadden opgeschept. Maar die van IJsselstein
luidden de klok en gingen hen op de Hoge
Waard tegemoet waar zij er flink op los
hebben geschoten en zich dapper te weer
hebben gesteld, zodat sommige
Utrechtenaren van hun paarden stapten en te
voet verder gingen. Dit kwam omdat de
62
-ocr page 60-
wat zij geregeld hebben.
De heer van Montfoort, een ervaren,
dappere heer, was hun kapitein-generaal.
Naast hem stond Zoudenbalch als een
haantje en Geurt van Voorn droeg de
stadsbanier omdat hij toen de burgemeester
was. De andere heren kan ik niet allemaal
opnoemen .Daar stond elk gilde in vol
gemoed, goed uitgerust en wel voorzien.
Sommigen waren dapper, sommigen laf,
anderen waren kreupel, lam en mank, zoals
het volk in het algemeen is. De vaandels
wapperden,het harnas blonk, de
doedelzakspelers bliezen en de trommelaars
roffelden, het was bijna een hemelse
melodie. Zij stonden eendrachtig, zonder
enige partijzucht en een ieder was nog
kwader dan de ander; nijdig en voor de
oorloggereed. Hun aller leus was: 'Verstoor
de kraaien!', en de oorlog leek al gewonnen
voordat zij te IJsselstein kwamen. Die stad te
overwinnen leek voor die 5.000 man wel een
peuleschil. Waren ze stuk voor stuk ervaren
geweest, dan had zelfs een heel koninkrijk
voor hun kunnen beven. Zo zijn ze voor
IJsselstein gekomen en hebben ze zich op de
oude plek ingelegerd, sloegen hun kamp op
in een laagte geheten 'de kuil' en hielden zich
stil, want 29 jaar eerder waren zij
genoodzaakt geweest's nachts op
schandelijke wijze de aftocht te blazen. '^
Tijdens die uittocht bleven er in Utrecht
niet veel burgers over. De overgeblevenen
bedachten een plan om de stad te verdedigen
en lieten priesters en kanunniken aan de
stadsmuur de wacht houden. Tevens werden
er bij hen vrouwen aangesteld om samen met
die geestelijken te waken, of 10 pond te
verbeuren bij in gebreke blijven. Met die
vrouwen lachtten zij soms, of treurden, of
wisselden speels wat kusjes uit. Soms
speelden ze spelletjes als 'drie-in 't-kuiltje' of
'mommeke mom (bHndemannetje), mijn
man is weg, kom, liefje, kom.'Daar liepen zij
soms wacht in een hoek van de muur, daar
tilde men de kleren omhoog, daar deed men
de broeken naar beneden, enzovoorts. Ik kan
niet alles aangeven en uitleggen, maar
bedenkt U zelf maar wat zich daar heeft
afgespeeld. Ach, waren de burgers maar
thuisgebleven, dan had men die spelletjes
niet bedreven en hadden ze maar hun kosten
werd het hele land van IJsselstein
geplunderd, vernield en in brand gestoken,
en de huizen die niet wilden branden
sloopten zij, waarna de buit naar Utrecht
werd gebracht. Aldus werd het omringende
land lelij k geschonden. Immers, het werk
laat de hand van de meester zien.
Hierna, op de vooravond van de eerste
mei, ontstond er grote beroering in Utrecht
over het feit dat de ruiters en het voetvolk het
nest nog niet ingenomen hadden. Zowel man
als vrouw werden bij elkaar geroepen en die
zeiden tegen elkaar: 'Wij gaan dat (nest) zelf
wel te lijf.' Toen werd zonder dralen de klok
geluid opdat iedere man tussen de 20 en de 70
zich achter de stadsbanier zou opstellen. Zij
allen moesten gaan strijden om het
kraaiennest te verstoren. Hierna zult U lezen
63
-ocr page 61-
bespaard en hun dartele vrouwtjes voor die
priesters bewaard!
Toen de burgers in de kuil waren gelegerd
zijn zij 's avonds hoogmoedig geworden en
zijn zij naar de Hoge Waard gegaan om het
geschutsstuk te zien. Toen die van IJsselstein
daar achter kwamen zij n ze er ook naar toe
gegaan en hebben een paar Utrechtenaren
naar hun stad ontvoerd. De anderen moesten
de kraaiebeten uit de weg gaan, of de
IJsselsteinse paaseieren eten die hen op
gevaarlijke wijze naar het hoofd vlogen. Het
was hun eerste voordeel dat ze naar de
legerplaatsen zij n teruggekeerd en in de
grote verwarring die volgde zijn er die avond
velen heimelij k naar huis gelopen, zozeer
waren zij voor de kraaiensnavels beducht.
Dat mag U best prijzen, al moet U het niet
zeggen. Hoewel de burgers op verstandige en
juiste wijze verschanst waren, waren ze toch
angstig om alleen de nacht door te brengen.
Daarop kwam er 600 man voetvolk die de
burgers moesten bewaken, al werd dat slecht
gedaan.
Op Heilige Kruisdag (3 mei), rond 10 uur
wilden die van Utrecht Hsselstein aanpakken
omdat zij bemerkten dat hun vijanden naar
hun geschut slopen. Toen die van Hsselstein
dat voornemen bemerkten begonnen zij hun
vijanden zo hevig te beschieten dat de
Utrechtenaren vele doden achterlieten,
zodat zij geen uitval konden doen en in hun
legerplaats bleven.
De Usselsteiners waren vol goede moed en
wilden hun vijanden niet sparen. Zij gunden
het andere leger geen rust en wilden hun
geschut onder een beschermend vlechtwerk
plaatsen, wat zij met veel lawaai deden. Het
geschut werd opgesteld en men schoot er zo
vreselijk mee dat iedereen daardoor gedood
kon worden. Daarop schoten de
Utrechtenaren twee granaten af op het slot
alsook veel vuurwerk. Op maandag (5 mei)
schoten zij nog heviger en raakten een toren
van het kasteel, die naar beneden kwam.
Voor de middag hadden zij meer dan 200
granaten afgeschoten, als ik mij dat goed
herinner, 's Woensdags (7 mei) schoten de
Usselsteiners hun kater af op de af dakking
van de Utrechtenaren, zodat dat naar
beneden kwam en er drie bedolven werden.
De dag daarop kwamen die van Utrecht bij
uit hun verwarring omdat Karel van Gelre,
hun leger-overste, hen te hulp kwam, zoals
hij eerder had toegezegd.
Karel beloofde de kat de bel aan te binden
en toen voelden zij zich zo sterk dat niemand
henmeerkonderen. Men heette hem van
harte welkom, en dit greep sommige oversten
zo aan dat zij moesten huilen van blijdschap.
Je kon er niets anders dan lachen en nog eens
lachen horen. Hierdoor gesterkt schoot men
de hele dag door op vreselijke wijze: 323
schoten, met grote granaten en ijzeren kogels
werden op het kasteel gericht zodat de ronde
toren met kracht naar beneden kwam. Ook
beschoten zij op de borstwering die tussen de
twee torens liep, maar van binnen stond een
wal van 40 voet breed en 25 voet hoog die
bleef staan waarbij stond. Zo was al hun
geschiet voor niets geweest en alle schoten
tevergeefs, 's Nachts maakten de
Usselsteiners een borstwering van
doornstruiken met kleimateriaal
daaroverheen en nog een dubbel staketsel,
die nog steviger was dan de oude. Toen de
Utrechtse soldaten dat zagen maakten zij
kruistekens en zegeningen en zeiden: 'De
duivel moet daar binnen zijn, want we
hebben voor niks geschoten. Het is nu nog
sterker verdedigd dan tevoren.'En omdat de
kruitvoorraad bijna op was was er niemand
meer die kon of wilde schieten, want hadden
zij doorgeschoten dan hadden ze zelfs de
Domtoren moeten verkopen.
Karel van Gelre zat dat danig dwars en zei:
'Laten we nu maar schieten.' De burgers
antwoordden hem: 'Heer, begrijp ons goed,
het kruit is verontreinigd. We hebben er wel
genoeg van, maar het is onbruikbaar.' Maar
zij logen dat het gedrukt stond. En om deze
leugen te verdedigen en zij zonder eerverlies
konden aanblijven, verzonnen zij het
volgende. Zij verklaarden dat Hendrik van
Duven in zijn huis moest worden
opgesloten ' omdat hij vals kruit had
gekocht, maar deze Hendrik wist niet dat het
kruit dat hem was opgedragen te kopen
allang voor Hsselstein verschoten was. Toch
deed men dit, omwille van die belachelijke
leugen, en men snoerde hem luidkeels de
mond.
Omdat ze het met schieten niet konden
winnen probeerden ze het op een andere
64
-ocr page 62-
■r^^ opmars van Floris
manier. Zij treurden niet lang en begonnen
wegens het kruitgebrek 15 dagen lang de stad
met vuurpijlen te bestoken teneinde die plat
te branden. Maarzij waren daarin niet
bedreven zodat wat zij ook schoten geen
uitwerking had en niet het minste in brand
raakte, tot hun grote schande. Er werd
scherpzinnig opgemerkt dat dat geschiet niets
uitrichtte omdat alle huizen met leem waren
^^ opmars van de Utrechtenaren
bepleisterd. Slechts het koor van de kerk was
met planken bedekt en juist daarop gingen zij
hun vuurpijlen richten, net alsof zij God niet
kenden. Men kon de vuurpijlen in de planken
zien steken. Laat niemand hun voorbeeld
volgen! Aldus verging het hun in die 15
dagen, hoewel het niet uitpakte zoals ze dat
wilden.
Op de 12e mei schoten zij de Zwarte Griet
65
-ocr page 63-
Toen de Utrechtenaren zich realiseerden
dat ze slechts van een overwinning konden
dromen, zijn ze de weg gegaan zoals ze
gekomen waren en zijn vervolgens met Karel
van Gelre gaan onderhandelen, die ze de
opdracht in handen gaven. Toen zij onraad
bespeurden haalden ze hem over terug te
keren naar IJsselstein. Omdat Karel niet wist
hoe hij IJsselstein moest overwinnen nam hij
zijn toevlucht tot een andere politiek,
namelijk dreigen en hoog van de toren
blazen. Zo riep hij naarde IJsselsteiners:
'Kook maar lekker, wij komen met jullie
meeëten.'Anderen riepen: 'Bomberdebom'
en sommigen riepen: 'Floortje Dunbier,
brilverkoper, die heeft 500 Waaltjes geloof-
me-maartjes." Komen die naar ons toe dan
zijn ze dood en werpen we ze bij jullie over de
muur. Als jullie ze opeten dan heb je toch nog
wat te kauwen. Hij komt jullie toch eigenlijk
wel ontzetten, of niet soms?' Anderen
zeiden: 'Jawel, maar dit jaar niet meer.' Zo
ongeveer spraken zij, maar die van
IJsselstein verstonden dat anders en die
opmerkingen verdroot hen geenszins. Zij
deden nietsandersdan'Kok, kok'roepen,
alsofzij genoeg te eten hadden. Immers, als
men met kracht niet kan winnen, dan is het
verloren moeite om te dreigen.
Vroeg in de ochtend van de laatste mei
begon Karel van Gelre ervoor te zorgen dat
zijn leger in slagorde werd opgesteld om heer
Floris met zijn Walen te verdelgen. Maar
omdat zij die dag niemand zagen gingen zij
tegen de avond naar hun legerplaats terug.
's Avonds rond tienen hoorden zij 9 granaten
inslaan. Boven Woerden, in de buurt van
Harmeien, zagen zij brand. Toen de
IJsselsteiners vernamen dat hun bijstand
onderweg was kwam er een eind aan een
periode van een maand in onzekerheid. Het
grootste deel van de stad was immers
omschanst waardoor er niemand de stad in-
of uit kon gaan, hoewel zij eigenlijk weinig
angst hadden.
De dag erop werd er in het Utrechtse leger
geklaagd dat heer Floris van IJsselstein nu
toch werkelij k op kwam dagen om de stad te
ontzetten. Karel wilde hem dat beletten en
vaardigde krachtige orders uit om heer Floris
met zijn leger te bevechten. Ook liet hij in
Utrecht om hulp schrijven ten einde heer
af, waardoor vele ingegravenen in het
verdriet werden gestort aangezien zij in hun
verschansing door de kracht van het geschut
de dood vonden. Zij die toen weg konden
komen mochten van geluk spreken. Op die
dag is in IJsselstein de eerste dode gevallen.
Tijdens het beleg zouden er maar 6 sterven en
die het anders meent, die liegt maar wat.
Op de 14e dag stierven er veel
vuurschieters die door hun vuurpij ien in hun
keel werden getroffen, en twee van hen
werden binnen IJsselstein gebracht, namelijk
jonker Gijeren Peter Wiltschut.
Op de 15e dag werden de kraaien wakker,
die niet meer dan 300 man sterk waren, en
bemerkten dat er niemand meer was omdat
alle Utrechtse burgers op de vlucht waren
geslagen. Hoewel de burgers met een grote
menigte gekomen waren, zijn alle aan de haal
geslagen. Er werd veel geschoten zodat
menigeen zijn ziel uitspuugde. Waren zij van
hulp verstoken gebleven dan zouden zij daar
allemaal zijn achtergebleven aangezien zij al
hun moed thuis hadden gelaten. Maar het
soldatenleger schoot hen te hulp en ontzette,
of liever, redde hen. Hierop zij n de kraaien
weer naar IJsselstein teruggekeerd met de
buit die God voor hen had bestemd. Zij
hadden overkleding, wapenkleding, aan het
spit gebraden vlees, hagebussen, goed
buskruit, potten, ketels, een koffer met gelf
en zilverwerk weten te bemachtigen. Eén
Benschopper was zo hebzuchtig dat hij achter
bleef. Van de IJsselsteiners werd er verder
niemand verwond of gevangen genomen, dit
tot de grote spijt van de Utrechtenaren.
De 21e mei probeerden die van Utrecht om
de grachten van IJsselstein te bereiken omdat
zij geen water meer hadden. Acht dagen lang
groeven zij in de richting van de grachten
aangezien zij uit hun schansen waren
verdreven. Toch konden zij voor nauwelijks
een stuiver aan water binnenhalen omdat er
binnen IJsselstein goed werd opgelet en al
hun arbeid vergeefs kan worden beschouwd.
Op de 24e mei probeerden zij weer iets
anders. Zij huurden een jongen in en deze
werd met een list naar IJsselstein gezonden
om erachter te komen hoe de situatie daar
was, maar de inwoners hebben hem met
geweld gegijzeld voor hij verslag kon
uitbrengen zodat zij niets te weten kwamen.
66
-ocr page 64-
Floris op de terugtocht te drijven. Maar
iedereen in Utrecht riep zeer bevreesd: 'Ik
wil niet mee want ik ben er al geweest,' zodat
er kat noch muis op kwam dagen en iedereen
veilig thuis bleef zitten. Wie is het die zich
hooghartig prijst maar dat men zijn werken
niet bewijst? Zoals die van Utrecht hebben
gedaan, zo is het ook hem vergaan!
Op de voornoemde dag kwam heer Floris
van IJsselstein, die edele, dappere man, rond
het middaguur en zonder veel te spreken
samen met zijn broeders van de Orde van het
Gulden Vlies'** aangereden. Zij kwamen met
1500 paarden, met 16 landsheren en 20 heren
drpegen vergulden sporen. Het was een
genoegen dat krijgsgewoel te aanschouwen,
zo mooi en prachtig, zo dapper en snel
kwamen zij aan. Tevens waren er 3000
voetknechten met hem meegekomen om het
Egmondse bloed te helpen en die niets te
bang waren om te vechten. Toen Karel deze
troepenmacht in de verte aan zag komen nam
hij de vlucht en zette hij het op een lopen. Als
hij niet in Montfoort werd opgenomen dan
had zijn neef, heer Floris, hem wel gevangen
genomen. Men ziet vaak dat iemand die goed
boert en sterk is als eerste weg is. Zoals Karel
van Gelre heeft gedaan, deshalve zij n alle
dingen ten beste gegaan.
IJsselstein is blijven staan, hoewel die uit
Utrecht de straten wilden omploegen, zodat
nu nog steeds de kraaien over de straten
lopen. Met hun vlucht besloten de soldaten
het beleg. Daarom: looft de Heer.
Nog steeds was het Utrechtse vuur niet
uitgegaan, hoewel Floortje's bier het bijna
had geblust. Daarom verneemt U nog hoe zij
er bij het kraaiennest voor stonden.
Nu zij wisten dat zij dwaas bezig waren
voerden zij hun knechten naar Jutfaas om
IJsselstein nog elke dag te kunnen
brandschatten, zodat zij hun koren niet
konden binnenhalen. Zo wilden zij de
IJsselsteiners van honger doen smachten,
maar heer Floris is dit ter ore gekomen en hij
draaide daar zijn hand niet voor om. Op
zeven slapers nacht (27 juli'^) heeft hij daar
enkele soldaten gebracht want hij dacht ze op
hun nest te vangen aangezien men tijdens de
dageraad het beste slaapt. Dat wist hij goed,
want hij was een geleerd man. Snel zette hij
zijn soldaten aan het werk om die 1500
slapers te wekken. Men zal zich over 20 jaar
hier nog vrolijk om kunnen maken want er
werden er 400 gevangen genomen. Zij lieten
3 metalen granaatbuizen achter alsook 4
vaandels die in paniek achter werden gelaten.
Omdat zij zo graag Floris' dunne bier wilden
drinken kwamen er nu velen naar Utrecht
hinken, met verbonden kinnebakken en
bloedige koppen, met beblaarde voeten en
gewonde nekken. Je kon er niets anders dan
gejammer en gevloek horen en ze maakten
de Utrechtse heren uit voor alles wat
mogelijk is. Omdat al hun geweren waren
achtergebleven begonnen ze nog meer te
schreeuwen. Zouden ze toen binnen Utrecht
zijn gekomen dan hadden ze op de voorzang
van de plunderaars een vreugdedans hebben
gemaakt. Maar de Utrechtenaren werden
zeer bang en sloten de poorten voor hun
neuzen dicht. Dit heeft bij hen zo veel kwaad
bloed gezet dat zij die van Utrecht nog meer
schande hebben gebracht dan zij tevoren de
vijanden hadden willen toebrengen. Deze
situatie vonden die van Utrecht zo kwalijk
dat zij het anders hebben aangepakt. Zij
lieten hun hoogmoed varen omdat ze geen
dun bier meer wilden drinken. Daarom
wilden ze met heer Floris vrede sluiten, wat
ook is geschied. ^" God zij derhalve geprezen.
Rondeel
Verzoend hebben zich beide zij den,
God geve dat dat lang voortduren mag.
God komt dank toe en lof in alle tij den.
Verzoend is er in alle tijden.
Verzoend hebben zich beide zijden
IJsselstein mag zich zeer verblij den
Omdat U Utrecht treuren zag.
Verzoend hebben zich beide zijden,
God geve dat dat lang duren mag.
F.N.W.
67
-ocr page 65-
Noten
1.     Floris van Egmond, geboren in 1469. Heer van IJs-
selstein 1523-1539. In 1511 was zijn vader Frederik
nog heer van IJsselstein.
2.     Karel van Gelre, heer van Egmond, geboren in
1467. Hertog van Gelre van 1492-1538. Hij was een
achterneef van heer Frederik.
3.     Dit refereert aan de onthoofding van enkele Gel-
derse edelen door Kampen.
4.     Oldenzaal werd begin 1510 door Karel van Gelre
ingenomen.
kanunnik en beheerder van de financiën van de
Staten van Utrecht.
15.     Dit refereert aan het beleg van 1482, toen vanuit
het klooster de stad werd bestookt.
16.     Hendrik van Duven woonde in 'de bonte mantel' in
de Choorstraat.
17.     In het gedicht staat 'permoifoykens', van de uit-
drukking 'par ma foi', dat zoiets betekent als 'op
m'n woord' of 'geloof me'.
18.     Een militaire ridderorde, in 1430 door de Bourgon-
dische hertog Filips de Goede ingesteld.
19.     Genoemd naar de legendarische 'zeven slapers van
Efese' die door toedoen van God 200 jaar lang slie-
pen.
20.     De vrede werd gesloten op 26 augustus 1511.
Literatuur
M. Carasso-Kok, Repertorium van
verhalende historische bronnen uit de
Middeleeuwen
('s-Gravenhage 1981), nr.
117.
J. Romein, Geschiedenis van de Noord-
Nederlandschegeschiedschrijving in de
Middeleeuwen
(Haarlem 1932), pp. 235-236
(nr.94).
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
Dit gebeurde op 28 januari 1511.
Landvoogdes Margaretha van Oostenrijk (1507-
1530).
Bijnaam van Floris van Egmond.
Bijnaam van Frederik van Egmond.
Afdamming van de Vecht tussen Nigtevecht en
Weesp.
Behoorden tot de orde der Alexianen; zij verpleeg-
den pestlijders en geesteszieken.
In het gedicht staat 'kartouwen': zware kanonnen
met een korte vuurmond.
Een slang is een lang kanon van een klein kaliber.
Een halve slang duidt op de geringere zwaarte van
de kogel.
Frederik IV van Baden (1496-1517).
Of Evert Zoudenbaich, burgemeester in de twee
voorgaande jaren, of Gerrit Zoudenbaich, Dom-
i®,
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
A.M. Fa f ianie, Duivcnkamp487,3607 BH, Maarssen
enB. Rietveld, Meerenburgerhorn7,3401 CC
IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers per
j aar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11,3401 NA
IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van
IJsselstein bedraagt de contributie minimaal f 20,- per
kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden
verzocht f 6,-extra over te maken i.v.m. de
verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover
voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden nabesteld.
Voor dubbelnummers is de prijs f 10,00.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn f 80,-
i
Historische Kring
IJsselstein
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de
Lopikerwaard in het bijzonder.
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat24, IJsselstein.
Secretariaat: C. J. H. van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schaik,M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
68
-ocr page 66-
'Den moolenaar zal de gemeynte
goed meel maken'
Restauratie van 's Heren Korenmolen
te IJsselstein,
door G.H. Keunen.
was dat het hier om een molenrestant ging en
dat men met een bezoek aan het object had
gewacht totdat dat gunstig bij een ander
bezoek zou kunnen worden ingelast. Op
vrijdag 2 augustus had dat plaatsgevonden en
in de brief werd nu verslag gedaan van de te
IJsselstein aangetroffen toestand.
Opgemerkt werd nog dat herstel van de
molen voor het silhouet van IJsselstein
attraktief zou zijn. De kosten daaraan
verbonden maakten het volgens de vereniging
echter onmogelijk om nu (1957) stappen in
deze richting te ondernemen.
Besloten werd met de opmerking dat
serieuze gevallen met minder kostbare
voorzieningen al moeilijkheden opleverden
bij pogingen om tot behoud te komen en dat
het daarom niet reëel voorkwam om aan dit
geval nog meer aandacht te besteden. De
Rij kscommissie berichtte daarna op 20
augustus 1957 Versluis dat herstel van de
molen veel zou kosten en dat naar de mening
van de 'Vereniging De HoUandsche Molen'
de molen nimmermeer als windkorenmolen
in gebruik zou komen. Om die reden was de
commissie van mening dat het haar niet
mogelijk was om aan herstel van de molen
mee te werken. Meegedeeld werd nog dat de
molen (molenromp) niet vermeld stond op de
'Voorlopige Monumentenlijst' en dat daarom
voor het geheel of gedeeltelijk slopen geen
Voorgeschiedenis restauratie
De molen te IJsselstein komt in de dossiers
van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg
(RDMZ), voor zover viel na te gaan, voor het
eerst voorin 1956. Op27junivandatjaar
werd een brief ontvangen van P. Versluis,
Walkade 65 te IJsselstein waarin deze
meedeelde in een zeer oude uit 1636
daterende molen te wonen waarover hij iets te
vragen had. Het was volgens hem een mooi
oud gebouw dat altijd veel toeristen trok maar
het begon nu te lekken en vertoonde scheuren
zodat het plan was hem tot zekere hoogte af te
breken. Versluis gaf zelf al toe, dat de
schoonheid er dan natuurlijk af was. Hij wilde
eerst nog Monumentenzorg hiervan in kennis
stellen voor het geval die nog belangstelling
had. Hij vond het zelf wel jatnmer om tot
afbreken over te gaan. Mocht men nog even
willen komen kijken dan graag even bericht,
zodat hij thuis kon zijn. In die tijd had de
RDMZ nog geen eigen afdeling voor
molenzaken en daarom werd het schrijven
van Versluis bij brief van 16juli 1956doorde
Rijkscommissie voor de Monumentenzorg in
handen gesteld van de 'Vereniging De
HoUandsche Molen' te Amsterdam met
verzoek daarover te dienen van bericht en
raad.
Op 7 augustus 1957 werd hierop antwoord
ontvangen. Men deelde mee dat het bekend
69
-ocr page 67-
De molen in 1905 en I9H(); heide vanaf de KK kerl< f^enonien.
toestemmingvan de Ministervan Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen vereist was.
Dan is het ongeveer tien jaar stil rond de
molen, althans volgens het archief. Eerst
weer op 6 februari 1967 komt er bij de RDMZ
eenbrief binnen en wel van Ben W van
IJsselstein waarin melding wordt gemaakt van
de saneringsplannen van de binnenstad. Ook
de kwaliteit van de molen (woning) is bezien
en onbewoonbaar-verklaring is niet
onmogelijk. Graag verneemt men in hoeverre
voor de molen nog belangstelling bestaat en
welke maatregelen in deze getroffen kunnen
worden. Waarop in februari bericht wordt dat
die belangstelling er wel degelij k is en dat de
molen is opgenomen op de ontwerplijst van
beschermde monumenten die in behandeling
is. Deze briefis wel aanwezig maar of hij ooit
verzonden is wordt niet geheel duidelijk. De
gemeente herinnert op 12 juli 1967 nog eens
aan haar brief van 6 februari waarna op 31
augustus een antwoord van het Rijk naar
IJsselstein uitgaat. Een brief die zo"n twintig
jaar latervan doorslaggevend belang zou
blijken voor het herstel van de IJsselsteinse
korenmolen. Gesteld werd dat het object als
monument moest worden aangemerkt. Door
het instandhouden van de molenromp zou de
mogelijkheid van een eventuele toekomstige
kompletering blijven bestaan. Als zodanig
was de molen ook in het stedebouwkundige
plan opgenomen; hij domineert de omgeving.
Een plan tot verbetering van de woning werd
denkbaar geacht. Tot nader overleg hierover
was de toenmalige hoofddirecteur van de
RDMZ, Mr. Jan Korf, bereid. Dan is het
weerzo'n tien jaarstil. Maardatereen
verandering in de lucht zit blijkt op 27 mei
1977 uit een telefoontje van een partikulier
die de molen misschien wel zou willen kopen.
Hij zou binnenkort publiekelijk worden
verkocht. Ook de gemeente is hiervan
blijkbaar op de hoogte en op verzoek van haar
taxateur wordt op ISjuli de molenromp in
aanwezigheid o.a. van een van de erven
Versluis door de afdeling molens van de
RDMZ onderzocht.
De bouwkundige toestand bleek niet best.
Geadviseerd werd niettemin de
mogelijkheden tot herstel te onderzoeken.
Ook werd meegedeeld dat het niet
onmogelijk moest worden geacht dat een
70
-ocr page 68-
Een pittoresk plaatje uit hel begin van deze eeu w.
gerestaureerde molen weer in bedrijf zou
kunnen komen.
Nadien, maar vóór 2 november 1977 gaat
de molenromp echter in eigendom over naar
de gebroeders Van Maarseveen waarna in de
tweede helft van 1978 door de RDMZ de
technische plannen voor de restauratie van
molen, schuur en theekoepel werden
gemaakt. Toen in de zomer van 1978 de molen
werd opgemeten en opgenomen in verband
met het maken van het restauratieplan stond
hij nog maar vrij kort leeg. In het herstelplan
waren tevens opgenomen de bijstaande
koepel, de tegen de molen gebouwde schuur
en de woning in de molen. Op 21 augustus
1979 werd bij de RDMZ een subsidie-
aanvraag ontvangen met een kostenraming
ten bedrage van in totaal f 1.250.000,-
waarop 20 november 1980 bericht werd dat er
vooralsnog geen mogelijkheden waren voor
herstel.
De herstelplannen verdwenen hiermee
voor onbepaalde tijd in de ijskast. In de
daaropvolgende periode manifesteerden zich
enkele belangstellenden die wel wat zagen in
de bijzondere woonvorm welke de molen
toch bood. Opmerkelijk was het optimisme
waarmee men dacht het herstel desnoods zelf
wel te klaren, niet voldoende beseffende in
welke slechte staat het geheel verkeerde.
Hierna werd het geruime tijd stil behoudens
dat vandalisme steeds meer schade aan het
komplex toebracht.
Hoewel geprobeerd was de molen dicht te
spijkeren wist men zich telkens weer toegang
te verschaffen, wat er uiteindelijk toe leidde
dat ramen en deur op de begane grond werden
dichtgemetseld. Sindsdien waren de
mogelijkheden om in te breken beperkt,
vooral ook nadat de aangebouwde schuur en
het vroegere varkenshok waren gesloopt en
men niet meer over het dak de Ie verdieping
kon bereiken. Het is eigenlijk een klein
wonder dat er in die periode nooit
ongelukken zijn gebeurd en de molen door
vuurtje stoken nooit is uitgebrand. Sporen
hiervan waren wel aangetroffen!
Balklagen en zolders waren met name vanaf
stellingsniveau heel gevaarlijk om te
betreden.
Door vernielingen was de oude schuur
dermate gevaarlijk geworden dat hij uit
71
-ocr page 69-
Al heel snel echter, in De Molenaar van 10
oktober 1984, werd deze gevolgd door een
geheel andere advertentie en dan blijkt vrij
kort daarna de molen overgegaan te zijn in
gemeentehanden (25 oktober 1984).
VRIJWILLIGE OPENBARE
VERKOPING
van de molen te IJsselstein.
De voor 11 oktober 1984 aangekondigde
veiling van de molen door notaris Mr.
F.P. A.C. Adriaans in collegiale
samenwerking met notaris H.J.C.M.
Stokkermans te Utrecht gaat op verzoek van
de eigenaar A!/e/door.
Al die tijd was de belangstelling bij de
gemeente voor de molen blijven bestaan. In
de kontakten met de gemeente was al
gewezen op de ontwikkelingen in het
korenmolenbedrijfvan de laatste jaren en de
mogelijkheid die er moest zijn om de
IJsselsteinse molen weer in bedrijf te
brengen. Zo was in 1974 molen De Vrijheid in
Schiedam als korenmolen weer op lonende
basis in bedrijf genomen voor een grote groep
ambachtelijk werkende bakkers. Dit vond
hier en daar navolging in den lande met als
gevolgdat in 1976de 'Stichting Ambtelijk
Korenmolenaarsgilde' werd opgericht. In
1986 vierde deze haar 10-jarig bestaan. Het
bleek dat in die periode van 10 jaar het aantal
regelmatig voor meelproduktie ingezette
molens was toegenomen van minder dan 10 in
1976 tot 60 in 1986 waarvan er nu 30 dagelij ks
in bedrijf zijn. Daarbij daalde de gemiddelde
leeftijd van de molenaars van 55 tot 40 jaar.
Het molenaarsvak is door deze
ontwikkelingwaarschijnlijk behouden. Juist
voor de restauratie in IJsselstein begon was
begin 1986 de molen'De Rode Leeuw'te
Gouda weer in bedrijf gekomen na een zeer
grote restauratie en bijna 60 jaar stilstand. De
molen te IJsselstein zou hier mooi op kunnen
aansluiten. De toekomst, het onderhoud van
en de zorg voor de molen zouden hierdoor
zijn verzekerd terwijl de restauratie nog meer
verantwoord zou worden. Daarbij zouhet
toch al fraaie stadsbeeld van IJsselstein door
veiligheidsoverwegingen moest worden
gesloopt. Het interieur van de molenwoning
was inmiddels grotendeels vernield en de
koepel in een ruïne veranderd. Tot slot deed
ook de natuur nog een aanval op de molen.
Als gevolg van de storm in het weekeinde van
26/27 november 1983 woei een groot deel van
het dak van de molen en was het treffen van
maatregelen vanwege blijvend gevaar
noodzakelijk. Een jaar later verschijnt in het
vakblad voor de maalderij 'De Molenaar"
nummer 39 van 26 september 1984, de
volgende advertentie:
VRIJWILLIGE OPENBARE
VERKOPING
van de
MOLEN TE IJSSELSTEIN
Notaris Mr. F.P.A.C. Adriaans te IJsselstein
in collegiale samenwerking met notaris
H.J.C.M.Stokkermans te Utrecht zal in café-
restaurant 'RidderSt. Joris", Weidstraat2te
IJsselstein op DONDERDAG 11
OKTOBER 1984 om 14.00 uur, in één zitting
bij opbod en afslag, ten verzoeke van de
eigenaar, publiek verkopen:
DE MOLEN ZONDER KAP EN WIEKEN
met aanbehoren en grond
aan de Walkade 73 te IJsselstein
Kadastraal bekend gemeente IJsselstein,
sectie Fnummer
840, groot 4 are en 40centiare.
De molen staat op de Monumentenlijst.
Vaste lasten f 92,77 per jaar.
Betaling der kooppenningen uiterlijk 22
november 1984.
Aanvaarding onmiddellijk na betaling der
kooppenningen.
Gegadigden dienen op de veiling desgewenst
een verklaring van hun bankrelatie te
overleggen betreffende hun financiële
gegoedheid.
Inlichtingen: kantoor notaris
Mr. F.P. A.C. Adriaans,
Utrechtsestraat 9 te IJsselstein,
tel.(03408)81212.
72
-ocr page 70-
platteland als bij de steden, waren
standerdmolens, d.w.z. nagenoeg geheel
houten molenkonstrukties die in hun geheel
op de wind moesten worden gezet (gekruid).
Het molenhuis, de kast, waarin het gehele
maaibedrijf plaats vond draaide om een
vertikale spil, de standerd, die met schoren
overeind werd gehouden. De schoren waren
met twee zware kruisbalken gekoppeld om
het wegspatten te voorkomen.
De gehele molen rustte op vier zware
gemetselde blokken, de poeren of ook wel
teerlingen genoemd. De standerdmolens
waren qua opslagruimte en maalkapaciteit
toch wat beperkt in vergelijking met de latere
bovenkruiers. Daarbij kwam dat de eerste of
tweede generatie van dit type op den duur ook
ouderdomsgebreken ging vertonen. Het is
dan ook niet verwonderlijk dat oude, min of
meer afgeleefde of door brand of storm
vernielde, standerdmolens in de 17'''en 18'^
eeuw werden vervangen door nieuwe, grotere
molens van een ander type met name
achtkante en stenen stellingmolens. In
IJsselstein viel de keuze op een stenen molen,
in het naburige Montfoort werd de
standerdmolen in 1753 (?) opgevolgd door
een achtkante, nog steeds bestaande, molen.
De achtkante romp, evenals de kap gedekt
met riet, staat hier op een gemetselde stenen
onderbouw. Waarschijnlijk werden de stenen
molens gebouwd omdat men deze duurzamer
vond; zo was er geen onderhoud aan de
rietbedekking en waren ze iets minder
brandgevaarlijk. De achtkante molens
waren, hoewel daar niet direct cijfermateriaal
over is, waarschijnlijk ook iets goedkoper in
bouwkosten en vereisten in geval van slechte
ondergrond in theorie in ieder geval een
minder zware fundering. Ervaring met stenen
molens had men toen nog niet veel. Wij
daarentegen kunnen twee en halve eeuw later
zien hoe het stenen molens in de loop der tijd
is vergaan.
De persoonlijke mening van schrijver dezes
is dat uiteindelijk de achtkante met riet
gedekte molens, hoe merkwaardig dit ook
moge klinken, het beste tegen de tand des
tij ds bestand zij n gebleken. De achtkante
molen bleef in feite nagenoeg onaangetast
wanneer de rietbedekking in orde werd
gehouden en daarmee lekkage werd
             -
Demolen na de onttakeling in 1918.
de dagelijks draaiende molen zeer
verlevendigd worden en de molen als extra
toeristische trekker funktioneren. Een en
ander leidde uiteindelijk tot de oprichting van
de stichting "s Heren Korenmolen te
IJsselstein' die de exploitatie van de molen
zou gaan verzorgen en uiteindelijk ook
eigenaar werd en opdrachtgever voor de
restauratie. De restauratie kwam ineens zeer
nabij nadat het Ministerie van WVC bij brief
van 20 september 1985 alsnog een subsidie
toezegde van 70% van de op f 1.120.000,-
vastgestelde kosten, zijnde een bijdrage van
f 784.000.
Stenen korenmolens
De bouw in 1732 van een nieuwe grote
windkorenmolen te IJsselstein was in het licht
van de molenhistorie niet bijzonder, in zekere
zin zelfs voor de hand liggend.
De oudste korenmolens, zowel op het
73
-ocr page 71-
Torenmolen ie Zeddam.
De voormalige'Darlhuizermolen' Ie Leersum.
Open slanderdmolen.
de binnenkant (gedeeltelijk) los kwamen en
vooral ook dat in de muur ingemetselde
balkkoppen verrotten. Om de vochtdichtheid
van stenen molens te vergroten werd al op een
speciale manier gemetseld, nl. uitwaterend.
Dit betekende dat de metselaar iedere laag
stenen iets naar buiten aflopend legde,
meestal enkele centimeters. Ook werd vaak
na verloop van tijd de halve molenromp aan
de regenkant, van het noordoosten door het
zuiden tot het zuidoosten, gepleisterd.
Hiermee was dan ook meteen het aangetaste
muurwerk uit het zicht verdwenen. Werd dit
niet eerst grondig hersteld of bleef er werking
in de romp aanwezig, dan was dit maar een
tijdelijke oplossing. Op den duur was zelfs het
middel erger dan de kwaal, want het water dat
toch in de muur kwam kon nu niet makkelijk
verdampen, met snellere vorstschade als
gevolg.
Al deze problemen hebben zich in de loop
der tijd bij de molen te IJsselstein
gemanifesteerd, waarover straks meer. De
stenen korenmolens, in deze vorm althans,
waren in het begin van de 18*^ eeuw eigenlijk
voorkomen. Zelfs houtworm had er een
kleine greep op, althans op het zware hout.
Bovendien was de achtkante molen veel
lichter in gewicht met minder neiging tot
verzakken en als dat al het geval was dan kon
de toch iets flexibeler houtkonstructie een
geringe vervorming nog wel opnemen. Kwam
er daarentegen brand dan was dit type in het
algemeen geheel verloren. Maar in zo'n geval
bleef er van een stenen molen ook niet veel
meer over dan een leeggebrande stenen romp
met de nodige beschadigingen. De stenen
rompen blijken toch in het algemeen in de
loop der tijd veel vorstschade te hebben
opgelopen.
Aan de regenkant werd de molen in het
najaar nat en als de vorst erop volgde dan
bevroor het water in de muur waardoor hele
schillen metselwerk geleidelijk er af werden
gedrukt. Het binnendringen van vocht werd
vaak nog versneld door scheurvorming in de
romp vanwege spanningen in het metselwerk
als gevolg van verzakkingen en/of ongelijke
zettingen. Natte muren hadden weer tot
gevolg dat pleisterlagen of lagen witkalk aan
74
-ocr page 72-
geweest die op het bekende schilderij van
Jacob Ruysdael is afgebeeld. Op de stadwal
van Utrecht, nabij het Ledig Erf, stond ook al
vroeg een hoge stenen stellingmolen. Deze
was echter niet geheel als zodanig gebouwd.
Er stond hier reeds lang een hoge
middeleeuwse verdedigingstoren, de
Bijlhouwerstoren waarop in of kort na 1694
een stenenmolen werd gebouwd om gerst te
pellen.
Gegeven de grote hoogte werd dit uiteraard
een stellingmolen. Hij werd gesloopt in 1873.
Wat dichter bij IJsselstein stond ook nog een
stenen korenmolen, nl. te Vreeswijk.
Blijkens een vroegere gevelsteen werd hij
in 1666 gebouwd. Ook dit was een wat
afwijkende molen. Uit overlevering is bekend
dat hij zeer dikke muren had met openingen
die blijkbaar vroeger als schietgaten hebben
gediend. Op oude prenten van de
oorlogshandelingen in 1672 staat de
gehavende molen als binnenkruier en zonder
stelling getekend. Is hij soms later pas
voorzien van een buitenkruiwerk (staart) en
tot lage stellingmolen vermaakt?
De molen te IJsselstein is in zoverre
bijzonder dat hij in de provincie Utrecht de
eerste van dit type moet zijn geweest, direct
gevolgd door molen 'De Windhond' te Soest
(1737). Niet lang daarna werden op de wallen
van de stad Utrecht en net daarbuiten ook
enkele van deze molens gebouwd, zij het dat
ze hoger waren.
Als eerste verrees in 1745 molen'De
Meiboom', in hetzelfde jaar gevolgd door
molen'Rijn en Zon'. In 1746 werd even
buiten de stad een soortgelijke molen 'De
Kat' gebouwd, in 1754 gevolgd door molen
'De Gans', eveneens buiten de stad. Van deze
laatste is het bouwbestek bewaard gebleven.
Ook de naburige steden Oudewater en
Woerden hadden een stenen molen. Die in
Woerden dateert uit 1755, is enkele j aren
geleden geheel gerestaureerd en wordt
geregeld in werking gesteld. De molen van
Oudewater is in 1925 reeds gesloopt. Waren
de stenen stellingmolens aanvankelijk
typische stadskorenmolens, in de vorige eeuw
begon de verspreiding van dit type ook plaats
te vinden naar en bij de dorpen op het
Utrechtse platteland. Eind vorige eeuw werd
deze ontwikkeling gevolgd door de herbouw
een nieuwtje op molengebied. Wel bestonden
er al sinds de M'^/IS" eeuw een klein aantal
stenen korenmolens in de vorm van de
torenmolens, maar deze waren niet hiermee
vergelijkbaar. Deze torenmolens waren
meestal gesitueerd nabij een kasteel en waren
buitengewoon zwaar van muurwerk (1-1'/2m
dik). (De achtergronden hiervan zijn nog niet
geheelduidelijk.)
De laatste die, voor zover bekend. van dit
type is gebouwd, is de nog bestaande molen te
Lienden (1644) maar dat was geen
stellingmolen. Interessant is om te vernemen
dat voor de bouw van de molen te Lienden
men eerst een soort studiereis had
ondernomen naarde stenen molens te
Hazerswoude en Gouda om zich te
oriënteren. Een bewijs dat stenen
(koren)molens in die tijd bepaald een
zeldzaamheid waren. Voor zover thans
bekend is de eerste vertegenwoordiger van de
hoge ronde stenen stellingmolens geweest
'De Oranjeboom' te Rotterdam. Hij moet in
of kort vóór 1665 zijn gebouwd aan de
westkant van de stad op het bolwerk nabij de
Nieuwe Hooft Poort. Gegeven de grote
hoogte die deze molen kreeg kan men hier
toch nauwelijks van een 'probeerseltje'
spreken. Hij moet in ieder geval-afgaande
op een tekening-minimaal vier verdiepingen
onder de stelling gehad hebben, twee meer
dan de 'Windotter'. In de daaropvolgende
jaren zijn hier en daar in het westen van ons
land nog wel enkele van zulke molens
verrezen, maar een grote vlucht nam dit type
pas in de eerste helft van de 18'''eeuw. Keren
we terug naar de provincie Utrecht, dan zien
we dat vóór 1732 er voorzover bekend niet
meer dan 4 stenen molens waren. In Wijk bij
Duurstede stonden twee stenen
stellingmolens, de thans nog aanwezige en de
molen die lang geleden is verdwenen en beter
bekend is als 'de molen van Ruysdael'.
De nog bestaande korenmolen 'Rijn en
Lek' is als runmolen gebouwd in 1659 of 1660
op de bestaande Leuterpoort van de
standsomwalling. Dit moest uiteraard wel een
stellingmolen worden. Niet ver daar vandaan
stond een stenen stellingmolen die wel de
trekken had van een torenmolen, en waarvan
verder niet zoveel bekend is. Hij moet al voor
± 1830zijn verdwenen. Het is deze molen
75
-ocr page 73-
15^eeuw(ca. 1425-1451). Ineen ordonnantie,
van waarschijnlijk 1424, wordt gesproken
over 'diesteyger uuter wijntmolen aen die
haven .
Al vroeg was er te IJsselstein een zg.
'rosmolen". Bij deze molen leverde een paard
debeweegkracht. Door de beperkte
kapaciteit van zo"n molen werd deze vaak
alleen gebruikt als invalhulp bij windstilte.
Eind ló'enbcgin IV^^ceuw wordt deze
rosmolen genoemd in diverse stukken
betreffende geschillen over het malen.
Op oude prenten van IJsselstein is te zien
dat tot in het begin van de 18^' eeuw op de
plaats van de huidige molen een korenmolen
van het type 'standerdmolen" op de wal stond.
In die tijd was dit een veel voorkomend type.
Ook in Montfoort stond toen, als voorganger
van de huidige, een standerdmolen. Vaak kan
men deze molens vinden aan de zuid-west of
zuidkant van de stad om zo de gunstigste
positie te hebben ten opzichte van de meest
voorkomende windrichting uit deze hoek. De
zuidwesthoek van een kleine stad was
hiervoor het geschikste punt. Ook de molens
van omliggende plaatsen als: Montfoort,
Oudewater, Viancn en Woerden stonden of
staan op deze plaats.
Oude prenten, notariële akten en
bouwsporen vertellen ons meer over de
omliggende bebouwing van 'de Windotter'.
Aanvankelijk zal alleen de molen op de hoek
van de stadswal hebben gestaan.
Standerdmolens waren te laag om, gezien de
windvang, bijgebouwen van betekenis te
verdragen. Waarschijnlijk was er wat
opslagruimte onder de molen gekreeërd door
de open konstruktie van de standerd en
schoren te ommuren. Men sprak dan van een
'gesloten standerdmolen".
Zoals we op de tekening kunnen zien was
de standerdmolen te Montfoort ook van het
gesloten type.
De koepel op de hoek van de wal
was er ten tijde van de standerdmolen nog
niet. Het hoektorentje van de stadsommuring
heeft blijkbaar lang zijn oude gedaante
behouden want op afbeeldingen van rond
1750 is de oorspronkelij ke vorm nog te zien.
Als de molen in 1812 door de'Domeinen'
aan molenaar Dirk Brouwer wordt verkocht
is er sprake van een bijbehorend pakhuisje.
14^
Ulrechu molen 'De Meiboom' omstreeks 1H90.
Op de aehtergrondde 'Rijn en Zon'.
van tweedehands achtkante molens die elders
overkompleet waren. Een voorbeeld hiervan
is de enkele jaren geleden verdwenen romp
van de molen De 'Herder" te Willeskop bij
Oudewater, oorspronkelijk een Zaanse
oliemolen en begin van deze eeuw te
Willeskop herbouwd als korenmolen.
Historisch-technische bijzonderheden
Zowel de HKH als enkele regionale
kranten en tijdschriften hebben het nodige
overde molen gepubliceerd. Zaken als
vroegere eigenaars en de naamgeving van de
molen zijn daarin uitvoerig behandeld. Voor
dit laatste kan voorts verwezen worden naar
enkele artikelen in het vakblad voor de
maalderij'de Molenaar" (1987 en 1988).
Wanneer de eerste windkorenmolen in
IJsselstein verrees is nog niet bekend maar het
zou niet verbazen als dat al begin IS"-" of zelfs
nogeind H""'eeuw is geweest. Zoalsopveel
andere plaatsen zal ook hier de 'heer" wel een
dikke vinger in de pap hebben gehad. Veel
korenmolens werden in de Middeleeuwen
gesticht door de toenmalige machthebbers en
door hen middels verpachting geëxploiteerd.
De ingezetenen waren daardoor verplicht
om hun graan te laten malen op de
(dwang)molen van hun heer. In ieder geval
was dit het geval in het tweede kwart van de
76
-ocr page 74-
Ets van de Montfoortse molen. (naarJ. de Bever. 1744)
Dirk Brouwer heeft het koepeltje laten
bouwen en blijkbaar daartoe het bovenste
deel van de hoektoren laten slopen. De latere
schuur aan de oostkant moet ook in de eerste
helft van de vorige eeuw zijn gebouwd. Op de
eerste kadastrale kaart van ca. 1820-1830 is hij
nog niet aanwezig maar in een verkoopakte
van 1855 is wel sprake van een pakhuis.
Later, in 1881,isindezeschuureen
stoommachine geplaatst die bij windstilte de
maalstenen in de molen kon aandrijven. Op
13 december 1881 werd door B en W van
IJsselstein hiertoe aan Barend van Woerden,
de molenaar, vergunning verleend. De
beschrijving, behorende bij zijn request van
21 november 1881 geeft wat verdere
bijzonderheden.
Zo weten we dat de machine van 12 pk zal
worden geplaatst aan de zuidzijde van de
bestaande 'Koorn- Schors- en Moutmolen'.
Blijkbaar was de molen niet alleen in gebruik
voor bakkers maar ook voor het vermalen van
eikenschors, waaruit looizuur werd bereid
voor het looien van leer. De funktie van
moutmolen betekende dat grof gemalen
graan werd geproduceerd dat als grondstof
dienst deed voor de bereiding van
alkoholische dranken. De machine had als
hoogste stoomspanning 4,13 atmosfeer en
bezat een schoorsteen van 7,5 meter hoog
7 de molen enkele jaren na de houw. (tekening
vanJ. van Liender, ca 1750).
77
-ocr page 75-
Molenaar Jan Harend van Woerden niet zijn f^ezin in IH94 voor de Windotter.
Van links naar rechts: zoon Barend Jacoh; echtgenote Maria, dochter Wilhelmina en knecht derrit Emmink.
vanaf de begane grond. Machine en ketel
waren vervaardigd door de firma Roberg en
Co te Lincoln (Engeland). Hoewel er geen
schriftelijke informatie gevonden is over deze
hulpaandrijving is er wel een voorstelling van
te maken. De stoommachine moet een
horizontale as hebben aangedreven welke
vanuit de schuur de molen in ging. Deze
horizontale as bracht een vertikale as in
beweging welke tot aan de balklaag van de
luizolder ging en waarop ter hoogte van het
spoorwiel een aandrijfrondsel moet zij n
geweest. Dit rondsel greep in de tanden van
het spoorwiel. Door nu het spoorwiel met
stoomkracht aan te drijven kon in principe
met alle koppels stenen worden gemalen. Het
geringe vermogen van de machine (12 pk) zal
echter slechts voldoende zijn geweest om met
één koppel stenen tegelijk te malen. Van deze
hulpaandrijving waren nog enkele sporen te
vinden, zoals aanwijsbare lagerpunten van de
lange vertikale aandrijfas en groeven in de
balklaag onder de luizolder.
Over de woning in de molen is niet veel met
zekerheid te zeggen.
Hoge korenmolens zoals te vinden in de
grotere steden (Utrecht), werden vaak vanaf
de bouw bewoond door de molenaar. Door de
hoogte van de molen (voor een goede
windvang) was hier meer ruimte beschikbaar
dan voor de bedrijfsvoering noodzakelijk
was. Minder hoge korenmolens waren niet
altijd bewoond zodat in enkele gevallen de
woonruimte na de bouw moet zijn gemaakt.
Dit is te zien aan de wijze waarop de
raamopeningen in de muur zijn aangebracht.
Wanneer grote ramen bij de bouw werden
aangebracht geschiedde dit in een keurig
metselverband. Bij latere aanbrenging van de
ramen ging dit uiteraard dwars door het
metselverband heen. Bij de molen te
IJsselstein lijken de grote ramen beneden de
stelling bij de bouw te zijn aangebracht
hetgeen bij vergelijkbare, van oorsprong
onbewoonde, korenmolens niet gebruikelijk
was. Dit kan een aanwijzing zijn dat al vanaf
1732 van bewoning sprake is of dat hier
rekening mee gehouden is. Tot op heden zijn
hiervoor echter geen 'harde' bewijzen
gevonden.
78
-ocr page 76-
onder de molen toegevoegd teneinde meer
ruimte te hebben. De eerste zolder behoorde
immers bij het woongedeelte. Zowel uit
kostenoverwegingen als wel vanwege de
gebruiksmogelijkheden is uiteindelijk van dit
totaalplan afgeweken. De schuur kon uit
oogpunt van huidige bedrijfsvoering eigenlijk
wel gemist worden en maakte het totale
plaatje van de molen, koepel en wal zeker niet
mooier. Bovendien was hij pas van omstreeks
midden vorige eeuw. Besloten werd daarop
de schuur niet te herbouwen. De betonnen
ringbalk onder de molenromp zou kunnen
vervallen als het ondergrondse deel, de
uitgemetselde stenen voet die erg slecht was,
geheel zou worden hersteld en uitgevoerd als
gewapend metselwerk. Palen waren dan ook
niet meer nodig want de tijd had immers
bewezen dat het bastion voldoende vast was
om de molen te kunnen dragen. De wapening
in het metselwerk zou het opnieuw uit elkaar
scheuren van de romp nu voorkomen. Dit
betekende echter, dat de geplande
kelderruimte niet kon doorgaan. Al met al
werd besloten het principe van bewoning van
de molen te laten varen en de hierdoor
vrijkomende ruimte bij het bedrijfsgedeelte
te betrekken. Alleen de vroegere woonkamer
zou worden gehandhaafd als kantoor annex-
verkoopruimte.
Historisch onderzoek
Bij restauraties probeert men uiteraard het
objekt zo verantwoord mogelijk te herstellen.
Kennis van het verleden is daarbij van groot
belang, zeker bij een restauratie als van deze
inkomplete molen. Alles moest worden
gerekonstrueerd want van het gehele
molenmechanisme was sinds 1918 niets meer
over. In zo'n geval gaat men op zoek naar
oude foto's, ansichten, tekeningen en oude
mensen die er nog van kunnen verhalen. Wat
de molen te IJsselstein betreft zat dit niet mee.
Dat was al gemerkt toen schrijver dezes in
1968 als jeugdig molenliefhebber in de
provincie Utrecht op zoek was naar gegevens
en afbeeldingen van verdwenen molens. De
laatste echte windmolenaar van IJsselstein,
Jan Barend van Woerden (molenaar van 1891
tot 1913)bleekin 1918aleenoudmantezijn
en ondanks navraag bij nazaten bleek er over
deze molen nauwelijks meer informatie te
Onder het voormalige keukentje was een
kleine kelder gemaakt met een vloer van
grote plavuizen. Op de eerste verdieping
waren met houten wanden enkele kamers
afgeschoten en een koker uitgespaard ter
plaatse van het luigat. Dit om de zakken graan
en meel te kunnen transporteren. De balklaag
was hier voorzien van profileringen
(versieringen) hetgeen ook kan wijzen op
vroege bewoning. Merkwaardig was de
dubbele opgang van de begane grond naar
boven. Er was een soort trappenhuis voor het
bedrijf waarbij men niet in het woongedeelte
kon komen en een aparte trap om van het
woongedeelte van de begane grond naar de
slaapvertrekken op de eerste zolder te
komen. Dit principe is bij de recente
restauratie van de molen van Gouda, ter
voorkoming van overlast in het
woongedeelte, weer overgenomen.
Technische planvoorbereiding
In 1978 waren in het restauratieplan
inbegrepen het algeheel bedrijfsvaardig
herstel van de molen, de restauratie van de
oude woonruimte in de molen en het
restaureren van koepel en schuur. De
bouwkundige toestand van de schuur was
toen al zodanig dat herstel neer zou komen op
algehele herbouw. Verder was voorzien in het
aanbrengen van een geheel nieuwe fundering
onder de molen. Dit laatste vloeide voort uit
het feit, dat de molen niet alleen in vertikale
zin was gezakt maar ook in zijdelingse richting
beneden de stelling uit elkaar was gescheurd.
Uit de aanwezige min of meer vertikale
scheuren was dit goed af te leiden.
Restauratie van de stenen romp zou alleen
verantwoord zijn als het uit elkaar scheuren
niet nogmaals kon plaatsvinden. De enige
mogelijkheid om dit te voorkomen bestond
uit het aanbrengen van een gewapend
betonnen ringbalk onder de molenromp.
Deze zou de romp bij elkaar houden en tevens
een gelijkmatige overdracht van de belasting
naarhet aarden bastion bewerkstelligen. Met
iets meer kosten zou deze betonnen ringbalk
ook nog van een paalfundering kunnen
worden voorzien zodat het gehele gewicht
verdeeld kon worden tussen en palen en
ondergrond. Met dit als uitgangspunt werd
nadien aan het plan nog een grote kelder
79
-ocr page 77-
vergaren en familiefoto's met daarop de
molen waren niet te achterhalen.
In IJsselstein vorderde het speuren ook
maar weinig. Alleen zijn enkele notariële
akten betreffende de verkoop gevonden
waaruit wat meer informatie werd gekregen.
Naspeuringen naar de nalatenschap van de
vroegere IJsselsteinse kunstschilder en
fotograaf H. Niessen leverde ook niet meer
op dan de wetenschap dat een kist vol glasne-
gatieven na de oorlog was opgeruimd (!).
Toen kon nog niet vermoed worden dat later
zo'n direkte betrokkenheid bij het herstel van
de molen zou plaatsvinden. Voor het herstel
van het uitwendige kon over niet meer
worden beschikt dan een beperkt aantal oude
prentbriefkaarten. Slechts een enkele was van
dichtbij gemaakt, verscheidene anderen van
grote afstand onder andere vanaf de
kerktoren. Ook waren ernogcnkele 18^'en
19'-' eeuwse prenten in het rijksarchief te
Utrecht maar die gaven ook geen antwoord
op vragen over details. De ligging van de
molen was bovendien vanwege gracht,
bolwerk en omliggende bebouwing zodanig
dat het niet makkelijk was om de molen
anders dan vanuit dezelfde punten te
fotograferen. Rond de molen stonden
bovendien geknotte bomen die tot
stellingshoogte reikten waardoor de molen
beneden dit niveau nauwelijks in beeld was te
krijgen. Niettemin is geprobeerd er het beste
van te maken. Daarin 1732 voor de bouw van
een molen als deze tóch een gedetailleerd
bestek gebruikt moest zijn is hiernaar
gezocht, via inventarissen van verscheidene
archieven die hiervoor in aanmerking
kwamen. Het bestek is echter nog steeds niet
boven water gekomen. Nu was dit wel niet
onmisbaar maar het zou toch goed geweest
zijn als dit voor de rekonstructic had kunnen
worden gebruikt. Voor de restauratie van
molen en koepel is een geheel nieuw bestek
gemaakt en aldoende is zoveel mogelijk
geprobeerd om qua details en bijzonderheden
historisch verantwoord te werken.
De restauratie
Op basis van het nieuwe bestek en
bijbehorende tekeningen werd een aantal
bouwbedrijven verzocht om in te schrijven en
een prijsopgaaf te doen. Het gehele werk was
daartoe gesplitst in een bouwkundig deel en
een molentechnisch deel. Dit laatste omvatte
alleen het specialistische molentechnische
werk zoals kap, staart, wiekenkruis en de
gaande werken in de molenromp (assen,
tandwielen, maalstenen etc). Van de
aangezochte bedrijven was voor het
bouwkundig deel de laagste inschrijver de
firma Van der Sluys en Van Dijk bv te
Hardinxveld-Giessendam voor f 688.()()(),-
excl. BTWen voor het moicngedeelte
Schakel en Schrale bv te Zwolle voor
f 432.900,-excl. BTW.
In het najaar van 1986werdmet het werk
een begin gemaakt. Bedoeling was dat de
molenmaker in de werkplaats te Zwolle alle
benodigde onderdelen gereed zou maken
waarna montage en afbouw in IJsselstein zou
plaatsvinden.
De romp
Het werk aan de molenromp moest dan wel
gereed zijn. Eén van de eerste
werkzaamheden was het in de steigers zetten
van de romp teneinde het muurwerk onder
handen te nemen. Alle slechte, losse en
holklinkende delen moesten worden
uitgehakt en opnieuw ingemetseld
(inboeten), daarbij uiteraard zo precies
werkend dat de romp zijn ronding behield, de
lagen stenen uitwaterend lagen en ook
vertikaal gezien de lijn behouden bleef. De
wanden van de woonruimte op de begane
grond en de vloer daar werden weggebroken
waarna de fundering van de voorganger
aangetroffen werd. Dit was niet geheel
onverwacht, omdat reeds eerder bij molens
de poeren van een voorgaande
standerdmolen werden gevonden. Soms
gebruikte men ze als deel van de fundering,
vaak ook zal men de moeite wel niet hebben
willen doen om deze grote blokken
metselwerk uit de grond te graven. Ze zaten
daar immers niet in de weg.
Het vermoeden dat ze hier nog aanwezig
waren was afgeleid van de zettingsverschillen
die in de molen waargenomen werden. De in
het midden van de molen gelegen kamerwand
was bijvoorbeeld nauwelijks gezakt in
tegenstelling tot de molenromp zelf.
Hierdoor was de balklaag van de Ie
verdieping die over genoemde wand lag nogal
bol komen te staan. Enigszins overdreven
80
-ocr page 78-
Overzicht van de fundauehlokken van de voorganger van de Windolter.
gesteld betekende dit dat de molen als het
ware op deze muur was gaan hangen. Onder
die muur moest dus iets aanwezig zijn, dat niet
meegaf, waarschijnlijk de poeren van de
voorganger. Inderdaad bleek dit het geval.
Een gelij ke vondst werd recentelijk ook
gedaan onder de molen te Montfoort.
Na het uitgraven van de molenvoet die niet
veel dieper ging dan ongeveer driekwart
meter bleek deze in slechte staat, dat wil
zeggen het metselwerk lag grotendeels los.
Met gedeelten van ca. 1 m breed en, waar
nodig, ander steen, is de muur rondom
ondergronds geheel vernieuwd in gewapend
metselwerk. Dat wil zeggen dat matten van
speciaal wapeningsstaal in het metselwerk
zijn opgenomen. Ook rust de molen nu
rondom overal op de grond. De oorzaak van
het uit elkaar scheuren moet vooral geweten
worden aan het feit, dat men de vier poeren
mede had gebruikt om de nieuwe molen op te
funderen. De overige muurgedeelten stonden
direkt op de grond en ongelijke zettingen
waren hiervan het gevolg. Aan de
zuidwestkant vertoonde de buitenmuur een
sterke 'buikvorming'. Bij het slopen bleek dat
men hier de slechte muur had 'gerepareerd'
door er een laag halfsteens metselwerk
tegenaan te zetten. De molenwand was hier
ook enigszins naar buiten gebogen en om de
lijn van de romp te bewaren en toch de muur
op sterkte te houden is de wand hier aan de
binnenzijde op de begane grond dikker
gemaakt.
Van de raamopening in het voormalige
keukentje werd aanvankelijk gedacht dat
deze oorspronkelij keen deuropening met
deur en bovenlicht is geweest. Opeen
afbeelding uit ± 1750 is nog net een raam te
zien dat aanvankelijk werd gehouden voor
een bovenlicht boven een deur. Later bleek
tijdens het 'uitpeilen' dat het toch ook
vanouds een raam is geweest. Zo zijn thans op
de begane grond weer drie gelij ke ramen
aanwezig.
De beide raamkozijnen aan de
noordoostkant waren weliswaar in de loop ter
tijd veranderd maar nog wel oorspronkelijk.
In oude panden werden ramen en kozijnen
vroeger ook wel eens gemoderniseerd, dat wil
zeggen aangepast aan wat later gangbaar was.
Het kozijn moest dan uiteraard ook worden
aangepast. De afgezaagde pennen van het
oorspronkelijke kalf, evenals de duimgaten
81
-ocr page 79-
van de benedenluikjes waren nog te zien. Op
grond van deze sporen zijn de ramen op de
begane grond weer zo geworden als ze ooit bij
de bouw moeten zijn geweest. Ze tonen nu
ook sterke gelijkenis met de ramen van molen
De Meiboom te Utrecht, zoals te zien op een
tekeninguit 1745. De reconstructie van de
toegangspoort heeft ook de nodige aandacht
gekost. Het was duidelijk dat de laatstelijk
aanwezige vrij smalle deur niet
oorspronkelijk kon zijn. Korenmolens waren
als regel toegankelijk met paard en wagen om
graan en meel te laden en te lossen. Hiertoe is
normaliter een ruime poort met dubbele
deuren en daarboven een zogenaamde
spinnewebraam aanwezig.
Vermoed werd dat de deur na het buiten
bedrijf stellen van de molen was versmald. Bij
het slopen van het omliggende muurwerk
werden de oude aanzetten van de vroegere
poort gevonden en bleek dat deze inderdaad
veel breder was geweest en later aan beide
kanten deels was dichtgemetseld. Het later
ingebrachte muurwerk was evenwel ouder
dan verwacht. Het is niet onmogelijk dat de
poort uit voorzorg al is verkleind nadat de
scheurvorming in de romp zich begon te
openbaren. Sporen van een latei en een
gemetselde boog waren evenwel met geen
mogelijkheid te vinden. Hoe vreemd ook, een
spinnewebraam is hier waarschijnlijk nooit
aanwezig geweest. Derhalve is bij gebrek aan
gegevens een inrijpoort gemaakt zoals hij
geweest kan zijn. Gemakshalve is een van de
deuren voorzien van een klein 'loopdeurtje'.
Op de begane grond is de vroegere
woonkamer weer teruggebracht om te dienen
als kantoor/verkoopruimte. De
waarschijnlijk oudste van de beide trappen op
de begane grond is gehandhaafd en iets verder
naar achteren opgesteld. De balklaag onder
de eerste zolder is grotendeels vernieuwd en
ook verzwaard, omdat hierop de voorraadsilo
rust met mogelijk ca. 25 ton graan. Op de
eerste zolder bevonden zich drie ramen met
op het noordoosten en zuidoosten nog de
oorspronkelijke kozijnen. Ook deze ramen
waren in de loop der tijd veranderd, dat wil
zeggen'gemoderniseerd'. Aan de
binnenzijde hadden de kozijnen nog een
spanning, misschien van vroegere
binnenluiken? Sporen van vroegere duimen
Raamparüj mei de inf^emetselde hardstenen nemen.
waren er niet, zodat buitenluiken er nooit
geweest konden zijn.
Hoe deze ramen nu oorspronkelijk zijn
geweest kon niet meer met zekerheid worden
vastgesteld. Gekozen is nu voor een raam dat
scharnierend is opgehangen en waarbij de
ruitverdeling aan ?luit bij de ramen op de
begane grond. Opstellingshoogte zijn altijd
drie deuropeningen geweest, wat bij
korenmolens vrij gebruikelijk is. Deze bieden
de molenaar te allen tijde een korte en snelle
weg naar buiten, ongeacht de windrichting
waaruit wordt gemalen. Hij is dus als het
nodig is met een paar stappen bij de vang als
er ingegrepen moet worden, bijvoorbeeld bij
plotselinge weersverslechtering. Opkomende
buien met veel wind zouden als niet
vroegtijdig zeil werd geminderd de molen
immers op hol kunnen doen slaan met schade
en gevaar.
De deuren zijn bij deze molen naar
verhouding wat kort en breed. Op basis van
wat op een oude ansicht was te zien zijn zij zo
goed mogelijk gerekonstrueerd. Afgaande op
82
-ocr page 80-
de oorspronkelijke plaats van de duimen (bij
de restauratie deels verplaatst) zijn er vroeger
mogelijk kleinere ramen geweest, maar
waarschijnlijk één ruitje per deur. Terwille
van de lichttoetreding is weer voor de laatst
aanwezige raamvorm gekozen. De balklaag
onder de steenzolder was zeer slecht. Enkele
balkkoppen in de muur aan de regenkant
waren geheel afgerot en de balken waren met
stutten opgevangen. Hierzijn enkele balken
aangebracht die groter van afmetingen zijn
geworden. Hier liggen immers hier de
draaiende maalstenen met een aanzienlijk
gewicht wat een stijve vloerkonstructie eist.
De bestaande balken werden hiervoor niet
zwaar genoeg geacht. In de muur op de
steenzolder waren nog de dichtgemetselde
gaten te zien van de vroegere draagbalk van
de spil. Op deze plaats is ook weer de nieuwe
draagbalk gelegd, nu op zij n plat om meer
stijfheid te hebben tegen zijdelings slingeren.
Op de steenzolder zij n drie raamopeningen.
De twee op het noorden en oosten waren
draairamen in een kozijn met buiten een luik.
Deze luiken zullen aanwezig zijn geweest om
de zolder te kunnen verduisteren als de stenen
moesten worden gescherpt.
De ramen zij n gemaakt zoals ze vroeger
waarschijnlijk geweest zijn. De raamopening
aan de regenkant was oorspronkelij k
afgesloten met een luik in een steensponning
aan de buitenkant. Men zag dit vroeger meer,
onder andere bij de in 1912/13 gesloopte
molen 'De Meiboom' te Utrecht. De
zogenaamde moerbalken onder de luizolder
zijn grotendeels gehandhaafd. Slechts één is
er geheel vernieuwd. De balklaag onder deze
zolder bestaat uit twee maal twee evenwijdig
lopende balken die kruislings over elkaar
gaan. Deze hoofdbalken (moeder-of
moerbalken/binten) worden aangevuld met
lichtere zogenaamde'kinderbintjes'. Deze
vloerconstructie moet als een wat ouder type
worden gezien. Op de luizolder was eveneens
een raamopening met draailuik als zoj uist
beschreven zij het met iets kleinere
afmetingen. De constructie van de balklaag
onder de kapzolder was vergelij kbaar met die
onder de luizolder.
We komen nu op de kapzolder alwaar de
stenen romp eindigt met de rolvloer en kuip,
een houtconstructie die direkt de kap draagt
en deze op de romp gecentreerd moet
houden. Het bovenste metselwerk van de
romp bleek zo slecht dat het tot even onder de
kapzolder moest worden gesloopt. Bij het
slopen werd ontdekt dat onder de ankers van
de rolvloer zich nog een 2e rij ankers bevond
die evenwel geen dienst deden. De verklaring
hiervoor kan tweeërlei zijn. Mogelijk is bij de
bouw een fout gemaakt en zijn de ankers
eerder ingemetseld dan bedoeld was
waardoor de romp ca. 0,5 meter lager zou zijn
geworden dan thans. De wieklengte zou dan
ca. 25,0 meter geworden zijn, een meter
kleiner dan nu het geval is. Een andere
mogelijkheid is dat men op het laatste
moment alsnog besloten heeft om de molen
ca. 0,5 meter hoger te metselen dan bedoeld
was. In dat geval moest een nieuwe serie
ankers worden aangebracht. Feit is wel dat de
kapzolder voor een molen als deze wat hoog
is, hoger dan bij vergelijkbare molens als te
Dordrecht (1713) en Leiden (1743).
Bij het herstel van de romp was veel van het
pleisterwerk reeds verdwenen. Het
overblijvende goede metselwerk was toen
nog slechts deels en, gelukkig maar, licht
gepleisterd. Dit was zonder al te veel schade
te verwijderen waardoor de romp aan de
buitenzijde geheel als 'schoon metselwerk'
eruit kwam. Zo moet de molen in 1732 er ook
hebben uitgezien. Aan de binnenzijde is nog
een groot aantal dunnere scheuren
geïnjecteerd om de muur weer dicht en sterk
te krijgen en is de pleister- en kalklaag
verwijderd. Na herstel van de binnenwand is
hij zodanig afgewerkt dat de wat grove
structuur van het metselwerk zichtbaar bleef,
wat een levendig en sfeervol aanzien geeft.
Voor de restauratie had de molen twee
stookplaatsen met tegen de binnenkant van
de romp rookkanalen tot op de kapzolder.
Deze moeten na 1732 alsnogzijn
aangebracht. Een aanwijzing hiertoe was dat
een van de balken van de Ie zolder door het
rookkanaal van de woonkamer ging! Het is
nauwelij ks denkbaar dat zoiets bij de bouw al
is gemaakt. Beide rookkanalen zijn nu geheel
verwijderd en ter plaatse is de binnenkant van
de molenromp uitgehakt en met schone steen
weer ingemetseld om het doortrekken van
roetwater voorgoed te voorkomen.
83
-ocr page 81-
Rolringopdekruivlocr. voorplaalsing van de kap.
Kap en staart
Hiervan was niets meer aanwezig, maar de
beschikbare afbeeldingen gaven toch wat
houvast. Zo waste zien dat de molen een
middelbalk heeft gehad in plaats van een
lange spruit. In deze contreien is dat toch
uitzonderlijk. Merkwaardigerwijs had de
vroegere korenmolen te Vreeswij k er ook
een.
Ook was te zien dat de kap was gepot-
dekseld, dat wil zeggen bekleed met bijna
rechtopstaande, iets over elkaar gelapte
brede planken. Middelbalk en gepot-
dekselde kap waren dan ook in het plan
opgenomen. Gedurende de restauratie
werden echter tijdens het archiefonderzoek
ten behoeve van de vroegere molennaam,
bouwrekeningen gevonden. Hierin was onder
andere een post vermeld waaruit bleek, dat
bij de bouw de molenkap was bekleed met
schalleen, een soort houten leien.
Hoewel ook dit in deze streken weinig
gangbaar was kwam men het hier en daar in
het westen wel tegen. Gebruikelijker was dit
Destelling
De oude prenten van de molen (± 1750)
laten een gewone stelling zien, namelijk met
schuine schoren eronder naar de romp toe.
Toen de grote schuur in de eerste helft van de
vorige eeuw tegen de molen werd gebouwd
moest een aantal schoren vervallen. Sommige
hardstenen neuten waar de ondereinden van
de schoren op rusten konden ter plaatse van
de schuur nog in de molenmuur worden
aangetroffen. Op de plaats van de schuur
werd de stelling sindsdien gedragen door een
onderslagbalk rustende op staanders, zoals op
de oude prentbriefkaarten ook is te zien. Het
aantal steilingliggers kon worden
teruggevonden en met de gegevens die die
oude afbeeldingen boden, is de huidige
stellinggereconstrueerd. Een veld ervan, ter
plaatse van de inrijpoort, is breder dan de
overige.
Dit leek al te zien op de oude opname
die vanaf de RK-kerktoren omstreeks 1905
was gemaakt.
84
-ocr page 82-
Interieur van de molenkap met het boven wiel.
voorzien van een rondgaande, aan elkaar
gelaste stalen vloerplaat. Deze voorkomt
tevens dat de ijzeren rollen op den duur in de
houten overring gaan'vreten'. Een
soortgelijke plaat ligt om dezelfde reden ook
opderolvloer.
Kleuren
Tijdens het werk diende te worden
uitgezocht in welke kleuren de molen moest
worden geschilderd. Kleurenfoto's waren er
in 1918 nog niet en betrouwbare ooggetuigen
zijn er niet meer. In het algemeen echter
werden bij molens de hoofdkleuren zwart,
rood, groen en okergeel aangetroffen. Op de
oorsponkelijke raamkozijnen werd als oudste
kleur okergeel gevonden. De ramen zelf
waren niet meer authentiek maar wel tot voor
kort groen. Ramen, deuren en ook luiken
waren overigens vaak groen. De kuip
bovenop de romp was slecht en zeer sterk
verweerd. Niettemin werd hier en daar een
spoortje okergeel aangetroffen. Op basis van
oude prentbriefkaarten en foto's uit begin van
plaalshiii vandckiip.
in het oosten, Twente en de Achterhoek
bijvoorbeeld. Gekozen is dan ook nog tijdens
het werk voor een kap met schalieën. De
hoofdvormen van de kap zoals voor- en
achterfront en het model zijn gereconstrueerd
middels berekeningen aan de hand van
uitvergrootte oude foto's. Een enigszins
origineel gebleven kap uit een vergelijkbare
periode was die van de nog bestaande
korenmolen te Dordrecht. Ook deze kap is
destijds gemaakt met een middelbalk. Het in
de kap gelegen deel is daar nog steeds
aanwezig. Het geeft aan dat de middelbalk
aanvankelijk ook in Zuid-Holland niet
ongebruikelijk was. De kap kan naar alle
windrichtingen worden gedraaid, doordat hij
rust op een heel groot rollager, de rolring.
Deze rolring bestaat uit een aantal aan elkaar
gekoppelde houten wagentjes met rollen.
Tijdens de restauratie nog is besloten om geen
houten maar gietijzeren rollen toe te passen.
Deze zijn sterker en daardoor zeker
duurzamer. Om de onderkant van de kap, de
overring, zuiver rond en stijf te houden is deze
85
-ocr page 83-
fiovenwiehnel hovenschijfloop.
A chlereind van de hovenas met hedieninf;snieclianisnie voor de remkleppen aan de wieken.
86
-ocr page 84-
deze eeuw kon wei een kleurenschema in de
tinten licht en donker worden bepaald,
waarbij donker dan duidde op zwart (geteerd)
of groen. Als regel was bij een industriemolen
veel beschilderd en bleef het teren beperkt tot
de stelling, een houten kapbedekking en vaak
de roeden (wiekbalken). Ook is nog gekeken
op oude afbeeldingen van al dan niet
verdwenen molens uit de wat wijdere omtrek
omtezienofdaarzekere parallellen te vinden
waren met IJsselstein. Een beetje was dat
inderdaad het geval, bijvoorbeeld donker
staartwerk met een deels witte staartbalk. Dit
alles tezamen ligt aan de basis van de kleuren
waarin de molen thans is geschilderd.
Gaande werken
De gaande werken (het
molenmechanisme) zijn voor deze molen
geheel nieuw gemaakt. In de molenromp
waren nog enkele sporen die enig houvast
gaven. Zoals al vermeld was de plaats van de
draagbalk nog te zien. Ook waren de plaatsen
van de vroegere ijzerbalken (lagerbalken)
van de maalstenen te zien. Aan de hand
hiervan was de vroegere opstelling van de drie
koppels maalstenen vrij nauwkeurig te
bepalen. Voor het ontwerp van de tandwielen
waren de volgende overwegingen van belang:
allereerst de gewenste
overbrengingsverhouding voor een molen
van de die grootte, dat wil zeggen hoe snel de
maalstenen draaien ten opzichte van het
wiekenkruis. Voor een molen als deze ligt dit
in de buurt van 6-7,5 steenomwentelingen per
wiekenkruisomwenteling.
Verder waren ongeveer bepalend de
vroegere plaats van opstelling en de
ruimtelijke mogelijkheden van de rompen de
kap. Hierdoor werd immers ook bepaald hoe
groot specifieke wielen moesten of konden
wezen. Uiteindelijk is na wat passen en meten
gekozen voor de huidige oplossing en is de
molen uitgerust met drie koppels maalstenen,
te weten 2 koppels 17der kunststenen en 1
koppel 16der blauwe stenen. Een 17dersteen
is een maataanduiding en wil zeggen dat de
omtrek van zo'n steen 17 voet is. Dit komt
ongeveer neer op een middellijn van ca. 1,50
meter. De lódersteenheeft een diametervan
ca. 1,40 meter. Kunststenenworden vanaf de
eeuwwisseling gemaakt. Daarvoor gebruikte
men nagenoeg uitsluitend natuursteen, het
wat blauw uitziende basaltlava dat van
vulkanische oorsprong is. Het is een
stollingsgesteente met een poreus oppervlak
als gevolg van uitgetreden gassen. De
voormalige gasbelletjes geven de steen een
beetje het aanzicht van 'gatenkaas' terwijl de
randen van de gaatjes extra snijvermogen aan
de steen geven. Molenstenen kwamen in het
algemeen uit het gebied van de Eifel in
Duitsland.
Goede gebruikte blauwe stenen zijn hier en
daar met wat geluk soms nog op te sporen, al
wordt het steeds minder. Het lukte echter niet
om langs deze weg voor Usselstein een
bevredigende oplossing te vinden en om die
reden is gekozen voor geheel nieuwe door een
steengroeve te leveren exemplaren. Het is
waarschijnlijk voor het eerst sinds vele jaren
dat er in Nederland voor een molen nieuwe
blauwe stenen zijn aangeschaft. Zowel de
kunststenen als de blauwe stenen zijn gericht
op de produktie van tarwemeel en geleverd
door de firma Van Hees in Geldern (BRD) bij
Venlo. Naar het schijnt wordt daar, ook in
kleine mechanische maalderijen nog veel met
stenen gemalen, in tegenstelling met ons land.
De maaleigenschappen, de karakteristieken
van de stenen, zijn in overleg met de molenaar
ontworpen door de bekende
molendeskundige I.J. deKramerte
Leidschendam. Nagenoeg alle molens
hebben vandaag de dag een wiekenkruis met
stalen roeden (wiekbalken) en een gietijzeren
wiekenas, de bovenas.
De invoering van ijzer en gietijzer in de
molenbouw begon omstreeks het midden van
de vorige eeuw. Met name de houten wieken
en as werden al spoedig overal vervangen
door veel sterkere en duurzamer ijzeren
exemplaren. Toen de molen in 1918 werd
onttakeld had hij wel een ijzeren as maar nog
houten roeden. In 1987 is een geheel nieuwe
as gegoten door de gieterij Hardinxveld B. V.
te Hardinxveld-Giessendam. Als mal is
gebruikt de mal welke destijds (1976) is
gemaakt voor molen 'De Gooijer' te
Amsterdam. De as is al bij het gieten in de
lengterichting voorzien van een gat. Dit is
nodig om een bedieningsstang te kunnen
aanbrengen ten behoeve van de remkleppen
aan de wieken. Het wiekenkruis bestaat uit
87
-ocr page 85-
Sleenzolder mei rechls hel spoorwiel mei sleensehijfloop. Links een zgn. 'broek'
Sleenzolder; drie koppels mualslenen mei op de
i oorgrond de \leenkraan
88
-ocr page 86-
groter worden. Verder heeft ieder fokeind
nog een wegneembaar deel om bij te veel
wind de windvang te verkleinen. Als regel is
dit een los bord dat uitgenomen wordt en
opgeborgen. In ons geval is het scharnierend
uitgevoerd, zodat het eenvoudig kan worden
weggeklapt. Door het bord haaks op de
draairichting open te zetten moet bovendien
nog een extra remmend effekt worden
bereikt.
Om het terugdraaien van het wiekenkruis
bij wind van achteren tegen te gaan (bij
stilstand overigens) is de molen voorzien van
een pal op het bovenwiel. Verder is nog een
zogenaamde 'kneppel" aangebracht.
Teneinde het maalproces zo gelijkmatig
mogelijk te laten verlopen is een régulateur
opgesteld die twee koppels stenen kan
bedienen. Zijn taak is om de onderlinge
afstand tussen de maalstenen af te stellen in
relatie tot de snelheid van de molen, een
hulpje van de molenaar eigenlijk.
De molenaar is al tijdens de restauratie bij
de inrichting betrokken om een en ander zo
goed mogelijk aan zijn gebruikswensen aan te
passen. Met name vanwege de eisen die
vandaag de dag aan een windmaalbedrijf
moeten worden gesteld was dit van groot
belang. Met een minimum aan mankracht
moet immers een maximale produktie
worden bereikt om financieel gezond te
draaien. Daarbij komt dat het te malen graan
tegenwoordig niet meer met paard en wagen
en in zakken wordt aangeleverd maar
losgestorteninbulk.
Dit moet snel gelost, en in de molen opgeslagen
worden, soms nog graan van verschillende
soorten. Daarom is er een grote opslagsilo op
de eerste verdieping aanwezig, die verdeeld is
in een aantal compartimenten.
Het graan wordt beneden los gestort en via
een blaaspijp naar de grote silo op de eerste
zolder getransporteerd. Uit deze silo kan het
graan afgetapt worden in de zgn.
'doseerschroef' die onder de silo doorloopt en
het graan naar de Jacobsladder transporteert.
Dit is een transportsysteem dat vanaf de
grond recht omhoog gaat naar de maalzolder
en bestaat uit een rondgaande band met
daarop kleine bakjes. Het geheel draait in
gesloten houten kokers. Deze scheppen
beneden het graan en storten het boven uit;
twee gelaste stalen kokerbalken, de roeden.
die met houten wiggen in de askop zijn
vastgeslagen en nog extra met zogenaamde
keerklossen zijn geborgd. De wieken hebben
een hekwerk waarop de zeilen worden
gespannen en zijn tevens voorzien van
zogenaamde fokken. Deze fokken vormen
een verbeterd wieksysteem dat rond de
Tweede Wereldoorlog is ontwikkeld door Ir.
P. Fauël, een groot moleniiefhebber en zeiler.
Hij vergeleek het wiekenkruis van een molen
met de tuigage van een type zeilboot dat als
regel een fokzeiltje heeft en konstrueerde een
houten 'fok' ter vervanging van de
uitneembare windborden bij een Oudhollands
wiekenkruis. De zogenaamde fokwiek is een
bijzonder effektieve verbetering gebleken die
de trekkracht van het wiekenkruis belangrijk
vergroot. Het is bovendien een tamelijk
eenvoudige constructie die, mits in de juiste
kleuren geschilderd, nauwelijks opvalt en op
enige afstand bijna niet van de Oudhollandse
wiekvorm is te onderscheiden. De
windtunnelproeven die Ir. Fauël met
verschillende fokmodellen heeft gedaan zijn
voor IJsselstein nauwkeurig bestudeerd. Op
basis daarvan is besloten de fok voor
IJsselstein uit te voeren met drie krommingen
en met name de opstand te vergroten ten
opzichte van wat gangbaar is. De ervaring
heeft nu al geleerd dat de molen heel
makkelijk maalt wat behalve aan de
wiekvorm ook ligt aan de verbeterde lagering
van de wiekenas. Eeuwenlang hebben
molenassen gedraaid op lagerstenen waarbi
jmet varkensreuzel werd gesmeerd. De
lagertechniek heeft echter niet stil gestaan en
toevallig werd daar gedurende de restauratie
van De Windotter de aandacht door
getrokken. Het resultaat hiervan is dat de as
van de molen bij de hals nu gelagerd is op een
blokje modern glijlagermateriaal waardoor
hij aanmerkelijk lichter draait. Een primeur
voor de molen te IJsselstein dus. De
fokwieken van de molen zijn voorzien van
tamelijk grote remkleppen die niet alleen
instelbaar zijn om automatisch te werken
inaar ook elk moment met de hand
bedienbaar zij n. De molenaar kan dit middels
een ketting doen vanaf de stelling bij de
staart. Wordt de molensnelheid te groot dan
gaan de kleppen open en kan de snelheid niet
89
-ocr page 87-
hetzelfde principe als een emmerladder bij
eenbaggermolen. Vanuit de elevator loopt
het graan via een pijp naar de graanmenger
waar het bevochtigd wordt tot een rv van
16%. Dit is nodig om tijdens het maalproces
de zemel van de korrels beter los te krijgen.
Na circa 24 uur 'inweken' gaat het graan weer
via de elevator naar de 'stijgschroef die het
tot op de luizolder omhoog voert.
Hiervandaan loopt het in de zogenaamde
'broek' die als een soort kleine opslagsilo
boven ieder koppel stenen hangt. De beide
koppels kunststenen zijn geschikt om
volkorenmeel te malen en kunnen bij goede
wind zo'n 400-450 kg per uur per, per koppel
produceren. Er is al zelfs met 2 koppels
tegelijk gemalen waarbij deproduktieop
1000 kg per uur lag. Hetmeel wordt
opgevangen in zakken en hierna gestort in een
mengketel op de Ie zolder van waaruit op de
begane grond kan worden afgetapt. Dit
volkorenmeel is goed geschikt voor
volkorenbrood en o.a. pannekoeken, cake en
kruidkoeken.
Het koppel blauwe stenen is weer geschikt
voor builmeel dat via de zeefmachine op de Ie
zolder kan worden afgetapt. Deproduktie
van deze steen ligt bij goede wind nog iets
hoger dan bij kunststenen; namelij k 500 kg
per uur. Het gezeefde meel, de zuivere witte
bloem is zeer geschikt voor cake,
pannekoeken, koek etc. Het restprodukt, de
zemelen en griesen gaan weg als veevoer.
Op de Ie zolder staat een 'pletter" waarmee
tarwe kan worden geplet bij een produktie
van 100 kg per uur. Deze geplette tarwe wordt
door bakkers soms gebruikt als
'brooddekoratie'.
Beneden is een 'vertikale maalstoel'
opgesteld. Deze wordt elektrisch
aangedreven en kan 150 kg gebroken tarwe
per uur produceren. Dit produkt wordt vaak
weer in de meelmenger met volkorenmeel
gemengd tot het bekende 'volkoren grof'.
Samengevat levert het maaibedrijf de
volgende produkten:
- van de tarwe wordt gemaakt:
volkorenmeel, gebroken en geplette tarwe
en witte bloem.
- van rogge wordt gemaakt: gebroken rogge
en witte bloem boekweitmeel, te krijgen als
wit meel (gezeefd).
- maismeel
- gerstemeel; deze kan ook als gebroken
worden geleverd.
- erwtenmeel.
Om ook in perioden van onvoldoende wind
te kunnen produceren is er een elektrische
hulpaandrijving aanwezig op een van de beide
koppels kunststenen. Hierover kan nog
vermeld worden dat deze is voorzien van een
soort vrijloop koppeling waardoor met weinig
moeite kan worden overgeschakeld van
windkracht naar elektrische kracht. De
elektromotor is opgesteld op de luizolder.
Nabeschouwing
Al in een vroeg restauratiestadium werd tot
een taakverdeling besloten ten aanzien van de
begeleiding van de werkzaamheden. Het
bouwkundig gedeelte van het werk is begeleid
door de Dienst Gemeentewerken I Jsselstein
en het molenbouwtechnische deel door de
Rijksdienst voorde Monumentenzorg. Het
hele werk werd gekenmerkt door de goede
sfeer en het goede overleg tussen de
begeleidende instanties en de aannemers als
uitvoerende partij. Oriëntatiebezoeken
werden gebracht aan andere molens in het
land en in Zwolle waar de molenmakers een
groot deel van het werk aan o.a. de kap en de
tandwielen 'voorfabriceerden'. Vóór de
verwerking is het zware hout gekeurd op de
zagerij te Oldenzaal. Voorts is een bezoek
gebracht aan de fabrikant van de stalen
roeden (wiekbalken) te Oudeschans (Gr).
Tegelijk met de molen is de koepel
gerestaureerd. Bij de herstelwerkzaamheden
werd in de muur van de oude hoektoren een
schietgat aangetroffen, evenals een put.
Hoewel het steeds de bedoeling is geweest om
de bomen bij de molen de bewaren bleken
deze tijdens de restauratie in een zo slechte
toestand dat rooien de enige oplossing was.
Het opknappen van het omliggende terrein
bleek ingrijpender dan aanvankelijk was
gedacht. Vond voorheen het transport van
graan en meel plaats met paard en wagen,
thans gebeurt dit met zware vrachtwagens die
verscheidene tonnen graan in 'bulk' komen
brengen. Gevreesd werd dat de belasting van
de molenoprit en de ervoor gelegen brug
90
-ocr page 88-
zodanig zou zijn dat schade niet uit kon
blijven. Ook de oude stadsmuur liep dan
gevaar. Om deze reden werd gekozen voor
een in de grond gelegen en op palen
gefundeerde, zware betonnen vloerplaat die
zowel oprit als brug moet ontlasten. De
nieuwe oprit kwam tijdens de restauratie al
goed van pas toen de zware kapkonstruktie
per vrachtwagen naar de molen 'verreden'
moest worden. Tot slot van het
restauratieprojekt is de stadsmuur ter plaatse
van de molen weer in een behoorlijke staat
gebracht.
Nawoord
Zeventig j aar zijn voorbij gegaan na de
onttakeling in 1918 en het officiële weer in
gebruik nemen op zaterdag 16 april 1988. De
mooie oude binnenstad van IJsselstein is extra
verfraaid door het herstel van de molen. Van
verre is de draaiende molen in het silhouet van
de stad te zien. Na bijna 2 eeuwen in bedrijf te
zijn geweest, gevolgd door onttakeling en
verval en na gedoemd te zijn geweest voor de
sloop is de molen toch gerestaureerd en zelfs
als modern bedrijf gaan malen. Een bijzonder
gelukkige ontwikkeling!
Met recht kan gezegd worden dat een droom
werkelijkheid is geworden. Het is het
resultaat van de inspanningen en het
enthousiasme van velen. De restauratie van
de molen te IJsselstein heeft bewezen dat
meer mogelij k is wanneer er minder voor
onmogelijk wordt gehouden.
Lijst van bouw- en
molentechnische termen
Anker             ijzeren houvast waarmee
uiteinden van balken in
muren worden bevestigd.
Duim              rechthoekig omgebogen stift
waarvan de ene zijde als
spijker aangepunt is; hier
omheen kunnen hengsels van
een luik of deur worden
aangebracht.
Fokwiek          houten lat of plank voorde
wiek; het uiteinde heet
fokeind.
Kalf                dwarshout of onderdeel van
een houtconstructie.
Kapzolder bovenste zolder in een
windmolen.
Keerklos
Kinderbintje
trekklos.                      ' \
kinderbalk: bij
samengestelde balklagen
(bijvoorbeeld
balkzoldleringen) de kleine
balk die op geringe afstand
rechthoekig in de moerbalk
wordt gelaten.
holle, kokervormige stalen
balk.
knuppel: staaf gegoten ruw
metaal.
houten band aan de omtrek
van de cirkelvormige
kruivloer.
Kokerbalk
Kneppel
Kuip
91
-ocr page 89-
Kruien
de molen naar de wind zetten.
houten ring met gaten waarin
de rollen passen (deze liggen
op de omtrek van de
kruivloer).
Schoren           twee aan twee schuins naar
elkaar toelopende balken van
de achterstijlen aan de
molenkap om de molen te
verkruien (molenstaart).
Stellingsligger liggende balk van de
molenstelling (houten
verhoging).
Staander         verticaal gesteld hout of ijzer
dienend tot ondersteuning.
Spruit             uitstekende balk onder de
molenkap.
Steensponning gleuf aan de buiten- en
muurzijde van de deurstijlen,
aangebracht om daartegen de
stenen te metselen.
Latei
draagbalk die dient tot
horizontale overspanning
boven een deur-, venster-, of
schoorsteenopening.
balk in het gedeelte van een
werktuig waarop een ander
gedeelte rust (legering of
lagering).
Leger-of
lagerbalk
Lui
Moerbalk
Neut
windas in een molen om
makken op te hijsen of neer te
laten; aanwezig op de
luizolder.
moederbalk; zware
dwarsbalk in een balklaag.
uit een muur vooruitstekend
deel van hout of steen waarop
een balk kan rusten.
Onderslagbalk elk der twee balken
waartussen een onderlaag
dwars over een balklaag
(onderslag of houten
fundering) is bevestigd.
Overring         bij onderkruiers de ring boven
de rollen waarop de molen
over de ringmuur draait.
Poer               onderdeel van een fundering,
bestaande uit een blok van
metselwerk of beton.
Rol                 cilinder van hardhout met
assen naar het midden van de
kruivloer.
Rollager          deel van een werktuig waarop
het askussen is geplaatst
waarin de as op rollen loopt.
"(De molenkap is op roller,
gelagerd.)
Steenzolder
zolder waarin zich de
molenstenen bevinden.
Uitpeilen
ontdoen van een pleisterlaag.
Vang
rem.
Veld
ruimte tussen een paar
opstaande en andere delen
ondersteunende stukken
(stijlen).
lengtemaat van ca. 30 cm.
Voet
NB: Als bron voor deze lijst is genomen
G. GeertsenM. Meestermans, VanDale,
groot woordenboek der Nederlandse taal
(Utrecht/Antwerpen 1984").
92
-ocr page 90-
Molenkaart van het
schoutambt IJsselstein
•i
Bestaande uit verdwenen molens:
7.  Vermoedelijke plaats van de
Conventsmolen. Wind- en korenmolen
van het klooster Mariënberg.
8.  Vermoedelijke plaats van de
Conventsrosmolen. Graarmolen van het
klooster Mariënberg.
9.  Hoge Biezenmolen. Poldermolen.
10. Molen van de Rijpikkerwaard. ^
Poldermolen.
1.  Molen op de Vliet bij KnoUenmanshoek.
Poldermolen.
2.  Hoekse molen. Poldermolen.
3.  Achtermolen. Poldermolen.
4.  Voormolen. Poldermolen.
5.  Gruttersmolen. Rosmolen. (Gedurende
de 18*^ eeuw waren er twee van zulke
molens).
6.  's Heren windmolen. Korenmolen (later:
DeWintotter).
93
-ocr page 91-
Verordening op 's Heren Korenmolen in
IJsselstein uit 1741.
Bewerkt door A.M. Fafianie
De navolgende verordening is in 1860 door J. J. de Geer van Oudegein van het origineel in
het oud-archief van IJsselstein gepubliceerd in zijn 'Onuitgegevene oorkonden betreffende
het slot, de stad en de heerlijkheid van IJsselstein' (in: Codex diplomaticus Neerlandicus, 2e
serie, IV, 2, nr. 2, p. 156-161) en is hier in moderne bewoordingen weergegeven.
Vernieuwde en uitgebreide verordening
betreffende's heren korenmolen in
IJsselstein.
Maria Louise, prinses-douairière van Oranje
en Nassau, enz., geboren prinses van Hessen,
enz.' Aangezien er in de voorgaande
verordening betreffende de heerlijke
korenmolen in IJsselstein^ verscheidene
onvolkomenheden en onduidelijkheden aan
het licht zijn getreden, hebben wij, na
voorafgaand overleg, die verordening als
volgt hernieuwd en uitgebreid.
1. Inkomsten van de molenaar als maalloon
van een mud granen IJsselsteinse maat,
vijfentwintig mud in een last"*:
- Tarwe of gerst dat op de broodsteen wordt
gemalen, 10 stuivers.
- Tarwe dat op de builsteen'* gemalen wordt,
11 stuivers.
- Rogge dat op de broodsteen gemalen
wordt, 8 stuivers.
- Varkensvoer, 7 stuivers.
- Brouwkoren, hetzij moutof hartkoren,5
stuivers.
- Aan alles dat meer weegt dan twee pond
worden 3 schepels stuifmeel ingehouden.
2. Degenen die in het schoutambt IJsselstein
wonen zullen als volgt de molenaar betalen:
iedere persoon van 12 jaar of ouder betaalt 6
stuivers aan maalloon voor tarwe, rogge of
ander koren waar brood van gebakken kan
worden; ieder kind tussen 4 en 12 jaar betaalt
half geld en ieder kind onder 4 jaar mag gratis
laten malen. Desalniettemin moeten de
voornoemde bewoners voor wat zij meer
laten malen het volledig maalloon betalen,
ook voor varkensvoer en brouwkoren.
3. Opdat de molenaar de grootte van de
huisgezinnen en het aantal familieleden te
weten kan komen en zijn loon rechtens kan
innen, zal hij met ingang van elk jaar met
assistentie van de gerechts- of
gemenelandsbode op zij n kosten bij ieder
gezin om een behoorlijke aangifte mogen en
moeten verzoeken, die naar waarheid plaats
zal vinden op straffe van een boete van 3
gulden iedere keer dat iemand een persoon
zal verzwijgen of niet naar waarheid het
aantal personen zal aangeven. De bode zal
vervolgens in aanwezigheid van de molenaar
de personen en respectievelijke families
opschrijven, met als onderscheid diegenen
die geheel of ten halve zij n aangeslagen.
Wanneer die aangifte gedaan is, mag de
molenaar elk half jaar zijn gerechte
inkomsten als bij zorgvuldige gerechtelijke
uitspraak mogen innen.
94
-ocr page 92-
aanwezigheid van de eigenaar of van diegene
die het naar de molen brengt te wegen.
Wanneer het gemaald is moet hij het volle
gewicht rekenen als het koren ongemalen
heeft gewogen, met inhouding van het
stuifmeel zoals hiervoor bepaald.
11. De molenaar mag het koren dat naar de
molen wordt gebracht nawegen in
aanwezigheid van de eigenaar of van twee
geloofwaardige getuigen en wanneer in de
zakken meer aanwezig is dan aangebracht
was, dan komt het overschot tot nut van de
molenaar. Desalniettemin blijft de belasting
van kracht op het maalsel in zij n geheel en
komt aan de pachter of inzamelaar toe.
12. De molenaar moet voor de gemeente goed
meel malen en hij moet altijd bij gunstige
wind gereed zijn om de gemeente te dienen en
die het eerst naar de molen komt te helpen,
echter met dit voorbehoud, dat wanneer
iemand bij slappe wind een last tarwe of ander
koren naar de molen brengt in de tussentijd
een ander met een of twee zakken geholpen
moet worden.
13. Bij langdurige windstilte of bij gebreken
aan de windmolen moet de molenaar malen
met de rosmolen van de geoctroyeerde
grutters, wier gruttersmolen gereed moet
worden gebracht om granen te breken,
hetgeen de grutters moeten toestaan.
Wanneer zij hun paarden daarvoor willen
laten gebruiken dan zullen zij de helft van het
maalloon genieten.
14. De molenaar mag aan geen enkele
inwoner van de stad of van het schoutambt
toestemming geven om elders te malen, noch
om brood of meel buiten de stad en het
schoutambt te kopen, op een boete van 50
Karolusgulden.'" Een dergelijke toestemming
is van nul en generlei waarde en deshalve
wordt niemand van de boeten vrijgesteld die
middels deze verordening bepaald zijn.
15. Ook zal de molenaar niet met enige
inwoner van de stad of van het schoutambt
mogen onderhandelen over het maalloon,
maar hij moet het geheel ontvangen, tenzij
dat loon door een speciale beslissing anders
4. Indien iemand binnen een jaar in het
schoutambt komt te wonen en daar niet
langer dan een halfjaar blijft en weer
vertrekt, dan zal hij slechts voor dat halve jaar
hoeven te betalen. Hij die na de gedane
optekening in het schoutambt komt te wonen
zal een behoorlijke aangifte bij de molenaar
moeten doen, op een boete van drie gulden.
Op dezelfde wijze moet aangifte worden
gedaan van personen die na de gedane
optekening binnen het eerste halfjaar komen
te overlijden en of door hen die vertrekken,
op straffe dat wanneer die aangifte niet vóór
het begin van het tweede halfjaar gedaan zal
zijn, zij het volle jaar moeten betalen.
5 .Gezinnen op het platteland die zelf niet
bakken maar hun brood bij de bakkers halen
zullen niet onder de bepalingen van de
verdeling vallen, maar zij die een valse
aangifte doen zullen telkenmale 6 gulden als
boete verbeuren.
6. Niemand in de stadof binnen het
schoutambt IJsselstein zal daarbuiten mogen
laten malen ofmee! kopen of invoeren op een
boete van 100 gulden, te betalen zowel door
hem die het meel in zijn bezit heeft als door
hem die het invoert, hetzij schipper, voerman
of bode, met uitzondering van niemand.
Daarbij komt ook de verbeurtenis van
wagens, karren, paarden en vaartuigen
waarmee het gefraudeerde meel wordt
ingevoerd.
7. Ookzal niemand voorzichzelf of vooreen
ander brood van buiten mogen invoeren,
behalve reizigers die een stuk of sneetjes
brood als proviand voor hun reis meenemen,
op een boete van 25 gulden.
8. Voor wat betreft boekweitmeel en grutten
moet een ieder zich houden aan het octrooi
dat aan de geoctroyeerde grutters is verleend.
9. Beschuit mag worden ingevoerd mits dat
aan de pachter of inzamelaar'' van het maalsel
wordt gebracht en er belasting over wordt
betaald.
10. Voordat hij het koren maalt dat hem
wordt gebracht is de molenaar verplicht in
95
-ocr page 93-
Gedaan te Leeuwarden, de 24ste november
1741.
(was getekend) M.L. Prinses van Oranje.
wordt bepaald, op een boete van telkenmale
25 gulden.
16. Indien toch iemand van buiten naar de
molen komt, dan mag hij niet worden
opgebracht of tot een boete worden
gedwongen, maar zal de molenaar zijn
maalloon mogen schikken naar believen.
17. De molenaar is verplicht al wat
voorschreven is precies na te leven en mag
zich niet met duistere praktijken of middelen,
direct of indirect ten nadele van de gemeente,
inlaten, op een straffe van scheidsrechterlijke
correctie, ja zelfs met behulp van een lijfstraf
wanneer de zaak dat vereist.
18. De boeten hier vermeld komen voor de
helft aan de beambte van stadswege en voor
de andere helft aan de molenaar. De boeten
die de molenaar zelf moet betalen komen
alleen aan de beambte.
En opdat niemand van deze bepaling
ontwetend blijft, zal deze in de stad en in het
schoutambt IJsselstein worden gepubliceerd
en opgehangen overal waar men dat
gewoonlijk pleegt te doen.
Noten
1.       Douairière = een adellijke weduwe met weduw-
goed onder haar beheer. Maria Louise landgravin
van Flessen-Kassel was de weduwe van Johan Wil-
Icm Friso en douairière van de baronie IJsselstein
tussen 1732-176,'i.'
2.       Deze verordening is een aanvulling op het Or-
donnuutie en Rcglemcnl waarop voortaan sal wor-
den verpaehl 's heeren windtmolcn lol Y.s.sclsleijn,
in
20 artikelen, uit 1718. Het betrof hier de onmiddel-
lijke voorganger van de in 17.12 gebouwde molen.
(Origineel in oud-arehiel IJsselstein).
?i. I mud = 4sehepels, 1 last = 100 schepels.
De IJsselsteinse maat is niet bekend, de Utrechtse
maat was bijvoorbeeld 1 schepel = ."!(). I liter (een
last = .1010 liter).
4.       Builsteen: hierop wordt tarwe ontdaan van zemelen
(builen is ziften).
5.       De IJsselsteinse impost (verbruiksbelasting) werd
ieder jaar verpacht aan een zgn. eollecteur. Deze
posten staan in de stadsrekeningen vermeld.
6.       De Karolusgulden was een munt uit de tijd van Ka-
rel V. In deze tijd werd alleen de benaming gebruikt
om een rekeneenheid van 20 stuivers aan te geven.
i
istorische Kring
Kedaktie:
Drs. A.M. Fafianie, Duivenkamp487,3607 BH,
MaarssenenB. Rietveld, Mcercnburgcrhorn7,3401
CC IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 numincrs
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11, .3401 NA
IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van
IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per
kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden
verzocht ƒ 6,-extraovertemakeni.v.m. de
verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover
voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld.
Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn
ƒ80.-
IJsselstein
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 197,'i en stelt zich het volgende ten doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van
de Lopikerwaard in het bijzonder.
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Wcstcrhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M. vanSchaik.M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
96
-ocr page 94-
Een kaart van IJsselstein uit 1812
door
A. M. Fafianie
aangaande IJsselstein door de onderprefect
en zijn staf geregeld. Deze regeling duurde tot
28 maart 1814 toen na de bevrijding de - sinds
begin 1811 - voormalige Baronie bij de
provincie Utrecht kwam in de vorm van de
gemeente IJsselstein, Benschop en
Polsbroek, de huidige situatie.
Midden in deze zware jaren, op 30 juli 1812,
kreeg de Municipale Raad van IJsselstein (het
gekozen gemeentebestuur) een brief van de
onderprefect, die niet bewaard is gebleven,
aangaande aan te brengen veranderingen in
de stad. Uit het antwoord op deze
aanschrijving blijkt waar het precies om ging.
Deze brief was in slecht Frans opgesteld (de
officiële ambtelijke taal uit die tijd), maar is
ook in het Nederlands bewaard gebleven.
Bijlage van de Franstalige brief was de kaart.
De brief luidt als volgt:
OAIJ. Inv. Fruin 1811-1813, nr. 1.1812
oktober2.
Buitengewone vergadering van de
Municipaale Raad der stad IJsselstein op
vrijdag! october 1812.
Present de heerenti. Hooft Graafland. maire,
P.R. vanAffelen, J.B. Snellen, N.H. Strick
van Linschoten, J. Heijsters, H. van der Roest,
T.A. Bos, W. Verweij, S. Kortland, G.
Hogenhuizen enJ. Scholten vanAschat,
raaden.
Onlangs werd er bij herinventarisatie van
een deel van het archief der Staten van
Utrecht in het Rijksarchief aldaar een gave
kaart van het stadsgedeelte van IJsselstein
aangetroffen.' De kaart is de moeite waard
om bekeken en beschreven te worden en is
naar mijn weten nooit door anderen ingezien
of beschreven, wat te wijten zal zijn aan het
feit dat zij niet in de inventaris is genoemd en
een bijlage is geweest bij een brief van de
gemeenteraad van IJsselstein.
Bij dit artikel is de kaart verkleind, maar in
de oorspronkelijke kleuren afgedrukt.
Geprobeerd zal worden om het ontstaan van
de kaart te achterhalen, deze te beschrijven
en enkele details er uit te lichten en te
vergelijken met de andere toestand.
Waarom een kaart?
De zogeheten fluwelen revolutie van 1795
bracht ook in de Baronie van IJsselstein de
nodige veranderingen. Na in maart 1795 eerst
bij de provincie Holland te zijn ingedeeld,
volgde in juli 1810 de inlijving bij het
Frankrijk van Napoleon als onderdeel van het
Departement van de Zuiderzee. Hoofd van
het departement van de Belgische prefect de
graaf van Celles, die zetelde in Amsterdam.
IJsselstein ressorteerde onder het derde
arrondissement waarvan Utrecht de
hoofdstad was en waar de onderprefect
zetelde.
Vanaf die tijd werden alle publieke zaken
97
-ocr page 95-
Deze vergadering behoorlijk belegd conform
eene missive van den heer Sous-Prefect in dato
30 juli]' 1812, en volgens de wet gecomponeerd,
ten einde te delibereeren over het formeeren
van een plan of plattegrond der stad, zo als
dezelve thans is, en voor welke verbeetering
hetzelve zoude vatbaar zijn, is goedgevonden,
dat in de eerste plaats aan den heer Prefect
zoude behooren te worden aangeboden een ter
tafel geproduceerd plan der stad, en tevens
daarbij gevoegd, dat daar uit zal blijken, dat
deeze stad na gelang van desselfs groote vrij
wel is verdeeld en de straaten behoorlijk
doorsneeden en gericht zijn, zodat deeze plaats
steeds wegens desselfs gezonde lugt is bekend
geweest, en vele luiden dezelve uitdien hoofde
hebben gezocht, en dat schoon het, zoals zulks
door den heer Sous-Prefect teregt is
geremarqueerd, een waarheid is, dat er zeer
weinig plaatsen zijn, waarin geene
veranderingen of verbeteringen zoude te
wenschenzijn, zo meent de Raad egter, dat
dezelve in deeze stad meer tot veraangenaming
als tot wensentlijk nut zoude strekken, immers
niet zoude kunnen opweegen tegens de enorme
kosten, die daar uit zoude spruiten, en dus
geenszints overeenkomen met de zo nodige
zuinigheid, welke de staat der financiën van
deeze gemeente billijk vereischt, en het is uit
dien hoofde, dat de Raad van oordeel is, dat
het maken van plans daaromtrent overtollig
zoude zijn, engeen zwarigheid maakt te
verklaren, dat in deeze stad geene
veranderingen te wenschen zijn.
Aldus gedaan ten dage, maand en jaare als
boven.
(wasondertekend:)y. Scholten vanAschat,
J.B. Snellen, P.R. vanAffelen, N.H. Strick
van Linschoten, Js. Heijsters, Herms. van der
RoestGzoon, TeihiesArie Bos, S. Kortland,
G. van Hoogenhuijsen, Wim Verweij.
Recapitulerend: vóór3()juli 1812isereen wet
gepasseerd die inhield dat de steden (van het
Departement van de Zuiderzee?) aangepast
en veranderd moesten worden met behulp
van de respectievelijke gemeentebesturen.
Conform deze wet heeft de onderprefect ook
de gemeenteraad van IJsselstein
aangeschreven. Op zijn beurt heeft de raad
een plattegrond laten maken waaruit moest
blijken dat er niets veranderd kon of moest
worden, aangezien elke verandering slechts
ter verfraaiing zou dienen en niet tot nut. Een
belangrijk argument hierin was gelegen in het
feit dat elke verandering te duur zou zijn. Uit
diverse stukken blijkt dat de gemeente in de
Franse tijd behoorlijk in de schulden stak,'^
zodat dit argument zeker gerechtvaardigd
was.
Opvallend is dat de raad benadrukte dat de
stad van oudsher ('de tout temps') befaamd
was om haar gezonde lucht en daarom ook
een zekere aantrekkingskracht bezat.
Moeten wij daaruit afleiden dat IJsselstein
een 17e of 18e eeuwse kuuroord was? Het lijkt
mij eerder dat de Baronie in het algemeen en
de stad in het bijzonder in die tijden
befaamder was om het gunstige belastings- en
juridische klimaat dan om de gezonde lucht. ^
Juist in die tijd gingen zich diverse renteniers
in de stad vestigen en hun geld in grond
beleggen. Het argument zal hier dus gebruikt
zijn om de stad in een wel heel positief
daglicht te stellen. Hierop inhakend is het van
belang om de ondertekenaars van de brief
nader te bekijken. Maire (burgemeester)
sinds 17 juli 1811 was mr. Hendrik Hooft
Graafland, die zou aanblijven tot januari
1813.'* Hij bezat aanzienlijke percelen grond
in de binnenstad van Hsselstein en moet een
vermogend man zijn geweest. Dit gold
evenzeer voor twee van de tien
ondergetekende raden, in het bijzonder voor
Nicolaas Hendrik Strick van Linschoten en
Hermannus van der Roest Gerritszoon. De
eerste was eigenaar en bewoner van het
kasteel met toebehorende percelen, de
tweede was een niet onbemiddelde fabrikeur
in hoepels, molenaar en bij tijd en wijle
schepen van Hsselstein.'' Veranderingen in de
infrastructuur van Hsselstein zou voor beiden
rampzalig kunnen uitpakken; te denken valt
aan demping van de stadsgrachten,
verbreding en uitbreiding van de wegen,
slechting van stadspoorten en -muur en
afbraak van het kasteel. Het tegengaan van de
plannen zou in dit geval lijfsbehoud wezen ."^
De bijgevoegde kaart was van de hand van
landmeter Gerrit van Eijken die de stad
volgens eigen schrijven in augustus 1812 op
last van de burgemeester had opgemeten.
98
-ocr page 96-
......^^fj tSy^20 ^"p:,.izi,f nf^Y- •^
-ocr page 97-
via Benschop (Benschopse steeg en
Kamperzandpad, nu Benschopperweg), met
het Gein en Utrecht via Biezendijk en
Paardenlaan, en met Montfoort via de
Achtersloot. Inde 17de eeuw waren er juist
aan weerszijden van de brug twee poortjes
geconstrueerd die slechts een bepaalde
wielenbreedte van karossen en rijtuigen
toeliet, dit in verband met een overzichtelijke
situatie ten behoeve van de plaatselijke
imposten (belastingen). Vóór 1812zijn deze
opgeruimd.^
De smalle brug over de stadsgracht bij de
IJsselpoort vormde ook een onderdeel van de
stadspoort. Deze brug was eveneens in
baksteen opgetrokken. In de late
Middeleeuwen was vóór de brug een sterk
bastion gelegen, waarin 1812 niets meer van
over was; slechts de ronde vorm is op de
plattegrond nog te herkennen. Evenals bij de
Benschopse brug waren hier in de 17de eeuw
twee poortjes aanwezig, gelegen ter
weerszij den van de weg naar Jutphaas en
Utrecht. Deze weg begon bij een brug over de
IJssel die thans verdwenen is, maar in 1812
nog aanwezig was, de zogeheten IJssel- of
Asbrug, waarschijnlijk genoemd naar het
'asveld', aan de overzijde van de IJssel waar
het stadsvuil verbrand werd. Deze draaibrug
stamde uit de late Middeleeuwen en was
gelegen tussen de huidige IJsselbrug uit 1907
en de voormalige noodbrug tegenover het
Hazenveld. In 1857 werd de brug afgebroken
en op 55 meter afstand vervangen door een
nieuwe draaibrug.** De derde brug over de
stadsgracht was de houten loopbrug van het
Hof (nu Kronenburgplantsoen) naar het
kasteel, die in aanleg uit de Middeleeuwen
moet stammen.
Over de Haven waren vier bruggen
gelegen. De eerste was de stenen Haven- of
Molenbrug vlak achter delstadswal, gelegen
over de zeer smalle waterverbinding
stadsgracht-Haven. De tweede was de
Visbrug, al in de Middeleeuwen zo genoemd
omdat daar de vis werd afgeslagen en
verhandeld die in de IJssel en de grachten
gevangen werd. Zo is de stadsgracht
eeuwenland als viswater verpacht geweest.
De derde brug was de stenen
Wittepaardsbrug, een moeilijk te verklaren
naam. De laatste brug was de houten (later
Deze laatste had dus direct na het krijgen van
de brief van de onderprefect werk laten
maken van de kaart. Tussen augustus en
oktober moet dan de kaart ingetekend en
ingekleurd zijn geweest, een knap staaltje
werk in zo'n kort tijdsbestek.
De stad in 1812
De originele papieren kaart meet 51 x 40
cm en heeft een schaal van 1:1670 (1 cm op de
kaart komt overeen met 16,7 meter). Het
geheel is met pen en penseel ingetekend en
-gekleurd; donkerblauw zijn de tuinen en
singels, blauw is water, rood is bebouwing,
hardgeel zijn zandpaden, wegen en
wandelpaden, lichtgeel zijn straten en groen
is weiland. In de loop der tijd is het groen
verkleurd in donkerblauw.
Het afgebeelde gebied bestrijkt het land
tussen de Touwlaan en de Paardenlaan en
tussen de Biezendijk/Achtersloot en de
Ussel. Tegenwoordig is dit gebied in zijn
geheel volgebouwd, maar in deze tijd
concentreerde de bebouwing zich binnen de
Middeleeuwse stadsmuren, met enige
uitzonderingen als het kasteel, de
Doelentoren, huizen langs de Ussel bij de
Panoven en bij de Benschopse sluis. Het
stadsgedeelte was nog compleet ommuurd.
IJssel- en Benschopperpoort beheersten als in
vorige eeuwen de twee enige onverharde
toegangswegen naar de stad, die overigens
bijzonder smal waren. De muur en de
muurtorentjes waren in deze tijd sterk
vervallen, ronddelen en torens waren bijna
alle gesloopt. Pas na 1850 zouden de oude
verdedigingswerken worden afgebroken,
slechts enige restanten bleven toen over,
waaronder de Doelentoren die zijn bestaan
nog enige decennia wist te rekk'en.
IJsselstein telde in 1812 acht bruggen, drie
over de stadsgracht, vier over de Haven en
één over de IJssel. De Benschopse brug
vormde een onderdeel van de in 1612
vernieuwde Benschopperpoort. Het geheel
was in baksteen gebouwd, met een ronde
uitsparing waar twee rijtuigen elkaar konden
passeren. Bij binnenkomst in de stad werd
hier het poortgeld geheven, waarvoor een
speciaal tarief gold met betrekking tot de aard
van het passerende voertuig. Via deze brug
was er een verbinding met de Lopikerwaard
99
-ocr page 98-
Huidige situatie (I9H4).
stenen) loopbrug die het 'Domineesbrugje'
werd genoemd omdat de predikantswoning
daar stond en de dominee over deze brug
moest als hij ter kerke ging. In 1812 was
Frederik Lodewijk Abresch al zo'n tien jaar
dominee van de NH Kerk, samen met
Frederik van den Ham, tweede predikant.
De eerste drie bruggen over de Haven zij n
aangelegd in de tijd dat het gebied tussen de
Haven en de oostelijke stadsgracht in de 14e
door de stad in gebruik is genomen.
Oorspronkelijk was de Haven de oostelijke
stadsgracht die veel breder moet zijn geweest
(zo'n 35 meter, nu ongeveer 3 meter). Nadat
dit gedeelte was omwald is er in de
zuidwesthoek een houten windmolen
gebouwd, de verre voorganger van de in 1732
gebouwde Windotter.
De stadsgrachten liepen oorspronkelijk tot
aan de stadsmuren naar zi j n vanaf de 16de
eeuw voor de helft aangeplempt. In 1812 had
deze 'landwinning' zijn grootste omvang al
lang bereikt en waren deze percelen in
gebruik als opslagplaatsen of moestuinen.
Vooral het stuk gracht tussen IJsselpoort en
NH Kerk is bijna in zijn geheel dichtgestort en
in percelen onderverdeeld. In 1832 was dit in
gebruik als woning en opslagplaats van een
hoepmaker."^ Het eigenaardige 'eiland' ten
westen van de korenmolen heeft als
begraafplaats van de Joodse gemeente in
IJsselstein gediend en is waarschijnlijk
speciaal voor dit doel aangelegd. In 1812 zou
dat nog als zodanig hebben kunnen
functioneren. Het vermoeden bestaat dat
deze stukken land zij n gewonnen door
uitbaggering van de grachten en de IJssel.
Het stratenplan van de binnenstad verschilt
nauwelijks van de tegenwoordige indeling.
Het geheel heeft in de loop van de 14de eeuw
zijn beslag gekregen. De haaks op elkaar
staande straten verdelen de stad in negen
ongelij ke blokken die voornamelij k aan de
rand zijn bebouwd. De open gebieden binnen
deze blokken waren in gebruik als tuinen,
opslagplaatsen, moestuinen en schuren. Een
100
-ocr page 99-
stad omsloten waren eveneens door
bomengalerijen omzoomd, zoals de
Touwlaan door de fameuze iepen, de
Achtersloot, de Biezendijk, de Paardenlaan
door prachtige linden en de IJsseldijk. Het
Hof voor het kasteel was ingericht als
publieke wandelplaats want wandelen was in
die dagen een geliefde bezigheid, waarbij het
flaneren vaak voorop stond. Tussen de
Touwlaan en de Achtersloot was er een
aanzienlijke tuin in de moderne Engelse
landschapsstijl aangelegd, waaroverstraks
meer. Een derde tuin bevond zich tussen de
stadsgracht en de Benschopse sluis. Ook de
stadswal diende als wandelplek. Zelfs de
Plaats voor het stadshuis was door bomen
omgeven, waar in het midden de stadspomp
stond. Prenten uit het eind der 18de eeuw
laten dan ook de stad zien als gelegen in een
woud van oude bomen dat samen met de vele
trap-, hals- en klokgeveltjes, de
indrukwekkende toren van de kerk, het grote
kasteel en de molen op de wal een zeer
toepasselijk romantisch plaatje opleverde.
Dat plaatje zou overigens in de loop van die
eeuw aanzienlijk worden gewijzigd. Het is
niet eenvoudig te achterhalen wie in 1812 de
huiseigenaren waren. Wel zijn er de eerste
kadastrale gegevens beschikbaar die vanaf
1832 werden bijgehouden en die met enig
voorbehoud met 'terugwerkende kracht'
kunnen worden geproj ecteerd. In grove
lijnen kan dan worden aangegeven hoe de
bezitsverhoudingen in de stad lagen. In het
kader van dit artikel is daar geen uitputtend
onderzoek naar gedaan. De gegevens staan in
het bijgaand kaartje ingetekend.
Straten, stegen, grachten, bruggen,
verdedigingswerken en openbare gebouwen
(ook scholen) waren in het bezit van de
gemeente en werden door haar onderhouden.
Dat was een kostbare zaak, want vrijwel al het
gemeentegoed stamde uit de late
Middeleeuwen en was uit stenen en meestal
ondeugdelijk metselwerk vervaardigd. De
slechte toestand van de verdedigingswerken is
reeds aangegeven, maar gebouwen als de
Waag, het Ewoud's gasthuis en het Stadhuis
waren evenzeer in slechte staat. Er waren in
IJsselstein drie Godshuizen, de Hervormde
kerk uit 1310, de Katholieke kerk bij de
korenmolen uit 1780 en de Joodse synagoge in
uitzondering vormen de gesloten huizenrij
van de Voorstraat en het Wed, met de
karakteristieke zogenaamde watersteegjes of
trappen afdalend naar de Haven, en het blok
waar de oude Nicolaaskerk in staat met het
omliggende kerkhof en het kleine omzoomde
emplacement.
Binnen dit kleine stadsgebied van ongeveer
12 hectare woonden in 1812 ongeveer 1.300
mensen, uitgaande van een totale
gemeentebevolking van 2.520 personen.'"Op
eenkadasterkaartvan 1819" staan ongeveer
315 bewoonbare huizen ingetekend, dus
afgezien van openbare gebouwen, zodat er
gemiddeld ruim vier personen een huis
bewoonden. Dit veronderstelt een gemiddeld
kindertal dat even groot is als nu, ruim twee
kinderen per gezin. Niet alle huizen worden
door gezinnen bewoond zodat dit getal niet
absoluut mag worden genomen. Zou dit getal
misschien te verklaren zijn door het hoge
aantal renteniers, weduwen en weduwnaars
van middelbare leeftijd?
Merkwaardig is dat stadsuitbreiding vóór
de 20ste eeuw nauwelijks had
plaatsgevonden, terwij 1 toch het gebied van
de Nieuwpoort- vrij wel even groot als de stad
zelf- al sinds de 14de eeuw beschikbaar was.
Wellicht hebben de vele oorlogen aan de
compactheid van de stad bijgedragen,
alsmede een vrij constant of licht dalend
bevolkingsaantal tot het midden van deze
eeuw. Afgezien van het klooster Mariënberg
dat daar tussen 1394 en 1482 moet hebben
gestaan met kloostertuin en molens, '^ is daar
geen bebouwing geweest, met uitzondering
van de Hogebiezenmolen in de zuidwesthoek.
Deze molen is al zeer oud en diende om het
IJsselwater, dat via de Molenvliet en een heul
onder de Panoven stroomde, in de
Hogebiezenwetering over te hevelen. In 1884
werd deze vervangen door een
stoomgemaal.'^
Het IJsselstein van 1812 moet een pittoresk
beeld zijn geweest voor de reiziger. De gehele
stad was over de lengte van de vervallen
stadsmuren op de wal beplant met soms
eeuwenoude notebomen die tot 35 meter
hoog konden worden en walnoten en prima
hout leverden. Ook langs de Haven stond een
rij van zo'n 34 bomen, die precies op de kaart
staan aangegeven. De diverse wegen die de
101
-ocr page 100-
I { ||[T| ambachtoiieci
i^emeente eii Kerxen
renteniers, notabeien, rijke winneii.jr-,
•J .-'.ooplieuen, klelnf^ wia^eiiers
j        I overig verigoed)
vreemdelingen
Perceeleigenaren Usselslein IH32, naar klassen.
ambachtslieden. Ook woonden er dagloners.
Kooplieden en kleine winkeliers woonden in
de nabijheid van de centrale Plaats en ook wel
langs de Voorstraat. Verscheidene pakhuizen
waren in hun bezit. De kop van de
Benschopperstraat was het domein van de
ambachtsheden. Daar waren er bijzonder
veel van, zoals smeden, herbergiers,
timmerlieden, koperslagers, bakkers,
bierbrouwers en kuipers. Deze konden overal
in de stad worden aangetroffen. Op de
aangeplempte stukken gracht hadden deze
mensen hun voorraden staan; steeds meer
werd deze grond in beslag genomen door de
opkomende hoepmakerijen.
Opvallend is dat er veel weduwen- en erfgoed
verspreid lag door de stad, vaak aanzienlijke
huizen en lappen tuingrond.
Samenvattend mag worden gesteld dat het
IJsselstein van 1812 een bijzonder
aantrekkelijke plaats moet zijn geweest,
zeker voor particulieren. Er was een zekere
de Weidstraat uit 1766. De respectievelijke
predikanten woonden in de nabijheid van
deze kerken en ook de kerkhoven van de twee
Christelijke kerken lagen ernaast. Pas in late
tijd zouden de kerkhoven buiten de stad
worden aangelegd. Ook behoorden enige
huizen aan de kerken, eveneens in de
nabijheidgelegen.
De rij kste ingezetenen - renteniers,
notabelen, rijke kooplieden - bezaten huizen
door de gehele stad, maar zij woonden
voornamelijk aan de Benschopperstraat NZ
en tussen de Havenstraat en de stadswal (het
'Van der Roest-hoekje'). Hier stonden de
grote herenhuizen met aanzienlijke tuinen
daarachter. In het algemeen kan worden
gezegd hoe kleiner de huizen, hoe armer de
bevolking. De kleinste huisjes stonden tussen
het Wed (nu de Schuttersgracht)/Voorstraat
en de Havenstraat, langs het openbare riool
dat de Haven was. Deze huisjes waren
voornamelijk bezit van renteniers en kleine
102
-ocr page 101-
leert dat direct naast de touwbaan inmiddels
een publieke laan was aangelegd, die
gemeentebezit was.
Dit nu was de latere Touwlaan. De
oorspronkelij ke touwbaan was in 1832 bezit
van de erven van mr. H. Hooft Graafland, de
vroegere burgemeester. Tussen 1812 en 1832
zijn er twee touwslagerijen op de baan
bijgekomen, met een totaal dus van drie. Die
aan de Achtersloot behoorde aan de
voornoemde ervan, de twee anderen (een
halverwege, de ander aan de Eiterse weg)
behoorden aan de kasteelheer, N.H. Strick
vanLinschoten.
Een volgend, opvallend punt betreft de tuin
tussen de touwbaan en de Achtersloot. Op de
plattegrond is te zien dat deze tuin werd
begrensd door een sloot en door een
omzoomd zandpand evenwijdig aan de
Achtersloot. Een kronkelend pad loopt er
dwars doorheen en het geheel lijkt met
struiken beplant. De tuin was gelegen juist
ten noorden van wat nu de
Meerenburgerhorn heet en wordt
doorgesneden door de Touwlaan. Op de
kadasterkaart van 1832 is de tuin niet meer
aanwezig en wordt het perceel gebruikt als
bos (waarschijnlijk griend) en bouwland,
terwijl een deel plaats heeft moeten maken
voor de Touwlaan. Ook dit perceel was
eigendom van Strick van Linschoten. Dit
laatste feit kan een aanwijzing zijn voor een
situatie die verder in het verleden ligt. De tuin
heeft namenlijk een aantal kenmerken die
overeenkomen met een ontwerp-tuinplan uit
ca. 1770, die zich in het familiearchief De
Beaufort bevindt.''' De man achter dit
tuinontwerp was toenmalige drost van
IJsselstein, JoachimFerdinand de Beaufort,
die in de Franse tij d nog enige j aren balj uw
zou worden. De drost woonde vanouds op het
kasteel en bezat de stukken land rondom. Het
ontwerp was voor een aanzienlijke tuin in de
moderne Engelse landschapstijl, met
kronkelweggetjes, een onregelmatige vijver,
kunstmatige heuveltjes, een tuinhuis en
enkele opvallende bomen. Het geheel was
vooral asymmetrisch van opzet, dit als
preciese tegenstelling tot de voorgaande
periode. De tuin moest worden aangelegd
tussen de 'gemeene weg', de stadsgracht en de
' vij ver'. In de tuin zou ook een aanzienlij ke
concentratie van wat men de verschillende
standen kan noemen, waarbij de 'armenwijk'
langs de Haven het meest opvah. Het grote
aantal van kleine ambachtslieden moet de
stad het aanzien hebben gegeven van een
nijvere plaats. Het is zeker aan te nemen dat
IJsselstein in deze tijd de centrale plek was
voor de dorpen uit de omgeving (en vooral uit
de Lopikerwaard), waarvan de inwoners per
paard en wagen, te voet met de hand- of
hondenkar en over water met vrachtschuiten
alles van hun gading konden vinden.
Regelmatige markten, kermissen e.d. die
gehouden werden zorgden voor een
evenwichtig contact tussen producent en
consument.
Het kasteel en omgeving
Het gebied tussen de huidige Touwlaan en
de stadsgracht, waarbinnen zich het
kasteelcomplex bevindt, staat juist nog op de
plattegrond ingetekend.
Beginnend bij de Touwlaan: wanneer deze
is aangelegd is niet precies bekend, maar valt
wel te benaderen. Op de bekende kaart van
Hattinga van de Lopikerwaard uit 1771 staat
deze nog niet aangegeven, op de plattegrond
ogenschijnlijk wel. Tussen 1771 en 1812
bezitten wij geen kaarten, dus moeten
historische gegevens uitkomst brengen. De
naam impliceert dat hier een touwbaan moet
hebben gelegen, evenals de kaarsrechte weg
van meer dan 410 meter lengte. Begin 1778
waren de rijke IJsselsteinse burgers Goris 't
Hoen, Pieter van der Meulen en Dirk van den
Bosch een succesvolle hennep- en vlasfabriek
begonnen en vanaf de zomer van dat jaar
probeerden zij een touwspinnerij op te
zetten, waarvoor een touwbaan nodig was.
Op 3 november van dat jaar werd het voorstel
ingediend bij de magistraat, zodat met de
aanleg in 1779 of 1780 begonnen kan zijn. ''* In
1812 was de baan volgens de plattegrond
omzoomd door twee dubbele rijen iepen, zo'n
155 in getal, die in deze tij d al ruim dertig j aar
oud zouden kunnen zijn. De baan was zoals
veel andere touwbanen bestraat en liep van de
Achtersloot tot de Eiterse weg. Aan de
Achterslootse kant stond de touwslagerij.
Toch hebben we hier niet te maken met de
eigenlij ke Touwlaan. Een vergelij king met de
kadastrale situatie in 1832 (zie het kaartje)
103
-ocr page 102-
Silualie omgeving sluis, naar kadasler 1832.
104
-ocr page 103-
//.
^ -% ^ ■% ^
■l—t
. 7,'-/.'^
Ontwerp kasteeltuin ca. 1700.
105
-ocr page 104-
moestuin worden aanlegde, en net er buiten
zou een zomerhuis worden gebouwd.
Als ze de weg kunnen identificeren met de
Eiterse weg, de gracht met het gedeelte
tegenover de Hervormde kerk, en de vijver
met het restant van de slotgracht, dan moest
de tuin het stuk land hebben ingenomen dat
op de kadastrale kaart ook als tuin staat
aangegeven met een schuur in het midden.
Inderdaad komen de afmetingen overeen met
de schaal die op het tuinontwerp wordt
gehanteerd. In 1832 was dit eigendom van de
weduwe van Lodewijk de Haas, dus niet van
de kasteelheer Strick van Linschoten. Het is
aannemelijk dat De Beaufort van dit land
heeft moeten afzien en de tuin elders,
namelijk op de plek bij de touwbaan, op
kleinere schaal heeft laten aanleggen. De
gelijkenis met het 18e eeuwse ontwerp is
namelijk treffend te noemen. Na het
overlijden van de baljuw in 1807 heeft de
volgende kasteelheer de tuin overgenomen en
er vrijwel niets aan veranderd. Tussen 1813 en
1832 heeft de tuin dan een andere
bestemming gekregen, omdat de Touwlaan er
doorheen werd gelegd. Voor de kasteelheer
bleef er evenwel nog genoeg tuin over.
Het kasteelcomplex heeft een eigen, lange
geschiedenis. Zoals het kasteel er in 1812 bij
stond was er echter geen enkel gedeelte meer
over dat rechtstreeks uit de eerste bouwfase
dateerde (misschien rond 1250). Elke eeuw
vanafde bouw gaf belangrijke veranderingen
te zien die niet meer te achterhalen zijn. Vele
malen is het kasteel verwoest, of in ieder geval
'aangeschoten'geweest, maar altijd heeft
herbouw plaatsgevonden en bleef de
verdedingsfunctie tot en met de 16e eeuw
belangrijk. Vanafdie tijd is de woonfunctie
primair gesteld en werd dit aan de smaak van
de bewoner-de drosten-aangepast. Vooral
onder de De Beauforts werd de woonfunctie
belangrijk.
De slotgracht rond het complex was in 1812
nog maar een restant van wat zij zo'n vijftig
jaar eerder was. Noginde 18de eeuw liep de
gracht geheel om het kasteel, overspannen
door een loopbrug van het kasteel naar de
vierkante kasteeltuin. Deze tuin was op haar
beurt door een gracht omgeven die zo'n 15
meter breed was. In 1812 was ongeveer de
helft van de gracht gedempt en was het kasteel
direct met de kasteeltuin verbonden.
In het begin van de 18de eeuw moeten er
aan de noord-west- en zuidkant van het
kasteel stukken land zijn aangeplempt in de
grachten, want oorspronkelijk stond het
kasteel met de voet in het water. Het is
waarschijnlijk dat daar kleine moestuintjes
hebben gelegen.
Tegenover het kasteel lag het Hof, waarop
de Hofstraat uitkwam. Het land vanafde
stadsgracht tot aan de Eiterse steeg heette
vanouds het Hofkamp. Deze benamingen
duiden op een onmiddellijke relatie met het
kasteel. Hoewel er nog geen onderzoek naar
deze materie is gedaan kan er een
voorzichtige hypothese worden opgesteld
over de vroegste geschiedenis van het kasteel
en het naburige dorp IJsselstcin, dat de naam
van het kasteel meekreeg. Uitgangspunt is
een vierkante, stenen sterkte omringd door
een gracht - het gewoonlijke model voor de
late 13de eeuw- die ongeveer op dezelfde
plaats stond als in 1812. Voor het kasteel lag
de eveneens omgrachte voorhof, later het
Hof. Daarachter lag het dorp met een aarden
wal langs de tegenwoordige Klooster- en
Weidstraat, Voor-en Kerkstraat.
Het dorp moet ook omgracht zijn geweest,
met bruggetjes naarde huidige
Benschopperstraaten Utrechtsestraat. Deze
laatste weg kwam uit op de oeverwal van de
IJssel, waarover vanouds ook een pad moet
hebben gelopen. Wellicht was hier een brug
of een veer over de veel bredere IJssel, die in
twee takken om de Hoge Waard stroomde.
Uitbreiding vond plaats na ca. 1310, toen
de nieuwe parochiekerk net buiten de wal
werd gebouwd; het gedeelte tussen
Kerkstraat en Eiterse weg zal toen zijn
aangelegd. De Benschopperstraat zal een
zandweg geweest zijn die via de
Kamperzandweg naar Benschop liep. De
Benschopperwetering was nog niet gegraven.
De Hofkamp moet indertijd de dorpsmeent
zijn geweest waar de IJsselsteiners en die van
Eiteren hun stukjes land hadden liggen. Dat
land behoorde aan de kasteelheer, evenals de
dorpen. In de loop van de 14de eeuw is het
dorp een stad geworden en heeft zich
belangrijk uitgebreid. De aanleg van de
Nieuwpoort geeft een idee van de hoge
toekomstverwachtingen van de stedelingen.
106
-ocr page 105-
r
oj.ütjiracnt.
iu;i>-:"iiC;i V,
'■■\
j^
.DU VOt
Plattegrond van het kasteelcomplex ca. 1770, RAUArch. de Beauforinr. 154S,
potloodtekening aan de hand van de opmetingen en schetsteketnngen in pen door archilekt
J. van Slolkd 769).
De infrastructuur in 1812 was in feite nog
dezelfde als die van ruim 400 jaar terug. Dit
zou zelfs tot enkele jaren na de laatste
wereldoorlog nog zo blijven.
Rond de Benschopse sluis
Op de plattegrond is goed te zien hoe de
situatie rond de Benschopse sluis in die tijd
was. De schepen uit Benschop en Polsbroek
kwamen via de Benschopperwetering - die tot
de gemeente Benschop behoorde - bij het
zeer kleine bruggetje aan dat aan het begin
van het Kamperzandpad was gelegen.
Vandaar kwamen zij in een kom waar
gewacht moest worden tot de waaiersluis
geopend werd. Daarna ging het naar het
zogenaamde Karnemelkse gat, waarna het
water via de tweede sluisdeur werd
107
-ocr page 106-
Landgebruik rond kasteel in 1832 (kadaster).
binnengelaten. Vervolgens kon men de bocht
nemen naar de stadsgracht en de Haven
binnenvaren, waar gelost kon worden. In
principe was het ook mogelij k om via de
Haven of de zuidelij ke gracht naar de
IJsselpoort te varen en vandaar de IJssel op
naar het Gein en Utrecht, of naar Montf oort
en verder richting Gouda.
De sluis met de twee waaiervormige deuren
was in 1812 pas nieuw. Het betrof biereen
moderne vinding van de veelzijdige
Waterstaatingenieur Arie Blanken Jansz.
(1765-1824) die zijn sporen ruimschoots had
verdiend als landmeter, opzichter van de
forten van de Hollandse Waterlinie en
medewerker bij verschillende
hoogheemraadschappen voordat hij van 1808
tot 1823 in dienst v/as bij Waterstaat. Begin
1808 moet de sluis zijn aangelegd en koning
Lodewijk Napoleon nam dat jaar in eigen
persoon een kijkje bij de sluis, omdat
waterstaatszaken hem zeer ter harte gingen. '^
De naam 'het sluisje van Blanken', zoals door
de koning voorgesteld, vond echter geen
weerklank bij de bevolking en gemeente die
hardnekkig over het Karnemelkse gat bleven
spreken, misschien omdat er vooral
melkschuiten passeerden uit het agrarische
achterland.
In de directe omgeving van de sluis stond de
108
-ocr page 107-
De overtoom mei het brugje bij de Bemchopperpoort. Jan de
Beyer (1752), origineel: Rijksmuseum Amsterdam.
De verbinding over water met Benschop is
lange tijd slecht geweest. In de Middeleeuwen
hield de Benschopperwetering op bij het punt
waar nu het Hemeltje staat. Vandaar moesten
de goederen over het Kamperzandpad naar
de stad worden vervoerd. Rond 1350 werd de
wetering tussen het Hemeltje en de
Benschopperpoort gegraven (langs de
huidige Groenedijk), waarlangs een weg
werd aangelegd. Deze vormde de scheiding
tussen de Lage en de Hoge Biezen.
Waarschijnlijk eindigde de wetering bij het
begin van de Kamperzandweg en werden daar
de goederen overgeladen op karren.
Op de kaart van Jacob van Deventer uit ca.
herberg/het logement 'De Roode Leeuw',
waar in 1832 Dirk van der Hurk herbergier
was. De herberg staat niet op kaarten van
voor 1770, dus kan uit het laatste kwart van de
18de eeuw stammen. Op de plattegrond is het
het gebouw net naast de sluis. De overige
gebouwen waren boerderij en; op de
plattegrond is nog een aantal hooibergen
ingetekend. Direct achter deze bebouwing
was een aantal tuinen en boomgaarden
gelegen die opvallend contrasteerde met het
omringende weiland van de Hoge Biezen.
Deze percelen zullen in de 18de eeuw zij n
aangelegd, een tijd dat rond de sluis enige
veranderingen ten goede plaatsvonden.
109
-ocr page 108-
Noten
1.    Rijksarchief Utrecht, Archief Staten van
Utrecht nr. 1427-116. De kaart bevindt zich in
de Topografische Atlas aldaar.
2.    Oud Archief IJsselstein, Inventaris Fruin
1811-1813, nrs.1 en 2.
3.    Zie over de aparte status van de Baronie tij-
dens het Ancien Régime M. Gijswijt-Hofstra,
Wijkplaats voor vervolgden (Dieren 1984).
4.   OAIJ, Fruin 1811-1813, nr. 1.
5.    HKIJ no. 21 (maart 1982), p. 11.
6.   J.G.M. Boon, IJsselstein Uw woonstede (IJs-
selstein 1977; ongew. herdruk) vermeldt op p.
53 enige tegenstanders van de afbraak van de
stadsmuur, waaronder de gezusters Van der
Roest, korenmolenaar Dirk Brouwer en hoe-
pelfabrikant G. van Dorssen.
7.    Voor dit artikel is tevens gebruik gemaakt van
kaarten en plattegronden van Van Deventer
(ca. 1560), Boxhorn/Blaeu (ca. 1630), ano-
niem (1737), Hattinga (1771) en van het ka-
daster (1832).
8.   J.G.M. Boon en G. Schut, Inventaris van het
secretarie-archief 1815-1942,
nrs. A 184-186
en 254.
9.    RAU, Top. Atlas, kadastrale legger IJssel-
stein 1832. HoepmakerwasC. vanDors(s)en.
10.   Gegeven voor 1808 in Tijdschrift van oudhe-
den enz. van het bisdom, de provincie en de
stad Utrecht,
2e dl., p. 47 e.v. (1847). Zoals
blijkt uit gegevens van het midden der eeuw
was de verhouding gemeentebevolking/stads-
bevolking ongeveer 2:1. Deze verhouding is
voor 1808 aangehouden, bij gebrek aan pre-
ciese gegevens.
11.    Origineel in de Dienst van het kadaster en
openbare registers in Utrecht. Kopie in eigen
bezit.
12.   A.M. Fafianie, Twee Usselsteinse kloosters
(ongepubliceerde doctoraalscriptie 1987), dl.
2, hfst. 3.
13.    RAU, Top. Atlas (waterschapsarchief Lo-
pik), ontwerptekening stoomgemaal 1884.
14.   HKIJno. 17(maartl981),p. 9.
15.    RAU, Archief De Beaufort, nr. 1548.
16.   J.G.M. Boon, IJsselstein voor en na 1900 (z.p.
1969), p. 13.
17.    RAU, Archief stadsgerecht IJsselstein (brie-
ven ingekomen bij het gerecht), nr. 689.
1560 is te zien dat de wetering inmiddels was
doorgegraven tot aan de Hogebiezenmolen.
Nog steeds was het niet mogelij kom
rechtstreeks per schip de stad binnen te varen.
Dit moest gebeuren via de Molenvliet en de
IJssel. De goederen werden bij het bruggetje
voor de Benschopperpoort overgeladen en
moesten vervolgens de poort via een speciale
ingang passeren.
Nog in de 17de eeuw moest deze omweg
worden genomen en was er geen sluis
aanwezig om het verschil in de waterstanden
tussen de stadsgracht (in verbinding met de
IJssel) en de polderweteringen te
overbruggen. In de 18e eeuw zien we de
verbinding tot stand komen door de aanleg
van een 'overtocht' of overtoom. De schuiten
uit Benschop konden nu letterlijk de
overtocht maken via een houten constructie
met kettingen, waarna de vaarweg naar de
binnenstd openstond. Deze overtoom hield
het uit tot 1758 toen er een schutsluis werd
gebouwd. De architect was een zekere Van
Stolk, aannemers waren de Benschoppers
Heijmen van Zijl en Johannes van Oosten.
Als sinds 1739 waren er plannen om de
overtoom af te breken, dit in verband met de
hoge onderhoudskosten. '^ Bovendien was
deze manier van overbrengen bijzonder
omslachtig.
Met de nieuwe sluis van 1808 werden de
problemen van de voorgangers uit de weg
geruimd. De waaierdeuren hoefden nu alleen
maar open gedraaid te worden, terwijl bij een
schutsluis steeds de zware schotten omhoog
moesten worden gedraaid en de kracht van
het water een en ander tot een zware klus
maakte.
Wanneer wij de kadasterkaart van 1832
bekijken dan blijkt dat de situatie vrijwel
hetzelfde is als die in 1812. Het verschil is dat
het gedeelte van de Benschopperwetering
tussen de Kamperzandweg en de bocht bij de
Achtersloot verbreed is tot de breedte van de
kom voor de sluis. Pas in deze tij d kon het
scheepvaartverkeer efficiënt plaatsvinden,
hoewel vervoer over water omslachtiger bleef
dan vervoer over de kaarsrechte
Kamperzandweg.
110
-ocr page 109-
't Wilhelmus,'ja of nee'
door L. Murk
stijl en verteltrant wijzen erop dat Jan van de
Roest verantwoordelij k is voor het gedicht.
Deze stadgenoot berijmde in de periode 1890-
1910 verscheidene IJsselsteinse voorvallen
waaronder het bekende verhaal van de
Apeluiers.
Onderstaand gedicht is in 1903 geschreven
en handelt over Dominee Haring.
Deze dominee werd op 28 september 1902 in
het ambt bevestigd.
Hij kreeg direct te maken met een 'erfenis'
van zijn voorganger. Ds. J.H. Buijtendijk.
Van deze dominee is bekend dat hij zeer
Oranjegezindwas.
Een bekende uitspraak van hem is: 'Ik hou zo
van Oranj e dat het bloed in mij n aderen niet
rood is maar oranj e.'
Op één van mijn
zondagmorgenwandelingen rond 5 mei
klonken mij vanuit de N.H. kerk aan het
Kronenburgplantsoen de klanken van het
Wilhelmus tegemoet.
Luisterend naar deze orgelmuziek herinnerde
ik mij een gedicht of rij m, gemaakt rond de
eeuwwisseling, welk gaat over het spelen van
het Wilhelmus in dezelfde kerk.
Thuisgekomen vond ik het gedicht in een oud
schoolschrift.
In de tijd van onze grootouders was het
gebruiicelij k dat stads- en
dorpswetenswaardigheden als gedicht of
berij md verhaal werden gepubliceerd.
Of dit verhaal ooit eerder is afgedrukt is niet
bekend, vandaar deze verschijning.
Ook de maker van het verhaal is niet bekend,
Een ware gebeurtenis
In ditstadtje, moetje weten.
Woont een brave Dominee,
Die Jan Haring is geheeten.
En die nooit een mens wat dee
'n Goede herder voorz'n kudde
Die 'n wel door wrochtepreek
Zoo maar uit zijn mouwen schudden
En een tweede Luther leek.
Lieve vrienden 'k wil u zingen
Van de ramp te IJsselstein.
En de IJselijke dingen,
Die daar voorgevallen zijn.
Van de twisten en kabalen
Tusschen groot en tusschen klein,
Van de heren en schandalen
In het vredig IJsselstein.
111
-ocr page 110-
Maar in 't zelfde stille stadje
Woont een 'hevig' organist
Iets als 'Antoon Niesen' vat je
'n Geweldig groot artist.
Het 'Wilhelmus van Nassauwen'
Is zijn lijf en lievlingslied
Dat kon Haring niet verdou wen
't Baarde kommer en verdriet.
Als er iemand 'in den rouwen'
In de kerk aanwezig was
Kwam 't 'Wilhelmus van Nassauwe'
In het Gods huis niet te pas,
Het 'Wilhelmus' klonk afschuwelijk
Vlak na 't heilig Avondmaal
Dominee Haring vond 't gruwelijk
En 'nergelijk schandaal!
Dus liet hij, op 2 Augustus
Den Heer Niesen d'organist.
Die zich niets van iets bewust is.
Van geen nadren onheil wist.
Door den koster mededeelen
Dat hij het 'Wilhelmus lied'
Niet meer in de kerk mocht spelen
De organist die speelde 't niet.
Doch de organist heer Niesen,
Windt zich op en maakt zich kwaad.
Zit over 't verbod te kniesen
En snelt naar den Kerkeraad!
Want hij wil zich vergewissen
Of mijnheer de dominee
Wel het recht heeft te beslissen
't Wilhelmus: 'ja en nee'.
En de kerkvoogd hoogstgewigtig
Hoort heer Niesen's zwaar probleem
En zegt: 'Vrind, ik ben voorzichtig
In besluiten die ik neem
Al of niet 't Wilhelmus spelen
'k zeg niet ja en 'k zeg niet neen.
'k zal 't je morgen mededeelen
De organist groet en gaat heen
En de kerkvoogd roep te samen
De IJsselsteinsche kerkeraad.
En de oudelingen kwamen
Snel bijeen tot zijn beraad
En na lang delibereeren
En veel heen en weer gepraat
Werden ze 't dan eens de heeren
Want het was al taamlijk laat.
En de kerkvoogd doet ontbieden
Daags, daarop den organist
En zegt: 'dat door wijze lieden
In de kerkeraad is beslist
Dat 't Wilhelmus van Nassauwe
Hij mag spelen als voorheen
Dat hij zich daaraan kan houwen'
De organist groet en gaat heen.
Maar de Dominee vol van woede
Over 't kerkeraads besluit
Zegt: 'Niesen, wees op je hoede
Haal geen dwaze streeken uit
'k Wil verstandig met Upraten
En u weet wel wat ik meen
Ik verzoek u zulks te laten'
De organist groet en gaat heen.
Zondags neemt de dienst een aan vang
Dominee beklimt de stoel
En hij spreekt door vrome aandrang
Stichtend zalvend met gevoel
Maar als hij aan't eind der Zegen
Plechtig uitgesproken heeft
Klinkt hem plots 't 'Wilhelmus' tegen
En heer. Haring trilt en beeft.
Dominee van woede blakend
Spoed zich naar de orgelbel
Niesen niet van streek gerakend
Stoort zich niet aan 'tnoodgeschel
Dominee roept luid naar boven
Niesen! Niesen! Houdt toch op
Niesen zit zich uit te sloven
En slaat er geweldig op.
112
-ocr page 111-
Nauw is de organist beneden
Of hij hoort van Dominee
Waagt gij 't orgel te betreden
Neem 'k Ubij uw jas kraag mee
'k Zal je zelf van 't orgel sleuren
En wel heelemaal alleen
De organist verschiet van kleur en,
Groet beleefd gaat daarna heen.
De organist loopt haastig spoedig
Naar de kerkeraadpresident
En vertelt dien heer ontmoedig
Al zijn kommeren ellend
En de kerkvoogd diepbewogen
Plaats voor Niesen veiligheid
Op het orgel in de hooge
En klabak met groot beleid
En beschermt door de politie
Toegaat Niesen smeltend teer
Vol van Christelijke ambitie
Nog veel schooner dan weleer
En onder politie hoede
Stapt aan 't eind hij naar beneen
Dominee ziet wit van woede
De organist groet en gaat heen.
'Ach' klaagt Haring'wie verlost
Mij van dezen snoodeplaag?
Slechts de eerbied waardge koster
Antwoord op zijn droeve vraag.
Stormd naar orgel zonder spreken
En brult... Niesen ik gelast
Je 't 'Wilhelmus' af te breken
Of je komt nog in de kast!!'
De organist laat zich niet dwingen
En doet net of hij niks hoort
Trap tot het laats, de balgen springen
Machtig bruist, zijn slotakkoord
Niesen laat zich niet verschrikken
Door de woorden van 't gemeen
Hun gemompel boose blikken
De organist groet en gaat heen.
Weer is er een week vervlogen
Niesen speelt en preludeert
Op het orgel in hooge
Meestelijk en onverweerd
En als dan zijn heerlijk voorspel
De laatste toon door 't kerkruim bromt
Vraagt hem iemand of hij heel snel
Even bij de Dominee komt.
113
-ocr page 112-
Uit de
schooldoos
van de R.K. St. Nicolaasschool en een foto uit
1933 van de Ds. Moorreesschool.
Van de eerste zijn verscheidene namen
bekend.
Van de tweede is alleen de naam van juffrouw
Lindenman (staand) bekend.
Wie ontbrekende namen kan invullen wordt
gevraagd kontakt met de heer Murk op te
nemen.
Nieuwe foto's (tot 1960) kunnen ook bij hem
worden ingeleverd (u krijgt ze terug).
Onder deze titel wil de redaktie van dit blad
een reeks brengen met klassefoto's van de
vroegere IJsselsteinse scholen.
De bedoeling is dat per aflevering één of twee
foto's worden gepubliceerd waarbij al of niet
namen (voor zover bekend) zijn ingevuld.
Reacties en aanvullingen hierop zijn
bijzonder welkom.
Ontbrekende namen en nieuwe (oude) foto's
kunnen ingeleverd worden bij: L. Murk,
IJsselstraat24.
We starten onze reeks met een foto uit 1947
Ds. Moorreesschool 1933, namen zijn onbekend.
114
-ocr page 113-
5/. Nicotaasschoot, 1947.
St. Nicolaasschool
Van links naar rechts boven:
Staand: schoolhoofd Bissels,Gerard ter
Braak, Cees Westerhout, Piet van Doorn,
onbekend, Hans Mulder, Ries Schalkwijk,
Arne Spruit, Cor van Amerongen en
klasseleraar Strater.
2e rij staand: onbekend. Joop van Doorn,
onbekend, onbekend, Ries Verbeek, Co van
Dopperen, Wim Westerhout.
3e rij knielend: Tines van Bennekom,
onbekend, Henk Baars, onbekend. Jan
Veldhuizen, Rinus de Kuijer, onbekend.
Joop Westland, Ab Batenburg.
4e rij zittend: Gert van de Wijngaard, Jozef
Hartings, onbekend, onbekend. Joop
Muilwijk, Toon Nieuwenhuizen.
115
-ocr page 114-
Tienden in het land van IJsselstein
Door A.M. Fafianie
Grove of grote tiend: iedere tiende schoof
van de graanoogst. Ook: gaffeltiend.
Smalle tiend of smaltiend: iedere tiende
schepel van andere veldvruchten, inclusief
tuinvruchten.
Krijtende tiend: van alle nieuwgeboren
beesten het tiende dier. Vaak moest een
tiendgerechtigde kosteloos een mannelijk
dier ter beschikking houden van de
tiendplichtigen, het zg. recht van bol en beer
(stierenmannelijkvarken).
Novale tiend: de tiend van nieuw-
ontgonnen land.
Springtiend: een novale tiend tussen
blokken van oude tienden (vaak
geervorming).
Slapende tiend: een tiendplichtig stuk
bouwland dat tijdelijk onbebouwd bleef.
Bloktiend of cirkeltiend: de verpachting van
het tiendrecht door de tiendgerechtigde.
Tiendblok: de verdeling van het gebied van
een tiend bij verpachting; een complex van
akkers met een eigen naam.
Tiendgebied: een aantal tiendblokken van
een tiendgerechtigde.
Zaktiend: uitbetaling in goederen van een
Wat zijn de tienden?
Zoals zovele Middeleeuwse instellingen is
ook de tiendheffing direct aan de bijbel
ontleend. In het Oude Testament, Deut.
14:22-23, staat daaroverte lezen: 'Gij zult de
gehele opbrengst van het zaad dat uit Uw akker
voortkomt, stipt vertienen, jaar op jaar. Gij
zult voor het aangezicht van de Heer, Uw God,
in de plaats die Hij verkiezen zal om zijn naam
daar te doen wonen, eten de tiende van Uw
koren. Uw most {=
nieuwe wijn) e« Uw olie,
en de eerstelingen van Uw runderen en van Uw
kleinvee, opdat gij de Heer, Uw God, Uwleven
lang leert vrezen.'
In de Middeleeuwen werd deze en andere
passages in Deuteronomium zo begrepen, dat
de boeren een tiende deel van hun oogst of
vee als kerkelijke belasting tot onderhoud van
hun pastoor moesten leveren, wiens
parochianen zij waren. Na het Concordaat
van Worms in 1122 werd aan de
parochiegeestelij ke een vast inkomen uit de
kerkgoederen gewaarborgd en verschoof het
tiendrecht naar de instelling of persoon die
het patronaatsrecht (het benoemingsrecht
van de pastoor) bezat. De tienden van de
ontgonnen wildernissen behoorden aan het
zogenaamde tafelgoed van de bisschop, maar
werden geclaimd door de instellingen die de
wildernis hadden ontgonnen en ook door de
plaatselij ke heer onder wiens j urisdictie het
nieuwe land viel.'
Rond het begrip 'tienden' is een aparte
terminologie ontwikkeld, die ik hier laat
volgen.^
116
-ocr page 115-
j aar tot het verleden behoort en waaraan tot
nu toe weinig aandacht is besteed.
Ontwikkeling van de rechten op de grond
NB. In verband met de schaarste van de
bronnen moet het navolgende voor wat
betreft de Middeleeuwen nadrukkelijk als
een hypothetisch verhaal worden beschouwd;
slechts mogelijke ontwikkelingen worden in
grote lijnen aangegeven.
Het gebied dat nu tot de gemeente
IJsselstein behoort was omstreeks de 9e eeuw
Frankisch koningsgoed en maakte deel uit
van de uitgestrekte gouw Lek en IJssel. Deze
gouw behoorde tot het ambtsgoed van de
graaf, die van de 9e-10e eeuw tevens graaf was
over de gouwen Niftarlake en Teisterband.
Van de 1 Ie- begin 13e eeuw was deze ook
graaf over Utrecht en Opgooi, in welke
laatste gouw zijn stamgebied lag (de heren
vanGoye)."
In kerkelijk opzicht viel de gouw onder de
bisschop van Utrecht, die in de 9e eeuw eigen
goed had liggen in de villa Opburen (het
Over-Oudland).^ Binnen dit grafelijke
ambtgoed moet onderscheid worden gemaakt
tussen de ongecultiveerde wildernissen ten
westen van de IJssel (de tegenwoordige
polders Achtersloot, Broek, Lage en Hoge
Biezen) en de ontgonnen oeverwallen aan
weerszijden van de IJssel, met als
belangrijkste nederzetting het dorp Eiteren.
Het eerste gebied zou in de loop van de 1 Ie en
in de 12e eeuw door de Utrechtse kapittels
van de Dom en Oudmunster ontgonnen
worden, nadat deze kapittels in 944 van de
koning dit woeste gebied hadden gekregen,^
zodat de graaf gepasseerd was. Het tweede
gebied was of kwam in handen van de abdij
van Werden (bij Essen) die de parochie
organiseerde en de parochiekerk te Eiteren
stichtte als eigen kerk en over de goederen
tijns in ontvangst nam (grondbelasting in
geld).^
Deze situatie duurde tot omstreeks 1130.
Enige jaren daarvoor, in 1122, was door de
keizer geprobeerd om de graaf van zij n
rechtsmacht te ontheffen, ten voordele van de
Dom en Oudmunster aan wie de gedeelde
rechtsmacht (hoge en lage jurisdictie) werd
geschonken. De maatregel werd echter niet
vaste grondrente als omzetting van een
tiendrecht.
Sloptiend (slop = een gat in de zolder waar
de oogst was opgeslagen): idem als zaktiend.
Beschapen of herschapen tiend: idem als
zaktiend.
Rabatte: idem als zaktiend, echter
uitbetaling in geld.
Tiendgaarder: ontvanger of collecteur van
de tienden in opdracht van de
tiendgerechtigde.
Tiendgewas: tiendplichtig graan of
tiendplichtige tuinvruchten.
Opgemerkt dient te worden dat in verloop
van tijd door de tiendgerechtigde niet meer
het tiende deel van gewas of vee werd
geheven, maar een door hem vastgestelde
hoeveelheid of rabatie.
Wegens het belang van de Utrechtse
kapittels voor de IJsselsteinse tiendgebieden
volgt een definitie van het begrip 'kapittel'.
Een kapittel is een college van kanunniken
(geestelijken) onder leiding van een proost
en/of deken, verbonden aan een collegiale,
vaak belangrijke kerk, waarvan de eerste taak
liturgisch is (het zingen van het koorgebed).
De bisschop, de stichter en begunstigers
gaven goederen in beheer bij de kanunniken.
Uit het vermogen van de kapittelkerk werd de
jaarlijkse prebende uitgekeerd aan de
kanunniken voor hun levensonderhoud,
waaronder de tiendopbrengst."^ Het
kapittelgoed werd administratiefin
verschillende kamers (financieel-
administratieve afdelingen) beheerd.
Bronnen voor de IJsselsteinse tienden zijn
aan te treffen in de ministratieboekjes
(beheer van de kamer), in de tiendboeken of
borderellen (getallen van inkomsten en
uitgaven in een rekening), in de rekeningen
van de kapittelschout of rentmeester en in het
register van de verpachting.
Dit artikel heeft niet de opzet om volledig te
zijn. Het doel is om de tiendblokken in kaart
te brengen en om de lezer kennis te laten
maken met een onderwerp dat al ruim tachtig
117
-ocr page 116-
Heeswijkerwende. In het noordelijk deel,
achter de Lek en de IJssel, vanaf desteeg die
het land verdeelt van Godfried van Wijk en van
Willem van Dwarswijk, tot aan de plaats waar
het eigen gebied van de graaf van Goye eindigt,
waar de kerk de tiend int, van Radbodschoten
tot aan de Wiers, van de Oude Rijn tot aan
Marremond.
' Hoewel er veel te doen is
geweest over de plaatsen in deze oorkonde '"^
is de gebiedsbepaling wel duidelijk. De
Losloot is de Enge IJssel bij de tegenwoordige
Looie brug, de Heeswijkerwende is de
bestaande Heeswij kse zijdewinde langs de
Molenvliet, tussen de Oude Wetering en de
Knollemanshoek, zodat het gebied tussen
Achtersloot en IJssel hiermee bedoeld zal
zijn. De bedoelde steeg aan de overzijde van
de IJssel zal de Wierssteegzijn,
Radbodschoten"^" was waarschijnlijk gelegen
te Hoppenesse, de landtong bij het huidige
Klaphek, de Wiers ligt bij de Oudegeinsdijk,
de Oude Rijn zal hier de Vaartse Rijn bij het
Gein zijn en Marremond is een verdwenen
toponym bij Achthoven, zodat hier het
gebied tussen de IJssel en de IJsselwetering
wordt aangeduid. Op een hierna te
behandelen tiendkaart uit 1700 staat dit uit de
Middeleeuwen stammend gebied nog precies
zo ingetekend.
In de loop der tijd kwam het hele gebied,
inclusief Benschopen Noord-Polsbroek, in
handen van de Van Amstels/van IJsselsteins.
Ik volsta met de mededeling dat vanaf ca.
1230 tot ca. 1360 de kapittels, alsmede de
leenmannen van de bisschop in dit gebied, de
Van Cuijks, de heren van Amstel met hun
respectievelijke rechtsmacht hebben
beleend. '^ Dit leidde tot de vorming van de
baronie van IJsselstein. De tienden werden
aan de leden van dit geslacht verpacht, de
gerechten van Dom en Oudmunster gingen in
de loop van de 15e eeuw steeds meer onder de
jurisdictie van de heer van IJsselstein vallen.
In 1319wasdeheerzelfseen Hollandse
leenman geworden ,'** zodat de graaf van
Holland in wereldlijke zaken de rol van de
Utrechtse bisschop ging overnemen.
Natuurlijk bleef de baronie nog wel kerkelijk
onder het bisdom Utrecht ressorteren.
Dat de macht van de heer van IJsselstein in
tijden van oorlog met betrekking tot de
tienden soms gevaarlijk groot kon zijn, blijkt
door de bisschop geaccepteerd zodat hij de
graaf handhaafde in zijn rechtsmacht, nu als
leen van de bisschop.''Ten tijde van bisschop
Andries van Cuij k (bisschop van 1128-1139)
werd het land van de abdij van Werden
overgedragen aan de kerk van Utrecht in de
persoon van de bisschop. Deze schonk de
rechtsmacht als leen aan zijn verwanten, de
heren van Cuijk, en het kerkeland met het
patronaatsrecht van de parochiekerk
(Eiteren) aan het pas gestichtte kapittel van
St. Marie (gesticht ca. 1080), dat een zekere
band met de abdij van Werden moet hebben
gehad.'"
Omstreeks 1200 is de graaf als machthebber
volledig weggevallen en is de situatie als volgt.
De gebieden ten westen van de Achtersloot
zijn nu geheel in cultuur gebracht door de
Dom en Oudmunster, die ook de tienden van
het land collecteren. De hoge en lage
rechtsmacht is geheel in handen van deze
kapittels die het gebied hebben
onderverdeeld in de gerechten Achtersloot,
Bralant (polder Broek) en de Biezen (later
Hoge en Lage Biezen).
Reeds is een begin gemaakt met uitgifte van
deze gebieden aan derden (leken) in de vorm
van tijnsgoed.'' De oeverlanden langs de
IJssel zijn tiendplichtige gebieden van St.
Marie, terwijl de heren van Cuijk en hun
leenmannen de heren van Goye het gerecht
Eiteren, de tijns, het recht van de veerover de
IJssel en de visserij in de IJssel als leen (of
achterleen) van de bisschop bezitten. '^ In
tegenstelling tot het westelijke gebied heeft
St. Marie hier dus nooit de rechtsmacht
bezeten (met uitzondering van de dagelij kse
gerechten) en is het land niet opgedeeld in
gerechten van de kapittel. Ook hadden
diverse plaatselijke geslachten hier eigen
goed liggen, dat tiendplichtig was. ''^ In 1208
kreeg St. Marie van de bisschop een
uitbreiding van haar tiendgebied: voortaan
mocht tiend worden geheven van het
buitendijkse land en van aanslibbingen
(novale tienden).'" De IJssel was in deze tijd
nog steeds een natuurlijke rivier, in open
verbinding met de Lek.
In de genoemde oorkonde van 1208 wordt
het gebied van St. Marie als volgt
omschreven: 'In het zuidelijk deel, achter de
IJssel, van de Loslate tot aan de
118
-ocr page 117-
werd tot 1811 geheven.^''Om een indruk te
krijgen van de inkomsten volgt hier de staat
van de 8e penning over 1585:
St. Marie: 152 Carolusgulden5 stuivers
7 duiten
Dom:
             41 Carolusgulden 4 stuivers
7 duiten
Oudmunster: 20 Carolusgulden 11 stuivers
Zodat het bedrag van de zuivere inkomst
jaarlijks was:
St. Marie: 1218 Carolusgulden 7stuivers
Dom:
             329 Carolusgulden 19 stuivers
Oudmunster: 164 Carolusgulden 8 stuivers
Totaal:           1712 Carolusgulden
14 stuivers.
Ter vergelij king: het j aartraktement van de
schoolmeester bedroeg 80 Carolusgulden,
één dag arbeidsloon was ruim 6 stuivers, 1 ons
zilver kostte ruim 8 gulden en 1 vette
kalkoense haan 4 gulden. ^"''
Vanaf die tijd ging de IJsselsteinse magistraat
toezicht houden op de verpachting van de
kapitteltienden. Bij die gelegenheid namen
de leden van het stadsbestuur deel aan een
feestelijke tiendmaaltijd, die geheel op
kosten van de kapittels kwam. Deze 'lastpost'
werd later door de kapittels afgekocht en
omgezet in een jaarlijkse uitkering aan de
leden van de magistraat.^^ Zo kreeg de drost
in 1750/7,-van St. Marie.2^
De tienden van de Dom werden in 1675 aan
erfstadhouder Willem III geschonken,^*^
vanaf welk j aar die tienden in het bezit van de
Oranjes zijn gebleven. Willem was zelf
trouwens al baron van IJsselstein.
In de Franse tijd werden de kapittels
opgeheven en per 1 januari 1811 viel het
voormalige kapittelgoed onder het beheer
van het Staatsdomein, in plaats van de schout
of rentmeester van de kapittels, welke
instelling de tienden in IJsselstein in het
openbaar liet verpachten. Na de terugkeer
van Oranje in 1814 ressorteerde het
tiendbeheer onder het Kroondomein.
Krachtens Koninklijk Besluit van 13
december 1822 vond de verpachting plaats
namens de 'Algemeene Nederlandsche
uit de jaren 1491-1512, oorlogsjaren tussen
het Sticht en o.a. de heer van IJsselstein,
Frederik van Egmond. '"^ De Staten van
Utrecht moesten in deze oorlog 21.000 Rijnse
guldens schadevergoeding betalen aan
Frederik, waarvan de kapittels 13.000 gulden
moesten voorschieten. Frederik beschouwde
de tienden in IJsselstein als onderpand voor
deze som en liet de tienden van de Dom
opkopen, in 1496werd hij daarin gesteund
door de magistraat van IJsselstein, die
bepaalde dat bij in gebreke blijven van
betaling de heer het bedrag op de overige
tienden mocht verhalen. In 1497 scherpte het
probleem zich toe toen het de collecteurs van
de tienden verboden werd hun werk te doen.
Later werd toch toestemming gegeven, maar
de opbrengst moest in IJsselstein worden
opgeslagen totdat de bisschop een uitspraak
over de afbetaling had gedaan. Eind oktober
1497 was dit achter de rug, maar van 1504-
1512 vond er een proces plaats voor de Grote
Raad van Mechelen tussen het kapittel van St.
Marie en Frederik over de erkenning van hun
novale tienden door de laatste. Er is hier dus
sprake geweest van spoliatie
(wederrechtelijke toeeïgening) - meer exact:
gijzeling-van de tiendopbrengst door
Frederik. Deze zaak zou zich nog lang
voortslepen.
In de loop van de 16e eeuw werden de
tienden van de kapittels openbaar (op het
stadhuis) verpacht aan burgers van
IJsselstein. Dit gebeurde ieder jaar rond de
15e juH.^" Alleen over de tienden van St.
Marie werd belasting geheven, omdat deze in
het rechtsgebied van de heer van IJsselstein
waren gelegen (de zg. 'onraad'). In feite werd
deze verpachting gehandhaafd tot 1811, toen
de kapittels werden opgeheven.^'
Na de Reformatie in Utrecht in 1580
kwamen de kapittels in protestantse handen,
maar het systeem van tiendheffing bleef
ongewijzigd. In die tijd van oorlog werd het
onvermijdelijk dat ook de rijke kapittels hun
steentje gingen bijdragen aan de bekostiging
van de (dure) oorlog. Zo moesten de kapittels
vanaf 1585 de zogenaamde 'achtste penning'
van het zuiver jaarlijkse inkomen van hun
tienden (12 '/2 %) als contributie aan de
Generaliteit betalen, als tegemoetkoming in
de kosten van de oorlog.^^ Ook deze belasting
119
-ocr page 118-
T
Tiendhlokkenkaanaan beide zijden van de IJssel. Dw'™"'" van Broeckhuysen ca. 1700. Top alias RA U. S. Marie 809.
120
121
-ocr page 119-
Maatschappij ter begunstiging van de
Volksvlijt in Brussel'.^"^ Pas in 1907 werd het
sterk verouderde systeem van de tiendplicht
krachtens de Tiendwet afgeschaft, waarna in
1909 de tienden zelf werden opgeheven.
De tiendblokkenkaart
De gegevens die nodig zijn voor het
samenstellen van de hier opgenomen
tiendblokkenkaart bevinden zich in het
Rijksarchief van de provincie Utrecht, in de
archivalia van de kapittels, van het
stadsgerecht IJsselstein en van de
tiendcommissies.
Achterin de 16e eeuwse schepenregisters
van IJsselstein is een lijst opgenomen van de
tienden van de kapittels die elk jaar verpacht
werden. In totaal waren dat 28 blokken
alsmede de krijtende tiend. Deze lijst is
vergeleken met de tiendblokkenkaart van St.
Marie uit 1700 en die van Oudmunster uit
1776.
De eerste kaart was door de landmeter
beschreven als: 'Caerte van de tienden
competerende (=
behorende aan) het
keijserlijcke capittel der kercke van Ste. Marrie
binnen Utrecht, geleegen, soo in de Baronnie
van IJsselsteijn als in deprovintie van Utrecht,
langs de rieviere den IJssel.'
Hierbij hoorde
een verbaal waarin per tiendblok de percelen
werden opgesomd naar oppervlak en
grondgebruik, volgens de landmeter:
'Verbaelof uijtreeckeningh van decaartder
twintich blockken tienden, gelegen in de
Baronni van IJsselsteijn en in 't Geijn cum suis
(met bijbehoren); gemeten en op papier
gebracht door Justus van Broeckhuijsen,
oevers' wordt genoemd die niet op de kaart is
ingetekend. Bovendien wordt in de 16e
eeuwse bron ook dit blok genoemd als 'de
overs van de hoge boom tot aan de As brug van
IJsselstein.'
Aangezien de Koningstiend niet
in het verbaal voorkomt, maar wel is
ingetekend, ligt het voor de hand dat dit blok
vanouds de oevers werd genoemd; het ligt
inderdaad aan de oevers van de IJssel. De
bepaling als zou het blok tussen de Hoge
Boom (bij Achthoven) en de Asbrug (oude
IJsselbrug in IJsselstein, tussen de vroegere
noodbrug en de huidige ophaalbrug) liggen
zou in het algemeen kunnen teruggaan op de
novale tienden van aanslibbingen of land
ontstaan door verlegging van de IJssel, zoals
St. Marie die vanaf 1208 mocht innen. In
latere eeuwen is dit dan specifiek op de
Koningstiend betrokken. Een vergelijking
van de oppervlakte van de oevers zoals
gegeven in het verbaal met de werkelijke
oppervlakte aan de hand van de stofkaart lijkt
deze aanname vooralsnog te steunen
(respectievelijk 84 morgen 90 roeden of 71,7
ha en 64,6 ha).
De tweede kaart is een tiendkaart uit 1776
die, volgens zeggen van de landmeter, van
een oudere (nu verloren) kaart is
overgetekend." Het geheel maakt de indruk
uit het tweede kwart van de 17e eeuw te
stammen, wanneer men de tekenstijl
vergelijkt met andere tiend- en topografische
kaarten. Het opschrift was: 'Caarte van den
thiend van de heeren van Oudmunster gelegen
in denAchtersloot.
' De 18e eeuwse kopie
meet 578x894 mm en is dus iets groter dan de
vorige kaart, met een schaal van 1:3700. De
kaart is zeer exact, zowel qua werkelij ke
schaal (equidustantie) als qua percelering; zij
doet denken aan een moderne kadastrale
kaart en zij moet zeker door een goede
landmeter zijn opgemeten.
Deze kaart stelt de vier blokken van het
Vrije Land voor, gelegen in de polder Broek
(toen Achtersloot geheten). Een vergelijking
met de 16e eeuwse bronnen leert dat dit niet
de gehele tiend kan zij n. Daar wordt namelij k
de tiend van de Montfoortse hoef genoemd,
volgend op het laatste blok Stuivenberg; deze
tiend heeft vrijwel zeker gelegen tussen de
Achterslootse dijk, de Heeswijkerwende en
de Oude Wetering, de blokken 35 en 36 op de
30
geadmiteerd landmeter 's Hoofs van Utrecht
op den 2en novembris 1700.
'■'
De kaart is nogal groot uitgevallen,
545x887 mm, schaal 1:6000, en is erg rijk aan
details. De tiendblokken kunnen eenvoudig
op een moderne stafkaart worden
overgetekend. Vergelijking met de 16e
eeuwse gegevens leert dat er enige kleine
verschillen bestaan in de naamgeving. Zo
worden in de eerste bron"*^ de Geinse tienden
niet genoemd, evenals de Koningstiend, en
worden het Eiterse-, Molen- en Papenblok
met de Kippersluis eerder beschreven dan
genoemd.
Opvallend is dat in het verbaal een blok 'de
122
-ocr page 120-
'(//k/i/I.-                                                                                    // in /fi/i.
Kaan van de liend gelegen lussen de Achtersloterdijk en de Bloktandsekade. KapittelOudmunster (RAU) inv.nr. 731. kopieuitl776.
oppervlaktegegevens kwamen goed overeen
met de berekeningen.
De combinatie van bronnen bracht mij op
een getal van 36 tiendblokken, een bijzonder
hoog getal voor zo'n klein gebied. Zo telt het
veel grotere Lopik bijvoorbeeld veel minder
blokken.'''* Aansluitend volgt een overzicht
van de namen aan de hand van de cijfers
waarmee de blokken in de kaart zijn
aangeduid.
Tienden van Sint Marie
/. Looieblok. Als bijvoegelijk naamwoord
via Loë tot Looije of Looie behoort het bij het
zelfstandig naamwoord Lo, met de betekenis
van een mensvriendelijk, uitnodigend
loofbos. De naam is ook gebruikt voor
Losloot (de Enge Ussel bij de Looie brug) en
voor de naam Lopik (uit Lo-beke).
2. Geinblok. Gein is een oude waternaam
die tamelij k veel is gebruikt. Zo ook in het
plaatsje het Gein bij de Geinbrug, in het huis
Oudegein en in de naam Nieuwegein.
3. Hoge waard. Zie nummer 6.
4. Rijpikkerwaard. De oudste vorm is
Repplikerwerth (1217), hoogt waarschij nlij k
een samentrekking van de woorden Reppel-
lake of leek-waard, met als betekenis reppel
kaart. Overigens zijn de vier blokken niet in
de kaart onderscheiden.
Gewapend met deze informatie kan
allereerst worden vermoed dat het overige
land tiendgebied van de Dom moet zijn
geweest. Zo worden er in de 16e eeuwse bron
6 blokken van de Dom onderscheiden, nl. het
eerste en het tweede blok in de Hoge Biezen,
het blok in de Lage Biezen, het eerste en
tweede blok in het Langeland en het laatste
blok.
Een vergelijking met stukken afkomstig
van de tiendcommissie uit 1909 (zie de laatste
paragraaf) laat zien dat er in dit gebied in
totaal 7 blokken hebben^elegen. Een blok in
de Hoge Biezen is verdeeld, zodat er drie
blokken aldaar waren. Het 'laatste' blok was
tevens in het Langeland gelegen.
Nu de situatie van de tienden van
Oudmunster en de Dom duidelijk is, volgt de
preciese ligging van de onderscheiden
blokken binnen het tiendgebied. Aangezien
de stukken van de Tiendcommissie voor ieder
blok een oppervlakte gaven, was het niet
moeilij k om deze met behulp van de stafkaart
1:25000 te verrekenen. Afgezien van
kadastrale kaarten van Hoge en Lage Biezen
had ik niet de beschikking over zulke kaarten
van de polder Broek, maar de
123
-ocr page 121-
(repel-reep) een strook lang en smal land,
lake (leek-lek) een natuurlijke waterloop,
een waard (weerd) een door water omgeven
stuk land.
5. Klinckhoef. Ontstaan uit klinck-hoeve:
khnk is een ondiepe plek in een rivier, hier de
IJssel die in de Middeleeuwen langs het blok
stroomde in een noordelijke tak, en hoeve is
een bepaalde oppervlaktemaat of de
benaming voor een hofstede/boerderij ter
plekke.
6. Hoge waard. Het land dat door twee
voormalige IJsseltakken was omgeven. ''■^ Het
'hoge' kan zowel betrekking hebben op de
relatieve hoge ligging van de opgeslibde
zandplaat of op de in vergelijking met
nummer 7 meer stroomopwaartse ligging (zie
aldaar).
7. Lage IJsselveld. Laag heeft hier de
betekenis van stroomafwaarts van 'hoog' (inz.
de Hoge Waard). Denk ook aan de Lage en
Hoge Biezen die dezelfde gerichtheid ten
opzichte van de IJssel hebben. De naam
Hsselveld is een algemene benaming voor de
uit de rivier ontgonnen gebieden, afwaterend
op de lagere kommen verder landinwaarts.
Een Hsselveld ligt bij Heeswij k en bij
Goejanverwelle.
8. Poelwaard. Poel is hier gebruikt in de
betekenisvan buitendijks moerasland, het
land dat voor de afdamming van de Hssel (in
1285) periodiek werd overstroomd.
9. Geestblok. Geest of Gaast is de
benaming voor een hoog en droog, tamelijk
vruchtbaar land. De naam is ook gebruikt
voor namen als Poelgeest, Uitgeest en
Gaasterland.
10. Kippersluis. Wellicht te verklaren uit
kip/keper of keep en sluis. Het eerste lid
betekent een insnijding of geul, het tweede
duidt op een sluis in de Hssel, die op oude
kaarten nog te zien is. De bekende
Hsselsteinse familienaam Kippersluis is
afgeleid van de Hsselsluis. Diverse leden van
die familie hebben daar gewoond of zijn
grondeigenaren in dit blok geweest.
12. Bevit. Deze naam is moeilijk te
herleiden, slechts een vermoeden kan hier
worden uitgesproken in combinatie met
nummer 13.
13. Hetl2eblokofde Bevertiend. Met
nummer 12 vormde dit blok waarschijnlijk in
de Middeleeuwen een geheel, zodat bever-
tiend verbasterd zou kunnen zij n tot bevit, via
'bevert' of iets dergelijks. De naam bever is te
danken aan het feit dat dit drassige gebied in
de Middeleeuwen enkele van deze dieren
moet hebben geherbergd. Dit interessante
stuk land is wellicht de plek waar in 1208 de
localiteit Marremunde (monding van de
Marre) gezocht moet worden, waar de namen
Meerndijk, Meernhoef, Meerlo/Marlo en De
Meern van afgeleid kunnen zijn. De Marre
heeft dan in het noorden van de blokken
gestroomd, ter hoogte van de huidige
merkwaardige grensscheiding met de
gemeente Linschoten.
14. Het We blok of de Hoekse tiend. Hoek
kan hier betrekking hebben op de hoek van de
Zuid-IJsseldijkende Achterslootsedijkofop
de aanwezigheid van de localiteit
Knoliemanshoek (vroeger Snodelhoek) op
het uiteinde (of de hoek) van het gebied van
het Hsselsteinse schoutambt.
15. Het 11 e blok Koningstiend of
Groenewoudse tiend.
Het is niet bekend
welke koning hier in het geding is geweest. De
naam Groenewoud zou een aanpassing
kunnen zijn van de naam Meerlo dat aan het
gebied tussen Hssel en Achtersloot was
gegeven. Lo is immers een loofwoud of het
'groene woud'. Op oude kaarten is in dit blok
een boerderij met deze naam te herkennen.
16. Papenblokof-viertel. Paap is een
algemene benaming voor een priester
(bijvoorbeeldparochiepaap, pastoor). Met
papen zullen hier de kanunniken van St.
Marie bedoeld zijn. Viertel is een bepaalde
oppervlaktemaat van ca. 3^2 ha. Hier kan het
bedoeld zij n in de betekenis van 'kwartier'.
17. Molenblok. Genoemd naar de
voormolen en de Achtermolenvliet, die de
grens van het blok vormt.
18. Eiterse blok. Genoemd naar het van
oorsprong vroeg-Middeleeuwse kerkdorp
van die naam. De naam Eiteren heeft als
oudste geschreven vorm 'Aiturnon', waarvan
het eerste lid mogelijk teruggaat op de Noord-
germaanse varianten ettar en aitar, een
afleiding van 'zwellen', hier wellicht de soms
gezwollen Hsselstroom. Het -non
achtervoegsel is een grammaticale uitgang
(derde naamval meervoud) dat wijst op een
nederzetting.
124
-ocr page 122-
TIENDBLOKKENKAART
A '^^jL^'^^^'^TX
IJSSELSTEIN
^^^
^^
""X 7\ ■ •
^^
■36 /^\^/ '6 \
8 \. \.
3$
>x / ^>^ ^ ^—-
X/\/ '8 /^>^_____/
,^/j\.
2/ \\\
\ / X X
f z I
5 C H A A L
1 /
J50 500 750 IMO lifO IJDO 7JI
2O0O m x^——-
ReconstructieIJsselsreinsetienden. A.M. hafianie
ontgonnen is. De benaming Omloop kan te
maken hebben met het feit dat de tiend buiten
de wegen was gelegen en nogal uitgestrekt
was, zodat een boer of pachter een behoorli j k
eind 'om moest lopen.'
22. Ronde blok. Een benaming voor de
ronde vorm van het blok, zoals het gelegen is
in een meander van de IJssel. Hier moet de
oude villa Opburen hebben gelegen.
23. Sluisblok. Drie sluizen kunnen voor de
benaming in aanmerking komen: de sluis in
de Usseldam, die in de Enge Hssel bij de
Biezendij k of een niet meer aanwezige sluis of
duiker onder de Biezendijk door.
Tienden van de Dom
24. Het Ie blok in de Hoge Biezen. Over de
benamingen hoog en laag, zie nr. 7. Biezen is
een vrij algemene benaming die betrekking
heeft op de plant matten- of stoelenbies
(Latijn: scirpus lacustris), een ondersoort van
de bies. Het is een moerasplant, veel
voorkomend langs oevers. De Biesbos
19. Muijseblok of musakker. Het'muijse'
heeft hier niets met het bekende knaagdiertje
te maken, maar is een verbastering uit
'mussche', dat mus betekent. Op deze akker
hadden dus vanouds de mussen het nodige
voedsel voor de snavel.
20. Juffrouwen Agnieten blok. Een
vermelding uit 1700 spreekt in plaats van
j uffrouwen van 'susteren', zodat mag worden
aangenomen dat een vrouwenklooster gewijd
aan St. Agnes hier land of pachtgrond heeft
bezeten. Welk klooster dat geweest is, is niet
bekend. Het is in ieder geval niet het
Utrechtse Agnietenklooster geweest.
21. Novalia of Omloop. Dit gebied stond
ook bekend als de Kerf (niet als tiendblok).
Novalia is afkomstig van het Latijnse novalis
terra, braak-of bouwland: het meervoud
novalia had in de Middeleeuwen vooral de
betekenis van bebouwd buitendijks land. Het
is vrij waarschijnlij k dat we hier te maken
hebben met een novale tiend, dus in
oorsprong de tiend van de grond die pas
125
-ocr page 123-
voldoet bij uitstek aan dit beeld. Een
biezenpolderkomto.m. ook voorbij Vianen.
25. Het2e blok in de Hoge Biezen.
26. Helderde blok in de Hoge Biezen. Een
klein gebied dat lag tussen de verdwenen
Kamperzandweg (nu Provinciale weg naar
Benschop) en de gegraven
Benschopperwetering.
27. Het4eblokof de Lage Biezen. Hoge en
Lage Biezen vormden direct na de ontginning
één geheel, de biezen genaamd. Het
onderscheid is waarschijnlijk gekomen na het
graven van de Benschopperwetering in ca.
1344.3^
28. Het5e blok in het Langeland. De naam
verwijst naar de lange en smalle percelen in de
polder Broek, de langste in het schoutambt.
Twee boerderijen in de Achtersloot dragen
bij voorbeeld nog de naam Langevelden.
29. Het 6e blokin het Langeland.
30. Het 7e blok in het Langeland.
Tienden van Oudmunster
3L Het Ie blok van het Vrije land. Een
aantal mogelijkheden zouden deze naam
kunnen verklaren: 'vrij' zou kunnen slaan op
een exemptie, een vrijstelling van een
Bepaalde belasting op de grond of op een erf-
óf op een beperkte tiendheffing of cijnsplicht.
32. Het 2e blok van het Vrije land of
Stuivenberg.
Deze laatste naam heeft te
maken met de bodemgesteldheid van dit deel
van de polder Broek. Ter plaatse is er sprake
van een lichte zandopduiking, een stroomrug
van een oude Lekgeul die omstreeks 1200
voor Christus al moet zij n dichtgeslibd. In
droge tijden zou het zand - dat dicht aan de
oppervlakte ligt - zodanig zijn verstoven, dat
de volksmond dit land wat overdreven
'Stuivenberg' heeft genoemd.-*^
33. Het 3e blok van het Vrije land of
Stuivenberg.
34. Het 4e blok enz.
35. Het9eblok. Mogelijk was de benaming
voor dit blok als voor het 8e blok in de
Middeleeuwen de Montfoortse hoef.
36. HetSeblokofde Bloementiend. De
naam spreekt voor zichzelf.
Opmerkingen: de namen Ie tot en met 12e
blok zijn door de Tiendcommissie gegeven.
De tienden van St. Marie en die van het Vrije
land zijn echter niet genummerd. Opvallend
is dat de nummering van de 8e tot en met het
12e blok gedeelde tiendblokken betreffen,
waarvan de oorspronkelijke namen
respectievelij k geweest zullen zij n de
Montfoortse Hoef, Meerio of de Oevers en de
Bevertiend. De nummers 1 tot en met 7
betreffen ook gedeelde blokken (behalve de
Lage Biezen), namelijk de Hoge Biezen en
het Langeland. Indien men de beide Biezen
vóór 1344 een geheel laat vormen, dan is het
4e blok ook een verdeling. Het Vrije land is
niet genummerd, omdat het door de
commissie als een apart blok genaamd de
krijtende tiend van het Vrije Land is
beschouwd naast de boven genoemde
blokken Stuivenberg en het Ie blok van het
Vrije Land.
Conclusie: de naamgevingvan de blokken
gaat terug op twee ontleningen, namelijk aan
de plaatselijke natuurlijke omstandigheden
(water, bos, bloemen, geul, e.d.) en aan wat
men onder de noemer van menselijke
activiteiten kan brengen (sluis, molen, papen,
klooster e.d.). Grote blokken werden in de
loop der tijd verdeeld in twee brokken die
aparte namen kregen. De gebieden Hofkamp
(H), stad IJsselstein (IJ) en de Nieuwpoort
(N) waren tiendvrij. Aan te nemen is dat dat
gebied tussen ca. 1130 en ca. 1250 wel degelijk
tiendplichtigwasaanSt. Marie; rond het
laatste jaar moet het kasteel van de Van
Amstels gebouwd zijn geweest, waarna het
dorp (dat de naam van het kasteel kreeg)
aangelegd is. De Hofkamp zal daarbij door de
heer als eigen gebied (meent) zijn
beschouwd, evenals de Nieuwpoort dat
waarschijnlijk al begin 14e eeuw bedoeld was
als terrein van een nieuwe uitleg van de stad.
DeTiendwetvanl907
Op 16 juli 1907 werd de Tiendwet van kracht
die een onmiddellij ke opheffing van de
tienden per 1 j anuari 1909 voorschreef,
terwijl er geen vestiging van nieuwe
tiendrechten na in werking treden van de wet
mocht plaatsvinden.''*^
De wet voorzag in de formatie van
Tiendcommissies die de opdracht kregen om
de tienden te inventariseren, de uitbetaling
van de tiendrente a 5,55 % als opslag op de
grondbelasting voor te bereiden (tot 1939) als
schadeloosstelling voor de afkoop van de
126
-ocr page 124-
8. De krijtende tiend van varkens, schapen,
duiven en bijen voor het tiende blok,
genaamd de vier blokken van het Vrije Land
(31 -34) werd in geld betaald. (De blokken 2-4
behoorden tot de gemeente Jutphaas en
worden hier niet behandeld.)
In het algemeen waren de tienden als volgt
in een evenredige hoeveelheid omgezet: van
tarwe, rogge, haver, gerst, erwten, bonen en
wikken werden 2 van de 25 schoven geheven,
van koolzaad 4 van de 55 hectoliter. Van
aardappelen en wortels ƒ 4,90 per hectare,
met aftrek van 20 % grondbelasting/ 3,92.
Van varkens, lammeren (en duiven ?) één van
elk tiental jonge dieren of 10 % van de waarde
der jongen op een leeftijd van 6 weken, en van
bijen 10 % van de waarde der jonge zwermen
na aftrek van de waarde van de korf.
Noten
1.    ZieJ. Hovy,'De vroegere bestuursgeschiede-
nis van Amersfoort en de stadsrechtverlening
van 1259' in: Flehite {1969), p. 29, aan de hand
van W. van Iterson, De historische ontwikke-
ling van de rechten op de grond in de provincie
Utrecht, dl. l (Leiden 1931).
2.   G. Geerts en M. Meestermans, Van Dale,
groot woordenboek der Nederlandse taal
(Utrecht/Antwerpen 1984").
3.    De finitie van prof. C. Dekker, Rijksarchiva-
ris in de provincie Utrecht.
4.    C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de
Middeleeuwen
(Zutphen 1983), p. 376-388.
5.    M. Gysseling en A.C.F. Koch, Diplomata
Belgica ante annum MC scripta
(Tongeren
1950),dl. l,nr. 195(dezg. 'commemoratiode
rebus Sancti Martini').
6.   A.C.F. Koch, (ed.) Oorkondenboek van Hol-
land en Zeeland tot 1299
('s-Gravenhage
1970),dl. l,nr. 32.
7.   Dekker, Kromme Rijngebied, p. 35.
8.    Koch, 0//Z,L nr. 105.
9.    Dekker, Kromme Rijngebied, p. 384.
10.   Ibid.,p. 298-300.
11.    Algem. Rijksarchief, Archief Nassause Do-
meinraad, II, nrs. 1 en 3.
12.    S. Muller e.a. (eds.), Oorkondenboek van het
sticht Utrecht tot 1301
(Utrecht/'s-Gravenhage
1920-1959), dl. IV, nr. 1949.
13.    Geslachten Van Meerlo, Van Ruwiel en Van
14.   Muller, OSU, II, nr. 586.
15.   De mening hierover vóór het baanbrekende
werk van Berendsen (zie noot 37) verwoord
o.a. door P.G.F. Vermast, De heeren van
Goye
('s-Gravenhage 1949-1951; overdruk-
tienden en om bezwaarschriften in ontvangst
te nemen en te verwerken.
Tiendgerechtigde voor de gemeenten
IJsselstein en Jutfaas met betrekking tot het
voormalige kapittelgoed was het
Kroondomein in 's-Gravenhage, met als
administrateur jonkheer Ocker Jan Adriaan
van Driel. De tiendplichtigen waren de
perceeleigenaren die via het kadaster bekend
waren. De dossiers van de Tiendcommissie
worden in het Rijksarchief van Utrecht
bewaard.
De nummers van de blokken verwijzen
naar de kaart eerder in dit artikel afgedrukt.
/. De tiend van tarwe, rogge, haver, gerst,
erwten, bonen, wikken (= tuin-en
veldbonen), koolzaad, alsmede de krijtende
tiend van varkens, lammeren en bijen waren
verschuldigd de blokken 1,5-7,9-10,12-23 en
35-36, dus het grootste deel van het
tiendgebied van St. Marie.
2. De tiend van tarwe, haver, erwten,
bonen en wikken, alsmede de krijtende tiend
van varkens, lammeren en bijen voor de
blokken 26-30, het grootste deel van het
tiendgebied van de Dom.
3.  De tiend van tarwe, rogge, haver, gerst,
'erwten, bonen, wikken en koolzaad voor de
blokken 31-34, de blokken van het Vrije Land
vanOudmunster.
4.  De krijtende tiend van varkens,
lammeren en bijen voor blok 25. Eertijds
werd hier ook de koorntiend (grove tiend)
geheven, maar deze was afgekocht.
5. De smalle en krijtende tiend voor blok 11.
6. De tiend van olie- of koolzaad, rogge,
tarwe, gerst, erwten, bonen, haver, wikke,
lins, varkens en schapen voor blok 8. NB: Van
de veldvruchten werden twee van de 25
garven (schoven) geïnd en van de krijtende
tiend werd geen evenredige hoeveelheid
geheven; in plaats daarvan werd door
perceeleigenaar H. Bouwman ƒ 4,- en door
P. vanKippersluis/ 6,-per jaar betaald.
7. De tiend van winterrogge, -gerst en
koolzaad voor blok nummer 24 als onderdeel
van het eerste blok (gehele waterschap Hoge
Biezen, gehele Lage Biezen en polder Broek
tot het Vrije Land). Van de winterrogge en
-gerst werden 2 van de 25 schoven geheven,
van het koolzaad 4 van de 25 hectoliter, na
aftrek van 20 % grondbelasting.
127
-ocr page 125-
ken uit de Nederlandsche Leeuw) in het
hoofdstuk over de topografie in de oorkonde
uit het jaar 1208.
Betekent letterlijk: een begroeide hoek uit-
springend land in moerassig terrein, genoemd
naar Radbod. Wanneer dit aan drie kanten
door water is omgeven kan het ook wel met
'nes' of 'nesse" worden aangeduid (vgl. 'Hop-
penesse'). Zie over 'schoten' het artikel van
D.P. Blok in het Geografisch Tijdschrift NR
XI, 1975, p. 402.
Arnold van Amstel op een onbekend tijdstip;
Gijsbrecht van IJsselsteinin 1319; Arnold van
IJsselstein in 1344 en 1.346.
J.A. Coldeweij, De heren van Kuyc (Tilburg
1982). p. 145-146 en p. 241.
Bronnen voor deze paragraaf o.a. in het
Rijksarchief Utrecht, Archief van het Dom-
kapittel, nr. 940; Archief St. Marie nrs. 821,
822, 822a; Archief Staten van Utrecht in de
Landsheerlijke tijd nr. 69. Zie ook: H.J.
Scherft, Historisch opstel nr. 5, (1950), p. 12
e.v. (ongepubliceerd, in bezit HKIJ).
RAU. Inventaris stadsgerecht IJsselstein, nr.
652 (schepenprotocollen met achterin de lij-
sten der verpachtingen; bekeken zijn de jaren
1568-1615).
RAU. Archief Oudmunster nr. 730; Archief
St. Marie nr. 814.
Oud Archief IJsselstein, nrs. 297-298.
OAIJ nr. .302. RAU, St. Marie nr. 810; Dom-
kapittel nr. 942.
OAIJ nr. 327 (Gemenelandsrekening 1585).
Gegevens uit de stadsrekening van IJsselstein
van 1585 (OAIJ, nr. .325).
OAIJ, nrs. .303-305.
RAU, Archief De Beaufort, nummer onbe-
kend.
28.
29.
RAU, Domkapittel nr. 941.
J.G.M. Boon en G. Schut, Inventaris van het
secretarie-archief 1815-1842
(IJsselstein
1979), bij nr. A 15.
Justus van Broeckhuijsen was in 1696 aange-
steld als landmeter bij het Hof van Utrecht.
Hij heeft nogal veel kaarten getekend, maar
zijn stijl was grof en meestal weinig fraai. Ge-
gevens uit M. Donkersloot-de Vrij, De Kcc/;/-
,v/r«'/t(Weespl985),p. 88.
RAU, St. Marie nr. 809 (in de Topografische
Atlas aldaar).
Zie noot 20.
RAU, Oudmunster nr. 731 (in de Topografi-
sche Atlas aldaar).
'De rechten van het kapittel van St. Marie te
Utrecht in de Hollands-Utrechtse laagvlakte
enz.' (Universiteit van Amsterdam 1975; on-
gepubliceerd werkgroepverslag), hoofdstuk
over de Lopikerwaard en bijgevoegde kaart
van tiendblokken Lopik.
De huidige IJssel is een smallere, gekanali-
seerde restgeul.
RAU, Domkapittel, nrs. .3852, 3853 en 3855.
Zie ook: K. Ileeringa, 'Bijdragen tot de ge-
schiedenis der ontginning van het Neder-
sticht' in: Bijdragen voor vuderlundsche ge-
schiedenis en oudheidkunde
('s-Gravenhage
1929), Vle reeks, dl. 8, p. 178-179.
II.J.A. Berendsen, De genese van het land-
schap in het zuiden van de provincie Utrecht
(Utrecht 1982), § 8.5.7 en tabel 7.6.
Gegevens over de Tiendwet en de archivalia
betreffende de IJsselsteinse tienden in: W.
van Bruggen, Inventaris van de archivalia af-
komstig van de Tiendkommissies 1909-1938
(Utrecht 1975), in het RAU. Nrs. 248-252.
16.
30.
31.
32.
33.
17.
18.
19.
.35.
20.
.36.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
.37.
.38.
Historische Kring
IJsselstein
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 197.5 en stelt zich het volgende ten doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van
de l^opikerwaard in hel bijzonder.
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk,IJssclstraal24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout. Omloop
West42,.34()2XPUsselstein,tel:(04l)8-8.%99.
Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M.
Hobbcmalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: AmrobankUsselstcin.reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de hank: 290(1.
Redaktie:
Drs. A.M. Lafianie,Duivcnkamp487.36(17 BH,
MaarsscnenB. Rietveld, Meerenburgerhorn7,3401
CC IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbcmalaan 11.3401 NA
IJsselstein. tel: 03408-81873. Voorinwonersvan
IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per
kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden
verzocht ƒ 6.-extra over te maken i.v.m. de
verzendkosten. Losse nummerskunnen voorzover
voorradig, a ƒ7.50 bij het secretariaat worden besteld.
Voor dubbelnummers is de prijs/' 10.-.
Verzamelbanden met 2(1 nummers naar keuze zijn
/■ 80.-
128
-ocr page 126-
Waar gebeurd in IJsselstein
Verhalen uit de tijd voor 1800
Door A.M. Fafianie
evident, omdat juist die zaken aan het papier
zijn toevertrouwd met het oog op
procesvoering, financiële voldoening of om
zij n of haar gramschap te (ver)halen.
De volgende verhalen zijn alle in de archieven
terug te vinden, maar zijn zodanig
herschreven dat de moderne lezer ze direct
kan begrijpen. Daarbij is niet getornd aan de
waarheid, of liever gezegd aan de subj ectieve
waarheid, van de schrijvers want vaak hebben
we slechts informatie uit één bron, met alle
consequenties die dat met zich meebrengt.
Inleiding
De informatie die voorhanden is in de
archieven van IJsselstein en in het
Rijksarchief van Utrecht is zo overvloedig dat
een tijdschrift als deze voorjaren gevuld kan
worden.
Uit deze enorme voorraad rekesten
(verzoekschriften), brieven, publicaties,
aantekeningen, enz. is het niet moeilijk enige
verhalen te destilleren die de lezers van nu
zouden kunnen boeien.
Dat deze bronnen voornamelijk
gewelddadige onderwerpen behandelen is
IJsselstein door Gelderse bende verwoest
Augustus 1466-
de strenge controle van de Utrechters heeft de
bouw van versterkingen gehinderd.
Hoewel onze Baronie binnen de grenzen van
Holland is gelegen is de nabijheid van onze
erfvijand Utrecht een te groot obstakel om
ons veilig te wanen. Ook de recente
gebeurtenissen op het politieke vlak in het
Nedersticht en in Gelre hebben weinig hoop
op vrede opgeleverd, niettegenstaande de
zogenaamde neutraliteit van Utrecht in dit
conflict.
Wie herinnert zich niet de vreselijke
tijding, begin vorig jaar, toen bekend werd
dat Arnold, de oude hertog van Gelre en
broer van onze heer Willem, samen met heer
Willem's zoon en erfopvolger Frederik op
smadelijke wijze in de kerker werden gegooid
Nu dat ruwaard Adolf van Gelre, de neef
van onze heer Willem, met zijn rabauwen stad
en land van Culemborg afstropen en
brandschatten, overdenken wij het treurig lot
dat onze stad enige maanden geleden op
aanstichting van dezelfde heer is overkomen.
Reeds driemaal is onze stad door vreemde
troepen beschadigd of zelfs verwoest geweest,
de eerste keer ten tijde van heer Gijsbrecht
door die van Vianen, de tweede keer onder
heer Arnold door de bisschop van Utrecht en
de derde keer door de Utrechtse troepen van
vrouwe Jacoba van Beieren.
De laatste keer is men wel heel grondig te
werk gegaan en j arenlang heeft de stad als een
puinhoop gelegen. Pas de laatste j aren is de
wederopbouw van de grond gekomen, maar
129
-ocr page 127-
vraag waarom de IJsselsteiners de dammen
hadden opgeruimd en een bolwerk hadden
opgericht, antwoordde hij slim dat dat was om
de IJsselsteinse én Utrechtse burgers te
beschermen, omdat al het land in handen is
van de Utrechtse kapittels en plundering door
de Geldersen voor beide steden een ramp zou
betekenen.
Nu begonnen de heren te dreigen dat de
dammen weer moesten worden aangebracht,
omdat anders Utrecht een strafexpeditie zou
uitrusten. Die van IJsselstein hoopten dat een
gezantschap van IJsselsteiners in Utrecht
verder over de zaak zouden spreken, maar
Jan van Amerongen zei vastbesloten: 'Ik ben
niet van plan een paard te nemen en met zo'n
boodschap thuis te komen.' Schout Aelbrecht
antwoordde dat hij binnenkort vrede
verwachtte in Gelre en beloofde dat twee
weken na de vrede de stedelingen weer
dammen in de gracht zouden aanleggen. Ook
dat werd niet geaccepteerd en de heren
herhaalden hun dreigementen in niet mis te
verstane bewoordingen.
Nu er oorlog van twee kanten dreigde,
zwichtte de schout en gaf toestemming om het
bolwerk en de valbrug af te breken om met het
puin de stadsgracht te dempen, daarmee
gelegenheid biedend aan het
onvermijdelijke.
Twee weken later, op dinsdag 26 maart,
nog geen twee weken voor H. Paasdag, trok
een bende van zo'n 45 man onder leiding van
Adolf s kampioen Otto van Vuren onze
noodlottige stad binnen over de dam. Deze
soldaten waren voor het merendeel afkomstig
uit het zeer vijandige Nijmegen, dat al jaren
tegen hertog Arnold is, terwij 1 anderen uit
Tiel en Zaltbommel kwamen.
Wat zij hebben aangericht is onbeschrijfelij k.
Na eerst willekeurig mensen op straat te
hebben vermoord, waaronder ook vrouwen,
trokken zij de huizen binnen en maakten de
bewoners gevangen. Huisraad werd
geplunderd, geld en goed werden geroofd,
zelfs de kerk werd niet ontzien en
leeggeroofd. Na deze plundering staken zij
enkele huizen in brand, zodat de stad in korte
tij d in lichterlaaie stond. Nog steeds staan
vele gezinnen sinds die koude lente op straat,
terwijl ook velen zijn weggetrokken. Onze
enige troost in de laatste maanden is geweest
door de dwingeland Adolf, veinzend achter
Bourgondië te staan? Er wordt zelfs gezegd
dat heer Frederik nog met heer Adolf
nietsvermoedend een partijtje zat te schaken
op de avond voor de zwarte dag. Heer
Frederik werd toen een j aar lang in de kerker
van kasteel Grave opgesloten, en hertog
Arnold zucht nog steeds in het cachot van
kasteel Buren, gebroken door het verraad van
zijn zoon.
Heer Willem heeft daarop wraak gezworen en
heeft op de 27ste februari van dit j aar de stad
Arnhem op Adolf veroverd. Samen met zijn
bondgenoot hertog Jan van Kleef verblijft hij
nog steeds in Gelre.
De angst hier ter stede voor een wraakactie
van Adolf na de verovering van Arnhem werd
steeds groter en was niet geheel ongegrond.
Immers, onze heer was niet aanwezig om de
stad te verdedigen, onze bisschop heer David
van Bourgondië is gehaat door de Utrechtse
burgers en verblijft op het slot Duurstede,
zodat steun van zij n kant ij dele hoop mag
worden genoemd, en onze heer graaf Philips
van Bourgondië is ofwel gestorven of niet
geheel meer bij zinnen, zoals het gerucht
gaat. De enige hoop op het voorkomen van
dergelijke acties in de toekomst mogen wij
stellen in heer Jan van den Gruuthuise, onze
grafelijke stadhouder, aan wie door de
eersten van deze stad een verslag van de
verradelijke gebeurtenissen is gezonden.
In deze bange tijd had het stadsbestuur
besloten om het zekere voor het onzekere te
nemen en de poorten en muren weer te
herstellen. Bovendien werd besloten om de
dammen die op last van Utrecht na de laatste
verwoesting in de gracht waren aangebracht
op te ruimen, zodat er geen vreemde troepen
binnen zouden komen. Op de plek van een
voormalige dam werd een bolwerk gebouwd
met een valbrug over de gracht, maar toen die
van Utrecht daar lucht van kregen hebben zij
direct een afvaardiging naar onze stad
gestuurd.
De delegatie bestond uit de heren
Bartelmeus van Nyevelt, overste oudman, en
Jan van Amerongen, raad van Utrecht, die de
zaak met onze schout hebben doorgenomen.
De dapperheid van schout Aelbrecht van
Egmond kwam in deze en volgende
besprekingen duidelijk naar voren. Op de
130
-ocr page 128-
dat deze beulen aan hun gerechte straf niet
zij n ontkomen. Het moet gezegd worden dat
dit onheil wel degelijk aan de Utrechtse
halstarrigheid te wij ten is.
Na hun schandaUge plundering zijn de
soldaten naar Gorkum gereden met hun buit
waar ze dachten als vrienden onthaald te
worden. Het tegenovergestelde was waar,
want zij werden onmiddellijk gevangen
genomen en in de boeien gezet. Toch hebben
negentien van hun kans gezien om met
gebroken boeien naar de kerk van de
Minderbroeders en naar die van het Heilige
Geesthuis te rennen, waar ze zich veilig
waanden voor de wereldlij ke arm. Maar een
grote macht van ridders onder leiding van de
procurator van de Hollandse graaf heeft hen
te pakken weten te krijgen en hen op 26 april
naar Den Haag afgevoerd, waar ze enige tijd
in de kerkers hebben gezeten.
Op aandringen en verzoek van onze heer
Willem en zij n bondgenoot hertog Jan van
Kleef zijn er op 6 mei twintig van hen
onthoofd, op het rad tentoongesteld, waarna
hun hoofden naast elkaar op palen werden
gezet tot afschrikwekkend voorbeeld. Ruim
drie weken later volgde de rest, 25 mannen,
hun gruwelijke voorbeeld. Er werd bericht
dat er slechts vier lichamen in gewijde grond
zijn begraven, zodat de overigen tot het eind
der tijden Satan gezelschap kunnen houden.
Het is bekend geworden dat 32 van deze
mannen zonen waren uit rijke en aanzienlijke
Nijmeegse gezinnen. Helaas zijn er ook
Afbeelding van een eerdere slechting van de stad, in 1417, getiteld 'IJsselstein verbrand'.
Pag. 530 uit het 2e deel (van de 10) van de algemene Geschiedenis des bekende Aardidoots tot den dood
van WillemlH, doorG. Suiker, vertaald door J. Verbruguitg. Rudolfen Gerard Wetstein, Amsterdam
1721-1726.
131
-ocr page 129-
onschuldigen onthoofd, die niet mee hadden
gedaan aan de plundering en in de boten
waren gebleven op de Lek, waarin Otto van
Vuren met zijn soldaten was aangekomen.
Schandalig is dat die in Den Haag van
vrienden en bekenden van de veroordeelden
meer dan 400 Rijnse guldens hebben weten af
te persen, zogenaamd om hun aan hun lot te
laten ontkomen, wat niet gebeurd is.
Onze stad begint deze zomer al weer wat
vorm te krijgen en inmiddels zijn er meer dan
50 huizen opgebouwd. Dankzij onze
stadhouder kunnen onze verdedigingswerken
als muren, poorten en bolwerken weer
worden gebouwd, want hij heeft er speciale
toestemming voor verleend, buiten die van
Utrecht om, op gezag van de hertog van
Bourgondië zelf. Toen zij daarachter kwamen
stuurden ze de secretaris van Utrecht, de heer
Pilman, in hoogst eigen persoon naar onze
schout met de opdracht om in het kapittelhuis
van de Dom over deze zaak te vergaderen. De
schout, samen met 12 mannen van het
gerecht, voldeed aan dit verzoek, hoewel hij
de aanmatigende toon van onze vijand
beneden alle peil vond. Toen de Domdeken
in Utrecht deze mannen ter verantwoording
riep voor de opbouw van de stadsveste, riep
onze schout kwaad dat dat geen zaak voor
Utrecht was, maar op persoonlij k bevel van
de hertog van Bourgondië, graaf van
Holland, was gebeurd, waarna de Domdeken
nog de vermetelheid bezat om onze mannen,
die al waren weggelopen, terug te roepen. Pas
na het tonen van het schriftelij k bevel tot
versterking waren de Utrechters pas tevreden
en konden de schout en zijn mannen naar huis
gaan, vol woede over zoveel arrogantie.
Bronnen:
J. J. de Geer van Oudegein, Onuilgegevene
oorkonden betreffende het slot, de stad en de
heerlijkheid van IJsselstein
(Utrecht 1860), p. 132-
137. ('Addres van den Magistraat van IJsselstein
aan den Raad van Holland, betrekkelij k de
verwoesting der stad door de Geldersen, 1466.')
A. J. de Mooy, De Gelderse kroniek van Willem
van Berchen, naar het Hamburgse handschrift
uitgegeven over de jaren 1343-148]
(Arnhem 1950),
hoofdstuk 124 (p. 105-106).
Molestatie van luitenant Knijff
Juhl591-
Ik, Cornelis CorneHsz. Knijff, luitenant
onder kapitein Gerrit Velman van Deventer,
in dienst van jonkheer kolonel Olivier van
Tempel, in krijgsdienst van Zijne Majesteit
koning Hendrik van Frankrij k, - ik ben zwaar
beledigd en zelfs met de dood bedreigd
geweest door enige lieden uit IJsselstein.
Geachte heren, drost De Prinssen van der Aa,
schout, burgemeesters, schepenen, - ik wil U
vertellen van de schandalige behandeling die
een eerzaam soldaat als ik ben onlangs aan
den lijve heb moeten ondervinden.
U weet hoezeer de steun van de koning van
Frankrij k,mijnheer,in deze oorlog voor
onze Nederlanden hard nodig is. Om de
legers van de hertog van Parma werkelij k te
kunnen bestrijden zijn er overal vele soldaten
nodig. Het is mijn taak om die, ook in Uw
stad, aan te werven en op te leiden tot strijders
voor de goede zaak. Wat betrof het mij toen ik
hier niet als vriend maar uiteindelijk als een
vij and voor mij n leven moest vechten. Toch
leek Uw stad mij in het begin van mijn komst
vrolijk, ja zelfs levendig in het
zomerzonnetje.
Op zondag de 27ste juni ben ik met enkele
van mijn soldaten naar Uw stad getrokken
vanuit Utrecht. Het was de eerste kermisdag
in Usselstein en over belangstelling had ik niet
te klagen: vele jongens leek het wel wat om de
gehate Spanjaarden te verdrijven en diverse
namen kon ik in het boek optekenen.
Na mijn doel te hebben bereikt vroegen de
aspirant-soldaten mij om mee te gaan naar de
herberg van waard De Vries aan de Plaats, om
een paar borrels te nemen op de goede afloop.
Ik en mijn mannen hadden ondertussen dorst
gekregen en wilden deze jongens bedanken
voor hun medewerking en zo gingen we de
herberg binnen.
Daarbinnen hebben we een paar dronken
uitgebracht in een vrolijke stemming. Op het
132
-ocr page 130-
geweer die mij n knecht droeg en zei: 'Neem
zelf een mes en vecht met me.'
Nu is mijn knecht een vredelievend man en
hij stond juist op het punt om Adriaan te
kalmeren (liever dan mij n geweer voor zo'n
bagatel te gebruiken), toen de laatste mij in
het oog kreeg. Voordat ik er erg in had zag ik
een mes flitsen. In een reflex bukte ik, zodat
de lammehng dwars door mij n hoed sneed.
Om hem af te weren hield ik mij n hand
beschermend voor mij uit, maar Adriaan
stootte weer toe zodat ik een forse j aap over
mijn hand kreeg, die hevig begon te bloeden.
Hoewel ik woedend was hield ik in de herberg
mij n mannen in toom, omdat wij niet in de
stad waren om oorlog te voeren. Het leek mij
het beste om de herberg uit te gaan, weg van
deze ruziezoeker. Dat nam niet weg dat ik me
zeer geïrriteerd voelde en een behoorlijke
pij n in mij n hand had. Die irritatie nam toe
toen wij de Plaats tussen de herberg en het
stadhuis overstaken. Dezelfde mannen
waarmee ik in de herberg had gedronken - en
waarvan ik dacht dat zij het land wilden
dienen - stonden op een kluit en scholden ons
zodanig uit dat we blind van woede werden.
moment dat ik met mijn oude en nieuwe
soldaten wilde vertrekken, vroegen de
laatsten of ik nog even bleef om een paar
glazen verder met hen te ledigen. De
speelman, die mij meende te herkennen,
speelde nog een deuntje en vroeg of ik niet op
zijn muziek wilde dansen. Ik moest lachen en
zev.'A Is ik een jong meisje bij me zou hebben
zou ik wel een dansje willen wagen en je wat
drinkgeld voor je muziek geven.
' In deze
vrolijke stemming ben ik daarna naar
achteren gegaan omdat de natuur zich
ondertussen zeer dringend had laten
gevoelen.
Daar trof ik een zekere Adriaan Jansz.
Lammen uit Cabauw samen met waard De
Vries, welke eerste over zij n kleren had
gebraakt. De waard was bezig om dit van zij n
broek en arm te verwijderen toen even daarna
mijn knecht kwam om te doen wat ik wilde
doen. Op dat moment ging er iets fout. Mij n
knecht (in alle onschuld sprekend) zei de
waard dat hij Adriaan (doelend op de
viezigheid op zijn kleren) beter met een mes
af kan krabben. Adriaan, die dit verkeerd
begreep, werd kwaad, tastte naar mijn
Het werven van soldaten voor het leger (1795).
133
-ocr page 131-
Besluit van het magistraatscollege, 2 augustus
1591.
Het college heeft dit verzoekschrift gezien en
tevens is luitenant Knijff op het stadhuis over
deze zaak gehoord. Daaruit is gebleken dat
hij door zijn gewonde staat geen middel heeft
om de stadschirurgijn meester Sweer te
betalen, die hem een rekening van 30 gulden
heeft gepresenteerd. Ook Willem Jansz.
Clinck, logementhouder hier ter stede, die de
luitenant op ons bevel tijdens zijn ziekte in
zij n logement heeft ondergebracht, is nog niet
betaald.
Wij zijn van mening dat wij moeten
voorkomen dat de heer Knijff, in dienst van
de koning van Frankrijk, een verdere
wraakoefening in de toekomst tegen onze
stad zal ondernemen. Daarom hebben wij de
heer Knijff bij wijze van smartegeld
geschonken het loon van mr. Sweer en het
geld voor de rekening van de
logementhouder, in totaal bedragende 36
gulden. Dit bedrag zal als volgt in rekening
worden gebracht, ten eerste 12 gulden op de
stadsrekening, 12 gulden op de
gemenelandsrekening en 12 gulden op de
Benschopse rekening, waarbij wij de hoop
uitspreken dat luitenant Knijff voorspoedig
mag genezen en gezond zijn dienstplicht voor
de Nederlanden mag vervullen.
Bron:
OAIJ, inv. nr. 322. (Rekest van luitwn C.Czn.
Knijff van de magistraat van IJsselstein.)
Ben ik dan geen goed soldaat die mij altijd ten
dienste van de Nederlanden voorbeeldig
gekweten heb van mijn taak? Moet ik mij
daarvoor door deze dronken vechtersbazen
laten beledigen?
Wij vielen deze troep aan, waartussen zich
ook Adriaan met zijn handlangers bevond,
echter zonder iemand zodanig te verwonden
dat er bloed vloeide. Hetkrijgstoneel
verplaatste zich naar de herberg waar ik de
pijnlijke snee had opgelopen, maar ik zweer
dat we daar niets hebben beschadigd.
Na een tijdje kwamen er zoveel
IJsselsteiners in de herberg die aan het
gevecht mee gingen doen, dat wij voor ons
leven gingen vrezen. Eén van ons is door die
woeste meute zo mishandeld, dat hij ter
plekke gestorven is, zoals de stadschirurgijn
U zal verklaren.
Hoe lang het gevecht heeft geduurd, weet ik
niet meer, maar ik ben meer dood dan levend
naar de chirurgijn gebracht die mijn wonden
heeft verbonden en mij nu nog onder
behandeling heeft.
Door deze verschrikkelij ke zaak ben niet
alleen ik, maar veel soldaten met mij,
voorlopig verhinderd om onze kapitein in
goede orde te dienen. Ik richt mij tot U om
deze onverlaten te straffen en om mij n kosten
tegemoet te komen, omdat ik immers al
geruime tijd verstoken ben van mij n soldij.
Met gepaste eerbied, luitenant Cornelis
Cornelisz. Knijff.
Laffe moord op Jan Tamboer:
Dader gevlucht
IJsselstein, zaterdag 2 j uli 1653, oude stij 1 -
zullen de getuigen ter secretarie worden
verhoord.
Vandaag zijn de schepenen Meerland en Van
Beusichem naar het huis van het slachtoffer
geweest, waar het lijk inmiddels was
gebracht. Daar hebben de stadschirurgijn mr.
Dirck Beijen en mr. Hugo Schadts in
aanwezigheid van de schepenen het lijk
medisch onderzocht. De afschuwelijke
details spreken voor zichzelf.
Een vreselij k drama heeft zich gisteren
tegen de avond afgespeeld in de herberg met
de uithangende pauw aan de Kerkstraat, hoek
Voorstraat. Wij hebben vernomen van
secretaris Verhoeven dat onze bekende
stadsgenoot Jan Tamboer in de genoemde
herberg om onbekende reden lafhartig is
doodgestoken door een persoon van buiten
de Baronie. Nadere bijzonderheden omtrent
de moord zij n nog onbekend, maar morgen
134
-ocr page 132-
Jan had twee forse steekwonden opgelopen.
Die in zijn linkerborst was afgestoten op zijn
borstbeen, maar de tweede steek was dodelijk
geweest. Dit was een diepe haal in zijn
linkerzijde, net boven de navel, waarin het
mes met grote kracht tot de heft toe omhoog
was gestoken zodat een grote hoeveelheid van
het omentum (de plooi van het buikvlies
tussen maag en darm en) en de ingewanden
van de ongelukkige naar buiten was
gekomen. De dood moet binnen een halfuur
zijn ingetreden.
Na de lijkschouwing werden de schepenen
door de officier van j ustitie direct tot
vonnissing gemaand omdat er duidelijk
sprake was van doodslag. Van de dader, een
zekere Cornelis Cornelissen, is geen spoor te
bekennen.
Zondag 3 juli-
Vandaag zijn in de zaak Jan Tamboer op
last van de officier van justitie vier getuigen
verhoord, welk verhoor wij hier letterlijk
laten volgen.
Als eerste is verhoord Teunis Willemsz.
Pronckert, de 28-jarige waard van de herberg
met de pauw. Zijn getuigenis is afgelegd voor
schout Van Helmond en schepenen Hoefsmit
en VanDijck.
Teunis verklaarde onder ede dat Jan
Tamboer eergisteravond rustig in zijn herberg
met Cornelis, een wafelbakker uit Gouda, zat
te drinken. Hij was er zeker van dat ze op dat
moment geen ruzie met elkaar hadden. Op
een gegeven moment werd hij door zijn
verschrikte vrouw gehaald, waarna beiden
naar de keuken gingen, waar Jan en Cornelis
inmiddels naartoe waren gegaan. Daar
aangekomen zag hij Jan staan met een
getrokken mes in zij n hand, waarop Teunis
zei: 'Jan, steek mij niet.' Toen zag Teunis dat
hij uit zijn linkerzij bloedde en kreunde: Tk
ben gestoken.'
De waard, die niet goed wist wat hij met de
situatie aanmoest, vroeg toen verschrikt of hij
de man die hem gestoken had vergaf, waarop
Jan met moeite kon uitbrengen: 'Ja, de man...
de man...' Meteen daarna viel hij
bewusteloos op de grond. Na een half uur is
hij gestorven, zonder nog iets te hebben
gezegd. Cornelis had inmiddels de benen
genomen.
Als tweede volgt de getuigenis van
Willemke Willems, de vrouw van de waard.
Zij verklaarde dat Cornelis en Jan naast
elkaar in de keuken zaten, waarna zij de
herberg in ging om voor de gasten te zorgen.
Op een zeker ogenblik werd zij daar door haar
dochter Geertje gehaald, die haar vroeg snel
naar de keuken te gaan. Daar aangekomen
zag zij Jan staan vóór Cornelis met een mes in
zijn hand. Zij hoorde Cornelis schreeuwen:
'O Heer, o Heer!' terwijl hij in ontzetting naar
zij n slachtoffer keek. Zij kon niet zien of
Cornelis ook een mes in zijn hand had.
Meteen is zij naar haar man in de herberg
gelopen om de twee mannen van elkaar te
scheiden. Op dat moment zal Cornelis zij n
gevlucht.
Als derde werd de dochter van de waard en
waardin verhoord. Geertje Wouters is de 15-
j arige dochter van Willemke Willems uit een
eerder huwelijk. Ook zij verklaarde dat de
twee mannen in de keuken zaten, in
kennelijke staat. Omdat Geertje enige tijd in
de keuken was had zij gezien dat Cornelis met
zij n hoofd voorovergebogen aan tafel zat,
rechts van Jan. Cornelis ondersteunde zijn
hoofd en deed alsof hij sliep. Jan probeerde
iets van hem te weten te komen, maar
Cornelis bleef in zij n houding en gaf geen
Herbergruzit
inde 17eeeuw, D. Vinckboons.
^ ^
rijfcb ^^P '^^'
^W.'
U ■ -M
I ^ iMHlHHi^^^fflH
i --^
,^,.*^p ;
PTj ii|
1
é^^WÊm.
^ ";^
135
-ocr page 133-
waar haar man zich ophoudt en dat hij in de
tussentijd niet thuis was gekomen. De
volgende dag heeft gerechtsbode Woordeloos
de stadsklok laten luiden, waarop het gerecht
in zitting bijeen is gekomen. Tijdens die
vergadering heeft de officier de conclusie in
plaats van eis gedaan, wat inhield dat Cornelis
bij verstek werd veroordeeld tot de dood door
middel van onthoofding. Voorts zouden al
zijn goederen geconfisqueerd worden ten
behoeven van de baron van IJsselstein, met
aftrek van de kosten voor het proces.
Bovendien zou Cornelis zijn leven lang uit de
Baronie verbannen worden, mocht hij zich
daar ooit weer vertonen. Volgens goed
rechtsgebruik zijn zowel de dagvaarding als
de conclusie in plaats van eis drie maal
herhaald, zodat Cornelis gelegenheid had
zich in juridisch opzicht te kunnen
verdedigen. De 12de en 18e juh is men weer in
Gouda geweest, en op 14 en 21 j uli heeft
Noordeloos de klok weer moeten luiden voor
de officier. Cornelis bleef spoorloos, zodat
het gerecht op de 25ste juli jl. ten huize van
Cornelis in Gouda het intendit aan zijn vrouw
heeft laten voorlezen. Het intendit houdt in
dat Cornelis zich voortaan niet meer in
juridische zin mag laten verdedigen en zonder
proces ter dood zal worden gebracht, mits hij
natuurlijk gepakt zal worden. Drie dagen
daarna heeft het gerecht het definitieve
intendit uitgesproken, waarbij de conclusie in
plaats van eis werd herhaald.
Bron:
Rij ksarchief Utrecht, Archief stadsgerecht
IJsselstein, inv.nr. 637 (Documenten betreffende
het proces bij verstek jegens CorneUs Cornehssen,
wafelbakker te Gouda, 1653.)
antwoord. Jan werd kwader en gaf hem een
flinke duw op zijn hoofd, klaarblijkelijk om
hem wakker te maken. Toen ze dat zag is ze
meteen naar haar moeder binnen in de
herberg gerend omdat zij verdere
moeilijkheden verwachtte. Verder heeft zij
niets kunnen mededelen.
Als laatste is Cornelis Egberts verhoord,
een 28-jarige stamgast in de herberg. Hij
heeft verklaard dat hij samen met Jan en zijn
naamgenoot Cornelis uit Gouda in de
taveerne had zitten drinken en tijdens het
drinkgelag niets had gehoord van enige ruzie
tussen beide heren. Toen hij ergens anders
ging zitten raakte hij zij n drinkebroeders even
uit het oog, maar na een tijdje is hij de keuken
ingegaan waar hij zag dat Cornelis met het
hoofd voorovergebogen aan tafel zat naast
Jan, zodat het leek alsof hij sliep. Daarop is
hij weer in de herberg gegaan, totdat hij naar
de keuken werd geroepen waar hij de zwaar
gewonde Jan aantrof. Hij heeft Teunis
Pronckert nog horen vragen of Jan zijn
aanvaller vergaf, waarop Jan had gezegd: 'Ja,
de man... de man...' en verder niets meer.
Verdere afhandeling van deze zaak.
Aangezien de dader terstond na de moord
de vlucht had genomen, is onmiddellijk met
de verstekprocedure begonnen door het
gerecht van deze stad.
Opwoensdagójuhisbij de vrouwvan
Cornelis Cornelissen in Gouda voor de eerste
keer de openbare dagvaarding voorgelezen,
waarin vermeld was dat Cornelis in eigen
persoon de volgende dag in IJsselstein moest
verschijnen om uit de mond van de officier
van justitie de eis te vernemen. Vrouw
Cornelissen heeft laten weten dat zij niet weet
Pastoor protesteert tegen bijgeloof
15 december 1797, het derde jaar der Bataafse Vrijheid.
geschenk, zo zei de eerwaarde heer ons, van
zijn Franciskaner broeders uit Breda-,
vertelde de pastoor ons het volgende in zij n
prettig Brabantse accent.
Zo'n vier jaag geleden (vele katholieken
hier ter stede herinneren zich dat nog) kwam
er een zekere dame op leeftijd naar hem toe,
Bij monde van pastoor Johannes Govers
kwamen ons de volgende ontstellende
berichten ter ore.
Na eerst bewonderend te hebben
rondgelopen in de vrij nieuwe pastorie en
kerk, waar onlangs een prachtig gesneden
preekstoel uit Brabant is geïnstalleerd, - een
136
-ocr page 134-
die ervan overtuigd was door demonen
bezeten of behekst te zij n. Hem werd
verzocht om deze duivels, die haar vreselij k
pij nigden, uit te drij ven. Zij die de pastoor
goed kennen weten dat hij bijgeloof op alle
manieren wil bestrijden en dat hij een
rationele, sterke geest bezit. Na de vrouw
streng ondervraagd te hebben, bleek hem dat
er hoegenaamd geen bewijs was voor een
dergelijke bezetenheid en dat er al helemaal
geen reden was voor toepassing van
exorcisme. Kennissen van de vrouw, ook
door dat verachtelijke bijgeloof aangestoken,
namen hier echter geen genoegen mee en
haalden de heer Van Winden, pastoor van
Varik, erbij om te doen wat de heer Govers zo
verstandig geweigerd had.
Na dit welhaast Middeleeuwse ritueel te
hebben toegepast bleef de vrouw last hebben
van pijnen, maar onderzoek door de
stadsdokter leerde dat de vrouw aan een vorm
van reumatiek leed die haar periodiek zeer
kwelde.
Naderhand heeft de pastoor hierover
bericht gezonden naar de Aartspriester van
Utrecht, de heer H. Berendtzen, waarin hij
zijn beklag deed over pastoor Van Winden,
maar hierop is nooit een afdoend antwoord
gekomen.
Wie schetst de verbazing van de heer Govers
toen hem, deze keer door een achtenswaardig
burger van deze stad, wederom om een
exorcisme werd verzocht!
Het betreft hier niemand minder dan oud-
burgemeester Hermanus van der Roest, nu 46
jaar, bij wie de pastoor enige keren op bezoek
was geweest. De heer Govers weigerde
volstrekt om aan dit verzoek aan de heer Van
der Roest - overigens protestants van
overtuiging- tegemoet te komen, indien niet
eerst zijn artsen een ondertekende verklaring
zouden laten zien dat zij n lichamelij ke
toestand geheel aan bovennatuurlijke
oorzaken te wijten zou zijn.
De heer Van der Roest was echter niet van
zij n opzet af te brengen en volhardde in zij n
denkbeelden door toedoen van zijn
dienstmeid, ook protestants, die in Utrecht
bij een duiveluitbanner was geweest en hem
verteld heeft hoe dat werk, tegen een
vergoeding, gedaan werd. Op dit moment is
het zelfs zo ver dat ieder moment pastoor van
Pastoor]. Govers (kerkraam RK KerkIJsselstein).
Winden uit Varik kan worden verwacht, die
hetzelfde moet gaan doen als wat hij vier j aar
geleden heeft gedaan. Toch is het algemeen
bekend dat de pijnlijke aanvallen van de heer
Van der Roest hun oorzaak vinden in de j icht,
welke ziekte als gevolg van zij n voorliefde
voor wij n en voor vleesgerechten moet zij n
uitgebroken. De felle pijnscheuten vanuit de
tenen zijn bekend te verdwijnen na het
nuttigen van een extract uit de plant
herfsttijloos of, in de volksmond, naakte
joffer, een lelie-achtige. Maar voor de heer
Van der Roest is dit blijkbaar niet voldoende.
Meteen heeft de pastoor de heer Van
Engelen, de nieuwe Aartspriester van
Utrecht en pastoor van Maarssen, van deze
zaak op de hoogte gebracht en heeft hij
nadrukkelijk vermeld om krachtdadige
middelen te gebruiken om dit tegen te gaan.
Blijven maatregelen uit, dan zal de eerwaarde
heer pastoor contact opnemen met onze
balj uw, de heer Lyklama a Nij eholt, om de
heer Van der Roest in hechtenis te nemen.
Voordat dit paardemiddel toegepast zal
worden is de heer Van Engelen verzocht onze
jichtige ex-burgmeester eens flink aan te
schrijven betreffende zijn omgang met Van
Winden.
De pastoor, zijn woede met moeite
onderdrukkend, laat ons als laatste nog weten
dat het wat hem betreft maar uit moet zijn met
zakkenkloppers als Van Winden die de
plattelandsstaties aflopen voor geld en die de
mensen, van arm tot rij k, beduvelen.
Bron:
RAU. Archief Aartspriesters van de Hollandse
Zending, nr. 1486. (brief van pastoor J. Govers aan
aartspriester J. van Engelen).
137
-ocr page 135-
Uit de schooldoos
De oproep in de vorige uitgave voor ontbrekende namen bij
een klassefoto uit 1933 heeft verschillende reakties opgeleverd.
We publiceren hier de reaktie van mevrouw Nieuwenhuis.
1.  Lien Schinkel
2.  Pietje Boer
3.  JanMorree
4.  CeesVerwey
5.  Stein Verwoerd
6.  AntjevanOs
7.  JanPous
8.  JaenetvanEck
9.  Nel Schinkel
10.  RienaMeijvogel
11.  AnnemarieVis
12.  Jan de Heer
13.  Johan van Mourik
14.  Arie Timmer
15.  GerrieKars
16.  Marie van Zoest
17.  AntjevandeHaar
18.  JeanedeJong
19.  Piet Vermeulen?
20.  Catrien den Dunnen?
21.  GreetdeJong
22.  Hannie Ederveen
23.  Dikkie van Beek
24.  Wim Hoogendoorn
25.  TeusPeelen
26.  + 27 zusjes Van Eijk
27.  Gerard Oskam
30.  Herman Langerak
31.  PietKarelse
138
-ocr page 136-
Crisistijd in de jaren dertig
Door L. Murk
De slechte economische omstandigheden
in de jaren dertig zijn berucht geworden. Eén
van de gevolgen hiervan was dat veel mensen
zonder werk kwamen te zitten. Ook
IJsselstein werd door grote werkloosheid
getroffen. Vooral onder de loswerkmannen
die geen vaste 'baas' hadden, waren er veel
zonder werk. Om een indruk te geven van de
omvang van het aantal werkloze arbeiders
volgen hier wat cijfers:
1931 ± 65 werklozen
1932 ±170 werklozen
1933 ±240 werklozen
1934 ±350 werklozen
Deze cijfers moet men zien in samenhang met
het inwoneraantal van ± 4800. Landelijk lag
de werkloosheid op 17% van de
beroepsbevolking. Naar schatting lag het
voor IJsselstein wel op 30 tot 35 %.
De overheid was door dit hoge percentage
zeer bezorgd. De door de overheid bedachte
werkverschaffing was een onderdeel van het
systeem der 'steunverlening'. De steuntrekker
was verplicht, op straffe van uitsluiting, om
elders op van overheidswegen aangewezen
obj ecten te gaan werken.
Zo moesten IJsselsteihse mannen werken
in Diever, Steenwijk en Giethoorn. De
werkzaamheden bestonden uit het aanleggen
van fietspaden, ontginning van heide, planten
van bomen en het graven van een kanaal.
De verdiensten waren in de
werkverschaffing minimaal, omdat
IJsselstein was ingedeeld in de laagste
loonklasse. Voor een hele week werken van
48 uur kreeg moeder de vrouw niet meer dan
f 7,-af 8,-gulden in haar handen gestopte
door de gemeenteontvanger. Daarnaast
kreeg men dan nog een paar pakjes
'crisisboter' (slechte margarine).
De mensen uit de grote steden kregen veel
meer uitbetaald, soms wel het dubbele of
meer.
De mannen verbleven in grote barakken
die bij het werk waren opgesteld. Men kan
zich voorstellen dat het niet prettig was om
daar te verblijven; de omgeving en lage
beloning werkten sterk demoraliserend. De
mensen moesten zichzelf vermaken en zoals
vaak zijn er altijd wel mensen die proberen
het moraal op te vijzelen. Enkelen die
muzikaal waren hadden hun acordeon
meegenomen. Eén van die mensen was Wim
van Doorn met de bijnaam 'poessie' uit de
Koningstraat. Van beroep was hij
meubelmaker en spuiter. Hij heeft in het
Overijsselse een lied gemaakt dat bekend is
geworden onder arbeidersklasse van
IJsselstein. In mijn kinderjaren heb ik dat lied
van mijn vader geleerd, ook hij werkte daar.
Jammer genoeg kon ik me nog maar enkele
regels herinneren. Gelukkig was op een van
de dia-avonden van de HKY mevrouw Mien
van Mildert-Heikoop aanwezig die het gehele
lied nog kon zingen.
Op de wijs van: 'Daar bij die molen'
Versl
Ik weet een heerlij k plekje grond
Bij Steenwij k in de buurt
Door B. en W. van IJsselstein
Zij n wij daar heen gestuurd
Daar graven wij steeds in 't Kanaal
Soms is het veen dan zand
Maar door het heerlij k zonnetj e
Zo lekker bruin gebrand
Refrein
Daar op die weide (ook wel heide)
Die mooie weide
Daar brengen wij
139
-ocr page 137-
Om het leven in de crisistijd voor families
financieel wat draaglijker te maken werd in
IJsselstein het zogenaamde crisiscomite
opgericht. De leden daarvan trachtten zo
goed mogelijk de gezinnen van de werklozen
te helpen, door het verstrekken van kleding,
voedsel en brandstof. In dit comité waren alle
gezindten en richtingen vertegenwoordigd,
hetgeen in die tijd haast ondenkbaar was.
De twee belangrijkste animators waren
Antoon Peek de metselaar en slijter Aart de
With. Deze twee mannen waren 'kleine
zelfstandigen' en hebben voor de IJsselsteinse
gemeenschap op sociaal en cultureel gebied
veel betekend. Op de foto zittend, derde van
rechts Antoon Peek en naast hem Aart de With.
De vragen aan u zijn:
De foto van het crisiscomite is genomen voor
de openbare school aan de Walkade in ±
1938. Bij deze gelegenheid hadden de dames
zich verkleed voorde een of andere actie.
Welke actie was dit en wie zijn de andere
personen die op de foto staan? Zijn er nog
foto's van deze 'IJsselsteinse gemeenschap' in
den vreemde en is er nog meer over te verhalen.
Uw reactie's kunnen ingeleverd worden bij
L. Murk, IJsselstraat 24.
Onze veer-tien dagen door
Toch zijn wij blijde (2 keer)
Bij het vertrek van het vrijdagmiddag spoor
Vers 2
En op het werk daar staat een keet
Met een grote stok eraan
Daar ziet men's morgens bij begin
Een bal naar boven gaan.
En bij het rust en avond uur
Dan gaat hij weer omlaag
Dan roepen wij: 'jongens de bal is weg
Voldoende voor vandaag'
Refrein
Vers 3
En 's avonds is het werk gedaan
Dan gaan wij weer naar kamp
Ons maag verstrakt van 't werken moe
Een lichte hongerkramp
De kok beheerst en zegt dan: 'wacht,
nog eventjes geduld
Om halfzeven gaat de bel
Dan wordt je maag gevuld'.
Refrein
Gezongen en geschreven door Mevrouw
J.W. van Mildert-Heikoop, beter bekend
als'MienHeikop'.
140
-ocr page 138-
Winter
in
IJsselstein
Bij het uitbreken van Wereldoorlog II werd Finland door Rusland op 30 november 1930 aangevallen.
Finland weigerde grondgebied en militaire bases aan de Sovjet Unie af te staan.
De Finnen waren sterk in de minderheid doch wisten onder maarschalk Mannerheim
de vijand in bedwang te houden.
Pas in de winter van 1940 gelukte het de Russen de landengte van Karalië te forceren en de vrede van
Moskou af te dwingen (30 maart 1940).
Dit gebeuren stond aan de vooravond van de Duitse inval ook sterk in Nederland in de belangstelling.
Overal in het land werden inzamelingsakties gehouden voor het Finse volk. Op de foto ziet u hoeArie
Rietveldenzijn vrouw Geertruida hun medeleven aan de strijd van de Finnen betuigden.
De foto is genomen vanaf de Hoge Biezendijk op de plaats van de huidige toerit naar de televisietoren.
Op de achtergrond is vaag de Lekbrug te zien.
Deze is in de oorlog verwoest en later herbouwd.
141
-ocr page 139-
Winter 1929. We zien een dichtgevroren Lek ter hoogte van de 'schipbrug' tussen Vreeswijk en Vianen.
Deze brug lag ongeveer 100 meter stroomafwaarts van de Koninginnesluis.
IJsselsteiner Daaf Broekman steekt hier met zijn A Ford via het ijs de Lek over.
Daaf Broekman had een manufacturenzaak aan de Voorstraat.
Rechts zien we het bruggehoofd van de schipbrug en achter de Ford brugwachterswoningen aan de
Lekdijk.
Ijspret in 1941 aan de Hoge Biezen, net buiten de IJsselsteinse binnenstad.
Gezien de voorzichtigeschaatshouding lag het ijs er net.
142
-ocr page 140-
Winter 1941. Boer Bos uit de IJsseldijk bij zijn paard. Wie in de arreslee zitten zijn niet bekend.
De plaats is ter hoogte van de manege aan de IJsseldijk.
Panoven 1963, op de plaats van het huidige viaduct over de IJssel aan de Beneluxweg.
De weg bepaalde nog sterk het karakter van het landschap.
143
-ocr page 141-
IJspret rond 1900. Zwierig zwaaiend gaan de dames over de baan, de baanveger doet zijn onderbetaald
werk en rechts is de uitspanning Café 'De Roode Leeuw' (eigenaar G.J. H. van Bijlevelt) te zien.
De foto is genomen vanaf de Benschopperweg.
De ijsbaan lag tussen wat nu hetgymnastiekgebouw is en Mariënhofke; in de breedte liep het van de
Benschopperweg af tot aan de wetering langs de Groene Dijk.
De naam Benschopperweg is later gekomen. Deze weg heette eerst Kamperzandpad. In de volksmond
werd dit al gauw: Kamperdijk. De 'Kamperdijk' liep kaarsrecht van IJsselstein uit tot aan het 'Hemeltje' in
Benschop. Het was een zeer smalle weg meteenpaardenpadin het midden.
Om elkaar te kunnen passeren met paard en wagen was er halverwege (ongeveer ter hoogte van
'Marienstein') een wijkplaats aangebracht.
De ijsbaan werd zomers gebruikt voor buitenactiviteiten zoals: draverijen, veekeuringen,
tentoonstellingen en ook als het racecircuit van de destijds in IJsselstein bestaande wielerclub
'De Zwaluw'.
144
-ocr page 142-
De brieven van
Pieter van der Meulen.^
Met ingang van dit nummer publiceert de redactie de brieven van mr. Pieter van der Meulen
aan mr. Joachim Ferdinand de Beaufort. Er bevinden zich in het Archief de Beaufort in het
Rijksarchief Utrecht enige tientallen brieven van de hand van schout/vice-drost Van der
Meulen aan drost De Beaufort die lopen over de j aren 1766-1804. Hierin staan zaken
beschreven die aan iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van IJsselstein een schat
aan informatie bieden.
Kranen en zijn echtgenote Sara Jetz. als
getuigen bij de doop optraden. De band met
zij n schoonfamilie moet zeer hecht zij n
geweest; een zoon en een dochter werden
naar deze getuigen vernoemd. Van zijn
kinderen zouden zij n zonen Rij nhard Jan
(geboren 1768) en Jan Bavius (geboren 1769)
carrière maken respectievelijk als dominee en
schout.
De brieven zoals die hier voor het eerst
gepubliceerd worden zijn gericht aan mr. J.F.
de Beaufort (Hulst 22 april 1719-Zeist 11 mei
1807), drost van de baronie tussen 1762 en
1803, heer van Duivendijke en Raad en
Rekenmeester van de Nassause Domeinraad,
welke insteUing o. a. de financiën van de
baronie onder zich had.
Het was de taak van Van der Meulen om de
drost op de hoogte te houden van de toestand
in de baronie tijdens zijn afwezigheid. De
drost verbleef geregeld in Den Haag en
verhuisde in 1795 naar Zeist. Beide heren
waren (streng) protestant en (zeer)
Oranjegezind. Voor Van der Meulen geldt
dat zijn overtuiging sterk in zijn brieven naar
voren komt. Het spreekt vanzelf dat de vice-
drost niets moest hebben van de patriotten,
zoals die zich ook in IJsselstein tussen 1780 en
1787 manifesteerden. Ook stond hij zeer
sceptisch tegenover de Bataafse revolutie van
1795, toen radicale IJsselsteiners het
stadsbestuur gingen vormen en de
katholieken door de Fransen werden
Wie was Pieter van der Meulen?
Pieter was de jongste zoon van de
IJsselsteinse schout mr. Reinhard van der
Meulen (schout van 1721-1754) en van
Margareta van Aken. Hij werd op 5 j anuari
1729 in de protestantse Nicolaaskerk
gedoopt, doorliep de Latijnse school en de
juridische faculteit van de universiteit van
Utrecht (promotie in 1752) en werd al jong tot
schout van Usselstein benoemd (op 25
september 1754), als opvolger van zijn vader.
Door zijn afkomst was zij n bedj e gespreid,
zoals we dat nu noemen, en zij n carrière nam
een hoge vlucht. Als schout werd hij op 20 mei
1763 tot vice-drost benoemd door zijn vriend
de drost Joachim Ferdinand de Beaufort. De
functie hield in dat hij bij afwezigheid van de
drost, hetgeen nogal eens voorkwam, zij n
functie waar moest nemen als beheerder van
het kasteel, plaatsvervanger van de baron (na
1766 Willem V) en houtvester van de j acht.
Pieter was daarmee de hoogste functionaris
van de baronie.
Een derde hoge functie heeft hij omstreeks
1772 gekregen, toen hij Raadsheer van de
kamer van j ustitie van Vianen en Ameide
werd.' Enige jaren daarvoor, op 14 maart
1768, was hij met de Zwolse Clara Henrica
Tra Kranen getrouwd, de zuster van de
invloedrijke IJsselsteinse burgemeester en
schepen Jan Tra Kranen.
Het paar kreeg tussen 1768 en 1780 zeven
kinderen, waarbij in alle gevallen Jan Tra
145
-ocr page 143-
begunstigd. Zijn grootste vijand was de stads-
en plattelandsdokterJ. E. Lyklamaa
Nij eholt, een kleurrij k, zeer patriotsgezind
man en tegenstander van de stadhouder
(tevens baron) Willem V.Lijklama kreeg
gaandeweg steeds meer invloed op het
bestuur, terwijl Van der Meulen en De
Beaufort in feite buiten spel werden gezet.
De brieven
De lange periode waarin de briefwisseling
plaatsvond biedt een uitstekende gelegenheid
om de grote 'items' van die tijd, als de
regentenoligarchie, patriottisme-orangisme
en de Bataafse revolutie in een kleine
gemeenschap mee te beleven, als een
afspiegeling van de 18de eeuwse nationale
geschiedenis in het klein. We worden in staat
gesteld om over Van der Meulen's schouders
mee te kijken naar de personen en de
gebeurtenissen waarmee hij te maken kreeg.
Van der Meulen schrijft veelal in lange
zinnen, met veel Franse leenwoorden, in een
nauwkeurige, maar nederige stij 1. Hij was een
ontwikkeld man en zal zeker niet beantwoord
hebben aan het karikatuur van een 18de
eeuwse regent, zoals die in het verleden wel
gemaakt is, met onvriendelij ke trekjes als
corruptie, verregaande nepotisme en neigend
tot nietsdoen op een riant buiten. Van der
Meulen nam zijn ambten serieus en moet een
nauwgezet en precies man zijn geweest.
De brieven worden zoveel mogelijk
gepubliceerd zonder aan de interpunctie of
spelling iets te veranderen; daar waar een
aperte fout is gemaakt, zodat het voor een
goed begrip van de tekst niet meer te volgen
is, is een verbetering aangebracht.
Waar nodig worden de termen in een noot
verklaard.
Bronnen:
De brieven in het RAU, Archief de Beaufort, nrs.
1538 en 1540.
Genealogische gegevens: - RAU, Doop-, Trouw-
en Begraafboeken van IJsselstein (Hervormde
Kerk).
- Biografisch Woordenboek der Nederlanden.
Gegevens omtrent benoemingen: RAU, De
Beaufort, nr. 1538.
Noot
1. Het hoogste rechtscollege van het land van
Vianen, bestaande uit een drost, zes andere
raden en een griffier, (zie: H.I. Smit, Vianen
in de patriottentijd. In: Jaarboek Oud-
Utrecht 1987, p. 189 V.V.).
Nummer één
Hoog Edele gestrenge heer!
't Sedert mijne voorige van den 24" der
gepasseerde maend heb ik de ingeslotene
ontfangen, welke ik de eer hebbe Uw
Hoogedele gestrenge' bij deesen te doen
toekoomen.
De uitdeelinge derprijsen van het Latijnsche
school is laestleedene donderdag met een
algemeen applaudissement verrigt en hebben
de jonge heeren Rengers der seriver gratiarum
actiones^ wel gedaen. Het getal der
kostdiscipelen is nu reets tot 40 aengegroeit, en
moet den rector^ zig nog dikwils excuseeren
om meer aen te neemen; om den opgang van dit
school te bevorderen hebben wijgeresolveert
nae verloop van drie a vier weeken eene
remontrantie aan mijne heeren van den Raad'*
te doen, waerbij wij zullen versoeken, dat den
rector een ondermeester ofpraeceptor mag
aenneemen en te solliciteeren, dat de stad van
wegens het Domijn^ in het tractement, hetgeen
niet wel minder dan 250 gulden zal kunnen
zijn, mag werden tegemoet gekomen. Wij zijn
daer toe des te eerder overgegaen omdat den
rector een seer bekwaam jongeling te
Bredevoortgebooren, gevonden heeft, en
seldsaem alle de vereischte capaciteiten bij
eikanderen gevonden worden; het is ook om
deeze reeden, dat zijn Edele gesondeerd'
wordende om op een der academiën van ons
land in eene hogere qualiteit te koomen, zulks
heeft gedeelineert.
^
Ik heb tot nog toe metsekerheid niet kunnen
ontdekken werwaerts Johannes Kemmena^ zig
geretireerd heeft, schoon de informatiën
volgens welke hij zignaer Braband zoude
geretireert hebben, de sekerste schijnen, soo
146
-ocr page 144-
lange men hem niet heeft, zullen zijne
complicen'^ niet bekent of tot confessie
kunnen gebragt worden, schoon desuspicie
tegens sommige groot is; de heerfiscael 't
Hoen" heeft mij gepresenteert, indien zijn
WEG advijs in het verder behandelen deezer
saak mij van dienst konde zijn, dat ik dan maar
konde schrijven, dat ik op eene spoedige
rescriptie'^ kan staat maken. '^
Nae een knegt voor UHEG heb ik mij wel
geïnformeert, dog tot nog toe niet kunnen
bekoomen, diegeene welke de gerequireerde''^
bekwaamheden hebben, willen naergeen
kleineplaets en blijven liever te Utrecht of
Amsterdam, alwaar desulke welkeparuiken
opmaken en raseeren'^ kunnen, wel getrokken
worden, ik zal egter nog verder blijven sien, of
ik 'er een vinden kan. Ik heb verder de eer
UHEG en mevrouw UHEG beminde van mijn
waerde moeders en mijn diep respect te
versekeren en mij te nomen.
HEG heer!
Uw HEG gehoorsaeme en onderdaenige
dienaerP. van der Meulen.
Usselstein den 3. september 1766.
Noten
1.   In het vervolg afgekort als (U)HEG of WEG
(Weledelgestrenge).
2.    Dankbetuigingen in het Latijn.
3.    Ahasverus Bresser uit Utrecht (rector 1761-
1773).
4.   Nassause Domeinraad.
5.   Nassause Domeinen.
6.   Uitgenodigd, gevraagd.
7.   Afgewezen. Het betreft hier een aanstelling
te Deventer als rector.
8.   Deze zaak betreft chirurgijn Johannes Kem-
mena die in 1766 beschuldigd werd van sodo-
mie (homosexualiteit, een ernstig vergrijp in
de 18de eeuw). Zeven getuigen zijn toen ver-
hoord, maar Kennema was inmiddels ge-
vlucht. Zie A. Bruynis en H. Ormeling, Cri-
minaliteit en straf in de Baronie van Ussel-
stein van 1750 tot 1795, II, in: UHKJ 32 (april
1985), p. 229.
9.   Teruggetrokken.
10.   Handlangers.
11.   Goris 't Hoen. Deze was in dit jaar Raadsbur-
gemeester en openbare eiser in strafzaken
(fiscaal).
12.   Aanschrijving op een brief.
13.   Rekenen op.
14.   Verzochte, benodigde.
15.   Scheren.
Nummer twee
Ik ben thans meer als ooit begeerig nae de
lijsten van demagistraet, omdat mij reets
meermaelen te vooren gekomen is, dat wij Dr.
de Bie^ weeder in de scheepensbanksien
sullen.
Zoodrae ik de commissie voor juffrouw
Megertals Fransche demoiselle^ ontfangen
had, heb ik Haer Edele zulks terstond
gecommuniceert en verzogtten spoedigste
herwaerts te komen, en mij te, verwittigen
wanneer te Amsterdam een schuit geliefde te
hebben om herwaerts haer meubelen te haelen,
ik heb Haer Edele teffens kennis gegeeven dat
wij een huis voor haer hadden gehuert, dat ons
voorkwam toteenjuffrouweschool wel
geconstitueerf te zijn, dog tot heeden toe heb ik
geen antwoord ontfangen.
Mij is van hier niets verders meldingwaerdig
bekent, waerom ik deeze zal besluiten na mij
de eer gegeeven te hebben UHEG mevrouw
HEG heer!
Ik kan nietnalaeten UHEG kennisse te
geeven dat de vreugdebedrijven gisteren' en de
illuminatiën^ deeze nagt zonder eenig ongeluk
afgeloopen zijn, een ieder heeft zijn best
gedaen om uit te munten, hebbende wijnige die
verwagting gehad, alleen konde mijn buerman
Jan Graver het zijne niet aan de gang krijgen,
want zullende illumineeren met bierglasen met
oliegevult, is hij met aensteeken bezig geweest
van ses tot tien uuren, wanneer nog niet meer
dan tien a twaeljf glasen brandende waeren, en
is toen, demoedopgeevende, daer
uitgescheiden, numaendmen, dat hij zulks
deezen avond hervatten wil, ondertusschen
wierd erdoor de voorbijgangers niet wijnig om
geralleerf; de regeeringr heeft zig tot ontrent
een uur op het stadhuis geamuseert, tot dat alle
de illuminatiën bijnae gedaen waren, en geen
gevaer meer te verwagten was.
147
-ocr page 145-
UHEG beminde (zo nog in 's Haege mogt zijn) Noten
mijn heer den Raedsheer, en mijnheer en                  1 •
mevrouw Rengers onze complimenten
gemaekt en van ons diep respect versekert te
hebben, terwijle ik mij eerbiedig noeme
HEG heer!
UHEG seer gehoorsaeme en onderdaenige
dienaerP. vanderMeulen.
                                          2.
üsselstein 10. november 1767.                                3,
9 november 1767. Dit in verband met de te-
rugkeer van het stadhouderlijke paar uit Ber-
lijn. Willem V (o.a. baron van Üsselstein) was
op 4 november van dat jaar met prinses Wil-
helmina van Pruisen getrouwd: veel feesten
betreffende de Oranjes werden in de Baronie
meegevierd.
Feestelijke (lampion)verlichtingen.
Zoon van de Benschopse schout Willem Gra-
ves, voormalig secretaris, rentmeester der
Domeinen en voorganger van P. van der Meu-
len als vice-drost (1756-1763). Hij was sinds
1745 getrouwd met Barbara Boonen en ver-
huisde later naar Amsterdam. Bekend is zijn
slechte verstandhouding met drost De Beau-
fort.
De spot mee gedreven, uitgelachen.
Stadsbestuur.
Med. dr. Hendrik Pelgrom de Bie, meedere
keren schepen van IJssel.stein. De dag na het
schrijven van deze brief vond de aanstelling
van de IJsselsteinse magistraat plaats, waar-
onder De Bie als schepen.
Franse kostschool juffrouw voor meisjes. Al
in 1739 was er sprake van een dergelijke
school.
Ingericht.
P. S. Ik had deeze reets gesloten toen ik UHEG
seer geëerde missive van gisteren hedenavond
met de schuit kwam te ontfangen. Ik zie met
bijzonder genoegen de goede o ver komst van
            ^
mevrouw en de verdere vrienden; door dien              5'
mij voorkomt UHEG zeer verlangende zijt te           6.
weeten of hier alles zonder ongelukken is
afgeloopen laet ik deeze van den avond nog op
de post te Utrecht brengen refereerende mij aen
het bovenstaende, alleen met bijvoeging dat
alles op het casteel nog wel is; ik hoop dat deeze
door Van Beek nog tijdig genoeg te Utrecht zal
kunnen bestelt werden.
                                                o
Historische Kring
Üsselstein
De Stichting Historische Kring Üsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voorde geschiedenis van Üsselstein en van
de Lopikerwaard in het bijzonder.
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk,IJsselstraat24, Üsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP üsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M.
Hobbemalaan 11, Üsselstein.
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank Üsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
Drs.A.M.Fafianie,Duivenkamp487,36ü7BH,
Maarssen en B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401
CC Üsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11,3401 NA
Üsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van
Üsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per
kalenderjaar, zij die buiten Üsselstein wonen worden
verzocht/ 6,-extra over te maken i.v.m. de
verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover
voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld.
Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zij n
ƒ80.-
148
-ocr page 146-
IJsselsteins kerkorgel ontdekt in de
Bethelkerk te Urk
door L. Murke.a.
Vernieuwingsdrang of technische
gebreken moeten de oorzaak geweest zijn
van het verwijderen van het kerkorgel uit
de Nicolaasbasihek in 1907 en- of was het
te klein voor zo'n groot kerkgebouw.
Wat de werkelijke reden was is niet
duidelij k, wel is bekend dat in 1907 Arie
van Kippersluis ƒ 10.000,- ten geschenke
gaf voor de aankoop vaneen nieuw orgel.
Het oude orgel is enige tijd geleden
'herontdekt' in het vissersdorp Urk op het
voormalige Zuiderzeeeiland met dezelfde
naam. Door de speurzin van enkele Urkers
is de oorsprong van het orgel bekend
geworden. De herkomst ligt te IJsselstein
waar het ruim 100 jaar dienst heeft gedaan.
Wat ging vooraf aan de komst van dit
inmiddels beroemd geworden orgel? Na
de reformatie in 1577 werd de RK
godsdienst ook te IJsselstein verboden en
vonden de samenkomsten in het geheim
plaats in een 'schuilkerk'.
Aanvankelijk was dit een, steeds
wisselende, onbekende plaats. In de
achttiende eeuw, toen de
godsdienstverhoudingen beter werden is
door pastoor Joh. Govers in 1780 te
IJsselstein een nieuwe schuilkerk gebouwd
die was gelegen tussen de Havenstraat en
de Walkade, direkt onder de korenmolen
' Windotter'. Deze schuilkerk mocht van
de plaatselijke overheid aan de buitenzijde
niet op een kerk lijken. Binnen in het
gebouw had men redelijke mogelijkheden
om er een devotievolle ruimte van te
maken, als men maar niet te hard zong.
Deze kans nam de vooruitstrevende
pastoor met beide handen aan. Allereerst
verwierf hij een monumentale preekstoel
uit Antwerpen. Deze, barokke, preekstoel
van een Vlaamse beeldhouwer treft men
tot op vandaag nog aan in de Basihek.
Pastoor Govers streefde echter naar een
kompleet kerkinterieur.
Het gemis van een kerkorgel was voor
hem de reden om in 1792 de Utrechtse
orgelbouwer Abraham Meere verzoek te
doen een kerkorgel te plaatsen. Pastoor
Govers vond 4 parochianen bereid om de
kosten te dragen. Abraham Meere was een
vermaard vakman die rond 1800 vele
belangrijke kerkorgels bouwde. Zo
bouwde hij te Rotterdam het destijds
grootste orgel van ons land welke bij de
bombardementen van 1940 verloren is
gegaan. Rond 1800 al wordt het
IJsselsteinse orgel door Meere uitgebreid
met twee houten registers, fluit 14 en
holpij p 8 op het bovenwerk.
Als in de loop van de negentiende eeuw
in Nederland de godsdienstvrij heid een
feit wordt gaat de RK gemeenschap te
IJsselstein plannen maken voor de bouw
van een geheel nieuwe kerk. In 1887 wordt
de nieuwe St Nicolaaskerk in gebruik
genomen. In de uitbundig verfraaide kerk
149
-ocr page 147-
De schuilkerk aan de Havenstraat gezien vanaf de Walkade.
Na 1888 is dit gebouw ingericht als gereformeerde kerk.
treffen we ook de preekstoel met de
communiebank uit de oude kerk en ons
'Meereorgel'. Het verplaatsen geschiedt
door de firma Gabry uit Gouda welke
enkele reparaties uitvoert en twee nieuwe
blaasbalgen plaatst voor een totaalbedrag
van/700,00.
Begin deze eeuw wordt het de hulp van
enkele vooraanstaande en goed
gesitueerde parochianen de kerk verder
verfraait. Zo worden de kerk glas-in
loodramen, de kruiswegstaatsie en het
doopvont geschonken. Kerkmeester Arie
van Kippersluis doet de grootste schenking
vooreen nieuw orgel. In 1907 krijgt
wederom een Utrechtse orgelbouwer
opdracht een orgel te plaatsen. Het is de
firma Maarschalkerwaard. Met de
verkoop, aan orgelhandelaar Mart
Vermeulen uit Woerden, sluiten we de
IJsselsteinse periode afvan ons'Meereorgel'.
Het orgel te Urk
Twee inwoners van Urk, Klaas de Boer
en Tjalling Ruiten, hebben onderzoek
verricht naar de herkomst van het orgel
van de Urkse Bethelkerk. In deel II van
'Urkeruitgaven' uit 1982, welke geheel
gewijd is aan de Bethelkerk, doen zij
verslag van hun bevindingen. Dit verslag
treft u, zij het iets aangepast, onderstaand
aan.
Het Bethelkerkorgel
In de vorige eeuw werd de
gemeentezang in de gereformeerde kerk
van Urk nog niet begeleid door
orgelmuziek. De koster, die een machtig
stemgeluid had, was voorzanger in het
gebouw met twaalfhonderd zitplaatsen.
Dreigde er iets mis te gaan, dan
versterkten zangers van 'Oud Hallelujah'
met hun krachtige stemmen zijn
begeleiding. Maar in 1898 wordt in de
kerkgemeente een handtekeningenaktie
gevoerd om te komen tot de aanschaffing
van een kerkorgel. De kerkeraad gaat er
dan niet op in en in datzelfde jaar wordt
ook het aanbod van een gratis orgel van de
hand gewezen.
Als in 1905 de hervormde gemeente op
Urk als eerste kerk een orgel krijgt heeft
150
-ocr page 148-
De Bethelkerk te Urk, gezien vanaf de haven.
dat kennelij k invloed, want in oktober
1909 overweegt de kerkeraad van de
gereformeerde gemeente of het toch niet
wenselijk is ook zo'n instrument aan te
schaffen .Een paar maanden later besluit
men de gemeente te laten beslissen, en dat
gebeurt op 28 maart 1910 ten gunste van
een orgel. Een benoemde kommissie gaat
aan de slag en komt in kontakt met een
leverancier van gebruikte pijporgels. De
firma Mart Vermeulen te Woerden had
wel wat voor Urk en er wordt snel beslist
want op de Veluwe zat ook een
kandidaatklant. Het plaatsen zou geen
eenvoudige zaak worden. De zg.
'bewaarschool' (kleuterschool en
vergaderruimte - red.) moest verhoogd en
verbouwd worden en voorzien van een
orgelgalerij. De meesterknechts van
Vermeulen: Wisse, Apeldoorn en
Bonman plaatsen het orgel en in 1911,75
j aar na de afscheiding van de hervormde
kerk, vindt de ingebruikname plaats.
Er zijn dan twee organisten benoemd en
151
-ocr page 149-
- vernieuwen van het pedaalklavier
- vervangen van de Aeoline 8', een
strijkende stem van het bovenwerk, voor
eenNassard3'.
Samen met de restauratie wordt het
gehele kerkgebouw opgeknapt. Hierbij
heeft de imitatie-eikenachtige tint van de
orgelkast een okerbruine kleur gekregen.
Ondanks jaarlijkse stemmingen
verslechtert de toestand van het orgel,
vooral door de vochtigheidsgraad, weer
snel. In de wintermaanden is het dan
nauwelijks bespeelbaar en een nieuw
rapport van de GOV in 1968 komt er op
neer dat maar beter een nieuw instrument
aangeschaft kan worden. Immers, bij het
orgel is geen sprake meer van
klankmenging door de te diepe orgelkast.
De dispositie laat veel te wensen over en
het pijpenwerk is dan van slechte kwaliteit.
Dat was te dun van wand en telde vele
beschadigingen, sprak slecht aan en had
een ongelijk toonkarakter.
En... omdat het orgel te hoog stond zou
het verplaatst moeten worden naar de
achterzijde van de kerk!
Een moeilijk dilemma voor de
kerkeraad, welke zich zelfs boog over een
offerte, door orgelbouwer Van den Berg
en Wendt, voor een nieuw orgel van 25
stemmen dat bijna ƒ 100.000,- moest gaan
kosten. De GO V drong aan op een
beslissing: nieuwbouw of restauratie. De
kerkeraad besluit dan het orgel te
restaureren.
Eind 1969 begint het werk, aangenomen
door firma Pels en van Leeuwen uit
Waardenburg. Deze ingrijpende
restauratie omvatte:
- gehele demontage en montage van het
orgel
- restauratie van de laden
- vernieuwing van nagenoeg het hele
mechanisme
- herstel van het pijpenwerk welke
opnieuw is geintoneerd
- vervanging van de houten bazuin 16' van
het pedaal door een koperen (30 pijpen)
- aanbrengen van nieuwe handklavieren
'^n een voetpedaal
Organist van Doorn achter het pas geïnstalleerde
orgel in 1911.
later komen daar nog twee bij. Wanneer
de hervormde gemeente eens zonder
organist zit nemen ze ook daar de dienst
waar.
Zeker tien jaar lang wordt het orgel
jaarlijks door leverancier Vermeulen
gestemd en tot 1925 zorgen 'orgeltrappers'
voor de nodige lucht. De firma Bernard
Koch uit Apeldoorn levert dan een
elektrische windmachine waarmee het
'met voeten treden' van de
magazijnbalken is afgelopen. Voor
onderhoud heeft men weinig aandacht en
geld over en mede door de hoge
vochtigheidsgraad in het grote gebouw
boet het orgel in aan kwaliteit. Als in 1943
de 'Gereformeerde Organisten
Vereniging' (GO V) om advies wordt
gevraagd komt het, na hun rapportage, tot
een restauratieopdracht aan de firma J. de
Koffen Zn. te Utrecht. Door de
oorlogsomstandigheden is dit echter niet
doorgegaan.
In 1950 slaan de organisten alarm over
de staat van het orgel en opnieuw stelt de
GOV een onderzoek in en komt met een
rapport. Uiteindelijk wordt een
restauratie opgedragen aan orgelbouwer
J.C. Sanders uit Utrecht. De restauratie
behelsde:
- schoonmaken van het pijpenwerk
- herstel van de windladen
- herstel van de tractuur
- herstel van het regeerwerk
- vervangen van de oude registerknoppen
152
-ocr page 150-
eertijds op de lade gestaan en was van
een andere samenstelling: het kan een
carillon of een 4 st geweest zij n
-  op het pijpwerk G-2 van prestant 8',
groot Cis
-  van octaaf 2' en groot D van mixtuur
worden inscripties aangetroffen, te
weten het woord IJsselstein
Het laatste is een belangrij k
aanknopingspunt. Na onderzoek van het
vroegere orgelbestand in IJsselstein
kunnen onze onderzoekers de eerste
konklusies trekken.
'In de 18e eeuw belegden de rooms-
katholieken hun diensten in een zg.
Schuilkerk. Omstreeks 1780 werd een
tweede schuilkerk in gebruik genomen. De
toenmalige pastoor beijverde zich zeer dit
gebouw te verfraaien. Zo werd een
preekstoel uit de stad Gent aangevoerd en
ook een mooi altaarstuk. En in 1792
bouwde de toen nog vrij jonge Abraham
Meere voor die kerk een orgel. Meere leefde
van 1761 tot 1841 en vestigde zich in 1779 als
orgelmaker in Utrecht. Hij werd een
vermaard vakman, die vooral in de eerste
helft van de vorige eeuw vele en belangrijke
orgels bouwde en in zijn tijd zeker tot de
bekendste en beste orgelbouwers behoorde.
Meere bouwde het destijds grootste orgel
van Nederland in Rotterdam (verloren
gegaan in 1940) en in de hervormde kerk
van Maarssen een orgel dat qua front een
treffende gelijkenis vertoont met ons
Bethelkerkorgel, maar dit terzijde.
Omstreeks 1800 breidde Meere het orgel in
IJsselstein uit met twee houten registers
(fluit 4 en holpijp 8' op het boven werk).
Dan wordtin 1887 dit orgel overgebracht
naar de grote nieuwe basiliek in IJsselstein
door de firma Gabry uit Gouda. Daarbij
worden twee nieuwe blaasbalgen geplaatst
en de nodige reparaties uitgevoerd voor de
som van 700 gulden. Het orgel blijft dan in
gebruik tot 1907. Dan is er een
vernieuwingsgedrang en men wil een groter
orgel. De Utrechtse orgelbouwer
Maarschalkerwaard krijgt daartoe de
opdracht. Het kost bijna 10.000 gulden en
wordt in december 1908 in gebruik
genomen. Het oude orgel wordt verkocht
De gebruikte moderne materialen zijn
bestand tegen een relatief hoge
vochtigheidsgraad en wisselende
temperaturen.
Met een bespeling door organist Jan
Bonefaas is het orgel op biddag 1970 weer
ingebruik genomen. De restauratie kostte
ongeveer ƒ 80.000,- waarmee de kerk het
oude instrument behield met zijn mooie
eigen klank welke niet op dat moment in
een nieuw orgel terug te vinden zou zij n.
Vooral omdat nieuwe orgels in die jaren
gebouwd werden met een vrij scherpe
klank, georiënteerd op het klankideaal
van de barok.
Herkomst van het orgel
Langzaam groeide de interesse naar de
herkomst van het orgel. Dit was altijd een
mysterie gebleven zij het dat het
vermoeden bestond dat het orgel
afkomstig kon zij n uit een oude RK kerk.
Als jongens zij nde verrichten onze beide
onderzoekers in de zestiger jaren al
speurwerk naar de herkomst. Kontakten
worden gezocht met oudere
plaatsgenoten, de GOV en met de
orgelhistoricidr. M.A. Venteen mr. A.
Bouwman. Laatsgenoemdezaginhet
orgelfront 'Meere trekken' en meende dat
het rond 1825 gebouwd kon zijn.
Het duurt tot 1981 voor een echte kans
ontstaat op een grondig onderzoek. Voor
de grote, ingrijpende, renovatie van het
kerkgebouw moest het orgel
veiligheidshalve geheel worden
gedemonteerd. De ongeveer 1500 pijpen
en pijpjes worden op een zolder te Urk
opgeslagen. Eind 1981 wbrdt het weer
opgebouwd door de heren Molenaar en
Poldervaart van het orgelbedrijf Pels en •
van Leeuwen. Samen met de beide
mannen wordt een antwoord gezocht op de
vragen van het verleden. Theorieën en
hypothesen worden opgesteld en weer
verworpen maar toch wordt het volgende
ontdekt.
-  uit de laden blijkt dat de prestant 8'
vroeger dubbelkorig is geweest en dat de
mixtuur tertskoren heeft bevat
- de cornet 5 st. (verhoogd op bank) heeft
153
-ocr page 151-
Vooraanzicht van het orgel, 1982.
154
-ocr page 152-
aan een orgelhandelaar. En dat is dan
(ongetwijfeld) de op 12 km van IJsselstein
gevestigde firma Mart Vermeulen. Die had
enige faam en vakkundig personeel. Hij
plaatste o. m. in Scherpenisse een
tweedehands orgel en breidde dat uit in
1907. In Woerden breidde hij het orgel van
de hervormde kerk uit met een derde klavier
van acht stemmen, en het is nu vrijwel zeker
dat hij voor Urk het oude Meere-orgel van
IJsselstein uitbreidde met materiaal van
Laukuff (Duitsland) tot de dispositie die het
orgel bij plaatsing in de Bethelkerk in 1910
had. Bij vergelijking van de oude Meere-
dispositie en die van 1910 kunt u zien welke
registers het betrof. *)
*) zie pag. 24 en 25 van Urker Uitgaven deel 2,
1982
De dispositie van het orgel na
uitbreiding in 1982
Interieur van de Bethelkerk, 1982.
4.    uitbreidingen in 1982
5.    oorspronkelij k Cornet 4 st.; Cornet 5 st is
van 1911
De registers van Meere van 1792 zijn door een
sterretje aangegeven.
Nawoord
Een stukje IJsselsteins erfgoed is in het
land teruggevonden. Een instrument wat
eens gewogen en te licht werd bevonden
luistert nu de eredienst op in een
kerkgebouw met maar liefst 1200
zitplaatsen. Zoals de geschiedenis hier
verhaalt heeft het Meereorgel een
bewogen leven achter de rug waaraan door
de goede zorgen van de gereformeerde
kerkgemeente te Urk voorlopig geen
einde lijkt te zijn gekomen. Dankzij het
speurwerk van onze Urkse onderzoekers is
de herkomst van het orgel achterhaald.
Een herkomst die ligt te IJsselstein alwaar
het orgel in vroeger tijd een bijdrage heeft
geleverd aan de uiterlijke vorm van de
hoogmis. Dat het orgel nu de eredienst van
de gereformeerde kerk te Urk begeleid
bewijst eens te meer dat overeenkomsten
in geloofsbelevenis niet in de laatste plaats
door de muziek tot stand komen.
Hoofdwerk:
Bovenwerk:
Pedaal:
*Bourdon 16'
*Prestant8'
Subbas 16'
*Prestant8'
Holpijp8'
Open bas 8'
*Holpijp8'
Viola 8'
Roerquint6
*Quintadeen8'
Geleste 8'
Octaaf4'
Fl. Harmon.
*Gemshoorn4'
Bazuin 16'*
8'
Fluit 4'
*Octaaf4'
Nasard4'^
* Roerfluit 4''
*Woudfluit2'
*Quintfluit3'2
Sesquialter3
*Octaaf2'
st/
*Mixtuur3-6st.
Vox Humana 8
Cornet 5 st.
Tremulant
(din)5
*FlageoIetr
Trompet 8'
Fagot 16"*
1.    in vorige disposities werd ten onrechte Fluit
4' vermeld
2.    in vorige disposities werd ten onrechte
Quint 3'vermeld
3.    in 1951 kwam Nasard 3' in de plaats van
Aeoline 8'
155
-ocr page 153-
Uit de fotodoos
waarschijnlijk net hun eerste communie
hebben gedaan. Deze jongens moeten rond
1938 geboren zijn. Op de achtergrond is de
bekende j uffrouw Ria Koch te zien.
Zij was de dochter van bakker Koch uit de
Voorstraat. Wie namen weet kan deze op het
bekende adres inleveren, tw: L. Murk,
IJsselstraat24, IJsselstein.
Een groepsfoto in onze vorige uitgave,
betreffende het crisiscomite in de jaren '30,
heeft geen reakties opgeleverd.
We proberen het opnieuw en nu met een foto
van recentere datum. Op de trappen van de
Nicolaasbasiüek (toen nog St. Nicolaaskerk)
zien we de j ongens van de St. Nicolaasschool
van de lichting 1945 of 1946 welke
156
-ocr page 154-
'Het vreeswekkende gevaar'
epidemieën in het 19e eeuwse IJsselstein
Marcel Berkien
Ton Fafianie
vermenigvuldigt onder hoge temperaturen.
Deze bacterie is pas in 1883 ontdekt, bij gevolg
men gedurende de 19de eeuw geen raad wist
met de bestrijding van de oorzaak van de
ziekte. Reeds enkele dagen na het
binnenkrijgen van deze bacteriën openbaart
de ziekte zich in alle hevigheid waardoor de
patiënt soms na enkele uren al kan sterven. De
symptomen zijn buikpijn, diarree, overgeven
en spierkrampen, met als meest afschuwelijk
kenmerk een voortdurende, zeer hevige dorst
en een uitscheiding van wel 15 liter vocht per
dag doordat de slijmvhezen van de darmen
worden aangetast. Men heeft geen koorts zoals
dat bij typhus het geval is, en overlijdt aan
uitdroging.
IJsselstein was bij uitstek een plaats waar
cholera kon uitbreken. Aan vuil water was er
geen gebrek: IJssel, grachten en Haven en
poldersloten dienden tot in deze eeuw als
drinkwater, riolering, openbaar
vuilstortplaats, zwem- en wasgelegenheid,
industrieel afvalwateren rattenkwekerij.
Bovendien werd er het voedsel mee
afgespoeld, bij gebrek aan pomp of kraan.
Aan mensen was er ook geen gebrek: binnen
de 12 hectare die de binnenstad uitmaakt
woonden in het midden van de eeuw ruim 1600
inwoners, één bewoner voor een plek van ruim
8V2bij 8 Vimeter.
Aan cholera zij n gedurende die eeuw
ongeveer 155 mensen gestorven, terwijl een
veelvoud aan de ziekte heeft geleden. Ook
moet men bedenken dat in vele sterfgevallen
van vooral arme mensen niet direct cholera als
doodsoorzaak is aangemerkt of herkend en
verward is met andere ziekten waardoor men
In de tij d dat het besef van een persoonlij ke
hygiëne nog niet, of althans in zeer
onvoldoende mate, aanwezig was werden de
mensen van tijd tot tijd bezocht door
infectieziekten waarvan het effect in deze tijd
nauwelij ks voorstelbaar mag worden geacht.
In onze tij d zij n vergelij kbaar de
omstandigheden in ontwikkelingslanden als
Bangladesh of Soedan, waar Ganges, Nij 1 en
hemelwater tezamen met een aanhoudend
hoge temperatuur en een te grote bevolking in
korte tijd de voorwaarden scheppen voor
infectiehaarden die de bevolking decimeren.
Juist uit het eerstgenoemde gebied, het
stroomgebied van de Ganges, is de cholera, of
beter de speciale Aziatische cholera,
afkomstig.
Aan twee van de voorwaarden voldeed en
voldoet Nederland: er is genoeg water en er
zijn genoeg mensen. Het verschil met vroeger
is daarentegen dat moderne voorzieningen als
riolering, waterzuivering en -afvoer, een
vuilophaaldienst, douches, zeep en medische
hulp tot het begin van deze eeuw niet aanwezig
of niet te betalen waren, met alle gevolgen van
dien.
Ook IJsselstein heeft zijn tol aan mensen
moeten betalen aan cholera en, in mindere
mate, aan typhus. Wat hield het nu precies in
om aan cholera te lijden, waarvan de patiënten
in de oneerbiedige volksmond 'kolereslijders'
werden genoemd?
Cholera Asiatica is een zeer besmettelijke
ziekte, veroorzaakt door de kommabacil
(vibrio choleras asiaticae), die zich het
prettigst voelt in vuil water, dito rauw fruit en
groenten en zich ongebreideld
157
-ocr page 155-
huidige bevolkingsaantal van IJsselstein dan
zouden er van de 19.500 inwoners zo'n 500 aan
de ziekte lijden en er 220 van overlijden!
Dat jaar zou de epidemie zich over de hele
procinvie Utrecht verspeiden, en het is aan de
inzet van de Utrechtse artsen, artsen in spé en
vrijwilligers te danken geweest dat de ziekte
niet die aantallen slachtoffers maakte als in
voorgaande eeuwen het geval zou zij n
geweest. De academie van Utrecht heeft als
huldeblijk een getuigschrift laten vervaardigen
in deftig Latijn die de medici een hart onder de
riem heeft gestoken (zie afbeelding ).
plotseling zonder koorts 'dood bleef'. In
enkele gevallen is het voorgekomen dat men
genas zonder 'professionele' medische hulp, in
IJsselsteins geval dus uit Utrecht waar de
artsen werden opgeleid.
De eerste epidemie vond plaats tussen 11
augustus en 28 november 1832 en was
onderdeel van een epidemie op Europese
schaal. Juist van de zomer tot aan de winter is
een geschikte periode voor de cholerabacil om
zich te vermenigvuldigen, als het water nog
niet is afgekoeld na een lange periode van
opwarming.
Een bericht uit de Stichtsche Courant van 5
september 1832:
'Men heeft geruchten verspreid dat de cholera
ook in IJsselstein heerschende is; deze
geruchten zijn echter overdreven, bUjkende het
volgende berigt van daar door ons ontvangen:
IJsselstein den 2. september.
De gezondheidstoestand laat hier niets te
wenschen over, daar gedurende den tijd van 3
maanden, namelijk van den 1. junij tot den 31.
augustus slechts 5 personen in deze stad
overleden zijn. Van de cholera hadden wij tot
heden niets bijons vernomen, doch de volgende
gebeurtenis heeft zaturdag, den 1. dezer, alhier
plaats gehad, welke aanleiding tot vele valsche
geruchten heeft gegeven. Een man van 52 jaren,
vader van een talrijk behoeftig huisgezin, werd
vrijdagmiddag, terwijl hij in de lijnbaan
werkende was, door hevige buikpijnen
aangetast, veroorzaakt of verergert door het
gebruik van raauwe en welligt onrijpe vruchten.
Hij begaf zich naar huis en des avonds naar bed,
zonder tijdig geneeskundige hulp in te roepen.
De geneesheer om half twaalf ure bij den lijder
komende, vond bijna geen pols meer, en de
ziekte in zoodanigen graad, dat, in weerwil van
alle inspanningen tot des anderen daags
morgens, de man overleden is. Sedert dit geval
hebben wij tot heden van geene cholera-ziekten
meer vernomen, en hopen, metgods hulp, er
verder van bevrijd te blijven.'
Dat het bericht te optimistisch was gesteld
(er was nu eenmaal wel cholera) blijkt uit een
overzicht van de slachtoffers van de epidemie,
die vermeldt dat er 47 lijders waren, waarvan
er 18 zijn gestorven en 29 hersteld. Dit lijkt niet
veel, maar als we de getallen vertalen naar het
Diploma aan de bovengenoemde
Doctorandi en Candidaten in
de geneeskunde, die hier en el-
ders, tijdens de heerschende
Cholera , hulp hebben toege-
bragt , door den 4cademischen
Senaat uitgereikt.
RECTOR ET SENATUS
ACADEMIAE RHENO - TRAJECTINAE.
Retulit ad nos Mejicoiuai ordo de ariis salutaris
in hac Acadeniia alumnis, qui nuper de ipsa huma
nitate praeclare raeruerunt. Nam, quum, immi-
nente patriae Cholera Asiatica, eomm auxilium Oi.
peterent qui rebus publicis praesunt, illud non
tantum non detreciarunt, verum continuo luben-
terque et nulla adjecta conditione promiserunt inque
se receperunt. lidem vero, quum deinceps inva-
sisset bas regiones mslum horrendum, ita steierunt
promissis ut expectationi nostrae, quamvis magnae,
satis facerent plane. Nam, spreto omni morbi
vitaeque periculo, cura arte ac prudentia non pau-
cis salutem restituerunt, tum comitate sua et be
nêvolentia tristero miserorum sortera leniverunt.
Quumque praeter eos, qui jam fere aJ finera per-
duxerant studia practica, se, sipe in vicis urbium
nostrarum, sive in nosocoraiis, sive etiam ruri,
officium Medicinae Doctorum susceperunt, alii fue-
rint, quorum nondum eo pervenerant studia, qui-
que medicis praxin factitantibus adstiterunt, hi
item naviter rem gesserunt. Quamobrem, quo ma-
gis pateret, nos deësse illis nolle, qui ipsi sanc-
tissimo officio non defuissent, testimoniis nostris
omare generosos illos juvenes, et Iioc quidem
qu! , duce Medicinae Doctore, artem fcliciter
exercuit, decrevimus. Datum Trajectl ad Rhenum,
die XV mensis Februari! anni MDCCCXXXIII.
158
-ocr page 156-
De rector en senaat van de Utrechtsche academie groet de lezer.
De medische stand heeft ons bericht over de studenten in de geneeskunst van deze
academie, die zich onlangs voorde mensheid verdienstelijk hebben gemaakt. Want toen
zij die het publiek bestuur uitmaken op het moment dat de Aziatische cholera het
vaderland bedreigde hun hulp inriepen hebben zij niet alleen juist dat goedgevonden,
maar ook dat aanhoudend met goede wil en zonder enige voorwaarde te bedingen beloofd
en op zich genomen. Toen onmiddellijk daarna het vreeswekkende gevaar deze streek
bereikte stonden zij dan ook klaar, zoals zij beloofd hadden, om zich onverwijld aan onze
verwachting - hoe verstrekkend die ook was - te voldoen. Onder versmading van alle
ziekte en levens gevaar hebben zijn namelijk aan niet weinigen met behulp van hun
vakkennis en inzicht de gezondheid terug geschonken en hebben zij door hun begeleiding
van welwillendheid het trieste lot der ellendelingen verlicht. En omdat behalve zij die al
bijna de praktische studies hadden doorgelopen en die hetzij in onze voorsteden, hetzij in
de ziektekwartieren, hetzij ook op het platteland het ambt van doctor in de medicijnen
hadden bekleed, maar die op elke mogelijke wijze degenen die de medische praktijk
uitoefenden terzijde hebben gestaan en omdat zij insgelijks ten volle hebben gewerkt,
daarom - zoals des te meer blijkt- willen wij hen niet in de steek laten die zelf dat
allerheiligste beroep niet in de steek hebben gelaten en hebben wij verordend die
voortreffelijke jongelingen te vereren met onze getuigschriften, en hiermee ook hem die op
een voorspoedige wijze onder leiding van een arts het vak heeft uitgeoefend.
Gegeven te Utrecht op de 15e februari 1833.
Tijdens de epidemie verscheen er de volgende
brutale advertentie in de Stichtste Courant:
'De ondergeteekende, bierbrouwer te
IJsselstein, is door bijvoeging van gezonde
bestanddelen, in staat bier te brouwen, door de
geneeskundigen goedgekeurd, en in niets
schadelijk bevonden voor de gezondheid in de
thans heerschende ziekte, waarom hij zich zijne
geëerde begunstigers tot voortdurende
aflevering aanbeveelt.
IJsselstein den 20. september 1832.'
Het is voor een cholerapatiënt
levensgevaarlijk om alcohol in te nemen omdat
dat het vocht bindt en het dorstgevoel nog
groter maakt!
Zestien j aar laten sloeg de cholera of typhus
opnieuw toe. Maar nu in veel mindere mate.
Op 14 augustus 1848 verscheen in de
bovengenoemde krant dit verontrustende
bericht:
'Men schrijft ons uit IJsselstein dat aldaar eene
epidemie heerschende is en de medicine doctor
daaraan ziek ligt, zoodat men een geneesheer
uit Utrecht heeft verzocht aldaar te komen
practiseren.'
En twee dagen later: 'De dood van Dr. Snellen
te IJsselstein heeft die stad in droefheid
gedompeld. De man, die door zijne kunde en
menschlievendheid zijn stadgenooten aan zich
bond, werd zelve het slagtoffer van een
kwaadaardige koorts. Wordt door dit berigt de
tijding uit IJsselstein, in ons vorig nommer
opgenomen, bevestigd? Immers, alhoewel
enkele personen aan koortsen lijden, is het nog
moeijelijk daaruit vast te stellen dat die koortsen
epidemisch zijn. Wij laten echter de beslissing
van onze lezers door hen een extract uit een brief
van IJsselstein, heden ontvangen, mede te
delen:' Wel is waar dat alhier in de loop dezes
jaars even als in eenige naburige plaatsen eenige
sterfgevallen eerder hebben plaatsgehad dan
gewoonlijk: docht dit is geenszins veroorzaakt
dooreene epidemie die alhier geheerscht zoude
hebben of nog zoude heerschen; want slechts
weinige zijn de slagtoffers geweest van
kwaadaardige koortsen.'
Vanaf 1849 wordt door de inspecteur
van Gedeputeerde Staten van de provincie
Utrecht in de j aarlij kse zittingen van
159
-ocr page 157-
Provinciale Staten verslag gedaan van de
gezondheidssituatie in de provincie
waaronder IJsselstein.
De epidemische ziekten met hun oorzaken
duiken dan regelmatig op. Deze verslagen
geven een goede indruk van de sanitaire
gewoonten te IJsselstein in de vorige eeuw.
De gedeelten welke voor ons van belang
zijn vindt u hier afgedrukt.
Het algemeen verslag van 1866 is
opgemaakt door dokter G. Hogendoorn
van IJsselstein en L.H. Bruning uit
IJsselstein leverde het verslag over de
choleraepidemie in dat jaar.
Cholera epidemie 1849
Dag van het ontstaan der cholera: 1 julij 1849
Aangetasten sedert het ontstaan der ziekte: 72
Herstelden:
                                             18
Overleden:                                             54
Cholera epidemie 1854
aanleidingen tot die ontwikkeling bijeen:
onzindelijkheid, armoede, velegemoede
aandoeningen, het slapen van zes personen op
eikanderen dergelijke meer. De beide kinderen
zijn bezweken; de ouders zijn gered. Bij deze
vier zijn nog door den arts, die de meeste armen
in IJsselstein verzorgt, in de tweede helft van
November zeven menschen aan de cholera
behandeld; tezamen in de gemeente 15,
waarvan er 9 zijn overleden. De maatregelen,
elders met zoo gelukkige uitkomst in het werk
gesteld, zijn ook metgroote zorgvuldigheid te
IJsselstein aangewend.
Het liet zich aanzien alsof de cholera in deze
provincie in 1854 op de vermelde wijze en wel
hoogst gunstig zoude afloopen. In het begin van
November evenwel heeft zij nog in eene
gemeente eenigzins dreigend zich geopenbaard.
Het was te IJsselstein. In deze stad begon de
ziekte bij een arm kind, in eene zeer
onzindelijke woning. Onmiddellijk erop
overvielzij, onder hetzelfde dak, eene jeugdige
vrouw. Beiden bezweken. Nabij dit huis
ontwikkelde zich de ziekte in een huisgezin bij
vier personen: de vader, demoeder, een kind
van 6 en een van 2 jaren. Hier waren vele
Typhus epidemie 1855
IJsselstein is dooreene typhus-epidemie
bedreigd, doch door doeltreffende maatregelen
spoedig daarvan bevrijd geworden. Op het
instituut namelijk zijn negen meisjes
tegelijkertijd daardoor aangetast geworden.
Vijfderzelve hebben in groot gevaar verkeerd,
doch allen zijn gered. Het naar huis zenden der
overige pensionnaires, de sluiting der school
voor de zoogenaamde externes, op gezag der
regering geschied, en het vermijden, zooveel
mogelijk, van aanraking met andere inwoners
der stad, hebben den voortgang der epidemie,
waarvoor geen algemeene aanleiding scheen te
bestaan, gelukkig belet.
Cholera epidemie 1859
gezorgd voor warm voedsel ten dienste der
behoeftigen. Aan een en ander mag men het
toeschrijven, dat in den regel maar een persoon
in dezelfde woning is aangetast. Slechts in zeer
weinigen huizen is een eerste cholera-geval door
een tweede gevolgd. Naarde verkregen opgaven
hebben in het geheel 29 menschen aan de ziekte
geleden, waarvaner 15 zijn bezweken. Het
laatste geval vertoonde zich den 9 November.
Den 5 oktober is zij te IJsselstein uitgebroken.
Ook hier waren vele aanleidingen, die de
ontwikkeling der cholera begunstigden, in
zonderhandschadelijke uitwasemingen. Ze
zijn door den ijver van het bestuur zoo spoedig
mogelijk tegengegaan. Men heeft terstond met
ruimte de middelen verschaft, welke tot
reiniging der woningen en van hare omgeving
konden strekken. Ook is er door de
armbesturen en door bijzondere personen
160
-ocr page 158-
Cholera epidemie 1866
Te IJsselstein werd het eerste cholera
aangebracht op den 12 Junij door een
schippersknecht, die te Amsterdam hevige
diarrhoea gekregen had en des morgens van den
II vertrokken was naar Abcoude, alwaar hij
onder anderen ook eene woning bezocht,
waarin zich een cholera zieke bevond; na het
vervolgen der reis nam de diarrhoea zeer toe en
ontwikkelde zich een lijden, dat te Breukelen als
hevige cholera asiatica herkend werd. Op
korten afstand van Utrecht overleed deze
schippersknecht, en zijn lijk werd door zijn
vader naar zijne woning te IJsselstein
medegevoerd. Dr. Hagedoorn aldaar zorgde
persoonlijk voorspoedige begraving van het lijk
en voor de desinfectie van de woning en de
schuit. Het eerste ziektegeval van cholera deed
zich in deze gemeente voor op den 21 Junij bij
een boerenarbeider, die overmatig slootwater
gedronken had en onder het grasmaaijen
eensklaps door cholera hevig aangetast werd.
Reeds op den 28 April had ik bij den
Burgemeester diergemeente aangedrongen op
verbetering der talrijke schadelijke momenten
aldaar, en ook voorgesteld de aanstaande
kermis te schorsen, en op den 2 Mei was mij dan
ook geantwoord, dat aan mijne voorstellen
gevolg zoude gegeven worden. Bij een later
persoonlijk bezoek vond ik ook werkelijk veel
verbeterd; om financiële reden had men echter
de zoo noodige ingrijpende, maar afdoende
sanitaire maatregelen, waarop ik in eene andere
af deeling van dit verslag nog nader zal
terugkomen, niet kunnen toepassen.
A antal aangetasten en overleden door de
cholera-epidemie in 1866 te IJsselstein; 93
aangetast en 57 overleden.
Algemeene gezondheidstoestand te IJsselstein in 1866
dezelfde onzindelijkheid teruggekeerd, die er
vroeger altijd heerschte.
Het grachtje, waarvan ik zoo eeven sprak en
dat men, als 't ware spottend, de haven noemt,
begint aan de eene zijde der stad aan den
Hollandschen IJssel, doorloopt de geheele
gemeente in eene overlangsche rigting en voert
het water uit den IJssel in den Benschopschen
polder. Aan de eene zijde van dit grachtje zijn
kleine, meerendeels armoedige huizen
gebouwd, en de bewoners daarvan werpen
hunne excrementen en allerlei vuilnis in het
water, terwijl van uitdiepen en reiniging geene
sprake schijnt te zijn. het behoeft dus welgeen
betoog, dat het grachtje eerder eene vuile
stinkende sloot dan eene haven moet genoemd
worden, en vooral des zomers, bijgroote hitte
en droogte, tot zeer stinkende uitwasemingen
aanleiding geeft. Ofschoon het ten gevolg van
verwikkelingen met het Bestuur van den
Benschopperpolder niet altijd mogelijk is, het
grachtje van eene toereikende hoeveelheid
versch water te voorzien, en ook welligt het
rioleren en het dempen van de haven moeijeUjk
door de gemeente kan bekostigd worden, zou
evenwel, niet tegenstaande die hinderpalen, met
weinig inspanning, nog zeer veel kunnen
gedaan worden ter vermindering van de
onreinheid der gracht.
In het zuidelijk deel der Provincie gelegen,
komt mij voor in hygiënisch opzigt de
ongunstigste gemeente van dit gewest te zijn: de
tussen ruimten (Zoogenaamde katten gaten)
tusschen vele huizen en de goten in de straten
zijn in hooge mate onzindelijk;
varkenshokken, hoopen vuil en mestvaalten
liggen allerwege onmiddellijk achter en
tusschen de woningen; een groot riool, dat in
den afgeloopen zomer tusschen de
Benschopperstraat en het Wed werd
opengebroken, bleef gedurende een geruime
tijd in dezelfden toestand, hoewel het herstel
slechts luttel werks zoude vereischt hebben; in
het grachtje eindelijk langs de Havenstraat
steken hopen excrementen en vuil op vele
plaatsen boven de modderachtige watervlakte
uit.
Tusschen poozende koortsen, angina
diphterina, cholera, typhus, en in het algemeen
alle ziekten, wier ontstaan aan het inademen
van een verontreinigden dampkring
toegeschreven of wier verspreiding daardoor
bevorderd wordt, teisterden deze gemeente dan
ook meermalen in hooge mate.
Tijdens hetheerschen der cholera in 1866
werd de geschetste ongunstige toestand wel is
waar eenigzins verbeterd, maar zoodra deze
schikwekkende ziekte verdwenen was, is
161
-ocr page 159-
De haven met de IJsselpoort, gezien vanaf de Havenstraat
ter hoogte van de no.6 en 7.
Cholera 1867
Te IJsselstein vertoonde zich den 16
September een cholera-geval, aan den
Poortdijk, even buiten de kom der gemeente.
Op den 19 September deed zich te IJsselstein een
tweede cholera-geval voor, mede buiten de kom
der gemeente. Het betrof eene 42 jarige vrouw,
aan cholera geleden hadden (een overleden); zij
woonde in een zindelijk huisje aan den IJssel, en
was een 5 tal uren te voren teruggekeerd uit
Utrecht, alwaar zij een paar dagen in de
Walsteeg had gelogeerd. De aan val werd zeer
spoedig door den dood der zieke gevolgd.
moeder van 4 kinderen, waarvan in 1866 twee
Sanitaire toestand in 1867
ergerlijken overvloed aan. Het groote riool, dat
den inhoud der goten uit de Benschopperstraat
onder het Wed door naar de haven voort en in
1866 opengebroken werd, was nog niet hersteld
en verspreidde een afschuwelijken stank. Vele
steegjes waren in hooge mate onzindelijk.
De haven zelve eindelijk was nog altijd en
afzigtelijkopen riool, volmenschelijke
excrementen. Denll Augustus 1867 vond ik dit
alles nog onveranderd.
IJsselstein: Op den 1 Maart 1867heb ik een
onderzoek ingesteld naar de sanitaire
verhoudingen te IJsselstein. De openbare
reinheid liet er nog even veel te wenschen over
als vroeger. De goten langs de huizen waren
bijna overal gevuld met stinkend modderachtig
vocht, en de zoogenaamde snijdingen of
kattengaten tusschen de huizen waren even vuil.
Achter zeer vele woningen trof ik
mesthoopen, onreine varkenshokken, open
secreetputten, varkensdrek en ander vuil in
162
-ocr page 160-
De 'IJsselharriëre'in 1857. Rechts het brandspuithuisje enlinksde IJsselpoort.
De trekschuit ligt aan het begin van de 'haven'. Uit: 'Ons Vaderland en zijn Bewoners', 1857.
Medische raadgevingen (1867)
Ik bevond den21 Augustus 1867, dat al mijne
vroegere vertoogen niets hadden gebaat, en
rekende mij daarom verpligt de aandacht van
Meeren Gedeputeerde Staten van Utrecht op
den ongunstigen sanitairen toestand van
IJsselstein te vestigen.
Ten gevolge hiervan ontving ik den 4
September 1867 ter inzage een rapport van het
Gemeente Bestuur van IJsselstein, waarop ik
breedvoerig meende te moeten antwoorden. Ik
betoogde aan den Heer Commissaris des
Konings, dat de toestand der haven alleen door
betere zorg voor den toevoer van versch water
niet genoeg verbeterd zal worden, maar dat in
de eerste plaats dringend behoefte is aan het
vaststellen eener nieuwe verordening, welke de
uitlozing van privaten in die haven geheel
verbiedt.
Het gevolg van dit verbod behoort dan te zijn,
dat de eigenaars der huizen in het Wed en de
Havenstraat de tallooze secreten, die nu
excrementen aan het water toevoeren, zoodanig
wijzigen, dat zij veranderen infosses mobiles,
waarvan de emmers twee- of meer malen
's weeks, liefst zelfs dagelijks, van
gemeentewege in den vroegen morgen geledigd
worden in eene daartoe uitsluitend bestemde en
van een geschikt personeel voorziene, goed
gesloten schuit. Op de reiniging en periodieke
desinfectie dier schuit behoort verder scherp
toezigt gehouden te worden, en het ophalen der
drekstoffen zalmen tevens zoo moeten regelen,
dat des morgens te 6 ure alles verrigt en de schuit
buiten de bebouwde komt der gemeente gebragt
is.
Thans betoog ik, gaan allefaeces van de
bewoners der huizen aan weerszijden van de
haven voorden landbouw verloren. Dan
echter, als mijn voorstel aangenomen wordt,
worden die stoffen voor bemesting gehouden en
163
-ocr page 161-
3. een paar publieke pompen plaatst op die
punten, waar nu behoefte aan goed
drinkwater bestaat.
Op den inhoud van deze mijne missive is
door den Heer Commissaris des Konings de
aandacht gevestigd van het Gemeentebestuur
van IJsselstein, terwijl ook door Gedeputeerde
Staten op medewerking is aangedrongen tot
uitvoering der door mij voorgestelde
maatregelen.
Den 1 September 1867ontving ik daarop van
Burgemeesteren Wethouders van IJsselstein het
berigt, dat mijne voorstellen den Gemeenteraad
geleid hadden tot de herziening en aanvulling
der plaatselijke politie-verordening en werd mij
een afschrift dezer nieuwe verordening
toegezonden. Daaruit bleek, dat als nu
hoofdzakelijk de volgende wijzigingen der
verordening vastgesteld en reeds afgekondigd
waren:
I. Het bewonen van huizen, die als schadelijk
voor de openbare gezondheid aangemerkt
worden, kan worden verboden;
zullen de onkosten van het ophalen daardoor
zoo al niet met winst terug bekomen, dan toch
zeker voor een groot deel vergoed worden. De
maatregel vereischt derhalve slechts een
ernstigen wil en eene krachtige uitvoering, en
wanneer daarbij voor periodieke reiniging en
uitbaggering en voor gestadigen toevoer van
versch water aan de haven gezorgd wordt, zal
eene zeer groote sanitaire verbetering te
IJsselstein zonder noemens waardige kosten
verkregen zijn.
Wat voorts de opruiming, of verandering
betreft van de ontelbare mestvaalten en
varkenshokken achter en tusschen de huizen te
IJsselstein, drukte ik mijne overtuiging uit, dat
de maatregelen niet aan het doel beantwoorden
kunnen, als zij geschieden, blijkens de missive
van het Gemeentebestuur, 'in gevolge de
voorschriften, vervat in de Algemeenepolitie-
verordening der gemeente'.
De art. 30 en 31 dier verordening zijn in lijn
regten strijd met het algemeen sanitair belang;
Zij veroorloven nu aan iedereen, om op een
afstand van Vi ned. el voor het venster van een
buurman de meest kolossale mesthoop of het
grootst denkbare varkenshok te plaatsen! Het is
meer dan tijd, dat die toestand eindige.
IJsselstein, aldus besloot ik mijn missive aan
den Heer Commissaris des Konings,
-IJsselstein, nu een broeinest voor allerlei
besmettelijke ziekten, kan binnen 14 dagen eene
af doende sanitaire verbetering ondergaan,
wanneer men aldaar:
1.   den door mij voorgestelden maatregele
neemt ter reiniging aan de haven.
2.   onvoorwaardelijk alle mesthoopen en
varkenshokken opruimt, die niet minstens
20 ned. ellen verwijderd zijn van elk
bewoond huis in de nabijheid.
2.
Gier en Mesthoopen, enz., zal niet in de
grachten of publieke wateren mogen
afvloeijen;
3.
Alle secreten moeten in elk geval met
behoorlijk gesloten putten in verband staan;
die secreten, welke thans nog direct of
indirect op de openbare goten of riolen, of in
de grachten of openbare wateren uitlazen,
moeten voor 1 April 1868 opgeruimd zijn;
4.
Ten allen tijde zullen Burgemeester en
Wethouders de bevoegdheid hebben, de
reiniging der woningen tegelasten.
Eene niet groote schrede verder kan het
Gemeentebestuur thans brengen tot het doel,
waarnaar deze wijziging der Algemeene politie-
verordening reeds nu zoo ernstig streeft.
Sanitaire toestand in 1868
van gemeentewege, in eene schuit, welke langs
de achterzijden der huizen door de haven vaart
en den inhoud der privaat-emmers naar de
algemeene mestvaalt buiten de kom der
gemeente brengt.
De gemeente verkoopt nu en dan het aldus
verkregene mengsel van meststoffen en maakt
daarbij goede rekening. Men is dus thans aldaar
zeer tevreden met dezen door denAdj. Insp.
voorgestelde maatregel.
Aldaar is door het gestreng handhaven der
wijziging van enkele artikelen der plaatselijke
politie-verordening (zie vorig jaarverslag) eene
zeer belangrijke verbetering verkregen van de
reinheid der z.g. haven.
Alle uitlozing van secreten in die haven heeft
thans opgehouden te bestaan; defeacale stoffen
uit de emmers, die voorde vroegere uitlozingen
in de plaats getreden zijn, worden nu een paar
malen 's weeks des morgens vroeg opgehaald.
164
-ocr page 162-
Typhusl869
Te IJsselstein nam men in Juny 1869 enkele
gevallen van typhus waar, bepaaldelijk in twee
der voornaamste woonhuizen - de dames
kostschool en eene woning van een welgesteld
gezin.
Het eerstgenoemde gebouw was vroeger nog
eens hevig door typhus bezocht, en daar ook
andermaal de neiging tot verdere verspreiding
onmiskenbaar bestond, raadde de
Adj. Inspecteur aan, de leerlingen naar huis te
zenden, hetgeen trouwens al spoedig door de
bloedverwanten van verscheidene der jonge
dames uit eigen beweging verlengd werd. Eene
der geevacueerden overleed te Utrecht; de
overigen zijn hersteld, voor zoo ver men heeft
kunnen nagaan.
De andere woning, een goed gebouwd en
ruim huis, stond als ongezond bekend, en dat
niet zonder grond, want achter den tuinmuur
zag men eene vaalt van Koe- en Paardenmest
liggen, die verscheidene karrenvrachten groot
was, in een komvormige verdieping van het
terrein lag, en waarvan de afvloeiiende gier zeer
waarschijnlijk door den poreusen grond tot
onder den beneenvloer der woning drong. Deze
omstandigheid gaf den Adj. Inspecteur opnieuw
aanleiding, om bij het bestuur der gemeente
andermaal krachtig aan te dringen op eene
betere regeling van de verzameling van mest en
vuil.
Sanitaire toestand 1869
De A dj. -Inspecteur deelt mede, dat in deze
gemeente nog steeds behoefte bestaat aan
wijziging van Art. 30 der plaatselijke politie-
verordening, op dat eindelijk in voldoende mate
toezigt op de wijze van mest verzameling
mogelijk worde. Hij heeft ook daar een
wanhopige strijd te voeren tegen de meening,
dat de dampen van koe- en paardenmest voor de
gezondheid niet schadelijk zijn, en dat
mesthoopen in plattelands-gemeenten niet
geweerd kunnen worden.
Men stelde er, wel is waar, op den 23 July
1869 eene wijziging vast van art. 30 der politie-
verordening, maar die wijziging liet de zaak
nagenoeg onveranderd en dus slecht geregeld.
De eerste zinsnede namelijk der wijziging
bepaald, dat mesthoopen, bestaande uit koe-en
paardenmest binnen de kom der gemeente
gehouden, eenmaal 's jaars voor of op den 1
October opgeruimd moeten zijn. Die
jaarlijksche opruiming nu geschiedt altijd en
overal, ook zonder den dwang eener
verordening, en behoefde dus niet
voorgeschreven te worden.
Maar als men dit voorschrift des niettemin
wenscht te geven, dan is het toch
ontegenzeggelijk eene sanitaire fout, het tijdstip
der ontruiming op de 1 October, dat is na het
einde van den zomer, te stellen. Deze termijn is
toch zeker de slechtste voor den gemeentenaar.
die gedurende het warme jaargetijde thans de
grootste hoeveelheid, in plaats van de geringste
massa mest nabij zijne woning zal moeten
houden, tot nadeel voor zijne gezondheid.
De tweede zinsnede der wijziging bepaalt, dat
mesthoopen, die bevonden worden stoffen te
bevatten, schadelijk voor de gezondheid, ter
beoordeling van het dagelij ksch bestuur, op de
eerste aanzegging van hetzelve binnen 14 dagen
nadien opgeruimd zullen moeten worden. De
tweede zinsnede is dus in strijd met de eerste,
want elke mesthoop, die binnen de bebouwde
kom der gemeente ligt, is 'schadelijk voorde
gezondheid' en zou dus 'binnen 14 dagen
opgeruimd moeten worden'.
Daar men echter, in weerwil van alle
vertoogen van den Adj. -Inspecteur te IJsselstein
van meening blijft, dat koe- en paardenmest
niet, menschen- en varkensmest daarentegen
wel schadelijke dampen voortbrengen, zullen
de grootste en schadelijkste mesthoopen, dat
zijn die dergroote veehouders, er waarschijnlijk
wel ongehinderd zijn geheel jaar lang blijven
liggen.
In deze gemeente werden in den laatsten tijd
goede sanitaire maatregelen toegepast, maar
zoolang men er schroomt de mest verzameling
behoorlijk te regelen, zal er welgeene afdoende
verbetering van den sanitairen toestand te
verwachten zijn.
165
-ocr page 163-
De brieven van
Pieter van der Meulen
ouders, of aan beide. Zo is hun vader 86
geworden en hun moeder 76.
In de 18e eeuw was het gewoonte om
iedereen met een gepaste titulatuur te
vermelden. Ook in Pieter's brieven is dit het
geval. Het was ongepast om aan iemand te
referen met 'hij' of 'zij' en zelfs bij het
beschrijven van een niet geliefd persoon bleef
men nog vaak beleefd.
HE
              hun edele (algemene benaming
voor meerdere personen)
HEG
            hoogst edel gestrenge (voor De
Beaufort)
HEM
           hun/haar edel mogenden (voor
een College)
HWE
           hun wel edele (algemeen voor
meerdere personen)
HHM
           hun/haar hoog mogenden (voor
een Statencollege)
UHEG
         Uwe hoogst edel gestrenge (voor
De Beaufort)
UWEGDW Uwe wel edel gestrenge
dienstwillige
WEG
           wel edel gestrenge (algemeen
voor een persoon)
ZDH
           zij ne doorluchtige hoogheid
(voor Willem V)
ZE
               zij n edele (algemeen voor een
persoon)
ZEM
           zij n edel mogende (voor een
raadslid van de Domeinraad)
ZH
              zijne hoogheid (Voor Willem V)
zijn hoog edel gestrenge
ZHEG
         (algemeen voor een persoon)
zijn wel edele (algemeen voor
ZWE
           een persoon)
zij n wel edel gestrenge
ZWEG
         (algemeen voor een persoon)
zijn wel eerwaarde (algemeen
ZWEW voor een predikant)
In de navolgende vijf brieven uit de j aren
1771-'72 laat Van der Meulen de diverse
aspecten van zij n functies als schout en vice-
drost van IJsselstein de revue passeren. Zo
komen aan de orde zaken als misdaad,
j achtproblemen, het tot stand komen van de
bekende kaart van Hattinga, het onderhoud
aan wegen, de schouw, de benoeming van de
secretaris van Benschop, enz. Al deze feiten en
problemen werden getrouw aan drost De
Beaufort opgestuurd, die op zijn beurt Van der
Meulen zijn opmerkingen in vele brieven moet
hebben te kennen gegeven. Helaas is een groot
deel van Pieter's brieven niet meer aanwezig,
evenals alle brieven van de drost. Wij
vermoeden dat De Beaufort slechts die brieven
bewaard heeft die voor hem speciale betekenis
hadden. Zo zijn de brieven van 1795 vrijwel
compleet bewaard gebleven, het j aar waarin er
belangrijke veranderingen in IJsselstein
plaatsvonden.
Van der Meulen laat weinig los over zijn
persoonlijk leven. Wij vernemen uit nr. 6dat
hij en zijn vrouw enige tijd ziek zijn geweest,
maar de aard van hun ziekte vermeldt hij niet.
Uit latere brieven is gebleken dat hij zijn leven
lang pij n heeft gehad in zij n been en knie als
gevolg van een slecht geheelde beenbreuk in
1763. Het is mogelij kdathijvanafdatjaar
kreupel is geweest. In 1771 had het echtpaar
Van der Meulen drie kinderen, waarvan de
laatste, MargaretaSara, op 16 juni 1771 was
geboren. Over zij n kinderen vernemen we in
de brieven niets. In tegenstelHng met de
meeste echtparen uit die tijd heeft het paar
Van der Meulen het geluk gehad geen
kindersterfte mee te maken. Hun zes kinderen
hebben alle de moeilijke jeugdjaren overleefd,
wat te danken kan zijn aan een kundige
(huis)arts of aan de sterke conditie van hun
166
-ocr page 164-
Nummer drie
HEG Heer!
Het is UHEG bekent, dat ik eenigen tijd
geleeden met UHEG goedvinden aan den heer
procureur generael van Utrecht' Blondeel heb
overgegeven de ingeslotene verklaeringe ten
einde het feit daerin vermeld, door het Hof van
Utrecht^ zoude kunnen werden gestraft en men
hier van die last zoude bevrijdt zijn, vermits dan
delinquant' zig derwaerts had geretireert en
volgens mijne informatien aldaerals
hoereknegt dienstbaar was. Laestleedene
woensdag heeft gemelde heer mij die
verklaeringe gerestitueert en gezegt, dat het Hof
het daerin vervatte delict niet swaer genoeg vond
ZWEG te authoriseeren om tegens die persoon
te ageeren; dog ingevalle ik apprehensie
corporeet* tegens denselven obstineerde^ en aen
welgemelde Hove versogt dat hij mogt
overgelevert worden, hetselve Hof, zonder
eenige kosten te declareren, daertoe bereit was.
Deeze zaak in zodanige omstandigheid zijnde
neem ik de vrijheid Uw edele in bedenkinge te
geeven of men dezerzijds die wel zonder vervolg
zal kunnen laten, en of het niet best was, dat men
bij edicte^ tegens hem procedeerde, ik zal
UHEG goedvinden hierop bij geleegenheid
verwagten. Gemelde heer communiceerde mij
insgelijks dat twee der tuindieven die hier en
elders de tuinen hadden bestolen, en van welk
complot te Schoonhoven een vrouwspersoon in
hegtenis zit, namelijk de vader met eene zoon te
Amsterdam waerengeapprehendeerten voor 25
jaeren in het rasphuis aldaer^geconfineert.
De heer Hattinga^ heeft mij laestleedene
dinsdag vereert met eene visite en gelieven
communicatie te geeven van de vorderinge, die
ZWEG maakte in hetformeeren der bewuste
kaarte. ZWEG liet mij tegelijk zien de kaart
voor zoverre die reets gemaekt was, bestaande
in degeheele Lopickerwaert uitgenomen een
klein hoekje bij Oudewater, hebbende reets ook
een gedeelte van de Crimpenerwaert daarop
af geschetst. ZWEG dagt deeze week nog nodig
te hebben om datgeene dat aan de
Lopickerwaert ontbrak, gelijk ook dat gedeelte
van de Crimpenerwaert dat aan deeze zijde der
Vlist legt, af te maken en dat dan nog 14 dagen
met het overige gedeelte der Crimpenernwaert
zoude vereischt worden. Hij beklaegde zig zeer
over de defecten van de hem ter handen gestelde
kaerten, vond alleen de kaart van de baronnie
voor zoveel de baronnie aanging accuraet, ^ dog
buiten dat eeven als de andere. Ik twijfele niet of
dit werk, dat zeer net is, zal de goedkeuring van
een ieder weg dragen.
De heer advocaet Van Nes heeft mij
gepasseerde woensdag gezegt over 10 a 12
dagen van UHEG vriendelijke offerte wel eens
te willen gebruik komen maken om alhier met
UHEG jaeger eene dag te gaen jagen, mij
beweert zijnde dat UHEG zulks dien heer
geaccordeert had; voor een enkele reis'^ heb ik
gedeclareert'^ ditplaisier ZWE uit UHEG
naam wel te willen vergunnen, met versoek egter
dat zulks voor andere geliefde te seersteeren, ^
dewijle UHEG anders door andere insgelijke
deswegens lastig zoude gevallen worden.
Eergisteren hebben wij met de heeren
gecommitteerdens van de edel mogende heeren
Staten van Utrecht tot de visitatie van de heul, de
schouw van dezelve heil verrigt, door de
slegtheid der weegen verkoren haar edel
mogenden met hetjagt te komen totArie S tree ff,
werwaerts de heeren Van Fick'^ en secretaris'
zijn gereeden met mij, terwijle de heer
rentmeester '^ op desselve comptoirmijn
schoonvader'^ tot ons retour in de stad en 'thuis
bleeven. Van het huis vanArie Streefftot de heul
hadden wij eene zeer vuile weg en verrigte de
schouw onder eene goede regenbuij. Aldaer
geretourneert versogten HEM ons met hetjagt
meede te vaeren, alwaar het HEM behaegde ons
te communiceren dat de verbeteringe van de weg
tussche het Geijn en den Deurslag was
gearresteert'
'' en dat daaraan niet meer
deficieerde'^ dan het maken van het bestek en de
aanbesteedinge. Welgemelde heeren
informeerde zig ook zeer nauwkeurig na de
vorderinge deezerzijds tot het approprieeren'^
der bekende wegen van Polsbroekerdam tot in
de Vlist tot een Sandweg. Ik heb aan HEM
verhaelt, dat zig alles ten opzigte van de Vlist ten
genoegen scheen te zullen schikken, dog dat de
heer drossaerd van Zuid Polsbroek ons in onze
goede pogingen allezints tegenging en voor
zoverre de passagier over die heerlijkheid^^
gaan moest zodanige conditien voorschreeffdie
voor ons niet aannemelijk waeren; dat men
167
-ocr page 165-
daerom ook al eens gedagt had, of het niet beeter
zoude zijn den dijk in Noord Polsbroek te
sanden en dan deeze weg regt door te laten gaan
tot aan de Slangeweg^' dan dat zulks ook niet
konde werkstellig gemaekt worden zonder in
dezelve handen te vallen doordien die weg dan
zoude moeten gelegt worden overeen stuk land
den heer van Zuid Polsbroek behoorende. Uit
de discourssen^^ die over dit stuk gevoerd
wierden ontdekte ik dat gemelde heer drossaerd
Vermeij an de heeren Gedeputeerde Staeten van
Utrechtseeker verzoek gedaen had, het kwam
mij voor dat hij daarover stond onderhouden te
worden en dat HEM voorneemens waeren
alsdan teffens met hem te confereeren ^^ over de
propositien^'^ van onze zijde gedaan tot het
maken van de Sandweg in Polsbroek en te zien
of dien heer tot betere gedagten konden
brengen. Welgemelde HEM spraken met ons
ook in het breede over ons project om de
Lekkendijk de Nieuwendam bij hoog water te
doen bewaeren door^^ de ingeseetenen tusschen
de beide Usseldijken, zo in de provincie Utrecht
als deeze baronnie wonende en vier morgen
land gebruikende, en waerover wij voor eenige
tijd volgens ordre van mijn heeren van de Raad
aan de Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben
geschreeven. Het kwam mij voor, dat onze
gedagten aan welgemelde heeren voldeeden,
bijzonder toen gezegt wierd dat deeze
manschap
^'^ in de eersteplaetse wel behoorde
geaffecteert^^te worden tot bewaringe van den
Nieuwendam, dog wanneer de nood derselver
adsistentie, zo naer boven als beneeden
vorderde, dat zij dan zoude verplicht zijn op
ordre van diegeene onder wiens directie
stonden, zigook derwaerts tebegeeven. De
manschap welke uit het Stigt aldaar zal
compareeren,^^ zoude egter niet gesteld worden
onder de gecommitteerde van deeze stad die zig
op dieplaets van het Geijn, uit wiens kwartier
vijfs man ten dijk zoude komen, en onder wien
dan ook zoude gesubordineerd^ worden de drie
a vier mannen die uit Stigts Agthoven en
168
-ocr page 166-
Heeswijk zullen gevonden worden. Het getal
deezer manschap, zo van Utrecht als IJ sselstein,
wierd van mij begroot op 34 a 35 mannen.
De heer Westrenen'^^, welke voor een paer
jaeren door UHEG zogratieus is behandelt
geworden, begint thans weer opnieuw de
ordannantien op dejagt te overtreeden; in
Lopick gaande jaegen laet hij zijn honden de
gansche Looij afloopen, gaet vervolgens de
Benschopper kaede uit, terwijle zijn honden de
Zuidzijde van Benschop af jaegen. Ik heb last
gegeeven deeze honden zo mogelijk op te
vangen en ZWE te bekeuren, dog omtrent ZWE
persoon alle consideratie te gebruiken die
volgens eed en plicht konden gebruikt worden.
De huisvrouw van Jacobus Streef land den
ouden diener,-^' heeft mij versogt wederom tien
guldens te mogen hebben als in het voorleedene
jaer om turf te kopen. Ik zal de eer hebben
UHEG ordre hier op af te wagten. Het is ons
bijsonder aangenaam geweest uit UHEG zeer
geëerde missive van den 27septemb er te
mogenzien dat mevrouw UHEG beminde'^
schoon zeerswak is, echter in en na de
omstandigheeden redelijk mach blijven
voortgaan. Wij wenschen haerhoogst
welgeborene sedert meer en meer in krachten
zal zijn toegenomen en dat wij eerlange tijdinge
der volkomene herstelling mogen ontfangen.
Wij maken onze nederige complimenten aan
UHEG en zeer geëerde familie, nemende ik de
vrijheid mij eerbiedig ter noemen
HEG heer!
UHEG zeer gehoorsame en onderdanige
dienaar P. vanderMeulen.
IJ sselstein 6 october 1771.
Ik heb hierboven vergeeten te melden dat de
schouw van hetsandpad langs den IJssel na
Montfoort is gesteld op donderdag den 24
deezer, wanneer wij wenschen UHEGpraesent
zal kunnen zijn.
Noten
1.     Vertegenwoordiger van het Hof van Utrecht.
2.     Het Provinciaal Gerechtshof van Utrecht aan
de Korte Nieuwstraat.
3.     Overtreder.
4.    GerechteHjke aanhouding en opsluiting.
5.    Vastbesloten zijn.
6.    Gerechtelijke uitspraak.
7.    Zie de afbeelding.
8.    David Willem CoubryHattinga (1730-1790),
landmeter. Het bertreft hier de vervaardiging
van de bekende kaart van de Lopikerwaard
die in deze tijd vrijwel voltooid was. De
'Generale land-kaarte van den
Lopickerwaard', schaal 1:15.000 zou pas in
1785 in drie bladen worden uitgegeven.
Hattinga was bekend om zijn vlotte,
produktiegerichte, militair-topografische
stijl. ZieC. Koeman, Geschiedenis van de
kartografie in Nederland (Alphen a/d rijn
1983), p. 153-154.
9.    Deze opmerkelijk nauwkeurige kaart uit
1737-1740 berust in het RAU. In 1736 werd
het werk door de drost van Usselstein
aanbesteed (C AU, nr. 94).
10.    Keer.
11.    Verklaard.
12.    Voorbehouden.
13.    Willem van Fick (begraven Usselstein
03.01.1781), stadsburgemeester in 1771.
14.    Edo Frieswijk (begraven Usselstein
09.02.1786), stadssecretaris van 26.03.1756 tot
en met juli 1785.
15.    mr. Cornelis Johannes van Affelen Codde,
rentmeester van de Baronie betreffende de
domeinen en de geestelijke goederen van 1769
tot nov. 1810. Hij was de opvolger van Pieter
van der Meulen, die tusen 1764 en 1769
provisioneel rentmeester was.
16.    Jan Tra Kranen (ca. 1710-1787).
17.    Opgehouden.
18.    Ontbrak.
19.    Geschikt maken.
20.    De heerlijkheid Zuid-Polsbroek ressorteerde
niet onder de Baronie van Usselstein.
21.    De weg tussen Polsbroek en de Vlistdij k.
22.    Verhandelingen.
23.    Beraadslagen.
24.    Voorstellen.
25.    Toezicht houden op.
26.    Leden van het dij kleger.
27.    Ondernomen.
28.    Laten verschijnen.
29.    Wellicht Jan Jacob van Westrenen (1741-
1827), de oudste zoon van Jan André van
Westrenen(1712-1790),Raadvanhet
jachtgerecht in Utrecht, bekende van J.F. de
Beaufort.
31.    Dienaar van justitie.
32.    Anna Digna van Gelre (1734-1779), met wie
J.F. de Beaufort op 7 okt. 1763 te Hontenisse
trouwde.
169
-ocr page 167-
Nummer vier
HEG Heer!
Uw HEG beide zeer gerespecteerde
missivens van den Wen 16. deezerzijn bij mij
zeer wel ontfangen, zijnde hetons zeer
aangenaem de gelukkige voortgang van
mevrouw en welstand der jonggeborene'
daeruitte verneemen.
Het sterfgeval van den heer ontfanger-
generael Schorer heeft ons zeer aangedaan,
kunnende ligt beseffen hoe touchant zulks voor
UHEG en familie zijn moet. Ik neem de vrijheid
UHEG deswegens van harten te condoleeren,
onder beede dat de hemel UHEG lange voor
alle smertelijke gevallen bewaere.
Ingevolgde UHEG ordre heb ik aan den heer
Hattinga onder quitancie ter hand gesteld een
hondert en twintig guldens en de ingeslotene
missive aan dien heer doen geworden. Het werk
der metinge af gelopen zijnde, heeft gemelde
heer gisteren met Van ZijU en Blanken^ aan den
heer rentmeester en mij rapport van zijne
bevindinge gedaan, volgens hetwelke dit werk
niet alleen uitvoerlijk, maar in cas^ van
doorbraak van de Lekkendijk allernuttigst en
noodsakelijkst blijftgeoordeelt worden. Van
het eerste project (zoals de eergeehad heb
UHEG bij vorige missivens te melden) om het
water bij Krimpen door de Vrouwesluis te
exonereeren,'* gaat men geheel af en is het plan
nu geformeert om het water uit de Loet te
brengen in een te makene boesem en daaruit
doorsluisen in de Maas regttegensover
Hsselmonde tusschen de nieuwe herberg bij het
veer en de steenoven, op alle plaatsen daar de
kanaelen zullen moeten werden verbreetof
gemaakt, gelijk ook onder Kortland daar de
nieuwen boesem moet komen, zijn de landen
zeerslegt, zodat men niettwijfeld of de
eigenaars zullen daer gemakkelijk afstappen.
Alle de heerlijkheeden tusschen de Lekkendijk
en de Loet, als Lekkerkerk en Bergambacht,
verlangen dat dit werk tot stand gebracht werd,
ziende voor zigzelve daerin zo veel voordeel als
voor ons. Anderen integendeel zijn
onverschillig en kunnen niet begrijpen dat zij
daeruit eenig nut zullen hebben, als de Messe,
Gouderak, Middelblok, Stolwijk en Cattendijk
en Ouwerkerk schijnt er zeer tegen te zijn, gelijk
ook eenige ingelanden van Stolwijk, dog deeze
alle oordeelt Van Zij II en Blanken dat wij niet
van noden hebben. Alleen zal de kade van de
Loet, die op de grond van Ouwerkerk legt,
moeten verswaerd worden en kunnen alle deeze
districten in de nieuwe uitwateringe niet
willendeparticipeeren op zigzelve blijven en
haere tegenswoordige exoneratie behouden,
gelijk Krimpen zal moeten doen, also deeze met
geen voordeel daerin kan gebragt worden.'' En
schoon deeze polders op zigzelve en van dit
project uitgesloten bleeven, oordeelt de heer
Hattinga dat zij door de tijd daer zullen moeten
inkomen. De heer rentmeester morgen naer
Den Haag reijsende, twijfele ik niet of zal
UHEG mondeling hiervan nadere kennisse
geeven.
De missive van hieraan de heeren
Gedeputeerde Staten van Utrechtgeschreeven
tot betere conservatie"^ van de Lekkendijk (en)
de Nieuwendam^in tijd van hoog water, is
ges telt in handen van de beide dijkcollegien zo
boven-als benedendams, om haar edel
mogenden daerop te berigten. De heer secretaris
van de Lekkendijk bovendams heeft van mij
vereist eene lijster van alle de personen die
tussen de beide IJsseldijken zo in het Sticht als
deeze Baronnie wonen, met expressien^ van de
quantiteit land die een ieder van hun wordende
gebruikt. Ik heb dien heer zo veel elucidatie'^
gegeeven als mij mogelijk was, dog teffens
gemeld eene zodanige lijs te van de ingeseetenen
alhier niet te kunnen geeven, veel minder van
die onder het Sticht wonen.
Onder het schrijven deezes ontfang ik eens
resolutie van den Raad met bijgevoegde
requeste'" van mevrouw Van Teijlingen,
waerbij de magistraat gelast word daerop te
berigten. Dit request vinde ik niet te zijn
geschreeven op zegel, gelijk ook geen segel is
omgelagen om de daerbijgeannexeerde
huwelijksche voorwaerden. Ik wenschte bij
geleegenheid welgeïnformeert te worden op
UHEG best oordeelt dat zulks deserzijdts als
ongemerkt wordgepasseert, dan dat in het
berigt daarvan eenigzints word gemeld.
Voor het overige weetik van hier niets te
berigten UHEG attentie waardig, als alleen dat
de zoon van de heer kapitain Megert eenige
weeken zeer krank geweest zijnde, is
overleeden.
Wij allen maken onze nederige
170
-ocr page 168-
POLDERKAART
KRIMPENERWAARD
..-.. Lek- en Usseldijken
--- Polderkaders
Plaatsen
Haaatrecnt
Polderkaart van de Krimpenerwaard naar de situatie van 1800.
complimenten aan UHEG en zeer
gerespecteerde familie, hebbende ik de eer zij
zeer eerbiedig te noemen
HEG heer!
UHEG meer gehoorsame en onderdanige
dienaar P. vanderMeulen.
IJsselstein 18. october 1771.
Noten
1.    Wellicht Hans Willem de Beaufort, die nog in
1771 zou overlijden.
2.    Familielid van Jan Blanken Jzn. (1755-1838),
inspecteur van 's lands rivieren onder
inspecteur-generaal Christiaan Brunings
(deze laatste in functie 1769-1788).
3.    Ingeval.
4.    Ontlasten, uitwateren.
5.    Voor de topografie zie de kaart vasn de
Krimpenerwaard. Deze waterstaatkundige
werken zijn verricht na de geslaagde
internationale conventie te Den Haag over de
financiering van de rivierverbeteringen in
1771.
6.    Onderhoud.
7.    De Middeleeuwse dam in de IJssel bij het
Klaphek, scheiding van de waterschappen
Lekdijk boven- en benedendams.
8.    Vermelding.
9.    Ophelderende toelichting.
10.    Verzoekschrift.
11,    Als bij lage toegevoegd.
171
-ocr page 169-
Nummer vijf
HEG Heer!
Ik heb UHEG missive van den 7. deezer op
den volgende dag wel ontfangen en daeruit met
veel genoegen UHEG kgoed retour uit
Zeeland' vernomen. Dien middag heb ik den
heer Van Affelen op het stadhuis geïnformeert
van UHEG intentie om de polderrekeningen op
den 19de deezer op te neemen, welken dag
gemelde heer wel convenieerende, ^ heb ik
bezorgt dat de twee zondaegsche afkondigingen
daervan zullen gedaen worden, gelijk ook van
der verdere rekeningen die op den 20. en 21 e ten
overstaan van den heer commissaris moeten
werden gesloten, hebbende zulks zodanig
geschikt dat op woensdag den 20. zullen werden
gedaan de stadts-, Baronnie-en
beederekeningen van IJsselstein, alsmeede de
beederekening van Benschop en op donderdag
den
2l.de beederekening van Noord
Polsbroek, mitsgaeders de
gemeenelandsrekeningen van Benschop en
Noord Polsbroek.
Op den gemelde 8. november de
magistraetsmaeltijd^ hebbende en met de
overige leeden aan tafel sittende, wierd ik tot
twee maelen toe door den heer Westrenen van de
Vaart, '* welke aan mijn huis^ gekomen was,
gepresseert van de maeltijd, die eeven begonnen
was, op te staan, doordien mij nodig te spreeken
had, ennietop 't stadhuis geliefde te komen.
Gemelde heer beklaegde zig zeer over de
bediendens van dejagt alhier, die hem - zo zeide
- zijn snaphaen^ op Sticht^hadden afgenomen,
dat het waer was dat zijn honden op IJsselstein
waren, dog dat hij die niet had kunnen houden
en zijn volk uitgesonden had om dezelve weer te
halen, gelijk hij, volgens zijn zeggen, aen deze
jaegers ook versogt had zijn volk daerin de
behulpsame hand te biedne. Hij hield zeer sterk
aan, dat hem de snaphaen mogt werden
gerestitueert,
* hetgeen ik gemelde heer beduide
niet te kunnen doen zonder dat eerst de saak
onderzorgt was en zijn onschuld bleek. Ik heb
bij die gelegenheid gemelde heer de indiscrete
handelwijze onder het oog gelegt die gedurende
deeze gansche jagtijdgehouden heeft, daar
UHEG hem om zijn familie wille zo gratieus
hadgetracteert. Onze conferentie duurde meer
dan drie kwartier uur, wanneer in plaets van de
voorgenomene jagt te vervorderen zonder
snaphaen van mij vandaan naar huis ging.
UHEG nieuwe jaeger, mitsgaeders Willem
Schaltz en Jan Donker, hebben mij vervolgens -
contrarie het vorenstaande - komen kennisse
geeven dat zij zig verborgen hebbende aan de
kaede op de zuidzijde van Benschop leggende,
gemelde heer Van Westrenen des nademiddags
tusschen een en twee uur hebben zien staen op
de voornoemde kaede agter het Hemeltje met
een snaphaen in de hand, terwijle zij hoorde dat
het volk van gemelde heer bezig was tejaegen in
den Hoogenbiesen in de Langen Boomgaard,
dat zij zig vertonende voornoemde heer van die
kade is afgegaan op 't Sticht, dog naer een
korten tijd weederis op dezelve kade gekomen,
tegens hun zeggende: 'Wat is dit voor een weg,
die is niet te gebruiken,' daermeede
denoteerende'^ eene kleine plaets op die kade die
morsig was, aan hun teffens vraegende of zij
jaegers van IJsselstein waeren; dat zij
meergemelde heer de snaphaen af vraegende
van hem tot antwoord kreegen dat hij op Sticht
was; dat zij hem zulks anders beduidende en
aanhoudende om de snaphaen te hebben, hij tot
hun zeide: 'Gij doet mij geweldaan,' dog dat hij
- toen zij verder aanhielden -hun eenfooij
beloofde als zij hem de snaphaen lieten houden;
dat hij dezelve - nadat diefooij door hun was
geweigert-heeft overgegeven; dat zij geen
polsstok hebbende om over de Hogenbiesen
wetering te geraken, niet bij het volk en de
honden van dien heer konde komen en dat zij
wegaende, hij hun nogmaels eenfooij belooft
heeft als hem de snaphaen weer wilde geeven. Ik
vonde mij verplicht UHEG hiervan te
verwittigen opdat UHEG daar iets van
voorkomende, van de regte gesteldheid deezer
zaak moogt bewust zijn.
Wij maken onze nerderige complimenten aan
UHEG mevrouw, mijnheer UHEG vaderen
mijnheer en mevrouw Rengers, '^ hebbende ik
de eer mij eerbiedig te noemen
HEG heer
UHEG zeer gehoorsame en onderdanige
dienaar P. van der Meulen.
IJsselstein 10. novemberI77I.
172
-ocr page 170-
Noten
1.    J. F. de Beaufort was heer van Duivendij ke en
rentmeester van Kloosterzande.
2.    Goed uitkwam.
3.    Vanouds de gezamelijke maaltijden van de
leden van het magistraatscollege op het
stadhuis j uist voor de benoeming van de
nieuwe leden op 11 november.
4.     Vreeswijk.
5.     Pieter woonde in een statig herenhuis aan de
Benschopperstraat Zuidzijde (tegenover
Hotel Epping), welk huis helaas in deze eeuw
is afgebroken.
6.    Jachtgeweer.
7.    Het Sticht Utrecht, waar het j achtreglement
van de Baronie niet gold.
8.    Teruggegeven.
9.    Aanwijzend.
10. Hans Willem Rengers en Anna Helena
Henriëtte de Beaufort, een dochter van
Joachim Ferdinand, woonden in Den Haag.
Nummer Zes
HEG heer!
weeken zoude geschieden.
Jacobus Voorboom heeft mij verzorg UHEG
te schrijven dat zijn vaders stallinge zo compres^
is, dat daar niet dan zeer makke paarden
kunnen gestalt worden, dat zelve een van hun
bij Griethuisen op stal hadden moeten doen, dat
daerom UHEG paard niet konden plaetsen,
dog geliefde UHEG het paard op het kasteel te
stallen, dat hij hetzelve gaerne wilde oppassen.
Ik begrijp zeer wel waerom UHEG zulks niet
verkiest en geeve daerom UHEG in bedenking
of dit paard niet zoude kunnen geset worden bij
de meepaarden, indien UHEG zulks verkiest
zal ik daer met de heeren Van der Roest en't
Hoen overspreeken.
Het schouwreglement van den jaere 1740
insiende bevinde ik onnodig eene remonstrantie
te doen tot het beplanten der dijken. De heer
drossaerd Vultejus^ was altoos zeer tegens het
plantsoen en is daerom nooit permissie
gegeeven tot het beplanten der dijken aan beide
zeide. Jan Graves heeft altijd willekeurig
gehandelt zonder andere regenten te spreeken,
schoon de wet hem daertoegeen vrijheid gaf, en
is het singulier, '^ dat nog door andere, nog door
mij zulks ooitisgeremarqueert" want bij het
reglement op de wegen word artikel 8 bepaelt op
wat wijze de bomen opgesnoeit moeten werden,
en artikel 9 vervolgens gezegt: 'Aen de meest
zonzijde zullen voortaen in 't geheel geen
knootstoven'^ mogen geset worden, ook zullen
geen bomen, uitgezonden willigepooten, '^ op
de dijken en weegen mogen geplant worden, als
met schriftelijk consent van den drossaerd,
schout, kameraeren heemraeden, op de boete
van vier schellingen voor iedere boom, en dat
dezelve dadelijk zullen werden geamoveert.'
Met persmissie als voorsz. is mag mitsdien het
Ik heb de eer gehad eergisteren UHEG zeer
geëerde missive van den 20e deezer wel te
ontfangen en daaruit te verstaan de intercessie^
welke voor den heer Guldensteede word in het
werk gesteld ter bekoming van seeker vacerent
secretariaet. UHEG kunt versekert zijn dat ik de
secretesse^ in allen opsigten zalplaetsegeeven.
Deezen heer is mij waar oppervlakkig en niet
van nabij, bekent, dog voor zoverre ik ZWE
beschouw zal hij vrij wat beeter convenieeren
van den heer P...; de levenswijze van dien heer
is dezelve als gedurende de gansche tijd zijner
inwoninge alhier, zijnde mij deswegens niets
anders voorgekomen. De borgtogt welke de
secretarissen in deeze Baronnie stellen moeten
hebben alleen maar betrekking tot den ontfang
van den 20e en 40epenning,^ zijnde mij niet
bekent dat dezelve als venduemeesters'' daertoe
eenigzints verplicht zijn of dat zulks ooit van
een van hunedelen is afgeëischt. Het stuk van
gemelde borgtogt is eenigejaeren in Benschop
zeer gemakkelijk behandelt, hebbende het
gansche geregt zig doorgaans voor den schout
en secretaris tot borge gecdnstitueert; apparen^
heeft zulks ook in Noord Polsbroek plaets
gehadt.
Eergisteren communiceerde de heer schout
van Benschop^ mij dat 'er in Benschop vier
sollicitanten tot dat secretariaet genoemd
wierden, als de heer Renssen, de jonge heer De
Vaijnes, eene Panburg van Oudewater, die
klercq aldaer is bijde heer Vermeij, en nog
iemand van Rotterdam wiens naam ZWE
vergeeten was. De twee laesten waeren bij ZWE
geweest, hebbende de laeste verhaeld dat adres
had aan den heer Raedsheer Ardesch, van wien
gehoort had dat de begeevinge binnen drie
173
-ocr page 171-
beplanten overal geschieden; ik zal mitsdien de
heer Van der Roest voorde heer Milaen
permissie geeven en daervan zelfs ook gebruik
maken.
De heer Rosterk'" is zo verre van desselve
ongemak hersteld, dat in de Kersdaegen weder
voorneemens is te prediken. Met mij avanceert
het ook door des Heeren goedheid, maar mijne
huisvrouw blijft nog in dezelve omstandigheid.
Wij maken onze nederige complimenten aan
UHEG mevrouw, mijnheer den Raedsheer en
mijnheer en mevrouw Rengers, hebbende ik de
eer mij eerbiedig te noemen.
HEG heer!
UHEG zeer gehoorsame en onderdanige
dienaar P. vanderMeulen.
Usselstein23. december 1771.
Noten
1.     Bemiddeling.
2.     Geiieimhouding.
3.    Belasting voor de Baron bij het aanvaarden
van nalatenschappen.
4.     Vendue- of stokmeester, een functie als
belastinggaarder voor de secretaris van
Benschopen Noord-Polsbroek.
5.     Klaarblijkelijk.
6.    Cornelis Graves, schout van Benschop
20.09.1752-01.06.1801.
7.     Vol.
8.    mr. Johan Vultejus, drost van 31.03.1730 tot
08.05.1750.
9.    JanGraves,vice, drost van 1756tot 1762.
10.     Opmerkelijk.
11.     Opgemerkt.
12.    Geknotte boomstompen.
13.    Aanplantingen van wilgen.
14.     Ds. Johannes Rosterk, predikant van de
Hervormde Kerk 1762-1802 (leefde van 1728
tot 1803). Hij was gehuwd met Abigacl
Pierson (gestorven in 1807).
Nummer zeven
HEG heer!
UHEG zeer geëerde missive van den 4.
deezer is mij op zijn tijd wel geworden. Ik heb
daaruit met genoegen gezien dat de handelwijze
der regeeringe ten opsigte van den ouden
Lokhorst UHEG goedkeuringe meriteerde' en
dat UHEG nevens ons van oordeel zijt, dat de
persoon van Johan Beukers boven Pieter
Landzaet te prefereren is, zo zijn goed gedrag-
zo wel beantwoord-als de overgegeeven
bewijzen van zijne kundigheid voldoende zijn.
Tot heeden toe is mij niets nadeligs van hem
voorgekomen, integendeel, blijven alle
rapporten voor hem gunstig. De heer predicant
Mentes^ heeft gisteren vier personen van
Ameidegesproken die loffelijkegetuigenisen
voor hem gaven. Hij is zelve heeden voorde
middag bij mij geweest en heeft aangenomen mij
nadere attestatien^ van zijn goed gedrag te
zullen bezorgen, dog het zal wel zaturdag
worden eer ik die bekomen kan.
Ik heb de heer Beijen'* in secretesse verwittigt
dat 'er voor het secretariaat van Benschop reets
ƒ 7500:0:0 is gepresenteert; dien heer is daerop
overgegaan om zijne gedane offerte te
augmenteeren^ tot 8-000gulden. Het is mij niet
onaangenaam dat Zwe daartoe is overgegaan,
al was het maar alleen om P. ..''te keer te gaan,
alzo die persoon mij voorkomt nog UHEG,
nog mij, nog degemeinte te zullen gelijkenen.
Ondertusschen kon het wel gebeuren, indien de
heer Beijen in zijne sollicitatien reüsseert^ en bij
zijn voorneemen persisteert'^ om in deezestad
zijne residentie te houden, dat deswegens
onaengenaemheeden voorvielen; zo lang ZWE
met de heer schout in goede harmonie is zal 't
welgaan, dog wanneer iets tusschenbeide komt,
zal zulks tegengesproken worden.
De vrouw van Leendert Groeneveld heeft mij
gezegt UHEG verzogt te hebben om adsistentie
ten einde wederom in staat te geraken vee aan te
kopen, alzo door het zwaar verlies van alhaer
veezigzelvenietkonderedden.'^. Ik
informeerde mij wie daartoe meer geneegen
zoude zijn en heeft zij mij niemand genoemd
dan de heer Petsch. Ik ben zeer geneegen
ongelukkige nae mij vermogen te helpen
adsisteeren, dog dan prefereer ik die van een
goed gedrag zijn ver boven diegeene die een
slegt leeven leiden. Dat zij tot dit laeste slag
behoorden is alhiergenoegsaem bekent, en
zoude ik UHEG daerom in consideratie geeven
174
-ocr page 172-
Ampliatie van de Ordonnantie en Placcaat over de
Jaght, van Avylcn fijne Majcfteit van Groot Brittannien gloricufer
memorie, de dato den i o. December 1687. ten opfighte
van de Baronnie van YiTelftein.
'illcm Carcl Hendrik Fiifo ,
b(i on giiitit lOobrd pjince ban <S^vmzc
(11 4^n(Tnii / ilt. lic. 'Jlllbo IDji om ba-
ntf o!0)t op ]i*e ftiiFt üjii Oc •Joojjt in
, oe 25atonnic Siiu üfftlftnii te fldlfii; nO'
Diolj ocUoiiBcu litlibtM/ Dc <8>!Doiuiaiilie tn
piatciat otiec be aaoht Dan tóiiltn fijne
)Via\((tc\t uaii i0!oiir 23iittanmm Ie aiii'
plitcrcn; en ten Dcric te tliieiDeeceii; boc)
' r, Dat lliji liji Dtliteatie en BortWn-
btn Uaii liiijc Jjoojijtio jBeuwiiUic De
Pjlnfcfrc ï'oii.iriaiie \m\\ itirauoc en i3n(Tau ,1c./lönfe IjooflljoecetDe
DjoiiU) lUfliiXi- tn liooabttcffc Viaflaan en oiDonneeten.
3.
Ctat iiiciiuiio ni Bf QJaioiMuc Dan )1(Tclftt(n fnl niDotn JnaottU
Toiictr oiifr ftcri.ilc l(l)!ificli)lic pcnni|Tic ofte Die Dan «©iiftii aDjoffoiD;
üic aüteii m onalitcit alD lioiilucftci' ncieohtiulit nï / Ce 3ao!)t m
tie V)D.i;:(l)ictwe iiaronnie uit ©nirii n.uiiic te tveteceien.
•Ji -J
Cen Ouijtqualiliretitic/ Die nut OaglittjoiiDcn/ Sjolitai/ patrfiS.
lloiiDrii of ficirc lu l|Ct Dflo bnitiii Dc oiDniaritt uiceacii ocuaiiocn
luerD; t'il Detlitiiicii boïcn De poiiDen eii fioer ttoo! De reiflc teis
taf en tluiiithjh unlDoiiö / Uoai bc lUiccDc iciö uiiftirjli onlDciio; cii
1)001 Oc d;;Oc inii f,,l Dtfcluc aibitiaiiji wcrucn otcojriBCCti.
•j. ■:« -j.
Wie nirt iliirnfffii; .liifdiCMKii of aiibctcilcitcn baar nitn Iv»t«
of patii>o niccDc bi-ai(i(ii ban; in bit utlu ocboiiCfii liicto / (ïil bei-
bcuten boBi'n De liiraflirn of iittttii üoo! Dc ccillc itid Bl'fiioll on''
bcnol booi DC tluccbc icio Dubbelt; tn fai booj De bcvDc tei.o ojbitra-
Ijjti gcftcafi UicrDcii.
Jlieinanb toie \\tt oori 511 3iiU)oonet: of BjccnibelinoS (al (n ben
ücilooicii tpo l^aajiii of patinlcn in De ^tab of 23aconnie ban J)f-
fclllciii inogcii lioovcii / btibo'opcn of te lioop bienoen I op be biKt(
tooo) De milt tcia wa bof en Ittjintig!) GulDtiiO booj lebtt (lub I
boo! be itotcDc rcia Diibbtli tn booj bc bttoe icioi op oibitrale coj.
ttctic.
D.
iStlnlt mccDc [jttn ïnUiooiibei: of ïnocfettfiien ban be .ètat) tn
23aïomiic Oaalïii of paijiifcn/luaat bie ooti fouocn iiioocn otbaiiQCn
;i)n / 111 DC bcllciotei) ti>D buiten be .staD en 2i3aronnie fal mogen
betlioopcn of te lioop bitiigen/ op pixiie lia booten.
ia a.
!3iu'teii Den btflooten l[ib fal ooft ninnatiD ftct (si gintooonbcc "of
DiceinbcUiiDh Cfiiiaïl IW^lo 111 bc JS)tab en 23acDnni'c nioocii berhoo-
peul of foo iKcl Dc JinDOOimer^ dangaflt buiten bc baronnie te hoop
tiicnoeii ƒ olB na uoeisaanoc bcnnine bon <0nfeii Ijoiitbcfltc of Deo
feifsi gcfiibdiiutcibc/ cv bc Dcrfaturte ban Ijct leilo/en een boete ban
bpflitn (jiilO'n.a 1)00! icbci: Piifi.
ü 3 3-
"Secn .êedippcrb ( ècIjuitcboirDero of iBlc Ijet ooTi 51,) / (al ecRiBü
Wüb inögcii 111- of aaniiccnien om te bcruoetcii / alei óp ten biiefie
ban permiflie ban btn ljoutbt(ler of Dcs( ftlfs Bc(itb|litueerbe; op De
boete ban opfiiiicn nnlbcno boo? icbet (Tub ni>ilb.
B 31 31 31.
2(1 bc otcue bic fciiioD ICi'" te hoop bjenatn/ofbiibetoeirii eenfaf)
IDiib oeboiiDcn toetO) liiUtn Oflioiiben 3i)n; ben tjoutbcfter fuiritr be-
eterenbe / aan te toontn / biaoe of ban uile fi< (get fclue lüilo hebben
bcbomcn/ tn bit |cloe niet huiincnDe boen f fiillen btcbttiren [iet tUilb
en een boete ban bnfticn gulDtno boo: iebte (ttiri.
31 E. "
Ji5icmaiib bilc Ijet 00b 50 / (ci\ ecnfge U9int)!|onbtn 25!aMten of
Pattpciljoiibcn mogen Ijoiibcn / alet alleen Die geenc bie tot DC 3.ag{)t
gcqnalificcciï jijn / op bcibcurie ban be l;)onDen en een boete ban
bjiftien guloen: >Cn alfoo De ^uisljoiiDen in gebolije ban t\tt 19. Kj-
Kcul ban be dPjDonnantic ban luiilen fi|n IBajellcit moeten gchmip-
peit 3ijn; fal ()et aan be gcqualificeecbe of bet feibcc 3;aagct0 en die-
naars/ eenigc IpiiiolionBen foiiocc bcljoojlobe fimippel op uwegen \)f
in iftt belD binoenbc / b;u|taan / bie te mogen Dootfiliitten) en fal
ben eigenaar baarenbobcii iioglj bttballen jyn / in oe boete bp Ijct
booj|(l);etbc ip. Hjtieitl Qeftaiueert.
f.
3In geballe femanb / fstt (p <Oci)iialificeerbe of i0nB(i)uaKftceirbe /
eenio< onbclioajliih IPpbtuecfi nioohte lionienteo*3uiiien/aleCHoncen/
^trihhtn; Stroppen; lileinmcn; ÏSuDcIo; ©aareiw/ 3lfcB/Boeue-
rmgen/Bergiften en Diergeliihe; |al bcfelbe berbeuren een Ijonbttt gul-
bens; en fal baacenboben ajbitrali)h UietDcn geflraft na crigentieban
faaheii: «Jelijh ineeDe in be boojfcltxebc boete en (ïraffe (uilen bcc-
ballen jtjn De gcene / bie met Oct boo;fcl|ieebe onbeI)oo;lt]h U9pbttiec6
in bet belb gtbonoeii biccDen.
E 31
jfiitmanb fal eenfgt ffluajtel- of ^nippegaarcn / nogf) eenigc IBo-
gel ff / Oanjc of anbere iSciten; baar men ecniglj I©ilb mtcbe banght /
In liui» mogen (i'bbcn; beel mbt gebjuiften; als met ftcnni(Te en per.
minic ban ©nfeii ljoutbe(}et / op panc ban bpf en ttointfgli gul-
bcHo / babcn in belialben bc betbeiittc ban be boo;|tI|!ccbe <<9aaten en
JScttcn.
E 31 31.
Van Iben Hjoiitbeffcc (al bjti (laan / foo biütoiltf Jet Bern griitbtn
fal / bi.i be gecne; Daar op bp eeiiige fufpieic foubc mogen Ijijbben /
tniisfochinge te boen; en (iillen be ongequali(iceerbe bp betocKic; na
booigjaube oiilFiemcniffe ban ecnigl) llSilb in buis te ftcbben; iiogll-
tan» lUilD gcbonben luetb; als meebc be geeiie bp bctoellie geboiibcn
li'crb eeoigb onbcboosltib UDpDtDeth; als (ètriftfien/ ^tcoppen/ filciii.
men / SSuiOcIs en Diergelijbe / booj ^tcooperS gcliouben en geflraft
Uierbcn na bet Dier boorcnflaanne 10. 'Sjtieul: Cii be gecne Dctoclfic
moQijtcii hebben onthcuD eciiige ifiluajtel- of .SnippegaarenSf of nu-
Dete ji)ctten; Daar men tcniabUi'ilD mecbt baiigbt in huoS te (lebben/
en bp DcUielhe Dcfelbc nojbtano gebonben UierDen/ fulleii berbeuren be
biibbclbe boete f)m boocen ^iticul n. gcflatueect.
E a 3 a.
.flicmanb toie f)et ooR sp/ fal met fnh en ftbilbl met arptnfTen en
anbcce J9etten mogen 3aagen en Bangen I als alleen (Sufcii Itoiit-
be(lec / op poene ban een lionbcrt gutoens / en Daarcnbobcn nooh /
boa; foo beel aangaat be gcene Die pcrmi(fie ijcbbeu om Ic mogen
3Iaagen / ban becDeelien te sjin ban bie pecmiffie.
E 31 D.
Cen i©Hgci)nali|iccetbe / bic Ijaas of patrps Romt te bangcn (
of te fcliitteii / (al berbeuren bobcii en lieljalbcu De botte hier oooccn
3fjticiil 13. gcftatuccrt ( iimien ^tt IKils met Jftcttcn mogbte geban-
gen jyn / en bobcu be betbtuitt ban Raas 1 l^onben/ jlctten/ en
aimere 31agl)igeteet|'tliap / boo; De eetfle tciS / Bat De(iibc gecalangeett
biojD/ boo; iiDec (lub bpftiglj gulbens/ boo; bc tbietbc reis een han-
bert guibcns/ en boo; be Decbe teife (al Defelbe a;bitrali)li ge(iraft ttio;-
ben.
E©.
iSuiteiiIanbers bic in be 25aronn(c Romen 3aagen »f ;Sitroopen /
(itllcn berballcn in Dnbbellie boeteuS in be <£>;bsunaniic of bi Wtfe
ampliatie gcjlatiiccrt.
EB 3.
«©rlijfi meebe De gecne bic bp nndht/ een nnr na ;&onnen onbcr.
gang!) / en een uur boo; jonnen opaangh / ceuigb lISilo fiomcn te
ftliietcii of te bangen / of Die iii ()(t btlD gcoonben mecDen; met (loecs/
l?onDcn / jScttcn of anbcc S(aghi8E«Mftbap / De boo;fchiecbe boctens
bubbciD fullen berbeuren.
E © 31 31.
©eiöpnenbers op bc^aght bp <0n(fn l^oulbe(lcc aangcdclb/emfgc
talaiigc bocnbe / fal aan be(èlbe fonbct eenigb anbec betops/ bolFiomen-
geloof eegeeben bierben.
Boojts fal be ©;bonnantie en piaecaat obcir bc gtag^t ban toplcn
fijne 4najt(lelt ban iO;oot Sjittannicn/ ban Den 10. ®ecembct 1687.
boo; foo beire het fclbe bp beefe ampliatie met is gealterccrt/ blpbfti
in fijn geheel/ en in alle poincten en a;ticiilen ejcartelijR UierDcn geob-
ferbecct en aobterbolgbt.
aiDuS geoaaii ^oe(lDp ben i<. September 1730.
(L S)
          M. L. Princejfe van Orange, Vt.
<0nbe[ fionb./
Ter ordonnantie van fijne
Hoogheid,
IBajS gctceRcnt/
J. ie Back.
In'sGravenhagc, by PAULUS en ISAAC SCHELTUS,'sLandts Druckers. Anno 1730.
RA U. Inventaris De Beaufortnr. 1687.
175
-ocr page 173-
ofdeeze zaak niet zoude verkiezen te laten
aanstaan tot UHEG overkomst.
Ik ben zeer verheugt dat zijne hoogheid
mijnheer den Raetsheer tot hoofd ingeland van
Delfsland heeft gelieven aen te stellen; ik neem
de vrijheid UHEG daermeedetefeliciteeren,
wenschende ZHEG hetzelve met alle genoegen
zal waerneemen.
Ik heb aan den heer advocaat Van Nes
gesonden gehad alle de informatien ten lasten
van de heer Westrenen, wegens de UHEG
bekende contraventie"^ van de ordonnantie op
dejagt. Dien heer is vangedagten dat boven
verbeurte van het roer behoort geëischt te
worden eene dubbelde boete van 50guldens uit
hoofde van het 2e en 15e artikel van de
ordonnantie van 16 sept. 1730 en van het 13.
artikel van hetplaccaet van 1687." Indien
UHEG zulks goedvind zal ik tot consequeering
dier boete tegens voornoemde heergaen
procedeeren.
Het geregt heeft met gemelde heer Van Nes
geconsulteert over het berigt aan den Raad
wegens de ampliatie'^ van de handvest rubriek
van huwelijksche voowaerden. De
consideraties van dien heer deswegens
ingekomen zijne twijfel ik niet of zal dit berigt
eerstdaegs afgezonden worden.
Wij maken onze neederige complimenten aan
UHEG mevrouw en verdere zeer
gerespecteerde familie, hebbende ik de eer mij
eerbiedig te noemen
HEG heer!
UHEG zeer gehoorsame en onderdaenige
dienaerP. vanderMeulen.
IJsselstein den 7. jan uaril 772.
Noten
Verdiende.
Ds. Mento Mentes, Hervormd predikant te
Benschop (gestorven 8 jan. 1781). Zijn
dochter was getrouwd met Hermanus van der
Roest.
Ondertekende verklaringen.
mr. Johan Franco Beijen sr., een van de meest
aanzienlijke magistraten van IJsselstein
(gestorven in 1789).
Vermeerderen.
Hoogstwaarschijnlijk Johannes Petsch (1720-
1795), zie het vervolg van de brief.
Slaagt.
Volhardt.
Wegens herhaaldelijke epidemieën van de
veepest.
Overtreding.                  ^^
Zie de illustratie.
Aanvulling.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
Historische Kring
IJsselstein
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van
de Lopikerwaard in het bijzonder.
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C. A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
Drs.A.M.Fafianie,Duivenkamp487,3607BH,
Maarssenen B. Rietveld, Meerenburgerhorn7,3401
CC IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per j aar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M. van Schalk, M. Hobbemalaan 11,3401 NA
IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van
IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per
kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden
verzocht/ 6,-extra over te maken i.v.m. de
verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover
voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld.
Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn
ƒ80.-
176
-ocr page 174-
Brug in nood, noodbrug en
brug zonder nood(zaak).
DoorL. Murk
Het was een draaibrug met twee vaste
bruggehoofden. Het openen en sluiten van
deze brug veroorzaakte vaak problemen,
hetgeen veel overlast bezorgde aan het
wegverkeer.
De vaardoorgang werd op den duur te smal
voor de steeds groter wordende vaartuigen,
zodat er nog wel eens een schip klem kwam te
zitten, tot grote ergernis van de plaatselijke
bevolking, (zie krantebericht 10-5-1890)
Maandagmorgen was de overgang over de
draaibrug voor de stad eenige minuten
gestremd, doordien er een geladen vaartuig
voor de houtwerfvan den heer Schilten aan den
grond zat. Zoodat een schuit die in de opening
der brug lag, niet verder voort kon. Het gelukte
den brugwachter en zijn knecht met eenige
werklieden van dhr. Schilten eindelijk mer
vereende krachten het vaartuig vlot te krijgen,
zoodat het schip uit de brug kon passeeren en
de brug weer dicht gedraaid kon worden. De
rijksveldwachterS. die voor de geopende brug
kwam, dreigdeden brugwachter met een
procesverbaal, waar wellicht geen gevolg aan
zal gegeven worden, aangezien de
brugwachter beweert er geheel onschuldig aan
te zijn en hij zijn uiterste best heeft gedaan om
zoo spoedig mogelijk de gestoorde overgang te
herstellen.
In 1907 kwam aan deze overlast een einde
toen Rijkswaterstaat een geheel nieuwe brug
liet bouwen die heden ten dage nog geroemd
wordt om zijn schoonheid. Het was een
elegante, geel geschilderde verschijning, met
een in dezelfde stijl gebouwd
IJsselstein heeft niet alleen haar naam te
danken aan de rivier de Hollandse IJssel,
maar ook haar bestaan.
In vroegere jaren had het beslist voordelen
om aan een rivier te wonen. Inde
middeleeuwen was het strategisch een
winstpunt en in latere eeuwen had het een
gunstige invloed op de economie van een
stad. Het transport ging immers het meest
over het water, de wegen waren beperkt in
aantal en hadden een slecht wegdek.
Naast de voordelen waren er ook nadelen.
De gemeente IJsselstein werd door de IJssel
in tweeën gedeeld. Het gevolg daarvan was,
dat het bouwen en onderhouden van dure
bruggen een voortdurende zorg was (en is).
Het heeft tot 1964 geduurd voor de tweede
brug over de IJssel in IJsselstein werd
gebouwd. Daarvóór had de IJsselstad binnen
haar grenzen zegge en schrijve één brug over
een afstand van 8 km, gerekend vanaf de
Geinbrug tot de 'Knollemanshoek'.
De allereerste brug over de rivier (althans
de eerste brug waarvan gegevens bekend zij n)
lag ongeveer 45 meter ten zuiden van de
huidige brug. Men noemde die brug de
' Aschbrug'. Waar die naam vandaan komt is
niet met zekerheid te zeggen. Mogelij k heeft
het te maken met de' Aschvaalt' die
gedurende vele jaren gelegen was op de plaats
waar de meubelfabriek van de 'Gebroeders
Van Rooyen' gestaan heeft en waar zich nu de
woningen van de woonwijk 'Hazenveld'
bevinden. Deze eerste brug heeft dienst
gedaan tot ongeveer 1850.
De nieuwe brug werd verplaatst naar de
plek waar zich nu nog steeds een brug bevindt.
177
-ocr page 175-
De Usselhnig van voor 1907. i^ezien vanaj'de stadszijde.
Dezelfde hnig. f^ezlen vanal liet water riehtiiij^ Moiitfoort.
Buiten de tjssetpoort, Ijsselstein
178
-ocr page 176-
De ophaalbrug van 1907.
Brugwaeluer A. Roverls in de derliger jaren op de brug. Lel op hel fraaie hek werk.
179
-ocr page 177-
'ffl^^
De hrug in IJ'sscIstein, wnar per (Is; *" ongeveer 1206 voer-
tuigen overheen eaan, terwijl het scheepvaartverkeer op de
Hollandse IJsKe) ook niet voor de pnes is-
Dreestrelclcers
werden
touwtrekkers
Diet ver van Utrecht ligt het
landeltjke IJsseistein. Het
gras groeit er tussec de
stenen in sommige atraten
en het meeste verkeer, dat
vla de weg door de provin-
cie gaat, Iaat het plaatsje
ünks liggen, In ue uitvals-
weg naar Jutfaaa en Utrecht ligt
echter een ophaalbrug, die uit 1907
dateert en waarlangs per dag gemid-
deld 1200 voertuigen op vier wielen
moeten passeren. Die brug krijgt het
dus niet cadeau. Ze past ook eigen-
lijk niet meer in het moderne weg-
verkeer. Vrachtwagens, opleggers,
tractors en niet te vergeten, enige
busdiensten moet ze over haar weg-
dek laten dreunen om nog niet te
spreken van de enkele malen per uur
dat ze kreunend haar brugdek moet
verheffen om schepen, die haar pas-
seren in de H<rflandse Ussel. door te
laten. Na 51 jaar is haar dat wel een
beetje zwaar geworden. Te smal is de
brug in de ontwikkeling van het weg-
verkeer geworden en het voorrangs-
verkeer, dat als gevolg van de smalle
brug gehandhaafd wordt, is zelfs niet
.■neer voldoende om de verkeersstroom
een regelmatige doortocht te verlenen.
Deze brug (van Rijkswaterstaat) is
Met alle kracht xaan
de betaardfin aan het
touw van de )>raK
trekhen. BroK^ach-
ter Jnnïerius heeTt ei-
kennelijk plexier in.
Hij hoert nu alle«n
maar df brst;Keeel-
den te innen, hueivel
hy toeb ook noe wel
eens ,.«jn ^ewirht in
de üehaal legt".
de laatste tijd In een vervallen toe-
stand geraakt- De steunen zijn krom-
getrokken en corrosie en roest doen
nog dagelijks hun vernietigend werk.
Ook het mechanisme is niet best meer
an een paar weken geleden was het
zover dat de brug niet meer via het
mechanisme open en dicht gedraaid
kon worden.
Brugwachter Jongerius dacht er het
zijne van en nu hij voor het voldon-
gen feit stond, dat hij de brug niet
alleen meer open- en dicht kon krij-
gen, heeft hij de hulp ingeroepen van
zijn plaatsgenoten. Reeds lang is de
brug van het oude vestingstadje een
geliefde verzamelplaats van de ge-
pensioneerden en ouderdomsrente-
trekkenden.
Met groot genoegen zijn de oudjes te
hulp gekomen en met kennelijk ple-
zier vervangen ze met gezamenlijke
kracht het raderwerk van de brug.
Komt er een schip in zicht in de
bocht van de HoUandse Ussel, dan
sluit één van hen de brughekken. een
ander laat de bomen aan de andere
zijde zakken en gezamenlijk gaan ze
aan een touw, dat bevestigd is aan
het tegenwicht van de brug, hangen,
waardooi de brug omhoog gaat.
Als het schip gepasseerd is, klimmeo
een paar deï oudjes tegen het brug-
dek op, een ander drukt via een paal
het tegenwicht weer omhoog, terwijl
een aantal van hen aan het touw
gaat hangen om te voorkomen, dat
de brug als zij over haar dode punt is.
met een smak weer neer zou komen.
Hoe het zij, de oudjes amuseren zich
best, maar het verkeer ondervindt
veel ongewenste vertraging.
Si'uggewachter Jongerius heeft het
er niet moeilijk mee. Hij zorgt voor
de inning van de penningen van de
passerende schepen, maar vindt toch
dat een moderne brug wel dringend
op haar plaats zou z^n.
Met paal-, toaw- en handhracht wordt bet bragfcewieht weer in l>e-
weging gebraeht.
Spiegel, 1-3-1958.
-ocr page 178-
Bouw van de Onmjebrug, februari 1964.
De 'Zenderstreek
' van 8 oktober 1969.
hinderlijke verlragingr.
Do bing was aanvankelijk be.steind voor een tijds-
duur van oen jaar: nu bij al meer dan tien jaat dienst
doet en \an oudeidom begint te kiaken is ei helaas
nog geen uit/n lit op spoedifre veibeteiins
Viijday "as onze noodbrug opnieuw in moeilijk-
aeuen, ï-Hoi Ite vurig jaar een betonnen kontragewielit
dool slijtage naar henoden. nu werd een doorKesIoten
kabel ti.jdi.c ontdekt, maai dooi de lepantie onckt-
1'm.Ion wvs- en wator\eiktei de sehcle micklig
181
-ocr page 179-
De noodbrug in 1971.
Eén van de vele gevallen waarin de brug ontzet is, 1971.
182
-ocr page 180-
brugwachtersverblijf. Deze brug droeg
duidelijke stijlkenmerken uit de periode van
de beroemde architect Berlage. Men zou een
vergelijking kunnen maken met de
dakconstructie van de goederenbeurs in de
Nieuwe Beurs te Amsterdam. Het hek had
overeenkomsten met de bouwstijl van het St.
Hubertusslot te Otterlo.
De brug heeft vele jaren goed
gefunctioneerd. Door achterstallig
onderhoud tijdens de oorlog en in de jaren
daarna raakte de brug defect.
Een jarenlang juridisch touwtrekken tussen
Rijkswaterstaat en de gemeente over betaling
van onderhoud, renovatie of vervanging
volgde. Reparaties bleven uit en zo kon het
gebeuren dat de brug alleen te openen was
met mankracht van IJsselsteinse
'Dreestrekkers',65+ mannen die een
uitkering kregen, ingesteld door de socialist
Dr. Willem Drees. Deze senioren waren door
brugwachter Jongerius aangetrokken voor
één gulden per dag en gratis koffie, inclusief
de sterke verhalen en stadsroddels.
Met deze situatie haalde IJsselstein de
landelijke pers. (zie afdruk uit de 'Spiegel')
Men kan zich indenken dat dit bepaald geen
reclame voor het beleid van de overheid was.
Rijkswaterstaat greep in, besloot de brug te
slopen en TI J DELIJK een noodbrug te
bouwen.
Dat de oude brug die moest verdwijnen
eigenlijk nog niet zo slecht was, blijkt uit het
feit dat de vele tonnen wegende noodbrug er
veilig overheen kwam.
Als vervanging werd ongeveer lOOm
zuidelijker een tijdelijke brug gebouwd,
bestaande uit oude onderdelen van een
militaire Baileybrug. Dez'e zogenaamde
'noodbrug' zou maar liefst 13 jaar dienst gaan
doen als de enige rechtstreekse toegang voor
het wegverkeer naar IJsselstein vanuit
Utrecht.
Door het steeds slechter worden van de
noodbrug kwam het ongeval van donderdag
12januari 1967 niet als een verrassing. Het
politierapport meldde het volgende:
Plaatsvervangend brugwachter van RWS,
Cees van Heezik, opende op deze dag de brug
na het eerste geluidssignaal voor het 131 ton
metende motorschip 'Martha' van schipper
Matthijs van Rossum uit Vreeswijk. Plotseling
stortte de brug van 3,5 m hoogte, tezamen met
het 4000 kg wegende contragewicht met een
donderend geraas naar beneden. De 'Martha'
was de brug op enkele meters genaderd en een
aan varing was niet te vermijden. Er deden zich
gelukkig geen persoonlijke ongelukken voor,
maar de materiële schade aan brug en schip
was aanzienlijk.
Hierna heeft het nog 5 jaar geduurd voordat
een definitieve oplossing voor dit probleem
werd gevonden.
In 1972 is op de plaats van de oude brug uit
1907 een fraaie brug gebouwd, lijkend op zijn
voorganger, maar veel solider uitgevoerd als
al zijn voorgangers samen. Deze brug werd
tweedehands door de gemeente IJsselstein
aangekocht. Voor de weggebruiker van nu is
het jammer dat de brug, ondanks de prima
conditie waarin hij verkeert, grotendeels
buiten het IJsselsteinse
verkeerscirculatieplan is gehouden. Door het
zeer beperkte gebruik van de laatste brug zal
deze zeker een hoge ouderdom kunnen
bereiken. Tenzij er weer eens veel waarheid
blijkt te schuilen in het gezegde: RUST
ROEST.
Bronvermelding:
Spiegel, 1-3-1958.
Over IJsselstein gesproken, HKIJ, 1985.
183
-ocr page 181-
IJsselstein
Geschiedenis en architektuur
Vanaf 9 september is in de boekhandel het
boekwerk 'IJsselstein, geschiedenis en
architektuur'
verkrijgbaar.
Het werk is een rij k geïllustreerde
samenvatting van de omvangrijke,
monumenten inventarisatie welke in de jaren
'85 en '86 door Brigitte Giesen-Geurts en
Renata Mimpen in het kader van hun
afstudeerprojekt 'Cultuurgeschiedenis' is
gemaakt. De inventarisatie valt binnen het
kader van het landelijk 'Monumenten
Inventarisatie Projekt' (MIP) en de uitgave is
mogelijk gemaakt door de 'Stichting
Publicaties Oud Utrecht' samen met de
gemeente IJsselstein.
Het is de derde uitgave in de 'Monumenten
Inventarisatie Provincie Utrecht'. Tijdens het
onderzoek heeft de HKY de nodige
medewerking mogen verlenen.
Het werk bevat een ontwikkelingsschets
van de gemeente IJsselstein en geïllustreerde
beschrijvingen van zo'n tweehonderdzestig
kuhuurhistorisch waardevolle elementen. De
historische inleiding beschrijft ook de na-
oorlogse ontwikkeling, terwijl wat betreft de
selectie van de gebouwen de grens omstreeks
1940 is aangehouden. Niet alleen
monumentale gebouwen als de beide kerken,
het oude raadhuis of de molen, maar ook
eenvoudige woningen en bedrijfsgebouwen
en de boerderijen. Ook kleine elementen als
een toegangshek, een boenhok of een oude
grenspaal zijn beschreven. Bij ieder objekt is
een waardering gegeven: één ster staat voor
beeldondersteunend, twee sterren voor
beeldbepalend en drie sterren voor
monumentaal en zeer waardevol. Wanneer
een gebouw officieel beschermd monument is
ingevolge de Monumentenwet dan is er
tevenseen'M'toegevoegd.
Voorts is een beknopt overzicht gemaakt
van de in IJsselstein voorkomende typen
gebouwen. Daarnaast is een overzicht
gegeven van de archeologische terreinen en
historisch-geografische monumenten.
Tot slot is behalve een verklarende
woordenlijst van bouwkundige termen en een
adressenlijst van alle beschreven objekten
ook een lijst opgenomen van architekten en
aannemers die aktief zijn geweest in de
gemeente IJsselstein. Als verantwoordingen
ter nadere studie is een uitgebreide literatuur-
en bronnenlijst opgenomen.
Met deze inventarisatie en boekuitgave
wordt een goed en leesbaar inzicht verkregen
over de kuhuurhistorisch waardevolle
bebouwing in onze gemeente.
Wij spreken de hoop uit dat het een serieuze
leidraad mag zij n bij het toekomstig
gemeentelijk monumentenbeleid.
Uitgave:             Kerkeboschbv-Zeist
aantal pagina's: 292
ISBN:
                90-6720-059 X
Prijs:                  ƒ24,50
184
-ocr page 182-
De jaren dertig
De jaren dertig staan geboekt als de
donkere j aren voor de Tweede
Wereldoorlog waarin internationale
conflicten en economische crises
aanleiding gaven tot de schrikwekkende
jaren van vernietiging daaraanvolgend.
Ook IJsselstein deelde volop in de
economische malaise. (zie HKY 47)
Het is misschien daarom dat de
publicaties welke in die jaren aan onze stad
gewijd zijn een beeld opleveren welke
voorbij gaat aan de crisis. Immers,
niemand zet zijn ellende graag te kijk. Als
we de publikaties volgen van het
geïllustreerde tijdschrift 'Utrecht in woord
en beeld' uit deze jaren krijgen we een
beeld van een gemoedelijk provinciestadje
weggedrukt in de vergetelheid van
roemrijkerjaren.
Een stadje wat decennia lang gelaten
wacht op de j aren van enorme expansie na
de oorlog.
De prachtige zwart/wit fotografie welke
voor de oorlog een kunstzinnig
hoogtepunt bereikt in samenhang met de
technische hoogstaande druktechnieken
spreken een taal welke vandaag niet meer
gesproken wordt. In tegenstelling tot de
hedendaagse, kille en objektieve,
kleurenregistraties lij kt de fotografie in die
j aren bij haast elk beeld ruimte voor de
eigen fantasie te geven.
De bijna lyrische bijschriften versterken
dit karakter zeer. Wat dacht u van een
tekst als:
%tj i
... die oude kasteeltoren, verweerd en
vergrijsd in den loop der eeuwen, temidden
van het frissche groen, dat elk jaar opnieuw
hem als een in een kring van zonnige jeugd
zet. Wat menschenhanden schiepen
brokkelt elk jaar meer af, en is tot
ondergang gedoemd, maar de natuur blijft
eeuwig jong.
Een tekst welke in onze tijd zeker
overpeinzing verdient.
De 'Katholieke Illustratie' van 17
oktober 1934 laat echter zien dat ook voor
IJsselstein de internationale
verwikkehngenrealiteitzijn. Meteen
'luchtbeschermingsoefening' moet de
bevolking leren hoe te handelen bij een
eventuele luchtaanval.
De moderne reproduktietechnieken
maken het mogelijk om iets van de sfeer uit
de j aren dertig hier terug te vinden en
geniet u mee, beelden en tekst spreken
voor zich.
185
-ocr page 183-
tiW'^,
613
UTRECHT IN WOORD EN BEELD
LHtiüetijk intereeltjr in de omgeving van Ysscislein. De .irreRlede hier nog
niet verdelen, zonals men ziet.
'n Typisch kijkje in de mandenmakerlj van ün
firma van Elsl te Yssclstcin. Het mandenmaken
is een ambacht, dat vooral in de dorpen langs
cmTc eroote rivieren en kanalen noK druk
beoefend wordt.
Vir %l^ %^
Den IMen December herdacht de heerj. St«-
helcnburg te Vreeswijk den dag, waarop hif
voor 30 jaar tn dienst trad WideTirmH]. Mon-
.^ter aldaar. Onze welgemeende KcUik-
wenschen.
%^ I A i-.?«A.W
Hiernaast De gemeentelijke H.B.S. vlertfe
Zaterdag haar zilveren feest met een herder-
kingsplechtighcid, welke gevolgd werd do^r
een officieeleit maaltijd in het Jaart>eursg -
bonw Hicrhn\en een foto van den directe ir
met de leeraren.
un
Jong Holland op de schaats. Zouden we dit jaar een strengen winter krijgen? Het is we)
lang geleden, dat wij e^n rchl wimerRch Kerstfeest hadden, met arresleden, met druk be-
reden ijsbi.nen, mei slemp en saliemelft. Maar de voorteekenen zijn In elk gevat gunstig.
Oostenwind i-n lage temperatum.
üeltjk wij in < ..
zilveren jubihu
vorig nummer reeds meldden, herdacht mei. I. Bijlsma, verloskundige te Ys8e)sietn,b *t
I. wij kiekte» de Jubilafesse nog, te midden van tamflie. collega'* ca feestcofn ''
^T Ttrppht in '«Tïnrrl f^n hpplH' 1 Q'^'^
-ocr page 184-
iet raadhuis van ijsselstein, met zijn twee aardige trapgcveitjes opzij, en ge-
toond door een schilderachtig torentje, maakt vanaf het ruime voorplein een
antrekkelijken indruk. Het is burgemeester van Abbink Spaink, die hier
edert verscheidene jaren de gemeente bestuurt, daarin bijgestaan door de
wethouders en den raad. In cirkel: Een merkwaardig contrast: die oude
asteeltoren, verweerd en vergrijsd tn den loop der eeuwen, temidden van het
rlsschc groen, dat elk jaar opnieuw hem als in een kring van zonnige jeugd
:ct. Wat menschenhanden schiepen brokkelt elk Jaar meer «f, en is tot
ondergEuig gedoemd, maar de natuur blijft eetï'wlg Joog.
IjrSlElI/®®TIEIN
)nder: Oud-IJsselstein komt hier naar voren! De dikke muren, die men op ons
laatje ziet, zijn in de Middeleeuwen niet voor niets gebouwd: in die roerige
3gen l^g ons stadje dikwijls midden in de branding, en de brave burgers
■aren dan maar wat blij met die stevige beveiliging. Rechts: Zooiets zou op
et Vreeburg te Utrecht, of in de Langestraat te Amersfoort niet mogelijk
ijn, maar In de stille Weidstraat te Ijsselstein, waar niet zooveel auto's door
ome|t snorren eiken dag, is het nog wel mogelijk om een gemoedelijk krin-
etje te vormen en eens even een stevige boom op te zetten. Waarover? Nou,
it kunt u wel raden! de politiek natuurlijk, dat is het onderwerp van den dag!
'T Ttrprht in lumrirA p-n Kpxalrl' lO^/l
-ocr page 185-
STORM OVER IJSSELSTEIN
belangstelling van de bevolking — die bij 'n echten lucht-
aanval in de kelders behoorde te zitten — concentreert zich
vooral op de markt.
In alle torens zijn wachters geposteerd, die, met kijkers
gewapend, ijverig de lucht afzoeken naar vijandelijke vli^ers.
Te ongeveer half vier verschijnen aan den horizon drie uiterst
kleine stippen ; op 't zelfde oogenbUk loeit op de markt 'n sirene
en de klokken beginnen te luiden. Op dit moment zou de
burgerbevolking zich bij 'n echten aanval in de kelders moeten
begeven. Spoedig zijn de vliegtuigen boven de stad gekomen ;
Sirenen loeien, klokken luiden, vliegtuigen ronken. Wat is
er te doen in 't vredige plaatsje Ijsselstein? De arge-
loose bezoeker weet niet waar zich te bergen; om 'n
straathoek verschijnt plotseling de stoombrandspuit, ge-
trokken door paarden met wapperende manen ; ordonnansen
flitsen voorbij; verpleegsters met brancards ijlen langs, spook-
achtige mannen met gasmaskers loopen iemand haast onder den
voet. Van overal donderen de ontploffingen los.
Ijsselstein heeft z'n luchtbeschermingsoefening.
Het hoofdbureau is op 't gemeentehuis gevestigd en de
De wachter op den toren geeft fut
sein, dat er vijandelijke vliegers in
aantocht zijn.
zij werpen hun bommen ; meer-
dere ontploffingen zijn hoorbaar.
De ordonnansen komen met alar-
meerende berichten over veel ge-
wonden, ingestorte huizen, vernie-
tigde bruggen, diverse branden,
breuken in het waterleidingnet etc.
Onmiddellijk rukt de geneeskua-
dige dienst uit om de gewonden
te behandelen en met brancards
naar het ziekenhuis te transpor-
teeren.
De brandweer stort zich op vcr-
schiUende branden, in 't centrum
en aan den overkant van den IJssel,
De jeugd stelt belang in de vliegmachines.
De brandweer trekt air.
-ocr page 186-
De ordonnans doet dienst. Htj gelijkt etn grieedige
spookverschijning in het stadje JJsselstein.
De brandweer in acne. 'n Vat teer was in brand gestoken
om de oefening luister bij' te zetten.
pijfitonniers hebben intusschen 'n
p intonbrug geslagen naast de ver-
n atde brug ; 'n gasverkenner meldt
g sbesmetting en 'n ploeg, voorzien
V  n gasmaskers en brancards, rukt
u t; de ontsmettingsdienst is al in
ai tte, zet 't terrein af en bestrooit
d plaats waar de gasbom gevallen
'tii met chloorkatk, en intusschen
h bben werklieden der gemeente-
b drijven de waterleiding hersteld.
Luitenant-generaal C. A. Prins,
o mmandaat van een luchtverde-
d gingskrifig Utrecht-Soesterbei^,
V' rgezeld van meenlere stafc^ide-
r< if de burgemeester van IJsselstein
^ r. J. ), Abbink Spaink, verschu-
if ide burgemeesters van omliggende
p ïatsen en brandweerautoriteiten
b geven zich naar de bedreigde pun-
t( 1 om de oefeningen gade te slaan.
Kwart over vier luiden nogmaals
<1 klokken ten teeken dat 't lucht-
S vaar is geweken en de oefeningen
Zi a geëindigd.
Dit is het krantenrelaas van:
S 3rm over IJsselstein. Alles verliep
b itengewoon vlot.
De kapitein ). |. v. Riessen, van
h t bureau voor luchtbeschenning
V  d. generalen sud, deelde ons mede,
d t hij zéér tevreden was o\^r de
si elheid, waarmede de ordonnansen
b n berichten overbrachten, over
h t vlugge gewondenvervocr en
h t uitgebreide beschikbare perso-
^ el bij alle diensten.
Laten we hopen dat 't bij oefenin-
gnzaX
blijven. In dien geest althans
b bben we hier eens Uten zien, hoe
d luchtbeschermii^s-afdeeliag van
o 13 leger werkt..
W. v, d. R. Een slachtoffer van het mosterdgas. Over den iewonde staat ger^raal C. A, Prinsg^ogen, commandant der luchtverdedigingt kring Ütrechi.
Ustratie\ 1934.
-ocr page 187-
felkenjare pleegt burgemeester Abbink Spaink de vertegenwoordigers van de dagbladpers uit te uoodigen tot een bezoek aan IJsseistein, het pittoreske stadje aan de Hol-
andsche IJsscl, en ook ditmaal bleef men trouw aan deze goede traditie. Links: in het bijzonder gold de belangstelling der journalisten de opgravingen aan de Nfeuwpoort,
lie dezer dagen met succes werden voortgezet. Rechts; op het terrein aan de Nieuwpoort heeft men thans zeer oude palen opgegraven, die afkomstig zijn uit het KaroUngi-
che tijdperk, zoodat de conclusie gewettigd ia. dat IJsseistein nog veel ouder is, dan men aanvankelijk dacht. Burgemeester Abbink Spaink en de journalisten bekijken bet-
geen aan het daglicht werd gebracht.
Journalisten
bezochten
IJsseistein
bij het begin van de zestiende eeuw maakt men eei
i-anvang met den bouw van de Ned. Herv. Kerk, di'
vooral door zijn toren groote bekendheid in den land'
heeft. Men ziet hierboven den monumentalen ingang
Links: IJsselsteln's raadhuis maakt met zijn aardige'
klokketoren en voornamen bordestrap een echt stad
schen indruk. De prachtig gerestaureerde raadszaal be
vat enkele waardevolle schilderijen, die door het Rijks
museum in bruikleen werden afgestaan.
'I Jtrprht in "^onX
-ocr page 188-
Een der oudste gebouwen vait IJsscJstein is ongetwijfeld het
Ewouds gasthuis, dat in lang vervlogen jaren het oude klooster
Onze Lieve Vrouwenberg geweest moet zijn. Onder het bouw-
werk vindt men dan ook nog de zware kloostergcwelven. Thans
is het in gebruik als tehuis voor ouden van dagen. Hieronder:
bejaarde bewoners van het Ewouds Gasthuis genoten juist van
een warm bakje thee, toen het gezelschap journalisten een be-
zoek kwam brengen.
Bekoorlijk zijn vooral ook de smalie grachtjes, die tot dusver gelukkig voor demping behoed tiin ge-
öleven. Het is te hopen, dat zij nog lange jaren het stadsbeeld mogen sieren. Hieronder: groote
oosscn teenen staan in het water, gereed om geschiid te worden. Men vindt in den Lopikerweerd
nog heel wat griendtand. en in IJsselstein worden groote hoeveelheden teen verwerkt.
1 t^^'^'
rihpplH' IQ^S
-ocr page 189-
iMP
lEen nieuw gebouw in een oud stadje!
Dezer dagen werd de eerste steen ge-
legd van het gebouw voor 't Groene
Kruis te IJsselstein, en zooals onre
lezers zien, schiet het werk ai
aardig op. Binnen niet te langen
tijd zaJ de stad een doelmaüg huis
rijker zijn, waarvan zeker een
druk gebruik zal worden gemaakt.
De stadsgracht van IJsselstein is niet breed,
maar toch zal ze in vroeger eeuwen wel e«.i
Flinke hindernis geweest zijn voor de stroo-
pende benden, die dan het platteland on-
veilig maakten. We leven nu wel heel wat
rustiger dan in die dagen, tenminste wat de
blnnenlandsche toestanden betreft......
UIT HET
OUDE
IJSSELSTEIN
Rechts: De gevreesde icpziekte
heeft ook IJsselstein niet onge-
moeid gelaten; langs den moolen
wandciweg worden de fraaie
(epen geveld, omdat ze nagenoeg
allen aangetast waren. Jammer
genoeg, want vooral de iep levert in
ons polderland zulk een mooie stoffeering
van het land&ch&p.
Onder: De jeugd helpt grpag een handje mee,
als de gevelde iepen weggesleept moeten wor-
den, gedachtig aan het spreekwoord dat zegt:
vele handen maken licht werk.
JUtrecht in woord en beeld'. 1937.
-ocr page 190-
'Nieuwstij dinghe'
door L. Miirk
betreffende aangelegenheden van
wereldlijke aard.
Deze 'kerkespraak" berustte echter wel op
de bestaande samenhang tussen kerk en wereld.
In de kerkespraak kwamen ook de
verpachtingen van landerijen en accijnzen
alsmede de bestrijding van brandgevaar en de
aktiviteiten van de schutters aan de orde.
Vele eeuwen liggen tussen de eerste
gedrukte vlugschriften die gemaakt konden
worden na het uitvinden van de
boekdrukkunst in de 15e eeuw en onze
nieuwste vorm van massacommunicatie: tv,
kabelkrant en regionale radio.
Om enige indrukken te krijgen van wat er
bijvoorbeeld 2()()jaar geleden voor nieuws en
andere belangrijke mededelingen waren, is
gebruik gemaakt van de Vtrechtsche
Provinciale- en Stads courant. Stichtse courant
en Gazetted'Utrecht.
Bronvermelding:
'IJsselstein in het nieuws, 1780-1850"
doorJan Schut, Jutphaas.
Beperktuitgegeven April 1980
De i<;rant, communicatiemiddel bij uitstei<
speelde vroeger een minder grote rol dan men
wellicht zou verwachten. In de eerste plaats
het lage peil van de algemene
volksontwikkeling; de grote massa van het
volk, waaronder het analfabetisme nog vaak
voorkwam, las eenvoudig niet.
Een andere faktor wasde relatief hoge prijs
van de dagbladen als gevolg de moeilijke
verspreiding en belastingen op kranten, de
zogenaamde 'belastingopschrijvenen lezen'.
De rhondelinge openbaarmaking was het
meest verbreid en tevens de belangrijkste
vorm van berichtgeving. Men moest het meer
hebben van horen dan van lezen.
De mensen die op mondelinge informatie
waren aangewezen probeerde veel in kontakt
te komen met rondreizende kooplieden,
marskramers, kermisgasten, schippers en
muzikanten.
Deze groep lieden moesten natuurlij k goed
op de hoogte zijn van het laatste nieuws uit
provincie en regio.
Een veel gebruikte methode om burgers in
te lichten omtrent allerlei voor hen
wetenswaardige zaken, wasde 'kerkespraak".
Het was mogelij k tijdens of na de
kerkdienst in de kerk mededelingen te doen
Kop van de ' Utre
,978,
De Nederlandse krant 1618-
M. Schneider.
Het Wereldvenster, Baarn.
■chts Courant'. IH3I.
'c---o':ü-^RvA.v]>f'T.;
IJTaEGiïTSGEE
VRIJDAG
DEN »3. SEPTEMBER,^
Mikt worden fllt te tdetemeat ia mUoe dlerb»te krUejmaÜten, dtn
en slioo» roept Cyi. ven jaolclier hirO! met opj, l'oorvitartu aarsekt
AUes voor Koning eo Vaderland 1"
Eeu driewerf Amwo, met geestdrift door de fludenteii uitgeroepen,
fchoiik eenige lucht aan de gloeyende boezems deier jungelingeu, wiet
gevoil vaii aandoening over ïulk eene ontvangst overflelpt, zich op
huil gelaat kenmerkte.
                         '                 ... 1 .._^.,^,. ■
* E«rgi»t«f«B ochtend i«a iftven uk keeft'liet kurp* wöwijlig» Jigeri,
■ Uuecbtfth» ■Studenten, dcHelf» k«otoor,emént yerinten. • Oo i>»»r d«.
4k«demle»(hd terug te keereiu.,Df.genetMl-nujooiDiaift </«?««*««,
ijwelhebber der eeffte brigade vin de-tweede divirie, w««rtöe, deze
edele iongelliiefislitir-behoorde, heeft dit koipt, verjeneld yw .zUijen.
-ocr page 191-
Te koop
1799:19 Augustus:
De Curators in den verlaten Boedel van
ADRIAAN VAN DER DOES Junior,
Brouwer, gewoond hebbende te
YSSELSTEIN, zullen op DONDERDAG
DEN 5. September 1799, des voormiddags
om elf uuren, op den stadhuise van
YSSELSTEIN, publicqopveilen, en op
DONDERDAG DEN 12. daar aan volgende
ter Plaatse en uure voorsz. finaal Verkoopen:
een zeer Neeringryke en wel ingerigte, van
Ouds vermaarde, BIER- en ASYN
BROUWERY, genaamt DE KLOK, met
deszelfs zeer modern en wel Doorbebouwd
Huis, Erve, Stallinge, Koetshuis, Meltery,
Pakhuisen. Kelders, Thuin, en al dat geene
wat tot een compleete Bier- en Asyn
Brouwery behoord, met de Gereedschappen:
voorts een parthy MOUT en HOP,
mitsgaders Vaatwerk en Bieren daar by en
aangehoorende, zynde het Huis voorzien van
diverse Behangen en Gestucadoorde
Kamers, hebbende een alleraangenaamst
uitzigt; alles staande en geleegen by en annex
den anderen, binnen de Stad YSSELSTEIN.
- Zullende de gemelde Curators op
MAANDAG den 16. SEPTEMBER 1799. en
volgende dagen in de gemelde Huizinge
Verkoopen, eene zeer moderne en zindelyke
INBOEDEL, mitsgaders Boeken, Rariteiten
en Mathematische instrumenten. Voorst
twee fraaije Bruine Merrie Paarden,
Rytuigen, (waar onder een geheel nieuwe
fraaije FranscheChais;) Tuigen en verdere
Stalgereedschappen .Alles breeder by
Billetten gespecificeert.
Werdende voorts allen en een iegelyk die
eenige nadere informatien begeerd-of ietwes
te Praetendeeren heeft, van, of verschuldigd
is, aan voorsz., verlaten Boedel van
ADRIAAN VAN DER DOES Junior,
verzogt zig te addresseeren, mitsgaders daar
van op- en aangifte te doen aan
HERMANNUSTER BRUGGEN,
Secretaris der Stad YSSELSTEIN; alsmede
Curator in voorschreeven Boedel.
1801:30 December:
Door Sterfgeval, UIT DE HAND TE
KOOP, eene met goed succes geëxerceerde
en nog gecontinueerd wordende
SCHEEPMAKERS HELLING, met
derzelverTOEBEHOOREN en eene party
SCHEEPMAKERSHOUTdaaropgeIcgcn.
Nadere informatie te bekomen bv de
Weduwe CORNELIS VAN DER VEER te
YSSELSTEIN.
17S6:27 Januari:
Uit de hand te Koop: de vermaaklyke en
wel gesitueerde Buitenplaats
SNELLENBERG, staande en geleegen in
BENSCHOP onder de Baronnye van
YSSELSTEIN, omtrent een quartieruurs van
de Stad YSSELSTEIN, voorzien van een
Capitaal en modern Huis, hebbende,
behalven de Officies, elf, zo Boven als
Beneden-Kamers, waaronder eene Superbe
Zaal: voorts een Stal voor tien Paarden,
Tuinmans-Wooningen Bakhuis: mitsgaders
omtrent Agt en twintig Mergen zeer goed en
vruchtbaar land; bestaande in Zes Mergen
TUIN-en MOES-, 4 Mergen HOOI-en WEI-
, en IX Mergen BOSCHLAND: zynde de
Tuin voorzien van de beste Vruchtboomen,
Vyvers,en Kommen; kunnende door den
koper, ten aanzien van de Landen, met
Vrouwendag, en ten reguarde van de
betimmering, met Pmo. May 1786, aanvaard
worden. Bedragende de personeele Lasten,
voor den bewooner dezer Buitenplaats,
wegenszyn Huisgezin, en dat van den
Tuinman, ineengeheel jaarfl. 10,-.
1795:19 juni:
Men presenteert op zeer gunstige
voorwaarde uit de hand te koop, binnen
YSSELSTEYN, de van ouds vermaarde en in
die Stad en geheele gewezene Baronie zich
bevindende EENIGE BROUWERY,
genaamd DE KLOK, met de Meltery,
Pakhuizen, nieuwegrooteBrauwketel, en "t
geen verder tot een compleete Brouwery
behoord, benevens het annex welgesitueerde
en zederd weinige jaarennieuwgetimmerd
capitaal modern Woonhuis, een
alleraangenaamst wyduitgestrekt gezicht
hebbende over de landeryen naar
POLSBROEK, BENSCHOP, etc, voorsien
van verscheiden behangen Kamers met
194
-ocr page 192-
de meestbiedende verkopen:
Een moderne en pretieuse INBOEDEL,
bestaande in allerlei Meubilen en
Huissieraden, fraaije Spiegels, Branches,
Lantaarns, oude Oostindische en andere
Porcclainen, Engelsch, en andere
Aardewerk, extra ledikantsen andere
Bedden. Matrassen, Chitsche, Catoenen,
Wollen en andere Dekens, Gordijnen,
Ledikanten, Pavillons met derzelver
Behangsels, Mahonihoute en andere
Meubilen, Eetens-Speel-Thee en Penant-
Tafels en Stoelen; voorts een extra groot
Smirna"sTapijt,lang 14 3/8enbreed9 3/4
Ellen, zoo goed als nieuw en van de beste
quaiiteit en andere Vloertapijten, Kleedenen
Carpetten, Verlakt- Koper- Tin- Blik- Yzer-
Hout-enMandenwerk;alsmeedetwee
Oostvriesche Zwarte MERRIEPAARDEN,
met witte voeten, geëngliseert, oud 6 jaren,
trouw en mak in alle Tuigen; wijders een zeer
groote Visch-Zegen, zoo goed als nieuw,
Broeiramen en Bakken,
Tuingereedschappen en Brandhout en het
geen er ten dage der verkoping te voorschijn
zal werden gebragt; alles nagelaten bij wijle
de Hoog Wel Geb. Vrouwe M.M. TAATS
VAN AMERONGEN, Douariere VAN
DER CAPELLEN; kunnende alle de
Goederen daags voor de Verkoping, des
morgens van 9 tot 12 uren en des nademiddags
van 2 tot 6 uren door een ieder gezien werden;
en zijnde de Catalogus in tijds te bekomen op
het KASTEEL te YSSELSTEIN, en te
Utrecht bij de Boekverkopers de Wed. J.
VAN TERVEEN en ZOON, op de Oude
gragt, over de Beezembrug, mits betalende
eene Stuivervoorden Armen.
1810:6 April:
UIT DE HAND TE KOOP, eene schoone
partij Eiken BOOMEN, te samen 150stuks,
waar onder 30 a 40 Bergroeden van 45 voeten.
Voorts Balken, Pompen, Paaien, reeds
beslagen, liggende aan de Rivier den YSSEL.
Te bevragen bij J.C. SMIT, Mr. Smit te
YSSELSTEIN, bij wien ook te bekomen is
een schoon UURWERK, slaande half en heel
slag met een staande KLOK, circa 2 voet
Diameter, geschikt vooreen Buitenplaats,
lopende "t Uurwerk agt dagen.
Koetshuis. Stallinge en een Wyn-Pakhuis,
zynde achter deeze perceelen een
welaangelegdeTuin. beplant met fyne
Vrugtboomen, alles staande en geleegen aan
den Stadswal by de BENSCHOPPER-
POORT, en nagelaten door wylen den
Burger GORIS T HOEN, is te bevragen by
de Eigenaresse in gemelde Brouwery en by
den Burger .JAN VAN DER DOES, Schout
te YSSELSTEIN voornoemd.
1799:10 Juli:
Naardien ADRIAAN VAN DER DOES
Junior, Brouwertc YSSELSTEIN, sedert
ruim AGT M AANDEN, zyne wooning
aldaar heeft verlaaten, en by Rcqueste door
diverse van zyne Crediteuren, aan den
Gerechte van YSSELSTEIN, versoek tot
voorziening in zynen Boedel is gedaan; zoo is
"t dat welgemelde Gerechte disponeerende op
evengenoemde Requeste.den Boedel van
ADRIAAN VAN DER DOES JUNIOR, by
Appointcment in dato 8 July 1799, by provisie
heeft gestelt onder sequestratie, met
authorisatie op de Sequesters om hier van
behoorlyke Advertentien in de Couranten te
doen. Zo wordt den gemelden ADRIAAN
VAN DER DOES Junior, namens
welgemelde Gerechte geinterpelleert, om
binnen den tyd van drie wecken, order op
zynen Boedel en Zaaken te stellen, of dat by
faute van dien als dan zodanig nader by
welgem. Gerechte zal worden gedisponeert,
als bevonden zal worden te behooren.
1809:15 December:
Ts. BYMHOLT, Rentmeester der
Domeinen van YSSELSTEIN, presenteerd,
als daartoe behoorlykge'authoriseerd zynde,
UITDE HANDTE VERHUUREN, het
KASTEEL te YSSELSTEIN, met deszelfs
Tuin en Broeijeryen, tegens den 1. van
Bloeimaand 1810. Nader informatie te
bekomen by den Rentmeester voornoemd, by
wien ook Permissie-Billetten zullen worden
uitgegeven om hetzelve Gebouw te
bezigtigen.
1810:2 April:
OpDingsdagden 10. van Grasmaand 1810.
en volgende dagen, zal men te
YSSELSTEIN, op het Kasteel, publicq aan
195
-ocr page 193-
Familie
1795:16 Maart:
De gewoonlyke weg volgende, maaken wy
hier nevens bekend,dat het den Heer van
Leeven en Dood, behaagt heeft, onze
geliefde BroederGORIS T HOEN, in leeven
Oud-Burgemeester deezer Stad, heden na
een kwynende ziekte en waterzugt, in den
ouderdom van Negenensestig Jaaren door de
Dood van ons weg te nemen, twyffelen niet of
onze Familie en verdere goede Vrienden,
zullen in onse regtmatige droefheid wel willen
deelnemen, met versoek, om van Brieven van
Condoleantie te mogen verschoond blyven,
tekene ik uit naam van Broeders en Zusters,
YSSELSTEYN den 13. Maart.
1799:20 oktober:
Alzoo de Persoon van HENDRIK
JANSEN, woonende in het WYSTRAAT
zich niet ontzien heeft, Dingsdags 's avonds
den 15. October zyn Vrouw na een deerlyke
en bedroefde mishandeling schandelyk te
verlaaten, en nog bovendien beroofdt en
onbloot heeft van alle haar Klederen etc., dus
vind ik my verpligt om wettige redenen hier
van kennis te geeven aan het Publicq, om dat
een ieder in staat zal zyn het Caracter van myn
MAN te kunnen beoordeelen. UTRECHT
den 17. October 1799.
HUBERTA VAN WICHEN, verlaten
Huisvrouw van H. JANSEN.
1799:28 Oktober:
De Ondergeteekende, met verachting, in
de UTRECHTSCHE COURANTEN, in
datoden 18. en 23. October laatstleden,
gezien hebbende, zekere Advertentien,
geplaatst, door den Ondergeteekende zyne
Huisvrouw, welke Advertentien, den
Ondergeteekende houdt voor Eerloos en
Leugenachtig, en zal zich voortaan aan zulke
laage of gemeene trekken, niet meer stooren,
wyl dezelven met zyn Opvoeding strydig zyn,
maar zal in 't vervolg, gelyk een Burger Man
betaamd, zich van de, aan hem opgelegde
beschuldiging, weeten te zuiveren,
YSSELSTEYN den 27 October 1799.
HENDRIK JANSEN.
1802:4 Januari:
Myne geliefde Huisvrouw JOHANNA
VAN ZUL, verlostte heden middag door
Gods genadigen bystand van eenen
welgeschapenenZOON. YSSELSTEIN
JOHs. HUGENHOLTZ. den 1. January 1802.
1802:1 Februari:
Wierden wy op den eersten dag deezes
Jaars verblyd met een ZOON, thans worden
onze harten op het diepst gewond, daar wy op
heden morgen, de klokke 3 uuren, in bittere
rouw gedompelt wierden, door het verlies van
een dierbaar Kind, de lieveling onzer harten,
FREDERIKUS ARNOLDUS
BURNARDUS, die in den jeugdigen leeftyd
van byna 3 en een halfjaar, aan eene
Verstopping, gevolgt van zwaare Stuipen, van
ons Ouderlyk hart, door den Dood wicrdt
weg genomen; wy betreuren bitterlyk dit
gemis, doch wenschen met onderwerping
Gode te zwygen; wy geeven hiervan kennis
aan onze Vrienden en Nabestaanden,
verzoekende van Brieven van Rouwbeklag
verschoond te worden. YSSELSTEIN, den
28.January1802.
JOHs; HUGENHOLTZ. JOHANNA VAN
SULL.
1802:1 Februari:
Onder inwagting van den Goddelyken
zegen, en met goedkeuring van wederzydsche
Ouders, zyn heden ondertrouwd R. J. Van
DER MUELEN, Predikant en W. VAN
BOETZELAAR.
YSSELSTEIN, den 29. January 1802.
1816:26 Januari:
Onder Gods dierbare zegeningen wierdt
mijne waarde Vrouw door de menschlievende
hulpe en blijkbare bewijzen van kunde en
ervarenheid, verlost, door den Heer
Chirurgijn en Vroedmeester H. REBOS, van
drie welgeschapen DOCHTERS, welke allen
den H. Doop hebben ontvangen, doch kort
daarna tot leedwezen zijn overleden;
bevindende zich de Moeder, met hartelijken
dank voor hulp en aangewende kunst, in
redelijken welstand.
W. VOOREND. YSSELSTEIN den 25.
Januarij 1816.
196
-ocr page 194-
Nieuws
1786:15 Maart:
YSSELSTEIN, den 13 Maart. Hoe stil en
vreedzaam het ook, deels wegens de goede
denkwyze der Ingezetenen, in 't gemeen, en
de voorzorge der Regeringe op zommige
plaatsen, genoegzaam overal, zo ver men
weet, in de Republiek, op den gepasseerden 8
sten Maart is toegegaan; moet egter deze Stad
daar van uitgezonderd blyven. Reeds des
voormiddags van dien dag, viel men de
Luiden aan de Huizen lastig, om Geld, voor
zoogenaamde Vrolykheden; en bereidde men
dus een voorgewend Blyspel 't geen weldra in
een zeer ernstig veranderde, en ligt op een
allerdroevigst TREURSPEL konde
uitgelopen hebben.
Een deel der woelziekte gasten, door een
gemeen Zoldaat geleid wordende, trokken in
gelederen door de Stad, onder het
aanhoudend Schieten met Snaphanen. De
Magistraat hier uit, met teden, wanorde en
onheilen voorziende, liet, des namiddags om
half 3 uuren, by eene Publicatie van het
Stadhuis hier tegen, en het branden van
Piktonnen, een ernstig verbod afkondigen.
Dan dit maakte zo weinig indruk op de
Woelgeesten, dat men, zelfs onder het
aflezen, des te sterker vuurde. Het
aanhouden deezer ongeregeldheden maakte
het eindelyk nodig meer ernstige maatregelen
daar tegen te nemen. De Heeren Burger
Kapiteinen LYCKLAMA en VAN DEN
BOSCH deeden tegen den avond elk een
gedeelte van hunne Schutters in de Wapens
komen; stellende zig aan het hoofd derzelven,
om daar mede de Wagt te betrekken, en voor
de rust en veiligheid der ingezetenen te
zorgen.
De Heer LYCKLEM A egter kon niet zonder
tegenstand den Wagt bereiken. In het trekken
derwaarts een vreemdeling, die met een
Schutters Geweer schoot, hetzelve tragtende
te ontnemen, ontmoette hy by deezen en by
den troep, dien onverlaat verzeilende,
zodanig eenen tegenstand, dat hy
genoodzaakt was, zyne Manschappen met
scherp te doen laaden; en niet dan met slaan
en stooten genoegzame ruimte kreeg, om de
Wagt te bereiken. Van dien tyd gingen 'er
gestadig Patrouilles door de Stad, die egter
mede niet weinig moeite hadden, alles in rust
te houden. Een Boeren Kaerel, die voorheen
Ruiter was, waagde het één der Patrouilles
aan te vallen, dog kreeg een steek met de
Bajonet, die hem noodzaakte af te houden;
kortom, schoon de rust bewaard bleef, heeft
men zulks alleen aan de onvermoeyde
pogingen der braven te danken. Den
volgenden dag scheen men het vorig spel nog
eens te willen hervatten, door het branden
van Pektonnen: dog wierd hetzelve door den
SCHOUT spoedig gestuit, die weldra
dezelven deed uitblussen.
1808:12 September:
YSSELSTEIN den 9. September. Heden
namiddag ten drie uuren, hadden wy het
genoegen Z.M. onzen geliefden Koning,
binnen onze Muuren te zien; Hoogstdezelve
wierd aan de GEINBRUG door den Bailluw
deezer Stad en den Schout van BENSCHOP
opgewagt, en buiten de YSSELPOORT door
het Gemeente Bestuur deezer Stad,
geadsisteerd door den Heer Drost van dit
Quartier, gerecipieerd: welke aldaar Zyne
Maj. de Sleutels van der Stad aanboden, den
welken door Hoogstdezelve op de gratieuste
wyze wierden terug gegeeven. Vervolgens na
de door den Heer J. BLANKE nieuw
geinvenieerde Schutsluis buiten de
BENSCHOPPER-POORT geïnspecteerd te
hebben, begaf Zyne Maj. zich naar het
Stadhuis, onderhield zich op de
allerminzaamste wyze met het Gemeente-
Bestuur over de belangens der Stad en
inzonderheid over den staat van derzelver
Finantien, ontving voorts aldaar
verscheidene Commissien, als van Bailluw en
Scheepenen deezer Stad, de Bestuuren van
BENSCHOP en NOORD-POLSBROEK,
als mede de Kerkenraaden van het Hervormd
en R.C. Kerkgenootschap, en voorts van
onderscheidene particuliere Persoenen,
zynde Zyne Maj. ten 5 uuren van hier weder
naar ZOESTDYK geretouneerd, niet zonder
de grootste blyken van Hoogstdeszelfs
mildaadigheid te hebben nagelaten, zoo aan
de ARMEN der onderscheidene
Gezindheden als aan particuliere Persoonen,
waar door deeze heuchelyke dag tot groot
197
-ocr page 195-
genoegen van alle ingezetenen afgeloopen is,
en lang in gezegende gedagtenis bly ven zal.
tot vele valsche geruchten heeft gegeven. Een
man van 52 jaren, vader van een talrijk
behoeftighuisgezin, werd Vrijdagmiddag,
terwijl hij in de lijnbaan werkende was, door
hevige buikpijnen aangetast, veroorzaakt of
verergerd door het gebruik van raauwe en
welligt onrijpe vruchten. Hij begaf zich naar
huis en des avonds naar bed, zonder tijdig
geneeskundige hulp in te roepen. De
geneesheer om half twaalf ure bij den lijder
komende, vond bijna geen pols meer, en de
ziekte in zoodanigen graad, dat, in weerwil
van alle inspanningen tot des anderen daags
morgens, de man overleden is. Sedert dit
geval hebben wij tot heden van geene cholera-
zieken meer vernomen, en hopen, met Gods
hulp, er verder van bevrijd te blijven.'
1832:5 September:
Men heeft geruchten verspreid, dat de
cholera ook in IJSSELSTEIN heerschende is;
deze geruchten zij n echter overdreven,
blijkende het volgende berigt van daar door
ons ontvangen:
IJSSELSTEIN den 2. September.
De gezondheids-toestand laat hier niets te
wenschen over, daar gedurende den tijd van 3
maanden, namelijk van den 1. Junij tot den
31. Augustus, slechts 45 personen in deze stad
overleden zijn. Van de cholera hadden wij tot
heden niets bij onsvernomen,dochde
volgende gebeurtenis heeft Zaturdag, den 1.
dezer, alhier plaats gehad, welke aanleiding
Personeel
1806:10 Oktober:
HET GEMEENTE-BESTUUR DER
STAD YSSELSTEIN, verlangt een
GEHUUWD PERSOON, van een
onbesproken gedrag, de LATYNSCHE en
FRANSCHE TAALEN volkommen magtig:
en in staat dezelven te onderwyzen; en voorts
de vereischtens bezittende, om aan jonge
Lieden eene beschaafde Opvoeding te
geeven; die geene welke zich aanbieden,
moeten hunne bekwaamheden op eene
voldoende wyze doen blyken, en ook vooral,
geschikt zyn, tot het houden van KOST-
KINDEREN.
Het Tractement, bedraagt's Jaarlyks DRIE
HONDERT GULDENS, benevens VRYE
WOONING en verdere EMOLUMENTEN.
De geenen welke daartoe inclineeren,
worden verzogt zich zoo spoedig doenlyk,
immers voor den laatsten October aan te
melden, by het Bestuur voornoemd.
1806:17 Oktober:
HET GEMEENTE BESTUUR VAN
YSSELSTEIN, als daartoe behoorlyk
geauthoriseerd, zal op Donderdag den 13.
November 1806. op den Stadhuize van
YSSELSTEIN, des voormiddags ten elf
uuren, ten overstaan van Schout en
Scheepenen, pubhcq aan de meestbiedende
verkopen: de van ouds gerenomeerde en zeer
wel gesitueerde STADS LINNEN- EN
KLEEDERSBLEEK, gelegen even buiten
de YSSELPOORTderStad YSSELSTEIN,
aan de Rivier de YSSEL, voorzien van
deszelfs ruim Woonyhuis, Koeyen en
Paarden Stallen, Waschhuis, Schuuren,
Hooyberg en verders alles wat tot eene
Compleete LINNEN-EN
KLEEDERBLEEKERYE behoord, zynde
tot primo November des Jaars 1806. verhuurd
voor eene somma van DRIE HONDERT
AGT-EN-DERTIG GULDENS's Jaars,
aan JAN BERGERS. Zullende de
Koopconditien agt dagen voor de Verkoping
des voormiddags van 9 tot 12 uuren, ter
Secretary van YSSELSTEIN.
1818:26 Januari:
Alle die genen welke verkiezen mogten
zich als VELD- en BOSCH-WACHTER, op
een j aarlij ksch tractement van fl. 250- behalve
Montering, voor de Gemeente van
YSSELSTEIN te engageren, worden verzogt
hunne attestatien van goed gedrag aan den
Heer President Burgemeester, als hoofd van
het Polderbestuur van YSSELSTEIN, voor of
op den 15. Februarij aanstaanden franco te
bezorgen, en zich persoonlij k te sisteren op
Woensdag den 4. Maart aanstaanden, des
morgens ten 10 uren, op den Stadhuize van
YSSELSTEIN voornoemd, wanneer de
benoeming uit de Sollicitanten zal
geschieden.
          /
198
-ocr page 196-
en bekwaamheid overleggende,
uitgenoodigd, zich in persoon te vervoegen
bij Regenten van gemelde Huis, voor den 22.
van de maand April: - Behalve vrije
Inwoning, Kost, (des benoodigd
Geneeskundige hulp, enz.,) beloopt het
jaarlijksTractement fl. 100,00, waarbij nog
jaardoorjaargerekendfl. 50,00, aan
emolumenten kunnen gevoegd worden.
Uit naam van Regenten voornoemd F.L.
ABRESCH. IJSSELSTEIN den 24. Maart
1828.
Uit naam van het Polderbestuur voornoemd,
W.F.L. LAPIDOTH, Secretaris.
1828:26 Maart:
Door het overlijden van CORNELIS
BUIJN. de Post van BINNEN- VADERen
MOEDER, in het Proveniers- en Armen
Huis, te IJSSELSTEIN, het EWOUDS
GASTHUIS, vacant geworden zijnde,
worden degenen, die daar naar zouden willen
slaan, mits leden van de Hervormde Kerk, en
getuigenissen van gezondheid, goed gedrag
Algemeen
deze stad eene Schuit naar IJSSELSTEIN zal
vertrekken en des avonds terug komen.
1791:28 November:
Alsooindennagttusschenden 13en
November 1791, uit een stuk Land geleegen
aan de Zuidzyde van BENSCHOP, met
forceering en openbreeking van een hek,
agter aan de Landzyde, is gestoolen een
PA ARD, zynde een graauw Merriepaard oud
zes jaren, scherp van ooren, schraal over de
neus, wat zwaar van kaken, gedaaldert op 't
lyf, aan den bitten witter, van agteren
gebrooken en dun van lyf, fyn van beenen,
met weinig vetlokken, met witte staart en
maanen, welk presumptivelyk na de
GORNICHEMSCHE PAARDENMARKT
op den 14. Nov. gehouden, is vervoert;
belooven Vice-Drossaart, Schout en die van
den Gerechte der Stad YSSELSTEIN, eene
praemie van TWEE HONDERT
GULDENS, aan den geenen, die den dader
of daders daar van weet aantewysen,
soodanig dat in handen der Justitie geraaken,
en van het fait overtuigd worden, zullende des
aanbrengers naam werden gesecreteerd.
1825:25 April:
UTRECHT den 24. April. Uit
IJSSELSTEIN verneemt men dat aldaar nog
op verschillende wijze wordt voortgegaan met
inzamelingen voor de noodlijdenden door
den watersnood, en dat op aanstaanden
Vrijdag den 29. dezer, des avonds ten 6 uren,
onder directie van den Heer J. A. MARX,
Organist en Muzijkmeester aldaar, geheel ten
voordeele der noodlijdenden, zal worden
gegeven, een Orgel-, Vocaal- en
Instrumentaal Concert, en dat voor die
genen, welke hetzelve mogten verkiezen bij
te wonen, des namiddags ten half 4 uren, van
1825:16 Mei:
IJSSELSTEIN den 14. Mei. Het concert
hetwelk den 29. der vorige maand alhier,
onder directie van den heer J.A. MARX, ten
behoeve van de noodlijdenden door den
watersnood, is gegeven, heeft wederom
volkomen aan de verwachting beantwoord;
de zuivere opbrengst van hetzelve bedraagt fl.
121,30. Welke som bij den heer agent van den
Rijkskassier te UTRECHT is gestort. Men
kan dus berekenen dat de gezamentlijke
giften alzoo ruim fl. 2000,00 hebh jn
bedragen.
1836:8Mi:
Verslag van de Gedeputeerde Staten der
Provincie UTRECHT aan de algemeene
Provinciale Staten van dat Gewest, gedaan
in derzelver Vergadering van den 5. Julij
1836. (Ingekort.)
Te IJSSELSTEIN is de LIJNBAAN van de
Heeren HOLST, GRAAFLAND en
STRICK, waarin allerlei grof scheeps- en
ander touw-werk wordt gefabriceerd, in
bloeijenden staat, en verschaft handen-
arbeid het geheele j aar door aan dertig a
veertig personen. - Menig huisgezin in die
gemeente heeft alzoo het geluk, bij het
bestaan van deze fabriek een bestendig
onderhoud te vinden.
Ook te IJSSELSTEIN hebben zich, in het
verleden jaar, eenige vrouwen met
denzelfden zin en gelij ke bedoeling
vereenigd, en eene vrij aanzienlijke som
799
-ocr page 197-
bijeengebragt uit het provenu eener verloting
van handwerken, door dezelven vervaardigd,
welke gebezigd zijn tot de verzorging van
kleedingstukken aan behoeftigen, door de
leden dezer vereeniging eigenhandig
bewerkt.
Te IJSSELSTEIN is de regering door
Z.M. gemagtigd tot het doen eener
geldleening van fl. 4000 tot gedeeltelijke
goedmaking van de kosten, welke zullen
vereischt worden om de bestrating der stad te
verbeteren, waaraan sedert lang gebreken
bestonden.
1838:16 April:
UTRECHT den 13. April. In den
afgeloopen nacht is er te IJSSELSTEIN
brand ontstaan in de TOUWSLAGERIJ van
de heeren STRICK VAN LINSCHOTEN en
Co. aldaar, welke zoo spoedig toenam, dat
het gebouw eene roof der vlammen is
geworden.
1838:2 Juli:
OpDingsdagdenlO. Julij 1838, des
namiddags ten 5 ure, zal in het Logement DE
MORIAAN te YSSELSTEIN, bij
inschrijvingen opbod, worden aanbesteed:
De HERBOUW van een gedeelte der
GEBOUWEN, uitmakende DE LIJNBAAN
DE DRIE VRIENDEN, te IJSSELSTEIN,
waarvan het bestek van heden af aan ter lezing
ligt in genoemd Logement. Zullende de
Teekeningen te zien en de noodige
inlichtingen te bekomen zijn bij den Architect
Z. VAN DER BIE, te UTRECHT, die op
Zaturdag den 7. dier maand, 's morgens ten
12 ure, aanwijzing zal doen in loco.
1848:16 Augustus:
De dood van Dr. SNELLEN, te
IJSSELSTEIN, heeft die stad in droefheid
gedompeld. De man, die door zijne kunde en
menschlievendheid zijne stadgenooten aan
zich bond, werd zelve het slagtoffer van eene
kwaadaardige koorts. Wordt door dit berigt,
de tijding uit IJSSELSTEIN, in ons vorig
nummer opgenomen bevestigd? - Immers,
alhoewel enkele personen aan koortsen
lijden, is het nog moeijelijk daaruit vast te
stellen, dat die koortsen epidemisch zijn. Wij
laten echter de beslissing aan onze lezers,
door hen een extract uit een brief van
IJSSELSTEIN, heden ontvangen, mede te
deelen:
'Wel is waar dat alhier in den loop dezes jaars,
even als in eenige naburige plaatsen, eenige
sterfgevallen meerder hebben plaats gehad
dan gewoonlij k; doch dit is geenszins
veroorzaakt door eene epidemie, die alhier
geheerscht zoude hebben, of nog zoude
heerschen; want slechts weinige zijn de
slagtoffers geweest van kwaadaardige
koortsen.'
Historische Kring
IJsselstein
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gelcomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van
de Lopikerwaard in het bijzonder.
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C. A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
Drs.A.M.Fafianie,Duivenkamp487,3607BH,
MaarssenenB. Rietveld, Meerenburgerhorn7,3401
CC IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11,3401 NA
IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van
IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per
kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden
verzocht/ 6,-extra over te maken i.v.m. de
verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover
voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld.
Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn
ƒ80.-
200
-ocr page 198-
VOORWOORD
Met de 50e HKY uitgave en het 15e bestaansjaar voor de boeg bereikt de Historische Kring
IJssclstein twee mijlpalen. Meer dan 1250 pagina's lokale en regionale geschiedschrijving
liggen hiermee achter ons.
De brede belangstelling voor het werk van de Kring onder donateurs en geïnteresseerden
heeft het mogelijk gemaakt om, met medewerking van tal van auteurs, dit omvangrijke
werk te realiseren. Tevens een stimulans voor het toekomstige werk van de kring.
Een werk dat, hoe vreemd het ook lijkt, veelal alles te maken heeft met actualiteit. Vanuit dit
gegeven is deze uitgave niet gewijd aan het 'eigen verleden', noch aan dat van onze vijftien
jaar geworden Kring, hoewel beide mijlpalen daartoe best aanleiding geven. Geheel over-
eenkomstig onze doelstelling staat, vanuit een schrijnende actualiteit 'IJsselstein, stad en haar
kenmerkend element' in deze uitgave centraal. Tot op heden stond IJsselstein zwak als het
ging om de historische aantoonbaarheid van stad-zijn. Dat nu eindelijk de eeuwenlang ver-
borgen gebleven siadssl.eutels als symbool van werkelijk 'stad zijn' in dit jubileumnum-
mer aan 'stad en inwoners' worden aangeboden, is een geschenk dat wij met trots uit handen
geven.
Drs. A.M. Fafianie heeft met zijn artikel, op basis van diens spitsvondige uitleg van het
historisch bronnen materiaal, als eerste IJsselsteins 'stad zijn' een wetenschappelijke verant-
woordde basis gegeven. Een opzienbarende prestatie!
Met 'IJsselsteinse stadsmuur, beproefd weerbaar' levert de heer Fafianie een belangrijke bijdrag
aan een betere geschiedschrijving van onze stad. In 'Kenmerk van stad-zijn' brengt dhr.
J.G.M. Boon het stadzijn van IJsselstein in relatie met de landelijke geschiedschrijving. Met
als afsluiting een overzicht van de jonge geschiedenis van de stadsmuur komt de heer Boon
bij de kern van onze zaak: de huidige staat van de ons resterende IJsselsteinse stadsmuur. Als
vergeten monument leidt deze een kwijnend bestaan waarbij het zelfs denkbaar is dat zij in de
toekomst verdwijnt. Dat de HKY hier alert op is bewijst het verzoekschrift aan de minister
van WVC welke op 16 september 1986 uitgegaan is om het restant van de muur toegevoegd
te krijgen aan de reeds geregistreerde 'vestingwerkmonumenten'. Dit verzoek wordt in het
derde deel van deze uitgave geheel afgedrukt.
Dat door, het bij bestuurder en inwoner levend historische besef, de vondst van het 'stad zijn'
tot haar recht zal komen, lijdt geen twijfel. Als consequentie daarvan - en trouwens ook als
voortzetting van het al uitgezet beleid verwachten wij dat het lang verborgen gebleven 'mo-
numentaal restant' in IJsselstein zuid-oost-hoek in ere zal worden hersteld ter nagedachtenis
aan de grondlegging van stedelijk IJsselstein.
Bestuur HKIJ                                                                                    _ december, 1989
20i
-ocr page 199-
AJb. 1. De steden in de huidij^e provincie Utrecht met jaren van stadsrecht.
Eemnes-buiten 1352
/
Bunschoten 1383
■ * M • /
Eeranes-binnen 1439^ Egmbrugge 1340/1363
Amersfoort 1259
Utrecht 1122
Montfoort 1329
''Oudewater 1265 IJsselsteln ?
JK 't Gein 1295
202
-ocr page 200-
IJSSELSTEINSE STADSMUUR,
BEPROEFD WEERBAAR
HOOFDSTUK!
Wat maakte IJsselstein tot stad?
In de huidige provincie Utrecht liggen vijftien plaatsen die in de Middeleeuwen een stads-
recht van de landsheer hebben gekregen.' Zeven daarvan konden tijdens de late Middeleeu-
wen nog nauwelijks als steden worden aangemerkt en sommige hebben inmiddels hun sta-
tus van ZELFSTANDIGE GEMEENTE verlorcn.
Van de overige acht hebben er slechts twee - Utrecht en Amersfoort - een werkelijk stedelij-
ke allure genoten, terwijl de rest alleen al qua oppervlak en inwonertal het niveau van dorp
maar nauwelijks ontstegen is. Het is duidelijk dat het verkrijgen van stadsrecht geen garantie
bood voor de uiteindelijke ontwikkeling tot een echte stad.
Velen weten dat IJsselstein van oudsher een stad is, maar slechts weinigen kunnen zich een
beeld vormen van wat 'stad-zijn' in de Middeleeuwen precies inhield. Het heeft ook veel
moeite gekost om tot een definitie van het begrip 'stad' te komen, doch tegenwoordig wordt
algemeen de navolgende gehanteerd: 'een stad is een nederzetting met centrale functies, waaraan
zij haar verscheidenheid in de sociaal-economische structuur, haar relatief dichte bevolking alsmede een
tegenover de omgeving afstekend uiterlijk en een eigen mentaliteit dankt. De samenstelling van die
centrale functies bepaalt mede het karakter van de agglomeratie. '^
Het zestal criteria dat bij deze definitie wordt gehanteerd, wordt hierna puntsgewijs toege-
past op IJsselstein. Deze criteria hebben in de IJsselsteinse geschiedenis niet op elk moment
een zelfde mate van voortzetting genoten, behoudens de constante die voor iedere stad gold
en nog geldt: de eigen individualiteit ten opzichte van andere steden.
A - termen die in de Middeleeuwen zelf voor de
stad woorden gebruikt
De oudste vermelding van IJsselstein treft men aan in een oorkonde van 7 november 1279''
waarin Gijsbrecht van IJsselstein verklaart dat zijn ouders en voorouders - uit een tak van de
Van Amstels- 'die heren geweest hadden overBenscoep al, over Polsbroec, die een side langhes, ende
tot IJsselstein, dat daertoe hehoert.'
Verder in het stuk spreekt hij over de dagelijkse gerechten
van het Utrechtse kapittel van St. Marie gelegen te IJsselstein, over zijn huis (lees: kasteel)
aldaar en de hofsteden en 'luden' van die plek. In bredere zin brengt hij ook het land van
IJsselstein
ter sprake en de IJssel die voor de nederzetting loopt. Uit de door hem gebruikte
benaming 'land van IJsselstein' mag worden geconcludeerd dat met IJsselstein in deze tijd
bedoeld wordt een nederzetting van boeren langs de IJssel, geflankeerd door een stenen kas-
teel, welke plaats al tenminste twee generaties samen met Benschop en Noord-Polsbroek
aan een Benschopse-ljsselsteinse tak van de Van Amstels heeft behoord.
In een acte van 17 oktober 1321 heeft IJsselstein voor het eerst de veelzeggende status van
'poort' als Gijsbrecht en zijn zonen spreken van ' al sul c goei alse onse ouders en wi plaghen te
houden van dengrave Florens, dat es dat huus tot Yselsteyne ende dengront met twe ende dertich morgen
lands daer dathuus ende poerte op staet."*
203
-ocr page 201-
'Poort (poerte)'\s afgeleid van het Latijnse 'portus', wat in de Romeinse tijd haven of handels-
stad betekende (een beroemde portus was Ostia). In de late Middeleeuwen werd de term nog
uitsluitend voor kleinere steden gebruikt, met als Latijnse equivalent 'oppidum'.
De veronderstelling is gerechtvaardigd dat in 1321 de nederzetting IJsselstein in de ogen van
tijdgenoten stedelijke kenmerken vertoonde die voordien niet of niet... noemenswaardig
aanwezig was. Vanaf 1321 blijft deze term in zwang en het wekt daarom geen verwondering
dat de uitbreiding van IJsselstein (voor het eerst) in 1344^ wordt aangeduid met 'Nieuw-
poort'.
In de loop van de 14e eeuw zien we in de rechtsbronnen van IJsselstein ook de term van
'stad/stede' gebruikt worden. Een belangrijke oorkonde uit 1331 spreekt van 'poorters' van
IJsselstein. Mw Drossaers verbindt er een vroegere verkrijging van stadsrecht aan in tegen-
stelling tot Louise van Tongerloo, die er niet automatisch een stadsrcchtvcrlening aan kop-
pelt.^ Hieruit blijkt het gewicht dat aan een privilege van stadsrechten verbonden werd: bijna
als een volstrekte voorwaarde. Mogelijk geldt voor IJsselstein dat declprivilegcs de plaats
hebben ingenomen van stadsrechten.
B - begrenzing van de stad en de totale stadsvrijheid
STAD. Werd in de oorkonde van 1279 de nederzetting nog vaag omschreven als een aantal
hofsteden (boerderijen) langs de IJssel, in een document uit 1321 wordt de oppervlakte
nauwkeurig bepaald op 32 morgen (zijnde 27,2 ha). Dit komt globaal overeen met de totale
oppervlakte van:
a.    het kasteelterrcin met de bijbehorende 'Hofkamp' (2 ha);
b.   het oude stadsdeel (11 ha);
c.    de stadsuitbreiding 'Nieuwpoort' (11,5 ha) en
d.   de stadsgrachten (1,5 ha),
in totaal uitmakend 26 ha.
De consequentie van de vermelding uit 1321 is dat het stadsterrein toen al was afgepaald, wat
niet zeggen wil dat het ook geheel was bebouwd en omgracht, zoals hierna nog zal worden
uiteengezet.
STADSVRIJHEID. Hiermede wordt bedoeld het gehele stedelijk rechtsgebied ofwel het schout-
ambt IJsselstein, dat in oppervlakte vergelijkbaar was met dat van de gemeente IJsselstein tot
aan 1989. Voor IJsselstein is 'stadsvrijheid' een oneigenlijke term, want men sprak en schreef
hier altijd over 'het land van IJsselstein'. Het is opvallend dat dit rechtsgebied in geen statuut of
privilege precies is afgebakend, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is in het stadsrecht van
Montfoort (1329). Maar zoals reeds is gezegd, IJsselstein mist (geschreven) stadsrechten.
Het is interessant om te achterhalen hoe het schoutambt van IJsselstein is ontstaan. De rechten op de grond behoren-
de tot 'het land van IJsselstein' hebben een complexe ontwikkehng doorgemaakt. Tussen ca. 1260 en 1319 is die
ontwikkeling als het ware gekanaliseerd en kwamen de rechten op dat gebied volledig in handen van de graaf van
Holland. Als leenheer gaf hij het vervolgens in handen van zijn leenmannen uit het geslacht Van Amstel-Van IJssel-
stein, die van huis uit tot de Stichtse adel behoorden en diensten waren verschuldigd aan de bisschop van Utrecht, de
aartsrivaal van de graaf van Holland!
Voor wat betreft 'het land van IJsselstein' moet onderscheid worden gemaakt tussen de Amstelse-, Kuikse- en Hol-
landse lenen alsmede de overige particuliere rechten en bezittingen met het geestelijk goed.^
Amstelse en Hollandse lenen. Daartoe behoorden kasteel, stad en goed ten noorden van de kasteelgracht; het
halve gerecht Opburen (ten zuiden van de stad) en de halve visserij in dat gerecht.
De kern van het Amstelse goed lag niet in IJsselstein, maar omvatte hoog en laag gerecht van Benschop en Noord-
Polsbroek, met de tienden aldaar, de kerkgift van Benschop en twee hoeven land aan de 'oude hofstede' van Ben-
schop. In die oude hofstee moeten we hoogstwaarschijnlijk een versterkt huis zien op de plaats waar de dorpskern
met de middeleeuwse parochiekerk zich heeft ontwikkeld. Dit goed was door de bisschop van Utrecht op een
204
-ocr page 202-
onbekend tijdstip, wellicht in het begm van de 13e eeuw, als dienstmansgoed aan de Van Amstels uitgegeven. Ook
het huis Snellenburg was aan het Van Amstel goed verbonden. In 1285 zijn deze te Benschop gelegen goederen aan
graaf Floris V van Holland gekomen en na zijn doodslag in 1296 werd de heer Van Amstel wegens medeplichtigheid
uit de leenband gezet, maar Gijsbrecht van Amstel-Van IJsselstein mocht deze goederen in leen blijven houden zoals
zijn vader die voordien van de heren Van Amstel in leen had gehouden.
Het goed waar stad en kasteel op lag behoorde tot de Hollandse lenen. Gijsbrechts vader Arnold had dit goed
tussen 1256 en 1267 van graaf Floris in leen ontvangen, zij het dat het kasteel in tijden van oorlogeenopen huis, dat
wil zeggen een toevluchtsoord, bleef voor de bisschop van Utrecht.
Tijdens dcjaren 1296-1304, toen de heer van IJsselstein op voet van oorlog stond met de graaf van Holland, beleende
de graaf respectievelijk Wolfert van Borsele (1299) en Gwijde van Henegouwen, de latere bisschop van Utrecht
(1300), met dit goed. Nadat Gijsbrecht van IJsselstein zich rond 1305 met de graaf had verzoend, beleende deze in
1309 Gijsbrecht en zijn oudste zoon Arnold met stad en kasteel. Dat was op het moment dat Arnold in het huwelijk
trad met de dochter van bisschop Gwijde, de broer van de Hollandse graaf Dit voordelige huwelijk luidde een ruim
35-jarige periode van vrede in, waarin de stad tot ontwikkeling is gekomen. Vanaf dat moment moest het kasteel te
allen tijde door Gijsbrecht voor de graaf als open huis openstaan.
Het halve gerecht en de visserij van Opburen, als onderdeel van de Amstelse lenen, kwamen in 1318 via de graaf
als leenheer aan Gijsbrecht. De belangrijke Kuikse lenen, bestaande uit de vrije heerlijkheid van het land langs
beide oevers van de IJssel;
het hoge en lage gerecht, de visserij, uiterwaarden en aanslibbingen van de IJssel en
het gerecht van Eiteren alsmede de veerschip en visserij aldaar, werden in 1319 door Otto van Kuik aan Gijsbrecht in
leen gegeven. Na opdraging van dit leen aan de graaf, nog in hetzelfde jaar, vond in 1327 de belening door de graaf
plaats.**
Het (FEESTELIJK cKiED, voornamclijk van de Uti(ec:htse kapittels, werd vanaf 1279 door Gijsbrecht gepacht. Het
betrof hier vooral tienden. Van het kapittel van St. Marie werden zowel de tienden als de visserij in de IJssel voor
IJsselstein als de dagelijkse gerechten binnen het Kuikse leen gepacht.
De i'AUTicuLiEUE goedcren, onder andere in handen van de geslachten Van Ruwiel, Van Montfoort, Van Harmeien
en Van den Vliet, werden in de loop van het eerste kwart van de 14e eeuw deels door Gijsbrecht verworven.
Het 'land van IJsselstein' was oorspronkelijk in bestuurlijke zin een uiterst verdeeld gebied,
zoals blijkt uit vorenstaand relaas over het ontstaan van het IJsselstcinse schoutambt, maar
kwam in 1319 officieus en in 1327 officieel in handen van de graaf van Holland en via hem aan
het geslacht Van IJsselstein, dat zich tot een trouwe aanhanger van de nieuwe Henegouwse-
Hollandse grafelijkhcid ontwikkelde. Voor wat betreft het kasteeldorp zou een stadsrecht-
verlening door de Hollandse graaf tussen 1309 en 1319 op zijn plaats zijn.
C - demografische concentratie
Was het ontstaan van de stadsvrijheid nog enigszins te omlijnen, voor de demografische
gegevens van IJsselstein tasten we voor wat de Middeleeuwen betreft volledig in het duister.
Het oudste gegeven dat zich leent voor een ruwe schatting van de bevolking van enkel de
stad dateert uit 1588 en is een lijst van de 'namen ende huysen zoe die nu staen binnen Ysselsteyn,
zoe die zijn op 't stadthuysgesommeert ende ordentelyck nae den anderen nu worden bewoent. '^
Deze
lijst is de oudste wachtceel die er van de stad bekend is en werd door het stadsbestuur ge-
bruikt om de mannen te monsteren voor wachtlopen in tijden van gevaar. In totaal worden
er 335 bewoners van huizen opgesomd, bijzondere gebouwen als stadhuis, waag, kerk en
kloostercomplex niet meegerekend. De coëfficiënt waarmede 335 vermenigvuld moet wor-
den, kan gesteld worden op 4 1 /2 a 5 zijnde het geschat aantal inwoners per huis. Dat aantal is
onder meer ook voor Schoonhoven aangehouden. ^° Naar schatting heeft de binnenstad toen
dus 1500 a 1650 inwoners gehad, een aantal dat overeenkomt met de oudste bevolkingscij-
fers uit 1798. In dat jaar telde het gehele schoutambt 2531 inwoners en de binnenstad 1300.' ^
Het inwonertal van ongeveer 1600 in 1588 blij ft natuurlij k een indicatie en kan dan ook moei-
lijk met terugwerkende kracht gehanteerd worden voor de 15e of 14e eeuw. Met het aldus
205
-ocr page 203-
berekend bevolkingscijfer schaart IJsselstein zich onder de kleinste steden in de toenmalige
Noordelijke Nederlanden. Ter vergelijking bekende cijfers voor andere steden: Schoonho-
ven in 1561: 2800inwoners, Zutphenin 1480: 4500inwoners, Utrcchtin 1469:10.800inwo-
ners en Haarlem in 1494: 10.900 inwoners.'^
D-eigenjuridisch Statuut
Bij ontstentenis van een (geschreven) stadsrecht voor stad en lande van IJsselstein is er geen
exact moment aan te geven, waarop het recht werd verworven eigen keuren of stedelijke
verordeningen te maken. Het hoge en lage gerecht binnen dit gebiedje, als onderdeel van de
Baronie van IJsselstein, werd volledig door de heer - vanaf ongeveer 1340 baron - bestierd.
Hetjaar 1310 gaf een belangrijke impuls voor de stadswording te zien; niet alleen werd in dat
jaar de parochie Eitcren opgeheven en de parochiekerk verplaatst naar IJsselstein, maar de
bisschop van Utrecht verleende de stad in wording het recht om drie jaarmarkten te houden
die acht opeenvolgende dagen mochten duren. (Een in de lente, een op 29 juli en de laatste op
28oktober.)'3
Vanaf datjaar zien we IJsselstein zich ontwikkelen tot een plaats waar door anderen rekening
mee moest worden gehouden. In 1331 verkregen de poorters van de Utrechtse bisschop
vrijstelling van het Geinse sluisgeld''* en in 1350 werd door de Hollandse gravin tolvrijheid
aan de IJsselsteinse schippers verleend in Holland, Zeeland en West-Friesland, dit als belo-
ning voor de trouwe dienst van Arnold van IJsselstein.'''
De ontwikkeling van de stad verliep parallel aan de carrière van Gijsbrecht (vóór 1279-1344)
en vooral van zijn zoon Arnold (1344-1364), die een grote politieke invloed kreeg, een sterke
uitbreiding van het familiebezit nastreefde en een dynastie wilde stichten in de beste Amstel-
se traditie.
De stedelijke wetgeving is ons overgeleverd in vier zogeheten stadsboeken, compilaties van
IJsselsteinse wetsteksten uit de 16e en 17e eeuw. Door Fruin, die de belangrijkste stukken
heeft uitgegeven, '^' is opgemerkt dat voor IJsselstein het Stichtse landrccht gold als een in de
plaats tredend recht; het voorbeeld van de Baronie en IJsselstein in het bijzonder- althans in
dit opzicht - was derhalve de stad Utrecht, dit terwijl de Baronie onder Holland ressorteer-
de.
De periode vóór 1348 is wat de stedelijke rechtspraak betreft arm aan bronnen. Voor het
eerst is er in 1328 sprake van een college van schout en schepenen van IJsselstein'^, in tegen-
stelling tot de schoutambten Benschop en Noord-Polsbroek die schouten en buren kenden;
wederom een aanwijzing dat in deze tijd IJsselstein al als een stad functioneerde.
Het eerste geschreven rechtsstuk was de zogeheten landbrief van 1348' ^, waarin heer Arnold
op verzoek van zijn onderdanen hun rechten liet vastleggen. De almacht van de baron in zijn
baronie is in bijna elke zin van dit stuk aanwezig; er gebeurt niets zonder medeweten van de
baron. De hoogte van boetes en de strafmaat werden door hem zelf geregeld en een ieder die
zich onrechtmatig behandeld achtte, moest naar het kasteel om daar zijn grieven voor de
baron in eigen persoon te spuien.
Deze situatie is in de loop van de 14e eeuw geleidelijk veranderd. Zo is er, vooral in de 15e
eeuw, een professionalisering waar te nemen, gekoppeld aan een uitbreiding van het magi-
straatscollege en een specialisatie van functies. Terwijl de heer wat op de achtergrond raakt
en bij tijden zelfs niet meer aanwezig is, komen ambten als drost, schepenen en burgemeester
(sinds circa 1390) meer op de voorgrond.
Waarschijnlijk in de loop van de 15e eeuw ontstaat het stadhuis, in het midden van de stad
gelegen, waar de magistraten vergaderen. Pas omstreeks 1500 wordt er voor het eerst een
stadssecretaris vermeld.
206
-ocr page 204-
Bij het aantreden van elke nieuwe heer of vrouwe werden de oude stedelijke keuren bekrach-
tigd en vernieuwd. Dikwijls was dit voor de leden van het stadsbestuur een uitgelezen kans
om hun grieven en wensen naar voren te brengen en nieuwe ontwikkelingen te laten incor-
poreren in het geschreven recht. Zodoende werden de rechten steeds uitgebreider en inge-
wikkelder en de greep van het stadsbestuur op de dagelijkse gang van zaken binnen het IJssel-
steinse steeds hechter. Een precedent werd geschapen dat zou leiden tot een aaneengesloten,
machtig oligarchisch blok.
E - specialisatie en economische functie
Wie de kaart van zuid-west Utrecht ter hand neemt, krijgt een goed idee van de strategische
ligging van IJsselstein. Met het grote corpus van de Lopikerwaard achter zich steekt IJssel-
stein als een vinger naar Utrecht. Gelegen aan de IJssel, met vlakbij de Lek en als centrale plek
waar de waterwegen van de Lopikerwaard bij elkaar komen, is het verre van vreemd dat
transport juist over die vaarwateren plaatsvond. De landwegen waren onverhard en vaak
slecht begaanbaar; de wegen die er waren liepen voornamelijk over de oeverwallen van de
IJssel en moeten dus toen al zeer oud zijn geweest.
Het grondgebied van de Baronie bestaat grotendeels uit vruchtbare rivierklei met hier en
daar veen in de ondergrond en zandruggen. De polders Broek en Biezen waren drassig en
zijn lange tijd ongebruikt gebleven. Na de afronding van de grote ontginningen in de 13e
eeuw was de gehele waard in cultuur gebracht en na de afdamming van de IJssel in 1291 had
deze rivier, mede door de aanleg van dijken, geen enkele macht meer om delen van de polder
onder water te zetten.
Economische gegevens uit de 14e eeuw zijn niet voorhanden. Toch is er een aantal feiten af te
leiden. Zo duidt de benaming van St. Nicolaas als patroonheilige van de nieuwe parochie
(1310) op een handelsnederzetting en de vermelding vanjaarmarkten in datzelfdejaar op een
marktfunctie voor het omringende platteland. De stad floreerde bij de gratie van het surplus
van de omgeving, waarschijnlijk een surplus aan landbouwprodukten.
Andere feiten kunnen duiden op een actieve visvangst in IJssel en Lek, inkomsten uit tolhef-
fingen en veerrecht alsmede een goede klandizie voor schippers. Dit laatste vloeit voort uit
het feit dat vervoer van handelswaar via water ging en de hoge tolprijzen van de Hollandse en
Zeeuwse steden vanaf 1350 niet meer betaald hoefden te worden.
In de 15e eeuw vindt er specialisatie plaats, waarover we beter zijn ingelicht.''' Grote delen
van de Baronie bestonden uit weidegrond waarop koeien en schapen graasden. De eerste
leverden vlees, huiden, melk en boter en de tweede leverden vooral wol. Wol werd ook
geïmporteerd en zorgde in IJsselstein voor een florerende lakenindustrie en verschafte laken-
makers, wolwevers, vollers, spinsters, kaardsters en schippers volop werk. Op de stads-
bleek, even buiten de poort, werden de lakens gebleekt.
Naast de veeteelt was ook de landbouw van groot belang. Op de akkers groeiden granen als
gerst, tarwe, rogge, haver en een gewas als boekweit. Gerst, hop en water waren nodig om
bier te brouwen; in de stad moeten veel brouwerijen zijn geweest. Vooral Benschop en
Noord-Polsbroek waren de leveranciers van hennep, dat onder andere in IJsselstein tot touw
werd verwerkt. Touwslagerijen zijn niet uit de bronnen bekend, maar zeer waarschijnlijk
wel aanwezig geweest. In de natte polders waren percelen met griendhout voor onder andere
teen. Ook waren er diverse eendekooien, die eenden leverden terwijl ook ander gevogelte
zeer in trek was. Bovendien bleef de visvangst - ook in de stadsgrachten - van groot belang.
207
-ocr page 205-
Hoewel gildcvorming in zo'n kleine stad wat overdreven lijkt (er is ook maar ccn vermel-
ding daarover in de bronnen gevonden), is het mogelijk dat vaar-en timmerlieden, korenko-
pers, vleeshouwers, smeden, bouwlieden, kleermakers, schoenmakers en wolwevers per
ambacht verenigd waren."" IJsselstcin was in deze tijd vooral het stadje van weverijen, brou-
werijen, hcnncpvcrwerkende industrie, schippers en een centrale markt voor het achterland.
Handelswaar uit IJsselstein werd per boot vervoerd naar Utrecht, Oudcwater, Gouda,
Schoonhoven en mogelijk Dordrecht.
De handels- en industriewijk was gelegen langs de Haven. Verder stonden in de stad boerde-
rijen met stallen waar het vee 's avonds verbleef, terwijl het overdag via Schapen- of Haver-
straat en Weidstraat (dat wil zeggen: Weide-straat) de stad werd uitgedreven. Het vee en de
paarden konden gedrenkt worden bij het wed aan de Haven.
Met de toeneming van de handel en ambachtelijke industrietjes kwamen er vanwege de ba-
ron steeds stringentere bepalingen om ini- en export van produkten; zo moest de hennep
eerst op de waag worden gewogen, waarna het ruw of verwerkt op andere markten mocht
worden verhandeld. Al het koren moest op de molen worden gemalen. Een speciale IJssel-
steinse maat werd vastgesteld (en gehandhaafd tot in de 18e eeuw). Er werd een speciaal
lakenrecht afgekondigd.^' Bovendien werd er accijns geheven over alle produkten uit de
Baronie.
F- Stedelijke autonomie
De Baronie van IJsselstein was als een enclave gelegen in het Stichts-Hollands grensgebied.
De baron was een Hollands leenman met functies aan het grafelijk hof een belangrijk man
ook van groot politiek gewicht. Kerkelijk viel de Baronie onder het uitgestrekte bisdom
Utrecht.
IJsselsteins autonomie vond gestalte in de volgende factoren: ten eerste de eigen rechtspraak,
ten tweede de eigen wetgeving op het gebied van markten, handel, keuren en criminaliteit,
ten derde het eigen bestuur. Daarnaast was de stad in economisch opzicht autonoom en op
fiscaal gebied evenzo (eigen belastingen). Verder genoot de stad politieke rechten (het sluiten
van verdragen) en militaire rechten (het instandhouden van een stedelijke militie of schutte-
rij)-
Zichtbare kenmerken van deze autonomie waren - hoe gebruikelijk ook — het stadhuis en de
waag, een stadszegel en voorts strafuitvoering met de galg (bij de Rijpickerwaard).
Belangrijk is dat al deze factoren vanaf het begin der 14e eeuw zich voortdurend ontwikkel-
den van een uitsluitend door de baron gecontroleerde autonomie tot een gedelegeerde en
uiteindelijk door het stadsbestuur bepaalde autonomie onder de baron als soeverein. Deze
ontwikkeling culmineerde in de eerste decennia van de 16e eeuw, toen er dus op allerlei
gebied sprake was van wezenlijke stedelijke autonomie. Autonomie vergroot het gevoel van
een eigen identiteit als stedelingen, een saamhorigheid ook die zich uitte in tijden van drei-
ging van buitenaf Die eigen identiteit werd niet alleen zichtbaar door de bovenvermelde
factoren, maar uitte zich speciaal in de dagelijkse geloofsbeleving. Alle godsdienstige instel-
lingen in IJsselstein waren door de heer van IJsselstein gefundeerd en gedoteerd, variërend
van de stichting van een kapellanie tot de stichting van het klooster op de Nieuwpoort. Het
leven werd vanaf de geboorte tot aan de dood (en daarna) gedomineerd door het geloof
■ / ■
208
-ocr page 206-
HOOFDSTUK 2
De stadsverdediging
De muren en poorten van een stad waren in de Middeleeuwen de zichtbare tekenen van de
stedelijke autonomie. Zij symboliseerden de stad en stonden daarom ook op het IJsselsteinse
stadszcgel afgebeeld, samen met hoge prelaten (paus en bisschop) die de eenheid van het
Christendom zinnebeeldig voorstelden, een eenheid die de stadsvrede garandeerde.
Binnen de muren lag het rechtsgebied van de stad-de juristen spreken zelfs van een rechts-
persoon - en daar buiten heerst als het ware een ander persoon. Naast de symbolische functie
had de stadsverdediging een beschermende functie tegen de personen van buiten af Spre-
kende over de stadsverdediging bedoel ik het geheel van constructies dat gebouwd was om
de stedelingen te beschermen, zoals stadsgrachten, muur, torens, kasteel en bolwerken. In
feite hoort ook een instelling als de schutterij tot de lichamen van de stadsverdediging, maar
die wordt hier niet behandeld.
A-kasteel (oorsprong, naam, vorm, bewoning)
Zonder twijfel was het kasteel het oudste stenen verdedigingswerk van IJsselstein. De oor-
sprong daarvan is nog steeds in het duister gehuld. Zijn geschiedenis wordt tastbaar om-
streeks 1250 en aantoonbaar aanwezig is het in 1279 als residentie van heer Gijsbrecht van
IJsselstein.
De naam 'IJsselstein', dat wil zeggen stenen huis aan de IJssel, kan teruggaan op de naamge-
ving zoals die eerst in het midden-Rijngebied werd toegepast, welk gebied was gelardeerd
met stenen burchten. In de loop van de 13e eeuw werd het toponiem 'stein' vooral in het
rivierengebied toegepast, wat niet verwonderlijk is als men bedenkt dat juist via de rivieren
contacten met het Rijnland werden onderhouden. Voorts vormde de verkrijging van goede
baksteen geen probleem dankzij de aanwezige rivierklei.
Behalve dat het hier een stenen kasteel betrof weten we niets over de oorspronkelijke burcht.
Waarschijnlijk is dat het hier een type betrof dat men vooral in de 13e eeuw bouwde, het
klassieke type van een vierkante burcht omgeven door een gracht, voorzien van vier hoekto-
rens en een voorburcht of-hof dat een verbinding had met het (kasteel)dorp. Vroegere plat-
tegronden van IJsselstein lijken dit vermoeden te bevestigen, zij het dat er ten oosten van het
kasteel nog een omgracht terrein is geweest dat - aantoonbaar in de 16e eeuw - dienst deed als
kasteeltuin, maar waarvan de Middeleeuse geschiedenis onbekend is.
Uit de rijmkroniek van Melis Stoke weten we dat er in 1298 ten tijde van het beleg door de heer
van Vianen c.s. een kasteelbrug en een poort waren, welke poort tijdens de belegering werd
geslecht. Binnen het complex bevonden zich gevlochten verschansingen die de aanvallers
tegen moesten houden en van waarachter men hen kon bestoken. In tijden van oorlog of
dreiging van gevaar werd er een aantal weerbare mannen uit de buurt opgeroepen die het
kasteel moesten verdedigen (in 1298 ongeveer 20). Het testament van Arnold van IJsselstein
uit 1363"^ vermeldt twee portiers en een wachter, zodat de toegang tot het kasteel constant
bewaakt moet zijn geweest.
Het kasteel herbergde gewoonlijk veel personen. Naast de heer en zijn familie waren er
schildknapen en inwonend dienstpersoneel. In het bovengenoemd testament worden naast
de portiers en de wachters als dienstpersoneel genoemd een kamerhng, bakker, pijper, boen-
ster, waard, dienstmaagd en kasteelchirurgijn. Uit een andere bron weten we dat er ook een
hof- en een rentmeester aanwezig waren die respectievelijk de zorg voor het kasteel tijdens
209
-ocr page 207-
de afwezigheid van de heer en de zorg over zijn goed hadden. Bijzonder is de vermelding van
een priester, die wellicht in een hofkapel zijn dienst waarnam. Het complex herbergde paar-
den, voedselvoorraden en munitie, waarover ook enkele functionarissen moeten hebben
gewaakt.
B-gracht, wal, stadsmuur, de woonkern op IJsseloever,
het kasteeldorp, de stad in fases
Het is waarschijnlijk dat er sinds de Karolingische of Ottoonse tijd (tussen 800 en 1000) be-
woning was op en langs de lage oeverwal van de IJssel. Aantoonbaar is dat het geval geweest
vanaf de 12e ceuw."^'' Die bewoonde strook nabij het latere IJsselstein kan heel goed Eiteren
hebben geheten. De oeverwal zelf moet als weg ofjaagpad hebben gediend.
De vrij zuivere rechthoekvorm die het oppervlak van de stad heeft- wat heel duidelijk te zien
is op vooral oude plattegronden van IJsselstcin- is niet ontstaan door de ruimtelijke ontwik-
keling van de vroeg-Middeleeuwse bevolkingskern op de IJsseloever. Integendeel, hier is
sprake van een nieuwe planmatige opzet vanwege de heer van IJsselstcin en kan, zo u wilt, als
een Middeleeuwse nieuwbouwwijk worden beschouwd.
De factoren die hierbij een rol speelden waren de politieke stabiliteit tussen circa 1300 en
AJh. 2. Situatie vóór de bouw van IJsselstein, 1250.
Lv///:1 bebouvrlng
I-''' ^1 moeras
BIEZEN
■ -- weg
210
-ocr page 208-
1345, de verminderde dreiging van overstromend IJsselwater na de afdamming van de IJssel
bij het Klaphek in 1291 en een algemene bevolkingstoename en -concentratie in het dorp als
gevolg van het eindstadium van de grote ontginningen tussen Lek en IJssel.
Parallellen met een soortgelijke nieuwe 'planologie' zien we bij de stadjes als Vianen, Leer-
dam, Montfoort en Buren, alle niet ver van IJssclstein in het rivierengebied gelegen. Het is
hier niet de plaats om op deze ontwikkeling in te gaan, interessant als die mag zijn.
FASE 1. De kern van dit nieuwe IJsselstein heeft vóór circa 1310 gelegen tussen Kasteelhof en
Voorstraat (gedeelte van huidige Voorstraat en Schuttersgracht). Die naam wijst er op dat
we hier te doen hebben met de voorste begrenzing van het kasteeldorp zonder voorhof. De
achterste begrenzing vormde de Achterstraat (gedeelte van huidige Benschopper- en
Utrechtse straat). De westzijde van de dorpskern was de huidige Klooster- en Doelenstraat
en de oostzijde werd begrensd door de huidige Kerkstraat (de schuine richting ervan doet een
oud patroon vermoeden). Deze dorpskern zal ook geheel omgracht zijn geweest; de huidige
Haven (bij de Havenstraat) is een restant van die oorspronkelijke gracht. De door het graven
van de grachten beschikbaar gekomen grond zal gebruikt zijn voor de aanleg van een wal,
waarop men wellicht een doornhaag of palissade heeft geplaatst. Middels een brug was het
dorp verbonden met de voorhof en het kasteel. De in- en uitgang van de dorpskern lagen aan
AJb. 3. Fase 1, 1250-1310.
Kavelsloot
211
-ocr page 209-
de uiteinden'van de Achterstaat. Aan de oostkant werd die verbindingsweg weliswaar ge-
blokkeerd door de rivier de IJssel, maar vermoedelijk lag daar een rivierovergang in de vorm
van een veer.
De bebouwing van het dorp moet in die tijd voornamelijk hebben bestaan uit boerenhofstc-
den met alles wat daar bijhoordc aan bouwsels. Het ambitieuze plan tot een woonstede in een
groot vierkant patroon moet zijn ontstaan tussen 1310 en 1321.
Hetjaar 1310 heeft betrekking op de bouw van de parochiekerk met kerkhof duar omheen, juist
buiten het kasteeldorp, en hetjaar 1321 heeft betrekking op de vermelding van de uitgestrekt-
heid van het grondgebied waarop kasteel, stad en Nieuwpoort zich bevinden.
In die tienjaar moet van de heer van IJsselstein, Gijsbrecht genaamd, het plan zijn uitgcgaan-
en voor een deel zijn uitgewerkt - om rond het kastccldorp een nieuwe uitbreiding te verwe-
zenlijken volgens een geometrisch patroon. De nieuwe parochiekerk en de verlening van het
marktrecht moeten het startsein hebben gegeven voor een periode van nieuw locaal élan
voor de zo kort daarvoor nog gebrouilleerde Van Amstelclan.
FASE II. Het plan voorzag in een stadsterrein van ongeveer 550 x 520 meter, omgeven door
een brede singel. De te bevolken stad kon zich dus gaan uitstrekken tussen het kasteel aan de
noordzijde en de nieuw gegraven gracht aan de zuidzijde ter hoogte van de huidige Paarden-
laan.
Wellicht was die gracht oorspronkelijk een kavelsloot.
Aan de oost- en westzijde gingen bestaande waterkeringen of dijken de begrenzing vormen:
respectievelijk de IJsseldijk en de Achterslootsedijk. Aan de buitenkant van deze dijkgedcelten
werd een gracht gegraven, zodat de beide dijklichamen de functie kregen van stadswal. De
aldus ontstane onderbreking in beide dijken werd teniet gedaan door het leggen van nieuwe
stukken dijk langs de gegraven gracht. Daarmee is dan tevens verklaard waarom de IJsseldijk
en de Achterslootsedijk als het ware in een bocht om IJsselstein lopen.^'^
De gracht van het kasteeldorp ter hoogte van de huidige Klooster- en Doelenstraat en die langs
de huidige Kerkstraat werden gedempt.
De door de nieuw-gegraven gracht onderbroken verbindingsweg in de richting van onder
andere Benschop maakte het leggen van een brug over deze gracht noodzakelijk.
Het intact houden van de verbindingsweg richting Jutfaas en Utrecht lag gecompliceerder.
De grond tussen de noordelijke gracht, de Kerkstraat en het oostelijk gedeelte van de Voor-
straat
was terrein van de nieuwe parochiekerk geworden. En daartoe behoorde ook een ge-
deelte van de oorspronkelijke Achterstraat. Passanten uit de richting Benschop bijvoorbeeld,
konden ter hoogte van het kerkelijk terrein niet meer rechtdoor maar moesten in het vervolg
rechtsaf via de Kerkstraat om via de Voorstraat hun weg richting Jutfaas en Utrecht te kunnen
vervolgen. En voor de uit oostelijke richting komende reizigers gold natuurlijk dezelfde
winkelhaakroute. Daar is later geen verandering in gebracht met als gevolg dat de IJssel- en
Benschopperpoort niet in eikaars verlengde kwamen te staan.
Precies in het centrum van de nieuw ontworpen stad kwam de Markt o(Plaats te liggen waar
de jaarmarkten werden gehouden en de marktvrede (een dan speciaal geldend recht) werd
afgekondigd. Deze ontwikkelingsfase is moeilijk in een exact tijdsbestek te plaatsen. Het
begin ligt weliswaar kort bij 1310, maar het eind is moeilijker te dateren. De eindfase zal
mede bepaald zijn door het besef dat de oorspronkelijke planning (die natuurlijk niet was
gebaseerd op een onderbouwde prognose) te ambitieus was geweest en dat met de inmiddels
'bouwrijp' gemaakte grond voldoende ruimte was geschapen om in lengte vanjaren te kun-
nen groeien en uitbreiden. Ik ben geneigd deze fase te laten eindigen omstreeks 1350. De
periode van vrede nam toen voor IJsselstein abrupt een einde door de politieke polarisatie
van de heer van IJsselstein in het Kabeljauwse kamp (partij die onder deze benaming in twist
verkeerde met de Hoeksen, welke onmin heeft geleid tot dramatische burgertwisten gedu-
212
-ocr page 210-
rende het midden van de 14e eeuw tot aan het eind van de 15e eeuw en vooral de graafschap-
pen Holland en Zeeland hebben geteisterd). Tijdens deze fase heeft IJsselstein zich geconsoli-
deerd. De stad was nu geheel omwald en ommuurd. De eerste expliciete vermelding van de
stadsmuur dateert van juni 1353 en betreft het deel dat gelegen was aan de oostzijde van de
kerk. De oorkonde waarin die vermelding voorkomt heeft echter een geschiedenis en de
inhoud ervan gaat terug naar een onbestemde tijd vóór 1348. "^ In het document is sprake van
een uitbreiding van het kerkhof met een stuk grond waar enkele hofsteden tegen en deels op
de muur zijn gebouwd. Resten van die oudste stadsmuur bevinden zich nog steeds in de
ondergrond van de huizen die direct ten noorden van de Haven staan.
Voorts is er al in 1321 sprake van de noordelijke gracht bij het kasteel, terwijl in 1344 de
Fase 2, 1310-1350
213
-ocr page 211-
gracht rond de Nieuwpoort wordt vermeld.
De vroege vermelding van een stadsmuur ontkracht de bewering dat heer Arnold van Eg-
mond rond 1390 op zijn bevel de stad heeft laten ommuren, welke bewering nog steeds
opgeld doet. Dit misverstand heeft overigens een lang leven geleid en is begonnen in 1620
met de melding van W. van Gouthoeven in zijn 'Oude chronijckc ende historiën van Holland',~''
een soms onontwarbaar samenraapsel van een beetje feit en veel fictie.
Inmiddels was het nieuwe IJsselstein een stad van aanzien geworden. Dat was te danken aan
respectievelijk Gijsbrecht en diens zoon Arnold, heren van IJsselstein, die de parochiekerk
lieten bouwen, in 1319 drie altaren daarin fundeerden, in 1328 vier kapellen en in 1336 weer
een altaar. Voorts bestonden omstreeks 1340 grootse plannen voor de stichting van een Cis-
terciënser abdij.^^ In deze periode moet ook het bekende Maria-beeldje van Eiteren gevon-
den zijn. Te Eiteren werd een speciale kapel gebouwd bij of met gebruikmaking van de
voormalige parochiekerk aldaar. Omstreeks 1340 trok deze plek al grote aantallen pel-
grims.^** Ook het St. Ewoutsgasthuis, dat voor het eerst in januari 1352 wordt genoemd^*^,
kan in deze periode gebouwd zijn.
FASE III. Het terrein tussen de zuidelijke stadsgracht (huidige Haven) en de gracht bij de Paar-
denlaan
is waarschijnlijk in zijn geheel omwald geweest. Zoals reeds is opgemerkt werd deze
stadsuitbreiding de Nieuwpoort genoemd ter onderscheiding van de oude, deels bebouwde
poort (het Kasteeldorp). De Nieuwpoort is ook geheel omgracht geweest blijkens de platte-
grond van Van Deventer uit circa 1570.
Omstreeks 1350 deed zich hier een nieuwe ontwikkeling voor. De oude zuidelijke stads-
gracht was tevens de vaarroute voor de scheepvaart van en naar de Lopikerwaard en Utrecht
(via het Gein en de Doorslag). IJsselstein ging dienen als losplaats en langzamerhand ont-
stond er op de nog onbebouwde zuidocvcr van de gracht een handelswijkje met pakhuizen,
voorraadschuren en boerenhofsteden.
Mogelijk ontstonden door deze activiteiten praktische problemen en is men overgegaan tot
het graven van een nieuwe brede gracht aan de zuidzijde van het handelswijkje. Die nieuwe
gracht werd nu de officiële vaarweg en de oude gracht ging gebruikt worden als haven voor
het laden en lossen van vracht. De oorspronkelijke breedte van de oude gracht, die nu de
logische naam kreeg van Haven, werd gehalveerd door demping, zodat meer ruimte ont-
stond voor gebouwtjes ter verwerking van de aangevoerde produkten. Ook de daar staande
stadsmuur, die geen functie meer had, werd geslecht. De oevers van de Haven werden met
elkaar verbonden door een brug, die tevens ging fungeren als vismarkt en dus Visbrug ging
heten.
Aldus verkreeg IJsselstein een Haven met een handels- en industriewijkje, aan de zuidkant
geheel begrensd door een wal en muur met daarachter de nieuw gegraven brede gracht. Deze
situatie bleef tot ongeveer het midden van deze eeuw intact.
Waarschijnlijk verrees tijdens deze fase op de plek waar nu de Windotter (korenmolen) staat
een houten molen op een verbreed gedeelte van de wal als molenwerf, wat een uitstekende
plaats was in verband met de windvang.
Aanvankelijk zijn er plannen geweest om ook de Nieuwpoort te ommuren. Ter hoogte van de
korenmolen zijn tenminste in de stadsgracht enkele fundamenten van een stadsmuur gevon-
den: deze lagen in de richting van de Nieuwpoort. Op grond hiervan mag verwacht worden
dat aan het andere eind van deze gracht, dus waar deze een bocht maakt naar de IJsselpoort,
ook nog fragmenten in de bodem zitten. Tot hoever de Nieuwpoort voorzien is geweest van
een muur, is niet bekend, maar dat een goeddeels onbebouwd terrein geheel was ommuurd
lijkt mij onwaarschijnlijk.
2U
-ocr page 212-
Op de Nieuwpoort stond vanaf circa 1390 het kloostercomplex Mariënberg dat daar boom-
gaarden, moestuinen en een eigen molen bezat. Het klooster heeft daar bijna een eeuw ge-
staan, kwetsbaar als het op deze plaats was en gevaarlijk ook voor de stad. Bij vijandelijkhe-
den als een beleg kon het klooster in de open ruimte van de Nieuwpoort niet of nauwelijks
worden verdedigd, met als gevolg dat na overmeestering van het kloostercomplex de bele-
geraars zich daarin uitermate goed konden verschansen. Dat is ook tijdens gevechtshande-
lingen in 1482 het geval geweest, wat voor de IJsselsteiners zelf aanleiding was tot vernieti-
ging van het klooster. Wederopbouw vond daarna plaats binnen de grachtengordel, waar
het kloosterleven nog ongeveer driekwart eeuw heeft kunnen bloeien.
Fase 3, na 1350
215
-ocr page 213-
C - beproefde weerbaarheid van de verdedigingswerken
Veel krijgsgewoel heeft de IJsselstcinsc stadsverdediging in de eerste paar eeuwen van haar
bestaan moeten verduren ter verdediging van mens en goed, vaak met succes. Een ongelijke
strijd was voor de verdedigingswerken de tijd van eerst verwaarlozing, later van de driften
van de slopershamer en uiteindelijk de onverschilligheid jegens de restanten van de stad, die
IJsselstein was, is en wil blijven! Gedurende de eeuwen van effectief functioneren van de
verdedigingswerken was in de eerste plaats het kasteel vaak object van belegeraars, niet al-
leen door zijn in het oogspringende positie maar ook door zijn centrale rol. Naarmate het
geschut in de loop van de 14e en 15e eeuw zwaarder en effectiever werd, daalde het weer-
standsvermogen van het stenen bolwerk en werden de beschadigingen steeds omvangrijker.
Desondanks is het kasteel, mede door herhaalde herbouw, een dominant onderdeel geble-
ven in het geheel van de stadsverdediging. Nadat in de 16c eeuw onze streek definitief was
bevrijd van regelmatige gewestelijke twisten - dit als resultaat van de groei naar eenwording
en vorming van een Staat der Nederlanden - kreeg het kasteel weer overwegend de primaire
functie van 'residentie' van de heer van IJsselstein. Dat was inmiddels een Van Egmond ge-
worden die krachtens zijn uitgestrekt bezit en hoge positie aan het hof van de keizer het slot
IJsselstein niet als een waardig dagelijks onderkomen beschouwde. Hij liet het dan ook be-
wonen door zijn hoogste ondergeschikte ter plaatse en dat was de drost. Daarnaast werd het
kasteelcomplex ook voor andere noodzakelijke voorzieningen benut, zoals een gevangenis.
Ook de stadsmuren kregen het natuurlijk steeds zwaarder te verduren. De toegenomen
kracht van het wapentuig bleef in IJsselstein uiteraard niet onopgemerkt, zodat men zich
daar ongetwijfeld zal hebben beziggehouden met zwaardere verdedigingswerken en een
aangepaste stadsbewapening. Dat was ook een harde noodzaak, niet alleen door de strategi-
sche positie van IJsselstein maar vooral door de politieke polarisatie van de invloedrijke ba-
ronnen van IJsselstein. Kortom, onze stad werd daardoor een gewild doelwit van met ver-
nietigingsdrang vervulde vijandige troepen. Vooral in de 15e eeuw is er in IJsselstein hard
gevochten. Tot tweemaal toe is IJsselstein totaal in de as gelegd. Niets weerhield de vroegere
bewoners van IJsselstein van herbouw, ondanks torenhoge kosten!
Dat het noodlot IJsselstein inderdaad niet heeft bespaard in de Middeleeuwen, moge het
onderstaand overzicht van gevechtshandelingen in en om Middeleeuws IJsselstein duidelijk
maken.
1297 of 1298. BELECSERING EN INNAME KASTEEL.
Tijdens de verwarde periode na de moord op de Hollandse graaf Floris V in 1296, waarin
familie van Gijsbrecht van IJsselstein de hand had, werd het kasteel van IJsselstein de inzet
van een conflict tussen Wolfert van Borsele - de feitelijke Hollandse machthebber - en heer
Gijsbrecht. De eerste verlangde dat het kasteel een open huis voor de graaf (lees: Wolfert zelf)
zou worden, omdat Gijsbrecht leenman was van die graaf Gijsbrecht was in dat jaar maar-
schalk van de Utrechtse bisschop, een vertegenwoordiger van de wereldlijke macht in het
Nedersticht en was uit dien hoofde verphcht zijn kasteel voor de bisschop ter beschikking te
houden. Tijdens dit conflict werd Gijsbrecht gevangen genomen op slot Culemborg, zodat
zijn vrouw Beerte van Heukelum samen met enkele getrouwen het kasteel moest verdedigen
tegen onder andere aartsvijand Hubrecht van Vianen en de Hollandse troepen. Deze beleger-
den het kasteel en beschoten het van alle kanten met zware stenen tot ernstige schade van het
slot. Daarna volgde een periode van uithongering en tenslotte de overgave. De gevangen
genomen verdedigers werden overgebracht naar Dordrecht waar een aantal werd onthoofd.
Op 16juni 1299 werd Wolfert door de graaf beleend met de goederen die Gijsbrecht toekwa-
men.''" Tijdens het beleg werd de kasteelbrug vernield en de kasteelpoort geslecht.
216
-ocr page 214-
Circa 20februari 1346. brandstichting.
In het grote conflict tussen de graaf van Holland en de Utrechtse bisschop Jan van Arkel
streed heer Arnold van IJsselstein voor de Hollandse partij, in Utrecht de Gunterlingen ge-
naamd. Als wraak voor Arnolds aandeel in het beleg van Utrecht, het jaar daarvoor, ver-
brandde de bisschop IJsselstein. In juli werd de vrede getekend, niettegenstaande bleef Ar-
nold een grote vijand van de bisschop. ^' Er zijn aanwijzingen dat het met deze brandstichting
is meegevallen en dat er beperkte schade is geweest.
September 1348. cisterc:iënsek abdij te eiteren vernield.
Tweede wraakactie van bisschop Jan van Arkel tegen IJsselstein. Waarschijnlijk heeft geen
belegering van de stad plaatsgevonden, maar beperkte de bisschop zich tot het in puin schie-
ten van de Cisterciënser abdij te Eiteren, dit als wraak voor het platbranden van Jutfaas door
de graaf van Holland. Dat de stad of het kasteel niet werd aangepakt, zou erop kunnen wijzen
dat er voldoende versterkingen waren.■^~
20april-15 mei 1349. belegering.
Gedurende vijf weken werd de stad onder leiding van de maarschalk van de bisschop en zijn
Utrechtse troepen belegerd. De bedoeling was om de stad te dwingen zich over te geven en
de vrede met Utrecht te ondertekenen. Heer Arnold gaf niet toe en spande te Keulen een
proces tegen de bisschop aan wegens verregaande smaad en onrecht hem en zijn stad aange-
daan. Dat IJsselstein zo'n langdurig beleg heeft kunnen doorstaan, doet vermoeden dat de
verdedigingswerken in goede staat en volledig waren.■'^
11 november 1374. rooftocht.
Rooftocht van heer Willem van Rees (uit het graafschap Kleef, tussen Emmerik en Xanten).
's Nachts bestookte hij de stad met brandende pijlen, wat twee hooibergbranden tot gevolg
had. Terwijl de IJsselsteiners de brand aan het blussen waren (veel huizen waren nog van
hout), drongen Van Rees en zijn soldaten de stad van de andere kant binnen door de sloten
van de draaiboom (in de IJsselpoort?) te breken en roofden veel koeien en paarden uit de stad.
De volgende dag wisten zij die voor 3500 oude schilden te Utrecht te verkopen.
Vermoedelijk hebben de IJsselsteiners in deze tijd meermalen strooptochten van vreemde
heren te verduren gehad, maar lang niet altijd zijn gegevens daarover in de bronnen terug te
vinden.^'*
23 juni 1417. gedeeltelijke vernietiging stad.
Uit een oorkonde: 'facoba, door Gods genade hertogin van Beieren, gravin van Henegouwen, van
Holland en Zeeland en vrouwe van Friesland, doet een ieder kond dat heer Jan van Egmond en zijn
broer heer Willem van Egmond met hun medestanders in het begin van mijn heerschappij, direct na de
dood van mijn geliefde heer en vader, zaliger gedachten, nog voordat ik in Holland en Zeeland was
gehuldigd, op ongehoorde wijze mijn slot en stad van IJsselstein met geweld hebben ontvreemd. Welk
slot en welke stad onze medestanders — daartoe door mij rechtens aangesteld - met Gods hulp voor mij
hebben herwonnen.
Voorts omdat onze beminde vrienden van de stad Utrecht uit eerbied voor mij hebben geholpen dit
geweld te onzen gunste te laten keren en aangezien zij vijanden zijn geworden van die van Egmond en
zij mede het slot en de stad in onze hand hebben teruggebracht, bedank ik hen met goede wil. Omdat wij
zo'n ongehoorde gewelddaad niet meer willen zien gebeuren en daar ook niet meer mee geconfronteerd
willen worden, hebben wij onze beminde vrienden van de stad Utrecht verzocht, bevolen en gemach-
tigd om van mijnentwege het slot, de muren, torens en poorten van onze stad IJsselstein af te breken en te
slechten, zoals zij ook gedaan hebben (op 23 juni 1417, TE) en zoals dat met ons goedkeuren voor ons
211
-ocr page 215-
en onze ergenamen geschied is. Gegeven in den Haag de 14de juli 1417. '^^
Anderhalfjaar later vond er een tweede, grondiger vernietiging plaats.
28 december 1418. groni^ige vernietiging stad.
'Johan, door Gods genade hertog van Lotharingen, van Brabant en Limburg, markgraaf van het Heili-
ge Rijk, graaf van Henegouwen, van Holland en Zeeland en heer van Friesland, enjacoha van Beie-
ren, door dezelfde genade hertogin, markgravin, gravin en vrouwe van de voornoemde landen, doen
een ieder kond dat wij door de grote ontrouw en verraderlijkheid die jegens de hertogin direct na de dood
van onze lieve heer en vader hertog Willem van Beieren door die van IJsselstein binnen hun poorten,
grachten en stadsvesten en door anderen die zij in en uit hun stad hebhen gelaten is aangedaan, en die wij
met veel kosten en moeite hebben weten te heroveren, alle andere ontrouwen een voorbeeld willen
stellen zodat zij weten wat hun in dat geval te wachten zal staan. Daarom hebben wij onze beminde
vrienden van de stad Utrecht verzocht alles wat binnen IJsselstein gelegen en gebouwd is, binnen de
grachten, fundamenten van poorten en muren, te slechten.
Daarom ook, omdat wij dit bijzonder ernstig opvatten, hevelen wij en onze raad middels deze open
oorkonde onze vrienden van de goede stad Utrecht dat zij ter ere van ons alle huizen, schuren en
hooibergen die zij binnen de poorten en fundamenten van de stadsmuur van IJsselstein aan zullen
treffen na Allerheiligen fl november 1418, TF] toekomende zullen verbranden, weghalen en afbreken
in alle haast, in onze naam. Uitgezonderd worden de kerk, het klooster, het gasthuis, het kasteel en de
huizen van priesters en geestelijken. En dat afbreken en verbranden door de stad Utrecht gebeurt op
onze verantwoording en kan onze opvolgers niet worden aangerekend. Gegeven in Den Haag op 15
AJb. 6. Restanten van defundamenten van de Nieuwpoortommuring. Deze zijn aangetroffen tijdens de droogleg-
ging van de gracht in 1938.
Afb. 7. Eikehouten balken dragen de fundering van deze stadsmuur.
218
-ocr page 216-
augustus 1418 {...).'^''
Deze volledige afbraak van IJsselstein vond plaats op 28 december 1418. Van de stadsverde-
diging zijn slechts de fundamenten overgebleven. Hoewel in deze oorkonde het kasteel ge-
spaard mocht worden, is uit de vorige gebleken dat deze met instemming vanjacoba van
Beieren door 'die van Utrecht' reeds was afgebroken. Vermoedelijk stond er in 1418 nog
slechts een ruïne die een verdere afbraak niet meer nodig maakte. De stad heeft tot circa 1424
braak gelegen.^^ De kloosterlingen op de Nieuwpoort hadden kort na de verwoesting plan-
nen om hun plek te ontvluchten en te verhuizen naar een nieuw te bouwen klooster in de
buurt van Haarlem; dat dit niet gebeurd is toont de veerkracht en koppigheid aan van baron
en stedelingen van IJsselstein die toch hun stad weer gingen opbouwen en er voor de monni-
ken geen reden meer was te verhuizen.
26 maart 1466. totale vernif.tic.inc; stad.
Ongeveer veertig jaar na de heropbouw van IJsselstein stond er weer een vijand voor de
poort. Deze keer waren het Gelderse troepen onder leiding van Otto van Vuren, die door
ruwaard Adolf van Gelre gehuurd waren om de verovering van Arnhem door de heer van
IJsselstein te wreken. Na de heropbouw in de jaren 1420 had Utrecht, als overwinnaar, de
IJsselsteiners verplicht om in plaats van de verwoeste toegangspoorten dammen in de stads-
gracht te leggen, zodat Utrechtse troepen altijd de stad konden binnenkomen. Het was ook
verboden om de verdedigingswerken te herbouwen.
Tijdens oorlogsdreiging had het stadsbestuur van IJsselstein echter besloten om de dammen
op te ruimen en een bolwerk te bouwen met een valbrug. Nadat Utrecht in niet mis te versta-
ne bewoordingen duidelijk had gemaakt dat de oude situatie hersteld moest worden, is dit
inderdaad geschied. Op 26 maart 1466 bood de herstelde dam een uitstekende gelegenheid
voor Otto van Vuren en zijn mannen om de stad binnen te rijden, te plunderen en in brand te
steken."'** Een geschiedschrijver heeft dit feit aldus opgetekend. 'De Geldersche hebben IJssel-
steyn verbrant, ende also heeft de stadt in d'asschen gelegen tot de tijden van Frederick van Ysselsteyn,
die van Carel van Bourgondien verkregen heeft dat hij de stad soude mo^hen vermaken ende bemu-
ren."^
Wellicht kunnen we de toestemming van Karel - de Stoute - van Bourgondië tot wederop-
bouw van IJsselstein stellen op 1471, toen hij hertog Adolfvan Gelre gevangen liet nemen en
diens vader Arnold, familie van de heer van IJsselstein (sinds 13 mei 1469 Frederik van Eg-
mond) herinstalleerde als hertog. Deze keer had de stad dus zo'n vijfjaar in puin gelegen en
waren ook nu weer alle (?) muren geslecht. Het lijkt me dat Otto van Vuren zeer duidelijke
instructies van zijn heer, Adolfvan Gelre, had meegekregen om de heer van IJsselstein voor
geruime tijd van zijn strategische bezit te ontdoen.
26 augustus-6 september 1482. belegering.
Onder het krachtige, pro-Bourgondische bewind van heer Frederik van Egmond is IJssel-
stein twee keer belegerd geweest. In 1482 vond dat plaats door de verenigde krachten van
Kleefse en Utrechtse troepen, die zich ingroeven en verschansten in de Hoge Biezen, de
Hoge Waard en de Nieuwpoort. Het legeronderdeel dat in het klooster op de Nieuwpoort
gelegerd was, had de beschikking over een geschut dat vlakbij stond opgesteld en waarmee
regelmatig de stad werd bestookt. Dit veroorzaakte kleine branden in de binnenstad en de
dood van zeven IJsselsteiners. Voor het eerst lezen wij nu dat er vanuit de stad (lees: vanuit de
bolwerken) hevig teruggeschoten werd en ook dat er schermutselingen in het open veld
plaatsvonden. Van de tweedracht tussen de Kleefse en Utrechtse troepen over de strategie
(plunderen of bestormen) kon Frederik van Egmond met zijn Hollandse troepen gebruik
maken, zodat het leger van circa 6000 man op de vlucht werd gedreven met achterlating van
219
-ocr page 217-
veel krijgsmateriaal.'*"
Het is opmerkelijk dat in de korte periode na de verwoesting van de stad en dit beleg IJssel-
stein zo goed was verdedigd. Het is aannemelijk deze herstelwerkzaamheden op het conto
van heer Frederik te schrijven, die het belang van een goed te verdedigen IJsselstein moet
hebben onderkend. Frederik stond op zeer goede voet met de Bourgondische machthebbers
en is door hen met veel functies en goederen bedacht, niet in de laatste plaats omdat hij een
uitstekend militair was. Onder heer Frederik zal het kasteel, dat sinds 1466 slechts een ruïne
was, in Bourgondische stijl zijn herbouwd. Slechts de kasteeltoren resteert en kan ons nog
een goede indruk geven van hoe het geweest is. De oorlogshandelingen van 1482 hebben
klaarblijkelijk het kasteel onberoerd gelaten, er wordt in de bronnen niet over gesproken.
Dat men daarentegen probeerde van de zuidkant IJsselstein te beschieten doet vermoeden dat
de noordkant - waar het kasteel stond - te sterk was verdedigd. De herbouw van het kasteel
kan in dat geval tussen circa 1470 en 1480 worden gesteld, jaren waarin het vermogen van
Frederik aanzienlijk toenam.
2i april-ijuni iSii. belec;ering.
De jaren 1482-1511 betekenden allerminst dat er vrede in de streek heerste. De vijandigheid
tussen met name de heer van IJsselstein en de stad Utrecht bleef bestaan en werd geregeld met
woorden en daden uitgevochten. De jaren 1490 waren voor het IJsselsteinsc gebied rampza-
lig; men had last van strooptochten, waardoor de monniken bij het Klaphek definitief naar
IJsselstein verhuisden. Ook waren er misoogsten en muizenplagen.
In 1491 en 1492 waren er pogingen geweest door de heren van IJsselstein om Utrecht te
overrompelen, maar die waren mislukt. In 1498 werd er eindelijk vrede gesloten tussen Fre-
derik en Utrecht, maar veel geschilpunten bleven onopgelost. Na een mislukte poging van
de Utrechters in 1510 om IJsselstein middels een gecamoufleerd turfschip te overrompelen,
volgde in het jaar daarop een belegering van de stad. Men groef zich in tussen Eitercn en het
kasteel en stelde het zware geschut op waarmee kasteel en stad werden beschoten. Het kas-
teel raakte tijdens dit beleg zwaar gehavend; vermeld wordt dat twee kasteeltorens in puin
werden geschoten. Het belangrijkste geschut van IJsselstein was opgesteld even buiten de
IJsselpoort, in het bolwerk 'Zwijgt Utrecht' dat met vlechtwerk was gecamoufleerd. De aan-
val van de Utrechters was voornamelijk op het kasteel gericht, dat zeer sterk was verdedigd
en niet kon worden genomen. De deels houten, deels stenen huizen waren op de daken met
leem bepleisterd zodat granaten en vuurpijlen geen effect sorteerden. Na enige weken kwam
Floris van Egmond te hulp en werden de belegeraars verdreven. In augustus 1511 werd een
definitieve vrede getekend, bij welke gelegenheid men symbolisch het einde van de laat-
Middelceuwse periode kan stellen."*' Opmerkelijk is het IJsselsteinse zelfvertrouwen tijdens
dit beleg, terwijl men toch door een sterke tegenstander werd belaagd die met de modernste
wapens uitgerust was.
In tegenstelling tot '1482' toen men vanuit de Nieuwpoort werd bestookt, probeerde de
vijand het nu van de noordkant waar het versterkte kasteel stond. Dat men er niet in slaagde
het kasteel geheel in puin te schieten, pleit wederom voor de aard van de versterkingen die na
circa 1470 waren aangebracht. Behalve het zware geschut in het bolwerk beschikten 'die van
IJsselstein' ook over een kat, een verplaatsbare granaat- of stcnenwerpcr. Het is vreemd dat
de belegeraars zich niet op de muren geconcentreerd hebben; wellicht bracht dat teveel risico
met zich mee omdat er veel kruit moest worden verschoten en een bestorming ten koste zou
gaan van veel slachtoffers.
Na deze belegering, de laatste in een lange rij, trad een langdurige periode van vrede in die
mede tot gevolg had dat de stadsverdediging ernstig werd verwaarloosd. Pas tijdens de eer-
ste jaren van de Opstand is daar verbetering in gekomen.
220
-ocr page 218-
HOOFDSTUK 3
Verdedigingswerken naarde toestand van
1570
Er bestaat een nauwkeurig getekende kaart van IJsselstein met de Nieuwpoort en de buurt-
schap Eiteren uit circa 1570^*^ van de hand van Jacob van Deventer. Deze kaart werd gemaakt
voor militaire doeleinden: koning Philips verlangde voor zijn Spaanse troepen een volledig
beeld van de steden der Nederlanden met name van de toegangswegen, versterkingen en
voornaamste gebouwen. De kaart van Van Deventer geeft een goede indruk van de laat-
Middelccuwse situatie en aan de vooravond van de Opstand.
Aan de hand van de gegevens op de kaart van Van Deventer en kaart- en archiefmateriaal uit
latere tijd (16e-l 8e eeuw) zijn de verdedigingswerken en de belangrijkste gebouwen in kaart
gebracht naar de toestand die reeds omstreeks 1570 bestond. Een kadastrale stadsplattegrond
uit 1819 is gebruikt voor de genummerde intekening van de diverse objecten.
De 'rondwandeling doorliet 16e eeuwse IJsselstein'vangt aan bij de stenen gebouwen (aangege-
ven door de letters A-H), die met hun leien daken goed beschermd waren tegen aanvallen met
brandende pijlen.
Afli. 8. Verdedigini^su'erken en belangrijkej^ebouwen naarde toestand van ± 1570.
22i
-ocr page 219-
A KASTEELTERREIN
Het Bourgondische kasteel dat na circa 1470 was gebouwd, bestond in 1570 niet meer als
zodanig. Slechts de torens en mogelijk de verbindingsmuur kunnen uit die periode stam-
men; het eigenlijke kasteel bestond uit een aantal nieuwe gebouwen, waarvan een deel
was ingericht als verblijfplaats van de drost (in 1570 Charles de Cassiopyn).
B KLOOSTER MARIËNBERG
Na afbraak van het klooster op de Nieuwpoort in 1482 zochten de monniken een tijdelijk
heenkomen naar een nieuw gebouwd klooster bij de Nieuwendam. Vanaf 1494 werd
wederom een nieuw klooster gebouwd, deze keer in het hart van de stad, welke plek een
goede bescherming bood aan de veel geplaagde kloosterheren. In geval van oorlog, als de
plattelanders naar IJsselstein zouden vluchten en de stad overvol raakte, moesten de
monniken op bevel van de baron deze mensen in hun klooster herbergen.
C STADSWAAG
Gebouwd in de 14e eeuw en herbouwd in 1599.
D ST. EwouTSGASTHUis (vermoedelijke plaats)
Gebouwd omstreeks 1350. Tijdens belegeringen van de stad werden de gewonden hier
verzorgd.
E STADHUIS
Met de bouw van het (tweede) stadhuis moet men omstreeks 1538 zijn aangevangen.'*■'
Een stadhuis was per definitie van steen en had dikwijls het aanzien van een kasteelachtig
huis. Het gebouw moest een mogelijke stadsbrand kunnen doorstaan omdat onder meer
alle belangrijke bescheiden daar werden bewaard.
F DEKANIJ OF KAPITTELHUIS
Verblijfplaats van proost en kanunniken van de St. Nicolaaskerk, met hoge uivormige
klokketoren. Gebouwd omstreeks 1398 en gespaard tijdens de stadsverwoesting van
1417-1418.
G ST. NICOLAASKERK
Gebouwd 1309-1310. De toren diende als uitkijkpost en in geval van brand of oorlogs-
dreiging werden de klokken geluid. In 1570 was de spits niet meer aanwezig ten gevolge
van een brand twee j aar eerder.
H SCHUTTERSDOELEN
Hoewel de gegevens uiterst schaars zijn, kan de schutterij aan het eind van de 15e eeuw
voor het eerst georganiseerd zijn en de Doelen uit die tijd dateren. Het gebouw stak uit in
de zuidelijke stadsgracht en was gewijd aan St. Joris. Oorspronkelijk diende het gebouw
als oefenplaats voor de stadsboogschutters, maar later werden er de befaamde schutters-
maaltijden in gehouden.
De NUMMERS i-x zijn de stadssloten of-riolen. Zij zijn ingetekend aan de hand van een be-
schrijving uit 1769, maar worden al in de 15e eeuw genoemd. Vermoedelijk zijn er meer
geweest. Aangezien de riolen in de Middeleeuwen geulen waren die langs de straten liepen
en al snel een stenen overkapping kregen en vervolgens onder het straatoppervlak kwamen
te liggen, is het niet verwonderlijk dat zij in de volksmond de status van vluchtgangen kre-
222
-ocr page 220-
gen aangemeten, een mening die soms nog te horen is. Waar een riool door de stadsmuur
moest om het water in de gracht te kunnen lozen, werden zogenaamde '^afe«' of waterpoor-
tjes gemaakt.
De nummers i-44 hebben betrekking op de feitelijke verdedigingswerken, waarvan de ge-
sloten stadsmuur het belangrijkste onderdeel was. In 1570 had hij een totale lengte van onge-
veer 1300 meter. Om deze lengte en de oppervlakte van het omsloten stadsdeel in een per-
spectief te kunnen zien, volgt hier een tabel met vergelijkbare gegevens van andere steden
naar de situatie van omstreeks 1500:
Stad                                   Lengte stadsmuur                Oppervlak stad binnen muren
7 1/2 ha
11
ha
9 '/2 ha
11
ha
17
ha
17 1/2 ha
28
ha
52
ha
65
ha
93 1/2
ha
82
ha
88
ha
120
ha
Buren                                         1200 m
IJsselstein                                   1300 m
Leerdam                                     1350 m
Montfoort                                  1350 m
Schoonhoven                              1650 m
Vianen                                       1700 m
Zutphen                                     2100 m
Amersfoort                                2800 m
Dordrecht                                  3200 m
Leiden                                        3700 m
Amsterdam                                3700 m
Haarlem                                     4100 m
Utrecht                                      4900 m
In vergelijking met de verschillende steden valt op hoe klein de IJsselsteinse stadsmuur is
geweest en slechts 100 meter langer was dan die van het piepkleine Buren. Indien de Nieuw-
poort geheel ommuurd zou zijn geweest, dan zou de totale lengte circa 1780 meter hebben
bedragen en het stadsoppervlakte circa 23 hectare. In dat geval was IJsselstein toch nog maar
iets groter geweest als bijvoorbeeld het naburige Vianen.
De stadsmuur bestond uit een stevig fundament (dat hier en daar nog uit de 14e eeuw dateer-
de) met daarop een bakstenen muur van 41/2 meter hoog. Aan de stadkant lag tegen de muur
een aarden wal van 31/2 meter diep en 3 meter hoog, gesteund door een kleiner muurtje. De
muur stak dus ongeveer 1V2 meter boven de wal uit, zodat een volwassen persoon er vanaf de
wal net overheen kon kijken.'*'* De top van de muur liep spits toe. Tussen de gracht en de
stadsmuur lag een smalle strook grond die dicht met doornstruiken was begroeid, dit als
extra hindernis. De gehele stadsmuur moet gebouwd zijn in de periode van stadsherstel na de
grondige verwoesting van 1418, evenals de muurtorens. De IJsselsteinse stadsmuur was een
eenvoudige muur en bezat geen uiterst kostbare (maar effectieve) weergangen en spaarbo-
gen, welk type alleen in grote steden als Utrecht en Leiden (deels!) voorkwam. Alleen al voor
de muur moeten zo'n 16 miljoen bakstenen zijn gebruikt, uitgaande van de schatting zoals
die voor de Leidse muur is gemaakt.'*^ In tegenstelhng tot andere steden met stadsmuren is er
in IJsselstein niet aanwijsbaar gebruik gemaakt van boeten in de vorm van 'steengeld', dus
geld dat na een misdrijf moest worden betaald om daarmede stenen te kunnen bekostigen. In
IJsselstein gebeurde dat, althans in de 16e eeuw, uitsluitend op stadskosten. Bakstenen wer-
den aangevoerd uit de steenbakkerijen in het omliggend rivierengebied.
De muurtorens hadden oorspronkelijk een houten dak en staken als halfronden uit de muur.
Van daaruit had men een schootsveld van 180° of 270° als ze op een hoek waren gebouwd. In
de Middeleeuwen was de radius van een handboog circa 200 meter, zodat de onderlinge
afstand van de muurtorens ongeveer 100 meter moest bedragen om aan de maximale draag-
223
-ocr page 221-
wijdte van de handboog te kunnen voldoen. In IJsselstcin bedroeg de gemiddelde afstand
tussen twee torens ruim 60 meter. In deze torens bevonden zich op ooghoogte schietgaten
voor de boogschutters.
De genummerde objecten zijn:
1   HOEKTOREN KASTEEL genaamd Het Hoeregat.
Veel torens hadden in de volksmond een bijnaam die soms een interessante geschiedenis
heeft. Het is niet ondenkbaar dat in deze toren de plaatselijke prostituees hun klanten
afhandelden. Vaak vonden dergelijke bezigheden plaats in de buurt van de stadsmuur of
-wal (vergelijk de naam 'walletjes').
HOEKTOREN (bijnaam onbekend).
3  HOEKTOREN genaamd De Stok.
Aangezien het kasteel in de 16e eeuw ook een functie als gevangenis had, is het mogelijk
dat deze bijnaam te danken was aan de zogenaamde 'stok', een houten stam met gaten
waarin de benen van de gevangenen werden gesloten. Vergelijk de uitdrukking: 'iemand
in de stok zetten'.
Tussen 2 en 3 stond de STAL van het kasteel.
4  KASTEELTOREN genaamd De Looyers Toren.
Deze toren is het nog bestaande restant van het kasteel zoals dat na 1470 was herbouwd.
Van deze toren is ook bekend dat daarin een gevangenis was (zoals nog steeds te zien is).
De bijnaam is niet eenvoudig te verklaren. Slaat hij op de loden kogels die er lagen opge-
slagen of moet er eerder gedacht worden aan de sarcastische betekenis van gevangenis
(looien is luieren)?
5   VERSTERKTE KASTEELVLEUGEL.
Waarschijnlijk ook een restant van het Bourgondische kasteel. In de loop van de 17e
eeuw geheel vervallen. Opvallend is de halfronde vorm, die typisch 15e eeuws is.
6   HET HOF.
Dit was in de 13e eeuw de oorspronkelijke voorhof van het kasteel, een omgracht terrein
verbonden met dorp en kasteel waar een poort met houten aanbouwsels stond. Vermoe-
delijk heeft 'de Hof geleken op die van het kasteel 'Brederode'. In 1570 was 'de Hof een
onbebouwde ophoging zonder muur, vermoedelijk bezet met notebomen. De Hof- of
Burchtstraat kan de oude verbindingsstraat met het kasteeldorp zijn geweest, zoals de
naam doet vermoeden. Niet duidelijk is de (vroege?) relatie met het terrein dat bekend
staat als de 'Hofleamp', direct ten oosten van het kasteel. In deze tijd werd het gebruikt als
kasteel- of moestuin.
7   UITSTEEK.
Deze uitsteek in de stadswal (het Hof) diende voor de opstelling van het stadsgeschut dat
de noordoostelijke hoek tussen kasteel en kerk kon bestrijken. Diverse keren is door de
vijand gepoogd deze hoek onder vuur te nemen.
8   HET KERKEGAT.
Uitgang van stadsriool nr. VII door stadswal en -muur. Genoemd naar de nabijgelegen
St. Nicolaaskerk.
224
-ocr page 222-
9 MUURTOREN genaamd De Papentoorn.
Genoemd naar de 'papen' (kanunniken of priesters) van de St. Nicolaaskerk.
10  MUURTOREN.
11   MUURTOREN.
12-14 IJSSELBARRIÈRE.
Deze stadsverdediging bestond uit de ijsselpoort (nr. 12), het bastion genaamd Zwijg
Utrecht
(nr. 13), de versterkte brug met overdekte sluis (nr. 14) en de stadsgracht.
De Ijsselpoort kan al in 1374 aanwezig zijn geweest, maar moet in 1418 verwoest zijn.
Herbouw vond spoedig plaats, maar na de aanval van 1482, die juist uit oostelijke rich-
ting werd ondernomen, bleek dat een poort alleen niet voldoende was. Na de Utrechtse
nederlaag in dat jaar is het bastion gebouwd met de komische naam Zwijg Utrecht als
blijvende herinnering aan het aan de Utrechters opgelegd zwijgen en die bovendien het
hazepad via 'het Hazenveld' moesten kiezen. Het bastion ging de oostelijke toegangsweg
geheel beheersen. Bezoekers uit de richting Utrecht moesten eerst de brug over, het bas-
tion door en dan pas de Ijsselpoort passeren. Kwam men per schip via Doorslag en IJssel
dan moesten zij de sluis naast het bastion door, wat niet onopgemerkt kon geschieden.
Brug en sluis waren geheel van steen en vormden met het bastion een aan elkaar gebouw-
de eenheid. Het bastion bestreek een schootsveld van 360° en was voorzien van schietga-
ten. Na de (laatste) belegering van IJsselstein in 1511 raakte het bastion snel in verval. Hoe
de oorspronkelijke poort er heeft uitgezien, kan niet meer worden nagegaan. De oudste
afbeelding van de IJsselbarrière dateert van 1625 en geeft een goed idee van de sterkte. Op
de naam Zwijg Utrecht bezat IJsselstein overigens niet het alleenrecht, want ook een bas-
tion van de Amsterdamse stadsmuur droeg deze naam.
Ajh. 9. IJsselbarrière in 1625 met rechts het bastion 'Zwiig Utrecht'.
225
-ocr page 223-
15   HET HAVENHEK.
De Haven was afgesloten met een ijzeren hek waarvan de sleutel door de portier van de
IJsselpoort werd bewaard. Hij bezat ook de sleutels van de poortdeur en van het slot aan
de zogenaamde 'waterboom' onder de hvug, van de poort. De portier moest dagelijks van-
uit een bootje deze sloten ontsluiten zodat het vrachtverkeer kon passeren.
16   WAKERSTOREN.
Torentje waar de stadswacht zich 's nachts verzamelde (de nachtwacht).
17   STADSMUUR.
Vermoedelijk tracé oude stadsmuur van de Nicuwpoort. Analoog aan nr. 24 kan hier
een 14e ceuwse stadsmuur hebben gelegen op de oude IJsscldijk. Wellicht liggen er nog
fundamenten in de bodem van de gracht.
18   MUUR- OF WACHTHUISJE.
Op de stadsmuur moeten diverse houten wachthuisjcs hebben gestaan, zonder dat we
van allemaal precies weten waar ze hebben gestaan.
19  waterpoortje of RIOOLGAT.
Uitgang van riool nr. X. Dit poortje nog (dichtgemetseld) te zien in het overgebleven
tracé van de stadsmuur.
20  muurtoren.
21   muurtoren.
22  waterpc:)ortje.
Uitgang van riool nr. IX.
23   MUURTOREN.
24  Tracé oude stadsmuur van de Nieuwpoort.
Zie de foto uit circa 1938 van de toen blootgelegde fundering.
25  rondeel genaamd Het Pijltjeshol.
Dit rondeel is bewaard gebleven; staat aan de rand van de molenwerf. Het bovenwerk
is in de 19e eeuw verbouwd tot theekoepel. De herkomst van de bijnaam is niet bekend.
26  molenwerf.
Een werf is een ophoging, in dit geval een klein plateau als onderdeel van de stadswal,
aangelegd om de molen een goede windvang te geven.
27   HAVENHEK.
Ook hier was de Haven met een metalen hek afgesloten. De portier van de Benschopper-
poort bezat de sleutel. Anders dan bij de IJsselpoort was het hek onder de brug (de Mo-
lenbrug) aangebracht.
28  Tracé stadsmuur in eerste aanleg.
In de 14e eeuw was deze muur de meest zuidelijke begrenzing van de stad. Fundamenten
226
-ocr page 224-
van de muur bevinden zich nog onder de kelders van de huizen langs de Schuttersgracht,
de Voor- en IJsselstraat, welke kelders steeds op dezelfde plaats een scheur vertonen.
29  HAVEN.
Wat nu de omvang van een sloot heeft, is haar bestaan begonnen als zuidelijke stads-
gracht. Nadat ze tot op halve breedte was gedempt, diende ze als haven voor het laden en
lossen van schuiten.
30  ZUIDKANT van de siadscïracht in eerste aanleg.
Op de plaats van het havcnhek bij de IJsselpoort is nog goed te zien hoe breed deze stads-
gracht oorspronkelijk is geweest. De stadsmuur maakt hier een opvallende bocht naar de
Wakerstoren en aan de andere kant naar de IJsselpoort. De oorspronkelijke gracht was
hier circa 16 meter breed.
31   MuuRTouKN vanjannckc Hoogenboom.
In sommige muurtorens woonden met toestemming van het stadsbestuur en gratis, ou-
de en armlastige personen. Het wonen in zo'n torentje moet allesbehalve geriefelijk zijn
geweest, zeker niet 's winters. De staat van onderhoud zal ook niet altijd best zijn ge-
weest.
32  MuuRTOREN van Grietje Beernts.
Grietje moest eigenlijk per jaar één gulden huur betalen aan de stad, edoch... haar armoe-
de liet dit niet meer toe op een gegeven moment en daarom mocht zij er vanaf 1585 gratis
wonen, mits zij de toren goed schoonhield. In 1570 woonde zij samen met ene Niesje, die
ook één gulden per jaar aan huur verschuldigd was.
33  PC5RTIERSHUIS Benschoppcrpoort.
De portier van de IJsselpoort woonde tevens in de poort, maar die van de Benschopper-
poort had een apart huisje ter beschikking waar hij met zijn gezin woonde.
34  WACHTHUisjE Benschopperpoott.
Dit houten huisje, later van steen, was het dagelijks onderkomen van een stadswachter
die de passanten en hun waar moest inspecteren.
35   BENSCHOPPERPOORT.
Evenals de IJsselpoort geen bouwwerk waarvan de bouwgeschiedenis bekend is. Maar
ook deze poort moet na vernietiging van de stad in 1418 zijn herbouwd. Oude afbeeldin-
gen laten een eenvoudige, vierkante poort met een puntdak zien. De ingang van de poort
was aan twee kanten afgezet met een schutting zodat brede wagens niet konden passeren,
dit ter bescherming van de smalle brug.
36  WATERPOORT genaamt Het Heiligengat.
Uitgang van riool nr. 1. De bijnaam is niet te verklaren.
37  MUURTOREN genaamd Het Schuttershok.
Eenzelfde soort muurtoren als nr. 16 die door de nachtwacht werd betrokken. De op
deze plaats staande was het domein van de schutters.
38   MUURTOREN.
227
-ocr page 225-
39  ???
De op deze plaats ingetekende muurtoren staat niet op de kaart van Van Deventer, maar
wel op die van Blaeu uit circa 1630. Op andere kaarten echter weer niet, zodat Blaeu
mogelijk een vergissing heeft gemaakt. Een muurtoren op deze plaats is ook onwaar-
schijnlijk, gelet op de ongebruikelijk korte afstand tussen nrs. 38 en 40.
40   MUURTOREN.
41   MUURTOREN genaamd De Leentj e storen.
Hier woonde in 1570 een zekere Leentje die voor dit voorrecht jaarlijks twee gulden
moest betalen, dit waarschijnlijk vanwege haar zekere mate van welstand. Na haar werd
de toren namelijk gratis toegewezen aan een arm en oud echtpaar om er tijdens de rest van
hun leven te kunnen wonen. De naam van 'Leentjestoren' bleef echter in zwang. In 1954
zijn bij rioleringswerkzaamheden de fundamenten van deze muurtoren aangetroffen.
42   KLEPHUISJE of BUSHUIS.
Het Klephuisje was het domein van de 'kleppers' of'klapwakers' (oneerbiedig de klaplo-
pers), die 's avonds en 's nachts met de klep (een voorwerp waarmee een kleppend geluid
gemaakt kon worden) door de straten liepen om 'het gespuis' ervan te weerhouden hun
snode plannen ten uitvoer te brengen. Iedere bewoner van een huis moest voor deze
gereglementeerde politionele taak een vaste bijdrage betalen.
Het Klephuisje fungeerde ook als Bushuis - waarschijnlijk was dit de oorspronkelijke
bestemming - wat inhield dat daarin het kruit was opgeslagen ten behoeve van de 'bussen'
ofwel klein wapentuig (vuurroeren genaamd), mogelijk daaronder ook begrepen lichte
Middeleeuwse kanonnen.
43  WATERPOORTJE genaamd Het Monnikengat.
Uitgang van riool nr. IV. Bij uitzondering is de geschiedenis van dit riool, of liever deze
stadssloot, bekend. Op 16 april 1512 stond heer Frederik van Egmond de kloosterlingen
van Mariënberg toe een sloot te graven vanaf hun klooster tot in de gracht via een te
maken doorgang in de stadswal en -muur. Zo'n sloot hadden zij nodig om het klooster te
kunnen bevoorraden met kalk en turf De aldus ontstane watergang werd bij 'hetgat' in
de muur en wal met een hek en slagboom afgesloten. De sleutel kwam onder berusting
van de drost. ""^ De Kloosterstraat was dus toen, geheel of gedeeltelijk, veranderd in een
watergang! In de volksmond kreeg deze verbinding met de gracht de naam 'het Monni-
kengat!' Het is niet bekend hoe lang deze sloot heeft bestaan, maar vermoedelijk is zij
later - na de Hervorming - versmald en tot een stadsriool gemaakt dat vervolgens onder-
gronds kwam te liggen.
GRACHT.
De gracht was onderdeel van de stadsverdediging. Ze was het eerste obstakel dat een
vijand moest nemen. Vermeden werd dat de gracht doorwaadbaar was en het was dus
zaak haar goed diep te houden (te meer: velen konden in die tijd niet zwemmen). Met
behulp van platte vaartuigen werd de gracht elk jaar ontdaan van het snel groeiend lies
met behulp van dreggen. Op gezette tijden werd de gracht ook drooggelegd en dan uit-
gebaggerd onder het toeziend oog van de stadsmagistraten. De berm vóór de stadsmuur
werd ieder jaar door de portiers van onkruid ontdaan en de stadsdoorns (doornstruiken)
netjes bijgehouden. Als de gracht was dichtgevroren (en dat was in die tijd bijna elke
winter) dan waren de inwoners verplicht bijten en wakken te hakken. Alleen de monni-
228
-ocr page 226-
ken van Mariënberg waren hiervan vrijgesteld.
Gewoonlijk werd de gracht in delen verhuurd of verkocht, op voorwaarde dat de huur-
der of eigenaar deze schoonhield. De voorwaarde was dat de huurder of eigenaar deze
schoon hield. De visserij werd apart verpacht en de inkomsten daarvan werden in de
schuttersrekeningen verantwoord. Verder werd het grachtwater gebruikt door brouwe-
rijen, lecrlooiers, voor de lakenindustrie, voor huishoudelijk gebruik en als drinkwater.
De functie van waterweg en buffer tegen te hoge waterstanden in de IJssel was belang-
rijk. Ook diende het uiteraard als bluswater.
HOOFDSTUK 4
Hernieuwde zorg voorde verdedigingswerken
aan het begin van de Opstand
De verdedigingswerken van IJsselstein verkeerden omstreeks 1570 in slechte staat. Achter-
stallig onderhoud, wind, regen en vorst hadden samen ondermijnend gewerkt. En ingeval er
slechte mortel was gebruikt dan konden allerlei mossen en plantewortels snel vat krijgen op
de structuur van het muurwerk en die binnen korte tijd ruïneren. In verschillende steden is
bekend dat er zelfs bomen uit daken en muren groeiden! De slechte staat van de verdedi-
gingswerken liet IJsselstein echter niet onverschillig, maar het geld ontbrak om de oplopen-
de kosten voor herstelwerkzaamheden te kunnen betalen. Er werd dan ook geld geleend, de
stadsgoederen werden duurder verpacht en de belastingen verhoogd. Bovendien moesten
de rijke Utrechtse kapittels tegemoet komen in de oorlogslasten. Van ambitieuze plannen
om een nieuwe verdedigingslinie aan te leggen overeenkomstig de moderne ontwikkelingen
binnen het krijgsbedrijf, was in IJsselstein dan ook geen sprake in tegenstelling tot andere,
strategisch gelegen plaatsen. Men kwam in IJsselstein niet verder dan repareren en vernieu-
47
wen.
POORTEN. De Benschopperpoort werd van onderen geheel hersteld door het aanbrengen
van dammen onder de brug, terwijl de brug zelf geheel werd vernieuwd. Het waakhuisje
werd gerepareerd. De IJsselpoort werd eveneens hersteld en het waakhuisje gerepareerd: het
werd met pannen gedekt en de schoorsteen en muren werden verhoogd. De IJsselpoort
kreeg een nieuw leidak, er werd een nieuwe trap gemetseld en alle sloten werden vermaakt.
Aangezien op de brug steeds wagens omvielen door de slechte toestand van het wegdek,
werden de gaten opgevuld met aarde. De portier kreeg wegens onbetrouwbaarheid zijn ont-
slag en de nieuw benoemde nam tevens het leidekken voor zijn rekening.
HAVEN en GRACHTEN. De Havcn werd in 1585 uitgediept"**^ en de grachten werden met gro-
tere regelmaat van waterplanten ontdaan en uitgediept.
STADHUIS. In 1569 werd een bolwerk voor het stadhuis aangebracht.
STADSWALLEN cn -MUREN. Aan de stadsmuur is in deze periode onafgebroken gewerkt,
vooral in dejaren 1580 namen de reparaties sterk toe. De muur achter de kerk, bij het Kerke-
gat, was omgevallen en deels in de gracht terecht gekomen. Vanafjanuari 1587 werd de rest
van die muur omvergehaald; uit de gracht werd het puin verwijderd. De muur was tot het
fundament afgebroken, maar de stenen bewaarde men. De eerste (nieuwe) steen voor de
229
-ocr page 227-
herbouwde muur werd gelegd in juli 1587. Tegelijkertijd werd het Kerkegat gerepareerd en
de pijler onder de stadsmuur daarnaast. Voor deze reparatie werden 5400 bakstenen gekocht
met de nodige muurankers. Voor de kantlaag moest nog eens 3000 stenen worden aange-
schaft. Muurtoren nr. 10 werd opgeruimd en de wal bij de nieuwe muur opgehoogd met
aarde uit de Kloosterstraat, zo 'dat men bequaemelick over die muer soude moeden sien.'
Grote delen van de muur tussen Benschopperpoort en Monnikengat werden tot zeven lagen
baksteen afgebroken en opnieuw opgemetseld. Het Monnikengat werd ook gerepareerd en
langer gemaakt. Zeven muurtorens werden deels afgebroken, de bakstenen schoongemaakt
en weer ingemetseld. De muur voor het kasteel onderging dezelfde behandeling en de kant-
laag van de muur achter het klooster werd geleidckt en met 2000 nieuwe bakstenen hersteld.
In het Bushuis werd het stadsgeschut opgesteld en in een rondeel (mogelijk nr. 25) werd een
kalkoven gemetseld voor de metselspecie.
De lange lijst van reparaties is hiermede nog lang niet ten einde, maar het vermelde geeft een
goede indruk van de omvang van de werkzaamheden, die de stad een vermogen hebben
gekost.
Het is zelfs mogelijk dat de restanten van de stadsmuur voor het grootste deel stammen uit
deze tijd, afgezien van de fundamenten en onderste lagen. Na deze koortsachtige periode van
herstel brak een eeuwenlange periode van verwaarlozing aan die nog steeds voortduurt en
getuigt van een minachting voor de bewogen geschiedenis.
Ajh. Wen 11. Opgravingen tijdens riolerin^swerkzaamheden in 1954 aan hel Kronenhiir^plantsoen. We zien
duidelijk de fundamenten van vermoedelijk de 'Leentjestoren'.
W2t
230
-ocr page 228-
HOOFDSTUK 5
Chronologische overzichten
KASTEEL
Oudste Stenen verdedigingswerk. Waarschijnlijk gebouwd naar 13e eeuwsc trant:
vierkante burcht met vier hoektorens en een voorburcht of-hof, geheel omgeven door
een gracht; het complex stond in verbinding met het (kasteel)dorp.
1279 Residentie van Gijsbrecht van IJsselstein.
1298 Belegering en inname door Hollandse troepen. Zwaar beschadigd door beschieting.
Kasteelbrug vernield en kastcelpoort geslecht.
1346   Bisschop van Utrecht sticht uit wraak brand in IJsselstein. Schade kasteel niet bekend.
1417   Op bevel van [acoba van Beieren onder andere kasteel afgebroken door Utrecht.
1420   Kort na dat jaar is het kasteel herbouwd.
1466  Gelderse troepen leggen IJsselstein in de as. Verdedigingswerken met kasteel geslecht.
1470   Tussen 1470-1480 kasteel herbouwd.
1510 Aanval van Utrecht op IJsselstein. Kasteel zwaar beschadigd door beschieting.
OORLOGSHANDELINC.EN IN EN UC:)Nn DE STAD
1346 Bisschop van Utrecht sticht uit wraak brand in IJsselstein.
1348   Cisterciënserabdij te Eiteren in puin geschoten.
1349   IJsselstein doorstaat beleg van 5 weken door de bisschop van Utrecht.
1374 Kleefse benden bestoken IJsselstein met brandende pijlen (dit in verband met rieten
daken en hooibergen in de stad). Roof van veel koeien en paarden die een dag later in
Utrecht werden verkocht. In die tijd had IJsselstein meermalen te maken met roof-
tochten.
1417   Gedeeltelijke verwoesting van de stad door Utrecht.
1418   Alle huizen, schuren en hooibergen verbrand en afgebroken op bevel vanjacoba van
Beieren. Verdedigingswerken werden ook geslecht. In 1417 was de stad al voor een
groot deel verwoest.
1424 Begin van herbouw van de stad.
1466 IJsselstein geplunderd en in de as gelegd door Gelderse troepen.
1471   Begin van herbouw van de stad.
23i
-ocr page 229-
1482 Tweemaal belegeren Kleefse en Utrechtse troepen IJsselstein. Schade in de binnenstad
door branden. Zeven inwoners gedood. Klooster op de Nieuwpoort werd door de
belegeraars gebruikt om de stad te beschieten etc. Vandaar dat IJsselstein later besloot
tot afbraak aldaar en herbouw binnen de stad (Maricnberg).
1490 Tussen 1490 en 1500 is IJsselstein veelvuldig geteisterd door strooptochten.
1511 Belegering van IJsselstein door Utrecht.
GRACHTEN OM DE STAD.
1310 Nederzetting vóór 1310 was omgracht.
Noordelijk; aan de voorzijde van het omgracht kasteel.
Zuidelijk : huidige Haven (langs Havenstraat) was toen gracht.
Westelijk : langs de huidige Klooster- en Doelenstraat.
Oostelijk : langs de huidige Kerkstraat.
Na 1310 begin gemaakt met uitbreiding oppervlakte IJsselstein in de vorm van een
rechthoek van 550 x 520 meter, geheel omgeven door een brede singel.
Noordelijk: voor en naast het omgrachte kasteel.
Zuidelijk : langs de huidige Paardenlaan. De oude langs de Havenstraat werd in
oostelijke- en westelijke richting verlengd en bleef nog dienen als zuidelijk verdedi-
gingswerk in samenhang met stadswal c.q. stadsmuur.
Westelijk : aan de buitenzijde van de Achterslootse dijk die onderdeel werd van de
stadswal c.q. stadsmuur; oude gracht langs Klooster- en Doelenstraat werd gedempt.
Oostelijk : aan de buitenzijde van de IJsseldijk die onderdeel werd van de stadswal c.q.
stadsmuur; oude gracht langs de Kerkstraat werd gedempt.
1350 Zuidelijke gracht langs huidige Havenstraat was opgenomen in vaarroute
Lopikerwaard-Utrecht vv met los- en laadplaats te IJsselstein. Daar verrezen langza-
merhand op de zuidoever van de gracht schuren, pakhuizen enzovoort. Aan de zuid-
kant van het ontstane handelswijkje werd omstreeks 1350 een brede gracht gegraven
ten dienste van de scheepvaart. De iets noordelijker gelegen oude gracht werd voor de
helft gedempt en bestemd tot Haven, waarlangs zich - na slechting van de stadsmuur-
een handelscentrum verder ontwikkelde. Over deze Haven werd een brug gelegd
waarop men tevens vis ging verhandelen (vandaar de naam Visbrug).
Toentertijd was waarschijnlijk al afgezien van het oorspronkelijke plan om de gehele
Nieuwpoort tot aan de huidige Paardenlaan te bebouwen en bij de stad te trekken. De
stadsuitbreiding hield dus op bij de nieuw gegraven gracht die tevens als vaarwater
was gaan dienen.
232
-ocr page 230-
NOTEN
1.   Zie kaartje 1.
2.   Algemene Geschiedenis der Nederlanden (AGN), dl. 2 (Haarlem 1982), p. 188.
3.   Oorkondenboek van het Sticht Utrecht (OSU), dl. IV, nr. 1949.
4.   Algemeen Rijksarchief (ARA), Archief graven van Holland, nr. 793.
5.   Rijksarchief Utrecht (RAU), Archief van het Domkapittel, nr. 3855.
6.   S.W.A. Drossaers, Inventaris van het archief van de NassauseDomeinraad (AND) II (Den Haag 1955), 2e dl.,
nr. I. p.3. L. van Tongerloo, Middeleeuwse IJsselstein, in UHKIJ 4, p. 8.
7.   Bronnen tot 1301 in het OSU en na 1301 in het RAU, archieven van de Utrechtse kapittels, van de bisschop van
Utrecht eva, en in het ARA, AND II en Archief graven van Holland.
8.  J.A. Coldeweij, De heren van Kuyc (Tilburg 1982), p. 146 en bijlage.
9.   Oud archief IJsselstein (OAIJ), nr. 186.
10.  J.C. Visser, Schoonhoven (Assen 1964).
11.   GrootplakkaatboekvanUtrecht,dI. l,p.529ev. (1798).
12.  J.C. Visser, Schoonhoven (Assen 1964), p. 00 en AGN 4 (Haarlem 1980), p. 43-51.
13.  J.J. de Geer, Onuitgegevene oorkonden betreffende het slot, de stad en de heerlijkheid van IJsselstein, in: Co-
dex diplomaticus Neerlandicus 2e serie IV, 2, nr. 2 (Utrecht 1860), p. 98-101. (CDN)
14.   OAIJ, nr. 78 (afschrift uit eind 16de eeuw).
15.   Ibid.                                                                                                                                                              -
16.   R. Fruin, DeMiddeleeuwserechtsbronnenderkleinesteden vanhetNedersticht, 3, (Den Haag 1903). (Rechts-
bronnen.)
17.   ANDir^nr. 123.
18.   Rechtsbronnen, p. 13-16.
19.   Rechtsbronnen, passim.                                                                                                      .
20.   OAIJ, nr. 611. ,                                                             '                                     ,          '
21.   Rechtsbronnen, p. 59 ev.
22.   ANDII, nr. 1101.
23.   M.H.H. Doesburg, Getyped verslag van de opgravingen op de Nieuwpoort, 1936-1937.
24.   Dit vermoeden voor het eerst uitgesproken door J.C. Visser, Schoonhoven (Assen 1964), p. 118, voor wat
betreft de Achterslootse dijk.
25.   AND II, nr. 145. Zie ook CDN II, 1, p. 172 (1348).
26.   Dordrecht 1620, p. 91, zo ook bij vrijwel iedere schrijver na hem die dit onderwerp heeft behandeld.
27.   Bronnen in AND II, onder de genoemde jaren.
233
-ocr page 231-
28.   AND II, nr. 95.
29.   AND II, reg. 243, nr. 105.
30.   Werken van het historisch genootschap te Utrecht, nieuwe serie nr. 42, boek VI; Bronnen van de geschiedenis
der Nederlanden in de Middeleeuwen, dl. 2, Rijmkroniek van Melis Stoke (Utrecht 1885), vs. 81-285.
31.   CA. Rutgers,Jan van Arkel (Groningen, diss. 1970), p. 46.
32.   A. Matthaeus, Veteris aevi analccta (Analecta), III (Den Haag 1738) p. 240. (De zg. Vermeerderde Bcka.)
33.   Ibid.,p. 244.
34.   Ibid., p. 275.
35.   Ibid.,p. 602-603.
36.   Ibid.
37.   Rechtsbronnen, p. 35.
38.   CDN2eIV, 2, nr, 2, p. 132-137.
39.   M. Boxhornius, Toneel ofte beschrijvinge des landts ende steden van Hollandt ende West-Vrieslandt (Amster-
dam 1632), p. 309.
40.   N.B. Tenhaeff (ed.). Bisschop David van Bourgondiëen zijn stad (Utrecht 1920), p. 125-127. (Naar de eerste
druk van A. Matthaeus' Analecta, 1698).
41.   Berijmd verhaal van het beleg van IJsselstein door Gelderen Utrecht in 1511; in: Bijdragen van het historisch
genootschap te Utrecht (Utrecht 1881).
42.   Foto van het origineel, RAU, Topografische atlas nr. 561.
43.   AND II, nr. 62, stadsrekening 1538-1539.
44.   Opmeting in sept. 1769 door J. van Stolk.
45.   H. A. van Oerle, Leiden binnen en buiten de stadsvesten (Leiden 1975). p. 251.
46.   RAU, Archieffonds kleine kapittels en kloosters, nr. 469 a.
47.   Gegevens uit de stadsrekeningen, OAIJ nr. 325. (1568-1599).
48.   OAIJ, nr. 247 en 33.
234
-ocr page 232-
HOOFDSTUK 6
Conclusies
Aan de hand van de criteria die voor de moderne definitie van een stad gelden, is onderzocht
in hoeverre IJsselstein daaraan voldeed. IJsselstein is gegroeid van een kasteeldorp tot een
kleine stad. Die ontwikkeling is te plaatsen in het eerste kwart van de 14e eeuw en is te danken
aan de periode van stabiliteit onder Gijsbrecht en Arnold van IJsselstein. In eerste instantie
moest de nieuwe stad van een aanzienlijke omvang zijn, maar in de loop der tijd werd duide-
lijk dat de helft voldoende was.
Er is geen stadsrechtprivilege van de landsheer uitgegaan, maar er is sprake geweest van een
aantal deelprivileges waarvan de verlening van tolvrijheid de belangrijkste was. IJsselstein
begon als stad te functioneren en wel op het moment dat de Baronie van IJsselstein een feit
was geworden: omstreeks 1340.
De macht van de baron bleef gedurende de 14e eeuw groot op allerlei niveaus, maar werd in
de 15e en 16e eeuw steeds meer door een opkomend patriciaat ingedamd. Wat opvalt is dat
IJsselstein in alle opzichten een klein stedelijk karakter had en qua inwonertal en grootte meer
op een dorp geleek. De speciale status van de Baronie in het Stichts-Hollandse grensgebied,
als leen van de aanzienlijke geslachten Van Amstcl-Van IJsselstein en Van Egmond, maakte
IJsselstein tot een bijzondere stad met een identiteit.
In de loop van twee eeuwen is de stad herhaaldelijk slachtoffer geweest van vijandelijke troe-
pen. De stadsverdediging, omstreeks 1350 compleet, heeft veel te lijden gehad en is tot twee-
maal toe (in 1418 en in 1466) geheel of deels afgebroken geweest. Het in aanleg 13e eeuwse
kasteel heeft tussen 1417 en circa 1470 geheel of gedeeltelijk in puin gelegen en is daarna in
een andere stijl en effectiever opgebouwd. Ook de stadsmuren zijn op de fundamenten weer
opgetrokken en vooral in het laatste kwart van de 15e eeuw hebben zij hun stevigheid bewe-
zen. Na de herbouw rond 1470 moet er een systeem zijn ontwikkeld dat onderhoud garan-
deerde, wellicht met financiële steun van heer Frederik van Egmond en later van zijn zoon
Floris. Het nieuwe bolwerk 'Zwijg Utrecht', na 1482 gebouwd, als standplaats voor het zwa-
re stadsgeschut, heeft zich tijdens het beleg van 1511 bewezen. Toen de directe noodzaak
voor een sterke stadsverdediging na 1511 verdween, zijn stadsmuren, bolwerk en kasteel
slecht onderhouden.
De geschiedenis van de IJsselsteinse stadsverdediging loopt parallel aan die van de stadsont-
wikkeling en kan in een aantal fasen worden onderverdeeld. In de eerste fase, van midden 13e
eeuw tot circa 1310, was IJsselstein een kasteeldorp. Het kasteel met de voorhof of-burcht
waren de belangrijkste verdedigingswerken. Bovendien was het dorp door een gracht en een
aarden wal met pallisade omringd. De tweede fase, van 1310 tot 1350, kan de eerste stedelijke
fase worden genoemd. In deze periode van stabiliteit vond er een nieuwe stadsplanning
plaats die ambitieus van opzet was. Een groeiend realisme bracht de prille stad tot een meer
geschikte omvang terug. De stad werd nu geheel ommuurd en omgracht en mocht zich
verheugen in een oplevende marktgerichte handel. Vermoedelijk is de gehele opzet, die tot
stadswording leidde, uitsluitend te danken geweest aan de heren van IJsselstein. De derde
fase, vanaf 1350, liet eerst een stadsuitbreiding in zuidelijke richting zien en daarna een con-
solidatie van het stedelijk oppervlak; de Nieuwpoort werd definitief opgegeven. Er ont-
stond een economische concentratie - profiterend van het vruchtbare achterland en de gun-
stige ligging - én door druk van buitenaf Vanaf circa 1350 was het gedaan met de rust en
235
-ocr page 233-
stond er steeds weer een vijand buiten de poort die met eigen middelen bestreden moest
worden. Na de grondige verwoestingen van stad en stadsverdediging in de 15e eeuw vond
steeds wederopbouw plaats, met aanpassing van de stadsverdediging aan de moderne eisen.
Na het laatste beleg in 1511 werden alle verdedigingswerken verwaarloosd en werd het kas-
teel ingericht tot een slot waar de drost voortaan resideerde. Hoewel na 1570 veel aan herstel
is gedaan, bleef de grote kracht van de IJsselsteinse verdediging geconcentreerd in de stads-
grachten en de enkele stadsmuur met het bastion voor de IJssclpoort, een Middeleeuwse
verdediging die volstrekt onvoldoende was om een modern leger tegen te houden. Uitbrei-
ding heeft nooit meer plaatsgevonden.
december 1989, drs. A.M. Fafianie
INHOUD
1.    Wat maakte IJsselstein tot stad?                                                                                  203
A.  Middeleeuwse term voorstad.                                                                              203
- situatie en gebruikte terminologie in het land van IJsselstein
B.   Begrenzing van stad en stadsvrijheid.                                                                    204
- ontwikkeling gezagsverhoudingen in het land van IJsselstein
C.  Demografische concentratie                                                                                 205
- omvang bevolking van de stad in de 16e eeuw
D.  Eigen juridisch statuut                                                                                          206
-marktrecht, tolvrijdom, landbrief, stadsbestuur
E.   Specialisatie en economische functie                                                                     207
-handelscentrum, agrarische bedrijvigheid, ambachtelijke industrie
F.   Stedelijke autonomie                                                                                            208
- eigen rechtspraak, belasting etc.
2.    De stadsverdediging van IJsselstein                                                                            209
A.  Kasteel                                                                                                                 209
-oorsprong, naam, vorm, bewoners
B.   Gracht, wal, stadsmuur                                                                                        210
- woonkern op IJsseloever, het kasteeldorp, de stad in fasen
C.  Beproefde weerbaarheid verdedigingswerken                                                      216
-instandhouding en verwaarlozing. Overzicht krijgshandelingen tussen
1279 en 1511
3.   Deverdedigingswerkennaardetoestand van 1570                                                     221
4.   Hernieuwde zorg voor de verdedigingswerken aan het begin van de opstand              229
5.   Geraadpleegde bronnen, chronologische overzichten                      /                          231
6.   Conclusies                                                                                                                 235
236
-ocr page 234-
KENMERK VAN 'STAD-ZIJN'
Globaal twee eeuwen met veel oorlogsleed had stedelijk IJsselstcin achter de rug toen daar
eindelijk een langdurige periode van wapenrust in het zicht kwam. Het vredesverdrag met
Utrecht (1511) luidde dat rooskleurig tijdperk hoopvol in, verboden als het - volgens het
verdrag - was om onderlinge oorlogen te voeren. Maar, zolang een aantal Nederlandse
gewesten elkaar nog bckampte, waarbij de jonge Heer van IJsselstcin als hoge dienaar van de
landsheer ook betrokken was, hield IJsselstcin zich natuurlijk waakzaam en hield het kruit
droog. De vele rampspoeden in de achterliggende 165 jaar had hen geleerd, dat de weg naar
IJsselstcin voor vergeldingsacties gemakkelijk te vinden was, voor wie dan ook. De burgerij
van toenmalig IJsselstcin zal, indachtig aan wat in een stadsboek - naar aanleiding van IJssel-
steins vernietiging op 28 december 1418 - met eigentijdse pen was gegrift, die waarschu-
wing voor ogen hebben gehouden, luidende: 'Liver kynder die hierna poirter werden t'Yssel-
steyn, die houden dit ingedenckenisse'...
Toch was de tijd niet ver meer dat oorlogen tussen gewesten evenals met wapens gevoerde
partijtwisten - IJsselstcin wist daar alles van - tot het verleden zouden gaan behoren. De
zeventien Nederlandse gewesten vormden geen natie, verschilden bestuurlijk veel van el-
kaar en hadden machtsuitbreiding in hun vaandel geschreven. Maar in het midden van de 16e
eeuw kwam definitief een einde aan die grote mate van gewestelijke zelfstandigheid en daar-
mede aan de mogelijkheid tot onderling oorlogvocren. Dit had consequenties voor IJssel-
stcin. Een lange tijd - meer dan een eeuw - was er voor nodig geweest eer alle Nederlandse
gewesten in handen kwamen van de Bourgondische vorst door koop, erfenis en onderwer-
ping. Het was Karel V die dat Bourgondisch streven afrondde. Zijn imperium had de om-
vang van een wereldrijk. Hij was: Aartshertog van Oostenrijk geworden via het Huis Habs-
burg. Koning van Spanje, Keizer van Duitsland, heerser over uitgestrekte gebieden in Itahë,
Mexico en Zuid-Amerika en niet in het minst Heer der (rijke) Nederlanden. De graafschap-
pen Henegouwen, Zeeland en Holland waren reeds in 1433 (via de nalatenschap van Jacoba
van Beieren) Bourgondisch geworden terwijl pas in 1543 het hertogdom Gelre als laatste
gewest door Karel V aan zijn zegekar werd gebonden (in 1528 had hij de wereldlijke macht
van de bisschop van Utrecht overgenomen).
Naar Bourgondisch gebruik kwamen de gewesten onder een centraal gezag te staan en
vormden alzo het gebied van de Zeventien Verenigde Nederlanden. Maar een eenheid als bij
een land of natie was het uitdrukkelijk niet en is dat in deze samenstelling ook nooit gewor-
den, behoudens een korte periode eeuwen later toen België en Nederland een eenheid waren
(1815-1830). Voor de gewesten gingen uniforme bestuurs- en andere regels gelden met
inachtneming van de verplichtingen die vorst en onderdanen elkaar waren verschuldigd. In
aangelegenheden die de instemming behoefden van de onderdanen (extra heffing van gelden
bijvoorbeeld) dan verliep dat overleg per gewest via de Staten, een college van vertegen-
woordigers van meestal drie standen: adel, geestelijkheid en steden. Centralisatie van de
macht werd ingevuld door één staand leger ter vervanging van de gewestelijke legers. In elk
gewest werd een stadhouder als plaatsvervanger van de landsheer aangesteld (soms hadden
meer gewesten een en dezelfde stadhouder). Vaak waren zij het die de legers aanvoerden.
Tot de bekleders van die hoge posten behoorden al in een vroeg stadium de Heren van IJssel-
stcin.
237
-ocr page 235-
Het einde van het tijdperk van de 'binnenlandse' oorlogen moge dan wel te danken zijn ge-
weest aan Karel V, maar een sfeer van pais en vree wist hij allerminst te bewerkstelligen. De
door hem ingevoerde maatregelen wekten onrust en onvrede op in een brede laag van de
bevolking, maar niet in het minst bij de adel, geestelijkheid en steden. En na zijn troonsaf-
stand ten gunste van zijn zoon Philips II werd het leven en werken onder al het nieuw inge-
voerde, waaronder de plakkaten die gevoelens van haat opriepen, voor de Nederlanders
totaal onmogelijk. Een massale opstand was in aantocht. Zo had Karel V toch een eensge-
zindheid in de Nederlanden geschapen, die weliswaar niet aanvaardbaar bleek voor alle
gewesten maar in de Noordelijke gewesten de kiem werd van de latere Nederlandse staat.
Na de invoering van het centraal gezag in de Nederlanden nam IJsselstein niet langer een
strategische positie in, dit in tegenstelling tot de Baronnen van IJsselstein die, ambitieus als ze
waren, hun kwaliteiten en invloed hadden aangewend tot verkrijging van hoge ambten.
Hun Baronie (van IJsselstein) was echter niet opgegaan in het groot verband van de zeventien
gewesten, als onderdeel van het graafschap Holland. Hoewel leenman zijnde van Holland
hadden de Heren van IJsselstein (die pas later de titel van Baron aannamen) de Hollandse
graaf buiten de deur weten te houden in een aantal zaken, onder andere op het gebied van de
belastingheffing. Zo was IJsselstein in een bijzondere positie terecht gekomen die later uitge-
legd en erkend is in de geest van: souverciniteit. De Baronie van IJsselstein had dus de status
gekregen van een zelfstandige enclave binnen de Nederlanden. Pas bij de omwenteling in
1795 kwam daaraan een eind. Al die tijd heeft IJsselstein haar eigen geschiedenis gemaakt,
want in die van de verenigde Nederlanden stond zij als het ware aan de zijlijn. Aldus was er
toch nog iets werkelijkheid geworden van wat voor de oudste Van Amstels een droombeeld
is geweest: een onafhankelijk Amstelland.
Ook in financieel opzicht moest IJsselstein haar eigen zaken regelen, in het gunstigste geval
met financiële steun van de Baron (die ten slotte niet geringe inkomsten genoot uit zijn om-
vangrijk goederenbezit). De stadsverdediging was zo'n object dat op eigen kosten onder-
houden moest worden. En als IJsselstein wèl opnieuw een uit militair oogpunt strategische
positie had ingenomen, dan zou onderhoud niet voldoende zijn geweest door de gemoderni-
seerde strijdwijze en toegenomen vuurkracht (artillerie). Breda, eveneens behorend tot de
Oranjegoederen, behoefde wel moderne verdedigingswerken en de aanleg ervan vergde
zulke hoge kosten, dat de Prins in 1579 besloot het kerkzilver uit de Baronie van IJsselstein
ten bate van deze werken te verkopen.
In de eerste jaren van de Opstand heeft de Baronie van IJsselstein overigens nauwelijks een
rol van betekenis kunnen spelen. IJsselstein was gedurende de beslissende eerste tien jaren
van de Opstand zelfs niet in staat om zich openlijk aan de zijde van haar Baron te scharen.
Toen de situatie in de Nederlanden vrijwel onhoudbaar werd voor de Prins van Oranje,
legde hij zijn ambten neer (1567) en nam de wijk naar zijn voorvaderlijk slot Dillenburg in
Duitsland om van daaruit de Nederlandse zaak te dienen. Door zijn vlucht had hij zich veilig
gesteld, maar zijn goederen werden hem ontnomen met alle consequenties van dien. Eén
ervan was dat de Baronie van IJsselstein een Spaansgezinde beheerder kreeg in de persoon
van Barlaymont. In 1576 kreeg Willem van Oranje zijn goederen weer terug.
Tot dan had IJsselstein wel geleden maar niet gestreden. De verdedigingswerken waren niet
of nauwelijks belaagd geweest, maar ook aan het onderhoud was weinig gedaan. Toch
maakte IJsselstein hectische tijden door, zowel tijdens de periode van Barlaymont als lange
tijd daarna. Tientallen IJsselsteiners werden door de beruchte Raad van Beroerten veroor-
deeld en al waren ze tijdig gevlucht, terugkeer was onmogelijk gemaakt. Verplichte inkwar-
238
-ocr page 236-
tiering en voeding van soldaten was aan de orde van de dag en leveranties aan het leger even-
eens. Huisvesting van de gevluchte plattelanders schiep problemen. Ook muitende troepen
en benden roofden wat zij roofden konden en trokken vaak een spoor van vernielingen. Dit
alles kwam gedurende een groot aantal jaren voor en het maakte vaak geen verschil of men
met Spaanse troepen dan wel met Geuzenvendels te doen had. Ook natuurrampen als ziekte-
golven en overstromingen als gevolg van doorbraken in de Lekdijk speelden in de beginjaren
van de Opstand hun vernietigende rol in en om de Baronie.
Naarmate de 80-jarige oorlog zich meer en meer naar de Zuidelijke Nederlanden verplaatste,
normaliseerde het dagelijks leven zich in de noordelijke streken. Ook achter de Middeleeuw-
se ommuring van IJsselstein kwam er rust en lange tijd zouden daar geen andere noden heer-
sen dan de problemen van alle dag.
Maar door toedoen van de Franse koning Lodewijk XIV stonden de Nederlanden in 1672
weer met de rug tegen de muur. De 'lage landen' leken in korte tijd te worden overmeesterd,
maar de vijandelijke troepen bleven steken bij de Hollandse Waterlinie die niet ver voorbij
IJsselstein in Noord-Zuidrichting liep. IJsselstein kon dus, onbeschermd als ze was, rekenen
op een treffen met de Franse troepen. De IJsselsteinse bestuurders hebben dit niet afgewacht
maar traden de Franse commandant tegemoet met de symbolische sleutels van de stad in hun
hand alsmede het aanbod van een hoge afkoopsom. De Fransen zagen af van militair geweld,
accepteerden het aanbod en legerden zich in en om de IJsselsteinse veste. Maar alsof IJssel-
stein haar handen nog niet vol genoeg had aan het verwerven van de beloofde sommen geld,
trokken de soldaten er nog eens op uit om met harde hand de bevolking te belagen. Maar ook
de Staatse troepen (de Hollandse dus) hadden daar patent op en zo keerden de tijden van
honderd jaar geleden terug. Ook de zware inundaties ontbraken niet. IJsselstein lag als een
zwaar belaagd souverein eilandje in een wereld van geweld. Maar door toedoen van de Ba-
ron Prins Willem III (die de Nederlanden met succes redde van de ondergang) was de Baro-
nie van IJsselstein een erkend neutraal gebied en op papier dus onpartijdig in de strijd van de
Nederlanden tegen Frankrijk. Ook dit zou het nageslacht lang bijblijven door de enorme
schuldenlast als tol voor zelfstandigheid. Maar de kenmerkende elementen van 'stad-zijn',
de stadsmuur en beide poorten, waren intact gebleven!
Na de rampjaren 1672-1673 hernam IJsselstein haar eigen koers en zou daarin de komende
honderd jaar niet gestoord worden door machtsvertoon of groot geweld van buitenaf. Bin-
nen de stadsmuren bleef de ruimte voldoende voor de burgers en ambachtslieden. Om het
wonen in IJsselstein aantrekkelijker te maken, werd zelfs een bouwpremie ingesteld. Delen
van de stadsmuur werden gebruikt voor gerief en nut evenals de stroken groen tussen gracht
en walmuren. Niets wees er meer op dat deze voorzieningen aan de rand van de stad ooit
hadden gediend als hechte verdedigingswerken. Ook het kasteel had zijn oorspronkelijke
bestemming verwaarloosd, want hier en daar was het proces van afbrokkeling van bijgebou-
wen al niet meer te stoppen.
Hetzelfde gold voor de Republiek der Verenigde Nederlanden en de positie van Stadhouder
Prins Willem V. In 1795 maakte een revolutie zonder bloedvergieten een eind aan de Repu-
bliek der Verenigde Nederlanden waarna de Bataafse Republiek onder het credo Vrijheid,
Gelijkheid en Broederschap werd uitgeroepen. Ook aan het bestaan van de Baronie van IJs-
selstein kwam toen een eind. Maar na vijftien jaar was van de zelfstandigheid van ons vader-
land weinig meer over en was de tijd rijp gemaakt voor inlijving bij het Franse keizerrijk van
Napoleon. Na ineenstorting van Napoleons droom, driejaar later (1813), herrees Nederland
als een weer zelfstandige natie, maar nu als een eenheidsstaat in de vorm van een Koninkrijk.
239
-ocr page 237-
AJh. 1. Huidige situatie aan de zuidoostzijde van de binnenstad. De muur is gestut met houten balken. Op de
achtergrond de oude Nicolaaskerk. (foto: Bram van Mens)
Ajb. 2. Dezelfde situatie, gezien naar de richting Benschop, hinks korenmolen de Windotter en in het midden de
Nicolaasbasiliek met het torentje van het stadhuis, (foto: Bram van Mens)
Een nieuwe toekomst werd tegemoetgetreden op een geheel nieuwe wijze. Het gebied van
de voormalige Baronie van IJsselstein begon ook een nieuw bestuurlijk leven, waaraan ook
de stad IJsselstein en de beide dorpen Benschop en Noord-Polsbroek onafhankelijk van el-
kaar inhoud zouden gaan geven binnen de provincie Utrecht. Dat was geen afrekening met
het verleden, maar historisch gezien was de indeling bij Utrecht wel opvallend!
De historische steden torsten een verleden mee dat in het nieuwe tijdperk meer problemen
gaf dan in menige plattelandsgemeente. Overigens viel in de Gemeentewet van 1851 het
onderscheid tussen 'stad' en 'dorp' weg, want sedertdien bestaan er in Nederland officieel
alleen maar 'gemeenten'. Diezelfde Gemeentewet maakte het ook onmogelijk dat er 'poort-
gelden' geheven konden worden van personen die de stad een bezoek brachten. De eerste
slachtoffers waren de 'portiers' (die de bediening van de poorten vaak hadden gepacht van de
gemeente) en de gemeente verloor een bron van inkomsten. Tot schrik van menige stedeHng
zouden de poorten voortaan onbewaakt open blijven, ook 's nachts dus, waardoor dieven en
240
-ocr page 238-
ander gespuis alle kansen kregen om ongemerkt de stad binnen te komen. Het gemeentebe-
stuur van IJsselstcin kon zich wel verplaatsen in die angstgevoelens - de burgemeester had
die 'bedenkelijke' openheid ten slotte zelf aan de orde gesteld - maar men was natuurlijk niet
bereid om op gemeentekosten de beide poorten te laten bewaken. Maar wat erger was: het
gemeentebestuur besloot vrijwel onmiddellijk om de onderhoudsgevoelige poorten te slo-
pen en te vervangen door muurtjes ter weerszijden van de rijweg. De kosten hiervan bedroe-
gen wel ƒ 900,—, maar de iepenbomen tussen de IJsselpoort en de Paardenlaan alsmede de
linden op de wal en bij de Benschoppcrpoort vertegenwoordigden een aantrekkelijke som.
En de stenen van de walmuur aan de zuidkant van de stad konden ook worden verkocht.
Eerdere plannen om deze muur te slopen in het kader van werkverschaffing die zichzelf kon
bekostigen uit de opbrengst van de stenen, hadden geen genade kunnen vinden in de ogen
van de Koning. Eenjaar tevoren (1844) was crjuist een Koninklijk Besluit van kracht gewor-
den dat toestemming voor de sloop van stadsmuren noodzakelijk maakte. Voor de muur aan
de noordkant (kasteelzijdc) kwam die voorwaarde te laat, want die was inmiddels al geslecht
om plaats te maken voor een plantsoen. Die oplossing, al dan niet in combinatie met gedeel-
telijke handhaving van wal en muur, vindt men nog op veel plaatsen terug.
Maar ook een aantal inwoners was niet gelukkig met de sloop en dienden een verzoek in tot
handhaving. Kortom, de ontmanteling was een teer punt bij autoriteiten en bevolking.
Stapsgewijs is het proces van afbraak toch doorgegaan, behalve aan de zuidkant van de stad.
In 1883 stond daar in de zuid-oosthoek nog een deel overeind en nog wel met veel vrije
ruimte er omheen. Hocpelfabrikant Gerrit van Rooijen, die daar al eigendommen had lig-
gen, kocht dat stuk muur (lang 61,70 meter) vooreen symboHscheprijs vanf 1,~. Maar hij
moest de walmuur wel met muurankers verstevigen! Het gemeentebestuur was er dus zon-
der meer van uitgegaan dat dit restant van de stadsmuur niet verwaarloosd mocht worden
door de nieuwe eigenaar. Later werd dit muurgedeelte lange tijd aan het zicht onttrokken
door de bebouwing die Van Rooijen daar had laten verrijzen. Bij de gemeente was het be-
staan van de muur uit de memorie geraakt, zodat bij de inventarisatie van de plaatselijke
monumenten de muur buiten beeld bleef
Afh. 3. Huidige toestand van de muur. De situatie is gevaarlijk, mede door vernielingen.
241
-ocr page 239-
Toen omstreeks 1970 de panden van Van Rooijcn door de gemeente werden gesloopt, bleek
hoe goed Van Rooijen zich aan de regels had gehouden: het stuk stadsmuur was overeind
gebleven en daarmede was IJsselstein onverwacht een monument van vooral hoge emotio-
nele waarde rijker.
Gelukkig was het gemeentebestuur- met inspraak van vertegenwoordigers uit de bevolking
-juist doende met de voorbereiding van een bestemmingsplan 'IJsselstein binnen de grachten'.
In 1974 werd het vastgesteld. Op historische gronden is daarin bepaald dat de oorspronkelij-
ke groengordel langs de grachten zou worden hersteld. De laatste fase zou in de periode
1983-1986 worden gerealiseerd, maar helaas: de zuid-oosthoek met het gedenkwaardig res-
tant van de stadsmuur ligt er nog steeds bij als in de nadagen van IJsselsteins turbulente Mid-
deleeuwse periode. Een vergeten kenmerk van 'stad-zijn', anders dan de omstreeks 1970
vervaardigde nieuwe ambtsketen van de burgemeester in fraaie vorm symboliseert!
AJb. 4. De beginperiode van IJsselstein als nederzetting met een stedelijk karakter is in de IJsselsteinse ambtsketen
uitgebeeld door het wellicht 14e eeuwspoorterszegel van de stad (opidanoru(m) de Yselsteyn), waarop
binnen de ommuring (destad) mogelijk de heilige Nicolaas aan wie de IJsselsteinse kerk in 1310isgewijd,
en wellicht een paus staan afgebeeld.
December 1989, J.G.M. Boon
242
-ocr page 240-
VERZOEKSCHRIFT
tot doel hebbende
een ^vergeten vestingwerk-monument^
toe te voegen aan
de reeds geregistreerde vestingwerk-
monumenten
Gericht aan de Minister voor Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur,
p/a Rijksdienst voor Monumentenzorg
Broederplein 41
3703 CD Zeist
IJsselstein, 18 september 1986.
Geachte excellentie,
De stichting 'Historische Kring IJsselstein', zetelend te IJsselstein aan Omloop West 42 te
huize van haar sekretaris, verzoekt U de oude vestingwerken kadastraal bekend onder, ge-
meente IJsselstein, sectie F, nummers 1567, 1705, 1612, 1607 (-zie bijlage V-), toe te voegen
aan de lijst van monumenten binnen de gemeente IJsselstein.
De stichting stelt zich blijkens artikel 3, lid b, van haar statuten onder meer toe doel:
'het bevorderen van de conservering van historische monumenten'.
Op grond van navolgende omstandigheden meent verzoekster dat plaatsing op de lijst als
voormeld gewettigd is. De vestingwerken waar het in deze om gaat zijn gelegen in het zuid-
oostelijke gedeelte van de binnenstad en hebben een lengte aldaar van circa 100 meter, stam-
men uit de 15e eeuw en bestaan uit;
a.    wal/kade met een gemiddelde breedte van 4,5 meter,
b.   vestingmuur met een gemiddelde hoogte van 3 meter,
c.    glacis met een gemiddelde breedte van 17 meter,
d.   gracht met een gemiddelde breedte van 10 meter.
Naar de mening van verzoekster zijn de vestingwerken van bijzondere betekenis voor IJssel-
stein en dit karakter dient voor de toekomst onveranderd te blijven. Verzoekster wil met
name voorkomen dat de vestingmuur, glacis en omgrachting ter plaatse door welke wijzi-
ging dan ook wordt ontsierd en zorgen dat de vestingwerken weer in ere hersteld worden.
243
-ocr page 241-
Vergeten monumenten
De oude vestingstad IJsselstein is eeuwenlang omgracht en ommuurd geweest. Van deze
vestingwerken is thans de onmgrachting in zijn geheel bewaard gebleven terwijl de vesting-
muur alleen nog maar aan de zuidzijde van de binnenstad gevonden wordt. Helaas is het
merendeel van deze vestingmuur door bebouwing onzichtbaar. Daar waar de muur zicht-
baar is herkent men de vestingwerken zoals ze er van oorsprong hebben uitgezien, bestaande
uit gracht, glacis, muur en wal. Er zijn in IJsselstein nog maar twee gebieden waar deze
vestingwerken zo gevonden kunnen worden. Het eerste gebied ligt in de zuidwest-hoek van
de binnenstad en is genaamd 'het mc:)Leni'Lantsoen'. Hier hggen gracht, glacis, muur en
wal fraai in een plantsoen geconserveerd. Dit gebied is tijdens de inventarisatie van monu-
menten opgenomen in het register met als algemene omschrijving:
'Oude vestingwerken met omgrachting, deels in plantsoen en landschappelijke aanleg veranderd'.
(-zie bijlage I- De kadastrale aanduidingen F.842 en F. 1589 zijn rcspektievelijk de aanduidin-
gen voor het Molenplantsoen en de stadsgracht. De aanduiding F. 1758 is een groenstrook
aan de noordzijde van de binnenstad.)
Het tweede gebied waar gracht, glacis, muur en wal een vestingwcrkmonument vormt ligt
in de zuidc:)c:)st-hoek van de binnenstad, hierna te noemen: de Z.O.-hoek. Dit gebied
kwam omstreeks 1970 vrij, nadat sloopwerkzaamheden van huizen en fabrieken hadden
plaatsgevonden. De inventarisatie van monumenten binnen de gemeente IJsselstein was
toen reeds afgesloten en men heeft naderhand geen verzoek gedaan de vrijgekomen vesting-
werken van de Z. O.-hoek aan de lijst toe te voegen. Uit navolgende overeenkomsten met de
Algemene Bepalingen van de Monumentenwet willen wij aantonen dat de vestingwerk-
monumenten van de Z.O.-hoek van grote waarde zijn en als 'vergeten monumenten'
toegevoegd dienen te worden aan het register.
Overeenkomsten tussen de vergeten monumenten van de
Z. O.-hoek met de algemene bepalingen van de monumentenwet
artikel 1, lid b. De Monumentenwet verstaat onder monumenten:
1.   Alle vóór ten minste vijftig jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn
wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun volkskundige waar-
de;
2.   terreinen, welke van algemeen belang zijn wegen daar aanwezige zaken als bedoeld on-
der 1;
3.   alle zaken en terreinen, welke van algemeen belang zijn wegens de aan die zaken en terrei-
nen verbonden geschiedkundige herinneringen;
Ten aanzien van de vestingwerken van IJsselstein zijn de volgende overeenkomsten te ver-
melden:
Ten aanzien van punt 1 :
De vestingwerken zijn eeuwen oud en zijn van algemeen belang wegens hun schoonheid en
hun volkskundige waarde.
/
Ten aanzien van punt 2 :
                                                                      /
De vestingwerken bestaan uit terreinen als kade, glacis en gracht. /
244
-ocr page 242-
Ten aanzien van punt 3 :
De stad IJsselstein kent een eigen woelige geschiedenis waarin de vestingwerken een belang-
rijk rol spelen. Wij noemen onder andere een belegering uit 1482 van de Utrechters voor de
stad IJsselstein.
Voor meerdere historische gegevens ten aanzien van de vestingwerken verwijzen wij naar de
algemene historische omschrijving uit de Topografische Atlas, bijlage IL
Ook wat betreft het behoud van de vestingmuur en de Walkade is hier geschiedenis te ver-
melden. Toen de gemeente IJsselstein in het midden van de vorige eeuw de vestingmuur in
zijn totaliteit wilde slopen voorkwam de Koning dat de laatste resten van de muur aan de
Walkade onder de slopershamer vielen. Op grond van een Koninklijk Besluit van 5 novem-
ber 1844 had men namelijk toestemming van de Koning nodig om de muur te mogen slopen.
De gemeente deed hierop een verzoek met als belangrijkste argument; verlost te mogen zijn
van de drukkende en zinloze onderhoudskosten. Nadat de Koning in 1846 geen toestem-
ming gaf werd er een nieuw verzoekschrift door de gemeente ingediend. Het antwoord op
dit laatste verzoek kwam in 1847 en luidde; 'geen beslissing kan genomen worden alvorens
de Koning de walmuur persoonlijk zal hebben bekeken'. Bij deze correspondentie bleef het
en de muur en de Walkade bleven gespaard. Dat de vestingmuur eerder in de belangstelling
stond wordt duidelijk in bijlage III waarin bestektekeningen en omschrijvingen te vinden
zijn die nodig waren voor restauratie-werkzaamheden rond het jaar 1769. Bijlage IV is een
weergave van het aanzicht op de vestingwerken van de zuidzijde van IJsselstein in 1727.
ARTIKEL 1, LID E. De Monumcntcnwet verstaat onder stads- en dorpsgezichten:
groepen van onroerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen en bruggen, grach-
ten, vaarten, sloten en andere wateren welke met één of meer tot de groep behorende monumenten een
beeld vormen, dat van algemeen belang is wegens hun schoonheid of het karakter van het geheel.
ARiKEL 1, LID F. De Monumentenwet verstaat onder beschermde stads- en dorpsgezichten:
stads- en dorpsgezichten, welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers.
Ten aanzien van de Z.O.-hoek zijn de volgende overeenkomsten te vermelden:
Ten aanzien van artikel 1, lid e :
De Z. O.-hoek kent een samenspel van onroerende goederen, te noemen als 1 gracht, 2 gla-
cis, 3 vestingmuur, 4 wal/kade, 5 vele monumentaal beschermde en beeldbepalende panden.
De omgeving van deze onroerende goederen in de Z. O.-hoek vormt in de stad IJsselstein
een eigen karakteristieke eenheid.
Ten aanzien van artikel 1, lid f:
De binnenstad van IJsselstein is een beschermd stadsgezicht.
Het aanzicht van de Z.O.-hoek is in bijlage VI in tekening gebracht.
ARTIKEL 2, EERSTE LID. Bij de toepassing van de Monumentenwet wordt rekening gehouden
met de bestemming van het monument.
Ten aanzien van de Z.O.-hoek is de volgende overeenkomst te vermelden:
Het huidige bestemmingsplan genaamd 'IJsselstein binnen de grachten' van 1974, is tot stand
gekomen najaren van overleg tussen Monumentenzorg, vertegenwoordigers van het ge-
meentebestuur, een stedebouwkundig bureau en de burgerij. Vertegenwoordiger voor Mo-
numentenzorg was toen onder andere de heer J. Stapper. Zijn grote inzet en belangstelling
voor IJsselstein leidde er toe dat bij de vormgeving van het bestemmingsplan gebruik ge-
245
-ocr page 243-
maakt werd van historische gegevens uit een kadastraal minuutplan van 1825. Zo ontstond
het plan om langs de grachten de originele groengordel van de glacis te herstellen. Dit echter
betekende dat er vele woningen aan de gracht zouden moeten verdwijnen en dat stuitte op
bezwaren. Na vele wijzigingen in dit plan koos men voor een middenweg. De huizen kon-
den blijven staan en op die plaatsen waar geen bebouwing was zou de groengordel als plant-
soen worden uitgevoerd. De Z.O.-hoek die inmiddels vrij gekomen was van bebouwing
werd opgenomen in de grocngordel-bcstemming en kreeg in het bestemmingsplan ccn dui-
delijke funktie als een vestingwcrk-monumcnt. De uitvoering van het groengordclplan zou
volgens het reconstructie-saneringsplan als laatste fase in de jaren 1983-1987 worden uitge-
voerd. Hieruit concluderen wij dat de Monumentenwet, wat betreft het bestemmingsplan
van toepassing is.
Integratie met het kloosterplantsoen
Uit het voorgaande moge duidelijk geworden zijn dat de vestingwerken in de Z.O.-hoek
belangrijke historische monumenten zijn. Een ander aspekt waarom het belangrijk is dat
deze vestingwerken beschermd dienen te worden is een toekomstige mogelijkheid om twee
monumentale gebieden, die eeuwen met elkaar verbonden zijn geweest, opnieuw te hereni-
gen. Wij doelen hier op een 'hernieuwde intecjratie van de vestincjwerken en de
kloosterfundamenten'. Deze kloosterfundamcntcn, gelegen aan de overzijde van de
stadsgracht (zie plattegrondtekening bijlage VII.), zijn in 1937, 1938 en 1956 door onder
ander de heer W. Stoker voor onderzoek opgegraven (zie foto bijlage VIII).
De geschiedenis vertelt dat dit klooster omstreeks 1342 gesticht werd door de Cistercicnse-
rorde en bekend stond onder de naam 'Onze Lieve Vrouwenberg'. Het klooster speelde een
belangrijke rol tijdens het beleg van 1482 waarin een groot leger uit Utrecht de stad Ijssel-
stein aanviel. Omdat het klooster zich buiten de vestingwerken bevond gebruikten de
Utrechters dit complex als schuilplaats van waaruit zij de stad konden bestoken. Na dit beleg
besloot men het klooster uit veiligheidsoverwegingen af te breken en binnen de muren van
IJsselstein op te bouwen. Tot voor 1911 behield IJsselstein het aandenken van deze geschie-
denis in zijn landelijke karakter. Vanaf de vestingwerken in de Z. O.-hoek kon men de heu-
vel zien liggen waarin de kloosterfundamenten bewaard waren gebleven.
Maar dan, in 1911, werd er op de vestingwerken een fabriekscomplex gebouwd en veran-
derde de Z.O,-hoek in een industrieel gebied. Later, in 1953, verrezen aan de overzijde van
de stadsgracht, ter hoogte van het fabriekscomplex, twee flats. De afstand tussen de flats en
de gracht bedroeg slechts vier meter waardoor de gracht aldaar degenereerde tot een ordiani-
re sloot. Vanuit het oogpunt dat er aan de overzijde het fabriekscomplex stond werd er tegen
deze onestethische plaatsing ten opzichte van de stadgracht toch geen bezwaar gemaakt. Zo
verdween het historische aandenken van een stukje stedelijke geschiedenis. Alleen een ge-
deelte van de kloosterfundamenten bleef in een plantsoen, genaamd 'het Kloosterplantsoen',
bewaard. In de jaren '70 kwam er een opleving voor de Z. O.-hoek. Fabrieken en huizen
werden gesloopt. De vestingwerken kwamen hierdoor vrij van bebouwing en de gemeente
IJsselstein bestemde de Z.O.-hoek in het groengordclplan als plantsoen. Echter, het vrije
uitzicht vanaf de Walkade stootte sinds die tijd op de achtergevels van de flats die als domine-
rende onestethisch geplaatste objekten een doorn in het oog werden. Het lijkt ons niet on-
waarschijnlijk dat deze flats, door hun slechte woonkwaHteiten of om welke redenen dan
ook, ooit zullen verdwijnen. Als dit in de toekomst gebeurt dan zien wij een rijke historische
hereniging ontstaan van de vestingwerken met het Kloosterplantsoen welke een nieuw sie-
246
-ocr page 244-
raad kan worden voor de stad IJsselstein.
Het is ook om deze toekomstige mogelijkheid dat de stichting 'Historische Kring IJsselstein'
een beroep doet op bescherming van de vestingwerken in de Z.O.-hoek.
De stichting 'Historische Kring IJsselstein' hoopt met de vermelde informatie een duidelijk
beeld te hebben gegeven van een historisch waardevol en cultureel belangrijk gebied.
Wij vertrouwen op een deskundig oordeel en zien gaarne een positieve reactie op dit ver-
zoekschrift tegemoet opdat de vestingwerken spoedig in ere hersteld kunnen worden.
Hoogachtend, namens de stichting 'Historische Kring IJsselstein':
L. Murk, voorzitter                                                  C.J.H, van Dij k-Westerhout, secretaris
Bijlage I
Gemeente: IJ3::el3t,Gin
Plaats:
Plaatselijke
aanduiding: .^een
Provincie: Utrecht
OMSCHRIJVING VAN HET MONUMENT:
n?üis''
Oude vestinjj'.verken met ongrE-chting; deels
in Dlantsoen
en Irindschappelijke ai^nleg veranderd.
/
KADASTRALE TENAAMSTELLING:
Eigenaar: ^q Geneente IJsselstein,
^|-^3 P/^ Gresjentehuis te
IJsselstein.
Zakelijk /;,^,^ /" ^^ ^ ^,,., .,.,./,,,
gerechtigde: . .,-^^(>
KADASTRALE AANDUIDING:
Gemeente: IJsselstein
Sectie: ^
Nummer(s): ^^^' ^ ^^°^'%37 K^
247
-ocr page 245-
copie uit de Topografische Atlas
A. Vestingen (of versterkte steden) in de provlnoie UTRECHT
Versterkingen
Wallen
gssleoht
Volg-
Hr.
Kaam, omsohrüTlng, historische bijzonderheden, enz.
erate Latere
Wük bti Duurstede (vervolg)
1078), terwijl de afbraak van de stadsmuren reeds in 1673
zou zijn aangevangen (Valksnier IV, 19; Bosscha II, H8) .
Overblijfselen zijn: resten van de Runnolenpoort uit de 1;e
eeuw, thans onderbouw van de molen "Rijn en Lek"^ en de nog
goed te herkennen omwalling van het kasteel in hst door
J.D. Zocher in 1836 aangelegde wandelpark (Croookewit 14).
IJselstein
Sen Heerlijkheidsstadjs op de grens van Holland en Utrecht
(Fook. Andr. I, 41), dat aanvankelük tot Holland behoorde,
vandaar dat het zowel door Hadr. Junlua (Beschrijving van de
voornaamsts gemuurde en ongemuurde Steden van Holland en
West-Vriesland. Delft 1609) als door Boxhorn, is beschre-
ven onder de Hollandse steden.
Het had zijn oorsprong in het kasteel dat c.1300 door Vrou-
we Berta van Eeukelom, tijdens de gevangenschap van haar
gemaal GUsbrecht,een Jaar lang werd verdedigd en dat, reeda
vöór 1144 gebouwd, herhaalde malen is verwoest en weer op-
gericht (Schotanus, I52). Bij de sloping van het kasteel in
1887 werd de vierkante traptoren, uit het eind van de I5e
eeuw, gespaard.
De stad mest reeds c. I3IO enigermate versterkt zijn geweest
omdat de Bisschop haar toen een kerk en drie vaste Jaar-
markten schonk. In 1349 werd zij voor het eerst door de
Utrechtsen belegerd en verwoest (South., 385; Teg. St. ÏII,
556). In 1390 werd IJselstein door Arnold van Egmond met
stenen muren, poorten en torens voorzien (Schotanus, 263;
floihorn, 327; South., 91; Bachlene I, 772). In de 15e eeuw
moest de stad herhaaldelijk zware aanvallen ondergaan, eerst
van ds Hollanders onder Hertog Jan van Beieren en Vrouwe
Jacoba, bij wie zich de naijverige Utrechtenaren hadden aan-
gesloten; in 1417 en I4I8 werd zij belegerd en Ingenomen en
werden binnen 6 dagen tijds haar slot en vestingwerken ver-
weest en haar hulzen verbrand (Boxhcrn; Gouth., 435; Peters
I, 3I); in 1466 werd zij wederom, nu door de Geldersen, tot
de grond toe verbrand en verwoest (Boxhorn; South., 478).
Weliswaar- gaf Karel de Stoute in I467 toestemming om "Die
Stede weder op te timmeren ende dat slot ts stereken"
(South., 435; V. lennep-Hofdijk II, 129, 131; v. Hidek IV),
maar Utrecht was hst hiermee niet eens en beval de Magi-
straat van IJselstein de nleuwgemaakte bolwerken, poorten
en bruggen weer af te breken (de Sesr II, 132). Bisschop
David van Bourgondig bracht op 17 Juli 1470 een verzoening
tussen de partijen tot stand (Burman, III, 23), maar nog in
1510 en I5II deden de Utrechters en Selderssn aanvallen op
de stad, die echter door Heer Floris van Egmond warden af-
geslagen (South., 573).In 1749 was de et«4 nog omringd met
wallen en grachten (Teg. St. VII, 557).
Een stuk muur bij de voorm. Benschopperpoort en een dicht-
gemetselde poort op de walkade zijn de weinige restsn van
do vsstlng (V.Ii. I, 27); voor do Kasteel-toren zie Kunst-
reisboek III, 133).
IIV
XII
Bijlage II
248
-ocr page 246-
.■*f^ C-Z-^-J^y,
~4~t!^7^:^''JE
^J^v^fl-i?^
+J/
fll'
Ht^.
i N
i ^
.o
-^
i____^
Bijlage III a.
Maattekening van de vestingmuur te IJsselstein.
De tekening behoort hij een bestek uil 1769 waarin openbare goederen van IJsselstein werden opgetekend en
omschreven.
Bijlage III h.
LJ, wal muur, lang 300 poet, is hier en daar
uytgehogen, maar zyn geen hoeken van ge-
vaar als alleen een hoek van circa 25 voet leng-
te die maat afgenomen, stellen in 't geheel in
alles 4 roe instoppinge(n), verder de nygin-
ge(n) en voeginge(n) 30 GL, deeze muur is
buyte(n) 12 voet hoog Aan de wal zyde is die
op eenigeplaatse(n) uyt-geteert, en op eenige
plaatse(n) goet, stelle(n) in deeze 1 roede in-
stoppinge(n) en nyge(n) en voege(n) 10 Gl.
is circa 2 voet bove(n) de grond. De steene(n)
rollaag sommige 2 en sommige 3 steen
hreets, moeten gewit, en herstelt egaal als het
verdere stelle(n) daar toe 3 roede(n) lengte.
Rollaag vernieuwen.
V, lang 8 voet. Uytnygen en voege(n) 4 Gl.
Dak aan de wal zyde en hooven behandele(n)
als van U isgezegt.
W, lang 77 voet, moet "ytgenygt en gevoegt
en eenige ligte instoppinge(n) prinsipaal bo-
ven by de rollaag, gisse circa daar een V4 voet
hoog de nyginge(n) en voeginge(n) 16 Gl.
Aan de wal zyde egaal gestelt als U, die
egaal te behandele(n), nyge(n), instoppe(n)
en voege(n).
*»»«*i*
■tiiiii*- — ■ ___■ ^^-                                    /
-rj iwtwi im^i uil > _____„^ ,,
Vf^
4
?i<-*Wyy»^»- ♦^•rV»;?"" '•^*—;;—j           
De letters U, V en W op de 'maat-teke-
ning van de vestingmuur' corresponde-
ren met de huidige sit'.atie van de Z.O.-
hoek. Aantekeningen die bij deze letters
horen, (zie copie) zijn aldus vertaald;
249
-ocr page 247-
'*Sïi.—
Bijlage IV. Aanzicht op de i'estiiigu'erkcii i'aii de zuidzijde i'aii IJsselsleiii.
Bijlage V
250
-ocr page 248-
AANZICHT VESTINGMUUR Z.O.-HOEK IJSSELSTEIN
GETEKEND WIM vjn SUL 1986
SHUNBtRtK                       L HOUTEN SIU
'-OHOtRDOORGANC WALKAOt i--VEOsrERKINGSBOCEN
Bijlai;c VI
251
-ocr page 249-
ï;<i,rf;:;;--<a>w^,' '"•-•''■'•.■-f- i^^
SriiF^^^^^»
.1
öijlage yin.
fundamentrestant van het klooster 'Onze Lieve l'rotiii'ctihen;'. De joto loont het priesterkoor, opi;ei;rciveti door
W. Stoker in 1937. (foto: HKY)
Lid; mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank, IJsselstein, reknr.; 21.84.(X).217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
Drs. S. Raue, Haanderik 41 3401 EN IJsselstein en B.
Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummer per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activitei-
ten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr. W.G.M,
van Schaik, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein,
tel; 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt
de contributie minimaal f20,- per kalenderjaar, zij die
buiten IJsselstein wonen worden verzocht f 5,~ extra over
te maken i.v.m. verzendkosten. Losse nummers kunnen
voorzover voorradig, a f7,50 bij het secretariaat worden
nabesteld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,00.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ 80,-.
Historische Kring
IJsselstein
ê
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand ge-
komen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel;
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het al-
gemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de
Lopikerwaard in het bijzonder.
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dij k-Westerhout, OmloopWest
42, 3402 XP Usselstem, tel: Ü3408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M.Hobbemalaan
11, IJsselstein.
252
-ocr page 250-
'De herinnering herinnert
als het Hgt geworpen
op het ik geworden zijn'
lading het beste dekt. Is hij niet tevreden dan
zet hij het voor maanden of jaren weg. Zijn
schiftingsproces is serieus. Hij laat zich niet
verleiden tot leuteren. De beelden moeten de
volle intensiteit van zijn ervaringen dragen,
met liefst een extra zeggingskracht. Kortom:
Kunst.
Met Van Sijl in ons midden hebben wij een
bijzondere kans. Doordat zijn bronnen ons
bekend zijn of bekend hadden kunnen zijn
kunnen wij de spanning van het geziene en het
opnieuw zichtbaar gemaakte en de spanning
van de kale feiten en de geschiedenis van
dichtbij meemaken.
Zijn werk zal in juni 1990 in galerie de Boog
en het kapelletje van Epping te zien zijn.
Er zijn twee redenen te noemen waarom u
in dit blad plotseling met moderne kunst
wordt geconfronteerd.
De eerste is de bereidheid van de
Historische Kring IJsselstein om hun
historisch bewustzijn niet bij de dag van
gisteren te doen ophouden. Sterker nog, zij
nemen een wissel op de toekomst. Immers de
feiten van vandaag zijn morgen geschiedenis.
Daarnaast verbreiden zij het begrip
'monument'. Niet alleen gebouwen
verdienen deze naam: ook zaken van meer
geestelijke aard, zoals kunst. En naast
bescherming heeft kunst vooral behoefte aan
aandacht.
De tweede reden ligt in de aard van het
werk van Wim van Sijl. Hij is niet alleen een
IJsselsteins kunstenaar maar maakt ook zijn
Usselsteins verleden tot onderwerp van zijn
kunst. Daarmee historiseert hij ook. Maar
wel op een manier zoals een kunstenaar dat
doet. Op basis van eigen ervaringen richt hij
een monument voor het verleden op, zonder
echter in particularisme te vervallen. Goede
kunst tilt het persoonlij ke tot het universele
niveau. Zo ontstaat de mythe. Van Sijl is een
kunstenaar die het mythische in zijn eigen
verleden zoekt. Daarbij gaat hij niet over een
nacht ijs. Hij laat zijn ervaringen jaren
'rijpen' tot hij weet welke vormkeuze de
JoskaTóth.
253
-ocr page 251-
foto: Georgc Terherg
middenlijn van de opstelling zijn twee
objekten geplaatst. Het geeft het beeld een
heldere indeling en doet zelfs streng aan. Het
objekt dat vooraan ligt is net iets van de grond
opgetild. Het is een vlonder waarin op drie
plaatsen dokumenten liggen. De papieren
stapels zijn resten van gedachten, tekeningen
en filosofieën die aan de bar in het atelier
gemaakt zijn. Ze liggen op goudkleurig
metaal omlijst door oude geteerde planken.
Het objekt dat achteraan staat is een houten
pilaar met een koperen rail waaraan foto's
hangen. Tussen perspex geklemd ziet men
fotografische beelden van het atelier. Ze zijn
verkleurd, scherp ofwazig; allen verschillend
van formaat. Doordat de flessenrijen een
hoek maken naar dit vertikale objekt komt dit
objekt in de juiste verhouding te staan in het
totaalbeeld.
Coalsensation is een kunstwerk waarin Van
Sijl een belangrijk IJsselsteins maar vooral
ook universeel gebeuren vastlegt. In essentie
gaat het over 'het ontvangen van gasten'.
Coalsensation is een monument waaraan
men kan proeven 'hoe' de gasten werden
ontvangen, 'waar' ze werden ontvangen en
'wat er toen gebeurde'.
Coalsensation
Coalsensation is een kunstwerk bestaande uit
1400 lege wijnflessen, een vlonder met
dokumenten, een houten pilaar met foto's en
een geluidskompositie. Coalsensation is geen
bestaand Engels woord maar meer een
IJsselsteins begrip. Het is ontleend aan de
aktiviteiten die plaatsvonden in het eerste
ateher van Van Sijl. Dit atelier bevond zich in
de oude kolenschuren aan de Walkade te
IJsselstein. Daar ontving Van Sijl op
vrijdagnachten in de periode 1973-1980 vele
gasten. De elementen waaruit het kunstwerk
Coalsensation is opgebouwd herinneren aan
deze ontvangsten. De vele lege en stoffige
wij nflessen spreken voor zichzelf. In twee
rijen omsluiten ze het beeld aan de zijkanten.
De chaos van de flessen qua kleur, vorm en
etiket wordt door de buitenste flessen terug
gebracht tot messcherpe lij nen waardoor een
zuivere afscheiding ontstaat. In enkele flessen
zij n luidsprekers gemonteerd die
elektronische geluiden en muziek leveren.
Als men tussen de twee flessenrijen staat
hoort men de resonantie van de
geluidskompositie, alsof het stereofonische
effekt door de flessen wordt versterkt. Het
geluid lij kt te draaien in de ruimte. Op de
254
-ocr page 252-
fe^ ^■^_;<iB
foto ■ George Terberg
m het vlakke landschap. De schilderijen zijn
geen reahstische herkenningsplaatjes maar
laten meer een sfeer ontstaan die herkenbaar
is voor het polderlandschap van IJsselstein en
omgeving. De drie miniatuur schuurtjes die
boven de schilderijen staan, zijn afgeleid van
bestaande kippenschuren en zijn als vorm
terug te vinden in de schilderijen. Ze zijn
geconstrueerd in perspectivische
verhoudingen. Hierdoor lij kt het alsof de
derde dimensie van de schuurtjes is ontsnapt
uit de tweede dimensie van de schilderijen.
Terzijde van de schilderijen staan zes
objekten als een soort afrastering. Het is een
begrenzing zoals het prikkeldraad en de
hekken in de polder. De volgorde van de
objekten geeft een ontwikkeling weer. Het
verweerde hout dat in het eerste objekt door
metaal verwrongen wordt krijgt in het laatste
objekt een opwaardering doordat het metaal
het verweerde hout laat zweven. De objekten
2 t/m 5 laten tussenstadia van de ontwikkeling
Poldeifragmentaatsies
Toen bleek dat het atelier in de kolenschuur
een eigen leven ging leiden besloot Van Sijl
een tweede atelier te betrekken en huurde
een schuurtje achter aan de IJsseldijk,
midden in het weiland, tussen de koeien en
verwaarloosde kippenschuren. Daar in een
meditatieve rust ontstond een dialoog tussen
kunstenaar en natuur. Het landschap, het
Hollandse weer, de koeien en de schuurtjes
werden als onderwerpen vastgelegd.
'Polderfragmentaatsies' is een kunstwerk
opgebouwd uit 17 schilderijen, óobjekten,
een engelfiguur, 3 miniaturen en een
geluidscompositie. Al deze losse elementen,
of anders gezegd 'fragmenten', zijn
herinneringen uit het leven en werken van
Van Sijl in zijn polder-atelier.
Op de schilderijen komen vaak het mistige
en natte klimaat tot uitdrukking. Je voelt de
vette klei aan de zolen zuigen. Verschillende
stemmingen zijn voelbaar en altijd is er wel
een schuurtje te vinden als warm heenkomen
255
-ocr page 253-
zien. Boven al deze aardse materie, gevoelens         Van Sijl geeft door het kunstwerk
en ontwikkelingen; boven al die losse                  'Polderfragmentaatsies' een persoonlijke kijk
fragmenten uit de polder staat een engel.             op een IJsselsteins natuurbeleven.
Meditatief staart zij naar een lege plek en is
gehuld in kosmische geluiden en
koorgezangen die onder haar in de zuil
gereproduceerd worden. De engel en het
geluid binden de losse fragmenten aan elkaar
en geven het totaalbeeld een mysterieuze                                                            P™ ^^ Bier
lading.
256
-ocr page 254-
Het zenderpark Lopik/Usselstein
K. Peeters
Veel dank ben ik verschuldigd aan de heer
L. Murk die diverse teksten en foto's uit zijn
privé-archief in bruikleen gaf ten behoeve van
dit artikel. Mij n dank gaat tevens uit naar de
heerJ. Maas, oud-directeur van het
zenderpark, die zo vriendelij k was het
manuscript van waardevolle kanttekeningen
te voorzien.
Van morseseinen tot Nozema
Rond het jaar 1900 verschijnt in Europa en
Noord-Amerika op grote schaal de draadloze
telegrafie. Simpel gezegd houdt dit dan
uitsluitend in: het draadloos overbrengen van
morsetekens. Hoewel afluisteren officieel
verboden is, vervaardigen vele clandistiene
luisteraars met behulp van lood en zwavel de
nodige kristallen voor hun ontvangers. Het
ontcijferen van de vaak fascinerende
berichten, die in morse vanuit diverse landen
worden uitgezonden, is een veilig
huiskameravontuur voor de burgerman.
Achter de feiten aanrennend wordt door de
overheid pas in 1916 het luisterverbod
opgeheven.
Op dat moment zij n veel technische
breinen in binnen- en buitenland bezig om (in
plaats van morsetekens) de menselijke stem
en andere geluiden draadloos de ether in te
sturen en te ontvangen. Dank zij de
ontwikkeling - in Amerika - van de radiobuis
(ook aangeduid als vacuümbuis of
electrodenlamp) wordt het mogelij k om
zogenoemde ongedempte radiogolven op te
wekken die samengestelde trillingen kunnen
dragen. Het zenden en ontvangen van spraak-
Woord vooraf
Zo'n vijftig j aar geleden werd op Lopiics
grondgebied (Lopikerkapel) een
zendergebouw voorde 'Binnenlandse Radio-
Omroep' in gebruik genomen. De masten van
'Hilversum 1 en 2' flankeerden dit gebouw.
Voordien bestond de (proef)zender
'Jaarsveld' al. De Radiolaan in Lopikerkapel
herinnert daar nog aan. Vanaf het prille begin
waren de gemeenten Lopik en IJsselstein
intensief bij deze activiteiten betrokken. Een
terugblik is daarom zeker op zijn plaats.
In het volgende artikel wordt eerst
geschetst hoe het fenomeen radio in
Nederland van de grond is gekomen. Er
wordt ingegaan op de oprichting van de
Nozema en de bouw van de eerste zenders.
Daarna komen achtereenvolgens aan de
orde: de aanleg van het zenderpark voor de
wereldomroep, de experimentele tv-zender
en de 'Gerbrandytoren'. Het laatste deel van
dit artikel bevat een selectie uit de
briefwisseling van notaris Cool, een man die
zich gekwetst voelde als de zenders van
IJsselstein ten onrechte werden aangeduid als
de zenders van Lopik.
Vanzelfsprekend heeft deze tekst niet de
pretentie om volledig te zijn. Binnen het
kader van een historisch georiënteerd
tijdschrift is een overvloed aan technische
gegevens immers niet wenselijk. Om de
leesbaarheid niet te veel in gevaar te brengen
is slechts een zeer klein gedeelte gebruikt van
de vaktechnische informatie die, de in de
bronvermelding, genoemde boekwerkjes
verstrekken.
257
-ocr page 255-
aan bij de luisteraars. Regelmatig vinden
proefconcerten plaats op de 1050 m golflengte
die worden aangekondigd in advertenties.
...'H. //. Amateurs worden beleefd verzocht
hunne rapporten in te zenden
'. Op de
uitzendavonden zit heel Nederland in de
huiskamer van vriend of buurman en velen
schrijven na afloop een briefkaart over de
kwaliteit van de ontvangst.
De inrichting van de radiostudio laat
aanvankelijk veel te wensen over. Er gaat
uiteraard nog veel mis. Er wordt heel wat
improvisatietalent vereist van de
medewerkers. Misschien is dat de reden dat
het er altijd gezellig is! Eén van de mannen
van het eerste uur is George William White.
Hoewel de programma's in het begin vrij
bescheiden van opzet zijn, is het succes zó
groot, dat al in 1925 een nieuwe, sterkere
zender in Hilversum in gebruik wordt
genomen. De tot deze zender behorende twee
zendmasten van elk 60 m hoog, worden door
de firma Philips geschonken.
De radiopioniers die tot dan toe de
programma's verzorgen, maken plaats voor
organisaties van luisteraars die zich groeperen
naar levens-of wereldbeschouwing. In 1925
zijn er vijf organisaties (AVRO, KRO,
NCRV, VARA en VPRO) die bij toerbeurt
contractgebonden gebruik maken van de
zendfasciliteiten van de 'Nederlandse
Seintoestellen Fabriek'.
Dan is er dringend behoefte aan een tweede
zender. Deze wordt in 1927 geplaatst bij de
haven van Huizen (N.H.) en staat dan bekend
als de Huizer zender met een golflengte van
1875 m en een vermogen van 20 kW. AVRO
en VARA gebruiken voortaan de 'oude'
zender in Hilversum, terwijl de drie andere
omroepen gebruik gaan maken van de zender
in Huizen.
In alle landen van Europa zijn er inmiddels
radio-omroepen van de grond gekomen. Wat
het tij dstip van de oprichting betreft is
Nederland na de Engelse BBC een goede
tweede. Het wordt dan hoog tijd dat er
internationaal stringente afspraken gemaakt
worden over de golflengten. Spijtig voor ons
land (maar internationaal gezien wel
begrijpelijk) verliest ons land beide lange
golven. De verandering van golflengtes
betekent voor Nederland een volledige
en muziektrillingen gaat nu mogelijk worden.
Erworden snel vorderingen gemaakt. In 1918
brengt de firma Philips de eerste radiolampen
in de handel.
In die beginperiode is er sprake van
ongecoördineerde experimenten van
amateurs en wetenschappers. Er bestaan nog
geen richtlijnen over het gebruik van
golflengtes. Zendvergunningen zijn nog niet
nodig. Alles kan en alles mag.
Aan de Haagse ingenieur H.H.S. a
Steringa Idzerda komt de eer toe officieus de
grondslag te hebben gelegd voor het
Nederlandseomroepwezen. Inmaart 1919
houdt hij in Utrecht, bij gelegenheid van de
Jaarbeus, een succesvolle demonstratie. Hij
slaagt erin tussen Vreeburg en Janskerkhof
(anderen spreken van de Maliebaan) een
draadloze verbinding tot stand te brengen,
compleet met spraak en muziek. Grappig is
dat IJsselstein ook dan al van zich doet
spreken op het gebied van radiozenden. Er
wordt namelijk melding gemaakt van ene
heer Ridderhof, wonende te IJsselstein, die
op de Jaarbeurs het sensationele bericht
brengt... 'dat hij met zijn lamptoestel ook op
dien grooteren afstand de stemmen had
kunnen verstaan!'
Vanaf 1920 neemt het aantal experimenten
in de privé-sfeer en in de zakelijke sfeer
enorm toe. De overheid wordt nu gedwongen
om de stormachtige ontwikkelingen enigszins
in goede banen te leiden. Het grootste
probleem is dat van de
exploitatiebevoegdheid. Wat de (al lang
bestaande) telegraaf en telefoon betreft geeft
de overheid immers concessie (toestemming)
aan particuliere maatschappijen. Bij de
radiotelefonie is het 'probleem' echter dat er-
in tegenstelling tot de telefoon - geen systeem
van palen en draden in het land hoeft te
worden aangelegd. Maar er is wel degelijk de
noodzaak om het gebruik van kanalen in de
ether te reguleren, met andere woorden: er
zijn (internationale afspraken nodig over
golflengten, die tot dan toe door iedereen
vrijelijk gebruikt kunnen worden.
De eerste radio-omroepzender wordt in j uli
1923 in gebruik genomen. Het is de op
fabrikantenvergunning gestichte proefzender
van de Nederlandse Seintoestellen Fabriek te
Hilversum, Het experiment 'omroep' slaat
258
-ocr page 256-
vernieuwing en verplaatsing van zenders en
antennes. Vooruitlopend op de verdere
inhoud van dit artikel kan nu reeds vermeld
worden dat men de radiozenders wil gaan
verplaatsen naar I Jsselsteins en Lopiks
grondgebied.
Naast deze kwestie van
golflengtenverandering ontstaan rond 1930
diverse grote problemen met omroepen die
uitbreiding van zendtijd, c.q. een derde
radiozender willen. De minister van
Binnenlandse Zaken, J.A. de Wilde, gaat
krachtdadig optreden. Hij acht het nodig om
de belangen van de omroepverenigingen op
zendergebied in een organisatie veilig te
stellen, waarbij de overheid wel een vinger in
de pap zal kunnen houden. In feite staat de
minister een naamloze vennootschap voor
ogen, waarin overheid en
omroepverenigingen in verhouding van
60 : 40 deelnemen. Deze op te richten
organisatie krijgt dan van de overheid het
monopolie voor het stichten en beheren van
alle zenders in Nederland. De organisatie
wordt op 21 december 1935 opgericht en heet:
'N. V. Gemengd Bedrijf Nederlandsche
Omroep Zender Maatschappij', kortweg:
Nozema. Het doel van Nozema is: het
oprichten en in stand houden van
radiozendinstaliaties en deze ter beschikking
stellen aan door de staat erkende en
gemachtigde instanties om radioprogramma's
te verzorgen. Eén van de oprichters is
Prof.Mr. P.S. Gerbrandy, naarwiede radio/
tv-toren aan de Biezendijk genoemd is.
Tijdens de oorlogsjaren is deze heer
Gerbrandy minister-president van de
Nederlandse regering in ballingschap te
Londen.
Overigens schijnt de lettercombinatie
Nozema indertijd in de Ie en 2e Kamer een
bron van vermaak geweest te zijn. De
Kamerleden die de klassieke talen machtig
waren, wijzen er onder veel hilariteit op dat
het woord Nozema veel lij kt op het Griekse
woord voor ziekte, of wat erger is: waanzin!
De jonge vennootschap besluit direkt tot de
voorbereiding van een geheel nieuw
zenderpark voor twee middelbare golven in
^igen beheer. Zoals we gezien hebben maakt
de veranderingen van golflengten een
verplaatsing van de zenders noodzakelij k. De
ütiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
PBCfO
Proefconcert der N. S. F.
Woensdagavond 8 Aug. a. s.,
van 10
II nam.
H.H. Amateurs worden beleefd ver.
zocht hunne rapporten in te zenden.
De Nederlandsche Amateurs verlangen
ENERGIE.
De N. S. F.
zal het
hun geven.
Golflengte
1050 M.
riEDERLAnOSCHE SEinTGESTELLEn FABRIEK
- Hilversum-
Deze advertentie verscheen begin
augustus 1923 in de dagbladen.
noodzaak van verplaatsing heeft namelijk
veel te maken met de geleidbaarheid van de
bodem. De voortplantingscondities van een
golf van ongeveer 400 m zij n ongunstiger dan
van een lange golf, waarvan in Nederland
jarenlang een dankbaar gebruik is gemaakt.
Voor de nieuwe, relatief korte golven is de
bodemgeleidbaarheid op de Gooise
zandgrond van Huizen en Hilversum ronduit
slecht. Huizen staat op dat moment nog de te
veranderen 1875 m zender en in Hilversum de
reeds vernieuwde 300 m zender.
Bij de keuze van een geschikt gebied voor
het nieuwe zenderpark speelt behalve de
bodemgeleiding ook een andere factor een
rol. Uitgaande van de werkzaamste
uitzendcirkel is het voor de hand liggend, dat
men in die cirkel het grootst mogelijke aantal
luisteraars wil hebben. De combinatie van
deze twee elementen (bodemgeleidbaarheid
en aantal luisteraars) is bepalend geweest
259
-ocr page 257-
Jaarsveld geplaatst. Omdat de ervaring met
deze proefzender uitwijst dat de omgeving
van Jaarsveld uitermate geschikt is, wordt op
dat moment (1938) besloten het hele zender-
arsenaal van de binnenlandse radio-omroep
te concentreren in het gebied tussen
Lopikerkapel en IJsselstein.
De Firma Philips krijgt in april 1938 de
opdracht om twee zenders van elk 120 kW te
leveren. Het ontwerp daarvoor is van de hand
van Ir. Posthumus. Het gebouw waarin de
twee enorme radiozenders worden
geïnstalleerd is ontworpen door de
architecten Dwars, Heederik en Verhey.
Minister Van Boeyen metselt op 5 oktober
1939 een gedenksteen met oorkonde.
Voor leken is het verbazingwekkend dat
een heel gebouw nodig is om twee zenders te
kunnen huisvesten. De bijbehorende
antennemasten vormen in feite het minst
ingewikkelde deel van de zendapparatuur.
Op de bovenste verdieping van het pand staan
de ventilatoren voor de luchtkoeling van de
installaties. Op de twee verdiepingen
daaronder bevinden zich de eigenlijke
zenders van Hilversum 1 en 2. Opde begane
grond plaatst men de draaiende omvormers
om wisselspanning in gelijkspanning om te
zetten. In de kelderruimte draaien de pompen
voor de waterkoeling van de grote
zendbuizen. De twee zendmasten staan elke
op een porseleinen isolator, welke tevens het
gewicht (80 ton) van de mast draagt. De
masten van Hilversum 1 en 2 zijn
respectievelijk 196 men 165 m hoog. In het
najaar van 1940 worden de twee
middengolfzenders na een aantal
proefnemingen definitief in gebruik gesteld.
Van 1940 tot 1965 zullen ze op voortreffelijke
wijze dienst doen.
Het zendergebouw van de Binnenlandse
Radio-Omroep, met aan weerszijden de
masten van Hilversum 1 en 2, bevindt zich op
Lopiks grondgebied. Dit gebouw is altijd het
hoofdgebouw gebleven. Daar vindt men ook
de kantoren en zetelt de beheerder van alle
installaties. Dit is in feite de oorzaak dat de op
IJsselsteinse grond staande radio/tv-toren
landelijk bekend staat als: de toren van
Lopik! Elders in dit artikel wordt meer
aandacht besteed aan deze voor IJsselstein
ietwat pijnlijke kwestie.
De proef zender te laarveld (nu Lopik) aan de
Radiolaan (voorheen 'BredeSticht').
voor de keuze van het gebied.
Een studiecommissie bestaande uit
vertegenwoordigende personen van PTT,
Philips en Nozema komt tot de conclusie dat
de meest geschikte plaats voor het nieuwe
zenderpark is: de omgeving van de rivier de
Lek, in de buurt van Vianen. Om de juistheid
van keuze van het Lek-gebied als definitieve
plaats voor het zenderpark te toetsen, wordt
door de Nozema eerst een 10 kW (sommige
bronnen spreken van 15kW)proefzenderbij
260
-ocr page 258-
Het van 1938 daterende gebouw van de 'Binnenlandse Omroep' op de grens van IJsselstein van Lopik.
Het gebouw is ontworpen door de architekten Dwars, Heederik en Verhey.
261
-ocr page 259-
Het zenderpark van de Wereldomroep
Niet lang na de ingebruikneming van het in
1939 gestichte zenderpark Lopik breekt de
Tweede Wereldoorlog uit. De Duitse
bezetters liquideren de Nozema.
Onmiddellijk na de bevrijding wordt de
Nozema weer in haar rechten hersteld.
Prof.Mr.P.S. Gerbrandy aanvaardt opnieuw
(de eerste keer is immers in 1935) het
voorzitterschap. Zo spoedig de
brandstoffenvoorraad het toelaat, neemt men
de (gelukkig) onbeschadigde zenders te
Lopik weer in gebruik. Inmiddels wordt de
band tussen de Nozema en de PTT steeds
hechter, want door de enorme ontwikkeling
der techniek heeft de Raad van Beheer van de
Nozema behoefte aan een technisch en
wetenschappelijk 'achterland'. Die verlangde
know-how heeft de PTT volop in huis.
Al kort na 1945 vindt de regering het
noodzakelijk dat er via radio-uitzendingen
contact is met de overzeese gebieden en met
landgenoten in het buitenland. Men wil dat er
een wereldomroep komt. Op 15 april 1947 is
de stichting van 'Radio Nederland
Wereldomroep' een feit. De doelstellingen
van R.N.W. zijn:
-het verzorgen van gerichte radio-
programma's voor landgenoten overzee;
zo wel in voormalig als nog bestaande
Nederlandse gebiedsdelen en voor
Nederlanders overal ter wereld, vooral
emigranten en zeevarenden,
-het kweken van goodwill voor Nederland in
het algemeen in alle delen der wereld, vooral in
de ontwikkelingsgebieden en in het buitenland
een bijdrage leveren tot vreemdzame
internationale betrekkingen en samenwerking
met de jonge naties.
Op advies van de Nozema wordt het nieuwe
zenderpark van de Wereldomroep gesticht
vlak bij het sinds 1939 bestaande Lopik-
complex, om een zo doeltreffend mogelijk
gebruik te kunnen maken van het daar
werkende technische en ander personeel. Er
is dus sprake van en zeer grote uitbreiding van
het zenderpark. Het nieuwe gedeelte, de
Wereldomroep, ligt geheel op IJsselsteins
grondgebied.
Eind 1952 start men de bouw van het
gebouw van de Wereldomroep. Op 16
september 1954 plaatst de voorzitter van de
stichting 'Radio Nederland Wereld Omroep',
Mr. Arn.J. d'Ailly, een gedenksteen. De
grond waarop het gebouw staat alsmede de
naast omgeving, is door koop verworven. De
rest van het terrein, waarop de antennes en
hulpgebouwtjes zijn opgericht, is het
eigendom gebleven van de bezitters. De
Nozema krijgt het zakelijk recht tot het
plaatsen van opstallen. De belangen van de
landbouw, de fruit- en de veeteelt zijn dus
door de stichting van dit zendercomplex niet
geschaad.
Het antennepark van de Wereldomroep
bestond uit 1 rondstraalantennevan25m
hoogte, 11 gordijnantennes van 84 m hoogte,
3 ruitantennes van 40 m hoogte, 5 ruit-
antennes van 25 m hoogte en 2 ruit-antennes
van 15 m hoogte. Erzijn4hoofdzenders
(3 X lOOkWenl x 50 kW). Verder is er nog
een zender met een vermogen van 10 kW voor
Europa-gebruik. De 4 hoofdzenders zijn snel
instelbaar op uitzendfrequenties liggende
tussen 5,95 en 26,1 MHz.
In het boekwerkje van W. Vogt
'Zenderpark Wereldomroep" komt een
passage voor die het woud van gordij n- en
ruitantennes vrij lyrisch beschrijft. Weiaten
het bewuste gedeelte hier in zijn geheel
volgen.
...De weg luidt naar het één kilometer verder
gelegen zendergebouw, de bermen zijn links
en rechts beplant met bloeiende heesters en
lager siergewas, aangelegd door Mien Ruys-
de tuinarchitecte van 'moerheim' bij
Dedemsvaart. Over een terrein van 60 hectaren
oppervlak - zijn talloze palenstaketsels
opgericht, de meeste van hout, enkele van
staal. Langs de houten palen zijn
geleidingsdraden bevestigd; tussen de stalen
zijn draden gespannen, hetzij in de vorm van
een maaswerk, hetzij in die van een ruit.
Sommige van die masten zijn hoog-tot over de
tachtig meter - andere zijn lager.
Men heeft wel het vermoeden - omdat het nu
eenmaal een radioterrein is - dat men hier met
antennes te doen heeft, maar zij hebben een
onconventionele vorm. Anders dan anders!
Bij een aantal van deze antenne-staketsels
staan kleine, wat wonderlijk
gedimensioneerde huisjes; sommige op
paalvoeten; die herinneren aan het uiterlijk van
262
-ocr page 260-
w
^
-- •¥
Het zendergebouw van de Wereldomroep, ontworpen door Merkelbach en Ellingin destijl
van dezg. 'mittigheidsarchitektur'.
De buitenwanden in de lengterichting
worden voor het grootste deel gevormd door
brede, openslaande stalen deuren op
aflaadhoogte, zodat' grote stukken'
gemakkelijk kunnen worden voorgereden en
binnengebracht. Wie het gebouw van buiten
bekijkt, merkt op dat de constructie van de
betonnen kolommen en gebinten ook is
voortgezet daar, waar zij hun functie als
nerven van de wanden dakvlakten verliezen...
Het moderne zendercomplex van de
Wereldomroep wordt op 2 mei 1960 door
Z.K.H. Prins Bernhard, beschermheer van
de Wereldomroep, officieel geopend. Maar
voor men goed en wel bezig is met het op
poten zetten van het project Wereldomroep
wordt al gauw duidelijk welke andere
gigantische klussen er bij de Nozema en de
PTT voor de deur staan: de FM-omroep,
maar vooral... de televisie! Inmiddels is het
zenderpark van de wereldomroep verhuisd
naar de polder van Zuid-Flevoland (tussen
Lelystad en Nijkerk). De reden van de
deschuilhut van een waker op een
bouwterrein: de schakelhuisjes.
Even vóór het zendergebouw ligt een
rustieke vijver, omzoomd door bloemen en
heesters; zover het oog reikt graast hoorn- en
andervee, onverschillig voor de stoffering
hunner weiden met palen en optrekjes.
... Het zendergebouw, volgens de beginselen
van de moderne nuttigheidsarchitectuur
ontworpen door de bouwmeesters Merkelbach
en Elling, is ruim en luchtig van allure. De
nieuwste bouwmaterialen zijn erin verwerkt.
Depractische indeling der ruimten, de
doelmatigheid van de vormen, getuigen van
het vruchtbaar overleg dat heeft plaats gehad
tussen eigenaresse, de gebruikers en de
bouwers van het gebouw.
Een enkele met speelse smaak aangebrachte
kleur, een technische symbolen uitbeeldende
wandornamentiek van draadplastiek
(schepping van de sierkunstenaar Hans
Ittmann), verklappen dat de romantiek sterk
genoeg is om zich ook in een streng technische
omgeving te laten gelden.
263
-ocr page 261-
Karakteristiek polderlandschap van hel zenderpark in de periode 1960-1988.
MljPil
(
' f -■
!
11 -,
1
- "
1
t
-
1
1
1
verhuizing: het vermogen van de zenders
moet 5 X zo groot worden en dat zou meer
overlast bezorgen door instraling. Bovendien
moet men het nieuwe zenderpark bouwen
terwijl het andere nog in bedrijfis. In
IJsselstein is hiervoor geen ruimte. Voorde
medewerkers komt deze verandering
uiteraard niet als een donderslag bij heldere
hemel; in oktober 1979 wordt immers in de
PTT-uitgave 'Het Omroep-Zenderbedrijf de
vervanging van het zenderpark bekend
gemaakt, compleet met de vermelding van de
vermoedelijke plaats van nieuwbouw. In 1986
wordt Wereldomroep Flevoland in gebruik
genomen.
Zoals het er nu naar uitziet zal de grond van
het voormalige zenderpark wereldomroep
binnen enkele jaren worden volgebouwd.
Niet iedereen is hiermee even gelukkig.
Ingenieur Dick de Haan, strijder voor het
behoud van de Lopikerwaard, verwoordt het
in'Zenderstreeknieuws'van 13 juli 1988 met
deze woorden: 'Dat ze bij jullie op het
zenderpark gaan bouwen is een rechtstreekse
bedreiging van de Lopikerwaard; als ze
De schakelhuisjes
264
-ocr page 262-
Nijpels blijft tegen
bouw Zenderpark
Meem deelnamen.
—Het provinciebestuur heeft
Zenderpark met zeven andere
lokaties voor in totaal vijftien-
duizend huizen bij de minister
voor subsidie voorgedragen.
Gedeputeerde staten willen
verder overleg over de opmer-
Icftig van de minister, dat hij
over de woningbouwtaakstel-
ling van de stad Utrecht (7500
huizen tot 1995) pas kan besUs-
sën nadat inzicht is verkregen in
de woningbouwproblematiek
van de Randstad, mede tegen de
achtergronden van de financiële
mogelijkheden van het rijk.
Overleg met het departement
is verder volgens het provincie-
bestuur nodig over twee nieuwe
elementen in de beoordeling
door de minister. Die wil een uit-
voerbaarheidsstudie alvorens
hij over subsidie beslist en ver-
der wil hij de kosten vergelijken
met die van andere plaatsen in
ons land.
(Van een onzer verslaggevers)
UTRECHT — Minister Nij-
pels van VROM houdt vast aan
zijn standpunt, dat woning-
bouw in het Zenderpark in IJs-
selstein een onaanvaardbare
aantasting van het groene hart
betekent.
, Het stadsgewest Utrecht heeft
deze bouwplaats voor 3400 wo-
ningen nodig om de twintigdui-
zend huizen te halen, die tot
1995 nodig 2ajn.
~Het dagelijks bestuur van de
provincie Utrecht wil hierover
overleg met de nieuwe minister
van VROM. De huidige bewinds-
man heeft eerder in zijn reactie
op het streekplan, waarin Zen-
derpark als reserve-lokatie is op-
genomen, laten weten deze wo-
ningbouw in het groene hart niet
te willen. Dat heeft hij nu beves-
tigd in zijn commentaar op de
nota 'Wonen in en rond de Dom-
stad' van de werkgroep, waar-
aan rijk, provincie en de ge-
meenten Utrercht en Vleuten/De
Utrechts Nieuwsblad van 31 augustus 1989.
hiermee beginnen is het hek van de dam en
betekent dit een aantasting van het landschap'.
Dat de heer De Haan er niet als enige zo
overdenkt, blijkt uit het artikel in het
Utrechts Nieuwsblad van 31 -8-1989.
De experimentele tv-zender en de
Gerbrandytoren
Het medium televisie doet omstreeks 1950
in Nederland haar intrede. In 1951 besluit de
regering tot de bouw van een experimentele
tv-zender. De zendmast wordt in IJsselstein
(nabij de Paardenlaan) geplaatst door het
Duitse bedrijf Stahlwerk Rheinhausen. Het
gevaarte van 219,5 m hoog en 90 ton wegend,
rust op een rond voetj e dat met twee handen
te omvatten is! Op een hoogte van 170 m
bevindt zich een drie verdiepingen tellende
kooi, die is volgestouwd met apparatuur.
De allereerste televisie-uitzending die in
265
-ocr page 263-
Nederland via deze mast plaatsvindt, is op 2
oktober 1951. Het beeld van een vlaggetje
met daarop geschilderd NTS (Nederlandse
Televisie Stichting) werd uitgezonden,
ondersteund door de melodie van 'Great
expectations'. In deze dagen heeft alleen het
welgestelde deel van de bevolking een tv. Er
wordt niet meer dan enkele uren per week
uitgezonden. Wie in de begintijd een tv heeft,
kan erop rekenen dat iedere
woensdagmiddag de kinderen uit de buurt
komen kijken. Schoenen uit bij de deuren 5
cent betalen en dan maar kij ken naar de
'Verrekijker', 'Dappere dodo', en Tante
Hannie, die naaralle kindertjes zwaaide (en
de kindertjes zwaaiden terug) aan het eind
van het programma.
In 1951 verschijnt het artikel 'TV-mensen
werken in een zwiepende mast'. Omdat dit
verhaal in intcrviewvorm een goed beeld
geeft van de oude mast en de
werkomstandigheden van tv-technici anno
1951, laten we de betreffende tekst in zijn
geheel volgen.
TV-mensen werken in een zwiepende mast
Na een korte klauterpartij tegen twee vrij stei-
le metalen ladders stapen wij in de kleine lift. Er
was juist ruimte genoeg voor ons beiden. Ik
keek nog eens naar de koeien in het sappige
weiland langs de Hollandse IJssel en naar het
gebouwtje aan de voet van de angstwekkend
hoge Televisiemast in het wijde, op de stralen-
de zomerdag haast wulpse land van Lopik en
IJsselstein. Toen schokte het kooitje omhoog
en begon de eindeloos lijkende weg naar de
zwiepende top van de TV-mast: het hoogste
door mensenhand gebouwde punt van Neder-
land. Snel kromp het gebouw bij het rustpunt
van de mast tot een onooglijk blokje. De koeien
werden pluisjes in het groene land, het trotse
stadje IJsselstein slonk tot een kleurig vlekje te-
gen het zilveren lint van de slingerende rivier. Al-
les beneden ons werd kleiner en kleiner.
De lift zoemde door. Onze begeleider, de
chef van de televisie-zender Lopik en technisch
opzichter van deze gigantische naald, de heer
A.A.W. van den Akker bleek een gezellig cau-
seur. Hij vertelde tijdens de tocht allerlei inte-
ressante dingen van zijn wonderlijk steile, verti-
caal oprijzende werkterrein.
De wereld onder ons werd al maar kleiner,
wat er op stond steeds onbeduidender. En zon-
der het te willen dacht ik er aan, dat wij elke se-
conde een halve meter hoger klommen. In een
pauze van ons gesprek rekende ik snel: 'Er
gaan zestig seconden in een minuut. We stei-
gen nu zeker al drie minuten. Dat is dus...'
'We zitten nu hoger dan het topje van de
Utrechtse Dom,': zei de heerVan den Akker on-
bewogen. 'Hoort u dat klikken? Dat zijn de ve-
ren, die de liftkabels vrij van de ijzerconstructie
houden. Als we die kabels onbeschermd lieten
hangen zou de wind hen tegen de mast slaan.
Er zou dan gemakkelijk draadbreuk kunnen op-
treden. Dat is iets wat we natuurlijk hier niet
kunnen hebben. U kunt zich wel voorstellen wat
er gebeurt als die draden het begeven.' Ik wilde
daar op dit moment liever niet aan denken. Ik
had juist ontdekt, dat er wéér zestig seconden
om waren. De liftkooi schoof echter onverstoor-
baar langs de binnenkant van de driehoekige
mast verder. 'Ik ben blij met deze bijna windstil-
le dag,' dacht ik. Alsof hij mijn overpeinzingen
raadde zei de heer Van den Akker: 'Als het
stormt - en u weet dat de wind zich boven dit
vlakke land veelvuldig uitleeft! - kan het in de
mast beestachtig te keer gaan. Je kunt hem dan
duidelijk voelen schudden en trillen in zijn tuien.
Boven, in de cabines thit dan alles. Gevaar is er
echter niet bij, want deze mast wordt door de
tuien goed op zijn plaats gehouden. Om de vijf-
tig meter zijn aan de drie hoeken van het ge-
vaarte vier centimeter dikke kabels bevestigd.
In totaal zijn dat dus 12 knapen van staaldra-
den, want de mast meet van voet tot en met
bliksemafleider 220 meter. Die kabels of tuien
zijn verankerd in betonnen bakken, die met
zand zijn volgestort en op hun beurt door zware
funderingen op hun plaats worden gehouden.
Voor storm zijn we niet bang. Dat is alleen ver-
velend en hinderlijk. Door het schudden van de
mast kun je wel eens last van je maag krijgen,
hoewel... je went er ook aan op den duur.'
Plotseling schoot de lift in een donkere tun-
nel. 'Dit zijn de cabines waar de lift doorloopt.
De cabines zijn óm de mast gebouwd, als je
door de vloer van de onderste etage zou zakken
zou je precies langs de mast roetsen. Maar het
drie etages hoge gebouwtje zit er stevig aan
266
-ocr page 264-
kan zenden, hoe verder het komt. Er is n.l. een
groot verschil tussen golflengten van de radio-
omroep, korte golf én de golflengten van de te-
levisie. De eerste middengolven volgen de ron-
ding van de aarde en wat via een veel kleinere,
korte-golf-zendmast wordt uitgezonden kan -
door het 'kaatsen' van de golven en de herha-
ling ervan - aan de andere kant van de wereld-
bol zelfs door onze 'tegenvoeters' worden op-
gevangen. Televisie-golven volgen echter een
rechte baan, die niet met de kromming der aar-
de meebuigt.
Als we desondanks de Televisie-kijkers op
een flinke afstand van de zend-mast willen be-
reiken moeten we die mast zo hoog mogelijk
maken. Want daar de golven haar weg horizon-
taal blijven vervolgen verlaten ze vrij spoedig de
achter de horizon wegbuigende aardkorst om
in de oneindigheid verloren te gaan. Slechts dat
stukje aarde, wat van hieruit te zien is, ontvangt
de 'beelden', die de mast verlaten. De horizon
die wij hier kunnen zien is dus de grens van ons
bereik.'
Die eigenaardige gedragingen van de
Televisie-golven maken de apparatuur, nodig
om de kijkers in de huiskamers goed-verzorgde
programma's aan te bieden, omvangrijk en
kostbaar. Om de Televisie-ontvangst in ons he-
le land goed te maken is een flink aantal masten
nodig, die stuk voor stuk een ruime horizon van
tientallen kilometers hebben. Men is bezig met
de bouw van dit net van TV-masten, de regiona-
le zenders, die opgericht zullen worden te Ap-
pelscha, Markelo, Roermond, Goes en in de
toekomst wellicht ook nog in de kop van Nood-
Holland.
Men laat het TV-beeld dus sprongen maken
van mast op mast. Elke mast vangt het beeld
met een straalontvanger op van een collega in
de keten en geeft dit verder door, terwijl hij
d.m.v. de zender-'antenne' tegelijkertijd de kij-
kers in het eigen gebied van een TV-beeld voor-
ziet. Op die manier is ook de Eurovisie mogelijk.
Als de Nederlandse Televisie Stichting de kij-
kers in ons land b.v. wil laten meegenieten van
een programma van de Duitse Televisie, maakt
men van geïmproviseerde 'masten' gebruik.
Het is immers niet mogelijk in Nederland, de
beelden te ontvangen, die zendmasten op het
grondgebied der oosterburen uitzenden omdat
de 'plaatjes' weigeren de ronding van onze he-
melbol te volgen?
'Dan maar met sprongen' is in dit geval de re-
denering van de TV-mensen.
hoor... We gaan nu eerst even op het dak van de
bovenste kijken. Dan bent u ongeveer 170 me-
ter hoog.'
Het kooitje stopte en we stapten uit. We ontw/e-
ken zorgvuldig de stijlen van de ijzer-construc-
tie en stonden toen - hoog boven het wijd uit-
waaierende landschap - op een plankier van
luttele vierkante meters, als Arabische tove-
naars op een wiebelend tapijtje zwevend in de
lucht. Diep onder ons lag het bloeiende sprook-
je van het Hollandse land met groen-fluwelen
weiden en gouden graanakkers, met speels
slingerende rivieren vol blikkerend nikkel en
roestbruine kikkerslootjes, met rood gedekte
huisjes en grappig rechte fabrieksschoorsteen-
tjes, met fris-groen geboomte, dat (van hier af
gezien) door reuzenhanden tussen de landerij-
en gesmeten leek en.^. met vergezichten zó ver-
rukkelijk van klaarheid en zó vol kostelijke kleu-
ren, dat ik niet aarzel de mensen van Televisie-
Lopik zéér bevoorrechte wezens te noemen.
'Als het weer heel helder is kunnen wij van dit
punt af de gashouder van Haarlem in het noor-
den en de elektrische centrale van Geertruiden-
berg in het zuiden zien. De Televisie-zender, die
boven op de mast staat, bestrijkt een gebied
binnen een straal van ruim zestig kilometer. Uit
het topje van de mast moet u dus 60 km ver
kunnen zien. Bijna altijd zijn die verten echter
wazig,' vertelde onze begeleider.
Ik heb hem de vraag voorgelegd, die wel ie-
dereen op deze hoogte zal stellen.: 'Waarom
moet een Televisiemast zo geweldig hoog zijn?'
Het is immers duidelijk, dat een kostbare mast
als die, welke te zien is vanaf de rijksweg
Utrecht-Den Bosch, alleen uit 'bittere' nood-
zaak 220 meter lang wordt gemaakt. Boven-
dien is het een zeer kostbaar stuk werk en niet
alleen door de constructie van in totaal 280.000
kg!
Vooral de bevliegingen (tegen blikseminslag
en vliegtuigen b.v.) en de extra voorzieningen in
de vorm van het dhe etages hoge huis met de
cabines vergen handen vol geld. Kapitalen die
ook weer niet voor niets worden uitgegeven.
Dat blijkt wel uit de talloze keren, dat de bliksem
in de mast inslaat. De heer Van den Akker bezit
van twee inslagen bijzonder fascinerende fo-
to's, die hij van uit zijn huis (350 meter van de
mast, 'als 'ie omvalt dus net niet op mijn dak')
heeft gemaakt.
Uiteraard móest dus die mast wel zo hoog
worden. 'Hoe hoger namelijk het punt is van-
waaruit men het Televisie-'plaatje' de wereld in
267
-ocr page 265-
reportage-wagen langs een kabel naar de PTT-
straalzenderwagen gestuurd. De straalzender
van die wagen staat ergens op een hoog punt,
vanwaaruit men een vrij 'zicht' op de straal-ont-
vangers in de cabine van de Lopik-mast heeft.
Het vinden van een geschikt punt is vaak erg
lastig, want zelfs een forse boom, een hoog flat-
gebouw of een brug kunnen de TV-bundel de
weg naar Lopik versperren.
Ook de opnamen in de TV-studio in Bussum
gaan via straalzender en ontvanger naar de ho-
ge TV-gigant aan de rand van IJsselstein in het
Lopikse land. En uit het topje van die mast wor-
den dan tenslotte de 'plaatjes' verspreid.
Ik zag, vanaf Neerlands hoogste mast, ook
de drie etages, waarin aan deze zwiepende
mast de ingewikkelde apparaten geplaatst zijn.
Het zijn korven van plexiglas, waarin mensen
als de heer Van den Akker hun dagelijks werk
hebben. Boeiend, afwisselend werk, dat hen tot
enthousiaste TV-deskundigen heeft gemaakt.
Er is veel te zien in dit TV-huisje tussen wolken
en weiland dat interessant is. Belangwekkend
omdat weinigen zich kunnen realiseren wat er
allemaal nodig is voor een goed TV-beeld.
Zij zoeken op de rand van het bereik van de
Duitse zender een hoog punt en zetten er een
straalontvanger en straalzender op. De Duitse
TV-mensen richten de verbluffend smalle bun-
del van de TV-straal op de ontvanger, de ont-
vanger geeft de beelden in onderdelen van hon-
derdste seconden aan de erbij geplaatste
straalzender door en deze laatste gooit de bun-
del weer precies in het parabolische hart van de
ontvanger, die aan de TV-horizon voor verder
transport naar Lopik zorgt. En in Lopik zorgt
men er dan voor, dat de Eurovisie in ons land
een succes wordt...
De transportweg van de TV-beelden uit
Duitsland gaat via Keulen, Simmeraath, Schim-
mert (waar ontvanger en zender op de waterto-
ren worden opgesteld). Weert (vla de kerkto-
ren), Helmond (weer over een watertoren), Oss
naar Lopik. Uit België komen de 'plaatjes' via
een Antwerpse torenspits en de Onze Lieve
Vrouwenkerk te Breda.
Het transport van een TV-reportage gaat vol-
gens eenzelfde systeem. De (laten we zeggen)
in Den Haag van de plechtigheden op Prinsjes-
dag opgenomen beelden worden van de NTS-
De heer L. Murk denkt met gemengde
gevoelens aan de experimentele tv-zender
terug. Als 18-jarige schildersknecht,
werkzaambijschildersbedrijf Van Vliet,
kreeg hij op een dag in maart 1951 de
opdracht om hoog in de mast een daar
aanwezigplankierte schilderen.
Terwijl hij, met een bus verf voor zijn buik
gebonden, als een trapezewerker omhoog
klom (de lift was niet te gebruiken) begon de
lucht te betrekken. Een poos later bij de
hooggelegen vlonder aangekomen, merkte
schildersgezel Murk dat er zwaar weer op
komst was. Snel naar beneden gaan was er
echter niet meer bij! Hij bond de bus verf
goed vast en ging zelf plat op het plankier
liggen. Enorme windstoten deden de mast
heen en weer zwiepen. Tuidraden en stalen
buizen maakten een angstaanjagend kabaal.
Bliksemschichten doorkliefden het donkere
zwerk. De hagel striemde de ongelukkige
jongen terwijl men beneden ongerust toekeek
en niets voor hem kon doen.
Na zo'n klus weer IJsselsteinse grond onder
je voeten te voelen, dat moet een fantastisch
gevoel zijn!
Op 23 september 1954geef'tdeNozemaaan
de regering het advies om de ontwikkeling
van de televisieplannen te combineren met de
verdere uitwerking van het FM-plan. Dit
gebeurt, en er worden nu snel plannen
gemaakt voor de bouw van de volgende radio/
televisiezenders: IJsselstein, Smilde,
Markelo, Roermond, Goesen
Wieringermeer.
In 1958 begint men met de bouw van de
definitieve radio/tv-zender (de Gerbrandy-
toren) aan de Biezendijk. Het grondgebied
waarop de toren staat, behoort tot de
gemeente IJsselstein. Organisatorisch gezien
is het gevaarte echter een onderdeel van het
radio/tv-zendercomplex Lopik Radio.
Dank zij het snelle glijbekistingsysteem
wordt de betonnen torenopbouw in ongeveer
19 etmalen tot 96 m hoogte opgetrokken. De
afwerking van de reusachtige holle cilinder
vergt heel wat meer tijd, namelijk tot 8 mei
1961.
Hoewel binnen het kader van dit tijdschrift
te veel technische details bezwaarlijk zijn,
sommen we hier toch wat getallen op die de
lezer een goede indruk geven van het enorme
268
-ocr page 266-
Tijdens de bouw van de nieuwe televisiemast. 1959.
De. in 1951 gebouwde, tv-zender nabij de
Paardenlaan aan de Provinciale weg.
bouwwerk. De betonnen toren (96m)telt25
verdiepingen. Op die toren is een stalen naald
geplaatst die 382 m boven het maaiveld
uitsteekt. De toren (gewicht 8()()() ton) rust op
een fundament van 130 betonnen palen met
daarop een voetplaat van 400 kubieke meter
beton. De antennemast wordt in balans
gehouden met kabels van 3,8 tot 5,4 cm
diameter. De antennemast is tot een hoogte
van 350 m bereikbaar met een
tweepersoonslift. Op de grond zijn de kabels
verankerd in zware betonnen tuiblokken, die
zich op 225 m afstand van de radiotoren
bevinden. Zelfs bij windkracht 12 moet de
toren zonder problemen rechtop blijven
staan.
De nieuwe radio/tv-toren (door de heer
B.J. Eckhard ooit een symfonie in begon en
Staal genoemd) is ook om esthetische redenen
wereldberoemd geworden. Het
torenontwerp van de IJsselsteinse zender
(gerealiseerd door de Rijks Gebouwen
Dienst) is namelijk opgenomen in het
'Museum of modern arts' te New York.
Nadat de zenders op de nieuwe toren op
dinsdag 17 januari 1961 in gebruik zijn
genomen (officieel op 9 mei 1961 door H.M.
Koningin Juliana) heeft de oude tv-mast aan
de Paardenlaan geen bestaansrecht meer en
zal daarom moeten verdwijnen. Dit gebeurt
op 8 mei 1962. Daags daarna verschijnt in
'Zenderstadnieuws' een artikel over het
neerhalen van de oude tv-mast. De
experimentele fase van het televisietijdperk
in Nederland is dan voorgoed voorbij.
269
-ocr page 267-
[Waardig afscheid van TV-mast
Goed schema
En, met onze complimenten, klopte het
schema precies. Om 6 minuten over 11 werd
de 10-jarige tulband met de toren verbroken
en ging de Eerste IJsselsteinse en Nederlandse
Televisiemast, zeer statig en kalm ten gronde!
De afdaling duurde 16 seconden.
In een hoek van 45 graden sidderde de
machtige kolos even maar fier en stoer ging
hij in een klap ten onder. Een doffe dreun
gaf het sein dat de executie was voltrokken.
Precies op de geplande plaats was de TV-
mast terecht gekomen. En zeer lot opluchting
van de directie van de V.U.IJ. waren de som-
bere voorspellingen van diep indringen in de
grond niet uitgekomen.
Direct na de val stroomden vele getuigen
van dit epos naar de weide om de kolos te
bekijken.
Natuurlijk vonden zij een lichtelijk ver-
wrongen staalconstructie, maar over het alge-
meen had men zeer grote bewondering voor
de wijze waarop de operatie was uitgevoerd.
De vernieling was uiteraard in de top het
grootst, maar over het geheel genomen was
de ontwrichting minimaal. De reportage-
cabine, van pleseiglas en houtdelen gecon-
strueerd, had het meest geleden.
Om 11.45 uur verklaarde de opgeluchte
heer Eckhardt dat de uitgevoerde operatie op
alle fronten een volledig succes was. Het
zendergebouw, direct naast de toren geplaatst,
had hoegenaamd niets geleden. Een leegte
bleef echter voor alle inwoners van dste
streek.
Een vertrouwd beeld is verdwenen. In de
historie zal het echter blijven voortleven.
Op haar plaats zal een 80 meter hoge hulp-
zender van Hilversum I en II verrijzen. De
vooruitgang in de techniek heeft haar tol ge-
eist. Wij hebben deze gisteren betaald.
IJsselstein zal echter blijven de Zenderstad
van Nederland, de stad waar een warm hart
voor het radio- en televisiewezen klopt.
dit offensief tot een goed einde te brengen.
Om 9.45 uur gaf de beheerder van het
zenderpark de heer Eckhardt, een uiteenzet-
ting van de uitgewerkte plannen. Hierbij was
ook de directie van de V.U.IJ. aanwezig.
Het schema was als volgt: Om 10 voor 11
zou de Rijkspolitie alle aan het bewuste
zenderperceel grenzende wegen afzetten, voor
zover enig gevaar zou kunnen ontstaan. Om
11 uur precies zouden enkele medewerkers
van de Verenigde Utrechtse IJzerhandel een
der tuien doorbranden zodat de 2 andere tuien
met elk een voorspanning van 51.000 kg trek-
kracht de TV-mast zouden vloeren.
De verwachting was dat deze rAhtlijnig
zou vallen in de richting Panoven. Een zeer
dringende vraag voor de directie van de
V.U.IJ. was wel de gesteldheid van de bodem
om te weten hoever de TV-mast mogelijk
m de grond zou dringen.
Men was, en terecht zoals later bleek, zeer
optimistisch. Alles was berekend en getimed.
Alle voorzorgsmaatregelen voor een zo goed
mogelijk verloop waren genomen en in span-
ning wachtte men het grote gebeuren af.
De gesloopte mast werd gebouwd in 1951
door de fa. Stahlwerk te Rheinhausen en heeft
tot 16 januari 1961 dienst gedaan. Het ge-
wicht bedroeg, zoals reeds gememoreerd,
90.000 kg en was op een punt ondersteund.
Om het bij de zender geplaatste gebouw te
sparen had men enkele staaldraden met
scheepsankers in het weiland ingegraven om
liet wegglijden van het onderstuk welhaast
onmogelijk te maken.
Tegen 11 uur hadden zich vele belangstel-
lenden uiteraard op veilige afstand, verzameld
om van dit unieke schouwspel getuige te zijn.
Vanuit Den Haag was de gehele hoofddirectie
van de PTT aanwezig, terwijl IJsselsteins
ferste burger, mr. J. J. Abbink Spaink, en
^ele gemeentelijke autoriteiten vanaf de
nieuwe televisietoren het geheel in ogen-
schouw zouden nemen.
Mogelijk is dit een sentimentele gedachte
maar bij het afscheid van de eerste Neder-
landse televisietoren op IJsselsteins ge-
bied voelden wij ons gedrongen om deze
woorden prijs te geven.
Natuurlijk zijn wij trots dat de grote 33ü
meter hoge zender een zeer waardige rera-
placant, wederom op IJsselsteinse bodem is
gehuisvest maar partri eest mourir un peu.
Waardig afscheid
Dinsdag j.1. was dan de dag van adieu. De
Verenigde Utrechtse IJzerhandel had de ge-
hele sloop in handen. In overleg met directie
PTT en Rijkspolitie was een secuur schema
ontworpen om deze reus te vellen. Zeer ruime
veiligheidsmaatregelen waren getroffen om
Adieu, 220-er
Gisteren heeft IJsselstein, en wij willen het
wel eerlijk bekennen, met een tikje weemoed
afscheid genomen van een van haar zeer
tm-w? wachters, van een symbool van onze
Stad, van een markant silhouet! Om 11.09
ging de 220 meter en 90.000 kg wegende
reus, de eerste Nederlandse Televisiemast,
statig ten onder. Haar pionierstaak is vol-
bracht.
Duizenden en vele tientallen duizenden
hebben via deze mast kennis gemaakt met het
vernuftig medium televisie. Mede dank zij
deze mast werden grenzen geopend en wereld-
delen dichter bij elkaar gebracht.
'Zenderstadsnie0i Hn9mei 1962
270
271
-ocr page 268-
uitzendingen.
Het is overigens opvallend dat zowel
notaris Cool als de medewerkers van met
name de 'Nationale Levensverzekering" er
blijkbaargeenbezwaarinzagenom veel tijd
(vooral in februari 1960) en energie te
besteden aan een dergelijke uitgebreide
briefwisseling. Tevens valt op hoe vlot men
dertig jaar geleden ingekomen brieven
beantwoordde!
De grote verdienste van 'onze' notaris blijft
natuurlijk dat hij elke gelegenheid aangreep
om IJsselstein op positieve wijze bekendheid
te geven. Daarnaast toonde de heer Cool zich
een groot ijveraar om diverse personen en
instanties ongevraagd te informeren over
allerlei facetten van de IJsselsteinse zender.
Van de uitgebreide correspondentie tussen
notaris Cool en de verschillende instanties
welke een 'foutieve" plaatsaanduiding
publiceerden drukken wij twee brieven af met
éénreaktie. Afsluitendiseen artikel
overgenomen uit de Haagse Post van 5
november 1960.
Geraadpleegde bronnen
'Radio Jaarboek', blz. 123, 1932
'1936-1961 Nozema',doorW.Vogt, 1961
'Een nieuw hoogtepunt', door W. Vogt en
B.J.Eckhardt,1961
'Nozema 1970', door W. Vogt, 1970
'Het omroep-zenderbedrijf, directoraat
kabel-en radioverbindingen, 1970
'Zenderpark Wereldomroep', door W. Vogt,
Folder met informatie radiotoren, uitg.
Casparie IJsselstein, z. j.
publikaties in:
'Haagse Post', 5-11-1960
'Het Centrum', 14-1-1961
'Nieuwsblad voor Zuid-Holland en Utrecht/
Schoonhovense krant' 9-5-1962
'Utrechts Nieuwsblad', 9-5-1962
'Zenderstadnieuws', 9-5-1962
'Zenderstreeknieuws', 13-7-1988
'Utrechts Nieuwsblad', 31-8-1989
Privé-archief L. Murk, IJsselstein
De nieuwe televisiemast, 1961.
De eer van IJsselstein
De IJsselsteinse notaris Cool (werkzaam in
de periode 1928-1961) kan gezien worden ais
een vurig pleitbezorger van de IJsselsteinse
zaak. We zouden hem nu een PR-man van de
gemeente noemen. Hij voelde zich tekort
gedaan als de zenders van IJsselstein
(inderdaad vaak ten onrechte) werden
aangeduid als de zenders van Lopik.
Nu lijkt de kwestie omtrent het
grondgebied waarop de zenders stonden niet
bepaald van wereldschokkend belang. De
heer Cool maakte er echter een principiële
zaak van. Het resultaat was een pennestrijd
(in 1960) tussen notaris Cool en diverse
instanties.
De brieven van de heer Cool zijn soms niet
vrij te pleiten van enige pendanterie.
Vriendelijk doch vermanend wees hij o.a. de
Nationale Levensverzekering, de Provinciale
Drentsche en Assense Courant, de AVRO en
de Radio Ned. Wereldomroep erop, dat zij
foutief de plaats Lopik (i.p.v. Usselstein)
hadden genoemd in hun publikaties of
272
-ocr page 269-
6 februari 1960
Aan de "Nationale" en"Eerste Rotterdamse"
Postbus 795
Schiekade 150
ROTTERDAM.
Mijne Heren,
In uw agentenblad van februari 1960 staat te lezen
op bladzijde 520 (de binnenzijde van de omsjag):
"Deze wondermast kunt U vinden in het landelijk Lopik".
Een wonderlijke vergissing!
Deze wondermast kunt U vinden in de Gemeente IJseelsteir.
onder de rook van de stad van die naam.
Het landelijk Lopik ligt 13 km. meer westwaarts.
Hoogachtend,
uw dw. ,
Brief aan de 'Nationale'en ' Eerste Rotterdamse'.
NATIONALE LEVENSVERZEKERING-BANK N.V.
POSTBUS 796 ROTTERDAM
OPGERICHT 17 JANUARI 1863
TELEFOON 6?700
TEL-ADR . „NATIONALE' ROTTERDAM
POSTDEKENING NO 3032
HOOFDKANTOOR GEVESTIGD: SCHIEKADE 130
BU BtANlWOORDING SVP VERMELDEN
Hed.A-Tcntenblad
V-JB________________
8 februari 1960
Se v/elodclfjestren^e heer
A.G,Gooi, ïïotaris
Kronenl3Lir;f7plantsoen 5
U s s Q.....1 s t e i n _ (TJ)
2eer geachte heer Gooi,
Met U-.? schrijven van 6 dezor T;a3 U zo vriendelijk: ons erop te attenderen,
dat de tolevisiemast, die op do voorpaL^ina van de feliruari-aflevering van
het At<^ontenblad staat afgebeeld, niet, zoals in de bijbehorende tekst op
pafïina 520 staat verneld, in Lopik 1d op.-^esteld ntaar in de gemeente
Uaselntein, \7i,1 danken I; zeer voor deze mededeling, die aantoont dat v;ij
ons bij het schrijven van een begeleidende tekst ten onrechte hebben laten
leiden door het in de radio- en televisiewereld algemeen gebruik van
de "sender Lopik" te spreken. Kennelijk zijn vrij daardoor op een dvraal-
spoor gebracht en wij vinden het bijzonder plezierig thans te 7/eten dat
geografisch gesproken de bev/uste zender dus tot de gemeente Usselstein
behoort.
Hoogachtend,
lUTIONALE LE?KLi^5VERZEKERIKG-BAITK I?.V".
Reaktie van de 'Nationale'.
273
-ocr page 270-
Personeel van
notaris A.G.COOL
te IJsselstein (U)
Plantsoen 5
IJsselstein, 18 februari I96O
A.Y.Ti.3.
Keizersgracht 107
AMST iiRDAM
Mijne Heren,
Bj de door uw Omroepvereniging op dinsdagavond 15
februari 1960 gehouden quiz "Kom er maar eens uit", onder
leidi:.g van Karei Prior, werd onder meer de vraag gesteld:
"hoe hoog is de televisiemast te Lopik".
De antwooi'den varieerden van 100 tot 144 meter, waarop
van uw zijde werd medegedeeld dat de hoogte 200 meter is.
Gaarne zouden wij wi Llen opmerken, dat de televisie-
mast niet staat in Lopik, doch ongeveer 13 km. daar van
daan en wel in IJsselstein,
"Als de mast omvalt, krijgen wij naar op ons hoofd", zeggen
de IJsselsteiners altijd-.'.Vel een bewijs hoe dicht de mast
bij het centrum staat; namelijk slechts een paar honderd
meter buiten de bebouwde kom.
Bovendien is de mast met antenne tezamen 219,98 meter
hoog. (Mast 200 meter, antenne 19,98 meter)
Het zou voor velen wellicht een reis kunnen be-
sparen, als zij weten waar de m.ast werkelijk staat. Het
is bovendien niet leuk, als je bemerkt in Lopik dat de
mast nog zo'n eind weg staat.
Laarnaast zijn de I Jsse Isteiners natuurlijk trots
op "hun mast" en vinden zj net niet leuk, dat gezegd wordt
dat zijn-in Lopik staat, 't Is hier trouwens langzamerhand
een heel "mastenbos" geworden. Ook het gebouw van de Wereld-
omroep met de talrijke masten staat op IJsselsteins grond-
gebied, terwijl, naar U bekend zal zijn, de thar^s in aanbouw
zijnde nieuwe televisiemast, die 550 meter hoog wordt,
eveneens in IJsselstein verrijst. De betonnen toren van
100 meter is gereed. Laarop komt een stalen koker van
250 meter waarvan ongeveer 50 meter gereed is. Het
wordt alzo het hoogste bouwwerk van iJederland èn van
Europa.
Kunt U een en ander in een volgende quiz herstellen?
Bij voorbaat onze hartelijke dank.
Hoogachtend,
(
.'J.
Brief aan de AVRO.
274
-ocr page 271-
Haagse Post, 5 november 1960
DEEERVANIJSSELSTEIN
Lopik heeft de naam, IJsselstein de zenders
Televisie, die miljoenen Nederlanders sa-
menbindt, heeft merkwaardig genoeg ver-
deeldheid gezaaid tussen twee lieflijke plaatjes:
IJsselstein en Lopik, 8 km van elkaar verwijderd
in het zuidwesten van de provincie Utrecht. IJS-
SELSTEIN (7000 inwoners, overwegend - 58
pet. - katholiek) is een echte stad met een oude,
klinkende naam in de vaderlandse geschiede-
nis: Gijsbrecht van Amstel, de graaf van Eg-
mond en de Oranjes waren er heer en meester.
LOPIK (5000 inwoners, overwegend - 74 pet. -
protestants) is een dorp waarvan tot 1940 wei-
nig Nederlanders ooit hadden gehoord. Maar in
dat jaar kreeg Lopik radiozenders en vanaf dat
moment hoorde niet alleen heel Nederland,
maar heel de wereld de naam van het eenvoudi-
ge dorp: Lopik-radio werd een begrip op inter-
nationale conferenties. Op dat moment was er
voor IJsselstein nog weinig reden voor wrok:
hoogstens tot naijver, omdat de Lopikse zen-
ders dicht bij de IJsselsteinse stadsgrens hun
trotse koppen opstaken. Die jaloezie verdween
toen nieuwe zenders - voor Wereldomroep en
televisie - werden gebouwd: nu op I Jsselsteins
terrein. De IJsselsteiners glunderden: nu zou
ook hun stad worden opgestoten in de vaart der
volkeren. Zij namen geen halve maatregelen;
het plaatselijke advertentie- en nieuwsblad dat
de ingenieuze maar vage kop 'Blad Zonder
Naam' voerde, kreeg in 1957 van een IJssel-
steinse jury (onder voorzitterschap van burge-
meester mr. J.J. Abbink Spaink) een nieuwe
naam: 'Zenderstadnieuws'. Dit lokte een
stroom van Lopikse protestbriefkaarten uit, die
door de IJsselsteiners glimlachend werden ge-
negeerd.
Maar de Lopikse wraak was zoet. De televi-
siezender, in 1950 op IJsselsteinse grond ge-
reedgekomen, ging de lucht in als 'Zendstation
Lopik'. De nieuwgebouwde IJsselsteinse zen-
ders van de Wereldomroep werden aangeduid
als 'Lopikzenders'. En in de telefoongids voor
Nederland zijn de IJsselsteinse zenders niet te
vinden onder IJsselstein, maar alleen onder Lo-
pik, met het IJsselsteinse netnummer apart ver-
meld. Afgelopen jaar spitste het conflict zich
toe. Nauwelijks was op zaterdag 30 april 1960
de verjaardag van koningin Juliana in IJssel-
stein uitbundig gevierd met fietsbehendig-
heidswedstrijden en muzikale rondgangen van
de plaatselijke korpsen Excelsior en Amicitia, of
Lopik kwam de feestelijkheid verstoren. Een
statige stoet auto's, met prins Bernhard en tal
van radio-autoriteiten, reed het IJsselsteinse
territorium binnen; het nieuwe zendergebouw
van de Wereldomroep werd geopend. Wie van
te voren van het hoge bezoek in kennis was ge-
steld: niet IJsselsteins burgervader Abbink
Spaink. Pas op het allerlaatste moment werd hij
getipt over de nadering van het gezelschap, hij
schoot bliksemsnel in zijn jaquet, ijlde naar het
zendergebouw en was nog juist op tijd om te
voorkomen dat prins Bernhard en de radio-
kopstukken werden ontvangen door Lopiks
burgemeester L. Schuman, die al enige tijd
glunderend op de uitkijk stond.
Tweede slag
IJsselstein ziedde van verontwaardiging,
maar enkele dagen later viel een tweede, nog
hardere slag. Na niets vermoedend en opge-
wekt bevrijdingsdag te hebben gevierd (met
historische taferelen, een auto-rally en een
jeugdolymlade), schoven de IJsselsteiners op
die avond van de 10e mei 1960 bij hun tv-toe-
stellen om te kijken naar het feestelijk NTS-pro-
gramma ter gelegenheid van de ingebruikne-
ming van de nieuwe tv-zender Smilde. Diep ge-
schokt aanschouwden zij hoe burgemeester
Schuman van Lopik op het scherm verscheen
om Smilde te feliciteren namens de centrale tv-
zender die IJsselsteinse grond staat. IJssel-
stein was bij deze plechtigheid niet eens uitge-
nodigd. Overrompeld en vernederd vroegen de
IJsselsteiners zich af waaraan ze dit alles ver-
diend hadden: 'Wij zijn het centrum van deze
streek. Wij hebben een behoorlijke industrie.
Wij hebben een ULO-school, een MULO-
school, een school voor Buitengewoon Lager
275
-ocr page 272-
Terwijl IJsselstein verbijsterd zweeg, gaf burge-
meester Schuman in het Lopikse 'Huis der ge-
meente' (zo genoemd omdat de wet ervan
spreekt, omdat het cachet geeft en omdat het
ons aller huis is) een verklaring aan een HP/re-
dacteur: 'Ik schijn inderdaad meer uitnodigin-
gen te krijgen dan mijn collega uit IJsselstein.
Uiteraard, zou ik haast zeggen. Ik zie er niets
onregelmatigs in. Verder moet u dit bedenken:
voor de oorlog wist niemand waar Lopik lag,
maar nu weet iedereen 't. En die zenders me-
neer, die zenders trekken zelfs industrie aan.'
En de IJsselsteiners richten in machteloze ver-
bittering de blik naar de nieuwe, 350 meter ho-
ge tv-zender in aanbouw. Neerlands hoogste
bouwwerk, die begin 1961 p<echtig in gebruik
zal worden genomen: op IJsselsteinse bodem
gebouwd, maar nu al voorbestemd om de roem
'an Lopik uit te dragen.
Onderwijs en school voor Lager Technisch On-
derwijs. Cultureel mogen we er zijn: vier maal
per jaar concerteert hier het Utrechts Stedelijk
Orkest, ons kunstcontact organiseert
kamermuziek- en voordrachtsavonden. Tach-
tig procent van het zenderpersoneel ('zender-
lingen' genaamd) woont in IJsselstein en de
zenders staan op ons grondgebied. Waarom
moet Lopik steeds met de eer strijken? Maar
terwijl de IJsselsteiners klaagden, viel Lopik- in
september 1960 - opnieuw aan. Frankrijk,
kloppend hart van Europese cultuur, wendde
zich tot Lopik. Burgemeester Schuman werd
uitgenodigd om naar het stadje Lezoux te ko-
men, om daar een band van innige vriendschap
te sluiten in het kader van de Europese verbroe-
dering. Met eerbetoon en enthousiasme werd
burgemeester Schuman daar ontvangen, het
plaatselijk park werd herdoopt in ' Jardin Lopik'
en de naam Lopik schitterde in hoge, verlichte
letters op de gevel van het stadhuis van Lezoux.
i», -
Historische Krin
IJsselstein
i
g
Redaktie:
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401 CC IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11,3401 NA
IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van
IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20.- per
kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden
verzocht/ 6,-extraovertemakeni.v.m. de
verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover
voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld.
Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn
ƒ80.-
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en steh zich het volgende ten doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van
de Lopikerwaard in het bijzonder.
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
276
-ocr page 273-
'Zingend erin en huilend eruit...'
IJselsteinse vroedvrouwen vanaf de middeleeuwen
tot begin deze eeuw.
Ans van der Linden-Ruggenberg
en
Saskia Raue.
Inleiding
De archivaris van het gemeentearchief in
IJsselstein heeft voor de werkende leden van
de HKIJ de gelegenheid geschapen om op
een aantal avonden in het jaar het archief te
raadplegen. (1) Op zoek naar een onderwerp
om uit te gaan diepen, stuitten wij op een
aantal brieven en rekeningen van Janke
Bijlsma, vroedvrouw te IJsselstein in de
jaren 1907-1933. Deze brieven, meest
verzoeken om loonsverhoging, geven een
indruk van de omstandigheden waarin zij
haar beroep uitoefende: de crisis in de jaren
voor en na de Eerste Wereldoorlog, de
snelstijgende kosten voor het
levensonderhoud, het teruglopende aantal
geboorten per jaar en de concurrentie van de
doktoren in IJsselstein en Montfoort. Het
citaat waarmee dit artikel begint, is een van
mevrouw Bijlsma's kernachtige uitspraken,
waarin de vreugden en de pij n van
zwangerschap en bevallihgzijn samengevat.
Eén van de IJsselsteinse informanten
herinnerde zich deze woorden uit de tijd dat
zijzelf door mevrouw Bijlsma werd geholpen
bij haar bevalHngen.
Daarmee hadden wij een even boeiend als
voor ons onbekend onderwerp te pakken:
het 'ambacht' van vroedvrouw is zo oud als
de mensheid en ongetwijfeld zijn er zolang
als IJsselstein bestaat vrouwen geweest die
jonge IJsselsteinertjes ter wereld hebben
geholpen. Uit welk jaar, uit welke eeuw zou
de oudste vermelding in de stadsrekeningen
dateren? Zouden de notities iets prijsgeven
over de omstandigheden waaronder de
vroedvrouwen toen werkten, hun reputatie
en hun samenwerking met doktoren en
vroedmeesters? Het onderzoek in het
stadsarchief en in het Rij ks Archief Utrecht,
aangevuld met informatie uit secundaire
literatuur, zou op deze vragen antwoord
kunnen geven.
Dit onderzoeksverslag streeft geen
volledigheid na, want de gevonden gegevens
zijn vaak summier van inhoud. Bovendien
gaan er decennia voorbij zonder dat een
mededeling over een vroedvrouw wordt
geregistreerd. Hoe de verhouding lag tussen
vroedvrouwen en vroedmeesters wordt niet
duidelijk uit de onderzochte bronnen. Maar
het is waarschij nlij k dat in IJsselstein
eenzelfde spanningsveld heeft bestaan zoals
we dat aantreffen in de notities van de
achttiende eeuwse Friese vroedvrouw
mevrouwC.G.Schrader. Over haar
Memory Boecklaier metr. Er zijn geen
berichten over onenigheden of ongelukken
die het gevolg zijn van een haperende
samenwerking tussen vroedvrouwen en
vroedmeesters. De IJsselsteinse
vroedmeesters zullen daarom buiten
beschouwing blijven. De focus is ingesteld
op de vroedvrouw, haar werk, positie en
reputatie en de gegevens daarover zullen zo
mogelijk in een historisch verband worden
geplaatst.
277
-ocr page 274-
en de kennis die men daaraan meende te
kunnen ontlopen, werkten vrouwen zich op
tot 'professionele' vroedvrouwen. Van
onderwijs of voorlichting over verloskunde
was nog geen sprake.
In de zestiende eeuw verschenen de eerste
gedrukte boekjes in het Middelnederlands
over de lichamelij ke gesteldheid van de
vrouw en allerlei wetenswaardigheden, ruim
geïllustreerd met houtsneden. Den
Roseghaert van den bevruchten vrouwen,
dat
in 1516door de Brusselse uitgeverThomas
van der Noot uit het Duits werd vertaald en
gedrukt is hiervan zo'n voorbeeld. De
bedoeling van het boekje is dat zwangere
vrouwen leren betere vragen te stellen bij de
dokter en de apotheker en daarom is een
woordenlijst van medische termen in het
i atijn en Nederlands toegevoegd. Dichter
bij huis, in Utrecht werd rond 1538 door Jan
Berntsz. een soortgelijk boekje uitgegeven
Der vrouwen natuere ende complexie. De
inhoud gaat terug op de theorieën van de
dertiende eeuwse wetenschapper Michael
Scotus. Die kennis was in de zestiende eeuw
blijkbaar nog zo bij de tijd, dat het boek
talloze malen tot in 1700 werd herdrukt!
Onder de kop 'Tey kenen om te weten of een
vrouwe bevrucht is' volgteen -d-dnVdl
paragrafen over zwangerschap.
Waaraan kun je zoal merken of een vrouw
zwanger is? Zij krijgt opeens zin in het eten
van bepaalde dingen, haar lichaam
verandert soms 'van recht int erom, van
gesontin ongesonde',
haar gelaatskleur
verandert, haar karakter, haar ogen liggen
dieper in hun kassen, ze is eerder moe en in
haar urine 'verthoonen hem somighe dinghen
ghelijc oft mugghen waren'.
Een uitgebreide dieetlijst geeft precies aan
welke vleessoorten en kruiden gezond zijn
voor de aanstaande moeder en het kind.
Sommige etenswaren zijn goed voor de
moeder en schadelijk voor het kind of juist
omgekeerd. Bijvoorbeeld papaverzaad is
schadelij k voor beiden, omdat het doet
slapen en het 'maect vlecken in die vrucht'.
Hazevlees en leeuwevlees zij n schadelij k
omdat deze dieren 'mit openen ogen slapen'.
Vervolgens worden allerlei symptomen
beschreven zoals de grootte en de hardheid
van de borsten, angst, neusbloedingen,
Geschiedenis
Voor de oudste vermelding van een
IJsselsteinse vroedvrouw gaan we terug naar
de zestiende eeuw. In een stadsrekening uit
de jaren 1538-1539 wordt vermeld dat
Geertgen Olofs, 'datvroetwijf, een schouw
(dat is een bootlading) turf heeft gekocht
voor de som van 1 gulden en 4 stuivers. Deze
turf is bestemd voor de arme kraamvrouwen,
zodat zij en hun babies zich tenminste
kunnen verwarmen. Een jaar later koopt
Geertgen opnieuw turf op rekening van de
stad en in de jaren 1568-69 en 1569-70 vinden
we dezelfde turfposten terug, maar nu op
naam van Elberich, de 'vroedmoeder'.
Daarmee zijn de vindplaatsen in de
zestiende eeuw uitgeput. Toch geven deze
vier posten belangrijke informatie.
Allereerst het feit dat Geertgen en Elberich
alsvroedvrouwen staan vermeld, betekent
dat zij als zodanig werkzaam en bekend
waren in de gemeenschap. Ten tweede, dat
zij konden rekenen op steun van de
gemeente voor de uitoefening van hun
beroep. En ten derde blijkt er sociale
verantwoordelijkheid uit: arme
kraamvrouwen krijgen hulp van de
vroedvrouw, die zij misschien niet eens
konden betalen, én zij krijgen extra steun in
de vorm van brandstof.
Deze gegevens werpen een gunstig licht op
de beide vrouwen die leefden in een tijd dat
de vroedvrouw doorgaans een slechte naam
had. Vroedvrouwenhulp bestond in de
Middeleeuwen (maar ook in latere eeuwen)
toch voornamelijk uit de troost die vrouwen
elkaar gaven in de uren van de bevalling. Met
behulp van magie, spreuken en handelingen
probeerden zij de pijn te verlichten en de
geboorte te bespoedigen. Deze specifiek
vrouwelijke aangelegenheid waarbij voor
mannen absoluut geen plaats was, werkte
wantrouwen jegens de vroedvrouw in de
hand, vooral wanneer de bevalling zwaar
verliep, het kind misvormd of dood geboren
werd of de kraamvrouw stierf. Niet zelden
werden vroedvrouwen beschuldigd van
hekserij en van connecties met de duivel,
voor wie zij de zieltjes van jonge ongedoopte
babieswonnen. ledere stad, ieder dorp had
dan ook wel een vroedvrouw die van hekserij
werd verdacht. Op basis van eigen ervaring
278
-ocr page 275-
handpalmen en druk de handen dan samen.
Blij kt de samenstelling van de melk dik en
niet waterachtig te zijn, dan wordt het een
jongen, in het andere geval een meisje. Een
andere manier is om een druppel melk op
een spiegel te laten indrogen. Is de
melkdruppel 'ineen rontheitgelijceen
peerle',
dan wordt het een jongen en als de
druppel na het drogen plat en uitgevloeid is,
dan wordt het een meisje.
Uit deze voorbeelden blijkt dat het
Middeleeuwse gedachtengoed in dit boek
onverminderd doorklinkt. Het zou verkeerd
zij n de suggestie te wekken dat dit
representatief is voor de stand van de
wetenschap in de zestiende eeuw. Denk
hierbij maar aan het schitterende
zevendelige werk over de menselijke
anatomie geschreven door Andreas
Vesalius,datin 1543 verscheen, dus vijf jaar
na Der vrouwen natuere ende complexie. In
de loop van de zestiende en zeventiende
eeuw schrijven doktoren en chirurgij nen
tractaten met betrekking tot de verloskunde.
Verschillende liggingen van het kind in de
baarmoeder worden onderkend, op grond
waarvan verlostechnieken en handgrepen
worden ontwikkeld. De geschiedenis noemt
vrouwen als Louise Bourgeois (geboren in
1564), echtgenote van een chirurgij n, die
verloskundige geschriften bestudeerde en
praktizeerde bij de arme vrouwen in Parijs.
Maar in hoeverre deze nieuwe opvattingen
in die tijd de kans kregen om door te dringen
tot het platteland, bijvoorbeeld IJsselstein,
is onbekend.
Met de beschrij ving van de
ontwikkelingen en inzichten in de
verloskunde zij n we in de zeventiende eeuw
beland. In het Oud IJsselsteins Archief is een
aantal vermeldingen van IJsselsteinse
vroedvrouwen te vinden. De eerste is
gedateerd op 4 februari 1668 en betreft de
aanstelling 'bijpluraliteijt oft bij de meeste
5femmen'van Jannichjen Wollewever, na
het overlijden van Syntjen Nymensdochter.
Jannichjen belooft hierbij dat zij haar ambt
naar eer en geweten zal vervullen en dat zij
de stad en ommelanden van IJsselstein niet
zal verlaten zónder de toestemming van de
drost, schout en burgemeesters. Deze
clausule zullen we later in contracten en
MDer intoeninsi^ersecadtbec Iconvale
oer tyeriStun/lwr Ijmcn/oec iongi
lKcinA0^ê/cnOf<:ciiUi.
Afb. 1 Een zogenaamde 'geopende vrouw' waarin
de organen aangegeven zijn: (van boven naar
beneden) longen, hart, middenrif, geest (etar),
maag, milt, nieren en blaas.
Uit: Der vrouwen natuere ende complexie.
menstruatie tijdens de zwangerschap en
uitgelegd als goede of slechte voortekens
voor het kind. Daarna volgen remedies.
Twee hoofdstukjes handelen over de melk
van de zogende moeder, wat je kunt doen om
de melk te vermeerderen of te verminderen.
De kwaliteit van de melk is belangrijk voor
de vorming van het karakter van het kind. Zo
werd bijvoorbeeld ooit een kind gevoed met
'dat melk van een soch, (zeug) ende die ginc
geern met zijn cleder inden drec, ende hi adt
ghelijc een vereken'.
Met behulp van de melk
kunnen ook voorspellingen gedaan worden
over het geslacht van het kind. Een van de
proeven is; neem een druppel melk in de
279
-ocr page 276-
vroedvrouw is samengesteld uit drie
bedragen, waarnaast nog sprake is van
neveninkomsten. Wat hieronder verstaan
moet worden is niet duidelijk, maar
waarschijnlijk gaat het om het vaste bedrag
dat de kraamvrouw voor de bevalling moest
betalen. Uit noties uit de achttiende tot en
met de twintigste eeuw blij kt dat het aantal
bevalhngen dat de vroedvrouw begeleidt in
hoge mate bepalend is voor de hoogte van
haar inkomsten. De komst van de
vroedmeester, een gestudeerde dokter die
ook bevaUingen begeleidt, betekent een
bedreiging voor de inkomsten van de
vroedvrouw. Daarmee komen we op een
anderpunt,namelijkdat de aangestelde
vrouwen weliswaar te boek staan als
vroedvrouwen, maar dat van onderricht of
eisen waaraan de vroedvrouw moet voldoen
geen sprake is. Daar ligt een belangrijke
oorzaak van de concurrentiestrijd tussen
vroedvrouwen en vroedmeesters, die in de
tweede helft van de zeventiende eeuw begint
op te komen.
De vroedmeester kon bogen op geleerde
wijsheid, terwijl de vroedvrouw het moest
hebben vanhaarpraktijkervaring. De
gegoede burgerij liet bij voorkeur de dokter
of vroedmeester komen voor de constatering
van een zwangerschap en voor de bevalling.
De armen, die vaak niet of weinig konden
betalen, waren op de vroedvrouw
aangewezen. De dokter, op zeventiende
eeuwse schilderijen van Gerard Dou en Jan
Steen afgebeeld als piskijker, voelde de pols,
bekeek de urine, proefde ervan en kon
vervolgens uitslag geven of er sprake was van
zwangerschap. Maar met de intrede van de
vroedmeester in de kraamkamer verdwenen
de bakerpraatjes niet. Zo bevestigt Dr.
Nicolaas Tulp in zijn Heelkundige
VKaamemmgen uit 1650 het verschijnsel dat
vrouwen tij dens hun zwangerschap trek
kunnen hebben in haring. Hij schrijft dat
'een swangere vrou van Deventer als een
ongetoomd paard gedurende haere draght bij
gissinge wel 1400 haeringen heeft gegeten
sonder de maeg te ontstellen'.
De vroedmeesters hadden de wijsheid niet
in pacht, zodat zij bij gecompliceerde
bevallingen de hulp van de vroedvrouw
moesten inroepen. Hoe stroef, maar ook hoe
^
p-rj^^S^^SkT
^^SCfciS?^'
W^^^^
/(^^tr t^imI
*mM^WT^
ft v^^!E<<
IM
'1
^^\ 2^^inll 'Js
llMgjJSMt^*
^
1 iHi ,^g^p-jMc3
?
, !
Ct9antrieraur«nmoDt&(dimomt(0(nire
rm/cnoeninte genereren.
y4/fc. 2 'Redenen om voort te planten, en om niet
voort te planten' is de titel van het hoofdstuk waarin
wordt uiteengezet welke geestelijke en lichamelijke
eigenschappen gunstige of juist ongunstige
invloeden hebben op de voortplanting. Voorop
staat dat: 'Men sal weten dat om te genereren is die
eerste sake de wille gods almachtich.'
Uit: Der vrouwen natuere ende complexie.
instructies voor de vroedvrouw (en
vroedmeester) opnieuw tegen komen. Deze
voorwaarde heeft ermee te maken dat de
vroedvrouw ahijd bereikbaar moet zij n: een
kind dat eruit wil, wacht niet. Ten slotte
vermeldt de acte de samenstelling van
Jannichjens loon: 28 gulden van de stad, 24
gulden van de ommelanden en 24 gulden van
het Ewouts gasthuis, overeenkomstig de
bepaHngen uit 1620.
De tweede vermelding betreft de
aanstelling van Anna Roseus (of Rosens) op
20 juli 1681, na het overlijden van Jannichjen
WoUewever. Een jaar later, op lOjuli 1682,
komen de drost, rentmeester, schout en
burgemeesters opnieuw bijeen. Er moet een
nieuwe vroedvrouw komen omdat Anna
Roseus (of Rosens) 'sonderafscheijtte
nemen was weggegaen',
maar niet voordat zij
haar loon en inkomsten had geïncaseerd.
Vroedvrouw Maria-uit-Montfoort, haar
achternaam is niet bekend, wordt in haar
plaats aangesteld. Het is jammer dat de
stukken zwijgen over de beweegredenen van
Anna om met de noorderzon te vertrekken.
De drie vindplaatsen vestigen de aandacht
op een aantal punten. Het loon van de
280
-ocr page 277-
brief houdt het klemmende verzoek in om
haar ziekengeld van 70 gulden per jaar te
verdubbelen tot 140 gulden, dat is het
volledige loon van een vroedvrouw in
functie. Deze verdubbeling dient ter
compensatie van haar inkomsten uit de
jaarlijkse betalingen van het gasthuis, de
rentmeester en de diaconie, tezamen
ongeveer 70 gulden, die door haar ziekte zijn
weggevallen. Zij beroept zich op haar
twintig dienstjaren als stadsvroedvrouw en
haar onbesproken reputatie om haar bede
krachtbij te zetten. Eenjaartevorenzijn
haar83-jarige echtgenoot, Migiel Brouwer,
en zijzelf getroffen door 'grote smerte en
swaar accident'.
Weliswaar zijn beiden
volledig hersteld en zou zij weer kunnen
werken, ware het niet dat een nieuwe
vroedvrouw in haar plaats is aangesteld. Het
ziekengeld van de stad alléén is volstrekt
onvoldoende om de huishuur (50 gulden per
jaar) en het levensonderhoud van te betalen,
zodat zij gedoemd zijn tot armoede te
vervallen. Deze smartelijk^en onderdanige
brief moet Marijke-Meu in het hart hebben
geraakt, want uit de stadsrekeningen blijkt
dat Wijnanda's verzoek is ingewilligd.
De nieuw aangestelde vroedvrouw over
wie Wijnanda spreekt is Laurentia
Vleesenbeek, echtgenote van Ahasverus
Hoge voorheen vroedvrouw in Woerden. De
acte van haar aanstelling (gedateerd op 16
juni 1763) is bewaard en haar loon,
bestaande uit vier posten, wordt keurig
gespecificeerd: 25 gulden uit de schatkist van
de rentmeester, 72 gulden van de stad, 30
gulden van het gasthuis en 13 gulden van de
diaconie. De acte wordt gevolgd door de eed
die Laurentia heeft afgelegd.
Eedt van de vroetvrouw
Ik loven en sweeren mij in alle
getrouwicheyden senceriteydals vroedvrouw
deser stad, schoutampte te sullen gedragen,
sonderymand tot vuyligheyt behulpsaam te
sullen zijn, en aan den officier aan te sullen
brengen, alle de kinderen, die by my sullen
werden gehaalt, en welk ik weet dat buy ten
Egtgeteelt zijn: zeggende tot meerdere
bevestiginge der waarheyd.
So waarlijk helpe my God Almachtig
Afb. 3 De 'kijcpisse'.
Uit: Der vrouwe natuere ende complexie.
goed de samenwerking tussen beiden soms
kon verlopen, is te lezen in het notitieboek
van mevrouw C.G. Schrader, een Friese
vroedvrouw in de jaren 1693-1745. Mevrouw
Schrader was, zoals zoveel andere
vroedvrouwen, door de ervaring gevormd.
Zij had een buitengewoon scherp inzicht
ontwikkeld in de aard van moeilijke
bevallingen en daardoor heeft zij vele ten
dode opgeschreven vrouwen en kinderen
kunnen redden. Tijdens haar leven heeft zij
beseft dat haar kennis heel waardevol zou
zijn voor latere generaties en heeft zij haar
ervaringen zorgvuldig te boek gesteld.
Via mevrouw Schraders Memory Boeck
van de vrouwens
zijn we terecht gekomen in
de achttiende eeuw. Over deze j aren zij n in
het IJsselsteinse stadsarchief al wat meer
gegevens te vinden. Intussen zij n wel bij na
twee eeuwen verstreken tussen de turfposten
van Elberech en de eerste vermelding in de
achttiende eeuw. Het betreft hier een
verzoekschrift van Wijnanda van
Couwenberg geschreven in 1763 en gericht
aan 'hare doorluchtige hoogheid mevrouwe
deprincesse van Orange en Nassau, etc. etc.
etc.'.
De bedoelde prinses is Marie-Louise
van Hessen-Kassel, liever gezegd Marij ke-
Meu, die tussen 1732 en haar dood in 1765
het beheer over de heerlijkheid IJsselstein
persoonlij k voerde en regelmatig in
Osselstein vertoefde. Wij nanda van
Couwenbergs eerbiedige en onderdanige
281
-ocr page 278-
Waarmee Laurentia plechtig belooft niet aan
abortus en andere duistere praktijken als
kindermoord en te vondeling leggen mee te
zullen werken. Tevens zal zij alle wettige en
onwettige kinderen die zij ter wereld helpt,
opgeven bij de officier (van justitie?).
Dezelfde bepaling vinden we rond 1700 in
een grote stad als Brussel, waar de gezworen
vroedvrouwen verplicht zijn om alle namen
van zwangere vrouwen en meisjes aan de
vondelingenmeester op te geven. Op deze
manier kan men controle uitoefenen op de
geboorten.
Lang niet alle aanstellingsacten van de
IJsselsteinse vroedvrouwen zijn
overgeleverd, net zo min als de boekingen
van uitbetaald loon, zoals uit de
chronologisch geordende lijst in de bijlage
mag blijken. In 1775 vinden we de laatste
post van Wijnanda's pensioen, gevolgd door
de mededeling dat zij heel kort daarna is
overleden. Het is onduidelijk of in de jaren
tussen 1764 en 1775 Wijnanda nog als
vroedvrouw heeft samengewerkt met
Laurentia en of de laatstgenoemde
tussentij ds is overleden of vertrokken.
Kortom in 1775-76 verschijnen twee nieuwe
namen in de boeken: Anna de Bruin en
Grietie Cramer, die ook als vroedvrouw in
Benschop werkt.
Jaren gaan voorbij zonder
noemenswaardige vermeldingen tot 1823. In
de notulen van de vergadering van
burgemeester en wethouders, gehouden op
18februari, vinden we het beknopte verslag
van een ernstig voorval. Tijdens de bevalling
van de vrouw van de predikant (?) heeft zich
een complicatie voorgedaan, die de dood
van de kraamvrouw tot gevolg heeft gehad.
Het kind is in leven, maar het lij kt erop dat
het weinig had gescheeld of ook de baby was
verloren geweest. Het is aannemelijk dat de
familie bij de gemeente heeft aangedrongen
op een onderzoek naar de toedracht. De
onderzoekscommissie die zich met ijver op
de zaak heeft geworpen, is tot de conclusie
gekomen dat Gergie Bos de ernst van de
complicatie heeft onderkend, maar
verzuimd heeft adequaat te handelen.
Daardoor heeft zij het leven van het kind
meer in gevaar gebracht dan nodig, als zij
tenminste hulp had ingeroepen. Gergie is
vervolgens door de voorzitter van de raad
terechtgewezen, te weten 'dat zij in gevallen
waarin het op spoedige hulp aankoomt, en
waar die hulp boven haar bereik is, of door
haar alzo beschouwd word, onmiddelijk (sic)
zelfs tragt die hulp te bekomen, om dat
behalven de redding van De Kraamvrouw
ook het Leven van het Kind eene belangrijke
Zaak is, aan haar bekenden werkzaamheid
toevertrouwd.
'
Het is duidelijk dat Gergie heeft nagelaten
de hulp van de stadsdokter of vroedmeester
in te roepen toen zij de situatie niet meer
onder controle had. Maar naar de oorzaak of
beweegredenen kunnen we slechts raden...
Zoals gebleken uit de vorige
beschrijvingen geven de documenten geen
inlichtingen over voorwaarden die aan een
vroedvrouw gesteld worden .Inde tweede
helft van de achttiende eeuw bepalen
stadsbesturen dat iemand alleen als
vroedvrouw mag worden aangesteld, als zij
twee jaar bij een ervaren meesteres in de leer
is geweest en een examen heeft afgelegd.
Waarschijnlijk zullen dergelijke bepalingen
ook in IJsselstein zijn gehanteerd. Uit deze
bepaling valt niet af te leiden of de
vroedvrouw haar leertijd besluit met twee
jaar praktijkervaring bij een gevestigde
vroedvrouw, of dat deze twee jaar de gehele
voorbereiding op het ambt uitmaken.
Zoveel is zeker dat zowel in binnen- als
buitenland vroedkundige opleidingen
worden opgezet. De opleiding die Janke
Bijlsma in Groningen genoot, is
voortgekomen uit zo'n initiatief, dat in 1766
als 'Ordre op de vroedkundige lessen' v/eid
vastgesteld. De lessen werden toenmaals
gegeven door vroedvrouwen, terwij 1 de
leiding van het onderwijs in handen was van
een stadsfysicus of hoogleraar, verbonden
aan de Hogeschool (nu universiteit).
Pas in de tweede helft van de negentiende
eeuw vinden we voor het eerst een, zij het
minimale, instructie voor de vroedvrouw,
deze is geschreven ter gelegenheid van de
aanstelling van Cornelia Maria Raat-van
Dam, gedateerd op 30 maart 1852.
282
-ocr page 279-
In 1870 worden de instructies voor de
vroedvrouw herschreven en aangepast aan
de bepalingen die door wetten en andere
verordeningen door het Rijk zijn
vastgesteld. De controle op de naleving
ervan is in handen van het stadsbestuur, dat
onregelmatigheden terstond moet
doorgeven aan de provinciale inspecteur in
Utrecht. De medische handelingen die de
vroedvrouw mag en moet uitvoeren worden
zorgvuldig beschreven. En het tweede
artikel bevat de gouden regel die in de
Middeleeuwen al opgeld deed: iedere
vrouw, ongeacht haar sociale
omstandigheden, heeft recht op
verloskundige hulp. De jaarwedde wordt
verhoogd naar 150 gulden.
Janke Bijlsma
Gedurende de negentiende eeuw zien we
dat het ambacht van vroedvrouw onder een
steeds scherper wordende controle komt te
staan. Met een door praktijkervaring
ontwikkeld inzicht komt de vroedvrouw er
niet meer. Door opleidingen en wettelij ke
bepalingen vindt een professionalisering van
het beroep plaats, dat als zodanig moet
worden gewaardeerd. Maar of het aanzien
van de vroedvrouw nu ook daadwerkelijk is
gestegen, is maar de vraag.
De sprong van 1870 naar 1907 gaat over de
hoofden van de vroedvrouwen Henriëtte
M.G. van de Linde, W. Walet, J.J. 't Gilde,
CatoPlatenJ. Römer-vanWelie. Hun
nainen en een enkele kwitantie zijn de enige
herinneringen aan hun werkzaamheid in
IJsselstein. Met de aanstelling van Janke
Bijlsma in 1907 komt hierin verandering.
Een aantal brieven van haar hand is bewaard
gebleven en deze gegevens, aangevuld met
herinneringen van enkele tijdgenoten,
schetsen een aardig beeld van deze vrouw.
Janke Bijlsma werd op 23 december 1871
in Grouw (Friesland) geboren. Ongetwijfeld
heeft zij de reguliere scholen bezocht en
daarna een opleiding tot verloskundige
gevolgd en voltooid aan het Instituut van
Vroedkundig Onderwijs in Groningen. Uit
het bevolkingsregister van die stad blijkt dat
zij zich hier op 2 november 1900 als
vroedvrouw heeft ingeschreven. Zij trekt in
bij een echtpaar met twee zoontj es, in een
INSTRUCTIE VOOR DE
VROEDVROUW DER GEMEENTE
IJSSELSTEIN
Art.I
De vroedvrouw zal verpligtzijn om
hare hulp en bystand te verleenen aan iedere
behoeftige, die voorzien van een behoorlijk
bewys afgegeven door-of vanwege een alhier
gevestigd armbestuur, waartoe de behoeftige
behoort, zich by haar zal aanmelden.
Art. 2
Zy zal verder gehouden zyn zich te
moeten gedragen naar de algemeene instructie
voorde vroedvrouwen, vastgesteldby
koninklyk besluit31 Mei 1818 No. 63.
Art. 3
Zy zal zich niet langer dan vier en
twintig uren buiten de Gemeente mogen
begeven, zonder toestemming of speciaal
verlof van Burgemeesteren Wethouders.
Art. 4
Zy zal voor deze hare betrekking uit de
Gemeente kas genieten een jaarwedde
van vyf tig gulden.
Uit het' Verslag van de Gedeputeerde Staten
der Provincie Utrecht aan de Algemeene
Provinciale Staten van dat Gewest'
van de
zomervergadering van 1853 blijkt dat
Cornelia Raat in 1848 in Utrecht was
bevorderd en opgenomen in de tabel van
geneeskunstbeoefenaren in de provincie
Utrecht. In het verslag van de
zomervergadering van 1855 staat vermeld
dat Christina Schnertzel-Snijders,
bevorderd in 1830in Dordrecht, in 1854 in
IJsselstein als vroedvrouw werkzaam is.
Deze mededeling wordt bevestigd door een
notie in de notulen van de raadsvergadering
van 1853. De Provinciale Commissie van
Geneeskundig Onderzoek en Toevoeging
kondigt in een brief aan dat Christina
Schnertzel zal worden opgeroepen om een
examenvoorvroedvrouwen af te leggen. De
secretaris van de raad wordt vervolgens
opgedragen om Christina op de hoogte te
stellen, zodat zij zich kan voorbereiden.
Waaruit men mag opmaken dat zij voor het
examen is geslaagd, gezien het feit dat zij in
1854 in IJsselstein als vroedvrouw gevestigd
is.
283
-ocr page 280-
N
Bijlage der Rekening No
«EMEFJTE
IJSSELSTËIN.
/^/
BEVELSCHRIFT VAN BETALING.
Dienst 1896
De Ontvanger der Gemeente IJsselstein zal betalen aan
nOOFDSTl'K
AFBrKLTXC
ARTIKEL ^                     <S^=^^^^,^^<-^,^,-*-^^^j;;i^^»—^,-*— «g^ ^«-^^-.-w ,.«-*-»-—-                 
van de Begrooting. »•»«»» ■^-'^-ï' .<^-^^ ->-/!>*' <:-,.-v^ ^'^T'^^^'^' ' ^;?^
z^.^^1^^ ^^^^:^^ ^^"^^y
Goedgekeurd bü besluit      .^'^ •v'^^- s"-'^ i^tr^
van Heeien Gedeputeerde   x^/<!^^ ^^^f'
Staten van den 14. Novem-     j^ g^^ "'«H^^^^^^^^^^t^ i!^-^^
ber 1895, N--. 35.
volgens aangehechte
Dit bevelschrift wordt, mits behoorlijk voor voldaan geteekend en
van de bovengemelde bescheiden voorzien, in de rekening over het
jaar 1896 geloden.
Zegge f jXSh
IJsselstein, den J/J<y^<U>t<r-t^^y\%%^.
Burgemeester en Wethouders,
, Voorzitter.
, Wethouder.
V«ldaan
J/^aJ^^^,^
den
Afb. 5 Betalingen gedaan aan vroedvrou
toelage die zij heeftgekreg
284
-ocr page 281-
GBMIEENTB ïJSSELSTEÏNm
Betaalsrol wegens Traktement.
DIENST Vt
Burgemet/ster en f^ethouders,
IJSSELSTEIN,«X/
Voorzitter,
■TT^ c,^/^/^C^
'Wethouder.
niih i ingevolgde van de toekenning van een
^ar eervolle ontslag in 1896
285
-ocr page 282-
neus op voor de vroedvrouw en wendt zich
tot de dokter. De lijn die de geschiedenis
aangeeft, loopt door, want ook nu is er
sprake van concurrentie tussen de
vroedvrouw en de dokter.
Haar inkomsten moeten met rasse
schreden zijn teruggelopen, getuige de, in
beheerste woorden gestelde brandbrief van
27 augustus 1910. Zij verzoekt de
gemeenteraad met klem haar salaris te willen
verhogen met 100 gulden tot het niveau van
haarbeginsalaris(200gulden per jaar). Als
oorzaken van de teruglopende verdiensten
noemt zij:'... dat vele burgerpatienten een der
Doktoren nemen, daar hun tarief slechts 10
gulden bedraagt, terwijl dat van Dr.
Bredenburg van Montfoort nog de helft lager
is, zoodat patiënten vanAchthoven, die
vroeger de hulp der IJsselsteinse Vroedvrouw
inriepen, zich thans bij hem vervoegen; ten
2de dat het aantal familiën waar geen
kinderen meer geboren worden grooter
geworden is, dan het aantal jonge gezinnen.'
Een tabelletje geeft aan dat het aantal door
haar geleide geboortes tussen 1907en 1910is
teruggelopen met gemiddeld twaalf
geboortes per jaar van 124 naar 99. Meteen
verdienste van ongeveer vier gulden per
bevalling scheelt het haar dus een gulden of
vijftig per jaar. Na aftrek van kostgeld en
belasting blijft er veel te weinig geld over
voor levensonderhoud, kleding, onderhoud
van de fiets en vakliteratuur. Haar verzoek
wordt gehonoreerd, want zij krijgt een
gratificatie en een vergoeding voor de fiets.
Het jaar daarna, 1911, schrijft zij opnieuw
een verzoek om een gratificatie. Zoals
iedereen zucht zij onder de prijsstijgingen
van levensmiddelen en die toenemende
duurte is ook de oorzaak van het grote aantal
wanbetalers. Uit 1912 en 1918 dateren
verzoeken tot het gelijkstellen van haar
salaris met het bedrag dat in andere
gemeenten wordt betaald en het verzorgen
van een pensioenregeling. Samenvattend
kan gezegd worden dat mevrouw Bijlsma de
indruk geeft iemand te zijn geweest die
opkwam voor haar belangen én voor die van
anderen, namelijk 'haar' kraamvrouwen.
Dankzij de herinneringen aan haar
persoonlijkheid, die we mochten noteren,
kunnen we ons een beeld vormen van deze
buurt waar ambachtslieden wonen: een
metselaar, een kleermaker, een schipper,
een timmerman, een smid, een kok en een
aantal arbeiders. Zij woont tussen de
mensen die zij moet bedienen. Na ruim twee
jaar verandert zij van werkkring wanneer zij
als gemeentevroedvrouw wordt aangesteld
in Zuidhorn. Haar inkomsten bedragen 250
gulden per jaar en 2 gulden per verlossing
van een arme kraamvrouw. In de notulen
van de raadsvergadering van 7 juni 1907
wordt melding gemaakt van 'een schrijven
van Mej. Bijlsma vroedvrouw te Zuidhorn,
houdende het verzoek haar met ingang van 15
juni 1907 eervol ontslag te willen verleenen
..."
We weten dat ongeveer tegelijkertijd
Burgemeester en Wethouders van
IJsselstein zich met tien stemmen vóór en
één tegen uitspreken voor de aanstelling van
Janke Bijlsma per 15 juni 1907.
Men kan zich afvragen wat de Friese Janke
heeft bewogen om het Noorden te verlaten.
Wanneer we de verdiensten vergelijken dan
blijkt het motief zonneklaar. In Zuidhorn
verdiende zij, zoals gezegd, jaarlij ks 250
gulden plus 2 gulden per verlossing; dat
warenerSOin 1906en35in 1907. Maarnu
IJsselstein... daar betaalt de gemeente
weliswaar een lager salaris (200 gulden)
maar een verlossing kost 4 gulden en het
aantal verlossingen in die jaren lag rond de
120 per jaar. Dat betekent een verdubbeling
van haar salaris. (Het grote verschil tussen de
geboortecijfers in het Noorden en in deze
regionen is mogelijk te verklaren uit de
daling van het geboortecijfer sinds 1875.
Deze tendens heeft een aanvang genomen in
het noordoosten van Nederland en is in de
volgende decennia naar het zuidwesten
doorgezet.)
Mevrouw Bijlsma vestigt zich in
IJsselstein en neemt Mien Bleyenberg ir
dienst als huishoudster om voor haar te
zorgen (mevrouw Bijlsma is ongetrouwd
gebleven) en te assisteren. De
omstandigheden waaronder zij de eerste
j aren heeft gewerkt laten zich raden. In een
groot aantal kinderrijke gezinnen is de
armoe troef. Juist deze gezinnen zijn
aangewezen op de diensten van mevrouw
Bijlsma, die zij in veel gevallen niet kunnen
betalen. In welgestelde kringen haalt men de
286
-ocr page 283-
kraamvrouw een zogenaamde 'pastelle' te
brengen, een krans van geurig deeg waarvan
de kraamvrouw pap kon koken om aan te
sterken.
Wanneer de bevalling stond te gebeuren
werd mevrouw Bijlsma door de echtgenoot
of de buren geroepen en dan kwam zij,
steevast in uniform op de fiets door weer en
wind. Een voorbeeld dat illustreert hoe
principieel zij hierin was, is het volgende
voorval. Op een stormachtige avond kwam
de echtgenoot van een kraamvrouw haar
ophalen voor de bevalling. Toen zij op punt
stonden om te vertrekken brak het
noodweer los. De man weigerde de straat op
te gaan en zich kletsnat te laten regenen,
maar mevrouw Bijlsma hield voet bij stuk en
stapte op haar fiets, want, zei ze, dat kind
wacht niet tot de bui over is.
Na de bevalling kwam zij gedurende tien
dagen's morgens en's avondsomde
kraamvrouw te wassen, te helpen en te
vertroetelen. Om de kraamvrouw te kunnen
wassen zette zij een rij stoelen met een peluw
erop in de kamer voor de bedstee en tilde de
kraamvrouw uit het bed op de stoelen. Een
van de informanten herinnert zich dat zij
armen had als ijzeren palen. Mevrouw
Bijlsma was heel hygiënisch en punctueel: de
verbanden moesten goed gewassen én
gestreken worden om de bacteriën te doden.
Toen het dochtertje van een van de
kraamvrouwen eens was vergeten om de
doeken te strij ken, kreeg ze van de
vroedvrouw een flinke uitbrander.
De omstandigheden waaronderzij moest
werken waren soms erbarmelijk. Zo moest
zij eens een bevalling leiden in een huis waar
de wandluizen langs de muren liepen.
Hoewel de omgeving haar behoorlijk
tegenstond, verloste zij het kind uiteraard
wel. Eenmaal thuisgekomen moest de
toegewijde Mien een grote teil water buiten
brengen waar zij al haar kleren instopte, uit
angst wandluizen in haar huis te brengen.
Het is duidelijk dat de wanbetalers waarover
zij in een van haar brieven spreekt in deze
kringen gezocht moeten worden. Voor een
bevalling rekende zij, in de j aren rond 1925,
zeven gulden vijftig; voor veel arme
gezinnen een nauwelijks te betalen bedrag.
De schuld werd afgelost in termijnen en in
Afb. 6 Janke Bijlsma in 1932.
grote, sterke, weinig spraakzame vrouw.
Haar kordate optreden en haar zuinigheid
met woorden werd door sommigen ervaren
als stugheid en bezorgde haar de bijnaam
'stuurse bok'. Anderen vonden haar manier
van doen juist vertrouwenwekkend.
Zoals gezegd ging het gewone volk bij
mevrouw Bijlsma te rade. Een eerste bezoek
van de zwangere vrouw vond plaats na een
maand of drie. De vroedvrouw constateerde
de zwangerschap, rekende de datum van de
bevalling uit en daarmee was het eerste
contact gelegd. Als de gezondheid van de
aanstaande moeder goed was, volgden geen
verdere controles. Mevrouw Bijlsma schreef
geen dieet voor en de zwangere vrouw werd
niet gewogen. Wanneer zij complicaties
vaststelde, verwees zij de vrouw door naar de
huisarts, die zijn hulp dan kosteloos
verstrekte. Deze gang van zaken is lang
ongewijzigd gebleven.
Na zeven maanden kwam zij om de
luiermand te bekijken of er voldoende
luiers, lakentjes, dekentjes, verband en
dergelijke aanwezig waren. In rijkere
gezinnen was de inspectie van de luiermand
meestal een feestelijke aangelegenheid,
waarbij de buurvrouwen en de vroedvrouw
onder het genot van een glaasje brandewijn
de uitzet bewonderden. Na de bevalling
waren de buren weer present om de
287
-ocr page 284-
Gelijk wij in ons vorig nummer reeds meidden, herdacht mej. I. Bijlsma, verloskundige te Ysseistein, haar
zilveren fubtlttim. Wij kiekten de jubilaresse nog, te midden van familie, coilega'i en feestcomité
Afb. 7 Uit 'Utrecht in woord en beeld', 1932.
bedragen die het gezin zich kon permitteren:
soms was dat vijftig cent per keer. Op gezette
tijden ging de huishoudster de adressen af
om het geld te innen. Zo kon het gebeuren
dat wanneer bevalhngen snel op elkaar
volgden, de schuld van de vorige bevalling
nog niet was afgelost als de volgende baby
zich alweer meldde. Twee geboortes binnen
het jaar zijn dan ook geen uitzondering.
Ongetwijfeld keurde mevrouw Bijlsma dat
af omdat het een zware aanslag pleegt op het
gestel van de vrouw. Maar wat moet je
zolang mensen geloof hechten aan het
bakerpraatje dat een zogende vrouw
onvruchtbaar is? Niettemin nam zij het altijd
voor haar kraamvrouwen op. Zo heeft zij
eens een man die zijn vrouw kort na haar
bevalling misbruikt had ongelooflijk op zijn
duvel gegeven. Een kraamvrouw hoort zes
weken 'in de kraam te liggen' en daar mag een
man niet aan tornen, was haar stelregel.
Ondanks dat mevrouw Bijlsma een
gediplomeerde vroedvrouw was, werd zij
ondergewaardeerd. De weigestelden gingen
liever naar de huisarts, dan dat zij haar hulp
inriepen. Dokter de Morrée, huisarts te
IJsselstein, schatte mevrouw Bijlsma's
deskundigheid wel naar waarde, want de
geboortes van zijn eigen kinderen heeft hij
steeds aan haar overgelaten, omdat hij heel
goed inzag dat zij dat vertrouwen nodig had.
Voor de vroedvrouw betekende dat
uiteraard een enorme erkenning. Dokter de
Morrée hielp de arme kraamvrouwen gratis:
de rij ke boeren betalen de rekening wel, was
zijn opvatting.
288
-ocr page 285-
In januari 1933 ging mevrouw Bijlsma met
pensioen, maar zij heeft daarna nog tot mei
1933 gewerkt tot de komst van haar
opvolgster. Blijkbaar kostte het moeite om
in de vacature te voorzien. Uit een brief van
burgeme'ester Abbink Spaink aan de
geneesheer-directeuren van de
rijkskweekscholen voor vroedvrouwen in
Amsterdam, Rotterdam en Heerlen kan
men opmaken dat de sollicitatietermijn is
verlengd tot na de examens. De bedoeling is
dat tijdens de diploma-uitreikingen
nogmaals op de vacature wordt
geattendeerd.
In november 1933 zijn zij en Mien
verhuisd naar Utrecht-Zuilen, waarzij in
een groot huis woonden, zodat in de oorlog
de zuster van mevrouw Bijlsma en een
vriendin bij hun in konden trekken.
De laatste jaren van haar leven was
mevrouw Bijlsma hulpbehoevend en haar
zuster heeft haar toen laten opnemen in een
tehuis. Dit was geheel tegen de zin van de
trouwe huishoudster, die haar met liefde die
laatste jaren had willen verzorgen. Mevrouw
Bijlsma overleed op 21 februari 1946;zij ligt
begraven, samen met haar ouders en haar
vriendin, op de begraafplaats aan Eiteren.
Besluit
Wanneer we het resultaat van het
onderzoek naar de IJsselsteinse
vroedvrouwen overzien, dan valt het te
betreuren dat er zoveel lacunes in de
informatie zijn. Niettemin laten de berichten
zien dat de ontwikkelingen in IJsselstein
nagenoeg gelijke tred houden met de
ontwikkelingen die de geschiedschrijving
heeft genoteerd. We hebben gezien hoe'de
vroedvrouw' zich losmaakt uit de troebele
sfeer van verdachtmaking en hekserij en zich
ontplooit tot een vakvrouw van wie hoge
kwaliteit verwacht mag worden. Toch zijn
door de eeuwen heen overeenkomsten aan
te wijzen: de concurrentie met doktoren, de
minderwaardige reputatie die men aan het
beroep verbond, de erbarmeli j ke
omstandigheden waaronder gewerkt moest
worden, de ellende van een slecht verlopen
bevalling. Dat zij n de negatieve en harde
kanten. Daartegenover moet iets staan dat
zo sterk is dat het deze aspecten
Afb. 8 Laatste rustplaats van Janke Bijlsma op de
algemene begraafplaats aan het Eiteren.
overvleugelt. Waarschijnlijk moet dit
gezocht worden in een soort humanistische
drang om de medemens te helpen in uren van
pijn, soms verdriet en om nieuw leven te
begeleiden op zijn weg naar het daglicht.
Een karaktertrek? Cornelis Solingen (1641 -
1687), dokteren chirurgijn te Amsterdam,
formuleert het in een korte instructie over
het ambt en de plicht van de vroedvrouw als
volgt:
289
-ocr page 286-
'Te wensche ware, dat alle de
Vroedvrouwen behendigh, sagtsinnigh,
goetaerdigh, getrouw, secreterende, lustigh,
verstandigh, vernuftigh, neerstigh, kloecken
voorsigtigh waren;... soowelals boertigh
tegen de Barende, diegeern een klugtigh
praetjen hooren, te meer, als alle dingen voor
de windt gaen... Vroedvrouwen dan, die geen
snapsters,
(kletskousen) noc/i vermeten,
lichtverdigh, geen vloecksters, maer
vriendelijck, loos en serieus zijn, weten met
aerdige en soetvleijende smeeckingen en
bedriechlijcek doch vorderlijcke
aenmaningen, die in arbeijdsittende
Vrouwtjens sodanigh te encourageren,
(aanmoedigen) datsijde vreese, die bevorens
veelquaetdede, doen vertrecken; ensij
Lijdende veelgemackelijcker den arbeijd
dorstaen; ende waerlijck sulcke
Vroedvrouwen zijn veel te estimeren
(waarderen).'
Literatuur
Archief De Beaufort, dat berust in het
Rijksarchief Utrecht. Bevolkingsregister van het
gemeentearchief van Groningen.
Bevolkingsregister van het Gemeentearchief van
Zuidhorn. Oud IJsselsteinse Archief.
AGN: Algemene geschiedenis der Nederlanden.
Dl. 10. Haarlem, 1981. L. Dresen-Coenders,
Het verbond van heks en duivel.
Baarn, 1983. K. Ter Laan, Gron/nger
Encyclopedie. Dl. 2. Groningen, 1955.
S. Schama, Overvloeden onbehagen; de
Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw.
Amsterdam 1988.
C.G. Schrader's, Memoryboeck van de vrouwens;
hetnotitieboek van een Friese vroedvrouw, 1693-
1745.
Bew. eningel.doorM.J. van Lieburg met
verloskundigcommentaarvanG.J. Kloosterman.
Amsterdam, 1984.
J. Suringa, Groningen in mijn verleden en mijn
heden.
Groningen, 1899.
Utrechts Jaarboekje 1891 -I-1893. Ibid. 1902.
Utrechtsche Provinciale Stads Almanak voor het
jaar 1878. Verslagen van de Gedupeerde Staten
der provincie Utrecht, aan de Algemeene
Provinciale Staten van dat gewest. 1853; 1855;
1862;1863;1864;1865;1867; 1873.
Der vrouwen natuere ende complexie. Utrecht,
Jan Berntsz., (ca. 1538). Bew. en ingel. door
W.L. Braekman. Sint-Niklaas, 1980.
Noot 1. Op deze plaats willen wij graag bedanken
voor alle hulp bij het tot stand brengen van dit
artikel. Allereerst de Heer H.W. Luten,
gemeente-archivaris, die steeds met raad en daad
klaarstond. MevrouwB. Beenackers-Heeren
zocht in de archieven in Zuidhorn en Groningen
en vond tal van inlichtingen over Janke Bijlsma
voordat zij in IJsselstein werd aangesteld. Ton
Fafianie bezorgde ons gegevens uit het
Rijksarchief Utrecht en maakte translitteraties
van de Middeleeuwse bronnen.
Overzicht van de IJsselsteinse vroedvrouwen en vroedmeesters
1538-1539             Geergjen Olofs, rekening voor turf.
1539-1540            Geergjen Olofs, rekening voor turf.
1568-1569            Elberich de 'vroedmoeder', rekening voor turf.
1569-1570            Elberich, rekening voor turf.
4-2-1667               Aanstelling van Jannichjen Wollewever, na overlijden van Syntjen
Nymensdochter.
20-7-1681
             Aanstelling van Anna Roseus, na overlijden van Jannichjen Wollewever.
10-7-1682             Aanstelling van Maria..., na plotseling vertrek van Anna Roseus.
1690                     Anna de Bruijn,betaüng van jaarloon... 28 guldens. (Voortaan afgekort:
guldens-gld., stuivers-st., centen-et.),
aug. 1701-1732 Aanstelling van Maria Klaas Royesteijn van Doorn. Jaarloon... 28 gld.
1733-1743
             Anna Both, echtgenote van Jacob Lam. Zij is overleden in mei 1743. Zij
verdiende in jaren 1733-1738 per jaar... 28 gld.; 1739-1742 per jaar... 38 gld.
290
-ocr page 287-
juni 1743             Aanstelling van Wijnanda van Couwenberg, betaling van het halfjaarlijkse
loon... 19gld. Jaarloon 1744-1762... 72gld.
24 mei 1763
         Wijnanda van Couwenberg, als gepensioneerde ingeschreven,
juni 1763             Wijnanda van Couwenberg, half jaarlijkse uitbetaling van loon... 36 gld.
16juni 1763         AanstellingvanLaurentia Vleessenbeek.
6 aug. 1763          Eed van de vroedvrouw,
nov. 1763            Rekest van Wijnanda van Couwenberg om het volledige bedrag van haar loon
als pensioen betaald te krijgen.
31 j an. 1764
         Wij nanda van Couwenberg, uitbetaling van haar pensioen ingevolgde van haar
rekest.
6 febr. 1764
         Wij nanda van Couwenberg, uitbetaling van het half j aarlijkse loon... 35 guld.
Laurentia Vleessenbeek, uitbetaling van het halfjaarlijkse loon... 36 gld. Zij
verdient in de jaren 1763-1776 jaarlijks... 72 gld.
22 aug. 1774
         Aanstelling van Anna de Bruin.
6 maart 1775 Wijnanda van Couwenberg, uitbetaling van haar pensioen... 23 gld. 7 st. en de
vermelding van haar overlijden.
22 aug. 1775
         Anna de Bruin, echtgenote van Pieter Rankleef, uitbetahng van haar jaarlijkse
loon... 72gld.
22 aug. 1776
        Anna de Bruin, uitbetaling van haar jaarlijkse loon... 72 gld.
3 nov. 1776          Grietie Cramer, vroedvrouw van IJsselstein en Benschop, uitbetahng van haar
jaarlijkse loon... 100gld.
22 aug. 1782
        Anna de Bruin, uitbetaling van een jaarloon... 72 gld. In 1783 weduwe van
Pieter Rankleef. Pensioen over 1791-1798 per jaar... 70 gld.
1777
                   Grietie Cramer.
1 nov. 1782          Grietie Cramer, vroedvrouw van IJsselstein en Benschop, uitbetaling van een
jaarloon... 100 gld. 1777-1794 verdientzij jaarlijks... 100 gld.
1798
                   Johanna Beha ter Hoh, verdient in de jaren 1798-1805...72 gld.; in 1806...100
gld. per jaar.
1808
                   Gergie Bos, echtgenote van Christiaan Meere, verdient in de jaren 1808-
1815... 150gld. perjaar.                i'
sept. 1815            Gergie Bos, uitbetaling van 9 maanden loon... 131 gld. 5 st.; 1816-1818
jaarlijks... 175 gld.
1818
                   Gergie Bos, uitbetaling van loon over twee termijnen van 3 maanden... 100
gld.
1821
                   Provinciaal blad van Utrecht vermeldt de tarieven die in steden van de tweede
rang, te weten in IJsselstein, gerekend mogen worden. Voor het assisteren bij
een verlossing:
maximaal... 10 gld. 50 et.
minimaal... 2 guld. 50 et.
zetten van een lavement:
maximaal... 50 et.
minimaal... lOct.
zetten van een katheter:
maximaal... 75 et.
minimaal... 30et.
4 febr. 1823         Notulen van de raadsvergadering. Gergie Bos berispt.
4 juli 1844            Gergie Bos, uitbetaling van loon overeen halfjaar... 50 gld.
1850                   Uitbetahng aan de vroedvrouw van 3 periodieken... 125gld.
1852                     Cornelia Maria Raat-van Dam, bevorderd in Utrecht in 1848, aangesteld als
vroedvrouw in IJsselstein.
1853                     Christina Schnertzel-S nijders wordt verzocht om een nader examen als
vroedvrouw af te leggen.
291
-ocr page 288-
13 jan. 1854         Christina Schnertzel, uitbetaling van 3 maanden loon... 31 gld. 25 et.; jaarloon
in 1853... 125gld.; 1855... 150gld.; 1857... 200gld.; 1863... 100gld.
1854
                   Christina Schnertzel, bevorderd in Dordrecht in 1830, blijkt als vroedvrouw te
zijn aangesteld. Een verlossing kost... 1 gld. en5üct.
1854
                   Aanstelling van Gherhardina Hermina Kerkhoff op een jaarlijks loon van...
150 gld.
1864
                   Vermelding van Henriëtte Marie Guillemine van de Linde, bevorderd in
Dordrecht in 1863, als vroedvrouw in IJsselstein.
1867-1870
           A. Leegwater,echtgenote vanH.deGraaf, jaarloon... 150gld.
1870-1896           W. Walet, echtgenote van G. van Stralen, jaarloon bedraagt... 175 gld.
30dec. 1871         W. Walet,uitbetalingvanhaarjaarloon... 150gld.
1889                   W. Walet, betaling van viermaal een periodiek van 43 gld. 75ct.... 175 gld.
1896                   W. Walet,betalingvanhaarjaarloontot 17aug.... 110gld.5ct.
17 aug. 1896        Aanstelling van Cato Plat, betaling van haar loon over de periode 17 aug.-31
dec. ...64gld.95ct. Jaarloon... 175gld.
31 dec. 1896
         W. Walet, vermelding van haar eervol ontslag als vroedvrouw en de
toekenning van een toelage van... 37 gld. 50 et.
7 dec. 1897
          Aanstelling van Johanna Jacoba 't Gilde tot 1902. Jaarloon in 1900... 175 gld.;
1901... 200 gld.
1902
                   J. van Welie, weduwe van J.H. Romer, zij verdient tot haar vertrek in 1907...
200 gld. per jaar.
16 mei 1907
         Raadsvergadering over de aanstelling van een nieuwe vroedvrouw en de
verkiezingvan JankeBijlsma.
20 juni 1907         J. Römer-van Welie, betaling van 5'/2 maand loon tot en met 15 juni... 91 gld.
66'/2Ct.
28sept. 1907 Janke Bijlsma, uitbetaling van ƒ58.33'/2
31 dec. 1907
         Uitbetalingvanhet vierde kwartaal van haar loon... 50 gld.
31 dec. 1909         Lijst der op 31 December 1909 in de Gemeente IJsselstein gevestigde
Geneeskundigen, Tandmeesters, Apothekers, Drogisten en Vroedvrouwen.
Bij Isma Janke - Vroedvrouw - Datum van aanstelling 15 December 1902
Groningen.
27 aug. 1910
        Janke Bijlsma, verzoek om een gratificatie van 100 gld.
26okt. 1911         Janke Bijlsma, verzoek om een gratificatie van'100 gld.
zonder datum Toekenning van een gratificatie over 1911.
7 maart 1912 Toezegging van salarisverhoging.
23 juli 1918
          Janke Bijlsma, verzoek om haar salaris te verhogen tot 500 gld. en een
pensioenregeling te verzorgen. Bijlage van salarisopbouw zoals de Gemeente
Driebergen deze hanteert,
zonder datum Burgemeester Kronenburg verzoekt verloskundige Boerema uit Dieren om de
zieke Janke Bijlsma gedurende veertien dagen te vervangen.
23 jan. 1923
         Janke Bijlsma, fietsvergoeding van 40 gld.
1933                   Janke Bijlsma, kwitantie van de uitbetalingen van salaris over de maanden
januari tot en met april.
21 april 1933        Burgemeester Abbink Spaink schrijft de geneesheer-directeuren van de
Rijkskweekscholen voor vroedvrouwen in Amsterdam en Rotterdam en de
R. K.-Kweekschool voor vroedvrouwen in Heerlen aan om de vacature in
IJsselstein nogmaals onder de aandacht te brengen.
292
-ocr page 289-
KABINET
VAM
NEDERLANDSCHE en KLEEFSCHE
OUDHEDEN.
DE STEDE
Y S S E L S T E I N,
In HOLLAND.
De kleine ftad Tsfelftein heeft eene langwerpig
vierkante gedaante, zynde oratrend eens zo lang
als breed; zy legt in Holland^ op de grenzen vaa
GeMtilitnii en~hefe-fttcfat-van Utrecht, aan de ri-
vier den Tsfel, van welke zy haren naam ontfaa-
gen heeft. Het aldaar ftaande flot, legt even
buiten de ftads muuren, doch is aan dezelven ge-
hecht, en heeft eenen zo hogen ouderdom, dac
men naar deszelfs ftichting vergeeffche gisfmgen
gedaan heeft. Echter vindt men van hetzelve
reeds op den jare 1250 gewag gemaakt (*). Het
kasteel mogelyk ouder dan de ftad zynde, heeft mis.
fchien deze plaats haren naam daarvan ontfangen,
door-
(♦) BoxHoRNS toneel, bladz. 309.
V. DBEL»               A
293
-ocr page 290-
2 KABINET VAN NEDERLANDSCHE
doordien ftdn of ftem zo veel beteekent als een
flenen huis, kasteel of toren, als mede eene
opentlyke gevangenis, volgens deaanwyzingvan
den taalkundigen KIL TA Nus(*). Van heus.
SEN fchryfc, dat Tsfelfiein by fommige fchryvers
onder den Latynfchen naam Ifelftadium voor-
I^omt (f) ; en w. H E D A fchryft Saxyfelanum,
hetwelk hy terltond verklaart, zeggende, dat
daardoor de kleine flad Ifdftain verftaan wordt (§).
Tsjèlftein is eene vrye heerlykheid, gelegen tus.
fchen de Lek en den Tsfel, op Hollandsch grond-
gebied; weleer rezen 'er meer dan éénmalen gro-
te gefchillen wegens het bezit der Had, tusfchen
de Heren van Holland en Utrecht, hetwelk fom-
tyds niet zonder bloedftorten afliep.
Omtrend het jaar 1250 (**), huwde Heer gys-
B R E c H T van Amfiel, aan vrouwe bertrand,
erfdochter van den laatflen Heer van 3'V'''^/?^/^-. en
ontfing die heerlykheid met haar ten huwelyk;
doch doordien gysbrecht deel had aan het
verraad van gerard van Fdzen tegen Graaf
TLORis ^5« vyfden, nam hy de vlucht, enftierf
als balling buiten's lands. Hy liet na Heer a r e n o
yan Tsfeljiein, welke het erfgoed zyner moeder
behield, terwyl het goed van vaders zyde in be-
jlag genomen was. Arend was de vader van
Heer gysbrecht van Tsfelfiein en otto van
Beverwaarde.
Heer gysbrecht trad in het hu-
welyk met vrouwe maria van Avennes, by de-
welke hy twee kinderen won, namentlyk arend.
Heer van Tsfeljiein, welke ongehuwd overleed,
en
e*) Etymolog, Teut. Ling. pag. 523, 525.
ft) Oudheden, t^vededeel, bladz. 243.
Cg) Hifi. Episc. Ultraj, pag. 243.
(**J W. VAN GOUDHOEVEN, kronyk, bladz, pi, S. VAlf
LEEUWEN, Bawv. illuftr. bladz. 1305»
294
-ocr page 291-
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN.           3
en vrouwe g u i d a van Tsfelflein, welke Tsfelflein
ten huvvelyk bragt aan Heer jan vanEgmond(*')-
Zyllierf in het jaar 1348, nalatende Heer a rend
yan Egmcnd en Tsfelflein. Sedert dien tyd bleef
dit goed altoos aan het huis van Egmonds tot dat
ANNA, erfdochter van maxtmtliaan van
Egmond, Grd.af v^n B uu ren en Leerdam,
Heer van
Tsfelflein en Jaarsveld, in het huwelyk trad met
•wihhT^M den eerflen, Prins van Oranje en Nasfau,
Sedert dien tyd is deze heerlykheid aan het huis
van Orö'«/é gebleven, en behoort nog hedendaagsch
aan het zelve, uit de nog onverdeelde goederen
van wylen willem den derden. Koning van
Engeland.
Nadat Graaf jan van Holland, na den dood
van zynen vader floris den vyf den, door den
Bisfchop van Utrecht twee malen geflagen (f) j
en de eerfte bezig was, om ten.derden male een
leger byeen te verzamelen, ontbood hy den Heer
GYSBRECHT van Tsfelflein by zich, om zynkas-
teel voor het Hollandsch krygsvolk te openen,
ten einde het door die benden bezet werd, om
daaruit den Bisfchop tegenftand te kunnen bieden
en Holland tQ befchermen. Doch doordien gys-
B R ECH T van Tsfelflein leenman van den Bisfchop
was, weigerde hy het verzoek van den Graaf toe
te ftaan; te meer, doordien hy tot rechter en
voorzitter in het land van den Bisfchop was aan-
gefteld. De Graaf daarover toornig geworden
zynde, liet Heer gysbrecht nafporen, en
kreeg hem gevangen; vervolgens beleegerde hy
zyn kasteel, dat daarenboven van tyd tot tyd
be-
(*) Ant. matthjeus, de nobilitate in praef. pag.(C)
Tom. II.
(I) W. VAN GOUDHOEVEN, kronyk, bladz. 352,
A 2
295
-ocr page 292-
4 KABINET VAN NEDERLANDSCHE
beflormd werd; doch bertr and, echtgenote
van Heer gysbrecht van Tsfeljiein , het bevel
over de bezetting in perfoon aanvaardende, ver-
deedigde het kasteel byna een geheel jaar lang,
waarna zy het eindelyk, door gebrek aan levens-
middelen, den vyand moest in handen geven. Zy
ion niets anders van den overwinnaar bedingen,
dan de behoudenis van haar leven, met de helft
van die genen, welken op het kasteel waren, en
die door het lot zouden benoemd worden; de
Graaf moest met de andere helft naar zyn genoe-
gen kunnen handelen. Hy deed hen ook allen
onthoofden. De Graaf dus meester geworden
7.yn de van dit kasteel, gaf het, benevens de heer-
lykheid Woerden ^ met haar geheel rechtsgebied
aan WOLFERTVAN DER VEERE, om vau hem
tot een erfleen te ontfangen; op dat hy daaruit
liet Bisdom van Utrecht zou kunnen aantasten en
"verwoesten.
In het jaar 1374 moest Tsfeljiein weder vrees,
•felyk lyden, terwyl het door den Heer wilLem
VAN REES, voor ARE ND VAN H 00 R N, Bis-
fchop van Utrecht, uitgeplonderd werd(*).
De Hoogleeraar b o x h o r n getuigt, dat men
in het jaar 1390 eenen aanvang gemaakt heeft,
met de ftad Tsfeljiein door muuren en poorten te
verflerken, onder de regeering van arnold,
Heer van Tsfeljiein en Egmond, welke hier ook
omtrend den zelfden tyd een klooster van Regu-
lieren , van de orde van St, Jugustyn, op zync
eigene kosten gedicht en begiftigd heeft (f). Doch
de oude Hollandfche kronyk(§) maakt gewag van
eene
(»^ B. scoTANus, Friesfchegefchiedcnisfen, bladz. 197,
(\) Toneel yan Holland, bladz. 309.
Q) Gqvvho&ven, bladz. 384*
296
-ocr page 293-
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN,          ^
eene beleegering der Had Tsfeljiein, in het jaar
1349, door den Marfchalk van het fticht tegen
A A R N o u D yajt Tsfeljiein, en voegt daarby, dat
de flad zich, na vyf weken flormens, over gaf.
Men zou hieruit kunnen befluiten, dat de flad
toenmaals reeds poorten en muuren moet gehad
hebben, en dezelven in het jaar 1390 flechts
verbeeterd of verbouwd zyn.
In het jaar 1405 is deze kleine flad onder den
Graaf van Hollanc^ gekomen (*"), doch reeds het
jaar daaraan volgende werd hare rust gefloord,
en zy moest vervolgens van tyd tot tyd geweldig
lyden.
Hertog WILLEM van Bei/ere» droeg niet alleen
eenen bitteren haat tegen Heer jan va» Arkel^
maar ook tegen zyne vrienden en magen, hoewel
allerminst tegen Jonker willem (f). Heer
JAN van Egmond, echtgenoot van vrouwe Ma-
ria yan Arhel, flond daarentegen allermeest by
iiem in minachting. Mogelyk,^dat de Hertog
van Beijeren het gezegde van Hertog r e i n o u d
van Gelder nog niet vergeten was, welke, by ge-
legenheid van een gastmaal op de Feltme, in den
jare 1413, tegen den eerfïen gezegd had, toen
zy, na den koop van Gorinchem aan Holland^
vrienden waren geworden : waren wy nu niet r<?r-
ecnigd, gywaardt myn gevangen (§)! zyndedehaat
van den Hertog van Beijeren op Egmond daaruit
ontflaan, doordien de laatfle hem in den oorlog
tegens Gorinchem en den Hertog van Gelder y niet
had willen dienen.
De vrienden van Egmond den bitteren haat van
den
(*) B. scoTANus, bladz. 263.
(t) Abr. kemp, befehryving van Gorinchem^ bladz. 201
f^) W. VAN GOUDHOEVEN, kionyk, hhdi.. 4^8»
A 3
297
-ocr page 294-
6 KABINET VAN NEDERLANDSCHÊ
den Hertog bemerkende, verzochten hem, om
Ëgmond vry geleide toe te ftaan, ten einde zich
te komen verontfchuldigen. Egmond werd drie
malen ingedaagd, doch verfcheen niet, waarom
men hem veroordeelde, als lyf en goed verbeurd
te hebben. Terflond daarop werden zyne goe-
deren sangeflagen, en Egmond uit de landen van
Hertog WILLEM gebannen. Hy trok dus met
veel gewapend volk naar iTf/t'/y^é"//; tot zynen broe-
der, Heer willem van Tsfelfiein, en werd daar
in het jaar 1416, omtrend St. Maria Magdalena-
dag,
door Hertog willem beleegerd. Doch
Jonker j a c o b van Gaesheek, deHeren hubrechT
yan Kuilenburg, en johan van Fianen, zyne
naaste bloedvrienden, vreezende zynen ondergang,
verwierven door bemiddeling, Ó2.t Egmond, be-
nevens zyn broeder uit Tsfeljïein zouden vertrek-
ken met al hun goed, en zonder verlof nimmer
weder in Ho/Ia^id terugkeren, onder voorwaarde,
dat fsfelftein voor hem en zyne nazaten, van Her-
tog WILLEM, eeuwig en erfelykontfangenzou-
de 2000 oude fchilden jaarlyksch; Egmond\2.^r^
lyksch dooFranfche kronen, en vrouwe jolen-
SA, geduurende haar gehele leven, SooFranfche
kronen jaarlyksch. Voorts werd Hertog wil-
lem, by briefen zegel. Heer van Tsfeljïein, en
in die waardigheid gehuldigd.
Jan van Egmond(*') en willem van YsfeU
ftein,
zyn broeder, in het jaar 1417 vernemende,
dat Hertog willem van Beiferen overleden was ,
zocht van het vaderlyk erfdeel zyner toenmaals
overledene echtgenote maria van Arkel weAer
meester te worden. Heer willem van TsfeU
ftein
(*) Abr. kemp, Befchryving van GönV.T^ff?», bladz.zci
/
298
-ocr page 295-
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN.            ^
pein heimclyk eene menigte krygsvolk byeen ver-
gaderd hebbende, kwam daarmede op Heilige Sa-
craments-noclit
voor Tsfe^ftein, waar hem, door
behulp van zyne vrienden, eene poort geopend
werd , zo dat hy zich, zonder tegenkanting, van
de ftad, maar geenfmts van het kasteel, meester
maakte. Eenige Heren, verzeld door deburgery
van Utrecht en Amersfoort, beleegerden Tsfelflein,
uit naam van vrouwe j a c o b a , M'elke toenmaals
in Henegouwen was. De Hoofdluidcn waren
WALRAVEN van Brederode en jan. Burggraaf
van Montfoort; doch eer dczelven voor het kasteel
kwamen, was het door Egmond en Tsjeljiein reeds
ingenomen.. Die van Utrecht vochten om zo veel
te heviger, doordien hunne ballingen met den
Heer herman yan Lokhorst cujanvanden
SPIEGEL mede daar binnen waren, en vierda-
gen daarna kwamen de burgers uit alle de//o//ö;2^>
fchc fleden, eenige weinigen uitgezonderd, met
hunne bannieren in het beleg. Ook kwam'er veel
volks uit Gooiland, onder het geleide van Heer
jan yan Beijeren, broeder van Hertog w i l l e m ,
oom van vrouw j a c o b a , gek oren Bisfchop van
Luik, in het beleg, hetwelk met alle mogelyke
zorgvuldigheid voortgezet werd. Doch na ver-
loop van veertien dagen, floot meneenenvrede,
door tusfchenkomst van den Heer johanhens-
BERGH, waarby men bedong, é^t Ëgmondende
zynen met al hun goed zouden uittrekken. Het
gehele leger trok daarop binnen. Die van Utrecht
verzochten de flad en het kasteel ten hunnen be-
hoeve, hetwelk hun zonder verder overleg werd
toegeftaan. Naauwlyks hadden zy dit in hunne
magt, of zy begonnen op St. Pieter en Paulus
dag
alle de muuren, torens en poorten af te bre-
ken, tot den grond toe te flechien, en ftaken
A 4                            daar*
299
-ocr page 296-
S KABINET VAN NEDERLANBSCHB
daarna de gehele ftad in brand, uitgenomen de
kerk en het klooster. Op deze wyze bleef de Had
vernield leggen, tot datzy, ten tyde van Hertog
K A R E L van Bourgondiën, Graaf van Hollandys
door den Heer f r e d e r i k van Tsfelftein, in later
tyd Graaf van Buur en, wederom herbouwd werd.
Jonker adolf van Gelre, de zoonszoon van
vrouwe m aria van Arkel, zynen vader Hertog
AREND, in het jaar 1466, meer dan een jaar
lang gevangen gehouden hebbende, maakte twist
met Hertog jan van Chef, zyn moeders broe-
der (*), daarenboven viel hy in grote onmin met
den vader van Jonkheer f r e o r i k van Egmond,
welke laatfle zyn neef zj^nde, mede door hem ge-
vangen was. Adolf eigende zich toe alle de
goederen van den Heer van Egmond, welke in
Gelre lagen, en eischtc met geweld de teruggav^e
van alle de goederen, door Hertog arend ver-
pand, beftaande in de ftad Wachtendonk, het land
van der Dijfelen, en Rykswalt. Ook zeide hy ,
dat zyn vader niet ten vollen betaald was, van
dat geen, wat hem by huwelykfche voorwaarden
met de Hertoginne catharina toekwam,
welke penningen hy ten vollen wilde voldaan
hebben. Hertog jan van Ckef^ den bitfen hoog-
moed van ADOLF ziende, verbondt zich tegen
hem met de Heren willem vör« Egmond en Ts-
felflein.
Jonker g er rit van Kuilenburg, en dea
Heer van Boekhoven. Daarop viel men aan beide
de kanten op een roven, branden, moorden en
Jand verwoesten» De gevangen frederik van
Tsfdftein
, omtrend dezen tyd Graaf van Buurett
geworden zynde, ontkwam door list uit zynen
ierker, en beftreed met de zynen den verwaanw
dcn
(*) A. KEjwï, BcfcÈr. van Qonnchemt bPadz 322, 523.
300
-ocr page 297-
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN.           <)
den A D o L F, V/elke den Heer o t t o van v u ü .
REN raet veel gewapend voWm Hollandgozoin-^
den had om Tsfeijiein te verbranden, hetwelk hem
gelukte, waarna vu uren de flad beroofde van
alles wat draagbaar was. In het wederkeren kwa-
men 45 dezer Gelderfche manfchappen binnen
Gorinchem, denkende, dat Z}' daar vry waren.
Doch die flad, toebehorende aan c h a r l o r s,
en zy het grond^rebied van Holland gefchondcn
en befchadigd hebbende, werden allen gevangen
genomen. Negentien hunner braken uit, waar-
van fommigen zich in de minderbroeders kerk,
anderen in het Heilige Geest huis verborgen,
maar nergens vonden zy vrydom; want de Stad-
houder van Holland haalde hen met geweld van
daar, en bragt ze naar *s Hage. Daarop verfche-
nen vele Gelderfche vrouwen derwaards, dezelven
waren hare mannen, broeders en zonen, op het
gerucht dat zy gevangen waren, gevolgd, fme-
kende, mqt tranen in de oogen, om hen weder
vry te laten, en belovende een fterk rantzoen
voor hunne vrylating, doordien 'er verfcheiden
ryke lieden, voornamentlyk uit Nimmegen, on-
der gevonden werden. De raad van Holland met
hun begaan, fchortte hun rechtsgeding voor eeni-
gen tyd op; doch Hertog philips hun onge-
oorloofd bedryf vernemende, en horende, hoe-
danig zy in eenen tyd van vrede het land beroofd
hadden, veroordeelde hen als moordenaars en
ftraatfchenders en verwees hen om onthalsd te wor-
den , en hunne lichamen op raderen te doen zetten.
Twintig hunner werden '&di\2igsr\^ St.Jansdagy
buiten de Latj-nfche poort, en dc"andere 25 , den
donderdag na Pinkftcren, ter dood gebragt; ds
lichamen van een en veertig hunner werden op
raderen gezet, en vijr, die voor groot geld van
A 5                             hec
301
-ocr page 298-
ID KABINET VAN NEDERLANDSCHE
het rad vry gekocht waren, op het kerkhof be-
graven.
In de maand augustus van denjare 1482(*),
vergaderde de Hertog van Cieef loooo mannen
krygsvolk, zo te voet als te paard, en zond de-
zelven binnen Utrecht, om den Hollanderen het
hoofd te bieden. Toen een groot gedeelte der
llichtfche burgery zich by dezelven gevoegd had,
trokken zy op den laatften dag van het gemelde
jaar uit, en legerden zich tusfchen Utrecht en
Tsfelflein. Weldra verfpreide zich het gerucht,
dat de Cleeffchen en Stichtfchen Tsfeljiem belee-
gerd hadden, en de Hollanders maakten grote
toebereidfelen om derwaards te trekken; de fte-
den vergaderden alle de bevelhebbers met hun
Tcrygsvolk, als mede vele ingezetenen en poor-
ters, te famen omtrend 12000 nïannen ftrydbaar
volk, en het gehele leger vergaderde te Gouda,
onder het bevel van de kapiteinen joost van
LALAING, Stadhouder, jan yanEgmond^ de
Jonge;
fredrik van Tsfelflein, zyn broeder;
PETiT zalizaart, kapitein van de Gmcon-
jers
en Walen ^ den Graaf van ''sHoorle^ kapitein
der Hoogduitfchers. De Cleeffche trokken voort,
kwamen in het begin van feptember voor Tsfel-
Jiein,
waar zy zich leegerden. Buiten de ftadlag
een Cisterfienfer klooster, aldaar trokken zyin,
deden den monnikken groten overlast, en namen
bun verblyf in hetzelve. Van daar befchoten zy
de flad, en bragten aan dezelve groot nadeel toe.
De bezetting van binnen weerde zich niet minder
dapper, en belette den vyand het indringen door
een geduurig vuuren uit groot en klein geweer.
Nadat zy omtrend agt dagen voor de ftad gelegen
had-
(*) W. VAN GOUDiiOEVEN, kronyk, bladz. 532.
302
-ocr page 299-
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN.         Il
hadden, begonnen de Hollanders, onder het be-
vel van hunne zo even genoemde kapiteinen, vast
te naderen, om de Had te ontzetten. De Cleef.
fchen zulks vernemende, kregen onderling ver-
fchil, braken weinig tyds daarnamet groten haast
op, trokken weder naar Utrecht, .en lieten zelfs
veel van hunne artillerie achter, welke door die
van Tsfelfiein binnen de flad gehaald werd. Ver-
volgens trokken zy in het klooster, hetzelve tot
den grond toe verwoestende en verbrandende. De
monnikken trokken binnen de f!:ad, alwaar zy,
met toeftéraming van den Heer MdXïTsfelftein, een
ander klooster bouwden, en in hetzelve hun ver*
blyf namen.
De Heer H. van rhyn(*), vermaard door
zyne kennis in de oude gefchiedenisfen van ons
vaderland, heeft de geduurige gefchillen en daar-
uit gerezen oorlogen over het bezit van Tsfelftein
onderzocht, en oordeelt, hoewel die van Holland
in het bezit bleven, de Bisfchoppen van Utrecht-
echter , volgens aangehaalde redenen van den
Hoogleeraar a. matth^us, fchenen in het
gelyk te moeten gefield worden. De Bisfchop-
pen van Utrecht hebben aan die flad van tyd tot
tyd veel goeds bewezen, en 'b a v i d van Bourgori'
dien
onder anderen heeft vryheid gegeven, om
Tsfelftein weder te berauuren niet alleen , maar
herflelde de burgers weder in het bezit van hunne
oude privilegiën.
De Heren van Tsfelfiein bewoonden in vroegere
tyden het kasteel aldaar, hetwelk in vervolg van
tyd de gewone verblyfplaats van den drosfaard
geworden is.
De
(■*) H. VAK HEUSSEN, Oudhodsn, twededeel, bladz.
244.» 24S'
303
-ocr page 300-
12 KABIXET VAN NKDERLANDSCHE
De Heer m a t t h. b r o u ë r t u s van n i n e k
zegt(*) : „ de geloofwaardigftefchry vers willen,
„ dat het tegenwoordig flot, dat aan de rechter
„ zyde en aan den achtergevel op vele plaatzen
5, vernieuwt en veranderd is, niet voorde tyden
j, van Hertog ka rel den Stouten van Bourgon.
5, dié'it opgetimmerd zoude zyn; alzo doenmaals
,, eerst Heere frederik van Tsfelftein verlof
5, bekwam om het ftedeke weder te bemuuren,
5, en aldus ccnige fterkte te geven. Deze Heer-
5, lykheid van Tsfelflein is niet zeer groot, en be-
„ grypt buiten het fledeken, niet anders dan het
5, fraaije Dorp Benfchop o^ Benskoop, tusfchen de
„ 2 en 3000 fchreden westwaards van Tsfeljiein
5, gelegen."
Sedert dien tyd zyn de gebeurtenisfen van Ts-
felflein
van geen belang geweest; wanneer men
uitzondcrd, dat de Franfchen zich in het jaar
1672 meester gemaakt hebben van deze ftad, toen
dezelve buiten Haat was, om zich te kunnen ver-
deedigen.
Onze befchryving van Tsfeljiein is verrykt met
vier gezichten van die ftad. Het eerfte gezicht,
op plaat 173, verbeeldt de Ysfelpoort, in het
jaar 1630 getekend. De 174fte plaat toont ons
'de overdekte fluis by de voornoemde Ysfelpoort,
in het jaar 1625 getekend, omtrend welke zeer
aangename gezichten zyn, welken in twee daar-
aan volgende prentverbeeldingen uitgedrukt ftaan,
zyndc de plaat 175 een gezicht van de Benskoper
poort, en plaat 176, een gezicht van de Ysfel-
poort voornoemd , met een gedeelte der oude
kapel in den ringmuur der ftad.
De
(*) Toneel der vereenigde Nederlanden, bladz, 381.
304
-ocr page 301-
ÏN KLEEPSCHE OUDHEDEN.           I3
De openbare gebouwen der ftad zyn, de kerk,
benevens een gasthuis en het fladhuis.
Deze parochie kerk (*) heeft weleer geflaan in
het dorp Eitheren, omtrend een vierdedeel uurs
van de ftad gelegen, en hetwelk weleer veel meer
aanziens moet gehad heboen dan hedendaagsch;
men vindt van hetzelve nog eenige huizen, en
de Roomschgezinden doen jaarlyksch derwaards
nog bedevaarten, als houdende den grond nog
voor heilig.
De kerk in Tsfelflein is verrykt met een altaar
van MARIA, waaraan door agnes, weduwe
van den Ridder werenboj^dus de vl amino
reeds in het jaar 1293 een vicariaat gefticht is.
Toen de gemelde parochie kerk van Eitheren
binnen Tsfeljhin verplaatst werd, is dezelve ter
eere van St. Nikolaas ingewyd, door johan-
N E s, Bisfchop van 5..., Wybisfchop van den
Utrechtfchen Bisfchop o ui do. Paus inno-
CENTius de derde, gaf in het jaar 1355: grote
aflaten aan deze kerk, en in het jaar 1398, heeft
ARNOLDüS, Heer van Egmonden Tsjelflein, al-
daar een kapittel van agt kanonniken gefticht ea
begiftigd.
Dezelfde arnoldus heeft ook in het jaar
1394, buiten de ftadsmuuren, eene priory ge-
fticht van de Cisterfier orden, met name onzen
lieve Vromv'Berg,
welke naderhand, by de uit-
legging der ftad, binnen dezelve getrokken is.
Dit klooster was weleer eene abtdy, doch is na-
derhand in eene priory veranderd. Uit die kloos-
ter is de priory van St* Maryen Have te Warmond
gefproten(t).
Tus.
C*) H. VAN HEuss EN Oudheden, II. deel, bl, 243, 34,-^
\\) Zie Ewede deel van dit werk, bladz, 326.
305
-ocr page 302-
14 KABINET VAN NEDERLANDSCHE
Tusfchen de kloosters te 'ïsfciftein. Warmond,
en eenige anderen, is na dien tyd eene grote ver-
eeniging gefloten. Van het gemelde klooster heefc
eene zekere llraat te Tsfelfhin, den naam van de
hloosterfiraot behouden. Het klooster zelf is af-
gebroken en in woonhuizen veranderd, v/aaron-
der een huis, hetwelk voor den Heer der ftad
gefchikt is. De voormalige kerk werd voor eene
hooi. en koornfchuur gebruikt; hoewel dezelve
de gedaante der kerk heeft behouden.
Doch om tot de tegenwoordige kerk der Had
terug te keren; omtrend dezelve moeten wy nog
aanmerken, dat zy eene kruiskerk is, en een
klein orgel by den predikltoel heeft, Inhetchoor
ilaat eene verhevene tombe, waarop een leggend
vrouwenbeeld gezien wordt, hebbende eenenen-
gel aan het hoofden- en eenen hond aan het vóe-
ten-einde. Het opfchrift tekent aan, dat deze
de afbeelding is van vxouwc aly-d van Kuileu-
lurg,
welke in het jaar 1471 overleed, en echt-
genote was van fredrik van Egmond, Heer
van Tsfelfiein, welke haar ov^erleefde, en in het
jaar 1500 flierf. De toren heeft niets byzonders.
De kerk te Tsfelfiein behoort onder de clasfis van
Buuren ^ welke tot in het jaar 1603 onder de
clasfis van Gorinchem behoorde, doch toenmaals
daarvan afgefcheiden, en hedendaagsch eene clas-
fis op haar zelve is.
De gemeente van Tsfelfiein wordt bediend door
twee predikanten, deeerfle, v/elke aldaar beroe-
pen werd, was johannes bachusius, die
aldaar in het jaar 1582 beroepen werd.
De gehele baronnie brengt jaarlyksch by uitkoop
aan de unie op, drie duizend guldens; voor ge-
meene lasteu brengt de baronnie op, eenefomma
va.n
306
-ocr page 303-
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN.            15*
van vier duizend guldens, waarvan de flad Tsfel-
ftein
de helft betaald.
De Regeering der flad beftaat uit eenen Dros-
faard, eenen Schout en twee Burgeraeesteren.
De poorters van 7sfelftem zyn, volgens eenen
brief van Keizerinns margaretha, gegeven
o^ St. Z,W(7J dag \'an den jare 1350, bevoorrecht
met de vryheid van tollen door geheel Holland.
Het Schout-ampt van Tsfelftein beftaat uit vyf
polders, namentlyk ^ro^^-, Neder Oudland. Over
Oudland, Hooge Biezen , Tsfelveld.
Niet verre van Tsfelftein, aan de rivier ^5« Tj/^/,
lla.^t een huis,- door de Hernhutters, omtrend
den jare 1736, aangelegd. Dit huis noemdenzy
'sHeerettdyk, als gewoon zynde hunne geftichten
met het Hoogduitfche woord Hem, inhetNeder-
duitsch Heer, te bellempelen. De Baron fre-
DRiK VAN WATTEVILLE had aanvangs het
opzicht over hetzelve; het werd eerst door vyf-
tien of zestien perfonen bewoond, doch groeide
aan tot tusfchen de veertig en vyftig menfchen.
Doch de meesten hunner zyn van daar weder naar
Zeist vertrokken, nadat men hun daar meerdere
vryheid vergund heeft.
«
307
-ocr page 304-
-DiiJ/pl Pookt t^tYssELSTEiN
'74
t^-'J
7>eS/itfS tafYsSEl^STEIlsr
een beschrijving van IJsselsteins prentwerk
met geschiedschrijving, zie HKY uitgave 20
-red.
Fotografische overdruk uit: 'Kabinet van
Nederlandsche en Kleefsche oudheden...',
met prenten door Abr. Rademaker. Dit
werk verscheen tussen 1773 en 1779. Voor
308
-ocr page 305-
Driemaal Apenluiders
Met de verschijning van de tekenstrip
over de legende van de IJsselsteinse
Apenluiders, door Frits van Loenen, is dit
vermakelijke verhaal weer volop in de
belangstelling gekomen. Voor de HKIJ
reden om eerdere, op schrift verschenen,
versies bij elkaar te brengen en deze aan u te
presenteren in druk en herdruk.
Als eerste versie treft u het verhaal,
verteld door de schrijver Olaf J. de Landell,
zoals dat voorkomt in het boek 'De lachende
Hollander' hetgeen verscheen in 1978 bij
uitgeverij De Kern te Bussum. De tweede
versie is van de hand van onze bekende
streekromanschrijver Herman de Man
(1898-1946). Voor zover bekend is dit
verhaal niet eerder gepubliceerd. De
vereniging 'Herman de Man' heeft het
verhaal uit haar archieven gediept en aan de
HKU ter beschikking gesteld voor
publicatie. De oorspronkelijke schrijfstijl en
spelling is hierbij ongewijzigd gelaten. In
deze, nauwelijks bekende, versie vertelt de
Man op zijn eigen, karakteristieke, wijze hoe
de klokken aan het luiden kwamen voor de
aap Kees.
In een speciale, voor deze gelegenheid,
bijlage treft u de derde versie als
fotografische herdruk het 'luimig dichtstuk'
van 'eene legende van de stad IJsselstein'
door onze stadgenoot J. van der Roest Gz.
Van deze volksdichter is reeds eerder werk
in onze uitgaven verschenen. Bij deze
herdruk is gekozen voor de tweede uitgave.
De eerste druk uit 1884 is wat sober van
uitvoering. Bij de tweede uitgave zijn enkele
afbeeldingen geplaatst en is de opmaak wat
levendiger. De versie van J. van der Roest
vormde de basis voor de tekenstrip van Frits
van Loenen.
De redaktie van de HKIJ heeft getracht
enig beeldmateriaal bij elkaar te zoeken
waarvan u bijgaand het resultaat treft. In het
artikel 'de boerderij Rijpickerwaard' in onze
uitgave van februari 1977 geeft de heer
R.J. Ooyevaar een geschiedenisoverzicht van
boerderij en hofstede welke nog op de zelfde
plaats staat waar ons verhaal zich afspeelt.
-^~
-1H-
I
EKNE LEGKNDE
VAN DE STAD IJSELSTEIN.
OPCKDIIAOEN AAN MIJNE STADOENOOTEN
J. YAN DER^ Roest Gz.
TWEEDE DKUK.
18 9 0.
309
«*».;;
-ocr page 306-
Het huis Rijpickerwaard bij het Gein, 19 augustus 1744. Tekening door .lan de Beyer
Het Huis Rijpickerwaard in het Gein. Afbeelding van het oude Rijpickerwaard gelijk het zich
vertoonde in de jaren 1731. De Geer 1843 in T.S. van der Moude l.o. hlz.. 361.
'mti^kJlÊÉ
310
j*
-ocr page 307-
Apenluiders
Een spotvertelling uit IJsselstein
door
OlafJ. de Landell
knikten tegen elkaar, ook zonder
voorgesteld te zijn. De aarde was groter,
maar de afstand van mens tot mens was
kleiner. Vooral de afstand van de kwieke
knecht naar menige meisjeswang is bijzonder
kort geweest. Maar waar de vrouwen
begonnen te kijven, en hun doekspelden
trokken, liep Kees lachend weg.
'Ha, goedendag!' zeiden de mannen, die
bij de poort rond slungelden. En Kees zal
daarop zekerlijk hebben geantwoord:
'Bedankt, mannen!. Aan een goede dag was
ik juist toe!...' Of als een vrolijk wijfje hem
aanlachte, verhaastte hij kwasi zijn tred,
roepend: 'Nog niet! Ik heb toch haast!...'
zodat de omwonenden schaterlachten. Ach
ja: Trijne en Minet en Goosjen en Aeltjen en
Kee..., de velen, wier naam geen
nieuwsgierigheid meer achterhaalt...
Doch niet altijd, zoals wij al zeiden, deden
knechts de boodschap. Vaak reed de
burgemeester uit, naar Rijpikerwaard. Zijn
paard kende de weg in pikkedonker als op
de helle dag, en bracht hem langs de smalle
wegen en dijkpaden naar het slot. Dan werd
de brug al neergelaten, zodat de
burgemeester rechtdoor kon aanrijden tot
het bordes. Daar zei hij: 'Dag Kees! want
natuurlijk nam de vrolijke knecht zijn paard
bij de teugel. Direct daarna zei de
burgemeester dan nog eens: 'Dag Kees!' Dat
zult u vreemd vinden: - maar bij de ingang
van de zaal zat een aap, - ja, een echte,
gewone aap, die kunstjes kon maken. En
deze heette eveneens Kees. Het gaf heus
geen verwarring, want als men vertellen zou
Het is al zoveel eeuwen geleden gebeurd,
dat wij er nu gerust eindelijk eens over
mogen praten. Het was toch ook maar een
misverstand, en dat is een heel menselijk
verschijnsel, gelooft u mij!
De burchtheer van Rijpikerwaard was
bevriend met de burgemeester van
Usselstein, die op het kasteel aldaar
slotvoogd was. De beide heren hadden
dikwijls en veel met elkander te bepraten.
Als zij niet samen waren binnnenskamers ,
of in de straten van Usselstein of op het veld
van de Rijpikerwaard, dan was er wel een
dienaar onderweg. Om de nog veel
gewichtiger zaken, inmiddels geschied of
intussen vergeten, ter kennis van de beide
heren te brengen. Zo ging dat tussen kasteel
en stad, welke mekaar haast konden
beroepen. Het was echt Hollands gezellig.
Hoeveel malen had men niet een dienaar
van de stede Usselstein naar het zuiden zien
wandelen, de kant van de rivier op?- Dan
wisten de stedelingen: de heer van
Rijpikerwaard moet nog iets weten! En hoe
dikwijls kwam niet de knecht Kees, van de
burchtheer, de poort van Usselstein binnen!
Een kwieke knecht van een jaar of dertig!
Hij liep, alsof hij schaatsenreed, van de rivier
naar de stad - van de stad naar de rivier. De
wachten aan de poort kenden hem goed: zijn
snelle lach, zijn vrolijke tong! Ja we moeten
aannemen, dat menig meisje in Usselstein er
ook blij om is geweest, wanneer Kees weer
eens even voor een boodschap naar de
slotvoogd in de stad moest. Het was toen
nog zo'n genoeglijke tijd! De mensen
311
-ocr page 308-
dat Kees een bedelaar had willen bijten,
dacht niemand aan de knecht; en wanneer
men zei, Kees te horen fluiten, blikte geen
mens naar de aap. Het dier was aardig, en
vooral de burgemeester mocht het graag iets
lekkers voeren. Hij had zich bij zijn vele
bezoeken aan dit wezentje gehecht. Maar de
knecht Kees was toch door zijn vrolijkheid
en vriendelijke dienstvaardigheid de
belangrijkste van de twee. Kees de aap
danste aan zijn ketting voor een klontje, en
Kees de knecht stak met zijn twinkelogen
de brand in elke ernst. Kees de aap buitelde
over zijn kop en zette zotte gezichten; Kees
de knecht wist daar een uitleg bij te geven,
die de mensen tot brullend gelach bracht.
Nu moet u niet denken, dat er tussen
Rijpikerwaard en Usselstein alleen mar
gelach en vrolijk gepraat klonk! Nee,
werkelijk - de twee heren confereerden over
belangrijke zaken, en keken daar gepast
plechtig bij. Usselstein is trouwens een heel
serieuze stad, met alle waardigheden die ons
tot vertrouwen en eerbied vermogen te
brengen. De mensen van Rijpikerwaard
gingen daar ter kerke en te biecht, ze deden
in de stad hun inkopen en voelden zich veilig
onder de vleugels van Usselstein als de
kiekens onder een kloek. De Ussclsteiners
drentelden zondags langs de weg naar
Rijpikerwaard, uitziende naar de rivier en de
landerijen. Was dit alles niet aan hun stad
gebonden door de vele schreden, die het
dagelijks pad baanden?
Een enkeling had wel eens een boddschap
van de burgemeester moeten brengen, en de
aap bij het bordes of binnen zien zitten, als
een beduiveld klein mannetje met rollende
ogen en malle manieren. Nu weten wij niet
hoe het zo kon gebeuren, dat Kees de knecht
eens vele dagen achter elkander niet in de
stad kwam.
Hij zal het druk hebben gehad met werk
voor zijn meester - wapens poetsen of kleren
borstelen? Staal schuren of paarden
roskammen? - Hij had het druk, dat staat
vast. Andere dienaren brachten berichten
voor hun heer naar de stad. De slampampers
bij de poort en de meisjes vroegen: 'Is Kees
ziek?... Is Kees weggegaan?...' Maar de
dienaren hebben misschien niet geantwoord,
of alleen maar gezegd, dat hij thuis was.
Mensen zijn niet altijd even duidelijk.
En op een dag had het aapje Kees iets
slechts gegeten. Hij zat in elkaar gedoken, en
kon niet bewegen of opkijken. Hij zat maar,
en staarde met matte ogen naar een
plotseling nabije einder. De burchtheer liet
hem door de chirurgijn aderlaten. Het aapje
werd in warme wollen doeken gestopt, het
werd verwend met een kruik en heet bier en
rauw vlees. Maar het zal stil, met zijn ogen
toe.
En op een ogenblik dat zijn meester hel
wilde liefkozen, bemerkte hij, dal de aap
dood was. 'Ach,' zei de slotheer, 'wat
verschrikkelijk spijtig! Wat zal dit de
burgemeester leed doen! Ach, ach! Hij
mocht het diertje zo graag! Hij was altijd zo
blij, wanneer hij kwam!...' En hij zond een
knecht naar de stad met het bericht, om de
burgemeester in te lichten. 'Wel?' vroeg de
burgemeester, die vriendelijk opkeek van
zijn werk, 'wat bericht kom je me brengen
goede vriend?' De dienaar boog haastig.
'Mijn meester laat u zeggen dat Kees dood
is, burgemeester,' zei hij. De burgemeester
rees verschrikt op. 'Wat zegje?!' riep hij uil.
'Kees?! Ach, wat een slag voor je heer! Ga
spoedig terug, en betuig hem mijn innige
deelneming!... Ach! Kees!... En hij was altijd
zo vrolijk!...' De knecht verdween even snel
als hij was gekomen. Maar de burgemeester,
diep getroffen in de overtuiging dat het hier
om Kees de knecht ging, schreed zelf naar de
bodenkamer en gaf last, de rouwklok te
luiden. 'Kees is dood,' zei hij ontroerd, 'van
het Huis Rijpikerwaard!' Dat nieuws deed
zijn treurige ronde. Een zware stilte viel over
de slampampers, de vrolijkerds. Kees dood!
Ach, hemel! Kees!... Toen klonk ergens een
kreet. Een vrouwenstem barstte in schreien
uit. Trijne? Minet? Goosjen? Aeltjen?
Kee? Een der anderen, meer onbekend?...
Maar het was niet een... Plotseling leken alle
IJsselsteinse vrouwen op straat te zijn.
En allemaal met rode neuzen, bibberlippen
en een verkleurd gezicht. Kees!... Dood!...
Wat?! Kees...! Van de Rijpikerwaard?...! O,
Hemeltje, Hemeltje! Kees!... Zij huilden
312
-ocr page 309-
te luisteren. Toen hij zijn ogen opsloeg en
Kees de knecht aanschouwde, werd hij zo
wit alsof hijzelf een lijk begon te worden.
'Kees!...' stamelde hij, 'wat k-kom je d-
doen?... Wat heb ik je m-m-mis-daan.
Kees?... Ben je dan niet d-dood gegaan...?'
Daar stond Kees, bruin en met een kleur
van het haastige lopen. 'Nee, meneer, het
was de andere aap,' zei hij. 'Mijn meester
dacht, u zachtkens te laten weten, dat het
diertje is gestorven!' Er trok een rare grinnik
om burgemeesters mond, toen hij ten
spoedigste het luiden het staken. Het
verdriet op straat moest subiet gedempt zijn,
wat heel moeilijk was. Er waren die dag veel
mannen op te monteren en vrouwen te
troosten. Men zegt, dat Kees daar ijverig bij
hielp. Het zal hem wel genoegen hebben
gedaan - hij was zo hulpvaardig!! Doch hij
lachte hardop, en zei: 'Hahaha, die
apenluiders!...' Een gevaarlijk woord en
onaardig van hem; want IJsselstein had nog
geen bijnaam... Men wilde het hem om zijn
lieve leven wel vergeven. Maar de wind nam
het woord, en
voerde het om en
om en om over het
land in 't rond - -
en het blijkt nooit
verklonken te zijn.
Nog hoort men
soms hier of daar
in de buurt:'... die
Apenluiders...'
allen. Ook de ongekusten; en praat-
luisterden in schokkend snikken, hun neuzen
snuitend in schort of stoflap. Boven en om
hen luidde de rouwklok, en alle vrouwen
beierden mee. Had men ooit beseft, dat
Kees de knecht zo bemind was, bij de
vrouwen van IJsselstein...?...
Intussen stond de heer van Rijpikerwaard
zich voor zijn venster te verbazen, toen hij
daar eensklaps de rouwklok uit de stad
hoorde. 'Wat zal er geschied zijn?' vroeg hij
zich af. Hij kon zich niet voorstellen wie er in
IJsselstein gestorven mocht wezen. 'Kees!'
riep hij naar de knecht, 'ga eens gauw naar
de stad, en vraag de burgemeester, wie er
dood is!' - Wat een hartelijke belangstelling,
nietwaar? - De knecht, monter als immer,
zette zijn stap naar de stad. Hij kwam de
poort binnen, waar mensen hem met knol-
ogen bezagen, waar een brandewijndrinker
omtuimelde, bij het zien van hem. Kees
lachte. Hij begreep niets van de gillende
vrouwen, die eibleek van elkander stoven,
als hij er eentje met een zoen wilde verrassen
- de mannen, die
zich bekruisten
voor zijn knipoog...
Kees grinnikte en
liep rechtdoor naar
de burgemeester.
Die stond nog op
straat, diep onder
de indruk naar het
luiden van de klok
De huidige boerderij, kort na de bouw in 1889.
Het huis Rijpickerwaard stond daar tot ca. 1789. Daarna is op dezelfde plek een boerderij gebouwd
welke in 1889 is afgebroken. De fundering van de oude voorgevel van het Huis deed dienst als beschoeiing
voor de gracht.
313
-ocr page 310-
De apenluiders van IJsselstein
door Herman de Man
Even buiten de stad IJsselstein, tusschen
de wallen en de Doorslag, waar de
Hollandsche IJssel een elleboogbocht maakt,
staat een renaissance-heerenhuis, omgeven
met een deftig, symetrisch aangelegd park,
het Apen-Stein. Het is volstrekt geen
Riddergoed, wel het oorspronkelijke kasteel
het Stein, dat er heel veel vroeger een halve
kilometer verder stond, maar de
IJsselsteiners houden er het voor en ik vraag
U vriendelijk, hen in die waan te laten, want
ze zijn er zo trotsch op, als een HBS-nufje
en dit alles natuurlijk niet door de
rheumatische dame maar door den neef.
Zoo ongeveer de over-betovcrgrootvader
van den tegenwoordigen Flip Koeiemoes,
die ook bedelaar was (bedelaar zijn, was
erfelijk in zijn familie) kende den neef goed,
want hij kreeg er wel eens een schelling van
en dan kon deze best velen, dat Fhp er
dadelijk enkele pierenverschrikkertjes voor
kocht. 'Nou meneer!' vertelde Flip mij; 'Die
ouwe mevrouw is toen subiet het hoekje
omgegaan en de neef erfde. Als hij 't hoorde
opvrijer met
een snor.
In dat
heerenhuis
woonde een
dame, die
rheumatisch en
daarom altijd
uit haar
humeur was. In
welk jaar dit
alles gebeurde,
weet ik niet;
dat komt er
trouwens niet
zo precies op
aan; Flip
WK. \ >
^■H^^ i i'
BH^^H l/f
mmén Ij
s
1
p 1 §tmf''^'''^'^ ^-^.....--.....
.'. \H : -«1. i,t
moet hij zoo
blij geweest
zijn, dat hij met
z'n vrienden in
een open koets,
met zes witte
paarden ervoor,
naar IJsselstein
kwam rijden.
Z'n tante was
toen allang
begraven, want
hij wist alleen
maar van den
notaris, dat ze
dood was. Nu
zal die snuiter
Koeiemoes, de
oudheid-
Rijpickerwaard met gracht en
de dijk de oude
Utrechtseweg in 1955. Rechts van
slotgracht. Red.
dat wel eerder
geweten
kundige
bedelaar heeft mij de geschiedenis verteld en
Flip is betrouwbaar. Die dame nu had een
neef, Cornelis Vredenborgh en als die in de
vacantie op het Stein kwam, werden alle
boden van het huis gezoend, dan werd
Florimond de jachtsetter uit zijn kennel
gehaald, dan werd er gedraafd en gezongen
hebben, maar
ik denk zoo dat hij niet van begrafenissen
hield. Aan al die narigheid heb je ook niet
veel als je in je ziel eigenlijk vroolijk bent
nietwaar meneer?' Ik knikte.
' Nou en toen heeft-ie een erge zware
zerk gekocht en op haar graf laten leggen.
Die leit er nog zeggen ze. Toen kwam hij op
314
-ocr page 311-
vernield werd, maar de schrik die dat vieze
beest de menschen op het lijf joeg, was met
geen gou-tientjes te betalen'. 'Het oudste
meisje was precies haar Moeder, net zoo
schuw, maar erg mooi. D'r hangt van haar
nog een portret in 't Huis, ga zelf maar eens
kijken. Je zou d'r, als je kon, zoo uit de lijst
halen, en meenemen, zoo'n lief beesie. En
nu is 't gebeurd, dat meneer de Baron op z'n
ouwen dag nog verliefd is geworden op dat
Indisch kindje en toen gingen ze trouwen.
Heel IJsselstein vlagde en Meneer de Baron
gaf een schoolfeest en aan ieder gezin een
dubbele krentemik en een daalder aan het
manvolk, om kermis mee te vieren. En de
kinderen op school hebben voor den Baron
en het nieuwe kleine mevrouwtje gezongen
van 'lang zullen ze leven!' en nog veuls meer.
Als na een poosje dat heele Indische
stelletje wegtrok, bleef het oudste meisje
over, met haar man en den aap'. 'Maar nou
moet het van mijn hart, dat de Baron voor
z'n vrouw een aap van een kerel moet
geweest zijn.
Want hij dronk
in die dagen
nog al veel en
als hij wat op
had, was hij zoo
ruw als een
hengst.
Iedereen in de
stad hield direct
al van de
nieuwe
mevrouw. Ze
werd zoo stil en
zoo droevig en
wie dat zagen
werden kwaad
t huis wonen en voor 't werkvolk moét hij
erg best geweest zijn, dat moet gezegd
worden. Ze hebben hem eerst in den Raad
van IJsselstein gekozen; ziet U, omdat hij
nogal wat in de melk te brokkelen had; mij
zullen ze niet kiezen, want ik kan niks
weggeven, daar heb je 't. Hij mocht zich nu
Cornelis Vredenborgh tot IJsselstein
noemen, want het Huis ligt binnen de
Ambachtsheerlijkheid. Hij deed veel goeds;
van hem is het oude hofje in de Achterstraat
en op andere manieren gaf hij ook nog veel
weg; soms zoomaar - als niemand er erg in
had. Maar hij werd wel vijftig jaar en
trouwen deed hij niet. Daarom dachten ze in
IJsselstein: onze meneer de Baron wordt een
ouwe vrijer, net als z'n tante zaliger. Die
gekke streken met de meiden had hij
verleerd, zeiden ze - maar daar gelooft Flip
Koeiemoes niet aan. Wie de meisjes zoent
als hij twintig is, doet het ook, al is hij vijftig,
wat jij meneer? Maar er werd natuurlijk
nooit iets van gehoord - nou ja, hij was de
baas he'. 'Toen
kwam op een
keer een vriend
van den Baron,
een erge lange,
een beetje
verbruinde,
meneer uit de
Oost terug, en
meneer de
Baron nam
hem met z'n
familie op 't
Huis. Hij had
een vrouw, of
eigenlijk een
vrouwtje (want
ze was bar
klein) die was
zoo bruin als
De Utrechtseweg omstreeks 1950, net voor Rijpickerwaard,
gezien in de richting van Utrecht. Links de vermoedelijke plaats
van het galgenveld. Vaag op de achtergrond de boerderij. Red.
op den Baron
en zeiden dat
hij al niet beter
was dan z'n
aap. Van dat hij dat te hooren kwam, wier hij
zoo boos, meneer, dat hij zwoer den kerel
die hem aap genoemd had met z'n
hondenzweep blauw te ranselen. En dat was
precies de verkeerde manier want de lui die
's avonds praatbeurs houden op de bank
koffie en negen
kinders had hij en een aap. Dat kleine bruine
vrouwtje was erg bang voor alles, maar de
kinderen niet, die liepen door IJsselstein of
de heele stad van hun was. En de aap was er
altijd bij en die deed veel kwaad. Wel
betaalde meneer de Baron alles wat er
315
-ocr page 312-
ze, overal tegenaan botsend, want ze kon
niks niemandal door die baaien rokken zien.
Kees de Aap snapte er niets van. Hij duwde
Nelemeu's onderdeurtje open en wierp er
lachend een handje duiten doorheen. Toen
stapte hij fluitend verder, met z'n vingers in
zijn vestje en den slok onder de arm. In de
Achterstraat meende hij zingen te liooren.
Eerst dacht hij dal hel de naklank van de
klokken was, maar neen - dat was zingen.
Waar gezongen werd, moest Kees zijn. Maar
hoorde hij het wel goed? Z'n dik gezicht
werd zo rood als een baksteen, echt waar
meneer, als een baksteen!. Hij boorde eerst
nog eens z'n ooren uil, zoomaar op straat
met zijn pinken maar dal veranderde niets
aan wal hij hoorde. Ze zongen
Kees (Ie Aap is dood
Kees de Aap is dood
En zijn wijfie krijf^l hel lood
Toen verscheen Kees, met driftige
stappen in de Achlerstraat. Meneer ik zegje
ze schrokken zich
stijf. Ik zou het
niet zoo goed
weten, maar de
Grootvader van
Vaders Vader, of
misschien was
het wel diens
Vader, had het
liedje gemaakt en
danste er bij in
een kring. Die
mocht nadien
nooit meer op 't
Huis komen voor
een duit. Zoo
komt het nou,
onder de IJsselpoort hoorden dat en die
zeiden tegen mekaar - 't is een aap en hij zal
aap hieten." Daar was niets meer aan te
doen. De Baron zei aan den Diender, dat hij
de lui die hem achter z'n rug uitscholden
voor 't gerecht moest dagen, en de Diender
zei -jawel meneer de Baron - en schold
achter z'n rug even hard mee'.
'En op een keer ging ineens de aap dood,
zeker aan de apenziekte. Weet je wat dat is
meneer? Nee? Nou dat is zooveel als dat je
wat in je kop krijgt mieren van de
pierenverschrikkers. Dan ga je naar 't
ziekenhuis, 't is zooiets als de dulte bij de
honden. De tuinman moest hem in de
voortuin begraven en op z'n graf een
eikenboompje zetten. Die boom staat er nog
en is bar dik geworden meneer. Apenvleesch
schijnt dus goeie mest te zijn. Maar nu wil 't
geval dat ze in IJsselstein hoorden, dat Kees
de Aap dood was, en toen meenden ze dat
het de Baron was. Maar 't was de Kees, die
altijd z'n buik zat te bekrabben als er iemand
binnenkwam.
En de klokluiers
moesten alle
drie de klokken
laoien, want het
was voor een
Raadslid en
een
Ambachtsheer.
Zo waren ze nog
altijd aan 't
klokkemelken,
toen opeens
meneer Kees
het IJsselpoortje
binnenkwam,
met, naar z'n
Rijpickerwaard anno 1990. Ingeklemd tussen
verkeerswegen vormt het een blijvende herinnering aan de
Apenlegende. Red.
dat ze ons
IJsselsteiners
gewoonte, een
eiken knuppel in
z'n hand.
Nelemeu van Gijsbert den Dikke zat net op
haar stoep aan 't mandebreien. 'He
Nelemeu' riep Kees, boven het
klokkenlawaai uit; 'Waarom laoien de
klokken zoo?' Nelemeu schrok zoo, dat ze
haar rokken over haar hoofd sloeg en naar
binnen vloog. 'Een geest! Een geest!' gilde
altijd apeluiers
noemen en al zeg ik het zelf, je kan me niet
giftiger maken, dan me daarvoor uit te
schelden'. Flip was uitverteld en keek eens
schuin naar me op, hoe ik z'n verhaal
opvatte. Ik gaf hem een kwartje. Hij
bezwoer me, dat God mij in mijn kinderen
voor dat kwartje zegenen zou. Het zij zoo.
316
-ocr page 313-
'Weecht wel doet ellick recht'
Geschiedenis van het wegen te IJsselstein
door L. Murk
als documentatiecentrumvan de Historische
Kring. Door een samenloop van
omstandigheden is sinds kort de oude balans
weer terecht. De HKIJ wist te bewerkstelligen
dat dit belangrijke stuk weer op zijn oude stek
kon terugkeren. Dit voorval, samen met het
jubileum van de VVV is reden om de
Stadswaag weer in de belangstelling te plaatsen.
Inleiding
In de 13e en 14e eeuw toen verschillende
bewoningskemen zich uitbreidden tot steden
leidde dit ook tot het samenbrengen van
landbouw, nijverheid en handel. Zo ontstonden
de markten waar kooplieden en kopers met
elkaar zaken deden. Het was daarbij belangrijk
dat gewicht en inhoud van de gekochte waar
precies werd vastgesteld. Om hieraan te kunnen
voldoen werd door de overheid de publieke
(stads-)Waag in het leven geroepen. Deze
koopmanswaag voldeed aan een grote behoefte
en had een grote toekomst. De bloei van de
handel heeft dus de stoot gegeven voor het
oprichten van publieke wagen door de
plaatselijke overheden, die hiertoe weer het
recht kregen van hogere overheidsinstanties. De
exploitatie van de Waag kon aan derden worden
overgedragen.
De eerste IJsselsteinse Waag is
waarschijnlijk gebouwd in 1599. Maar gezien
het feit dat de stad daarvoor ook al als
handelsstad dienst deed, mag men aannemen dat
de inrichting van vroegere datum zal zijn. Of het
stadsbestuur de exploitatie in eigen hand hield is
niet bekend. Mogelijk werd dit toen ook al aan
particulieren verpacht. De opbrengst van de
pacht verdween meestal in de kas van de
Door de ontwikkeling van de techniek, de
productie van professionele weegtoestellen, het
steeds groter wordend aanbod van goederen die
gewogen moesten worden en de niet
onbelangrijke wijziging van het waagrecht,
waaronder de heffing van accijnzen, is de
functie van de stadswaag verdwenen.
De IJsselsteinse Stadswaag aan de
Benschopperstraat werd in de jaren zestig
gesloten. De laatste waagmeester Johannes
Willem Geurts gaf, na controle van inventaris en
staat van onderhoud, op 19 februari 1963 de
sleutel terug aan het gemeentebestuur. Het doek
was na ruim 400 jaar gevallen.
Er gingen meerdere jaren voorbij voordat
een goede bestemming voor deze ruimte werd
gevonden. In de tussentijd functioneerde het als
opslagplaats van diverse goederen.
Waarschijnlijk is dit de reden dat de gehele
oorspronkelijke inventaris van de stadswaag her
en der verspreid raakte en zodoende geruisloos
verdween.Toen de brandweerkazerne aan de
Doelenstraat in 1974 werden gesloopt, ontdekte
een lid van de vrijwillige brandweer bij het
leeghalen van de zolder tussen een hoeveelheid
oud ijzer, de originele kleine balans, ook wel
evenaar genoemd. Deze balans werd opgeknapt
en kreeg een ludieke functie in de nieuwe
brandweerkazerne. Maar toen in 1981 de
heropgerichte IJsselsteinse VVV huisvesting
kreeg in de oude Stadswaag, mocht de kleine
balans daar weer terugkomen en kon in zijn
oude luister worden opgehangen. Er was echter
ook een grote balans en hoe het daarmee verliep
is onbekend.
De bovenverdieping van de Stadswaag,
thans 'de Bovenwaag' geheten, is nu in gebruik
317
-ocr page 314-
te kunnen vaststellen. De Waag was echter niet
alleen noodzakelijk voor het goede verloop van
de handel en de correcte heffing van accijnzen.
De stad kon ook direct voordeel van het wegen
hebben. De kooplieden moesten ervoor betalen
en dat kon flink oplopen. Het waagrecht was
oorspronkelijk in handen van het stadsbestuur.
Het was een officieel
recht en daarom wilden
particulieren het graag
voor een redelijk bedrag
pachten. De beslissing
om te pachten werd
beïnvloed door de
hoogte van de
gevraagde,
respectievelijk geboden
pachtsom. Immers
omdat de pacht soms
voorjaren achtereen
werd aangegaan,
konden bij verloop van
de handel of door
andere onvoorziene
tegenvallers er voor de
pachter grote financiële
problemen ontstaan.
Welke voordelen bood
de Waag aan het
stadsbestuur, c.q.
pachter? Op de eerste
plaats werd door de
verplichte weging van
openbaar verkochte
Schutterij, die deze gelden gebruikte om de
kosten verbonden aan de stadsverdediging te
kunnen betalen.
De functie van de Waag
Voor de overheid was de goederenhandel
van groot belang ter verkrijging van accijnzen
of belastinggelden. De
stadswaag vervulde
daarbij een belangrijke
functie. Voor veel
handels-goederen was
officieel vastgesteld
boven welke
hoeveelheid het verplicht
was om in de Waag te
laten wegen. De grens
waarboven gewone
droge handelsgoederen
uitsluitend centraal via
de Waag werden
verhandeld, was in
IJsselstein 50 pond. Die
grens was
vanzelfsprekend
enigszins afhankelijk
van de aard en waarde
van de goederen. Voor
meer kostbare zaken als
kleurstoffen, zijde,
specerijen, kruiden en
andere drogerijen,
golden andere regels dan
bijvoorbeeld voor graan,
zout, metalen, hop, vlas,
touwwerk en wol. Een
Het wegen van goederen met een grote balans, 1760.
Georg Lichtensteger
goederen op de publieke
Waag knoeierijen met
goed stedelijk beheer
van en toezicht op de Waag waren daarbij
uiteraard onontbeerlijk. Vooral vlas en hennep
werden via de Waag in deze buurt verhandeld.
En vanwege het weidegebied ook veel
zuivelproducten. Alleen voor kleinvee dat
gewogen moest worden en voor kaas hebben
meer algemeen geldende regels te bestaan.
Naast de Waag, waar goederen niet werden
verhandeld doch meestal slechts gewogen, was
er soms een marktgebeuren. Als regel werd hier
over de kwaliteit van de goederen beslist en
werd de aan- en verkoop financieel afgehandeld.
Goederen werden echter ook gewogen en
gemeten om de accijnzen die de stad erover hief
gewichten en dergelijke
voorkomen. Voorts bestond, gezien het belang
van een zuiver gewicht voor de koopman, de
verwachting dat de aanwezigheid van een Waag
handel zou aantrekken. En hoe meer controle
door de overheid, hoe groter de
aantrekkingskracht van kopers en verkopers, zo
luidde de redenering. Tenslotte zou de Waag
voor behoorlijke winsten kunnen zorgen en dat
was niet zo'n onbelangrijk motief. Voor het
wegen moest worden betaald. Uiteraard waren
er voor de eigenaar/pachter van de Waag kosten
verbonden. Bijvoorbeeld onderhoud,
afschrijving van de gebouwen en niet te
vergeten de post arbeidsloon.
318
-ocr page 315-
Dat de reparaties welke in 1762 werden
uitgevoerd tekort waren geschoten, mag blijken
uit de vergadering van het Stadsbestuur van 20
november 1779 waar over de Waag wordt
gesproken: 'Dat het gebouw van de Nieuwe
Waag en Stadskinder Werkhuis en School,
afgemaakt sijnde en door de metselaar van
Oosten en de timmerman van Zijll de kosten
voor het aandeel des waags in deze
vertimmeringe opgenomen, en begroot sijnde op
ene somma van
ƒ 2.100,00'.
Gelijktijdig wordt dan met het bestuur van
de Baronie overeengekomen, dat ook deze
laatste
de premie zal voldoen. Dit zou dan ook
het bewijs kunnen zijn dat er in de Baronie
verder geen Waag aanwezig is.
Uit bovenstaande blijkt dat het gebouw meer
functies kreeg. Men bouwde gelijktijdig ook een
ruimte voor de stadskinderschool en
kinderwerkhuis. Deze beslissing van het
stadsbestuur hield in, dat er een school kwam
voor kinderen uit arme gezinnen die les kregen
in lezen, schrij venen en rekenen, maar die hier
tevens moesten werken om de kosten van de
school te dekken. (De HKIJ hoopt t.z.t. nog
meer uitgebreid op deze Stadskinderschool en
werkhuis terug te komen.)
De naam van de architect is niet bekend.
Toch mag men aannemen, dat waarschijnlijk de
beroemde architect van der Stolk hier wel wat
mee te maken heeft gehad omdat hij in deze
periode veel werk in opdracht van het
stadsbestuur heeft verricht. De grootte van het
waaggebouw was afgestemd op de omvang van
de handel in de stad. De Waag zelf had in
principe alleen een ruimte op de begane grond
nodig, waar de weegtoestellen opgehangen
konden worden en dergelijke. De lokaliteit
daarnaast, de boven- verdieping en zolder waren
bestemd voor de stadskinderschool en -
werkhuis.
We nemen nu een sprong in de geschiedenis.
In de achttiende en eerste helft van de
negentiende eeuw werden waaggebouwen nog
gezien als de meer belangrijke gebouwen van de
stad. Langzamerhand nam dit aanzien wat af.
De stadskinderschool verdween en de
bovenverdieping kreeg een bestemming als
gasthuis en maakte deel uit van het
Ewoudsgasthuis. De kosten van het onderhoud
werden steeds hoger doordat de kapconstructie
Het waaggebouw
Het vermoedelijk eerste officiële
waaggebouw in IJsseltein dateert van 1599 en
heeft ook gestaan op de plaats van het huidige.
Hier zijn geen schriftelijke bewijzen van. Wel is
in de tegenwoordige Waag een steen
aangebracht welke afkomstig is uit de oude
Waag en hierop staat behalve het jaartal 1599:
"WEECHT WEL DOET ELLICK RECHT".
In de achttiende eeuw zijn slechts enkele
waaggebouwen nieuw gebouwd. O.a. Delft,
Dokkum, Zaltbommel en IJs.selstein.
De echt grote monumentale gebouwen zijn
meestal uit vroegere perioden. Dit wil niet
zeggen, dat de jongere gebouwen geen sieraad
voor de stad zouden kunnen zijn; integendeel.
Uit de oude archieven vernemen wij dat in
1762 de IJsselsteinse Stadswaag een grondige
opknapbeurt nodig had, maar dat de benodigde
gelden ontbraken. Er gaat een verzoek uit naar
de Baronie en de Schout van Benschop en
Noord Polsbroek om een geldelijke bijdrage.
Men achtte dit billijk 'omdat de Stadt tot op
heden alle kosten zelfheeft gedragen, terwijl de
Baronie ook profiteerde Van de Waag'.
In antwoord op dit verzoek opperde de
Schout van Benschop de suggestie om de Waag
niet voor vier jaar te verhuren maar voor twee
jaar. Mogelijk zou dit meer geld opbrengen.
Toch wordt de Waag weer verhuurd voor vier
jaar aan Willem van Os voor de somma van 270
Beijersche guldens. Willem van Os was van
beroep schipper en kon kennelijk gemakkelijk
het een met het ander combineren. Veel
goederen werden immers door hem met de
trekschuit aangevoerd.
319
-ocr page 316-
^
.•^Vï'T<^*-t*-^r>.-^
"^-'J; -"-
^y^'-:::
SaWAAL iA'Jdd
'•'•1
.6EZICHT-CVER-AB.
•:&EZ\CHT-QVE.S.-Ca:
BF6AHE-GRQND f^iEOw£-.
^^-^^^^rpte»..^
:HttlW"6Tai;tvy{RK'.
■VS5fcL5TÉiH-APRiL-ï^:
.BALK&ROND-ZoLDERVirRPtEPIHO :•
Tekening uit 1924 van de verbouwing van het waaggebouw tot politiebureau
321
320
......jliiÉiiiiÉiiii ïurni- '
-ocr page 317-
gebouw meerdere bestemmingen gehad. Het
kantoor van de gemeente-ontvanger was er
gehuisvest ten tijde van de explosieve groei van
IJsselstein in de jaren 1965 - 1975. Begin
tachtiger jaren zetelde er de Opbouwwerker en
daarna kreeg de plaatselijke VVV hier zijn
thuis. De bovenverdieping heeft nog tot 1983
dienst gedaan als woning. Hierna heeft de
verdieping een lange periode leeggestaan. Maar
na een grondige opknapbeurt heeft de
Historische Kring in 1989 deze ruimte in
gebruik kunnen nemen voor als
documentatiecentrum. We noemen het nu 'de
Bovenwaag".
Bij de monumenteninventarisatie van
IJsselstein in 1989 heeft het gebouw als
plaatselijk monument de hoogste waardering
gekregen. Op pagina 128 van de uitgave van
deze inventaristaie lezen we:
Het pand gedekt met een blauw samengesteld
dak heeft in het midden een grote dubbele
toegangsdeur in classicistische stijl, omgeven
door natuurstenen blokken. De overige deuren
en vensters hebben een vlakke omlijsting. Boven
de vensters staat in natuursteen uitgehakt:
'gasthuis' en 'stad.swaag', in de verdieping
'MDCC' en 'LXXIV', met in het midden het
stad.swapen, omgeven door guirlandes. In het
interieur is een gevelsteen uit de oude waag
opgenomen met de tekst: '1599 weecht wel doet
ellick recht'. Archief: GAIJ S 2439-363; B 4041.
Lit.: 11.
De vormen en het materiaal van de
gewichten
De gewichten die in een Waag voor de
meeste handelsgoederen gebruikt werden waren
vrijwel steeds gemaakt van ijzer, dat ter
bescherming tegen roest van een laagje olie was
voorzien. Slechts gewichten die voor kostbare
goederen werden gebruikt waren van brons of
van messing. De ijzeren gewichten hebben een
cilindrische vorm die iets taps naar boven
toeloopt. Ze zijn voorzien van een stevig
handvat. De kleinere geelkoperen messing
gewichten waren ook vaak van een enigszins
tapse cilindrische vorm, meestal voorzien van
een dunne, iets uitstekende bovenrand, maar
vele ander vormen waren ook toegestaan. Een
enkele keer komt men in een waaggebouw nog
stenen 'gewichten' tegen. Deze werden
gedeeltelijk moest worden vernieuwd en nieuwe
dakpannen moesten worden aangebracht.
In 1894 moest er een nieuwe houten en
zinken dakgoot komen, welke toen ƒ 225.00
heeft gekost. (Zie tekening).
Vir
Inmiddels werd de bovenverdieping gebruikt
door de burgenvacht, wat ook niet veel geld in
het laatje bracht. Een grote ingrijpende
verbouwing vond plaats in 1924. Toen besliste
het gemeentebestuur om de politie in het
waaggebouw te huisvesten. Het moest voldoen
aan de eisen van de tijd. Het gehele gebouw,
behalve de hal waar de Waag was, ging
veranderen (zie tekening vorige pagina's). Op de
begane grond werd het gedeelte rechts van de
Waag (het voormalige stadskinderwerkhuis)
verbouwd tot politiebureau met drie
eenpersoonscellen en een cel voor meerdere
personen. De eerste verdieping (de voormalige
stadskinderschool), met de ingang links van de
Waag, werd geheel verbouwd tot dienstwoning
voor een politiefunctionaris. De politiepost heeft
dienst gedaan tot circa 1956. Nadien heeft het
322
-ocr page 318-
Huidige aanzicht van de Waag
323
-ocr page 319-
De gewichten welke nu tot de inventarisatie behoren.
Voor de maximale toelaatbare afwijking was in
de vóór-metrieke tijd echter vaak geen formeel
voorschrift voorhanden; de ervaring van de ijker
bleek dan van doorslaggevend belang. Ten
teken van goedkeuring werden de gewichten
vervolgens met een voorgeschreven stempel
geijkt. In 1820 werden landelijke
arrondissementsijkers benoemd, die allen
dezelfde jaarletters moesten gebruiken. In 1870
werden de ijkers verbonden aan negentien
nieuw opgerichte ijkkantoren, die intussen tot
vijf zijn gecentraliseerd.
Tot de zestigerjaren van onze 20e eeuw
werd er één keer per jaar bij advertentie een
melding gedaan dat er op een bepaalde dag
gelegenheid was tot het laten ijken van maten en
gewichten in de stadswaag. ledere koopman of
winkelier toog op die bewuste datum naar de
Waag. Daar was een ambtenaar uit Utrecht van
het ijkwezen, die ijkte dan de aangeboden maten
en gewichten. Uiteraard tegen een zekere
betaling. In de Waag zijn nog meerdere
originele gewichten aanwezig.
Uit de diverse inventarislijsten blijkt dat er
regelmatig nieuwe gewichten werden
aangeschaft.
uitsluitend gebruikt om te tarreren, niet om te
wegen, en mogen dus in feite niet als gewichten
worden aangemerkt. Onder tarreren verstaat
men het wegen van het verpakkingsmateriaal
van de handelsgoederen. In 1820 werd het
metrieke stelsel ingevoerd en werden alle oude
gewichten afgeschaft. Tot 1820 gebruikten de
meeste steden een eigen pond, dat van stad tot
stad wel tot 6% in massa kon verschillen met
dat van Amsterdam. Hoewel de absolute waarde
van hun pond voor het stadsbestuur geldelijk
bezien niet erg interessant was, voelde het zich
toch verplicht om ook daar toezicht op uit te
oefenen, omdat het voor de onderlinge handel
tussen de steden van belang was dat er met de
massa's niet geknoeid werd.
Nederland maakte in 1820 een eind aan de
verschillende stedelijke gewichten. Toen
werden ook nieuwe namen voorgeschreven.
Wat in 1820 echter nog een Nederlands once
heette, werd in 1870 een hektogram, in 1912 een
ons en in 1939 uiteindelijk 100 gram. De massa
van de ijzeren gewichten diende als regel
beperkt te zijn tot 1, 2, 5, 10, 20 en 50 kilogram.
De controle van de gewichten werd ook
vroeger door een speciale ijkmeester uitgevoerd.
324
-ocr page 320-
In 1849 4 stuks ijzeren gewichten elk van 50
kilo
5 stuks idem van 25 kilo
1 stuks idem van 12 kilo
1 stuks idem van 7 kilo
1 stuks idem van 5 kilo
1 stuks idem van 2 kilo
1 stuks idem van I kilo
In 1869 is die van 12 kilo vervangen door 10
kilo en het gewicht van 7 kilo komt daarna niet
meer voor.
In 1902 14 stuks ijzeren gewichten van elk 25
kilo
1 stuks idem van 20 kilo
1 stuks idem van 10 kilo
1 stuks idem van 5 kilo
1 stuks idem van 2 kilo
1 stuks idem van 1 kilo
In 1991 zijn nog aanwezig:
1  stuks van 50 kg
6 stuks van 25 kg
3 stuks van 10 kg
5 stuks van 5 kg
5 stuks van 2 kg
2 stuks van 1 kg
Tevens 3 ijzeren krukgewichten waarvan
1 stuks van 1 kg
1 stuks van 0,5 kg
1  stuks van 0,25 kg
Bovendien zijn er nog 3 zeshoekige gewichten
met ring, waarvan
2 stuks van 5 kg
1 stuks van 2 kg
De balansen
Voor het redelijk nauwkeurig wegen van
massa's van 5 kg en meer gebruikte men al in
het tweede millenium voor Chr. gelijkarmige
jukbalansen, ook wel 'evenaars' genoemd. Ze
komen voor tot een lengte van ruim drie meter.
De nauwkeurigheid van een evenaar wordt
bepaald door haar massa, haar doorbuiging en
de wrijving in de drie draaipunten. Om grote
massa's te kunnen dragen zonder veel
doorbuiging, moest men van hout afzien en
diende men een niet te dik, maar hoog en naar
De grote balans in werking.
de uiteinden taps toelopend ijzeren juk te
gebruiken van voldoende stijfheid.
Aan het einde van de 16e eeuw ontdekte
men dat de wrijving van de centrale as
aanzienlijk kon worden verminderd door haar
uit gehard staal te maken, met een vrij scherpe
onderkant, die draaide op een hard, glad
oppervlak. Spoedig daarna werden de koorden
van de balansschalen niet meer met hun lussen
in een soort haak aan het juk-uiteinde
opgehangen, maar werden die haken eveneens
vervangen door scherpe, driehoekige assen. Aan
elke as werden twee haken voor het ophangen
van de touwen van de schalen bevestigd. Een
weegschaal met zulke haken is internationaal
bekend onder de naam 'Hollandse balans'. De
oudste ons bekende Hollandse balansen dateren
van omstreeks 1600.
De nauwkeurigheid van weging met goede
gewichten en een Hollandse balans is beter dan
een half procent. De centrale as van het
balansjuk is opgehangen in een zogenaamde
schaar. In de regel is die ook van ijzer gemaakt.
Ze werd aan een stevige balk bevestigd en
diende om een verticale as draaibaar te zijn.
325
-ocr page 321-
Hiervoor diende de kleine balans. Deze
kleine balans, lang 170 cm, is gedateerd met het
jaartal 1661 en voorzien van een merkteken.
Op het zuiver wegen van de balans werd ook
van overheidswege controle uitgeoefend. Maar
in tegenstelling met het ijken van maten en
gewichten bestond hiervoor geen vast termijn.
Om moeizaam gesjouw
met zware lasten te beperken, werden de meeste
weegschalen zo dicht mogelijk bij de grote
deuren opgehangen. In sommige
waaggebouwen is bovendien een speciale
constructie aanwezig, waarbij de ophanging van
de balans zo verschoven kan worden, dat één
balansarm met schaal door de poort naar buiten
steekt tot vlakbij de wagen waarin de lasten
werden aangevoerd. In IJsselstein hangt de
schaar onderaan een klein, tweewielig wagentje,
dat met behulp van geleide wielen over een
houten balk ruim drie meter verschoven kan
worden, zodat men buiten kan wegen. Dit werd
ondermeer gedaan als er varkens gewogen
moesten worden.
De grote balans van de IJsselsteinse Waag
dateert van 1764. Het jaartal is in het ijzer
geslagen. Ook duidelijk zichtbaar zijn de
initialen IR van de smid, mogelijk tevens
ijkmeester. Met grotere letters en cijfers is in het
ijzer geslagen: "H.L.M. A° 1779. Deze datum
komt overeen met de nieuwbouw van de Waag.
Vermoedelijk is de balans toen opnieuw geijkt.
De totale lengte van het weegtoestel is 260 cm.
In zijn soort een grote.
Na de nieuwbouw van de huidige Waag in
1779 werd de balans zeer waarschijnlijk geheel
gereviseerd en opnieuw geijkt en weer voorzien
van initialen en het jaartal 1779. Het is jammer
dat de schalen niet meer origineel zijn. De
schaal met er rond omheen een hek voor het
wegen van de varkens en schapen is niet meer
aanwezig. Op de inventarislijsten van 1849 en
1869 staat vermeld:
"Twee ijzeren balansen met twee paar
houten schalen, waarvan de twee kleinsten
onbruikbaar zijn "
Om in bepaalde gevallen ook buiten het
waaggebouw te kunnen wegen, dit mocht alleen
met toestemming van de burgemeester,
gebruikte men een eenvoudige driepotige
stelling van ongeveer 2 a 3 meter hoog 'pikkel'
genoemd. Deze was gemakkelijk te dragen.
Kleine balans, vrijstaand weegtoestel en schalen.
Waagmeesters en reglementen
Omdat het wegen van de vele goederen
verplicht was, zorgde de Waag ook voor de
nodige werkgelegenheid. De werkzaamheden
kon het stadsbestuur in eigen hand houden.
Maar omdat dit toch veel organisatie vereiste,
werd de zaak uitbesteed aan particuliere
ondernemers. Tegen een bepaald bedrag kon
men de waagrechten dan pachten en na beëdigd
te zijn werd men 'waagmeester'.
Het aanbesteden van de waagverpachting
gebeurde altijd in het openbaar en de hoogst
biedende kreeg dan voor 4 of soms ook 6 jaar de
326
■%
-ocr page 322-
Waag in pacht.Zoals eerder vermeld was
de eerste waagmeester van de nieuwe Waag in
1779 Willem van Os, van beroep schipper. De
waagmeester had meestal nog een ander beroep.
Zo komen wij verschillende van die beroepen
tegen: Logementhouder, schipper, slager, slijter,
winkelier, koperslager, koopman, fruithandelaar
Robertus Lambertus Geurts. In 1937
eveneens Johannes Antonius Geurts. Tenslotte \
in 1960 de meergenoemde Johannes Willem
Geurts.
Alles wat in en rond de Waag plaats voni
was door de overheid streng gereglementeero
In de loop van de tijd werden die reglementen
dan weer bijgesteld. Hierin stond dan waar de
waagmeester en zijn helpers zich aan te houden
hadden. Naast zaken die rechtstreeks met het
wegen hadden te maken werd ondermeer ook
voorgeschreven hoe men waaggebouw en zelfs
de straat moest schoon houden.
De openstelling was in 1868 van
zonsopgang tot zonsondergang. In de zomer
waren dat soms lange dagen. In verband met de
winkelsluitingswet werd dit in 1935: van 8.00
uur tot 18.00 uur. De huur- en pachtcontracten
werden vroeger wel eens wat later bijgesteld.
Maar wat te denken van het huidig huurcontract
van de HKIJ anno 1990, waarin ondermeer staat
vermeld:
"Het is verboden om dierenhuiden op te
slaan ofte bewaren".
De weegtarieven waren ook vastgesteld:
Ie. voor een varken, kalf, schaap of ander
dier 30 et
2e. Voor elke 100 pond kaas of boter (of
daaronder) 10 et
3e. Voor elke 100 pond ijzer, lood of koper
10 et
4e. Voor alle andere wegingen beneden de
50 pond 5 et
5e. Van 50 pond tot 100 pond 10 et
6e. Voor elk ledig vat, kist of dergelijke 5 et
Deze tarieven zijn zeer stabiel gebleven. Zij
zijn in meer dan honderd jaar niet veranderd. In
1900 vraagt het stadsbestuur toestemming aan
de hogere overheid om de tarieven te verhogen.
Men had toen n.1. dak en goten van de Waag
laten repareren en kon wat meer inkomsten goed
gebruiken. Dit verzoek heeft niets uitgehaald,
De uitgeschoven balans
en caféhouder,
De laatste waagmeester was dus Joh. Willem
(in de volksmond "Jopie") Geurts.
Uit de archieven blijkt dat de Waag het
meest werd gepacht door drie families, t.w.: van
Os, Benschop en Geurts. Het wisselde wel eens
tussen deze families. Maar sinds 1849 blijkt het
steeds een Geurts geweest te zijn. In 1849 wordt
getekend met J. Geurts. In 1893 de Erven
Geurts. In 1906 Johannes Antonius Geurts en
327
-ocr page 323-
want in 1937 waren de prijzen nog onveranderd.
Dat de Waag oot; ruimte moest afstaan voor
opslag van goederen ten behoeve van de
gemeente volgt uit artikel 9 van een uit 1868
daterend reglement: "De pachter zal verplicht
zijn ten allen tijde te moeten gedogen zoveel de
localiteit der Waag zulks toelaat, dat de Heren
verpachters over genoemd locaal beschikken tot
berging of plaatsing van deze ofgeene
voorwerpen, in welk geval alsdan de pachter
verplicht zal zijn, de Waag dadelijk te doen
ontsluiten."
Kennelijk heeft de gemeente van dit recht
ooit misbruik gemaakt, want enige jaren later
lezen we dat "opslag door de gemeente
verboden is"!
In 1893 (weer in artikel 9) staat vermeld:
"De pachter zal in het lokaal der Waag, voor
zoveel de ruimte zulks toelaat, goederen of
andere voorwerpen ten eigen bate mogen
bergen."
Vermoedelijk zijn de rechten en plichten van
de pachter na 1937 niet veel meer gewijzigd.
Hieronder drukken wij de volledige tekst af van
het pachtcontract van 14 juni 1937.
Artikel 1. Onverminderd de
bevoegdheid hierna in artikel 12
omschreven, hebben beide
partijen het recht opzegging der
pacht voor volgend(e)
huurjaar(en) te doen, indien de
opzeggende partij daarvan
tenminste drie maand voor den
afloop van het loopend huurjaar
schriftelijk mededeeling aan de
wederpartij doet.
Artikel 2. De betaling der
pachtpenningen zal door den
pachter geschieden ten kantore
van den gemeente-ontvanger
jaarlijks vóór den 15 September
alzoo voor de eerste maal vóór
den 15 September 1900 zeven en
dertig;
Artikel 3. De pachter zal alle
goederen welke hem ter weging
worden aangeboden moeten wegen,
hij zal dit zelf moeten doen of
wel dit laten doen door iemand,
daartoe van zijnentwege onder
goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders aan te wijzen.
De Waag zal voor het publiek
beschikbaar moeten zijn alle
dagen uitgezonderd de Zondagen
en algemeene erkende
christelijke feestdagen van
zonsop- tot zonsondergang.
(Dit onderstreepte wordt met een
renvooi gewij zigdin:"voormiddags
half acht tot des namiddags half
acht" (BM)
Pachter zal voor het wegen geen
ander tarief mogen toepassen als
is vastgesteld bij raadsbesluit
van 7 Juni 1900, No.126 W,
goedgekeurd bij Koninklijk
besluit van 27 September d.a.v.
No. 6.
Artikel 4. De pachter is
verplicht zich bij het wegen
telkens te overtuigen, dat de
De Burgemeester der gemeente
IJsselstein, handelende ter
uitvoering van het besluit van
den Raad dier gemeente van 30
December 1936, No. 5,
goedgekeurd door Gedeputeerde
Staten van Utrecht bij hun
besluit van 12 Januari 1937, 3e
Afdeeling, No. 18/80 ter eenre,
en Johannes Antonius Geurts,
Caféhouder, wonende te
IJsselstein, ter andere zijde,
zijn overeengekomen als volgt:
Partij ter eenre verpacht aan
partij ter andere zijde, die in
pacht aanvaardt, voor den tijd
van zes jaar, ingegaan zijnde 1
januari 1937, de rechten der
Stadswaag, voor een jaarlijksche
pachtsom van eenhonderd vijf en
twintig gulden (Zegge ƒ 125,-)
en zulks op de navolgende
voorwaarden:
328
-ocr page 324-
schalen effen zijn, en, indien
zulks door belanghebbenden
verlangd wordt, dit ook aan hen
aan te toonen.
Hij zal de hoeveelheid van het
gewicht opgeven, alvorens dit
van de schaal weg te nemen en
aan belanghebbenden gelegenheid
geven zijne opgave te
controleeren.
Artikel 5. De pachter zal met
geen ander dan wettig geijkt
gewicht mogen wegen.
Hij is gehouden de gewichten
voor eigen rekening ter
herijking aan te bieden.
Artikel 6. De pachter is
verplicht het waaglokaal in en
uitwendig alsmede de plaats vóór
het geheele waaggebouw steeds
schoon te houden ten genoegen
van Burgemeester en
Wethouders.De balanzen, evenaar
en unzer moeten steeds rein
gehouden en met daartoe
geschikte oliën worden gesmeerd.
door of namens Burgemeester en
Wethouders ter inzage te
verstrekken.
Voor den ingang van den
pachttermijn legt hij eed af in
handen van den Burgmeester,
volgens formulier door deze vast
te stellen. De kosten hiervan
komen ten laste van den pachter.
Artikel 9. De schalen en
gewichten, welke zich in de
stadswaag bevinden behooren aan
de gemeente en zullen den
pachter bij het ingaan van den
pachttermijn tegen
ontvangstbewijs worden ter hand
gesteld.
Hij is verplicht deze bij het
einde van den pachttermijn ten
zelfden getale en in denzelfden
toestand weder op te leveren.
Artikel 10. Het waaglokaal mag
noch geheel, noch ten deele als
bergplaats worden gebruikt,
zoomin door den pachter als door
verpachters.
Artikel 11. Verpachters
behouden aan zich het recht om
het waaglokaal ten allen tijde
binnen te treden en hetzelve met
de weegwerktuigen te
inspecteeren of te doen
binnentreden en te doen
inspecteeren door hunne .
gemachtigden.
Artikel 12. Indien de pachter
niet aan zijn verplichtingen
voldoet, zal hij telkenmale ten
behoeve van verpachters
verschuldigd zijn eene boete van
ƒ 25,-, behoudens het recht van
deze laatsten om deze
overeenkomst als geëindigd te
beschouwen.
De beslissing hieromtrent berust
bij Burgemeester en Wethouders,
van welk College hij binnen 14
Artikel 7. Het waaglokaal
moet, wanneer dit niet in
gebruik is, steeds aan de
straatzijde zijn afgesloten, op
Zondagen en Algemeene erkende
Christelijke Feestdagen door de
deuren en op de overige dagen
door de deuren of het hek.
Artikel 8. De pachter is
verplicht de hem ter weging
aangeboden voorwerpen, enz. in
de Waag te wegen, behoudens
toestemming van Burgemeester en
Wethouders om zulks ook elders
te mogen doen.
Hij is verplicht van al het
gewogene een register, volgens
model, vast te stellen door
Burgemeester en Wethouders, naar
tijdsorde aan te houden en dit
register op de eerste aanvrage
329
-ocr page 325-
verkoper of koper plaats vonden.
Naast deze directe afzet -dat wil dus zeggen
zonder tussenkomst van concrete markt en
waag- werden steeds meer goederen die eerst op
de markt werden verkocht, nu via de beurs aan
de man gebracht. De sterk groeiende
fabrieksmatige produktie van massagoederen
bracht de aflevering in standaard- verpakkingen
met gegarandeerd gewicht met zich mee. De
Waag werd door al deze veranderingen
overbodig. Hier en daar rekte de Waag haar
bestaan nog, zoals in Alkmaar waar de in 1936
opgerichte kaasbeurs geen succes bleek en de
oude vertrouwde handel weer de plaats van de
monsterverkoop innam. In de jaren vijftig bleek
de Waag toch niet te redden, niet in de laatste
plaats omdat tegen de zuivelfabrieken niet te
concurreren viel. Wat rest, is een toeristische
attractie in de zomermaanden. Zie ook de Waag
in Oudewater.
Uiteraard betekende het verdwijnen van de
publieke wagen derving van inkomsten voor de
overheid. Door andersoortige heffingen bij
producent en consument en door uitbreiding van
het stelsel van directe belastingen kon dit gemis
echter ruim- schoots worden goedgemaakt.
In het na 1850 op gang komende
industrialiserings- en moderniseringsproces
werd de functie van de publieke Waag uitgehold
en overbodig. Wegen bleef en blijft in de
economie onmisbaar, maar de wijze waarop is
nu anders. Met het letterlijk verdwijnen van de
Waag uit het straatbeeld is ook de aanblik van
het openbare leven opvallend veranderd.Het
allerlaatste beeld van de Sstadswaag werd in het
voorwoord reeds aangehaald.
Geraadpleegde literatuur:
- "Het Waagstuk" van C.H. Slechte en N.
Herweijer
- "Alkmaren" van H. Koolwijk
- "Alkmaarsche Waag" van L. Speet
- Gemeentearchief van IJsselstein
- IJsselstein, geschiedenis en
archituur,Brigitte Giessen Geurts, Renata
Mimpen en Alfons Vemooij
dagen bij den Raad kan in beroep
komen.
Artikel 13. De pachter zal
stellen een of twee gegoede
borgen die zich hoofdelijk met
en nevens den pachter verbinden
voor de nakoming van al zijn
verplichtingen uit deze
overeenkomst voortvloeiende en
zulks onder afstanddoening van
het voorrecht van uitwinning en
schuldsplitsing.
Artikel 14. De pachter zal
gehouden zijn vóór den ingang
van den pachttermijn aan den
Gemeente-Ontvanger te betalen de
kosten welke verbonden zijn aan
de teruitvoering van dit besluit
op te maken akte.
Aldus in tweevoud gedaan te
IJsselstein op 14 Juni 1937.
DE PACHTER,Joh. A. Geurts
DE BURGEMEESTER,Abbink Spaink
De BORG, CL. Geurts
Het einde van de Waag
Vanaf de tweede helft van de negentiende
eeuw werd steeds minder gebruik van de Waag
gemaakt. Door andere organisatie van de handel
en de opkomst en het succes van de
fabrieksmatige massaproduktie hadden koop en
verkoop van goederen plaats zonder aan- en
afvoer op de markt. Produkten zoals boter en
kaas, die voorheen "en masse" op de
marktpleinen werden aangevoerd, gingen
voortaan rechtstreeks van de boerderij naar de
koopman, van de ene handelaar naar de andere
of rechtstreeks naar de zuivelfabriek. Dat was
mogelijk omdat de transacties door de
aanwezigheid van geijkte weegapparatuur bij de
330
-ocr page 326-
De voor-de-oorlogse VVV
door
LMurk
In 1933 werden de eerste ideeën ontwikkeld
om te komen tot de oprichting van een
IJsselsteinse VVV. De doelstelling, n.1. het
promoten van IJsselstein, was gelijk aan die van
de tegenwoordige VVV. Maar daarnaast was
men ook aktief op het gebied van
museum/oudheidkamer en ander historisch
onderzoek.In zijn voorwoord in de VVV gids
van maart 1935 geeft de toenmalige
burgemeester Abbink Spaink aan wie de
initiatiefnemer was:
"Hier past zeker een gelukwensch aan de
jonge 'Vereniging Voor Vreemdelingenverkeer
IJsselstein' dat zij in de heer A.B. Haefkens
iemand mocht vinden, die geheel belangeloos
bereid was zijn groote kennis omtrent
IJsselstein 's heden en verleden dienstbaar te
maken aan de bevordering van haar doel
De heer Haefkens, ambtenaar ter
gemeentesecretarie, werd geassisteerd door de
heer Antoon Peek, metselaar en een bekend man
met veel ervaring als bestuurder in het
IJsselsteinse verenigingsleven en notaris A.G.
Cool. Deze mannen richten een verzoek aan
burgemeester Abbink Spaink om het
voorzitterschap op zich te nemen. In de
vergadering van 15 mei 1934, in hotel 'Het
Wapen van IJsselstein' werden de statuten en
het Huishoudelijk Reglement vastgesteld. In
deze vergadering deelt de voorzitter mee dat de
vereniging 26 leden telt. Tijdens de vergadering
melden zich nog 11 leden, zodat het aantal op
37 komt. Als bestuurslid wordt toegevoegd de
Heer J.B. ten Hout, directeur van het plaatselijk
Gas- en Waterbedrijf. Als eerste activiteit werd
een prentententoonstelling georganiseerd,
gewijd aan IJsselstein, welke bijzonder goed is
geslaagd. Dit blijkt wel uit de uitgebreide
catalogus met de namen van de prenten en de
plaatsen waar men die prenten had geleend.
Als tweede taak stelde men zich het uitgeven
van een WVgids .Deze zeer goed verzorgde
gids, geschreven en samengesteld door de heer
Haefkens, is heden ten dage nog steeds een
goede bron voor de historisch geïnteresseerde.
Langs de vele wetenswaardigheden, die werden
genoemd kon men zich laten rondleiden door de
heer W.B. Pompe, desgewenst in het Esperanto!
Mevrouw C.J.G. Cool-van Oosten Slingeland
heeft deze gids verlevendigd met fraaie etsen
van enkele monumentale gebouwen. De gids
kostte ƒ 0,25. Een heel bedrag in die tijd. Dus
werd hiervoor weer reclame gemaakt via een
vouwfolder. Deze folder, ook weer een
juweeltje, vertoonde een 13-tal foto's en was op
zichzelf een prachtig reclamemiddel voor de
streek. Dat deze Gids en Folder (verdient
inderdaad een hoofdletter) op het verlanglijstje
staan van menig liefhebber, behoeft geen
betoog. Na zestig jaar zijn er nog enkele
gesignaleerd bij verzamelaars. De toenmalige
VVV stuurde een exemplaar naar
HM Koningin Wilhelmina. Van het koninklijk
secretariaat kwam de volgende brief:
's Hagen, 27 april 1935
'Hare Majesteit de Koningin heeft mij
opgedragen het bestuur der Vereeniging voor
Vreemdelingenverkeer IJsselstein haar dank
over te brengen voor het aangeboden exemplaar
van de 'Gids voor IJsselstein 'en voor de
daarbij geuite gevoelens jegens Hare Majesteit.
De Koningin heeft de toezending van de gids
zeer op prijs gesteld'.
De Particulier Secretaris van HM de Koningin.
331
-ocr page 327-
geweest. Nu lag deze activiteit min of meer voor
de hand. Want in de dertiger jaren waren in
Usselstein en omgeving zo'n kleine vijftig ker-
senboomgaarden, waarvan
alleen in de gemeente
Usselstein al dertig met een
totale oppervlakte van van
circa 30 hectare (zie HKIJ
uitgave 37/38 van 1986). In
het voorjaar werden
kersenbloesemwandeltochten
gehouden. De grote
stimulator hiervan was
notaris A.G. Cool. De VVV
wist honderden bezoekers
naar Usselstein te halen die
wandelend genoten van de
bloeiende boomgaarden.Daar
moest van tevoren natuurlijk
reclame voor worden
gemaakt hetgeen men deed
door de schrijvende pers uit
te nodigen en met die pers
een bustocht te houden langs
de kersenboomgaarden. Ook
kon men op het Vreeburg in
Utrecht een reclamewagen
tegenkomen, met teksten die
Omslag van de VVV gids van 1935
         het publiek uitnodigden naar
Usselstein te komen. En ze kwamen in grote
getale naar de 'Stichtse Kersenstad'.
Het ledenbestand van de VVV
Bij de oprichting had men bepaald dat de
vereniging zou bestaan uit leden-contribuanten,
donateurs en ereleden. Zoals bij meerdere
verenigingen was het ledenbestand nogal
wisselend, zoals uit onderstaand staatje blijkt.
Een derde aktiviteit was het uieen fotowedstrijd met daaraan gekfototentoonstelling.Wederom eenHet werd een groot succes.
Competitiegewijs werden
unieke, inmiddels
verdwenen, plekjes op de
gevoelige plaat vastgelegd
en voor de geschiedenis
behouden. Door toeval
kwam de HKIJ in het bezit
van het resultaat van deze
wedstrijd (zie HKIJ uitgave
29 van juli 1984). Ook
werd een oudheidkamer
ingericht in de raadskelder
onder het stadhuis. Vele
voordien her en der
gehuisveste historische
zaken werden hier
verzameld en
tentoongesteld.Dankzij de
bezielende invloed van
burgemeester Abbink
Spaink konden er
opgravingen worden
gedaan op een weiland aan
de Nieuwpoort naar de
funderingen van het
klooster Onze Lieve Vrouwenbergminder dan de vermaarde Utrechtsmonumentendeskundige W.J. Stoodestijds de opgravingen op het UtrDomplein had begeleid, werd berezijn medewerking te verlenen aanfundamenten van het klooster werdgroot gedeelte blootgelegd en gefo(zie HKIJ uitgave 22 van septemb
Ook had de groep grote bekendheid willen
krijgen met het aantonen van onderaardse
gangen tussen het Kasteel, Klooster en Stadhuis.
Hiertoe nam men in 1938 kontakt op met de
wichelroede-loopster Mevrouw Klein
Sprokkelhorst uit Zeist. Door het plotseling naar
beneden bewegen van de roede zou worden
aangegeven dat er een holle ruimte was onder
het aardoppervlak. Het onderzoek gaf helaas
geen positief resultaat.
"Usselstein, de Stichtse Kersenstad"
Met deze slogan is de VVV ook zeer aktief
leden
begunstigers
donateurs
1934
34
9
0
1935
64
32
7
1936
57
28
5
1937
73
35
3
1938
73
36
3
1939
60
32
5
1940
68
57
3
1941
61
55
3
1942
55
45
2
1943
26
22
1
1944
15
8
1
332
-ocr page 328-
Het eerste VVV bestuur; van Inr: A. Peek, J.J. Abbink Spaink, A.G. Cool en A. B. Haefkens.
Reklame voor de Stichtse Kersenstad op het Vreeburg te Utrecht.
DE HEERUIKE
^^*
333
-ocr page 329-
Gedurende de tweede wereldoorlog liep de
belangstelling zienderogen terug. Eigenlijk had
de bezetter een hekel aan het (voort)bestaan van
dergelijke verenigingen. Maar in het archief
vonden we nog de complete VVV ledenlijst van
1942
Vereeniging voor
Vreemdelingenverkeer IJsselstein
Ledenlijst 1942
Mr. J.J. Abbink Spaink
A.B. Haefkens
A.J.A.Schippers
Ant. Peek
F.den Dunnen
TH. H.J. Batenburg
Deken W.H. de Grijs
Dr. A. Leering
A.G. Cool
J.H. Bouwman
J. vd Wijngaard
J. Meerveld
B.G. Pompe
A.H. Balt
H. de Vos
J.M. de Morree
G.C. Wiegand Bruss
G.A. V Doorn ('s Hage)
Th. Heijman
L. de Ruijter
Gebr. Baars
N. Oskam
H.J. vd Berg
Gebr. Verweij
W. van Dijk
A. de With
C. Schooneveld
J. de Jong
J.W. Langerak
J. Epping
Ant. Kromwijk
Gebr. Blom
Th. V Doom
J. Peelen
M. Bleijenberg
G.J. van Eek
F. de Vos
J.A. van Rooijen
E. van Lint
G.C. Pompe
P vd Berg
W. de Rhoter
C. van Leeuwen
W. Boer
W. Geurts
C. M. Moes
C. H. van Meurs
C. de Bruin
A.J.Th. Straathof
H. Verbeek
G.Q.M, v Rooijen
H.G. M. v Rooijen
Kap. R. Poodt
C. vd Wijngaard
G.F.J. Meij
De verzamelde pers gedraagt zich uitbundig in een
IJsselsteinse kersenboomgaard
Dit in tegenstelling met andere
verenigingen, die hun ledenadministratie hadden
vernietigd om de Duitsers geen persoonlijke
gegevens in handen te spelen. Waarom de VVV
niet tot vernietiging van hun ledenbestand
overging is niet bekend.
In 1947 werd weer geprobeerd de VVV
nieuw leven in te blazen.notulen. Maar dat lukte
niet zo best. Er was nauwelijks animo om het
bestuur weer op orde te krijgen.
De grote animator de heer Haefkens vertrok
uit IJsselstein om burgemeester van Houten te
worden. De heer Cool moest bedanken wegens
drukke werkzaamheden van zijn notariële
praktijk. In die vergadering van 1947 werd wel
besloten dat burgemeester Abbink Spaink nog
één jaar als voorzitter zou aanblijven, waarna hij
benoemd zou worden tot erevoorzitter.
Helaas vinden wij geen latere gegevens meer
en moeten wij constateren dat deze ooit zo
aktieve IJsselsteinse VVV met de nachtkaars in
slaap is geraakt.
Gelukkig is er weer een wakkere opvolger!
334
-ocr page 330-
Van Waag tot Vraagbaak
Joop Bloemheuvel
Minder bekend is dat de vooroorlogse VVV,
zoals is beschreven door de heer Murk, een
aantal vruchteloze navolgers kende alvorens de
huidige VVV uit de startblokken kwam. Op 2
november 1954 ondernam het College van
Burgemeester en Wethouders een poging om een
nieuwe VVV van de grond te krijgen. Het
College stelde er zelfs een startsubsidie van ƒ
150,— voor beschikbaar. Zonder het gewenste
resultaat. Op initiatief van burgemeester mr.
A.H. Post werd het in 1964 nogmaals
geprobeerd. Het kwam zelfs tot een voorlopig
bestuur onder voorzitterschap van de heer M.J.C.
Aquina, maar ook deze poging strandde.
Het was daarna opnieuw jaren stil aan het
toeristisch front. Eerst op 21 november 1972
deed zich een nieuwe ontwikkeling voor. De
burgemeester van Montfoort nodigde, in
samenwerking met de Provinciale Utrechtse
Bond voor Vreemdelingenverkeer (PUBV), de
omliggende gemeenten uit voor een bespreking
met het doel om samen te werken op de terreinen
vreemdelingenverkeer, toerisme en recreatie. De
algemene vergadering van de PUBV had
daarvoor reeds besloten tot de oprichting van een
drietal streek-VVV's in de provincie Utrecht
over te gaan. Voor het westelijk deel van de
provincie werden daarvoor uitnodigingen
gezonden aan de gemeentebesturen van
Benschop, Harmeien, Houten, Kamerik
Kockengen, Linschoten, Lopik, Maartensdijk,
Montfoort, Nieuwegein, Ouderwater, Polsbroek,
Snelrewaard, Vleuten-De Meem, Willeskop,
IJsselstein en Zegveld.De IJsselsteinse
gemeenteraad nam tijdens de vergadering van 28
februari 1973 het principebesluit om deel te
nemen in de 'Stichting VVV Utrechts
Weidegebied', zoals de naam van de nieuwe
streek-VVV inmiddels luidde. De gemeenteraad
bepaalde, met ingang van het begrotingsjaar
1973, de bijdrage aan de streek-VVV op vijftien
cent per inwoner. Het voordeel van IJsselstein
tot de toetreding beperkte zich tot het bezorgen
van VVV-informatiesets in het Stadskantoor, het
bestellen van goedkope toeristische uitgaven via
de VVV, het uitgeven van streekgebonden
brochures, het opnemen van openbare
evenementen van meer dan plaatselijk belang in
de maandelijkse uitgave 'Uit in Utrecht', het
verwerken van gegevens uit het gemeentelijk
informatieblad in de VVV-uitgave 'Nederland
naar plaats' en vermelding van horecabedrijven
in de provinciale hotel- en restaurantgids. Op 29
maart 1973 was de taak van de PUBV ten einde,
toen de nieuwe 'Stichting Federatie van
Utrechtse Streek-VVV's' haar taken overnam.
Pas bij raadsbesluit van 30 januari 1975 trad
IJsselstein tot de streek-VVV toe, onder
voorwaarde dat de statuten werden aangevuld
met bepalingen over het toe- en uittreden van de
deelnemende gemeenten. De eisen van
IJsselstein werden eerst op 22 april 1976
aangebracht, waarmee de formele toetreding van
de Baroniestad een feit was.Al snel bleek het
provinciaal verband voor IJsselstein een
vrijblijvende zaak te zijn. Incidenteel verscheen
er eens een brochure of folder waarin IJsselstein
werd genoemd en verder moest men het doen
met vermelding van periodiek door de gemeente
geleverde gegevens ten behoeve van het blad
van de Nationale Bond voor Toerisme (NBT).
Illustratief voorbeeld is een in 1977 verschenen
streekgids, waarvan in IJsselstein welgeteld
vijftien exemplaren worden verkocht.
Reeds medio 1973 verzocht de streek-VVV
het gemeentebestuur kenbaar te maken op welke
335
-ocr page 331-
plaats in de gemeente een VVV-informatiepost
kan worden ingericht. Het College van B en W
beraadde zich hierover en kwam na rijp beraad -
op 31 maart 1977 - met het besluit om de
informatiepost onder te brengen bij de receptie
van het Stadskantoor. Het College onderkende
deels de eraan klevende bezwaren. Niet alleen
was het Stadskantoor 's middags voor bezoekers
gesloten; ook de ligging ver van de voor
toeristen aantrekkelijke binnenstad was nu niet
bepaald gunstig, opneming van de letters 'VVV'
op de gemeentelijke wegwijzers ten spijt.
Schriftelijk liet B en W aan de streek-VVV
weten zich nog te zullen beraden over de aan de
informatiepost verbonden werkzaamheden.
De feitelijke dienstverlening beperkte zich,
zoals het College het uitdrukte, tot 'toeristisch
informatiemateriaal aan het publiek te
verstrekken door tussenkomst van de
receptioniste in de foyer van het Stadskantoor'.
Wethouder W.F. Boenders, in wiens portefeuille
de VVV-zaken thuishoorden, was door het
College als gemeentelijk vertegenwoordiger in
de streek-VVV benoemd. Secretarie-ambtenaar
de heer H.B. van der Leest volgde wethouder
Boenders in die functie medio 1977 op.
Dat was de feitelijke situatie nog in 1979, op het
moment dat veertien gemeenten aangesloten
waren bij de streek-VVV: dertien ervan hadden
een informatiepost en alleen Oudewater kende
een stads-VVV. Het verzorgingsgebied van de
streek-VVV 'Stichting VVV Utrechts
Weidegebied' was met een populatie van
ongeveer 86.000 , relatief gezien, gering. Voor
de individuele deelnemende gemeenten kon het
niet optimaal functioneren ook al omdat de te
verspreiden informatie, c.q. brochures te
algemeen van aard gehouden moesten worden.
De administratieve zaken waren ondergebracht
bij de VVV Utrecht dat, praktisch gezien,
grotendeels de streek-VVV subsidieerde door
middel van huisvesting en het beschikbaar
stellen van beroepskrachten.
Wie bedenkt dat in 1980 de (sluitende)
begroting van de streek-VVV ƒ 23.700,—
bedroeg, kan nagaan dat hiervoor ook weinig
prestaties verlangd konden worden ondanks de
inmiddels tot 22 cent gestegen gemeentelijke
bijdrage per inwoner. Het was in die tijd dat in
IJsselstein meer en meer stemmen opgingen om
de stad een eigen 'gezicht' te geven. Daarvoor
waren redenen te over. In de achterliggende
jaren was IJsselstein explosief gegroeid, zag zich
de plaats als centrumgemeente voor het
achterland Lopikerwaard successievelijk
overgenomen door Nieuwegein, had een breed
scala aan winkelvoorzieningen (alleen in de
binnenstad al 16.000 m_), vreesde een verdere
'overloop' na de aanleg van de raillijn naar
Nieuwegein en Utrecht en had een forse
investering gepleegd in verfraaiing van de
binnenstad (restauratie van beeldbepalende
panden en uitvoering van het 'Luifelplan').
Daarbij kwam nog dat velen 's zomers node de
toeristen en 'dagjesmensen' aan IJsselstein zagen
voorbij trekken, hetzij via de provinciale weg in
de richting Schoonhoven of via de Hollandse
IJssel op weg naar Montfoort, Oudewater en
Gouda. Met name de immer actieve
Ondernemersvereniging 'De Baronie'was dit een
doom in het oog. Toch was het ongewild het
gemeentebestuur dat de eerste aanzet voor de
VVV 'nieuwe stijl' veroorzaakte.
Voorjaar 1979 bracht het College van B en
W, op verzoek van de gemeenteraad, de nota
'Voorlichting, openbaarheid en inspraak' uit. In
het hoofdstuk 'Public relations' werd, zij het
summier, ingegaan op de positie van de streek-
VVV en de rol daarin van IJsselstein. De teneur
ervan was dat IJsselstein haar greep op de regio
moest zien te versterken door middel van een
gerichte promotie-aanpak. Het College trok
daarbij zelf het boetekleed aan en vroeg zich af
waarom de gemeente de mogelijkheden en
aantrekkelijkheden niet etaleert. Letterlijk werd
in de nota gesteld: "Tot heden is IJsselstein in
deze wellicht wat te bescheiden geweest. (...)
Waar mogelijk en mits betaalbaar moet
IJsselstein zich meer presenteren. Hiermede kan
ongetwijfeld ook een impuls gegeven worden aan
plaatselijke initiatieven en aan het plaatselijke
economische leven ".
De nota passeerde op dit onderdeel nagenoeg
ongeschonden de gemeenteraad van 29
november 1979 en de CDA-fractie nam het
initiatief om een nota te schrijven die moest
aantonen dat het adequaat functioneren van een
plaatselijke VVV geen overdreven luxe is, maar
voor enkele doelgroepen binnen de IJsselsteinse
samenleving van economisch belang zou zijn.
Op 28 februari 1980 verscheen de CDA-nota
'Knoop-punt IJsselstein?!' en werd het eerste
336
-ocr page 332-
NEDERLAND
55+25C
30 april 1981
opening van "de waag" als kantoor van de stads-v.v.v.
door mr, roest crollius, burgemeester van IJssetstain.
.Va        1393
Eerste dagenvelop met als poststempel, 30 april 1981.
exemplaar bij de rondvraag van de
gemeenteraadsvergadering overhandigd aan
burgemeester drs. J.G.C.J. Timmermans, die een
dag later met pensioen zou gaan.
Ondernemersvereniging 'De Baronie' nam het
initiatief, onderschreef de uitgangspunten van de
nota en hield op 29 april 1980 in restaurant
Ridder St. Joris een bijeenkomst, waarbij zowel
de gemeente, de middenstand en de Historische
Kring waren vertegenwoordigd. Er werd een
commissie ad hoc ingesteld, bestaande uit de
heren C. Boer (coördinator), P. Udo (van
restaurant Les Arcades) en W. van den Heuvel
(directeur Rabobank), die met voorstellen zou
komen om zo snel mogelijk een plaatselijke
VVV van de grond te tillen. De commissieleden
konden daarbij ook nog een beroep doen op een
aantal mensen die het initiatief zeer ter harte
ging, onder wie het echtpaar Vroom-Terberg,
mevrouw A. Aelbers en de heren C. van Mil, S.
Epping, gemeentevoorlichter T. Hulsman en de
opstellers van de nota in de persoon van de
fractievoorzitter van het CDA.
De commissie ging voortvarend te werk en
verzekerde zich in korte tijd van de steun van de
gemeente, de middenstandsvereniging en van de
streek-VVV. Eén van de eerste zaken die de
commissie zich ten doel had gesteld was het
zoeken naar een geschikte accommodatie in de
oude binnenstad waar het VVV-kantoor kon
worden gehuisvest. De nota gaf hiervoor een
aantal aanbevelingen die successievelijk op
haalbaarheid werden getoetst: het Fulco-theater,
ruimte in de nieuwe Rabobank aan de
Schuttersgracht, de bibliotheek, het pand
Kloosterstraat 3 en de Waag.
Daarvan bleven uiteindelijk de laatste twee
over. Twee dagen na de officiële oprichting van
de VVV volgde op 17 december 1980 een
gesprek tussen het dagelijks bestuur - bestaande
uit mr J.M.L. Vroom (voorzitter, die de
inmiddels naar Terschelling verhuisde C. Boer
was opgevolgd), P. Udo en W. van den Heuvel -
met burgemeester mr M. Roest-Crollius. De
huisvestings-opties Kloosterstraat 3 en de Waag
werden besproken, waarbij het College van B en
W eerstgenoemde lokatie aanbood.
De begrootte opknapkosten van rond ƒ 9.000,—
zouden voor rekening van de gemeente komen.
In een tweede gesprek met wethouder B.J.
Kolenbrander, op 8 januari 1981, bleek dat het
College unaniem besloten had om de Waag als
huisvestingsruimte aan de VVV beschikbaar te
stellen voor het symbolische bedrag van ƒ 1,—
per jaar. De eerder toegezegde ƒ 9.000,— voor
het opknappen van het pand Kloosterstraat 3 kon
worden gebruikt voor het inrichten van de Waag.
In hetzelfde onderhoud werd aan subsidie over
337
-ocr page 333-
Natte opening WV-kantoor
USSELSTEIN - De opening van
het nieuwe WV-kantoor, 's mor-
^gens om 11.00 uur op Koninginne-
dag, ging, ondanks de regen, ge-
haaid met veel publieke belang-
stelling. Na de openingsspeecti
van burgemeester Roest CroUius
en het doorknippen van het lint,
stond het kantoortje, dat onderge-
■bracht is in de Oude Waag in de
Benschppperstraat, open voor het
^thousiaste publiek.
In ziJn toespraak roemde Roest
Crollius het mooie pand en de>
mooie plaats, waar het WV-kan-
toor gehuisvest is. „Het doel van
dit nieuwe informatiecentrum is
niet alleen het waardig ontvangen
van gasten en hen inzicht geven in
het
leven in onze stad, inaar ode
bedoeld voor \.de . Usselstönen
zelf', zo zei hij. Spéciaal voor deze
feestelijke opening werden in het
WV-kantoor eerste dag envelop-
pen verkocht voor slechts ƒ5,-.
Ook Fulco de Minstreel (alias de
Utrechtenaar W. Kuipers, die mo-
del Stond voor het beeld van Ful-
co), was bij de opening aanwezig
en zorgde met zgn originele
Bw^ meester Roest CroUius knipt het Lint door en opent daarmee
het nieuwe WV-kantoor in de ht^^chopperstraat 41
Vlaamse doedelzak voor een gezel-
lig achtergrondmuziekje. In het
Waaggebouw is , een miniatuur
van Fulco de Minstreel geplaatst.
De hele opening stond overigens in
het teken van deze IJsselsteinse
historische figuur, want menigeen
liep rond in een blauwe Fulco-
sweater met opdruk. Maar ook de;
kleuren van de Usselsteinse vlag
' (geel/zwart) vielen op. Door het
slecht weer kon de tuin voor ge-
bouw Mariênberg helaas niet ge-
bruikt worden, maar de familie
Aelbers stelde haar winkel be-
schikbaar, zodat daar warme thee
gedronken kon worden, wraarbü
een origineel Hembuttertje gepre-
senteerd werd.
De IJsselsteiner van 14 mei 1981.
verkrijgen, zo luidde de uitspraak. Een tweede
plan dat werd ingediend, waarbij de bestaande
pui gehandhaafd zou blijven met daarachter een
portaaltje met een glaswand in een aluminium
profiel, kreeg op 26 februari 1981 wèl het groene
licht. Resteerde nog slechts twee maanden om de
beoogde openstelling op Koninginnedag te
realiseren. Conform het goedgekeurde (tweede)
plan werden de voorzieningen uitgevoerd, vond
herbestrating van de vloer in de Waag met kleine
steentjes plaats, werd electra aangelegd en kon
de - van de Rabobank afkomstige - balie worden
geplaatst. Met het opbouwwerk, dat was
gehuisvest in de aanbouw van de Waag en dat
bereikbaar was via de 'tuin' van Mariênberg,
werden afspraken gemaakt over gebruik van de
sanitaire voorzieningen door de VVV-
informatrices.
Wat een zonnige Koninginnedag had moeten
worden, bleek een wat gure en zeer natte maar
Opening van het VVV op 30 april 1981.
het jaar 1981 ƒ 3.000,— toegezegd, oplopend via
ƒ 6.000,— in 1982 tot ƒ10.000,— voor de jaren
1983 tot en met 1986. B en W en het VVV-
bestuur waren het erover eens dat deze wijze van
subsidiëring, waarbij gekozen was voor een hoge
startsubsidie die in een aantal jaren werd
afgebouwd, de voorkeur had omdat de VVV op
die manier een kans kreeg om na verloop van tijd
self supporting te kunnen worden.
Nog was de zaak evenwel niet in kannen en
kruiken. De Waag diende als opslagruimte voor
de ernaast gelegen delicatessenzaak van
'Clochemerle' en was niet zonder meer geschikt
voor huisvesting van de VVV-medewerkster. Er
werd, op basis van tekeningen van architect Van
den Akker, een plan ingediend voor aanpassing
van de Waag die door de Welstandscommissie
op 29 januari 1980 werd afgewezen. Een
dergelijke ingrijpende verbouwing zou nimmer
de goedkeuring van Monumentenzorg
338
-ocr page 334-
verdween. Met behulp van de gemeente kon de
ruimte achter de Waag bij de VVV-ruimte
worden getrokken. In de achtermuur van de
Waag werd een doorgang gecreëerd en kon het
eigenlijke kantoor met balie worden verplaatst
naar de voormalige ruimte van het opbouwwerk.
Deze aanzienlijk grotere ruimte doet tevens
dienst als expositieruimte voor IJsselsteinse
kunstenaars. In de Waag zelf werd de vloer
aangepast en is een hellingbaan gerealiseerd naar
het iets hoger gelegen nieuwe gedeelte. Het
keukentje bevindt zich thans in wat eens de cel
van het voormalige politiebureau was. Maar dat
is weer een ander verhaal.
De nieuwe ruimte werd op 27 september
1986 officieel geopend door dr. A.C. van
Wickeren, secretaris van de Provinciale VVV
Utrecht. De laatste aanpassingen zijn zeer recent.
De Waag is weer Waag door plaatsing van de
waag in z'n oude hoedanigheid. Opnieuw moest
er worden verbouwd. De ingang naar het VVV-
kantoor is daardoor verplaatst naar de
rechterzijde van het gebouw.
De Historische Kring, welke is gevestigd op
de bovenverdieping van de Waag, en de VVV
hebben een passende bestemming gevonden in
het markante en monumentale bouwwerk.
Ze voelen er zich thuis.
toch feestelijke opening te zijn. Burgemeester
Roest Crollius, geflankeerd door de luit-spelende
Fulco de Minstreel opende de Waag door een in
de IJsselsteinse kleuren uitgevoerd lint door te
knippen. Na de opening zou een gezellig
samenzijn volgen in de theetuin van Mariënberg,
doch de regen verhinderde dit. Daarom toog het
gezelschap naar bakkerij Aelbers voor de koffie
met koek. Speciaal voor deze gelegenheid was
een nieuw koekje gebakken dat de naam
'Hemhuttertje' droeg. In de tussentijd konden de
aanwezige kinderen hun wedstrijdballon
loslaten. Anderen namen een kijkje in de Waag
en bestelden de speciale 'eerste dag-enveloppe'
met het (unieke) IJsselsteinse poststempel 30
april 1981. In het bestek van het thema past het
niet om verder uitgebreid in te gaan op de
ontwikkelingen van de jonge VVV.
Dat de VVV in een behoefte voorziet kan
niet beter worden geïllustreerd dan door cijfers.
In het opening.sjaar van de Waag telden de
informatrices 2.211 contacten van allerlei aard.
In 1989 was dat aantal gestegen tot 5.444.
Mede door de vrij explosieve groei van de
activiteiten en de al snel na de oprichting
verkregen 'R-status' (regionale dienstverlening)
was uitbreiding onontbeerlijk.Die mogelijkheid
deed zich voor toen het opbouwwerk in 1986
Historische Kring
IJsselstein
Redaktie:
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC
IJsselstein
Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA
IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van
IJsselstein bedraagt de contributie minimaal f 20,-
per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen
worden verzocht f 6,- extra over te maken ivm de
verzendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover
voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden
besteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,00.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn
f 80,-.
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende als doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein
en van de Lopikerwaard in het bijzonder.
Dagelijks bestuur
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M. Hobbema-
laan 11, IJsselstein.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr: 21.84.00.217,
gironummer van de bank: 2900
339
-ocr page 335-
Advertentie VW gids 1935
Hotel, Café, Restaurant
„RIDDER ST. JORIS"
Bondshotel A.N.W.B. Tel. 17
)■ H. BOUWMAN
Gunstig gelegen bij het stadhuis
en bij de standplaats der auto-
bussen. Zalen beschikbaar voor
vergaderingen, verkoopingen,
bruiloften, enz.
Kamers beschikbaar voor Pension.
Garage — StaUing voor paarden.
Fam. Voorendt willen u graag ook in deze tijd op eigentijdse wijze
ontvangen om u van dienst zijn.
Restaurant Ridder Sint Joris
Tel: 03408-81321
340
-ocr page 336-
De Kuiper
Een bijdrage van de werkgroep 'Oude Ambachten IJsselstein',
door W.T. Bunnik en C. A. van Duuren.
toen hij bemerkte dat het drinken uit de holte
van de hand ook mogelijk is. Dit is een van
de eerste vermeldingen van kuipwerk in de
geschiedenis. Door de eeuwen heen zijn
prachtige afbeeldingen van kuipwerk
bewaard gebleven, die getuigen dat kuipen
een uitgebreid en belangrijk beroep was.
We willen een algemeen historisch
overzicht geven van het werk van de kuiper,
en een overzicht van de kuipers die na 1750
in IJsselstein hun beroep uitoefenden. Voorts
behandelen we specialisaties van kuipwerk
voor de zuivelbereiding, de huishouding, de
visserij, de alcoholica, de chemische
industrie, de inleggerij en bomen- en
plantenkuipen.
Door de ligging van IJsselstein, op de
rand van een weidegebied, benadrukken we
het kuipen voor de zuivelbereiding.
Historisch overziclit
Voor zover bekend zijn er over de
historie van het kuipen geen beschrijvingen.
Aan de hand van afbeeldingen en
schilderijen is het verloop van het kuipen
goed te
volgen.
Amforen, buikige kruiken met 2 oren en
een inhoud van 26 liter, die door de Grieken
en Romeinen werden gebruikt, hadden
waarschijnlijk beperkingen door hun
kwetsbaarheid en geringe inhoud. De tonnen
en kuipen vormden langzamerhand een
Inleiding
In 1990 was het 50 jaar geleden dat Meester
Kuiper A. J. den Dunnen zijn kuipersbedrij f in
IJsselstein beëindigde. Een goede gelegenheid
om hier aandacht aan te schenken en het
ambacht van kuiper te belichten. Het gaat niet
goed met het kuipersambacht: op een of twee
kuiperijen per provincie na is dit vak
uitgestorven. Zo'n 100 jaar geleden waren er in
plaatsen als IJsselstein, Woerden en Oudewater
wel 3 kuiperijen gevestigd, waarvan sommige
met personeel. In een grotere plaats als
Amersfoort waren alleen al in de Hellestraat
4 kuipers gevestigd. De Historische Kring
IJsselstein moet zich door deze ontwikkeling
haasten om dit mooie beroep te beschrijven. Nu
zijn er nog enige praktizerende kuipers die over
hun geliefde beroep kunnen praten en hun
specifieke gereedschappen kunnen tonen. Er is
één lichtpuntje: misschien kan de huidige
herwaardering voor natuur, milieu en oude
ambachten voor de kuiper het tij nog keren.
Sommige kuipers mechaniseren hun produktie
en haken in op een zekere hang naar
ambachtelijke produkten in een nieuwe vorm en
toepassingsmogelijkheid.
De kuiperij heeft een zeer lange historie.
Diogenes van Sinope (4e eeuw voor Christus)
was een Griekse wijsgeer en synicus, die
afstand deed van iedere vorm van luxe in zijn
leven. Een ton beschouwde hij als voldoende
onderkomen en hij wierp zijn drinknap weg,
341
-ocr page 337-
alternatief voor deze kruiken.
Archimedes (287 - 212 voor Chr), de
Griekse wis- en natuurkundige, kwam tot het
formuleren van zijn beroemde wet toen hij in
een tot de rand met water gevulde badkuip
stapte: ' een vast lichaam, ondergedompeld in
een vloeistof, staat bloot aan een opwaartse
druk die gelijk is aan het gewicht van de
ilVv
........«Ktmui
mrfiefttiiaj
rMOuinriusulMnliiut' ' ■ .
HUgutaiJi Iditrpdutt. V
jeruiinnnuiBumtb^:'-
2. De Heilige familie. Miniatuur in het Gelijdenhoek
van Kathart na van Kleef. Utrecht, ca 1440.
New York Pierpont Morgan Library.
1. Emmertje, gevonden te Vechten.
verplaatste vloeistof.
Bij opgravingen naar Romeinse vestigingen
en castellums uit de eerste eeuwen na Chr. te
Vechten zijn Italiaanse wijnvaten,
tonfunderingen en een emmertje gevonden (afb.
1). Het emmertje is gevonden in een put en is
bijzonder stevig van konstruktie. Uit een
miniatuur (afb. 2) van ca. 1440 blijkt dat
kuipwerk ook voor andere doeleinden wordt
gebruikt. Het geeft de voorloper van onze
kuipstoel te zien.
Op een 16e eeuwse afbeelding (afb. 3) van
een kuiper die met een drijfhout of slagijzer en
een kuipershamer de houten banden of hoepels
3. De kuiper, 16e eeuwse afbeelding.
342
-ocr page 338-
van een wijnvat aandrijft is de typische
werkhouding van de kuiper te zien.
Johannes en Casparus Luiken hebben in hun
700 Verbeeldingen van Ambachten' van 1694
ook de kuiper verbeeld (afb. 4). Het opschrift
slaat vooral op het natte kuipwerk hetgeen
Dc Kuiper .
Soo't niet mj(ait,Het icckXer uit.
maken veel kuipwerk voor de zuivelbereiding
bij de boeren overbodig. Melkbussen, zinken
emmers en Keulse potten doen eveneens een
aanslag op de kuipproduktie. Daarna komen de
kunststoffen bakken en de roestvrijstalen tanks.
Prijscouranten van 1928 en 1930 van de fa.
Blom en Van Riet uit Aarlanderveen laten zien
dat de mechanisering van kaasmaken en kamen
flink op gang komt. Dus meer produktie in
minder tijd met minder kuipwerk. De grotere
kuiperijen in de zuivelbereiding gaan het
zoeken in de toegevoegde waarde van de kuip
in de vorm van mechanisering en
krachtinstallaties. In 1940 beëindigt
IJsselstein's laatste kuiper zijn bedrijf
Kuipers in liet buitenland
Ook in het buitenland beleeft het
kuipersambacht moeilijke tijden. Het Zwitserse
tijdschrift voor het boswezen van 1939 neemt
een stukje over uit'Heimatwerk' Blatter für
Volkskunst und Handwerk nr.2. Het handelt
over een bezoek aan een Appenzeller
Weisskübler (witte kuiper) wiens vak door
allerlei nieuwe vindingen op het gebied van
vloeistofopslag aan inhoud verliest.Hij houdt
nog vast aan de oude tradities in het maken van
houten melkemmers, botervloten en
melknappen. Het werk wordt gemaakt van
fijnjarig vuren, wit-hout, vandaar waarschijnlijk
de naam 'witte kuiper', welke benaming in
Nederland ongebruikelijk is. De witte kuiper
werkte meestal met andere houtsoorten dan
eiken omdat dit de smaak kan beïnvloeden van
de inhoud van het vat. De duigjes worden hier
'gedeuveld' en gelijmd, waarna het kuipwerk
van binnen en buiten wordt gladgedraaid.
Hierna worden brede bergahom banden met in
elkaar grijpende lassen rond de kuip bevestigd.
Later wordt alles met vlak beeldhouwwerk
versierd. Ook de onderkant van de bodem. De
binnenkant houdt men zo vlak mogelijk i.v.m.
het gebruik: er mogen geen melkresten in de
kuip achterblijven. De ornamenten van het
beeldhouwwerk zijn levensbomen,
bloemmotieven en afbeeldingen uit het
ï)e handen van amidadiiig iecven
?at hetUch Wgoüd van God ^e ^eeven
T)k
iTiDelen 't eedel ^felm Nat
fit m^rhfückhertc dicht besluiten
anders droop'ep't.Wijntie büHen
En liet de uetu een [ttdig Vdt
4. De kuiper
waterdicht moet zijn.
H. Geerts vermeldt in het jaarboek van
Twente 'de Cuperie' dat er in 1906 in
Nederland ongeveer 2700 kuipers werkzaam
waren waarvan alleen al 700 in Vlaardingen.
Het is moeilijk vast te stellen of het er ooit meer
geweest zijn. Rond die tijd begint de omslag in
het kuipersambacht. De eerste zuivelfabrieken
343
-ocr page 339-
boerenleven. Antiquairs maicen in
die tijd al jacht op fraaie exempla-
ren, in de wetenschap dat het
spoedig met de ambachtelijke
kuiper gedaan zal zijn. In 1966
verschijnt in de Zwitserse
Vereniging voor Volkskunst een
artikel in een serie over uitstervende
ambachten door Wilhelm Egloff
'Ein Fass wird aufgesetzt', het
opzetten van een vat. Dit artikel
handelt over het uitstervende
ambacht van de kuiper. Nauwkeur-
ig wordt stap voor stap het maken
van een wijnvat voor het nageslacht
vastgelegd.
Oude Gereedschappen
Bij oude houtberoepen is het
meestal de gewoonte dat de
gereedschappen en hulpwerktuigen
door de houtbewerker zelf gemaakt
worden. Uit deze primitieve
gereedschappen zijn de latere
moderne uitvoeringen ontstaan.
Reden genoeg om enkele van deze
gereedschappen af te beelden, te
beginnen met de gereedschappen
van de Tonnelier uit de
encyclopedie van Diderot, afb 5.
Kuipers na 1750 in IJsselstein
In het Register van Nering-
Doende-Luiden uit het Oud Archief
van IJsselstein staat te lezen: Den
21 maart 1776: Steven Flink, kuiper
en coopman in kalk. Den 25 maart
1776: Ary Benschop, kuiper.
Gerardus Bredie, als kuiper. Den
13 dito maart 1777: is aan Cornelis
5. Oude gereedschappen in gebruik bij de kuiper:! bosje houten
hoepels, 2 bosje biezen, 3 steun voor het in- en uitwendig bewerken
van het kuipwerk, 4 snij-of snitselbank (kuiperswerkbank), 5
omgekeerde rijschaaf voor het strijken van de duigen, 6 strop om
duigen tegen elkaar te trekken, 7 strop, 8 steekpassers, 9 steekpassers,
10 t/m 14 onderdelen van strop 7,15 t/m 20 onderdelen van strop 6.
Bredie geaccordeerd (toegestaan)
als kuipersbaas te mogen werken tot
den 1 november a.s., moet dan wederom om
continuatie
(voortzetting) versoeken. Den 18
october 1781: is als laatste over deze periode
aan Dirk de Jong op zijn versoek geaccordeerd
om het kuipen te mogen excerceren (uit te
oefenen). In de eeuw daarop volgend valt in het
register der uitgegeven patenten het volgende te
lezen onder nummer: 209/226 Huih Capel
1847/48 afgegeven patent zonder zegel. 266
344
-ocr page 340-
bestaat uit: melkemmers, kaasvaten,
kamtonnen, botervloten, wringtobben,
wastobben en regentonnen. Een typische
zuivelkuiper voor de omwonende veehouders.
Verder worden strekels gemaakt a 15 cent per
stuk(strekel: stuk hout van 7 x 40 cm bedekt
met steenachtig materiaal voor het scherpen van
de maaizeis). Naast het kuipwerk verkoopt hij
nog:
melkblokken a f 0,65 per stuk
poothouten a f 0,35 per stuk
stekeltrekkers a f 3,25 per stuk
platte schoppen a f 1,45 per stuk
kapschoppen a f. 2,25 per stuk
hooirijven a f 2,75 per stuk.
Soms is er ook aanvoer van grote wijnvaten
uit Frankrijk voor reparatie. De vaten bevatten
dikwijls restjes wijn of cognac die door het
gezin met genoegen werden opgemaakt. Uit het
historisch overzicht blijkt dat de opkomst van
de zuivelfabrieken, mechanisering en andere
vormen van vloeistofopslag de teloorgang van
de kuipers betekenen. Samen met het gebrek
aan opvolgers is dit voor Den Dunnen de reden
om het bedrijf, net voor de meidagen van 1940
te beëindigen. Het gereedschap wordt
geschonken aan de Oudheidkamer (thans
stadsmuseum).
Er zijn ook leuke voorvallen te melden:
kuipers zijn vuurtjestokers. In de slachttijd is
het stil in de kuiperij. Deze stille tijd wordt
benut om hammen, zijden spek, schoeren,
hijsjes, vlees en worst te roken. IJsselsteiners
weten dat, echter niet een logerende bezoeker in
de pastorie, die het flikkerende schijnsel voor
brand aanziet en met zijn 'brand! brand!' de
hele buurt en kuiperij op stelten zet. Het is dan
voor kuiper Den Dunnen een plezier om de
logerende bezoeker de 'rokerij' te tonen.
Leerjongens worden uitgestuurd op
ooievaarskuitenvet en de vierkante gatenboor.
In Engeland is het de gewoonte om een gezel
aan het einde van zijn 5-jarige leertijd in te
smeren met roet, meel, houtkrullen, water en
6. De Kuiperij van Den Dunnen aan de
Utrechtsestraal in 1910.
Joseph Hammers 1848/49 afgegeven patent
zonder zegel. 197 B. van de Meijden 1850/51
afgegeven patent.
IJsselstein kende in deze tijd
ook vele hoepelmakers, o.a. Johan Lambies,
Van Dorsfen en Schalij. Kuipers en
hoepelmakers werkten ongetwijfeld veel
samen. In 'IJsselstein voor en na 1900', door
J.G.M. Boon, worden verschillende kuipers
vermeld. Bij de Beroepsbevolking van 1880
zijn er 4 kuipers in IJsselstein. Tussen 1895
en 1899 is in de Weidstraat een kuiperij
gevestigd van D.P. Hoogerhout. En rond 1900
komt IJsselstein's laatste kuiper in beeld:
Meester Kuiper A.J. den Dunnen (1877-1954).
IJsselstein's laatste kuiper
Den Dunnen was een 'natte kuiper', dwz hij
maakte kuipwerk voor vloeistoffen. Boven de
deur van de kuiperij aan de Utrechtsestraat was
een raam met het opschrift 'A.J. den Dunnen
Mr. Kuiper, Hout- en Touwwerken'. Tot 1920
werkt hij met een knecht. Het natte kuipwerk
345
-ocr page 341-
bier om hem daarna in een door hem zelf
gemaakte ton door de werkplaats te rollen.
Kuipers die een flinke borrel lusten, worden
vaak verrast door het vervangen van de K in
een Z op uithangbord of naamplaat.
De kuiper voor de zuivelbereiding
De veehouderij ten westen van IJsselstein
was en is van grote betekenis. Men denke o.a.
aan de Goudse-, Leidse- en Edammerkaas. De
boeren in de veehouderij zijn traditioneel grote
afnemers van kuipwerk. Naast het
huishoudelijke kuipwerk, zoals emmers,
stamptonnen, wastobben en spek- en
vleeskuipen is er kuipwerk nodig voor de
soorten kuipwerk getoond. Al het kuipwerk
bestaat uit verschillende onderdelen, zoals een
aantal duigen, een bodem, al of niet een deksel
en hoepels of ijzeren banden. De vormen van
het kuipwerk zijn echter uitgebreider dan de
onderdelen. De kuiper spreekt van: fust, kuip,
staar, tobbe, ton, vat en vloot. Wanneer
kuipwerk een kuip, ton of vat is, is moeilijk aan
te geven. We houden ons aan het algemeen
spraakgebruik.
De kaasmakerij
'Wringtobbe' of 'kaaskuip' (afb. 7
rechtsboven); dit is een ronde gerende kuip
(schuin naar boven of beneden toelopend) met
grote inhoud van, 250 tot 600 liter, voor het
maken van kaas. Deze wringtobbe rust op een
stoel en is veelal voorzien van een deksel. De
houtsoort is meestal teakhout. Later wordt de
kuip voorzien van een roestvrijstalen
binnenkuip, thermostaat en een elektrisch
aangedreven kaasroermachine. De kuip moet
van binnen zeer glad en strak zijn. Splinters uit
het hout zijn bronnen voor bacteriën, die zich
daar kunnen ophopen en de eerstvolgende
kaasproduktie kunnen bederven. Het verhaal
gaat dat de zelfkazende boerin met een speld uit
het haar dit wegpeutert met als gevolg een
steeds groter gat, waartegen zelfs het zeer
duurzame teakhout op de lange duur geen
verweer heeft.
'Weikuip' (afb 7, rechts midden); dit is een
ronde gerende kuip met een inhoud van 130 tot
240 liter voor het bewaren van wei, een residu
van de kaasmakerij. De kuip heeft al dan niet
een deksel en is ook hier uitgevoerd in
teakhout. Aanvankelijk heeft deze kuip aan de
bovenkant twee oren; twee duigen die aan de
bovenkant doorlopen.
'Goudse' kaasvormen (afb. 11, links onder
en afb 12); rond geprofileerd kuipje, oplopend
genummerd van klein naar groot. Uitgevoerd
in teakhout met teakhouten volgers (deksel met
1 of 2 klampen).
'Komijnen'kaasvorm (afb.11 naast de
Goudse kaasvorm); rond kuipje ongeveer als de
7. Fraaie verzameling zuivelkuipwerk uit 1930.
kaasmakerij en zuivelbereidin ,(afb. 7).
Voor de kaasmakerij was dit de:
wringtobbe of kaaskuip, weikuip, kaaspersen,
verschillende kaasvormen en melkemmers.
Voor de boterbereiding was dit de: kamton,
roomstaar en botervloot.
In anderhalve eeuw is het aandeel van de
boeren in de beroepsbevolking teruggelopen
van 50% tot nauwelijks 5%. Samen met de
industriële melkbereiding en nieuwe methoden
van vloeistofopslag heeft dit veel kuipers de das
omgedaan. Zestig a zeventig jaar geleden werd
nog wel kuipwerk gemaakt, maar in steeds
mindere mate. Aan de hand van prijscouranten
van 1928 en 1930 worden de verschillende
346
-ocr page 342-
naar de onderkant maar naar de bovenkant, ten
behoeve van de stabiliteit en het voorkomen
van uitstromen aan de bovenkant.
In de kam of kamton wordt uit aangezuurde
Goudse kaasvonn. Naar grootte genummerd
van no. 4 tot no. 20, uitgevoerd in teakhout met
teakhouten volgers.
'Edammer' kaasvonn; sterk afwijkend van
H. Goudse kaasvonnen met volgers.
de Goudse kaasvonn, een teakhouten kuipje
voor oplopende ronde kaasjes van 2 tot 6 kg.
'Mcdkemmer' (aft 9); ronde kuip met een
inhoud van 10 tot 36 liter in 8 maten met
knophengsel, uitgevoerd in teakhout. Ook zijn
er tonemmers, dwz dat de emmer een buikje
heeft.
Enkele prijzen uit 1930: een wringtobbe van
10 en II, Gloria karn waarbij het plompen of stoten
gemechaniseerd is. Later volgt het roteren d.m.v.
stoom-, mens-, dier- ofelektrokracht(ll).
melk de boter afgescheiden. Boter kan gemaakt
worden uit melk (roomboter) of uit wei
(weiboter). Bij een heftige beweging verticaal
of rondkantelend komt de boter vrij uit de melk
of wei. De verticale methode, ook stoot- of
plompmethode genoemd, bestaat uit een dikke
stok (de pols) die van onderen voorzien is van
een ronde houten schijf met gaten, welke wordt
op- en neerbewogen. In plaats van een pols
spreekt men in het midden/westen van het land
ook wel van een 'trei+huppelaar'. De pols gaat
door een ronde opening in de twee
dekselhelften. Het spreekt haast vanzelf dat het
op- en neerbewegen van de pols, vooral bij
grote kamen een vermoeiende bezigheid is.
Deze beweging wordt later gemechaniseerd.
Ook honden, ezels en paarden zijn hiervoor
gebruikt. De verticale beweging die vrij
moeilijk te mechaniseren is, wordt later
vervangen door een meer horizontale beweging.
Eerst met stoomaandrijving van een centraal
aandrijfsysteem en later met een elektromotor.
Vanzelfsprekend is dan de pols in het deksel en
kambodem gelagerd en voorzien van schijven.
9. Schouderjuk met 2 melkemmers.
gemiddelde grootte (300 1.) voor handbediening
f. 75.-, een weikuip van 2001. f. 35.- en een
Goudse kaasvonn no. 20 f 20.-
De boterbereiding
'Karnton' (afb. ! 1 midden en 10); een ronde
gerende kuip, meestal uitgevoerd in een
maatverscheidenheid van enige liters (denk aan
het boterkamen in de oorlog), tot soms wel 300
liter met als houtsoort teakhout. Het kenmerk
van een kamton is niet de gebruikelijke gering
347
-ocr page 343-
'Roomstaar' (afb. 7, geheel links met
deksel); een ronde kuip met meestal een buik,
vandaar ook wel de naam 'roompot' met een
inhoud van 50 tot 165 liter, uitgevoerd in
teakhout. In melk en wei stijgen de vetdelen
naar boven. De room, het beste deel van de
melk en wei, komt boven drijven, wordt
afgeroomd en in de staar bewaard.
'Botervloot' {afb. 7, rechtsonder); dit is een
laag gerend kuipje met doorsneden van 40 tot
90 cm, uitgevoerd in teakhout. In deze
botervloot wordt de boter gekneed om de
laatste resten karnemelk of wei te verwijderen
en de boter te bewaren.
Helaas is de zelfkazende en boterbereidende
boerin een zeldzaamheid geworden. Direkt na
de oorlog staat de gehele markt in Gouda nog
vol met kaasbrikken en is er een levendige
handel tussen de handenkletsende boer en de
kaashandelaar. Ook verdwenen is de reizende
kuiper die de boeren bezoekt voor reparaties
aan het kuipwerk, zoals het vervangen van een
duig en het aandrijven van de hoepels of ijzeren
banden. Want 'soo 't niet en sluit, het leekt
'eruit'.
De kuiper voor de huishouding
Tot het begin van de 20e eeuw heeft een
huishouding buiten een linnenkast, bed, tafel en
enige stoelen, ook absoluut nodig: emmers, een
stampton en een wastobbe. Na de eerste
wereldoorlog komt langzamerhand de gekuipte
houten wasmachine met handaandrijving in
gebruik en weer wat later exemplaren met een
elektromotor.
Wassen in het 'wasmachineloze' tijdperk
was een zware en langdurige bezigheid. In een
stampton gevuld met wasgoed en een sopje
stampt men met een enkele stamper van f 1.50
of met een stamper met 3 pootjes van f 3.- het
ergste vuil uit het wasgoed om het naderhand in
een wastobbe met wasbord en wasborstel
verder te schonen. Regenwater, bleekmiddelen,
een zakje blauw en een stralend zonnetje
zorgden voor de rest. Emmers, zoals in gebruik
op de boerderij behoeven geen nadere
J2. Wasmachine met hejboom van Kuiperij C. van 't
Riet in teak: f 38,- en in grenen
ƒ 35,-
13. Verbeterde kettingwasmachine van Kuiperij A.
Blom in teak; f 52,- en in grenen ƒ 44,-.
De wringer kost ƒ 7,50.
toelichting, maar wel de stampton: een rond
gerend laag kuipje van 57 of 61 cm hoog,
meestal in teakhout met in 2 tegenover elkaar
liggende duigen een handopening of eventueel
348
-ocr page 344-
gemaakt, aldus een kuiper uit Woerden. Zijn
laatste opdracht is een flink aantal tonnen
volgens verstrekt model van een Friese
gemeente, uit te voeren in teakhout. Aan de
binnenkant is een uitgezaagde rand waar het
deksel op rust. Het model heeft veel weg van
een klein model kamton. Gemeenten die deze
tonnen gebruikten, hadden een dubbele
voorraad, want de tonnen werden gewisseld.
Een volle ton voor een schone lege. Dit
karweitje werd verricht door de bemanning van
de 'Boldoot- of 4711-wagen' zoals
Amsterdammers fijntjes opmerkten. In geval
van een besmettelijke ziekte zijn tonnen
beschikbaar, geschilderd in een bepaalde kleur.
In IJsselstein verdwijnen rond 1930 de laatste
stronttonnen.
De kuiper voor de visserij
We beperken ons tot enkele hoofdzaken.
Rond 1920 worden de houten hoepels
vervangen door ijzeren banden. Het traditionele
eikenhout wordt Scandinavisch vuren of
Portugees dennen. Het ambachtelijke
handkuipen wordt na de oorlog langzamerhand
vervangen door een machinaal produktieproces
en kunststof doet zijn intrede. Op het schip
worden de kisten vervangen door de
rechthoekige, goed stapelbare vriesbakken. De
bewering, als zouden de houten tonnen nog wat
extra smaak aan de vis toevoegen schijnt na de
invoering van het kunststof geen hout meer te
snijden.
Langs de Nederlandse kust was de
visvangst vroeger een belangrijke bron van
bestaan voor vissers en kuipers. In 1896 telt
Scheveningen 35 kuiperijen. In Vlaardingen
treffen we in totaal 700 kuipers. Aangenomen
mag worden dat ook de andere vissersplaatsen
talrijke kuipers werk verschaffen. De
benamingen tonnen en vaten worden door
elkaar gebruikt. Wij houden het op tonnen.
Opmerkelijk is ook dat de gangbare
benaming van 'droge' en 'natte' kuiper in de
visserij anders ligt. Een droge kuiper is een
kuiper die tonnen maakt in de werkplaats in een
twee ijzeren handvatten.
'Wastobbe' (afh. 12 en 13); laag rond gerend
kuipje met een doorsnede van 50 tot 80 cm,
meestal in teakhout of eiken, met
bovenuitstekende handvatten. De vroegere
bovenuitstekende duighandvatten hebben
menige draaiende kuiper een 'draai om de oren
gegeven'.
'Badkuip' (afb 14); specifieke aan het
lichaam aangepaste vorm in teak- of eikehout
14. Badkuip met verhoogde rug.
en waarschijnlijk in een vettige Amerikaanse
naaldhoutsoort als pitch-pine. Het is lastig
kuipwerk door de verscheidenheid van
rondingen.
'Vlees- en spekkuipen'; een kuipje van
gelijke middellijn en hoogte in teakhout met
vertind beslag. Bijv. 60 cm hoog en 62 cm in
diameter, voor f 15.- tot ƒ. 25.- is de
vleesvoorraad goed bewaard.
'Groenteninmaakkuip'; is wat kleiner dan de
vlees- en spekkuipen, de gemiddelde maat is 37
cm hoog en 37 cm in diameter. Het kuipje
wordt kompleet gemaakt met een persvolger (
een deksel met gewichten verzwaard welke de
inmaak afdekt).
'Privaattonnen': het gebruik van
privaattonnen als laatste verzamel- en
afvoermiddel van faecaliën voor de komst van
de beerput en het huidige watercloset komt
vanaf de tweede helft van de vorige eeuw voor.
Tot 1960 is nog van deze tonnen gebruik
349
-ocr page 345-
maat 1/1, 1/2, 1/4 of 1/8, ofwel tonnen van 100,
50, 25, of 12,5 liter. Een 1/1 ton bevat 900 tot
1000 stuks haringen, afhankelijk van de grootte
van de haring en of het volle of ijle haring is.
Een 1/1 ton is gelijk aan een kantje en 17
kantjes is een last.
De natte kuiper werkt vooral op de kade of
in de pakkerijen. Hier werden de van boord
komende tonnen geopend door het lichten van
de kopband, waardoor het deksel verwijderd
kon worden. Hierna wordt er gesorteerd en het
pekelnivo en het aantal haringen bijgevuld.
Door het aan boord pekelen krimpt de haring.
Vanaf 1582 wordt de keuring van haring door
een keurmeester landelijk verplicht. De natte
kuiper is altijd in de buurt van de keuring want
hij pakte de haring over in tonnetjes voor de
handel, of sluit de deksels van de gekeurde
haringtonnen. Wellicht komt hier de ongunstige
term 'kuiperijen' vandaan, want met
ongeregelde visaanvoer en een grote
verscheidenheid van belanghebbenden kan er
gemakkelijk iets misgaan. Uit oude stukken
blijkt dat er ondanks keurmeesters en keuringen
nogal wat klachten zijn.
De visserijkuipers maken ook 'breels',
spitstoelopende genummerde tonnetjes, om de
plaats van het visnet aan te geven en om het net
drijvende te houden.
Uit de geschiedenis van de kuiperij van de
firma K. Knoester en Zonen te Scheveningen,
schat men het maken van de tonnen op wel
100.000 per jaar. Het vervangen van een
kapotte duig kostte niet meer dan 15 minuten.
In een latere periode werden de tonnen
waterdicht gemaakt met parafine.
Sinds 1978 is het bedrijf Knoester de enige
vrij grote kuiper voor de visserij, met een
gemechaniseerde produktie. Het verlies aan
visserij-orders wordt gecompenseerd door de
produktie van bloemkuipen en regentonnen,
prullenbakken, paraplustandaards en
relatiegeschenken.
De kuiper voor de alcoholische dranken.
Dranksoorten kunnen in 3 hoofdgroepen
worden verdeeld: wijn, bier en gedistilleerd. De
fust (verzamelnaam voor vaten en tonnen voor
drankopslag) dient als opslag van drank in het
groot en voor smaak- en geurverbetering.
Kruiken en flessen dienen als huis- en
winkelopslag en als verpakking voor de
kapende klant. De opslagfunctie en de
verbetering van smaak en geur is voor de kuiper
zeer belangrijk, want dit beslag op fust geeft de
kuiper veel werk.
Voor drankopslag worden traditioneel eiken
en tamme kastanjebomen gebruikt. Deze
houtsoorten, vooral eiken, leveren niet alleen
goed werkhout, maar bevatten tannine. Juist
deze looistof dient ter verbetering van het
boeket (geur en smaak). Wanneer tannine een
ongunstige of niet gewenste uitwerking heeft op
de drank moet het kuipwerk gereinigd worden
met een soda-oplossing of worden voorzien van
een beschermingslaag.
Kuipwerk voor wijn
Bij de druivenoogst wordt in Duitstalige
landen van een 'butte' gebruik gemaakt. Het is
een gekuipt, met schouderriemen draagbaar
transportkuipje, dat in
allerlei vormen
gemaakt wordt, soms
met een gestoffeerd
rugdeel.Het legen van
de butte gebeurt dan
over de schouder; via
het meest holle
gedeelte. Dit lastig te
vervaardigen kuipwerk
met zijn vele
verschillende
rondingen, werd door
de Nederlandse
kuipers uiteraard niet
vaak gemaakt. Ook het
maken van wijnvaten
15. Butte met draagriemen is voor de Nederlandse
voor transport van kuipers niet de
de druiven naar de belangrijkste
verzamelplaats.
         bezigheid.
350
-ocr page 346-
""^dh^^"^
/ 7. In eikehouten vaten ontwikkelt wijn zich het best.
Het rijpingsproces wordt regelmatig gecontroleerd
door de keldermeester.
wijzigen in kuipwerk voor andere doeleinden.
De restjes wijn, cognac en sherry in deze oude
vaten hebben menige kuiper een goede dag
bezorgd. Ook wordt heel wat fust gerepareerd,
gedekristalliseerd (ontdaan van
wijnsteenkristallen), gestoomd en gezwaveld.
Kuipwerk voor bier
Bier is een 'licht' alcoholische drank, welke
in kleur kan variëren van lichtgeel tot bijna
zwart. De drank ontstaat door een ingewikkeld
brouwproces van mouten (kiemen) van gerst,
koken in water, toevoegen van hop, gist en
enkele andere ingrediënten van geringere
omvang. Het brouwen zou al meer dan 5000
jaar oud zijn. De Sumeriërs uit Mesopothamië
offerden bier aan de goden, de oude
Egyptenaren gebruikten bier in de graven van
gestorven familieleden om ze op weg naar het
hiernamaals voor dorst te behoeden. Later in de
middeleeuwen is bier een vervangingsmiddel
voor onbetrouwbaar drinkwater.
Nederland telt anno 1990 nog zo'n 20 a 25
grote en kleine brouwerijen, die tot voor
16. Weinlese in Oostenrijk en nug aliijd worden
daarbij houten kuipen gebruikt.
Kuipen van wijnvaten wordt het meest
gedaan in de wijnstreken zelf, waarbij sommige
wijnbouwers ervan uitgaan dat hun wijn het
beste boeket verwerft als ze wordt beïnvloed
door eiken fust uit de eigen streek. De diverse
soorten eiken oefenen grote invloed uit op het
boeket van de wijn. De 'echte' wijnkenners
kunnen de soort eiken en de leeftijd van de fust,
nieuw of oud, goed inschatten. Een groot
drankenconcem in Rudesheim aan de Rijn
gebruikt uitsluitend eiken fust uit de omgeving
van het Franse Limoges, omdat juist deze
eikesoort verantwoordelijk is voor het
specifieke boeket van de drank. Voor het
maken van wijnvaten is het hoogste niveau
van kuipkennis nodig. De wijnvaten hebben
soms een inhoud van duizenden liters,
meermalen in een afwijkende ovale vorm. De
duigen bij grote vaten kunnen wel tot 10 cm dik
zijn, met holle bodems om de druk van de wijn
van binnenuit te kunnen weerstaan. Sommige
vaten zijn rijk gebeeldhouwd (afb. 17).
Kleinere wijnvaten worden soms door
Nederlandse kuipers doorgezaagd om ze te
351
-ocr page 347-
1)6 ^roiiwer.
Dektavingshat^eieed, %3arisfvtdoüJtmi Lfcd?
/ 9. Kuiperij voor het maken van biervaten. De oude
snij- oj snitselbank i.s prominent aanwezig.
opslag van bier over.
In 1967 beëindigt de Amstelbrouwerij de
kuiperij. Gelukkig is het maken van een biervat
door kuiper J. Verloop in tekst en foto's
vastgelegd. Ook het Brouwerijmuseum 'De
Boom' in Alkmaar geeft een goed overzicht van
Alj^ocst enDvanck malkciac ontmoet
^s'^'Bitter d' oorspironchVan hetSoet:
)^ieV.j3egeeirn en het Geeven-j
Uw Vorstj en 1f Leevtns springjvntyn
Sal Seuwige 'Verquicking ^yn.
Die Iveelden lust:, soecksukkeenleevei
18. De kijk van Johannes en Casparus Luiken op de
brouwer.
ongeveer 20 jaar de professionele horeca
uitsluitend met eiken biervaatjes
bevoorraadden. West Duitsland telt 1200
brouwerijen, waarvan alleen al in Beieren 900.
Het afleveren van bier in eiken vaten gebeurt
hier en daar nog steeds. Het eiken biervat,
sommigen spreken ook van een bierton, is met
nostalgie omgeven. Nog steeds worden in
sommige steden de vaatjes met paard en wagen
afgeleverd. De 'shirers', Engelse paarden met
hun lange hoefhaar stelen daarbij de show.
Maar ook hier nemen andere
opslagmogelijkheden, naast fles en kruik, de
20. Kuiper Verloop bewerkt met een haalmes een
duig die hij met een voetbeweging vastklemt op de
snijbank.
brouwen en kuipen. Hieraan ontlenen wij enige
gegevens.
Of alle brouwerijen hun eigen kuiperij
hadden is niet geheel duidelijk. Biervaten zijn
in Nederland massaal vervaardigd. Het maken
ervan wijkt niet veel af van het overige
kuipwerk. De duigen zijn relatief dik, want de
vaten moeten tegen een stootje kunnen. De
gebruikte houtsoort is overwegend eiken. Het
352
-ocr page 348-
vat is meestal voorzien van 4 banden en een
spongat. Door de ambachtelijke produktie is
niet ieder vat precies gelijk van inhoud. De
binnenkant is glad afgewerkt wat een gunstige
uitwerking heeft op de afwerklaag. Ongelijke
duigen zouden de film van de afwerklaag
ongunstig kunnen beïnvloeden. Het binnenzijds
afwerken wordt op een draaibank gedaan. Het
looistof of tannine bevattende eiken is voor het
wijnvat van grote betekenis voor het boeket van
de wijn. Voor de biervaten wordt dat als
nadelig ervaren, vandaar de laag aan de
binnenzijde. Dit afwerken wopdt ook wel
'pekken' genoemd, hoewel het geen pek is,
maar een harsprodukt uit Zwitserland. Het
eiken kan door deze isolatie geen invloed
inhoud. Reparaties aan het vat of opnieuw
pekken kan de kwantiteit van de inhoud
veranderen. Aan de hand van het vatnummer
wordt de faktuur gemaakt. Om problemen met
de klant te voorkomen wordt 1 liter bier gratis
geleverd. Later worden metalen binnenvaten
ingevoerd van 20, 30 en 50 liter, waardoor
minder administratie nodig is.
Kuipwerk voor gedistilleerd
Onder gedistilleerd worden dranken
verstaan met een hoog alcoholpercentage en
een grote verscheidenheid aan smaak en geur.
Distilleren is het verwarmen en
achtereenvolgens verdampen van vloeistoffen,
zoals wijn, korenwijn, en moutwijn. Door
sterke afkoeling kunnen vloeistofdelen van
elkaar gescheiden worden in afzonderlijke
delen (fracties). Zo kunnen wijn- en graan-
overschotten omgezet worden in dranken met
een hoog alcoholpercentage. Door het
toevoegen van smaak- en geurstoffen verkrijgt
de distillateur een verscheidenheid aan dranken.
Dit is een oude techniek die in ons land tot
grote hoogte is gekomen. Vooral Schiedam is
bekend om het geestrijke vocht wat daar
gemaakt wordt. In de bloeitijd waren er wel 400
bedrijven aktief in gedistilleerd.
Vanzelfsprekend was er hierdoor ook veel werk
voor de kuipers. Het Nationaal Gedistilleerd
Museum in Schiedam geeft van het distilleren
en kuipen een goed overzicht. Het museum
heeft een wand met 30 ovaalvormige tap vaatjes
met ijzeren banden. We komen de fraaiste
namen tegen als: crème de vanille, apricot
brandy, cherry brandy, brandewijn,
bruidstranen, jonge en oude jenever,
enz.
Een gekuipte kit of kan met een koperen tuit
wordt in de brandewijnbereiding gebruikt om
het moutmeel samen met rogge en maismeel
met heet water aan te lengen en te verhitten.
Een koperen kit zou voor dit werk te warm
geweest zijn. Hieruit blijkt dat het eikehout
tevens een prima warmte-isolator is. Ook zijn er
gekuipte smalle hoge vaatjes voor het filteren
van gedistilleerd.
21. Kuiper Verloop, in de typische kuipershouding,
drijft met kuipershamer en slagijzer de halsband
aan. Het biervat is nagenoeg klaar.
uioefenen op de smaak.
Ieder vat heeft een nummer of code
waarvan nauwkeurig een administratie wordt
bijgehouden, bij dit nummer hoort de geijkte
353
-ocr page 349-
Metalen en kunststoffen tanks hebben voor een
deel het hout vervangen. Hout heeft echter voor
specifieke toepassingen flinke voordelen.
Sommige houtsoorten als Javateak en Afzelia
hebben een grote resistentie tegen inwerking
van chemicaliën. Ze zijn zeer duurzaam en de
thermische isolatie ligt beduidend hoger dan die
van metaal en kunststof Een ander voordeel
van hout is dat kuipen met zeer grote diameters
tot 3 a 4 meter ter plaatse kunnen worden
gemonteerd. Houten kuipen worden ook
gebruikt in o.a. de verf-, inkt-, drank- en
smaakstoffen- stremsel- en lederindustrie en
voor het inleggen van uien en augurken.
Javateak is de meest perfekte houtsoort voor dit
doel. Het voldoet aan de hoogste
duurzaamheidsnormen en is onafgewerkt meer
dan 25 jaar bestand tegen aanraking met natte
grond. Een algemeen in ons land bekende
houtsoort als beuken is binnen 5 jaar in natte
grond verrot. Helaas komt Javateak niet in grote
handelsmaten voor. Als vervanger wordt bijv.
Oregon-pine gebruikt. Ook Russisch lerken
22. Doorkijk in het Nationaal Gedistilleerd Museum
te Schiedam. Let op het vele kuipwerk.
Rijmpje.
Het vat dat gfiij hier slet,
Dat kan u niet vermaken,
Maer komt eens in en proef mijn drank,
Die sal u beter smaken.
Tot slot een bericht uit de Houtwereld van
28-2-1990: Een tekort aan speciaal Amerikaans
eiken dreigt de produktie van Schotse whisky te
frustreren. Leveranciers van de speciale vaten
waarin de malt whisky moet rijpen kunnen niet
aan de vraag voldoen, enerzijds door de
schaarste van het speciale Amerikaans eiken,
anderzijds door de grote vraag naar deze vaten
omdat landen als Z.Amerika, Japan, Korea en
India Schotse whisky maken. De malt whisky
moet minstens 12 maanden rijpen (op fust) in
deze bourbonvaten.
Kuipwerk voor de chemische industrie en
inleggerij
Dit kuipwerk bestaat uit niet zomaar een ton
met een hoepeitje erom. Hier komt nogal wat
bij kijken. Zeer grote kuipen voor opslag en
produktie met een inhoud van soms wel 80.000
liter komen voor. Dit is uiteraard
gespecialiseerd werk waarvoor speciale
houtsoorten nodig zijn en de hoge inwendige
spanning van de vloeistofdruk maakten vaak
sterkteberekeningen nodig. Ook de werkplaats
en het transport stellen eisen aan dit werk.
23.Een enorm looivat wordt,m.b.v. een heftruck
geladen met huiden.
(Larix) staat bekend om zijn duurzaamheid.
Kuipen in grote maten zijn niet voorzien
van de traditionele ijzeren gegalvaniseerde
banden, maar van trekbanden met
klemschroeven. Het in duigen vallen van de ton
zou hier catastrofaal zijn. In Engeland bestaat
een Fa. Bulmer die cider maakt. Voor het gisten
354
-ocr page 350-
verscheidenheid ervan, anderzijds door de
verschillende werkmethoden van de kuipers en
de overgang van de ambachtelijke naar
machinale produktie. Ook de verscheidenheid
aan gereedschappen voor veelal gelijke
bewerkingen maakt de zaak ondoorzichtiger.
We gaan dan ook niet tot in de kleinste details
treden, maar bespreken de interessante oude
ambachtelijke werkwijze en verwijzen naar de
nu gebruikte houtbewerkingsmachines. In
kuipwerk met een buik (vat of ton) komen alle
onderdelen en kuipersbenamingen voor. Ook
zijn de specifieke kuipersgereedschappen
van cider zijn 122 kuipen beschikbaar, elk met
een inhoud van 60.000 gallon = 270.000 liter.
, ®.
l.....• U ( ('(\1 0
nrTT\i 0
(
\ \ \ V\i---------\
_
/// M
©
(f)
CD
(
^
®
®
®
JS>
(D—
('•
rTi
E -.
Ui
®—L
( •
(P
W 1 M
1/ / /-^ö
(tj,
r-r-i-----,-------, t,'
Msmmméiy,/
e—
\ ( •
~xO
é
1 duig 10 bandverbinding
2 deksel 11 kroos
2 bodem 12 duigafschuining
3 kop 13 bodemafschui-
4 hals ning
5 buik 14 duigvoeg
6 kopband ISbodemvoeg
7 knijpband 16 rand
8 halsband 17spongatmet
9 buikband stop
24. Drie grote kuipen op weg naar de klant.
K Kuipwerk voor bomen en planten
In botanische tuinen, orangerieën ,
binnentuinen, oprijlanen, voetgangersgebieden
en bij particulieren kan men plantenkuipen
aantreffen van groot tot klein. Deze kunnen
gevuld zijn met planten en bomen. Voor
vorstgevoelige planten en bomen hebben
kuipen het voordeel dat ze gemakkelijk
verplaatsbaar zijn. 'Soo 't niet en sluit, het
leekt 'er uit',
is op dit kuipwerk niet van
toepassing, want de bodem is van enige gaten
voorzien om bij overvloedige regen het vocht
van de potgrond te reguleren. Hiertoe dienen de
plantenkuipen iets vrij van de grond te staan.
Het kuipwerk wordt om zijn duurzaamheid van
Javateak gemaakt en met blanke lak afgewerkt.
Ook in het buitenland worden de Hollandse
plantenkuipen gewaardeerd, wat nogal eens een
exportorder oplevert. Het maken van
plantenkuipen is een goed voorbeeld van de
overlevingsstrategie van de hedendaagse
kuiper. Het maken hiervan wijkt niet af van
overig kuipwerk.
Het maken van allerlei soorten kuipwerk
Het beschrijven van de vervaardiging van
kuipwerk is niet eenvoudig. Enerzijds door de
25. Houten vat met benamingen van de onderdelen.
aangegeven met benaming en
bewerkingsmogelijkheid. Eiken is traditioneel
het meest gebruikte werkhout voor de kuiper.
Het komt in grote afmetingen voor en is vrij
355
-ocr page 351-
1.   Twee bijlen met breed blad, voor het
ruw bewerken van duigen en
kloofmes voor kloven van duigen.
2.    Recht, hol en rond haal- of trekmes,
voor bewerkingen naar de kuiper toe.
3.    Snij-of snitselbank.
4.    Kuipersblok, voor het op werkhoogte
van de duigen.
5.    Kuipersrijschaaf, voor het strijken van
de duigvoegnaden.
6.    Ronde schaaf met vlakke zool, voor
het bewerken van kuipwerk.
7.    Kuiperhamer, voor het aandrijven
van de banden.
8.    Blokschaaf, voor het inwendig bewer-
ken van tonnen en vaten.
9.    Kroos- of kimschaaf, In diverse
vormen, voor het lopen van een groef
voor de bodem.
10. Schaaf met ronde zool, voor het lopen
van een ondiep hol op de plaats van
de kroos.
11.  Fox- of trekmessen, voor het opzuive-
en van de binnenkant van kuipwerk.
12.  Kuipersdissel met haak, voor het
schuinmaken van de koppen van de
duigen. De haak voor het aanslaan
van de kopband. Voorts een rechte
spookschaaf voor het opzuiveren van
de buitenkant.
13.  Ruimer en 3 boren voor het maken
van deuvel- en spongaten.
14. Tapse boor en frees, voor het naboren
en frezen van spongaten.
15.  Klauw- en klinknagel met tegenhouder.
De klauw is voor het gelijk of uit elkaar
wrikken van duigen. De tegenhouder
wordt in het aambeeld gebruikt als
hulpmiddel bij klinken van de banden.
16.  Haal- of trekmessen voor het gelijkwer-
ken van te repareren, ingezette, duigen
17.  Houten spookschaafje om smalle
duigen aan de binnekant te bewerken.
18.  Kort, dik, kuipersmes voor allerlei
doeleinden.
19.  Twee typen slag- of drijfijzers met
groefje aan de onderzijde voor het
aanslaan van de ijzeren banden. Bij
houten hoepels zijn ze van hout.
20.  Schaafje met holle zool, voor het be-
werken van de buitenkants kuipwerk
op de draaibank.
21.  Recht krul- of gerfschaafje met ronde
zool voor het binnenzijds bewerken
van enkel gerend kuipwerk.
26. Overzicht van de meest gebruikte handgereedschappen in de kuiperij.
356
-ocr page 352-
27. De kuiperij in vol bedrijf.
Links onder: twee breels voor het drijvend houden van de haringvleet.
In het midden links zien we het met de strop indraaien van de waaier en het verhitten afbranden boven een
vuurkorfOp de achtergrond wordt op het aambeeld een band geklonken.
Precies in het midden is het 'krozen' met kroos- ofkimschaafte zien. Uiterst rechts het aandrijven van houten
hoepels m.b.v. een drijfhout en dissel en daarnaast wordt een vat of ton opgezet.
duurzaam. Het in eiken aanwezige tannine kan
de smaak en houdbaarheid van de inhoud
beinvloeden, waardoor bij huishoudelijk en
zuivelkuipwerk voor een'andere, meestal
lichtkleurige, houtsoort wordt gekozen.
Vandaar de benaming 'witte kuiper'. Verder
moet het onderscheid tussen 'natte' (voor
vloeistoffen) en 'droge' (voor droge stoffen)
kuiper vermeld worden. In de nu volgende
beschrijving van het maken richten we ons
zoveel mogelijk op de natte kuiper van
dubbelgerend kuipwerk, kuipwerk dus met een
buik.
Zoals de maker van houten schepen kiest
voor overwegend kromme stammen kiest de
kuiper voor rechte. Hij kort de eikestam op de
lengte van de benodigde duigen met wat
overmaat. Met het grootste en zwaarste
kloofmes wordt de stam in vieren gekloofd. De
duigen worden zoveel mogelijk met een lichter
kloofmes kwartiers uit de kwarten gehaald,
d.w.z. in de richting van het hart van de stam.
Soms kan een dosse voordeel bieden; dwars op
de hartrichting. Dit vanwege het kromtrekken
in de breedterichting. Bodems die vlak dienen
te blijven, moeten met zorg gekloofd worden.
Waarom wordt het kuiphout niet gezaagd, zal
men zich afvragen? Gekloofd hout is absoluut
recht van draad, sterker bij buigen en
waterdicht. Gezaagd kuiphout waarin de
357
-ocr page 353-
28. Kuiperij aan het einde van de vorige eeuw.
Geheel links zien we het voegen van een duig m.h.v. de schuinstaande kuipersrijschaaf. In het midden en
rechts zijn twee kuipers bezig met het geren van een duig op het kuipersblok.
binnenkant en met een hol trekmes voor de
buitenkant. Anderen geven de voorkeur aan een
totale bewerking als het kuipwerk in elkaar zit.
Zware duigen maakt men in het midden dunner
om ze later wat makkelijker te kunnen buigen.
In plaats van het kuipersblok kan de kuiper ook
gebruik maken van een snij- of snitselbank of
van beide.
Nu volgt een precies werkje, nl. het voegen
van de duignaden op de kuipersrijschaaf
Hierbij wordt de rijschaaf niet over het hout
bewogen maar beweegt de kuiper het hout over
de schaaf Voor de juiste schuinte en breedte
van de duigen maakt hij gebruik van een houten
mal, waarin de grootste en kleinste duigbreedte,
alsmede de schuinte van de duigen aangegeven
zijn. Bekijkt men kuipwerk met een buik dan
blijkt veelal dat de duigen niet van gelijke
breedte zijn. Ook smal hout vindt zijn weg in de
draadrichting scheef Ican lopen, leidt tot
kuipwerk wat van binnen naar buiten vocht
doorlaat; zweten. Het gekloofde hout wordt
daarna met enige ruimte opgetast tot het
beendroog is. Het kloven is zwaar en
nauwkeurig werk. Te dik hout vraagt later veel
verspanende arbeid en licht hout voldoet
onvoldoende aan vereiste sterktenormen.
'Een goede kuiper maakt zo min mogelijk
spaanders
'.
Later wordt het hout in kwarten geleverd en
met behulp van een lint- of cirkelzaag op dikte
geschulpt; in de lengte uitgezaagd. Na het
drogen volgt het sorteren; scheluw getrokken-
en warrige duigen worden uitgesorteerd. Op het
kuipersblok worden met behulp van (kant)bijl
of stootmes de geringen aangebracht. Sommige
kuipers bewerken nu de platte kant van de
duigen, met een rond trekmes voor de
358
-ocr page 354-
29. Kuiper H. Meester uit Amersfoort bezig met het voegen van een duig.
kuiperij.
Wanneer de duigen gestreken zijn, volgt het
opzetten van het kuipwerk. Hiervoor zijn een
aantal methoden: de kuiper zet twee
tegenovergestelde duigen vast met een
lijmklem aan de vormband en vult de rest op.
Een handige kuiper doet het eventueel zonder
lijmklemmen. Door het aanbrengen van een
vormband, dit zijn 10 mm of meer dikke ijzeren
banden, op de plaats van kop of hals, ontstaat
een waaier. Door de tapse vorm (de geer) lopen
de duigen aan de onderzijde uiteen. Nu is het de
kunst om de uitwaaierende duigen dicht te
krijgen. Dit kan niet zonder deze te verhitten of
te branden. Dit gebeurt over een open metalen
vuurkorfje, waarin houtafval, 'mot', wordt
verstookt. Door het kuipwerk aan de
binnenzijde te verwarmen en de buitenkant nat
te houden wordt het hout buigzaam. Door het
aandrijven van weer andere vormbanden
dwingt de kuiper de duigen naar binnen. Soms
moet het verhitten of branden herhaald worden.
30. Opzetten van de kuip met vormband.
359
-ocr page 355-
31. Vervaardiging van hoepelverhindingen van houten hoepels.
^ ^*\^
■ï?
^r
ip'^j—"^
L
\j^/h.
n1
MW
w^
\yya/
7/A 1 .
_J.
\
{\\\
%
tot de kuiper en zijn kneciit met veel geweld,
rond het kuipwerk lopend, de duigen definitief
aaneensluiten. Ook wordt in plaats van
vormbanden gebruik gemaakt van stroppen, die
door aandraaien of hefboomkracht de wijkende
duigen dichtwringen, zie afb. 32.
De vormbanden worden nu één voor één
vervangen door houten hoepels of ijzeren
banden, waarvan de naden geklonken zijn. Om
het verschuiven van de banden te voorkomen
wordt het houtwerk ter plaatse van de band
ingesmeerd met krijt. Bij kuipwerk met houten
hoepels passen enige dichtregels van Frederik
Alberdink:
Waar wierd ooyt eêler const gevonden,
Als hout met hout te gaer gebonden!
Ook ijzeren banden dienen gegeerd te
worden, d.w.z. dat de diamater van boven-
en/of onderkant niet hetzelfde zijn. Dit kan met
behulp van een hamer op het aambeeld of zoals
later met een geermachine, die de onder- of
bovenkant uitrekt. Later worden de waaiers na
32 Engelse wijze,' The Dutch hand', om lichtgerende
vaten voor droog kuipwerk dicht te krijgen.
360
-ocr page 356-
33. Rechts perst kuiper Verloop de handen mechanisch om een biervat en links doet kuiper Meester dit op
traditionele wijze met kuipershamer en slagijzer.
het verhitten d.m.v. hydraulische persen
dichtgeperst en hydraulisch van banden
voorzien. Het nog niet van een bodem
voorziene kuipwerk wordt vervolgens aan de
binnenkant bewerkt met een ronde dissel, ronde
foxmessen, trekmessen, dubbelronde blok- of
gerfschaven tot een glad geheel, naar de eisen
van het werk.
Na het inwendig opzüiveren van het
kuipwerk worden de boven- en onderkant gelijk
gewerkt en schuin naar binnen gedisseld met de
kuipersdissel. Zonodig worden de koppen voor
meer nauwkeurigheid bewerkt met de ronde
schaaf Ook de plaats waar de kroos of kim
komt, dient strak en glad te zijn. Vóór het
schaven van een kroos of kim kan op die plaats
een ondiep hol gelopen worden (niet altijd
gebruikelijk), waarna met het kroosblok of
kroosschaaf een 15 mm diepe groef kroos of
kim genoemd, gelopen wordt. Het kuipwerk is
nu voor meer dan de helft klaar en wordt van nu
af minder zwaar. In het midden van het land
hanteerde men een rijmpje om dit aan te geven:
Met krozen zagen,
kan je een kuiper naar Indië jagen,
maar met pennetjes steken en biezen
spouwen,
kan een kuiper het leven behouwen.
Later worden, indien nodig, de binnenkanten
strak en glad gedraaid op een draaibank. Ook
de kroos en de onder- en bovenkant kunnen op
de draaibank worden gemaakt. De kroos kan
ook op de freesmachine worden ingelopen.
De bodem moet uiteraard zeer nauwkeurig
in kroos of kim passen. Voor het meten van de
juiste middellijn past de kuiper in de kroos 6
keer 1/6 van de omtrek af, te beginnen bij een
scherp krijtstreepje. Ook al zou het kuipwerk
niet zuiver rond zijn, 1/6 van de omtrek is de
halve diameter of de straal waarmee de grootte
361
-ocr page 357-
34.Het opzuiveren van de buitenkant van een kuip, welke aan de binnenzijde d.m.v. een stop is gemonteerd op
de draaibank. Een vormband is verwijderd; op de achtergrond zien we een lintzaag
voor het rond zagen van de bodem.
35. Doorsnede van een vast deksel met twee kant- en middenstukken, versterkt met deuvels. De schuine kanten
passen in de kroos of kim welke rijkeleijk voorzien wordt van linmeelpap trgrn lekkage; links op de afbeelding.
362
-ocr page 358-
van de bodem met de steekpasser kan worden
bepaald, zie afb. 36.
De bodem bestaat al naar gelang de grootte
uit 3 of meer delen. De naden worden versterkt
door houten pennetjes (deuvels) en tegen de
geringste vorm van lekken voorzien van een
bies. Later worden de houten deuvels
vervangen door tweepuntige metalen
pennetjes.In het midden van het land betrekt de
kuiper zijn biezen uit de Nieuwkoopse plassen.
Deze biezen in de bodemnaden bevorderen in
hoge mate de waterdichtheid. Wanneer de
bodemdelen aaneengevoegd zijn, worden ze
met een smalle spanzaag rondgezaagd. Dan resi
het opschaven van de bodem en het voorzien
van schuine kanten, d.m.v. de bodemschaaf, dit
is een om een spijker ronddraaiende schaaf met
daaraan gemonteerd een stuk geperforeerde
strip, voor variatie in de diameters. Ook door
middel van een stoot- of haalmes kan de
schuine kant er aan gelopen worden. Door het
lichten van de kopband en eventueel de
halsband ontstaat er een ruimte om de bodem in
de kroos te monteren. Bij gesloten buikig
kuipwerk geldt dezelfde werkwijze voor het
deksel. Door het beurtelings verwijderen van de
banden kan de kuiper met behulp van een
spookschaaf de gehele buitenzijde opzuiveren
en gladmaken. Voor de langshout bewerkingen
aan de binnen- en buitenzijde blijkt het grote
voordeel van gekloofd hout. Dit hout is
rechtdradig, wat zich gemakkelijker laat
bewerken dan gezaagd hout. Gesloten kuipwerk
moet voorzien worden van een spongat met
stop. Hiervoor wordt een rechte lepelboor
gebruikt, die gevolgd wordt door een tapse boor
of sponfrees om het gat taps te maken.
Kuipwerk voor vloeistoffen dient als laatste nog
voorzien te worden van een houten tap of
tapkraan.
Hierna wordt de buitenkant nog bewerkt op
een draaibank met de draaiguts of met een
schaaf met in de lengte een holle zool, voorzien
van messing bekleding tegen slijtage.
Schuurmachines zorgen dan voor het
eindresultaat. Na een lakje of vemisje glimt het
36. Kuiper Van Veen uit Aarlanderveen heeft met de
steekpasser in de kroos of kim van het vat de maat
genomen: 1/6 van de omtrek is de straal waarmee hij
hier een cirkel trekt op de nog ruwe bodem.
Van Veen werkte meer dan 60 jaar in de kuiperij en
mocht op 78-jarige leeftijd de zilveren
'houtzaagmolen' in ontvangst nemen.
De hoogste eer in het houtvak.
37. Bodemschaaf voor het aanlopen van schuine
kanten aan de bodem.
363
-ocr page 359-
fraaie kuipwerk de koper tegemoet. En de
kuiper? Hij gaat door om weer een ander
prachtig stuk kuipwerk te vervaardigen, dat hij
voorlopig niet mag versagen!
Blij te zijn een ambachtsman
Blij te zijn een kuiper
Is er soms niets om blij te zijn
Dan drinken wij de restjes wijn.
We kloven, drogen, hakken schaven
Branden, buigen, foxen draven
Ten leste is het vat gereed
Hoe?
Voor u een vraag voor ons een weet!
Nawoord
Met veel plezier hebben de schrijvers
gegevens en afbeeldingen verzameld van de
kuiper. Dit is in de eerste plaats te danken aan
de bereidwillige medewerking van vele
personen en instanties. Hierbij willen wij dank
zeggen aan:
: J. Bakker, kuiper te Bodegraven
: A. Blom, kuiper te Alphen aan den Rijn
: Jac. Blom en P. Sanders, kuipers te
Woerden
: Dochters van A.J. den Dunnen, laatste
kuiper te IJsselstein
: fa. W.H. Knoester te Scheveningen
: H.W. Luten, gemeentearchivaris te
IJsselstein
: M. Meester, kuiper te Amersfoort
: Biermuseum de Boom te Alkmaar
: Heineken klantenservice te Zoetermeer
: Kaasmuseum te Bodegraven
: Museum Het Catharijneconvcnt te
Utrecht
: Nationaal Gedestilleerd Museum te
Schiedam
: Nederlands Openlucht Museum te Arnhem
: Visserijmuseum te Vlaardingen
Voorts danken wij de redaktie van de
Historische Kring IJsselstein voor de hulp bij
het korrigcren en opmaken van de teksten.
Literatuur
: J. van Bakel, Het Kuipersvak, Taal en
Tongval, 1962.
: J.H.F. Bloemers e.a.. Verleden Land.
: M. Eyk, Het maken van een biervat,
Amstelbrouwerij, 1967.
: H. Geerts, De Cupcrie, Jaarboek Twente
1968.
: Jack Hill, Country Crafts, London 1979.
: John E. Horslcy, Tools of the Maritimc
Trades.
: Kenneth Kilby, The Cooper and his Trade.
: Herbert Kindlcr, Berufskundc des
Handwerks, Fachliche Reihe: 32.
: W.H. Knoester, Geschiedenis van de fa.
Knoester en zonen te Scheveningen.
: J. en C. Luiken, 100 Vcrbeeldinge van
Ambachten, 1694.
: R. Morren, De Brabander, Kuipers te
Tienen, 1962.
: Jean Taransaud, Le Livre de La
Tonnellerie, 1976.
: Frederik J. Weijs, Met Beide Handen,
1984.
364
-ocr page 360-
Het ontstaan van het rivierenlandschap
in de omgeving van
IJsselstein
door
H.J.A. Berendsen
Zuidwest-Utrecht heeft jarenlang gediend als
exercitieterrein voor studenten in de natuur-
kundige aardrijkskunde (fysische geografie) aan
de Rijksuniversiteit Utrecht, die hier gedurende
zes weken hun eerste 'veldwerk' verrichtten.
Daarbij werden (onder andere met behulp van
handboringen) kaarten gemaakt van het voor-
komen van de hoogteverschillen in het landschap
en van de verschillende grondsoorten. Daaruit
kon weer worden afgeleid hoe het gebied in de
loop der eeuwen is ontstaan.
Dit werd weergegeven in zogenaamde
'geomorfogenetische' kaarten. De term
geomorfogenese is afgeleid van geo = aarde,
morfos = vorm, en genese = ontstaan. De kaarten
geven dus een beeld van het ontstaan van de
vormen aan de aardoppervlakte. Hoewel het
werk van de studenten in de eerste plaats een
onderwijskundig doel had, zijn de resultaten
uiteindelijk gepubliceerd in een aantal kaarten op
de schaal 1 :25.000 en een bijbehorend boek
getiteld: 'De genese van het landschap in het
zuiden van de provincie Utrecht' (BERENDSEN
1982).
Ook nu nog worden, dankzij de welwillende
medewerking van de boeren in de omgeving
van Montfoort, elk jaar gedurende één week in
juni praktische oefeningen gehouden in dit
gebied. Het feitelijke veldwerk vindt daarna
echter plaats in andere delen van het
rivierengebied. Zo zijn inmiddels de •
Vijfheerenlanden, de Bommelerwaard, het
Land van Maas en Waal en de Betuwe al in
kaart gebracht. Op dit moment wordt gewerkt
in de Alblasserwaard.
Naast het werk van de Rijksuniversiteit
Utrecht is er ook door andere diensten
onderzoek met behulp van boringen verricht.
Hoewel dit op het eerste gezicht misschien
dubbel werk lijkt, is het doel van het onderzoek
totaal verschillend. De verzamelde gegevens
zijn dan ook niet dezelfde. De eerste die een
(overzichts)kaart van de ligging van de
rivierlopen heeft gepubliceerd was VINK
(1926). Daarna is er door de Stichting voor
Bodemkartering een bodemkaart gemaakt op de
schaal 1 : 50.000 (HARBERS 1981), terwijl
door de Rijks Geologische Dienst
(VERBRAECK 1970) een geologische kaart op
schaal 1 : 50.000 is gemaakt. De laatste kaart
geeft ook inzicht in het voorkomen van dieper
gelegen afzettingen. Degenen met een
365
-ocr page 361-
De mens is bij zijn ingrijpen in de natuur echter
niet volstrekt willekeurig te werk gegaan: hij
heeft zijn activiteiten aangepast aan de
verschillen die al van nature in het landschap
aanwezig waren. Dit blijkt onder meer uit de
aanpassing van verkaveling en grondgebruik
aan de natuurlijke hoogteverschillen in het
landschap. Pas in de 20e eeuw hebben er
ingrepen plaats gevonden, waarbij men zich
niet meer heeft laten leiden door de van nature
al in het landschap aanwezige verschillen.
Voorbeelden van dergelijke ingrepen zijn de
enorme stadsuitbreidingen van Utrecht,
Nieuwegein, IJsselstein, Houten en Woerden,
en in iets mindere mate ook van Montfoort,
Lopik, De Meern en Linschoten
2. Het rivierengebied aan het einde van
de laatste ijstijd
Voor het begrijpen van de ontstaanswijze van
het rivierenlandschap moeten we in gedachten
teruggaan tot het Weichselien: de laatste ijstijd,
die in Nederland ongeveer 10.000 jaar geleden
eindigde.
Weliswaar bereikte het landijs (dat vrijwel
geheel Scandinavië bedekte) Nederland niet,
maar er heersten hier wel zeer koude
omstandigheden. De gemiddelde
jaartemperatuur was ongeveer 10 graden lager
dan tegenwoordig, waardoor de ondergrond het
1. Zeespiegelveranderingen in de laatste 100.000
jaar als gevolg van de vorming en het afsmeken van
ijskappen op Scandinavië en Noord-Amerika.
bijzondere belangstelling voor de relatie tussen
het landschap en de bewoningsgescheidenis in
het algemeen worden verwezen naar LOUWE
KOOIJMANS(1985).
In dit artikel wordt een overzicht gegeven
van het ontstaan van het landschap in Zuidwest-
Utrecht, met een accent op de omgeving van
IJsselstein
1. Inleiding
Het rivierenlandschap van Zuidwest-Utrecht
is voor vele buitenstaanders een wat saai, vlak
gebied met veel weilanden, en slechts hier en
daar enkele boomgaarden. Toch is dit gebied
gekenmerkt door een grote variatie. Bij een
nauwkeuriger beschouwing blijkt, dat de oudste
wegen, de dorpen en de boomgaarden en akkers
niet willekeurig verspreid over het gebied
voorkomen, maar steeds op de hoogste (en dus
relatief droge) delen liggen. De ondergrond
bestaat hier uit zandige, kalkrijke afzettingen,
waar vroeger zelfs veel bouwland voorkwam.
In de lager gelegen gebieden is het veel natter;
deze gebieden zijn vrijwel uitsluitend in
gebruik als weiland en hooiland, en de
ondergrond bestaat er uit kalkloze klei en veen.
Ook het verkavelingspatroon vertoont
opmerkelijke verschillen: de hoge delen langs
de Hollandse IJssel en in de omgeving van
Montfoort zijn gekenmerkt door relatief grote
blokvormige kavels met een onregelmatige
vorm, terwijl de lage delen langgerekte en
smalle kavels hebben. Benschop en Lopik zijn
mooie voorbeelden van gebieden met
langgerekte, smalle kavels op een venige
ondergrond.
Deze verschillen zijn niet toevallig ontstaan,
maar zijn het resultaat van een eeuwenlange
geologische en (fysisch-)geografische
ontwikkeling van het gebied. Vanaf circa 1000
na Chr. speelt de mens bij deze ontwikkeling
een belangrijke rol. Zonder het ingrijpen van de
mens zou het rivierengebied voor een groot
deel bestaan uit een onbegaanbare, drassige,
met moerasbos begroeide wildernis, waar
landbouw onmogelijk zou kunnen plaatsvinden.
3 20
CD
,> 0
C
S, -20
\
0)
S- -40
0)
^ -60
\
o
•S -80
nj
1-100
a>
■g -120
CD
c
,
,
)
50.000
100.000
ouderdom
366
-ocr page 362-
kust
Nijmegen
Land van
Maas en Waal
Alblasserwaard
insnijding
rivieren
zeespiegel-
stijging
l;;::;^.'':-^-:! Rivierduinzand
Vlechtende rivier-
afzettingen
2. Schematische Oost-west doorsnede met de bovenkant van de vlechtende rivierafzettingen, en de dikte
van het holocene pakket
gehele jaar door bevroren bleef; alleen het
bovenste laagje ontdooide in de zomer. Er was
vrijwel geen begroeiing; het landschap leek
daardoor enigszins op dat van Noord-Lapland.
Vrijwel over geheel Nederland werden door de
wind afzettingen neergelegd, de zogenaamde
dekzanden, die op veel plaatsen buiten het kust-
en rivierengebied nu nog aan de oppervlakte
liggen, bijvoorbeeld in het gebied tussen Zeist -
Doorn en Amerongen.
De grote rivieren stroomden evenals
tegenwoordig door de Betuwe, maar ze zagen
er geheel anders uit. Er waren nog geen dijken,
waardoor ze zich gemakkelijk konden
verleggen. De rivieren vervoerden veel (grof)
zand en grind, en hadden een vlechtend
patroon, dat wil zeggen,"er bestond niet één
kronkelende bedding, maar een stelsel van
geulen, die zich herhaaldelijk splitsten en
herenigden. De zee was ver weg: omdat er
zoveel water aan de oceaan onttrokken was, dat
opgeslagen lag in de grote landijskappen van
Scandinavië en Noord-Amerika, stond de
zeespiegel 80 - 100 m lager dan tegenwoordig
(Fig. 1). Dit betekent, dat de Noordzee geheel
droog lag.
Omdat de rivieren gedurende een groot deel
van het jaar bevroren waren, lagen de
beddingen van de vlechtende rivieren vaak
droog, met als gevolg dat er zandverstuivingen
konden optreden. Daardoor zijn 'rivierduinen'
ontstaan, die soms 20 m hoog zijn ten opzichte
van de toenmalige riviervlakte. Vooral in het
Land van Maas en Waal en in de Alblasser-
waard komen rivierduinen voor. In de
Alblasserwaard worden ze aangeduid met de
naam donken. Alleen het topje van de
rivierduinen steekt boven de omgevende klei-
en veenlagen uit. In Zuidwest-Utrecht is slechts
één kleine donk gevonden, namelijk ten westen
van Lopik.
De zandige, en grindrijke afzettingen van de
grote rivieren uit deze tijd liggen nabij
Nijmegen nu nog aan de oppervlakte. Nabij
IJsselstein liggen ze op een diepte van circa 6
meter beneden maaiveld. Ze zijn hier bedekt
geraakt met jongere rivierafzettingen, die in de
laatste 10.000 jaar (het Holoceen) van de
geologische geschiedenis zijn gevormd (Fig. 2).
3. De ontwikkeling in liet Holoceen
3.1 De zeespiegelstijging
Aan het einde van de laatste ijstijd smolten
de ijskappen op Scandinavië snel af, waardoor
367
-ocr page 363-
jaren voor heden
napA°°°
4000 3000 2000
1000
-1
-2
-3
-4
-5
/
-6
.
m
een toename van de veenvorming. Het resultaat
is, dat in West-Nederland het holocene pakket
is opgebouwd uit een afwisseling van (dunne)
klei- en veenlagen. Deze situatie wordt wel
beschouwd als kenmerkend voor het
zogenaamde perimariene gebied (letterlijk: het
gebied rondom de zee), waar de afzettingen zijn
gevormd door de rivieren, maar waar de
zeespiegelstijging wel een belangrijke invloed
heeft gehad. Zuidwest-Utrecht wordt
beschouwd als een deel van het 'perimariene'
gebied. Bij laag water in de rivieren is nog eb-
en vloedwerking te bespeuren tot de lijn Wijk
bij Duurstede - Tiel - Hedel. Bij de hoogste
rivierstanden dringt de getijdeninvloed echter
veel minder ver landinwaarts: ongeveer tot
Lopik - Brakel - Heusden. Overigens is het zo,
dat de variaties in rivierstanden veel groter zijn
dan de (daarop gesuperponeerde) eb- en
vloedwerking: bij Wijk bij Duurstede
bijvoorbeeld bedraagt het verschil tussen
hoogste hoogwater en laagste laagwater
ongeveer 6 meter; alleen bij de laagste
waterstanden is een verhoging als gevolg van
de vloed merkbaar van circa 0,1 m. Bij
Schoonhoven is het verschil tussen hoogste
hoogwater en laagste laagwater 5 m, daarvan
komt echter een variatie van 2 m voor rekening
van eb- en vloedwerking.
Afzettingen die gevormd zijn in en door de
zee, vindt men ten westen van de lijn Dordrecht
- Rotterdam - Amsterdam.
Het zal duidelijk zijn, dat de invloed van de
zee verder landinwaarts merkbaar wordt, als de
zeespiegel verder stijgt. De verwachting is, dat
de zeespiegel in de toekomst nog verder zal
stijgen. Hoeveel deze stijging precies zal
bedragen is op grond van onze huidige kennis
nog moeilijk te zeggen. In de afgelopen eeuw
bedroeg de zeespiegelstijging ten opzichte van
het land ongeveer 15 cm. Verwacht wordt, dat
de aarde warmer wordt door het toenemende
broeikas-effect als gevolg van de toename van ,
CO2 (kooldioxide) en CH4 (methaan) in de
dampkring. Dit zal waarschijnlijk leiden tot een
sterkere afsmelting van ijs, en een uitzetting
3. Zeespiegelstijging in Nederland in de afgelopen
5000 jaar.
het smeltwater in de oceanen terecht kwam, en
de zeespiegel snel steeg.
De stijging van de zeespiegel (Fig. 3) heeft
een belangrijke invloed gehad op de rivieren,
vooral in het westen van Nederland. In het
begin van het Holoceen was de zeespiegelstand
nog zo laag, dat deze geen invloed had op de
rivieren in Midden-Nederland. De rivieren
hadden een diepe bedding ingesneden in de
afzettingen uit de ijstijd, waardoor het
rivierengebied slechts zelden werd
overstroomd. Circa 3000 jaar voor Chr. (5000
jaar geleden) stond de zeespiegel op ongeveer 5
m -NAP. Dit betekent, dat bij (storm)vloed de
rivieren in hun benedenlopen werden
opgestuwd door de hoge zeespiegel stand. Dit
leidde tot een verlies aan stroomsnelheid en een
verhoging van de waterstanden, met als gevolg
afzetting van veel (fijn) materiaal. Doordat het
grove materiaal het eerst werd afgezet, vertonen
de afzettingen van de rivieren een afname van
de gemiddelde korrelgrootte in stroomafwaartse
(westelijke) richting. In de gebieden tussen de
rivierarmen in (de zogenaamde kommen) werd
klei afgezet. Doordat de oppervlakte van de
kommen in westelijke richting toeneemt, kwam
er per oppervlakte-eenheid minder klei tot
bezinking. Dit werd echter gecompenseerd door
368
-ocr page 364-
binnenbocht: sedimentatie
buitenbocht: geulerosie
een meanderende rivier.
achter op de bodem van de rivierbedding,
terwijl bij overstromingen het iets fijnere
materiaal (fijn zand, zavel) op de oevers wordt
afgezet, vlak naast de rivierbedding. Op grotere
afstand van de rivier, wordt in vrijwel stilstaand
water het fijnste materiaal (klei) afgezet. Zo
ontstaan vlak langs de rivier zandige,
zogenaamde oeverwallen (Fig. 4). Naarmate de
oeverwallen bij de jaarlijks voorkomende
overstromingen verder worden opgehoogd, kan
het grove materiaal de bedding steeds
moeilijker verlaten. Dit heeft tot gevolg, dat
steeds fijner materiaal op de oeverwallen wordt
afgezet, waardoor in de oeverwallen de
korrelgrootte naar boven toe afneemt. Men
spreekt dan ook van een aflopend profiel. Bij
een grondboring is een oeverwal dus te
herkennen aan het feit, dat op grotere diepte
steeds grover materiaal wordt aangetroffen.
Wanneer een rivier met veel geweld buiten zijn
oevers treedt, kunnen in de oeverwallen kleine
geulen {crevassegeulen) worden gevormd, die
soms enkele kilometers ver de kom in kunnen
lopen. Vanuit deze kleine crevassegeulen
worden weer miniatuur-oeverwallen
opgebouwd. Dergelijke crevasse-afzettingen
zijn als smalle ruggen te vervolgen in de Polder
Blokland en in het uiterste westen van de
Polder Broek (bij de eendenkooi).
De afzetting van materiaal door de rivieren
4. Blokdiagram van
van het water in de oceanen. De
zeespiegelstijging die daarvan het gevolg zal
zijn, zal er voor zorgen, dat de waterstanden in
de benedenlopen van de rivieren hoger zullen
oplopen.
3.2 Meanderende rivieren
Op de overgang van de laatste ijstijd naar
het Holoceen (circa 10.000 jaar geleden)
veranderde het rivierpatroon. Dit was in de
eerste plaats het gevolg van de
klimaatverandering, waardoor de afvoer van de
rivieren regelmatiger over het jaar werd
verdeeld (de rivieren waren niet meer de helft
van het jaar bevroren). Ook gingen de rivieren
geleidelijk fijner materiaal vervoeren, als
gevolg van het belangrijker worden van andere
verweringsprocessen. Tenslotte speelde de
vegetatie hierbij een rol; doordat de begroeiing
toenam, werden de oevers van de rivieren
gestabiliseerd, waardoor ze zich minder
gemakkelijk konden verleggen. Het gevolg
was, dat de vlechtende rivieren veranderden in
meanderende rivieren.
Meanderende rivieren zijn gekenmerkt door
het feit, dat ze maar één kronkelende
rivierbedding hebben, die zich slechts langzaam
verlegt. De afzettingen van meanderende
rivieren zijn verschillend, al naar gelang de
plaats waar het materiaal wordt afgezet. Het
grofste materiaal (grind en grof zand) blijft
369
-ocr page 365-
wordt verder in hoge mate bepaald door de
wijze van stromen in de bochten (meanders). In
een bocht heeft het water de neiging rechtuit te
stromen. Daardoor ligt de grootste
stroomsnelheid langs de concave (holle) oever,
die door de stroming wordt ondergraven. De
bocht wordt geleidelijk naar buiten verlegd.
Aan de convexe (bolle) oever wordt gelijktijdig
materiaal afgezet. In het diepste deel van de
bedding, dat langs de concave oever ligt (Fig.
4) bestaat de bodem uit het grofste aanwezige
materiaal; naar de convexe oever neemt de
korrelgrootte af met de diepte. Naarmate de
rivierbedding zich verder naar buiten toe
verlegt, ontwikkelt zich een zogenaamde
kronkelwaard, die geheel bestaat uit
beddingafzettingen (zand en grind). Bij hoog
5. Stroomgordels in de
water worden daarop oeverwallen opgebouwd.
De kronkelwaard vormt samen met de
oeverwallen en de rivierbedding een
zogenaamde stroomgordel. Doordat de rivieren
zich in het natuurlijke landschap vaak konden
verleggen en een geheel nieuwe loop vormden,
is een ingewikkeld netwerk van stroomgordels
ontstaan (Fig. 5), met daartussen laag gelegen
kommen, waarin soms ook veen kon ontstaan.
Soms werden gehele stroomgordels met klei
van jongere rivieren bedekt. De stroomgordels
die in de laatste 3000 jaar zijn ontstaan, zijn
echter nog nauwelijks met jongere afzettingen
bedekt geraakt. Dergelijke stroomgordels, die
in het landschap nog als relatief hoge ruggen
zichtbaar zijn, worden stroomruggen genoemd.
Soms zijn in een stroomrug nog de resten van
omgeving van Utrecht.
Amersfoort
N
I! V
U6
«Woerden
.Zeist
Driebergen
Doorn
^Vianeri__
L14 \fe.i^ïK        LI
\B6i           ~"-~-^ B5^ ^
G12 ^
' G13
iiiiij Graafse stroomstelsel (G)
[■':]:':'■ i Benschopse stroomstelsel (B)
Krinnpense stroomstelsel (K)
Linschotense stroomstelsel (L)
I I Utrechtse stroomstelsel (U)
370
-ocr page 366-
Stroomgordels meteen
watervoerende rivierbed -
ding
Huidige rivieren en kanalen
N
Doorn
6. Het rivierpatroon omstreeks 5700 BP
de vroegere rivierbedding te herkennen als een
zogenaamde restgeul. De oude rivierbeddingen
slibden na een stroomgordelverlegging
langzaam dicht met klei; voor een deel werden
ze vaak ook met veen opgevuld.
De stroomruggen zijn voor de landbouw de
meest geschikte gronden. Omdat de bodem er
op enige diepte meestal uit zand bestaat kan
overtollig water gemakkelijk wegzakken,
terwijl in tijden van droogte het water
gemakkelijk capillair kan opstijgen. De
bovengrond is gemakkelijk bewerkbaar en
bestaat uit kalkrijke (lichte) klei. Het is dan ook
geen wonder dat juist deze gronden het eerst
voor de landbouw in gebruik werden genomen.
Op de laaggelegen grote riviervlakten tussen
verschillende rivierarmen werd bij elke
overstroming een dun laagje zware klei afgezet.
Deze vlakten hebben een enigszins holle
ligging en worden daarom kommen genoemd.
De klei in de kommen is kalkloos. De
afwatering was er van nature slecht, waardoor
ze voor het grootste deel begroeid raakten met
riet, elzen en berken. Dit leidde vaak tot de
vorming van veen, waarin thans nog de resten
van deze planten kunnen worden herkend.
Bewoning vond in de kommen pas plaats in de
Late Middeleeuwen (na circa 1100) toen deze
gebieden op grote schaal werden ontgonnen.
3.3 Riviersystemen in de omgeving van
IJsselstein
In de omgeving van IJsselstein zijn in de
loop van de laatste 6000 jaar verschillende
stroomgordels actief geweest (Fig. 5). De oudst
bekende holocene stroomgordel is hier de
zogenaamde Benschopse stroomgordel (B1 in
Fig. 6), waarvan de afzettingen nabij IJsselstein
en in de omgeving van Benschop op een diepte
van ongeveer 4 meter onder het maaiveld
worden aangetroffen. De rivier, die als de
hoofdstroom van de Rijn moet worden
371
-ocr page 367-
btroomgordels met een
watervoerende rivierbed-
ding
Fossiele stroomgordels
Huidige rivieren en kanalen
7. Het rivierpatroon omstreeks 4200 BP.
H. Het rivierpatrooii omstreeks 3700 BP.
Stroomgordels met een
watervoerende rivierbed-
ding
llllll Fossiele stroomgordels
Huidige rivieren en kanalen
372
-ocr page 368-
0 5km ^^ J Maarssen
^H Rivieren
j:ï:::::::::j ( Possisle ) StrOOmgOrdelS
-------- Kanalen
^f'^-' - .JP**^ ^U6 |\
UTRECHT
'' Woerden ^Vjjr^r ^jF
'
,Ze,st ^^
N
Bunnik x
'
J^ Montf oort ^^ 1*
Houten
'V a Doorn
IJsselstein^*. jl
^^r Vianen^
_Lopik .^1^, ^F
^li||É^^^j^
Cul ernborg «^^■HP^^^sss^
■eeks750BP(1200AD).
op dat moment de hoofdstroom van de Rijn
vormde, en die via de Oude Rijn naar zee
afwaterde. Tussen 3900 en 3200 BP ontstond
de zogenaamde Stuivenhergse stroomrug (L7),
die thans in de Polder Blokland nog fraai in het
terrein te zien is. Daarna ontwikkelde de
Hollandse IJssel zich geleidelijk aan tot de
rivier zoals die nu bekend is. Aanvankelijk
vond de afwatering nog plaats via de
Linschoten stroomrug (LI 1), terwijl rond het
begin van de jaartelling een kleine (zij)tak
bestond via de Lange Linschoten (LI 2) naar
Oudewater. De Hollandse IJssel
benedenstrooms van Montfoort is
waarschijnlijk pas aan het eind van de
Romeinse tijd ontstaan. In de Middeleeuwen
bestonden de nu bekende rivieren: de Kromme
Rijn - Oude Rijn, de Vecht, de Hollandse IJssel
en de Lek (Fig. 9). In de Late Middeleeuwen
(rond circa 1100) begon de mens in te grijpen
in de natuurlijke ontwikkeling van het
rivierengebied.
9. Wc'f vivicrpatvooii omstr
beschouwd, functioneerde van ongeveer 7000 -
5300 BP (BP = voor heden).
Waarschijnlijk ontstond betrekkelijk kort
daarna (het precieze tijdstip is niet bekend) al
een rivier, die beschouwd kan worden ais de
direkte voorloper van de Hollandse IJssel. De
rivier mondde bij Woerden uit in de
hoofdstroom van de Rijn, die via Wijk bij
Duurstede en Utrecht naar Woerden liep (Fig.
7). Uit de kaart van de omgeving van IJsselstein
(BERENDSEN 1982) blijkt, dat er ten
noordwesten van IJsselstein twee restgeulen
voorkomen, die respectievelijk rond 3500 en
4000 BP buiten gebruik raakten. Het is niet
geheel duidelijk wat er daarna met de rivier in
de omgeving van IJsselstein gebeurd is.
Waarschijnlijk is er toch wel een rivier blijven
bestaan, die via Montfoort naar Woerden
stroomde. In ieder geval heeft deze rivier hetzij
bij Knollemanshoek of bij Montfoort water
ontvangen van de Jutphase stroom (L8 in Fig.
8), een zijtak van de Houtense stroom (U2), die
373
-ocr page 369-
4. De invloed van de mens
4.1 Bewoning
De oudste archeologische vondst uit de
omgeving van IJsselstein is een hak,
vervaardigd uit rendiergewei, die dateert uit het
Mesolithicum (circa 10.000 - 6400 BP). Deze
hak werd opgezogen uit de Put van Weber ten
noorden van IJsselstein (mondelinge
mededeling R.J. Ooyevaar). Bij Vianen is een
Laat-Mesolithische schedel opgebaggerd. De
toenmalige 'bewoners' van West-Nederland
waren waarschijnlijk jagers, die met de kuddes
heen en weer trokken, en nog geen vaste
woonplaats hadden.
In het Neolithicum (6400 - 3650 jaar
geleden) werd het gebied zeker bewoond. De
plaatsen, die het eerst bewoond werden waren
de rivierduinen en de grote, relatief
hooggelegen stroomgordels. De mensen uit
deze tijd waren boeren, die vrij veel varkens,
maar ook schapen en geiten hielden. De
varkens werden gehoed in de toenmalige
oeverwalbossen in het rivierengebied. Ook
vond reeds enige akkerbouw plaats.
In de Bronstijd (1800 - 700 v Chr.) was de
agrarische bedrijfsvoering al wat verder
ontwikkeld; er werd bijvoorbeeld bemesting
toegepast, akkers werden omheind met hekken,
en het rundvee werd 's winters op stal gezet
(LOUWE KOOIJMANS 1985). De gevonden
nederzettingen waren 'permanent' (d.w.z. het
gehele jaar door) bewoond. Bij Benschop is een
bewoningsniveau gevonden op de zogenaamde
Bloklandse stroomrug.
Uit de Ijzertijd (700 - 50 v Chr.) zijn vele
bewoningsplaatsen bekend, vooral van de
Jutphase stroomrug ten noorden van IJsselstein.
In de Romeinse tijd (50 v Chr. - 400 na Chr)
moet het gebied relatief dicht bevolkt geweest
zijn. Er zijn vele bewoningsplaatsen bekend
van vrijwel alle grote stroomruggen. De
Kromme Rijn-Oude Rijn vormde lange tijd de
noordgrens van het Romeinse Rijk. Langs deze
zogenaamde 'limes' werden vele 'castella'
aangelegd. Bekend uit deze omgeving zijn de
castella van Wijk bij Duurstede, Vechten, en
het Domplein. De invloed van de mens op het
landschap bleef echter toch relatief gering tot in
de Late Middeleeuwen.
4.2 Bedijking
In de 11e eeuw werden in Zuidwest-Utrecht
de eerste kaden en rivierdijken aangelegd. Uit
historische bronnen is bekend, dat in 1233 een
zware dijk is aangelegd tussen Amerongen en
Schoonhoven, onder gezag van Graaf Floris IV
en Bisschop Otto III. Deze dijk is de grondslag
geweest voor de Noorder Lekdijk. Omstreeks
dezelfde tijd of iets later moeten ook lage
dijkjes langs de Hollandse IJssel zijn
aangelegd. In 1285 werd de Hollandse IJssel
afgedamd bij het Klaphek, een werk dat in 1291
was voltooid. Gezien de ligging van de dam
tussen de IJsseldijken in (Fig. 13) moet de
Hollandse IJssel in 1285 wel bedijkt zijn
geweest. De 'Nijendam', zoals de dam bij het
Klaphek werd genoemd (in tegenstelling tot de
oudere dam bij Wijk bij Duurstede) is voor de
waterstaatkundige geschiedenis van groot
belang geweest. De Noorder Lekdijk werd toen
namelijk opgesplitst in twee waterstaatkundige
eenheden: de 'Lekdijk Bovendams' en de
'Lekdijk Benedendams' (VAN HENGST 1898,
p. 14). De grens van de Lekdijk Bovendams
liep in noordelijke richting langs de Hollandse
IJssel en de Meerndijk naar de stroomrug van
de Oude Rijn bij De Meern. De Meerndijk is
dus geen rivierdijk, maar een zogenaamde
'dwarsdijk', die bedoeld was om bij een
eventuele overstroming in de Lekdijk
Bovendams, het water te keren.
Omdat in het begin de dijken nog niet zo
hoog waren, en alleen matig hoge waterstanden
konden keren, ontstond tussen verschillende
polders al spoedig een strijd om de hoogste
dijken. Dit leidde weer tot een verdere
verhoging van de waterstanden, omdat steeds
minder polders onder water liepen. Als gevolg
van de hogere waterstanden werd de kans op
dijkdoorbraken steeds groter. Deze kwamen
dan ook veelvuldig voor, vooral op plaatsen
waar de dijken oude stroomgordels kruisen. De
374
-ocr page 370-
zandige ondergrond laat hier veel kwelwater
door, waardoor de dijken ondermijnd kunnen
worden. Bij een dijkdoorbraak wordt door het
binnenstromende water een uitkolkingsgat
{'wiel') gevormd. Achter het wiel wordt
materiaal uit het wiel afgezet, in een waaier van
zogenaamde dijkdoorbraakafzettingen. Men
spreekt ook wel van overslagen. De overslagen
bestaan meestal uit een zandig dek, op een
ondergrond van stroomrug of kom.
Ook langs de Noorder Lekdijk komen vele
wielen voor. bijvoorbeeld bij Schalkwijk
(doorbraken in 1496, 1523, 1624), bij het
Klaphek (1672, een deel van het wiel is nog
juist te zien aan de rechterkant in Fig. 13) en bij
Jaarsveld (1677). Bij Jaarsveld is zowel
binnendijks als buitendijks een wiel te zien (het
buitendijkse wiel is overigens vrijwel geheel
dichtgeslibd). Op sommige plaatsen zijn de
wielen gedempt, zoals in de Polder Batuwe en
ten zuidwesten van de kerk in Jaarsveld. Ook
de Meerndijk is tenminste éénmaal
doorgebroken, namelijk bij een overstroming
van de Lekdijk Bovendams in 1747. Daarbij is
ca. 500 m ten zuiden van de autoweg Utrecht-
Den Haag een wiel gevormd aan de westkant
van de dijk.
Het materiaal voor de dijkaanleg werd
betrokken uit de onmiddellijke omgeving; vaak
ziet men dan ook uitgegraven laagten
evenwijdig aan de rivierdijken liggen. Dit is
fraai te zien langs de Noorder Lekdijk tussen
Lopikerkapel en Uitweg. De 'kleiputten' (Fig.
10) zijn tegenwoordig vaak beschermde
gebieden in verband met de bijzondere flora en
fauna.
Zoals hierboven reeds bleek, zijn de dijken
sinds hun aanleg in de Middeleeuwen nog vele
10. Kleiputten langs de rivierdijk van de Lek
375
-ocr page 371-
Als gevolg hiervan zijn de uiterwaarden hoog
opgeslibd. Dit was in feite ongunstig voor het
waterbergend vermogen van de uiterwaarden.
Bij de Lek bedraagt het hoogteverschil tussen
de uiterwaarden en het binnendijkse land vaak
meer dan 2 m. plaatselijk zelfs 4 m. Door het
afgraven van klei ten behoeve van de
steenfabrieken is het hoogteverschil echter vaak
weer kleiner geworden, waardoor ook het
waterbergend vermogen weer toenam. Op
sommige plaatsen is 2-3 m klei en zavel (een
mengsel van klei en zand) weggegraven.
Door het afsnijden van rivierbochten zijn in
de uiterwaarden vaak nog verlaten
rivierbeddingen (zogenaamde strangen) te
herkennen. Voorbeelden hiervan uit de direkte
omgeving zijn de Kil van de Kleine Lek ten
zuiden van de IJsseldam en de Binnenlek bij
dc' Waal hij Hurwenen.
malen verhoogd. Ze werden in de loop der
eeuwen op een relatief smalle dijkvoet steeds
hoger opgetrokken. Dergelijke dijken zijn bij
hoge waterstanden instabiel. Deze situatie is
feitelijk de belangrijkste reden voor de
dijkverbetering (Fig. 11), die in de afgelopen
jaren ook tussen Vreeswijk en Schoonhoven
heeft plaatsgehad. De verbreding van de dijken
is daarbij eigenlijk nog belangrijker dan de
verhoging.
4.3 Uiterwaarden
Door de bedijking van de grote rivieren
kwam er een einde aan de natuurlijke
ontwikkeling van het stroomruggen en kommen
landschap. De rivieren konden zich nu niet
meer verleggen en de afzetting van materiaal
vond uitsluitend nog plaats in de uiterwaarden.
//. Dijkverzwaring langs
376
-ocr page 372-
Willige Langerak.
4.4 Terpen
Omdat na de bedijking de waterstanden bij
overstromingen zo hoog opliepen, werden op
vele plaatsen in het rivierengebied, vooral in de
periode 1400- 1600 'opgehoogde
woonplaatsen'
(woerden, worden) gebouwd.
Deze zijn te vergelijken met de Friese terpen,
alleen werden de terpen in Friesland al voor de
bedijking aangelegd. In de Lopikerwaard
komen ze vooral voor in Benschop, langs de
Benschopperwetering.
4.5  Ontginning
Tot in de 10e eeuw lagen de (hoofdzakelijk
agrarische) nederzettingen uitsluitend op de
hooggelegen stroomruggen. Deze stroomruggen
hadden een onregelmatige, blokvormige
verkaveling. De kommen vormden een
ontoegankelijke wildernis, overwegend
bestaande uit moerasbos.
Tegelijk met, of direkt na de bedijking
kwam hierin een drastische verandering,
doordat de komgebieden werden ontwaterd en
ontgonnen. Dit gebeurde door het graven van
weteringen met dwarssloten. Het (moeras)bos
werd gekapt en de kommen werden in gebruik
genomen door de landbouw. De lage
komgebieden bleven echter nog eeuwenlang te
nat, waardoor de gronden eigenlijk alleen
geschikt waren voor hooiland.
Het veengebied van West-Nederland was
ten tijde van de ontginning (1100 - 1300) in
bezit van de Graaf van Holland en de Bisschop
van Utrecht. Deze gaveh de wildernis voor
systematische ontginning uit aan groepen
kolonisten. Deze ontginningen, die bekend
staan als cope-ontginningen (Fig. 12) hebben
het karakteristieke verkavelingspatroon
opgeleverd, dat nu nog het West-Nederlandse
veengebied beheerst. Vele namen herinneren
aan de cope-ontginningen, bijvoorbeeld
Heycop, Gerverscop, Benschop, Willeskop,
Reyerscop. De ontginning vond plaats vanuit
een ontginningsbasis (een weg op een
stroomrug, rivier(dijk) of gegraven wetering),
vanwaar een bepaalde diepte, meestal ongeveer
1250 m werd uitgezet. De kavels kregen een
breedte van circa 113 m, zodat de oppervlakte
per kavel 16 'morgen' (ongeveer 14 hectare)
bedroeg. Dit was destijds voldoende voor een
gezinsbedrijf. De boerderijen werden gebouwd
op de kavels langs de ontginningsbasis,
waardoor zeer langgerekte dorpen ontstonden
zoals Benschop. De kavels zijn begrensd door
sloten, welke steeds loodrecht staan op de
tevoren gegraven weteringen, die als
ontginningsbasis dienst deden. De woeste grond
werd door de bewoners zelf in cultuur gebracht.
De kolonisten kregen het vrijwel onbeperkte
gebruiksrecht, en waren slechts een symbolisch
bedrag verschuldigd aan de bisschop, als
erkenning van diens gezag.
Bij de cope-ontginningen liggen langs de
weteringen aan de ontginningsbases de
zogenaamde 'voorwegen', waarlangs de
boerderijen liggen. De ontginningen werden
rondom vaak beschermd tegen het water van
belendende ontginningen: aan het eind door een
Achterkade of Lansing (= landscheiding); aan
de oost- en westgrens door een loodrecht hierop
staande kade, de 'Zijdewende' of 'Meent'.
Langs deze wegen of kaden komt van oudsher
geen bewoning voor. Daarnaast zijn er
polderwegen, eveneens zonder bewoning, die
de naam Uitweg, Steeg of Opweg dragen en die
in de lengterichting van de kavels lopen naar de
toenmalige 'bewoonde wereld'. Voorbeelden
zijn de Bovenkerkweg en de Benedenkerkweg
bij Montfoort, de Eitersesteeg bij IJsselstein, de
Damweg bij Polsbroek, de Breedesteeg bij
Lopikerkapel en de Uitweg bij Uitweg. Verder
komen in sommige cope-ontginningen
zogenaamde Tiendwegen voor, bijvoorbeeld in
de Polder Willige Langerak, in de Polder
Willeskop en bij Zeist. Vroeger is wel
verondersteld dat de Tiendwegen aangelegd
zouden zijn in verband met de verplichte
betaling van 'tienden' (belasting in natura).
DEN UYL (1963, pp. 19-22) is echter van
mening, dat deze verklaring van de naam
377
-ocr page 373-
-^ Richting van de ontginning
niiiiMi Ontginningsbasis
...... Eindevandeontginning
iii^iL: Na voortschrijding vande
ontginning verplaatste
ontginningsbasis
O                                          5l<m
12. Cope-verkaveling in Zuidwest Utrecht.
Tiendweg onjuist is. Hij merkt op, dat de
Tiendwegen de functie van kwelkaden hadden.
In zuidwest-Utrecht komen de Tiendwegen
inderdaad alleen voor in cope-ontginningen, die
langs de rivieren liggen. Bij Heukelum aan de
Linge ligt een Tiendweg, die gedeeltelijk
Kweldijk heet. Het woord Tiendweg zou
volgens DEN UYL (1963) zijn afgeleid van
tien (=trekken, zijgen, zuigen).
De ontginningsblokken van de cope-
ontginningen zijn als bestuurlijke en
waterstaatkundige eenheden lang zelfstandig
gebleven. Gemeentegrenzen en
waterschapsgrenzen vallen dan ook vaak samen
met die van de oude ontginningen. Een mooi
voorbeeld van cope-ontginningen vindt men bij
378
-ocr page 374-
verder beïnvloed door:
- uitbaggeren. De Hollandse IJssel moest al
in 1485 worden uitgediept; ook daarna is dit
nog enkele keren gebeurd (DEN UYL 1963,
p.31).
- bochtafsnijdingen. Een voorbeeld is de
afsnijding van de Roodvoet-meander bij Wijk
bij Duurstede aan het eind van de vorige eeuw.
- de aanleg van kribben en strekdammen (in de
19e eeuw) in de Nederrijn-Lek, om de rivier
vast te leggen en op diepte te houden.
- de aanleg van stuwen bij Hagestein en Maurik
(1961-1966), om de afvoer te kunnen reguleren
(Fig. 14).
- de aanleg van een dam met sluizen in de
Hollandse IJssel bij Gouda (1851-1862).
- de aanleg van de stormvloedkering bij
Krimpen aan de IJssel (1958), waardoor
extreem hoge vloedstanden op de Hollandse
IJssel kunnen worden vermeden.
4.7 Aanleg van kanalen
De afdamming van de Kromme Rijn in
1122 verminderde voor Utrecht het
waterbezwaar, maar was tegelijkertijd nadelig
voor de handel van de stad. Vanuit Utrecht is
dan ook bij herhaling moeite gedaan om de
schepen langs Utrecht te laten varen. Deze
moeite kwam onder andere tot uiting in het
graven van verbindingen naar de belangrijkste
waterwegen. Voorbeelden hiervan zijn:
- De Vaartsche Rijn (vroeger 'Nieuwe Rijn'
genoemd). Dit kanaal is in vier etappes
gegraven. Het eerste deel, van de Tolsteegpoort
tot nabij de Liesbosch in de stad Utrecht,
dateert waarschijnlijk al uit de He eeuw. Het
tweede deel, van de Liesbosch tot Oudegein
werd omstreeks 1148 gegraven. Bij Oudegein
sloot dit kanaal aan op een crevassegeui langs
Lopik, waar de ontginning heeft plaatsgehad
vanuit de Lopikerwetering. De bochten in de
wetering worden in noordelijke richting
driemaal herhaald in het verkavelingspatroon
(Fig. 12). VINK (1926, p. 194) en POELMAN
(1966, p. 17) beschouwen de Lopikerwetering
als een natuurlijk veenstroompje (kom-
ontwateringsgeul), de Lobeke genaamd. Deze
Lobeke is door een gegraven kanaal ('Graaf')
verbonden met de Enge IJssel (van oorsprong
een crevassegeui). De verbonden wateren zijn
samen de ontginningsbasis geweest voor
Lopikerkapel, Lopik en Cabauw. Benschop en
Polsbroek sloten later op deze ontginningen
aan. De Polder Blokland (afgeleid van
'beloken' =afgesloten land) tussen Benschop en
Montfoort is een restontginning die het laatst
aan de beurt kwam, en daardoor een
onregelmatige vorm heeft gekregen.
De weteringen werden door 'vlieten'
verbonden met de rivier, waar overtollig water
geloosd werd. Tot 1450 vond deze lozing op
'natuurlijke' wijze (dal wil zeggen door middel
van uitwateringssluizen) plaats. Door de
wateronttrekking trad echter inklinking op,
zodat omstreeks 1450 de uitwatering niet meer
op natuurlijke wijze kon plaatsvinden, en
bemaling met windmolens noodzakelijk werd.
Betere ontwatering leidde steeds opnieuw tot
verdergaande inklinking, zodat men eind 16e
eeuw - begin 17e eeuw over moest gaan op
tweetraps bemaling (twee molens achter
elkaar). Na 1870 kwamen de stoomgemalen in
gebruik. Inmiddels zijn deze allemaal
vervangen door elektrische gemalen.
4.6 Veranderingen aan de rivieren
Vrij snel na de bedijking zijn de Kromme
Rijn en de Hollandse IJssel afgedamd,
waarschijnlijk omdat deze ondiepe, reeds
gedeeltelijk verzande rivieren bij hoge
waterstanden veel gevaar voor overstromingen
opleverden. De afdamming van de Kromme
Rijn heeft waarschijnlijk omstreeks 1122
plaatsgevonden. De Hollandse IJssel werd in
1285 afgedamd (Fig. 13). De rivieren zijn
379
-ocr page 375-
JJ. De IJsseldam bij het Klaphek, links is de Lek nog juist zichtbaar.
'
381
380
-ocr page 376-
de Randdijk (thans is dit gebied geheel
veranderd door de bebouwing van
Nieuwegein). In Utrecht was omstreeks 1127
de Oude Gracht (toen 'Nova Fossa' geheten)
gegraven, zodat er na het graven van het tweede
deel van de Vaartsche Rijn een verbinding
bestond tussen het centrum van Utrecht en de
Hollandse IJssel (VAN DOORN 1959, p.15).
De dijk langs de 'Nieuwe Rijn' heette Rijndijk
en enkele heerlijkheden in de buurt kregen de
namen Rijnhuizen, Rijnenburg en Rijnestein.
De Vaartsche Rijn heeft voor de Utrechtse
handel vervolgens de plaats ingenomen van de
Kromme Rijn, waardoor de naam 'Nieuwe
Rijn' verklaard kan worden. Een natuurlijke
Rijnloop langs de Vaartsche Rijn, zoals door
sommige auteurs is beschreven, heeft in ieder
geval nooit bestaan. Na de afdamming van de
Hollandse IJssel bij Het Klaphek in 1285 werd
omstreeks 1289 de 'Nyer Vaart' gegraven
vanuit Jutphaas naar De Wiers bij Vreeswijk.
Volgens VAN DOORN (1959) kreeg daarna
het gehele kanaal van Utrecht tot Vreeswijk de
naam 'Vaartsche Rijn'. Omstreeks 1373 werd
het vierde deel van de Vaartsche Rijn gegraven
van De Wiers naar de Lek.
- De Doorslag. Volgens VAN DOORN (1959)
zou dit kanaal in twee gedeelten zijn gegraven.
Het eerste deel liep van Jutphaas tot Oudegein,
waar het kanaal aansloot op een crevassegeul
langs de Randdijk. Hier lag reeds in 1217 een
dam. De crevassegeul langs de Randdijk is
waarschijnlijk bij een doorbraak van de Noord-
IJsseldijk verzand. De dam bij Oudegein werd
daarna 'doorgeslagen', en het kanaal werd
verlengd tot Het Gein, waar een verbinding met
de Hollandse IJssel werd gemaakt. Het gehele
kanaal werd naar de doorgeslagen dam 'De
Doorslag' genoemd.
- De Leidsche Rijn. Ook de Leidsche Rijn is in
enkele etappes gegraven. Het oudste deel, dat
rond 1385 tot stand kwam, vormde de
verbinding tussen de Lange Vliet (ten zuiden
van De Meem) en de Oude Rijn ten westen van
Harmeien. Rond 1545 schijnt er een verbinding
gemaakt te zijn tussen de Oude Rijn en de
Vleutense Vaart. In 1665 kwam het laatste stuk
van de Leidsche Rijn, van Oog in Al tot in de
binnenstad van Utrecht tot stand.
- Grachten en singels. Vanuit de stad Utrecht
werd een verbinding gegraven naar de Oude
Vecht (1148), en later naar de Vecht, langs het
Karthuizer klooster (1338). Verder werden in
de stad diverse grachten gegraven: de Oude
Gracht (1127), de Catharijnesingel (1122), de
Nieuwe Gracht (1393), en de Maliesingel
(1318).
Tenslotte zijn enkele kanalen gegraven,
waarbij het handelsbelang van Amsterdam
voorop stond, namelijk het Merwedekanaal
(1881-1893) en het Amsterdam-Rijnkanaal
(1933-1954).
4.8 Landgebruik
Het landgebruik in het rivierengebied was
vanaf het begin sterk aangepast aan de
natuurlijke omstandigheden. Tuinbouw en
akkerbouw kwamen uitsluitend voor op de
stroomruggen, griend (wilgen- en
elzenhakhout) en hooiland in de kommen.
Grasland kwam zowel op de stroomruggen als
in de kommen voor. Tuinbouw en akkerbouw
zijn sinds de vorige eeuw sterk achteruitgegaan
ten gunste van de hoeveelheid grasland. Sinds
het begin van de 20e eeuw is het fruitteelt
areaal sterk toegenomen. Onder invloed van
economische factoren is het de laatste 10-20
jaar echter weer afgenomen. Vele
hoogstamboomgaarden zijn bovendien
vervangen door laagstamboomgaarden in
verband met de hoge plukkosten.
In de uiterwaarden is sinds de vorige eeuw
vooral de hoeveelheid griend sterk afgenomen.
Op vele plaatsen in de uiterwaarden zijn de
restanten van de vroegere griendcultures nog te
zien aan het hobbelige reliëf van de
zogenaamde spekdammen, waarop vroeger de
jonge wilgen werden geplant.
382
-ocr page 377-
14. Sluw in de Nederrijn hij Mauvik.
In recente tijd zijn op veel plaatsen, zowel
in de uiterwaarden als op de grote
stroomruggen, grote plassen ontstaan, als
gevolg van het zuigen van zand ten behoeve
van de wegenbouw. Voorbeelden zijn de plas
'Everstein' bij Hagestein, de 'Put van Weber'
en de Vuilstortplaats in Mastwijk.
Sinds het begin van de 20e eeuw is de
hoeveelheid bebouwd gebied sterk toegenomen.
De technologische ontwikkeling heeft ertoe
geleid dat het ingrijpen van de mens steeds
minder werd aangepast aan de natuurlijke
omstandigheden, waardoor helaas ook een
groot deel van het oorspronkelijke
cultuurlandschap op een onherstelbare wijze is
aangetast.
Literatuur
BERENDSEN, H.J.A. (1982), De genese
van het landschap in het zuiden van de
provincie Utrecht - een fysisch-geografische
studie. Rijks universiteit Utrecht: Utrechtse
Geografische Studies 25, 256 pp. (het boek is
uitverkocht; kaarten zijn nog wel verkrijgbaar).
BERENDSEN, H.J.A. Red. (1986), Het
landschap van de Bommelerwaard.
Amsterdam/Utrecht: Nederlandse Geografische
Studies 10.
DOORN, Z. van (1959), Uit de vroege
geschiedenis van Rijpickerwaard en omgeving.
383
-ocr page 378-
No. 2038, zonder plaats, zonder uitgever.
DOORN. Z. VAN (1964), De geschiedenis
van het aftichelen van kleiland langs de Oude
Rijn en de invloed op de landbouw en het
landschap. Landbouwkundig Tijdschrift 76, pp.
140-149.
HARBERS, P. (1981), Toelichting bij
kaartblad 38 Oost Gorinchem. Stichting voor
Bodemkartering Wageningen.
HENGST, J.A. VAN (1898), De Lekdijk
Benedendams en de IJsseldam. Geschiedenis
van dit Hoogheemraadschap vanaf de vroegste
tijden tot in de tweede helft der negentiende
eeuw. Deel 1: 860-1648. 's-Gravenhage: Swart.
Deel 2 en deel 3: zie ITTERSUM,
F.A.R.A.van.
ITTERSUM, F.A.R.A. VAN (1906-1907),
De Lekdijk Benedendams en de Usseldam.
Geschiedenis van dit Hoogheemraadschap
vanaf de vroegste tijden, tot in de tweede helft
der negentiende eeuw. Deel 2: 1648-1795. Deel
3: 1795-1905. Utrecht: Swart.
LOUWE KOOIJMANS, L.P. (1985),
Sporen in het land. De Nederlandse delta in de
prehistorie. Amsterdam: Meulenhoff
Informatief.
POELMAN, J.N.B. (1966), De bodem van
Utrecht. Wageningen: Stiboka.
UYL, W.F.J. DEN (1960), De
Lopikerwaard, deel 1: Dorp en kerspel.
Utrecht: Kemink. UYL, W.F.J. DEN (1963),
De Lopikerwaard, deel 2: De Waterschappen.
Utrecht: Kemink.
VERBRAECK, A. (1970), Toelichtingen bij
de geologische kaart van Nederland, schaal 1 :
50.000, blad Gorinchem Oost (38 O). Haarlem:
Rijks Geologische Dienst.
VINK, T. (1926), De Lekstreek, een
aardrijkskundige verkenning van een bewoond
deltagebied. Dissertatie, Amsterdam.
ZAGWIJN, W.H. (1975). De
paleogeografische ontwikkeling van Nederland
in de laatste drie miljoen jaar. Koninklijk
Nederlands Aardrijkskundig Genootschap,
Geografisch Tijdschrift, Nieuwe Reeks 9, pp.
181-201.
384
-ocr page 379-
Wolven in de buurt van
IJsselstein
door
P. W. A. Broeders
plaatsen in de omgeving grote sommen gelds
bijeen zijn gebracht), die men zal gheeven
dengeenen, die eenighe van deselve wolven
connen ommebrenghen ende dooden.
Ende omme ons in gelijcke saecke te vervoegen
(= En om niet achter te blijven), is
geordonneert ende eendrachtelick besloten bij
den drossart, schoudt, ende magistraet van
Ysselsteyn, dat zoe wie eenighen Woljfin onze
voors.
(= eerder genoemde) \anden
ommebrengt, 't zij met schieten ojf andersins,
zal gerecompenseert ende heschonckenworden
van 't Gemeen Lant met een vereeringe van vijjf
ponden Vlaemsch
2). Elck segge den anderen
voorts Actum
(=Opgemaakt) in der cameren op
den stadthuyze, opden 6en Junii 1590 ouden
stijl
3).
Aldus gepubliceert voor op (de) puye van het
stadthuys dair men gewoentelick publicatie is
doende, opten Villen Junii ao 90 antiquo.
Oirconde mijn handt.
Bij mijn, gerichtsbode:
(w.g.) Adrijaen Jacohsz.
4).
Drie jaar later volgde een soortgelijke
oproep:
Alzoe men bevindt dat den Wolff hem is
onthoudende alhier in onzer jurisdictie
(= zich
Op zoek naar iets anders stuitte ik in de
inventaris van de Collectie Rijsenburg in het
Rijksarchief te Utrecht op een omschrijving die
mijn aandacht trok: "Wolvenjacht in de
omgeving van Culemborg en IJsselstein". Bij
inzien van het dossier 1) bleek het twee
oproepen te bevatten waarin boereninwoners
van de stad werden aangespoord deel te nemen
aan een wolvenjacht. Hier volgt de letterlijke
tekst:
Alzoe nu kortst (= Omdat nu sinds kort), Godt
heter 't, alhier in Onzen Heeren landt van
Ysselsteyn is gecommen den Wolff, zoedat aen
de heesten verscheuringhe te hezorghen staet
{=
zodat men bang moet zijn dat de (koe)
heesten verscheurd zullen worden), alzoe hij
nyet ophouden en sall
(= omdat hij er niet mee
zal ophouden) alhier weder te kommen, oick
mede zoe
(= en ook omdat) hij int Sticht van
Utrecht ende over de Leek tot diverschen
stonden hem heeft laeten vinden
(= een groot
aantal keren is aangetroffen), doende een
onspreeckelijcke groote schade aen de heesten,
jae hebbende corts verschuert ende
ommegehracht eenjonck schamel meysken,
zoedat om dat'tzeljfte verhueden, beletten ende
voor te kommen all omme bij onze naebueren
zijn gestelt groote penningen
(=zodat om
dergelijke dingen verder te voorkomen door de
385
-ocr page 380-
geownten. Elck wacht hem van schaede. Actum
den XVI Aprilis 1593 ouden stijl 3).
Aldus gepuhliceert voor op die puye van het
stedehuys, daermen gewoinnelick publicatie is
doende.
Actum ut supra. Oirconde mijn handt:
Bij mijn gerichtsbode:
(w.g.) Adrijan Jacohsz.
in ons rechtsgebied oplioudt) ende onytrent (=
en in de buurt van) onze omleggende landen,
die clachtelyck versoeck hebben gedaan ende
geresolveert sijn tegens morgen goets tijts
(=
morgen op de beste tijd) te doen een gemeyne
(= algemene) \ersamelinghe, ommc met onze
borgeren ende ingelanden gelijckelijvk den
Woljfte jaghen ende vernielen, tot conservatie
(= tot behoud)vi:/// onze ende luiere beesten
ende schaepen; is eendractelick geslooten ende
rijpelijck geaviseert bij den lieereii drossart.
schoudt ende magistraet deezer steede, dat uiiyt
elck hiiys hebbende beesten ofte zullende
weyden beesten dit jegenwoordich jaer: zoe van
onzer steede ende landt onder den
schoudtampte sortecrende, hen tegens morghen
te zesse uren voor noene precies hen te laeten
vinden bereyt voor den stadthuyse, hebbende
kaetsballegers
5) ende ander bequaem geweer
totter jacht dienende, met haere groote
bequame honden, omme de ondersaetcn te
quartieren
(= in te delen) de jacht aen te
neemen, de woljj te jaegen tot conservatie van
onse heesten ende verdere schaede. Ende zoe in
deeze eenighe onwillich bevonden worden
(hem) tot de jacht te laten vinden, zal verbeuren
een boete van zesse stuyvers, die men hen
datelick zal aff neemen, na peenen recht
(= wat
een rechtvaardige straf is) ende tot profijt van
de goetnilligers, zoe de bueren zullen doen in
elck quartier
(= in e.\ke groep die gevormd
wordt) een gemeyne uuytboseminghet (= een
gemeenschappelijke uitval), naer ouwer
Noten
1  Twee afschriften van archiefslukken opgenomen
inde Collectie Rijsenburg nr 1590, RAU.
2  Een pond Vlaemseh: zes gulden
3  Paus Gregorius XIII hervormde de kalender door
oa te besluiten dat op 4 oktober 1582 onmiddelijk
15 oktober 1582 zou volgen; in Nederland is de
Gregoriaanse kalender in de verschillende
provincies op diverse tijdstippen ingevoerd tussen
1582 en 1701. Volgens de vernieuwde kalender
moei dus in de eerste tekst resp. aan 17 en 19 juni
1590 en in de tweede aan 27 april 1593 gedacht
worden.
4 Onder deze tekst staat: "Naar het oorspronkelijk
papier bewaard in hel archief van de stad
IJsselstein, portef no. 8".
5  In: J. Verdam: Middelnederlands Handwoorden-
boek
. Den Haag, 1961 vond ik alleen dat de eerste
betekenis van "Caetse" is: Vervolging van een
vijand; jacht op een wild dier (vgl. het Franse
386
-ocr page 381-
Het Maarschalkerweerd-orgel in de
Nicolaasbasiliek te IJsselstein
door
René Verwer
Op 4 februari 1990 vond na een restauratie
in drie fasen de heringebruikname plaats van
het orgel van de Sint Nicolaasbasiliek. Het
instrument is qua klankkarakter weer geheel in
de oorspronkelijke staat teruggebracht, terwijl
de speelaard aanzienlijk is verbeterd. Hiermee
kan het orgel zich weer scharen onder de
fraaiste specimen van de Utrechtse orgelmaker
Michael Maarschalkerweerd (1838-1915).
In 1853 vond het herstel van de
bisschoppelijke hiërarchie in Nederland plaats.
Ons land werd wederom een kerkprovincie van
Rome en de katholieke emancipatie zou zich in
haar volle omvang gaan voltrekken. Reeds in de
eerste helft van de 19e eeuw waren veel nieuwe
bedehuizen gebouwd in de zg. 'Waterstaatsstijl'.
In 1869 werd door de toenmalige kapelaan
van de Utrechtse Sint Catharinakathedraal,
Gerard van Heukelum, het Bemulphusgilde
opgericht, waarin de kerkelijke kunst zich
bijzonder gestimuleerd zag. Spoedig sloten zich
diverse kunstenaars aan, o.a. de architect Alfred
Tepe (1840-1920), de beeldhouwer Wilhelm
Friedrich Mengelberg (vader van de latere
dirigent van het Concertgebouworkest te
Amsterdam), de glazenier Geuer, de
edelsmeden Brom en de orgelmaker Michael
Maarschalkerweerd.
In tegenstelling tot Pierre Cuypers, die de
vroege Franse gothiek tot voorbeeld nam, zocht
Tepe meer aansluiting bij de latere Nederlandse
Waterstaatskerk in de Lopikerwaard.
Parochiekerk van de H. Barnahas te Haastrecht uil 1854
Westfaalse gothiek. Naar zijn idee lag in de
gothische kunst de bloei van de Rooms-
Katholieke Kerk.
Diverse kerken werden volgens deze
inzichten ontworpen en ingericht o.a. St.
Nicolaas te Jutphaas (thans Nieuwegein), St.
387
-ocr page 382-
lichtkronen en de neo-gothische koorbank uit
de afgebroken O.L.V. Kerk aan de Utrechtse
Biltstraat.
We keren terug naar het orgel. De nieuwe
kerk was voorzien van een grote koortribunc.
waarop het schuilorgel werd geïnstalleerd. Hoe
het daar gestaan heeft is onbekend; omdat het
vrij klein van omvang was, is de kans niet
uitgesloten dat het een plaats kreeg
middenachter. Het gebrandschilderde raam daar
werd pas in 1937 aangebracht. Al spoedig
bleek, dat het instrument te klein was voor de
veel grotere hallenruimte (52 meter lang, 24
meter breed, intericurhoogte 18 meter).
Op 30 november 1907 gaf de Utrechtse
Aartsbisschop Mgr. H. van de Wetering zijn
fiat voor de bouw van een nieuw orgel. De
opdracht werd gegeven aan de toen zeer
gerenommeerde Utrechtse orgelmaker Michael
Maarschalkerweerd.
In aanleg komt de traditie van de
Maarschalkcrwcerds voort uit het beroemde
orgelbouwersgeslacht Biitz (orgels in o.a. Dom
te Utrecht en tal van hervormde en lutherse
kerken in Amsterdam, Den Haag. Delft,
Woerden, 's-Hertogenbosch, Benschop en
Hsselstein). Pieter Maarschalkerweerd (1812-
1882) was leerling van Jonathan Biitz en
stichtte in 1840 een eigen bedrijf (aanvankelijk
in samenwerking met Christiaan Stulting).
Rond 1870 kwam zijn zoon Michael in het
bedrijf werken, nadat deze eerst een
ingenieursopleiding had genoten en
voorbestemd was om naar Nederlands Oost-
Indië te gaan. In de loop van de volgende jaren
nam Michael het bedrijf van zijn vader over.
Alvorens we ons gaan bezig houden met een
aantal stijlkenmerken van dit orgeltype, is het
verstandig de lezer uitleg te verschaffen over
enkele algemene bouwprincipes. Het orgel is in
drie belangrijke groeperingen opgesplitst: de
windvoorziening (blaasbalgen, windkanalen),
de mechaniek (overbrenging van toets naar
pijp) en tenslotte het pijpwerk. De speeltafel
beschikt over een of meerdere klavieren
(toetsenborden) en een pedaal, waarbij elk
Bouwtekening van de Nikolaaskerk uit IHH5.
Michaël te Schalkwijk, Willibrordus en
Martinus in Utrecht en voorts te Benschop,
Maarssen, Abcoude, Raalte, Amsterdam
("Krijtberg"), in totaal rond de zestig kerken,
waarvan vele nog te bewonderen zijn.
In september 1887 werd de Hsselsteinse St
Nicolaaskerk plechtig in gebruik genomen; het
ontwerp was van Tepe en veel van het
kerkmeubilair kwam uit het Utrechtse atelier
van Mengelberg. Uit de schuilkerk aan de
Havenstraat gingen oa. de fraaie Vlaams-
barokke preekstoel, de communiebank en het
Meere-orgel mee naar het nieuwe kerkgebouw.
In de loop van deze eeuw werd de kerk
verder verrijkt met o.a. de prachtige
gebrandschilderde ramen en - in 1972 - de
388
-ocr page 383-
klavier een eigen pijpengroep bevat. De pijpen
zijn onderverdeeld in zogeheten registers
(klanktimbres) en naar klankhoogte
gerangschikt. Het spreekt voor zich dat kleine
pijpjes hoge tonen voortbrengen en grote pijpen
lage tonen. Pijpen staan opgesteld op zgn.
windladen, deze vormen de kern van het
instrument, omdat alle onderdelen hier
samenkomen.
Het aantal pijpen loopt in een orgel vrij snel
op: per register zijn er in principe evenveel als
er toetsen op een klavier aanwezig zijn. In de
St. Nicolaasbasiliek meet de grootste pijp circa
zes meter, de kleinste is zo groot als een
potlood (32 tot circa 12000 trillingen per
seconde). Het orgel heeft van alle
muziekinstrumenten de grootste klankomvang.
Zowel Pieter als Michael in zijn eerste
periode bouwden volgens de stijl van Batz, die
gekenmerkt wordt door een traditionele
Hollandse orgelbouw met twee klavieren
(Hoofdwerk en Bovenwerk) en een vrij pedaal.
Deze types waren bij uitstek geschikt voor de
gemeentezang in de protestantse eredienst en
klonken derhalve nogal "on-katholiek".
Mede door de inzichten van het Bemulphus-
gilde moet Michael Maarschal kerweerd
gezocht hebben naar een mystieke klank, die
sterk zou afwijken van wat op dat moment in
Nederland gebruikelijk was. Hij ging zich
daarom oriënteren in het buitenland, waar -
vooral in Frankrijk en Duitsland - de orgelbouw
in hoog aanzien stond. Terwijl in ons land de
orgelbouw artistiek min of meer tot stilstand
was gekomen, waren figuren als Cavaillé-Coll
(Parijs) en Walcker (Ludwigsburg) alom
gerespecteerd vanwege hun vooruitstrevende
ideeën. Hierdoor ontstond bij
Maarschalkerweerd (en bij een andere
Nederlandse bouwer, genaamd P.J. Adema) een
stijltype dat zich onderscheidde van de orgels
die in Nederland op dat moment werden
vervaardigd. De klank van Maarschalkerweerd-
orgels is warm en rond, zowel in de zachte als
in de krachtige registers. Elk register heeft een
duidelijk en voornaam karakter.
De overgang van de eerste naar de tweede
stijlperiode tekent zich rond 1885 af. Er wordt
gestreeft naar een opzet van registers en
intonatie naar ideeën van de Franse
meesterbouwer A. Cavaillé-Coll (1811-1899).
Deze orgels noemen we symphonisch vanwege
het uitermate romantische klankbeeld. Bij de
namen van registers zien we veel
orkestinstrumenten, die als zodanig geïmiteerd
worden (Violon, Viola da Gamba, Fluit,
Piccolo, Fagot, Hobo, etc.) Voorts staat een
deel van het pijpwerk in een zogeheten
crescendokast. Dit is een aan bijna alle zijden
gesloten ruimte, waar door middel van houten
lamellen aan een of twee kanten het geluid kan
worden getemperd. Door dit sterk-zacht effekt
kan de organist alle expressie in de te spelen
muziek aanbrengen. De grote Franse organist
César Franck (1822-1890), zelf bespeler van
een Cavaillé-Collorgel in een Parijse kerk, vatte
zijn instrument samen in een zeer kernachtige
uitspraak: "Mon orgue est un orchestre!"
("Mijn orgel is een orkest!")-
In de laatste periode (1896-1915) bouwde
Maarschalkerweerd als een der eersten
pneumatische orgels. De overbrenging vond
niet meer plaats middels een aaneenschakeling
van houten latten (het zgn. mechanisch
systeem), zoals tot dan toe gebruikelijk was,
maar door een systeem van koperen buizen,
waarbij de aanspraak van de pijpen door
winddruk tot stand kwam. Dit idee was in de op
industriegebied revolutionaire 19e eeuw
ontstaan. Het klankkarakter werd in deze laatste
periode niet ingrijpend gewijzigd.
Uit de werkplaatsen van Maarschalkerweerd
kwamen in totaal circa 175 orgels (nieuwbouw-
en restauratieprojekten). Onder de belangrijke
instrumenten noemen we Amsterdam-
Concertgebouw, Delft-St. Jozef, Zwolle-O.L.V.
Kerk ("Peperbus"), Rotterdam-Kralingen-St.
Lambertus, Eindhoven-Augustijnenkerk,
Utrecht-Kathedraal St. Catharina en de
Willibrordus- en Augustinuskerk, en voorts
Sneek, Oosterhout, Oudewater, Jutphaas e.a.
Door de samenwerking binnen het
389
-ocr page 384-
Rechterkas van het orgel: links jahnizieen van
de Creseendokast.
was, moge blijken uit het feit, dat een dergelijk
instrument thans (1991) zeker vijf ton moet
kosten bij eventuele nieuwbouw. De inwijding
vond plaats op 10 december 1908.
Het orgel verdeelde men over twee zgn.
kassen, dit om de raampartij geheel vrij te laten.
De neogothische stijl hiervan past goed bij het
kerkinterieur. De afmetingen van de kassen
zijn: diepte max. 5.20 m., breedte max. 2.40 m.,
hoogte circa 8.00 m. In de linkerkas kwam het
Hoofdwerk (in twee etages), de rechterkas
bestemde men voor het Crescendowerk. Het
pedaal werd verdeeld over de beide kassen. In
totaal waren 1480 pijpen over 26 registers
beschikbaar. Het instrument kreeg de volgende
dispositie (= samenstelling der registers):
Rechterkas van het orgel.
Bemulphusgilde zien we nogal wat
Maarschalkerweerd-orgels in Tepe-kerken.
Met de bouw van het IJsselsteinse orgel
werd direct na de opdracht aangevangen; het
was binnen de gestelde termijn van anderhalf
jaar klaar. Het uit 1792 daterende Meere-orgel
kwam na de verkoop (f. 250,00) uiteindelijk
terecht in de Gereformeerde Bethelkerk te Urk,
waar het in gewijzigde staat nog immer
functioneert (zie verder artikel L. Murk in HKY
nr. 48, maart 1989, pp. 149-155).
De bouw van het nieuwe orgel was mogelijk
geworden door een uiterst vorstelijke gift van
f. 10.000,00 door de heer A. van Kippersluis,
een der kerkmeesters. Hiermee was de aanschaf
in zijn geheel afbetaald. Dat dit bedrag hoog
390
-ocr page 385-
Hulpregisters: - koppeling der klavieren (I+II)
- koppeling Hoofdwerk aan
Pedaal (Ped +1)
- koppeling Crescendowerk aan
Pedaal (Ped +11)
- Superoctaafkoppeling
Hoofdwerk (I + I 4')
- Suboctaafkoppeling Crescen-
dowerk aan Hoofdwerk
(I + II 16')
Combinatiedrukknoppen (vastgestelde register-
combinaties): Piano, Mezzo-forte, Forte, Tutti
(= alle registers open). Oplosser.
Enkele pijpvormen: v.l.n.r.:
Bourdon 16, Prestant 8, Viola 8, Quintadeen 8,
Roerfluit 8. Octaaf 4.
Hoofdwerk:
Prestant
16'
49 pijpen
; sprekend vanaf F,
eerste
5 tonen com-
binatie Bourbon 16'
en Prestant 8' eerste
24 pijpen van hout
Bourbon
16'
54 "
Prestant
Roerfluit
8'
8'
54 "
54 "
eerste 12 pijpen van
hout
Viola
8'
54 "
Quintadeen
8'
54 "
Octaaf
4'
54 "
Roerfluit
4'
54 "
Quint
2 2/3
54 "
Octaaf
Mixtuur
2'
11-V
54 "
258 "
oplopend 2 tol 5 pijp-
en per toets
Cornet
Trompet
V
8'
1 c(-, „ sprekend vanaf cl. 5
PÜpen per toets
954 pijpen
Crescendowerk:
Flute
eerste 12 pijpen in
harmonique
Viola da
Gamba
8'
8'
42 "
54 "
combinatie met Hol-
pijp 8', overhiazend
vanaf gl
Voix Céleste
8'
42 "
sprekend vanaf c
Holpijp
8'
54 "
eerste 12: houtpijpen
Flüte
octaviante
8'
54 "
overhiazend vanaf cl
Salicionaal
4'
54 "
Piccolo
2'
54 "
Basson Hobo
8'
54 "-
408 pijpen
Pedaal:
op de 9 frontpijpen na
Prestant
16'
27
(F#-d) alle van hout
Subbas
16'
27
alle van hout
Octaaf
8'
27
< alle van hout
Gedekt
8'
27
' eerste 12: houtpijpen
Bazuin
16'
27
'
135 pijpen
391
-ocr page 386-
n
/ Oli^^a, ^' (^^.....<^,t. tf *fffz ^
<?      ^ fW^ - X/r^ 6' ^-^ ^
Het ori^elplan van Maarschalkerweerd.
392
-ocr page 387-
Flüte octaviante 4' werden verwijderd en
vervangen door twee Prestanten 8' en 4'. De
pijpen van de Salicionaal 4' sneed men af tot
een Nasard 2 2/3' (een zeer ongelukkige
ingreep). Voorts kwam een gedeeltelijke
vervanging van de overbrenging van toets naar
pijp met behulp van electriciteit.
Tijdens de
restauratie van de
Basiliek (1968-
1972) werd het
orgel nogmaals
gerestaureerd,
wederom door de
Fa. EIbertse uit
Soest en onder
advies van Dr.
P.J. de Bruin
(kosten
f.30.000,00).
Ditmaal stelde
men de crescen-
dokast buiten
werking, werd de
oude fraaie
speeltafel
verwijderd en
vervangen door
een louter
functioneel
produkt. De
traktuur werd nu
geheel geëlek-
trificeerd. Met
nog enkele kleine
wijzigingen
realiseerde men
Voor de bouw van het orgel werden de beste
materialen uitgekozen: de orgelkassen zijn van
eikenhout, evenals de windladen. Uit diverse
soorten materiaal heeft de bouwer het pijpwerk
samengesteld: Engels tin voor de frontpijpen
(d.w.z. de vanuit de kerk zichtbare achttien
grote pijpen), Pitch-Pine (Canadees
grenenhout)voor
de houten pijpen
en zgn.
orgelmetaal
(legeringen van tin
en lood) voor de
overige. Voor een
klein aantal is zink
aangewend, dit om
een bepaalde
strijkende toon te
verkrijgen, en
hoewel dit metaal
tegenwoordig niet
meer wordt
gebruikt, heeft
Maarschalkerweerd
deze meesterlijk
geintoneerd.
Aanvankelijk
moesten twee
orgeltrappers de
benodigde wind
leveren. Vanuit
een groot wind-
reservoir werden
zes kleine
regulateurbalgen
(dichtbij de wind-
laden) gevoed.
Vanaf 1924
Huidige speeltafel.
een klankcon-
cept, dat weinig
binding had met het oorspronkelijke instrument.
Gelukkig kan men niet spreken van een totale
ontluistering, wat helaas met veel
Maarschalkerweerd-orgels is geschied.
Misschien zijn de handelingen van 1954 en
1971 enigszins te verklaren vanuit de voor die
tijd geldende neo-barokke zienswijzen.
verving een
electrische windmachine de trapbalgen. Thans
is deze direkt aangesloten op de régulateurs, die
onder een constante druk staan, nodig voor een
juiste aanspraak van de pijpen.
In deze staat heeft het orgel tot 1954
gefunctioneerd. In dat jaar vonden enige
wijzigingen plaats: de Flüte harmonique 8' en
393
-ocr page 388-
Pijpen run hel lloofchrcik.
Tegenwoordig wordt een restauratie veel meer
historisch onderbouwd en streeft men immer
naar een oorspronkelijke toestand.
Bij het naderen van het eeuwfeest van de
Basiliek kwamen er diverse gebreken aan het
orgel. Bij vochtige weersgesteldheid
functioneerden toetsen niet en een aantal pijpen
was in erge mate aangetast door loodoxidatie of
tinpest. De klank van deze pijpen ging hierdoor
merkbaar achteruit. Mede door veranderde
inzichten over de voorgaande werkzaamheden
werd besloten tot een nieuwe restauratie,
ditmaal door de orgelmaker J. Brink uit
Nieuwegein, onder advies van Dr. T. van Eek
namens de Katholieke Klokken- en Orgelraad
en ondergetekende als organist van de St.
Nicolaasbasiliek. Voordat men hiermee begon,
is de toren rond de koorzolder opnieuw
gevoegd, waardoor het vochtgehalte tot een
minimum beperkt kon blijven. De restauratie is
in drie fasen uitgevoerd. Nog vóór de
feestelijkheden in september 1987 werden de
Trompet 8', Basson-Hobo 8' en Bazuin 16'
schoongemaakt, ontdaan van de loodoxidatie en
opnieuw geïntoneerd (sommige delen van
pijpen zaten aan elkaar vastgeroest!) In het
volgende jaar was de electrische traktuur aan de
orde; deze is geheel gerenoveerd (met o.a. een
nieuw magnetensysteem), waarbij de
oktaafkoppelingen opnieuw werden
aangebracht. In juni 1989 startte de grote
werkzaamheden, die tot Kerstmis zouden
duren.
Voor zover mogelijk heeft de bouwer het
orgel gedeeltelijk laten doorfunctioneren ten
behoeve van de liturgische vieringen. Allereerst
394
-ocr page 389-
Pijpen van hel Crescendowerk: op de rechlerfoto met mechaniek voor het openen en sluiten vande Jalousree.
werd de Crcscendokast in ere hersteld. Nieuwe
binnenschotten (als deuren uitgevoerd) en een
schuinlopend plafond binnen de kast zorgden
ervoor, dat hel geluid direkt de kerk in kon
worden gestuwd.
Veel van het geluid uit deze kas bleef
voordien boven "hangen". De vijftien lamellen
(vanuit de kerk zichtbaar) werden met stof
bekleed en aan de voorkant (achter de
frontpijpen) kwamen vier nieuwe zweideurtjes.
Het effekt tussen een geopende en gesloten
stand is hierdoor zeer groot en indrukwekkend.
Muziek, voor dit orgeltype geschreven, klinkt
alleen al door de aanwezigheid van de
cresccndokast veel expressiever.
De door tinpest aangetaste pijpen van het
Crescendowerk (circa 200) werden van nieuwe
pijpvoeten voorzien (dit is het onderste
tapstoelopende deel van een pijp). Tinpest is
een rottingsproces dat onderaan de pijp begint
en zich steeds verder naar boven werkt. Door
het aangetaste deel af te snijden en van nieuw
materiaal andere pijpvoeten te maken, kan dit
euvel worden verholpen. Alle pijpen van het
Crescendowerk zijn tevens schoongemaakt en
opnieuw geintoneerd. Hierdoor is de klank
aanzienlijk helderder geworden.
De in 1954 verdwenen registers Flüte
harmonique 8', Fliite octaviante 4' en
Salicionaal 4' zijn in ere hersteld. De eerste
twee zijn nieuw gemaakt door de Fa. Stinkens
te Zeist, naar voorbeelden in andere
Maarschalkerweerd-orgels. De indertijd
afgesneden pijpen van de Salicionaal zijn met
nieuw materiaal weer op de juiste lengte
gebracht. Vooral voor begeleiding van cantor of
koorzang zijn deze fluiten uitmuntend. Ze
hebben een heldere klank en zijn daarbij niet
395
-ocr page 390-
overheersend.
Tenslotte zijn nog een aantal kleine
wijzigingen en verbeteringen doorgevoerd. Het
pedaal is van 27 naar 30 tonen uitgebreid (dit
alleen via de koppels), waardoor de organist
een groter repertoire kan spelen.
Door de restauratie, welke de parochie
f. 50.()0{).(){) kostte, heeft de IJsselsteinse
Nicolaasbasisliek zich weer een orgel
aangeschaft, dat op waardige wijze de liturgie
kan ondersteunen. Het beueleiden van koor- en
volkszang en het spelen van liturgische
orgelmuziek rondom een viering zijn hierin de
belangrijkste bestanddelen, maar de hoop moet
tevens worden uitgesproken, dat ook
orgelconcerten van tijd tot tijd mogelijk moeten
kunnen zijn. Het is een instrument bij uitstek
geschikt voor muziekrepertoire uit de
romantische periode (Franck, Widor. Saint-
Saëns, Vierne. Mendelssohn. Andricssen e.a.).
Dat hiervan velen getuige mogen zijn. is de
wens van een dankbaar organist.
Stichting
Historische Kring
IJsselstein
Redaktie:
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC
IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuvi^e donateurs kunnen zich opgeven bij dhr. W.
J. van Vliet, J.W. Frisolaan 7, 3401 AX IJsselstein,
tel: 03408-81660.
Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de
contributie minimaal f 20,- per kalenderjaar; zij die
buiten IJsselstein wonen worden verzocht om f 6,-
extra over te maken ivm de verzendkosten. Losse
nummers kunnen, voor zover voorradig, a f 7,50 bij
het secretariaat worden besteld. Voor
dubbelnummers is de prijs
f 10,-.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn
f80,-
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot
stand gekomen in 1975 en stelt zich het volgende
als doel:
De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen en voor die van IJsselstein en de
Lopikenvaard in het bijzonder.
Dagelijks bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein,
tel: 03408-81627.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk - Westerhout, Omloop
West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: 03408 - 83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schalk.
2e Penningmeester: W. J. van Vliet, J. W. Frisolaan
7, 3401 AX IJsselstein, tel: 03408 - 81660.
Bank: ABN - AMRO IJsselstein, reknr: 21.84.00.21,
gironummer van de bank: 2900
396
-ocr page 391-
'i^oci t^Ê4
'DIE WAECH ENDE MAET'
De IJsselsteinse Waag tot 1779
door
Saskia Raue
de stad en Baronie van IJsselstein vanaf de
eerste helft van de vijftiende eeuw. Dankzij het
archief van de Schutterij van Sint Joris weten
wij bijvoorbeeld precies - zij het met enige
lacunes in de zestiende eeuw - wie vanaf 1547
(de eerste vermelding) tot 1745 (tijdelijke
opheffing van de schutterij) de waagmeesters
waren. Voor de periode 1745 tot 1779 kunnen
we terecht in de stadsrekeningen. De gemeente
neemt dan ook het schuttersaandeel in de
kosten voor haar rekening. We kennen de
pachtsommen die de pachters moesten betalen,
de onkosten aan reparaties en nieuwe
materialen voor de Waag. We lezen de
pachtvoorwaarden en bepalingen die aan de
waagmeester waren opgelegd en de produkten
die ter weging werden aangeboden, waarvan
turf, graan en hermep de belangrijkste zijn. En
tenslotte bezitten we het gehele bestek en de
aanbesteding van de nieuwbouw van de Waag
uit 1598-'99. Hierin staat ondermeer de
rekening van Albert Gerritss. Cruyff, de
beeldhouwer die de gevelsteen maakte en
plaatste: 7599 weecht wel doet ellick recht' dat
is weegt goed, geeft ieder het zijne. Deze
spreuk kan ook zo gelezen worden: denk goed
na, laat alles tot zijn recht komen.
Bij het onderzoek naar de voorgeschiedenis
van de Waag heb ik mij gericht op de archieven
van de Schutterij van Sint Joris en het Sint
Ewoutsgasthuis, de stadsrekeningen en de
resolutieboeken van IJsselstein tot 1779. Een
Voorwoord van de redaktie
Wederom treft u een artikel over de
Stadswaag van IJsselstein. Het door de heer
Murk gemaakte artikel over de Waag vanaf
1779 in de uitgave van april vorig jaar is voor
mevrouw drs. S. Raue aanleiding geweest
studie te doen naar de Waag van vóór 1779 tot
aan de vroegste vermelding rond 1425. De
redaktie prijst zich gelukkig dat het resultaat
hiervan ter beschikking van de HKIJ is
gekomen voor publikatie. Hiermee is een
waardevolle bijdrage geleverd aan de
geschiedschrijving van onze Waag.
Inleiding
Op 30 april 1991 bood de Historische Kring
de jubilerende IJsselsteinse VVV, gevestigd in
de Waag, de 'oude' balans aan. Tegelijkertijd
verscheen in het bulletin van de HKIJ een
artikel van de hand van L. Murk over de
geschiedenis van het wegen in IJsselstein . Als
beginpunt van zijn onderzoek kiest de auteur de
nieuwbouw van de Waag in 1779. Hij baseert
zich op de gegevens die in het gemeentearchief
in IJsselstein aanwezig zijn en voor wat betreft
de algemene historische gegevens op twee
studies over de Waag in Alkmaar. Voor een
afgerond beeld van de geschiedenis van de
IJsselsteinse Waag treffen we in het Oud
Archief IJsselstein (afgekort: O.A.IJ.) een
veelheid aan informatie over wegen en meten in
397
-ocr page 392-
binnenterrein aan het 'stads hinder werkhuys en
schoole'
met de koopcondities uit 1779 (bijlage
4). Tot besluit volgt een lijst van schutters die
'die waech ende maet', het gewicht en de
inhoudsmaat, kortere of langere tijd hebben
gepacht (bijlage 5).
Schutmeester-Waagmeester
De vroegste verwijzing naar weegactiviteiten
in IJsselstein is te vinden in de ordonnantien
uitgevaardigd door Heer Willem van Egmont,
Heer van IJsselstein circa 1425-'51 . De
bepalingen gelden in zijn hele gebied, dat wil
zeggen in IJsselstein, Achtersloot, Benschop en
Polsbroek. Met betrekking tot gewicht en maat
bepaalt hij het volgende:
Van DER IVAG E.- Voert alle goet, dat waechber is,
ende zy vertieren willen, dat zeil tot Iselsteyn ter
wagen comen, als dat van outs gewoinlic is, op die
peene voirscreven. (namelijk 'eenen Vranckrijcksce
schild')
Van DER MATE.- Voert van den maten, so en zal
nyemant meten mit uutheemschen maeten noch mit
anderen maeten, dan die der heerlicheyt toebehoren,
op die peene voirscreven .
Dat ALLE GOET. DAT WAECHBAER IS. TOT YSELSTEYN
TER WAGEN COMEN SAL- Item also die luden in den
landen van Iselsteyn arghelist .weken om huer goet
uut den lande van Iselsteyn te voeren, dat eerst
ghewegen hoert te wesen in der wagen tot Iselsteyn,
seggende, als zy dairmede begrepen worden, "dat sys
vercoopen en willen maer anderswair opleggen
willen, ende als zy dat vercoopen willen, .10 sellen zy
dat weder ter wagen brenghen ", ende alzo den
waghenmeister hoer ghelt ontvoeren; dairom so isser
geordineert: zoe wie zijn goet, dat gewegen hoert te
wesen, uuten lande voerde ofi^opten wegen bevonden
worde voerby Iselsteyn off tOudewater off tot
Schonoven wert voerende off andersswair, ende zy
daerop bevonden worde, die zouden verbueren eenen
Vranckrijcsce schild, haljfden heer, halffden
wagemeister, also dicke als zy bevonden worde
Da T den HENNIP TOT YSELSTEYN EERST TER MERCKT
COMEN ZAL- Item alle den hennip, die binnen den
lande van Iselsteyn, Afftersloot, Benscop ende
Polsbroeck gewassen is off wassen zall, die zall op
eenen Woensdach eerst in der wagen tot Iselsteyn
gewegen wesen, eer hy tot eenighen anderen
rssr
L
1V5T1C[A
afb. I. 'Vrouwe Justitia', een gravure van de Leidse
graficus Lucas van Leyden (1489 of 1494-1533).
De spreuk in de Waag verwijst naar Vrouwe Justitia:
zij weegt de waarheid en oordeelt rechtvaardig.
uit: M.J. Friedlander, Lucas van Leyden.
Leipzig, 1924.
heel gelukkige bijkomstigheid is dat het
gemeentearchief in het bezit is van het 'archief
van M.H.H. Doesburg', dat afschriften bevat
van nagenoeg alle genoemde bronnen. Het
voordeel is dat het oude Middelnederlandse
schrift is getranscribeerd in twintigste eeuwse
letters, waardoor de leesbaarheid aanzienlijk is
vergroot. De weerbarstigheid van de taal blijft
weliswaar bestaan. Daarom heb ik lopende
vertalingen gemaakt van het bestek en de
aanbesteding van de nieuwbouw van 1599
(bijlage 2); de pachtvoorwaarden en -
bepalingen uit 1600 (bijlage 1); de
aanbesteding van de nieuwbouw van 1779
(bijlage 3) de overdracht van de schuur op het
398
-ocr page 393-
na 1524 is de rekeningpost 'noch aen Harmen
die Lijndraeier
(touwslager) gegeven 4 st.
(stuivers) om selen (touwen) tot die waech int
gasthuys
' in het boekjaar 1547-'48. Het
kasboek van de schutters loopt van Sint
Jorisdag, 23 april de feestdag van de
schutspatroon van de ridders, tot Sint Joris van
het volgende jaar. Deze post geeft belangrijke
informatie. Ten eerste is er touw gekocht om
versleten touwen te vervangen. Dit staat er niet
met zoveel woorden, maar wanneer touwen
worden aangeschaft om nieuwe weegschalen op
te hangen, dan staat dat in de rekening speciaal
vermeld. Ten tweede horen we waar het
weegtoestel is opgehangen, namelijk in het Sint
Ewoutsgasthuis. In de rekeningen van het
Ewouts is echter niet terug te vinden of de
gasthuismeesters hiervoor geld betalen
(bijvoorbeeld een gedeelte van de pacht) of
ontvangen (bijvoorbeeld huur van de schutters).
Evenmin is duidelijk of de weegschaal
voortdurend klaar hangt voor gebruik en of het
gasthuis het vaste onderkomen van de Waag is.
In 1586-'87 worden gewicht en maat gepacht
door Lambert Janss., die door de schutters
wordt betaald omdat 'hij de waech heeft
toegelaeten te hangen van Alderheyligen
(1
november) tot Sint Jorisdach int gasthuys'. Het
levert hem twee Beierse guldens op. Men zou
hieruit bijvoorbeeld kunnen afleiden dat de
Waag niet het gehele jaar in bedrijfis, maar
alleen in de maanden dat geoogst wordt en de
produkten direct op de markt worden gebracht.
Men mag immers geen ongewogen waar
aanbieden.
Bovendien zijn er twee vermeldingen, in
1596-'97 en 1597-'98, waaruit blijkt dat het
weegtoestel bij de pachter thuis hangt. In 1596-
'97 lezen we dat zakkendragers de
weegschalen, de unster en het gewicht van
Lambert Janss. naar Claes Arinss. dragen. En in
1597-'98 krijgt Lambert Janss het hele apparaat
weer retour bezorgd. Waarom al dat gezeul?
Wil het Ewoutsgasthuis de Waag geen
onderdak meer verlenen? Is het de gewoonte
dat de waagmeester zijn bedrijf aan huis houdt
marckten comen mach, op een boete van een
Vranckrijcxse schild, halfftot sheeren behoejfende
halfftot des waghemeysteren behoeff.
De vertaling van deze passages vindt u in
bijlage 1 (no. 3 tm 6), de pacht en
weegbepalingen zoals die zijn opgesteld in
1600. Wellicht naar aanleiding van de in
gebruikname van het nieuwe waaggebouw. Wat
nu opvalt is dat deze vijftiende eeuwse
verordeningen hierin letterlijk zijn
overgenomen. Men heeft het kennelijk zelfs
niet nodig gevonden om de boetes na pakweg
anderhalve eeuw te actualiseren (indexeren-
red.). - De schuttersrekeningen zijn namelijk
berekend in Beierse guldens -. In de volgende
post (no.9) blijken ze te zijn overgenomen uit
een ordonnantie van Floris, graaf van Bueren,
uit 1524. Maar wij weten intussen dat de
bepalingen dan al bijna een eeuw opgeld doen.
Dat deze bepalingen op gezette tijden weer
onder de aandacht worden gebracht, geeft
aanleiding te vermoeden dat de IJsselsteinse
kooplui en boeren met de nodige creativiteit
probeerden deze verplichtingen te ontduiken.
Dat blijkt ondermeer uit het verslag van een
zaak die op 18 juli 1600 heeft gediend voor het
IJsselsteinse gerecht. Op verzoek van de
burgemeesters van Benschop en Polsbroek
verklaren Comelis Dirckss., een tachtiger, en
Ingen Anthoniss., van eenjaar of 65, met de
hand op hun hart dat zij met hun goederen
rechtstreeks naar markten gaan in Holland en in
het Sticht, zonder eerst bij de Waag te zijn
langsgegaan. En, betogen zij, 'dat een ijeder
huijsman elx int particulier
(afzonderlijk)
metten voorseide waechmeester sij overcommen
ofte geaccordeert (overeengekomen) met geit
ofte haever...'.
Zo blijken de Benschoppers hun
eigen waagmeesters te zijn, terwijl zij de
IJsselsteine waagmeester met steekpenningen
of haver stoppen. En zo deden zij het al jaren
'zonder ter cause van dien (daarom) bij ijemant
gemolesteert
(gestraft) te zijn'.
De vroegste vermelding in het archief van de
Schutterij van Sint Joris en tevens in opvolging
399
-ocr page 394-
maar bij gebrek aan ruimte thuis in het Ewouts
terecht kan? Een inventarislijst uit 1588 waarop
alle woonhuizen en huizennamen in IJsselstein
staan genoteerd, vermeldt niet het bestaan van
een waag.
Wel krijgt Lambert Janss. in 1597-'98 een
vergoeding voor de
persoonlijke belangen zich moeiteloos met
zakelijke belangen verstrengelen. Dirck Beyen
in 1602-'03 waagmeester naast Comelis de
Man is tevens glazenier. Daaruit volgt dat hem
alle glasreparaties in de Waag, de Doelen en de
Schutterstoren worden toegeschoven. Een
aantal jaren is hij
schutmeester.
inbreuk op zijn
privacy, 5 gulden
'van dat hij de
waech ende maet in
zijn caemer hadde
gehangen, zoe men
meenden een nyeuw
waechuys te laeten
maeken...'.
(afb. 2)
'' .»«iw(rA -SiAv^i-i v-*^'-^
Lambert Janss. is
waagmeester en
schutter, maar in het
dagelijks leven
bakker. In 1591-'92
zien wij hem als
gasthuismeester
figureren van het
Ewoutsgasthuis,
waar hij de
leverancier is van
brood en andere
levensmiddelen.
Zoals gezegd
wordt vanaf 1685 de
waagpacht voor
■O
-i
h
Tot 1685 wordt
nij 5"
de pacht van
gewicht en maat
jaarlijks vergeven,
in dat jaar wordt
voor de eerste maal
een contract voor
^ '^ A .
vijfjaar gesloten
1 '*' V /^
langere termijnen
''■/■<» »,,
met Willem
vergeven. Vijf, vier,
twee, soms tien jaar,
men bekijke
bijvoorbeeld de
loopbaan van
Willem Andriess.
Andriess. van
Benschop. In bijlage
5 zijn alle
waagmeesters tot
■Oi
1779 voorzover
"^ 5*5"^
isf'j-S
bekend opgenomen.
van Benschop. Voor
S=»
ê^T4^^t~ ^
«~^ ^^
n'f^'^'ligltM
Op Jorisdag komen
het eerst wordt hij
vermeld in 1673-'75
als 'Je waegh ende
maete [...] vermits
gegadigden voor de
pacht van de Waag,
de visserij in de
stadsgrachten en de ^yj ^ Afrekening van de nieuwbouw van de Waag in 1589-99, de conjuncture van
wijngaard en bieden
                                       O.A.IJ.                                      tijden met kennis
om het hoogst.
Opmerkelijk is dat niet vanzelfsprekend de
hoogstbiedende de pacht wordt vergund, maar
dat de voorkeur van de schutmeester
doorslaggevend is. De politieke en persoonlijke
voorkeuren kunnen wij nu niet meer bevroeden.
Het archief toont echter wel aan dat de
Schutterij een instituut is geweest waar
ende goetvinden van
de heeren auditeuren deses niet verpacht, maer
door Willem Andriess. gecollecteert
(geind)' is.
Wat is er aan de hand? De Zeven Verenigde
Nederlanden zijn verwikkeld in een oorlog met
Lodewijk XIV. De stad en landen van
IJsselstein zuchten onder de verplichting
vanwege de prins van Oranje om maar liefst 33
400
-ocr page 395-
iedere honderd pond een halve stuiver extra
wordt gerekend, om het achterstallig onderhoud
aan de IJsselsteinse vestingwerken mee te
bekostigen. De aanleiding voor de maatregel is
dat de stad in de afgelopen jaren veel geld heeft
moeten besteden aan de opvang en verzorging
van buitenlandse, voornamelijk Engelse en
Schotse soldaten in het Ewoutsgasthuis.
Engelse troepen die ter ondersteuning van de
Nederlandse protestanten zijn gelegerd in de
toenmalige schans aan de Meerenhoef, in
IJsselstein en Benschop brengen hun zieken,
stervenden onder in IJsselstein . En inderdaad
blijkt uit de rekeningen van het Ewoutsgasthuis
dat in de jaren 1585-'89 handenvol geld zijn
uitgegeven aan versterkende voeding en wijn,
vervoer van genezen soldaten terug naar hun
onderdeel, maar ook aan begraafniskosten voor
hen die aan hun verwondingen zijn bezweken.
Hier is het Lambert Janss. die het versterkende
voedsel en meel levert.
Deze verordening ten behoeve van het
onderhoud van publieke werken wordt
gehandhaafd in de vorm van het 'stadsgrootjen'
(een muntstuk ter waarde van een halve stuiver)
dat per honderd pond te wegen goederen dient
te worden afgedragen.
Waag en gewicht
Het voornemen van de schutters om een
nieuwe Waag te bouwen, zoals in de boeking
ten gunste van Lambert Janss. aangekondigd,
wordt in 1599 verwezenlijkt. Op 4 mei zijn de
financiën en de aanbesteding rond (bijlage 2).
De precieze locatie van de Waag en het
Ewoutsgasthuis, die vanaf het midden van de
veertiende eeuw vaak in verband met elkaar
worden genoemd, is niet bekend. Het
vermoeden is gewettigd dat de Waag altijd in
de buurt van de markt, op de Plaats, zal zijn
geweest. Het lijkt waarschijnlijk dat de nieuwe
Waag verrijst op de plaats waar vanouds her
werd gewogen en waar hij tot op heden staat.
De stad neemt de kosten voor haar rekening
en de schutters betalen jaarlijks een aflossing en
rente. Zoals in de zestiende eeuw al
compagnien van het regiment De Sault te
onderhouden. In ruil voor de neutraliteit van
IJsselstein moet de stad wekelijks een
contributie van ongeveer tachtig daalders
betalen plus nog eens honderd wagens
proviand. Gebeurt dat niet dan lopen de
inwoners kans dat hun goederen geplunderd,
hun huizen afgebrand en het kasteel opgeblazen
wordt. Bovendien is de Lopikerwaard als
onderdeel van de waterlinie onder water gezet
en de Lekdijk (1672) ter hoogte van Vreeswijk
doorgesneden om Leiden veilig te stellen . Er
valt kortom weinig te wegen, want geen handel.
Maar terug naar Willem Andriess. van
Benschop. In 1675-'76 wordt hem voor de
eerste maal de pacht verleend, en vanaf 1685-
'86 voor een periode van vijfjaar. Na zijn dood
in 1705 of 1706 verlengt zijn weduwe Annigje
Pieters. van Jaarsveld het contract voor vier
jaar. Daarna zet de zoon Adriaan de pacht voort
tot zijn dood in 1762. In 1756 wordt hem de
pacht-voor-het-leven vergund. Al met al zijn
maat en gewicht dan vanaf 1675-'76 dus ruim
tachtig jaar in handen van de 'Benschoppen'
geweest.
De pachtsom bestaat uit een jaarlijks
opnieuw vastgesteld bedrag dat in geval van
meerjarige contracten voor de looptijd
ongewijzigd blijft en steevast vier tonnen bier
ter waarde van 25 stuivers per ton. Over de
verdiensten van de waagmeester zijn we niet
ingelicht. Maar deze zullen niet al te hoog zijn
geweest gezien het feit dat het voor de meeste
pachters een nevenftinctie is. In de zeventiende-
en achttiende eeuwse salarisregelingen staat dat
de waagmeester een aanzienlijk deel van zijn
inkomsten moet afstaan aan de stad. Hierop kan
een uitzondering worden gemaakt voor een
bepaald bedrag, wanneer de sterfte onder het
rundvee hoog is of wanneer de Lekdijk is
doorgebroken (of gestoken zoals in 1672).
Meerdere malen vinden we het verzoek van de
pachter om te worden vrijgesteld van deze
afdracht gehonoreerd.
Uit 1604 dateert een bepaling uitgevaardigd
door Heer Philips, graaf van Hohenlo, dat op
401
-ocr page 396-
- Te Schoonhoven verteert ende van
overvaren betaelt
                                 3.5 st.
■  Van de vracht van Schoonhoven op
Dordrecht betaelt
                                3.5 st.
■  Van bruggelt ende te Dort over te
varen gegeven                                      0-0-3.
■ Binnen Dordrecht betaelt van zeecker
tereghe (vertering)
                              11.5 st.
■ Gijsbert Peterss. te Dort betaelt voor
526 Ib (pond) ijseren gewichten,
volghende zijn quitantie
                      26-6-0
■  Vant gewicht in de waech te brengen
ende uuyt die waech opt water int
schip betaelt                                        5.5 si.
afb.3 De balansmaker. Uit: Jan en Kaspar Luiken,
Spiegel van het menselijk bedrijf. Leiden, 1694.
gebruikelijk is, betalen de stad en de schutters
elk een gedeelte van de reparaties en aankopen
ten behoeve van Waaggebouw en de
weegtoestellen. Vanaf de vroegste vermelding
in 1547 zijn er jaarlijks terugkerende uitgaven
met betrekking tot het onderhoud van
weegschalen, maattonnen, manden en schepels.
Regelmatig worden kleine delegaties van twee
schutters uitgestuurd naar Utrecht, Vianen of
Dordrecht om nieuwe schalen, gewichten en
weegtoestellen te bestellen. Zowel nieuwe als
gerepareerde turftonnen en-manden, schepels
en andere inhoudsmaten worden jaarlijks geijkt.
Hiervoor komen de ijkmeester, de
waagmeester, schutmeesters of homans en de
gerechtsbode bijeen, in de zestiende eeuw ten
stadhuize en in latere eeuwen op de Waag.
Volgens de rekeningen gebeurde het ijken met
haver, want regelmatig worden zakkendragers
en vuUers betaald voor het aanleveren van
haver en het vullen van de maten. Gewoonlijk
besluit men de ijkdag met een gezamenlijke
maaltijd onder het genot van het nodige bier.
Uit herhaalde 'memorien' blijkt dat de heren
zich geen beperkingen opleggen: 'men sal
vordaen nyet meer passeren
(uitgeven) op
d 'ijck in alles tot last van
(op rekening van) de
schutten dan 12 guldens ende zoe zij meer
verteren sullen sij tzelffleyen ende betalen '
in
een poging het gezelschap tot matigheid te
bewegen. Ook nu delen de stad en de schutters
de kosten namelijk eenderde voor de stad en
tweederde voor de schutterij.
De gewichten waarmee de aangeboden waar
wordt gewogen, zijn in de zestiende eeuw van
ijzer en lood. In 1563-'64 verraden de
rekeningen ons een zoektocht naar gewicht en
de tijdsinvestering die dat meebrengt.
Roelof Ariaens heft tUtrecht gewest om
wicht te copen, ende verteert ende voir
vracht
                                                 0-3-6.
-  Zoe tUtrecht geen wicht en was is
RoeloffArijaens voirt gevaren van
IJselstein op Schoenhoven, ende voir
die nacht betaelt                                  0-7-0.
^e%a[a nsc maa fer.
Houdgocckjcwicht, Ijoorf nmu gcsicht.
oEtVenaar van ons Gemoedj
Hoe
rrooJicfi is''t ons i o'vecweegen,
'Een tydlyck en. een Svulch Goedj
Waar ons hd meest aan leid geleeden
Soot Ewick deel niet over slaat
T)an is de S'chaal Vervalst en quaaJt.
402
-ocr page 397-
Hoe deze 526 pond over de afzonderlijke
gewichten verdeeld was, is onbekend.
Waarschijnlijk zit er een aantal 60 ponds
stukken bij. Ter gelegenheid van de nieuwbouw
krijgt de Waag in 1601 nieuwe gewichten:
twee stukken van 100 pond en vier stukken van
50 pond in plaats van zes stukken van 60 pond
'alzoe (omdat) dzelve ongerieflijck (onhandig)
waeren voor de gemeenen man om tellen'. Bij
de visitatie op 23 april 1623 treft men in de
Waag de volgende gewichten aan:
3 stucken van 100 Ib.
La fc, la lealtad, cordura, y seso,
Se prueua coniunniente en ei ausencia,
Bien conio en la roniana al niucho peso,
La pesa va huyendo su presencia:
Y en diametro puesta, tante excesso,
Contrasta, en Ia distante diferencia,
Que estando en vn fiel, las haze iguales
Aqiii vna libra, y alli diez quintales.
2 „
, 70 „
1 „
, 60 „
8
, 50 „
4 „
. 25 „
l ,,
, 15.,
i ,,
, 12 „
/ ,,
, 6„
y ,y
, 5„
J ,,
. 4,.
J ,,
. 2„
J ,,
, 1..
afb. 4 De unster. De latijnse spreuk betekent: hoe
groter de afstand (namelijk tussen het gewicht en het
contragewicht) hoe groter het gewicht. Waarmee
wordt bedoeld dat men het belang van geloof,
verstand, moed en eer pas inziet wanneer deze ver
zijn te zoeken. Dat geldt precies zo voor de unster,
die onbelast uiteraard in evenwicht is, maar waarbij
de afstand tussen gewicht en contragewicht bepaald
wordt door de zwaarte van het gewogen gewicht. De
unster op de prent heeft daarom een naald waarmee
de afstand tot het contragewicht wordt gemeten.
Dergelijke zinnebeeldige verklaringen van
gebruiksvoorwerpen waren in de zestiende- en
zeventiende eeuw heel populair. De spreuk van de
IJsselsteinse Waag 'weecht wel doet ellick recht'
verwijst naar de plicht om rechtvaardig te zijn. De
associatie met de weegschaal van Vrouwe Justitia,
die immers de argumenten weegt voordat zij haar
uitspraak doet, ligt voor de hand. Uit: A. Henkei, A.
Schone, Emblemata; Handbuch zur Sinnbildkunst
des XVI undXVlIJahrhunderts. Stuttgart, 1976.
1596-'97; 1597-'98; 1599-1600; 1602-'03.
Over de 'kleine' unster in 1602-'03; 1621-
'22; 1628-29.
Over een grote en een kleine unster in 1602-
'03.
De Waag werkt met evenaars (afb. 3),
weegtoestellen met twee gelijke armen waaraan
schalen zijn bevestigd een voor gewicht en een
voor goederen, en unsters (afb. 4),
weegtoestellen met ongelijke armen waaraan de
korte arm de goederen worden gehangen,
terwijl het gewicht langs de lange arm wordt
geschoven. Uit de overgeleverde gegevens valt
niet af te leiden over hoeveel evenaars en/of
unsters de Waag heeft beschikt. Evenmin valt
iets te zeggen over het gebruik van bepaalde
weegtoestellen voor het wegen van bepaalde
goederen. Hierbij laat ik een lijstje volgen van
alle jaren waarin melding wordt gemaakt van
evenaars en unsters.
Over een nieuwe evenaar wordt geproken in
1563-'64; 1607-'08; 1610-'11; 1612-'13; 1621-
'22; 1625-'26; 1674-'75.
Over de 'kleine' evenaar in 1639-'40 en
1779.
Van een nieuwe unster is sprake in 1591-'92;
403
-ocr page 398-
Hoe de nieuwbouw van de Waag eruit heeft
gezien is onbekend noch van afbeeldingen,
noch van bouwtekeningen. Maar het gebouw
bestaat uit een benedenverdieping, waar de
waag hangt, en een zolder die afzonderlijk
wordt verhuurd. In de pachtvoorwaarden van
1603 is de clausule
behuizing; er komen banken (1602-'03), er
wordt een klinkerstraatje aangelegd (1606-'07)
en vervolgens bestraat Dirck Beyen de vloer
van de Waag (1616-17). Op last van de
Schutters komen er vier leren brandemmers, die
onder het genot van een goed glas worden
opgehangen.
Gaandeweg duiken
opgenomen dat de
waagmeester moet
toestaan dat de
huurder van de
zolder een vrije
opgang door de
Waag heeft. Schout
Nicolaes van
Helmondt is de
eerste huurder die in
1599-1600 een
huurcontract afsluit
voor vier jaar. Deze
overeenkomst wordt
voortijdig beëindigd,
wantin 1601-'02 is
het Comelis
Frerixss., brouwer
1 .'..".'^"''"'1"'/
                    er nu posten op die
we voor 1600 niet
'"■'"""7
Tf.
'/'■
aantreffen, namelijk
voor onderhoud: het
schoonmaken van
;z'
goten, dakreparaties,
poetsen en witten
• hbku.
•■*■)■■
van het
tj La
tOOl 0^ lm •/oi'iiii
.yjJ./Ji.j.
Waaggebouw en het
boft,,, ff,tl'. ^,^ü„^i.
(r'\
oververven van het
■/••"■■■
'■'""/■
schrijfbord. Meestal
draaien de
,y.»
waagmeesters op
voor het poetsen en
'7'"
^"4 o u. _ ^__.
■"/'■'
witten, zo blijkt uit
de betalingen.
Waaruit men kan
afleiden dat het
onderhoud van het
gebouw, in
tegenstelling tot het
onderhoud van de
apparatuur, niet in
de
/Kil. .i...
. . -4.
1
en tevens
schutmeester, die de
zolder voor zes jaar
i-/'
^ ^.ji, ifc;
""7
huurt en met een
verlenging van vier
jaar. Tot 1670 wordt
de zolder voor
Vi____J , _
■"■■'■ "hl
'•/•'r; -
É.> 4i.,Un', A-t.vi^ tt*,1,-ft,. im-
langere of kortere
tijd verhuurd aan
verschillende
■^i,:
pachtvoorwaarden is
opgenomen. In
1681-'82 sluiten de
personen. Na dat
jaar maken de
afb. 5 De aanbesteding aan Johannes van Oosten en Heymen
van Zyll gedaan op 2 maart 1779. Uit: O.A.IJ. 329-36.
schutters - in overleg
met de stad en de
Schutters- en de
stadsrekeningen geen melding meer van
inkomsten uit zolderhuur. Toch lijkt het mij
onaannemelijk dat de ruimte tussen 1670 en
1779 leeg heeft gestaan. Hierop kom ik later
terug.
De eerste jaren na de oplevering van de
nieuwbouw zijn er, volgens de rekeningen geen
kinderziekten. Men geniet van de nieuwe
kerk - een contract
met een looptijd van vijftien jaar met Abraham
Mor voor het herstel en onderhoud van de
leiendaken op alle schuttersgebouwen.
Afgezien van de gebruikelijke reparaties en
vernieuwingen zingen ze het hiermee uit tot
1734-'35. In dat boekjaar tast men diep in de
buidel om 'noodzakelijke buitengewone'
reparaties te financieren. Metselaar, smid,
/
404
-ocr page 399-
schilder, loodgieter en vooral de timmerman
leveren een aanzienlijk werk voor 237-13-0. Dit
is de laatste grote beurt voor 1779 die in de
boeken is te achterhalen. Het Schuttersarchief
houdt op in 1745, omdat de Schutterij geen
taken meer vervult die het voortbestaan
rechtvaardigen. Voortaan neemt de stad de zorg
voor het onderhoud geheel voor haar rekening.
Voorzover er van onderhoud sprake kan zijn,
want daaraan wordt geen cent gespendeerd. De
Waag raakt in de versukkeling. Van een
opknapbeurt die volgens Murk in 1762 is
uitgevoerd heb ik in de stadsrekeningen niets
teruggevonden . Het lijkt er meer op dat de
lobby van de stad IJsselstein om geld los te
peuteren in de Baronie volslagen is mislukt. Het
is dan ook de vraag of er tussentijds
daadwerkelijk iets aan onderhoud is gedaan. In
dit licht is de veelomvattende verbouwing in
1779 beter te begrijpen. Waarschijnlijk was dit
de beste en goedkoopste oplossing voor het
oude Waaggebouw.
In 1769 heeft architect J. van Stolk in
opdracht van het gemeentebestuur de 19
IJsselsteinse stadswerken geïnspecteerd en een
kostenraming opgesteld voor de
herstelwerkzaamheden . Het lijkt erop dat de
Waag in zijn inventarisatie niet wordt genoemd.
Het feit van deze inspectie en de kostenraming
houdt niet noodzakelijk in dat Van Stolk de
architect is van de nieuwbouw.
Wel bezitten we de aanbesteding bij
Johannes van Oosten en Heymen van Zij 11 van
de 'Nieuwe Stadswaag staande onder het Stads
Kinder Werkhuys en School' o^
11 maart 1779
(afb. 5 en bijlage 3). Uit deze formulering blijkt
dat de verbouwing alleen de stadswaag betreft.
Parallel hieraan bevindt zich in het Rijksarchief
in Utrecht een rekening waaruit eveneens blijkt
dat het werkhuis en de school al voor de
verbouwing in het Waaggebouw gevestigd zijn.
Het gaat om de overdracht op 8 februari 1779
van een schuur op het terrein tussen het
Ewoutsgasthuis en de Waag aan de
stadskinderschool. De condities voor de
overdracht zijn overgenomen in bijlage 4.
Nader onderzoek naar de stadskinderschool en
het werkhuis zal mogelijk ook licht kurmen
werpen op de fragmentarische gegevens met
betrekking tot het Waaggebouw tussen 1745 en
1779.
Nawoord
In dit artikel is geprobeerd om met behulp
van de IJsselsteinse documentatie de
geschiedenis van de IJsselsteinse Waag te
belichten. Met name de archieven van de
Schutterij van Sint Joris geven veel meer van
het verleden prijs dan in dit verhaal tot
uitdrukking is gekomen. Voor wat betreft de
zestiende eeuw ben ik geneigd om aan te nemen
dat er voor de weegtoestellen geen vaste locatie
was. Ten eerste omdat er in de
schuttersrekeningen voor 1600 geen
onderhoudskosten voor een Waaggebouw
worden aangetroffen. Ten tweede omdat er met
gewicht en weegtoestellen gesjouwd wordt
tussen de verschillende pachters en het
Ewoutsgasthuis, dat blijkbaar ook ruimte ter
beschikking stelt.
Samengevat kom ik tot de conclusie dat het
eerste officiële Waaggebouw is gebouwd in
1599 en grondig herzien in 1779 toen het
gebouw een nevenbestemming had gekregen
als huisvesting van de stadskinderschool en -
werkhuis.
Bijlage 1
Hier volgt een bloemlezing uit de
pachtvoorwaarden ingaande op Sint Jorisdag
(23 april) 1603 volgens de ordonnantie
uitgegeven op 10 februari 1599 door de graaf
van Hohenloe en goedgekeurd op 21 april 1600.
De pachtsom zal in goede Beyerse
guldens van 20,5 st. per stuk worden betaald; de
ene helft jaarlijks op Mattheusdag (21
september), de andere helft op de
verschijningsdag (Jorisdag), zonder uitstel op
elke termijn.
Het gewicht en de inhoudsmaat zal men
405
-ocr page 400-
aanbieden, zonder dat die op woensdag naar de
waag in IJsselstein is gebracht zoals
voorgeschreven, die moet de voornoemde boete
zelf betalen zoveel keer als hij had laten
verkopen, de helft voor de heer en de helft voor
zijn stad.
Voor iedere 100 pond zal de waagmeester
4 d. krijgen. Voor minder dan 50 pond 2 d.
Maar iedere poorter (inwoner die door geboorte
of door aanneming de rechten van de stad
geniet SR.) kan in zijn huis per dag tot 10 pond
wegen.
De pachter zal zich moeten gedragen in
overeenkomst met de goedkeuring van Zijne
Genadigheid, door de ordonnantie van H.L.M,
graaf Floris, graaf van Buuren, heer van
IJsselstein van 6 maart 1524 na te leven, zonder
daarmee in strijd te handelen.
10 Voor alle graan, hetzij hard graan hetzij
zomerkoren dat door hem gemeten wordt, zal
de pachter 1 d. per mud krijgen.
// Als de waagmeester op enig moment niet
in staat zou zijn om te meten, dan is hij
verplicht een bekwame persoon in zijn plaats te
stellen zodat er geen klachten komen.
12 Voor de turf zal de pachter als van ouds
ontvangen. De turfmanden die nodig zijn zullen
door de schutmeesters en de pachter ieder voor
de helft bekostigd worden op dezelfde wijze zal
reparatie worden vergoed.
13 Wie enig bedrag inzet op de pacht of hij
de eerste, de tweede of derde is en wie hij ook
is, die zal bij verhoging van zijn bod niet vrij
gesteld zijn zolang de pacht niet toegekend is,
omdat de schutmeester de pacht kan toekennen
aan die zijn voorkeur heeft.
14 De pachter van deze Waag zal het niet
wagen om in een keer meer dan 1000 pond plus
8, 10 of 12 pond ten hoogste ongestraft te
verpachten volgens de oude ordonnantoies die
in het handvest staan, waarnaar de ordonnantie
van Zijne Genadigheid verwijst en waarin de
volgende artikels zijn opgenomen:
Alle goederen die weegbaar zijn en die zij
(handelaren SR.) willen verkopen, moeten in
IJsselstein naar de waag worden gebracht zoals
van oudsher gebruikelijk is op straffe van 1
Franse schild (voortaan: Fr. sch.).
Niemand zal meten met een uitheemse
inhoudsmaat of met andere maten dan die de
heerlijkheid [van IJsselstein SR.] toebehoren op
straffe van 1 Fr. sch.
5  Daar de lieden in het land van IJsselstein
proberen deze verplichting te onduiken door
hun goed uit het land van IJsselstein te brengen
terwijl dat eerst gewogen behoort te zijn op de
waag in IJsselstein, en die zeggen wanneer zij
daarop betrapt worden:"dat zij het niet
verkopen willen, maar elders opslaan en dat zij
het naar de waag zullen brengen als zij
verkopen willen."
En omdat de waagmeesters opkomen voor
hun verdiensten is verordonneerd dat wie zijn
goed dat gewogen dient te worden uit het land
brengt, of op de weg wordt gevonden voorbij
IJsselstein of bij Oudewaterofbij Schoonhoven
of elders en die daarop wordt betrapt, die zal 1
Fr. sch. verbeuren, de ene helft voor de heer en
de andere helft voor de waagmeester, zo vaak
als zij betrapt worden.
Alle hennep die binnen het gebied van
IJsselstein, Achtersloot, Benschop en Polsbroek
is verbouwd of zal worden verbouwd, zal op
een woensdag in de Waag in IJsselstein
gewogen moeten worden, voordat het op enige
andere markt kan worden aangeboden, op een
boete van 1 Fr. sch. de helft voor de heer en de
helft voor de waagmeester.
7  Als iemand deze waag huurt die een van
de onderdanen zijn hennep te koop laat
406
-ocr page 401-
wegen aan de grote unster, of meer dan 350
pond plus 5 of 6 pond ten hoogste aan de kleine
unster. Op straffe van 6 Carolusguldens boete
voor iedere keer dat zowel de waagmeester
betrapt wordt als de eigenaar van de goederen,
voorzover wordt geconstateerd dat hij met de
waagmeester schuldig is. De ene helft voor de
heer en de andere helft voor het onderhoud van
de stad.
15 Op straffe van dezelfde boete zal de
pachter bovendien gehouden zijn om de andere
'wiersdach' (?) en ten langste om de veertien
dagen het gaande werk van de beide unsters
schoon te maken en te smeren met boomolie in
aanwezigheid van een van de schutmeesters,
homan of iemand van het gerecht die daarvan
op de hoogte is, en tot dat doel altijd een
kannetje boomolie in de Waag te hebben
hangen.
16 De pachter zal op straffe van dezelfde
boete de benedenverdieping van het
Waaggebouw niet kunnen verhuren om
goederen op te slaan tenzij er iets gewogen is
dat voor een week of veertien dagen ten langste
blijft liggen, waarvan hij een behoorlijk leges
zal kunnen ontvangen en anders niet.
7 7 De pachter zal dagelijks bij de Waag
aanwezig zijn om de goede lieden ten dienst te
zijn zodat daarover geen klachten komen.
18 De pachter zal moeten toestaan dat de
huurder van de zolder boven de waag een vrije
opgang zal hebben door het Waaggebouw.
opgeld.
21  De pachter zal verplicht zijn de eed van
trouw af te leggen, dat hij alle voornoemde
artikels op generlei wijze zal schenden maar in
alles na te leven waarin men hem beëdigt; ook
om iedereen ten dienst te zijn en niet meer dan
zijn loon te ontvangen.
22 Op grond van deze pachtvoorwaarden
zijn gewicht en maat vanaf 1603 verpacht aan
de pachters die in de bijlage staan vermeld, met
een jaarlijkse aantekening van de datum tot en
met 23 april 1627.
Bron: O.A.IJ. inventaris no. 463; stukken
betreffende het verpachten van de waag in de
Baronie door het Schutterijbestuur.
Bijlage 2
Rekening van het nieuwe Waaggebouw bij
besluit van de schutters opgesteld op het
schutterserf in de Benschopperstraat voor
Roeloff van Lodesteyn en Willem Bartelmeess.,
schutmeesters.
ONTVANGST
Ten eerste zijn de rentmeesters bij de
afsluiting van hun rekening gehoord op Sint
Jorisdag 1598 de schutters schuldig gebleven de
som van 41 gulden, 13 stuivers, 3 duiten
(voortaan gld. st. d.) meer te hebben ontvangen
dan uitgegeven. Deze penningen had men
moeten uitgeven aan het nieuwe Waaggebouw.
Hierbij wordt de rekening als voldaan en
gerechtvaardigd beschouwd.
                41-13-3.
19 Niemand zal zich verstouten opnieuw te
pachten die zijn pacht niet aan de
toezichthoudende schutmeesters heeft betaald.
20 De huurder zal verplicht zijn om voor
zonsopgang en ten langste binnen 24 uur alle
inkomsten, zowel buitengewone als gewone,
aan de schutmeester af te dragen. Boven iedere
gulden van de pachtsom een oude leeuw (5 d.)
Bij het opmaken van de voornoemde
rekening hebben de drost, schout en enkele
schutters besloten en de rentmeesters
toegestemd om bij betaling van het geld
uitgegeven voor de nieuwbouw van de Waag,
met goedkeuring van de schutters te kunnen
ontvangen een som van 280 of 300 gld. om
daarvan interest te betalen en jaarlijks een som
van 150 gld. af te lossen in gevolge van de
407
-ocr page 402-
gewerkt buiten zijn bestek wordt hem
bovendien uitbetaald
nihil
overeenkomst.
4-10-0.
Overeenkomstig het besluit in de genoemde
rekening, omdat er nog geen aanspraak is
gemaakt op het geld en omdat de volledige 300
gld. nodig zijn worden deze hier voor
ontvangen genoteerd
                            300-0-0.
Joris van Dam verkocht 146 pannen die van
het dak overgeschoten waren.
                1-18-0.
Voor de stenen die van het metselen
overgeschoten waren; deze zullen worden
gebruikt voor de schutterstoren en andere
noodzakelijke reparaties.
                    memorie,
Ten behoeven van het metselwerk aan het
nieuwe waaggebouw bij de steenoven van
Lamsweert 11000 harde grote stenen laten
halen voor 6 gld. en 10 st. per 1000, bedraagt
tezamen
                                              71-10-0.
Bij de voornoemde steenoven nog laten
halen derdehalf duizend zachte stenen voor 4
gld. per 1000 [d.w.z. 2500 stenen]
          10-0-0.
Ten behoeve van het metselwerk nog laten
halen 500 dubbele ijsselstenen
               1-15-0.
Ten behoeven als hiervoor in Utrecht laten
halen bij Henrick van Cooten een zekere
hoeveelheid kalk, pannen en dergelijke en de
levering daarvan bedraagt volgens zijn
specificatie
                                         74-12-0.
Aan Thomas Cleever Voerman betaald de
som van 24-4-0 omdat hij met zijn paarden en
wagen bij de steenoven heeft gehaald hetaantal
van 14000 stenen benevens 24 roeden
[inhoudsmaat gebruikt voor het afmeten van
vloeistoffen SR.] zand bij het metselen
gebruikt, krachtens zijn specificatie en
kwitantie
                                              24-4-0.
Betaald aan Jan Janss. Gaffel, Huijch den
Molenaer en Henrick Spijers voor het in
Utrecht halen van 72 schepels kalk en deze te
dragen en te kloppen
                              10-3-0.
Aanbesteed bij Jan Ghijsbertss. Leijdecker
om de dakpannen op het Waaggebouw te
hangen en de panlatten te bevestigen 5-5-0.
Voor de pannen en de vracht om de pannen
uit Utrecht hier te brengen
                      1 -10-0.
Om 1800 pannen, 100 plavuizen en enkele
kilpannen uit de schuit te lossen en naar het
Waaggebouw te brengen
                         1-2-0.
/
De ontvangst bedraagt de som van
343-11-3.
UITGAVEN
Ten eerste hebben de rentmeesters na de
vorige openbare aankondiging op het stadhuis
ten overstaan van de schout, schepenen,
secretaris en een aantal schutters op 15 maart
1599 bij Jan Evertss. Daelen de nieuwbouw van
de waag aanbesteed en om het hout daarvoor te
leveren krachtens het bestek dat daarvoor is
gemaakt voor de som van 1222 gld. waarvan de
ene helft meteen te betalen en de andere helft
aankomende Mattheusdag (21 september).
122-0-0.
Bij betaling op 4 mei 1599 naderhand de
helft
                                                     61-0-0.
De voornoemde timmerman heeft afgezien
van het bestek nog zeker buitenwerk gemaakt
dat niet in het bestek was voorzien; daarvan
heeft de timmerman een specificatie gemaakt
voor de som van
                                   9-10-0.
Janss. Metselaer heeft aangenomen het
voornoemde waaggebouw te metselen en
toezicht te houden krachtens het bestek 20-0-0.
Daar de voornoemde metstelaar heeft
408
-ocr page 403-
schutters in twee stenen heeft gehakt: de waag
met een inscriptie en het wapen van de stad, die
gezet zijn in de voorgevel van de waag, stelt zijn
arbeid op
                                       0-30-0.
De rentmeester die zich veel inspanningen
heeft getroost voor het kopen van steen, kalk,
pannen en dergelijke die voor de bouw van de
waag nodig waren, stelt zijn bezigheden op
3-0-0.
Franck Heymenss.heeft aangenomen voor
een zekere prijs ijzerwaren te leveren zoals
ankers, hang-en sluitwerk, krammen, nagels en
dergelijke aan het waaggebouw gebruikt. Deze
levering bedraagt naar zijn specificatie aangeeft
de som van .... Met dien verstande dat in deze
specificatie niet zijn inbegrepen de hengsels
van deuren en vensters die nog geleverd moeten
worden
                                                 32-3-3.
Voor de schout die een verzoekschrift heeft
geschreven om octrooi te verkrijgen op de
voorwaarden voor het gewicht, de maat, het
personeel en met betrekking tot het weegloon
0-28-0.
Aan Jan Gijsbertss. Leijdecker vergund om de
pannen op het waaggebouw te schilderen
4-10-0.
Aan Jantken int Gasthuys die heeft geopperd
en alle puin en drek uit de waag heeft afgevoerd
0-35-0 bij toelegging.
Men schenkt de schutters die op de hoorzitting
aanwezig zijn een half vat bier van 5 gld. per ton
2-10-0 bij toelegging.
Voornoemde Franck Heymenss. krijgt nog
van geleverde ijzerwaren die in de gewone
rekening die onlangs op Sint Joris is gedaan,
zijn vergeten krachtens zijn specificatie
2-10-6.
tezamen 34-14-1.
Voor het aanbesteden, timmeren, de levering
van hout, het metselwerk en de ijzerwaren
hebben de rentmeesters aan strijkgeld verstrekt
krachtens de hand van de secretaris 6-12-0.
Roeloff Lambertss. Glaesmaeker krijgt voor
het maken en zetten van de ruiten in het
waaggebouw volgens zijn specificatie 7-15-0.
Voor een pond lijnzaadolie waarmee de
ramen van het waaggebouw zijn geschilderd,
betaald
                                                   0-5-0.
Voor belasting en accijns
0-6-4.
Aan de timmerman, metselaar, smid en
anderen die aan het voornoemde waaggebouw
hebben gewerkt, toen de meiboom werd
opgericht een half vat vijf gulden bier 2-10-0.
Aan belasting voor het voornoemde halve
vat en de accijns betaald
                        2-15-0.
De secretaris krijgt voor het schrijven van de
voorwaarden, bestekken en aannemingen van
de timmerman, de metselaar en de smid, voor
het overschrijven van het stuk en voor andere
diensten krachtens zijn specificatie
          2-4-0.
Albert Gerritss. Cruijff, die ter ere van de
Voor het dragen van twee halve vaatjes
0-1-0.
Jan van Straelen is naar Delft geweest om een
zeker verzoekschrift in te dienen 3-0-0.
ORDENARIS
Ten eerste nemen drost, schout, secretaris,
twee burgemeesters, twee rentmeesters en de
gerechtsbode voor hun aanwezigheid bij het horen
en sluiten van deze rekening elk 10 st.
4-0-0.
Voor het opstellen van deze rekening en het
maken van een afschrift krijgt de secretaris per
409
-ocr page 404-
blad 1 st.
de vollen aanneemspenningen wegens de
Nieuwgebouwde Waag betaald in uytgave
brengt ter somma van
                        2400-0-0.
Aan H. Lindeman voor een feijne
balans in de Stads Waag                162-4-0.
thuijsbrengen                                    O- 4-0.
Aan Philip Peeper voor touw tot
de schaalen
                                         15- 8-0.
Aan Joh. van Oosten en H. van
Zyll wegens het maken van bestekken
50- 0-0.
Aan H. van Zyll voor twee nieuwe
schaalen
                                             11-11-0.
Aan B. de Groot wegens eyser en
arbeydsloon
                                        18- 3-0.
Aan de waagmeester Willem van Os
voor een plaats, daar geduurende de
Vertimmering des nieuwe Waag, de
goederen ter Waag komende gewogen
wierden
                                              21- 0-0.
278-10-0.
Bron: O.A.IJ. 329 - 36, cap.7, p.20.
Bijlage 4
Koopcondities genoteerd bij de transactie
van Theunis Voorboom, meester timmerman,
woonachtig binnen IJsselstein, die overdroeg
aan het stads-kinder-werkhuys en schoole "een
schuur, staande tusschen dezer stads waag en
het Ewoudsgasthuys, belent oostwaards den
verkoper met desselfs woonhuys, en westwaards
den ingang van het gasthuys."
koopsom (400 gld) is voldaan,
koopconditie dd. 11 maart 1779
gedaan 1779 maart 18.
1 Als koper treedt op Goris 't Hoen,
burgemeester van de stad IJsselstein met
goedvinden en machtiging van de Edele
Mogende Raad van Zijn Doorluchtige
Hoogheid de Prins van Oranje en Nassau dd. 8-
2-1779, ten behoeve van het
stadskinderwerkhuis en school.
2-2-0.
De uitgaven in deze rekening bedragen in
totaal de som van
                              434-10-1.
De ontvangsten hierboven bedragen
343-11-3.
Het een van het ander afgetrokken is er meer
uitgegeven dan ontvangen en blijft de
rentmeester de schutmeesters van deze rekening
een bedrag schuldig van 90 gld. 18 st. en 6 d.
90-18-6.
Aldus gehoord en gesloten door de
toehoorders als boven vermeld na voorgaande
proclamatie op het stadhuis op 4 mei 1599 en is
door de drost ondertekend en was
Gerard de Pynsen van der Aa.
Gecollationeerd naar de letter van het
origineel na het sluiten van de gerekende
rekening en is goed bevonden en ondertekend
door mij secretaris van IJsselstein
Strepen, 1599.
Bron: O.A.IJ. ....
Bijlage 3
Aan Johannes van Oosten en Heymen van
Zyll de aanneemspenningen van de Nieuwe
Stadswaag staande onder het Stads Kinder
Werkhuys en School, op den 11 Maart 1779 in
eene massa voor de somma van 6660.-.- by hun
aangenomen. En waar van de Timmeringe van
de Stads Waag door de voorzeide aanneemers,
en opgevolgde approbatie (goedkeuring) des
Heeren Regenten is begroot op een somma van
2400.-.-. In welke somma de Baronnie van
IJsselstein moet lasten 3/10 parten welke 3/10
parten hiervoor in Cap. 7 in ontfang zijn
gebragt ter somma van 720.-.-. En de Stad en de
Schutterij samen 7/10 parten of de somma van
1680.-.- zijnde van de laatstgemelde somma de
premie hier voor ter somma van 560.-.- mede in
ontfang Cap. 7 verantwoord. Dus den Rendant
410
-ocr page 405-
2 condities:
a bij de vernieuwing van de stadswaag
zullen alle gemeenschappelijke muren, die
vernieuwing of verbetering nodig hebben,
vernieuwd of verbeterd worden, ten koste van
de waag of het kinderwerkhuis; de verkoper
behoeft daarin niet bij te dragen.
b de verkoper zal op zijn erf een secreet
mogen bouwen,"so nabij doenlijk aan het
secreet, dat bij of in het nieuwe gebouw sal
gezet en gemaakt worden, om hetzelve aldus in
een riool te brengen, sonder dat hij of zijn regt-
verkrijgende in het reynigen en ledigen van
hetzelve ooit zal behoeven te lasten, vermits hij
door de verkoop van deze schuur sijn uytgang
over het erf van het gasthuys komt te
verliesen."
c de verkoper is verplicht "twee stoelen
breete (of zoo veel meer als er tot de gang om
naar het secreet van het nieuwe gebouw nodig
is) op sijn erff af te staan, en toe te laten, dat de
vengsters van het nieuwe gebouw aan de zeijde
van sijn wooning het ligt (=daglicht)
ontfangen."
d bij het afbreken van de genoemde schuur
zal al het hout en de pannen toevallen aan de
verkoper, maar de stenen aan het
stadskinderwerkhuis.
e de koper "verpligt sich in sijn particulier,
aan de verkoper een plaats te vergunnen op
desselfs noorder-cingel onder de stadswall bij
het munneke-poortje, tot-het maken van een
schuur, om zijn hout in te brengen, en sulks
voor altoos, en ter lengte van veertig voeten."
Bron: excerpt van M.H.H. Doesburg uit
RA.Utrecht Recht. Arch. no. 648, 12e
gebonden deel 1774-.....Hieruit de no.4871 en
4872.
Bijlage 5
WAAGMEESTERS
HenrickVlughl563-'64.
Aelbert van Zevender 1571; 1572-73; 1573-
'74.
Dirck van der Muyc 1574-75.
Engbert Areaens 1575-76.
Aras Mathijss. 1576-77.
Lambert Janss. bakker 1577-78.
Merten Henricxs. 1578-79.
Willem Roeien 1581-'82.
Willem Janss. Clinck 1585-'86.
Lambert Janss. 1586-'87; 1587-'88.
Willem Janss. Clinck 1588-'89.
Hendrick Lichthart 1589-'90.
Claes Adriaenss. waard 1590-'91; 1591-'92;
1592-'93.
Lambert Janss. 1593-'94; 1594-'95; 1595-'96.
Claes Arinss. 1596-'97.
Lambert Janss. 1597-'98; 1598-'99.
Beemt Hoomans 1599-1600.
Claes Aryenss. 1600-'01; 1601 -'02.
Comelis de Man en Dirck Beyen 'glaesmaecker'
1602-'03.
Claes Dirrixss. Verwey 1603-'04.
Willem Comeliss. de Man 16O4-'05; 1605-'06.
Dirck Janss. Beyen 1606-'07; 1607-'08.
Beemt Hoomans 1608-'09
Claes Henrixss. schoenmaker 1609-'10.
Dirck Janss. van Oosterlaeck 1610-'11; 1611-
'12.
Comelis de Man 1612-'13; 1613-'14; 1614-'15.
Henrick Claess. kleermaker 1615-'16; 1616-'17.
Dirck Janss. van Oosterlaeck 1617-'18; 1618-
'19; 1620-'21; 1621-'22.
Willem Comeliss. de Man 1622-'23; 1623-'24;
1624-'25.
Dirck Janss. Beyen 1625-'26; 1626-'27.
Jan Dircxss. Oosterlaak 1627-'28
Thomas Matheus Gijssel 1628-'29
Claes Kilsdonckl629-'30.
Claes Adriaenss. waard 1630-'31; 1631-'32.
Joris van Mierlo 1632-'33; 1633-'34; 1634-'35;
1635-'36; 1636-'37.
SamuellHeyndricxs. 1637-'38.
411
-ocr page 406-
Heyndrick Aemtss. van Os 1639-'40; 1640-'41;
1641-'42; 1642-'43.
Samuell Heyndricxs. 1643-'44; 1644-'45; 1645-
'46.
Peter Camp 1646-'47; 1647-'48; 1648-'49;
1650-'51; 1653-'54; 1654-'55; 1655-'56.
Weduwe van Peter Camp 1656-'57.
Thonis Pronckert 1657-'58; 1658-59.
Arien van Rossum 1659-'60
Gerbrecht Gerrits. 1660-'61.
Gijsbert van Guijlick 1661-'62.
LambertCamp 1662-'63.
JacobCamp 1663-'64.
Willem van Heerden 1664-'65; 1665-'66; 1666-
'67; 1667-'68.
JacobCamp 1668-'69; 1669-'70; 1670-'71;
1671-72.
Willem van Heerden 1672-'73.
niet verpacht 1673-'74; 1674-'75.
Willem Andriess. van Benschop 1675-'76;
1676-'77.
Willem van Oosterlaak 1677-'78; 1678-'79.
Willem Andriess. van Benschop 1679-'80;
1680-'81; 1681-'82; 1682-'83; 1683-'84; 1684-
'85; 1685-'86voor5jaar; 1691-'92 voor 3 jaar;
1694-'95 voor 4 jaar; 1698-'99 voor 4 jaar;
1702-'03voor4jaar.
Annigje Pieters. van Jaarsveld, wed. van
Willem Andriess. van Benschop 1706-'07 voor
4 jaar.
Adrianus Benschop 1710-'11 voor 4 jaar; 1714-
'15; 1715-'16; 1716-'17; 1717-'18; 1718-'19
voor 4 jaar; 1722-'23 voor4jaar; 1726-'27voor
4 jaar; 1730-'31 voor 2 jaar; 1732-'33 voor 2
jaar; 1734-'35; 1735-'36; 1736-'40 voor4jaar;
1745-'46 voor 10 jaar; 1755-'56 voor het
leven...
In 1762 overlijdt Adriaan Benschop en wordt
de pacht vergund aan Willem van Os, die in
1779 nog waagmeester is.
Bron: excerpt van M.H.H. Doesburg van het
archief van de Schutterij van Sint Joris.
412
-ocr page 407-
IJsselstein
in tweevoud
Voor de geboren en getogen IJsselsteiner
zullen de beelden een herinnering brengen aan
vroeger dagen met het toenmalig wel en wee.
Voor diegenen die minder bekend zijn met het
oude IJsselstein kunnen de plaatjes inzicht
geven in een levend verleden dat relatief nog
zo dicht bij ons staat.
Met 'IJsselstein in tweevoud' willen we
hedendaagse situaties van IJsselstein zetten
naast die van vroegere dagen. Het uitgebreide
fotoarchief van de HKIJ bevat vele plekjes van
het oudere IJsselstein waarvan nu weinig of
niets meer terug is te vinden. Alleen aan de
hand van omgevingselementen zijn deze
situaties soms nog te herkennen.
We beginnen met het verdwenen menselijk bedrijf van 'voddenboer'. Tussen 1945 en 1965 was Henk de Winter
een markant figuur in de Usselsteinse dreven. Zijn stentorstem galmde tegen de gevels om ieder erop te
attenderen dat men hij hem lompen en oude metalen kon verkopen. De oogst van zijn werkdag bracht Henk
naar zijn pakhuis op de Walkade. Bij mooi weer bracht hij zijn 'schaft' op straat door.
En als hij geluk had, zat er tussen zijn schilderachtige lading een buitgemaakte fauteuil!
413
-ocr page 408-
De Noodbrug in 1967.
Van 1959 tot 1972 lag ter hoogte van de kruising Panoven/Anna van Burenstraat de 'Noodbrug' over de
Hollandse IJssel. Deze brug diende als tijdelijke vervanging voor 'enkele' maanden van de gesloopte IJsselbrug
bij de IJsselpoort. Herbouw van deze brug geschiedde eerst in 1972! Tal van ongelukken hebben zich
voorgedaan met de oude Baileynoodbrug waardoor deze eerder een obstakel dan een overgang vormde.
414
-ocr page 409-
Hoepschuur en mandenmakerij op het Hazenveld, 1965.
Bij de IJsselbrug waar nu woningen op het Hazenveld staan bevond zich tot 1967 deze hoep- en
mandenschuur. De opdrachtgever voor de bouw was Willem Frederik Lodewijk Lapidoth; notaris. Van 1814
tot 1843 bekleedde hij de functie van gemeentesecretaris. Op de oude foto zien we uiterst links een huis met
puntdak: 'de Hofkamp'; pastorie van de NHgemeente.
415
-ocr page 410-
Automobielenreparatieinrichting in de dertiger jaren.
Garagebedrijf Henk Beijen was gevestigd aan de Hoge Biezen bij de verdwenen sluis waar nu het busstation is.
De man op de motor is aannemer Jan Beijen en op de achtergrond zit Piet Weelde op de motorfiets.
Toon Oskam bedient met de hand de benzinepomp. Eerst werd de benzine met een slinger omhoog gepomp in
een glazen reservoir. Door daarna terug te draaien liep de brandstof in de tank van de auto of motorfiets.
416
-ocr page 411-
Transportbedrijf midden jaren zestig.
De transportonderneming 'Gebroeders van Dommelen' verzorgde reeds in 1923 het scheepvrachtvervoer
IJsselstein - Amsterdam vv. vanaf de IJsselkade. Vanaf 1937 gebeurde dit ook over de weg per 'Chevrolet'
vrachtwagen. Het vervoer over water hield stand tot de tachtiger jaren.
De lokatie IJsselkade is enkele jaren geleden verlaten om plaats te maken voor woningbouw.
417
-ocr page 412-
De sluis bij
Op de plaats van het huidige busstation aan de Benschopperpoort lag tot 1965 een sluis die van belang was voor
Jan Blanken. Dit was de eerste zg. 'waaiersluis' in Nederland. Kenmerk van zo'n sluis is de waaiervormige afsluitdeu
gebruik gesteld. We zien hier twee oude situaties geplaatst met de huidige. Di
Op dej'oto rechts boven zien we de sluis in het begin van de zestiger jaren. Deze is dan al nic
418
-ocr page 413-
fe Biezen.
eepvaart en watertoevoer in de Lopikerwaard. De sluis werd in 1807 gebouwd en genoemd naar deontwerper:
luis in de Hollandse IJssel bij Haastrecht is ook van dit type. De sluis is in 1809 officieel door Koning Lodewijk in
'nkshoven toont ons de sluis van voor de oorlog en nog volledig in gebruik,
in gebruik als schutsluis De sluis stond in de volksmond bekend als het Karnemelkse gat'.
419
-ocr page 414-
Havenstraat.
We zien hier de Havenstraat vanaf het 'Domineesbrugje' in 193H en nu. De bestrating was toen niet breder dan
2 meter en daardoor alleen geschikt voor fietsers en voetgangers. Vele van de huizen waren in de achttiende
eeuw in bezit van handelslieden die hun koopwaar konden opslaan in de grote kelders onder de huizen welke
^r^
                               per vaartuig gemakkelijk waren te bereiken.
Stichting
Historische Kring
IJsseistein
i
Redaktle:
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC
IJsseistein.
Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W. J. van Vliet, J.W. Frisolaan 7, 3401 AX
IJsseistein, tel: 03408 - 81660. Voor inwoners van
IJsseistein bedraagt de contributie minimaal f 20,-
per kalenderjaar; zij die buiten IJsseistein wonen
worden verzocht om f 6,- extra over te maken ivm de
verzendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover
voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden
besteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,-.
Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn
fSO,-
De Stichting Historische Kring IJsseistein is in 1975
tot stand gekomen en stelt zich het volgende als
doel:
De belangstelling voor de geschiedenis in het
algemeen en voor die van IJsseistein en de
Lopikerwaard in het bijzonder.
Dagelijks bestuur:
Voorzitter: L. Murk, tel: 03408 - 81627,
Secretariaat: C. J. H. van Dijk - Westerhout, Omloop
West 42, 3402 XP IJsseistein, tel: 03408 - 83699.
Penningmeester: W.J. van Vliet, J.W. Frisolaan 7,
3401 AX IJsseistein, tel; 03408 - 81660.
Bank: ABN - AMRO IJsseistein, reknr: 21.84.00.21,
gironummer van de bank: 2900.
420