Steenbakkerijen te IJsselstein
|
|||||||||
door F. H. Landzaat (Schalkwijk)
en L. Murk (IJsselstein) |
|||||||||
De vroegere steenovens
Er is een tijd geweest dat er wel bij ieder
riviertje of vaart steenbakkerijen te vinden waren. Vestiging aan een vaarwater was nodig voor de aanvoer per boot van klei, waaruit de stenen gebakken werden en van brandstof (aanvankelijk turf, later cokes, olie en aardgas) alsook voor de afvoer van verkochte stenen. Bekijkt men oude plattegronden uit de 17de en 18de eeuw dan treft men de zg 'steenplaatsen' aan bij: Utrecht, Woerden, Alphen, Vianen, Culemborg, Arnhem en andere voorname plaatsen uit die tijd. Pas in de 19de eeuw is men zich gaan vestigen aan de grote rivieren, zoals de Waal. De zg 'Waalsteen' is daar een gevolg van. Deze steen is veel gevraagd en gebruikt. In die tijd waren de steenbakkerijen rond Vianen voorzien met namen als: 'De Steenoven van Rietveld' en 'Middelwaard'. Aan de Utrechtse karit van de Lek: 'Het Hoenderwerk', 'De Kikvors' en 'Het Heiwerk'. Deze vroegere steenbakkerijen waren veelal eigendom van kapittels en grootgrondbezitters. Behalve steenbakkerijen waren er ook
bedrijven die dakpannen en vloertegels vervaardigden. Deze trof men aan langs de Vecht, de Vaartse Rijn en de Oude Rijn. Ook langs de Hollandse IJssel kon men al voor 1800 steen-en pannenbakkerijen ,, |
|||||||||
Inleiding
Zo'n vijftig jaar geleden was het een
vertrouwd beeld: bij iedere grote of kleine plaats aan een rivier of vaart kon je steenbakkerijen aantreffen. Vele ouderen zullen zich dat wel herinneren. Het waren in oppervlakte grote bedrijven. Omdat de stenen in de buitenlucht in zg 'drooghage' moesten drogen waren er uitgebreide terreinen nodig. Veel van deze bedrijven zijn thans stilgelegd, afgebroken en vervangen door vaak nieuwe woonwijken. Het oude ambacht leeft dan nog wel eens
voort in de straatnamen. Soms zij n er zelfs oude restanten bewaard gebleven tussen die nieuwe huizenrijen, zoals bazenwoningen en/of een rijtje arbeiderswoningen. Bouwkundig is dit goed mogelijk gebleken. Het verdient zeker de voorkeur boven totale afbraak. Te IJsselstein treffen we deze sitatie ook aan.
De steenfabriek is afgebroken en een nieuwe woonwijk komt langzaam tot leven. Alleen straatnamen als: Tasveld, Droogveld, Overwaard, Vlamoven en Ringoven duiden nog op een voormalige steenfabriek. Hoewel een fabrieksarchief niet aanwezig is en het zelfs de vraag is of dit ooit heeft bestaan, zij n er, na veel speurwerk, genoeg interessante gegevens gevonden waarmee dit artikel tot stand is kunnen komen. |
|||||||||
De steenfabriek 'Overwaard'.
Op 31 december 1867 verschenen voor
notaris J.H. van Schermbeek te Utrecht twee heren, genaamd Otto A.G. Walland en Carel L.W.Thorman, beiden zonder beroep. Zij gingen een vennootschap aan voor het
fabriceren van- en het handel drijven in baksteen. De steenfabriek zal heten: De Overwaard. De heren hadden al een stuk grond gekocht van Hendrik Groenveld en een tweede stuk van Jan van Wijk. Beide stukken worden als bouwland omschreven, kadastraal onder de nummers A381 en 386. Bij herverdeling wordt later de A. in het kadaster vervangen door D. De steenoven wordt dan D491 en de steenplaats D496. Behalve de steenoven bouwden de heren ook een rijtje van twaalf arbeiderswoningen. De 49 personeelsleden bestonden uit 18 mannen, lOvrouwen, 15 jongens en 6 meisjes. De vermeldingen over de lonen van het
personeel zijn niet duidelijk: mannen verdienenfl. 1,30, vrouwenfl. l,10ende jongelui fl. 0,65. Was dit per dag? Het wordt niet vermeld. Elders, bv. bij de Weduwe van Veeren te Zuilen aan de Vecht, verdienden de mannen fl. 5,00, de vrouwen fl. 2,50ende jongelui fl. 0,90. Hoewel het hier ook niet vermeld wordt gaat het kennelijk over weeklonen. Om nog meer verwarring te scheppen: in 1871 vermeldt men dat te Zuilen het loon wordt berekend 'per duizend', maar dit is dan een bericht van een pannenbakkerij. Duidelijker is de berichtgeving bij de firma F. A. Bonté te Wijk bij Duurstede (en Werkhoven). Daar hanteerde men het uurloon en wel van 9 cent tot 12 cent per uur. Dit was later in IJsselstein ook het geval. De voorbereidingen van De Overwaard
hebbenruimeenjaargeduurd.Op9julil869 verschijnt in het Utrechtsche Provinciale en Stedelijke Dagblad een advertentie van de firma Walland en Thormann. De produktie is dan in volle gang. Gelukkig had de firma zich toegelegd op het fabriceren van het Waalsteenformaat want in 1871 wordt reeds vermeld dat de afzet van IJsselsteenformaat in Nederland niet is als in de vorige jaren. De oorzaak was: de ongunstige zomer die op het vervaardigen van stenen een nadelige invloc had. |
|||||||||
aantreffen en wel in het Zuidhollandse
gedeelte.' In de provincie Utrecht zijn geen
bakkerijen langs de Hollandse IJssel gevestigd voor 1800. De oorzaak moet gezocht worden in de bevaarbaarheid van de rivier. Door de betere bevaarbaarheid, na de bouw van de waaiersluis te Gouda in 1860, verschenen er ook vestigingen in het Utrechtse gedeelte. Voordien betrokken de IJsselsteinse bouwers steen en dakpannen van de bakkerijen gelegen aan de Vaartse Rijn. |
|||||||||
De eerste vestigingen te IJsselstein
In het Utrechtse kregen de steenfabrieken
'een zeer belangrijk debiet'.^ In 1860 wordt melding gemaakt van 5 steenbakkerijen, gelegen te Jutfaas. Van IJsselstein wordt vermeld: een touwslagerij, 7 hoepmakerijen, een klompenmakerij, een leerlooierij, een bierbrouwerij en scheepstimmerwerf. Van een steenbakkerij is dan nog geen sprake .^ In 1869 wordt er in IJsselstein een afdeling
opgericht van de' Vereeniging voor fabriek- en handwerknijverheid in Nederland'. Binnen een jaar telt men al 26 leden. Er was bedrijvigheid in IJsselstein: het aantal hoepmakerijen was gegroeid tot 10 en er was een leerlooierij bijgekomen. Welke invloed de oprichting van de afdeling van de 'Vereeniging' heeft gehad, is niet bekend. Voor ons is dit echter een belangrijke datum, omdat ook een'5feen/flfcn'eA:'lid wordt, die onder leiding staat van C. L. W. Thormann. De steenbakkerij was in die tijd een
bloeiende branche. Alleen langs de Gelderse rivieren zijn er op dat moment 107 steenfabrieken. Men werkte van eind april tot half september aan 4 vormtaf els. Elke fabriek produceerde gemiddeld 3.200.000 stenen per jaar. Aan de in 1858 vermelde vijf steenfabrieken te Jutphaas, waarvan één ook dakpannen produceerde, werkten 92 mannen, 43 vrouwen, 33 meisjes en 48 jongens."* In IJsselstein toont de eerste steenfabriek verhoudingsgewijs dezelfde aantallen. Hieruit valt op te maken dat men begonnen is met een gewone veldoven. Pas veel later komt de 'Vlamoven', waarover straks meer. |
|||||||||
/
|
|||||||||
we later Willem Jan aan (aannemer en
fabrikant); te Nieuwerkerk aan de IJssel: Fob. Mijnlieff A.Zoon; te Vianen: Johannes Mijnlieff; te Barboutswaarder: Cornelis Mijnlieff, enz., enz.^ De tweede steenfabriek
Het is niet bekend of het succes van
Thormann daartoe aanleiding was, wel is het een feit dat pal naast zijn fabriek een nieuwe steenbakkerij gevestigd werd door Gerard Johan Keijzer. Op 29 mei kocht Keizer van Johannes B. Groenveld eveneens een perceel, groot 2 Ha, 37 aren en 50 centiaren, gelegen in de gemeente IJsselstein, op het IJsselveld en belend ten oosten het eigendom van de heer Thormann, kadastraal bekend onder sectie D382-383. Hierop wordt dan eveneens een steenoven gebouwd die de naam kreeg 'De Machinale Utrechtse Steenbakkerij'. Terwijl bij de buurman (Thormann) nog met de hand gevormd wordt, gaat Keijzer geheel over tot de machinale fabrikage door middel van een stoommachine. In 1881 werkte bij Mij nlieff 11 mannen, 4
vrouwen, ójongens en 4 meisjes. Keijzer had met zijn 4PK stoomgedreven vormmachine 20 mannen, 3 vrouwen en 3 jongens in dienst. De mechanisatie ging (gelukkig) ten koste van de jonge vrouwelijke personeelsleden. Op 30 januari verkoopt Keijzer zijn
steenfabriek, met ovens, machines, loodsen, bergplaatsen, schuren, woningen en verdere opstallen, benevens tasvelden, tuin, open gronden en moesgronden aan Aart van de Koppel Adriaanszoon, burgemeester van Almkerk te Noord-Brabant voor de prijs van fl. 32.300,00. Van genoemde steenfabriek Keijzer worden nog enkele terug gevonden bakstenen bewaard, die voorzien zij n van het fabrieksstempel. (zie foto) De fusie van twee steenbakkerijen.
De al eerder genoemde burgemeester Aart
van de Koppel kocht 'De Machinale Utrechtse Steenfabriek'van G.J.Keijzer met een goede bedoeling. Hij was getrouwd met een dochter van Arie Mijnlieff: Catharina Helena genaamd. De beide families kenden elkaar want Almkerk en Andel liggen vlak bij elkaar. Zij kregen twee zonen: Adriaan en |
|||||||
Van links naar rechts: A art van de Koppel (burgemeesteren
steenfahrikantj, zijn schoonvader ArieMijnlieff en
ArieMijnlieffuit Werkendam.
Op schoot Catharina Helena.
Foto: familiearchief G.M. Mijnlieff te Bloemendaal.
Tien jaren lang blijft Thormann stenen
bakken. Dan stopt hij er mee; Walland is al veel eerder verdwenen. Het is niet bekend om welke reden en Thormann verkoopt De Overwaard aan Arie Mijnlieff Ariezoon. Arie Mijnlieff Ariezoon is een telg uit een
oud steenbakkersgeslacht, afkomstig uit Andel gelegen aan de Afgedamde Maas in Noord-Brabant. Aan deze Arie wordt De Overwaard verkocht; met 12 arbeiderswoningen, staande in de polder IJsselveld tussen de rivier de Hollandse IJssel en de Geinse weg. Belend ten oosten de heer Groenveld en ten westen de heer Keijzer. Zoals gezegd stamde Arie Mij nlieff uit een bekende steenbakkersfamilie: in 1734 hebben bv. F. en A. Mijnlieff al steenbakkerijen in de omgeving van Ouderkerk aan de IJssel. Bij Gouda treffen |
|||||||
3
|
|||||||
IJsselsteen van de Keyzer.
Luchtopname van de samengevoegde steenfabrieken rond 1937. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelderwind
baggerbeugel
oliekannen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arie, beide geboren te Almkerk. Het is
duidelijk waarom Aart van de Koppel de steenfabriek kocht voor zoveel geld. Blijkens de koopakte waren er meer liefhebbers voor De Machinale Steenfabriek, zoals Johannes Brunt Janszoon, een steenfabrikant te Rietveld bij Woerden, en Louis A. van de Berg, steenfabriek te Willeskop. Maarzij visten beiden naast het net! Bovengenoemde akte geeft een aardig
beeld van het materiaal en de gereedschappen die toen in gebruik waren. Hieruit blijkt dat het voor die tijd een vooruitstrevende steenfabriek geweest moet zijn. Genoemd wordt: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gebrs. H. van de Koppel te IJsselstein
Wordt Adriaan van de Koppel, de oudste
zoon van Aart, in 1986 al, met A. Mijnlieff genoemd, op 21 november 1905 wordt er een Vennootschap onder firma opgericht genaamd 'De Gebrs. van de Koppel'.^ Later wordt de firma-naam veranderd in 'N. V. Maatschappy tot Exploitatie van Steenfabrieken voorheen Gebrs. van de Koppel te IJsselstein p/a Wolterbeekweg 19 te Oosterbeek'. De laatste jaren schreef men 'Maatschappy tot Exploitatie van Onroerende Goederen'.** Laten wij teruggaan naar de twee
gebroeders van de Koppel welke in het begin van deze eeuw een zeer belangrijke stap zetten naar verbetering op het gebied van steenfabrikage. Zij doen afstand van het ouderwetse systeem en vervangen hun veldoven door een 'Kamerringoven met Overslaande Vlam'. Ook wel 'Vlamoven' genoemd. Hier is veel aan vooraf gegaan. In ieder geval was het de toendertijd bekende prof. J.A. van der Kloes die als reactie hierop schreef, 'dit denkbeeld heeft den hoogste trap van volmaking bereikt in den kamerringoven van A driaan van de Koppel te IJsselstein.'' Soorten ovens
Hierboven is gesproken over Veldoven,
Kamerringoven en Vlamoven. Om de ontwikkelingen in de steenbakkerijen te kunnen volgen, dient men inzicht te hebben in de soorten ovens die gebruikt zij n. Daarom is het nodig er hier iets over te zeggen. 1. DE VELDOVEN
Ditiseenz.g. 'periodieke oven'. Dit soort
wordt geheel gevuld en daarna opgestookt tot baktemperatuur. Dan volgt de afkoeling en daarna het leeghalen. De produktie is dus gelijk aan de ovenkapaciteit en komt dus periodiek - na het gehele stookproces - beschikbaar. Er is geen kontinue produktie. 2.DE WAALOVEN OFDE
VERBETERDE VELDOVEN |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als eerste verbetering ontstond al gauw de
Waaloven of de Verbeterde Veldoven. Deze bestond uit drie permanente, dikke isolerende stenen wanden. De vierde wand bleef open voor het in- en uitkruien van de ongebakken groeneresp. de gebakken steen. Het stoken gebeurde hier dmv monden: dit zijn roosters, die in de zware muren waren ingebouwd en waarop het vuur werd onderhouden. De oven omvatte in totaal 1 miljoenstenen. 3.DERINGOVEN
Ook bij de Waaloven bleef het
warmteverlies groot, de kontrole op het vuur moeilijk. Met de Ringoven is een grote sprong voorwaarts gemaakt. Het prototype bestond uit een cirkelvormig brandkanaal met een schoorsteen in het midden. De latere ringovens kregen de vorm van twee aan de uiteinden met elkaar verbonden evenwijdige kanalen. Het doorlopende brandkanaal heeft een gewelf, dat zowel in de lengte als in de breedte voorzien is van rijen gerangschikte, met deksels afgesloten, stookschachten. De oven is, op een werkzone na waarin de aanvoer en afvoer van het produkt plaatsvinden, steeds geheel gevuld. Een variant hierop is nog de zg. 'Zig- Zagoven'. Hoewel de kamers beter toegankeli j k zij n, blij ft de inrichting en werkwijze volkomen gelijk aan de Ringoven. 4.DE KAMERRINGOVEN
De resultaten met de metselstenen waren
t. o. V. de veldovens goed te noemen; het percentage straatsteen in deze ovens was echter gering. Het was Adriaan van de Koppel welke te IJsselstein in 1915 de 'Vlamoven' (Kamerringovenmet overslaande vlam) tot bekendheid bracht. Het bleek al gauw dat deze oven geschikt was om goede straatstenen te bakken. Het percentage was zeer hoog. Tal van fabrikanten gingen er toe over om hun waalovens door vlamovens te vervangen. In 1918 waren eral 19 vlamovens gebouwd. Het bouwen van vlamovens is trouwens doorgegaan tot in de j aren '60. Vlamovens in Nederland.
De snelle groei werd bevorderd door het
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^:^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^ WN
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O)
.E
o o
o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\J
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schematische plattegrond en dwarsdoorsnede van een ringoven.
brandstofprobleem gedurende de Eerste
Wereldoorlog. In een landelijke kolenstrijd konden de vlamovensteenfabrikanten, mede door hun hechte organisatie (zij waren op 29 november 1917 verenigd in een verkoopkantoor 'N. V. De Vlamovenstraatklinker'.) onder leiding van dhr. A.v.d.Koppel, zich handhaven en het pleit in hun voordeel beslechten. Het wantrouwen inzake de vlamoven was geheel overwonnen en de produktie van straatstenen zou op den duur zich geheel koncentreren in de vlamovens. Na de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^^=A olietoevoer ^—-kijk en meetpot
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pijlermuur
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-kamervloer-lin l!f !
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iTT n: lii 11! iLi:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schematische tekening van een kamer in een vlamoven.
Uit: J.A. van de Kloes. Onze Bouwmaterialen (Kunslsteen).
Uitgegeven hij L.J. Veen's Uitg. Mij VN Amsterdam. 1923 (3e deel). |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Koppel's RingoveD^met overslaande vlam. Plattegrond en langsdoorsnede. 1:200.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VEeBOUWÉMöCJP/OE ATErrlFAOeiCK
|
||||
Vd HEEgEM GE&g Vp k^OPPEL - IJSSEL-STEIH
|
||||
onstuimige groei trad gedurende de Ie
wereldoorlog een periode van stabilisatie in. Hierbij vielen de zwakken af. Het aantal vlamovens zou in de jaren dertig zelfs stijgen tot boven de 100, waarvan 80% langs de Grote Rivieren.'" |
Een nieuw produkt
De veldovens leverden in hoofdzaak
metselstenen en straat-klinkers. Zoals gezegd streefde men naar snellere productie en besparing van energie. Men dacht dit bereikt te hebben met de ringoven. Een volgende verbetering was de Overslaande Vlamoven. Een andere soort verbetering werd gezocht in het bakmateriaal zelf. Dit leverde de vlamovic op. Deze wordt verkregen door het zg droogpersen van klei tot vormelingen, die ongeveer twee en half maal de kubieke inhoud hebben van een normale straatklinker. Men zocht dus zowel naar een betere
produktiemethode als naar een ander formaat straatklinker. Vanaf 1918 is geëxperimenteerd met het persen van vormelingen. Daartoe is op het terrein van - hoe kan het anders-de Gebrs. van de Koppel te IJsselstein een proeffabriek gebouwd. De proefnemingen hebben jaren geduurd. Het heeft veel moeite gekost het droogpersen onder de knie te krijgen en het juiste formaat tevinden.'^ Werkwijze vlamovic
Er werd voornamelijk een vorm gebruikt
van 20 cm hoogte, die met droge kleipoeder gevuld werd; en deze massa werd samengeperst tot ongeveer 11 cm. Er werd geëxperimenteerd met verschillende formaten: 10 x 10 x 20cmen 19,5 X 19,5 X 6,5 cm.'-^Spoedig bleek dat de laatste vaster in de weg lag. Men vond het logisch een straatklinker te maken die even breed als hoog was. De vlamovic kreeg uiteindelijk het formaat 20,5 x 9,7 x 8,5 cm. Toen alle problemen overwonnen waren, was men in het eindstadium van de twintiger jaren. Er werd een fabrieksterrein met bijbehorende gronden aangekocht onder de gemeente Wageningen, waarop een nieuwe fabriek gebouwd werd voor de vlamovic. Eind januari 1930 kon de fabriek in gebruik genomen worden. Op de werkwijze werden buitenlandse patenten verkregen. Niet lang daarna trad er een enorme prijsdaling op van de straatklinkers. Men zat volop in de crisis. In 1934 werd de fabriek voorlopig stil gelegd. Ondanks alles ging in 1937 de heer Heynis
|
|||||||
A. van de Koppel en J. J. Wentink
J. J. Wentink experimenteerde op eigen
fabriek met de vlamoven. Reedsin 1910 publiceerde hij in het blad 'Klei' een artikel: 'Waarom het ringovenbedrijf bij ons niet voldoet'.'' Kennelijk is dit artikel gemaakt om zijn eigen vinding te promoten, hoewel hij de vlamoven niet als beter beschrijft. Die conclusie werd aan de goede verstaander overgelaten. De vlamoven doet zijn intrede pas in 1915
bij de Gebrs. van de Koppel in IJsselstein. Deze werd door of met samenwerking gebouwd door J. J. Wentink, blijkens een brief van zijn zoon dd. 28 februari 1979 waarin hij schrijft: De steenfabriek 'Nieuw Rave' (gelegen aan de Jutphaseweg te Utrecht.) hadveldovens, maar mijn vader J.J. Wentink bouwde daarop een kleine oven, dus geen ringoven.' Hij vervolgt: 'Mijn vader bouwde als ingenieur van de Gebrs. van de Koppel in Usselstein eerst een ringoven en daarna een kamerringoven, ook wel genoemd een vlamoven.' In 1917/18 waren er al 19 van dergelijke
ovens voor straatklinkers in bedrijf. De Utrechtse Kamer van Koophandel vermeldt in dossier no. 1585; N.V. De Vlamovenstraatklinkeropgericht
16 augustus 1918 (staatscourant nr. 191) Prof J. A. van de Kloes geeft als
oprichtingsdatum 22 november 1917 op. Het dossier van de Kamer van Koophandel te Utrecht vermeldt nog de volgende gegevens; Bestuursleden zijn: Adriaan van de
Koppel(directeur) woonachtig Kerkstrt. 2 te Usselstein. De commissarissen zijn: Pieter Bos, Robert J. Jansen en een Smits Ariezoon. Procuratiehouder is Klaas Nanning. Bij nader onderzoek bleek dat inderdaad de notaris Pieter Lens te Utrecht de akte heeft opgesteld en laten passeren op 22 november 1917. Later verhuisd het hoofdkantoor van IJsselstein naar Zeist. |
||||||||
10
|
||||||||
':m.^^^'^^s^[:^^j%gjj:f^^^-^'*^^ ■ %
|
||||||||||
Een plaatje uit 1922. Vlnr: Bep Verburg (13), Tinus Meyvogel. Nic. Veen en Hannes Steenis.
De mannen staan bij een zg. 'hittekar'. Het laboratorium van de steenfabriek in de jaren '30. |
||||||||||
n
|
||||||||||
Het Tasveld met op de achtergrond het ovengebouw.
Merkheeld van de IJsselsteinse Waalsteen.
In het midden de stempelmatrijs. hier valt goed te zien hoe ver de steen in het bakproces krimpt. |
||||||
1 lil'11 '
|
||||||
12
|
||||||
Situatie van 1985. De ovens en arbeiderswoningen worden gesloopt.
Foto: W.H.C, van Bemmel. |
|||||||||
jongens van 14 en 17 jaar. De jongens hadden
slechtsalsonderwijsL.O.ofB.L.O. genoten. In 1957 is het aantal gestegen tot 37 werknemers. De produktie verloopt vlot. Intern zijn er soms problemen. Zo moest Baas van Kooten iemand zijn ontslag aanzeggen. Collega's namen dit niet en dreigden uit vrij e wil ontslag te nemen. Uit veel blijkt dat de directie nog op vooroorlogse wijze bedrijf voert. Er komt verbetering in de arbeidsomstandigheden door de komst van een nieuwe traktor welke geschikt is voor terreinvervoer. De 12 arbeiderswoningen worden gerenoveerd. Van 2 wordt 1 gemaakt waardoor de woonsituatie aanzienlijk verbeterde. In februari 1958 is de 'campagne' nog niet begonnen en de vooruitzichten waren slecht. Er is nog volop voorraad en nauwelijks afzet. In de volgende j aren verbeterde dat. Produktieverbetering
Als eerste ging men over van olie naar
aardgas als brandstof. Produceerde men in 1956 nog ruim 6 milj oen stenen, in 1958 daalde dit tot 4 miljoen. De direktie stond in die tijd bekend als zeer konservatief. Desondanks gaat men mechaniseren hetgeen in mei 1960 is voltooid. De stenen komen dan van de lopende band. Door de mechanisering is het tekort aan
personeel opgevangen. Er wordt een nieuw persgebouw geplaatst hetgeen een |
|||||||||
te Oosterbeek er toch toe over om op zij n
fabriek 'Rosande' een installatie te bouwen voor de fabricage van de vlamovic, volgens het nieuwe systeem met de zg 'Drehtischpresse'. De fabrikanten van de v/amov/c waren aangesloten bij de N. V. Vlamovenstraatklinker en in 1937 telde men 50 leden. Zo komen we in de lijst natuurlijk tegen: de N.V. My tot Exploitatie van Steenfabrieken v/h Gebrs. van de Koppel te Zeist met de fabriek 'De Overwaard' te IJsselsteinendeN.V. Vlamovicfabriek 'Manewaard' te Opheusden.(Gem. Wageningen.) De Overwaard na 1945
In 1948 werkte er op de fabriek de
Overwaard 37 mannen. In de daarop volgende j aren verminderde dit aantal, maar kwam nooit lager dan 30. Buiten baas Bart van Kooten, waren er 3 uitkruiers, 3 inkruiers, 3 stokers, 2 zanders, 1 afstrijker, 4 afslaanders. 6 opstekers, 8 grondwerkers en 8 diversen. Aan het einde van het jaar 1948 stonden er 7 mannen op de lijst van wachtgeld uitkering. Zij kregen allen ontslag. In 1950 kwam het aantal op 32. De produktie is daarentegen gestegen en zelfs boven het vooroorlogse peil gebracht. Het blijft een komen en gaan van werknemers. In 1951 is er zelfs een tekort van werknemers. Gevraagd werd om 'een plankjes legger' en '2 opzetters'. Dit gebrek werd aangevuld door 2 |
|||||||||
13
|
|||||||||
Hel Utrechts Nieuwsblad van 30 oktober !'JS5.
|
||||||||||||||||||||||||
investeringvan ƒ 150.000,-betekende. De
direktie hoopte hiermee het oude productiepeilvanó miljoen stenen per jaar te bereiken met ongeveer22 werknemers. In 1964 werd deze norm met een produktie van 7 miljoen stenen ruimschoots gehaald. Het vormen in de fabriek geschiedt dan
volautomatisch met een kunstmatige verwarming van 90% binnen en 10% inde buitenlucht. Het bakken gebeurt nog steeds in de bestaande vlamoven. Rond 1870 waren gemiddeld 158 manweken nodig om met de hand 1 miljoen stenen te vormen. Bij de huidige automatische vormsystemen zijn voor zo'n produktie nog 19 tot 34 manweken nodig hetgeen een lagere kostprijs betekende. Bedrijfsvoering op de Overwaard
Het bedrijf gaat in 1965 verder onder de
nieuwe naam 'MES' (Maatschappij tot Exploitatie van Steenfabrieken). De ovenkapaciteit is dan verhoogd van 15000 naar 18000 stenen. De meeste klei werd gehaald op de
Lekoevers onder Hagestein en per vrachtauto naarde fabriek gereden. Vele IJsselsteiners zuilen zich nog de 'kleibult' herinneren welke op het terrein van de fabriek daardoor ontstond. Vanaf de kleibult werd de klei met een
dragline in een kipkar geladen. Deze werd vervolgens met een, door een elektromotor aangedreven, lier over smalspoor naar de mengstraat gereden. De mengstraat bestond uit achtereenvolgenseen kastenbeschikker, koUermolen en menger. In de menger werd de klei op de juiste kneedbaarheidsgraad gebracht door het inblazen van stoom en besproeiing met water. Het persen gebeurde met een volautomatische Verheije-pers. De droging vond plaats in een
kunstmatige, met stoom verwarmde drooginrichting. Deze ruimte bestond uit 35 kamers met een kapaciteit van 3000 stenen. Na het drogen volgde de oven welke een temperatuur had van 1 lOgradencelcius. Hierna werden de stenen geplaatst op het Tasveld'in 6 sorteringen. |
||||||||||||||||||||||||
EESmiOGfJKI.M
|
||||||||||||||||||||||||
SLOOP STEENFABRIEK BIJNA VOLTOOID; STL^KJE IJSSEL lilNSE HISTORIE VERDWIJN'
|
||||||||||||||||||||||||
Schoorsteen Overwaard
met droge klap onderuit |
||||||||||||||||||||||||
7j>'n kwart t^mw gt?ieden
draaide de steenïabriek aan tif Hollandse IJssci mm op vt)!Ee to*Tpn Jaarlijks kwamen m^h' Uit nPKen nuljtK'n hU-nen uit d* 'ivens Ali. gevolg van lie ver minderde vraau naar stenen fl* stiiKJnR von de aards^aip"!' < n c!p ainame um lU- kltMvoor td.iden in de omgevinp werd De Overwaard dne }aai ï^ïe 'fnsïesloten iBrtm Over IJ' ' '\tetn gt-i-prvken een uit ue van de Htstorlsche Krn-a
iJiseistoinï Vanaf m.^arl vuSyend iaai
verrii/en op het tibnck^terrem mt«taat lOt vrite seet^rhinzen, "i7 mtjeshnuen en 44 fwpe on der een kap hui?,en Bouwe} js het Zetöter i3ouwbedrMÏ Sloper Bïwtmgaard uit .s
fJraveland verwildert op dit jTiotnent düv rchUn van schoorsteen en ovens Het xa! de oude IJsselsteitwrs deugd d(>en. dat de ^-uurvaste stenen uit iU' ovens van De Ovt>r- waarct opnieuw worden Re bruikt Zo leeft een stukje IJs- selst^'inse hisUjrie voor!. |
||||||||||||||||||||||||
fVan een onzer verslag-
gevers ) : IJSSELSTEm ^ Met éen droge klap ging gis- termiddag om tioee latr de schoorsteen van de mwrinalige steerifabriek De Overwaard aan de Utrechiseweg iti Ussel- Stein onderuit. Enkele kilo's springstof bleken genoeg om het ongeveer vijftig meter hoge ge- vaarte te.slechten. Na tle exi»lo«ii«! leek hut er
even "p alsof ilff schoorst«*en wriiïf'rrfi' ti^ vallen, niaar toen gphpurdc bet toch. I*rfcips »p d«' pliuïts dit' rfr dPskURcÜKpn van süoppr Va» Vlift tf!Voren had(t4>i) tiitfsrdacht. 1> sl(x>p van de in augustus
Ï3fi2 «f'SloU'n stfmfi'briek bc- tfkt'iï! de onmianteliiitj van pfii t>o!ïi!igrijk stuk historif vmi (Xe Baromestad In 1867 |
||||||||||||||||||||||||
, / Jiki >s >iua' Il h-rui.
|
||||||||||||||||||||||||
HET KAH^'El u ifcüaht. mcuimywrigé
stukke7i. |
||||||||||||||||||||||||
dir dasfen werden de ovens nog
op turf gpstfwkt. De hiatst-eji*' ren kwam het aardgas tn |
||||||||||||||||||||||||
stichtte C, Thormann daar zijn
steenfabriek. LaU-r werd de uit 1877 daterende fabriek van J de Keyzer erbij getrokken, In |
||||||||||||||||||||||||
14
|
||||||||||||||||||||||||
Baksteenindustrie. In 1972 waren ernog 150
steenfabrieken (in 1858 ruim 400!) welke met z'n allen teveel stenen produceerden. Vele fabrieken werden gesloten en in het jaarverslag van de Nederlandse Bakindustrie van 1982 staan nog 68 georganiseerde baksteenfabrikanten vermeld. Hierbij is ook nog de 'MES IJsselstein bv'. Maar op 17 september van dat jaar valt het doek voor de IJsselsteinse steenfabriek. De produktie wordt stopgezet en het bedrijf ontruimd. Aan 115 j aar steenfabrikage is een einde gekomen. Nawoord
Dit artikel had niet tot stand kunnen
komen zonder de hulp van de heren A.P.F.M. Kemme te Apeldoorn en F. Ouwerkerk te Nieuwegein. Noten
|
|||||||||
JXSS
De schoorsteen na de 'val', let op de enorme doorsnede.
Personeel
Het personeelsbestand is in de jaren '60
behoorlijk verjongd; meer dan de helft is jonger dan 40 jaar. Halverwege de zestiger j aren kwamen 2 gastarbeiders in dienst welke zo goed voldeden dat zij in vaste dienst kwamen. Het personeel in de produktieafdelingen werden in tijdloon uitbetaald. In 1966 werden 2 nieuwe dienstwoningen gebouwd. Het einde
In 1966 vertrekt baas Bart van Kooten en
als opvolger komt baas Ben Bruggeman in dienst. Onder zijn leiding is het aantal werknemers van 11 naar 24 gestegen. In 1968 zit men om goede werkkrachten te springen. Een oplossing wordt gevonden door 3 man tijdelijk uit Doorwerth heen en weer te laten pendelen. In 1971 is de produktie gestegen naar 16 miljoen stenen. Men blijft met een personeelstekort
kampen. Ondanks de stijgende produktie blijft het ziekteverzuim hoog. Nog in 1982 zijn er gemiddeld 4 zieken. In de periode 1975-1982 schommelt het personeelsbestand tussen 16 en 24. In 1982 zijn er 25 werknemers, waaronder 1 vrouw, onder leiding van de laatste fabrieksbaas Cees van Kooten. Na het aanvankelijke tekort aan personeel in de jaren '60 gaat het na 1970 in een neerwaartse spiraal met de Nederlandse |
|||||||||
1 O.W.HoogendijkenC.C.J.Lans.
'Steenbakkerijen' Historische Encyclopedie Krimpenerwaard(H.E.K.)jaargang4.nr. 3-5en jaargang 5. 2 Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid.
Uitgegeven door de Ned. Maatschappy ter bevordering van Nijverheid 1969 (3e reeks deel X). 3 'Staat der Nederlandsche fabrieken volgens de
verslagen der Gemeenten' Haarlem 1859. 4 Prov. Verslagen van Utrecht.
5 G. Doorman. 'Het Nederlandsch Octrooiwezen en
detechniekder 19e eeuw.'(Nijhoff 1947),loot; op blz. 127 (nr. 81) 16.4.1822 Staatscourant8.7. Wed. Arie Mijnlieff, Fob Mijnlieff en I. Mijnlieff, Nw.kerk a.d. IJssel inzake Mopsteenen van klei getrokken uit de IJssel. Octrooi voor 10 jaar. 6 Archief Notaris Mathijs Bleker standplaats
IJsselstein 30.1.1896, 7 Dossier 221 Kamer v. Koophandel te Utrecht.
8 Dossier 64563 Kamer v. Koophandel te Utrecht.
9 J.A. v.d. Kloes Onze Bouwmaterialen
Kunststeen. 3e druk blz. 112 Deel II. uitgegeven bij L. J, Veen te Amsterdam 1923. 10 G.B. Jansen te Zevenaar. Baksteenfabricage in
Nederland 1850-1920. Uitgave de Walburg pers Zutphen 1987. 11 'Klei'orgaan der vereeniging van Ned.
Baksteenfabrikanten 1910. blz. 180 onder de titel 'Waarom het ringovenbedrijf bij ons niet voldoet.' door J.J. Wentink Utrecht. 12 'Klinker-wegen... veilige wegen! blz. 95 ez.
Uitgave N.V. de VlamovenstraatkHnker' Zeist 1937. 13 Idem. 12.
|
|||||||||
16
|
|||||||||
.Rijst uit den Slaap, den dag genaakt.
|
||||||||||
Instructie waarnaar de Klapwakers binnen de Stad
IJsselstein zullen hebben te reguleren. |
||||||||||
3.
Alle weken zullen de Klapwakers van wijken
veranderen, zo dat de geene die de ene week de Oostzijde omgaat de volgende week de Westzijde zal moeten omgaan. 4.
De Klapwakers zullen des Winters beginnen te
roepen van primo October tot half Maart toe van des avonds ten tien uuren, in de maanden van 15 November af. December en Januarie tot 15 Februarie, tot des morgens vijf uuren en de andere maanden October, half November, half Februarie en half Maart tot des morgens ten vier uuren en dat zomers van half Maart tot primo October van tien uuren des avonds tot des morgens ten drie uuren, uitgezonderd in de maanden Junie en Julie, wanneer dezelve zullen mogen volstaan, met om te gaan toten met de Klokken twee uuren toe. 5.
De Klapwakers zullen het eerste uur in den
A vond gehouden zijn te roepen;
Bewaard u Vuur en Kaarssen wel, de Klok
heeft tien, tien heeft de Klok, en het laatste uur
des morgens;
Rijst uit den Slaap, den dag genaakt.
Looft altijd God, houd zijn gebod, drie of vier
heeft de Klok.
Dog behalven in de maanden Junie, Julie,
December en Januarie.
6.
De Klapwakers zullen verplicht zijn alle
Straatschenderijen, moetwilligheden, geruchtmakingen en losbandigheden, |
||||||||||
1.
De Klapwakers zullen allen nachten ten
minste met hun beide, alle de Straten dezer Stad om het half uur moeten rondgaan, roepende welk uur het is in de nacht, te weeten de eene alle de Straten aan de Oostzijde, en de andere alle de Straten aan de Westzijde van het Stadhuis, houdende alle half uur hun bijeenkomst in het Klapwakershuisje. 2.
Zoo dra de Klok tien uuren slaat, zullen zij
beiden afgaan van het Klapwakershuisje en zaldiegeenen die aan de Westzijde van het Stadhuis omgaat beginnen te roepen en gaan door de Kloosterstraat, Benschopperstraat, agterde Wal om, door het Wet, de Visbrug over, de haven naar de Koornmolen, langs de achtergevel van de Roomsche Kerk tot aan den Doelen, dan terug weder agterde Wal om tot aan de Stal van de Huizinge de Klok. Dan wederom terug door de Benschopperstraat, door het Haverstraatje, boven de Wal langs door de Fliersteeg. Het Hof over langs de Wal tot aan den Toorn. Diegene welke aan de Oostzijde van het
Stadhuis omgaat zal beginnen te roepen op de hoek van de Kloosterstraat en regt doorgaande tot aan de Kerkstraat, dezelve ingaan tot bij de Wal, vervolgens weder terug den hoek om voorbij het Latijnsche School tot de IJsselpoort, de Voorstraat door tot aan het Weijstraat, de Vischbrug over, de Havestraat langs, tot aan de Poort. Vervolgens de Wal tot aan den Doelen en vandaar door het Weijstraat tot het Klapperhuisje en zo vervolgens ieder halfuur. |
||||||||||
17
|
||||||||||
>"
|
|||||||||
JWJJ, RAUtop. atlas no. 565.
|
|||||||||
Kopie van een platlegrorn
|
|||||||||
19
|
|||||||||
18
|
|||||||||
^fmw__
|
|||||||||
Brandspuiten met bonzen op de Deuren als
anderzinds moeten opkloppen en een iegelijk zeggen waarde Brand is. 11.
De Klapwakers zullen nadat zij van de
Klokken twaalf uuren des nachts zijn omgeweest het overige gedeelte van de nagt beginnende met een uur, het uur van de nacht roepende moeten naslaan om daar door te kennen te geven wat uur zij geroepen hebben. 12.
De Klapwakers zullen wijders niet alleen als
zij des nachts omgaan maar ook ten allen tijde als het de nood vereischt en zij door de Heren Burgemeesteren worden gerequireerd de Justitie moeten ten diensten staan, en verplicht zijn het gene hun bevolen word, getrouwelijk uitte voeren. 13.
Zij zullen telkens drie Maanden hun Waak of
Klapgeld bij de Inwoonders dezer Stad ophalen ingevolge geponneerd Rooster bij Resolutie van de Raad dezer gemeente van 21 Meij 1818 met die verstande dat alleen door de Bewoonders der Huizen het Klapgeld zal moeten worden voldaan, en dat, van de ledig staande Huizen alleen door de Eigenaren, ingevolge Resolutie van den Raad gedateerd als boven. Aldus dezegeempliceerd op den 21 Meij 1818.
Burgemeesteren en Raden van IJsselstein. |
||||||||||
geduurende derzelver waaktijd gepleegt
wordende, te weeren, met eerst de daders te vermanen zulks na te laten en na hunne huizen te gaan en daar ontrent geen gehoor krijgende met hun wapenen te beletten. 7.
En teneinde de Klapwakers hetzelve met te
meer nadruk zoude kunnen te keer gaan, zullen zij met behoorlijk geweer worden voorzien, te weten ieder met een hartsvanger en een halve Piek. 8.
Wanneer een Klap waker onraad van dieven of
moetwilligen ontdekt, zal hij zijn Klap verkeerd moeten slaan, en met zijn halve Piek op de Straten gerugt maken, teneinde de andere Klapwaker hem hoore. Welke terstond op dat gerugt zijn makker zal moeten terhulpe komen. De beide Klapwakers dan bij eikanderen gekomen zijnde zal een van hun dadelijk daarvan aan de Burgemeesteren moeten kennis geven ten einde terstond order te stellen, dat zodanig een dief , of moetwillige zelfs kunnen vasthouden, zullen zij verplicht zijn zulks te doen, en metdenzelven direct moeten gaan naar het huis van den Burgemeesteren om in dezen verder te werden gehandelt na behooren. 9.
De Klapwakers zullen ook verplicht zijn alle
Straatschenderijen, en de moetwilligers zoo ver zij die kennen te openbaren en aan te brengen en desnoods op hunnen Eed moeten verklaren of zij die kennen ofte niet. 10.
Zo wanneer de Klapwakers eenige Brand
mogten ontdekken zullen zij verplicht zijn aan het huis daar de Brand is en de naaststaande huizen ten wederzijde ten eersten kennisse te geven gelijk ook aan de Heren Burgemeesteren, mitsgaders Brandmeesteren, en dan verder aanstonds door den Stad Brand te gaan roepen, en continuëelijk met de Klap te klappen, en gerugt te maken, terwijl zij ook ten eersten de Stadsboden en Koster moeten gaan opwekken om de Klokken te trekken en in het voorbijgaan de geaffecteerders der |
||||||||||
Noot van de redaktie.
Deze instruktie treffen we aan in het Oud
Archief IJsselstein onder nr. 2384. De instructie is van 1818. Ter illustratie is een plattegrond van de stad uit 1831 afgedrukt. Aan de hand van deze plattegrond kunnen
we de route van de klapwakers letterlijk volgen. In een andere, ongedateerde, instruktie
(waarschijnlijk van vóór 1795) treffen we 15 artikelen waarvan de laatste 3 afwijken van bovenstaande instructie. |
||||||||||
/
|
||||||||||
20
|
||||||||||
zullende de persoon die den Dienst komt
waerneemen doorgemelde Heeren moeten worden goedgekeurd, en ingevalle deeze substitutie langer als eene of twee nachten vereischt wierd, zal diegeene welke gesubstitueerd word door het volle collegie van Drossaerd, Schouten Borgemeesteren moeten worden geapprobeerd. 15.
De Klapwakers zullen bij den aanvang van
hun Dienst moeten doen de Eed van
getrou wheid mitsgaeders om deeze structie in
allen deelen te zullen achtervolgen en
naekomen.
|
|||||||
13.
Zij zullen verder de waekrokken die hun door
Heeren Borgemeesteren van Stadsweegen worden bezorgd, om daermeede te waken, nooit anders moogen gebruiken, als wanneer zij effectivelijk in functie zijn, mitsgaeders in de vierJaarlijksche omgangen welke zij doen tot het ophaelen van hetgeene ieder ingeseeten huis verplicht is tegeeven. 14.
De Klapluiden zullen altijd zelfs moeten
waeken zonder ooit iemand in hun plaets te mogen substitueeren, als bij ziekte, ofte anderen noodzakelijkheid, en dan niet als met toestemmingen der Heeren Borgemeesteren, |
|||||||
m
|
|||||||
.. .Een vertroostelijck
antwoorde verwachtende Het schoutambt IJ sselstein in de jaren 1568-1590
door
A.M. Fafianie |
|||||||||
Inleiding
De veelbeschreven gebeurtenissen tussen
1568 en 1590, bekend als de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog, spreken nog steeds een groot deel van de huidige Nederlanders aan. Dit zijn de jaren van strijd van ons landje tegen het machtige Spanj e, waarin begrippen als 'watergeuzen', 'Wilhelmus', 'Ducdalf, 'Kenau' en 'haring en wittebrood' tot in onze tijd hun betekenis laten gelden. Afgezien van de roemrijke periodes is dit vooral de tijd geweest van een uiterst wrede oorlogvoering, waarin steden als Naarden, Zutphen en Oudewater vrijwel tot de laatste man, vrouw en kind werden uitgeroeid, een situatie die doet denken aan de gruweldaden van de nazi's in de Tweede Wereldoorlog. Over de situatie van het schoutambt
IJsselstein in deze jaren is vrijwel niets geschreven,' hoewel er in ruime mate bronnenmateriaal in het oudarchief van de gemeente voorhanden is. IJsselstein speelde geen actief- militaire rol in deze oorlog en is het lot van bovenstaande steden bespaard gebleven; stad en land dienden, behalve als financiële melkkoe, voornamelijk tot inkwartiering van troepen van zowel Spaanse als Staatse gezindte. De baronie was in deze tijd een vrije heerlijkheid van de Oranjes, met een aparte status binnen het gewest Holland. Voor de baronie in haar geheel is dit een
rampzaUge tijd geweest. Men had indirect te |
|||||||||
lijden van de oorlog door hoge uitgaven voor
de verdediging van de stad IJsselstein, door inundatiesen dijkdoorbraken, door inlegeringen van troepen en door opname van vluchtelingen uit het omringende platteland; bovendien maakte een pestepidemie vele slachtoffers. In het navolgende artikel zal eerst de
bestuurlij ke organisatie behandeld worden, waarna dit tijdvak in vijf perioden verdeeld zal worden, elk met haar eigen problemen. Het is hier niet de bedoeling een volledig
geschiedverhaal te schrij ven. Elk aspect zou nog nader uitgezocht kunnen worden. Organisatie
Op 20 december 1567 werd door de
beruchte Raad van Beroerten in Brussel het besluit genomen om Willem van Oranje voor zijn aandeel in de troebelen van de voorgaande jaren te berechten en om zijn goederen te confisqueren. Een maand later werden zijn goederen inderdaad bij verstek verbeurd verklaard, want Oranje was reeds in mei 1567 de onrustige Nederlanden ontvlucht naar zij n stamslot Dillenburg. Onder deze goederen bevond zich ook de baronie IJsselstein, waarvan Oranje eerst als voogd van zijn vrouw Anna van Buren en na haar dood in 1558 als voogd van zijn minderjarige zoon Philips Willem nominaal de baron was. Hierna kwamen de gebeurtenissen in een
|
|||||||||
22
|
|||||||||
stroomversnelling. Philips Willem werd op 14
februari naar Spanje ontvoerd en terwijl Oranje als leider van het verzet tegen Alva's troepen werd beschouwd, werden op 5 j uni zijn vrienden Egmont en Hoorne onthoofd. In militair opzicht was nu de oorlog uitgebroken die pas in 1648 definitief tot een einde zou worden gebracht. Viel het opperbeheer over de zg. 'Burense
goederen,'waaronderookIJsselstein,tot 1568 toe aan de Raad en Rekenkamer van de Nassau's in Breda, na de confisquatie in dat jaar benoemde Philips II de Zuidnederlandse edelmannen Charles van Berlaymont en Philippe van Oignies tot voogden van Oranje's ontvoerde zoon, die hiermede het opperbeheer in handen kregen. Het feitelijke beheer viel onder Jan Hovelmans, administrateur van Oranje's goederen en een van de rechters in appèl van de vonnissen die in de baronie werden gewezen. Deze vormde de schakel tussen de magistraat van IJsselstein en de (tijdelijke) opperbeheerders. Na de Pacificatie van Gent, in 1577, kreeg
Oranje zijn goederen terug, voor zover die in de niet bezette Nederlanden lagen. Samen met zij n dochter Maria beheerde hij deze goederen, als voogd van zijn zoon Philips Willem, die nog steeds de feitelijke erfgenaam was. Het spreekt vanzelf dat de baronie in deze woelige tijden vrijwel aan haar lot werd overgelaten en dat van een geolied beheer geen sprake kon zij n. Zo is Oranj e na zij n huwelij k met Anna van Buren nooit meer in de baronie geweest. Na de moord op Oranje kwam het beheer
aan Maria van Nassau, welke zij delegeerde aan haar raden gevestigd in Delft, na 1603 in Buren. Pas in 1609 zou Philips Willem bij zijn terugkeer in wat nu de Republiek heette zijn erfdeel in ontvangst nemen.^ Voor de magistraat, burgers en bewoners
van het schoutambt waren deze verwikkeUngen op het bestuurlijke plan hoogst frustrerend. Men had niet alleen te maken met verre beheerders, maar ook als heerlijkheid binnen Holland, met de besluiten van de Staten-Generaal en de Raad van State, met legeraanvoerders, met de respectievelijke stadhouders en landvoogden. Bovendien betekende de |
overgang naar het protestantisme na 1577 en
de daarmee gepaard gaande confisquatie van de geestelijke goederen een belangrijke verandering in een samenleving waarin de kerk een niet te onderschatte rol speelde. Het IJsselstein van deze tijd was zowel qua
oppervlak als inwonertal klein te noemen. Binnen de vier slecht onderhouden muren stonden wellicht zo'n kleine 250 huizen die deels uit hout, deels uit steen zullen zij n opgetrokken.^ Het inwonertal is moeilijk te becijferen;
rekening houdend met een gezinsgrootte van 6 a 7 personen zal dit rond de 1500 zij n geweest. Mogelij k zij n in deze moeilij ke j aren enige gezinnen naar elders vertrokken, zoals dat in de gehele Nederlanden het geval was. De rest van het schoutambt bestond uit vijf polders, nl. Broek, Hoge Biezen, Over - en Neder-Oudland en IJselveld. Dit werd het 'gemeneland'genoemd. Bewoning concentreerde zich vooral in de boerderijen langs de Achterslootse dijk en de IJsseldijk, met verspreide bewoning langs de Hoge- en Lage dijk. Wellicht telde het totale inwonertal rond de 3000 personen." Het schoutambt was in die tijd goed
georganiseerd. Juridische, financiële en administratieve taken werden behandeld door het magistraatscollege, bestaande uit de drost of kastelein (kasteelbeheerder), de schout, de stads- en de gemenelands- of raadburgemeester. De rentmeester hoorde niet tot dit college, maar woonde de vergaderingen bij. Bovendien was er vanouds de vroedschapsraad, die bij gelegenheid verantwoordelijk was over de magistratuur. Deze raad bestond uit de gegoede burgers van het schoutambt. Naast dit college waren er nog tientallen
functionarissen belast met de diverse stedelijke instellingen, zoals de zes schepenen, het polderbestuur, het college van opperkerkmeesters, het college van opperschutmeesters, van gasthuismeesters en dergelijke. Daarnaast waren er nog betaalde baantjes als stadsomroeper, waagmeester, bode, secretaris enz. ledere instantie verantwoordde haar inkomsten en uitgaven in een eigen rekening die in principe door de rondreizende inspecteurs van de Raad en Rekenkamer te Breda afgehoord |
||||||
23
|
|||||||
vluchtelingenstroom op gang zijn gekomen
van mensen die uit politieke of godsdienstige redenen hun have en goed moesten verlaten. Een bewijs hiervoor is te vinden in de stadsrekening van 1568-1569, waarin sprake is van geconfisqueerde goederen van vluchtelingen ten behoeve van de hertog van Alva, die in die tijd zeer dringend om geld verlegen zat.*" Dit laatste feit zou nog heel wat voeten in
de aarde hebben. Zo staat er in dezelfde rekening te lezen dat de magistraat een brief van Alva had ontvangen waarin stond 'dat men alle die renten staende op die stadt ende landen van Usselsteijn bij name ende toename soude overscriven,' waarop die van IJsselstein direct naar hun collega's in Benschop en Polsbroek zijn getogen om raad en vooral steun te krijgen. Waarschijnlijk is deze briefin het voorjaar
van 1569 ontvangen, want hier is sprake van de voorbereiding van de inning van de zogenaamde 100ste penning. In januari van dat jaar had koning Philips de plannen van Alva goedgekeurd om een nieuwe belasting in de Nederlanden te heffen. De 100ste penning was bedoeld als een eenmalige jaarlijkse heffing van 15% over de investeringen van kapitaalkrachtigen die huizen bezaten en van 22% over de inkomsten van hen die andere kapitalen bezaten. In maart stemden de Staten toe in deze belasting en ontvanger-generaal voor de voormalige Burense goederen werd mr. Jacob Bol in Den Haag. Deze belasting werd braaf afgedragen en zou meer dan 3 V2 miljoen gulden opbrengen. Daar zat echter geen duit IJsselsteins geld bij! Hoe kon IJsselstein deze belasting
omzeilen? Enkele stukken geven ons een inzicht in de gebeurtenissen.^ In oktober, november en december 1569
zijn enkele afgevaardigden naar Brussel gegaan om exemptie, vrijstelling, van de 100ste penning gedaan te krijgen van de hertog van Alva. Daarvoor is een officieel rekwest opgesteld, dat helaas verloren is gegaan, maar geen effect heeft gesorteerd. In het nieuwe jaar veranderde de opzet van de IJsselsteiners. Injanuari werdmr. Jacob Bol aangeschreven door de drost van IJsselstein, Charles de Cassiopyn, die zijn tussenkomst |
|||||||
moesten worden en waarvoor de drost, als
vertegenwoordiger van de baron, verantwoordelij k was. Drosten in deze jaren waren Charles de
Cassiopyn en Gerard de Pinssen van der Aa. Schout was Nicolaas van Helmond. De twee burgemeesters werden ieder jaar benoemd; de namen Van Brevelt, Van Éverdingen en Van Lodesteyn en Van Meerlant komen geregeld voor en behoorden tot de welgestelde families. Ook de schepenen werden meestal uit dezelfde rijke families gerecruteerd. Alle financiële transacties vonden voor schout en schepenen plaats. Het gemeneland was in handen van zowel
particulieren als van pachters van voornamelijk geestelijke instellingen. De rijke Utrechtse kapittels bezaten het meeste land en ook de kerk, het kapittel en het klooster van IJsselstein hadden verspreide goederen liggen. De polders ressorteerden bovendien onder het college van de Lekdijk Bovendamsen-Benedendams(IJsselveld), waarvan de ingelanden hoofdelijk werden omgeslagen. In de oorlogsjaren werd deze structuur niet
verbroken; met kleine wijzigingen zou deze organisatie zelfs tot aan het einde van de Republiek voortduren, waarna in de 19de eeuw een modern gemeentebestuur zou worden geformeerd. 1568-1572: financiële en andere
problemen Voor de kleine gemeenschap die het
schoutambt van IJsselstein in die dagen uitmaakte moeten de gebeurtenissen van het jaar 1568, hiervoor deels verhaald, een schok teweeg gebracht hebben. Nooit was het gebeurd dat de wettige heer van IJsselstein naar een vreemd land was ontvoerd en dat zijn vader, die de IJsselsteiners 16 jaar daarvoor met zijn jonge bruid hadden gehuldigd, het land moest ontvluchten als vij and van dezelfde heer waar zij n zoon naar was genoemd. Bovendien moest men genoegen nemen met twee verre voogden van Philips Willem, die zelf met de grootste tegenzin dit ambt moesten aanvaarden, en werd het duidelijker dat de oorlog steeds dichterbij kwam. In deze eerste jaren moet ook de
|
|||||||
24
|
|||||||
de arm genomen die vanuit Brussel een
rekwest aan de Staten van Holland zond om ook nu de bovenstaande heerlijkheden in hun oude rechten te handhaven en uitstel van betaling te eisen. Bovendien dreigde hij om deze zaak in handen van de Grote Raad van Mechelen te geven, het centrale gerechtshof van alle Nederlanden. Eind 1570 was ook deze zaak geregeld, zodat het argument van autonomie ook hier doorslaggevend is geweest, samen met de niet geringe invloed van Barlaymont. De contacten met Barlaymont liepen via
de raad Jan Hovelmans die alles in het werk stelde om Oranje's bezittingen vrij te houden van belastingen. Hovelmans is ook de man geweest die de baronie, Leerdam en Jaarsveld voorstelde om een bedrag in te zamelen voor een passend geschenk. Vanaf begin 1571 zien we dan ook dat er druk overleg wordt gevoerd tussen de magistraten van deze plaatsen. De man die persoonlijke contacten met
Hovelmans onderhield en geen vreemde was aan het hof in Brussel, was Adriaan van Camons, de Franstalige drost van Jaarsveld en zwager van De Cassiopyn. De bedoeling was om van de 468 gulden die gecollecteerd waren 400 gulden te besteden aan twee mooie hengsten voor Barlaymont. Hovelmans zou 60 gulden krijgen voor bewezen diensten en 8 gulden waren voor zij n klerk Peter Moyensz. Hoewel het geld in september reeds ingezameld was, zou het tot januari 1572 duren voordat het ter plaatse was. Hovelmans bedankte toen voor zijn deel van het geld, maar vertelde ook dat hij had rondgekeken naar tapijten die voor Barlaymont gekocht zouden worden. Deze bleken duurder te zijn dan de 400 gulden, zodat hij aanraadde om iets anders te verzinnen. Het plan van de twee hengsten was dus opgegeven! Wat er toen gekocht is, is helaas onbekend gebleven. Ondertussen waren er in Leerdam
plakkaten opgehangen die duidelijk maakten dat de 10de en 20ste penning tóch geheven zouden worden. Op dezelfde dag werden deze plakkaten ook in IJsselstein afgekondigd. Enkele maanden later arriveerde er zelfs een commissaris van het Hof van Holland die persoonlij k de |
|||||||
verlangde en vermeldde dat wegens de
doorbraak van de Lekdijk geen geld geleverd kon worden. De inundatie was zo erg dat men met man en macht gezocht heeft naar de paal die de IJsselpoort afsloot, welke was weggedreven. Heel IJsselstein moet dus onder water hebben gestaan. ^ Bol gaf hem de raad (weer) een rekwest naar Alva te sturen, met vermelding van de waterschade, en om toch maar vooral de kohieren op te stellen waarin de belasting, per morgen omgeslagen, opgeschreven moest staan. Natuurlij k bracht dit geen uitkomst. Ondertussen was men er in IJsselstein
achtergekomen dat het anders gespeeld moest worden. Sleutelwoorden daarbij waren invloed en samenwerking. Invloed werd, verrassend genoeg, gezocht bij de heer van Barlaymont in Brussel, met wie men tussen januari en maart in contact moet zijn geweest. Samenwerking werd aangegaan met Benschop en Polsbroek, Leerdam en Schoonrewoerd, Acquoy, Jaarsveld en het Overeinde van Spijk (bij Gorkum). In een brief aan Bol werd gemeld dat Barlaymont het voor elkaar had gekregen om voor de bovenstaande heerlijkheden uitstel van betaling te krijgen totdat Philips II anders zou beschikken. Het argument was hier dat deze gebiedjes vanaf onheugelij ke tijden autonoom zijn geweest en nooit belasting aan de grafelijkheid van Holland hebben betaald. Uitstel betekende uiteraard geen afstel en
tot de herfst van 1570 bleef men met elkaar contact houden om de verschillende uitgaven ten behoeve van het verkrijgen van het uitstel te verrekenen. Samenwerking bleef geboden want Alva had naast zijn 100ste penning ook een belasting van 10% op elke handelstransactie in roerende goederen en een belasting van 5% op de verkoop van roerende goederen ingesteld, respectievelijk de 10de en 20ste penning. Deze maatregelen zij n nooit door de Staten goedgekeurd, tot grote woede van Alva die het geld hard nodig had voor de soldij van zijn troepen. In plaats daarvan besloten de Staten om een bede te vragen, lopende overtwee jaar (1569-1571). Vrijwel nergens zou deze geïnd worden en ook IJsselstein ontliep deze zware belastingen. Zodoende werd wederom Barlaymont in
|
|||||||
25
|
|||||||
^
|
||||||||||||
UfcrecKt
|
||||||||||||
5cJ^oubclmtt
|
||||||||||||
IJssekleins bondgenoten legen Alva's penningen.
|
||||||||||||
met het verzoek hierover met Barlaymont te
onderhandelen. Waarschij nlij k is de zaak nog op zij n pootj es terechtgekomen; van uiteindelij ke betaling zij n in ieder geval geen stukken overgeleverd. Deze jaren is IJsselstein goed
doorgekomen. Afgezien van enkele problemen door vluchtelingen en inundaties,** wist men zich gesterkt door mede-lotgenoten als Jaarsveld en Leerdam en door invloedrijke personen als Barlaymont en Hovelmans. In de komende jaren zouden de problemen evenwel steeds groter worden. |
||||||||||||
coUecteurs van deze penningen ter plaatse
moest benoemen. Weer werd Hovelmans in de arm
genomen, die in oktober beloofd had dat hij iedereen aan zou pakken die moeilijkheden zou kunnen maken. De plakkaten werden aan hem opgestuurd en de zaak werd met Barlaymont doorgesproken. Over de afloop van deze gesprekken is
niets bekend; de laatste informatie dateert uit maart 1572, toen wederom een plakkaat werd afgekondigd, deze keer door de deurwaarder van het Hof van Holland zelf. Ook deze werd naar Hovelmans opgestuurd |
||||||||||||
26
|
||||||||||||
1573-1576: over pest en soldaten.
Werd het jaar 1572 voor de IJsselsteiners
voordelig afgesloten, in de rest van Holland en in Zeeland zou dit een gruwelijk jaar blijken. Dit was ook het jaar van de watergeuzen, onder wie er geen enkele IJsselsteiner te vinden was, behalve dan Neeltje, de concubine van geuzenkapitein Jan van Ransdorp.'' In deze j aren werd de verdediging van de
stad een dringend probleem; zestig jaar lang had men geen oorlogstoestand gekend en de verdedigingswerken verkeerden dientengevolge in een slechte staat. Het is bekend dat er gaten in de stadsmuur zaten en dat de torens soms zo slecht waren, dat zelfs de armste inwoners er niet mochten wonen. Sommige werden als openbaar urinoir benut. Ook de Benschopper- en IJsselpoort waren zeer vervallen en zouden veel geld gaan kosten om op te lappen. In 1573 werd met enkele afgevaardigden
van Barlaymont overeengekomen om wekelijks 200 gulden op te brengen voor de verdediging van de stad,'" wat in die tijd een geweldig bedrag betekende; zo bedroeg bijvoorbeeld het jaarsalaris van de gerechtsbode 3 gulden en verdiende een arbeider op een dag 10 stuivers. Naast deze financiële last kwam er het jaar
daarop nog een ander probleem bij. Uit een verzoekschrift van Franciscus de Witte, vice- pastor van IJsselstein, aan de magistraat om vergoeding voor zij n diensten ten tij de van de pest bewezen, weten wij dat deze vreselijke ziekte in IJsselstein een hoge tol heeft geëist. De Witte vermeldt dat er soms meer dan 25 doden per dag vielen, in totaal rond de 500 doden. Dit betekent dat de epidemie misschien een maand lang heeft gewoed, in De Witte's woorden '... welckepeste also swaerlick was datter gehele huijsen uuijtsijn gestorven, man, wijf, kijnderen...'^^ Vijfhonderd doden! Dat betekent een derde van de hele bevolking, zodat de stad in deze jaren hoogstens 1000 inwoners moet hebben geteld. In datzelfde jaar 1574 worden de eerste
Spaansgezinde troepen op last van stadhouder Fernando de Lannoy in het schoutambt gelegerd. De eerste inkwartiering vond plaats tussen 10 mei en 10 |
juH, met als excuus dat de vijanden van
Philips II het land van IJsselstein dagelijks overvielen en dat de bevolking daartegen beschermd moest worden. Hoewel het schoutambt in dat j aar aanzienlij k verarmd moet zijn geweest, draaide men toch op voor de kosten van het leger. Herhaaldelijk werd door Lannoy aangedrongen om het leger van levensmiddelen en kruit te voorzien en om de soldaten geld te lenen dat, zogenaamd, terug zou worden betaald.'^ Het j aar 1574 verliep voor de Spanj aarden
rampzalig en door nederlagen op vele fronten, financiële nood en de hardnekkigheid van de Hollandse tegenstanders begon zelfs Philips II te wanhopen. Bovendien werden zij n soldaten steeds muitzieker. Dit alles leidde tot vredesonderhandelingen in Breda, die door de onverenigbaarheid van de eisen gedoemd waren te mislukken (juli 1575). Het is derhalve waarschijnlijk dat
Lannoy's troepen in IJsselstein moeilijk in de hand konden worden gehouden en door gebrek aan soldij de stad en het platteland afstroopten. Van gedisciplineerde troepen was in die tijd nog geen sprake, de meeste soldaten waren huurlingen en als zij niet ofte weinig betaald kregen gingen zij eenvoudigweg op rooftocht. Dit probleem gold evenzeer voor de Staatse troepen, waarmee IJsselstein ook te maken zou krijgen. Na het échec van Breda werd door de
Spanjaarden een nieuw offensief gelanceerd op het opstandige Holland. Deze keer lag IJsselstein vlak bij de vuurUnie en zouden steden als Oudewater, Buren, Schoonhoven en Lopik een hoge tol moeten betalen. Bevelhebber over de troepen was, verrassend genoeg, de zoon van Barlaymont. Gilles de Barlaymont was een echte houwdegen die al de nodige krijgservaring had opgedaan. In 1573 was hij aanwezig bij het beleg van Haarlem, het j aar daarop bij de slag van Mook. Als stadhouder van o.a. Holland en maitre-de-camp van het Spaanse leger is hij West-Friesland binnengevallen, heeft Buren belegerd en ingenomen, evenals Gouda, Schoonhoven en Oudewater, dat hij plat liet branden en uitmoorden. Hij is in 1579 voor het beleg van Maastricht |
||||||
27
|
|||||||
gesneuveld.^-'
Tot oktober 1575 is er geen melding over
troepenlegering in IJsselstein, hoewel de stad in augustus de opdracht kreeg timmerlieden naar Oudewater te sturen, dat op dat moment belegerd werd. Dit betekent dat de stad stevig in handen van Barlaymont was, die vanuit Utrecht was opgerukt. Op 22 oktober werd een deel van zijn troepen ingekwartierd met de concessie dat de burgers samen met de soldaten wacht mochten lopen in de stad en in het kasteel. Ook werd toegestaan om de soldaten om de twee weken bij telkens andere burgers in te kwartieren, zodat niet steeds dezelfde mensen zwaar werden belast. De bevelhebber kreeg de opdracht goed toezicht op het krijgsvolk te houden en de magistraat moest met hem contact houden. Dit impliceert dat in het voorgaande jaar de inkwartiering chaotisch heeft plaatsgevonden, waarna er klachten uit IJsselstein zij n gekomen. In hoeverre men zich aan Barlaymont's bevelen heeft gehouden is niet bekend. In juni 1576 schreef Barlaymont dat er
voorlopig nog geen geld beschikbaar was voor de stad, die immers alles uit eigen zak moest betalen, en dat het leger 'voir dese ende lestemael' nog tien dagen in de stad moest blijven. Barlaymont nam het echter niet zo nauw, zodat in augustus van dat j aar wederom troepen gelegerd werden die vanuit de Meernhoef naar de stad trokken. In dat zelfde j aar moeten zij ook weer zij n vertrokken, tot grote opluchting van de bevolking. Dit waren de laatste Spaanse troepen die het IJsselsteinse zouden lastigvallen. In deze tijd moet de Lopikerwaard wederom geïnundeerd zij n geweest. In oktober werd de, kortstondige,
Pacificatie van Gent getekend, een vredesverdrag tussen de zuidelijke en noordelijke gewesten met als doel de Spaanse troepen te verdrijven en de Staten- Generaalvolmacht te geven de problemen op te lossen zoals dat onder Karel V geschiedde. Daarbij kwam dat er godsdienstvrijheid voor zowel katholieken als protestanten zou blijven bestaan. In het verlengde hiervan past een aanschrijving vanuit Leerdam, de |
|||||||
vroeger bondgenoot bij de exemptie van
Alva's penningen, aan IJsselstein met de vraag hoe de stad zich heeft gedragen na het vertrek van de Spanjaarden ten opzichte van de katholieke godsdienst en ten opzichte van de feitelijke heer, Willem van Oranje.'" Een antwoord hierop is helaas niet overgeleverd. In ieder geval zouden de gebeurtenissen van het j aar daarop aantonen dat er een aanzienlijke protestantse groep was ontstaan en dat de dag van Barlaymont en Oignies als voogden van Philips Willem, althans voor wat betreft IJsselstein, geteld waren. 1577-1580: begin van een nieuwe tijd.
1577 zou het jaar worden waarin grote
veranderingen in het bestuur van de Nederlanden optraden. Oranje werd benoemd tot o.a. stadhouder van Holland en kreeg zijn geconfisqueerde bezittingen deels terug. Landvoogd Don Juan werd door de Staten afgezworen en Matthias van Oostenrij k ingehaald; Oranj e zou zij n luitenant worden. De Pacificatie van Gent, een doorn in het oog van Philips II, werkte in het voordeel van de opstandige gewesten en versterkte de Staten-Generaal in haar bevoegdheden. Het hernieuwde calvinistische élan leidde tot een nieuwe golf van beeldenstormen, waarin ook IJsselstein zijn deel kreeg. Net zoals alle andere steden was het
katholieke geloof ook in IJsselstein de basis van de samenleving. Er was een collegiale kerk, een klooster, een lazarus-broederschap en een Maria-gilde; veel land was in handen van geestelij ke instellingen. Bij na iedere dag stond in het teken van een heilige en feesten als Pasen, Pinksteren en Kerstmis werden plechtig gevierd. Al in de jaren 1530 werd IJsselstein
opgeschrikt door activiteiten van Wederdopers, in de ogen van de gelovigen een vreemd en gevaarlijk soort ketterij. Deze mensen zijn echter niet zo wreed vervolgd als bijvoorbeeld in Amsterdam. ^^ Wanneer het calvinisme voet aan de grond
kreeg is onbekend. Het lijdt echter geen twijfel dat het verloop van de oorlog en de rol die Oranje daarin speelde het getal van de calvinisten belangrij k heeft vermeerderd. De algemene onvrede over de incompetentie van |
|||||||
28
|
|||||||
pastoors, monniken en bisschoppen heeft
daartoe ook een steentje bijgedragen. Hoe dit ook zij, in oktober 1577 sloeg de
vlam in de pan. De schrij ver van het oudste actenboek van de Kerkeraad leidde de gebeurtenissen als volgt in: 'Nadat nu langen tijtde borgers der stede Yselsteyn, gelijck oock alle andereplaetsen deser Nederlanden, door de oefeningen des valschen godstdiensts, der afgoderije namelijck ende oefeninge der superstitie des pausdoms, hadden berooft geweest van hetsuyvere woort Godts... soo heeft het die barmhertige Godten Vader onses Heeren Jesu Chris ti eyndelijck gelieft sijne oogen der genade teslaen op de gemeente voorn., haer te verlossen uit de dicke duysternisse, en het licht sijner heylsame kennisse te openbaren. '"* Dezelfde schrijver verhaalt dat op 26
oktober enkele voorname burgers bij elkaar zijn gekomen die de protestantse godsdienst in Usselstein wilden verspreiden door er een kerk voor in te richten, zoals dat in de omliggende plaatsen al was geschied. Besloten werd om met behulp van enige musketiers in dienst van de stad Haarlem de kloosterkerk zonder geweld in te nemen. De volgende dag, een zondag, is dit inderdaad gebeurd en werd de eerste calvinistische preek gehouden door een predikant uit Gorkum. Het plan was om ook de St. Nicolaaskerk in
te nemen. Dit zou op 1 november (Allerheiligen) moeten gebeuren, maar enkele functionarissen van Oranje schreven dat zij daarmee moesten wachten. Op vrijdag 6 december zij n de protestanten de kerk binnengegaan, hebben de katholieke dienst verhinderd, de beelden afgeworpen en de altaren ontwij d. Vanaf die tij d is de kerk in protestantse handen gebleven. Het lijdt geen twijfel dat hier sprake is
geweest van een weloverwogen actie, voorbereid met medeweten van Oranje en enkele hoge IJsselsteinse burgers. Bovendien moet ruggespraak met het protestantse deel van de bevolking zijn gehouden en moet er geregeld contact met Haarlem en Gorkum zijn geweest. In dezelfde tijd werden ook de kerken van Benschop en Polsbroek doelwit van de hervormers. |
|||||||
Direct hierop is men begonnen met het
confisqueren van de bezittingen van de diverse katholieke instellingen, de zg. 'geestelij ke goederen.' Voor het klooster Mariënberg gold zelfs dat al op de 25e oktober een administrateur en rentmeester voor de goederen was aangesteld, welke akte door schout en schepenen was ondertekend.'^ Evenals de monniken zij n waarschij nlij k
ook de kanunniken van de St. Nicolaaskerk de stad ontvlucht; men verneemt althans niets meer van hen. In 1579 werden vervolgens alle kostbaarheden uit het klooster en uit de kerken van de baronie verkocht en omgesmolten ten dienste van de verdediging van Breda. '^ De goederen van het Maria-gilde kwamen aan het St. Ewouts gasthuis en die van de kerk bleven onder het beheer van de kerkmeesters. Terwijl er zich in de Nederlanden een
scheuring begon af te tekenen tussen de Zuidelijke en de Noordelijke gewesten, uitlopend in de Unie van Utrecht en de Unie van Atrecht (1579) en militaire activiteiten voorlopig werden opgeschort, was er in Usselstein tij d voor een adempauze. In deze tijd achtte Oranje het noodzakelijk
om voor de baronie een nieuwe belasting op wijn en bier in te voeren, dranken die in die tijd door gebrek aan zuiver water het drinkwater vervingen. Als motief voor deze maatregel werd gegeven dat er geld nodig was voor de versterking en het onderhoud van de stad en - vreemd genoeg - om de schulden af te betalen waaronder de stad gebukt ging. De belasting werd per ton bier of per aam wijn geheven, met onderscheid tussen bieren die binnen en bieren die buiten de baronie werden gebrouwen. De wijnbelasting kon oplopen tot 4 gulden per aam en degene die zijn belasting niet betaalde of hun biertonnen niet lieten ijken op het stadhuis mochten geen nering meer bedrijven en hun voorraad werd verbeurd verklaard.'^ Op deze maatregel is direct al verzet
gekomen, zoals bewezen wordt door een rekening van gemaakte kosten, veroorzaakt door de pogingen om het invoeren van de belasting tegen te gaan uit 1580.^'' Het is niet zeker of deze pogingen succes hebben gehad; |
|||||||
29
|
|||||||
Afbeelding van een musketier (Jacob de Gheyn 1608).
|
Afbeelding van een lansierlpiekenier (Jacob de Gheyn 1608).
|
|||||||||
in ieder geval werd een vrijwel gelijkluidende
verordening in 1586 door Maria van Nassau afgekondigd.^' Een andere, belangrij kere zaak werd
eveneens in 1579 aan het rollen gebracht. Dit betrof de zg. contributie aan de Generaliteit (regeringsmacht van de Staten-Generaal), een j aarlij kse financiële ruggesteun om de oorlogskosten tegemoet te komen. De bedoeHng was om de zojuist gesloten Unie van Utrecht als een eenheid te presenteren onder meer door de invoering van een centraal belastingstelsel. Allereerst werden door de Staten van
Holland activiteiten ondernomen om de baronie en het graafschap Leerdam in de lasten van het ge west te doen delen. ^^ In feite werd hier hetzelfde geëist als Alva probeerde; het wekt ook geen verwondering dat deze, vrijwel autonome, heerlij kheden zich verzetten op grond van dezelfde argumenten als onder Alva gebezigd. Deze kwestie zou uiteindelij k tot de j aren 1730 voortslepen en is een voorbeeld van het merkwaardige conglomeraat dat de |
||||||||||
Republiek der Verenigde Nederlanden zou
vormen. 1581-1585: hervatting van de oorlog en
alweer soldaten. In 1580 werd Oranje door Philips II in de
ban gedaan en vogelvrij verklaard voor iedere fanaticus die hem wilde vermoorden. Het jaar daarop werd Philips door de Staten- Generaal afgezworen als heer van de Nederlanden en werd de stap gezet tot de uiteindelijke soevereiniteit van de Staten. De komende tien j aar zou de oorlog steeds dichter bij de kerngebieden Holland, Zeeland en Utrecht komen, waardoor het strategisch gelegen IJsselstein met nieuwe legeringen bezwaard zou worden. Al in 1579-'80 waren er soldaten in
Polsbroek gelegerd, waardoor de magistraat geërgerd aan IJsselstein schreef dat er geen enkele financiële hulp van hun kant was gekomen. Ook in 1581 kwamen er soldaten vanuit Vlist naar Polsbroek; deze keer werd de hele baronie overspoeld.^^ In april van dat jaar is er sprake van
|
||||||||||
30
|
||||||||||
schoutambt hadden liggen. In 1583 werd
overeengekomen dat de achtste penning van de jaarlijkse inkomsten uit die tienden betaald zou worden (12V2%). Het eerste jaar dat dit gecollecteerd werd (1585) brachten de drie kapittels ruim 278 gulden op. Het overige geld moest door het schoutambt zelf worden betaald, door middel van verpachtingen van de wijn- en bieraccijns en door een omslag op elke morgen in de baronie. ^^ Dat het leven in die tijd bepaald niet
makkelijk was blijkt niet alleen uit de vele rampspoeden hier beschreven, maar ook door klachten over een slechte rechtsgang en uit het feit dat verhuringen en verpachtingen niet plaatsvonden zoals dat hoorde en dat de bevolking steeds meer verarmde. Bovendien moet niet vergeten worden dat de abrupte overgang naar het protestantisme bij velen verwarrend heeft gewerkt en dat de angst voor het eigen zieleheil, zo duidelijk aanwezig in de middeleeuwen, het leven sterk kon bepalen. Het is derhalve aan te nemen dat de katholieke kerk ook in IJsselstein ondergronds ging werken en dat rondreizende priesters sacramenten toedienden. Intussen ging de oorlog door en hoewel er
nu geen troepen meer in de baronie waren gelegerd, werd men toch aangespoord om de Staatse legers daadwerkelijk te steunen. Zo verzochten de Staten-Generaal in 1583 om twee handwerkers en een paard naar Antwerpen te sturen om die te gebruiken bij het ontzet van Eindhoven. De kosten hiervoor werden vergoed en kunnen zelfs royaal worden genoemd; elke vakman kreeg 8 gulden per maand en voor het paard werd twee weken lang elke dag 15 stuivers betaald. 2*^ In januari 1584 verzocht de Landraat van
de oostzij devandeMaasom aan Philips van Hohenlohe, de latere echtgenoot van Maria van Nassau, twee wagens te leveren, elk met minstens drie bespannen paarden, ten behoeve van het leger voor Zutphen. Pas op de 23e februari zou IJsselstein slechts één wagen sturen, bespannen met drie paarden, waarvoor de stad 363 gulden moest betalen. Aangezien de stad zich benadeeld voelde ten opzichte van andere vrije heerlijkheden (die |
|||||||
soldaten in het gehele schoutambt, in
Montfoort, Vianen, Culemborgen Schoonhoven. De soldaten in IJsselstein waren van het vaandel van de Engelse kapitein Cotton, die bij het beleg van Steenwijk actief waren geweest. Daarbij waren enkele gewonden die op kosten van de stad in het gasthuis werden verpleegd. Dit vaandel zou voor de helft in IJsselstein en voor de andere helft in Montfoort worden gelegerd, maar IJsselstein heeft aanvankelij k geweigerd om dat te doen. Pas na aanschrijvingen van de Staten-Generaal en van Oranje persoonlijk heeft men toegegeven, mogelijk omdat het gemeneland zwaar te lij den had van de troepen. Op 1 mei werd in IJsselstein een stuk
uitgevaardigd waarin enkel voorwaarden stonden waaraan de soldaten zich moesten houden. Wij s geworden door eerdere ervaringen werd bepaald dat de soldaten alleen met een handgeweer over de straat en buiten de poorten mochten gaan, dat zij geen wacht mochten lopen, geen leningen met de burgers mochten aangaan, geen overlast mochten bezorgen en geen misdragingen, en ook dat zij om 9 uur 's avonds naar hun logies moesten terugkeren. Toen in mei het derde deel van de
compagnie van kapitein Williams eveneens in IJsselstein werd gelegerd, zo'n 150 man sterk, werd bepaald dat iedere soldaat 40 stuivers per week kreeg om zij n logiesgeld te betalen. Dit bedrag werd naar draagkracht omgeslagen per hoofd van de inwoners van de baronie. Al met al zij n de kosten ook deze keer bijzonder hoog geweest. Zo hebben de kamelaars en heemraden van de polder Broek een advocaat in Utrecht in de arm genomen om van de kosten bevrijd te worden .^'* Midden mei trokken de soldaten weg; Oranje had gelijk gehad toen hij schreef dat het deze keer 'maer voor eenen cleynen tyt zoude hebben te doen geweest'. Na het vertrek van de soldaten kwamen er
geregelde aansporingen van de Staten- Generaal om de jaarlijkse contributie te betalen van maar liefst 3000 gulden. Ook de Utrechtse kapittels, die in 1580in protestantse handen waren overgegaan, werden gesommeerd hun contributie te betalen over de tienden die zij in het |
|||||||
31
|
|||||||
het leger. ^** Een week later schreef Leicester
dat IJsselstein de ruiters van de Engelse kapitein Clappen(=Clapham?) vooreigen kosten moest accommoderen. Onmiddellijk schreef de magistraat een protestbrief naar Maria van Nassau met vermelding van de zware kosten die de hele baronie daardoor zou moeten lijden. Maria moest deze zaak met Hohenlohe en Leicesteroverleggen. Waarschijnlijk heeft dit protest geen succes gehad; tussen mei en november wordt herhaaldelijk geklaagd dat men van de vele doortochten en inlegeringen zwaar te lijden heeft en dat men voor ettelijke duizenden guldens voedsel e.d. heeft moeten kopen.^'^ Vóór 1 november kreeg men te maken met
de onaangekondigde halve compagnie ruiters van veldmaarschalk Pelham. Deze Pelham is te identificeren met sir William Pelham (1530-1587), een niet al te frisse Ier die in 1586, zwaar in de schuld, in de Nederlanden aankwam. Op de zesde augustus van dat jaar was hij betrokken in een drinkgelag op Hohenlohe's hoofdkwartier in Geertruidenberg, waar hij zo'n ruzie kreeg met een andere officier dat deze bijna vermoord werd. Nogin 1586zou hij zwaar gewond raken door een schot in de maag bij Doesburg. Hij is in november 1587 gestorven in Vlissingen.""' In de haast werd de kloosterkerk ontruimd
en tot stalling van Pelham's paarden ingericht, hoewel dat zeker niet voldoende was. Meteen zijn verzoeken aan Maria van Nassau en aan de Raad van State gericht om een oplossing voor dit probleem te vinden. Aangezien antwoord lang op zich liet wachten, probeerde men in IJsselstein het beste ervan te maken. Probleem was dat de soldaten minstens 36 stuivers per dag gingen eisen voor het onderhoud van hun paarden en voor hun eigen levensbehoeften, zodat Maria weer werd aangeschreven om de soldaten ertoe te dwingen deze kosten met hun eigen soldij te betalen. We zijn in de gelukkige omstandigheid dat er een lijst is overgeleverd van de personen die deze halve compagnie uitmaakten. De Engelse namen zijn geschreven zoals men dat hoorde; Engels zou pas in de 18e eeuw door enkelen verstaan worden! Zo zijn er namen als Geemis Braetscheu, misschien Gaemis Bradshaw, en |
|||||||
niets hoefden te leveren) stuurde zij een
protest naar Maria van Nassau waarin ook vermeldt stond dat de wagenmeester, een zekere Peter Pannekouck, nog steeds geen toestemming had gekregen om naar huis te gaan. Pas in september gaf Hohenlohe persoonlijk toestemming. De rekening werd pas in 1585 officieel opgesteld; of zij ook voldaan is blijft onbekend.^^ Ondertussen was Oranje in Delft door
Balthazar Gerards vermoord en, voor wat betreft het beheer over de Burense goederen, opgevolgd door zijn dochter Maria van Nassau. 1586-1590: speelbal van de politiek?
Aan het politiek-militaire front stond in
deze jaren veel te gebeuren. Na de afzwering van Philips II waren de Staten-Generaal nog steeds op zoek naar een geschikte soeverein. Oranje dacht deze gevonden te hebben in de veelbelovende hertogvanAnjou, maar zijn ondergang zou Oranje zelf er niet populairder op maken. Beiden stierven in 1584. Een jaar later werd met een ongekend enthousiasme de Engelse graaf van Leicester als soeverein binnengehaald, die echter op zijn beurt onpopulair raakte door zijn voorkeur voor radicale Calvinisten en zijn vervreemding van het belangrijke gewest Holland. Deze vijfjaren werden op het militaire
vlak gekenmerkt door een felle Spaanse opmars onder de competente hertog van Parma en een even fel verzet van prins Maurits, de zoon van Oranje, die onder Leicester als kapitein-generaal werd aangesteld. De opmars van Parma zou pas in 1592 tot stand komen, nadat de gebieden van de Unie van Utrecht danig in het nauw hadden gezeten. IJsselstein kreeg in de jaren wederom te
maken met troepenlegeringen en -doortochten die deze keer bijna anderhalf jaar zouden duren. De protesten hiertegen waren zo hevig dat men ze bij na smeekbrieven kan noemen. Op de 29e april 1586 kreeg men voor het
eerst met Leicester te maken. Evenals in 1584 moest IJsselstein, deze keer samen met Polsbroek, een wagen met drie paarden leveren voor het vervoer van ammunitie voor |
|||||||
32
|
|||||||
Philips van Hohenlohe (1550-1606).
|
||||||||||
Maria van Nassau (1556-1616).
|
||||||||||
Ritzar Marchal, oftewel Richard Marshall. In
totaal waren er 23 mannen en 7 jongens die voor de paarden zorgden. Naast de veldmaarschalk was er een vaandrager, een korporaal, twee karabiniers en 18 lansiers. De andere helft van deze compagnie was in
Montfoort gelegerd zodat het totale aantal ongeveer 50 personen bedraagt. Begin december zou deze compagnie afmarcheren naar Kamperveen, dicht bij het front. Direct na het vertrek werd een rekwest
naar de Raad van State gestuurd waarin de problemen breed werden uitgemeten (opgenomen als bijlage 1). Een teleurstellend antwoord uit Den Haag vermeldde dat de I Jsselsteiners zich moesten behelpen met een plakkaat waarin stond dat soldaten zich niet mochten misdragen. Pas in geval van een overval, lees: plundertocht, zou de hoge overheid ingrijpen. In februari 1587 beval de kersverse
kapitein-generaal van Holland, Maurits van Nassau, dat kapitein Francois Miereck (Francis Meyrick?) met zij n compagnie van |
||||||||||
66 man direct naar IJsselstein en Montfoort
moest gaan om daar garnizoen te houden. IJsselstein moest veertig mannen onderbrengen, Montfoort 26. Dit betekende dus een herhaling van wat drie maanden eerder was gebeurd, zodat er meteen een brief naar Maurits geschreven werd met de melding dat de stad veel te klein was, en vooral te arm, om deze mannen onder te brengen. Op 21 februari schreef Maurits aan Meurick dat hij geen moeilijkheden moest maken en liever meteen naar een andere plaats moest vertrekken: deze klaagbrief heeft dus eindelijk succes gesorteerd. Een belangrij ke informatiebron is een
verzoekschrift van begin maart 1587 gericht aan de Raad van State, waarin staat vermeld dat IJsselstein in juH 1586 de halve compagnie ruiters van generaal Noritz heeft opgenomen, in totaal meer dan 50 mannen, zonder hun paardejongens en vrouwen meegerekend. Deze vrouwen waren meestal prostituees die in deze tijd in elk léger te vinden waren. Deze Noritz moet sir John |
||||||||||
33
|
||||||||||
Norris zijn geweest (1547-1597), de
wapenbroeder van Hohenlohe die in september van dat jaar kolonel-generaal van de infanterie zou worden. Hij was familie van de man die bijna door Pelham was vermoord?^ Het blijkt dat deze soldaten haver uit de omliggende dorpen kregen, waarvoor ze per dag drie schellingen moesten betalen, oplopende tot 600 gulden, welke betaling nooit gebeurd is. Nog in maart lagen er vijf vendels in het land van IJsselstein, waardoor de meeste bewoners van het platteland gevlucht zij n, er geen huur of pacht werd betaald en de oogst totaal is mislukt. Verzocht werd om de maandelijkse contributie aan de Generaliteit op te schorten, maar het antwoord uit Den Haag was onverbiddellijk en de stad werd gesommeerd 1000 gulden op tafel te leggen. Het argument was dat de haver voor eigen rekening was gekocht en dat de vijf vendels op het punt stonden te vertrekken. Niet tevreden met dit antwoord, werd eenzelfde verzoek gericht aan Maurits, deze keer met de vraag of er 1500 gulden mocht worden ingehouden op de contributie. In plaats van een gunstig antwoord kwam er op 13 maart bericht van Maurits dat IJsselstein 50 musketiers van Hohenlohe moest opnemen, een nieuwe tegenslag. Philips, graaf van Hohenlohe-Langenburg
(ten oosten van Heilbronn) was een trouw aanhanger van Oranje, maar j aagde door zij n moeilijke karakter velen tegen zich in het harnas. Hij is een man 'die veel bedierf door gebrek aan beleid, zijn drift en zijn heilloze neiging tot dronkenschap. '■'^ In 1584 was hij benoemd tot luitenant-generaal in Holland en Zeeland en onder Leicester weigerde hij het algemeen opperbevel over het Staatse leger. Zijn verhouding tot Leicester was zeer slecht te noemen, maar de Oranjes vonden hem een trouw soldaat, in zijn methodes misschien van de oude stempel. Hij zou in februari 1595 met Maria van Nassau trouwen in Buren. Hoe lang zijn compagnie bleef is precies bekend uit een aantekening in de stadsrekening; op 27 maart 'vertogen die musquetiers\ zodat zij twee weken moeten zijn gebleven."'^ In juli daaropvolgend verscheen opeens de
bevelhebber van de graaf van Essex in |
|||||||
IJsselstein met het verzoek of de stad de helft
van zijn compagnie zou willen innemen. Toen hem gevraagd werd zijn bevel daartoe te laten zien, weigerde hij dit. Het bleek dat deze compagnie in Naarden geweigerd was en dat er alleen toestemming was om daar te blijven. Derhalve werd deze gebeurtenis aan Maurits doorgegeven, met het verzoek om geen toestemming te verlenen met het oog op de grote, reeds doorstane ellende. Waarschijnlijk is de halve compagnie toch enige weken gebleven, want het verzoek aan Maurits is op de 4e augustus gedateerd. Een antwoord is niet bekend. De laatste inkwartiering vond begin
september plaats en betrof de halve compagnie van een zeker kapitein Blunt. Zoals gewoonlij k kwam hier meteen een reactie op (opgenomen als bijlage 2), in smekende bewoordingen gesteld eindigend met 'hijrrup een vertroostelijck antwoorde verwachtende.' Ook nu is het niet duidelij k hoe lang men in
de stad gelegerd bleef; in ieder geval komen er over de jaren 1588-1590 geen berichten meer voor die duiden op inkwartieringen. In deze jaren zijn de diverse rekeningen
overspoeld met meldingen van arme en zieke soldaten die in het gasthuis werden opgenomen of die geld gegeven werden om naar hun compagnie te trekken. In totaal gaat het hier om tientallen soldaten, soms met hun 'echtgenotes' vergezeld. Wilde een soldaat reisgeld krijgen, dan moest hij een certificaat laten zien dat hij gewond geraakt was in de strij d of dat zij n compagnie hem nodig had. Deze mannen zijn bepaald geen lieverdjes geweest; zo is er een melding dat een soldaat zo fel in zij n hand gebeten was door een ander dat hij op kosten van de stad verpleegd moest worden, alsook meldingen dat er zwaar gedronken werd en dat het ijzerwerk van stad en platteland geroofd werd en in Montfoort werd verkocht. In de jaren nadat de troepen vertrokken
waren blijkt dat het schoutambt financieel aan de grond zat. Zo kon men de vele lijfrenteniers niet meer betalen en werd de contributie steeds opgeschort. Toen Maria van Nassau met haar raden en haar familie in augustus en september 1588 op bezoek kwam, moest men in Utrecht 400 gulden |
|||||||
34
|
|||||||
geweest, te meer ook omdat er vele arbeiders
moesten worden ingehuurd en stenen duur waren. Inde jaren 1589-'90 werden de plaatsen van de baronie opgedragen samen met die van Lopik en Lopikerkapel bij het Gein wacht te lopen. Het Gein was vanouds de plaats waar mogelijke invallers de Lopikerwaard konden binnenvallen. Dat er in deze moeilijke tijden soms nog
een reden was om feest te vieren blijkt uit een post in de stadsrekening van 1590, waarin staat vermeld dat er vier tonnen pek zijn gekocht om een vreugdevuur mee aan te leggen 'ten tijde die tijdinghe was gecommen dat de stadt Breda van zijne excellentie was genomen'. Dit wapenfeit staat bekend als het turfschip van Breda, de bekende list van Maurits waarmee hij Breda heroverde. |
||||||||||
lenen. Om een schappelijke rente te
bedingen werd een tussenpersoon in de arm genomen die een nieuwe hoed kreeg aangeboden. In de jaren 1588-'89 is er steeds meer sprake van 'lopers ofte malcontenten' die het platteland onveilig maakten; of er hier sprake is van gedeserteerde soldaten of groepen zwervers is niet duidelijk.^"* De vijf polders trokken tezamen enkele
duizenden guldens uit om de diverse compagnieën die de baronie bezochten af te kopen; er is zelfs een bericht dat men helemaal naar Leiden trok om de soldaten te beletten naar IJsselstein op te trekken. In een aantal gevallen heeft dit succes gehad. Vooral vanaf 1585 staan de
stadsrekeningen bol van uitgaven ten behoeve van de verdediging van de stad. Deze posten moeten zware lastposten zijn |
||||||||||
Bijlage 1
|
||||||||||
Aan zijne excellentie en aan de heren van de Raad van State.
Geven in alle eerbied te kennen de gezamelijke onderdanen van onze vrouwe van Oranje, de
schouten, magistraat, gerechten en kamelaars van de stad en het land van IJsselstein,
Achtersloot, I Jsseldij k, Benschop en Polsbroek op de noordzij de, dat zij wegens de oorlog
dagelij ks meer en meer in het verderf worden gestort, niet alleen door het doortrekken van
ruiters en voetvolk die een of twee nachten blijven, maar ook door de grote geldbedragen,
molestaties en beschadigingen die zij deze zomer en in het bijzonder in de herfst tot aan deze
tweede december '86 hebben moeten verduren, alsook door de vele inkwartieringen,
doortochten en sommen geld, waardoor de mensen die buiten de muren wonen genoodzaakt
waren hun boerderij en achter te laten en die soms twee, drie of vier ruiterafdelingen of
voetvolk tegelijk moesten onderhouden, zowel in de Achtersloot als in Benschop en
Polsbroek. Ook hebben die soldaten in een halfjaar tijd van verzoekers dezes ongeveer 800
gulden gekregen, boven al het onderhoud dat in de duizenden guldens loopt, omdat die
soldaten zich daar vaak 10 a 12 dagen ophouden, hoewel zij in 2 a 3 dagen terug kunnen
reizen. Zij tonen daarbij de kwade opzet om de arme bewoners te ruïneren,
niettegenstaande het feit dat zij hun het plakkaat van zijne excellentie hebben
voorgehouden. Sommige soldaten zij n zelfs drie nachten aaneen gebleven, waardoor een
groot deel van de bewoners weggelopen is. Als daarin niet meteen zal worden voorzien, dan
komt het zover dat alle anderen binnenkort ook weg zullen moeten lopen, zulks niet alleen
tot groot verlies en schade voor de indieners van dit verzoek, maar ook tot uitputting van de
algemene middelen, waardoor zij de beloofde contributies zullen moeten staken. Zij
verzoeken derhalve in alle eerbied om een behoorlijke voorziening dat dat niet meer
gebeurt.
(Beslissing:) De verzoekers zullen zich behelpen met de inhoud van het plakkaat. In geval
van overvallen zal zijne excellentie des verzocht assistentie verlenen. Gedaan in Den Haag op 6 december 1586.
|
||||||||||
35
|
||||||||||
Bijlage 2
|
||||||||
Aan zijne excellentie.
|
||||||||
Schout, burgemeesters en regenten van de stad IJsselstein delen mede en geven met
verschuldigde nederigheid te kennen, omwille van haar armoedige gemeenteleden en
inwoners, dat kapitein Blunt hen een zekere vergunning heeft getoont waarin uwe
excellentie beveelt dat hij zijn halve compagnie ruiters alhier in garnizoen mag leggen. Wij
(burgers van IJsselstein) voelen ons in deze ten hoogste bezwaard wegens de grote armoede
en financiële nood van onze gemeente, te meer omdat ons in vorige jaren door verscheidene
inkwartieringen en doortochten van ruiters en voetvolk, alsook door andere zaken,
schadeposten zijn toegevallen, in het bijzonder omdat wij vrezen dat de bewoners van het
land van IJsselstein wederom door grote aantallen krijgsvolk overvallen zal worden. Vorig
jaar was dat ook het geval; toen zijn zij in zulke grote getale met hun huisraad binnen ons
stadje gekomen dat alle hoeken en gaatjes (bij wijze van spreken) zó vol waren, dat zelfs het
kerkhof en andere soortgelijke plekken met hooistapels en dergelijke dingen hutje aan
mutje stonden. Het is ons derhalve volledig onmogelijk de ruiters van uwe excellentie onder
te brengen en hen een verblijfplaats en stalling te geven, zoals uwe excellentie zelf te weten
kan komen indien U onze vrouwe van Oranje eens aan wilt schrijven. Aangezien er dan ook
genoeg andere steden zij n waar deze cavaleristen beter geaccommodeerd kunnen worden,
en die zo'n last minder zwaar zal vallen door een betere financiële situatie, verzoeken wij
zeer nederig of uwe excellentie, in aanzien van onze armoedige situatie en beperkte ruimte,
zich genadig op wilt stellen en ons voor deze keer van die last van ruiters wilt ontheffen en de
vergunning wilt herzien. Waar wij, verzoekers dezes, verder nog uwe excellentie tot nut van
de algemene zaak in gepaste onderdanigheid van dienst kunnen zijn, zullen wij naar onze
beperkte vermogens altijd met goede wil instemmen. Wij verwachten hierop een troostend
antwoord.
|
||||||||
(omstreeks september 1587)
|
||||||||
36
|
||||||||
Parker
Stadsrek. DenUyl
b. Noten
|
||||||||||||||||||||||||||
G. Parker, Van
Beeldenstorm tot Bestand (Haarlem 1978) A.M.Fafianie, Stadsrekeningen 1568- 1590(ongepubl. transcriptie, 1986) W.F.J.denUyl,De Lopikerwaard,dl. 1 Utrecht 1963) |
||||||||||||||||||||||||||
Literatuur en noten
|
||||||||||||||||||||||||||
a. Afkortingen,
v.d. Aa |
||||||||||||||||||||||||||
A.J. van der Aa,
Biographisch
woordenboek der
Nederlanden (Haarlem
1853)
S.W.A. Drossaers, Het
archief van den
Nassauschen Domeinraad,
Ie en 2e deel (Den Haag
1948 en 1955)
R. Fruin Th. Azn.,De
middeleeuwsche
rechtsbronnen der kleine
steden van het Nedersticht
van Utrecht (Den Haag
1903)
F.H.M. Grapperhaus,
Alva en de tiende penning
(Zutphen 1982)
S. Groeneveld, H.L.Ph.
Leeuwenberg e. a.. De
kogel door de kerk?
(Zutphen 1983^)
H.R. de Breuk, Twee
stukken betreffende de
geschiedenis der
kerkhervorming te
IJsselstein. In:
Kerkhistorisch Archief, 2e
dl. (Amsterdam 1859)
J.C.A.deMeij,De
watergeuzen en de
Nederlanden
(Amsterdam/Londen
1972)
R. Fruin Th. Azn.,
Inventaris van het archief
van de gemeente
IJsselstein. In: Verslag etc.
van de toestand van oude
gemeente- en
waterschapsarchieven in
de prov. Utrecht (Utrecht
1983)
|
||||||||||||||||||||||||||
Drossaers
|
||||||||||||||||||||||||||
Den Uyl onder de kop 'Benschop'; Fruin, enkele
ordonnanties van Willem van Oranj e; O AU,
inleidend verslag met hoofdlijnen.
Drossaers, inleidingen.
O AU, inv.nr. 186, lijst van de huizen en inwoners
vanUsselstein.
Den Uyl onder kop 'IJsselstein'.
Stadsrek. 69.29 Algemene historische gegevens uit
Parker, hier vooral hfss. 2-5 en uit Groeneveld
hfss.6-8.
OAIJ, inv.nr. 65.
Stadsrek. 70.66.
De Allerheiligenvloed van 1 november 1570 moet
ook zijn sporen hebben nagelaten.
De Meij, p. 145.
OAIJ, inv.nr. 109.
OAU, inv.nr. 319.
Over de legeringen van 1574-1575: OAIJ inv.nr.
73.
Van der Aa, onder 'Barlaymont'.
OAU, inv.nr. 172.
Kerkh. arch., p. 109-110.
Kerkh.arch.,p. 110-112.
OAIJ, inv.nr. 598.
OAU, inv.nr. 596.
OAIJ, inv.nr. 12.
OAU. inv.nr. 121.
OAIJ, inv.nr. 15.
OAIJ, inv.nr. 66.
OAIJ,inv.nr. 59.
OAIJ, inv.nr. 499, morgengeld van de polder
Broek.
OAIJ, inv.nr. 327, gemenelandsrekening 1585 e.V.
OAIJ,inv.nr. 61.
OAIJ,inv.nrs.62en332.
OAIJ, inv.nr. 63.
Over de legeringen van 1586-'87: OAIJ, inv.nr. 60.
British Biography onder 'Pelham'.
British Biography onder 'Norris'.
V.d. Aa, onder 'Hohenlohe'.
Stadsrek. 87.97.
OAIJ, inv.nr. 327, gemenelandsrekeningen 1588-
1589.
Stadsrek. 90.84.
|
||||||||||||||||||||||||||
1.
|
||||||||||||||||||||||||||
Fruin
|
||||||||||||||||||||||||||
Grapperhaus
Groeneveld Kerkh. arch.
|
||||||||||||||||||||||||||
9.
10. 11. 12. 13.
14. 15. 16. 17. 18. 19, 20. 21. 22. 23. 24. 25.
26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35.
|
||||||||||||||||||||||||||
Meij
|
||||||||||||||||||||||||||
OAIJ
|
||||||||||||||||||||||||||
57
|
||||||||||||||||||||||||||
Een ontdekking
|
||||||||||
Verslag van Gedeputeerde Staten aan
de Provinciale Staten van Utrecht,
over den toestand der provincie in 1908,
uitgebracht in de zomervergadering van 1909
|
||||||||||
der kerk, en werd ontdekt door de verzakking
van een kerkbank. Een steenen trap van west naar oost voert naar den ingang van den kelder, die blijkbaar geene deur heeft gehad. De kelder heeft een steenen vloer en strekt zich uit van west naar oost; hij is lang 3,60 M., breed 2,25 M., in het midden hoog 1,50 M. De kelder is gedekt door een gestrekt tongewelf; de zij-opstanden zijn hoog 1,10 M. Reeds dadelijk bleek echter uit den steen en bouwtrant, dat men hier geen middeleeuwschen grafkelder voor zich had. In den kelder stond ± 5 cm. water,
waarschijnlijk afkomstig van schrob water, dat zich daar verzameld had en dat, voor men er in geroerd had, helder was. De kisten lagen bijna geheel onder water, terwijl een paar doodshoofden aan de oppervlakte dreven. Na vergelij king met den plattegrond van de
graven en het grafboek (Noorderkerk, Deel 1) bleek, dat men hier stond voor het graf N°S, dat behoorde aan de familie Pijnssen van der Aa. De familie Pij nssen van der Aa bewoonde
eertijds een aanzienlijk huis Achter St. Pieter te Utrecht; later verkreeg door huwelij k de heer Pijnssen van der Aa, heer van Deyl, ook het huis op het St. Janskerkhof hoek Drift. In de kelder zijn bijgezet:
|
||||||||||
Verslag over het dienstjaar 1908 van de
Provinciale Commissie van toezicht op de bewaringen instandhouding van voorwerpen, van waarde uit het oogpunt van geschiedenis en kunst. Den 3'^" Juni deelde de President-
Kerkvoogd der Nederd. Hervormde Gemeente te IJselstein, de heer J.M. van der Roest, den voorzitter mede, dat bij de herstelling in 1860 van de graftombe der Heeren van IJselstein in de Nederd. Hervormde kerk aldaar, de daarbij behoorende grafkelder niet gevonden was, maar dat thans de ingang naar eene groote goed gemetselde grafruimte aan den dag gekomen was, ongeveer ter plaatse, waar de tombe vroeger gestaan had. Wij achten het van belang een nader onderzoek omtrent dezen grafkelder in te stellen, ook omdat het monument het stoffelijk overblijfsel van indirecte voorouders van H.M. de Koningin dekte. En wij zeggen daarom hierbij een woord van dank aan het kerkbestuur voor de beleefdheid, om ons met de gedane ontdekking in kennis te stellen. Daar de heer Mr. S. Muller Fz. verhinderd
was, werd alleen door de heeren Mgr. G. W. van Heukelum en W. Croockewit W.Az., den 19^" Juni een onderzoek in loco ingesteld. De grafkelder is gelegen in het noorder transept |
||||||||||
38
|
||||||||||
wmÊmmÊmÊmmÊmmmmÊmÊmmmmmmmmmmmmmmm
PLANVANBEsFNICOI/AAaS XEJIKINDE |
||||||||||||||||||||||||||
hR--J;
|
||||||||||||||||||||||||||
DArtEEKKNilVCJ
^v YkST \ \n, de TOM
TAJA KELDT,RSen dR AE
•^5'TEEüEN- cn-nccxxxv
|
||||||||||||||||||||||||||
i.Sc!HALEV'\N
4.2 VOETEN- |
||||||||||||||||||||||||||
■UMI*!
|
||||||||||||||||||||||||||
Plattegrond van de graven der kerk naar een schilderij van J. Lukeas uit 1735.
Het bewuste graf bevond zich in het noorderkruis (-red.). |
||||||||||||||||||||||||||
Vrouwe Maria
Magdalena van Reede tot Renswoude, Douairiëre O. Pijnssenvander Aa, bij nacht. Jonkheer Jan Pijnssen
van der Aa, bij Nacht. Vrouwe Maria Pijnssen van der Aa, vrouw van denheerevan Hardenbroek,bij Avond. Vrouwe Halbuch van Hardenbroek, bij avond. Jonkheer Willem Pijnssen van der Aa, bij nacht. een kind van den heere
vanDeyl. Jonkheer..........
Pijnssen van der Aa.
Heer van Bronkhorst, Kapitein. |
Het was dus klaarblijkelijk niet de kelder
van het grafmonument van de heeren van IJselstein. Trouwens in het oudste grafboek van 1660 stond vermeld, 'dat daarin (namelijk in het monument) gevonden werden eenige doodsbeenderen'. Deze in de tombe zelve, waarop de beelden lagen, gevonden beenderen waren dus zeer waarschij nlij k de eenige overblij f selen van de lij ken, waarvoor dit praalgraf was opgericht. Aangezien de thans ontdekte grafkelder dus geene archeologische beteekenis had, hadde daaromtrent geene verdere bemoeiingen van onze commissie plaats. |
|||||||||||||||||||||||||
5 December 1673
11 December 1674
2 April 1681 4 Maart 1682
8 Februari 1687
27 Mei 1702
22 Januari 1720 5 Maart 1731
|
||||||||||||||||||||||||||
De Commissie voornoemd,
S. Muller Fz. G. W. van Heukelum. W. Croockewit W. Az. Bijlage XI, blz. 1 en verder.
|
||||||||||||||||||||||||||
39
|
||||||||||||||||||||||||||
NotariL M. don üickcr
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
paardentuig, bijna nieuw, 4 eeaspans
pleten zadelluigen bijna nieuw, 2 arretuigen, diverse tuigen, zadel, trensen, halsters, zwepen, beste paard'-dekens, wagenwip, tuigenkast, voerkisten, stommeknecht, dekzeilen, kortm ichine, haverpletter.ooV boonen- en maisbreker, worlelmachine. melk- en ioüWyereedschappa.i,
waaronder 2 melkstellen, melktonnen ,
emmers, pekelbak, kaasplanken, schra - gen, bascule met gewichten, unster of lunskalvc hok, zeuningen, gierpomp, kruiwagens, MEUBIL/VIRK GOE- DEREN, antioko borden, kopjes, schoteltjes, kan, potjes, poppetjes,enz/ 2 kookiornuizen, io3d koperen emmer en kan, enz. Voorts; kuikenloop, schaalbank^
spoorbiels, droge takkenbossen, plan-i ken, eiker palen, lx>d, landhekken, ijz:ren hek, koe en pairdemest, aOOOO kg: paik HOOI, mangels, gele wortelen, een groate partijsteenen enz. enz. Te zien Maandag 19 Maart 1906
van 9 — 12 en i —4 uur. ' Koopen van f 10.— en minder en
de.kosten ontant; overige koppen op dig tot l September 1906. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Ie Us.sclslcm/ui aldaar
te:i luii'.c van den heer 11. VANROOIJENEï aan de Heaschopper- |
|||||||||||||||||||||||||||||||
straat no. Ü83, op Dinsdag
|
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||
20 Maart 190B, 's mor-
gens 10 uur,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
■mi
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
publiek verkoopen,
ten verzoeke van den Heer
ROOURN genoemd : |
|||||||||||||||||||||||||||||||
VAN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
vijljarige moork ip merrie ; vijfjarige
bruine meirie ; .-Itands bruine merrie ; iO gezonds kalfkoeien;
6 vaarspinkeT ; een nieuw: noten-,
houten o;nnibus voor 4 personen met' koctsiers/.ittin^ o d. kip, een brik met zomer en winterkap, bekleed met blauw li'<eii, wagonnet bekleed m t marokijn leer, 2 tilburys waarvan di^n met kap, Utrechtsch wagentje, kaasbri'^ ,HoU sjees,arreslede (model Holl. sjees), Ü boerewagens waarvan don met imal en breed stel wielen, 2 driewieüge karren elk met gieibak, een tweespar.s compleet |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Lid: mevr. G.C. A. Pompc-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
A.M. FaI ianie, Duivenkamp487,3607 BH, Maarssen
en B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11,3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal f 20,- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht f 6,-extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden nabesteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,00. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn f 80,- |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Historische Kring
IJsselstein |
|||||||||||||||||||||||||||||||
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699. Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11, IJsselstein. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
40
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Ter ere Gods en onze Lieve Vrouw
vanEiteren, een leprozengilde.' |
|||||||||||
door
Karin Westerink |
|||||||||||
De Eiterse legende
'dan zal de priester hem onrein verklaren; het
is melaatsheid.' (Leviticus 13:8)' Bij een bezoek aan de neogotische basiliek
van de H. Nicolaas te IJsselstein vindt men rechts van de hoofdingang een Mariakapel. Hier is in een schrij n het 22 cm hoge, notehouten beeldje van Onze Lieve Vrouwe (OLV) van Eiteren opgesteld.^ Maria zit op een gekussende hoekige zetel en heeft haar voeten op een verhoging. Op haar hoofd een neogotisch, zilveren kroontje met stenen.^ In de rechterhand een scepter. Het Kind op haar schoot maakt met zij n rechterhand een zegenend gebaar en laat met zijn andere hand een boek, symbool der wijsheid, op zijn knie rusten."* Maria wordt hier voorgesteld als Sedes Sapientiae, zetel van wijsheid: Jezus, als eeuwige Wij sheid, zit op haar schoot als zijn troon.^ In deze kapel geven drie grote glas-in-lood
ramen scènes weer uit haar verleden .'^ Zo is bijvoorbeeld de stichting van de kerk te Eiteren uitgebeeld, de oorspronkelijke verblijfplaats van het beeldje ten noorden van IJsselstein,^ de middeleeuwse 'ommedracht' met de vele gilden, en het verhaal dat het beeldje door een vrouw in de voering van haar jurk werd genaaid nadat het door beeldenstormers in de IJssel was gegooid en door slootgravers teruggevonden.** |
|||||||||||
Deze scènes lij ken voornamelij k
gebaseerd te zijn op een gecopieerd manuscript van J. Govers, pastoor van IJsselstein in de periode 1770-1805 .^ In dit manuscript is de aloude legende vastgelegd vandeO.L.V. vanEiteren: '...opeenacker lands grensende aan het middeldijkje agter aan den boomgaart behoorende aan de kerk van S.Nicolaus in IJsselstein, is dit zoo alom vermaarde 'Lieve Vrouwebeeldje' in oude tijden van (=door) de slootgravers eerst gevonden, die daar mede naar IJsselstein zijn gegaan, en hebben het in handen gegeven van den Heer Pastoor van IJsselstein, denwelk het selve in S:Nicolaus kerk gestelt heeft. Edog ziet dit beeldje is sonder toedoen van iemand ter wereld, tot twee of drie keeren daar van daan geraakt en telkens wederom ter plaatse voornoemt, nu het Etersche (Eiteren) genoemd, gevonden. Zulks ziende de pastoor is na Utrecht bij de geestelijke overheid gegaan om te beraadslagen, wat in dese gelegenheid men doen soude, en is geantwoord, en geraadsaam gevonden, dat men het beeldje daar ter plaatse, alwaar het eens en meermaals gevonden was, laten blijven, hetwelke tekenen genoeg waren, dat God en de waardige Godsmoeder Maria die plaatse verkosen hadden. Over sulkswierd bij de gemelde geestelijkheid geordoneert, dat men daar ter selve plaatse een cappel van onse L=Vrouwe moest opregten en bij het selve het |
|||||||||||
41
|
|||||||||||
voornoemde beeldje stellen en vereeren. Dit is
aldus geschiet, en terstond was er van alle kanten groote toeloop van volk.' IJsselstein werd en is hierdoor nog steeds, een van de vele bedevaartplaatsen met een wonderdadig Mariabeeld. "^ Lang voor de bouw van de IJsselsteinse
kerk had Eiteren een eigen parochiekerk, gewijd aan OLV ten Hemelopneming.' ^ Bisschop Otto van der Lippe had al in 1217 toestemming gegeven tot een afsplitsing van het kerspel Gein van de kerspelkerk te Eiteren en Vreeswijk, de parochie Eiteren bestond dus geruime tijd voor het jaar 1217.'^ De Eiterse pastoor werd aangesteld door het kapittel van St. Marie te Utrecht. Pas toen de bouw van de Nicolaaskerk voltooid was, in 1309 of 1310, het precieze jaar is onduidelijk, gingen de parochiale rechten over naar IJsselstein. '"^ De plechtigheden in de kapel werden later verzorgd door een vicaris, eveneens aangesteld door het kapittel van St. Marie. Waarom het notehouten Mariabeeldje in
Eiteren opdook, is onduidelijk. Het lijkt in ieder geval zeker, dat het ver uit de buurt was vervaardigd. Vermoedelijk in de Maasstreek, daar werden in die tijd immers beeldhouwwerken geproduceerd, dit in tegenstelling tot onze streken. Misschien is het daar gemaakt naar een type, dat vooral in de tweede helft van de twaalfde eeuw in Zuid- Frankrijk gangbaar was. ''* Hoe het ook zij, dit Mariabeeldje werd het middelpunt van vrome devotie met als gevolg een j aarlij kse processie, horden bedevaartgangers en een illustere broeder- en zusterschap ter harer ere.'^ OLV van Eiteren is in de verschillende,
met name locale, publicaties al vaker genoemd. Echter, er zijn tot nu toe slechts twee publicaties verschenen die verder gaan. J.A.F. Kronenburg (Redemptorist), wijdde een hoofdstuk aan haar in zij n achtdelig werk Maria's Heerlijkheid in Nederland, Amsterdam 1904-1914 en pastoor L. J. van der Heijden liet een boekje verschijnen getiteld Het miraculeuze beeldje van OLV van Etteren en deparochte van de H. Nicolaas te IJsselstein, Denekamp, 1936. Dat in beide werken de H. Maagd een centrale rol speelt, spreekt voor zich. In dit artikel is voor een |
|||||||
Hel notehouten romaanse beeldje van Onze Lieve
Vrouwe van Eiteren, dat zich thans in de H. Nicolaaskerk
ie IJsselstein bevindt, (foto: SKKN).
andere aanpak gekozen. De broeder- en
zusterschap van OLV van Eiteren speelt de hoofdrol en haar functie wordt bekeken aan de hand van het tot nu toe nauwelijks bestudeerde archiefmateriaal. De leden en het bestuur van de O.L.V.
broeder- en zusterschap 'afgezonderd zal hij wonen, buiten de
legerplaats zal zijn verblijf zijn' (Leviticus 13:46). Eiteren was een tekenend voorbeeld van
de ongebreideld groeiende Maria-verering. Gewijd aan OLV Hemelvaart, bezat de kerk een Maria-altaar, waaraan Agnes, de weduwe van ridder Werenboldus de Vlaming, in 1293 een vicarie had gesticht. ^^ Door haar schenking kon een afzonderlijke geestelijke, een vicaris, aangesteld worden die de bediening van dit ene altaar verzorgde. Centraal in de kapel stond het miraculeuze Mariabeeldje. Welke wonderen het in de middeleeuwen heeft verricht is niet bekend, |
|||||||
42
|
|||||||
Mariabeeld, zoals wei eens werd
gesuggereerd, is dan ook onduidelijk. '* Ook was er een OLV Broederschap in het leven geroepen, die door paus Bonifacius IX in 1399 werd goedgekeurd;''' en waarin nog geen sprake is van leprozen. Een broederschap gewijd aan Maria was in
de middeleeuwen een vanzelfsprekendheid. Kronenburg komt tot het aantal van 120 verspreid over niet minder dan 86 plaatsen.^" Haar oprichting te Eiteren was wat dat betreft dus niets bijzonders. Wel bijzonder daarentegen waren de leden. De leden waren volgens de bul van Bonifacius enkele IJsselsteiners die brandend van godsdienstijver een broederschap wilden oprichten ter ere van OLV van Eiteren en de H. Nicolaas. In de statuten, die jaren na haar oprichting, in 1447, werden goedgekeurd door de burgemeesters, de schepenen en de raad van Usselstein, en welke goedkeuring plaats vond in aanwezigheid van de vroedschap, lezen we echter:'. ..dat die arme sieken melaetschen menschen die in hollant ende dair buyten sijn in veelmeer landen geseten ende woinachtich sijn uut rechter goeder ynnigher beghertten ende devocien een bruederscap ende susterscap gheoirdineert (opgericht) ende ghemaect hebben indereeren gods ende onser liever vrouwen tot eytheren buyten ysselsteyn glegen... '.^' De leden van wat hier de OLV broeder én zusterschap heet, waren dus leprozen. Deze groep leprozen vormde geen
homogeen geheel, er waren wel degelijk verschillen. Enerzi j ds waren daar de 'ghemeynen sus teren ende bruederen', dus de 'gewone' broeders en zusters die de kapel onderhielden en de wekelijkse godsdienstige plichten vervulden. Anderzijds de 'brueders ende susters die mitter clappe gaen', dus de bedelende, rondtrekkende leprozen die eenmaal per j aar voor de processie naar Eiteren kwamen.^^ Om 'gewoon' lid te kunnen worden, moesten zij volgens de statuten uit 1447 een bepaald entreegeld betalen van een 'lelyden cromstart' en een nalatenschap beloven van een pond was. De statuten uit 1500 voegden daar nog aan toe: 'Ende zoe watgesonde luyden sieck werden... in Hollant in Zelantende inden landen (van Voorne) en die hem (zich) aldair behelpen |
|||||||
Delail van een glas-in-lood raam in de Mariakapel van de
H. Nicolaaskerkte Usselstein. Rechtsachter de Eiterse
kapel, op de voorgrond een slootgraver die het beeldje
gekroond en al opvist uit de IJssel nadat het er door
beeldenstormers in gegooid was. Links wordt het beeldje
in de voering van een jurk genaaid, uit angst voorde
protestanten, (foto: SKKN).
er is immers geen 'mirakelboek' overgeleverd
zoals dat van OLV van Amersfoort waarin de wonderen nauwkeurig zijn vastgelegd. Dat er wonderen zijn waargenomen kan zonder meer worden verondersteld. In 1656 wordt het nog 'imaginem miraculis' (het wonderbaarlijke beeldje) genoemd door Jacobus de la Torre, de apostolisch vicaris van de Hollandse Zending. ^^ Of leprozen met name genezing zochten bij dit |
|||||||
43
|
|||||||
Beieren en Holland en gravin van
Oosterbant, trok zich terug op het slot Teihngen, samen met haar man, die vanaf de kerkelijke inzegening van het huwelijk in 1434 eveneens de titel 'graaf van Oosterbant' mocht dragen .^^ Vlak voor haar dood op 9 oktober 1436 - zij stierf aan tuberculose - hebben beide echtelieden nog een bedevaart gemaakt naar OLV van Eiteren. Samen met de oude vijand Willem van Egmond hebben zij zich, mogelijk ter verzoening, ingeschreven bij het leprozengilde. Uit haar testament blij kt echter dat ze nog steeds niet gerust was voor de eventuele gevolgen na haar dood van de vernietigende aanval op IJsselstein:'... ende offhair zyele hier omme in node off belast wesen mochte, omdie dan te vorderen ende te beth te helpen tot verlatenisse van der pijnen, die sij hier om lijden soude mogen...' daarom wij st zij de kerk, het klooster en het gasthuis in IJsselstein een bepaalde hoeveelheid geld toe onder voorwaarde dat 'in elc van desen goidshuysen jairlix der vorseiden zyelen gedencken mit eenre redelicker memorien...'}'' Naast dit illustere trio werden ook nog
andere gezonde lieden lid van deze wereldlijke instelling. Opvallend is bijvoorbeeld het lidmaatschap van geestelijken verbonden aan de IJsselsteinse kerk. Ingeschreven staan onder meer: Gerit Wouter canonijck tijsselstein ende deken, heer Jan van de Lijnden canoniek tot IJsselstein, heer Gerijt van Dam canoniek tijsselstein, meestaerAelbert, deken toe IJsselstein, heer Cornelijs die cappelaen toe IJsselsteijn, heer Gerit Wouterssoon deken tijsselstein, meijster Ghijsbert Evertszoon canoniek binnen /y5.ye/5to>j.^** Maar ook geestelijken van andere instellingen werden lidmaat. We komen onder meer de namen tegen van heer Robrecht priester uut Schotlant, meester Samuel canoniek te Wijck, heer Herman pastoer van Naerden, heer Gijsbertpastoer van Vierdinghen (Vlaardingen), Meijster Willemszoon capelaen van Hendrick inden Amboeck (Hendrik-Ido-Ambacht), heer Jan Janssoonpastoir te Cappel (Lopikerkapel?) en Claes die monick van harlem mit Peter sijn huusvrou. Ook kosters staan ingeschreven. Genoteerd werden Gielis Gijsbertszoon costervan Eijteren, Gerijt Heinrickszoon |
|||||||
ende versorgen willen die richter... gebeden
genieten willen endegebroyken diesullen verbonden wesen ende gehouden wesen... hairen inganck (entreegeld) ende dootschuld de nalatenschap van een pond was) binnen jaers te betalen'. Uit het midden van de leden, waarschijnlijk de 'gewone' leden, werd op de dag van de processie het bestuur gekozen, dat in 1447 bestond uit vier dekens en in 1500 uit zeven dekens, vier voor het graafschap Holland en Zeeland en drie buten onser lande van Selantende Voorne'. Uit het ledenregister blij kt echter duidelij k
dat er ook gezonde lieden lid zij n geworden, en, meer nog, dat de maatschappelijke en sociale achtergrond van de leden niet af lij kt te wij ken van andere broederschappen: niet alleen waren er zowel leken als geestelij ken in vertegenwoordigd, ook mannen en vrouwen uit alle lagen van de bevolking waren lid. Zo begint dit register, dat omstreeks 1435 kan zijn begonnen, met drie klinkende namen van niet leprozen: 'Vrou Jacob van hollant (Jacoba van Beieren) / heer franc van borsselenl graeffvan oestervant (Oostcrbant) / heer Willem van egmont'.^^ Een vreemd trio voor een leprozengilde. Waarom zij lid werden kan slechts worden vermoed. De zeventienjarige Jacoba, gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen, had in 1418 toestemming gegeven de stad IJsselstein aan te vallen, die op de hand van Willem van Egmond was. Het haar gezinde Utrecht mocht niet alleen de verdedigingswerken slechten, zij beval zelfs 'hare beminde vrienden der goede stad Utrecht, om haar ter eere en ten gelieve en uit haren naam alles af te breken en neer te werpen, wat men na Allerheiligendag (1 november) binnen IJsselstein nog in stand mocht vinden, uitgenonmen (behalve) kerk, klooster, gasthuis, kapel en huizen van papen en geestelijke lieden'. Zestien jaar later, op 12 april 1433, deed Jacoba onder grote politieke druk officieel afstand van haar drie gewesten. Haar geheime huwelijk met de Zeeuwse edelman Frank van Borselen, gesloten in de zomer van 1432, kon nu worden gelegaliseerd: zij mocht vanaf dat moment trouwen met wie ze maar wilde, als het maar geen vijand van Philips de Goede was .■^^ Jacoba, nog slechts hertogin van |
|||||||
44
|
|||||||
costertijsselstein, Jacob Robertszoon coster
van Eijteren, Jan van Bunschoten coster tijsselstein en Govert Heinrickzoon coster van Benschop. Ook de IJsselsteinse stedelijke overheid
was in het gilde vertegenwoordigd. We lezen de namen van Wouter van Baerdrossaert tijsselsteijn, Theeus Gijseren burgemeister en Hermen Roeloffszoon schout tijsselstein en vele jonkers en jonkvrouwen staan in het register. Verder moet aandacht gevestigd worden
op de in 1570 ingeschreven Menus van Veensven. Achter zijn naam vinden we de toevoeging'diedootschuit'. Inde middeleeuwse stedelijke rechtspraak werden bedevaarten als een heilzame strafmaatregel gehanteerd. Zo konden bijvoorbeeld een zware belediging, een ernstige verwonding, doodslag of het overtreden van gildebepalingen beboet worden met een bedevaart. Het gaan naar een heilige plaats en het daar bidden en biechten zou immers niet alleen het geestelijk heil van de boetende pelgrim bevorderen, maar ook het slachtoffer tot heil zijn. De afstand naar het bedevaartsoord werd natuurlijk wel beïnvloed door de ernst van het delikt. Riga, Nowgorod, Constantinopel, Cyprus, het Heilige Land, Goa, Sinai, Messina, Granada, Trondheim, Rome, Santiago, voor sommige delikten kon het bedevaartsoord niet ver genoeg zijn. Minder exotisch waren de opgelegde bedevaarten naar Den Bosch, OLV te 's Gravenzande, OLV te Amersfoort en het H. Bloed te Bergen (N.H.). Ook de gang naar OLV van Eiteren werd als straf opgelegd. In de periode 1370-1500 is in de zogenaamde zoenboeken van Leiden zes keer een opgelegde bedevaart naar Eiteren genoteerd, waarvan er twee in combinatie met Geertruidenberg afgelegd moesten worden. In de zoenboeken van Gouda is deze drie keer genoteerd, waarvan er een in combinatie met een bedevaart naar een andere, onbekende, stad. Ook het Hof van Holland wees in diezelfde periode OLV van Eiteren als heilzaam (eind)doel aan."^" Menus van Veensven, schuldig aan doodslag en in 1570 lid geworden van het leprozengilde, heeft dus naar alle waarschijnlijkheid een verplicht bezoek gebracht aan Eiteren en |
|||||||
ontliep zo de lijfstraffen die hem anders te
wachten stonden.-" Maar verreweg het merendeel van de
ingeschrevenen waren 'gewone mensen', bedevaartgangers die overal vandaan - dat wil zeggen binnen de straal van Alkmaar, Groningen, Arnhem, Munster, Emmerich, Kleef, Maastricht, Brussel, Antwerpen, Gent, Mechelen, Middelburg, Rotterdam en Amsterdam - naar de kapel te Eiteren kwamen. Soms reisden zij in groepen vanuit een bepaalde stad of streek, zoals deze zeven mensen in 1560 uit Den Briel: Neeltken Robben, Peter Ariaenszoon de bastaert, Kuyn Gherbrantszoon, Tuentken Cornelis, Willem van die Leek, Lysbeth Hughen en Lysbeth Peterszoon. Soms kwamen zij in familieverband, bijv. 'Bartelmeus Ghijsbertssoon.syn vader,sijn moeder. Heinrick sijn broeder.sijn (hun) drie huusvrouwen mitharen kynderen', een familie die zich lang voor 1507 had ingeschreven. Soms kwamen zij in gezinsverband zoals in 1508 'JongheJan ende sijn huusvrouwe ende mit allhoirkijnderen', of in 1543' Cornelis die man ende haes sijn wijffende mit sijn kynderen'. Ook bezochten moeders met hun kinderen de kapel zoals Mariken Remmert met haar kinderen Ott, GrietenFijein 1526. Doch de meerderheid lijkt alleen ofmetechtgeno(o)t(e) gekomen te zijn. Van de mannen werden wel eens de beroepen genoteerd zodat we met dit ledenregister tevens een staalkaart van 16e eeuwse ambachten voorgeschoteld krijgen. Een aantal namen met de beroepen: Gerijt Heinricx-zoon die cramer, Peter die olyslager, Claes die hoemaecker (hoedenmaker), Dirck denorgelblaser(crge\trappeT),Anthonisdie naijer (kleeTmaker), Aernt die Mulder (molenaar), Aernt Aerntsoon die houtzagher, Peter Janssoon die glaesmaker (glasblazer, glazenier) van Schoonhoven, Symoen die steenbacker, comen (koopman) lan van der Goess, Joris den kuper (kuiper) van Berghen, Lenert die lapper (schoenmaker) van Mockershil, Cornelis die Cousmaker (kousen, schoen en laarzenmaker) va« der Goes, Quirijn die decker (rietdekker) van Sinte Martensdijck, Zeger Roef ofs zoon die backer van Gorcum, Jan Janszoon kleerbesemmaker (kleerborstelmaker) van |
|||||||
45
|
|||||||
Amsterdam, Jan die visscher, die potter
(pottenbakker) van SintAriaen, Jan die brouwer, Heijnrick Heijnrickzoon die metsselaer, Andries die bontwerker. Jan die volre (volder), yfl« Corneliszoon die mandemaker, Gijse die ganseman, Cornies (die) treserijer (tresaurier), Heinrick Janszoon diesmit, Claes tripmaecker (timmerman die de voetplankjes maakt voor turftrappers), Lyngen Tonis kappeteyn van Brouwershaven, Cornelis die waker (nachtwaker), Thonisdieraemaker (wagenmaker) ,Ariaen die koek van Dronghelen en Jan die colenaer (kolenbrander). Rest nog een groot aantal namen waarvan
de beroepen blijkbaar niet het eerst opvallende kenmerk was. Wat te denken van droncken Pouwelendesijn wijff. Lijoen mit proper Grietgen sijn huusvrouwe, Jacob die doen mitten tanden, Andries scud in die maech, Cornelis die bastert, Coppen die blijnde, Mariken Brandewijnken, Alijt Andries die wilden wijff, Neeltgen Ghijs die wilden huusvrou tijsselstein, Davidhet verloren kijnt, het verken van Hoorn, Claes ken van Neerden het meisken van grote bossom, Willem met die lammen hant. Jan pis in kan, Cornelis diegeck van Delft ende Marickghen sijn huysvrou. Jan zeertdie kat, schelen Frans van Wormer, Lenertmetdie dickehant, Oliff Aernstsoon uut Benscop, die bonte beff die doot vande maechden. Jan die Vlaminck magher man, Thonis die brasser, dat hoen van Schoonhoven, Jan comtsitten van Sint Anna Lant, Scheel beest van Alcmar, swarten Berent, Aert die buser (dronkaard) van Utert Utrecht) die haen van Neerden, Arien mit den hals van Crunninghen (Groningen), die bonten bal van Sevenhuysen, mallen Meynert van Leyen en lange Ariaen. Slechts eenmaal vinden we in het ledenregister een expliciete verwijzing naar lepra. In 1526 heeft zich ingeschreven: Cornelis die Lazarus. In die eer Gods ende Onse Lieve Vrouwe
tot Eytheren 'dan zal de priester hem zeven dagen
opsluiten...' (Leviticus 13:21) Eens per j aar, op 'SintJansdag inden |
|||||||||
Ingekleurde pentekening van hel Melatenhuis buiten
Utrecht door D. v.d. Werf in 1876 naar J. Rz. van der
Berch in 1607. (foto: Gem. Archiefdienst Utrecht)
|
|||||||||
somer' (24 juni), werd OLV van Eiteren
rondgedragen door IJsselstein. Plechtig uit de kapel geheven en omhuld door wierooknevelen werd ze gevolgd door geestelijken, gilden -elk met eigen vaandel en processiekaars - en vele bedevaartgangers.-'^ Natuurlijk nam het OLV gilde deel aan deze processie. In haar al eerder aangehaalde statuten uit 1447 werd ook aandacht besteed aan deze 'ommedracht': 'soe sullen zij (de leden van het leprozengilde) allejairen alsmen ons lieve vrouwe tot eytheren draget een schone kersse (kaars) draghen in die eergods ende onser lieve vrouwe tot eytheren... ende dair sullen die broeders ende susters inderprocessien nae volgen also sij dat voir dese tijt manierlijken ghedaen hebben (net als voorheen)...' In de 'Ordannantie vande keerssen te dragen als men Ons LieffVrou tot Eytheren dracht' (draagt) werd de rangorde binnen gilden in de processiestoet nauwkeurig vastgelegd.^'' Na het beeldje allereerst de kaarsen van de schutters en daarna pas die van de |
|||||||||
46
|
|||||||||
die oprecht berouw toonden en gebiecht
hadden een aflaat van twee jaren en twee 'quadragenen' (80 dagen) telkens wanneer zij op zaterdag de gezongen mis bijwoonden en de behulpzame hand boden bij het in stand houden van de kapel.''^ In de statuten uit 1447 lezen we dat zij op eigen kosten wekelijks vijf missen lieten lezen in de kapel voor allen die hen ooit hadden begunstigd en voor alle overleden broeders en zusters.''^Daarnaast moesten zij gedurende het jaar vijf vigilieen met gezongen missen verzorgen'/er ere Gods, zijne gebenedijde moeder en Sint Lazarus ende ter lavenisse dersieken (leprozen) uit Holland en Zeeland'. Deze missen moesten betaald worden uit de inkomsten en de nalatenschappen van de broeders en de zusters. Ook de zogenaamde 'sielmissen' moe?,\en op eigen kosten worden verzorgd. De kanunnik ofpriester en de koster die hiervoor ingehuurd werden zouden volgens de statuten uit 1500 voor elke mis een ' Utrechtse grote' betaald moeten krijgen. "*** Waar woonden die 'gewone' gildeleden?
In de statuten uit 1500 wordt voor zover leesbaar gesproken over 'des broederschap vanden meiaten ende leprosen menschen liggende inden capelle van Eytheren by Ysselsteyn'r'^'Zx] konden echter onmogelijk in de kapel zijn gehuisvest. Kijken we naar de Haarlemse leprozerie die uit een huis en een kapel bestond en toch in 1413 werd aangeduid als 'Sint Jacobs Capeldaerdie lazarussen luden in woonden'. Daarnaast is nog bekend dat de leprozerie te Leiden St. Anthoniskapelwerd genoemd, die te 's- Gravenhage 5?. Corneliskapelente Amsterdam St. Joriskapel. Het was dus in het geheel niet ongebruikelijk de leprozerie als kapel aan te duiden, deze was immers vaak eerder gebouwd dan de instelHng.^^ De gewone leden woonden, werkten, aten en sliepen dus in een belendende leprozerie. De Eiterse instelling nam vanwege de bewoners een bijzondere positie in onder de leprozerieen. Buiten bijna elke middeleeuwse stad bevond zich wel een leprooshuis, waar de uitgestotene zich kon vestigen. In het graafschap Holland en Zeeland, toendertijd een politieke eenheid, huisden buiten de poorten van tenminste 22 |
|||||||
bouwlieden, smeden, korenkopers,
schippers, snijders, schoenmakers, wolwevers en linnenwevers. Helemaal aan het eind sloot 'der lazarus keerss'de rij. Tijdens deze 'ommedracht' mochten de
bedelende leden elkaar in ieder geval niet molesteren, aldus de statuten: 'Voirtsoewie vecht van hoiren brueders endesusters die mitter clappe gaen ende die een den anderen bloetroerden (driftig maken) offquetsten (verwonden) off wonden (verminken) off blauwe leden {\edematen) sloege die sall gheven (voldoen) alsulke keuren (straffen) ende brueken (boetes) als die vier dekens die dan indertijtsijn hem overseggen (opleggen)'. Deelname aan de processie was verplicht:' voirtsoewie dat niet en coemt vanden ghilde bruders offsusters alsmen onse lieve vrouwe tot eytheren voirgenoemt draget, die salgegeven enen lelyden cromstart'. Op de dag van deze jaarlijkse processie
werden niet alleen twee nieuwe dekens gekozen, ook werd er door hen een disciplinaire zitting gehouden. Uitdrukkelijk is in de statuten vermeld dat dan 'nyemont (sall) spreken dan diegehene die rechts te doen heeft up een kuere (boete) van een pont was alsoe dick als dat gheschiede'. De dekens hadden op deze zitting die gildebroeders en -zusters gedagvaard die de reglementen niet hadden nageleefd. Zij werden beboet met 'een rijnschegulden'. Diegenen die niet op kwamen dagen lieten de dekens juridisch vervolgen en alsnog een rijnse gulden betalen. En voor elke keer dat een bedelend Hd onbetamelijk, onfatsoenlijk of kwalijk had gesproken over de dekens of hun statuten, werd hem een boete van een pond was opgelegd om een kaars mee te branden. ^^ De ghemeijnen susteren ende bruederen
'Dan is hij een melaatse, hij is onrein'
(Leviticus 13:44) Naastdejaarlijkse'ommedracht'hadden
de gewone gildeleden ook nog anxlere godsdienstige plichten. In de genoemde bul uit 1398 was vastgelegd dat zij ter verhoging van de goddelijke eredienst elke zaterdag in de kapel een gezonden mis ter ere van de Maagd Maria moeten laten opdragen. Om nu de kapel een drukbezochte gelegenheid te laten worden verleende Bonifacius aan allen |
|||||||
47
|
|||||||
ende stat vriheit trecken ende daer buten
bliven, ende nyet wederyn onserstatoftestat vriheden en comen... Endeyemant, die se hierenboven huisede (huisvest) ofverstake (verstopt) ofinbrochten (in de stad terugbrengen), die sel verbueren een jaer die stat (die zal een jaar de toegang tot de stad ontzegd worden)'.'*■ Naast een dergelijke maatregel die voor
iedereen gold, nam het stadsbestuur ook maatregelen tegen de afzonderlijke leprozen. In het Utrechtse Buurspraeck- Boecklezenwein 1453: 'WantAerntgen vander Beeck voertyts by onsen rade gheproeft (onderzocht) ende ghevonden is inden ghebreken van malaterien (lepra), daeromme verbiet men hoer die stat ende statvriheit, op een jaar inden roden toerne (de gevangenis) te legghen ende water ende broet teeten'^^ Het was dus absoluut niet de bedoeling dat een leproos terugkeerde naar zijn eigen woonplaats. Laat staan dat leprozen uit andere steden de stad binnenkwamen. Toch kon hieraan niet strikt de hand gehouden worden. Zo werden op 6 april 1535 Willem uuyt Benscop en Joris van Gorinchem, beide poortwachters van de Wittevrouwenpoort te Utrecht ontslagen en vervangen door anderen, omdat zij 'achthien melaetsche luyden' 'm de stad hadden toegelaten."* Uit deze verordening wordt wel duidelij k dat er toch leprozen binnen de stadsmuren konden komen, ondanks alle mooie officiële bepalingen daartegen: '...Ende heeft die voirscreven schout die voirscrevenpoirtiers van de wittevrouwenpoerte voer hem ende den gerechte doen komen, hemluyden vragende, wairom datzy op ten witten donredach lestleden achthien melaetsche luyden teffens in lieten gaen, boven tverbothy hemluyden hadde gedaen, dairdie voirnoemdepoirtiers op antwoerden, bekennende dat hemluyden byJan van Cluften, scoutendienaar, uuyten name van de schout gedaen was, ende datzy die voirscreven achtten melaetsche luyden op ten voirscreven witten donredach bynnen der stadt gelaten hadde, mer zoe zy sulcx altijd van oudergewoenten gedaen hadden, hadden zyt desen tytoickgedaen, niet wetende, datzy daer qualick aen gedaen hadden...' De uitgestoten leproos mocht zich in een
|
|||||||||
*«. SNUiW «au* Iwirni tmxUm: gjwjscfttiae ta^
Salrrnm|tK5n<tWi«|rt*(«tnt f/m-, ^ / -•»-.->.-, jMOBH^w ■»<.'* i....... *amtfen«aw
V<<«-»» ;,'..-, ^ ,..■.,„■.'.-K.j, t«»dtl«»Rii)mirn(!iM
.?, satnWiBRMBBtra tm»ö|itt*liR«re(i»l»!(i, tm
nstmivao^tbaDn I txMmnxttRKii tmnmiMiit üxKintn' «RMm.'<nMat»nS;irf ooDr fnrtatutrr 7nnii k,:»» tnoit («i-MWtJottliOu. r!»|t»i,.i*rrt.-i-9[ -i-Sj. . •< . ' //'..'., *
"^ ' "=^'^ .■-'■,*' '>'".''f' ?...,."iï'^ |
|||||||||
VuyI-briefvanJan Maes uit 's-Gravenhage (1659)
(Oud-archiefvan het Leprooshuis te 's-Gravenhage) Steden leprozen, hetzij in afzonderlijke
huisjes, hetzij ineenleprozeric^^^Het Eiterse huis was echter in tegenstelling tot alle andere instituten niet gericht op de locale uitgestotenen. De gehuisveste leden kwamen volgens de statuten uit 1500 uit Holland, Zeeland en het land van Voorne. Als enige was zij dus een supra-regionale instelling.'*' De broeders ende susters die mitter clappe
gaen 'De klederen van de melaatse, die door de
plaag getroffen is, zullen gescheurd zijn, zijn hoofdhaar zal hij los laten hangen en de bovenlip bedekken en roepen: Onrein, onrein!' (Leviticus 13:45). Leprozen werden, wanneer hun ziekte
eenmaal officieel geconstateerd was, uit de gemeenschap gestoten. In het Buurspraeck- Boeck van het nabijgelegen Utrecht bijvoorbeeld is in 1437 een volgende ordonnantie opgenomen: 'Die rade vander stat waernen (bekrachtigen) ende laten weten allen denghenen, die metier laserien (lepra) besmet syn,sy gaen opter straten of si legghen in den husen, of in cameren, dat si binnen achte daghen naestcomende uut onserstat |
|||||||||
48
|
|||||||||
geen leprozerie, dan moest hij zijn verdere
leven slij ten als akker- of veldzieke. Hij woonde dan in een hutje buiten de bewoonde wereld op een akker of op een veldje, helemaal alleen of tezamen met andere leprozen. Zo kreeg in 1404 een Middelburgse arme leproos drie scellingen van de stad om een huisje buiten de muren te kunnen bouwen."^ Deze uitgestoten akkerzieken woonden echter wel aan een drukke verkeers- of waterweg. Door de verplichte afzondering en vaak erg gehandicapt door de ziekte, konden de leprozen hun beroep niet of nauwelijks meer uitoefenen en waren zij genoodzaakt om voornamelij k bedelend aan de kost te komen. Dat leprozen soms nog wel eens enig handwerk aan de man konden brengen moge onder meer blijken uit een rekening, gedateerd 1560 van heer Johannis a Bruhesen, kanunnik te Utrecht: 'Item, gecoft van de lazarus een spinnewebs bezem met een schovet {sirdbundeX),tezamen 4 stuvers' .'^^ Dergelijke leprozen buiten leprozerieën waren georganiseerd in een gilde. Die uit het graafschap Holland, Zeeland en het land van Voorne in de OLV Broeder- en Zusterschap te Eiteren. Het ging het gilde er vooral om het bedelrecht van de leprozen te verdedigen, een recht dat een privilege werd naarmate er in de loop van de 15e en 16e eeuw steeds meer verboden werden uitgevaardigd tegen het bedelen. Uitdrukkelij k werd in hun statuten bepaald dat'... voirtaengheenghesonde menschen onder hen gaen en sullen mitter clappe dan een sieck man mitsijn wij ff ende een sieck wijffmithoiren man. Ende wair saeck datenich vandan siecken menschen ghesonde luyden (onder)houden woude yeghen den ghemeynen ghilde wille ofte danck sonder recht off sonder reden die sal verbeuren enen rijnssche gulden. ..'In diezelfde statuten werd dan ook een volgende klemmende oproep gedaan: 'soe begeren wij vrientlick ende bidden allen edelen heren ridderen joncheren ende knechten bailliuwen scouten ende richters geestelic ende wairlick datsijdesen sieken melaetschen mensschen bijstandich genadisch ende behulpelick willen wesen tothoiren rechten tot wat steden ende dorpen sij rechts begheren sullen up hoiren bruederen ende susteren (op?) enige puncten dervoirgenoemder |
|||||||
leprozerie vestigen, dat wil zeggen, als deze
aan bepaalde voorwaarden kon voldoen. De voornaamste voorwaarde was dat hij een uitzet mee kon nemen van huisraad en kleding. In 1533 werd daarom het volgende overeengekomen tussen een leproze man, Reyer Dircszoon van Maersen en zijn gezonde vrouw Marie Meeusdochter van Groeningen: 'Overcomen byscout, borgemeesteren ende gerechte derstadt van Utrecht, doer aenbrengen van Ghysbertvan Wede ende Jan Regelinck, gescicte scepenen tusschen Reyer Dircssoon van Maersen, een melaetse ten eenre, ende Marie Meeus dochter van Groeningen, zyn wyff, ten anderen syden, soesy versocht hebben van van (sic) malcanderen gesceyden te worden by den gerechte overmits (vanwege) zijn melaetsheyt. Alse dat daeromme partyen voirscreven in nabescreven gesceyden sellen wesen ende bliven van bedde ende goede. Te weten, dat Reyer voerscreven, soehy. Godbetert, melaets is, hebben sel een bedde met een paer slaeplaken, soe goed ende quaetalst in den boedel is, een oircussen (hoofdkussen), een deken endehoeffpolu (hoofdpeluw), /tem noch vier off vyf tal ellgrau lakens tot een mantel. Item enen tinnen pispot, een tinnen spleepgen. Item noch vier gulden aen gelde te betalen bynnenjaers. Item noch een paar witter hosen (kousen). Des soe sel Marie weder een paer lavender hosen, die hy by hem leggen heeft. Ende indient God met hoer ten besten verslet, soe sel zy dat meiaten huys te bet goetdoen. Ende wesgoets dairmeerin den boedel is, sel Marie voirscreven hebben ende behouden. Ende dairmede selle zy aen beyden seyden van bedde ende goede gesceiden wesen ende bliven, soedatdeen den anderen, zy, noch hoer erffgenamen geen vervollich meer doen, noch hoer erff genamen geen vervollich meer doen, noch doen doen (sic) noch genyeten en sellen. Alle dinck sonder argelist'.'^^ Naast deze materiële bepalingen werd nog
vaak de voorwaarde gesteld dat de aspirant- bewoner, poorter van de stad moest zij n of in ieder geval een aantal jaren in de stad moest hebben gewoond voordat de ziekte geconstateerd was. '^^ Echter, was de leproos onvermogend,
geen poorter of was er in zij n woonplaats |
|||||||
49
|
|||||||
oirdinancien (genadich?) ghedaen hebben
ende mede mildeliken willen heraden ende goedertieren wesen ommehoiren aelmissen des hem God verleent heeft darsij des voirgenoemde oirdinancie mede staende mogen houden. ..'.'*'' De rondtrekkende, bedelende leprozen
moesten zich in hun traditionele kostuum hullen, zodat zij voor iedereen duidelijk te herkennen waren: een hoed bekleed met een witte band van twee vingers breed, een wijde mantel, vlieger genaamd, handschoenen (zij mochten immers niets meer met hun blote handen aanraken vanwege de angst voor besmetting) en een klepper, 'clappe', waarmee zij hun komst duidelij k moesten aankondigen. In 1531 bepaalde KarelVnog eens uitdrukkelijk dat leprozen mogen bedelen mits ze hun leprozenkostuum dragen.''" In de notulen uit 1571 van de Utrechtse broederschapsvergaderingvan het 'Melatenhuys' 'weré bepaald dat 'Op wat tijde onze siecken gaan buyten of in de stadt zullen zij verloff bidden den huysmeesterofte moeder, aanhebbende een vliegeren een hoed op het hoofd, welck vlieger en hoeden zullen hangen op zekere plaatsen tot behoeff des huyses'. Leprozen hebben zich niet altijd aan dit
kleedgebod gehouden. Zo wordt in het Utrechtse Buurspraeck-Boeck uit 1537 melding gemaakt van de vangst van drie leprozen, Jan Willemssoon van de Veer, Jan Reyerssoon van Utrecht en Matyssoon van Colen, die hun stigmatiserende garderobe hadden verwisseld voor een normale en zich zo heimelijk binnen de stadspoorten hadden kunnen begeven. Ze werden voor eeuwig uit de stad verbannen.^^ Onderzoekscentra voor leprozen
' Wanneer de plaag der melaatsheid zich bij
enig mens voordoet, dan zal hij tot de priester gebracht worden' (Leviticusl3:9) Voordat de leprozen lid werden van het
Eiterse gilde hadden zij al een hele procedure achter de rug. Er werd namelij k allereerst een nauwkeurig onderzoek ingesteld of iemand daadwerkelijk met lepra besmet was, omdat de uiteindelijke uitstoting een zeer verstrekkende maatregel was. Het Utrechtse |
|||||||
Buurspraeck-Boeck in 1449: 'Dieraetlaet
enenyegheliken weten, waer enich man off wyff die van sinen witaftighen (wettige) bueren beclaecht worde, dat hi ghebreck hebben soude van (lijden aan) melaterien of uutsetten (lepra) ende hem bydes raets dienaern een paer hantschoen gheseint (gestuurd) worde, dat die terstont uuter stat trecken tot suiker stede, daermen se besuecke (onderzoekt) ende oec niet weder binnen en comen, sy en syn daer gehprueft (onderzocht) ende oec dat mitgoeden betone (met een deugdelijk bewijsstuk) bewysen. Ende waert, dat hieryemant inne bruekich gheworden worde (in gebreke bleef), het waer, dat die niet uut en toghe, als hem die hantschoen ghecomen waren, off dat sy ongheprueft weder in quamen, die sel men die stat verbieden ewelic, op syn lyff.^^ Dus na aangegeven te zijn door de buren, reikten dienaren van de Utrechtse Raad een paar handschoenen uit aan de potentiële leproos. Hij mocht immers vanwege het vermeende besmettingsgevaar niets meer met zijn blote handen aanraken, totdat hij officieel gezond bleek te zijn. Het overhandigen van de handschoenen was tevens het teken dat hij naar Haarlem moest gaan, waar het enige officiële onderzoekscentrum voor leprozen uit Holland en Zeeland was gevestigd. Graaf Willem VI, de vader van het Eiterse gildelid Jacoba van Beieren, had in 1413 het Haarlemse Leprooshuis als een zogenaamde hoofdleprozerie aangewezen.^" Allen die zich op lepra moesten laten onderzoeken, konden een tot twee nachten doorbrengen in de verschillende leprozerieen die op hun route naar Haarlem lagen. Zo werden in 1535 in de Utrechtse leprozerie naast de vijftien vaste bedden,zeven tot acht bedden gereserveerd 'voor degaende ende comende vreemde zieken dagelicx' .^^ Eindelijk in Haarlem aangekomen,
werden ze om zeven uur 's ochtends in de leprozerie onderzocht, door een team bestaande uit de pastoor van de instelling en enkele leproze bewoners. Deze bewoners werden omstreeks 1530 vervangen door de medisch wat beter onderlegde chirurgij n en dokter.^^^ Allereerst werd de gevoelloosheid van de huid gecontroleerd: 'men doe den pacient rechte staen met ghesloten ooghen |
|||||||
50
|
|||||||
Dclud van een JHe-eeinv.seplallegmnd van de stad Haarlem Linksonder hel Leprooshuis waar hel onderzoek
plaatsvond.
|
|||||||||
ende men zallen zoetelic stekenmet eender
naelden in zijn hyele ofte in deplante van zijnen voete (voetzool). Als gij ziet ende eist (is dit het geval) dan dat hij zijne vingher niet en weet testellene up deplaetse van den steke, het es een teekin van derlazarien, want het vleesch es woorden (geworden) onghevoelic...' Daarna werden enige hoofd- en wenkbrouwharen uitgetrokken; kwamen stukjes huid mee, dan wees ditop lepra. Vervolgens onderwierp men de stem aan een onderzoek: '...zo zal men den pacient doen zijnghen ende eist dat hij heesch ofroustich (schor) zijnght, het es een teekin, al oft hij uuten nuese zonghe of es zijnen voys (stemgeluid) roustich of cakelende (snaterend) zonder heescheit, voorengaende in zijn spreken, het es een teekin ende quaet voor hem...' Daarna werd het lichaam op schilfers en uitslag gecontroleerd .Ook werden bloed en urine onderzocht. Zo werd bij voorbeeld zij n afgetapte bloed bekeken: |
|||||||||
'...es hij laserich het Moet zal hebben een
eerderachtich coleur ende zal wesen ghegraent (koTTelachüg) ende ter stondtdijcke versendert ende alstment wascht, zo zal mer in vinden vleeschachteghe stickens al oft zij van aderen ofte zenewen waren ende ooc somtijt eerdachteghe graenkins ende als men dat ghewasschen bloot int twater duer een doucxkin steect ende perst int wrijnen, zo zal men vinden in den grondt greynen ghelijc den zande, danzuldienooklazarich wijsenalen warer ooc maer eenighe van den voorscreven teekenen...' Tenslotte werd bekeken of de spieren tussen duim en wijsvinger verschrompeld waren.^' Na de diagnosestelling konden drie
soorten certificaten uitgereikt worden: 'scone brieven' voor diegenen die gezond bleken, Vor5/eènevert'voor twijfelgevallen en 'vM^^/öneveAi'voor leprozen. Deze laatste certificaten waren met name van belang voor hen die niet in de leprozerieën opgenomen |
|||||||||
51
|
|||||||||
konden worden en bedelend aan de kost
moesten komen. De tekst van de 'vuylbrief van Jan Maes uit Den Haag luidt bijvoorbeeld: 'Kenlicksy allen luyden hoe dat wy gemeen gesworen van St. Jacobs Capelle buyten Haerlem gheproeft ende met aller neersticheyt hesien hebben een manspersoon out omtrent tien jaren genaemt Jan Maes van Sgravenhage welcken wy nu ter tydt melaets uytgheven (verklaren) besmette wesen met lazarije waaromme hijgaen sal met vliegers een klap hebbende op de borst een swarte hoet op 't hooft bekleet meteenen witten bant sonder ander bant ende desen brieff out synde vier Jaren is doot ende te niet (na vier j aar is dit certificaat verlopen). In kennisse des waerheyts so hebben wy gemeen ghesworen voorscreven desen brief besegelt met onsen gemeenen zegel: Intjaer ons heeren duysent seshondert ende negenen vijfich den zevenentwintichsten novembris'.^*^ Op het zegel staat een leproos in wapperende mantel afgebeeld met pelgrimsstaf en waterfles. Een dergelijke bedellegitimatie werd zeer
aantrekkelijk toen de bedelverboden in de loop van de 15e en 16e eeuw steeds frequenter en stringenter werden afgekondigd. Op 12 mei 1526 vaardigde het Haarlemse stadsbestuur dan ook eenpublicatie uit waarin stond dat 'veele gebreeken eninconvenienten komen en gebeuren van schalken boeven en andere quade menschen die hen laten schouwen proeven en oordeelen voor leproosen', terwijl zij nota bene helemaal geen brief bij zich haddenwaarinstondwaarzij woonden, wat hun geboorteplaats was etc. Daarom besloten de bestuurders van de Haarlemse leprozerie, aldus de publicatie, met 'informatie en communicatie daer op met den dekenen van Holland en Zeeland derselver leproosen', niemand meer tot het onderzoek toe te laten die ondeugdelijke papieren had.^" De monopoliepositie van Haarlem werd
diverse keren bedreigd via de officiële kanalen. In de 'Memorie betreffende het houden van de schouw', geschreven door een anonieme Haarlemse onderzoeker in de jaren zeventig van de 16e eeuw is vastgelegd hoe diverse instanties, waaronder het leprooshuis van Amsterdam en Leiden, het |
onderzoeksrecht van Haarlem hebben
betwist. Ook het gilde te IJsselstein had zich in deze strijd geworpen. Allen probeerden het onderzoeksrecht te verkrijgen door te wijzen op de foutieve en dubieuze diagnoses die zouden zij n gesteld. De onderliggende motieven waren waarschijnlijk niet zozeer bezorgdheid om de diagnoses alswel de niet onaanzienlijke inkomsten die voortvloeiden uit het onderzoek. In de statuten van de Haarlemse leprozerie uit 1417 werd uitdrukkelijk bepaald dat diegenen die zich kwamen laten onderzoeken een kwart van een engelse nobel moesten betalen. De ene helft kwam toe aan de instelling, de andere aan het onderzoeksteam. Over het IJsselsteinse gilde meldt de Haarlemse onderzoeker: 'noch zeeckere jaeren daernae istgeboert dat die dekens vande leproesen die haer ghilt jaerlicx houden feestelick tot Yselsteyn omtrent sinct jansmisse inde soemer... een request overgegeven hebben anden Raidt van hollant narrerene ende te kennen gevende veel dachten jegens onse schou metgrooten adheresse van groote meesters ende medecijs vanden haech ende van elders tot dien eijnde dat zij behoorden te hebben die scou mit veel articulen want zij machtich waren ende gheen gelde spaerden om tot haer meeninge te commen alsoe dat onse regenten verdachvaert werden ende onse regenten hebben mij gesonnen om ons te verantwoerden ende hebben zoe veelgedaen jegens onse adversanten mit disputatie ende scriften dat mijnen heeren vanden Raedt mijnen gelijck gelaudeert hebben ende die dekens met woorden ende anders scerpelicken gestraft alsoe dat zij heijmelijk alwechsluypende uuyten haech gelopen zijn'.^^ Of de dekens daadwerkelijk Den Haag zijn uitgeslopen weten we niet, maar zeker is dat ze het onderzoek niet officieel in handen kregen. Pas in 1797 werd Haarlem op uitdrukkelijk verzoek van het stadsbestuur zelf, ontheven van haar onderzoekstaak door het 'Comité Provinciaal van Holland.' Bleef de monopoliepositie officieel onaantastbaar, in de praktijk werd ook op andere plaatsen en met name in Eiteren onderzocht op lepra. In 17e en 18e eeuwse bronnen worden Haarlem en Eiteren wat dat betreft dan ook op een lijn gezet.^' In Eiteren |
||||||
52
|
|||||||
zijn stee weggedreven. Maarbleeftop een en
deselve plaats in het water, is van de vissers tot 1,2 a3 keeren opgevist, en van deselve telkens in 't water gesmeten zijnde ende staeg op de eygensteplaats in het water, so dat de visschers kynderen het beeldje aan een catholyke persoon gaven. Dan men wist nauwelijks een plaats te vinden alwaar men het versekeren en bewarenmogt, alsohetselvegesogtwierden vervolgt, ook waren dersekere boetens opgestelt voor die het selve hebben mogten. Hierom heeft een voorname catholijke vrouw in IJsselstein dit beeldje, op dat het te beter bewaart sou wesen, en te minder agterdenken daar op vallen, genaayt in het voeijer van haar rok en heeft het aldus wel driejaren verborgen gehouden ter tijd toen dat die eerste furie nu wat in stilstand geraakt was, en doe heeft sij het in haarhuys op een besondereplaats daartoe geordonneert gestelten devotelijk geeert, gelijk dan ook als de catholijken hier kennis van hadden daar ter plaatse metgroote ijver het beweldje wierd besogt.' Het lij kt echter anders, geleidelijker gegaan te zijn. Het ledenregister is tot en met 1598
bijgehouden, tot in ieder geval dat jaar hebben zich nieuwe leden kunnen inschrijven.^^ De bedevaartgangers zijn echter nog veel langer blijven komen. In 1622 bijvoorbeeld verzocht de protestantse classis van Gorcum nog de 'bedevaerden tot Ey teren by Ysselsteyn... te weeren. '^^ Ook de kapel had de wisseling overleefd.
Werd voor de Reformatie de vicarie vergeven door het kapittel van St. Marie te Utrecht, na die tijd hadden beurtelings de heren van IJsselstein en het kapittel van de Nicolaaskerk de collatie in handen. De goederen van het gilde werden pas in
1583 in beslag genomen door prins Willem van Oranje en bij het bezit gevoegd van het St. Ewoutsgasthuis te IJsselstein. In dat jaar werden de gildegoederen onder beheer geplaatst van een rentmeester. Deze rentmeester, Herman van den Steene, was beheerder van alle geestelij ke goederen die Willem naar zich toe had getrokken. Hij moest verantwoording afleggen aan de Domeinraad, net zoals - naar hij zelf schrij ft - vroeger de procurator rekening moest afleggen 'voorden deecken ende voorde Borgemeesters ende schepenen van |
|||||||
zij n dus in de loop van de 16e eeuw leprozen
onderzocht, dat is zeker. Voor het overige hebben we geen enkel houvast en tasten we in het duister. Wie deden het onderzoek? Een aantal 'gewone' gildeleden uit de leprozerie, of dekens van het gilde of beide? Welke onderzoeksmethode werd gehanteerd? Wanneer vond het onderzoek plaats? Dagelijks zoals in Haarlem of eenmaal per jaar op de processiedag na de disciplinaire zitting? Werden er ook' vuyl brieven' uitgereikt? Het archiefmateriaal zwijgt. De gevolgen van de Reformatie voor
Eiteren 'het wild vlees is onrein, het is melaatsheid'
(Leviticus 13:15) In IJsselstein werden al vroeg, in de jaren
dertig van de 16e eeuw, opstandige geluiden gehoord tegen de Rooms Katholieke kerk, men predikte voor de nieuwe leer. Eind 1577 was het dan zover, de H. Nicolaaskerk werd bestemd voor de Protestantse eredienst, een korte tijd later had deze zelfs een eigen predikant. De goederen van de kerk bleven echter wel onder toezicht van het kerkbestuur en onder het oppertoezicht van de stad zoals dat voor die tijd gebruikelijk was. Pas in 1579 werd hieraan een gevoelige slag toegediend door prins Willem van Oranje. Hij legde beslag op al het goud-en zilverwerk van het klooster en de parochiale kerk. Dit niet zozeer uit vrome drift alswel om het versterken van de Bredaase vestingwerken te kunnen financieren. Wat gebeurde er ondertussen met de
Eiterse kapel, het Mariabeeldje en de broederschap, alle toch wel Roomse erfenissen? Laten we eerst eens kijken wat de overgeleverde traditie hierover zegt, dus naar het al eerder aangehaald gekopieerde manuscript van pastoor Govers:'... want als naderhand de beroerten opquamen hier te land, en d'andere gesinde nu de overhand hadden zijn ze met een furie op dit kerkhof aangevallen, hebben de capel bestormt het beeltje daaruyt gerukt en in den IJssel gesmeten, hebben voorders de capel afgebroken, en tot den grond toe verdestrueert, en de materialen desselfs hier en daar aan particuliere huysen gebruykt. Zijnde dit beeldje in de IJssel geworpen is het niet van |
|||||||
53
|
|||||||
Isselsteijn'. De procurator was een officieel
aangesteld beamte van een leprozerie. In 1592 werd dan ook opgetekend: 'ontfangen van Herman van derSteeneals eermaels ontfanger geweest zijnde van den daeclijxsthen innecommen van 't Vrouwenghilde binnen Isselsteijn deze voerscreven somme van achtten gulden twelff stuvers drije d(eu) ts dije hij hiervore bij slote des zijnen leste rekeninge schuldich gebleven is.' De leprozerie bezat volgens de rekening
van Van den Steene diverse goederen. Het totale goederenbezit mag bescheiden worden genoemd (zie de tabel). Natuurlijk geeft de tabel slechts de stand van zaken weer zoals die in deze tijd was; uitspraken over het 15e eeuwse bezit zijn wegens gebrek aan bronnen |
niet te doen.
Het huis werd mogelijk tezamen met de
kapel in 1684 afgebroken, de lepra was geen urgent probleem meer en de leprozen die nog rondliepen leden op zijn hoogst aan schurft of een andere ongemakkelijke huidziekte. Eiteren had zijn functie vervuld. En Onze Lieve Vrouwe? Na veel omzwervingen en nog veel meer wonderen is ze jaarlijks- omstreeks 24 juni-het middelpunt van een omgang in IJsselstein. Vorig jaar werd zelfs een traditionele 'ommedracht' gehouden, waarbij het beeldje door IJsselstein werd gedragen in een bonte processiestoet met vliegende vaandels, 'historische' figuren in middeleeuwse kledij en met de zogenaamde lazaruskaars. ^'' |
|||||||||||
h.'i
|
||||||||||||
Jaarlij kse inkomsten uit het goederenbezit van het Eiterse melatengilde
|
||||||||||||
5 jan. 14 schellingen erfpacht uit 2 morgen land op het IJsselveld
5 jan. 7 schellingen erfpacht uit 1 morgen land op het IJsselveld 14 jan. 4 schellingen erfpacht uit een huis in de Voorstraat
22 febr. 4 pond 16 schellingen erfpacht uit 4 morgen land in Benschop
22 febr. 18 schellingen erfrente uit een kamp land op de Hoge Biezen
22 febr. 4 schellingen uit 1 morgen land te betalen voor het gasthuis 22 febr. 14 schellingen erfpacht uit een huis aan het kerkhof
22 febr. 14 schellingen erfpacht uit een huis in de Voorstraat
22 febr. 25 schellingen vrij geld uit een huis in de Benschopperstraat
22 febr. 10 schellingen losrente van de nazaten van Dirck Joosten Kippersluijs
22 febr. 14 schellingen erfpacht uit een huis in de Weidstraat
31 mei 25 schellingen erfrente uit een huis aan de oude Visbrug
24 juni 15 schellingen erfpacht uit een huis in de Havenstraat bij de Wal
24 juni 22 schellingen erfpacht uit een huis in de Achterstraat
25 j uli 20 schellingen erfrente uit een huis aan de oude Visbrug
17 sept. 6 schellingen erfrente uit een huis in de Voorstraat Inov. 20 schellingen van de kerkmeesters van IJsselstein
1 nov. 4 pond 4 schellingen van de burgemeesters van IJsselstein
11 nov. 18 pond 18 schellingen uit 6 morgen eigen land in Benschop ZZ.
(onbekend) 14 schellingen van het IJsselsteinse kapittel
|
||||||||||||
54
|
||||||||||||
selstein. Maar ook Govers' origineel bestond uit
overgenomen gegevens. Het manuscript opent met: 'Versamelingen van eenige zeer oude schrif- ten die so aan dese als aan de andere seyde van dit boek door Joannes Govers thans pastoor van dese gemeente in den jaaren ons Heeren 1772 sijn bij- eengebracht en bijgeschreven, dewijl deselve niet meer leesbaar waren om dat se des sdeels zeer oud, en ten anderen schenen niet te wel bewaart geweest te zij n'. Volgens Van der Heijden heeft Govers zij n gegevens overgeschreven van Adrianus ter Lauw, pastoor van 1673 tot 1696, doch in het manuscript van Van Leuffen wordt deze naam niet genoemd. Zie Van der Heijden, o.c., p. 7. Het manuscript be- vindt zich in het archief van de H. Nicolaas 321.11. 10. Plaatsen in Nederland waar heden ten dage ook
nog bedevaarten ter ere van Maria worden gehou- den, net als IJsselstein, en die stoelen op een mid- deleeuwse traditie, zijn onder meer Amersfoort, Delft,Elshout, Handel, Heiloo, Meerveldhoven, Oirschot, Ommel, Oostrum, Renkum, Schalk- haar, Tienray en Zegge. Zie Pius Almanak. Jaar- boek Katholiek Nederland, 99 (1986) pp. 629-640. 11. Aa, A.J. van der. Aardrijkskundig woordenboek
der Nederlanden, 13 vols, Gorinchem, 1839-51, vol.4p. 121. 12. In een oorkonde uit 1217: 'Decrevimus... notum
facere, quemadmodum nos quibusdam parrochia- nis de Eyteren et quibusdam parrochianis de Vre- sewik dedimus licentiam edificandi sibi eccla- siam...' zie Hofman, J.H., 'Het Kerspel Vrees- wijk' in Archief voor de geschiedenis van het aarts- bisdom Utrecht XXIII (1896) p. 205. Eveneens Prukken, J. 'Het Gein, de Geintol en de Toltoren' in Maandbald Oud Utrecht 25 (1952) pp. 1-4. 13. 'Hic ecclesia parochialis ex Eyterenm,, juxta mu-
ros, translate Divo Nicolao episcopo confessori di- cata Ao 1310...' zie Lommei s.j., A. van, 'Relatio seu descriptio status religionis Catholicae in Hol- landia etc. quam Romae collegit et exhibuit Ale- xandro septimo et cardinalibus congregationis de propaganda fide, Jacobus de la Torre. Kal. Sep- tembris Anno 1656: in Archief X (1982) p. 195-196. 14. Met dank aan de heer P. te Poel die me hierop
wees. 15. Opgemerkt moet wel worden dat het huidige
beeldje danig 'gerestaureerd' is. Nieuw zijn de ar- men van zowel de Maria als het Kind, het kleed van het Kind, de scepter en het boek. De restauratie werd in 1936 voor de terugkomst van het beeldje naar IJsselstein verricht door de firma Brom te Utrecht. Voor de ongerestaureerde staat, zie Van Schalk, J.A.S., 'Ter inleiding' in Het Gildeboek, IV (1922) p. 155, afb. 1. Onder deze afbeelding het opschrift 'Eerste aanwinst van het Aartsbisschop- pelijk Museum thans in de kapel van het St. And- riesgesticht te Utrecht'. Vergelijk voor de restau- ratieresultaten de foto's van voor en na de restaura- |
|||||||
Noot van de redaktie
Het bovenstaande artikel is eerder
verschenen in het septembernummer van de historische kring 'Tussen Rijn en Lek' en is met het oog op het belang voor de IJsselsteinse geschiedenis, met vriendelijke toestemming van en in samenwerking met de schrijfster in iets gewijzigde vorm overgenomen. Noten
1. Gebruik is gemaakt van de N.B.G. uitgave 1951,
Amsterdam 1976. 2. Deze schrijn werd in de jaren zeventig van de vori-
ge eeuw geschonken. Zie Van der Heijden, L.J., Geschiedenis van het Miraculeuze beeldje van O.L. Vrouwe van Eiteren en van de parochie van den H. Nicolaas te IJsselstein, Denekamp, 1936, pp. 20-21. 3. Van der Heijden maakt melding van een zilveren
kroontje geschonken door een 'arme vrouw naar aanleiding van een belofte'. Twee gouden kroon- tjes werden in 1879 gedoneerd door pastoor Henri- cus Wienholts uit Groessen. uit dankbaarheid voor zijn genezing aan een oogziekte. Zie van der Heij- den, o.c, p. 21. 4. Het Kind draagt tegenwoordig geen kroontje, hoe-
wel Van der Heijden, o.c. p. 14, dit wel gekroond afbeeldt. 5. Voor nader informatie omtrent de Sedes
Sapientiae-voorstellingen, zie Timmers, J.J.M., Symboliek en iconographie der Christelijke kunst, Haarlem 1981-4, nrs. 321-323 en voor enige voor- beelden, Timmers, J.J.M., De kunst van het Maas- land, Assen, 1971-1981, vol. 1, 1971, pp. 297-302, afb. 423-432. 6. Deze ramen zijn gesigneerd: Kunstw. pi. Cuypers
Roermond An. Di. 1937 (kunstwerkplaats Cuy- pers Roermond Anno Domini 1937) en zijn dus een jaar na de terugkeer van het beeldje vervaar- digd. 7. Eiteren is nu geheel opgenomen in de bebouwde
kom van IJsselstein en wordt zelfs niet meer als ge- hucht in de Lijst van Nederlandse gemeenten ge- noemd. Op een kaart van de gemeente IJsselstein uit 1866, in de uitgave van Hugo Suringar te Leeu- warden, is Eiteren neg wel afgebeeld. Zie J. Kuy- per. Gemeenteatlas van Nederland. Zeeland en Utrecht, Leeuwarden, z.j. 8. Voor een gedetailleerde beschrijving van deze ra-
men, zie Kerkegids IJsselstein, extra uitgave van de Historische Kring IJsselstein, 18 (1981) pp. 27- 29, met twee detailfoto's. 9. Govers' manuscript uit 1772 is overgeschreven en
aangevuld door J.W. van Leuffen, die, naar hij zelf schrijft, in 1874 werd aangesteld als pastoor te IJs- |
|||||||
55
|
|||||||
tie bij Van der Heijden, o.c.. p. 5 en p. 14. Zie
eveneens Inventarislijst Stichting Kerkelijk Kunst- bezit, parochie H. Nicolaas te IJsselstein, okt. 1983,red.P. tePoel,p. 7. 16. Oorkondenboek Sticht Utrecht V, Ie stuk, no.
2602. 17. Van Lommei, o.c: p. 196.
18. Volgens Ketting, G.N.A., Bijdrage tot de geschie-
denis van de lepra in Nederland, "s-Gravenhage, 1922, p. 140, zouden zich al vanaf de twaalfde eeuw leprozen in Eiteren hebben gevestigd omdat ze bij 26. het Mariabeeldje genezing zochten. Hier zijn ech- ter naar mijn weten geen bewijzen voor. 19. Zie afschrift van het origineel Arch. Vatic. Rag.
Later. 69 fol 114 door R. Post, dat zich momenteel in het kerkarchief te IJsselstein bevindt. Voor een vertaling zie Van der Heijden, o.c: p. 37. 20. Voor achtergrondinformatie en literatuurverwij- 27.
zingen zie Kronenburg, J.A.F., Maria's Heerlijk- heid in Nederland, 8 vols., Amsterdam 1904-1914, vol. 4, 1904, pp. 440-443.
21. StadsarchiefIJsselsteinóll. Vooreenbijnacorrec- 28.
te transscriptie van deze ordonnantie zie De Geer, J.J., Bijdrage tot de geschiedenis en oudheden der
provincie Utrecht, Utrecht, 1860, pp. 370-372. Het 29. zij opgemerkt dat niet alleen de geestelijkheid de broederschap in haar bestaan bevestigde, maar ook de stedelijke overheid. Beide overheden pro- 30. beerden de broederschappen en de gilden, die als paddestoelen uit de grond rezen, onder controle te krijgen. Het meest geëigende middel daartoe was erkenning door en supervisie van de eigen over- heid. Zie hiervoor Dijck, G.C.M., De Bossche Optimaten: geschiedenis van de illustere lieve Vrouwenbroederschap te 's-Hertogenbosch 1318- 1973, Tilburg, 1973, p. 18. 22. Deze tweedeling wordt in de statuten uit 1447 en
1500 impliciet gemaakt, zie Stadsarchief IJsselstein 611 en 612. Deze laatste zeer schimmelige or- 31,
donnantie vertoont voor zover er nog enige woor- den te onderscheiden zijn, grote cvereenkomst met die uit 1447. 23. Stadsarchief IJsselstein 614 (register van de leden 32.
van het O.L.V. gilde in de periode 1507-1598). Voor in het register is een lijst met leden uit voor-
gaande perioden opgenomen, beginnende met Ja- coba van Beieren. ZieFruin, R. Th. A.zn., Verslag omtrent oude gemeente en waterschapsarchieven in de provincie Utrecht over 1892, Utrecht, 1893, p. 97nr. 613. 24. Van der Aa, o.c, vol 6, pp. 98-99, Van der Heij-
den, o.c, p. 39, Kerkegids, o.c, p. 6. 33. 25. Eengeheimof clandestien huwelijk was inde mid- 34
deleeuwen niet ongebruikelijk en kwam in alle la- gen van de bevolking voor. Het betekende dat bruid en bruidegom zich wel openlijk bereid ver- klaarden met elkaar te trouwen, maar dit niet de- den in bijzijn van de pastoor. Ook werd dit huwe- |
|||||||
lijk niet drie maal in de kerk afgeroepen. Voor Ja-
coba was een geheim huwelijk eerder regel dan uit- zondering: haar tweede huwelijk, met Jan van Bra- bant en aanvankelijk ook haar derde, met Humph- rey van Gloucester, was op die manier tot stand ge- komen. Waarschijnlijk sloot ze met haar vierde man, Frank van Borselen, een geheim huwelijk omdat Philips de Goede wel eens zou kunnen wei- geren zijn toestemming te geven voor een huwe- lijk. Voor nadere informatie omtrent haar aftreden en
haar huwelijk met Frank van Borselen zie Jansen, H.P.H., Jacoba van Beieren, Den Haag, 1867, pp. 92-101 en van dezelfde auteur: 'Holland-Zeeland 1433-1482' in Algemene Geschiedenis der Neder- landen, 15 vols., Bussum, 1977-1983 vol. 4, 1980, pp. 271-291. 'Rekeninge der testamentoren van wijlen der edel-
re vorstinnen, vrouw Jacobs van Beyeren, van Hol- lant, gravynne van Oistervant' in Codex diplomati- cus Neerlandicus, vol. I, Utrecht, 1852, p. 206. Ook de naam van 'Broeder Marten prior tot IJssel- stein', verbonden aan het klooster Onze-Licve- Vrouwcnberg te IJsselstein is genoteerd. Ook zijn de namen genoteerd van 'die stedehouder van Haerlem" en 'Cornelis Claeszoon schout van Benscop.' Van Herwaarden, J., Opgelegde bedevaarten, een
studie over de praktijk van opleggen van bedevaar- ten (met name in de stedelijke rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de late middeleeuwen (ca 130ü-ca 1550), Amsterdam, 1978, pp. 693 en 727- 729. Jammer genoeg besteedt Van Herwaarden in zijn tekst geen aandacht aan Eiteren en laat hij in de tabellen de exacte datering en bronvermelding achterwege. In het ledenregister zijn naast de naam van Menus van Veensven geen verwijzingen te vin- den die duiden op een opgelegde bedevaart. Van Herwaarden concludeert dat in de loop van de 15e eeuw steeds minder bedevaarten werden opge- legd. De straf van Menus van Veensven lijkt dus in die tijd al minder gebruikelijk. Het is onduidelijk wanneer met de processie werd gestart. Misschien vloeide deze wel voort uit het grote aantal bedevaartgangers dat naar het miracu- leuze beeldje kwam. Aanvankelijk zal het beeldje slechts in het gevolg van geestelijken en bede- vaaartgangers zijn rondgedragen, maar in de loop van de eerste helft van de 15e eeuw zal ook de bur- gerij in het organisatieverband van gilden deel zijn gaan nemen aan de processie. De Geer, J.J., o.c. p. 372. Dat het molesteren tijdens een processie niet type-
rend was voor leden van een leprozengilde maar voor processiegangers in het algemeen moge blij- ken uit een gelijksoortige bepaling, opgelegd door het Amersfoortse stadsbestuur aan de bedevaart- gangers naar O.L.V. van Amersfoort. Zie Kempe- |
|||||||
56
|
|||||||
rink, R.M., 'Mirakel en bedevaart" in De Amers-
foortse kerken, kloosters, kapellen en synagoge en hun geschiedenis tot omstreeks 1850, Amersfortia- reeksdeel 1, Amersfoort, 1984, p. 47. 35. Stadsarchief IJsselstein 611 en 612.
36. Afschrift R. Post. o.c., p. 1.
37. Stadsarchief IJsselstein 611.
38. idem 612.
39. Westerink, K., Het Leprooshuis bij Haarlem: een
onderzoek naar de stichting en de bewoners van de Haarlemse leprozerie, 1350-1550, doet. scriptie RUU, 1985, pp 47-48. 40. Ketting, o.c., pp. 129-186.
41. Volgens Jacobus de la Torre in 1656; 'eratque in
Eyteren et hodie est leprosarium provinciale', zie Van Lommei, o.c, p. 196. 42. Dodt van Flensburg, J.J., Archief voor kerkelijke
en wereldsche geschiedenissen inzonderheid van Utrecht, vol. 5, Utrecht, 1846, p. 93. Opgemerkt moet worden dat de voorbeelden met name uit het archief van de stad Utrecht komen, omdat hier in tegenstelling tot de stad IJsselstein, meer bronnen bewaard zijn gebleven. 43. Idem p. 102.
44. idemvol. 7, 1848, p. 162.
45. idem p. 152.
46. Zowel in Haarlem als Amersfoort moest men om
opgenomen te worden drie jaar in de stad hebben gewoond voor lepra geconstateerd was, in Amers- foort konden ook Amersfoortse burgers opgeno- men worden. Gem. arch. (G.A.) Haarlem HS 153 fol 3-5; G.A. Amersfoort 35, 8-11-1559. 47. Kesteloo, H.M., 'De Leprozen in Middelburg' in
Archief II (1907) pp. 137-161. 48. als 42, vol. 4, 1844, p. 60.
49. deGeer, o.c, pp. 371-372.
50. vande Water, J., Groot Placcaatboek vervattende
alle de placcaten, ordonnantien en edicten der Ed. Mo. Heeren Staten 's Lands van Utrecht... tot 1728, 3 vols., Utrecht, 1729, vol. l,p. 470. 51. G.A. Utrecht 447.
52. als44, pp. 173-174.
53. als42, pp. 100-101.
54. Zie voor de officiële bepaling Gem. Arch. Haar-
lem HS 153 fol. 7 en voor de historische context noot 39. pp. 47-49. 55. als42,vol. 2,p. 174.
56. als 39, pp. 49-51.
57. als 39, p. 49. Hoewel het lepra-onderzoek eeuwen-
lang in Haarlem heeft plaatsgevonden, zijn er in het archief van de instelling geen gegevens te vin- den die inzicht geven in de gehanteerde onder- zoeksmethoden. Wel bewaard gebleven zijn de on- derzoekshandleidingen van de hoofdleprozerieën te Gent en Brugge. Op grond hiervan is het Haar- lems lepra-onderzoek gereconstrueerd. Zie voor de Gentse en Brugse onderzoeksmethoden Griet Marechal 'Lepra-onderzoek in Vlaanderen |
|||||||
(XlVde-XIVde eeuw)' in Annalen van de Belgi-
sche Vereniging voor hospitaal geschiedenis XIV (1976) pp. 29-59. Eveneens relevant is de beschrij- ving van het lepra-onderzoek omstreeks 1350 door Jan Yperman, de Cyrurgie (ed. E.C. van Leersum) Leiden, z.j., pp. 175-181. 58. Ketting, o.c, p. 89.
59. G.A. Haarlem HS 153 fol 13-14.
60. idem archief Leprooshuis 40. Voor de datering van
dit stuk en de historische context als noot 39 pp. 55- 59, p. 73. noot 28. 61. Jacobus de la Torre in 1656: 'eratque in Eyteren et
hodie est leprosarium provinciale; ita ut leprosi Hollandiae omnes aut hic aut Harlemi debeant visi- tari, antequam admittantur' (en in Eiteren was en is er ook nu nog een provinciaal leprozenhuis, zo- dat alle Hollandse leprozen, voordat zij worden toegelaten, of hier of te Haarlem onderzocht moe- ten worden) Lommei, o.c. p. 196. In 1714 werd nog door H.F. van Heussen opgetekend: 'In Eytheren pridem erat, atque etiamnum extat Leprosarium Provinciale, vel Harlemi. ut admittantur, visitari necesse habent." (In Eiteren was er vanouds, en is ook nu nog, een provinciaal leprozenhuis; (de me- laatsen) vinden het noodzakelijk dat zij of hier of in Haarlem worden onderzocht voordat zij worden toegelaten), zie T.S.F.H.L.H. (H.F. van Heus- sen), Batavia Sacra sive Res Gestae apostolicorum virorum qui Fidem Bataviae primi intulerunt, in duas partes divisa, Brussel, 1714, p. 155. Dit werk werd kort daarna in het Nederlands vertaald en met aantekeningen voorzien door H.F.R. (Hugo van Rijn), Batavia Sacra of kerkelijke historie en oudheden van Batavia, 3 vols., Antwerpen, 1715- 1716. 62. Stadsarchief IJsselstein 614.
63. Kronenburg, o.c, vol VI, p. 159.
64. Stadsarchief IJsselstein 391.
65. Aanvulling door A.M. Fafianie.
66. Deze 'ommedracht vond plaats ter herdenking van
het feit dat het beeldje - na een afwezigheid van zeventig jaar uit IJsselstein - vijftig jaar geleden in de basiliek werd geplaatst. Hoewel al bij de bouw van de H. Nicolaaskerk in 1887 rekening werd ge- houden met de terugkeer van het beeldje - pastoor Van Leuffen liet alvast een Mariakapel inrichten - kwam deze pas op 24 juni 1936 in het bezit van de parochie. Voor informatie omtrent de terugkeer en de daarmee gepaard gaande perikelen zie Van der Heijden, o.c, pp. 23-24. |
|||||||
57
|
|||||||
Het beleg van Utrecht voor
IJsselsteininl511 |
|||||||||||
Uit het Middelnederlands overgezet door
A.M. Fafianie. |
|||||||||||
Het verhaal dat hierna volgt is eerder
onder de titel 'Berijmd verhaal van het beleg van IJsselstein door Gelder en Utrecht in 1511' in de Bijdragen van het historische genootschap te Utrecht van 1881 verschenen. Het origineel, een gedicht van 591 regels, hadden de auteurs, J.H. Gallée en S. Muller Fz. (de bekende Rijksarchivaris van Utrecht) getranscribeerd, van een kleine inleiding voorzien en afgesloten met enige, thans verouderde, opmerkingen over de taal waarin het geschreven is. Het berij md verhaal is in een nogal
verhaspeld Middelnederlands (over)geschrtven. Juist omwille van de leesbaarheid heb ik dit rijm omgezet in een proza-stuk, geschreven in modern Nederlands, dat slechts rijmt waar dat het verhaal ten goede komt. Daarbij heb ik me precies aan de volgorde en de woordkeuze van de dichter gehouden. Een bezwaar hierbij is natuurlijk dat juist de aardigheidjes van sommige rij men verloren gaat, alsook het soms charmante taalgebruik van het Middelnederlands. Stoplappen omwille van het rijm heb ik zoveel mogelijk weggelaten (bijvoorbeeld: Ditgesceydein 'tapenbaer, do men screefXVc ende xijaer). Het berijmd verhaal is een typisch
voorbeeld van de werkwijze van een laat- Middeleeuwse volksdichter. Hij gaat anecdotisch te werk, is belerend, wat naïef, gaat oorzaken en dieperliggende verbanden uit de weg en toont zich zeer partijdig, in dit geval voor de Usselsteinse zaak. Dat alles neemt niet weg dat de dichter een hoogst |
|||||||||||
amusant gedicht heeft geschreven dat ons
zelfs een kijkje gunt in wat men de psychologische oorlogsvoering van die tijd kan noemen. Men moet zich voor ogen houden dat zo'n stuk bedoeld was om tegelijkertijd én amusant én belerend te zijn. De mensen die het lazen, of hoorden voorlezen, moesten geboeid blijven en zich met het standpunt van de dichter kunnen vereenzelvigen. Daarvoor was het noodzakelijk dat de personen en de situaties in het gedicht herkenbaar waren. In dat opzicht is het duidelijk voor een Utrechts publiek geschreven en werd men geconfronteerd met de eigen blunders. De bovengenoemde heren hebben de
schrijver niet kunnen identificeren (zijn initialen waren F.N. W.). Volgens hen kan slechts dit gezegd worden: hij was een Utrechtenaar die zeker niet uit de geestelijke stand kwam, gezien zijn schimpscheuten; mogelij k was hij een spion voor het Utrechtse burgerleger geweest omdat hij met dat leger was meegetrokken en het smadelijke beleg van nabij heeft meegemaakt. Uit zijn gedicht spreekt een minachting voor de Utrechtse of Hoekse zaak en een grote bewondering voor de Usselsteinse of Kabeljauwse zaak, in het bijzonder voor de persoon van Floris van Egmond. Zou men kunnen veronderstellen dat hij uit IJsselstein afkomstig was? In ieder geval zou dat verklaren waarom juist hij als spion voor de Utrechtenaren was ingehuurd, aangezien hij dan IJsselstein goed moet hebben gekend. Ook de Geldersen en hun aanvoerder
|
|||||||||||
58
|
|||||||||||
Karel van Gelre worden door hem te kij k
gezet. Karel wordt hier als het tegenbeeld van de held, Floris, opgevoerd. Het is kostelijk om in het laatste stuk het beeld voor ogen te krijgen waarin de Geldersen, na een flink pak rammel van Floris' mannen te hebben gehad, gehavend voor Utrecht staan en niet naar binnen mogen. De dichter heeft veel van dit soort beeldende momenten in zij n gedicht opgenomen. Het gedicht moet in of kort na 1511 geschreven zijn, toen iedereen nog onder de indruk van de gebeurtenissen was. Het moge duidelijk zijn dat dit verhaal
slechts één kijk op de gebeurtenissen laat zien. Er is vooral meer gebeurd, waar de schrijver waarschijnlijk niets van afwist. Een kennis van de voorgeschiedenis, de geschiedenis en de nasleep van dit conflict is onontbeerlijk voor een juist perspectief of raamwerk waarin het feit geplaatst kan worden. Hier volgt dus het verhaal om het verhaal; een verantwoord geschiedwerkje over dit oorlogje moet immers nog steeds geschreven worden. Het beleg van Utrecht voor IJsselstein.
Rijs, Bourgondië, door de getrouwe
Egmond, en buig, Utrecht, voordat het U zal berouwen, omdat Floris van Egmond' U overal waar U strij dt versmaadt, zoals men hier beschreven vindt. Zij die het verhaal niet kennen, mogen het hier lezen. Zij die kleine zaken op willen blazen en hun vrienden daarom haten heeft men al dikwij Is zien verachten, maar een wijs man begint daar niet aan. In het kort deel ik U mee dat Karel van
Gelre^ omwille van twee personen uit de lage adel^ zeer brutaal Oldenzaal met nog andere steden met geweld heeft ingenomen ,'* zonder iets van zijn veroveringszucht voordien te laten merken. Toch had Oldenzaal voor hem de Bourgondiërs weerstaan, maar het kwaad doet zich voor alsietsgoeds. Hoed U, Utrecht, dat U niet hetzelfde lot treft. Dit heeft de bisschop van Utrecht
vernomen en hij is met een vriend van hem, heer Floris van Egmond-van IJsselstein, zij n onderzaten te hulp geschoten, omdat de oversten van Utrecht hem in de steek lieten en hem in geen enkel opzicht wilden |
||||||||
gehoorzamen. Zo dachten zij na hoe zij zich
zouden wreken en hoe zij IJsselstein als tegendaad zouden innemen. De Utrechtenaren gingen verradelijk te werk en camoufleerden enkele schuiten van binnen met vlechtwerk en van buiten met turf om in IJsselstein de Geldersen voor turf te verkopen. Maar aangezien de schuiten lek waren gingen ze te voet. Dit is gebeurd op St. Benedictus in de zomer (11 juli) in het jaar 1510, zoals Jan Geurtsen, die als schipper was ingehuurd, heeft verteld. Nog dikwijls heeft deze onderneming hen berouwd. Floris van Egmond is dit te weten gekomen
en aangezien hij dat niet zo maar in de pan heeft willen smoren (want hij wilde dat nog verder laten koken), vatte hij het plan op om Utrecht te laten branden. Tot grote schande van Utrecht heeft hij met slechts enkele soldaten de voorsteden in de as gelegd.^ Waren zij geen versufte dwazen geweest, dan hadden ze dat legertje weg kunnen blazen. Dit is in het jaar 1511 gebeurd. De oversten van Utrecht wisten wel
waarom dat was gebeurd en begonnen met elkaar te ruzieën omdat het verraad met de schuiten hun lelijk was opgebroken. Gezamenlijk besloten zij dat ze de zaak zouden ontkennen en dat ze hun gemeente zouden verklaren dat er verraad in het spel was geweest. Zo vergaderden zij met de oude |
||||||||
Historische prent van het turfschip van Breda.
|
||||||||
59
|
||||||||
*«^-
|
|||||||||
kanon
|
|||||||||
en de nieuwe raad en vroegen zich af wat nu
te doen, nu de zaak verradelijk verraden was. Zo zingt elk vogeltje als het gebekt is. De heer van Montfoort, een oude haas,
stookte het vuur een beetje op want het zat hem zelf behoorlijk dwars dat hij, rechtens, Purmerend verloren had. Hij zei dat men het verraad in IJsselstein moest wreken en dat hij zelfhulp in die zaakzou verlenen. Daarvoor dankten de oversten hem hartelijk en zeiden: 'Lieve heer, dat nemen wij aan, want nu we eenmaal voor een feit staan moeten we de knoop doorhakken en wie A zegt moet ook B zeggen. Helpt U ons dit door te zetten of anders zullen wij in deze schande blijven. Wanneer onze wil geschiedt zullen wij des te sterker staan.' Dit alles gebeurde heimelijk en in stilte, maar hoe zij dit ten uitvoer hebben gebracht zult U hieronder beschreven vinden. Allereerst, om dit werk te beginnen,
hebben zij de banklok laten luiden om met hun gemeente binnen en buiten de stad beraad te houden. Daar hebben zij omstandig uitgelegd dat zij vele brieven hebben ontvangen die voorgelezen werden. Er waren erbij van vrouwe Margaretha^ en van de Hollandse steden waaruit bleek dat die niets van de zaak wisten of niets tegen die van Utrecht wilden ondernemen. Noch werd Floris er op welke manier dan ook in genoemd. Ook waren er 3 of 4 brieven waarin stond dat in Holland was opgeroepen om Floris' leger geen victualiën te verkopen. Ook waren er nog 10 of 11 brieven - maar wie |
een ander voor wil liegen, bedriegt zichzelf
het meest. Daarop riep menige kwaaie pier om wraak, en dat alles omwille van Floortje Dunbier. Zij zeiden: 'Wij kunnen wel zo veel van hem drinken dat hem dat zijn leven lang goed zal heugen.' Je kon er menige stoutmoedige zot horen zeggen: 'Schele Gijs*^ is bezeten.' Een ander maakte van hem een houten Sint Joris en een derde zei: 'Wat spreken we nu over jonker Floris? Hij is een gordijnenridder.'Zo spuwde een ieder daar zijn gal, het meest nog deden de hoge heren dat: de een wou zijn baard niet meer scheren, de ander wilde geen wijn meer drinken, een derde deed of hij gek was, compleet met hinken, en zei: 'Ik zal mijn hemd niet meer verschonen voordat ik een ijzeren ploeg over Usselstein heen zie gaan. De straten omploegen, datwilikwel.' Ophun woord geloofden zij alle dat het feit in drie dagen beslecht zou zij n, maar zij zagen niet in dat zij aan het snoeven waren. Dat kon men wel aan hun geleuter horen toen zij eendrachtig het besluit namen om Floortje Dunbier te verdrijven; maar die heeft dat zo vaak gebrouwen dat het die van Utrecht nog zwaar is opgebroken. In de tweede plaats, wilde men IJsselstein
belegeren, dan moesten zij aan voldoende goud en zilver komen van mensen die dat het meest bezaten. Daarop gingen zij de stadsgoederen belasten, zoals de Hinderdam,'^ de waag, de maat en de molens en nog veel meer waar zij dagelij ks geld uit beurden. Zonder dat ik lieg vertel ik U dat de |
||||||||
60
|
|||||||||
Blijde
|
||||||||
vroeg wat ze daarmee wilden gaan doen,
waarop een stoutmoedige kerel mij antwoordde: 'Daar gaan we de straten mee omploegen.' Toen kreeg ik zo'n aandrang om te lachen dat, had ik dat luidop gedaan, men mij zelfs in IJsselstein had kunnen horen. Maar ik verbeet me, al viel het me moeilijk, want het was er bepaald geen tijd om te lachen. Ten vierde hebben zij hun gekozen heer,
de bisschop van Utrecht,'^ niet willen aanhoren omdat hij hen genadig opriep de vrede te bewaren. Het is hun nog slecht bekomen dat zij niet naar hem wilden luisteren; integendeel zelfs, zij hebben Karel van Gelre laten halen en hebben hem allemaal welkom geheten. Zij vielen op hun knieën en ellebogen en zeiden: 'Help ons, heer hertog. Wij willen ons in het vervolg op U verlaten en willen U huldigen als onze beschermheer.' Vanaf die stonde hebben zij gezamenlijk op de munt van Utrecht en van Gelre één afbeelding geslagen. Omdat men dat wel kan zien behoeft men er niet om te vragen. Zij hebben Karel vele duizenden
manschappen toevertrouwd omdat hij hun hoofdman zou worden en hun naar het kraaiennest zou leiden. Ook brachten zij hun voetvolk in orde opdat zij maar snel dat nest naar beneden zouden halen. Omdat zij zo goed voorzien waren konden ze geld genoeg voor hem vrijmaken; voor elke man die zij nodig hadden waren er wel tien te vinden. Dus, zeiden zij, genadige heer, weest U niet |
||||||||
godshuizen alle vele duizenden moesten
opbrengen^ de kloosters, de Begijnen en Lollarden; ' alle moesten met hun geld de oorlog bekostigen. Burgers die meer bezaten dan zij konden verteren werden voor wat betreft hun geld niet ontzien; alle moesten van de hoge heren betalen wat zij buiten hun levensbehoeften konden ontberen. Ik weet dat zij met het grootste deel van dit geld ruiters en voetvolk hebben aangenomen. 2500 Voetknechten werden ingehuurd en 400 paarden werden gekocht. In de derde plaats beschikten zij snel over
kanonnen zoals de Zwarte Griet en haar dochter de Rode Hond, tezamen met nog vier andere grote stukken geschut'' waarmee zij naar IJsselstein zouden gaan. Zij staken de stadsbanier uit. Ook hadden zij 21 hele en halve slangen, '^ 4 tuimelaars of grote mortieren, vuurpijlen die konden worden aangestoken en brandkogels van 20 pond die met geen water te blussen waren, alsook veel haakbussen, die - zo staat er geschreven - later voor een groot deel in IJsSeistein zouden achterblijven. Ook hadden zij nog de beschikking over twee katapulten of katten die zij hadden laten maken om de IJsselsteinse muur mee te raken, maar in IJsselstein was er ook een kanon en een katapult of kater, die die katten mooi kon bespringen en hun hoogmoedigheid zodanig kon schenden dat zij die katten niet eens zouden durven opstellen. Ook hadden zij - en daar moest ik smakelijk om lachen - een oude, verroeste ijzeren ploeg bij zich. Ik |
||||||||
61
|
||||||||
Beleg van een stad in 1535 (houtsnede)
paaseieren behoorlijk hard waren gekookt en
er vele aan gestorven zijn (dat deden zij niet graag). Zij hebben een leeg hostievat naar Utrecht meegebracht. Voorde IJsselsteiners was dit de eerste overwinning. De donderdag daarna, daags na St. Joris (24 april), wilden de Utrechtenaren Floris bang maken en ter bekrachtiging stuurden zij hun voetvolk met een grote krijgsmacht voor IJsselstein. Eerst legerden zij zich in Eiteren en vervolgens verschansten zij zich in de richting van het kasteel. Niemand zag ooit van zijn leven zulke loopgraven, zo diep en breed zijn die schansen gegraven; zij hadden zo diep geboord dat het wel kelders in de stad leken. Deze werden aangelegd ter bescherming tegen het geschut van de stad waardoor zij op paaseieren waren onthaald. Hierop volgend |
|||||||
flauw en accepteer ons aanbod.
Nu U over hun voorbereidselen heeft gelezen
krijgt U te lezen hoe zij te werk zijn gegaan. Tijdens de eerste hoogmoedige daad van het Utrechtse leger heeft men slechts weinig eer kunnen behalen. Op maandag na Pasen (21 april 1511) kwamen zij naar IJsselstein toe om hun paaseieren op te vragen - om er een goede buit te behalen waarmee ze de wijn zouden betalen die zij met een grote lepel hadden opgeschept. Maar die van IJsselstein luidden de klok en gingen hen op de Hoge Waard tegemoet waar zij er flink op los hebben geschoten en zich dapper te weer hebben gesteld, zodat sommige Utrechtenaren van hun paarden stapten en te voet verder gingen. Dit kwam omdat de |
|||||||
62
|
|||||||
wat zij geregeld hebben.
De heer van Montfoort, een ervaren,
dappere heer, was hun kapitein-generaal. Naast hem stond Zoudenbalch als een haantje en Geurt van Voorn droeg de stadsbanier omdat hij toen de burgemeester was. De andere heren kan ik niet allemaal opnoemen .Daar stond elk gilde in vol gemoed, goed uitgerust en wel voorzien. Sommigen waren dapper, sommigen laf, anderen waren kreupel, lam en mank, zoals het volk in het algemeen is. De vaandels wapperden,het harnas blonk, de doedelzakspelers bliezen en de trommelaars roffelden, het was bijna een hemelse melodie. Zij stonden eendrachtig, zonder enige partijzucht en een ieder was nog kwader dan de ander; nijdig en voor de oorloggereed. Hun aller leus was: 'Verstoor de kraaien!', en de oorlog leek al gewonnen voordat zij te IJsselstein kwamen. Die stad te overwinnen leek voor die 5.000 man wel een peuleschil. Waren ze stuk voor stuk ervaren geweest, dan had zelfs een heel koninkrijk voor hun kunnen beven. Zo zijn ze voor IJsselstein gekomen en hebben ze zich op de oude plek ingelegerd, sloegen hun kamp op in een laagte geheten 'de kuil' en hielden zich stil, want 29 jaar eerder waren zij genoodzaakt geweest's nachts op schandelijke wijze de aftocht te blazen. '^ Tijdens die uittocht bleven er in Utrecht
niet veel burgers over. De overgeblevenen bedachten een plan om de stad te verdedigen en lieten priesters en kanunniken aan de stadsmuur de wacht houden. Tevens werden er bij hen vrouwen aangesteld om samen met die geestelijken te waken, of 10 pond te verbeuren bij in gebreke blijven. Met die vrouwen lachtten zij soms, of treurden, of wisselden speels wat kusjes uit. Soms speelden ze spelletjes als 'drie-in 't-kuiltje' of 'mommeke mom (bHndemannetje), mijn man is weg, kom, liefje, kom.'Daar liepen zij soms wacht in een hoek van de muur, daar tilde men de kleren omhoog, daar deed men de broeken naar beneden, enzovoorts. Ik kan niet alles aangeven en uitleggen, maar bedenkt U zelf maar wat zich daar heeft afgespeeld. Ach, waren de burgers maar thuisgebleven, dan had men die spelletjes niet bedreven en hadden ze maar hun kosten |
|||||||
werd het hele land van IJsselstein
geplunderd, vernield en in brand gestoken, en de huizen die niet wilden branden sloopten zij, waarna de buit naar Utrecht werd gebracht. Aldus werd het omringende land lelij k geschonden. Immers, het werk laat de hand van de meester zien. Hierna, op de vooravond van de eerste
mei, ontstond er grote beroering in Utrecht over het feit dat de ruiters en het voetvolk het nest nog niet ingenomen hadden. Zowel man als vrouw werden bij elkaar geroepen en die zeiden tegen elkaar: 'Wij gaan dat (nest) zelf wel te lijf.' Toen werd zonder dralen de klok geluid opdat iedere man tussen de 20 en de 70 zich achter de stadsbanier zou opstellen. Zij allen moesten gaan strijden om het kraaiennest te verstoren. Hierna zult U lezen |
|||||||
63
|
|||||||
bespaard en hun dartele vrouwtjes voor die
priesters bewaard! Toen de burgers in de kuil waren gelegerd
zijn zij 's avonds hoogmoedig geworden en zijn zij naar de Hoge Waard gegaan om het geschutsstuk te zien. Toen die van IJsselstein daar achter kwamen zij n ze er ook naar toe gegaan en hebben een paar Utrechtenaren naar hun stad ontvoerd. De anderen moesten de kraaiebeten uit de weg gaan, of de IJsselsteinse paaseieren eten die hen op gevaarlijke wijze naar het hoofd vlogen. Het was hun eerste voordeel dat ze naar de legerplaatsen zij n teruggekeerd en in de grote verwarring die volgde zijn er die avond velen heimelij k naar huis gelopen, zozeer waren zij voor de kraaiensnavels beducht. Dat mag U best prijzen, al moet U het niet zeggen. Hoewel de burgers op verstandige en juiste wijze verschanst waren, waren ze toch angstig om alleen de nacht door te brengen. Daarop kwam er 600 man voetvolk die de burgers moesten bewaken, al werd dat slecht gedaan. Op Heilige Kruisdag (3 mei), rond 10 uur
wilden die van Utrecht Hsselstein aanpakken omdat zij bemerkten dat hun vijanden naar hun geschut slopen. Toen die van Hsselstein dat voornemen bemerkten begonnen zij hun vijanden zo hevig te beschieten dat de Utrechtenaren vele doden achterlieten, zodat zij geen uitval konden doen en in hun legerplaats bleven. De Usselsteiners waren vol goede moed en
wilden hun vijanden niet sparen. Zij gunden het andere leger geen rust en wilden hun geschut onder een beschermend vlechtwerk plaatsen, wat zij met veel lawaai deden. Het geschut werd opgesteld en men schoot er zo vreselijk mee dat iedereen daardoor gedood kon worden. Daarop schoten de Utrechtenaren twee granaten af op het slot alsook veel vuurwerk. Op maandag (5 mei) schoten zij nog heviger en raakten een toren van het kasteel, die naar beneden kwam. Voor de middag hadden zij meer dan 200 granaten afgeschoten, als ik mij dat goed herinner, 's Woensdags (7 mei) schoten de Usselsteiners hun kater af op de af dakking van de Utrechtenaren, zodat dat naar beneden kwam en er drie bedolven werden. De dag daarop kwamen die van Utrecht bij |
|||||||
uit hun verwarring omdat Karel van Gelre,
hun leger-overste, hen te hulp kwam, zoals hij eerder had toegezegd. Karel beloofde de kat de bel aan te binden
en toen voelden zij zich zo sterk dat niemand henmeerkonderen. Men heette hem van harte welkom, en dit greep sommige oversten zo aan dat zij moesten huilen van blijdschap. Je kon er niets anders dan lachen en nog eens lachen horen. Hierdoor gesterkt schoot men de hele dag door op vreselijke wijze: 323 schoten, met grote granaten en ijzeren kogels werden op het kasteel gericht zodat de ronde toren met kracht naar beneden kwam. Ook beschoten zij op de borstwering die tussen de twee torens liep, maar van binnen stond een wal van 40 voet breed en 25 voet hoog die bleef staan waarbij stond. Zo was al hun geschiet voor niets geweest en alle schoten tevergeefs, 's Nachts maakten de Usselsteiners een borstwering van doornstruiken met kleimateriaal daaroverheen en nog een dubbel staketsel, die nog steviger was dan de oude. Toen de Utrechtse soldaten dat zagen maakten zij kruistekens en zegeningen en zeiden: 'De duivel moet daar binnen zijn, want we hebben voor niks geschoten. Het is nu nog sterker verdedigd dan tevoren.'En omdat de kruitvoorraad bijna op was was er niemand meer die kon of wilde schieten, want hadden zij doorgeschoten dan hadden ze zelfs de Domtoren moeten verkopen. Karel van Gelre zat dat danig dwars en zei:
'Laten we nu maar schieten.' De burgers antwoordden hem: 'Heer, begrijp ons goed, het kruit is verontreinigd. We hebben er wel genoeg van, maar het is onbruikbaar.' Maar zij logen dat het gedrukt stond. En om deze leugen te verdedigen en zij zonder eerverlies konden aanblijven, verzonnen zij het volgende. Zij verklaarden dat Hendrik van Duven in zijn huis moest worden opgesloten ' omdat hij vals kruit had gekocht, maar deze Hendrik wist niet dat het kruit dat hem was opgedragen te kopen allang voor Hsselstein verschoten was. Toch deed men dit, omwille van die belachelijke leugen, en men snoerde hem luidkeels de mond. Omdat ze het met schieten niet konden
winnen probeerden ze het op een andere |
|||||||
64
|
|||||||
■r^^ opmars van Floris
manier. Zij treurden niet lang en begonnen
wegens het kruitgebrek 15 dagen lang de stad met vuurpijlen te bestoken teneinde die plat te branden. Maarzij waren daarin niet bedreven zodat wat zij ook schoten geen uitwerking had en niet het minste in brand raakte, tot hun grote schande. Er werd scherpzinnig opgemerkt dat dat geschiet niets uitrichtte omdat alle huizen met leem waren |
|||||||
^^ opmars van de Utrechtenaren
bepleisterd. Slechts het koor van de kerk was
met planken bedekt en juist daarop gingen zij hun vuurpijlen richten, net alsof zij God niet kenden. Men kon de vuurpijlen in de planken zien steken. Laat niemand hun voorbeeld volgen! Aldus verging het hun in die 15 dagen, hoewel het niet uitpakte zoals ze dat wilden. Op de 12e mei schoten zij de Zwarte Griet |
|||||||
65
|
|||||||
Toen de Utrechtenaren zich realiseerden
dat ze slechts van een overwinning konden dromen, zijn ze de weg gegaan zoals ze gekomen waren en zijn vervolgens met Karel van Gelre gaan onderhandelen, die ze de opdracht in handen gaven. Toen zij onraad bespeurden haalden ze hem over terug te keren naar IJsselstein. Omdat Karel niet wist hoe hij IJsselstein moest overwinnen nam hij zijn toevlucht tot een andere politiek, namelijk dreigen en hoog van de toren blazen. Zo riep hij naarde IJsselsteiners: 'Kook maar lekker, wij komen met jullie meeëten.'Anderen riepen: 'Bomberdebom' en sommigen riepen: 'Floortje Dunbier, brilverkoper, die heeft 500 Waaltjes geloof- me-maartjes." Komen die naar ons toe dan zijn ze dood en werpen we ze bij jullie over de muur. Als jullie ze opeten dan heb je toch nog wat te kauwen. Hij komt jullie toch eigenlijk wel ontzetten, of niet soms?' Anderen zeiden: 'Jawel, maar dit jaar niet meer.' Zo ongeveer spraken zij, maar die van IJsselstein verstonden dat anders en die opmerkingen verdroot hen geenszins. Zij deden nietsandersdan'Kok, kok'roepen, alsofzij genoeg te eten hadden. Immers, als men met kracht niet kan winnen, dan is het verloren moeite om te dreigen. Vroeg in de ochtend van de laatste mei
begon Karel van Gelre ervoor te zorgen dat zijn leger in slagorde werd opgesteld om heer Floris met zijn Walen te verdelgen. Maar omdat zij die dag niemand zagen gingen zij tegen de avond naar hun legerplaats terug. 's Avonds rond tienen hoorden zij 9 granaten inslaan. Boven Woerden, in de buurt van Harmeien, zagen zij brand. Toen de IJsselsteiners vernamen dat hun bijstand onderweg was kwam er een eind aan een periode van een maand in onzekerheid. Het grootste deel van de stad was immers omschanst waardoor er niemand de stad in- of uit kon gaan, hoewel zij eigenlijk weinig angst hadden. De dag erop werd er in het Utrechtse leger
geklaagd dat heer Floris van IJsselstein nu toch werkelij k op kwam dagen om de stad te ontzetten. Karel wilde hem dat beletten en vaardigde krachtige orders uit om heer Floris met zijn leger te bevechten. Ook liet hij in Utrecht om hulp schrijven ten einde heer |
|||||||
af, waardoor vele ingegravenen in het
verdriet werden gestort aangezien zij in hun verschansing door de kracht van het geschut de dood vonden. Zij die toen weg konden komen mochten van geluk spreken. Op die dag is in IJsselstein de eerste dode gevallen. Tijdens het beleg zouden er maar 6 sterven en die het anders meent, die liegt maar wat. Op de 14e dag stierven er veel
vuurschieters die door hun vuurpij ien in hun keel werden getroffen, en twee van hen werden binnen IJsselstein gebracht, namelijk jonker Gijeren Peter Wiltschut. Op de 15e dag werden de kraaien wakker,
die niet meer dan 300 man sterk waren, en bemerkten dat er niemand meer was omdat alle Utrechtse burgers op de vlucht waren geslagen. Hoewel de burgers met een grote menigte gekomen waren, zijn alle aan de haal geslagen. Er werd veel geschoten zodat menigeen zijn ziel uitspuugde. Waren zij van hulp verstoken gebleven dan zouden zij daar allemaal zijn achtergebleven aangezien zij al hun moed thuis hadden gelaten. Maar het soldatenleger schoot hen te hulp en ontzette, of liever, redde hen. Hierop zij n de kraaien weer naar IJsselstein teruggekeerd met de buit die God voor hen had bestemd. Zij hadden overkleding, wapenkleding, aan het spit gebraden vlees, hagebussen, goed buskruit, potten, ketels, een koffer met gelf en zilverwerk weten te bemachtigen. Eén Benschopper was zo hebzuchtig dat hij achter bleef. Van de IJsselsteiners werd er verder niemand verwond of gevangen genomen, dit tot de grote spijt van de Utrechtenaren. De 21e mei probeerden die van Utrecht om
de grachten van IJsselstein te bereiken omdat zij geen water meer hadden. Acht dagen lang groeven zij in de richting van de grachten aangezien zij uit hun schansen waren verdreven. Toch konden zij voor nauwelijks een stuiver aan water binnenhalen omdat er binnen IJsselstein goed werd opgelet en al hun arbeid vergeefs kan worden beschouwd. Op de 24e mei probeerden zij weer iets
anders. Zij huurden een jongen in en deze werd met een list naar IJsselstein gezonden om erachter te komen hoe de situatie daar was, maar de inwoners hebben hem met geweld gegijzeld voor hij verslag kon uitbrengen zodat zij niets te weten kwamen. |
|||||||
66
|
|||||||
Floris op de terugtocht te drijven. Maar
iedereen in Utrecht riep zeer bevreesd: 'Ik wil niet mee want ik ben er al geweest,' zodat er kat noch muis op kwam dagen en iedereen veilig thuis bleef zitten. Wie is het die zich hooghartig prijst maar dat men zijn werken niet bewijst? Zoals die van Utrecht hebben gedaan, zo is het ook hem vergaan! Op de voornoemde dag kwam heer Floris
van IJsselstein, die edele, dappere man, rond het middaguur en zonder veel te spreken samen met zijn broeders van de Orde van het Gulden Vlies'** aangereden. Zij kwamen met 1500 paarden, met 16 landsheren en 20 heren drpegen vergulden sporen. Het was een genoegen dat krijgsgewoel te aanschouwen, zo mooi en prachtig, zo dapper en snel kwamen zij aan. Tevens waren er 3000 voetknechten met hem meegekomen om het Egmondse bloed te helpen en die niets te bang waren om te vechten. Toen Karel deze troepenmacht in de verte aan zag komen nam hij de vlucht en zette hij het op een lopen. Als hij niet in Montfoort werd opgenomen dan had zijn neef, heer Floris, hem wel gevangen genomen. Men ziet vaak dat iemand die goed boert en sterk is als eerste weg is. Zoals Karel van Gelre heeft gedaan, deshalve zij n alle dingen ten beste gegaan. IJsselstein is blijven staan, hoewel die uit
Utrecht de straten wilden omploegen, zodat nu nog steeds de kraaien over de straten lopen. Met hun vlucht besloten de soldaten het beleg. Daarom: looft de Heer. Nog steeds was het Utrechtse vuur niet
uitgegaan, hoewel Floortje's bier het bijna had geblust. Daarom verneemt U nog hoe zij er bij het kraaiennest voor stonden. Nu zij wisten dat zij dwaas bezig waren
voerden zij hun knechten naar Jutfaas om IJsselstein nog elke dag te kunnen brandschatten, zodat zij hun koren niet konden binnenhalen. Zo wilden zij de IJsselsteiners van honger doen smachten, maar heer Floris is dit ter ore gekomen en hij draaide daar zijn hand niet voor om. Op zeven slapers nacht (27 juli'^) heeft hij daar enkele soldaten gebracht want hij dacht ze op hun nest te vangen aangezien men tijdens de dageraad het beste slaapt. Dat wist hij goed, want hij was een geleerd man. Snel zette hij zijn soldaten aan het werk om die 1500 |
|||||||||
slapers te wekken. Men zal zich over 20 jaar
hier nog vrolijk om kunnen maken want er werden er 400 gevangen genomen. Zij lieten 3 metalen granaatbuizen achter alsook 4 vaandels die in paniek achter werden gelaten. Omdat zij zo graag Floris' dunne bier wilden drinken kwamen er nu velen naar Utrecht hinken, met verbonden kinnebakken en bloedige koppen, met beblaarde voeten en gewonde nekken. Je kon er niets anders dan gejammer en gevloek horen en ze maakten de Utrechtse heren uit voor alles wat mogelijk is. Omdat al hun geweren waren achtergebleven begonnen ze nog meer te schreeuwen. Zouden ze toen binnen Utrecht zijn gekomen dan hadden ze op de voorzang van de plunderaars een vreugdedans hebben gemaakt. Maar de Utrechtenaren werden zeer bang en sloten de poorten voor hun neuzen dicht. Dit heeft bij hen zo veel kwaad bloed gezet dat zij die van Utrecht nog meer schande hebben gebracht dan zij tevoren de vijanden hadden willen toebrengen. Deze situatie vonden die van Utrecht zo kwalijk dat zij het anders hebben aangepakt. Zij lieten hun hoogmoed varen omdat ze geen dun bier meer wilden drinken. Daarom wilden ze met heer Floris vrede sluiten, wat ook is geschied. ^" God zij derhalve geprezen. |
|||||||||
Rondeel
Verzoend hebben zich beide zij den,
God geve dat dat lang voortduren mag. God komt dank toe en lof in alle tij den. Verzoend is er in alle tijden. Verzoend hebben zich beide zijden IJsselstein mag zich zeer verblij den Omdat U Utrecht treuren zag. Verzoend hebben zich beide zijden, God geve dat dat lang duren mag. F.N.W.
|
|||||||||
67
|
|||||||||
Noten
1. Floris van Egmond, geboren in 1469. Heer van IJs-
selstein 1523-1539. In 1511 was zijn vader Frederik nog heer van IJsselstein. 2. Karel van Gelre, heer van Egmond, geboren in
1467. Hertog van Gelre van 1492-1538. Hij was een achterneef van heer Frederik. 3. Dit refereert aan de onthoofding van enkele Gel-
derse edelen door Kampen. 4. Oldenzaal werd begin 1510 door Karel van Gelre
ingenomen. |
||||||||||||||||||||
kanunnik en beheerder van de financiën van de
Staten van Utrecht. 15. Dit refereert aan het beleg van 1482, toen vanuit
het klooster de stad werd bestookt. 16. Hendrik van Duven woonde in 'de bonte mantel' in
de Choorstraat. 17. In het gedicht staat 'permoifoykens', van de uit-
drukking 'par ma foi', dat zoiets betekent als 'op m'n woord' of 'geloof me'. 18. Een militaire ridderorde, in 1430 door de Bourgon-
dische hertog Filips de Goede ingesteld. 19. Genoemd naar de legendarische 'zeven slapers van
Efese' die door toedoen van God 200 jaar lang slie- pen. 20. De vrede werd gesloten op 26 augustus 1511.
Literatuur
M. Carasso-Kok, Repertorium van
verhalende historische bronnen uit de Middeleeuwen ('s-Gravenhage 1981), nr. 117. J. Romein, Geschiedenis van de Noord-
Nederlandschegeschiedschrijving in de Middeleeuwen (Haarlem 1932), pp. 235-236 (nr.94). |
||||||||||||||||||||
5.
6. 7.
8. 9. 10.
11.
12.
|
Dit gebeurde op 28 januari 1511.
Landvoogdes Margaretha van Oostenrijk (1507- 1530). Bijnaam van Floris van Egmond.
Bijnaam van Frederik van Egmond. Afdamming van de Vecht tussen Nigtevecht en Weesp. Behoorden tot de orde der Alexianen; zij verpleeg-
den pestlijders en geesteszieken. In het gedicht staat 'kartouwen': zware kanonnen met een korte vuurmond. Een slang is een lang kanon van een klein kaliber.
|
|||||||||||||||||||
Een halve slang duidt op de geringere zwaarte van
de kogel. Frederik IV van Baden (1496-1517).
Of Evert Zoudenbaich, burgemeester in de twee voorgaande jaren, of Gerrit Zoudenbaich, Dom- |
||||||||||||||||||||
i®,
|
||||||||||||||||||||
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
A.M. Fa f ianie, Duivcnkamp487,3607 BH, Maarssen
enB. Rietveld, Meerenburgerhorn7,3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers per
j aar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11,3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal f 20,- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht f 6,-extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden nabesteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,00. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn f 80,- |
||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||
Historische Kring
IJsselstein |
||||||||||||||||||||
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat24, IJsselstein.
Secretariaat: C. J. H. van Dijk-Westerhout, Omloop West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699. Penningmeester: W.G.M, van Schaik,M. Hobbemalaan 11, IJsselstein. |
||||||||||||||||||||
68
|
||||||||||||||||||||
'Den moolenaar zal de gemeynte
goed meel maken' Restauratie van 's Heren Korenmolen
te IJsselstein, door G.H. Keunen. |
|||||||||
was dat het hier om een molenrestant ging en
dat men met een bezoek aan het object had gewacht totdat dat gunstig bij een ander bezoek zou kunnen worden ingelast. Op vrijdag 2 augustus had dat plaatsgevonden en in de brief werd nu verslag gedaan van de te IJsselstein aangetroffen toestand. Opgemerkt werd nog dat herstel van de molen voor het silhouet van IJsselstein attraktief zou zijn. De kosten daaraan verbonden maakten het volgens de vereniging echter onmogelijk om nu (1957) stappen in deze richting te ondernemen. Besloten werd met de opmerking dat
serieuze gevallen met minder kostbare voorzieningen al moeilijkheden opleverden bij pogingen om tot behoud te komen en dat het daarom niet reëel voorkwam om aan dit geval nog meer aandacht te besteden. De Rij kscommissie berichtte daarna op 20 augustus 1957 Versluis dat herstel van de molen veel zou kosten en dat naar de mening van de 'Vereniging De HoUandsche Molen' de molen nimmermeer als windkorenmolen in gebruik zou komen. Om die reden was de commissie van mening dat het haar niet mogelijk was om aan herstel van de molen mee te werken. Meegedeeld werd nog dat de molen (molenromp) niet vermeld stond op de 'Voorlopige Monumentenlijst' en dat daarom voor het geheel of gedeeltelijk slopen geen |
|||||||||
Voorgeschiedenis restauratie
De molen te IJsselstein komt in de dossiers
van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ), voor zover viel na te gaan, voor het eerst voorin 1956. Op27junivandatjaar werd een brief ontvangen van P. Versluis, Walkade 65 te IJsselstein waarin deze meedeelde in een zeer oude uit 1636 daterende molen te wonen waarover hij iets te vragen had. Het was volgens hem een mooi oud gebouw dat altijd veel toeristen trok maar het begon nu te lekken en vertoonde scheuren zodat het plan was hem tot zekere hoogte af te breken. Versluis gaf zelf al toe, dat de schoonheid er dan natuurlijk af was. Hij wilde eerst nog Monumentenzorg hiervan in kennis stellen voor het geval die nog belangstelling had. Hij vond het zelf wel jatnmer om tot afbreken over te gaan. Mocht men nog even willen komen kijken dan graag even bericht, zodat hij thuis kon zijn. In die tijd had de RDMZ nog geen eigen afdeling voor molenzaken en daarom werd het schrijven van Versluis bij brief van 16juli 1956doorde Rijkscommissie voor de Monumentenzorg in handen gesteld van de 'Vereniging De HoUandsche Molen' te Amsterdam met verzoek daarover te dienen van bericht en raad. Op 7 augustus 1957 werd hierop antwoord
ontvangen. Men deelde mee dat het bekend |
|||||||||
69
|
|||||||||
De molen in 1905 en I9H(); heide vanaf de KK kerl< f^enonien.
|
||||||||
toestemmingvan de Ministervan Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen vereist was. Dan is het ongeveer tien jaar stil rond de
molen, althans volgens het archief. Eerst weer op 6 februari 1967 komt er bij de RDMZ eenbrief binnen en wel van Ben W van IJsselstein waarin melding wordt gemaakt van de saneringsplannen van de binnenstad. Ook de kwaliteit van de molen (woning) is bezien en onbewoonbaar-verklaring is niet onmogelijk. Graag verneemt men in hoeverre voor de molen nog belangstelling bestaat en welke maatregelen in deze getroffen kunnen worden. Waarop in februari bericht wordt dat die belangstelling er wel degelij k is en dat de molen is opgenomen op de ontwerplijst van beschermde monumenten die in behandeling is. Deze briefis wel aanwezig maar of hij ooit verzonden is wordt niet geheel duidelijk. De gemeente herinnert op 12 juli 1967 nog eens aan haar brief van 6 februari waarna op 31 augustus een antwoord van het Rijk naar IJsselstein uitgaat. Een brief die zo"n twintig jaar latervan doorslaggevend belang zou blijken voor het herstel van de IJsselsteinse korenmolen. Gesteld werd dat het object als |
||||||||
monument moest worden aangemerkt. Door
het instandhouden van de molenromp zou de mogelijkheid van een eventuele toekomstige kompletering blijven bestaan. Als zodanig was de molen ook in het stedebouwkundige plan opgenomen; hij domineert de omgeving. Een plan tot verbetering van de woning werd denkbaar geacht. Tot nader overleg hierover was de toenmalige hoofddirecteur van de RDMZ, Mr. Jan Korf, bereid. Dan is het weerzo'n tien jaarstil. Maardatereen verandering in de lucht zit blijkt op 27 mei 1977 uit een telefoontje van een partikulier die de molen misschien wel zou willen kopen. Hij zou binnenkort publiekelijk worden verkocht. Ook de gemeente is hiervan blijkbaar op de hoogte en op verzoek van haar taxateur wordt op ISjuli de molenromp in aanwezigheid o.a. van een van de erven Versluis door de afdeling molens van de RDMZ onderzocht. De bouwkundige toestand bleek niet best.
Geadviseerd werd niettemin de mogelijkheden tot herstel te onderzoeken. Ook werd meegedeeld dat het niet onmogelijk moest worden geacht dat een |
||||||||
70
|
||||||||
Een pittoresk plaatje uit hel begin van deze eeu w.
|
||||||||
gerestaureerde molen weer in bedrijf zou
kunnen komen. Nadien, maar vóór 2 november 1977 gaat
de molenromp echter in eigendom over naar de gebroeders Van Maarseveen waarna in de tweede helft van 1978 door de RDMZ de technische plannen voor de restauratie van molen, schuur en theekoepel werden gemaakt. Toen in de zomer van 1978 de molen werd opgemeten en opgenomen in verband met het maken van het restauratieplan stond hij nog maar vrij kort leeg. In het herstelplan waren tevens opgenomen de bijstaande koepel, de tegen de molen gebouwde schuur en de woning in de molen. Op 21 augustus 1979 werd bij de RDMZ een subsidie- aanvraag ontvangen met een kostenraming ten bedrage van in totaal f 1.250.000,- waarop 20 november 1980 bericht werd dat er vooralsnog geen mogelijkheden waren voor herstel. De herstelplannen verdwenen hiermee
voor onbepaalde tijd in de ijskast. In de daaropvolgende periode manifesteerden zich enkele belangstellenden die wel wat zagen in de bijzondere woonvorm welke de molen |
||||||||
toch bood. Opmerkelijk was het optimisme
waarmee men dacht het herstel desnoods zelf wel te klaren, niet voldoende beseffende in welke slechte staat het geheel verkeerde. Hierna werd het geruime tijd stil behoudens dat vandalisme steeds meer schade aan het komplex toebracht. Hoewel geprobeerd was de molen dicht te
spijkeren wist men zich telkens weer toegang te verschaffen, wat er uiteindelijk toe leidde dat ramen en deur op de begane grond werden dichtgemetseld. Sindsdien waren de mogelijkheden om in te breken beperkt, vooral ook nadat de aangebouwde schuur en het vroegere varkenshok waren gesloopt en men niet meer over het dak de Ie verdieping kon bereiken. Het is eigenlijk een klein wonder dat er in die periode nooit ongelukken zijn gebeurd en de molen door vuurtje stoken nooit is uitgebrand. Sporen hiervan waren wel aangetroffen! Balklagen en zolders waren met name vanaf stellingsniveau heel gevaarlijk om te betreden. Door vernielingen was de oude schuur
dermate gevaarlijk geworden dat hij uit |
||||||||
71
|
||||||||
Al heel snel echter, in De Molenaar van 10
oktober 1984, werd deze gevolgd door een geheel andere advertentie en dan blijkt vrij kort daarna de molen overgegaan te zijn in gemeentehanden (25 oktober 1984). VRIJWILLIGE OPENBARE
VERKOPING van de molen te IJsselstein.
De voor 11 oktober 1984 aangekondigde
veiling van de molen door notaris Mr. F.P. A.C. Adriaans in collegiale
samenwerking met notaris H.J.C.M.
Stokkermans te Utrecht gaat op verzoek van
de eigenaar A!/e/door.
Al die tijd was de belangstelling bij de
gemeente voor de molen blijven bestaan. In de kontakten met de gemeente was al gewezen op de ontwikkelingen in het korenmolenbedrijfvan de laatste jaren en de mogelijkheid die er moest zijn om de IJsselsteinse molen weer in bedrijf te brengen. Zo was in 1974 molen De Vrijheid in Schiedam als korenmolen weer op lonende basis in bedrijf genomen voor een grote groep ambachtelijk werkende bakkers. Dit vond hier en daar navolging in den lande met als gevolgdat in 1976de 'Stichting Ambtelijk Korenmolenaarsgilde' werd opgericht. In 1986 vierde deze haar 10-jarig bestaan. Het bleek dat in die periode van 10 jaar het aantal regelmatig voor meelproduktie ingezette molens was toegenomen van minder dan 10 in 1976 tot 60 in 1986 waarvan er nu 30 dagelij ks in bedrijf zijn. Daarbij daalde de gemiddelde leeftijd van de molenaars van 55 tot 40 jaar. Het molenaarsvak is door deze
ontwikkelingwaarschijnlijk behouden. Juist voor de restauratie in IJsselstein begon was begin 1986 de molen'De Rode Leeuw'te Gouda weer in bedrijf gekomen na een zeer grote restauratie en bijna 60 jaar stilstand. De molen te IJsselstein zou hier mooi op kunnen aansluiten. De toekomst, het onderhoud van en de zorg voor de molen zouden hierdoor zijn verzekerd terwijl de restauratie nog meer verantwoord zou worden. Daarbij zouhet toch al fraaie stadsbeeld van IJsselstein door |
|||||||
veiligheidsoverwegingen moest worden
gesloopt. Het interieur van de molenwoning was inmiddels grotendeels vernield en de koepel in een ruïne veranderd. Tot slot deed ook de natuur nog een aanval op de molen. Als gevolg van de storm in het weekeinde van 26/27 november 1983 woei een groot deel van het dak van de molen en was het treffen van maatregelen vanwege blijvend gevaar noodzakelijk. Een jaar later verschijnt in het vakblad voor de maalderij 'De Molenaar" nummer 39 van 26 september 1984, de volgende advertentie: VRIJWILLIGE OPENBARE
VERKOPING
van de
MOLEN TE IJSSELSTEIN
Notaris Mr. F.P.A.C. Adriaans te IJsselstein
in collegiale samenwerking met notaris
H.J.C.M.Stokkermans te Utrecht zal in café- restaurant 'RidderSt. Joris", Weidstraat2te IJsselstein op DONDERDAG 11
OKTOBER 1984 om 14.00 uur, in één zitting
bij opbod en afslag, ten verzoeke van de
eigenaar, publiek verkopen:
DE MOLEN ZONDER KAP EN WIEKEN
met aanbehoren en grond
aan de Walkade 73 te IJsselstein
Kadastraal bekend gemeente IJsselstein,
sectie Fnummer
840, groot 4 are en 40centiare.
De molen staat op de Monumentenlijst.
Vaste lasten f 92,77 per jaar. Betaling der kooppenningen uiterlijk 22
november 1984.
Aanvaarding onmiddellijk na betaling der
kooppenningen.
Gegadigden dienen op de veiling desgewenst
een verklaring van hun bankrelatie te
overleggen betreffende hun financiële
gegoedheid.
Inlichtingen: kantoor notaris
Mr. F.P. A.C. Adriaans,
Utrechtsestraat 9 te IJsselstein,
tel.(03408)81212.
|
|||||||
72
|
|||||||
platteland als bij de steden, waren
standerdmolens, d.w.z. nagenoeg geheel houten molenkonstrukties die in hun geheel op de wind moesten worden gezet (gekruid). Het molenhuis, de kast, waarin het gehele maaibedrijf plaats vond draaide om een vertikale spil, de standerd, die met schoren overeind werd gehouden. De schoren waren met twee zware kruisbalken gekoppeld om het wegspatten te voorkomen. De gehele molen rustte op vier zware
gemetselde blokken, de poeren of ook wel teerlingen genoemd. De standerdmolens waren qua opslagruimte en maalkapaciteit toch wat beperkt in vergelijking met de latere bovenkruiers. Daarbij kwam dat de eerste of tweede generatie van dit type op den duur ook ouderdomsgebreken ging vertonen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat oude, min of meer afgeleefde of door brand of storm vernielde, standerdmolens in de 17'''en 18'^ eeuw werden vervangen door nieuwe, grotere molens van een ander type met name achtkante en stenen stellingmolens. In IJsselstein viel de keuze op een stenen molen, in het naburige Montfoort werd de standerdmolen in 1753 (?) opgevolgd door een achtkante, nog steeds bestaande, molen. De achtkante romp, evenals de kap gedekt met riet, staat hier op een gemetselde stenen onderbouw. Waarschijnlijk werden de stenen molens gebouwd omdat men deze duurzamer vond; zo was er geen onderhoud aan de rietbedekking en waren ze iets minder brandgevaarlijk. De achtkante molens waren, hoewel daar niet direct cijfermateriaal over is, waarschijnlijk ook iets goedkoper in bouwkosten en vereisten in geval van slechte ondergrond in theorie in ieder geval een minder zware fundering. Ervaring met stenen molens had men toen nog niet veel. Wij daarentegen kunnen twee en halve eeuw later zien hoe het stenen molens in de loop der tijd is vergaan. De persoonlijke mening van schrijver dezes
is dat uiteindelijk de achtkante met riet gedekte molens, hoe merkwaardig dit ook moge klinken, het beste tegen de tand des tij ds bestand zij n gebleken. De achtkante molen bleef in feite nagenoeg onaangetast wanneer de rietbedekking in orde werd gehouden en daarmee lekkage werd - |
|||||||
Demolen na de onttakeling in 1918.
de dagelijks draaiende molen zeer
verlevendigd worden en de molen als extra toeristische trekker funktioneren. Een en ander leidde uiteindelijk tot de oprichting van de stichting "s Heren Korenmolen te IJsselstein' die de exploitatie van de molen zou gaan verzorgen en uiteindelijk ook eigenaar werd en opdrachtgever voor de restauratie. De restauratie kwam ineens zeer nabij nadat het Ministerie van WVC bij brief van 20 september 1985 alsnog een subsidie toezegde van 70% van de op f 1.120.000,- vastgestelde kosten, zijnde een bijdrage van f 784.000. Stenen korenmolens
De bouw in 1732 van een nieuwe grote
windkorenmolen te IJsselstein was in het licht van de molenhistorie niet bijzonder, in zekere zin zelfs voor de hand liggend. De oudste korenmolens, zowel op het
|
|||||||
73
|
|||||||
Torenmolen ie Zeddam.
|
||||||||||
De voormalige'Darlhuizermolen' Ie Leersum.
Open slanderdmolen. |
||||||||||
de binnenkant (gedeeltelijk) los kwamen en
vooral ook dat in de muur ingemetselde balkkoppen verrotten. Om de vochtdichtheid van stenen molens te vergroten werd al op een speciale manier gemetseld, nl. uitwaterend. Dit betekende dat de metselaar iedere laag stenen iets naar buiten aflopend legde, meestal enkele centimeters. Ook werd vaak na verloop van tijd de halve molenromp aan de regenkant, van het noordoosten door het zuiden tot het zuidoosten, gepleisterd. Hiermee was dan ook meteen het aangetaste muurwerk uit het zicht verdwenen. Werd dit niet eerst grondig hersteld of bleef er werking in de romp aanwezig, dan was dit maar een tijdelijke oplossing. Op den duur was zelfs het middel erger dan de kwaal, want het water dat toch in de muur kwam kon nu niet makkelijk verdampen, met snellere vorstschade als gevolg. Al deze problemen hebben zich in de loop
der tijd bij de molen te IJsselstein gemanifesteerd, waarover straks meer. De stenen korenmolens, in deze vorm althans, waren in het begin van de 18*^ eeuw eigenlijk |
||||||||||
voorkomen. Zelfs houtworm had er een
kleine greep op, althans op het zware hout. Bovendien was de achtkante molen veel lichter in gewicht met minder neiging tot verzakken en als dat al het geval was dan kon de toch iets flexibeler houtkonstructie een geringe vervorming nog wel opnemen. Kwam er daarentegen brand dan was dit type in het algemeen geheel verloren. Maar in zo'n geval bleef er van een stenen molen ook niet veel meer over dan een leeggebrande stenen romp met de nodige beschadigingen. De stenen rompen blijken toch in het algemeen in de loop der tijd veel vorstschade te hebben opgelopen. Aan de regenkant werd de molen in het
najaar nat en als de vorst erop volgde dan bevroor het water in de muur waardoor hele schillen metselwerk geleidelijk er af werden gedrukt. Het binnendringen van vocht werd vaak nog versneld door scheurvorming in de romp vanwege spanningen in het metselwerk als gevolg van verzakkingen en/of ongelijke zettingen. Natte muren hadden weer tot gevolg dat pleisterlagen of lagen witkalk aan |
||||||||||
74
|
||||||||||
geweest die op het bekende schilderij van
Jacob Ruysdael is afgebeeld. Op de stadwal van Utrecht, nabij het Ledig Erf, stond ook al vroeg een hoge stenen stellingmolen. Deze was echter niet geheel als zodanig gebouwd. Er stond hier reeds lang een hoge middeleeuwse verdedigingstoren, de Bijlhouwerstoren waarop in of kort na 1694 een stenenmolen werd gebouwd om gerst te pellen. Gegeven de grote hoogte werd dit uiteraard
een stellingmolen. Hij werd gesloopt in 1873. Wat dichter bij IJsselstein stond ook nog een stenen korenmolen, nl. te Vreeswijk. Blijkens een vroegere gevelsteen werd hij
in 1666 gebouwd. Ook dit was een wat afwijkende molen. Uit overlevering is bekend dat hij zeer dikke muren had met openingen die blijkbaar vroeger als schietgaten hebben gediend. Op oude prenten van de oorlogshandelingen in 1672 staat de gehavende molen als binnenkruier en zonder stelling getekend. Is hij soms later pas voorzien van een buitenkruiwerk (staart) en tot lage stellingmolen vermaakt? De molen te IJsselstein is in zoverre
bijzonder dat hij in de provincie Utrecht de eerste van dit type moet zijn geweest, direct gevolgd door molen 'De Windhond' te Soest (1737). Niet lang daarna werden op de wallen van de stad Utrecht en net daarbuiten ook enkele van deze molens gebouwd, zij het dat ze hoger waren. Als eerste verrees in 1745 molen'De
Meiboom', in hetzelfde jaar gevolgd door molen'Rijn en Zon'. In 1746 werd even buiten de stad een soortgelijke molen 'De Kat' gebouwd, in 1754 gevolgd door molen 'De Gans', eveneens buiten de stad. Van deze laatste is het bouwbestek bewaard gebleven. Ook de naburige steden Oudewater en Woerden hadden een stenen molen. Die in Woerden dateert uit 1755, is enkele j aren geleden geheel gerestaureerd en wordt geregeld in werking gesteld. De molen van Oudewater is in 1925 reeds gesloopt. Waren de stenen stellingmolens aanvankelijk typische stadskorenmolens, in de vorige eeuw begon de verspreiding van dit type ook plaats te vinden naar en bij de dorpen op het Utrechtse platteland. Eind vorige eeuw werd deze ontwikkeling gevolgd door de herbouw |
|||||||
een nieuwtje op molengebied. Wel bestonden
er al sinds de M'^/IS" eeuw een klein aantal stenen korenmolens in de vorm van de torenmolens, maar deze waren niet hiermee vergelijkbaar. Deze torenmolens waren meestal gesitueerd nabij een kasteel en waren buitengewoon zwaar van muurwerk (1-1'/2m dik). (De achtergronden hiervan zijn nog niet geheelduidelijk.) De laatste die, voor zover bekend. van dit
type is gebouwd, is de nog bestaande molen te Lienden (1644) maar dat was geen stellingmolen. Interessant is om te vernemen dat voor de bouw van de molen te Lienden men eerst een soort studiereis had ondernomen naarde stenen molens te Hazerswoude en Gouda om zich te oriënteren. Een bewijs dat stenen (koren)molens in die tijd bepaald een zeldzaamheid waren. Voor zover thans bekend is de eerste vertegenwoordiger van de hoge ronde stenen stellingmolens geweest 'De Oranjeboom' te Rotterdam. Hij moet in of kort vóór 1665 zijn gebouwd aan de westkant van de stad op het bolwerk nabij de Nieuwe Hooft Poort. Gegeven de grote hoogte die deze molen kreeg kan men hier toch nauwelijks van een 'probeerseltje' spreken. Hij moet in ieder geval-afgaande op een tekening-minimaal vier verdiepingen onder de stelling gehad hebben, twee meer dan de 'Windotter'. In de daaropvolgende jaren zijn hier en daar in het westen van ons land nog wel enkele van zulke molens verrezen, maar een grote vlucht nam dit type pas in de eerste helft van de 18'''eeuw. Keren we terug naar de provincie Utrecht, dan zien we dat vóór 1732 er voorzover bekend niet meer dan 4 stenen molens waren. In Wijk bij Duurstede stonden twee stenen stellingmolens, de thans nog aanwezige en de molen die lang geleden is verdwenen en beter bekend is als 'de molen van Ruysdael'. De nog bestaande korenmolen 'Rijn en
Lek' is als runmolen gebouwd in 1659 of 1660 op de bestaande Leuterpoort van de standsomwalling. Dit moest uiteraard wel een stellingmolen worden. Niet ver daar vandaan stond een stenen stellingmolen die wel de trekken had van een torenmolen, en waarvan verder niet zoveel bekend is. Hij moet al voor ± 1830zijn verdwenen. Het is deze molen |
|||||||
75
|
|||||||
15^eeuw(ca. 1425-1451). Ineen ordonnantie,
van waarschijnlijk 1424, wordt gesproken over 'diesteyger uuter wijntmolen aen die haven . Al vroeg was er te IJsselstein een zg. 'rosmolen". Bij deze molen leverde een paard debeweegkracht. Door de beperkte kapaciteit van zo"n molen werd deze vaak alleen gebruikt als invalhulp bij windstilte. Eind ló'enbcgin IV^^ceuw wordt deze rosmolen genoemd in diverse stukken betreffende geschillen over het malen. Op oude prenten van IJsselstein is te zien
dat tot in het begin van de 18^' eeuw op de plaats van de huidige molen een korenmolen van het type 'standerdmolen" op de wal stond. In die tijd was dit een veel voorkomend type. Ook in Montfoort stond toen, als voorganger van de huidige, een standerdmolen. Vaak kan men deze molens vinden aan de zuid-west of zuidkant van de stad om zo de gunstigste positie te hebben ten opzichte van de meest voorkomende windrichting uit deze hoek. De zuidwesthoek van een kleine stad was hiervoor het geschikste punt. Ook de molens van omliggende plaatsen als: Montfoort, Oudewater, Viancn en Woerden stonden of staan op deze plaats. Oude prenten, notariële akten en
bouwsporen vertellen ons meer over de omliggende bebouwing van 'de Windotter'. Aanvankelijk zal alleen de molen op de hoek van de stadswal hebben gestaan. Standerdmolens waren te laag om, gezien de windvang, bijgebouwen van betekenis te verdragen. Waarschijnlijk was er wat opslagruimte onder de molen gekreeërd door de open konstruktie van de standerd en schoren te ommuren. Men sprak dan van een 'gesloten standerdmolen". Zoals we op de tekening kunnen zien was
de standerdmolen te Montfoort ook van het gesloten type. De koepel op de hoek van de wal
was er ten tijde van de standerdmolen nog niet. Het hoektorentje van de stadsommuring heeft blijkbaar lang zijn oude gedaante behouden want op afbeeldingen van rond 1750 is de oorspronkelij ke vorm nog te zien. Als de molen in 1812 door de'Domeinen'
aan molenaar Dirk Brouwer wordt verkocht is er sprake van een bijbehorend pakhuisje. |
|||||||||
14^
|
|||||||||
Ulrechu molen 'De Meiboom' omstreeks 1H90.
Op de aehtergrondde 'Rijn en Zon'. van tweedehands achtkante molens die elders
overkompleet waren. Een voorbeeld hiervan is de enkele jaren geleden verdwenen romp van de molen De 'Herder" te Willeskop bij Oudewater, oorspronkelijk een Zaanse oliemolen en begin van deze eeuw te Willeskop herbouwd als korenmolen. Historisch-technische bijzonderheden
Zowel de HKH als enkele regionale
kranten en tijdschriften hebben het nodige overde molen gepubliceerd. Zaken als vroegere eigenaars en de naamgeving van de molen zijn daarin uitvoerig behandeld. Voor dit laatste kan voorts verwezen worden naar enkele artikelen in het vakblad voor de maalderij'de Molenaar" (1987 en 1988). Wanneer de eerste windkorenmolen in IJsselstein verrees is nog niet bekend maar het zou niet verbazen als dat al begin IS"-" of zelfs nogeind H""'eeuw is geweest. Zoalsopveel andere plaatsen zal ook hier de 'heer" wel een dikke vinger in de pap hebben gehad. Veel korenmolens werden in de Middeleeuwen gesticht door de toenmalige machthebbers en door hen middels verpachting geëxploiteerd. De ingezetenen waren daardoor verplicht
om hun graan te laten malen op de (dwang)molen van hun heer. In ieder geval was dit het geval in het tweede kwart van de |
|||||||||
76
|
|||||||||
Ets van de Montfoortse molen. (naarJ. de Bever. 1744)
|
||||||||
Dirk Brouwer heeft het koepeltje laten
bouwen en blijkbaar daartoe het bovenste deel van de hoektoren laten slopen. De latere schuur aan de oostkant moet ook in de eerste helft van de vorige eeuw zijn gebouwd. Op de eerste kadastrale kaart van ca. 1820-1830 is hij nog niet aanwezig maar in een verkoopakte van 1855 is wel sprake van een pakhuis. Later, in 1881,isindezeschuureen
stoommachine geplaatst die bij windstilte de maalstenen in de molen kon aandrijven. Op 13 december 1881 werd door B en W van IJsselstein hiertoe aan Barend van Woerden, de molenaar, vergunning verleend. De beschrijving, behorende bij zijn request van 21 november 1881 geeft wat verdere bijzonderheden. Zo weten we dat de machine van 12 pk zal
worden geplaatst aan de zuidzijde van de bestaande 'Koorn- Schors- en Moutmolen'. Blijkbaar was de molen niet alleen in gebruik voor bakkers maar ook voor het vermalen van eikenschors, waaruit looizuur werd bereid voor het looien van leer. De funktie van moutmolen betekende dat grof gemalen graan werd geproduceerd dat als grondstof dienst deed voor de bereiding van alkoholische dranken. De machine had als hoogste stoomspanning 4,13 atmosfeer en bezat een schoorsteen van 7,5 meter hoog |
||||||||
7 de molen enkele jaren na de houw. (tekening
vanJ. van Liender, ca 1750). |
||||||||
77
|
||||||||
Molenaar Jan Harend van Woerden niet zijn f^ezin in IH94 voor de Windotter.
Van links naar rechts: zoon Barend Jacoh; echtgenote Maria, dochter Wilhelmina en knecht derrit Emmink. |
|||||||||
vanaf de begane grond. Machine en ketel
waren vervaardigd door de firma Roberg en Co te Lincoln (Engeland). Hoewel er geen schriftelijke informatie gevonden is over deze hulpaandrijving is er wel een voorstelling van te maken. De stoommachine moet een horizontale as hebben aangedreven welke vanuit de schuur de molen in ging. Deze horizontale as bracht een vertikale as in beweging welke tot aan de balklaag van de luizolder ging en waarop ter hoogte van het spoorwiel een aandrijfrondsel moet zij n geweest. Dit rondsel greep in de tanden van het spoorwiel. Door nu het spoorwiel met stoomkracht aan te drijven kon in principe met alle koppels stenen worden gemalen. Het geringe vermogen van de machine (12 pk) zal echter slechts voldoende zijn geweest om met één koppel stenen tegelijk te malen. Van deze hulpaandrijving waren nog enkele sporen te vinden, zoals aanwijsbare lagerpunten van de lange vertikale aandrijfas en groeven in de balklaag onder de luizolder. Over de woning in de molen is niet veel met
zekerheid te zeggen. |
|||||||||
Hoge korenmolens zoals te vinden in de
grotere steden (Utrecht), werden vaak vanaf de bouw bewoond door de molenaar. Door de hoogte van de molen (voor een goede windvang) was hier meer ruimte beschikbaar dan voor de bedrijfsvoering noodzakelijk was. Minder hoge korenmolens waren niet altijd bewoond zodat in enkele gevallen de woonruimte na de bouw moet zijn gemaakt. Dit is te zien aan de wijze waarop de raamopeningen in de muur zijn aangebracht. Wanneer grote ramen bij de bouw werden aangebracht geschiedde dit in een keurig metselverband. Bij latere aanbrenging van de ramen ging dit uiteraard dwars door het metselverband heen. Bij de molen te IJsselstein lijken de grote ramen beneden de stelling bij de bouw te zijn aangebracht hetgeen bij vergelijkbare, van oorsprong onbewoonde, korenmolens niet gebruikelijk was. Dit kan een aanwijzing zijn dat al vanaf 1732 van bewoning sprake is of dat hier rekening mee gehouden is. Tot op heden zijn hiervoor echter geen 'harde' bewijzen gevonden. |
|||||||||
78
|
|||||||||
onder de molen toegevoegd teneinde meer
ruimte te hebben. De eerste zolder behoorde immers bij het woongedeelte. Zowel uit kostenoverwegingen als wel vanwege de gebruiksmogelijkheden is uiteindelijk van dit totaalplan afgeweken. De schuur kon uit oogpunt van huidige bedrijfsvoering eigenlijk wel gemist worden en maakte het totale plaatje van de molen, koepel en wal zeker niet mooier. Bovendien was hij pas van omstreeks midden vorige eeuw. Besloten werd daarop de schuur niet te herbouwen. De betonnen ringbalk onder de molenromp zou kunnen vervallen als het ondergrondse deel, de uitgemetselde stenen voet die erg slecht was, geheel zou worden hersteld en uitgevoerd als gewapend metselwerk. Palen waren dan ook niet meer nodig want de tijd had immers bewezen dat het bastion voldoende vast was om de molen te kunnen dragen. De wapening in het metselwerk zou het opnieuw uit elkaar scheuren van de romp nu voorkomen. Dit betekende echter, dat de geplande kelderruimte niet kon doorgaan. Al met al werd besloten het principe van bewoning van de molen te laten varen en de hierdoor vrijkomende ruimte bij het bedrijfsgedeelte te betrekken. Alleen de vroegere woonkamer zou worden gehandhaafd als kantoor annex- verkoopruimte. Historisch onderzoek
Bij restauraties probeert men uiteraard het
objekt zo verantwoord mogelijk te herstellen. Kennis van het verleden is daarbij van groot belang, zeker bij een restauratie als van deze inkomplete molen. Alles moest worden gerekonstrueerd want van het gehele molenmechanisme was sinds 1918 niets meer over. In zo'n geval gaat men op zoek naar oude foto's, ansichten, tekeningen en oude mensen die er nog van kunnen verhalen. Wat de molen te IJsselstein betreft zat dit niet mee. Dat was al gemerkt toen schrijver dezes in 1968 als jeugdig molenliefhebber in de provincie Utrecht op zoek was naar gegevens en afbeeldingen van verdwenen molens. De laatste echte windmolenaar van IJsselstein, Jan Barend van Woerden (molenaar van 1891 tot 1913)bleekin 1918aleenoudmantezijn en ondanks navraag bij nazaten bleek er over deze molen nauwelijks meer informatie te |
|||||||
Onder het voormalige keukentje was een
kleine kelder gemaakt met een vloer van grote plavuizen. Op de eerste verdieping waren met houten wanden enkele kamers afgeschoten en een koker uitgespaard ter plaatse van het luigat. Dit om de zakken graan en meel te kunnen transporteren. De balklaag was hier voorzien van profileringen (versieringen) hetgeen ook kan wijzen op vroege bewoning. Merkwaardig was de dubbele opgang van de begane grond naar boven. Er was een soort trappenhuis voor het bedrijf waarbij men niet in het woongedeelte kon komen en een aparte trap om van het woongedeelte van de begane grond naar de slaapvertrekken op de eerste zolder te komen. Dit principe is bij de recente restauratie van de molen van Gouda, ter voorkoming van overlast in het woongedeelte, weer overgenomen. Technische planvoorbereiding
In 1978 waren in het restauratieplan
inbegrepen het algeheel bedrijfsvaardig herstel van de molen, de restauratie van de oude woonruimte in de molen en het restaureren van koepel en schuur. De bouwkundige toestand van de schuur was toen al zodanig dat herstel neer zou komen op algehele herbouw. Verder was voorzien in het aanbrengen van een geheel nieuwe fundering onder de molen. Dit laatste vloeide voort uit het feit, dat de molen niet alleen in vertikale zin was gezakt maar ook in zijdelingse richting beneden de stelling uit elkaar was gescheurd. Uit de aanwezige min of meer vertikale scheuren was dit goed af te leiden. Restauratie van de stenen romp zou alleen
verantwoord zijn als het uit elkaar scheuren niet nogmaals kon plaatsvinden. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen bestond uit het aanbrengen van een gewapend betonnen ringbalk onder de molenromp. Deze zou de romp bij elkaar houden en tevens een gelijkmatige overdracht van de belasting naarhet aarden bastion bewerkstelligen. Met iets meer kosten zou deze betonnen ringbalk ook nog van een paalfundering kunnen worden voorzien zodat het gehele gewicht verdeeld kon worden tussen en palen en ondergrond. Met dit als uitgangspunt werd nadien aan het plan nog een grote kelder |
|||||||
79
|
|||||||
vergaren en familiefoto's met daarop de
molen waren niet te achterhalen. In IJsselstein vorderde het speuren ook
maar weinig. Alleen zijn enkele notariële akten betreffende de verkoop gevonden waaruit wat meer informatie werd gekregen. Naspeuringen naar de nalatenschap van de vroegere IJsselsteinse kunstschilder en fotograaf H. Niessen leverde ook niet meer op dan de wetenschap dat een kist vol glasne- gatieven na de oorlog was opgeruimd (!). Toen kon nog niet vermoed worden dat later zo'n direkte betrokkenheid bij het herstel van de molen zou plaatsvinden. Voor het herstel van het uitwendige kon over niet meer worden beschikt dan een beperkt aantal oude prentbriefkaarten. Slechts een enkele was van dichtbij gemaakt, verscheidene anderen van grote afstand onder andere vanaf de kerktoren. Ook waren ernogcnkele 18^'en 19'-' eeuwse prenten in het rijksarchief te Utrecht maar die gaven ook geen antwoord op vragen over details. De ligging van de molen was bovendien vanwege gracht, bolwerk en omliggende bebouwing zodanig dat het niet makkelijk was om de molen anders dan vanuit dezelfde punten te fotograferen. Rond de molen stonden bovendien geknotte bomen die tot stellingshoogte reikten waardoor de molen beneden dit niveau nauwelijks in beeld was te krijgen. Niettemin is geprobeerd er het beste van te maken. Daarin 1732 voor de bouw van een molen als deze tóch een gedetailleerd bestek gebruikt moest zijn is hiernaar gezocht, via inventarissen van verscheidene archieven die hiervoor in aanmerking kwamen. Het bestek is echter nog steeds niet boven water gekomen. Nu was dit wel niet onmisbaar maar het zou toch goed geweest zijn als dit voor de rekonstructic had kunnen worden gebruikt. Voor de restauratie van molen en koepel is een geheel nieuw bestek gemaakt en aldoende is zoveel mogelijk geprobeerd om qua details en bijzonderheden historisch verantwoord te werken. De restauratie
Op basis van het nieuwe bestek en
bijbehorende tekeningen werd een aantal bouwbedrijven verzocht om in te schrijven en een prijsopgaaf te doen. Het gehele werk was daartoe gesplitst in een bouwkundig deel en |
een molentechnisch deel. Dit laatste omvatte
alleen het specialistische molentechnische werk zoals kap, staart, wiekenkruis en de gaande werken in de molenromp (assen, tandwielen, maalstenen etc). Van de aangezochte bedrijven was voor het bouwkundig deel de laagste inschrijver de firma Van der Sluys en Van Dijk bv te Hardinxveld-Giessendam voor f 688.()()(),- excl. BTWen voor het moicngedeelte Schakel en Schrale bv te Zwolle voor f 432.900,-excl. BTW. In het najaar van 1986werdmet het werk
een begin gemaakt. Bedoeling was dat de molenmaker in de werkplaats te Zwolle alle benodigde onderdelen gereed zou maken waarna montage en afbouw in IJsselstein zou plaatsvinden. De romp
Het werk aan de molenromp moest dan wel
gereed zijn. Eén van de eerste werkzaamheden was het in de steigers zetten van de romp teneinde het muurwerk onder handen te nemen. Alle slechte, losse en holklinkende delen moesten worden uitgehakt en opnieuw ingemetseld (inboeten), daarbij uiteraard zo precies werkend dat de romp zijn ronding behield, de lagen stenen uitwaterend lagen en ook vertikaal gezien de lijn behouden bleef. De wanden van de woonruimte op de begane grond en de vloer daar werden weggebroken waarna de fundering van de voorganger aangetroffen werd. Dit was niet geheel onverwacht, omdat reeds eerder bij molens de poeren van een voorgaande standerdmolen werden gevonden. Soms gebruikte men ze als deel van de fundering, vaak ook zal men de moeite wel niet hebben willen doen om deze grote blokken metselwerk uit de grond te graven. Ze zaten daar immers niet in de weg. Het vermoeden dat ze hier nog aanwezig
waren was afgeleid van de zettingsverschillen die in de molen waargenomen werden. De in het midden van de molen gelegen kamerwand was bijvoorbeeld nauwelijks gezakt in tegenstelling tot de molenromp zelf. Hierdoor was de balklaag van de Ie verdieping die over genoemde wand lag nogal bol komen te staan. Enigszins overdreven |
||||||
80
|
|||||||
Overzicht van de fundauehlokken van de voorganger van de Windolter.
|
||||||||
gesteld betekende dit dat de molen als het
ware op deze muur was gaan hangen. Onder die muur moest dus iets aanwezig zijn, dat niet meegaf, waarschijnlijk de poeren van de voorganger. Inderdaad bleek dit het geval. Een gelij ke vondst werd recentelijk ook
gedaan onder de molen te Montfoort. Na het uitgraven van de molenvoet die niet
veel dieper ging dan ongeveer driekwart meter bleek deze in slechte staat, dat wil zeggen het metselwerk lag grotendeels los. Met gedeelten van ca. 1 m breed en, waar nodig, ander steen, is de muur rondom ondergronds geheel vernieuwd in gewapend metselwerk. Dat wil zeggen dat matten van speciaal wapeningsstaal in het metselwerk zijn opgenomen. Ook rust de molen nu rondom overal op de grond. De oorzaak van het uit elkaar scheuren moet vooral geweten worden aan het feit, dat men de vier poeren mede had gebruikt om de nieuwe molen op te funderen. De overige muurgedeelten stonden direkt op de grond en ongelijke zettingen waren hiervan het gevolg. Aan de zuidwestkant vertoonde de buitenmuur een sterke 'buikvorming'. Bij het slopen bleek dat men hier de slechte muur had 'gerepareerd' |
||||||||
door er een laag halfsteens metselwerk
tegenaan te zetten. De molenwand was hier ook enigszins naar buiten gebogen en om de lijn van de romp te bewaren en toch de muur op sterkte te houden is de wand hier aan de binnenzijde op de begane grond dikker gemaakt. Van de raamopening in het voormalige
keukentje werd aanvankelijk gedacht dat deze oorspronkelij keen deuropening met deur en bovenlicht is geweest. Opeen afbeelding uit ± 1750 is nog net een raam te zien dat aanvankelijk werd gehouden voor een bovenlicht boven een deur. Later bleek tijdens het 'uitpeilen' dat het toch ook vanouds een raam is geweest. Zo zijn thans op de begane grond weer drie gelij ke ramen aanwezig. De beide raamkozijnen aan de
noordoostkant waren weliswaar in de loop ter tijd veranderd maar nog wel oorspronkelijk. In oude panden werden ramen en kozijnen vroeger ook wel eens gemoderniseerd, dat wil zeggen aangepast aan wat later gangbaar was. Het kozijn moest dan uiteraard ook worden aangepast. De afgezaagde pennen van het oorspronkelijke kalf, evenals de duimgaten |
||||||||
81
|
||||||||
van de benedenluikjes waren nog te zien. Op
grond van deze sporen zijn de ramen op de begane grond weer zo geworden als ze ooit bij de bouw moeten zijn geweest. Ze tonen nu ook sterke gelijkenis met de ramen van molen De Meiboom te Utrecht, zoals te zien op een tekeninguit 1745. De reconstructie van de toegangspoort heeft ook de nodige aandacht gekost. Het was duidelijk dat de laatstelijk aanwezige vrij smalle deur niet oorspronkelijk kon zijn. Korenmolens waren als regel toegankelijk met paard en wagen om graan en meel te laden en te lossen. Hiertoe is normaliter een ruime poort met dubbele deuren en daarboven een zogenaamde spinnewebraam aanwezig. Vermoed werd dat de deur na het buiten
bedrijf stellen van de molen was versmald. Bij het slopen van het omliggende muurwerk werden de oude aanzetten van de vroegere poort gevonden en bleek dat deze inderdaad veel breder was geweest en later aan beide kanten deels was dichtgemetseld. Het later ingebrachte muurwerk was evenwel ouder dan verwacht. Het is niet onmogelijk dat de poort uit voorzorg al is verkleind nadat de scheurvorming in de romp zich begon te openbaren. Sporen van een latei en een gemetselde boog waren evenwel met geen mogelijkheid te vinden. Hoe vreemd ook, een spinnewebraam is hier waarschijnlijk nooit aanwezig geweest. Derhalve is bij gebrek aan gegevens een inrijpoort gemaakt zoals hij geweest kan zijn. Gemakshalve is een van de deuren voorzien van een klein 'loopdeurtje'. Op de begane grond is de vroegere woonkamer weer teruggebracht om te dienen als kantoor/verkoopruimte. De waarschijnlijk oudste van de beide trappen op de begane grond is gehandhaafd en iets verder naar achteren opgesteld. De balklaag onder de eerste zolder is grotendeels vernieuwd en ook verzwaard, omdat hierop de voorraadsilo rust met mogelijk ca. 25 ton graan. Op de eerste zolder bevonden zich drie ramen met op het noordoosten en zuidoosten nog de oorspronkelijke kozijnen. Ook deze ramen waren in de loop der tijd veranderd, dat wil zeggen'gemoderniseerd'. Aan de binnenzijde hadden de kozijnen nog een spanning, misschien van vroegere binnenluiken? Sporen van vroegere duimen |
|||||||
Raamparüj mei de inf^emetselde hardstenen nemen.
waren er niet, zodat buitenluiken er nooit
geweest konden zijn. Hoe deze ramen nu oorspronkelijk zijn
geweest kon niet meer met zekerheid worden vastgesteld. Gekozen is nu voor een raam dat scharnierend is opgehangen en waarbij de ruitverdeling aan ?luit bij de ramen op de begane grond. Opstellingshoogte zijn altijd drie deuropeningen geweest, wat bij korenmolens vrij gebruikelijk is. Deze bieden de molenaar te allen tijde een korte en snelle weg naar buiten, ongeacht de windrichting waaruit wordt gemalen. Hij is dus als het nodig is met een paar stappen bij de vang als er ingegrepen moet worden, bijvoorbeeld bij plotselinge weersverslechtering. Opkomende buien met veel wind zouden als niet vroegtijdig zeil werd geminderd de molen immers op hol kunnen doen slaan met schade en gevaar. De deuren zijn bij deze molen naar
verhouding wat kort en breed. Op basis van wat op een oude ansicht was te zien zijn zij zo goed mogelijk gerekonstrueerd. Afgaande op |
|||||||
82
|
|||||||
de oorspronkelijke plaats van de duimen (bij
de restauratie deels verplaatst) zijn er vroeger mogelijk kleinere ramen geweest, maar waarschijnlijk één ruitje per deur. Terwille van de lichttoetreding is weer voor de laatst aanwezige raamvorm gekozen. De balklaag onder de steenzolder was zeer slecht. Enkele balkkoppen in de muur aan de regenkant waren geheel afgerot en de balken waren met stutten opgevangen. Hierzijn enkele balken aangebracht die groter van afmetingen zijn geworden. Hier liggen immers hier de draaiende maalstenen met een aanzienlijk gewicht wat een stijve vloerkonstructie eist. De bestaande balken werden hiervoor niet zwaar genoeg geacht. In de muur op de steenzolder waren nog de dichtgemetselde gaten te zien van de vroegere draagbalk van de spil. Op deze plaats is ook weer de nieuwe draagbalk gelegd, nu op zij n plat om meer stijfheid te hebben tegen zijdelings slingeren. Op de steenzolder zij n drie raamopeningen. De twee op het noorden en oosten waren draairamen in een kozijn met buiten een luik. Deze luiken zullen aanwezig zijn geweest om de zolder te kunnen verduisteren als de stenen moesten worden gescherpt. De ramen zij n gemaakt zoals ze vroeger
waarschijnlijk geweest zijn. De raamopening aan de regenkant was oorspronkelij k afgesloten met een luik in een steensponning aan de buitenkant. Men zag dit vroeger meer, onder andere bij de in 1912/13 gesloopte molen 'De Meiboom' te Utrecht. De zogenaamde moerbalken onder de luizolder zijn grotendeels gehandhaafd. Slechts één is er geheel vernieuwd. De balklaag onder deze zolder bestaat uit twee maal twee evenwijdig lopende balken die kruislings over elkaar gaan. Deze hoofdbalken (moeder-of moerbalken/binten) worden aangevuld met lichtere zogenaamde'kinderbintjes'. Deze vloerconstructie moet als een wat ouder type worden gezien. Op de luizolder was eveneens een raamopening met draailuik als zoj uist beschreven zij het met iets kleinere afmetingen. De constructie van de balklaag onder de kapzolder was vergelij kbaar met die onder de luizolder. We komen nu op de kapzolder alwaar de
stenen romp eindigt met de rolvloer en kuip, een houtconstructie die direkt de kap draagt |
en deze op de romp gecentreerd moet
houden. Het bovenste metselwerk van de romp bleek zo slecht dat het tot even onder de kapzolder moest worden gesloopt. Bij het slopen werd ontdekt dat onder de ankers van de rolvloer zich nog een 2e rij ankers bevond die evenwel geen dienst deden. De verklaring hiervoor kan tweeërlei zijn. Mogelijk is bij de bouw een fout gemaakt en zijn de ankers eerder ingemetseld dan bedoeld was waardoor de romp ca. 0,5 meter lager zou zijn geworden dan thans. De wieklengte zou dan ca. 25,0 meter geworden zijn, een meter kleiner dan nu het geval is. Een andere mogelijkheid is dat men op het laatste moment alsnog besloten heeft om de molen ca. 0,5 meter hoger te metselen dan bedoeld was. In dat geval moest een nieuwe serie ankers worden aangebracht. Feit is wel dat de kapzolder voor een molen als deze wat hoog is, hoger dan bij vergelijkbare molens als te Dordrecht (1713) en Leiden (1743). Bij het herstel van de romp was veel van het
pleisterwerk reeds verdwenen. Het overblijvende goede metselwerk was toen nog slechts deels en, gelukkig maar, licht gepleisterd. Dit was zonder al te veel schade te verwijderen waardoor de romp aan de buitenzijde geheel als 'schoon metselwerk' eruit kwam. Zo moet de molen in 1732 er ook hebben uitgezien. Aan de binnenzijde is nog een groot aantal dunnere scheuren geïnjecteerd om de muur weer dicht en sterk te krijgen en is de pleister- en kalklaag verwijderd. Na herstel van de binnenwand is hij zodanig afgewerkt dat de wat grove structuur van het metselwerk zichtbaar bleef, wat een levendig en sfeervol aanzien geeft. Voor de restauratie had de molen twee stookplaatsen met tegen de binnenkant van de romp rookkanalen tot op de kapzolder. Deze moeten na 1732 alsnogzijn aangebracht. Een aanwijzing hiertoe was dat een van de balken van de Ie zolder door het rookkanaal van de woonkamer ging! Het is nauwelij ks denkbaar dat zoiets bij de bouw al is gemaakt. Beide rookkanalen zijn nu geheel verwijderd en ter plaatse is de binnenkant van de molenromp uitgehakt en met schone steen weer ingemetseld om het doortrekken van roetwater voorgoed te voorkomen. |
||||||
83
|
|||||||
Rolringopdekruivlocr. voorplaalsing van de kap.
|
||||||||
Kap en staart
Hiervan was niets meer aanwezig, maar de
beschikbare afbeeldingen gaven toch wat houvast. Zo waste zien dat de molen een middelbalk heeft gehad in plaats van een lange spruit. In deze contreien is dat toch uitzonderlijk. Merkwaardigerwijs had de vroegere korenmolen te Vreeswij k er ook een. Ook was te zien dat de kap was gepot-
dekseld, dat wil zeggen bekleed met bijna rechtopstaande, iets over elkaar gelapte brede planken. Middelbalk en gepot- dekselde kap waren dan ook in het plan opgenomen. Gedurende de restauratie werden echter tijdens het archiefonderzoek ten behoeve van de vroegere molennaam, bouwrekeningen gevonden. Hierin was onder andere een post vermeld waaruit bleek, dat bij de bouw de molenkap was bekleed met schalleen, een soort houten leien. Hoewel ook dit in deze streken weinig
gangbaar was kwam men het hier en daar in het westen wel tegen. Gebruikelijker was dit |
||||||||
Destelling
De oude prenten van de molen (± 1750)
laten een gewone stelling zien, namelijk met schuine schoren eronder naar de romp toe. Toen de grote schuur in de eerste helft van de
vorige eeuw tegen de molen werd gebouwd moest een aantal schoren vervallen. Sommige hardstenen neuten waar de ondereinden van de schoren op rusten konden ter plaatse van de schuur nog in de molenmuur worden aangetroffen. Op de plaats van de schuur werd de stelling sindsdien gedragen door een onderslagbalk rustende op staanders, zoals op de oude prentbriefkaarten ook is te zien. Het aantal steilingliggers kon worden teruggevonden en met de gegevens die die oude afbeeldingen boden, is de huidige stellinggereconstrueerd. Een veld ervan, ter plaatse van de inrijpoort, is breder dan de overige. Dit leek al te zien op de oude opname
die vanaf de RK-kerktoren omstreeks 1905 was gemaakt. |
||||||||
84
|
||||||||
Interieur van de molenkap met het boven wiel.
voorzien van een rondgaande, aan elkaar
gelaste stalen vloerplaat. Deze voorkomt tevens dat de ijzeren rollen op den duur in de houten overring gaan'vreten'. Een soortgelijke plaat ligt om dezelfde reden ook opderolvloer. Kleuren
Tijdens het werk diende te worden
uitgezocht in welke kleuren de molen moest worden geschilderd. Kleurenfoto's waren er in 1918 nog niet en betrouwbare ooggetuigen zijn er niet meer. In het algemeen echter werden bij molens de hoofdkleuren zwart, rood, groen en okergeel aangetroffen. Op de oorsponkelijke raamkozijnen werd als oudste kleur okergeel gevonden. De ramen zelf waren niet meer authentiek maar wel tot voor kort groen. Ramen, deuren en ook luiken waren overigens vaak groen. De kuip bovenop de romp was slecht en zeer sterk verweerd. Niettemin werd hier en daar een spoortje okergeel aangetroffen. Op basis van oude prentbriefkaarten en foto's uit begin van |
|||||||||
plaalshiii vandckiip.
in het oosten, Twente en de Achterhoek
bijvoorbeeld. Gekozen is dan ook nog tijdens het werk voor een kap met schalieën. De hoofdvormen van de kap zoals voor- en achterfront en het model zijn gereconstrueerd middels berekeningen aan de hand van uitvergrootte oude foto's. Een enigszins origineel gebleven kap uit een vergelijkbare periode was die van de nog bestaande korenmolen te Dordrecht. Ook deze kap is destijds gemaakt met een middelbalk. Het in de kap gelegen deel is daar nog steeds aanwezig. Het geeft aan dat de middelbalk aanvankelijk ook in Zuid-Holland niet ongebruikelijk was. De kap kan naar alle windrichtingen worden gedraaid, doordat hij rust op een heel groot rollager, de rolring. Deze rolring bestaat uit een aantal aan elkaar gekoppelde houten wagentjes met rollen. Tijdens de restauratie nog is besloten om geen houten maar gietijzeren rollen toe te passen. Deze zijn sterker en daardoor zeker duurzamer. Om de onderkant van de kap, de overring, zuiver rond en stijf te houden is deze |
|||||||||
85
|
|||||||||
fiovenwiehnel hovenschijfloop.
A chlereind van de hovenas met hedieninf;snieclianisnie voor de remkleppen aan de wieken. |
|||||
86
|
|||||
deze eeuw kon wei een kleurenschema in de
tinten licht en donker worden bepaald, waarbij donker dan duidde op zwart (geteerd) of groen. Als regel was bij een industriemolen veel beschilderd en bleef het teren beperkt tot de stelling, een houten kapbedekking en vaak de roeden (wiekbalken). Ook is nog gekeken op oude afbeeldingen van al dan niet verdwenen molens uit de wat wijdere omtrek omtezienofdaarzekere parallellen te vinden waren met IJsselstein. Een beetje was dat inderdaad het geval, bijvoorbeeld donker staartwerk met een deels witte staartbalk. Dit alles tezamen ligt aan de basis van de kleuren waarin de molen thans is geschilderd. Gaande werken
De gaande werken (het
molenmechanisme) zijn voor deze molen geheel nieuw gemaakt. In de molenromp waren nog enkele sporen die enig houvast gaven. Zoals al vermeld was de plaats van de draagbalk nog te zien. Ook waren de plaatsen van de vroegere ijzerbalken (lagerbalken) van de maalstenen te zien. Aan de hand hiervan was de vroegere opstelling van de drie koppels maalstenen vrij nauwkeurig te bepalen. Voor het ontwerp van de tandwielen waren de volgende overwegingen van belang: allereerst de gewenste overbrengingsverhouding voor een molen van de die grootte, dat wil zeggen hoe snel de maalstenen draaien ten opzichte van het wiekenkruis. Voor een molen als deze ligt dit in de buurt van 6-7,5 steenomwentelingen per wiekenkruisomwenteling. Verder waren ongeveer bepalend de
vroegere plaats van opstelling en de ruimtelijke mogelijkheden van de rompen de kap. Hierdoor werd immers ook bepaald hoe groot specifieke wielen moesten of konden wezen. Uiteindelijk is na wat passen en meten gekozen voor de huidige oplossing en is de molen uitgerust met drie koppels maalstenen, te weten 2 koppels 17der kunststenen en 1 koppel 16der blauwe stenen. Een 17dersteen is een maataanduiding en wil zeggen dat de omtrek van zo'n steen 17 voet is. Dit komt ongeveer neer op een middellijn van ca. 1,50 meter. De lódersteenheeft een diametervan ca. 1,40 meter. Kunststenenworden vanaf de eeuwwisseling gemaakt. Daarvoor gebruikte |
|||||||
men nagenoeg uitsluitend natuursteen, het
wat blauw uitziende basaltlava dat van vulkanische oorsprong is. Het is een stollingsgesteente met een poreus oppervlak als gevolg van uitgetreden gassen. De voormalige gasbelletjes geven de steen een beetje het aanzicht van 'gatenkaas' terwijl de randen van de gaatjes extra snijvermogen aan de steen geven. Molenstenen kwamen in het algemeen uit het gebied van de Eifel in Duitsland. Goede gebruikte blauwe stenen zijn hier en
daar met wat geluk soms nog op te sporen, al wordt het steeds minder. Het lukte echter niet om langs deze weg voor Usselstein een bevredigende oplossing te vinden en om die reden is gekozen voor geheel nieuwe door een steengroeve te leveren exemplaren. Het is waarschijnlijk voor het eerst sinds vele jaren dat er in Nederland voor een molen nieuwe blauwe stenen zijn aangeschaft. Zowel de kunststenen als de blauwe stenen zijn gericht op de produktie van tarwemeel en geleverd door de firma Van Hees in Geldern (BRD) bij Venlo. Naar het schijnt wordt daar, ook in kleine mechanische maalderijen nog veel met stenen gemalen, in tegenstelling met ons land. De maaleigenschappen, de karakteristieken van de stenen, zijn in overleg met de molenaar ontworpen door de bekende molendeskundige I.J. deKramerte Leidschendam. Nagenoeg alle molens hebben vandaag de dag een wiekenkruis met stalen roeden (wiekbalken) en een gietijzeren wiekenas, de bovenas. De invoering van ijzer en gietijzer in de
molenbouw begon omstreeks het midden van de vorige eeuw. Met name de houten wieken en as werden al spoedig overal vervangen door veel sterkere en duurzamer ijzeren exemplaren. Toen de molen in 1918 werd onttakeld had hij wel een ijzeren as maar nog houten roeden. In 1987 is een geheel nieuwe as gegoten door de gieterij Hardinxveld B. V. te Hardinxveld-Giessendam. Als mal is gebruikt de mal welke destijds (1976) is gemaakt voor molen 'De Gooijer' te Amsterdam. De as is al bij het gieten in de lengterichting voorzien van een gat. Dit is nodig om een bedieningsstang te kunnen aanbrengen ten behoeve van de remkleppen aan de wieken. Het wiekenkruis bestaat uit |
|||||||
87
|
|||||||
Sleenzolder mei rechls hel spoorwiel mei sleensehijfloop. Links een zgn. 'broek'
Sleenzolder; drie koppels mualslenen mei op de i oorgrond de \leenkraan |
|||||
88
|
|||||
groter worden. Verder heeft ieder fokeind
nog een wegneembaar deel om bij te veel wind de windvang te verkleinen. Als regel is dit een los bord dat uitgenomen wordt en opgeborgen. In ons geval is het scharnierend uitgevoerd, zodat het eenvoudig kan worden weggeklapt. Door het bord haaks op de draairichting open te zetten moet bovendien nog een extra remmend effekt worden bereikt. Om het terugdraaien van het wiekenkruis
bij wind van achteren tegen te gaan (bij stilstand overigens) is de molen voorzien van een pal op het bovenwiel. Verder is nog een zogenaamde 'kneppel" aangebracht. Teneinde het maalproces zo gelijkmatig mogelijk te laten verlopen is een régulateur opgesteld die twee koppels stenen kan bedienen. Zijn taak is om de onderlinge afstand tussen de maalstenen af te stellen in relatie tot de snelheid van de molen, een hulpje van de molenaar eigenlijk. De molenaar is al tijdens de restauratie bij
de inrichting betrokken om een en ander zo goed mogelijk aan zijn gebruikswensen aan te passen. Met name vanwege de eisen die vandaag de dag aan een windmaalbedrijf moeten worden gesteld was dit van groot belang. Met een minimum aan mankracht moet immers een maximale produktie worden bereikt om financieel gezond te draaien. Daarbij komt dat het te malen graan tegenwoordig niet meer met paard en wagen en in zakken wordt aangeleverd maar losgestorteninbulk. Dit moet snel gelost, en in de molen opgeslagen
worden, soms nog graan van verschillende soorten. Daarom is er een grote opslagsilo op de eerste verdieping aanwezig, die verdeeld is in een aantal compartimenten. Het graan wordt beneden los gestort en via
een blaaspijp naar de grote silo op de eerste zolder getransporteerd. Uit deze silo kan het graan afgetapt worden in de zgn. 'doseerschroef' die onder de silo doorloopt en het graan naar de Jacobsladder transporteert. Dit is een transportsysteem dat vanaf de grond recht omhoog gaat naar de maalzolder en bestaat uit een rondgaande band met daarop kleine bakjes. Het geheel draait in gesloten houten kokers. Deze scheppen beneden het graan en storten het boven uit; |
|||||||
twee gelaste stalen kokerbalken, de roeden.
die met houten wiggen in de askop zijn vastgeslagen en nog extra met zogenaamde keerklossen zijn geborgd. De wieken hebben een hekwerk waarop de zeilen worden gespannen en zijn tevens voorzien van zogenaamde fokken. Deze fokken vormen een verbeterd wieksysteem dat rond de Tweede Wereldoorlog is ontwikkeld door Ir. P. Fauël, een groot moleniiefhebber en zeiler. Hij vergeleek het wiekenkruis van een molen met de tuigage van een type zeilboot dat als regel een fokzeiltje heeft en konstrueerde een houten 'fok' ter vervanging van de uitneembare windborden bij een Oudhollands wiekenkruis. De zogenaamde fokwiek is een bijzonder effektieve verbetering gebleken die de trekkracht van het wiekenkruis belangrijk vergroot. Het is bovendien een tamelijk eenvoudige constructie die, mits in de juiste kleuren geschilderd, nauwelijks opvalt en op enige afstand bijna niet van de Oudhollandse wiekvorm is te onderscheiden. De windtunnelproeven die Ir. Fauël met verschillende fokmodellen heeft gedaan zijn voor IJsselstein nauwkeurig bestudeerd. Op basis daarvan is besloten de fok voor IJsselstein uit te voeren met drie krommingen en met name de opstand te vergroten ten opzichte van wat gangbaar is. De ervaring heeft nu al geleerd dat de molen heel makkelijk maalt wat behalve aan de wiekvorm ook ligt aan de verbeterde lagering van de wiekenas. Eeuwenlang hebben molenassen gedraaid op lagerstenen waarbi jmet varkensreuzel werd gesmeerd. De lagertechniek heeft echter niet stil gestaan en toevallig werd daar gedurende de restauratie van De Windotter de aandacht door getrokken. Het resultaat hiervan is dat de as van de molen bij de hals nu gelagerd is op een blokje modern glijlagermateriaal waardoor hij aanmerkelijk lichter draait. Een primeur voor de molen te IJsselstein dus. De fokwieken van de molen zijn voorzien van tamelijk grote remkleppen die niet alleen instelbaar zijn om automatisch te werken inaar ook elk moment met de hand bedienbaar zij n. De molenaar kan dit middels een ketting doen vanaf de stelling bij de staart. Wordt de molensnelheid te groot dan gaan de kleppen open en kan de snelheid niet |
|||||||
89
|
|||||||
hetzelfde principe als een emmerladder bij
eenbaggermolen. Vanuit de elevator loopt het graan via een pijp naar de graanmenger waar het bevochtigd wordt tot een rv van 16%. Dit is nodig om tijdens het maalproces de zemel van de korrels beter los te krijgen. Na circa 24 uur 'inweken' gaat het graan weer via de elevator naar de 'stijgschroef die het tot op de luizolder omhoog voert. Hiervandaan loopt het in de zogenaamde 'broek' die als een soort kleine opslagsilo boven ieder koppel stenen hangt. De beide koppels kunststenen zijn geschikt om volkorenmeel te malen en kunnen bij goede wind zo'n 400-450 kg per uur per, per koppel produceren. Er is al zelfs met 2 koppels tegelijk gemalen waarbij deproduktieop 1000 kg per uur lag. Hetmeel wordt opgevangen in zakken en hierna gestort in een mengketel op de Ie zolder van waaruit op de begane grond kan worden afgetapt. Dit volkorenmeel is goed geschikt voor volkorenbrood en o.a. pannekoeken, cake en kruidkoeken. Het koppel blauwe stenen is weer geschikt
voor builmeel dat via de zeefmachine op de Ie zolder kan worden afgetapt. Deproduktie van deze steen ligt bij goede wind nog iets hoger dan bij kunststenen; namelij k 500 kg per uur. Het gezeefde meel, de zuivere witte bloem is zeer geschikt voor cake, pannekoeken, koek etc. Het restprodukt, de zemelen en griesen gaan weg als veevoer. Op de Ie zolder staat een 'pletter" waarmee
tarwe kan worden geplet bij een produktie van 100 kg per uur. Deze geplette tarwe wordt door bakkers soms gebruikt als 'brooddekoratie'. Beneden is een 'vertikale maalstoel'
opgesteld. Deze wordt elektrisch aangedreven en kan 150 kg gebroken tarwe per uur produceren. Dit produkt wordt vaak weer in de meelmenger met volkorenmeel gemengd tot het bekende 'volkoren grof'. Samengevat levert het maaibedrijf de
volgende produkten: - van de tarwe wordt gemaakt:
volkorenmeel, gebroken en geplette tarwe en witte bloem. - van rogge wordt gemaakt: gebroken rogge
en witte bloem boekweitmeel, te krijgen als |
|||||||
wit meel (gezeefd).
- maismeel
- gerstemeel; deze kan ook als gebroken
worden geleverd. - erwtenmeel.
Om ook in perioden van onvoldoende wind
te kunnen produceren is er een elektrische hulpaandrijving aanwezig op een van de beide koppels kunststenen. Hierover kan nog vermeld worden dat deze is voorzien van een soort vrijloop koppeling waardoor met weinig moeite kan worden overgeschakeld van windkracht naar elektrische kracht. De elektromotor is opgesteld op de luizolder. Nabeschouwing
Al in een vroeg restauratiestadium werd tot
een taakverdeling besloten ten aanzien van de begeleiding van de werkzaamheden. Het bouwkundig gedeelte van het werk is begeleid door de Dienst Gemeentewerken I Jsselstein en het molenbouwtechnische deel door de Rijksdienst voorde Monumentenzorg. Het hele werk werd gekenmerkt door de goede sfeer en het goede overleg tussen de begeleidende instanties en de aannemers als uitvoerende partij. Oriëntatiebezoeken werden gebracht aan andere molens in het land en in Zwolle waar de molenmakers een groot deel van het werk aan o.a. de kap en de tandwielen 'voorfabriceerden'. Vóór de verwerking is het zware hout gekeurd op de zagerij te Oldenzaal. Voorts is een bezoek gebracht aan de fabrikant van de stalen roeden (wiekbalken) te Oudeschans (Gr). Tegelijk met de molen is de koepel gerestaureerd. Bij de herstelwerkzaamheden werd in de muur van de oude hoektoren een schietgat aangetroffen, evenals een put. Hoewel het steeds de bedoeling is geweest om de bomen bij de molen de bewaren bleken deze tijdens de restauratie in een zo slechte toestand dat rooien de enige oplossing was. Het opknappen van het omliggende terrein
bleek ingrijpender dan aanvankelijk was gedacht. Vond voorheen het transport van graan en meel plaats met paard en wagen, thans gebeurt dit met zware vrachtwagens die verscheidene tonnen graan in 'bulk' komen brengen. Gevreesd werd dat de belasting van de molenoprit en de ervoor gelegen brug |
|||||||
90
|
|||||||
zodanig zou zijn dat schade niet uit kon
blijven. Ook de oude stadsmuur liep dan gevaar. Om deze reden werd gekozen voor een in de grond gelegen en op palen gefundeerde, zware betonnen vloerplaat die zowel oprit als brug moet ontlasten. De nieuwe oprit kwam tijdens de restauratie al goed van pas toen de zware kapkonstruktie per vrachtwagen naar de molen 'verreden' moest worden. Tot slot van het restauratieprojekt is de stadsmuur ter plaatse van de molen weer in een behoorlijke staat gebracht. Nawoord
Zeventig j aar zijn voorbij gegaan na de
onttakeling in 1918 en het officiële weer in |
|||||||||||||||||
gebruik nemen op zaterdag 16 april 1988. De
mooie oude binnenstad van IJsselstein is extra verfraaid door het herstel van de molen. Van verre is de draaiende molen in het silhouet van de stad te zien. Na bijna 2 eeuwen in bedrijf te zijn geweest, gevolgd door onttakeling en verval en na gedoemd te zijn geweest voor de sloop is de molen toch gerestaureerd en zelfs als modern bedrijf gaan malen. Een bijzonder gelukkige ontwikkeling! Met recht kan gezegd worden dat een droom werkelijkheid is geworden. Het is het resultaat van de inspanningen en het enthousiasme van velen. De restauratie van de molen te IJsselstein heeft bewezen dat meer mogelij k is wanneer er minder voor onmogelijk wordt gehouden. |
|||||||||||||||||
Lijst van bouw- en
molentechnische termen |
|||||||||||||||||
Anker ijzeren houvast waarmee
uiteinden van balken in
muren worden bevestigd. Duim rechthoekig omgebogen stift
waarvan de ene zijde als
spijker aangepunt is; hier omheen kunnen hengsels van een luik of deur worden aangebracht. Fokwiek houten lat of plank voorde
wiek; het uiteinde heet
fokeind. Kalf dwarshout of onderdeel van
een houtconstructie.
Kapzolder bovenste zolder in een
windmolen. |
|||||||||||||||||
Keerklos
Kinderbintje |
trekklos. ' \
kinderbalk: bij
samengestelde balklagen (bijvoorbeeld balkzoldleringen) de kleine balk die op geringe afstand rechthoekig in de moerbalk wordt gelaten. holle, kokervormige stalen
balk. knuppel: staaf gegoten ruw
metaal. houten band aan de omtrek
van de cirkelvormige kruivloer. |
||||||||||||||||
Kokerbalk
Kneppel
Kuip
|
|||||||||||||||||
91
|
|||||||||||||||||
Kruien
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de molen naar de wind zetten.
|
houten ring met gaten waarin
de rollen passen (deze liggen op de omtrek van de kruivloer). Schoren twee aan twee schuins naar
elkaar toelopende balken van
de achterstijlen aan de molenkap om de molen te verkruien (molenstaart). Stellingsligger liggende balk van de
molenstelling (houten verhoging). Staander verticaal gesteld hout of ijzer
dienend tot ondersteuning.
Spruit uitstekende balk onder de
molenkap.
Steensponning gleuf aan de buiten- en
muurzijde van de deurstijlen,
aangebracht om daartegen de stenen te metselen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Latei
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
draagbalk die dient tot
horizontale overspanning boven een deur-, venster-, of schoorsteenopening. balk in het gedeelte van een
werktuig waarop een ander gedeelte rust (legering of lagering). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leger-of
lagerbalk |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lui
Moerbalk
Neut
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
windas in een molen om
makken op te hijsen of neer te laten; aanwezig op de luizolder. moederbalk; zware
dwarsbalk in een balklaag. uit een muur vooruitstekend
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel van hout of steen waarop
een balk kan rusten. Onderslagbalk elk der twee balken
waartussen een onderlaag
dwars over een balklaag (onderslag of houten fundering) is bevestigd. Overring bij onderkruiers de ring boven
de rollen waarop de molen
over de ringmuur draait. Poer onderdeel van een fundering,
bestaande uit een blok van
metselwerk of beton. Rol cilinder van hardhout met
assen naar het midden van de
kruivloer. Rollager deel van een werktuig waarop
het askussen is geplaatst
waarin de as op rollen loopt. "(De molenkap is op roller, gelagerd.) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opstaande en andere delen
ondersteunende stukken (stijlen). lengtemaat van ca. 30 cm.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voet
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NB: Als bron voor deze lijst is genomen
G. GeertsenM. Meestermans, VanDale, groot woordenboek der Nederlandse taal (Utrecht/Antwerpen 1984"). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
92
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Molenkaart van het
schoutambt IJsselstein |
|||||||||||
•i
|
|||||||||||
Bestaande uit verdwenen molens:
|
|||||||||||
7. Vermoedelijke plaats van de
Conventsmolen. Wind- en korenmolen van het klooster Mariënberg. 8. Vermoedelijke plaats van de
Conventsrosmolen. Graarmolen van het klooster Mariënberg. 9. Hoge Biezenmolen. Poldermolen.
10. Molen van de Rijpikkerwaard. ^
Poldermolen. |
|||||||||||
1. Molen op de Vliet bij KnoUenmanshoek.
Poldermolen. 2. Hoekse molen. Poldermolen.
3. Achtermolen. Poldermolen.
4. Voormolen. Poldermolen.
5. Gruttersmolen. Rosmolen. (Gedurende
de 18*^ eeuw waren er twee van zulke molens). 6. 's Heren windmolen. Korenmolen (later:
DeWintotter). |
|||||||||||
93
|
|||||||||||
Verordening op 's Heren Korenmolen in
IJsselstein uit 1741. |
||||||||||||
Bewerkt door A.M. Fafianie
|
||||||||||||
De navolgende verordening is in 1860 door J. J. de Geer van Oudegein van het origineel in
het oud-archief van IJsselstein gepubliceerd in zijn 'Onuitgegevene oorkonden betreffende
het slot, de stad en de heerlijkheid van IJsselstein' (in: Codex diplomaticus Neerlandicus, 2e
serie, IV, 2, nr. 2, p. 156-161) en is hier in moderne bewoordingen weergegeven.
|
||||||||||||
Vernieuwde en uitgebreide verordening
betreffende's heren korenmolen in IJsselstein. Maria Louise, prinses-douairière van Oranje
en Nassau, enz., geboren prinses van Hessen, enz.' Aangezien er in de voorgaande verordening betreffende de heerlijke korenmolen in IJsselstein^ verscheidene onvolkomenheden en onduidelijkheden aan het licht zijn getreden, hebben wij, na voorafgaand overleg, die verordening als volgt hernieuwd en uitgebreid. 1. Inkomsten van de molenaar als maalloon
van een mud granen IJsselsteinse maat, vijfentwintig mud in een last"*: - Tarwe of gerst dat op de broodsteen wordt
gemalen, 10 stuivers. - Tarwe dat op de builsteen'* gemalen wordt,
11 stuivers. - Rogge dat op de broodsteen gemalen
wordt, 8 stuivers. - Varkensvoer, 7 stuivers.
- Brouwkoren, hetzij moutof hartkoren,5
stuivers. - Aan alles dat meer weegt dan twee pond
worden 3 schepels stuifmeel ingehouden. 2. Degenen die in het schoutambt IJsselstein
wonen zullen als volgt de molenaar betalen: |
||||||||||||
iedere persoon van 12 jaar of ouder betaalt 6
stuivers aan maalloon voor tarwe, rogge of ander koren waar brood van gebakken kan worden; ieder kind tussen 4 en 12 jaar betaalt half geld en ieder kind onder 4 jaar mag gratis laten malen. Desalniettemin moeten de voornoemde bewoners voor wat zij meer laten malen het volledig maalloon betalen, ook voor varkensvoer en brouwkoren. 3. Opdat de molenaar de grootte van de
huisgezinnen en het aantal familieleden te weten kan komen en zijn loon rechtens kan innen, zal hij met ingang van elk jaar met assistentie van de gerechts- of gemenelandsbode op zij n kosten bij ieder gezin om een behoorlijke aangifte mogen en moeten verzoeken, die naar waarheid plaats zal vinden op straffe van een boete van 3 gulden iedere keer dat iemand een persoon zal verzwijgen of niet naar waarheid het aantal personen zal aangeven. De bode zal vervolgens in aanwezigheid van de molenaar de personen en respectievelijke families opschrijven, met als onderscheid diegenen die geheel of ten halve zij n aangeslagen. Wanneer die aangifte gedaan is, mag de molenaar elk half jaar zijn gerechte inkomsten als bij zorgvuldige gerechtelijke uitspraak mogen innen. |
||||||||||||
94
|
||||||||||||
aanwezigheid van de eigenaar of van diegene
die het naar de molen brengt te wegen. Wanneer het gemaald is moet hij het volle gewicht rekenen als het koren ongemalen heeft gewogen, met inhouding van het stuifmeel zoals hiervoor bepaald. 11. De molenaar mag het koren dat naar de
molen wordt gebracht nawegen in aanwezigheid van de eigenaar of van twee geloofwaardige getuigen en wanneer in de zakken meer aanwezig is dan aangebracht was, dan komt het overschot tot nut van de molenaar. Desalniettemin blijft de belasting van kracht op het maalsel in zij n geheel en komt aan de pachter of inzamelaar toe. 12. De molenaar moet voor de gemeente goed
meel malen en hij moet altijd bij gunstige wind gereed zijn om de gemeente te dienen en die het eerst naar de molen komt te helpen, echter met dit voorbehoud, dat wanneer iemand bij slappe wind een last tarwe of ander koren naar de molen brengt in de tussentijd een ander met een of twee zakken geholpen moet worden. 13. Bij langdurige windstilte of bij gebreken
aan de windmolen moet de molenaar malen met de rosmolen van de geoctroyeerde grutters, wier gruttersmolen gereed moet worden gebracht om granen te breken, hetgeen de grutters moeten toestaan. Wanneer zij hun paarden daarvoor willen laten gebruiken dan zullen zij de helft van het maalloon genieten. 14. De molenaar mag aan geen enkele
inwoner van de stad of van het schoutambt toestemming geven om elders te malen, noch om brood of meel buiten de stad en het schoutambt te kopen, op een boete van 50 Karolusgulden.'" Een dergelijke toestemming is van nul en generlei waarde en deshalve wordt niemand van de boeten vrijgesteld die middels deze verordening bepaald zijn. 15. Ook zal de molenaar niet met enige
inwoner van de stad of van het schoutambt mogen onderhandelen over het maalloon, maar hij moet het geheel ontvangen, tenzij dat loon door een speciale beslissing anders |
|||||||
4. Indien iemand binnen een jaar in het
schoutambt komt te wonen en daar niet langer dan een halfjaar blijft en weer vertrekt, dan zal hij slechts voor dat halve jaar hoeven te betalen. Hij die na de gedane optekening in het schoutambt komt te wonen zal een behoorlijke aangifte bij de molenaar moeten doen, op een boete van drie gulden. Op dezelfde wijze moet aangifte worden gedaan van personen die na de gedane optekening binnen het eerste halfjaar komen te overlijden en of door hen die vertrekken, op straffe dat wanneer die aangifte niet vóór het begin van het tweede halfjaar gedaan zal zijn, zij het volle jaar moeten betalen. 5 .Gezinnen op het platteland die zelf niet
bakken maar hun brood bij de bakkers halen zullen niet onder de bepalingen van de verdeling vallen, maar zij die een valse aangifte doen zullen telkenmale 6 gulden als boete verbeuren. 6. Niemand in de stadof binnen het
schoutambt IJsselstein zal daarbuiten mogen laten malen ofmee! kopen of invoeren op een boete van 100 gulden, te betalen zowel door hem die het meel in zijn bezit heeft als door hem die het invoert, hetzij schipper, voerman of bode, met uitzondering van niemand. Daarbij komt ook de verbeurtenis van wagens, karren, paarden en vaartuigen waarmee het gefraudeerde meel wordt ingevoerd. 7. Ookzal niemand voorzichzelf of vooreen
ander brood van buiten mogen invoeren, behalve reizigers die een stuk of sneetjes brood als proviand voor hun reis meenemen, op een boete van 25 gulden. 8. Voor wat betreft boekweitmeel en grutten
moet een ieder zich houden aan het octrooi dat aan de geoctroyeerde grutters is verleend. 9. Beschuit mag worden ingevoerd mits dat
aan de pachter of inzamelaar'' van het maalsel wordt gebracht en er belasting over wordt betaald. 10. Voordat hij het koren maalt dat hem
wordt gebracht is de molenaar verplicht in |
|||||||
95
|
|||||||
Gedaan te Leeuwarden, de 24ste november
1741.
(was getekend) M.L. Prinses van Oranje.
|
|||||||||||||||||||||
wordt bepaald, op een boete van telkenmale
25 gulden. 16. Indien toch iemand van buiten naar de
molen komt, dan mag hij niet worden opgebracht of tot een boete worden gedwongen, maar zal de molenaar zijn maalloon mogen schikken naar believen. 17. De molenaar is verplicht al wat
voorschreven is precies na te leven en mag zich niet met duistere praktijken of middelen, direct of indirect ten nadele van de gemeente, inlaten, op een straffe van scheidsrechterlijke correctie, ja zelfs met behulp van een lijfstraf wanneer de zaak dat vereist. 18. De boeten hier vermeld komen voor de
helft aan de beambte van stadswege en voor de andere helft aan de molenaar. De boeten die de molenaar zelf moet betalen komen alleen aan de beambte. En opdat niemand van deze bepaling
ontwetend blijft, zal deze in de stad en in het schoutambt IJsselstein worden gepubliceerd en opgehangen overal waar men dat gewoonlijk pleegt te doen. |
|||||||||||||||||||||
Noten
1. Douairière = een adellijke weduwe met weduw-
goed onder haar beheer. Maria Louise landgravin van Flessen-Kassel was de weduwe van Johan Wil- Icm Friso en douairière van de baronie IJsselstein tussen 1732-176,'i.' 2. Deze verordening is een aanvulling op het Or-
donnuutie en Rcglemcnl waarop voortaan sal wor- den verpaehl 's heeren windtmolcn lol Y.s.sclsleijn, in 20 artikelen, uit 1718. Het betrof hier de onmiddel- lijke voorganger van de in 17.12 gebouwde molen. (Origineel in oud-arehiel IJsselstein). ?i. I mud = 4sehepels, 1 last = 100 schepels.
De IJsselsteinse maat is niet bekend, de Utrechtse
maat was bijvoorbeeld 1 schepel = ."!(). I liter (een last = .1010 liter). 4. Builsteen: hierop wordt tarwe ontdaan van zemelen
(builen is ziften). 5. De IJsselsteinse impost (verbruiksbelasting) werd
ieder jaar verpacht aan een zgn. eollecteur. Deze posten staan in de stadsrekeningen vermeld. 6. De Karolusgulden was een munt uit de tijd van Ka-
rel V. In deze tijd werd alleen de benaming gebruikt om een rekeneenheid van 20 stuivers aan te geven. |
|||||||||||||||||||||
i
|
istorische Kring
|
||||||||||||||||||||
Kedaktie:
Drs. A.M. Fafianie, Duivenkamp487,3607 BH,
MaarssenenB. Rietveld, Mcercnburgcrhorn7,3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 numincrs
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11, .3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht ƒ 6,-extraovertemakeni.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ80.- |
|||||||||||||||||||||
IJsselstein
|
|||||||||||||||||||||
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 197,'i en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Wcstcrhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M. vanSchaik.M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
|
|||||||||||||||||||||
96
|
|||||||||||||||||||||
Een kaart van IJsselstein uit 1812
|
||||||||||
door
A. M. Fafianie |
||||||||||
aangaande IJsselstein door de onderprefect
en zijn staf geregeld. Deze regeling duurde tot 28 maart 1814 toen na de bevrijding de - sinds begin 1811 - voormalige Baronie bij de provincie Utrecht kwam in de vorm van de gemeente IJsselstein, Benschop en Polsbroek, de huidige situatie. Midden in deze zware jaren, op 30 juli 1812,
kreeg de Municipale Raad van IJsselstein (het gekozen gemeentebestuur) een brief van de onderprefect, die niet bewaard is gebleven, aangaande aan te brengen veranderingen in de stad. Uit het antwoord op deze aanschrijving blijkt waar het precies om ging. Deze brief was in slecht Frans opgesteld (de officiële ambtelijke taal uit die tijd), maar is ook in het Nederlands bewaard gebleven. Bijlage van de Franstalige brief was de kaart. De brief luidt als volgt: OAIJ. Inv. Fruin 1811-1813, nr. 1.1812
oktober2. Buitengewone vergadering van de
Municipaale Raad der stad IJsselstein op vrijdag! october 1812. Present de heerenti. Hooft Graafland. maire,
P.R. vanAffelen, J.B. Snellen, N.H. Strick van Linschoten, J. Heijsters, H. van der Roest, T.A. Bos, W. Verweij, S. Kortland, G. Hogenhuizen enJ. Scholten vanAschat, raaden. |
||||||||||
Onlangs werd er bij herinventarisatie van
een deel van het archief der Staten van Utrecht in het Rijksarchief aldaar een gave kaart van het stadsgedeelte van IJsselstein aangetroffen.' De kaart is de moeite waard om bekeken en beschreven te worden en is naar mijn weten nooit door anderen ingezien of beschreven, wat te wijten zal zijn aan het feit dat zij niet in de inventaris is genoemd en een bijlage is geweest bij een brief van de gemeenteraad van IJsselstein. Bij dit artikel is de kaart verkleind, maar in
de oorspronkelijke kleuren afgedrukt. Geprobeerd zal worden om het ontstaan van de kaart te achterhalen, deze te beschrijven en enkele details er uit te lichten en te vergelijken met de andere toestand. Waarom een kaart?
De zogeheten fluwelen revolutie van 1795
bracht ook in de Baronie van IJsselstein de nodige veranderingen. Na in maart 1795 eerst bij de provincie Holland te zijn ingedeeld, volgde in juli 1810 de inlijving bij het Frankrijk van Napoleon als onderdeel van het Departement van de Zuiderzee. Hoofd van het departement van de Belgische prefect de graaf van Celles, die zetelde in Amsterdam. IJsselstein ressorteerde onder het derde arrondissement waarvan Utrecht de hoofdstad was en waar de onderprefect zetelde. Vanaf die tijd werden alle publieke zaken |
||||||||||
97
|
||||||||||
Deze vergadering behoorlijk belegd conform
eene missive van den heer Sous-Prefect in dato 30 juli]' 1812, en volgens de wet gecomponeerd, ten einde te delibereeren over het formeeren van een plan of plattegrond der stad, zo als dezelve thans is, en voor welke verbeetering hetzelve zoude vatbaar zijn, is goedgevonden, dat in de eerste plaats aan den heer Prefect zoude behooren te worden aangeboden een ter tafel geproduceerd plan der stad, en tevens daarbij gevoegd, dat daar uit zal blijken, dat deeze stad na gelang van desselfs groote vrij wel is verdeeld en de straaten behoorlijk doorsneeden en gericht zijn, zodat deeze plaats steeds wegens desselfs gezonde lugt is bekend geweest, en vele luiden dezelve uitdien hoofde hebben gezocht, en dat schoon het, zoals zulks door den heer Sous-Prefect teregt is geremarqueerd, een waarheid is, dat er zeer weinig plaatsen zijn, waarin geene veranderingen of verbeteringen zoude te wenschenzijn, zo meent de Raad egter, dat dezelve in deeze stad meer tot veraangenaming als tot wensentlijk nut zoude strekken, immers niet zoude kunnen opweegen tegens de enorme kosten, die daar uit zoude spruiten, en dus geenszints overeenkomen met de zo nodige zuinigheid, welke de staat der financiën van deeze gemeente billijk vereischt, en het is uit dien hoofde, dat de Raad van oordeel is, dat het maken van plans daaromtrent overtollig zoude zijn, engeen zwarigheid maakt te verklaren, dat in deeze stad geene veranderingen te wenschen zijn. Aldus gedaan ten dage, maand en jaare als
boven. (wasondertekend:)y. Scholten vanAschat,
J.B. Snellen, P.R. vanAffelen, N.H. Strick van Linschoten, Js. Heijsters, Herms. van der RoestGzoon, TeihiesArie Bos, S. Kortland, G. van Hoogenhuijsen, Wim Verweij. Recapitulerend: vóór3()juli 1812isereen wet
gepasseerd die inhield dat de steden (van het Departement van de Zuiderzee?) aangepast en veranderd moesten worden met behulp van de respectievelijke gemeentebesturen. Conform deze wet heeft de onderprefect ook de gemeenteraad van IJsselstein aangeschreven. Op zijn beurt heeft de raad |
|||||||
een plattegrond laten maken waaruit moest
blijken dat er niets veranderd kon of moest worden, aangezien elke verandering slechts ter verfraaiing zou dienen en niet tot nut. Een belangrijk argument hierin was gelegen in het feit dat elke verandering te duur zou zijn. Uit diverse stukken blijkt dat de gemeente in de Franse tijd behoorlijk in de schulden stak,'^ zodat dit argument zeker gerechtvaardigd was. Opvallend is dat de raad benadrukte dat de
stad van oudsher ('de tout temps') befaamd was om haar gezonde lucht en daarom ook een zekere aantrekkingskracht bezat. Moeten wij daaruit afleiden dat IJsselstein een 17e of 18e eeuwse kuuroord was? Het lijkt mij eerder dat de Baronie in het algemeen en de stad in het bijzonder in die tijden befaamder was om het gunstige belastings- en juridische klimaat dan om de gezonde lucht. ^ Juist in die tijd gingen zich diverse renteniers in de stad vestigen en hun geld in grond beleggen. Het argument zal hier dus gebruikt zijn om de stad in een wel heel positief daglicht te stellen. Hierop inhakend is het van belang om de ondertekenaars van de brief nader te bekijken. Maire (burgemeester) sinds 17 juli 1811 was mr. Hendrik Hooft Graafland, die zou aanblijven tot januari 1813.'* Hij bezat aanzienlijke percelen grond in de binnenstad van Hsselstein en moet een vermogend man zijn geweest. Dit gold evenzeer voor twee van de tien ondergetekende raden, in het bijzonder voor Nicolaas Hendrik Strick van Linschoten en Hermannus van der Roest Gerritszoon. De eerste was eigenaar en bewoner van het kasteel met toebehorende percelen, de tweede was een niet onbemiddelde fabrikeur in hoepels, molenaar en bij tijd en wijle schepen van Hsselstein.'' Veranderingen in de infrastructuur van Hsselstein zou voor beiden rampzalig kunnen uitpakken; te denken valt aan demping van de stadsgrachten, verbreding en uitbreiding van de wegen, slechting van stadspoorten en -muur en afbraak van het kasteel. Het tegengaan van de plannen zou in dit geval lijfsbehoud wezen ."^ De bijgevoegde kaart was van de hand van
landmeter Gerrit van Eijken die de stad volgens eigen schrijven in augustus 1812 op last van de burgemeester had opgemeten. |
|||||||
98
|
|||||||
......^^fj tSy^20 ^"p:,.izi,f nf^Y- •^
|
|||
via Benschop (Benschopse steeg en
Kamperzandpad, nu Benschopperweg), met het Gein en Utrecht via Biezendijk en Paardenlaan, en met Montfoort via de Achtersloot. Inde 17de eeuw waren er juist aan weerszijden van de brug twee poortjes geconstrueerd die slechts een bepaalde wielenbreedte van karossen en rijtuigen toeliet, dit in verband met een overzichtelijke situatie ten behoeve van de plaatselijke imposten (belastingen). Vóór 1812zijn deze opgeruimd.^ De smalle brug over de stadsgracht bij de
IJsselpoort vormde ook een onderdeel van de stadspoort. Deze brug was eveneens in baksteen opgetrokken. In de late Middeleeuwen was vóór de brug een sterk bastion gelegen, waarin 1812 niets meer van over was; slechts de ronde vorm is op de plattegrond nog te herkennen. Evenals bij de Benschopse brug waren hier in de 17de eeuw twee poortjes aanwezig, gelegen ter weerszij den van de weg naar Jutphaas en Utrecht. Deze weg begon bij een brug over de IJssel die thans verdwenen is, maar in 1812 nog aanwezig was, de zogeheten IJssel- of Asbrug, waarschijnlijk genoemd naar het 'asveld', aan de overzijde van de IJssel waar het stadsvuil verbrand werd. Deze draaibrug stamde uit de late Middeleeuwen en was gelegen tussen de huidige IJsselbrug uit 1907 en de voormalige noodbrug tegenover het Hazenveld. In 1857 werd de brug afgebroken en op 55 meter afstand vervangen door een nieuwe draaibrug.** De derde brug over de stadsgracht was de houten loopbrug van het Hof (nu Kronenburgplantsoen) naar het kasteel, die in aanleg uit de Middeleeuwen moet stammen. Over de Haven waren vier bruggen
gelegen. De eerste was de stenen Haven- of Molenbrug vlak achter delstadswal, gelegen over de zeer smalle waterverbinding stadsgracht-Haven. De tweede was de Visbrug, al in de Middeleeuwen zo genoemd omdat daar de vis werd afgeslagen en verhandeld die in de IJssel en de grachten gevangen werd. Zo is de stadsgracht eeuwenland als viswater verpacht geweest. De derde brug was de stenen Wittepaardsbrug, een moeilijk te verklaren naam. De laatste brug was de houten (later |
|||||||
Deze laatste had dus direct na het krijgen van
de brief van de onderprefect werk laten maken van de kaart. Tussen augustus en oktober moet dan de kaart ingetekend en ingekleurd zijn geweest, een knap staaltje werk in zo'n kort tijdsbestek. De stad in 1812
De originele papieren kaart meet 51 x 40
cm en heeft een schaal van 1:1670 (1 cm op de kaart komt overeen met 16,7 meter). Het geheel is met pen en penseel ingetekend en -gekleurd; donkerblauw zijn de tuinen en singels, blauw is water, rood is bebouwing, hardgeel zijn zandpaden, wegen en wandelpaden, lichtgeel zijn straten en groen is weiland. In de loop der tijd is het groen verkleurd in donkerblauw. Het afgebeelde gebied bestrijkt het land
tussen de Touwlaan en de Paardenlaan en tussen de Biezendijk/Achtersloot en de Ussel. Tegenwoordig is dit gebied in zijn geheel volgebouwd, maar in deze tijd concentreerde de bebouwing zich binnen de Middeleeuwse stadsmuren, met enige uitzonderingen als het kasteel, de Doelentoren, huizen langs de Ussel bij de Panoven en bij de Benschopse sluis. Het stadsgedeelte was nog compleet ommuurd. IJssel- en Benschopperpoort beheersten als in vorige eeuwen de twee enige onverharde toegangswegen naar de stad, die overigens bijzonder smal waren. De muur en de muurtorentjes waren in deze tijd sterk vervallen, ronddelen en torens waren bijna alle gesloopt. Pas na 1850 zouden de oude verdedigingswerken worden afgebroken, slechts enige restanten bleven toen over, waaronder de Doelentoren die zijn bestaan nog enige decennia wist te rekk'en. IJsselstein telde in 1812 acht bruggen, drie
over de stadsgracht, vier over de Haven en één over de IJssel. De Benschopse brug vormde een onderdeel van de in 1612 vernieuwde Benschopperpoort. Het geheel was in baksteen gebouwd, met een ronde uitsparing waar twee rijtuigen elkaar konden passeren. Bij binnenkomst in de stad werd hier het poortgeld geheven, waarvoor een speciaal tarief gold met betrekking tot de aard van het passerende voertuig. Via deze brug was er een verbinding met de Lopikerwaard |
|||||||
99
|
|||||||
Huidige situatie (I9H4).
|
||||||||
stenen) loopbrug die het 'Domineesbrugje'
werd genoemd omdat de predikantswoning daar stond en de dominee over deze brug moest als hij ter kerke ging. In 1812 was Frederik Lodewijk Abresch al zo'n tien jaar dominee van de NH Kerk, samen met Frederik van den Ham, tweede predikant. De eerste drie bruggen over de Haven zij n aangelegd in de tijd dat het gebied tussen de Haven en de oostelijke stadsgracht in de 14e door de stad in gebruik is genomen. Oorspronkelijk was de Haven de oostelijke stadsgracht die veel breder moet zijn geweest (zo'n 35 meter, nu ongeveer 3 meter). Nadat dit gedeelte was omwald is er in de zuidwesthoek een houten windmolen gebouwd, de verre voorganger van de in 1732 gebouwde Windotter. De stadsgrachten liepen oorspronkelijk tot
aan de stadsmuren naar zi j n vanaf de 16de eeuw voor de helft aangeplempt. In 1812 had deze 'landwinning' zijn grootste omvang al lang bereikt en waren deze percelen in |
||||||||
gebruik als opslagplaatsen of moestuinen.
Vooral het stuk gracht tussen IJsselpoort en NH Kerk is bijna in zijn geheel dichtgestort en in percelen onderverdeeld. In 1832 was dit in gebruik als woning en opslagplaats van een hoepmaker."^ Het eigenaardige 'eiland' ten westen van de korenmolen heeft als begraafplaats van de Joodse gemeente in IJsselstein gediend en is waarschijnlijk speciaal voor dit doel aangelegd. In 1812 zou dat nog als zodanig hebben kunnen functioneren. Het vermoeden bestaat dat deze stukken land zij n gewonnen door uitbaggering van de grachten en de IJssel. Het stratenplan van de binnenstad verschilt
nauwelijks van de tegenwoordige indeling. Het geheel heeft in de loop van de 14de eeuw zijn beslag gekregen. De haaks op elkaar staande straten verdelen de stad in negen ongelij ke blokken die voornamelij k aan de rand zijn bebouwd. De open gebieden binnen deze blokken waren in gebruik als tuinen, opslagplaatsen, moestuinen en schuren. Een |
||||||||
100
|
||||||||
stad omsloten waren eveneens door
bomengalerijen omzoomd, zoals de Touwlaan door de fameuze iepen, de Achtersloot, de Biezendijk, de Paardenlaan door prachtige linden en de IJsseldijk. Het Hof voor het kasteel was ingericht als publieke wandelplaats want wandelen was in die dagen een geliefde bezigheid, waarbij het flaneren vaak voorop stond. Tussen de Touwlaan en de Achtersloot was er een aanzienlijke tuin in de moderne Engelse landschapsstijl aangelegd, waaroverstraks meer. Een derde tuin bevond zich tussen de stadsgracht en de Benschopse sluis. Ook de stadswal diende als wandelplek. Zelfs de Plaats voor het stadshuis was door bomen omgeven, waar in het midden de stadspomp stond. Prenten uit het eind der 18de eeuw laten dan ook de stad zien als gelegen in een woud van oude bomen dat samen met de vele trap-, hals- en klokgeveltjes, de indrukwekkende toren van de kerk, het grote kasteel en de molen op de wal een zeer toepasselijk romantisch plaatje opleverde. Dat plaatje zou overigens in de loop van die eeuw aanzienlijk worden gewijzigd. Het is niet eenvoudig te achterhalen wie in 1812 de huiseigenaren waren. Wel zijn er de eerste kadastrale gegevens beschikbaar die vanaf 1832 werden bijgehouden en die met enig voorbehoud met 'terugwerkende kracht' kunnen worden geproj ecteerd. In grove lijnen kan dan worden aangegeven hoe de bezitsverhoudingen in de stad lagen. In het kader van dit artikel is daar geen uitputtend onderzoek naar gedaan. De gegevens staan in het bijgaand kaartje ingetekend. Straten, stegen, grachten, bruggen,
verdedigingswerken en openbare gebouwen (ook scholen) waren in het bezit van de gemeente en werden door haar onderhouden. Dat was een kostbare zaak, want vrijwel al het gemeentegoed stamde uit de late Middeleeuwen en was uit stenen en meestal ondeugdelijk metselwerk vervaardigd. De slechte toestand van de verdedigingswerken is reeds aangegeven, maar gebouwen als de Waag, het Ewoud's gasthuis en het Stadhuis waren evenzeer in slechte staat. Er waren in IJsselstein drie Godshuizen, de Hervormde kerk uit 1310, de Katholieke kerk bij de korenmolen uit 1780 en de Joodse synagoge in |
|||||||
uitzondering vormen de gesloten huizenrij
van de Voorstraat en het Wed, met de karakteristieke zogenaamde watersteegjes of trappen afdalend naar de Haven, en het blok waar de oude Nicolaaskerk in staat met het omliggende kerkhof en het kleine omzoomde emplacement. Binnen dit kleine stadsgebied van ongeveer
12 hectare woonden in 1812 ongeveer 1.300 mensen, uitgaande van een totale gemeentebevolking van 2.520 personen.'"Op eenkadasterkaartvan 1819" staan ongeveer 315 bewoonbare huizen ingetekend, dus afgezien van openbare gebouwen, zodat er gemiddeld ruim vier personen een huis bewoonden. Dit veronderstelt een gemiddeld kindertal dat even groot is als nu, ruim twee kinderen per gezin. Niet alle huizen worden door gezinnen bewoond zodat dit getal niet absoluut mag worden genomen. Zou dit getal misschien te verklaren zijn door het hoge aantal renteniers, weduwen en weduwnaars van middelbare leeftijd? Merkwaardig is dat stadsuitbreiding vóór
de 20ste eeuw nauwelijks had plaatsgevonden, terwij 1 toch het gebied van de Nieuwpoort- vrij wel even groot als de stad zelf- al sinds de 14de eeuw beschikbaar was. Wellicht hebben de vele oorlogen aan de compactheid van de stad bijgedragen, alsmede een vrij constant of licht dalend bevolkingsaantal tot het midden van deze eeuw. Afgezien van het klooster Mariënberg dat daar tussen 1394 en 1482 moet hebben gestaan met kloostertuin en molens, '^ is daar geen bebouwing geweest, met uitzondering van de Hogebiezenmolen in de zuidwesthoek. Deze molen is al zeer oud en diende om het IJsselwater, dat via de Molenvliet en een heul onder de Panoven stroomde, in de Hogebiezenwetering over te hevelen. In 1884 werd deze vervangen door een stoomgemaal.'^ Het IJsselstein van 1812 moet een pittoresk
beeld zijn geweest voor de reiziger. De gehele stad was over de lengte van de vervallen stadsmuren op de wal beplant met soms eeuwenoude notebomen die tot 35 meter hoog konden worden en walnoten en prima hout leverden. Ook langs de Haven stond een rij van zo'n 34 bomen, die precies op de kaart staan aangegeven. De diverse wegen die de |
|||||||
101
|
|||||||
I { ||[T| ambachtoiieci
|
|||||||||||||
i^emeente eii Kerxen
renteniers, notabeien, rijke winneii.jr-,
•J .-'.ooplieuen, klelnf^ wia^eiiers |
|||||||||||||
j I overig verigoed)
|
|||||||||||||
vreemdelingen
|
|||||||||||||
Perceeleigenaren Usselslein IH32, naar klassen.
|
|||||||||||||
ambachtslieden. Ook woonden er dagloners.
Kooplieden en kleine winkeliers woonden in de nabijheid van de centrale Plaats en ook wel langs de Voorstraat. Verscheidene pakhuizen waren in hun bezit. De kop van de Benschopperstraat was het domein van de ambachtsheden. Daar waren er bijzonder veel van, zoals smeden, herbergiers, timmerlieden, koperslagers, bakkers, bierbrouwers en kuipers. Deze konden overal in de stad worden aangetroffen. Op de aangeplempte stukken gracht hadden deze mensen hun voorraden staan; steeds meer werd deze grond in beslag genomen door de opkomende hoepmakerijen. Opvallend is dat er veel weduwen- en erfgoed verspreid lag door de stad, vaak aanzienlijke huizen en lappen tuingrond. Samenvattend mag worden gesteld dat het
IJsselstein van 1812 een bijzonder aantrekkelijke plaats moet zijn geweest, zeker voor particulieren. Er was een zekere |
|||||||||||||
de Weidstraat uit 1766. De respectievelijke
predikanten woonden in de nabijheid van deze kerken en ook de kerkhoven van de twee Christelijke kerken lagen ernaast. Pas in late tijd zouden de kerkhoven buiten de stad worden aangelegd. Ook behoorden enige huizen aan de kerken, eveneens in de nabijheidgelegen. De rij kste ingezetenen - renteniers,
notabelen, rijke kooplieden - bezaten huizen door de gehele stad, maar zij woonden voornamelijk aan de Benschopperstraat NZ en tussen de Havenstraat en de stadswal (het 'Van der Roest-hoekje'). Hier stonden de grote herenhuizen met aanzienlijke tuinen daarachter. In het algemeen kan worden gezegd hoe kleiner de huizen, hoe armer de bevolking. De kleinste huisjes stonden tussen het Wed (nu de Schuttersgracht)/Voorstraat en de Havenstraat, langs het openbare riool dat de Haven was. Deze huisjes waren voornamelijk bezit van renteniers en kleine |
|||||||||||||
102
|
|||||||||||||
leert dat direct naast de touwbaan inmiddels
een publieke laan was aangelegd, die gemeentebezit was. Dit nu was de latere Touwlaan. De
oorspronkelij ke touwbaan was in 1832 bezit van de erven van mr. H. Hooft Graafland, de vroegere burgemeester. Tussen 1812 en 1832 zijn er twee touwslagerijen op de baan bijgekomen, met een totaal dus van drie. Die aan de Achtersloot behoorde aan de voornoemde ervan, de twee anderen (een halverwege, de ander aan de Eiterse weg) behoorden aan de kasteelheer, N.H. Strick vanLinschoten. Een volgend, opvallend punt betreft de tuin
tussen de touwbaan en de Achtersloot. Op de plattegrond is te zien dat deze tuin werd begrensd door een sloot en door een omzoomd zandpand evenwijdig aan de Achtersloot. Een kronkelend pad loopt er dwars doorheen en het geheel lijkt met struiken beplant. De tuin was gelegen juist ten noorden van wat nu de Meerenburgerhorn heet en wordt doorgesneden door de Touwlaan. Op de kadasterkaart van 1832 is de tuin niet meer aanwezig en wordt het perceel gebruikt als bos (waarschijnlijk griend) en bouwland, terwijl een deel plaats heeft moeten maken voor de Touwlaan. Ook dit perceel was eigendom van Strick van Linschoten. Dit laatste feit kan een aanwijzing zijn voor een situatie die verder in het verleden ligt. De tuin heeft namenlijk een aantal kenmerken die overeenkomen met een ontwerp-tuinplan uit ca. 1770, die zich in het familiearchief De Beaufort bevindt.''' De man achter dit tuinontwerp was toenmalige drost van IJsselstein, JoachimFerdinand de Beaufort, die in de Franse tij d nog enige j aren balj uw zou worden. De drost woonde vanouds op het kasteel en bezat de stukken land rondom. Het ontwerp was voor een aanzienlijke tuin in de moderne Engelse landschapstijl, met kronkelweggetjes, een onregelmatige vijver, kunstmatige heuveltjes, een tuinhuis en enkele opvallende bomen. Het geheel was vooral asymmetrisch van opzet, dit als preciese tegenstelling tot de voorgaande periode. De tuin moest worden aangelegd tussen de 'gemeene weg', de stadsgracht en de ' vij ver'. In de tuin zou ook een aanzienlij ke |
||||||
concentratie van wat men de verschillende
standen kan noemen, waarbij de 'armenwijk' langs de Haven het meest opvah. Het grote aantal van kleine ambachtslieden moet de stad het aanzien hebben gegeven van een nijvere plaats. Het is zeker aan te nemen dat IJsselstein in deze tijd de centrale plek was voor de dorpen uit de omgeving (en vooral uit de Lopikerwaard), waarvan de inwoners per paard en wagen, te voet met de hand- of hondenkar en over water met vrachtschuiten alles van hun gading konden vinden. Regelmatige markten, kermissen e.d. die gehouden werden zorgden voor een evenwichtig contact tussen producent en consument. Het kasteel en omgeving
Het gebied tussen de huidige Touwlaan en
de stadsgracht, waarbinnen zich het kasteelcomplex bevindt, staat juist nog op de plattegrond ingetekend. Beginnend bij de Touwlaan: wanneer deze
is aangelegd is niet precies bekend, maar valt wel te benaderen. Op de bekende kaart van Hattinga van de Lopikerwaard uit 1771 staat deze nog niet aangegeven, op de plattegrond ogenschijnlijk wel. Tussen 1771 en 1812 bezitten wij geen kaarten, dus moeten historische gegevens uitkomst brengen. De naam impliceert dat hier een touwbaan moet hebben gelegen, evenals de kaarsrechte weg van meer dan 410 meter lengte. Begin 1778 waren de rijke IJsselsteinse burgers Goris 't Hoen, Pieter van der Meulen en Dirk van den Bosch een succesvolle hennep- en vlasfabriek begonnen en vanaf de zomer van dat jaar probeerden zij een touwspinnerij op te zetten, waarvoor een touwbaan nodig was. Op 3 november van dat jaar werd het voorstel ingediend bij de magistraat, zodat met de aanleg in 1779 of 1780 begonnen kan zijn. ''* In 1812 was de baan volgens de plattegrond omzoomd door twee dubbele rijen iepen, zo'n 155 in getal, die in deze tij d al ruim dertig j aar oud zouden kunnen zijn. De baan was zoals veel andere touwbanen bestraat en liep van de Achtersloot tot de Eiterse weg. Aan de Achterslootse kant stond de touwslagerij. Toch hebben we hier niet te maken met de
eigenlij ke Touwlaan. Een vergelij king met de kadastrale situatie in 1832 (zie het kaartje) |
||||||
103
|
||||||
Silualie omgeving sluis, naar kadasler 1832.
|
||||
104
|
||||
//. ré
|
|||||||||||||||
^ -% ^ ■% ^
|
|||||||||||||||
■l—t
|
|||||||||||||||
. 7,'-/.'^
|
|||||||||||||||
Ontwerp kasteeltuin ca. 1700.
|
|||||||||||||||
105
|
|||||||||||||||
moestuin worden aanlegde, en net er buiten
zou een zomerhuis worden gebouwd. Als ze de weg kunnen identificeren met de
Eiterse weg, de gracht met het gedeelte tegenover de Hervormde kerk, en de vijver met het restant van de slotgracht, dan moest de tuin het stuk land hebben ingenomen dat op de kadastrale kaart ook als tuin staat aangegeven met een schuur in het midden. Inderdaad komen de afmetingen overeen met de schaal die op het tuinontwerp wordt gehanteerd. In 1832 was dit eigendom van de weduwe van Lodewijk de Haas, dus niet van de kasteelheer Strick van Linschoten. Het is aannemelijk dat De Beaufort van dit land heeft moeten afzien en de tuin elders, namelijk op de plek bij de touwbaan, op kleinere schaal heeft laten aanleggen. De gelijkenis met het 18e eeuwse ontwerp is namelijk treffend te noemen. Na het overlijden van de baljuw in 1807 heeft de volgende kasteelheer de tuin overgenomen en er vrijwel niets aan veranderd. Tussen 1813 en 1832 heeft de tuin dan een andere bestemming gekregen, omdat de Touwlaan er doorheen werd gelegd. Voor de kasteelheer bleef er evenwel nog genoeg tuin over. Het kasteelcomplex heeft een eigen, lange
geschiedenis. Zoals het kasteel er in 1812 bij stond was er echter geen enkel gedeelte meer over dat rechtstreeks uit de eerste bouwfase dateerde (misschien rond 1250). Elke eeuw vanafde bouw gaf belangrijke veranderingen te zien die niet meer te achterhalen zijn. Vele malen is het kasteel verwoest, of in ieder geval 'aangeschoten'geweest, maar altijd heeft herbouw plaatsgevonden en bleef de verdedingsfunctie tot en met de 16e eeuw belangrijk. Vanafdie tijd is de woonfunctie primair gesteld en werd dit aan de smaak van de bewoner-de drosten-aangepast. Vooral onder de De Beauforts werd de woonfunctie belangrijk. De slotgracht rond het complex was in 1812
nog maar een restant van wat zij zo'n vijftig jaar eerder was. Noginde 18de eeuw liep de gracht geheel om het kasteel, overspannen door een loopbrug van het kasteel naar de vierkante kasteeltuin. Deze tuin was op haar beurt door een gracht omgeven die zo'n 15 meter breed was. In 1812 was ongeveer de helft van de gracht gedempt en was het kasteel |
|||||||
direct met de kasteeltuin verbonden.
In het begin van de 18de eeuw moeten er
aan de noord-west- en zuidkant van het kasteel stukken land zijn aangeplempt in de grachten, want oorspronkelijk stond het kasteel met de voet in het water. Het is waarschijnlijk dat daar kleine moestuintjes hebben gelegen. Tegenover het kasteel lag het Hof, waarop
de Hofstraat uitkwam. Het land vanafde stadsgracht tot aan de Eiterse steeg heette vanouds het Hofkamp. Deze benamingen duiden op een onmiddellijke relatie met het kasteel. Hoewel er nog geen onderzoek naar deze materie is gedaan kan er een voorzichtige hypothese worden opgesteld over de vroegste geschiedenis van het kasteel en het naburige dorp IJsselstcin, dat de naam van het kasteel meekreeg. Uitgangspunt is een vierkante, stenen sterkte omringd door een gracht - het gewoonlijke model voor de late 13de eeuw- die ongeveer op dezelfde plaats stond als in 1812. Voor het kasteel lag de eveneens omgrachte voorhof, later het Hof. Daarachter lag het dorp met een aarden wal langs de tegenwoordige Klooster- en Weidstraat, Voor-en Kerkstraat. Het dorp moet ook omgracht zijn geweest,
met bruggetjes naarde huidige Benschopperstraaten Utrechtsestraat. Deze laatste weg kwam uit op de oeverwal van de IJssel, waarover vanouds ook een pad moet hebben gelopen. Wellicht was hier een brug of een veer over de veel bredere IJssel, die in twee takken om de Hoge Waard stroomde. Uitbreiding vond plaats na ca. 1310, toen
de nieuwe parochiekerk net buiten de wal werd gebouwd; het gedeelte tussen Kerkstraat en Eiterse weg zal toen zijn aangelegd. De Benschopperstraat zal een zandweg geweest zijn die via de Kamperzandweg naar Benschop liep. De Benschopperwetering was nog niet gegraven. De Hofkamp moet indertijd de dorpsmeent
zijn geweest waar de IJsselsteiners en die van Eiteren hun stukjes land hadden liggen. Dat land behoorde aan de kasteelheer, evenals de dorpen. In de loop van de 14de eeuw is het dorp een stad geworden en heeft zich belangrijk uitgebreid. De aanleg van de Nieuwpoort geeft een idee van de hoge toekomstverwachtingen van de stedelingen. |
|||||||
106
|
|||||||
r
|
|||||||||||||||||
oj.ütjiracnt.
|
|||||||||||||||||
iu;i>-:"iiC;i V,
|
|||||||||||||||||
'■■\
|
|||||||||||||||||
j^
|
|||||||||||||||||
.DU VOt
|
|||||||||||||||||
Plattegrond van het kasteelcomplex ca. 1770, RAUArch. de Beauforinr. 154S,
potloodtekening aan de hand van de opmetingen en schetsteketnngen in pen door archilekt J. van Slolkd 769). |
|||||||||||||||||
De infrastructuur in 1812 was in feite nog
dezelfde als die van ruim 400 jaar terug. Dit zou zelfs tot enkele jaren na de laatste wereldoorlog nog zo blijven. Rond de Benschopse sluis
Op de plattegrond is goed te zien hoe de
situatie rond de Benschopse sluis in die tijd was. De schepen uit Benschop en Polsbroek |
|||||||||||||||||
kwamen via de Benschopperwetering - die tot
de gemeente Benschop behoorde - bij het zeer kleine bruggetje aan dat aan het begin van het Kamperzandpad was gelegen. Vandaar kwamen zij in een kom waar gewacht moest worden tot de waaiersluis geopend werd. Daarna ging het naar het zogenaamde Karnemelkse gat, waarna het water via de tweede sluisdeur werd |
|||||||||||||||||
107
|
|||||||||||||||||
Landgebruik rond kasteel in 1832 (kadaster).
|
||||||||
binnengelaten. Vervolgens kon men de bocht
nemen naar de stadsgracht en de Haven binnenvaren, waar gelost kon worden. In principe was het ook mogelij k om via de Haven of de zuidelij ke gracht naar de IJsselpoort te varen en vandaar de IJssel op naar het Gein en Utrecht, of naar Montf oort en verder richting Gouda. De sluis met de twee waaiervormige deuren
was in 1812 pas nieuw. Het betrof biereen moderne vinding van de veelzijdige Waterstaatingenieur Arie Blanken Jansz. (1765-1824) die zijn sporen ruimschoots had verdiend als landmeter, opzichter van de forten van de Hollandse Waterlinie en |
||||||||
medewerker bij verschillende
hoogheemraadschappen voordat hij van 1808 tot 1823 in dienst v/as bij Waterstaat. Begin 1808 moet de sluis zijn aangelegd en koning Lodewijk Napoleon nam dat jaar in eigen persoon een kijkje bij de sluis, omdat waterstaatszaken hem zeer ter harte gingen. '^ De naam 'het sluisje van Blanken', zoals door de koning voorgesteld, vond echter geen weerklank bij de bevolking en gemeente die hardnekkig over het Karnemelkse gat bleven spreken, misschien omdat er vooral melkschuiten passeerden uit het agrarische achterland. In de directe omgeving van de sluis stond de
|
||||||||
108
|
||||||||
De overtoom mei het brugje bij de Bemchopperpoort. Jan de
Beyer (1752), origineel: Rijksmuseum Amsterdam. |
|||||||||
De verbinding over water met Benschop is
lange tijd slecht geweest. In de Middeleeuwen hield de Benschopperwetering op bij het punt waar nu het Hemeltje staat. Vandaar moesten de goederen over het Kamperzandpad naar de stad worden vervoerd. Rond 1350 werd de wetering tussen het Hemeltje en de Benschopperpoort gegraven (langs de huidige Groenedijk), waarlangs een weg werd aangelegd. Deze vormde de scheiding tussen de Lage en de Hoge Biezen. Waarschijnlijk eindigde de wetering bij het begin van de Kamperzandweg en werden daar de goederen overgeladen op karren. Op de kaart van Jacob van Deventer uit ca.
|
|||||||||
herberg/het logement 'De Roode Leeuw',
waar in 1832 Dirk van der Hurk herbergier was. De herberg staat niet op kaarten van voor 1770, dus kan uit het laatste kwart van de 18de eeuw stammen. Op de plattegrond is het het gebouw net naast de sluis. De overige gebouwen waren boerderij en; op de plattegrond is nog een aantal hooibergen ingetekend. Direct achter deze bebouwing was een aantal tuinen en boomgaarden gelegen die opvallend contrasteerde met het omringende weiland van de Hoge Biezen. Deze percelen zullen in de 18de eeuw zij n aangelegd, een tijd dat rond de sluis enige veranderingen ten goede plaatsvonden. |
|||||||||
109
|
|||||||||
Noten
1. Rijksarchief Utrecht, Archief Staten van
Utrecht nr. 1427-116. De kaart bevindt zich in de Topografische Atlas aldaar. 2. Oud Archief IJsselstein, Inventaris Fruin
1811-1813, nrs.1 en 2. 3. Zie over de aparte status van de Baronie tij-
dens het Ancien Régime M. Gijswijt-Hofstra, Wijkplaats voor vervolgden (Dieren 1984). 4. OAIJ, Fruin 1811-1813, nr. 1.
5. HKIJ no. 21 (maart 1982), p. 11.
6. J.G.M. Boon, IJsselstein Uw woonstede (IJs-
selstein 1977; ongew. herdruk) vermeldt op p. 53 enige tegenstanders van de afbraak van de stadsmuur, waaronder de gezusters Van der Roest, korenmolenaar Dirk Brouwer en hoe- pelfabrikant G. van Dorssen. 7. Voor dit artikel is tevens gebruik gemaakt van
kaarten en plattegronden van Van Deventer (ca. 1560), Boxhorn/Blaeu (ca. 1630), ano- niem (1737), Hattinga (1771) en van het ka- daster (1832). 8. J.G.M. Boon en G. Schut, Inventaris van het
secretarie-archief 1815-1942, nrs. A 184-186 en 254. 9. RAU, Top. Atlas, kadastrale legger IJssel-
stein 1832. HoepmakerwasC. vanDors(s)en. 10. Gegeven voor 1808 in Tijdschrift van oudhe-
den enz. van het bisdom, de provincie en de stad Utrecht, 2e dl., p. 47 e.v. (1847). Zoals blijkt uit gegevens van het midden der eeuw was de verhouding gemeentebevolking/stads- bevolking ongeveer 2:1. Deze verhouding is voor 1808 aangehouden, bij gebrek aan pre- ciese gegevens. 11. Origineel in de Dienst van het kadaster en
openbare registers in Utrecht. Kopie in eigen bezit. 12. A.M. Fafianie, Twee Usselsteinse kloosters
(ongepubliceerde doctoraalscriptie 1987), dl. 2, hfst. 3. 13. RAU, Top. Atlas (waterschapsarchief Lo-
pik), ontwerptekening stoomgemaal 1884. 14. HKIJno. 17(maartl981),p. 9.
15. RAU, Archief De Beaufort, nr. 1548.
16. J.G.M. Boon, IJsselstein voor en na 1900 (z.p.
1969), p. 13. 17. RAU, Archief stadsgerecht IJsselstein (brie-
ven ingekomen bij het gerecht), nr. 689. |
|||||||
1560 is te zien dat de wetering inmiddels was
doorgegraven tot aan de Hogebiezenmolen. Nog steeds was het niet mogelij kom rechtstreeks per schip de stad binnen te varen. Dit moest gebeuren via de Molenvliet en de IJssel. De goederen werden bij het bruggetje voor de Benschopperpoort overgeladen en moesten vervolgens de poort via een speciale ingang passeren. Nog in de 17de eeuw moest deze omweg
worden genomen en was er geen sluis aanwezig om het verschil in de waterstanden tussen de stadsgracht (in verbinding met de IJssel) en de polderweteringen te overbruggen. In de 18e eeuw zien we de verbinding tot stand komen door de aanleg van een 'overtocht' of overtoom. De schuiten uit Benschop konden nu letterlijk de overtocht maken via een houten constructie met kettingen, waarna de vaarweg naar de binnenstd openstond. Deze overtoom hield het uit tot 1758 toen er een schutsluis werd gebouwd. De architect was een zekere Van Stolk, aannemers waren de Benschoppers Heijmen van Zijl en Johannes van Oosten. Als sinds 1739 waren er plannen om de overtoom af te breken, dit in verband met de hoge onderhoudskosten. '^ Bovendien was deze manier van overbrengen bijzonder omslachtig. Met de nieuwe sluis van 1808 werden de
problemen van de voorgangers uit de weg geruimd. De waaierdeuren hoefden nu alleen maar open gedraaid te worden, terwijl bij een schutsluis steeds de zware schotten omhoog moesten worden gedraaid en de kracht van het water een en ander tot een zware klus maakte. Wanneer wij de kadasterkaart van 1832
bekijken dan blijkt dat de situatie vrijwel hetzelfde is als die in 1812. Het verschil is dat het gedeelte van de Benschopperwetering tussen de Kamperzandweg en de bocht bij de Achtersloot verbreed is tot de breedte van de kom voor de sluis. Pas in deze tij d kon het scheepvaartverkeer efficiënt plaatsvinden, hoewel vervoer over water omslachtiger bleef dan vervoer over de kaarsrechte Kamperzandweg. |
|||||||
110
|
|||||||
't Wilhelmus,'ja of nee'
|
||||||||||||||
door L. Murk
|
||||||||||||||
stijl en verteltrant wijzen erop dat Jan van de
Roest verantwoordelij k is voor het gedicht. Deze stadgenoot berijmde in de periode 1890- 1910 verscheidene IJsselsteinse voorvallen waaronder het bekende verhaal van de Apeluiers. Onderstaand gedicht is in 1903 geschreven
en handelt over Dominee Haring. Deze dominee werd op 28 september 1902 in het ambt bevestigd. Hij kreeg direct te maken met een 'erfenis'
van zijn voorganger. Ds. J.H. Buijtendijk. Van deze dominee is bekend dat hij zeer Oranjegezindwas. Een bekende uitspraak van hem is: 'Ik hou zo
van Oranj e dat het bloed in mij n aderen niet rood is maar oranj e.' |
||||||||||||||
Op één van mijn
zondagmorgenwandelingen rond 5 mei klonken mij vanuit de N.H. kerk aan het Kronenburgplantsoen de klanken van het Wilhelmus tegemoet. Luisterend naar deze orgelmuziek herinnerde
ik mij een gedicht of rij m, gemaakt rond de eeuwwisseling, welk gaat over het spelen van het Wilhelmus in dezelfde kerk. Thuisgekomen vond ik het gedicht in een oud schoolschrift. In de tijd van onze grootouders was het
gebruiicelij k dat stads- en dorpswetenswaardigheden als gedicht of berij md verhaal werden gepubliceerd. Of dit verhaal ooit eerder is afgedrukt is niet bekend, vandaar deze verschijning. Ook de maker van het verhaal is niet bekend, |
||||||||||||||
Een ware gebeurtenis
|
||||||||||||||
In ditstadtje, moetje weten.
Woont een brave Dominee, Die Jan Haring is geheeten. En die nooit een mens wat dee 'n Goede herder voorz'n kudde Die 'n wel door wrochtepreek Zoo maar uit zijn mouwen schudden En een tweede Luther leek. |
||||||||||||||
Lieve vrienden 'k wil u zingen
Van de ramp te IJsselstein. En de IJselijke dingen, Die daar voorgevallen zijn. Van de twisten en kabalen Tusschen groot en tusschen klein, Van de heren en schandalen In het vredig IJsselstein. |
||||||||||||||
111
|
||||||||||||||
Maar in 't zelfde stille stadje
Woont een 'hevig' organist Iets als 'Antoon Niesen' vat je 'n Geweldig groot artist. Het 'Wilhelmus van Nassauwen' Is zijn lijf en lievlingslied Dat kon Haring niet verdou wen 't Baarde kommer en verdriet. Als er iemand 'in den rouwen'
In de kerk aanwezig was
Kwam 't 'Wilhelmus van Nassauwe'
In het Gods huis niet te pas,
Het 'Wilhelmus' klonk afschuwelijk
Vlak na 't heilig Avondmaal
Dominee Haring vond 't gruwelijk
En 'nergelijk schandaal!
Dus liet hij, op 2 Augustus
Den Heer Niesen d'organist. Die zich niets van iets bewust is. Van geen nadren onheil wist. Door den koster mededeelen Dat hij het 'Wilhelmus lied' Niet meer in de kerk mocht spelen De organist die speelde 't niet. Doch de organist heer Niesen,
Windt zich op en maakt zich kwaad. Zit over 't verbod te kniesen En snelt naar den Kerkeraad! Want hij wil zich vergewissen Of mijnheer de dominee Wel het recht heeft te beslissen 't Wilhelmus: 'ja en nee'. En de kerkvoogd hoogstgewigtig
Hoort heer Niesen's zwaar probleem En zegt: 'Vrind, ik ben voorzichtig In besluiten die ik neem Al of niet 't Wilhelmus spelen 'k zeg niet ja en 'k zeg niet neen. 'k zal 't je morgen mededeelen De organist groet en gaat heen |
|||||||
En de kerkvoogd roep te samen
De IJsselsteinsche kerkeraad. En de oudelingen kwamen Snel bijeen tot zijn beraad En na lang delibereeren En veel heen en weer gepraat Werden ze 't dan eens de heeren Want het was al taamlijk laat. En de kerkvoogd doet ontbieden
Daags, daarop den organist En zegt: 'dat door wijze lieden In de kerkeraad is beslist Dat 't Wilhelmus van Nassauwe Hij mag spelen als voorheen Dat hij zich daaraan kan houwen' De organist groet en gaat heen. Maar de Dominee vol van woede
Over 't kerkeraads besluit Zegt: 'Niesen, wees op je hoede Haal geen dwaze streeken uit 'k Wil verstandig met Upraten En u weet wel wat ik meen Ik verzoek u zulks te laten' De organist groet en gaat heen. Zondags neemt de dienst een aan vang
Dominee beklimt de stoel En hij spreekt door vrome aandrang Stichtend zalvend met gevoel Maar als hij aan't eind der Zegen Plechtig uitgesproken heeft Klinkt hem plots 't 'Wilhelmus' tegen En heer. Haring trilt en beeft. Dominee van woede blakend
Spoed zich naar de orgelbel Niesen niet van streek gerakend Stoort zich niet aan 'tnoodgeschel Dominee roept luid naar boven Niesen! Niesen! Houdt toch op Niesen zit zich uit te sloven En slaat er geweldig op. |
|||||||
112
|
|||||||
Nauw is de organist beneden
Of hij hoort van Dominee Waagt gij 't orgel te betreden Neem 'k Ubij uw jas kraag mee 'k Zal je zelf van 't orgel sleuren En wel heelemaal alleen De organist verschiet van kleur en, Groet beleefd gaat daarna heen. De organist loopt haastig spoedig
Naar de kerkeraadpresident En vertelt dien heer ontmoedig Al zijn kommeren ellend En de kerkvoogd diepbewogen Plaats voor Niesen veiligheid Op het orgel in de hooge En klabak met groot beleid En beschermt door de politie
Toegaat Niesen smeltend teer Vol van Christelijke ambitie Nog veel schooner dan weleer En onder politie hoede Stapt aan 't eind hij naar beneen Dominee ziet wit van woede De organist groet en gaat heen. |
|||||||
'Ach' klaagt Haring'wie verlost
Mij van dezen snoodeplaag? Slechts de eerbied waardge koster Antwoord op zijn droeve vraag. Stormd naar orgel zonder spreken En brult... Niesen ik gelast Je 't 'Wilhelmus' af te breken Of je komt nog in de kast!!' De organist laat zich niet dwingen
En doet net of hij niks hoort Trap tot het laats, de balgen springen Machtig bruist, zijn slotakkoord Niesen laat zich niet verschrikken Door de woorden van 't gemeen Hun gemompel boose blikken De organist groet en gaat heen. Weer is er een week vervlogen
Niesen speelt en preludeert
Op het orgel in hooge
Meestelijk en onverweerd
En als dan zijn heerlijk voorspel
De laatste toon door 't kerkruim bromt
Vraagt hem iemand of hij heel snel
Even bij de Dominee komt.
|
|||||||
113
|
|||||||
Uit de
schooldoos |
||||||||||
van de R.K. St. Nicolaasschool en een foto uit
1933 van de Ds. Moorreesschool.
Van de eerste zijn verscheidene namen
bekend.
Van de tweede is alleen de naam van juffrouw
Lindenman (staand) bekend.
Wie ontbrekende namen kan invullen wordt
gevraagd kontakt met de heer Murk op te
nemen.
Nieuwe foto's (tot 1960) kunnen ook bij hem
worden ingeleverd (u krijgt ze terug).
|
||||||||||
Onder deze titel wil de redaktie van dit blad
een reeks brengen met klassefoto's van de vroegere IJsselsteinse scholen. De bedoeling is dat per aflevering één of twee foto's worden gepubliceerd waarbij al of niet namen (voor zover bekend) zijn ingevuld. Reacties en aanvullingen hierop zijn bijzonder welkom. Ontbrekende namen en nieuwe (oude) foto's
kunnen ingeleverd worden bij: L. Murk, IJsselstraat24. We starten onze reeks met een foto uit 1947
|
||||||||||
Ds. Moorreesschool 1933, namen zijn onbekend.
|
||||||||||
114
|
||||||||||
5/. Nicotaasschoot, 1947.
|
||||||||
St. Nicolaasschool
Van links naar rechts boven:
Staand: schoolhoofd Bissels,Gerard ter Braak, Cees Westerhout, Piet van Doorn, onbekend, Hans Mulder, Ries Schalkwijk, Arne Spruit, Cor van Amerongen en klasseleraar Strater. 2e rij staand: onbekend. Joop van Doorn,
onbekend, onbekend, Ries Verbeek, Co van Dopperen, Wim Westerhout. |
||||||||
3e rij knielend: Tines van Bennekom,
onbekend, Henk Baars, onbekend. Jan Veldhuizen, Rinus de Kuijer, onbekend. Joop Westland, Ab Batenburg. 4e rij zittend: Gert van de Wijngaard, Jozef
Hartings, onbekend, onbekend. Joop Muilwijk, Toon Nieuwenhuizen. |
||||||||
115
|
||||||||
Tienden in het land van IJsselstein
|
|||||||||
Door A.M. Fafianie
|
|||||||||
Grove of grote tiend: iedere tiende schoof
van de graanoogst. Ook: gaffeltiend. Smalle tiend of smaltiend: iedere tiende
schepel van andere veldvruchten, inclusief tuinvruchten. Krijtende tiend: van alle nieuwgeboren
beesten het tiende dier. Vaak moest een tiendgerechtigde kosteloos een mannelijk dier ter beschikking houden van de tiendplichtigen, het zg. recht van bol en beer (stierenmannelijkvarken). Novale tiend: de tiend van nieuw-
ontgonnen land. Springtiend: een novale tiend tussen
blokken van oude tienden (vaak geervorming). Slapende tiend: een tiendplichtig stuk
bouwland dat tijdelijk onbebouwd bleef. Bloktiend of cirkeltiend: de verpachting van
het tiendrecht door de tiendgerechtigde. Tiendblok: de verdeling van het gebied van
een tiend bij verpachting; een complex van akkers met een eigen naam. Tiendgebied: een aantal tiendblokken van
een tiendgerechtigde. Zaktiend: uitbetaling in goederen van een
|
|||||||||
Wat zijn de tienden?
Zoals zovele Middeleeuwse instellingen is
ook de tiendheffing direct aan de bijbel ontleend. In het Oude Testament, Deut. 14:22-23, staat daaroverte lezen: 'Gij zult de gehele opbrengst van het zaad dat uit Uw akker voortkomt, stipt vertienen, jaar op jaar. Gij zult voor het aangezicht van de Heer, Uw God, in de plaats die Hij verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen, eten de tiende van Uw koren. Uw most {= nieuwe wijn) e« Uw olie, en de eerstelingen van Uw runderen en van Uw kleinvee, opdat gij de Heer, Uw God, Uwleven lang leert vrezen.' In de Middeleeuwen werd deze en andere
passages in Deuteronomium zo begrepen, dat de boeren een tiende deel van hun oogst of vee als kerkelijke belasting tot onderhoud van hun pastoor moesten leveren, wiens parochianen zij waren. Na het Concordaat van Worms in 1122 werd aan de parochiegeestelij ke een vast inkomen uit de kerkgoederen gewaarborgd en verschoof het tiendrecht naar de instelling of persoon die het patronaatsrecht (het benoemingsrecht van de pastoor) bezat. De tienden van de ontgonnen wildernissen behoorden aan het zogenaamde tafelgoed van de bisschop, maar werden geclaimd door de instellingen die de wildernis hadden ontgonnen en ook door de plaatselij ke heer onder wiens j urisdictie het nieuwe land viel.' Rond het begrip 'tienden' is een aparte
terminologie ontwikkeld, die ik hier laat volgen.^ |
|||||||||
116
|
|||||||||
j aar tot het verleden behoort en waaraan tot
nu toe weinig aandacht is besteed. Ontwikkeling van de rechten op de grond
NB. In verband met de schaarste van de
bronnen moet het navolgende voor wat betreft de Middeleeuwen nadrukkelijk als een hypothetisch verhaal worden beschouwd; slechts mogelijke ontwikkelingen worden in grote lijnen aangegeven. Het gebied dat nu tot de gemeente
IJsselstein behoort was omstreeks de 9e eeuw Frankisch koningsgoed en maakte deel uit van de uitgestrekte gouw Lek en IJssel. Deze gouw behoorde tot het ambtsgoed van de graaf, die van de 9e-10e eeuw tevens graaf was over de gouwen Niftarlake en Teisterband. Van de 1 Ie- begin 13e eeuw was deze ook graaf over Utrecht en Opgooi, in welke laatste gouw zijn stamgebied lag (de heren vanGoye)." In kerkelijk opzicht viel de gouw onder de
bisschop van Utrecht, die in de 9e eeuw eigen goed had liggen in de villa Opburen (het Over-Oudland).^ Binnen dit grafelijke ambtgoed moet onderscheid worden gemaakt tussen de ongecultiveerde wildernissen ten westen van de IJssel (de tegenwoordige polders Achtersloot, Broek, Lage en Hoge Biezen) en de ontgonnen oeverwallen aan weerszijden van de IJssel, met als belangrijkste nederzetting het dorp Eiteren. Het eerste gebied zou in de loop van de 1 Ie en in de 12e eeuw door de Utrechtse kapittels van de Dom en Oudmunster ontgonnen worden, nadat deze kapittels in 944 van de koning dit woeste gebied hadden gekregen,^ zodat de graaf gepasseerd was. Het tweede gebied was of kwam in handen van de abdij van Werden (bij Essen) die de parochie organiseerde en de parochiekerk te Eiteren stichtte als eigen kerk en over de goederen tijns in ontvangst nam (grondbelasting in geld).^ Deze situatie duurde tot omstreeks 1130.
Enige jaren daarvoor, in 1122, was door de keizer geprobeerd om de graaf van zij n rechtsmacht te ontheffen, ten voordele van de Dom en Oudmunster aan wie de gedeelde rechtsmacht (hoge en lage jurisdictie) werd geschonken. De maatregel werd echter niet |
|||||||
vaste grondrente als omzetting van een
tiendrecht. Sloptiend (slop = een gat in de zolder waar
de oogst was opgeslagen): idem als zaktiend. Beschapen of herschapen tiend: idem als
zaktiend. Rabatte: idem als zaktiend, echter
uitbetaling in geld. Tiendgaarder: ontvanger of collecteur van
de tienden in opdracht van de tiendgerechtigde. Tiendgewas: tiendplichtig graan of
tiendplichtige tuinvruchten. Opgemerkt dient te worden dat in verloop
van tijd door de tiendgerechtigde niet meer het tiende deel van gewas of vee werd geheven, maar een door hem vastgestelde hoeveelheid of rabatie. Wegens het belang van de Utrechtse
kapittels voor de IJsselsteinse tiendgebieden volgt een definitie van het begrip 'kapittel'. Een kapittel is een college van kanunniken (geestelijken) onder leiding van een proost en/of deken, verbonden aan een collegiale, vaak belangrijke kerk, waarvan de eerste taak liturgisch is (het zingen van het koorgebed). De bisschop, de stichter en begunstigers gaven goederen in beheer bij de kanunniken. Uit het vermogen van de kapittelkerk werd de jaarlijkse prebende uitgekeerd aan de kanunniken voor hun levensonderhoud, waaronder de tiendopbrengst."^ Het kapittelgoed werd administratiefin verschillende kamers (financieel- administratieve afdelingen) beheerd. Bronnen voor de IJsselsteinse tienden zijn aan te treffen in de ministratieboekjes (beheer van de kamer), in de tiendboeken of borderellen (getallen van inkomsten en uitgaven in een rekening), in de rekeningen van de kapittelschout of rentmeester en in het register van de verpachting. Dit artikel heeft niet de opzet om volledig te
zijn. Het doel is om de tiendblokken in kaart te brengen en om de lezer kennis te laten maken met een onderwerp dat al ruim tachtig |
|||||||
117
|
|||||||
Heeswijkerwende. In het noordelijk deel,
achter de Lek en de IJssel, vanaf desteeg die het land verdeelt van Godfried van Wijk en van Willem van Dwarswijk, tot aan de plaats waar het eigen gebied van de graaf van Goye eindigt, waar de kerk de tiend int, van Radbodschoten tot aan de Wiers, van de Oude Rijn tot aan Marremond.' Hoewel er veel te doen is geweest over de plaatsen in deze oorkonde '"^ is de gebiedsbepaling wel duidelijk. De Losloot is de Enge IJssel bij de tegenwoordige Looie brug, de Heeswijkerwende is de bestaande Heeswij kse zijdewinde langs de Molenvliet, tussen de Oude Wetering en de Knollemanshoek, zodat het gebied tussen Achtersloot en IJssel hiermee bedoeld zal zijn. De bedoelde steeg aan de overzijde van de IJssel zal de Wierssteegzijn, Radbodschoten"^" was waarschijnlijk gelegen te Hoppenesse, de landtong bij het huidige Klaphek, de Wiers ligt bij de Oudegeinsdijk, de Oude Rijn zal hier de Vaartse Rijn bij het Gein zijn en Marremond is een verdwenen toponym bij Achthoven, zodat hier het gebied tussen de IJssel en de IJsselwetering wordt aangeduid. Op een hierna te behandelen tiendkaart uit 1700 staat dit uit de Middeleeuwen stammend gebied nog precies zo ingetekend. In de loop der tijd kwam het hele gebied,
inclusief Benschopen Noord-Polsbroek, in handen van de Van Amstels/van IJsselsteins. Ik volsta met de mededeling dat vanaf ca. 1230 tot ca. 1360 de kapittels, alsmede de leenmannen van de bisschop in dit gebied, de Van Cuijks, de heren van Amstel met hun respectievelijke rechtsmacht hebben beleend. '^ Dit leidde tot de vorming van de baronie van IJsselstein. De tienden werden aan de leden van dit geslacht verpacht, de gerechten van Dom en Oudmunster gingen in de loop van de 15e eeuw steeds meer onder de jurisdictie van de heer van IJsselstein vallen. In 1319wasdeheerzelfseen Hollandse leenman geworden ,'** zodat de graaf van Holland in wereldlijke zaken de rol van de Utrechtse bisschop ging overnemen. Natuurlijk bleef de baronie nog wel kerkelijk onder het bisdom Utrecht ressorteren. Dat de macht van de heer van IJsselstein in
tijden van oorlog met betrekking tot de tienden soms gevaarlijk groot kon zijn, blijkt |
||||||
door de bisschop geaccepteerd zodat hij de
graaf handhaafde in zijn rechtsmacht, nu als leen van de bisschop.''Ten tijde van bisschop Andries van Cuij k (bisschop van 1128-1139) werd het land van de abdij van Werden overgedragen aan de kerk van Utrecht in de persoon van de bisschop. Deze schonk de rechtsmacht als leen aan zijn verwanten, de heren van Cuijk, en het kerkeland met het patronaatsrecht van de parochiekerk (Eiteren) aan het pas gestichtte kapittel van St. Marie (gesticht ca. 1080), dat een zekere band met de abdij van Werden moet hebben gehad.'" Omstreeks 1200 is de graaf als machthebber
volledig weggevallen en is de situatie als volgt. De gebieden ten westen van de Achtersloot zijn nu geheel in cultuur gebracht door de Dom en Oudmunster, die ook de tienden van het land collecteren. De hoge en lage rechtsmacht is geheel in handen van deze kapittels die het gebied hebben onderverdeeld in de gerechten Achtersloot, Bralant (polder Broek) en de Biezen (later Hoge en Lage Biezen). Reeds is een begin gemaakt met uitgifte van
deze gebieden aan derden (leken) in de vorm van tijnsgoed.'' De oeverlanden langs de IJssel zijn tiendplichtige gebieden van St. Marie, terwijl de heren van Cuijk en hun leenmannen de heren van Goye het gerecht Eiteren, de tijns, het recht van de veerover de IJssel en de visserij in de IJssel als leen (of achterleen) van de bisschop bezitten. '^ In tegenstelling tot het westelijke gebied heeft St. Marie hier dus nooit de rechtsmacht bezeten (met uitzondering van de dagelij kse gerechten) en is het land niet opgedeeld in gerechten van de kapittel. Ook hadden diverse plaatselijke geslachten hier eigen goed liggen, dat tiendplichtig was. ''^ In 1208 kreeg St. Marie van de bisschop een uitbreiding van haar tiendgebied: voortaan mocht tiend worden geheven van het buitendijkse land en van aanslibbingen (novale tienden).'" De IJssel was in deze tijd nog steeds een natuurlijke rivier, in open verbinding met de Lek. In de genoemde oorkonde van 1208 wordt
het gebied van St. Marie als volgt omschreven: 'In het zuidelijk deel, achter de IJssel, van de Loslate tot aan de |
||||||
118
|
||||||
werd tot 1811 geheven.^''Om een indruk te
krijgen van de inkomsten volgt hier de staat van de 8e penning over 1585: St. Marie: 152 Carolusgulden5 stuivers
7 duiten
Dom: 41 Carolusgulden 4 stuivers 7 duiten
Oudmunster: 20 Carolusgulden 11 stuivers Zodat het bedrag van de zuivere inkomst
jaarlijks was: St. Marie: 1218 Carolusgulden 7stuivers
Dom: 329 Carolusgulden 19 stuivers Oudmunster: 164 Carolusgulden 8 stuivers
Totaal: 1712 Carolusgulden
14 stuivers.
Ter vergelij king: het j aartraktement van de
schoolmeester bedroeg 80 Carolusgulden, één dag arbeidsloon was ruim 6 stuivers, 1 ons zilver kostte ruim 8 gulden en 1 vette kalkoense haan 4 gulden. ^"'' Vanaf die tijd ging de IJsselsteinse magistraat toezicht houden op de verpachting van de kapitteltienden. Bij die gelegenheid namen de leden van het stadsbestuur deel aan een feestelijke tiendmaaltijd, die geheel op kosten van de kapittels kwam. Deze 'lastpost' werd later door de kapittels afgekocht en omgezet in een jaarlijkse uitkering aan de leden van de magistraat.^^ Zo kreeg de drost in 1750/7,-van St. Marie.2^ De tienden van de Dom werden in 1675 aan
erfstadhouder Willem III geschonken,^*^ vanaf welk j aar die tienden in het bezit van de Oranjes zijn gebleven. Willem was zelf trouwens al baron van IJsselstein. In de Franse tijd werden de kapittels
opgeheven en per 1 januari 1811 viel het voormalige kapittelgoed onder het beheer van het Staatsdomein, in plaats van de schout of rentmeester van de kapittels, welke instelling de tienden in IJsselstein in het openbaar liet verpachten. Na de terugkeer van Oranje in 1814 ressorteerde het tiendbeheer onder het Kroondomein. Krachtens Koninklijk Besluit van 13 december 1822 vond de verpachting plaats namens de 'Algemeene Nederlandsche |
|||||||
uit de jaren 1491-1512, oorlogsjaren tussen
het Sticht en o.a. de heer van IJsselstein, Frederik van Egmond. '"^ De Staten van Utrecht moesten in deze oorlog 21.000 Rijnse guldens schadevergoeding betalen aan Frederik, waarvan de kapittels 13.000 gulden moesten voorschieten. Frederik beschouwde de tienden in IJsselstein als onderpand voor deze som en liet de tienden van de Dom opkopen, in 1496werd hij daarin gesteund door de magistraat van IJsselstein, die bepaalde dat bij in gebreke blijven van betaling de heer het bedrag op de overige tienden mocht verhalen. In 1497 scherpte het probleem zich toe toen het de collecteurs van de tienden verboden werd hun werk te doen. Later werd toch toestemming gegeven, maar de opbrengst moest in IJsselstein worden opgeslagen totdat de bisschop een uitspraak over de afbetaling had gedaan. Eind oktober 1497 was dit achter de rug, maar van 1504- 1512 vond er een proces plaats voor de Grote Raad van Mechelen tussen het kapittel van St. Marie en Frederik over de erkenning van hun novale tienden door de laatste. Er is hier dus sprake geweest van spoliatie (wederrechtelijke toeeïgening) - meer exact: gijzeling-van de tiendopbrengst door Frederik. Deze zaak zou zich nog lang voortslepen. In de loop van de 16e eeuw werden de
tienden van de kapittels openbaar (op het stadhuis) verpacht aan burgers van IJsselstein. Dit gebeurde ieder jaar rond de 15e juH.^" Alleen over de tienden van St. Marie werd belasting geheven, omdat deze in het rechtsgebied van de heer van IJsselstein waren gelegen (de zg. 'onraad'). In feite werd deze verpachting gehandhaafd tot 1811, toen de kapittels werden opgeheven.^' Na de Reformatie in Utrecht in 1580
kwamen de kapittels in protestantse handen, maar het systeem van tiendheffing bleef ongewijzigd. In die tijd van oorlog werd het onvermijdelijk dat ook de rijke kapittels hun steentje gingen bijdragen aan de bekostiging van de (dure) oorlog. Zo moesten de kapittels vanaf 1585 de zogenaamde 'achtste penning' van het zuiver jaarlijkse inkomen van hun tienden (12 '/2 %) als contributie aan de Generaliteit betalen, als tegemoetkoming in de kosten van de oorlog.^^ Ook deze belasting |
|||||||
119
|
|||||||
T
|
|||||||
Tiendhlokkenkaanaan beide zijden van de IJssel. Dw'™"'" van Broeckhuysen ca. 1700. Top alias RA U. S. Marie 809.
|
|||||||
120
|
|||||||
121
|
|||||||
Maatschappij ter begunstiging van de
Volksvlijt in Brussel'.^"^ Pas in 1907 werd het sterk verouderde systeem van de tiendplicht krachtens de Tiendwet afgeschaft, waarna in 1909 de tienden zelf werden opgeheven. De tiendblokkenkaart
De gegevens die nodig zijn voor het
samenstellen van de hier opgenomen tiendblokkenkaart bevinden zich in het Rijksarchief van de provincie Utrecht, in de archivalia van de kapittels, van het stadsgerecht IJsselstein en van de tiendcommissies. Achterin de 16e eeuwse schepenregisters
van IJsselstein is een lijst opgenomen van de tienden van de kapittels die elk jaar verpacht werden. In totaal waren dat 28 blokken alsmede de krijtende tiend. Deze lijst is vergeleken met de tiendblokkenkaart van St. Marie uit 1700 en die van Oudmunster uit 1776. De eerste kaart was door de landmeter
beschreven als: 'Caerte van de tienden competerende (= behorende aan) het keijserlijcke capittel der kercke van Ste. Marrie binnen Utrecht, geleegen, soo in de Baronnie van IJsselsteijn als in deprovintie van Utrecht, langs de rieviere den IJssel.' Hierbij hoorde een verbaal waarin per tiendblok de percelen werden opgesomd naar oppervlak en grondgebruik, volgens de landmeter: 'Verbaelof uijtreeckeningh van decaartder twintich blockken tienden, gelegen in de Baronni van IJsselsteijn en in 't Geijn cum suis (met bijbehoren); gemeten en op papier gebracht door Justus van Broeckhuijsen, |
|||||||||||
oevers' wordt genoemd die niet op de kaart is
ingetekend. Bovendien wordt in de 16e eeuwse bron ook dit blok genoemd als 'de overs van de hoge boom tot aan de As brug van IJsselstein.' Aangezien de Koningstiend niet in het verbaal voorkomt, maar wel is ingetekend, ligt het voor de hand dat dit blok vanouds de oevers werd genoemd; het ligt inderdaad aan de oevers van de IJssel. De bepaling als zou het blok tussen de Hoge Boom (bij Achthoven) en de Asbrug (oude IJsselbrug in IJsselstein, tussen de vroegere noodbrug en de huidige ophaalbrug) liggen zou in het algemeen kunnen teruggaan op de novale tienden van aanslibbingen of land ontstaan door verlegging van de IJssel, zoals St. Marie die vanaf 1208 mocht innen. In latere eeuwen is dit dan specifiek op de Koningstiend betrokken. Een vergelijking van de oppervlakte van de oevers zoals gegeven in het verbaal met de werkelijke oppervlakte aan de hand van de stofkaart lijkt deze aanname vooralsnog te steunen (respectievelijk 84 morgen 90 roeden of 71,7 ha en 64,6 ha). De tweede kaart is een tiendkaart uit 1776
die, volgens zeggen van de landmeter, van een oudere (nu verloren) kaart is overgetekend." Het geheel maakt de indruk uit het tweede kwart van de 17e eeuw te stammen, wanneer men de tekenstijl vergelijkt met andere tiend- en topografische kaarten. Het opschrift was: 'Caarte van den thiend van de heeren van Oudmunster gelegen in denAchtersloot.' De 18e eeuwse kopie meet 578x894 mm en is dus iets groter dan de vorige kaart, met een schaal van 1:3700. De kaart is zeer exact, zowel qua werkelij ke schaal (equidustantie) als qua percelering; zij doet denken aan een moderne kadastrale kaart en zij moet zeker door een goede landmeter zijn opgemeten. Deze kaart stelt de vier blokken van het
Vrije Land voor, gelegen in de polder Broek (toen Achtersloot geheten). Een vergelijking met de 16e eeuwse bronnen leert dat dit niet de gehele tiend kan zij n. Daar wordt namelij k de tiend van de Montfoortse hoef genoemd, volgend op het laatste blok Stuivenberg; deze tiend heeft vrijwel zeker gelegen tussen de Achterslootse dijk, de Heeswijkerwende en de Oude Wetering, de blokken 35 en 36 op de |
|||||||||||
30
|
|||||||||||
geadmiteerd landmeter 's Hoofs van Utrecht
op den 2en novembris 1700. '■' De kaart is nogal groot uitgevallen,
545x887 mm, schaal 1:6000, en is erg rijk aan details. De tiendblokken kunnen eenvoudig op een moderne stafkaart worden overgetekend. Vergelijking met de 16e eeuwse gegevens leert dat er enige kleine verschillen bestaan in de naamgeving. Zo worden in de eerste bron"*^ de Geinse tienden niet genoemd, evenals de Koningstiend, en worden het Eiterse-, Molen- en Papenblok met de Kippersluis eerder beschreven dan genoemd. Opvallend is dat in het verbaal een blok 'de
|
|||||||||||
122
|
|||||||||||
'(//k/i/I.- // in /fi/i.
|
|||||||||
Kaan van de liend gelegen lussen de Achtersloterdijk en de Bloktandsekade. KapittelOudmunster (RAU) inv.nr. 731. kopieuitl776.
|
|||||||||
oppervlaktegegevens kwamen goed overeen
met de berekeningen. De combinatie van bronnen bracht mij op
een getal van 36 tiendblokken, een bijzonder hoog getal voor zo'n klein gebied. Zo telt het veel grotere Lopik bijvoorbeeld veel minder blokken.'''* Aansluitend volgt een overzicht van de namen aan de hand van de cijfers waarmee de blokken in de kaart zijn aangeduid. Tienden van Sint Marie
/. Looieblok. Als bijvoegelijk naamwoord
via Loë tot Looije of Looie behoort het bij het zelfstandig naamwoord Lo, met de betekenis van een mensvriendelijk, uitnodigend loofbos. De naam is ook gebruikt voor Losloot (de Enge Ussel bij de Looie brug) en voor de naam Lopik (uit Lo-beke). 2. Geinblok. Gein is een oude waternaam
die tamelij k veel is gebruikt. Zo ook in het plaatsje het Gein bij de Geinbrug, in het huis Oudegein en in de naam Nieuwegein. 3. Hoge waard. Zie nummer 6.
4. Rijpikkerwaard. De oudste vorm is
Repplikerwerth (1217), hoogt waarschij nlij k een samentrekking van de woorden Reppel- lake of leek-waard, met als betekenis reppel |
|||||||||
kaart. Overigens zijn de vier blokken niet in
de kaart onderscheiden. Gewapend met deze informatie kan
allereerst worden vermoed dat het overige land tiendgebied van de Dom moet zijn geweest. Zo worden er in de 16e eeuwse bron 6 blokken van de Dom onderscheiden, nl. het eerste en het tweede blok in de Hoge Biezen, het blok in de Lage Biezen, het eerste en tweede blok in het Langeland en het laatste blok. Een vergelijking met stukken afkomstig van de tiendcommissie uit 1909 (zie de laatste paragraaf) laat zien dat er in dit gebied in totaal 7 blokken hebben^elegen. Een blok in de Hoge Biezen is verdeeld, zodat er drie blokken aldaar waren. Het 'laatste' blok was tevens in het Langeland gelegen. Nu de situatie van de tienden van
Oudmunster en de Dom duidelijk is, volgt de preciese ligging van de onderscheiden blokken binnen het tiendgebied. Aangezien de stukken van de Tiendcommissie voor ieder blok een oppervlakte gaven, was het niet moeilij k om deze met behulp van de stafkaart 1:25000 te verrekenen. Afgezien van kadastrale kaarten van Hoge en Lage Biezen had ik niet de beschikking over zulke kaarten van de polder Broek, maar de |
|||||||||
123
|
|||||||||
(repel-reep) een strook lang en smal land,
lake (leek-lek) een natuurlijke waterloop, een waard (weerd) een door water omgeven stuk land. 5. Klinckhoef. Ontstaan uit klinck-hoeve:
khnk is een ondiepe plek in een rivier, hier de IJssel die in de Middeleeuwen langs het blok stroomde in een noordelijke tak, en hoeve is een bepaalde oppervlaktemaat of de benaming voor een hofstede/boerderij ter plekke. 6. Hoge waard. Het land dat door twee
voormalige IJsseltakken was omgeven. ''■^ Het 'hoge' kan zowel betrekking hebben op de relatieve hoge ligging van de opgeslibde zandplaat of op de in vergelijking met nummer 7 meer stroomopwaartse ligging (zie aldaar). 7. Lage IJsselveld. Laag heeft hier de
betekenis van stroomafwaarts van 'hoog' (inz. de Hoge Waard). Denk ook aan de Lage en Hoge Biezen die dezelfde gerichtheid ten opzichte van de IJssel hebben. De naam Hsselveld is een algemene benaming voor de uit de rivier ontgonnen gebieden, afwaterend op de lagere kommen verder landinwaarts. Een Hsselveld ligt bij Heeswij k en bij Goejanverwelle. 8. Poelwaard. Poel is hier gebruikt in de
betekenisvan buitendijks moerasland, het land dat voor de afdamming van de Hssel (in 1285) periodiek werd overstroomd. 9. Geestblok. Geest of Gaast is de
benaming voor een hoog en droog, tamelijk vruchtbaar land. De naam is ook gebruikt voor namen als Poelgeest, Uitgeest en Gaasterland. 10. Kippersluis. Wellicht te verklaren uit
kip/keper of keep en sluis. Het eerste lid betekent een insnijding of geul, het tweede duidt op een sluis in de Hssel, die op oude kaarten nog te zien is. De bekende Hsselsteinse familienaam Kippersluis is afgeleid van de Hsselsluis. Diverse leden van die familie hebben daar gewoond of zijn grondeigenaren in dit blok geweest. 12. Bevit. Deze naam is moeilijk te
herleiden, slechts een vermoeden kan hier worden uitgesproken in combinatie met nummer 13. 13. Hetl2eblokofde Bevertiend. Met
nummer 12 vormde dit blok waarschijnlijk in |
de Middeleeuwen een geheel, zodat bever-
tiend verbasterd zou kunnen zij n tot bevit, via 'bevert' of iets dergelijks. De naam bever is te danken aan het feit dat dit drassige gebied in de Middeleeuwen enkele van deze dieren moet hebben geherbergd. Dit interessante stuk land is wellicht de plek waar in 1208 de localiteit Marremunde (monding van de Marre) gezocht moet worden, waar de namen Meerndijk, Meernhoef, Meerlo/Marlo en De Meern van afgeleid kunnen zijn. De Marre heeft dan in het noorden van de blokken gestroomd, ter hoogte van de huidige merkwaardige grensscheiding met de gemeente Linschoten. 14. Het We blok of de Hoekse tiend. Hoek
kan hier betrekking hebben op de hoek van de Zuid-IJsseldijkende Achterslootsedijkofop de aanwezigheid van de localiteit Knoliemanshoek (vroeger Snodelhoek) op het uiteinde (of de hoek) van het gebied van het Hsselsteinse schoutambt. 15. Het 11 e blok Koningstiend of
Groenewoudse tiend. Het is niet bekend welke koning hier in het geding is geweest. De naam Groenewoud zou een aanpassing kunnen zijn van de naam Meerlo dat aan het gebied tussen Hssel en Achtersloot was gegeven. Lo is immers een loofwoud of het 'groene woud'. Op oude kaarten is in dit blok een boerderij met deze naam te herkennen. 16. Papenblokof-viertel. Paap is een
algemene benaming voor een priester (bijvoorbeeldparochiepaap, pastoor). Met papen zullen hier de kanunniken van St. Marie bedoeld zijn. Viertel is een bepaalde oppervlaktemaat van ca. 3^2 ha. Hier kan het bedoeld zij n in de betekenis van 'kwartier'. 17. Molenblok. Genoemd naar de
voormolen en de Achtermolenvliet, die de grens van het blok vormt. 18. Eiterse blok. Genoemd naar het van
oorsprong vroeg-Middeleeuwse kerkdorp van die naam. De naam Eiteren heeft als oudste geschreven vorm 'Aiturnon', waarvan het eerste lid mogelijk teruggaat op de Noord- germaanse varianten ettar en aitar, een afleiding van 'zwellen', hier wellicht de soms gezwollen Hsselstroom. Het -non achtervoegsel is een grammaticale uitgang (derde naamval meervoud) dat wijst op een nederzetting. |
||||||
124
|
|||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ReconstructieIJsselsreinsetienden. A.M. hafianie
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontgonnen is. De benaming Omloop kan te
maken hebben met het feit dat de tiend buiten de wegen was gelegen en nogal uitgestrekt was, zodat een boer of pachter een behoorli j k eind 'om moest lopen.' 22. Ronde blok. Een benaming voor de
ronde vorm van het blok, zoals het gelegen is in een meander van de IJssel. Hier moet de oude villa Opburen hebben gelegen. 23. Sluisblok. Drie sluizen kunnen voor de
benaming in aanmerking komen: de sluis in de Usseldam, die in de Enge Hssel bij de Biezendij k of een niet meer aanwezige sluis of duiker onder de Biezendijk door. Tienden van de Dom
24. Het Ie blok in de Hoge Biezen. Over de
benamingen hoog en laag, zie nr. 7. Biezen is een vrij algemene benaming die betrekking heeft op de plant matten- of stoelenbies (Latijn: scirpus lacustris), een ondersoort van de bies. Het is een moerasplant, veel voorkomend langs oevers. De Biesbos |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Muijseblok of musakker. Het'muijse'
heeft hier niets met het bekende knaagdiertje te maken, maar is een verbastering uit 'mussche', dat mus betekent. Op deze akker hadden dus vanouds de mussen het nodige voedsel voor de snavel. 20. Juffrouwen Agnieten blok. Een
vermelding uit 1700 spreekt in plaats van j uffrouwen van 'susteren', zodat mag worden
aangenomen dat een vrouwenklooster gewijd aan St. Agnes hier land of pachtgrond heeft bezeten. Welk klooster dat geweest is, is niet bekend. Het is in ieder geval niet het Utrechtse Agnietenklooster geweest. 21. Novalia of Omloop. Dit gebied stond
ook bekend als de Kerf (niet als tiendblok). Novalia is afkomstig van het Latijnse novalis terra, braak-of bouwland: het meervoud novalia had in de Middeleeuwen vooral de betekenis van bebouwd buitendijks land. Het is vrij waarschijnlij k dat we hier te maken hebben met een novale tiend, dus in oorsprong de tiend van de grond die pas |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
125
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voldoet bij uitstek aan dit beeld. Een
biezenpolderkomto.m. ook voorbij Vianen. 25. Het2e blok in de Hoge Biezen.
26. Helderde blok in de Hoge Biezen. Een
klein gebied dat lag tussen de verdwenen Kamperzandweg (nu Provinciale weg naar Benschop) en de gegraven Benschopperwetering. 27. Het4eblokof de Lage Biezen. Hoge en
Lage Biezen vormden direct na de ontginning één geheel, de biezen genaamd. Het onderscheid is waarschijnlijk gekomen na het graven van de Benschopperwetering in ca. 1344.3^ 28. Het5e blok in het Langeland. De naam
verwijst naar de lange en smalle percelen in de polder Broek, de langste in het schoutambt. Twee boerderijen in de Achtersloot dragen bij voorbeeld nog de naam Langevelden. 29. Het 6e blokin het Langeland.
30. Het 7e blok in het Langeland.
Tienden van Oudmunster
3L Het Ie blok van het Vrije land. Een
aantal mogelijkheden zouden deze naam kunnen verklaren: 'vrij' zou kunnen slaan op een exemptie, een vrijstelling van een Bepaalde belasting op de grond of op een erf- óf op een beperkte tiendheffing of cijnsplicht. 32. Het 2e blok van het Vrije land of
Stuivenberg. Deze laatste naam heeft te maken met de bodemgesteldheid van dit deel van de polder Broek. Ter plaatse is er sprake van een lichte zandopduiking, een stroomrug van een oude Lekgeul die omstreeks 1200 voor Christus al moet zij n dichtgeslibd. In droge tijden zou het zand - dat dicht aan de oppervlakte ligt - zodanig zijn verstoven, dat de volksmond dit land wat overdreven 'Stuivenberg' heeft genoemd.-*^ 33. Het 3e blok van het Vrije land of
Stuivenberg. 34. Het 4e blok enz.
35. Het9eblok. Mogelijk was de benaming
voor dit blok als voor het 8e blok in de Middeleeuwen de Montfoortse hoef. 36. HetSeblokofde Bloementiend. De
naam spreekt voor zichzelf. Opmerkingen: de namen Ie tot en met 12e
blok zijn door de Tiendcommissie gegeven. De tienden van St. Marie en die van het Vrije land zijn echter niet genummerd. Opvallend |
||||||
is dat de nummering van de 8e tot en met het
12e blok gedeelde tiendblokken betreffen, waarvan de oorspronkelijke namen respectievelij k geweest zullen zij n de Montfoortse Hoef, Meerio of de Oevers en de Bevertiend. De nummers 1 tot en met 7 betreffen ook gedeelde blokken (behalve de Lage Biezen), namelijk de Hoge Biezen en het Langeland. Indien men de beide Biezen vóór 1344 een geheel laat vormen, dan is het 4e blok ook een verdeling. Het Vrije land is niet genummerd, omdat het door de commissie als een apart blok genaamd de krijtende tiend van het Vrije Land is beschouwd naast de boven genoemde blokken Stuivenberg en het Ie blok van het Vrije Land. Conclusie: de naamgevingvan de blokken
gaat terug op twee ontleningen, namelijk aan de plaatselijke natuurlijke omstandigheden (water, bos, bloemen, geul, e.d.) en aan wat men onder de noemer van menselijke activiteiten kan brengen (sluis, molen, papen, klooster e.d.). Grote blokken werden in de loop der tijd verdeeld in twee brokken die aparte namen kregen. De gebieden Hofkamp (H), stad IJsselstein (IJ) en de Nieuwpoort (N) waren tiendvrij. Aan te nemen is dat dat gebied tussen ca. 1130 en ca. 1250 wel degelijk tiendplichtigwasaanSt. Marie; rond het laatste jaar moet het kasteel van de Van Amstels gebouwd zijn geweest, waarna het dorp (dat de naam van het kasteel kreeg) aangelegd is. De Hofkamp zal daarbij door de heer als eigen gebied (meent) zijn beschouwd, evenals de Nieuwpoort dat waarschijnlijk al begin 14e eeuw bedoeld was als terrein van een nieuwe uitleg van de stad. DeTiendwetvanl907
Op 16 juli 1907 werd de Tiendwet van kracht
die een onmiddellij ke opheffing van de tienden per 1 j anuari 1909 voorschreef, terwijl er geen vestiging van nieuwe tiendrechten na in werking treden van de wet mocht plaatsvinden.''*^ De wet voorzag in de formatie van
Tiendcommissies die de opdracht kregen om de tienden te inventariseren, de uitbetaling van de tiendrente a 5,55 % als opslag op de grondbelasting voor te bereiden (tot 1939) als schadeloosstelling voor de afkoop van de |
||||||
126
|
||||||
8. De krijtende tiend van varkens, schapen,
duiven en bijen voor het tiende blok, genaamd de vier blokken van het Vrije Land (31 -34) werd in geld betaald. (De blokken 2-4 behoorden tot de gemeente Jutphaas en worden hier niet behandeld.) In het algemeen waren de tienden als volgt
in een evenredige hoeveelheid omgezet: van tarwe, rogge, haver, gerst, erwten, bonen en wikken werden 2 van de 25 schoven geheven, van koolzaad 4 van de 55 hectoliter. Van aardappelen en wortels ƒ 4,90 per hectare, met aftrek van 20 % grondbelasting/ 3,92. Van varkens, lammeren (en duiven ?) één van elk tiental jonge dieren of 10 % van de waarde der jongen op een leeftijd van 6 weken, en van bijen 10 % van de waarde der jonge zwermen na aftrek van de waarde van de korf. Noten
1. ZieJ. Hovy,'De vroegere bestuursgeschiede-
nis van Amersfoort en de stadsrechtverlening van 1259' in: Flehite {1969), p. 29, aan de hand van W. van Iterson, De historische ontwikke- ling van de rechten op de grond in de provincie Utrecht, dl. l (Leiden 1931). 2. G. Geerts en M. Meestermans, Van Dale,
groot woordenboek der Nederlandse taal (Utrecht/Antwerpen 1984"). 3. De finitie van prof. C. Dekker, Rijksarchiva-
ris in de provincie Utrecht. 4. C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de
Middeleeuwen (Zutphen 1983), p. 376-388. 5. M. Gysseling en A.C.F. Koch, Diplomata
Belgica ante annum MC scripta (Tongeren 1950),dl. l,nr. 195(dezg. 'commemoratiode rebus Sancti Martini'). 6. A.C.F. Koch, (ed.) Oorkondenboek van Hol-
land en Zeeland tot 1299 ('s-Gravenhage 1970),dl. l,nr. 32. 7. Dekker, Kromme Rijngebied, p. 35.
8. Koch, 0//Z,L nr. 105.
9. Dekker, Kromme Rijngebied, p. 384.
10. Ibid.,p. 298-300.
11. Algem. Rijksarchief, Archief Nassause Do-
meinraad, II, nrs. 1 en 3. 12. S. Muller e.a. (eds.), Oorkondenboek van het
sticht Utrecht tot 1301 (Utrecht/'s-Gravenhage 1920-1959), dl. IV, nr. 1949. 13. Geslachten Van Meerlo, Van Ruwiel en Van
14. Muller, OSU, II, nr. 586.
15. De mening hierover vóór het baanbrekende
werk van Berendsen (zie noot 37) verwoord o.a. door P.G.F. Vermast, De heeren van Goye ('s-Gravenhage 1949-1951; overdruk- |
|||||||
tienden en om bezwaarschriften in ontvangst
te nemen en te verwerken. Tiendgerechtigde voor de gemeenten
IJsselstein en Jutfaas met betrekking tot het voormalige kapittelgoed was het Kroondomein in 's-Gravenhage, met als administrateur jonkheer Ocker Jan Adriaan van Driel. De tiendplichtigen waren de perceeleigenaren die via het kadaster bekend waren. De dossiers van de Tiendcommissie worden in het Rijksarchief van Utrecht bewaard. De nummers van de blokken verwijzen
naar de kaart eerder in dit artikel afgedrukt. /. De tiend van tarwe, rogge, haver, gerst,
erwten, bonen, wikken (= tuin-en veldbonen), koolzaad, alsmede de krijtende tiend van varkens, lammeren en bijen waren verschuldigd de blokken 1,5-7,9-10,12-23 en 35-36, dus het grootste deel van het tiendgebied van St. Marie. 2. De tiend van tarwe, haver, erwten,
bonen en wikken, alsmede de krijtende tiend van varkens, lammeren en bijen voor de blokken 26-30, het grootste deel van het tiendgebied van de Dom. 3. De tiend van tarwe, rogge, haver, gerst,
'erwten, bonen, wikken en koolzaad voor de blokken 31-34, de blokken van het Vrije Land vanOudmunster. 4. De krijtende tiend van varkens,
lammeren en bijen voor blok 25. Eertijds werd hier ook de koorntiend (grove tiend) geheven, maar deze was afgekocht. 5. De smalle en krijtende tiend voor blok 11.
6. De tiend van olie- of koolzaad, rogge,
tarwe, gerst, erwten, bonen, haver, wikke, lins, varkens en schapen voor blok 8. NB: Van de veldvruchten werden twee van de 25 garven (schoven) geïnd en van de krijtende tiend werd geen evenredige hoeveelheid geheven; in plaats daarvan werd door perceeleigenaar H. Bouwman ƒ 4,- en door P. vanKippersluis/ 6,-per jaar betaald. 7. De tiend van winterrogge, -gerst en
koolzaad voor blok nummer 24 als onderdeel van het eerste blok (gehele waterschap Hoge Biezen, gehele Lage Biezen en polder Broek tot het Vrije Land). Van de winterrogge en -gerst werden 2 van de 25 schoven geheven, van het koolzaad 4 van de 25 hectoliter, na aftrek van 20 % grondbelasting. |
|||||||
127
|
|||||||
ken uit de Nederlandsche Leeuw) in het
hoofdstuk over de topografie in de oorkonde uit het jaar 1208. Betekent letterlijk: een begroeide hoek uit-
springend land in moerassig terrein, genoemd naar Radbod. Wanneer dit aan drie kanten door water is omgeven kan het ook wel met 'nes' of 'nesse" worden aangeduid (vgl. 'Hop- penesse'). Zie over 'schoten' het artikel van D.P. Blok in het Geografisch Tijdschrift NR XI, 1975, p. 402. Arnold van Amstel op een onbekend tijdstip;
Gijsbrecht van IJsselsteinin 1319; Arnold van IJsselstein in 1344 en 1.346. J.A. Coldeweij, De heren van Kuyc (Tilburg 1982). p. 145-146 en p. 241. Bronnen voor deze paragraaf o.a. in het Rijksarchief Utrecht, Archief van het Dom- kapittel, nr. 940; Archief St. Marie nrs. 821, 822, 822a; Archief Staten van Utrecht in de Landsheerlijke tijd nr. 69. Zie ook: H.J. Scherft, Historisch opstel nr. 5, (1950), p. 12 e.v. (ongepubliceerd, in bezit HKIJ). RAU. Inventaris stadsgerecht IJsselstein, nr. 652 (schepenprotocollen met achterin de lij- sten der verpachtingen; bekeken zijn de jaren 1568-1615). RAU. Archief Oudmunster nr. 730; Archief
St. Marie nr. 814. Oud Archief IJsselstein, nrs. 297-298.
OAIJ nr. .302. RAU, St. Marie nr. 810; Dom- kapittel nr. 942. OAIJ nr. 327 (Gemenelandsrekening 1585).
Gegevens uit de stadsrekening van IJsselstein van 1585 (OAIJ, nr. .325). OAIJ, nrs. .303-305. RAU, Archief De Beaufort, nummer onbe-
kend. |
||||||||||||||||||||||||
28.
29. |
||||||||||||||||||||||||
RAU, Domkapittel nr. 941.
J.G.M. Boon en G. Schut, Inventaris van het secretarie-archief 1815-1842 (IJsselstein 1979), bij nr. A 15. Justus van Broeckhuijsen was in 1696 aange-
steld als landmeter bij het Hof van Utrecht. Hij heeft nogal veel kaarten getekend, maar zijn stijl was grof en meestal weinig fraai. Ge- gevens uit M. Donkersloot-de Vrij, De Kcc/;/- ,v/r«'/t(Weespl985),p. 88. RAU, St. Marie nr. 809 (in de Topografische Atlas aldaar). Zie noot 20. RAU, Oudmunster nr. 731 (in de Topografi-
sche Atlas aldaar). 'De rechten van het kapittel van St. Marie te
Utrecht in de Hollands-Utrechtse laagvlakte enz.' (Universiteit van Amsterdam 1975; on- gepubliceerd werkgroepverslag), hoofdstuk over de Lopikerwaard en bijgevoegde kaart van tiendblokken Lopik. De huidige IJssel is een smallere, gekanali- seerde restgeul. RAU, Domkapittel, nrs. .3852, 3853 en 3855.
Zie ook: K. Ileeringa, 'Bijdragen tot de ge- schiedenis der ontginning van het Neder- sticht' in: Bijdragen voor vuderlundsche ge- schiedenis en oudheidkunde ('s-Gravenhage 1929), Vle reeks, dl. 8, p. 178-179. II.J.A. Berendsen, De genese van het land- schap in het zuiden van de provincie Utrecht (Utrecht 1982), § 8.5.7 en tabel 7.6. Gegevens over de Tiendwet en de archivalia betreffende de IJsselsteinse tienden in: W. van Bruggen, Inventaris van de archivalia af- komstig van de Tiendkommissies 1909-1938 (Utrecht 1975), in het RAU. Nrs. 248-252. |
||||||||||||||||||||||||
16.
|
||||||||||||||||||||||||
30.
|
||||||||||||||||||||||||
31.
32.
33. |
||||||||||||||||||||||||
17.
18.
19. |
||||||||||||||||||||||||
.35.
|
||||||||||||||||||||||||
20.
|
||||||||||||||||||||||||
.36.
|
||||||||||||||||||||||||
21.
22.
23. 24.
25.
26.
27.
|
||||||||||||||||||||||||
.37.
|
||||||||||||||||||||||||
.38.
|
||||||||||||||||||||||||
Historische Kring
IJsselstein De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 197.5 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de l^opikerwaard in hel bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk,IJssclstraal24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout. Omloop
West42,.34()2XPUsselstein,tel:(04l)8-8.%99.
Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M.
Hobbcmalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: AmrobankUsselstcin.reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de hank: 290(1.
|
||||||||||||||||||||||||
Redaktie:
Drs. A.M. Lafianie,Duivcnkamp487.36(17 BH,
MaarsscnenB. Rietveld, Meerenburgerhorn7,3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbcmalaan 11.3401 NA IJsselstein. tel: 03408-81873. Voorinwonersvan IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht ƒ 6.-extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummerskunnen voorzover voorradig, a ƒ7.50 bij het secretariaat worden besteld. Voor dubbelnummers is de prijs/' 10.-. Verzamelbanden met 2(1 nummers naar keuze zijn /■ 80.- |
||||||||||||||||||||||||
128
|
||||||||||||||||||||||||
Waar gebeurd in IJsselstein
Verhalen uit de tijd voor 1800
Door A.M. Fafianie |
|||||||||||||||
evident, omdat juist die zaken aan het papier
zijn toevertrouwd met het oog op procesvoering, financiële voldoening of om zij n of haar gramschap te (ver)halen. De volgende verhalen zijn alle in de archieven terug te vinden, maar zijn zodanig herschreven dat de moderne lezer ze direct kan begrijpen. Daarbij is niet getornd aan de waarheid, of liever gezegd aan de subj ectieve waarheid, van de schrijvers want vaak hebben we slechts informatie uit één bron, met alle consequenties die dat met zich meebrengt. |
|||||||||||||||
Inleiding
De informatie die voorhanden is in de
archieven van IJsselstein en in het Rijksarchief van Utrecht is zo overvloedig dat een tijdschrift als deze voorjaren gevuld kan worden. Uit deze enorme voorraad rekesten
(verzoekschriften), brieven, publicaties, aantekeningen, enz. is het niet moeilijk enige verhalen te destilleren die de lezers van nu zouden kunnen boeien. Dat deze bronnen voornamelijk gewelddadige onderwerpen behandelen is |
|||||||||||||||
IJsselstein door Gelderse bende verwoest
Augustus 1466- |
|||||||||||||||
de strenge controle van de Utrechters heeft de
bouw van versterkingen gehinderd. Hoewel onze Baronie binnen de grenzen van Holland is gelegen is de nabijheid van onze erfvijand Utrecht een te groot obstakel om ons veilig te wanen. Ook de recente gebeurtenissen op het politieke vlak in het Nedersticht en in Gelre hebben weinig hoop op vrede opgeleverd, niettegenstaande de zogenaamde neutraliteit van Utrecht in dit conflict. Wie herinnert zich niet de vreselijke
tijding, begin vorig jaar, toen bekend werd dat Arnold, de oude hertog van Gelre en broer van onze heer Willem, samen met heer Willem's zoon en erfopvolger Frederik op smadelijke wijze in de kerker werden gegooid |
|||||||||||||||
Nu dat ruwaard Adolf van Gelre, de neef
van onze heer Willem, met zijn rabauwen stad en land van Culemborg afstropen en brandschatten, overdenken wij het treurig lot dat onze stad enige maanden geleden op aanstichting van dezelfde heer is overkomen. Reeds driemaal is onze stad door vreemde troepen beschadigd of zelfs verwoest geweest, de eerste keer ten tijde van heer Gijsbrecht door die van Vianen, de tweede keer onder heer Arnold door de bisschop van Utrecht en de derde keer door de Utrechtse troepen van vrouwe Jacoba van Beieren. De laatste keer is men wel heel grondig te werk gegaan en j arenlang heeft de stad als een puinhoop gelegen. Pas de laatste j aren is de wederopbouw van de grond gekomen, maar |
|||||||||||||||
129
|
|||||||||||||||
vraag waarom de IJsselsteiners de dammen
hadden opgeruimd en een bolwerk hadden opgericht, antwoordde hij slim dat dat was om de IJsselsteinse én Utrechtse burgers te beschermen, omdat al het land in handen is van de Utrechtse kapittels en plundering door de Geldersen voor beide steden een ramp zou betekenen. Nu begonnen de heren te dreigen dat de
dammen weer moesten worden aangebracht, omdat anders Utrecht een strafexpeditie zou uitrusten. Die van IJsselstein hoopten dat een gezantschap van IJsselsteiners in Utrecht verder over de zaak zouden spreken, maar Jan van Amerongen zei vastbesloten: 'Ik ben niet van plan een paard te nemen en met zo'n boodschap thuis te komen.' Schout Aelbrecht antwoordde dat hij binnenkort vrede verwachtte in Gelre en beloofde dat twee weken na de vrede de stedelingen weer dammen in de gracht zouden aanleggen. Ook dat werd niet geaccepteerd en de heren herhaalden hun dreigementen in niet mis te verstane bewoordingen. Nu er oorlog van twee kanten dreigde, zwichtte de schout en gaf toestemming om het bolwerk en de valbrug af te breken om met het puin de stadsgracht te dempen, daarmee gelegenheid biedend aan het onvermijdelijke. Twee weken later, op dinsdag 26 maart,
nog geen twee weken voor H. Paasdag, trok een bende van zo'n 45 man onder leiding van Adolf s kampioen Otto van Vuren onze noodlottige stad binnen over de dam. Deze soldaten waren voor het merendeel afkomstig uit het zeer vijandige Nijmegen, dat al jaren tegen hertog Arnold is, terwij 1 anderen uit Tiel en Zaltbommel kwamen. Wat zij hebben aangericht is onbeschrijfelij k. Na eerst willekeurig mensen op straat te hebben vermoord, waaronder ook vrouwen, trokken zij de huizen binnen en maakten de bewoners gevangen. Huisraad werd geplunderd, geld en goed werden geroofd, zelfs de kerk werd niet ontzien en leeggeroofd. Na deze plundering staken zij enkele huizen in brand, zodat de stad in korte tij d in lichterlaaie stond. Nog steeds staan vele gezinnen sinds die koude lente op straat, terwijl ook velen zijn weggetrokken. Onze enige troost in de laatste maanden is geweest |
|||||||
door de dwingeland Adolf, veinzend achter
Bourgondië te staan? Er wordt zelfs gezegd dat heer Frederik nog met heer Adolf nietsvermoedend een partijtje zat te schaken op de avond voor de zwarte dag. Heer Frederik werd toen een j aar lang in de kerker van kasteel Grave opgesloten, en hertog Arnold zucht nog steeds in het cachot van kasteel Buren, gebroken door het verraad van zijn zoon. Heer Willem heeft daarop wraak gezworen en
heeft op de 27ste februari van dit j aar de stad Arnhem op Adolf veroverd. Samen met zijn bondgenoot hertog Jan van Kleef verblijft hij nog steeds in Gelre. De angst hier ter stede voor een wraakactie
van Adolf na de verovering van Arnhem werd steeds groter en was niet geheel ongegrond. Immers, onze heer was niet aanwezig om de stad te verdedigen, onze bisschop heer David van Bourgondië is gehaat door de Utrechtse burgers en verblijft op het slot Duurstede, zodat steun van zij n kant ij dele hoop mag worden genoemd, en onze heer graaf Philips van Bourgondië is ofwel gestorven of niet geheel meer bij zinnen, zoals het gerucht gaat. De enige hoop op het voorkomen van dergelijke acties in de toekomst mogen wij stellen in heer Jan van den Gruuthuise, onze grafelijke stadhouder, aan wie door de eersten van deze stad een verslag van de verradelijke gebeurtenissen is gezonden. In deze bange tijd had het stadsbestuur
besloten om het zekere voor het onzekere te nemen en de poorten en muren weer te herstellen. Bovendien werd besloten om de dammen die op last van Utrecht na de laatste verwoesting in de gracht waren aangebracht op te ruimen, zodat er geen vreemde troepen binnen zouden komen. Op de plek van een voormalige dam werd een bolwerk gebouwd met een valbrug over de gracht, maar toen die van Utrecht daar lucht van kregen hebben zij direct een afvaardiging naar onze stad gestuurd. De delegatie bestond uit de heren
Bartelmeus van Nyevelt, overste oudman, en Jan van Amerongen, raad van Utrecht, die de zaak met onze schout hebben doorgenomen. De dapperheid van schout Aelbrecht van Egmond kwam in deze en volgende besprekingen duidelijk naar voren. Op de |
|||||||
130
|
|||||||
dat deze beulen aan hun gerechte straf niet
zij n ontkomen. Het moet gezegd worden dat dit onheil wel degelijk aan de Utrechtse halstarrigheid te wij ten is. Na hun schandaUge plundering zijn de
soldaten naar Gorkum gereden met hun buit waar ze dachten als vrienden onthaald te worden. Het tegenovergestelde was waar, want zij werden onmiddellijk gevangen genomen en in de boeien gezet. Toch hebben negentien van hun kans gezien om met gebroken boeien naar de kerk van de Minderbroeders en naar die van het Heilige Geesthuis te rennen, waar ze zich veilig waanden voor de wereldlij ke arm. Maar een grote macht van ridders onder leiding van de procurator van de Hollandse graaf heeft hen |
te pakken weten te krijgen en hen op 26 april
naar Den Haag afgevoerd, waar ze enige tijd in de kerkers hebben gezeten. Op aandringen en verzoek van onze heer Willem en zij n bondgenoot hertog Jan van Kleef zijn er op 6 mei twintig van hen onthoofd, op het rad tentoongesteld, waarna hun hoofden naast elkaar op palen werden gezet tot afschrikwekkend voorbeeld. Ruim drie weken later volgde de rest, 25 mannen, hun gruwelijke voorbeeld. Er werd bericht dat er slechts vier lichamen in gewijde grond zijn begraven, zodat de overigen tot het eind der tijden Satan gezelschap kunnen houden. Het is bekend geworden dat 32 van deze mannen zonen waren uit rijke en aanzienlijke Nijmeegse gezinnen. Helaas zijn er ook |
|||||||
Afbeelding van een eerdere slechting van de stad, in 1417, getiteld 'IJsselstein verbrand'.
Pag. 530 uit het 2e deel (van de 10) van de algemene Geschiedenis des bekende Aardidoots tot den dood van WillemlH, doorG. Suiker, vertaald door J. Verbruguitg. Rudolfen Gerard Wetstein, Amsterdam 1721-1726.
|
||||||||
131
|
||||||||
onschuldigen onthoofd, die niet mee hadden
gedaan aan de plundering en in de boten waren gebleven op de Lek, waarin Otto van Vuren met zijn soldaten was aangekomen. Schandalig is dat die in Den Haag van vrienden en bekenden van de veroordeelden meer dan 400 Rijnse guldens hebben weten af te persen, zogenaamd om hun aan hun lot te laten ontkomen, wat niet gebeurd is. Onze stad begint deze zomer al weer wat
vorm te krijgen en inmiddels zijn er meer dan 50 huizen opgebouwd. Dankzij onze stadhouder kunnen onze verdedigingswerken als muren, poorten en bolwerken weer worden gebouwd, want hij heeft er speciale toestemming voor verleend, buiten die van Utrecht om, op gezag van de hertog van Bourgondië zelf. Toen zij daarachter kwamen stuurden ze de secretaris van Utrecht, de heer Pilman, in hoogst eigen persoon naar onze schout met de opdracht om in het kapittelhuis van de Dom over deze zaak te vergaderen. De schout, samen met 12 mannen van het gerecht, voldeed aan dit verzoek, hoewel hij de aanmatigende toon van onze vijand |
||||||||||||
beneden alle peil vond. Toen de Domdeken
in Utrecht deze mannen ter verantwoording riep voor de opbouw van de stadsveste, riep onze schout kwaad dat dat geen zaak voor Utrecht was, maar op persoonlij k bevel van de hertog van Bourgondië, graaf van Holland, was gebeurd, waarna de Domdeken nog de vermetelheid bezat om onze mannen, die al waren weggelopen, terug te roepen. Pas na het tonen van het schriftelij k bevel tot versterking waren de Utrechters pas tevreden en konden de schout en zijn mannen naar huis gaan, vol woede over zoveel arrogantie. Bronnen:
J. J. de Geer van Oudegein, Onuilgegevene
oorkonden betreffende het slot, de stad en de heerlijkheid van IJsselstein (Utrecht 1860), p. 132- 137. ('Addres van den Magistraat van IJsselstein aan den Raad van Holland, betrekkelij k de verwoesting der stad door de Geldersen, 1466.') A. J. de Mooy, De Gelderse kroniek van Willem
van Berchen, naar het Hamburgse handschrift uitgegeven over de jaren 1343-148] (Arnhem 1950), hoofdstuk 124 (p. 105-106). |
||||||||||||
Molestatie van luitenant Knijff
Juhl591- |
||||||||||||
Ik, Cornelis CorneHsz. Knijff, luitenant
onder kapitein Gerrit Velman van Deventer, in dienst van jonkheer kolonel Olivier van Tempel, in krijgsdienst van Zijne Majesteit koning Hendrik van Frankrij k, - ik ben zwaar beledigd en zelfs met de dood bedreigd geweest door enige lieden uit IJsselstein. Geachte heren, drost De Prinssen van der Aa, schout, burgemeesters, schepenen, - ik wil U vertellen van de schandalige behandeling die een eerzaam soldaat als ik ben onlangs aan den lijve heb moeten ondervinden. U weet hoezeer de steun van de koning van
Frankrij k,mijnheer,in deze oorlog voor onze Nederlanden hard nodig is. Om de legers van de hertog van Parma werkelij k te kunnen bestrijden zijn er overal vele soldaten nodig. Het is mijn taak om die, ook in Uw stad, aan te werven en op te leiden tot strijders voor de goede zaak. Wat betrof het mij toen ik hier niet als vriend maar uiteindelijk als een |
||||||||||||
vij and voor mij n leven moest vechten. Toch
leek Uw stad mij in het begin van mijn komst vrolijk, ja zelfs levendig in het zomerzonnetje. Op zondag de 27ste juni ben ik met enkele
van mijn soldaten naar Uw stad getrokken vanuit Utrecht. Het was de eerste kermisdag in Usselstein en over belangstelling had ik niet te klagen: vele jongens leek het wel wat om de gehate Spanjaarden te verdrijven en diverse namen kon ik in het boek optekenen. Na mijn doel te hebben bereikt vroegen de aspirant-soldaten mij om mee te gaan naar de herberg van waard De Vries aan de Plaats, om een paar borrels te nemen op de goede afloop. Ik en mijn mannen hadden ondertussen dorst gekregen en wilden deze jongens bedanken voor hun medewerking en zo gingen we de herberg binnen. Daarbinnen hebben we een paar dronken
uitgebracht in een vrolijke stemming. Op het |
||||||||||||
132
|
||||||||||||
geweer die mij n knecht droeg en zei: 'Neem
zelf een mes en vecht met me.' Nu is mijn knecht een vredelievend man en
hij stond juist op het punt om Adriaan te kalmeren (liever dan mij n geweer voor zo'n bagatel te gebruiken), toen de laatste mij in het oog kreeg. Voordat ik er erg in had zag ik een mes flitsen. In een reflex bukte ik, zodat de lammehng dwars door mij n hoed sneed. Om hem af te weren hield ik mij n hand beschermend voor mij uit, maar Adriaan stootte weer toe zodat ik een forse j aap over mijn hand kreeg, die hevig begon te bloeden. Hoewel ik woedend was hield ik in de herberg mij n mannen in toom, omdat wij niet in de stad waren om oorlog te voeren. Het leek mij het beste om de herberg uit te gaan, weg van deze ruziezoeker. Dat nam niet weg dat ik me zeer geïrriteerd voelde en een behoorlijke pij n in mij n hand had. Die irritatie nam toe toen wij de Plaats tussen de herberg en het stadhuis overstaken. Dezelfde mannen waarmee ik in de herberg had gedronken - en waarvan ik dacht dat zij het land wilden dienen - stonden op een kluit en scholden ons zodanig uit dat we blind van woede werden. |
||||||||
moment dat ik met mijn oude en nieuwe
soldaten wilde vertrekken, vroegen de laatsten of ik nog even bleef om een paar glazen verder met hen te ledigen. De speelman, die mij meende te herkennen, speelde nog een deuntje en vroeg of ik niet op zijn muziek wilde dansen. Ik moest lachen en zev.'A Is ik een jong meisje bij me zou hebben zou ik wel een dansje willen wagen en je wat drinkgeld voor je muziek geven.' In deze vrolijke stemming ben ik daarna naar achteren gegaan omdat de natuur zich ondertussen zeer dringend had laten gevoelen. Daar trof ik een zekere Adriaan Jansz.
Lammen uit Cabauw samen met waard De Vries, welke eerste over zij n kleren had gebraakt. De waard was bezig om dit van zij n broek en arm te verwijderen toen even daarna mijn knecht kwam om te doen wat ik wilde doen. Op dat moment ging er iets fout. Mij n knecht (in alle onschuld sprekend) zei de waard dat hij Adriaan (doelend op de viezigheid op zijn kleren) beter met een mes af kan krabben. Adriaan, die dit verkeerd begreep, werd kwaad, tastte naar mijn |
||||||||
Het werven van soldaten voor het leger (1795).
|
||||||||
133
|
||||||||
Besluit van het magistraatscollege, 2 augustus
1591. Het college heeft dit verzoekschrift gezien en
tevens is luitenant Knijff op het stadhuis over deze zaak gehoord. Daaruit is gebleken dat hij door zijn gewonde staat geen middel heeft om de stadschirurgijn meester Sweer te betalen, die hem een rekening van 30 gulden heeft gepresenteerd. Ook Willem Jansz. Clinck, logementhouder hier ter stede, die de luitenant op ons bevel tijdens zijn ziekte in zij n logement heeft ondergebracht, is nog niet betaald. Wij zijn van mening dat wij moeten
voorkomen dat de heer Knijff, in dienst van de koning van Frankrijk, een verdere wraakoefening in de toekomst tegen onze stad zal ondernemen. Daarom hebben wij de heer Knijff bij wijze van smartegeld geschonken het loon van mr. Sweer en het geld voor de rekening van de logementhouder, in totaal bedragende 36 gulden. Dit bedrag zal als volgt in rekening worden gebracht, ten eerste 12 gulden op de stadsrekening, 12 gulden op de gemenelandsrekening en 12 gulden op de Benschopse rekening, waarbij wij de hoop uitspreken dat luitenant Knijff voorspoedig mag genezen en gezond zijn dienstplicht voor de Nederlanden mag vervullen. Bron:
OAIJ, inv. nr. 322. (Rekest van luitwn C.Czn.
Knijff van de magistraat van IJsselstein.) |
|||||||||||||
Ben ik dan geen goed soldaat die mij altijd ten
dienste van de Nederlanden voorbeeldig gekweten heb van mijn taak? Moet ik mij daarvoor door deze dronken vechtersbazen laten beledigen? Wij vielen deze troep aan, waartussen zich
ook Adriaan met zijn handlangers bevond, echter zonder iemand zodanig te verwonden dat er bloed vloeide. Hetkrijgstoneel verplaatste zich naar de herberg waar ik de pijnlijke snee had opgelopen, maar ik zweer dat we daar niets hebben beschadigd. Na een tijdje kwamen er zoveel
IJsselsteiners in de herberg die aan het gevecht mee gingen doen, dat wij voor ons leven gingen vrezen. Eén van ons is door die woeste meute zo mishandeld, dat hij ter plekke gestorven is, zoals de stadschirurgijn U zal verklaren. Hoe lang het gevecht heeft geduurd, weet ik
niet meer, maar ik ben meer dood dan levend naar de chirurgijn gebracht die mijn wonden heeft verbonden en mij nu nog onder behandeling heeft. Door deze verschrikkelij ke zaak ben niet
alleen ik, maar veel soldaten met mij, voorlopig verhinderd om onze kapitein in goede orde te dienen. Ik richt mij tot U om deze onverlaten te straffen en om mij n kosten tegemoet te komen, omdat ik immers al geruime tijd verstoken ben van mij n soldij. Met gepaste eerbied, luitenant Cornelis Cornelisz. Knijff. |
|||||||||||||
Laffe moord op Jan Tamboer:
Dader gevlucht IJsselstein, zaterdag 2 j uli 1653, oude stij 1 -
|
|||||||||||||
zullen de getuigen ter secretarie worden
verhoord. Vandaag zijn de schepenen Meerland en Van
Beusichem naar het huis van het slachtoffer geweest, waar het lijk inmiddels was gebracht. Daar hebben de stadschirurgijn mr. Dirck Beijen en mr. Hugo Schadts in aanwezigheid van de schepenen het lijk medisch onderzocht. De afschuwelijke details spreken voor zichzelf. |
|||||||||||||
Een vreselij k drama heeft zich gisteren
tegen de avond afgespeeld in de herberg met de uithangende pauw aan de Kerkstraat, hoek Voorstraat. Wij hebben vernomen van secretaris Verhoeven dat onze bekende stadsgenoot Jan Tamboer in de genoemde herberg om onbekende reden lafhartig is doodgestoken door een persoon van buiten de Baronie. Nadere bijzonderheden omtrent de moord zij n nog onbekend, maar morgen |
|||||||||||||
134
|
|||||||||||||
Jan had twee forse steekwonden opgelopen.
Die in zijn linkerborst was afgestoten op zijn borstbeen, maar de tweede steek was dodelijk geweest. Dit was een diepe haal in zijn linkerzijde, net boven de navel, waarin het mes met grote kracht tot de heft toe omhoog was gestoken zodat een grote hoeveelheid van het omentum (de plooi van het buikvlies tussen maag en darm en) en de ingewanden van de ongelukkige naar buiten was gekomen. De dood moet binnen een halfuur zijn ingetreden. Na de lijkschouwing werden de schepenen
door de officier van j ustitie direct tot vonnissing gemaand omdat er duidelijk sprake was van doodslag. Van de dader, een zekere Cornelis Cornelissen, is geen spoor te bekennen. Zondag 3 juli-
Vandaag zijn in de zaak Jan Tamboer op
last van de officier van justitie vier getuigen verhoord, welk verhoor wij hier letterlijk laten volgen. Als eerste is verhoord Teunis Willemsz.
Pronckert, de 28-jarige waard van de herberg met de pauw. Zijn getuigenis is afgelegd voor schout Van Helmond en schepenen Hoefsmit en VanDijck. Teunis verklaarde onder ede dat Jan
Tamboer eergisteravond rustig in zijn herberg met Cornelis, een wafelbakker uit Gouda, zat te drinken. Hij was er zeker van dat ze op dat moment geen ruzie met elkaar hadden. Op een gegeven moment werd hij door zijn verschrikte vrouw gehaald, waarna beiden naar de keuken gingen, waar Jan en Cornelis inmiddels naartoe waren gegaan. Daar aangekomen zag hij Jan staan met een getrokken mes in zij n hand, waarop Teunis zei: 'Jan, steek mij niet.' Toen zag Teunis dat hij uit zijn linkerzij bloedde en kreunde: Tk ben gestoken.' De waard, die niet goed wist wat hij met de
situatie aanmoest, vroeg toen verschrikt of hij de man die hem gestoken had vergaf, waarop Jan met moeite kon uitbrengen: 'Ja, de man... de man...' Meteen daarna viel hij bewusteloos op de grond. Na een half uur is hij gestorven, zonder nog iets te hebben gezegd. Cornelis had inmiddels de benen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genomen.
Als tweede volgt de getuigenis van
Willemke Willems, de vrouw van de waard. Zij verklaarde dat Cornelis en Jan naast elkaar in de keuken zaten, waarna zij de herberg in ging om voor de gasten te zorgen. Op een zeker ogenblik werd zij daar door haar dochter Geertje gehaald, die haar vroeg snel naar de keuken te gaan. Daar aangekomen zag zij Jan staan vóór Cornelis met een mes in zijn hand. Zij hoorde Cornelis schreeuwen: 'O Heer, o Heer!' terwijl hij in ontzetting naar zij n slachtoffer keek. Zij kon niet zien of Cornelis ook een mes in zijn hand had. Meteen is zij naar haar man in de herberg gelopen om de twee mannen van elkaar te scheiden. Op dat moment zal Cornelis zij n gevlucht. Als derde werd de dochter van de waard en
waardin verhoord. Geertje Wouters is de 15- j arige dochter van Willemke Willems uit een eerder huwelijk. Ook zij verklaarde dat de twee mannen in de keuken zaten, in kennelijke staat. Omdat Geertje enige tijd in de keuken was had zij gezien dat Cornelis met zij n hoofd voorovergebogen aan tafel zat, rechts van Jan. Cornelis ondersteunde zijn hoofd en deed alsof hij sliep. Jan probeerde iets van hem te weten te komen, maar Cornelis bleef in zij n houding en gaf geen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
135
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar haar man zich ophoudt en dat hij in de
tussentijd niet thuis was gekomen. De volgende dag heeft gerechtsbode Woordeloos de stadsklok laten luiden, waarop het gerecht in zitting bijeen is gekomen. Tijdens die vergadering heeft de officier de conclusie in plaats van eis gedaan, wat inhield dat Cornelis bij verstek werd veroordeeld tot de dood door middel van onthoofding. Voorts zouden al zijn goederen geconfisqueerd worden ten behoeven van de baron van IJsselstein, met aftrek van de kosten voor het proces. Bovendien zou Cornelis zijn leven lang uit de Baronie verbannen worden, mocht hij zich daar ooit weer vertonen. Volgens goed rechtsgebruik zijn zowel de dagvaarding als de conclusie in plaats van eis drie maal herhaald, zodat Cornelis gelegenheid had zich in juridisch opzicht te kunnen verdedigen. De 12de en 18e juh is men weer in Gouda geweest, en op 14 en 21 j uli heeft Noordeloos de klok weer moeten luiden voor de officier. Cornelis bleef spoorloos, zodat het gerecht op de 25ste juli jl. ten huize van Cornelis in Gouda het intendit aan zijn vrouw heeft laten voorlezen. Het intendit houdt in dat Cornelis zich voortaan niet meer in juridische zin mag laten verdedigen en zonder proces ter dood zal worden gebracht, mits hij natuurlijk gepakt zal worden. Drie dagen daarna heeft het gerecht het definitieve intendit uitgesproken, waarbij de conclusie in plaats van eis werd herhaald. Bron:
Rij ksarchief Utrecht, Archief stadsgerecht
IJsselstein, inv.nr. 637 (Documenten betreffende het proces bij verstek jegens CorneUs Cornehssen, wafelbakker te Gouda, 1653.) |
||||||||||||
antwoord. Jan werd kwader en gaf hem een
flinke duw op zijn hoofd, klaarblijkelijk om hem wakker te maken. Toen ze dat zag is ze meteen naar haar moeder binnen in de herberg gerend omdat zij verdere moeilijkheden verwachtte. Verder heeft zij niets kunnen mededelen. Als laatste is Cornelis Egberts verhoord,
een 28-jarige stamgast in de herberg. Hij heeft verklaard dat hij samen met Jan en zijn naamgenoot Cornelis uit Gouda in de taveerne had zitten drinken en tijdens het drinkgelag niets had gehoord van enige ruzie tussen beide heren. Toen hij ergens anders ging zitten raakte hij zij n drinkebroeders even uit het oog, maar na een tijdje is hij de keuken ingegaan waar hij zag dat Cornelis met het hoofd voorovergebogen aan tafel zat naast Jan, zodat het leek alsof hij sliep. Daarop is hij weer in de herberg gegaan, totdat hij naar de keuken werd geroepen waar hij de zwaar gewonde Jan aantrof. Hij heeft Teunis Pronckert nog horen vragen of Jan zijn aanvaller vergaf, waarop Jan had gezegd: 'Ja, de man... de man...' en verder niets meer. Verdere afhandeling van deze zaak.
Aangezien de dader terstond na de moord
de vlucht had genomen, is onmiddellijk met de verstekprocedure begonnen door het gerecht van deze stad. Opwoensdagójuhisbij de vrouwvan Cornelis Cornelissen in Gouda voor de eerste keer de openbare dagvaarding voorgelezen, waarin vermeld was dat Cornelis in eigen persoon de volgende dag in IJsselstein moest verschijnen om uit de mond van de officier van justitie de eis te vernemen. Vrouw Cornelissen heeft laten weten dat zij niet weet |
||||||||||||
Pastoor protesteert tegen bijgeloof
15 december 1797, het derde jaar der Bataafse Vrijheid. |
||||||||||||
geschenk, zo zei de eerwaarde heer ons, van
zijn Franciskaner broeders uit Breda-, vertelde de pastoor ons het volgende in zij n prettig Brabantse accent. Zo'n vier jaag geleden (vele katholieken
hier ter stede herinneren zich dat nog) kwam er een zekere dame op leeftijd naar hem toe, |
||||||||||||
Bij monde van pastoor Johannes Govers
kwamen ons de volgende ontstellende berichten ter ore. Na eerst bewonderend te hebben rondgelopen in de vrij nieuwe pastorie en kerk, waar onlangs een prachtig gesneden preekstoel uit Brabant is geïnstalleerd, - een |
||||||||||||
136
|
||||||||||||
die ervan overtuigd was door demonen
bezeten of behekst te zij n. Hem werd verzocht om deze duivels, die haar vreselij k pij nigden, uit te drij ven. Zij die de pastoor goed kennen weten dat hij bijgeloof op alle manieren wil bestrijden en dat hij een rationele, sterke geest bezit. Na de vrouw streng ondervraagd te hebben, bleek hem dat er hoegenaamd geen bewijs was voor een dergelijke bezetenheid en dat er al helemaal geen reden was voor toepassing van exorcisme. Kennissen van de vrouw, ook door dat verachtelijke bijgeloof aangestoken, namen hier echter geen genoegen mee en haalden de heer Van Winden, pastoor van Varik, erbij om te doen wat de heer Govers zo verstandig geweigerd had. Na dit welhaast Middeleeuwse ritueel te
hebben toegepast bleef de vrouw last hebben van pijnen, maar onderzoek door de stadsdokter leerde dat de vrouw aan een vorm van reumatiek leed die haar periodiek zeer kwelde. Naderhand heeft de pastoor hierover
bericht gezonden naar de Aartspriester van Utrecht, de heer H. Berendtzen, waarin hij zijn beklag deed over pastoor Van Winden, maar hierop is nooit een afdoend antwoord gekomen. Wie schetst de verbazing van de heer Govers
toen hem, deze keer door een achtenswaardig burger van deze stad, wederom om een exorcisme werd verzocht! Het betreft hier niemand minder dan oud-
burgemeester Hermanus van der Roest, nu 46 jaar, bij wie de pastoor enige keren op bezoek was geweest. De heer Govers weigerde volstrekt om aan dit verzoek aan de heer Van der Roest - overigens protestants van overtuiging- tegemoet te komen, indien niet eerst zijn artsen een ondertekende verklaring zouden laten zien dat zij n lichamelij ke toestand geheel aan bovennatuurlijke oorzaken te wijten zou zijn. De heer Van der Roest was echter niet van
zij n opzet af te brengen en volhardde in zij n denkbeelden door toedoen van zijn dienstmeid, ook protestants, die in Utrecht bij een duiveluitbanner was geweest en hem verteld heeft hoe dat werk, tegen een vergoeding, gedaan werd. Op dit moment is het zelfs zo ver dat ieder moment pastoor van |
|||||||
Pastoor]. Govers (kerkraam RK KerkIJsselstein).
Winden uit Varik kan worden verwacht, die
hetzelfde moet gaan doen als wat hij vier j aar geleden heeft gedaan. Toch is het algemeen bekend dat de pijnlijke aanvallen van de heer Van der Roest hun oorzaak vinden in de j icht, welke ziekte als gevolg van zij n voorliefde voor wij n en voor vleesgerechten moet zij n uitgebroken. De felle pijnscheuten vanuit de tenen zijn bekend te verdwijnen na het nuttigen van een extract uit de plant herfsttijloos of, in de volksmond, naakte joffer, een lelie-achtige. Maar voor de heer Van der Roest is dit blijkbaar niet voldoende. Meteen heeft de pastoor de heer Van
Engelen, de nieuwe Aartspriester van Utrecht en pastoor van Maarssen, van deze zaak op de hoogte gebracht en heeft hij nadrukkelijk vermeld om krachtdadige middelen te gebruiken om dit tegen te gaan. Blijven maatregelen uit, dan zal de eerwaarde heer pastoor contact opnemen met onze balj uw, de heer Lyklama a Nij eholt, om de heer Van der Roest in hechtenis te nemen. Voordat dit paardemiddel toegepast zal worden is de heer Van Engelen verzocht onze jichtige ex-burgmeester eens flink aan te schrijven betreffende zijn omgang met Van Winden. De pastoor, zijn woede met moeite
onderdrukkend, laat ons als laatste nog weten dat het wat hem betreft maar uit moet zijn met zakkenkloppers als Van Winden die de plattelandsstaties aflopen voor geld en die de mensen, van arm tot rij k, beduvelen. Bron:
RAU. Archief Aartspriesters van de Hollandse
Zending, nr. 1486. (brief van pastoor J. Govers aan aartspriester J. van Engelen). |
|||||||
137
|
|||||||
Uit de schooldoos
|
||||||||||
De oproep in de vorige uitgave voor ontbrekende namen bij
een klassefoto uit 1933 heeft verschillende reakties opgeleverd.
We publiceren hier de reaktie van mevrouw Nieuwenhuis.
|
||||||||||
1. Lien Schinkel
2. Pietje Boer
3. JanMorree
4. CeesVerwey
5. Stein Verwoerd
6. AntjevanOs
7. JanPous
8. JaenetvanEck
9. Nel Schinkel
10. RienaMeijvogel
11. AnnemarieVis
12. Jan de Heer
13. Johan van Mourik
14. Arie Timmer
15. GerrieKars
|
||||||||||
16. Marie van Zoest
17. AntjevandeHaar
18. JeanedeJong
19. Piet Vermeulen?
20. Catrien den Dunnen?
21. GreetdeJong
22. Hannie Ederveen
23. Dikkie van Beek
24. Wim Hoogendoorn
25. TeusPeelen
26. + 27 zusjes Van Eijk
27. Gerard Oskam
30. Herman Langerak
31. PietKarelse
|
||||||||||
138
|
||||||||||
Crisistijd in de jaren dertig
Door L. Murk
|
|||||||||
De slechte economische omstandigheden
in de jaren dertig zijn berucht geworden. Eén van de gevolgen hiervan was dat veel mensen zonder werk kwamen te zitten. Ook IJsselstein werd door grote werkloosheid getroffen. Vooral onder de loswerkmannen die geen vaste 'baas' hadden, waren er veel zonder werk. Om een indruk te geven van de omvang van het aantal werkloze arbeiders volgen hier wat cijfers: 1931 ± 65 werklozen
1932 ±170 werklozen
1933 ±240 werklozen
1934 ±350 werklozen
Deze cijfers moet men zien in samenhang met
het inwoneraantal van ± 4800. Landelijk lag de werkloosheid op 17% van de beroepsbevolking. Naar schatting lag het voor IJsselstein wel op 30 tot 35 %. De overheid was door dit hoge percentage
zeer bezorgd. De door de overheid bedachte werkverschaffing was een onderdeel van het systeem der 'steunverlening'. De steuntrekker was verplicht, op straffe van uitsluiting, om elders op van overheidswegen aangewezen obj ecten te gaan werken. Zo moesten IJsselsteihse mannen werken
in Diever, Steenwijk en Giethoorn. De werkzaamheden bestonden uit het aanleggen van fietspaden, ontginning van heide, planten van bomen en het graven van een kanaal. De verdiensten waren in de
werkverschaffing minimaal, omdat IJsselstein was ingedeeld in de laagste loonklasse. Voor een hele week werken van 48 uur kreeg moeder de vrouw niet meer dan f 7,-af 8,-gulden in haar handen gestopte door de gemeenteontvanger. Daarnaast kreeg men dan nog een paar pakjes 'crisisboter' (slechte margarine). |
De mensen uit de grote steden kregen veel
meer uitbetaald, soms wel het dubbele of meer. De mannen verbleven in grote barakken
die bij het werk waren opgesteld. Men kan zich voorstellen dat het niet prettig was om daar te verblijven; de omgeving en lage beloning werkten sterk demoraliserend. De mensen moesten zichzelf vermaken en zoals vaak zijn er altijd wel mensen die proberen het moraal op te vijzelen. Enkelen die muzikaal waren hadden hun acordeon meegenomen. Eén van die mensen was Wim van Doorn met de bijnaam 'poessie' uit de Koningstraat. Van beroep was hij meubelmaker en spuiter. Hij heeft in het Overijsselse een lied gemaakt dat bekend is geworden onder arbeidersklasse van IJsselstein. In mijn kinderjaren heb ik dat lied van mijn vader geleerd, ook hij werkte daar. Jammer genoeg kon ik me nog maar enkele regels herinneren. Gelukkig was op een van de dia-avonden van de HKY mevrouw Mien van Mildert-Heikoop aanwezig die het gehele lied nog kon zingen. Op de wijs van: 'Daar bij die molen'
Versl
Ik weet een heerlij k plekje grond Bij Steenwij k in de buurt Door B. en W. van IJsselstein Zij n wij daar heen gestuurd Daar graven wij steeds in 't Kanaal Soms is het veen dan zand Maar door het heerlij k zonnetj e Zo lekker bruin gebrand Refrein
Daar op die weide (ook wel heide) Die mooie weide Daar brengen wij |
||||||||
139
|
|||||||||
Om het leven in de crisistijd voor families
financieel wat draaglijker te maken werd in IJsselstein het zogenaamde crisiscomite opgericht. De leden daarvan trachtten zo goed mogelijk de gezinnen van de werklozen te helpen, door het verstrekken van kleding, voedsel en brandstof. In dit comité waren alle gezindten en richtingen vertegenwoordigd, hetgeen in die tijd haast ondenkbaar was. De twee belangrijkste animators waren
Antoon Peek de metselaar en slijter Aart de With. Deze twee mannen waren 'kleine zelfstandigen' en hebben voor de IJsselsteinse gemeenschap op sociaal en cultureel gebied veel betekend. Op de foto zittend, derde van rechts Antoon Peek en naast hem Aart de With. De vragen aan u zijn:
De foto van het crisiscomite is genomen voor de openbare school aan de Walkade in ± 1938. Bij deze gelegenheid hadden de dames zich verkleed voorde een of andere actie. Welke actie was dit en wie zijn de andere personen die op de foto staan? Zijn er nog foto's van deze 'IJsselsteinse gemeenschap' in den vreemde en is er nog meer over te verhalen. Uw reactie's kunnen ingeleverd worden bij
L. Murk, IJsselstraat 24. |
|||||||
Onze veer-tien dagen door
Toch zijn wij blijde (2 keer) Bij het vertrek van het vrijdagmiddag spoor Vers 2
En op het werk daar staat een keet Met een grote stok eraan Daar ziet men's morgens bij begin Een bal naar boven gaan. En bij het rust en avond uur Dan gaat hij weer omlaag Dan roepen wij: 'jongens de bal is weg Voldoende voor vandaag' Refrein
Vers 3
En 's avonds is het werk gedaan Dan gaan wij weer naar kamp Ons maag verstrakt van 't werken moe Een lichte hongerkramp De kok beheerst en zegt dan: 'wacht, nog eventjes geduld Om halfzeven gaat de bel Dan wordt je maag gevuld'. Refrein
Gezongen en geschreven door Mevrouw
J.W. van Mildert-Heikoop, beter bekend als'MienHeikop'. |
|||||||
140
|
|||||||
Winter
in IJsselstein
|
|||||||||
Bij het uitbreken van Wereldoorlog II werd Finland door Rusland op 30 november 1930 aangevallen.
Finland weigerde grondgebied en militaire bases aan de Sovjet Unie af te staan.
De Finnen waren sterk in de minderheid doch wisten onder maarschalk Mannerheim
de vijand in bedwang te houden.
Pas in de winter van 1940 gelukte het de Russen de landengte van Karalië te forceren en de vrede van
Moskou af te dwingen (30 maart 1940).
Dit gebeuren stond aan de vooravond van de Duitse inval ook sterk in Nederland in de belangstelling. Overal in het land werden inzamelingsakties gehouden voor het Finse volk. Op de foto ziet u hoeArie Rietveldenzijn vrouw Geertruida hun medeleven aan de strijd van de Finnen betuigden.
De foto is genomen vanaf de Hoge Biezendijk op de plaats van de huidige toerit naar de televisietoren.
Op de achtergrond is vaag de Lekbrug te zien.
Deze is in de oorlog verwoest en later herbouwd.
|
|||||||||
141
|
|||||||||
Winter 1929. We zien een dichtgevroren Lek ter hoogte van de 'schipbrug' tussen Vreeswijk en Vianen.
Deze brug lag ongeveer 100 meter stroomafwaarts van de Koninginnesluis.
IJsselsteiner Daaf Broekman steekt hier met zijn A Ford via het ijs de Lek over.
Daaf Broekman had een manufacturenzaak aan de Voorstraat.
Rechts zien we het bruggehoofd van de schipbrug en achter de Ford brugwachterswoningen aan de
Lekdijk.
Ijspret in 1941 aan de Hoge Biezen, net buiten de IJsselsteinse binnenstad.
Gezien de voorzichtigeschaatshouding lag het ijs er net. |
|||||
142
|
|||||
Winter 1941. Boer Bos uit de IJsseldijk bij zijn paard. Wie in de arreslee zitten zijn niet bekend.
De plaats is ter hoogte van de manege aan de IJsseldijk. Panoven 1963, op de plaats van het huidige viaduct over de IJssel aan de Beneluxweg.
De weg bepaalde nog sterk het karakter van het landschap. |
|||||
143
|
|||||
IJspret rond 1900. Zwierig zwaaiend gaan de dames over de baan, de baanveger doet zijn onderbetaald
werk en rechts is de uitspanning Café 'De Roode Leeuw' (eigenaar G.J. H. van Bijlevelt) te zien.
De foto is genomen vanaf de Benschopperweg.
De ijsbaan lag tussen wat nu hetgymnastiekgebouw is en Mariënhofke; in de breedte liep het van de
Benschopperweg af tot aan de wetering langs de Groene Dijk.
De naam Benschopperweg is later gekomen. Deze weg heette eerst Kamperzandpad. In de volksmond
werd dit al gauw: Kamperdijk. De 'Kamperdijk' liep kaarsrecht van IJsselstein uit tot aan het 'Hemeltje' in
Benschop. Het was een zeer smalle weg meteenpaardenpadin het midden.
Om elkaar te kunnen passeren met paard en wagen was er halverwege (ongeveer ter hoogte van
'Marienstein') een wijkplaats aangebracht.
De ijsbaan werd zomers gebruikt voor buitenactiviteiten zoals: draverijen, veekeuringen,
tentoonstellingen en ook als het racecircuit van de destijds in IJsselstein bestaande wielerclub
'De Zwaluw'.
|
|||||
144
|
|||||
De brieven van
Pieter van der Meulen.^ |
|||||||||||
Met ingang van dit nummer publiceert de redactie de brieven van mr. Pieter van der Meulen
aan mr. Joachim Ferdinand de Beaufort. Er bevinden zich in het Archief de Beaufort in het
Rijksarchief Utrecht enige tientallen brieven van de hand van schout/vice-drost Van der
Meulen aan drost De Beaufort die lopen over de j aren 1766-1804. Hierin staan zaken
beschreven die aan iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van IJsselstein een schat
aan informatie bieden.
|
|||||||||||
Kranen en zijn echtgenote Sara Jetz. als
getuigen bij de doop optraden. De band met zij n schoonfamilie moet zeer hecht zij n geweest; een zoon en een dochter werden naar deze getuigen vernoemd. Van zijn kinderen zouden zij n zonen Rij nhard Jan (geboren 1768) en Jan Bavius (geboren 1769) carrière maken respectievelijk als dominee en schout. De brieven zoals die hier voor het eerst
gepubliceerd worden zijn gericht aan mr. J.F. de Beaufort (Hulst 22 april 1719-Zeist 11 mei 1807), drost van de baronie tussen 1762 en 1803, heer van Duivendijke en Raad en Rekenmeester van de Nassause Domeinraad, welke insteUing o. a. de financiën van de baronie onder zich had. Het was de taak van Van der Meulen om de drost op de hoogte te houden van de toestand in de baronie tijdens zijn afwezigheid. De drost verbleef geregeld in Den Haag en verhuisde in 1795 naar Zeist. Beide heren waren (streng) protestant en (zeer) Oranjegezind. Voor Van der Meulen geldt dat zijn overtuiging sterk in zijn brieven naar voren komt. Het spreekt vanzelf dat de vice- drost niets moest hebben van de patriotten, zoals die zich ook in IJsselstein tussen 1780 en 1787 manifesteerden. Ook stond hij zeer sceptisch tegenover de Bataafse revolutie van 1795, toen radicale IJsselsteiners het stadsbestuur gingen vormen en de katholieken door de Fransen werden |
|||||||||||
Wie was Pieter van der Meulen?
Pieter was de jongste zoon van de
IJsselsteinse schout mr. Reinhard van der Meulen (schout van 1721-1754) en van Margareta van Aken. Hij werd op 5 j anuari 1729 in de protestantse Nicolaaskerk gedoopt, doorliep de Latijnse school en de juridische faculteit van de universiteit van Utrecht (promotie in 1752) en werd al jong tot schout van Usselstein benoemd (op 25 september 1754), als opvolger van zijn vader. Door zijn afkomst was zij n bedj e gespreid, zoals we dat nu noemen, en zij n carrière nam een hoge vlucht. Als schout werd hij op 20 mei 1763 tot vice-drost benoemd door zijn vriend de drost Joachim Ferdinand de Beaufort. De functie hield in dat hij bij afwezigheid van de drost, hetgeen nogal eens voorkwam, zij n functie waar moest nemen als beheerder van het kasteel, plaatsvervanger van de baron (na 1766 Willem V) en houtvester van de j acht. Pieter was daarmee de hoogste functionaris van de baronie. Een derde hoge functie heeft hij omstreeks
1772 gekregen, toen hij Raadsheer van de kamer van j ustitie van Vianen en Ameide werd.' Enige jaren daarvoor, op 14 maart 1768, was hij met de Zwolse Clara Henrica Tra Kranen getrouwd, de zuster van de invloedrijke IJsselsteinse burgemeester en schepen Jan Tra Kranen. Het paar kreeg tussen 1768 en 1780 zeven kinderen, waarbij in alle gevallen Jan Tra |
|||||||||||
145
|
|||||||||||
begunstigd. Zijn grootste vijand was de stads-
en plattelandsdokterJ. E. Lyklamaa Nij eholt, een kleurrij k, zeer patriotsgezind man en tegenstander van de stadhouder (tevens baron) Willem V.Lijklama kreeg gaandeweg steeds meer invloed op het bestuur, terwijl Van der Meulen en De Beaufort in feite buiten spel werden gezet. De brieven
De lange periode waarin de briefwisseling
plaatsvond biedt een uitstekende gelegenheid om de grote 'items' van die tijd, als de regentenoligarchie, patriottisme-orangisme en de Bataafse revolutie in een kleine gemeenschap mee te beleven, als een afspiegeling van de 18de eeuwse nationale geschiedenis in het klein. We worden in staat gesteld om over Van der Meulen's schouders mee te kijken naar de personen en de gebeurtenissen waarmee hij te maken kreeg. Van der Meulen schrijft veelal in lange zinnen, met veel Franse leenwoorden, in een nauwkeurige, maar nederige stij 1. Hij was een ontwikkeld man en zal zeker niet beantwoord hebben aan het karikatuur van een 18de eeuwse regent, zoals die in het verleden wel gemaakt is, met onvriendelij ke trekjes als |
||||||||||||
corruptie, verregaande nepotisme en neigend
tot nietsdoen op een riant buiten. Van der Meulen nam zijn ambten serieus en moet een nauwgezet en precies man zijn geweest. De brieven worden zoveel mogelijk
gepubliceerd zonder aan de interpunctie of spelling iets te veranderen; daar waar een aperte fout is gemaakt, zodat het voor een goed begrip van de tekst niet meer te volgen is, is een verbetering aangebracht. Waar nodig worden de termen in een noot verklaard. Bronnen:
De brieven in het RAU, Archief de Beaufort, nrs.
1538 en 1540. Genealogische gegevens: - RAU, Doop-, Trouw-
en Begraafboeken van IJsselstein (Hervormde Kerk). - Biografisch Woordenboek der Nederlanden.
Gegevens omtrent benoemingen: RAU, De Beaufort, nr. 1538. Noot
1. Het hoogste rechtscollege van het land van
Vianen, bestaande uit een drost, zes andere raden en een griffier, (zie: H.I. Smit, Vianen in de patriottentijd. In: Jaarboek Oud- Utrecht 1987, p. 189 V.V.). |
||||||||||||
Nummer één
Hoog Edele gestrenge heer! |
||||||||||||
't Sedert mijne voorige van den 24" der
gepasseerde maend heb ik de ingeslotene ontfangen, welke ik de eer hebbe Uw Hoogedele gestrenge' bij deesen te doen toekoomen. De uitdeelinge derprijsen van het Latijnsche
school is laestleedene donderdag met een algemeen applaudissement verrigt en hebben de jonge heeren Rengers der seriver gratiarum actiones^ wel gedaen. Het getal der kostdiscipelen is nu reets tot 40 aengegroeit, en moet den rector^ zig nog dikwils excuseeren om meer aen te neemen; om den opgang van dit school te bevorderen hebben wijgeresolveert nae verloop van drie a vier weeken eene remontrantie aan mijne heeren van den Raad'* te doen, waerbij wij zullen versoeken, dat den rector een ondermeester ofpraeceptor mag |
aenneemen en te solliciteeren, dat de stad van
wegens het Domijn^ in het tractement, hetgeen niet wel minder dan 250 gulden zal kunnen zijn, mag werden tegemoet gekomen. Wij zijn daer toe des te eerder overgegaen omdat den rector een seer bekwaam jongeling te Bredevoortgebooren, gevonden heeft, en seldsaem alle de vereischte capaciteiten bij eikanderen gevonden worden; het is ook om deeze reeden, dat zijn Edele gesondeerd' wordende om op een der academiën van ons land in eene hogere qualiteit te koomen, zulks heeft gedeelineert. ^ Ik heb tot nog toe metsekerheid niet kunnen
ontdekken werwaerts Johannes Kemmena^ zig geretireerd heeft, schoon de informatiën volgens welke hij zignaer Braband zoude geretireert hebben, de sekerste schijnen, soo |
|||||||||||
146
|
||||||||||||
lange men hem niet heeft, zullen zijne
complicen'^ niet bekent of tot confessie kunnen gebragt worden, schoon desuspicie tegens sommige groot is; de heerfiscael 't Hoen" heeft mij gepresenteert, indien zijn WEG advijs in het verder behandelen deezer saak mij van dienst konde zijn, dat ik dan maar konde schrijven, dat ik op eene spoedige rescriptie'^ kan staat maken. '^ Nae een knegt voor UHEG heb ik mij wel geïnformeert, dog tot nog toe niet kunnen bekoomen, diegeene welke de gerequireerde''^ bekwaamheden hebben, willen naergeen kleineplaets en blijven liever te Utrecht of Amsterdam, alwaar desulke welkeparuiken opmaken en raseeren'^ kunnen, wel getrokken worden, ik zal egter nog verder blijven sien, of ik 'er een vinden kan. Ik heb verder de eer UHEG en mevrouw UHEG beminde van mijn waerde moeders en mijn diep respect te versekeren en mij te nomen. HEG heer!
Uw HEG gehoorsaeme en onderdaenige
dienaerP. van der Meulen.
Usselstein den 3. september 1766.
|
||||||||||
Noten
1. In het vervolg afgekort als (U)HEG of WEG
(Weledelgestrenge). 2. Dankbetuigingen in het Latijn.
3. Ahasverus Bresser uit Utrecht (rector 1761-
1773). 4. Nassause Domeinraad.
5. Nassause Domeinen.
6. Uitgenodigd, gevraagd.
7. Afgewezen. Het betreft hier een aanstelling
te Deventer als rector. 8. Deze zaak betreft chirurgijn Johannes Kem-
mena die in 1766 beschuldigd werd van sodo- mie (homosexualiteit, een ernstig vergrijp in de 18de eeuw). Zeven getuigen zijn toen ver- hoord, maar Kennema was inmiddels ge- vlucht. Zie A. Bruynis en H. Ormeling, Cri- minaliteit en straf in de Baronie van Ussel- stein van 1750 tot 1795, II, in: UHKJ 32 (april 1985), p. 229. 9. Teruggetrokken.
10. Handlangers.
11. Goris 't Hoen. Deze was in dit jaar Raadsbur-
gemeester en openbare eiser in strafzaken (fiscaal). 12. Aanschrijving op een brief.
13. Rekenen op.
14. Verzochte, benodigde.
15. Scheren.
|
||||||||||
Nummer twee
|
||||||||||
Ik ben thans meer als ooit begeerig nae de
lijsten van demagistraet, omdat mij reets meermaelen te vooren gekomen is, dat wij Dr. de Bie^ weeder in de scheepensbanksien sullen. Zoodrae ik de commissie voor juffrouw
Megertals Fransche demoiselle^ ontfangen had, heb ik Haer Edele zulks terstond gecommuniceert en verzogtten spoedigste herwaerts te komen, en mij te, verwittigen wanneer te Amsterdam een schuit geliefde te hebben om herwaerts haer meubelen te haelen, ik heb Haer Edele teffens kennis gegeeven dat wij een huis voor haer hadden gehuert, dat ons voorkwam toteenjuffrouweschool wel geconstitueerf te zijn, dog tot heeden toe heb ik geen antwoord ontfangen. Mij is van hier niets verders meldingwaerdig bekent, waerom ik deeze zal besluiten na mij de eer gegeeven te hebben UHEG mevrouw |
||||||||||
HEG heer!
Ik kan nietnalaeten UHEG kennisse te
geeven dat de vreugdebedrijven gisteren' en de illuminatiën^ deeze nagt zonder eenig ongeluk afgeloopen zijn, een ieder heeft zijn best gedaen om uit te munten, hebbende wijnige die verwagting gehad, alleen konde mijn buerman Jan Graver het zijne niet aan de gang krijgen, want zullende illumineeren met bierglasen met oliegevult, is hij met aensteeken bezig geweest van ses tot tien uuren, wanneer nog niet meer dan tien a twaeljf glasen brandende waeren, en is toen, demoedopgeevende, daer uitgescheiden, numaendmen, dat hij zulks deezen avond hervatten wil, ondertusschen wierd erdoor de voorbijgangers niet wijnig om geralleerf; de regeeringr heeft zig tot ontrent een uur op het stadhuis geamuseert, tot dat alle de illuminatiën bijnae gedaen waren, en geen gevaer meer te verwagten was. |
||||||||||
147
|
||||||||||
UHEG beminde (zo nog in 's Haege mogt zijn) Noten
|
||||||||||||||
mijn heer den Raedsheer, en mijnheer en 1 •
mevrouw Rengers onze complimenten
gemaekt en van ons diep respect versekert te hebben, terwijle ik mij eerbiedig noeme HEG heer!
UHEG seer gehoorsaeme en onderdaenige
dienaerP. vanderMeulen. 2. üsselstein 10. november 1767. 3,
|
9 november 1767. Dit in verband met de te-
rugkeer van het stadhouderlijke paar uit Ber- lijn. Willem V (o.a. baron van Üsselstein) was op 4 november van dat jaar met prinses Wil- helmina van Pruisen getrouwd: veel feesten betreffende de Oranjes werden in de Baronie meegevierd. Feestelijke (lampion)verlichtingen.
Zoon van de Benschopse schout Willem Gra- ves, voormalig secretaris, rentmeester der Domeinen en voorganger van P. van der Meu- len als vice-drost (1756-1763). Hij was sinds 1745 getrouwd met Barbara Boonen en ver- huisde later naar Amsterdam. Bekend is zijn slechte verstandhouding met drost De Beau- fort. De spot mee gedreven, uitgelachen.
Stadsbestuur. Med. dr. Hendrik Pelgrom de Bie, meedere
keren schepen van IJssel.stein. De dag na het schrijven van deze brief vond de aanstelling van de IJsselsteinse magistraat plaats, waar- onder De Bie als schepen. Franse kostschool juffrouw voor meisjes. Al in 1739 was er sprake van een dergelijke school. Ingericht. |
|||||||||||||
P. S. Ik had deeze reets gesloten toen ik UHEG
seer geëerde missive van gisteren hedenavond met de schuit kwam te ontfangen. Ik zie met bijzonder genoegen de goede o ver komst van ^ mevrouw en de verdere vrienden; door dien 5'
mij voorkomt UHEG zeer verlangende zijt te 6.
weeten of hier alles zonder ongelukken is
afgeloopen laet ik deeze van den avond nog op de post te Utrecht brengen refereerende mij aen het bovenstaende, alleen met bijvoeging dat alles op het casteel nog wel is; ik hoop dat deeze door Van Beek nog tijdig genoeg te Utrecht zal kunnen bestelt werden. o |
||||||||||||||
Historische Kring
Üsselstein De Stichting Historische Kring Üsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voorde geschiedenis van Üsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk,IJsselstraat24, Üsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP üsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M.
Hobbemalaan 11, Üsselstein.
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank Üsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
|
||||||||||||||
Redaktie:
Drs.A.M.Fafianie,Duivenkamp487,36ü7BH,
Maarssen en B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401 CC Üsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11,3401 NA Üsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van Üsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per kalenderjaar, zij die buiten Üsselstein wonen worden verzocht/ 6,-extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zij n ƒ80.- |
||||||||||||||
148
|
||||||||||||||
IJsselsteins kerkorgel ontdekt in de
Bethelkerk te Urk |
||||||||||
door L. Murke.a.
|
||||||||||
Vernieuwingsdrang of technische
gebreken moeten de oorzaak geweest zijn van het verwijderen van het kerkorgel uit de Nicolaasbasihek in 1907 en- of was het te klein voor zo'n groot kerkgebouw. Wat de werkelijke reden was is niet duidelij k, wel is bekend dat in 1907 Arie van Kippersluis ƒ 10.000,- ten geschenke gaf voor de aankoop vaneen nieuw orgel. Het oude orgel is enige tijd geleden 'herontdekt' in het vissersdorp Urk op het voormalige Zuiderzeeeiland met dezelfde naam. Door de speurzin van enkele Urkers is de oorsprong van het orgel bekend geworden. De herkomst ligt te IJsselstein waar het ruim 100 jaar dienst heeft gedaan. Wat ging vooraf aan de komst van dit
inmiddels beroemd geworden orgel? Na de reformatie in 1577 werd de RK godsdienst ook te IJsselstein verboden en vonden de samenkomsten in het geheim plaats in een 'schuilkerk'. Aanvankelijk was dit een, steeds wisselende, onbekende plaats. In de achttiende eeuw, toen de godsdienstverhoudingen beter werden is door pastoor Joh. Govers in 1780 te IJsselstein een nieuwe schuilkerk gebouwd die was gelegen tussen de Havenstraat en de Walkade, direkt onder de korenmolen ' Windotter'. Deze schuilkerk mocht van de plaatselijke overheid aan de buitenzijde niet op een kerk lijken. Binnen in het |
gebouw had men redelijke mogelijkheden
om er een devotievolle ruimte van te maken, als men maar niet te hard zong. Deze kans nam de vooruitstrevende pastoor met beide handen aan. Allereerst verwierf hij een monumentale preekstoel uit Antwerpen. Deze, barokke, preekstoel van een Vlaamse beeldhouwer treft men tot op vandaag nog aan in de Basihek. Pastoor Govers streefde echter naar een kompleet kerkinterieur. Het gemis van een kerkorgel was voor
hem de reden om in 1792 de Utrechtse orgelbouwer Abraham Meere verzoek te doen een kerkorgel te plaatsen. Pastoor Govers vond 4 parochianen bereid om de kosten te dragen. Abraham Meere was een vermaard vakman die rond 1800 vele belangrijke kerkorgels bouwde. Zo bouwde hij te Rotterdam het destijds grootste orgel van ons land welke bij de bombardementen van 1940 verloren is gegaan. Rond 1800 al wordt het IJsselsteinse orgel door Meere uitgebreid met twee houten registers, fluit 14 en holpij p 8 op het bovenwerk. Als in de loop van de negentiende eeuw
in Nederland de godsdienstvrij heid een feit wordt gaat de RK gemeenschap te IJsselstein plannen maken voor de bouw van een geheel nieuwe kerk. In 1887 wordt de nieuwe St Nicolaaskerk in gebruik genomen. In de uitbundig verfraaide kerk |
|||||||||
149
|
||||||||||
De schuilkerk aan de Havenstraat gezien vanaf de Walkade.
Na 1888 is dit gebouw ingericht als gereformeerde kerk. |
|||||||||
treffen we ook de preekstoel met de
communiebank uit de oude kerk en ons 'Meereorgel'. Het verplaatsen geschiedt door de firma Gabry uit Gouda welke enkele reparaties uitvoert en twee nieuwe blaasbalgen plaatst voor een totaalbedrag van/700,00. Begin deze eeuw wordt het de hulp van
enkele vooraanstaande en goed gesitueerde parochianen de kerk verder verfraait. Zo worden de kerk glas-in loodramen, de kruiswegstaatsie en het doopvont geschonken. Kerkmeester Arie van Kippersluis doet de grootste schenking vooreen nieuw orgel. In 1907 krijgt wederom een Utrechtse orgelbouwer opdracht een orgel te plaatsen. Het is de firma Maarschalkerwaard. Met de verkoop, aan orgelhandelaar Mart Vermeulen uit Woerden, sluiten we de IJsselsteinse periode afvan ons'Meereorgel'. Het orgel te Urk
Twee inwoners van Urk, Klaas de Boer
en Tjalling Ruiten, hebben onderzoek verricht naar de herkomst van het orgel |
|||||||||
van de Urkse Bethelkerk. In deel II van
'Urkeruitgaven' uit 1982, welke geheel gewijd is aan de Bethelkerk, doen zij verslag van hun bevindingen. Dit verslag treft u, zij het iets aangepast, onderstaand aan. Het Bethelkerkorgel
In de vorige eeuw werd de
gemeentezang in de gereformeerde kerk van Urk nog niet begeleid door orgelmuziek. De koster, die een machtig stemgeluid had, was voorzanger in het gebouw met twaalfhonderd zitplaatsen. Dreigde er iets mis te gaan, dan versterkten zangers van 'Oud Hallelujah' met hun krachtige stemmen zijn begeleiding. Maar in 1898 wordt in de kerkgemeente een handtekeningenaktie gevoerd om te komen tot de aanschaffing van een kerkorgel. De kerkeraad gaat er dan niet op in en in datzelfde jaar wordt ook het aanbod van een gratis orgel van de hand gewezen. Als in 1905 de hervormde gemeente op
Urk als eerste kerk een orgel krijgt heeft |
|||||||||
150
|
|||||||||
De Bethelkerk te Urk, gezien vanaf de haven.
|
||||||||
dat kennelij k invloed, want in oktober
1909 overweegt de kerkeraad van de gereformeerde gemeente of het toch niet wenselijk is ook zo'n instrument aan te schaffen .Een paar maanden later besluit men de gemeente te laten beslissen, en dat gebeurt op 28 maart 1910 ten gunste van een orgel. Een benoemde kommissie gaat aan de slag en komt in kontakt met een leverancier van gebruikte pijporgels. De firma Mart Vermeulen te Woerden had wel wat voor Urk en er wordt snel beslist |
want op de Veluwe zat ook een
kandidaatklant. Het plaatsen zou geen eenvoudige zaak worden. De zg. 'bewaarschool' (kleuterschool en vergaderruimte - red.) moest verhoogd en verbouwd worden en voorzien van een orgelgalerij. De meesterknechts van Vermeulen: Wisse, Apeldoorn en Bonman plaatsen het orgel en in 1911,75 j aar na de afscheiding van de hervormde kerk, vindt de ingebruikname plaats. Er zijn dan twee organisten benoemd en |
|||||||
151
|
||||||||
- vernieuwen van het pedaalklavier
- vervangen van de Aeoline 8', een
strijkende stem van het bovenwerk, voor eenNassard3'. Samen met de restauratie wordt het
gehele kerkgebouw opgeknapt. Hierbij heeft de imitatie-eikenachtige tint van de orgelkast een okerbruine kleur gekregen. Ondanks jaarlijkse stemmingen verslechtert de toestand van het orgel, vooral door de vochtigheidsgraad, weer snel. In de wintermaanden is het dan nauwelijks bespeelbaar en een nieuw rapport van de GOV in 1968 komt er op neer dat maar beter een nieuw instrument aangeschaft kan worden. Immers, bij het orgel is geen sprake meer van klankmenging door de te diepe orgelkast. De dispositie laat veel te wensen over en het pijpenwerk is dan van slechte kwaliteit. Dat was te dun van wand en telde vele beschadigingen, sprak slecht aan en had een ongelijk toonkarakter. En... omdat het orgel te hoog stond zou het verplaatst moeten worden naar de achterzijde van de kerk! Een moeilijk dilemma voor de
kerkeraad, welke zich zelfs boog over een offerte, door orgelbouwer Van den Berg en Wendt, voor een nieuw orgel van 25 stemmen dat bijna ƒ 100.000,- moest gaan kosten. De GO V drong aan op een beslissing: nieuwbouw of restauratie. De kerkeraad besluit dan het orgel te restaureren. Eind 1969 begint het werk, aangenomen
door firma Pels en van Leeuwen uit Waardenburg. Deze ingrijpende restauratie omvatte: - gehele demontage en montage van het
orgel - restauratie van de laden
- vernieuwing van nagenoeg het hele
mechanisme - herstel van het pijpenwerk welke
opnieuw is geintoneerd - vervanging van de houten bazuin 16' van
het pedaal door een koperen (30 pijpen) - aanbrengen van nieuwe handklavieren
'^n een voetpedaal |
||||||
Organist van Doorn achter het pas geïnstalleerde
orgel in 1911. later komen daar nog twee bij. Wanneer
de hervormde gemeente eens zonder organist zit nemen ze ook daar de dienst waar. Zeker tien jaar lang wordt het orgel
jaarlijks door leverancier Vermeulen gestemd en tot 1925 zorgen 'orgeltrappers' voor de nodige lucht. De firma Bernard Koch uit Apeldoorn levert dan een elektrische windmachine waarmee het 'met voeten treden' van de magazijnbalken is afgelopen. Voor onderhoud heeft men weinig aandacht en geld over en mede door de hoge vochtigheidsgraad in het grote gebouw boet het orgel in aan kwaliteit. Als in 1943 de 'Gereformeerde Organisten Vereniging' (GO V) om advies wordt gevraagd komt het, na hun rapportage, tot een restauratieopdracht aan de firma J. de Koffen Zn. te Utrecht. Door de oorlogsomstandigheden is dit echter niet doorgegaan. In 1950 slaan de organisten alarm over
de staat van het orgel en opnieuw stelt de GOV een onderzoek in en komt met een rapport. Uiteindelijk wordt een restauratie opgedragen aan orgelbouwer J.C. Sanders uit Utrecht. De restauratie behelsde: - schoonmaken van het pijpenwerk
- herstel van de windladen
- herstel van de tractuur
- herstel van het regeerwerk
- vervangen van de oude registerknoppen
|
||||||
152
|
||||||
eertijds op de lade gestaan en was van
een andere samenstelling: het kan een carillon of een 4 st geweest zij n - op het pijpwerk G-2 van prestant 8',
groot Cis - van octaaf 2' en groot D van mixtuur
worden inscripties aangetroffen, te weten het woord IJsselstein Het laatste is een belangrij k
aanknopingspunt. Na onderzoek van het vroegere orgelbestand in IJsselstein kunnen onze onderzoekers de eerste konklusies trekken. 'In de 18e eeuw belegden de rooms-
katholieken hun diensten in een zg. Schuilkerk. Omstreeks 1780 werd een tweede schuilkerk in gebruik genomen. De toenmalige pastoor beijverde zich zeer dit gebouw te verfraaien. Zo werd een preekstoel uit de stad Gent aangevoerd en ook een mooi altaarstuk. En in 1792 bouwde de toen nog vrij jonge Abraham Meere voor die kerk een orgel. Meere leefde van 1761 tot 1841 en vestigde zich in 1779 als orgelmaker in Utrecht. Hij werd een vermaard vakman, die vooral in de eerste helft van de vorige eeuw vele en belangrijke orgels bouwde en in zijn tijd zeker tot de bekendste en beste orgelbouwers behoorde. Meere bouwde het destijds grootste orgel van Nederland in Rotterdam (verloren gegaan in 1940) en in de hervormde kerk van Maarssen een orgel dat qua front een treffende gelijkenis vertoont met ons Bethelkerkorgel, maar dit terzijde. Omstreeks 1800 breidde Meere het orgel in IJsselstein uit met twee houten registers (fluit 4 en holpijp 8' op het boven werk). Dan wordtin 1887 dit orgel overgebracht naar de grote nieuwe basiliek in IJsselstein door de firma Gabry uit Gouda. Daarbij worden twee nieuwe blaasbalgen geplaatst en de nodige reparaties uitgevoerd voor de som van 700 gulden. Het orgel blijft dan in gebruik tot 1907. Dan is er een vernieuwingsgedrang en men wil een groter orgel. De Utrechtse orgelbouwer Maarschalkerwaard krijgt daartoe de opdracht. Het kost bijna 10.000 gulden en wordt in december 1908 in gebruik genomen. Het oude orgel wordt verkocht |
|||||||
De gebruikte moderne materialen zijn
bestand tegen een relatief hoge vochtigheidsgraad en wisselende temperaturen. Met een bespeling door organist Jan
Bonefaas is het orgel op biddag 1970 weer ingebruik genomen. De restauratie kostte ongeveer ƒ 80.000,- waarmee de kerk het oude instrument behield met zijn mooie eigen klank welke niet op dat moment in een nieuw orgel terug te vinden zou zij n. Vooral omdat nieuwe orgels in die jaren gebouwd werden met een vrij scherpe klank, georiënteerd op het klankideaal van de barok. Herkomst van het orgel
Langzaam groeide de interesse naar de
herkomst van het orgel. Dit was altijd een mysterie gebleven zij het dat het vermoeden bestond dat het orgel afkomstig kon zij n uit een oude RK kerk. Als jongens zij nde verrichten onze beide onderzoekers in de zestiger jaren al speurwerk naar de herkomst. Kontakten worden gezocht met oudere plaatsgenoten, de GOV en met de orgelhistoricidr. M.A. Venteen mr. A. Bouwman. Laatsgenoemdezaginhet orgelfront 'Meere trekken' en meende dat het rond 1825 gebouwd kon zijn. Het duurt tot 1981 voor een echte kans
ontstaat op een grondig onderzoek. Voor de grote, ingrijpende, renovatie van het kerkgebouw moest het orgel veiligheidshalve geheel worden gedemonteerd. De ongeveer 1500 pijpen en pijpjes worden op een zolder te Urk opgeslagen. Eind 1981 wbrdt het weer opgebouwd door de heren Molenaar en Poldervaart van het orgelbedrijf Pels en • van Leeuwen. Samen met de beide mannen wordt een antwoord gezocht op de vragen van het verleden. Theorieën en hypothesen worden opgesteld en weer verworpen maar toch wordt het volgende ontdekt. - uit de laden blijkt dat de prestant 8'
vroeger dubbelkorig is geweest en dat de mixtuur tertskoren heeft bevat - de cornet 5 st. (verhoogd op bank) heeft
|
|||||||
153
|
|||||||
Vooraanzicht van het orgel, 1982.
|
||||
154
|
||||
aan een orgelhandelaar. En dat is dan
(ongetwijfeld) de op 12 km van IJsselstein gevestigde firma Mart Vermeulen. Die had enige faam en vakkundig personeel. Hij plaatste o. m. in Scherpenisse een tweedehands orgel en breidde dat uit in 1907. In Woerden breidde hij het orgel van de hervormde kerk uit met een derde klavier van acht stemmen, en het is nu vrijwel zeker dat hij voor Urk het oude Meere-orgel van IJsselstein uitbreidde met materiaal van Laukuff (Duitsland) tot de dispositie die het orgel bij plaatsing in de Bethelkerk in 1910 had. Bij vergelijking van de oude Meere- dispositie en die van 1910 kunt u zien welke registers het betrof. *) *) zie pag. 24 en 25 van Urker Uitgaven deel 2,
1982 De dispositie van het orgel na
uitbreiding in 1982 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interieur van de Bethelkerk, 1982.
4. uitbreidingen in 1982
5. oorspronkelij k Cornet 4 st.; Cornet 5 st is
van 1911 De registers van Meere van 1792 zijn door een
sterretje aangegeven. Nawoord
Een stukje IJsselsteins erfgoed is in het
land teruggevonden. Een instrument wat eens gewogen en te licht werd bevonden luistert nu de eredienst op in een kerkgebouw met maar liefst 1200 zitplaatsen. Zoals de geschiedenis hier verhaalt heeft het Meereorgel een bewogen leven achter de rug waaraan door de goede zorgen van de gereformeerde kerkgemeente te Urk voorlopig geen einde lijkt te zijn gekomen. Dankzij het speurwerk van onze Urkse onderzoekers is de herkomst van het orgel achterhaald. Een herkomst die ligt te IJsselstein alwaar het orgel in vroeger tijd een bijdrage heeft geleverd aan de uiterlijke vorm van de hoogmis. Dat het orgel nu de eredienst van de gereformeerde kerk te Urk begeleid bewijst eens te meer dat overeenkomsten in geloofsbelevenis niet in de laatste plaats door de muziek tot stand komen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. in vorige disposities werd ten onrechte Fluit
4' vermeld 2. in vorige disposities werd ten onrechte
Quint 3'vermeld 3. in 1951 kwam Nasard 3' in de plaats van
Aeoline 8' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
155
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de fotodoos
|
||||||||
waarschijnlijk net hun eerste communie
hebben gedaan. Deze jongens moeten rond 1938 geboren zijn. Op de achtergrond is de bekende j uffrouw Ria Koch te zien. Zij was de dochter van bakker Koch uit de Voorstraat. Wie namen weet kan deze op het bekende adres inleveren, tw: L. Murk, IJsselstraat24, IJsselstein. |
||||||||
Een groepsfoto in onze vorige uitgave,
betreffende het crisiscomite in de jaren '30, heeft geen reakties opgeleverd. We proberen het opnieuw en nu met een foto van recentere datum. Op de trappen van de Nicolaasbasiüek (toen nog St. Nicolaaskerk) zien we de j ongens van de St. Nicolaasschool van de lichting 1945 of 1946 welke |
||||||||
156
|
||||||||
'Het vreeswekkende gevaar'
epidemieën in het 19e eeuwse IJsselstein
Marcel Berkien
Ton Fafianie |
|||||||||
vermenigvuldigt onder hoge temperaturen.
Deze bacterie is pas in 1883 ontdekt, bij gevolg men gedurende de 19de eeuw geen raad wist met de bestrijding van de oorzaak van de ziekte. Reeds enkele dagen na het binnenkrijgen van deze bacteriën openbaart de ziekte zich in alle hevigheid waardoor de patiënt soms na enkele uren al kan sterven. De symptomen zijn buikpijn, diarree, overgeven en spierkrampen, met als meest afschuwelijk kenmerk een voortdurende, zeer hevige dorst en een uitscheiding van wel 15 liter vocht per dag doordat de slijmvhezen van de darmen worden aangetast. Men heeft geen koorts zoals dat bij typhus het geval is, en overlijdt aan uitdroging. IJsselstein was bij uitstek een plaats waar
cholera kon uitbreken. Aan vuil water was er geen gebrek: IJssel, grachten en Haven en poldersloten dienden tot in deze eeuw als drinkwater, riolering, openbaar vuilstortplaats, zwem- en wasgelegenheid, industrieel afvalwateren rattenkwekerij. Bovendien werd er het voedsel mee afgespoeld, bij gebrek aan pomp of kraan. Aan mensen was er ook geen gebrek: binnen de 12 hectare die de binnenstad uitmaakt woonden in het midden van de eeuw ruim 1600 inwoners, één bewoner voor een plek van ruim 8V2bij 8 Vimeter. Aan cholera zij n gedurende die eeuw
ongeveer 155 mensen gestorven, terwijl een veelvoud aan de ziekte heeft geleden. Ook moet men bedenken dat in vele sterfgevallen van vooral arme mensen niet direct cholera als doodsoorzaak is aangemerkt of herkend en verward is met andere ziekten waardoor men |
|||||||||
In de tij d dat het besef van een persoonlij ke
hygiëne nog niet, of althans in zeer onvoldoende mate, aanwezig was werden de mensen van tijd tot tijd bezocht door infectieziekten waarvan het effect in deze tijd nauwelij ks voorstelbaar mag worden geacht. In onze tij d zij n vergelij kbaar de omstandigheden in ontwikkelingslanden als Bangladesh of Soedan, waar Ganges, Nij 1 en hemelwater tezamen met een aanhoudend hoge temperatuur en een te grote bevolking in korte tijd de voorwaarden scheppen voor infectiehaarden die de bevolking decimeren. Juist uit het eerstgenoemde gebied, het stroomgebied van de Ganges, is de cholera, of beter de speciale Aziatische cholera, afkomstig. Aan twee van de voorwaarden voldeed en
voldoet Nederland: er is genoeg water en er zijn genoeg mensen. Het verschil met vroeger is daarentegen dat moderne voorzieningen als riolering, waterzuivering en -afvoer, een vuilophaaldienst, douches, zeep en medische hulp tot het begin van deze eeuw niet aanwezig of niet te betalen waren, met alle gevolgen van dien. Ook IJsselstein heeft zijn tol aan mensen
moeten betalen aan cholera en, in mindere mate, aan typhus. Wat hield het nu precies in om aan cholera te lijden, waarvan de patiënten in de oneerbiedige volksmond 'kolereslijders' werden genoemd? Cholera Asiatica is een zeer besmettelijke
ziekte, veroorzaakt door de kommabacil (vibrio choleras asiaticae), die zich het prettigst voelt in vuil water, dito rauw fruit en groenten en zich ongebreideld |
|||||||||
157
|
|||||||||
huidige bevolkingsaantal van IJsselstein dan
zouden er van de 19.500 inwoners zo'n 500 aan de ziekte lijden en er 220 van overlijden! Dat jaar zou de epidemie zich over de hele
procinvie Utrecht verspeiden, en het is aan de inzet van de Utrechtse artsen, artsen in spé en vrijwilligers te danken geweest dat de ziekte niet die aantallen slachtoffers maakte als in voorgaande eeuwen het geval zou zij n geweest. De academie van Utrecht heeft als huldeblijk een getuigschrift laten vervaardigen in deftig Latijn die de medici een hart onder de riem heeft gestoken (zie afbeelding ). |
|||||||||||
plotseling zonder koorts 'dood bleef'. In
enkele gevallen is het voorgekomen dat men genas zonder 'professionele' medische hulp, in IJsselsteins geval dus uit Utrecht waar de artsen werden opgeleid. De eerste epidemie vond plaats tussen 11
augustus en 28 november 1832 en was onderdeel van een epidemie op Europese schaal. Juist van de zomer tot aan de winter is een geschikte periode voor de cholerabacil om zich te vermenigvuldigen, als het water nog niet is afgekoeld na een lange periode van opwarming. Een bericht uit de Stichtsche Courant van 5
september 1832: 'Men heeft geruchten verspreid dat de cholera
ook in IJsselstein heerschende is; deze geruchten zijn echter overdreven, bUjkende het volgende berigt van daar door ons ontvangen: IJsselstein den 2. september. De gezondheidstoestand laat hier niets te wenschen over, daar gedurende den tijd van 3 maanden, namelijk van den 1. junij tot den 31. augustus slechts 5 personen in deze stad overleden zijn. Van de cholera hadden wij tot heden niets bijons vernomen, doch de volgende gebeurtenis heeft zaturdag, den 1. dezer, alhier plaats gehad, welke aanleiding tot vele valsche geruchten heeft gegeven. Een man van 52 jaren, vader van een talrijk behoeftig huisgezin, werd vrijdagmiddag, terwijl hij in de lijnbaan werkende was, door hevige buikpijnen aangetast, veroorzaakt of verergert door het gebruik van raauwe en welligt onrijpe vruchten. Hij begaf zich naar huis en des avonds naar bed, zonder tijdig geneeskundige hulp in te roepen. De geneesheer om half twaalf ure bij den lijder komende, vond bijna geen pols meer, en de ziekte in zoodanigen graad, dat, in weerwil van alle inspanningen tot des anderen daags morgens, de man overleden is. Sedert dit geval hebben wij tot heden van geene cholera-ziekten meer vernomen, en hopen, metgods hulp, er verder van bevrijd te blijven.' Dat het bericht te optimistisch was gesteld
(er was nu eenmaal wel cholera) blijkt uit een overzicht van de slachtoffers van de epidemie, die vermeldt dat er 47 lijders waren, waarvan er 18 zijn gestorven en 29 hersteld. Dit lijkt niet veel, maar als we de getallen vertalen naar het |
|||||||||||
Diploma aan de bovengenoemde
Doctorandi en Candidaten in de geneeskunde, die hier en el- ders, tijdens de heerschende Cholera , hulp hebben toege- bragt , door den 4cademischen Senaat uitgereikt. RECTOR ET SENATUS
ACADEMIAE RHENO - TRAJECTINAE.
|
|||||||||||
Retulit ad nos Mejicoiuai ordo de ariis salutaris
in hac Acadeniia alumnis, qui nuper de ipsa huma nitate praeclare raeruerunt. Nam, quum, immi- nente patriae Cholera Asiatica, eomm auxilium Oi. peterent qui rebus publicis praesunt, illud non tantum non detreciarunt, verum continuo luben- terque et nulla adjecta conditione promiserunt inque se receperunt. lidem vero, quum deinceps inva- sisset bas regiones mslum horrendum, ita steierunt promissis ut expectationi nostrae, quamvis magnae, satis facerent plane. Nam, spreto omni morbi vitaeque periculo, cura arte ac prudentia non pau- cis salutem restituerunt, tum comitate sua et be nêvolentia tristero miserorum sortera leniverunt. Quumque praeter eos, qui jam fere aJ finera per- duxerant studia practica, se, sipe in vicis urbium nostrarum, sive in nosocoraiis, sive etiam ruri, officium Medicinae Doctorum susceperunt, alii fue- rint, quorum nondum eo pervenerant studia, qui- que medicis praxin factitantibus adstiterunt, hi item naviter rem gesserunt. Quamobrem, quo ma- gis pateret, nos deësse illis nolle, qui ipsi sanc- tissimo officio non defuissent, testimoniis nostris omare generosos illos juvenes, et Iioc quidem qu! , duce Medicinae Doctore, artem fcliciter exercuit, decrevimus. Datum Trajectl ad Rhenum, die XV mensis Februari! anni MDCCCXXXIII. |
|||||||||||
158
|
|||||||||||
De rector en senaat van de Utrechtsche academie groet de lezer.
De medische stand heeft ons bericht over de studenten in de geneeskunst van deze
academie, die zich onlangs voorde mensheid verdienstelijk hebben gemaakt. Want toen
zij die het publiek bestuur uitmaken op het moment dat de Aziatische cholera het
vaderland bedreigde hun hulp inriepen hebben zij niet alleen juist dat goedgevonden,
maar ook dat aanhoudend met goede wil en zonder enige voorwaarde te bedingen beloofd
en op zich genomen. Toen onmiddellijk daarna het vreeswekkende gevaar deze streek
bereikte stonden zij dan ook klaar, zoals zij beloofd hadden, om zich onverwijld aan onze
verwachting - hoe verstrekkend die ook was - te voldoen. Onder versmading van alle
ziekte en levens gevaar hebben zijn namelijk aan niet weinigen met behulp van hun
vakkennis en inzicht de gezondheid terug geschonken en hebben zij door hun begeleiding
van welwillendheid het trieste lot der ellendelingen verlicht. En omdat behalve zij die al
bijna de praktische studies hadden doorgelopen en die hetzij in onze voorsteden, hetzij in
de ziektekwartieren, hetzij ook op het platteland het ambt van doctor in de medicijnen
hadden bekleed, maar die op elke mogelijke wijze degenen die de medische praktijk
uitoefenden terzijde hebben gestaan en omdat zij insgelijks ten volle hebben gewerkt,
daarom - zoals des te meer blijkt- willen wij hen niet in de steek laten die zelf dat
allerheiligste beroep niet in de steek hebben gelaten en hebben wij verordend die
voortreffelijke jongelingen te vereren met onze getuigschriften, en hiermee ook hem die op
een voorspoedige wijze onder leiding van een arts het vak heeft uitgeoefend.
Gegeven te Utrecht op de 15e februari 1833.
|
|||||||||
Tijdens de epidemie verscheen er de volgende
brutale advertentie in de Stichtste Courant: 'De ondergeteekende, bierbrouwer te
IJsselstein, is door bijvoeging van gezonde bestanddelen, in staat bier te brouwen, door de geneeskundigen goedgekeurd, en in niets schadelijk bevonden voor de gezondheid in de thans heerschende ziekte, waarom hij zich zijne geëerde begunstigers tot voortdurende aflevering aanbeveelt. IJsselstein den 20. september 1832.' Het is voor een cholerapatiënt
levensgevaarlijk om alcohol in te nemen omdat dat het vocht bindt en het dorstgevoel nog groter maakt! Zestien j aar laten sloeg de cholera of typhus
opnieuw toe. Maar nu in veel mindere mate. Op 14 augustus 1848 verscheen in de bovengenoemde krant dit verontrustende bericht: 'Men schrijft ons uit IJsselstein dat aldaar eene
epidemie heerschende is en de medicine doctor daaraan ziek ligt, zoodat men een geneesheer |
|||||||||
uit Utrecht heeft verzocht aldaar te komen
practiseren.' En twee dagen later: 'De dood van Dr. Snellen
te IJsselstein heeft die stad in droefheid gedompeld. De man, die door zijne kunde en menschlievendheid zijn stadgenooten aan zich bond, werd zelve het slagtoffer van een kwaadaardige koorts. Wordt door dit berigt de tijding uit IJsselstein, in ons vorig nommer opgenomen, bevestigd? Immers, alhoewel enkele personen aan koortsen lijden, is het nog moeijelijk daaruit vast te stellen dat die koortsen epidemisch zijn. Wij laten echter de beslissing van onze lezers door hen een extract uit een brief van IJsselstein, heden ontvangen, mede te delen:' Wel is waar dat alhier in de loop dezes jaars even als in eenige naburige plaatsen eenige sterfgevallen eerder hebben plaatsgehad dan gewoonlijk: docht dit is geenszins veroorzaakt dooreene epidemie die alhier geheerscht zoude hebben of nog zoude heerschen; want slechts weinige zijn de slagtoffers geweest van kwaadaardige koortsen.' Vanaf 1849 wordt door de inspecteur
van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht in de j aarlij kse zittingen van |
|||||||||
159
|
|||||||||
Provinciale Staten verslag gedaan van de
gezondheidssituatie in de provincie
waaronder IJsselstein.
De epidemische ziekten met hun oorzaken
duiken dan regelmatig op. Deze verslagen
geven een goede indruk van de sanitaire
gewoonten te IJsselstein in de vorige eeuw.
De gedeelten welke voor ons van belang
zijn vindt u hier afgedrukt.
Het algemeen verslag van 1866 is
|
opgemaakt door dokter G. Hogendoorn
van IJsselstein en L.H. Bruning uit IJsselstein leverde het verslag over de choleraepidemie in dat jaar. Cholera epidemie 1849
Dag van het ontstaan der cholera: 1 julij 1849
Aangetasten sedert het ontstaan der ziekte: 72 Herstelden: 18 Overleden: 54
|
|||||||||||||||||
Cholera epidemie 1854
|
||||||||||||||||||
aanleidingen tot die ontwikkeling bijeen:
onzindelijkheid, armoede, velegemoede aandoeningen, het slapen van zes personen op eikanderen dergelijke meer. De beide kinderen zijn bezweken; de ouders zijn gered. Bij deze vier zijn nog door den arts, die de meeste armen in IJsselstein verzorgt, in de tweede helft van November zeven menschen aan de cholera behandeld; tezamen in de gemeente 15, waarvan er 9 zijn overleden. De maatregelen, elders met zoo gelukkige uitkomst in het werk gesteld, zijn ook metgroote zorgvuldigheid te IJsselstein aangewend. |
||||||||||||||||||
Het liet zich aanzien alsof de cholera in deze
provincie in 1854 op de vermelde wijze en wel hoogst gunstig zoude afloopen. In het begin van November evenwel heeft zij nog in eene gemeente eenigzins dreigend zich geopenbaard. Het was te IJsselstein. In deze stad begon de
ziekte bij een arm kind, in eene zeer onzindelijke woning. Onmiddellijk erop overvielzij, onder hetzelfde dak, eene jeugdige vrouw. Beiden bezweken. Nabij dit huis ontwikkelde zich de ziekte in een huisgezin bij vier personen: de vader, demoeder, een kind van 6 en een van 2 jaren. Hier waren vele |
||||||||||||||||||
Typhus epidemie 1855
|
||||||||||||||||||
IJsselstein is dooreene typhus-epidemie
bedreigd, doch door doeltreffende maatregelen spoedig daarvan bevrijd geworden. Op het instituut namelijk zijn negen meisjes tegelijkertijd daardoor aangetast geworden. Vijfderzelve hebben in groot gevaar verkeerd, doch allen zijn gered. Het naar huis zenden der |
||||||||||||||||||
overige pensionnaires, de sluiting der school
voor de zoogenaamde externes, op gezag der regering geschied, en het vermijden, zooveel mogelijk, van aanraking met andere inwoners der stad, hebben den voortgang der epidemie, waarvoor geen algemeene aanleiding scheen te bestaan, gelukkig belet. |
||||||||||||||||||
Cholera epidemie 1859
|
||||||||||||||||||
gezorgd voor warm voedsel ten dienste der
behoeftigen. Aan een en ander mag men het toeschrijven, dat in den regel maar een persoon in dezelfde woning is aangetast. Slechts in zeer weinigen huizen is een eerste cholera-geval door een tweede gevolgd. Naarde verkregen opgaven hebben in het geheel 29 menschen aan de ziekte geleden, waarvaner 15 zijn bezweken. Het laatste geval vertoonde zich den 9 November. |
||||||||||||||||||
Den 5 oktober is zij te IJsselstein uitgebroken.
Ook hier waren vele aanleidingen, die de ontwikkeling der cholera begunstigden, in zonderhandschadelijke uitwasemingen. Ze zijn door den ijver van het bestuur zoo spoedig mogelijk tegengegaan. Men heeft terstond met ruimte de middelen verschaft, welke tot reiniging der woningen en van hare omgeving konden strekken. Ook is er door de armbesturen en door bijzondere personen |
||||||||||||||||||
160
|
||||||||||||||||||
Cholera epidemie 1866
|
||||||||||||
Te IJsselstein werd het eerste cholera
aangebracht op den 12 Junij door een schippersknecht, die te Amsterdam hevige diarrhoea gekregen had en des morgens van den II vertrokken was naar Abcoude, alwaar hij onder anderen ook eene woning bezocht, waarin zich een cholera zieke bevond; na het vervolgen der reis nam de diarrhoea zeer toe en ontwikkelde zich een lijden, dat te Breukelen als hevige cholera asiatica herkend werd. Op korten afstand van Utrecht overleed deze schippersknecht, en zijn lijk werd door zijn vader naar zijne woning te IJsselstein medegevoerd. Dr. Hagedoorn aldaar zorgde persoonlijk voorspoedige begraving van het lijk en voor de desinfectie van de woning en de schuit. Het eerste ziektegeval van cholera deed zich in deze gemeente voor op den 21 Junij bij een boerenarbeider, die overmatig slootwater |
gedronken had en onder het grasmaaijen
eensklaps door cholera hevig aangetast werd. Reeds op den 28 April had ik bij den Burgemeester diergemeente aangedrongen op verbetering der talrijke schadelijke momenten aldaar, en ook voorgesteld de aanstaande kermis te schorsen, en op den 2 Mei was mij dan ook geantwoord, dat aan mijne voorstellen gevolg zoude gegeven worden. Bij een later persoonlijk bezoek vond ik ook werkelijk veel verbeterd; om financiële reden had men echter de zoo noodige ingrijpende, maar afdoende sanitaire maatregelen, waarop ik in eene andere af deeling van dit verslag nog nader zal terugkomen, niet kunnen toepassen. A antal aangetasten en overleden door de
cholera-epidemie in 1866 te IJsselstein; 93 aangetast en 57 overleden. |
|||||||||||
Algemeene gezondheidstoestand te IJsselstein in 1866
|
||||||||||||
dezelfde onzindelijkheid teruggekeerd, die er
vroeger altijd heerschte. Het grachtje, waarvan ik zoo eeven sprak en
dat men, als 't ware spottend, de haven noemt, begint aan de eene zijde der stad aan den Hollandschen IJssel, doorloopt de geheele gemeente in eene overlangsche rigting en voert het water uit den IJssel in den Benschopschen polder. Aan de eene zijde van dit grachtje zijn kleine, meerendeels armoedige huizen gebouwd, en de bewoners daarvan werpen hunne excrementen en allerlei vuilnis in het water, terwijl van uitdiepen en reiniging geene sprake schijnt te zijn. het behoeft dus welgeen betoog, dat het grachtje eerder eene vuile stinkende sloot dan eene haven moet genoemd worden, en vooral des zomers, bijgroote hitte en droogte, tot zeer stinkende uitwasemingen aanleiding geeft. Ofschoon het ten gevolg van verwikkelingen met het Bestuur van den Benschopperpolder niet altijd mogelijk is, het grachtje van eene toereikende hoeveelheid versch water te voorzien, en ook welligt het rioleren en het dempen van de haven moeijeUjk door de gemeente kan bekostigd worden, zou evenwel, niet tegenstaande die hinderpalen, met weinig inspanning, nog zeer veel kunnen gedaan worden ter vermindering van de onreinheid der gracht. |
||||||||||||
In het zuidelijk deel der Provincie gelegen,
komt mij voor in hygiënisch opzigt de ongunstigste gemeente van dit gewest te zijn: de tussen ruimten (Zoogenaamde katten gaten) tusschen vele huizen en de goten in de straten zijn in hooge mate onzindelijk; varkenshokken, hoopen vuil en mestvaalten liggen allerwege onmiddellijk achter en tusschen de woningen; een groot riool, dat in den afgeloopen zomer tusschen de Benschopperstraat en het Wed werd opengebroken, bleef gedurende een geruime tijd in dezelfden toestand, hoewel het herstel slechts luttel werks zoude vereischt hebben; in het grachtje eindelijk langs de Havenstraat steken hopen excrementen en vuil op vele plaatsen boven de modderachtige watervlakte uit. Tusschen poozende koortsen, angina
diphterina, cholera, typhus, en in het algemeen alle ziekten, wier ontstaan aan het inademen van een verontreinigden dampkring toegeschreven of wier verspreiding daardoor bevorderd wordt, teisterden deze gemeente dan ook meermalen in hooge mate. Tijdens hetheerschen der cholera in 1866
werd de geschetste ongunstige toestand wel is waar eenigzins verbeterd, maar zoodra deze schikwekkende ziekte verdwenen was, is |
||||||||||||
161
|
||||||||||||
De haven met de IJsselpoort, gezien vanaf de Havenstraat
ter hoogte van de no.6 en 7. Cholera 1867
|
||||||||||||||
Te IJsselstein vertoonde zich den 16
September een cholera-geval, aan den Poortdijk, even buiten de kom der gemeente. Op den 19 September deed zich te IJsselstein een tweede cholera-geval voor, mede buiten de kom der gemeente. Het betrof eene 42 jarige vrouw, |
aan cholera geleden hadden (een overleden); zij
woonde in een zindelijk huisje aan den IJssel, en was een 5 tal uren te voren teruggekeerd uit Utrecht, alwaar zij een paar dagen in de Walsteeg had gelogeerd. De aan val werd zeer spoedig door den dood der zieke gevolgd. |
|||||||||||||
moeder van 4 kinderen, waarvan in 1866 twee
Sanitaire toestand in 1867
|
||||||||||||||
ergerlijken overvloed aan. Het groote riool, dat
den inhoud der goten uit de Benschopperstraat onder het Wed door naar de haven voort en in 1866 opengebroken werd, was nog niet hersteld en verspreidde een afschuwelijken stank. Vele steegjes waren in hooge mate onzindelijk. De haven zelve eindelijk was nog altijd en
afzigtelijkopen riool, volmenschelijke excrementen. Denll Augustus 1867 vond ik dit alles nog onveranderd. |
||||||||||||||
IJsselstein: Op den 1 Maart 1867heb ik een
onderzoek ingesteld naar de sanitaire verhoudingen te IJsselstein. De openbare reinheid liet er nog even veel te wenschen over als vroeger. De goten langs de huizen waren bijna overal gevuld met stinkend modderachtig vocht, en de zoogenaamde snijdingen of kattengaten tusschen de huizen waren even vuil. Achter zeer vele woningen trof ik
mesthoopen, onreine varkenshokken, open secreetputten, varkensdrek en ander vuil in |
||||||||||||||
162
|
||||||||||||||
De 'IJsselharriëre'in 1857. Rechts het brandspuithuisje enlinksde IJsselpoort.
De trekschuit ligt aan het begin van de 'haven'. Uit: 'Ons Vaderland en zijn Bewoners', 1857. |
||||||||||
Medische raadgevingen (1867)
|
||||||||||
Ik bevond den21 Augustus 1867, dat al mijne
vroegere vertoogen niets hadden gebaat, en rekende mij daarom verpligt de aandacht van Meeren Gedeputeerde Staten van Utrecht op den ongunstigen sanitairen toestand van IJsselstein te vestigen. Ten gevolge hiervan ontving ik den 4
September 1867 ter inzage een rapport van het Gemeente Bestuur van IJsselstein, waarop ik breedvoerig meende te moeten antwoorden. Ik betoogde aan den Heer Commissaris des Konings, dat de toestand der haven alleen door betere zorg voor den toevoer van versch water niet genoeg verbeterd zal worden, maar dat in de eerste plaats dringend behoefte is aan het vaststellen eener nieuwe verordening, welke de uitlozing van privaten in die haven geheel verbiedt. Het gevolg van dit verbod behoort dan te zijn,
dat de eigenaars der huizen in het Wed en de |
Havenstraat de tallooze secreten, die nu
excrementen aan het water toevoeren, zoodanig wijzigen, dat zij veranderen infosses mobiles, waarvan de emmers twee- of meer malen 's weeks, liefst zelfs dagelijks, van gemeentewege in den vroegen morgen geledigd worden in eene daartoe uitsluitend bestemde en van een geschikt personeel voorziene, goed gesloten schuit. Op de reiniging en periodieke desinfectie dier schuit behoort verder scherp toezigt gehouden te worden, en het ophalen der drekstoffen zalmen tevens zoo moeten regelen, dat des morgens te 6 ure alles verrigt en de schuit buiten de bebouwde komt der gemeente gebragt is. Thans betoog ik, gaan allefaeces van de
bewoners der huizen aan weerszijden van de haven voorden landbouw verloren. Dan echter, als mijn voorstel aangenomen wordt, worden die stoffen voor bemesting gehouden en |
|||||||||
163
|
||||||||||
3. een paar publieke pompen plaatst op die
punten, waar nu behoefte aan goed drinkwater bestaat. Op den inhoud van deze mijne missive is
door den Heer Commissaris des Konings de aandacht gevestigd van het Gemeentebestuur van IJsselstein, terwijl ook door Gedeputeerde Staten op medewerking is aangedrongen tot uitvoering der door mij voorgestelde maatregelen. Den 1 September 1867ontving ik daarop van
Burgemeesteren Wethouders van IJsselstein het berigt, dat mijne voorstellen den Gemeenteraad geleid hadden tot de herziening en aanvulling der plaatselijke politie-verordening en werd mij een afschrift dezer nieuwe verordening toegezonden. Daaruit bleek, dat als nu hoofdzakelijk de volgende wijzigingen der verordening vastgesteld en reeds afgekondigd waren: I. Het bewonen van huizen, die als schadelijk
voor de openbare gezondheid aangemerkt worden, kan worden verboden; |
|||||||||||||||||||||||
zullen de onkosten van het ophalen daardoor
zoo al niet met winst terug bekomen, dan toch zeker voor een groot deel vergoed worden. De maatregel vereischt derhalve slechts een ernstigen wil en eene krachtige uitvoering, en wanneer daarbij voor periodieke reiniging en uitbaggering en voor gestadigen toevoer van versch water aan de haven gezorgd wordt, zal eene zeer groote sanitaire verbetering te IJsselstein zonder noemens waardige kosten verkregen zijn. Wat voorts de opruiming, of verandering
betreft van de ontelbare mestvaalten en varkenshokken achter en tusschen de huizen te IJsselstein, drukte ik mijne overtuiging uit, dat de maatregelen niet aan het doel beantwoorden kunnen, als zij geschieden, blijkens de missive van het Gemeentebestuur, 'in gevolge de voorschriften, vervat in de Algemeenepolitie- verordening der gemeente'. De art. 30 en 31 dier verordening zijn in lijn
regten strijd met het algemeen sanitair belang; Zij veroorloven nu aan iedereen, om op een afstand van Vi ned. el voor het venster van een buurman de meest kolossale mesthoop of het grootst denkbare varkenshok te plaatsen! Het is meer dan tijd, dat die toestand eindige. IJsselstein, aldus besloot ik mijn missive aan den Heer Commissaris des Konings, -IJsselstein, nu een broeinest voor allerlei besmettelijke ziekten, kan binnen 14 dagen eene af doende sanitaire verbetering ondergaan, wanneer men aldaar: 1. den door mij voorgestelden maatregele
neemt ter reiniging aan de haven. 2. onvoorwaardelijk alle mesthoopen en
varkenshokken opruimt, die niet minstens 20 ned. ellen verwijderd zijn van elk bewoond huis in de nabijheid. |
|||||||||||||||||||||||
2.
|
Gier en Mesthoopen, enz., zal niet in de
|
||||||||||||||||||||||
grachten of publieke wateren mogen
afvloeijen; |
|||||||||||||||||||||||
3.
|
Alle secreten moeten in elk geval met
|
||||||||||||||||||||||
behoorlijk gesloten putten in verband staan;
die secreten, welke thans nog direct of indirect op de openbare goten of riolen, of in de grachten of openbare wateren uitlazen, moeten voor 1 April 1868 opgeruimd zijn; |
|||||||||||||||||||||||
4.
|
Ten allen tijde zullen Burgemeester en
|
||||||||||||||||||||||
Wethouders de bevoegdheid hebben, de
reiniging der woningen tegelasten. Eene niet groote schrede verder kan het Gemeentebestuur thans brengen tot het doel, waarnaar deze wijziging der Algemeene politie- verordening reeds nu zoo ernstig streeft. |
|||||||||||||||||||||||
Sanitaire toestand in 1868
|
|||||||||||||||||||||||
van gemeentewege, in eene schuit, welke langs
de achterzijden der huizen door de haven vaart en den inhoud der privaat-emmers naar de algemeene mestvaalt buiten de kom der gemeente brengt. De gemeente verkoopt nu en dan het aldus
verkregene mengsel van meststoffen en maakt daarbij goede rekening. Men is dus thans aldaar zeer tevreden met dezen door denAdj. Insp. voorgestelde maatregel. |
|||||||||||||||||||||||
Aldaar is door het gestreng handhaven der
wijziging van enkele artikelen der plaatselijke politie-verordening (zie vorig jaarverslag) eene zeer belangrijke verbetering verkregen van de reinheid der z.g. haven. Alle uitlozing van secreten in die haven heeft
thans opgehouden te bestaan; defeacale stoffen uit de emmers, die voorde vroegere uitlozingen in de plaats getreden zijn, worden nu een paar malen 's weeks des morgens vroeg opgehaald. |
|||||||||||||||||||||||
164
|
|||||||||||||||||||||||
Typhusl869
|
|||||||||||||
Te IJsselstein nam men in Juny 1869 enkele
gevallen van typhus waar, bepaaldelijk in twee der voornaamste woonhuizen - de dames kostschool en eene woning van een welgesteld gezin. Het eerstgenoemde gebouw was vroeger nog
eens hevig door typhus bezocht, en daar ook andermaal de neiging tot verdere verspreiding onmiskenbaar bestond, raadde de Adj. Inspecteur aan, de leerlingen naar huis te zenden, hetgeen trouwens al spoedig door de bloedverwanten van verscheidene der jonge dames uit eigen beweging verlengd werd. Eene der geevacueerden overleed te Utrecht; de overigen zijn hersteld, voor zoo ver men heeft |
|||||||||||||
kunnen nagaan.
De andere woning, een goed gebouwd en
ruim huis, stond als ongezond bekend, en dat niet zonder grond, want achter den tuinmuur zag men eene vaalt van Koe- en Paardenmest liggen, die verscheidene karrenvrachten groot was, in een komvormige verdieping van het terrein lag, en waarvan de afvloeiiende gier zeer waarschijnlijk door den poreusen grond tot onder den beneenvloer der woning drong. Deze omstandigheid gaf den Adj. Inspecteur opnieuw aanleiding, om bij het bestuur der gemeente andermaal krachtig aan te dringen op eene betere regeling van de verzameling van mest en vuil. |
|||||||||||||
Sanitaire toestand 1869
|
|||||||||||||
De A dj. -Inspecteur deelt mede, dat in deze
gemeente nog steeds behoefte bestaat aan wijziging van Art. 30 der plaatselijke politie- verordening, op dat eindelijk in voldoende mate toezigt op de wijze van mest verzameling mogelijk worde. Hij heeft ook daar een wanhopige strijd te voeren tegen de meening, dat de dampen van koe- en paardenmest voor de gezondheid niet schadelijk zijn, en dat mesthoopen in plattelands-gemeenten niet geweerd kunnen worden. Men stelde er, wel is waar, op den 23 July
1869 eene wijziging vast van art. 30 der politie- verordening, maar die wijziging liet de zaak nagenoeg onveranderd en dus slecht geregeld. De eerste zinsnede namelijk der wijziging bepaald, dat mesthoopen, bestaande uit koe-en paardenmest binnen de kom der gemeente gehouden, eenmaal 's jaars voor of op den 1 October opgeruimd moeten zijn. Die jaarlijksche opruiming nu geschiedt altijd en overal, ook zonder den dwang eener verordening, en behoefde dus niet voorgeschreven te worden. Maar als men dit voorschrift des niettemin
wenscht te geven, dan is het toch ontegenzeggelijk eene sanitaire fout, het tijdstip der ontruiming op de 1 October, dat is na het einde van den zomer, te stellen. Deze termijn is toch zeker de slechtste voor den gemeentenaar. |
|||||||||||||
die gedurende het warme jaargetijde thans de
grootste hoeveelheid, in plaats van de geringste massa mest nabij zijne woning zal moeten houden, tot nadeel voor zijne gezondheid. De tweede zinsnede der wijziging bepaalt, dat
mesthoopen, die bevonden worden stoffen te bevatten, schadelijk voor de gezondheid, ter beoordeling van het dagelij ksch bestuur, op de eerste aanzegging van hetzelve binnen 14 dagen nadien opgeruimd zullen moeten worden. De tweede zinsnede is dus in strijd met de eerste, want elke mesthoop, die binnen de bebouwde kom der gemeente ligt, is 'schadelijk voorde gezondheid' en zou dus 'binnen 14 dagen opgeruimd moeten worden'. Daar men echter, in weerwil van alle
vertoogen van den Adj. -Inspecteur te IJsselstein van meening blijft, dat koe- en paardenmest niet, menschen- en varkensmest daarentegen wel schadelijke dampen voortbrengen, zullen de grootste en schadelijkste mesthoopen, dat zijn die dergroote veehouders, er waarschijnlijk wel ongehinderd zijn geheel jaar lang blijven liggen. In deze gemeente werden in den laatsten tijd
goede sanitaire maatregelen toegepast, maar zoolang men er schroomt de mest verzameling behoorlijk te regelen, zal er welgeene afdoende verbetering van den sanitairen toestand te verwachten zijn. |
|||||||||||||
165
|
|||||||||||||
De brieven van
Pieter van der Meulen |
|||||||||
ouders, of aan beide. Zo is hun vader 86
geworden en hun moeder 76. In de 18e eeuw was het gewoonte om
iedereen met een gepaste titulatuur te vermelden. Ook in Pieter's brieven is dit het geval. Het was ongepast om aan iemand te referen met 'hij' of 'zij' en zelfs bij het beschrijven van een niet geliefd persoon bleef men nog vaak beleefd. HE hun edele (algemene benaming voor meerdere personen)
HEG hoogst edel gestrenge (voor De Beaufort)
HEM hun/haar edel mogenden (voor een College)
HWE hun wel edele (algemeen voor meerdere personen)
HHM hun/haar hoog mogenden (voor een Statencollege)
UHEG Uwe hoogst edel gestrenge (voor De Beaufort)
UWEGDW Uwe wel edel gestrenge dienstwillige
WEG wel edel gestrenge (algemeen voor een persoon)
ZDH zij ne doorluchtige hoogheid (voor Willem V)
ZE zij n edele (algemeen voor een persoon)
ZEM zij n edel mogende (voor een raadslid van de Domeinraad)
ZH zijne hoogheid (Voor Willem V) zijn hoog edel gestrenge
ZHEG (algemeen voor een persoon) zijn wel edele (algemeen voor
ZWE een persoon) zij n wel edel gestrenge
ZWEG (algemeen voor een persoon) zijn wel eerwaarde (algemeen
ZWEW voor een predikant) |
|||||||||
In de navolgende vijf brieven uit de j aren
1771-'72 laat Van der Meulen de diverse aspecten van zij n functies als schout en vice- drost van IJsselstein de revue passeren. Zo komen aan de orde zaken als misdaad, j achtproblemen, het tot stand komen van de bekende kaart van Hattinga, het onderhoud aan wegen, de schouw, de benoeming van de secretaris van Benschop, enz. Al deze feiten en problemen werden getrouw aan drost De Beaufort opgestuurd, die op zijn beurt Van der Meulen zijn opmerkingen in vele brieven moet hebben te kennen gegeven. Helaas is een groot deel van Pieter's brieven niet meer aanwezig, evenals alle brieven van de drost. Wij vermoeden dat De Beaufort slechts die brieven bewaard heeft die voor hem speciale betekenis hadden. Zo zijn de brieven van 1795 vrijwel compleet bewaard gebleven, het j aar waarin er belangrijke veranderingen in IJsselstein plaatsvonden. Van der Meulen laat weinig los over zijn
persoonlijk leven. Wij vernemen uit nr. 6dat hij en zijn vrouw enige tijd ziek zijn geweest, maar de aard van hun ziekte vermeldt hij niet. Uit latere brieven is gebleken dat hij zijn leven lang pij n heeft gehad in zij n been en knie als gevolg van een slecht geheelde beenbreuk in 1763. Het is mogelij kdathijvanafdatjaar kreupel is geweest. In 1771 had het echtpaar Van der Meulen drie kinderen, waarvan de laatste, MargaretaSara, op 16 juni 1771 was geboren. Over zij n kinderen vernemen we in de brieven niets. In tegenstelHng met de meeste echtparen uit die tijd heeft het paar Van der Meulen het geluk gehad geen kindersterfte mee te maken. Hun zes kinderen hebben alle de moeilijke jeugdjaren overleefd, wat te danken kan zijn aan een kundige (huis)arts of aan de sterke conditie van hun |
|||||||||
166
|
|||||||||
Nummer drie
|
||||||||
HEG Heer!
Het is UHEG bekent, dat ik eenigen tijd
geleeden met UHEG goedvinden aan den heer procureur generael van Utrecht' Blondeel heb overgegeven de ingeslotene verklaeringe ten einde het feit daerin vermeld, door het Hof van Utrecht^ zoude kunnen werden gestraft en men hier van die last zoude bevrijdt zijn, vermits dan delinquant' zig derwaerts had geretireert en volgens mijne informatien aldaerals hoereknegt dienstbaar was. Laestleedene woensdag heeft gemelde heer mij die verklaeringe gerestitueert en gezegt, dat het Hof het daerin vervatte delict niet swaer genoeg vond ZWEG te authoriseeren om tegens die persoon te ageeren; dog ingevalle ik apprehensie corporeet* tegens denselven obstineerde^ en aen welgemelde Hove versogt dat hij mogt overgelevert worden, hetselve Hof, zonder eenige kosten te declareren, daertoe bereit was. Deeze zaak in zodanige omstandigheid zijnde neem ik de vrijheid Uw edele in bedenkinge te geeven of men dezerzijds die wel zonder vervolg zal kunnen laten, en of het niet best was, dat men bij edicte^ tegens hem procedeerde, ik zal UHEG goedvinden hierop bij geleegenheid verwagten. Gemelde heer communiceerde mij insgelijks dat twee der tuindieven die hier en elders de tuinen hadden bestolen, en van welk complot te Schoonhoven een vrouwspersoon in hegtenis zit, namelijk de vader met eene zoon te Amsterdam waerengeapprehendeerten voor 25 jaeren in het rasphuis aldaer^geconfineert. De heer Hattinga^ heeft mij laestleedene
dinsdag vereert met eene visite en gelieven communicatie te geeven van de vorderinge, die ZWEG maakte in hetformeeren der bewuste kaarte. ZWEG liet mij tegelijk zien de kaart voor zoverre die reets gemaekt was, bestaande in degeheele Lopickerwaert uitgenomen een klein hoekje bij Oudewater, hebbende reets ook een gedeelte van de Crimpenerwaert daarop af geschetst. ZWEG dagt deeze week nog nodig te hebben om datgeene dat aan de Lopickerwaert ontbrak, gelijk ook dat gedeelte van de Crimpenerwaert dat aan deeze zijde der Vlist legt, af te maken en dat dan nog 14 dagen met het overige gedeelte der Crimpenernwaert zoude vereischt worden. Hij beklaegde zig zeer |
||||||||
over de defecten van de hem ter handen gestelde
kaerten, vond alleen de kaart van de baronnie voor zoveel de baronnie aanging accuraet, ^ dog buiten dat eeven als de andere. Ik twijfele niet of dit werk, dat zeer net is, zal de goedkeuring van een ieder weg dragen. De heer advocaet Van Nes heeft mij
gepasseerde woensdag gezegt over 10 a 12 dagen van UHEG vriendelijke offerte wel eens te willen gebruik komen maken om alhier met UHEG jaeger eene dag te gaen jagen, mij beweert zijnde dat UHEG zulks dien heer geaccordeert had; voor een enkele reis'^ heb ik gedeclareert'^ ditplaisier ZWE uit UHEG naam wel te willen vergunnen, met versoek egter dat zulks voor andere geliefde te seersteeren, ^ dewijle UHEG anders door andere insgelijke deswegens lastig zoude gevallen worden. Eergisteren hebben wij met de heeren
gecommitteerdens van de edel mogende heeren Staten van Utrecht tot de visitatie van de heul, de schouw van dezelve heil verrigt, door de slegtheid der weegen verkoren haar edel mogenden met hetjagt te komen totArie S tree ff, werwaerts de heeren Van Fick'^ en secretaris' zijn gereeden met mij, terwijle de heer rentmeester '^ op desselve comptoirmijn schoonvader'^ tot ons retour in de stad en 'thuis bleeven. Van het huis vanArie Streefftot de heul hadden wij eene zeer vuile weg en verrigte de schouw onder eene goede regenbuij. Aldaer geretourneert versogten HEM ons met hetjagt meede te vaeren, alwaar het HEM behaegde ons te communiceren dat de verbeteringe van de weg tussche het Geijn en den Deurslag was gearresteert''' en dat daaraan niet meer deficieerde'^ dan het maken van het bestek en de aanbesteedinge. Welgemelde heeren informeerde zig ook zeer nauwkeurig na de vorderinge deezerzijds tot het approprieeren'^ der bekende wegen van Polsbroekerdam tot in de Vlist tot een Sandweg. Ik heb aan HEM verhaelt, dat zig alles ten opzigte van de Vlist ten genoegen scheen te zullen schikken, dog dat de heer drossaerd van Zuid Polsbroek ons in onze goede pogingen allezints tegenging en voor zoverre de passagier over die heerlijkheid^^ gaan moest zodanige conditien voorschreeffdie voor ons niet aannemelijk waeren; dat men |
||||||||
167
|
||||||||
daerom ook al eens gedagt had, of het niet beeter
zoude zijn den dijk in Noord Polsbroek te sanden en dan deeze weg regt door te laten gaan tot aan de Slangeweg^' dan dat zulks ook niet konde werkstellig gemaekt worden zonder in dezelve handen te vallen doordien die weg dan zoude moeten gelegt worden overeen stuk land den heer van Zuid Polsbroek behoorende. Uit de discourssen^^ die over dit stuk gevoerd wierden ontdekte ik dat gemelde heer drossaerd Vermeij an de heeren Gedeputeerde Staeten van Utrechtseeker verzoek gedaen had, het kwam mij voor dat hij daarover stond onderhouden te worden en dat HEM voorneemens waeren alsdan teffens met hem te confereeren ^^ over de propositien^'^ van onze zijde gedaan tot het maken van de Sandweg in Polsbroek en te zien of dien heer tot betere gedagten konden brengen. Welgemelde HEM spraken met ons ook in het breede over ons project om de Lekkendijk de Nieuwendam bij hoog water te doen bewaeren door^^ de ingeseetenen tusschen |
|||||||
de beide Usseldijken, zo in de provincie Utrecht
als deeze baronnie wonende en vier morgen land gebruikende, en waerover wij voor eenige tijd volgens ordre van mijn heeren van de Raad aan de Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben geschreeven. Het kwam mij voor, dat onze gedagten aan welgemelde heeren voldeeden, bijzonder toen gezegt wierd dat deeze manschap ^'^ in de eersteplaetse wel behoorde geaffecteert^^te worden tot bewaringe van den Nieuwendam, dog wanneer de nood derselver adsistentie, zo naer boven als beneeden vorderde, dat zij dan zoude verplicht zijn op ordre van diegeene onder wiens directie stonden, zigook derwaerts tebegeeven. De manschap welke uit het Stigt aldaar zal compareeren,^^ zoude egter niet gesteld worden onder de gecommitteerde van deeze stad die zig op dieplaets van het Geijn, uit wiens kwartier vijfs man ten dijk zoude komen, en onder wien dan ook zoude gesubordineerd^ worden de drie a vier mannen die uit Stigts Agthoven en |
|||||||
168
|
|||||||
Heeswijk zullen gevonden worden. Het getal
deezer manschap, zo van Utrecht als IJ sselstein, wierd van mij begroot op 34 a 35 mannen. De heer Westrenen'^^, welke voor een paer
jaeren door UHEG zogratieus is behandelt geworden, begint thans weer opnieuw de ordannantien op dejagt te overtreeden; in Lopick gaande jaegen laet hij zijn honden de gansche Looij afloopen, gaet vervolgens de Benschopper kaede uit, terwijle zijn honden de Zuidzijde van Benschop af jaegen. Ik heb last gegeeven deeze honden zo mogelijk op te vangen en ZWE te bekeuren, dog omtrent ZWE persoon alle consideratie te gebruiken die volgens eed en plicht konden gebruikt worden. De huisvrouw van Jacobus Streef land den
ouden diener,-^' heeft mij versogt wederom tien guldens te mogen hebben als in het voorleedene jaer om turf te kopen. Ik zal de eer hebben UHEG ordre hier op af te wagten. Het is ons bijsonder aangenaam geweest uit UHEG zeer geëerde missive van den 27septemb er te mogenzien dat mevrouw UHEG beminde'^ schoon zeerswak is, echter in en na de omstandigheeden redelijk mach blijven voortgaan. Wij wenschen haerhoogst welgeborene sedert meer en meer in krachten zal zijn toegenomen en dat wij eerlange tijdinge der volkomene herstelling mogen ontfangen. Wij maken onze nederige complimenten aan
UHEG en zeer geëerde familie, nemende ik de vrijheid mij eerbiedig ter noemen HEG heer!
UHEG zeer gehoorsame en onderdanige
dienaar P. vanderMeulen.
IJ sselstein 6 october 1771.
Ik heb hierboven vergeeten te melden dat de
schouw van hetsandpad langs den IJssel na Montfoort is gesteld op donderdag den 24 deezer, wanneer wij wenschen UHEGpraesent zal kunnen zijn. Noten
1. Vertegenwoordiger van het Hof van Utrecht.
2. Het Provinciaal Gerechtshof van Utrecht aan
de Korte Nieuwstraat. 3. Overtreder.
4. GerechteHjke aanhouding en opsluiting.
5. Vastbesloten zijn.
|
|||||||
6. Gerechtelijke uitspraak.
7. Zie de afbeelding.
8. David Willem CoubryHattinga (1730-1790),
landmeter. Het bertreft hier de vervaardiging van de bekende kaart van de Lopikerwaard die in deze tijd vrijwel voltooid was. De 'Generale land-kaarte van den Lopickerwaard', schaal 1:15.000 zou pas in 1785 in drie bladen worden uitgegeven. Hattinga was bekend om zijn vlotte, produktiegerichte, militair-topografische stijl. ZieC. Koeman, Geschiedenis van de kartografie in Nederland (Alphen a/d rijn 1983), p. 153-154. 9. Deze opmerkelijk nauwkeurige kaart uit
1737-1740 berust in het RAU. In 1736 werd het werk door de drost van Usselstein aanbesteed (C AU, nr. 94). 10. Keer.
11. Verklaard.
12. Voorbehouden.
13. Willem van Fick (begraven Usselstein
03.01.1781), stadsburgemeester in 1771. 14. Edo Frieswijk (begraven Usselstein
09.02.1786), stadssecretaris van 26.03.1756 tot
en met juli 1785. 15. mr. Cornelis Johannes van Affelen Codde,
rentmeester van de Baronie betreffende de domeinen en de geestelijke goederen van 1769 tot nov. 1810. Hij was de opvolger van Pieter van der Meulen, die tusen 1764 en 1769 provisioneel rentmeester was. 16. Jan Tra Kranen (ca. 1710-1787).
17. Opgehouden.
18. Ontbrak.
19. Geschikt maken.
20. De heerlijkheid Zuid-Polsbroek ressorteerde
niet onder de Baronie van Usselstein. 21. De weg tussen Polsbroek en de Vlistdij k.
22. Verhandelingen.
23. Beraadslagen.
24. Voorstellen.
25. Toezicht houden op.
26. Leden van het dij kleger.
27. Ondernomen.
28. Laten verschijnen.
29. Wellicht Jan Jacob van Westrenen (1741-
1827), de oudste zoon van Jan André van Westrenen(1712-1790),Raadvanhet jachtgerecht in Utrecht, bekende van J.F. de Beaufort. 31. Dienaar van justitie.
32. Anna Digna van Gelre (1734-1779), met wie
J.F. de Beaufort op 7 okt. 1763 te Hontenisse trouwde. |
|||||||
169
|
|||||||
Nummer vier
|
||||||||
HEG Heer!
Uw HEG beide zeer gerespecteerde
missivens van den Wen 16. deezerzijn bij mij zeer wel ontfangen, zijnde hetons zeer aangenaem de gelukkige voortgang van mevrouw en welstand der jonggeborene' daeruitte verneemen. Het sterfgeval van den heer ontfanger-
generael Schorer heeft ons zeer aangedaan, kunnende ligt beseffen hoe touchant zulks voor UHEG en familie zijn moet. Ik neem de vrijheid UHEG deswegens van harten te condoleeren, onder beede dat de hemel UHEG lange voor alle smertelijke gevallen bewaere. Ingevolgde UHEG ordre heb ik aan den heer
Hattinga onder quitancie ter hand gesteld een hondert en twintig guldens en de ingeslotene missive aan dien heer doen geworden. Het werk der metinge af gelopen zijnde, heeft gemelde heer gisteren met Van ZijU en Blanken^ aan den heer rentmeester en mij rapport van zijne bevindinge gedaan, volgens hetwelke dit werk niet alleen uitvoerlijk, maar in cas^ van doorbraak van de Lekkendijk allernuttigst en noodsakelijkst blijftgeoordeelt worden. Van het eerste project (zoals de eergeehad heb UHEG bij vorige missivens te melden) om het water bij Krimpen door de Vrouwesluis te exonereeren,'* gaat men geheel af en is het plan nu geformeert om het water uit de Loet te brengen in een te makene boesem en daaruit doorsluisen in de Maas regttegensover Hsselmonde tusschen de nieuwe herberg bij het veer en de steenoven, op alle plaatsen daar de kanaelen zullen moeten werden verbreetof gemaakt, gelijk ook onder Kortland daar de nieuwen boesem moet komen, zijn de landen zeerslegt, zodat men niettwijfeld of de eigenaars zullen daer gemakkelijk afstappen. Alle de heerlijkheeden tusschen de Lekkendijk en de Loet, als Lekkerkerk en Bergambacht, verlangen dat dit werk tot stand gebracht werd, ziende voor zigzelve daerin zo veel voordeel als voor ons. Anderen integendeel zijn onverschillig en kunnen niet begrijpen dat zij daeruit eenig nut zullen hebben, als de Messe, Gouderak, Middelblok, Stolwijk en Cattendijk en Ouwerkerk schijnt er zeer tegen te zijn, gelijk ook eenige ingelanden van Stolwijk, dog deeze alle oordeelt Van Zij II en Blanken dat wij niet |
||||||||
van noden hebben. Alleen zal de kade van de
Loet, die op de grond van Ouwerkerk legt, moeten verswaerd worden en kunnen alle deeze districten in de nieuwe uitwateringe niet willendeparticipeeren op zigzelve blijven en haere tegenswoordige exoneratie behouden, gelijk Krimpen zal moeten doen, also deeze met geen voordeel daerin kan gebragt worden.'' En schoon deeze polders op zigzelve en van dit project uitgesloten bleeven, oordeelt de heer Hattinga dat zij door de tijd daer zullen moeten inkomen. De heer rentmeester morgen naer Den Haag reijsende, twijfele ik niet of zal UHEG mondeling hiervan nadere kennisse geeven. De missive van hieraan de heeren
Gedeputeerde Staten van Utrechtgeschreeven tot betere conservatie"^ van de Lekkendijk (en) de Nieuwendam^in tijd van hoog water, is ges telt in handen van de beide dijkcollegien zo boven-als benedendams, om haar edel mogenden daerop te berigten. De heer secretaris van de Lekkendijk bovendams heeft van mij vereist eene lijster van alle de personen die tussen de beide IJsseldijken zo in het Sticht als deeze Baronnie wonen, met expressien^ van de quantiteit land die een ieder van hun wordende gebruikt. Ik heb dien heer zo veel elucidatie'^ gegeeven als mij mogelijk was, dog teffens gemeld eene zodanige lijs te van de ingeseetenen alhier niet te kunnen geeven, veel minder van die onder het Sticht wonen. Onder het schrijven deezes ontfang ik eens
resolutie van den Raad met bijgevoegde requeste'" van mevrouw Van Teijlingen, waerbij de magistraat gelast word daerop te berigten. Dit request vinde ik niet te zijn geschreeven op zegel, gelijk ook geen segel is omgelagen om de daerbijgeannexeerde huwelijksche voorwaerden. Ik wenschte bij geleegenheid welgeïnformeert te worden op UHEG best oordeelt dat zulks deserzijdts als ongemerkt wordgepasseert, dan dat in het berigt daarvan eenigzints word gemeld. Voor het overige weetik van hier niets te
berigten UHEG attentie waardig, als alleen dat de zoon van de heer kapitain Megert eenige weeken zeer krank geweest zijnde, is overleeden. Wij allen maken onze nederige
|
||||||||
170
|
||||||||
POLDERKAART
KRIMPENERWAARD ..-.. Lek- en Usseldijken
--- Polderkaders
Plaatsen
|
|||||||||||
Haaatrecnt
|
|||||||||||
Polderkaart van de Krimpenerwaard naar de situatie van 1800.
|
|||||||||||
complimenten aan UHEG en zeer
gerespecteerde familie, hebbende ik de eer zij zeer eerbiedig te noemen HEG heer!
UHEG meer gehoorsame en onderdanige
dienaar P. vanderMeulen. IJsselstein 18. october 1771.
Noten
1. Wellicht Hans Willem de Beaufort, die nog in
1771 zou overlijden. 2. Familielid van Jan Blanken Jzn. (1755-1838),
inspecteur van 's lands rivieren onder inspecteur-generaal Christiaan Brunings |
|||||||||||
(deze laatste in functie 1769-1788).
3. Ingeval.
4. Ontlasten, uitwateren.
5. Voor de topografie zie de kaart vasn de
Krimpenerwaard. Deze waterstaatkundige werken zijn verricht na de geslaagde internationale conventie te Den Haag over de financiering van de rivierverbeteringen in 1771. 6. Onderhoud.
7. De Middeleeuwse dam in de IJssel bij het
Klaphek, scheiding van de waterschappen Lekdijk boven- en benedendams. 8. Vermelding.
9. Ophelderende toelichting.
10. Verzoekschrift.
11, Als bij lage toegevoegd.
|
|||||||||||
171
|
|||||||||||
Nummer vijf
|
||||||||
HEG Heer!
Ik heb UHEG missive van den 7. deezer op
den volgende dag wel ontfangen en daeruit met veel genoegen UHEG kgoed retour uit Zeeland' vernomen. Dien middag heb ik den heer Van Affelen op het stadhuis geïnformeert van UHEG intentie om de polderrekeningen op den 19de deezer op te neemen, welken dag gemelde heer wel convenieerende, ^ heb ik bezorgt dat de twee zondaegsche afkondigingen daervan zullen gedaen worden, gelijk ook van der verdere rekeningen die op den 20. en 21 e ten overstaan van den heer commissaris moeten werden gesloten, hebbende zulks zodanig geschikt dat op woensdag den 20. zullen werden gedaan de stadts-, Baronnie-en beederekeningen van IJsselstein, alsmeede de beederekening van Benschop en op donderdag den2l.de beederekening van Noord Polsbroek, mitsgaeders de gemeenelandsrekeningen van Benschop en Noord Polsbroek. Op den gemelde 8. november de
magistraetsmaeltijd^ hebbende en met de overige leeden aan tafel sittende, wierd ik tot twee maelen toe door den heer Westrenen van de Vaart, '* welke aan mijn huis^ gekomen was, gepresseert van de maeltijd, die eeven begonnen was, op te staan, doordien mij nodig te spreeken had, ennietop 't stadhuis geliefde te komen. Gemelde heer beklaegde zig zeer over de bediendens van dejagt alhier, die hem - zo zeide - zijn snaphaen^ op Sticht^hadden afgenomen, dat het waer was dat zijn honden op IJsselstein waren, dog dat hij die niet had kunnen houden en zijn volk uitgesonden had om dezelve weer te halen, gelijk hij, volgens zijn zeggen, aen deze jaegers ook versogt had zijn volk daerin de behulpsame hand te biedne. Hij hield zeer sterk aan, dat hem de snaphaen mogt werden gerestitueert, * hetgeen ik gemelde heer beduide niet te kunnen doen zonder dat eerst de saak onderzorgt was en zijn onschuld bleek. Ik heb bij die gelegenheid gemelde heer de indiscrete handelwijze onder het oog gelegt die gedurende deeze gansche jagtijdgehouden heeft, daar UHEG hem om zijn familie wille zo gratieus hadgetracteert. Onze conferentie duurde meer dan drie kwartier uur, wanneer in plaets van de |
||||||||
voorgenomene jagt te vervorderen zonder
snaphaen van mij vandaan naar huis ging. UHEG nieuwe jaeger, mitsgaeders Willem Schaltz en Jan Donker, hebben mij vervolgens - contrarie het vorenstaande - komen kennisse geeven dat zij zig verborgen hebbende aan de kaede op de zuidzijde van Benschop leggende, gemelde heer Van Westrenen des nademiddags tusschen een en twee uur hebben zien staen op de voornoemde kaede agter het Hemeltje met een snaphaen in de hand, terwijle zij hoorde dat het volk van gemelde heer bezig was tejaegen in den Hoogenbiesen in de Langen Boomgaard, dat zij zig vertonende voornoemde heer van die kade is afgegaan op 't Sticht, dog naer een korten tijd weederis op dezelve kade gekomen, tegens hun zeggende: 'Wat is dit voor een weg, die is niet te gebruiken,' daermeede denoteerende'^ eene kleine plaets op die kade die morsig was, aan hun teffens vraegende of zij jaegers van IJsselstein waeren; dat zij meergemelde heer de snaphaen af vraegende van hem tot antwoord kreegen dat hij op Sticht was; dat zij hem zulks anders beduidende en aanhoudende om de snaphaen te hebben, hij tot hun zeide: 'Gij doet mij geweldaan,' dog dat hij - toen zij verder aanhielden -hun eenfooij beloofde als zij hem de snaphaen lieten houden; dat hij dezelve - nadat diefooij door hun was geweigert-heeft overgegeven; dat zij geen polsstok hebbende om over de Hogenbiesen wetering te geraken, niet bij het volk en de honden van dien heer konde komen en dat zij wegaende, hij hun nogmaels eenfooij belooft heeft als hem de snaphaen weer wilde geeven. Ik vonde mij verplicht UHEG hiervan te verwittigen opdat UHEG daar iets van voorkomende, van de regte gesteldheid deezer zaak moogt bewust zijn. Wij maken onze nerderige complimenten aan
UHEG mevrouw, mijnheer UHEG vaderen mijnheer en mevrouw Rengers, '^ hebbende ik de eer mij eerbiedig te noemen HEG heer
UHEG zeer gehoorsame en onderdanige
dienaar P. van der Meulen.
IJsselstein 10. novemberI77I.
|
||||||||
172
|
||||||||
Noten
1. J. F. de Beaufort was heer van Duivendij ke en
rentmeester van Kloosterzande. 2. Goed uitkwam.
3. Vanouds de gezamelijke maaltijden van de
leden van het magistraatscollege op het stadhuis j uist voor de benoeming van de nieuwe leden op 11 november. 4. Vreeswijk.
5. Pieter woonde in een statig herenhuis aan de
Benschopperstraat Zuidzijde (tegenover |
|||||||||||||
Hotel Epping), welk huis helaas in deze eeuw
is afgebroken. 6. Jachtgeweer.
7. Het Sticht Utrecht, waar het j achtreglement
van de Baronie niet gold. 8. Teruggegeven.
9. Aanwijzend.
10. Hans Willem Rengers en Anna Helena
Henriëtte de Beaufort, een dochter van Joachim Ferdinand, woonden in Den Haag. |
|||||||||||||
Nummer Zes
|
|||||||||||||
HEG heer!
|
|||||||||||||
weeken zoude geschieden.
Jacobus Voorboom heeft mij verzorg UHEG
te schrijven dat zijn vaders stallinge zo compres^ is, dat daar niet dan zeer makke paarden kunnen gestalt worden, dat zelve een van hun bij Griethuisen op stal hadden moeten doen, dat daerom UHEG paard niet konden plaetsen, dog geliefde UHEG het paard op het kasteel te stallen, dat hij hetzelve gaerne wilde oppassen. Ik begrijp zeer wel waerom UHEG zulks niet verkiest en geeve daerom UHEG in bedenking of dit paard niet zoude kunnen geset worden bij de meepaarden, indien UHEG zulks verkiest zal ik daer met de heeren Van der Roest en't Hoen overspreeken. Het schouwreglement van den jaere 1740
insiende bevinde ik onnodig eene remonstrantie te doen tot het beplanten der dijken. De heer drossaerd Vultejus^ was altoos zeer tegens het plantsoen en is daerom nooit permissie gegeeven tot het beplanten der dijken aan beide zeide. Jan Graves heeft altijd willekeurig gehandelt zonder andere regenten te spreeken, schoon de wet hem daertoegeen vrijheid gaf, en is het singulier, '^ dat nog door andere, nog door mij zulks ooitisgeremarqueert" want bij het reglement op de wegen word artikel 8 bepaelt op wat wijze de bomen opgesnoeit moeten werden, en artikel 9 vervolgens gezegt: 'Aen de meest zonzijde zullen voortaen in 't geheel geen knootstoven'^ mogen geset worden, ook zullen geen bomen, uitgezonden willigepooten, '^ op de dijken en weegen mogen geplant worden, als met schriftelijk consent van den drossaerd, schout, kameraeren heemraeden, op de boete van vier schellingen voor iedere boom, en dat dezelve dadelijk zullen werden geamoveert.' Met persmissie als voorsz. is mag mitsdien het |
|||||||||||||
Ik heb de eer gehad eergisteren UHEG zeer
geëerde missive van den 20e deezer wel te ontfangen en daaruit te verstaan de intercessie^ welke voor den heer Guldensteede word in het werk gesteld ter bekoming van seeker vacerent secretariaet. UHEG kunt versekert zijn dat ik de secretesse^ in allen opsigten zalplaetsegeeven. Deezen heer is mij waar oppervlakkig en niet van nabij, bekent, dog voor zoverre ik ZWE beschouw zal hij vrij wat beeter convenieeren van den heer P...; de levenswijze van dien heer is dezelve als gedurende de gansche tijd zijner inwoninge alhier, zijnde mij deswegens niets anders voorgekomen. De borgtogt welke de secretarissen in deeze Baronnie stellen moeten hebben alleen maar betrekking tot den ontfang van den 20e en 40epenning,^ zijnde mij niet bekent dat dezelve als venduemeesters'' daertoe eenigzints verplicht zijn of dat zulks ooit van een van hunedelen is afgeëischt. Het stuk van gemelde borgtogt is eenigejaeren in Benschop zeer gemakkelijk behandelt, hebbende het gansche geregt zig doorgaans voor den schout en secretaris tot borge gecdnstitueert; apparen^ heeft zulks ook in Noord Polsbroek plaets gehadt. Eergisteren communiceerde de heer schout
van Benschop^ mij dat 'er in Benschop vier sollicitanten tot dat secretariaet genoemd wierden, als de heer Renssen, de jonge heer De Vaijnes, eene Panburg van Oudewater, die klercq aldaer is bijde heer Vermeij, en nog iemand van Rotterdam wiens naam ZWE vergeeten was. De twee laesten waeren bij ZWE geweest, hebbende de laeste verhaeld dat adres had aan den heer Raedsheer Ardesch, van wien gehoort had dat de begeevinge binnen drie |
|||||||||||||
173
|
|||||||||||||
beplanten overal geschieden; ik zal mitsdien de
heer Van der Roest voorde heer Milaen permissie geeven en daervan zelfs ook gebruik maken. De heer Rosterk'" is zo verre van desselve
ongemak hersteld, dat in de Kersdaegen weder voorneemens is te prediken. Met mij avanceert het ook door des Heeren goedheid, maar mijne huisvrouw blijft nog in dezelve omstandigheid. Wij maken onze nederige complimenten aan UHEG mevrouw, mijnheer den Raedsheer en mijnheer en mevrouw Rengers, hebbende ik de eer mij eerbiedig te noemen. HEG heer!
UHEG zeer gehoorsame en onderdanige
dienaar P. vanderMeulen.
Usselstein23. december 1771.
|
||||||||||||
Noten
1. Bemiddeling.
2. Geiieimhouding.
3. Belasting voor de Baron bij het aanvaarden
van nalatenschappen. 4. Vendue- of stokmeester, een functie als
belastinggaarder voor de secretaris van Benschopen Noord-Polsbroek. 5. Klaarblijkelijk.
6. Cornelis Graves, schout van Benschop
20.09.1752-01.06.1801. 7. Vol.
8. mr. Johan Vultejus, drost van 31.03.1730 tot
08.05.1750. 9. JanGraves,vice, drost van 1756tot 1762.
10. Opmerkelijk.
11. Opgemerkt.
12. Geknotte boomstompen.
13. Aanplantingen van wilgen.
14. Ds. Johannes Rosterk, predikant van de
Hervormde Kerk 1762-1802 (leefde van 1728 tot 1803). Hij was gehuwd met Abigacl Pierson (gestorven in 1807). |
||||||||||||
Nummer zeven
|
||||||||||||
HEG heer!
UHEG zeer geëerde missive van den 4.
deezer is mij op zijn tijd wel geworden. Ik heb daaruit met genoegen gezien dat de handelwijze der regeeringe ten opsigte van den ouden Lokhorst UHEG goedkeuringe meriteerde' en dat UHEG nevens ons van oordeel zijt, dat de persoon van Johan Beukers boven Pieter Landzaet te prefereren is, zo zijn goed gedrag- zo wel beantwoord-als de overgegeeven bewijzen van zijne kundigheid voldoende zijn. Tot heeden toe is mij niets nadeligs van hem voorgekomen, integendeel, blijven alle rapporten voor hem gunstig. De heer predicant Mentes^ heeft gisteren vier personen van Ameidegesproken die loffelijkegetuigenisen voor hem gaven. Hij is zelve heeden voorde middag bij mij geweest en heeft aangenomen mij nadere attestatien^ van zijn goed gedrag te zullen bezorgen, dog het zal wel zaturdag worden eer ik die bekomen kan. Ik heb de heer Beijen'* in secretesse verwittigt
dat 'er voor het secretariaat van Benschop reets ƒ 7500:0:0 is gepresenteert; dien heer is daerop overgegaan om zijne gedane offerte te augmenteeren^ tot 8-000gulden. Het is mij niet |
||||||||||||
onaangenaam dat Zwe daartoe is overgegaan,
al was het maar alleen om P. ..''te keer te gaan, alzo die persoon mij voorkomt nog UHEG, nog mij, nog degemeinte te zullen gelijkenen. Ondertusschen kon het wel gebeuren, indien de heer Beijen in zijne sollicitatien reüsseert^ en bij zijn voorneemen persisteert'^ om in deezestad zijne residentie te houden, dat deswegens onaengenaemheeden voorvielen; zo lang ZWE met de heer schout in goede harmonie is zal 't welgaan, dog wanneer iets tusschenbeide komt, zal zulks tegengesproken worden. De vrouw van Leendert Groeneveld heeft mij
gezegt UHEG verzogt te hebben om adsistentie ten einde wederom in staat te geraken vee aan te kopen, alzo door het zwaar verlies van alhaer veezigzelvenietkonderedden.'^. Ik informeerde mij wie daartoe meer geneegen zoude zijn en heeft zij mij niemand genoemd dan de heer Petsch. Ik ben zeer geneegen ongelukkige nae mij vermogen te helpen adsisteeren, dog dan prefereer ik die van een goed gedrag zijn ver boven diegeene die een slegt leeven leiden. Dat zij tot dit laeste slag behoorden is alhiergenoegsaem bekent, en zoude ik UHEG daerom in consideratie geeven |
||||||||||||
174
|
||||||||||||
Ampliatie van de Ordonnantie en Placcaat over de
Jaght, van Avylcn fijne Majcfteit van Groot Brittannien gloricufer
memorie, de dato den i o. December 1687. ten opfighte
van de Baronnie van YiTelftein.
|
|||||||||||
'illcm Carcl Hendrik Fiifo ,
b(i on giiitit lOobrd pjince ban <S^vmzc (11 4^n(Tnii / ilt. lic. 'Jlllbo IDji om ba- ntf o!0)t op ]i*e ftiiFt üjii Oc •Joojjt in , oe 25atonnic Siiu üfftlftnii te fldlfii; nO' Diolj ocUoiiBcu litlibtM/ Dc <8>!Doiuiaiilie tn piatciat otiec be aaoht Dan tóiiltn fijne )Via\((tc\t uaii i0!oiir 23iittanmm Ie aiii' plitcrcn; en ten Dcric te tliieiDeeceii; boc) ' r, Dat lliji liji Dtliteatie en BortWn- btn Uaii liiijc Jjoojijtio jBeuwiiUic De Pjlnfcfrc ï'oii.iriaiie \m\\ itirauoc en i3n(Tau ,1c./lönfe IjooflljoecetDe DjoiiU) lUfliiXi- tn liooabttcffc Viaflaan en oiDonneeten. 3. Ctat iiiciiuiio ni Bf QJaioiMuc Dan )1(Tclftt(n fnl niDotn JnaottU Toiictr oiifr ftcri.ilc l(l)!ificli)lic pcnni|Tic ofte Die Dan «©iiftii aDjoffoiD; üic aüteii m onalitcit alD lioiilucftci' ncieohtiulit nï / Ce 3ao!)t m tie V)D.i;:(l)ictwe iiaronnie uit ©nirii n.uiiic te tveteceien. •Ji -J Cen Ouijtqualiliretitic/ Die nut OaglittjoiiDcn/ Sjolitai/ patrfiS. lloiiDrii of ficirc lu l|Ct Dflo bnitiii Dc oiDniaritt uiceacii ocuaiiocn luerD; t'il Detlitiiicii boïcn De poiiDen eii fioer ttoo! De reiflc teis taf en tluiiithjh unlDoiiö / Uoai bc lUiccDc iciö uiiftirjli onlDciio; cii 1)001 Oc d;;Oc inii f,,l Dtfcluc aibitiaiiji wcrucn otcojriBCCti. •j. ■:« -j.
Wie nirt iliirnfffii; .liifdiCMKii of aiibctcilcitcn baar nitn Iv»t«
of patii>o niccDc bi-ai(i(ii ban; in bit utlu ocboiiCfii liicto / (ïil bei- bcuten boBi'n De liiraflirn of iittttii üoo! Dc ccillc itid Bl'fiioll on'' bcnol booi DC tluccbc icio Dubbelt; tn fai booj De bcvDc tei.o ojbitra- Ijjti gcftcafi UicrDcii. Jlieinanb toie \\tt oori 511 3iiU)oonet: of BjccnibelinoS (al (n ben
ücilooicii tpo l^aajiii of patinlcn in De ^tab of 23aconnie ban J)f- fclllciii inogcii lioovcii / btibo'opcn of te lioop bienoen I op be biKt( tooo) De milt tcia wa bof en Ittjintig!) GulDtiiO booj lebtt (lub I boo! be itotcDc rcia Diibbtli tn booj bc bttoe icioi op oibitrale coj. ttctic. D.
iStlnlt mccDc [jttn ïnUiooiibei: of ïnocfettfiien ban be .ètat) tn
23aïomiic Oaalïii of paijiifcn/luaat bie ooti fouocn iiioocn otbaiiQCn ;i)n / 111 DC bcllciotei) ti>D buiten be .staD en 2i3aronnie fal mogen betlioopcn of te lioop bitiigen/ op pixiie lia booten. ia a.
!3iu'teii Den btflooten l[ib fal ooft ninnatiD ftct (si gintooonbcc "of
DiceinbcUiiDh Cfiiiaïl IW^lo 111 bc JS)tab en 23acDnni'c nioocii berhoo- peul of foo iKcl Dc JinDOOimer^ dangaflt buiten bc baronnie te hoop tiicnoeii ƒ olB na uoeisaanoc bcnnine bon <0nfeii Ijoiitbcfltc of Deo feifsi gcfiibdiiutcibc/ cv bc Dcrfaturte ban Ijct leilo/en een boete ban bpflitn (jiilO'n.a 1)00! icbci: Piifi. ü 3 3-
"Secn .êedippcrb ( ècIjuitcboirDero of iBlc Ijet ooTi 51,) / (al ecRiBü
Wüb inögcii 111- of aaniiccnien om te bcruoetcii / alei óp ten biiefie ban permiflie ban btn ljoutbt(ler of Dcs( ftlfs Bc(itb|litueerbe; op De boete ban opfiiiicn nnlbcno boo? icbet (Tub ni>ilb. B 31 31 31. 2(1 bc otcue bic fciiioD ICi'" te hoop bjenatn/ofbiibetoeirii eenfaf)
IDiib oeboiiDcn toetO) liiUtn Oflioiiben 3i)n; ben tjoutbcfter fuiritr be- eterenbe / aan te toontn / biaoe of ban uile fi< (get fclue lüilo hebben bcbomcn/ tn bit |cloe niet huiincnDe boen f fiillen btcbttiren [iet tUilb en een boete ban bnfticn gulDtno boo: iebte (ttiri. 31 E. " Ji5icmaiib bilc Ijet 00b 50 / (ci\ ecnfge U9int)!|onbtn 25!aMten of
Pattpciljoiibcn mogen Ijoiibcn / alet alleen Die geenc bie tot DC 3.ag{)t gcqnalificcciï jijn / op bcibcurie ban be l;)onDen en een boete ban bjiftien guloen: >Cn alfoo De ^uisljoiiDen in gebolije ban t\tt 19. Kj- Kcul ban be dPjDonnantic ban luiilen fi|n IBajellcit moeten gchmip- peit 3ijn; fal ()et aan be gcqualificeecbe of bet feibcc 3;aagct0 en die- naars/ eenigc IpiiiolionBen foiiocc bcljoojlobe fimippel op uwegen \)f in iftt belD binoenbc / b;u|taan / bie te mogen Dootfiliitten) en fal ben eigenaar baarenbobcii iioglj bttballen jyn / in oe boete bp Ijct booj|(l);etbc ip. Hjtieitl Qeftaiueert. |
|||||||||||
f.
3In geballe femanb / fstt (p <Oci)iialificeerbe of i0nB(i)uaKftceirbe /
eenio< onbclioajliih IPpbtuecfi nioohte lionienteo*3uiiien/aleCHoncen/ ^trihhtn; Stroppen; lileinmcn; ÏSuDcIo; ©aareiw/ 3lfcB/Boeue- rmgen/Bergiften en Diergeliihe; |al bcfelbe berbeuren een Ijonbttt gul- bens; en fal baacenboben ajbitrali)h UietDcn geflraft na crigentieban faaheii: «Jelijh ineeDe in be boojfcltxebc boete en (ïraffe (uilen bcc- ballen jtjn De gcene / bie met Oct boo;fcl|ieebe onbeI)oo;lt]h U9pbttiec6 in bet belb gtbonoeii biccDen. E 31
jfiitmanb fal eenfgt ffluajtel- of ^nippegaarcn / nogf) eenigc IBo-
gel ff / Oanjc of anbere iSciten; baar men ecniglj I©ilb mtcbe banght / In liui» mogen (i'bbcn; beel mbt gebjuiften; als met ftcnni(Te en per. minic ban ©nfeii ljoutbe(}et / op panc ban bpf en ttointfgli gul- bcHo / babcn in belialben bc betbeiittc ban be boo;|tI|!ccbe <<9aaten en JScttcn. E 31 31.
Van Iben Hjoiitbeffcc (al bjti (laan / foo biütoiltf Jet Bern griitbtn
fal / bi.i be gecne; Daar op bp eeiiige fufpieic foubc mogen Ijijbben / tniisfochinge te boen; en (iillen be ongequali(iceerbe bp betocKic; na booigjaube oiilFiemcniffe ban ecnigl) llSilb in buis te ftcbben; iiogll- tan» lUilD gcbonben luetb; als meebc be geeiie bp bctoellie geboiibcn li'crb eeoigb onbcboosltib UDpDtDeth; als (ètriftfien/ ^tcoppen/ filciii. men / SSuiOcIs en Diergelijbe / booj ^tcooperS gcliouben en geflraft Uierbcn na bet Dier boorcnflaanne 10. 'Sjtieul: Cii be gecne Dctoclfic moQijtcii hebben onthcuD eciiige ifiluajtel- of .SnippegaarenSf of nu- Dete ji)ctten; Daar men tcniabUi'ilD mecbt baiigbt in huoS te (lebben/ en bp DcUielhe Dcfelbc nojbtano gebonben UierDen/ fulleii berbeuren be biibbclbe boete f)m boocen ^iticul n. gcflatueect. E a 3 a.
.flicmanb toie f)et ooR sp/ fal met fnh en ftbilbl met arptnfTen en
anbcce J9etten mogen 3aagen en Bangen I als alleen (Sufcii Itoiit- be(lec / op poene ban een lionbcrt gutoens / en Daarcnbobcn nooh / boa; foo beel aangaat be gcene Die pcrmi(fie ijcbbeu om Ic mogen 3Iaagen / ban becDeelien te sjin ban bie pecmiffie. E 31 D. Cen i©Hgci)nali|iccetbe / bic Ijaas of patrps Romt te bangcn ( of te fcliitteii / (al berbeuren bobcii en lieljalbcu De botte hier oooccn 3fjticiil 13. gcftatuccrt ( iimien ^tt IKils met Jftcttcn mogbte geban- gen jyn / en bobcu be betbtuitt ban Raas 1 l^onben/ jlctten/ en aimere 31agl)igeteet|'tliap / boo; De eetfle tciS / Bat De(iibc gecalangeett biojD/ boo; iiDec (lub bpftiglj gulbens/ boo; bc tbietbc reis een han- bert guibcns/ en boo; be Decbe teife (al Defelbe a;bitrali)li ge(iraft ttio;- ben. E©.
iSuiteiiIanbers bic in be 25aronn(c Romen 3aagen »f ;Sitroopen /
(itllcn berballcn in Dnbbellie boeteuS in be <£>;bsunaniic of bi Wtfe ampliatie gcjlatiiccrt. EB 3.
«©rlijfi meebe De gecne bic bp nndht/ een nnr na ;&onnen onbcr.
gang!) / en een uur boo; jonnen opaangh / ceuigb lISilo fiomcn te ftliietcii of te bangen / of Die iii ()(t btlD gcoonben mecDen; met (loecs/ l?onDcn / jScttcn of anbcc S(aghi8E«Mftbap / De boo;fchiecbe boctens bubbciD fullen berbeuren. E © 31 31.
©eiöpnenbers op bc^aght bp <0n(fn l^oulbe(lcc aangcdclb/emfgc
talaiigc bocnbe / fal aan be(èlbe fonbct eenigb anbec betops/ bolFiomen- geloof eegeeben bierben. Boojts fal be ©;bonnantie en piaecaat obcir bc gtag^t ban toplcn
fijne 4najt(lelt ban iO;oot Sjittannicn/ ban Den 10. ®ecembct 1687. boo; foo beire het fclbe bp beefe ampliatie met is gealterccrt/ blpbfti in fijn geheel/ en in alle poincten en a;ticiilen ejcartelijR UierDcn geob- ferbecct en aobterbolgbt. aiDuS geoaaii ^oe(lDp ben i<. September 1730. (L S) M. L. Princejfe van Orange, Vt. <0nbe[ fionb./
Ter ordonnantie van fijne
Hoogheid, IBajS gctceRcnt/
J. ie Back.
|
|||||||||||
In'sGravenhagc, by PAULUS en ISAAC SCHELTUS,'sLandts Druckers. Anno 1730.
|
|||||||||||
RA U. Inventaris De Beaufortnr. 1687.
|
|||||||||||
175
|
|||||||||||
ofdeeze zaak niet zoude verkiezen te laten
aanstaan tot UHEG overkomst. Ik ben zeer verheugt dat zijne hoogheid
mijnheer den Raetsheer tot hoofd ingeland van Delfsland heeft gelieven aen te stellen; ik neem de vrijheid UHEG daermeedetefeliciteeren, wenschende ZHEG hetzelve met alle genoegen zal waerneemen. Ik heb aan den heer advocaat Van Nes
gesonden gehad alle de informatien ten lasten van de heer Westrenen, wegens de UHEG bekende contraventie"^ van de ordonnantie op dejagt. Dien heer is vangedagten dat boven verbeurte van het roer behoort geëischt te worden eene dubbelde boete van 50guldens uit hoofde van het 2e en 15e artikel van de ordonnantie van 16 sept. 1730 en van het 13. artikel van hetplaccaet van 1687." Indien UHEG zulks goedvind zal ik tot consequeering dier boete tegens voornoemde heergaen procedeeren. Het geregt heeft met gemelde heer Van Nes
geconsulteert over het berigt aan den Raad wegens de ampliatie'^ van de handvest rubriek van huwelijksche voowaerden. De consideraties van dien heer deswegens ingekomen zijne twijfel ik niet of zal dit berigt eerstdaegs afgezonden worden. Wij maken onze neederige complimenten aan
|
|||||||||||||||
UHEG mevrouw en verdere zeer
gerespecteerde familie, hebbende ik de eer mij eerbiedig te noemen HEG heer!
UHEG zeer gehoorsame en onderdaenige
dienaerP. vanderMeulen.
IJsselstein den 7. jan uaril 772.
|
|||||||||||||||
Noten
|
|||||||||||||||
Verdiende.
Ds. Mento Mentes, Hervormd predikant te
Benschop (gestorven 8 jan. 1781). Zijn
dochter was getrouwd met Hermanus van der
Roest.
Ondertekende verklaringen.
mr. Johan Franco Beijen sr., een van de meest
aanzienlijke magistraten van IJsselstein
(gestorven in 1789).
Vermeerderen.
Hoogstwaarschijnlijk Johannes Petsch (1720-
1795), zie het vervolg van de brief.
Slaagt.
Volhardt.
Wegens herhaaldelijke epidemieën van de
veepest.
Overtreding. ^^
Zie de illustratie.
Aanvulling.
|
|||||||||||||||
5.
6. 7.
8. 9. 10.
11. 12. |
|||||||||||||||
Historische Kring
IJsselstein De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C. A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
|
|||||||||||||||
Redaktie:
Drs.A.M.Fafianie,Duivenkamp487,3607BH,
Maarssenen B. Rietveld, Meerenburgerhorn7,3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per j aar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M. van Schalk, M. Hobbemalaan 11,3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht/ 6,-extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ80.- |
|||||||||||||||
176
|
|||||||||||||||
Brug in nood, noodbrug en
brug zonder nood(zaak). |
||||||||||
DoorL. Murk
|
||||||||||
Het was een draaibrug met twee vaste
bruggehoofden. Het openen en sluiten van deze brug veroorzaakte vaak problemen, hetgeen veel overlast bezorgde aan het wegverkeer. De vaardoorgang werd op den duur te smal
voor de steeds groter wordende vaartuigen, zodat er nog wel eens een schip klem kwam te zitten, tot grote ergernis van de plaatselijke bevolking, (zie krantebericht 10-5-1890) Maandagmorgen was de overgang over de
draaibrug voor de stad eenige minuten gestremd, doordien er een geladen vaartuig voor de houtwerfvan den heer Schilten aan den grond zat. Zoodat een schuit die in de opening der brug lag, niet verder voort kon. Het gelukte den brugwachter en zijn knecht met eenige werklieden van dhr. Schilten eindelijk mer vereende krachten het vaartuig vlot te krijgen, zoodat het schip uit de brug kon passeeren en de brug weer dicht gedraaid kon worden. De rijksveldwachterS. die voor de geopende brug kwam, dreigdeden brugwachter met een procesverbaal, waar wellicht geen gevolg aan zal gegeven worden, aangezien de brugwachter beweert er geheel onschuldig aan te zijn en hij zijn uiterste best heeft gedaan om zoo spoedig mogelijk de gestoorde overgang te herstellen. In 1907 kwam aan deze overlast een einde
toen Rijkswaterstaat een geheel nieuwe brug liet bouwen die heden ten dage nog geroemd wordt om zijn schoonheid. Het was een elegante, geel geschilderde verschijning, met een in dezelfde stijl gebouwd |
||||||||||
IJsselstein heeft niet alleen haar naam te
danken aan de rivier de Hollandse IJssel, maar ook haar bestaan. In vroegere jaren had het beslist voordelen om aan een rivier te wonen. Inde middeleeuwen was het strategisch een winstpunt en in latere eeuwen had het een gunstige invloed op de economie van een stad. Het transport ging immers het meest over het water, de wegen waren beperkt in aantal en hadden een slecht wegdek. Naast de voordelen waren er ook nadelen.
De gemeente IJsselstein werd door de IJssel in tweeën gedeeld. Het gevolg daarvan was, dat het bouwen en onderhouden van dure bruggen een voortdurende zorg was (en is). Het heeft tot 1964 geduurd voor de tweede
brug over de IJssel in IJsselstein werd gebouwd. Daarvóór had de IJsselstad binnen haar grenzen zegge en schrijve één brug over een afstand van 8 km, gerekend vanaf de Geinbrug tot de 'Knollemanshoek'. De allereerste brug over de rivier (althans
de eerste brug waarvan gegevens bekend zij n) lag ongeveer 45 meter ten zuiden van de huidige brug. Men noemde die brug de ' Aschbrug'. Waar die naam vandaan komt is niet met zekerheid te zeggen. Mogelij k heeft het te maken met de' Aschvaalt' die gedurende vele jaren gelegen was op de plaats waar de meubelfabriek van de 'Gebroeders Van Rooyen' gestaan heeft en waar zich nu de woningen van de woonwijk 'Hazenveld' bevinden. Deze eerste brug heeft dienst gedaan tot ongeveer 1850. De nieuwe brug werd verplaatst naar de
plek waar zich nu nog steeds een brug bevindt. |
||||||||||
177
|
||||||||||
De Usselhnig van voor 1907. i^ezien vanaj'de stadszijde.
Dezelfde hnig. f^ezlen vanal liet water riehtiiij^ Moiitfoort. |
||||||
Buiten de tjssetpoort, Ijsselstein
|
||||||
178
|
||||||
De ophaalbrug van 1907.
Brugwaeluer A. Roverls in de derliger jaren op de brug. Lel op hel fraaie hek werk. |
|||||
179
|
|||||
'ffl^^
|
||||||||||||||||||||
De hrug in IJ'sscIstein, wnar per (Is; *" ongeveer 1206 voer-
tuigen overheen eaan, terwijl het scheepvaartverkeer op de Hollandse IJsKe) ook niet voor de pnes is- |
||||||||||||||||||||
Dreestrelclcers
werden
touwtrekkers
|
||||||||||||||||||||
Diet ver van Utrecht ligt het
landeltjke IJsseistein. Het gras groeit er tussec de stenen in sommige atraten en het meeste verkeer, dat vla de weg door de provin- cie gaat, Iaat het plaatsje ünks liggen, In ue uitvals- weg naar Jutfaaa en Utrecht ligt echter een ophaalbrug, die uit 1907 dateert en waarlangs per dag gemid- deld 1200 voertuigen op vier wielen moeten passeren. Die brug krijgt het dus niet cadeau. Ze past ook eigen- lijk niet meer in het moderne weg- verkeer. Vrachtwagens, opleggers, tractors en niet te vergeten, enige busdiensten moet ze over haar weg- dek laten dreunen om nog niet te spreken van de enkele malen per uur dat ze kreunend haar brugdek moet verheffen om schepen, die haar pas- seren in de H<rflandse Ussel. door te laten. Na 51 jaar is haar dat wel een beetje zwaar geworden. Te smal is de brug in de ontwikkeling van het weg- verkeer geworden en het voorrangs- verkeer, dat als gevolg van de smalle brug gehandhaafd wordt, is zelfs niet .■neer voldoende om de verkeersstroom een regelmatige doortocht te verlenen. Deze brug (van Rijkswaterstaat) is |
||||||||||||||||||||
Met alle kracht xaan
de betaardfin aan het touw van de )>raK trekhen. BroK^ach- ter Jnnïerius heeTt ei- kennelijk plexier in. Hij hoert nu alle«n maar df brst;Keeel- den te innen, hueivel hy toeb ook noe wel eens ,.«jn ^ewirht in de üehaal legt". |
||||||||||||||||||||
de laatste tijd In een vervallen toe-
stand geraakt- De steunen zijn krom- getrokken en corrosie en roest doen nog dagelijks hun vernietigend werk. Ook het mechanisme is niet best meer an een paar weken geleden was het |
||||||||||||||||||||
zover dat de brug niet meer via het
mechanisme open en dicht gedraaid kon worden. Brugwachter Jongerius dacht er het
zijne van en nu hij voor het voldon- gen feit stond, dat hij de brug niet |
alleen meer open- en dicht kon krij-
gen, heeft hij de hulp ingeroepen van zijn plaatsgenoten. Reeds lang is de brug van het oude vestingstadje een geliefde verzamelplaats van de ge- pensioneerden en ouderdomsrente- trekkenden. Met groot genoegen zijn de oudjes te
hulp gekomen en met kennelijk ple- zier vervangen ze met gezamenlijke kracht het raderwerk van de brug. Komt er een schip in zicht in de bocht van de HoUandse Ussel, dan sluit één van hen de brughekken. een ander laat de bomen aan de andere zijde zakken en gezamenlijk gaan ze aan een touw, dat bevestigd is aan het tegenwicht van de brug, hangen, waardooi de brug omhoog gaat. Als het schip gepasseerd is, klimmeo een paar deï oudjes tegen het brug- dek op, een ander drukt via een paal het tegenwicht weer omhoog, terwijl een aantal van hen aan het touw gaat hangen om te voorkomen, dat de brug als zij over haar dode punt is. met een smak weer neer zou komen. Hoe het zij, de oudjes amuseren zich best, maar het verkeer ondervindt veel ongewenste vertraging. Si'uggewachter Jongerius heeft het er niet moeilijk mee. Hij zorgt voor de inning van de penningen van de passerende schepen, maar vindt toch dat een moderne brug wel dringend op haar plaats zou z^n. |
|||||||||||||||||||
Met paal-, toaw- en handhracht wordt bet bragfcewieht weer in l>e-
weging gebraeht.
|
||||||||||||||||||||
Spiegel, 1-3-1958.
|
||||||||||||||||||||
Bouw van de Onmjebrug, februari 1964.
De 'Zenderstreek' van 8 oktober 1969. |
|||||||||
hinderlijke verlragingr.
Do bing was aanvankelijk be.steind voor een tijds-
duur van oen jaar: nu bij al meer dan tien jaat dienst doet en \an oudeidom begint te kiaken is ei helaas nog geen uit/n lit op spoedifre veibeteiins |
|||||||||
Viijday "as onze noodbrug opnieuw in moeilijk-
aeuen, ï-Hoi Ite vurig jaar een betonnen kontragewielit dool slijtage naar henoden. nu werd een doorKesIoten kabel ti.jdi.c ontdekt, maai dooi de lepantie onckt- 1'm.Ion wvs- en wator\eiktei de sehcle micklig |
|||||||||
181
|
|||||||||
De noodbrug in 1971.
Eén van de vele gevallen waarin de brug ontzet is, 1971. |
|||||
182
|
|||||
brugwachtersverblijf. Deze brug droeg
duidelijke stijlkenmerken uit de periode van de beroemde architect Berlage. Men zou een vergelijking kunnen maken met de dakconstructie van de goederenbeurs in de Nieuwe Beurs te Amsterdam. Het hek had overeenkomsten met de bouwstijl van het St. Hubertusslot te Otterlo. De brug heeft vele jaren goed
gefunctioneerd. Door achterstallig onderhoud tijdens de oorlog en in de jaren daarna raakte de brug defect. Een jarenlang juridisch touwtrekken tussen Rijkswaterstaat en de gemeente over betaling van onderhoud, renovatie of vervanging volgde. Reparaties bleven uit en zo kon het gebeuren dat de brug alleen te openen was met mankracht van IJsselsteinse 'Dreestrekkers',65+ mannen die een uitkering kregen, ingesteld door de socialist Dr. Willem Drees. Deze senioren waren door brugwachter Jongerius aangetrokken voor één gulden per dag en gratis koffie, inclusief de sterke verhalen en stadsroddels. Met deze situatie haalde IJsselstein de
landelijke pers. (zie afdruk uit de 'Spiegel') Men kan zich indenken dat dit bepaald geen reclame voor het beleid van de overheid was. Rijkswaterstaat greep in, besloot de brug te slopen en TI J DELIJK een noodbrug te bouwen. Dat de oude brug die moest verdwijnen
eigenlijk nog niet zo slecht was, blijkt uit het feit dat de vele tonnen wegende noodbrug er veilig overheen kwam. Als vervanging werd ongeveer lOOm
zuidelijker een tijdelijke brug gebouwd, bestaande uit oude onderdelen van een militaire Baileybrug. Dez'e zogenaamde 'noodbrug' zou maar liefst 13 jaar dienst gaan doen als de enige rechtstreekse toegang voor het wegverkeer naar IJsselstein vanuit Utrecht. |
|||||||
Door het steeds slechter worden van de
noodbrug kwam het ongeval van donderdag 12januari 1967 niet als een verrassing. Het politierapport meldde het volgende: Plaatsvervangend brugwachter van RWS,
Cees van Heezik, opende op deze dag de brug na het eerste geluidssignaal voor het 131 ton metende motorschip 'Martha' van schipper Matthijs van Rossum uit Vreeswijk. Plotseling stortte de brug van 3,5 m hoogte, tezamen met het 4000 kg wegende contragewicht met een donderend geraas naar beneden. De 'Martha' was de brug op enkele meters genaderd en een aan varing was niet te vermijden. Er deden zich gelukkig geen persoonlijke ongelukken voor, maar de materiële schade aan brug en schip was aanzienlijk. Hierna heeft het nog 5 jaar geduurd voordat
een definitieve oplossing voor dit probleem werd gevonden. In 1972 is op de plaats van de oude brug uit
1907 een fraaie brug gebouwd, lijkend op zijn voorganger, maar veel solider uitgevoerd als al zijn voorgangers samen. Deze brug werd tweedehands door de gemeente IJsselstein aangekocht. Voor de weggebruiker van nu is het jammer dat de brug, ondanks de prima conditie waarin hij verkeert, grotendeels buiten het IJsselsteinse verkeerscirculatieplan is gehouden. Door het zeer beperkte gebruik van de laatste brug zal deze zeker een hoge ouderdom kunnen bereiken. Tenzij er weer eens veel waarheid blijkt te schuilen in het gezegde: RUST ROEST. Bronvermelding:
Spiegel, 1-3-1958. Over IJsselstein gesproken, HKIJ, 1985. |
|||||||
183
|
|||||||
IJsselstein
|
||||||||||
Geschiedenis en architektuur
|
||||||||||
Vanaf 9 september is in de boekhandel het
boekwerk 'IJsselstein, geschiedenis en architektuur' verkrijgbaar. Het werk is een rij k geïllustreerde
samenvatting van de omvangrijke, monumenten inventarisatie welke in de jaren '85 en '86 door Brigitte Giesen-Geurts en Renata Mimpen in het kader van hun afstudeerprojekt 'Cultuurgeschiedenis' is gemaakt. De inventarisatie valt binnen het kader van het landelijk 'Monumenten Inventarisatie Projekt' (MIP) en de uitgave is mogelijk gemaakt door de 'Stichting Publicaties Oud Utrecht' samen met de gemeente IJsselstein. Het is de derde uitgave in de 'Monumenten
Inventarisatie Provincie Utrecht'. Tijdens het onderzoek heeft de HKY de nodige medewerking mogen verlenen. Het werk bevat een ontwikkelingsschets
van de gemeente IJsselstein en geïllustreerde beschrijvingen van zo'n tweehonderdzestig kuhuurhistorisch waardevolle elementen. De historische inleiding beschrijft ook de na- oorlogse ontwikkeling, terwijl wat betreft de selectie van de gebouwen de grens omstreeks 1940 is aangehouden. Niet alleen monumentale gebouwen als de beide kerken, het oude raadhuis of de molen, maar ook eenvoudige woningen en bedrijfsgebouwen en de boerderijen. Ook kleine elementen als een toegangshek, een boenhok of een oude grenspaal zijn beschreven. Bij ieder objekt is een waardering gegeven: één ster staat voor beeldondersteunend, twee sterren voor |
||||||||||
beeldbepalend en drie sterren voor
monumentaal en zeer waardevol. Wanneer een gebouw officieel beschermd monument is ingevolge de Monumentenwet dan is er tevenseen'M'toegevoegd. Voorts is een beknopt overzicht gemaakt
van de in IJsselstein voorkomende typen gebouwen. Daarnaast is een overzicht gegeven van de archeologische terreinen en historisch-geografische monumenten. Tot slot is behalve een verklarende
woordenlijst van bouwkundige termen en een adressenlijst van alle beschreven objekten ook een lijst opgenomen van architekten en aannemers die aktief zijn geweest in de gemeente IJsselstein. Als verantwoordingen ter nadere studie is een uitgebreide literatuur- en bronnenlijst opgenomen. Met deze inventarisatie en boekuitgave
wordt een goed en leesbaar inzicht verkregen over de kuhuurhistorisch waardevolle bebouwing in onze gemeente. Wij spreken de hoop uit dat het een serieuze leidraad mag zij n bij het toekomstig gemeentelijk monumentenbeleid. |
||||||||||
Uitgave: Kerkeboschbv-Zeist
aantal pagina's: 292
ISBN: 90-6720-059 X Prijs: ƒ24,50
|
||||||||||
184
|
||||||||||
De jaren dertig
|
||||||||||||
De jaren dertig staan geboekt als de
donkere j aren voor de Tweede Wereldoorlog waarin internationale conflicten en economische crises aanleiding gaven tot de schrikwekkende jaren van vernietiging daaraanvolgend. Ook IJsselstein deelde volop in de economische malaise. (zie HKY 47) Het is misschien daarom dat de
publicaties welke in die jaren aan onze stad gewijd zijn een beeld opleveren welke voorbij gaat aan de crisis. Immers, niemand zet zijn ellende graag te kijk. Als we de publikaties volgen van het geïllustreerde tijdschrift 'Utrecht in woord en beeld' uit deze jaren krijgen we een beeld van een gemoedelijk provinciestadje weggedrukt in de vergetelheid van roemrijkerjaren. Een stadje wat decennia lang gelaten
wacht op de j aren van enorme expansie na de oorlog. De prachtige zwart/wit fotografie welke
voor de oorlog een kunstzinnig hoogtepunt bereikt in samenhang met de technische hoogstaande druktechnieken spreken een taal welke vandaag niet meer gesproken wordt. In tegenstelling tot de hedendaagse, kille en objektieve, kleurenregistraties lij kt de fotografie in die j aren bij haast elk beeld ruimte voor de eigen fantasie te geven. De bijna lyrische bijschriften versterken
dit karakter zeer. Wat dacht u van een tekst als: |
||||||||||||
%tj i
|
||||||||||||
... die oude kasteeltoren, verweerd en
vergrijsd in den loop der eeuwen, temidden van het frissche groen, dat elk jaar opnieuw hem als een in een kring van zonnige jeugd zet. Wat menschenhanden schiepen brokkelt elk jaar meer af, en is tot ondergang gedoemd, maar de natuur blijft eeuwig jong. Een tekst welke in onze tijd zeker
overpeinzing verdient. De 'Katholieke Illustratie' van 17
oktober 1934 laat echter zien dat ook voor IJsselstein de internationale verwikkehngenrealiteitzijn. Meteen 'luchtbeschermingsoefening' moet de bevolking leren hoe te handelen bij een eventuele luchtaanval. De moderne reproduktietechnieken
maken het mogelijk om iets van de sfeer uit de j aren dertig hier terug te vinden en geniet u mee, beelden en tekst spreken voor zich. |
||||||||||||
185
|
||||||||||||
tiW'^,
|
|||||||||||||||||||||||||
613
|
|||||||||||||||||||||||||
UTRECHT IN WOORD EN BEELD
|
|||||||||||||||||||||||||
LHtiüetijk intereeltjr in de omgeving van Ysscislein. De .irreRlede i» hier nog
niet verdelen, zonals men ziet. |
|||||||||||||||||||||||||
'n Typisch kijkje in de mandenmakerlj van ün
firma van Elsl te Yssclstcin. Het mandenmaken is een ambacht, dat vooral in de dorpen langs cmTc eroote rivieren en kanalen noK druk beoefend wordt. |
|||||||||||||||||||||||||
Vir %l^ %^
|
|||||||||||||||||||||||||
Den IMen December herdacht de heerj. St«-
helcnburg te Vreeswijk den dag, waarop hif
voor 30 jaar tn dienst trad WideTirmH]. Mon-
.^ter aldaar. Onze welgemeende KcUik-
wenschen.
|
|||||||||||||||||||||||||
%^ I A i-.?«A.W
|
|||||||||||||||||||||||||
Hiernaast De gemeentelijke H.B.S. vlertfe
Zaterdag haar zilveren feest met een herder- kingsplechtighcid, welke gevolgd werd do^r een officieeleit maaltijd in het Jaart>eursg - bonw Hicrhn\en een foto van den directe ir met de leeraren. |
|||||||||||||||||||||||||
un
|
|||||||||||||||||||||||||
Jong Holland op de schaats. Zouden we dit jaar een strengen winter krijgen? Het is we)
lang geleden, dat wij e^n rchl wimerRch Kerstfeest hadden, met arresleden, met druk be- reden ijsbi.nen, mei slemp en saliemelft. Maar de voorteekenen zijn In elk gevat gunstig. Oostenwind i-n lage temperatum. |
|||||||||||||||||||||||||
üeltjk wij in < ..
zilveren jubihu |
|||||||||||||||||||||||||
vorig nummer reeds meldden, herdacht mei. I. Bijlsma, verloskundige te Ys8e)sietn,b *t
I. wij kiekte» de Jubilafesse nog, te midden van tamflie. collega'* ca feestcofn '' |
|||||||||||||||||||||||||
^T Ttrppht in '«Tïnrrl f^n hpplH' 1 Q'^'^
|
|||||||||||||||||||||||||
iet raadhuis van ijsselstein, met zijn twee aardige trapgcveitjes opzij, en ge-
toond door een schilderachtig torentje, maakt vanaf het ruime voorplein een antrekkelijken indruk. Het is burgemeester van Abbink Spaink, die hier edert verscheidene jaren de gemeente bestuurt, daarin bijgestaan door de wethouders en den raad. In cirkel: Een merkwaardig contrast: die oude asteeltoren, verweerd en vergrijsd tn den loop der eeuwen, temidden van het rlsschc groen, dat elk jaar opnieuw hem als in een kring van zonnige jeugd :ct. Wat menschenhanden schiepen brokkelt elk Jaar meer «f, en is tot ondergEuig gedoemd, maar de natuur blijft eetï'wlg Joog. IjrSlElI/®®TIEIN
)nder: Oud-IJsselstein komt hier naar voren! De dikke muren, die men op ons
laatje ziet, zijn in de Middeleeuwen niet voor niets gebouwd: in die roerige 3gen l^g ons stadje dikwijls midden in de branding, en de brave burgers ■aren dan maar wat blij met die stevige beveiliging. Rechts: Zooiets zou op et Vreeburg te Utrecht, of in de Langestraat te Amersfoort niet mogelijk ijn, maar In de stille Weidstraat te Ijsselstein, waar niet zooveel auto's door ome|t snorren eiken dag, is het nog wel mogelijk om een gemoedelijk krin- etje te vormen en eens even een stevige boom op te zetten. Waarover? Nou, it kunt u wel raden! de politiek natuurlijk, dat is het onderwerp van den dag! |
|||||||
'T Ttrprht in lumrirA p-n Kpxalrl' lO^/l
|
|||||||
STORM OVER IJSSELSTEIN
|
|||||||||||
belangstelling van de bevolking — die bij 'n echten lucht-
aanval in de kelders behoorde te zitten — concentreert zich vooral op de markt. In alle torens zijn wachters geposteerd, die, met kijkers
gewapend, ijverig de lucht afzoeken naar vijandelijke vli^ers. Te ongeveer half vier verschijnen aan den horizon drie uiterst kleine stippen ; op 't zelfde oogenbUk loeit op de markt 'n sirene en de klokken beginnen te luiden. Op dit moment zou de burgerbevolking zich bij 'n echten aanval in de kelders moeten begeven. Spoedig zijn de vliegtuigen boven de stad gekomen ; |
|||||||||||
Sirenen loeien, klokken luiden, vliegtuigen ronken. Wat is
er te doen in 't vredige plaatsje Ijsselstein? De arge- loose bezoeker weet niet waar zich te bergen; om 'n straathoek verschijnt plotseling de stoombrandspuit, ge- trokken door paarden met wapperende manen ; ordonnansen flitsen voorbij; verpleegsters met brancards ijlen langs, spook- achtige mannen met gasmaskers loopen iemand haast onder den voet. Van overal donderen de ontploffingen los. Ijsselstein heeft z'n luchtbeschermingsoefening. Het hoofdbureau is op 't gemeentehuis gevestigd en de |
|||||||||||
De wachter op den toren geeft fut
sein, dat er vijandelijke vliegers in
aantocht zijn.
zij werpen hun bommen ; meer-
dere ontploffingen zijn hoorbaar. De ordonnansen komen met alar- meerende berichten over veel ge- wonden, ingestorte huizen, vernie- tigde bruggen, diverse branden, breuken in het waterleidingnet etc. Onmiddellijk rukt de geneeskua-
dige dienst uit om de gewonden te behandelen en met brancards naar het ziekenhuis te transpor- teeren. De brandweer stort zich op vcr-
schiUende branden, in 't centrum en aan den overkant van den IJssel, |
|||||||||||
De jeugd stelt belang in de vliegmachines.
|
|||||||||||
De brandweer trekt air.
|
|||||||||||
De ordonnans doet dienst. Htj gelijkt etn grieedige
spookverschijning in het stadje JJsselstein. |
||||||||||||
De brandweer in acne. 'n Vat teer was in brand gestoken
om de oefening luister bij' te zetten. |
||||||||||||
pijfitonniers hebben intusschen 'n
p intonbrug geslagen naast de ver- n atde brug ; 'n gasverkenner meldt g sbesmetting en 'n ploeg, voorzien V n gasmaskers en brancards, rukt
u t; de ontsmettingsdienst is al in ai tte, zet 't terrein af en bestrooit d plaats waar de gasbom gevallen 'tii met chloorkatk, en intusschen h bben werklieden der gemeente- b drijven de waterleiding hersteld. Luitenant-generaal C. A. Prins,
o mmandaat van een luchtverde- d gingskrifig Utrecht-Soesterbei^, V' rgezeld van meenlere stafc^ide- r< if de burgemeester van IJsselstein ^ r. J. ), Abbink Spaink, verschu- if ide burgemeesters van omliggende p ïatsen en brandweerautoriteiten b geven zich naar de bedreigde pun- t( 1 om de oefeningen gade te slaan. Kwart over vier luiden nogmaals
<1 klokken ten teeken dat 't lucht- S vaar is geweken en de oefeningen Zi a geëindigd. Dit is het krantenrelaas van:
S 3rm over IJsselstein. Alles verliep b itengewoon vlot. De kapitein ). |. v. Riessen, van
h t bureau voor luchtbeschenning V d. generalen sud, deelde ons mede,
d t hij zéér tevreden was o\^r de si elheid, waarmede de ordonnansen b n berichten overbrachten, over h t vlugge gewondenvervocr en h t uitgebreide beschikbare perso- ^ el bij alle diensten. Laten we hopen dat 't bij oefenin-
gnzaX blijven. In dien geest althans b bben we hier eens Uten zien, hoe d luchtbeschermii^s-afdeeliag van |
||||||||||||
o 13 leger werkt..
|
W. v, d. R. Een slachtoffer van het mosterdgas. Over den iewonde staat ger^raal C. A, Prinsg^ogen, commandant der luchtverdedigingt kring Ütrechi.
|
|||||||||||
Ustratie\ 1934.
|
||||||||||||
felkenjare pleegt burgemeester Abbink Spaink de vertegenwoordigers van de dagbladpers uit te uoodigen tot een bezoek aan IJsseistein, het pittoreske stadje aan de Hol-
andsche IJsscl, en ook ditmaal bleef men trouw aan deze goede traditie. Links: in het bijzonder gold de belangstelling der journalisten de opgravingen aan de Nfeuwpoort, lie dezer dagen met succes werden voortgezet. Rechts; op het terrein aan de Nieuwpoort heeft men thans zeer oude palen opgegraven, die afkomstig zijn uit het KaroUngi- che tijdperk, zoodat de conclusie gewettigd ia. dat IJsseistein nog veel ouder is, dan men aanvankelijk dacht. Burgemeester Abbink Spaink en de journalisten bekijken bet- geen aan het daglicht werd gebracht. |
|||||||||
Journalisten
bezochten IJsseistein |
|||||||||
bij het begin van de zestiende eeuw maakt men eei
i-anvang met den bouw van de Ned. Herv. Kerk, di' vooral door zijn toren groote bekendheid in den land' heeft. Men ziet hierboven den monumentalen ingang Links: IJsselsteln's raadhuis maakt met zijn aardige'
klokketoren en voornamen bordestrap een echt stad schen indruk. De prachtig gerestaureerde raadszaal be vat enkele waardevolle schilderijen, die door het Rijks museum in bruikleen werden afgestaan. |
|||||||||
'I Jtrprht in "^onX
|
|||||||||
Een der oudste gebouwen vait IJsscJstein is ongetwijfeld het
Ewouds gasthuis, dat in lang vervlogen jaren het oude klooster Onze Lieve Vrouwenberg geweest moet zijn. Onder het bouw- werk vindt men dan ook nog de zware kloostergcwelven. Thans is het in gebruik als tehuis voor ouden van dagen. Hieronder: bejaarde bewoners van het Ewouds Gasthuis genoten juist van een warm bakje thee, toen het gezelschap journalisten een be- zoek kwam brengen. |
|||||||||
Bekoorlijk zijn vooral ook de smalie grachtjes, die tot dusver gelukkig voor demping behoed tiin ge-
öleven. Het is te hopen, dat zij nog lange jaren het stadsbeeld mogen sieren. Hieronder: groote
oosscn teenen staan in het water, gereed om geschiid te worden. Men vindt in den Lopikerweerd
nog heel wat griendtand. en in IJsselstein worden groote hoeveelheden teen verwerkt.
|
|||||||||
1 t^^'^'
|
|||||||||
rihpplH' IQ^S
|
|||||||||
iMP
|
|||||||||||||||||
lEen nieuw gebouw in een oud stadje!
Dezer dagen werd de eerste steen ge- legd van het gebouw voor 't Groene Kruis te IJsselstein, en zooals onre lezers zien, schiet het werk ai aardig op. Binnen niet te langen tijd zaJ de stad een doelmaüg huis rijker zijn, waarvan zeker een druk gebruik zal worden gemaakt. |
|||||||||||||||||
De stadsgracht van IJsselstein is niet breed,
maar toch zal ze in vroeger eeuwen wel e«.i Flinke hindernis geweest zijn voor de stroo- pende benden, die dan het platteland on- veilig maakten. We leven nu wel heel wat rustiger dan in die dagen, tenminste wat de blnnenlandsche toestanden betreft...... |
|||||||||||||||||
UIT HET
OUDE |
|||||||||||||||||
IJSSELSTEIN
|
|||||||||||||||||
Rechts: De gevreesde icpziekte
heeft ook IJsselstein niet onge- moeid gelaten; langs den moolen wandciweg worden de fraaie (epen geveld, omdat ze nagenoeg allen aangetast waren. Jammer genoeg, want vooral de iep levert in ons polderland zulk een mooie stoffeering van het land&ch&p. |
|||||||||||||||||
Onder: De jeugd helpt grpag een handje mee,
als de gevelde iepen weggesleept moeten wor- den, gedachtig aan het spreekwoord dat zegt: vele handen maken licht werk. |
|||||||||||||||||
JUtrecht in woord en beeld'. 1937.
|
|||||||||||||||||
'Nieuwstij dinghe'
door L. Miirk
|
||||||||||||||||||||
betreffende aangelegenheden van
wereldlijke aard. Deze 'kerkespraak" berustte echter wel op
de bestaande samenhang tussen kerk en wereld. In de kerkespraak kwamen ook de
verpachtingen van landerijen en accijnzen alsmede de bestrijding van brandgevaar en de aktiviteiten van de schutters aan de orde. Vele eeuwen liggen tussen de eerste
gedrukte vlugschriften die gemaakt konden worden na het uitvinden van de boekdrukkunst in de 15e eeuw en onze nieuwste vorm van massacommunicatie: tv, kabelkrant en regionale radio. Om enige indrukken te krijgen van wat er bijvoorbeeld 2()()jaar geleden voor nieuws en andere belangrijke mededelingen waren, is gebruik gemaakt van de Vtrechtsche Provinciale- en Stads courant. Stichtse courant en Gazetted'Utrecht. Bronvermelding:
'IJsselstein in het nieuws, 1780-1850"
doorJan Schut, Jutphaas. Beperktuitgegeven April 1980 |
||||||||||||||||||||
De i<;rant, communicatiemiddel bij uitstei<
speelde vroeger een minder grote rol dan men wellicht zou verwachten. In de eerste plaats het lage peil van de algemene volksontwikkeling; de grote massa van het volk, waaronder het analfabetisme nog vaak voorkwam, las eenvoudig niet. Een andere faktor wasde relatief hoge prijs
van de dagbladen als gevolg de moeilijke verspreiding en belastingen op kranten, de zogenaamde 'belastingopschrijvenen lezen'. De rhondelinge openbaarmaking was het meest verbreid en tevens de belangrijkste vorm van berichtgeving. Men moest het meer hebben van horen dan van lezen. De mensen die op mondelinge informatie
waren aangewezen probeerde veel in kontakt te komen met rondreizende kooplieden, marskramers, kermisgasten, schippers en muzikanten. Deze groep lieden moesten natuurlij k goed
op de hoogte zijn van het laatste nieuws uit provincie en regio. Een veel gebruikte methode om burgers in
te lichten omtrent allerlei voor hen wetenswaardige zaken, wasde 'kerkespraak". Het was mogelij k tijdens of na de
kerkdienst in de kerk mededelingen te doen Kop van de ' Utre
|
||||||||||||||||||||
,978,
|
||||||||||||||||||||
De Nederlandse krant 1618-
M. Schneider.
Het Wereldvenster, Baarn.
■chts Courant'. IH3I.
|
||||||||||||||||||||
'c---o':ü-^RvA.v]>f'T.;
|
||||||||||||||||||||
IJTaEGiïTSGEE
|
||||||||||||||||||||
VRIJDAG
|
||||||||||||||||||||
DEN »3. SEPTEMBER,^
|
||||||||||||||||||||
Mikt worden fllt te tdetemeat ia mUoe dlerb»te krUejmaÜten, dtn
en slioo» roept Cyi. ven jaolclier hirO! met opj, l'oorvitartu aarsekt AUes voor Koning eo Vaderland 1"
Eeu driewerf Amwo, met geestdrift door de fludenteii uitgeroepen,
fchoiik eenige lucht aan de gloeyende boezems deier jungelingeu, wiet gevoil vaii aandoening over ïulk eene ontvangst overflelpt, zich op huil gelaat kenmerkte. ' ... 1 .._^.,^,. ■ |
||||||||||||||||||||
* E«rgi»t«f«B ochtend i«a iftven uk keeft'liet kurp* wöwijlig» Jigeri,
■ Uuecbtfth» ■Studenten, dcHelf» k«otoor,emént yerinten. • Oo i>»»r d«. 4k«demle»(hd terug te keereiu.,Df.genetMl-nujooiDiaift </«?««*««, ijwelhebber der eeffte brigade vin de-tweede divirie, w««rtöe, deze edele iongelliiefislitir-behoorde, heeft dit koipt, verjeneld yw .zUijen. |
||||||||||||||||||||
Te koop
|
||||||||
1799:19 Augustus:
De Curators in den verlaten Boedel van
ADRIAAN VAN DER DOES Junior, Brouwer, gewoond hebbende te YSSELSTEIN, zullen op DONDERDAG DEN 5. September 1799, des voormiddags om elf uuren, op den stadhuise van YSSELSTEIN, publicqopveilen, en op DONDERDAG DEN 12. daar aan volgende ter Plaatse en uure voorsz. finaal Verkoopen: een zeer Neeringryke en wel ingerigte, van Ouds vermaarde, BIER- en ASYN BROUWERY, genaamt DE KLOK, met deszelfs zeer modern en wel Doorbebouwd Huis, Erve, Stallinge, Koetshuis, Meltery, Pakhuisen. Kelders, Thuin, en al dat geene wat tot een compleete Bier- en Asyn Brouwery behoord, met de Gereedschappen: voorts een parthy MOUT en HOP, mitsgaders Vaatwerk en Bieren daar by en aangehoorende, zynde het Huis voorzien van diverse Behangen en Gestucadoorde Kamers, hebbende een alleraangenaamst uitzigt; alles staande en geleegen by en annex den anderen, binnen de Stad YSSELSTEIN. - Zullende de gemelde Curators op MAANDAG den 16. SEPTEMBER 1799. en volgende dagen in de gemelde Huizinge Verkoopen, eene zeer moderne en zindelyke INBOEDEL, mitsgaders Boeken, Rariteiten en Mathematische instrumenten. Voorst twee fraaije Bruine Merrie Paarden, Rytuigen, (waar onder een geheel nieuwe fraaije FranscheChais;) Tuigen en verdere Stalgereedschappen .Alles breeder by Billetten gespecificeert. Werdende voorts allen en een iegelyk die
eenige nadere informatien begeerd-of ietwes te Praetendeeren heeft, van, of verschuldigd is, aan voorsz., verlaten Boedel van ADRIAAN VAN DER DOES Junior, verzogt zig te addresseeren, mitsgaders daar van op- en aangifte te doen aan HERMANNUSTER BRUGGEN, Secretaris der Stad YSSELSTEIN; alsmede Curator in voorschreeven Boedel. 1801:30 December:
Door Sterfgeval, UIT DE HAND TE
KOOP, eene met goed succes geëxerceerde |
en nog gecontinueerd wordende
SCHEEPMAKERS HELLING, met derzelverTOEBEHOOREN en eene party SCHEEPMAKERSHOUTdaaropgeIcgcn. Nadere informatie te bekomen bv de Weduwe CORNELIS VAN DER VEER te YSSELSTEIN. 17S6:27 Januari:
Uit de hand te Koop: de vermaaklyke en
wel gesitueerde Buitenplaats SNELLENBERG, staande en geleegen in BENSCHOP onder de Baronnye van YSSELSTEIN, omtrent een quartieruurs van de Stad YSSELSTEIN, voorzien van een Capitaal en modern Huis, hebbende, behalven de Officies, elf, zo Boven als Beneden-Kamers, waaronder eene Superbe Zaal: voorts een Stal voor tien Paarden, Tuinmans-Wooningen Bakhuis: mitsgaders omtrent Agt en twintig Mergen zeer goed en vruchtbaar land; bestaande in Zes Mergen TUIN-en MOES-, 4 Mergen HOOI-en WEI- , en IX Mergen BOSCHLAND: zynde de Tuin voorzien van de beste Vruchtboomen, Vyvers,en Kommen; kunnende door den koper, ten aanzien van de Landen, met Vrouwendag, en ten reguarde van de betimmering, met Pmo. May 1786, aanvaard worden. Bedragende de personeele Lasten, voor den bewooner dezer Buitenplaats, wegenszyn Huisgezin, en dat van den Tuinman, ineengeheel jaarfl. 10,-. 1795:19 juni:
Men presenteert op zeer gunstige
voorwaarde uit de hand te koop, binnen YSSELSTEYN, de van ouds vermaarde en in die Stad en geheele gewezene Baronie zich bevindende EENIGE BROUWERY, genaamd DE KLOK, met de Meltery, Pakhuizen, nieuwegrooteBrauwketel, en "t geen verder tot een compleete Brouwery behoord, benevens het annex welgesitueerde en zederd weinige jaarennieuwgetimmerd capitaal modern Woonhuis, een alleraangenaamst wyduitgestrekt gezicht hebbende over de landeryen naar POLSBROEK, BENSCHOP, etc, voorsien van verscheiden behangen Kamers met |
|||||||
194
|
||||||||
de meestbiedende verkopen:
Een moderne en pretieuse INBOEDEL, bestaande in allerlei Meubilen en Huissieraden, fraaije Spiegels, Branches, Lantaarns, oude Oostindische en andere Porcclainen, Engelsch, en andere Aardewerk, extra ledikantsen andere Bedden. Matrassen, Chitsche, Catoenen, Wollen en andere Dekens, Gordijnen, Ledikanten, Pavillons met derzelver Behangsels, Mahonihoute en andere Meubilen, Eetens-Speel-Thee en Penant- Tafels en Stoelen; voorts een extra groot Smirna"sTapijt,lang 14 3/8enbreed9 3/4 Ellen, zoo goed als nieuw en van de beste quaiiteit en andere Vloertapijten, Kleedenen Carpetten, Verlakt- Koper- Tin- Blik- Yzer- Hout-enMandenwerk;alsmeedetwee Oostvriesche Zwarte MERRIEPAARDEN, met witte voeten, geëngliseert, oud 6 jaren, trouw en mak in alle Tuigen; wijders een zeer groote Visch-Zegen, zoo goed als nieuw, Broeiramen en Bakken, Tuingereedschappen en Brandhout en het geen er ten dage der verkoping te voorschijn zal werden gebragt; alles nagelaten bij wijle de Hoog Wel Geb. Vrouwe M.M. TAATS VAN AMERONGEN, Douariere VAN DER CAPELLEN; kunnende alle de Goederen daags voor de Verkoping, des morgens van 9 tot 12 uren en des nademiddags van 2 tot 6 uren door een ieder gezien werden; en zijnde de Catalogus in tijds te bekomen op het KASTEEL te YSSELSTEIN, en te Utrecht bij de Boekverkopers de Wed. J. VAN TERVEEN en ZOON, op de Oude gragt, over de Beezembrug, mits betalende eene Stuivervoorden Armen. 1810:6 April:
UIT DE HAND TE KOOP, eene schoone
partij Eiken BOOMEN, te samen 150stuks, waar onder 30 a 40 Bergroeden van 45 voeten. Voorts Balken, Pompen, Paaien, reeds beslagen, liggende aan de Rivier den YSSEL. Te bevragen bij J.C. SMIT, Mr. Smit te YSSELSTEIN, bij wien ook te bekomen is een schoon UURWERK, slaande half en heel slag met een staande KLOK, circa 2 voet Diameter, geschikt vooreen Buitenplaats, lopende "t Uurwerk agt dagen. |
|||||||
Koetshuis. Stallinge en een Wyn-Pakhuis,
zynde achter deeze perceelen een welaangelegdeTuin. beplant met fyne Vrugtboomen, alles staande en geleegen aan den Stadswal by de BENSCHOPPER- POORT, en nagelaten door wylen den Burger GORIS T HOEN, is te bevragen by de Eigenaresse in gemelde Brouwery en by den Burger .JAN VAN DER DOES, Schout te YSSELSTEIN voornoemd. 1799:10 Juli:
Naardien ADRIAAN VAN DER DOES
Junior, Brouwertc YSSELSTEIN, sedert ruim AGT M AANDEN, zyne wooning aldaar heeft verlaaten, en by Rcqueste door diverse van zyne Crediteuren, aan den Gerechte van YSSELSTEIN, versoek tot voorziening in zynen Boedel is gedaan; zoo is "t dat welgemelde Gerechte disponeerende op evengenoemde Requeste.den Boedel van ADRIAAN VAN DER DOES JUNIOR, by Appointcment in dato 8 July 1799, by provisie heeft gestelt onder sequestratie, met authorisatie op de Sequesters om hier van behoorlyke Advertentien in de Couranten te doen. Zo wordt den gemelden ADRIAAN VAN DER DOES Junior, namens welgemelde Gerechte geinterpelleert, om binnen den tyd van drie wecken, order op zynen Boedel en Zaaken te stellen, of dat by faute van dien als dan zodanig nader by welgem. Gerechte zal worden gedisponeert, als bevonden zal worden te behooren. 1809:15 December:
Ts. BYMHOLT, Rentmeester der
Domeinen van YSSELSTEIN, presenteerd, als daartoe behoorlykge'authoriseerd zynde, UITDE HANDTE VERHUUREN, het KASTEEL te YSSELSTEIN, met deszelfs Tuin en Broeijeryen, tegens den 1. van Bloeimaand 1810. Nader informatie te bekomen by den Rentmeester voornoemd, by wien ook Permissie-Billetten zullen worden uitgegeven om hetzelve Gebouw te bezigtigen. 1810:2 April:
OpDingsdagden 10. van Grasmaand 1810.
en volgende dagen, zal men te YSSELSTEIN, op het Kasteel, publicq aan |
|||||||
195
|
|||||||
Familie
|
||||||||
1795:16 Maart:
De gewoonlyke weg volgende, maaken wy
hier nevens bekend,dat het den Heer van Leeven en Dood, behaagt heeft, onze geliefde BroederGORIS T HOEN, in leeven Oud-Burgemeester deezer Stad, heden na een kwynende ziekte en waterzugt, in den ouderdom van Negenensestig Jaaren door de Dood van ons weg te nemen, twyffelen niet of onze Familie en verdere goede Vrienden, zullen in onse regtmatige droefheid wel willen deelnemen, met versoek, om van Brieven van Condoleantie te mogen verschoond blyven, tekene ik uit naam van Broeders en Zusters, YSSELSTEYN den 13. Maart. 1799:20 oktober:
Alzoo de Persoon van HENDRIK
JANSEN, woonende in het WYSTRAAT zich niet ontzien heeft, Dingsdags 's avonds den 15. October zyn Vrouw na een deerlyke en bedroefde mishandeling schandelyk te verlaaten, en nog bovendien beroofdt en onbloot heeft van alle haar Klederen etc., dus vind ik my verpligt om wettige redenen hier van kennis te geeven aan het Publicq, om dat een ieder in staat zal zyn het Caracter van myn MAN te kunnen beoordeelen. UTRECHT den 17. October 1799. HUBERTA VAN WICHEN, verlaten Huisvrouw van H. JANSEN. 1799:28 Oktober:
De Ondergeteekende, met verachting, in
de UTRECHTSCHE COURANTEN, in datoden 18. en 23. October laatstleden, gezien hebbende, zekere Advertentien, geplaatst, door den Ondergeteekende zyne Huisvrouw, welke Advertentien, den Ondergeteekende houdt voor Eerloos en Leugenachtig, en zal zich voortaan aan zulke laage of gemeene trekken, niet meer stooren, wyl dezelven met zyn Opvoeding strydig zyn, maar zal in 't vervolg, gelyk een Burger Man betaamd, zich van de, aan hem opgelegde beschuldiging, weeten te zuiveren, YSSELSTEYN den 27 October 1799. HENDRIK JANSEN. 1802:4 Januari:
|
Myne geliefde Huisvrouw JOHANNA
VAN ZUL, verlostte heden middag door Gods genadigen bystand van eenen welgeschapenenZOON. YSSELSTEIN JOHs. HUGENHOLTZ. den 1. January 1802. 1802:1 Februari:
Wierden wy op den eersten dag deezes
Jaars verblyd met een ZOON, thans worden onze harten op het diepst gewond, daar wy op heden morgen, de klokke 3 uuren, in bittere rouw gedompelt wierden, door het verlies van een dierbaar Kind, de lieveling onzer harten, FREDERIKUS ARNOLDUS BURNARDUS, die in den jeugdigen leeftyd van byna 3 en een halfjaar, aan eene Verstopping, gevolgt van zwaare Stuipen, van ons Ouderlyk hart, door den Dood wicrdt weg genomen; wy betreuren bitterlyk dit gemis, doch wenschen met onderwerping Gode te zwygen; wy geeven hiervan kennis aan onze Vrienden en Nabestaanden, verzoekende van Brieven van Rouwbeklag verschoond te worden. YSSELSTEIN, den 28.January1802. JOHs; HUGENHOLTZ. JOHANNA VAN
SULL. 1802:1 Februari:
Onder inwagting van den Goddelyken
zegen, en met goedkeuring van wederzydsche Ouders, zyn heden ondertrouwd R. J. Van DER MUELEN, Predikant en W. VAN BOETZELAAR. YSSELSTEIN, den 29. January 1802. 1816:26 Januari:
Onder Gods dierbare zegeningen wierdt
mijne waarde Vrouw door de menschlievende hulpe en blijkbare bewijzen van kunde en ervarenheid, verlost, door den Heer Chirurgijn en Vroedmeester H. REBOS, van drie welgeschapen DOCHTERS, welke allen den H. Doop hebben ontvangen, doch kort daarna tot leedwezen zijn overleden; bevindende zich de Moeder, met hartelijken dank voor hulp en aangewende kunst, in redelijken welstand. W. VOOREND. YSSELSTEIN den 25. Januarij 1816. |
|||||||
196
|
||||||||
Nieuws
|
||||||||
1786:15 Maart:
YSSELSTEIN, den 13 Maart. Hoe stil en
vreedzaam het ook, deels wegens de goede denkwyze der Ingezetenen, in 't gemeen, en de voorzorge der Regeringe op zommige plaatsen, genoegzaam overal, zo ver men weet, in de Republiek, op den gepasseerden 8 sten Maart is toegegaan; moet egter deze Stad daar van uitgezonderd blyven. Reeds des voormiddags van dien dag, viel men de Luiden aan de Huizen lastig, om Geld, voor zoogenaamde Vrolykheden; en bereidde men dus een voorgewend Blyspel 't geen weldra in een zeer ernstig veranderde, en ligt op een allerdroevigst TREURSPEL konde uitgelopen hebben. Een deel der woelziekte gasten, door een
gemeen Zoldaat geleid wordende, trokken in gelederen door de Stad, onder het aanhoudend Schieten met Snaphanen. De Magistraat hier uit, met teden, wanorde en onheilen voorziende, liet, des namiddags om half 3 uuren, by eene Publicatie van het Stadhuis hier tegen, en het branden van Piktonnen, een ernstig verbod afkondigen. Dan dit maakte zo weinig indruk op de Woelgeesten, dat men, zelfs onder het aflezen, des te sterker vuurde. Het aanhouden deezer ongeregeldheden maakte het eindelyk nodig meer ernstige maatregelen daar tegen te nemen. De Heeren Burger Kapiteinen LYCKLAMA en VAN DEN BOSCH deeden tegen den avond elk een gedeelte van hunne Schutters in de Wapens komen; stellende zig aan het hoofd derzelven, om daar mede de Wagt te betrekken, en voor de rust en veiligheid der ingezetenen te zorgen. De Heer LYCKLEM A egter kon niet zonder
tegenstand den Wagt bereiken. In het trekken derwaarts een vreemdeling, die met een Schutters Geweer schoot, hetzelve tragtende te ontnemen, ontmoette hy by deezen en by den troep, dien onverlaat verzeilende, zodanig eenen tegenstand, dat hy genoodzaakt was, zyne Manschappen met scherp te doen laaden; en niet dan met slaan en stooten genoegzame ruimte kreeg, om de Wagt te bereiken. Van dien tyd gingen 'er gestadig Patrouilles door de Stad, die egter |
mede niet weinig moeite hadden, alles in rust
te houden. Een Boeren Kaerel, die voorheen Ruiter was, waagde het één der Patrouilles aan te vallen, dog kreeg een steek met de Bajonet, die hem noodzaakte af te houden; kortom, schoon de rust bewaard bleef, heeft men zulks alleen aan de onvermoeyde pogingen der braven te danken. Den volgenden dag scheen men het vorig spel nog eens te willen hervatten, door het branden van Pektonnen: dog wierd hetzelve door den SCHOUT spoedig gestuit, die weldra dezelven deed uitblussen. 1808:12 September:
YSSELSTEIN den 9. September. Heden
namiddag ten drie uuren, hadden wy het genoegen Z.M. onzen geliefden Koning, binnen onze Muuren te zien; Hoogstdezelve wierd aan de GEINBRUG door den Bailluw deezer Stad en den Schout van BENSCHOP opgewagt, en buiten de YSSELPOORT door het Gemeente Bestuur deezer Stad, geadsisteerd door den Heer Drost van dit Quartier, gerecipieerd: welke aldaar Zyne Maj. de Sleutels van der Stad aanboden, den welken door Hoogstdezelve op de gratieuste wyze wierden terug gegeeven. Vervolgens na de door den Heer J. BLANKE nieuw geinvenieerde Schutsluis buiten de BENSCHOPPER-POORT geïnspecteerd te hebben, begaf Zyne Maj. zich naar het Stadhuis, onderhield zich op de allerminzaamste wyze met het Gemeente- Bestuur over de belangens der Stad en inzonderheid over den staat van derzelver Finantien, ontving voorts aldaar verscheidene Commissien, als van Bailluw en Scheepenen deezer Stad, de Bestuuren van BENSCHOP en NOORD-POLSBROEK, als mede de Kerkenraaden van het Hervormd en R.C. Kerkgenootschap, en voorts van onderscheidene particuliere Persoenen, zynde Zyne Maj. ten 5 uuren van hier weder naar ZOESTDYK geretouneerd, niet zonder de grootste blyken van Hoogstdeszelfs mildaadigheid te hebben nagelaten, zoo aan de ARMEN der onderscheidene Gezindheden als aan particuliere Persoonen, waar door deeze heuchelyke dag tot groot |
|||||||
197
|
||||||||
genoegen van alle ingezetenen afgeloopen is,
en lang in gezegende gedagtenis bly ven zal. |
tot vele valsche geruchten heeft gegeven. Een
man van 52 jaren, vader van een talrijk behoeftighuisgezin, werd Vrijdagmiddag, terwijl hij in de lijnbaan werkende was, door hevige buikpijnen aangetast, veroorzaakt of verergerd door het gebruik van raauwe en welligt onrijpe vruchten. Hij begaf zich naar huis en des avonds naar bed, zonder tijdig geneeskundige hulp in te roepen. De geneesheer om half twaalf ure bij den lijder komende, vond bijna geen pols meer, en de ziekte in zoodanigen graad, dat, in weerwil van alle inspanningen tot des anderen daags morgens, de man overleden is. Sedert dit geval hebben wij tot heden van geene cholera- zieken meer vernomen, en hopen, met Gods hulp, er verder van bevrijd te blijven.' |
||||||||||||||
1832:5 September:
Men heeft geruchten verspreid, dat de
cholera ook in IJSSELSTEIN heerschende is; deze geruchten zij n echter overdreven, blijkende het volgende berigt van daar door ons ontvangen: IJSSELSTEIN den 2. September.
De gezondheids-toestand laat hier niets te
wenschen over, daar gedurende den tijd van 3 maanden, namelijk van den 1. Junij tot den 31. Augustus, slechts 45 personen in deze stad overleden zijn. Van de cholera hadden wij tot heden niets bij onsvernomen,dochde volgende gebeurtenis heeft Zaturdag, den 1. |
|||||||||||||||
dezer, alhier plaats gehad, welke aanleiding
Personeel
|
|||||||||||||||
1806:10 Oktober:
HET GEMEENTE-BESTUUR DER
STAD YSSELSTEIN, verlangt een GEHUUWD PERSOON, van een onbesproken gedrag, de LATYNSCHE en FRANSCHE TAALEN volkommen magtig: en in staat dezelven te onderwyzen; en voorts de vereischtens bezittende, om aan jonge Lieden eene beschaafde Opvoeding te geeven; die geene welke zich aanbieden, moeten hunne bekwaamheden op eene voldoende wyze doen blyken, en ook vooral, geschikt zyn, tot het houden van KOST- KINDEREN. Het Tractement, bedraagt's Jaarlyks DRIE
HONDERT GULDENS, benevens VRYE WOONING en verdere EMOLUMENTEN. De geenen welke daartoe inclineeren, worden verzogt zich zoo spoedig doenlyk, immers voor den laatsten October aan te melden, by het Bestuur voornoemd. 1806:17 Oktober:
HET GEMEENTE BESTUUR VAN
YSSELSTEIN, als daartoe behoorlyk geauthoriseerd, zal op Donderdag den 13. November 1806. op den Stadhuize van YSSELSTEIN, des voormiddags ten elf uuren, ten overstaan van Schout en Scheepenen, pubhcq aan de meestbiedende verkopen: de van ouds gerenomeerde en zeer wel gesitueerde STADS LINNEN- EN |
|||||||||||||||
KLEEDERSBLEEK, gelegen even buiten
de YSSELPOORTderStad YSSELSTEIN, aan de Rivier de YSSEL, voorzien van deszelfs ruim Woonyhuis, Koeyen en Paarden Stallen, Waschhuis, Schuuren, Hooyberg en verders alles wat tot eene Compleete LINNEN-EN KLEEDERBLEEKERYE behoord, zynde tot primo November des Jaars 1806. verhuurd voor eene somma van DRIE HONDERT AGT-EN-DERTIG GULDENS's Jaars, aan JAN BERGERS. Zullende de Koopconditien agt dagen voor de Verkoping des voormiddags van 9 tot 12 uuren, ter Secretary van YSSELSTEIN. 1818:26 Januari:
Alle die genen welke verkiezen mogten
zich als VELD- en BOSCH-WACHTER, op een j aarlij ksch tractement van fl. 250- behalve Montering, voor de Gemeente van YSSELSTEIN te engageren, worden verzogt hunne attestatien van goed gedrag aan den Heer President Burgemeester, als hoofd van het Polderbestuur van YSSELSTEIN, voor of op den 15. Februarij aanstaanden franco te bezorgen, en zich persoonlij k te sisteren op Woensdag den 4. Maart aanstaanden, des morgens ten 10 uren, op den Stadhuize van YSSELSTEIN voornoemd, wanneer de benoeming uit de Sollicitanten zal geschieden. / |
|||||||||||||||
198
|
|||||||||||||||
en bekwaamheid overleggende,
uitgenoodigd, zich in persoon te vervoegen bij Regenten van gemelde Huis, voor den 22. van de maand April: - Behalve vrije Inwoning, Kost, (des benoodigd Geneeskundige hulp, enz.,) beloopt het jaarlijksTractement fl. 100,00, waarbij nog jaardoorjaargerekendfl. 50,00, aan emolumenten kunnen gevoegd worden. Uit naam van Regenten voornoemd F.L. ABRESCH. IJSSELSTEIN den 24. Maart 1828. |
||||||||||||
Uit naam van het Polderbestuur voornoemd,
W.F.L. LAPIDOTH, Secretaris. 1828:26 Maart:
Door het overlijden van CORNELIS
BUIJN. de Post van BINNEN- VADERen MOEDER, in het Proveniers- en Armen Huis, te IJSSELSTEIN, het EWOUDS GASTHUIS, vacant geworden zijnde, worden degenen, die daar naar zouden willen slaan, mits leden van de Hervormde Kerk, en getuigenissen van gezondheid, goed gedrag |
||||||||||||
Algemeen
deze stad eene Schuit naar IJSSELSTEIN zal
vertrekken en des avonds terug komen. |
||||||||||||
1791:28 November:
Alsooindennagttusschenden 13en
|
||||||||||||
November 1791, uit een stuk Land geleegen
aan de Zuidzyde van BENSCHOP, met forceering en openbreeking van een hek, agter aan de Landzyde, is gestoolen een PA ARD, zynde een graauw Merriepaard oud zes jaren, scherp van ooren, schraal over de neus, wat zwaar van kaken, gedaaldert op 't lyf, aan den bitten witter, van agteren gebrooken en dun van lyf, fyn van beenen, met weinig vetlokken, met witte staart en maanen, welk presumptivelyk na de GORNICHEMSCHE PAARDENMARKT op den 14. Nov. gehouden, is vervoert; belooven Vice-Drossaart, Schout en die van den Gerechte der Stad YSSELSTEIN, eene praemie van TWEE HONDERT GULDENS, aan den geenen, die den dader of daders daar van weet aantewysen, soodanig dat in handen der Justitie geraaken, en van het fait overtuigd worden, zullende des aanbrengers naam werden gesecreteerd. 1825:25 April:
UTRECHT den 24. April. Uit
IJSSELSTEIN verneemt men dat aldaar nog op verschillende wijze wordt voortgegaan met inzamelingen voor de noodlijdenden door den watersnood, en dat op aanstaanden Vrijdag den 29. dezer, des avonds ten 6 uren, onder directie van den Heer J. A. MARX, Organist en Muzijkmeester aldaar, geheel ten voordeele der noodlijdenden, zal worden gegeven, een Orgel-, Vocaal- en Instrumentaal Concert, en dat voor die genen, welke hetzelve mogten verkiezen bij te wonen, des namiddags ten half 4 uren, van |
||||||||||||
1825:16 Mei:
IJSSELSTEIN den 14. Mei. Het concert
hetwelk den 29. der vorige maand alhier, onder directie van den heer J.A. MARX, ten behoeve van de noodlijdenden door den watersnood, is gegeven, heeft wederom volkomen aan de verwachting beantwoord; de zuivere opbrengst van hetzelve bedraagt fl. 121,30. Welke som bij den heer agent van den Rijkskassier te UTRECHT is gestort. Men kan dus berekenen dat de gezamentlijke giften alzoo ruim fl. 2000,00 hebh jn bedragen. 1836:8Mi:
Verslag van de Gedeputeerde Staten der Provincie UTRECHT aan de algemeene Provinciale Staten van dat Gewest, gedaan in derzelver Vergadering van den 5. Julij 1836. (Ingekort.) Te IJSSELSTEIN is de LIJNBAAN van de
Heeren HOLST, GRAAFLAND en STRICK, waarin allerlei grof scheeps- en ander touw-werk wordt gefabriceerd, in bloeijenden staat, en verschaft handen- arbeid het geheele j aar door aan dertig a veertig personen. - Menig huisgezin in die gemeente heeft alzoo het geluk, bij het bestaan van deze fabriek een bestendig onderhoud te vinden. Ook te IJSSELSTEIN hebben zich, in het
verleden jaar, eenige vrouwen met denzelfden zin en gelij ke bedoeling vereenigd, en eene vrij aanzienlijke som |
||||||||||||
799
|
||||||||||||
bijeengebragt uit het provenu eener verloting
van handwerken, door dezelven vervaardigd, welke gebezigd zijn tot de verzorging van kleedingstukken aan behoeftigen, door de leden dezer vereeniging eigenhandig bewerkt. Te IJSSELSTEIN is de regering door
Z.M. gemagtigd tot het doen eener geldleening van fl. 4000 tot gedeeltelijke goedmaking van de kosten, welke zullen vereischt worden om de bestrating der stad te verbeteren, waaraan sedert lang gebreken bestonden. 1838:16 April:
UTRECHT den 13. April. In den
afgeloopen nacht is er te IJSSELSTEIN brand ontstaan in de TOUWSLAGERIJ van de heeren STRICK VAN LINSCHOTEN en Co. aldaar, welke zoo spoedig toenam, dat het gebouw eene roof der vlammen is geworden. 1838:2 Juli:
OpDingsdagdenlO. Julij 1838, des
namiddags ten 5 ure, zal in het Logement DE MORIAAN te YSSELSTEIN, bij inschrijvingen opbod, worden aanbesteed: De HERBOUW van een gedeelte der GEBOUWEN, uitmakende DE LIJNBAAN DE DRIE VRIENDEN, te IJSSELSTEIN, waarvan het bestek van heden af aan ter lezing |
|||||||||||
ligt in genoemd Logement. Zullende de
Teekeningen te zien en de noodige inlichtingen te bekomen zijn bij den Architect Z. VAN DER BIE, te UTRECHT, die op Zaturdag den 7. dier maand, 's morgens ten 12 ure, aanwijzing zal doen in loco. 1848:16 Augustus:
De dood van Dr. SNELLEN, te
IJSSELSTEIN, heeft die stad in droefheid gedompeld. De man, die door zijne kunde en menschlievendheid zijne stadgenooten aan zich bond, werd zelve het slagtoffer van eene kwaadaardige koorts. Wordt door dit berigt, de tijding uit IJSSELSTEIN, in ons vorig nummer opgenomen bevestigd? - Immers, alhoewel enkele personen aan koortsen lijden, is het nog moeijelijk daaruit vast te stellen, dat die koortsen epidemisch zijn. Wij laten echter de beslissing aan onze lezers, door hen een extract uit een brief van IJSSELSTEIN, heden ontvangen, mede te deelen: 'Wel is waar dat alhier in den loop dezes jaars,
even als in eenige naburige plaatsen, eenige sterfgevallen meerder hebben plaats gehad dan gewoonlij k; doch dit is geenszins veroorzaakt door eene epidemie, die alhier geheerscht zoude hebben, of nog zoude heerschen; want slechts weinige zijn de slagtoffers geweest van kwaadaardige koortsen.' |
|||||||||||
Historische Kring
IJsselstein De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gelcomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C. A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
|
|||||||||||
Redaktie:
Drs.A.M.Fafianie,Duivenkamp487,3607BH,
MaarssenenB. Rietveld, Meerenburgerhorn7,3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11,3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20,- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht/ 6,-extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ80.- |
|||||||||||
200
|
|||||||||||
VOORWOORD
|
|||||
Met de 50e HKY uitgave en het 15e bestaansjaar voor de boeg bereikt de Historische Kring
IJssclstein twee mijlpalen. Meer dan 1250 pagina's lokale en regionale geschiedschrijving liggen hiermee achter ons. De brede belangstelling voor het werk van de Kring onder donateurs en geïnteresseerden
heeft het mogelijk gemaakt om, met medewerking van tal van auteurs, dit omvangrijke werk te realiseren. Tevens een stimulans voor het toekomstige werk van de kring. Een werk dat, hoe vreemd het ook lijkt, veelal alles te maken heeft met actualiteit. Vanuit dit gegeven is deze uitgave niet gewijd aan het 'eigen verleden', noch aan dat van onze vijftien jaar geworden Kring, hoewel beide mijlpalen daartoe best aanleiding geven. Geheel over- eenkomstig onze doelstelling staat, vanuit een schrijnende actualiteit 'IJsselstein, stad en haar kenmerkend element' in deze uitgave centraal. Tot op heden stond IJsselstein zwak als het ging om de historische aantoonbaarheid van stad-zijn. Dat nu eindelijk de eeuwenlang ver- borgen gebleven siadssl.eutels als symbool van werkelijk 'stad zijn' in dit jubileumnum- mer aan 'stad en inwoners' worden aangeboden, is een geschenk dat wij met trots uit handen geven. Drs. A.M. Fafianie heeft met zijn artikel, op basis van diens spitsvondige uitleg van het
historisch bronnen materiaal, als eerste IJsselsteins 'stad zijn' een wetenschappelijke verant- woordde basis gegeven. Een opzienbarende prestatie! Met 'IJsselsteinse stadsmuur, beproefd weerbaar' levert de heer Fafianie een belangrijke bijdrag
aan een betere geschiedschrijving van onze stad. In 'Kenmerk van stad-zijn' brengt dhr. J.G.M. Boon het stadzijn van IJsselstein in relatie met de landelijke geschiedschrijving. Met als afsluiting een overzicht van de jonge geschiedenis van de stadsmuur komt de heer Boon bij de kern van onze zaak: de huidige staat van de ons resterende IJsselsteinse stadsmuur. Als vergeten monument leidt deze een kwijnend bestaan waarbij het zelfs denkbaar is dat zij in de toekomst verdwijnt. Dat de HKY hier alert op is bewijst het verzoekschrift aan de minister van WVC welke op 16 september 1986 uitgegaan is om het restant van de muur toegevoegd te krijgen aan de reeds geregistreerde 'vestingwerkmonumenten'. Dit verzoek wordt in het derde deel van deze uitgave geheel afgedrukt. Dat door, het bij bestuurder en inwoner levend historische besef, de vondst van het 'stad zijn'
tot haar recht zal komen, lijdt geen twijfel. Als consequentie daarvan - en trouwens ook als voortzetting van het al uitgezet beleid verwachten wij dat het lang verborgen gebleven 'mo- numentaal restant' in IJsselstein zuid-oost-hoek in ere zal worden hersteld ter nagedachtenis aan de grondlegging van stedelijk IJsselstein. Bestuur HKIJ _ december, 1989
20i
|
|||||
AJb. 1. De steden in de huidij^e provincie Utrecht met jaren van stadsrecht.
|
||||||||||||||
Eemnes-buiten 1352
|
||||||||||||||
/
|
||||||||||||||
Bunschoten 1383
|
||||||||||||||
■ * M • /
Eeranes-binnen 1439^ Egmbrugge 1340/1363
|
||||||||||||||
Amersfoort 1259
|
||||||||||||||
Utrecht 1122
|
||||||||||||||
Montfoort 1329
''Oudewater 1265 IJsselsteln ?
JK 't Gein 1295
|
||||||||||||||
202
|
||||||||||||||
IJSSELSTEINSE STADSMUUR,
BEPROEFD WEERBAAR HOOFDSTUK!
Wat maakte IJsselstein tot stad?
In de huidige provincie Utrecht liggen vijftien plaatsen die in de Middeleeuwen een stads-
recht van de landsheer hebben gekregen.' Zeven daarvan konden tijdens de late Middeleeu- wen nog nauwelijks als steden worden aangemerkt en sommige hebben inmiddels hun sta- tus van ZELFSTANDIGE GEMEENTE verlorcn. Van de overige acht hebben er slechts twee - Utrecht en Amersfoort - een werkelijk stedelij-
ke allure genoten, terwijl de rest alleen al qua oppervlak en inwonertal het niveau van dorp maar nauwelijks ontstegen is. Het is duidelijk dat het verkrijgen van stadsrecht geen garantie bood voor de uiteindelijke ontwikkeling tot een echte stad. Velen weten dat IJsselstein van oudsher een stad is, maar slechts weinigen kunnen zich een
beeld vormen van wat 'stad-zijn' in de Middeleeuwen precies inhield. Het heeft ook veel moeite gekost om tot een definitie van het begrip 'stad' te komen, doch tegenwoordig wordt algemeen de navolgende gehanteerd: 'een stad is een nederzetting met centrale functies, waaraan zij haar verscheidenheid in de sociaal-economische structuur, haar relatief dichte bevolking alsmede een tegenover de omgeving afstekend uiterlijk en een eigen mentaliteit dankt. De samenstelling van die centrale functies bepaalt mede het karakter van de agglomeratie. '^ Het zestal criteria dat bij deze definitie wordt gehanteerd, wordt hierna puntsgewijs toege-
past op IJsselstein. Deze criteria hebben in de IJsselsteinse geschiedenis niet op elk moment een zelfde mate van voortzetting genoten, behoudens de constante die voor iedere stad gold en nog geldt: de eigen individualiteit ten opzichte van andere steden. A - termen die in de Middeleeuwen zelf voor de
stad woorden gebruikt De oudste vermelding van IJsselstein treft men aan in een oorkonde van 7 november 1279''
waarin Gijsbrecht van IJsselstein verklaart dat zijn ouders en voorouders - uit een tak van de Van Amstels- 'die heren geweest hadden overBenscoep al, over Polsbroec, die een side langhes, ende tot IJsselstein, dat daertoe hehoert.' Verder in het stuk spreekt hij over de dagelijkse gerechten van het Utrechtse kapittel van St. Marie gelegen te IJsselstein, over zijn huis (lees: kasteel) aldaar en de hofsteden en 'luden' van die plek. In bredere zin brengt hij ook het land van IJsselstein ter sprake en de IJssel die voor de nederzetting loopt. Uit de door hem gebruikte benaming 'land van IJsselstein' mag worden geconcludeerd dat met IJsselstein in deze tijd bedoeld wordt een nederzetting van boeren langs de IJssel, geflankeerd door een stenen kas- teel, welke plaats al tenminste twee generaties samen met Benschop en Noord-Polsbroek aan een Benschopse-ljsselsteinse tak van de Van Amstels heeft behoord. In een acte van 17 oktober 1321 heeft IJsselstein voor het eerst de veelzeggende status van 'poort' als Gijsbrecht en zijn zonen spreken van ' al sul c goei alse onse ouders en wi plaghen te houden van dengrave Florens, dat es dat huus tot Yselsteyne ende dengront met twe ende dertich morgen lands daer dathuus ende poerte op staet."* 203
|
||||
'Poort (poerte)'\s afgeleid van het Latijnse 'portus', wat in de Romeinse tijd haven of handels-
stad betekende (een beroemde portus was Ostia). In de late Middeleeuwen werd de term nog uitsluitend voor kleinere steden gebruikt, met als Latijnse equivalent 'oppidum'. De veronderstelling is gerechtvaardigd dat in 1321 de nederzetting IJsselstein in de ogen van tijdgenoten stedelijke kenmerken vertoonde die voordien niet of niet... noemenswaardig aanwezig was. Vanaf 1321 blijft deze term in zwang en het wekt daarom geen verwondering dat de uitbreiding van IJsselstein (voor het eerst) in 1344^ wordt aangeduid met 'Nieuw- poort'. In de loop van de 14e eeuw zien we in de rechtsbronnen van IJsselstein ook de term van 'stad/stede' gebruikt worden. Een belangrijke oorkonde uit 1331 spreekt van 'poorters' van IJsselstein. Mw Drossaers verbindt er een vroegere verkrijging van stadsrecht aan in tegen- stelling tot Louise van Tongerloo, die er niet automatisch een stadsrcchtvcrlening aan kop- pelt.^ Hieruit blijkt het gewicht dat aan een privilege van stadsrechten verbonden werd: bijna als een volstrekte voorwaarde. Mogelijk geldt voor IJsselstein dat declprivilegcs de plaats hebben ingenomen van stadsrechten. B - begrenzing van de stad en de totale stadsvrijheid
STAD. Werd in de oorkonde van 1279 de nederzetting nog vaag omschreven als een aantal
hofsteden (boerderijen) langs de IJssel, in een document uit 1321 wordt de oppervlakte nauwkeurig bepaald op 32 morgen (zijnde 27,2 ha). Dit komt globaal overeen met de totale oppervlakte van: a. het kasteelterrcin met de bijbehorende 'Hofkamp' (2 ha);
b. het oude stadsdeel (11 ha);
c. de stadsuitbreiding 'Nieuwpoort' (11,5 ha) en
d. de stadsgrachten (1,5 ha),
in totaal uitmakend 26 ha. De consequentie van de vermelding uit 1321 is dat het stadsterrein toen al was afgepaald, wat
niet zeggen wil dat het ook geheel was bebouwd en omgracht, zoals hierna nog zal worden uiteengezet. STADSVRIJHEID. Hiermede wordt bedoeld het gehele stedelijk rechtsgebied ofwel het schout-
ambt IJsselstein, dat in oppervlakte vergelijkbaar was met dat van de gemeente IJsselstein tot aan 1989. Voor IJsselstein is 'stadsvrijheid' een oneigenlijke term, want men sprak en schreef hier altijd over 'het land van IJsselstein'. Het is opvallend dat dit rechtsgebied in geen statuut of privilege precies is afgebakend, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is in het stadsrecht van Montfoort (1329). Maar zoals reeds is gezegd, IJsselstein mist (geschreven) stadsrechten. Het is interessant om te achterhalen hoe het schoutambt van IJsselstein is ontstaan. De rechten op de grond behoren-
de tot 'het land van IJsselstein' hebben een complexe ontwikkehng doorgemaakt. Tussen ca. 1260 en 1319 is die ontwikkeling als het ware gekanaliseerd en kwamen de rechten op dat gebied volledig in handen van de graaf van Holland. Als leenheer gaf hij het vervolgens in handen van zijn leenmannen uit het geslacht Van Amstel-Van IJssel- stein, die van huis uit tot de Stichtse adel behoorden en diensten waren verschuldigd aan de bisschop van Utrecht, de aartsrivaal van de graaf van Holland! Voor wat betreft 'het land van IJsselstein' moet onderscheid worden gemaakt tussen de Amstelse-, Kuikse- en Hol-
landse lenen alsmede de overige particuliere rechten en bezittingen met het geestelijk goed.^ Amstelse en Hollandse lenen. Daartoe behoorden kasteel, stad en goed ten noorden van de kasteelgracht; het
halve gerecht Opburen (ten zuiden van de stad) en de halve visserij in dat gerecht. De kern van het Amstelse goed lag niet in IJsselstein, maar omvatte hoog en laag gerecht van Benschop en Noord-
Polsbroek, met de tienden aldaar, de kerkgift van Benschop en twee hoeven land aan de 'oude hofstede' van Ben- schop. In die oude hofstee moeten we hoogstwaarschijnlijk een versterkt huis zien op de plaats waar de dorpskern met de middeleeuwse parochiekerk zich heeft ontwikkeld. Dit goed was door de bisschop van Utrecht op een 204
|
||||
onbekend tijdstip, wellicht in het begm van de 13e eeuw, als dienstmansgoed aan de Van Amstels uitgegeven. Ook
het huis Snellenburg was aan het Van Amstel goed verbonden. In 1285 zijn deze te Benschop gelegen goederen aan graaf Floris V van Holland gekomen en na zijn doodslag in 1296 werd de heer Van Amstel wegens medeplichtigheid uit de leenband gezet, maar Gijsbrecht van Amstel-Van IJsselstein mocht deze goederen in leen blijven houden zoals zijn vader die voordien van de heren Van Amstel in leen had gehouden. Het goed waar stad en kasteel op lag behoorde tot de Hollandse lenen. Gijsbrechts vader Arnold had dit goed
tussen 1256 en 1267 van graaf Floris in leen ontvangen, zij het dat het kasteel in tijden van oorlogeenopen huis, dat wil zeggen een toevluchtsoord, bleef voor de bisschop van Utrecht. Tijdens dcjaren 1296-1304, toen de heer van IJsselstein op voet van oorlog stond met de graaf van Holland, beleende
de graaf respectievelijk Wolfert van Borsele (1299) en Gwijde van Henegouwen, de latere bisschop van Utrecht (1300), met dit goed. Nadat Gijsbrecht van IJsselstein zich rond 1305 met de graaf had verzoend, beleende deze in 1309 Gijsbrecht en zijn oudste zoon Arnold met stad en kasteel. Dat was op het moment dat Arnold in het huwelijk trad met de dochter van bisschop Gwijde, de broer van de Hollandse graaf Dit voordelige huwelijk luidde een ruim 35-jarige periode van vrede in, waarin de stad tot ontwikkeling is gekomen. Vanaf dat moment moest het kasteel te allen tijde door Gijsbrecht voor de graaf als open huis openstaan. Het halve gerecht en de visserij van Opburen, als onderdeel van de Amstelse lenen, kwamen in 1318 via de graaf
als leenheer aan Gijsbrecht. De belangrijke Kuikse lenen, bestaande uit de vrije heerlijkheid van het land langs
beide oevers van de IJssel;
het hoge en lage gerecht, de visserij, uiterwaarden en aanslibbingen van de IJssel en
het gerecht van Eiteren alsmede de veerschip en visserij aldaar, werden in 1319 door Otto van Kuik aan Gijsbrecht in
leen gegeven. Na opdraging van dit leen aan de graaf, nog in hetzelfde jaar, vond in 1327 de belening door de graaf
plaats.**
Het (FEESTELIJK cKiED, voornamclijk van de Uti(ec:htse kapittels, werd vanaf 1279 door Gijsbrecht gepacht. Het
betrof hier vooral tienden. Van het kapittel van St. Marie werden zowel de tienden als de visserij in de IJssel voor IJsselstein als de dagelijkse gerechten binnen het Kuikse leen gepacht. De i'AUTicuLiEUE goedcren, onder andere in handen van de geslachten Van Ruwiel, Van Montfoort, Van Harmeien
en Van den Vliet, werden in de loop van het eerste kwart van de 14e eeuw deels door Gijsbrecht verworven. Het 'land van IJsselstein' was oorspronkelijk in bestuurlijke zin een uiterst verdeeld gebied,
zoals blijkt uit vorenstaand relaas over het ontstaan van het IJsselstcinse schoutambt, maar kwam in 1319 officieus en in 1327 officieel in handen van de graaf van Holland en via hem aan het geslacht Van IJsselstein, dat zich tot een trouwe aanhanger van de nieuwe Henegouwse- Hollandse grafelijkhcid ontwikkelde. Voor wat betreft het kasteeldorp zou een stadsrecht- verlening door de Hollandse graaf tussen 1309 en 1319 op zijn plaats zijn. C - demografische concentratie
Was het ontstaan van de stadsvrijheid nog enigszins te omlijnen, voor de demografische
gegevens van IJsselstein tasten we voor wat de Middeleeuwen betreft volledig in het duister. Het oudste gegeven dat zich leent voor een ruwe schatting van de bevolking van enkel de stad dateert uit 1588 en is een lijst van de 'namen ende huysen zoe die nu staen binnen Ysselsteyn, zoe die zijn op 't stadthuysgesommeert ende ordentelyck nae den anderen nu worden bewoent. '^ Deze lijst is de oudste wachtceel die er van de stad bekend is en werd door het stadsbestuur ge- bruikt om de mannen te monsteren voor wachtlopen in tijden van gevaar. In totaal worden er 335 bewoners van huizen opgesomd, bijzondere gebouwen als stadhuis, waag, kerk en kloostercomplex niet meegerekend. De coëfficiënt waarmede 335 vermenigvuld moet wor- den, kan gesteld worden op 4 1 /2 a 5 zijnde het geschat aantal inwoners per huis. Dat aantal is onder meer ook voor Schoonhoven aangehouden. ^° Naar schatting heeft de binnenstad toen dus 1500 a 1650 inwoners gehad, een aantal dat overeenkomt met de oudste bevolkingscij- fers uit 1798. In dat jaar telde het gehele schoutambt 2531 inwoners en de binnenstad 1300.' ^ Het inwonertal van ongeveer 1600 in 1588 blij ft natuurlij k een indicatie en kan dan ook moei- lijk met terugwerkende kracht gehanteerd worden voor de 15e of 14e eeuw. Met het aldus 205
|
||||
berekend bevolkingscijfer schaart IJsselstein zich onder de kleinste steden in de toenmalige
Noordelijke Nederlanden. Ter vergelijking bekende cijfers voor andere steden: Schoonho- ven in 1561: 2800inwoners, Zutphenin 1480: 4500inwoners, Utrcchtin 1469:10.800inwo- ners en Haarlem in 1494: 10.900 inwoners.'^ D-eigenjuridisch Statuut
Bij ontstentenis van een (geschreven) stadsrecht voor stad en lande van IJsselstein is er geen
exact moment aan te geven, waarop het recht werd verworven eigen keuren of stedelijke verordeningen te maken. Het hoge en lage gerecht binnen dit gebiedje, als onderdeel van de Baronie van IJsselstein, werd volledig door de heer - vanaf ongeveer 1340 baron - bestierd. Hetjaar 1310 gaf een belangrijke impuls voor de stadswording te zien; niet alleen werd in dat jaar de parochie Eitcren opgeheven en de parochiekerk verplaatst naar IJsselstein, maar de bisschop van Utrecht verleende de stad in wording het recht om drie jaarmarkten te houden die acht opeenvolgende dagen mochten duren. (Een in de lente, een op 29 juli en de laatste op 28oktober.)'3 Vanaf datjaar zien we IJsselstein zich ontwikkelen tot een plaats waar door anderen rekening
mee moest worden gehouden. In 1331 verkregen de poorters van de Utrechtse bisschop vrijstelling van het Geinse sluisgeld''* en in 1350 werd door de Hollandse gravin tolvrijheid aan de IJsselsteinse schippers verleend in Holland, Zeeland en West-Friesland, dit als belo- ning voor de trouwe dienst van Arnold van IJsselstein.''' De ontwikkeling van de stad verliep parallel aan de carrière van Gijsbrecht (vóór 1279-1344)
en vooral van zijn zoon Arnold (1344-1364), die een grote politieke invloed kreeg, een sterke uitbreiding van het familiebezit nastreefde en een dynastie wilde stichten in de beste Amstel- se traditie. De stedelijke wetgeving is ons overgeleverd in vier zogeheten stadsboeken, compilaties van
IJsselsteinse wetsteksten uit de 16e en 17e eeuw. Door Fruin, die de belangrijkste stukken heeft uitgegeven, '^' is opgemerkt dat voor IJsselstein het Stichtse landrccht gold als een in de plaats tredend recht; het voorbeeld van de Baronie en IJsselstein in het bijzonder- althans in dit opzicht - was derhalve de stad Utrecht, dit terwijl de Baronie onder Holland ressorteer- de. De periode vóór 1348 is wat de stedelijke rechtspraak betreft arm aan bronnen. Voor het
eerst is er in 1328 sprake van een college van schout en schepenen van IJsselstein'^, in tegen- stelling tot de schoutambten Benschop en Noord-Polsbroek die schouten en buren kenden; wederom een aanwijzing dat in deze tijd IJsselstein al als een stad functioneerde. Het eerste geschreven rechtsstuk was de zogeheten landbrief van 1348' ^, waarin heer Arnold op verzoek van zijn onderdanen hun rechten liet vastleggen. De almacht van de baron in zijn baronie is in bijna elke zin van dit stuk aanwezig; er gebeurt niets zonder medeweten van de baron. De hoogte van boetes en de strafmaat werden door hem zelf geregeld en een ieder die zich onrechtmatig behandeld achtte, moest naar het kasteel om daar zijn grieven voor de baron in eigen persoon te spuien. Deze situatie is in de loop van de 14e eeuw geleidelijk veranderd. Zo is er, vooral in de 15e
eeuw, een professionalisering waar te nemen, gekoppeld aan een uitbreiding van het magi- straatscollege en een specialisatie van functies. Terwijl de heer wat op de achtergrond raakt en bij tijden zelfs niet meer aanwezig is, komen ambten als drost, schepenen en burgemeester (sinds circa 1390) meer op de voorgrond. Waarschijnlijk in de loop van de 15e eeuw ontstaat het stadhuis, in het midden van de stad
gelegen, waar de magistraten vergaderen. Pas omstreeks 1500 wordt er voor het eerst een stadssecretaris vermeld. 206
|
||||
Bij het aantreden van elke nieuwe heer of vrouwe werden de oude stedelijke keuren bekrach-
tigd en vernieuwd. Dikwijls was dit voor de leden van het stadsbestuur een uitgelezen kans om hun grieven en wensen naar voren te brengen en nieuwe ontwikkelingen te laten incor- poreren in het geschreven recht. Zodoende werden de rechten steeds uitgebreider en inge- wikkelder en de greep van het stadsbestuur op de dagelijkse gang van zaken binnen het IJssel- steinse steeds hechter. Een precedent werd geschapen dat zou leiden tot een aaneengesloten, machtig oligarchisch blok. E - specialisatie en economische functie
Wie de kaart van zuid-west Utrecht ter hand neemt, krijgt een goed idee van de strategische
ligging van IJsselstein. Met het grote corpus van de Lopikerwaard achter zich steekt IJssel- stein als een vinger naar Utrecht. Gelegen aan de IJssel, met vlakbij de Lek en als centrale plek waar de waterwegen van de Lopikerwaard bij elkaar komen, is het verre van vreemd dat transport juist over die vaarwateren plaatsvond. De landwegen waren onverhard en vaak slecht begaanbaar; de wegen die er waren liepen voornamelijk over de oeverwallen van de IJssel en moeten dus toen al zeer oud zijn geweest. Het grondgebied van de Baronie bestaat grotendeels uit vruchtbare rivierklei met hier en
daar veen in de ondergrond en zandruggen. De polders Broek en Biezen waren drassig en zijn lange tijd ongebruikt gebleven. Na de afronding van de grote ontginningen in de 13e eeuw was de gehele waard in cultuur gebracht en na de afdamming van de IJssel in 1291 had deze rivier, mede door de aanleg van dijken, geen enkele macht meer om delen van de polder onder water te zetten. Economische gegevens uit de 14e eeuw zijn niet voorhanden. Toch is er een aantal feiten af te
leiden. Zo duidt de benaming van St. Nicolaas als patroonheilige van de nieuwe parochie (1310) op een handelsnederzetting en de vermelding vanjaarmarkten in datzelfdejaar op een marktfunctie voor het omringende platteland. De stad floreerde bij de gratie van het surplus van de omgeving, waarschijnlijk een surplus aan landbouwprodukten. Andere feiten kunnen duiden op een actieve visvangst in IJssel en Lek, inkomsten uit tolhef- fingen en veerrecht alsmede een goede klandizie voor schippers. Dit laatste vloeit voort uit het feit dat vervoer van handelswaar via water ging en de hoge tolprijzen van de Hollandse en Zeeuwse steden vanaf 1350 niet meer betaald hoefden te worden. In de 15e eeuw vindt er specialisatie plaats, waarover we beter zijn ingelicht.''' Grote delen
van de Baronie bestonden uit weidegrond waarop koeien en schapen graasden. De eerste leverden vlees, huiden, melk en boter en de tweede leverden vooral wol. Wol werd ook geïmporteerd en zorgde in IJsselstein voor een florerende lakenindustrie en verschafte laken- makers, wolwevers, vollers, spinsters, kaardsters en schippers volop werk. Op de stads- bleek, even buiten de poort, werden de lakens gebleekt. Naast de veeteelt was ook de landbouw van groot belang. Op de akkers groeiden granen als
gerst, tarwe, rogge, haver en een gewas als boekweit. Gerst, hop en water waren nodig om bier te brouwen; in de stad moeten veel brouwerijen zijn geweest. Vooral Benschop en Noord-Polsbroek waren de leveranciers van hennep, dat onder andere in IJsselstein tot touw werd verwerkt. Touwslagerijen zijn niet uit de bronnen bekend, maar zeer waarschijnlijk wel aanwezig geweest. In de natte polders waren percelen met griendhout voor onder andere teen. Ook waren er diverse eendekooien, die eenden leverden terwijl ook ander gevogelte zeer in trek was. Bovendien bleef de visvangst - ook in de stadsgrachten - van groot belang. 207
|
||||
Hoewel gildcvorming in zo'n kleine stad wat overdreven lijkt (er is ook maar ccn vermel-
ding daarover in de bronnen gevonden), is het mogelijk dat vaar-en timmerlieden, korenko- pers, vleeshouwers, smeden, bouwlieden, kleermakers, schoenmakers en wolwevers per ambacht verenigd waren."" IJsselstcin was in deze tijd vooral het stadje van weverijen, brou- werijen, hcnncpvcrwerkende industrie, schippers en een centrale markt voor het achterland. Handelswaar uit IJsselstein werd per boot vervoerd naar Utrecht, Oudcwater, Gouda, Schoonhoven en mogelijk Dordrecht. De handels- en industriewijk was gelegen langs de Haven. Verder stonden in de stad boerde-
rijen met stallen waar het vee 's avonds verbleef, terwijl het overdag via Schapen- of Haver- straat en Weidstraat (dat wil zeggen: Weide-straat) de stad werd uitgedreven. Het vee en de paarden konden gedrenkt worden bij het wed aan de Haven. Met de toeneming van de handel en ambachtelijke industrietjes kwamen er vanwege de ba-
ron steeds stringentere bepalingen om ini- en export van produkten; zo moest de hennep eerst op de waag worden gewogen, waarna het ruw of verwerkt op andere markten mocht worden verhandeld. Al het koren moest op de molen worden gemalen. Een speciale IJssel- steinse maat werd vastgesteld (en gehandhaafd tot in de 18e eeuw). Er werd een speciaal lakenrecht afgekondigd.^' Bovendien werd er accijns geheven over alle produkten uit de Baronie. F- Stedelijke autonomie
De Baronie van IJsselstein was als een enclave gelegen in het Stichts-Hollands grensgebied.
De baron was een Hollands leenman met functies aan het grafelijk hof een belangrijk man ook van groot politiek gewicht. Kerkelijk viel de Baronie onder het uitgestrekte bisdom Utrecht. IJsselsteins autonomie vond gestalte in de volgende factoren: ten eerste de eigen rechtspraak,
ten tweede de eigen wetgeving op het gebied van markten, handel, keuren en criminaliteit, ten derde het eigen bestuur. Daarnaast was de stad in economisch opzicht autonoom en op fiscaal gebied evenzo (eigen belastingen). Verder genoot de stad politieke rechten (het sluiten van verdragen) en militaire rechten (het instandhouden van een stedelijke militie of schutte- rij)- Zichtbare kenmerken van deze autonomie waren - hoe gebruikelijk ook — het stadhuis en de
waag, een stadszegel en voorts strafuitvoering met de galg (bij de Rijpickerwaard). Belangrijk is dat al deze factoren vanaf het begin der 14e eeuw zich voortdurend ontwikkel- den van een uitsluitend door de baron gecontroleerde autonomie tot een gedelegeerde en uiteindelijk door het stadsbestuur bepaalde autonomie onder de baron als soeverein. Deze ontwikkeling culmineerde in de eerste decennia van de 16e eeuw, toen er dus op allerlei gebied sprake was van wezenlijke stedelijke autonomie. Autonomie vergroot het gevoel van een eigen identiteit als stedelingen, een saamhorigheid ook die zich uitte in tijden van drei- ging van buitenaf Die eigen identiteit werd niet alleen zichtbaar door de bovenvermelde factoren, maar uitte zich speciaal in de dagelijkse geloofsbeleving. Alle godsdienstige instel- lingen in IJsselstein waren door de heer van IJsselstein gefundeerd en gedoteerd, variërend van de stichting van een kapellanie tot de stichting van het klooster op de Nieuwpoort. Het leven werd vanaf de geboorte tot aan de dood (en daarna) gedomineerd door het geloof ■ / ■
|
|||||
208
|
|||||
HOOFDSTUK 2
De stadsverdediging
|
||||||
De muren en poorten van een stad waren in de Middeleeuwen de zichtbare tekenen van de
stedelijke autonomie. Zij symboliseerden de stad en stonden daarom ook op het IJsselsteinse stadszcgel afgebeeld, samen met hoge prelaten (paus en bisschop) die de eenheid van het Christendom zinnebeeldig voorstelden, een eenheid die de stadsvrede garandeerde. Binnen de muren lag het rechtsgebied van de stad-de juristen spreken zelfs van een rechts- persoon - en daar buiten heerst als het ware een ander persoon. Naast de symbolische functie had de stadsverdediging een beschermende functie tegen de personen van buiten af Spre- kende over de stadsverdediging bedoel ik het geheel van constructies dat gebouwd was om de stedelingen te beschermen, zoals stadsgrachten, muur, torens, kasteel en bolwerken. In feite hoort ook een instelling als de schutterij tot de lichamen van de stadsverdediging, maar die wordt hier niet behandeld. A-kasteel (oorsprong, naam, vorm, bewoning)
Zonder twijfel was het kasteel het oudste stenen verdedigingswerk van IJsselstein. De oor-
sprong daarvan is nog steeds in het duister gehuld. Zijn geschiedenis wordt tastbaar om- streeks 1250 en aantoonbaar aanwezig is het in 1279 als residentie van heer Gijsbrecht van IJsselstein. De naam 'IJsselstein', dat wil zeggen stenen huis aan de IJssel, kan teruggaan op de naamge-
ving zoals die eerst in het midden-Rijngebied werd toegepast, welk gebied was gelardeerd met stenen burchten. In de loop van de 13e eeuw werd het toponiem 'stein' vooral in het rivierengebied toegepast, wat niet verwonderlijk is als men bedenkt dat juist via de rivieren contacten met het Rijnland werden onderhouden. Voorts vormde de verkrijging van goede baksteen geen probleem dankzij de aanwezige rivierklei. Behalve dat het hier een stenen kasteel betrof weten we niets over de oorspronkelijke burcht.
Waarschijnlijk is dat het hier een type betrof dat men vooral in de 13e eeuw bouwde, het klassieke type van een vierkante burcht omgeven door een gracht, voorzien van vier hoekto- rens en een voorburcht of-hof dat een verbinding had met het (kasteel)dorp. Vroegere plat- tegronden van IJsselstein lijken dit vermoeden te bevestigen, zij het dat er ten oosten van het kasteel nog een omgracht terrein is geweest dat - aantoonbaar in de 16e eeuw - dienst deed als kasteeltuin, maar waarvan de Middeleeuse geschiedenis onbekend is. Uit de rijmkroniek van Melis Stoke weten we dat er in 1298 ten tijde van het beleg door de heer van Vianen c.s. een kasteelbrug en een poort waren, welke poort tijdens de belegering werd geslecht. Binnen het complex bevonden zich gevlochten verschansingen die de aanvallers tegen moesten houden en van waarachter men hen kon bestoken. In tijden van oorlog of dreiging van gevaar werd er een aantal weerbare mannen uit de buurt opgeroepen die het kasteel moesten verdedigen (in 1298 ongeveer 20). Het testament van Arnold van IJsselstein uit 1363"^ vermeldt twee portiers en een wachter, zodat de toegang tot het kasteel constant bewaakt moet zijn geweest. Het kasteel herbergde gewoonlijk veel personen. Naast de heer en zijn familie waren er
schildknapen en inwonend dienstpersoneel. In het bovengenoemd testament worden naast de portiers en de wachters als dienstpersoneel genoemd een kamerhng, bakker, pijper, boen- ster, waard, dienstmaagd en kasteelchirurgijn. Uit een andere bron weten we dat er ook een hof- en een rentmeester aanwezig waren die respectievelijk de zorg voor het kasteel tijdens 209
|
||||||
de afwezigheid van de heer en de zorg over zijn goed hadden. Bijzonder is de vermelding van
een priester, die wellicht in een hofkapel zijn dienst waarnam. Het complex herbergde paar- den, voedselvoorraden en munitie, waarover ook enkele functionarissen moeten hebben gewaakt. B-gracht, wal, stadsmuur, de woonkern op IJsseloever,
het kasteeldorp, de stad in fases Het is waarschijnlijk dat er sinds de Karolingische of Ottoonse tijd (tussen 800 en 1000) be-
woning was op en langs de lage oeverwal van de IJssel. Aantoonbaar is dat het geval geweest vanaf de 12e ceuw."^'' Die bewoonde strook nabij het latere IJsselstein kan heel goed Eiteren hebben geheten. De oeverwal zelf moet als weg ofjaagpad hebben gediend. De vrij zuivere rechthoekvorm die het oppervlak van de stad heeft- wat heel duidelijk te zien is op vooral oude plattegronden van IJsselstcin- is niet ontstaan door de ruimtelijke ontwik- keling van de vroeg-Middeleeuwse bevolkingskern op de IJsseloever. Integendeel, hier is sprake van een nieuwe planmatige opzet vanwege de heer van IJsselstcin en kan, zo u wilt, als een Middeleeuwse nieuwbouwwijk worden beschouwd. De factoren die hierbij een rol speelden waren de politieke stabiliteit tussen circa 1300 en AJh. 2. Situatie vóór de bouw van IJsselstein, 1250.
|
||||||||||
I-''' ^1 moeras |
||||||||||
BIEZEN
|
||||||||||
■ -- weg
|
||||||||||
210
|
||||||||||
1345, de verminderde dreiging van overstromend IJsselwater na de afdamming van de IJssel
bij het Klaphek in 1291 en een algemene bevolkingstoename en -concentratie in het dorp als gevolg van het eindstadium van de grote ontginningen tussen Lek en IJssel. Parallellen met een soortgelijke nieuwe 'planologie' zien we bij de stadjes als Vianen, Leer- dam, Montfoort en Buren, alle niet ver van IJssclstein in het rivierengebied gelegen. Het is hier niet de plaats om op deze ontwikkeling in te gaan, interessant als die mag zijn. |
||||||
FASE 1. De kern van dit nieuwe IJsselstein heeft vóór circa 1310 gelegen tussen Kasteelhof en
Voorstraat (gedeelte van huidige Voorstraat en Schuttersgracht). Die naam wijst er op dat we hier te doen hebben met de voorste begrenzing van het kasteeldorp zonder voorhof. De achterste begrenzing vormde de Achterstraat (gedeelte van huidige Benschopper- en Utrechtse straat). De westzijde van de dorpskern was de huidige Klooster- en Doelenstraat en de oostzijde werd begrensd door de huidige Kerkstraat (de schuine richting ervan doet een oud patroon vermoeden). Deze dorpskern zal ook geheel omgracht zijn geweest; de huidige Haven (bij de Havenstraat) is een restant van die oorspronkelijke gracht. De door het graven van de grachten beschikbaar gekomen grond zal gebruikt zijn voor de aanleg van een wal, waarop men wellicht een doornhaag of palissade heeft geplaatst. Middels een brug was het dorp verbonden met de voorhof en het kasteel. De in- en uitgang van de dorpskern lagen aan AJb. 3. Fase 1, 1250-1310.
|
||||||
Kavelsloot
|
||||||
211
|
||||||
de uiteinden'van de Achterstaat. Aan de oostkant werd die verbindingsweg weliswaar ge-
blokkeerd door de rivier de IJssel, maar vermoedelijk lag daar een rivierovergang in de vorm van een veer. De bebouwing van het dorp moet in die tijd voornamelijk hebben bestaan uit boerenhofstc-
den met alles wat daar bijhoordc aan bouwsels. Het ambitieuze plan tot een woonstede in een groot vierkant patroon moet zijn ontstaan tussen 1310 en 1321. Hetjaar 1310 heeft betrekking op de bouw van de parochiekerk met kerkhof duar omheen, juist
buiten het kasteeldorp, en hetjaar 1321 heeft betrekking op de vermelding van de uitgestrekt- heid van het grondgebied waarop kasteel, stad en Nieuwpoort zich bevinden. In die tienjaar moet van de heer van IJsselstein, Gijsbrecht genaamd, het plan zijn uitgcgaan- en voor een deel zijn uitgewerkt - om rond het kastccldorp een nieuwe uitbreiding te verwe- zenlijken volgens een geometrisch patroon. De nieuwe parochiekerk en de verlening van het marktrecht moeten het startsein hebben gegeven voor een periode van nieuw locaal élan voor de zo kort daarvoor nog gebrouilleerde Van Amstelclan. FASE II. Het plan voorzag in een stadsterrein van ongeveer 550 x 520 meter, omgeven door
een brede singel. De te bevolken stad kon zich dus gaan uitstrekken tussen het kasteel aan de noordzijde en de nieuw gegraven gracht aan de zuidzijde ter hoogte van de huidige Paarden- laan. Wellicht was die gracht oorspronkelijk een kavelsloot. Aan de oost- en westzijde gingen bestaande waterkeringen of dijken de begrenzing vormen:
respectievelijk de IJsseldijk en de Achterslootsedijk. Aan de buitenkant van deze dijkgedcelten werd een gracht gegraven, zodat de beide dijklichamen de functie kregen van stadswal. De aldus ontstane onderbreking in beide dijken werd teniet gedaan door het leggen van nieuwe stukken dijk langs de gegraven gracht. Daarmee is dan tevens verklaard waarom de IJsseldijk en de Achterslootsedijk als het ware in een bocht om IJsselstein lopen.^'^ De gracht van het kasteeldorp ter hoogte van de huidige Klooster- en Doelenstraat en die langs
de huidige Kerkstraat werden gedempt. De door de nieuw-gegraven gracht onderbroken verbindingsweg in de richting van onder
andere Benschop maakte het leggen van een brug over deze gracht noodzakelijk. Het intact houden van de verbindingsweg richting Jutfaas en Utrecht lag gecompliceerder. De grond tussen de noordelijke gracht, de Kerkstraat en het oostelijk gedeelte van de Voor- straat was terrein van de nieuwe parochiekerk geworden. En daartoe behoorde ook een ge- deelte van de oorspronkelijke Achterstraat. Passanten uit de richting Benschop bijvoorbeeld, konden ter hoogte van het kerkelijk terrein niet meer rechtdoor maar moesten in het vervolg rechtsaf via de Kerkstraat om via de Voorstraat hun weg richting Jutfaas en Utrecht te kunnen vervolgen. En voor de uit oostelijke richting komende reizigers gold natuurlijk dezelfde winkelhaakroute. Daar is later geen verandering in gebracht met als gevolg dat de IJssel- en Benschopperpoort niet in eikaars verlengde kwamen te staan. Precies in het centrum van de nieuw ontworpen stad kwam de Markt o(Plaats te liggen waar
de jaarmarkten werden gehouden en de marktvrede (een dan speciaal geldend recht) werd afgekondigd. Deze ontwikkelingsfase is moeilijk in een exact tijdsbestek te plaatsen. Het begin ligt weliswaar kort bij 1310, maar het eind is moeilijker te dateren. De eindfase zal mede bepaald zijn door het besef dat de oorspronkelijke planning (die natuurlijk niet was gebaseerd op een onderbouwde prognose) te ambitieus was geweest en dat met de inmiddels 'bouwrijp' gemaakte grond voldoende ruimte was geschapen om in lengte vanjaren te kun- nen groeien en uitbreiden. Ik ben geneigd deze fase te laten eindigen omstreeks 1350. De periode van vrede nam toen voor IJsselstein abrupt een einde door de politieke polarisatie van de heer van IJsselstein in het Kabeljauwse kamp (partij die onder deze benaming in twist verkeerde met de Hoeksen, welke onmin heeft geleid tot dramatische burgertwisten gedu- 212
|
||||
rende het midden van de 14e eeuw tot aan het eind van de 15e eeuw en vooral de graafschap-
pen Holland en Zeeland hebben geteisterd). Tijdens deze fase heeft IJsselstein zich geconsoli- deerd. De stad was nu geheel omwald en ommuurd. De eerste expliciete vermelding van de stadsmuur dateert van juni 1353 en betreft het deel dat gelegen was aan de oostzijde van de kerk. De oorkonde waarin die vermelding voorkomt heeft echter een geschiedenis en de inhoud ervan gaat terug naar een onbestemde tijd vóór 1348. "^ In het document is sprake van een uitbreiding van het kerkhof met een stuk grond waar enkele hofsteden tegen en deels op de muur zijn gebouwd. Resten van die oudste stadsmuur bevinden zich nog steeds in de ondergrond van de huizen die direct ten noorden van de Haven staan. Voorts is er al in 1321 sprake van de noordelijke gracht bij het kasteel, terwijl in 1344 de |
||||||
Fase 2, 1310-1350
|
||||||
213
|
||||||
gracht rond de Nieuwpoort wordt vermeld.
De vroege vermelding van een stadsmuur ontkracht de bewering dat heer Arnold van Eg-
mond rond 1390 op zijn bevel de stad heeft laten ommuren, welke bewering nog steeds opgeld doet. Dit misverstand heeft overigens een lang leven geleid en is begonnen in 1620 met de melding van W. van Gouthoeven in zijn 'Oude chronijckc ende historiën van Holland',~'' een soms onontwarbaar samenraapsel van een beetje feit en veel fictie. Inmiddels was het nieuwe IJsselstein een stad van aanzien geworden. Dat was te danken aan
respectievelijk Gijsbrecht en diens zoon Arnold, heren van IJsselstein, die de parochiekerk lieten bouwen, in 1319 drie altaren daarin fundeerden, in 1328 vier kapellen en in 1336 weer een altaar. Voorts bestonden omstreeks 1340 grootse plannen voor de stichting van een Cis- terciënser abdij.^^ In deze periode moet ook het bekende Maria-beeldje van Eiteren gevon- den zijn. Te Eiteren werd een speciale kapel gebouwd bij of met gebruikmaking van de voormalige parochiekerk aldaar. Omstreeks 1340 trok deze plek al grote aantallen pel- grims.^** Ook het St. Ewoutsgasthuis, dat voor het eerst in januari 1352 wordt genoemd^*^, kan in deze periode gebouwd zijn. FASE III. Het terrein tussen de zuidelijke stadsgracht (huidige Haven) en de gracht bij de Paar-
denlaan is waarschijnlijk in zijn geheel omwald geweest. Zoals reeds is opgemerkt werd deze stadsuitbreiding de Nieuwpoort genoemd ter onderscheiding van de oude, deels bebouwde poort (het Kasteeldorp). De Nieuwpoort is ook geheel omgracht geweest blijkens de platte- grond van Van Deventer uit circa 1570. Omstreeks 1350 deed zich hier een nieuwe ontwikkeling voor. De oude zuidelijke stads-
gracht was tevens de vaarroute voor de scheepvaart van en naar de Lopikerwaard en Utrecht (via het Gein en de Doorslag). IJsselstein ging dienen als losplaats en langzamerhand ont- stond er op de nog onbebouwde zuidocvcr van de gracht een handelswijkje met pakhuizen, voorraadschuren en boerenhofsteden. Mogelijk ontstonden door deze activiteiten praktische problemen en is men overgegaan tot
het graven van een nieuwe brede gracht aan de zuidzijde van het handelswijkje. Die nieuwe gracht werd nu de officiële vaarweg en de oude gracht ging gebruikt worden als haven voor het laden en lossen van vracht. De oorspronkelijke breedte van de oude gracht, die nu de logische naam kreeg van Haven, werd gehalveerd door demping, zodat meer ruimte ont- stond voor gebouwtjes ter verwerking van de aangevoerde produkten. Ook de daar staande stadsmuur, die geen functie meer had, werd geslecht. De oevers van de Haven werden met elkaar verbonden door een brug, die tevens ging fungeren als vismarkt en dus Visbrug ging heten. Aldus verkreeg IJsselstein een Haven met een handels- en industriewijkje, aan de zuidkant
geheel begrensd door een wal en muur met daarachter de nieuw gegraven brede gracht. Deze situatie bleef tot ongeveer het midden van deze eeuw intact. Waarschijnlijk verrees tijdens deze fase op de plek waar nu de Windotter (korenmolen) staat
een houten molen op een verbreed gedeelte van de wal als molenwerf, wat een uitstekende plaats was in verband met de windvang. Aanvankelijk zijn er plannen geweest om ook de Nieuwpoort te ommuren. Ter hoogte van de
korenmolen zijn tenminste in de stadsgracht enkele fundamenten van een stadsmuur gevon- den: deze lagen in de richting van de Nieuwpoort. Op grond hiervan mag verwacht worden dat aan het andere eind van deze gracht, dus waar deze een bocht maakt naar de IJsselpoort, ook nog fragmenten in de bodem zitten. Tot hoever de Nieuwpoort voorzien is geweest van een muur, is niet bekend, maar dat een goeddeels onbebouwd terrein geheel was ommuurd lijkt mij onwaarschijnlijk. 2U
|
||||
Op de Nieuwpoort stond vanaf circa 1390 het kloostercomplex Mariënberg dat daar boom-
gaarden, moestuinen en een eigen molen bezat. Het klooster heeft daar bijna een eeuw ge- staan, kwetsbaar als het op deze plaats was en gevaarlijk ook voor de stad. Bij vijandelijkhe- den als een beleg kon het klooster in de open ruimte van de Nieuwpoort niet of nauwelijks worden verdedigd, met als gevolg dat na overmeestering van het kloostercomplex de bele- geraars zich daarin uitermate goed konden verschansen. Dat is ook tijdens gevechtshande- lingen in 1482 het geval geweest, wat voor de IJsselsteiners zelf aanleiding was tot vernieti- ging van het klooster. Wederopbouw vond daarna plaats binnen de grachtengordel, waar het kloosterleven nog ongeveer driekwart eeuw heeft kunnen bloeien. |
||||||
Fase 3, na 1350
|
||||||
215
|
||||||
C - beproefde weerbaarheid van de verdedigingswerken
Veel krijgsgewoel heeft de IJsselstcinsc stadsverdediging in de eerste paar eeuwen van haar
bestaan moeten verduren ter verdediging van mens en goed, vaak met succes. Een ongelijke strijd was voor de verdedigingswerken de tijd van eerst verwaarlozing, later van de driften van de slopershamer en uiteindelijk de onverschilligheid jegens de restanten van de stad, die IJsselstein was, is en wil blijven! Gedurende de eeuwen van effectief functioneren van de verdedigingswerken was in de eerste plaats het kasteel vaak object van belegeraars, niet al- leen door zijn in het oogspringende positie maar ook door zijn centrale rol. Naarmate het geschut in de loop van de 14e en 15e eeuw zwaarder en effectiever werd, daalde het weer- standsvermogen van het stenen bolwerk en werden de beschadigingen steeds omvangrijker. Desondanks is het kasteel, mede door herhaalde herbouw, een dominant onderdeel geble- ven in het geheel van de stadsverdediging. Nadat in de 16c eeuw onze streek definitief was bevrijd van regelmatige gewestelijke twisten - dit als resultaat van de groei naar eenwording en vorming van een Staat der Nederlanden - kreeg het kasteel weer overwegend de primaire functie van 'residentie' van de heer van IJsselstein. Dat was inmiddels een Van Egmond ge- worden die krachtens zijn uitgestrekt bezit en hoge positie aan het hof van de keizer het slot IJsselstein niet als een waardig dagelijks onderkomen beschouwde. Hij liet het dan ook be- wonen door zijn hoogste ondergeschikte ter plaatse en dat was de drost. Daarnaast werd het kasteelcomplex ook voor andere noodzakelijke voorzieningen benut, zoals een gevangenis. Ook de stadsmuren kregen het natuurlijk steeds zwaarder te verduren. De toegenomen kracht van het wapentuig bleef in IJsselstein uiteraard niet onopgemerkt, zodat men zich daar ongetwijfeld zal hebben beziggehouden met zwaardere verdedigingswerken en een aangepaste stadsbewapening. Dat was ook een harde noodzaak, niet alleen door de strategi- sche positie van IJsselstein maar vooral door de politieke polarisatie van de invloedrijke ba- ronnen van IJsselstein. Kortom, onze stad werd daardoor een gewild doelwit van met ver- nietigingsdrang vervulde vijandige troepen. Vooral in de 15e eeuw is er in IJsselstein hard gevochten. Tot tweemaal toe is IJsselstein totaal in de as gelegd. Niets weerhield de vroegere bewoners van IJsselstein van herbouw, ondanks torenhoge kosten! Dat het noodlot IJsselstein inderdaad niet heeft bespaard in de Middeleeuwen, moge het
onderstaand overzicht van gevechtshandelingen in en om Middeleeuws IJsselstein duidelijk maken. 1297 of 1298. BELECSERING EN INNAME KASTEEL.
Tijdens de verwarde periode na de moord op de Hollandse graaf Floris V in 1296, waarin
familie van Gijsbrecht van IJsselstein de hand had, werd het kasteel van IJsselstein de inzet van een conflict tussen Wolfert van Borsele - de feitelijke Hollandse machthebber - en heer Gijsbrecht. De eerste verlangde dat het kasteel een open huis voor de graaf (lees: Wolfert zelf) zou worden, omdat Gijsbrecht leenman was van die graaf Gijsbrecht was in dat jaar maar- schalk van de Utrechtse bisschop, een vertegenwoordiger van de wereldlijke macht in het Nedersticht en was uit dien hoofde verphcht zijn kasteel voor de bisschop ter beschikking te houden. Tijdens dit conflict werd Gijsbrecht gevangen genomen op slot Culemborg, zodat zijn vrouw Beerte van Heukelum samen met enkele getrouwen het kasteel moest verdedigen tegen onder andere aartsvijand Hubrecht van Vianen en de Hollandse troepen. Deze beleger- den het kasteel en beschoten het van alle kanten met zware stenen tot ernstige schade van het slot. Daarna volgde een periode van uithongering en tenslotte de overgave. De gevangen genomen verdedigers werden overgebracht naar Dordrecht waar een aantal werd onthoofd. Op 16juni 1299 werd Wolfert door de graaf beleend met de goederen die Gijsbrecht toekwa- men.''" Tijdens het beleg werd de kasteelbrug vernield en de kasteelpoort geslecht. 216
|
||||
Circa 20februari 1346. brandstichting.
In het grote conflict tussen de graaf van Holland en de Utrechtse bisschop Jan van Arkel
streed heer Arnold van IJsselstein voor de Hollandse partij, in Utrecht de Gunterlingen ge- naamd. Als wraak voor Arnolds aandeel in het beleg van Utrecht, het jaar daarvoor, ver- brandde de bisschop IJsselstein. In juli werd de vrede getekend, niettegenstaande bleef Ar- nold een grote vijand van de bisschop. ^' Er zijn aanwijzingen dat het met deze brandstichting is meegevallen en dat er beperkte schade is geweest. September 1348. cisterc:iënsek abdij te eiteren vernield.
Tweede wraakactie van bisschop Jan van Arkel tegen IJsselstein. Waarschijnlijk heeft geen
belegering van de stad plaatsgevonden, maar beperkte de bisschop zich tot het in puin schie- ten van de Cisterciënser abdij te Eiteren, dit als wraak voor het platbranden van Jutfaas door de graaf van Holland. Dat de stad of het kasteel niet werd aangepakt, zou erop kunnen wijzen dat er voldoende versterkingen waren.■^~ 20april-15 mei 1349. belegering.
Gedurende vijf weken werd de stad onder leiding van de maarschalk van de bisschop en zijn
Utrechtse troepen belegerd. De bedoeling was om de stad te dwingen zich over te geven en de vrede met Utrecht te ondertekenen. Heer Arnold gaf niet toe en spande te Keulen een proces tegen de bisschop aan wegens verregaande smaad en onrecht hem en zijn stad aange- daan. Dat IJsselstein zo'n langdurig beleg heeft kunnen doorstaan, doet vermoeden dat de verdedigingswerken in goede staat en volledig waren.■'^ 11 november 1374. rooftocht.
Rooftocht van heer Willem van Rees (uit het graafschap Kleef, tussen Emmerik en Xanten).
's Nachts bestookte hij de stad met brandende pijlen, wat twee hooibergbranden tot gevolg had. Terwijl de IJsselsteiners de brand aan het blussen waren (veel huizen waren nog van hout), drongen Van Rees en zijn soldaten de stad van de andere kant binnen door de sloten van de draaiboom (in de IJsselpoort?) te breken en roofden veel koeien en paarden uit de stad. De volgende dag wisten zij die voor 3500 oude schilden te Utrecht te verkopen. Vermoedelijk hebben de IJsselsteiners in deze tijd meermalen strooptochten van vreemde heren te verduren gehad, maar lang niet altijd zijn gegevens daarover in de bronnen terug te vinden.^'* 23 juni 1417. gedeeltelijke vernietiging stad.
Uit een oorkonde: 'facoba, door Gods genade hertogin van Beieren, gravin van Henegouwen, van
Holland en Zeeland en vrouwe van Friesland, doet een ieder kond dat heer Jan van Egmond en zijn broer heer Willem van Egmond met hun medestanders in het begin van mijn heerschappij, direct na de dood van mijn geliefde heer en vader, zaliger gedachten, nog voordat ik in Holland en Zeeland was gehuldigd, op ongehoorde wijze mijn slot en stad van IJsselstein met geweld hebben ontvreemd. Welk slot en welke stad onze medestanders — daartoe door mij rechtens aangesteld - met Gods hulp voor mij hebben herwonnen. Voorts omdat onze beminde vrienden van de stad Utrecht uit eerbied voor mij hebben geholpen dit
geweld te onzen gunste te laten keren en aangezien zij vijanden zijn geworden van die van Egmond en zij mede het slot en de stad in onze hand hebben teruggebracht, bedank ik hen met goede wil. Omdat wij zo'n ongehoorde gewelddaad niet meer willen zien gebeuren en daar ook niet meer mee geconfronteerd willen worden, hebben wij onze beminde vrienden van de stad Utrecht verzocht, bevolen en gemach- tigd om van mijnentwege het slot, de muren, torens en poorten van onze stad IJsselstein af te breken en te slechten, zoals zij ook gedaan hebben (op 23 juni 1417, TE) en zoals dat met ons goedkeuren voor ons 211
|
||||
en onze ergenamen geschied is. Gegeven in den Haag de 14de juli 1417. '^^
Anderhalfjaar later vond er een tweede, grondiger vernietiging plaats. 28 december 1418. groni^ige vernietiging stad.
'Johan, door Gods genade hertog van Lotharingen, van Brabant en Limburg, markgraaf van het Heili-
ge Rijk, graaf van Henegouwen, van Holland en Zeeland en heer van Friesland, enjacoha van Beie- ren, door dezelfde genade hertogin, markgravin, gravin en vrouwe van de voornoemde landen, doen een ieder kond dat wij door de grote ontrouw en verraderlijkheid die jegens de hertogin direct na de dood van onze lieve heer en vader hertog Willem van Beieren door die van IJsselstein binnen hun poorten, grachten en stadsvesten en door anderen die zij in en uit hun stad hebhen gelaten is aangedaan, en die wij met veel kosten en moeite hebben weten te heroveren, alle andere ontrouwen een voorbeeld willen stellen zodat zij weten wat hun in dat geval te wachten zal staan. Daarom hebben wij onze beminde vrienden van de stad Utrecht verzocht alles wat binnen IJsselstein gelegen en gebouwd is, binnen de grachten, fundamenten van poorten en muren, te slechten. Daarom ook, omdat wij dit bijzonder ernstig opvatten, hevelen wij en onze raad middels deze open
oorkonde onze vrienden van de goede stad Utrecht dat zij ter ere van ons alle huizen, schuren en hooibergen die zij binnen de poorten en fundamenten van de stadsmuur van IJsselstein aan zullen treffen na Allerheiligen fl november 1418, TF] toekomende zullen verbranden, weghalen en afbreken in alle haast, in onze naam. Uitgezonderd worden de kerk, het klooster, het gasthuis, het kasteel en de huizen van priesters en geestelijken. En dat afbreken en verbranden door de stad Utrecht gebeurt op onze verantwoording en kan onze opvolgers niet worden aangerekend. Gegeven in Den Haag op 15 |
|||||||
AJb. 6. Restanten van defundamenten van de Nieuwpoortommuring. Deze zijn aangetroffen tijdens de droogleg-
ging van de gracht in 1938. Afb. 7. Eikehouten balken dragen de fundering van deze stadsmuur.
|
|||||||
218
|
|||||||
augustus 1418 {...).'^''
Deze volledige afbraak van IJsselstein vond plaats op 28 december 1418. Van de stadsverde-
diging zijn slechts de fundamenten overgebleven. Hoewel in deze oorkonde het kasteel ge- spaard mocht worden, is uit de vorige gebleken dat deze met instemming vanjacoba van Beieren door 'die van Utrecht' reeds was afgebroken. Vermoedelijk stond er in 1418 nog slechts een ruïne die een verdere afbraak niet meer nodig maakte. De stad heeft tot circa 1424 braak gelegen.^^ De kloosterlingen op de Nieuwpoort hadden kort na de verwoesting plan- nen om hun plek te ontvluchten en te verhuizen naar een nieuw te bouwen klooster in de buurt van Haarlem; dat dit niet gebeurd is toont de veerkracht en koppigheid aan van baron en stedelingen van IJsselstein die toch hun stad weer gingen opbouwen en er voor de monni- ken geen reden meer was te verhuizen. 26 maart 1466. totale vernif.tic.inc; stad.
Ongeveer veertig jaar na de heropbouw van IJsselstein stond er weer een vijand voor de
poort. Deze keer waren het Gelderse troepen onder leiding van Otto van Vuren, die door ruwaard Adolf van Gelre gehuurd waren om de verovering van Arnhem door de heer van IJsselstein te wreken. Na de heropbouw in de jaren 1420 had Utrecht, als overwinnaar, de IJsselsteiners verplicht om in plaats van de verwoeste toegangspoorten dammen in de stads- gracht te leggen, zodat Utrechtse troepen altijd de stad konden binnenkomen. Het was ook verboden om de verdedigingswerken te herbouwen. Tijdens oorlogsdreiging had het stadsbestuur van IJsselstein echter besloten om de dammen
op te ruimen en een bolwerk te bouwen met een valbrug. Nadat Utrecht in niet mis te versta- ne bewoordingen duidelijk had gemaakt dat de oude situatie hersteld moest worden, is dit inderdaad geschied. Op 26 maart 1466 bood de herstelde dam een uitstekende gelegenheid voor Otto van Vuren en zijn mannen om de stad binnen te rijden, te plunderen en in brand te steken."'** Een geschiedschrijver heeft dit feit aldus opgetekend. 'De Geldersche hebben IJssel- steyn verbrant, ende also heeft de stadt in d'asschen gelegen tot de tijden van Frederick van Ysselsteyn, die van Carel van Bourgondien verkregen heeft dat hij de stad soude mo^hen vermaken ende bemu- ren."^ Wellicht kunnen we de toestemming van Karel - de Stoute - van Bourgondië tot wederop-
bouw van IJsselstein stellen op 1471, toen hij hertog Adolfvan Gelre gevangen liet nemen en diens vader Arnold, familie van de heer van IJsselstein (sinds 13 mei 1469 Frederik van Eg- mond) herinstalleerde als hertog. Deze keer had de stad dus zo'n vijfjaar in puin gelegen en waren ook nu weer alle (?) muren geslecht. Het lijkt me dat Otto van Vuren zeer duidelijke instructies van zijn heer, Adolfvan Gelre, had meegekregen om de heer van IJsselstein voor geruime tijd van zijn strategische bezit te ontdoen. 26 augustus-6 september 1482. belegering.
Onder het krachtige, pro-Bourgondische bewind van heer Frederik van Egmond is IJssel-
stein twee keer belegerd geweest. In 1482 vond dat plaats door de verenigde krachten van Kleefse en Utrechtse troepen, die zich ingroeven en verschansten in de Hoge Biezen, de Hoge Waard en de Nieuwpoort. Het legeronderdeel dat in het klooster op de Nieuwpoort gelegerd was, had de beschikking over een geschut dat vlakbij stond opgesteld en waarmee regelmatig de stad werd bestookt. Dit veroorzaakte kleine branden in de binnenstad en de dood van zeven IJsselsteiners. Voor het eerst lezen wij nu dat er vanuit de stad (lees: vanuit de bolwerken) hevig teruggeschoten werd en ook dat er schermutselingen in het open veld plaatsvonden. Van de tweedracht tussen de Kleefse en Utrechtse troepen over de strategie (plunderen of bestormen) kon Frederik van Egmond met zijn Hollandse troepen gebruik maken, zodat het leger van circa 6000 man op de vlucht werd gedreven met achterlating van 219
|
||||
veel krijgsmateriaal.'*"
Het is opmerkelijk dat in de korte periode na de verwoesting van de stad en dit beleg IJssel-
stein zo goed was verdedigd. Het is aannemelijk deze herstelwerkzaamheden op het conto van heer Frederik te schrijven, die het belang van een goed te verdedigen IJsselstein moet hebben onderkend. Frederik stond op zeer goede voet met de Bourgondische machthebbers en is door hen met veel functies en goederen bedacht, niet in de laatste plaats omdat hij een uitstekend militair was. Onder heer Frederik zal het kasteel, dat sinds 1466 slechts een ruïne was, in Bourgondische stijl zijn herbouwd. Slechts de kasteeltoren resteert en kan ons nog een goede indruk geven van hoe het geweest is. De oorlogshandelingen van 1482 hebben klaarblijkelijk het kasteel onberoerd gelaten, er wordt in de bronnen niet over gesproken. Dat men daarentegen probeerde van de zuidkant IJsselstein te beschieten doet vermoeden dat de noordkant - waar het kasteel stond - te sterk was verdedigd. De herbouw van het kasteel kan in dat geval tussen circa 1470 en 1480 worden gesteld, jaren waarin het vermogen van Frederik aanzienlijk toenam. 2i april-ijuni iSii. belec;ering.
De jaren 1482-1511 betekenden allerminst dat er vrede in de streek heerste. De vijandigheid
tussen met name de heer van IJsselstein en de stad Utrecht bleef bestaan en werd geregeld met woorden en daden uitgevochten. De jaren 1490 waren voor het IJsselsteinsc gebied rampza- lig; men had last van strooptochten, waardoor de monniken bij het Klaphek definitief naar IJsselstein verhuisden. Ook waren er misoogsten en muizenplagen. In 1491 en 1492 waren er pogingen geweest door de heren van IJsselstein om Utrecht te
overrompelen, maar die waren mislukt. In 1498 werd er eindelijk vrede gesloten tussen Fre- derik en Utrecht, maar veel geschilpunten bleven onopgelost. Na een mislukte poging van de Utrechters in 1510 om IJsselstein middels een gecamoufleerd turfschip te overrompelen, volgde in het jaar daarop een belegering van de stad. Men groef zich in tussen Eitercn en het kasteel en stelde het zware geschut op waarmee kasteel en stad werden beschoten. Het kas- teel raakte tijdens dit beleg zwaar gehavend; vermeld wordt dat twee kasteeltorens in puin werden geschoten. Het belangrijkste geschut van IJsselstein was opgesteld even buiten de IJsselpoort, in het bolwerk 'Zwijgt Utrecht' dat met vlechtwerk was gecamoufleerd. De aan- val van de Utrechters was voornamelijk op het kasteel gericht, dat zeer sterk was verdedigd en niet kon worden genomen. De deels houten, deels stenen huizen waren op de daken met leem bepleisterd zodat granaten en vuurpijlen geen effect sorteerden. Na enige weken kwam Floris van Egmond te hulp en werden de belegeraars verdreven. In augustus 1511 werd een definitieve vrede getekend, bij welke gelegenheid men symbolisch het einde van de laat- Middelceuwse periode kan stellen."*' Opmerkelijk is het IJsselsteinse zelfvertrouwen tijdens dit beleg, terwijl men toch door een sterke tegenstander werd belaagd die met de modernste wapens uitgerust was. In tegenstelling tot '1482' toen men vanuit de Nieuwpoort werd bestookt, probeerde de
vijand het nu van de noordkant waar het versterkte kasteel stond. Dat men er niet in slaagde het kasteel geheel in puin te schieten, pleit wederom voor de aard van de versterkingen die na circa 1470 waren aangebracht. Behalve het zware geschut in het bolwerk beschikten 'die van IJsselstein' ook over een kat, een verplaatsbare granaat- of stcnenwerpcr. Het is vreemd dat de belegeraars zich niet op de muren geconcentreerd hebben; wellicht bracht dat teveel risico met zich mee omdat er veel kruit moest worden verschoten en een bestorming ten koste zou gaan van veel slachtoffers. Na deze belegering, de laatste in een lange rij, trad een langdurige periode van vrede in die
mede tot gevolg had dat de stadsverdediging ernstig werd verwaarloosd. Pas tijdens de eer- ste jaren van de Opstand is daar verbetering in gekomen. 220
|
||||
HOOFDSTUK 3
Verdedigingswerken naarde toestand van
1570
|
|||||||
Er bestaat een nauwkeurig getekende kaart van IJsselstein met de Nieuwpoort en de buurt-
schap Eiteren uit circa 1570^*^ van de hand van Jacob van Deventer. Deze kaart werd gemaakt voor militaire doeleinden: koning Philips verlangde voor zijn Spaanse troepen een volledig beeld van de steden der Nederlanden met name van de toegangswegen, versterkingen en voornaamste gebouwen. De kaart van Van Deventer geeft een goede indruk van de laat- Middelccuwse situatie en aan de vooravond van de Opstand. Aan de hand van de gegevens op de kaart van Van Deventer en kaart- en archiefmateriaal uit
latere tijd (16e-l 8e eeuw) zijn de verdedigingswerken en de belangrijkste gebouwen in kaart gebracht naar de toestand die reeds omstreeks 1570 bestond. Een kadastrale stadsplattegrond uit 1819 is gebruikt voor de genummerde intekening van de diverse objecten. De 'rondwandeling doorliet 16e eeuwse IJsselstein'vangt aan bij de stenen gebouwen (aangege-
ven door de letters A-H), die met hun leien daken goed beschermd waren tegen aanvallen met brandende pijlen. Afli. 8. Verdedigini^su'erken en belangrijkej^ebouwen naarde toestand van ± 1570.
|
|||||||
22i
|
|||||||
A KASTEELTERREIN
Het Bourgondische kasteel dat na circa 1470 was gebouwd, bestond in 1570 niet meer als
zodanig. Slechts de torens en mogelijk de verbindingsmuur kunnen uit die periode stam- men; het eigenlijke kasteel bestond uit een aantal nieuwe gebouwen, waarvan een deel was ingericht als verblijfplaats van de drost (in 1570 Charles de Cassiopyn). B KLOOSTER MARIËNBERG
Na afbraak van het klooster op de Nieuwpoort in 1482 zochten de monniken een tijdelijk
heenkomen naar een nieuw gebouwd klooster bij de Nieuwendam. Vanaf 1494 werd wederom een nieuw klooster gebouwd, deze keer in het hart van de stad, welke plek een goede bescherming bood aan de veel geplaagde kloosterheren. In geval van oorlog, als de plattelanders naar IJsselstein zouden vluchten en de stad overvol raakte, moesten de monniken op bevel van de baron deze mensen in hun klooster herbergen. C STADSWAAG
Gebouwd in de 14e eeuw en herbouwd in 1599.
D ST. EwouTSGASTHUis (vermoedelijke plaats)
Gebouwd omstreeks 1350. Tijdens belegeringen van de stad werden de gewonden hier
verzorgd. E STADHUIS
Met de bouw van het (tweede) stadhuis moet men omstreeks 1538 zijn aangevangen.'*■'
Een stadhuis was per definitie van steen en had dikwijls het aanzien van een kasteelachtig huis. Het gebouw moest een mogelijke stadsbrand kunnen doorstaan omdat onder meer alle belangrijke bescheiden daar werden bewaard. F DEKANIJ OF KAPITTELHUIS
Verblijfplaats van proost en kanunniken van de St. Nicolaaskerk, met hoge uivormige
klokketoren. Gebouwd omstreeks 1398 en gespaard tijdens de stadsverwoesting van 1417-1418. G ST. NICOLAASKERK
Gebouwd 1309-1310. De toren diende als uitkijkpost en in geval van brand of oorlogs-
dreiging werden de klokken geluid. In 1570 was de spits niet meer aanwezig ten gevolge van een brand twee j aar eerder. H SCHUTTERSDOELEN
Hoewel de gegevens uiterst schaars zijn, kan de schutterij aan het eind van de 15e eeuw
voor het eerst georganiseerd zijn en de Doelen uit die tijd dateren. Het gebouw stak uit in de zuidelijke stadsgracht en was gewijd aan St. Joris. Oorspronkelijk diende het gebouw als oefenplaats voor de stadsboogschutters, maar later werden er de befaamde schutters- maaltijden in gehouden. De NUMMERS i-x zijn de stadssloten of-riolen. Zij zijn ingetekend aan de hand van een be-
schrijving uit 1769, maar worden al in de 15e eeuw genoemd. Vermoedelijk zijn er meer geweest. Aangezien de riolen in de Middeleeuwen geulen waren die langs de straten liepen en al snel een stenen overkapping kregen en vervolgens onder het straatoppervlak kwamen te liggen, is het niet verwonderlijk dat zij in de volksmond de status van vluchtgangen kre- 222
|
||||
gen aangemeten, een mening die soms nog te horen is. Waar een riool door de stadsmuur
moest om het water in de gracht te kunnen lozen, werden zogenaamde '^afe«' of waterpoor- tjes gemaakt. De nummers i-44 hebben betrekking op de feitelijke verdedigingswerken, waarvan de ge-
sloten stadsmuur het belangrijkste onderdeel was. In 1570 had hij een totale lengte van onge- veer 1300 meter. Om deze lengte en de oppervlakte van het omsloten stadsdeel in een per- spectief te kunnen zien, volgt hier een tabel met vergelijkbare gegevens van andere steden naar de situatie van omstreeks 1500: Stad Lengte stadsmuur Oppervlak stad binnen muren
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buren 1200 m
IJsselstein 1300 m
Leerdam 1350 m
Montfoort 1350 m
Schoonhoven 1650 m
Vianen 1700 m
Zutphen 2100 m
Amersfoort 2800 m
Dordrecht 3200 m
Leiden 3700 m
Amsterdam 3700 m
Haarlem 4100 m
Utrecht 4900 m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In vergelijking met de verschillende steden valt op hoe klein de IJsselsteinse stadsmuur is
geweest en slechts 100 meter langer was dan die van het piepkleine Buren. Indien de Nieuw- poort geheel ommuurd zou zijn geweest, dan zou de totale lengte circa 1780 meter hebben bedragen en het stadsoppervlakte circa 23 hectare. In dat geval was IJsselstein toch nog maar iets groter geweest als bijvoorbeeld het naburige Vianen. De stadsmuur bestond uit een stevig fundament (dat hier en daar nog uit de 14e eeuw dateer-
de) met daarop een bakstenen muur van 41/2 meter hoog. Aan de stadkant lag tegen de muur een aarden wal van 31/2 meter diep en 3 meter hoog, gesteund door een kleiner muurtje. De muur stak dus ongeveer 1V2 meter boven de wal uit, zodat een volwassen persoon er vanaf de wal net overheen kon kijken.'*'* De top van de muur liep spits toe. Tussen de gracht en de stadsmuur lag een smalle strook grond die dicht met doornstruiken was begroeid, dit als extra hindernis. De gehele stadsmuur moet gebouwd zijn in de periode van stadsherstel na de grondige verwoesting van 1418, evenals de muurtorens. De IJsselsteinse stadsmuur was een eenvoudige muur en bezat geen uiterst kostbare (maar effectieve) weergangen en spaarbo- gen, welk type alleen in grote steden als Utrecht en Leiden (deels!) voorkwam. Alleen al voor de muur moeten zo'n 16 miljoen bakstenen zijn gebruikt, uitgaande van de schatting zoals die voor de Leidse muur is gemaakt.'*^ In tegenstelhng tot andere steden met stadsmuren is er in IJsselstein niet aanwijsbaar gebruik gemaakt van boeten in de vorm van 'steengeld', dus geld dat na een misdrijf moest worden betaald om daarmede stenen te kunnen bekostigen. In IJsselstein gebeurde dat, althans in de 16e eeuw, uitsluitend op stadskosten. Bakstenen wer- den aangevoerd uit de steenbakkerijen in het omliggend rivierengebied. De muurtorens hadden oorspronkelijk een houten dak en staken als halfronden uit de muur. Van daaruit had men een schootsveld van 180° of 270° als ze op een hoek waren gebouwd. In de Middeleeuwen was de radius van een handboog circa 200 meter, zodat de onderlinge afstand van de muurtorens ongeveer 100 meter moest bedragen om aan de maximale draag- 223
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijdte van de handboog te kunnen voldoen. In IJsselstcin bedroeg de gemiddelde afstand
tussen twee torens ruim 60 meter. In deze torens bevonden zich op ooghoogte schietgaten voor de boogschutters. De genummerde objecten zijn:
1 HOEKTOREN KASTEEL genaamd Het Hoeregat.
Veel torens hadden in de volksmond een bijnaam die soms een interessante geschiedenis
heeft. Het is niet ondenkbaar dat in deze toren de plaatselijke prostituees hun klanten afhandelden. Vaak vonden dergelijke bezigheden plaats in de buurt van de stadsmuur of -wal (vergelijk de naam 'walletjes'). 2 HOEKTOREN (bijnaam onbekend).
3 HOEKTOREN genaamd De Stok.
Aangezien het kasteel in de 16e eeuw ook een functie als gevangenis had, is het mogelijk
dat deze bijnaam te danken was aan de zogenaamde 'stok', een houten stam met gaten waarin de benen van de gevangenen werden gesloten. Vergelijk de uitdrukking: 'iemand in de stok zetten'. Tussen 2 en 3 stond de STAL van het kasteel. 4 KASTEELTOREN genaamd De Looyers Toren.
Deze toren is het nog bestaande restant van het kasteel zoals dat na 1470 was herbouwd.
Van deze toren is ook bekend dat daarin een gevangenis was (zoals nog steeds te zien is). De bijnaam is niet eenvoudig te verklaren. Slaat hij op de loden kogels die er lagen opge- slagen of moet er eerder gedacht worden aan de sarcastische betekenis van gevangenis (looien is luieren)? 5 VERSTERKTE KASTEELVLEUGEL.
Waarschijnlijk ook een restant van het Bourgondische kasteel. In de loop van de 17e
eeuw geheel vervallen. Opvallend is de halfronde vorm, die typisch 15e eeuws is. 6 HET HOF.
Dit was in de 13e eeuw de oorspronkelijke voorhof van het kasteel, een omgracht terrein
verbonden met dorp en kasteel waar een poort met houten aanbouwsels stond. Vermoe- delijk heeft 'de Hof geleken op die van het kasteel 'Brederode'. In 1570 was 'de Hof een onbebouwde ophoging zonder muur, vermoedelijk bezet met notebomen. De Hof- of Burchtstraat kan de oude verbindingsstraat met het kasteeldorp zijn geweest, zoals de naam doet vermoeden. Niet duidelijk is de (vroege?) relatie met het terrein dat bekend staat als de 'Hofleamp', direct ten oosten van het kasteel. In deze tijd werd het gebruikt als kasteel- of moestuin. 7 UITSTEEK.
Deze uitsteek in de stadswal (het Hof) diende voor de opstelling van het stadsgeschut dat
de noordoostelijke hoek tussen kasteel en kerk kon bestrijken. Diverse keren is door de vijand gepoogd deze hoek onder vuur te nemen. 8 HET KERKEGAT.
Uitgang van stadsriool nr. VII door stadswal en -muur. Genoemd naar de nabijgelegen
St. Nicolaaskerk. 224
|
||||
9 MUURTOREN genaamd De Papentoorn.
Genoemd naar de 'papen' (kanunniken of priesters) van de St. Nicolaaskerk.
10 MUURTOREN.
11 MUURTOREN.
12-14 IJSSELBARRIÈRE. Deze stadsverdediging bestond uit de ijsselpoort (nr. 12), het bastion genaamd Zwijg
Utrecht (nr. 13), de versterkte brug met overdekte sluis (nr. 14) en de stadsgracht. De Ijsselpoort kan al in 1374 aanwezig zijn geweest, maar moet in 1418 verwoest zijn. Herbouw vond spoedig plaats, maar na de aanval van 1482, die juist uit oostelijke rich- ting werd ondernomen, bleek dat een poort alleen niet voldoende was. Na de Utrechtse nederlaag in dat jaar is het bastion gebouwd met de komische naam Zwijg Utrecht als blijvende herinnering aan het aan de Utrechters opgelegd zwijgen en die bovendien het hazepad via 'het Hazenveld' moesten kiezen. Het bastion ging de oostelijke toegangsweg geheel beheersen. Bezoekers uit de richting Utrecht moesten eerst de brug over, het bas- tion door en dan pas de Ijsselpoort passeren. Kwam men per schip via Doorslag en IJssel dan moesten zij de sluis naast het bastion door, wat niet onopgemerkt kon geschieden. Brug en sluis waren geheel van steen en vormden met het bastion een aan elkaar gebouw- de eenheid. Het bastion bestreek een schootsveld van 360° en was voorzien van schietga- ten. Na de (laatste) belegering van IJsselstein in 1511 raakte het bastion snel in verval. Hoe de oorspronkelijke poort er heeft uitgezien, kan niet meer worden nagegaan. De oudste afbeelding van de IJsselbarrière dateert van 1625 en geeft een goed idee van de sterkte. Op de naam Zwijg Utrecht bezat IJsselstein overigens niet het alleenrecht, want ook een bas- tion van de Amsterdamse stadsmuur droeg deze naam. Ajh. 9. IJsselbarrière in 1625 met rechts het bastion 'Zwiig Utrecht'.
|
|||||
225
|
|||||
15 HET HAVENHEK.
De Haven was afgesloten met een ijzeren hek waarvan de sleutel door de portier van de
IJsselpoort werd bewaard. Hij bezat ook de sleutels van de poortdeur en van het slot aan de zogenaamde 'waterboom' onder de hvug, van de poort. De portier moest dagelijks van- uit een bootje deze sloten ontsluiten zodat het vrachtverkeer kon passeren. 16 WAKERSTOREN.
Torentje waar de stadswacht zich 's nachts verzamelde (de nachtwacht).
17 STADSMUUR.
Vermoedelijk tracé oude stadsmuur van de Nicuwpoort. Analoog aan nr. 24 kan hier
een 14e ceuwse stadsmuur hebben gelegen op de oude IJsscldijk. Wellicht liggen er nog fundamenten in de bodem van de gracht. 18 MUUR- OF WACHTHUISJE.
Op de stadsmuur moeten diverse houten wachthuisjcs hebben gestaan, zonder dat we
van allemaal precies weten waar ze hebben gestaan. 19 waterpoortje of RIOOLGAT.
Uitgang van riool nr. X. Dit poortje nog (dichtgemetseld) te zien in het overgebleven
tracé van de stadsmuur. 20 muurtoren.
21 muurtoren.
22 waterpc:)ortje.
Uitgang van riool nr. IX. 23 MUURTOREN.
24 Tracé oude stadsmuur van de Nieuwpoort.
Zie de foto uit circa 1938 van de toen blootgelegde fundering.
25 rondeel genaamd Het Pijltjeshol.
Dit rondeel is bewaard gebleven; staat aan de rand van de molenwerf. Het bovenwerk
is in de 19e eeuw verbouwd tot theekoepel. De herkomst van de bijnaam is niet bekend. 26 molenwerf.
Een werf is een ophoging, in dit geval een klein plateau als onderdeel van de stadswal,
aangelegd om de molen een goede windvang te geven. 27 HAVENHEK.
Ook hier was de Haven met een metalen hek afgesloten. De portier van de Benschopper-
poort bezat de sleutel. Anders dan bij de IJsselpoort was het hek onder de brug (de Mo- lenbrug) aangebracht. 28 Tracé stadsmuur in eerste aanleg.
In de 14e eeuw was deze muur de meest zuidelijke begrenzing van de stad. Fundamenten
226
|
||||
van de muur bevinden zich nog onder de kelders van de huizen langs de Schuttersgracht,
de Voor- en IJsselstraat, welke kelders steeds op dezelfde plaats een scheur vertonen. 29 HAVEN.
Wat nu de omvang van een sloot heeft, is haar bestaan begonnen als zuidelijke stads-
gracht. Nadat ze tot op halve breedte was gedempt, diende ze als haven voor het laden en lossen van schuiten. 30 ZUIDKANT van de siadscïracht in eerste aanleg.
Op de plaats van het havcnhek bij de IJsselpoort is nog goed te zien hoe breed deze stads-
gracht oorspronkelijk is geweest. De stadsmuur maakt hier een opvallende bocht naar de Wakerstoren en aan de andere kant naar de IJsselpoort. De oorspronkelijke gracht was hier circa 16 meter breed. 31 MuuRTouKN vanjannckc Hoogenboom.
In sommige muurtorens woonden met toestemming van het stadsbestuur en gratis, ou-
de en armlastige personen. Het wonen in zo'n torentje moet allesbehalve geriefelijk zijn geweest, zeker niet 's winters. De staat van onderhoud zal ook niet altijd best zijn ge- weest. 32 MuuRTOREN van Grietje Beernts.
Grietje moest eigenlijk per jaar één gulden huur betalen aan de stad, edoch... haar armoe-
de liet dit niet meer toe op een gegeven moment en daarom mocht zij er vanaf 1585 gratis wonen, mits zij de toren goed schoonhield. In 1570 woonde zij samen met ene Niesje, die ook één gulden per jaar aan huur verschuldigd was. 33 PC5RTIERSHUIS Benschoppcrpoort.
De portier van de IJsselpoort woonde tevens in de poort, maar die van de Benschopper-
poort had een apart huisje ter beschikking waar hij met zijn gezin woonde. 34 WACHTHUisjE Benschopperpoott.
Dit houten huisje, later van steen, was het dagelijks onderkomen van een stadswachter
die de passanten en hun waar moest inspecteren. 35 BENSCHOPPERPOORT.
Evenals de IJsselpoort geen bouwwerk waarvan de bouwgeschiedenis bekend is. Maar
ook deze poort moet na vernietiging van de stad in 1418 zijn herbouwd. Oude afbeeldin- gen laten een eenvoudige, vierkante poort met een puntdak zien. De ingang van de poort was aan twee kanten afgezet met een schutting zodat brede wagens niet konden passeren, dit ter bescherming van de smalle brug. 36 WATERPOORT genaamt Het Heiligengat.
Uitgang van riool nr. 1. De bijnaam is niet te verklaren.
37 MUURTOREN genaamd Het Schuttershok.
Eenzelfde soort muurtoren als nr. 16 die door de nachtwacht werd betrokken. De op
deze plaats staande was het domein van de schutters. 38 MUURTOREN.
227
|
||||
39 ???
De op deze plaats ingetekende muurtoren staat niet op de kaart van Van Deventer, maar
wel op die van Blaeu uit circa 1630. Op andere kaarten echter weer niet, zodat Blaeu mogelijk een vergissing heeft gemaakt. Een muurtoren op deze plaats is ook onwaar- schijnlijk, gelet op de ongebruikelijk korte afstand tussen nrs. 38 en 40. 40 MUURTOREN.
41 MUURTOREN genaamd De Leentj e storen.
Hier woonde in 1570 een zekere Leentje die voor dit voorrecht jaarlijks twee gulden
moest betalen, dit waarschijnlijk vanwege haar zekere mate van welstand. Na haar werd de toren namelijk gratis toegewezen aan een arm en oud echtpaar om er tijdens de rest van hun leven te kunnen wonen. De naam van 'Leentjestoren' bleef echter in zwang. In 1954 zijn bij rioleringswerkzaamheden de fundamenten van deze muurtoren aangetroffen. 42 KLEPHUISJE of BUSHUIS.
Het Klephuisje was het domein van de 'kleppers' of'klapwakers' (oneerbiedig de klaplo-
pers), die 's avonds en 's nachts met de klep (een voorwerp waarmee een kleppend geluid gemaakt kon worden) door de straten liepen om 'het gespuis' ervan te weerhouden hun snode plannen ten uitvoer te brengen. Iedere bewoner van een huis moest voor deze gereglementeerde politionele taak een vaste bijdrage betalen. Het Klephuisje fungeerde ook als Bushuis - waarschijnlijk was dit de oorspronkelijke
bestemming - wat inhield dat daarin het kruit was opgeslagen ten behoeve van de 'bussen' ofwel klein wapentuig (vuurroeren genaamd), mogelijk daaronder ook begrepen lichte Middeleeuwse kanonnen. 43 WATERPOORTJE genaamd Het Monnikengat.
Uitgang van riool nr. IV. Bij uitzondering is de geschiedenis van dit riool, of liever deze
stadssloot, bekend. Op 16 april 1512 stond heer Frederik van Egmond de kloosterlingen van Mariënberg toe een sloot te graven vanaf hun klooster tot in de gracht via een te maken doorgang in de stadswal en -muur. Zo'n sloot hadden zij nodig om het klooster te kunnen bevoorraden met kalk en turf De aldus ontstane watergang werd bij 'hetgat' in de muur en wal met een hek en slagboom afgesloten. De sleutel kwam onder berusting van de drost. ""^ De Kloosterstraat was dus toen, geheel of gedeeltelijk, veranderd in een watergang! In de volksmond kreeg deze verbinding met de gracht de naam 'het Monni- kengat!' Het is niet bekend hoe lang deze sloot heeft bestaan, maar vermoedelijk is zij later - na de Hervorming - versmald en tot een stadsriool gemaakt dat vervolgens onder- gronds kwam te liggen. GRACHT.
De gracht was onderdeel van de stadsverdediging. Ze was het eerste obstakel dat een
vijand moest nemen. Vermeden werd dat de gracht doorwaadbaar was en het was dus zaak haar goed diep te houden (te meer: velen konden in die tijd niet zwemmen). Met behulp van platte vaartuigen werd de gracht elk jaar ontdaan van het snel groeiend lies met behulp van dreggen. Op gezette tijden werd de gracht ook drooggelegd en dan uit- gebaggerd onder het toeziend oog van de stadsmagistraten. De berm vóór de stadsmuur werd ieder jaar door de portiers van onkruid ontdaan en de stadsdoorns (doornstruiken) netjes bijgehouden. Als de gracht was dichtgevroren (en dat was in die tijd bijna elke winter) dan waren de inwoners verplicht bijten en wakken te hakken. Alleen de monni- 228
|
||||
ken van Mariënberg waren hiervan vrijgesteld.
Gewoonlijk werd de gracht in delen verhuurd of verkocht, op voorwaarde dat de huur-
der of eigenaar deze schoonhield. De voorwaarde was dat de huurder of eigenaar deze schoon hield. De visserij werd apart verpacht en de inkomsten daarvan werden in de schuttersrekeningen verantwoord. Verder werd het grachtwater gebruikt door brouwe- rijen, lecrlooiers, voor de lakenindustrie, voor huishoudelijk gebruik en als drinkwater. De functie van waterweg en buffer tegen te hoge waterstanden in de IJssel was belang- rijk. Ook diende het uiteraard als bluswater. HOOFDSTUK 4
Hernieuwde zorg voorde verdedigingswerken
aan het begin van de Opstand De verdedigingswerken van IJsselstein verkeerden omstreeks 1570 in slechte staat. Achter-
stallig onderhoud, wind, regen en vorst hadden samen ondermijnend gewerkt. En ingeval er slechte mortel was gebruikt dan konden allerlei mossen en plantewortels snel vat krijgen op de structuur van het muurwerk en die binnen korte tijd ruïneren. In verschillende steden is bekend dat er zelfs bomen uit daken en muren groeiden! De slechte staat van de verdedi- gingswerken liet IJsselstein echter niet onverschillig, maar het geld ontbrak om de oplopen- de kosten voor herstelwerkzaamheden te kunnen betalen. Er werd dan ook geld geleend, de stadsgoederen werden duurder verpacht en de belastingen verhoogd. Bovendien moesten de rijke Utrechtse kapittels tegemoet komen in de oorlogslasten. Van ambitieuze plannen om een nieuwe verdedigingslinie aan te leggen overeenkomstig de moderne ontwikkelingen binnen het krijgsbedrijf, was in IJsselstein dan ook geen sprake in tegenstelling tot andere, strategisch gelegen plaatsen. Men kwam in IJsselstein niet verder dan repareren en vernieu- 47
wen.
POORTEN. De Benschopperpoort werd van onderen geheel hersteld door het aanbrengen
van dammen onder de brug, terwijl de brug zelf geheel werd vernieuwd. Het waakhuisje werd gerepareerd. De IJsselpoort werd eveneens hersteld en het waakhuisje gerepareerd: het werd met pannen gedekt en de schoorsteen en muren werden verhoogd. De IJsselpoort kreeg een nieuw leidak, er werd een nieuwe trap gemetseld en alle sloten werden vermaakt. Aangezien op de brug steeds wagens omvielen door de slechte toestand van het wegdek, werden de gaten opgevuld met aarde. De portier kreeg wegens onbetrouwbaarheid zijn ont- slag en de nieuw benoemde nam tevens het leidekken voor zijn rekening. HAVEN en GRACHTEN. De Havcn werd in 1585 uitgediept"**^ en de grachten werden met gro-
tere regelmaat van waterplanten ontdaan en uitgediept. STADHUIS. In 1569 werd een bolwerk voor het stadhuis aangebracht.
STADSWALLEN cn -MUREN. Aan de stadsmuur is in deze periode onafgebroken gewerkt,
vooral in dejaren 1580 namen de reparaties sterk toe. De muur achter de kerk, bij het Kerke- gat, was omgevallen en deels in de gracht terecht gekomen. Vanafjanuari 1587 werd de rest van die muur omvergehaald; uit de gracht werd het puin verwijderd. De muur was tot het fundament afgebroken, maar de stenen bewaarde men. De eerste (nieuwe) steen voor de 229
|
||||
herbouwde muur werd gelegd in juli 1587. Tegelijkertijd werd het Kerkegat gerepareerd en
de pijler onder de stadsmuur daarnaast. Voor deze reparatie werden 5400 bakstenen gekocht met de nodige muurankers. Voor de kantlaag moest nog eens 3000 stenen worden aange- schaft. Muurtoren nr. 10 werd opgeruimd en de wal bij de nieuwe muur opgehoogd met aarde uit de Kloosterstraat, zo 'dat men bequaemelick over die muer soude moeden sien.' Grote delen van de muur tussen Benschopperpoort en Monnikengat werden tot zeven lagen
baksteen afgebroken en opnieuw opgemetseld. Het Monnikengat werd ook gerepareerd en langer gemaakt. Zeven muurtorens werden deels afgebroken, de bakstenen schoongemaakt en weer ingemetseld. De muur voor het kasteel onderging dezelfde behandeling en de kant- laag van de muur achter het klooster werd geleidckt en met 2000 nieuwe bakstenen hersteld. In het Bushuis werd het stadsgeschut opgesteld en in een rondeel (mogelijk nr. 25) werd een kalkoven gemetseld voor de metselspecie. De lange lijst van reparaties is hiermede nog lang niet ten einde, maar het vermelde geeft een
goede indruk van de omvang van de werkzaamheden, die de stad een vermogen hebben gekost. Het is zelfs mogelijk dat de restanten van de stadsmuur voor het grootste deel stammen uit
deze tijd, afgezien van de fundamenten en onderste lagen. Na deze koortsachtige periode van herstel brak een eeuwenlange periode van verwaarlozing aan die nog steeds voortduurt en getuigt van een minachting voor de bewogen geschiedenis. Ajh. Wen 11. Opgravingen tijdens riolerin^swerkzaamheden in 1954 aan hel Kronenhiir^plantsoen. We zien
duidelijk de fundamenten van vermoedelijk de 'Leentjestoren'. |
||||||
W2t
|
||||||
230
|
||||||
HOOFDSTUK 5
Chronologische overzichten
KASTEEL
Oudste Stenen verdedigingswerk. Waarschijnlijk gebouwd naar 13e eeuwsc trant:
vierkante burcht met vier hoektorens en een voorburcht of-hof, geheel omgeven door een gracht; het complex stond in verbinding met het (kasteel)dorp. 1279 Residentie van Gijsbrecht van IJsselstein.
1298 Belegering en inname door Hollandse troepen. Zwaar beschadigd door beschieting.
Kasteelbrug vernield en kastcelpoort geslecht. 1346 Bisschop van Utrecht sticht uit wraak brand in IJsselstein. Schade kasteel niet bekend.
1417 Op bevel van [acoba van Beieren onder andere kasteel afgebroken door Utrecht.
1420 Kort na dat jaar is het kasteel herbouwd.
1466 Gelderse troepen leggen IJsselstein in de as. Verdedigingswerken met kasteel geslecht.
1470 Tussen 1470-1480 kasteel herbouwd.
1510 Aanval van Utrecht op IJsselstein. Kasteel zwaar beschadigd door beschieting.
OORLOGSHANDELINC.EN IN EN UC:)Nn DE STAD
1346 Bisschop van Utrecht sticht uit wraak brand in IJsselstein.
1348 Cisterciënserabdij te Eiteren in puin geschoten.
1349 IJsselstein doorstaat beleg van 5 weken door de bisschop van Utrecht.
1374 Kleefse benden bestoken IJsselstein met brandende pijlen (dit in verband met rieten
daken en hooibergen in de stad). Roof van veel koeien en paarden die een dag later in Utrecht werden verkocht. In die tijd had IJsselstein meermalen te maken met roof- tochten. 1417 Gedeeltelijke verwoesting van de stad door Utrecht.
1418 Alle huizen, schuren en hooibergen verbrand en afgebroken op bevel vanjacoba van
Beieren. Verdedigingswerken werden ook geslecht. In 1417 was de stad al voor een groot deel verwoest. 1424 Begin van herbouw van de stad.
1466 IJsselstein geplunderd en in de as gelegd door Gelderse troepen.
1471 Begin van herbouw van de stad.
23i
|
||||
1482 Tweemaal belegeren Kleefse en Utrechtse troepen IJsselstein. Schade in de binnenstad
door branden. Zeven inwoners gedood. Klooster op de Nieuwpoort werd door de belegeraars gebruikt om de stad te beschieten etc. Vandaar dat IJsselstein later besloot tot afbraak aldaar en herbouw binnen de stad (Maricnberg). 1490 Tussen 1490 en 1500 is IJsselstein veelvuldig geteisterd door strooptochten.
1511 Belegering van IJsselstein door Utrecht.
GRACHTEN OM DE STAD.
1310 Nederzetting vóór 1310 was omgracht.
Noordelijk; aan de voorzijde van het omgracht kasteel.
Zuidelijk : huidige Haven (langs Havenstraat) was toen gracht. Westelijk : langs de huidige Klooster- en Doelenstraat. Oostelijk : langs de huidige Kerkstraat. Na 1310 begin gemaakt met uitbreiding oppervlakte IJsselstein in de vorm van een
rechthoek van 550 x 520 meter, geheel omgeven door een brede singel. Noordelijk: voor en naast het omgrachte kasteel. Zuidelijk : langs de huidige Paardenlaan. De oude langs de Havenstraat werd in
oostelijke- en westelijke richting verlengd en bleef nog dienen als zuidelijk verdedi- gingswerk in samenhang met stadswal c.q. stadsmuur. Westelijk : aan de buitenzijde van de Achterslootse dijk die onderdeel werd van de
stadswal c.q. stadsmuur; oude gracht langs Klooster- en Doelenstraat werd gedempt. Oostelijk : aan de buitenzijde van de IJsseldijk die onderdeel werd van de stadswal c.q. stadsmuur; oude gracht langs de Kerkstraat werd gedempt. 1350 Zuidelijke gracht langs huidige Havenstraat was opgenomen in vaarroute
Lopikerwaard-Utrecht vv met los- en laadplaats te IJsselstein. Daar verrezen langza- merhand op de zuidoever van de gracht schuren, pakhuizen enzovoort. Aan de zuid- kant van het ontstane handelswijkje werd omstreeks 1350 een brede gracht gegraven ten dienste van de scheepvaart. De iets noordelijker gelegen oude gracht werd voor de helft gedempt en bestemd tot Haven, waarlangs zich - na slechting van de stadsmuur- een handelscentrum verder ontwikkelde. Over deze Haven werd een brug gelegd waarop men tevens vis ging verhandelen (vandaar de naam Visbrug). Toentertijd was waarschijnlijk al afgezien van het oorspronkelijke plan om de gehele Nieuwpoort tot aan de huidige Paardenlaan te bebouwen en bij de stad te trekken. De stadsuitbreiding hield dus op bij de nieuw gegraven gracht die tevens als vaarwater was gaan dienen. |
|||||
232
|
|||||
NOTEN
1. Zie kaartje 1.
2. Algemene Geschiedenis der Nederlanden (AGN), dl. 2 (Haarlem 1982), p. 188.
3. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht (OSU), dl. IV, nr. 1949.
4. Algemeen Rijksarchief (ARA), Archief graven van Holland, nr. 793.
5. Rijksarchief Utrecht (RAU), Archief van het Domkapittel, nr. 3855.
6. S.W.A. Drossaers, Inventaris van het archief van de NassauseDomeinraad (AND) II (Den Haag 1955), 2e dl.,
nr. I. p.3. L. van Tongerloo, Middeleeuwse IJsselstein, in UHKIJ 4, p. 8. 7. Bronnen tot 1301 in het OSU en na 1301 in het RAU, archieven van de Utrechtse kapittels, van de bisschop van
Utrecht eva, en in het ARA, AND II en Archief graven van Holland. 8. J.A. Coldeweij, De heren van Kuyc (Tilburg 1982), p. 146 en bijlage.
9. Oud archief IJsselstein (OAIJ), nr. 186.
10. J.C. Visser, Schoonhoven (Assen 1964).
11. GrootplakkaatboekvanUtrecht,dI. l,p.529ev. (1798).
12. J.C. Visser, Schoonhoven (Assen 1964), p. 00 en AGN 4 (Haarlem 1980), p. 43-51.
13. J.J. de Geer, Onuitgegevene oorkonden betreffende het slot, de stad en de heerlijkheid van IJsselstein, in: Co-
dex diplomaticus Neerlandicus 2e serie IV, 2, nr. 2 (Utrecht 1860), p. 98-101. (CDN) 14. OAIJ, nr. 78 (afschrift uit eind 16de eeuw).
15. Ibid. -
16. R. Fruin, DeMiddeleeuwserechtsbronnenderkleinesteden vanhetNedersticht, 3, (Den Haag 1903). (Rechts-
bronnen.) 17. ANDir^nr. 123.
18. Rechtsbronnen, p. 13-16.
19. Rechtsbronnen, passim. .
20. OAIJ, nr. 611. , ' , '
21. Rechtsbronnen, p. 59 ev.
22. ANDII, nr. 1101.
23. M.H.H. Doesburg, Getyped verslag van de opgravingen op de Nieuwpoort, 1936-1937.
24. Dit vermoeden voor het eerst uitgesproken door J.C. Visser, Schoonhoven (Assen 1964), p. 118, voor wat
betreft de Achterslootse dijk. 25. AND II, nr. 145. Zie ook CDN II, 1, p. 172 (1348).
26. Dordrecht 1620, p. 91, zo ook bij vrijwel iedere schrijver na hem die dit onderwerp heeft behandeld.
27. Bronnen in AND II, onder de genoemde jaren.
|
|||||
233
|
|||||
28. AND II, nr. 95.
29. AND II, reg. 243, nr. 105.
30. Werken van het historisch genootschap te Utrecht, nieuwe serie nr. 42, boek VI; Bronnen van de geschiedenis
der Nederlanden in de Middeleeuwen, dl. 2, Rijmkroniek van Melis Stoke (Utrecht 1885), vs. 81-285. 31. CA. Rutgers,Jan van Arkel (Groningen, diss. 1970), p. 46.
32. A. Matthaeus, Veteris aevi analccta (Analecta), III (Den Haag 1738) p. 240. (De zg. Vermeerderde Bcka.)
33. Ibid.,p. 244.
34. Ibid., p. 275.
35. Ibid.,p. 602-603.
36. Ibid.
37. Rechtsbronnen, p. 35.
38. CDN2eIV, 2, nr, 2, p. 132-137.
39. M. Boxhornius, Toneel ofte beschrijvinge des landts ende steden van Hollandt ende West-Vrieslandt (Amster-
dam 1632), p. 309. 40. N.B. Tenhaeff (ed.). Bisschop David van Bourgondiëen zijn stad (Utrecht 1920), p. 125-127. (Naar de eerste
druk van A. Matthaeus' Analecta, 1698). 41. Berijmd verhaal van het beleg van IJsselstein door Gelderen Utrecht in 1511; in: Bijdragen van het historisch
genootschap te Utrecht (Utrecht 1881). 42. Foto van het origineel, RAU, Topografische atlas nr. 561.
43. AND II, nr. 62, stadsrekening 1538-1539.
44. Opmeting in sept. 1769 door J. van Stolk.
45. H. A. van Oerle, Leiden binnen en buiten de stadsvesten (Leiden 1975). p. 251.
46. RAU, Archieffonds kleine kapittels en kloosters, nr. 469 a.
47. Gegevens uit de stadsrekeningen, OAIJ nr. 325. (1568-1599).
48. OAIJ, nr. 247 en 33.
|
|||||
234
|
|||||
HOOFDSTUK 6
Conclusies
|
||||||
Aan de hand van de criteria die voor de moderne definitie van een stad gelden, is onderzocht
in hoeverre IJsselstein daaraan voldeed. IJsselstein is gegroeid van een kasteeldorp tot een kleine stad. Die ontwikkeling is te plaatsen in het eerste kwart van de 14e eeuw en is te danken aan de periode van stabiliteit onder Gijsbrecht en Arnold van IJsselstein. In eerste instantie moest de nieuwe stad van een aanzienlijke omvang zijn, maar in de loop der tijd werd duide- lijk dat de helft voldoende was. Er is geen stadsrechtprivilege van de landsheer uitgegaan, maar er is sprake geweest van een
aantal deelprivileges waarvan de verlening van tolvrijheid de belangrijkste was. IJsselstein begon als stad te functioneren en wel op het moment dat de Baronie van IJsselstein een feit was geworden: omstreeks 1340. De macht van de baron bleef gedurende de 14e eeuw groot op allerlei niveaus, maar werd in
de 15e en 16e eeuw steeds meer door een opkomend patriciaat ingedamd. Wat opvalt is dat IJsselstein in alle opzichten een klein stedelijk karakter had en qua inwonertal en grootte meer op een dorp geleek. De speciale status van de Baronie in het Stichts-Hollandse grensgebied, als leen van de aanzienlijke geslachten Van Amstcl-Van IJsselstein en Van Egmond, maakte IJsselstein tot een bijzondere stad met een identiteit. In de loop van twee eeuwen is de stad herhaaldelijk slachtoffer geweest van vijandelijke troe-
pen. De stadsverdediging, omstreeks 1350 compleet, heeft veel te lijden gehad en is tot twee- maal toe (in 1418 en in 1466) geheel of deels afgebroken geweest. Het in aanleg 13e eeuwse kasteel heeft tussen 1417 en circa 1470 geheel of gedeeltelijk in puin gelegen en is daarna in een andere stijl en effectiever opgebouwd. Ook de stadsmuren zijn op de fundamenten weer opgetrokken en vooral in het laatste kwart van de 15e eeuw hebben zij hun stevigheid bewe- zen. Na de herbouw rond 1470 moet er een systeem zijn ontwikkeld dat onderhoud garan- deerde, wellicht met financiële steun van heer Frederik van Egmond en later van zijn zoon Floris. Het nieuwe bolwerk 'Zwijg Utrecht', na 1482 gebouwd, als standplaats voor het zwa- re stadsgeschut, heeft zich tijdens het beleg van 1511 bewezen. Toen de directe noodzaak voor een sterke stadsverdediging na 1511 verdween, zijn stadsmuren, bolwerk en kasteel slecht onderhouden. De geschiedenis van de IJsselsteinse stadsverdediging loopt parallel aan die van de stadsont-
wikkeling en kan in een aantal fasen worden onderverdeeld. In de eerste fase, van midden 13e eeuw tot circa 1310, was IJsselstein een kasteeldorp. Het kasteel met de voorhof of-burcht waren de belangrijkste verdedigingswerken. Bovendien was het dorp door een gracht en een aarden wal met pallisade omringd. De tweede fase, van 1310 tot 1350, kan de eerste stedelijke fase worden genoemd. In deze periode van stabiliteit vond er een nieuwe stadsplanning plaats die ambitieus van opzet was. Een groeiend realisme bracht de prille stad tot een meer geschikte omvang terug. De stad werd nu geheel ommuurd en omgracht en mocht zich verheugen in een oplevende marktgerichte handel. Vermoedelijk is de gehele opzet, die tot stadswording leidde, uitsluitend te danken geweest aan de heren van IJsselstein. De derde fase, vanaf 1350, liet eerst een stadsuitbreiding in zuidelijke richting zien en daarna een con- solidatie van het stedelijk oppervlak; de Nieuwpoort werd definitief opgegeven. Er ont- stond een economische concentratie - profiterend van het vruchtbare achterland en de gun- stige ligging - én door druk van buitenaf Vanaf circa 1350 was het gedaan met de rust en 235
|
||||||
stond er steeds weer een vijand buiten de poort die met eigen middelen bestreden moest
worden. Na de grondige verwoestingen van stad en stadsverdediging in de 15e eeuw vond steeds wederopbouw plaats, met aanpassing van de stadsverdediging aan de moderne eisen. Na het laatste beleg in 1511 werden alle verdedigingswerken verwaarloosd en werd het kas- teel ingericht tot een slot waar de drost voortaan resideerde. Hoewel na 1570 veel aan herstel is gedaan, bleef de grote kracht van de IJsselsteinse verdediging geconcentreerd in de stads- grachten en de enkele stadsmuur met het bastion voor de IJssclpoort, een Middeleeuwse verdediging die volstrekt onvoldoende was om een modern leger tegen te houden. Uitbrei- ding heeft nooit meer plaatsgevonden. december 1989, drs. A.M. Fafianie
|
|||||||
INHOUD
|
|||||||
1. Wat maakte IJsselstein tot stad? 203
A. Middeleeuwse term voorstad. 203
- situatie en gebruikte terminologie in het land van IJsselstein
B. Begrenzing van stad en stadsvrijheid. 204
- ontwikkeling gezagsverhoudingen in het land van IJsselstein
C. Demografische concentratie 205
- omvang bevolking van de stad in de 16e eeuw
D. Eigen juridisch statuut 206
-marktrecht, tolvrijdom, landbrief, stadsbestuur E. Specialisatie en economische functie 207
-handelscentrum, agrarische bedrijvigheid, ambachtelijke industrie F. Stedelijke autonomie 208
- eigen rechtspraak, belasting etc.
2. De stadsverdediging van IJsselstein 209
A. Kasteel 209
-oorsprong, naam, vorm, bewoners B. Gracht, wal, stadsmuur 210
- woonkern op IJsseloever, het kasteeldorp, de stad in fasen
C. Beproefde weerbaarheid verdedigingswerken 216
-instandhouding en verwaarlozing. Overzicht krijgshandelingen tussen 1279 en 1511
3. Deverdedigingswerkennaardetoestand van 1570 221
4. Hernieuwde zorg voor de verdedigingswerken aan het begin van de opstand 229
5. Geraadpleegde bronnen, chronologische overzichten / 231
6. Conclusies 235
236
|
|||||||
KENMERK VAN 'STAD-ZIJN'
|
|||||
Globaal twee eeuwen met veel oorlogsleed had stedelijk IJsselstcin achter de rug toen daar
eindelijk een langdurige periode van wapenrust in het zicht kwam. Het vredesverdrag met Utrecht (1511) luidde dat rooskleurig tijdperk hoopvol in, verboden als het - volgens het verdrag - was om onderlinge oorlogen te voeren. Maar, zolang een aantal Nederlandse gewesten elkaar nog bckampte, waarbij de jonge Heer van IJsselstcin als hoge dienaar van de landsheer ook betrokken was, hield IJsselstcin zich natuurlijk waakzaam en hield het kruit droog. De vele rampspoeden in de achterliggende 165 jaar had hen geleerd, dat de weg naar IJsselstcin voor vergeldingsacties gemakkelijk te vinden was, voor wie dan ook. De burgerij van toenmalig IJsselstcin zal, indachtig aan wat in een stadsboek - naar aanleiding van IJssel- steins vernietiging op 28 december 1418 - met eigentijdse pen was gegrift, die waarschu- wing voor ogen hebben gehouden, luidende: 'Liver kynder die hierna poirter werden t'Yssel- steyn, die houden dit ingedenckenisse'... Toch was de tijd niet ver meer dat oorlogen tussen gewesten evenals met wapens gevoerde
partijtwisten - IJsselstcin wist daar alles van - tot het verleden zouden gaan behoren. De zeventien Nederlandse gewesten vormden geen natie, verschilden bestuurlijk veel van el- kaar en hadden machtsuitbreiding in hun vaandel geschreven. Maar in het midden van de 16e eeuw kwam definitief een einde aan die grote mate van gewestelijke zelfstandigheid en daar- mede aan de mogelijkheid tot onderling oorlogvocren. Dit had consequenties voor IJssel- stcin. Een lange tijd - meer dan een eeuw - was er voor nodig geweest eer alle Nederlandse gewesten in handen kwamen van de Bourgondische vorst door koop, erfenis en onderwer- ping. Het was Karel V die dat Bourgondisch streven afrondde. Zijn imperium had de om- vang van een wereldrijk. Hij was: Aartshertog van Oostenrijk geworden via het Huis Habs- burg. Koning van Spanje, Keizer van Duitsland, heerser over uitgestrekte gebieden in Itahë, Mexico en Zuid-Amerika en niet in het minst Heer der (rijke) Nederlanden. De graafschap- pen Henegouwen, Zeeland en Holland waren reeds in 1433 (via de nalatenschap van Jacoba van Beieren) Bourgondisch geworden terwijl pas in 1543 het hertogdom Gelre als laatste gewest door Karel V aan zijn zegekar werd gebonden (in 1528 had hij de wereldlijke macht van de bisschop van Utrecht overgenomen). Naar Bourgondisch gebruik kwamen de gewesten onder een centraal gezag te staan en
vormden alzo het gebied van de Zeventien Verenigde Nederlanden. Maar een eenheid als bij een land of natie was het uitdrukkelijk niet en is dat in deze samenstelling ook nooit gewor- den, behoudens een korte periode eeuwen later toen België en Nederland een eenheid waren (1815-1830). Voor de gewesten gingen uniforme bestuurs- en andere regels gelden met inachtneming van de verplichtingen die vorst en onderdanen elkaar waren verschuldigd. In aangelegenheden die de instemming behoefden van de onderdanen (extra heffing van gelden bijvoorbeeld) dan verliep dat overleg per gewest via de Staten, een college van vertegen- woordigers van meestal drie standen: adel, geestelijkheid en steden. Centralisatie van de macht werd ingevuld door één staand leger ter vervanging van de gewestelijke legers. In elk gewest werd een stadhouder als plaatsvervanger van de landsheer aangesteld (soms hadden meer gewesten een en dezelfde stadhouder). Vaak waren zij het die de legers aanvoerden. Tot de bekleders van die hoge posten behoorden al in een vroeg stadium de Heren van IJssel- stcin. 237
|
|||||
Het einde van het tijdperk van de 'binnenlandse' oorlogen moge dan wel te danken zijn ge-
weest aan Karel V, maar een sfeer van pais en vree wist hij allerminst te bewerkstelligen. De door hem ingevoerde maatregelen wekten onrust en onvrede op in een brede laag van de bevolking, maar niet in het minst bij de adel, geestelijkheid en steden. En na zijn troonsaf- stand ten gunste van zijn zoon Philips II werd het leven en werken onder al het nieuw inge- voerde, waaronder de plakkaten die gevoelens van haat opriepen, voor de Nederlanders totaal onmogelijk. Een massale opstand was in aantocht. Zo had Karel V toch een eensge- zindheid in de Nederlanden geschapen, die weliswaar niet aanvaardbaar bleek voor alle gewesten maar in de Noordelijke gewesten de kiem werd van de latere Nederlandse staat. Na de invoering van het centraal gezag in de Nederlanden nam IJsselstein niet langer een
strategische positie in, dit in tegenstelling tot de Baronnen van IJsselstein die, ambitieus als ze waren, hun kwaliteiten en invloed hadden aangewend tot verkrijging van hoge ambten. Hun Baronie (van IJsselstein) was echter niet opgegaan in het groot verband van de zeventien gewesten, als onderdeel van het graafschap Holland. Hoewel leenman zijnde van Holland hadden de Heren van IJsselstein (die pas later de titel van Baron aannamen) de Hollandse graaf buiten de deur weten te houden in een aantal zaken, onder andere op het gebied van de belastingheffing. Zo was IJsselstein in een bijzondere positie terecht gekomen die later uitge- legd en erkend is in de geest van: souverciniteit. De Baronie van IJsselstein had dus de status gekregen van een zelfstandige enclave binnen de Nederlanden. Pas bij de omwenteling in 1795 kwam daaraan een eind. Al die tijd heeft IJsselstein haar eigen geschiedenis gemaakt, want in die van de verenigde Nederlanden stond zij als het ware aan de zijlijn. Aldus was er toch nog iets werkelijkheid geworden van wat voor de oudste Van Amstels een droombeeld is geweest: een onafhankelijk Amstelland. Ook in financieel opzicht moest IJsselstein haar eigen zaken regelen, in het gunstigste geval
met financiële steun van de Baron (die ten slotte niet geringe inkomsten genoot uit zijn om- vangrijk goederenbezit). De stadsverdediging was zo'n object dat op eigen kosten onder- houden moest worden. En als IJsselstein wèl opnieuw een uit militair oogpunt strategische positie had ingenomen, dan zou onderhoud niet voldoende zijn geweest door de gemoderni- seerde strijdwijze en toegenomen vuurkracht (artillerie). Breda, eveneens behorend tot de Oranjegoederen, behoefde wel moderne verdedigingswerken en de aanleg ervan vergde zulke hoge kosten, dat de Prins in 1579 besloot het kerkzilver uit de Baronie van IJsselstein ten bate van deze werken te verkopen. In de eerste jaren van de Opstand heeft de Baronie van IJsselstein overigens nauwelijks een
rol van betekenis kunnen spelen. IJsselstein was gedurende de beslissende eerste tien jaren van de Opstand zelfs niet in staat om zich openlijk aan de zijde van haar Baron te scharen. Toen de situatie in de Nederlanden vrijwel onhoudbaar werd voor de Prins van Oranje, legde hij zijn ambten neer (1567) en nam de wijk naar zijn voorvaderlijk slot Dillenburg in Duitsland om van daaruit de Nederlandse zaak te dienen. Door zijn vlucht had hij zich veilig gesteld, maar zijn goederen werden hem ontnomen met alle consequenties van dien. Eén ervan was dat de Baronie van IJsselstein een Spaansgezinde beheerder kreeg in de persoon van Barlaymont. In 1576 kreeg Willem van Oranje zijn goederen weer terug. Tot dan had IJsselstein wel geleden maar niet gestreden. De verdedigingswerken waren niet of nauwelijks belaagd geweest, maar ook aan het onderhoud was weinig gedaan. Toch maakte IJsselstein hectische tijden door, zowel tijdens de periode van Barlaymont als lange tijd daarna. Tientallen IJsselsteiners werden door de beruchte Raad van Beroerten veroor- deeld en al waren ze tijdig gevlucht, terugkeer was onmogelijk gemaakt. Verplichte inkwar- 238
|
||||
tiering en voeding van soldaten was aan de orde van de dag en leveranties aan het leger even-
eens. Huisvesting van de gevluchte plattelanders schiep problemen. Ook muitende troepen en benden roofden wat zij roofden konden en trokken vaak een spoor van vernielingen. Dit alles kwam gedurende een groot aantal jaren voor en het maakte vaak geen verschil of men met Spaanse troepen dan wel met Geuzenvendels te doen had. Ook natuurrampen als ziekte- golven en overstromingen als gevolg van doorbraken in de Lekdijk speelden in de beginjaren van de Opstand hun vernietigende rol in en om de Baronie. Naarmate de 80-jarige oorlog zich meer en meer naar de Zuidelijke Nederlanden verplaatste,
normaliseerde het dagelijks leven zich in de noordelijke streken. Ook achter de Middeleeuw- se ommuring van IJsselstein kwam er rust en lange tijd zouden daar geen andere noden heer- sen dan de problemen van alle dag. Maar door toedoen van de Franse koning Lodewijk XIV stonden de Nederlanden in 1672
weer met de rug tegen de muur. De 'lage landen' leken in korte tijd te worden overmeesterd, maar de vijandelijke troepen bleven steken bij de Hollandse Waterlinie die niet ver voorbij IJsselstein in Noord-Zuidrichting liep. IJsselstein kon dus, onbeschermd als ze was, rekenen op een treffen met de Franse troepen. De IJsselsteinse bestuurders hebben dit niet afgewacht maar traden de Franse commandant tegemoet met de symbolische sleutels van de stad in hun hand alsmede het aanbod van een hoge afkoopsom. De Fransen zagen af van militair geweld, accepteerden het aanbod en legerden zich in en om de IJsselsteinse veste. Maar alsof IJssel- stein haar handen nog niet vol genoeg had aan het verwerven van de beloofde sommen geld, trokken de soldaten er nog eens op uit om met harde hand de bevolking te belagen. Maar ook de Staatse troepen (de Hollandse dus) hadden daar patent op en zo keerden de tijden van honderd jaar geleden terug. Ook de zware inundaties ontbraken niet. IJsselstein lag als een zwaar belaagd souverein eilandje in een wereld van geweld. Maar door toedoen van de Ba- ron Prins Willem III (die de Nederlanden met succes redde van de ondergang) was de Baro- nie van IJsselstein een erkend neutraal gebied en op papier dus onpartijdig in de strijd van de Nederlanden tegen Frankrijk. Ook dit zou het nageslacht lang bijblijven door de enorme schuldenlast als tol voor zelfstandigheid. Maar de kenmerkende elementen van 'stad-zijn', de stadsmuur en beide poorten, waren intact gebleven! Na de rampjaren 1672-1673 hernam IJsselstein haar eigen koers en zou daarin de komende
honderd jaar niet gestoord worden door machtsvertoon of groot geweld van buitenaf. Bin- nen de stadsmuren bleef de ruimte voldoende voor de burgers en ambachtslieden. Om het wonen in IJsselstein aantrekkelijker te maken, werd zelfs een bouwpremie ingesteld. Delen van de stadsmuur werden gebruikt voor gerief en nut evenals de stroken groen tussen gracht en walmuren. Niets wees er meer op dat deze voorzieningen aan de rand van de stad ooit hadden gediend als hechte verdedigingswerken. Ook het kasteel had zijn oorspronkelijke bestemming verwaarloosd, want hier en daar was het proces van afbrokkeling van bijgebou- wen al niet meer te stoppen. Hetzelfde gold voor de Republiek der Verenigde Nederlanden en de positie van Stadhouder
Prins Willem V. In 1795 maakte een revolutie zonder bloedvergieten een eind aan de Repu- bliek der Verenigde Nederlanden waarna de Bataafse Republiek onder het credo Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap werd uitgeroepen. Ook aan het bestaan van de Baronie van IJs- selstein kwam toen een eind. Maar na vijftien jaar was van de zelfstandigheid van ons vader- land weinig meer over en was de tijd rijp gemaakt voor inlijving bij het Franse keizerrijk van Napoleon. Na ineenstorting van Napoleons droom, driejaar later (1813), herrees Nederland als een weer zelfstandige natie, maar nu als een eenheidsstaat in de vorm van een Koninkrijk. 239
|
||||
AJh. 1. Huidige situatie aan de zuidoostzijde van de binnenstad. De muur is gestut met houten balken. Op de
achtergrond de oude Nicolaaskerk. (foto: Bram van Mens) Ajb. 2. Dezelfde situatie, gezien naar de richting Benschop, hinks korenmolen de Windotter en in het midden de
Nicolaasbasiliek met het torentje van het stadhuis, (foto: Bram van Mens) |
|||||||
Een nieuwe toekomst werd tegemoetgetreden op een geheel nieuwe wijze. Het gebied van
de voormalige Baronie van IJsselstein begon ook een nieuw bestuurlijk leven, waaraan ook de stad IJsselstein en de beide dorpen Benschop en Noord-Polsbroek onafhankelijk van el- kaar inhoud zouden gaan geven binnen de provincie Utrecht. Dat was geen afrekening met het verleden, maar historisch gezien was de indeling bij Utrecht wel opvallend! De historische steden torsten een verleden mee dat in het nieuwe tijdperk meer problemen
gaf dan in menige plattelandsgemeente. Overigens viel in de Gemeentewet van 1851 het onderscheid tussen 'stad' en 'dorp' weg, want sedertdien bestaan er in Nederland officieel alleen maar 'gemeenten'. Diezelfde Gemeentewet maakte het ook onmogelijk dat er 'poort- gelden' geheven konden worden van personen die de stad een bezoek brachten. De eerste slachtoffers waren de 'portiers' (die de bediening van de poorten vaak hadden gepacht van de gemeente) en de gemeente verloor een bron van inkomsten. Tot schrik van menige stedeHng zouden de poorten voortaan onbewaakt open blijven, ook 's nachts dus, waardoor dieven en |
|||||||
240
|
|||||||
ander gespuis alle kansen kregen om ongemerkt de stad binnen te komen. Het gemeentebe-
stuur van IJsselstcin kon zich wel verplaatsen in die angstgevoelens - de burgemeester had die 'bedenkelijke' openheid ten slotte zelf aan de orde gesteld - maar men was natuurlijk niet bereid om op gemeentekosten de beide poorten te laten bewaken. Maar wat erger was: het gemeentebestuur besloot vrijwel onmiddellijk om de onderhoudsgevoelige poorten te slo- pen en te vervangen door muurtjes ter weerszijden van de rijweg. De kosten hiervan bedroe- gen wel ƒ 900,—, maar de iepenbomen tussen de IJsselpoort en de Paardenlaan alsmede de linden op de wal en bij de Benschoppcrpoort vertegenwoordigden een aantrekkelijke som. En de stenen van de walmuur aan de zuidkant van de stad konden ook worden verkocht. Eerdere plannen om deze muur te slopen in het kader van werkverschaffing die zichzelf kon bekostigen uit de opbrengst van de stenen, hadden geen genade kunnen vinden in de ogen van de Koning. Eenjaar tevoren (1844) was crjuist een Koninklijk Besluit van kracht gewor- den dat toestemming voor de sloop van stadsmuren noodzakelijk maakte. Voor de muur aan de noordkant (kasteelzijdc) kwam die voorwaarde te laat, want die was inmiddels al geslecht om plaats te maken voor een plantsoen. Die oplossing, al dan niet in combinatie met gedeel- telijke handhaving van wal en muur, vindt men nog op veel plaatsen terug. Maar ook een aantal inwoners was niet gelukkig met de sloop en dienden een verzoek in tot handhaving. Kortom, de ontmanteling was een teer punt bij autoriteiten en bevolking. Stapsgewijs is het proces van afbraak toch doorgegaan, behalve aan de zuidkant van de stad. In 1883 stond daar in de zuid-oosthoek nog een deel overeind en nog wel met veel vrije ruimte er omheen. Hocpelfabrikant Gerrit van Rooijen, die daar al eigendommen had lig- gen, kocht dat stuk muur (lang 61,70 meter) vooreen symboHscheprijs vanf 1,~. Maar hij moest de walmuur wel met muurankers verstevigen! Het gemeentebestuur was er dus zon- der meer van uitgegaan dat dit restant van de stadsmuur niet verwaarloosd mocht worden door de nieuwe eigenaar. Later werd dit muurgedeelte lange tijd aan het zicht onttrokken door de bebouwing die Van Rooijen daar had laten verrijzen. Bij de gemeente was het be- staan van de muur uit de memorie geraakt, zodat bij de inventarisatie van de plaatselijke monumenten de muur buiten beeld bleef Afh. 3. Huidige toestand van de muur. De situatie is gevaarlijk, mede door vernielingen.
|
|||||
241
|
|||||
Toen omstreeks 1970 de panden van Van Rooijcn door de gemeente werden gesloopt, bleek
hoe goed Van Rooijen zich aan de regels had gehouden: het stuk stadsmuur was overeind gebleven en daarmede was IJsselstein onverwacht een monument van vooral hoge emotio- nele waarde rijker. Gelukkig was het gemeentebestuur- met inspraak van vertegenwoordigers uit de bevolking
-juist doende met de voorbereiding van een bestemmingsplan 'IJsselstein binnen de grachten'. In 1974 werd het vastgesteld. Op historische gronden is daarin bepaald dat de oorspronkelij- ke groengordel langs de grachten zou worden hersteld. De laatste fase zou in de periode 1983-1986 worden gerealiseerd, maar helaas: de zuid-oosthoek met het gedenkwaardig res- tant van de stadsmuur ligt er nog steeds bij als in de nadagen van IJsselsteins turbulente Mid- deleeuwse periode. Een vergeten kenmerk van 'stad-zijn', anders dan de omstreeks 1970 vervaardigde nieuwe ambtsketen van de burgemeester in fraaie vorm symboliseert! |
||||||||
AJb. 4. De beginperiode van IJsselstein als nederzetting met een stedelijk karakter is in de IJsselsteinse ambtsketen
uitgebeeld door het wellicht 14e eeuwspoorterszegel van de stad (opidanoru(m) de Yselsteyn), waarop binnen de ommuring (destad) mogelijk de heilige Nicolaas aan wie de IJsselsteinse kerk in 1310isgewijd, en wellicht een paus staan afgebeeld. |
||||||||
December 1989, J.G.M. Boon
|
||||||||
242
|
||||||||
VERZOEKSCHRIFT
tot doel hebbende
een ^vergeten vestingwerk-monument^
toe te voegen aan
de reeds geregistreerde vestingwerk-
monumenten
|
||||||||
Gericht aan de Minister voor Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur,
p/a Rijksdienst voor Monumentenzorg
Broederplein 41
3703 CD Zeist
|
||||||||
IJsselstein, 18 september 1986.
Geachte excellentie,
De stichting 'Historische Kring IJsselstein', zetelend te IJsselstein aan Omloop West 42 te
huize van haar sekretaris, verzoekt U de oude vestingwerken kadastraal bekend onder, ge- meente IJsselstein, sectie F, nummers 1567, 1705, 1612, 1607 (-zie bijlage V-), toe te voegen aan de lijst van monumenten binnen de gemeente IJsselstein. De stichting stelt zich blijkens artikel 3, lid b, van haar statuten onder meer toe doel:
'het bevorderen van de conservering van historische monumenten'. Op grond van navolgende omstandigheden meent verzoekster dat plaatsing op de lijst als
voormeld gewettigd is. De vestingwerken waar het in deze om gaat zijn gelegen in het zuid- oostelijke gedeelte van de binnenstad en hebben een lengte aldaar van circa 100 meter, stam- men uit de 15e eeuw en bestaan uit; a. wal/kade met een gemiddelde breedte van 4,5 meter,
b. vestingmuur met een gemiddelde hoogte van 3 meter,
c. glacis met een gemiddelde breedte van 17 meter,
d. gracht met een gemiddelde breedte van 10 meter.
Naar de mening van verzoekster zijn de vestingwerken van bijzondere betekenis voor IJssel-
stein en dit karakter dient voor de toekomst onveranderd te blijven. Verzoekster wil met name voorkomen dat de vestingmuur, glacis en omgrachting ter plaatse door welke wijzi- ging dan ook wordt ontsierd en zorgen dat de vestingwerken weer in ere hersteld worden. 243
|
||||||||
Vergeten monumenten
De oude vestingstad IJsselstein is eeuwenlang omgracht en ommuurd geweest. Van deze
vestingwerken is thans de onmgrachting in zijn geheel bewaard gebleven terwijl de vesting- muur alleen nog maar aan de zuidzijde van de binnenstad gevonden wordt. Helaas is het merendeel van deze vestingmuur door bebouwing onzichtbaar. Daar waar de muur zicht- baar is herkent men de vestingwerken zoals ze er van oorsprong hebben uitgezien, bestaande uit gracht, glacis, muur en wal. Er zijn in IJsselstein nog maar twee gebieden waar deze vestingwerken zo gevonden kunnen worden. Het eerste gebied ligt in de zuidwest-hoek van de binnenstad en is genaamd 'het mc:)Leni'Lantsoen'. Hier hggen gracht, glacis, muur en wal fraai in een plantsoen geconserveerd. Dit gebied is tijdens de inventarisatie van monu- menten opgenomen in het register met als algemene omschrijving: 'Oude vestingwerken met omgrachting, deels in plantsoen en landschappelijke aanleg veranderd'.
(-zie bijlage I- De kadastrale aanduidingen F.842 en F. 1589 zijn rcspektievelijk de aanduidin- gen voor het Molenplantsoen en de stadsgracht. De aanduiding F. 1758 is een groenstrook aan de noordzijde van de binnenstad.) Het tweede gebied waar gracht, glacis, muur en wal een vestingwcrkmonument vormt ligt
in de zuidc:)c:)st-hoek van de binnenstad, hierna te noemen: de Z.O.-hoek. Dit gebied kwam omstreeks 1970 vrij, nadat sloopwerkzaamheden van huizen en fabrieken hadden plaatsgevonden. De inventarisatie van monumenten binnen de gemeente IJsselstein was toen reeds afgesloten en men heeft naderhand geen verzoek gedaan de vrijgekomen vesting- werken van de Z. O.-hoek aan de lijst toe te voegen. Uit navolgende overeenkomsten met de Algemene Bepalingen van de Monumentenwet willen wij aantonen dat de vestingwerk- monumenten van de Z.O.-hoek van grote waarde zijn en als 'vergeten monumenten' toegevoegd dienen te worden aan het register. Overeenkomsten tussen de vergeten monumenten van de
Z. O.-hoek met de algemene bepalingen van de monumentenwet artikel 1, lid b. De Monumentenwet verstaat onder monumenten:
1. Alle vóór ten minste vijftig jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn
wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun volkskundige waar- de; 2. terreinen, welke van algemeen belang zijn wegen daar aanwezige zaken als bedoeld on-
der 1; 3. alle zaken en terreinen, welke van algemeen belang zijn wegens de aan die zaken en terrei-
nen verbonden geschiedkundige herinneringen; Ten aanzien van de vestingwerken van IJsselstein zijn de volgende overeenkomsten te ver-
melden: Ten aanzien van punt 1 :
De vestingwerken zijn eeuwen oud en zijn van algemeen belang wegens hun schoonheid en
hun volkskundige waarde.
/
Ten aanzien van punt 2 : / De vestingwerken bestaan uit terreinen als kade, glacis en gracht. /
|
|||||
244
|
|||||
Ten aanzien van punt 3 :
De stad IJsselstein kent een eigen woelige geschiedenis waarin de vestingwerken een belang-
rijk rol spelen. Wij noemen onder andere een belegering uit 1482 van de Utrechters voor de stad IJsselstein. Voor meerdere historische gegevens ten aanzien van de vestingwerken verwijzen wij naar de
algemene historische omschrijving uit de Topografische Atlas, bijlage IL Ook wat betreft het behoud van de vestingmuur en de Walkade is hier geschiedenis te ver-
melden. Toen de gemeente IJsselstein in het midden van de vorige eeuw de vestingmuur in zijn totaliteit wilde slopen voorkwam de Koning dat de laatste resten van de muur aan de Walkade onder de slopershamer vielen. Op grond van een Koninklijk Besluit van 5 novem- ber 1844 had men namelijk toestemming van de Koning nodig om de muur te mogen slopen. De gemeente deed hierop een verzoek met als belangrijkste argument; verlost te mogen zijn van de drukkende en zinloze onderhoudskosten. Nadat de Koning in 1846 geen toestem- ming gaf werd er een nieuw verzoekschrift door de gemeente ingediend. Het antwoord op dit laatste verzoek kwam in 1847 en luidde; 'geen beslissing kan genomen worden alvorens de Koning de walmuur persoonlijk zal hebben bekeken'. Bij deze correspondentie bleef het en de muur en de Walkade bleven gespaard. Dat de vestingmuur eerder in de belangstelling stond wordt duidelijk in bijlage III waarin bestektekeningen en omschrijvingen te vinden zijn die nodig waren voor restauratie-werkzaamheden rond het jaar 1769. Bijlage IV is een weergave van het aanzicht op de vestingwerken van de zuidzijde van IJsselstein in 1727. ARTIKEL 1, LID E. De Monumcntcnwet verstaat onder stads- en dorpsgezichten:
groepen van onroerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen en bruggen, grach- ten, vaarten, sloten en andere wateren welke met één of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen, dat van algemeen belang is wegens hun schoonheid of het karakter van het geheel. ARiKEL 1, LID F. De Monumentenwet verstaat onder beschermde stads- en dorpsgezichten:
stads- en dorpsgezichten, welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers. Ten aanzien van de Z.O.-hoek zijn de volgende overeenkomsten te vermelden:
Ten aanzien van artikel 1, lid e : De Z. O.-hoek kent een samenspel van onroerende goederen, te noemen als 1 gracht, 2 gla-
cis, 3 vestingmuur, 4 wal/kade, 5 vele monumentaal beschermde en beeldbepalende panden. De omgeving van deze onroerende goederen in de Z. O.-hoek vormt in de stad IJsselstein een eigen karakteristieke eenheid. Ten aanzien van artikel 1, lid f: De binnenstad van IJsselstein is een beschermd stadsgezicht.
Het aanzicht van de Z.O.-hoek is in bijlage VI in tekening gebracht. ARTIKEL 2, EERSTE LID. Bij de toepassing van de Monumentenwet wordt rekening gehouden
met de bestemming van het monument.
Ten aanzien van de Z.O.-hoek is de volgende overeenkomst te vermelden:
Het huidige bestemmingsplan genaamd 'IJsselstein binnen de grachten' van 1974, is tot stand
gekomen najaren van overleg tussen Monumentenzorg, vertegenwoordigers van het ge- meentebestuur, een stedebouwkundig bureau en de burgerij. Vertegenwoordiger voor Mo- numentenzorg was toen onder andere de heer J. Stapper. Zijn grote inzet en belangstelling voor IJsselstein leidde er toe dat bij de vormgeving van het bestemmingsplan gebruik ge- 245
|
||||
maakt werd van historische gegevens uit een kadastraal minuutplan van 1825. Zo ontstond
het plan om langs de grachten de originele groengordel van de glacis te herstellen. Dit echter betekende dat er vele woningen aan de gracht zouden moeten verdwijnen en dat stuitte op bezwaren. Na vele wijzigingen in dit plan koos men voor een middenweg. De huizen kon- den blijven staan en op die plaatsen waar geen bebouwing was zou de groengordel als plant- soen worden uitgevoerd. De Z.O.-hoek die inmiddels vrij gekomen was van bebouwing werd opgenomen in de grocngordel-bcstemming en kreeg in het bestemmingsplan ccn dui- delijke funktie als een vestingwcrk-monumcnt. De uitvoering van het groengordclplan zou volgens het reconstructie-saneringsplan als laatste fase in de jaren 1983-1987 worden uitge- voerd. Hieruit concluderen wij dat de Monumentenwet, wat betreft het bestemmingsplan van toepassing is. Integratie met het kloosterplantsoen
Uit het voorgaande moge duidelijk geworden zijn dat de vestingwerken in de Z.O.-hoek
belangrijke historische monumenten zijn. Een ander aspekt waarom het belangrijk is dat deze vestingwerken beschermd dienen te worden is een toekomstige mogelijkheid om twee monumentale gebieden, die eeuwen met elkaar verbonden zijn geweest, opnieuw te hereni- gen. Wij doelen hier op een 'hernieuwde intecjratie van de vestincjwerken en de kloosterfundamenten'. Deze kloosterfundamcntcn, gelegen aan de overzijde van de stadsgracht (zie plattegrondtekening bijlage VII.), zijn in 1937, 1938 en 1956 door onder ander de heer W. Stoker voor onderzoek opgegraven (zie foto bijlage VIII). De geschiedenis vertelt dat dit klooster omstreeks 1342 gesticht werd door de Cistercicnse-
rorde en bekend stond onder de naam 'Onze Lieve Vrouwenberg'. Het klooster speelde een belangrijke rol tijdens het beleg van 1482 waarin een groot leger uit Utrecht de stad Ijssel- stein aanviel. Omdat het klooster zich buiten de vestingwerken bevond gebruikten de Utrechters dit complex als schuilplaats van waaruit zij de stad konden bestoken. Na dit beleg besloot men het klooster uit veiligheidsoverwegingen af te breken en binnen de muren van IJsselstein op te bouwen. Tot voor 1911 behield IJsselstein het aandenken van deze geschie- denis in zijn landelijke karakter. Vanaf de vestingwerken in de Z. O.-hoek kon men de heu- vel zien liggen waarin de kloosterfundamenten bewaard waren gebleven. Maar dan, in 1911, werd er op de vestingwerken een fabriekscomplex gebouwd en veran-
derde de Z.O,-hoek in een industrieel gebied. Later, in 1953, verrezen aan de overzijde van de stadsgracht, ter hoogte van het fabriekscomplex, twee flats. De afstand tussen de flats en de gracht bedroeg slechts vier meter waardoor de gracht aldaar degenereerde tot een ordiani- re sloot. Vanuit het oogpunt dat er aan de overzijde het fabriekscomplex stond werd er tegen deze onestethische plaatsing ten opzichte van de stadgracht toch geen bezwaar gemaakt. Zo verdween het historische aandenken van een stukje stedelijke geschiedenis. Alleen een ge- deelte van de kloosterfundamenten bleef in een plantsoen, genaamd 'het Kloosterplantsoen', bewaard. In de jaren '70 kwam er een opleving voor de Z. O.-hoek. Fabrieken en huizen werden gesloopt. De vestingwerken kwamen hierdoor vrij van bebouwing en de gemeente IJsselstein bestemde de Z.O.-hoek in het groengordclplan als plantsoen. Echter, het vrije uitzicht vanaf de Walkade stootte sinds die tijd op de achtergevels van de flats die als domine- rende onestethisch geplaatste objekten een doorn in het oog werden. Het lijkt ons niet on- waarschijnlijk dat deze flats, door hun slechte woonkwaHteiten of om welke redenen dan ook, ooit zullen verdwijnen. Als dit in de toekomst gebeurt dan zien wij een rijke historische hereniging ontstaan van de vestingwerken met het Kloosterplantsoen welke een nieuw sie- 246
|
||||
raad kan worden voor de stad IJsselstein.
Het is ook om deze toekomstige mogelijkheid dat de stichting 'Historische Kring IJsselstein'
een beroep doet op bescherming van de vestingwerken in de Z.O.-hoek.
De stichting 'Historische Kring IJsselstein' hoopt met de vermelde informatie een duidelijk
beeld te hebben gegeven van een historisch waardevol en cultureel belangrijk gebied.
Wij vertrouwen op een deskundig oordeel en zien gaarne een positieve reactie op dit ver-
zoekschrift tegemoet opdat de vestingwerken spoedig in ere hersteld kunnen worden. Hoogachtend, namens de stichting 'Historische Kring IJsselstein':
L. Murk, voorzitter C.J.H, van Dij k-Westerhout, secretaris
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
247
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
copie uit de Topografische Atlas
A. Vestingen (of versterkte steden) in de provlnoie UTRECHT |
|||||||||||||||||||||
Versterkingen
|
Wallen
gssleoht |
||||||||||||||||||||
Volg-
Hr. |
|||||||||||||||||||||
Kaam, omsohrüTlng, historische bijzonderheden, enz.
|
|||||||||||||||||||||
erate Latere
|
|||||||||||||||||||||
Wük bti Duurstede (vervolg)
1078), terwijl de afbraak van de stadsmuren reeds in 1673
zou zijn aangevangen (Valksnier IV, 19; Bosscha II, H8) . Overblijfselen zijn: resten van de Runnolenpoort uit de 1;e eeuw, thans onderbouw van de molen "Rijn en Lek"^ en de nog goed te herkennen omwalling van het kasteel in hst door J.D. Zocher in 1836 aangelegde wandelpark (Croookewit 14). IJselstein
Sen Heerlijkheidsstadjs op de grens van Holland en Utrecht
(Fook. Andr. I, 41), dat aanvankelük tot Holland behoorde, vandaar dat het zowel door Hadr. Junlua (Beschrijving van de voornaamsts gemuurde en ongemuurde Steden van Holland en West-Vriesland. Delft 1609) als door Boxhorn, is beschre- ven onder de Hollandse steden. Het had zijn oorsprong in het kasteel dat c.1300 door Vrou-
we Berta van Eeukelom, tijdens de gevangenschap van haar gemaal GUsbrecht,een Jaar lang werd verdedigd en dat, reeda vöór 1144 gebouwd, herhaalde malen is verwoest en weer op- gericht (Schotanus, I52). Bij de sloping van het kasteel in 1887 werd de vierkante traptoren, uit het eind van de I5e eeuw, gespaard. De stad mest reeds c. I3IO enigermate versterkt zijn geweest
omdat de Bisschop haar toen een kerk en drie vaste Jaar- markten schonk. In 1349 werd zij voor het eerst door de Utrechtsen belegerd en verwoest (South., 385; Teg. St. ÏII, 556). In 1390 werd IJselstein door Arnold van Egmond met stenen muren, poorten en torens voorzien (Schotanus, 263; floihorn, 327; South., 91; Bachlene I, 772). In de 15e eeuw moest de stad herhaaldelijk zware aanvallen ondergaan, eerst van ds Hollanders onder Hertog Jan van Beieren en Vrouwe Jacoba, bij wie zich de naijverige Utrechtenaren hadden aan- gesloten; in 1417 en I4I8 werd zij belegerd en Ingenomen en werden binnen 6 dagen tijds haar slot en vestingwerken ver- weest en haar hulzen verbrand (Boxhcrn; Gouth., 435; Peters I, 3I); in 1466 werd zij wederom, nu door de Geldersen, tot de grond toe verbrand en verwoest (Boxhorn; South., 478). Weliswaar- gaf Karel de Stoute in I467 toestemming om "Die Stede weder op te timmeren ende dat slot ts stereken" (South., 435; V. lennep-Hofdijk II, 129, 131; v. Hidek IV), maar Utrecht was hst hiermee niet eens en beval de Magi- straat van IJselstein de nleuwgemaakte bolwerken, poorten en bruggen weer af te breken (de Sesr II, 132). Bisschop David van Bourgondig bracht op 17 Juli 1470 een verzoening tussen de partijen tot stand (Burman, III, 23), maar nog in 1510 en I5II deden de Utrechters en Selderssn aanvallen op de stad, die echter door Heer Floris van Egmond warden af- geslagen (South., 573).In 1749 was de et«4 nog omringd met wallen en grachten (Teg. St. VII, 557). Een stuk muur bij de voorm. Benschopperpoort en een dicht-
gemetselde poort op de walkade zijn de weinige restsn van do vsstlng (V.Ii. I, 27); voor do Kasteel-toren zie Kunst- reisboek III, 133). |
|||||||||||||||||||||
IIV
|
|||||||||||||||||||||
XII
|
|||||||||||||||||||||
Bijlage II
|
|||||||||||||||||||||
248
|
|||||||||||||||||||||
.■*f^ C-Z-^-J^y,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
~4~t!^7^:^''JE
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^J^v^fl-i?^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
+J/
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fll'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ht^.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i N
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i ^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i____^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage III a.
Maattekening van de vestingmuur te IJsselstein.
De tekening behoort hij een bestek uil 1769 waarin openbare goederen van IJsselstein werden opgetekend en
omschreven.
Bijlage III h.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LJ, wal muur, lang 300 poet, is hier en daar
uytgehogen, maar zyn geen hoeken van ge- vaar als alleen een hoek van circa 25 voet leng- te die maat afgenomen, stellen in 't geheel in alles 4 roe instoppinge(n), verder de nygin- ge(n) en voeginge(n) 30 GL, deeze muur is buyte(n) 12 voet hoog Aan de wal zyde is die op eenigeplaatse(n) uyt-geteert, en op eenige plaatse(n) goet, stelle(n) in deeze 1 roede in- stoppinge(n) en nyge(n) en voege(n) 10 Gl. is circa 2 voet bove(n) de grond. De steene(n) rollaag sommige 2 en sommige 3 steen hreets, moeten gewit, en herstelt egaal als het verdere stelle(n) daar toe 3 roede(n) lengte. Rollaag vernieuwen. V, lang 8 voet. Uytnygen en voege(n) 4 Gl.
Dak aan de wal zyde en hooven behandele(n) als van U isgezegt. W, lang 77 voet, moet "ytgenygt en gevoegt
en eenige ligte instoppinge(n) prinsipaal bo- ven by de rollaag, gisse circa daar een V4 voet hoog de nyginge(n) en voeginge(n) 16 Gl. Aan de wal zyde egaal gestelt als U, die egaal te behandele(n), nyge(n), instoppe(n) en voege(n). |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*»»«*i*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■tiiiii*- — ■ ___■ ^^- /
-rj iwtwi im^i uil > _____„^ ,,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vf^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?i<-*Wyy»^»- ♦^•rV»;?"" '•^*—;;—j ■
De letters U, V en W op de 'maat-teke-
ning van de vestingmuur' corresponde- ren met de huidige sit'.atie van de Z.O.- hoek. Aantekeningen die bij deze letters horen, (zie copie) zijn aldus vertaald; |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
249
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'*Sïi.—
|
||||||||||
Bijlage IV. Aanzicht op de i'estiiigu'erkcii i'aii de zuidzijde i'aii IJsselsleiii.
Bijlage V |
||||||||||
250
|
||||||||||
AANZICHT VESTINGMUUR Z.O.-HOEK IJSSELSTEIN
|
|||||||||
GETEKEND WIM vjn SUL 1986
|
|||||||||
SHUNBtRtK L HOUTEN SIU
|
'-OHOtRDOORGANC WALKAOt i--VEOsrERKINGSBOCEN
|
||||||||
Bijlai;c VI
|
|||||||||
251
|
|||||||||
ï;<i,rf;:;;--<a>w^,' '"•-•''■'•.■-f- i^^
|
||||||||||||||||||||||||||||||
SriiF^^^^^»
|
||||||||||||||||||||||||||||||
.1
|
||||||||||||||||||||||||||||||
öijlage yin.
fundamentrestant van het klooster 'Onze Lieve l'rotiii'ctihen;'. De joto loont het priesterkoor, opi;ei;rciveti door
W. Stoker in 1937. (foto: HKY)
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Lid; mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank, IJsselstein, reknr.; 21.84.(X).217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
Drs. S. Raue, Haanderik 41 3401 EN IJsselstein en B.
Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummer per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activitei- ten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr. W.G.M,
van Schaik, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel; 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal f20,- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht f 5,~ extra over te maken i.v.m. verzendkosten. Losse nummers kunnen voorzover voorradig, a f7,50 bij het secretariaat worden nabesteld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,00. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ 80,-. |
||||||||||||||||||||||||||||||
Historische Kring
IJsselstein |
||||||||||||||||||||||||||||||
ê
|
||||||||||||||||||||||||||||||
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand ge-
komen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel; De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het al-
gemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dij k-Westerhout, OmloopWest 42, 3402 XP Usselstem, tel: Ü3408-83699. Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M.Hobbemalaan 11, IJsselstein. |
||||||||||||||||||||||||||||||
252
|
||||||||||||||||||||||||||||||
'De herinnering herinnert
als het Hgt geworpen
op het ik geworden zijn' |
||||||||||
lading het beste dekt. Is hij niet tevreden dan
zet hij het voor maanden of jaren weg. Zijn schiftingsproces is serieus. Hij laat zich niet verleiden tot leuteren. De beelden moeten de volle intensiteit van zijn ervaringen dragen, met liefst een extra zeggingskracht. Kortom: Kunst. Met Van Sijl in ons midden hebben wij een
bijzondere kans. Doordat zijn bronnen ons bekend zijn of bekend hadden kunnen zijn kunnen wij de spanning van het geziene en het opnieuw zichtbaar gemaakte en de spanning van de kale feiten en de geschiedenis van dichtbij meemaken. Zijn werk zal in juni 1990 in galerie de Boog
en het kapelletje van Epping te zien zijn. |
||||||||||
Er zijn twee redenen te noemen waarom u
in dit blad plotseling met moderne kunst wordt geconfronteerd. De eerste is de bereidheid van de
Historische Kring IJsselstein om hun historisch bewustzijn niet bij de dag van gisteren te doen ophouden. Sterker nog, zij nemen een wissel op de toekomst. Immers de feiten van vandaag zijn morgen geschiedenis. Daarnaast verbreiden zij het begrip 'monument'. Niet alleen gebouwen verdienen deze naam: ook zaken van meer geestelijke aard, zoals kunst. En naast bescherming heeft kunst vooral behoefte aan aandacht. De tweede reden ligt in de aard van het
werk van Wim van Sijl. Hij is niet alleen een IJsselsteins kunstenaar maar maakt ook zijn Usselsteins verleden tot onderwerp van zijn kunst. Daarmee historiseert hij ook. Maar wel op een manier zoals een kunstenaar dat doet. Op basis van eigen ervaringen richt hij een monument voor het verleden op, zonder echter in particularisme te vervallen. Goede kunst tilt het persoonlij ke tot het universele niveau. Zo ontstaat de mythe. Van Sijl is een kunstenaar die het mythische in zijn eigen verleden zoekt. Daarbij gaat hij niet over een nacht ijs. Hij laat zijn ervaringen jaren 'rijpen' tot hij weet welke vormkeuze de |
||||||||||
JoskaTóth.
|
||||||||||
253
|
||||||||||
foto: Georgc Terherg
middenlijn van de opstelling zijn twee
objekten geplaatst. Het geeft het beeld een heldere indeling en doet zelfs streng aan. Het objekt dat vooraan ligt is net iets van de grond opgetild. Het is een vlonder waarin op drie plaatsen dokumenten liggen. De papieren stapels zijn resten van gedachten, tekeningen en filosofieën die aan de bar in het atelier gemaakt zijn. Ze liggen op goudkleurig metaal omlijst door oude geteerde planken. Het objekt dat achteraan staat is een houten pilaar met een koperen rail waaraan foto's hangen. Tussen perspex geklemd ziet men fotografische beelden van het atelier. Ze zijn verkleurd, scherp ofwazig; allen verschillend van formaat. Doordat de flessenrijen een hoek maken naar dit vertikale objekt komt dit objekt in de juiste verhouding te staan in het totaalbeeld. Coalsensation is een kunstwerk waarin Van
Sijl een belangrijk IJsselsteins maar vooral ook universeel gebeuren vastlegt. In essentie gaat het over 'het ontvangen van gasten'. Coalsensation is een monument waaraan
men kan proeven 'hoe' de gasten werden ontvangen, 'waar' ze werden ontvangen en 'wat er toen gebeurde'. |
||||||
Coalsensation
Coalsensation is een kunstwerk bestaande uit
1400 lege wijnflessen, een vlonder met dokumenten, een houten pilaar met foto's en een geluidskompositie. Coalsensation is geen bestaand Engels woord maar meer een IJsselsteins begrip. Het is ontleend aan de aktiviteiten die plaatsvonden in het eerste ateher van Van Sijl. Dit atelier bevond zich in de oude kolenschuren aan de Walkade te IJsselstein. Daar ontving Van Sijl op vrijdagnachten in de periode 1973-1980 vele gasten. De elementen waaruit het kunstwerk Coalsensation is opgebouwd herinneren aan deze ontvangsten. De vele lege en stoffige wij nflessen spreken voor zichzelf. In twee rijen omsluiten ze het beeld aan de zijkanten. De chaos van de flessen qua kleur, vorm en etiket wordt door de buitenste flessen terug gebracht tot messcherpe lij nen waardoor een zuivere afscheiding ontstaat. In enkele flessen zij n luidsprekers gemonteerd die elektronische geluiden en muziek leveren. Als men tussen de twee flessenrijen staat hoort men de resonantie van de geluidskompositie, alsof het stereofonische effekt door de flessen wordt versterkt. Het geluid lij kt te draaien in de ruimte. Op de |
||||||
254
|
||||||
fe^ ^■^_;<iB
|
|||||||||
foto ■ George Terberg
m het vlakke landschap. De schilderijen zijn
geen reahstische herkenningsplaatjes maar laten meer een sfeer ontstaan die herkenbaar is voor het polderlandschap van IJsselstein en omgeving. De drie miniatuur schuurtjes die boven de schilderijen staan, zijn afgeleid van bestaande kippenschuren en zijn als vorm terug te vinden in de schilderijen. Ze zijn geconstrueerd in perspectivische verhoudingen. Hierdoor lij kt het alsof de derde dimensie van de schuurtjes is ontsnapt uit de tweede dimensie van de schilderijen. Terzijde van de schilderijen staan zes
objekten als een soort afrastering. Het is een begrenzing zoals het prikkeldraad en de hekken in de polder. De volgorde van de objekten geeft een ontwikkeling weer. Het verweerde hout dat in het eerste objekt door metaal verwrongen wordt krijgt in het laatste objekt een opwaardering doordat het metaal het verweerde hout laat zweven. De objekten 2 t/m 5 laten tussenstadia van de ontwikkeling |
|||||||||
Poldeifragmentaatsies
Toen bleek dat het atelier in de kolenschuur
een eigen leven ging leiden besloot Van Sijl een tweede atelier te betrekken en huurde een schuurtje achter aan de IJsseldijk, midden in het weiland, tussen de koeien en verwaarloosde kippenschuren. Daar in een meditatieve rust ontstond een dialoog tussen kunstenaar en natuur. Het landschap, het Hollandse weer, de koeien en de schuurtjes werden als onderwerpen vastgelegd. 'Polderfragmentaatsies' is een kunstwerk opgebouwd uit 17 schilderijen, óobjekten, een engelfiguur, 3 miniaturen en een geluidscompositie. Al deze losse elementen, of anders gezegd 'fragmenten', zijn herinneringen uit het leven en werken van Van Sijl in zijn polder-atelier. Op de schilderijen komen vaak het mistige
en natte klimaat tot uitdrukking. Je voelt de vette klei aan de zolen zuigen. Verschillende stemmingen zijn voelbaar en altijd is er wel een schuurtje te vinden als warm heenkomen |
|||||||||
255
|
|||||||||
zien. Boven al deze aardse materie, gevoelens Van Sijl geeft door het kunstwerk
en ontwikkelingen; boven al die losse 'Polderfragmentaatsies' een persoonlijke kijk
fragmenten uit de polder staat een engel. op een IJsselsteins natuurbeleven.
Meditatief staart zij naar een lege plek en is
gehuld in kosmische geluiden en
koorgezangen die onder haar in de zuil
gereproduceerd worden. De engel en het
geluid binden de losse fragmenten aan elkaar
en geven het totaalbeeld een mysterieuze P™ ^^ Bier
lading.
|
|||||
256
|
|||||
Het zenderpark Lopik/Usselstein
|
|||||||||
K. Peeters
|
|||||||||
Veel dank ben ik verschuldigd aan de heer
L. Murk die diverse teksten en foto's uit zijn privé-archief in bruikleen gaf ten behoeve van dit artikel. Mij n dank gaat tevens uit naar de heerJ. Maas, oud-directeur van het zenderpark, die zo vriendelij k was het manuscript van waardevolle kanttekeningen te voorzien. Van morseseinen tot Nozema
Rond het jaar 1900 verschijnt in Europa en
Noord-Amerika op grote schaal de draadloze telegrafie. Simpel gezegd houdt dit dan uitsluitend in: het draadloos overbrengen van morsetekens. Hoewel afluisteren officieel verboden is, vervaardigen vele clandistiene luisteraars met behulp van lood en zwavel de nodige kristallen voor hun ontvangers. Het ontcijferen van de vaak fascinerende berichten, die in morse vanuit diverse landen worden uitgezonden, is een veilig huiskameravontuur voor de burgerman. Achter de feiten aanrennend wordt door de overheid pas in 1916 het luisterverbod opgeheven. Op dat moment zij n veel technische
breinen in binnen- en buitenland bezig om (in plaats van morsetekens) de menselijke stem en andere geluiden draadloos de ether in te sturen en te ontvangen. Dank zij de ontwikkeling - in Amerika - van de radiobuis (ook aangeduid als vacuümbuis of electrodenlamp) wordt het mogelij k om zogenoemde ongedempte radiogolven op te wekken die samengestelde trillingen kunnen dragen. Het zenden en ontvangen van spraak- |
|||||||||
Woord vooraf
Zo'n vijftig j aar geleden werd op Lopiics
grondgebied (Lopikerkapel) een zendergebouw voorde 'Binnenlandse Radio- Omroep' in gebruik genomen. De masten van 'Hilversum 1 en 2' flankeerden dit gebouw. Voordien bestond de (proef)zender 'Jaarsveld' al. De Radiolaan in Lopikerkapel herinnert daar nog aan. Vanaf het prille begin waren de gemeenten Lopik en IJsselstein intensief bij deze activiteiten betrokken. Een terugblik is daarom zeker op zijn plaats. In het volgende artikel wordt eerst
geschetst hoe het fenomeen radio in Nederland van de grond is gekomen. Er wordt ingegaan op de oprichting van de Nozema en de bouw van de eerste zenders. Daarna komen achtereenvolgens aan de orde: de aanleg van het zenderpark voor de wereldomroep, de experimentele tv-zender en de 'Gerbrandytoren'. Het laatste deel van dit artikel bevat een selectie uit de briefwisseling van notaris Cool, een man die zich gekwetst voelde als de zenders van IJsselstein ten onrechte werden aangeduid als de zenders van Lopik. Vanzelfsprekend heeft deze tekst niet de
pretentie om volledig te zijn. Binnen het kader van een historisch georiënteerd tijdschrift is een overvloed aan technische gegevens immers niet wenselijk. Om de leesbaarheid niet te veel in gevaar te brengen is slechts een zeer klein gedeelte gebruikt van de vaktechnische informatie die, de in de bronvermelding, genoemde boekwerkjes verstrekken. |
|||||||||
257
|
|||||||||
aan bij de luisteraars. Regelmatig vinden
proefconcerten plaats op de 1050 m golflengte die worden aangekondigd in advertenties. ...'H. //. Amateurs worden beleefd verzocht hunne rapporten in te zenden'. Op de uitzendavonden zit heel Nederland in de huiskamer van vriend of buurman en velen schrijven na afloop een briefkaart over de kwaliteit van de ontvangst. De inrichting van de radiostudio laat
aanvankelijk veel te wensen over. Er gaat uiteraard nog veel mis. Er wordt heel wat improvisatietalent vereist van de medewerkers. Misschien is dat de reden dat het er altijd gezellig is! Eén van de mannen van het eerste uur is George William White. Hoewel de programma's in het begin vrij
bescheiden van opzet zijn, is het succes zó groot, dat al in 1925 een nieuwe, sterkere zender in Hilversum in gebruik wordt genomen. De tot deze zender behorende twee zendmasten van elk 60 m hoog, worden door de firma Philips geschonken. De radiopioniers die tot dan toe de
programma's verzorgen, maken plaats voor organisaties van luisteraars die zich groeperen naar levens-of wereldbeschouwing. In 1925 zijn er vijf organisaties (AVRO, KRO, NCRV, VARA en VPRO) die bij toerbeurt contractgebonden gebruik maken van de zendfasciliteiten van de 'Nederlandse Seintoestellen Fabriek'. Dan is er dringend behoefte aan een tweede
zender. Deze wordt in 1927 geplaatst bij de haven van Huizen (N.H.) en staat dan bekend als de Huizer zender met een golflengte van 1875 m en een vermogen van 20 kW. AVRO en VARA gebruiken voortaan de 'oude' zender in Hilversum, terwijl de drie andere omroepen gebruik gaan maken van de zender in Huizen. In alle landen van Europa zijn er inmiddels
radio-omroepen van de grond gekomen. Wat het tij dstip van de oprichting betreft is Nederland na de Engelse BBC een goede tweede. Het wordt dan hoog tijd dat er internationaal stringente afspraken gemaakt worden over de golflengten. Spijtig voor ons land (maar internationaal gezien wel begrijpelijk) verliest ons land beide lange golven. De verandering van golflengtes betekent voor Nederland een volledige |
|||||||
en muziektrillingen gaat nu mogelijk worden.
Erworden snel vorderingen gemaakt. In 1918 brengt de firma Philips de eerste radiolampen in de handel. In die beginperiode is er sprake van
ongecoördineerde experimenten van amateurs en wetenschappers. Er bestaan nog geen richtlijnen over het gebruik van golflengtes. Zendvergunningen zijn nog niet nodig. Alles kan en alles mag. Aan de Haagse ingenieur H.H.S. a
Steringa Idzerda komt de eer toe officieus de grondslag te hebben gelegd voor het Nederlandseomroepwezen. Inmaart 1919 houdt hij in Utrecht, bij gelegenheid van de Jaarbeus, een succesvolle demonstratie. Hij slaagt erin tussen Vreeburg en Janskerkhof (anderen spreken van de Maliebaan) een draadloze verbinding tot stand te brengen, compleet met spraak en muziek. Grappig is dat IJsselstein ook dan al van zich doet spreken op het gebied van radiozenden. Er wordt namelijk melding gemaakt van ene heer Ridderhof, wonende te IJsselstein, die op de Jaarbeurs het sensationele bericht brengt... 'dat hij met zijn lamptoestel ook op dien grooteren afstand de stemmen had kunnen verstaan!' Vanaf 1920 neemt het aantal experimenten
in de privé-sfeer en in de zakelijke sfeer enorm toe. De overheid wordt nu gedwongen om de stormachtige ontwikkelingen enigszins in goede banen te leiden. Het grootste probleem is dat van de exploitatiebevoegdheid. Wat de (al lang bestaande) telegraaf en telefoon betreft geeft de overheid immers concessie (toestemming) aan particuliere maatschappijen. Bij de radiotelefonie is het 'probleem' echter dat er- in tegenstelling tot de telefoon - geen systeem van palen en draden in het land hoeft te worden aangelegd. Maar er is wel degelijk de noodzaak om het gebruik van kanalen in de ether te reguleren, met andere woorden: er zijn (internationale afspraken nodig over golflengten, die tot dan toe door iedereen vrijelijk gebruikt kunnen worden. De eerste radio-omroepzender wordt in j uli
1923 in gebruik genomen. Het is de op fabrikantenvergunning gestichte proefzender van de Nederlandse Seintoestellen Fabriek te Hilversum, Het experiment 'omroep' slaat |
|||||||
258
|
|||||||
vernieuwing en verplaatsing van zenders en
antennes. Vooruitlopend op de verdere inhoud van dit artikel kan nu reeds vermeld worden dat men de radiozenders wil gaan verplaatsen naar I Jsselsteins en Lopiks grondgebied. Naast deze kwestie van
golflengtenverandering ontstaan rond 1930 diverse grote problemen met omroepen die uitbreiding van zendtijd, c.q. een derde radiozender willen. De minister van Binnenlandse Zaken, J.A. de Wilde, gaat krachtdadig optreden. Hij acht het nodig om de belangen van de omroepverenigingen op zendergebied in een organisatie veilig te stellen, waarbij de overheid wel een vinger in de pap zal kunnen houden. In feite staat de minister een naamloze vennootschap voor ogen, waarin overheid en omroepverenigingen in verhouding van 60 : 40 deelnemen. Deze op te richten organisatie krijgt dan van de overheid het monopolie voor het stichten en beheren van alle zenders in Nederland. De organisatie wordt op 21 december 1935 opgericht en heet: 'N. V. Gemengd Bedrijf Nederlandsche Omroep Zender Maatschappij', kortweg: Nozema. Het doel van Nozema is: het oprichten en in stand houden van radiozendinstaliaties en deze ter beschikking stellen aan door de staat erkende en gemachtigde instanties om radioprogramma's te verzorgen. Eén van de oprichters is Prof.Mr. P.S. Gerbrandy, naarwiede radio/ tv-toren aan de Biezendijk genoemd is. Tijdens de oorlogsjaren is deze heer Gerbrandy minister-president van de Nederlandse regering in ballingschap te Londen. Overigens schijnt de lettercombinatie
Nozema indertijd in de Ie en 2e Kamer een bron van vermaak geweest te zijn. De Kamerleden die de klassieke talen machtig waren, wijzen er onder veel hilariteit op dat het woord Nozema veel lij kt op het Griekse woord voor ziekte, of wat erger is: waanzin! De jonge vennootschap besluit direkt tot de
voorbereiding van een geheel nieuw zenderpark voor twee middelbare golven in ^igen beheer. Zoals we gezien hebben maakt de veranderingen van golflengten een verplaatsing van de zenders noodzakelij k. De |
||||||||||||||||||
ütiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
|
||||||||||||||||||
PBCfO
|
||||||||||||||||||
Proefconcert der N. S. F.
|
||||||||||||||||||
Woensdagavond 8 Aug. a. s.,
van 10—II nam. H.H. Amateurs worden beleefd ver.
zocht hunne rapporten in te zenden. De Nederlandsche Amateurs verlangen
ENERGIE. |
||||||||||||||||||
De N. S. F.
zal het
hun geven. |
||||||||||||||||||
Golflengte
1050 M. |
||||||||||||||||||
riEDERLAnOSCHE SEinTGESTELLEn FABRIEK
- Hilversum-
|
||||||||||||||||||
Deze advertentie verscheen begin
augustus 1923 in de dagbladen. noodzaak van verplaatsing heeft namelijk
veel te maken met de geleidbaarheid van de bodem. De voortplantingscondities van een golf van ongeveer 400 m zij n ongunstiger dan van een lange golf, waarvan in Nederland jarenlang een dankbaar gebruik is gemaakt. Voor de nieuwe, relatief korte golven is de bodemgeleidbaarheid op de Gooise zandgrond van Huizen en Hilversum ronduit slecht. Huizen staat op dat moment nog de te veranderen 1875 m zender en in Hilversum de reeds vernieuwde 300 m zender. Bij de keuze van een geschikt gebied voor
het nieuwe zenderpark speelt behalve de bodemgeleiding ook een andere factor een rol. Uitgaande van de werkzaamste uitzendcirkel is het voor de hand liggend, dat men in die cirkel het grootst mogelijke aantal luisteraars wil hebben. De combinatie van deze twee elementen (bodemgeleidbaarheid en aantal luisteraars) is bepalend geweest |
||||||||||||||||||
259
|
||||||||||||||||||
Jaarsveld geplaatst. Omdat de ervaring met
deze proefzender uitwijst dat de omgeving van Jaarsveld uitermate geschikt is, wordt op dat moment (1938) besloten het hele zender- arsenaal van de binnenlandse radio-omroep te concentreren in het gebied tussen Lopikerkapel en IJsselstein. De Firma Philips krijgt in april 1938 de
opdracht om twee zenders van elk 120 kW te leveren. Het ontwerp daarvoor is van de hand van Ir. Posthumus. Het gebouw waarin de twee enorme radiozenders worden geïnstalleerd is ontworpen door de architecten Dwars, Heederik en Verhey. Minister Van Boeyen metselt op 5 oktober 1939 een gedenksteen met oorkonde. Voor leken is het verbazingwekkend dat
een heel gebouw nodig is om twee zenders te kunnen huisvesten. De bijbehorende antennemasten vormen in feite het minst ingewikkelde deel van de zendapparatuur. Op de bovenste verdieping van het pand staan de ventilatoren voor de luchtkoeling van de installaties. Op de twee verdiepingen daaronder bevinden zich de eigenlijke zenders van Hilversum 1 en 2. Opde begane grond plaatst men de draaiende omvormers om wisselspanning in gelijkspanning om te zetten. In de kelderruimte draaien de pompen voor de waterkoeling van de grote zendbuizen. De twee zendmasten staan elke op een porseleinen isolator, welke tevens het gewicht (80 ton) van de mast draagt. De masten van Hilversum 1 en 2 zijn respectievelijk 196 men 165 m hoog. In het najaar van 1940 worden de twee middengolfzenders na een aantal proefnemingen definitief in gebruik gesteld. Van 1940 tot 1965 zullen ze op voortreffelijke wijze dienst doen. Het zendergebouw van de Binnenlandse
Radio-Omroep, met aan weerszijden de masten van Hilversum 1 en 2, bevindt zich op Lopiks grondgebied. Dit gebouw is altijd het hoofdgebouw gebleven. Daar vindt men ook de kantoren en zetelt de beheerder van alle installaties. Dit is in feite de oorzaak dat de op IJsselsteinse grond staande radio/tv-toren landelijk bekend staat als: de toren van Lopik! Elders in dit artikel wordt meer aandacht besteed aan deze voor IJsselstein ietwat pijnlijke kwestie. |
|||||||
De proef zender te laarveld (nu Lopik) aan de
Radiolaan (voorheen 'BredeSticht'). voor de keuze van het gebied.
Een studiecommissie bestaande uit
vertegenwoordigende personen van PTT, Philips en Nozema komt tot de conclusie dat de meest geschikte plaats voor het nieuwe zenderpark is: de omgeving van de rivier de Lek, in de buurt van Vianen. Om de juistheid van keuze van het Lek-gebied als definitieve plaats voor het zenderpark te toetsen, wordt door de Nozema eerst een 10 kW (sommige bronnen spreken van 15kW)proefzenderbij |
|||||||
260
|
|||||||
Het van 1938 daterende gebouw van de 'Binnenlandse Omroep' op de grens van IJsselstein van Lopik.
Het gebouw is ontworpen door de architekten Dwars, Heederik en Verhey. |
|||||
261
|
|||||
Het zenderpark van de Wereldomroep
Niet lang na de ingebruikneming van het in
1939 gestichte zenderpark Lopik breekt de Tweede Wereldoorlog uit. De Duitse bezetters liquideren de Nozema. Onmiddellijk na de bevrijding wordt de Nozema weer in haar rechten hersteld. Prof.Mr.P.S. Gerbrandy aanvaardt opnieuw (de eerste keer is immers in 1935) het voorzitterschap. Zo spoedig de brandstoffenvoorraad het toelaat, neemt men de (gelukkig) onbeschadigde zenders te Lopik weer in gebruik. Inmiddels wordt de band tussen de Nozema en de PTT steeds hechter, want door de enorme ontwikkeling der techniek heeft de Raad van Beheer van de Nozema behoefte aan een technisch en wetenschappelijk 'achterland'. Die verlangde know-how heeft de PTT volop in huis. Al kort na 1945 vindt de regering het
noodzakelijk dat er via radio-uitzendingen contact is met de overzeese gebieden en met landgenoten in het buitenland. Men wil dat er een wereldomroep komt. Op 15 april 1947 is de stichting van 'Radio Nederland Wereldomroep' een feit. De doelstellingen van R.N.W. zijn: -het verzorgen van gerichte radio- programma's voor landgenoten overzee; zo wel in voormalig als nog bestaande Nederlandse gebiedsdelen en voor Nederlanders overal ter wereld, vooral emigranten en zeevarenden, -het kweken van goodwill voor Nederland in het algemeen in alle delen der wereld, vooral in de ontwikkelingsgebieden en in het buitenland een bijdrage leveren tot vreemdzame internationale betrekkingen en samenwerking met de jonge naties. Op advies van de Nozema wordt het nieuwe
zenderpark van de Wereldomroep gesticht vlak bij het sinds 1939 bestaande Lopik- complex, om een zo doeltreffend mogelijk gebruik te kunnen maken van het daar werkende technische en ander personeel. Er is dus sprake van en zeer grote uitbreiding van het zenderpark. Het nieuwe gedeelte, de Wereldomroep, ligt geheel op IJsselsteins grondgebied. Eind 1952 start men de bouw van het
gebouw van de Wereldomroep. Op 16 september 1954 plaatst de voorzitter van de |
|||||||
stichting 'Radio Nederland Wereld Omroep',
Mr. Arn.J. d'Ailly, een gedenksteen. De grond waarop het gebouw staat alsmede de naast omgeving, is door koop verworven. De rest van het terrein, waarop de antennes en hulpgebouwtjes zijn opgericht, is het eigendom gebleven van de bezitters. De Nozema krijgt het zakelijk recht tot het plaatsen van opstallen. De belangen van de landbouw, de fruit- en de veeteelt zijn dus door de stichting van dit zendercomplex niet geschaad. Het antennepark van de Wereldomroep
bestond uit 1 rondstraalantennevan25m hoogte, 11 gordijnantennes van 84 m hoogte, 3 ruitantennes van 40 m hoogte, 5 ruit- antennes van 25 m hoogte en 2 ruit-antennes van 15 m hoogte. Erzijn4hoofdzenders (3 X lOOkWenl x 50 kW). Verder is er nog een zender met een vermogen van 10 kW voor Europa-gebruik. De 4 hoofdzenders zijn snel instelbaar op uitzendfrequenties liggende tussen 5,95 en 26,1 MHz. In het boekwerkje van W. Vogt
'Zenderpark Wereldomroep" komt een passage voor die het woud van gordij n- en ruitantennes vrij lyrisch beschrijft. Weiaten het bewuste gedeelte hier in zijn geheel volgen. ...De weg luidt naar het één kilometer verder
gelegen zendergebouw, de bermen zijn links en rechts beplant met bloeiende heesters en lager siergewas, aangelegd door Mien Ruys- de tuinarchitecte van 'moerheim' bij Dedemsvaart. Over een terrein van 60 hectaren oppervlak - zijn talloze palenstaketsels opgericht, de meeste van hout, enkele van staal. Langs de houten palen zijn geleidingsdraden bevestigd; tussen de stalen zijn draden gespannen, hetzij in de vorm van een maaswerk, hetzij in die van een ruit. Sommige van die masten zijn hoog-tot over de tachtig meter - andere zijn lager. Men heeft wel het vermoeden - omdat het nu
eenmaal een radioterrein is - dat men hier met antennes te doen heeft, maar zij hebben een onconventionele vorm. Anders dan anders! Bij een aantal van deze antenne-staketsels
staan kleine, wat wonderlijk gedimensioneerde huisjes; sommige op paalvoeten; die herinneren aan het uiterlijk van |
|||||||
262
|
|||||||
w
|
|||||||||||
^
|
|||||||||||
-- •¥
|
|||||||||||
Het zendergebouw van de Wereldomroep, ontworpen door Merkelbach en Ellingin destijl
van dezg. 'mittigheidsarchitektur'. |
|||||||||||
De buitenwanden in de lengterichting
worden voor het grootste deel gevormd door brede, openslaande stalen deuren op aflaadhoogte, zodat' grote stukken' gemakkelijk kunnen worden voorgereden en binnengebracht. Wie het gebouw van buiten bekijkt, merkt op dat de constructie van de betonnen kolommen en gebinten ook is voortgezet daar, waar zij hun functie als nerven van de wanden dakvlakten verliezen... Het moderne zendercomplex van de
Wereldomroep wordt op 2 mei 1960 door Z.K.H. Prins Bernhard, beschermheer van de Wereldomroep, officieel geopend. Maar voor men goed en wel bezig is met het op poten zetten van het project Wereldomroep wordt al gauw duidelijk welke andere gigantische klussen er bij de Nozema en de PTT voor de deur staan: de FM-omroep, maar vooral... de televisie! Inmiddels is het zenderpark van de wereldomroep verhuisd naar de polder van Zuid-Flevoland (tussen Lelystad en Nijkerk). De reden van de |
|||||||||||
deschuilhut van een waker op een
bouwterrein: de schakelhuisjes. Even vóór het zendergebouw ligt een
rustieke vijver, omzoomd door bloemen en heesters; zover het oog reikt graast hoorn- en andervee, onverschillig voor de stoffering hunner weiden met palen en optrekjes. ... Het zendergebouw, volgens de beginselen
van de moderne nuttigheidsarchitectuur ontworpen door de bouwmeesters Merkelbach en Elling, is ruim en luchtig van allure. De nieuwste bouwmaterialen zijn erin verwerkt. Depractische indeling der ruimten, de doelmatigheid van de vormen, getuigen van het vruchtbaar overleg dat heeft plaats gehad tussen eigenaresse, de gebruikers en de bouwers van het gebouw. Een enkele met speelse smaak aangebrachte
kleur, een technische symbolen uitbeeldende wandornamentiek van draadplastiek (schepping van de sierkunstenaar Hans Ittmann), verklappen dat de romantiek sterk genoeg is om zich ook in een streng technische omgeving te laten gelden. |
|||||||||||
263
|
|||||||||||
Karakteristiek polderlandschap van hel zenderpark in de periode 1960-1988.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhuizing: het vermogen van de zenders
moet 5 X zo groot worden en dat zou meer overlast bezorgen door instraling. Bovendien moet men het nieuwe zenderpark bouwen terwijl het andere nog in bedrijfis. In IJsselstein is hiervoor geen ruimte. Voorde medewerkers komt deze verandering uiteraard niet als een donderslag bij heldere hemel; in oktober 1979 wordt immers in de PTT-uitgave 'Het Omroep-Zenderbedrijf de vervanging van het zenderpark bekend gemaakt, compleet met de vermelding van de vermoedelijke plaats van nieuwbouw. In 1986 wordt Wereldomroep Flevoland in gebruik genomen. Zoals het er nu naar uitziet zal de grond van
het voormalige zenderpark wereldomroep binnen enkele jaren worden volgebouwd. Niet iedereen is hiermee even gelukkig. Ingenieur Dick de Haan, strijder voor het behoud van de Lopikerwaard, verwoordt het in'Zenderstreeknieuws'van 13 juli 1988 met deze woorden: 'Dat ze bij jullie op het zenderpark gaan bouwen is een rechtstreekse bedreiging van de Lopikerwaard; als ze |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schakelhuisjes
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
264
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nijpels blijft tegen
bouw Zenderpark |
||||||||||||||
Meem deelnamen.
—Het provinciebestuur heeft Zenderpark met zeven andere lokaties voor in totaal vijftien- duizend huizen bij de minister voor subsidie voorgedragen. Gedeputeerde staten willen
verder overleg over de opmer- Icftig van de minister, dat hij over de woningbouwtaakstel- ling van de stad Utrecht (7500 huizen tot 1995) pas kan besUs- sën nadat inzicht is verkregen in de woningbouwproblematiek van de Randstad, mede tegen de achtergronden van de financiële mogelijkheden van het rijk. Overleg met het departement
is verder volgens het provincie- bestuur nodig over twee nieuwe elementen in de beoordeling door de minister. Die wil een uit- voerbaarheidsstudie alvorens hij over subsidie beslist en ver- der wil hij de kosten vergelijken met die van andere plaatsen in ons land. |
||||||||||||||
(Van een onzer verslaggevers)
UTRECHT — Minister Nij- pels van VROM houdt vast aan zijn standpunt, dat woning- bouw in het Zenderpark in IJs- selstein een onaanvaardbare aantasting van het groene hart betekent. , Het stadsgewest Utrecht heeft
deze bouwplaats voor 3400 wo- ningen nodig om de twintigdui- zend huizen te halen, die tot 1995 nodig 2ajn. ~Het dagelijks bestuur van de
provincie Utrecht wil hierover overleg met de nieuwe minister van VROM. De huidige bewinds- man heeft eerder in zijn reactie op het streekplan, waarin Zen- derpark als reserve-lokatie is op- genomen, laten weten deze wo- ningbouw in het groene hart niet te willen. Dat heeft hij nu beves- tigd in zijn commentaar op de nota 'Wonen in en rond de Dom- stad' van de werkgroep, waar- aan rijk, provincie en de ge- meenten Utrercht en Vleuten/De |
||||||||||||||
Utrechts Nieuwsblad van 31 augustus 1989.
|
||||||||||||||
hiermee beginnen is het hek van de dam en
betekent dit een aantasting van het landschap'. Dat de heer De Haan er niet als enige zo
overdenkt, blijkt uit het artikel in het Utrechts Nieuwsblad van 31 -8-1989. De experimentele tv-zender en de
Gerbrandytoren Het medium televisie doet omstreeks 1950
in Nederland haar intrede. In 1951 besluit de |
||||||||||||||
regering tot de bouw van een experimentele
tv-zender. De zendmast wordt in IJsselstein (nabij de Paardenlaan) geplaatst door het Duitse bedrijf Stahlwerk Rheinhausen. Het gevaarte van 219,5 m hoog en 90 ton wegend, rust op een rond voetj e dat met twee handen te omvatten is! Op een hoogte van 170 m bevindt zich een drie verdiepingen tellende kooi, die is volgestouwd met apparatuur. De allereerste televisie-uitzending die in |
||||||||||||||
265
|
||||||||||||||
Nederland via deze mast plaatsvindt, is op 2
oktober 1951. Het beeld van een vlaggetje met daarop geschilderd NTS (Nederlandse Televisie Stichting) werd uitgezonden, ondersteund door de melodie van 'Great expectations'. In deze dagen heeft alleen het welgestelde deel van de bevolking een tv. Er wordt niet meer dan enkele uren per week uitgezonden. Wie in de begintijd een tv heeft, kan erop rekenen dat iedere woensdagmiddag de kinderen uit de buurt komen kijken. Schoenen uit bij de deuren 5 |
||||||||||||
cent betalen en dan maar kij ken naar de
'Verrekijker', 'Dappere dodo', en Tante Hannie, die naaralle kindertjes zwaaide (en de kindertjes zwaaiden terug) aan het eind van het programma. In 1951 verschijnt het artikel 'TV-mensen
werken in een zwiepende mast'. Omdat dit verhaal in intcrviewvorm een goed beeld geeft van de oude mast en de werkomstandigheden van tv-technici anno 1951, laten we de betreffende tekst in zijn geheel volgen. |
||||||||||||
TV-mensen werken in een zwiepende mast
|
||||||||||||
Na een korte klauterpartij tegen twee vrij stei-
le metalen ladders stapen wij in de kleine lift. Er was juist ruimte genoeg voor ons beiden. Ik keek nog eens naar de koeien in het sappige weiland langs de Hollandse IJssel en naar het gebouwtje aan de voet van de angstwekkend hoge Televisiemast in het wijde, op de stralen- de zomerdag haast wulpse land van Lopik en IJsselstein. Toen schokte het kooitje omhoog en begon de eindeloos lijkende weg naar de zwiepende top van de TV-mast: het hoogste door mensenhand gebouwde punt van Neder- land. Snel kromp het gebouw bij het rustpunt van de mast tot een onooglijk blokje. De koeien werden pluisjes in het groene land, het trotse stadje IJsselstein slonk tot een kleurig vlekje te- gen het zilveren lint van de slingerende rivier. Al- les beneden ons werd kleiner en kleiner. De lift zoemde door. Onze begeleider, de
chef van de televisie-zender Lopik en technisch opzichter van deze gigantische naald, de heer A.A.W. van den Akker bleek een gezellig cau- seur. Hij vertelde tijdens de tocht allerlei inte- ressante dingen van zijn wonderlijk steile, verti- caal oprijzende werkterrein. De wereld onder ons werd al maar kleiner,
wat er op stond steeds onbeduidender. En zon- der het te willen dacht ik er aan, dat wij elke se- conde een halve meter hoger klommen. In een pauze van ons gesprek rekende ik snel: 'Er gaan zestig seconden in een minuut. We stei- gen nu zeker al drie minuten. Dat is dus...' 'We zitten nu hoger dan het topje van de
Utrechtse Dom,': zei de heerVan den Akker on- bewogen. 'Hoort u dat klikken? Dat zijn de ve- ren, die de liftkabels vrij van de ijzerconstructie houden. Als we die kabels onbeschermd lieten |
||||||||||||
hangen zou de wind hen tegen de mast slaan.
Er zou dan gemakkelijk draadbreuk kunnen op- treden. Dat is iets wat we natuurlijk hier niet kunnen hebben. U kunt zich wel voorstellen wat er gebeurt als die draden het begeven.' Ik wilde daar op dit moment liever niet aan denken. Ik had juist ontdekt, dat er wéér zestig seconden om waren. De liftkooi schoof echter onverstoor- baar langs de binnenkant van de driehoekige mast verder. 'Ik ben blij met deze bijna windstil- le dag,' dacht ik. Alsof hij mijn overpeinzingen raadde zei de heer Van den Akker: 'Als het stormt - en u weet dat de wind zich boven dit vlakke land veelvuldig uitleeft! - kan het in de mast beestachtig te keer gaan. Je kunt hem dan duidelijk voelen schudden en trillen in zijn tuien. Boven, in de cabines thit dan alles. Gevaar is er echter niet bij, want deze mast wordt door de tuien goed op zijn plaats gehouden. Om de vijf- tig meter zijn aan de drie hoeken van het ge- vaarte vier centimeter dikke kabels bevestigd. In totaal zijn dat dus 12 knapen van staaldra- den, want de mast meet van voet tot en met bliksemafleider 220 meter. Die kabels of tuien zijn verankerd in betonnen bakken, die met zand zijn volgestort en op hun beurt door zware funderingen op hun plaats worden gehouden. Voor storm zijn we niet bang. Dat is alleen ver- velend en hinderlijk. Door het schudden van de mast kun je wel eens last van je maag krijgen, hoewel... je went er ook aan op den duur.' Plotseling schoot de lift in een donkere tun-
nel. 'Dit zijn de cabines waar de lift doorloopt. De cabines zijn óm de mast gebouwd, als je door de vloer van de onderste etage zou zakken zou je precies langs de mast roetsen. Maar het drie etages hoge gebouwtje zit er stevig aan |
||||||||||||
266
|
||||||||||||
kan zenden, hoe verder het komt. Er is n.l. een
groot verschil tussen golflengten van de radio- omroep, korte golf én de golflengten van de te- levisie. De eerste middengolven volgen de ron- ding van de aarde en wat via een veel kleinere, korte-golf-zendmast wordt uitgezonden kan - door het 'kaatsen' van de golven en de herha- ling ervan - aan de andere kant van de wereld- bol zelfs door onze 'tegenvoeters' worden op- gevangen. Televisie-golven volgen echter een rechte baan, die niet met de kromming der aar- de meebuigt. Als we desondanks de Televisie-kijkers op
een flinke afstand van de zend-mast willen be- reiken moeten we die mast zo hoog mogelijk maken. Want daar de golven haar weg horizon- taal blijven vervolgen verlaten ze vrij spoedig de achter de horizon wegbuigende aardkorst om in de oneindigheid verloren te gaan. Slechts dat stukje aarde, wat van hieruit te zien is, ontvangt de 'beelden', die de mast verlaten. De horizon die wij hier kunnen zien is dus de grens van ons bereik.' Die eigenaardige gedragingen van de
Televisie-golven maken de apparatuur, nodig om de kijkers in de huiskamers goed-verzorgde programma's aan te bieden, omvangrijk en kostbaar. Om de Televisie-ontvangst in ons he- le land goed te maken is een flink aantal masten nodig, die stuk voor stuk een ruime horizon van tientallen kilometers hebben. Men is bezig met de bouw van dit net van TV-masten, de regiona- le zenders, die opgericht zullen worden te Ap- pelscha, Markelo, Roermond, Goes en in de toekomst wellicht ook nog in de kop van Nood- Holland. Men laat het TV-beeld dus sprongen maken
van mast op mast. Elke mast vangt het beeld met een straalontvanger op van een collega in de keten en geeft dit verder door, terwijl hij d.m.v. de zender-'antenne' tegelijkertijd de kij- kers in het eigen gebied van een TV-beeld voor- ziet. Op die manier is ook de Eurovisie mogelijk. Als de Nederlandse Televisie Stichting de kij-
kers in ons land b.v. wil laten meegenieten van een programma van de Duitse Televisie, maakt men van geïmproviseerde 'masten' gebruik. Het is immers niet mogelijk in Nederland, de beelden te ontvangen, die zendmasten op het grondgebied der oosterburen uitzenden omdat de 'plaatjes' weigeren de ronding van onze he- melbol te volgen? 'Dan maar met sprongen' is in dit geval de re-
denering van de TV-mensen. |
|||||||
hoor... We gaan nu eerst even op het dak van de
bovenste kijken. Dan bent u ongeveer 170 me- ter hoog.' Het kooitje stopte en we stapten uit. We ontw/e-
ken zorgvuldig de stijlen van de ijzer-construc- tie en stonden toen - hoog boven het wijd uit- waaierende landschap - op een plankier van luttele vierkante meters, als Arabische tove- naars op een wiebelend tapijtje zwevend in de lucht. Diep onder ons lag het bloeiende sprook- je van het Hollandse land met groen-fluwelen weiden en gouden graanakkers, met speels slingerende rivieren vol blikkerend nikkel en roestbruine kikkerslootjes, met rood gedekte huisjes en grappig rechte fabrieksschoorsteen- tjes, met fris-groen geboomte, dat (van hier af gezien) door reuzenhanden tussen de landerij- en gesmeten leek en.^. met vergezichten zó ver- rukkelijk van klaarheid en zó vol kostelijke kleu- ren, dat ik niet aarzel de mensen van Televisie- Lopik zéér bevoorrechte wezens te noemen. 'Als het weer heel helder is kunnen wij van dit
punt af de gashouder van Haarlem in het noor- den en de elektrische centrale van Geertruiden- berg in het zuiden zien. De Televisie-zender, die boven op de mast staat, bestrijkt een gebied binnen een straal van ruim zestig kilometer. Uit het topje van de mast moet u dus 60 km ver kunnen zien. Bijna altijd zijn die verten echter wazig,' vertelde onze begeleider. Ik heb hem de vraag voorgelegd, die wel ie-
dereen op deze hoogte zal stellen.: 'Waarom moet een Televisiemast zo geweldig hoog zijn?' Het is immers duidelijk, dat een kostbare mast als die, welke te zien is vanaf de rijksweg Utrecht-Den Bosch, alleen uit 'bittere' nood- zaak 220 meter lang wordt gemaakt. Boven- dien is het een zeer kostbaar stuk werk en niet alleen door de constructie van in totaal 280.000 kg! Vooral de bevliegingen (tegen blikseminslag
en vliegtuigen b.v.) en de extra voorzieningen in de vorm van het dhe etages hoge huis met de cabines vergen handen vol geld. Kapitalen die ook weer niet voor niets worden uitgegeven. Dat blijkt wel uit de talloze keren, dat de bliksem in de mast inslaat. De heer Van den Akker bezit van twee inslagen bijzonder fascinerende fo- to's, die hij van uit zijn huis (350 meter van de mast, 'als 'ie omvalt dus net niet op mijn dak') heeft gemaakt. Uiteraard móest dus die mast wel zo hoog
worden. 'Hoe hoger namelijk het punt is van- waaruit men het Televisie-'plaatje' de wereld in |
|||||||
267
|
|||||||
reportage-wagen langs een kabel naar de PTT-
straalzenderwagen gestuurd. De straalzender van die wagen staat ergens op een hoog punt, vanwaaruit men een vrij 'zicht' op de straal-ont- vangers in de cabine van de Lopik-mast heeft. Het vinden van een geschikt punt is vaak erg lastig, want zelfs een forse boom, een hoog flat- gebouw of een brug kunnen de TV-bundel de weg naar Lopik versperren. Ook de opnamen in de TV-studio in Bussum
gaan via straalzender en ontvanger naar de ho- ge TV-gigant aan de rand van IJsselstein in het Lopikse land. En uit het topje van die mast wor- den dan tenslotte de 'plaatjes' verspreid. Ik zag, vanaf Neerlands hoogste mast, ook
de drie etages, waarin aan deze zwiepende mast de ingewikkelde apparaten geplaatst zijn. Het zijn korven van plexiglas, waarin mensen als de heer Van den Akker hun dagelijks werk hebben. Boeiend, afwisselend werk, dat hen tot enthousiaste TV-deskundigen heeft gemaakt. Er is veel te zien in dit TV-huisje tussen wolken en weiland dat interessant is. Belangwekkend omdat weinigen zich kunnen realiseren wat er allemaal nodig is voor een goed TV-beeld. |
|||||||||||
Zij zoeken op de rand van het bereik van de
Duitse zender een hoog punt en zetten er een straalontvanger en straalzender op. De Duitse TV-mensen richten de verbluffend smalle bun- del van de TV-straal op de ontvanger, de ont- vanger geeft de beelden in onderdelen van hon- derdste seconden aan de erbij geplaatste straalzender door en deze laatste gooit de bun- del weer precies in het parabolische hart van de ontvanger, die aan de TV-horizon voor verder transport naar Lopik zorgt. En in Lopik zorgt men er dan voor, dat de Eurovisie in ons land een succes wordt... De transportweg van de TV-beelden uit
Duitsland gaat via Keulen, Simmeraath, Schim- mert (waar ontvanger en zender op de waterto- ren worden opgesteld). Weert (vla de kerkto- ren), Helmond (weer over een watertoren), Oss naar Lopik. Uit België komen de 'plaatjes' via een Antwerpse torenspits en de Onze Lieve Vrouwenkerk te Breda. Het transport van een TV-reportage gaat vol-
gens eenzelfde systeem. De (laten we zeggen) in Den Haag van de plechtigheden op Prinsjes- dag opgenomen beelden worden van de NTS- |
|||||||||||
De heer L. Murk denkt met gemengde
gevoelens aan de experimentele tv-zender terug. Als 18-jarige schildersknecht, werkzaambijschildersbedrijf Van Vliet, kreeg hij op een dag in maart 1951 de opdracht om hoog in de mast een daar aanwezigplankierte schilderen. Terwijl hij, met een bus verf voor zijn buik
gebonden, als een trapezewerker omhoog klom (de lift was niet te gebruiken) begon de lucht te betrekken. Een poos later bij de hooggelegen vlonder aangekomen, merkte schildersgezel Murk dat er zwaar weer op komst was. Snel naar beneden gaan was er echter niet meer bij! Hij bond de bus verf goed vast en ging zelf plat op het plankier liggen. Enorme windstoten deden de mast heen en weer zwiepen. Tuidraden en stalen buizen maakten een angstaanjagend kabaal. Bliksemschichten doorkliefden het donkere zwerk. De hagel striemde de ongelukkige jongen terwijl men beneden ongerust toekeek en niets voor hem kon doen. Na zo'n klus weer IJsselsteinse grond onder
je voeten te voelen, dat moet een fantastisch gevoel zijn! |
|||||||||||
Op 23 september 1954geef'tdeNozemaaan
de regering het advies om de ontwikkeling van de televisieplannen te combineren met de verdere uitwerking van het FM-plan. Dit gebeurt, en er worden nu snel plannen gemaakt voor de bouw van de volgende radio/ televisiezenders: IJsselstein, Smilde, Markelo, Roermond, Goesen Wieringermeer. In 1958 begint men met de bouw van de
definitieve radio/tv-zender (de Gerbrandy- toren) aan de Biezendijk. Het grondgebied waarop de toren staat, behoort tot de gemeente IJsselstein. Organisatorisch gezien is het gevaarte echter een onderdeel van het radio/tv-zendercomplex Lopik Radio. Dank zij het snelle glijbekistingsysteem
wordt de betonnen torenopbouw in ongeveer 19 etmalen tot 96 m hoogte opgetrokken. De afwerking van de reusachtige holle cilinder vergt heel wat meer tijd, namelijk tot 8 mei 1961. Hoewel binnen het kader van dit tijdschrift
te veel technische details bezwaarlijk zijn, sommen we hier toch wat getallen op die de lezer een goede indruk geven van het enorme |
|||||||||||
268
|
|||||||||||
Tijdens de bouw van de nieuwe televisiemast. 1959.
|
||||||||
De. in 1951 gebouwde, tv-zender nabij de
Paardenlaan aan de Provinciale weg. bouwwerk. De betonnen toren (96m)telt25
verdiepingen. Op die toren is een stalen naald geplaatst die 382 m boven het maaiveld uitsteekt. De toren (gewicht 8()()() ton) rust op een fundament van 130 betonnen palen met daarop een voetplaat van 400 kubieke meter beton. De antennemast wordt in balans gehouden met kabels van 3,8 tot 5,4 cm diameter. De antennemast is tot een hoogte van 350 m bereikbaar met een tweepersoonslift. Op de grond zijn de kabels verankerd in zware betonnen tuiblokken, die zich op 225 m afstand van de radiotoren bevinden. Zelfs bij windkracht 12 moet de toren zonder problemen rechtop blijven staan. De nieuwe radio/tv-toren (door de heer
B.J. Eckhard ooit een symfonie in begon en |
||||||||
Staal genoemd) is ook om esthetische redenen
wereldberoemd geworden. Het torenontwerp van de IJsselsteinse zender (gerealiseerd door de Rijks Gebouwen Dienst) is namelijk opgenomen in het 'Museum of modern arts' te New York. Nadat de zenders op de nieuwe toren op
dinsdag 17 januari 1961 in gebruik zijn genomen (officieel op 9 mei 1961 door H.M. Koningin Juliana) heeft de oude tv-mast aan de Paardenlaan geen bestaansrecht meer en zal daarom moeten verdwijnen. Dit gebeurt op 8 mei 1962. Daags daarna verschijnt in 'Zenderstadnieuws' een artikel over het neerhalen van de oude tv-mast. De experimentele fase van het televisietijdperk in Nederland is dan voorgoed voorbij. |
||||||||
269
|
||||||||
[Waardig afscheid van TV-mast
|
|||||||||||||||
Goed schema
En, met onze complimenten, klopte het
schema precies. Om 6 minuten over 11 werd de 10-jarige tulband met de toren verbroken en ging de Eerste IJsselsteinse en Nederlandse Televisiemast, zeer statig en kalm ten gronde! De afdaling duurde 16 seconden. In een hoek van 45 graden sidderde de
machtige kolos even maar fier en stoer ging hij in een klap ten onder. Een doffe dreun gaf het sein dat de executie was voltrokken. Precies op de geplande plaats was de TV- mast terecht gekomen. En zeer lot opluchting van de directie van de V.U.IJ. waren de som- bere voorspellingen van diep indringen in de grond niet uitgekomen. Direct na de val stroomden vele getuigen
van dit epos naar de weide om de kolos te bekijken. Natuurlijk vonden zij een lichtelijk ver-
wrongen staalconstructie, maar over het alge- meen had men zeer grote bewondering voor de wijze waarop de operatie was uitgevoerd. De vernieling was uiteraard in de top het grootst, maar over het geheel genomen was de ontwrichting minimaal. De reportage- cabine, van pleseiglas en houtdelen gecon- strueerd, had het meest geleden. Om 11.45 uur verklaarde de opgeluchte
heer Eckhardt dat de uitgevoerde operatie op alle fronten een volledig succes was. Het zendergebouw, direct naast de toren geplaatst, had hoegenaamd niets geleden. Een leegte bleef echter voor alle inwoners van dste streek. Een vertrouwd beeld is verdwenen. In de
historie zal het echter blijven voortleven. Op haar plaats zal een 80 meter hoge hulp- zender van Hilversum I en II verrijzen. De vooruitgang in de techniek heeft haar tol ge- eist. Wij hebben deze gisteren betaald. IJsselstein zal echter blijven de Zenderstad
van Nederland, de stad waar een warm hart voor het radio- en televisiewezen klopt. |
|||||||||||||||
dit offensief tot een goed einde te brengen.
Om 9.45 uur gaf de beheerder van het
zenderpark de heer Eckhardt, een uiteenzet- ting van de uitgewerkte plannen. Hierbij was ook de directie van de V.U.IJ. aanwezig. Het schema was als volgt: Om 10 voor 11
zou de Rijkspolitie alle aan het bewuste zenderperceel grenzende wegen afzetten, voor zover enig gevaar zou kunnen ontstaan. Om 11 uur precies zouden enkele medewerkers van de Verenigde Utrechtse IJzerhandel een der tuien doorbranden zodat de 2 andere tuien met elk een voorspanning van 51.000 kg trek- kracht de TV-mast zouden vloeren. De verwachting was dat deze rAhtlijnig
zou vallen in de richting Panoven. Een zeer dringende vraag voor de directie van de V.U.IJ. was wel de gesteldheid van de bodem om te weten hoever de TV-mast mogelijk m de grond zou dringen. Men was, en terecht zoals later bleek, zeer
optimistisch. Alles was berekend en getimed. Alle voorzorgsmaatregelen voor een zo goed mogelijk verloop waren genomen en in span- ning wachtte men het grote gebeuren af. De gesloopte mast werd gebouwd in 1951
door de fa. Stahlwerk te Rheinhausen en heeft tot 16 januari 1961 dienst gedaan. Het ge- wicht bedroeg, zoals reeds gememoreerd, 90.000 kg en was op een punt ondersteund. Om het bij de zender geplaatste gebouw te sparen had men enkele staaldraden met scheepsankers in het weiland ingegraven om liet wegglijden van het onderstuk welhaast onmogelijk te maken. Tegen 11 uur hadden zich vele belangstel-
lenden uiteraard op veilige afstand, verzameld om van dit unieke schouwspel getuige te zijn. Vanuit Den Haag was de gehele hoofddirectie van de PTT aanwezig, terwijl IJsselsteins ferste burger, mr. J. J. Abbink Spaink, en ^ele gemeentelijke autoriteiten vanaf de nieuwe televisietoren het geheel in ogen- schouw zouden nemen. |
|||||||||||||||
Mogelijk is dit een sentimentele gedachte
maar bij het afscheid van de eerste Neder- landse televisietoren op IJsselsteins ge- bied voelden wij ons gedrongen om deze woorden prijs te geven. Natuurlijk zijn wij trots dat de grote 33ü
meter hoge zender een zeer waardige rera- placant, wederom op IJsselsteinse bodem is gehuisvest maar partri eest mourir un peu. Waardig afscheid
Dinsdag j.1. was dan de dag van adieu. De
Verenigde Utrechtse IJzerhandel had de ge- hele sloop in handen. In overleg met directie PTT en Rijkspolitie was een secuur schema ontworpen om deze reus te vellen. Zeer ruime veiligheidsmaatregelen waren getroffen om |
|||||||||||||||
Adieu, 220-er
Gisteren heeft IJsselstein, en wij willen het
wel eerlijk bekennen, met een tikje weemoed afscheid genomen van een van haar zeer tm-w? wachters, van een symbool van onze Stad, van een markant silhouet! Om 11.09 ging de 220 meter en 90.000 kg wegende reus, de eerste Nederlandse Televisiemast, statig ten onder. Haar pionierstaak is vol- bracht. Duizenden en vele tientallen duizenden
hebben via deze mast kennis gemaakt met het vernuftig medium televisie. Mede dank zij deze mast werden grenzen geopend en wereld- delen dichter bij elkaar gebracht. |
|||||||||||||||
'Zenderstadsnie0i Hn9mei 1962
|
|||||||||||||||
270
|
271
|
||||||||||||||
uitzendingen.
Het is overigens opvallend dat zowel
notaris Cool als de medewerkers van met name de 'Nationale Levensverzekering" er blijkbaargeenbezwaarinzagenom veel tijd (vooral in februari 1960) en energie te besteden aan een dergelijke uitgebreide briefwisseling. Tevens valt op hoe vlot men dertig jaar geleden ingekomen brieven beantwoordde! De grote verdienste van 'onze' notaris blijft
natuurlijk dat hij elke gelegenheid aangreep om IJsselstein op positieve wijze bekendheid te geven. Daarnaast toonde de heer Cool zich een groot ijveraar om diverse personen en instanties ongevraagd te informeren over allerlei facetten van de IJsselsteinse zender. Van de uitgebreide correspondentie tussen
notaris Cool en de verschillende instanties welke een 'foutieve" plaatsaanduiding publiceerden drukken wij twee brieven af met éénreaktie. Afsluitendiseen artikel overgenomen uit de Haagse Post van 5 november 1960. Geraadpleegde bronnen
'Radio Jaarboek', blz. 123, 1932
'1936-1961 Nozema',doorW.Vogt, 1961
'Een nieuw hoogtepunt', door W. Vogt en
B.J.Eckhardt,1961 'Nozema 1970', door W. Vogt, 1970
'Het omroep-zenderbedrijf, directoraat
kabel-en radioverbindingen, 1970 'Zenderpark Wereldomroep', door W. Vogt,
Folder met informatie radiotoren, uitg.
Casparie IJsselstein, z. j. publikaties in:
'Haagse Post', 5-11-1960 'Het Centrum', 14-1-1961 'Nieuwsblad voor Zuid-Holland en Utrecht/ Schoonhovense krant' 9-5-1962 'Utrechts Nieuwsblad', 9-5-1962 'Zenderstadnieuws', 9-5-1962 'Zenderstreeknieuws', 13-7-1988 'Utrechts Nieuwsblad', 31-8-1989 Privé-archief L. Murk, IJsselstein
|
|||||||
De nieuwe televisiemast, 1961.
De eer van IJsselstein
De IJsselsteinse notaris Cool (werkzaam in
de periode 1928-1961) kan gezien worden ais een vurig pleitbezorger van de IJsselsteinse zaak. We zouden hem nu een PR-man van de gemeente noemen. Hij voelde zich tekort gedaan als de zenders van IJsselstein (inderdaad vaak ten onrechte) werden aangeduid als de zenders van Lopik. Nu lijkt de kwestie omtrent het
grondgebied waarop de zenders stonden niet bepaald van wereldschokkend belang. De heer Cool maakte er echter een principiële zaak van. Het resultaat was een pennestrijd (in 1960) tussen notaris Cool en diverse instanties. De brieven van de heer Cool zijn soms niet
vrij te pleiten van enige pendanterie. Vriendelijk doch vermanend wees hij o.a. de Nationale Levensverzekering, de Provinciale Drentsche en Assense Courant, de AVRO en de Radio Ned. Wereldomroep erop, dat zij foutief de plaats Lopik (i.p.v. Usselstein) hadden genoemd in hun publikaties of |
|||||||
272
|
|||||||
6 februari 1960
|
|||||||||||||||||||||
Aan de "Nationale" en"Eerste Rotterdamse"
Postbus 795
Schiekade 150 ROTTERDAM. |
|||||||||||||||||||||
Mijne Heren,
|
|||||||||||||||||||||
In uw agentenblad van februari 1960 staat te lezen
op bladzijde 520 (de binnenzijde van de omsjag): "Deze wondermast kunt U vinden in het landelijk Lopik".
Een wonderlijke vergissing!
Deze wondermast kunt U vinden in de Gemeente IJseelsteir.
onder de rook van de stad van die naam. Het landelijk Lopik ligt 13 km. meer westwaarts.
Hoogachtend,
uw dw. , Brief aan de 'Nationale'en ' Eerste Rotterdamse'.
|
|||||||||||||||||||||
NATIONALE LEVENSVERZEKERING-BANK N.V.
|
|||||||||||||||||||||
POSTBUS 796 ROTTERDAM
OPGERICHT 17 JANUARI 1863 |
|||||||||||||||||||||
TELEFOON 6?700
TEL-ADR . „NATIONALE' ROTTERDAM
POSTDEKENING NO 3032
HOOFDKANTOOR GEVESTIGD: SCHIEKADE 130
|
|||||||||||||||||||||
BU BtANlWOORDING SVP VERMELDEN
Hed.A-Tcntenblad
V-JB________________ 8 februari 1960
|
|||||||||||||||||||||
Se v/elodclfjestren^e heer
A.G,Gooi, ïïotaris Kronenl3Lir;f7plantsoen 5 U s s Q.....1 s t e i n _ (TJ) |
|||||||||||||||||||||
2eer geachte heer Gooi,
Met U-.? schrijven van 6 dezor T;a3 U zo vriendelijk: ons erop te attenderen,
dat de tolevisiemast, die op do voorpaL^ina van de feliruari-aflevering van het At<^ontenblad staat afgebeeld, niet, zoals in de bijbehorende tekst op pafïina 520 staat verneld, in Lopik 1d op.-^esteld ntaar in de gemeente Uaselntein, \7i,1 danken I; zeer voor deze mededeling, die aantoont dat v;ij ons bij het schrijven van een begeleidende tekst ten onrechte hebben laten leiden door het in de radio- en televisiewereld algemeen gebruik van de "sender Lopik" te spreken. Kennelijk zijn vrij daardoor op een dvraal- spoor gebracht en wij vinden het bijzonder plezierig thans te 7/eten dat geografisch gesproken de bev/uste zender dus tot de gemeente Usselstein behoort. Hoogachtend,
lUTIONALE LE?KLi^5VERZEKERIKG-BAITK I?.V".
|
|||||||||||||||||||||
Reaktie van de 'Nationale'.
|
|||||||||||||||||||||
273
|
|||||||||||||||||||||
Personeel van
notaris A.G.COOL te IJsselstein (U) Plantsoen 5 |
||||||||||||||
IJsselstein, 18 februari I96O
|
||||||||||||||
A.Y.Ti.3.
Keizersgracht 107
AMST iiRDAM |
||||||||||||||
Mijne Heren,
Bj de door uw Omroepvereniging op dinsdagavond 15
februari 1960 gehouden quiz "Kom er maar eens uit", onder leidi:.g van Karei Prior, werd onder meer de vraag gesteld: "hoe hoog is de televisiemast te Lopik". De antwooi'den varieerden van 100 tot 144 meter, waarop van uw zijde werd medegedeeld dat de hoogte 200 meter is. Gaarne zouden wij wi Llen opmerken, dat de televisie-
mast niet staat in Lopik, doch ongeveer 13 km. daar van daan en wel in IJsselstein, "Als de mast omvalt, krijgen wij naar op ons hoofd", zeggen
de IJsselsteiners altijd-.'.Vel een bewijs hoe dicht de mast bij het centrum staat; namelijk slechts een paar honderd meter buiten de bebouwde kom. Bovendien is de mast met antenne tezamen 219,98 meter
hoog. (Mast 200 meter, antenne 19,98 meter) Het zou voor velen wellicht een reis kunnen be-
sparen, als zij weten waar de m.ast werkelijk staat. Het is bovendien niet leuk, als je bemerkt in Lopik dat de mast nog zo'n eind weg staat. Laarnaast zijn de I Jsse Isteiners natuurlijk trots
op "hun mast" en vinden zj net niet leuk, dat gezegd wordt dat zijn-in Lopik staat, 't Is hier trouwens langzamerhand een heel "mastenbos" geworden. Ook het gebouw van de Wereld- omroep met de talrijke masten staat op IJsselsteins grond- gebied, terwijl, naar U bekend zal zijn, de thar^s in aanbouw zijnde nieuwe televisiemast, die 550 meter hoog wordt, eveneens in IJsselstein verrijst. De betonnen toren van 100 meter is gereed. Laarop komt een stalen koker van 250 meter waarvan ongeveer 50 meter gereed is. Het
wordt alzo het hoogste bouwwerk van iJederland èn van Europa. Kunt U een en ander in een volgende quiz herstellen?
Bij voorbaat onze hartelijke dank.
Hoogachtend,
|
||||||||||||||
(
|
||||||||||||||
.'J.
|
||||||||||||||
Brief aan de AVRO.
|
||||||||||||||
274
|
||||||||||||||
Haagse Post, 5 november 1960
DEEERVANIJSSELSTEIN
Lopik heeft de naam, IJsselstein de zenders
|
|||||||||
Televisie, die miljoenen Nederlanders sa-
menbindt, heeft merkwaardig genoeg ver- deeldheid gezaaid tussen twee lieflijke plaatjes: IJsselstein en Lopik, 8 km van elkaar verwijderd in het zuidwesten van de provincie Utrecht. IJS- SELSTEIN (7000 inwoners, overwegend - 58 pet. - katholiek) is een echte stad met een oude, klinkende naam in de vaderlandse geschiede- nis: Gijsbrecht van Amstel, de graaf van Eg- mond en de Oranjes waren er heer en meester. LOPIK (5000 inwoners, overwegend - 74 pet. - protestants) is een dorp waarvan tot 1940 wei- nig Nederlanders ooit hadden gehoord. Maar in dat jaar kreeg Lopik radiozenders en vanaf dat moment hoorde niet alleen heel Nederland, maar heel de wereld de naam van het eenvoudi- ge dorp: Lopik-radio werd een begrip op inter- nationale conferenties. Op dat moment was er voor IJsselstein nog weinig reden voor wrok: hoogstens tot naijver, omdat de Lopikse zen- ders dicht bij de IJsselsteinse stadsgrens hun trotse koppen opstaken. Die jaloezie verdween toen nieuwe zenders - voor Wereldomroep en televisie - werden gebouwd: nu op I Jsselsteins terrein. De IJsselsteiners glunderden: nu zou ook hun stad worden opgestoten in de vaart der volkeren. Zij namen geen halve maatregelen; het plaatselijke advertentie- en nieuwsblad dat de ingenieuze maar vage kop 'Blad Zonder Naam' voerde, kreeg in 1957 van een IJssel- steinse jury (onder voorzitterschap van burge- meester mr. J.J. Abbink Spaink) een nieuwe naam: 'Zenderstadnieuws'. Dit lokte een stroom van Lopikse protestbriefkaarten uit, die door de IJsselsteiners glimlachend werden ge- negeerd. Maar de Lopikse wraak was zoet. De televi-
siezender, in 1950 op IJsselsteinse grond ge- reedgekomen, ging de lucht in als 'Zendstation Lopik'. De nieuwgebouwde IJsselsteinse zen- ders van de Wereldomroep werden aangeduid als 'Lopikzenders'. En in de telefoongids voor Nederland zijn de IJsselsteinse zenders niet te vinden onder IJsselstein, maar alleen onder Lo- |
|||||||||
pik, met het IJsselsteinse netnummer apart ver-
meld. Afgelopen jaar spitste het conflict zich toe. Nauwelijks was op zaterdag 30 april 1960 de verjaardag van koningin Juliana in IJssel- stein uitbundig gevierd met fietsbehendig- heidswedstrijden en muzikale rondgangen van de plaatselijke korpsen Excelsior en Amicitia, of Lopik kwam de feestelijkheid verstoren. Een statige stoet auto's, met prins Bernhard en tal van radio-autoriteiten, reed het IJsselsteinse territorium binnen; het nieuwe zendergebouw van de Wereldomroep werd geopend. Wie van te voren van het hoge bezoek in kennis was ge- steld: niet IJsselsteins burgervader Abbink Spaink. Pas op het allerlaatste moment werd hij getipt over de nadering van het gezelschap, hij schoot bliksemsnel in zijn jaquet, ijlde naar het zendergebouw en was nog juist op tijd om te voorkomen dat prins Bernhard en de radio- kopstukken werden ontvangen door Lopiks burgemeester L. Schuman, die al enige tijd glunderend op de uitkijk stond. Tweede slag
IJsselstein ziedde van verontwaardiging,
maar enkele dagen later viel een tweede, nog hardere slag. Na niets vermoedend en opge- wekt bevrijdingsdag te hebben gevierd (met historische taferelen, een auto-rally en een jeugdolymlade), schoven de IJsselsteiners op die avond van de 10e mei 1960 bij hun tv-toe- stellen om te kijken naar het feestelijk NTS-pro- gramma ter gelegenheid van de ingebruikne- ming van de nieuwe tv-zender Smilde. Diep ge- schokt aanschouwden zij hoe burgemeester Schuman van Lopik op het scherm verscheen om Smilde te feliciteren namens de centrale tv- zender die IJsselsteinse grond staat. IJssel- stein was bij deze plechtigheid niet eens uitge- nodigd. Overrompeld en vernederd vroegen de IJsselsteiners zich af waaraan ze dit alles ver- diend hadden: 'Wij zijn het centrum van deze streek. Wij hebben een behoorlijke industrie. Wij hebben een ULO-school, een MULO- school, een school voor Buitengewoon Lager |
|||||||||
275
|
|||||||||
Terwijl IJsselstein verbijsterd zweeg, gaf burge-
meester Schuman in het Lopikse 'Huis der ge- meente' (zo genoemd omdat de wet ervan spreekt, omdat het cachet geeft en omdat het ons aller huis is) een verklaring aan een HP/re- dacteur: 'Ik schijn inderdaad meer uitnodigin- gen te krijgen dan mijn collega uit IJsselstein. Uiteraard, zou ik haast zeggen. Ik zie er niets onregelmatigs in. Verder moet u dit bedenken: voor de oorlog wist niemand waar Lopik lag, maar nu weet iedereen 't. En die zenders me- neer, die zenders trekken zelfs industrie aan.' En de IJsselsteiners richten in machteloze ver-
bittering de blik naar de nieuwe, 350 meter ho- ge tv-zender in aanbouw. Neerlands hoogste bouwwerk, die begin 1961 p<echtig in gebruik zal worden genomen: op IJsselsteinse bodem gebouwd, maar nu al voorbestemd om de roem 'an Lopik uit te dragen. |
|||||||||||||||||
Onderwijs en school voor Lager Technisch On-
derwijs. Cultureel mogen we er zijn: vier maal per jaar concerteert hier het Utrechts Stedelijk Orkest, ons kunstcontact organiseert kamermuziek- en voordrachtsavonden. Tach- tig procent van het zenderpersoneel ('zender- lingen' genaamd) woont in IJsselstein en de zenders staan op ons grondgebied. Waarom moet Lopik steeds met de eer strijken? Maar terwijl de IJsselsteiners klaagden, viel Lopik- in september 1960 - opnieuw aan. Frankrijk, kloppend hart van Europese cultuur, wendde zich tot Lopik. Burgemeester Schuman werd uitgenodigd om naar het stadje Lezoux te ko- men, om daar een band van innige vriendschap te sluiten in het kader van de Europese verbroe- dering. Met eerbetoon en enthousiasme werd burgemeester Schuman daar ontvangen, het plaatselijk park werd herdoopt in ' Jardin Lopik' en de naam Lopik schitterde in hoge, verlichte letters op de gevel van het stadhuis van Lezoux. |
|||||||||||||||||
i», -
|
|||||||||||||||||
Historische Krin
IJsselstein |
|||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||
g
|
|||||||||||||||||
Redaktie:
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401 CC IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11,3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 20.- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht/ 6,-extraovertemakeni.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover voorradig, a ƒ7,50 bij het secretariaat worden besteld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 10,-. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ80.- |
|||||||||||||||||
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en steh zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop
West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M.
Hobbemalaan 11, IJsselstein.
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
|
|||||||||||||||||
276
|
|||||||||||||||||
'Zingend erin en huilend eruit...'
IJselsteinse vroedvrouwen vanaf de middeleeuwen
tot begin deze eeuw. Ans van der Linden-Ruggenberg
en
Saskia Raue.
|
|||||||||
Inleiding
De archivaris van het gemeentearchief in
IJsselstein heeft voor de werkende leden van de HKIJ de gelegenheid geschapen om op een aantal avonden in het jaar het archief te raadplegen. (1) Op zoek naar een onderwerp om uit te gaan diepen, stuitten wij op een aantal brieven en rekeningen van Janke Bijlsma, vroedvrouw te IJsselstein in de jaren 1907-1933. Deze brieven, meest verzoeken om loonsverhoging, geven een indruk van de omstandigheden waarin zij haar beroep uitoefende: de crisis in de jaren voor en na de Eerste Wereldoorlog, de snelstijgende kosten voor het levensonderhoud, het teruglopende aantal geboorten per jaar en de concurrentie van de doktoren in IJsselstein en Montfoort. Het citaat waarmee dit artikel begint, is een van mevrouw Bijlsma's kernachtige uitspraken, waarin de vreugden en de pij n van zwangerschap en bevallihgzijn samengevat. Eén van de IJsselsteinse informanten herinnerde zich deze woorden uit de tijd dat zijzelf door mevrouw Bijlsma werd geholpen bij haar bevalHngen. Daarmee hadden wij een even boeiend als
voor ons onbekend onderwerp te pakken: het 'ambacht' van vroedvrouw is zo oud als de mensheid en ongetwijfeld zijn er zolang als IJsselstein bestaat vrouwen geweest die jonge IJsselsteinertjes ter wereld hebben geholpen. Uit welk jaar, uit welke eeuw zou de oudste vermelding in de stadsrekeningen |
|||||||||
dateren? Zouden de notities iets prijsgeven
over de omstandigheden waaronder de vroedvrouwen toen werkten, hun reputatie en hun samenwerking met doktoren en vroedmeesters? Het onderzoek in het stadsarchief en in het Rij ks Archief Utrecht, aangevuld met informatie uit secundaire literatuur, zou op deze vragen antwoord kunnen geven. Dit onderzoeksverslag streeft geen
volledigheid na, want de gevonden gegevens zijn vaak summier van inhoud. Bovendien gaan er decennia voorbij zonder dat een mededeling over een vroedvrouw wordt geregistreerd. Hoe de verhouding lag tussen vroedvrouwen en vroedmeesters wordt niet duidelijk uit de onderzochte bronnen. Maar het is waarschij nlij k dat in IJsselstein eenzelfde spanningsveld heeft bestaan zoals we dat aantreffen in de notities van de achttiende eeuwse Friese vroedvrouw mevrouwC.G.Schrader. Over haar Memory Boecklaier metr. Er zijn geen berichten over onenigheden of ongelukken die het gevolg zijn van een haperende samenwerking tussen vroedvrouwen en vroedmeesters. De IJsselsteinse vroedmeesters zullen daarom buiten beschouwing blijven. De focus is ingesteld op de vroedvrouw, haar werk, positie en reputatie en de gegevens daarover zullen zo mogelijk in een historisch verband worden geplaatst. |
|||||||||
277
|
|||||||||
en de kennis die men daaraan meende te
kunnen ontlopen, werkten vrouwen zich op tot 'professionele' vroedvrouwen. Van onderwijs of voorlichting over verloskunde was nog geen sprake. In de zestiende eeuw verschenen de eerste
gedrukte boekjes in het Middelnederlands over de lichamelij ke gesteldheid van de vrouw en allerlei wetenswaardigheden, ruim geïllustreerd met houtsneden. Den Roseghaert van den bevruchten vrouwen, dat in 1516door de Brusselse uitgeverThomas van der Noot uit het Duits werd vertaald en gedrukt is hiervan zo'n voorbeeld. De bedoeling van het boekje is dat zwangere vrouwen leren betere vragen te stellen bij de dokter en de apotheker en daarom is een woordenlijst van medische termen in het i atijn en Nederlands toegevoegd. Dichter bij huis, in Utrecht werd rond 1538 door Jan Berntsz. een soortgelijk boekje uitgegeven Der vrouwen natuere ende complexie. De inhoud gaat terug op de theorieën van de dertiende eeuwse wetenschapper Michael Scotus. Die kennis was in de zestiende eeuw blijkbaar nog zo bij de tijd, dat het boek talloze malen tot in 1700 werd herdrukt! Onder de kop 'Tey kenen om te weten of een vrouwe bevrucht is' volgteen -d-dnVdl paragrafen over zwangerschap. Waaraan kun je zoal merken of een vrouw
zwanger is? Zij krijgt opeens zin in het eten van bepaalde dingen, haar lichaam verandert soms 'van recht int erom, van gesontin ongesonde', haar gelaatskleur verandert, haar karakter, haar ogen liggen dieper in hun kassen, ze is eerder moe en in haar urine 'verthoonen hem somighe dinghen ghelijc oft mugghen waren'. Een uitgebreide dieetlijst geeft precies aan
welke vleessoorten en kruiden gezond zijn voor de aanstaande moeder en het kind. Sommige etenswaren zijn goed voor de moeder en schadelijk voor het kind of juist omgekeerd. Bijvoorbeeld papaverzaad is schadelij k voor beiden, omdat het doet slapen en het 'maect vlecken in die vrucht'. Hazevlees en leeuwevlees zij n schadelij k omdat deze dieren 'mit openen ogen slapen'. Vervolgens worden allerlei symptomen beschreven zoals de grootte en de hardheid van de borsten, angst, neusbloedingen, |
|||||||
Geschiedenis
Voor de oudste vermelding van een
IJsselsteinse vroedvrouw gaan we terug naar de zestiende eeuw. In een stadsrekening uit de jaren 1538-1539 wordt vermeld dat Geertgen Olofs, 'datvroetwijf, een schouw (dat is een bootlading) turf heeft gekocht voor de som van 1 gulden en 4 stuivers. Deze turf is bestemd voor de arme kraamvrouwen, zodat zij en hun babies zich tenminste kunnen verwarmen. Een jaar later koopt Geertgen opnieuw turf op rekening van de stad en in de jaren 1568-69 en 1569-70 vinden we dezelfde turfposten terug, maar nu op naam van Elberich, de 'vroedmoeder'. Daarmee zijn de vindplaatsen in de zestiende eeuw uitgeput. Toch geven deze vier posten belangrijke informatie. Allereerst het feit dat Geertgen en Elberich alsvroedvrouwen staan vermeld, betekent dat zij als zodanig werkzaam en bekend waren in de gemeenschap. Ten tweede, dat zij konden rekenen op steun van de gemeente voor de uitoefening van hun beroep. En ten derde blijkt er sociale verantwoordelijkheid uit: arme kraamvrouwen krijgen hulp van de vroedvrouw, die zij misschien niet eens konden betalen, én zij krijgen extra steun in de vorm van brandstof. Deze gegevens werpen een gunstig licht op
de beide vrouwen die leefden in een tijd dat de vroedvrouw doorgaans een slechte naam had. Vroedvrouwenhulp bestond in de Middeleeuwen (maar ook in latere eeuwen) toch voornamelijk uit de troost die vrouwen elkaar gaven in de uren van de bevalling. Met behulp van magie, spreuken en handelingen probeerden zij de pijn te verlichten en de geboorte te bespoedigen. Deze specifiek vrouwelijke aangelegenheid waarbij voor mannen absoluut geen plaats was, werkte wantrouwen jegens de vroedvrouw in de hand, vooral wanneer de bevalling zwaar verliep, het kind misvormd of dood geboren werd of de kraamvrouw stierf. Niet zelden werden vroedvrouwen beschuldigd van hekserij en van connecties met de duivel, voor wie zij de zieltjes van jonge ongedoopte babieswonnen. ledere stad, ieder dorp had dan ook wel een vroedvrouw die van hekserij werd verdacht. Op basis van eigen ervaring |
|||||||
278
|
|||||||
handpalmen en druk de handen dan samen.
Blij kt de samenstelling van de melk dik en niet waterachtig te zijn, dan wordt het een jongen, in het andere geval een meisje. Een andere manier is om een druppel melk op een spiegel te laten indrogen. Is de melkdruppel 'ineen rontheitgelijceen peerle', dan wordt het een jongen en als de druppel na het drogen plat en uitgevloeid is, dan wordt het een meisje. Uit deze voorbeelden blijkt dat het
Middeleeuwse gedachtengoed in dit boek onverminderd doorklinkt. Het zou verkeerd zij n de suggestie te wekken dat dit representatief is voor de stand van de wetenschap in de zestiende eeuw. Denk hierbij maar aan het schitterende zevendelige werk over de menselijke anatomie geschreven door Andreas Vesalius,datin 1543 verscheen, dus vijf jaar na Der vrouwen natuere ende complexie. In de loop van de zestiende en zeventiende eeuw schrijven doktoren en chirurgij nen tractaten met betrekking tot de verloskunde. Verschillende liggingen van het kind in de baarmoeder worden onderkend, op grond waarvan verlostechnieken en handgrepen worden ontwikkeld. De geschiedenis noemt vrouwen als Louise Bourgeois (geboren in 1564), echtgenote van een chirurgij n, die verloskundige geschriften bestudeerde en praktizeerde bij de arme vrouwen in Parijs. Maar in hoeverre deze nieuwe opvattingen in die tijd de kans kregen om door te dringen tot het platteland, bijvoorbeeld IJsselstein, is onbekend. Met de beschrij ving van de
ontwikkelingen en inzichten in de verloskunde zij n we in de zeventiende eeuw beland. In het Oud IJsselsteins Archief is een aantal vermeldingen van IJsselsteinse vroedvrouwen te vinden. De eerste is gedateerd op 4 februari 1668 en betreft de aanstelling 'bijpluraliteijt oft bij de meeste 5femmen'van Jannichjen Wollewever, na het overlijden van Syntjen Nymensdochter. Jannichjen belooft hierbij dat zij haar ambt naar eer en geweten zal vervullen en dat zij de stad en ommelanden van IJsselstein niet zal verlaten zónder de toestemming van de drost, schout en burgemeesters. Deze clausule zullen we later in contracten en |
|||||||
MDer intoeninsi^ersecadtbec Iconvale
oer tyeriStun/lwr Ijmcn/oec iongi
lKcinA0^ê/cnOf<:ciiUi.
Afb. 1 Een zogenaamde 'geopende vrouw' waarin
de organen aangegeven zijn: (van boven naar beneden) longen, hart, middenrif, geest (etar), maag, milt, nieren en blaas. Uit: Der vrouwen natuere ende complexie. menstruatie tijdens de zwangerschap en
uitgelegd als goede of slechte voortekens voor het kind. Daarna volgen remedies. Twee hoofdstukjes handelen over de melk
van de zogende moeder, wat je kunt doen om de melk te vermeerderen of te verminderen. De kwaliteit van de melk is belangrijk voor de vorming van het karakter van het kind. Zo werd bijvoorbeeld ooit een kind gevoed met 'dat melk van een soch, (zeug) ende die ginc geern met zijn cleder inden drec, ende hi adt ghelijc een vereken'. Met behulp van de melk kunnen ook voorspellingen gedaan worden over het geslacht van het kind. Een van de proeven is; neem een druppel melk in de |
|||||||
279
|
|||||||
vroedvrouw is samengesteld uit drie
bedragen, waarnaast nog sprake is van neveninkomsten. Wat hieronder verstaan moet worden is niet duidelijk, maar waarschijnlijk gaat het om het vaste bedrag dat de kraamvrouw voor de bevalling moest betalen. Uit noties uit de achttiende tot en met de twintigste eeuw blij kt dat het aantal bevalhngen dat de vroedvrouw begeleidt in hoge mate bepalend is voor de hoogte van haar inkomsten. De komst van de vroedmeester, een gestudeerde dokter die ook bevaUingen begeleidt, betekent een bedreiging voor de inkomsten van de vroedvrouw. Daarmee komen we op een anderpunt,namelijkdat de aangestelde vrouwen weliswaar te boek staan als vroedvrouwen, maar dat van onderricht of eisen waaraan de vroedvrouw moet voldoen geen sprake is. Daar ligt een belangrijke oorzaak van de concurrentiestrijd tussen vroedvrouwen en vroedmeesters, die in de tweede helft van de zeventiende eeuw begint op te komen. De vroedmeester kon bogen op geleerde
wijsheid, terwijl de vroedvrouw het moest hebben vanhaarpraktijkervaring. De gegoede burgerij liet bij voorkeur de dokter of vroedmeester komen voor de constatering van een zwangerschap en voor de bevalling. De armen, die vaak niet of weinig konden betalen, waren op de vroedvrouw aangewezen. De dokter, op zeventiende eeuwse schilderijen van Gerard Dou en Jan Steen afgebeeld als piskijker, voelde de pols, bekeek de urine, proefde ervan en kon vervolgens uitslag geven of er sprake was van zwangerschap. Maar met de intrede van de vroedmeester in de kraamkamer verdwenen de bakerpraatjes niet. Zo bevestigt Dr. Nicolaas Tulp in zijn Heelkundige VKaamemmgen uit 1650 het verschijnsel dat vrouwen tij dens hun zwangerschap trek kunnen hebben in haring. Hij schrijft dat 'een swangere vrou van Deventer als een ongetoomd paard gedurende haere draght bij gissinge wel 1400 haeringen heeft gegeten sonder de maeg te ontstellen'. De vroedmeesters hadden de wijsheid niet
in pacht, zodat zij bij gecompliceerde bevallingen de hulp van de vroedvrouw moesten inroepen. Hoe stroef, maar ook hoe |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ct9antrieraur«nmoDt&(dimomt(0(nire
rm/cnoeninte genereren. y4/fc. 2 'Redenen om voort te planten, en om niet
voort te planten' is de titel van het hoofdstuk waarin wordt uiteengezet welke geestelijke en lichamelijke eigenschappen gunstige of juist ongunstige invloeden hebben op de voortplanting. Voorop staat dat: 'Men sal weten dat om te genereren is die eerste sake de wille gods almachtich.' Uit: Der vrouwen natuere ende complexie. instructies voor de vroedvrouw (en
vroedmeester) opnieuw tegen komen. Deze voorwaarde heeft ermee te maken dat de vroedvrouw ahijd bereikbaar moet zij n: een kind dat eruit wil, wacht niet. Ten slotte vermeldt de acte de samenstelling van Jannichjens loon: 28 gulden van de stad, 24 gulden van de ommelanden en 24 gulden van het Ewouts gasthuis, overeenkomstig de bepaHngen uit 1620. De tweede vermelding betreft de
aanstelling van Anna Roseus (of Rosens) op 20 juli 1681, na het overlijden van Jannichjen WoUewever. Een jaar later, op lOjuli 1682, komen de drost, rentmeester, schout en burgemeesters opnieuw bijeen. Er moet een nieuwe vroedvrouw komen omdat Anna Roseus (of Rosens) 'sonderafscheijtte nemen was weggegaen', maar niet voordat zij haar loon en inkomsten had geïncaseerd. Vroedvrouw Maria-uit-Montfoort, haar achternaam is niet bekend, wordt in haar plaats aangesteld. Het is jammer dat de stukken zwijgen over de beweegredenen van Anna om met de noorderzon te vertrekken. De drie vindplaatsen vestigen de aandacht
op een aantal punten. Het loon van de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
280
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brief houdt het klemmende verzoek in om
haar ziekengeld van 70 gulden per jaar te verdubbelen tot 140 gulden, dat is het volledige loon van een vroedvrouw in functie. Deze verdubbeling dient ter compensatie van haar inkomsten uit de jaarlijkse betalingen van het gasthuis, de rentmeester en de diaconie, tezamen ongeveer 70 gulden, die door haar ziekte zijn weggevallen. Zij beroept zich op haar twintig dienstjaren als stadsvroedvrouw en haar onbesproken reputatie om haar bede krachtbij te zetten. Eenjaartevorenzijn haar83-jarige echtgenoot, Migiel Brouwer, en zijzelf getroffen door 'grote smerte en swaar accident'. Weliswaar zijn beiden volledig hersteld en zou zij weer kunnen werken, ware het niet dat een nieuwe vroedvrouw in haar plaats is aangesteld. Het ziekengeld van de stad alléén is volstrekt onvoldoende om de huishuur (50 gulden per jaar) en het levensonderhoud van te betalen, zodat zij gedoemd zijn tot armoede te vervallen. Deze smartelijk^en onderdanige brief moet Marijke-Meu in het hart hebben geraakt, want uit de stadsrekeningen blijkt dat Wijnanda's verzoek is ingewilligd. De nieuw aangestelde vroedvrouw over
wie Wijnanda spreekt is Laurentia Vleesenbeek, echtgenote van Ahasverus Hoge voorheen vroedvrouw in Woerden. De acte van haar aanstelling (gedateerd op 16 juni 1763) is bewaard en haar loon, bestaande uit vier posten, wordt keurig gespecificeerd: 25 gulden uit de schatkist van de rentmeester, 72 gulden van de stad, 30 gulden van het gasthuis en 13 gulden van de diaconie. De acte wordt gevolgd door de eed die Laurentia heeft afgelegd. Eedt van de vroetvrouw
Ik loven en sweeren mij in alle
getrouwicheyden senceriteydals vroedvrouw deser stad, schoutampte te sullen gedragen, sonderymand tot vuyligheyt behulpsaam te sullen zijn, en aan den officier aan te sullen brengen, alle de kinderen, die by my sullen werden gehaalt, en welk ik weet dat buy ten Egtgeteelt zijn: zeggende tot meerdere bevestiginge der waarheyd. So waarlijk helpe my God Almachtig
|
|||||||
Afb. 3 De 'kijcpisse'.
Uit: Der vrouwe natuere ende complexie. goed de samenwerking tussen beiden soms
kon verlopen, is te lezen in het notitieboek van mevrouw C.G. Schrader, een Friese vroedvrouw in de jaren 1693-1745. Mevrouw Schrader was, zoals zoveel andere vroedvrouwen, door de ervaring gevormd. Zij had een buitengewoon scherp inzicht ontwikkeld in de aard van moeilijke bevallingen en daardoor heeft zij vele ten dode opgeschreven vrouwen en kinderen kunnen redden. Tijdens haar leven heeft zij beseft dat haar kennis heel waardevol zou zijn voor latere generaties en heeft zij haar ervaringen zorgvuldig te boek gesteld. Via mevrouw Schraders Memory Boeck
van de vrouwens zijn we terecht gekomen in de achttiende eeuw. Over deze j aren zij n in het IJsselsteinse stadsarchief al wat meer gegevens te vinden. Intussen zij n wel bij na twee eeuwen verstreken tussen de turfposten van Elberech en de eerste vermelding in de achttiende eeuw. Het betreft hier een verzoekschrift van Wijnanda van Couwenberg geschreven in 1763 en gericht aan 'hare doorluchtige hoogheid mevrouwe deprincesse van Orange en Nassau, etc. etc. etc.'. De bedoelde prinses is Marie-Louise van Hessen-Kassel, liever gezegd Marij ke- Meu, die tussen 1732 en haar dood in 1765 het beheer over de heerlijkheid IJsselstein persoonlij k voerde en regelmatig in Osselstein vertoefde. Wij nanda van Couwenbergs eerbiedige en onderdanige |
|||||||
281
|
|||||||
Waarmee Laurentia plechtig belooft niet aan
abortus en andere duistere praktijken als kindermoord en te vondeling leggen mee te zullen werken. Tevens zal zij alle wettige en onwettige kinderen die zij ter wereld helpt, opgeven bij de officier (van justitie?). Dezelfde bepaling vinden we rond 1700 in een grote stad als Brussel, waar de gezworen vroedvrouwen verplicht zijn om alle namen van zwangere vrouwen en meisjes aan de vondelingenmeester op te geven. Op deze manier kan men controle uitoefenen op de geboorten. Lang niet alle aanstellingsacten van de
IJsselsteinse vroedvrouwen zijn overgeleverd, net zo min als de boekingen van uitbetaald loon, zoals uit de chronologisch geordende lijst in de bijlage mag blijken. In 1775 vinden we de laatste post van Wijnanda's pensioen, gevolgd door de mededeling dat zij heel kort daarna is overleden. Het is onduidelijk of in de jaren tussen 1764 en 1775 Wijnanda nog als vroedvrouw heeft samengewerkt met Laurentia en of de laatstgenoemde tussentij ds is overleden of vertrokken. Kortom in 1775-76 verschijnen twee nieuwe namen in de boeken: Anna de Bruin en Grietie Cramer, die ook als vroedvrouw in Benschop werkt. Jaren gaan voorbij zonder
noemenswaardige vermeldingen tot 1823. In de notulen van de vergadering van burgemeester en wethouders, gehouden op 18februari, vinden we het beknopte verslag van een ernstig voorval. Tijdens de bevalling van de vrouw van de predikant (?) heeft zich een complicatie voorgedaan, die de dood van de kraamvrouw tot gevolg heeft gehad. Het kind is in leven, maar het lij kt erop dat het weinig had gescheeld of ook de baby was verloren geweest. Het is aannemelijk dat de familie bij de gemeente heeft aangedrongen op een onderzoek naar de toedracht. De onderzoekscommissie die zich met ijver op de zaak heeft geworpen, is tot de conclusie gekomen dat Gergie Bos de ernst van de complicatie heeft onderkend, maar verzuimd heeft adequaat te handelen. Daardoor heeft zij het leven van het kind meer in gevaar gebracht dan nodig, als zij tenminste hulp had ingeroepen. Gergie is |
|||||||
vervolgens door de voorzitter van de raad
terechtgewezen, te weten 'dat zij in gevallen waarin het op spoedige hulp aankoomt, en waar die hulp boven haar bereik is, of door haar alzo beschouwd word, onmiddelijk (sic) zelfs tragt die hulp te bekomen, om dat behalven de redding van De Kraamvrouw ook het Leven van het Kind eene belangrijke Zaak is, aan haar bekenden werkzaamheid toevertrouwd.' Het is duidelijk dat Gergie heeft nagelaten
de hulp van de stadsdokter of vroedmeester in te roepen toen zij de situatie niet meer onder controle had. Maar naar de oorzaak of beweegredenen kunnen we slechts raden... Zoals gebleken uit de vorige
beschrijvingen geven de documenten geen inlichtingen over voorwaarden die aan een vroedvrouw gesteld worden .Inde tweede helft van de achttiende eeuw bepalen stadsbesturen dat iemand alleen als vroedvrouw mag worden aangesteld, als zij twee jaar bij een ervaren meesteres in de leer is geweest en een examen heeft afgelegd. Waarschijnlijk zullen dergelijke bepalingen ook in IJsselstein zijn gehanteerd. Uit deze bepaling valt niet af te leiden of de vroedvrouw haar leertijd besluit met twee jaar praktijkervaring bij een gevestigde vroedvrouw, of dat deze twee jaar de gehele voorbereiding op het ambt uitmaken. Zoveel is zeker dat zowel in binnen- als buitenland vroedkundige opleidingen worden opgezet. De opleiding die Janke Bijlsma in Groningen genoot, is voortgekomen uit zo'n initiatief, dat in 1766 als 'Ordre op de vroedkundige lessen' v/eid vastgesteld. De lessen werden toenmaals gegeven door vroedvrouwen, terwij 1 de leiding van het onderwijs in handen was van een stadsfysicus of hoogleraar, verbonden aan de Hogeschool (nu universiteit). Pas in de tweede helft van de negentiende
eeuw vinden we voor het eerst een, zij het minimale, instructie voor de vroedvrouw, deze is geschreven ter gelegenheid van de aanstelling van Cornelia Maria Raat-van Dam, gedateerd op 30 maart 1852. |
|||||||
282
|
|||||||
In 1870 worden de instructies voor de
vroedvrouw herschreven en aangepast aan de bepalingen die door wetten en andere verordeningen door het Rijk zijn vastgesteld. De controle op de naleving ervan is in handen van het stadsbestuur, dat onregelmatigheden terstond moet doorgeven aan de provinciale inspecteur in Utrecht. De medische handelingen die de vroedvrouw mag en moet uitvoeren worden zorgvuldig beschreven. En het tweede artikel bevat de gouden regel die in de Middeleeuwen al opgeld deed: iedere vrouw, ongeacht haar sociale omstandigheden, heeft recht op verloskundige hulp. De jaarwedde wordt verhoogd naar 150 gulden. Janke Bijlsma
Gedurende de negentiende eeuw zien we
dat het ambacht van vroedvrouw onder een steeds scherper wordende controle komt te staan. Met een door praktijkervaring ontwikkeld inzicht komt de vroedvrouw er niet meer. Door opleidingen en wettelij ke bepalingen vindt een professionalisering van het beroep plaats, dat als zodanig moet worden gewaardeerd. Maar of het aanzien van de vroedvrouw nu ook daadwerkelijk is gestegen, is maar de vraag. De sprong van 1870 naar 1907 gaat over de
hoofden van de vroedvrouwen Henriëtte M.G. van de Linde, W. Walet, J.J. 't Gilde, CatoPlatenJ. Römer-vanWelie. Hun nainen en een enkele kwitantie zijn de enige herinneringen aan hun werkzaamheid in IJsselstein. Met de aanstelling van Janke Bijlsma in 1907 komt hierin verandering. Een aantal brieven van haar hand is bewaard gebleven en deze gegevens, aangevuld met herinneringen van enkele tijdgenoten, schetsen een aardig beeld van deze vrouw. Janke Bijlsma werd op 23 december 1871
in Grouw (Friesland) geboren. Ongetwijfeld heeft zij de reguliere scholen bezocht en daarna een opleiding tot verloskundige gevolgd en voltooid aan het Instituut van Vroedkundig Onderwijs in Groningen. Uit het bevolkingsregister van die stad blijkt dat zij zich hier op 2 november 1900 als vroedvrouw heeft ingeschreven. Zij trekt in bij een echtpaar met twee zoontj es, in een |
|||||||
INSTRUCTIE VOOR DE
VROEDVROUW DER GEMEENTE
IJSSELSTEIN
Art.I
De vroedvrouw zal verpligtzijn om
hare hulp en bystand te verleenen aan iedere
behoeftige, die voorzien van een behoorlijk
bewys afgegeven door-of vanwege een alhier
gevestigd armbestuur, waartoe de behoeftige
behoort, zich by haar zal aanmelden.
Art. 2
Zy zal verder gehouden zyn zich te
moeten gedragen naar de algemeene instructie
voorde vroedvrouwen, vastgesteldby
koninklyk besluit31 Mei 1818 No. 63.
Art. 3
Zy zal zich niet langer dan vier en
twintig uren buiten de Gemeente mogen
begeven, zonder toestemming of speciaal
verlof van Burgemeesteren Wethouders.
Art. 4
Zy zal voor deze hare betrekking uit de
Gemeente kas genieten een jaarwedde
van vyf tig gulden.
Uit het' Verslag van de Gedeputeerde Staten
der Provincie Utrecht aan de Algemeene Provinciale Staten van dat Gewest' van de zomervergadering van 1853 blijkt dat Cornelia Raat in 1848 in Utrecht was bevorderd en opgenomen in de tabel van geneeskunstbeoefenaren in de provincie Utrecht. In het verslag van de zomervergadering van 1855 staat vermeld dat Christina Schnertzel-Snijders, bevorderd in 1830in Dordrecht, in 1854 in IJsselstein als vroedvrouw werkzaam is. Deze mededeling wordt bevestigd door een notie in de notulen van de raadsvergadering van 1853. De Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoeging kondigt in een brief aan dat Christina Schnertzel zal worden opgeroepen om een examenvoorvroedvrouwen af te leggen. De secretaris van de raad wordt vervolgens opgedragen om Christina op de hoogte te stellen, zodat zij zich kan voorbereiden. Waaruit men mag opmaken dat zij voor het examen is geslaagd, gezien het feit dat zij in 1854 in IJsselstein als vroedvrouw gevestigd is. |
|||||||
283
|
|||||||
N
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage der Rekening No
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«EMEFJTE
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IJSSELSTËIN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/^/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BEVELSCHRIFT VAN BETALING.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dienst 1896
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Ontvanger der Gemeente IJsselstein zal betalen aan
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nOOFDSTl'K
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AFBrKLTXC
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ARTIKEL ^ <S^=^^^^,^^<-^,^,-*-^^^j;;i^^»—^,-*— «g^ ^«-^^-.-w ,.«-*-»-—- —
van de Begrooting. »•»«»» ■^-'^-ï' .<^-^^ ->-/!>*' <:-,.-v^ ^'^T'^^^'^' ' ^;?^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
z^.^^1^^ ^^^^:^^ ^^"^^y
Goedgekeurd bü besluit .^'^ •v'^^- s"-'^ i^tr^
van Heeien Gedeputeerde x^/<!^^ ^^^f'
Staten van den 14. Novem- j^ g^^ "'«H^^^^^^^^^^t^ i!^-^^
ber 1895, N--. 35.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgens aangehechte
Dit bevelschrift wordt, mits behoorlijk voor voldaan geteekend en
van de bovengemelde bescheiden voorzien, in de rekening over het jaar 1896 geloden. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zegge f jXSh
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IJsselstein, den J/J<y^<U>t<r-t^^y\%%^.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Burgemeester en Wethouders,
, Voorzitter.
, Wethouder.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V«ldaan
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J/^aJ^^^,^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5 Betalingen gedaan aan vroedvrou
toelage die zij heeftgekreg |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
284
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GBMIEENTB ïJSSELSTEÏNm
|
|||||||||||||||
Betaalsrol wegens Traktement.
|
|||||||||||||||
DIENST Vt
|
|||||||||||||||
Burgemet/ster en f^ethouders,
|
|||||||||||||||
IJSSELSTEIN,«X/
|
|||||||||||||||
Voorzitter,
|
|||||||||||||||
■TT^ c,^/^/^C^
|
'Wethouder.
|
||||||||||||||
niih i ingevolgde van de toekenning van een
^ar eervolle ontslag in 1896 |
|||||||||||||||
285
|
|||||||||||||||
neus op voor de vroedvrouw en wendt zich
tot de dokter. De lijn die de geschiedenis aangeeft, loopt door, want ook nu is er sprake van concurrentie tussen de vroedvrouw en de dokter. Haar inkomsten moeten met rasse
schreden zijn teruggelopen, getuige de, in beheerste woorden gestelde brandbrief van 27 augustus 1910. Zij verzoekt de gemeenteraad met klem haar salaris te willen verhogen met 100 gulden tot het niveau van haarbeginsalaris(200gulden per jaar). Als oorzaken van de teruglopende verdiensten noemt zij:'... dat vele burgerpatienten een der Doktoren nemen, daar hun tarief slechts 10 gulden bedraagt, terwijl dat van Dr. Bredenburg van Montfoort nog de helft lager is, zoodat patiënten vanAchthoven, die vroeger de hulp der IJsselsteinse Vroedvrouw inriepen, zich thans bij hem vervoegen; ten 2de dat het aantal familiën waar geen kinderen meer geboren worden grooter geworden is, dan het aantal jonge gezinnen.' Een tabelletje geeft aan dat het aantal door haar geleide geboortes tussen 1907en 1910is teruggelopen met gemiddeld twaalf geboortes per jaar van 124 naar 99. Meteen verdienste van ongeveer vier gulden per bevalling scheelt het haar dus een gulden of vijftig per jaar. Na aftrek van kostgeld en belasting blijft er veel te weinig geld over voor levensonderhoud, kleding, onderhoud van de fiets en vakliteratuur. Haar verzoek wordt gehonoreerd, want zij krijgt een gratificatie en een vergoeding voor de fiets. Het jaar daarna, 1911, schrijft zij opnieuw
een verzoek om een gratificatie. Zoals iedereen zucht zij onder de prijsstijgingen van levensmiddelen en die toenemende duurte is ook de oorzaak van het grote aantal wanbetalers. Uit 1912 en 1918 dateren verzoeken tot het gelijkstellen van haar salaris met het bedrag dat in andere gemeenten wordt betaald en het verzorgen van een pensioenregeling. Samenvattend kan gezegd worden dat mevrouw Bijlsma de indruk geeft iemand te zijn geweest die opkwam voor haar belangen én voor die van anderen, namelijk 'haar' kraamvrouwen. Dankzij de herinneringen aan haar
persoonlijkheid, die we mochten noteren, kunnen we ons een beeld vormen van deze |
||||||
buurt waar ambachtslieden wonen: een
metselaar, een kleermaker, een schipper, een timmerman, een smid, een kok en een aantal arbeiders. Zij woont tussen de mensen die zij moet bedienen. Na ruim twee jaar verandert zij van werkkring wanneer zij als gemeentevroedvrouw wordt aangesteld in Zuidhorn. Haar inkomsten bedragen 250 gulden per jaar en 2 gulden per verlossing van een arme kraamvrouw. In de notulen van de raadsvergadering van 7 juni 1907 wordt melding gemaakt van 'een schrijven van Mej. Bijlsma vroedvrouw te Zuidhorn, houdende het verzoek haar met ingang van 15 juni 1907 eervol ontslag te willen verleenen..." We weten dat ongeveer tegelijkertijd Burgemeester en Wethouders van IJsselstein zich met tien stemmen vóór en één tegen uitspreken voor de aanstelling van Janke Bijlsma per 15 juni 1907. Men kan zich afvragen wat de Friese Janke
heeft bewogen om het Noorden te verlaten. Wanneer we de verdiensten vergelijken dan blijkt het motief zonneklaar. In Zuidhorn verdiende zij, zoals gezegd, jaarlij ks 250 gulden plus 2 gulden per verlossing; dat warenerSOin 1906en35in 1907. Maarnu IJsselstein... daar betaalt de gemeente weliswaar een lager salaris (200 gulden) maar een verlossing kost 4 gulden en het aantal verlossingen in die jaren lag rond de 120 per jaar. Dat betekent een verdubbeling van haar salaris. (Het grote verschil tussen de geboortecijfers in het Noorden en in deze regionen is mogelijk te verklaren uit de daling van het geboortecijfer sinds 1875. Deze tendens heeft een aanvang genomen in het noordoosten van Nederland en is in de volgende decennia naar het zuidwesten doorgezet.) Mevrouw Bijlsma vestigt zich in
IJsselstein en neemt Mien Bleyenberg ir dienst als huishoudster om voor haar te zorgen (mevrouw Bijlsma is ongetrouwd gebleven) en te assisteren. De omstandigheden waaronder zij de eerste j aren heeft gewerkt laten zich raden. In een groot aantal kinderrijke gezinnen is de armoe troef. Juist deze gezinnen zijn aangewezen op de diensten van mevrouw Bijlsma, die zij in veel gevallen niet kunnen betalen. In welgestelde kringen haalt men de |
||||||
286
|
||||||
kraamvrouw een zogenaamde 'pastelle' te
brengen, een krans van geurig deeg waarvan de kraamvrouw pap kon koken om aan te sterken. Wanneer de bevalling stond te gebeuren
werd mevrouw Bijlsma door de echtgenoot of de buren geroepen en dan kwam zij, steevast in uniform op de fiets door weer en wind. Een voorbeeld dat illustreert hoe principieel zij hierin was, is het volgende voorval. Op een stormachtige avond kwam de echtgenoot van een kraamvrouw haar ophalen voor de bevalling. Toen zij op punt stonden om te vertrekken brak het noodweer los. De man weigerde de straat op te gaan en zich kletsnat te laten regenen, maar mevrouw Bijlsma hield voet bij stuk en stapte op haar fiets, want, zei ze, dat kind wacht niet tot de bui over is. Na de bevalling kwam zij gedurende tien
dagen's morgens en's avondsomde kraamvrouw te wassen, te helpen en te vertroetelen. Om de kraamvrouw te kunnen wassen zette zij een rij stoelen met een peluw erop in de kamer voor de bedstee en tilde de kraamvrouw uit het bed op de stoelen. Een van de informanten herinnert zich dat zij armen had als ijzeren palen. Mevrouw Bijlsma was heel hygiënisch en punctueel: de verbanden moesten goed gewassen én gestreken worden om de bacteriën te doden. Toen het dochtertje van een van de kraamvrouwen eens was vergeten om de doeken te strij ken, kreeg ze van de vroedvrouw een flinke uitbrander. De omstandigheden waaronderzij moest
werken waren soms erbarmelijk. Zo moest zij eens een bevalling leiden in een huis waar de wandluizen langs de muren liepen. Hoewel de omgeving haar behoorlijk tegenstond, verloste zij het kind uiteraard wel. Eenmaal thuisgekomen moest de toegewijde Mien een grote teil water buiten brengen waar zij al haar kleren instopte, uit angst wandluizen in haar huis te brengen. Het is duidelijk dat de wanbetalers waarover zij in een van haar brieven spreekt in deze kringen gezocht moeten worden. Voor een bevalling rekende zij, in de j aren rond 1925, zeven gulden vijftig; voor veel arme gezinnen een nauwelijks te betalen bedrag. De schuld werd afgelost in termijnen en in |
|||||||
Afb. 6 Janke Bijlsma in 1932.
grote, sterke, weinig spraakzame vrouw.
Haar kordate optreden en haar zuinigheid met woorden werd door sommigen ervaren als stugheid en bezorgde haar de bijnaam 'stuurse bok'. Anderen vonden haar manier van doen juist vertrouwenwekkend. Zoals gezegd ging het gewone volk bij
mevrouw Bijlsma te rade. Een eerste bezoek van de zwangere vrouw vond plaats na een maand of drie. De vroedvrouw constateerde de zwangerschap, rekende de datum van de bevalling uit en daarmee was het eerste contact gelegd. Als de gezondheid van de aanstaande moeder goed was, volgden geen verdere controles. Mevrouw Bijlsma schreef geen dieet voor en de zwangere vrouw werd niet gewogen. Wanneer zij complicaties vaststelde, verwees zij de vrouw door naar de huisarts, die zijn hulp dan kosteloos verstrekte. Deze gang van zaken is lang ongewijzigd gebleven. Na zeven maanden kwam zij om de
luiermand te bekijken of er voldoende luiers, lakentjes, dekentjes, verband en dergelijke aanwezig waren. In rijkere gezinnen was de inspectie van de luiermand meestal een feestelijke aangelegenheid, waarbij de buurvrouwen en de vroedvrouw onder het genot van een glaasje brandewijn de uitzet bewonderden. Na de bevalling waren de buren weer present om de |
|||||||
287
|
|||||||
Gelijk wij in ons vorig nummer reeds meidden, herdacht mej. I. Bijlsma, verloskundige te Ysseistein, haar
zilveren fubtlttim. Wij kiekten de jubilaresse nog, te midden van familie, coilega'i en feestcomité |
||||||||||
Afb. 7 Uit 'Utrecht in woord en beeld', 1932.
|
||||||||||
bedragen die het gezin zich kon permitteren:
soms was dat vijftig cent per keer. Op gezette tijden ging de huishoudster de adressen af om het geld te innen. Zo kon het gebeuren dat wanneer bevalhngen snel op elkaar volgden, de schuld van de vorige bevalling nog niet was afgelost als de volgende baby zich alweer meldde. Twee geboortes binnen het jaar zijn dan ook geen uitzondering. Ongetwijfeld keurde mevrouw Bijlsma dat af omdat het een zware aanslag pleegt op het gestel van de vrouw. Maar wat moet je zolang mensen geloof hechten aan het bakerpraatje dat een zogende vrouw onvruchtbaar is? Niettemin nam zij het altijd voor haar kraamvrouwen op. Zo heeft zij eens een man die zijn vrouw kort na haar bevalling misbruikt had ongelooflijk op zijn |
||||||||||
duvel gegeven. Een kraamvrouw hoort zes
weken 'in de kraam te liggen' en daar mag een man niet aan tornen, was haar stelregel. Ondanks dat mevrouw Bijlsma een
gediplomeerde vroedvrouw was, werd zij ondergewaardeerd. De weigestelden gingen liever naar de huisarts, dan dat zij haar hulp inriepen. Dokter de Morrée, huisarts te IJsselstein, schatte mevrouw Bijlsma's deskundigheid wel naar waarde, want de geboortes van zijn eigen kinderen heeft hij steeds aan haar overgelaten, omdat hij heel goed inzag dat zij dat vertrouwen nodig had. Voor de vroedvrouw betekende dat uiteraard een enorme erkenning. Dokter de Morrée hielp de arme kraamvrouwen gratis: de rij ke boeren betalen de rekening wel, was zijn opvatting. |
||||||||||
288
|
||||||||||
In januari 1933 ging mevrouw Bijlsma met
pensioen, maar zij heeft daarna nog tot mei 1933 gewerkt tot de komst van haar opvolgster. Blijkbaar kostte het moeite om in de vacature te voorzien. Uit een brief van burgeme'ester Abbink Spaink aan de geneesheer-directeuren van de rijkskweekscholen voor vroedvrouwen in Amsterdam, Rotterdam en Heerlen kan men opmaken dat de sollicitatietermijn is verlengd tot na de examens. De bedoeling is dat tijdens de diploma-uitreikingen nogmaals op de vacature wordt geattendeerd. In november 1933 zijn zij en Mien
verhuisd naar Utrecht-Zuilen, waarzij in een groot huis woonden, zodat in de oorlog de zuster van mevrouw Bijlsma en een vriendin bij hun in konden trekken. De laatste jaren van haar leven was
mevrouw Bijlsma hulpbehoevend en haar zuster heeft haar toen laten opnemen in een tehuis. Dit was geheel tegen de zin van de trouwe huishoudster, die haar met liefde die laatste jaren had willen verzorgen. Mevrouw Bijlsma overleed op 21 februari 1946;zij ligt begraven, samen met haar ouders en haar vriendin, op de begraafplaats aan Eiteren. Besluit
Wanneer we het resultaat van het
onderzoek naar de IJsselsteinse vroedvrouwen overzien, dan valt het te betreuren dat er zoveel lacunes in de informatie zijn. Niettemin laten de berichten zien dat de ontwikkelingen in IJsselstein nagenoeg gelijke tred houden met de ontwikkelingen die de geschiedschrijving heeft genoteerd. We hebben gezien hoe'de vroedvrouw' zich losmaakt uit de troebele sfeer van verdachtmaking en hekserij en zich ontplooit tot een vakvrouw van wie hoge kwaliteit verwacht mag worden. Toch zijn door de eeuwen heen overeenkomsten aan te wijzen: de concurrentie met doktoren, de minderwaardige reputatie die men aan het beroep verbond, de erbarmeli j ke omstandigheden waaronder gewerkt moest worden, de ellende van een slecht verlopen bevalling. Dat zij n de negatieve en harde kanten. Daartegenover moet iets staan dat zo sterk is dat het deze aspecten |
|||||||
Afb. 8 Laatste rustplaats van Janke Bijlsma op de
algemene begraafplaats aan het Eiteren. overvleugelt. Waarschijnlijk moet dit
gezocht worden in een soort humanistische drang om de medemens te helpen in uren van pijn, soms verdriet en om nieuw leven te begeleiden op zijn weg naar het daglicht. Een karaktertrek? Cornelis Solingen (1641 - 1687), dokteren chirurgijn te Amsterdam, formuleert het in een korte instructie over het ambt en de plicht van de vroedvrouw als volgt: |
|||||||
289
|
|||||||
'Te wensche ware, dat alle de
Vroedvrouwen behendigh, sagtsinnigh, goetaerdigh, getrouw, secreterende, lustigh, verstandigh, vernuftigh, neerstigh, kloecken voorsigtigh waren;... soowelals boertigh tegen de Barende, diegeern een klugtigh praetjen hooren, te meer, als alle dingen voor de windt gaen... Vroedvrouwen dan, die geen snapsters, (kletskousen) noc/i vermeten, lichtverdigh, geen vloecksters, maer vriendelijck, loos en serieus zijn, weten met aerdige en soetvleijende smeeckingen en bedriechlijcek doch vorderlijcke aenmaningen, die in arbeijdsittende Vrouwtjens sodanigh te encourageren, (aanmoedigen) datsijde vreese, die bevorens veelquaetdede, doen vertrecken; ensij Lijdende veelgemackelijcker den arbeijd dorstaen; ende waerlijck sulcke Vroedvrouwen zijn veel te estimeren (waarderen).' |
|||||||||||
Literatuur
Archief De Beaufort, dat berust in het
Rijksarchief Utrecht. Bevolkingsregister van het gemeentearchief van Groningen. Bevolkingsregister van het Gemeentearchief van Zuidhorn. Oud IJsselsteinse Archief. AGN: Algemene geschiedenis der Nederlanden.
Dl. 10. Haarlem, 1981. L. Dresen-Coenders, Het verbond van heks en duivel. Baarn, 1983. K. Ter Laan, Gron/nger
Encyclopedie. Dl. 2. Groningen, 1955. S. Schama, Overvloeden onbehagen; de
Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw. Amsterdam 1988. C.G. Schrader's, Memoryboeck van de vrouwens;
hetnotitieboek van een Friese vroedvrouw, 1693- 1745. Bew. eningel.doorM.J. van Lieburg met verloskundigcommentaarvanG.J. Kloosterman. Amsterdam, 1984. J. Suringa, Groningen in mijn verleden en mijn
heden. Groningen, 1899. Utrechts Jaarboekje 1891 -I-1893. Ibid. 1902.
Utrechtsche Provinciale Stads Almanak voor het
jaar 1878. Verslagen van de Gedupeerde Staten der provincie Utrecht, aan de Algemeene Provinciale Staten van dat gewest. 1853; 1855; 1862;1863;1864;1865;1867; 1873. Der vrouwen natuere ende complexie. Utrecht,
Jan Berntsz., (ca. 1538). Bew. en ingel. door W.L. Braekman. Sint-Niklaas, 1980. |
|||||||||||
Noot 1. Op deze plaats willen wij graag bedanken
voor alle hulp bij het tot stand brengen van dit artikel. Allereerst de Heer H.W. Luten, gemeente-archivaris, die steeds met raad en daad klaarstond. MevrouwB. Beenackers-Heeren zocht in de archieven in Zuidhorn en Groningen en vond tal van inlichtingen over Janke Bijlsma voordat zij in IJsselstein werd aangesteld. Ton Fafianie bezorgde ons gegevens uit het Rijksarchief Utrecht en maakte translitteraties van de Middeleeuwse bronnen. |
|||||||||||
Overzicht van de IJsselsteinse vroedvrouwen en vroedmeesters
1538-1539 Geergjen Olofs, rekening voor turf.
1539-1540 Geergjen Olofs, rekening voor turf.
1568-1569 Elberich de 'vroedmoeder', rekening voor turf.
1569-1570 Elberich, rekening voor turf.
4-2-1667 Aanstelling van Jannichjen Wollewever, na overlijden van Syntjen
Nymensdochter.
20-7-1681 Aanstelling van Anna Roseus, na overlijden van Jannichjen Wollewever. 10-7-1682 Aanstelling van Maria..., na plotseling vertrek van Anna Roseus.
1690 Anna de Bruijn,betaüng van jaarloon... 28 guldens. (Voortaan afgekort:
guldens-gld., stuivers-st., centen-et.),
aug. 1701-1732 Aanstelling van Maria Klaas Royesteijn van Doorn. Jaarloon... 28 gld. 1733-1743 Anna Both, echtgenote van Jacob Lam. Zij is overleden in mei 1743. Zij verdiende in jaren 1733-1738 per jaar... 28 gld.; 1739-1742 per jaar... 38 gld.
|
|||||||||||
290
|
|||||||||||
juni 1743 Aanstelling van Wijnanda van Couwenberg, betaling van het halfjaarlijkse
loon... 19gld. Jaarloon 1744-1762... 72gld.
24 mei 1763 Wijnanda van Couwenberg, als gepensioneerde ingeschreven, juni 1763 Wijnanda van Couwenberg, half jaarlijkse uitbetaling van loon... 36 gld.
16juni 1763 AanstellingvanLaurentia Vleessenbeek.
6 aug. 1763 Eed van de vroedvrouw,
nov. 1763 Rekest van Wijnanda van Couwenberg om het volledige bedrag van haar loon
als pensioen betaald te krijgen.
31 j an. 1764 Wij nanda van Couwenberg, uitbetaling van haar pensioen ingevolgde van haar rekest.
6 febr. 1764 Wij nanda van Couwenberg, uitbetaling van het half j aarlijkse loon... 35 guld. Laurentia Vleessenbeek, uitbetaling van het halfjaarlijkse loon... 36 gld. Zij
verdient in de jaren 1763-1776 jaarlijks... 72 gld.
22 aug. 1774 Aanstelling van Anna de Bruin. 6 maart 1775 Wijnanda van Couwenberg, uitbetaling van haar pensioen... 23 gld. 7 st. en de
vermelding van haar overlijden.
22 aug. 1775 Anna de Bruin, echtgenote van Pieter Rankleef, uitbetahng van haar jaarlijkse loon... 72gld.
22 aug. 1776 Anna de Bruin, uitbetaling van haar jaarlijkse loon... 72 gld. 3 nov. 1776 Grietie Cramer, vroedvrouw van IJsselstein en Benschop, uitbetahng van haar
jaarlijkse loon... 100gld.
22 aug. 1782 Anna de Bruin, uitbetaling van een jaarloon... 72 gld. In 1783 weduwe van Pieter Rankleef. Pensioen over 1791-1798 per jaar... 70 gld.
1777 Grietie Cramer. 1 nov. 1782 Grietie Cramer, vroedvrouw van IJsselstein en Benschop, uitbetaling van een
jaarloon... 100 gld. 1777-1794 verdientzij jaarlijks... 100 gld.
1798 Johanna Beha ter Hoh, verdient in de jaren 1798-1805...72 gld.; in 1806...100 gld. per jaar.
1808 Gergie Bos, echtgenote van Christiaan Meere, verdient in de jaren 1808- 1815... 150gld. perjaar. i'
sept. 1815 Gergie Bos, uitbetaling van 9 maanden loon... 131 gld. 5 st.; 1816-1818
jaarlijks... 175 gld.
1818 Gergie Bos, uitbetaling van loon over twee termijnen van 3 maanden... 100 gld.
1821 Provinciaal blad van Utrecht vermeldt de tarieven die in steden van de tweede rang, te weten in IJsselstein, gerekend mogen worden. Voor het assisteren bij
een verlossing:
maximaal... 10 gld. 50 et.
minimaal... 2 guld. 50 et.
zetten van een lavement:
maximaal... 50 et.
minimaal... lOct.
zetten van een katheter:
maximaal... 75 et.
minimaal... 30et.
4 febr. 1823 Notulen van de raadsvergadering. Gergie Bos berispt.
4 juli 1844 Gergie Bos, uitbetaling van loon overeen halfjaar... 50 gld.
1850 Uitbetahng aan de vroedvrouw van 3 periodieken... 125gld.
1852 Cornelia Maria Raat-van Dam, bevorderd in Utrecht in 1848, aangesteld als
vroedvrouw in IJsselstein. 1853 Christina Schnertzel-S nijders wordt verzocht om een nader examen als
vroedvrouw af te leggen. |
|||||
291
|
|||||
13 jan. 1854 Christina Schnertzel, uitbetaling van 3 maanden loon... 31 gld. 25 et.; jaarloon
in 1853... 125gld.; 1855... 150gld.; 1857... 200gld.; 1863... 100gld.
1854 Christina Schnertzel, bevorderd in Dordrecht in 1830, blijkt als vroedvrouw te zijn aangesteld. Een verlossing kost... 1 gld. en5üct.
1854 Aanstelling van Gherhardina Hermina Kerkhoff op een jaarlijks loon van... 150 gld.
1864 Vermelding van Henriëtte Marie Guillemine van de Linde, bevorderd in Dordrecht in 1863, als vroedvrouw in IJsselstein.
1867-1870 A. Leegwater,echtgenote vanH.deGraaf, jaarloon... 150gld. 1870-1896 W. Walet, echtgenote van G. van Stralen, jaarloon bedraagt... 175 gld.
30dec. 1871 W. Walet,uitbetalingvanhaarjaarloon... 150gld.
1889 W. Walet, betaling van viermaal een periodiek van 43 gld. 75ct.... 175 gld.
1896 W. Walet,betalingvanhaarjaarloontot 17aug.... 110gld.5ct.
17 aug. 1896 Aanstelling van Cato Plat, betaling van haar loon over de periode 17 aug.-31
dec. ...64gld.95ct. Jaarloon... 175gld.
31 dec. 1896 W. Walet, vermelding van haar eervol ontslag als vroedvrouw en de toekenning van een toelage van... 37 gld. 50 et.
7 dec. 1897 Aanstelling van Johanna Jacoba 't Gilde tot 1902. Jaarloon in 1900... 175 gld.; 1901... 200 gld.
1902 J. van Welie, weduwe van J.H. Romer, zij verdient tot haar vertrek in 1907... 200 gld. per jaar.
16 mei 1907 Raadsvergadering over de aanstelling van een nieuwe vroedvrouw en de verkiezingvan JankeBijlsma.
20 juni 1907 J. Römer-van Welie, betaling van 5'/2 maand loon tot en met 15 juni... 91 gld.
66'/2Ct.
28sept. 1907 Janke Bijlsma, uitbetaling van ƒ58.33'/2 31 dec. 1907 Uitbetalingvanhet vierde kwartaal van haar loon... 50 gld. 31 dec. 1909 Lijst der op 31 December 1909 in de Gemeente IJsselstein gevestigde
Geneeskundigen, Tandmeesters, Apothekers, Drogisten en Vroedvrouwen.
Bij Isma Janke - Vroedvrouw - Datum van aanstelling 15 December 1902
Groningen.
27 aug. 1910 Janke Bijlsma, verzoek om een gratificatie van 100 gld. 26okt. 1911 Janke Bijlsma, verzoek om een gratificatie van'100 gld.
zonder datum Toekenning van een gratificatie over 1911.
7 maart 1912 Toezegging van salarisverhoging. 23 juli 1918 Janke Bijlsma, verzoek om haar salaris te verhogen tot 500 gld. en een pensioenregeling te verzorgen. Bijlage van salarisopbouw zoals de Gemeente
Driebergen deze hanteert,
zonder datum Burgemeester Kronenburg verzoekt verloskundige Boerema uit Dieren om de zieke Janke Bijlsma gedurende veertien dagen te vervangen.
23 jan. 1923 Janke Bijlsma, fietsvergoeding van 40 gld. 1933 Janke Bijlsma, kwitantie van de uitbetalingen van salaris over de maanden
januari tot en met april.
21 april 1933 Burgemeester Abbink Spaink schrijft de geneesheer-directeuren van de
Rijkskweekscholen voor vroedvrouwen in Amsterdam en Rotterdam en de
R. K.-Kweekschool voor vroedvrouwen in Heerlen aan om de vacature in IJsselstein nogmaals onder de aandacht te brengen. |
||||
292
|
||||
KABINET
|
|||||||||
VAM
|
|||||||||
NEDERLANDSCHE en KLEEFSCHE
|
|||||||||
OUDHEDEN.
|
|||||||||
DE STEDE
Y S S E L S T E I N,
In HOLLAND.
De kleine ftad Tsfelftein heeft eene langwerpig
vierkante gedaante, zynde oratrend eens zo lang als breed; zy legt in Holland^ op de grenzen vaa Ge vier den Tsfel, van welke zy haren naam ontfaa- gen heeft. Het aldaar ftaande flot, legt even buiten de ftads muuren, doch is aan dezelven ge- hecht, en heeft eenen zo hogen ouderdom, dac men naar deszelfs ftichting vergeeffche gisfmgen gedaan heeft. Echter vindt men van hetzelve reeds op den jare 1250 gewag gemaakt (*). Het kasteel mogelyk ouder dan de ftad zynde, heeft mis. fchien deze plaats haren naam daarvan ontfangen, door-
(♦) BoxHoRNS toneel, bladz. 309. V. DBEL» A
|
|||||||||
293
|
|||||||||
2 KABINET VAN NEDERLANDSCHE
doordien ftdn of ftem zo veel beteekent als een
flenen huis, kasteel of toren, als mede eene opentlyke gevangenis, volgens deaanwyzingvan den taalkundigen KIL TA Nus(*). Van heus. SEN fchryfc, dat Tsfelfiein by fommige fchryvers onder den Latynfchen naam Ifelftadium voor- I^omt (f) ; en w. H E D A fchryft Saxyfelanum, hetwelk hy terltond verklaart, zeggende, dat daardoor de kleine flad Ifdftain verftaan wordt (§). Tsjèlftein is eene vrye heerlykheid, gelegen tus.
fchen de Lek en den Tsfel, op Hollandsch grond- gebied; weleer rezen 'er meer dan éénmalen gro- te gefchillen wegens het bezit der Had, tusfchen de Heren van Holland en Utrecht, hetwelk fom- tyds niet zonder bloedftorten afliep. Omtrend het jaar 1250 (**), huwde Heer gys-
B R E c H T van Amfiel, aan vrouwe bertrand, erfdochter van den laatflen Heer van 3'V'''^/?^/^-. en ontfing die heerlykheid met haar ten huwelyk; doch doordien gysbrecht deel had aan het verraad van gerard van Fdzen tegen Graaf TLORis ^5« vyfden, nam hy de vlucht, enftierf als balling buiten's lands. Hy liet na Heer a r e n o yan Tsfeljiein, welke het erfgoed zyner moeder behield, terwyl het goed van vaders zyde in be- jlag genomen was. Arend was de vader van Heer gysbrecht van Tsfelfiein en otto van Beverwaarde. Heer gysbrecht trad in het hu- welyk met vrouwe maria van Avennes, by de- welke hy twee kinderen won, namentlyk arend. Heer van Tsfeljiein, welke ongehuwd overleed, en
e*) Etymolog, Teut. Ling. pag. 523, 525.
ft) Oudheden, t^vededeel, bladz. 243. Cg) Hifi. Episc. Ultraj, pag. 243. (**J W. VAN GOUDHOEVEN, kronyk, bladz, pi, S. VAlf
LEEUWEN, Bawv. illuftr. bladz. 1305» |
|||||
294
|
|||||
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN. 3
en vrouwe g u i d a van Tsfelflein, welke Tsfelflein
ten huvvelyk bragt aan Heer jan vanEgmond(*')- Zyllierf in het jaar 1348, nalatende Heer a rend yan Egmcnd en Tsfelflein. Sedert dien tyd bleef dit goed altoos aan het huis van Egmonds tot dat ANNA, erfdochter van maxtmtliaan van Egmond, Grd.af v^n B uu ren en Leerdam, Heer van Tsfelflein en Jaarsveld, in het huwelyk trad met •wihhT^M den eerflen, Prins van Oranje en Nasfau, Sedert dien tyd is deze heerlykheid aan het huis van Orö'«/é gebleven, en behoort nog hedendaagsch aan het zelve, uit de nog onverdeelde goederen van wylen willem den derden. Koning van Engeland. Nadat Graaf jan van Holland, na den dood
van zynen vader floris den vyf den, door den Bisfchop van Utrecht twee malen geflagen (f) j en de eerfte bezig was, om ten.derden male een leger byeen te verzamelen, ontbood hy den Heer GYSBRECHT van Tsfelflein by zich, om zynkas- teel voor het Hollandsch krygsvolk te openen, ten einde het door die benden bezet werd, om daaruit den Bisfchop tegenftand te kunnen bieden en Holland tQ befchermen. Doch doordien gys- B R ECH T van Tsfelflein leenman van den Bisfchop was, weigerde hy het verzoek van den Graaf toe te ftaan; te meer, doordien hy tot rechter en voorzitter in het land van den Bisfchop was aan- gefteld. De Graaf daarover toornig geworden zynde, liet Heer gysbrecht nafporen, en kreeg hem gevangen; vervolgens beleegerde hy zyn kasteel, dat daarenboven van tyd tot tyd be-
(*) Ant. matthjeus, de nobilitate in praef. pag.(C)
Tom. II. (I) W. VAN GOUDHOEVEN, kronyk, bladz. 352, A 2
|
|||||
295
|
|||||
4 KABINET VAN NEDERLANDSCHE
beflormd werd; doch bertr and, echtgenote
van Heer gysbrecht van Tsfeljiein , het bevel over de bezetting in perfoon aanvaardende, ver- deedigde het kasteel byna een geheel jaar lang, waarna zy het eindelyk, door gebrek aan levens- middelen, den vyand moest in handen geven. Zy ion niets anders van den overwinnaar bedingen, dan de behoudenis van haar leven, met de helft van die genen, welken op het kasteel waren, en die door het lot zouden benoemd worden; de Graaf moest met de andere helft naar zyn genoe- gen kunnen handelen. Hy deed hen ook allen onthoofden. De Graaf dus meester geworden 7.yn de van dit kasteel, gaf het, benevens de heer- lykheid Woerden ^ met haar geheel rechtsgebied aan WOLFERTVAN DER VEERE, om vau hem tot een erfleen te ontfangen; op dat hy daaruit liet Bisdom van Utrecht zou kunnen aantasten en "verwoesten. In het jaar 1374 moest Tsfeljiein weder vrees,
•felyk lyden, terwyl het door den Heer wilLem VAN REES, voor ARE ND VAN H 00 R N, Bis-
fchop van Utrecht, uitgeplonderd werd(*).
De Hoogleeraar b o x h o r n getuigt, dat men
in het jaar 1390 eenen aanvang gemaakt heeft, met de ftad Tsfeljiein door muuren en poorten te verflerken, onder de regeering van arnold, Heer van Tsfeljiein en Egmond, welke hier ook omtrend den zelfden tyd een klooster van Regu- lieren , van de orde van St, Jugustyn, op zync eigene kosten gedicht en begiftigd heeft (f). Doch de oude Hollandfche kronyk(§) maakt gewag van eene
(»^ B. scoTANus, Friesfchegefchiedcnisfen, bladz. 197,
(\) Toneel yan Holland, bladz. 309. Q) Gqvvho&ven, bladz. 384* |
|||||
296
|
|||||
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN, ^
eene beleegering der Had Tsfeljiein, in het jaar
1349, door den Marfchalk van het fticht tegen A A R N o u D yajt Tsfeljiein, en voegt daarby, dat de flad zich, na vyf weken flormens, over gaf. Men zou hieruit kunnen befluiten, dat de flad toenmaals reeds poorten en muuren moet gehad hebben, en dezelven in het jaar 1390 flechts verbeeterd of verbouwd zyn. In het jaar 1405 is deze kleine flad onder den
Graaf van Hollanc^ gekomen (*"), doch reeds het jaar daaraan volgende werd hare rust gefloord, en zy moest vervolgens van tyd tot tyd geweldig lyden. Hertog WILLEM van Bei/ere» droeg niet alleen
eenen bitteren haat tegen Heer jan va» Arkel^ maar ook tegen zyne vrienden en magen, hoewel allerminst tegen Jonker willem (f). Heer JAN van Egmond, echtgenoot van vrouwe Ma- ria yan Arhel, flond daarentegen allermeest by iiem in minachting. Mogelyk,^dat de Hertog van Beijeren het gezegde van Hertog r e i n o u d van Gelder nog niet vergeten was, welke, by ge- legenheid van een gastmaal op de Feltme, in den jare 1413, tegen den eerfïen gezegd had, toen zy, na den koop van Gorinchem aan Holland^ vrienden waren geworden : waren wy nu niet r<?r- ecnigd, gywaardt myn gevangen (§)! zyndedehaat van den Hertog van Beijeren op Egmond daaruit ontflaan, doordien de laatfle hem in den oorlog tegens Gorinchem en den Hertog van Gelder y niet had willen dienen. De vrienden van Egmond den bitteren haat van
den
(*) B. scoTANus, bladz. 263.
(t) Abr. kemp, befehryving van Gorinchem^ bladz. 201
f^) W. VAN GOUDHOEVEN, kionyk, hhdi.. 4^8»
A 3
|
|||||
297
|
|||||
6 KABINET VAN NEDERLANDSCHÊ
den Hertog bemerkende, verzochten hem, om
Ëgmond vry geleide toe te ftaan, ten einde zich te komen verontfchuldigen. Egmond werd drie malen ingedaagd, doch verfcheen niet, waarom men hem veroordeelde, als lyf en goed verbeurd te hebben. Terflond daarop werden zyne goe- deren sangeflagen, en Egmond uit de landen van Hertog WILLEM gebannen. Hy trok dus met veel gewapend volk naar iTf/t'/y^é"//; tot zynen broe- der, Heer willem van Tsfelfiein, en werd daar in het jaar 1416, omtrend St. Maria Magdalena- dag, door Hertog willem beleegerd. Doch Jonker j a c o b van Gaesheek, deHeren hubrechT yan Kuilenburg, en johan van Fianen, zyne naaste bloedvrienden, vreezende zynen ondergang, verwierven door bemiddeling, Ó2.t Egmond, be- nevens zyn broeder uit Tsfeljïein zouden vertrek- ken met al hun goed, en zonder verlof nimmer weder in Ho/Ia^id terugkeren, onder voorwaarde, dat fsfelftein voor hem en zyne nazaten, van Her- tog WILLEM, eeuwig en erfelykontfangenzou- de 2000 oude fchilden jaarlyksch; Egmond\2.^r^ lyksch dooFranfche kronen, en vrouwe jolen- SA, geduurende haar gehele leven, SooFranfche kronen jaarlyksch. Voorts werd Hertog wil- lem, by briefen zegel. Heer van Tsfeljïein, en in die waardigheid gehuldigd. Jan van Egmond(*') en willem van YsfeU
ftein, zyn broeder, in het jaar 1417 vernemende, dat Hertog willem van Beiferen overleden was , zocht van het vaderlyk erfdeel zyner toenmaals overledene echtgenote maria van Arkel weAer meester te worden. Heer willem van TsfeU ftein
(*) Abr. kemp, Befchryving van GönV.T^ff?», bladz.zci
/
|
|||||
298
|
|||||
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN. ^
pein heimclyk eene menigte krygsvolk byeen ver-
gaderd hebbende, kwam daarmede op Heilige Sa- craments-noclit voor Tsfe^ftein, waar hem, door behulp van zyne vrienden, eene poort geopend werd , zo dat hy zich, zonder tegenkanting, van de ftad, maar geenfmts van het kasteel, meester maakte. Eenige Heren, verzeld door deburgery van Utrecht en Amersfoort, beleegerden Tsfelflein, uit naam van vrouwe j a c o b a , M'elke toenmaals in Henegouwen was. De Hoofdluidcn waren WALRAVEN van Brederode en jan. Burggraaf van Montfoort; doch eer dczelven voor het kasteel kwamen, was het door Egmond en Tsjeljiein reeds ingenomen.. Die van Utrecht vochten om zo veel te heviger, doordien hunne ballingen met den Heer herman yan Lokhorst cujanvanden SPIEGEL mede daar binnen waren, en vierda- gen daarna kwamen de burgers uit alle de//o//ö;2^> fchc fleden, eenige weinigen uitgezonderd, met hunne bannieren in het beleg. Ook kwam'er veel volks uit Gooiland, onder het geleide van Heer jan yan Beijeren, broeder van Hertog w i l l e m , oom van vrouw j a c o b a , gek oren Bisfchop van Luik, in het beleg, hetwelk met alle mogelyke zorgvuldigheid voortgezet werd. Doch na ver- loop van veertien dagen, floot meneenenvrede, door tusfchenkomst van den Heer johanhens- BERGH, waarby men bedong, é^t Ëgmondende zynen met al hun goed zouden uittrekken. Het gehele leger trok daarop binnen. Die van Utrecht verzochten de flad en het kasteel ten hunnen be- hoeve, hetwelk hun zonder verder overleg werd toegeftaan. Naauwlyks hadden zy dit in hunne magt, of zy begonnen op St. Pieter en Paulus dag alle de muuren, torens en poorten af te bre- ken, tot den grond toe te flechien, en ftaken A 4 daar*
|
|||||
299
|
|||||
S KABINET VAN NEDERLANBSCHB
daarna de gehele ftad in brand, uitgenomen de
kerk en het klooster. Op deze wyze bleef de Had vernield leggen, tot datzy, ten tyde van Hertog K A R E L van Bourgondiën, Graaf van Hollandys door den Heer f r e d e r i k van Tsfelftein, in later tyd Graaf van Buur en, wederom herbouwd werd. Jonker adolf van Gelre, de zoonszoon van
vrouwe m aria van Arkel, zynen vader Hertog AREND, in het jaar 1466, meer dan een jaar lang gevangen gehouden hebbende, maakte twist met Hertog jan van Chef, zyn moeders broe- der (*), daarenboven viel hy in grote onmin met den vader van Jonkheer f r e o r i k van Egmond, welke laatfle zyn neef zj^nde, mede door hem ge- vangen was. Adolf eigende zich toe alle de goederen van den Heer van Egmond, welke in Gelre lagen, en eischtc met geweld de teruggav^e van alle de goederen, door Hertog arend ver- pand, beftaande in de ftad Wachtendonk, het land van der Dijfelen, en Rykswalt. Ook zeide hy , dat zyn vader niet ten vollen betaald was, van dat geen, wat hem by huwelykfche voorwaarden met de Hertoginne catharina toekwam, welke penningen hy ten vollen wilde voldaan hebben. Hertog jan van Ckef^ den bitfen hoog- moed van ADOLF ziende, verbondt zich tegen hem met de Heren willem vör« Egmond en Ts- felflein. Jonker g er rit van Kuilenburg, en dea Heer van Boekhoven. Daarop viel men aan beide de kanten op een roven, branden, moorden en Jand verwoesten» De gevangen frederik van Tsfdftein, omtrend dezen tyd Graaf van Buurett geworden zynde, ontkwam door list uit zynen ierker, en beftreed met de zynen den verwaanw dcn
(*) A. KEjwï, BcfcÈr. van Qonnchemt bPadz 322, 523.
|
|||||
300
|
|||||
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN. <)
den A D o L F, V/elke den Heer o t t o van v u ü .
REN raet veel gewapend voWm Hollandgozoin-^ den had om Tsfeijiein te verbranden, hetwelk hem gelukte, waarna vu uren de flad beroofde van alles wat draagbaar was. In het wederkeren kwa- men 45 dezer Gelderfche manfchappen binnen Gorinchem, denkende, dat Z}' daar vry waren. Doch die flad, toebehorende aan c h a r l o r s, en zy het grond^rebied van Holland gefchondcn en befchadigd hebbende, werden allen gevangen genomen. Negentien hunner braken uit, waar- van fommigen zich in de minderbroeders kerk, anderen in het Heilige Geest huis verborgen, maar nergens vonden zy vrydom; want de Stad- houder van Holland haalde hen met geweld van daar, en bragt ze naar *s Hage. Daarop verfche- nen vele Gelderfche vrouwen derwaards, dezelven waren hare mannen, broeders en zonen, op het gerucht dat zy gevangen waren, gevolgd, fme- kende, mqt tranen in de oogen, om hen weder vry te laten, en belovende een fterk rantzoen voor hunne vrylating, doordien 'er verfcheiden ryke lieden, voornamentlyk uit Nimmegen, on- der gevonden werden. De raad van Holland met hun begaan, fchortte hun rechtsgeding voor eeni- gen tyd op; doch Hertog philips hun onge- oorloofd bedryf vernemende, en horende, hoe- danig zy in eenen tyd van vrede het land beroofd hadden, veroordeelde hen als moordenaars en ftraatfchenders en verwees hen om onthalsd te wor- den , en hunne lichamen op raderen te doen zetten. Twintig hunner werden '&di\2igsr\^ St.Jansdagy buiten de Latj-nfche poort, en dc"andere 25 , den donderdag na Pinkftcren, ter dood gebragt; ds lichamen van een en veertig hunner werden op raderen gezet, en vijr, die voor groot geld van A 5 hec
|
|||||
301
|
|||||
ID KABINET VAN NEDERLANDSCHE
het rad vry gekocht waren, op het kerkhof be-
graven. In de maand augustus van denjare 1482(*),
vergaderde de Hertog van Cieef loooo mannen krygsvolk, zo te voet als te paard, en zond de- zelven binnen Utrecht, om den Hollanderen het hoofd te bieden. Toen een groot gedeelte der llichtfche burgery zich by dezelven gevoegd had, trokken zy op den laatften dag van het gemelde jaar uit, en legerden zich tusfchen Utrecht en Tsfelflein. Weldra verfpreide zich het gerucht, dat de Cleeffchen en Stichtfchen Tsfeljiem belee- gerd hadden, en de Hollanders maakten grote toebereidfelen om derwaards te trekken; de fte- den vergaderden alle de bevelhebbers met hun Tcrygsvolk, als mede vele ingezetenen en poor- ters, te famen omtrend 12000 nïannen ftrydbaar volk, en het gehele leger vergaderde te Gouda, onder het bevel van de kapiteinen joost van LALAING, Stadhouder, jan yanEgmond^ de Jonge; fredrik van Tsfelflein, zyn broeder; PETiT zalizaart, kapitein van de Gmcon- jers en Walen ^ den Graaf van ''sHoorle^ kapitein der Hoogduitfchers. De Cleeffche trokken voort, kwamen in het begin van feptember voor Tsfel- Jiein, waar zy zich leegerden. Buiten de ftadlag een Cisterfienfer klooster, aldaar trokken zyin, deden den monnikken groten overlast, en namen bun verblyf in hetzelve. Van daar befchoten zy de flad, en bragten aan dezelve groot nadeel toe. De bezetting van binnen weerde zich niet minder dapper, en belette den vyand het indringen door een geduurig vuuren uit groot en klein geweer. Nadat zy omtrend agt dagen voor de ftad gelegen had-
(*) W. VAN GOUDiiOEVEN, kronyk, bladz. 532. |
|||||
302
|
|||||
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN. Il
hadden, begonnen de Hollanders, onder het be-
vel van hunne zo even genoemde kapiteinen, vast te naderen, om de Had te ontzetten. De Cleef. fchen zulks vernemende, kregen onderling ver- fchil, braken weinig tyds daarnamet groten haast op, trokken weder naar Utrecht, .en lieten zelfs veel van hunne artillerie achter, welke door die van Tsfelfiein binnen de flad gehaald werd. Ver- volgens trokken zy in het klooster, hetzelve tot den grond toe verwoestende en verbrandende. De monnikken trokken binnen de f!:ad, alwaar zy, met toeftéraming van den Heer MdXïTsfelftein, een ander klooster bouwden, en in hetzelve hun ver* blyf namen. De Heer H. van rhyn(*), vermaard door
zyne kennis in de oude gefchiedenisfen van ons vaderland, heeft de geduurige gefchillen en daar- uit gerezen oorlogen over het bezit van Tsfelftein onderzocht, en oordeelt, hoewel die van Holland in het bezit bleven, de Bisfchoppen van Utrecht- echter , volgens aangehaalde redenen van den Hoogleeraar a. matth^us, fchenen in het gelyk te moeten gefield worden. De Bisfchop- pen van Utrecht hebben aan die flad van tyd tot tyd veel goeds bewezen, en 'b a v i d van Bourgori' dien onder anderen heeft vryheid gegeven, om Tsfelftein weder te berauuren niet alleen , maar herflelde de burgers weder in het bezit van hunne oude privilegiën. De Heren van Tsfelfiein bewoonden in vroegere
tyden het kasteel aldaar, hetwelk in vervolg van tyd de gewone verblyfplaats van den drosfaard geworden is. De
(■*) H. VAK HEUSSEN, Oudhodsn, twededeel, bladz.
244.» 24S' |
|||||
303
|
|||||
12 KABIXET VAN NKDERLANDSCHE
De Heer m a t t h. b r o u ë r t u s van n i n e k
zegt(*) : „ de geloofwaardigftefchry vers willen, „ dat het tegenwoordig flot, dat aan de rechter „ zyde en aan den achtergevel op vele plaatzen 5, vernieuwt en veranderd is, niet voorde tyden j, van Hertog ka rel den Stouten van Bourgon. 5, dié'it opgetimmerd zoude zyn; alzo doenmaals ,, eerst Heere frederik van Tsfelftein verlof 5, bekwam om het ftedeke weder te bemuuren, 5, en aldus ccnige fterkte te geven. Deze Heer- 5, lykheid van Tsfelflein is niet zeer groot, en be- „ grypt buiten het fledeken, niet anders dan het 5, fraaije Dorp Benfchop o^ Benskoop, tusfchen de „ 2 en 3000 fchreden westwaards van Tsfeljiein 5, gelegen." Sedert dien tyd zyn de gebeurtenisfen van Ts-
felflein van geen belang geweest; wanneer men uitzondcrd, dat de Franfchen zich in het jaar 1672 meester gemaakt hebben van deze ftad, toen dezelve buiten Haat was, om zich te kunnen ver- deedigen. Onze befchryving van Tsfeljiein is verrykt met
vier gezichten van die ftad. Het eerfte gezicht, op plaat 173, verbeeldt de Ysfelpoort, in het jaar 1630 getekend. De 174fte plaat toont ons 'de overdekte fluis by de voornoemde Ysfelpoort, in het jaar 1625 getekend, omtrend welke zeer aangename gezichten zyn, welken in twee daar- aan volgende prentverbeeldingen uitgedrukt ftaan, zyndc de plaat 175 een gezicht van de Benskoper poort, en plaat 176, een gezicht van de Ysfel- poort voornoemd , met een gedeelte der oude kapel in den ringmuur der ftad. De
(*) Toneel der vereenigde Nederlanden, bladz, 381.
|
|||||
304
|
|||||
ÏN KLEEPSCHE OUDHEDEN. I3
De openbare gebouwen der ftad zyn, de kerk,
benevens een gasthuis en het fladhuis. Deze parochie kerk (*) heeft weleer geflaan in
het dorp Eitheren, omtrend een vierdedeel uurs van de ftad gelegen, en hetwelk weleer veel meer aanziens moet gehad heboen dan hedendaagsch; men vindt van hetzelve nog eenige huizen, en de Roomschgezinden doen jaarlyksch derwaards nog bedevaarten, als houdende den grond nog voor heilig. De kerk in Tsfelflein is verrykt met een altaar
van MARIA, waaraan door agnes, weduwe van den Ridder werenboj^dus de vl amino reeds in het jaar 1293 een vicariaat gefticht is. Toen de gemelde parochie kerk van Eitheren
binnen Tsfeljhin verplaatst werd, is dezelve ter eere van St. Nikolaas ingewyd, door johan- N E s, Bisfchop van 5..., Wybisfchop van den Utrechtfchen Bisfchop o ui do. Paus inno- CENTius de derde, gaf in het jaar 1355: grote aflaten aan deze kerk, en in het jaar 1398, heeft ARNOLDüS, Heer van Egmonden Tsjelflein, al- daar een kapittel van agt kanonniken gefticht ea begiftigd. Dezelfde arnoldus heeft ook in het jaar
1394, buiten de ftadsmuuren, eene priory ge- fticht van de Cisterfier orden, met name onzen lieve Vromv'Berg, welke naderhand, by de uit- legging der ftad, binnen dezelve getrokken is. Dit klooster was weleer eene abtdy, doch is na- derhand in eene priory veranderd. Uit die kloos- ter is de priory van St* Maryen Have te Warmond gefproten(t). Tus.
C*) H. VAN HEuss EN Oudheden, II. deel, bl, 243, 34,-^
\\) Zie Ewede deel van dit werk, bladz, 326. |
|||||
305
|
|||||
14 KABINET VAN NEDERLANDSCHE
Tusfchen de kloosters te 'ïsfciftein. Warmond,
en eenige anderen, is na dien tyd eene grote ver- eeniging gefloten. Van het gemelde klooster heefc eene zekere llraat te Tsfelfhin, den naam van de hloosterfiraot behouden. Het klooster zelf is af- gebroken en in woonhuizen veranderd, v/aaron- der een huis, hetwelk voor den Heer der ftad gefchikt is. De voormalige kerk werd voor eene hooi. en koornfchuur gebruikt; hoewel dezelve de gedaante der kerk heeft behouden. Doch om tot de tegenwoordige kerk der Had
terug te keren; omtrend dezelve moeten wy nog aanmerken, dat zy eene kruiskerk is, en een klein orgel by den predikltoel heeft, Inhetchoor ilaat eene verhevene tombe, waarop een leggend vrouwenbeeld gezien wordt, hebbende eenenen- gel aan het hoofden- en eenen hond aan het vóe- ten-einde. Het opfchrift tekent aan, dat deze de afbeelding is van vxouwc aly-d van Kuileu- lurg, welke in het jaar 1471 overleed, en echt- genote was van fredrik van Egmond, Heer van Tsfelfiein, welke haar ov^erleefde, en in het jaar 1500 flierf. De toren heeft niets byzonders. De kerk te Tsfelfiein behoort onder de clasfis van
Buuren ^ welke tot in het jaar 1603 onder de clasfis van Gorinchem behoorde, doch toenmaals daarvan afgefcheiden, en hedendaagsch eene clas- fis op haar zelve is. De gemeente van Tsfelfiein wordt bediend door
twee predikanten, deeerfle, v/elke aldaar beroe- pen werd, was johannes bachusius, die aldaar in het jaar 1582 beroepen werd. De gehele baronnie brengt jaarlyksch by uitkoop
aan de unie op, drie duizend guldens; voor ge- meene lasteu brengt de baronnie op, eenefomma va.n
|
|||||
306
|
|||||
EN KLEEFSCHE OUDHEDEN. 15*
van vier duizend guldens, waarvan de flad Tsfel-
ftein de helft betaald. De Regeering der flad beftaat uit eenen Dros-
faard, eenen Schout en twee Burgeraeesteren. De poorters van 7sfelftem zyn, volgens eenen
brief van Keizerinns margaretha, gegeven o^ St. Z,W(7J dag \'an den jare 1350, bevoorrecht met de vryheid van tollen door geheel Holland. Het Schout-ampt van Tsfelftein beftaat uit vyf
polders, namentlyk ^ro^^-, Neder Oudland. Over Oudland, Hooge Biezen , Tsfelveld. Niet verre van Tsfelftein, aan de rivier ^5« Tj/^/,
lla.^t een huis,- door de Hernhutters, omtrend den jare 1736, aangelegd. Dit huis noemdenzy 'sHeerettdyk, als gewoon zynde hunne geftichten met het Hoogduitfche woord Hem, inhetNeder- duitsch Heer, te bellempelen. De Baron fre- DRiK VAN WATTEVILLE had aanvangs het opzicht over hetzelve; het werd eerst door vyf- tien of zestien perfonen bewoond, doch groeide aan tot tusfchen de veertig en vyftig menfchen. Doch de meesten hunner zyn van daar weder naar Zeist vertrokken, nadat men hun daar meerdere vryheid vergund heeft. |
||||||
«
|
||||||
307
|
||||||
-DiiJ/pl Pookt t^tYssELSTEiN
'74
|
||||||||||||
t^-'J
|
||||||||||||
7>eS/itfS tafYsSEl^STEIlsr
|
||||||||||||
een beschrijving van IJsselsteins prentwerk
met geschiedschrijving, zie HKY uitgave 20 -red. |
||||||||||||
Fotografische overdruk uit: 'Kabinet van
Nederlandsche en Kleefsche oudheden...', met prenten door Abr. Rademaker. Dit werk verscheen tussen 1773 en 1779. Voor |
||||||||||||
308
|
||||||||||||
Driemaal Apenluiders
|
||||||||||||||||
Met de verschijning van de tekenstrip
over de legende van de IJsselsteinse Apenluiders, door Frits van Loenen, is dit vermakelijke verhaal weer volop in de belangstelling gekomen. Voor de HKIJ reden om eerdere, op schrift verschenen, versies bij elkaar te brengen en deze aan u te presenteren in druk en herdruk. Als eerste versie treft u het verhaal,
verteld door de schrijver Olaf J. de Landell, zoals dat voorkomt in het boek 'De lachende Hollander' hetgeen verscheen in 1978 bij uitgeverij De Kern te Bussum. De tweede versie is van de hand van onze bekende streekromanschrijver Herman de Man (1898-1946). Voor zover bekend is dit verhaal niet eerder gepubliceerd. De vereniging 'Herman de Man' heeft het verhaal uit haar archieven gediept en aan de HKU ter beschikking gesteld voor publicatie. De oorspronkelijke schrijfstijl en spelling is hierbij ongewijzigd gelaten. In deze, nauwelijks bekende, versie vertelt de Man op zijn eigen, karakteristieke, wijze hoe de klokken aan het luiden kwamen voor de aap Kees. In een speciale, voor deze gelegenheid,
bijlage treft u de derde versie als fotografische herdruk het 'luimig dichtstuk' van 'eene legende van de stad IJsselstein' door onze stadgenoot J. van der Roest Gz. Van deze volksdichter is reeds eerder werk in onze uitgaven verschenen. Bij deze herdruk is gekozen voor de tweede uitgave. De eerste druk uit 1884 is wat sober van uitvoering. Bij de tweede uitgave zijn enkele afbeeldingen geplaatst en is de opmaak wat levendiger. De versie van J. van der Roest |
vormde de basis voor de tekenstrip van Frits
van Loenen. De redaktie van de HKIJ heeft getracht
enig beeldmateriaal bij elkaar te zoeken waarvan u bijgaand het resultaat treft. In het artikel 'de boerderij Rijpickerwaard' in onze uitgave van februari 1977 geeft de heer R.J. Ooyevaar een geschiedenisoverzicht van boerderij en hofstede welke nog op de zelfde plaats staat waar ons verhaal zich afspeelt. |
|||||||||||||||
-^~
|
||||||||||||||||
-1H-
|
||||||||||||||||
I
EKNE LEGKNDE
VAN DE STAD IJSELSTEIN.
OPCKDIIAOEN AAN MIJNE STADOENOOTEN
J. YAN DER^ Roest Gz.
|
||||||||||||||||
TWEEDE DKUK.
18 9 0.
|
||||||||||||||||
309
|
||||||||||||||||
«*».;;
|
||||||||||||||||
Het huis Rijpickerwaard bij het Gein, 19 augustus 1744. Tekening door .lan de Beyer
Het Huis Rijpickerwaard in het Gein. Afbeelding van het oude Rijpickerwaard gelijk het zich
vertoonde in de jaren 1731. De Geer 1843 in T.S. van der Moude l.o. hlz.. 361. |
|||||||
'mti^kJlÊÉ
|
|||||||
310
|
|||||||
j*
|
|||||||
Apenluiders
Een spotvertelling uit IJsselstein
door
OlafJ. de Landell
|
|||||||||
knikten tegen elkaar, ook zonder
voorgesteld te zijn. De aarde was groter, maar de afstand van mens tot mens was kleiner. Vooral de afstand van de kwieke knecht naar menige meisjeswang is bijzonder kort geweest. Maar waar de vrouwen begonnen te kijven, en hun doekspelden trokken, liep Kees lachend weg. 'Ha, goedendag!' zeiden de mannen, die
bij de poort rond slungelden. En Kees zal daarop zekerlijk hebben geantwoord: 'Bedankt, mannen!. Aan een goede dag was ik juist toe!...' Of als een vrolijk wijfje hem aanlachte, verhaastte hij kwasi zijn tred, roepend: 'Nog niet! Ik heb toch haast!...' zodat de omwonenden schaterlachten. Ach ja: Trijne en Minet en Goosjen en Aeltjen en Kee..., de velen, wier naam geen nieuwsgierigheid meer achterhaalt... Doch niet altijd, zoals wij al zeiden, deden
knechts de boodschap. Vaak reed de burgemeester uit, naar Rijpikerwaard. Zijn paard kende de weg in pikkedonker als op de helle dag, en bracht hem langs de smalle wegen en dijkpaden naar het slot. Dan werd de brug al neergelaten, zodat de burgemeester rechtdoor kon aanrijden tot het bordes. Daar zei hij: 'Dag Kees! want natuurlijk nam de vrolijke knecht zijn paard bij de teugel. Direct daarna zei de burgemeester dan nog eens: 'Dag Kees!' Dat zult u vreemd vinden: - maar bij de ingang van de zaal zat een aap, - ja, een echte, gewone aap, die kunstjes kon maken. En deze heette eveneens Kees. Het gaf heus geen verwarring, want als men vertellen zou |
|||||||||
Het is al zoveel eeuwen geleden gebeurd,
dat wij er nu gerust eindelijk eens over mogen praten. Het was toch ook maar een misverstand, en dat is een heel menselijk verschijnsel, gelooft u mij! De burchtheer van Rijpikerwaard was
bevriend met de burgemeester van Usselstein, die op het kasteel aldaar slotvoogd was. De beide heren hadden dikwijls en veel met elkander te bepraten. Als zij niet samen waren binnnenskamers , of in de straten van Usselstein of op het veld van de Rijpikerwaard, dan was er wel een dienaar onderweg. Om de nog veel gewichtiger zaken, inmiddels geschied of intussen vergeten, ter kennis van de beide heren te brengen. Zo ging dat tussen kasteel en stad, welke mekaar haast konden beroepen. Het was echt Hollands gezellig. Hoeveel malen had men niet een dienaar van de stede Usselstein naar het zuiden zien wandelen, de kant van de rivier op?- Dan wisten de stedelingen: de heer van Rijpikerwaard moet nog iets weten! En hoe dikwijls kwam niet de knecht Kees, van de burchtheer, de poort van Usselstein binnen! Een kwieke knecht van een jaar of dertig!
Hij liep, alsof hij schaatsenreed, van de rivier naar de stad - van de stad naar de rivier. De wachten aan de poort kenden hem goed: zijn snelle lach, zijn vrolijke tong! Ja we moeten aannemen, dat menig meisje in Usselstein er ook blij om is geweest, wanneer Kees weer eens even voor een boodschap naar de slotvoogd in de stad moest. Het was toen nog zo'n genoeglijke tijd! De mensen |
|||||||||
311
|
|||||||||
dat Kees een bedelaar had willen bijten,
dacht niemand aan de knecht; en wanneer men zei, Kees te horen fluiten, blikte geen mens naar de aap. Het dier was aardig, en vooral de burgemeester mocht het graag iets lekkers voeren. Hij had zich bij zijn vele bezoeken aan dit wezentje gehecht. Maar de knecht Kees was toch door zijn vrolijkheid en vriendelijke dienstvaardigheid de belangrijkste van de twee. Kees de aap danste aan zijn ketting voor een klontje, en Kees de knecht stak met zijn twinkelogen
de brand in elke ernst. Kees de aap buitelde over zijn kop en zette zotte gezichten; Kees de knecht wist daar een uitleg bij te geven, die de mensen tot brullend gelach bracht. Nu moet u niet denken, dat er tussen
Rijpikerwaard en Usselstein alleen mar gelach en vrolijk gepraat klonk! Nee, werkelijk - de twee heren confereerden over belangrijke zaken, en keken daar gepast plechtig bij. Usselstein is trouwens een heel serieuze stad, met alle waardigheden die ons tot vertrouwen en eerbied vermogen te brengen. De mensen van Rijpikerwaard gingen daar ter kerke en te biecht, ze deden in de stad hun inkopen en voelden zich veilig onder de vleugels van Usselstein als de kiekens onder een kloek. De Ussclsteiners drentelden zondags langs de weg naar Rijpikerwaard, uitziende naar de rivier en de landerijen. Was dit alles niet aan hun stad gebonden door de vele schreden, die het dagelijks pad baanden? Een enkeling had wel eens een boddschap
van de burgemeester moeten brengen, en de aap bij het bordes of binnen zien zitten, als een beduiveld klein mannetje met rollende ogen en malle manieren. Nu weten wij niet hoe het zo kon gebeuren, dat Kees de knecht eens vele dagen achter elkander niet in de stad kwam. Hij zal het druk hebben gehad met werk
voor zijn meester - wapens poetsen of kleren borstelen? Staal schuren of paarden roskammen? - Hij had het druk, dat staat vast. Andere dienaren brachten berichten voor hun heer naar de stad. De slampampers bij de poort en de meisjes vroegen: 'Is Kees ziek?... Is Kees weggegaan?...' Maar de |
dienaren hebben misschien niet geantwoord,
of alleen maar gezegd, dat hij thuis was. Mensen zijn niet altijd even duidelijk. En op een dag had het aapje Kees iets
slechts gegeten. Hij zat in elkaar gedoken, en kon niet bewegen of opkijken. Hij zat maar, en staarde met matte ogen naar een plotseling nabije einder. De burchtheer liet hem door de chirurgijn aderlaten. Het aapje werd in warme wollen doeken gestopt, het werd verwend met een kruik en heet bier en rauw vlees. Maar het zal stil, met zijn ogen toe. En op een ogenblik dat zijn meester hel
wilde liefkozen, bemerkte hij, dal de aap dood was. 'Ach,' zei de slotheer, 'wat verschrikkelijk spijtig! Wat zal dit de burgemeester leed doen! Ach, ach! Hij mocht het diertje zo graag! Hij was altijd zo blij, wanneer hij kwam!...' En hij zond een knecht naar de stad met het bericht, om de burgemeester in te lichten. 'Wel?' vroeg de burgemeester, die vriendelijk opkeek van zijn werk, 'wat bericht kom je me brengen goede vriend?' De dienaar boog haastig. 'Mijn meester laat u zeggen dat Kees dood is, burgemeester,' zei hij. De burgemeester rees verschrikt op. 'Wat zegje?!' riep hij uil. 'Kees?! Ach, wat een slag voor je heer! Ga spoedig terug, en betuig hem mijn innige deelneming!... Ach! Kees!... En hij was altijd zo vrolijk!...' De knecht verdween even snel als hij was gekomen. Maar de burgemeester, diep getroffen in de overtuiging dat het hier om Kees de knecht ging, schreed zelf naar de bodenkamer en gaf last, de rouwklok te luiden. 'Kees is dood,' zei hij ontroerd, 'van het Huis Rijpikerwaard!' Dat nieuws deed zijn treurige ronde. Een zware stilte viel over de slampampers, de vrolijkerds. Kees dood! Ach, hemel! Kees!... Toen klonk ergens een kreet. Een vrouwenstem barstte in schreien uit. Trijne? Minet? Goosjen? Aeltjen? Kee? Een der anderen, meer onbekend?... Maar het was niet een... Plotseling leken alle IJsselsteinse vrouwen op straat te zijn. En allemaal met rode neuzen, bibberlippen en een verkleurd gezicht. Kees!... Dood!... Wat?! Kees...! Van de Rijpikerwaard?...! O, Hemeltje, Hemeltje! Kees!... Zij huilden |
||||||
312
|
|||||||
te luisteren. Toen hij zijn ogen opsloeg en
Kees de knecht aanschouwde, werd hij zo wit alsof hijzelf een lijk begon te worden. 'Kees!...' stamelde hij, 'wat k-kom je d- doen?... Wat heb ik je m-m-mis-daan. Kees?... Ben je dan niet d-dood gegaan...?' Daar stond Kees, bruin en met een kleur van het haastige lopen. 'Nee, meneer, het was de andere aap,' zei hij. 'Mijn meester dacht, u zachtkens te laten weten, dat het diertje is gestorven!' Er trok een rare grinnik om burgemeesters mond, toen hij ten spoedigste het luiden het staken. Het verdriet op straat moest subiet gedempt zijn, wat heel moeilijk was. Er waren die dag veel mannen op te monteren en vrouwen te troosten. Men zegt, dat Kees daar ijverig bij hielp. Het zal hem wel genoegen hebben gedaan - hij was zo hulpvaardig!! Doch hij lachte hardop, en zei: 'Hahaha, die apenluiders!...' Een gevaarlijk woord en onaardig van hem; want IJsselstein had nog geen bijnaam... Men wilde het hem om zijn lieve leven wel vergeven. Maar de wind nam het woord, en
voerde het om en om en om over het land in 't rond - - en het blijkt nooit verklonken te zijn. Nog hoort men soms hier of daar in de buurt:'... die Apenluiders...' |
|||||||||
allen. Ook de ongekusten; en praat-
luisterden in schokkend snikken, hun neuzen snuitend in schort of stoflap. Boven en om hen luidde de rouwklok, en alle vrouwen beierden mee. Had men ooit beseft, dat Kees de knecht zo bemind was, bij de vrouwen van IJsselstein...?... Intussen stond de heer van Rijpikerwaard
zich voor zijn venster te verbazen, toen hij daar eensklaps de rouwklok uit de stad hoorde. 'Wat zal er geschied zijn?' vroeg hij zich af. Hij kon zich niet voorstellen wie er in IJsselstein gestorven mocht wezen. 'Kees!' riep hij naar de knecht, 'ga eens gauw naar de stad, en vraag de burgemeester, wie er dood is!' - Wat een hartelijke belangstelling, nietwaar? - De knecht, monter als immer, zette zijn stap naar de stad. Hij kwam de poort binnen, waar mensen hem met knol- ogen bezagen, waar een brandewijndrinker omtuimelde, bij het zien van hem. Kees lachte. Hij begreep niets van de gillende vrouwen, die eibleek van elkander stoven, als hij er eentje met een zoen wilde verrassen - de mannen, die zich bekruisten voor zijn knipoog... Kees grinnikte en liep rechtdoor naar de burgemeester. Die stond nog op straat, diep onder de indruk naar het luiden van de klok |
|||||||||
De huidige boerderij, kort na de bouw in 1889.
Het huis Rijpickerwaard stond daar tot ca. 1789. Daarna is op dezelfde plek een boerderij gebouwd welke in 1889 is afgebroken. De fundering van de oude voorgevel van het Huis deed dienst als beschoeiing voor de gracht.
|
|||||||||
313
|
|||||||||
De apenluiders van IJsselstein
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door Herman de Man
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Even buiten de stad IJsselstein, tusschen
de wallen en de Doorslag, waar de Hollandsche IJssel een elleboogbocht maakt, staat een renaissance-heerenhuis, omgeven met een deftig, symetrisch aangelegd park, het Apen-Stein. Het is volstrekt geen Riddergoed, wel het oorspronkelijke kasteel het Stein, dat er heel veel vroeger een halve kilometer verder stond, maar de IJsselsteiners houden er het voor en ik vraag U vriendelijk, hen in die waan te laten, want ze zijn er zo trotsch op, als een HBS-nufje |
en dit alles natuurlijk niet door de
rheumatische dame maar door den neef. Zoo ongeveer de over-betovcrgrootvader van den tegenwoordigen Flip Koeiemoes, die ook bedelaar was (bedelaar zijn, was erfelijk in zijn familie) kende den neef goed, want hij kreeg er wel eens een schelling van en dan kon deze best velen, dat Fhp er dadelijk enkele pierenverschrikkertjes voor kocht. 'Nou meneer!' vertelde Flip mij; 'Die ouwe mevrouw is toen subiet het hoekje omgegaan en de neef erfde. Als hij 't hoorde |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvrijer met
een snor. In dat heerenhuis woonde een dame, die rheumatisch en daarom altijd uit haar humeur was. In
welk jaar dit alles gebeurde, weet ik niet; dat komt er trouwens niet zo precies op aan; Flip |
|
moet hij zoo
blij geweest zijn, dat hij met z'n vrienden in een open koets, met zes witte paarden ervoor, naar IJsselstein kwam rijden. Z'n tante was toen allang begraven, want hij wist alleen maar van den notaris, dat ze dood was. Nu zal die snuiter |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koeiemoes, de
oudheid- |
Rijpickerwaard met gracht en
de dijk de oude |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Utrechtseweg in 1955. Rechts van
slotgracht. Red. |
dat wel eerder
geweten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kundige
bedelaar heeft mij de geschiedenis verteld en
Flip is betrouwbaar. Die dame nu had een neef, Cornelis Vredenborgh en als die in de vacantie op het Stein kwam, werden alle boden van het huis gezoend, dan werd Florimond de jachtsetter uit zijn kennel gehaald, dan werd er gedraafd en gezongen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, maar
ik denk zoo dat hij niet van begrafenissen hield. Aan al die narigheid heb je ook niet veel als je in je ziel eigenlijk vroolijk bent nietwaar meneer?' Ik knikte. ' Nou en toen heeft-ie een erge zware
zerk gekocht en op haar graf laten leggen. Die leit er nog zeggen ze. Toen kwam hij op |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
314
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vernield werd, maar de schrik die dat vieze
beest de menschen op het lijf joeg, was met geen gou-tientjes te betalen'. 'Het oudste meisje was precies haar Moeder, net zoo schuw, maar erg mooi. D'r hangt van haar nog een portret in 't Huis, ga zelf maar eens kijken. Je zou d'r, als je kon, zoo uit de lijst halen, en meenemen, zoo'n lief beesie. En nu is 't gebeurd, dat meneer de Baron op z'n ouwen dag nog verliefd is geworden op dat Indisch kindje en toen gingen ze trouwen. Heel IJsselstein vlagde en Meneer de Baron gaf een schoolfeest en aan ieder gezin een dubbele krentemik en een daalder aan het manvolk, om kermis mee te vieren. En de kinderen op school hebben voor den Baron en het nieuwe kleine mevrouwtje gezongen van 'lang zullen ze leven!' en nog veuls meer. Als na een poosje dat heele Indische stelletje wegtrok, bleef het oudste meisje over, met haar man en den aap'. 'Maar nou moet het van mijn hart, dat de Baron voor z'n vrouw een aap van een kerel moet geweest zijn.
Want hij dronk in die dagen nog al veel en als hij wat op had, was hij zoo ruw als een hengst. Iedereen in de
stad hield direct al van de nieuwe mevrouw. Ze werd zoo stil en zoo droevig en wie dat zagen werden kwaad |
||||||||||||||
t huis wonen en voor 't werkvolk moét hij
erg best geweest zijn, dat moet gezegd worden. Ze hebben hem eerst in den Raad van IJsselstein gekozen; ziet U, omdat hij nogal wat in de melk te brokkelen had; mij zullen ze niet kiezen, want ik kan niks weggeven, daar heb je 't. Hij mocht zich nu Cornelis Vredenborgh tot IJsselstein noemen, want het Huis ligt binnen de Ambachtsheerlijkheid. Hij deed veel goeds; van hem is het oude hofje in de Achterstraat en op andere manieren gaf hij ook nog veel weg; soms zoomaar - als niemand er erg in had. Maar hij werd wel vijftig jaar en trouwen deed hij niet. Daarom dachten ze in IJsselstein: onze meneer de Baron wordt een ouwe vrijer, net als z'n tante zaliger. Die gekke streken met de meiden had hij verleerd, zeiden ze - maar daar gelooft Flip Koeiemoes niet aan. Wie de meisjes zoent als hij twintig is, doet het ook, al is hij vijftig, wat jij meneer? Maar er werd natuurlijk nooit iets van gehoord - nou ja, hij was de baas he'. 'Toen kwam op een keer een vriend van den Baron, een erge lange, een beetje verbruinde, meneer uit de Oost terug, en meneer de Baron nam hem met z'n familie op 't Huis. Hij had een vrouw, of eigenlijk een vrouwtje (want |
||||||||||||||
ze was bar
klein) die was zoo bruin als |
De Utrechtseweg omstreeks 1950, net voor Rijpickerwaard,
gezien in de richting van Utrecht. Links de vermoedelijke plaats van het galgenveld. Vaag op de achtergrond de boerderij. Red. |
op den Baron
en zeiden dat hij al niet beter |
||||||||||||
was dan z'n
aap. Van dat hij dat te hooren kwam, wier hij zoo boos, meneer, dat hij zwoer den kerel die hem aap genoemd had met z'n hondenzweep blauw te ranselen. En dat was precies de verkeerde manier want de lui die 's avonds praatbeurs houden op de bank |
||||||||||||||
koffie en negen
kinders had hij en een aap. Dat kleine bruine
vrouwtje was erg bang voor alles, maar de kinderen niet, die liepen door IJsselstein of de heele stad van hun was. En de aap was er altijd bij en die deed veel kwaad. Wel betaalde meneer de Baron alles wat er |
||||||||||||||
315
|
||||||||||||||
ze, overal tegenaan botsend, want ze kon
niks niemandal door die baaien rokken zien. Kees de Aap snapte er niets van. Hij duwde Nelemeu's onderdeurtje open en wierp er lachend een handje duiten doorheen. Toen stapte hij fluitend verder, met z'n vingers in zijn vestje en den slok onder de arm. In de Achterstraat meende hij zingen te liooren. Eerst dacht hij dal hel de naklank van de klokken was, maar neen - dat was zingen. Waar gezongen werd, moest Kees zijn. Maar hoorde hij het wel goed? Z'n dik gezicht werd zo rood als een baksteen, echt waar meneer, als een baksteen!. Hij boorde eerst nog eens z'n ooren uil, zoomaar op straat met zijn pinken maar dal veranderde niets aan wal hij hoorde. Ze zongen Kees (Ie Aap is dood
Kees de Aap is dood En zijn wijfie krijf^l hel lood Toen verscheen Kees, met driftige
stappen in de Achlerstraat. Meneer ik zegje ze schrokken zich
stijf. Ik zou het niet zoo goed weten, maar de Grootvader van Vaders Vader, of misschien was het wel diens Vader, had het liedje gemaakt en danste er bij in een kring. Die mocht nadien nooit meer op 't Huis komen voor een duit. Zoo komt het nou, |
||||||||||||||||
onder de IJsselpoort hoorden dat en die
zeiden tegen mekaar - 't is een aap en hij zal aap hieten." Daar was niets meer aan te doen. De Baron zei aan den Diender, dat hij de lui die hem achter z'n rug uitscholden voor 't gerecht moest dagen, en de Diender zei -jawel meneer de Baron - en schold achter z'n rug even hard mee'. 'En op een keer ging ineens de aap dood,
zeker aan de apenziekte. Weet je wat dat is meneer? Nee? Nou dat is zooveel als dat je wat in je kop krijgt mieren van de pierenverschrikkers. Dan ga je naar 't ziekenhuis, 't is zooiets als de dulte bij de honden. De tuinman moest hem in de voortuin begraven en op z'n graf een eikenboompje zetten. Die boom staat er nog en is bar dik geworden meneer. Apenvleesch schijnt dus goeie mest te zijn. Maar nu wil 't geval dat ze in IJsselstein hoorden, dat Kees de Aap dood was, en toen meenden ze dat het de Baron was. Maar 't was de Kees, die altijd z'n buik zat te bekrabben als er iemand binnenkwam. En de klokluiers moesten alle drie de klokken laoien, want het was voor een Raadslid en een Ambachtsheer.
Zo waren ze nog altijd aan 't klokkemelken, toen opeens meneer Kees het IJsselpoortje binnenkwam, met, naar z'n |
||||||||||||||||
Rijpickerwaard anno 1990. Ingeklemd tussen
verkeerswegen vormt het een blijvende herinnering aan de Apenlegende. Red. |
||||||||||||||||
dat ze ons
IJsselsteiners |
||||||||||||||||
gewoonte, een
eiken knuppel in |
||||||||||||||||
z'n hand.
Nelemeu van Gijsbert den Dikke zat net op
haar stoep aan 't mandebreien. 'He Nelemeu' riep Kees, boven het klokkenlawaai uit; 'Waarom laoien de klokken zoo?' Nelemeu schrok zoo, dat ze haar rokken over haar hoofd sloeg en naar binnen vloog. 'Een geest! Een geest!' gilde |
altijd apeluiers
noemen en al zeg ik het zelf, je kan me niet giftiger maken, dan me daarvoor uit te schelden'. Flip was uitverteld en keek eens schuin naar me op, hoe ik z'n verhaal opvatte. Ik gaf hem een kwartje. Hij bezwoer me, dat God mij in mijn kinderen voor dat kwartje zegenen zou. Het zij zoo. |
|||||||||||||||
316
|
||||||||||||||||
'Weecht wel doet ellick recht'
Geschiedenis van het wegen te IJsselstein
door L. Murk |
|||||||||
als documentatiecentrumvan de Historische
Kring. Door een samenloop van omstandigheden is sinds kort de oude balans weer terecht. De HKIJ wist te bewerkstelligen dat dit belangrijke stuk weer op zijn oude stek kon terugkeren. Dit voorval, samen met het jubileum van de VVV is reden om de Stadswaag weer in de belangstelling te plaatsen. Inleiding
In de 13e en 14e eeuw toen verschillende
bewoningskemen zich uitbreidden tot steden leidde dit ook tot het samenbrengen van landbouw, nijverheid en handel. Zo ontstonden de markten waar kooplieden en kopers met elkaar zaken deden. Het was daarbij belangrijk dat gewicht en inhoud van de gekochte waar precies werd vastgesteld. Om hieraan te kunnen voldoen werd door de overheid de publieke (stads-)Waag in het leven geroepen. Deze koopmanswaag voldeed aan een grote behoefte en had een grote toekomst. De bloei van de handel heeft dus de stoot gegeven voor het oprichten van publieke wagen door de plaatselijke overheden, die hiertoe weer het recht kregen van hogere overheidsinstanties. De exploitatie van de Waag kon aan derden worden overgedragen. De eerste IJsselsteinse Waag is
waarschijnlijk gebouwd in 1599. Maar gezien het feit dat de stad daarvoor ook al als handelsstad dienst deed, mag men aannemen dat de inrichting van vroegere datum zal zijn. Of het stadsbestuur de exploitatie in eigen hand hield is niet bekend. Mogelijk werd dit toen ook al aan particulieren verpacht. De opbrengst van de pacht verdween meestal in de kas van de |
|||||||||
Door de ontwikkeling van de techniek, de
productie van professionele weegtoestellen, het steeds groter wordend aanbod van goederen die gewogen moesten worden en de niet onbelangrijke wijziging van het waagrecht, waaronder de heffing van accijnzen, is de functie van de stadswaag verdwenen. De IJsselsteinse Stadswaag aan de Benschopperstraat werd in de jaren zestig gesloten. De laatste waagmeester Johannes Willem Geurts gaf, na controle van inventaris en staat van onderhoud, op 19 februari 1963 de sleutel terug aan het gemeentebestuur. Het doek was na ruim 400 jaar gevallen. Er gingen meerdere jaren voorbij voordat
een goede bestemming voor deze ruimte werd gevonden. In de tussentijd functioneerde het als opslagplaats van diverse goederen. Waarschijnlijk is dit de reden dat de gehele oorspronkelijke inventaris van de stadswaag her en der verspreid raakte en zodoende geruisloos verdween.Toen de brandweerkazerne aan de Doelenstraat in 1974 werden gesloopt, ontdekte een lid van de vrijwillige brandweer bij het leeghalen van de zolder tussen een hoeveelheid oud ijzer, de originele kleine balans, ook wel evenaar genoemd. Deze balans werd opgeknapt en kreeg een ludieke functie in de nieuwe brandweerkazerne. Maar toen in 1981 de heropgerichte IJsselsteinse VVV huisvesting kreeg in de oude Stadswaag, mocht de kleine balans daar weer terugkomen en kon in zijn oude luister worden opgehangen. Er was echter ook een grote balans en hoe het daarmee verliep is onbekend. De bovenverdieping van de Stadswaag,
thans 'de Bovenwaag' geheten, is nu in gebruik |
|||||||||
317
|
|||||||||
te kunnen vaststellen. De Waag was echter niet
alleen noodzakelijk voor het goede verloop van de handel en de correcte heffing van accijnzen. De stad kon ook direct voordeel van het wegen hebben. De kooplieden moesten ervoor betalen en dat kon flink oplopen. Het waagrecht was oorspronkelijk in handen van het stadsbestuur. Het was een officieel recht en daarom wilden particulieren het graag voor een redelijk bedrag pachten. De beslissing om te pachten werd beïnvloed door de hoogte van de gevraagde, respectievelijk geboden
pachtsom. Immers omdat de pacht soms voorjaren achtereen werd aangegaan, konden bij verloop van de handel of door andere onvoorziene tegenvallers er voor de pachter grote financiële problemen ontstaan. Welke voordelen bood de Waag aan het stadsbestuur, c.q. pachter? Op de eerste plaats werd door de verplichte weging van openbaar verkochte |
||||||||||||||||
Schutterij, die deze gelden gebruikte om de
kosten verbonden aan de stadsverdediging te kunnen betalen. De functie van de Waag
Voor de overheid was de goederenhandel
van groot belang ter verkrijging van accijnzen of belastinggelden. De stadswaag vervulde daarbij een belangrijke functie. Voor veel handels-goederen was officieel vastgesteld boven welke hoeveelheid het verplicht was om in de Waag te laten wegen. De grens waarboven gewone droge handelsgoederen uitsluitend centraal via de Waag werden verhandeld, was in IJsselstein 50 pond. Die grens was vanzelfsprekend enigszins afhankelijk van de aard en waarde van de goederen. Voor meer kostbare zaken als kleurstoffen, zijde, specerijen, kruiden en andere drogerijen, golden andere regels dan bijvoorbeeld voor graan, |
||||||||||||||||
zout, metalen, hop, vlas,
touwwerk en wol. Een |
Het wegen van goederen met een grote balans, 1760.
Georg Lichtensteger |
goederen op de publieke
Waag knoeierijen met |
||||||||||||||
goed stedelijk beheer
van en toezicht op de Waag waren daarbij uiteraard onontbeerlijk. Vooral vlas en hennep werden via de Waag in deze buurt verhandeld. En vanwege het weidegebied ook veel zuivelproducten. Alleen voor kleinvee dat gewogen moest worden en voor kaas hebben meer algemeen geldende regels te bestaan. Naast de Waag, waar goederen niet werden verhandeld doch meestal slechts gewogen, was er soms een marktgebeuren. Als regel werd hier over de kwaliteit van de goederen beslist en werd de aan- en verkoop financieel afgehandeld. Goederen werden echter ook gewogen en
gemeten om de accijnzen die de stad erover hief |
gewichten en dergelijke
voorkomen. Voorts bestond, gezien het belang van een zuiver gewicht voor de koopman, de verwachting dat de aanwezigheid van een Waag handel zou aantrekken. En hoe meer controle door de overheid, hoe groter de aantrekkingskracht van kopers en verkopers, zo luidde de redenering. Tenslotte zou de Waag voor behoorlijke winsten kunnen zorgen en dat was niet zo'n onbelangrijk motief. Voor het wegen moest worden betaald. Uiteraard waren er voor de eigenaar/pachter van de Waag kosten verbonden. Bijvoorbeeld onderhoud, afschrijving van de gebouwen en niet te vergeten de post arbeidsloon. |
|||||||||||||||
318
|
||||||||||||||||
Dat de reparaties welke in 1762 werden
uitgevoerd tekort waren geschoten, mag blijken uit de vergadering van het Stadsbestuur van 20 november 1779 waar over de Waag wordt gesproken: 'Dat het gebouw van de Nieuwe Waag en Stadskinder Werkhuis en School, afgemaakt sijnde en door de metselaar van Oosten en de timmerman van Zijll de kosten voor het aandeel des waags in deze vertimmeringe opgenomen, en begroot sijnde op ene somma van ƒ 2.100,00'. Gelijktijdig wordt dan met het bestuur van
de Baronie overeengekomen, dat ook deze laatste de premie zal voldoen. Dit zou dan ook het bewijs kunnen zijn dat er in de Baronie verder geen Waag aanwezig is. Uit bovenstaande blijkt dat het gebouw meer
functies kreeg. Men bouwde gelijktijdig ook een ruimte voor de stadskinderschool en kinderwerkhuis. Deze beslissing van het stadsbestuur hield in, dat er een school kwam voor kinderen uit arme gezinnen die les kregen in lezen, schrij venen en rekenen, maar die hier tevens moesten werken om de kosten van de school te dekken. (De HKIJ hoopt t.z.t. nog meer uitgebreid op deze Stadskinderschool en werkhuis terug te komen.) De naam van de architect is niet bekend.
Toch mag men aannemen, dat waarschijnlijk de beroemde architect van der Stolk hier wel wat mee te maken heeft gehad omdat hij in deze periode veel werk in opdracht van het stadsbestuur heeft verricht. De grootte van het waaggebouw was afgestemd op de omvang van de handel in de stad. De Waag zelf had in principe alleen een ruimte op de begane grond nodig, waar de weegtoestellen opgehangen konden worden en dergelijke. De lokaliteit daarnaast, de boven- verdieping en zolder waren bestemd voor de stadskinderschool en - werkhuis. We nemen nu een sprong in de geschiedenis.
In de achttiende en eerste helft van de
negentiende eeuw werden waaggebouwen nog gezien als de meer belangrijke gebouwen van de stad. Langzamerhand nam dit aanzien wat af. De stadskinderschool verdween en de bovenverdieping kreeg een bestemming als gasthuis en maakte deel uit van het Ewoudsgasthuis. De kosten van het onderhoud werden steeds hoger doordat de kapconstructie |
||||||||
Het waaggebouw
Het vermoedelijk eerste officiële
waaggebouw in IJsseltein dateert van 1599 en heeft ook gestaan op de plaats van het huidige. Hier zijn geen schriftelijke bewijzen van. Wel is in de tegenwoordige Waag een steen aangebracht welke afkomstig is uit de oude Waag en hierop staat behalve het jaartal 1599: |
||||||||
"WEECHT WEL DOET ELLICK RECHT".
In de achttiende eeuw zijn slechts enkele
waaggebouwen nieuw gebouwd. O.a. Delft, Dokkum, Zaltbommel en IJs.selstein. De echt grote monumentale gebouwen zijn
meestal uit vroegere perioden. Dit wil niet zeggen, dat de jongere gebouwen geen sieraad voor de stad zouden kunnen zijn; integendeel. Uit de oude archieven vernemen wij dat in
1762 de IJsselsteinse Stadswaag een grondige opknapbeurt nodig had, maar dat de benodigde gelden ontbraken. Er gaat een verzoek uit naar de Baronie en de Schout van Benschop en Noord Polsbroek om een geldelijke bijdrage. Men achtte dit billijk 'omdat de Stadt tot op heden alle kosten zelfheeft gedragen, terwijl de Baronie ook profiteerde Van de Waag'. In antwoord op dit verzoek opperde de
Schout van Benschop de suggestie om de Waag niet voor vier jaar te verhuren maar voor twee jaar. Mogelijk zou dit meer geld opbrengen. Toch wordt de Waag weer verhuurd voor vier jaar aan Willem van Os voor de somma van 270 Beijersche guldens. Willem van Os was van beroep schipper en kon kennelijk gemakkelijk het een met het ander combineren. Veel goederen werden immers door hem met de trekschuit aangevoerd. |
||||||||
319
|
||||||||
^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
.•^Vï'T<^*-t*-^r>.-^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
"^-'J; -"-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
^y^'-:::
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
SaWAAL iA'Jdd
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
'•'•1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
.6EZICHT-CVER-AB.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
•:&EZ\CHT-QVE.S.-Ca:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
BF6AHE-GRQND f^iEOw£-.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
^^-^^^^rpte»..^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
:HttlW"6Tai;tvy{RK'.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
■VS5fcL5TÉiH-APRiL-ï^:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
.BALK&ROND-ZoLDERVirRPtEPIHO :•
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekening uit 1924 van de verbouwing van het waaggebouw tot politiebureau
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
321
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
320
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
......jliiÉiiiiÉiiii ïurni- '
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebouw meerdere bestemmingen gehad. Het
kantoor van de gemeente-ontvanger was er gehuisvest ten tijde van de explosieve groei van IJsselstein in de jaren 1965 - 1975. Begin tachtiger jaren zetelde er de Opbouwwerker en daarna kreeg de plaatselijke VVV hier zijn thuis. De bovenverdieping heeft nog tot 1983 dienst gedaan als woning. Hierna heeft de verdieping een lange periode leeggestaan. Maar na een grondige opknapbeurt heeft de Historische Kring in 1989 deze ruimte in gebruik kunnen nemen voor als documentatiecentrum. We noemen het nu 'de Bovenwaag". Bij de monumenteninventarisatie van
IJsselstein in 1989 heeft het gebouw als plaatselijk monument de hoogste waardering gekregen. Op pagina 128 van de uitgave van deze inventaristaie lezen we: Het pand gedekt met een blauw samengesteld dak heeft in het midden een grote dubbele toegangsdeur in classicistische stijl, omgeven door natuurstenen blokken. De overige deuren en vensters hebben een vlakke omlijsting. Boven de vensters staat in natuursteen uitgehakt: 'gasthuis' en 'stad.swaag', in de verdieping 'MDCC' en 'LXXIV', met in het midden het stad.swapen, omgeven door guirlandes. In het interieur is een gevelsteen uit de oude waag opgenomen met de tekst: '1599 weecht wel doet ellick recht'. Archief: GAIJ S 2439-363; B 4041. Lit.: 11. De vormen en het materiaal van de
gewichten De gewichten die in een Waag voor de
meeste handelsgoederen gebruikt werden waren vrijwel steeds gemaakt van ijzer, dat ter bescherming tegen roest van een laagje olie was voorzien. Slechts gewichten die voor kostbare goederen werden gebruikt waren van brons of van messing. De ijzeren gewichten hebben een cilindrische vorm die iets taps naar boven toeloopt. Ze zijn voorzien van een stevig handvat. De kleinere geelkoperen messing gewichten waren ook vaak van een enigszins tapse cilindrische vorm, meestal voorzien van een dunne, iets uitstekende bovenrand, maar vele ander vormen waren ook toegestaan. Een enkele keer komt men in een waaggebouw nog stenen 'gewichten' tegen. Deze werden |
||||||||||
gedeeltelijk moest worden vernieuwd en nieuwe
dakpannen moesten worden aangebracht. In 1894 moest er een nieuwe houten en
zinken dakgoot komen, welke toen ƒ 225.00 heeft gekost. (Zie tekening). |
||||||||||
Vir
|
||||||||||
Inmiddels werd de bovenverdieping gebruikt
door de burgenvacht, wat ook niet veel geld in het laatje bracht. Een grote ingrijpende verbouwing vond plaats in 1924. Toen besliste het gemeentebestuur om de politie in het waaggebouw te huisvesten. Het moest voldoen aan de eisen van de tijd. Het gehele gebouw, behalve de hal waar de Waag was, ging veranderen (zie tekening vorige pagina's). Op de begane grond werd het gedeelte rechts van de Waag (het voormalige stadskinderwerkhuis) verbouwd tot politiebureau met drie eenpersoonscellen en een cel voor meerdere personen. De eerste verdieping (de voormalige stadskinderschool), met de ingang links van de Waag, werd geheel verbouwd tot dienstwoning voor een politiefunctionaris. De politiepost heeft dienst gedaan tot circa 1956. Nadien heeft het |
||||||||||
322
|
||||||||||
Huidige aanzicht van de Waag
|
||||
323
|
||||
De gewichten welke nu tot de inventarisatie behoren.
|
||||||||
Voor de maximale toelaatbare afwijking was in
de vóór-metrieke tijd echter vaak geen formeel voorschrift voorhanden; de ervaring van de ijker bleek dan van doorslaggevend belang. Ten teken van goedkeuring werden de gewichten vervolgens met een voorgeschreven stempel geijkt. In 1820 werden landelijke arrondissementsijkers benoemd, die allen dezelfde jaarletters moesten gebruiken. In 1870 werden de ijkers verbonden aan negentien nieuw opgerichte ijkkantoren, die intussen tot vijf zijn gecentraliseerd. Tot de zestigerjaren van onze 20e eeuw
werd er één keer per jaar bij advertentie een melding gedaan dat er op een bepaalde dag gelegenheid was tot het laten ijken van maten en gewichten in de stadswaag. ledere koopman of winkelier toog op die bewuste datum naar de Waag. Daar was een ambtenaar uit Utrecht van het ijkwezen, die ijkte dan de aangeboden maten en gewichten. Uiteraard tegen een zekere betaling. In de Waag zijn nog meerdere originele gewichten aanwezig. Uit de diverse inventarislijsten blijkt dat er
regelmatig nieuwe gewichten werden aangeschaft. |
||||||||
uitsluitend gebruikt om te tarreren, niet om te
wegen, en mogen dus in feite niet als gewichten worden aangemerkt. Onder tarreren verstaat men het wegen van het verpakkingsmateriaal van de handelsgoederen. In 1820 werd het metrieke stelsel ingevoerd en werden alle oude gewichten afgeschaft. Tot 1820 gebruikten de meeste steden een eigen pond, dat van stad tot stad wel tot 6% in massa kon verschillen met dat van Amsterdam. Hoewel de absolute waarde van hun pond voor het stadsbestuur geldelijk bezien niet erg interessant was, voelde het zich toch verplicht om ook daar toezicht op uit te oefenen, omdat het voor de onderlinge handel tussen de steden van belang was dat er met de massa's niet geknoeid werd. Nederland maakte in 1820 een eind aan de
verschillende stedelijke gewichten. Toen werden ook nieuwe namen voorgeschreven. Wat in 1820 echter nog een Nederlands once heette, werd in 1870 een hektogram, in 1912 een ons en in 1939 uiteindelijk 100 gram. De massa van de ijzeren gewichten diende als regel beperkt te zijn tot 1, 2, 5, 10, 20 en 50 kilogram. De controle van de gewichten werd ook
vroeger door een speciale ijkmeester uitgevoerd. |
||||||||
324
|
||||||||
In 1849 4 stuks ijzeren gewichten elk van 50
kilo 5 stuks idem van 25 kilo
1 stuks idem van 12 kilo 1 stuks idem van 7 kilo 1 stuks idem van 5 kilo
1 stuks idem van 2 kilo 1 stuks idem van I kilo In 1869 is die van 12 kilo vervangen door 10
kilo en het gewicht van 7 kilo komt daarna niet meer voor. In 1902 14 stuks ijzeren gewichten van elk 25
kilo 1 stuks idem van 20 kilo
1 stuks idem van 10 kilo
1 stuks idem van 5 kilo
1 stuks idem van 2 kilo
1 stuks idem van 1 kilo
In 1991 zijn nog aanwezig:
1 stuks van 50 kg
6 stuks van 25 kg
3 stuks van 10 kg 5 stuks van 5 kg 5 stuks van 2 kg 2 stuks van 1 kg
Tevens 3 ijzeren krukgewichten waarvan
1 stuks van 1 kg 1 stuks van 0,5 kg 1 stuks van 0,25 kg
Bovendien zijn er nog 3 zeshoekige gewichten
met ring, waarvan 2 stuks van 5 kg
1 stuks van 2 kg De balansen
Voor het redelijk nauwkeurig wegen van
massa's van 5 kg en meer gebruikte men al in het tweede millenium voor Chr. gelijkarmige jukbalansen, ook wel 'evenaars' genoemd. Ze komen voor tot een lengte van ruim drie meter. De nauwkeurigheid van een evenaar wordt bepaald door haar massa, haar doorbuiging en de wrijving in de drie draaipunten. Om grote massa's te kunnen dragen zonder veel doorbuiging, moest men van hout afzien en diende men een niet te dik, maar hoog en naar |
|||||||
De grote balans in werking.
de uiteinden taps toelopend ijzeren juk te
gebruiken van voldoende stijfheid. Aan het einde van de 16e eeuw ontdekte
men dat de wrijving van de centrale as aanzienlijk kon worden verminderd door haar uit gehard staal te maken, met een vrij scherpe onderkant, die draaide op een hard, glad oppervlak. Spoedig daarna werden de koorden van de balansschalen niet meer met hun lussen in een soort haak aan het juk-uiteinde opgehangen, maar werden die haken eveneens vervangen door scherpe, driehoekige assen. Aan elke as werden twee haken voor het ophangen van de touwen van de schalen bevestigd. Een weegschaal met zulke haken is internationaal bekend onder de naam 'Hollandse balans'. De oudste ons bekende Hollandse balansen dateren van omstreeks 1600. De nauwkeurigheid van weging met goede
gewichten en een Hollandse balans is beter dan een half procent. De centrale as van het balansjuk is opgehangen in een zogenaamde schaar. In de regel is die ook van ijzer gemaakt. Ze werd aan een stevige balk bevestigd en diende om een verticale as draaibaar te zijn. |
|||||||
325
|
|||||||
Hiervoor diende de kleine balans. Deze
kleine balans, lang 170 cm, is gedateerd met het jaartal 1661 en voorzien van een merkteken. Op het zuiver wegen van de balans werd ook
van overheidswege controle uitgeoefend. Maar in tegenstelling met het ijken van maten en gewichten bestond hiervoor geen vast termijn. |
||||||||
Om moeizaam gesjouw
met zware lasten te beperken, werden de meeste weegschalen zo dicht mogelijk bij de grote deuren opgehangen. In sommige waaggebouwen is bovendien een speciale constructie aanwezig, waarbij de ophanging van de balans zo verschoven kan worden, dat één balansarm met schaal door de poort naar buiten steekt tot vlakbij de wagen waarin de lasten werden aangevoerd. In IJsselstein hangt de schaar onderaan een klein, tweewielig wagentje, dat met behulp van geleide wielen over een houten balk ruim drie meter verschoven kan worden, zodat men buiten kan wegen. Dit werd ondermeer gedaan als er varkens gewogen moesten worden. De grote balans van de IJsselsteinse Waag
dateert van 1764. Het jaartal is in het ijzer geslagen. Ook duidelijk zichtbaar zijn de initialen IR van de smid, mogelijk tevens ijkmeester. Met grotere letters en cijfers is in het ijzer geslagen: "H.L.M. A° 1779. Deze datum komt overeen met de nieuwbouw van de Waag. Vermoedelijk is de balans toen opnieuw geijkt. De totale lengte van het weegtoestel is 260 cm. In zijn soort een grote. Na de nieuwbouw van de huidige Waag in
1779 werd de balans zeer waarschijnlijk geheel gereviseerd en opnieuw geijkt en weer voorzien van initialen en het jaartal 1779. Het is jammer dat de schalen niet meer origineel zijn. De schaal met er rond omheen een hek voor het wegen van de varkens en schapen is niet meer aanwezig. Op de inventarislijsten van 1849 en 1869 staat vermeld: "Twee ijzeren balansen met twee paar
houten schalen, waarvan de twee kleinsten onbruikbaar zijn " Om in bepaalde gevallen ook buiten het
waaggebouw te kunnen wegen, dit mocht alleen met toestemming van de burgemeester, gebruikte men een eenvoudige driepotige stelling van ongeveer 2 a 3 meter hoog 'pikkel' genoemd. Deze was gemakkelijk te dragen. |
||||||||
Kleine balans, vrijstaand weegtoestel en schalen.
Waagmeesters en reglementen
Omdat het wegen van de vele goederen
verplicht was, zorgde de Waag ook voor de nodige werkgelegenheid. De werkzaamheden kon het stadsbestuur in eigen hand houden. Maar omdat dit toch veel organisatie vereiste, werd de zaak uitbesteed aan particuliere ondernemers. Tegen een bepaald bedrag kon men de waagrechten dan pachten en na beëdigd te zijn werd men 'waagmeester'. Het aanbesteden van de waagverpachting
gebeurde altijd in het openbaar en de hoogst biedende kreeg dan voor 4 of soms ook 6 jaar de |
||||||||
326
|
||||||||
■%
|
||||||||
Waag in pacht.Zoals eerder vermeld was
de eerste waagmeester van de nieuwe Waag in 1779 Willem van Os, van beroep schipper. De waagmeester had meestal nog een ander beroep. Zo komen wij verschillende van die beroepen tegen: Logementhouder, schipper, slager, slijter, winkelier, koperslager, koopman, fruithandelaar |
|||||||||
Robertus Lambertus Geurts. In 1937
eveneens Johannes Antonius Geurts. Tenslotte \ in 1960 de meergenoemde Johannes Willem Geurts. Alles wat in en rond de Waag plaats voni
was door de overheid streng gereglementeero In de loop van de tijd werden die reglementen dan weer bijgesteld. Hierin stond dan waar de waagmeester en zijn helpers zich aan te houden hadden. Naast zaken die rechtstreeks met het wegen hadden te maken werd ondermeer ook voorgeschreven hoe men waaggebouw en zelfs de straat moest schoon houden. De openstelling was in 1868 van
zonsopgang tot zonsondergang. In de zomer waren dat soms lange dagen. In verband met de winkelsluitingswet werd dit in 1935: van 8.00 uur tot 18.00 uur. De huur- en pachtcontracten werden vroeger wel eens wat later bijgesteld. Maar wat te denken van het huidig huurcontract van de HKIJ anno 1990, waarin ondermeer staat vermeld: "Het is verboden om dierenhuiden op te
slaan ofte bewaren". De weegtarieven waren ook vastgesteld:
Ie. voor een varken, kalf, schaap of ander
dier 30 et
2e. Voor elke 100 pond kaas of boter (of daaronder) 10 et
3e. Voor elke 100 pond ijzer, lood of koper 10 et
4e. Voor alle andere wegingen beneden de 50 pond 5 et
5e. Van 50 pond tot 100 pond 10 et 6e. Voor elk ledig vat, kist of dergelijke 5 et Deze tarieven zijn zeer stabiel gebleven. Zij
zijn in meer dan honderd jaar niet veranderd. In 1900 vraagt het stadsbestuur toestemming aan de hogere overheid om de tarieven te verhogen. Men had toen n.1. dak en goten van de Waag laten repareren en kon wat meer inkomsten goed gebruiken. Dit verzoek heeft niets uitgehaald, |
|||||||||
De uitgeschoven balans
en caféhouder,
De laatste waagmeester was dus Joh. Willem
(in de volksmond "Jopie") Geurts. Uit de archieven blijkt dat de Waag het
meest werd gepacht door drie families, t.w.: van Os, Benschop en Geurts. Het wisselde wel eens tussen deze families. Maar sinds 1849 blijkt het steeds een Geurts geweest te zijn. In 1849 wordt getekend met J. Geurts. In 1893 de Erven Geurts. In 1906 Johannes Antonius Geurts en |
|||||||||
327
|
|||||||||
want in 1937 waren de prijzen nog onveranderd.
Dat de Waag oot; ruimte moest afstaan voor
opslag van goederen ten behoeve van de gemeente volgt uit artikel 9 van een uit 1868 daterend reglement: "De pachter zal verplicht zijn ten allen tijde te moeten gedogen zoveel de localiteit der Waag zulks toelaat, dat de Heren verpachters over genoemd locaal beschikken tot berging of plaatsing van deze ofgeene voorwerpen, in welk geval alsdan de pachter verplicht zal zijn, de Waag dadelijk te doen ontsluiten." Kennelijk heeft de gemeente van dit recht
ooit misbruik gemaakt, want enige jaren later lezen we dat "opslag door de gemeente verboden is"! In 1893 (weer in artikel 9) staat vermeld:
"De pachter zal in het lokaal der Waag, voor zoveel de ruimte zulks toelaat, goederen of andere voorwerpen ten eigen bate mogen bergen." Vermoedelijk zijn de rechten en plichten van
de pachter na 1937 niet veel meer gewijzigd. Hieronder drukken wij de volledige tekst af van het pachtcontract van 14 juni 1937. |
|||||||||
Artikel 1. Onverminderd de
bevoegdheid hierna in artikel 12 omschreven, hebben beide partijen het recht opzegging der pacht voor volgend(e) huurjaar(en) te doen, indien de opzeggende partij daarvan tenminste drie maand voor den afloop van het loopend huurjaar schriftelijk mededeeling aan de wederpartij doet. Artikel 2. De betaling der
pachtpenningen zal door den pachter geschieden ten kantore van den gemeente-ontvanger jaarlijks vóór den 15 September alzoo voor de eerste maal vóór den 15 September 1900 zeven en dertig; Artikel 3. De pachter zal alle
goederen welke hem ter weging worden aangeboden moeten wegen, hij zal dit zelf moeten doen of wel dit laten doen door iemand, daartoe van zijnentwege onder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen. De Waag zal voor het publiek beschikbaar moeten zijn alle dagen uitgezonderd de Zondagen en algemeene erkende christelijke feestdagen van zonsop- tot zonsondergang. (Dit onderstreepte wordt met een renvooi gewij zigdin:"voormiddags half acht tot des namiddags half acht" (BM) Pachter zal voor het wegen geen
ander tarief mogen toepassen als is vastgesteld bij raadsbesluit van 7 Juni 1900, No.126 W, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 27 September d.a.v. No. 6. Artikel 4. De pachter is
verplicht zich bij het wegen telkens te overtuigen, dat de |
|||||||||
De Burgemeester der gemeente
IJsselstein, handelende ter uitvoering van het besluit van den Raad dier gemeente van 30 December 1936, No. 5, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Utrecht bij hun besluit van 12 Januari 1937, 3e Afdeeling, No. 18/80 ter eenre, en Johannes Antonius Geurts, Caféhouder, wonende te IJsselstein, ter andere zijde, zijn overeengekomen als volgt: Partij ter eenre verpacht aan partij ter andere zijde, die in pacht aanvaardt, voor den tijd van zes jaar, ingegaan zijnde 1 januari 1937, de rechten der Stadswaag, voor een jaarlijksche pachtsom van eenhonderd vijf en twintig gulden (Zegge ƒ 125,-) en zulks op de navolgende voorwaarden: |
|||||||||
328
|
|||||||||
schalen effen zijn, en, indien
zulks door belanghebbenden verlangd wordt, dit ook aan hen aan te toonen. Hij zal de hoeveelheid van het
gewicht opgeven, alvorens dit van de schaal weg te nemen en aan belanghebbenden gelegenheid geven zijne opgave te controleeren. Artikel 5. De pachter zal met
geen ander dan wettig geijkt gewicht mogen wegen. Hij is gehouden de gewichten voor eigen rekening ter herijking aan te bieden. Artikel 6. De pachter is
verplicht het waaglokaal in en uitwendig alsmede de plaats vóór het geheele waaggebouw steeds schoon te houden ten genoegen van Burgemeester en Wethouders.De balanzen, evenaar en unzer moeten steeds rein gehouden en met daartoe geschikte oliën worden gesmeerd. |
door of namens Burgemeester en
Wethouders ter inzage te verstrekken. Voor den ingang van den pachttermijn legt hij eed af in handen van den Burgmeester, volgens formulier door deze vast te stellen. De kosten hiervan komen ten laste van den pachter. Artikel 9. De schalen en
gewichten, welke zich in de stadswaag bevinden behooren aan de gemeente en zullen den pachter bij het ingaan van den pachttermijn tegen ontvangstbewijs worden ter hand gesteld. Hij is verplicht deze bij het
einde van den pachttermijn ten zelfden getale en in denzelfden toestand weder op te leveren. Artikel 10. Het waaglokaal mag
noch geheel, noch ten deele als bergplaats worden gebruikt, zoomin door den pachter als door verpachters. |
||||||||||
Artikel 11. Verpachters
behouden aan zich het recht om het waaglokaal ten allen tijde binnen te treden en hetzelve met de weegwerktuigen te inspecteeren of te doen binnentreden en te doen inspecteeren door hunne . gemachtigden. Artikel 12. Indien de pachter
niet aan zijn verplichtingen voldoet, zal hij telkenmale ten behoeve van verpachters verschuldigd zijn eene boete van ƒ 25,-, behoudens het recht van deze laatsten om deze overeenkomst als geëindigd te beschouwen. De beslissing hieromtrent berust
bij Burgemeester en Wethouders, van welk College hij binnen 14 |
|||||||||||
Artikel 7. Het waaglokaal
moet, wanneer dit niet in gebruik is, steeds aan de straatzijde zijn afgesloten, op Zondagen en Algemeene erkende Christelijke Feestdagen door de deuren en op de overige dagen door de deuren of het hek. Artikel 8. De pachter is
verplicht de hem ter weging aangeboden voorwerpen, enz. in de Waag te wegen, behoudens toestemming van Burgemeester en Wethouders om zulks ook elders te mogen doen. Hij is verplicht van al het gewogene een register, volgens model, vast te stellen door Burgemeester en Wethouders, naar tijdsorde aan te houden en dit register op de eerste aanvrage |
|||||||||||
329
|
|||||||||||
verkoper of koper plaats vonden.
Naast deze directe afzet -dat wil dus zeggen
zonder tussenkomst van concrete markt en waag- werden steeds meer goederen die eerst op de markt werden verkocht, nu via de beurs aan de man gebracht. De sterk groeiende fabrieksmatige produktie van massagoederen bracht de aflevering in standaard- verpakkingen met gegarandeerd gewicht met zich mee. De Waag werd door al deze veranderingen overbodig. Hier en daar rekte de Waag haar bestaan nog, zoals in Alkmaar waar de in 1936 opgerichte kaasbeurs geen succes bleek en de oude vertrouwde handel weer de plaats van de monsterverkoop innam. In de jaren vijftig bleek de Waag toch niet te redden, niet in de laatste plaats omdat tegen de zuivelfabrieken niet te concurreren viel. Wat rest, is een toeristische attractie in de zomermaanden. Zie ook de Waag in Oudewater. Uiteraard betekende het verdwijnen van de
publieke wagen derving van inkomsten voor de overheid. Door andersoortige heffingen bij producent en consument en door uitbreiding van het stelsel van directe belastingen kon dit gemis echter ruim- schoots worden goedgemaakt. In het na 1850 op gang komende
industrialiserings- en moderniseringsproces werd de functie van de publieke Waag uitgehold en overbodig. Wegen bleef en blijft in de economie onmisbaar, maar de wijze waarop is nu anders. Met het letterlijk verdwijnen van de Waag uit het straatbeeld is ook de aanblik van het openbare leven opvallend veranderd.Het allerlaatste beeld van de Sstadswaag werd in het voorwoord reeds aangehaald. Geraadpleegde literatuur:
- "Het Waagstuk" van C.H. Slechte en N.
Herweijer - "Alkmaren" van H. Koolwijk
- "Alkmaarsche Waag" van L. Speet
- Gemeentearchief van IJsselstein
- IJsselstein, geschiedenis en
archituur,Brigitte Giessen Geurts, Renata Mimpen en Alfons Vemooij |
|||||||||
dagen bij den Raad kan in beroep
komen. Artikel 13. De pachter zal
stellen een of twee gegoede borgen die zich hoofdelijk met en nevens den pachter verbinden voor de nakoming van al zijn verplichtingen uit deze overeenkomst voortvloeiende en zulks onder afstanddoening van het voorrecht van uitwinning en schuldsplitsing. Artikel 14. De pachter zal
gehouden zijn vóór den ingang van den pachttermijn aan den Gemeente-Ontvanger te betalen de kosten welke verbonden zijn aan de teruitvoering van dit besluit op te maken akte. Aldus in tweevoud gedaan te
IJsselstein op 14 Juni 1937. DE PACHTER,Joh. A. Geurts
DE BURGEMEESTER,Abbink Spaink
De BORG, CL. Geurts
|
|||||||||
Het einde van de Waag
Vanaf de tweede helft van de negentiende
eeuw werd steeds minder gebruik van de Waag gemaakt. Door andere organisatie van de handel en de opkomst en het succes van de fabrieksmatige massaproduktie hadden koop en verkoop van goederen plaats zonder aan- en afvoer op de markt. Produkten zoals boter en kaas, die voorheen "en masse" op de marktpleinen werden aangevoerd, gingen voortaan rechtstreeks van de boerderij naar de koopman, van de ene handelaar naar de andere of rechtstreeks naar de zuivelfabriek. Dat was mogelijk omdat de transacties door de aanwezigheid van geijkte weegapparatuur bij de |
|||||||||
330
|
|||||||||
De voor-de-oorlogse VVV
door
LMurk |
||||||||
In 1933 werden de eerste ideeën ontwikkeld
om te komen tot de oprichting van een IJsselsteinse VVV. De doelstelling, n.1. het promoten van IJsselstein, was gelijk aan die van de tegenwoordige VVV. Maar daarnaast was men ook aktief op het gebied van museum/oudheidkamer en ander historisch onderzoek.In zijn voorwoord in de VVV gids van maart 1935 geeft de toenmalige burgemeester Abbink Spaink aan wie de initiatiefnemer was: "Hier past zeker een gelukwensch aan de
jonge 'Vereniging Voor Vreemdelingenverkeer IJsselstein' dat zij in de heer A.B. Haefkens iemand mocht vinden, die geheel belangeloos bereid was zijn groote kennis omtrent IJsselstein 's heden en verleden dienstbaar te maken aan de bevordering van haar doel De heer Haefkens, ambtenaar ter gemeentesecretarie, werd geassisteerd door de heer Antoon Peek, metselaar en een bekend man met veel ervaring als bestuurder in het IJsselsteinse verenigingsleven en notaris A.G. Cool. Deze mannen richten een verzoek aan burgemeester Abbink Spaink om het voorzitterschap op zich te nemen. In de vergadering van 15 mei 1934, in hotel 'Het Wapen van IJsselstein' werden de statuten en het Huishoudelijk Reglement vastgesteld. In deze vergadering deelt de voorzitter mee dat de vereniging 26 leden telt. Tijdens de vergadering melden zich nog 11 leden, zodat het aantal op 37 komt. Als bestuurslid wordt toegevoegd de Heer J.B. ten Hout, directeur van het plaatselijk Gas- en Waterbedrijf. Als eerste activiteit werd een prentententoonstelling georganiseerd, gewijd aan IJsselstein, welke bijzonder goed is geslaagd. Dit blijkt wel uit de uitgebreide |
catalogus met de namen van de prenten en de
plaatsen waar men die prenten had geleend. Als tweede taak stelde men zich het uitgeven
van een WVgids .Deze zeer goed verzorgde gids, geschreven en samengesteld door de heer Haefkens, is heden ten dage nog steeds een goede bron voor de historisch geïnteresseerde. Langs de vele wetenswaardigheden, die werden genoemd kon men zich laten rondleiden door de heer W.B. Pompe, desgewenst in het Esperanto! Mevrouw C.J.G. Cool-van Oosten Slingeland heeft deze gids verlevendigd met fraaie etsen van enkele monumentale gebouwen. De gids kostte ƒ 0,25. Een heel bedrag in die tijd. Dus werd hiervoor weer reclame gemaakt via een vouwfolder. Deze folder, ook weer een juweeltje, vertoonde een 13-tal foto's en was op zichzelf een prachtig reclamemiddel voor de streek. Dat deze Gids en Folder (verdient inderdaad een hoofdletter) op het verlanglijstje staan van menig liefhebber, behoeft geen betoog. Na zestig jaar zijn er nog enkele gesignaleerd bij verzamelaars. De toenmalige VVV stuurde een exemplaar naar HM Koningin Wilhelmina. Van het koninklijk secretariaat kwam de volgende brief: 's Hagen, 27 april 1935
'Hare Majesteit de Koningin heeft mij
opgedragen het bestuur der Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer IJsselstein haar dank over te brengen voor het aangeboden exemplaar van de 'Gids voor IJsselstein 'en voor de daarbij geuite gevoelens jegens Hare Majesteit. De Koningin heeft de toezending van de gids zeer op prijs gesteld'. De Particulier Secretaris van HM de Koningin.
|
|||||||
331
|
||||||||
geweest. Nu lag deze activiteit min of meer voor
de hand. Want in de dertiger jaren waren in Usselstein en omgeving zo'n kleine vijftig ker- senboomgaarden, waarvan alleen in de gemeente Usselstein al dertig met een totale oppervlakte van van circa 30 hectare (zie HKIJ uitgave 37/38 van 1986). In het voorjaar werden kersenbloesemwandeltochten gehouden. De grote stimulator hiervan was notaris A.G. Cool. De VVV wist honderden bezoekers naar Usselstein te halen die wandelend genoten van de bloeiende boomgaarden.Daar moest van tevoren natuurlijk reclame voor worden gemaakt hetgeen men deed door de schrijvende pers uit te nodigen en met die pers een bustocht te houden langs de kersenboomgaarden. Ook kon men op het Vreeburg in Utrecht een reclamewagen tegenkomen, met teksten die Omslag van de VVV gids van 1935 het publiek uitnodigden naar Usselstein te komen. En ze kwamen in grote
getale naar de 'Stichtse Kersenstad'. Het ledenbestand van de VVV
Bij de oprichting had men bepaald dat de
vereniging zou bestaan uit leden-contribuanten, donateurs en ereleden. Zoals bij meerdere verenigingen was het ledenbestand nogal wisselend, zoals uit onderstaand staatje blijkt. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een derde aktiviteit was het uieen fotowedstrijd met daaraan gekfototentoonstelling.Wederom eenHet werd een groot succes.
Competitiegewijs werden unieke, inmiddels verdwenen, plekjes op de gevoelige plaat vastgelegd en voor de geschiedenis behouden. Door toeval kwam de HKIJ in het bezit van het resultaat van deze wedstrijd (zie HKIJ uitgave 29 van juli 1984). Ook werd een oudheidkamer ingericht in de raadskelder onder het stadhuis. Vele voordien her en der gehuisveste historische zaken werden hier verzameld en tentoongesteld.Dankzij de bezielende invloed van burgemeester Abbink Spaink konden er opgravingen worden gedaan op een weiland aan de Nieuwpoort naar de funderingen van het klooster Onze Lieve Vrouwenbergminder dan de vermaarde Utrechtsmonumentendeskundige W.J. Stoodestijds de opgravingen op het UtrDomplein had begeleid, werd berezijn medewerking te verlenen aanfundamenten van het klooster werdgroot gedeelte blootgelegd en gefo(zie HKIJ uitgave 22 van septemb
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook had de groep grote bekendheid willen
krijgen met het aantonen van onderaardse gangen tussen het Kasteel, Klooster en Stadhuis. Hiertoe nam men in 1938 kontakt op met de wichelroede-loopster Mevrouw Klein Sprokkelhorst uit Zeist. Door het plotseling naar beneden bewegen van de roede zou worden aangegeven dat er een holle ruimte was onder het aardoppervlak. Het onderzoek gaf helaas geen positief resultaat. "Usselstein, de Stichtse Kersenstad"
Met deze slogan is de VVV ook zeer aktief
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
332
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste VVV bestuur; van Inr: A. Peek, J.J. Abbink Spaink, A.G. Cool en A. B. Haefkens.
Reklame voor de Stichtse Kersenstad op het Vreeburg te Utrecht. |
|||||||
DE HEERUIKE
|
|||||||
^^*
|
|||||||
333
|
|||||||
Gedurende de tweede wereldoorlog liep de
belangstelling zienderogen terug. Eigenlijk had de bezetter een hekel aan het (voort)bestaan van dergelijke verenigingen. Maar in het archief vonden we nog de complete VVV ledenlijst van 1942 Vereeniging voor
Vreemdelingenverkeer IJsselstein Ledenlijst 1942
|
|||||||||||||||||||
Mr. J.J. Abbink Spaink
A.B. Haefkens
A.J.A.Schippers
Ant. Peek
F.den Dunnen
TH. H.J. Batenburg
Deken W.H. de Grijs
Dr. A. Leering
A.G. Cool
J.H. Bouwman
J. vd Wijngaard
J. Meerveld
B.G. Pompe
A.H. Balt
H. de Vos
J.M. de Morree
G.C. Wiegand Bruss
G.A. V Doorn ('s Hage)
Th. Heijman
L. de Ruijter
Gebr. Baars
N. Oskam
H.J. vd Berg
Gebr. Verweij
W. van Dijk
A. de With
C. Schooneveld
J. de Jong
|
J.W. Langerak
J. Epping Ant. Kromwijk Gebr. Blom Th. V Doom J. Peelen M. Bleijenberg G.J. van Eek F. de Vos J.A. van Rooijen E. van Lint G.C. Pompe P vd Berg W. de Rhoter C. van Leeuwen W. Boer W. Geurts C. M. Moes C. H. van Meurs C. de Bruin A.J.Th. Straathof H. Verbeek G.Q.M, v Rooijen H.G. M. v Rooijen Kap. R. Poodt C. vd Wijngaard G.F.J. Meij |
||||||||||||||||||
De verzamelde pers gedraagt zich uitbundig in een
IJsselsteinse kersenboomgaard |
|||||||||||||||||||
Dit in tegenstelling met andere
verenigingen, die hun ledenadministratie hadden vernietigd om de Duitsers geen persoonlijke gegevens in handen te spelen. Waarom de VVV niet tot vernietiging van hun ledenbestand overging is niet bekend. In 1947 werd weer geprobeerd de VVV
nieuw leven in te blazen.notulen. Maar dat lukte niet zo best. Er was nauwelijks animo om het bestuur weer op orde te krijgen. De grote animator de heer Haefkens vertrok
uit IJsselstein om burgemeester van Houten te worden. De heer Cool moest bedanken wegens drukke werkzaamheden van zijn notariële praktijk. In die vergadering van 1947 werd wel besloten dat burgemeester Abbink Spaink nog één jaar als voorzitter zou aanblijven, waarna hij benoemd zou worden tot erevoorzitter. Helaas vinden wij geen latere gegevens meer
en moeten wij constateren dat deze ooit zo aktieve IJsselsteinse VVV met de nachtkaars in slaap is geraakt. Gelukkig is er weer een wakkere opvolger!
|
|||||||||||||||||||
334
|
|||||||||||||||||||
Van Waag tot Vraagbaak
|
|||||||||
Joop Bloemheuvel
|
|||||||||
Minder bekend is dat de vooroorlogse VVV,
zoals is beschreven door de heer Murk, een aantal vruchteloze navolgers kende alvorens de huidige VVV uit de startblokken kwam. Op 2 november 1954 ondernam het College van Burgemeester en Wethouders een poging om een nieuwe VVV van de grond te krijgen. Het College stelde er zelfs een startsubsidie van ƒ 150,— voor beschikbaar. Zonder het gewenste resultaat. Op initiatief van burgemeester mr. A.H. Post werd het in 1964 nogmaals geprobeerd. Het kwam zelfs tot een voorlopig bestuur onder voorzitterschap van de heer M.J.C. Aquina, maar ook deze poging strandde. Het was daarna opnieuw jaren stil aan het
toeristisch front. Eerst op 21 november 1972 deed zich een nieuwe ontwikkeling voor. De burgemeester van Montfoort nodigde, in samenwerking met de Provinciale Utrechtse Bond voor Vreemdelingenverkeer (PUBV), de omliggende gemeenten uit voor een bespreking met het doel om samen te werken op de terreinen vreemdelingenverkeer, toerisme en recreatie. De algemene vergadering van de PUBV had daarvoor reeds besloten tot de oprichting van een drietal streek-VVV's in de provincie Utrecht over te gaan. Voor het westelijk deel van de provincie werden daarvoor uitnodigingen gezonden aan de gemeentebesturen van Benschop, Harmeien, Houten, Kamerik Kockengen, Linschoten, Lopik, Maartensdijk, Montfoort, Nieuwegein, Ouderwater, Polsbroek, Snelrewaard, Vleuten-De Meem, Willeskop, IJsselstein en Zegveld.De IJsselsteinse gemeenteraad nam tijdens de vergadering van 28 februari 1973 het principebesluit om deel te nemen in de 'Stichting VVV Utrechts Weidegebied', zoals de naam van de nieuwe |
streek-VVV inmiddels luidde. De gemeenteraad
bepaalde, met ingang van het begrotingsjaar 1973, de bijdrage aan de streek-VVV op vijftien cent per inwoner. Het voordeel van IJsselstein tot de toetreding beperkte zich tot het bezorgen van VVV-informatiesets in het Stadskantoor, het bestellen van goedkope toeristische uitgaven via de VVV, het uitgeven van streekgebonden brochures, het opnemen van openbare evenementen van meer dan plaatselijk belang in de maandelijkse uitgave 'Uit in Utrecht', het verwerken van gegevens uit het gemeentelijk informatieblad in de VVV-uitgave 'Nederland naar plaats' en vermelding van horecabedrijven in de provinciale hotel- en restaurantgids. Op 29 maart 1973 was de taak van de PUBV ten einde, toen de nieuwe 'Stichting Federatie van Utrechtse Streek-VVV's' haar taken overnam. Pas bij raadsbesluit van 30 januari 1975 trad
IJsselstein tot de streek-VVV toe, onder voorwaarde dat de statuten werden aangevuld met bepalingen over het toe- en uittreden van de deelnemende gemeenten. De eisen van IJsselstein werden eerst op 22 april 1976 aangebracht, waarmee de formele toetreding van de Baroniestad een feit was.Al snel bleek het provinciaal verband voor IJsselstein een vrijblijvende zaak te zijn. Incidenteel verscheen er eens een brochure of folder waarin IJsselstein werd genoemd en verder moest men het doen met vermelding van periodiek door de gemeente geleverde gegevens ten behoeve van het blad van de Nationale Bond voor Toerisme (NBT). Illustratief voorbeeld is een in 1977 verschenen streekgids, waarvan in IJsselstein welgeteld vijftien exemplaren worden verkocht. Reeds medio 1973 verzocht de streek-VVV
het gemeentebestuur kenbaar te maken op welke |
||||||||
335
|
|||||||||
plaats in de gemeente een VVV-informatiepost
kan worden ingericht. Het College van B en W beraadde zich hierover en kwam na rijp beraad - op 31 maart 1977 - met het besluit om de informatiepost onder te brengen bij de receptie van het Stadskantoor. Het College onderkende deels de eraan klevende bezwaren. Niet alleen was het Stadskantoor 's middags voor bezoekers gesloten; ook de ligging ver van de voor toeristen aantrekkelijke binnenstad was nu niet bepaald gunstig, opneming van de letters 'VVV' op de gemeentelijke wegwijzers ten spijt. Schriftelijk liet B en W aan de streek-VVV weten zich nog te zullen beraden over de aan de informatiepost verbonden werkzaamheden. De feitelijke dienstverlening beperkte zich,
zoals het College het uitdrukte, tot 'toeristisch informatiemateriaal aan het publiek te verstrekken door tussenkomst van de receptioniste in de foyer van het Stadskantoor'. Wethouder W.F. Boenders, in wiens portefeuille de VVV-zaken thuishoorden, was door het College als gemeentelijk vertegenwoordiger in de streek-VVV benoemd. Secretarie-ambtenaar de heer H.B. van der Leest volgde wethouder Boenders in die functie medio 1977 op. Dat was de feitelijke situatie nog in 1979, op het moment dat veertien gemeenten aangesloten waren bij de streek-VVV: dertien ervan hadden een informatiepost en alleen Oudewater kende een stads-VVV. Het verzorgingsgebied van de streek-VVV 'Stichting VVV Utrechts Weidegebied' was met een populatie van ongeveer 86.000 , relatief gezien, gering. Voor de individuele deelnemende gemeenten kon het niet optimaal functioneren ook al omdat de te verspreiden informatie, c.q. brochures te algemeen van aard gehouden moesten worden. De administratieve zaken waren ondergebracht bij de VVV Utrecht dat, praktisch gezien, grotendeels de streek-VVV subsidieerde door middel van huisvesting en het beschikbaar stellen van beroepskrachten. Wie bedenkt dat in 1980 de (sluitende)
begroting van de streek-VVV ƒ 23.700,— bedroeg, kan nagaan dat hiervoor ook weinig prestaties verlangd konden worden ondanks de inmiddels tot 22 cent gestegen gemeentelijke bijdrage per inwoner. Het was in die tijd dat in IJsselstein meer en meer stemmen opgingen om de stad een eigen 'gezicht' te geven. Daarvoor |
waren redenen te over. In de achterliggende
jaren was IJsselstein explosief gegroeid, zag zich de plaats als centrumgemeente voor het achterland Lopikerwaard successievelijk overgenomen door Nieuwegein, had een breed scala aan winkelvoorzieningen (alleen in de binnenstad al 16.000 m_), vreesde een verdere 'overloop' na de aanleg van de raillijn naar Nieuwegein en Utrecht en had een forse investering gepleegd in verfraaiing van de binnenstad (restauratie van beeldbepalende panden en uitvoering van het 'Luifelplan'). Daarbij kwam nog dat velen 's zomers node de toeristen en 'dagjesmensen' aan IJsselstein zagen voorbij trekken, hetzij via de provinciale weg in de richting Schoonhoven of via de Hollandse IJssel op weg naar Montfoort, Oudewater en Gouda. Met name de immer actieve Ondernemersvereniging 'De Baronie'was dit een doom in het oog. Toch was het ongewild het gemeentebestuur dat de eerste aanzet voor de VVV 'nieuwe stijl' veroorzaakte. Voorjaar 1979 bracht het College van B en
W, op verzoek van de gemeenteraad, de nota 'Voorlichting, openbaarheid en inspraak' uit. In het hoofdstuk 'Public relations' werd, zij het summier, ingegaan op de positie van de streek- VVV en de rol daarin van IJsselstein. De teneur ervan was dat IJsselstein haar greep op de regio moest zien te versterken door middel van een gerichte promotie-aanpak. Het College trok daarbij zelf het boetekleed aan en vroeg zich af waarom de gemeente de mogelijkheden en aantrekkelijkheden niet etaleert. Letterlijk werd in de nota gesteld: "Tot heden is IJsselstein in deze wellicht wat te bescheiden geweest. (...) Waar mogelijk en mits betaalbaar moet IJsselstein zich meer presenteren. Hiermede kan ongetwijfeld ook een impuls gegeven worden aan plaatselijke initiatieven en aan het plaatselijke economische leven ". De nota passeerde op dit onderdeel nagenoeg
ongeschonden de gemeenteraad van 29 november 1979 en de CDA-fractie nam het initiatief om een nota te schrijven die moest aantonen dat het adequaat functioneren van een plaatselijke VVV geen overdreven luxe is, maar voor enkele doelgroepen binnen de IJsselsteinse samenleving van economisch belang zou zijn. Op 28 februari 1980 verscheen de CDA-nota
'Knoop-punt IJsselstein?!' en werd het eerste |
||||||
336
|
|||||||
NEDERLAND
55+25C |
|||||||||||||
30 april 1981
|
|||||||||||||
opening van "de waag" als kantoor van de stads-v.v.v.
door mr, roest crollius, burgemeester van IJssetstain. |
|||||||||||||
.Va 1393
|
|||||||||||||
Eerste dagenvelop met als poststempel, 30 april 1981.
|
|||||||||||||
exemplaar bij de rondvraag van de
gemeenteraadsvergadering overhandigd aan burgemeester drs. J.G.C.J. Timmermans, die een dag later met pensioen zou gaan. Ondernemersvereniging 'De Baronie' nam het initiatief, onderschreef de uitgangspunten van de nota en hield op 29 april 1980 in restaurant Ridder St. Joris een bijeenkomst, waarbij zowel de gemeente, de middenstand en de Historische Kring waren vertegenwoordigd. Er werd een commissie ad hoc ingesteld, bestaande uit de heren C. Boer (coördinator), P. Udo (van restaurant Les Arcades) en W. van den Heuvel (directeur Rabobank), die met voorstellen zou komen om zo snel mogelijk een plaatselijke VVV van de grond te tillen. De commissieleden konden daarbij ook nog een beroep doen op een aantal mensen die het initiatief zeer ter harte ging, onder wie het echtpaar Vroom-Terberg, mevrouw A. Aelbers en de heren C. van Mil, S. Epping, gemeentevoorlichter T. Hulsman en de opstellers van de nota in de persoon van de fractievoorzitter van het CDA. De commissie ging voortvarend te werk en
verzekerde zich in korte tijd van de steun van de gemeente, de middenstandsvereniging en van de streek-VVV. Eén van de eerste zaken die de commissie zich ten doel had gesteld was het zoeken naar een geschikte accommodatie in de |
oude binnenstad waar het VVV-kantoor kon
worden gehuisvest. De nota gaf hiervoor een aantal aanbevelingen die successievelijk op haalbaarheid werden getoetst: het Fulco-theater, ruimte in de nieuwe Rabobank aan de Schuttersgracht, de bibliotheek, het pand Kloosterstraat 3 en de Waag. Daarvan bleven uiteindelijk de laatste twee
over. Twee dagen na de officiële oprichting van de VVV volgde op 17 december 1980 een gesprek tussen het dagelijks bestuur - bestaande uit mr J.M.L. Vroom (voorzitter, die de inmiddels naar Terschelling verhuisde C. Boer was opgevolgd), P. Udo en W. van den Heuvel - met burgemeester mr M. Roest-Crollius. De huisvestings-opties Kloosterstraat 3 en de Waag werden besproken, waarbij het College van B en W eerstgenoemde lokatie aanbood. De begrootte opknapkosten van rond ƒ 9.000,— zouden voor rekening van de gemeente komen. In een tweede gesprek met wethouder B.J. Kolenbrander, op 8 januari 1981, bleek dat het College unaniem besloten had om de Waag als huisvestingsruimte aan de VVV beschikbaar te stellen voor het symbolische bedrag van ƒ 1,— per jaar. De eerder toegezegde ƒ 9.000,— voor het opknappen van het pand Kloosterstraat 3 kon worden gebruikt voor het inrichten van de Waag. In hetzelfde onderhoud werd aan subsidie over |
||||||||||||
337
|
|||||||||||||
Natte opening WV-kantoor
|
|||||||||||||||||
USSELSTEIN - De opening van
het nieuwe WV-kantoor, 's mor- ^gens om 11.00 uur op Koninginne- dag, ging, ondanks de regen, ge- haaid met veel publieke belang- stelling. Na de openingsspeecti van burgemeester Roest CroUius en het doorknippen van het lint, stond het kantoortje, dat onderge- ■bracht is in de Oude Waag in de Benschppperstraat, open voor het ^thousiaste publiek. In ziJn toespraak roemde Roest
Crollius het mooie pand en de> mooie plaats, waar het WV-kan- toor gehuisvest is. „Het doel van dit nieuwe informatiecentrum is niet alleen het waardig ontvangen van gasten en hen inzicht geven in het leven in onze stad, inaar ode bedoeld voor \.de . Usselstönen zelf', zo zei hij. Spéciaal voor deze feestelijke opening werden in het WV-kantoor eerste dag envelop- pen verkocht voor slechts ƒ5,-. Ook Fulco de Minstreel (alias de Utrechtenaar W. Kuipers, die mo- del Stond voor het beeld van Ful- co), was bij de opening aanwezig en zorgde met zgn originele |
|||||||||||||||||
Bw^ meester Roest CroUius knipt het Lint door en opent daarmee
het nieuwe WV-kantoor in de ht^^chopperstraat 41 |
|||||||||||||||||
Vlaamse doedelzak voor een gezel-
lig achtergrondmuziekje. In het Waaggebouw is , een miniatuur van Fulco de Minstreel geplaatst. De hele opening stond overigens in het teken van deze IJsselsteinse historische figuur, want menigeen liep rond in een blauwe Fulco- sweater met opdruk. Maar ook de; kleuren van de Usselsteinse vlag |
' (geel/zwart) vielen op. Door het
slecht weer kon de tuin voor ge- bouw Mariênberg helaas niet ge- bruikt worden, maar de familie Aelbers stelde haar winkel be- schikbaar, zodat daar warme thee gedronken kon worden, wraarbü een origineel Hembuttertje gepre- senteerd werd. |
||||||||||||||||
De IJsselsteiner van 14 mei 1981.
verkrijgen, zo luidde de uitspraak. Een tweede
plan dat werd ingediend, waarbij de bestaande pui gehandhaafd zou blijven met daarachter een portaaltje met een glaswand in een aluminium profiel, kreeg op 26 februari 1981 wèl het groene licht. Resteerde nog slechts twee maanden om de beoogde openstelling op Koninginnedag te realiseren. Conform het goedgekeurde (tweede) plan werden de voorzieningen uitgevoerd, vond herbestrating van de vloer in de Waag met kleine steentjes plaats, werd electra aangelegd en kon de - van de Rabobank afkomstige - balie worden geplaatst. Met het opbouwwerk, dat was gehuisvest in de aanbouw van de Waag en dat bereikbaar was via de 'tuin' van Mariênberg, werden afspraken gemaakt over gebruik van de sanitaire voorzieningen door de VVV- informatrices. Wat een zonnige Koninginnedag had moeten
worden, bleek een wat gure en zeer natte maar |
|||||||||||||||||
Opening van het VVV op 30 april 1981.
|
|||||||||||||||||
het jaar 1981 ƒ 3.000,— toegezegd, oplopend via
ƒ 6.000,— in 1982 tot ƒ10.000,— voor de jaren 1983 tot en met 1986. B en W en het VVV- bestuur waren het erover eens dat deze wijze van subsidiëring, waarbij gekozen was voor een hoge startsubsidie die in een aantal jaren werd afgebouwd, de voorkeur had omdat de VVV op die manier een kans kreeg om na verloop van tijd self supporting te kunnen worden. Nog was de zaak evenwel niet in kannen en
kruiken. De Waag diende als opslagruimte voor de ernaast gelegen delicatessenzaak van 'Clochemerle' en was niet zonder meer geschikt voor huisvesting van de VVV-medewerkster. Er werd, op basis van tekeningen van architect Van den Akker, een plan ingediend voor aanpassing van de Waag die door de Welstandscommissie op 29 januari 1980 werd afgewezen. Een dergelijke ingrijpende verbouwing zou nimmer de goedkeuring van Monumentenzorg |
|||||||||||||||||
338
|
|||||||||||||||||
verdween. Met behulp van de gemeente kon de
ruimte achter de Waag bij de VVV-ruimte worden getrokken. In de achtermuur van de Waag werd een doorgang gecreëerd en kon het eigenlijke kantoor met balie worden verplaatst naar de voormalige ruimte van het opbouwwerk. Deze aanzienlijk grotere ruimte doet tevens dienst als expositieruimte voor IJsselsteinse kunstenaars. In de Waag zelf werd de vloer aangepast en is een hellingbaan gerealiseerd naar het iets hoger gelegen nieuwe gedeelte. Het keukentje bevindt zich thans in wat eens de cel van het voormalige politiebureau was. Maar dat is weer een ander verhaal. De nieuwe ruimte werd op 27 september
1986 officieel geopend door dr. A.C. van Wickeren, secretaris van de Provinciale VVV Utrecht. De laatste aanpassingen zijn zeer recent. De Waag is weer Waag door plaatsing van de waag in z'n oude hoedanigheid. Opnieuw moest er worden verbouwd. De ingang naar het VVV- kantoor is daardoor verplaatst naar de rechterzijde van het gebouw. De Historische Kring, welke is gevestigd op
de bovenverdieping van de Waag, en de VVV hebben een passende bestemming gevonden in het markante en monumentale bouwwerk. Ze voelen er zich thuis.
|
|||||||||||||||
toch feestelijke opening te zijn. Burgemeester
Roest Crollius, geflankeerd door de luit-spelende Fulco de Minstreel opende de Waag door een in de IJsselsteinse kleuren uitgevoerd lint door te knippen. Na de opening zou een gezellig samenzijn volgen in de theetuin van Mariënberg, doch de regen verhinderde dit. Daarom toog het gezelschap naar bakkerij Aelbers voor de koffie met koek. Speciaal voor deze gelegenheid was een nieuw koekje gebakken dat de naam 'Hemhuttertje' droeg. In de tussentijd konden de aanwezige kinderen hun wedstrijdballon loslaten. Anderen namen een kijkje in de Waag en bestelden de speciale 'eerste dag-enveloppe' met het (unieke) IJsselsteinse poststempel 30 april 1981. In het bestek van het thema past het niet om verder uitgebreid in te gaan op de ontwikkelingen van de jonge VVV. Dat de VVV in een behoefte voorziet kan
niet beter worden geïllustreerd dan door cijfers. In het opening.sjaar van de Waag telden de informatrices 2.211 contacten van allerlei aard. In 1989 was dat aantal gestegen tot 5.444. Mede door de vrij explosieve groei van de
activiteiten en de al snel na de oprichting verkregen 'R-status' (regionale dienstverlening) was uitbreiding onontbeerlijk.Die mogelijkheid deed zich voor toen het opbouwwerk in 1986 |
|||||||||||||||
Historische Kring
|
|||||||||||||||
IJsselstein
|
Redaktie:
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC
IJsselstein Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal f 20,- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht f 6,- extra over te maken ivm de verzendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden besteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,00. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn f 80,-. |
||||||||||||||
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende als doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Dagelijks bestuur
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699. Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M. Hobbema- laan 11, IJsselstein. Bank: Amrobank IJsselstein, reknr: 21.84.00.217,
gironummer van de bank: 2900 |
|||||||||||||||
339
|
|||||||||||||||
Advertentie VW gids 1935
|
||||||||
Hotel, Café, Restaurant
„RIDDER ST. JORIS"
Bondshotel A.N.W.B. Tel. 17
)■ H. BOUWMAN
Gunstig gelegen bij het stadhuis
en bij de standplaats der auto- bussen. Zalen beschikbaar voor vergaderingen, verkoopingen, bruiloften, enz. Kamers beschikbaar voor Pension.
Garage — StaUing voor paarden. |
||||||||
Fam. Voorendt willen u graag ook in deze tijd op eigentijdse wijze
ontvangen om u van dienst zijn.
Restaurant Ridder Sint Joris
Tel: 03408-81321
|
||||||||
340
|
||||||||
De Kuiper
|
|||||||||
Een bijdrage van de werkgroep 'Oude Ambachten IJsselstein',
door W.T. Bunnik en C. A. van Duuren. |
|||||||||
toen hij bemerkte dat het drinken uit de holte
van de hand ook mogelijk is. Dit is een van de eerste vermeldingen van kuipwerk in de geschiedenis. Door de eeuwen heen zijn prachtige afbeeldingen van kuipwerk bewaard gebleven, die getuigen dat kuipen een uitgebreid en belangrijk beroep was. We willen een algemeen historisch
overzicht geven van het werk van de kuiper, en een overzicht van de kuipers die na 1750 in IJsselstein hun beroep uitoefenden. Voorts behandelen we specialisaties van kuipwerk voor de zuivelbereiding, de huishouding, de visserij, de alcoholica, de chemische industrie, de inleggerij en bomen- en plantenkuipen. Door de ligging van IJsselstein, op de
rand van een weidegebied, benadrukken we het kuipen voor de zuivelbereiding. Historisch overziclit
Voor zover bekend zijn er over de
historie van het kuipen geen beschrijvingen. Aan de hand van afbeeldingen en schilderijen is het verloop van het kuipen goed te volgen. Amforen, buikige kruiken met 2 oren en
een inhoud van 26 liter, die door de Grieken en Romeinen werden gebruikt, hadden waarschijnlijk beperkingen door hun kwetsbaarheid en geringe inhoud. De tonnen en kuipen vormden langzamerhand een |
|||||||||
Inleiding
In 1990 was het 50 jaar geleden dat Meester
Kuiper A. J. den Dunnen zijn kuipersbedrij f in IJsselstein beëindigde. Een goede gelegenheid om hier aandacht aan te schenken en het ambacht van kuiper te belichten. Het gaat niet goed met het kuipersambacht: op een of twee kuiperijen per provincie na is dit vak uitgestorven. Zo'n 100 jaar geleden waren er in plaatsen als IJsselstein, Woerden en Oudewater wel 3 kuiperijen gevestigd, waarvan sommige met personeel. In een grotere plaats als Amersfoort waren alleen al in de Hellestraat 4 kuipers gevestigd. De Historische Kring IJsselstein moet zich door deze ontwikkeling haasten om dit mooie beroep te beschrijven. Nu zijn er nog enige praktizerende kuipers die over hun geliefde beroep kunnen praten en hun specifieke gereedschappen kunnen tonen. Er is één lichtpuntje: misschien kan de huidige herwaardering voor natuur, milieu en oude ambachten voor de kuiper het tij nog keren. Sommige kuipers mechaniseren hun produktie en haken in op een zekere hang naar ambachtelijke produkten in een nieuwe vorm en toepassingsmogelijkheid. De kuiperij heeft een zeer lange historie.
Diogenes van Sinope (4e eeuw voor Christus) was een Griekse wijsgeer en synicus, die afstand deed van iedere vorm van luxe in zijn leven. Een ton beschouwde hij als voldoende onderkomen en hij wierp zijn drinknap weg, |
|||||||||
341
|
|||||||||
alternatief voor deze kruiken.
Archimedes (287 - 212 voor Chr), de
Griekse wis- en natuurkundige, kwam tot het formuleren van zijn beroemde wet toen hij in een tot de rand met water gevulde badkuip stapte: ' een vast lichaam, ondergedompeld in een vloeistof, staat bloot aan een opwaartse druk die gelijk is aan het gewicht van de |
||||||||||||||||||||
ilVv
|
||||||||||||||||||||
........«Ktmui
mrfiefttiiaj
rMOuinriusulMnliiut' ' ■ . |
||||||||||||||||||||
HUgutaiJi Iditrpdutt. V
jeruiinnnuiBumtb^:'- |
||||||||||||||||||||
2. De Heilige familie. Miniatuur in het Gelijdenhoek
van Kathart na van Kleef. Utrecht, ca 1440.
New York Pierpont Morgan Library.
|
||||||||||||||||||||
1. Emmertje, gevonden te Vechten.
verplaatste vloeistof.
Bij opgravingen naar Romeinse vestigingen
en castellums uit de eerste eeuwen na Chr. te Vechten zijn Italiaanse wijnvaten, tonfunderingen en een emmertje gevonden (afb. 1). Het emmertje is gevonden in een put en is bijzonder stevig van konstruktie. Uit een miniatuur (afb. 2) van ca. 1440 blijkt dat kuipwerk ook voor andere doeleinden wordt gebruikt. Het geeft de voorloper van onze kuipstoel te zien. Op een 16e eeuwse afbeelding (afb. 3) van
een kuiper die met een drijfhout of slagijzer en een kuipershamer de houten banden of hoepels |
||||||||||||||||||||
3. De kuiper, 16e eeuwse afbeelding.
|
||||||||||||||||||||
342
|
||||||||||||||||||||
van een wijnvat aandrijft is de typische
werkhouding van de kuiper te zien. Johannes en Casparus Luiken hebben in hun
700 Verbeeldingen van Ambachten' van 1694 ook de kuiper verbeeld (afb. 4). Het opschrift slaat vooral op het natte kuipwerk hetgeen Dc Kuiper .
Soo't niet mj(ait,Het icckXer uit.
|
maken veel kuipwerk voor de zuivelbereiding
bij de boeren overbodig. Melkbussen, zinken emmers en Keulse potten doen eveneens een aanslag op de kuipproduktie. Daarna komen de kunststoffen bakken en de roestvrijstalen tanks. Prijscouranten van 1928 en 1930 van de fa. Blom en Van Riet uit Aarlanderveen laten zien dat de mechanisering van kaasmaken en kamen flink op gang komt. Dus meer produktie in minder tijd met minder kuipwerk. De grotere kuiperijen in de zuivelbereiding gaan het zoeken in de toegevoegde waarde van de kuip in de vorm van mechanisering en krachtinstallaties. In 1940 beëindigt IJsselstein's laatste kuiper zijn bedrijf Kuipers in liet buitenland
Ook in het buitenland beleeft het
kuipersambacht moeilijke tijden. Het Zwitserse tijdschrift voor het boswezen van 1939 neemt een stukje over uit'Heimatwerk' Blatter für Volkskunst und Handwerk nr.2. Het handelt over een bezoek aan een Appenzeller Weisskübler (witte kuiper) wiens vak door allerlei nieuwe vindingen op het gebied van vloeistofopslag aan inhoud verliest.Hij houdt nog vast aan de oude tradities in het maken van houten melkemmers, botervloten en melknappen. Het werk wordt gemaakt van fijnjarig vuren, wit-hout, vandaar waarschijnlijk de naam 'witte kuiper', welke benaming in Nederland ongebruikelijk is. De witte kuiper werkte meestal met andere houtsoorten dan eiken omdat dit de smaak kan beïnvloeden van de inhoud van het vat. De duigjes worden hier 'gedeuveld' en gelijmd, waarna het kuipwerk van binnen en buiten wordt gladgedraaid. Hierna worden brede bergahom banden met in elkaar grijpende lassen rond de kuip bevestigd. Later wordt alles met vlak beeldhouwwerk versierd. Ook de onderkant van de bodem. De binnenkant houdt men zo vlak mogelijk i.v.m. het gebruik: er mogen geen melkresten in de kuip achterblijven. De ornamenten van het beeldhouwwerk zijn levensbomen, bloemmotieven en afbeeldingen uit het |
||||||||
ï)e handen van amidadiiig iecven
?at hetUch Wgoüd van God ^e ^eeven T)k iTiDelen 't eedel ^felm Nat fit m^rhfückhertc dicht besluiten )ƒ anders droop'ep't.Wijntie büHen En liet de uetu een [ttdig Vdt 4. De kuiper
waterdicht moet zijn.
H. Geerts vermeldt in het jaarboek van
Twente 'de Cuperie' dat er in 1906 in Nederland ongeveer 2700 kuipers werkzaam waren waarvan alleen al 700 in Vlaardingen. Het is moeilijk vast te stellen of het er ooit meer geweest zijn. Rond die tijd begint de omslag in het kuipersambacht. De eerste zuivelfabrieken |
|||||||||
343
|
|||||||||
boerenleven. Antiquairs maicen in
die tijd al jacht op fraaie exempla- ren, in de wetenschap dat het spoedig met de ambachtelijke kuiper gedaan zal zijn. In 1966 verschijnt in de Zwitserse Vereniging voor Volkskunst een artikel in een serie over uitstervende ambachten door Wilhelm Egloff 'Ein Fass wird aufgesetzt', het opzetten van een vat. Dit artikel handelt over het uitstervende ambacht van de kuiper. Nauwkeur- ig wordt stap voor stap het maken van een wijnvat voor het nageslacht vastgelegd. Oude Gereedschappen
Bij oude houtberoepen is het
meestal de gewoonte dat de gereedschappen en hulpwerktuigen door de houtbewerker zelf gemaakt worden. Uit deze primitieve gereedschappen zijn de latere moderne uitvoeringen ontstaan. Reden genoeg om enkele van deze gereedschappen af te beelden, te beginnen met de gereedschappen van de Tonnelier uit de encyclopedie van Diderot, afb 5. Kuipers na 1750 in IJsselstein
In het Register van Nering-
Doende-Luiden uit het Oud Archief van IJsselstein staat te lezen: Den |
||||||||||||
21 maart 1776: Steven Flink, kuiper
en coopman in kalk. Den 25 maart 1776: Ary Benschop, kuiper. Gerardus Bredie, als kuiper. Den 13 dito maart 1777: is aan Cornelis |
5. Oude gereedschappen in gebruik bij de kuiper:! bosje houten
hoepels, 2 bosje biezen, 3 steun voor het in- en uitwendig bewerken
van het kuipwerk, 4 snij-of snitselbank (kuiperswerkbank), 5
omgekeerde rijschaaf voor het strijken van de duigen, 6 strop om
duigen tegen elkaar te trekken, 7 strop, 8 steekpassers, 9 steekpassers,
10 t/m 14 onderdelen van strop 7,15 t/m 20 onderdelen van strop 6.
|
|||||||||||
Bredie geaccordeerd (toegestaan)
als kuipersbaas te mogen werken tot den 1 november a.s., moet dan wederom om continuatie (voortzetting) versoeken. Den 18 october 1781: is als laatste over deze periode aan Dirk de Jong op zijn versoek geaccordeerd |
||||||||||||
om het kuipen te mogen excerceren (uit te
oefenen). In de eeuw daarop volgend valt in het register der uitgegeven patenten het volgende te lezen onder nummer: 209/226 Huih Capel 1847/48 afgegeven patent zonder zegel. 266 |
||||||||||||
344
|
||||||||||||
bestaat uit: melkemmers, kaasvaten,
kamtonnen, botervloten, wringtobben, wastobben en regentonnen. Een typische zuivelkuiper voor de omwonende veehouders. Verder worden strekels gemaakt a 15 cent per stuk(strekel: stuk hout van 7 x 40 cm bedekt met steenachtig materiaal voor het scherpen van de maaizeis). Naast het kuipwerk verkoopt hij nog: melkblokken a f 0,65 per stuk
poothouten a f 0,35 per stuk stekeltrekkers a f 3,25 per stuk platte schoppen a f 1,45 per stuk kapschoppen a f. 2,25 per stuk hooirijven a f 2,75 per stuk. Soms is er ook aanvoer van grote wijnvaten
uit Frankrijk voor reparatie. De vaten bevatten dikwijls restjes wijn of cognac die door het gezin met genoegen werden opgemaakt. Uit het historisch overzicht blijkt dat de opkomst van de zuivelfabrieken, mechanisering en andere vormen van vloeistofopslag de teloorgang van de kuipers betekenen. Samen met het gebrek aan opvolgers is dit voor Den Dunnen de reden om het bedrijf, net voor de meidagen van 1940 te beëindigen. Het gereedschap wordt geschonken aan de Oudheidkamer (thans stadsmuseum). Er zijn ook leuke voorvallen te melden:
kuipers zijn vuurtjestokers. In de slachttijd is het stil in de kuiperij. Deze stille tijd wordt benut om hammen, zijden spek, schoeren, hijsjes, vlees en worst te roken. IJsselsteiners weten dat, echter niet een logerende bezoeker in de pastorie, die het flikkerende schijnsel voor brand aanziet en met zijn 'brand! brand!' de hele buurt en kuiperij op stelten zet. Het is dan voor kuiper Den Dunnen een plezier om de logerende bezoeker de 'rokerij' te tonen. Leerjongens worden uitgestuurd op ooievaarskuitenvet en de vierkante gatenboor. In Engeland is het de gewoonte om een gezel aan het einde van zijn 5-jarige leertijd in te smeren met roet, meel, houtkrullen, water en |
|||||||
6. De Kuiperij van Den Dunnen aan de
Utrechtsestraal in 1910. Joseph Hammers 1848/49 afgegeven patent
zonder zegel. 197 B. van de Meijden 1850/51 afgegeven patent. IJsselstein kende in deze tijd ook vele hoepelmakers, o.a. Johan Lambies, Van Dorsfen en Schalij. Kuipers en hoepelmakers werkten ongetwijfeld veel samen. In 'IJsselstein voor en na 1900', door J.G.M. Boon, worden verschillende kuipers vermeld. Bij de Beroepsbevolking van 1880 zijn er 4 kuipers in IJsselstein. Tussen 1895 en 1899 is in de Weidstraat een kuiperij gevestigd van D.P. Hoogerhout. En rond 1900 komt IJsselstein's laatste kuiper in beeld: Meester Kuiper A.J. den Dunnen (1877-1954). IJsselstein's laatste kuiper
Den Dunnen was een 'natte kuiper', dwz hij
maakte kuipwerk voor vloeistoffen. Boven de deur van de kuiperij aan de Utrechtsestraat was een raam met het opschrift 'A.J. den Dunnen Mr. Kuiper, Hout- en Touwwerken'. Tot 1920 werkt hij met een knecht. Het natte kuipwerk |
|||||||
345
|
|||||||
bier om hem daarna in een door hem zelf
gemaakte ton door de werkplaats te rollen. Kuipers die een flinke borrel lusten, worden vaak verrast door het vervangen van de K in een Z op uithangbord of naamplaat. De kuiper voor de zuivelbereiding
De veehouderij ten westen van IJsselstein
was en is van grote betekenis. Men denke o.a. aan de Goudse-, Leidse- en Edammerkaas. De boeren in de veehouderij zijn traditioneel grote afnemers van kuipwerk. Naast het huishoudelijke kuipwerk, zoals emmers, stamptonnen, wastobben en spek- en vleeskuipen is er kuipwerk nodig voor de |
soorten kuipwerk getoond. Al het kuipwerk
bestaat uit verschillende onderdelen, zoals een aantal duigen, een bodem, al of niet een deksel en hoepels of ijzeren banden. De vormen van het kuipwerk zijn echter uitgebreider dan de onderdelen. De kuiper spreekt van: fust, kuip, staar, tobbe, ton, vat en vloot. Wanneer kuipwerk een kuip, ton of vat is, is moeilijk aan te geven. We houden ons aan het algemeen spraakgebruik. De kaasmakerij
'Wringtobbe' of 'kaaskuip' (afb. 7
rechtsboven); dit is een ronde gerende kuip (schuin naar boven of beneden toelopend) met grote inhoud van, 250 tot 600 liter, voor het maken van kaas. Deze wringtobbe rust op een stoel en is veelal voorzien van een deksel. De houtsoort is meestal teakhout. Later wordt de kuip voorzien van een roestvrijstalen binnenkuip, thermostaat en een elektrisch aangedreven kaasroermachine. De kuip moet van binnen zeer glad en strak zijn. Splinters uit het hout zijn bronnen voor bacteriën, die zich daar kunnen ophopen en de eerstvolgende kaasproduktie kunnen bederven. Het verhaal gaat dat de zelfkazende boerin met een speld uit het haar dit wegpeutert met als gevolg een steeds groter gat, waartegen zelfs het zeer duurzame teakhout op de lange duur geen verweer heeft. 'Weikuip' (afb 7, rechts midden); dit is een
ronde gerende kuip met een inhoud van 130 tot 240 liter voor het bewaren van wei, een residu van de kaasmakerij. De kuip heeft al dan niet een deksel en is ook hier uitgevoerd in teakhout. Aanvankelijk heeft deze kuip aan de bovenkant twee oren; twee duigen die aan de bovenkant doorlopen. 'Goudse' kaasvormen (afb. 11, links onder
en afb 12); rond geprofileerd kuipje, oplopend genummerd van klein naar groot. Uitgevoerd in teakhout met teakhouten volgers (deksel met 1 of 2 klampen). 'Komijnen'kaasvorm (afb.11 naast de
Goudse kaasvorm); rond kuipje ongeveer als de |
||||||||
7. Fraaie verzameling zuivelkuipwerk uit 1930.
kaasmakerij en zuivelbereidin ,(afb. 7).
Voor de kaasmakerij was dit de:
wringtobbe of kaaskuip, weikuip, kaaspersen, verschillende kaasvormen en melkemmers. Voor de boterbereiding was dit de: kamton, roomstaar en botervloot. In anderhalve eeuw is het aandeel van de
boeren in de beroepsbevolking teruggelopen van 50% tot nauwelijks 5%. Samen met de industriële melkbereiding en nieuwe methoden van vloeistofopslag heeft dit veel kuipers de das omgedaan. Zestig a zeventig jaar geleden werd nog wel kuipwerk gemaakt, maar in steeds mindere mate. Aan de hand van prijscouranten van 1928 en 1930 worden de verschillende |
|||||||||
346
|
|||||||||
naar de onderkant maar naar de bovenkant, ten
behoeve van de stabiliteit en het voorkomen van uitstromen aan de bovenkant. In de kam of kamton wordt uit aangezuurde
|
|||||||||||||
Goudse kaasvonn. Naar grootte genummerd
van no. 4 tot no. 20, uitgevoerd in teakhout met teakhouten volgers. 'Edammer' kaasvonn; sterk afwijkend van
|
|||||||||||||
H. Goudse kaasvonnen met volgers.
de Goudse kaasvonn, een teakhouten kuipje
voor oplopende ronde kaasjes van 2 tot 6 kg. 'Mcdkemmer' (aft 9); ronde kuip met een
inhoud van 10 tot 36 liter in 8 maten met knophengsel, uitgevoerd in teakhout. Ook zijn er tonemmers, dwz dat de emmer een buikje heeft. Enkele prijzen uit 1930: een wringtobbe van
|
|||||||||||||
10 en II, Gloria karn waarbij het plompen of stoten
gemechaniseerd is. Later volgt het roteren d.m.v.
stoom-, mens-, dier- ofelektrokracht(ll).
melk de boter afgescheiden. Boter kan gemaakt
worden uit melk (roomboter) of uit wei (weiboter). Bij een heftige beweging verticaal of rondkantelend komt de boter vrij uit de melk of wei. De verticale methode, ook stoot- of plompmethode genoemd, bestaat uit een dikke stok (de pols) die van onderen voorzien is van een ronde houten schijf met gaten, welke wordt op- en neerbewogen. In plaats van een pols spreekt men in het midden/westen van het land ook wel van een 'trei+huppelaar'. De pols gaat door een ronde opening in de twee dekselhelften. Het spreekt haast vanzelf dat het op- en neerbewegen van de pols, vooral bij grote kamen een vermoeiende bezigheid is. Deze beweging wordt later gemechaniseerd. Ook honden, ezels en paarden zijn hiervoor gebruikt. De verticale beweging die vrij moeilijk te mechaniseren is, wordt later vervangen door een meer horizontale beweging. Eerst met stoomaandrijving van een centraal aandrijfsysteem en later met een elektromotor. Vanzelfsprekend is dan de pols in het deksel en kambodem gelagerd en voorzien van schijven. |
|||||||||||||
9. Schouderjuk met 2 melkemmers.
gemiddelde grootte (300 1.) voor handbediening
f. 75.-, een weikuip van 2001. f. 35.- en een Goudse kaasvonn no. 20 f 20.- De boterbereiding
'Karnton' (afb. ! 1 midden en 10); een ronde
gerende kuip, meestal uitgevoerd in een maatverscheidenheid van enige liters (denk aan het boterkamen in de oorlog), tot soms wel 300 liter met als houtsoort teakhout. Het kenmerk van een kamton is niet de gebruikelijke gering |
|||||||||||||
347
|
|||||||||||||
'Roomstaar' (afb. 7, geheel links met
deksel); een ronde kuip met meestal een buik, vandaar ook wel de naam 'roompot' met een inhoud van 50 tot 165 liter, uitgevoerd in teakhout. In melk en wei stijgen de vetdelen naar boven. De room, het beste deel van de melk en wei, komt boven drijven, wordt afgeroomd en in de staar bewaard. 'Botervloot' {afb. 7, rechtsonder); dit is een
laag gerend kuipje met doorsneden van 40 tot 90 cm, uitgevoerd in teakhout. In deze botervloot wordt de boter gekneed om de laatste resten karnemelk of wei te verwijderen en de boter te bewaren. Helaas is de zelfkazende en boterbereidende
boerin een zeldzaamheid geworden. Direkt na de oorlog staat de gehele markt in Gouda nog vol met kaasbrikken en is er een levendige handel tussen de handenkletsende boer en de kaashandelaar. Ook verdwenen is de reizende kuiper die de boeren bezoekt voor reparaties aan het kuipwerk, zoals het vervangen van een duig en het aandrijven van de hoepels of ijzeren banden. Want 'soo 't niet en sluit, het leekt 'eruit'. De kuiper voor de huishouding
Tot het begin van de 20e eeuw heeft een
huishouding buiten een linnenkast, bed, tafel en enige stoelen, ook absoluut nodig: emmers, een stampton en een wastobbe. Na de eerste wereldoorlog komt langzamerhand de gekuipte houten wasmachine met handaandrijving in gebruik en weer wat later exemplaren met een elektromotor. Wassen in het 'wasmachineloze' tijdperk
was een zware en langdurige bezigheid. In een stampton gevuld met wasgoed en een sopje stampt men met een enkele stamper van f 1.50 of met een stamper met 3 pootjes van f 3.- het ergste vuil uit het wasgoed om het naderhand in een wastobbe met wasbord en wasborstel verder te schonen. Regenwater, bleekmiddelen, een zakje blauw en een stralend zonnetje zorgden voor de rest. Emmers, zoals in gebruik op de boerderij behoeven geen nadere |
|||||||||
J2. Wasmachine met hejboom van Kuiperij C. van 't
Riet in teak: f 38,- en in grenen ƒ 35,- |
|||||||||
13. Verbeterde kettingwasmachine van Kuiperij A.
Blom in teak; f 52,- en in grenen ƒ 44,-.
De wringer kost ƒ 7,50.
toelichting, maar wel de stampton: een rond
gerend laag kuipje van 57 of 61 cm hoog, meestal in teakhout met in 2 tegenover elkaar liggende duigen een handopening of eventueel |
|||||||||
348
|
|||||||||
gemaakt, aldus een kuiper uit Woerden. Zijn
laatste opdracht is een flink aantal tonnen volgens verstrekt model van een Friese gemeente, uit te voeren in teakhout. Aan de binnenkant is een uitgezaagde rand waar het deksel op rust. Het model heeft veel weg van een klein model kamton. Gemeenten die deze tonnen gebruikten, hadden een dubbele voorraad, want de tonnen werden gewisseld. Een volle ton voor een schone lege. Dit karweitje werd verricht door de bemanning van de 'Boldoot- of 4711-wagen' zoals Amsterdammers fijntjes opmerkten. In geval van een besmettelijke ziekte zijn tonnen beschikbaar, geschilderd in een bepaalde kleur. In IJsselstein verdwijnen rond 1930 de laatste stronttonnen. De kuiper voor de visserij
We beperken ons tot enkele hoofdzaken.
Rond 1920 worden de houten hoepels vervangen door ijzeren banden. Het traditionele eikenhout wordt Scandinavisch vuren of Portugees dennen. Het ambachtelijke handkuipen wordt na de oorlog langzamerhand vervangen door een machinaal produktieproces en kunststof doet zijn intrede. Op het schip worden de kisten vervangen door de rechthoekige, goed stapelbare vriesbakken. De bewering, als zouden de houten tonnen nog wat extra smaak aan de vis toevoegen schijnt na de invoering van het kunststof geen hout meer te snijden. Langs de Nederlandse kust was de
visvangst vroeger een belangrijke bron van bestaan voor vissers en kuipers. In 1896 telt Scheveningen 35 kuiperijen. In Vlaardingen treffen we in totaal 700 kuipers. Aangenomen mag worden dat ook de andere vissersplaatsen talrijke kuipers werk verschaffen. De benamingen tonnen en vaten worden door elkaar gebruikt. Wij houden het op tonnen. Opmerkelijk is ook dat de gangbare
benaming van 'droge' en 'natte' kuiper in de visserij anders ligt. Een droge kuiper is een kuiper die tonnen maakt in de werkplaats in een |
|||||||||
twee ijzeren handvatten.
'Wastobbe' (afh. 12 en 13); laag rond gerend
kuipje met een doorsnede van 50 tot 80 cm, meestal in teakhout of eiken, met bovenuitstekende handvatten. De vroegere bovenuitstekende duighandvatten hebben menige draaiende kuiper een 'draai om de oren gegeven'. 'Badkuip' (afb 14); specifieke aan het
lichaam aangepaste vorm in teak- of eikehout |
|||||||||
14. Badkuip met verhoogde rug.
en waarschijnlijk in een vettige Amerikaanse
naaldhoutsoort als pitch-pine. Het is lastig kuipwerk door de verscheidenheid van rondingen. 'Vlees- en spekkuipen'; een kuipje van
gelijke middellijn en hoogte in teakhout met vertind beslag. Bijv. 60 cm hoog en 62 cm in diameter, voor f 15.- tot ƒ. 25.- is de vleesvoorraad goed bewaard. 'Groenteninmaakkuip'; is wat kleiner dan de
vlees- en spekkuipen, de gemiddelde maat is 37 cm hoog en 37 cm in diameter. Het kuipje wordt kompleet gemaakt met een persvolger ( een deksel met gewichten verzwaard welke de inmaak afdekt). 'Privaattonnen': het gebruik van
privaattonnen als laatste verzamel- en afvoermiddel van faecaliën voor de komst van de beerput en het huidige watercloset komt vanaf de tweede helft van de vorige eeuw voor. Tot 1960 is nog van deze tonnen gebruik |
|||||||||
349
|
|||||||||
maat 1/1, 1/2, 1/4 of 1/8, ofwel tonnen van 100,
50, 25, of 12,5 liter. Een 1/1 ton bevat 900 tot 1000 stuks haringen, afhankelijk van de grootte van de haring en of het volle of ijle haring is. Een 1/1 ton is gelijk aan een kantje en 17 kantjes is een last. De natte kuiper werkt vooral op de kade of
in de pakkerijen. Hier werden de van boord komende tonnen geopend door het lichten van de kopband, waardoor het deksel verwijderd kon worden. Hierna wordt er gesorteerd en het pekelnivo en het aantal haringen bijgevuld. Door het aan boord pekelen krimpt de haring. Vanaf 1582 wordt de keuring van haring door een keurmeester landelijk verplicht. De natte kuiper is altijd in de buurt van de keuring want hij pakte de haring over in tonnetjes voor de handel, of sluit de deksels van de gekeurde haringtonnen. Wellicht komt hier de ongunstige term 'kuiperijen' vandaan, want met ongeregelde visaanvoer en een grote verscheidenheid van belanghebbenden kan er gemakkelijk iets misgaan. Uit oude stukken blijkt dat er ondanks keurmeesters en keuringen nogal wat klachten zijn. De visserijkuipers maken ook 'breels',
spitstoelopende genummerde tonnetjes, om de plaats van het visnet aan te geven en om het net drijvende te houden. Uit de geschiedenis van de kuiperij van de
firma K. Knoester en Zonen te Scheveningen, schat men het maken van de tonnen op wel 100.000 per jaar. Het vervangen van een kapotte duig kostte niet meer dan 15 minuten. In een latere periode werden de tonnen waterdicht gemaakt met parafine. Sinds 1978 is het bedrijf Knoester de enige
vrij grote kuiper voor de visserij, met een gemechaniseerde produktie. Het verlies aan visserij-orders wordt gecompenseerd door de produktie van bloemkuipen en regentonnen, prullenbakken, paraplustandaards en relatiegeschenken. De kuiper voor de alcoholische dranken.
Dranksoorten kunnen in 3 hoofdgroepen
|
worden verdeeld: wijn, bier en gedistilleerd. De
fust (verzamelnaam voor vaten en tonnen voor drankopslag) dient als opslag van drank in het groot en voor smaak- en geurverbetering. Kruiken en flessen dienen als huis- en winkelopslag en als verpakking voor de kapende klant. De opslagfunctie en de verbetering van smaak en geur is voor de kuiper zeer belangrijk, want dit beslag op fust geeft de kuiper veel werk. Voor drankopslag worden traditioneel eiken
en tamme kastanjebomen gebruikt. Deze houtsoorten, vooral eiken, leveren niet alleen goed werkhout, maar bevatten tannine. Juist deze looistof dient ter verbetering van het boeket (geur en smaak). Wanneer tannine een ongunstige of niet gewenste uitwerking heeft op de drank moet het kuipwerk gereinigd worden met een soda-oplossing of worden voorzien van een beschermingslaag. Kuipwerk voor wijn
Bij de druivenoogst wordt in Duitstalige
landen van een 'butte' gebruik gemaakt. Het is een gekuipt, met schouderriemen draagbaar transportkuipje, dat in
allerlei vormen gemaakt wordt, soms met een gestoffeerd rugdeel.Het legen van de butte gebeurt dan over de schouder; via het meest holle gedeelte. Dit lastig te vervaardigen kuipwerk met zijn vele verschillende rondingen, werd door de Nederlandse kuipers uiteraard niet vaak gemaakt. Ook het maken van wijnvaten 15. Butte met draagriemen is voor de Nederlandse voor transport van kuipers niet de de druiven naar de belangrijkste verzamelplaats. bezigheid. |
||||||
350
|
|||||||
""^dh^^"^
|
|||||||||
/ 7. In eikehouten vaten ontwikkelt wijn zich het best.
Het rijpingsproces wordt regelmatig gecontroleerd
door de keldermeester.
wijzigen in kuipwerk voor andere doeleinden.
De restjes wijn, cognac en sherry in deze oude vaten hebben menige kuiper een goede dag bezorgd. Ook wordt heel wat fust gerepareerd, gedekristalliseerd (ontdaan van wijnsteenkristallen), gestoomd en gezwaveld. Kuipwerk voor bier
Bier is een 'licht' alcoholische drank, welke
in kleur kan variëren van lichtgeel tot bijna zwart. De drank ontstaat door een ingewikkeld brouwproces van mouten (kiemen) van gerst, koken in water, toevoegen van hop, gist en enkele andere ingrediënten van geringere omvang. Het brouwen zou al meer dan 5000 jaar oud zijn. De Sumeriërs uit Mesopothamië offerden bier aan de goden, de oude Egyptenaren gebruikten bier in de graven van gestorven familieleden om ze op weg naar het hiernamaals voor dorst te behoeden. Later in de middeleeuwen is bier een vervangingsmiddel voor onbetrouwbaar drinkwater. Nederland telt anno 1990 nog zo'n 20 a 25
grote en kleine brouwerijen, die tot voor |
|||||||||
16. Weinlese in Oostenrijk en nug aliijd worden
daarbij houten kuipen gebruikt. Kuipen van wijnvaten wordt het meest
gedaan in de wijnstreken zelf, waarbij sommige wijnbouwers ervan uitgaan dat hun wijn het beste boeket verwerft als ze wordt beïnvloed door eiken fust uit de eigen streek. De diverse soorten eiken oefenen grote invloed uit op het boeket van de wijn. De 'echte' wijnkenners kunnen de soort eiken en de leeftijd van de fust, nieuw of oud, goed inschatten. Een groot drankenconcem in Rudesheim aan de Rijn gebruikt uitsluitend eiken fust uit de omgeving van het Franse Limoges, omdat juist deze eikesoort verantwoordelijk is voor het specifieke boeket van de drank. Voor het maken van wijnvaten is het hoogste niveau van kuipkennis nodig. De wijnvaten hebben soms een inhoud van duizenden liters, meermalen in een afwijkende ovale vorm. De duigen bij grote vaten kunnen wel tot 10 cm dik zijn, met holle bodems om de druk van de wijn van binnenuit te kunnen weerstaan. Sommige vaten zijn rijk gebeeldhouwd (afb. 17). Kleinere wijnvaten worden soms door
Nederlandse kuipers doorgezaagd om ze te |
|||||||||
351
|
|||||||||
1)6 ^roiiwer.
Dektavingshat^eieed, %3arisfvtdoüJtmi Lfcd? |
|||||||||||
/ 9. Kuiperij voor het maken van biervaten. De oude
snij- oj snitselbank i.s prominent aanwezig. opslag van bier over.
In 1967 beëindigt de Amstelbrouwerij de
kuiperij. Gelukkig is het maken van een biervat door kuiper J. Verloop in tekst en foto's vastgelegd. Ook het Brouwerijmuseum 'De Boom' in Alkmaar geeft een goed overzicht van |
|||||||||||
Alj^ocst enDvanck malkciac ontmoet
^s'^'Bitter d' oorspironchVan hetSoet: )^ieV.j3egeeirn en het Geeven-j
Uw Vorstj en 1f Leevtns springjvntyn Sal Seuwige 'Verquicking ^yn. Die Iveelden lust:, soecksukkeenleevei
18. De kijk van Johannes en Casparus Luiken op de
brouwer. ongeveer 20 jaar de professionele horeca
uitsluitend met eiken biervaatjes bevoorraadden. West Duitsland telt 1200 brouwerijen, waarvan alleen al in Beieren 900. Het afleveren van bier in eiken vaten gebeurt hier en daar nog steeds. Het eiken biervat, sommigen spreken ook van een bierton, is met nostalgie omgeven. Nog steeds worden in sommige steden de vaatjes met paard en wagen afgeleverd. De 'shirers', Engelse paarden met hun lange hoefhaar stelen daarbij de show. Maar ook hier nemen andere opslagmogelijkheden, naast fles en kruik, de |
|||||||||||
20. Kuiper Verloop bewerkt met een haalmes een
duig die hij met een voetbeweging vastklemt op de
snijbank.
brouwen en kuipen. Hieraan ontlenen wij enige
gegevens. Of alle brouwerijen hun eigen kuiperij
hadden is niet geheel duidelijk. Biervaten zijn in Nederland massaal vervaardigd. Het maken ervan wijkt niet veel af van het overige kuipwerk. De duigen zijn relatief dik, want de vaten moeten tegen een stootje kunnen. De gebruikte houtsoort is overwegend eiken. Het |
|||||||||||
352
|
|||||||||||
vat is meestal voorzien van 4 banden en een
spongat. Door de ambachtelijke produktie is niet ieder vat precies gelijk van inhoud. De binnenkant is glad afgewerkt wat een gunstige uitwerking heeft op de afwerklaag. Ongelijke duigen zouden de film van de afwerklaag ongunstig kunnen beïnvloeden. Het binnenzijds afwerken wordt op een draaibank gedaan. Het looistof of tannine bevattende eiken is voor het wijnvat van grote betekenis voor het boeket van de wijn. Voor de biervaten wordt dat als nadelig ervaren, vandaar de laag aan de binnenzijde. Dit afwerken wopdt ook wel 'pekken' genoemd, hoewel het geen pek is, maar een harsprodukt uit Zwitserland. Het eiken kan door deze isolatie geen invloed |
inhoud. Reparaties aan het vat of opnieuw
pekken kan de kwantiteit van de inhoud veranderen. Aan de hand van het vatnummer wordt de faktuur gemaakt. Om problemen met de klant te voorkomen wordt 1 liter bier gratis geleverd. Later worden metalen binnenvaten ingevoerd van 20, 30 en 50 liter, waardoor minder administratie nodig is. Kuipwerk voor gedistilleerd
Onder gedistilleerd worden dranken
verstaan met een hoog alcoholpercentage en een grote verscheidenheid aan smaak en geur. Distilleren is het verwarmen en achtereenvolgens verdampen van vloeistoffen, zoals wijn, korenwijn, en moutwijn. Door sterke afkoeling kunnen vloeistofdelen van elkaar gescheiden worden in afzonderlijke delen (fracties). Zo kunnen wijn- en graan- overschotten omgezet worden in dranken met een hoog alcoholpercentage. Door het toevoegen van smaak- en geurstoffen verkrijgt de distillateur een verscheidenheid aan dranken. Dit is een oude techniek die in ons land tot grote hoogte is gekomen. Vooral Schiedam is bekend om het geestrijke vocht wat daar gemaakt wordt. In de bloeitijd waren er wel 400 bedrijven aktief in gedistilleerd. Vanzelfsprekend was er hierdoor ook veel werk voor de kuipers. Het Nationaal Gedistilleerd Museum in Schiedam geeft van het distilleren en kuipen een goed overzicht. Het museum heeft een wand met 30 ovaalvormige tap vaatjes met ijzeren banden. We komen de fraaiste namen tegen als: crème de vanille, apricot brandy, cherry brandy, brandewijn, bruidstranen, jonge en oude jenever, enz. Een gekuipte kit of kan met een koperen tuit
wordt in de brandewijnbereiding gebruikt om het moutmeel samen met rogge en maismeel met heet water aan te lengen en te verhitten. Een koperen kit zou voor dit werk te warm geweest zijn. Hieruit blijkt dat het eikehout tevens een prima warmte-isolator is. Ook zijn er gekuipte smalle hoge vaatjes voor het filteren van gedistilleerd. |
||||||||
21. Kuiper Verloop, in de typische kuipershouding,
drijft met kuipershamer en slagijzer de halsband
aan. Het biervat is nagenoeg klaar.
uioefenen op de smaak.
Ieder vat heeft een nummer of code
waarvan nauwkeurig een administratie wordt bijgehouden, bij dit nummer hoort de geijkte |
|||||||||
353
|
|||||||||
Metalen en kunststoffen tanks hebben voor een
deel het hout vervangen. Hout heeft echter voor specifieke toepassingen flinke voordelen. Sommige houtsoorten als Javateak en Afzelia hebben een grote resistentie tegen inwerking van chemicaliën. Ze zijn zeer duurzaam en de thermische isolatie ligt beduidend hoger dan die van metaal en kunststof Een ander voordeel van hout is dat kuipen met zeer grote diameters tot 3 a 4 meter ter plaatse kunnen worden gemonteerd. Houten kuipen worden ook gebruikt in o.a. de verf-, inkt-, drank- en smaakstoffen- stremsel- en lederindustrie en voor het inleggen van uien en augurken. Javateak is de meest perfekte houtsoort voor dit doel. Het voldoet aan de hoogste duurzaamheidsnormen en is onafgewerkt meer dan 25 jaar bestand tegen aanraking met natte grond. Een algemeen in ons land bekende houtsoort als beuken is binnen 5 jaar in natte grond verrot. Helaas komt Javateak niet in grote handelsmaten voor. Als vervanger wordt bijv. Oregon-pine gebruikt. Ook Russisch lerken |
|||||||||
22. Doorkijk in het Nationaal Gedistilleerd Museum
te Schiedam. Let op het vele kuipwerk. Rijmpje.
Het vat dat gfiij hier slet,
Dat kan u niet vermaken,
Maer komt eens in en proef mijn drank,
Die sal u beter smaken.
Tot slot een bericht uit de Houtwereld van
28-2-1990: Een tekort aan speciaal Amerikaans eiken dreigt de produktie van Schotse whisky te frustreren. Leveranciers van de speciale vaten waarin de malt whisky moet rijpen kunnen niet aan de vraag voldoen, enerzijds door de schaarste van het speciale Amerikaans eiken, anderzijds door de grote vraag naar deze vaten omdat landen als Z.Amerika, Japan, Korea en India Schotse whisky maken. De malt whisky moet minstens 12 maanden rijpen (op fust) in deze bourbonvaten. Kuipwerk voor de chemische industrie en
inleggerij Dit kuipwerk bestaat uit niet zomaar een ton
met een hoepeitje erom. Hier komt nogal wat bij kijken. Zeer grote kuipen voor opslag en produktie met een inhoud van soms wel 80.000 liter komen voor. Dit is uiteraard gespecialiseerd werk waarvoor speciale houtsoorten nodig zijn en de hoge inwendige spanning van de vloeistofdruk maakten vaak sterkteberekeningen nodig. Ook de werkplaats en het transport stellen eisen aan dit werk. |
|||||||||
23.Een enorm looivat wordt,m.b.v. een heftruck
geladen met huiden. (Larix) staat bekend om zijn duurzaamheid.
Kuipen in grote maten zijn niet voorzien van de traditionele ijzeren gegalvaniseerde banden, maar van trekbanden met klemschroeven. Het in duigen vallen van de ton zou hier catastrofaal zijn. In Engeland bestaat een Fa. Bulmer die cider maakt. Voor het gisten |
|||||||||
354
|
|||||||||
verscheidenheid ervan, anderzijds door de
verschillende werkmethoden van de kuipers en de overgang van de ambachtelijke naar machinale produktie. Ook de verscheidenheid aan gereedschappen voor veelal gelijke bewerkingen maakt de zaak ondoorzichtiger. We gaan dan ook niet tot in de kleinste details treden, maar bespreken de interessante oude ambachtelijke werkwijze en verwijzen naar de nu gebruikte houtbewerkingsmachines. In kuipwerk met een buik (vat of ton) komen alle onderdelen en kuipersbenamingen voor. Ook zijn de specifieke kuipersgereedschappen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van cider zijn 122 kuipen beschikbaar, elk met
een inhoud van 60.000 gallon = 270.000 liter. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24. Drie grote kuipen op weg naar de klant.
K Kuipwerk voor bomen en planten
In botanische tuinen, orangerieën ,
binnentuinen, oprijlanen, voetgangersgebieden en bij particulieren kan men plantenkuipen aantreffen van groot tot klein. Deze kunnen gevuld zijn met planten en bomen. Voor vorstgevoelige planten en bomen hebben kuipen het voordeel dat ze gemakkelijk verplaatsbaar zijn. 'Soo 't niet en sluit, het leekt 'er uit', is op dit kuipwerk niet van toepassing, want de bodem is van enige gaten voorzien om bij overvloedige regen het vocht van de potgrond te reguleren. Hiertoe dienen de plantenkuipen iets vrij van de grond te staan. Het kuipwerk wordt om zijn duurzaamheid van Javateak gemaakt en met blanke lak afgewerkt. Ook in het buitenland worden de Hollandse plantenkuipen gewaardeerd, wat nogal eens een exportorder oplevert. Het maken van plantenkuipen is een goed voorbeeld van de overlevingsstrategie van de hedendaagse kuiper. Het maken hiervan wijkt niet af van overig kuipwerk. Het maken van allerlei soorten kuipwerk
Het beschrijven van de vervaardiging van
kuipwerk is niet eenvoudig. Enerzijds door de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25. Houten vat met benamingen van de onderdelen.
aangegeven met benaming en
bewerkingsmogelijkheid. Eiken is traditioneel het meest gebruikte werkhout voor de kuiper. Het komt in grote afmetingen voor en is vrij |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
355
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Twee bijlen met breed blad, voor het
ruw bewerken van duigen en kloofmes voor kloven van duigen. 2. Recht, hol en rond haal- of trekmes,
voor bewerkingen naar de kuiper toe. 3. Snij-of snitselbank.
4. Kuipersblok, voor het op werkhoogte
van de duigen. 5. Kuipersrijschaaf, voor het strijken van
de duigvoegnaden. 6. Ronde schaaf met vlakke zool, voor
het bewerken van kuipwerk. 7. Kuiperhamer, voor het aandrijven
van de banden. 8. Blokschaaf, voor het inwendig bewer-
ken van tonnen en vaten. 9. Kroos- of kimschaaf, In diverse
vormen, voor het lopen van een groef voor de bodem. 10. Schaaf met ronde zool, voor het lopen
van een ondiep hol op de plaats van de kroos. 11. Fox- of trekmessen, voor het opzuive-
en van de binnenkant van kuipwerk. 12. Kuipersdissel met haak, voor het
schuinmaken van de koppen van de duigen. De haak voor het aanslaan van de kopband. Voorts een rechte spookschaaf voor het opzuiveren van de buitenkant. 13. Ruimer en 3 boren voor het maken
van deuvel- en spongaten. 14. Tapse boor en frees, voor het naboren
en frezen van spongaten. 15. Klauw- en klinknagel met tegenhouder.
De klauw is voor het gelijk of uit elkaar wrikken van duigen. De tegenhouder wordt in het aambeeld gebruikt als hulpmiddel bij klinken van de banden. 16. Haal- of trekmessen voor het gelijkwer-
ken van te repareren, ingezette, duigen 17. Houten spookschaafje om smalle
duigen aan de binnekant te bewerken. 18. Kort, dik, kuipersmes voor allerlei
doeleinden. 19. Twee typen slag- of drijfijzers met
groefje aan de onderzijde voor het aanslaan van de ijzeren banden. Bij houten hoepels zijn ze van hout. 20. Schaafje met holle zool, voor het be-
werken van de buitenkants kuipwerk op de draaibank. 21. Recht krul- of gerfschaafje met ronde
zool voor het binnenzijds bewerken van enkel gerend kuipwerk. |
||||||
26. Overzicht van de meest gebruikte handgereedschappen in de kuiperij.
|
||||||
356
|
||||||
27. De kuiperij in vol bedrijf.
Links onder: twee breels voor het drijvend houden van de haringvleet.
In het midden links zien we het met de strop indraaien van de waaier en het verhitten afbranden boven een
vuurkorfOp de achtergrond wordt op het aambeeld een band geklonken.
Precies in het midden is het 'krozen' met kroos- ofkimschaafte zien. Uiterst rechts het aandrijven van houten
hoepels m.b.v. een drijfhout en dissel en daarnaast wordt een vat of ton opgezet.
|
|||||||||
duurzaam. Het in eiken aanwezige tannine kan
de smaak en houdbaarheid van de inhoud beinvloeden, waardoor bij huishoudelijk en zuivelkuipwerk voor een'andere, meestal lichtkleurige, houtsoort wordt gekozen. Vandaar de benaming 'witte kuiper'. Verder moet het onderscheid tussen 'natte' (voor vloeistoffen) en 'droge' (voor droge stoffen) kuiper vermeld worden. In de nu volgende beschrijving van het maken richten we ons zoveel mogelijk op de natte kuiper van dubbelgerend kuipwerk, kuipwerk dus met een buik. Zoals de maker van houten schepen kiest
voor overwegend kromme stammen kiest de |
kuiper voor rechte. Hij kort de eikestam op de
lengte van de benodigde duigen met wat overmaat. Met het grootste en zwaarste kloofmes wordt de stam in vieren gekloofd. De duigen worden zoveel mogelijk met een lichter kloofmes kwartiers uit de kwarten gehaald, d.w.z. in de richting van het hart van de stam. Soms kan een dosse voordeel bieden; dwars op de hartrichting. Dit vanwege het kromtrekken in de breedterichting. Bodems die vlak dienen te blijven, moeten met zorg gekloofd worden. Waarom wordt het kuiphout niet gezaagd, zal men zich afvragen? Gekloofd hout is absoluut recht van draad, sterker bij buigen en waterdicht. Gezaagd kuiphout waarin de |
||||||||
357
|
|||||||||
28. Kuiperij aan het einde van de vorige eeuw.
Geheel links zien we het voegen van een duig m.h.v. de schuinstaande kuipersrijschaaf. In het midden en
rechts zijn twee kuipers bezig met het geren van een duig op het kuipersblok.
|
|||||||||
binnenkant en met een hol trekmes voor de
buitenkant. Anderen geven de voorkeur aan een totale bewerking als het kuipwerk in elkaar zit. Zware duigen maakt men in het midden dunner om ze later wat makkelijker te kunnen buigen. In plaats van het kuipersblok kan de kuiper ook gebruik maken van een snij- of snitselbank of van beide. Nu volgt een precies werkje, nl. het voegen
van de duignaden op de kuipersrijschaaf Hierbij wordt de rijschaaf niet over het hout bewogen maar beweegt de kuiper het hout over de schaaf Voor de juiste schuinte en breedte van de duigen maakt hij gebruik van een houten mal, waarin de grootste en kleinste duigbreedte, alsmede de schuinte van de duigen aangegeven zijn. Bekijkt men kuipwerk met een buik dan blijkt veelal dat de duigen niet van gelijke breedte zijn. Ook smal hout vindt zijn weg in de |
|||||||||
draadrichting scheef Ican lopen, leidt tot
kuipwerk wat van binnen naar buiten vocht doorlaat; zweten. Het gekloofde hout wordt daarna met enige ruimte opgetast tot het beendroog is. Het kloven is zwaar en nauwkeurig werk. Te dik hout vraagt later veel verspanende arbeid en licht hout voldoet onvoldoende aan vereiste sterktenormen. 'Een goede kuiper maakt zo min mogelijk
spaanders'. Later wordt het hout in kwarten geleverd en
met behulp van een lint- of cirkelzaag op dikte geschulpt; in de lengte uitgezaagd. Na het drogen volgt het sorteren; scheluw getrokken- en warrige duigen worden uitgesorteerd. Op het kuipersblok worden met behulp van (kant)bijl of stootmes de geringen aangebracht. Sommige kuipers bewerken nu de platte kant van de duigen, met een rond trekmes voor de |
|||||||||
358
|
|||||||||
29. Kuiper H. Meester uit Amersfoort bezig met het voegen van een duig.
|
||||||||
kuiperij.
Wanneer de duigen gestreken zijn, volgt het
opzetten van het kuipwerk. Hiervoor zijn een aantal methoden: de kuiper zet twee tegenovergestelde duigen vast met een lijmklem aan de vormband en vult de rest op. Een handige kuiper doet het eventueel zonder lijmklemmen. Door het aanbrengen van een vormband, dit zijn 10 mm of meer dikke ijzeren banden, op de plaats van kop of hals, ontstaat een waaier. Door de tapse vorm (de geer) lopen de duigen aan de onderzijde uiteen. Nu is het de kunst om de uitwaaierende duigen dicht te krijgen. Dit kan niet zonder deze te verhitten of te branden. Dit gebeurt over een open metalen vuurkorfje, waarin houtafval, 'mot', wordt verstookt. Door het kuipwerk aan de binnenzijde te verwarmen en de buitenkant nat te houden wordt het hout buigzaam. Door het aandrijven van weer andere vormbanden dwingt de kuiper de duigen naar binnen. Soms moet het verhitten of branden herhaald worden. |
||||||||
30. Opzetten van de kuip met vormband.
|
||||||||
359
|
||||||||
31. Vervaardiging van hoepelverhindingen van houten hoepels.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
tot de kuiper en zijn kneciit met veel geweld,
rond het kuipwerk lopend, de duigen definitief aaneensluiten. Ook wordt in plaats van vormbanden gebruik gemaakt van stroppen, die door aandraaien of hefboomkracht de wijkende duigen dichtwringen, zie afb. 32. De vormbanden worden nu één voor één
vervangen door houten hoepels of ijzeren banden, waarvan de naden geklonken zijn. Om het verschuiven van de banden te voorkomen wordt het houtwerk ter plaatse van de band ingesmeerd met krijt. Bij kuipwerk met houten hoepels passen enige dichtregels van Frederik Alberdink: Waar wierd ooyt eêler const gevonden,
Als hout met hout te gaer gebonden! Ook ijzeren banden dienen gegeerd te
worden, d.w.z. dat de diamater van boven- en/of onderkant niet hetzelfde zijn. Dit kan met behulp van een hamer op het aambeeld of zoals |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
later met een geermachine, die de onder- of
bovenkant uitrekt. Later worden de waaiers na |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32 Engelse wijze,' The Dutch hand', om lichtgerende
vaten voor droog kuipwerk dicht te krijgen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
360
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33. Rechts perst kuiper Verloop de handen mechanisch om een biervat en links doet kuiper Meester dit op
traditionele wijze met kuipershamer en slagijzer. |
|||||||||
het verhitten d.m.v. hydraulische persen
dichtgeperst en hydraulisch van banden voorzien. Het nog niet van een bodem voorziene kuipwerk wordt vervolgens aan de binnenkant bewerkt met een ronde dissel, ronde foxmessen, trekmessen, dubbelronde blok- of gerfschaven tot een glad geheel, naar de eisen van het werk. Na het inwendig opzüiveren van het
kuipwerk worden de boven- en onderkant gelijk gewerkt en schuin naar binnen gedisseld met de kuipersdissel. Zonodig worden de koppen voor meer nauwkeurigheid bewerkt met de ronde schaaf Ook de plaats waar de kroos of kim komt, dient strak en glad te zijn. Vóór het schaven van een kroos of kim kan op die plaats een ondiep hol gelopen worden (niet altijd gebruikelijk), waarna met het kroosblok of kroosschaaf een 15 mm diepe groef kroos of kim genoemd, gelopen wordt. Het kuipwerk is |
|||||||||
nu voor meer dan de helft klaar en wordt van nu
af minder zwaar. In het midden van het land hanteerde men een rijmpje om dit aan te geven: Met krozen zagen,
kan je een kuiper naar Indië jagen,
maar met pennetjes steken en biezen
spouwen,
kan een kuiper het leven behouwen.
Later worden, indien nodig, de binnenkanten strak en glad gedraaid op een draaibank. Ook de kroos en de onder- en bovenkant kunnen op de draaibank worden gemaakt. De kroos kan ook op de freesmachine worden ingelopen. De bodem moet uiteraard zeer nauwkeurig
in kroos of kim passen. Voor het meten van de juiste middellijn past de kuiper in de kroos 6 keer 1/6 van de omtrek af, te beginnen bij een scherp krijtstreepje. Ook al zou het kuipwerk niet zuiver rond zijn, 1/6 van de omtrek is de halve diameter of de straal waarmee de grootte |
|||||||||
361
|
|||||||||
34.Het opzuiveren van de buitenkant van een kuip, welke aan de binnenzijde d.m.v. een stop is gemonteerd op
de draaibank. Een vormband is verwijderd; op de achtergrond zien we een lintzaag
voor het rond zagen van de bodem.
|
|||||||
35. Doorsnede van een vast deksel met twee kant- en middenstukken, versterkt met deuvels. De schuine kanten
passen in de kroos of kim welke rijkeleijk voorzien wordt van linmeelpap trgrn lekkage; links op de afbeelding. |
|||||||
362
|
|||||||
van de bodem met de steekpasser kan worden
bepaald, zie afb. 36. De bodem bestaat al naar gelang de grootte
uit 3 of meer delen. De naden worden versterkt door houten pennetjes (deuvels) en tegen de geringste vorm van lekken voorzien van een bies. Later worden de houten deuvels vervangen door tweepuntige metalen pennetjes.In het midden van het land betrekt de kuiper zijn biezen uit de Nieuwkoopse plassen. Deze biezen in de bodemnaden bevorderen in hoge mate de waterdichtheid. Wanneer de bodemdelen aaneengevoegd zijn, worden ze met een smalle spanzaag rondgezaagd. Dan resi het opschaven van de bodem en het voorzien van schuine kanten, d.m.v. de bodemschaaf, dit is een om een spijker ronddraaiende schaaf met daaraan gemonteerd een stuk geperforeerde strip, voor variatie in de diameters. Ook door middel van een stoot- of haalmes kan de schuine kant er aan gelopen worden. Door het lichten van de kopband en eventueel de halsband ontstaat er een ruimte om de bodem in de kroos te monteren. Bij gesloten buikig kuipwerk geldt dezelfde werkwijze voor het deksel. Door het beurtelings verwijderen van de banden kan de kuiper met behulp van een spookschaaf de gehele buitenzijde opzuiveren en gladmaken. Voor de langshout bewerkingen aan de binnen- en buitenzijde blijkt het grote voordeel van gekloofd hout. Dit hout is rechtdradig, wat zich gemakkelijker laat bewerken dan gezaagd hout. Gesloten kuipwerk moet voorzien worden van een spongat met stop. Hiervoor wordt een rechte lepelboor gebruikt, die gevolgd wordt door een tapse boor of sponfrees om het gat taps te maken. Kuipwerk voor vloeistoffen dient als laatste nog voorzien te worden van een houten tap of tapkraan. Hierna wordt de buitenkant nog bewerkt op
een draaibank met de draaiguts of met een schaaf met in de lengte een holle zool, voorzien van messing bekleding tegen slijtage. Schuurmachines zorgen dan voor het eindresultaat. Na een lakje of vemisje glimt het |
|||||||||
36. Kuiper Van Veen uit Aarlanderveen heeft met de
steekpasser in de kroos of kim van het vat de maat
genomen: 1/6 van de omtrek is de straal waarmee hij
hier een cirkel trekt op de nog ruwe bodem.
Van Veen werkte meer dan 60 jaar in de kuiperij en
mocht op 78-jarige leeftijd de zilveren
'houtzaagmolen' in ontvangst nemen.
De hoogste eer in het houtvak.
|
|||||||||
37. Bodemschaaf voor het aanlopen van schuine
kanten aan de bodem. |
|||||||||
363
|
|||||||||
fraaie kuipwerk de koper tegemoet. En de
kuiper? Hij gaat door om weer een ander prachtig stuk kuipwerk te vervaardigen, dat hij voorlopig niet mag versagen! Blij te zijn een ambachtsman
Blij te zijn een kuiper
Is er soms niets om blij te zijn
Dan drinken wij de restjes wijn.
We kloven, drogen, hakken schaven
Branden, buigen, foxen draven
Ten leste is het vat gereed
Hoe?
Voor u een vraag voor ons een weet!
Nawoord
Met veel plezier hebben de schrijvers
gegevens en afbeeldingen verzameld van de kuiper. Dit is in de eerste plaats te danken aan de bereidwillige medewerking van vele personen en instanties. Hierbij willen wij dank zeggen aan: : J. Bakker, kuiper te Bodegraven
: A. Blom, kuiper te Alphen aan den Rijn : Jac. Blom en P. Sanders, kuipers te Woerden : Dochters van A.J. den Dunnen, laatste kuiper te IJsselstein : fa. W.H. Knoester te Scheveningen : H.W. Luten, gemeentearchivaris te IJsselstein : M. Meester, kuiper te Amersfoort : Biermuseum de Boom te Alkmaar : Heineken klantenservice te Zoetermeer : Kaasmuseum te Bodegraven |
: Museum Het Catharijneconvcnt te
Utrecht
: Nationaal Gedestilleerd Museum te Schiedam
: Nederlands Openlucht Museum te Arnhem : Visserijmuseum te Vlaardingen Voorts danken wij de redaktie van de
Historische Kring IJsselstein voor de hulp bij het korrigcren en opmaken van de teksten. Literatuur
: J. van Bakel, Het Kuipersvak, Taal en
Tongval, 1962.
: J.H.F. Bloemers e.a.. Verleden Land.
: M. Eyk, Het maken van een biervat, Amstelbrouwerij, 1967.
: H. Geerts, De Cupcrie, Jaarboek Twente 1968.
: Jack Hill, Country Crafts, London 1979. : John E. Horslcy, Tools of the Maritimc Trades.
: Kenneth Kilby, The Cooper and his Trade. : Herbert Kindlcr, Berufskundc des Handwerks, Fachliche Reihe: 32.
: W.H. Knoester, Geschiedenis van de fa. Knoester en zonen te Scheveningen.
: J. en C. Luiken, 100 Vcrbeeldinge van Ambachten, 1694.
: R. Morren, De Brabander, Kuipers te Tienen, 1962.
: Jean Taransaud, Le Livre de La Tonnellerie, 1976.
: Frederik J. Weijs, Met Beide Handen, 1984.
|
||||||
364
|
|||||||
Het ontstaan van het rivierenlandschap
in de omgeving van
IJsselstein
|
|||||||||||
door
H.J.A. Berendsen |
|||||||||||
Zuidwest-Utrecht heeft jarenlang gediend als
exercitieterrein voor studenten in de natuur- kundige aardrijkskunde (fysische geografie) aan de Rijksuniversiteit Utrecht, die hier gedurende zes weken hun eerste 'veldwerk' verrichtten. Daarbij werden (onder andere met behulp van handboringen) kaarten gemaakt van het voor- komen van de hoogteverschillen in het landschap en van de verschillende grondsoorten. Daaruit kon weer worden afgeleid hoe het gebied in de loop der eeuwen is ontstaan. Dit werd weergegeven in zogenaamde 'geomorfogenetische' kaarten. De term geomorfogenese is afgeleid van geo = aarde, morfos = vorm, en genese = ontstaan. De kaarten geven dus een beeld van het ontstaan van de vormen aan de aardoppervlakte. Hoewel het werk van de studenten in de eerste plaats een onderwijskundig doel had, zijn de resultaten uiteindelijk gepubliceerd in een aantal kaarten op de schaal 1 :25.000 en een bijbehorend boek getiteld: 'De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht' (BERENDSEN 1982). Ook nu nog worden, dankzij de welwillende
medewerking van de boeren in de omgeving |
van Montfoort, elk jaar gedurende één week in
juni praktische oefeningen gehouden in dit gebied. Het feitelijke veldwerk vindt daarna echter plaats in andere delen van het rivierengebied. Zo zijn inmiddels de • Vijfheerenlanden, de Bommelerwaard, het Land van Maas en Waal en de Betuwe al in kaart gebracht. Op dit moment wordt gewerkt in de Alblasserwaard. Naast het werk van de Rijksuniversiteit
Utrecht is er ook door andere diensten onderzoek met behulp van boringen verricht. Hoewel dit op het eerste gezicht misschien dubbel werk lijkt, is het doel van het onderzoek totaal verschillend. De verzamelde gegevens zijn dan ook niet dezelfde. De eerste die een (overzichts)kaart van de ligging van de rivierlopen heeft gepubliceerd was VINK (1926). Daarna is er door de Stichting voor Bodemkartering een bodemkaart gemaakt op de schaal 1 : 50.000 (HARBERS 1981), terwijl door de Rijks Geologische Dienst (VERBRAECK 1970) een geologische kaart op schaal 1 : 50.000 is gemaakt. De laatste kaart geeft ook inzicht in het voorkomen van dieper gelegen afzettingen. Degenen met een |
||||||||||
365
|
|||||||||||
De mens is bij zijn ingrijpen in de natuur echter
niet volstrekt willekeurig te werk gegaan: hij heeft zijn activiteiten aangepast aan de verschillen die al van nature in het landschap aanwezig waren. Dit blijkt onder meer uit de aanpassing van verkaveling en grondgebruik aan de natuurlijke hoogteverschillen in het landschap. Pas in de 20e eeuw hebben er ingrepen plaats gevonden, waarbij men zich niet meer heeft laten leiden door de van nature al in het landschap aanwezige verschillen. Voorbeelden van dergelijke ingrepen zijn de enorme stadsuitbreidingen van Utrecht, Nieuwegein, IJsselstein, Houten en Woerden, en in iets mindere mate ook van Montfoort, Lopik, De Meern en Linschoten 2. Het rivierengebied aan het einde van
de laatste ijstijd Voor het begrijpen van de ontstaanswijze van
het rivierenlandschap moeten we in gedachten teruggaan tot het Weichselien: de laatste ijstijd, die in Nederland ongeveer 10.000 jaar geleden eindigde. Weliswaar bereikte het landijs (dat vrijwel
geheel Scandinavië bedekte) Nederland niet, maar er heersten hier wel zeer koude omstandigheden. De gemiddelde jaartemperatuur was ongeveer 10 graden lager dan tegenwoordig, waardoor de ondergrond het 1. Zeespiegelveranderingen in de laatste 100.000
jaar als gevolg van de vorming en het afsmeken van
ijskappen op Scandinavië en Noord-Amerika.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzondere belangstelling voor de relatie tussen
het landschap en de bewoningsgescheidenis in het algemeen worden verwezen naar LOUWE KOOIJMANS(1985). In dit artikel wordt een overzicht gegeven
van het ontstaan van het landschap in Zuidwest- Utrecht, met een accent op de omgeving van IJsselstein 1. Inleiding
Het rivierenlandschap van Zuidwest-Utrecht
is voor vele buitenstaanders een wat saai, vlak gebied met veel weilanden, en slechts hier en daar enkele boomgaarden. Toch is dit gebied gekenmerkt door een grote variatie. Bij een nauwkeuriger beschouwing blijkt, dat de oudste wegen, de dorpen en de boomgaarden en akkers niet willekeurig verspreid over het gebied voorkomen, maar steeds op de hoogste (en dus relatief droge) delen liggen. De ondergrond bestaat hier uit zandige, kalkrijke afzettingen, waar vroeger zelfs veel bouwland voorkwam. In de lager gelegen gebieden is het veel natter; deze gebieden zijn vrijwel uitsluitend in gebruik als weiland en hooiland, en de ondergrond bestaat er uit kalkloze klei en veen. Ook het verkavelingspatroon vertoont opmerkelijke verschillen: de hoge delen langs de Hollandse IJssel en in de omgeving van Montfoort zijn gekenmerkt door relatief grote blokvormige kavels met een onregelmatige vorm, terwijl de lage delen langgerekte en smalle kavels hebben. Benschop en Lopik zijn mooie voorbeelden van gebieden met langgerekte, smalle kavels op een venige ondergrond. Deze verschillen zijn niet toevallig ontstaan,
maar zijn het resultaat van een eeuwenlange geologische en (fysisch-)geografische ontwikkeling van het gebied. Vanaf circa 1000 na Chr. speelt de mens bij deze ontwikkeling een belangrijke rol. Zonder het ingrijpen van de mens zou het rivierengebied voor een groot deel bestaan uit een onbegaanbare, drassige, met moerasbos begroeide wildernis, waar landbouw onmogelijk zou kunnen plaatsvinden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
366
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kust
|
|||||||||||||||||||||||
Nijmegen
|
|||||||||||||||||||||||
Land van
Maas en Waal |
|||||||||||||||||||||||
Alblasserwaard
|
|||||||||||||||||||||||
insnijding
rivieren |
|||||||||||||||||||||||
zeespiegel-
stijging |
|||||||||||||||||||||||
l;;::;^.'':-^-:! Rivierduinzand
|
|||||||||||||||||||||||
Vlechtende rivier-
afzettingen |
|||||||||||||||||||||||
2. Schematische Oost-west doorsnede met de bovenkant van de vlechtende rivierafzettingen, en de dikte
van het holocene pakket
|
|||||||||||||||||||||||
gehele jaar door bevroren bleef; alleen het
bovenste laagje ontdooide in de zomer. Er was vrijwel geen begroeiing; het landschap leek daardoor enigszins op dat van Noord-Lapland. Vrijwel over geheel Nederland werden door de wind afzettingen neergelegd, de zogenaamde dekzanden, die op veel plaatsen buiten het kust- en rivierengebied nu nog aan de oppervlakte liggen, bijvoorbeeld in het gebied tussen Zeist - Doorn en Amerongen. De grote rivieren stroomden evenals
tegenwoordig door de Betuwe, maar ze zagen er geheel anders uit. Er waren nog geen dijken, waardoor ze zich gemakkelijk konden verleggen. De rivieren vervoerden veel (grof) zand en grind, en hadden een vlechtend patroon, dat wil zeggen,"er bestond niet één kronkelende bedding, maar een stelsel van geulen, die zich herhaaldelijk splitsten en herenigden. De zee was ver weg: omdat er zoveel water aan de oceaan onttrokken was, dat opgeslagen lag in de grote landijskappen van Scandinavië en Noord-Amerika, stond de zeespiegel 80 - 100 m lager dan tegenwoordig (Fig. 1). Dit betekent, dat de Noordzee geheel droog lag. Omdat de rivieren gedurende een groot deel
|
|||||||||||||||||||||||
van het jaar bevroren waren, lagen de
beddingen van de vlechtende rivieren vaak droog, met als gevolg dat er zandverstuivingen konden optreden. Daardoor zijn 'rivierduinen' ontstaan, die soms 20 m hoog zijn ten opzichte van de toenmalige riviervlakte. Vooral in het Land van Maas en Waal en in de Alblasser- waard komen rivierduinen voor. In de Alblasserwaard worden ze aangeduid met de naam donken. Alleen het topje van de rivierduinen steekt boven de omgevende klei- en veenlagen uit. In Zuidwest-Utrecht is slechts één kleine donk gevonden, namelijk ten westen van Lopik. De zandige, en grindrijke afzettingen van de
grote rivieren uit deze tijd liggen nabij Nijmegen nu nog aan de oppervlakte. Nabij IJsselstein liggen ze op een diepte van circa 6 meter beneden maaiveld. Ze zijn hier bedekt geraakt met jongere rivierafzettingen, die in de laatste 10.000 jaar (het Holoceen) van de geologische geschiedenis zijn gevormd (Fig. 2). 3. De ontwikkeling in liet Holoceen
3.1 De zeespiegelstijging
Aan het einde van de laatste ijstijd smolten de ijskappen op Scandinavië snel af, waardoor |
|||||||||||||||||||||||
367
|
|||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een toename van de veenvorming. Het resultaat
is, dat in West-Nederland het holocene pakket is opgebouwd uit een afwisseling van (dunne) klei- en veenlagen. Deze situatie wordt wel beschouwd als kenmerkend voor het zogenaamde perimariene gebied (letterlijk: het gebied rondom de zee), waar de afzettingen zijn gevormd door de rivieren, maar waar de zeespiegelstijging wel een belangrijke invloed heeft gehad. Zuidwest-Utrecht wordt beschouwd als een deel van het 'perimariene' gebied. Bij laag water in de rivieren is nog eb- en vloedwerking te bespeuren tot de lijn Wijk bij Duurstede - Tiel - Hedel. Bij de hoogste rivierstanden dringt de getijdeninvloed echter veel minder ver landinwaarts: ongeveer tot Lopik - Brakel - Heusden. Overigens is het zo, dat de variaties in rivierstanden veel groter zijn dan de (daarop gesuperponeerde) eb- en vloedwerking: bij Wijk bij Duurstede bijvoorbeeld bedraagt het verschil tussen hoogste hoogwater en laagste laagwater ongeveer 6 meter; alleen bij de laagste waterstanden is een verhoging als gevolg van de vloed merkbaar van circa 0,1 m. Bij Schoonhoven is het verschil tussen hoogste hoogwater en laagste laagwater 5 m, daarvan komt echter een variatie van 2 m voor rekening van eb- en vloedwerking. Afzettingen die gevormd zijn in en door de
zee, vindt men ten westen van de lijn Dordrecht - Rotterdam - Amsterdam. Het zal duidelijk zijn, dat de invloed van de
zee verder landinwaarts merkbaar wordt, als de zeespiegel verder stijgt. De verwachting is, dat de zeespiegel in de toekomst nog verder zal stijgen. Hoeveel deze stijging precies zal bedragen is op grond van onze huidige kennis nog moeilijk te zeggen. In de afgelopen eeuw bedroeg de zeespiegelstijging ten opzichte van het land ongeveer 15 cm. Verwacht wordt, dat de aarde warmer wordt door het toenemende broeikas-effect als gevolg van de toename van , CO2 (kooldioxide) en CH4 (methaan) in de dampkring. Dit zal waarschijnlijk leiden tot een
sterkere afsmelting van ijs, en een uitzetting |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Zeespiegelstijging in Nederland in de afgelopen
5000 jaar. het smeltwater in de oceanen terecht kwam, en
de zeespiegel snel steeg. De stijging van de zeespiegel (Fig. 3) heeft
een belangrijke invloed gehad op de rivieren, vooral in het westen van Nederland. In het begin van het Holoceen was de zeespiegelstand nog zo laag, dat deze geen invloed had op de rivieren in Midden-Nederland. De rivieren hadden een diepe bedding ingesneden in de afzettingen uit de ijstijd, waardoor het rivierengebied slechts zelden werd overstroomd. Circa 3000 jaar voor Chr. (5000 jaar geleden) stond de zeespiegel op ongeveer 5 m -NAP. Dit betekent, dat bij (storm)vloed de rivieren in hun benedenlopen werden opgestuwd door de hoge zeespiegel stand. Dit leidde tot een verlies aan stroomsnelheid en een verhoging van de waterstanden, met als gevolg afzetting van veel (fijn) materiaal. Doordat het grove materiaal het eerst werd afgezet, vertonen de afzettingen van de rivieren een afname van de gemiddelde korrelgrootte in stroomafwaartse (westelijke) richting. In de gebieden tussen de rivierarmen in (de zogenaamde kommen) werd klei afgezet. Doordat de oppervlakte van de kommen in westelijke richting toeneemt, kwam er per oppervlakte-eenheid minder klei tot bezinking. Dit werd echter gecompenseerd door |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
368
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnenbocht: sedimentatie
|
||||||||
buitenbocht: geulerosie
|
||||||||
een meanderende rivier.
achter op de bodem van de rivierbedding,
terwijl bij overstromingen het iets fijnere materiaal (fijn zand, zavel) op de oevers wordt afgezet, vlak naast de rivierbedding. Op grotere afstand van de rivier, wordt in vrijwel stilstaand water het fijnste materiaal (klei) afgezet. Zo ontstaan vlak langs de rivier zandige, zogenaamde oeverwallen (Fig. 4). Naarmate de oeverwallen bij de jaarlijks voorkomende overstromingen verder worden opgehoogd, kan het grove materiaal de bedding steeds moeilijker verlaten. Dit heeft tot gevolg, dat steeds fijner materiaal op de oeverwallen wordt afgezet, waardoor in de oeverwallen de korrelgrootte naar boven toe afneemt. Men spreekt dan ook van een aflopend profiel. Bij een grondboring is een oeverwal dus te herkennen aan het feit, dat op grotere diepte steeds grover materiaal wordt aangetroffen. Wanneer een rivier met veel geweld buiten zijn oevers treedt, kunnen in de oeverwallen kleine geulen {crevassegeulen) worden gevormd, die soms enkele kilometers ver de kom in kunnen lopen. Vanuit deze kleine crevassegeulen worden weer miniatuur-oeverwallen opgebouwd. Dergelijke crevasse-afzettingen zijn als smalle ruggen te vervolgen in de Polder Blokland en in het uiterste westen van de Polder Broek (bij de eendenkooi). De afzetting van materiaal door de rivieren
|
||||||||
4. Blokdiagram van
van het water in de oceanen. De
zeespiegelstijging die daarvan het gevolg zal zijn, zal er voor zorgen, dat de waterstanden in de benedenlopen van de rivieren hoger zullen oplopen. 3.2 Meanderende rivieren
Op de overgang van de laatste ijstijd naar
het Holoceen (circa 10.000 jaar geleden) veranderde het rivierpatroon. Dit was in de eerste plaats het gevolg van de klimaatverandering, waardoor de afvoer van de rivieren regelmatiger over het jaar werd verdeeld (de rivieren waren niet meer de helft van het jaar bevroren). Ook gingen de rivieren geleidelijk fijner materiaal vervoeren, als gevolg van het belangrijker worden van andere verweringsprocessen. Tenslotte speelde de vegetatie hierbij een rol; doordat de begroeiing toenam, werden de oevers van de rivieren gestabiliseerd, waardoor ze zich minder gemakkelijk konden verleggen. Het gevolg was, dat de vlechtende rivieren veranderden in meanderende rivieren. Meanderende rivieren zijn gekenmerkt door
het feit, dat ze maar één kronkelende rivierbedding hebben, die zich slechts langzaam verlegt. De afzettingen van meanderende rivieren zijn verschillend, al naar gelang de plaats waar het materiaal wordt afgezet. Het grofste materiaal (grind en grof zand) blijft |
||||||||
369
|
||||||||
wordt verder in hoge mate bepaald door de
wijze van stromen in de bochten (meanders). In een bocht heeft het water de neiging rechtuit te stromen. Daardoor ligt de grootste stroomsnelheid langs de concave (holle) oever, die door de stroming wordt ondergraven. De bocht wordt geleidelijk naar buiten verlegd. Aan de convexe (bolle) oever wordt gelijktijdig materiaal afgezet. In het diepste deel van de bedding, dat langs de concave oever ligt (Fig. 4) bestaat de bodem uit het grofste aanwezige materiaal; naar de convexe oever neemt de korrelgrootte af met de diepte. Naarmate de rivierbedding zich verder naar buiten toe verlegt, ontwikkelt zich een zogenaamde kronkelwaard, die geheel bestaat uit beddingafzettingen (zand en grind). Bij hoog 5. Stroomgordels in de
|
water worden daarop oeverwallen opgebouwd.
De kronkelwaard vormt samen met de
oeverwallen en de rivierbedding een zogenaamde stroomgordel. Doordat de rivieren zich in het natuurlijke landschap vaak konden verleggen en een geheel nieuwe loop vormden, is een ingewikkeld netwerk van stroomgordels ontstaan (Fig. 5), met daartussen laag gelegen kommen, waarin soms ook veen kon ontstaan. Soms werden gehele stroomgordels met klei van jongere rivieren bedekt. De stroomgordels die in de laatste 3000 jaar zijn ontstaan, zijn echter nog nauwelijks met jongere afzettingen bedekt geraakt. Dergelijke stroomgordels, die in het landschap nog als relatief hoge ruggen zichtbaar zijn, worden stroomruggen genoemd. Soms zijn in een stroomrug nog de resten van omgeving van Utrecht.
|
||||||||||||||||||||
Amersfoort
|
|||||||||||||||||||||
N
|
|||||||||||||||||||||
I! V
|
|||||||||||||||||||||
U6
«Woerden |
|||||||||||||||||||||
.Zeist
|
|||||||||||||||||||||
Driebergen
|
|||||||||||||||||||||
Doorn
|
|||||||||||||||||||||
^Vianeri__
L14 \fe.i^ïK LI
\B6i ~"-~-^ B5^ ^
G12 ^
' G13
iiiiij Graafse stroomstelsel (G)
[■':]:':'■ i Benschopse stroomstelsel (B) |
|||||||||||||||||||||
Krinnpense stroomstelsel (K)
Linschotense stroomstelsel (L) I I Utrechtse stroomstelsel (U) |
|||||||||||||||||||||
370
|
|||||||||||||||||||||
Stroomgordels meteen
watervoerende rivierbed - ding Huidige rivieren en kanalen
|
||||||||||||
N
|
||||||||||||
Doorn
|
||||||||||||
6. Het rivierpatroon omstreeks 5700 BP
|
||||||||||||
de vroegere rivierbedding te herkennen als een
zogenaamde restgeul. De oude rivierbeddingen slibden na een stroomgordelverlegging langzaam dicht met klei; voor een deel werden ze vaak ook met veen opgevuld. De stroomruggen zijn voor de landbouw de
meest geschikte gronden. Omdat de bodem er op enige diepte meestal uit zand bestaat kan overtollig water gemakkelijk wegzakken, terwijl in tijden van droogte het water gemakkelijk capillair kan opstijgen. De bovengrond is gemakkelijk bewerkbaar en bestaat uit kalkrijke (lichte) klei. Het is dan ook geen wonder dat juist deze gronden het eerst voor de landbouw in gebruik werden genomen. Op de laaggelegen grote riviervlakten tussen
verschillende rivierarmen werd bij elke overstroming een dun laagje zware klei afgezet. Deze vlakten hebben een enigszins holle ligging en worden daarom kommen genoemd. De klei in de kommen is kalkloos. De |
afwatering was er van nature slecht, waardoor
ze voor het grootste deel begroeid raakten met riet, elzen en berken. Dit leidde vaak tot de vorming van veen, waarin thans nog de resten van deze planten kunnen worden herkend. Bewoning vond in de kommen pas plaats in de Late Middeleeuwen (na circa 1100) toen deze gebieden op grote schaal werden ontgonnen. 3.3 Riviersystemen in de omgeving van
IJsselstein In de omgeving van IJsselstein zijn in de
loop van de laatste 6000 jaar verschillende stroomgordels actief geweest (Fig. 5). De oudst bekende holocene stroomgordel is hier de zogenaamde Benschopse stroomgordel (B1 in Fig. 6), waarvan de afzettingen nabij IJsselstein en in de omgeving van Benschop op een diepte van ongeveer 4 meter onder het maaiveld worden aangetroffen. De rivier, die als de hoofdstroom van de Rijn moet worden |
|||||||||||
371
|
||||||||||||
btroomgordels met een
watervoerende rivierbed- ding Fossiele stroomgordels
Huidige rivieren en kanalen |
|||||||||
7. Het rivierpatroon omstreeks 4200 BP.
H. Het rivierpatrooii omstreeks 3700 BP. |
|||||||||
Stroomgordels met een
watervoerende rivierbed- ding llllll Fossiele stroomgordels
Huidige rivieren en kanalen
|
|||||||||
372
|
|||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■eeks750BP(1200AD).
op dat moment de hoofdstroom van de Rijn
vormde, en die via de Oude Rijn naar zee afwaterde. Tussen 3900 en 3200 BP ontstond de zogenaamde Stuivenhergse stroomrug (L7), die thans in de Polder Blokland nog fraai in het terrein te zien is. Daarna ontwikkelde de Hollandse IJssel zich geleidelijk aan tot de rivier zoals die nu bekend is. Aanvankelijk vond de afwatering nog plaats via de Linschoten stroomrug (LI 1), terwijl rond het begin van de jaartelling een kleine (zij)tak bestond via de Lange Linschoten (LI 2) naar Oudewater. De Hollandse IJssel benedenstrooms van Montfoort is waarschijnlijk pas aan het eind van de Romeinse tijd ontstaan. In de Middeleeuwen bestonden de nu bekende rivieren: de Kromme Rijn - Oude Rijn, de Vecht, de Hollandse IJssel en de Lek (Fig. 9). In de Late Middeleeuwen (rond circa 1100) begon de mens in te grijpen in de natuurlijke ontwikkeling van het rivierengebied. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Wc'f vivicrpatvooii omstr
beschouwd, functioneerde van ongeveer 7000 -
5300 BP (BP = voor heden). Waarschijnlijk ontstond betrekkelijk kort
daarna (het precieze tijdstip is niet bekend) al een rivier, die beschouwd kan worden ais de direkte voorloper van de Hollandse IJssel. De rivier mondde bij Woerden uit in de hoofdstroom van de Rijn, die via Wijk bij Duurstede en Utrecht naar Woerden liep (Fig. 7). Uit de kaart van de omgeving van IJsselstein (BERENDSEN 1982) blijkt, dat er ten noordwesten van IJsselstein twee restgeulen voorkomen, die respectievelijk rond 3500 en 4000 BP buiten gebruik raakten. Het is niet geheel duidelijk wat er daarna met de rivier in de omgeving van IJsselstein gebeurd is. Waarschijnlijk is er toch wel een rivier blijven bestaan, die via Montfoort naar Woerden stroomde. In ieder geval heeft deze rivier hetzij bij Knollemanshoek of bij Montfoort water ontvangen van de Jutphase stroom (L8 in Fig. 8), een zijtak van de Houtense stroom (U2), die |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
373
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De invloed van de mens
4.1 Bewoning
De oudste archeologische vondst uit de
omgeving van IJsselstein is een hak, vervaardigd uit rendiergewei, die dateert uit het Mesolithicum (circa 10.000 - 6400 BP). Deze hak werd opgezogen uit de Put van Weber ten noorden van IJsselstein (mondelinge mededeling R.J. Ooyevaar). Bij Vianen is een Laat-Mesolithische schedel opgebaggerd. De toenmalige 'bewoners' van West-Nederland waren waarschijnlijk jagers, die met de kuddes heen en weer trokken, en nog geen vaste woonplaats hadden. In het Neolithicum (6400 - 3650 jaar
geleden) werd het gebied zeker bewoond. De plaatsen, die het eerst bewoond werden waren de rivierduinen en de grote, relatief hooggelegen stroomgordels. De mensen uit deze tijd waren boeren, die vrij veel varkens, maar ook schapen en geiten hielden. De varkens werden gehoed in de toenmalige oeverwalbossen in het rivierengebied. Ook vond reeds enige akkerbouw plaats. In de Bronstijd (1800 - 700 v Chr.) was de
agrarische bedrijfsvoering al wat verder ontwikkeld; er werd bijvoorbeeld bemesting toegepast, akkers werden omheind met hekken, en het rundvee werd 's winters op stal gezet (LOUWE KOOIJMANS 1985). De gevonden nederzettingen waren 'permanent' (d.w.z. het gehele jaar door) bewoond. Bij Benschop is een bewoningsniveau gevonden op de zogenaamde Bloklandse stroomrug. Uit de Ijzertijd (700 - 50 v Chr.) zijn vele
bewoningsplaatsen bekend, vooral van de Jutphase stroomrug ten noorden van IJsselstein. In de Romeinse tijd (50 v Chr. - 400 na Chr)
moet het gebied relatief dicht bevolkt geweest zijn. Er zijn vele bewoningsplaatsen bekend van vrijwel alle grote stroomruggen. De Kromme Rijn-Oude Rijn vormde lange tijd de noordgrens van het Romeinse Rijk. Langs deze zogenaamde 'limes' werden vele 'castella' aangelegd. Bekend uit deze omgeving zijn de castella van Wijk bij Duurstede, Vechten, en |
|||||||
het Domplein. De invloed van de mens op het
landschap bleef echter toch relatief gering tot in de Late Middeleeuwen. 4.2 Bedijking
In de 11e eeuw werden in Zuidwest-Utrecht
de eerste kaden en rivierdijken aangelegd. Uit historische bronnen is bekend, dat in 1233 een zware dijk is aangelegd tussen Amerongen en Schoonhoven, onder gezag van Graaf Floris IV en Bisschop Otto III. Deze dijk is de grondslag geweest voor de Noorder Lekdijk. Omstreeks dezelfde tijd of iets later moeten ook lage dijkjes langs de Hollandse IJssel zijn aangelegd. In 1285 werd de Hollandse IJssel afgedamd bij het Klaphek, een werk dat in 1291 was voltooid. Gezien de ligging van de dam tussen de IJsseldijken in (Fig. 13) moet de Hollandse IJssel in 1285 wel bedijkt zijn geweest. De 'Nijendam', zoals de dam bij het Klaphek werd genoemd (in tegenstelling tot de oudere dam bij Wijk bij Duurstede) is voor de waterstaatkundige geschiedenis van groot belang geweest. De Noorder Lekdijk werd toen namelijk opgesplitst in twee waterstaatkundige eenheden: de 'Lekdijk Bovendams' en de 'Lekdijk Benedendams' (VAN HENGST 1898, p. 14). De grens van de Lekdijk Bovendams liep in noordelijke richting langs de Hollandse IJssel en de Meerndijk naar de stroomrug van de Oude Rijn bij De Meern. De Meerndijk is dus geen rivierdijk, maar een zogenaamde 'dwarsdijk', die bedoeld was om bij een eventuele overstroming in de Lekdijk Bovendams, het water te keren. Omdat in het begin de dijken nog niet zo
hoog waren, en alleen matig hoge waterstanden konden keren, ontstond tussen verschillende polders al spoedig een strijd om de hoogste dijken. Dit leidde weer tot een verdere verhoging van de waterstanden, omdat steeds minder polders onder water liepen. Als gevolg van de hogere waterstanden werd de kans op dijkdoorbraken steeds groter. Deze kwamen dan ook veelvuldig voor, vooral op plaatsen waar de dijken oude stroomgordels kruisen. De |
|||||||
374
|
|||||||
zandige ondergrond laat hier veel kwelwater
door, waardoor de dijken ondermijnd kunnen worden. Bij een dijkdoorbraak wordt door het binnenstromende water een uitkolkingsgat {'wiel') gevormd. Achter het wiel wordt materiaal uit het wiel afgezet, in een waaier van zogenaamde dijkdoorbraakafzettingen. Men spreekt ook wel van overslagen. De overslagen bestaan meestal uit een zandig dek, op een ondergrond van stroomrug of kom. Ook langs de Noorder Lekdijk komen vele
wielen voor. bijvoorbeeld bij Schalkwijk (doorbraken in 1496, 1523, 1624), bij het Klaphek (1672, een deel van het wiel is nog juist te zien aan de rechterkant in Fig. 13) en bij Jaarsveld (1677). Bij Jaarsveld is zowel binnendijks als buitendijks een wiel te zien (het buitendijkse wiel is overigens vrijwel geheel dichtgeslibd). Op sommige plaatsen zijn de |
||||||||
wielen gedempt, zoals in de Polder Batuwe en
ten zuidwesten van de kerk in Jaarsveld. Ook de Meerndijk is tenminste éénmaal doorgebroken, namelijk bij een overstroming van de Lekdijk Bovendams in 1747. Daarbij is ca. 500 m ten zuiden van de autoweg Utrecht- Den Haag een wiel gevormd aan de westkant van de dijk. Het materiaal voor de dijkaanleg werd
betrokken uit de onmiddellijke omgeving; vaak ziet men dan ook uitgegraven laagten evenwijdig aan de rivierdijken liggen. Dit is fraai te zien langs de Noorder Lekdijk tussen Lopikerkapel en Uitweg. De 'kleiputten' (Fig. 10) zijn tegenwoordig vaak beschermde gebieden in verband met de bijzondere flora en fauna. Zoals hierboven reeds bleek, zijn de dijken
sinds hun aanleg in de Middeleeuwen nog vele |
||||||||
10. Kleiputten langs de rivierdijk van de Lek
|
||||||||
375
|
||||||||
Als gevolg hiervan zijn de uiterwaarden hoog
opgeslibd. Dit was in feite ongunstig voor het waterbergend vermogen van de uiterwaarden. Bij de Lek bedraagt het hoogteverschil tussen de uiterwaarden en het binnendijkse land vaak meer dan 2 m. plaatselijk zelfs 4 m. Door het afgraven van klei ten behoeve van de steenfabrieken is het hoogteverschil echter vaak weer kleiner geworden, waardoor ook het waterbergend vermogen weer toenam. Op sommige plaatsen is 2-3 m klei en zavel (een mengsel van klei en zand) weggegraven. Door het afsnijden van rivierbochten zijn in
de uiterwaarden vaak nog verlaten rivierbeddingen (zogenaamde strangen) te herkennen. Voorbeelden hiervan uit de direkte omgeving zijn de Kil van de Kleine Lek ten zuiden van de IJsseldam en de Binnenlek bij dc' Waal hij Hurwenen.
|
|||||||
malen verhoogd. Ze werden in de loop der
eeuwen op een relatief smalle dijkvoet steeds hoger opgetrokken. Dergelijke dijken zijn bij hoge waterstanden instabiel. Deze situatie is feitelijk de belangrijkste reden voor de dijkverbetering (Fig. 11), die in de afgelopen jaren ook tussen Vreeswijk en Schoonhoven heeft plaatsgehad. De verbreding van de dijken is daarbij eigenlijk nog belangrijker dan de verhoging. 4.3 Uiterwaarden
Door de bedijking van de grote rivieren
kwam er een einde aan de natuurlijke ontwikkeling van het stroomruggen en kommen landschap. De rivieren konden zich nu niet meer verleggen en de afzetting van materiaal vond uitsluitend nog plaats in de uiterwaarden. //. Dijkverzwaring langs
|
|||||||
376
|
|||||||
Willige Langerak.
4.4 Terpen
Omdat na de bedijking de waterstanden bij
overstromingen zo hoog opliepen, werden op vele plaatsen in het rivierengebied, vooral in de periode 1400- 1600 'opgehoogde woonplaatsen' (woerden, worden) gebouwd. Deze zijn te vergelijken met de Friese terpen, alleen werden de terpen in Friesland al voor de bedijking aangelegd. In de Lopikerwaard komen ze vooral voor in Benschop, langs de Benschopperwetering. 4.5 Ontginning
Tot in de 10e eeuw lagen de (hoofdzakelijk
agrarische) nederzettingen uitsluitend op de hooggelegen stroomruggen. Deze stroomruggen hadden een onregelmatige, blokvormige verkaveling. De kommen vormden een ontoegankelijke wildernis, overwegend bestaande uit moerasbos. Tegelijk met, of direkt na de bedijking
kwam hierin een drastische verandering, doordat de komgebieden werden ontwaterd en ontgonnen. Dit gebeurde door het graven van weteringen met dwarssloten. Het (moeras)bos werd gekapt en de kommen werden in gebruik genomen door de landbouw. De lage komgebieden bleven echter nog eeuwenlang te nat, waardoor de gronden eigenlijk alleen geschikt waren voor hooiland. Het veengebied van West-Nederland was
ten tijde van de ontginning (1100 - 1300) in bezit van de Graaf van Holland en de Bisschop van Utrecht. Deze gaveh de wildernis voor systematische ontginning uit aan groepen kolonisten. Deze ontginningen, die bekend staan als cope-ontginningen (Fig. 12) hebben het karakteristieke verkavelingspatroon opgeleverd, dat nu nog het West-Nederlandse veengebied beheerst. Vele namen herinneren aan de cope-ontginningen, bijvoorbeeld Heycop, Gerverscop, Benschop, Willeskop, Reyerscop. De ontginning vond plaats vanuit een ontginningsbasis (een weg op een |
stroomrug, rivier(dijk) of gegraven wetering),
vanwaar een bepaalde diepte, meestal ongeveer 1250 m werd uitgezet. De kavels kregen een breedte van circa 113 m, zodat de oppervlakte per kavel 16 'morgen' (ongeveer 14 hectare) bedroeg. Dit was destijds voldoende voor een gezinsbedrijf. De boerderijen werden gebouwd op de kavels langs de ontginningsbasis, waardoor zeer langgerekte dorpen ontstonden zoals Benschop. De kavels zijn begrensd door sloten, welke steeds loodrecht staan op de tevoren gegraven weteringen, die als ontginningsbasis dienst deden. De woeste grond werd door de bewoners zelf in cultuur gebracht. De kolonisten kregen het vrijwel onbeperkte gebruiksrecht, en waren slechts een symbolisch bedrag verschuldigd aan de bisschop, als erkenning van diens gezag. Bij de cope-ontginningen liggen langs de
weteringen aan de ontginningsbases de zogenaamde 'voorwegen', waarlangs de boerderijen liggen. De ontginningen werden rondom vaak beschermd tegen het water van belendende ontginningen: aan het eind door een Achterkade of Lansing (= landscheiding); aan de oost- en westgrens door een loodrecht hierop staande kade, de 'Zijdewende' of 'Meent'. Langs deze wegen of kaden komt van oudsher geen bewoning voor. Daarnaast zijn er polderwegen, eveneens zonder bewoning, die de naam Uitweg, Steeg of Opweg dragen en die in de lengterichting van de kavels lopen naar de toenmalige 'bewoonde wereld'. Voorbeelden zijn de Bovenkerkweg en de Benedenkerkweg bij Montfoort, de Eitersesteeg bij IJsselstein, de Damweg bij Polsbroek, de Breedesteeg bij Lopikerkapel en de Uitweg bij Uitweg. Verder komen in sommige cope-ontginningen zogenaamde Tiendwegen voor, bijvoorbeeld in de Polder Willige Langerak, in de Polder Willeskop en bij Zeist. Vroeger is wel verondersteld dat de Tiendwegen aangelegd zouden zijn in verband met de verplichte betaling van 'tienden' (belasting in natura). DEN UYL (1963, pp. 19-22) is echter van mening, dat deze verklaring van de naam |
||||||
377
|
|||||||
-^ Richting van de ontginning
...... Eindevandeontginning
iii^iL: Na voortschrijding vande
ontginning verplaatste ontginningsbasis O 5l<m
|
||||||||||
12. Cope-verkaveling in Zuidwest Utrecht.
|
||||||||||
Tiendweg onjuist is. Hij merkt op, dat de
Tiendwegen de functie van kwelkaden hadden. In zuidwest-Utrecht komen de Tiendwegen inderdaad alleen voor in cope-ontginningen, die langs de rivieren liggen. Bij Heukelum aan de Linge ligt een Tiendweg, die gedeeltelijk Kweldijk heet. Het woord Tiendweg zou volgens DEN UYL (1963) zijn afgeleid van |
tien (=trekken, zijgen, zuigen).
De ontginningsblokken van de cope-
ontginningen zijn als bestuurlijke en waterstaatkundige eenheden lang zelfstandig gebleven. Gemeentegrenzen en waterschapsgrenzen vallen dan ook vaak samen met die van de oude ontginningen. Een mooi voorbeeld van cope-ontginningen vindt men bij |
|||||||||
378
|
||||||||||
verder beïnvloed door:
- uitbaggeren. De Hollandse IJssel moest al
in 1485 worden uitgediept; ook daarna is dit nog enkele keren gebeurd (DEN UYL 1963, p.31). - bochtafsnijdingen. Een voorbeeld is de
afsnijding van de Roodvoet-meander bij Wijk bij Duurstede aan het eind van de vorige eeuw. - de aanleg van kribben en strekdammen (in de
19e eeuw) in de Nederrijn-Lek, om de rivier vast te leggen en op diepte te houden. - de aanleg van stuwen bij Hagestein en Maurik
(1961-1966), om de afvoer te kunnen reguleren (Fig. 14). - de aanleg van een dam met sluizen in de
Hollandse IJssel bij Gouda (1851-1862). - de aanleg van de stormvloedkering bij
Krimpen aan de IJssel (1958), waardoor extreem hoge vloedstanden op de Hollandse IJssel kunnen worden vermeden. 4.7 Aanleg van kanalen
De afdamming van de Kromme Rijn in
1122 verminderde voor Utrecht het waterbezwaar, maar was tegelijkertijd nadelig voor de handel van de stad. Vanuit Utrecht is dan ook bij herhaling moeite gedaan om de schepen langs Utrecht te laten varen. Deze moeite kwam onder andere tot uiting in het graven van verbindingen naar de belangrijkste waterwegen. Voorbeelden hiervan zijn: - De Vaartsche Rijn (vroeger 'Nieuwe Rijn'
genoemd). Dit kanaal is in vier etappes gegraven. Het eerste deel, van de Tolsteegpoort tot nabij de Liesbosch in de stad Utrecht, dateert waarschijnlijk al uit de He eeuw. Het tweede deel, van de Liesbosch tot Oudegein werd omstreeks 1148 gegraven. Bij Oudegein sloot dit kanaal aan op een crevassegeui langs |
|||||||
Lopik, waar de ontginning heeft plaatsgehad
vanuit de Lopikerwetering. De bochten in de wetering worden in noordelijke richting driemaal herhaald in het verkavelingspatroon (Fig. 12). VINK (1926, p. 194) en POELMAN (1966, p. 17) beschouwen de Lopikerwetering als een natuurlijk veenstroompje (kom- ontwateringsgeul), de Lobeke genaamd. Deze Lobeke is door een gegraven kanaal ('Graaf') verbonden met de Enge IJssel (van oorsprong een crevassegeui). De verbonden wateren zijn samen de ontginningsbasis geweest voor Lopikerkapel, Lopik en Cabauw. Benschop en Polsbroek sloten later op deze ontginningen aan. De Polder Blokland (afgeleid van 'beloken' =afgesloten land) tussen Benschop en Montfoort is een restontginning die het laatst aan de beurt kwam, en daardoor een onregelmatige vorm heeft gekregen. De weteringen werden door 'vlieten'
verbonden met de rivier, waar overtollig water geloosd werd. Tot 1450 vond deze lozing op 'natuurlijke' wijze (dal wil zeggen door middel van uitwateringssluizen) plaats. Door de wateronttrekking trad echter inklinking op, zodat omstreeks 1450 de uitwatering niet meer op natuurlijke wijze kon plaatsvinden, en bemaling met windmolens noodzakelijk werd. Betere ontwatering leidde steeds opnieuw tot verdergaande inklinking, zodat men eind 16e eeuw - begin 17e eeuw over moest gaan op tweetraps bemaling (twee molens achter elkaar). Na 1870 kwamen de stoomgemalen in gebruik. Inmiddels zijn deze allemaal vervangen door elektrische gemalen. 4.6 Veranderingen aan de rivieren
Vrij snel na de bedijking zijn de Kromme Rijn en de Hollandse IJssel afgedamd, waarschijnlijk omdat deze ondiepe, reeds gedeeltelijk verzande rivieren bij hoge waterstanden veel gevaar voor overstromingen opleverden. De afdamming van de Kromme Rijn heeft waarschijnlijk omstreeks 1122 plaatsgevonden. De Hollandse IJssel werd in 1285 afgedamd (Fig. 13). De rivieren zijn |
|||||||
379
|
|||||||
JJ. De IJsseldam bij het Klaphek, links is de Lek nog juist zichtbaar.
|
|||||||
'
|
|||||||
381
|
|||||||
380
|
|||||||
de Randdijk (thans is dit gebied geheel
veranderd door de bebouwing van Nieuwegein). In Utrecht was omstreeks 1127 de Oude Gracht (toen 'Nova Fossa' geheten) gegraven, zodat er na het graven van het tweede deel van de Vaartsche Rijn een verbinding bestond tussen het centrum van Utrecht en de Hollandse IJssel (VAN DOORN 1959, p.15). De dijk langs de 'Nieuwe Rijn' heette Rijndijk en enkele heerlijkheden in de buurt kregen de namen Rijnhuizen, Rijnenburg en Rijnestein. De Vaartsche Rijn heeft voor de Utrechtse handel vervolgens de plaats ingenomen van de Kromme Rijn, waardoor de naam 'Nieuwe Rijn' verklaard kan worden. Een natuurlijke Rijnloop langs de Vaartsche Rijn, zoals door sommige auteurs is beschreven, heeft in ieder geval nooit bestaan. Na de afdamming van de Hollandse IJssel bij Het Klaphek in 1285 werd omstreeks 1289 de 'Nyer Vaart' gegraven vanuit Jutphaas naar De Wiers bij Vreeswijk. Volgens VAN DOORN (1959) kreeg daarna het gehele kanaal van Utrecht tot Vreeswijk de naam 'Vaartsche Rijn'. Omstreeks 1373 werd het vierde deel van de Vaartsche Rijn gegraven van De Wiers naar de Lek. - De Doorslag. Volgens VAN DOORN (1959)
zou dit kanaal in twee gedeelten zijn gegraven. Het eerste deel liep van Jutphaas tot Oudegein, waar het kanaal aansloot op een crevassegeul langs de Randdijk. Hier lag reeds in 1217 een dam. De crevassegeul langs de Randdijk is waarschijnlijk bij een doorbraak van de Noord- IJsseldijk verzand. De dam bij Oudegein werd daarna 'doorgeslagen', en het kanaal werd verlengd tot Het Gein, waar een verbinding met de Hollandse IJssel werd gemaakt. Het gehele kanaal werd naar de doorgeslagen dam 'De Doorslag' genoemd. - De Leidsche Rijn. Ook de Leidsche Rijn is in
enkele etappes gegraven. Het oudste deel, dat rond 1385 tot stand kwam, vormde de verbinding tussen de Lange Vliet (ten zuiden van De Meem) en de Oude Rijn ten westen van |
|||||||
Harmeien. Rond 1545 schijnt er een verbinding
gemaakt te zijn tussen de Oude Rijn en de Vleutense Vaart. In 1665 kwam het laatste stuk van de Leidsche Rijn, van Oog in Al tot in de binnenstad van Utrecht tot stand. - Grachten en singels. Vanuit de stad Utrecht
werd een verbinding gegraven naar de Oude Vecht (1148), en later naar de Vecht, langs het Karthuizer klooster (1338). Verder werden in de stad diverse grachten gegraven: de Oude Gracht (1127), de Catharijnesingel (1122), de Nieuwe Gracht (1393), en de Maliesingel (1318). Tenslotte zijn enkele kanalen gegraven,
waarbij het handelsbelang van Amsterdam voorop stond, namelijk het Merwedekanaal (1881-1893) en het Amsterdam-Rijnkanaal (1933-1954).
4.8 Landgebruik
Het landgebruik in het rivierengebied was
vanaf het begin sterk aangepast aan de natuurlijke omstandigheden. Tuinbouw en akkerbouw kwamen uitsluitend voor op de stroomruggen, griend (wilgen- en elzenhakhout) en hooiland in de kommen. Grasland kwam zowel op de stroomruggen als in de kommen voor. Tuinbouw en akkerbouw zijn sinds de vorige eeuw sterk achteruitgegaan ten gunste van de hoeveelheid grasland. Sinds het begin van de 20e eeuw is het fruitteelt areaal sterk toegenomen. Onder invloed van economische factoren is het de laatste 10-20 jaar echter weer afgenomen. Vele hoogstamboomgaarden zijn bovendien vervangen door laagstamboomgaarden in verband met de hoge plukkosten. In de uiterwaarden is sinds de vorige eeuw
vooral de hoeveelheid griend sterk afgenomen. Op vele plaatsen in de uiterwaarden zijn de restanten van de vroegere griendcultures nog te zien aan het hobbelige reliëf van de zogenaamde spekdammen, waarop vroeger de jonge wilgen werden geplant. |
|||||||
382
|
|||||||
14. Sluw in de Nederrijn hij Mauvik.
|
||||||||
In recente tijd zijn op veel plaatsen, zowel
in de uiterwaarden als op de grote stroomruggen, grote plassen ontstaan, als gevolg van het zuigen van zand ten behoeve van de wegenbouw. Voorbeelden zijn de plas 'Everstein' bij Hagestein, de 'Put van Weber' en de Vuilstortplaats in Mastwijk. Sinds het begin van de 20e eeuw is de
hoeveelheid bebouwd gebied sterk toegenomen. De technologische ontwikkeling heeft ertoe geleid dat het ingrijpen van de mens steeds minder werd aangepast aan de natuurlijke omstandigheden, waardoor helaas ook een groot deel van het oorspronkelijke cultuurlandschap op een onherstelbare wijze is aangetast. |
Literatuur
BERENDSEN, H.J.A. (1982), De genese
van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht - een fysisch-geografische studie. Rijks universiteit Utrecht: Utrechtse Geografische Studies 25, 256 pp. (het boek is uitverkocht; kaarten zijn nog wel verkrijgbaar). BERENDSEN, H.J.A. Red. (1986), Het
landschap van de Bommelerwaard. Amsterdam/Utrecht: Nederlandse Geografische Studies 10. DOORN, Z. van (1959), Uit de vroege
geschiedenis van Rijpickerwaard en omgeving. |
|||||||
383
|
||||||||
No. 2038, zonder plaats, zonder uitgever.
DOORN. Z. VAN (1964), De geschiedenis
van het aftichelen van kleiland langs de Oude Rijn en de invloed op de landbouw en het landschap. Landbouwkundig Tijdschrift 76, pp. 140-149. HARBERS, P. (1981), Toelichting bij
kaartblad 38 Oost Gorinchem. Stichting voor Bodemkartering Wageningen. HENGST, J.A. VAN (1898), De Lekdijk
Benedendams en de IJsseldam. Geschiedenis van dit Hoogheemraadschap vanaf de vroegste tijden tot in de tweede helft der negentiende eeuw. Deel 1: 860-1648. 's-Gravenhage: Swart. Deel 2 en deel 3: zie ITTERSUM, F.A.R.A.van. ITTERSUM, F.A.R.A. VAN (1906-1907),
De Lekdijk Benedendams en de Usseldam. Geschiedenis van dit Hoogheemraadschap vanaf de vroegste tijden, tot in de tweede helft der negentiende eeuw. Deel 2: 1648-1795. Deel 3: 1795-1905. Utrecht: Swart. LOUWE KOOIJMANS, L.P. (1985),
|
|||||||
Sporen in het land. De Nederlandse delta in de
prehistorie. Amsterdam: Meulenhoff Informatief. POELMAN, J.N.B. (1966), De bodem van
Utrecht. Wageningen: Stiboka. UYL, W.F.J. DEN (1960), De
Lopikerwaard, deel 1: Dorp en kerspel. Utrecht: Kemink. UYL, W.F.J. DEN (1963), De Lopikerwaard, deel 2: De Waterschappen. Utrecht: Kemink. VERBRAECK, A. (1970), Toelichtingen bij
de geologische kaart van Nederland, schaal 1 : 50.000, blad Gorinchem Oost (38 O). Haarlem: Rijks Geologische Dienst. VINK, T. (1926), De Lekstreek, een
aardrijkskundige verkenning van een bewoond deltagebied. Dissertatie, Amsterdam. ZAGWIJN, W.H. (1975). De
paleogeografische ontwikkeling van Nederland in de laatste drie miljoen jaar. Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, Geografisch Tijdschrift, Nieuwe Reeks 9, pp. 181-201. |
|||||||
384
|
|||||||
Wolven in de buurt van
IJsselstein |
|||||||||||
door
P. W. A. Broeders |
|||||||||||
plaatsen in de omgeving grote sommen gelds
bijeen zijn gebracht), die men zal gheeven dengeenen, die eenighe van deselve wolven connen ommebrenghen ende dooden. Ende omme ons in gelijcke saecke te vervoegen (= En om niet achter te blijven), is geordonneert ende eendrachtelick besloten bij den drossart, schoudt, ende magistraet van Ysselsteyn, dat zoe wie eenighen Woljfin onze voors. (= eerder genoemde) \anden ommebrengt, 't zij met schieten ojf andersins, zal gerecompenseert ende heschonckenworden van 't Gemeen Lant met een vereeringe van vijjf ponden Vlaemsch 2). Elck segge den anderen voorts Actum (=Opgemaakt) in der cameren op den stadthuyze, opden 6en Junii 1590 ouden stijl 3). Aldus gepubliceert voor op (de) puye van het
stadthuys dair men gewoentelick publicatie is doende, opten Villen Junii ao 90 antiquo. Oirconde mijn handt. Bij mijn, gerichtsbode: (w.g.) Adrijaen Jacohsz. 4). Drie jaar later volgde een soortgelijke
oproep: Alzoe men bevindt dat den Wolff hem is
onthoudende alhier in onzer jurisdictie (= zich |
|||||||||||
Op zoek naar iets anders stuitte ik in de
inventaris van de Collectie Rijsenburg in het Rijksarchief te Utrecht op een omschrijving die mijn aandacht trok: "Wolvenjacht in de omgeving van Culemborg en IJsselstein". Bij inzien van het dossier 1) bleek het twee oproepen te bevatten waarin boereninwoners van de stad werden aangespoord deel te nemen aan een wolvenjacht. Hier volgt de letterlijke tekst: Alzoe nu kortst (= Omdat nu sinds kort), Godt
heter 't, alhier in Onzen Heeren landt van Ysselsteyn is gecommen den Wolff, zoedat aen de heesten verscheuringhe te hezorghen staet {= zodat men bang moet zijn dat de (koe) heesten verscheurd zullen worden), alzoe hij nyet ophouden en sall (= omdat hij er niet mee zal ophouden) alhier weder te kommen, oick mede zoe (= en ook omdat) hij int Sticht van Utrecht ende over de Leek tot diverschen stonden hem heeft laeten vinden (= een groot aantal keren is aangetroffen), doende een onspreeckelijcke groote schade aen de heesten, jae hebbende corts verschuert ende ommegehracht eenjonck schamel meysken, zoedat om dat'tzeljfte verhueden, beletten ende voor te kommen all omme bij onze naebueren zijn gestelt groote penningen (=zodat om dergelijke dingen verder te voorkomen door de |
|||||||||||
385
|
|||||||||||
geownten. Elck wacht hem van schaede. Actum
den XVI Aprilis 1593 ouden stijl 3).
Aldus gepuhliceert voor op die puye van het
stedehuys, daermen gewoinnelick publicatie is
doende.
Actum ut supra. Oirconde mijn handt:
Bij mijn gerichtsbode:
(w.g.) Adrijan Jacohsz.
|
|||||||||
in ons rechtsgebied oplioudt) ende onytrent (=
en in de buurt van) onze omleggende landen, die clachtelyck versoeck hebben gedaan ende geresolveert sijn tegens morgen goets tijts (= morgen op de beste tijd) te doen een gemeyne (= algemene) \ersamelinghe, ommc met onze borgeren ende ingelanden gelijckelijvk den Woljfte jaghen ende vernielen, tot conservatie (= tot behoud)vi:/// onze ende luiere beesten ende schaepen; is eendractelick geslooten ende rijpelijck geaviseert bij den lieereii drossart. schoudt ende magistraet deezer steede, dat uiiyt elck hiiys hebbende beesten ofte zullende weyden beesten dit jegenwoordich jaer: zoe van onzer steede ende landt onder den schoudtampte sortecrende, hen tegens morghen te zesse uren voor noene precies hen te laeten vinden bereyt voor den stadthuyse, hebbende kaetsballegers 5) ende ander bequaem geweer totter jacht dienende, met haere groote bequame honden, omme de ondersaetcn te quartieren (= in te delen) de jacht aen te neemen, de woljj te jaegen tot conservatie van onse heesten ende verdere schaede. Ende zoe in deeze eenighe onwillich bevonden worden (hem) tot de jacht te laten vinden, zal verbeuren een boete van zesse stuyvers, die men hen datelick zal aff neemen, na peenen recht (= wat een rechtvaardige straf is) ende tot profijt van de goetnilligers, zoe de bueren zullen doen in elck quartier (= in e.\ke groep die gevormd wordt) een gemeyne uuytboseminghet (= een gemeenschappelijke uitval), naer ouwer |
|||||||||
Noten
1 Twee afschriften van archiefslukken opgenomen
inde Collectie Rijsenburg nr 1590, RAU.
2 Een pond Vlaemseh: zes gulden
3 Paus Gregorius XIII hervormde de kalender door
oa te besluiten dat op 4 oktober 1582 onmiddelijk 15 oktober 1582 zou volgen; in Nederland is de Gregoriaanse kalender in de verschillende provincies op diverse tijdstippen ingevoerd tussen 1582 en 1701. Volgens de vernieuwde kalender moei dus in de eerste tekst resp. aan 17 en 19 juni 1590 en in de tweede aan 27 april 1593 gedacht worden. 4 Onder deze tekst staat: "Naar het oorspronkelijk
papier bewaard in hel archief van de stad IJsselstein, portef no. 8". 5 In: J. Verdam: Middelnederlands Handwoorden-
boek. Den Haag, 1961 vond ik alleen dat de eerste betekenis van "Caetse" is: Vervolging van een vijand; jacht op een wild dier (vgl. het Franse |
|||||||||
386
|
|||||||||
Het Maarschalkerweerd-orgel in de
Nicolaasbasiliek te IJsselstein |
||||||||||
door
René Verwer |
||||||||||
Op 4 februari 1990 vond na een restauratie
in drie fasen de heringebruikname plaats van het orgel van de Sint Nicolaasbasiliek. Het instrument is qua klankkarakter weer geheel in de oorspronkelijke staat teruggebracht, terwijl de speelaard aanzienlijk is verbeterd. Hiermee kan het orgel zich weer scharen onder de fraaiste specimen van de Utrechtse orgelmaker Michael Maarschalkerweerd (1838-1915). In 1853 vond het herstel van de
bisschoppelijke hiërarchie in Nederland plaats. Ons land werd wederom een kerkprovincie van Rome en de katholieke emancipatie zou zich in haar volle omvang gaan voltrekken. Reeds in de eerste helft van de 19e eeuw waren veel nieuwe bedehuizen gebouwd in de zg. 'Waterstaatsstijl'. In 1869 werd door de toenmalige kapelaan
van de Utrechtse Sint Catharinakathedraal, Gerard van Heukelum, het Bemulphusgilde opgericht, waarin de kerkelijke kunst zich bijzonder gestimuleerd zag. Spoedig sloten zich diverse kunstenaars aan, o.a. de architect Alfred Tepe (1840-1920), de beeldhouwer Wilhelm Friedrich Mengelberg (vader van de latere dirigent van het Concertgebouworkest te Amsterdam), de glazenier Geuer, de edelsmeden Brom en de orgelmaker Michael Maarschalkerweerd. In tegenstelling tot Pierre Cuypers, die de
vroege Franse gothiek tot voorbeeld nam, zocht Tepe meer aansluiting bij de latere Nederlandse |
||||||||||
Waterstaatskerk in de Lopikerwaard.
Parochiekerk van de H. Barnahas te Haastrecht uil 1854 Westfaalse gothiek. Naar zijn idee lag in de
gothische kunst de bloei van de Rooms- Katholieke Kerk. Diverse kerken werden volgens deze
inzichten ontworpen en ingericht o.a. St. Nicolaas te Jutphaas (thans Nieuwegein), St. |
||||||||||
387
|
||||||||||
lichtkronen en de neo-gothische koorbank uit
de afgebroken O.L.V. Kerk aan de Utrechtse Biltstraat. We keren terug naar het orgel. De nieuwe
kerk was voorzien van een grote koortribunc. waarop het schuilorgel werd geïnstalleerd. Hoe het daar gestaan heeft is onbekend; omdat het vrij klein van omvang was, is de kans niet uitgesloten dat het een plaats kreeg middenachter. Het gebrandschilderde raam daar werd pas in 1937 aangebracht. Al spoedig bleek, dat het instrument te klein was voor de veel grotere hallenruimte (52 meter lang, 24 meter breed, intericurhoogte 18 meter). Op 30 november 1907 gaf de Utrechtse
Aartsbisschop Mgr. H. van de Wetering zijn fiat voor de bouw van een nieuw orgel. De opdracht werd gegeven aan de toen zeer gerenommeerde Utrechtse orgelmaker Michael Maarschalkerweerd. In aanleg komt de traditie van de
Maarschalkcrwcerds voort uit het beroemde orgelbouwersgeslacht Biitz (orgels in o.a. Dom te Utrecht en tal van hervormde en lutherse kerken in Amsterdam, Den Haag. Delft, Woerden, 's-Hertogenbosch, Benschop en Hsselstein). Pieter Maarschalkerweerd (1812- 1882) was leerling van Jonathan Biitz en stichtte in 1840 een eigen bedrijf (aanvankelijk in samenwerking met Christiaan Stulting). Rond 1870 kwam zijn zoon Michael in het bedrijf werken, nadat deze eerst een ingenieursopleiding had genoten en voorbestemd was om naar Nederlands Oost- Indië te gaan. In de loop van de volgende jaren nam Michael het bedrijf van zijn vader over. Alvorens we ons gaan bezig houden met een
aantal stijlkenmerken van dit orgeltype, is het verstandig de lezer uitleg te verschaffen over enkele algemene bouwprincipes. Het orgel is in drie belangrijke groeperingen opgesplitst: de windvoorziening (blaasbalgen, windkanalen), de mechaniek (overbrenging van toets naar pijp) en tenslotte het pijpwerk. De speeltafel beschikt over een of meerdere klavieren (toetsenborden) en een pedaal, waarbij elk |
|||||||
Bouwtekening van de Nikolaaskerk uit IHH5.
Michaël te Schalkwijk, Willibrordus en
Martinus in Utrecht en voorts te Benschop, Maarssen, Abcoude, Raalte, Amsterdam ("Krijtberg"), in totaal rond de zestig kerken, waarvan vele nog te bewonderen zijn. In september 1887 werd de Hsselsteinse St
Nicolaaskerk plechtig in gebruik genomen; het ontwerp was van Tepe en veel van het kerkmeubilair kwam uit het Utrechtse atelier van Mengelberg. Uit de schuilkerk aan de Havenstraat gingen oa. de fraaie Vlaams- barokke preekstoel, de communiebank en het Meere-orgel mee naar het nieuwe kerkgebouw. In de loop van deze eeuw werd de kerk
verder verrijkt met o.a. de prachtige gebrandschilderde ramen en - in 1972 - de |
|||||||
388
|
|||||||
klavier een eigen pijpengroep bevat. De pijpen
zijn onderverdeeld in zogeheten registers (klanktimbres) en naar klankhoogte gerangschikt. Het spreekt voor zich dat kleine pijpjes hoge tonen voortbrengen en grote pijpen lage tonen. Pijpen staan opgesteld op zgn. windladen, deze vormen de kern van het instrument, omdat alle onderdelen hier samenkomen. Het aantal pijpen loopt in een orgel vrij snel
op: per register zijn er in principe evenveel als er toetsen op een klavier aanwezig zijn. In de St. Nicolaasbasiliek meet de grootste pijp circa zes meter, de kleinste is zo groot als een potlood (32 tot circa 12000 trillingen per seconde). Het orgel heeft van alle muziekinstrumenten de grootste klankomvang. Zowel Pieter als Michael in zijn eerste
periode bouwden volgens de stijl van Batz, die gekenmerkt wordt door een traditionele Hollandse orgelbouw met twee klavieren (Hoofdwerk en Bovenwerk) en een vrij pedaal. Deze types waren bij uitstek geschikt voor de gemeentezang in de protestantse eredienst en klonken derhalve nogal "on-katholiek". Mede door de inzichten van het Bemulphus-
gilde moet Michael Maarschal kerweerd gezocht hebben naar een mystieke klank, die sterk zou afwijken van wat op dat moment in Nederland gebruikelijk was. Hij ging zich daarom oriënteren in het buitenland, waar - vooral in Frankrijk en Duitsland - de orgelbouw in hoog aanzien stond. Terwijl in ons land de orgelbouw artistiek min of meer tot stilstand was gekomen, waren figuren als Cavaillé-Coll (Parijs) en Walcker (Ludwigsburg) alom gerespecteerd vanwege hun vooruitstrevende ideeën. Hierdoor ontstond bij Maarschalkerweerd (en bij een andere Nederlandse bouwer, genaamd P.J. Adema) een stijltype dat zich onderscheidde van de orgels die in Nederland op dat moment werden vervaardigd. De klank van Maarschalkerweerd- orgels is warm en rond, zowel in de zachte als in de krachtige registers. Elk register heeft een duidelijk en voornaam karakter. |
De overgang van de eerste naar de tweede
stijlperiode tekent zich rond 1885 af. Er wordt gestreeft naar een opzet van registers en intonatie naar ideeën van de Franse meesterbouwer A. Cavaillé-Coll (1811-1899). Deze orgels noemen we symphonisch vanwege het uitermate romantische klankbeeld. Bij de namen van registers zien we veel orkestinstrumenten, die als zodanig geïmiteerd worden (Violon, Viola da Gamba, Fluit, Piccolo, Fagot, Hobo, etc.) Voorts staat een deel van het pijpwerk in een zogeheten crescendokast. Dit is een aan bijna alle zijden gesloten ruimte, waar door middel van houten lamellen aan een of twee kanten het geluid kan worden getemperd. Door dit sterk-zacht effekt kan de organist alle expressie in de te spelen muziek aanbrengen. De grote Franse organist César Franck (1822-1890), zelf bespeler van een Cavaillé-Collorgel in een Parijse kerk, vatte zijn instrument samen in een zeer kernachtige uitspraak: "Mon orgue est un orchestre!" ("Mijn orgel is een orkest!")- In de laatste periode (1896-1915) bouwde
Maarschalkerweerd als een der eersten pneumatische orgels. De overbrenging vond niet meer plaats middels een aaneenschakeling van houten latten (het zgn. mechanisch systeem), zoals tot dan toe gebruikelijk was, maar door een systeem van koperen buizen, waarbij de aanspraak van de pijpen door winddruk tot stand kwam. Dit idee was in de op industriegebied revolutionaire 19e eeuw ontstaan. Het klankkarakter werd in deze laatste periode niet ingrijpend gewijzigd. Uit de werkplaatsen van Maarschalkerweerd
kwamen in totaal circa 175 orgels (nieuwbouw- en restauratieprojekten). Onder de belangrijke instrumenten noemen we Amsterdam- Concertgebouw, Delft-St. Jozef, Zwolle-O.L.V. Kerk ("Peperbus"), Rotterdam-Kralingen-St. Lambertus, Eindhoven-Augustijnenkerk, Utrecht-Kathedraal St. Catharina en de Willibrordus- en Augustinuskerk, en voorts Sneek, Oosterhout, Oudewater, Jutphaas e.a. Door de samenwerking binnen het |
||||||
389
|
|||||||
Rechterkas van het orgel: links jahnizieen van
de Creseendokast. was, moge blijken uit het feit, dat een dergelijk
instrument thans (1991) zeker vijf ton moet kosten bij eventuele nieuwbouw. De inwijding vond plaats op 10 december 1908. Het orgel verdeelde men over twee zgn.
kassen, dit om de raampartij geheel vrij te laten. De neogothische stijl hiervan past goed bij het kerkinterieur. De afmetingen van de kassen zijn: diepte max. 5.20 m., breedte max. 2.40 m., hoogte circa 8.00 m. In de linkerkas kwam het Hoofdwerk (in twee etages), de rechterkas bestemde men voor het Crescendowerk. Het pedaal werd verdeeld over de beide kassen. In totaal waren 1480 pijpen over 26 registers beschikbaar. Het instrument kreeg de volgende dispositie (= samenstelling der registers): |
|||||||
Rechterkas van het orgel.
Bemulphusgilde zien we nogal wat
Maarschalkerweerd-orgels in Tepe-kerken. Met de bouw van het IJsselsteinse orgel
werd direct na de opdracht aangevangen; het was binnen de gestelde termijn van anderhalf jaar klaar. Het uit 1792 daterende Meere-orgel kwam na de verkoop (f. 250,00) uiteindelijk terecht in de Gereformeerde Bethelkerk te Urk, waar het in gewijzigde staat nog immer functioneert (zie verder artikel L. Murk in HKY nr. 48, maart 1989, pp. 149-155). De bouw van het nieuwe orgel was mogelijk
geworden door een uiterst vorstelijke gift van f. 10.000,00 door de heer A. van Kippersluis, een der kerkmeesters. Hiermee was de aanschaf in zijn geheel afbetaald. Dat dit bedrag hoog |
|||||||
390
|
|||||||
Hulpregisters: - koppeling der klavieren (I+II)
- koppeling Hoofdwerk aan
Pedaal (Ped +1) - koppeling Crescendowerk aan
Pedaal (Ped +11) - Superoctaafkoppeling
Hoofdwerk (I + I 4') - Suboctaafkoppeling Crescen-
dowerk aan Hoofdwerk (I + II 16')
Combinatiedrukknoppen (vastgestelde register- combinaties): Piano, Mezzo-forte, Forte, Tutti (= alle registers open). Oplosser. Enkele pijpvormen: v.l.n.r.:
Bourdon 16, Prestant 8, Viola 8, Quintadeen 8,
Roerfluit 8. Octaaf 4.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdwerk:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
408 pijpen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pedaal:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
135 pijpen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
391
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n
|
||||||||||||
/ Oli^^a, ^' (^^.....<^,t. tf *fffz ^
<? ^ fW^ - X/r^ 6' ^-^ ^
Het ori^elplan van Maarschalkerweerd.
|
||||||||||||
392
|
||||||||||||
Flüte octaviante 4' werden verwijderd en
vervangen door twee Prestanten 8' en 4'. De pijpen van de Salicionaal 4' sneed men af tot een Nasard 2 2/3' (een zeer ongelukkige ingreep). Voorts kwam een gedeeltelijke vervanging van de overbrenging van toets naar pijp met behulp van electriciteit. Tijdens de
restauratie van de Basiliek (1968- 1972) werd het orgel nogmaals gerestaureerd, wederom door de Fa. EIbertse uit Soest en onder advies van Dr. P.J. de Bruin (kosten f.30.000,00). Ditmaal stelde men de crescen- dokast buiten werking, werd de oude fraaie speeltafel verwijderd en vervangen door een louter functioneel produkt. De traktuur werd nu geheel geëlek- trificeerd. Met nog enkele kleine wijzigingen realiseerde men |
|||||||||||||
Voor de bouw van het orgel werden de beste
materialen uitgekozen: de orgelkassen zijn van eikenhout, evenals de windladen. Uit diverse soorten materiaal heeft de bouwer het pijpwerk samengesteld: Engels tin voor de frontpijpen (d.w.z. de vanuit de kerk zichtbare achttien grote pijpen), Pitch-Pine (Canadees grenenhout)voor de houten pijpen en zgn. orgelmetaal (legeringen van tin en lood) voor de overige. Voor een klein aantal is zink aangewend, dit om een bepaalde strijkende toon te verkrijgen, en hoewel dit metaal tegenwoordig niet meer wordt gebruikt, heeft Maarschalkerweerd deze meesterlijk geintoneerd. Aanvankelijk moesten twee orgeltrappers de benodigde wind leveren. Vanuit een groot wind- reservoir werden zes kleine regulateurbalgen (dichtbij de wind- laden) gevoed. |
|||||||||||||
Vanaf 1924
|
Huidige speeltafel.
|
een klankcon-
|
|||||||||||
cept, dat weinig
binding had met het oorspronkelijke instrument. Gelukkig kan men niet spreken van een totale ontluistering, wat helaas met veel Maarschalkerweerd-orgels is geschied. Misschien zijn de handelingen van 1954 en 1971 enigszins te verklaren vanuit de voor die tijd geldende neo-barokke zienswijzen. |
|||||||||||||
verving een
electrische windmachine de trapbalgen. Thans is deze direkt aangesloten op de régulateurs, die onder een constante druk staan, nodig voor een juiste aanspraak van de pijpen. In deze staat heeft het orgel tot 1954
gefunctioneerd. In dat jaar vonden enige wijzigingen plaats: de Flüte harmonique 8' en |
|||||||||||||
393
|
|||||||||||||
Pijpen run hel lloofchrcik.
|
||||||||
Tegenwoordig wordt een restauratie veel meer
historisch onderbouwd en streeft men immer naar een oorspronkelijke toestand. Bij het naderen van het eeuwfeest van de
Basiliek kwamen er diverse gebreken aan het orgel. Bij vochtige weersgesteldheid functioneerden toetsen niet en een aantal pijpen was in erge mate aangetast door loodoxidatie of tinpest. De klank van deze pijpen ging hierdoor merkbaar achteruit. Mede door veranderde inzichten over de voorgaande werkzaamheden werd besloten tot een nieuwe restauratie, ditmaal door de orgelmaker J. Brink uit Nieuwegein, onder advies van Dr. T. van Eek namens de Katholieke Klokken- en Orgelraad en ondergetekende als organist van de St. Nicolaasbasiliek. Voordat men hiermee begon, is de toren rond de koorzolder opnieuw |
gevoegd, waardoor het vochtgehalte tot een
minimum beperkt kon blijven. De restauratie is in drie fasen uitgevoerd. Nog vóór de feestelijkheden in september 1987 werden de Trompet 8', Basson-Hobo 8' en Bazuin 16' schoongemaakt, ontdaan van de loodoxidatie en opnieuw geïntoneerd (sommige delen van pijpen zaten aan elkaar vastgeroest!) In het volgende jaar was de electrische traktuur aan de orde; deze is geheel gerenoveerd (met o.a. een nieuw magnetensysteem), waarbij de oktaafkoppelingen opnieuw werden aangebracht. In juni 1989 startte de grote werkzaamheden, die tot Kerstmis zouden duren. Voor zover mogelijk heeft de bouwer het
orgel gedeeltelijk laten doorfunctioneren ten behoeve van de liturgische vieringen. Allereerst |
|||||||
394
|
||||||||
Pijpen van hel Crescendowerk: op de rechlerfoto met mechaniek voor het openen en sluiten vande Jalousree.
|
||||||||
werd de Crcscendokast in ere hersteld. Nieuwe
binnenschotten (als deuren uitgevoerd) en een schuinlopend plafond binnen de kast zorgden ervoor, dat hel geluid direkt de kerk in kon worden gestuwd. Veel van het geluid uit deze kas bleef
voordien boven "hangen". De vijftien lamellen (vanuit de kerk zichtbaar) werden met stof bekleed en aan de voorkant (achter de frontpijpen) kwamen vier nieuwe zweideurtjes. Het effekt tussen een geopende en gesloten stand is hierdoor zeer groot en indrukwekkend. Muziek, voor dit orgeltype geschreven, klinkt alleen al door de aanwezigheid van de cresccndokast veel expressiever. De door tinpest aangetaste pijpen van het
Crescendowerk (circa 200) werden van nieuwe pijpvoeten voorzien (dit is het onderste tapstoelopende deel van een pijp). Tinpest is |
een rottingsproces dat onderaan de pijp begint
en zich steeds verder naar boven werkt. Door het aangetaste deel af te snijden en van nieuw materiaal andere pijpvoeten te maken, kan dit euvel worden verholpen. Alle pijpen van het Crescendowerk zijn tevens schoongemaakt en opnieuw geintoneerd. Hierdoor is de klank aanzienlijk helderder geworden. De in 1954 verdwenen registers Flüte
harmonique 8', Fliite octaviante 4' en Salicionaal 4' zijn in ere hersteld. De eerste twee zijn nieuw gemaakt door de Fa. Stinkens te Zeist, naar voorbeelden in andere Maarschalkerweerd-orgels. De indertijd afgesneden pijpen van de Salicionaal zijn met nieuw materiaal weer op de juiste lengte gebracht. Vooral voor begeleiding van cantor of koorzang zijn deze fluiten uitmuntend. Ze hebben een heldere klank en zijn daarbij niet |
|||||||
395
|
||||||||
overheersend.
Tenslotte zijn nog een aantal kleine
wijzigingen en verbeteringen doorgevoerd. Het pedaal is van 27 naar 30 tonen uitgebreid (dit alleen via de koppels), waardoor de organist een groter repertoire kan spelen. Door de restauratie, welke de parochie
f. 50.()0{).(){) kostte, heeft de IJsselsteinse Nicolaasbasisliek zich weer een orgel aangeschaft, dat op waardige wijze de liturgie kan ondersteunen. Het beueleiden van koor- en |
volkszang en het spelen van liturgische
orgelmuziek rondom een viering zijn hierin de belangrijkste bestanddelen, maar de hoop moet tevens worden uitgesproken, dat ook orgelconcerten van tijd tot tijd mogelijk moeten kunnen zijn. Het is een instrument bij uitstek geschikt voor muziekrepertoire uit de romantische periode (Franck, Widor. Saint- Saëns, Vierne. Mendelssohn. Andricssen e.a.). Dat hiervan velen getuige mogen zijn. is de wens van een dankbaar organist. |
||||||||||||
Stichting
Historische Kring IJsselstein |
|||||||||||||
Redaktie:
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC
IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuvi^e donateurs kunnen zich opgeven bij dhr. W.
J. van Vliet, J.W. Frisolaan 7, 3401 AX IJsselstein, tel: 03408-81660. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de
contributie minimaal f 20,- per kalenderjaar; zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht om f 6,- extra over te maken ivm de verzendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden besteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,-. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn
f80,- |
|||||||||||||
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot
stand gekomen in 1975 en stelt zich het volgende als doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen en voor die van IJsselstein en de Lopikenvaard in het bijzonder. Dagelijks bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein,
tel: 03408-81627.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk - Westerhout, Omloop
West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: 03408 - 83699.
Penningmeester: W.G.M, van Schalk.
2e Penningmeester: W. J. van Vliet, J. W. Frisolaan
7, 3401 AX IJsselstein, tel: 03408 - 81660.
Bank: ABN - AMRO IJsselstein, reknr: 21.84.00.21,
gironummer van de bank: 2900
|
|||||||||||||
396
|
|||||||||||||
'i^oci t^Ê4
|
|||||||||||
'DIE WAECH ENDE MAET'
De IJsselsteinse Waag tot 1779 door
Saskia Raue |
|||||||||||
de stad en Baronie van IJsselstein vanaf de
eerste helft van de vijftiende eeuw. Dankzij het archief van de Schutterij van Sint Joris weten wij bijvoorbeeld precies - zij het met enige lacunes in de zestiende eeuw - wie vanaf 1547 (de eerste vermelding) tot 1745 (tijdelijke opheffing van de schutterij) de waagmeesters waren. Voor de periode 1745 tot 1779 kunnen we terecht in de stadsrekeningen. De gemeente neemt dan ook het schuttersaandeel in de kosten voor haar rekening. We kennen de pachtsommen die de pachters moesten betalen, de onkosten aan reparaties en nieuwe materialen voor de Waag. We lezen de pachtvoorwaarden en bepalingen die aan de waagmeester waren opgelegd en de produkten die ter weging werden aangeboden, waarvan turf, graan en hermep de belangrijkste zijn. En tenslotte bezitten we het gehele bestek en de aanbesteding van de nieuwbouw van de Waag uit 1598-'99. Hierin staat ondermeer de rekening van Albert Gerritss. Cruyff, de beeldhouwer die de gevelsteen maakte en plaatste: 7599 weecht wel doet ellick recht' dat is weegt goed, geeft ieder het zijne. Deze spreuk kan ook zo gelezen worden: denk goed na, laat alles tot zijn recht komen. Bij het onderzoek naar de voorgeschiedenis
van de Waag heb ik mij gericht op de archieven van de Schutterij van Sint Joris en het Sint Ewoutsgasthuis, de stadsrekeningen en de resolutieboeken van IJsselstein tot 1779. Een |
|||||||||||
Voorwoord van de redaktie
Wederom treft u een artikel over de
Stadswaag van IJsselstein. Het door de heer Murk gemaakte artikel over de Waag vanaf 1779 in de uitgave van april vorig jaar is voor mevrouw drs. S. Raue aanleiding geweest studie te doen naar de Waag van vóór 1779 tot aan de vroegste vermelding rond 1425. De redaktie prijst zich gelukkig dat het resultaat hiervan ter beschikking van de HKIJ is gekomen voor publikatie. Hiermee is een waardevolle bijdrage geleverd aan de geschiedschrijving van onze Waag. |
|||||||||||
Inleiding
Op 30 april 1991 bood de Historische Kring
de jubilerende IJsselsteinse VVV, gevestigd in de Waag, de 'oude' balans aan. Tegelijkertijd verscheen in het bulletin van de HKIJ een artikel van de hand van L. Murk over de geschiedenis van het wegen in IJsselstein . Als beginpunt van zijn onderzoek kiest de auteur de nieuwbouw van de Waag in 1779. Hij baseert zich op de gegevens die in het gemeentearchief in IJsselstein aanwezig zijn en voor wat betreft de algemene historische gegevens op twee studies over de Waag in Alkmaar. Voor een afgerond beeld van de geschiedenis van de IJsselsteinse Waag treffen we in het Oud Archief IJsselstein (afgekort: O.A.IJ.) een veelheid aan informatie over wegen en meten in |
|||||||||||
397
|
|||||||||||
binnenterrein aan het 'stads hinder werkhuys en
schoole' met de koopcondities uit 1779 (bijlage 4). Tot besluit volgt een lijst van schutters die 'die waech ende maet', het gewicht en de inhoudsmaat, kortere of langere tijd hebben gepacht (bijlage 5). Schutmeester-Waagmeester
De vroegste verwijzing naar weegactiviteiten
in IJsselstein is te vinden in de ordonnantien uitgevaardigd door Heer Willem van Egmont, Heer van IJsselstein circa 1425-'51 . De bepalingen gelden in zijn hele gebied, dat wil zeggen in IJsselstein, Achtersloot, Benschop en Polsbroek. Met betrekking tot gewicht en maat bepaalt hij het volgende: Van DER IVAG E.- Voert alle goet, dat waechber is,
ende zy vertieren willen, dat zeil tot Iselsteyn ter wagen comen, als dat van outs gewoinlic is, op die peene voirscreven. (namelijk 'eenen Vranckrijcksce schild') Van DER MATE.- Voert van den maten, so en zal
nyemant meten mit uutheemschen maeten noch mit anderen maeten, dan die der heerlicheyt toebehoren, op die peene voirscreven . Dat ALLE GOET. DAT WAECHBAER IS. TOT YSELSTEYN
TER WAGEN COMEN SAL- Item also die luden in den
landen van Iselsteyn arghelist .weken om huer goet uut den lande van Iselsteyn te voeren, dat eerst ghewegen hoert te wesen in der wagen tot Iselsteyn, seggende, als zy dairmede begrepen worden, "dat sys vercoopen en willen maer anderswair opleggen willen, ende als zy dat vercoopen willen, .10 sellen zy dat weder ter wagen brenghen ", ende alzo den waghenmeister hoer ghelt ontvoeren; dairom so isser geordineert: zoe wie zijn goet, dat gewegen hoert te wesen, uuten lande voerde ofi^opten wegen bevonden worde voerby Iselsteyn off tOudewater off tot Schonoven wert voerende off andersswair, ende zy daerop bevonden worde, die zouden verbueren eenen Vranckrijcsce schild, haljfden heer, halffden wagemeister, also dicke als zy bevonden worde Da T den HENNIP TOT YSELSTEYN EERST TER MERCKT
COMEN ZAL- Item alle den hennip, die binnen den
lande van Iselsteyn, Afftersloot, Benscop ende Polsbroeck gewassen is off wassen zall, die zall op eenen Woensdach eerst in der wagen tot Iselsteyn gewegen wesen, eer hy tot eenighen anderen |
|||||||||
rssr
|
|||||||||
L
1V5T1C[A
afb. I. 'Vrouwe Justitia', een gravure van de Leidse
graficus Lucas van Leyden (1489 of 1494-1533).
De spreuk in de Waag verwijst naar Vrouwe Justitia:
zij weegt de waarheid en oordeelt rechtvaardig.
uit: M.J. Friedlander, Lucas van Leyden.
Leipzig, 1924.
heel gelukkige bijkomstigheid is dat het
gemeentearchief in het bezit is van het 'archief van M.H.H. Doesburg', dat afschriften bevat van nagenoeg alle genoemde bronnen. Het voordeel is dat het oude Middelnederlandse schrift is getranscribeerd in twintigste eeuwse letters, waardoor de leesbaarheid aanzienlijk is vergroot. De weerbarstigheid van de taal blijft weliswaar bestaan. Daarom heb ik lopende vertalingen gemaakt van het bestek en de aanbesteding van de nieuwbouw van 1599 (bijlage 2); de pachtvoorwaarden en - bepalingen uit 1600 (bijlage 1); de aanbesteding van de nieuwbouw van 1779 (bijlage 3) de overdracht van de schuur op het |
|||||||||
398
|
|||||||||
na 1524 is de rekeningpost 'noch aen Harmen
die Lijndraeier (touwslager) gegeven 4 st. (stuivers) om selen (touwen) tot die waech int gasthuys' in het boekjaar 1547-'48. Het kasboek van de schutters loopt van Sint Jorisdag, 23 april de feestdag van de schutspatroon van de ridders, tot Sint Joris van het volgende jaar. Deze post geeft belangrijke informatie. Ten eerste is er touw gekocht om versleten touwen te vervangen. Dit staat er niet met zoveel woorden, maar wanneer touwen worden aangeschaft om nieuwe weegschalen op te hangen, dan staat dat in de rekening speciaal vermeld. Ten tweede horen we waar het weegtoestel is opgehangen, namelijk in het Sint Ewoutsgasthuis. In de rekeningen van het Ewouts is echter niet terug te vinden of de gasthuismeesters hiervoor geld betalen (bijvoorbeeld een gedeelte van de pacht) of ontvangen (bijvoorbeeld huur van de schutters). Evenmin is duidelijk of de weegschaal voortdurend klaar hangt voor gebruik en of het gasthuis het vaste onderkomen van de Waag is. In 1586-'87 worden gewicht en maat gepacht door Lambert Janss., die door de schutters wordt betaald omdat 'hij de waech heeft toegelaeten te hangen van Alderheyligen (1 november) tot Sint Jorisdach int gasthuys'. Het levert hem twee Beierse guldens op. Men zou hieruit bijvoorbeeld kunnen afleiden dat de Waag niet het gehele jaar in bedrijfis, maar alleen in de maanden dat geoogst wordt en de produkten direct op de markt worden gebracht. Men mag immers geen ongewogen waar aanbieden. Bovendien zijn er twee vermeldingen, in
1596-'97 en 1597-'98, waaruit blijkt dat het weegtoestel bij de pachter thuis hangt. In 1596- '97 lezen we dat zakkendragers de weegschalen, de unster en het gewicht van Lambert Janss. naar Claes Arinss. dragen. En in 1597-'98 krijgt Lambert Janss het hele apparaat weer retour bezorgd. Waarom al dat gezeul? Wil het Ewoutsgasthuis de Waag geen onderdak meer verlenen? Is het de gewoonte dat de waagmeester zijn bedrijf aan huis houdt |
|||||||||
marckten comen mach, op een boete van een
Vranckrijcxse schild, halfftot sheeren behoejfende halfftot des waghemeysteren behoeff. De vertaling van deze passages vindt u in
bijlage 1 (no. 3 tm 6), de pacht en weegbepalingen zoals die zijn opgesteld in 1600. Wellicht naar aanleiding van de in gebruikname van het nieuwe waaggebouw. Wat nu opvalt is dat deze vijftiende eeuwse verordeningen hierin letterlijk zijn overgenomen. Men heeft het kennelijk zelfs niet nodig gevonden om de boetes na pakweg anderhalve eeuw te actualiseren (indexeren- red.). - De schuttersrekeningen zijn namelijk berekend in Beierse guldens -. In de volgende post (no.9) blijken ze te zijn overgenomen uit een ordonnantie van Floris, graaf van Bueren, uit 1524. Maar wij weten intussen dat de bepalingen dan al bijna een eeuw opgeld doen. Dat deze bepalingen op gezette tijden weer
onder de aandacht worden gebracht, geeft aanleiding te vermoeden dat de IJsselsteinse kooplui en boeren met de nodige creativiteit probeerden deze verplichtingen te ontduiken. Dat blijkt ondermeer uit het verslag van een zaak die op 18 juli 1600 heeft gediend voor het IJsselsteinse gerecht. Op verzoek van de burgemeesters van Benschop en Polsbroek verklaren Comelis Dirckss., een tachtiger, en Ingen Anthoniss., van eenjaar of 65, met de hand op hun hart dat zij met hun goederen rechtstreeks naar markten gaan in Holland en in het Sticht, zonder eerst bij de Waag te zijn langsgegaan. En, betogen zij, 'dat een ijeder huijsman elx int particulier (afzonderlijk) metten voorseide waechmeester sij overcommen ofte geaccordeert (overeengekomen) met geit ofte haever...'. Zo blijken de Benschoppers hun eigen waagmeesters te zijn, terwijl zij de IJsselsteine waagmeester met steekpenningen of haver stoppen. En zo deden zij het al jaren 'zonder ter cause van dien (daarom) bij ijemant gemolesteert (gestraft) te zijn'. |
|||||||||
De vroegste vermelding in het archief van de
Schutterij van Sint Joris en tevens in opvolging |
|||||||||
399
|
|||||||||
maar bij gebrek aan ruimte thuis in het Ewouts
terecht kan? Een inventarislijst uit 1588 waarop alle woonhuizen en huizennamen in IJsselstein staan genoteerd, vermeldt niet het bestaan van een waag. Wel krijgt Lambert Janss. in 1597-'98 een
vergoeding voor de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoonlijke belangen zich moeiteloos met
zakelijke belangen verstrengelen. Dirck Beyen in 1602-'03 waagmeester naast Comelis de Man is tevens glazenier. Daaruit volgt dat hem alle glasreparaties in de Waag, de Doelen en de Schutterstoren worden toegeschoven. Een aantal jaren is hij
schutmeester. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inbreuk op zijn
privacy, 5 gulden 'van dat hij de waech ende maet in zijn caemer hadde gehangen, zoe men meenden een nyeuw waechuys te laeten maeken...'. (afb. 2) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'' .»«iw(rA -SiAv^i-i v-*^'-^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lambert Janss. is
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waagmeester en
schutter, maar in het dagelijks leven bakker. In 1591-'92 zien wij hem als gasthuismeester figureren van het Ewoutsgasthuis, waar hij de leverancier is van brood en andere levensmiddelen. Zoals gezegd wordt vanaf 1685 de waagpacht voor |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■O
|
-i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
h
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot 1685 wordt
|
• nij 5"
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de pacht van
gewicht en maat |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaarlijks vergeven,
in dat jaar wordt voor de eerste maal een contract voor |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^ '^ A .
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vijfjaar gesloten
|
1 '*' V /^
|
langere termijnen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
''■/■<» »,,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Willem
|
vergeven. Vijf, vier,
twee, soms tien jaar, men bekijke bijvoorbeeld de loopbaan van Willem Andriess. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'è
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andriess. van
Benschop. In bijlage 5 zijn alle waagmeesters tot |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■Oi
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1779 voorzover
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"^ 5*5"^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
isf'j-S
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekend opgenomen.
|
van Benschop. Voor
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S=»
|
ê^T4^^t~ ^
|
«~^ ^^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n'f^'^'ligltM
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op Jorisdag komen
|
het eerst wordt hij
vermeld in 1673-'75 als 'Je waegh ende maete [...] vermits |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegadigden voor de
pacht van de Waag, de visserij in de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stadsgrachten en de ^yj ^ Afrekening van de nieuwbouw van de Waag in 1589-99, de conjuncture van
wijngaard en bieden O.A.IJ. tijden met kennis |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om het hoogst.
Opmerkelijk is dat niet vanzelfsprekend de
hoogstbiedende de pacht wordt vergund, maar dat de voorkeur van de schutmeester doorslaggevend is. De politieke en persoonlijke voorkeuren kunnen wij nu niet meer bevroeden. Het archief toont echter wel aan dat de Schutterij een instituut is geweest waar |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende goetvinden van
de heeren auditeuren deses niet verpacht, maer door Willem Andriess. gecollecteert (geind)' is. Wat is er aan de hand? De Zeven Verenigde Nederlanden zijn verwikkeld in een oorlog met Lodewijk XIV. De stad en landen van IJsselstein zuchten onder de verplichting vanwege de prins van Oranje om maar liefst 33 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
400
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iedere honderd pond een halve stuiver extra
wordt gerekend, om het achterstallig onderhoud aan de IJsselsteinse vestingwerken mee te bekostigen. De aanleiding voor de maatregel is dat de stad in de afgelopen jaren veel geld heeft moeten besteden aan de opvang en verzorging van buitenlandse, voornamelijk Engelse en Schotse soldaten in het Ewoutsgasthuis. Engelse troepen die ter ondersteuning van de Nederlandse protestanten zijn gelegerd in de toenmalige schans aan de Meerenhoef, in IJsselstein en Benschop brengen hun zieken, stervenden onder in IJsselstein . En inderdaad blijkt uit de rekeningen van het Ewoutsgasthuis dat in de jaren 1585-'89 handenvol geld zijn uitgegeven aan versterkende voeding en wijn, vervoer van genezen soldaten terug naar hun onderdeel, maar ook aan begraafniskosten voor hen die aan hun verwondingen zijn bezweken. Hier is het Lambert Janss. die het versterkende voedsel en meel levert. Deze verordening ten behoeve van het
onderhoud van publieke werken wordt gehandhaafd in de vorm van het 'stadsgrootjen' (een muntstuk ter waarde van een halve stuiver) dat per honderd pond te wegen goederen dient te worden afgedragen. Waag en gewicht
Het voornemen van de schutters om een
nieuwe Waag te bouwen, zoals in de boeking ten gunste van Lambert Janss. aangekondigd, wordt in 1599 verwezenlijkt. Op 4 mei zijn de financiën en de aanbesteding rond (bijlage 2). De precieze locatie van de Waag en het Ewoutsgasthuis, die vanaf het midden van de veertiende eeuw vaak in verband met elkaar worden genoemd, is niet bekend. Het vermoeden is gewettigd dat de Waag altijd in de buurt van de markt, op de Plaats, zal zijn geweest. Het lijkt waarschijnlijk dat de nieuwe Waag verrijst op de plaats waar vanouds her werd gewogen en waar hij tot op heden staat. De stad neemt de kosten voor haar rekening
en de schutters betalen jaarlijks een aflossing en rente. Zoals in de zestiende eeuw al |
|||||||
compagnien van het regiment De Sault te
onderhouden. In ruil voor de neutraliteit van IJsselstein moet de stad wekelijks een contributie van ongeveer tachtig daalders betalen plus nog eens honderd wagens proviand. Gebeurt dat niet dan lopen de inwoners kans dat hun goederen geplunderd, hun huizen afgebrand en het kasteel opgeblazen wordt. Bovendien is de Lopikerwaard als onderdeel van de waterlinie onder water gezet en de Lekdijk (1672) ter hoogte van Vreeswijk doorgesneden om Leiden veilig te stellen . Er valt kortom weinig te wegen, want geen handel. Maar terug naar Willem Andriess. van
Benschop. In 1675-'76 wordt hem voor de eerste maal de pacht verleend, en vanaf 1685- '86 voor een periode van vijfjaar. Na zijn dood in 1705 of 1706 verlengt zijn weduwe Annigje Pieters. van Jaarsveld het contract voor vier jaar. Daarna zet de zoon Adriaan de pacht voort tot zijn dood in 1762. In 1756 wordt hem de pacht-voor-het-leven vergund. Al met al zijn maat en gewicht dan vanaf 1675-'76 dus ruim tachtig jaar in handen van de 'Benschoppen' geweest. De pachtsom bestaat uit een jaarlijks
opnieuw vastgesteld bedrag dat in geval van meerjarige contracten voor de looptijd ongewijzigd blijft en steevast vier tonnen bier ter waarde van 25 stuivers per ton. Over de verdiensten van de waagmeester zijn we niet ingelicht. Maar deze zullen niet al te hoog zijn geweest gezien het feit dat het voor de meeste pachters een nevenftinctie is. In de zeventiende- en achttiende eeuwse salarisregelingen staat dat de waagmeester een aanzienlijk deel van zijn inkomsten moet afstaan aan de stad. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt voor een bepaald bedrag, wanneer de sterfte onder het rundvee hoog is of wanneer de Lekdijk is doorgebroken (of gestoken zoals in 1672). Meerdere malen vinden we het verzoek van de pachter om te worden vrijgesteld van deze afdracht gehonoreerd. Uit 1604 dateert een bepaling uitgevaardigd
door Heer Philips, graaf van Hohenlo, dat op |
|||||||
401
|
|||||||
- Te Schoonhoven verteert ende van
overvaren betaelt 3.5 st. ■ Van de vracht van Schoonhoven op
Dordrecht betaelt 3.5 st. ■ Van bruggelt ende te Dort over te
varen gegeven 0-0-3.
■ Binnen Dordrecht betaelt van zeecker
tereghe (vertering) 11.5 st. ■ Gijsbert Peterss. te Dort betaelt voor
526 Ib (pond) ijseren gewichten, volghende zijn quitantie 26-6-0 ■ Vant gewicht in de waech te brengen
ende uuyt die waech opt water int schip betaelt 5.5 si.
afb.3 De balansmaker. Uit: Jan en Kaspar Luiken,
Spiegel van het menselijk bedrijf. Leiden, 1694. |
|||||||||||
gebruikelijk is, betalen de stad en de schutters
elk een gedeelte van de reparaties en aankopen ten behoeve van Waaggebouw en de weegtoestellen. Vanaf de vroegste vermelding in 1547 zijn er jaarlijks terugkerende uitgaven met betrekking tot het onderhoud van weegschalen, maattonnen, manden en schepels. Regelmatig worden kleine delegaties van twee schutters uitgestuurd naar Utrecht, Vianen of Dordrecht om nieuwe schalen, gewichten en weegtoestellen te bestellen. Zowel nieuwe als gerepareerde turftonnen en-manden, schepels en andere inhoudsmaten worden jaarlijks geijkt. Hiervoor komen de ijkmeester, de waagmeester, schutmeesters of homans en de gerechtsbode bijeen, in de zestiende eeuw ten stadhuize en in latere eeuwen op de Waag. Volgens de rekeningen gebeurde het ijken met haver, want regelmatig worden zakkendragers en vuUers betaald voor het aanleveren van haver en het vullen van de maten. Gewoonlijk besluit men de ijkdag met een gezamenlijke maaltijd onder het genot van het nodige bier. Uit herhaalde 'memorien' blijkt dat de heren zich geen beperkingen opleggen: 'men sal vordaen nyet meer passeren (uitgeven) op d 'ijck in alles tot last van (op rekening van) de schutten dan 12 guldens ende zoe zij meer verteren sullen sij tzelffleyen ende betalen ' in een poging het gezelschap tot matigheid te bewegen. Ook nu delen de stad en de schutters de kosten namelijk eenderde voor de stad en tweederde voor de schutterij. De gewichten waarmee de aangeboden waar
wordt gewogen, zijn in de zestiende eeuw van ijzer en lood. In 1563-'64 verraden de rekeningen ons een zoektocht naar gewicht en de tijdsinvestering die dat meebrengt. - Roelof Ariaens heft tUtrecht gewest om
wicht te copen, ende verteert ende voir vracht 0-3-6. - Zoe tUtrecht geen wicht en was is
RoeloffArijaens voirt gevaren van IJselstein op Schoenhoven, ende voir die nacht betaelt 0-7-0.
|
|||||||||||
^e%a[a nsc maa fer.
Houdgocckjcwicht, Ijoorf nmu gcsicht. |
|||||||||||
oEtVenaar van ons Gemoedj
Hoe rrooJicfi is''t ons i o'vecweegen, 'Een tydlyck en. een Svulch Goedj Waar ons hd meest aan leid geleeden Soot Ewick deel niet over slaat T)an is de S'chaal Vervalst en quaaJt. |
|||||||||||
402
|
|||||||||||
Hoe deze 526 pond over de afzonderlijke
gewichten verdeeld was, is onbekend. Waarschijnlijk zit er een aantal 60 ponds stukken bij. Ter gelegenheid van de nieuwbouw krijgt de Waag in 1601 nieuwe gewichten: twee stukken van 100 pond en vier stukken van 50 pond in plaats van zes stukken van 60 pond 'alzoe (omdat) dzelve ongerieflijck (onhandig) waeren voor de gemeenen man om tellen'. Bij de visitatie op 23 april 1623 treft men in de Waag de volgende gewichten aan: 3 stucken van 100 Ib.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
La fc, la lealtad, cordura, y seso,
Se prueua coniunniente en ei ausencia, Bien conio en la roniana al niucho peso, La pesa va huyendo su presencia: Y en diametro puesta, tante excesso, Contrasta, en Ia distante diferencia, Que estando en vn fiel, las haze iguales Aqiii vna libra, y alli diez quintales. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 4 De unster. De latijnse spreuk betekent: hoe
groter de afstand (namelijk tussen het gewicht en het contragewicht) hoe groter het gewicht. Waarmee wordt bedoeld dat men het belang van geloof,
verstand, moed en eer pas inziet wanneer deze ver
zijn te zoeken. Dat geldt precies zo voor de unster,
die onbelast uiteraard in evenwicht is, maar waarbij
de afstand tussen gewicht en contragewicht bepaald
wordt door de zwaarte van het gewogen gewicht. De
unster op de prent heeft daarom een naald waarmee
de afstand tot het contragewicht wordt gemeten.
Dergelijke zinnebeeldige verklaringen van
gebruiksvoorwerpen waren in de zestiende- en
zeventiende eeuw heel populair. De spreuk van de
IJsselsteinse Waag 'weecht wel doet ellick recht'
verwijst naar de plicht om rechtvaardig te zijn. De
associatie met de weegschaal van Vrouwe Justitia,
die immers de argumenten weegt voordat zij haar
uitspraak doet, ligt voor de hand. Uit: A. Henkei, A.
Schone, Emblemata; Handbuch zur Sinnbildkunst
des XVI undXVlIJahrhunderts. Stuttgart, 1976.
1596-'97; 1597-'98; 1599-1600; 1602-'03.
Over de 'kleine' unster in 1602-'03; 1621-
'22; 1628-29. Over een grote en een kleine unster in 1602-
'03. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Waag werkt met evenaars (afb. 3),
weegtoestellen met twee gelijke armen waaraan schalen zijn bevestigd een voor gewicht en een voor goederen, en unsters (afb. 4), weegtoestellen met ongelijke armen waaraan de korte arm de goederen worden gehangen, terwijl het gewicht langs de lange arm wordt geschoven. Uit de overgeleverde gegevens valt niet af te leiden over hoeveel evenaars en/of unsters de Waag heeft beschikt. Evenmin valt iets te zeggen over het gebruik van bepaalde weegtoestellen voor het wegen van bepaalde goederen. Hierbij laat ik een lijstje volgen van alle jaren waarin melding wordt gemaakt van evenaars en unsters. Over een nieuwe evenaar wordt geproken in
1563-'64; 1607-'08; 1610-'11; 1612-'13; 1621- '22; 1625-'26; 1674-'75. Over de 'kleine' evenaar in 1639-'40 en
1779. Van een nieuwe unster is sprake in 1591-'92;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
403
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe de nieuwbouw van de Waag eruit heeft
gezien is onbekend noch van afbeeldingen, noch van bouwtekeningen. Maar het gebouw bestaat uit een benedenverdieping, waar de waag hangt, en een zolder die afzonderlijk wordt verhuurd. In de pachtvoorwaarden van 1603 is de clausule |
behuizing; er komen banken (1602-'03), er
wordt een klinkerstraatje aangelegd (1606-'07) en vervolgens bestraat Dirck Beyen de vloer van de Waag (1616-17). Op last van de Schutters komen er vier leren brandemmers, die onder het genot van een goed glas worden opgehangen.
Gaandeweg duiken |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgenomen dat de
waagmeester moet
toestaan dat de
huurder van de
zolder een vrije
opgang door de
Waag heeft. Schout
Nicolaes van
Helmondt is de
eerste huurder die in
1599-1600 een
huurcontract afsluit
voor vier jaar. Deze
overeenkomst wordt
voortijdig beëindigd,
wantin 1601-'02 is
het Comelis
Frerixss., brouwer
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 .'..".'^"''"'1"'/
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er nu posten op die
we voor 1600 niet
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'"■'"""7
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tf.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'/'■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantreffen, namelijk
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor onderhoud: het
schoonmaken van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;z'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goten, dakreparaties,
poetsen en witten |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• hbku.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•■*■)■■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tj La
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tOOl 0^ lm •/oi'iiii
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.yjJ./Ji.j.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waaggebouw en het
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boft,,, ff,tl'. ^,^ü„^i.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(r'\
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oververven van het
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■/••"■■■
'■'""/■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijfbord. Meestal
draaien de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
,y.»
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waagmeesters op
voor het poetsen en |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'7'"
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^"4 o u. _ ^__.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■"/'■'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
witten, zo blijkt uit
de betalingen. Waaruit men kan afleiden dat het onderhoud van het gebouw, in tegenstelling tot het onderhoud van de apparatuur, niet in de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/Kil. .i...
. . -4.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en tevens
schutmeester, die de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zolder voor zes jaar
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i-/'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^ ^.ji, ifc;
""7
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huurt en met een
verlenging van vier
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaar. Tot 1670 wordt
de zolder voor
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vi____J , _
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■"■■'■ "hl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'•/•'r; -
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
É.> 4i.,Un', A-t.vi^ tt*,1,-ft,. im-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langere of kortere
tijd verhuurd aan
verschillende
|
■^i,:
|
pachtvoorwaarden is
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgenomen. In
1681-'82 sluiten de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
personen. Na dat
jaar maken de
|
afb. 5 De aanbesteding aan Johannes van Oosten en Heymen
van Zyll gedaan op 2 maart 1779. Uit: O.A.IJ. 329-36. |
schutters - in overleg
met de stad en de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schutters- en de
stadsrekeningen geen melding meer van
inkomsten uit zolderhuur. Toch lijkt het mij
onaannemelijk dat de ruimte tussen 1670 en
1779 leeg heeft gestaan. Hierop kom ik later
terug.
De eerste jaren na de oplevering van de
nieuwbouw zijn er, volgens de rekeningen geen kinderziekten. Men geniet van de nieuwe |
kerk - een contract
met een looptijd van vijftien jaar met Abraham Mor voor het herstel en onderhoud van de leiendaken op alle schuttersgebouwen. Afgezien van de gebruikelijke reparaties en
vernieuwingen zingen ze het hiermee uit tot 1734-'35. In dat boekjaar tast men diep in de buidel om 'noodzakelijke buitengewone' reparaties te financieren. Metselaar, smid, / |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
404
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schilder, loodgieter en vooral de timmerman
leveren een aanzienlijk werk voor 237-13-0. Dit is de laatste grote beurt voor 1779 die in de boeken is te achterhalen. Het Schuttersarchief houdt op in 1745, omdat de Schutterij geen taken meer vervult die het voortbestaan rechtvaardigen. Voortaan neemt de stad de zorg voor het onderhoud geheel voor haar rekening. Voorzover er van onderhoud sprake kan zijn, want daaraan wordt geen cent gespendeerd. De Waag raakt in de versukkeling. Van een opknapbeurt die volgens Murk in 1762 is uitgevoerd heb ik in de stadsrekeningen niets teruggevonden . Het lijkt er meer op dat de lobby van de stad IJsselstein om geld los te peuteren in de Baronie volslagen is mislukt. Het is dan ook de vraag of er tussentijds daadwerkelijk iets aan onderhoud is gedaan. In dit licht is de veelomvattende verbouwing in 1779 beter te begrijpen. Waarschijnlijk was dit de beste en goedkoopste oplossing voor het oude Waaggebouw. In 1769 heeft architect J. van Stolk in
opdracht van het gemeentebestuur de 19 IJsselsteinse stadswerken geïnspecteerd en een kostenraming opgesteld voor de herstelwerkzaamheden . Het lijkt erop dat de Waag in zijn inventarisatie niet wordt genoemd. Het feit van deze inspectie en de kostenraming houdt niet noodzakelijk in dat Van Stolk de architect is van de nieuwbouw. Wel bezitten we de aanbesteding bij
Johannes van Oosten en Heymen van Zij 11 van de 'Nieuwe Stadswaag staande onder het Stads Kinder Werkhuys en School' o^ 11 maart 1779 (afb. 5 en bijlage 3). Uit deze formulering blijkt dat de verbouwing alleen de stadswaag betreft. Parallel hieraan bevindt zich in het Rijksarchief in Utrecht een rekening waaruit eveneens blijkt dat het werkhuis en de school al voor de verbouwing in het Waaggebouw gevestigd zijn. Het gaat om de overdracht op 8 februari 1779 van een schuur op het terrein tussen het Ewoutsgasthuis en de Waag aan de stadskinderschool. De condities voor de overdracht zijn overgenomen in bijlage 4. |
Nader onderzoek naar de stadskinderschool en
het werkhuis zal mogelijk ook licht kurmen werpen op de fragmentarische gegevens met betrekking tot het Waaggebouw tussen 1745 en 1779. Nawoord
In dit artikel is geprobeerd om met behulp
van de IJsselsteinse documentatie de geschiedenis van de IJsselsteinse Waag te belichten. Met name de archieven van de Schutterij van Sint Joris geven veel meer van het verleden prijs dan in dit verhaal tot uitdrukking is gekomen. Voor wat betreft de zestiende eeuw ben ik geneigd om aan te nemen dat er voor de weegtoestellen geen vaste locatie was. Ten eerste omdat er in de schuttersrekeningen voor 1600 geen onderhoudskosten voor een Waaggebouw worden aangetroffen. Ten tweede omdat er met gewicht en weegtoestellen gesjouwd wordt tussen de verschillende pachters en het Ewoutsgasthuis, dat blijkbaar ook ruimte ter beschikking stelt. Samengevat kom ik tot de conclusie dat het
eerste officiële Waaggebouw is gebouwd in 1599 en grondig herzien in 1779 toen het gebouw een nevenbestemming had gekregen als huisvesting van de stadskinderschool en - werkhuis. Bijlage 1
Hier volgt een bloemlezing uit de
pachtvoorwaarden ingaande op Sint Jorisdag (23 april) 1603 volgens de ordonnantie uitgegeven op 10 februari 1599 door de graaf van Hohenloe en goedgekeurd op 21 april 1600. 1 De pachtsom zal in goede Beyerse
guldens van 20,5 st. per stuk worden betaald; de ene helft jaarlijks op Mattheusdag (21 september), de andere helft op de verschijningsdag (Jorisdag), zonder uitstel op elke termijn. 2 Het gewicht en de inhoudsmaat zal men
|
||||||
405
|
|||||||
aanbieden, zonder dat die op woensdag naar de
waag in IJsselstein is gebracht zoals voorgeschreven, die moet de voornoemde boete zelf betalen zoveel keer als hij had laten verkopen, de helft voor de heer en de helft voor zijn stad. 8 Voor iedere 100 pond zal de waagmeester
4 d. krijgen. Voor minder dan 50 pond 2 d. Maar iedere poorter (inwoner die door geboorte of door aanneming de rechten van de stad geniet SR.) kan in zijn huis per dag tot 10 pond wegen. 9 De pachter zal zich moeten gedragen in
overeenkomst met de goedkeuring van Zijne Genadigheid, door de ordonnantie van H.L.M, graaf Floris, graaf van Buuren, heer van IJsselstein van 6 maart 1524 na te leven, zonder daarmee in strijd te handelen. 10 Voor alle graan, hetzij hard graan hetzij
zomerkoren dat door hem gemeten wordt, zal de pachter 1 d. per mud krijgen. // Als de waagmeester op enig moment niet
in staat zou zijn om te meten, dan is hij verplicht een bekwame persoon in zijn plaats te stellen zodat er geen klachten komen. 12 Voor de turf zal de pachter als van ouds
ontvangen. De turfmanden die nodig zijn zullen door de schutmeesters en de pachter ieder voor de helft bekostigd worden op dezelfde wijze zal reparatie worden vergoed. 13 Wie enig bedrag inzet op de pacht of hij
de eerste, de tweede of derde is en wie hij ook is, die zal bij verhoging van zijn bod niet vrij gesteld zijn zolang de pacht niet toegekend is, omdat de schutmeester de pacht kan toekennen aan die zijn voorkeur heeft. 14 De pachter van deze Waag zal het niet
wagen om in een keer meer dan 1000 pond plus 8, 10 of 12 pond ten hoogste ongestraft te |
|||||||
verpachten volgens de oude ordonnantoies die
in het handvest staan, waarnaar de ordonnantie van Zijne Genadigheid verwijst en waarin de volgende artikels zijn opgenomen: 3 Alle goederen die weegbaar zijn en die zij
(handelaren SR.) willen verkopen, moeten in IJsselstein naar de waag worden gebracht zoals van oudsher gebruikelijk is op straffe van 1 Franse schild (voortaan: Fr. sch.). 4 Niemand zal meten met een uitheemse
inhoudsmaat of met andere maten dan die de heerlijkheid [van IJsselstein SR.] toebehoren op straffe van 1 Fr. sch. 5 Daar de lieden in het land van IJsselstein
proberen deze verplichting te onduiken door hun goed uit het land van IJsselstein te brengen terwijl dat eerst gewogen behoort te zijn op de waag in IJsselstein, en die zeggen wanneer zij daarop betrapt worden:"dat zij het niet verkopen willen, maar elders opslaan en dat zij het naar de waag zullen brengen als zij verkopen willen." En omdat de waagmeesters opkomen voor
hun verdiensten is verordonneerd dat wie zijn goed dat gewogen dient te worden uit het land brengt, of op de weg wordt gevonden voorbij IJsselstein of bij Oudewaterofbij Schoonhoven of elders en die daarop wordt betrapt, die zal 1 Fr. sch. verbeuren, de ene helft voor de heer en de andere helft voor de waagmeester, zo vaak als zij betrapt worden. 6 Alle hennep die binnen het gebied van
IJsselstein, Achtersloot, Benschop en Polsbroek is verbouwd of zal worden verbouwd, zal op een woensdag in de Waag in IJsselstein gewogen moeten worden, voordat het op enige andere markt kan worden aangeboden, op een boete van 1 Fr. sch. de helft voor de heer en de helft voor de waagmeester. 7 Als iemand deze waag huurt die een van
de onderdanen zijn hennep te koop laat |
|||||||
406
|
|||||||
wegen aan de grote unster, of meer dan 350
pond plus 5 of 6 pond ten hoogste aan de kleine unster. Op straffe van 6 Carolusguldens boete voor iedere keer dat zowel de waagmeester betrapt wordt als de eigenaar van de goederen, voorzover wordt geconstateerd dat hij met de waagmeester schuldig is. De ene helft voor de heer en de andere helft voor het onderhoud van de stad. 15 Op straffe van dezelfde boete zal de
pachter bovendien gehouden zijn om de andere 'wiersdach' (?) en ten langste om de veertien dagen het gaande werk van de beide unsters schoon te maken en te smeren met boomolie in aanwezigheid van een van de schutmeesters, homan of iemand van het gerecht die daarvan op de hoogte is, en tot dat doel altijd een kannetje boomolie in de Waag te hebben hangen. 16 De pachter zal op straffe van dezelfde
boete de benedenverdieping van het Waaggebouw niet kunnen verhuren om goederen op te slaan tenzij er iets gewogen is dat voor een week of veertien dagen ten langste blijft liggen, waarvan hij een behoorlijk leges zal kunnen ontvangen en anders niet. 7 7 De pachter zal dagelijks bij de Waag
aanwezig zijn om de goede lieden ten dienst te zijn zodat daarover geen klachten komen. 18 De pachter zal moeten toestaan dat de
huurder van de zolder boven de waag een vrije opgang zal hebben door het Waaggebouw. |
|||||||||||
opgeld.
21 De pachter zal verplicht zijn de eed van
trouw af te leggen, dat hij alle voornoemde artikels op generlei wijze zal schenden maar in alles na te leven waarin men hem beëdigt; ook om iedereen ten dienst te zijn en niet meer dan zijn loon te ontvangen. 22 Op grond van deze pachtvoorwaarden
zijn gewicht en maat vanaf 1603 verpacht aan de pachters die in de bijlage staan vermeld, met een jaarlijkse aantekening van de datum tot en met 23 april 1627. Bron: O.A.IJ. inventaris no. 463; stukken
betreffende het verpachten van de waag in de Baronie door het Schutterijbestuur. Bijlage 2
Rekening van het nieuwe Waaggebouw bij
besluit van de schutters opgesteld op het schutterserf in de Benschopperstraat voor Roeloff van Lodesteyn en Willem Bartelmeess., schutmeesters. ONTVANGST
Ten eerste zijn de rentmeesters bij de
afsluiting van hun rekening gehoord op Sint Jorisdag 1598 de schutters schuldig gebleven de som van 41 gulden, 13 stuivers, 3 duiten (voortaan gld. st. d.) meer te hebben ontvangen dan uitgegeven. Deze penningen had men moeten uitgeven aan het nieuwe Waaggebouw. Hierbij wordt de rekening als voldaan en gerechtvaardigd beschouwd. 41-13-3. |
|||||||||||
19 Niemand zal zich verstouten opnieuw te
pachten die zijn pacht niet aan de toezichthoudende schutmeesters heeft betaald. 20 De huurder zal verplicht zijn om voor
zonsopgang en ten langste binnen 24 uur alle inkomsten, zowel buitengewone als gewone, aan de schutmeester af te dragen. Boven iedere gulden van de pachtsom een oude leeuw (5 d.) |
|||||||||||
Bij het opmaken van de voornoemde
rekening hebben de drost, schout en enkele schutters besloten en de rentmeesters toegestemd om bij betaling van het geld uitgegeven voor de nieuwbouw van de Waag, met goedkeuring van de schutters te kunnen ontvangen een som van 280 of 300 gld. om daarvan interest te betalen en jaarlijks een som van 150 gld. af te lossen in gevolge van de |
|||||||||||
407
|
|||||||||||
gewerkt buiten zijn bestek wordt hem
bovendien uitbetaald |
|||||||||||||||||||
nihil
|
|||||||||||||||||||
overeenkomst.
|
|||||||||||||||||||
4-10-0.
|
|||||||||||||||||||
Overeenkomstig het besluit in de genoemde
rekening, omdat er nog geen aanspraak is gemaakt op het geld en omdat de volledige 300 gld. nodig zijn worden deze hier voor ontvangen genoteerd 300-0-0. Joris van Dam verkocht 146 pannen die van
het dak overgeschoten waren. 1-18-0. Voor de stenen die van het metselen
overgeschoten waren; deze zullen worden gebruikt voor de schutterstoren en andere noodzakelijke reparaties. memorie, |
|||||||||||||||||||
Ten behoeven van het metselwerk aan het
nieuwe waaggebouw bij de steenoven van Lamsweert 11000 harde grote stenen laten halen voor 6 gld. en 10 st. per 1000, bedraagt tezamen 71-10-0. Bij de voornoemde steenoven nog laten
halen derdehalf duizend zachte stenen voor 4 gld. per 1000 [d.w.z. 2500 stenen] 10-0-0. Ten behoeve van het metselwerk nog laten
halen 500 dubbele ijsselstenen 1-15-0. Ten behoeven als hiervoor in Utrecht laten
halen bij Henrick van Cooten een zekere hoeveelheid kalk, pannen en dergelijke en de levering daarvan bedraagt volgens zijn specificatie 74-12-0. Aan Thomas Cleever Voerman betaald de
som van 24-4-0 omdat hij met zijn paarden en wagen bij de steenoven heeft gehaald hetaantal van 14000 stenen benevens 24 roeden [inhoudsmaat gebruikt voor het afmeten van vloeistoffen SR.] zand bij het metselen gebruikt, krachtens zijn specificatie en kwitantie 24-4-0. Betaald aan Jan Janss. Gaffel, Huijch den
Molenaer en Henrick Spijers voor het in Utrecht halen van 72 schepels kalk en deze te dragen en te kloppen 10-3-0. Aanbesteed bij Jan Ghijsbertss. Leijdecker
om de dakpannen op het Waaggebouw te hangen en de panlatten te bevestigen 5-5-0. Voor de pannen en de vracht om de pannen
uit Utrecht hier te brengen 1 -10-0. Om 1800 pannen, 100 plavuizen en enkele
kilpannen uit de schuit te lossen en naar het Waaggebouw te brengen 1-2-0. /
|
|||||||||||||||||||
De ontvangst bedraagt de som van
|
|||||||||||||||||||
343-11-3.
|
|||||||||||||||||||
UITGAVEN
Ten eerste hebben de rentmeesters na de
vorige openbare aankondiging op het stadhuis ten overstaan van de schout, schepenen, secretaris en een aantal schutters op 15 maart 1599 bij Jan Evertss. Daelen de nieuwbouw van de waag aanbesteed en om het hout daarvoor te leveren krachtens het bestek dat daarvoor is gemaakt voor de som van 1222 gld. waarvan de ene helft meteen te betalen en de andere helft aankomende Mattheusdag (21 september). 122-0-0.
Bij betaling op 4 mei 1599 naderhand de
helft 61-0-0. De voornoemde timmerman heeft afgezien
van het bestek nog zeker buitenwerk gemaakt dat niet in het bestek was voorzien; daarvan heeft de timmerman een specificatie gemaakt voor de som van 9-10-0. Janss. Metselaer heeft aangenomen het
voornoemde waaggebouw te metselen en toezicht te houden krachtens het bestek 20-0-0. Daar de voornoemde metstelaar heeft
|
|||||||||||||||||||
408
|
|||||||||||||||||||
schutters in twee stenen heeft gehakt: de waag
met een inscriptie en het wapen van de stad, die gezet zijn in de voorgevel van de waag, stelt zijn arbeid op 0-30-0. De rentmeester die zich veel inspanningen
heeft getroost voor het kopen van steen, kalk, pannen en dergelijke die voor de bouw van de waag nodig waren, stelt zijn bezigheden op 3-0-0.
|
|||||||||||||||
Franck Heymenss.heeft aangenomen voor
een zekere prijs ijzerwaren te leveren zoals ankers, hang-en sluitwerk, krammen, nagels en dergelijke aan het waaggebouw gebruikt. Deze levering bedraagt naar zijn specificatie aangeeft de som van .... Met dien verstande dat in deze specificatie niet zijn inbegrepen de hengsels van deuren en vensters die nog geleverd moeten worden 32-3-3. |
|||||||||||||||
Voor de schout die een verzoekschrift heeft
geschreven om octrooi te verkrijgen op de voorwaarden voor het gewicht, de maat, het personeel en met betrekking tot het weegloon 0-28-0.
Aan Jan Gijsbertss. Leijdecker vergund om de
pannen op het waaggebouw te schilderen 4-10-0.
Aan Jantken int Gasthuys die heeft geopperd
en alle puin en drek uit de waag heeft afgevoerd
0-35-0 bij toelegging.
Men schenkt de schutters die op de hoorzitting
aanwezig zijn een half vat bier van 5 gld. per ton 2-10-0 bij toelegging. |
|||||||||||||||
Voornoemde Franck Heymenss. krijgt nog
van geleverde ijzerwaren die in de gewone rekening die onlangs op Sint Joris is gedaan, zijn vergeten krachtens zijn specificatie 2-10-6.
tezamen 34-14-1. Voor het aanbesteden, timmeren, de levering
van hout, het metselwerk en de ijzerwaren hebben de rentmeesters aan strijkgeld verstrekt krachtens de hand van de secretaris 6-12-0. Roeloff Lambertss. Glaesmaeker krijgt voor
het maken en zetten van de ruiten in het waaggebouw volgens zijn specificatie 7-15-0. Voor een pond lijnzaadolie waarmee de
ramen van het waaggebouw zijn geschilderd, betaald 0-5-0. |
|||||||||||||||
Voor belasting en accijns
|
0-6-4.
|
||||||||||||||
Aan de timmerman, metselaar, smid en
anderen die aan het voornoemde waaggebouw hebben gewerkt, toen de meiboom werd opgericht een half vat vijf gulden bier 2-10-0. Aan belasting voor het voornoemde halve
vat en de accijns betaald 2-15-0. De secretaris krijgt voor het schrijven van de
voorwaarden, bestekken en aannemingen van de timmerman, de metselaar en de smid, voor het overschrijven van het stuk en voor andere diensten krachtens zijn specificatie 2-4-0. Albert Gerritss. Cruijff, die ter ere van de
|
Voor het dragen van twee halve vaatjes
0-1-0.
Jan van Straelen is naar Delft geweest om een
zeker verzoekschrift in te dienen 3-0-0. ORDENARIS
Ten eerste nemen drost, schout, secretaris,
twee burgemeesters, twee rentmeesters en de gerechtsbode voor hun aanwezigheid bij het horen en sluiten van deze rekening elk 10 st. 4-0-0.
Voor het opstellen van deze rekening en het
maken van een afschrift krijgt de secretaris per |
||||||||||||||
409
|
|||||||||||||||
blad 1 st.
|
de vollen aanneemspenningen wegens de
Nieuwgebouwde Waag betaald in uytgave brengt ter somma van 2400-0-0. Aan H. Lindeman voor een feijne
balans in de Stads Waag 162-4-0.
thuijsbrengen O- 4-0.
Aan Philip Peeper voor touw tot
de schaalen 15- 8-0. Aan Joh. van Oosten en H. van
Zyll wegens het maken van bestekken 50- 0-0.
Aan H. van Zyll voor twee nieuwe
schaalen 11-11-0. Aan B. de Groot wegens eyser en
arbeydsloon 18- 3-0. Aan de waagmeester Willem van Os
voor een plaats, daar geduurende de Vertimmering des nieuwe Waag, de goederen ter Waag komende gewogen wierden 21- 0-0. 278-10-0.
Bron: O.A.IJ. 329 - 36, cap.7, p.20.
Bijlage 4
Koopcondities genoteerd bij de transactie
van Theunis Voorboom, meester timmerman, woonachtig binnen IJsselstein, die overdroeg aan het stads-kinder-werkhuys en schoole "een schuur, staande tusschen dezer stads waag en het Ewoudsgasthuys, belent oostwaards den verkoper met desselfs woonhuys, en westwaards den ingang van het gasthuys." koopsom (400 gld) is voldaan,
koopconditie dd. 11 maart 1779 gedaan 1779 maart 18. 1 Als koper treedt op Goris 't Hoen,
burgemeester van de stad IJsselstein met goedvinden en machtiging van de Edele Mogende Raad van Zijn Doorluchtige Hoogheid de Prins van Oranje en Nassau dd. 8- 2-1779, ten behoeve van het stadskinderwerkhuis en school. |
||||||||||
2-2-0.
|
|||||||||||
De uitgaven in deze rekening bedragen in
totaal de som van 434-10-1. De ontvangsten hierboven bedragen
343-11-3.
Het een van het ander afgetrokken is er meer
uitgegeven dan ontvangen en blijft de rentmeester de schutmeesters van deze rekening een bedrag schuldig van 90 gld. 18 st. en 6 d. 90-18-6. Aldus gehoord en gesloten door de
toehoorders als boven vermeld na voorgaande proclamatie op het stadhuis op 4 mei 1599 en is door de drost ondertekend en was Gerard de Pynsen van der Aa.
Gecollationeerd naar de letter van het
origineel na het sluiten van de gerekende rekening en is goed bevonden en ondertekend door mij secretaris van IJsselstein Strepen, 1599. Bron: O.A.IJ. ....
Bijlage 3
Aan Johannes van Oosten en Heymen van
Zyll de aanneemspenningen van de Nieuwe Stadswaag staande onder het Stads Kinder Werkhuys en School, op den 11 Maart 1779 in eene massa voor de somma van 6660.-.- by hun aangenomen. En waar van de Timmeringe van de Stads Waag door de voorzeide aanneemers, en opgevolgde approbatie (goedkeuring) des Heeren Regenten is begroot op een somma van 2400.-.-. In welke somma de Baronnie van IJsselstein moet lasten 3/10 parten welke 3/10 parten hiervoor in Cap. 7 in ontfang zijn gebragt ter somma van 720.-.-. En de Stad en de Schutterij samen 7/10 parten of de somma van 1680.-.- zijnde van de laatstgemelde somma de premie hier voor ter somma van 560.-.- mede in ontfang Cap. 7 verantwoord. Dus den Rendant |
|||||||||||
410
|
|||||||||||
2 condities:
a bij de vernieuwing van de stadswaag
zullen alle gemeenschappelijke muren, die vernieuwing of verbetering nodig hebben, vernieuwd of verbeterd worden, ten koste van de waag of het kinderwerkhuis; de verkoper behoeft daarin niet bij te dragen. b de verkoper zal op zijn erf een secreet
mogen bouwen,"so nabij doenlijk aan het secreet, dat bij of in het nieuwe gebouw sal gezet en gemaakt worden, om hetzelve aldus in een riool te brengen, sonder dat hij of zijn regt- verkrijgende in het reynigen en ledigen van hetzelve ooit zal behoeven te lasten, vermits hij door de verkoop van deze schuur sijn uytgang over het erf van het gasthuys komt te verliesen." c de verkoper is verplicht "twee stoelen
breete (of zoo veel meer als er tot de gang om naar het secreet van het nieuwe gebouw nodig is) op sijn erff af te staan, en toe te laten, dat de vengsters van het nieuwe gebouw aan de zeijde van sijn wooning het ligt (=daglicht) ontfangen." d bij het afbreken van de genoemde schuur
zal al het hout en de pannen toevallen aan de verkoper, maar de stenen aan het stadskinderwerkhuis. e de koper "verpligt sich in sijn particulier,
aan de verkoper een plaats te vergunnen op desselfs noorder-cingel onder de stadswall bij het munneke-poortje, tot-het maken van een schuur, om zijn hout in te brengen, en sulks voor altoos, en ter lengte van veertig voeten." Bron: excerpt van M.H.H. Doesburg uit
RA.Utrecht Recht. Arch. no. 648, 12e gebonden deel 1774-.....Hieruit de no.4871 en
4872.
|
Bijlage 5
WAAGMEESTERS
HenrickVlughl563-'64.
Aelbert van Zevender 1571; 1572-73; 1573-
'74.
Dirck van der Muyc 1574-75.
Engbert Areaens 1575-76.
Aras Mathijss. 1576-77.
Lambert Janss. bakker 1577-78.
Merten Henricxs. 1578-79.
Willem Roeien 1581-'82.
Willem Janss. Clinck 1585-'86.
Lambert Janss. 1586-'87; 1587-'88.
Willem Janss. Clinck 1588-'89.
Hendrick Lichthart 1589-'90.
Claes Adriaenss. waard 1590-'91; 1591-'92;
1592-'93.
Lambert Janss. 1593-'94; 1594-'95; 1595-'96.
Claes Arinss. 1596-'97.
Lambert Janss. 1597-'98; 1598-'99.
Beemt Hoomans 1599-1600.
Claes Aryenss. 1600-'01; 1601 -'02.
Comelis de Man en Dirck Beyen 'glaesmaecker'
1602-'03.
Claes Dirrixss. Verwey 1603-'04.
Willem Comeliss. de Man 16O4-'05; 1605-'06.
Dirck Janss. Beyen 1606-'07; 1607-'08.
Beemt Hoomans 1608-'09
Claes Henrixss. schoenmaker 1609-'10.
Dirck Janss. van Oosterlaeck 1610-'11; 1611-
'12.
Comelis de Man 1612-'13; 1613-'14; 1614-'15.
Henrick Claess. kleermaker 1615-'16; 1616-'17.
Dirck Janss. van Oosterlaeck 1617-'18; 1618-
'19; 1620-'21; 1621-'22.
Willem Comeliss. de Man 1622-'23; 1623-'24;
1624-'25.
Dirck Janss. Beyen 1625-'26; 1626-'27.
Jan Dircxss. Oosterlaak 1627-'28
Thomas Matheus Gijssel 1628-'29
Claes Kilsdonckl629-'30.
Claes Adriaenss. waard 1630-'31; 1631-'32.
Joris van Mierlo 1632-'33; 1633-'34; 1634-'35;
1635-'36; 1636-'37.
SamuellHeyndricxs. 1637-'38.
|
||||||
411
|
|||||||
Heyndrick Aemtss. van Os 1639-'40; 1640-'41;
1641-'42; 1642-'43.
Samuell Heyndricxs. 1643-'44; 1644-'45; 1645-
'46.
Peter Camp 1646-'47; 1647-'48; 1648-'49;
1650-'51; 1653-'54; 1654-'55; 1655-'56.
Weduwe van Peter Camp 1656-'57.
Thonis Pronckert 1657-'58; 1658-59.
Arien van Rossum 1659-'60
Gerbrecht Gerrits. 1660-'61.
Gijsbert van Guijlick 1661-'62.
LambertCamp 1662-'63.
JacobCamp 1663-'64.
Willem van Heerden 1664-'65; 1665-'66; 1666-
'67; 1667-'68.
JacobCamp 1668-'69; 1669-'70; 1670-'71;
1671-72.
Willem van Heerden 1672-'73.
niet verpacht 1673-'74; 1674-'75.
Willem Andriess. van Benschop 1675-'76;
1676-'77.
Willem van Oosterlaak 1677-'78; 1678-'79.
|
Willem Andriess. van Benschop 1679-'80;
1680-'81; 1681-'82; 1682-'83; 1683-'84; 1684-
'85; 1685-'86voor5jaar; 1691-'92 voor 3 jaar;
1694-'95 voor 4 jaar; 1698-'99 voor 4 jaar;
1702-'03voor4jaar.
Annigje Pieters. van Jaarsveld, wed. van
Willem Andriess. van Benschop 1706-'07 voor
4 jaar.
Adrianus Benschop 1710-'11 voor 4 jaar; 1714-
'15; 1715-'16; 1716-'17; 1717-'18; 1718-'19
voor 4 jaar; 1722-'23 voor4jaar; 1726-'27voor
4 jaar; 1730-'31 voor 2 jaar; 1732-'33 voor 2
jaar; 1734-'35; 1735-'36; 1736-'40 voor4jaar;
1745-'46 voor 10 jaar; 1755-'56 voor het
leven...
In 1762 overlijdt Adriaan Benschop en wordt
de pacht vergund aan Willem van Os, die in
1779 nog waagmeester is.
Bron: excerpt van M.H.H. Doesburg van het
archief van de Schutterij van Sint Joris. |
||||||
412
|
|||||||
IJsselstein
in tweevoud |
|||||||||||
Voor de geboren en getogen IJsselsteiner
zullen de beelden een herinnering brengen aan vroeger dagen met het toenmalig wel en wee. Voor diegenen die minder bekend zijn met het oude IJsselstein kunnen de plaatjes inzicht geven in een levend verleden dat relatief nog zo dicht bij ons staat. |
|||||||||||
Met 'IJsselstein in tweevoud' willen we
hedendaagse situaties van IJsselstein zetten naast die van vroegere dagen. Het uitgebreide fotoarchief van de HKIJ bevat vele plekjes van het oudere IJsselstein waarvan nu weinig of niets meer terug is te vinden. Alleen aan de hand van omgevingselementen zijn deze situaties soms nog te herkennen. |
|||||||||||
We beginnen met het verdwenen menselijk bedrijf van 'voddenboer'. Tussen 1945 en 1965 was Henk de Winter
een markant figuur in de Usselsteinse dreven. Zijn stentorstem galmde tegen de gevels om ieder erop te
attenderen dat men hij hem lompen en oude metalen kon verkopen. De oogst van zijn werkdag bracht Henk
naar zijn pakhuis op de Walkade. Bij mooi weer bracht hij zijn 'schaft' op straat door.
En als hij geluk had, zat er tussen zijn schilderachtige lading een buitgemaakte fauteuil!
|
|||||||||||
413
|
|||||||||||
De Noodbrug in 1967.
Van 1959 tot 1972 lag ter hoogte van de kruising Panoven/Anna van Burenstraat de 'Noodbrug' over de
Hollandse IJssel. Deze brug diende als tijdelijke vervanging voor 'enkele' maanden van de gesloopte IJsselbrug
bij de IJsselpoort. Herbouw van deze brug geschiedde eerst in 1972! Tal van ongelukken hebben zich
voorgedaan met de oude Baileynoodbrug waardoor deze eerder een obstakel dan een overgang vormde.
|
|||||
414
|
|||||
Hoepschuur en mandenmakerij op het Hazenveld, 1965.
Bij de IJsselbrug waar nu woningen op het Hazenveld staan bevond zich tot 1967 deze hoep- en
mandenschuur. De opdrachtgever voor de bouw was Willem Frederik Lodewijk Lapidoth; notaris. Van 1814
tot 1843 bekleedde hij de functie van gemeentesecretaris. Op de oude foto zien we uiterst links een huis met
puntdak: 'de Hofkamp'; pastorie van de NHgemeente.
|
|||||
415
|
|||||
Automobielenreparatieinrichting in de dertiger jaren.
Garagebedrijf Henk Beijen was gevestigd aan de Hoge Biezen bij de verdwenen sluis waar nu het busstation is.
De man op de motor is aannemer Jan Beijen en op de achtergrond zit Piet Weelde op de motorfiets.
Toon Oskam bedient met de hand de benzinepomp. Eerst werd de benzine met een slinger omhoog gepomp in
een glazen reservoir. Door daarna terug te draaien liep de brandstof in de tank van de auto of motorfiets.
|
|||||
416
|
|||||
Transportbedrijf midden jaren zestig.
De transportonderneming 'Gebroeders van Dommelen' verzorgde reeds in 1923 het scheepvrachtvervoer
IJsselstein - Amsterdam vv. vanaf de IJsselkade. Vanaf 1937 gebeurde dit ook over de weg per 'Chevrolet'
vrachtwagen. Het vervoer over water hield stand tot de tachtiger jaren.
De lokatie IJsselkade is enkele jaren geleden verlaten om plaats te maken voor woningbouw.
|
|||||
417
|
|||||
De sluis bij
Op de plaats van het huidige busstation aan de Benschopperpoort lag tot 1965 een sluis die van belang was voor
Jan Blanken. Dit was de eerste zg. 'waaiersluis' in Nederland. Kenmerk van zo'n sluis is de waaiervormige afsluitdeu gebruik gesteld. We zien hier twee oude situaties geplaatst met de huidige. Di
Op dej'oto rechts boven zien we de sluis in het begin van de zestiger jaren. Deze is dan al nic |
|||||
418
|
|||||
fe Biezen.
eepvaart en watertoevoer in de Lopikerwaard. De sluis werd in 1807 gebouwd en genoemd naar deontwerper:
luis in de Hollandse IJssel bij Haastrecht is ook van dit type. De sluis is in 1809 officieel door Koning Lodewijk in 'nkshoven toont ons de sluis van voor de oorlog en nog volledig in gebruik, in gebruik als schutsluis De sluis stond in de volksmond bekend als het Karnemelkse gat'. |
|||||
419
|
|||||
Havenstraat.
We zien hier de Havenstraat vanaf het 'Domineesbrugje' in 193H en nu. De bestrating was toen niet breder dan
2 meter en daardoor alleen geschikt voor fietsers en voetgangers. Vele van de huizen waren in de achttiende eeuw in bezit van handelslieden die hun koopwaar konden opslaan in de grote kelders onder de huizen welke ^r^ per vaartuig gemakkelijk waren te bereiken. |
|||||||||||||||
Stichting
Historische Kring IJsseistein |
|||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||
Redaktle:
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC
IJsseistein. Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W. J. van Vliet, J.W. Frisolaan 7, 3401 AX IJsseistein, tel: 03408 - 81660. Voor inwoners van IJsseistein bedraagt de contributie minimaal f 20,- per kalenderjaar; zij die buiten IJsseistein wonen worden verzocht om f 6,- extra over te maken ivm de verzendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden besteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,-. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn fSO,- |
|||||||||||||||
De Stichting Historische Kring IJsseistein is in 1975
tot stand gekomen en stelt zich het volgende als
doel:
De belangstelling voor de geschiedenis in het
algemeen en voor die van IJsseistein en de
Lopikerwaard in het bijzonder.
Dagelijks bestuur:
Voorzitter: L. Murk, tel: 03408 - 81627,
Secretariaat: C. J. H. van Dijk - Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsseistein, tel: 03408 - 83699. Penningmeester: W.J. van Vliet, J.W. Frisolaan 7, 3401 AX IJsseistein, tel; 03408 - 81660. Bank: ABN - AMRO IJsseistein, reknr: 21.84.00.21, gironummer van de bank: 2900. |
|||||||||||||||
420
|
|||||||||||||||