^Ki
|
|||||||||
van alle die beroeringen'
IJsselstein in het midden van de achttiende eeuw;
een studie naar de macht van de regenten in de baronie IJsselstein 1731-1765
door Sunny Jansen
|
|||||||||
Van 1731 tot 1765 was de baronie IJsselstein als douarie in het bezit van Maria
Louise van Hessen-Kassel, moeder van stadhouder Willem IV. In mijn docto- raal scriptie 'IJsselstein in het midden van de achttiende eeuw. Een studie naar de macht van de regenten in de baronie IJsselstein 1731-1765' heb ik bekeken in hoeverre de afwezige barones, Maria Louise resideerde in Leeuwarden en niet in IJsselstein, persoonlijk de gang van zaken in de baronie bepaalde. Betekende haar afwezigheid dat de regenten veel bevoegdheden hadden of eiste Maria Louise persoonlijk of via een plaatsvervanger de macht op? In dit artikel wordt voor een aantal beleidsterreinen bekeken bij wie de macht lag, bij Maria Louise of bij de regenten. |
|||||||||
DE GESCHIEDENIS VAN IJSSELSTEIN
Sinds 1558 stond de baronie IJsselstein, bestaande uit de stad IJsselstein en de
dorpen Benschop en Noord-Polsbroek, onder het bestuur van de familie van Oranje-Nassau. De baronie behoorde tot de nalatenschap van Anna van Egmond, echtgenote van Willem van Oranje. De familie van Egmond had IJsselstein al sinds 1377 in bezit'. Hiervoor hadden de Van Amstels als Hollandse leenmannen de dienst uitgemaakt. In 1279 gaf het kapittel van Sint Marie te Utrecht verschillende IJsselsteinse goederen in leen uit aan Gijsbrecht van Amstel, neef van Gijsbrecht IV van Amstel. Deze Gijsbrecht van Amstel noemde zich vanaf dat moment Gijsbrecht van IJsselstein. IJsselstein kwam dus via de Van Amstels en Van Egmonds in handen van de
familie van Oranje-Nassau. Na de dood van Willem van Oranje nam diens dochter Maria van Buren het beheer van Philip Willems bezittingen op zich. |
|||||||||
'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
|||||||
Zij kreeg te maken met financiële aanspraken van het gewest Holland,
ondanks dat Willem van Oranje nog in 1579 had verklaard dat Buren, Leerdam en IJsselstein aan geen enkel gewest contributie verschuldigd waren. In 1585 wist de Raad van State, na bemiddeling van Prins Maurits, tot een akkoord te komen, waarin bepaald werd dat IJsselstein voortaan f3.000,- zou bijdragen in de oorlogslasten van de generaliteit . Met deze constructie konden de Hollandse aanspraken worden omzeild. Na de Vrede van Munster zette de IJsselsteinse magistraat de contributiebetalingen stil. Na de dood van Willem III namen de Staten Generaal het beheer van de baronie tijdelijk op zich en IJsselstein werd weer gedwongen tot het voldoen van de bijdrage. Het kinderloos overlijden van stadhouder-koning Willem III in 1702 had een
strijd om zijn erfenis tot gevolg. Met Willem III was de Hollandse tak van het stadhouderlijk huis uitgestorven. Zowel Johan Willem Friso van de Friese tak als Frederik I, koning van Pruisen en kleinzoon van stadhouder Frederik Hendrik, maakten aanspraak op de erfenis. In 1711 werd overeengekomen dat Johan Willem Friso de bezittingen in de Verenigde Nederlanden zou erven. Op weg naar Den Haag om de laatste details betreffende de aanvaarding van de erfenis af te handelen, verdronk hij echter bij de Moerdijk. Zijn erfgenaam zou het kind zijn waarvan zijn weduwe Maria Louise van Hessen-Kassel zwanger was. Tot de meerderjarigheid van dit kind trad Maria Louise op als voogdes. Zo'n zes weken na de dood van zijn vader werd Willem Karel Hendrik Friso geboren. Nadat Willem meerderjarig was geworden, vond er een verdeling van bezittingen plaats tussen de prins en zijn moeder. In ruil voor IJsselstein en Zevenbergen stond Maria Louise haar bezittingen Dietz en Beilstein af aan haar zoon. Op 26 juni 1731 verklaarde prins Willem dat de baronie IJsselstein als douarie aan zijn moeder toekwam'. Maria Louise was vanaf 1731 tot aan haar dood in 1765 barones van IJsselstein. Gedurende haar regering had de Nassause domeinraad geen enkele zeggenschap in de baronie. |
|||||||
BARONIE IJSSELSTEIN
In tijd van Maria Louise bestond de baronie voornamelijk uit korenlanden,
hennep- en weilanden. De stad IJsselstein telde in 1749 zo'n 300 huizen als wij de auteur van de Tegenwoordige Staat mogen geloven"^. Dit aantal zal redelijk kloppen, want in de kohier van het huisgeld van 1734 werden 306 panden bin- nen de stadsmuren genoemd. Verschillende omliggende polders, die ook bij het IJsselsteinse schoutambt hoorden, telden nog eens 130 pandend Het schoutambt IJsselstein werd in totaal beraamd op zo'n 2500 morgen en 250 roeden, terwijl de totale oppervlakte van de baronie 5764 morgen en 400 roe- den bedroeg . De stad IJsselstein verwierf omstreeks 1310 stadsrechten. In 1331 was
IJsselstein zeker een stad, want in dat jaar verleende bisschop Jan van Diest de poorters vrijstelling van sluisgeld in het Gein. IJsselstein was met grachten en wallen omringd. Midden door de stad liep een gracht, de IJsselsteinse haven |
|||||||
Marie Louise van
Hessen-Kassel
(1688-1765).
P.H. van Gunst
naar Louis Volders.
Foto:
Iconographisch
Bureau,
's-Gravenhage,
|
||||
'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
|||||||
genoemd. De stad was langwerpig gebouwd en toegankelijk via twee poorten,
de IJsselpoort en de Benschopperpoort. IJsselstein telde diverse openbare gebouwen. Het kasteel was in 1749 al grotendeels afgebroken, maar de verschillende
gebouwen die bewaard gebleven waren, dienden als woning voor de drossaard. Het slot werd door een gracht van de rest van de stad gescheiden. Het stadhuis was een 'taamlijk gebouw'^ zoals in de Tegenwoordige Staat te lezen is. Het gast- huis was gevestigd in een deel van de oude kloosterkerk. In de rest van dit oude cisterciënzerklooster waren vijf woonhuizen gebouwd, terwijl de toren gebruikt werd als graanopslagplaats. De stad telde twee Franse kostscholen, één voor jonge heren, de ander voor jonge dames, die door 'goede leerwijze en opvoeding in goeden bloei waren . De wegen in de baronie waren goed onderhouden en gaven vooral de stad een verzorgd uiterlijk. Kortom het IJsselsteinse schout- ambt was geen onaardige plaats. |
|||||||
RELATIE TOT HET GEWEST HOLLAND
Hoewel de baronie IJsselstein oorspronkelijk leenroerig was aan Holland,
waren de verschillende heren erin geslaagd de Hollandse invloed terug te drin- gen en de baronie vrij te stellen van Hollandse belastingen. Ook in rechterlijk opzicht was IJsselstein onafhankelijk van het Haagse hof Philips II had in 1556 de baronie erkend als een soevereine heerlijkheid, waardoor de band met Holland beëindigd werd'^. Dat Holland zich hierbij niet neerlegde, blijkt uit de aanspraken waarmee Maria van Buren en haar echtgenoot graaf Hohenlohe te maken kregen. Een compromis regelde dat IJsselstein f 3.000,- contributie betaalde aan de Staten Generaal bij wijze van afkoop. Zoals al vermeld, stopte de baronie de betalingen na de Vrede van Munster. Op 24 februari 1700 bepaalden de Staten Generaal dat de contributiebetalingen weer moesten wor- den verricht'". Na de dood van Willem III voerden de Staten Generaal tijdelijk het beheer over IJsselstein en vanaf dat jaar werden de betalingen ook daadwer- kelijk weer verricht. Op 18 april 1757 stuurde Maria Louise een memorie naar de Staten Generaal en
de Raad van State waarin zij stelde dat de baronie IJsselstein 'niet verplicht soude sijn bij continuatie aan de Generaliteyt te betaalen sekere jaarlijkse contributie van drie druysent guldens'". In de vergadering van de Staten Generaal werden alle bijlagen bestudeerd en de leden moesten tot een aantal vergaande conclusies komen. Philips II, koning van Spanje, had inderdaad op 18 januari 1566 Willem van Oranje de soevereine rechten over onder anderen IJsselstein geschonken. Toch was in 1585 overeen gekomen dat het redelijk zou zijn dat de baronie zou bijdragen in de generaliteitslasten. IJsselstein zou 250 gulden per maand moeten betalen zoals dat door prins Maurits geregeld en door de Raad van State bevestigd was. Zij moesten echter toegeven 'dat wanneer den oorlog cesieerde ook de verpligting tot hetaaling van self soude ophouden'^ en dit was ook precies het enige argument dat Maria Louise had aangevoerd ! We kunnen dus concluderen dat de generaliteitsbetalingen in 1757 definitief stopten. |
|||||||
>TtM w«/#i^I mtÊjMMMt^ê^rm^
|
|||||||||
DE STAATKUNDIGE SITUATIE IN DE BARONIE IJSSELSTEIN'' Kasteel van
Maria Louise stond 34 jaar lang als barones aan het hoofd van haar douarie. Zij IJsselstein,
zetelde echter niet in haar IJsselsteinse gebieden, maar verbleef vooral aan haar tevens woning
hof te Leeuwarden. De barones werd in IJsselstein vertegenwoordigd door een van de drost.
drossaard of drost. Het baroniebestuur bestond uit de drossaard, een rentmees- Detail van een ets
ter en de schouten en burgemeesters uit IJsselstein, Benschop, en Noord- van H. Spilman
Polsbroek. De politieke bestiering van stad en schoutambt IJsselstein was toe- naar J, de Beyer,
vertrouwd aan de drossaard, rentmeester, schout en twee burgemeesters. Het 1744.
hing van de drossaard af of hij de schepenen van de stad bij de vergaderingen RAD, topografi-
riep. De criminele justitie was zowel in het IJsselsteinse schoutambt als in de sche Atlas 568.
hele baronie in handen van de drossaard en schepenen van de stad. De civiele justitie in de baronie werd verzorgd door de schout en vijf of zes schepenen geassisteerd door de secretaris van de stad. Appelleren tegen deze vonnissen was mogelijk en moest gebeuren bij het bestuurscollege en de drost. |
|||||||||
De financiële zaken van stad en schoutambt werden behandeld door de dros-
saard, schout en twee burgemeesters. Zij werden bijgestaan door de stadsse- cretaris en de rentmeester van Maria Louise. Er bestonden twee verschillende rekeningen; de bederekening en de stads- en gemenelandsrekening. In de stads- en gemenelandsrekening werden de accijnzen en imposten verantwoord, die door Maria Louise aan de stad vergund waren. Ook stonden in deze reke- ning de verpachtingen van gronden, molenrechten, visserij, accijnzen en derge- lijken, evenals het huisgeld, dat een halve stuiver per morgen bedroeg''*. |
|||||||||
■cl '....gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
|||||||
De gemenelandsrekening werd jaarlijks door de tweede burgemeester als stads-
thesaurier opgemaakt en gecontroleerd door de drost, rentmeester, eerste bur- gemeester, schepenen, cameraars en heemraden van de vijf polders, die onder het IJsselsteinse schoutambt vielen. De rekening werd in aanwezigheid van een commissaris van Maria Louise voorgelezen en verantwoord. Het tekort van deze stads- en gemenelandsrekening werd aan gevuld met het batig slot van de bederekening. De bederekening van het schoutambt IJsselstein werd opgemaakt door de rent-
meester van de heer of vrouwe. Uit deze rekening kwam het aandeel van dit schoutambt in de f4.000,- bede die jaarlijks door de hele baronie aan de vrou- we werd betaald. Tot 1763 werd dit bedrag betaald uit de domeinrekening, maar in 1764 had Maria Louise bepaald dat de bede met ingang van dat jaar direct aan haar thesaurier moest worden voldaan. De bede werd in het IJsselsteinse schoutambt verkregen door een omslag van 24 stuivers per morgen land. Dit gold zowel voor de landen van de heer, of zoals in dit geval de vrouwe, als voor de particuliere landen. Dit verschilde met Benschop en Noord-Polsbroek, waar over de herenlanden niet meer dan de helft betaald werd. Het restant van deze bede werd betaald uit 4/5 van de 40e penning, die betaald moest worden bij de verkoop van vaste goederen, de helft van de 20e penning, die men verschul- digd was bij de aanvaarding van erfenissen, en 'voorts eenige impositien die door den heer aan dit schoutampt zijn vergund geworden'^''. Het aandeel van het IJsselsteinse schoutambt in de bede bedroeg f 1.600,-. De bederekening werd opgenomen door drost, schout en burgemeesters ten overstaan van een com- missaris, die voor deze gelegenheid benoemd werd door Maria Louise. |
|||||||
BENOEMINGEN
Maria Louise had, als barones van IJsselstein, de verschillende ambten in de
baronie te vergeven; een drossaardsplaats, twee schoutambten, twee secretaris- plaatsen, een heemraad van de Lekdijk en de jaarlijkse magistraatsbestelllingen in IJsselstein, Benschop en Noord-Polsbroek. Bovendien moesten er nog een rentmeester, een stadhouder en een griffier der lenen benoemd worden. Maria Louise bezat ook het collatierecht van twee predikantsplaatsen in de stad en één in Benschop. De burgemeesters en schepenen van de drie schoutambten werden, zoals in de
meeste steden en dorpen, jaarlijks benoemd. Zij waren van martini (11 novem- ber) tot martini in het daarop volgende jaar in functie' . Ditzelfde gold voor de kerk- en gasthuismeesters. De grote ambten, dat wil zeggen die van drossaard, schout en rentmeester werden voor onbepaalde tijd vergeven. Maria Louise ver- kocht de ambten niet, maar vergaf deze in ruil voor een jaarhjkse recognitie. Zo moest de rentmeester jaarlijks f820,- voor het vervullen van zijn ambt betalen. Een secretariaat kwam op f 350,-, terwijl het schoutambt van Benschop en Noord-Polsbroek f 430,- op moest leveren'^. Tegenover deze recognitie stond dat de inkomsten van de betreffende ambten geheel of voor het grootste deel |
|||||||
toekwamen aan de ambts-
houder. Voor de jaarlijkse benoemingen van burge- meesters en schepenen won Maria Louise advies in bij haar drossaard. Zij liet de drost in samenwerking met de schouten een nominatie- lijst opstellen, waaruit zij haar keuze maakte. 'Het drostampt van IJsselsUijn
is een zaak van 't uiterste gewigt' concludeerde Carel de Verdun in een rapport over de situatie in IJsselstein in 1765' . Het is dan ook niet verwonderlijk dat zich goed gekwalificeerde gega- digden meldden bij het vrij- komen van dit drostambt. Na de dood van Johann Vultejus werd Maria Louise hierdoor in grote verlegen- heid gebracht. Zij benoemde Jan Graves tot waarnemend drossaard in afwachting van de benoeming van de nieu- we drost. Haar kamerheer baron van Hambroek had in 1756 het drostambt van Zevenbergen verlaten en ambieerde nu de ambten van drossaard, dijkgraaf en stadhouder der lenen van de baronie IJsselstein. Ook haar raad Pieter Benjamin de Beaufort deed een sterke sollicitatie. Maria Louise wenste geen keuze te maken tussen haar twee getrouwen en liet het op een schikking uit- draaien. Hambroek zou afstand doen van zijn sollicitatie in ruil voor de helft van de waarde van de ambten, te weten f 15.000,-. De barones nam zelf f 5.000,- van deze kosten voor haar rekening. De Beaufort werd met de ambten begunstigd op een jaarlijkse recognitie van f 1.500,-. Volgens een resolutie van 5 oktober 1758 zou deze recognitie na de dood van Maria Louise komen te ver- vallen. |
||||||||
Pieter Benjamin
de Beaufort (1688-1776). Olieverfschilderij
van B. Accama uit
1737.
Foto:
Iconographisch
Bureau,
's-Gravenhage.
|
||||||||
De eerste f 5.000,- werd uit de kas van Maria Louise voldaan en in september
verplichtte De Beaufort zich, niet langer dan drie maanden na de dood van de barones, f 8.000,- aan Hambroek uit te keren. In 1764 werd dit bedrag ver- hoogd met f 2.000,-. Het totaal van f 10.000,- moest binnen een jaar na het opstellen van de laatste acte aan Hambroek betaald worden. Vervolgens benoemde Maria Louise Joachim Ferdinand de Beaufort tot opvolger van zijn |
||||||||
É"LI '....gerastheid int midden van alle die beroeringen'
|
|||||
vader, die vrijwillig en op eigen initiatief zijn ambt aan zijn zoon afstond.
Joachim Ferdinand was op dat moment ook drossaard van het Hulsterambacht. Hij nam de belofte binnen een jaar na dato f lo.ooo,- aan Hambroek te voldoen over van zijn vader. Pieter Benjamin de Beaufort bleef aan als oud-drossaard van IJsselstein op een jaarlijkse recognitie van f1.500,-. Na het overlijden van Maria Louise stelde de raad en rekenmeester van prins
Willem, Carel de Verdun, een onderzoek in naar deze gang van zaken. Hij moest concluderen dat De Beaufort senior om het drostambt te krijgen 'sig die groote en getrouwe diensten toegeschreeven (heeft), die egter op sig selve sijn vals en onwaaragtig'^'^. Bovendien ontdekte hij dat er geen memorie die De Beauforts erfopvolging garandeerde, bestond. De Beaufort pretendeerde tegenover Maria Louises opvolger dat hij na de dood van Vultejus het drostambt zonder enige vergoeding had waargenomen en dat hij daarvoor door de barones beloond was. Dit bleek echter niet het geval te zijn geweest. Uit een resolutie van 30 juni 1750 blijkt dat Jan Graves het drostambt tot en met 1756 vervuld had. 'Gevolgelijk heeft Pieter Benjamin de Beaufort tot in 't laatst van denjare ij^G geene de minste bestieringen of moeite omtrent het drostampt van Isselstein gehad'. Jan Graves had immers op verzoek van Maria Louise de IJsselsteinse zaken als pro- visioneel drossaard waargenomen. De inkomsten waren door hem verantwoord en ten behoeve van de barones beheerd. Het enige wat De Beaufort hieraan had bijgedragen was de penningen in ontvangst nemen en naar Leeuwarden te verzenden. Ook wat betreft de opbrengsten van het drostambt had de drossaard niet de
waarheid gesproken. Hij beweerde dat zijn werk Maria Louise meer dan f 30.000,- had opgebracht, maar uit de rekeningen bleek dat dit niet meer dan ruim f22.000,- was. Bovendien had Pieter Benjamin Maria Louise overgehaald om bij acte van 12 oktober 1762 zijn zoon Joachim Ferdinand met het drost- ambt te begunstigen, terwijl er officieel niet eens een vacature was. Deze gang van zaken was in strijd met het gewoonterecht. Joachim Ferdinand had boven- dien niet eens behoorlijk bezit genomen van zijn nieuwe ambt; hij woonde nooit de magistraats- of rechtscolleges bij. Gedurende zijn hele regering heeft Petrus van der Meulen als substituut-drossaard de Beauforts taken waargeno- men, terwijl De Beaufort senior zoals overeengekomen was als vervangend drossaard zou optreden. Deze taken waren aanzienlijk; de kwaliteiten van dros- saard, stadhouder en griffier van de lenen, houtvester, rentmeester der domei- nen, hoogdijksheemraad, schout en ontvanger der bede waren sinds het ont- slag van Jan Graves allemaal in handen van één persoon, Joachim Ferdinand de Beaufort, die zich nooit te IJsselstein vertoonde. Volgens zijn instructie was de drost verplicht zijn functie persoonlijk uit te oefenen. De Verdun die deze zaak direct na het overlijden van Maria Louise onderzocht, kwam met een ver- nietigend rapport en nog in 1765 moest De Beaufort kiezen tussen het drost- ambt van het Hulster Ambacht of dat van de baronie IJsselstein. Zij keuze viel op Hulst en De Beaufort werd uit zijn IJsselsteinse functies ontslagen. De zaak bleef overigens wel in nader onderzoek^". |
|||||
DE OFFICIËLE TAKEN VAN DE BEAMBTEN
Maria Louise van Oranje-Nassau werd in haar baronie vertegenwoordigd door
de drossaard. Het was zijn taak het recht van de hoge overheid bij rechtspraak en wetgeving te handhaven. Hij bezat geen zelfstandige regeringsbevoegdheid, maar stond wel aan het hoofd van het baroniebestuur. Hierin hadden ook de rentmeester en de schouten en burgemeesters van de drie schoutambten zit- ting. Het baroniebestuur hield zich in de i8e eeuw vooral bezig met het uitvoe- ren van de werken die voor rekening van de baronie moesten worden uitge- voerd of onderhouden. In de hele baronie werden geen besluiten buiten de drossaard om genomen. Den Uyl noemt in zijn boek over de Lopikerwaard als bewijs hiervoor het voorbeeld dat zelfs de aanstelling van de beurtschippers en de gemenelandsrietdekker van Benschop in overleg met de drossaard gedaan werden^'. In 1745 wist drossaard Johann Vultejus zijn macht aanzienlijk uit te breiden. Hij kreeg voortaan sessie in het gerecht met preadvies over de rechts- en andere zaken^^. Opvallend was dat ondanks zijn talrijke bemoeienissen -hij was tenslotte voor-
zitter van de magistraat, stadhouder van de hele baronie en houtvester van de jacht in stad en baronie- de vergoeding voor de drost niet erg hoog was. Zijn inkomsten bestonden uit een deel van de overhoeven (het overschot van de Lekdijkgelden) en emolumenten. De inkomsten van het drostambt van 1750 tot en met 1757 bedroegen totaal f 22.888-5-5^^ Vanaf 1758 wist drossaard Pieter Benjamin de Beaufort zich bijgestaan door een huisklerk, wiens traktement van f250,- per jaar werd betaald uit de baronierekening^'*. De schout kwam als tweede in rang. Hij vertegenwoordigde de barones in het
stads- of dorpsbestuur. Tevens had de schout de taak bij de wetgeving en recht- spraak het recht van de hoge overheid te bewaken. Hij had vrijwel geen enkele zelfstandige regeringsbevoegdheid. In andere Hollandse steden stond de schout onder toezicht van het provinciaal hof het Hof van Holland. Door de aparte status van de baronie vielen de schout van IJsselstein en die van Benschop en Noord-Polsbroek direct onder het gezag van Maria Louise. De schouten was het privilege vergund ' 't regt tot het helpen maken van de nomina- tien van de respectieve magistraatspersonen'^\ Johann Vultejus presenteerde Maria Louise dan ook nooit een magistraatslijst zonder hulp en medeweten van de schouten. Voor alle posten werd een lijst met een dubbel aantal geschik- te kandidaten opgesteld. De uiteindelijke keuzen en benoemingen werden gedaan door Maria Louise. De voornaamste taak van de rentmeester was het beheer van de domeinen.
Smds de reformatie behoorden hier ook de geestelijke goederen bij. Uit de opbrengst van de geestelijke goederen werden de kosten van de eredienst, onderwijs en armenzorg betaald. Gelden die overbleven kwamen toe aan de barones. De rentmeester verantwoordde jaarlijks de opbrengst van de domania- le en geestelijke goederen. Hij was tevens griffier van de lenen. Evenals de drost, was ook de rentmeester nauw betrokken bij de bestuurshandelingen in Benschop en Noord-Polsbroek. Officieel maakte de rentmeester geen deel uit |
||||
ié
|
||||||||
....gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||||
van de stads- of dorpsbesturen, maar rentmeester Adriaan Maas, na 1745 J^^^
Graves, woonde desondanks toch de magistraatszittingen bij, omdat de belan- gen van de barones in sterke mate samen vielen met die van de stad en dorpen. Het schoutambt IJsselstein had twee burgemeesters en hetzelfde gold voor
Benschop en Noord-Polsbroek. De eerste burgemeester was voorzitter van de schepenbank en verantwoordelijk voor de stedelijke geldmiddelen. De raads- burgemeester was vroeger voorzitter van de vroedschap geweest. Sinds de vroedschap rond 1675 haar macht in de baronie verloren had, vielen de gemenelandsgeldmiddelen onder de verantwoordelijkheid van deze tweede burgemeester. Tot 1743 voerden beide burgemeesters een afzonderlijke admi- nistratie. Vanaf dat jaar werden de stads- en gemenelandsrekeningen samenge- voegd. Dit leidde op 9 november 1743 tot een nieuwe taakverdeling tussen de burgemeesters. De eerste burgemeester kreeg het opzicht over de stadswerken onder zijn verantwoording, terwijl de tweede burgemeester zich alleen bezig- hield met de 'ontfang en uytgave'^ . De baten van beide ambten werden gelijk onder beide burgemeesters verdeeld. In de meeste steden behoorden de burge- meesters, schepenen en schout tot de magistraat, het orgaan van de stad. In IJsselstein moeten ook de drossaard en rentmeester tot de magistraat gerekend worden. In de baronie bestond een duidelijke scheiding tussen de taken van burgemeesters en schepenen. De stads- en politietaken vielen onder het gezag van de burgemeesters, terwijl de schepenen zich moesten beperken tot de rechtspraak. Het stadsbestuur van IJsselstein bestond uit de drost als voorzitter, de schout
en twee burgemeesters. In een ordonnantie van 1675 werd nog verklaard dat de schepenen het lichaam van de stad waren^^, maar desondanks hadden zij hun aandeel in het stadsbestuur niet kort daarna verloren. De invloed van de sche- penen was erg klein en omvatte zoals reeds gezegd alleen de rechtspraak . Het is verwarrend dat in de bronnen de schepenen de ene keer wel en de andere keer niet tot de magistraat gerekend worden. Ik reken de schepenen wel tot de magistraat, omdat de benoemingen van burgemeesters en schepenen in de resolutieboeken 'magistraatsbestellingen' genoemd werden. De geringe bestuur- lijke macht van de schepenen betekende niet dat de schout en burgemeesters in bestuurlijke zaken geheel zelfstandig konden optreden; hun vergaderingen werden altijd bijgewoond door drost en/of rentmeester. Zelfs op de gebieden waar de magistraat officieel het opperbewind voerde, zoals het kerkelijk beheer en de verzorging van de armen, speelden beide vertegenwoordigers een grote rol. Hierin verschilde IJsselstein met de andere Hollandse steden, zoals door Mr. Koeken beschreven^^. Schepenen ontvingen geen salaris, maar kregen een deel van de leges en jura van de gerechtszittingen. Op I november 1736 herstelde Maria Louise de invloed van de schepenen
enigszins. Bij belangrijke financiële of politiezaken kregen zij een concluderen- de stem. Het was aan drossaard Johann Vultejus om te beoordelen in welke zaken dit zou zijn'°. Deze maatregel gold zowel voor IJsselstein als voor |
||||||||
10
|
||||||||
Benschop en Noord-Polsbroek. Den Uyl die in zijn tweedelig werk over de
Lopikerwaard genoeg vergelijkingsmateriaal heeft verzameld, concludeert dat nergens elders in de Lopikerwaard het dorpsbestuur zozeer aan banden was gelegd als in Benschop en Noord- Polsbroek''. Uit de achttiende eeuwse resolutieboeken blijkt dat in Benschop en Noord-
Polsbroek ook na 1736 vrijwel nooit schepenen aanwezig waren op vergaderin- gen. Den Uyl heeft de indruk dat de inmenging van het baroniebestuur in Benschop en Noord-Polsbroek vroeger veel geringer was. Deze was in de 17e eeuw al sterk toegenomen, maar Den Uyl situeert het hoogtepunt van deze bemoeienis in de i8e eeuw, in de tijd van Maria Louise. Als voorbeeld haalt hij de benoeming van de Benschopse schoolmeester aan. In 1686 had de baron bepaald dat er alleen school gehouden mocht worden als hij daarvoor een acte had afgegeven. De schout en het gerecht hadden traditioneel de bevoegdheid alle lagere ambtenaren te benoemen, maar terwijl zij raden en rekenmeesters verzochten hun kandidaat te installeren, kwam er een tweede schoolmeester in het dorp aan. Deze had een acte van benoeming door Maria Louise op zak en de andere kandidaat kon vertrekken'^. De secretaris van de stad IJsselstein vervulde zijn functie voor de gehele baro-
nie. Zijn takenpakket bestond niet alleen uit het bijwonen van de rechtszittin- gen, het schrijven van brieven en het uitwerken van de notulen van de vergade- ringen van het stads- of dorpsbestuur. De secretaris had ook een functie bij administratie van de armenzorg; hij stelde de rekening van de kerkmeester op en was belast met de inning van de 20e en 40e penning. Vaak werd hij ook benoemd tot stokmeester of venduehouder en had hij tot taak de roerend goed belastingen ten overstaan van de schout en schepen-commissarissen in te vor- deren''. Vooral in de stad IJsselstein had de secretaris veel uiteenlopende taken. Dit werd Pieter Ploos van Amstel allemaal wat te veel en in 1736 volgde zijn ontslag, omdat hij 'niet aan 't oogmerck voldeed'^"^. Het was in de baronie niet ongewoon dat verschillende ambten in één persoon
verenigd werden. Dit kwam zowel voor bij de 'grote' ambten als bij de 'lagere'. Zo was Willem Graves schout van Benschop en Noord-Polsbroek en vervulde hij tevens het ambt van gerechtsbode. Ook was hij collecteur der verpondingen en omslagen. Jan Graves vervulde het ambt van rentmeester van de domeinen en geestelijke goederen. Tegelijkertijd was hij griffier van de lenen en heem- raad. Na het vertrek van Fran^ois van Hoogstraten nam Graves het secretaris- ambt van IJsselstein gedurende twee jaar waar. Jan Graves was ook waarne- mend burgemeester na de dood van Jacob van Muyden in 1746 en na het over- lijden van Johann Vultejus nam Graves diens taken als drossaard en stadhou- der van de lenen over. Tijdelijke benoemingen in verband met afwezigheid of overlijden kwamen veelvuldig voor. Raad Pieter Benjamin de Beaufort moest als drossaard van stad en baronie en stadhouder lenen dikwijls persoonlijk ver- slag uitbrengen bij Maria Louise. Gedurende zijn afwezigheid benoemde hij een vice-drossaard en vice-stadhouder. In 1763 benoemde hij eerste burge- meester Willem van Fick tot zijn plaatsvervanger. Toen deze echter een been- |
|||||
11
|
|||||
[l '....gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||||
breuk opliep moest ook hij weer een 'suhstituut-vice-drossaard en stadhouder'
aanstellen. Zijn keuze viel op schout Petrus van der Meulen^^ Zoals gezegd had de magistraat traditioneel het recht de kleine ambten te ver-
geven. De barones eiste, vergeleken met haar voorgangers, veel zeggenschap op in de begeving van deze ambten, al liepen de aanstellingen wel via de magi- straat. Onder de lagere beambten vielen niet alleen de gerechtsbode en de die- naar van justitie, die door de baronie betaald werden, maar ook de chirurgijn en verloskundigen werden door de verschillende magistraten aangesteld en beëdigd. Hetzelfde gold voor molenaars, beurtschippers en rietdekkers. Hoewel de laatstgenoemden geen beambten waren, werden zij wel officieel door het stads- of dorpsbestuur aangesteld. In de periode 1731 tot 1765 werden steeds officiële aanstellingen of tijdelijke aanbestedingen voor bepaalde klus- sen gedaan; vermoedelijk vanwege de geldende vestigingseisen en monopolie- garanties die door het betreffende stads- of dorpsbestuur werden afgegeven. Men mocht immers alleen bepaalde beroepen uitoefenen na schriftelijke toe- stemming van de magistraat. Na het overlijden van Maria Louise kwam duidelijk naar voren welke beambten
nu echt belangrijk werden gevonden. De vice-drossaard, schout, burgemees- ters, schepenen, secretaris, kerk- en gasthuismeesters, de rector der Latijnse scholen, de gerechtsbode, de schoolmeester en de koster werden door Carel de Verdun, raad en rekenmeester van de prins van Oranje, op het IJsselsteinse stadhuis bijeengeroepen om het bericht van het overlijden van de barones in ontvangst te nemen. De bode Johan Stutzman en koster Johannes Noordman kregen de opdracht alle klokken te luiden om ook de inwoners van de baronie van dit droevige nieuws op de hoogte te brengen''. De Verdun had als opdracht meegekregen 'alle bedienders en onderdaenen in de baronnie van IJsselsteyn' uit dienst van Maria Louise te ontslaan en in namens van Lodewijk Ernst hertog van Brunswijk- Wolfenbüttel, de voogd van de prins van Oranje, weer in dienst te nemen'''. |
||||||||
BESTUURSPROBLEMEN
Uit de resolutieboeken blijkt dat Jan Graves, die in de baronie veel functies
voor de barones vervulde, op 22 mei 1764 plotseling uit al zijn ambten ontsla- gen werd. De zaak lag zo gevoelig dat in een verenigde vergadering van dros- saard, rentmeester, schouten, burgemeesters en schepenen van de drie schout- ambten, Graves ontslag bekend werd gemaakt. Zijn ontslag had, blijkens de resolutieboeken, te maken met een aantal zaken, waarin Graves niet bevredi- gend gefunctioneerd had. In 1760 schreef Maria Louise Graves dat hij onmid- dellijk alle achterstallige pachten van de pachters te Benschop en Noord- Polsbroek moest innen. Deze bedroegen opgeteld de aanzienlijke som van f 27.310 guldens, 17 stuivers en 5 centen' . Maria Louise uitte haar ontevreden- heid door Jan Graves ernstig te gelasten 'dat hij zich bij vervolg, soo ten opsigte van de invorderinge onser domeijnen en het prompt foumecren der gelden als het doen |
||||||||
12
|
||||||||
zijner jaarlijxe rekeningen stiptelijk na sijne instructie zal hebben te gedragen'^'^.
Arnolda Catharina van Esch, weduwe van oud-schepen Johan Franco Beijen
beschuldigde Jan Graves ervan dat hij de weduwe van Arij van der Mark in 1754 financieel benadeeld had. Na de dood van haar man bracht Graves de weduwe twee plechten van f 300,- in rekening, omdat naar zijn zeggen de canon (jaarlijks bedrag aan erfpacht) al twee jaar niet meer betaald was en het betreffende goed daarom aan Maria Louise vervallen was. De weduwe kon het bedrag niet voldoen, maar zei ervan overtuigd te zijn dat haar man de canon over het afgelopen jaar wel betaald had. Zij kon geen schriftelijk bewijs overleg- gen en Jan Graves liet haar huis publiekelijk verkopen aan de hoogste bieder. De weduwe van Beijen was van mening dat Graves een deel van de opbrengst van de verkoop in eigen zak had gestoken. Zij vroeg Maria Louise een onder- zoek in te stellen naar het handelen van Graves in deze, naar haar mening, onwettige verkoop'*". Maria Louise gelastte Graves zich binnen twee weken bij De Beaufort te verantwoorden. De Beaufort berichtte Maria Louise dat hij het verzoek van Van Esch wel erg
ver vond gaan maar dat hij van mening was dat de zaak grondig onderzocht moest worden. Niet in de laatste plaats omdat hij ervan overtuigd was dat Maria Louise haar onderdanen geen enkel recht zou willen ontzeggen. Jan Graves reageerde met de verklaring dat hij onverdiend aan 'hatelijke expressen' werd blootgesteld en dat alle beschuldigingen de waarheid geweld aan deden. Maria Louise verzocht hem vervolgens om een nieuwe reactie en Graves wees haar op het feit dat de weduwe een erg bejaarde vrouw was en het voorval al bijna tien jaar geleden had plaats gevonden. Hij suggereerde dus dat zij zich moest vergissen. Maria Louise was met de verschillende verklaringen en rapporten van regeer-
ders en advocaten niet tevreden en zij besloot dat alle officiële stukken die Graves in zijn bezit had, gecontroleerd moesten worden. Op verzoek van De Beaufort benoemde zij voor deze taak schout Petrus van der Meulen, burge- meesters Willem van Fick en Adriaan Pla, de schepenen Petrus Hogendijk en Hermanus van der Roest en secretaris Edo Frieswijk. De heren werden geacht Maria Louise een rapport van hun bevindingen te sturen. Hun oordeel luidde: 'Dit alles dan wel overwogen zijnde kunnen wij niet zien dat dezelve Jan Graves bij iemand die onpartijdig is, in alle deeze gevallen van eed- en plichtverzuim, mitsg- aders van ongepermitteerde conclusien en ongeoorloofde exactien kan vrijgesproken werden'^'. Ook het eindverslag van De Beaufort liet er geen twijfel over bestaan; Jan Graves had gefraudeerd. Maria Louise besloot op advies van haar drost Jan Graves te ontslaan. Graves legde zich niet bij zijn ontslag neer en eiste zuivering van zijn goede
naam. De zaak sleepte zich voort tot na het overlijden van Maria Louise. Volgens De Verdun betekende het overlijden van Maria Louise een wezenlijk verschil in deze zaak"*^. Hij adviseerde dit probleem direct aan Brunswijk voor |
|||||
13
|
|||||
„gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||
te leggen omdat de zaak erg gecompliceerd en gevoelig lag. Een schikking leek
hem de beste oplossing, omdat gezien de aard van de zaak nooit alle feiten boven tafel zouden komen. In ruil voor het ontlopen van rechterlijke vervolging zou lan Graves alle papieren moeten overleggen. Graves verklaarde alle papie- ren al aan De Beaufort afgestaan te hebben. Bovendien weigerde hij pertinent schuld te bekennen. Hij verzocht de Nassause Domeinraad zelfs om een onderzoek naar het functioneren van Picter Benjamin de Beaufort in te stellen. Tevens eiste hij een schadeloosstelling, omdat hij nooit gehoord was in deze zaak. Hij had zich niet kunnen verdedigen, omdat Maria Louise alleen op de verslagen van De Beaufort afging, terwijl de drossaard zelf een grote rol in deze zaak speelde. De hertog van Brunswijk meende niet over de zaak te kunnen oordelen. Hij
kreeg van alle kanten tegenstrijdige rapporten en adviezen'*'. Er vond een aan- tal gesprekken plaats tussen De Verdun en Graves. Jan Graves meende dat hij door De Beaufort op ongehoorde wijze uit zijn ambten was ontzet, nadat zij in conflict waren geraakt. Volgens De Verdun was de oud-rentmeester erg emo- tioneel en gebrand op gerechtigheid. Hij was bereid onder ede te verklaren dat hij alle papieren al geruime tijd geleden aan de drossaard had overhandigd. In het geval van de aanklacht van de weduwe Beijen, kon hij met behulp van een resolutie van 2 juli 1745 aantonen dat een deel van gelden bij publieke verkoop na het niet voldoen van de erfpacht aan de rentmeester kwamen. Ook de beschuldiging van fraude met de 40e penning wist hij overtuigend te weerleggen. De Verdun wenste alles 'in zijn waarde en onwaarde' te laten, maar het was
hem gebleken dat Graves zich in stad en baronie zeer gehaat had gemaakt, omdat hij bij de uitoefening van zijn ambten erg despotisch te werk was gegaan. Het leek de raad en rekenmeester dan ook niet verstandig Graves in zijn ambten te herstellen. Uit de verslagen van De Verdun blijkt dat de 'zaak- Graves' niet zo eenvoudig lag als De Beaufort Maria Louise had voorgeschil- derd. De Beaufort liet er geen twijfel over bestaan dat Graves in de uitoefening van al zijn ambten gefraudeerd had. Pas uit het onderzoek van De Verdun kwam naar voren dat Graves en De Beaufort in conflict waren geraakt. De aard van dit conflict wordt niet genoemd, maar ik denk dat het met de opvolging van Pieter Benjamin te maken had. Pieter Benjamin had de barones weten over te halen zijn zoon Joachim Ferdinand tot drost te benoemen, omdat hij na de dood van Vultejus het drostambt zou hebben waargenomen zonder enige financiële vergoeding. 'We hebben als gezien dat niet De Beaufort, maar Jan Graves vice-drossaard was geweest. Naar aanleiding van de beschuldigin- gen van Graves, werd er een onderzoek in gesteld naar het gedrag van De Beaufort "•"*, waarbij aan het licht kwam dat hij erg veel macht naar zich had toegetrokken. Alle functies waaruit Graves ontslagen was, waren door De Beaufort overgenomen. "Wat voor de dood van Maria Louise op fraude van Graves leek, leek na haar dood op machtsusurpatie van De Beaufort. Blijkbaar kon de drossaard door zijn manier van verslaggeving de beeldvorming en dus de besluiten van Maria Louise beïnvloeden. |
||||||
14
|
||||||
Willem IV,
prins van Oranje (1711-1751). Detail van een gra-
vure uit 1753 van P. Tanjé naar J. Fournier. Foto: Iconographisch
Bureau, 's-Gravenhage. |
|||||
15
|
|||||
Mi.
|
||||||||
gerostheld int midden van alle die beroeringen'
|
||||||||
RELATIE VAN DE BESTUURDERS TOT DE BARONES
Den Uyl concludeert in zijn boek dat de persoonlijke contacten van de baronie-,
stads- en plattelandsbesturen met de vrijheren en -vrouwen in de 17e en i8e eeuw uiterst gering was en zich beperkte tot de blijde inkomsten en recepties ter gelegenheid van een verblijf op het kasteel"*'. Dit was inderdaad het geval, maar dat betekende niet dat Maria Louise zich nauwelijks met de baronie bemoeide. Zij werd vertegenwoordigd door een drossaard, die -theoretisch- geen eigen rechtsbevoegdheid had. Hij nam dan ook zelf geen beslissingen. Alle papieren werden naar Maria Louises hof in Leeuwarden gezonden. Zij bestudeerde persoonlijk alle stukken en liet de drost vervolgens weten wat er moest gebeuren. Maria Louise was erg geïnteresseerd in en begaan met de ont- wikkelingen in IJsselstein. Zij vertrouwde bij het vormen van haar oordeel op de verslagen en het advies van haar drost. Ik ben van mening dat de drossaard via zijn verslag veel invloed kon uitoefenen op de beslissingen van Maria Louise, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de 'zaak-Graves'. Hij bepaalde tenslotte hoe hij over de zaken berichtte, wat hij vermeldde en wat hij weg liet. In zijn advies kon hij uitdrukken van welke importantie de zaken volgens hem waren. Maria Louise hechtte ook veel waarde aan de mening van de schout en rent-
meester. Al haar beambten moesten continu en gedetailleerd verantwoording afleggen. Zo eiste Maria Louise elke maandag van haar rentmeesters een kort overzicht van inkomsten en uitgaven"* . We moeten ons realiseren dat Maria Louise geen weduwe was, die zich rustig in haar douarie kon terug trekken. Na de dood van haar echtgenoot vertegenwoordigde zij haar zoon Willem Karel Hendrik Friso, de latere stadhouder Willem IV. Zij was regentes en kreeg te maken met een ingewikkelde erfeniskwestie en een slechte financiële staat. De problemen met het anti-stadhouderlijke Holland waren aanzienlijk. Na de dood van haar zoon in 1751 en haar schoondochter in 1759, vervulde Maria Louise een tweede regentschap, nu voor haar kleinzoon Willem V. Zo werd Maria Louise, die geen enkele politieke macht begeerde, tweemaal vertegenwoordiger van het stadhouderlijke huis in de republiek. De belangen van achtereenvol- gens haar zoon en kleinzoon waren voor haar het belangrijkste. De baronie was slechts bijzaak, maar toch legde Maria Louise als barones een serieuze interes- se voor haar bezittingen en onderdanen aan de dag. Zij was zeer geïnteresseerd en goed geïnformeerd. Het gevolg van haar vele taken en verantwoordelijk- heden was dat zij erg op haar plaatsvervangers vertrouwde. Toch moet niet het beeld ontstaan dat de regenten de baronie ongecontroleerd
bestuurden. Maria Louise wist een grote mate van controle en gezag te behou- den door de ambten niet te verkopen, maar in recognitie uit te geven. Zij kon een ambt op ieder willekeurig moment weer opeisen. Zo werd voorkomen dat bepaalde families een ambt als familiebezit gingen beschouwen bij opvolging van een vader door een zoon. De barones bepaalde tot in detail hoe de zaken in IJsselstein geregeld moesten worden. Toch bleek zij niet doof te zijn voor de adviezen van haar zoon. Ook hij had nogal wat in de melk te brokkelen, hoewel de baronie een weduwgoed van zijn moeder was. Zijn bemoeienis gold vooral |
||||||||
16
|
||||||||
de aanwezigheid van een groep Herrnhutters in de baronie. Maria Louise wilde
deze vervolgde religieuze groep graag een veilige plaats aanbieden, maar haar zoon was erop tegen dat zijn moeder deze andersdenkenden openlijk steunde. Publieke steun van de barones bleef dan ook achterwege. Elk jaar richtte barones Maria Louise zich in een dank-, vast- en bededagsbrief
aan haar 'edele, erenveste, voorzienige, discrete, lieve getrouwe"*'^. In deze brieven refereerde zij niet alleen aan de situatie in de Nederlanden, maar toon- de zij ook belangstelling voor het welzijn van andere Europese machten. Zij sprak haar zorg uit over oorlogsdreiging en betuigde haar afschuw van 'de ver- schrikkelijke'"* oorlog, godsdienstdwang en natuurrampen. 'Terwijl de onheylen van den oorlogh ons aan alle kanten omringen en net als verdrukking, geweld en overheersching in onse nabuurschap word gehoord, sitten wij nog in gerustheid int midden van alle die beroeringen. Wij genieten nog de gewenschte vrugten van vrijheid en onajhankelijkheid...'^^. Uit alle brieven blijkt dat Maria Louise het beste voor heeft, niet alleen met
haar onderdanen in de baronie, maar overal in de Nederlanden. In deze brie- ven liet de prinses zich ook uit over zaken die haar persoonlijk raakten, zoals het overlijden van haar schoondochter in 1759. Persoonlijk contact met haar IJsselsteinse onderdanen kwam weinig voor. Als
Maria Louise IJsselstein aan deed was dit een heel spektakel. Dat een bezoek ook op een teleurstelling kon uitlopen bleek wel in 1759, toen de barones ondanks alle koortsachtige voorbereidingen van het baroniebestuur, liet weten geen ceremonieën te wensen^°. In een vergadering van substituut-drossaard, schouten, burgemeesters en schepenen van IJsselstein, Benschop en Noord- Polsbroek was besloten Maria Louise in 'swarte kleederen' te zullen opwachten en er werd een heel programma opgesteld, met wat er moest gebeuren, wie welke taken had en hoe lang alle klokken moesten luiden. Dit draaiboek ligt, ongebruikt, in het Koninklijk Huisarchief, omdat Maria Louise geen plechtige ontvangst van haar regenten vroege'. Er bestond een hartelijke correspondentie tussen de regenten en Maria Louise. Deze vond vooral plaats bij speciale gelegenheden, als het huwelijk van haar zoon en de geboorte van haar kleinkin- deren'^. Haar IJsselsteinse onderdanen deden ook altijd schenkingen bij deze belangrijke gebeurtenissen. |
|||||||
BESTUUR, \VETGEVING E>f RECHTSPRAAK
De belangrijkste taken van de IJsselsteinse regenten waren bestuur, wetgeving
en rechtspraak. De regeringsperiode van Maria Louise werd gekenmerkt door veel regelgeving. In het jaar 1741 werden vrijwel alle oude wetten aangepast en veel nieuwe regels opgesteld'^ Maria Louise nam zelf het initiatief tot deze grootschalige wetswijzigingen. De nieuwe wetten bevatten niet alleen regels wat betreft het betalen van belastingen, maar ze verduidelijkten ook de mono- polieregels, bevatten een huwelijks- en begraafreglement en waren bedoeld om brandgevaar te voorkomen. Kortom de wetgeving in het i8e eeuwse IJsselstein |
|||||||
17
|
|||||||
■cl '....gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||||
omvatte alle aspecten van het leven. Bestuur, wetgeving en rechtspraak vielen
dan ook grotendeels samen. |
||||||||
RECHTSPRAAK
De auteur van de Tegenwoordige Staat vertelt ons dat de criminele rechtspraak
in de hele baronie in handen was van de IJsselsteinse schepenen en drossaard. Het civiele recht werd geregeld door drie afzonderlijke rechtbanken, één per schoutambt. Schout en schepenen hadden zitting in deze rechtbank. Bij een hoger beroep moest men zich, via de drossaard, richten tot de barones^'*. De schout trad op als voorzitter van de schepenbank. De uitvoering van de von- nissen was zijn verantwoordelijkheid, maar hij speelde geen rol bij de bepaling ervan. De bevoegdheid van de schepenen betreffende de rechtspraak was in beginsel onbeperkt, zowel inzake het civiel als het crimineel recht''. Zij kregen alle zaken ter behandeling en vormden het rechtsprekend college. Voor IJsselstein moeten we dit echter wat relativeren. Maria Louise eiste via haar drossaard een deel van de zeggenschap en supervisie op. We hebben al gezien dat drost Johann Vultejus in 1745 sessie kreeg in het gerecht en bij zijn afwe- zigheid gold hetzelfde voor zijn plaatsvervanger' . De drossaard kon de recht- spraak niet volledig beheersen, omdat zijn stem net zo zwaar telde als die van de schepenen. Besluiten werden met meerderheid van stemmen genomen. Het is natuurlijk niet te achterhalen welke psychologische effecten de aanwe- zigheid van de vertegenwoordiger van de barones in het rechtscollege had. De drost stond in nauw contact met Maria Louise en kon haar een beeld schetsen van het stemgedrag van de schepenen. Bovendien stelde hij, samen met de schout, de lijst voor de schepenbenoemingen op. Het is niet ondenkbaar dat de drossaard door zijn fysieke aanwezigheid het stemgedrag van de schepenen beïnvloedde. De schepenen voelden zich door de aanwezigheid van de schout en drossaard wel degelijk beperkt in de uitoefening van hun taak. Dit kwam duidelijk naar voren als beide heren in conflict kwamen. Uit de resolutieboe- ken blijkt dat dit regelmatig gebeurde en dit de rechtspraak aanzienlijk belem- merde'^. Middels een ordonnantie bepaalde de barones hoe de schepenen moesten han-
delen bij kleine zaken. Zaken werden als klein beschouwd als er minder dan f 75.- in het geding was' . In het verlengde van deze ordonnantie werd burge- meester Goris T'Hoen in 1746 geschorst. In een vergadering van schout, bur- gemeesters en schepenen werd door schout Rijnhard van der Meulen een schriftelijke orde van Maria Louise overlegd. Het was gebleken dat de schepe- nen van IJsselstein zich niet hadden gehouden aan de ordonnanties betreffen- de de kleine zaken. Zij hadden deze zaken regelmatig twee tot drie weken ver- traagd. Zelfs op de notulen had procureur Jan Willem van Hoogstraten deze vertraagde data ingevuld, ondanks herhaaldelijke vermaningen van de schout dat dit in strijd was met de regels. De barones had immers bepaald dat '.. geen dilayen zouden werden geaccordeert als alleen van drie daagen, wanneer gedaagden alvorens te antwoorde sig wilde bedenken..''^'^. De barones toonde haar ontstem- |
||||||||
18
|
||||||||
ming over de gang van zaken en stelde een nader onderzoek in, omdat het haar
voorkwam dat de schepenen hadden gehandeld op aandringen van Goris T'Hoen, die gedurende het onderzoek geschorst werd. Zijn taken werden waar- genomen door de andere burgemeester Jacob van Muyden. Verder liet Maria Louise de schepenen uitdrukkelijk weten procureur Jan Willem van Hoogstraten voortaan in het geheel niet meer als procureur voor het gerecht van IJsselstein te admitteren °. Deze uitspraak hield voor Van Hoogstraten een verbod in nog langer in IJsselstein te mogen praktizeren. Het is mij onbekend waarom de schepenen zich door T'Hoen lieten overhalen de data te vervalsen. Het is evenmin duidelijk welke (geldelijke?) winst dit voor de burgemeesters en schepenen opleverde. De rechtspraak was absoluut niet star; voorstellen om het functioneren te ver-
beteren waren altijd welkom. In 1742 ging de barones akkoord met een voorstel van drossaard, schout en schepenen om het systeem van boeten en breuken te vervangen. Om buitensporigheden onder het volk te voorkomen was een sta- tuut opgesteld, waarin bepaald was dat de rechtbank boeten kon opleggen. Het bleek echter dat deze boeten aanleiding gaven tot nog groter kwaad en ongeluk- ken. Daarom had de drossaard verzocht 'omme d'excessen van gemeen volk zoo van onbetamelijke baldadigheden als van insultes en injurien zonder farm van pro- ces, alleen met voorkennisse van de twee scheepenen commissarissen op eygenen auto- riteyd te straffen met de delinquenten ia} dagen te water en brood te zetten '. Op deze manier hoefde de officier niet tussen beide te komen en werd er tijd en geld bespaard. De schuldigen konden de straf afkopen voor f 6,- per dag. Dit geld kwam ten goede aan de armen. Veel regelgeving kwam tot stand naar aan- leiding van specifieke voorvallen. Vanaf mei 1756 tot maart 1757 werd er fruit gestolen uit de tuin van schout Petrus van der Meulen. Niet alleen de schout zelf, maar ook de burgemeesters en schepenen waren erg verwonderd over deze brutaliteit. Maria Louise, door De Beaufort op de hoogte gesteld, sprak haar afkeuring uit over deze baldadigheden, omdat al op 24 augustus 1699 bij openbare publikatie bekend was gemaakt dat dit verboden was ^. Hiermee hiel- den de diefstallen echter niet op. Naar aanleiding van dit op zichzelfstaande incident werd in een nieuwe ordonnantie openbaar gemaakt dat er strenge straffen stonden op het stelen van fruit uit tuinen. Bovendien werd een premie van f50,- beloofd aan degene die de dader(s) van de fruitdiefstallen uit de tuin van de schout wist aan te wijzen '. De dader bleef echter onbekend. |
|||||
POLITIETAKEN EN VEILIGHEID
Het gerecht hield zich niet alleen met strafzaken bezig. Ook bijvoorbeeld de
voogdij over wezen viel onder de bevoegdheid van schout en schepenen. Veel regeerders, en dan vooral schepenen, traden op als voogd voor onmondigen. In de Tegenwoordige Staat wordt gezegd dat het bestier van de politiezaken gere- geld werd door de twee burgemeesters, maar ik heb de indruk dat dit meer viel onder de taken van het gerecht. Koeken concludeert ook dat er nauwelijks een scheiding bestond tussen politiële en justitiële zaken '*. Uit de onderlinge taak- |
|||||
19
|
|||||
'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||
verdeling tussen beide burgemeesters daterend uit 1743 blijkt niet dat politiet-
aken specifiek onder hun verantwoording vielen. De wetgeving inzake de open- bare veiligheid viel onder de taken van de magistraat. Een handvest bepaalde welke straffen er stonden op vechterijen en andere
delicten ', terwijl in een aparte publicatie was bepaald dat 'niemand, hetzij jong of oud met sneeuwkluijten of ballen naar eenige menschen ofandersints (mocht) wer- pen ofgooyen op een gelijcke boete van dertig stuijvers . Ter bestrijding van con- flicten tussen buren werd in 1754 een reglement omtrent het beplanten van land gepubliceerd. Door het afrasteren van landbouw- en andere gronden moest voorkomen worden dat buren zich delen van eikaars grond zouden toeëigenen'^. Openbare veiligheid gedurende de nacht was uitbesteed aan de schutterij. De samenstelling van deze burgerwacht varieerde per nacht maar de groep werd altijd voorgezeten door één van de schepenen' . Na veel klachten van de bevolking moesten drossaard, schout en burgemeesters concluderen dat de schutterij geen enkel nut meer had voor de gemeenschap. Het tegenoverge- stelde was juist het geval; tijd en inkomsten werden verkwist omdat bijeenkom- sten dikwijls uitliepen op een drankgelag en soms zelfs resulteerden in vecht- partijen. In 1746 werd de schutterij opgeheven. Maria Louise bepaalde dat de inkomsten naar de administrerend burgemeester zouden gaan en verantwoord moesten worden in de stadsrekeningen ^. Niet alleen de schutterij vormde een overlast voor de bevolking. Ook de inwo-
ning en werving van soldaten in de baronie leverde dikwijls problemen op. In haar bededagsbrief van 1742 verwees de Maria Louise naar de onrust en drei- ging in Europa. Zij was van mening dat vooral de vreemde troepen die zich dicht langs de grenzen van de Republiek bewogen een bedreiging vormden^°. Het jaar daarop sprak Maria Louise weer haar zorgen uit omtrent de troepenbe- wegingen langs de grenzen en pleitte voor de noodzaak van bewapening^'. Zij oordeelde dat het aannemen van dienstvolk in de baronie niet belet mocht wor- den, maar dat de werving wel op een fatsoenlijke manier diende te gebeuren. De Republiek probeerde neutraal te blijven in de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748), maar de verschillende oorlogvoerende partijen weigerden garan- ties te geven dat het territorium van de Republiek niet geschonden zou worden. De drossaard moest, namens de barones, beoordelen of kapiteins toestemming kregen in IJsselstein soldaten te werven. Personen die aangenomen werden, mochten niet dronken zijn en moesten meteen een lening van 28 stuivers ont- vangen. De secretaris van de baronie diende dit te controleren^^. In 1756 nam de oorlogsdreiging in Europa weer toe. Ook na de 'renversement
des al/iances'waarbij Rusland, de 'Monarchia Austriaca' en Frankrijk tegenover Engeland, Hannover en Pruisen kwamen te staan, verkoos de Republiek neu- traliteit. Uit financieel oogpunt was er ook geen andere keuze mogelijk. Uit vei- ligheidsoverwegingen ging de wevring van soldaten gewoon door. Weer leverde de inwoning van militairen in de baronie problemen op en weer werden duide- lijke regels opgesteld'^'. Desondanks werden in 1757 drie minderjarige kinderen uit de stad IJsselstein aangeworven in het leger van kolonel commandant |
||||||
20
|
||||||
Ruysch. Maria Louise schreef aan haar drost De Beaufort dat deze kinderen
beschermd moesten worden en gaf hem de opdracht te zorgen dat de leider van de compagnie van zijn aanspraak op de kinderen af zou zien'''*. De Beaufort stelde een onderzoek in en ontdekte dat de kinderen sterke drank gekregen hadden en met geweld buiten het territorium van de baronie waren gevoerd om ze daar te engageren. Hij organiseerde een openbare zitting om alle betrokkenen in deze zaak te horen, maar kolonel Ruysch, commandant van het garnizoen te Utrecht, verscheen niet op de zitting. Theoretisch was de resolutie inzake het werven van krijgspersoneel niet van toepassing op het moment dat de kinderen waren aangetrokken. Maria Louise concludeerde dat de resolutie niet goed was opgesteld en dat dit de regenten nu in verlegenheid bracht. Zij besloot het reglement uit te breiden. Kapiteins die personeel wilden werven moesten voortaan toestemming aan de drossaard vragen en al hun nieuwe personeel aan de secretaris tonen. Hij moest controleren of zij niet dronken waren en of zij zich uit eigen beweging bij het regiment aansloten. De Beaufort richtte zich, namens Maria Louise, tot kolonel Ruysch met het ver- zoek de minderjarigen uit dienst te ontslaan. Omdat De Beaufort wist dat het reglement niet van toepassing was op het moment van werving adviseerde hij Maria Louise om bij blijvende weigering van Ruysch het aan de ouders van de kinderen over te laten zich tot de Hoge Krijgsraad te richten. Maria Louise ant- woordde de drossaard dat zij alle intentie had de kinderen uit haar naam in bescherming te nemen^'. Na veel moeite en diplomatieke onderhandelingen kregen de regenten de kinderen uit het leger en de barones bedankte hen har- telijk voor alle moeite. |
|||||||
BRANDGEVAAR
Door middel van stricte regelgeving probeerden de regenten de veiligheid van
de inwoners van de baronie te waarborgen. Een steeds terugkerend probleem werd gevormd door brandgevaar. Ondanks allerlei veiligheidsmaatregelen brak er toch een aantal keer op verschillende plaatsen in de stad brand uit. Tegen de tijd dat er versterking uit Utrecht gearriveerd was, waren al veel huizen ver- woest. Vooral schepen Willem van Fick zette zich fanatiek in voor brandpre- ventie. Op zijn aandringen was de bepaling aangenomen dat inwoners van de baronie de daken van huizen alleen met stro en riet mochten bedekken als zij daar stenen dakpannen overheen legden'' . Van Fick bracht de problematiek in raadsvergaderingen aan de orde en ijverde persoonlijk voor de aankoop van een derde brandspuit. In 1729 liet de barones weten dat zij naar aanleiding van een verzoekschrift van Willem van Fick opdracht had gegeven op rekening van de stad een nieuwe brandspuit te kopen "^. In 1732 werd een scenario opgesteld hoe men moest handelen bij brand. De
eerste brandspuit stond voortaan in een loods op het kerkhof, terwijl een twee- de geplaatst werd in een huisje op de Visbrug. Waar de derde brandspuit was opgeslagen, is niet met zekerheid bekend, maar het lijkt mij waarschijnlijk dat deze gestald werd in het brandspuithuisje bij de IJssselpoort. Ieder jaar op de |
|||||||
21
|
|||||||
....gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||||||
woensdag na Pinksteren werden de spuiten getest. Bij brand moest de bewoner
van het betreffende huis dit meteen 'openbaeren door op straat brand te roe- pen'. Vervolgens bestond er een gedetailleerd plan waarin precies geregeld was wie welke brandweerlieden moest waarschuwen en welke personen welk mate- riaal en gereedschap naar de plaats van de brand moesten brengen^ . Het 'brantkeur-reglement' verplichtte de inwoners hun schoorsteen minimaal een- maal per jaar te vegen. |
||||||||||
INGRIJPEN IN HET PUBLIEKE EN PRIVÉ-LEVEN
De wet- en regelgeving in de baronie omvatten niet alleen openbare orde en
veiligheid. Zij behelsden ook de publieke zeden. In een remonstrantie verzocht de magistraat Maria Louise tevergeefs ongelijke huwelijken tussen protestan- ten en katholieken te verbieden^^. Het zou echter een misvatting zijn te denken dat Maria Louise geen voorstandster was van toezicht op het huwelijksgedrag van haar onderdanen. Omstreeks dezelfde tijd maakten schout en schepenen bezwaar tegen de
ondertrouw van Carel Ludwig Hussner, weduwnaar van Bartje van Cattenbroek, met Aeletta Wansing, weduwe van Cornelis Westervliet, die een zoon was van Bartje van Cattenbroek uit haar eerdere huwelijk met Ernst van Westervliet. Cornelis van Westervliet had bij Aeletta Wansing een kind ver- wekt, dat inmiddels overleden was. Dit huwehjk was volgens het IJsselsteinse echtreglement niet verboden, maar stond zo op zichzelf dat de regenten meen- den bezwaar te moeten maken. Maria Louise won advies in bij verschillende rechtsgeleerden. De uitslag van hun onderzoek luidde dat dit huwelijk niet mocht doorgaan, omdat het strijdig was met de eerbaarheid en het geschreven recht. Om deze redenen was het huwelijk ook in naburige provinciën verboden °. Het paar tekende protest aan en de zaak sleepte zich voort tot na de dood van de barones. De voogd van prins Willem, de hertog van Brunswijk, was niet geïnteresseerd in deze problematiek en stond Hussner toe te trouwen met de weduwe van de zoon van zijn overleden vrouw. Op 22 juni 1765 volgde de missive van de hertog aan zijn raad dat het huwelijk doorgang mocht vinden . |
||||||||||
ONDERWIJS
De IJsselsteinse regenten zagen in onderwijs en godsdienstles een middel om
de moraliteit van de jeugd te vergroten. De magistraat en schepenen vormden het college van curatoren van de verschillende scholen. In samenspraak met Maria Louise benoemden zij de schoolmeesters. De stad IJsselstein had al sinds 1585 een Latijnse school gehad, maar deze was in 1746, na het overlijden van Mr. Jacob van Muyden, opgeheven wegens problemen bij het vinden van een leraar en een tekort aan leerlingen. Volgens de Acta Scholastica bestond er van 1746 tot 1759 slechts een Franse kostschool tot de Franse en Latijnse kost- school in 1759 opnieuw werd opgericht. De Acta Scholastica was een boekwerk waarin Adamus Christianus Schonk (rector van 1759 tot 1761) en de rectoren |
||||||||||
22
|
||||||||||
De Latijnse
school, staande naast de kerk van IJsselstein. Detail van een
tekening door J. de Beyer, 1744. RAU, topografi- sche Atlas 592. |
|||||||
na hem, verslag deden van de geschiedenis en lotgevallen van de school.
Toch heb ik de indruk dat Schonk's bewering dat hij de eerste rector na Jacob van der Muyden was niet op waarheid berust. Het is zeker waar dat Mr. Jacob van Muyden van 1703 tot 1746 Frans- en Latijns kostschoolhouder was. Hij ver- vulde in die periode ook afwisselend het eerste of tweede burgemeesterschap ^. Na zijn dood sloot het stadsbestuur de school inderdaad als gevolg van een leer- lingentekort. De Franse school bleef bestaan en werd tot 1752 beheerd door de onderwijzer van de gewone school, Huybert van Lockhorst '. In de Tegen- woordige Staat worden een bloeiende Franse jongens- en meisjeskostschool genoemd. In 1749 was er inderdaad geen Latijnse school meer in IJsselstein. |
|||||||
23
|
|||||||
d'Ci
|
||||||||
„gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||||
Het stadsbestuur liet in september 1752 weten dat er een vacature was voor de
functie van rector op de Franse jongens- en herenschool '*. Claude de Bourbon, Frans en Latijns kostschoolhouder te Vianen liet weten dat hij bereid was naar IJsselstein terug te keren, mits hij een hoger salaris zou krijgen en reiskosten zou ontvangen '. Het is mij niet duidelijk waarom hij schrijft dat hij wil terug- keren; ik weet niet of hij al eens een dergelijke functie in IJsselstein had bekleed of dat hij er vroeger had gewoond, maar de zinsconstructie doet dit wel vermoeden. In juni 1753 volgde Bourbons aanstelling tot Latijns en Frans kost- schoolhouder te IJsselstein . In november van datzelfde jaar kreeg rentmees- ter Graves toestemming van Maria Louise, f 50.- subsidie per jaar te betalen aan de school, omdat dit zou strekken tot voordeel van de stad. Ook uit deze resolutie meen ik te kunnen concluderen dat er al in 1753 weer een Frans en Latijnse kostschool was; ' ..dat het wel waar is dat het niet anders als tot het nut en voordeel van deezen stad zou strekken een florissant Franse en Lateijns kostschool al hier te hebben dan was ook niet minder waar dat hiermeede in veelerleij opsigten de revenues en inkomsten van het domeyn door het vermeerderen van menschen alhier werden verbetert... ^. Het is duidelijk dat het stadsbestuur het aantal leerlingen graag zag groeien.
Het college van curatoren was dan ook diep geschokt toen in 1756 bleek dat er een merkbare vermindering van leerlingen op de Franse kostschool optrad als gevolg van geruchten dat Claude de Bourbon exorbitant hoge prijzen rekende. In een resolutie werd vastgesteld dat De Bourbon niet meer dan f 180.- aan jaarlijks kostgeld mocht rekenen voor het leren van Frans of Latijn. Voor schoolgaande kinderen die niet in kost verbleven mocht hij maximaal f 6.- per kwartaal vragen . Twee jaar later schreef De Beaufort aan de barones dat hij De Bourbon nog eens op dit reglement had gewezen ^. Het stadsbestuur oordeelde dat Claude de Bourbon een 'quade directie van der Fransche en Lateijnse kostschool' voerde en 'exorbitant reekende''^°. De Bourbons ontslag volgde in januari 1759. A.C. Schonk, rector en schoolhouder te Wageningen, werd de nieuwe kost-
schoolhouder en om alle problemen deze keer voor te zijn stelde de magistraat, als college van curatoren, een heel boekwerk met artikelen op waaraan de beambte zich diende te houden^'. Schonk kreeg vrije inwoning in het school- huis en een tractement van f450.- per jaar. Onderwijs voor kinderen uit de baronie, die niet in de kost waren, kostte voor Latijns onderwijs f 5.- per drie maanden en voor Frans onderwijs f 4.- per drie maanden. Voor kinderen in kost mocht de schoolhouder niet meer dan f200.- per jaar vragen en voor kin- deren in halve kost niet meer dan f 90.- ^^. Het was deze Schonk die de 'Acta Scholastica' begon en zichzelf als eerste Frans- en Latijns kostschoolhouder aanmerkte. Hij moet van De Bourbons rectorschap hebben afgeweten, want in de acte betreffende zijn salarisonderhandelingen werden naam en gage van zijn voorganger genoemd^'. Desondanks ontbrak De Bourbon zowel in de ver- handelingen als in de overzichtslijst van (con)rectoren in Schonks Acta Scholastica. Schonk verkreeg in 1759 het alleenrecht een Frans- en Latijns kostschool te |
||||||||
24
|
||||||||
houden. Zelf zorgde hij voor zijn eerste negen leerlingen die hij uit
Wageningen meebracht. Het schooljaar 1759 begon met in totaal 14 leerlingen die niet uit de baronie afkomstig waren. Drie kostschoolgangers kwamen uit IJsselstein. Degenen die alleen Frans onderwijs volgden werden hierbij niet meegeteld^'*. Leerlingen uit de baronie bezochten over het algemeen alleen de school en verbleven niet in de kost. Onder hen bevonden zich ook kinderen van vooraanstaande personen, zoals bijvoorbeeld Lambert Tra Kranen, G. van der Roest en C. Hugenholtz. Onder Schonk's leerlingen bevond zich ook Mathijs Frederik Palm die vanuit Batavia naar IJsselstein gestuurd was voor zijn opleiding. Palm, die onder toezicht stond van de heer van Hemert, sche- pen en raad te Middelburg, toonde al vanaf het begin een slecht karakter. In de Acta werd zijn aanwezigheid prachtig omschreven als 'schielijk opkomend onweer'. Hoewel hij al extra in de gaten gehouden werd, deed hij alsof hij ziek was, waardoor hij ongeveer een maand, met de meid van de school, in bed bleef Nadat zij betrapt waren, vluchtten zij met een vrachtboot via Utrecht naar Arnhem. In Arnhem werd Palm gearresteerd en weer overgeleverd aan de rec- tor. De heren curatoren (het stadsbestuur dus) vonden dat dit gedrag 'exem- plair' gecorrigeerd moest worden. Palm werd op een bank vastgebonden en met stokjes op zijn broek gekastijd. Hij kreeg vier dagen slechts water en brood en werd na deze straf weggezonden, omdat zijn slechte gedrag een verkeerd voorbeeld was voor de 'andere brave en deugdzame jongelingen'^^. Hoe het de meid verging, is mij niet bekend. Zelfs de jaarlijkse prijsuitreiking voor de beste leerlingen werd door dit voorval enigszins vertraagd. Resoluties van het stadsbestuur hadden over het algemeen betrekking op de Franse en Latijnse jongens(kost)school. Dat er ook een Franse meisjesschool was, blijkt alleen uit de verklaring van Mejuffrouw Coquelin, houderesse van een Franse meisjeskostschool, waarin zij erkende meubels op bepaalde voor- waarden van het stadsbestuur in bruikleen te hebben gekregen^ . Ook Susanna Vors is enige tijd kostschoolhoudster geweest. De stad telde eveneens een gewone school. Sinds 1733 werd deze geleid door Huybert van Lockhorst. Van Lockhorst ontving voor zijn diensten vrije inwoning in een bekwaam school- meestershuis en een tractement van f 200.- per jaar. Zijn salaris was groten- deels onderdeel van de stadsrekening en zijn huis werd eveneens door de stad betaald. Zolang hij ook de rol van Frans ondermeester ten genoegen van dros- saard, schout en burgemeesters op zich nam ontving hij nog eens f 100.- boven zijn normale tractement^''. In 1737 verzocht Jannegje van Keulen, weduwe van Servaas van Royen, het
stadsbestuur een kinderschooltje te mogen houden om kleine kinderen te leren bidden, spelen en lezen. Eigenlijk vormde zij concurrentie voor de stadsschool- meester, maar zij kreeg toch toestemming mits zij zich strict aan bovenge- noemde taken zou houden. Zij kon de schoolmeester dan helpen, want zijn taak zou makkelijker zijn als de kinderen die bij hem op school kwamen al bij Van Keulen hadden leren lezen. Bovendien was Van Keulen arm, maar bekwaam en vreesde het stadsbestuur dat zij met haar kinderen tot de arme staat zou vervallen. Het stadsbestuur wilde dus niet primair Lockhorsts taak |
|||||
25
|
|||||
éni'..
|
||||||||||
.gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||||||
vergemakkeUjken. Zij wilden voorkomen dat zij Jannegje van Keulen moesten
onderhouden als zij tot armoede verviel^ . In 1754 viel het de kerkenraad op dat schoolmeester Huybert van Lockhorst al
geruime tijd de kerk niet meer had bezocht. Bovendien lag nog vers in het geheugen welke openbare ergernissen de schoolmeester veroorzaakt had door zijn schulden en verkeerde gedrag. Het was als gevolg van zijn wangedrag dat de zo florissante Franse kostschool enige jaren geleden in het slop was geraakt. Maria Louise had toen, op verzoek van het college van curatoren, een andere kostschoolhouder aangesteld omdat Lockhorst volgens hen niet meer in staat zou zijn het goede voorbeeld te geven. Zijn aanstotelijke karakter kwam in die- zelfde tijd ook duidelijk naar voren in een brief aan Medisch Dokter Nierop, waarvoor de schout hem zelfs een voorwaardelijke boete had opgelegd. Binnen de kerkenraad werden ernstige debatten gevoerd over de vraag of de school- meester voor de kerkenraad ter verantwoording geroepen moest worden^^. Enkele jaren later was het rector Schonk die de leden van de kerkenraad hoofd- brekens bezorgde. In de zomer van 1761 bezocht hij de kerk geen enkele keer. Toen hij daarop aangesproken werd, schreef hij in zijn woede een brief waarin hij de leden duidelijk maakte dat zij zich met hun eigen zaken moesten bemoeien. Enige tijd later kwam hij echter zijn verontschuldigingen aanbieden en verklaarde de brief in drift geschreven te hebben. Toen hij ook nog toegaf dat hij vaker naar de kerk had moeten gaan, aanvaardde de kerkenraad zijn excuses en mocht Schonk weer deelnemen aan de godsdienstoefeningen. |
||||||||||
ARMENZORG
Na de opheffing van een cisterciënzerorde werd een deel van het voormalige
kloostergebouw als het Ewoudsgasthuis voor armenzorg in gebruik genomen. Dit Ewoudsgasthuis nam het grootste deel van de armenzorg in de stad voor haar rekening. Officieel was de magistraat met het opperarmmeesterschap belast, maar in de praktijk werden ook de drost en rentmeester bij alle beslui- ten betrokken. De werkzaamheden van de magistraat en armmeesters waren in de baronie minder streng gescheiden dan elders'°°. We kunnen dus stellen dat drost, rentmeester, schout en burgemeesters tezamen het college van supe- rintendenten vormden. De twee gasthuismeesters, van 1740 tot 1750 was er slechts één administrerend gasthuismeester, waren aan hen rekening en ver- antwoording schuldig. De gasthuismeesters werden jaarlijks door de Maria Louise benoemd. Zij waren vrijwel altijd (oud-)schepenen of aankomend sche- penen, die een jaar na het vervullen van het gasthuismeesterschap in het colle- ge van schepenen werden opgenomen. Zo was chirurgijn Dirk van der Duyff van martini 1730 tot martini 1731 gasthuismeester. Het jaar daarop vervulde hij eveneens het gasthuismeesterschap en hij was tegelijkertijd schepen. Vanaf 1741 gold dat de gasthuismeester tegelijkertijd de taak van kerkmeester op zich nam. We kunnen concluderen dat in de drie schoutambten de functies van schepenen of burgemeester, gasthuismeester en kerkmeester vaak in één per- soon verenigd waren. |
||||||||||
26
|
||||||||||
De opperarmmeesters moesten toezicht houden op het beheer van de armen-
zaken. Bovendien vormden zij een schakel tussen de plaatselijke administratie enerzijds en de barones en het baroniebestuur anderzijds . De nauwe band blijkt uit het feit dat al in 1734 de meeste papieren uit het gasthuisarchief over- gebracht werden naar de secretarie van de stad'°^. Dat de belangen van het baroniebestuur en het armbestuur grotendeels samen vielen blijkt ook uit de gezamenlijke bestrijding van de slechte toestand van de armenkas in Benschop. Er kwam een onderzoek naar de grote tekorten en de magistraat concludeerde dat veel mensen zich in het dorp hadden gevestigd, die enige tijd later tot armoede vervielen'"^ Het is mij niet duidelijk hoe dit mogelijk was, want al in 1736 hadden drossaard, schouten en burgemeesters, op basis van een resolutie uit 1735, alle vreemde personen die geen acte van indemniteit of getuigenis van goed gedrag konden overleggen gelast uit de baronie te vertrek- ken'°'*. De resolutie uit 1735 vermeldde duidelijk dat de magistraat en schepe- nen van stad en baronie de prinses hadden gemeld dat het aantal armen aan- zienlijk toenam. Hier werden drie verklaringen voor gegeven.In de eerste plaats waren er veel personen van buiten de baronie gekomen, zonder een acte van indemniteit te overleggen. Ook hadden veel in de baronie gelegerde solda- ten hun vrouw en kinderen meegebracht. Ten derde was het ontbreken van een vast reglement betreffende opname en overleggen van acten van indemniteit debet aan het grote aantal armen. Maria Louise liet een ordonnantie opstellen ter bescherming van de baroniale armen. Er mochten geen vreemde personen in de baronie opgenomen worden, tenzij zij een geldige acte van indemniteit konden overleggen. De secretaris moest deze acten controleren en registeren. Zonder toestemming van schout en burgemeesters mochten inwoners geen huizen verhuren aan vreemden. Ook werden geen soldatengezinnen meer opgenomen'"'. Maria Louise was persoonlijk betrokken bij de armenzorg. In 1738 schonk zij
het Ewoudsgasthuis een obligatie van f 1.400,- ten behoeve van restauratie- werkzaamheden. Eveneens gaf zij toestemming een collecte te houden'° . Alle gasthuisarmen kregen ieder jaar op haar geboortedag een verkwikking aange- boden. De kosten hiervoor bedroegen f12.- en werden betaald uit de stadsreke- ning'°^. JaarHjks werd f36.- vrijgemaakt om 's winters turf te verstrekken aan de armen en in 1741 vereerde de barones het gasthuis met de helft van de trac- tementen en emolumenten van de schoutambten Benschop en Noord- Polsbroek. Maria Louise bepaalde of het gasthuis bezittingen mocht verkopen. In 174S vroegen de superintendenten de barones of zij een huis, erf, hof, schuur en kamer gelegateerd door Pieter Johan baron van Reede tot Nederhorst mochten verkopen. De beschikking was, zoals gewoonlijk, gunstig '° . Het gast- huis beschikte over aardig wat bezittingen in de stad, onder anderen een huis in het Wed en een aan de Voorstraat en een huis, erf en schuur aan de stads- wal. Vrijwel al deze bezittingen werden verkregen uit nalatenschappen. De armen werden niet alleen bedeeld, er werd ook controle uitgeoefend op hun dage- lijks leven. In 1744 gaf Maria Louise de opperarmmeesters van Benschop en Noord- Polsbroek toestemming om armen die zich aan drank te buiten gingen |
|||||
27
|
|||||
Si
|
|||||||||
Èh.% '....gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
|||||||||
op water en brood te zetten in een hoek van de kerktoren te Benschop. Per
individu werd bekeken of er bedeling in geld of goederen zou plaatsvinden. Armen konden niet vrij over hun bedeelde goederen of geld beschikken. Zij waren verplicht de goederen voor eigen consumptie te gebruiken. Een ordon- nantie uit 1740 verbood het verkopen of ruilen van brood, turf en linnen die de armen van de armverzorgers van het gasthuis of de diaconie gekregen had- den'°9. Volgens Acquoy, die de inventaris van het grotendeels verloren gegane
Ewoudsgasthuis-archief verzorgde, kreeg het gasthuis al snel na de hervormin- gen een exclusief gereformeerd karakter"°. Toch werd ook voor de katholieke armen gezorgd. In de resolutieboeken kwam ik een verzoek tegen van de roomse armmeester van IJsselstein. Hij vroeg de magistraat om subsidies voor het groeiend aantal katholieke armen als gevolg van de veesterfte van 1752"'. Den Uyl meldt dat de roomse armmeesters in Benschop in 1760 aan de drost schreven, dat de huizen en stallen van de armen door overstromingen waren verwoest. De armenkas was niet toe reikend om alle armen te hulp te schieten en de priester had verzocht een collecte te mogen houden. De Benschopse magistraat gaf toestemming tot het houden van een collecte ten behoeve van de roomse armen"^. Het was kennelijk niet nodig vooraf te overleggen met de barones. Hoewel er geen officiële katholieke armenzorg bestond, konden de armmeesters in tijden van nood wel verzoeken om hulp richtten tot de stads- en dorpsbesturen. In 1755 kwamen de 'heeren regeerders der stad IJsselstein' in conflict met de heren
van het gerecht van de ambachtsheerlijkheid Kockengen. Het meningsverschil ging over de vraag wie de kosten moest betalen die in IJsselstein gemaakt waren voor de armlastige Josina van Essen. Van Essen was geboren in Kockengen en een aantal jaar getrouwd geweest met Anthony van Os, schipper van IJsselstein op Utrecht en Amsterdam. Zij woonde tijdens haar huwelijk in IJsselstein zonder ooit een acte van indemniteit te hebben overlegd. Na de dood van haar man was zij krankzinnig geworden en het stadsbestuur had dit in een brief aan het gerecht van Kockengen gemeld en verzocht haar op te nemen in hun gasthuis. De beide partijen konden het echter niet eens worden en een conferentie op het stadhuis te IJsselstein was nodig om de zaak te schikken. Josina van Essen werd, met haar goederen uit de nalatenschap van Anthony van Os, gesteld onder de directie en administratie van het gerecht van Kockengen. Uit haar boedel werd een obligatie gekocht ten behoeve van de gereformeerde armen van IJsselstein en de diaconie-armen van Kockengen. Mocht de rente niet voldoende blijken te zijn tot Van Essens onderhoud, dan zou het tekort aangevuld worden door de gerechten van IJsselstein en Kockengen gezamenlijk"'. De zorg voor wezen was toevertrouwd aan schout en gerecht van de verschil-
lende schoutambten. Zij benoemden voogden en beheerden de bezittingen van de onmondigen. In 1735 werd de Ordonnantie aangaande het voogdijschap ver- nieuwd, omdat in de vorige versie nogal wat zaken onduidelijk waren. Als onmondig werden mensen beneden de 25 jaar beschouwd. Het salaris van |
|||||||||
28
|
|||||||||
mensen die als voogd optraden werd per resolutie geregeld. Zij ontvingen 3 %
van de boedel en 5 % 'suivere provenu' aan huurpenningen en interesten. In dat zelfde jaar besloot het baroniebestuur de kosten van onvermogende krank- zinnige personen die opgesloten moesten worden voor de hele baronie samen te nemen en onder te brengen in de baronierekening. Opsluiten gebeurde niet binnen de baronie, maar in een publiek werkhuis te Utrecht""*. |
||||||||
ZIEKENZORG EN GENEESKUNDIGE HULP
In 1738 oordeelde Maria Louise dat zij het nodig achtte de stad IJsselstein te
voorzien van een vast en bekwaam medisch doctor. Weijer van Overmeer, afkomstig uit Utrecht, werd benoemd tot stadsdoctor en kreeg een octrooi tot het houden van een apotheek met seclusie van alle anderen. Deze ordonnantie werd gevolgd door een verbod op het praktizeren van onkundige, dat wil zeg- gen niet gepromoveerde, doktoren in de medicijnen"'. In de tweede helft van de i8e eeuw was de medische kennis aanzienHjk toegenomen. Helaas bleef de praktische uitvoering ver achter bij de nieuw verworven kennis. Weijer van Overmeer woonde al eerder in IJsselstein, waar hij sinds maart 1734 schepen was. Ook Hendrik Pelgrom de Bie, Overmeers opvolger als medisch doctor, vervulde de functie van schepen. Beide ontvingen een tractement (fioo,-) van de stad in ruil waarvoor zij de armen van het Ewoudsgasthuis en de diaconie gratis behandelden" . Chirurgie ten dienste van de armen werd verzorgd door chirurgijn Dirk van der Duyff, die eveneens de rol van kerkmees- ter, armmeester en schepen op zich nam. Ook de kraamzorg was van bovenaf geregeld door de aanstelling van een gemenelandsvroedvrouw. Het baroniebe- stuur garandeerde op deze manier een geregelde kraamzorg. Het voordeel van deskundige hulp boven die van bijvoorbeeld een buurvrouw was, dat de vroedvrouwen met behulp van eenvoudige hygiënische maatregelen de kraam- vrouwen- en zuigelingensterfte aanzienlijk wisten terug te brengen"^. |
||||||||
OPENBARE \VERKEN EN PUBLIEKE ORDE
Maria Louise wenste orde en duidelijkheid, zowel in regelgeving als in openba-
re orde. Uit de Tegenwoordige Staat blijkt dat in 1748 de wegen in de hele baro- nie goed onderhouden waren. Inwoners waren verplicht gebreken op hun eigen land onmiddellijk te repareren. Tijdens het schouwen van 1731 merkten drossaard, schout en burgemeesters
dat in de stad alle straten met uitzondering van de Voorstraat in een slechte staat waren. Bovendien liep op verschillende plaatsen het water niet weg in de goten en waren de riolen ten dele vervallen en/of verstopt. De regenten gaven onmiddellijk opdracht om de nodige reparaties te verrichten. De stadsburge- meester moest toezicht houden op de herstelwerkzaamheden. Tegelijkertijd werden alle straten gereinigd. Kortom in 1731 vond een grote opknap- en schoonmaakbeurt plaats in de stad IJsselstein. Om de stad schoon te houden werd de instructie voor de 'aschman' gewijzigd. Hij moest voortaan ook op zaterdag met zijn kar alle straten schoonmaken" . In de stads- en dorpsreke- |
||||||||
29
|
||||||||
...gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||||||||||||||
IJsselstein In
1744. Ets van H. Spilman
naar J. de Beyer. RAU, topografi- sche Atlas 569. |
||||||||||||||||||
Ihe Stad YssELSTJsnr, vm
|
||||||||||||||||||
saard, schout, burgemeesters en secretaris konden de bode ieder afzonderlijk
en zonder overleg beboeten voor zes stuivers per punt. |
||||||||||||||||||
ningen komen regelmatig aanbestedingen voor reparaties aan wegen en stra-
ten voor. In 1757 werd f151,- en 18 stuivers uitgegeven aan de reparatie van het 'Hondenstraatie' en de 'Capelstraat'. In het 'Hondenstraatie' werden alle ste- nen opgebroken, om de weg te egaliseren. Tegelijkertijd werd er een 'rejool' ingemetseld"^. Het stadsbestuur gaf ook opdracht tot het uitdiepen van de stadsgrachten en de haven. Om het stadhuis te onderhouden werd een bode aangesteld. Naar het voor-
beeld van andere steden ging deze functie naar de gerechtsbode. In acht pun- ten werden zijn taken uitgewerkt. ledere avond inspecteerde hij of alle ramen en deuren gesloten waren en alles in orde maken voor de volgende dag. De kussens werden klaargelegd, de bureaus werden opgeruimd en de inkt aange- vuld. Een keer per week werd het stadhuis gereinigd van stof en vuil. Ieder jaar in mei werd een grote schoonmaak gehouden. Ook het voorplein moest gecon- troleerd worden, evenals de 'brantgereedschappen' die zich daar bevonden. Op de pui, trappen en plaats mochten geen vuilnis, drek of andere 'onrijnigheden' liggen, evenmin mocht de doorgang door paardenrijtuigen of wagens worden belet. Bij vorst was strooien verplicht. Nalatigheid werd zwaar bestraft; dros- |
||||||||||||||||||
DE ECONOMISCHE SITUATIE
De IJsselsteinse regenten deden hun best de economische situatie in de baro-
nie te verbeteren. Ik heb de indruk dat zij daar redelijk in slaagden. De auteur van de Tegenwoordige Staat meldt ons dat in de baronie veel mensen woonden 'die elders door hunne bekwaame middelen vergaderd hebben om een stil leven te lei- den, en hier hunne rust te zoeken'''°. Als het in de baronie niet gunstig wonen zou zijn geweest, hadden deze mensen hun heil wel elders gezocht. Overigens leefden deze mensen een wel heel teruggetrokken bestaan, want in de bronnen heb ik geen economische elite kunnen onderscheiden. Toch zijn er wel dege- lijk aanwijzingen dat IJsselstein een economische elite kende. In het Rijksarchief te Utrecht ligt een uit 1740 daterende tekening van de landhuizen Snellenberg, eigendom van baron de Milan de Visconti, en Zeevliet. Beide hui- zen hadden een prachtige tuinaanleg'^'. In 1752 verzocht Milan de Visconti, heer van Hindersteijn, Maria Louise of hij |
||||||||||||||||||
31
|
||||||||||||||||||
30
|
||||||||||||||||||
^
|
||||||||||||||||||
ié
|
||||||||
..gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
||||||||
in Benschop het jachtrecht mocht genieten. Hij kreeg wel enige beperkingen
opgelegd, maar in juli van dat jaar werd zijn jachtrecht met een vorstelijk zegel bekrachtigd'^^. Na deze toestemming van Maria Louise, volgden al snel twee soortgelijke verzoeken. T.P. Bolwerk, gepensioneerd ritmeester in dienst van de staat der Verenigde Nederlanden, woonde sinds twee en een halfjaar in de stad IJsselstein. De reden voor zijn verzoek te mogen jagen was van persoonlij- ke aard. Door de uitoefening van de jacht, wilde hij de rampen die hem in zijn familiekring getroffen hadden enigszins proberen te vergeten. Helaas ontbrak de beschikking, maar ik ben er van overtuigd dat Maria Louise de oud-ritmees- ter dit privilege vergunde'^'. Ook luitenant-kolonel Snoek mocht onder strikte voorwaarden in de baronie jagen. Zijn toestemming gold alleen voor het dis- trict IJsselveld en niet vaker dan drie maal in de week. Hij mocht per keer niet meer dan twee hazen en twee koppels patrijzen schieten'^"*. Baron van Hardenbroek vroeg zich in zijn memoires af waarom in IJsselstein
de 50e penning of liberale gift niet geheven werd en waarom 'allerhande lasten' daar minder waren dan elders'^'. Feit is dat de belastingdruk in vergelijking tot de omringende gewesten erg laag was'^ . Ondanks dat de economische voor- waarden gunstig leken, zijn de auteurs van de IJsselsteinse monumentenin- ventaris van mening dat de baronie tot de 19e eeuw geen sterke economische bloei kende. Evenmin zou er sprake zijn geweest van een tijdelijke bloeiperiode op het economische vlak'^^. Zij zoeken de verklaring in de geringe bemoeienis van de Oranjes met hun baronie. Ik ben echter van mening dat Maria Louise zich weldegelijk met de baronie
bemoeide. Zij was niet persoonlijk aanwezig, maar nam zelf alle beslissingen en eiste de benoemingen op. Ik denk dat het ontbreken van grote economische bloei te maken heeft met het feit dat de diverse beroepstakken oververtegen- woordigd waren, of zoals Den Uyl het treffend over Benschop zegt: 'waar veel neeringdoenden zijn, is de spoehng dun'. Bovendien was er in de bestudeerde periode geregeld sprake van besmettelijke veeziekten en overstromingen. Ook de Tegenwoordige Staat noemt een oorzaak voor het ontbreken van economi- sche bloei: ' onder de neeringen en handwerken vindt men er geene die bijzonderlij- ck aan een plaats worden toegeschreven, zoo dat de kostwinningen hier meest bestaan in de gerijflijkheden der burgerlijke samenwooning'. De IJsselsteinse economie rustte dus niet op een bepaalde bedrijfstak. Men produceerde voornamelijk voor de eigen bevolking. We kunnen dus stellen dat industriële bloei ontbrak, maar IJsselstein kende wel een ontwikkelde consumptieve en dienstverlenende sector. De baronie was gunstig gelegen langs waterwegen, maar ook over de weg was IJsselstein goed bereikbaar. De stad Utrecht lag op een afstand van twee uur, terwijl Vianen maar een uur gaans van de baronie verwijderd lag. Een van de belangrijkste maatregelen die genomen werd om de economie te
bevorderen was de egalisatie van de maten en gewichten. In 1737 werd in de hele baronie de koren- en zoutmaat, alsmede de bier-, wijn- en melkmaat gelijk gesteld aan de Utrechtse maten. Het fruit werd vootaan gemeten met tonnen en manden overeenkomend met de Leidse tonnen en manden. De im- en |
||||||||
32
|
||||||||
export werd aanzienHjk vergemakkehjkt door het opheffen van deze barierre.
Ook werd de handel bevorderd door de afschaffing van een aantal imposten. Het baroniebestuur streefde naar een verbreding van de economische basis door het afgeven van octrooien voor nieuwe bedrijfstakken en het beschermen van bestaande bedrijfstakken door het verstrekken van monopolies. |
|||||||
AVONINGBOUWPOLITIEK
Tijdens het bewind van Maria Louise voerde het IJsselsteinse stadsbestuur een
politiek die het bouwen van nieuwe huizen en het restaureren van oude huizen stimuleerde. De bevolking werd hiertoe aangemoedigd door het uitkeren van bouwpremies. Deze actieve bouwpolitiek had een economisch doel; de creatie van vestigingsmogelijkheden voor vreemden. Meer inwoners betekende immers een impuls voor de consumptieve en dienstverlenende sector. Premies werden uitgekeerd als burgers nieuwe huizen bouwden, maar ook als zij oude en kleine huizen verbeterden, zodat deze opnieuw bewoonbaar werden. De ordonnantie van 13-11-1756 die premies beloofde, gold alleen voor het IJsselsteinse schoutambt'^ . Maria Louise wees regelmatig op het voordeel dat de nieuwbouw de stad zou brengen. Het was duideHjk dat er sinds de grote overstromingen een gebrek was aan
bewoonbare huizen, zowel in de stad als op het platteland. Veel 'fatsoendelijke luijden' van buiten de baronie konden geen geschikte woning vinden en moes- ten noodgedwongen weer vertrekken. Als een huiseigenaar zijn huis voor f 700- tot f i.ooo,- liet verbouwen stond daar een premie van f 125,- tegenover. Van een investering van f i.ooo,- tot f 1.250.- gulden werd f 200,- vergoed. Deze premies konden oplopen tot f 1.150,- bij een verbouwing die tussen de 3400 en 4000 guldens had gekost. Het bedrag moest drie maanden nadat de verbouwing gereed was, uitgekeerd zijn. Dat het uitkeren van de premies niet probleemloos verliep, komt blijkt uit een
missieve van Maria Louise. Zij gaf aan geen enkele intentie te hebben haar ordonnantie van 13-11-1756 te wijzigen. Zij herhaalde dat de premie gold voor nieuw te bouwen huizen en 'het verbeteren en approbieeren van kleyne en oude getimmerten, blijvende derhalven daarvan uijtgezondert het verbouwen of verbeteren van logeabele huijsen die ordentelijke te bewonen zijn' '^^. Het stadsbestuur kreeg de opdracht de ordonnantie strikter toe te passen en niet onnodig premies uit te keren. De regenten van IJsselstein vroegen Maria Louise in februari 1757 om duidelij-
ke regels betreffende de verhuur van huizen. Het was gebleken dat veel huur- ders bij het betalen in gebreke bleven, waardoor de eigenaren van het betreffen- de huis hun huur niet ofte laat ontvingen. Dit was de belangrijkste reden waar- om zij niet in staat waren hun huizen behoorlijk te onderhouden. Het gevolg was dat de stad, ondanks het progressieve premiebeleid, nog steeds veel verval- len huizen telde. Bovendien veroorzaakte het niet tijdig betalen van de huur regelmatig 'krakelen en rusie' tussen huurder en verhuurder''". Maria Louise moest toegeven dat in 'een welgereguleerde stadt' een eenduidig huur- en verhuur- |
|||||||
33
|
|||||||
É"W '„..gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
|||||||||
reglement noodzakelijk was'''. In maart 1757 werd voor de hele baronie een
ordonnantie tegen het kraken van huizen van kracht''^. De huurpolitiek werd uitgebreid met de verklaring dat men geen huizen mocht verhuren aan perso- nen die in het verleden hun huur niet betaald hadden'". De achterliggende gedachte was ook hier mensen van buiten de baronie aan een degelijke woning te helpen. Bovendien mochten huizen alleen verhuurd worden als de huur vooraf betaald werd. In datzelfde jaar trok het stadsbestuur f8.000,- uit om een vervallen pand aan de kloosterstraat te verbouwen tot drie woonhuizen, die door het stadsbestuur verhuurd werden'^"*. |
|||||||||
ARM EN RIJK
Opvallend is dat de personen die bij het stadsbestuur een verzoek tot uitbet-
aling van een bouwpremie indienden voornamelijk regenten waren. Dit zou een indicatie kunnen zijn dat de bestuurlijke elite misschien toch wel samen- viel met de economische elite. We weten echter natuurlijk niet of de regenten geld hadden om te investeren en de premies alleen een extra stimulans vorm- den of dat de regenten pas door het premiesysteem genoeg geld hadden om te gaan verbouwen. Ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat de regenten gezien moeten worden als een groep die veel rijker was dat de rest van de inwo- ners. De stad IJsselstein kende geen ruimtelijke scheiding tussen arme en rijke inwoners. Mogelijk speelde hierbij een rol dat grote economische bloei ont- brak, waardoor de verschillen tussen rijk en arm betrekkelijk gering bleven en er dus geen duidelijke stedelijke elite bestond. Rijke koopmanshuizen, stads- boerderijen, arbeidershuisjes en woonhuizen kwamen naast elkaar verspreid door de hele stad voor. De stad telde veel armen en het uitblijven van economi- sche welvaart blijkt onder meer uit de kwaliteit van het huizenbestand. Het pre- miebeleid was dan ook hard nodig, wilde men vreemdelingen vestigingsmoge- lijkheden bieden. Het IJsselsteinse asielbeleid hangt hier nauw mee samen; vreemden die zich vestigden moesten in de eerste plaats consumenten zijn, zodat zij de baronie economisch voordeel zouden brengen. Ter bescherming van de bestaande gemeenschap moesten alle nieuwkomers een acte van indemniteit overleggen. |
|||||||||
DE RELIGIEUZE SITUATIE IN DE BARONIE
In de periode 1731-1765 was IJsselstein een gereformeerde gemeente. Toch
telde de stad ook een groot aantal katholieke inwoners, die sinds 1635 de beschikking hadden over een schuilkerk. In 1766 voltooide de kleine joodse gemeenschap de bouw van hun synagoge aan de Weidstraat. Van 1736 tot 1759 was in de baronie een Herrnhuttersgemeente gevestigd. De kerkenraad eiste van het bestuur ingrijpen bij een te openlijke aanhang van het katholieke geloof Zolang andersdenkenden zich aan de wettelijke bepalingen wat betreft civiel en strafrecht hielden, toonde het bestuur geen enkele intentie tot ingrij- pen, zelfs niet toen schepen Johan Franco Beijen, die al vanaf de vestiging goede contacten met de Herrnhutters onderhield, zich openlijk aansloot bij |
|||||||||
34
|
|||||||||
De kerk van
IJsselstein. Detail van een ets
van H. Spilman naar J. de Beyer, 1744. RAU, topografi-
sche Atlas 568. |
|||||||
hun gemeente. Ook voor Maria Louise was dit geen reden Beijen niet meer als
schepen te benoemen. De houding van zowel de barones als de drossaard waren mijns inziens doorslaggevend voor de tolerantie van het stadsbestuur. Maria Louise weigerde andersdenkenden te dwingen de gereformeerde kerk te bezoeken. De drost stelde zich neutraal op tegen zowel de katholieken als de Herrnhuttersgemeente. Het is wel opvallend dat de kerkenraad en de wereldlij- ke machthebbers van opvatting verschilden wat religieuze dissidenten betrof want in de kerkenraad zaten voor een deel dezelfde mensen als in het stadsbe- stuur en de rechtspraak. Ik denk dat de kerkenraad meer 'formeel' protesteer- de, omdat de synode dit van hen verlangde. Hoe groot de rol van de IJsselsteinse predikanten hierin was, heb ik niet kunnen achterhalen. Het stadsbestuur had in elk geval geen enkele intentie maatregelen tegen andersdenkenden af te kondigen. Al konden de gereformeerde predikanten zich opwinden over 'paapsche stoutigheden', die naar hun zeggen enorme pro- porties aannamen. Zo konden de brandende kaarsen van de schuilkerk zelfs overdag gezien worden en was een IJsselsteiner openlijk tot priester gewijd. De |
|||||||
35
|
|||||||
J'S—
ÊH-k '....gerustheid int midden van alle die beroeringei
|
||||||||
invloed van de drossaard is duidelijk te herkennen in de tolerantiepolitiek van
het baroniebestuur. Dit was geen eigen beleid van de drost; hij volgde hierin de barones. |
||||||||
DE ROL VAN DE BARONES
De barones trok naast de wereldlijke benoemingen ook de kerkelijke benoe-
mingen naar zich toe. In Maria Louises opvoeding had het godsdienstonder- wijs de belangrijkste plaats in genomen. Daarnaast had deze diepgelovige vrouw een hoge opvatting van haar taak in de wereld''^ Gedurende haar rege- ring in de Republiek was de gereformeerde religie het officiële geloof De refor- meerde kerk werd echter nooit de staatskerk en andere kerken waren dan wel niet officieel erkend; hun bestaan werd wel oogluikend toegelaten. Aan Maria Louises hof was het verboden Gods naam te misbruiken, te lasteren en te vloe- ken. Tevens was haar hofhouding verplicht op zondag de godsdienstoefenin- gen bij te wonen. Maria Louise hechtte dus erg aan de gereformeerde gods- dienst. Zo eiste zij van haar rentmeesters dat zij vroom waren en oprecht in hun geloof in de christelijke religie'' . Maria Louise sprak bij voorkeur over godsdienst en theologie. Zij bezocht trouw de openbare godsdienstoefeningen, woonde kerkelijke redevoeringen, de opening van de provinciale synode en zelfs openbare catechisatiën bij '''. Ik vind het niet vreemd dat zo'n diep religieuze vrouw veel macht bij kerkelijke
benoemingen opeiste. Religie was, na de belangen van eerst haar zoon en later haar kleinzoon, het belangrijkste in het leven van Maria Louise van Hessen- Kassel. Zij vond veel steun in haar geloof na de dood van haar echtgenoot, moeder en zoon en in haar zware taak als regentes. Maria Louise schreef haar onderdanen in de baronie voor, welk publieke gebed zij in de kerk moesten uit- spreken. Bij bepaalde gelegenheden besloot zij dit gebed te wijzigen, zoals bij- voorbeeld in maart 1760. Na het huwelijk van haar kleindochter Carolina moest niet alleen worden gebeden voor de barones en voor zijn Hoogheid de Prins van Oranje, maar ook voor de rest van het vorstelijk huis'' . Wat betreft de religie kunnen we concluderen dat er een gedeeltelijke vermen-
ging van bestuurlijke en religieuze zaken bestond, omdat de kerkenraad toezag op het zedelijk gedrag van de burgers en hen hier ook op aansprak. Ook hier gold de bemoeienis het priveleven van de onderdanen. Zo zette de kerkenraad allerlei middelen in om een verzoening tussen oud-schepen Jacob van Otterspoor en zijn huisvrouw tot stand te brengen. We zouden dus kunnen zeggen dat de baronie-, stads- en dorpsbesturen een wettelijk kader creërden met regels waaraan de burgers zich moesten houden. De IJsselsteinse predi- kanten en de kerkenraad hielden toezicht op de manier waarop de burgers zich binnen dit officiële kader bewogen. De vermenging is verder te verklaren door het feit dat Maria Louise zowel de wereldlijke als geestelijke bestuurders benoemde en dikwijls dezelfde personen koos. De kerkenraad bestond gedeel- telijk uit regenten en voormalig regenten. |
||||||||
36
|
||||||||
CONCLUSIE
Na de dood van Maria Louise onderzocht Carel de Verdun in opdracht van de
hertog van Brunswijk, voogd van Willem V, de situatie in de baronie IJsselstein. Hij concludeerde dat Maria Louise nooit haar eigenbelang had nagestreefd, maar dat de belangen van Willem IV en Willem V altijd voorop hadden gestaan bij haar handelen. Dit kwam onder andere tot uitdrukking in het feit dat zij de IJsselsteinse ambten niet verkocht, maar uitgaf op een jaar- lijkse recognitie. Ook regelde zij dat deze verplichting na haar dood gehand- haafd zou blijven ten gunste van Willem V. Maria Louise trad dus met grote voorzichtigheid op bij de verdeling van de ambten. Verdun begreep dan ook niet welke reden de barones had voor haar optreden inzake de machtsconcen- tratie in handen van beide Beauforts. Hij was mening dat De Beaufort haar had misleid door haar bewust niet goed te informeren. Ik denk dat Maria Louise te veel op haar drosten vertrouwde. Johann Vultejus was minister van haar vader geweest en vervulde in haar dienst de functie van geheim raad. Hij had gedu- rende zijn drostambt in IJsselstein alleen Maria Louises belangen nagestreefd. Maria Louise realiseerde zich niet dat dit ook anders kon. Zoals Jagtenberg in zijn biografie van de prinses schrijft: zij was geen realpolitiker en doorzag de bedoelingen van degenen die haar vleiden niet''^. Ook Jorissen concludeerde : 'Maria Louise van Hessen-Kassel is geen grootsche figuur geweest, maar een eenvoudige nederige ziel, wier dwalingen uit liefde voortsproten'''*". Opvallend is dat in de hedendaagse beeldvorming van Maria Louise altijd de nadruk ligt op haar oprechtheid in haar geloof en vrome leven. Men lijkt te vergeten dat zij al heel jong te maken kreeg met een ingewikkelde erfeniskwestie en een regentschap voor haar pas geboren zoontje. Ondanks dat Maria Louise mis- schien geen groot politiek talent was, moest De Verdun concluderen: 'Voor het overige is mij de actueele gesteldheid van dit domeijn in't generaal beschouwt in een zeer goede toegescheenen'^'^^. We kunnen dus stellen dat Maria Louise de IJsselsteinse zaken goed behartigd heeft. De drossaard was in theorie haar ver- tegenwoordiger, maar in de praktijk trad hij meer op als haar plaatsvervanger. Ik denk dat beide Beauforts meer macht hadden dan Maria Louise zich reali- seerde. De barones nam zelf alle besluiten en zij zal ongetwijfeld gedacht heb- ben dat zij de zaken in de baronie volledig controleerde. In de praktijk bleek dit echter niet het geval te zijn. De drossaard kon haar meningsvorming beïnvloe- den door de manier waarop hij zijn verslagen opstelde en de zaken ernstig of al dan niet relativerend schetste. Het lijkt mij gerechtvaardigd te eindigen met een citaat van Den Uyl die de
hele Lopikerwaard bestudeerde en onder anderen concludeerde: 'Nergens elders in de Lopikerwaard was het dorpsbestuur zozeer aan banden gelegd als in Benschop en Noord-Polsbroek. Hetzelfde was het geval in IJsselstein, waar het stadsbestuur vrij- wel uitsluitend door de magistraat werd gevoerd en de politieke invloed (...) van sche- penen gering was'^'^^. Maria Louise was vrouwe en meesteres in haar baronie. |
|||||
37
|
|||||
ÉCl'..
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.gerastheid int midden van alle die beroeringen'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. In 1377 stierf Guyotte van IJsselstein,
waardoor haar goederen naar haar echtgenoot Johan van Egmond gingen. 2. Algemeen Rijksarchief (ARA), toegang-
nummer 1.08.11 De archieven van de Nassause Domeinraadi 581 - 1811, inv.nr. 4755 3. Gemeente-archief IJsselstein (GAY),
Oud- Archief, inv. nr. 101 nr. 44, fo 55 4. Hedendaagsche historie of Tegenwoor-
dige Staat van alle volkeren, deel XVII. Vervolgde beschrijving der Vereenigde Meerlanden en wel in't bijzonder van Holland (Amsterdam 1749), 561 5. Rijksarchief Utrecht (RAU), toegang-
nummer. 10, inv. nr. 21, fo. 104, 1734 6. ARA 1.08.11, inv. nr. 4728, archiefstuk
28, fo. 5 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22. ARA 1.08.11, nr. 4723, fo. 155, 02-07-
1745 23. ARA 1.08.11, nr. 4728. fo.-
24. ARA 1.08.11, nr. 4724, fo. 184
25. ARA 1.08.11, nr. 4728, fo-
26. ARA 1.08.11, nr. 8404, fo. 149/150
27. Fruin, Th. Azn.R. ,Verslag omtrent oude
gemeente- en waterschapsarchieven in de provincie Utrecht over 1892 (Utrecht 1893) 28. Den Uyl, Lopikerwaard, 306
29. Koeken, M.J.A.V., Van stads- en platte-
landsbestuur naar gemeentebestuur (Den Haag 1973) 30. GAY 101, nr. 42, fo. 124
31. Den Uyl, Lopikerwaard, 333
32. Ibidem 333
33. Zoals onder meer blijkt uit de acte van
aanstelling van Cornelis Breuningh, 13- 12-1755, GAY 101, nr. 43 ,fo. 164 34. GAY 101, nr. 42, fo. 127
35. GAY 101, nr. 44 fo. 39 en 42
36. GAY 101, nr. 44. fo. 55
37. ARA 1.08.11, nr 4727, fo.-
38. ARA 1.08.11, nr. 8407, fo. 11, 08-07-
1760 39. Ibidem
40. ARA 1.08.11, nr. 8407, fo. 113, 30-09-
1763 41. ARA 1.08.11, nr. 4771, fo.-, 23-08-
1763 42. ARA 1.08.11, nr. 4728, archiefstuk
nummer 28, fo. 10, 24-04-1765 43. ARA 1.08.11, nr. 4771, fo.-, 08-07-
1765 44. ARA 1.08.11, nr. 4727, fo.-, geen
datum 45. Den Uyl, Lopikerwaard, 330
46. Jagtenberg, F.J.A., Marijke Meu, 1688-
1765 (Amsterdam 1994), 79 47. onder anderen GAY 101, nr. 43, fo. 51
48. ARA 1.08.11, 8407, fo. 2-6, bededags-
bhef 1760 49. ARA 1.08.11, nr. 8407, fo. 39, bede-
dagsbrief 17-02-1761 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graaf zijn grotendeels ontleend aan
Claude de Verdun. Na het overlijden van Maria Louise bracht De Verdun verslag uit aan de hertog van Brunswijk over de staatkundige situatie van de baronie IJsselstein. ARA 1.08.11, nr. 4728 14. ARA 1.08.11, nr. 4728, fo. 5 en verder
15. Ibidem
16. Zie voor benoemingen in de stad
IJsselstein GAY 101 nr. 55 en voor de benoemingen te Benschop en Noord- Polsbroek ARA 1.08.11, nrs. 4723, 4724 en 4726 17. ARA 1.08.11, nr. 4728, fo.-
18. Ibidem
19. Ibidem
20. Stukken betreffende deze problematiek
ARA 1.08.11 nr. 4728 21. Den Uyl, W.F.J. den. De Lopikerwaard I.
Dorp en kerspel tot 1814 (Utrecht 1814)328/329 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50. Archief Benschop, inv nr. ld
51. Koninklijk Huisarchief (KHA), toegang
A10, nr. 2020/7 fo. 162, 13-06-1759 52. GAY 101, nr. 97, fo.-
53. ARA 1.08.11, nr. 4723 en GAY 101, nr.
42 en 43 54. Tegenwoordige Staat
55. Koeken, Stads-en platteiandsbestuur, 19
56. GAY 101, nr. 43, fo. 93
57. Ibidem, fo. 198
58. GAY 101, nr. 43, fo.136
59. ARA 1.08.11, nr. 4723, fo. 170/171,
29-11- 1746 60. Ibidem
61. ARA 1.08.11, nr. 4722, fo-, 9-7-1742
62. KHA AIO, nr. 2020/7, fo. 17, 5-3-1757
enfo. 33,23-4-1757 63. GAY 101, nr. 43, fo. 214/215, 10-09-
1757 64. Koeken, Stads- en platteiandsbestuur, 31
65. GAY 101, nr. 43, fo. 69
66. RAU 10, .nr. 21,fo. 12, 24-11-1734
67. ARA 1.08.11, nr. 4724, fo. 74/75,
november 1754 68. GAY, Collectie Doesburg inv.111, nr.
332 schutterslijsten 69. ARA 1.08.11, nr. 4723, fo. 166 en GAY
101, nr.43, fo. 133
70. GAY 101, nr. 43, fo. 51 e.v., 04-02-1742
71. GAY 101, nr. 43, fo. 95 e.v., februari
1743 72. GAY 101, nr. 43, fo. 64, 30-04-1743
73. GAY 101, nr. 44, fo. 2, 1757
74. KHA, AIO, nr. 2020/7, fo. 26 geen
datum 75. Ibidem, 14 mei 1757
76. GAY 101, nr.43, fo. 161
77. Ibidem, fo. 195
78. ARA 1.08.11, nr. 4723, fo. 7/8, 25-12-
1732 79. ARA 1.08.11, nr. 4725, fo. 73/74, 25-
08-1762 80. Ibidem
81. ARA 1.08.11, nr. 4727, fo.-, 22- 5-1765
|
82. ARA 1.08.11, nr. 4723, fo. 49, 25-11-
1735 83. ARA 1.08.11, nr. 4724, fo. 31/32, 25-
09-1752 84. GAY 101, nr. 43, fo. 165, 25-09-1752
85. GAY 101, nr. 43, fo. 172, eind 1752 of
begin 1753 86. ARA 1.08.11, nr. 4724 , fo. 59, 14-05-
1753 87. Ibidem, fo. 46 e.v. november 1753
88. KHA AIO, nr. 2020/7, fo. 130 kopie uit
het resolutieboek 07-09-1756 89. Ibidem fo. 134, 30-12-1758
90. Ibidem fo. 135 en 137, voor ontslag brie-
ven zie ook ARA 1.08.11, nr. 4724, fo. 204 en GAY 101, nr. 44, fo.10, 11-01- 1759. In alle brieven werd hij ontslagen als Frans- en Latijnskostschoolhouder. 91. ARA 1.08.11, nr. 4724, fo. 217 en GAY
101, nr.44, fo.11, 26-04-1759 92. KHA AIO, nr. 2020/7, fo. 153, 25-04-
1759 93. GAY 101, nr. 448, fo.-
94. Ibidem, uit de Acta Scholastica
95. Ibidem fo. 30b
96. GAY 101, nr. 443 , 1739
97. ARA 1.08.11, nr.4723, fo. 18, 24, 25,
25-10- 1734 98. GAY 101, nr. 42, fo. 140/141, 15-11-
1737 99. GAY 101, acten kerkenraad, 1754
100. Acquoy, J., Het archief van het
Ewoudsgasthuis te IJsselstein (IJsselstein 1963) pag. 3 101. Den Uyl, Lopikerwaard, 373 tm 378
102. Acqouy, nr. 6
103. Den Uyl , Lopikerwaard, 375
104. GAY 101, nr. 42, fo. 122, 12 -10- 1736
105. ARA 1.08.11, nr. 4723, fo. 45 e.v., 26-
02-1735 106. Ibidem, fo. 74, 20-04-1738
107. Ibidem, fo. 143, 05-05-1743
108. Acqouy, nrs. 50, 51 en 52
109. ARA 1.08.11, nr.4723, fo. 101, 08-04-
1740 110. Acqouy, nr. 2
111. ARA 1.08.11,nr. 4724, fo. 30/31
|
||||||
39
|
|||||||
..gerustheid int midden van alle die beroeringen'
|
|||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis en architectuur
Monumen-teninventarisatie III, 33 128. GAY 101, nr. 43, fo. 209 en ARA
1.08.11,4724, fo. 123/124 129. ARA 1.08.11, nr. 4724, fo. 70/71, 23-
08-1762 130. KHA A 10, nr. 2020/7, fo. 16, 26-02-
1757 131. Ibidem, stuk nr. 11, 05-05-1757
132. GAY 101, nr. 44, fo. 209, 14-03-1757
133. ARA 1.08.11, 4724, fo. 133/134, 05-
03-1757 134. Ibidem, fo. 155,06-10-1757
135. Jagtenberg, Marijke Meu, 24
136. Ibidem 79
137. Jorissen,T., Marijken- Meu in; Historische
Bladen I (Haarlem 1890), 196 138. Ibidem fo. 6, 12-03-1760
139. Jagtenberg, Marijke Meu, 265
140. Jorissen, Marijke Meu, 215
141. ARA 1.08.11, 4728 /28, fo. 9, 24-04
1765 142. Den Uyl, Lopikerwaard, 333
|
|||||||||||||||||||||||||||
112. Den Uyl, Lopikerwaard, 408
113. ARA 1.08.11, nr. 4724, fo. 108/110,
13-12- 1755 114. Den Uyl, Lopikerwaard, 388
115. GAY 101, nr .42, fo. 161/162, 27-12-
1738 116. KHAA10, nr. 2020/7, fo-, 01-01-1761
117. Roessingh, H.K., Beroep en bedrijf op
de Veluwe in het midden van de 18e eeuw (1967), 227 118. RAU 10, fo. 68 e.v., 10-11-1731
119. GAY 101, nr. 811, 31-05-1757
120. Tegenwoordige Staat
121. RAU inv.nr. 248, Topografische Atlas,
nr. 204(5), 1740 122. ARA 1.08.11, nr. 4724, fo. 26, 04-07-
1752 123. Ibidem, fo. 27, juli 1752
124. Ibidem, fo. 29 e.v., 23-09-1752
125. Kramer, F.J.L., Gedenkschriften van
Gijsbert Jan van Hardenbroek, (Amsterdam 1901) deel I pag. 2 126. Fruin, Verslag, 35
127. Giessen-Geurts, B. e.a. IJsselstein
|
|||||||||||||||||||||||||||
Redactie:
|
B. Rietveld
Libertas, Bunnik
1384.704X
|
||||||||||||||||||||||||||
Stichting
Historische Kring IJsselstein nr. 85, september 1998
L. Murk, tel: (030) 688 16 27
C.J.H, van Dijk-Westerhout,
Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel; (030) 688 36 99 |
|||||||||||||||||||||||||||
Drul<:
|
|||||||||||||||||||||||||||
Uitgave:
Voorzitter:
Secretariaat:
|
|||||||||||||||||||||||||||
ISSN:
|
|||||||||||||||||||||||||||
Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitga-
ven per jaar) en worden op de hoogte gehou- den van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmees- ter waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven. Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal f 20,- (voor bedrijven f30,-). Voor hen die buiten IJsselstein wonen is de bijdrage resp. f 29,50 en f 39,50. Losse nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbel- nummers is de prijs f 10,- |
|||||||||||||||||||||||||||
Penningmeester: W.J. van Vliet
J.W. Frisolaan 7,
3401 AX IJsselstein, tel: (030) 688 16 60 |
|||||||||||||||||||||||||||
Banic
|
Postbank, nr.: 4074718
|
||||||||||||||||||||||||||
40
|
|||||||||||||||||||||||||||