-ocr page 1-
^ ^\oo^^^^^^^ é^l?'^ ^                                  ï9a T.
.Zegen of
Glorie?
Over het middeleeuwse grafmonument in de
Nederlands Hervormde Kerk te IJsselstein
door Xabier Jense
INLEIDING
In de Hervormde Sint Nicolaas Kerk te IJsselstein bevindt zich een middeleeuw-
se graftombe, die in de Noordelijke Nederlanden de oudste in zijn soort is.
Het grafmonument is eigenlijk pas in het midden van de 19de eeuw bekend
geworden, dat wil zeggen dat er amper bronnen bekend zijn van voor die tijd
Waarin expliciet iets over het graf geschreven is.
Het is zo'n bijzonder monument omdat op de grafplaat vier liggende personen
te zien zijn en dat is een vrij uniek gegeven. In de literatuur is aan de achter-
grond van deze graftombe en aan de vraag waarom hier vier mensen naast
elkaar zijn afgebeeld weinig aandacht besteed.
VISUELE ANALYSE PRAALGRAF
e graftombe [zie afbeelding i] staat tegenwoordig in het koor van de
icolaaskerk. Het gaat hier om een gotisch praalgraf met een langwerpige
atafalk die een lengte heeft van 4.04 m., een breedte van 2.68 m. en een
hoogte heeft van 0.80 m. Het praalgraf heeft ook als graf zelf gediend \
e vier grafbeelden op de grafplaat zijn met cement vastgemaakt ^. De beelden
i)n niet in hoogrehëf uitgehouwen, maar rondom afgewerkt. De twee mannen
P et graf zijn ongeveer 1.80 m. en de twee vrouwen zijn ongeveer 1.65 m.
eksel van het graf is waarschijnlijk oorspronkelijk uit één stuk steen
flT^ * ^^* grafmonument is gemaakt van Namens steen, een steensoort
a omstig uit de omgeving van de Belgische stad Namur 4. Over de maker(s)
n e graftombe is niets bekend. Over de plaats van herkomst van het praal-
gra daarentegen is wel het een en ander bekend: het werd hoogstwaarschijn-
GRa" ^^" ^^^^^^^ ^^ Doornik in Vlaanderen gemaakt [zie pag. 15: STIJL PRAAL-
1- Het graf is mogelijk op bestelling gemaakt en vervolgens zou het kant
Klaar per schip naar IJsselstein zijn vervoerd. Ook over de datering van het
monument is veel onzekerheid: deze loopt uiteen van ongeveer 1330 ^
-ocr page 2-
.Zegen of Glorie?
1.
Het praalgraf
van de heren
van IJsselstein
met hun eega's
in de Nederlands
Hervormde
Kerk.
omstreeks 1350 , de periode tussen 1370-1377^ tot rond 1390 genoemd . Wat
naar mijn mening een goede datering zou zijn, stel ik aan het einde van deze
bijdrage aan de orde. Op het graf zijn verder geen oorspronkelijke inscripties of
merktekens aangetroffen. Het is niet bekend of de beelden beschilderd zijn
geweest. Tegen beschildering pleit dat het een betrekkelijk dure steensoort was;
vöör beschildering pleit dat het mooier zou zijn geweest en kleur de figuren
meer levensecht zou hebben gemaakt.
De staat van het graf is redelijk goed, maar dat is een hele lange tijd anders
geweest. Toen het werk in 1850 ontdekt werd, was de toestand waarin het ver-
keerde erbarmelijk. De graftombe onderging in de loop van anderhalve eeuw
maar liefst vier restauraties, namelijk in de jaren 1857-1859, in 1908, in 1915/16
en in 1983. Al deze werkzaamheden hebben het praalgraf in een lappendeken
van structurele en cosmetische reparaties ^ veranderd. Heden ten dage mag de
tombe toonbaar zijn, dat neemt niet weg de grafplaat ontsierd wordt door de
vele kleine en grote breuken.
•i'i.
-ocr page 3-
l                 HISTORIE GRAFTOMBE
De wederwaardigheden van het grafmonument begonnen volgens de eerste
overleveringen tijdens een vergadering van het Provinciaal Utrechtsch
Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in het voorjaar van 1850. De
(
                  Leidse conservator van het Rijksmuseum voor Oudheden, Dr. L.F.J. Janssen,
bracht toen dit gezelschap mondeling en later schriftelijk op de hoogte van het
bestaan van een 'merkwaardige tombe' in de kerk van IJsselstein . Over het
grafmonument was tot dan toe vrijwel niets bekend.
De graftombe bevond zich in het noordertransept van de kerk. Aan het begin
van de 19de eeuw had men uit gebrek aan zitplaatsen om het praalgraf een
houten bekisting aangebracht ter beschutting en overdekking en het zo aan de
jA                  ogen van het publiek onttrokken. Boven op de constructie had men stoelen
".                    voor de kerkgangers geplaatst. Janssen had tijdens een bezoek via een deurtje
in de bekisting met een kaars in de hand de graftombe bezichtigd en het verder
|l                  op de tast leren kennen . De personen waren van hoge rang en rijk van kos-
:<                   tuum. De Leidenaar vermoedde dat de beeldengroep de Van Amstels zou kun-
;•*                   nen voorstellen.
Het leek wel of het genootschap niet echt onder dit indruk was van deze mede-
^
                   deling, want pas in de notulen van de directievergadering van het genootschap
van december 1850 werd er iets over 'een zeker praalgraf te IJsselstein' gemeld,
dat wel meer onderzoek verdiende'^. In februari 1851 ontving de Leidse conser-
vator een brief van het genootschap. Daarin stelde het bestuur dat het onder-
zoek van de graftombe 'uit oudheidkundig oogpunt' als belangrijk werd geacht.
Alleen had het bestuur nog steeds niet door dat Janssen haar alleen van het
bestaan van het graf op de hoogte had willen stellen. In een schriftelijke reactie
i
                  legde Janssen aan het Genootschap het idee voor om een commissie op te rich-
ten voor onderzoek van het praalgraf. Dit nam het bestuur over. Daarna
gebeurde er, alle mooie voornemens ten spijt, niet veel om de graftombe zoveel
"hogelijk toegankelijk te maken voor historisch-archeologisch onderzoek. Pas
in oktober 1853 kwam de zaak in het genootschap ter sprake. Men had toestem-
ming gekregen van de kerkvoogden van de Hervormde Kerk te IJsselstein. Wel
era m een brief door de heren kerkvoogden gewaarschuwd voor te grote ver-
1
                 Wachtingen: een groot deel van het praalgraf was ingestort en beschadigd'^ In
ovember van dat jaar werd er een commissie uit het bestuur gekozen, en werd
e neer Janssen uitgenodigd om daarin zitting te nemen. Daarna zou het nog
'
                 u ^^ ''' '^^'^^'^' omdat hij het te druk had en IJsselstein voor hem niet om de
oek lag, en omdat het genootschap het ook allemaal te veel van het jaargetij en
e conservator liet afhangen. Midden december 1855 was het eindelijk zover en
,
                 J^^ * "^t P.U.G. een werkbezoek aan de Nicolaaskerk in IJsselstein.
poedig daarna verscheen er een rapport, waarin de bevindingen van de com-
"iissie waren vastgelegd. Het omschreef het beeldwerk van het praalgraf als
eer dan middelmatig' en verder werd ook de veronachtzaamde en geschon-
n staat waarin het graf verkeerde, beschreven'''^. De beelden bestonden uit
eerdere stukken, van elk beeld was het hoofd afgebroken en ontbraken de
Uden. Bij de mannen ontbraken de benen en de consoles. De consoles bij de
rouwen waren ernstig beschadigd. Aan de verhemelte ontbraken zes fleurons
-ocr page 4-
■»L» ........Zegen of Glorie?
Het praalgraf met
de beschadigin-
gen zoals die
voor de restaura-
tie van 1859 wer-
den vastgesteld.
[zie afbeelding 2]. De dekplaat was in 18 stukken gebroken''. De verbrijzeling
van een aantal delen was vermoedelijk te wijten geweest aan de aanwezigheid
van troepen van Lodewijk XIV, alias de Zonnekoning, tijdens de Franse bezet-
ting van IJsselstein in 1672' . Uit welke tijd de bekisting dateerde werd niet
vermeld en waarom die om het praalgraf was gebouwd evenmin. Hoogstwaar-
schijnlijk omdat het grafmonument er door de vele vernielingen niet meer uit-
-ocr page 5-
zag. Helaas valt uit de voorafgaande eeuwen niets over het monument te ver-
melden, omdat de bronnen daarover ook zwijgen als een graf.
Op de graftombe werden } verroeste ruiterhelmen daterend uit de vroege i6de
eeuw gevonden, alsmede de elleboog van een harnas. Over de mogelijke oor-
sprong van en over een eventuele reden voor de aanwezigheid van deze attribu-
ten op het graf werd verder niet gerept''^. Het rapport gaf vooral vanwege de
zorgelijke staat waarin het praalgraf verkeerde het advies tot een spoedige en
degelijke restauratie over te gaan. Een andere reden om er werk van te maken
was de historische betekenis van het grafmonument, vanwege de beeltenis van
een 'vaderlandsche heldin' .
Het groeiend besef dat het hier om een buitengewone graftombe ging, bracht
het genootschap ertoe om zich in te zetten voor de restauratie van het grafmo-
nument, wat blijkt uit een brief aan de kerkvoogden van de Hervormde kerk
waarin de verzekering werd gegeven dat het herstel van het grafmonument een
onderwerp van 'ernstige overweging' diende te zijn"^. De zaak kwam in een
stroomversnelling: in april 1856 werd door het genootschap contact opgeno-
men met de Utrechtse beeldhouwer E.F. Georges en werd er tevens het princi-
pe besluit genomen waarin het P.U.G. zich bereid toonde in de restauratiekos-
ten te delen. Voor de restauratie van het praalgraf had de beeldhouwer een kos-
tenraming gemaakt ten bedrage van f 1600,-. Ondanks de financiële reserves
van het genootschap werden allerlei instanties aangeschreven om mede bij te
dragen aan de restauratie. Ook aan koning Willem III werd een bijdrage
gevraagd, hij was immers baron van IJsselstein. Bovendien was de baronie 'ten
alle tijden een troetelkind van het huis van Oranje geweest'. Zijne Majesteit
echter weigerde op stiefvaderlijk wijze 'resoluut' ^ . In april 1857 kon een begin
gemaakt worden met de restauratie en aan het einde van dat jaar werd het graf
van het noordertransept naar het ruime priesterkoor overgebracht. Bij de ope-
nmg van het graf werden geen beenderen gevonden.
Gedurende 1858-1859 kwamen bij het genootschap enige malen klachten van
de kerkvoogden binnen, waarin zij stelden dat de restauratie van de graftombe
maar niet zou opschieten. Het genootschap gedroeg zich wat terughoudender:
de restaurateur werd enige malen verzocht de opdrachtgever over de stand van
zaken te berichten. Waarschijnlijk dacht iedereen dat het monument aan het
emde van 1858 wel klaar zou zijn, maar pas in november 1859 kon de beeld-
nouwer melden dat het werk erop zat. De gerestaureerde graftombe werd op 12
Qecember 1859 plechtig overgedragen aan heren Kerkvoogden van de
Hervormde kerk. Tijdens een feestelijke bijeenkomst werd het herstelde praal-
graf onthuld. Aangezien de oorspronkelijke maker van het werk niet bekend
was, vond men dat de naam van de restaurateur niet op het gedenkstuk mocht
ontbreken. Er kwam een koperen plaat aan de voeten van de gisanten met daar-
P een Latijnse tekst, waarin de naam van de beeldhouwer werd vermeld.
e restauratie mocht lang geduurd hebben, het genootschap was er niet onte-
vreden over. In een brief begin 1858 schreef het genootschap aan de beeldhou-
er dat 'door uw schone kunst [u] alzoo [hebt] mogen medewerken om belang-
ri]ke gedenkteekenen der geschiedenis op een waardige wijze voor het nage-
slacht te bewaren'^'.
-ocr page 6-
■"Li........Zegen of Glorie?
3.
Het IJsselsteinse
praalgraf na de
restauratie van
1859.
(steendruk: P.W.
van de Weyer,
Utrecht)
Ook Janssen viel een groot compliment ten deel. In de aan hem gerichte dank-
betuiging stond dat het genootschap 'vertrouwt dat aan [het] herrezen monu-
ment Uw naam verbonden zal blijven en nakomelingschap U danken zullen,
voor de geschiedenis van ons, een harer herinneringsteekenen aan de vergetel-
heid te hebben ontrukt'^ .
Decennia lang werd niets meer van het grafmonument vernomen tot in 1904
er bij het P.U.G. weer berichten binnensijpelden over de zorgwekkende staat
van het praalgraf. In een brief van de historicus en archivaris S. Muller Fz. van
oktober 1904 bleek dat een 'goede restauratie' van het grafmonument noodza-
kelijk was, omdat het opnieuw in verval was^'. Na een werkbezoek aan de
Nicolaaskerk berichtte Muller in 1905 dat sinds zijn vorige bezoek de toestand
van de graftombe 'merkbaar' achteruit was gegaan. De schrijver vervolgde, dat
het hem leek 'dat de omstandigheid dat het kerkkoor tevens gebezigd wordt als
bergplaats van banken en andere rommel, waarschijnlijk de reden is, dat het
monument zo gehavend is'^"*. Er was weer sprake van gebroken en losliggende
stukken en het monument was bovendien zeer vuil.
Een trieste constatering die de veronderstelling rechtvaardigt dat de graftombe
in de periode na de laatste restauratie niet de hoede en zorg had gekregen die
het verdiende. Het lijkt alsof het Genootschap tijdens de eerste restauratie al
bedenkingen had. In 1857 dacht men er aan om van de heren kerkvoogden een
schriftelijke verklaring te vorderen, dat zij om dit 'grootse' monument een ijze-
ren hek zouden plaatsen. Een mondelinge toezegging is door deze heren nooit
nagekomen. De verzekering van het kerkbestuur voortdurend te waken tegen
de beschadiging van het monument, was door het ontbreken van een hekwerk,
van weinig waarde^^ Over de restauratie werd in 1906 onderhandeld, waarbij
de aartsbisschop Mgr. G.W. van Heukelum het aanbod deed om een deel der
kosten voor zijn rekening te nemen. Helaas is niet bekend waarom^ .
-ocr page 7-
Tijdens het eerste decennium van deze eeuw kwam de zorg van dit historische
monument aan de Provinciale Commissie van Toezicht op de bewaring en instand-
houding van voorwerpen van waarde uit het oogpunt van geschiedenis en kunst
toe.
Deze was over de situatie evenmin te spreken, zodat het kerkbestuur een ern-
stige vermaning kreeg waarin de meest ernstige tekortkomingen werden aan-
gegeven: 'Moge deze restauratie door het Kerkbestuur gewaardeerd worden en
streng de hand worden gehouden aan de thans gemaakte bepaling, dat het
monument niet dan onder toezicht voor de bezoekers te bezichtigen is!'^^.
28
In 1909 kon eindeHjk de graftombe door Lambert te Riele worden hersteld .
Maar met het herstel van het praalgraf deed zich een nieuw probleem voor: de
treurige staat waarin het kerkgebouw verkeerde. Het dak van het koor was der-
mate lek dat het bijna overal regenwater doorliet. Het grafmonument had te lij-
den onder de lekkages. Het gevaar was niet denkbeeldig dat het hele dak zou
instorten als er niet spoedig werd ingegrepen^^. De minister overwoog om ten
behoeve van de restauratie een bedrag van f 26.500,- uit te trekken, maar dat
zou onvoldoende blijken.
Het noodlot sloeg toe: op 10 augustus 1911 brak er brand uit en die legde de
kerk geheel in de as'°. Het grafmonument bleef niets bespaard. De tombe
werd door de brand verhit, terwijl het bluswater voor een flinke afkoeling zorg-
de en deze temperatuurverschillen zorgden ervoor dat het praalgraf voor een
groot deel uit elkaar barstte. En alsof het niet genoeg was, kwam er ook bran-
dend hout en vallend puin, afkomstig van het dak, op de katafalk terecht'' [zie
afbeelding 4].
Zo was het praalgraf van de heren Van Amstel Van IJsselstein tot een ware
puinhoop geworden. Na het bekend worden van deze rampspoed haastte de
Provinciale Commissie van Toezicht zich naar de plek des onheils, om te zien
Welke maatregelen genomen moesten worden om erger te voorkomen. Meer
dan een voorlopig advies om de brokstukken van het praalgraf geheel en al met
een houten kist te omtimmeren om verdere beschadiging te voorkomen, kon
de commissie niet geven. Er moest ook voorkomen worden dat scherven en
brokken verloren gingen, onder andere door ontvreemding tijdens de oprui-
mingswerkzaamheden. En tot elke prijs moest voorkomen worden, dat ondes-
kundigen zelf zouden proberen de stukken aan elkaar te passen, waardoor zij
breukvlakken zouden kunnen vernielen'^.
Dij een tweede bezoek twee weken later kon men slechts de raad geven het
monument tegen inwatering met brandzeilen te bedekken. De fragmenten
werden zo opgeborgen dat hun toestand voor bepaalde tijd niet verder achteruit
zou gaan. Pas als het koor gerepareerd was, kon men beginnen met veel geduld
de fragmenten van de graftombe aan elkaar te passen. De brand in de Sint
Nicolaaskerk leek het monument zo ernstig beschadigd te hebben, dat het er
naar uit zag dat het afgeschreven moest worden. Zover is het gelukkig niet
gekomen, maar dat nam niet weg dat het graf na restauratie gedurende de vol-
gende decennia wederom door rampspoed werd achtervolgd.
Nadat de kerk was hersteld en in november 1915 was ingewijd, werd pas vier
jaar na de brand een begin gemaakt met de restauratie van het praalgraf Het
tijdstip waarop het praalgraf werd gerestaureerd was ook niet het meest
-ocr page 8-
•«LI........Zegen of Glorie?
gunstige ^^ In augustus 1914 was de Eerste Wereldoorlog uitgebroken en
Nederland kreeg te maken met een schaarste aan constructiematerialen. Het is
mogelijk dat daarom voor een goedkope oplossing van repareren werd geko-
zen: het bevestigen van de losse delen met ijzeren doken'^. Door het vochtpro-
bleem dat in de kerk heerste ging het ijzer in de loop van de jaren roesten en
uitzetten. De slechte ventilatie van het koor had het steen van het grafmonu-
ment zeer vermoeid en dat had verwering ten gevolg. Ook effecten van de
brand en het materiaalgebruik van restauraties begonnen door de tand des tijds
parten te spelen. Het Namens steen schilferde af en viel uiteen en allerlei delen
van de graftombe begonnen weer los te laten. Begin jaren '60 werd de absolute
noodzaak van restauratie wel onderkend, maar er werd verder weinig onderno-
men^^
Omdat het college van de Hervormde Kerk te kennen gaf niet over de middelen
te beschikken om in de restauratiekosten bij te dragen, hoopte het dat door de
ernst van de situatie het verzoek om de restauratie 'zonder financiële bijdrage
onzerzijds' door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg gehonoreerd zou wor-
den' . Dat feest ging niet door. Door allerlei subsidieperikelen en doordat van
het kerkbestuur een eigen bijdrage werd verwacht, bleef de zaak vanaf maart
1963 liggen.
Uit een rapport ruim tien jaar later, bleek de situatie als vanouds: het graf ver-
keerde in een slechte staat door de vele losse delen. De temperatuurschomme-
lingen in de kerk waren niet verdwenen, het ontbrak nog steeds aan ventilatie,
zodat oude reparaties met specie werden afgestoten. Verder werd geopperd dat
Aanblilt van het
grafmonument
na de brand van
10 augustus
1911.
Het graf is gebla-
kerd en ligt
bedolven onder
het puin. Tussen
de hoofden van
Gijsbrecht en
Bertha van
IJsselstein is één
van de ruiterhel-
men zichtbaar.
-ocr page 9-
een deel van de schade aan het graf te wijten was aan de jeugd die stenen naar
binnen gooide'^. De suggestie die in mei 1977 in een advies gedaan werd om
het grafmonument 'als rampgeval aan te merken', spreekt boekdelen^ . Door
het ontbreken van subsidiegelden voor de restauratie van het praalgraf - van-
wege het grote aantal in uitvoering zijnde restauraties en vanwege de in ver-
houding geringe geldmiddelen- bleef het graf in erbarmelijke toestand verke-
ren.
Het werd van kwaad tot erger. In een haast emotionele brief van twee bezoe-
kers van de Sint Nicolaaskerk uit 1976 bleek het praalgraf in een staat van
'schandelijke verwaarlozing' te verkeren. Delen van het monument waren ver-
dwenen en naast het monument stond een emmer waarin nog enkel brokstuk-
ken bewaard werden. Het door E.F. Georges gerestaureerde monument, schre-
ven zij, verkeerde in een toestand die wellicht 'nog ruïneuzer' was dan die van
voor de restauratie. Het gevaar bestond dat het monument binnenkort verloren
zou gaan zodat er over een jaar of vijf 'alleen nog maar puin te bezichtigen' zou
zijn59
In de loop van 1977-1978 werden door het college van B&W van IJsselstein
smeekbeden aan het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk verstuurd, maar een reactie bleef uit. Pas in april 1979 kwam er schot in
de zaak: de staatssecretaris was bereid om een subsidie te geven voor de restau-
ratie van het praalgraf^".
De onderzoeken die vanaf het begin van de jaren '80 werden gedaan, leverden
wederom trieste resultaten op. Het gebruik van gietijzeren doken was een
5.
De toestand
waarin het praal-
graf in oktober
1982 verkeerde.
Onder andere is
te zien hoe de
kop van de hond
aan de voeten
van Bertha van
Heukelom is ver-
dwenen en hoe
bij het beeld van
Maria van
Henegouwen de
hals- en
schouderpartij
beschadigd is.
-ocr page 10-
It-
.Zegen of Glorie?
ongelukkige keuze
geweest, omdat de
corrosie ervan de graf-
tombe ernstige schade
had toegebracht, die
misschien wel erger
was dan die door de
brand"^'. De bron van
alle ellende was de
baksteenvulling van
de tombe die drijfnat
was. Deze moest ver-
wijderd worden en er
moest een nieuwe
constructie komen die
de monument de
kans gaf om te
drogen. Het eerste
ging echter niet door,
vanwege het gevaar
van druk of buigbelas-
ting, die de kans van
breken van het natuursteen zou kunnen vergroten"^^.
Bij ultrasounddoormeting bleek de tombe vele oppervlak-
kig uitziende breuken en scheuren te hebben die diep
waren, 'zo niet door en door'. Uit een ander rapport
bleek dat door de breuken en scheuren de hechte samen-
hang van het materiaal verdwenen was. Kortom de toe-
stand, waarin de beelden verkeerden, was 'abominabel
slecht'^^ Sommige beschadigingen aan de graftombe
waren zo ernstig dat bij demontage van één van de beel-
den het bovenlijf vanzelf uit elkaar viel. De romp moest
later op een speciale werktafel worden gecompleteerd.
De toestand van het grafmonument was nu zo erg, dat
men wederom vreesde dat het monument als verloren
beschouwd moest worden'*'^. De restauratie van 1916
was zo slecht gedaan dat deze opnieuw uitgevoerd moest
worden [zie afbeelding 5 en 6).
De plaag van het vandalisme was een andere reden waar-
door de graftombe er slecht uitzag. Het voorstel van de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg om een hek te
plaatsen, is helaas nooit overgenomen. Het grafmonu-
ment diende tegen het publiek -dat verantwoordelijk
werd gesteld voor het materiaalverlies onder andere door
het meenemen van fragmenten- te worden afge-
schermd^^ anders bleef het dweilen met de kraan open.
Detailopname
van de deplora-
bele toestand in
1982.
De rechterschou-
der van Arnoud
en de linker-
schouder van
Maria van
Henegouwen
zijn aan puin.
7.
Detailopname
van de baldakijn
in tegenwoordi-
ge staat.
Goed zijn de vele
barsten te zien
waarmee het dak
geheel is bedekt.
-ocr page 11-
In januari 1983 werd een begin gemaakt met
de restauratie van het praalgraf. De doken wer-
den waar mogelijk verwijderd en de tombe
werd met een roestwerend middel geïnjec-
teerd. Losse delen werden gesorteerd, schoon-
gemaakt en met kunststof doken en natuur-
steenlijm op hun oorspronkelijk plaats beves-
tigd. Ontbrekende delen werden ter plaatse
gemodelleerd. De sokkel van het graf kreeg
een tiental permanente ventilatiegaten die van
roosters en ventilatoren werden voorzien. In
maart van dat jaar was de restauratie voltooid.
Het heeft niet veel gescheeld of in mei 1984
was het graf alweer beschadigd geraakt. Toen
gooiden vandalen een aantal van de kerkra-
men in en sommige klinkers misten het graf-
monument maar net.
Het praalgraf bleef een kwetsbaar kunstwerk.
In januari 1990 waren er weer delen aan het
monument losgeraakt, zoals de pommel van
het zwaard van een van de ridders** . Bij een
inspectie in 1996 werd geconstateerd dat de
reparaties zich 'redeHjk goed' hielden op een
aantal kwetsbare stukjes na'^''.
Het graf heeft in de loop der eeuwen heel wat
moeten doorstaan: branden, vernielingen en
restauraties hebben hun sporen getrokken op
dit praalgraf Dat het graf er zwaar geschon-
den uitziet, hoeft dus geen verbazing te wekken. Dat is aan de deksel gzien, overal zijn scheuren, putten, verkleuringen die de luister van de dit
;oed te
praal-
8. (boven)
Kop en romp van
één van de
hondjes zijn vol-
ledig bedekt met
allerlei barsten.
9. (onder)
Aan de verschei-
dene tinten is te
zien hoeveel ver-
schillende mate-
rialen zijn
gebruikt bij de
herstellingen in
de loop van
anderhalve
eeuw.
graf enigszins teniet doen [zie afbeelding 7, 8 en 9].
HISTORIE AFGEBEELDE PERSONEN
In 1855 kon de commissie niet zeggen wie de beelden van de graftombe voor-
stelden. Men had wel het vermoeden dat één van de beelden de dochter van
Otto van Arkel, heer van Heukelom kon zijn. Bij de restauratie in 1857 werden
de beelden van de deksel afgenomen en toen bleek wie de personen waren.
Onder de hoofden werden vier beschadigde wapens zichtbaar die in basreliëf
waren uitgehouwen. Tegenwoordig is aan de oostzijde van het monument een
plaquette te zien waarop in het Latijn is vermeld wie er op het grafmonument
zijn afgebeeld:
Praalgraf van de doorluchtige Heren van Amstel
Gijsbrecht en Arnold
en hun doorluchtige echtgenotes Bertha van Heukelom en Maria van Henegouwen
Ongeveer ^00 jaar gelden overleden.
11
-ocr page 12-
&........
. Zegen of Glorie?
Aan de hand van de wapens van de vrouwen kon men toen ook achterhalen
welke gisant de vader en de zoon Van Amstel/IJsselstein was [zie afbeelding 2].
Helemaal links ligt Gijsbrecht van Amstel, heer van IJsselstein. Waarschijnlijk
rond 1260 geboren en in 1344 gestorven. Gijsbrecht van IJsselstein was de
zoon van Arnoud van Amstel die als rechter en maarschalk een hoge positie in
het gebied van de bisschop van Utrecht had"*^^. Bij het overlijden van zijn vader
in 1291 kreeg Gijsbrecht als oudste zoon het nalatenschap over IJsselstein. Hij
10.
Het praalgraf na
de restauratie
van 1859 van
boven gezien.
12
-ocr page 13-
was de eerste in het geslacht van de Van Amstels die de naam Van IJsselstein
aannam ^°. Waarschijnlijk is Gijsbrecht de stichter geweest van deze plaats,
gelegen in het kerspel Eiteren. Het wapen van de heren van IJsselstein veran-
derde van vier dwarsbalken in een wapen met een Andreaskruis^'.
Het Sticht was gedurende de tweede helft van de 13de eeuw een gebied waar de
de invloedssferen van de graven van Holland en die van de bisschoppen van
Utrecht elkaar raakten. Aangezien de macht van deze heren hier niet groot was,
trachtten vooral de lokale heren van de situatie te profiteren en wisten zij met
wisselend succes hun positie te handhaven ^^. Vooral de familie van Amstel had
in dit gebied vele bezittingen verkregen door hun financiële steun bij de ontgin-
ningen in de Lopikerwaard. De graven van Holland wisten echter steeds meer
hun macht in het Sticht uit te breiden. Uiteindelijk moesten veel lokale macht-
hebbers tegen de graven het onderspit delven en werd hun streven naar het ves-
tigen van een onafhankelijk territorium voorgoed de bodem ingeslagen. Alle
gebieden die de Van Amstels in het Sticht beheersten, kwamen nu aan Holland
toe. De lokale heren werden leenmannen van de Hollandse graaf en uit een
gevoel van vernedering zonnen zij op wraak. Deze rancune resulteerde in de
moord op Floris V in 1296. Gijsbrecht van IJsselstein kwam door de moord op
de graaf van Holland in grote problemen. Zijn broer Arnold van Benschop en
zijn oom Gijsbrecht van Amstel waren allebei betrokken bij de samenzwering.
De familie van Amstel werd hierdoor met een vervelende reputatie opgezadeld
en Gijsbrecht van IJsselstein heeft zich lange tijd moeten verweren tegen de
aantijging dat hij door zijn familiebanden eveneens medeplichtig was aan de
samenzwering tegen de graaf Om twee andere redenen kwam Gijsbrecht écht
in de problemen. Na de moord werden de samenzweerders de achtervolgd.
Onder de achtervolgers bevond zich Gijsbrecht van IJsselstein. Het had niet
veel gescheeld of Arnold van Benschop was vermoord door woedende boeren
die de dood van hun landsheer wilden wreken, als Gijsbrecht hem niet had
laten ontsnappen.
Een andere reden was dat gedurende de verwarring na de moord op Floris de
bisschop van Utrecht Holland binnenviel. De hoop van de bisschop het graaf-
schap gebieden te kunnen ontfutselen kwam niet uit en de Hollanders dreven
de Utrechters zelfs terug. In 1297 stonden de Hollanders voor het kasteel van
IJsselstein met het verzoek aan de heer om het krijgsvolk op zijn slot toe te
laten, om van daar uit tegen de bisschop een tegenaanval te kunnen onderne-
men. Hoewel Gijsbrecht in oktober 1294 zijn dienstbaarheid aan de graaf van
Holland had betuigd, kon hij dit verzoek niet inwilligen, aangezien hij ook
dienstman bij de bisschop van Utrecht was^^ Deze weigering vertoornde graaf
)an I (1296-1299) en hij liet het slot van IJsselstein belegeren. Daar Gijsbrecht
door een lokale heer was gevangen genomen, was zijn vrouw Bertha gedwon-
gen het beleg te weerstaan. Na de nederlaag van de familie Van IJsselstein werd
haar de heerlijkheid ontnomen; deze verviel aan de graaf van Holland. Graaf
Jan II van Henegouwen (1299-1304) schonk de IJsselsteinse bezittingen aan
zi]n broer Guy. Deze werd in 1301 bisschop van Utrecht. Gijsbrecht trachtte nu
op goede voet te geraken met zowel de Hollanders als de bisschop. Dat lijkt
hem goed afgegaan te zijn, want het kwam uiteindelijk tot zijn openbare eerher-
-ocr page 14-
. Zegen of Glorie?
stel . Met graaf Willem III de Goede (1304-1337) kwam hij tot een verzoening.
Gijsbrecht noemde zich in 1304 alweer heer van IJsselstein. Mogelijk heeft hij
de hachelijk militaire situatie waarin het huis van Henegouwen verkeerde in
hun strijd met de Vlamingen, goed uitgebuit. Vooral de vijanden van de graaf
van Holland zagen toen hun kans schoon om de oude erfgoederen terug te
krijgen^'*. Gijsbrecht zal de kant van de graaf gekozen hebben, aangezien hij in
                   f'
dat jaar van de graaf van Holland de 'ridderslag' kreeg. In 1308 werd Gijsbrecht                   i
weer erfelijk beleend met de verloren gegane goederen. In zijn politieke spel
lijkt ook de 'liefde'^^ tussen zijn zoon Arnold en Guy's dochter Maria een
belangrijke rol te hebben gespeeld. Hoogstwaarschijnhjk hadden beide partijen
belang bij een huwelijk. Door de bruid raakte de heer van I)sselstein verwant
aan de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht. Tevens leverde dit huwe-
lijk vader en zoon allerlei andere gunstbewijzen op, zoals de toestemming van
de bisschop om in IJsselstein de parochiekerk van Sint Nicolaas te mogen
stichten^ , die in 1310 werd ingewijd. In een plechtige zitting begin 1308 vond
in aanwezigheid van de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland de ver-
zoening tussen de beide families plaats. Ter bevestiging hiervan huwde Arnold
van IJsselstein met Maria van Henegouwen.
Naast Gijsbrecht ligt zijn vrouw Bertha van Heukelom. Zij was een telg uit het
geslacht Van Arkel, welke in Holland als de 'stoutste' [dapperste] van allen
werd beschouwd. In de geschiedenis van de Noordelijke Nederlanden werd zij
geroemd om de heldhaftige weerstand die zij tegen Hollandse belegeraars in
1297-1298 had geboden. Zij maakte als 'vrouw van uitnemende heldenmoed'
vooral grote indruk omdat zij volgens de overleveringen het slot van IJsselstein
met een dertigtal personen een jaar én een dag lang 'mannelijk' verdedigde
tegen de Hollanders. Alleen door gebrek aan voorraden was zij uiteindelijk
gedwongen zich over te geven". De overwonnenen werden door de gefrus-
treerde aanvoerder van de belegeraars allesbehalve ridderlijk behandeld. De
IJsselsteiners werden in gevangenschap naar Dordrecht weggevoerd waar zij
moesten loten om in leven te blijven. Bertha behoorde tot de gelukkige helft
van de manschappen en overleefde dit vonnis.
Arnold van IJsselstein was een man met een grote belangstelling voor weten-
schap, kunst en godsdienst en hij kan worden gezien als een vertegenwoordi-
ger van een opbloeiende beschaving in dit gebied. Hij was vooral bekend om
zijn verzamellust van onder andere medische boeken en kerkelijke kunstvoor-
werpen. In 1342 stichtte hij in IJsselstein het Onze Lieve Vrouwenbergklooster,
een convent voor Cisterciënzers dat een zekere faam genoot vanwege de daar
vervaardigde handschriften en boeken.
Arnold speelde als man met een 'lange ondervinding van zaken' in het gewest
Utrecht een prominente rol, en genoot groot aanzien aan het hof van de graaf
van Holland. Vele malen werd hij tot zegsman van verschillende hoge heren
uitverkoren en verscheidene malen trad hij in geschillen als arbiter op' .
In 1308 kreeg ook Arnold de ridderlijke waardigheid. In 1344 werd hij -na de
dood van zijn vader- heer van IJsselstein en in 1346 werd hij door de gravin van
14
-ocr page 15-
Holland beleend met de drie lenen IJsselstein, Benschop en Noord Polsbroek,
die sindsdien de heerlijkheid 'Baronie IJsselstein' werden genoemd. In 1348
voerde Arnold voor het eerst de titel van baron van IJsselstein".
Naast Arnold van IJsselstein Hgt zijn vrouw Maria van Henegouwen (■["I344).
Zij was de dochter van Guy van Avesnes van Henegouwen, bisschop van
Utrecht (1304-1317). Dat gegeven moet in die tijd nogal wat problemen hebben
gegeven. In de literatuur wordt er geregeld van gesproken dat zij als kind van
een kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder een bastaard zou zijn. Hoe voordelig
het huwelijk voor de familie Van IJsselstein mag hebben geleken, volgens een
vroeg 19de eeuwse historicus scheen de eer van de nakomelingen 'enigszins
bezwalkt te zijn geworden' °. Waarom Maria van Henegouwen een bastaard-
dochter zou zijn, is niet duidelijk. Het was toch mogelijk dat haar vader voordat
hij bisschop werd, getrouwd was geweest en uit dat huwelijk kinderen had }
Dat na de dood van zijn vrouw deze weduwenaar voor een kerkelijke carrière
koos, was mogelijk ongewoon, maar niet ongepast. De dochter was in ieder
geval ruimschoots geboren vóórdat Guy van Avesnes tot bisschop werd geko-
zen. Het huwelijk met Arnold werd in 1308 gesloten en zij zal toen ongeveer 16
jaar zijn geweest. Daarvan uitgaande zal Maria rond 1392 zijn geboren, dus
ruim 10 jaar voordat haar vader een kerkelijk ambt kreeg.
STIJL PRAALGRAF
Het praalgraf is een voorbeeld van de gotische beeldhouwkunst. In de
Zuidelijke Nederlanden kwamen tijdens de eerste helft van de 14de eeuw regio-
nale scholen op, maar in de Noordelijke Nederlanden bleef de bloei van de
K
                  beeldhouwkunst ook daarna uit. Mede op grond van het gebruikte steensoort
I                   en stijl van beeldhouwen vermoedt men de herkomst van de IJsselsteinse graf-
tombe in Vlaanderen, en wel in Doornik . Bij de restauratie van 1857 werden
er voorbeelden gezocht om daarnaar de gehavende beelden te kunnen modelle-
ren. Men vond die op de praalgraven van Jan van Avesnes (ti257) en Aleid van
Holland (11283) i"^ '^^ kerk van de Dominicanen te Valenciennes, in dezelfde
provincie als Doornik, in Henegouwen. De overeenkomsten vond men in de
kostuums van de beelden op de praalgraven '.
In de literatuur werd betreffende het praalgraf in IJsselstein nog wel eens
gewag gemaakt van een realistische stijl. Daarvan kan amper sprake zijn als
I
                    men realistisch opvat als de nauwgezette weergave van personen die eens
J                    geleefd hebben, dus als de portrettering van individuen naar het leven. De
,                opmerking dat de kunstenaar realistische uitwerking van bestaande personen
nastreefde en hij 'met voorliefde ernaar getracht heeft om de sprekende gelijke-
I
                   nis zijner modellen te bereiken...' kan niet serieus genomen worden '*. Door
restauraties is het nodige aan de gezichten van de personen veranderd waar-
f
                   *^°or het moeilijk is om na te gaan wat de oorspronkelijke gezichten waren .
Als bovendien de tombe op zijn vroegst na de dood van Arnold van IJsselstein
in 1363 is gemaakt, dan was Gijsbrecht al bijna 20 jaar dood. Een te grote tijds-
panne om een overleden persoon als model te gebruiken. Waren er misschien
15
-ocr page 16-
iti-......
.Zegen of Glorie?
schetsen of tekeningen van de overledenen, die als voorbeeld gediend kunnen
hebben? Op grond van de toenmalige portretkunst, moet dat zogenaamde
realisme van dergelijke afbeeldingen betwijfeld worden. Daarom zegt de
opmerking dat de koppen zoveel individuele trekken bezitten, dat ze als 'welge-
lijkende portretten kunnen gelden' ook niet veel . Mogelijk kregen de beelden
van Arnold en Gijsbrecht op grond van schriftelijke aanwijzingen wel een
baard en een pagekapsel. Maar dergelijke individuele verschillen betekenen
nog niet dat hier om realistische portretten gaat. Dat neemt niet weg dat de
gezichten verschillende gedetailleerde gelaatstrekken vertonen.
Bouvy meende dat hoewel een praalgraf als dat in IJsselstein een logge indruk
zonder bijzondere trekken maakte, dit Zuid-Nederlandse werk nog altijd van
betere kwaliteit was dan wat buiten het Sticht onder Westfaalse invloed ont-
stond ■'. Een andere auteur, Vogelzang, noemde de grafzerk in IJsselstein 'con-
fectiewerk' . Dat het monument, zoals Tummers beweert, meer heeft geleden
van dergelijke negatieve kunsthistorische waardebepalingen dan door de res-
tauraties, wil ik bestrijden ^. Hier is meer sprake van een dichterlijke overdrij-
ving dan van een zakelijke voorstelling. De twee voorbeelden die hij aanhaalt,
kunnen met evenveel voorbeelden worden weerlegd''°. Verkeerde restauraties
hebben het graf wel degelijk ernstig aangetast. Dat het herstel van de graftom-
be op zich liet wachten had meer te maken met een gebrek aan financiën dan
met een tekort aan kunsthistorische waardering.
ICONOGRAFIE GRAFTOMBE
Op het praalgraf liggen vier gisanten: figuren van overleden personen, ach-
terover liggend met open ogen, in gebed gevouwen handen en gehuld in offi-
ciële kledij, veelal met hun hoofden rustend op kussens. De gewapende
gisant zoals op de graftombe van IJsselstein te zien is kwam waarschijnlijk
voor het eerst voor op Franse graftomben gedurende het eerste kwart van de
71
eeuw
13de
De vrouwen dragen lange gewaden en hoofddoeken. De verschillende gewaden
zijn het enige dat hen van elkaar onderscheid. De mannen hebben een wapen-
rusting aan, bestaande uit een harnas, waaronder een borstplaat, dij- en knie-
stukken, scheenplaten en sabatons. Zij dragen naast een riem met daaraan een
zwaard en een dolk ook een hartvormig schild, dat met een schouderband aan
hun linkerzijde hangt en waarop het wapen van de Van Amstels staat afge-
beeld. De mannen hebben echter geen helm op en zij dragen ook geen hand-
schoenen. Als edelen dragen zij echter niet een lang, maar een kort gewaad. De
mannen zijn als ridder afgebeeld, maar dan niet als ruwe professionele militai-
ren of op krijgszuchtige wijze, zoals dat op Britse militaire graftomben te zien
is. Deze militaire graven tonen figuren die van top tot teen een wapenrusting
dragen en klaar staan om met hun zwaard toe te slaan. Mogelijk hebben de
harnassen op de IJsselsteinse tombe een meer decoratieve functie. Zij tonen de
wapenrustingen van de heren van IJsselstein niet zozeer uit militaire overwe-
gingen, maar om de morele en ook de sociale meerwaarde van het ridderschap
voor de adel te tonen. Vooral in de 14de eeuw kende het ridderschap een groei-
16
-ocr page 17-
ende status en deze graftombe is hiervan één van de vele voorbeelden.
Aan de voeten van de vrouwen ziet men sculpturen van liggende honden als
teken van trouw; bij de voeten van de mannen bevinden zich beelden van lig-
gende leeuwen, die gewoonlijk als teken van kracht en moed worden gezien.
Alleen is de betekenis van de leeuw niet zo ondubbelzinnig als veelal wordt ver-
ondersteld: het dier kon ook staan voor heerschappij^^. De leeuw is in ieder
geval voor die tijd het gebruikelijke rekwisiet van adelHjke grafbeelden. Toch
moet men voorzichtig zijn met de aanname dat aan de voeten van de heren van
IJsselstein leeuwen hebben gelegen. Bij de ontdekking van de graftombe ont-
braken de consoles; de dieren zijn een constructie uit 1857-1859^'.
De beelden op het grafmonument bevatten verder geen attributen die verwij-
zingen naar de speciale daden van Gijsbrecht zoals het stichten van de
Nicolaaskerk, van Bertha zoals het weerstaan van een belegering of van Arnold
zoals de stichting van het Cisterciënserklooster. Hier zijn vier personen afge-
beeld, maar bovenal is er een geslacht weergegeven, in al zijn waardigheid.
De beelden laten geen doden zien maar personen die op een bepaalde manier
nog leven, alsof ze liggen te rusten. De handen van de gisanten zijn gevouwen
en rusten op hun borst, hun ogen zijn geopend'''* en hun blik is omhoog
gericht om het eeuwig licht te kunnen aanschouwen. Hun houding drukt eer-
bied uit, de gezichten zijn kalm. Oorspronkelijk, dat wil zeggen voor 1857,
lagen de gisanten met hun gezichten naar het oosten. Mogelijk was dat met de
bedoeling dat deze beelden konden uitkijken naar de eens komende dageraad
van de opstanding, als de Rechter over leven en dood het Laatste Oordeel zou
vellen.
De personen zien er, gezien de hoge leeftijden waarop beide mannen zijn over-
leden, allesbehalve bejaard uit. Op het gelaat van Gijsbrecht en Arnold van
IJsselstein zijn wel enkele rimpeltjes te waarneembaar, bij hun vrouwen echter
is door de hoofdbedekking geen teken te zien dat op echte ouderdom zou kun-
nen duiden. Aan de gezichten van de beelden te zien, zijn de personen afge-
beeld in de kracht van hun leven. Dat zou kunnen duiden op de invloed van
Honorius Augustodunensis' idee, daterend uit de vroege 12de eeuw. Deze
meende dat een ieder die overeenkomstig het christelijke geloof had geleefd er
zeker van kon zijn dat hij of zij in de ideale leeftijd van de opgestane Christus
de eeuwigheid zou ingaan, ongeacht of men als kind of als grijsaard was overle-
den . Kortom de personen zijn op een bepaalde wijze geïdealiseerd weergege-
ven, en dat is nog een argument tegen de veronderstelde realistische voorstel-
ling van de graftombe. Dat de ouders ouder waren afgebeeld om de identifica-
tie te vergemakkelijken^ , moet betwijfeld worden, omdat juist de zoon door
Zijn baard de indruk wekt de oudste van het kwartet te zijn.
l-'e baldakijn, bestaande uit een leien dakje en spitsbogen overheerst het archi-
tectonische kader dat de gisanten omgeeft. De personen zijn overhuifd door
een constructie die een beetje aan gereduceerd schip van een gotische kerkge-
bouw doet denken. Of de baldakijn net als bij heiligenbeelden als een toegang
bedoeld was, om aan te geven dat de overledenen reeds naar de zalige gewesten
waren overgegaan, en ook daar reeds gekroond waren''^, valt hier niet uit op te
17
-ocr page 18-
.Zegen of Glorie?
maken. Zij zal in ieder geval bedoeld zijn
om de maatschappelijke waardigheid van de
personen uit het geslacht Van IJsselstein tot
uitdrukking te brengen.
Bij het nader beschouwen van de gisanten
valt bij hen -en vooral bij de vrouwen- op dat
de plooien van de gewaden niet verticaal
maar strak horizontaal liggen, alsof de per-
sonen sneller dan de werking van de zwaar-
tekracht languit zijn omgevallen. Het lijkt
wel of de beelden staande gezien moeten
worden. Maar zij liggen wel degelijk, aange-
zien hun hoofden op kussens rusten. Ook
de voeten van de personages maken een wat
vreemde hoek, die men staande niet maken
kan zonder om te vallen.
De tendens in de beeldhouwkunst waarin de
graffiguren steeds lichamelijker van aanzien
werden, zorgde wel voor een meer paradoxa-
le aanblik. Deze schijnbare tegenstelling leidde in de literatuur tot een kleine
discussie. Volgens de kunsthistorici Bauch en Panofsky viel deze paradox te
verklaren met wat zij 'naïviteit' noemden, mogelijk het gevolg van de overgang
van de 'onlogische' voorstelling van een staand liggende figuur naar de 'correc-
te' weergave van een liggend persoon'' . Kröner kwam met een betere verkla-
ring. Hij bestrijdt de opvatting van een zogenaamde vormconflict. In dergelijke
grafbeelden zou er sprake zijn van het samengaan van het grafbeeld met het
votiefbeeld. De overleden personen op de tombe lagen opgebaard voor het
altaar en tegelijkertijd stonden zij 'levend' voor God''^. Op deze wijze werd de
passiviteit van het opgebaard liggen -voortkomend uit de behoefte aan monu-
mentaliteit- gecombineerd met de activiteit van het aanbidden -voorkomend uit
de behoefte aan piëteit. Uit het samengaan van waardigheid en liturgie sprak
het verlangen, dat als de overledenen eens voor de Hemelse Rechter zouden
staan, men verzekerd was van de verlossing door het eeuwig leven.
Deze iconografie is daarom voor die tijd traditioneel te noemen: hij heeft een
prospectieve en niet zozeer een retrospectieve bedoeling. Ook de tombe zelf is
de meest representatieve vorm van grafmonumenten tijdens de late middeleeu-
wen. Nieuw was dat op de tombe vier personen naast elkaar zijn afgebeeld.
11.
Volgorde van de
beelden:
op de voorgrond
Maria van
Henegouwen en
Arnoud van
IJsselstein.
Daarnaast Bertha
van Heukelom en
Gijsbrecht van
IJsselstein.
ACHTERGROND PRAALGRAF
Een van de vragen die mij een hele tijd bezig heeft gehouden is waarom op
deze graftombe vier personen liggen en waarom de opdrachtgever zoveel geld
over had voor dit grote praalgraf? In de literatuur wordt geen reden genoemd
en ook eigentijdse bronnen hebben daarover niets te melden. Bovendien is de
naam van de opdrachtgever in de bronnen niet terug te vinden. Een aantal
auteurs neemt aan dat het praalgraf door Guyotte van IJsselstein is opgericht
18
•4__
-ocr page 19-
ter nagedachtenis van haar ouders en haar
grootouders van vaderszijde. Guyotte is
waarschijnlijk rond 1310 geboren, in 1331
trouwde zij met Jan van Egmond en waar-
schijnlijk is zij in mei-juni 1377 overleden.
Na de dood van haar vader in 1363 werd zij
erfdochter en in 1364 werd zij door de
graaf van Holland met de baronie beleend.
Als zij de opdracht voor de graftombe heeft
gegeven, moet dat in ieder geval voor haar
dood in 1377 zijn geweest.
Het was bovendien een kostbare aangelegen-
heid om een dergelijk grafmonument te laten
maken en bezorgen. De tombe was in ieder
geval als 'Grabmal' bedoeld, ter bevordering
van het zieleheil der overledenen. Het opge-
richte graf kwam in het noordertransept te
staan en dat had te maken met de omstandig-
heid dat het transept gereserveerd was voor
de verering van de Maagd Maria. Het was immers de plek waar zich toen het
mirakelbeeld van Onze Lieve Vrouw van Eiteren bevond '.
De graftombe was mogelijk ook als 'Denkmal' bedoeld. Er zijn een aantal rede-
nen te bedenken waarom het graf zo'n monumentaal karakter kreeg. Ten eer-
ste kan het graf als een monument voor de familie Van IJsselstein bedoeld
zijn. Met Guyotte van IJsselstein ging het huis Van IJsselstein over in het
geslacht van Egmond en stierf het dus uit. Het praalgraf is een echte familie-
tombe: hier worden niet zozeer individuen, alswel een geslacht weergeven.
Vermoedelijk blijkt dat ook blijkt uit een ander opvallend detail. Hoewel de
mannen langer van stuk zijn dan de vrouwen, is het niet zo dat de laatsten zo
gepositioneerd zijn dat daaruit zou kunnen blijken dat de echtgenoten boven
hen staan. De hoofden van de mannen en de vrouwen zitten op de zelfde
hoogte, volgens mij een aanwijzing dat ieder een sociaal gelijke status had. De
graftombe wilde meer dan vier aanzienlijke personen tonen, zij was erop uit
het prestige van een familie te demonstreren, die haar heerlijkheid tot een
baronie had weten uit te bouwen. De figuren liggen niet alleen vroom maar
ook statig naast elkaar op een tombe, die een plek kreeg in de kerk die door de
lamilie was opgericht. De figuren zijn bovendien hoogstwaarschijnlijk langer
weergeven dan de personen in werkelijkheid geweest zijn, om daarmee de
hguren een monumentaal karakter te geven.
Ten tweede kan de graftombe als monument voor de stad zijn bedoeld. Op het
graf waren immers de heren afgebeeld die er voor gezorgd hadden dat de
nederzetting IJsselstein zich had weten te ontwikkelen tot een stadje met
regionale allure. Door het toedoen van de familie Van Amstel Van IJsselstein
hadden de inwoners van de nederzetting een parochiekerk, weekmarkten en
stadsrechten gekregen. Kortom het graf kon de bedoeling hebben de grote bete-
kenis van het uitstervende geslacht voor dit plaatsje aan de IJssel te vereeuwigen.
12.
De gotische
baldakijnen.
19
-ocr page 20-
m........
.Zegen of Glorie?
13.
Een ander voor-
beeld van een
praalgraf met
vier personen.
Voor zover in de
literatuur
bekend zijn het
praalgraf van
Chaloché en
IJsselstein de
enigen met twee
echtparen daar-
op afgebeeld.
(Tekening
afkomstig uit:
Bauch, Das
mittelalteriche
Grabbild, afb.
174)
Er is nog een derde mogelijkheid en die hing samen met de faam die de moe-
der van Guyotte zou hebben gehad, zijnde een bastaardkind van een bisschop.
Het zou deze reputatie zijn geweest die de familie heeft 'bezwalkt' ^. Toen één
van de dochters van Guyotte, Baerte van Egmond ' (omstreeks 1340 geboren),
in 1371 in het huwelijk trad met Gerrit van Culemborch, was diens broeder
Johan, heer van Culemborch daarover zeer toornig. Volgens hem zou zij van
een bastaard afstammen en hij wilde niet hebben dat de heren van
Culemborch 'daar af zouden komen'. Johan zou toen ook gezegd hebben:
'Danck hebben onse Papen/ Dat sij Hertochen ende graven connen maken' '^,
oftewel dat de priesters werden bedankt dat zij hertogen en graven als nakome-
lingen hadden voortgebracht. Een wat vreemd verwijt omdat het hier om de
afstammeling van een baron ging. Het is heel goed mogelijk geweest dat
Guyotte deze pijnlijke reputatie met het oprichten van het grafmonument
teniet heeft willen doen. Haar moeder was afgebeeld liggend naast haar vader
en haar grootouders, personen met een groot aanzien. Zeker haar vader was
niet de eerste de beste. Hij was tot baron benoemd, en haar moeder lag als zijn
eega aan zijn zijde. Bovendien valt in verband hiermee nog een detail op. De
bastaardbalk (schuinstaak) die gewoonlijk op het wapen van onwettige adellijke
kinderen werd aangebracht, ontbreekt op het wapen van Maria van Henegou-
wen zoals die op het graf kan worden aangetroffen K
Het grafmonument zou dus beschouwd kunnen worden als een onderneming
van Guyotte om haar moeder één te laten worden met het geslacht Van
IJsselstein, door haar als een gelijke voor te stellen in een geslacht dat regionaal
een groot aanzien genoot. Het praalgraf toonde de waardigheid van het
geslacht, die ook uitstraalde op zijn nakomelingencolo en mogelijk dat het
daarom ook een flinke som mocht kosten.
Misschien is de historisch specifieke context van deze graftombe ook een ver-
klaring voor de grote zeldzaamheid van de daarop aan te treffen iconografie.
20
-ocr page 21-
Vier op een rij op één grafsteen mag dan zeldzaam zijn, het is niet uitzonder-
lijk. Dat wil zeggen het is uniek in Nederland, maar niet in West-Europa. Er is
in ieder geval één andere grafsteen bekend waarop twee paren zijn afgebeeld.
Deze graftombe bevindt zich in Frankrijk, in de abdij van Chaloché, in de dia-
conie Angers, bij Baugé. Op het grafmonument aldaar liggen vader en zoon en
moeder en schoondochter naast elkaar '' [zie afbeelding 13J.
CONCLUSIE
De aangevoerde verklaring om een praalgraf te laten maken met vier gisanten
is hypothetisch van aard. Dat een echtpaar zich naast elkaar liet weergeven,
behoeft geen uitleg; maar waarom naast de grootvader en grootmoeder, ook de
vader en de moeder van de vermoedelijke opdrachtgeefster op één grafsteen
zijn afgebeeld, valt vanwege het geringe aantal soortgelijke tomben en het ont-
breken van eigentijdse bronnen, niet te bewijzen.
Naast het levend houden van de herinnering om voor het zielenheil van de
gestorvenen te bidden, moet naar mijn mening prestige minstens een even
belangrijke reden zijn geweest. Kortom de behoefte aan hemelse zegen ging
samen met het verlangen naar regionale glorie. Het praalgraf diende op een
indrukwekkende wijze het aanzien van het geslacht Van IJsselstein te tonen,
dat zich ondanks een vermeende reputatie voor niemand hoefde te generen.
Literatuur
" Aa, A.J. van der, Biografisch Woordenboel< der Nederlanden. Bevattende diens beschrijvingen
van zodanige personen, die zich op enigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard
gemaa/cf-III, VII (1969) [Herdruk van het werk uit 1852]
- Abink Spaink, JJ., IJsselstein, verleden en heden (1963)
" Arend, J.P., Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, van de vroegste tijden tot op heden - II
(1843)
- Arkel, R. van, "Wie is wie'?, Namen bij het grafnnonument 'van Amstel" in: Historische Kring
IJsselstein -67(1993)
-  Bauch, K., Das Mittelalterliche Grabblld, Figürliche Grabmaler des 11. bis 15. Jahrhunderts in
furopa( 1976)
" Berg, sj. van den, 'De burchvrouw van IJsselstein 1298' in: Aurora. Jaarboekje voor 1857, S.J.
van den Berg (uitg.) (1857)
" Boer, D.E.H, de. Graven van Holland: portretten (1995)
- Boon, J.G.M., IJsselstein. Uw woonstede in histohschen hedendaagse beelden (1971)
-Bouvy,D.P.R.A., Middeleeuvi/sche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden (1947)
■ Cohen, K., Metamorphosis of a Death Symbol. The Transi Tomb in the Late Middie Ages and
fhe Renaissance 0973)
21
-ocr page 22-
■»lI ........Zegen of Glorie?
-  Croockewit, W. Az.; Vogelzang, W., 'Verslag van het dienstjaar 1908 van de Provinciale
Commissie van Toezicht op de bewaring en instandhouding van voorwerpen van waarde uit
het oogpunt van geschiedenis en kunst' in: Verslag van den Toestand der Provincie Utrecht in
1908, Gedeputeerde Staten van Utrecht (1909)
-  Croockewit, W. Az.; Vogelzang, W., 'Verslag van het dienstjaar 1909......'in: Verslag van den
Toestand der Provincie Utrecht in 1909, Gedeputeerde Staten van Utrecht (1910)
- Croockewit, W. Az.; Vogelzang, W., 'Verslag van het dienstjaar 1910......' in: Verslag van den
Toestand der Provincie Utrecht in 1910, Gedeputeerde Staten van Utrecht (1911)
- Croockewit, W. Az.; Vogelzang, W., 'Verslag van het dienstjaar 1911......' in: Verslag van den
Toestand der Provincie Utrecht in 1911, Gedeputeerde Staten van Utrecht (1912)
Dictionary of Art - XXXI, J. Turner (ed.) (1996)
- Dek, A.Vy.l., Genealogie der heren en graven van Egmond (1970)
-  Donga, K., 'Geschiedenis en restauratie van St. Nicolaaskerk en toren te IJsselstein' in:
Historische Kring IJsselstein - 24/25 (1983)
-  Donga, K./Architectenbuerau T. van Hoogenvest. Bureau van Restauratie en rehabilitatie.
Geschiedenis en restauratie van de St. Nicolaaskerk en toren te IJsselstein (1983)
- Doorn, Z. van. Uit de vroege geschiedenis van Pijperickerwaard en omgeving (1959)
- Geer van Oudegein, J.J. de. Bijdragen tot de Geschiedenis der provincie Utrecht {]860)
Giesen-Geurts, B.; Mimpen, R.; Vernooij, A., IJsselstein. Geschiedenis en architectuur (1989)
[= Monumenten-Inventarisatie Provincie Utrecht - II]
-  Haslingshuis, E.J.; Peeters, C.J.A.C., De Dom van (7frec/ïf (1965)[De Nederlandse monumen-
ten van geschiedenis en kunst - II. De provincie Utrecht, Rijkscommissie voor de monumen-
tenzorg (ed.)]
- Heiniger, J., 'De Amstels van IJsselstein' in: Historische Kring IJsselstein - 16 (1980)
-  Hulsman, A.; Jorna, I.; Witteveen, K., Kerkengids IJsselstein, Historische Kring IJsselstein - 18
(1981)
- Hurtig, J.H., The Armored Gisant before 1400 (1979)
-  Jacob, H.E. 's. Beschouwingen over christelijke grafkunst. Voornamelijk in Frankrijk en Italië
(1950)
-  Janssen, L.J.F., 'Mededeeling over twee merkwaardige grafmonumenten in de kerk van
IJsselstein' in: Aanteekeningen van het verhandelde in de sectie van het Provinciaal
Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen
(1850)
- Janssen, L.J.F., Rapport van de Commissie van het Provinciaal Utrechts Genootschap benoemd
tot onderzoek van een oud praalgraf in de Herv. kerk te IJsselstein
(1855)
-  Janssen, L.J.F., 'De tombe der van Amstels in de kerk te IJsselstein' in: Algemeene Konst- en
Letterbode O 8S7)
Janssen, L.J.F., 'Onthulling der herstelde praalgraven der van Amstels te IJsselstein' in;
Algemeene Konst- en Letterbode (1860)
- Jorna, J.B., 'De oude Sint Nicolaaskerk' in: Historische Kring IJsselstein 13 (1981)
-  Koppel, A. van de. Beknopte geschiedenis van de in den avond van 10 augustus 1911 door
brand vernielde kerk der Ned. Herv. Gemeente, toren en praalgraven
(1911)
- Körner, H., Grabmonumenten des Mittelalters (1997)
22
-ocr page 23-
-  Mulder, A., 'Over de kerk der Ned. Herv. Gemeente te IJsselstein' in: Bulletin van den
Nederlandsche Oudheidkundige Bond,
2de serie -4(1911)
- Murk, L-, Over IJsselstein gesproken (1985)
-  N.N., 'Monumenten. Monumentenzorg en museumbeheer en de staatbegroting voor 1912'
in: Bulletin van den Nederlandsche Oudheidkundige Bond, 2de serie -4(1911)
- N.N., 'De kerk te IJsselstein' in: De Opmerker. Bouwkundig weekblad (1911)
- N.N., 'IJsselstein' In: De Opmerker. Bouwkundig weekblad{^9^5), bijlage van nr. 46
-  Panofsky, E,, Tomb Sculpture. Four lectures on its changing aspect from ancient Egypt to
Bernini
(New York z.j.)
-  RIele, L. te., 'De Graftombe der Heeren van IJsselstein' in: Hef Huis oud en nieuw.
Maandelijksch prentenboek gewijd aan huisinrichting ...
-9(1911)
-  Rietstap, J.B., De wapens van den tegenwoordigen en vroegeren Nederlandsche adel (1890)
-  Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een Inventaris en eene beschrijving van de
Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, Voorloopige lijst der Nederlandsche
monumenten van geschiedenis en kunst -1 De provincie Utrecht
(1908)
-  Rogge, D., 'Doornikse grafplastik in het Sticht' in: Gentse bijdragen tot de Kunstgeschiedenis
- /3(1951)
)                         - SIccama, P.; Vergouw, M., Eyteren bij IJsselstein (1993)
I
-  SIccama, P.; Vergouw, M., 'De oude Sint NIcolaas kerk van IJsselstein' in: Historische Kring
IJsselstein - 3 {]977)
Siccama, P.; Vergouw, M., 'Sic Transit Gloria Mundi' in: Historische Kring IJsselstein - 24/25
(1983)
-  Singels, N.J., Uit de geschiedenis van het P.U.G. (Provinciaal Utrechtsch Genootschap) 1773-
1923. Samengesteld bij gelegenheid van het 150 jarig bestaan in opdracht der directie
(1923)
- Smits, X., 'De graftombe der Heeren van IJsselstein' in: Sint Lucas - 3 (1910)
-  Spaen, W.A. van. Historie der heeren van Amstel, van IJsselstein en van Mijnden (Den Haag
1807)
- Tongerloo, L. van, 'Middeleeuws IJsselstein' in: Historische Kring IJsselstein - 4 (1979)
-  Tummers, H,, 'Laatmiddeleeuwse figurale grafsculptuur in Nederland' In: Beelden in de late
Middeleeuwen en Renaissance
(1994) [Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek - 45]
- Uyl, w.F.J. den, Den Lopikerwaard - 1. Dorp en kerspel tot 1814 (1960)
-  Valkenburg, W.W. van, 'De voorouders van Z.K.H, prins der Nederlanden' in: De
Nederlandsche Leeuw. Maandblad voor het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor
Geslacht en Wapenkunde
(1966)
-  Vogelzang, W., 'De Noordnederlandse beeldhouwkunst van de twaalfde tot de eerste helft
van de 16de eeuw' in: Kunstgeschiedenis der Nederlanden, Gelder, H. van; Duverger, J.
(uitg.)(l954^)
" Wap, J.JF,, 'Het praalgraf in de kerk van IJsselstein' In: Utrechtse volksalmanak (1859)
IJsselstein monumentaal, B. Rietveld (ultg.) (1983)
23
-ocr page 24-
ki........
.Zegen of Glorie?
Archief
-  Gemeente Archief Utrecht, Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en
Wetenschappen, nr. 138
- Gemeente Archief IJsselstein
-  Rijksdienst voor Monumentenzorg Zeist, Panddossier: IJsselstein (Utr.). E. Ned. Herv. Sint
Nicolaaskerk
Noten
1.      Wat er met de beenderen in de tombe is gebeurd is niet bekend. Volgens het Provincial
Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenscahppen zou een aantekening in het
archief van de kerk zijn met de vermelding dat er in 1650 geen beenderen meer aanwe-
zig waren in het graf. Rijks Archief Utrecht (=RAU): archief Provinciaal Utrechtsch
Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen (PUG)/138, nr. 17, Notulen directieverga-
dering PUG, 469, 06-10-1856. Dit is in tegenspraak met een aantekening in het Register
van de graven in de kerk ... 1660-C.1730, waar te lezen is dat er rond 1650 wel enige
doodsbeenderen zijn aangetroffen. Gemeente Archief IJsselstein, Archief Nederlands
Hervormde Kerk,
stuk 134.
2.      Janssen (1857), 324.
3.       Rijksdienst voor Monumentenzorg Zeist: Panddossier, IJsselstein (Utr.). E. Ned. Herv. Sint
Nicolaaskerk (= RvMZ: PdIJ,) map 4. Alga Onderzoek en Restauratie Techniek b.v..
Rapport St. Nicolaas kerk te IJsselstein, 19-09-1980, 10. Koppel meent dat het werk altijd
uit twee stukken heeft bestaan, maar mogelijk baseert hij dat op waarnemingen na de
restauratie van 1859, Koppel, 20.
4.       Riele, 352. In de literatuur worden er verschillende soorten steen genoemd, zoals toets-
steen, een matzwarte variëteit van kwarts en ook Namens marmer, Janssen, Rapport, 2;
Rijkscommissie tot opmaken en uitgegeven van inventaris van monumenten..., 28-29.
Om de onduidelijkheid te vergroten wordt er ook nog Doornikse kalksteen als steensoort
genoemd. Rogge, 193. Het gaat hier om een zwarte kalksteen uit Namen. Deze is zachter,
gemakkelijker te bewerken, daarom goedkoper maar ook vergankelijker dan marmer waar-
mee het verwant is, RvMZ, PdIj, map 1. Rapport graftombe Gijsbert van Amstel van
IJsselstein en Aleida van Culemborg, 22-09-1962, 1. Het graf is van de zelfde steensoort als
de tombe van bisschop Guy van Avesnes (t 1317) in dom van Utrecht, Bouvy, 21.
5.      Bouvy, 22. Voor deze datering na 1330 geeft deze als reden de haarspeldplooi in het
gewaad van de linkervrouw.
6.       Hulsman, 14.
7.      Deze periode is gebaseerd op de aanname dat de opdracht in ieder geval door Guyotte
van IJsselstein (tl377) is gegeven, alleen zijn er geen bronnen bekend die deze veronder-
stelling bevestigen, Siccama, Vergouw (1983), 100; Smits, 129; Tummers, 239.
8.      Rijkscommissie, 28-29. Dit jaartal is verder niet onderbouwd. Rogge, 196, dateert op
grond de klederdracht van Maria van Henegouwen het graf uit het laatste kwart van de
14de eeuw.
9.     Tummers, 238. De auteur stelt dat tegenwoordig een derde van het graf geen origineel
werk meer is.
10.    RAU: PUG, nr.107. Ingekomen stukken, brief Janssen aan het bestuur PUG, 27-05-1850.
24
-ocr page 25-
11.    Aanteekeningen, 62.
12.     RAU: PUG, nr. 17, 59-60, 2 december 1850,
13.    RAU, PUG, nr. 109 Ingekomen stukken, brief Heeren Kerkvoogden aan de directie van het
P.U.G., ..-10-1853.
14.    Janssen (1855), 2-4.
15.    Wap, 124.
16.    Aanteekeningen, 63.
17.     Na hun ontdekking hebben de helmen nog decennia lang naast het graf geprijkt.
Momenteel kunnen zij in de vaste expositie van het Stadsmuseum IJsselstein bezichtigd
worden.
18.    Janssen (1855), 7.
19.     RAU: PUG, nr. 17, 438, 07-01-1856.
20.     RAU; PUG, nr. 17, 448, 06-05-1856; 483, 05-01-1857.
21.     RAU; PUG, nr. 125 Uitgaande stukken, bnef aan Georges 12-01-1860.
22.     RAU: PUG, nr. 125, brief aan Janssen, 12-01-1858.
23.     RAU; PUG, nr. 10 Notulenboek, 17-10-1904; Singels, 191.
24.     RAU; PUG, nr. 56 Bijlagen notulen, brief Muller, 21-03-1905.
25.     RAU; PUG, nr. 17, 489-490, 02-02-1857; 500, 06-04-1857; Janssen (1860), 11-12.
26.    Misschien was de bisschop bereid in de kosten bij te dragen omdat hij meende dat Bertha
van Heukelom een verre voorouder van hem was. De besprekingen met deze kerkelijk
hoogwaardigheidsbekleder liepen op niets uit, omdat er blijkbaar geen andere fondsen
voor de restauratie te vinden waren.
27.    Croockewit, Verslag 1909, 11.
28.     Riele, 352.
29.    Croockewit, Verslag 1910, Bijlage XI, 3-4.
30.    Volgens de overleveringen is de kerk veel vaker door een ramp getroffen. De kerk werd
waarschijnlijk voor het eerst eind juni 1417 geteisterd, toen de Hoeken IJsselstein vero-
verden en plunderden. In 1466 werd de stad door Gelderse troepen volledig geplunderd
en verwoest. Mogelijk werd ook de kerk getroffen. In ieder geval werd de kerk in 1534
door een brand getroffen. Giesen-Geurts, 27-30; Hulsman. 6-7, Siccama, Vergouw
(1977), 23. Bij de brand van 1911 zorgde hier de één zijn nood voor de ander zijn brood.
Bakker Van Schaik deed na aanleiding van de brand plaatjes bij zijn zelfgemaakte
beschuit. De te verzamelen serie bestond uit een tiental foto's van de kerk voor en na de
brand, Murk, 86-87.
31.     Riele, 352; Croockewit, Verslag 1911, Bijlage XI, 1; Opmer/ter (1911), 307.
32.    Croockewit, Verslag 1911, Bijlage XI, 2.
33.    Opmer/cer(1915), 3-4; Rietveld, 20; Hulsman, 12.
34.
Donga/Architectenbureau Hoogevest, 15; RvMZ, PdIJ, map 3, H.H.O. Jahn
Restauratietechnieken en onderzoek aan Architectenbureau T. van Hoogenvest,
Uittreksel van de restauratieadvies betreffende het praalgraf van de Heiligen [sic] Heeren
van IJsselstein, 06-12-1982, 2.
-ocr page 26-
.Zegen of Glorie?
35.    RvMZ, PdlJ, map 1. Rapport graftombe Gijsbert van Amstel van IJsselstein en Aleida van
Culemborg, 22-09-1962, 2-3. Zie ook; Brief van de directeur bij de Rijksdienst voor
Monumentenzorg, hoofd der afdeling Restauratie, aan het College der kerkvoogden der
Ned. Herv. Kerk, 29-10-1962.
36.    RvMZ, PdlJ, map 1. Brief van het College van Kerkvoogden der Ned. Herv. Gemeente te
IJsselstein aan R. Mieschke, hoofd afdeling Restauratie der Rijksdienst voor
Monumentenzorg, 08-11-1962.
37.     RvMZ, PdlJ, map 2. Rapport praalgraf Sint Nicolaaskerk IJsselstein, ..-10,1973, 2-4.
38.    RvMZ, PdlJ, map 2. Advies van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk betreffende de toren van de Ned. Herv. Kerk en de grafmonumenten te IJsselstein,
06-05-1977.
39.    RvMZ, PdlJ, map 2. Brief P. Siccama en M. Vergouw aan de Rijksdienst voor
Monumentenzorg, 29-08-1976.
40.    RvMZ, PdlJ, map 2. Brief van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk aan de Kerkvoogdij der Ned. Herv. Gemeente van IJsselstein, 09-04-1979.
41.     RvMZ, PdlJ, map 4,. Alga Onderzoek en Restauratie Techniek b.v.. Rapport St. Nicolaas
kerk te IJsselstein, 19-09-1980, 10; De Waal Scanning, IJsselstein, graftombe in Kerk.
Non-destructief onderzoek op beeldengroep, 09-10-1980, 1.
42.    RvMZ, PdlJ, map 3, zie verder; noot 34.
43.    RvMZ, PdlJ, map 4, De Waal Scanning, IJsselstein, graftombe in Kerk. Non-destructief
onderzoek op beeldengroep, 09-10-1980, 2; RvMZ, Pdij, map 3; Rijksdienst voor de
Monumentenzorg, Rapport betreffende de graftombes Aleid van Culemborg en de
Heren en Vrouwen van IJsselstein, 16-11-1982, 1-2.
44.    Donga/Architectenbureau Hoogevest, 30.
45.    RvMZ, PdlJ, map 3; Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Rapport betreffende de graf-
tombes Aleid van Culemborg en de Heren en Vrouwen van IJsselstein, 16-11-1982, 2.
46.    RvMZ, PdlJ, map 5. Brief C.H. Staal, secretaris van het Provinciaal Utrechts Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 16-01-1990.
47.    RvMZ, PdlJ, map 5. Brief van Overeem, Rijksdienst voor Monumentenzorg, sektor II
Instandhoudingstechnologie aan Gedesse van het Architectenbureau T. van Hoogevest,
26-11-1996.
48.    Rest van het plaquette; Door de tand des tijds aangetast.Het Genootschap voor Kunsten
en Wetenschappen te Utrecht heeft de zorg voor het herstel op zich genomen door de
hand van de beeldhouwer E.F. Qeorges in het jaar 1859.
49.     Tongerloo, 2. Arnold van Amstel had in 1277 het recht van rechtspraak verworven in het
gebied van Eiteren. Als vertegenwoordiger van de bisschop had hij als taak personen op
te sporen en te vervolgen die van zware misdrijven werden beschuldigd. Hij voerde ook
de vonnissen uit.
50.    Geer Oudegein, 112-113; Giesen-Geurts, 24-25; Uyl, 294.
51.     Boon, 14.
52.    Valkenburg, 108.
53.    Geer Oudegein, 114-115; Heiniger, 11.
54.    Boer, 83-84.
26
-ocr page 27-
55.     Hulsman, 3. Het is niet duidelijk of liefde hier als een serieus historisch of als een poëtisch
gegeven moet worden opgevat.
56.    Vergouw, Siccama (1977), 19.
57.     Aa - III, H. 225, - VII, IJ. 5-6; Een vorm van Nachleben is te vinden in de proza die in de
19de eeuw nog aan haar gewijd waren, zoals bij Berg, 'Burchtvrouw van IJsselstein' in:
Aurora, 71:
Maar schoon ook der mannen laagheid vrouwentrouw en heldenmoed
't Edelste eerloon heeft ontwrongen, onbezwalkt blinkt toch haar gloed;
En zij schittren heen door de eeuwen, even glans rijk, even rein,
En nog stralen ze om den grafsteen in de kerk van IJsselstein.
58.    Abink Spaink, 27-29.
59.     Boon, 16; Geer Oudegein, 124.
60.    Spaen, 131-132.
61.    Siccama, Vergouw (1993), 31-37.
62.    Tummers, 239. Gezien de steensoort waan/an de tombe is vervaardigd zou de tombe vol-
gens deze auteur in de regio van Namen zijn gemaakt. De meeste auteurs vermoeden
een Doornikse oorsprong, Haslingshuis, 367; Siccama, Vergouw (1983), 100. Alleen vol-
gens Rogge is de Doornikse herkomst van het werk niet helemaal zeker. Er is 'geen enkel
vast gegeven om uit te maken of deze tombe uit een Doorniks of een Gents atelier stamt.
Maar omdat andere tomben, onder andere die van Guy van Avesnes in de domkerk, met
haast volledige zekerheid uit een Doorniks atelier stamt, lijkt het hoogstwaarschijnlijk', 196.
63.    Janssen (1855), 7. Smits meende dat de graftombe van IJsselstein een produkt van Utrechtse
bodem was. De beelden van het grafmonument hadden volgens hem dat 'eigenaardig,
Nederlandsch karakter uit de laatste gedeelte der veertiende eeuw...', 130-131.
64.    Smits, 131. De auteur baseert zijn opvatting over het zogenaamde merkwaardige realisme
van de 14de eeuw op grond van de verschillen in de handen van de gisanten. Alleen de
oorspronkelijke handen ontbraken in 1850. De door Janssen vermoede zorg voor het
nabootsen van gelaatstrekken der overledenen moet ook betwijfeld worden, (1855), 4.
65.    De bewering van Rietveld dat bij de restauratie van 1859 de figuren 'helaas hun naïeve
gelaatstrekken verloren' hadden en zij nu met 'kille, hooghartig lijkende gezichten ten
hemel' blikten, is een kwestie van smaak. Het is alleen helemaal niet duidelijk welk oor-
spronkelijk voorbeeld de auteur voort ogen had, waarmee hij het uiteindelijke resultaat
heeft kunnen vergelijken, 19.
66.     Riele, 353.
67.    Bouvy, 22.
68.    Vogelzang (1954), 134,
69.    Tummers, 237-238.
^0- Donga, 99. Hij noemt het beeldhouwwerk van hoge kwaliteit. En Tummers zelf noemt de
graftombe nog steeds een indrukwekkend geheel met veel aandacht voor detail, 238.
71
Hurting, 2.
'2. Bauch, 73-74; volgens een andere interpretatie zouden leeuwen ook kunnen duiden op
het zegevieren over het kwade, Jacobs, 57.
73. Janssen (1855) 3. Janssen meende om redenen die hij helaas niet toelichtte, dat er oor-
-ocr page 28-
itï
.Zegen of Glorie?
spronkelijk geen leeuwtjes bij de voeten van de mannen zaten, maar dat hun voeten op
hondjes rustten.
74.    Open ogen zou voor noord-Europa ongebruikelijk zijn, Dictionary, 123.
75.     Körner, 119.
76.    Jacobs, 52-54.
77.    Smits, 132; zie ook: Cohen, 4.
78.     Bauch, 64-66; Panofsky, 55-57.
79.    Dit gegeven is volgens deze auteur aanwezig in nagenoeg alle figuurgrafbeelden van de
IBdetot de 15de eeuw, Körner, 111-117.
80.    Valkenburg, 107.
81.    Siccama, Vergouw(1973), 23
82.    Wap, 117.
83.     Dek, 16.
84.    Spaen, 132.
85.    Arkel, 133.
86.    Panofsky, 63; Hurting, 214, 224-226; Körner, 3.
87.     Bauch, 111, 113.
Redactie:
B. Rietveld
Meerenburgerhorn 10
3401 CD IJsselstein
tel: (030) 688 74 74
email: bariet@knoware.nl
Libertas, Bunnik
1384.704X
Stichting
Historische Kring
IJsselstein
nr. 89, december 1999
J.C.M. Klomp
tel; <030) 688 28 52
C.J.H, van Dijk-Westerhout,
Omloop West 42,
3402 XP IJsselstein,
tel: (030) 688 36 99
i
È
Drult:
Uitgave:
ISSN:
Voorzitter:
Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitga-
ven per jaar) en worden op de hoogte gehou-
den van de activiteiten. Nieuwe donateurs
kunnen zich aanmelden bij de penningmees-
ter waar tevens mutaties kunnen worden
doorgegeven. Voor inwoners van IJsselstein is
de bijdrage minimaal f 20,- (voor bedrijven
f30,-). Voor hen die buiten IJsselstein wonen
is de bijdrage resp. f 29,50 en f 39,50. Losse
nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50
verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbel-
nummers is de prijs f 10,-
Secretariaat:
Penningmeester: W.J. van Vliet
J.W. Frisolaan 7,
3401 AX IJsselstein,
tel: (030)688 16 60
Postbank, nr.: 4074718
Bank:
28