M-K
|
|||||||
1953: tienduizend zandzakken uit
Ijsselstein Lopikerwaard ontsnapt aan watersnoodramp
door L(Bep) Murk
|
|||||||
In de afgelopen februarimaand werd aan de watersnoodramp van 1953 door de media
uitgebreid aandacht besteed. Krantenartikelen en tv-documentaires riepen bij veel 55- plussers herinneringen op, vaak herinneringen met emoties. Minder bekend is het feit dat enkele personen alsmede tienduizend zandzakken uit Ijsselstein werden ingezet tegen het wassende water van de Hollandse Ijssel. De Lopikerwaard is gelukkig voor de catastrofe van een overstroming gespaard geble-
ven. Dat hebben we vooral te danken aan enkele adequaat optredende instanties en particulieren in het rampgebied van Ouderkerk aan den IJssel. Dankzij hun kordate optreden werd voorkomen dat de Lopikerwaard - die immers in verbinding staat met de Krimpenerwaard - onder water liep. Enkele Ijsselsteiners zijn, zonder dat ze zich daarvan op dat moment ten volle bewust waren, nauw betrokken geweest bij het beschermen van de twee bovengenoemde waarden tegen het dramatisch stijgende water. Het volgende relaas biedt een persoonlijk verslag van de gebeurtenissen op die eerste februari van 50 jaar geleden. |
|||||||
Zondag 1 februari 1953
Op de bewuste zondagochtend i februari
1953 bereikten ons via de radio vroeg in de morgen verontrustende berichten over een rampzalige overstroming van grote delen van zuidwest Nederland. Vanaf dat |
||||||||||||
gebaseerd op een uitgebreid netwerk van
bedradingen, zowel bovengronds als ondergronds. Het zal duidelijk zijn dat vanwege het omwaaien van telefoonpalen door de storm met orkaankracht en van- wege het wegspoelen van dijken en wegen, de telefoonverbinding vanuit het rampgebied vaak onmogelijk was. Daardoor was de omvang van de catastro- fe die Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden had getroffen in de eerste uren volstrekt onduidelijk. Het overstroomde gebied was zodoende
geheel geïsoleerd. Slechts een enkele radiozendamateur die nog over stroom beschikte (bijvoorbeeld via een accu) kon contact leggen met de buitenwereld, als hij tenminste het geluk had dat zijn oproep werd ontvangen door een andere zendamateur buiten Zeeland en de Zuid- Hollandse eilanden. |
||||||||||||
Eén van die luisterende zendamateurs in
de 'buitenwereld' was Ben van Beek, wonende in de Vrouw Baertestraat te IJsselstein. Hij was beroepsmatig verbon- den met de PTT en werkte in het hoofdge- bouw van Radio Lopik, dus in feite was Ben van Beek bij zijn zendactiviteiten in zijn vrije tijd op professioneel niveau bezig. Zoals bijna elke zondagmorgen zat Ben ook op i februari aan zijn apparatuur gekluisterd. Rond het middaguur ving hij een S.O.S.-bericht op. De noodkreet liet aan duidelijkheid niets te wensen over."Er is zeer dringend behoefte aan zandzakken in Ouderkerk aan den IJssel". Nu wilde het toeval dat in de kelder van
het hoofdgebouw van Radio Lopik vanaf de Tweede Wereldoorlog duizenden lege zandzakken lagen opgeslagen om het gebouw te kunnen beschermen bij even- |
||||||||||||
moment verstrekte de radionieuwsdienst
elk kwartier steeds meer alarmerende berichten over grote aantallen verdron- ken mensen en dieren en over onvoor- stelbaar veel onder water verdwenen land. Helaas was de berichtgeving via de radio onvolledig en chaotisch te noemen, omdat de radionieuwsdienst afhankelijk was van zeer gebrekkige telefonische informatie vanuit de getroffen gebieden. De telefoonverbinding was toen nog |
||||||||||||
Zondagmorgen 1
februari; 8.30 uur. Dijkdoorbraak bij Ouderkerk aan den IJssel. Onder: Situatie bij de gereformeerde kerk in Ouderkerk aan den IJssel. |
||||||||||||
tuele oorlogscalamiteiten. En het was
eveneens een gelukstreffer dat Van Beek zich die voorraad zakken in de kelder nog wist te herinneren. Ben van Beek kende zijn verantwoordelijkheid en bracht terstond de directeur van het radiostation, de heer J.B. Eckhard, op de hoogte van de opgevangen roep om hulp. De directeur besefte op zijn beurt de
ernst van de situatie en nam ogenblikke- lijk de juiste maatregelen. De chauffeur van de dienstauto, Arie de Muynck (woonachtig op het Graafpleintje in IJsselstein), kreeg opdracht om met de wagen paraat te staan. Van Beek moest intussen enkele mensen optrommelen die bereid waren te helpen bij het laden, lossen en vervoeren van de duizenden lege zandzakken naar Ouderkerk. Ben van Beek hoefde niet lang te zoeken naar vrijwilligers. In het huis van zijn achter- buren (de familie Murk in de Gijsbrecht- straat) trof hij zes broers aan in de leef- tijd van i6 t/m 27 jaar. Joop Murk (toen 18 jaar) en ondergetekende (Bep Murk, destijds 20 jaar) verklaarden zich direct bereid de helpende hand te bieden. Op weg naar Ouderkerk
Vanaf dat moment raakten mijn broer en
ik betrokken bij de rampbestrijding op die eerste februari 1953. Wij pakten haastig werkkleding en laarzen en stap- ten in de wachtende vrachtwagen, een oude Amerikaanse legerauto, die al voor de deur stond te wachten. Intussen had de bedrijfsleider van het radiozendsta- tion, de heer Gerritsen, voorbereidend werk verricht en konden we direct begin- nen met de zakken vanuit de kelder op de vrachtauto te laden. Nog geen uur nadat Ben van Beek het alarmbericht had ontvangen was de auto, volgestouwd met |
ongeveer 10.000 lege zandzakken, op
weg naar het rampgebied in de Krim- penerwaard. We kregen instructie om via Oudewater, Haastrecht en Gouderak naar Ouderkerk aan den IJssel te rijden. Nabij Gouda werden we door de politie naar de Gouderaksedijk verwezen. Op die dijk werden we direct geconfronteerd met de ellende van de watersnood. Vele evacués kwamen we tegen. Bij het nade- ren van de plek des onheils werd de dijk |
||||||||||||||
m,
|
|||||||||||||||
•rf^
|
|||||||||||||||
'-"^njiiii ■ '
|
|||||||||||||||
■lil' "^«
steeds slechter en smaller. Het passeren
van de vele evacués en de honderden koeien en schapen leverde steeds meer problemen op. We voelden ons beklemd en we dachten: 'Hoe komen we hier weer uit.^' Steeds meer ondergelopen land zagen we opdoemen en we vreesden dat de hele Krimpener- en Lopikerwaard zouden overstromen als het water niet gestopt kon worden. Het desolate gebied dat we bereikten, leek één groot, woest golvend meer waar alleen de dijk boven- uit stak. Zover het oog reikte, zagen we de opgestuwde watermassa. Een sombere lucht overkoepelde het sinistere water- landschap. Onophoudelijk striemde koude regen en natte sneeuw de ver- kleumde, in nood verkerende bevolking van de polder. We hadden er op dat |
|||||||||||||||
Zo zagen wij de
Krimpenerwaard in een groot meer veranderen. |
|||||||||||||||
moment geen idee van dat deze overstro-
ming voor héél zuidwest Nederland catastrofale gevolgen zou hebben. Situatie te Ouderkerk aan den IJssel
Onderweg vertelden politieagenten ons
dat we de dijkweg nog zo'n 8 kilometer moesten volgen.We hoorden dat onze zandzakken dringend nodig waren in de onmiddellijke nabijheid van de gerefor- meerde kerk van het dorp Ouderkerk aan den IJssel. We werden geïnformeerd over de ramp die dit dorp had getroffen. Ter plaatse was in de dijk van de Hollandse IJssel een gapend gat van ongeveer 40 m lang en 6 m diep ontstaan. De extreem |
rijden. Onze chauffeur, Arie de Muynck,
stapte regelmatig uit om zich te overtui- gen dat doorrijden nog enigszins moge- lijk was. Veel keus hadden we trouwens niet, want de zandzakken moesten naar de dijkdoorbraak gebracht worden en aan teruggaan werd niet gedacht. Bovendien: de vrachtauto kon nergens keren. We zagen hoe ouden van dagen en kin-
deren werden geëvacueerd. Het deed ons sterk denken aan de meidagen van 1940. Er waren echter twee grote verschillen. Ten eerste was het op 10 mei 1940 mooi lenteweer. In tegenstelling daarmee was het nu vreselijk slecht winterweer, met natte sneeuw en een storm met wind- kracht 10. Ten tweede kwamen de geëva- cueerde mensen in 1940 uit het gebied van de Hollandse waterlinie en zochten ze een veilige verblijfplaats in de Lopiker- waard en de Krimpenerwaard. Nu was het andersom: men vluchtte er uit weg. Om het risico voor mijn broer Joop en
mezelf te beperken stapten we uit de cabine en gingen we achter op de bum- per staan, zodat we er snel af konden springen als het mis zou gaan. Chauffeur De Muynck liep uiteraard een veel groter gevaar. Na een eindeloos lij- kende tocht werden we tenslotte naar een opslagterrein van een zand- en grind- schipper gedirigeerd. Er heerste daar grote paniek. Temidden van bergen zand en grind, stapels betonblokken, trottoir- banden en stenen stond men met smart te wachten op onze zandzakken. In een mum van tijd was onze wagen gelost en koortsachtig werd begonnen met het vul- len van de zakken. Arie de Muynck had zijn taak moedig volbracht en kon weer terug naar huis rijden. Later bleek dat die terugrit onder zeer erbarmelijke omstan- digheden was verlopen. |
||||||||||||
?•
|
|||||||||||||
S. f
|
|||||||||||||
hoge, fatale waterstand werd veroorzaakt
door een hoogst ongelukkige combinatie van springvloed en een noordwester orkaan met windkracht 12. We vernamen dat twee tegen de dijk staande woningen door het enorme watergeweld waren weggespoeld. Van de bewoners was niets meer vernomen. Met de angst in ons hart volgden we de
steeds slechter wordende dijk. Er leek geen einde te komen aan onze riskante tocht. De weg was glibberig en verzakte stukken maakten het ronduit onverant- woord om met zo'n zware auto verder te |
|||||||||||||
Met de angst in
ons hart volgden we de steeds slechter wordende |
|||||||||||||
Fragment uit 'Het Nieuwsblad voor Zuid-Holland en Utrecht', (v/h
Schoonhovensche Courant) van Maandag 2 Februari 1953: DE DIJKEN BEZWIJKEN, VERSCHRIKKELIJKE
WATERSNOOD TEISTERT HOLLAND EN ZEELAND Krimpenerwaard en de Alblasserwaard overstroomd;
minstens 300 doden en tientallen millioenen guldens schade |
||||||||||
Maandag j Februari 1953
Het gevaarlijkst voor de gehele Krimpenerwaard was de toestand in
Ouderkerk a.d. IJssel, waar een complete dijkdoorbraak het water gelegenheid gaf de toen openliggende polder binnen te bulderen. Met ontzaggelijke kracht braken de watermassa's omstreeks halfvijf Zondagmorgen door de al enige uren wankelende en doorlatende dijk. De consistoriekamer van de Gereform. Kerk en twee woningen die onder aan de dijk lagen werden weggespoeld. Wild kolkend en brui- send als in triomf barstte het water tegen de muren en duwde die omver alsof het rietschuttingen waren. Grote brokken van het dijkli- chaam werden de polder ingestuwd en het vuile, geelbruine water zocht zich verder een weg over de drassige weilanden. In de loop van de morgen werd het gat in de dijk groter tot het tenslotte een breedte had van ongeveer dertig meter. Als een waterval stortte het water over de voet van de dijk omlaag. Bruisend en kolkend. Grote schermen fijn verdeeld water sproeiden over de handenwringende toeschouwers. Slechts op betrekkelijk geringe afstand van het gat werd de IJsseldijk eveneens bedreigd. Ook daar was een groot stuk weggevallen en aan de buitenzijde waren reeds noodversterkingen in de beschoeing gemaakt. Op die tweede plaats is de dijk echter niet bezweken. Doordoor is vermoedelijk de Krimpenerwaard voor volledige overstro- ming behoed. Zou de tweede zwakke stee in de IJsseldijk bezweken zijn, dan zou tussen de gaten een niet langer bewaakt partje van de dijk zijn blijven staan en de mogelijkheid moest dan gevreesd wor- den dat ook dat verdwijnen zou. Er zou dan dus een geweldig gat van meer dan honderd meter ontstaan zijn dat niet gemakkelijk te dichten zou zijn geweest. Het gapende gat in de dijk, dat nu naast de
Ceref, Kerk de menselijke onmacht tegen de natuurelementen zo duidelijk demonstreerde heeft weliswaar ontelbare kubieke meters water de Krimpenerwaard doen binnenstro- men, doch in de loop van de dag aangerukte bestrijdings ploegen zijn er in geslaagd Zondag tegen de avond 't gat voorlopig dicht te krijgen. Daartoe werd vanuit Stolwijk het hulpwerk
geleid. Van de in aanleg zijnde provinciale weg werd zand met auto's naar Ouderkerk gestuurd. In Ouderkerk zelf werden man- |
||||||||||
Gereformeerde
kerk met twee |
||||||||||
eens twee wonin-
|
||||||||||
schappen en materialen verzameld en in de IJssel werd een schip en
een zandschuit door sleepboten naar de gapende wonde in het dijkli- chaam gestuurd. Door kundig en voorzichtig manoeuvreren zijn de sleepboten er in
geslaagd het schip juist voor het gat te krijgen zodat het in de gebro- ken dijk tot zinken gebracht kon worden. De mensen aan weerszijden van het gat sprongen toe om de reddingbrengende belemmering voor het binnenstromende water te verzekeren. Betonblokjes, zandzakken, aarde en veevoer werden op, voor, naast, achter en over het schip gestapeld en zowaar 's avonds om 9 uur kon
het bericht gegeven worden: de dijk is voorlo- pig weer dicht. Code zij dank. De boerderijen langs de Kerkweg in Ouderkerk a.d. IJssel en verderop naar Berkenwoude en zelfs Stolwijk en Beyerse stonden echter inmiddels onder water, dat sinds de morgenuren naar binnen was gestroomd. De wegen achter dit noodgebied zijn dan ook ongeveer een halve dag lang bevolkt geweest met het vee dat weggevoerd werd. Het werk tot aanvoering van zand en ander materiaal ondervond van de vluchten- de koeien vertraging, doch de meeste boeren durfden het toch niet aan hun hulpeloze beesten op stal te laten. In Lopik, Polsbroek, Benschop en verdere gemeenten zijn de koei- en in de loop van de avond en de nacht zoveel mogelijk onder dak gebracht, klaaglijk loeiend over de plotselinge koude en de niet op tijd geledigde uiers. De handen van hun melkers waren harder nodig aan de dijk.... Ook in Gouderak en met name Stolwijkersluis heeft het ge-durende uren bijzonder gespannen, doch wij kunnen voorlopig volstaan met te melden dat daar geen ernstige dijkbreuken zijn voorgekomen. Berkenwoude, de laagstgelegen en dichtbij
de doorbraak van Ouderkerk ernstig bedreig- de gemeente is gedeeltelijk geëvacueerd. Zondagmorgen vroeg werden kinderen, ouderen van dagen en bijna alle vee weggevoerd en in de loop van de dag moest de burgemeester het bevel geven tot totale ontruiming van de gemeente. Het lag in het voornemen de bevolking, voorlopig, naar Schoonhoven te brengen en voorbereidingen daartoe werden getrof- fen. Ondertussen naderden echter de voorbereidingen voor de dijk- dichting bij Ouderkerk aan den IJssel het hoogte punt. Behalve het schip dat tot zinken gebracht zou worden in het gat, stond men gereed om de wankele Gereformeerde Kerk zodanig op te blazen dat het puin van de instortende kerkmuren in het gat zou vallen. In afwachting daarvan hield de Berkenwouse bevolking zich gereed te |
||||||||
■uMlil „..aS^R
|
||||||||
Dinsdag 3 februa-
ri. Er waren |
||||||||
vertrekken, doch door het voorspoedig verloop van de werkzaamhe-
den in Ouderkerk aan den IJssel is het niet tot een evacuatie van Berkenwoude gekomen. In totaal zijn ongeveer loo mensen wegge- voerd, doch zij zullen dezer dagen reeds kunnen terugkeren, wanneer de toestand blijft zoals die nu is. |
|||||||||||||||
worden gedicht. Wonder boven wonder
lukte deze riskante manoeuvre, uitge- voerd door mensen die hun angst opzij hadden gezet. Zij deden hun werk in het ruim van een hellend schip, terwijl het |
|||||||||||||||
Mijn broer en ik namen de beslissing om
die dag voorlopig in Ouderkerk te blij- ven. Men kon ter plaatse extra mankracht goed gebruiken, temeer daar de opgeroe- pen militairen nog niet waren gearri- veerd. Zij zouden pas tegen de avond het dorp bereiken. |
|||||||||||||||
Nadat er een partij zandzakken was
gevuld zijn we met de eerste wagen mee- gereden in de richting van de dijkdoor- braak. Na enkele honderden meters, net voor de doorgebroken dijk, konden we niet verder. De dijk was te slecht en het was voor voertuigen onmogelijk daar te rijden. De zandzakken werden dus op de rug naar de rampplek gedragen. We zagen een enorm gat in de dijk met een lengte van tientallen meters. Vlak voor onze komst had men een schip in de dijkdoorbraak gevaren om als provisori- sche waterkering te dienen. Met donde- rend geweld stortte een witte, woest kol- kende waterval langs en onder het schip door de polder in. De polder van de Krimpenerwaard lag op dat moment zeker 6 m onder het waterniveau van de Hollandse IJssel. Onze eerste reactie was dat het onbegonnen werk was om deze ziedende waterstroom te keren. Inmiddels waren mannen met snijbran-
ders het schip ingegaan om enkele gaten te branden in de bodem van het vaartuig. De bedoeling was dat het schip gedeelte- lijk zou volstromen en ging zakken, zodat het gat in de dijk voor een deel zou |
|||||||||||||||
water oorverdovend tegen de wand beuk-
te. Na deze succesvolle operatie werd een tweede schip afgezonken. Omdat wij jong en behendig waren, kre- gen Joop en ik, samen met een aantal burgers van Ouderkerk, de taak om de met zand gevulde zakken en de beton- blokken in het gat te dumpen. Het zand kon inmiddels helemaal niet meer over de dijk worden aangevoerd, omdat het gevaar voor instorten te groot was gewor- den. De zakken werden nu gevuld vanaf een schip dat elders met zand was gela- den. Na enkele uren zagen we dat onze taak, die aanvankelijk tot mislukken gedoemd leek, toch resultaat opleverde. |
|||||||||||||||
De dijk was te
slecht en het was voos voertuigen onmogelijk daar te rijden. |
|||||||||||||||
Terwijl wij bezig waren met onze werk-
zaamheden werd ons verteld dat Hare Majesteit koningin Juliana op de ramp- plek was gearriveerd en vanaf de andere kant van de dijkdoorbraak de situatie in ogenschouw nam. Hoewel we uiteraard geen tijd hadden om uitgebreid naar de vorstin te gaan staan kijken, was dit voor het dijkleger een bijzonder opbeurend moment in een gespannen situatie. Het was voor iedereen die al vele uren onaf- gebroken in touw was, een stimulans om |
||||||||||||
laat staan veilig verder te werken.
Na een dag ploeteren onder barre omstandigheden ging de vermoeidheid ons parten spelen. We hadden geen droge draad meer aan ons lijf We waren 's morgens hals over kop uit IJsselstein vertrokken zonder brood en drinken mee te nemen. We zouden immers "even gaan helpen". Voor iedereen was het van- zelfsprekend dat er niet werd gegeten tot het gat was gedicht. Dankzij de verbeten inspanningen van honderden doorzetters werd de klus geklaard. De Krimpener- waard - en de daarmee in verbinding staande Lopikerwaard - waren voor een nog grotere ramp gespaard gebleven. Even na middernacht concludeerden
Joop en ik dat onze hulp niet langer drin- gend nodig was. We namen het besluit om te proberen thuis te komen. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. In de stikdonkere, koude en stormachtige nacht moesten we lopend vele kilometers op de dijk afleggen. We hadden honger en waren tot op het bot verkleumd. We werden omringd door zwart, wildstro- mend water. Later hadden we het geluk een militaire jeep aan te treffen die rich- ting Utrecht zou gaan rijden. Ook die tocht was geen onverdeeld genoegen. Vaak moesten we wachten, omdat op de dijk veel vrachtwagens werden volgela- den met koeien. De chauffeur van de jeep was zo vriendelijk om een paar kilo- meter om te rijden, zodat we rond 4 uur 's nachts weer thuis waren. Na een warme douche en een maaltijd kwamen we weer op verhaal. Toen pas hoorden we hoe onvoorstelbaar groot de omvang van de watersnoodramp was die ons land had getroffen. Na een wel erg korte 'nachtrust' van i a 2
uur werden we bij het krieken van de dag |
||||||||||||
^■■■■■«■■■■i
ül^
|
||||||||||||
er nog een schepje bovenop te doen.
Tegen de avond kregen we assistentie van militairen die vanuit hun legerplaats Schoonhoven in het rampgebied arriveer- den. Intussen was het aardedonker geworden. Het was feitelijk onmogelijk om in de duisternis verder te werken, |
||||||||||||
Wij kregen de
taak om de met zand gevulde zak- ken en betonblok- ken in het gat te dumpen, (rechts op de foto) |
||||||||||||
Fragment uit 'Het Nieuwsblad voor Zuid-Holland en Utrecht', (v/h
Schoonhovensche Courant) van vrijdag 6 februari 1953. |
||||||||||||||
De redding van de Krimpenerwaard
"Het behoud van de Krimpenerwaard hangt af van Ouderkerk" zei
ons Zondag een burgemeester in het gebied dat door het gat bij Ouderkerk aan den Ijssel werd bedreigd. Het was een bange uitspraak want de breuk was er en het leek in de gierende storm niet mogelijk het gat te herstellen voor dat de nieuwe vloed zou opkomen en met angstige verwachting reden wij verder door de overstroomde polder. Toch kon reeds in de middag het bericht gegeven worden dat het lek gestopt was, maar of deze wel uiterst provisorische herstelling het houden zou, kon eerst na de vloed blijken. Maar de dijk hield het en de waard was gered. Hoe het mogelijk was dit ongelooflijke te verrich- ten, om op Zondag een organisatie uit de grond te stampen die bij zwaar weer een dijkbreuk kon herstellen en daardoor een diepe polder redden, dat vertelden ons gistermiddag de alom bekende heer Stuurman uit Vlist, de heer v.d. Buusen, Hoofd van de Technische Dienst van de Krimpenerwaard en de heer v.d. Veen van de Provinciale Waterstaat. Zaterdagavond, toen het weer als maar rauwer werd, werd een inspec-
tie langs de dijk gehouden waarbij bleek dat deze het zwaar te voor- duren had. De aandacht van de deskundigen ging hierbij vooral uit naar het punt bij de Gereformeerde Kerk bij Ouderkerk. Niet omdat hier het gevaar zichtbaar groter was, maar omdat men wist dat dit dijkgedeelte nog niet even hoog was, als de overige dijk. De plannen voor het op hoogte brengen van dit perceel waren reeds klaar en nog deze maand zou de aanbesteding plaats vinden, maar daar had men in de bange nacht van Zaterdag op Zondag niets aan. Toen kon men met een plan of een aanbesteding geen dijk- breuk voorkomen dus moesten er andere maatregelen genomen worden. Die werden genomen. Met kracht en doortastendheid. Materialen werden aangesleept, vrijwilligers werden gevraagd en het dijkleger werd opge- trommeld. Dat leger stond tussen tien en twaalf uur in de nacht gereed en heeft een zware strijd gestreden. Maar de krachtverhouding was te ongelijk, wat vermag geestdrift en
goede wil tegen het brullend geweld van door storm opgezweept water. Plotseling bezweek de dijk danook en als uit een kanon spoot het water de Krimpenerwaard in; schuim spatte huizenhoog en het vernielende water vaagde alles weg op zijn baan. De Technische Dienst van de Krimpenerwaard stelde hiervan ir. Klein, directeur hoofd-ingenieur van de Provinciale Waterstaat in kennis en intussen ging men trachten het gat te dichten. Dat kon natuurlijk onmogelijk bij hoog water gebeuren, bij laag water wilde men een |
||||||||||||||
!i II
|
||||||||||||||
In de stikdonkere,
koude en |
||||||||||||||
voer te riskant
|
||||||||||||||
poging wagen en voor die tijd moest dus het materieel aanwezig zijn.
Dat kwam er, ondanks de Zondag, ondanks de uiterst korte tijd tussen de beide hoog waterstanden, ondanks de zenuwachtige opwinding in ons land en ondanks dat het moeilijk was vaarklare sleepboten te vin- den. Maar juist op het nippertje kreeg men twee ervaren sleepbootkapi- teins, die hun sporen al in de strijd om Walcheren verdiend hadden, te pakken en een paar oude schepen die toevallig in de buurt lagen wer- den behoedzaam naar de doorbraak gedirigeerd. Toen de waterstand het laagst was werden beide schepen met grote bekwaamheid in het gat gebracht en toen was het haasten geblazen. In het hoogste tempo wer- den zandzakken, zand, betonblokken, en wat al niet in de aansluitingen tussen de schepen en de dijkeinden gestort. Dat was geen dijk bouwen maar een gat dichten met alle middelen die er te vinden waren. Maar het lukte! De waard kon reeds Zondagavond om tien uur weer verlicht admhalen. De breuk was gelapt, men kon nog wat consolideren om het risico te verkleinen, maar een ramp was voorkomen en de polder- bewoners die gebeefd en gebeden hadden hoefden niet te vluchten. |
||||||||||||||||||
keren werd heen en weer gereden en het
vee vond een veilig onderdak bij boeren in IJsselstein en Benschop. Zelfwas ik ook weer vroeg uit de veren.
Mijn plan was om die dag liftend terug te gaan naar Ouderkerk om er opnieuw te helpen. Via de Achtersloot liftte ik naar Montfoort en daarna kon ik meerijden tot Gouda. Helaas werd ik niet meer toe- gelaten tot het rampgebied. Dat was voor mij een teleurstelling. Onverrichter zake liftte ik terug naar IJsselstein. Ik troostte me met de gedachte dat mijn broer Joop en ik in Ouderkerk aan den IJssel letter- lijk en figuurlijk ons 'steentje' hadden bijgedragen in de strijd tegen het was- sende water van de Hollandse IJssel. |
||||||||||||||||||
uit bed gebeld door Job van Dommelen
(van het gelijknamige transportbedrijf), de werkgever van mijn broer Joop. Mijn broer werd door hem opgehaald om |
||||||||||||||||||
_„(^«
|
||||||||||||||||||
M^K^^i^XJ/^-^Êmm
|
||||||||||||||||||
samen met Joop Swarts (later eigenaar
van het garagebedrijf te IJsselstein / Nieuwegein) met de vrachtauto naar de Zuid-Hollandse eilanden te rijden. Er moesten daar in verband met de waters- nood koeien worden opgehaald. Diverse |
||||||||||||||||||
Door dit schip
zaterdagavond tegen de dijk te laten zinken, werd een nog grotere ramp voorkomen. |
||||||||||||||||||
.....eertijds was de Pruis in 't land
achtergronden van een Pruisische 'bezetting' in 1702
door drs. A.M. Fafianie
|
||||||
De oudere lezers van dit tijdschrift zullen zich de Duitse bezetting van 1940-1945 goed
herinneren. Voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de Duitsers algemeen als 'Pruisen' of'Hunnen' (een scheldwoord) aangeduid. Ook het denigrerende woord 'mof' was toen al eeuwenlang bekend en gaat waarschijnlijk terug op de bonten mof- fen of handwarmers die de Duitse seizoensarbeiders droegen. Pruisen was het oostelijk deel van de huidige Bondsrepubliek. Aan het einde van de negentiende eeuw vormde Pruisen onder kanselier Bismarck zo'n belangrijke en dreigende militaire macht, dat het de aanleiding vormde tot de aanleg van de 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'. Een eeuw eerder vormde Pruisen onder koning Frederik de Grote al een belangrijke macht die in feite een van de eerste wereldoorlogen ontketende: de Zevenjarige Oorlog die tussen 1756 en 1763 werd gevoerd. Het Duitse leger was in 1940 niet voor de eerste keer in Nederland. Toen in 1787 tij-
dens de 'Patriottische woelingen' de vrouw van stadhouder Willem V, prinses Wilhelmina van Pruisen, op doorreis naar Den Haag door een patriottisch vrijkorps bij Coejanverwellesluis voorbij Oudewater korte tijd werd vastgehouden, was voor haar de maat vol. Ze kon geen steun van haar besluiteloze man verwachten, die angstig in Nijmegen de politieke gebeurtenissen zat af te wachten. Zij waarschuwde haar broer, koning Frederik II van Pruisen, die een groot leger stuur-
de dat van oost naar west dwars door Midden-Nederland trok. In september 1787 kwa- men de Pruisen door de Baronie van IJsselstein. Ze werden door de 'Oranjeklanten' hartelijk ingehaald en legerden zich in het kasteel. De patriotten verbeten hun woede en wachtten betere tijden af. |
||||||
Rekenmeester van 'zijne doorluchtige
majesteit' Al eerder in de achttiende eeuw lieten
Duitsers hun gezag in IJsselstein gelden, al gebeurde dat op een meer indirecte manier. In 1702, nu iets meer dan driehonderd
jaar geleden, gebeurde er iets merk- waardigs in de Baronie. Dit voorval, dat een heel eigen geschiedenis kent, is het onderwerp van dit artikel . In de vroege ochtend van 6 april arriveer-
de per karos een opvallend gezelschap te IJsselstein. Op de Plaats aangekomen stapten twee deftige heren uit om vervol- gens het stadhuis binnen te gaan. Nadat door de bode het voltallige college van drost, vice-rentmeester, schout, twee bur- gemeesters en vijf schepenen bijeenge- roepen was, begon om tien uur een van de merkwaardigste zittingen in de geschiedenis van het IJsselstadje. De onverwachts gearriveerde heren waren Robbert Eichmann, advocaat, en Lucas Gex, rekenmeester van 'zijne doorluchti- ge majesteit' Frederik, koning van Pruisen, markgraaf van Brandenburg, enzovoort enzovoort, in de ambachtska- mer van Kleef Nadat zij twee in een kist- je geborgen oorkonden tevoorschijn had- den gehaald, opgesteld in het Hoogduits en waarvan er één was voorzien van een enorm zegel, vertaalden zij deze voor de niet-begrijpende heren. Robbert Eichmann verklaarde dat hij door zijn koning gevolmachtigd was om de Baronie nu onmiddellijk voor zijn heer in bezit te nemen volgens het ritueel dat daarvoor bestond en dat ijlings door de secretaris werd opgezocht. Met het voltal- lige college werd naar het kasteel gere- den, waar de edele doctor onder een vaandel met het koninklijke wapen van Pruisen plechtig de poort en enkele deu- |
||||||
ren opende en sloot, waarna stad.
Baronie en kasteel bezit van de koning waren. Wat is een baron?
Omdat de termen baron en Baronie zo'n
lange tijd hebben bestaan is het interes- sant om de ontwikkeling eens na te gaan. In het 'Heilige Roomse Rijk der Duitse natie', waar Nederland sinds de tiende eeuw bij hoorde, was het vrijgeboren rid- derschap sinds de dertiende eeuw ver- deeld in zeven 'heerschild'-rangen van verschillend maatschappelijk aanzien. De volgorde van deze heerschilden was: 1. koning of keizer;
2. bisschoppen en abten;
3. hertogen en graven;
4. vrije heren;
5. schepenbaar vrijen en leenmannen
van de vrije heren; 6. de leenmannen van de vijfde categ-
rie; 7. ministerialen of dienstmannen .
Men kende geen baronnen. De term 'baron' is in de Noordelijke
Nederlanden van de veertiende eeuw een vreemde eend in de adellijke bijt. Heer Arnoud van IJsselstein (ca. 1290-1364) is de eerste baron geweest. Hij noemde zich eigenlijk alleen bij een officiële gele- genheid 'baron van het Utrechts diocees'. Het is opvallend dat Arnoud van IJsselstein zich met zijn titel van 'baron' plaatste tussen het model van het Roomse Rijk en het Frans-Engelse model. Het aloude Germaanse woord 'baro' betekende 'man'. Door zich 'baron van het Utrechtse diocees' te noemen voegde hij zich in de nederigheid van de ministeriaal, de dienstman van de bis- schoppen (7e heerschildrang). De Van Amstels waren oorspronkelijk dienst mannen geweest die tot deze wettelijke |
||||||
Van bannerheer naar baron
Vanaf de twaalfde eeuw kennen wij in de Oostelijke Nederlanden het
begrip bannerheer of baanrotse, die met een hoofdvazal mag worden gelijkgesteld. Oorspronkelijk was dit een plaatselijk heer die de vor- stelijke standaard met de banier droeg als teken van opperbevel en verzamelpunt van de ridders tijdens de strijd. Als zodanig zien we een fictieve heer Bernhard van IJsselstein optreden tijdens de Crimbergse Oorlog (die zich rond 1145 afspeelde, maar pas begin veertiende eeuw beschreven werd). Belangrijk is dat dit het beeld was dat een schrijver uit de veertiende eeuw van de op dat moment wer- kelijk bestaande IJsselsteinse heer had. In de 14^ eeuw was echter de bannerheer in opkomst als drager van een soevereine en erfelijke titel met een eigen onafhankelijk gebied. De bannerheer trad in het ver- volg ook op onder zijn eigen banier. De term was dus in de richting van 'baron' opgeschoven, of kon er misschien mee worden gelijkge- steld. Arnoud had rond 1345 zijn eigen 'bannerij.' Wellicht is de naam 'banne van Benschop' ook nog een overblijfsel uit deze tijd. Curieus is dat de naam 'Bernhard' een vleivorm kent: 'Benno'. En 'Benno' had een 'cope', een ontginningscontract voor dit gebied met de bisschop van Utrecht: 'Benno's cope'. Het grote machtsblok van Van Woerden-Van Amstel-Van Arkel aan de
grenzen van Holland, Utrecht en Brabant viel na de moord op graaf Floris V ini296 uit elkaar. In de veertiende eeuw vond een nieuwe aaneensluiting van de gelederen plaats door een uitgekiende dynastieke politiek; dit veronderstelt een vooropgezet plan door de nakomelingen van de bovenstaande heren. Dit heeft echter door aller- lei omstandigheden niet geleid tot een samenhangend geheel van een 'grenzenland' waar de locale heren in een soort van politieke unie de dienst uitmaakten. |
||||||||
klasse behoorden. Maar door zijn contac-
ten met de Franstalige Van H enegouw- ers (hij was raadgever van graaf Willem IV) kwam de titel 'baron' in een andere context te staan. Het Frans-Engelse begrip 'baron' betekende hoofdvazal direct onder een belangrijke leenheer (4e heerschildrang), met een eigen kasteel en rechtspositie onder gelijken. Arnoud van IJsselstein is wellicht in 1348
door de Hollandse graaf (van Henegouw- se komaf) tot baron benoemd, maar de titel kan ook eigenmachtig zijn verleend; |
de titel is in de mannelijke lijn erfelijk.
De titel 'baronesse' van IJsselstein bestaat historisch gezien niet, ook niet als vrouw van de baron! (De aankomstti- tel van de koningin is dus geconstru- eerd). Een baron is te beschouwen als een leenman die tevens vrijheer is, maar over een minder belangrijk gebied dan een graafschap of hertogdom heerst. Tot in de eerste helft van de vijftiende eeuw was soevereiniteit (in feite een term die in de tijd zelf nog niet werd gebruikt) vanzelfsprekend voor een ondernemend leenheer met dynastieke aspiraties die in |
|||||||
ook met wat er nu onder wordt verstaan.
Het blijkt niet eenvoudig om de vraag "Was de Baronie van IJsselstein soeverein?" ronduit met "ja" te beantwoorden, omdat het begrip nauw samenhangt met de positie van de baron zelf die kon wisse- len, en de eisen die men van overheids- wege aan soevereiniteit stelde. De algeme- ne conclusie is dat de Baronie een halfsoe- verein staatje is geweest binnen het gewest Holland dat tot aan het revolutie- jaar 1795 relatief ongemoeid werd gelaten door de soevereine Staten-Generaal. |
||||||||||
een grensgebied woonde. Deze soeverei-
niteit was recht evenredig met de politie- ke positie van de landsheer en de invloed van de plaatselijke heer. Het leenrecht speelde nog lang een belangrijke rol, en kon in tijden van conflict onrechtmatig in bezit genomen worden. Leenheren, baronnen, graven en hertogen konden hun grenspositie uitbuiten ten koste van zwakke landsbestuurders. In deze vorm van opportunisme betekende in het IJsselsteinse geval de titel 'baron' blijk- baar 'vrijheer'. |
||||||||||
Het begrip soevereiniteit is afkomstig
van het Volks- of Vulgair Latijn: 'supera- nus', met de betekenis van de/het boven- ste of opperste. In Frankrijk werd dit woord 'suveran,' plaatselijk uitgesproken als 'souverain.' Via de Bourgondiërs werd het in de Nederlanden als staats- rechtelijk begrip geïntroduceerd, met als betekenis: onbeperkt heersend, onafhan- kelijk, hoogverheven. In Engeland werd er uitsluitend de koning mee bedoeld en werd het zelfs de naam van een munt. Na de Unie van Utrecht in 1579 en de
afzwering van de soeverein, koning Philips II in 1581, werd eerst gezocht naar een nieuwe soeverein in de persoon van een buitenlandse vorst. Tenslotte ver- klaarden de Staten-Generaal zichzelf in 1588 soeverein. De grote vraag was nu of zij wel de macht daartoe bezaten, omdat volgens de traditie soevereiniteit in het algemeen alleen van God zelf afkomstig kon zijn en de overheid slechts een afge- leide van Zijn macht was. Vanuit het middeleeuwse denken was soevereiniteit zonder vorst eenvoudigweg ondenkbaar. Er was een belangrijke breuk met het verleden ontstaan, een 'Nieuwe Tijd', met nieuwe definities voor oude zaken. |
||||||||||
Het is opvallend dat de titel 'baron' door
de IJsselsteinse heren van Egmond nau- welijks werd gebruikt. Toen de laatste heer, Maximiliaan van Buren-Egmond, in 1548 stierf was dat zonder mannelijke nakomelingen. De titel werd dus voorlo- pig 'slapend' gehouden tot de erfdochter (Anna) een zoon zou baren. In de middeleeuwen zou er bij erfopvol- ging een 'blijde inkomste' plaatsvinden, waarbij de privileges en gewoonterech- ten geratificeerd werden, maar geleidelijk werd deze ceremonie beperkt tot een financieel huldeblijk; 'dongratuit' gehe- ten. De nieuwe baron hoefde niet per- soonlijk naar IJsselstein te komen, maar volstond met een bedankbriefje. Het dongratuit werd onder het geslacht van Oranje Nassau ook een bijdrage bij ande- re gelegenheden, zoals promotie, geboor- te of huwelijk van de erfprins. Was de Baronie van IJsselstein soeve-
rein? Omdat dit artikel de zestiende tot en
met de achttiende eeuw betreft moet, om de ontwikkeling van het begrip soeverei- niteit te kunnen begrijpen rekening gehouden worden met de gedachten die er toen over bestonden en in zekere zin |
||||||||||
Soevereiniteit
In de zeventiende eeuw, de periode na de Bourgondiërs en de
Habsburgers, werd de soevereiniteit bepaald door het begrip 'territo- riaal staatsrecht.' Deze leerstelling hield in dat soevereiniteit ondeel- baar is; uit het uitvoeren van soevereine handelingen binnen de heer- lijkheid kan men concluderen dat die heerlijkheid deel uitmaakt van het landsheerlijk territorium; zulke handelingen werden dan verricht uit naam van de landsheer. Als een landsheer kon bewijzen dat de bezitter van een heerlijkheid als onderdaan op zijn landdagen (zoals bijvoorbeeld in Gelre) moest verschijnen, dat de ingezetenen moesten gehoorzamen aan oproepen van raad en gerecht, dat zij ver- plicht waren tot het volbrengen van heervaart (dienen in het leger van de leenheer of soeverein), of het betalen van belastingen, of dat men vanuit de heerlijkheid hoger beroep kon instellen bij een landsheerlijk gerecht, dan was zo'n heerlijkheid geen zelfstandig staatsrechtelijk geheel, maar deel van het landsheerlijke territorium. Dit kan een basis zijn waarop men destijds gebiedsuitbreiding kon legitimeren . Voorheen kon inlijving na de dood van de leenman geschieden op grond van het leenrecht (een 'versterfelijk leen'). Op grond van dit territoriaal staatsrecht probeerde het
Baroniebestuur de genoemde elementen van soevereiniteit telkens te verdedigen wanneer door de Staten-Ceneraal, de Raad van State of de Staten van Holland een beroep werd gedaan de eenheid van het land te hulp te komen (dikwijls in de vorm van belastingen in zware tijden). Dat had vooral succes wanneer er sprake was van een sterke baron (of zijn vertegenwoordiger). Samen met andere halfsoevereine staatjes probeerde de Baronie zich te profileren door zich op onder- delen van de soevereiniteit te gaan specialiseren. In IJsselstein was dat in de eerste plaats de promotie van het wonen en in de tweede plaats om asielzoekers te herbergen. |
||||||||
In de moderne zin is soevereiniteit, het
hoogste absolute staatsgezag, te onder- scheiden in territoriale (bodem en water- gebieden), personele (staatsburgers, onderdanen en andere personen binnen het machtsgebied van de staat en eventu- eel ook daarbuiten) en volkenrechtelijke (juridische onafhankelijkheid van een staat ten opzichte van andere staten) soe- vereiniteit. Dat kan ook voor heel kleine staten gelden, met een oppervlak dat nauwelijks groter is dan de oude |
||||||||
Een bestuursvorm kon in die nieuwe
definitie even soeverein zijn als een vorst dat vroeger was geweest. Ontdaan van de sacrale, in essentie katholieke symbolen kon een protestantse staat nu zelf soeve- rein zijn. Een 'Unie' als belichaming van de oppermacht De Republiek der Verenigde Nederlanden, alle kleine soe- vereine gebieden bij elkaar, zou echter een constante staatkundige ontwikkeling doormaken en bereikte nooit een defini- tief afgeronde status. |
||||||||
hankelijke belastingheffing. Volgens
Fruin' was de vrijdom van de Hollandse belastingen "het meest zichtbare kenmerk van de betrekkelijke zelfstandigheid van IJsselstein". De contributie aan de Generaliteit vond wel plaats tijdens de Opstand (1585-1749) en daarna, maar ver- zet hiertegen bleef bestaan. Dit verzet is het gevolg van de aard van de semi-soeve- reiniteit en neigt naar een vorm van perso- nele soevereiniteit onder de Oranjes. Opmerkelijk is dat de heren regenten
deden alsof de Baronie een 'generaliteits- land' was. Dat was een zeer interessante, maar misplaatste opvatting. Generaliteitslanden waren gebieden die na de Vrede van Munster (1648) formeel aan de Republiek waren gehecht en onder rechtstreeks gezag van de Staten- Generaal bleven staan. De Baronie zou een heel klein generaliteitsland genoemd kunnen worden omdat Willem II (1626- 1650) bij akte van 12 mei 1650 de leen- roerig-heid van Leerdam en IJsselstein aan de Staten van Holland had erkend. Dit betrof echter uitsluitend de opvolging van koning Filips II als graaf van Holland. De leenroerigheid van IJsselstein is nooit verkocht'. De Baronie rond 1550
Willem van Nassau (1533-1584), 'Vader
des Vaderlands', was de neef van René de Chalon (1519-1544), die nakomeling was van Jan V, graaf van Nassau van Breda. René was ook de enige erfgenaam van de rijke Filips de Chalon, die hem onder andere het Franse vorstendom Orange had nagelaten. Op 20 juni 1544 had de kinderloze René de Chalon zijn testament gemaakt waar- in hij alles, ook de titel 'Prins van Oranje' aan de jonge Willem vermaakte, met de bepaling dat wanneer deze bij zijn over- |
||||||
Baronie, zoals Monaco, San Marino en
Andorra. De soevereiniteit van staten is door instelling van bovennationale orga- nen sterk ingekrompen en er rest nog slechts onafhankelijkheid binnen een beperkte sfeer die niet dan krachtens eigen wil verder beperkt kan worden. Van rechts soevereiniteit is sprake wan- neer het gezag van het recht onafhanke- lijk van het staatsgezag bestaat, zodat een staat (eventueel tegen zijn wil) aan het recht onderworpen is. Tegengesteld hier- aan is staatssoevereiniteit: een staat is boven het recht verheven; de volledige soevereiniteit berust bij het staatsgezag . Een belangrijke vraag is of de term soe- vereiniteit in zijn algemeenheid met terugwerkende kracht mag worden gebruikt en zo ja, tot wanneer. Het lijkt erop dat dat tot aan het eind van de middeleeuwen mag gebeuren. In de peri- ode daarvoor is soevereiniteit een te moderne term om te gebruiken omdat de staatsgedachte nog niet ontwikkeld was. Liever spreken historici van 'vrijheid' of 'universitas' (vrije gemeenschap). De ter- men vrijstad, vrijplaats of vrije heerlijk- heid komen uit dit gedachtegoed en heb- ben de tijd van de Republiek kunnen over- leven. In eerste instantie maakten die halfsoeve-
reine staatjes deel uit van de Noordelijke Nederlanden, als onderdeel van de auto- nome gewesten. De bezitters waren immers in dienst waren van de Republiek als Staat. Zo waren de stad- houders van Oranje hoge ambtenaren van Staat, maar met een eigen, erfelijk, ja zelfs semi-vorstelijk karakter. Deze band met de Staat was niet geheel duidelijk, zoals blijkt uit het verzet tegen de belastingheffing door de Generaliteit (de soevereine macht van de Algemene Staten die vanaf 1585 geëist werd. In principe was er in elk staatje een onaf- |
||||||
recht hebben op de titel. Kort na het
huwelijk werd die zoon geboren, Filip Willem (1554-1618), wiens levenslot direct met de beginfase van de Opstand |
||||||||
lijden geen kinderen zou nalaten, zijn
oudste broer of diens nakomelingen zou- den erven. Als er geen mannelijke erfge- namen van Willem's vader (Willem de Rijke, 1487-1559) meer waren, zouden de vrouwen erven. Dit was in tegenspraak met het zogeheten 'fideï-commis'(erfstel- ling over de hand, onvervreemdbaar stam- of familie-erfgoed) van zijn voorou- ders, waarin werd bepaald dat vrouwen uitgesloten waren van erven. Drie jaar nadat Willem I, prins van Oranje Nassau, met Anna van Buren-Egmond was getrouwd maakte zij een testament met een bepaling van fideï-commis . Anna was de rijke erfgename van de van Egmonds, die onder andere de Baronie van IJsselstein bezaten . Willem I en Anna maakten in 1552 de laatste 'blijde inkomste' mee die in IJsselstein zou plaatsvinden. Na haar vroegtijdige dood in 1558 gingen al haar bezittingen over op haar zoon Filips Willem en dochter Maria van Nassau. In 1560 werd van overheidswege bepaald dat een fideï-com- mis, voortaan tot twee generaties beperkt moest blijven. Deze erfstellingen, die vaak met elkaar strijdende bepalingen bevatten, maakten de erfenis voor toe- komstige generaties erg ingewikkeld. De Baronie na de dood van Willem
van Oranje Nadat de 'Vader des Vaderlands' op 10
juh 1584 door Balthasar Gerards in Delft was doodgeschoten was er in IJsselstein een merkwaardige situatie ontstaan. Ook al had Willem zich bij gelegenheden 'baron van IJsselstein' genoemd, in wer- kelijkheid had hij geen recht op die titel omdat die in mannelijke lijn erfelijk was binnen het geslacht Egmond. Omdat Willem met erfdochter Anna van Buren- Egmond uit dat geslacht was getrouwd zou alleen een zoon uit dat huwelijk |
||||||||
tegen Spanje was verbonden. FiKp
Willem van Nassau was de eigenlijke baron van IJsselstein, maar tot zijn vol- wassenheid in 1572 zouden zijn ouders voogd over zijn goederen blijven. Filip Willem kreeg ook een zus, Maria. De geschiedenis gooide roet in het eten: Anna stierf al in 1558 en Filip Willem werd in 1567, nog voor zijn volwassen- heid, naar Spanje ontvoerd waar hem strengkatholieke mores werden bijge- bracht. Willem I, inmiddels protestants geworden, hertrouwde drie keer, maar de kinderen uit die huwelijken (onder ande- re Maurits en zijn halfbroer Frederik Hendrik) hadden geen geboorterecht als baronnen of graven. Bovendien waren tussen 1568 en 1577 al zijn goederen, waaronder ook de baronie van IJsselstein, in beslag genomen en onder beheer van Spaansgezinde edelen |
||||||||
geplaatst. Willem I bleef optreden als
voogd van Filip Willem. Na de moord op haar vader nam Maria, die onder andere in IJsselstein en Buren was opgevoed de taak van voogd op zich. Op 14 augustus 1584 ontving zij van de Staten-Generaal een machtiging tot de nalatenschap van het Huis van Buren (dus van moederszij- |
Na hun huwelijk op 7 februari 1595 werd
Hohenlohe officieel gerechtigd als voogd van Filip Willem en beschikte hij over de nagelaten goederen van zijn schoonvader Willem I. Maria bleef evenwel in naam van haar broer de administratie over dit goed voeren. Zij werd daarin behoorlijk gedwarsboomd door haar halfbroer Maurits, een uitstekend militair, die de Staten-Generaal door zijn militaire prestaties kon manipuleren. Zo voerde hij eigenmachtig een eigen bestuur in over stad en Baronie van Breda, terwijl dit tot het vaderlijk erfgoed van Filip Willem behoorde . Filip Willem bleef tot lang na de dood van zijn vader in Spanje en kreeg pas in 1596 zijn vrijheid terug. Hij werd in 1597 hersteld in zijn erfgoe- deren. In 1601 stond hij aan zijn zus Maria en zwager Filip van Hohenlohe de inkomsten van zijn goederen in Holland en Zeeland, met inbegrip van Buren, Leerdam en IJsselstein, af Vermoedelijk kreeg hij de Baronie weer in bezit na de dood van Hohenlohe. Volgens Fruin kwam er toen een nieuwe overeenkomst tussen Filip Willem en Maria tot stand, waardoor de eerste in het beheer van het erfgoed van zijn moeder trad (en dus ook de Baronie van IJsselstein kreeg) en de laatste met een rente ten laste van die goederen schadeloos werd gesteld. Hij werd op 23 oktober 1608 ingehuldigd als graaf van Buren, terwijl hij die titel al sinds 1558 voerde. In dat jaar bevestigde hij ook de privileges van IJsselstein, te zien als een 'blijde inkomst' op afstand, omdat hij in Breda verbleef . Terwijl Filip Willem de officiële baron op afstand was, speelde zijn halfbroer Maurits de hoofdrol van nabij. Maurits had met zijn broer Frederik Hendrik al dikwijls met Maria geruzied over de erfe- nis van hun vader. Maria had zich altijd pal achter haar volle broer Filip Willem |
|||||||
de), waaronder Buren, Leerdam en
IJsselstein vielen. Zo werd zij vrouwe van IJsselstein. Al begin 1579 was zij samen met haar vader Willem van Oranje opge- treden bij het bepalen van belastingen voor IJsselstein (uit naam van haar broer). Ze bleef vrouwe van IJsselstein tot haar huwelijk met Filip van Hohenlohe en was in IJsselstein geliefd. |
||||||||
geschaard. Maurits ging er onterecht
vanuit dat het fideï-commis van René van Chalon met de dood van zijn vader was afgelopen. De ruzie met zijn oudere broer werd op 27 juni 1609 door bemid- deling van zeer aanzienlijke heren bijge- legd: de twee broers zagen af van de bepalingen van erflating over de hand door René van Chalon en Anna van Buren-Egmond en verdeelden de rijkdom en de goederen onderling, waarbij Filip Willem de goederen die onder Spaanse heerschappij waren kreeg. Maria overleed in 1616, FiHp Willem in
1618; beiden lieten geen kinderen na. Maurits eigende zich alle rechten toe via de Staten-Generaal, die nu de soeverein van het land geworden was. Al in 1603 had Maurits de Domeinraad in Buren opgericht, die de soevereine rechten namens de baron moest uitvoeren. De opvolger van de Domeinraad in Buren was de in Den Haag samengestelde Nassause Domeinraad. De Nassause Domeinraad bleef de gedelegeerde soeve- reiniteit uitoefenen tot en met 1731. Omdat de titel van baron niet gecodifi- ceerd was, dat wil zeggen: in geen enkele wettekst was opgenomen, kon Maurits de titel zonder gevolgen 'erven' van zijn halfbroer. De titel bleef erfelijk, maar de voorwaarden werden door Maurits gedic- teerd. Toen Maurits in 1625 ook zonder wettige nakomelingen stierf ging de titel over op zijn jongere halfbroer, Frederik Hendrik, de laatst overgebleven erfge- naam van Willem van Oranje in rechte lijn, maar evenals Maurits zelf zonder een verbinding met het Huis Egmond. In zijn testament had Maurits bepaald dat indien Frederik Hendrik geen zoon zou nalaten, hij in het erfrecht zou wor- den gepasseerd ten gunste van Ernst Casimir van Nassau-Dietz, de zoon van |
een jongere broer van Willem van Oranje
en stadhouder in Friesland. Verdere dynastieke problemen
Officieel volgde Frederik Hendrik zijn
halfbroer op in april 1625, nadat hij Maurits nog kort voor diens dood beloofd had met Amalia, gravin van Solms- Braunfels te trouwen en zo de kansen op voortzetting van de Oranjedynastie te ver- groten. Het echtpaar kreeg negen kinde- ren, waaronder Willem II en Louisa Henriëtta. Willem II (1626-1650) zou zijn vader opvolgen en de dochters moesten alle politiek voordelige huwelij- ken sluiten. Dit was een wankele basis voor de Oranjedynastie: als Willem II zonder nakomelingen zou overlijden, zouden de echtgenoten van de dochters aanspraken op de Oranjemacht kunnen maken. Om deze problemen te overko- men stelde Frederik Hendrik een nieuw fideï-commis in: wanneer zijn zoon geen mannelijke erfgenamen zou krijgen, erf- den de mannelijke nakomelingen van zijn oudste dochter. Kreeg zij ook geen zoons, dan kwamen de respectievelijke volgende dochters in aanmerking Frederik Hendrik is nooit in IJsselstein
geweest en verliet zich op informatie van zijn drost aldaar en de Nassause Domeinraad. Hij was vooral een militair en politicus die afwisselend op het slag- veld en in de Hofstad te vinden was. Hij overleed in 1646, een jaar voordat de Vrede van Munster werd gesloten. De band met IJsselstein was gering: de don- gratuit van fl. 15.000,00 werd door de Baronie pas op 22 juni 1638 betaald. Erbij werd koeltjes vermeld dat de prins noch bij het aanvaarden van de regering (1625), noch bij zijn trouwen (1625), noch bij de geboorte van zijn zoon (1626) geschenken kreeg. Een bedank- |
|||||
adellijk weduwegoed) erfgename van het
goed van Frederik Hendrik, waaronder de Baronie viel. Op 23 februari 1651 volg- de een machtiging van de 'princesse roy- ale' aan Arent van Dorp, drost van IJsselstein, om in naam van de jonge prins van Oranje bezit te nemen van de stad en Baronie van IJsselstein: . |
||||||||||
briefje vanuit het leger volgde op 12
augustus 1638. Frederik Hendrik stierf in 1647 en werd opgevolgd door zijn zoon Willem II die trouwde met Maria Henriëtta Stuart. In 1650 werd een zoon geboren: Willem Hendrik. Willem II was heer en baron van IJsselstein van maart 1647 tot zijn vroege |
||||||||||
Op 24 oktober 1662 vroeg Amalia
namens haar kleinzoon aan de Baronie om een bede. Op dit verzoek werd door de regenten van de Baronie op 7 april 1664 besloten aan Willem III een don- gratuit van fl. 15.000,00 te schenken. Willem III begon zijn regering op 25
oktober 1668; op die dag volgde een aan- schrijven van Amalia dat de prins volwas- sen was geworden en de administratie en regering van zijn goederen zelf zou aan- vaarden. Bij die gelegenheid werd tevens besloten dat de jaarhjkse fl. 3.000,00 contributie aan de Generaliteit, die sinds 1585 was betaald, zou worden opgeschort (dit zou tot en met 1697 zo blijven; de |
||||||||||
dood in november 1650. Evenals zijn
vader had deze krijgszuchtige Oranjeprins geen enkele bemoeienis met de Baronie en zal hij zich op zijn drost hebben verlaten. De dongratuit van fl. 15.000,00 werd op 21 juni 1647 door de Baronie betaald, een bedankbriefje van 4 juH 1647 volgde. Niet bekend is of hij een testament naliet. Amalia van Solms v/erd voogdes van haar
kleinzoon Willem Hendrik (1650-1702), de latere Willem III, die op 14 november 1668 volwassen werd en in de rechten van zijn overleden vader trad. Willem Hendrik was tot die tijd 'Kind van Staat,' maar officieel wel baron van IJsselstein. Amalia was als douairière (beheerder van |
||||||||||
aan de kant van de Oostenrijkse keizer.
In 1700 beloofde hij de kant van Oostenrijk te kiezen in de ophanden zijnde Spaanse Successieoor-log, waar- voor hij 'beloond' werd met het koning- schap in Pruisen. Op 18 januari 1701 werd hij in Koningsbergen gekroond. Ondertussen had Willem III in 1695 zijn laatste testament laten opstellen, waarvan de inhoud voorlopig geheim bleef Een maand daarvoor had hij een bedankbrief aan, toen nog, keurvorst Frederik geschreven, voor geleverde huurlingen uit Brandenburg. De koning eindigde zijn briefje met de belofte dat de keur- vorst in de toekomst zijn dankbaarheid zou merken. De gebeurtenissen in 1702
Op 19 maart 1702 overleed Willem III in
Kensington aan de gevolgen van een val van zijn paard. Het nieuws werd pas vier dagen later in de Republiek bekend en de heren Staten-Generaal wierpen zich direct op als zijn executeurs-testamen- tair. Maar de opportunistische Pruisische koning Frederik I had al een tijdje rekening gehouden met het even- tuele overlijden. Twee dagen nadat het nieuws in Berlijn bekend was geworden ontvingen de Staten-Generaal een al in 1701 geschreven nota waarin de aanspra- ken van de koning bekend werden gemaakt. De beambte die deze nota kwam overhandigen was Wolfgang baron von Schmettau, Geheimraad van de koning, en van 1690 tot 1711 Pruisisch gezant in de Hofstad. Von Schmettau had al in oktober 1701 zijn instructies ontvangen om bij eventueel overlijden van Willem III zijn maatrege- len te treffen. In de nota verzocht zijne majesteit in kennis gesteld te worden van alle besluiten die de heren Staten- Generaal zouden nemen in verband met |
||||||
contributie over de jaren 1698-1701 werd
met terugwerkende kracht in 1702 betaald, doch niet zonder protest). Een bedrag van fl. 4.000,00 werd op 29 december 1677 door de Baronie aan hem geschonken bij gelegenheid van zijn huwelijk met Maria II Stuart van Engeland. Op 18 februari 1691 volgde nog eens fl. 6.000,00 omdat hij koning van Engeland was geworden . De relatie tussen Baronie en baron mag in deze tijd veel beter worden genoemd dan in de tijd van zijn drie voorgangers, ofschoon Willem III zijn erfgoed ook nooit heeft bezocht. Na de Franse inval van 1672 was men de algemene misère zat en deed men een beroep op Willem III om als sterke man op te treden. In 1675 mocht IJsselstein zich verheugen in de eerste, zeer uitgebreide algemene poli- tieverordening die orde op zaken moest stellen. In dat jaar overleed Amalia van Solms. Willem III vertrouwde op zijn trouwe Domeinraden en drosten die in de Baronie een uitgebreid netwerk met de protestantse bestuurselite onderhiel- den. Nadat Willem III geheel door zijn werkzaamheden in Engeland in beslag werd genomen (waar hij in 1689 koning werd) groeide de macht van deze beamb- ten nog en nam de positie van de stadhou- der-koning-baron voor de IJsselsteiners steeds mythischer vormen aan. De situatie zag er rond 1700 dreigend uit voor de Republiek in zijn geheel en de Oranjedynastie in het bijzonder. Een zus van Willem II, Louise Henriëtte van Oranje, was in 1646 getrouwd met Frederik Willem, keurvorst van Branden- burg, de 'Grote Keurvorst van Pruisen'. In 1657 werd hun zoon geboren: Frederik van Hohenzollern. Hij was een opportunist die zijn kansen op de troon geduldig afwachtte. In 1688 kwam hij als keurvorst aan de macht en schaarde zich |
||||||
koning de gehele erfenis in bezit te
nemen en verzocht de heren Staten- Generaal hem hierin behulpzaam te zijn. Ook de Staten van Holland ontvin- gen een gelijkluidende nota met het ver- zoek de goederen van Willem III in beslag te nemen, koning Frederik als leenheer van het Oranjegoed te erken- nen en de Domeinraad op te dragen alleen de gezant van nieuws op de hoog- te te houden. Alleen met het fideï-commis schuilde
een adder onder het gras die de zaak ruim dertig jaar zou traineren. De eisen van Frederik I kwamen in een tijd dat oorlog dreigde. Daarom waren de Staten-Generaal niet genegen belang- rijke gebieden en rechten in hun land zomaar op te geven. De Spaanse Successieoorlog brak juist in deze tijd uit en nam de gehele regering van Frederik I van Pruisen (1701-1713) in beslag. Was Frederik I van Pruisen erfgenaam
via de vrouwlijke lijn (zijn moeder was de zus van Willem II) of werd het testa- ment van Maurits uit 1625 van kracht, nu de directe lijn van erfopvolgers van Frederik Hendrik via Willem II en Willem III ophield. Dan kwam Ernst Casimir (1573-1632), stadhouder van Friesland, en via erfopvolging diens achterkleinzoon Johan Willem Friso (1687-1711) die was getrouwd met Marie- Louise van Hessen-Kessel als erfgenaam in aanmerking. Zijn vader Hendrik Casimir was al in 1696 overleden maar zijn moeder Henriëtte Amalia van Anhalt Dessau (1666-1726) werd direct na de dood van Willem III in beslag genomen door de erfeniskwestie. Nadat het testament op 8 mei 1702 in aanwe- zigheid van Von Schmettau werd geo- pend, bleek dat Johan Willem Friso door Willem III tot universeel erfgenaam was |
||||||
het overlijden van de koning-stadhouder
Willen III, zodat hij als erfgenaam de uitvoering zou kunnen helpen bevorde- ren. Koning Frederik stelde dat hij de enige wettige erfgenaam van Willem III was "door de nauwe verwantschap in graad en bloed, en in het bijzonder van- wege de testamenten van prins René de Chalon-Orange en van prins Frederik Hendrik van Oranje, en vanwege het eeuwige fideï-commis van het Huis Oranje zoals dat door genoemde testa- menten is bepaald". Omdat deze testa- menten destijds door het bevoegde soe- vereine gezag waren bekrachtigd was het onbetwistbaar dat Frederik de enige en universele erfgenaam was. Von Schmettau had volledige volmacht gekregen om in de naam van zijn |
||||||
benoemd. Het bezwaar dat hier direct
tegenin werd gebracht was dat het testa- ment uitsluitend de goederen betrof welke Willem III en zijn vader tijdens hun leven hadden verworven. Maar het goed dat van René de Chalon afkomstig was, vermeerderd met dat van Willem van Oranje, met daarbij inbegrepen de nalatenschap van Anna van Buren- Egmond, was opnieuw door Frederik Hendrik (de grootvader van koning Willem III) met een fideï-commis belast, waardoor de bepalingen van de testa- menten van Filip Willem en Maurits geen kracht meer bezaten. Frederik Hendrik had immers bepaald dat wan- neer de rechte lijn van zijn zoon was uit- gestorven, wat nu dus het geval was, de nakomelingen van zijn oudste dochter, de moeder van Frederik, in de nalaten- schap zou opvolgen. De erfenis was dus omstreden. Bovendien lijfde de Franse koning het prinsdom Orange in; Groot- Brittannië vorderde de juwelen van de koning omdat die bij de 'Stuart-erfenis' hoorden, en de Staten-Generaal weiger- den te voldoen aan het verzoek van de overleden stadhouder om die waardig- heid over te dragen op zijn Friese neef. Amalia kreeg als voogdes van Johan Willem Friso te maken met de succes- siestrijd. Toen Johan Willem Friso in 1707 meerderjarig werd trok zijn moe- der zich terug in Dietz, waar zij groten- deels op kosten van haar zoon leefde. Bij de dood van haar zoon in 1711 verwacht- te ze tot regentes te worden benoemd en vertrok ze direct naar het hof in Leeuwarden. De Staten van Friesland gaven echter de voorkeur aan de geliefde Maria-Louise, echtgenote van Johan Willem Friso, en moeder van de nog ongeboren Willem IV, waarop zij terug- keerde naar Dietz en een zo verkwisten- de staat voerde dat de hertog van |
Hessen-Kassel haar een proces aandeed.
Kort daarna overleed koning Frederik, die in zijn laatste jaren werd dwarsgeze- ten door zijn platvloerse zoon Frederik Willem, die hem opvolgde. IJsselstein Pruisisch?
Na de vroegtijdige dood van Willem III
werd de uitoefening van de soevereine rechten en de rechtspraak van het leen- hof in appèl tot en met 1731 voortgezet door de Nassause Domeinraad; het beheer van de Nassause bezittingen viel tussen mei 1702 en 1712 aan de Staten- Generaal als executeurs-testamentair van de testamenten van Frederik Hendrik en Willem III (volgens het laatste testament van 1695), waarna die bezittingen onder voogdij schap kwamen van Karel Lodewijk landgraaf van Hessen-Kassel en zijn dochter Maria-Louise van Hessen- Kassel. Dat voogdijschap duurde van sep- tember 1712 tot juni 1731. Zoals gemeld had ndertussen koning Frederik I van Pruisen op 6 april 1702 officieel IJsselstein in bezit genomen, waarna een proces begon dat tot 1732 duurde. Deze inbeslagname bleek echter alleen in woorden kracht te bezitten en was niet effectief Een week na de brutale opei- sing van IJsselstein door Von Schmettau ging het stadsbestuur in op het verzoek van prinses Amalia om alles bij het oude te laten tot er uitsluitsel zou komen van de Staten-Generaal over de kwestie van de erfenis. Die beslissing viel in mei 1702, toen de erfenis werd opgesplitst in een deel dat met de verschillende fideï- commissen te maken had (waaronder de Baronie) en een deel waar vrij over kon worden beschikt. Voorlopig werd Johan Willem Friso als erfgenaam beschouwd en werd het beheer met instemming van koning Frederik aan de Nassause Domeinraad overgelaten. Johan Willem |
|||||
Frederik I door zijn boerse zoon
Frederik Willem gingen de Pruisische bezittingen in de Republiek een donkere toekomst tegemoet. Na zijn troonsbestij- ging kwam de vorst naar Den Haag waar hij het Hof aan het Noordeinde betrok, niet om de erfeniskwestie af te handelen, maar om de kostbare bezittingen aan te wijzen waarmee hij zijn collectie in Berlijn wilde aanvullen . Pas na twintig jaar onderhandelen werd er een Traktaat van Partage (verdeling) opgesteld, dat in Berlijn op 14 mei 1732 en in Dieren op 16 juni 1732 werd onderte-kend en geratifi- ceerd respectievelijk in Berlijn op 30 mei en in Dieren 30 juni 1732. Artikel 7 bepaalde dat Oranje al zijn bezittingen in vol eigendom mocht behouden, afgezien van de huizen Honselaarsdijk, Ter Nieuburch bij Rijswijk en het Hof in het Noord-einde, inclusief onderhoudskosten en de rijke bibliotheek van het Oude Hof De Staten-Generaal rafificeerde het ver- drag pas in januari 1734. IJsselstein is dus maar een week door Pruisen bezet |
||||||||
Friso was getrouwd met Maria-Louise
van Hessen-Kassel, en toen iiij in 1711 verdronk kwam zijn nog ongeboren zoon Willem Carel Hendrik Friso van Oranje Nassau in aanmerking als baron. Deze Willem werd later stadhouder Willem IV. Met de opvolging van |
||||||||
Wat is een Baronie?
In de zeventiende eeuw bleef het platteland hier en daar een lappen-
deken van halfsoevereine staatjes en min of meer vrije of hoge heer- lijkheden die onder de noemer van 'autonomie' mogen worden gevat. Andere Baronieën ten tijde van de Republiek waren: in Zuid-Holland de Baronieën Liesveld en Asperen; in Gelderland de kleine Baronie van Acquoy, de Baronie Wisch, de Baronie van Cendt, Erlecom, Appeltern en Altfors; in Staats-Brabant de grote Baronie van Breda (sinds de zestiende eeuw), de Baronie van Kranendonk (Maashees, Soerendonk en Budel) en de Baronie van Hees. Graafschappen: Zutphen, Leerdam, Buren, Culemborg, 's-Heerenberg en Megen. Daarnaast was er het grote Markiezaat van Bergen op Zoom. De ste- den en landen van Cuyck en Ravenstein waren van de Duitse keur- vorst van de Palts, Bokhoven was van de prins-bisschop van Luik. Vianen was een vrijstad onder de Brederodes. Het stadje Batenburg had een eigen status en sloeg tot in de zeventiende eeuw eigen mun- ten. Grave had ook een eigen status met bepaalde soevereine rech- ten. Anholt was een Rijksleen en het eiland Ameland kende zijn eigen halfsoevereine heren. De status van Borculo en Lichtenvoorde was betwist. |
||||||||
geweest, maar hangende het proces is
alles bij het oude gebleven. Maria-Louise was officieel regentes voor de duur van haar leven per 26 juni 1731, na autorisatie door haar zoon Willem IV . Volgens Jagtenberg vond er na het meerderjarig worden van Willem IV op i september 1729, een scheiding plaats van de bezittingen en het beheer daarvan tus- sen hem en zijn moeder'. In ruil voor IJsselstein en Zevenbergen stond Maria Louise het haar bij huwelijksakte als dou- arie gegeven Dietz en Beilstein af aan haar zoon. De Baronie was vanaf dat moment 'douarie': adellijk weduwegoed. Alle ambtenaren en regenten van stad en Baronie moesten bij benoeming de eed van trouw aan haar zweren. Zij heeft de Baronie als zodanig uit naam van haar zoon, na diens plotselinge dood op 22 |
oktober 1751, op eigen gezag beheerd tot
haar dood op 9 april 1765. De soevereine rechten werden in deze periode niet uit- geoefend omdat de soevereine baron zelf het beheer uit handen had gegeven. Toch bleef er een probleem wie nu precies de soeverein mocht worden genoemd. Zo werd Willem IV in 1748 nog baron genoemd! . Ook de dongratuit werd nog gewoon door de Baronie voldaan: op 3 maart 1732 schonk de Baronie 1000 dukaten of fl. 5000,00 aan Willem IV bij het aanvaarden van de regering; een bedankbriefje volgde op 11 maart. We mogen in hem vanwege zijn geboorte- recht als man de echte baron zien, ofschoon de titel vanaf het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Egmond rare genealogische bokkenspron- gen had gemaakt. Desondanks werd zijn |
|||||||
De Pruisische
gebieden tussen i688 en 1807. |
||||||||
moeder steeds meer de persoon aan wie
de inwoners zich richtten om juist die soevereine rechten te laten gelden. De Pruisische bezetting duurde van 1787 tot 1795 en ging over in een Franse bezetting. In 1795 kon de straatjeugd zin- |
gen: 'Hop Marjanneke, stroop in't kanne-
ke, laat de poppetjes dansen: eertijds was de Pruis in't land en nu die kale Fransen.' |
|||||||||
Bijlage 1
Kopie van een brief van Amalia van Anhalt-Dessau, moeder en voog-
des van prins Johan Willem Friso, aan de drost van Ijsselstein, over de nalatenschap van wijlen Willem III. Den Haag, 4 april 1702. (OAIJ, invnr. 176) Copia.
Amelia bij der gratie Cods princesse tot Nassau, geboren vorstinne tot
Anhalt, hertoginne tot Saxen, Engern ende Westphalen, gravinne tot Ascaniën, Katzenellebogen, Vianden, Dietz ende Spiegelberg, vrouwe tot Zerbst, Bernburg ende Beilsteijn, baronesse van Liesveld etc, douariere ende voogdesse. |
||||||||||
Weigebooren, veste, besonders goede vriend.
Ofwel den heere prince johan Wilhelm Friso van Nassauw, erfstadhouder
ende kapiteijn generaal van Vriesland ende stadhouder ende kapitein generaal van de stad Croeningen ende Ommelanden, onsen vriendelijken lieven soone, bij het droevig ende ontijdig afsterven van sijne koninklijke majesteijt van Groot Brittagne, hoog loof ijker memorie, ontwijffelijk bevonden sal werden in de naarlatenschap van hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt voor allen an dezen geregtigd te sijn, soo hebben wij egter gemeijnd dat omme in desen met ordre ende fundament te procede- ren men vooraf behoorde te wagten tot dat men soude hebben geweten hoedanig meer hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt over sijne succes- sie soude mogen hebben gedisponeerd, dan berigt sijnde dat des onaange- sien de ministers van sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen niet alleen albereijds getragt hebben de facto possessie te nemen van verscheijden goederen tot deselve naarlatenschap specterende, maar dat desselfs extra- ordinaris envoijé alhier in Den Hage bij memorie aan haar hoog mogende gepresenteerd ten dien eijnde ook albereids assistentie heeft versogt. Soo hebben wij mede niet konnen ledig staan het hoog belang van onsen voornoemde vriendelijken lieven soone omtrent de voornoemde successie bij memorie aan hoog gemelde haar hoog mogende te representeren en |
||||||||||
voor te dragen, waarop daarnaar voorgaande deliberatie is goedgevonden
ende verstaan dat copije van de voors. onse memorie gesteld sonde weden in handen van heeren gedeputeerden omme nevens de voors. memorie van den heere extraordinaris envoijé van Pruijssen op het voors. subject den 2^en der voorleden maand overgeleverd te visiteren, examineren ende van alles rapport te doen. Alle het welke wij U welgeboorene bij desen wel hebben willen bekendma-
ken, in dat vaste vertrouwen ende die sekere verwagting dat voor soo veel aangaat de stad ende Baronnije van Isselsteijn, onder anderen mede bij meer hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt met der dood ontruijmd ende naargelaten die voorsienige sal werden gedaan dat alles gehouden ende gelaten moge worden in sijn geheel ter tijd ende wijlen toe sal kon- nen werden geweten hoedanig de successie van meer hoogstgedagte koninklijke majesteijt volgens desselfs dispositie, als andersins, sal moeten werden gereguleerd. Waartoe ons verlatende, beveelen wij U welgeboorene in Cods heijlige protectie. 's-Cravenhage den ^en april 1702. (Onder stond:} U welgeborene dienstwillige goede vriendin.
(Ende was onderteikend:) A. Furstin za Nassau. (Het opschrift was:)
Den welgebooren vesten, onsen besonders goede vriendJohan baron de
Lillienburg, drossaert der stede ende baronnije van Isselsteijn tot
Isselsteijn.
|
||||||
Bijlage 2
Kopie van het antwoord van het ad hoc baroniebestuur aan prinses
Amalia, met extract van de gebeurtenissen op 6 april 1702. Donderdag den Tjen april 1702.
De hoog welgebooren heer Johan baron de Lillienburg, drossard der stad
ende baronnije van Isselsteijn, d'heeren schout, borgemeesteren ende sche- penen der stad ende lande van Isselsteijn, hebbende doen convoceren op den stadhuijse, heefi aan deselve gecommuniceerd de missive van haare hoogheijd vrouwe Amelia, bij der gratie Cods princesse tot Nassauw, gebooren vorstinne tot Anhalt etc. etc, douariere ende voogdesse van den heere prince Johan Wilhelm Friso van Nassau, erfstadhouder ende kapi- teijn generaal van Vriesland etc. Aan sijn hoog welgeboorene.
Den 4en deses geschreven in 's-Cravenhage nopende de pretensie der suc-
cessie van hooggemelde heere prince in de naarlatenschap van wijlen sijne koninklijke majesteijt van Croot Brittagne, glorieuzer gedagtenis, ten eijn- de alles alhier gehouden ende gelaten mogte werden in sijn geheel, ter tijd ende wijle sal konnen werden geweten hoedanig de voors. successie vol- |
||||||
gens de dispositiën van meer hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt, als
andersins, sal moeten werden gereguleerd. Is naar deliberatie goedgevonden de voors. missive te doen enregistreren
ende extract deses aan hooggemelde heere drossard ter hand te stellen om aan hooggedagte haare hoogheijd overgesonden te werden. Het extract hiervan aan d'heere drossard op den voors. ijen april ter hand
gesteld. Wjjohan, baron de Lillienburg, drossard, dijk-graaf ende stadhouder van
den leenhove der stad ende baronnije van Isselstein; johan Marchand, vice-rentmeester ende griffier van denselven leenhove in de voors. baron- nije, mitsgaders schout der stad ende lande van Isselstein; Wilhem van der Roest ende Franko van Meerland, borgemeesters; Wilhem de Ridder, johan Vermeul, Henrik Beijen, Hermannus Kip [doorgehaald: Willem Verhoeven, absent], Karel Kok, schepenen, ende Wilhem Nagge, secretaris der stad ende lande voors., door welgemelde heere drossard ten fine nabe- schreven geconvoceerd sijnde, doen kond ende certificeren mits desen, dat op huijden dato onderschreeven des voornoens omtrent de klokke tien uuren door den heere doctor Robbert Eichman ende den heere Lucas Cex, rekenmeester[s] van sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen ambagtska- mer tot Kleve ten overstaan ende presentie van ons allen sijn vertoond ende afgelesen, eerstelijk een originele volmagt onder hoog gedagte sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen hooge hand ende segel in eventum gegeven aan den heere Wolfgang baron van Schmettauw, geheijme raad van hoogstgedagte sijne majesteijt, ende wegens denselven plenipotentiaris bij d'hoog mogende heeren Staten-Ceneraal der Vereenigde Nederlanden, de dato Orangienburg den 2oen october lyoi; ten tweeden een originele acte van substitutie onder de eijgen hand ende pitsier van welgemelde heere baron van Schmettauw de dato 's-Cravenhage den 28en meert tyoi, in kragte van dewelke genoemde heere doctor Eichman was gesub- stitueerd om sig te vervoegen ter plaatse daar gelegen sijn de goederen dewelke uijt defidei commissaire substitutiën, soo de bovengemelde hee- ren verklaren dat geïnsereerd sijn in de testamenten van wijlen de doorlug- tigen heeren René de Chalon, ende Fredrik Hendrik, te beijde princen van Orange, hooglofflijker memorie, ende nu vermits het allerdroevigst overlij- den van sijne koninklijke majesteijt Willem de Derde, konink van Croot Brittagne, prince van Orange, etc, glorieuser gedagtenis, gedevolveerd sijn op hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen ende op deselve plaatsen uijt den name van hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen te aanvaarden alle deselve goederen, soo leen- ah allodiale ren- ten ende actiën, gene uijtbesonderd, breeder naar inhoud van de opgemel- de actens van volmagt ende substitutie respective, dewelke van woord tot woord benevens dese sijn geregristreerd. Ende heeft de voorn, heer doctor Eichman in den name van hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen in presentie van ons, hiermede cum omnibus requisitis ende solemnitatibus, als deselve naar regten ende costumen alhier nodig sijn mogen ende onder anderen met het doen openen ende weder sluijten van de poort ende eenige deuren op het kasteel alhier, animo et corpore geno- men ende met der daad aangeveerd de possessie van de stad, baronnije |
||||
ende kasteel van Isselsteijn, met de dorpen van Benschop ende Noord-
Polsbroek daaronder behoorende, ende van de landerijen, renten ende actiën eertijds gekomen sijnde van hoogstgedagte princen René de Chalon ende Fredrik Hendrik d'Orange, beijde hoog-lof- jlijker memorie, mitsgaders in alle de goederen, soo binnen dese baronnije gelegen sijnde als andersins, aan de baronnije van Isselsteijn behoorende, waar ende op wat plaatsen die mogen gelegen sijn, dewelke vermogens de fideicommissen bij meergedagte twee heeren ende princen successivelijk geordonneerd, alsnu door het beklaaglijk afsterven van sijne koninklijke majesteijt van Groot Brittagne, glorieuzer memorie, gedevolveerd sijn op hoogstegemelde sjne koninklijke majesteijt van Pruijssen. Daarop de bovengenoemde heer doctor Eichman als gesubstitueerde voi- magtiger verders verklaard heeft in de namen van hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen den heere drossard, dijkgraaf ende stadhouder, vice-rentmeester ende griffier, officieren, secretarissen ende andere bediendens der voors. stad ende baronnije te requireren, committe- ren ende te continueren, gelijk dede in kragte deses, in de opsigte ende bedieninge over dese stad, baronnije, kasteel, landerijen, goederen, domai- nen ende administratie van justitie, ten eijnde dat alles wel mogte werden geconserveerd, met verklaringe dat sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen, gelijk uijt de afgelesene volmagt te sien is, sijn genade verseker- de ende dese stad ende baronnije bj de privilegiën ende geregtigheden ook de bedienden in haare charges wilde continueren ende mainteneren. Alle het welke wij verklaren geschied te sijn t'onser aller presentie ende alvo- rens dat (onser wetens) 't sederd het afsterven van sijne mejesteijt van Croot Brittagne, glorieuzer memorie, alhier eenige andere apprehensie van possessie door ijmand is geschied. t'Oirkonde hebben wij dese ondertekend ende het segel deser stad hieron-
der doen stellen, in Isselsteijn den Gen april 1702. |
||||
Bijlage 3
Genealogisch overzicht
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan V (de Rijke)
Craaf van Nassau
(14551516)
Elisabeth van Hessen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hendrik III
['483-1538) Franciska van Savoye
XX
Claudia de Chalon
Mencia de Mendoza |
Wiltem de Rijke
(1487-1559) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Walburga van Egrrtond
juliana van Stolb«rg |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rtni de Chalon
|M'9-'W4) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem I
van Oranje Nassau
('533-'584)
— Anna van Egmond
— Anna van Saksen
XXX
Charlotle de Bourbon
xxxx Looise de Cologny - |
jan VI Lodewijk Adoif
(1536-1606)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elisabeth
n Leuchtenburg |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anna van Lothafingei
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fihp Willem
Baron van Ijsselstein
Prins van Oranje
(1554-1618)
|
Willem Lodewijk
van Nassau {1560-1626) Anna* van Nassau
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maurits Anna*
van Nassau van Nassau
(1567-1625) (1562-1588) |
Frederik Hendrik
van Nassau (1584-1647) Amalia van Solms
Braunfiels |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EmsiCastmir
Stadhouder van
Friesland
(1573-1632)
Sofia Hedwig
van Brunswijk |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prinses
van Oranje Nassau (1556-1616!
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eleonara de Bourbon Philipp von Hohenlohe
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem II
(1626-1650) |
Albertina
Agnes** |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Louise Henriette
Frederik Wtllem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maria Henrittta
Stuart |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'Grote Keurvorst van
Pruisen' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem lil
Koning
Stadhouder
|
Frederik I
van Pruisen (1657-1713) |
Hendrik Casimtr
(1617-1696) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maria
Stuart II |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Henriette Amalia
van Anhalt Dessau |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frederik Willem
van Pruisen
(t 1740)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johan Willem Friso
(1687-171!) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marie Louise van
Hessen Kassei |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frederik II
van Pruisen
tti786)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem IV
van Oranje Nassau
[1711-1752) Anna van
Hannover |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem V
van Oranje Nassau
Laatste regerende baron
van Ijsselstein
(1748-1806)
Wilhelmina
van Pruisen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noten
1. De belangrijl<ste algemene bron voor dit artil<el is W.A. Ridder van Rappard, 'De aanspraken van
Frederik I van Pruisen op de erfenis van de koning-stadhouder Willem lil' in Tijdschrift voor geschiedenis, dl. 79-1, 1966. Hierin wordt de Baronie echter niet vermeld. De belangrijkste bron is inv. nr. 176 van het oud-archief van IJsselstein, stukken betreffende de aanspraken op de nalaten- schap van koning Willem III. Daarnaast is gebruik gemaakt van R.E. van Ditzhuyzen, Oranje- Nassau: een biografisch woordenboek, Haarlem, 1992. 2. J.M. van Winter, Ridderschap, Bussum, 1976_, p. 7.
3. P.L. Nève, Het Rijkskamergerecht en de Nederlanden, Assen, 1972, p. 161-162.
4. N.E. Algra e.a., Fockema Andreae's verwijzend en verklarend juridisch woordenboek, Groningen,
2001(12). 5. R. Fruin, Inleiding op de 'Inventaris [van het Oud-Archief gem. IJsselstein],' in: Verslag omtrent
oude gemeente- en waterschapsar-chieven in de provincie Utrecht over 1892, Utrecht 1893, biz. 14. 6. W. Frijhoff en M. Spies, 1650, bevlogen eendracht: Nederlandse cultuur in Europese context, Den
Haag, 1999, hoofdstuk Staatsbestel en bestuurscultuur, p. 86-87. 7. De schrijver is niet in de gelegenheid geweest de bepalingen van het voor IJsselstein belangrijke
testament, dat volgens Van Rappard, p. 133, van 28 oktober 1554 dateert, te bekijken. Of hierin de erfopvolging van de baron in mannelijke lijn is behandeld, is dus nog onbekend. Wellicht dat het zich in het archief van de Nassause Domeinraad bevindt (Rappard geeft geen noot). 8. Zie voor het enorme bezit van Willem van Oranje J.A.M.Y. Bos-Rops, 'De heerlijkheden van Willem
van Oranje,' in: Spiegel Historiael, april 1984, p. 187-194. 9. Maria was vanaf haar geboorte gravin van Buren, zoals Filips Willem graaf van Buren was. De titel
van gravin was dus wel erfelijk in vrouwelijke lijn ofte gebruiken door de vrouw van de graaf Maria van Nassau had als kind een min of voedster in IJsselstein, vergelijk de uitgavenpost in de IJsselsteinse kapittelrekening van 1683 (het Utrechts Archief), die een lang leven heeft geleid: "Aangezien door het overlijden van Maria Verhoeven, vroeger min van prinses Marie, die echtgeno- te was van de edele Simon Vligerius, in zijn (latere) leven schout en secretaris van Leerdam, is deze prebende komen te vaceren. Zijne hoogheid heeft deze nu vergund en begenadigd aan Anna Vligerius, jongste dochtervan de voornoemde Maria Verhoeven, en dat haar leven lang, volgens kopie authentiek van deze gunstverlening d.d. 29 juli 1662; vanaf 1663 in deze rekening versche- nen. Totaal 120 pond, maar omdat Anna Vligerius is overleden hier als memoriepost gesteld." 10. Van Ditzhuyzen, p. 180.
n. R. Fruin, 'De vrije heerlijkheden, gelegen in het grensgebied tusschen Gelderland, Holland en
Utrecht,' in: Verslagen en mededelingen der vereeniging tot uitgave der bronnen van het oud- vader-landsch recht 8, nr. 5 (1933), bIz. 352 e.v. 12. Het is waarschijnlijk dat Filips Willem in 1616 met een Dongratuit werd vereerd. Vanwege
Benschop en Noord-Polsbroek werd op 11 augustus 1616 besloten om de (ongenaamde) prins van
Oranje, bij zijn eerste komst in Breda, met f 10.000,- te vereren. Dat het om deze prins gaat blijkt uit een post in de IJsselsteinse gemenelandsrekening van 1617-1618 (oud-archief IJsselstein): "In september 1616 is door wijlen burgemeester Cornelis Frerixsz. belegd 2000 Carolusgulden hoofd- som, welk bedrag o.a. voor de quote van dit schoutambt is gebruikt ten behoeve van de f 10.000,- die door de heerlijkheid aan hooggedachte wijlen de heer prins is vereerd; daarvan is betaald in september 1618 f 100,- aan de weduwe en kinderen van de burgemeester, van de jaarlijkse rente van 5 %." Filips Willem was op 20 februari 1618, dus binnen de termijn van de rekening, gestor- ven. |
||||
13- Het Utrechts Archief archief Baronie l)sselstein, inv. nr. 21: verkorte resoluties van het stadsbestuur.
14. Idem.
15. P. den Boer, Het huijs int Noorteijnde, Amsterdam, 1986, p. 73.
16. Hoofdarchief Nassause Domeinraad, inleiding op de folia-inventaris.
17. F.J.A. Jagtenberg, Marijke Meu 1688-1765: stam-moeder van ons vorstenhuis, Amsterdam, 1994, bIz.
130. 18. Gelezen in een plakkaat in het Oranjemuseum in Buren.
|
|||||||||||||
ié^
|
|||||||||||||
Colofon
|
|||||||||||||
Uitgave
Stichting Historische Kring IJsselstein
nr. 101, maart 2003 Voorzitter
J.C.M. Klomp
tel (030) 688 28 52
|
|||||||||||||
Redactie
S. van Lexmond
Koperwiekweg 5
3403 ZT IJsselstein
tel (030) 656 00 28
|
|||||||||||||
Druk
Libertas Grafische
Communicatie, Bunnik ISSN
1384.704X
Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitga-
ven per jaar) en worden op de hoogte gehou- den van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen worden door- gegeven. Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal € 10,00 (voor bedrijven € 15,-). Voor hen die buiten IJsselstein wonen Is de bijdrage resp. € 15,00 en € 20,-. Losse nummers, voor zover voorradig, zijn a € 3,50 verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbel- nummers is de prijs € 5,00. |
|||||||||||||
Secretariaat
M.E.J. Winkelaar-Wulfert
Herteveld 2, 3401 HL IJsselstein, tel (030) 688 40 80 Penningmeester
Bank
Postbank, nr. 4074718
Redactie
B. Rietveld
|
|||||||||||||