-ocr page 1-
M-K
1953: tienduizend zandzakken uit
Ijsselstein
Lopikerwaard ontsnapt aan watersnoodramp
door L(Bep) Murk
In de afgelopen februarimaand werd aan de watersnoodramp van 1953 door de media
uitgebreid aandacht besteed. Krantenartikelen en tv-documentaires riepen bij veel 55-
plussers herinneringen op, vaak herinneringen met emoties. Minder bekend is het feit
dat enkele personen alsmede tienduizend zandzakken uit Ijsselstein werden ingezet
tegen het wassende water van de Hollandse Ijssel.
De Lopikerwaard is gelukkig voor de catastrofe van een overstroming gespaard geble-
ven. Dat hebben we vooral te danken aan enkele adequaat optredende instanties en
particulieren in het rampgebied van Ouderkerk aan den IJssel. Dankzij hun kordate
optreden werd voorkomen dat de Lopikerwaard - die immers in verbinding staat met
de Krimpenerwaard - onder water liep. Enkele Ijsselsteiners zijn, zonder dat ze zich
daarvan op dat moment ten volle bewust waren, nauw betrokken geweest bij het
beschermen van de twee bovengenoemde waarden tegen het dramatisch stijgende
water. Het volgende relaas biedt een persoonlijk verslag van de gebeurtenissen op die
eerste februari van 50 jaar geleden.
-ocr page 2-
Zondag 1 februari 1953
Op de bewuste zondagochtend i februari
1953 bereikten ons via de radio vroeg in
de morgen verontrustende berichten over
een rampzalige overstroming van grote
delen van zuidwest Nederland. Vanaf dat
gebaseerd op een uitgebreid netwerk van
bedradingen, zowel bovengronds als
ondergronds. Het zal duidelijk zijn dat
vanwege het omwaaien van telefoonpalen
door de storm met orkaankracht en van-
wege het wegspoelen van dijken en
wegen, de telefoonverbinding vanuit het
rampgebied vaak onmogelijk was.
Daardoor was de omvang van de catastro-
fe die Zeeland en de Zuid-Hollandse
eilanden had getroffen in de eerste uren
volstrekt onduidelijk.
Het overstroomde gebied was zodoende
geheel geïsoleerd. Slechts een enkele
radiozendamateur die nog over stroom
beschikte (bijvoorbeeld via een accu) kon
contact leggen met de buitenwereld, als
hij tenminste het geluk had dat zijn
oproep werd ontvangen door een andere
zendamateur buiten Zeeland en de Zuid-
Hollandse eilanden.
Eén van die luisterende zendamateurs in
de 'buitenwereld' was Ben van Beek,
wonende in de Vrouw Baertestraat te
IJsselstein. Hij was beroepsmatig verbon-
den met de PTT en werkte in het hoofdge-
bouw van Radio Lopik, dus in feite was
Ben van Beek bij zijn zendactiviteiten in
zijn vrije tijd op professioneel niveau
bezig. Zoals bijna elke zondagmorgen zat
Ben ook op i februari aan zijn apparatuur
gekluisterd. Rond het middaguur ving hij
een S.O.S.-bericht op. De noodkreet liet
aan duidelijkheid niets te wensen over."Er
is zeer dringend behoefte aan zandzakken
in Ouderkerk aan den IJssel".
Nu wilde het toeval dat in de kelder van
het hoofdgebouw van Radio Lopik vanaf
de Tweede Wereldoorlog duizenden lege
zandzakken lagen opgeslagen om het
gebouw te kunnen beschermen bij even-
moment verstrekte de radionieuwsdienst
elk kwartier steeds meer alarmerende
berichten over grote aantallen verdron-
ken mensen en dieren en over onvoor-
stelbaar veel onder water verdwenen
land. Helaas was de berichtgeving via de
radio onvolledig en chaotisch te noemen,
omdat de radionieuwsdienst afhankelijk
was van zeer gebrekkige telefonische
informatie vanuit de getroffen gebieden.
De telefoonverbinding was toen nog
Zondagmorgen 1
februari; 8.30 uur.
Dijkdoorbraak bij
Ouderkerk aan
den IJssel.
Onder:
Situatie bij de
gereformeerde
kerk in Ouderkerk
aan den IJssel.
-ocr page 3-
tuele oorlogscalamiteiten. En het was
eveneens een gelukstreffer dat Van Beek
zich die voorraad zakken in de kelder
nog wist te herinneren. Ben van Beek
kende zijn verantwoordelijkheid en
bracht terstond de directeur van het
radiostation, de heer J.B. Eckhard, op de
hoogte van de opgevangen roep om hulp.
De directeur besefte op zijn beurt de
ernst van de situatie en nam ogenblikke-
lijk de juiste maatregelen. De chauffeur
van de dienstauto, Arie de Muynck
(woonachtig op het Graafpleintje in
IJsselstein), kreeg opdracht om met de
wagen paraat te staan. Van Beek moest
intussen enkele mensen optrommelen
die bereid waren te helpen bij het laden,
lossen en vervoeren van de duizenden
lege zandzakken naar Ouderkerk. Ben
van Beek hoefde niet lang te zoeken naar
vrijwilligers. In het huis van zijn achter-
buren (de familie Murk in de Gijsbrecht-
straat) trof hij zes broers aan in de leef-
tijd van i6 t/m 27 jaar. Joop Murk (toen
18 jaar) en ondergetekende (Bep Murk,
destijds 20 jaar) verklaarden zich direct
bereid de helpende hand te bieden.
Op weg naar Ouderkerk
Vanaf dat moment raakten mijn broer en
ik betrokken bij de rampbestrijding op
die eerste februari 1953. Wij pakten
haastig werkkleding en laarzen en stap-
ten in de wachtende vrachtwagen, een
oude Amerikaanse legerauto, die al voor
de deur stond te wachten. Intussen had
de bedrijfsleider van het radiozendsta-
tion, de heer Gerritsen, voorbereidend
werk verricht en konden we direct begin-
nen met de zakken vanuit de kelder op
de vrachtauto te laden. Nog geen uur
nadat Ben van Beek het alarmbericht had
ontvangen was de auto, volgestouwd met
ongeveer 10.000 lege zandzakken, op
weg naar het rampgebied in de Krim-
penerwaard. We kregen instructie om via
Oudewater, Haastrecht en Gouderak
naar Ouderkerk aan den IJssel te rijden.
Nabij Gouda werden we door de politie
naar de Gouderaksedijk verwezen. Op
die dijk werden we direct geconfronteerd
met de ellende van de watersnood. Vele
evacués kwamen we tegen. Bij het nade-
ren van de plek des onheils werd de dijk
m,.émKmêmmMi»
•rf^
'-"^njiiii ■ '
■lil' "^«
steeds slechter en smaller. Het passeren
van de vele evacués en de honderden
koeien en schapen leverde steeds meer
problemen op. We voelden ons beklemd
en we dachten: 'Hoe komen we hier weer
uit.^' Steeds meer ondergelopen land
zagen we opdoemen en we vreesden dat
de hele Krimpener- en Lopikerwaard
zouden overstromen als het water niet
gestopt kon worden. Het desolate gebied
dat we bereikten, leek één groot, woest
golvend meer waar alleen de dijk boven-
uit stak. Zover het oog reikte, zagen we
de opgestuwde watermassa. Een sombere
lucht overkoepelde het sinistere water-
landschap. Onophoudelijk striemde
koude regen en natte sneeuw de ver-
kleumde, in nood verkerende bevolking
van de polder. We hadden er op dat
Zo zagen wij de
Krimpenerwaard
in een groot meer
veranderen.
-ocr page 4-
moment geen idee van dat deze overstro-
ming voor héél zuidwest Nederland
catastrofale gevolgen zou hebben.
Situatie te Ouderkerk aan den IJssel
Onderweg vertelden politieagenten ons
dat we de dijkweg nog zo'n 8 kilometer
moesten volgen.We hoorden dat onze
zandzakken dringend nodig waren in de
onmiddellijke nabijheid van de gerefor-
meerde kerk van het dorp Ouderkerk aan
den IJssel. We werden geïnformeerd over
de ramp die dit dorp had getroffen. Ter
plaatse was in de dijk van de Hollandse
IJssel een gapend gat van ongeveer 40 m
lang en 6 m diep ontstaan. De extreem
rijden. Onze chauffeur, Arie de Muynck,
stapte regelmatig uit om zich te overtui-
gen dat doorrijden nog enigszins moge-
lijk was. Veel keus hadden we trouwens
niet, want de zandzakken moesten naar
de dijkdoorbraak gebracht worden en aan
teruggaan werd niet gedacht. Bovendien:
de vrachtauto kon nergens keren.
We zagen hoe ouden van dagen en kin-
deren werden geëvacueerd. Het deed ons
sterk denken aan de meidagen van 1940.
Er waren echter twee grote verschillen.
Ten eerste was het op 10 mei 1940 mooi
lenteweer. In tegenstelling daarmee was
het nu vreselijk slecht winterweer, met
natte sneeuw en een storm met wind-
kracht 10. Ten tweede kwamen de geëva-
cueerde mensen in 1940 uit het gebied
van de Hollandse waterlinie en zochten
ze een veilige verblijfplaats in de Lopiker-
waard en de Krimpenerwaard. Nu was
het andersom: men vluchtte er uit weg.
Om het risico voor mijn broer Joop en
mezelf te beperken stapten we uit de
cabine en gingen we achter op de bum-
per staan, zodat we er snel af konden
springen als het mis zou gaan.
Chauffeur De Muynck liep uiteraard een
veel groter gevaar. Na een eindeloos lij-
kende tocht werden we tenslotte naar een
opslagterrein van een zand- en grind-
schipper gedirigeerd. Er heerste daar
grote paniek. Temidden van bergen zand
en grind, stapels betonblokken, trottoir-
banden en stenen stond men met smart
te wachten op onze zandzakken. In een
mum van tijd was onze wagen gelost en
koortsachtig werd begonnen met het vul-
len van de zakken. Arie de Muynck had
zijn taak moedig volbracht en kon weer
terug naar huis rijden. Later bleek dat die
terugrit onder zeer erbarmelijke omstan-
digheden was verlopen.
?•
S. f
hoge, fatale waterstand werd veroorzaakt
door een hoogst ongelukkige combinatie
van springvloed en een noordwester
orkaan met windkracht 12. We vernamen
dat twee tegen de dijk staande woningen
door het enorme watergeweld waren
weggespoeld. Van de bewoners was niets
meer vernomen.
Met de angst in ons hart volgden we de
steeds slechter wordende dijk. Er leek
geen einde te komen aan onze riskante
tocht. De weg was glibberig en verzakte
stukken maakten het ronduit onverant-
woord om met zo'n zware auto verder te
Met de angst in
ons hart volgden
we de steeds
slechter wordende
-ocr page 5-
Fragment uit 'Het Nieuwsblad voor Zuid-Holland en Utrecht', (v/h
Schoonhovensche Courant) van Maandag 2 Februari 1953:
DE DIJKEN BEZWIJKEN, VERSCHRIKKELIJKE
WATERSNOOD TEISTERT HOLLAND EN ZEELAND
Krimpenerwaard en de Alblasserwaard overstroomd;
minstens 300 doden en tientallen millioenen guldens schade
Maandag j Februari 1953
Het gevaarlijkst voor de gehele Krimpenerwaard was de toestand in
Ouderkerk a.d. IJssel, waar een complete dijkdoorbraak het water
gelegenheid gaf de toen openliggende polder binnen te bulderen. Met
ontzaggelijke kracht braken de watermassa's omstreeks halfvijf
Zondagmorgen door de al enige uren wankelende en doorlatende dijk.
De consistoriekamer van de Gereform. Kerk en twee woningen die
onder aan de dijk lagen werden weggespoeld. Wild kolkend en brui-
send als in triomf barstte het water tegen de muren en duwde die
omver alsof het rietschuttingen waren. Grote brokken van het dijkli-
chaam werden de polder ingestuwd en het vuile, geelbruine water
zocht zich verder een weg over de drassige weilanden. In de loop van
de morgen werd het gat in de dijk groter tot het tenslotte een breedte
had van ongeveer dertig meter. Als een waterval stortte het water over
de voet van de dijk omlaag. Bruisend en kolkend. Grote schermen fijn
verdeeld water sproeiden over de handenwringende toeschouwers.
Slechts op betrekkelijk geringe afstand van het gat werd de IJsseldijk
eveneens bedreigd. Ook daar was een groot stuk weggevallen en aan
de buitenzijde waren reeds noodversterkingen in de beschoeing
gemaakt. Op die tweede plaats is de dijk echter niet bezweken.
Doordoor is vermoedelijk de Krimpenerwaard voor volledige overstro-
ming behoed. Zou de tweede zwakke stee in de IJsseldijk bezweken
zijn, dan zou tussen de gaten een niet langer bewaakt partje van de
dijk zijn blijven staan en de mogelijkheid moest dan gevreesd wor-
den dat ook dat verdwijnen zou. Er zou dan dus een geweldig gat van
meer dan honderd meter ontstaan zijn dat niet gemakkelijk te dichten
zou zijn geweest.
Het gapende gat in de dijk, dat nu naast de
Ceref, Kerk de menselijke onmacht tegen de
natuurelementen zo duidelijk demonstreerde
heeft weliswaar ontelbare kubieke meters
water de Krimpenerwaard doen binnenstro-
men, doch in de loop van de dag aangerukte
bestrijdings ploegen zijn er in geslaagd
Zondag tegen de avond 't gat voorlopig dicht
te krijgen.
Daartoe werd vanuit Stolwijk het hulpwerk
geleid. Van de in aanleg zijnde provinciale
weg werd zand met auto's naar Ouderkerk
gestuurd. In Ouderkerk zelf werden man-
Gereformeerde
kerk met twee
eens twee wonin-
-ocr page 6-
schappen en materialen verzameld en in de IJssel werd een schip en
een zandschuit door sleepboten naar de gapende wonde in het dijkli-
chaam gestuurd.
Door kundig en voorzichtig manoeuvreren zijn de sleepboten er in
geslaagd het schip juist voor het gat te krijgen zodat het in de gebro-
ken dijk tot zinken gebracht kon worden. De mensen aan weerszijden
van het gat sprongen toe om de reddingbrengende belemmering voor
het binnenstromende water te verzekeren. Betonblokjes, zandzakken,
aarde en veevoer werden op, voor, naast, achter en over het schip
gestapeld en zowaar 's avonds om 9 uur kon
het bericht gegeven worden: de dijk is voorlo-
pig weer dicht. Code zij dank.
De boerderijen langs de Kerkweg in
Ouderkerk a.d. IJssel en verderop naar
Berkenwoude en zelfs Stolwijk en Beyerse
stonden echter inmiddels onder water, dat
sinds de morgenuren naar binnen was
gestroomd. De wegen achter dit noodgebied
zijn dan ook ongeveer een halve dag lang
bevolkt geweest met het vee dat weggevoerd
werd. Het werk tot aanvoering van zand en
ander materiaal ondervond van de vluchten-
de koeien vertraging, doch de meeste boeren
durfden het toch niet aan hun hulpeloze
beesten op stal te laten. In Lopik, Polsbroek,
Benschop en verdere gemeenten zijn de koei-
en in de loop van de avond en de nacht zoveel
mogelijk onder dak gebracht, klaaglijk loeiend
over de plotselinge koude en de niet op tijd
geledigde uiers. De handen van hun melkers
waren harder nodig aan de dijk.... Ook in
Gouderak en met name Stolwijkersluis heeft
het ge-durende uren bijzonder gespannen,
doch wij kunnen voorlopig volstaan met te
melden dat daar geen ernstige dijkbreuken
zijn voorgekomen.
Berkenwoude, de laagstgelegen en dichtbij
de doorbraak van Ouderkerk ernstig bedreig-
de gemeente is gedeeltelijk geëvacueerd.
Zondagmorgen vroeg werden kinderen,
ouderen van dagen en bijna alle vee weggevoerd en in de loop van de
dag moest de burgemeester het bevel geven tot totale ontruiming van
de gemeente. Het lag in het voornemen de bevolking, voorlopig, naar
Schoonhoven te brengen en voorbereidingen daartoe werden getrof-
fen. Ondertussen naderden echter de voorbereidingen voor de dijk-
dichting bij Ouderkerk aan den IJssel het hoogte punt. Behalve het
schip dat tot zinken gebracht zou worden in het gat, stond men
gereed om de wankele Gereformeerde Kerk zodanig op te blazen dat
het puin van de instortende kerkmuren in het gat zou vallen. In
afwachting daarvan hield de Berkenwouse bevolking zich gereed te
■uMlil „..aS^R
Dinsdag 3 februa-
ri. Er waren
-ocr page 7-
vertrekken, doch door het voorspoedig verloop van de werkzaamhe-
den in Ouderkerk aan den IJssel is het niet tot een evacuatie van
Berkenwoude gekomen. In totaal zijn ongeveer loo mensen wegge-
voerd, doch zij zullen dezer dagen reeds kunnen terugkeren, wanneer
de toestand blijft zoals die nu is.
worden gedicht. Wonder boven wonder
lukte deze riskante manoeuvre, uitge-
voerd door mensen die hun angst opzij
hadden gezet. Zij deden hun werk in het
ruim van een hellend schip, terwijl het
Mijn broer en ik namen de beslissing om
die dag voorlopig in Ouderkerk te blij-
ven. Men kon ter plaatse extra mankracht
goed gebruiken, temeer daar de opgeroe-
pen militairen nog niet waren gearri-
veerd. Zij zouden pas tegen de avond het
dorp bereiken.
Nadat er een partij zandzakken was
gevuld zijn we met de eerste wagen mee-
gereden in de richting van de dijkdoor-
braak. Na enkele honderden meters, net
voor de doorgebroken dijk, konden we
niet verder. De dijk was te slecht en het
was voor voertuigen onmogelijk daar te
rijden. De zandzakken werden dus op de
rug naar de rampplek gedragen. We
zagen een enorm gat in de dijk met een
lengte van tientallen meters. Vlak voor
onze komst had men een schip in de
dijkdoorbraak gevaren om als provisori-
sche waterkering te dienen. Met donde-
rend geweld stortte een witte, woest kol-
kende waterval langs en onder het schip
door de polder in. De polder van de
Krimpenerwaard lag op dat moment
zeker 6 m onder het waterniveau van de
Hollandse IJssel. Onze eerste reactie
was dat het onbegonnen werk was om
deze ziedende waterstroom te keren.
Inmiddels waren mannen met snijbran-
ders het schip ingegaan om enkele gaten
te branden in de bodem van het vaartuig.
De bedoeling was dat het schip gedeelte-
lijk zou volstromen en ging zakken,
zodat het gat in de dijk voor een deel zou
water oorverdovend tegen de wand beuk-
te. Na deze succesvolle operatie werd een
tweede schip afgezonken.
Omdat wij jong en behendig waren, kre-
gen Joop en ik, samen met een aantal
burgers van Ouderkerk, de taak om de
met zand gevulde zakken en de beton-
blokken in het gat te dumpen. Het zand
kon inmiddels helemaal niet meer over
de dijk worden aangevoerd, omdat het
gevaar voor instorten te groot was gewor-
den. De zakken werden nu gevuld vanaf
een schip dat elders met zand was gela-
den. Na enkele uren zagen we dat onze
taak, die aanvankelijk tot mislukken
gedoemd leek, toch resultaat opleverde.
De dijk was te
slecht en het was
voos voertuigen
onmogelijk daar
te rijden.
-ocr page 8-
Terwijl wij bezig waren met onze werk-
zaamheden werd ons verteld dat Hare
Majesteit koningin Juliana op de ramp-
plek was gearriveerd en vanaf de andere
kant van de dijkdoorbraak de situatie in
ogenschouw nam. Hoewel we uiteraard
geen tijd hadden om uitgebreid naar de
vorstin te gaan staan kijken, was dit voor
het dijkleger een bijzonder opbeurend
moment in een gespannen situatie. Het
was voor iedereen die al vele uren onaf-
gebroken in touw was, een stimulans om
laat staan veilig verder te werken.
Na een dag ploeteren onder barre
omstandigheden ging de vermoeidheid
ons parten spelen. We hadden geen
droge draad meer aan ons lijf We waren
's morgens hals over kop uit IJsselstein
vertrokken zonder brood en drinken mee
te nemen. We zouden immers "even
gaan helpen". Voor iedereen was het van-
zelfsprekend dat er niet werd gegeten tot
het gat was gedicht. Dankzij de verbeten
inspanningen van honderden doorzetters
werd de klus geklaard. De Krimpener-
waard - en de daarmee in verbinding
staande Lopikerwaard - waren voor een
nog grotere ramp gespaard gebleven.
Even na middernacht concludeerden
Joop en ik dat onze hulp niet langer drin-
gend nodig was. We namen het besluit
om te proberen thuis te komen. Dat was
makkelijker gezegd dan gedaan. In de
stikdonkere, koude en stormachtige
nacht moesten we lopend vele kilometers
op de dijk afleggen. We hadden honger
en waren tot op het bot verkleumd. We
werden omringd door zwart, wildstro-
mend water. Later hadden we het geluk
een militaire jeep aan te treffen die rich-
ting Utrecht zou gaan rijden. Ook die
tocht was geen onverdeeld genoegen.
Vaak moesten we wachten, omdat op de
dijk veel vrachtwagens werden volgela-
den met koeien. De chauffeur van de
jeep was zo vriendelijk om een paar kilo-
meter om te rijden, zodat we rond 4 uur
's nachts weer thuis waren. Na een
warme douche en een maaltijd kwamen
we weer op verhaal. Toen pas hoorden
we hoe onvoorstelbaar groot de omvang
van de watersnoodramp was die ons land
had getroffen.
Na een wel erg korte 'nachtrust' van i a 2
uur werden we bij het krieken van de dag
^■■■■■«■■■■i
ül^
er nog een schepje bovenop te doen.
Tegen de avond kregen we assistentie
van militairen die vanuit hun legerplaats
Schoonhoven in het rampgebied arriveer-
den. Intussen was het aardedonker
geworden. Het was feitelijk onmogelijk
om in de duisternis verder te werken,
Wij kregen de
taak om de met
zand gevulde zak-
ken en betonblok-
ken in het gat te
dumpen, (rechts
op de foto)
-ocr page 9-
Fragment uit 'Het Nieuwsblad voor Zuid-Holland en Utrecht', (v/h
Schoonhovensche Courant) van vrijdag 6 februari 1953.
De redding van de Krimpenerwaard
"Het behoud van de Krimpenerwaard hangt af van Ouderkerk" zei
ons Zondag een burgemeester in het gebied dat door het gat bij
Ouderkerk aan den Ijssel werd bedreigd. Het was een bange uitspraak
want de breuk was er en het leek in de gierende storm niet mogelijk
het gat te herstellen voor dat de nieuwe vloed zou opkomen en met
angstige verwachting reden wij verder door de overstroomde polder.
Toch kon reeds in de middag het bericht gegeven worden dat het lek
gestopt was, maar of deze wel uiterst provisorische herstelling het
houden zou, kon eerst na de vloed blijken. Maar de dijk hield het en
de waard was gered. Hoe het mogelijk was dit ongelooflijke te verrich-
ten, om op Zondag een organisatie uit de grond te stampen die bij
zwaar weer een dijkbreuk kon herstellen en daardoor een diepe polder
redden, dat vertelden ons gistermiddag de alom bekende heer
Stuurman uit Vlist, de heer v.d. Buusen, Hoofd van de Technische
Dienst van de Krimpenerwaard en de heer v.d. Veen van de
Provinciale Waterstaat.
Zaterdagavond, toen het weer als maar rauwer werd, werd een inspec-
tie langs de dijk gehouden waarbij bleek dat deze het zwaar te voor-
duren had. De aandacht van de deskundigen
ging hierbij vooral uit naar het punt bij de
Gereformeerde Kerk bij Ouderkerk. Niet
omdat hier het gevaar zichtbaar groter was,
maar omdat men wist dat dit dijkgedeelte
nog niet even hoog was, als de overige dijk.
De plannen voor het op hoogte brengen van
dit perceel waren reeds klaar en nog deze
maand zou de aanbesteding plaats vinden,
maar daar had men in de bange nacht van
Zaterdag op Zondag niets aan. Toen kon men
met een plan of een aanbesteding geen dijk-
breuk voorkomen dus moesten er andere
maatregelen genomen worden. Die werden
genomen. Met kracht en doortastendheid.
Materialen werden aangesleept, vrijwilligers
werden gevraagd en het dijkleger werd opge-
trommeld. Dat leger stond tussen tien en twaalf uur in de nacht
gereed en heeft een zware strijd gestreden.
Maar de krachtverhouding was te ongelijk, wat vermag geestdrift en
goede wil tegen het brullend geweld van door storm opgezweept
water. Plotseling bezweek de dijk danook en als uit een kanon spoot
het water de Krimpenerwaard in; schuim spatte huizenhoog en het
vernielende water vaagde alles weg op zijn baan.
De Technische Dienst van de Krimpenerwaard stelde hiervan ir. Klein,
directeur hoofd-ingenieur van de Provinciale Waterstaat in kennis en
intussen ging men trachten het gat te dichten. Dat kon natuurlijk
onmogelijk bij hoog water gebeuren, bij laag water wilde men een
!i II
In de stikdonkere,
koude en
voer te riskant
-ocr page 10-
poging wagen en voor die tijd moest dus het materieel aanwezig zijn.
Dat kwam er, ondanks de Zondag, ondanks de uiterst korte tijd tussen
de beide hoog waterstanden, ondanks de zenuwachtige opwinding in
ons land en ondanks dat het moeilijk was vaarklare sleepboten te vin-
den. Maar juist op het nippertje kreeg men twee ervaren sleepbootkapi-
teins, die hun sporen al in de strijd om Walcheren verdiend hadden, te
pakken en een paar oude schepen die toevallig in de buurt lagen wer-
den behoedzaam naar de doorbraak gedirigeerd. Toen de waterstand
het laagst was werden beide schepen met grote bekwaamheid in het gat
gebracht en toen was het haasten geblazen. In het hoogste tempo wer-
den zandzakken, zand, betonblokken, en wat al niet in de aansluitingen
tussen de schepen en de dijkeinden gestort. Dat was geen dijk bouwen
maar een gat dichten met alle middelen die er te vinden waren. Maar
het lukte! De waard kon reeds Zondagavond om tien uur weer verlicht
admhalen. De breuk was gelapt, men kon nog wat consolideren om
het risico te verkleinen, maar een ramp was voorkomen en de polder-
bewoners die gebeefd en gebeden hadden hoefden niet te vluchten.
keren werd heen en weer gereden en het
vee vond een veilig onderdak bij boeren
in IJsselstein en Benschop.
Zelfwas ik ook weer vroeg uit de veren.
Mijn plan was om die dag liftend terug te
gaan naar Ouderkerk om er opnieuw te
helpen. Via de Achtersloot liftte ik naar
Montfoort en daarna kon ik meerijden
tot Gouda. Helaas werd ik niet meer toe-
gelaten tot het rampgebied. Dat was voor
mij een teleurstelling. Onverrichter zake
liftte ik terug naar IJsselstein. Ik troostte
me met de gedachte dat mijn broer Joop
en ik in Ouderkerk aan den IJssel letter-
lijk en figuurlijk ons 'steentje' hadden
bijgedragen in de strijd tegen het was-
sende water van de Hollandse IJssel.
uit bed gebeld door Job van Dommelen
(van het gelijknamige transportbedrijf),
de werkgever van mijn broer Joop. Mijn
broer werd door hem opgehaald om
_„(^«
M^K^^i^XJ/^-^Êmm
samen met Joop Swarts (later eigenaar
van het garagebedrijf te IJsselstein /
Nieuwegein) met de vrachtauto naar de
Zuid-Hollandse eilanden te rijden. Er
moesten daar in verband met de waters-
nood koeien worden opgehaald. Diverse
Door dit schip
zaterdagavond
tegen de dijk te
laten zinken, werd
een nog grotere
ramp voorkomen.
-ocr page 11-
.....eertijds was de Pruis in 't land
achtergronden van een Pruisische 'bezetting' in 1702
door drs. A.M. Fafianie
De oudere lezers van dit tijdschrift zullen zich de Duitse bezetting van 1940-1945 goed
herinneren. Voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de Duitsers algemeen als
'Pruisen' of'Hunnen' (een scheldwoord) aangeduid. Ook het denigrerende woord
'mof' was toen al eeuwenlang bekend en gaat waarschijnlijk terug op de bonten mof-
fen of handwarmers die de Duitse seizoensarbeiders droegen. Pruisen was het oostelijk
deel van de huidige Bondsrepubliek. Aan het einde van de negentiende eeuw vormde
Pruisen onder kanselier Bismarck zo'n belangrijke en dreigende militaire macht, dat het
de aanleiding vormde tot de aanleg van de 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'.
Een eeuw eerder vormde Pruisen onder koning Frederik de Grote al een belangrijke
macht die in feite een van de eerste wereldoorlogen ontketende: de Zevenjarige Oorlog
die tussen 1756 en 1763 werd gevoerd.
Het Duitse leger was in 1940 niet voor de eerste keer in Nederland. Toen in 1787 tij-
dens de 'Patriottische woelingen' de vrouw van stadhouder Willem V, prinses
Wilhelmina van Pruisen, op doorreis naar Den Haag door een patriottisch vrijkorps bij
Coejanverwellesluis voorbij Oudewater korte tijd werd vastgehouden, was voor haar de
maat vol. Ze kon geen steun van haar besluiteloze man verwachten, die angstig in
Nijmegen de politieke gebeurtenissen zat af te wachten.
Zij waarschuwde haar broer, koning Frederik II van Pruisen, die een groot leger stuur-
de dat van oost naar west dwars door Midden-Nederland trok. In september 1787 kwa-
men de Pruisen door de Baronie van IJsselstein. Ze werden door de 'Oranjeklanten'
hartelijk ingehaald en legerden zich in het kasteel. De patriotten verbeten hun woede
en wachtten betere tijden af.
-ocr page 12-
Rekenmeester van 'zijne doorluchtige
majesteit'
Al eerder in de achttiende eeuw lieten
Duitsers hun gezag in IJsselstein gelden,
al gebeurde dat op een meer indirecte
manier.
In 1702, nu iets meer dan driehonderd
jaar geleden, gebeurde er iets merk-
waardigs in de Baronie. Dit voorval, dat
een heel eigen geschiedenis kent, is het
onderwerp van dit artikel .
In de vroege ochtend van 6 april arriveer-
de per karos een opvallend gezelschap te
IJsselstein. Op de Plaats aangekomen
stapten twee deftige heren uit om vervol-
gens het stadhuis binnen te gaan. Nadat
door de bode het voltallige college van
drost, vice-rentmeester, schout, twee bur-
gemeesters en vijf schepenen bijeenge-
roepen was, begon om tien uur een van
de merkwaardigste zittingen in de
geschiedenis van het IJsselstadje. De
onverwachts gearriveerde heren waren
Robbert Eichmann, advocaat, en Lucas
Gex, rekenmeester van 'zijne doorluchti-
ge majesteit' Frederik, koning van
Pruisen, markgraaf van Brandenburg,
enzovoort enzovoort, in de ambachtska-
mer van Kleef Nadat zij twee in een kist-
je geborgen oorkonden tevoorschijn had-
den gehaald, opgesteld in het Hoogduits
en waarvan er één was voorzien van een
enorm zegel, vertaalden zij deze voor de
niet-begrijpende heren. Robbert
Eichmann verklaarde dat hij door zijn
koning gevolmachtigd was om de
Baronie nu onmiddellijk voor zijn heer
in bezit te nemen volgens het ritueel dat
daarvoor bestond en dat ijlings door de
secretaris werd opgezocht. Met het voltal-
lige college werd naar het kasteel gere-
den, waar de edele doctor onder een
vaandel met het koninklijke wapen van
Pruisen plechtig de poort en enkele deu-
ren opende en sloot, waarna stad.
Baronie en kasteel bezit van de koning
waren.
Wat is een baron?
Omdat de termen baron en Baronie zo'n
lange tijd hebben bestaan is het interes-
sant om de ontwikkeling eens na te gaan.
In het 'Heilige Roomse Rijk der Duitse
natie', waar Nederland sinds de tiende
eeuw bij hoorde, was het vrijgeboren rid-
derschap sinds de dertiende eeuw ver-
deeld in zeven 'heerschild'-rangen van
verschillend maatschappelijk aanzien.
De volgorde van deze heerschilden was:
1. koning of keizer;
2. bisschoppen en abten;
3. hertogen en graven;
4. vrije heren;
5.  schepenbaar vrijen en leenmannen
van de vrije heren;
6. de leenmannen van de vijfde categ-
rie;
7. ministerialen of dienstmannen .
Men kende geen baronnen.
De term 'baron' is in de Noordelijke
Nederlanden van de veertiende eeuw een
vreemde eend in de adellijke bijt. Heer
Arnoud van IJsselstein (ca. 1290-1364) is
de eerste baron geweest. Hij noemde
zich eigenlijk alleen bij een officiële gele-
genheid 'baron van het Utrechts diocees'.
Het is opvallend dat Arnoud van
IJsselstein zich met zijn titel van 'baron'
plaatste tussen het model van het
Roomse Rijk en het Frans-Engelse
model. Het aloude Germaanse woord
'baro' betekende 'man'. Door zich 'baron
van het Utrechtse diocees' te noemen
voegde hij zich in de nederigheid van de
ministeriaal, de dienstman van de bis-
schoppen (7e heerschildrang). De Van
Amstels waren oorspronkelijk dienst
mannen geweest die tot deze wettelijke
-ocr page 13-
Van bannerheer naar baron
Vanaf de twaalfde eeuw kennen wij in de Oostelijke Nederlanden het
begrip bannerheer of baanrotse, die met een hoofdvazal mag worden
gelijkgesteld. Oorspronkelijk was dit een plaatselijk heer die de vor-
stelijke standaard met de banier droeg als teken van opperbevel en
verzamelpunt van de ridders tijdens de strijd. Als zodanig zien we
een fictieve heer Bernhard van IJsselstein optreden tijdens de
Crimbergse Oorlog (die zich rond 1145 afspeelde, maar pas begin
veertiende eeuw beschreven werd). Belangrijk is dat dit het beeld was
dat een schrijver uit de veertiende eeuw van de op dat moment wer-
kelijk bestaande IJsselsteinse heer had. In de 14^ eeuw was echter de
bannerheer in opkomst als drager van een soevereine en erfelijke titel
met een eigen onafhankelijk gebied. De bannerheer trad in het ver-
volg ook op onder zijn eigen banier. De term was dus in de richting
van 'baron' opgeschoven, of kon er misschien mee worden gelijkge-
steld. Arnoud had rond 1345 zijn eigen 'bannerij.' Wellicht is de naam
'banne van Benschop' ook nog een overblijfsel uit deze tijd. Curieus
is dat de naam 'Bernhard' een vleivorm kent: 'Benno'. En 'Benno' had
een 'cope', een ontginningscontract voor dit gebied met de bisschop
van Utrecht: 'Benno's cope'.
Het grote machtsblok van Van Woerden-Van Amstel-Van Arkel aan de
grenzen van Holland, Utrecht en Brabant viel na de moord op graaf
Floris V ini296 uit elkaar. In de veertiende eeuw vond een nieuwe
aaneensluiting van de gelederen plaats door een uitgekiende
dynastieke politiek; dit veronderstelt een vooropgezet plan door de
nakomelingen van de bovenstaande heren. Dit heeft echter door aller-
lei omstandigheden niet geleid tot een samenhangend geheel van
een 'grenzenland' waar de locale heren in een soort van politieke unie
de dienst uitmaakten.
klasse behoorden. Maar door zijn contac-
ten met de Franstalige Van H enegouw-
ers (hij was raadgever van graaf Willem
IV) kwam de titel 'baron' in een andere
context te staan. Het Frans-Engelse
begrip 'baron' betekende hoofdvazal
direct onder een belangrijke leenheer (4e
heerschildrang), met een eigen kasteel
en rechtspositie onder gelijken.
Arnoud van IJsselstein is wellicht in 1348
door de Hollandse graaf (van Henegouw-
se komaf) tot baron benoemd, maar de
titel kan ook eigenmachtig zijn verleend;
de titel is in de mannelijke lijn erfelijk.
De titel 'baronesse' van IJsselstein
bestaat historisch gezien niet, ook niet
als vrouw van de baron! (De aankomstti-
tel van de koningin is dus geconstru-
eerd). Een baron is te beschouwen als
een leenman die tevens vrijheer is, maar
over een minder belangrijk gebied dan
een graafschap of hertogdom heerst. Tot
in de eerste helft van de vijftiende eeuw
was soevereiniteit (in feite een term die
in de tijd zelf nog niet werd gebruikt)
vanzelfsprekend voor een ondernemend
leenheer met dynastieke aspiraties die in
-ocr page 14-
ook met wat er nu onder wordt verstaan.
Het blijkt niet eenvoudig om de vraag
"Was de Baronie van IJsselstein soeverein?"
ronduit met "ja" te beantwoorden, omdat
het begrip nauw samenhangt met de
positie van de baron zelf die kon wisse-
len, en de eisen die men van overheids-
wege aan soevereiniteit stelde. De algeme-
ne conclusie is dat de Baronie een halfsoe-
verein staatje is geweest binnen het
gewest Holland dat tot aan het revolutie-
jaar 1795 relatief ongemoeid werd gelaten
door de soevereine Staten-Generaal.
een grensgebied woonde. Deze soeverei-
niteit was recht evenredig met de politie-
ke positie van de landsheer en de invloed
van de plaatselijke heer. Het leenrecht
speelde nog lang een belangrijke rol, en
kon in tijden van conflict onrechtmatig
in bezit genomen worden. Leenheren,
baronnen, graven en hertogen konden
hun grenspositie uitbuiten ten koste van
zwakke landsbestuurders. In deze vorm
van opportunisme betekende in het
IJsselsteinse geval de titel 'baron' blijk-
baar 'vrijheer'.
Het begrip soevereiniteit is afkomstig
van het Volks- of Vulgair Latijn: 'supera-
nus', met de betekenis van de/het boven-
ste of opperste. In Frankrijk werd dit
woord 'suveran,' plaatselijk uitgesproken
als 'souverain.' Via de Bourgondiërs
werd het in de Nederlanden als staats-
rechtelijk begrip geïntroduceerd, met als
betekenis: onbeperkt heersend, onafhan-
kelijk, hoogverheven. In Engeland werd
er uitsluitend de koning mee bedoeld en
werd het zelfs de naam van een munt.
Na de Unie van Utrecht in 1579 en de
afzwering van de soeverein, koning
Philips II in 1581, werd eerst gezocht
naar een nieuwe soeverein in de persoon
van een buitenlandse vorst. Tenslotte ver-
klaarden de Staten-Generaal zichzelf in
1588 soeverein. De grote vraag was nu of
zij wel de macht daartoe bezaten, omdat
volgens de traditie soevereiniteit in het
algemeen alleen van God zelf afkomstig
kon zijn en de overheid slechts een afge-
leide van Zijn macht was. Vanuit het
middeleeuwse denken was soevereiniteit
zonder vorst eenvoudigweg ondenkbaar.
Er was een belangrijke breuk met het
verleden ontstaan, een 'Nieuwe Tijd',
met nieuwe definities voor oude zaken.
Het is opvallend dat de titel 'baron' door
de IJsselsteinse heren van Egmond nau-
welijks werd gebruikt. Toen de laatste
heer, Maximiliaan van Buren-Egmond,
in 1548 stierf was dat zonder mannelijke
nakomelingen. De titel werd dus voorlo-
pig 'slapend' gehouden tot de erfdochter
(Anna) een zoon zou baren.
In de middeleeuwen zou er bij erfopvol-
ging een 'blijde inkomste' plaatsvinden,
waarbij de privileges en gewoonterech-
ten geratificeerd werden, maar geleidelijk
werd deze ceremonie beperkt tot een
financieel huldeblijk; 'dongratuit' gehe-
ten. De nieuwe baron hoefde niet per-
soonlijk naar IJsselstein te komen, maar
volstond met een bedankbriefje. Het
dongratuit werd onder het geslacht van
Oranje Nassau ook een bijdrage bij ande-
re gelegenheden, zoals promotie, geboor-
te of huwelijk van de erfprins.
Was de Baronie van IJsselstein soeve-
rein?
Omdat dit artikel de zestiende tot en
met de achttiende eeuw betreft moet, om
de ontwikkeling van het begrip soeverei-
niteit te kunnen begrijpen rekening
gehouden worden met de gedachten die
er toen over bestonden en in zekere zin
-ocr page 15-
Soevereiniteit
In de zeventiende eeuw, de periode na de Bourgondiërs en de
Habsburgers, werd de soevereiniteit bepaald door het begrip 'territo-
riaal staatsrecht.' Deze leerstelling hield in dat soevereiniteit ondeel-
baar is; uit het uitvoeren van soevereine handelingen binnen de heer-
lijkheid kan men concluderen dat die heerlijkheid deel uitmaakt van
het landsheerlijk territorium; zulke handelingen werden dan verricht
uit naam van de landsheer. Als een landsheer kon bewijzen dat de
bezitter van een heerlijkheid als onderdaan op zijn landdagen (zoals
bijvoorbeeld in Gelre) moest verschijnen, dat de ingezetenen
moesten gehoorzamen aan oproepen van raad en gerecht, dat zij ver-
plicht waren tot het volbrengen van heervaart (dienen in het leger van
de leenheer of soeverein), of het betalen van belastingen, of dat men
vanuit de heerlijkheid hoger beroep kon instellen bij een landsheerlijk
gerecht, dan was zo'n heerlijkheid geen zelfstandig staatsrechtelijk
geheel, maar deel van het landsheerlijke territorium. Dit kan een
basis zijn waarop men destijds gebiedsuitbreiding kon legitimeren .
Voorheen kon inlijving na de dood van de leenman geschieden op
grond van het leenrecht (een 'versterfelijk leen').
Op grond van dit territoriaal staatsrecht probeerde het
Baroniebestuur de genoemde elementen van soevereiniteit telkens te
verdedigen wanneer door de Staten-Ceneraal, de Raad van State of
de Staten van Holland een beroep werd gedaan de eenheid van het
land te hulp te komen (dikwijls in de vorm van belastingen in zware
tijden). Dat had vooral succes wanneer er sprake was van een sterke
baron (of zijn vertegenwoordiger). Samen met andere halfsoevereine
staatjes probeerde de Baronie zich te profileren door zich op onder-
delen van de soevereiniteit te gaan specialiseren. In IJsselstein was
dat in de eerste plaats de promotie van het wonen en in de tweede
plaats om asielzoekers te herbergen.
In de moderne zin is soevereiniteit, het
hoogste absolute staatsgezag, te onder-
scheiden in territoriale (bodem en water-
gebieden), personele (staatsburgers,
onderdanen en andere personen binnen
het machtsgebied van de staat en eventu-
eel ook daarbuiten) en volkenrechtelijke
(juridische onafhankelijkheid van een
staat ten opzichte van andere staten) soe-
vereiniteit. Dat kan ook voor heel kleine
staten gelden, met een oppervlak dat
nauwelijks groter is dan de oude
Een bestuursvorm kon in die nieuwe
definitie even soeverein zijn als een vorst
dat vroeger was geweest. Ontdaan van de
sacrale, in essentie katholieke symbolen
kon een protestantse staat nu zelf soeve-
rein zijn. Een 'Unie' als belichaming van
de oppermacht De Republiek der
Verenigde Nederlanden, alle kleine soe-
vereine gebieden bij elkaar, zou echter
een constante staatkundige ontwikkeling
doormaken en bereikte nooit een defini-
tief afgeronde status.
-ocr page 16-
hankelijke belastingheffing. Volgens
Fruin' was de vrijdom van de Hollandse
belastingen "het meest zichtbare kenmerk
van de betrekkelijke zelfstandigheid van
IJsselstein". De contributie aan de
Generaliteit vond wel plaats tijdens de
Opstand (1585-1749) en daarna, maar ver-
zet hiertegen bleef bestaan. Dit verzet is
het gevolg van de aard van de semi-soeve-
reiniteit en neigt naar een vorm van perso-
nele soevereiniteit onder de Oranjes.
Opmerkelijk is dat de heren regenten
deden alsof de Baronie een 'generaliteits-
land' was. Dat was een zeer interessante,
maar misplaatste opvatting.
Generaliteitslanden waren gebieden die
na de Vrede van Munster (1648) formeel
aan de Republiek waren gehecht en
onder rechtstreeks gezag van de Staten-
Generaal bleven staan. De Baronie zou
een heel klein generaliteitsland genoemd
kunnen worden omdat Willem II (1626-
1650) bij akte van 12 mei 1650 de leen-
roerig-heid van Leerdam en IJsselstein
aan de Staten van Holland had erkend.
Dit betrof echter uitsluitend de opvolging
van koning Filips II als graaf van
Holland. De leenroerigheid van
IJsselstein is nooit verkocht'.
De Baronie rond 1550
Willem van Nassau (1533-1584), 'Vader
des Vaderlands', was de neef van René
de Chalon (1519-1544), die nakomeling
was van Jan V, graaf van Nassau van
Breda. René was ook de enige erfgenaam
van de rijke Filips de Chalon, die hem
onder andere het Franse vorstendom
Orange had nagelaten.
Op 20 juni 1544 had de kinderloze René
de Chalon zijn testament gemaakt waar-
in hij alles, ook de titel 'Prins van Oranje'
aan de jonge Willem vermaakte, met de
bepaling dat wanneer deze bij zijn over-
Baronie, zoals Monaco, San Marino en
Andorra. De soevereiniteit van staten is
door instelling van bovennationale orga-
nen sterk ingekrompen en er rest nog
slechts onafhankelijkheid binnen een
beperkte sfeer die niet dan krachtens
eigen wil verder beperkt kan worden.
Van rechts soevereiniteit is sprake wan-
neer het gezag van het recht onafhanke-
lijk van het staatsgezag bestaat, zodat een
staat (eventueel tegen zijn wil) aan het
recht onderworpen is. Tegengesteld hier-
aan is staatssoevereiniteit: een staat is
boven het recht verheven; de volledige
soevereiniteit berust bij het staatsgezag .
Een belangrijke vraag is of de term soe-
vereiniteit in zijn algemeenheid met
terugwerkende kracht mag worden
gebruikt en zo ja, tot wanneer. Het lijkt
erop dat dat tot aan het eind van de
middeleeuwen mag gebeuren. In de peri-
ode daarvoor is soevereiniteit een te
moderne term om te gebruiken omdat de
staatsgedachte nog niet ontwikkeld was.
Liever spreken historici van 'vrijheid' of
'universitas' (vrije gemeenschap). De ter-
men vrijstad, vrijplaats of vrije heerlijk-
heid komen uit dit gedachtegoed en heb-
ben de tijd van de Republiek kunnen over-
leven.
In eerste instantie maakten die halfsoeve-
reine staatjes deel uit van de Noordelijke
Nederlanden, als onderdeel van de auto-
nome gewesten. De bezitters waren
immers in dienst waren van de
Republiek als Staat. Zo waren de stad-
houders van Oranje hoge ambtenaren
van Staat, maar met een eigen, erfelijk, ja
zelfs semi-vorstelijk karakter. Deze band
met de Staat was niet geheel duidelijk,
zoals blijkt uit het verzet tegen de
belastingheffing door de Generaliteit (de
soevereine macht van de Algemene
Staten die vanaf 1585 geëist werd. In
principe was er in elk staatje een onaf-
-ocr page 17-
recht hebben op de titel. Kort na het
huwelijk werd die zoon geboren, Filip
Willem (1554-1618), wiens levenslot
direct met de beginfase van de Opstand
lijden geen kinderen zou nalaten, zijn
oudste broer of diens nakomelingen zou-
den erven. Als er geen mannelijke erfge-
namen van Willem's vader (Willem de
Rijke, 1487-1559) meer waren, zouden de
vrouwen erven. Dit was in tegenspraak
met het zogeheten 'fideï-commis'(erfstel-
ling over de hand, onvervreemdbaar
stam- of familie-erfgoed) van zijn voorou-
ders, waarin werd bepaald dat vrouwen
uitgesloten waren van erven. Drie jaar
nadat Willem I, prins van Oranje
Nassau, met Anna van Buren-Egmond
was getrouwd maakte zij een testament
met een bepaling van fideï-commis .
Anna was de rijke erfgename van de van
Egmonds, die onder andere de Baronie
van IJsselstein bezaten . Willem I en
Anna maakten in 1552 de laatste 'blijde
inkomste' mee die in IJsselstein zou
plaatsvinden. Na haar vroegtijdige dood
in 1558 gingen al haar bezittingen over
op haar zoon Filips Willem en dochter
Maria van Nassau. In 1560 werd van
overheidswege bepaald dat een fideï-com-
mis, voortaan tot twee generaties beperkt
moest blijven. Deze erfstellingen, die
vaak met elkaar strijdende bepalingen
bevatten, maakten de erfenis voor toe-
komstige generaties erg ingewikkeld.
De Baronie na de dood van Willem
van Oranje
Nadat de 'Vader des Vaderlands' op 10
juh 1584 door Balthasar Gerards in Delft
was doodgeschoten was er in IJsselstein
een merkwaardige situatie ontstaan. Ook
al had Willem zich bij gelegenheden
'baron van IJsselstein' genoemd, in wer-
kelijkheid had hij geen recht op die titel
omdat die in mannelijke lijn erfelijk was
binnen het geslacht Egmond. Omdat
Willem met erfdochter Anna van Buren-
Egmond uit dat geslacht was getrouwd
zou alleen een zoon uit dat huwelijk
tegen Spanje was verbonden. FiKp
Willem van Nassau was de eigenlijke
baron van IJsselstein, maar tot zijn vol-
wassenheid in 1572 zouden zijn ouders
voogd over zijn goederen blijven. Filip
Willem kreeg ook een zus, Maria. De
geschiedenis gooide roet in het eten:
Anna stierf al in 1558 en Filip Willem
werd in 1567, nog voor zijn volwassen-
heid, naar Spanje ontvoerd waar hem
strengkatholieke mores werden bijge-
bracht. Willem I, inmiddels protestants
geworden, hertrouwde drie keer, maar de
kinderen uit die huwelijken (onder ande-
re Maurits en zijn halfbroer Frederik
Hendrik) hadden geen geboorterecht als
baronnen of graven. Bovendien waren
tussen 1568 en 1577 al zijn goederen,
waaronder ook de baronie van
IJsselstein, in beslag genomen en onder
beheer van Spaansgezinde edelen
-ocr page 18-
geplaatst. Willem I bleef optreden als
voogd van Filip Willem. Na de moord op
haar vader nam Maria, die onder andere
in IJsselstein en Buren was opgevoed de
taak van voogd op zich. Op 14 augustus
1584 ontving zij van de Staten-Generaal
een machtiging tot de nalatenschap van
het Huis van Buren (dus van moederszij-
Na hun huwelijk op 7 februari 1595 werd
Hohenlohe officieel gerechtigd als voogd
van Filip Willem en beschikte hij over de
nagelaten goederen van zijn schoonvader
Willem I. Maria bleef evenwel in naam
van haar broer de administratie over dit
goed voeren. Zij werd daarin behoorlijk
gedwarsboomd door haar halfbroer
Maurits, een uitstekend militair, die de
Staten-Generaal door zijn militaire
prestaties kon manipuleren. Zo voerde
hij eigenmachtig een eigen bestuur in
over stad en Baronie van Breda, terwijl
dit tot het vaderlijk erfgoed van Filip
Willem behoorde . Filip Willem bleef tot
lang na de dood van zijn vader in Spanje
en kreeg pas in 1596 zijn vrijheid terug.
Hij werd in 1597 hersteld in zijn erfgoe-
deren. In 1601 stond hij aan zijn zus
Maria en zwager Filip van Hohenlohe de
inkomsten van zijn goederen in Holland
en Zeeland, met inbegrip van Buren,
Leerdam en IJsselstein, af Vermoedelijk
kreeg hij de Baronie weer in bezit na de
dood van Hohenlohe. Volgens Fruin
kwam er toen een nieuwe overeenkomst
tussen Filip Willem en Maria tot stand,
waardoor de eerste in het beheer van het
erfgoed van zijn moeder trad (en dus ook
de Baronie van IJsselstein kreeg) en de
laatste met een rente ten laste van die
goederen schadeloos werd gesteld. Hij
werd op 23 oktober 1608 ingehuldigd als
graaf van Buren, terwijl hij die titel al
sinds 1558 voerde. In dat jaar bevestigde
hij ook de privileges van IJsselstein, te
zien als een 'blijde inkomst' op afstand,
omdat hij in Breda verbleef .
Terwijl Filip Willem de officiële baron op
afstand was, speelde zijn halfbroer
Maurits de hoofdrol van nabij. Maurits
had met zijn broer Frederik Hendrik al
dikwijls met Maria geruzied over de erfe-
nis van hun vader. Maria had zich altijd
pal achter haar volle broer Filip Willem
de), waaronder Buren, Leerdam en
IJsselstein vielen. Zo werd zij vrouwe van
IJsselstein. Al begin 1579 was zij samen
met haar vader Willem van Oranje opge-
treden bij het bepalen van belastingen
voor IJsselstein (uit naam van haar
broer). Ze bleef vrouwe van IJsselstein
tot haar huwelijk met Filip van
Hohenlohe en was in IJsselstein geliefd.
-ocr page 19-
geschaard. Maurits ging er onterecht
vanuit dat het fideï-commis van René
van Chalon met de dood van zijn vader
was afgelopen. De ruzie met zijn oudere
broer werd op 27 juni 1609 door bemid-
deling van zeer aanzienlijke heren bijge-
legd: de twee broers zagen af van de
bepalingen van erflating over de hand
door René van Chalon en Anna van
Buren-Egmond en verdeelden de rijkdom
en de goederen onderling, waarbij Filip
Willem de goederen die onder Spaanse
heerschappij waren kreeg.
Maria overleed in 1616, FiHp Willem in
1618; beiden lieten geen kinderen na.
Maurits eigende zich alle rechten toe via
de Staten-Generaal, die nu de soeverein
van het land geworden was. Al in 1603
had Maurits de Domeinraad in Buren
opgericht, die de soevereine rechten
namens de baron moest uitvoeren. De
opvolger van de Domeinraad in Buren
was de in Den Haag samengestelde
Nassause Domeinraad. De Nassause
Domeinraad bleef de gedelegeerde soeve-
reiniteit uitoefenen tot en met 1731.
Omdat de titel van baron niet gecodifi-
ceerd was, dat wil zeggen: in geen enkele
wettekst was opgenomen, kon Maurits
de titel zonder gevolgen 'erven' van zijn
halfbroer. De titel bleef erfelijk, maar de
voorwaarden werden door Maurits gedic-
teerd. Toen Maurits in 1625 ook zonder
wettige nakomelingen stierf ging de titel
over op zijn jongere halfbroer, Frederik
Hendrik, de laatst overgebleven erfge-
naam van Willem van Oranje in rechte
lijn, maar evenals Maurits zelf zonder
een verbinding met het Huis Egmond.
In zijn testament had Maurits bepaald
dat indien Frederik Hendrik geen zoon
zou nalaten, hij in het erfrecht zou wor-
den gepasseerd ten gunste van Ernst
Casimir van Nassau-Dietz, de zoon van
een jongere broer van Willem van Oranje
en stadhouder in Friesland.
Verdere dynastieke problemen
Officieel volgde Frederik Hendrik zijn
halfbroer op in april 1625, nadat hij
Maurits nog kort voor diens dood beloofd
had met Amalia, gravin van Solms-
Braunfels te trouwen en zo de kansen op
voortzetting van de Oranjedynastie te ver-
groten. Het echtpaar kreeg negen kinde-
ren, waaronder Willem II en Louisa
Henriëtta. Willem II (1626-1650) zou
zijn vader opvolgen en de dochters
moesten alle politiek voordelige huwelij-
ken sluiten. Dit was een wankele basis
voor de Oranjedynastie: als Willem II
zonder nakomelingen zou overlijden,
zouden de echtgenoten van de dochters
aanspraken op de Oranjemacht kunnen
maken. Om deze problemen te overko-
men stelde Frederik Hendrik een nieuw
fideï-commis in: wanneer zijn zoon geen
mannelijke erfgenamen zou krijgen, erf-
den de mannelijke nakomelingen van
zijn oudste dochter. Kreeg zij ook geen
zoons, dan kwamen de respectievelijke
volgende dochters in aanmerking
Frederik Hendrik is nooit in IJsselstein
geweest en verliet zich op informatie van
zijn drost aldaar en de Nassause
Domeinraad. Hij was vooral een militair
en politicus die afwisselend op het slag-
veld en in de Hofstad te vinden was. Hij
overleed in 1646, een jaar voordat de
Vrede van Munster werd gesloten. De
band met IJsselstein was gering: de don-
gratuit van fl. 15.000,00 werd door de
Baronie pas op 22 juni 1638 betaald.
Erbij werd koeltjes vermeld dat de prins
noch bij het aanvaarden van de regering
(1625), noch bij zijn trouwen (1625),
noch bij de geboorte van zijn zoon
(1626) geschenken kreeg. Een bedank-
-ocr page 20-
adellijk weduwegoed) erfgename van het
goed van Frederik Hendrik, waaronder
de Baronie viel. Op 23 februari 1651 volg-
de een machtiging van de 'princesse roy-
ale' aan Arent van Dorp, drost van
IJsselstein, om in naam van de jonge
prins van Oranje bezit te nemen van de
stad en Baronie van IJsselstein: .
briefje vanuit het leger volgde op 12
augustus 1638. Frederik Hendrik stierf
in 1647 en werd opgevolgd door zijn
zoon Willem II die trouwde met Maria
Henriëtta Stuart. In 1650 werd een zoon
geboren: Willem Hendrik.
Willem II was heer en baron van
IJsselstein van maart 1647 tot zijn vroege
Op 24 oktober 1662 vroeg Amalia
namens haar kleinzoon aan de Baronie
om een bede. Op dit verzoek werd door
de regenten van de Baronie op 7 april
1664 besloten aan Willem III een don-
gratuit van fl. 15.000,00 te schenken.
Willem III begon zijn regering op 25
oktober 1668; op die dag volgde een aan-
schrijven van Amalia dat de prins volwas-
sen was geworden en de administratie en
regering van zijn goederen zelf zou aan-
vaarden. Bij die gelegenheid werd tevens
besloten dat de jaarhjkse fl. 3.000,00
contributie aan de Generaliteit, die sinds
1585 was betaald, zou worden opgeschort
(dit zou tot en met 1697 zo blijven; de
dood in november 1650. Evenals zijn
vader had deze krijgszuchtige
Oranjeprins geen enkele bemoeienis met
de Baronie en zal hij zich op zijn drost
hebben verlaten. De dongratuit van fl.
15.000,00 werd op 21 juni 1647 door de
Baronie betaald, een bedankbriefje van 4
juH 1647 volgde. Niet bekend is of hij
een testament naliet.
Amalia van Solms v/erd voogdes van haar
kleinzoon Willem Hendrik (1650-1702),
de latere Willem III, die op 14 november
1668 volwassen werd en in de rechten
van zijn overleden vader trad. Willem
Hendrik was tot die tijd 'Kind van Staat,'
maar officieel wel baron van IJsselstein.
Amalia was als douairière (beheerder van
-ocr page 21-
aan de kant van de Oostenrijkse keizer.
In 1700 beloofde hij de kant van
Oostenrijk te kiezen in de ophanden
zijnde Spaanse Successieoor-log, waar-
voor hij 'beloond' werd met het koning-
schap in Pruisen. Op 18 januari 1701 werd
hij in Koningsbergen gekroond.
Ondertussen had Willem III in 1695 zijn
laatste testament laten opstellen, waarvan
de inhoud voorlopig geheim bleef Een
maand daarvoor had hij een bedankbrief
aan, toen nog, keurvorst Frederik
geschreven, voor geleverde huurlingen
uit Brandenburg. De koning eindigde
zijn briefje met de belofte dat de keur-
vorst in de toekomst zijn dankbaarheid
zou merken.
De gebeurtenissen in 1702
Op 19 maart 1702 overleed Willem III in
Kensington aan de gevolgen van een val
van zijn paard. Het nieuws werd pas vier
dagen later in de Republiek bekend en
de heren Staten-Generaal wierpen zich
direct op als zijn executeurs-testamen-
tair. Maar de opportunistische
Pruisische koning Frederik I had al een
tijdje rekening gehouden met het even-
tuele overlijden. Twee dagen nadat het
nieuws in Berlijn bekend was geworden
ontvingen de Staten-Generaal een al in
1701 geschreven nota waarin de aanspra-
ken van de koning bekend werden
gemaakt. De beambte die deze nota
kwam overhandigen was Wolfgang
baron von Schmettau, Geheimraad van
de koning, en van 1690 tot 1711
Pruisisch gezant in de Hofstad. Von
Schmettau had al in oktober 1701 zijn
instructies ontvangen om bij eventueel
overlijden van Willem III zijn maatrege-
len te treffen. In de nota verzocht zijne
majesteit in kennis gesteld te worden
van alle besluiten die de heren Staten-
Generaal zouden nemen in verband met
contributie over de jaren 1698-1701 werd
met terugwerkende kracht in 1702
betaald, doch niet zonder protest). Een
bedrag van fl. 4.000,00 werd op 29
december 1677 door de Baronie aan hem
geschonken bij gelegenheid van zijn
huwelijk met Maria II Stuart van
Engeland. Op 18 februari 1691 volgde
nog eens fl. 6.000,00 omdat hij koning
van Engeland was geworden .
De relatie tussen Baronie en baron mag
in deze tijd veel beter worden genoemd
dan in de tijd van zijn drie voorgangers,
ofschoon Willem III zijn erfgoed ook
nooit heeft bezocht. Na de Franse inval
van 1672 was men de algemene misère
zat en deed men een beroep op Willem
III om als sterke man op te treden. In
1675 mocht IJsselstein zich verheugen in
de eerste, zeer uitgebreide algemene poli-
tieverordening die orde op zaken moest
stellen. In dat jaar overleed Amalia van
Solms. Willem III vertrouwde op zijn
trouwe Domeinraden en drosten die in
de Baronie een uitgebreid netwerk met
de protestantse bestuurselite onderhiel-
den. Nadat Willem III geheel door zijn
werkzaamheden in Engeland in beslag
werd genomen (waar hij in 1689 koning
werd) groeide de macht van deze beamb-
ten nog en nam de positie van de stadhou-
der-koning-baron voor de IJsselsteiners
steeds mythischer vormen aan.
De situatie zag er rond 1700 dreigend uit
voor de Republiek in zijn geheel en de
Oranjedynastie in het bijzonder. Een zus
van Willem II, Louise Henriëtte van
Oranje, was in 1646 getrouwd met
Frederik Willem, keurvorst van Branden-
burg, de 'Grote Keurvorst van Pruisen'.
In 1657 werd hun zoon geboren:
Frederik van Hohenzollern. Hij was een
opportunist die zijn kansen op de troon
geduldig afwachtte. In 1688 kwam hij als
keurvorst aan de macht en schaarde zich
-ocr page 22-
koning de gehele erfenis in bezit te
nemen en verzocht de heren Staten-
Generaal hem hierin behulpzaam te
zijn. Ook de Staten van Holland ontvin-
gen een gelijkluidende nota met het ver-
zoek de goederen van Willem III in
beslag te nemen, koning Frederik als
leenheer van het Oranjegoed te erken-
nen en de Domeinraad op te dragen
alleen de gezant van nieuws op de hoog-
te te houden.
Alleen met het fideï-commis schuilde
een adder onder het gras die de zaak
ruim dertig jaar zou traineren.
De eisen van Frederik I kwamen in een
tijd dat oorlog dreigde. Daarom waren
de Staten-Generaal niet genegen belang-
rijke gebieden en rechten in hun land
zomaar op te geven. De Spaanse
Successieoorlog brak juist in deze tijd
uit en nam de gehele regering van
Frederik I van Pruisen (1701-1713) in
beslag.
Was Frederik I van Pruisen erfgenaam
via de vrouwlijke lijn (zijn moeder was
de zus van Willem II) of werd het testa-
ment van Maurits uit 1625 van kracht,
nu de directe lijn van erfopvolgers van
Frederik Hendrik via Willem II en
Willem III ophield. Dan kwam Ernst
Casimir (1573-1632), stadhouder van
Friesland, en via erfopvolging diens
achterkleinzoon Johan Willem Friso
(1687-1711) die was getrouwd met Marie-
Louise van Hessen-Kessel als erfgenaam
in aanmerking. Zijn vader Hendrik
Casimir was al in 1696 overleden maar
zijn moeder Henriëtte Amalia van
Anhalt Dessau (1666-1726) werd direct
na de dood van Willem III in beslag
genomen door de erfeniskwestie. Nadat
het testament op 8 mei 1702 in aanwe-
zigheid van Von Schmettau werd geo-
pend, bleek dat Johan Willem Friso door
Willem III tot universeel erfgenaam was
het overlijden van de koning-stadhouder
Willen III, zodat hij als erfgenaam de
uitvoering zou kunnen helpen bevorde-
ren. Koning Frederik stelde dat hij de
enige wettige erfgenaam van Willem III
was "door de nauwe verwantschap in
graad en bloed, en in het bijzonder van-
wege de testamenten van prins René de
Chalon-Orange en van prins Frederik
Hendrik van Oranje, en vanwege het
eeuwige fideï-commis van het Huis
Oranje zoals dat door genoemde testa-
menten is bepaald". Omdat deze testa-
menten destijds door het bevoegde soe-
vereine gezag waren bekrachtigd was het
onbetwistbaar dat Frederik de enige en
universele erfgenaam was.
Von Schmettau had volledige volmacht
gekregen om in de naam van zijn
-ocr page 23-
benoemd. Het bezwaar dat hier direct
tegenin werd gebracht was dat het testa-
ment uitsluitend de goederen betrof
welke Willem III en zijn vader tijdens
hun leven hadden verworven. Maar het
goed dat van René de Chalon afkomstig
was, vermeerderd met dat van Willem
van Oranje, met daarbij inbegrepen de
nalatenschap van Anna van Buren-
Egmond, was opnieuw door Frederik
Hendrik (de grootvader van koning
Willem III) met een fideï-commis belast,
waardoor de bepalingen van de testa-
menten van Filip Willem en Maurits
geen kracht meer bezaten. Frederik
Hendrik had immers bepaald dat wan-
neer de rechte lijn van zijn zoon was uit-
gestorven, wat nu dus het geval was, de
nakomelingen van zijn oudste dochter,
de moeder van Frederik, in de nalaten-
schap zou opvolgen. De erfenis was dus
omstreden. Bovendien lijfde de Franse
koning het prinsdom Orange in; Groot-
Brittannië vorderde de juwelen van de
koning omdat die bij de 'Stuart-erfenis'
hoorden, en de Staten-Generaal weiger-
den te voldoen aan het verzoek van de
overleden stadhouder om die waardig-
heid over te dragen op zijn Friese neef.
Amalia kreeg als voogdes van Johan
Willem Friso te maken met de succes-
siestrijd. Toen Johan Willem Friso in
1707 meerderjarig werd trok zijn moe-
der zich terug in Dietz, waar zij groten-
deels op kosten van haar zoon leefde. Bij
de dood van haar zoon in 1711 verwacht-
te ze tot regentes te worden benoemd en
vertrok ze direct naar het hof in
Leeuwarden. De Staten van Friesland
gaven echter de voorkeur aan de geliefde
Maria-Louise, echtgenote van Johan
Willem Friso, en moeder van de nog
ongeboren Willem IV, waarop zij terug-
keerde naar Dietz en een zo verkwisten-
de staat voerde dat de hertog van
Hessen-Kassel haar een proces aandeed.
Kort daarna overleed koning Frederik,
die in zijn laatste jaren werd dwarsgeze-
ten door zijn platvloerse zoon Frederik
Willem, die hem opvolgde.
IJsselstein Pruisisch?
Na de vroegtijdige dood van Willem III
werd de uitoefening van de soevereine
rechten en de rechtspraak van het leen-
hof in appèl tot en met 1731 voortgezet
door de Nassause Domeinraad; het
beheer van de Nassause bezittingen viel
tussen mei 1702 en 1712 aan de Staten-
Generaal als executeurs-testamentair van
de testamenten van Frederik Hendrik en
Willem III (volgens het laatste testament
van 1695), waarna die bezittingen onder
voogdij schap kwamen van Karel
Lodewijk landgraaf van Hessen-Kassel en
zijn dochter Maria-Louise van Hessen-
Kassel. Dat voogdijschap duurde van sep-
tember 1712 tot juni 1731. Zoals gemeld
had ndertussen koning Frederik I van
Pruisen op 6 april 1702 officieel
IJsselstein in bezit genomen, waarna een
proces begon dat tot 1732 duurde. Deze
inbeslagname bleek echter alleen in
woorden kracht te bezitten en was niet
effectief Een week na de brutale opei-
sing van IJsselstein door Von Schmettau
ging het stadsbestuur in op het verzoek
van prinses Amalia om alles bij het oude
te laten tot er uitsluitsel zou komen van
de Staten-Generaal over de kwestie van
de erfenis. Die beslissing viel in mei
1702, toen de erfenis werd opgesplitst in
een deel dat met de verschillende fideï-
commissen te maken had (waaronder de
Baronie) en een deel waar vrij over kon
worden beschikt. Voorlopig werd Johan
Willem Friso als erfgenaam beschouwd
en werd het beheer met instemming van
koning Frederik aan de Nassause
Domeinraad overgelaten. Johan Willem
-ocr page 24-
Frederik I door zijn boerse zoon
Frederik Willem gingen de Pruisische
bezittingen in de Republiek een donkere
toekomst tegemoet. Na zijn troonsbestij-
ging kwam de vorst naar Den Haag waar
hij het Hof aan het Noordeinde betrok,
niet om de erfeniskwestie af te handelen,
maar om de kostbare bezittingen aan te
wijzen waarmee hij zijn collectie in
Berlijn wilde aanvullen . Pas na twintig
jaar onderhandelen werd er een Traktaat
van Partage (verdeling) opgesteld, dat in
Berlijn op 14 mei 1732 en in Dieren op 16
juni 1732 werd onderte-kend en geratifi-
ceerd respectievelijk in Berlijn op 30 mei
en in Dieren 30 juni 1732. Artikel 7
bepaalde dat Oranje al zijn bezittingen in
vol eigendom mocht behouden, afgezien
van de huizen Honselaarsdijk, Ter
Nieuburch bij Rijswijk en het Hof in het
Noord-einde, inclusief onderhoudskosten
en de rijke bibliotheek van het Oude Hof
De Staten-Generaal rafificeerde het ver-
drag pas in januari 1734. IJsselstein is
dus maar een week door Pruisen bezet
Friso was getrouwd met Maria-Louise
van Hessen-Kassel, en toen iiij in 1711
verdronk kwam zijn nog ongeboren
zoon Willem Carel Hendrik Friso van
Oranje Nassau in aanmerking als baron.
Deze Willem werd later stadhouder
Willem IV. Met de opvolging van
Wat is een Baronie?
In de zeventiende eeuw bleef het platteland hier en daar een lappen-
deken van halfsoevereine staatjes en min of meer vrije of hoge heer-
lijkheden die onder de noemer van 'autonomie' mogen worden gevat.
Andere Baronieën ten tijde van de Republiek waren: in Zuid-Holland
de Baronieën Liesveld en Asperen; in Gelderland de kleine Baronie
van Acquoy, de Baronie Wisch, de Baronie van Cendt, Erlecom,
Appeltern en Altfors; in Staats-Brabant de grote Baronie van Breda
(sinds de zestiende eeuw), de Baronie van Kranendonk (Maashees,
Soerendonk en Budel) en de Baronie van Hees. Graafschappen:
Zutphen, Leerdam, Buren, Culemborg, 's-Heerenberg en Megen.
Daarnaast was er het grote Markiezaat van Bergen op Zoom. De ste-
den en landen van Cuyck en Ravenstein waren van de Duitse keur-
vorst van de Palts, Bokhoven was van de prins-bisschop van Luik.
Vianen was een vrijstad onder de Brederodes. Het stadje Batenburg
had een eigen status en sloeg tot in de zeventiende eeuw eigen mun-
ten. Grave had ook een eigen status met bepaalde soevereine rech-
ten. Anholt was een Rijksleen en het eiland Ameland kende zijn eigen
halfsoevereine heren. De status van Borculo en Lichtenvoorde was
betwist.
-ocr page 25-
geweest, maar hangende het proces is
alles bij het oude gebleven.
Maria-Louise was officieel regentes voor
de duur van haar leven per 26 juni 1731,
na autorisatie door haar zoon Willem
IV . Volgens Jagtenberg vond er na het
meerderjarig worden van Willem IV op i
september 1729, een scheiding plaats van
de bezittingen en het beheer daarvan tus-
sen hem en zijn moeder'. In ruil voor
IJsselstein en Zevenbergen stond Maria
Louise het haar bij huwelijksakte als dou-
arie gegeven Dietz en Beilstein af aan
haar zoon. De Baronie was vanaf dat
moment 'douarie': adellijk weduwegoed.
Alle ambtenaren en regenten van stad en
Baronie moesten bij benoeming de eed
van trouw aan haar zweren. Zij heeft de
Baronie als zodanig uit naam van haar
zoon, na diens plotselinge dood op 22
oktober 1751, op eigen gezag beheerd tot
haar dood op 9 april 1765. De soevereine
rechten werden in deze periode niet uit-
geoefend omdat de soevereine baron zelf
het beheer uit handen had gegeven. Toch
bleef er een probleem wie nu precies de
soeverein mocht worden genoemd. Zo
werd Willem IV in 1748 nog baron
genoemd! . Ook de dongratuit werd nog
gewoon door de Baronie voldaan: op 3
maart 1732 schonk de Baronie 1000
dukaten of fl. 5000,00 aan Willem IV bij
het aanvaarden van de regering; een
bedankbriefje volgde op 11 maart. We
mogen in hem vanwege zijn geboorte-
recht als man de echte baron zien,
ofschoon de titel vanaf het huwelijk van
Willem van Oranje met Anna van
Egmond rare genealogische bokkenspron-
gen had gemaakt. Desondanks werd zijn
De Pruisische
gebieden tussen
i688 en 1807.
-ocr page 26-
moeder steeds meer de persoon aan wie
de inwoners zich richtten om juist die
soevereine rechten te laten gelden.
De Pruisische bezetting duurde van 1787
tot 1795 en ging over in een Franse
bezetting. In 1795 kon de straatjeugd zin-
gen: 'Hop Marjanneke, stroop in't kanne-
ke, laat de poppetjes dansen: eertijds was
de Pruis in't land en nu die kale
Fransen.'
Bijlage 1
Kopie van een brief van Amalia van Anhalt-Dessau, moeder en voog-
des van prins Johan Willem Friso, aan de drost van Ijsselstein, over
de nalatenschap van wijlen Willem III. Den Haag, 4 april 1702. (OAIJ,
invnr. 176)
Copia.
Amelia bij der gratie Cods princesse tot Nassau, geboren vorstinne tot
Anhalt, hertoginne tot Saxen, Engern ende Westphalen, gravinne tot
Ascaniën, Katzenellebogen, Vianden, Dietz ende Spiegelberg, vrouwe tot
Zerbst, Bernburg ende Beilsteijn, baronesse van Liesveld etc, douariere
ende voogdesse.
Weigebooren, veste, besonders goede vriend.
Ofwel den heere prince johan Wilhelm Friso van Nassauw, erfstadhouder
ende kapiteijn generaal van Vriesland ende stadhouder ende kapitein
generaal van de stad Croeningen ende Ommelanden, onsen vriendelijken
lieven soone, bij het droevig ende ontijdig afsterven van sijne koninklijke
majesteijt van Groot Brittagne, hoog loof ijker memorie, ontwijffelijk
bevonden sal werden in de naarlatenschap van hoogstgedagte sijne
koninklijke majesteijt voor allen an dezen geregtigd te sijn, soo hebben wij
egter gemeijnd dat omme in desen met ordre ende fundament te procede-
ren men vooraf behoorde te wagten tot dat men soude hebben geweten
hoedanig meer hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt over sijne succes-
sie soude mogen hebben gedisponeerd, dan berigt sijnde dat des onaange-
sien de ministers van sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen niet alleen
albereijds getragt hebben de facto possessie te nemen van verscheijden
goederen tot deselve naarlatenschap specterende, maar dat desselfs extra-
ordinaris envoijé alhier in Den Hage bij memorie aan haar hoog mogende
gepresenteerd ten dien eijnde ook albereids assistentie heeft versogt.
Soo hebben wij mede niet konnen ledig staan het hoog belang van onsen
voornoemde vriendelijken lieven soone omtrent de voornoemde successie
bij memorie aan hoog gemelde haar hoog mogende te representeren en
-ocr page 27-
voor te dragen, waarop daarnaar voorgaande deliberatie is goedgevonden
ende verstaan dat copije van de voors. onse memorie gesteld sonde weden
in handen van heeren gedeputeerden omme nevens de voors. memorie
van den heere extraordinaris envoijé van Pruijssen op het voors. subject
den 2^en der voorleden maand overgeleverd te visiteren, examineren ende
van alles rapport te doen.
Alle het welke wij U welgeboorene bij desen wel hebben willen bekendma-
ken, in dat vaste vertrouwen ende die sekere verwagting dat voor soo veel
aangaat de stad ende Baronnije van Isselsteijn, onder anderen mede bij
meer hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt met der dood ontruijmd
ende naargelaten die voorsienige sal werden gedaan dat alles gehouden
ende gelaten moge worden in sijn geheel ter tijd ende wijlen toe sal kon-
nen werden geweten hoedanig de successie van meer hoogstgedagte
koninklijke majesteijt volgens desselfs dispositie, als andersins, sal moeten
werden gereguleerd. Waartoe ons verlatende, beveelen wij U welgeboorene
in Cods heijlige protectie.
's-Cravenhage den ^en april
1702.
(Onder stond:}
U welgeborene dienstwillige goede vriendin.
(Ende was onderteikend:)
A. Furstin za Nassau.
(Het opschrift was:)
Den welgebooren vesten, onsen besonders goede vriendJohan baron de
Lillienburg, drossaert der stede ende baronnije van Isselsteijn tot
Isselsteijn.
Bijlage 2
Kopie van het antwoord van het ad hoc baroniebestuur aan prinses
Amalia, met extract van de gebeurtenissen op 6 april 1702.
Donderdag den Tjen april 1702.
De hoog welgebooren heer Johan baron de Lillienburg, drossard der stad
ende baronnije van Isselsteijn, d'heeren schout, borgemeesteren ende sche-
penen der stad ende lande van Isselsteijn, hebbende doen convoceren op
den stadhuijse, heefi aan deselve gecommuniceerd de missive van haare
hoogheijd vrouwe Amelia, bij der gratie Cods princesse tot Nassauw,
gebooren vorstinne tot Anhalt etc. etc, douariere ende voogdesse van den
heere prince Johan Wilhelm Friso van Nassau, erfstadhouder ende kapi-
teijn generaal van Vriesland etc.
Aan sijn hoog welgeboorene.
Den 4en deses geschreven in 's-Cravenhage nopende de pretensie der suc-
cessie van hooggemelde heere prince in de naarlatenschap van wijlen sijne
koninklijke majesteijt van Croot Brittagne, glorieuzer gedagtenis, ten eijn-
de alles alhier gehouden ende gelaten mogte werden in sijn geheel, ter tijd
ende wijle sal konnen werden geweten hoedanig de voors. successie vol-
-ocr page 28-
gens de dispositiën van meer hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt, als
andersins, sal moeten werden gereguleerd.
Is naar deliberatie goedgevonden de voors. missive te doen enregistreren
ende extract deses aan hooggemelde heere drossard ter hand te stellen om
aan hooggedagte haare hoogheijd overgesonden te werden.
Het extract hiervan aan d'heere drossard op den voors. ijen april ter hand
gesteld.
Wjjohan, baron de Lillienburg, drossard, dijk-graaf ende stadhouder van
den leenhove der stad ende baronnije van Isselstein; johan Marchand,
vice-rentmeester ende griffier van denselven leenhove in de voors. baron-
nije, mitsgaders schout der stad ende lande van Isselstein; Wilhem van der
Roest ende Franko van Meerland, borgemeesters; Wilhem de Ridder,
johan Vermeul, Henrik Beijen, Hermannus Kip [doorgehaald: Willem
Verhoeven, absent], Karel Kok, schepenen, ende Wilhem Nagge, secretaris
der stad ende lande voors., door welgemelde heere drossard ten fine nabe-
schreven geconvoceerd sijnde, doen kond ende certificeren mits desen, dat
op huijden dato onderschreeven des voornoens omtrent de klokke tien
uuren door den heere doctor Robbert Eichman ende den heere Lucas Cex,
rekenmeester[s] van sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen ambagtska-
mer tot Kleve ten overstaan ende presentie van ons allen sijn vertoond
ende afgelesen, eerstelijk een originele volmagt onder hoog gedagte sijne
koninklijke majesteijt van Pruijssen hooge hand ende segel in eventum
gegeven aan den heere Wolfgang baron van Schmettauw, geheijme raad
van hoogstgedagte sijne majesteijt, ende wegens denselven plenipotentiaris
bij d'hoog mogende heeren Staten-Ceneraal der Vereenigde Nederlanden,
de dato Orangienburg den 2oen october lyoi; ten tweeden een originele
acte van substitutie onder de eijgen hand ende pitsier van welgemelde
heere baron van Schmettauw de dato 's-Cravenhage den 28en meert
tyoi, in kragte van dewelke genoemde heere doctor Eichman was gesub-
stitueerd om sig te vervoegen ter plaatse daar gelegen sijn de goederen
dewelke uijt defidei commissaire substitutiën, soo de bovengemelde hee-
ren verklaren dat geïnsereerd sijn in de testamenten van wijlen de doorlug-
tigen heeren René de Chalon, ende Fredrik Hendrik, te beijde princen van
Orange, hooglofflijker memorie, ende nu vermits het allerdroevigst overlij-
den van sijne koninklijke majesteijt Willem de Derde, konink van Croot
Brittagne, prince van Orange, etc, glorieuser gedagtenis, gedevolveerd sijn
op hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt van Pruijssen ende op deselve
plaatsen uijt den name van hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt van
Pruijssen te aanvaarden alle deselve goederen, soo leen- ah allodiale ren-
ten ende actiën, gene uijtbesonderd, breeder naar inhoud van de opgemel-
de actens van volmagt ende substitutie respective, dewelke van woord tot
woord benevens dese sijn geregristreerd. Ende heeft de voorn, heer doctor
Eichman in den name van hoogstgedagte sijne koninklijke majesteijt van
Pruijssen in presentie van ons, hiermede cum omnibus requisitis ende
solemnitatibus, als deselve naar regten ende costumen alhier nodig sijn
mogen ende onder anderen met het doen openen ende weder sluijten van
de poort ende eenige deuren op het kasteel alhier, animo et corpore geno-
men ende met der daad aangeveerd de possessie van de stad, baronnije
-ocr page 29-
ende kasteel van Isselsteijn, met de dorpen van Benschop ende Noord-
Polsbroek daaronder behoorende, ende van de landerijen, renten ende
actiën eertijds gekomen sijnde van hoogstgedagte
princen René de Chalon ende Fredrik Hendrik d'Orange, beijde hoog-lof-
jlijker memorie, mitsgaders in alle de goederen, soo binnen dese baronnije
gelegen sijnde als andersins, aan de baronnije van Isselsteijn behoorende,
waar ende op wat plaatsen die mogen gelegen sijn, dewelke vermogens de
fideicommissen bij meergedagte twee heeren ende princen successivelijk
geordonneerd, alsnu door het beklaaglijk afsterven van sijne koninklijke
majesteijt van Groot Brittagne, glorieuzer memorie, gedevolveerd sijn op
hoogstegemelde sjne koninklijke majesteijt van Pruijssen.
Daarop de bovengenoemde heer doctor Eichman als gesubstitueerde voi-
magtiger verders verklaard heeft in de namen van hoogstgedagte sijne
koninklijke majesteijt van Pruijssen den heere drossard, dijkgraaf ende
stadhouder, vice-rentmeester ende griffier, officieren, secretarissen ende
andere bediendens der voors. stad ende baronnije te requireren, committe-
ren ende te continueren, gelijk dede in kragte deses, in de opsigte ende
bedieninge over dese stad, baronnije, kasteel, landerijen, goederen, domai-
nen ende administratie van justitie, ten eijnde dat alles wel mogte werden
geconserveerd, met verklaringe dat sijne koninklijke majesteijt van
Pruijssen, gelijk uijt de afgelesene volmagt te sien is, sijn genade verseker-
de ende dese stad ende baronnije bj de privilegiën ende geregtigheden ook
de bedienden in haare charges wilde continueren ende mainteneren. Alle
het welke wij verklaren geschied te sijn t'onser aller presentie ende alvo-
rens dat (onser wetens) 't sederd het afsterven van sijne mejesteijt van
Croot Brittagne, glorieuzer memorie, alhier eenige andere apprehensie
van possessie door ijmand is geschied.
t'Oirkonde hebben wij dese ondertekend ende het segel deser stad hieron-
der doen stellen, in Isselsteijn den Gen april
1702.
-ocr page 30-
Bijlage 3
Genealogisch overzicht
Jan V (de Rijke)
Craaf van Nassau
(14551516)
Elisabeth van Hessen
Hendrik III
['483-1538)
Franciska van Savoye
XX
Claudia de Chalon
Mencia de Mendoza
Wiltem de Rijke
(1487-1559)
Walburga van Egrrtond
juliana van Stolb«rg
Rtni de Chalon
|M'9-'W4)
Willem I
van Oranje Nassau
('533-'584)
—   Anna van Egmond
—    Anna van Saksen
XXX
Charlotle de Bourbon
xxxx
Looise de Cologny -
jan VI            Lodewijk Adoif
(1536-1606)
Elisabeth
n Leuchtenburg
Anna van Lothafingei
Fihp Willem
Baron van Ijsselstein
Prins van Oranje
(1554-1618)
Willem Lodewijk
van Nassau
{1560-1626)
Anna* van Nassau
Maurits             Anna*
van Nassau van Nassau
(1567-1625) (1562-1588)
Frederik Hendrik
van Nassau
(1584-1647)
Amalia van Solms
Braunfiels
EmsiCastmir
Stadhouder van
Friesland
(1573-1632)
Sofia Hedwig
van Brunswijk
Prinses
van Oranje Nassau
(1556-1616!
Eleonara de Bourbon Philipp von Hohenlohe
Hendrik Casimirl
Willtm Frederik
(1612-1640)
Stadhouder van
Friesland
(1613-1664)
Albertina
Agnes"
Willem II
(1626-1650)
Albertina
Agnes**
Louise Henriette
Frederik Wtllem
Maria Henrittta
Stuart
'Grote Keurvorst van
Pruisen'
Willem lil
Koning
Stadhouder
Frederik I
van Pruisen
(1657-1713)
Hendrik Casimtr
(1617-1696)
Maria
Stuart II
Henriette Amalia
van Anhalt Dessau
Frederik Willem
van Pruisen
(t 1740)
Johan Willem Friso
(1687-171!)
Marie Louise van
Hessen Kassei
Frederik II
van Pruisen
tti786)
Willem IV
van Oranje Nassau
[1711-1752)
Anna van
Hannover
Willem V
van Oranje Nassau
Laatste regerende baron
van Ijsselstein
(1748-1806)
Wilhelmina
van Pruisen
/
-ocr page 31-
Noten
1.     De belangrijl<ste algemene bron voor dit artil<el is W.A. Ridder van Rappard, 'De aanspraken van
Frederik I van Pruisen op de erfenis van de koning-stadhouder Willem lil' in Tijdschrift voor
geschiedenis, dl. 79-1, 1966. Hierin wordt de Baronie echter niet vermeld. De belangrijkste bron is
inv. nr. 176 van het oud-archief van IJsselstein, stukken betreffende de aanspraken op de nalaten-
schap van koning Willem III. Daarnaast is gebruik gemaakt van R.E. van Ditzhuyzen, Oranje-
Nassau: een biografisch woordenboek, Haarlem, 1992.
2.     J.M. van Winter, Ridderschap, Bussum, 1976_, p. 7.
3.     P.L. Nève, Het Rijkskamergerecht en de Nederlanden, Assen, 1972, p. 161-162.
4.    N.E. Algra e.a., Fockema Andreae's verwijzend en verklarend juridisch woordenboek, Groningen,
2001(12).
5.     R. Fruin, Inleiding op de 'Inventaris [van het Oud-Archief gem. IJsselstein],' in: Verslag omtrent
oude gemeente- en waterschapsar-chieven in de provincie Utrecht over 1892, Utrecht 1893, biz. 14.
6.    W. Frijhoff en M. Spies, 1650, bevlogen eendracht: Nederlandse cultuur in Europese context, Den
Haag, 1999, hoofdstuk Staatsbestel en bestuurscultuur, p. 86-87.
7.     De schrijver is niet in de gelegenheid geweest de bepalingen van het voor IJsselstein belangrijke
testament, dat volgens Van Rappard, p. 133, van 28 oktober 1554 dateert, te bekijken. Of hierin de
erfopvolging van de baron in mannelijke lijn is behandeld, is dus nog onbekend. Wellicht dat het
zich in het archief van de Nassause Domeinraad bevindt (Rappard geeft geen noot).
8.     Zie voor het enorme bezit van Willem van Oranje J.A.M.Y. Bos-Rops, 'De heerlijkheden van Willem
van Oranje,' in: Spiegel Historiael, april 1984, p. 187-194.
9.     Maria was vanaf haar geboorte gravin van Buren, zoals Filips Willem graaf van Buren was. De titel
van gravin was dus wel erfelijk in vrouwelijke lijn ofte gebruiken door de vrouw van de graaf Maria
van Nassau had als kind een min of voedster in IJsselstein, vergelijk de uitgavenpost in de
IJsselsteinse kapittelrekening van 1683 (het Utrechts Archief), die een lang leven heeft geleid:
"Aangezien door het overlijden van Maria Verhoeven, vroeger min van prinses Marie, die echtgeno-
te was van de edele Simon Vligerius, in zijn (latere) leven schout en secretaris van Leerdam, is
deze prebende komen te vaceren. Zijne hoogheid heeft deze nu vergund en begenadigd aan Anna
Vligerius, jongste dochtervan de voornoemde Maria Verhoeven, en dat haar leven lang, volgens
kopie authentiek van deze gunstverlening d.d. 29 juli 1662; vanaf 1663 in deze rekening versche-
nen. Totaal 120 pond, maar omdat Anna Vligerius is overleden hier als memoriepost gesteld."
10.   Van Ditzhuyzen, p. 180.
n. R. Fruin, 'De vrije heerlijkheden, gelegen in het grensgebied tusschen Gelderland, Holland en
Utrecht,' in: Verslagen en mededelingen der vereeniging tot uitgave der bronnen van het oud-
vader-landsch recht 8, nr. 5 (1933), bIz. 352 e.v.
12. Het is waarschijnlijk dat Filips Willem in 1616 met een Dongratuit werd vereerd. Vanwege
Benschop en Noord-Polsbroek werd op 11 augustus 1616 besloten om de (ongenaamde) prins van
Oranje, bij zijn eerste komst in Breda, met f 10.000,- te vereren. Dat het om deze prins gaat blijkt
uit een post in de IJsselsteinse gemenelandsrekening van 1617-1618 (oud-archief IJsselstein): "In
september 1616 is door wijlen burgemeester Cornelis Frerixsz. belegd 2000 Carolusgulden hoofd-
som, welk bedrag o.a. voor de quote van dit schoutambt is gebruikt ten behoeve van de f 10.000,-
die door de heerlijkheid aan hooggedachte wijlen de heer prins is vereerd; daarvan is betaald in
september 1618 f 100,- aan de weduwe en kinderen van de burgemeester, van de jaarlijkse rente
van 5 %." Filips Willem was op 20 februari 1618, dus binnen de termijn van de rekening, gestor-
ven.
-ocr page 32-
13- Het Utrechts Archief archief Baronie l)sselstein, inv. nr. 21: verkorte resoluties van het stadsbestuur.
14.   Idem.
15.   P. den Boer, Het huijs int Noorteijnde, Amsterdam, 1986, p. 73.
16.   Hoofdarchief Nassause Domeinraad, inleiding op de folia-inventaris.
17.   F.J.A. Jagtenberg, Marijke Meu 1688-1765: stam-moeder van ons vorstenhuis, Amsterdam, 1994, bIz.
130.
18.  Gelezen in een plakkaat in het Oranjemuseum in Buren.
ié^
Colofon
Uitgave
Stichting Historische Kring IJsselstein
nr. 101, maart 2003
Voorzitter
J.C.M. Klomp
tel (030) 688 28 52
Redactie
S. van Lexmond
Koperwiekweg 5
3403 ZT IJsselstein
tel (030) 656 00 28
e-mail sandra.van.lexmond@webbox.com
Druk
Libertas Grafische
Communicatie, Bunnik
ISSN
1384.704X
Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitga-
ven per jaar) en worden op de hoogte gehou-
den van de activiteiten. Nieuwe donateurs
kunnen zich aanmelden bij de penningmeester
waar tevens mutaties kunnen worden door-
gegeven. Voor inwoners van IJsselstein is de
bijdrage minimaal € 10,00 (voor bedrijven
€ 15,-). Voor hen die buiten IJsselstein wonen
Is de bijdrage resp. € 15,00 en € 20,-. Losse
nummers, voor zover voorradig, zijn a € 3,50
verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbel-
nummers is de prijs € 5,00.
Secretariaat
M.E.J. Winkelaar-Wulfert
Herteveld 2,
3401 HL IJsselstein,
tel (030) 688 40 80
Penningmeester
J.C. Klein
Veerschipper 15,
3401 PK IJsselstein,
tel (030) 688 80 05
e-mail klein@kabelfoon.nl
Bank
Postbank, nr. 4074718
Redactie
B. Rietveld
Meerenburgerhorn 10
3401 CD IJsselstein
tel {030) 688 74 74
e-mail bariet@ision.nl