.0? ;tj .-c( k.^M /^-IC
|
|||||||
^... een alleszins behoorlijk resul
taat' Ontstaan, instandhouding en opluistering van de oude
Sint Nicolaaskerk te IJsselstein door Martijn Vergouw en Peter Siccama
|
|||||||
Aan de oude, voormalig collegiale, St. Nicolaaskerk (het is verheugend dat in brede
kring de kerk nu bij haar oorspronkelijke naam wordt genoemd), samen met de gelijk- namige Basiliek een van de twee "kathedrale kerken" van IJsselstein, zijn - vooral wat betreft de toren - talloze beschouwingen gewijd, ook en vooral in publicaties van de HKIj. Door de groeiende belangstelling blijkt temeer hoe meningen en interpretaties van elkaar kunnen verschillen. Immers waarneming en lezing van bronnen is nu een- maal een individuele zaak, hoezeer men ook objectiviteit nastreeft. Bovendien zijn bronnen ook niet altijd betrouwbaar of gelijkluidend. Hoe stelliger een onderzoeker echter zijn bevindingen poneert, des te uitgesprokener zal de reactie zijn die hierop volgt. Dit artikel wil hiervan blijk geven. De beide auteurs zijn geen onbekenden voor de HKIJ. Reeds in 1977 (uitgave 3) mocht
er een beschouwing over de oude Nicolaaskerk van hun hand in de HKIj-reeks ver- schijnen, gevolgd in 1983 (uitgave 26/27) door een verhandeling over de IJsselsteinse grafmonumenten. !n 1993 verscheen het boekwerk 'Eyteren bij IJsselstein' waarin de geschiedenis van de Mariaverering te IJsselstein wordt beschreven. |
|||||||
Voorwoord
Ons onderwerp is een geheel uit bak-
steen opgetrokken bouwwerk waarvan enkel de ornamentele delen, vooral aan de toren, van natuursteen zijn en waar- aan van 1310 tot 1927 is ge- en her- bouwd in een unieke combinatie van stijlen, zo harmonisch als zelden wordt |
||||||||||
grafmonumenten, een in gotische en in
een renaissancestijl, dezelfde stijlcombi- natie als die van kerk en toren. Daarmee heeft de uitermate gelukkige hand van de bouwmeesters een monument gerea- liseerd dat wijde, zelfs internationale belangstelHng trekt. Die belangstelling deelt het met de gelijknamige Basiliek die juist befaamd is om haar stijleen- heid. Wij zullen trachten de kerk te beschrij-
ven onder de invalshoek van een sinds 1983 heersende theorie aangaande haar ontstaan waarbij we ons, evenals eerdere auteurs, moeten beperken tot hypothe- ses en stellingen. Daarnaast geven wij een exposé van de rol die architecten en kunstenaars gespeeld hebben bij de restauratie van de toren in de jaren 1921-1928. Immers door hun visionaire bijdragen staat dit bouwwerk nog vaster op de culturele wereldkaart dan voor die tijd al het geval was. Een wandelende kerk met een omge-
bouwde toren? Over het ontstaan van toren en kerk
bestaan twee theorieën. De tot op heden meest gangbare is dat de huidige toren nieuw gebouwd is en wel, vanwege een in de weg staande stadsmuur, opzij van de lengteas van de kerk. Ook G.B. Labouchère oppert die mogelijkheid |
||||||||||
aangetroffen. Zijn sobere interieur
wordt opgeluisterd door twee prachtige |
||||||||||
Historische gebeurtenissen
Bij een stad met zoveel geschiedenis als IJsselstein kan onwillekeurig
de vraag opkomen of zich in de kerk ook historische gebeurtenissen hebben afgespeeld. Dat weten we niet. Behalve dan dat op 3 augustus 1456, in aanwezigheid van hertog Filips de Goede, het 'Verdrag van IJsselstein' werd getekend waardoor het Nedersticht min of meer bij Bourgondië werd ingelijfd. Waarschijnlijk was het in de kerk dat elect Gijsbrecht van Brederode afstand deed ten gunste van Filips' bastaardzoon David die twee dagen later werd ingehuldigd als de nieuwe bisschop van Utrecht (hij werd na een kort intermezzo van Frederik van Baden opgevolgd door zijn halfbroer Filips). |
||||||||||
hoewel hij er eigenlijk aan twijfelt. De
kerk zou in deze opvatting voor circa 1530 dus torenloos zijn geweest (afb. 2). Een opvatting die zijn weerslag vindt in een glasraam in de kapel van O.L.Vrouw van Eiteren der St. Nicolaasbasiliek in IJsselstein. Daar zien we de oude kerk van IJsselstein, zonder toren. K. Donga gaat ervan uit dat de huidige toren een 'mutatie' is van een oudere, gotische, die midden op de as van een toen tweebeuki- ge hallenkerk zou hebben gestaan. Deze hallenkerk zou omgebouwd zijn tot pseu- |
||||||||||
dobasiliek. Het sloop-werk daartoe lever-
de een "verplaatste kerk" op waarbij de toren dus niet meer midden voor de kerk stond. Verbouwde of originele kerk?
Donga schrijft: "Wilde men bij de her-
houw zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande muren en funderingen dan waren er twee mogelijkheden om de huidige omvang te bereiken" (cursificering door de auteurs). De herbouw zou dus een beperkte klus zijn, suggereert de auteur. |
||||||||||
verschillen
in
hoeken
daknok
|
||||||||||
a. de veronderstelde hallenkerk
|
||||||||||
b. de pseudobasiliek
|
||||||||||
|
|||||||||||||||||||
il^im -—"^JUik <X'_
|
|||||||||||||||||||
^ ® ö e
|
|||||||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||||||
ï2SZ2ï23E3E3f
|
|||||||||||||||||||
i'U^
|
|||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
I ,
|
|||||||||||||||||||
V^/Z/yWi oorspronkelijke bouwdelen
^^ te slopen
|B|^B| te slopen en te vervangen door kolommen
----------- nieuwbouw 1417
+ + + nieuwbouw 1511
=: = = nieuwbouw 1537 |
|||||||||||||||||||
Men zou zoveel mogelijk gebruik kun-
nen maken van bestaande muren en fun- deringen. Wij denken eerder het tegen- deel: méér nieuwe constructieve elemen- ten zouden moeten worden aangelegd dan er bestaande gebruikt konden wor- den. De hypothetische ombouw van deze hallenkerk tot een pseudobasiliek vereist namelijk nogal wat (afb. 3 en 4); a. een complete buitenmuur zou vervan-
gen moeten worden tot een rij van enkel kolommen, hetgeen niet zonder instortingsgevaar kan. b. voor de op te trekken zijbeuken zou-
den nieuwe (dikkere dan de oorspron- kelijke) buitenmuren met nieuwe fun- deringen geconstrueerd moeten wor- den alsmede c. een (nieuwe) kap doorlopend over de
nieuwgebouwde zijbeuken; met de (beperkte) middelen van die tijd
ligt sloop en nieuwbouw meer voor de hand. |
|||||||||||||||||||
Donga licht zijn theorie toe met tekenin-
gen hetgeen de zaak gecompliceerder maakt. Hij verhoogt zonder noodzaak het dak en de kolommen (afb. 3a-b) waarbij de daknok na de ombouw een iets stom- pere hoek krijgt (afb. 3c). Dat impliceert nog meer werk dan hiervoor al geschetst en levert meer onwaarschijnUjkheden op, want aan de kolommen zijn geen sporen te bekennen van deze verhoging. Ervan uitgaand dat toch een ombouw zoals boven beschreven, heeft plaatsge- vonden, worden wij geconfronteerd met de volgende problemen: • De vieringpijlers van de huidige kerk:
Het is moeilijk aan te nemen -omdat de vorm daarvan geen noodzaak biedt- dat twee ervan reeds uit de beuk van een hallenkerk stammen, temeer daar hun onderlinge afstand niet gelijk is aan die van de andere kolommen. Ook zijn de basementen van de oostelijke pijlers |
|||||||||||||||||||
hoger dan van die elders in de kerk.
• In 1359 bezat de kerk reeds zeven alta-
ren. Daar Donga de ombouw tot pseu- dobasiliek na 1417 situeert, zouden deze altaren dus al in de hallenkerk hebben gestaan, wat ons niet waar- schijnlijk lijkt. Daarbij moet nog wor- den aangestipt dat bij een ombouw op een dergelijke schaal -of liever nieuw- bouw- als we hiervoor beschreven, er • een herwijding van de kerk en (na her-
oprichting) ook van deze altaren zou moeten plaatsvinden. Zoiets geschied- de al bij minder ingrijpende wijzigin- gen aan een kerkgebouw, zoals enkele jaren geleden nog bij de ingebruikna- me na restauratie van de Sint Servaas te Maastricht. Van een dergelijke nieu- we consecratie valt in bronnen echter niets te vernemen, al moeten wij toe- geven niet te weten of dit voorschrift al gold vóór de nieuwe canonieke bepa- lingen van het Concilie van Trente. • Een verbouwing zoals boven beschre-
ven -dus eigenlijk nieuwbouw- moet de kerk geruime tijd onbruikbaar gemaakt hebben voor erediensten. Daarvan is niets bekend, evenmin waar en wanneer die erediensten dan werden gehouden. • Het grafmonument der Van Aemstels
werd rond 1850 blootgelegd in het noordertransept. Uit een gravenkaart in de consistorie blijkt dat daar een grafkelder was. Als er echter in de tijd van oprichting van het monument (ca. 1370) een tweebeukige hallenkerk bestond, zou het graf buiten de kerk hebben gelegen want een dergelijke kerk had geen transepten. En van her- begraven van gebeente is niets bekend. Overigens kon een driebeukige hallen- kerk wèl een transept hebben, zoals bijvoorbeeld de Buurkerk te Utrecht. |
|||||||||
Al met al menen wij dat genoemd
ombouwproject nooit heeft plaatsgevon- den, met andere woorden dat er geen hallenkerk heeft bestaan. Weliswaar kwam het omgekeerde: het wijzigen van een basiliek in een hallenkerk wel veel voor, maar dat kostte minder sloopwerk |
|||||||||
5. Inspringen
noordbeuk met raptoren. De westgevel pas- seert de toren 60 cm. (foto: Peter Siccama, 2001) |
|||||||||
6. Verbreding van
de toren t.b.v. de traptoren? |
|||||||||
en nieuwbouw en gaf daarentegen wel
een aanzienlijke uitbreiding van de ruimte. Hierbij past nog een opmerking over de plaats van een oudere toren. |
|||||||||||||
We zullen nu de argumenten doorne-
men die door Donga aangevoerd worden ter bewijsvoering van het bestaan van een oudere kerk en toren. |
|||||||||||||
678
|
|||||||||||||
12 3 4
|
|||||||||||||
Volgens Donga's constructie, dus bij een
hallenkerk, zou die in het midden voor de kerk staan. De ingang zou dan, net als nu, recht op een rij pilaren uitkomen. Door de ruimtelijke omstandigheden (stadsmuur) kon dat bij de huidige kerk niet anders, maar bij de hypothetische hallenkerk zou de toren gemakkelijk opzij geplaatst kunnen worden zodat de kerkganger of een feestelijke processie recht in een open beuk kon binnentre- den. De toren zou dan voor de zuidbeuk gesitueerd zijn. Maar dan ging Donga's verplaatsing naar het noorden niet door, de toren zou dan immers los van de kerk komen te staan. De enige oplossing om dit te voorkomen, was dus de onlogische plaatsing midden voor de kerk. Overigens hebben hallenkerken in
Nederland geen torens. Als er toch spra- ke van een toren is, staat die opzij. In Vollenhove staat hij zelfs los voor het koor. |
|||||||||||||
De plaats van de toren:
Uit wat we hiervoor al stelden en later in dit artikel nog trachten toe te lich- ten, blijkt wel welk een "heet hangij- zer" de toren vormt in de hele discus- sie over een al dan niet verdwenen kerk. Zowel stijl, locatie, plattegrond als al of niet verdwenen onderdelen roepen zoveel vragen op dat enkel aan dit onderdeel al een complete mono- grafie zou kunnen worden gewijd. We willen hierbij vaststellen dat een toren midden voor een hallenkerk nooit of uiterst zelden voorkomt. Vertanding
Aan de zuidoostzijde van de toren
bevindt zich een vertanding (afb. 8) die we reeds in een tekening van Jan de Beyer (1744) opmerken. Ze dateert dus van voor die tijd. Deze vertanding hoeft niet te betekenen dat het een aanzet van een oudere hallenkerk is geweest (Donga). Immers, dan zou ze |
|||||||||||||
veel langer moeten zijn (circa 4/5 van
de torenromp; zie tekening Donga pag. 74) en niet, zoals we waarnemen, slechts 1/5 deel. De vertanding begint pas 2,2 m. boven het maaiveld (afb. 8 en 18) en wel precies boven waterlijst |
||||||
van de onderste vensters en steunbe-
ren van de kerk. Bovendien heeft ze aangrijpingspunten in de torenmuur en zelfs profielsteen die zowel in de torenmuur als het vertandingsdeel ingeboet zijn. Met andere woorden, de |
||||||
vertanding is even oud als de toren en
kan enkel bedoeld zijn om een uitbrei- ding van de kerk te realiseren; het omgekeerde dus van Donga's theorie die het beschouwt als restant van een gesloopt bouwdeel. Rond 1535 kan de kerk uit haar jasje gegroeid zijn en kan uitbreiding nodig zijn geweest. Het is opvallend dat aan deze zuidzijde het fries (zie afb. 8 B) tussen de eerste en tweede geleding niet doorloopt maar abrupt eindigt waar de vertanding begint. Hier behoorde ook de wand van de toren op te houden maar hij werd 85 cm verlengd waardoor het oppervlak van de toren dus geen vier- kant is maar een rechthoek. |
|||||||||||
"sporen" die wij zien, lijken meer op het
wegwerken van mogelijke vensters of profielen van een bestaande driebeukige kerk dan van de aanzet van een beuk aan een vroegere kerk. Donga acht het onwaarschijnlijk dat de kerk torenloos is geweest. Immers, stelt hij, dan zou de westgevel niet kaal zijn maar profielen hebben gehad. En daar juist menen we sporen te kunnen traceren. Het staand verband (een combinatie van om en om kop en strek) wordt op deze plaatsen onderbroken door bouwnaden die op het dichtmetselen van een (gotisch) ven- ster kunnen duiden (afb. 10 en 12). We zien ook dat de metselverbanden aan de kerk nogal onsystematisch zijn. |
|||||||||||
Mysterieuze vertanding
Het mysterieuze aspect van de vertanding werd rond 1927 overgeno-
men in twee pinakels op de torenomgang (afb. 19). Niet lang gele- den, waarschijnlijk bij de laatste restauratie van de kerk, zijn deze 'pseudo'vertandingen -helaas- dichtgemetseld (we betreuren overi- gens de verschijning van een nieuwe vlaggenmast op de toren (afb. 9); hij is iel, spichtig en onbarmhartig kaal. Hoe weinig moeite zou het gekost hebben om een reconstructie te laten maken van de oor- spronkelijke die immers een essentieel onderdeel was van De Klerks ontwerp voor de nieuwe torenbekroning.) |
|||||||||||
De toren als modernisering van een
oudere? Om een bouwlichaam een ander aanzien
te geven, kon men twee methoden hante- ren, al of niet in samenhang met elkaar. Men kon populair gezegd "knippen en plakken", of men kon een geheel nieuwe huid op het lichaam "implanteren". De eerste mogelijkheid is het minst ingrij- pend en houdt mutaties in binnen het bestaande muurwerk. Een nadeel daar- van is dat de sporen bijna altijd aanwezig blijven. De tweede mogelijkheid betekent het optrekken van geheel nieuwe bouw- delen over, op of tegen bestaande. Er zijn |
|||||||||||
Sporen
Donga noemt naast de merkwaardige
ligging van de toren en de "muuraan- zet" aan de zuidoosthoek, als derde argument voor het bestaan van een oudere kerk dat "in de westgevel van de kerk, ten noorden van de toren, sporen zichtbaar zijn die erop wijzen dat de kerk in een later stadium in noordelijke richting is uitgebreid." Met die uitbrei- ding bedoelt de auteur ongetwijfeld de noordbeuk. Dat zou een homogeen bouwlichaam moeten hebben opgele- verd; wat we zien zijn echter mutaties in een reeds bestaande gevel. De enige |
|||||||||||
in dat verband heel wat romaanse en
gotische kerken van een barokgevel of meer voorzien. Een berucht voorbeeld is de Dom van Uppsala (Zweden) die transformeerde van gotiek via barok en neogotiek naar de huidige pseudogotiek. Een zelfde lot, maar dan van romaans naar neoromaans, trof de Munsterkerk in Roermond . Geslaagde voorbeelden zijn |
er ook genoeg (Oost-Europa en vooral
Spanje). Opvallend daarbij is hoe goed barok zich combineert met gotiek. Veel minder is dat het geval wanneer gotiek zich met renaissance moet voegen, behalve verrassend genoeg, in IJsselstein. Verrassend temeer daar het hier om twee homogene bouwlichamen gaat die zo in stijl contrasteren. We denken dat het |
|||||
profielen in een oudere reeds bestaande
toren nieuw werden aangebracht (en er tevens blijk van geeft de 'knip- en plak- theorie' aan te hangen). Maar deze con- statering is minder relevant: hakken moet men altijd bij inpassing van niet- kwadrataire profielen, zoals kapitelen en basementen. Een baksteen heeft nu een- maal een standaardformaat, en waarom zijn er dan geen sporen meer te vinden van de oorspronkelijke gotische profie- len.^ Als die zijn 'weg' c.q. 'omgewerkt', zou men dat toch moeten kunnen zien? Bovendien bewijst het gehele metselver- band aan weerszijden van pilasters, frie- zen e.d. aan de toren dat er inderdaad tij- dens de bouw ervan uitsparingen voor zijn gemaakt. Er is hier gewerkt met een z.g. Hollands (metsel)verband en wel met om en om lagen drieklezoor en kop (afb. 17), een combinatie die het mogelijk maakt om profielen te plaatsen zonder dat hakwerk nodig is. We zien trouwens aan de kapitelen van de eerste geleding dat er rekening is gehouden met inpas- sing in het baksteenverband. Elk kapiteel heeft aan de achterzijde een rechthoekige grondvorm behouden die in de uitspa- ring van de baksteenwand is ingemetseld (zie afb. 20). Er hoefde dus niet in een oudere toren ingegrepen te worden. Dat er een nieuwe huid om de toren is aan- gebracht, is eveneens onaannemelijk. Dan zouden aan de diepe zijden van de nissen sporen van de oude spitsbogen zichtbaar zijn. Bovendien zou er dan niet bruut gehakt behoeven te worden om profielen aan te brengen. Men kon de ruimtes daartoe eenvoudigweg uitsparen (hetgeen kennelijk ook gebeurd is, zoals we zojuist aanvoerden). Bij de toren van de Oude Kerk in Amsterdam is er wel een huid om de toren aangebracht, maar deze kent geen nissen en volgt de oor- spronkelijke profielen (afb. 14). |
||||||||||
gunstige effect te danken is aan de har-
monische verhoudingen tussen de beide bouwvolumes alsmede aan beider voor- name/sobere vormentaal. Donga conclu- deerde dat er voor de plaatsing van de profielen in de baksteen bruut gehakt was, waarmee hij wil aantonen dat de |
||||||||||
11. Veronderstelde
plaatsing van de toren (1535-1537) tegen en deels in de kerk. |
||||||||||
12. Bouwnaden in
de westgevel van de noordbeuk (zie ook afb. 10). |
||||||||||
/■ t>
|
|||||||||||||||||||||
^^i^
|
|||||||||||||||||||||
J^
|
|||||||||||||||||||||
rA
|
|||||||||||||||||||||
"ir
|
|||||||||||||||||||||
A/^f^
|
|||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||
SOi
|
|||||||||||||||||||||
ü
|
|||||||||||||||||||||
1325
|
1510
|
||||||||||||||||||||
Men kan zich afvragen waarom Donga
niet uitgaat van de "nieuwehuidtheorie". Een oude toren binnen een nieuwe, het is meer vertoond (zie Amsterdam). We |
|||||||||||||||||||||
muren van de IJsselsteinse torenromp
(wat er overigens op kan duiden dat de toren hoger of zwaarder bedoeld was dan hij uiteindelijk is geworden; er hebben in |
|||||||||||||||||||||
willen verder wijzen op de extreem dikke elk geval meer luidklokken in gehangen
|
|||||||||||||||||||||
noordbeuk
• • • schip
|
|||||||||||||
toren 1535
|
|||||||||||||
zuidbeuk
|
|||||||||||||
1. grafmonument Van Aemstels
2.grafmonument Aleida van Culemborg
3. syter/gerfkamer
|
|||||||||||||
Dat het inwendige van (enkel) het toren-
portaal een ster (en geen kruis)gewelf kent (waarbinnen een vierkant hijsgat) is geen bewijs dat het niet in de renaissan- cetijd kan zijn gebouwd. Het betreft hier een klein inwendig onderdeel waar men al gauw de conventie trouw bleef temeer daar het exterieur een voor deze streken exceptioneel vroeg voorbeeld was van gave renaissancearchitectuur. De ribben van genoemd stergewelf rusten op schal- ken die doorlopen naar de vloer maar op ca. 1,5 meter hoogte worden onderbroken door "klos"ornamenten. Dit zijn typische renaissancemotieven die in de laatgotiek "insluipen" (afb. 16). In de lage landen werd in de hele eerste helft der i6e eeuw nog gotisch gebouwd en ook nog, op kleinere schaal, eeuwen daarna. Bijvoorbeeld de kerk van Medemblik uit 1555. We wijzen voorts naar de ontwer- pen voor de (niet gebouwde) toren van de Nieuwe Kerk te Amsterdam, de verho- ging van de Oudekerkstoren, (afb. 14) en de gotische kerk van Schermerhorn die als nieuwbouw dateert van 1634. Wat het buitenland betreft noemen we o.a. het dubbeltorenfront van Westminster Abbey |
|||||||||||||
dan thans). Maar net als Donga willen
wij er ook niet aan. Indien de hak- en de ombouwtheorie verworpen moet worden, blijft over dat de toren nieuw gebouwd moet zijn. Natuurlijk is absolute zeker- heid niet te verschaffen. Men kan van een bouwwerk (nog) geen 'scans' maken. |
|||||||||||||
klezoor
kop drieklezoor
strek |
|||||||||||||
te Londen, gebouwd door Nicholas
fiawksmoor in 1734, naar ontwerp van Christopher Wren, en verder naar de stad Oxford waar bijna alle gotiek dateert van na 1500. Als er trouwens voorbeel- den van samengaan van gotiek en renais- sance (en barok) genoemd moeten wor- den, dan zijn het wel de curieuze voorge- vel (1590-1814) van de Dom van Milaan en de nieuwbouw van de kathedraal van Orleans (begonnen onder Hendrik IV en voltooid onder Lodewijk XIV). Let wel: gotiek van na 1590, of mogen we dan al spreken van neogotiek.^ De hele vormgeving van het torenportaal in IJsselstein vertoont de kenmerken van een overgangsstijl die zeker niet past bij een toren uit begin 14e/ begin 15e eeuw. We noemden al de klosornamentjes maar ook de rondboog van de poort naar de kerk en de korfbogen in de zijwanden behoren daartoe. Donga betreurt het dat de gereconstru-
eerde venstertraceringen van 1916 van de kerk qua stijl anachronistisch zijn maar verbaast zich er niet over dat de vormen in het toreninterieur dan onwaarschijn- lijk modern zouden zijn, mocht hij gelijk hebben aangaande een oudere toren. Zijn artikel behandelt de restauratie van de kerk in 1983. Het fotomateriaal is ver- helderend maar de bijschriften zijn dat minder. Er is geen radvenster in "de" topgevel maar het betreft een der blinde 'oculi' die in alle topgevels voorkomen, de raamtraceringen zijn, mogen we aan- nemen, niet van beton maar van natuur- steen, er is geen "uitgehakt kapiteel" maar het betreft hier een basement. En, ondanks het hardnekkige misverstand, er is geen keizerskroon op de toren maar gewoon een (fantasie)kroon. Een ander misverstand is de vaststelling dat de parochie verheven werd tot kapittel. Hier worden twee begrippen verhaspeld; een |
||||||
parochie is een geloofsgemeenschap, een
kapittel is een college van kanunniken. Wandelende toren
Buitengemeen merkwaardig lijkt de
oostelijke uitdijing van de toren waarover we eerder schreven. De noodzaak hiertoe kan hoofdzakelijk gezocht worden in de aanwezigheid van een deels uitwendige traptoren aan de geleding (afb. 6), waar omheen de omloop is doorgetrokken. Donga meent: "Met het verplaatsen van de kerk in noordelijke richting, heeft men in verband met de aanwezige trap- toren de huidige westgevel 60 cm. naar binnen geplaatst." Hij bedoelt hier de uitwendige traptoren langs de toren- romp. Dit is ten dele waar. Aan de zuid- zijde dringt de toren in de kerk door (afb. |
||||||
Waarom dan deze "verplaatsing"? Of was
de traptoren nieuw en tegelijk met de renaissancetoren gebouwd.^ Op de plek waar de toren tegen de kerk moest aan- sluiten, zal de westgevel gesloopt zijn teneinde daar de monumentale opening tot de kerk te kunnen construeren (afl). 11). Dat verklaart waarom aan de noord- zijde de toren de westgevel voorbij- schuift. Dat de toren de kerk indringt aan de zuidzijde is duidelijk te zien: de afstand van haar zijwanden tot het eerste beukvenster is in het zuiden kleiner dan aan de noordzijde. Verdwenen bouwdelen
Donga vermeldde reeds de na de brand
van 1911 verdwenen kap van de sacristie. Niet alleen de kap verdween, maar ook de daaraan verbonden topgevels. Jammer, want deze moeten de brand overleefd hebben. Financiën zullen een rol gespeeld hebben om een simpeler en lager beginnend schilddak aan te bren- gen dat in tegenstelling tot de oude situa- tie twee vensters van de kooromgang gro- tendeels afdekt (afb. 23). Rond die tijd is ook de duif aangebracht die de nok van het gebouwtje siert. Verrassend is een steen aan de top van de middelste steun- beer alhier. Er staat het jaartal 1709 op (in de "Kerkegids" HKIJ no. 18, 1981, wordt gesteld dat de consistorie dateert van 1711). Mogelijk geeft het jaartal de datum aan van een verbouwing. Immers de raamstijlen en frontons boven de ven- sters dateren zeker niet uit de gotiek. De oude situatie ziet men op een zeer gede- tailleerde tekening van Jan de Beyer uit 1744 . Op deze tekening is meer te zien- wat niet meer bestaat. Tegen de west- muur van het zuidertransept bespeurt men een laag gebouwtje dat ondanks de geringe omvang toch tamelijk rijk gepro- fileerd is (afb. 21). Het vult de ruimte tus- |
||||||||||||||||
ir~~>
|
||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||
s
|
||||||||||||||||
t
|
||||||||||||||||
5 en II). De westgevel is daar niet te zien.
Aan de noordzijde is hij wel zichtbaar maar daar steekt hij 60 cm. voorbij de toren. De oostwand van de toren is dus naar binnen geplaatst, niet de westgevel van de kerk. Wanneer echter de gevel verplaatst zou zijn, zou deze verplaatsing zelfs meer dan 60 cm. zijn geweest bij een ombouwing van een oudere toren. Maar de afstand van de westmuur tot de eerste pilaar is even groot, ja zelfs groter. |
||||||||||||||||
dan die van de pilaren onderling (afb. 4).
En de traptoren zat toch reeds tegen de oude muur van de "hallenkerk".^ |
||||||||||||||||
■l
|
|||||||
sen genoemde westmuur en de syter met
traptoren. Het bestaat uit één geleding van twee traveeën gescheiden door een steunbeer, met op de hoek een tweede (afb. 23). De zuideHjke travee heeft een afgewulfd schilddakje en kent aan de westkant twee tootbogen waarboven een rechthoekig venster. Aan de zuidzijde is een zeer laag geplaatst venstertje. Natuurlijk rijst de vraag naar de bestem- ming van deze uitbouw. Ook vanuit de kerk moet er een toegang naartoe geweest zijn. Merkwaardig genoeg is in 1983 op deze plaats weer een doorgang gemaakt (naar een uitgebouwd toilet). Wat ook nog opvalt in de tekening is dat de schuine bovenkanten van sommige steunberen aan de kerk afgedekt zijn met dakpannen (we zien dit vandaag nog aan de steunberen van Mariënberg in de Benschopperstraat te IJsselstein). Thans zijn ze afgedekt met lood. Vervolgens wijzen wij nog op een plattegrondteke- ning van ca. 1916 (naar aanleiding van de restauratie en heropbouw van de kerk |
door architect J.F.L. Frowein) (afb. 15)
waarop aan de oostzijde van het noorder- transept een uitbouw is weergegeven van twee traveeën lang en driekwart travee breed . In de bijbehorende legenda staat als stemming: "Te sloopen". Wat was dit? Was het slechts een fundering, waar- voor dan? Of waren het muurresten of wellicht nog meer? Was het wellicht het restant van een doopkapel, een sacristie of de genadekapel van O.L.V. van Eiteren? Allemaal bouwdelen die heel goed aan deze noordzijde kunnen zijn gesitueerd. Op oude tekeningen of gravu- res van de noordzijde van de kerk valt daar echter niets te ontdekken. Merkwaardig genoeg is er in de litera- tuur niets over te vinden, noch over eer- dergenoemde uitbouw (in Jan de Beyers tekening). Ten slotte merken wij nog op dat het koor tot 1911 over de volledige breedte en hoogte afgeschoten was door een glazen raamwerk dat nadien is ver- vangen door de huidige bescheiden afsluiting naar ontwerp van Frowein. |
||||||
Wie wijdde de l<erk?
In tegenstelling tot hetgeen Donga en
historisch onderzoeker L.H. Boot vaststel- len hebben wij geen bronnen kunnen vin- den die erop wijzen dat bisschop Guy van Avesnes zelfde kerk heeft ingewijd. Wellicht hebben zij zich gebaseerd op de veronderstelling van J.G.M. Boon in 'IJsselstein, uw woonstede' (uitgave 1971) die de bisschop noemt maar verder geen bronvermelding geeft. Zoals door ons al eerder is gesteld, zijn wij van mening dat niet bisschop Guy maar wijbisschop Johannes Scopia de con- secratie verrichtte. Ook al was Aernout van Aemstel, heer van IJsselstein, met de echte, wettige dochter van bisschop Guy gehuwd. Hiervoor pleit recent onder- zoek . |
|||||||||||
Hildo Krop rond 1925 ontwierp voor de
pilasters van de derde geleding van de na de brand herstelde St. Nicolaastoren te IJsselstein. De kapitelen staan bij het artikel in willekeurige volgorde. In het bijschrift merkt de auteur over de icono- grafie der kapitelen op: "De symboliek ervan is niet vastgelegd. Suggesties hierover zijn welkom." De bedoelde afbeeldingen zijn afkomstig
uit een artikel van C.J. Blauw in Wendin- gen no. 4 van 1929 met een voorwoord van J. Kalf directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Hierin schrijft de auteur die ingenieur/ architect was en het in dat jaar door brand verwoeste stad- huis van Leiden herbouwde: "De beeldhou- wer Hildo Krop hakte de kapiteelen in den |
|||||||||||
Conclusies
Samenvattend komen wij over bouw van kerk en toren tot de volgende
conclusies: 'Zowel de kerk als de toren van de oude St. Nicolaas zijn origineel zoals ze zich vandaag aan de beschouwer voordoen. De kerk dateert van 1310 en heeft aan het begin der i5e eeuw een vergroting aan het koor ondergaan. Tevens zijn de transepten rond die tijd ver- hoogd en verlengd. Noch de reconstructietekeningen van K. Donga, noch de vertanding aan de toren maken aannemelijk dat er een eerde- re hallenkerk heeft bestaan. De oorspronkelijke situering van de graf- monumenten bevestigt dat, alsmede de aanwezigheid van geprofileer- de vieringpijlers en de afstand tussen de "oorspronkelijke" westmuur en eerste pilaren. De toren is nieuw gebouwd in de jaren 1532-1535. Voor het bestaan van een eerdere toren valt geen overtuigend bewijs aan te voeren. Uitwendig zijn aan de huidige toren daarvoor geen spo- ren aan te treffen. Inwendig is een enkel stergewelf geen bewijs daar- toe, terwijl juist bogen en ornamenten erop wijzen dat er sprake is van een overgangsstijl die heel goed past bij de nog steeds algemeen aanvaarde datering van de huidige toren. Uit tekeningen van Jan de Beyer (1744) en Frowein(?) (1916) blijkt dat er bouwdelen bestaan hebben die er thans niet meer zijn'. |
|||||||||||
De l<apitelen van Hildo Krop
In de HKIJ-uitgave nr. 78/79, jrg, 1996,
worden in een verrassend artikel van Thimo te Duits alle kapitelen getoond die |
|||||||||||
vagen hoofdvorm van een Ionisch kapiteel,
doch bracht binnen het raam van dezen hoofdvorm het spel van zijn vormgedachte en bereikte een alleszins behoorlijk resultaat." |
|||||||||||
Hildebrand Lucien Krop (1884-1970),
zoon van een Steenwijkse wethouder, maakte dezelfde merkwaardige beroeps- omslag als de Italiaans/Franse componist Jean-Baptiste LuUy (1632-1687): van pro- fessionele keukenprins werd hij (beel- dend) kunstenaar (wat is "im Grunde" het verschil). Als leerling van Raedeker en Nienhuis behaalde hij in 1911 de Prix de Rome waarna het hem voor de wind begon te gaan. In 1916 werd hij stads- beeldhouwer van Amsterdam. Overal vloeiden hem opdrachten aan, maar niet altijd werd zijn werk gewaardeerd; zijn voor de Goudse Agnietenkapel vervaardig- de beeld van Erasmus bijvoorbeeld vond museumdirecteur dr. Jan Schouten terug "als vogelverschrikker in Suriname" (in 1975 werd het teruggeplaatst op de oor- spronkelijke locatie). |
||||
De IJsselsteinse opdracht die Krop aan- _
vaardde, was tamelijk omvangrijk. Niet enkel een reeks van twaalf kapitelen had hij te beitelen maar ook de symbolen van de vier evangelisten (afb. 26) om geplaatst te worden op de nieuwe pinakels van de eerste omgang van de toren . En ten slotte maakte hij ontwer- pen voor glaspanelen in het dubbele paar deuren van de nieuwe hoofdingang tot de kerk (naar ontwerp van H.A.J. Baanders waarover Kalf niet erg enthousiast was). Baanders was de uitvoerder van Michel de Klerks plan voor de restauratie van de toren na de kerk brand van 1911 . Degene die de overheid op de deplorabele toestand van de toren had gewezen, was niemand minder dan de beroemde Berlage. Naast De Klerk hadden ook nog Kromhout en Frowein restauratietekeningen gemaakt. Burgemeester en wethouders van IJsselstein kozen de onervaren eerste kan- didaat. Een gouden greep! Toch werd het plan wegens geldgebrek niet meteen uit- gevoerd. Maar B en W hielden vast: "Due to the persistent efforts of the burgo- master and aldermen in IJsselstein, which even offered to advance the costsfor the spire on the condition that they would he reimhur- sed by the govemment, it was eventually deci- ded to carry on with work as planned." Het gaat hier dus om twaalf kapitelen aan de derde geleding van het torenblok als vervanging van die van vóór de brand van 1911: een soort palmetkapitelen die weer een uit 1851 daterende vervanging waren van de originele (hoe Donga aan een totaal van 23 komt, is niet duidelijk). De kapitelen aan de eerste geleding zijn Toscaans, die aan de tweede geleding van de Ionische orde. Er zijn series van vier kapitelen aan de zuid, west en noordzijde van de toren. Aan de oostzijde ontbreken ze omdat de wand daar vlak is gehouden - het grootste gedeelte ervan ligt immers |
|||||||||||
Johannes
|
|||||||||||
Lucas
|
|||||||||||
verscholen achter de kap van de kerk en
ook omdat de wenteltrap, die aan die zijde is ingebouwd, een pilasterprofilering onmogelijk maakt. De vormen der oor- spronkelijke bovenste kapitelen zijn onbe- kend. Waarschijnlijk zullen het (Romein- se) composietkapitelen zijn geweest. Op de, overigens zeer gedetailleerde, tekening van De Beyer zijn ze niet herkenbaar. Kenmerkend in de sculpturale thematiek
van Krop is de tegenstelling tussen stad en land, cultuur en natuur, en daarnaast de uitbeelding van de vier windstreken. Ook in IJsselstein merken we daar iets van. De kapitelen van Krop kennen een centrale voorstelling symmetrisch omgeven door planten, wolken, vissen, bomen, vruchten of vogelmotieven. Deze motieven die aan weerszijden uitsteken, lijken op de Ionische kapitelen, die in die orde 'volu- ten' worden genoemd. De afbeeldingen aan de zuidzijde hebben te maken met het belangrijke agrarische aspect van het gebied rondom IJsselstein, die aan de westzijde met de historie van de stad zelf en die aan het noorden hebben een alge- meen karakter. Het komt ons dus voor dat |
|||||||||||
26. Symbolen van
de 4 evangelisten door Hlldo Krop (1927) op de pina- kels van de eerste torenomgang. De foto laat de zuidwest pinakel zien naar de situa- tie van 2003. |
|||||||||||
Snoeier (de dood) alles neermaait (11) (afb.
28), een beeld dat ook in de liturgie aan het eind en begin van het kerkelijk jaar terugkeert . Daarna breekt echter de tijd aan van feesten: Sinterklaas (12) en Kerstmis (10). Tot slot volgen de beschrijvingen of hypo-
theses met de aantekening dat wij zijn uitgegaan van foto's en waarnemingen in situ, vanaf de grond. Hopelijk kunnen we deze ooit van dichtbij bekijken en/of informatie van de kunstenaar of diens omgeving bestuderen. Hoewel we aan- gaande die laatste mogelijkheid na de opmerking van Te Duits enige twijfel mogen koesteren. |
||||||
de kunstenaar wel degelijk zowel qua
plaatsing als onderwerp rekening heeft gehouden met de geschiedenis van I)sselstein, zoals hij dat ook gedaan heeft bij bovengenoemde glaspanelen en kope- ren nagelkoppen. De kapitelen vertellen een verhaal, niet
alleen elk voor zich maar ook in onderlin- ge samenhang. Aan het westfront verha- len ze over de stad (zie pag. 21 en 22); de nederzetting (8) wordt door inspanningen van de heer (7) en zijn gade (6) een stad (5). De zonnige zuidkant vertelt van de oogst (4, 3, i) en het plezier van de zomer (2). De schaduwrijke noordzijde verwijst naar de winter, waarin lange avonden noden tot lezen (9). Het is ook een beeld van het einde der tijden wanneer de Grote |
||||||
Zuid
|
||||||||||||||
1. Dragende man: een frontaal
staande man draagt emmers aan een juk. Als voluut links en rechts een boom. Om zijn hoofd maan, (zon?) en sterren. |
||||||||||||||
2. Muzikant: zittende mansfiguur
die een tokkelinstrument bespeelt (Fuico de Minstreel?; het gelijkna- mige boek was toen al lang bekend). De dieren in de voluten lij- ken op twee paar vissen, symbolen der zinnelijkheid. |
||||||||||||||
3. Spreeuwenverjager: zijwaarts
lopende man jaagt met geweer op spreeuwen?, die als voluten links en rechts van hem zijn weergegeven. Daarbinnen 2 trossen van elk 3 ker- sen. Waarschijnlijk symbool van Ijs- selstein als "Stichtsche Kersenstad". |
||||||||||||||
4. Man met mand: tussen dicht loof
met hangende vruchten als voluten een zittende mansfiguur met mand tussen de knieën. Niet is welke han- deling hij verricht. Het lijkt op kar- nen, maar dan is de mandvorm onlogisch, evenals het ooft. 5. Stad: Uilen aan weerszijden (als
voluten) van een ommuurde stad met een centrale toren. Eronder: gracht met neergelaten brug of een ommuurd slot. De vorm van de stad verwijst naar de kroon op de toren van de St. Nicolaaskerk. |
||||||||||||||
West
|
||||||||||||||
6. Jonkvrouw: frontaal staande
vrouw met hennin op het hoofd, opzij kijkend (naar een spiegel? die zij met de linkerhand ophoudt). Verwijzing naar de adellijke historie van IJsselstein. Als voluten gesti- leerde vegetatie. |
||||||||||||||
7. Ridder: frontaal staande man-
nenfiguur in wapenrusting, met beide handen een zwaard omvat- tend. De voluten wijken het minst af van de ramshoornvorm. Wederom een verwijzing naar de adelijke historie van ijsselstein. |
|||||||||||||
f'^
|
|||||||||||||
8. Nederzetting: vogels (duiven?)
als voluten boven huisjes aan weerszijden van een toren met spits. |
|||||||||||||
Noord
|
|||||||||||||
9. Lezende man: een zittende
mansfiguur met opengeslagen boek in de handen. Als voluten "fantoomkoppen" waarbinnen een papierrol (rotulus). Zie de ver- wantschap met 4. |
|||||||||||||
io. Moeder met kind: een vrouw
met een kind in haar armen (Kerstmis?). Ze zit op een verho- ging omringd door een hekwerk: het middeleeuwse thema van de Madonna in omheinde tuin'. Als voluten: wolken. |
|||||||||||||
n. Oogst: een opzij lopende man,
het hoofd afgewend, met opgehe- ven sikkel (afb. 28). Links en rechts korenhalmen als voluten. |
|||||||||||||
12. Sinterklaas: Sinterklaas te
paard onder sterrenhemel. Als voluten een boom vol lover (vreemd bij feest op 6 december). De keuze van Sint Nicolaas ligt voor de hand: hij is immers de patroonheilige van de kerk. |
|||||||||||||
Werkers aan de toren
Alessandro Pasqualini 1532-1535 Michiel de Klerk 1921-1923
Adriaen van Spieringshoeck 1633-1635 Hildo Krop 1927
C. Kramm 1851-1852 H.A.J. Baanders 1928
|
|||||
Noten
1. Door kinderogen gezien in A. de Kuijers ontroerende roman "Stadje aan de IJssel". Lezenswaardig
zijn ook zijn autobiografische "Barts bakermat" en "De mannen op de Visbrug". 2. Naar de situatie van vóór de alteratie (1577) kan men slechts gissen. Altaren en beelden zijn er
uiteraard geweest, wellicht ook een koorafsluiting, koorbanken en een preekstoel (zie afb. 22). Voor het overige tasten we in het duister. De aanwezigheid van een kruisweg vanwege de bogen aan de koorwanden achten wij niet aannemelijk. Genoemde bogen vindt men daar ook aan de buitenmu- ren en deze hebben slechts een constructief/decoratieve functie. 3. Bulletin KNOB 21, 1922, p. 3759.
4. Artikel in HKIJ nr. 24/25, jaargang 1983. De naam Donga heeft steeds betrekking op dit artikel.
5. Altaren van het H. Kruis, de H. Maagd, St. Jan de Doper, St. Egidius, St. Joris, St. Silvester en St.
Theobaldus. De eerste drie zijn tegelijkertijd gesticht. 6. M. Amark: Uppsala Domkyrkan. Uppsala, 1967.
7. G.W.G. van Bree en H.M.J. Thomassen: De Onze Lieve Vrouw Munsterkerk te Roermond.
Roermond, 1977. 8. "Tijdens de restauratie kon worden vastgesteld dat deze drie geledingen, die samen de vierkante
onderbouw van de toren vormen, van voor 1530 dateren. Duidelijk was bij alle drie de geledingen te zien dat het metselwerk ten behoeve van de pilasters was weggehakt." (Donga, p. 93). 9. RAU top. Atlas no. 593.
io. Afb. "Kerkegids". HKIJ nr. 18, pag. 11.
n. Zie onze publicatie 'Eyteren bij IJsselstein'. Nieuwegein 1993. Pag. 33.
12. Website Streekarchief Gouda.
13. Een afbeelding van een dezer - Mattheüs - siert de omslag van Just Havelaar: 'Hildo Krop' (zie
literatuurlijst Hildo Krop). Van wie het idee kwam om deze sculpturen aan te brengen, is niet bekend. De Klerk had in elk geval enkel geometrische bekroningen op het oog. Het is echter bekend dat Baanders soms nogal vrij met diens ontwerp is omgegaan, hetgeen in dit geval zelfs leidde tot een juridische strijd tussen hem en de erven De Klerk. 14. Zowel van De Klerk als van Baanders vindt men portretten in M. Bock e.a.: 'Michel de Klerk'. New
York, 1997 (zie literatuurlijst). Fascinerende afbeeldingen omdat we eerstgenoemde aan zijn tekentafel bezig zien met de restauratieplannen voor IJsselstein (achter hem hangt een der ontwerptekeningen aan de wand) en de ander geportretteerd in een pentekening op hout, samen met zijn echtgenote. 15. Vertaling: "Dankzij de aanhoudende inspanningen van burgemeester en wethouders in IJsselstein,
die zelfs aanboden de financiën voor de spits voor te schieten, op voorwaarde dat deze door de overheid zouden worden terugbetaald, werd er uiteindelijk besloten het werk voort te zetten zoals gepland." (Vladimir Stissi: "Michel de Klerk". New York, 1997.) i6. Donga noemt ze "kelkvormig", waarmee hij een bloemkelk bedoeld zal hebben.
17. "En ik zag en zie, een witte wolk, en op die wolk iemand gezeten als eens mensen zoon met een
gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand." (Openb. M'H)- "Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp." (Joel 3:13). i8. ".....en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en
heerlijkheid" (Matth. 24:30)
|
|||||
Literatuur
■ F. Baumgart: Stilgeschichte der Architektur. Keulen, 1969.
- M. Bock, S. Johannisse en V. Stissi; Michel de Klerk. New York, 1997.
■ Uitgaven HKIJ, no. 13 (1981), no. 24/25 {1983), no. 78/79 (1996).
- J. Kalf en C). Blaauw: Wendingen serie 10 no. 4. Santpoort, 1929.
- N. Pevsner: An outline of European Architecture. Norwich, 1943.
- H.J.F, de Roy van Zuydestein: Amsterdamse bouwkunst 1815-1940, ongedateerd.
■ A.G. Schulte: Nederlandse monumenten in beeld IIV. Baarn, 1974.
- R. Toman e.a.: Die Kunst der Gotik. Keulen, 1998.
■ S.B.J. Zilverberg: De Stichtsche burgeroorlog. Zutphen 1978.
Literatuur over Hildo Krop
- Just Havelaar: Hildo Krop (Serie "Nieuwe Beeldhouwkunst in Nederland") N.V.
UitgeversMaatschappij "KOSMOS" Amsterdam. Op de omslag een grote foto van een der vier evange- listenbeelden{Mattheüs) van Ijsselstein. - ]. Leupen en J. Gruyter: Hildo Krop. Moussault's Uitgeverij Bussum, 1954. 17 pag. tekst, 63 ill.
- E.J. Lagerweij-Polak: Hildo Krop 18841970. Uitgegeven t.g.v. de herdenkingstentoonstelling van 26
febr. - 24 maart 1984. Kunsthandel G.J. Scherpel B.V., Den Haag 1984. 35 pag., 34 ill. - L.P.J. Braat: hildo krop. Catalogus tentoonstelling ter ere van de tachtigste verjaardag van Hildo Krop.
Steenwijk, jan. 1964. 24 pag., 20 ill. |
||||||||||||
i-k.
m
|
||||||||||||
Colofon
|
Redactie
S. van Lexmond
Koperwiekweg 5
3403 ZT Ijsselstein
tel (030) 656 00 28
Druk
Libertas Grafische Communicatie, Bunnik
ISSN
1384.704X
Donateurs ontvangen het periodiek {4 uitgaven
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties l<unnen worden doorgegeven. Voor inwoners van Ijsselstein is de bijdrage minimaal € 10,00 (voor bedrijven € 15,-). Voor hen die bui- ten Ijsselstein wonen is de bijdrage resp. € 15,00 en € 20,- Losse nummers, voor zover voorradig zijn è € 3,50 verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbelnummers is de prijs €5,00 |
|||||||||||
Uitgave
Stichting Historische Kring Ijsselstein
nr. 103, september 2003 Voorzitter
J.C.M. Klomp
tel (030) 688 28 52
Secretariaat
M.E.J.Winkelaar-Wulfert
Herteveld 2, 3401 HL Ijsselstein, tel {030) 688 40 80 Penningmeester
Banl<
Postbank, nr. 4074718
Redactie
B. Rietveld
Meerenburgerhorn 10 |
||||||||||||