-ocr page 1-
.0? ;tj .-c( k.^M                                                      /^-IC
^... een alleszins behoorlijk resul
taat'
Ontstaan, instandhouding en opluistering van de oude
Sint Nicolaaskerk te IJsselstein
door Martijn Vergouw en Peter Siccama
Aan de oude, voormalig collegiale, St. Nicolaaskerk (het is verheugend dat in brede
kring de kerk nu bij haar oorspronkelijke naam wordt genoemd), samen met de gelijk-
namige Basiliek een van de twee "kathedrale kerken" van IJsselstein, zijn - vooral wat
betreft de toren - talloze beschouwingen gewijd, ook en vooral in publicaties van de
HKIj. Door de groeiende belangstelling blijkt temeer hoe meningen en interpretaties
van elkaar kunnen verschillen. Immers waarneming en lezing van bronnen is nu een-
maal een individuele zaak, hoezeer men ook objectiviteit nastreeft. Bovendien zijn
bronnen ook niet altijd betrouwbaar of gelijkluidend. Hoe stelliger een onderzoeker
echter zijn bevindingen poneert, des te uitgesprokener zal de reactie zijn die hierop
volgt. Dit artikel wil hiervan blijk geven.
De beide auteurs zijn geen onbekenden voor de HKIJ. Reeds in 1977 (uitgave 3) mocht
er een beschouwing over de oude Nicolaaskerk van hun hand in de HKIj-reeks ver-
schijnen, gevolgd in 1983 (uitgave 26/27) door een verhandeling over de IJsselsteinse
grafmonumenten. !n 1993 verscheen het boekwerk 'Eyteren bij IJsselstein' waarin de
geschiedenis van de Mariaverering te IJsselstein wordt beschreven.
-ocr page 2-
Voorwoord
Ons onderwerp is een geheel uit bak-
steen opgetrokken bouwwerk waarvan
enkel de ornamentele delen, vooral aan
de toren, van natuursteen zijn en waar-
aan van 1310 tot 1927 is ge- en her-
bouwd in een unieke combinatie van
stijlen, zo harmonisch als zelden wordt
grafmonumenten, een in gotische en in
een renaissancestijl, dezelfde stijlcombi-
natie als die van kerk en toren. Daarmee
heeft de uitermate gelukkige hand van
de bouwmeesters een monument gerea-
liseerd dat wijde, zelfs internationale
belangstelHng trekt. Die belangstelling
deelt het met de gelijknamige Basiliek
die juist befaamd is om haar stijleen-
heid.
Wij zullen trachten de kerk te beschrij-
ven onder de invalshoek van een sinds
1983 heersende theorie aangaande haar
ontstaan waarbij we ons, evenals eerdere
auteurs, moeten beperken tot hypothe-
ses en stellingen. Daarnaast geven wij
een exposé van de rol die architecten en
kunstenaars gespeeld hebben bij de
restauratie van de toren in de jaren
1921-1928. Immers door hun visionaire
bijdragen staat dit bouwwerk nog vaster
op de culturele wereldkaart dan voor die
tijd al het geval was.
Een wandelende kerk met een omge-
bouwde toren?
Over het ontstaan van toren en kerk
bestaan twee theorieën. De tot op heden
meest gangbare is dat de huidige toren
nieuw gebouwd is en wel, vanwege een
in de weg staande stadsmuur, opzij van
de lengteas van de kerk. Ook G.B.
Labouchère oppert die mogelijkheid
aangetroffen. Zijn sobere interieur
wordt opgeluisterd door twee prachtige
Historische gebeurtenissen
Bij een stad met zoveel geschiedenis als IJsselstein kan onwillekeurig
de vraag opkomen of zich in de kerk ook historische gebeurtenissen
hebben afgespeeld. Dat weten we niet. Behalve dan dat op 3
augustus 1456, in aanwezigheid van hertog Filips de Goede, het
'Verdrag van IJsselstein' werd getekend waardoor het Nedersticht min
of meer bij Bourgondië werd ingelijfd. Waarschijnlijk was het in de
kerk dat elect Gijsbrecht van Brederode afstand deed ten gunste van
Filips' bastaardzoon David die twee dagen later werd ingehuldigd als
de nieuwe bisschop van Utrecht (hij werd na een kort intermezzo van
Frederik van Baden opgevolgd door zijn halfbroer Filips).
-ocr page 3-
hoewel hij er eigenlijk aan twijfelt. De
kerk zou in deze opvatting voor circa
1530 dus torenloos zijn geweest (afb. 2).
Een opvatting die zijn weerslag vindt in
een glasraam in de kapel van O.L.Vrouw
van Eiteren der St. Nicolaasbasiliek in
IJsselstein. Daar zien we de oude kerk
van IJsselstein, zonder toren. K. Donga
gaat ervan uit dat de huidige toren een
'mutatie' is van een oudere, gotische, die
midden op de as van een toen tweebeuki-
ge hallenkerk zou hebben gestaan. Deze
hallenkerk zou omgebouwd zijn tot pseu-
dobasiliek. Het sloop-werk daartoe lever-
de een "verplaatste kerk" op waarbij de
toren dus niet meer midden voor de kerk
stond.
Verbouwde of originele kerk?
Donga schrijft: "Wilde men bij de her-
houw zoveel mogelijk gebruik maken van
bestaande muren en funderingen dan
waren er twee mogelijkheden om de huidige
omvang te bereiken"
(cursificering door de
auteurs). De herbouw zou dus een
beperkte klus zijn, suggereert de auteur.
verschillen
in
hoeken
daknok
a. de veronderstelde hallenkerk
b. de pseudobasiliek
-ocr page 4-
Y'.>-4-4^'->- + -t-4-*-*-~
il^im -—"^JUik <X'_
^ ® ö e
o
ï2SZ2ï23E3E3f
i'U^
K^r^';;^^^^^^v^^^v^v^vv^^■vs^!.».-.^^'y^^^^^^^             ^ ;^\-^'t.v{^'««J 5 k^WS^^itl-tttyattJ^! ^^
I ,
V^/Z/yWi oorspronkelijke bouwdelen
^^ te slopen
|B|^B| te slopen en te vervangen door kolommen
----------- nieuwbouw 1417
+ + + nieuwbouw 1511
=: = = nieuwbouw 1537
Men zou zoveel mogelijk gebruik kun-
nen maken van bestaande muren en fun-
deringen. Wij denken eerder het tegen-
deel: méér nieuwe constructieve elemen-
ten zouden moeten worden aangelegd
dan er bestaande gebruikt konden wor-
den. De hypothetische ombouw van deze
hallenkerk tot een pseudobasiliek vereist
namelijk nogal wat (afb. 3 en 4);
a.  een complete buitenmuur zou vervan-
gen moeten worden tot een rij van
enkel kolommen, hetgeen niet zonder
instortingsgevaar kan.
b.  voor de op te trekken zijbeuken zou-
den nieuwe (dikkere dan de oorspron-
kelijke) buitenmuren met nieuwe fun-
deringen geconstrueerd moeten wor-
den alsmede
c.  een (nieuwe) kap doorlopend over de
nieuwgebouwde zijbeuken;
met de (beperkte) middelen van die tijd
ligt sloop en nieuwbouw meer voor de
hand.
Donga licht zijn theorie toe met tekenin-
gen hetgeen de zaak gecompliceerder
maakt. Hij verhoogt zonder noodzaak het
dak en de kolommen (afb. 3a-b) waarbij
de daknok na de ombouw een iets stom-
pere hoek krijgt (afb. 3c). Dat impliceert
nog meer werk dan hiervoor al geschetst
en levert meer onwaarschijnUjkheden op,
want aan de kolommen zijn geen sporen
te bekennen van deze verhoging.
Ervan uitgaand dat toch een ombouw
zoals boven beschreven, heeft plaatsge-
vonden, worden wij geconfronteerd met
de volgende problemen:
• De vieringpijlers van de huidige kerk:
Het is moeilijk aan te nemen -omdat de
vorm daarvan geen noodzaak biedt- dat
twee ervan reeds uit de beuk van een
hallenkerk stammen, temeer daar hun
onderlinge afstand niet gelijk is aan die
van de andere kolommen. Ook zijn de
basementen van de oostelijke pijlers
-ocr page 5-
hoger dan van die elders in de kerk.
•  In 1359 bezat de kerk reeds zeven alta-
ren. Daar Donga de ombouw tot pseu-
dobasiliek na 1417 situeert, zouden
deze altaren dus al in de hallenkerk
hebben gestaan, wat ons niet waar-
schijnlijk lijkt. Daarbij moet nog wor-
den aangestipt dat bij een ombouw op
een dergelijke schaal -of liever nieuw-
bouw- als we hiervoor beschreven, er
•  een herwijding van de kerk en (na her-
oprichting) ook van deze altaren zou
moeten plaatsvinden. Zoiets geschied-
de al bij minder ingrijpende wijzigin-
gen aan een kerkgebouw, zoals enkele
jaren geleden nog bij de ingebruikna-
me na restauratie van de Sint Servaas
te Maastricht. Van een dergelijke nieu-
we consecratie valt in bronnen echter
niets te vernemen, al moeten wij toe-
geven niet te weten of dit voorschrift al
gold vóór de nieuwe canonieke bepa-
lingen van het Concilie van Trente.
•  Een verbouwing zoals boven beschre-
ven -dus eigenlijk nieuwbouw- moet
de kerk geruime tijd onbruikbaar
gemaakt hebben voor erediensten.
Daarvan is niets bekend, evenmin
waar en wanneer die erediensten dan
werden gehouden.
•  Het grafmonument der Van Aemstels
werd rond 1850 blootgelegd in het
noordertransept. Uit een gravenkaart
in de consistorie blijkt dat daar een
grafkelder was. Als er echter in de tijd
van oprichting van het monument (ca.
1370) een tweebeukige hallenkerk
bestond, zou het graf buiten de kerk
hebben gelegen want een dergelijke
kerk had geen transepten. En van her-
begraven van gebeente is niets bekend.
Overigens kon een driebeukige hallen-
kerk wèl een transept hebben, zoals
bijvoorbeeld de Buurkerk te Utrecht.
Al met al menen wij dat genoemd
ombouwproject nooit heeft plaatsgevon-
den, met andere woorden dat er geen
hallenkerk heeft bestaan. Weliswaar
kwam het omgekeerde: het wijzigen van
een basiliek in een hallenkerk wel veel
voor, maar dat kostte minder sloopwerk
5. Inspringen
noordbeuk met
raptoren. De
westgevel pas-
seert de toren 60
cm. (foto: Peter
Siccama, 2001)
6. Verbreding van
de toren t.b.v. de
traptoren?
-ocr page 6-
en nieuwbouw en gaf daarentegen wel
een aanzienlijke uitbreiding van de ruimte.
Hierbij past nog een opmerking over de
plaats van een oudere toren.
We zullen nu de argumenten doorne-
men die door Donga aangevoerd worden
ter bewijsvoering van het bestaan van
een oudere kerk en toren.
678
12           3            4
Volgens Donga's constructie, dus bij een
hallenkerk, zou die in het midden voor
de kerk staan. De ingang zou dan, net als
nu, recht op een rij pilaren uitkomen.
Door de ruimtelijke omstandigheden
(stadsmuur) kon dat bij de huidige kerk
niet anders, maar bij de hypothetische
hallenkerk zou de toren gemakkelijk
opzij geplaatst kunnen worden zodat de
kerkganger of een feestelijke processie
recht in een open beuk kon binnentre-
den. De toren zou dan voor de zuidbeuk
gesitueerd zijn. Maar dan ging Donga's
verplaatsing naar het noorden niet door,
de toren zou dan immers los van de kerk
komen te staan. De enige oplossing om
dit te voorkomen, was dus de onlogische
plaatsing midden voor de kerk.
Overigens hebben hallenkerken in
Nederland geen torens. Als er toch spra-
ke van een toren is, staat die opzij. In
Vollenhove staat hij zelfs los voor het
koor.
De plaats van de toren:
Uit wat we hiervoor al stelden en later
in dit artikel nog trachten toe te lich-
ten, blijkt wel welk een "heet hangij-
zer" de toren vormt in de hele discus-
sie over een al dan niet verdwenen
kerk. Zowel stijl, locatie, plattegrond
als al of niet verdwenen onderdelen
roepen zoveel vragen op dat enkel aan
dit onderdeel al een complete mono-
grafie zou kunnen worden gewijd. We
willen hierbij vaststellen dat een toren
midden voor een hallenkerk nooit of
uiterst zelden voorkomt.
Vertanding
Aan de zuidoostzijde van de toren
bevindt zich een vertanding (afb. 8) die
we reeds in een tekening van Jan de
Beyer (1744) opmerken. Ze dateert dus
van voor die tijd. Deze vertanding
hoeft niet te betekenen dat het een
aanzet van een oudere hallenkerk is
geweest (Donga). Immers, dan zou ze
-ocr page 7-
veel langer moeten zijn (circa 4/5 van
de torenromp; zie tekening Donga pag.
74) en niet, zoals we waarnemen,
slechts 1/5 deel. De vertanding begint
pas 2,2 m. boven het maaiveld (afb. 8
en 18) en wel precies boven waterlijst
van de onderste vensters en steunbe-
ren van de kerk. Bovendien heeft ze
aangrijpingspunten in de torenmuur
en zelfs profielsteen die zowel in de
torenmuur als het vertandingsdeel
ingeboet zijn. Met andere woorden, de
-ocr page 8-
vertanding is even oud als de toren en
kan enkel bedoeld zijn om een uitbrei-
ding van de kerk te realiseren; het
omgekeerde dus van Donga's theorie
die het beschouwt als restant van een
gesloopt bouwdeel. Rond 1535 kan de
kerk uit haar jasje gegroeid zijn en kan
uitbreiding nodig zijn geweest. Het is
opvallend dat aan deze zuidzijde het
fries (zie afb. 8 B) tussen de eerste en
tweede geleding niet doorloopt maar
abrupt eindigt waar de vertanding
begint. Hier behoorde ook de wand
van de toren op te houden maar hij
werd 85 cm verlengd waardoor het
oppervlak van de toren dus geen vier-
kant is maar een rechthoek.
"sporen" die wij zien, lijken meer op het
wegwerken van mogelijke vensters of
profielen van een bestaande driebeukige
kerk dan van de aanzet van een beuk
aan een vroegere kerk. Donga acht het
onwaarschijnlijk dat de kerk torenloos is
geweest. Immers, stelt hij, dan zou de
westgevel niet kaal zijn maar profielen
hebben gehad. En daar juist menen we
sporen te kunnen traceren. Het staand
verband (een combinatie van om en om
kop en strek) wordt op deze plaatsen
onderbroken door bouwnaden die op
het dichtmetselen van een (gotisch) ven-
ster kunnen duiden (afb. 10 en 12). We
zien ook dat de metselverbanden aan
de kerk nogal onsystematisch zijn.
Mysterieuze vertanding
Het mysterieuze aspect van de vertanding werd rond 1927 overgeno-
men in twee pinakels op de torenomgang (afb. 19). Niet lang gele-
den, waarschijnlijk bij de laatste restauratie van de kerk, zijn deze
'pseudo'vertandingen -helaas- dichtgemetseld (we betreuren overi-
gens de verschijning van een nieuwe vlaggenmast op de toren (afb.
9); hij is iel, spichtig en onbarmhartig kaal. Hoe weinig moeite zou
het gekost hebben om een reconstructie te laten maken van de oor-
spronkelijke die immers een essentieel onderdeel was van De Klerks
ontwerp voor de nieuwe torenbekroning.)
De toren als modernisering van een
oudere?
Om een bouwlichaam een ander aanzien
te geven, kon men twee methoden hante-
ren, al of niet in samenhang met elkaar.
Men kon populair gezegd "knippen en
plakken", of men kon een geheel nieuwe
huid op het lichaam "implanteren". De
eerste mogelijkheid is het minst ingrij-
pend en houdt mutaties in binnen het
bestaande muurwerk. Een nadeel daar-
van is dat de sporen bijna altijd aanwezig
blijven. De tweede mogelijkheid betekent
het optrekken van geheel nieuwe bouw-
delen over, op of tegen bestaande. Er zijn
Sporen
Donga noemt naast de merkwaardige
ligging van de toren en de "muuraan-
zet" aan de zuidoosthoek, als derde
argument voor het bestaan van een
oudere kerk dat "in de westgevel van de
kerk, ten noorden van de toren, sporen
zichtbaar zijn die erop wijzen dat de
kerk in een later stadium in noordelijke
richting is uitgebreid." Met die uitbrei-
ding bedoelt de auteur ongetwijfeld de
noordbeuk. Dat zou een homogeen
bouwlichaam moeten hebben opgele-
verd; wat we zien zijn echter mutaties in
een reeds bestaande gevel. De enige
-ocr page 9-
in dat verband heel wat romaanse en
gotische kerken van een barokgevel of
meer voorzien. Een berucht voorbeeld is
de Dom van Uppsala (Zweden) die
transformeerde van gotiek via barok en
neogotiek naar de huidige pseudogotiek.
Een zelfde lot, maar dan van romaans
naar neoromaans, trof de Munsterkerk in
Roermond . Geslaagde voorbeelden zijn
er ook genoeg (Oost-Europa en vooral
Spanje). Opvallend daarbij is hoe goed
barok zich combineert met gotiek. Veel
minder is dat het geval wanneer gotiek
zich met renaissance moet voegen,
behalve verrassend genoeg, in IJsselstein.
Verrassend temeer daar het hier om twee
homogene bouwlichamen gaat die zo in
stijl contrasteren. We denken dat het
-ocr page 10-
profielen in een oudere reeds bestaande
toren nieuw werden aangebracht (en er
tevens blijk van geeft de 'knip- en plak-
theorie' aan te hangen). Maar deze con-
statering is minder relevant: hakken
moet men altijd bij inpassing van niet-
kwadrataire profielen, zoals kapitelen en
basementen. Een baksteen heeft nu een-
maal een standaardformaat, en waarom
zijn er dan geen sporen meer te vinden
van de oorspronkelijke gotische profie-
len.^ Als die zijn 'weg' c.q. 'omgewerkt',
zou men dat toch moeten kunnen zien?
Bovendien bewijst het gehele metselver-
band aan weerszijden van pilasters, frie-
zen e.d. aan de toren dat er inderdaad tij-
dens de bouw ervan uitsparingen voor
zijn gemaakt. Er is hier gewerkt met een
z.g. Hollands (metsel)verband en wel
met om en om lagen drieklezoor en kop
(afb. 17), een combinatie die het mogelijk
maakt om profielen te plaatsen zonder
dat hakwerk nodig is. We zien trouwens
aan de kapitelen van de eerste geleding
dat er rekening is gehouden met inpas-
sing in het baksteenverband. Elk kapiteel
heeft aan de achterzijde een rechthoekige
grondvorm behouden die in de uitspa-
ring van de baksteenwand is ingemetseld
(zie afb. 20). Er hoefde dus niet in een
oudere toren ingegrepen te worden. Dat
er een nieuwe huid om de toren is aan-
gebracht, is eveneens onaannemelijk.
Dan zouden aan de diepe zijden van de
nissen sporen van de oude spitsbogen
zichtbaar zijn. Bovendien zou er dan niet
bruut gehakt behoeven te worden om
profielen aan te brengen. Men kon de
ruimtes daartoe eenvoudigweg uitsparen
(hetgeen kennelijk ook gebeurd is, zoals
we zojuist aanvoerden). Bij de toren van
de Oude Kerk in Amsterdam is er wel
een huid om de toren aangebracht, maar
deze kent geen nissen en volgt de oor-
spronkelijke profielen (afb. 14).
gunstige effect te danken is aan de har-
monische verhoudingen tussen de beide
bouwvolumes alsmede aan beider voor-
name/sobere vormentaal. Donga conclu-
deerde dat er voor de plaatsing van de
profielen in de baksteen bruut gehakt
was, waarmee hij wil aantonen dat de
11. Veronderstelde
plaatsing van de
toren (1535-1537)
tegen en deels in
de kerk.
12. Bouwnaden in
de westgevel van
de noordbeuk (zie
ook afb. 10).
-ocr page 11-
/■ t>
^^i^
J^
rA
"ir
A/^f^
m
SOi
ü
1325
1510
Men kan zich afvragen waarom Donga
niet uitgaat van de "nieuwehuidtheorie".
Een oude toren binnen een nieuwe, het
is meer vertoond (zie Amsterdam). We
muren van de IJsselsteinse torenromp
(wat er overigens op kan duiden dat de
toren hoger of zwaarder bedoeld was dan
hij uiteindelijk is geworden; er hebben in
willen verder wijzen op de extreem dikke elk geval meer luidklokken in gehangen
-ocr page 12-
noordbeuk
• • •
schip
toren 1535
zuidbeuk
1. grafmonument Van Aemstels
2.grafmonument Aleida van Culemborg
3. syter/gerfkamer
Dat het inwendige van (enkel) het toren-
portaal een ster (en geen kruis)gewelf
kent (waarbinnen een vierkant hijsgat) is
geen bewijs dat het niet in de renaissan-
cetijd kan zijn gebouwd. Het betreft hier
een klein inwendig onderdeel waar men
al gauw de conventie trouw bleef temeer
daar het exterieur een voor deze streken
exceptioneel vroeg voorbeeld was van
gave renaissancearchitectuur. De ribben
van genoemd stergewelf rusten op schal-
ken die doorlopen naar de vloer maar op
ca. 1,5 meter hoogte worden onderbroken
door "klos"ornamenten. Dit zijn typische
renaissancemotieven die in de laatgotiek
"insluipen" (afb. 16). In de lage landen
werd in de hele eerste helft der i6e eeuw
nog gotisch gebouwd en ook nog, op
kleinere schaal, eeuwen daarna.
Bijvoorbeeld de kerk van Medemblik uit
1555. We wijzen voorts naar de ontwer-
pen voor de (niet gebouwde) toren van de
Nieuwe Kerk te Amsterdam, de verho-
ging van de Oudekerkstoren, (afb. 14) en
de gotische kerk van Schermerhorn die
als nieuwbouw dateert van 1634. Wat het
buitenland betreft noemen we o.a. het
dubbeltorenfront van Westminster Abbey
dan thans). Maar net als Donga willen
wij er ook niet aan. Indien de hak- en de
ombouwtheorie verworpen moet worden,
blijft over dat de toren nieuw gebouwd
moet zijn. Natuurlijk is absolute zeker-
heid niet te verschaffen. Men kan van
een bouwwerk (nog) geen 'scans' maken.
klezoor
kop
drieklezoor
strek
-ocr page 13-
te Londen, gebouwd door Nicholas
fiawksmoor in 1734, naar ontwerp van
Christopher Wren, en verder naar de
stad Oxford waar bijna alle gotiek dateert
van na 1500. Als er trouwens voorbeel-
den van samengaan van gotiek en renais-
sance (en barok) genoemd moeten wor-
den, dan zijn het wel de curieuze voorge-
vel (1590-1814) van de Dom van Milaan
en de nieuwbouw van de kathedraal van
Orleans (begonnen onder Hendrik IV en
voltooid onder Lodewijk XIV).
Let wel: gotiek van na 1590, of mogen we
dan al spreken van neogotiek.^ De hele
vormgeving van het torenportaal in
IJsselstein vertoont de kenmerken van
een overgangsstijl die zeker niet past bij
een toren uit begin 14e/ begin 15e eeuw.
We noemden al de klosornamentjes
maar ook de rondboog van de poort naar
de kerk en de korfbogen in de zijwanden
behoren daartoe.
Donga betreurt het dat de gereconstru-
eerde venstertraceringen van 1916 van de
kerk qua stijl anachronistisch zijn maar
verbaast zich er niet over dat de vormen
in het toreninterieur dan onwaarschijn-
lijk modern zouden zijn, mocht hij gelijk
hebben aangaande een oudere toren.
Zijn artikel behandelt de restauratie van
de kerk in 1983. Het fotomateriaal is ver-
helderend maar de bijschriften zijn dat
minder. Er is geen radvenster in "de"
topgevel maar het betreft een der blinde
'oculi' die in alle topgevels voorkomen,
de raamtraceringen zijn, mogen we aan-
nemen, niet van beton maar van natuur-
steen, er is geen "uitgehakt kapiteel"
maar het betreft hier een basement. En,
ondanks het hardnekkige misverstand, er
is geen keizerskroon op de toren maar
gewoon een (fantasie)kroon. Een ander
misverstand is de vaststelling dat de
parochie verheven werd tot kapittel. Hier
worden twee begrippen verhaspeld; een
parochie is een geloofsgemeenschap, een
kapittel is een college van kanunniken.
Wandelende toren
Buitengemeen merkwaardig lijkt de
oostelijke uitdijing van de toren waarover
we eerder schreven. De noodzaak hiertoe
kan hoofdzakelijk gezocht worden in de
aanwezigheid van een deels uitwendige
traptoren aan de geleding (afb. 6), waar
omheen de omloop is doorgetrokken.
Donga meent: "Met het verplaatsen van
de kerk in noordelijke richting, heeft
men in verband met de aanwezige trap-
toren de huidige westgevel 60 cm. naar
binnen geplaatst." Hij bedoelt hier de
uitwendige traptoren langs de toren-
romp. Dit is ten dele waar. Aan de zuid-
zijde dringt de toren in de kerk door (afb.
-ocr page 14-
Waarom dan deze "verplaatsing"? Of was
de traptoren nieuw en tegelijk met de
renaissancetoren gebouwd.^ Op de plek
waar de toren tegen de kerk moest aan-
sluiten, zal de westgevel gesloopt zijn
teneinde daar de monumentale opening
tot de kerk te kunnen construeren (afl).
11). Dat verklaart waarom aan de noord-
zijde de toren de westgevel voorbij-
schuift. Dat de toren de kerk indringt aan
de zuidzijde is duidelijk te zien: de
afstand van haar zijwanden tot het eerste
beukvenster is in het zuiden kleiner dan
aan de noordzijde.
Verdwenen bouwdelen
Donga vermeldde reeds de na de brand
van 1911 verdwenen kap van de sacristie.
Niet alleen de kap verdween, maar ook
de daaraan verbonden topgevels.
Jammer, want deze moeten de brand
overleefd hebben. Financiën zullen een
rol gespeeld hebben om een simpeler en
lager beginnend schilddak aan te bren-
gen dat in tegenstelling tot de oude situa-
tie twee vensters van de kooromgang gro-
tendeels afdekt (afb. 23). Rond die tijd is
ook de duif aangebracht die de nok van
het gebouwtje siert. Verrassend is een
steen aan de top van de middelste steun-
beer alhier. Er staat het jaartal 1709 op
(in de "Kerkegids" HKIJ no. 18, 1981,
wordt gesteld dat de consistorie dateert
van 1711). Mogelijk geeft het jaartal de
datum aan van een verbouwing. Immers
de raamstijlen en frontons boven de ven-
sters dateren zeker niet uit de gotiek. De
oude situatie ziet men op een zeer gede-
tailleerde tekening van Jan de Beyer uit
1744 . Op deze tekening is meer te zien-
wat niet meer bestaat. Tegen de west-
muur van het zuidertransept bespeurt
men een laag gebouwtje dat ondanks de
geringe omvang toch tamelijk rijk gepro-
fileerd is (afb. 21). Het vult de ruimte tus-
ir~~>
I
s
t
5 en II). De westgevel is daar niet te zien.
Aan de noordzijde is hij wel zichtbaar
maar daar steekt hij 60 cm. voorbij de
toren. De oostwand van de toren is dus
naar binnen geplaatst, niet de westgevel
van de kerk. Wanneer echter de gevel
verplaatst zou zijn, zou deze verplaatsing
zelfs meer dan 60 cm. zijn geweest bij
een ombouwing van een oudere toren.
Maar de afstand van de westmuur tot de
eerste pilaar is even groot, ja zelfs groter.
dan die van de pilaren onderling (afb. 4).
En de traptoren zat toch reeds tegen de
oude muur van de "hallenkerk".^
-ocr page 15-
-ocr page 16-
■l
sen genoemde westmuur en de syter met
traptoren. Het bestaat uit één geleding
van twee traveeën gescheiden door een
steunbeer, met op de hoek een tweede
(afb. 23). De zuideHjke travee heeft een
afgewulfd schilddakje en kent aan de
westkant twee tootbogen waarboven een
rechthoekig venster. Aan de zuidzijde is
een zeer laag geplaatst venstertje.
Natuurlijk rijst de vraag naar de bestem-
ming van deze uitbouw. Ook vanuit de
kerk moet er een toegang naartoe
geweest zijn. Merkwaardig genoeg is in
1983 op deze plaats weer een doorgang
gemaakt (naar een uitgebouwd toilet).
Wat ook nog opvalt in de tekening is dat
de schuine bovenkanten van sommige
steunberen aan de kerk afgedekt zijn met
dakpannen (we zien dit vandaag nog aan
de steunberen van Mariënberg in de
Benschopperstraat te IJsselstein). Thans
zijn ze afgedekt met lood. Vervolgens
wijzen wij nog op een plattegrondteke-
ning van ca. 1916 (naar aanleiding van de
restauratie en heropbouw van de kerk
door architect J.F.L. Frowein) (afb. 15)
waarop aan de oostzijde van het noorder-
transept een uitbouw is weergegeven van
twee traveeën lang en driekwart travee
breed . In de bijbehorende legenda staat
als stemming: "Te sloopen". Wat was
dit? Was het slechts een fundering, waar-
voor dan? Of waren het muurresten of
wellicht nog meer? Was het wellicht het
restant van een doopkapel, een sacristie
of de genadekapel van O.L.V. van
Eiteren? Allemaal bouwdelen die heel
goed aan deze noordzijde kunnen zijn
gesitueerd. Op oude tekeningen of gravu-
res van de noordzijde van de kerk valt
daar echter niets te ontdekken.
Merkwaardig genoeg is er in de litera-
tuur niets over te vinden, noch over eer-
dergenoemde uitbouw (in Jan de Beyers
tekening). Ten slotte merken wij nog op
dat het koor tot 1911 over de volledige
breedte en hoogte afgeschoten was door
een glazen raamwerk dat nadien is ver-
vangen door de huidige bescheiden
afsluiting naar ontwerp van Frowein.
-ocr page 17-
Wie wijdde de l<erk?
In tegenstelling tot hetgeen Donga en
historisch onderzoeker L.H. Boot vaststel-
len hebben wij geen bronnen kunnen vin-
den die erop wijzen dat bisschop Guy van
Avesnes zelfde kerk heeft ingewijd.
Wellicht hebben zij zich gebaseerd op de
veronderstelling van J.G.M. Boon in
'IJsselstein, uw woonstede' (uitgave 1971)
die de bisschop noemt maar verder geen
bronvermelding geeft.
Zoals door ons al eerder is gesteld, zijn
wij van mening dat niet bisschop Guy
maar wijbisschop Johannes Scopia de con-
secratie verrichtte. Ook al was Aernout
van Aemstel, heer van IJsselstein, met de
echte, wettige dochter van bisschop Guy
gehuwd. Hiervoor pleit recent onder-
zoek .
Hildo Krop rond 1925 ontwierp voor de
pilasters van de derde geleding van de na
de brand herstelde St. Nicolaastoren te
IJsselstein. De kapitelen staan bij het
artikel in willekeurige volgorde. In het
bijschrift merkt de auteur over de icono-
grafie der kapitelen op: "De symboliek
ervan is niet vastgelegd. Suggesties hierover
zijn welkom."
De bedoelde afbeeldingen zijn afkomstig
uit een artikel van C.J. Blauw in Wendin-
gen no. 4 van 1929 met een voorwoord
van J. Kalf directeur van de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg. Hierin schrijft
de auteur die ingenieur/ architect was en
het in dat jaar door brand verwoeste stad-
huis van Leiden herbouwde: "De beeldhou-
wer Hildo Krop hakte de kapiteelen in den
Conclusies
Samenvattend komen wij over bouw van kerk en toren tot de volgende
conclusies: 'Zowel de kerk als de toren van de oude St. Nicolaas zijn
origineel zoals ze zich vandaag aan de beschouwer voordoen. De kerk
dateert van 1310 en heeft aan het begin der i5e eeuw een vergroting
aan het koor ondergaan. Tevens zijn de transepten rond die tijd ver-
hoogd en verlengd. Noch de reconstructietekeningen van K. Donga,
noch de vertanding aan de toren maken aannemelijk dat er een eerde-
re hallenkerk heeft bestaan. De oorspronkelijke situering van de graf-
monumenten bevestigt dat, alsmede de aanwezigheid van geprofileer-
de vieringpijlers en de afstand tussen de "oorspronkelijke" westmuur
en eerste pilaren. De toren is nieuw gebouwd in de jaren 1532-1535.
Voor het bestaan van een eerdere toren valt geen overtuigend bewijs
aan te voeren. Uitwendig zijn aan de huidige toren daarvoor geen spo-
ren aan te treffen. Inwendig is een enkel stergewelf geen bewijs daar-
toe, terwijl juist bogen en ornamenten erop wijzen dat er sprake is
van een overgangsstijl die heel goed past bij de nog steeds algemeen
aanvaarde datering van de huidige toren. Uit tekeningen van Jan de
Beyer (1744) en Frowein(?) (1916) blijkt dat er bouwdelen bestaan
hebben die er thans niet meer zijn'.
De l<apitelen van Hildo Krop
In de HKIJ-uitgave nr. 78/79, jrg, 1996,
worden in een verrassend artikel van
Thimo te Duits alle kapitelen getoond die
vagen hoofdvorm van een Ionisch kapiteel,
doch bracht binnen het raam van dezen
hoofdvorm het spel van zijn vormgedachte en
bereikte een alleszins behoorlijk resultaat.
"
-ocr page 18-
Hildebrand Lucien Krop (1884-1970),
zoon van een Steenwijkse wethouder,
maakte dezelfde merkwaardige beroeps-
omslag als de Italiaans/Franse componist
Jean-Baptiste LuUy (1632-1687): van pro-
fessionele keukenprins werd hij (beel-
dend) kunstenaar (wat is "im Grunde" het
verschil). Als leerling van Raedeker en
Nienhuis behaalde hij in 1911 de Prix de
Rome waarna het hem voor de wind
begon te gaan. In 1916 werd hij stads-
beeldhouwer van Amsterdam. Overal
vloeiden hem opdrachten aan, maar niet
altijd werd zijn werk gewaardeerd; zijn
voor de Goudse Agnietenkapel vervaardig-
de beeld van Erasmus bijvoorbeeld vond
museumdirecteur dr. Jan Schouten terug
"als vogelverschrikker in Suriname" (in
1975 werd het teruggeplaatst op de oor-
spronkelijke locatie).
-ocr page 19-
De IJsselsteinse opdracht die Krop aan- _
vaardde, was tamelijk omvangrijk. Niet
enkel een reeks van twaalf kapitelen had
hij te beitelen maar ook de symbolen van
de vier evangelisten (afb. 26) om
geplaatst te worden op de nieuwe
pinakels van de eerste omgang van de
toren . En ten slotte maakte hij ontwer-
pen voor glaspanelen in het dubbele paar
deuren van de nieuwe hoofdingang tot de
kerk (naar ontwerp van H.A.J. Baanders
waarover Kalf niet erg enthousiast was).
Baanders was de uitvoerder van Michel de
Klerks plan voor de restauratie van de
toren na de kerk brand van 1911 . Degene
die de overheid op de deplorabele toestand
van de toren had gewezen, was niemand
minder dan de beroemde Berlage. Naast
De Klerk hadden ook nog Kromhout en
Frowein restauratietekeningen gemaakt.
Burgemeester en wethouders van
IJsselstein kozen de onervaren eerste kan-
didaat. Een gouden greep! Toch werd het
plan wegens geldgebrek niet meteen uit-
gevoerd. Maar B en W hielden vast:
"Due to the persistent efforts of the burgo-
master and aldermen in IJsselstein, which
even offered to advance the costsfor the spire
on the condition that they would he reimhur-
sed by the govemment, it was eventually deci-
ded to carry on with work as planned.
"
Het gaat hier dus om twaalf kapitelen aan
de derde geleding van het torenblok als
vervanging van die van vóór de brand van
1911: een soort palmetkapitelen die weer
een uit 1851 daterende vervanging waren
van de originele (hoe Donga aan een totaal
van 23 komt, is niet duidelijk).
De kapitelen aan de eerste geleding zijn
Toscaans, die aan de tweede geleding van
de Ionische orde. Er zijn series van vier
kapitelen aan de zuid, west en noordzijde
van de toren. Aan de oostzijde ontbreken
ze omdat de wand daar vlak is gehouden -
het grootste gedeelte ervan ligt immers
Johannes
Lucas
verscholen achter de kap van de kerk en
ook omdat de wenteltrap, die aan die zijde
is ingebouwd, een pilasterprofilering
onmogelijk maakt. De vormen der oor-
spronkelijke bovenste kapitelen zijn onbe-
kend. Waarschijnlijk zullen het (Romein-
se) composietkapitelen zijn geweest. Op
de, overigens zeer gedetailleerde, tekening
van De Beyer zijn ze niet herkenbaar.
Kenmerkend in de sculpturale thematiek
van Krop is de tegenstelling tussen stad en
land, cultuur en natuur, en daarnaast de
uitbeelding van de vier windstreken. Ook
in IJsselstein merken we daar iets van. De
kapitelen van Krop kennen een centrale
voorstelling symmetrisch omgeven door
planten, wolken, vissen, bomen, vruchten
of vogelmotieven. Deze motieven die aan
weerszijden uitsteken, lijken op de
Ionische kapitelen, die in die orde 'volu-
ten' worden genoemd. De afbeeldingen
aan de zuidzijde hebben te maken met het
belangrijke agrarische aspect van het
gebied rondom IJsselstein, die aan de
westzijde met de historie van de stad zelf
en die aan het noorden hebben een alge-
meen karakter. Het komt ons dus voor dat
26. Symbolen van
de 4 evangelisten
door Hlldo Krop
(1927) op de pina-
kels van de eerste
torenomgang.
De foto laat de
zuidwest pinakel
zien naar de situa-
tie van 2003.
-ocr page 20-
Snoeier (de dood) alles neermaait (11) (afb.
28), een beeld dat ook in de liturgie aan
het eind en begin van het kerkelijk jaar
terugkeert . Daarna breekt echter de tijd
aan van feesten: Sinterklaas (12) en
Kerstmis (10).
Tot slot volgen de beschrijvingen of hypo-
theses met de aantekening dat wij zijn
uitgegaan van foto's en waarnemingen in
situ, vanaf de grond. Hopelijk kunnen we
deze ooit van dichtbij bekijken en/of
informatie van de kunstenaar of diens
omgeving bestuderen. Hoewel we aan-
gaande die laatste mogelijkheid na de
opmerking van Te Duits enige twijfel
mogen koesteren.
de kunstenaar wel degelijk zowel qua
plaatsing als onderwerp rekening heeft
gehouden met de geschiedenis van
I)sselstein, zoals hij dat ook gedaan heeft
bij bovengenoemde glaspanelen en kope-
ren nagelkoppen.
De kapitelen vertellen een verhaal, niet
alleen elk voor zich maar ook in onderlin-
ge samenhang. Aan het westfront verha-
len ze over de stad (zie pag. 21 en 22); de
nederzetting (8) wordt door inspanningen
van de heer (7) en zijn gade (6) een stad
(5). De zonnige zuidkant vertelt van de
oogst (4, 3, i) en het plezier van de zomer
(2). De schaduwrijke noordzijde verwijst
naar de winter, waarin lange avonden
noden tot lezen (9). Het is ook een beeld
van het einde der tijden wanneer de Grote
-ocr page 21-
Zuid
1. Dragende man: een frontaal
staande man draagt emmers aan
een juk. Als voluut links en rechts
een boom. Om zijn hoofd maan,
(zon?) en sterren.
2. Muzikant: zittende mansfiguur
die een tokkelinstrument bespeelt
(Fuico de Minstreel?; het gelijkna-
mige boek was toen al lang
bekend). De dieren in de voluten lij-
ken op twee paar vissen, symbolen
der zinnelijkheid.
3. Spreeuwenverjager: zijwaarts
lopende man jaagt met geweer op
spreeuwen?, die als voluten links en
rechts van hem zijn weergegeven.
Daarbinnen 2 trossen van elk 3 ker-
sen. Waarschijnlijk symbool van Ijs-
selstein als "Stichtsche Kersenstad".
4.  Man met mand: tussen dicht loof
met hangende vruchten als voluten
een zittende mansfiguur met mand
tussen de knieën. Niet is welke han-
deling hij verricht. Het lijkt op kar-
nen, maar dan is de mandvorm
onlogisch, evenals het ooft.
5. Stad: Uilen aan weerszijden (als
voluten) van een ommuurde stad
met een centrale toren. Eronder:
gracht met neergelaten brug of een
ommuurd slot. De vorm van de
stad verwijst naar de kroon op de
toren van de St. Nicolaaskerk.
West
6. Jonkvrouw: frontaal staande
vrouw met hennin op het hoofd,
opzij kijkend (naar een spiegel? die
zij met de linkerhand ophoudt).
Verwijzing naar de adellijke historie
van IJsselstein. Als voluten gesti-
leerde vegetatie.
-ocr page 22-
7. Ridder: frontaal staande man-
nenfiguur in wapenrusting, met
beide handen een zwaard omvat-
tend. De voluten wijken het minst
af van de ramshoornvorm.
Wederom een verwijzing naar de
adelijke historie van ijsselstein.
f'^
8. Nederzetting: vogels (duiven?)
als voluten boven huisjes aan
weerszijden van een toren met
spits.
Noord
9. Lezende man: een zittende
mansfiguur met opengeslagen
boek in de handen. Als voluten
"fantoomkoppen" waarbinnen een
papierrol (rotulus). Zie de ver-
wantschap met 4.
io. Moeder met kind: een vrouw
met een kind in haar armen
(Kerstmis?). Ze zit op een verho-
ging omringd door een hekwerk:
het middeleeuwse thema van de
Madonna in omheinde tuin'. Als
voluten: wolken.
n. Oogst: een opzij lopende man,
het hoofd afgewend, met opgehe-
ven sikkel (afb. 28). Links en
rechts korenhalmen als voluten.
12. Sinterklaas: Sinterklaas te
paard onder sterrenhemel. Als
voluten een boom vol lover
(vreemd bij feest op 6 december).
De keuze van Sint Nicolaas ligt
voor de hand: hij is immers de
patroonheilige van de kerk.
-ocr page 23-
Werkers aan de toren
Alessandro Pasqualini              1532-1535     Michiel de Klerk                      1921-1923
Adriaen van Spieringshoeck     1633-1635     Hildo Krop                                      1927
C. Kramm                               1851-1852     H.A.J. Baanders                              1928
Noten
1.     Door kinderogen gezien in A. de Kuijers ontroerende roman "Stadje aan de IJssel". Lezenswaardig
zijn ook zijn autobiografische "Barts bakermat" en "De mannen op de Visbrug".
2.     Naar de situatie van vóór de alteratie (1577) kan men slechts gissen. Altaren en beelden zijn er
uiteraard geweest, wellicht ook een koorafsluiting, koorbanken en een preekstoel (zie afb. 22). Voor
het overige tasten we in het duister. De aanwezigheid van een kruisweg vanwege de bogen aan de
koorwanden achten wij niet aannemelijk. Genoemde bogen vindt men daar ook aan de buitenmu-
ren en deze hebben slechts een constructief/decoratieve functie.
3.     Bulletin KNOB 21, 1922, p. 3759.
4.     Artikel in HKIJ nr. 24/25, jaargang 1983. De naam Donga heeft steeds betrekking op dit artikel.
5.     Altaren van het H. Kruis, de H. Maagd, St. Jan de Doper, St. Egidius, St. Joris, St. Silvester en St.
Theobaldus. De eerste drie zijn tegelijkertijd gesticht.
6.     M. Amark: Uppsala Domkyrkan. Uppsala, 1967.
7.     G.W.G. van Bree en H.M.J. Thomassen: De Onze Lieve Vrouw Munsterkerk te Roermond.
Roermond, 1977.
8.     "Tijdens de restauratie kon worden vastgesteld dat deze drie geledingen, die samen de vierkante
onderbouw van de toren vormen, van voor 1530 dateren. Duidelijk was bij alle drie de geledingen te
zien dat het metselwerk ten behoeve van de pilasters was weggehakt." (Donga, p. 93).
9.     RAU top. Atlas no. 593.
io. Afb. "Kerkegids". HKIJ nr. 18, pag. 11.
n. Zie onze publicatie 'Eyteren bij IJsselstein'. Nieuwegein 1993. Pag. 33.
12.   Website Streekarchief Gouda.
13.   Een afbeelding van een dezer - Mattheüs - siert de omslag van Just Havelaar: 'Hildo Krop' (zie
literatuurlijst Hildo Krop). Van wie het idee kwam om deze sculpturen aan te brengen, is niet
bekend. De Klerk had in elk geval enkel geometrische bekroningen op het oog. Het is echter
bekend dat Baanders soms nogal vrij met diens ontwerp is omgegaan, hetgeen in dit geval zelfs
leidde tot een juridische strijd tussen hem en de erven De Klerk.
14.   Zowel van De Klerk als van Baanders vindt men portretten in M. Bock e.a.: 'Michel de Klerk'. New
York, 1997 (zie literatuurlijst). Fascinerende afbeeldingen omdat we eerstgenoemde aan zijn tekentafel
bezig zien met de restauratieplannen voor IJsselstein (achter hem hangt een der ontwerptekeningen
aan de wand) en de ander geportretteerd in een pentekening op hout, samen met zijn echtgenote.
15.    Vertaling: "Dankzij de aanhoudende inspanningen van burgemeester en wethouders in IJsselstein,
die zelfs aanboden de financiën voor de spits voor te schieten, op voorwaarde dat deze door de
overheid zouden worden terugbetaald, werd er uiteindelijk besloten het werk voort te zetten zoals
gepland." (Vladimir Stissi: "Michel de Klerk". New York, 1997.)
i6. Donga noemt ze "kelkvormig", waarmee hij een bloemkelk bedoeld zal hebben.
17. "En ik zag en zie, een witte wolk, en op die wolk iemand gezeten als eens mensen zoon met een
gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand." (Openb. M'H)- "Slaat de sikkel
erin, want de oogst is rijp." (Joel 3:13).
i8. ".....en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en
heerlijkheid" (Matth. 24:30)
-ocr page 24-
Literatuur
■  F. Baumgart: Stilgeschichte der Architektur. Keulen, 1969.
-  M. Bock, S. Johannisse en V. Stissi; Michel de Klerk. New York, 1997.
■  Uitgaven HKIJ, no. 13 (1981), no. 24/25 {1983), no. 78/79 (1996).
- J. Kalf en C). Blaauw: Wendingen serie 10 no. 4. Santpoort, 1929.
-  N. Pevsner: An outline of European Architecture. Norwich, 1943.
-  H.J.F, de Roy van Zuydestein: Amsterdamse bouwkunst 1815-1940, ongedateerd.
■ A.G. Schulte: Nederlandse monumenten in beeld IIV. Baarn, 1974.
-  R. Toman e.a.: Die Kunst der Gotik. Keulen, 1998.
■  S.B.J. Zilverberg: De Stichtsche burgeroorlog. Zutphen 1978.
Literatuur over Hildo Krop
- Just Havelaar: Hildo Krop (Serie "Nieuwe Beeldhouwkunst in Nederland") N.V.
UitgeversMaatschappij "KOSMOS" Amsterdam. Op de omslag een grote foto van een der vier evange-
listenbeelden{Mattheüs) van Ijsselstein.
- ]. Leupen en J. Gruyter: Hildo Krop. Moussault's Uitgeverij Bussum, 1954. 17 pag. tekst, 63 ill.
-  E.J. Lagerweij-Polak: Hildo Krop 18841970. Uitgegeven t.g.v. de herdenkingstentoonstelling van 26
febr. - 24 maart 1984. Kunsthandel G.J. Scherpel B.V., Den Haag 1984. 35 pag., 34 ill.
-  L.P.J. Braat: hildo krop. Catalogus tentoonstelling ter ere van de tachtigste verjaardag van Hildo Krop.
Steenwijk, jan. 1964. 24 pag., 20 ill.
i-k.
m
Colofon
3401 CD Ijsselstein
tel (030) 688 74 74
e-mail bariet@ision.nl
Redactie
S. van Lexmond
Koperwiekweg 5
3403 ZT Ijsselstein
tel (030) 656 00 28
e-mail sandra.van.lexmond@webbox.com
Druk
Libertas Grafische Communicatie, Bunnik
ISSN
1384.704X
Donateurs ontvangen het periodiek {4 uitgaven
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van
de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich
aanmelden bij de penningmeester waar tevens
mutaties l<unnen worden doorgegeven. Voor
inwoners van Ijsselstein is de bijdrage minimaal
€ 10,00 (voor bedrijven € 15,-). Voor hen die bui-
ten Ijsselstein wonen is de bijdrage resp. € 15,00
en € 20,- Losse nummers, voor zover voorradig
zijn è € 3,50 verkrijgbaar via het secretariaat.
Voor dubbelnummers is de prijs €5,00
Uitgave
Stichting Historische Kring Ijsselstein
nr. 103, september 2003
Voorzitter
J.C.M. Klomp
tel (030) 688 28 52
Secretariaat
M.E.J.Winkelaar-Wulfert
Herteveld 2,
3401 HL Ijsselstein,
tel {030) 688 40 80
Penningmeester
J.G. Klein
Veerschipper 15,
3401 PK Ijsselstein,
tel (030) 688 80 05
e-mail klein@kabelfoon.nl
Banl<
Postbank, nr. 4074718
Redactie
B. Rietveld
Meerenburgerhorn 10