1^2, \i Ciof ÖgöW l^,C
|
||||||
*.....alwaar voor desen een
melaatshuijs gestaan heeft'
De leprozerie van Eiteren gelocaliseerd
door drs. A.M. Fafianie
|
||||||
Wat we over de Ijsselsteinse leprozerie weten is dat er vermoedelijk vanaf ongeveer
1450 tot 1684 te Eiteren een leprooshuis heeft gestaan, zoals zoveel steden in die tijd dat kenden. Tot nu toe is onbekend gebleven waar dat precies heeft gestaan. Door een toevallige vondst in de archieven heeft de schrijver van dit artikel het perceel gelocali- seerd waar het huis gestaan moet hebben. Ton Fafianie heeft reeds verscheidene publicaties in de HKIj-reeks verzorgd. De bijdra-
gen die hij in de loop van bijna 15 jaar heeft afgeleverd hebben altijd een nieuw licht geworpen op onze stadsgeschiedenis. Befaamd zijn de HKij uitgave 50/51 uit 1989 over het kenmerk van ijsselstein als stad-
zijn en uitgave 84 uit 1998 over 650 jaar Ewoud. Deze beide uitgaven dienen inmiddels als belangrijk bronmateriaal bij historisch onderzoek naarde Ijsselsteinse geschiede- nis. Met de publicatie over de locatie van de Ijsselsteinse leprozerie wordt verder inzicht verkregen in een belangrijk aspect van onze plaatselijke historie hetgeen inspi- rerend mag zijn voor vervolgonderzoek. |
||||||
Inleiding
Een leprozerie was een instelling waar
lepralijders werden opgevangen en zo nodig verpleegd . Het was een zelfstan- dige instelling die huis, inboedel en grond in eigen beheer had, gefundeerd en begunstigd door de vermogende stand. De leprozerie was geen zieken- huis in de algemene zin van het woord, maar een speciaal gasthuis waar zowel zieke als gezonde leprozen onder toe- zicht en verzorging waren geplaatst. Dit gebeurde uit eigen vrije wil, nadat de |
||||||||
leprozerie lag in de regel buiten de stad
en een stukje van een uitvalsweg van- daan omdat de zieken letterlijk besmet werden geacht. Zij mochten reizigers niet met gebedel lastigvallen. Ter onder- scheid van de gezonde burgers moesten ze speciale kleding dragen en een klep- per bij zich hebben, die ze bij nadering van anderen moesten laten klepperen. Algemeen werden lepralijders als christelijke pelgrims gezien bij wie de zeven hoofdzonden op het lijfstonden geschreven. Ze waren dus wel gerech- tigd om de sacramenten en het vormsel te ontvangen, maar moesten hun leven lang pelgrim zijn omdat ze door de maatschappij waren uitgestoten. Hun afzonderlijke rechtspositie was voor de Hervorming niet bestaand, vandaar dat organisatie in gildenverband geboden was. Binnen de gilden werd gewerkt om de sociaal-economische positie van de arme melaatsen te versterken. De medi- sche kennis was in de late middeleeu- wen gering, zodat er ook veel niet-lepra- lijders, maar met overeenkomstige ziek- teverschijnselen, te gast geweest zullen zijn. De keuring waarna men het certifi- caat als leproos ontving was bepaald niet waterdicht. De leprozerie was nauw met de kerk
verbonden. Leprozen mochten echter niet de zondagsmis bijwonen; soms was er buiten het koor een verhoging aange- bracht waar ze naar binnen konden kij- ken hoe de mis werd opgedragen. In Eiteren zal men eerder de plaatselijke kapel hebben opgezocht, waar een kapelaan of vicaris de mis opdroeg (en zo het risico nam om zelf besmet te worden). De organisatie van het gebouw was als
die van een gasthuis in de middeleeu- |
||||||||
leproos zich had laten certificeren, dat
wil zeggen keuren, in een grotere gewesteUjke leprozerie. De bewoners stonden onder een streng kerkelijke tucht; bij overtreding van de regels dreigde verbanning en dus een veroor- deling tot een zwervend bestaan. Volgens de bepalingen van het derde Lateraanse Concilie uit 1179 moest het huis voorzien zijn van een kleine kapel, waar een priester voor de bewoners de mis opdroeg, en een eigen kerkhof . De |
||||||||
\ \
|
|||||||||
Tsfwrf.
|
|||||||||
wen. Het gildebestuur in Eiteren werd
uitgemaakt door een college onder lei- ding van (aanvankelijk) vier dekens. Het beheer en de dagelijkse leiding van het huis was opgedragen aan de binnenhuis- vader (of-moeder), vaak zelf een leproos. De stand van zaken
Er is tot nu toe weinig over de leprozerie
geschreven, wat te wijten is aan het feit dat een archief niet is overgeleverd en doordat er bij opgravingen niets herken- baars is teruggevonden. Er bestaat daar- om veel verwarring over zowel de organi- satie als de bebouwing. Historicus Fruin (1893) maakt alleen
melding van het Onze-Lieve-Vrouwe Gilde, maar was niet op de hoogte van het bestaan van een leprozerie . Historica Westerink (1987) stelt de Eiterse kapel gelijk met de leprozerie, waarschijnlijk omdat een leprozerie dik- wijls met 'kapel' werd aangeduid. |
Bovendien waren de fundamenten van
het huis c.q. de kapel nog niet gelokali- seerd. Ook stelt zij de broederschap die verbonden was met de kapel en die van Maria van Eiteren gelijk met het O.L.V. Gilde; de statuten uit 1447 zijn dus die van de in 1399 opgerichte broederschap . Archeoloog Van Tent heeft lang na de opgravingen op Eiteren van 1985 enkele voorzichtige uitspraken gedaan'. Er werd aan de oostkant van de Eiterse steeg een door een smalle gracht omsloten kerkge- bouwtje opgegraven dat op de kaart van Van Deventer uit ca. 1562 duidelijk staat aangegeven (zonder de omgrachting). Binnen het terrein bevond zich een ouder kerkhof, verstoord door de funde- ring van het kerkgebouw. Onderzoek van de bodemvondsten door Van Tent leid- den tot de volgende hypothesen: I. De begraafplaats kan die van een oude- re parochiekerk uit de dertiende eeuw zijn geweest. Het probleem is echter dat er ter plekke geen oudere kerk dan uit de veertiende of vijftiende eeuw is |
||||||||
yssEi
ni=\/i=i:
|
||||||||
plaats moeten dus lepralijders zijn
begraven. Het melaatsenhuis zelf kan ca. 40 meter ten zuidwesten van het kerkje hebben gestaan, waar de restanten van een bakstenen gebouw- tje te voorschijn zijn gekomen. Martijn Vergouw en Peter Siccama had-
den voor hun publicatie 'Eyteren bij IJsselstein' (1993) de beschikking over |
||||||||
aangetroffen.
2. Het kerkje is nieuw op de bestaande
begraafplaats van een al bestaand melaatsenhuis gebouwd, wellicht spe- ciaal voor pelgrims naar Eiteren. Dan was het dus een pelgrimskapel. 3. Het kerkgebouwtje was de kapel bij
het reeds bestaande melaatsenhuis en is wat later gebouwd gezien de versto- ring van de graven. Op de begraaf- |
||||||||
bovenstaande opgravingresultaten en
gaan al uit van een zeer oude pelgrims- plek (zij noemden de twaalfde eeuw) op Eiteren, waar in de loop der tijd een leprozerie kan zijn gesticht . Dit moet volgens hun een groet leprozerie zijn geweest, omdat bekend is dat de instel- ling in Eiteren, samen met die bij Haarlem, provinciale leprozerieën waren. Desondanks was een begraafplaats voor leprozen niet waarschijnlijk omdat het eerder een apart staand passantenhuis betrof van mensen die nauwelijks ziek waren. Het huis speelde een rol bij de bedevaarten naar Eiteren om de van lepra verdachte pelgrims tijdelijk te huis- vesten. Bij de opgraving van de kapel zijn dan ook geen misvormde skeletten gevonden. Volgens de kaart voorin het boek van Vergouw en Siccama bevond het melaatsenhuis zich even ten westen van de parochiekerk van Eiteren, op de plek waar ook Van Tent de ligging ver- moed heeft. In 1399 werd een broeder- en zusterschap gesticht ter ere van Maria van Eiteren en St. Nicolaas, waarvan een ledenregister uit het begin van de vijf- tiende eeuw is overgebleven. Volgens de Vergouw en Siccama is dit echter niet het register van de melaatsenbroeder- schap omdat er alleen gezonde mensen in staan. Pas in 1447 werden met de zegen van het stadsbestuur de statuten van een daarvoor opgerichte melaatsen- broeder- en zusterschap bevestigd, waar- van het oudst overgebleven register stamt uit 1480; dit register wordt in het oud- archief van IJsselstein bewaard. De naam van deze broederschap was het Onze- Lieve-Vrouwengilde; de instelling vierde kerkdiensten bij het Maria-altaar in de kerk van Eiteren, terwijl de oudere, alge- mene broederschap een eigen Mariakapel in de kerk in IJsselstein |
bezat. Het melaatsenhuis heeft tot 1687
bestaan, maar het is niet zeker is of het tot dat jaar ook heeft dienst gedaan . Vergouw en Siccama menen, ondanks de hypothesen van Van Tent, dat de kapel op de precieze plek van de veel oudere parochiekerk van Eiteren stond. Eiteren: wat kan er hebben gestaan?
Onder Eiteren kunnen we in de late
middeleeuwen vrijwel zeker de buurt ver- staan zoals dat op de kaarten van Van Deventer en de Baroniekaart te zien is: een dijk langs de IJssel tussen de Hofkamp ( de plek waar nu verzorgings- huis Isselwaarde staat) en de Eiterse steeg met aan de IJsselkant enkele boer- derijen, schuren en hooibergen tussen boomgaarden en akkers. Nog rond 1560 liep er een voetpad vanaf de dijk dwars door de rechte percelen bouwland rich- ting de Eiterse kapel. De Eiterse steeg was een zogeheten uitweg vanaf de Achterslootse dijk en sloot bij de IJssel aan op de Oudelandse (zomer)dijk naar het noorden en de Eiterse dijk - de hoofd- weg - naar het zuiden. Op dit kruispunt kan in vroegere eeuwen een veerboot naar de overkant zijn gevaren, waar het gehucht Vladewijk kan hebben gelegen, maar zekerheid hierover bestaat niet. Het aantal boerderijen wisselde nauwelijks (zie afb. 5). Nadat in 1310 de parochie- kerk met het kerkhof naar het nieuwe kasteeldorp IJsselstein werd verplaatst verviel Eiteren tot een afgelegen buurt- schap dat het tot het einde van de 20^ eeuw is gebleven . De parochianen, voor- namelijk boeren uit de Achtersloot en langs de IJsseldijk, waren generaties gewend in Eiteren naar de kerk te gaan waar een speciale Maria-verering bestond. De kerk was aan Maria Hemelvaart gewijd, de nieuwe kerk was |
|||||
daarentegen gewijd aan de kooplieden-
heilige: sint Nicolaas. De band tussen Eiteren met het Utrechtse kapittel van St. Marie, dat het patronaatsrecht van de kerk bezat en dus de pastoors leverde, was groot. De tienden van de oogst moesten jaarlijks naar Utrecht worden vervoerd. De overgang naar IJsselstein was zo groot, dat de gewijde plek waar de oude parochiekerk en het kerkhof had- den gestaan door de bewoners niet zomaar werd vergeten. Dit was immers de plek waar de grote gebeurtenissen uit het leven - doop, huwelijk en sterven - door God gezegend werden. Tussen 1310 en ca. 1340 werd in de buurt 'toevallig' het befaamde Mariabeeldje gevonden, wat de bouw van een kapel rechtvaardige (omdat 'Maria aangaf daar te willen blij- ven'). In 1342 werd er bij de kapel een Cisterciënzerklooster gebouwd dat, even- als alle kloosters van die orde, aan Maria was gewijd. Dit was een speciale stich- ting van heer Gijsbrecht van IJsselstein om zijn zielenrust te garanderen na de betrokkenheid van zijn familie bij de moord op graaf Floris V, toen al bijna een halve eeuw geleden. Uit bronnen blijkt dat de aantallen pelgrims flink toe- namen en dat de heer van IJsselstein voor een deel het geld opstreek. |
Cisterciënzer Maria-abdij is van groot
belang : "Aangezien wij in volkomen geloofsijver
voornemens zijn om genoemd convent en klooster te verrijken met de inkom- sten, emolumenten [verdiensten] en vrome giften die pelgrims en andere gelovigen naar de plaats genaamd Eiteren brengen, over welke giften wij, heer Gijsbrecht van IJsselstein, vanaf de aanvang tot heden gewoon zijn geweest naar eigen goeddunken en inzicht te beschikken en tot een vroom doel te bestemmen, verbinden wij vanaf nu, zoals ook eertijds, voor eeuwig aan dat klooster, door ons nieuw gesticht, voor zover dat ons toekomt, twee delen van die giften; het derde deel moet echter aan ons worden voorbehouden." De ligging van het nieuwe klooster wordt
in deze oorkonde ook beschreven: "Daarom hebben wij zuiver en eenvou-
dig ten overstaan van God, ter ere van God en van de glorieuze maagd Maria een nieuw monnikenklooster en abdij van de Cisterciënzer orde bij/naast de kapel van Eiteren geschonken, gebouwd en gesticht." |
|||||||||
De plek van de oude parochiekerk zelf
was misschien al tot de fundamenten afgebroken en bevond zich wellicht 'aan de andere kant' van de Eiterse dijk (of de Eiterse steeg). De nieuwe kapel werd zo dicht mogelijk bij deze plek gebouwd, aan de overzijde van de dijk, op een deel van de oude begraafplaats, die niet geheel geruimd zal zijn geweest. In 1342 is er sprake van pelgrims die al lang Eiteren bezochten. Het volgende citaat uit de stichtingsoorkonde van de |
Eerst was dus de kapel gebouwd, waar
pelgrims op afkwamen, en rond 1340 werd er begonnen met de bouw van een abdij ernaast. Beiden waren op grond van heer Gijsbrecht gebouwd en leverden hem geld op. Heer Gijsbrecht zag de lucratieve kanten hiervan scherp in. Beiden waren ook ingesteld met een spe- ciale Mariadevotie voor ogen. Het beken- de Mariabeeldje moet in deze tijd dan ook (tijdelijk) vanuit de Nicolaaskerk naar de kapel zijn gebracht, waar het pel- |
|||||||||
grims aantrok. In de kapel bevond zich
een altaar waar de vicaris de mis opdroeg. Deze persoon werd afwisselend aangesteld door het kapittel van St. Marie en de heer van IJsselstein en zou tot 1579 op dezelfde plek het altaargoed beheren dat al in 1293 bij wijze van vrome gift was vermaakt. Het klooster bleef maar kort bestaan en
werd in 1348 op orders van de bisschop van Utrecht geheel verwoest. Het is niet waarschijnlijk dat er op deze plek begra- ven is. De monniken zullen naar IJsselstein zijn gegaan en van daar rond 1360 naar hun moederklooster, het Duitse Ebrach. Pas in 1394 zou er - min of meer bij toeval - een nieuw klooster, nu een priorij, op de Nieuwpoort worden gesticht dat in geen enkel verband met de verwoeste abdij stond. Belangrijker dan het fysieke bestaan van
dit klooster is het feit dat het als instel- ling speciaal voor pelgrims was ingericht. Nadat het klooster was verwoest moest een andere insteUing zich daarmee bezighouden. Met de komst van de grote pestepidemie van de jaren 1348-1349 naar de Nederlanden werden de pelgri- mages nog intensiever om de ziekte door middel van verering van het genees- krachtige Mariabeeldje af te weren. In deze tijd moet het Ewoudgasthuis door de heer van IJsselstein zijn gesticht, om zieke en/of arme pelgrims te verzorgen. Of de monniken van de abdij daar een rol in hebben gespeeld is niet uit te maken, maar hun Duitse achtergrond en de wijding aan St. Ewoud - toen voorna- melijk in Duitsland vereerd - suggereren dat wel. Niet bekend is of er werkelijk pestlijders in IJsselstein zijn geweest; de laatste onderzoekingen wijzen wel in de richting van een collectieve angst, maar |
niet op een grote epidemie op het
Hollandse platteland. Het gasthuis zal vanaf het begin binnen de muren van de stad zijn gehuisvest, waarschijnlijk in het hoekhuis tegenover de Plaats. Te Eiteren bevond zich in deze tijd alleen de kapel, het uiteindelijke doel van de pel- grimstocht. Toen in 1396 de Nicolaaskerk tot collegi-
ale kerk werd verheven, dat wil zeggen dat het in status vooruitging en er een college van rechtsgeleerde kapittelheren aan verbonden werd die dagelijks het koorgebed deden, was de tijd rijp om een algemene broederschap in te stellen die een speciale kapel ter beschikking had. Het lidmaatschap stond voor elke vrome pelgrim open, maar trok ook beroemde mensen. Tot aan deze tijd is er echter nergens sprake van leprozen. Pas in 1447 worden zij met name genoemd in het statuut dat door gerecht en vroedschap van IJsselstein werd bekrachtigd. De gangbare mening wil dat in dat jaar de leprozerie is gesticht, terwijl uit het stuk niet blijkt dat er een huis zou worden gebouwd, integendeel: verzocht werd aan de edelen en de wereldlijke gerechten om de melaatsen van de broederschap met geld en goede moed behulpzaam te zijn in hun districten. In september 1500 heeft hertog Philips
van Bourgondië de statuten en voor- schriften bevestigd die heer Frederik van IJsselstein, het gerecht en de vroedschap van de stad aan de melatenbroederschap c.q. het O.L.V.-gilde 'in de kapel van Eiteren' hadden gegeven. Dit duidt op een bevestiging van het statuut uit 1447 onder heer Frederik tussen 1483 en 1500. Helaas is dit stuk onvindbaar". Omdat het archiefmateriaal uit de vijftiende eeuw zeer spaarzaam is en het archief van de leprozerie zelf niet bewaard is |
|||||
gebleven, zal elk argument op dun ijs
zijn gefundeerd. Berichten over een leprozerie dateren pas van rond het midden van de zestiende eeuw, maar op de bekende kaart van Van Deventer staat geen gebouw met het bijschrift 'lepro- zen' ingetekend, zoals bijvoorbeeld wel bij de grote steden. Andere kaarten waar- op het huis zou kunnen staan zijn er niet. Het fragmentarische materiaal laat het
volgende beeld zien. Een leprozerie op Eiteren zou tussen 1447 en 1483 kunnen zijn gebouwd. De stichting van het gilde zelf kan men op ca. 1445 dateren en kreeg in 1447 rechtspersoonlijkheid van de wereldlijke overheid. Vanwege de ver- bondenheid met 'St. Jansmis in de zomer', dat wil zeggen de viering van de geboorte van St. Jan de Doper op 24 juni, zal het huis aan St. Jan zijn gewijd. In de regel waren leprozerieën echter aan St. Joris gewijd, maar in IJsselstein was dat van oudsher de patroon van de schutters, dus een concurrerende heilige. Het gilde verstrekte jaarlijks op die dag geld voor een schouw turf waarmee de haard in koude tijden kon blijven branden; de stad en de kerk gaven beiden een zelfde bedrag voor een vette hamel (schaap) of kip en het gasthuis schonk een bedrag van drie gulden . De plek van de leprozerie
Op 10 juni 1767 compareren (verschij-
nen voor het gerecht) de curatoren van de onbeheerde en verlaten boedel van Hendrik Trant, die verklaren dat Hendrik enige tijd geleden voor f500,- had verkocht aan Huibert den Hartog: 'een huis en getimmerte van hooibergen en
schuur, staande en gelegen op Eiteren in de polder het Neder-Oudland, staande zowel op 1 morgen land van de baron, als op de |
||||
SITUATIE EITEREN ROND 1736
|
||||||||||||||||||||||
= oudere structuur
|
||||||||||||||||||||||
SITUATIE EITEREN IN 1832 (KADASTER)
|
||||||||||||||||||||||
/^^^>
|
||||||||||||||||||||||
z'
|
||||||||||||||||||||||
jrozene.'
|
||||||||||||||||||||||
ZO
|
||||||||||||||||||||||
f/7-
|
||||||||||||||||||||||
f/JSi
|
||||||||||||||||||||||
'IJK
|
||||||||||||||||||||||
t:ji
|
||||||||||||||||||||||
NW
|
||||||||||||||||||||||
lOom
|
||||||||||||||||||||||
50
|
||||||||||||||||||||||
zanden, behorende aan de Nicolaaskerk,
ten noordwesten van het erf waar vroeger het leprozenhuis gestaan heefi' '. Uit een later transport (1783) blijkt dat de
'zanden' inmiddels veranderd zijn in 'landen.' We verkeren in de gelukkige omstandigheid dat in dit transport het nummer van de zogeheten Baroniekaart wordt vermeld waar het huis van Huibert stond, te weten nummer 19. Die kaart is in de jaren 1736-1740 getekend en bevat alle percelen binnen de Baronie van IJsselstein, alsook de percelen die van de baron zelfwaren en beheerd werden door de Nassause Domeinraad (domein- goed). Nummer 19 is op de kaart doorge- haald en bij het betreffende perceel opnieuw opgeschreven, naast een boer- derij. Het oorspronkelijke perceel 19 bestond uit een rechthoekig stukje land tussen IJssel en Eiterse dijk, een boom- gaardje met een boerderij en een schuur. Omdat er geen nieuw nummer in staat mag worden aangenomen dat het perceel toch nr. 19 is gebleven en dat het een vergissing van de kaartenmaker betreft (die niet nog meer wilde knoeien). Dit strookt ook met de beschrijving uit 1767: boer Den Hartog kocht onroerend goed zowel op land van de baron als van de Nicolaaskerk. Perceel 19 was domeinland en liep aan de overkant van de Eiterse dijk door in een even brede strook tot aan de Achtersloot (nummer 34 op de kaart). Het werd in het midden door een greppel gedeeld; het oostelijke deel grensde direct aan de boomgaard van de Nicolaaskerk waar vroeger de kapel had gestaan. In dit deel kunnen we de i mor- gen land herkennen uit de transportakte. Voor het gemak noemen we het perceel doorlopend domeinland 19a en het klei- nere daarnaast 19b. In 1832 is de situatie sterk gewijzigd: 19a bestaat dan uit een |
moestuin van kasteelheer en grootgrond-
bezitter Strick van Linschoten, waarop het huisje van boer Theodoor de Leeuw staat; 19b is een huis en werkschuur van timmerman Frans Brugman en grenst naast zijn eigen land dat als moestuin is ingericht. Zowel het domein als de Nicolaaskerk zijn inmiddels als eigenaars weggevallen. Tien jaar nadat zijn vrouw in het huis was overvallen, in 1783, ver- kocht boer Den Hartog zijn goed voor f looo,- aan boer Floor van Dijk en ging hij aan de overkant van de Eiterse steeg wonen. Het perceel waar het leprooshuis gestaan
moet hebben was in 1767 dan een 'erf ten zuidoosten van het goed van Den Hartog. Dit kan alleen betrekking heb- ben op het langgerekte perceel dat op de Baroniekaart met 14 is genummerd. Het was toen een particuliere boomgaard langs de IJssel, grenzend aan de smalle percelen ('werven') langs de Eiterse dijk, en kende alleen aan de zuidpunt bewo- ning in de vorm van een boerderij en schuur. In 1832 was het onderverdeeld in vier percelen van tezamen 0,875 hectare en eigendom van de Rijksdomeinen. De boomgaard was inmiddels gerooid en de vruchtbare grond was als moestuin in gebruik (en zonder twijfel verpacht). Omdat de term 'erf wordt genoemd, de opvolger van het begrip 'hofstede', moet er een plek zijn bedoeld waar een huis had gestaan, waarschijnlijk vlak langs het jaagpad, en wanneer we een richting pal ten zuidoosten vanaf de boerderij van Den Hartog nemen dan stond het op maximaal 160 meter afstand (zie de kaart). Het probleem is dat het huis zelf op de kaart van Van Deventer niet aan- wijsbaar is. Nu heeft Van Deventer de IJssel vrij recht afgebeeld, terwijl de rivier in werkelijkheid een flauwe bocht maakt. Overlap met de kadastrale kaart |
|||||
qaurtier uer buijten Eijsselstijn langs de
rievier den Eijsel naar de kant van Montfoort, alwaar voor desen een melaats huijs gestaan heeft, hetgeen eertijs schoonen inkomsten en prevelegie gehad heeft, dog is thans - geheel vervallen- in april 1684 afge- brooken..." Omdat de schrijver Adriaen ter Lauw
was, pastoor van de IJsselsteinse statie tussen 1673 en 1696, mogen we spreken van een originele bron van een tijdge- noot. Het bericht van Siccama en Vergouw dat het huis tot 1687 heeft bestaan kan dus zonder tegenargument niet worden geaccepteerd . Uit het in de bijlage opgenomen trans- port blijkt dat de leprozerie met de inboe- del op 5 maart 1684 in het openbaar was geveild, nadat het gerecht op 10 januari al daartoe had besloten. Directe aanlei- ding was een bedrag van f 222,- dat de deken van de leprozerie in 1659 tegen rente had geleend van Jonge Jan Jansz. de Lasarus. Tot onderpand was de lepro- zerie met alle inboedel en de bijbehoren- de boomgaard gesteld. Omdat er niet betaald werd, werd de boel in het open- baar geveild en bracht slechts f141,- op, op zichzelf een indicatie van de vervallen staat. De potentiële schuld kon in 1684 zijn opgelopen tot f488,-. Kopers waren de 'hypothecaire crediteur' Jan Jansz. zelf 'en zijn gezellen' (lees: mede-leprozen), die pas op 10 juni 1686 aan het gerecht officiële bevestiging vroegen voor de eigendom van het geveilde goed. Aangenomen mag worden dat de lepro- zerie in de tijd van veilen niet meer werd bewoond en dat Jan Jansz. nog voor de officiële bevestiging de inboedel verkocht had en het gebouw tot op de laatste steen had laten afbreken om deze te verkopen. Het erf zelf bleef hij behouden. Vermoedelijk verbleven de laatste lepro- zen destijds in het Ewoudgasthuis. |
|||||
van 1832 laat zien dat de verhoudingen
geenszins kloppen. Waarschijnlijk heeft de grote landmeter alleen de Eiterse dijk afgelopen en de bebouwing in de boom- gaard vanaf de IJsselkant gemist. Op zijn kaart zien we wel meer van dit soort ver- gissingen. Zijn looproute is aangegeven door middel van kleine en grotere pun- tjes, die niet over het jaagpad ter plaatse zijn getekend. De leprozerie moet dan ook enigszins verscholen zijn geweest en dat doet vermoeden dat het een klein gebouw was. Dit is natuurlijk het geval geweest als er sprake was van een boom- gaard, en gegevens uit de zeventiende eeuw laten zien dat er inderdaad een boomgaard stond, die eigendom was van de leprozerie (zie bijlage). Deze ligging kunnen we toetsen aan de hand van een relatieve beschrijving van pastoor Adriaan ter Lauw uit ca. 1690. Volgens hem lag schuin tegenover de leprozerie een akker die in het midden achteraan grensde aan een boomgaard van de Nicolaaskerk waar slootgravers in het verleden het Mariabeeldje hadden aangetroffen. Deze passage is in 1772 door een andere pastoor overgeschreven, die er zijn eigen draai aan heeft gegeven: "op een akker land grenzende aan een middeldijkje achter aan de boomgaard." De oorspronkelijke bron heeft het niet over een 'middeldijkje.' Deze akker moet nr. 34 op de baroniekaart zijn geweest, die inderdaad schuin tegenover perceel nr. 14 ligt, grenzend aan de boomgaard waarin de Eiterse kapel stond (nr. 37). De vindplaats is op de kaart met een kruis aangegeven. De afbraak van de leprozerie
De bron die er is over de afbraak van de
leprozerie is, afgezien van de spelling, heel duidelijk: "Eyteren is een klijn beurtjen omtrent een |
|||||
Evaluatie van de meningen
Er kan op Eiteren geen groot complex
hebben gestaan zoals Siccama en Vergouw aangeven, in de zin van een kapel met hoofdgebouw en huisjes daar omheen. Dergelijke complexen, soms ommuurd, vond men eerder bij de grote steden waar het aantal passanten hoog was. Een leprozerie uit de twaalfde eeuw is ondenkbaar en blijkt uit geen enkele bron. Omdat de kapel ook gezonde pel- grims aantrok zal de leprozerie zelf er op een gepaste afstand van hebben gelegen. Lepra is immers zeer besmettelijk! Dit verklaart ook de twee verschillende broe- derschappen, die van gezonde leden, uit- sluitend op de Nicolaaskerk gericht waar het Mariabeeldje in de kapel stond, en die van melaatsen (en aanverwante huid- ziekten). Na de sloop van de kapel zullen de broederschappen gefuseerd zijn tot één Onze Lieve Vrouwe gilde. Dit gilde |
||||||||||
uit dat de algemene broederschap in
1598 werd opgeheven en de goederen door de Staten van Holland werden geconfisqueerd, zonder daar een bron voor te geven. Het huis van de leprozen is echter vrij klein geweest, zonder kapel en begraafplaats. Omdat er rond 1550 sprake is van bedden mag verwacht wor- den dat hier de zwaarste patiënten wer- den geherbergd. De 'huiskapel' was de kerk van Eiteren, maar ze mochten zich uit vrees voor besmetting niet met de gezonde pelgrims vermengen. De kapel zal voor 1340 op de begraafplaats van de Eiterse parochiekerk zijn gebouwd, wat de aangesneden skeletten onder de fun- dering verklaart, maar die kerk zelfheeft misschien aan de overkant van de Eiterse dijk gestaan, vlak aan de IJssel en bij het veer. Ook is niet onmogelijk dat de kerk aan de overkant van de Eiterse steeg stond, op grond die in de loop der eeu- wen is afgeticheld. Hypothese één van Van Tent is dus voor een deel waar, evenals twee en drie: het was inderdaad een pelgrimskapel, maar niet speciaal voor melaatsen gebouwd; het diende wel als begraafplaats van melaatsen, maar de leprozerie zelf stond er een eindje van- daan, niet in zuidwestelijke maar in zuidoostelijk richting. De kapel was in de i6de eeuw waar- schijnlijk niet meer door een gracht omringd - de kaart van Van Deventer is te schetsmatig voor een definitieve con- clusie, maar het terrein zal wel met grachtvulling opgehoogd zijn geweest. Op het kerkhof stonden notenbomen en wilgen, die verpacht werden. In de omringende boomgaard stond een ste- nen huis dat in 1577 tot op de fundering werd afgebroken . De kapel werd in 1579 geheel afgebroken. In de kerkreke- ning van 1578-1579 werd arbeidsloon betaald: |
||||||||||
was vanaf het begin verbonden met de
leprozen en bleef na fusie tot in de zeventiende eeuw bestaan. Het voorko- men van de mogelijke leproos 'Jacob die Cloen mitten tanden, woonachtich te Gelre' in beide registers en van een leproze vrouw in het register van de broederschap kan op die fusie wijzen. Siccama en Vergouw gaan er echter van- |
||||||||||
7. Opgemetselde
funderingen van de kerk van Eiteren anno |
||||||||||
'om de glazen ramen uit te nemen en het
ijzerwerk uit te trekken, de deuren en ven- sters eruit te nemen en tot IJsselstein te hel- pen brengen en af te sluiten, omdat ze anders uitgesmeten en gestolen zouden worden.' Nog in 1581 werd een oude houten deur
en trap verkocht 'die gekomen waren van Eiteren.' Het zou naïef zijn te veronder- stellen dat de leprozen niet op het kerk- hof begraven werden. Opgegraven skelet- ten moeten dus de duidelijke kenmerken van lepra dragen. De situatie tussen 1579 en 1684 is onbekend, misschien deed een noodgebouw dienst als kapel, von- den kerkdiensten in de gasthuiskerk plaats of werden de leprozen in de pro- testantse kerk toegelaten. Het effect van de Hervorming is onbekend, maar bede- larij werd in ieder geval niet meer toege- staan en de 'pelgrimage' werd als paaps bijgeloof afgeschaft. Ondergronds ging de Mariaverering echter gewoon door. Het gilde bleef als organisatie bestaan (vanaf ca. 1615 als 'college') en leidde tot aan de afbraak van de leprozerie een slui- merend bestaan als post in de gasthuisre- keningen. Na ca.1615 moet er een sterk verval zijn ingetreden. In 1626 werd het huis nog voor een deel gerepareerd'. In 1583 was het goed van het gilde al bij het Ewoudgasthuis gevoegd. Dat gasthuis had in ieder geval rond 1550 de redelijk gezonde leprozen-passanten opgenomen, die zich met allerlei baantjes wisten te redden. Zo hield Jacob de Lasarus in 1586 met een ragebol het stadhuis vrij van spinnenwebben . De ledenlijst is door Fruin op ca. 1480 gedateerd, maar als dat juist is dan strookt het met onze bevinding dat het huis tussen ca. 1450 en 1483 kan zijn gebouwd. Afgaande op de namen in dit register gaat het om eenvoudige burgers, mannen, veel vrouwen, een enkel echt- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IB I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
Afschrift van een plechtige oorkonde van het IJsselsteinse gerecht.
1686 juni 10. - schout en schepenen van IJsselstein oorkonden dat Jonge Jan Jansz. de Lasarus en gezellen het Lazarushuis ca. te Eiteren na veiling hebben gekocht en willigen na verzoek de eigening in. Bron: HUA, Stadsgerecht IJsselstein, inv .nr. 648-10: transportregister
1667-1687, fol. 373VO-374VO. Allen den geenen, etc. Doen wijjohan Marchand, schout, Fredrick van
der Hoeve ende Willem van Muijden, schepenen der stadt IJsselsteijn verstaen, dat ten versoeke van Jan Jansz., in de wandelinge genaemt de Jonge Jan de Lasarus, cum sociis, uijt kraghte van appoinctennent [besluit] dese gerechts in date den loen januarij 1684, naer voorgaende drie sonnendaeghschse geboden, ten overstaen van desen edele gerech- te opten 5e« maert des voors.jaers op den stadthuijse alhier openbaer- lijcken is opgeveijlt ende verkoght het Lasarus huijs met alle sijne toe- behoren, sooals hetselve staende ende leggende is tot Eijteren, bepaelt ende belent volgens de brieven ende bescheijden daervan sijnde, om daeraen te verhaelen soodanige penningen als den voornoemden Jan Jansz., cum sociis, uijt kraghte van sekere willekoor [vrijwillige rechts- overeenkomst] in date den joenjunij 1659 competerende waeren [hem rechtens toekwamen], ende in de affslagh gebraght op hondert eenen- veertigh guldens, is daer koper afgebleven den voornoemden Jan Jansz., uijtwijsens de koop-cedulle daervan sijnde, over weicke koop- penningen recht van preferentie [eerste voorkeur] gehouden ende den voornoemden koper als hypothecaire crediteur geadjudicieert sijnde [volgens recht toegewezen] om onder hem te behouden, mits stellende suffisante cautie de restituendo [mits hij borgen aanwijst die voor de betaling garant staan], om indien bevonden moghte worden namaels sulcx te behoren, volgens sententie huijden date deses gepronuntieert [uitgesproken]. Ende hij koper dienvolgens versoekende, dat in het voors. huijs en het-
gene daeraen dependeert [wat erbij hoort] moghte worden geëijgent, gevestight ende gedecreteert. Soo hebben wij schout ende schepenen voornoemd soo voor ons selven
als voor de andere medeschepenen deses gerechts tot maintenue [onderhoud] van de justitie den voors. Jan Jansz. daerinne geëijgent, gevestight ende gedecreteert, gelijck wij doen bij desen, om hetselve bij hem ende sijnen eifgenaemen als vrij eijgen goedt te werden beseten ende gebruijckt, daerafwij hem dese onse opene brieven sijn verleenen- de. Des t'oirkonde hebben wij schout ende schepenen voornoemd desen
met onsen uijthangenden segelen besegelt ende bekraghtigt. Actum den loenjunij 1600 zes en taghtigh.
|
||||
De 'willekoor' van 30 juni 1659 Vi^aarnaar verwezen wordt betreft een
plecht of hypothecaire acte van die datum waarin Pauwels Joosten, deken van het college van het Leprooshuis in Eiteren, bekende van Jan Jansz. een som van f222,- te hebben geleend die hij (Paulwels) ten behoeve van het huis gebruikt had. De som moest per 30 juni 1660 in jaarlijkse aflossingen van 5 % van het geleende bedrag wor- den terugbetaald. Tot hypotheek had Pauwels het leprooshuis gesteld, 'met den boomgaert daeraen behorende ende met alles dat daeraen aert- ende nagelvast is, bepaelt ende belent volgens den eijgen [eigen- domsbrieven en bescheiden] daervan sijnde, ende voorts alle de goe- deren ende effecten [te verzilveren middelen] het voorseijde huijs competerende.'"' Het is heel jammer dat we niet over de genoemde eigendomsbrieven en bescheiden beschikken, maar deze zullen mis- schien tot de vijftiende eeuw zijn teruggegaan. Het archief van de instelling is helaas verloren gegaan. Dergelijke geldleningen, waarbij de leprozerie in zijn geheel tot onder-
pand werd gesteld, gebeurden in het verleden vaker en wijzen op de bancaire functie die de instelling had. De leprozerie werd blijkbaar solvabel geacht voor kleinere geldbedragen. Ook het omgekeerde kwam voor, dat er iemand geld leende van het leprooshuis tegen een bepaalde rente. Als er niet betaald werd mocht het huis het pand van de lener invorderen of laten veilen, terwijl de lener zolang in de gerechtskamer gegijzeld werd. Nu lijkt het vreemd dat het huis voor een schuld van f222,- geveild
moest worden. De plecht is niet doorgehaald, wat erop wijst dat de schuld lange tijd liep of nooit in zijn geheel is voldaan. De Jan Jansz. uit 1659 is dezelfde persoon als de 'jonge Jan Lasarus' uit 1684-1686. De toestand van het gebouw zal in deze tijd deplorabel zijn geweest. Er was nog maar één deken en het college van bestuur zal weinig hebben voorgesteld. De mededeling van Jacobus de la Torre dat Eiteren nog in 1656 een provinciaal leprooshuis was, op gelijke voet met Haarlem, kan als propaganda worden afgedaan'". Er is geen enkele zekerheid dat Eiteren het onderzoekrecht van leprozen in deze tijd, of wanneer ook, bezat. Noten
1. Er zijn diverse benamingen: leproos-, lazarus- of melaten/melaatsenhuis, leprozie en leprosorium.
De gangbare term is echter leprozerie. 2. Algemene informatie over leprozerieën en hun bewoners is te vinden in M. Tóth-Ubbens, Verloren
beelden van miserabele bedelaarts: leprozen-armen-gezuzen. Cent, 1987.
3. R. Fruin, Inleiding bij de inventaris op het oud-archief van IJsselstein, z.p., 1893, P- 32-
4. K. Westerink, 'Ter ere Gods en O.L.V. van Eiteren, een leprozengilde,' in: UHKIJ 43, december 1987,
p. 41-57. Ook R. Ooyevaar maakte in 1976 geen verschil tussen broederschap en gilde, zie 'Eiteren in IJsselstein,' UHKIJ 1, oktober 1976, p. 10. Ooyevaar situeert de leprozerie 'vermoedelijk langs de weg Eiteren,' dat wil zeggen langs de Eietsre dijk. 5. W.J. van Tent, 'Opgravingen bij Eiteren (1985),' in: UHKIJ 65/66, juni-september 1993, p. 100-105.
Tevens verschenen in het Jaarverslag van de ROB over 1985 (1986), p. 70-73 en beknopt in de Archeologische kroniek van de provincie Utrecht over de jaren 1985-1986, Utrecht, 1992. |
||||
6. M. Vergouw en P. Siccama, Eyteren bij IJsselstein, Nieuwegein, 1993.
7. BIz. 23. In noot 33 verwijzen de schrijvers naar een vermelding van 'het lazaruswijff op Eyteren' uit
1687, in de UHKIJ van maart 1978. Verificatie heeft echter geen uitkomst gebracht. 8. De situatie zal in de vroege middeleeuwen, de periode tussen 500 en 1100, wezenlijk hebben ver-
schild. Met R. Ooyevaar (mondelinge mededeling) ben ik van mening dat het dorp zich noordelijk richting tot voorbij de Eiterse steeg zal hebben uitgestrekt, alsook zuidelijk in de richting van IJsselstein. Ook is mogelijk dat aan beide oevers van de rivier, toen nog onbedijkt, bewoning aan- wezig was die in de twaalfde eeuw was weggespoeld zodat de bevolking zich op en achter de lage oeverwal ging concentreren. Nadat beide IJsseldijken waren aangelegd veranderde Eiteren niet meer van vorm. In de loop van de dertiende eeuw zullen er weinig mensen hebben gewoond omdat de plaats nauwelijks in oorkonden voorkomt. De plek waar een boerderij stond werd dikwijls 'werf' genoemd, waarschijnlijk een perceeltje land behorende bij een boerderij met een zogeheten huiswerf, een ophoging om droge voeten te houden. 9. Archief Nassause Domeinraad, inventaris Drossaers, inv. nr. 95. Vidimus van gardiaan en minder-
broeders van Utrecht van de stichtingsoorkonde van de Maria-abdij te Eiteren, 1342 augustus 21. 10. OAIJ, inv. nr. 612. Het stuk moet voor 1984 zijn verdwenen, vroegere mededeling van dhr. Luten
van het archief. n. OAIJ, inv. nr. 391. Het turfgeld werd bekostigd uit de pacht van 6 morgen land in Benschop, dat het
gilde was geschonken. Hoewel deze post van 28 schellingen pas uit de rekening van 1591 blijkt, kan hij al zeer lang teruggaan, evenals andere jaarlijkse contributies van het gasthuis, de kerk en de stad. 12. HUA, Stadsgerecht IJsselstein, inv. nr. 648-16. Trant was in 1761 vanuit Tuil en 't Waal naar
IJsselstein gekomen, maar in de registers van 1761-1766 staat hij niet vermeld als koper van het huis op Eiteren. Vroegere transporten heb ik nog niet aangetroffen. 13. Op biz. 56 noemen zij zelf deze bron.
14. OAIJ, inv. nr. 415, kerkrekening 1576-1577: Balthasar Willemsz. is betaald vanwege de steen die over-
liep van het huisje van Adriaan Cornelisz. dat in de boomgaard stond; alsook Willem Pijl betaald om de stenen uit te rooien en schoon te maken. 15. De reparatie werd bekostigd door het Ewoudgasthuis dat hiervoor belastinggeld van het O.L.V. gilde
gebruikte. Bron: Archief Ewoudgasthuis, inv. nr. 25, verzameling 'Doesburg', gasthuisrekening 1625- 1626. i6. In de laatste jaren van de kapel was dat een kosteres, de vrouw van de overleden koster. Bron:
OAIj, inv. nr. 415: kerkrekening 1571-1572. 17. OAIj, stadrekening 1585-1586. Zie voor de relatie tussen gasthuis en leprozerie A.M. Fafianie, In
Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds, IJsselstein, 1998, p. 29. i8. HUA, Stadsgerecht IJsselstein, inv. nr. 653-2: register van plechten 1648-1668.
19. Westerink, noot 5i. De la Torre was speciaal aangesteld om propaganda te bedrijven voor katholie-
ke instellingen. |
||||
Barre winters van de twintigste
eeuw De v^inters van 1942 en 1963 bezien
|
|||||||
De winters van 1942 en 1963 horen samen met die van 1929 tot de koudsten van de
vorige eeuw. Van de eerste twee hebben wij recentelijk enkele prachtige plaatjes verkre- gen die wij hier afdrukken. Tussen 18-27 januari 1942 registreerde De Bilt de koudste periode van de eeuw met
een gemiddelde etmaaltemperatuur van -n,3°C. Vanaf 12 januari 1942 kwam de tempe- ratuur vrijwel elke dag lager dan -io°C. De laatste dagen werden records gevestigd: op 27 januari 1942 koelde het in onze omgeving af tot -24,8°C en te Winterswijk werd die- zelfde nacht -27,4''C gemeten, de laagste temperatuur van de eeuw in ons land. De strengste en langste winter van de vorige eeuw kondigde zich al op 16 november
1962 aan. In die maand vroor het In Zeeland 12 graden en vanaf half december vroor
het bijna 3 maanden achtereen. Het Ijsselmeer was vóór Kerst al dichtgevroren en tij- dens de jaarwisseling waren er zware sneeuwstormen die voor sneeuwduinen van wel 3 meter zorgden en daarmee hele dorpen isoleerden. De winter hield aan tot 5 maart 1963 met als historisch hoogtepunt de Elfstedentocht op 18 januari die bij een tempera-
tuur van -2i°C startte. |
|||||||
17
|
|||||||
f, :^ï;;
|
|||
£''*«i£l|.
|
||||||
*r>^'-*.^-.r'*^
|
||||||
Redactie
S. van Lexmond
Koperwiekweg 5
3403 ZT IJsselstein
tel (030) 656 00 28
Druk
Libertas Grafische Communicatie, Bunnik
ISSN
1384.704X
Donateurs ontvangen het periodiek {4 uitgaven
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven. Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal € 10,00 (voor bedrijven € 15,-). Voor hen die bui- ten IJsselstein wonen is de bijdrage resp. € 15,00 en € 20,- Losse nummers, voor zover voorradig zijn a € 3,50 verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbelnummers is de prijs € 5,00. |
||||||||||
Colofon
|
||||||||||
Uitgave
Stichting Historische Kring IJsselstein
nr. 104, december 2003 Voorzitter
J.C.IVI. Klomp
tel (030) 688 28 52
Secretariaat
M.E.j.Winkelaar-Wulfert
Herteveld 2, 3401 HL IJsselstein, tel (030) 688 40 8q Penningmeester
Bank
Postbank, nr. 4074718
Redactie
B. Rietveld
Meerenburgerhorn 10 |
||||||||||