-ocr page 1-
TABELLEN, GRAFIEKEN, FORMULES 2
-ocr page 2-
TABELLEN
GRAFIEKEN
FORMULES
2
Wiskunde A
-ocr page 3-
TABELLEN, GRAFIEKEN, FORMULES 2
Een productie ten behoeve van het project Hawex.
Ontwerper:                    Anton Roodhardt
Met medewerking van: Christiane Hauchart
Jan de Jong
Martin Kindt
Henk van der Kooy
Jan de Lange
Martin van Reeuwijk
Vormgeving:                 Ada Ritzer
© 1994: 2e versie ongewijzigde herdruk
Utrecht, januari 1989
-ocr page 4-
Inhoudsopgave
Inleiding
1.  Het lezen van grafieken.............................................................................. 1
2.  Het vergelijken van grafieken .................................................................... 11
3.  Globale grafieken........................................................................................ 18
4.  De mate van verandering ...........................................................................21
5.  Lineaire verbanden .....................................................................................32
6.  Grafiekenbundels ........................................................................................47
7.  Gebieden .....................................................................................................52
-ocr page 5-
-1
1 Het lezen van grafieken
In het vorige boekje over tabellen, grafieken en formules stonden de tabellen
centraal. Veel vragen konden beantwoord worden met behulp van die tabellen.
Soms moest daarvoor eerst een geschikte tabel worden gemaakt. Zo'n tabel
bleek vaak zeer bruikbaar te zijn om verbanden tussen bepaalde zaken weer te
geven.
In dit boekje gaat het weer over zulke verbanden. Maar in plaats van het
gebruik van tabellen gaat het nu vooral om het gebruik van grafieken. Ook de
grafieken worden niet steeds kant en klaar geleverd. Het lezen van grafieken
wordt soms voorafgegaan door het tekenen ervan.
1. Het temperatuurverloop.
Als in het weerbericht gemeld wordt dat de temperatuur 15° C is, dan is
die temperatuur afgelezen van een thermometer op een hoogte van 1,50 m
op een tegen de wind beschutte plaats in de schaduw.
Heb je een bloembak op een hoogte van 3 meter en wil je weten wat de
planten moeten verdragen, dan zit er niets anders op dan zelf te meten.
Iemand heeft dat gedaan op een heldere dag (en nacht).
Resultaat:
Tijd van de dag (... uur)
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
24
Temperatuur (° C)
5
4
1
2
6
13
22
25
25
17
10
6
5
>a Teken de grafiek voor deze metingen met de tijd langs de
horizontale-as en voor 2 uur een afstand van 1 cm. De temperatuur
komt langs de verticale-as met 1° als 2 mm.
N.B. Die grafiek bestaat uit losse punten.
Het werkelijke temperatuurverloop wordt beter weergegeven door een gra-
fiek waaruit voor elk tijdstip de temperatuur is af te lezen.
Om zo'n grafiek te krijgen zou doorlopend gemeten moeten worden. Maar
met de dertien punten kan wel een realistisch lijkende grafiek worden gete-
kend, door enkele niet onredelijke veronderstellingen te maken:
—  er zijn geen 'sprongen' zoals
—  er zijn geen 'knikken' zoals
of
V
>b Waarom zijn deze veronderstellingen redelijk?
-ocr page 6-
De drie punten 1, 2 en 3 van een temperatuurgrafiek worden op
verschillende manieren verbonden. Is er een beste aan te wijzen?
>c
2
1
3
>d
>e
>f
>g
Maak van de grafiek uit >a een doorlopende grafiek.
Wanneer is de temperatuur minimaal en wanneer maximaal?
Is het vanzelfsprekend, dat er bij O uur en 24 uur dezelfde tem-
peratuur heerst?
In de tabel is gekozen voor een periode van 24 uur die om mid-
dernacht begint. De start zou ook in de buurt van de laagste tem-
peratuur kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld om 4 uur. Teken de gra-
fiek voor 24 uur gerekend vanaf dat tijdstip. Geen nieuws over het
weer.
Bewolking heeft een dempende werking op de temperatuurschom-
melingen. Schets in de figuur van >a een grafiek voor een bewolkte
dag, waarbij het om 3 uur 8° is. Deze grafiek geeft natuurlijk ιιn
van de vele mogelijkheden.
Zijn er tijdstippen waarop de temperatuur op de bewolkte dag gelijk is
aan die op de onbewolkte dag op dezelfde tijdstippen?
We hebben voor hetzelfde verschijnsel nu twee voorstellingswijzen:
een tabel en een grafiek. Beide hebben ze hun voor- en nadelen.
Noem eens enkele.
>h
>i
2. De invloed van de winter op de vogelstand.
6000
5000
koude
winters
koude
winters
Ui l
koude
winters
il
milde
winters
4000
• • Mj^U^P * * ■
**^****^^9^*«**^^*»»«*«l*l
«■■•••«•••••••^
'•••••••••a*
3000
2000
1000
0
lil 1
■■''''*■'■■
1 1 1 1 1
1 1 1 1 1
c
£
ra
o.
T)
g
.o
c
.2
75
c
ra
ra
1928-1977
gemiddelde
jaren
40
50
1928
60
70
77
In deze grafiek zijn voor een serie jaren de aantallen broedparen gegeven.
>a Bespreek de effecten van de verschillende soorten winters.
>b De verbindingslijntjes tussen de punten van de grafiek kunnen niet
gebruikt worden voor het aflezen. Waarom niet?
Waarom zijn ze dan toch getekend?
-ocr page 7-
3. Uit het testrapport van een auto.
Acceleratie vanaf stilstand
180
160
g 140
A
S 120
«
5 100
80
^c
}
60
40
i^:
)
/
20
/
/
tol
isn
}lh
>id
ie
4
JtV
1
'
10 20 30 40 50 tijd (sec)
Uit deze grafiek is de snelheid die een auto na een bepaald aantal secon-
den heeft, af te lezen.
>a    Wat is de snelheid na 20 sec?
>b   Na hoeveel seconden is de snelheid 100 km/u?
>c    Welke snelheden worden in de tweede versnelling gereden?
>d   Vul de tabel in.
van 0 tot 60 lan^
in ..
... sec.
van 0 tot 80 km/u
in ..
... sec.
van 0 tot 100 km/u
in ..
... sec.
van 0 tot 120 km/u
in ..
.. sec.
van 0 tot 140 km/u
in ..
.. sec.
Boven de grafiek staat het woord 'acceleratie'. Dat betekent versnel-
ling. Dat is iets anders dan snelheid. Versnelling zegt iets over de
mate waarin de snelheid verandert.
We nemen nu een auto met een iets minder goede acceleratie.
Bedenk hiervoor een aanvullende kolom in de tabel van >d. Neem de
oorspronkelijke figuur over en teken hierin de grafiek die hoort bij de
extra kolom.
>e
-ocr page 8-
>f
Verdeel in de oorspronkelijke grafiek de tijd in stukjes van 5 sec.
Maak een tabel van de daarbij behorende snelheidstoenamen. In welk
tijdvakje is de versnelling het grootst? Is dat ook aan de grafiek te
zien?
Waarom wordt die stijging steeds zwakker?
Maakt het voor de duidelijkheid iets uit of je de grafiek krijgt of de
tabel?
Is de doorlopende grafiek verantwoord?
>g
>h
In de opgaven 1 en 3 blijkt dat de grafiek bijzonder geschikt is om veranderin-
gen
weer te geven.
Hier gebeurde dat voor de verbanden tijd-temperatuur en tijd-snelheid.
-ocr page 9-
-5-
4. Een ingewikkeld ontwikkelingssysteem.
Duur van de levenscyclus van Diaptomus sp. als functie van
de temperatuur, berekend voor het Erken-me«" in 1957 (Nau-
werck, 1%3).
E = eieren, N = nauplii, C = cqjepodieten. De duur van de
volledige levenscyclus is de som van de ontwikkelingsduur
van de verschillende stadia. Een verkorting door
temperatuurverhoging moet derhalve ook over de drie stadia
gesommeerd worden.
"c.
C N
201
18
16
14-
12
10
8-
6
4.
2
O
—T—
20
—
30
50 dagen
40
10
Diaptomus is een klein waterkreeftje met een levenscyclus die uit veel
fasen bestaat.
eieren
i
nauplii
i               ) larven
copepodieten
i
volwassen wijQes
Het voedsel van larven en volwassenen bestaat uit plankton. De hoeveel-
heid van de verschillende soorten plankton is ondermeer afhankelijk van de
temperatuur, de voedingsstoffen en de lichtsterkte. Als die volgens een
bepaald patroon veranderen, dan wordt dat weerspiegeld in het feit dat dan
weer deze planktonsoorten en dan weer die planktonsoorten in grotere
hoeveelheden voorkomen.
Het ontwikkelingssysteem van diaptomus is daar weer mooi op afgestemd:
nauplii eten ander plankton dan copepodieten en volwassenen hebben
weer een andere smaak.
Bereken de totale ontwikkelingstijd bij 10° C.
Door lozing van koelwater van een electriciteitscentrale ontstaat een
temperatuurverhoging van 5° C.
Bereken voor de nieuwe situatie de totale ontwikkelingstijd.
Waarom zou die temperatuurverhoging zeer nadeUg kunnen zijn voor
diaptomus?
>a
>b
>c
-ocr page 10-
5. De houdbaarheid van appelsientje.
Bij praktisch alle natuurprodukten treden bij bewaring op den duur
verouderingsverschijnselen op (brood bijvoorbeeld wordt 'oudbakken').
Ook vruchtensappen zijn aan veroudering onderhevig. In welke mate en
hoe snel deze veroudering optreedt is onder andere afhankelijk van de
manier van houdbaar maken (in ons geval pasteuriseren) en de temperatuur
waarbij het sap wordt bewaard. Geur, kleur, smaak en vitamine C gaan
tijdens het bewaren langzaam achteruit. Hoe hoger de temperatuur des te
sneller zal dit proces verlopen.
Verlaging van temperatuur vertraagt dit proces.
Sinaasappelsap bij
bewaartemperatuur 20-25'^
15                        20
bewaartijd in weken
10 12
(Het slingertje in de verticale-as geeft aan dat een deel van die as is weggelaten.)
Hoe groot is het vitamine C gehalte na 10 weken?
Na hoeveel weken is het vitamine C gehalte verminderd tot 90 %?
Een afname van 20 % vitamine C is nog wel aanvaardbaar.
Hoe lang kan wat dat betreft de houdbaarheid zijn?
Aan de grafiek is te zien dat na ongeveer 18 weken het vitamine C
gehalte gehalveerd is.
Is dat er werkelijk aan te zien?
De grafiek hoort bij een bewaartemperatuur van 20-25°C. Volgens de
tekst verloopt het proces bij 20° anders dan bij 25°. De grafiek zal
dus wel een soort gemiddelde kunnen zijn.
Schets in ιιn figuur naast de bekende grafiek ook de vermoedelijke
grafieken van 20°C en van 25 °C.
Als de mensen van Appelsientje niet zo goudeerlijk waren, zou je
kunnen denken dat de gegeven grafiek of die van 20° of die van 25°
is.
Welke keus lijkt je in dat onwaarschijnlijke geval het meest voor de
hand liggend?
>a
>b
>c
>d
>e
>f
-ocr page 11-
-7-
6. Electriciteitsverbruik.
DE OCHTENDPIEK DE BAAS!
Dat het electriciteitsverbruik nogal schommelt blijkt uit deze grafiek.
dagbelastingskrommen
Maastricht
60
o
2
15
-I—I—I—I—I—I—\—I—I—I—I—I—i—I r—I I I r I T r
o 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
tijd
-ocr page 12-
-8-
>a Bepaal het verschil tussen het hoogste en het laagste verbruik.
>b Vul in:
De hoogste waarde is.....% van de laagste waarde.
>c Hoe kun je uit het leven van alledag de vorm van de grafiek verkla-
ren?
Het verbruik is niet alleen afhankelijk van de tijd van de dag, maar ook
van de tijd van het jaar, zoals uit deze grafieken blijkt.
Gemiddelde dagbelasting
per maand (1983)
+ augustus
X november
O september
V december
A oktober
>d Verklaar de verticale schaalverdeling.
>e Waarom gaat de horizontale verdeling maar tot 23 uur?
>f Welke verschillen zijn er tussen de maanden?
Waag eens een verklaring.
-ocr page 13-
-9
De veranderingen in het electriciteitsverbruik moeten door de electriciteits-
centrales worden opgevangen. Hoe dat gebeurt kun je in het volgende
fragment lezen.
Elk produktiebedrijf (zo noemen de
producenten een elektriciteitscentrale)
maakt voor elke dag van het jaar een
schatting van de elektriciteitsbehoefte in
zijn verzorgingsgebied (het gebied waar
zijn afnemers zitten). Daardoor
gebruiken de bedrijven de getallen van
de vraag naar elektriciteit op dezelfde
dag in de week daarvoor. En zij ver-
werken de stroombehoefte van dezelfde
dag in het jaar daarvoor. Uiteraard cor-
rigeert men de waarden op de weersver-
wachting: bewolkt en donker, of
onbewolkt en helder. Bovendien ver-
werkt men de veranderingen in <lc
samenleving in de schatting: overdag
televisie kijken, toeneming elektrische
apparaten in het huishouden, zuiniger
omspringen met energie.
De schattingen van alle produk-
tiebedrijven komen bijeen in Arnhem,
bij de Samenwerkende Elektriciteits
Produktiebedrijven (SEP). Daar maken
ze er een keurige, getrapte grafiek van
(zie illustratie), die voor elk uur de lan-
delijke belasting aangeeft. En om 4 uur
's morgens komen de SEP-medewerkers
bijeen voor een eventuele laatste bijstel-
ling: is er een verandering van het weer-
beeld? Is de uitzending van de
Elfstedentocht plotseling afgelast? Start
de nieuwe fabriek van een groot-
verbruiker niet op de afgesproken tijd?
Enz. Op basis hiervan ramen ze hoeveel
elektriciteit ontwakend Nederland bij de
ochtendpiek zal gebruiken.
De voorspelling (trapjesgrafiek) en de werkelijkheid vergeleken.
Waarom is het voorspelde verbruik trapvormig?
De naam van de maand is weggewerkt (flauw).
Welke maand zal het hoogst waarschijnlijk geweest zijn?
vooronderstellingen moet je daarbij maken?
Wat vind je van de betrouwbaarheid van de voorspelling?
>a
>b
Welke
>c
-ocr page 14-
- 10
In de grafiek van het electriciteitsverbruik (opgave 6 en 7) is er een afwisseling
van stijgen en dalen. Dat stijgen en dalen kan zelf ook nog op verschillende
manieren:
Stjjgen
Dalen
gelijkmatig
(lineair)
gelijkmatig
(lineair)
steeds sterker
(toenemende
stijging)
steeds sterker
(toenemende
_____daling)
steeds zwakker
_ (afnemende
stijging)
steeds zwakker
(afnemende
_____stijging)
8. Bekijk bovenstaand overzicht.
>a Onderzoek of deze vormen in die grafiek van opgave 6 en 7 voor-
komen.
>b Probeer in die gevallen een verklaring voor het optreden van deze
vormen te vinden.
Een overzicht van de belangrijkste leerstof komt na hoofdstuk 2.
-ocr page 15-
11 -
2 Het vergelijken van grafleken
1. De zon als warmtebron
Een dakraam vangt niet dezelfde hoeveelheid zonnewarmte als een
evengroot raam in de zijgevel. Dat heeft te maken met de helling die zo'n
raam met de grond maakt.
In deze graftekens staat het etmaalgemiddelde van de zonnestraling over
een jaar bij verschillende hellingshoeken.
-1-----------------1-----------------1-----------------1-----------------1-----------------1-----------------1-----------------1-----------------1----------------1-----------------T"
zx>-
>a Welke invloed hebben de hellingshoeken op de warmtehoeveelheid?
>b Aan de grafiek voor een raam in de zijgevel (90°) zijn deze bijzonder-
heden op te merken: de grafiek is ongeveer symmetrisch, er zijn twee
toppen en er zijn twee dalen.
Verklaar dat met behulp van de zonnestand.
>c Gedurende welke periode vangt een horizontaal vlak meer warmte dan
een verticaal vlak?
-ocr page 16-
- 12-
2. Van trekdier naar tractor
In de Verenigde Staten zijn in de loop van de tijd paarden en muilezels
vervangen door tractoren. De twee grafieken van hun aantallen zijn in ιιn
figuur getekend. Om de afmetingen van het plaatje niet al te groot te
maken of grafieken niet samen te persen, zijn er twee verticale schaal-
verdelingen aangebracht. Bovenaan staat x lO*. Dat betekent dat bijvoor-
beeld het getal 4 op de schaal een aantal van 4.000.000 aangeeft.
J2
N
Si
'S
E
c
<o
c
QJ
'S
o.
Het aantal in gebruik zijnde tractoren vergeleken met het aantal paarden en muilezels in
de V.S.
Is 1945 in deze situatie een bijzonder jaar?
In 1950 waren er meer paarden plus muilezels dan tractoren. Contro-
leer of deze uitspraak waar is.
Beredeneer of er wel of niet een jaar is geweest waarin het aantal
paarden plus muilezels evengroot was als het aantal tractoren. Het
jaar zelf wordt niet gevraagd!
Bedenk een methode waarmee dat jaar, als het bestaat, zo ongeveer
kan worden gevonden.
Je hoeft de methode niet toe te passen. Een beschrijving ervan is
voldoende.
>a
>b
>c
>d
-ocr page 17-
-13
3. Hardlopers in soorten
In een boek over atletiek worden twee typen sprinters genoemd.
Type A: lopers die na een korte afstand hun topsnelheid bereiken;
Type B: lopers die hun topsnelheid pas na langere afstand bereiken, maar
daarna minder terugvallen dan lopers van type A.
In de grafieken zijn de snelheidsverschillen tussen deze typen duidelijk te
zien.
10
p* -• — --r- —
,— •- — —•
~ ■ _
9
8
/ /
7
/ / pericxie van periode van
6
/ / topsnelheid topsnelheid
/,' typ® A
type B
5
/ /
/ '
4
/ 1
3
1 /
" /''
2
//
' 1'
1
II
1/
'.,,1,...1_._I_J__1,. I..,l.
1 , ,1
1 1 1
1 1
.
1 1 1
o
(1)
(O
■o
'5
c
V)
100
40 50 60
70 80 90
afstand in meters
10 20
30
type A
type B
Wat is hier de topsnelheid van de loper van type A, omgerekend in
km/uur?
Bij welke afstand hoort het snijpunt van de grafieken?
Welke betekenis heeft dat snijpunt?
Als de ene loper de andere passeert, dan zou dat kunnen gebeuren op
de afstand die bij het snijpunt hoort of daarvoor of daarna.
Wat is het juiste antwoord?
Is uit de grafieken direct af te lezen wie de wedstrijd wint?
Welke loper lijkt je het meest geschikt om ook aan de 200 meter mee
te doen?
>a
>b
>c
>d
>e
-ocr page 18-
14
4. Groepsgrootte in de prehistorie
.>
In de prehistorie vormden mensen in sommige gebieden (woon)groepen
om gezamenlijk op jacht te gaan en dit voedselgebied tegen andere groe-
pen te verdedigen.
Voor een landstreek wil men graag weten hoe groot die groepen
waarschijnlijk waren.
De deskundigen zijn het over een aantal meer of minder voor de hand lig-
gende zaken wel eens.
I. Hoe meer mensen, hoe groter het benodigde voedselgebied.
II. Hoe meer mensen, hoe groter het gebied dat verdedigd kan worden.
Maar die uitbreiding van het gebied gaat niet gelijk op met de bevol-
kingstoename: 10 mensen extra bij een grote groep helpt minder dan
10 mensen extra bij een kleine groep.
Om het gestelde probleem op te lossen zetten ze hun kennis eerst in wis-
kundige vorm. Daarna staan bekende wiskundige technieken ter beschik-
king om tot een antwoord te komen.
I en II worden vertaald naar grafieken.
Voor I moet een grafiek worden bedacht waaruit het minimaal benodigde
voedselgebied in afhankelijkheid van de groepsgrootte is af te lezen.
Voor II een grafiek die het maximaal verdedigbare voedselgebied in
afhankelijkheid van de groepsgrootte laat zien.
De groepsgrootte staat langs de horizontale as en de grootte van het gebied
langs de verticale.
>a Teken twee grafieken die volgens jou hiervoor geschikt zijn (het komt
alleen op de vorm aan). Geef een duidelijke verklaring van je keuze.
-ocr page 19-
- 15-
De deskundigen hebben studie gemaakt van onder andere de natuur van
het gebied, de aanwezigheid van mogelijke buit, de voedingswaarde van de
buit en de voedselbehoefte van de mens.
Hun bevindingen hebben tot deze grafieken geleid:
I I I I I I I I I 1 I I I I I I I 1 I I I I I I I I I I I I I I I
5                   10                 15                 20                 25                30                 35
Groepsgrootte (personen)
De bekende wiskundige technieken zijn nu het aflezen uit grafieken en het
bepalen van snijpunten.
>b Waarom is een groepsgrootte van 35 niet ideaal?
>c Bij welke groepsgrootte kun je spreken van een soort even-
wichtssituatie?
Het antwoord van >c zou kunnen worden voorgesteld als antwoord op de
vraag naar de waarschijnlijke groepsgrootte. Maar erg overtuigend is dat
niet. Er is immers geen enkele reden gegeven waarom de groepsgrootte
naar dat getal zou gaan.
Neem eens een groepsgrootte van 15. Die mensen zitten op rozen.
>d Waarom?
-ocr page 20-
- 16-
Er moeten dus veronderstellingen worden gemaakt over het veranderen
van de groepsgrootte.
Hier zijn er twee:
A.    Als het maximaal verdedigbare gebied groter is dan het minimaal
benodigde gebied, dan zal de groep op de lange duur groter worden.
B.    Als het maximaal verdedigbare gebied kleiner is dan het minimaal
benodigde gebied, dan zal de groep op de lange duur kleiner worden.
>e Probeer redenen voor A en B te bedenken.
>f Bespreek wat er gebeurt bij een groepsgrootte van 15.
Eveneens bij een groepsgrootte van 35.
>g Verklaar waarom je via het snijpunt de groepsgrootte kunt vinden die
er indertijd was.
>h Wat is er te zeggen over de zekerheid van het antwoord?
De lift
In films pleegt de held nogal eens, al traplopend, een race tegen de lift te
houden.
Om hiervan de fijne kneepjes door te krijgen kunnen grafische voorstel-
lingen van nut zijn.
Hieronder staat de tijd-hoogte grafiek van de lift.
5.
1
1
1
j
.
1
i
1
f
i
1
\
i
® A
i
....
i"
!
•
ca
1
i
i
1
j
1
L
4^
LU
!
!
!
1
1
1
>
L
i
1
1
j
_/„
"
\
!
i
1
wJ—
j
/
'
!
j
/
3-1
i
;
;
1
J
<-n
J"
"
"^
"*
f"
■1
r
1...
...
'
'
'"
'*
'
:
j'
"'*
"'
r^
§
i
;
2_
;
t
i
^
^
...
ƒ
f
/
* '
>■■■
*
':
f...
*"'
'"
"":
*"'
'
1 -
'
s
j
r
'"
:
' ■
/
i
i
!
;
1
t""
■"'
■■J
i
'
l_
w-,
uj
L^
i
1
1
j
ft
-
m
iJ
^
^
^
^
J
^^
_j
m.
—
_
HHB
^
^^
1^
^
_
_
^
_-
M.
i*.
^
Mi
_J
^
_
M
^
^
^
««
^
_
^^
M
^
^
90
20
40
50
60
70           80
10
30
Tijd (sec)
Eigenlijk zouden de scheve stukken zo getekend moeten worden:
>a
Waarom?
-ocr page 21-
17
>b De niet meer zo snelle held heeft voor de eerste trap 18 sec. nodig.
Elke volgende trap kost 2 sec. meer. Om in het portaal van de ene
trap naar de andere te komen vraagt telkens 2 sec. Hij begint op
tijdstip 0.
De vraag is of hij op tijd op de 4e etage arriveert, want hij moet
beslist daar de lift instappen. Bepaal het antwoord door de liftgrafiek
over te nemen en in dezelfde figuur een grafiek van de traploper te
tekenen. Probeer het antwoord ook door een berekening te vinden.
>c De grafiek van de lift en de grafiek van de traploper hebben
gemeenschappelijke punten en gemeenschappelijke lijnstukken.
Wat is daarvan de betekenis?
>d Vanaf de trappen kan de loper de lift zien passeren.
Hoevaak gebeurt dat en op welke tijdstippen?
De belangrijkste leerstof van de hoofdstukken 1 en 2
•  Het vergelijken van het gebruik van een grafiek en van een tabel.
•  Het onderzoeken of alle punten van een grafiek betekenis hebben.
•  Het aflezen van bijzonderheden uit grafieken zoals:
—  bij elkaar horende waarden van de twee grootheden
—  maxima, minima
—  groter, kleiner
—  snijpunten en schijnsnijpunten
—  stijgen en dalen en soorten daarvan.
•  Van de afgelezen bijzonderheden zeggen wat ze in de werkelijkheid beteke-
nen.
•  Proberen die bijzonderheden vanuit de werkelijkheid te verklaren, met
behulp van redelijke veronderstellingen.
-ocr page 22-
- 18-
3 Globale grafleken
1. Vroeger ging het ook steeds slechter
Misdaad neemt
weer mιιr toe
Van onze parlementsredactie
DEN HAAG — De afnemende groei die de misdaad in Nederland
de laatste jaren vertoonde, Is weer omgeslagen in een toenemen-
de groei. Dit blijkt uit het jaarverslag van de vijf procur(nu-s-
generaal over 1976, dat bij de begroting van justitie is gevoegd.
(O
•o
11
o>
tijd
tijd
tijd
B
Welk plaatje illustreert de tekst?
Hoe zouden de verhalen bij de andere twee moeten luiden?
>a
>b
Deze welhaast voor zichzelf sprekende plaatjes zijn voorbeelden van
globale grafieken.
Bij globale grafieken ontbreekt langs ιιn of beide assen de schaal-
verdeling. Er wordt alleen gelet op meer of minder en op de sterkte van
de veranderingen.
De reden voor het ontbreken van de schaalverdeling kan zijn, dat die over-
bodig is: de grafiek dient alleen als illustratie van een verschijnsel. Het
kan ook zijn dat het moeilijk of onmogelijk is de grootheid langs een as in
een getal uit te drukken.
Behalve als ruwe beschrijvingen van verschijnselen zijn ze ook zeer bruik-
baar voor het ondersteunen van redeneringen.
-ocr page 23-
- 19-
Starten van sprinters
De concentratie
Bij de arbeidsfysiologie is gebleken dat de mens niet in staat is zich doorlopend even
intensief op een bepaald punt te concentreren. De concentratie vertoont bepaalde schom-
melingen, vertoont toppen en dalen, waardoor momenten van optimale concentratie wor-
den afgewisseld met ogenblikken waarop de concentratie minimaal is.
conctntrati*
C
"B,
3
Cu S,
O 132
tijd in MC.
I 1 I
Dit is de concentratiecurve van de Japanse sprinter Nakamura voor de
start.
>a Waarom zal hiervoor een globale grafiek gemaakt zijn?
>b Wat zijn voor hem de gunstigste tijdstippen voor het startschot?
In dit glas wordt een beetje water gegoten. Daarna wordt de hoogte van
de waterspiegel gemeten. Dat geeft deze grafiek.
hoeveelheid water
>a Hoe kun je verklaren dat de grafiek een rechte lijn is?
>b Teken globale grafieken voor de ronde glazen waarvan het zijaanzicht
is gegeven.
Z^l
>c Teken het zijaanzicht van een glas dat bij deze grafiek hoort.
hoeveelheid water
-ocr page 24-
-20-
Huisgenoten die het genot van een t.v.-toestel moeten delen, kunnen
weleens onenigheid krijgen over de programma-keuze.
Sommigen hebben behoefte aan informatie en willen graag naar een
actualiteitenrubriek kijken. Anderen daarentegen hunkeren naar amuse-
ment. Daardoor kan de behoefte naar informatie (afgekort BI) niet altijd
bevredigd worden door het kijken naar een actualiteitenrubriek. De
frequentie van het kijken naar actualiteiten wordt afgekort tot KA.
De t.v.-makers zijn geοnteresseerd in de invloed van BI op KA onder
verschillende omstandigheden.
Er worden verschillende vermoedens onder woorden gebracht en met
grafiekjes verduidelijkt.
Zulke vermoedens noemt men hypothesen.
Hypothese 1: Als de amusementsbehoefte laag is zal BI een behoorlijke
invloed op KA hebben.
In beeld gebracht:
t
Hypothese 2: Als de amusementsbehoefte hoog is zal BI veel minder
invloed op KA hebben.
>a Teken het plaatje dat hierbij hoort naast een tekening bij hypothese 1.
Hypothese 3: Wanneer er veel netten zijn, hebben de kijkers meer
mogelijkheden om andere programma's te kiezen. Daarom
zal KA in beide gevallen (amusementsbehoefte hoog of
laag) lager zijn.
>b Teken de hierbij behorende grafiekjes naast de vorige.
Er is stilzwijgend van uitgegaan dat de kijkers een behoorlijke interesse
voor de t.v. hebben.
Als ze dat niet hebben, dan zou deze hypothese kunnen gelden.
f
>c Hoe luidt deze hypothese in woorden?
-ocr page 25-
-21 -
4 De mate van verandering
De olieramp
Na een aanvaring zinkt een grote olietanker. Het schip verliest de lading
en daardoor vormt zich op zee een nagenoeg cirkelvormige olievlek. Na
ιιn dag heeft die vlek al een straal van 10 km.
De autoriteiten van een badplaats aan een baai op 20 km afstand van de
plaats des onheils zijn buitengewoon bezorgd over de mogelijke vervuiling
van het strand door de naderende vlek.
Er bestaat een mogelijkheid de baai te beschermen met een drijvende
afsluiting. Dat is een kostbare voorziening, waarvan het aanbrengen zeker
nog twee dagen zal duren. Als de voorziening te laat aangebracht wordt is
het geld weggegooid. Het probleem is dus: Hoe lang duurt het voor de
olie de baai bereikt?
Gelukkig kent iemand een disasteroloog (rampenkundige) die ervaring
heeft met deze oliesoort. Hij tekent een grafiek voor de afstand van de
rand van de vlek tot het middelpunt voor de eerste 5 dagen.
10
^
15
10
5
i
/
/
'
<
--------------► Tijd in dagen
>a Wat doen de autoriteiten nu?
>b Maak een tekening op schaal van de posities van baai en wrak en
teken hierin de randen van de olievlek aan het eind van elk van de
eerste vijf dagen.
>c Waarom is het moeilijk met deze tekening te voorspellen hoever de
rand van de vlek is na 10 dagen?
-ocr page 26-
-22
De groei van de straal van de vlek is ook gemakkelijk in de grafiek aan te
geven op de volgende manier.
>d Neem de grafiek van blz. 21 over en geef daarin op dezelfde manier
de groei aan.
>e Omdat het in dit probleem niet alleen om het stijgende karakter van
de grafiek gaat, maar ook om de soort van stijging, lijkt het nuttig die
toenamen apart te bekijken.
Maak daarvoor een tekening van deze vorm, waarbij de toenamen per
dag verticaal zijn uitgezet.
'
1
I
T
0 1
l 3
4
5 tijd
In dit toenamediagram is ook weer duideόjk te zien dat er sprake is
van afnemende toenamen.
>a Teken het toenamediagram bij elk van de volgende grafieken. Voor
de horizontale stappen nemen we weer de lengte 1.
5
/
^'^'
4
/
3
2
1
0
1
2
3
4
5
6
7
5
4
3
2
1
0
1
2
3
4
5
6
7
>b Welke invloed heeft het verticaal verschuiven van de grafieken op het
toenamediagram?
-ocr page 27-
23
3. Van twee grafieken is het toenamediagram getekend. Die grafieken begin-
nen beide op hoogte 1.
6
1
1
>a Teken de oorspronkelijke grafieken, voor zover je de punten precies
weet.
>b Van de oorspronkelijke grafiek die bij het eerste toenamediagram
hoort, heb je maar een beperkt aantal punten kunnen tekenen.
Teken in die figuur drie doorlopende grafieken die elk het origineel
zouden kunnen zijn.
5
4
3
2
1
4.
>a Teken het toenamediagram voor horizontale stappen van 1.
De horizontale stappen in een toenamediagram hoeven niet beslist 1 te
zijn.
>b Teken het toenamediagram voor horizontale stappen van -.
5. Grafieken dalen ook wel eens. Door een afname op te vatten als negatieve
toename, zijn dan ook toenamediagrammen te tekenen. Doe dat voor deze
grafieken.
0 12 3 4
met horizontale stappen van 1.
met horizontale stappen van 2
-ocr page 28-
24
6. Veel bijzonderheden van een grafiek zijn op de een of andere manier terug
te vinden in een toenamediagram.
Grafieken
^ toenemende
stijging
©
0
afnemende
stijging
vaste
stijging
0 geen
verandering
©
® afnemende *
daling
©
@ top (maximum) x
toenemende x
daling
vaste
daling
(^ top (minimum) x
((2) buigpunt met
Qj) buigpunt met x
zwakste stijging
(f5) buigpunt met
zwakste daling ^
buigpunt met x
sterkste stijging
sterkste daling
Toenamediagrammen (in willekeurige volgorde)
®l|
©          1
®
©
®
©
©
®
O
O
©
©
®
. I
>a Welke grafieken en toenamediagrammen horen bij elkaar?
>b De X -coφrdinaat van een top of een buigpunt is niet precies te bepalen
uit het toenamediagram. Waarom niet?
>c Een toenamediagram met kleinere horizontale stappen kan betere
resultaten opleveren. Waarom?
>d Heeft het wel of geen nut die verfijning van stappen voort te zetten?
-ocr page 29-
-25-
7. (Uit het eindexamen economie havo 1988)
Het Deense bedrijf FABOR wil een nieuw produkt op de Nederlandse markt brengen.
Daartoe zal een nieuwe vestiging worden geopend en een aantal Nederlandse vertegen-
woordigers worden aangetrokken. FABOR heeft een onderzoek laten verrichten naar het
verband tussen het aantal aangestelde vertegenwoordigers en het totale aantal verkochte
produkten per jaar.
Dat onderzoek leverde het volgende resultaat op.
aantal
vertegenwoordigers
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
totaal aantal verkocht
produkten per jaar
0
10
26
51
87
137
179
209
232
247
255
259
260
Voldoet het verband tussen het aantal vertegenwoordigers en het aantal verkochte produk-
ten aan de 'wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten'?
> Los dit probleem op met een toenamediagram.
Om zonder lange verhalen te kunnen, gaan we enkele 'vaktermen' invoeren.
Hierbij worden de letters x en y gebruikt, maar in toepassingen neem je daar-
voor vaak andere. Bijvoorbeeld ^tijd) en a (afstand):
We noemen de grootte van de horizontale stap Ar (A is delta, de Griekse letter
d en dat is weer een afkorting van differentie ofwel verschil).
Anders gezegd: Ax is een toename in de horizontale richting.
De grootte van de verticale stap noemen we Ay. Deze toename van y is de
toename die we in de vorige vraagstukken gebruikten.
In de tekening zijn Ac en Ay gemakkelijk aan te geven.
Ga na: Ac is het verschil tussen de x-waarden van A en B (= Xg - Xj^)
Ay
is het verschil tussen de y -waarden van A en 5 (=yg - y^)
-ocr page 30-
26
y
40-
30-
20-
10+
4-
+
H-------
5 X
4-
o
>a Neem telkens Ax = 1.
Geef Ax en Ay aan in de grafiek en maak een tabel voor de waarden
van Ay
X_______Ay
1 ->2
2-> 3
3->4
>b Teken nog twee grafieken die de dezelfde tabel opleveren.
>c Welk verband bestaat er tussen Ay en het toenamediagram?
Voor een dalende grafiek is een uitbreiding van de afspraken nodig:
5 ■
4 -
- A
A
X
3-
Ay
2-
\^
r
1-
—1
1--------
-1—!—1---------1---------1--------
O 12 3 4 5^
Hier is Ax weer 1.
Ay = 3, maar dat is geen toename. We zouden ons kunnen redden door in dit
geval te spreken van een afname van 3.
Het kan weer zuiniger door een afname te zien als een negatieve toename. Dan
geldt dus Ay = -3.
In het voorgaande hebben we gezegd Ay =yg - y^ als x toeneemt van x^ naar
Xg. Diezelfde regel geldt nu weer. Wanneer B lager ligt dan A, wordt Ay
automatisch negatief.
-ocr page 31-
27-
9.     A en B zijn telkens twee punten op een grafiek.
Ax loopt van x^ tot Xg. Bepaal Ay.
>a >i (1,2) en 5 (3,5)
>b A (2,4) en 5 (6,4)
>c A (2,7) en 5 (5,1)
Aan de waarden Ay is de mate van stijging te zien. Voorwaarde is natuurlijk
dat Ax steeds even groot wordt genomen. In plaats van het toenamediagram
kan dus een rijtje (of kolom) getallen komen.
Een moeilijkheid treedt op als je voor de grafiek met Ax = 1 gaat nemen Ax =
0,5 of Ax =2. De rijtjes lijken dan niet meer op elkaar en daardoor kun je
heel verschillende indrukken van de mate van stijging krijgen.
Eigenlijk zou je aan de waarde Ay minder gewicht moeten geven als Ax groot
is en juist meer als Ax klein is.
Dan kan door de volgende afspraak te maken:
mate van stijging = -^
Een andere naam hiervoor is differentiequotieλnt.
10.   >a Waarom voldoet deze definitie aan hiervoor genoemde wensen?
>b Maak met een getallenvoorbeeld duidelijk dat -^ te beschouwen is als
de gemiddelde stijging van y bij die verandering van x.
-ocr page 32-
-28
11. Brandstof verbruik van een auto
60 80 90 100 120 140 160 180 200 km/h
>a Maak deze tabel af met v voor snelheid in knVu en B voor brandstof
verbruik in 1/100 km.
V
Av
Afl
Av
60-
80
80-
100
100-
120
120-
140
140-
160
M.
>b Hoe is uit de kolom -^ de soort stijging van de grafiek af te lezen?
-ocr page 33-
-29-
12.
\
\
\
\
^
5
4
3
2
1
O
5 X
1
>a    Teken in de grafiek telkens Ax en Ay voor Ax = 1.
>b   Teken het toenamediagram.
>c    Maak een tabel van A_y voor de intervallen [1,2], [2,3], [3,4], [4,5].
>d   Maak ook een tabel -^ voor Ax =0,5.
Ax
13. Opnieuw de grafiek van de voorspelling van het stroom verbruik
(hoofdstuk 1, opgave 6).
megawatt
lOOOP
9500
9000
8S0O
8000
7500
7000
6500
6000
vo<
rsF
>ei
dele»
oioht
tricit
οitsve
rbruif
.
/
>
f
^
r^
\
\
V.
n
\
J
\
\
5500
5000
da
jbeli
sting
ikroiT
me
20
lugu
tusl
)86
•tfSOO
t
> i
l t
>
f
ο 10 12 14 16 18 20 22. 24
Voor X nemen we t (tijd) en voor y nemen we v (verbruik).
>a Wat is hier de waarde van At ?
>b Maak een tabel voor de waarden van -^ als O < r < 8.
A/
>c Maak een benaderingsgrafiek door voor At te nemen 4.
>d Waarom is het voor het energiebedrijf niet aantrekkelijk om Ar = 4 te
nemen?
-ocr page 34-
-30
14. Stel nu eens, dat mijnheer
Jansen elke dag ongeveer
100 kcal teveel eet voor wat
hij die dag verbruikt heeft.
Wat betekenen nu die 100
kcal op de 2000 kcal die
mijnheer Jansen per dag
verbruikt? Ja, slechts 5%!
En wat zijn nu 100 kcal?
Eιn beker melk, ιιn glaasje
brandewijn, ιιn kleintje
pils, een krap belegde boter-
ham, een punt uit een lim-
burgse vlaai en maar een
half zakje patat! Maar kijkt
U eens naar het desastreuze
effect van 100 kcal per dag
tevιιl op het lichaams-
gewicht. Alle overtollige
calorieλn worden direct in
vet omgezet en vastgelegd
voor 'slechtere tijden'.
Kg
150
+ 100 Kcal
,r^
130
110
90
70
HHHff^^^^M
rii^^^^^^^l
4
■i
D 45 50 55 Jaar
De variabelen zijn / (leeftijd) en g (gewicht).
Normaal is de waarde van -^ afhankelijk van de stapgrootte A/ en de
plaats waar elke stap begint.
>a Ga na dat geen van beide hier veel invloed op -^ heeft.
>b Als dit proces doorgaat, hoe zwaar is mijnheer Jansen dan op 70-
jarige leeftijd?
-ocr page 35-
-31 -
15. Het voorspellen van de rand van de olievlek tot het wrak (zie opg. 1)
De grafiek uit opgave 1 is ontstaan uit berekeningen van de straal.
Afgeronde waarden daarvan staan in de tabel.
dagen
straal
oppervlakte
1
10
2
14,1
3
17,3
4
20
5
22,4
Oppervlakte cirkel = 7t r^
Vul de tabel aan met een kolom voor de oppervlakteverschillen en
probeer daarin regelmaat te ontdekken. Bedenk dat die regelmaat niet
precies zal kloppen, omdat de waarden van de lengten van de straal al
onnauwkeurig zijn.
Gebruik het ontdekte systeem om de gewenste voorspellingen te doen
voor de situatie na 10 dagen.
Het verband tussen de straal en het aantal dagen kan weergegeven
worden door een formule van de vorm.
>a
>b
>c
straal = getal x ^aantal dagen
Welk getal is dat?
De belangrijkste leerstof
•  Het tekenen van een toenamediagram om veranderingen te bestuderen.
•  Het verband tussen bijzonderheden van het toenamediagram en de grafiek.
•  De begrippen Ax, A_y, -^ en hun praktische betekenis voor de mate van
verandering.
•  De waarde van -^ uit de grafiek bepalen.
-ocr page 36-
32-
5 Lineaire verbanden
Voor we met de uitbreiding van de stof beginnen, eerst een paar opgaven om
oude kennis op te frissen.
1. Een beukenbos is onder gunstige omstandigheden een groot produc-
tiebedrijf. Wat ιιn boom aan kan blijkt uit de volgende formules:
Z = 1720 t
D =
1600r
K = 2352 t
met V. tijd in uren
Z: aantal grammen geproduceerde zuurstof
D: aantal grammen geproduceerde druivensuiker
K\ aantal grammen opgenomen kooldioxyde.
-ocr page 37-
33
>a Teken in ιιn figuur de grafieken van Z, D en K voor O < r < 10.
\7         A/^         AJ'
>b Bereken de 'differentiequotiλnten' —, —, — voor de intervallen
[0,1], [5,6], [4,9].
Welke conclusie kun je uit de antwoorden trekken?
>c Bereken hoeveel uren een boom nodig heeft om 8600 gram zuurstof
te produceren.
Controleer het antwoord met de grafiek.
>d Een boom heeft in een bepaalde tijd 100.000 gram kooldioxyde
opgenomen.
Hoeveel zuurstof is in dezelfde tijd geproduceerd?
>e Berekeningen zoals in vraag >d kunnen bekort worden met behulp
van een formule van de vorm Z =.....K.
Welk getal moet op de stippen staan?
2. Het verband tussen de diameter D op 1,3 m hoogte van een beuk en de
leeftijd L kan worden weergegeven met de formule
D = 0,53 L -2,55 (D in cm; L in jaar)
Deze formule geeft redelijke resultaten voor 20 < L < 60.
>a Teken de grafiek voor deze formule.
>b Bereken L als D = 24.
Controleer het antwoord met de grafiek.
>c Bereken -^ voor de intervallen [20,30], [30,40], [40,50], [20,50].
Controleer de antwoorden met de grafiek.
>d Teken het toenamediagram voor horizontale stappen van 10. (d.w.z.
AL = 10) zonder gebruik te maken van de gi'afiek van D.
De gevonden bijzonderheden zijn in veel andere situaties terug te vinden. Als
we over zulke situaties in het algemeen spreken, dus zonder een betekenis aan
de letters van de formule te geven, gebruiken we vaak x en y.
Samengevat komt onze kennis hier op neer:
—  Verbanden met formules van de vorm y = axeny = ax + b(acnb zijn
vaste getallen) hebben rechte lijnen als grafiek.
Daarom heten ze lineaire verbanden.
—  De 'steilheid' van de grafiek wordt vastgelegd door het getal ^, dat je op
elk interval mag berekenen.
—  ^ is in de formule terug te vinden als a {a is een zogenaamde constante).
Dus je kunt de formules ook schrijven als: y = ^xtny = -^x + b.
-ocr page 38-
34-
— Door οn y = ax + b' b = O te stellen blijkt dat de groep y = ax + b de groep
y = ax omvat.
Vaktaal
Voor lineair verband wordt ook gebruikt lineaire functie.
Naast de vorm y = ax + b ookf(x) = ax + b en f: x ^ ax + b.
Synoniem zijn -^ differentiequotiλnt, richtingscoλfficiλnt, helling.
De groepen y = axeny = ax + b (met b ^ 0) verschillen in de grafieken. De
eerste soort heeft als grafiek altijd een (rechte) lijn door O (0,0) en de tweede
een lijn die niet door O gaat.
3. Als gevolg hiervan verschillen die twee groepen ook in een andere
belangrijke eigenschap.
Vergelijk y = —x met y = — x + 2.
y
0
y
-1
X +
5
■S
4
}
= J
X
2-^
1
0
1
/■
» ;
• ^
t
• 6
7
8
9
1(
) 1
1 1
2
X
>a Kies x = 2 en x = S. Die laatste waarde is dus 4 maal zo groot.
Laat met berekeningen zien dat in het eerste verband de waarde van y
ook 4 maal zo groot wordt, maar in het tweede niet.
>b Controleer het resultaat in de tekening.
>c Krijg je overeenkomstige regels bij andere keuzen voor x ?
Dit
geeft de regel:
Als bij ^^ = ar de waarde van x
ook met k vermenigvuldigd.
met k
vermenigvuldigd wordt.
dan wordt y
-ocr page 39-
-35
Voorbeeld:
y = ax, maar a is niet bekend. Wel bekend is dat bij x = 3 hoort y = 11.
Dan kan zonder a eerst uit te rekenen direct gezegd worden dat bij x = 15,
y = 55 hoort.
De grootheden y en x noemt men in deze gevallen evenredig.
Het getal a in de formule heet de evenredigsheidsfactor of
vermenigvuldigingsfactor.
>c De grootheden gewicht en lengte van een draad zijn evenredig.
Hoe ziet de grafiek eruit? En de formule?
>d De grootheden x en y zijn evenredig. Bij j: = 7 hoort y = 5.
Bepaal de evenredigheidsfactor en de formule.
4. In de volgende fragmentarische situatiebeschrijvingen komen telkens
enkele grootheden voor. Onderzoek of hiertussen evenredigheden bestaan.
Als dat zo is, noem dan de evenredigheidsfactor en geef een formule die
het verband tussen die grootheden weergeeft. Dat mag een woordformule
zijn, maar ook wel een met letterafkortingen. In het laatste geval moet je
de betekenis erbij vermelden.
>a De prijs die op kantoormeubelen staat wordt met 20%
BTW verhoogd. Dat is de prijs die je moet betalen.                "C \.\.°
>b Op de thermometer is elk stukje van 5°C net zo lang als
een stukje van 9°F.
>c De totale kosten van verhuiskaarten van PTT Post.
Dit betaalt u voor deze service
Naast de normale portokosten voor de adreswijzigings-
kaarten (/ 0,55) betaalt u voor de drukkosten ƒ 0,25 per kaart.
aantal kaarten
druk-
en portokosten
20
/16,-
30
ƒ24,-
40
/32,-
50
/40,-
60
ƒ48,-
I                                                                          voor elke 10 stuks meer ƒ 8,- (tariefswijziging voorbehouden)
i
i                            >d Een hele flauwe.
De prijs van een artikel is ƒ 0,75.
Het bedrag dat je aan de kassa moet betalen is afhankelijk van het
aantal dat je van deze artikelen koopt.
Een ander artikel kost ƒ 1,99.
-ocr page 40-
-36-
Door waarnemingen heeft men een verband gevonden tussen de
oppervlakte van een categorie winkelbedrijven en de door deze
winkelbedrijven aangetrokken aantallen parkeerders per uur.
Er blijkt bij benadering een lineair verband te bestaan.
>e
i 50-
8.
/^addinxveen
1 40-
t 30"
,Jindic
1
vianen
i 20-
y^* Alblasserdam
10-
y* Papendrecht
^_--------------1--------------
—1----------------
_l------------------1---------
500             1000            1500            2000
aantal m* bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De benodigde pariceeiruimte in afhankelijkheid van
de bvo in de food-sector.
>f Bedenk nu zelf maar eens een paar.
Een vermenigvuldigingsfactor kan zelf ook weer uit vermenigvuldi-
gingsfactoren zijn op gebouwd, zoals blijkt uit dit fragmentje uit een
aanslagbiljet.
*)
Vastgestelde
oppervlakte
Vermenigvuldigingsfactor voor
Omgerekende
oppervlakte
Bedrag
Nummer
aard
ligging
l(waliteit
soort gebruil(
(evt. + aard)
onroerend-
goedbelasting
agglomera-
tiebelasting
9957
2
li>l
i.OO
0,9^
1,C0ά0
143
na afronding
114
De heffing geschiedt naar de oppervlakte van het onroerende goed na toepassing van vermenigvuldigingsfactoren voor aard,
ligging, kwaliteit en soort gebruik, zulks teneinde op benaderende wijze rekening te houden mef de verschillen in waarde in
het economische verkeer.
>a Geef een woordformule voor de niet afgeronde omgerekende
oppervlakte afhankelijk van de vastgestelde oppervlakte.
>b
Het tarief bedraagt ƒ 8,15 per volle lOm^.
Hoe komt men aan het bedrag ƒ 114,-?
In de berekening van het eindbedrag vindt tweemaal een tussentijdse
afronding plaats. Onderzoek of dat verschil kan opleveren met een
systeem waarbij alleen aan het eind wordt afgerond.
>c
-ocr page 41-
37-
Het vinden van de formule van een rechtlijnige grafiek door O is in de
voorgaande opgaven behandeld.
Nu als de grafiek niet door O gaat.
Kies een waarde voor x.
Kies Ax niet te klein. Lees Ay af en bereken -^
&x
Ax = 5 Ay = 1,5 ^ = — = 0,3
5
De voorlopige formule is dan y = 0,3j: + b
De grafiek gaat niet door O, dus b moet een getal ongelijk O zijn.
Het bepalen van de waarde van b is de tweede stap. De grafiek gaat door
bijvoorbeeld (1,2). Dus b moet zo gekozen worden dat deze invulling klopt:
y = 0,3a: + b
T           T           -^ 2 = 0,3+ b         -> φ = 1,7
2           1
De formule is dan y = 0,3x + 1,7.
Het is aan te bevelen de formule met een ander punt te controleren.
Opmerkingen:
1.    Ay kan negatief zijn.
2.    De grafiek snijdt de y-as in (0; 1,7).
Invullen geeft 1,7 = 0,3 x O + φ, dus φ = 1,7.
De waarde van b was hier rechtstreeks uit de grafiek af te lezen.
3.    In plaats van de grafiek te krijgen, waar je twee punten op moet kiezen,
kunnen natuurlijk ook twee punten of hun x- en y-v/aardcn gegeven wor-
den.
Het hangt van de nauwkeurigheid af of het nuttig is het snijpunt met de
y-as te bepalen.
-ocr page 42-
38
Het vinden van een formule moet een routine zijn. Daarom eerst enkele kale
oefeningen.
6. Bepaal de formules voor de grafieken I t/m IV.
>a Bepaal de formules voor de grafieken I en II.
>b in en IV zijn grafieken die door punt A gaan. III is parallel met I en
IV met II.
Bepaal zonder die grafieken te tekenen de formules voor III en IV.
Je mag het natuurlijk wel met de grafieken controleren.
>c Bereken de coφrdinaten van de snijpunten van I en H. Eveneens bij I
en IV.
Controleer de antwoorden met de grafieken.
-ocr page 43-
39
Deze grafieken geven het verband tussen de temperatuur van de
ingeademde en de uitgeademde lucht (resp. / en U).
De grafieken g, h, i betreffen vogels, de grafiek j de mens.
>a Bepaal de bijbehorende formules.
raiirο::
35
man r r
! * *!'
. . j. . . I . . } . .^ . . ^ . .j.1 .:.       i        j II fan II 1 . I j      ' j ■ 4
30
25
O)
u
3
■*-»
k<
a
B
•O
20
15
10
.fr!£itiοietaitiuiri. )i)f|.^a|.eii. |a|r. |a$. .^ JfMni^tiQtx.
• Wi • iii-tθnbpietaNf θ • for- jsιviBrial ■ spiediλs^ • •( • •
•»•■••••>••!••
. c. ..:..<.. I..{.. f.
. I. . I . ■> . .1 . .} . .:. . .1 .
30
10
15
25
20
Air temperature [ C]
>b Teken de lijn die aangeeft dat de uitgeademde lucht dezelfde tem-
peratuur heeft als de ingeademde.
>c De grafieken ƒ en j wijken duidelijk af van de groep g, h, i.
In welke opzichten en wat betekent dat?
-ocr page 44-
-40
This Room Is Equipped With ^
tdiφcn tleetrie ^icikt
Do npt:gtternpt to ll^ht wlth^
"?■:■
mfatGhi SImply turn kcy
:.r:rm€mn^a\\ by the door.
- ■:0.-^' .+;rjt*i.v»-,-^-;-:.,x : :^                       - ^ ., ; r
^:''''The'.ό«fe:il>f Slectridty for lightinc U in no way harmful
^ to health, nor 'doet it arfect the toundnets of sleep.
Het is een hele stap van dit affiche uit de vorige eeuw naar de zakelijke strook van een
nota van het elektriciteitsbedrijf nu. Wat wel gebleven is, is het wantrouwen tegen de
nieuwe ontwikkelingen.
Uit de electriciteitsnota:
501.37
51»30
552,67
5ό1f37
ΚNKcL 52!)i6- 498';0 ^716X18f46 12f36»- 6»1ά
VASTR. 1MRr87-29F£B63
51t30
>a Geef een formule voor de berekening van het totaalbedrag in
afhankelijkheid van het verbruik in kWh.
>b De formule kan deze vorm hebben:
y = ax + b
Wat stellen y, a, x en b in werkelijkheid voor?
>c De formule heeft strikt genomen alleen betekenis voor gehele aantal-
len kWh. De grafiek zou dan uit losse punten moeten bestaan, die
wel op een lijn liggen. Gemakshalve tekenen we gewoon deze lijn.
totaal
bedrag
in/.
aantal kWh
Langs de assen moet je passende getallen denken.
Hoe kun je uit zo'n grafiek de kWh-prijs en het vastrecht terug-
vinden?
>d Die ƒ 552,67 is nog niet het eindbedrag. Hierover wordt nog 20%
omzetbelasting geheven.
Hoe wordt de formule nu?
-ocr page 45-
-41
10. Gebruik de gegevens van het strookje uit opgave 9 (niet de omzetbelasting
uit >d).
>a Als het tarief zo gewijzigd wordt: vastrecht ƒ 45,-; prijs per kWh in
centen 19, bij welk verbruik is het nieuwe tarief dan voordeliger?
>b Je kunt het totaal bedrag splitsen in het vastrecht en het verbruiks-
bedrag. Verbruik je niets, dan moet je toch het vastrecht betalen.
Het vastrecht is dan 100% van het totaalbedrag. Verbruik je 100
kWh dan betaal je weliswaar evenveel vastrecht, maar dat vastrecht is
minder dan 100% van het totaalbedrag.
Hoe groot is het percentage (1 decimaal na de komma) gerekend naar
het oude tarief?
>c Hoe groot is dat percentage bij de afgedrukte nota?
>d Wat gebeurt er met dat percentage bij toenemend verbruik?
>e De verhouding van de twee bestanddelen van het totaalbedrag is gra-
fisch mooi voor te stellen.
Doe dat met het hierbij staande idee voor een verbruik van O kWh tot
3000 kWh
■ 100% T^^m^^^mm^^m^!^^m^^^^m^^^^
vastrecht
verbruik in kWh
11. Geleidelijke bedrijfsverplaatsing
(OUD)
-ocr page 46-
42-
ο«^*||Wi%"
(NIEUW)
Een bedrijf heeft twee vestigingen, een oude (boven) en een nieuwe. De
activiteiten worden geleidelijk aan naar de nieuwe vestiging verlegd. Op
dit moment werken er in OUD 540 mensen. De verwachting is dat dat
aantal met 25 per maand zal verminderen.
In NIEUW werken nu 40 mensen, terwijl er een groei voorspeld wordt van
30 mensen per maand. Er wordt dus ook uitgebreid.
We gaan er van uit dat alle prognoses uitkomen.
>a Stel met grafieken vast over hoeveel maanden OUD en NIEUW een
evengrote personeelsbezetting hebben en hoe groot die dan is.
>b Stel voor OUD en voor NIEUW een formule op voor het aantal
werknemers voor de komende tijd.
>c Bereken hiermee opnieuw de antwoorden op vraag >a.
>d Na hoeveel maanden is de personeelsbezetting van OUD nog maar de
helft van die van NIEUW!
>e Bepaal een formule voor het totale personeelsaantal van het bedrijf.
Wat vind je van de geldigheidsduur van deze formule?
-ocr page 47-
43
12. Het gevaar van warmtestuwing
De beschermende kleding bij Amerikaans voetbal vormt een belemmering
voor de warmteafgifte van het lichaam. Onder bepaalde weersomstandig-
heden kan dat tot dodelijke ongevallen leiden. Belangrijke factoren daarbij
zijn de temperatuur en de relatieve vochtigheidsgraad van de lucht. In de
grafiek zijn die combinaties aangegeven waarbij ongevallen plaatsvonden.
100 -,
^ • •
temperatuur van de lucht (DBT; 'O
In de fig. zijn ook gegevens verwerkt van recente datum die betrekking hebben op situa-
ties waarin sprake was van warmtestuwing bij spelers van studententeams van Ameri-
kaans voetbal en bij mariniers onder zware lichamelijke belasting. Alle mariniers over-
leefden de situatie; met de twee voetballers liep het minder goed af: zij overleden aan de
gevolgen van warmtestuwing. De figuur toont duidelijk aan dat de omstandigheden
waaronder deze ongevallen zich voordeden vergelijkbaar zijn met die welke hierboven
beschreven zijn.
Alle hierboven beschreven ongevallen met dodelijke afloop hadden voorkomen kunnen
worden. De vraag dringt zich op hoe dergelijke situaties konden onstaan. Zowel een
gebrek aan kennis als het geven van foutieve informatie door trainers dan wel coaches
hebben bijgedragen tot de fatale afloop van de gebeurtenissen.
>a Hoe waren de weersomstandigheden bij ongeval nr. 1?
Verklaar waarom bij deze situaties warmtestuwing optrad.
-ocr page 48-
-44-
Deze ongevallen hebben aanleiding gegeven tot het opstellen van een
weergids.
100
20         22         24         26         28 30
temperatuur van de lucht (°C)
Richtlijnen ter voorkoming , van warmteaandoeningen met betrekking tot verschillende
weersomstandigheden. ledere combinatie van buitentemperatuur en relatieve
vochtigheidsgraad van de lucht die valt binnen zone I kan beschouwd worden als veilig.
Voor zone II geldt dat men moet oppassen en voor zone III geldt eigenlijk dat activiteiten
zouden moeten worden afgelast: men dient onder deze omstandigheden sportbeoefenaars
zeer goed in de gaten te Ifouden, zeker wanneer ze een volledige sportuitrusting dragen.
>b De scheidingslijnen van de zones zijn grafieken van lineaire ver-
banden.
Bepaal daarvan de formules in v en t.
13.   In de formule y = -jX - 2 heeft y eigenlijk een voorkeursplaats. Mooi
alleen, terwijl x in de file staat. Dit noemen we de functievorm.
>a Herleid deze formule tot een functievorm waarbij x een voor-
keursplaats heeft.
Om de 'gelijkwaardigheid' van x en y duidelijker te laten uitkomen
kan de formule worden omgewerkt tot een relatievorm, zoals -^x — y
= 2 of mooier x - 3y = 6.
14.   (Vervolg van opgave 12).
>a Zet de formules uit 12>b in een mooie relatievorm.
>b Die relatievorm ziet er dan zo uit: pv + qt = r, waarbij p, q en r de
in >a gevonden getallen zijn. Bij de volgende vraag kun je die getal-
len alvast in de plaats van p, q en r zetten.
>c Kies enkele punten uit zone I en uit zone II of III.
Vul de waarden van v en rin in het linkerlid van de relatievorm van
de scheidingslijn van zone I en zone II en bereken de uiόcomst.
i i
pv + qt = uitkomst.
-ocr page 49-
45-
Vergeleken met de formule is die uitkomst soms te groot en soms te klein.
Anders gezegd: Voor sommige punten geldt pv + qt > r en voor andere
pv + qt < r (Dit zijn ongelijkheidsformules.)
>e Hoe kun je hiermee vaststellen aan weUce kant van de lijn een punt
ligt?
>f We kunnen voor heel veel combinaties van v en r uit de grafiek afle-
zen welke zone daarbij hoort.
We willen dat ook zonder grafiek kunnen doen, door een bereke-
ningsschema met de ongelijkheden op te zetten.
ALS ......................................................DAN ZONE I
ALS....................................................., DAN ZONE II
ALS....................................................., DAN ZONE IH
e stippen
Staan?
L
R
10
9
8
7
«
4
3
2-
zuiger
zuiger
1
15.
vereenvoudigde telcening
Door de hefboom te bewegen kun je de linkerzuiger omhoog brengen
De
rechter gaat dan over dezelfde afstand naar beneden.
Als we de hoogten van die zuigers L en /? noemen, dan kunnen we zeg-
gen dat er een verband tussen L &n R bestaat.
Is bijvoorbeeld L = 3, dan is R = 5 (zie vereenvoudig tekenen).
>a L = 6. Hoe groot is i? ? R = 6. Hoe groot is L ?
>b Van welke verbanden kun je zonder rekenen al zeggen dat ze fout
zijn?
3L + 2R = %
L^ + R =10
L-R = 12
L + R = 20.
>c Bepaal de juiste formule.
-ocr page 50-
-46-
De belangrijkste leerstof
•  Het tekenen van grafieken van lineaire verbanden.
•  Het bepalen van formules uit de tekst of uit de grafiek.
•  Het begrip evenredig
•  Het bepalen van de coφrdinaten van snijpunten uit de tekening en uit de for-
mules.
-ocr page 51-
-47-
6 Grafiekenbundels
1. De huisstofmijt
Eιn van de niet door de mens gekozen huisdiertjes is de huisstofmijt.
In zijn onschuld produceert dit beestje een stof waarvoor sommige mensen
allergisch zijn.
De, met het blote oog niet waar te nemen, huisstofmijt. De afscheidingen die dit diertje produceert
veroorzaken irritaties aan de luchtwegen (foto Science)
Huisstofmijt
Het verband tussen vocht en astma is op het eerste gezicht niet zo voor de hand liggend.
Aandoeningen van de luchtwegen en veel allergische reacties worden tenslotte uitgelokt
door stof, niet door vocht. In de jaren zestig werd door de allergoloog Voorhorst en de
bioloog Spiegsma verondersteld dat de huisstofmijt de producent is van het huisstofal-
lergeen. Dit vermoeden kon later door onderzoek worden bevestigd.
De huisstofmijt leeft van huidschilfers. Deze verliest ieder mens, hoe schoon hij ook is.
In Nederland komen in ieder huis wel huisstofmijten voor. Met hun omvang van 0,3 mil-
limeter kunnen zij zich gemakkelijk nestelen in het huisstof dat verzameld wordt in kie-
ren en gaten van het huis.
Vroeger werd het slapen op kapokmatrassen ontraden. Inderdaad blijkt dat juist de ideale
nestelplaats voor de huisstofmijt te zijn. De stof die de mijt afscheid veroorzaakt bij
mensen die daar gevoelig voor zijn allergische reacties die vaak tot uiting komen in
klachten over de luchtwegen en irritatie van de huid.
>a De lengte van het diertje is ongeveer 0,3 mm. De foto is dus een
vergroting. De vergrotingsfactor is niet precies te berekenen. Maar
een ruwe schatting is wel te maken.
Wat lijkt je het beste antwoord: tussen 1 en 10, tussen 10 en 100, tus-
sen 100 en 1000 of tussen 1000 en 10.000?
-ocr page 52-
48
Om deze mijt te kunnen bestrijden is kennis van de leefwijze en de
leefomstandigheden nodig. Daarvoor zijn experimenten uitgevoerd.
Bij ιιn daarvan werden mijten gekweekt bij een constante temperatuur.
Er werd een grafiek gemaakt van het aantal mijten na een bepaald aantal
dagen.
Een resultaat:
7 10 16 21 24 31 M 45 St        59 85 H dagen
>b Beschrijf het verloop van het aantal mijten.
Bij andere temperaturen kan er wel een heel ander beeld ontstaan.
Daarom werden daarbij ook grafieken bepaald.
Het is ook nuttig die grafieken onderling te vergelijken, om daarmee vra-
gen te kunnen beantwoorden als: wat is de gunstigste temperatuur voor de
ontwikkeling van de mijten?
Het ligt dan ook voor de hand die grafieken in ιιn figuur te tekenen. Zo
ontstaat een bundel grafieken.
320
X
210
1,0/
240
/ ^.
200
Aa^^/^
180
//
120
/^^^^.J^^P^^
10
J^\^^^^^^^^^^^
40
3
7 10 16 21 24 31 38 45 51        59 85 73 dagen
De toename van de populatie huismijten (D. pteronyssinus) bij verschillende temperaturen.
-ocr page 53-
49
>c Wat is de gunstigste temperatuur voor de ontwikkeling van de
huisstofmijt?
>d Hoe liggen vermoedelijk de grafieken bij 13°C en bij 36°C?
De keuze van een kachel
Een vertrek moet verwarmd worden door een geschikte kachel. Dat wil
zeggen dat de capaciteit niet te klein maar ook niet veel te groot moet zijn.
De benodigde capaciteit is afhankelijk van de inhoud van het vertrek en de
gewenste temperatuur.
>a Waarom is het praktisch hiervoor te beschikken over een bundel van
grafieken?
Grafiek voor de bepaling van de capaciteit bij continu stoken
1^
\X,?
^•'^'^
15° C
12000
10000
aooo
6000
4000
2000
8
o.
m
O
20 30 40 50 60 70 80
Vertrek inhoud In m*
90
100
110 120
Om een vertrek met een inhoud van 80m^ op een temperatuur van
21°C te houden, is volgens de grafiek een capaciteit van ongeveer
7600 kcal/u nodig.
Welke capaciteit is voldoende om dit vertrek op 18°C te houden?
Een vertrek met afmetingen van 12 m, 4 m en 3 m moet een tem-
peratuur van 15°C hebben.
Welke capaciteit is er nodig?
Dat de grafieken stijgend zijn is niet zo verwonderlijk en dat de
grafieken bij hogere temperaturen hoger komen te liggen ook niet.
Maar waarom lopen die grafieken niet parallel?
Een kamer van 50m-^ moet op een temperatuur van 20°C blijven.
Welke capaciteit is daarvoor nodig?
>b
>c
>d
>e
>f
Een kachel heeft zo'n capaciteit dat een vertrek van 50m^ op 18°C
gehouden kan worden.
Hoeveel nr' mag een vertrek zijn dat door dezelfde kachel op 15°C
kan worden gehouden?
>g Er is al gevonden dat bij rechtlijnige grafieken -^ een constante is die
niet afhankelijk is van ;c en Ax. Bepaal voor de drie grafieken de
waarden van A^^£i££i.
A inhoud
-ocr page 54-
50
We nemen als voorbeeld: -^ = 25,
Al
c = capaciteit,
i = inhoud.
4^ = 25 is te herleiden tot Ac = 25. Ai
Al
Dit betekent dat iedere toename van / een toename van c tot gevolg heeft
die 25 maal zo groot is als de toename van /.
Als / toeneemt van 20m^ tot SOm^ (dus Ai = 60) dan moet de capaciteit
toenemen met Ac = 25.60 = 1500.
>h Gebruik dit principe om de capaciteit te berekenen voor 21°C en een
inhoud van 135m^.
3. Verkeerslichten
Het kan nuttig zijn als de groene perioden van twee opvolgende
verkeerslichten op elkaar zijn afgestemd. Daardoor kan er minder
oponthoud optreden of minder luchtverontreiniging plaatsvinden. De
gunstigste situatie voor het eerste hoeft natuurlijk niet de gunstigste situatie
voor het tweede te zijn.
Over deze afstemming zijn allerlei onderzoekingen verricht. Men begint
meestal met een sterk vereenvoudigd model, waarbij de autoritten in beeld
worden gebracht.
In de tekening zijn de ritten van 11 auto's grafisch weergegeven.
N.B. De grafieken zijn niet de banen van de auto's.
25 sec
-ocr page 55-
,XjJ
-51
Bij de auto's zijn drie groepen te onderscheiden wat betreft het gedrag bij
het tweede verkeerslicht.
I. de auto moet stoppen voor het rode licht.
II. de auto moet stoppen voor de voorgangers, terwijl het licht al op
groen staat,
ni. de auto kan ongehinderd doorrijden.
>a Welke auto's uit de tekening behoren tot welke groep?
>b De grafieken bestaan uit rechtlijnige stukken, die bovendien parallel
zijn.
Welke twee vereenvoudigingen van de werkelijkheid horen hierbij?
>c Auto nr. 1 is meteen vertrokken toen het eerste licht op groen sprong.
Hoeveel seconden heeft het bij benadering geduurd voor het tweede
verkeerslicht werd bereikt?
>d Hoe groot is de afstand tussen de twee verkeerslichten, als je de snel-
heid van de auto op 36 km/u mag stellen?
>e Een auto die de file voor het stoplicht nadert zal meestal niet ineens
stoppen, maar snelheid verminderen. Met een beetje geluk hoeft er
zelfs niet gestopt te worden.
Teken enkele grafieken voor deze situaties.
>f Tenslotte ook eens iets moeilijks:
We nemen de groene perioden bij beide verkeerslichten even lang.
Hoe zou je de gunstigste tijd voor het begin van het groene licht kun-
nen bepalen en welke gegevens heb je daarvoor nodig?
-ocr page 56-
52-
7 Gebieden
1. Fietspaden: wel of niet?
Niet alle wegen buiten de bebouwde kom zijn ideaal voor fietsers. Het is
dan ook geen wonder dat men streeft naar voorzieningen om hun veilig-
heid te vergroten.
Het mooist zijn natuurlijk fietspaden die gescheiden zijn van de rijbanen
voor het snelverkeer. Jammer genoeg staat het geldgebrek van de overheid
dit ideaal in de weg.
Er kan dus maar een beperkt aantal fietspaden worden aangelegd. Soms
zijn er ook andere mogelijkheden dan aparte fietspaden. Bijvoorbeeld:
wegmarkeringen, een snelheidsbeperking en inhaal-verboden.
Er moeten daarom twee hoofdbeslissingen worden genomen: Waar komt
een fietspad en wanneer?
De provincie heeft hiervoor richtlijnen.
Wij houden ons verder bezig met die eerste beslissing.
(Zie grafiek blz. 53/
Verkeerstellingen geven het aantal motorvoertuigen (m) en het aantal
fietster (O per etmaal. Deze getallen worden als coφrdinaten beschouwd
en leveren zo een punt op.
Bijvoorbeeld: m = 2000 en ƒ = 1000 levert een punt op in het gebied van
wel een fietspad.
>a Wat worden de beslissingen in de volgende gevallen?
m = 1000 en ƒ = 400; m = 500 en ƒ = 50; m = 3000 en ƒ = 600.
-ocr page 57-
53
Grenswaarden als criteria voor opname in het lange en korte termijnplan (voorzienin-
gen ten behoeve van langs de weg rijdend fietsverkeer).
100
o                          lOOO                    2000
•tmaalintantitelt motorvoertuigen / fy^\
Aanleg fietspaden conform prioriteitsvolgorde
3000
4000
n
Geen fietspaden.
Aanleg fietsvoorzieningen (niet noodzakelijkerwijs fietspaden) conform priori-
teitsvolgorde
(De uitdrukking 'conform prioriteitsvolgorde' slaat op de tweede beslis-
sing.) Er zijn grafieken gebruikt om het plaatje te tekenen: enkele stippel-
lijnen en enkele rechte lijnen. Maar het gaat eigenlijk om de ingesloten
gebieden.
Een actiegroep heeft handtekeningen verzameld om een veilige fietsroute
te krijgen. De tellingen gaven m = 300 en ƒ = 100.
Van de provincie komt het antwoord:
'Tot onze spijt kunnen we niet aan uw wensen voldoen, want volgens de
voorschriften komt de door u genoemde weg niet in aanmerking voor een
fietspadvoorziening.' (enz.)
De actievoerders zijn zeer ontevreden. De afwijzing komt door dat rare
ronde stuk in de grafiek. Als ze rechte grenzen hadden getrokken zouden
we goed gezeten hebben!
-ocr page 58-
54
Welbeschouwd staat de beslissing van de provincie niet ter discussie.
Want de ambtenarij moet zich nu eenmaal aan de regels houden. Een
afwijking daarvan zou in het nadeel van andere plaatsen zijn.
De zaak draait eigenlijk om de redelijkheid of onredelijkheid van het grafi-
sch voorschrift.
Dat willen we nu onderzoeken:
>b Trek in verschillende richtingen rechte lijnen uit 0. Ga langs deze lij-
nen steeds verder van 0. De situatie wordt steeds gunstiger voor het
verkrijgen van een fietspad.
Waarom is dat redelijk?
Wanneer het aantal motorvoertuigen verdubbeld wordt, wordt het aantal
mogelijke 'ontmoetingen' van auto en fiets ook verdubbeld. Je zou kun-
nen zeggen: het risico wordt twee keer zo groot.
>c Het aantal fietsers wordt drie keer zo groot, terwijl het aantal
motorvoertuigen twee keer zo groot wordt.
Wat vind je nu van de verandering van het risico?
>d Bij de punten P en Q staat de grootte van het risico.
Het risico in Q is tweemaal zo groot als in P. Het werkelijke risico
weten we niet. Daarom spreken we van r en 2r.
Hoe groot is het risico inA en in 5 ?
?
A
P
2
1
-----1------1—H------
>e In een zeker geval wordt m met 4 vermenigvuldigd. Wat moet er met
ƒ gebeuren om het risico evengroot tι houden?
>f We kijken nu naar de stippellijn die het verst van O af ligt. Neem
hierop een aantal punten en laat zien dat bij deze punten steeds het-
zelfde risico hoort.
Bij elke situatie hoort een uitkomst van m x ƒ. Men kan afspreken dat
die uitkomsten evenredig zijn met de risico's.
Nog eenvoudiger is het die uitkomst gelijk te stellen aan het risico.
>g Kan dat zomaar?
Voor alle punten op de grenslijn uit vraag >f geldt m x ƒ = 500.000.
Deze formule zegt dat alle punten op die lijn situaties voorstellen met het-
zelfde risico, namelijk 500.000
>h Heeft de tweede stippellijn ook zo'n betekenis?
-ocr page 59-
55
>i Waarom zou deze begrenzing (zie inleiding van dit vraagstuk)
onredelijk zijn?
2. (Vervolg fietspaden)
De grafiek van het verband in relatievorm m • ƒ = 500.(X)0 bleek de
grenslijn tussen twee belangrijke gebieden te zijn.
De formule kan ook in functievorm worden geschreven: ƒ = i22£20
>a Teken op gewoon grafiekenpapier de grafiek van ƒ = i2^22..
Neem m van bijna O tot 4(XX) en ƒ van bijna O tot 1500.
>b Teken in dezelfde figuur de grafiek van ƒ = ^^^^^ en ƒ = ^^^^.
Welke bijzonderheid vertoont deze bundel van grafieken?
>c De overheid wil meer bezuinigen op de aanleg van fietspaden, maar
toch het principe van toe- en afwijzen handhaven.
Door welke verandering in de formules kan dat worden bereikt?
>d Sommige gebieden hebben ook rechte grenzen. Dat zijn stukken van
de lijnen ƒ = 500 en m = 2000.
De bedoeling daarvan is niet zonder meer duidelijk. Heb je een ver-
moeden?
>e De beslissing kan ook berekend worden in plaats van afgelezen.
Voor geen fietspaden luidt de beslissingsregel:
ALS 0^/<500ENO<m^ 2000 EN m • ƒ ^ 50.000 DAN is de
beslissing 'geen fietspad'.
Opmerking: We hebben de randen maar ergens bijgerekend.
Maak zelf beslissingsregels voor
I I wel fietspad.
Behalve EN kun je voorwaarden ook koppelen met OF (In de wis-
kunde gebruikt men vaak A voor EN en V voor OF).
-ocr page 60-
-56-
3. Groeikaarten
Ondervoed kind in Indonesiλ (uit UNICEF-nieuws aug. '84)
In ontwikkelingslanden is ondervoeding een belangrijke oorzaak van kin-
dersterfte. Die ondervoeding is lang niet altijd te wijten aan voedseltekort.
Vaak is verkeerde voeding de oorzaak.
Dat is ook niet altijd zomaar aan het kind te zien. Wel aan de resultaten
van een regelmatige gewichtscontrole.
Unicef vergemakkelijkt die controle door het werken met groeikaarten.
Op zo'n groeikaart is de normale groei als een lichte band te zien. Daar-
naast zijn banden gedrukt in de kleuren van de regenboog, zodat de ouders
snel kunnen zien of het kind in de buurt van de gevarenzone komt. (In dit
boek is dat niet af te drukken.)
Het komt er op neer dat het gewicht van het kind in het gebied tussen
twee lijnen moet blijven.
-ocr page 61-
57
Het kind wiens groei
op deze kaart wordt
weergegeven, maakt
goede vooruitgang
ondanks een ge-
wichtsafname na de
overschakeling van
borst- naar fles-
voeding en nadat het
mazelen had gehad.
Verder gewichtsver-
lies werd toen voor-
komen doordat het
op tijd ontdekt werd.
2 Years-3 years
16 I ■ ■ ■——^——-----------\—-16
1 year-2 years
,5-------_------------------------15
u*w o iM ?uJ<a.<-3 33
In welke periode is de normale groei ongeveer lineair?
Hoeveel speling is er voor het gewicht van een kind van ca.2 jaar?
Waarom wordt de speling op hogere leeftijd steeds groter?
Geef voor elk van de drie jaren de gewichtstoename.
Is extrapolatie van de groeilijn tot bijvoorbeeld 61 jaar mogelijk?
>a
>b
>c
>d
>e
(groeikaart van een meisje)
Dit meisje ging goed
vooruit totdat met 18
maanden met borst-
voeding
          gestopt
werd. Kort nadien
kreeg zij mazelen en
verloor ze veel van
haar gewicht. De
gewichtsafname werd
deels ook veroor-
zaakt door uitdroging
ten gevolge van diar-
ree. Zonder groei-
controle zou deze
ernstige gewichtsaf-
name niet eens zijn
opgemerkt. Maar dat
gebeurde gelukkig
wel en door extra
voeding kwam het
meisje er weer spoe-
dig bovenop.
2 years-3 years
1 xianr 0 x/A^re
1
-1
1
15'
in
5
r
4-
t3
•■
•
-1
1
Birth-1 year _
5
1
3-
M
!J
-i3h
. '"^
^
■13
5'
■<
r
■^
1
2-
A
*
fii
>■
-12-
1
1
•1
-1
2
i
r
IC''
5
4
1
-11-
Kg-
lA
iC
^
• 7
1
^
i^-
10-
-/'
w
Z*-
1
-10=
■10
5
b,
f
»-
—'
«
--H
^"
f
P
1
fl
1
"■
8-
^
■^
n'
"
1
i
a
'\
7-
al
•
A
^
1
1
r
A
f
^
1
6-
~~*
i
'
f^
^
1
S
__1
4
/
/\
'^
1
5-
P
,
'
! 1
aI
/
1
» 3« 37 3» 3* M 31 33 33 34 M M
tz
'' ^
r
1
L
3
<
m
' o 14 IS f« ir 11 if 20 31 13 33 3^
^
^
_
_
■2
^
3
<
•
5
1
1
i
H»^
_
^
z
•s
in
3
<
UI
V
0
1
>
o
z
o
Q
<
1 4
1
1
9 1
<
1 1
X
2-1—1—•—•—•—1—1-
>f
Door het samengaan van een aantal ongunstige factoren trad er een
dramatisch gewichtsverlies op.
Welk deel van haar lichaamsgewicht verloor dit meisje?
-ocr page 62-
58
4. Huurverhoging
In juli vindt meestal een huurverhoging van de woningen plaats. Het per-
centage waarmee de huren verhoogd worden is niet voor elke woning
gelijk. Daarvoor zijn allerlei ingewikkelde voorschriften.
Van belang zijn de huidige huur en de 'waarde' van de woning uitgedrukt
in punten. Die punten worden met een puntensysteem vastgesteld.
Om een indruk te krijgen zijn hier enkele onderdelen van dat systeem
gegeven.
3 VERWARMING
Per verwamid vertrek:                                        2 punten
Daarbij kunnen nog de volgende punten komen:
—  privι-ketel                                                         3 punten
—  privι hoog-rendements-ketel (per woning) 5 punten
—  collectieve hoog-rendementsstookinstallaties
(per woning)                                                     1 punt
—  ihermostatische ventielen (radiatorkranen)
per vertrek (max. 2 pt.)                                   Vi punt
(max. 2pt.)
—  verwarmingselement(en) buiten vertrekken
per ruimte                                                         1 punt
(max. 4 pt.)
—  CV. gecombineerd met warm-
watervoorziening per woning           extra 1 punt
—  doorstroommeters bij collectieve verwarmingsin-
stallaties, viraarbij de doorgestroomde
hoeveelheid water en warmte-afgifte
worden gemeten                                             1 punt
9 WOONVORM
Eengezinshuizen:
— vrijstaande woningen
17 punten
— hoekwoning
15 punten
— tussenwoning
12 punten
Woningen in meergezinshuizen
(flatgebouwen):
met lift
zonder lift
— begane grond 6
6
— leverdieping 5
3
— 2e verdieping 4
1
— 3e verdieping 4
0
— 4e verdieping 4
0
16 of minder woningen per
liftschacht
extra 2 punten
Duplex bovenwoning
1 punt
Duplex benedenwoning
4 punten
In 1987 is een huurkrant uitgegeven, waarmee elke hurende Nederlander
heel simpel kan na rekenen of hij of zij door de verhuurder wel eerlijk
wordt behandeld.
Uit deze huurkrant enkele fragmenten:
Voorbeeld:
όw huidige huur is
uw totaal aantal
punten is
uw prijs per punt
is dan
f550,—
125
=
14,40
BEREKEN NU
UW EIGEN
HUURVERHOGING
Irvjien de aWus gevorxlen prijs per puni boven de f 5.20 ligt en uw wonirig
meer dan 80 punten heeft, is het van belar>g om dan volgens de
berekeningswijze 2 de maximaal redelijke huur te berekenen De
huurverhogir>g per 1 juli 1987 mag niet tot gevolg hebben dat de huurprijs
boven dii maximaal redelijke niveau uitgaat.
Isde prijs per punt lagerdan f 5,20 dan kunt u in onderstaande tabel 'be-
rekeningswijze 1" aflezen wat de huuraanpassing van uw woning mag zijn
De huurverhoging op 1 juli 1987 wordt berekend over de
huurprijs die u op 30 juni 1987 betaalt; dit wordt de huidige huur
genoemd. Een huurverhoging mag ook op een later tijdstip
ingaan. Ook dan wordt de verhoging berekerx) over de huur die u
in de maand voorafgaande aan hel voorstel tot huurverhoging
betaalde. Als u het aantal punten van uw woning weet. kunt u ook
uitrekenen met welk percentage uw huur verhoogd of'verlaagd
kan worden. Daarvoor moet u de huidige huur delen door het aan-
tal punten dat uw woning heeft. Op die manier krijgt u de
zogeheten 'prijs per punt'.
Befekenir>qs^ize 1
A. Is de prijs per punt
lager dan f 2,40
huuraanpassing
6%
B. )s de prijs per punt
gelijk aan of hoger
dan f 2.40 maar lager
dan (3.01
4%
C. Is de prijs per puni
f 3.01 of hoger,
maar lager of gelijk
aan f 5.20
2%
D. Is de prijs per punt
hoger dan f 5,20 maar
lager of gelijk aan f 5.85
en vermeerderd met 2%
0%
E. Is de prijs per punt
hoger dan f 5,85
en verrrwerderd met 2%
h uurver lag ing
U krijgt dan uw
prijs per punt:
Vul uw aantal
punten in: *
Vul uw huidig
(kale) huur in;
•) Bij minder dan 40punten uitgaan van 40punten.
-ocr page 63-
59-
We gebruiken alleen berekeningswijze 1.
>a Bereken in onderstaande gevallen het percentage van de huuraanpas-
sing en de nieuwe huur.
huidige huur
totaal aantal punten
ƒ300
ƒ650
200
220
Om de zaak nog duidelijker te maken zijn zelfs grafieken bijgevoegd. Dan
hoeft er helemaal niet meer gerekend te worden. (Het aantal punten krijg
je al van de verhuurder.)
BEREKEN UW HUURAANPASSIHG
||||||Iiii|,iii||.ii|iiii|iiii|m,,|II..|iIi..i.i. !.i.|.,in.ii,piii|.iiniii|iiii|iiii|..i.|.iM|iiii|i!,.,i..111.1^.II,|,iii|iiii|iii |iiii|,iii,.i,.^i, ii!i!!,.,i..i.'mi,i|.. i|ii iii|i..i nj|i j|
40 X , M 70 M , *0 100 110 . 1M 1M 140 1M 1*0 170 1(0 1*0 200 Z10 ' 230 230 240 2S0
isoo-i
1400-|
noo-l
::<
1200 i
>».^
'*/••
D«huur p«r
maand van
uw woning
op 30 Juni
1100 i
1000-i
•00-=
.1. •
A-i
i
^
•00-^
= huurveiiaging
= 0%
= 2%
= 4%
= 6%
h«l aantal
puntan van
uw woning
*
|jiir|inr|ini|iiii|iiii|nii|iui|iui|iiii|i.ii|iMi|iiii|iiii|iiii|iui|iiii|iiii|iiii|iiii|iiM|iiii|iiii|'iii|iiii|iiii|iiii|iiu|iiv|iiii|iJM i|!iii|.iii|i.iiiiin|.i.i|Iiii|.iiiii..i'iiii|i ii|
40 H M 70 00 , W 100 110 120 130 140 Ito 1M 170 1M 1*0 200 710 ' 230 230 ' 240 ISO
l""l""l" 'I'"......Ii.l.l...ll..l,lli..„,.......I..i,l„.il.........l||lll:llllllllll.lllil.ll.l.li„i.l,...l...ll,.,il„..l,..|l,.„l,...l...ll,.illllllll.l.lilllll.-.!..nlll.llM.|llllllllllllMlllllll
-ocr page 64-
60
Op de grens tussen de gebieden A en 5 is de prijs per punt ƒ 2,40.
Noem de huidige huur H en het aantal punten P. Dan kun je ook zeggen:
voor de grens is -j = 2,40 of H = 2,40/'. Dat is de formule van een
lineair verband. Dus de grens is een lijn die eenvoudig te tekenen (in dit
geval: te controleren) is.
>b Bepaal de formules voor de andere grenslijnen.
>c Een woning heeft een huur van ƒ 200,- en een waarde van 180 pun-
ten.
Veronderstel dat het aantal punten niet verandert in de eerste 10 jaar,
evenmin als het aanpassingsvoorschrift.
Maak een berekeningsschema, waarmee je die huur over 10 jaar kunt
berekenen.
De berekening hoef je niet uit te voeren.
De belangrijkste leerstof
•  Het gebruiken van gebieden in een grafische voorstelling om beslissingen te
nemen.
•  Het vaststellen van de begrenzingen van deze gebieden met formules in de
gebruikelijke vorm.
•  Het formuleren van beslissingsregels met behulp van ongelijkheidsformules.