-ocr page 1-
a, I.
De Sleutels van de Sont.
Het aandeel van de Repub.liek in den Deensch-
Zweedschen oorlog van 1644—1645.
PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAS .
DOCTOR \l DE lEDERLAIDSGHE LETTERKUNDE
AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA BEKOMEN JIACHTIGlNCx VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dl. J. A. C Oudemans ,
HOOULEERAAK IX DE FACVLTEIT DER WIS- EN XATUrKKI'SDE,
'EN
MET TOESTEMMING VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN DER
FACUI.TEIT VAN LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
TE VERDEDIGEN
Op Donderdag 19 Juni 1890, des namiddags te half twee,
DOOR
pERHARD Wilhelm. Kernkamp,
GEBOREN TE HOOKN.
I .
I
'^Sï^^
S HAGE.
MARTINÜS NIJHOFF.
1890.
BIBLIOTHEEK DER
IIUK8UN1VERSITEIT
UTmCHT.
-ocr page 2-
Aan
MIJNE UUDERS.
-ocr page 3-
-ocr page 4-
Bij het einde van mijn academischen studietijd wenscJt
ik met een enkel woord afscheid te nemen van hen
, wier
onderwijs ik genoot, van hen, wier vriendschap mij dierbaar
was.
Hooggeleerde Hceren Professoren in de Faculteit der
Letteren en Wijsbegeerte
, mijn hartelijke dank aan u
voor het vele
, dat ik van u leerde, voor de welwillendheid,
mij steeds betoond.
Hooggeleerde Wunne , Hooggeachte Promotor. Met groote
belanyKtelling hebt gij de schreden vati mo leerling gevolgd,
loaar deze voor het eerst de baan van eigen onderzoek be-
trad. Uw raad lichtte mij voor bij het schiften der ver-
zamelde stof, en ook onder het afdrukken dezer bladen
kwamen uwe nuttige opmerkingen en dienstvaardige hulp
mij zeer te stade. Aanvaard daarvoor de betuiging mijner
erkentelijkheid
, ook voor den steun , mij op maatschappelijk
gebied verleend.
Hooggeleerde Moltzer. Zoo ik ooit zal slagen in mijn
streven om een goed docent te worden
, dan is dat voorzeker
niet het minst te danken aan het voorbeeld
, do,t gij op moe
college's gewoon waart te geven, waar de
in het vroege
morgenuur
vaak mijmerzieke geest van den jongen student
door den zoeten dioang uwer welsprekendheid tot luisteren
werd genoopt.
Hooggeleerde Ga[,lee. Dat mijne belangstelling in de
wetenschap der linguistiek zich heeft bepaald tot het voldoen
aan de eischen der wet is u niet onbekend. Ik ben u
L.
-ocr page 5-
zeer verplicht voor de wijze, waarop gij het mij gemakkelijk
hebt gemaakt aan die eischen te voldoen , en ik stel er eer
in , dat gij de schatkamer van uw hart ook hebt ontsloten
voor hem
, die niet tot den engeren kring uxver leerlingen
behoorde.
Bij het schrijven mijner dissertatie ontving ik van vele
zijden gewenschte inlichtingen. Met name ben ik veel verplicht
aan
Jhr. Mr. van Riemsdijk , Algemeen-Kijksarc?iivaris te
's Gravenhage
, die mij het raadj>legen van stukken uit de
verzameling
, aan zijn zorg toevertroincd , op vrijgevige wijze
toestond. Aan hem
, en aan allen , in wier bijstand ik mij
mocht verheugen
, mijn hartelijke dank.
Mijne beste vrienden. Het tijdperk van mijn leven , dat
ik thans afsluit
, zal mij bovenal dierbaar blijven door de
herinnering aan u
, wier hoofd, tegelijk met het mijne,
beschenen werd door de zon der vreugde, tevens die der
gerechtigheid. Onder die blijde herinneringen sluipt, helaas!
ook een droeve gedachte binnen , en met ontroering herdenk
ik den dood van onzen vriend
Dr. Diuk Willem van Leeuwen ,
dien wij zoo noode zullen missen, als later het sein van
verzamelen wordt geblazen.
                           >,
Telen onzer zijn reeds heinde en ver verspreid, anderen
staan gereed de Academie te verlaten. Aan allen een har-
telijk tot weerziens, niet het minst aan hen, die naar
overzeesche gewesten vertrekken. Moge
, bij het weerzien,
aan u de waarheid der spreuk blijken •
»Coelum, non animum mutant qui trans mare currunt."
-ocr page 6-
HOOFDSTUK I.
Schets van de vaart en den handel op de Oostzee en op
Noorwegen in 't midden der
17de eeuw. Overzicht der
moeielijkheden wegens den Sonttol na het tractaat van
Spiers
(1544). — Diplomatieke betrekkingen van de
Republiek der Zeven-Provinciën met Denemarken en Zwe-
den, vooral na
1G39. — Toelichting der geschillen , welke
over de tolheffing in de Sont en in Noorwegen rezen.

Inval der Zweden in Hohtein [December 1643).
„Hot goliecl leven endo welvaren , mitsgaders reputatie
van don Staet der Geünieerde provintien is bestaonde in de
schoopvaert, endo den handel ende coramcrcio die daer door
over ende langlis do zee werden ghedreven :" ') die nieoning
verkondigden do Staten-Genoraal in het jaar 1645 en hunne
daden waren mot dat woord in overeenstemming. Immers ,
bij het afbakenen van de gedragslijn , welke de Republiek
zou volgen ton opzichte van Denemarken on Zweden , sloeg
de schaal der beraadslagingen over naar die zijde , waar de
„scheepvaert en commercie" op Noorwegen en de Oostzee haar
gewicht liet gevoelen. De politiek van den stadhouder Frederik
Hendrik, die te rade ging mot het belang zjjner dynastie, het
ooiV leende aan de wonschon van een machtigen bondgenoot en
tegelijk luisterde naar de lokstem van eigen eerzucht, moest
de vlag strijken voor de staatkunde der regenten-kooplieden, (
wier blik door geen bijoogmerken van de hoofdzaak werd
afgeleid. Zij zochten slechts het antwoord op de vraag hoe
(
do Nederlandscho handel het meeste voordeel kon putten
1) Uit de inleiding van liet place, van 8 Febr. 1645: Zie Oroot
riacaot-Boeck col. 984 en 985.
-ocr page 7-
uit de troebele bron van don Noordschen krijg. Het verwijt,
dat zij te veel rekening bielden met de winsten van hot
oogenblik , te weinig koers zetten op de baak dor toekomst ,
moge ben terecht trefi'en — steeds zal bet hun tot oer
strekken, dat bun staatkunde de hoogste belangen van het
volk tot richtsnoer bad.
j De hartader der nationale welvaart in do zestiende en
[zeventiende eeuw was de ,Oosterse negotie": klopte zij
flauwer, de uitwerking was door het gansche land te be-
speuren. „Moederbandel", zoo noemden de staten van Hol-
land baar eenmaal, met juiste kenschetsing van de plaats ,
welke zij in de geschiedenis van den Nederlandschen handel
inneemt. ^) De wijnen en bot zout der Zuidelijke landen
werden eerst gezochte ladingen, toen de schippers van
jS'oord-Xederland ze ter markt konden brengen in de havens,
langs de Oostzee gelegen. Onder de bescherming der Hansa
daar biniuüigelcid, werden de Hollanders en de Zeeuwen
spoedig geduchte mededingers, groeiden straks de Ooster-
lingen boven bet hoofd. De zestiende eeuw biedt hot
schouwspel der verbazond snelle ontwikkeling van scheep-
vaart en handel der ^^oord-Noderlandscbe gewesten. Tal
van omstandigheden werkten daartoe samen : de ongunst der
tjjden trof bet machtige handelsverI)ond, dat eenmaal ge-
bood over de wateren van Noord-Kuropa ; de zeemanschap
van Hollanders en Zeeuwen bleek beter te zijn dan die van eenig
ander volk ; -) niet langer waren Brugge en Antwerpen do
1) Resol. Y. IloUftiul 17 Aug. 1714.
y' 2) Fruin, Tien Jaren enz. ]>iig. 21G, wijst er op hoc verseliillonde
) schrijvers vcrschillonde verklaringen geven voor <lc snelle opkomst der
' scheepvaart van Noord-Nederland. Naar aanleiding daarvan haal ik hier
d(; volgende plaats aan uit een memorie , door Martinus Tanckon, resident
van don Koning van Denemarken in den Haag , aan II. II. M. ingediend.
Het stuk draagt geen datum ; maar uit de Res. S\v. en Denem. 19 Octoher
KUS hiykt dat het op dien dag bij II. II. M. werd ingediend. De
strekking van het hetoog — waarop later zal worden teruggekomen —
is , te bewjjzen dat de Nederlanders niet bevreesd behoeven te zijn voor
de mededinging der „Oostersche steden", die belangrijke haudolsvoor-
deelen hadden bekomen bij het tractaat, in 1645 tusschen Zweden en
Denemarken gesloten. Het zal wel niet gewaagd zijn aan te nemen, dat
de Noord-Nederlanders zich reeds in de IGdc eeuw boven de „Ooster-
-ocr page 8-
marktplaatsen, waar de kooplieden van alle natiën hunne
waren van de hand zetten en weer inkochten wat van hun
gading was ; Spanjaarden en Portugeczen, verlokt door de
voordeelen van den wereldhandel op nieuw ontdekte ge-
westen , zagen af van don buurthandel op Vlaanderen, en
de Noord-Nederlandsclie schippers namen spoedig bezit van
de vaart op deze Zuidelijke landen en gingen zelf halen,
wat hun vroeger werd toogevocrd. Het gunstige verloop
van den opstand tegen koning Filips bracht do afvallige
provinciën tot meerder bloei en gaf den genadeslag aan de
reeds geknakte grootheid van Antwerpen. Steeds werd het
handelsveld dor geunioerde gewesten uitgebreid , vooral sinds
het laatst der zestiende eeuw , toen voor het eerst Hollandscho
schepen door de Straat van Gibraltar voeren on de Ilollandsche
vlag vertoonden in do kuststeden van Zuid-Frankrijk en
Italië , woldra ook in de havens van Turkije en de Levant.
Ungcn" ondei'scheiddon door dezelfde eigcnsclmppeii , wolko hun in dit
geschrift worden toegekend. Do bedoelde plaats is deze :
„T)e Inwoonderen der Vereenjohde Nederlanden, hebben eerstelick
grootor experiontie aengaende de schipTaert, dan de Oosterlinghen, uijt
wclcke havenen die oock vaeren , jóonnen oock met minder volck haere
schepen regeeren. Houdende op Tiaere schepen beter mesnagie, ende
geven aon het scheepsvolck minder Tracteraent weick schipvolck in Hol-
landt ende Yrieslandt overvloedich is te becomen ende in de Oostersche
steden daorjegens seer raor, sulcx dat men het daer voor hout, dat
een HoUants schip met ses mannen gcregeert can werden, daer een
schip van gelijcke groote van de Oosterlingen meer dan thien van noode
heeft, derhalven omdat de oncoston soo ongelijck sijn als verhaelt Isj'"
connen de Ingesetenen deser Landen varende door den Orisondt, ende
dat met gelijcke waeren als den Oosterlingen , evenwel noch meer proffijt
doen , dan de selve Oosterlingen.
Ten anderen hebben de Inwoonderen deser Landen die Oostwaerts
trafiqueren in de Oosterzee , selve de binnenvaerten , in voegen dat inge-
valle sij in de eene haven haere waaren niet en connen met proffijt
vercoopen ofte haere Ladingen proffjjtelick innemen, besoecken sy wel
de tweede jae derde ofte vierde luiven , niet keerende door den Orisondt
te rugge tot dat sij haer proifyt wel hebben gedaen , De oosterlingen van
wat custon sij oock affvaaren , en hebben de kennisse ofte wetenschap ,
noch de gewoonheijt met de binnenvaerten te liouden , maer als sij eens
des jaers den Sondt gcpasseert hebben , laeten sij het int gemeen daerbij
blijven , de traiiquerende deser Landen passeren daer jegens op een jaer
den Zondt wel 3 a vier reijsen, ende doen alsoo grooteren proffijt soo
in de Oostzee als met diverscho mael te vaeren door den Orizondt."
_J__.
-ocr page 9-
Naarmate do betrokkingen met „het Zuiden" levendiger
werden, vermeerderde de drukte van het handelsverkeer met
„het Oosten" : een wisselwerking, welke haar verklaring
vindt in de groote verscheidenheid der voortbrengselen van
de landen langs do Middellandsche zee on die langs de
Oostzee. Hot Zuiden deelde zijn overvloed mode aan het
lOoston, on omgekeerd, on het waren de Noord-Nederlanders,
door wier tusselienkomst deze ruil geschiedde. ')
De vaart op Oost- on West-Indië en Brazilië opende een
nieuwe bron van inkomsten. Toch wordt haar waarde vaak
overschat. -) Niet zij is hot geweest, die do eerste helft
der zeventiende eeuw tot „de wittebroodsweken van de
Nederlandschc maagd" '^) heeft gemaakt. De oorzaken van
die grootheid liggen hoogor op. Wie haar verklaren wil
moot teruggaan tot de tijden van Karel V en vroeger. *')
Doch liet ligt geliecl buiten het liestck van dit werk de
geschiedenis van don Nederlandschen liandel in oorsprong on
ontwikkeling te volgen. Voor mijn doel is het slechts noodig
een denkbeeld to goven van de handelsbetrekkingen , welke
tusschen de Republiek en het Noordon en Oosten van Europa
in het midden der zeventiende eeuw bestonden. Daaruit
moge blijken, dat do kooplieden recht van meesproken hadden,
wanneer do verhouding met do Oostzeemogendheden een
punt van beraadslaging ter Generaliteit uitmaakte.
1)     Hoveiistaand overzicht is ontleend aan :
Fruin ; Tien jaron enz. Hoofdstuk XIII.
Van Rees : Gcseliied. der Staatlmislioudkunde in Nederland I yig.
XXVII en XXVIII, pg. 21, 2.-., 28, 89 — 42, 96-105, llCenllT, 160.
Schercr: Oeschichte des Weltliaudels I pg. 346 vv. 390 vv.
Berg : He Nederlanden on het Hanseverbond, passim.
Luzac: Hollands Rijkdom I pg. 136 — 138, 196 — 209, 340 — 350,
II pg. 282 — 286, III pg. 87, 96, 97.
Koonen : Voorlezingen over de geschied, des Nederl. handels.
Velius : Ciironijk van Hoorn pg. 220.
2)     Naar mij voorkomt o.a. Iiij Buaken Huet, Land van Rembrand,
m pg. 164.
3)     Busken Huet, Laiul van Rembrand II pg. 257.
4)     Van Kees: Geschd. der Stoathuishoudk. I. Inleiding pg. XXVII
■%n XXVIII.
Scherer : Geschichte des Welthandels I pg. 346.
-ocr page 10-
De scheepvaart der Nederlanders op de Oostzee overtrofl
verre die van de andere volken tezamen , ja de laatste zinkt
bij de eerste in het niet. Van de 1035 schepen, die tussohen
19 Juni en 16 November 1645 uit do Noordzee de Sontl
binnenstevendon, waren 986 uit Nederlandscho havens en
slechts 49 uit havens van vreemde landen uitgeloopen. i)
Met uitzondering van Ilarlingen, zijn deze Nederlandsche ( '/.1,
havens alle zeestcden van de provincie Holland: geen enkele . -^^
Zeeuwsche komt er bij voor.
Gelijk Holland de andere gewesten, zoo ov^ertreft Am-
sterdam de andere steden, in dezelfde provincie gelegen:
het rust alleen meer schepen uit dan de overige tezamen.
Dan komen do steden van het Noorderkwartier, Hoorn,
maar vooral Enkhuizen ; vervolgens , met vrij wat mindere
getallen: Harlingen, Eotterdam , Medomblik, Zaandam ,
Monnikendam en Edam. Do lading bestaat hoofdzakelijk
uit zout en haring : het eerste , of ruw , en dan gehaald uit
de havens van Frankrijk, Portugal en Spanje , uit^ la llo-
ehelle en Brouage , Setubal en Santa-Maria , San Lucar en
Cadix; of gezoden in de talrijke ziederijcn der visschers-
plaatsen van Holland en Zeeland. -) Terwijl in de middel-
>- 1) De volf^ende scli(;ts is Itoofdzakolijk samengesteld uit de gegevens,
■welke ik heb verkregen door het onderzoek , medegedeeld in Bijlage 1 ;
Statistiek van den Oostzcehandel in het jaar 1G45. De getallen , welke
ik noem , gelden dus sleehts voor dat jaar ; maar zij staan vast.
. 2) Het zout van Setubal was het beste. In zijn miss. van 2 Aug.
1642 aan H. II. M. schrijft de Nederlandsche resident te llelseneur,
Carel van Cracauw, over een contract tusschen den Koning van Dene-
marken en dien van Spanje gesloten , waarbij de eerste recht kreeg een
groote hoeveelheid Spaansch zout naar zyn rijk te mogen voeren. Naar
aanleiding daarvan zegt van Craeauw:
„liet soude wcijnich effect hebben , alsoo het Settubals Sout in dit
Rijcko ongelijck beeter begeert is , als het Cadiz ofte St. Lucas sout,
twelck de gem**^ scheepen sullen overbrengen, sijnde in Sweeden oock
ganseh niet begeert, omdat het al te fijn is , haest pceekelt , ende onbe-
quaem om op peerden voort gebracht te werden."
Alleen in Denemarken voerden de Nederlanders jaarlijks „wel 4600 en
meer Last aoo fransch als spaensch sout." (miss. v. van Cracauw aan
H. H. M. dat. 18 Oct. 1642).
Ook van de Kaap-Verdische eilanden en uit West-Indië werd zout
gehaald: Zie Scheltema: Gesch. en Letterk. mengelwerk , dl. V. stuk
l pg. 264 YT.
en Vellus; Chronijk van Hoorn pg. 605 — 608.
-ocr page 11-
6
eeuwen de aan de kusten van Scandinavië gevangen haring
bij groote hoeveelheden hier te hinde werd ingevoerd , be-
hoort deze vischsoorfc thans tot de voornaamste artikelen
van uitvoer naar de Oostzee , sinds do koers der haring-
I scholen is veranderd en niet langer de kusten van Schonen ,
maar die van Schotland , Engeland en Vlaanderen het be-
drijvig tooneel der haringvangst aanschouwen. ^) Maar
behalve de genoemde waren , zijn er nog een menigte andere,
met welke de „Oostvaerders" bevracht worden: wijnen en
olie , zuidvruchten , producten der tropen , voortbrengselen
van eigen nijverheid, zooals lakens en linnen, munt en
juweolen en alle andere artikelen , tezamen vormend die
gemengde lading, welke in koopmansstijl „stukgoed" heet.
,■ Het aantal schepen, die geballast uitloopen , is grooter
,,L ; ,^ , dan men zou vermoeden: ') een bewijs, dat handel on
/Tt'^'**'■• nijverheid nog niet voldoende lading konden bezorgen aan
i '
                       alle schippers , bestemd „naar Oosten".
En wat brachten do Nodorlandsche schepen uit de Oost-
I zeehavens terug? in hoofdzaak.granen en hout. De over-
vloedige toevoer van granen maakte de Zovon-Provinciën tot
een korenschuur , die nog gevuld bleef, wanneer overal
elders gebrek heerschte. Dantzig was de haven,
waar de landbouwstroek der oevers van Weiohsel en
Pregel haar rijke oogstea tor markt bracht. Ook Riga
en Koningsbergen waren van belang voor den graanhandel ,
nog meer voor den houthandel, die zich daar kon voorzien
van klaphout en wageschot, masten en sparren , planken en
delen , welke do scheepstiramerwervon van hot vaderland
steeds in grooter hoeveelheden noodig hadden, wilden zij
alle bestellingen, waaronder vele uit het buitonland, na-
komen. •'') Kiet alleen hout, ook hennep en vlas, teer en
pik moest de Nedorlandsche scheepsbouw uit het Noorden
en Oosten van Europa betrekken. Al die ruwe stoffen
1)   Wagenaar : Vaderl. Historie III pg. 499.
Luzac: Holl. Rijltdom I pg. 135 — 138.
Van Rees: Gesohd. der Staath. I pg. 39 — 42.
2)     Ruim /a van de schepen, die tussclien 19 Juni on Ifi Nuvcraber
1645 uit de ÏToordzeo in de Sont kwamen, waren geballast, zie Bijlage I;
Statistiek van den Oostzeehandel in het jaar 1645.
.3) Koenen : Voorloz. over de gesch. van scheepsbouw en zeevaart, pg. 87.
-ocr page 12-
werden hier te lando bewerkt; het aantal houtzaagmolens
on touwslagerijen , blok- en zeilmakerijen nam toe met do
stijgende behoeften van scheepvaart on visscherjj.
Nog is de lijst der waren , welke uit de Oostzee-gowesten
naar de Republiek werden gevoerd, niet volledig ; nog
dienen genoemd te worden: pekpn en veei-en , potasch en/
weedasch , salpej:er , steQjien , geschut, ijzer on koper. De'
laatste artikelen, uit Zweedscho havens afkomstig, brengen
ons van zelf den naam op de lippen van oen persoon , die
in de geschiedenis der betrekkingen tusschen Zweden en de
Republiek het merk zijner daden heeft achtergelaten. Ik
bedoel Lodewijk de Geer.
Lodewijk de Geer was één der vele Zuid-Nederlanders,
die krachtig hebben medegewerkt tot de uitbreiding van
handel on scheepvaart dor Noordelijke provinciën. Gesproten
uit oen oud adellijk geslacht, dat te het Luiksche thuis
behoorde, maar om geloofsrodenen was uitgeweken, achtte
hij het niet boneden zich liet koopmansbedrijf tot hot zijne
te maken. Na zijn leerjaren in la Rochelle te hebbon door-
gebracht , vestigde hij zijn kantoor te Amsterdam en wijdde
zich — op raad van zijn zwager Trip — aan den handel
in wapenen , gewilde artikelen in een tijd , toen de oorlogs-
bliksem bijna niet van do lucht was. Door zijn tussohen-
komst deden de Statcn-Generaal herhaalde malen groote
aankoopen van geschut in Zweden. Ook voor het werven
van troepen en de uitmonstering van ganscho regimenten
maakten destijds do regeeringen gebruik van do diensten van'
particulieren. Al weder waren het leden der famiüe's de i
Geer en Trip , met wie zoowel Haar Hoog Mogcnden als '
Gustaaf Adolf en de republiek Venetië contracten sloten
voor dergelijke leveraiitiën. Vooral mot de regeering van
Zweden trad de Geer in nauwe verbinding, deels door zijn
handel in kanonnen , deels omdat hij een der grootste in-
schrijvers was op een geldlcening , welke Gustaaf Adolf te
Amsterdam had laten volteekenen. De opbrengst der
Zweedscho kopermijnen strekte gewoonlijk tot betaalmiddel
of tot onderpand van geleende sommen. Zoo ook hier.
Deze omstandigheid schijnt voor de Geer een aanleiding
geweest te zijn , om zich op de hoogte te gaan stellen van
de exploitatie der Zweedscho bergwerken. IJzer en koper —
de grondstoifen , welke in de eerste plaats noodig waren bij |
het vervaardigen van wapenen — doorkliefden er den bodem
-ocr page 13-
8
met rijke aderen. Zoodra de Geer zijn kans schoon zaf?,
trad hij op als fabrikant van de artikelen, in welke hij
handel dreef. In don beginne slechts pachter, later ook
eigenaar van verschillende mijnen, word hjj weldra de eerste
van zijn vakgenooten door do vele verbeteringen, welke hij
in de bewerking der ertsen aanbracht. In zekeren zin kan
men hem den Krupp van het tijdvak noemen : de Finspong-
sche goschutgieterij — het eerste goed, dat de Geer had
gepacht — leverde het grootste deel der vuurmonden on
kogels, welke het Zweedsche leger behoefde. Maar het
terrein zijner werkzaamheden strekte zich nog verder uit:
voor zijn rekening verrezen sinederjjen en smeltcrijcn van
ijzer en koper, fabrieken van staven , spijkers , hoofijzers ,
kogels, gewc)-cn , pieken, harnassen en ander krijgstuig
Naar alle landen werden do producten van die nijverheid
vervoerd, niet het minst naar de Nederhuiden. Do Geor's
pakhuizen te Amsterdam bevatten een voorraad krijgsbo-
noodigdheden, welker aanblik den grimmigsten ijzervreter
een genoegelijken gliralacli moest ontlokken. ^)
Aan vele ondernemingen van Lodewijk de Geer hadden
ook leden dor familie Trip aandeel. Vooral Elias Trip was
een boste klant voor het koper, dat do regeering van
Zweden overal tegen munt van boter gehalte zocht in te
ruilen. ^) Gelijk zij de zaakgelastigden waren van Gustaaf
Adolf en koningin Christina voor het sluiten van leeningen,
het werven van troepen en het koopen van schepen, was
een ander Amsterdamsch koopman, Gabriel Marcelis, de
1) Bovenstaando schets is ontleend aan:
J. L. W. de Geer : Lodewijk de Geer.
Pierre de Witt: Louis de Geer.
2; Zie Res. St. Gen. 2 Juni 1644, waar is ingelasclit een requcst van
de weduwe van Elias Trip. Zij vertelt daarin, dat haar man vroeger geld
verstrekte aan den koning van Zweden , op het koper, dat deze naar
Holland zond ; dat haar man ook wapenen verkocht aan den genoemden
vorst en bij zijn dood nog een aaninerkelijke som van de regeoring van
Zweden had te vorderen ; do weduwe roept nu de tusschenkomst van
H. H. M. in , om in 't bezit dezer penningen to mogen geraken. — Over
do levering van wapenen , zie ook het Contract, afgedrukt in Kron. Ilist.
GenooiBchap Utrecht, Siste Jaargang 1875. Serie 6, deel G, pg. 151 —15-4.
-ocr page 14-
faktor van den koning van Denemarken in dergelijke aan-
gelegenheden. ^)
Behoeft het betoog, dat aan het bedrijf van Lodewijk de
Geer een plaats moest worden ingeruimd bij deze schets van
den Oostzeehandel ? Ook nomen wij nog geen afscheid van
hem, maar zullen hem straks terugvinden als leverancier
I
van een gehoole vloot , een bestelling, welke hij zoo nauw-
keurig uitvoerde , dat hij zelfs eenige zeehelden op den koop )
toe gaf.
Tot nog toe maakten alleen de gewesten , langs de kusten
der Oostzee gelegen , het voorwerp onzer beschouwing uit.
Doch ook de Deonsche gewesten aan deze zijde Van de SontX
Holstein, Jutland en Noorwogen, hadden hun aandeel in
de groote handelsbeweging. De eerstgenoemde voorden
jaarlijks een groot aantal ossen naar de Nederlanden uit.
Ook in dit opzicht waren de tTjden veranderd. Niet langer
kwamen de Denen zelf hunne ossen op de Iloornscho markt
te koop aanbieden. -) Thans zeilden elk voorjaar een aantal
schepen uit het Ylie naar de kusten van Holstein en Jutland
en kochten daar „magere ossen" ten behoeve der vader-
landsche vetwoiderij , die aan de beesten eer kon behalen ,
dank zij de nialsche klaver der HoUandsoho weiden.
De handel op Noorwegen werd bijna uitsluitend gedreven (
in-hout, dat jaarlijks door eenige honderden schepen werd
afgehaald. Wij zagen reeds, dat Kjga en Koningsbergen
insgelijks hout uitvoerden , maar op verre na niet zooveel
als de havens van Noorwegen. Amsterdam en Hoorn hadden
het grootste aandeel in dezen handel '') , die do windmolens
, II Zio over hem de bijlage, getiteld: Gabriel Marcclis — een tegen-
hanger Tan Lodewijli de Oeor.
2)     Uit een handvest van 1389 biyict, dat de Denen toen reeds hunne
o«sen te Hoorn ter markt brachten. Tegenw. Staat der Vereenigdo
Nederl. deel V pg. 411.
Zie verder hierover :
Vellus , Chronijk van Hoorn , pg. 11 , 21 , .524.
Luzac , Holl. Rijkdom II pg. 283.
3)     Dit blijkt uit een miss, van Jaeob d« Witt aan H. II. M. dat. 5
Jan. 1646. iPortef. Denem. 1646'. H. H. M. hadden hem inlichtingen
gevraagd over de tollen in Noorwegen ; de Witt antwoordde daarvan niet
genoeg op de hoogte te zjjn en ried hun aan advies te vragen bjj dcj
-ocr page 15-
10
der nijvore Zaanstreek in schier rustelooze beweging hield. ^)
Slechts in enkele Noorsohc havens , voornamelijk te Borgen,
werd geen hout ingeladen ^). Wol dreven Amsterdamsche
kooplieden handel met Bergen , maar in andere artikelen,
o. a. in stokvisch en hazelnoten. ^)
Nog ontbreekt er een trek aan de schets dor betrekkingen tus-
schen de Nederlanden en het Noordon van Europa. l)c walvisch-
vangst in de Noordelijke Ijszee komt mede in aanmerking. Juist
in de jaren 1644 en 1645 — de lijst onzer teekening — beleefde
zij een tijdperk van kentering. Het octrooi der Noordsohe
Compagnie was in 1642 niet vernieuwd en de walvischvangst
begon te kwijnen , sinds het bedrijf voor alle Nederlanders
was opengesteld. De visschen, schuw geworden door het
groote aantal der vervolgers , vertoonden zich niet langer in
de baaien , waar zij vroeger zich ophielden , evenmin in
volle zee, maar trokken terug in het drijfijs. Doch
sinds de walviscbvaarders ook daar hun prooi opzochten,
kwam het bedi-ijf binnen korten tijd tot ongekenden bloei
en wierp ruime winsten af. *j Hoogcr dan dit geldelijk
Burgem. vftn „Amsterdam cnde Hoorn, daer do handelingo op Xoui-wegon
meest wert gedrcTen."
Nog een opmerking naar aanleiding van bovenst, miss. Mag men ,
uit het feit dat II. II. M. zicli tot Jaeob de Witt om de genoemde in-
lichtingen wendden , afleiden , dat do Witt houti^ooper waa geweest ? (Zie
ov(;r deze quaestie : Mr. D. Veegens : Geddes en Jacob de ^Vitt, in liist.
Studiën dl. II pg. 10 en 11). Of vroegen zij alleen advies aan de "Witt,
als gewezen lid van het gezantschap naar Zwe<len in 1644 en 1645 , in
welke hoedanigheid hij bekend moest zijn met het onderwerp der Noorsche
tollen ? Het antwoord van de Witt, dat hij niet genoeg op de hoogte
was van deze zaak, is nog geen bewijs, dat hij met den houthandel niets
had te maken.
1)     Koenen : Yoorlez. over de geschd. van scheepsbouw en zeevaart
pg. 79 vv.
2)     Dit blijkt uit art. 12 van het „Tractaet van de Xoortsche Tol",
in Februari 1047 tussohen Denemarken en de Republiek gesloten. (Zie
dit tract. bij Aitz. VI pg. 357 — 364).
3)     Deze laatste bijzonderheid ontleen ik aan de miss. v. van Cracauw
aan H. H. M. dat. 17 Aag. 1041.
4)     Mr. S. Muller Fz., Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Zie
0.8. pg. 126 , 351 en 352.
-ocr page 16-
11
voordeel mag misschien worden gerekend de gunstige in-
vlood op het gehalte van het scheepsvolk. Alleen het '
jacht maken op de walvisschen was reeds een gevaarlijke
bezigheid , en de vaart in de Noordelijke zeeën , de ruste-
looze strijd met het ijs, de snerpende koude en de ont-
beringen , welke daarmede gepaard gaan, verhoogden in
niet geringe mate de „zecmanschap" en de kordaatheid van
hen , die zich aan dit bedrijf hadden gewijd. ')
Ook handelsbetrekkingen waren met het hooge Noorden (
aangeknoopt. Aan Olivier Brunei komt de verdienste toe
den grond te hebben gelegd van Nederlands handel op de
Witte Zee ; ") de Moucheron en anderen volgden zijn spoor
on brachten den handel in pelterijen geheel in handen der
Hollanders. ^) Toen de toegang tot het rijk van Moscoviën
eenmaal was ontsloten, vond de Nederlandsche koopman
daar een uitgestrekt arbeidsveld , dat de moeite van het ont-
ginnen in ruime mate beloonde.
Keeren wij thans terug tot de vaart op de Oostzee De
afstand tusschen Nederlandsche havens on Dant/.ig, Konings-
bergen , Kiga , is zoo gering , dat de schepen , die daarheen
bestemd waren , het niet bij één reis behoefden te laten,
maar drie of viermaal in één jaar hun reis konden herhalen.
Nog laat in den herfst voeren Nederlandsche schippers door
de Sont; ma-ir dikwijls overviel de vorst hen en noodzaakte
tot overwinteren in oen of andere Oostzeehavcn. Het aan- '
tal dier „wintorleggers" bedroog soms wol honderd. ■*)
Menig Amsterdamsch roeder of koopman zal met schrik de
tijding van dat invriezen hebben vernomen, want do
ijsgang deed verscheiden schepen ,blijven". °) En nog
afgezien daarvan , was de Oostzee in de herfst- en winter-
1)     Welke hooge eischen (ie vaart door het drijfijs aan zeelieden stelt,
blijkt o.a. uit de levendige schets Tan Koolemans Bejjnen; „In het
Kraaiennest." Gids April 1879.
2)     Muller: Noordsche Compagnie pg. 24—28.
3)     Scheltoma: Rusland en de Nederlanden I pg. 38 — 42, 172 vv.
4)     „Tot Dantsich ende Conincxbergen leggen noch wel 100 schepen
•winterlaech". Uit de miss. v. van Cracauw aan II. H. M. dat. 9 Jan. 1644.
5)     Zie o.a. de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Jan. 1646.
-ocr page 17-
Ï2
maanden een gevaarlijk vaarwater, Herhaaldelijk gewagen
de brieven van den J^ederlandsclion resident te Helseneur
van schepen en vloten , die , in het genoemde seizoen , door
storm werden ovorvallen en groote schaden leden of ver-
gingen.
Voor één gcduchten vijand waren do koopvaaiders in de
Oostzee althans veilig: voor de .Uuiiikcrker kapers. Do
doortocht door de Sont was bun verboden. In de havens
van Noorwegen daarentegen vertoonden zij zich dikwijls en
werden daar soms oogluikend geduld , op voorwaarde dat
«ij de Deensche schepen ongehinderd lieteti. Vielen zij deze
echter aan, dan rustte de koning van Denemarken een
kleine vloot uit om hen te verjagen. ') Behalve de Duin-
kerkers , namen ook Biscaaiers aan do kaapvaart deel. 3)
De Noordzee was het grooto fjachtvold, vanwaar zij maar
zelden zonder buit huiswaarts keerden , ondanks de buiten-
gewone uitrustingen der Kepubliek tot het „veilen", d. i.
beveiligen der zee. ') Zoo groot was het aantal veroverde
1| Extraot-sclirijvons aan van Craoauw uit Doiiemarken dat. 15 Aug.
1643. (Portof. Dcnem. 1643). (In het genüemde jaar was van Cracauw
een tijd lang met verlof hier to lande on liet zich de voornaamste ge-
beurtenissen in Denemarken vandaar berichten.) In de „Capitulatie
gemaeckt tusschen de ('«ningen van Spnigncn en van Dennemarckon int
jaer 1641" (portef. Dcnem. 1641) was den Duinkerkers toegestaan met
den buit, dien zij buiten de havens en rivieren van Daucm. gemaakt
hadden , in deze havens en rivieren binnen te loouen ; ook mochten zij
daar oim schuilplaats zoeken, als zij door storm er heen gedreven of
door den vijand vervolgd werden ; in 't laatste geval ïouden zij ook , in
de havens van Denemarken, tegen hun vijand beschermd worden. —
Zie hierover ook de miss. v. van Cracauw aan U. H. M. dat. 2K Dec.
1641 , 4 Juni en 28 .Tuni 1642.
2)     „Deese 2 plaetsen (passagie en St. Sebastiaen sullen werden soo
groote Rooffnesten als Duijnkercken." (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M.
dat. 15 Nov. 1642.)
3)     Aitz. V pg. 190 VT.
Res. St. Gen. 16 Jan. en 14 Febr. 1641. Den 16 Jan. 1641 werd
ter Genrlt. een request ingediend van „159 van de principaelste coop-
liedeu binnen Amsterdam ," klagende over de groote schade ter zee door
de Duinkerkers hun aangedaan, vooral in 1640.
De voornaamste reden, waarom zoo weinig Duinkerkers werden opge-
bracht , was dat zij veel sneller zeilden dan de Nederl. oorlschp. Hier-
van las ik verschillende voorbeelden in de Journ. v. d. Vice-Admir
-ocr page 18-
13
koopvaarders, dat to Duinkerken een markt van schepen
werd gehouden, waar allerlei natiën, Engelschen, Denen
en Noren , Lubeckers en Dantzigers , zich kwamen voorzien
en rijke keus hadden uit de Nederlandsche „prinsen", d. i.
buit gemaakte schepen. ^)
Het zijn niet altijd onze beste vrienden , die het meest
belang stellen in onzen voorspoed. Niemand zal de Duin-
kerker kapers onder de boezemvrienden der zeventiende-
eeuwscho Nederlanders rekenen, en toch moesten de eersten
de uitbreiding van de scheepvaart der laatsten met blijdschap
begroeten, daar zij hun kans op buit aanmerkelijk deed
stijgen. Zoo echter iemand reden had zich to verheugen
over de vlucht van handel en schoepvaart der Republiek,
in 't bijzonder op do Oostxce , dan was het de koning van I
Denemarken. Ook al weer niet uit zuivere welwillendheid ,
maar gedreven door de krachtige drijfveer van het eigen-
belang. Sinds onheugelijke tijden hief dozo vorst een schat-
ting van do schepen , die door de Sont voeren en do opbrengst
van dion tol was — in do jaren , over welke wij spreken —
Witte Korn. de With van 5 Nov. 1G43 — 10 Maart 1G44 en van 8
Nov. 1644 — 1 Febr. 1645. In de genoemde tijdperken stond de With
aan het hoofd der vloot, die het kanajil moest veilen. De uitrusting
der „nieuwe gouzon ," nnelvarendo kruisers , vrjji>uiters di(i op premiën
voeren , braclit aan d(s Duinkerkers veel nadeel toe. Zie hierover :
„Discours over de glielegentheijt van de nieuwe Cruijssers enz.'* Cata-
logus Knuttel: Eerste deel , tweede stuk , Ko. .Ï221. Kon. Biblioth.'s Hage.)
1) „De Engelsehen hierdoor |d. i. voorbij Helseneur passeerende nae
Oosten plaehton altijt te voeren scheepen in Engclandt gemaeckt, nu
voeren se meest al Nedorlaiitsche sclieepen tot Dujjnkercken geooft. In
dit voorjaar heeft men hier sien passeeren wel 80 a 90 soodaenige
scheepen bij de Engelschen gevoert tot groot leetwoesen van veels goede
patriotten. De Deeaen , Noormans , Lubsehen , Danzickers Ende andere
loopen nu alle nae Duijnkereken daer sij jaer uijt jaer in leggen om de
genoomen Neederlantsche scheepen te coopen die oock hy desiivige
werden gevoert derhalven weljnich eclieepen in deese quartieren werden
gobouwt." (Uit miss. v. van Cracauw a»n 11. H. M. dat. 4 Juni 1642).
Uit het bovenstaande blijkt, dat er wel iets af te dingen valt op de
voorstelling (o.a. bij Busken lluet, Land van Rembrand il pg. 260 en
270) alsof, na den slag bjj Uuins , ook de macht der Duinkerkers ge-
broken was.
-ocr page 19-
14
de hoofdbron zijner inkomsten geworden. "Want juist dit
moet bij de geschiedenis van den Sonttol in hot oog worden
I gehouden : alleen de koning, niet het rijk , trok er voordeel
van ; het verhoogen of verlagen van de schatting behoorde
tot Zijner Ma'', regalia, i) Daar nu de Nederlanders de
vaart op de Oostzee , bijna met uitsluiting van alle andere
volken hadden bemachtigd, waren het hoofdzakelijk Hol-
landschc rijksdaalders , die de kisten van het tolkantoor te
Helseneur kwamen vullen. De Eepubliek verschafte den
koning van Denemarken zijn „speel-penninck." -)
Den oorsprong en de geschiedenis van den Sont-tol kunnen
wij voor een groot deel laten rusten. •'') Het is genoeg aan
te stippen, dat reeds in de middeleeuwen deze heffing de
I spil waa van vele politieke geschillen. In den tijd van Karel V
ondervonden de Nederlanders het vooral, dat een goede ver-
standhouding met den beheerschor van do Sont wenschelijk
was voor de ongestoorde ontwikkeling van hun „Oosterschen"
handel. Toen Christiaan II, uit zijn rijken verdreven , een
toevlucht zocht bij zijn" zwager Karol V en deze de partij
van zijn bloedverwant in de Noordsche verwikkelingen op-
nam , werd herhaaldelijk de Sont voor Nederlandsche schepen
gesloten en daardoor groot nadeel toegebracht aan de in-
1)     Zie „Kelation übor ilas Konigreich DJinpmark , vorfasst von Magiio
Dureel , Resiilent Sr. K. Majestiit von Schwodon" bij Geijer , Geschiclitc
Schwodens III pg-. 337 — 344.
Aan de Nederl. gezanten, die in 1639 naar DentMnarlien waren afge-
vaardigd , vertelde Guntlier, de secretaris des konings , „dat S.M . als
een stuck van sijnne hooge regalien voor hem gereserveert hadde, ommo
denselven {nl. den Sont-tol) te verhoogen ende te verlaegen buijten
ijemandts kennisse , sooals hij t'goet vonde" en „dat de penningen uijt
de tollen procedeerende wierden noijt gebracht inde publijcqae rekeninge,
maer alleen in handen van don Coninck gcleverdt". Eveneens de op-
brengst van den tol te Gluckstadt. Rapport van H. II. M. Ambass.
Legatie aen den Koninok van Denem. 1639).
2)     „Den tol in de Sondt moet oock des Conincks speel-penningh ge-
noemt worden." Uit het „manifest , Waer in die Oorsaecken vcrclacrt
worden , Welcke die Con. Maj . tot Sweeden etc. Bewoghen tot oorlogh."
(Kon. Biblioth. 's Hage: Catal. Knuttel : eerste deel, tweede stuk No.
5075.) Dit pamflet is het manifest , bedoeld bij Aitz. VI pg. 8.
3)     Een overzicht daarvan vindt men bij :
Jnr. Mr. F. P. van der Hoeven : Bjjdrage tot de Geschiedenis van den
Sonttol, Tweede Hoofdstuk.
-ocr page 20-
15
woners dezer gewesten. ^) Eerst het Erftractaat van Spiers —
ook wel het Bourgondisch tractaat genoemd —, in 1544
tusschen Karel V en Christiaan III van Denemarken ge-
sloten , herstelde de vriendschappelijke betrekkingen. Ten
aanzien van handel en scheepvaart bepaalde het o.a., dat do
onderdanen der beide vorsten onbelemmerd met elkaar handel
mochten drijven, tegen „betalinge van de gewoonlijcke
Tollen." 2)
Deze uitdrukking heeft in vervolg van tijd aanleiding
gegeven tot ver uiteenloopendc opvattingen. liet ging er
mee als met de beruchte woorden „nu ter tijd wczende" in
art. 9 der Unie van Utrecht. Volgens do Deensche vorsten
moest onder „gewoonlijcke tollen" verstaan wordon het
bedrag der tollen , zooals elk boheerscher van Denemarken
dat, krachtens zijn koninklijk recht, telkens kon vaststellen.
Van Nederlandsche zijde werd natuurlijk beweerd, dat zij
slechts verplicht waren tot betaling der tollen, zooals die
geweest waren op het tjdstip van het tractaat van Spiers.
Natuurlijk , zeg ik , omdat na 1544 de Sonttol steeds werd!
opgedreven en het dus in het belang dor Republiek was
terug te koeren tot den toestand van dat jaar.
Dat de regecring van Denemarken haar opvatting ook in
de praktijk wilde huldigen zou spoedig blijken. Reeds vijf
jaren na do overeenkomst van Spiers vertrok oen Neder-
landsch gezantschap naar dat rijk om ,dc nieuwe beswaer-
nisse van den tol af te hebben," ■^) Het baatte weinig.
Naarmate , in vervolg van tijd , de toestand der Neder-
landen onrustiger werd en de regeering de handen vol kroeg
met de oproerige onderdanen, nam de begeerlijkheid van
den behoerscher der Sont too. Allerlei voorwendselen had
hij gereed om de verhooging der tollen te verontschuldigen:
1) Vellus, Chronijk van Hoorn, pg. 231—834, 238, 247, 258.
21 Het tractaat van Spiers Is afg-edrukt bij Aitz. V [ig. 651—6<ïO.
Zie daarover ook Altnieijer : Uist. des relations commerciales et diplo-
matiqucs des Pays-Bas avec Ie Kord de l'Europo pendant Ie XYIo siècle
pg. 474 TV.
van der Hoeven : Bijdrage tot de geschiedenis v. d. Sonttol pg. 45—47.
3, Vellus , Chronijk van Hoorn pg. 261.
-ocr page 21-
16
nu was het een oorlog mot Zweden, die gevoerd werd
— zoo het heette — ter beveiliging van de Oostzee,
dan weer de aanleg van het fort Kronenburg , dat nog wel
gebouwd werd met het doel om don ingang der Oostzee
onder het bereik van Decnschc kanonnen te brengen.
Zoolang de koning van Spanje of zijn landvoogd over do
Nederlanden heorschte, kon de willekeur van Denemarken
nog worden beperkt, en het is een der weinige verdiensten
van den hertog van Alva, dat hij , toen een nieuw lastgeld
in de Sont was ingesteld, ,eencn ornstigen ende wel ge-
extendeordcn brief (heeft) geschreven aan do Coninck Fredrick
de tweede dowelcko oook van sodanigon stereken operatie
is geweest, dat de gemelde Koninek van Dennemareken het
voornoemde nieuwe opgestelde histgelt da-telijck heeft ge-
casseert." ') Maar na de afzwering moesten do Staten een
toontje lager zingen , te meer toon het ruchtbaar werd dat
Penomarken ijb Spanje pogingen aanwendde om het tractaat
van Spicrs — dat door Karcl V hoofdzakelijk gesloten was
met het oog op zijn Nederlandsohe gewesten — vervallen
te verklaren. Hot gelukte den staten de vriendschappelijke
betrekkingen met Denemarken aan te houden. Bij den doop
van Frederik Hendrik was ook koning Frederik II, als peter,
door zijn gezant vertegenwoordigd: en do notulen der staten
van Holland bewijzen , dat deze uitnoodigiTig niet slechts een
bewijs van hoffelijkheid was van Willem van Oranjo , maar
opzettelijk geschiedde om „de gunste ende affectie" van
den genoemden vorst „dacrmede te mogen winnen en ver-
meerderen" ~) De Nederlandsche maagd moest in haar
prille jeugd nog streven naar „de gunste ende affectie" van
vorsten, tegenover wie zij , op meer gevorderden loeftyd ,
de coquette zou spelen. •'')
1)     Uit (Ie „Instructie voor de Aiiil). Dencm. 1G41." Ook geilriikt by
Aitz. V pg. 277 — 288.
2)     Vreede , Inleidinjj tot een Gesehd. der Nederl. diplom. II pg. 137
en 138.
3)     Over onze betrekkingen met Denemarken in bet laatste deel der
16o eeuw , zie :
Vreede, Inl. enz. Il' pg. 132 — 138.
T. d. Hoeven, Bijdr. tot de gesclid. van den Sonttol pg. 48-5!, 54—59.
Vellus, Cbronijk van Hoorn pg. 801.
Instr. Amb. Doneni. 1G41.
-ocr page 22-
17
De betrekkingen der Ecpubliek met Zweden ondervonden
don terugslag der gedwongen verhouding tot Denemarken.
Elk betoon van goede gezindheid jegens het Wasa-geslacht
moest de vorsten van Denemarken ontstichten, die in hun
rijkswapcn de drie kronen bleven voeren, symbool der
heerschappij over geheel het Noorden, i) Vandaar dat
Zweden en Nederland elkaar eerst de hand reikten, toen
beider vereenigdo macht opwoog togen die van den bewaker
der Sont. liet was Oldenbarnevelt, onder wiens ministerie
de Hollandsche politiek deze l'rontsverandering maakte. De
advocaat was overtuigd van de hooge waarde eoner alliantie
met het protestantsche Zweden , ^) dat evenveel belang had
als de Republiek bij het beperken van de macht der katho-
lieke vorsten , wier gebied aan de Oostzee paalde —■ Polen
en de Keizer —, te meer nu Christiaan IV hoe langer hoe
meer in de kaart der Habsburgsehe ligue begon te spelen.
De in 1011 tusschon Denemarken en Zweden uitgebroken
krijg had een verhooging der Sonttollen ten gevolge, on-
gemeen drukkend voor den Oosterschen handel. Vandaar
dat Lubeck — eenmaal de gcduchtste mededinger dor
Nederlanders — zich met de Republiek verbond tot hand-
having der vrijheid van handel en scheepvaart op de Oost-
en de Noordzee. De andere Hanzesteden volgden later dit
voorbeeld. Soortgelijk verdrag nu werd in 1614 getroffen
tusschon Gustaai' Adolf en de Vereenigdo Nederlanden.
Deze triple-alliantie boezemde don koning van Denemarken
eerbied in: de tollen werden op redelijken voet terugge-
bracht. 3) Zoolang de genoemde tractaten van kracht
bleven , had de Republiek weinig reden tot klachten over
Denemarken, al bleef' zij koning Christiaan IV steeds van
Ij Geijer : Gcschiclite Schwedens II pg;. 130.
2)     „Een oiuU soggen van den Heer van Oldenbarnevelt, van dat
onsen staet in de correspondentie met Yranckrijek ende Sweden liaer
meeste seekeriieijt liadde te soocken." C. van Beuningen aan de Witt,
Stockholm den 23 November 1052. Brieven de Witt V pg. 54.
3)     Vreede, Inl. enz. 11^ pg. 326—34D.
Vreede , Nederland en Zweden lo on 2'li; afl.
T. d. Hoeven , Bijdr. tot de geschd. v. d. Souttol pg. 60 en 61.
Geijer , Gesch. Schwedens III pg. 91.
G. Droysen , Gustaf Adolf I pg. 75—78.
2
-ocr page 23-
ia
Spaanschgezindheid verdenken, i) Deze argwaan werd weg-
genomen , toen de loop van den Duitschon oorlog den koning
van Denemarken er toe bracht een tijd lang als verdediger
van het protestantisme op te treden. De Republiek en
Engeland beloofden Christiaan IV hun steun bij het Haag-
scho tractaat van 1625. -) Men kont den ongelukkigen
afloop van Christiaans krijgstooht : ïilly bracht hem een
geduchte nederlaag toe , Wallonstein joeg hem naar zijn
land terug. Toch verwierf Denemarken gunstige voorwaarden
bij don vrede te Lubeck van 1629. Het had zich in het
vervolg te onthouden van eenige bemoeiing met de aange-
legenheden van het Duitsche rijk: voor dien prijs kreeg
Cliristiaan IV alle landen terug , die hem waren ontnomen. •')
Trouwens, het viel hem niet zwaar zijn Haagschen bond-
genooten den rug toe te keeren. Onder de vorsten, die
deel namen aan don dertigjarigen oorlog, waren er weinige ,
die streden voor een beginsel, en koning Christiaan behoort
niet tot die weinigen. ■*)
Naarmate Denemarken zich nauwer bij Spanje en Oostenrijk
aansloot , werd de verstandhouding tusschen de Republiek
en Zweden irmiger , vooral toen het bleek dat de heerschappij
i over de Oostzee de eigenlijke inleg was van den Duitschen
krijg. De Staton-Generaal gaven zich veel moeite om
Gustaaf Adolf „in de waeponen te raeden" , °) al luisterden
zij niet naar het Zwcedsche voorstel om gezamentljjk den
keizer te bestrijden. 1'rederik Hendrik waakte er voor, dat
de neutraliteit tegenover Duitsohland in naam bewaard bleef;
maar feitelijk bestond , sedert 1635 , een triple-alliantie van
U Vraido, Inl. enz. I[' pg. 541 — 345.
2)  - Zie over het t(jt stand komen dnarvan O. Droyseiï : Guntaf Adolf
I pg. 237-^254.
3)     G. Droyson: Gustaf Adolf I pg. 366-^368.
Over de pogingen, door do Staton-Generaal aangewend om liet sluiten
van den vrede te Lubeck toverlündoron, zie: Vroede, Inl. enz. 11 Bijlage XIII.
4| Een scherp oordeel van Richeliou over hom vsordt meegedeeld bij
Droysen ; Gustaf Adolf I pg. 368.
5) Miss. v. d. Zweedschen resident Spiering aan H. H. M.. dat. 2
April 1G42. (Portof. Zwedon 1642).
-ocr page 24-
19
Frankrijk, Zweden en do Republiek, gericht togen het
Habsburgsche huis , in Oostenrjjk en in Spanje. ^)
Terwijl alle staten Yan Europa in buitenlandschen krijg
gewikkeld of ten prooi waren aan inwendige twisten, leofde
alleen do koning van Denemarken in vredo. Van deze
bevoorrechte stelling maakte hij misbruik door de tollen in .
de Sont te verhoogen. De aandacht der andere mogendheden,
vooral van de Republiek , werd — dus meende hij niet ten
onrechte — zoo zeer door andore zaken in beslag genomen,
dat hij geen krachtig verzet behoefde to vreezen. Toch
begreep hij niet te veel van de lijdzaamheid dor volkeren ,
die bij den Oostzeehandel belang hadden , te moeten eischen :
als de Sonttol conigcn tijd zeer hoog was gesteld, werd hij
daarna weer verlaagd , om oven spoedig op den ouden voet
to worden teruggebracht. Tusschcn de jaren 1629 en 1639
werd tot acht malen het tarief gewijzigd. ") Juist do on-
zekerheid , hoeveel in de Sont aan tol moest worden betaald,
was oen groote belemmering voor vele handolsspeculaties :
een geringe verhooging van de belasting op een enkel artikel
was voldoende om do winstborekening dor kooplieden te
doen falen. ■*) Do vele klachten , welke over deze Doensche
willekeur rezen, hadden de Staten-Genoraal reeds in 1631
bewogen een gezantschap naar Denemarken af te vaardigen.
Een kleine verlaging der tollen was het gevolg geweest
dezer bezending; maar het duurde niet lang of het spel
begon op nieuw. In 1638 was de tol „gansch ondraegelijck" *)
1)   Vreede , Inleiding enz. I pg. 181 vv. en II~ pg. 202.
2)  Zie Instr. Ainb. Denom. 1641, ool< bij Aitz. V pg. 284.
3)   „Want voorwaal* hoe broed en vast de visserij, maiiifacturou,
reederi) in scheepen ofte navigatie , en negotie sig schijnen in Holland
needer geset te liebbon , soo is nogtaiis seer Itlaar , dat een stuiver profijt
ofte scliaade meer ofte min , eene gelieele icoopnianschap die in aequiliI)rio
is , on dat gebeurd seer dikwils , (naniontUlc dat men nauweliks weet of
de winst genoog is om te moogen dio koopmanscliap continueeren) geheel
doet overslaan ofte stille staan." de la Court , Aanwijsing der heilsanie
politike Gronden enz. 1671. Cp. XVII pg. 75.
4)     Instr. Amb. Denem, 1641. (Aitz. V pg. 284.) Wegens den hoogen
tol was het aantal schepen, die in 1038 door de Sont voeren, /^
minder dan gewoonlijk. (Schriftel. propositie aan kon. Chr. IV : Zieverb.
amb. Denem. 1639.j
-ocr page 25-
20
Cii het volgend jaar word hij nog ,in veele verscheijden
speciën" verhoogd , en juist „op waeren , die men in deesen
tyt van oorloge door de gcheele Christcnheijt niet en (condo)
missen" , i) nl. salpeter. Wederom besloten II. II. M. een
poging te doen om de begeerlijkheid van den Deonschon
vorst te temperen. De hoeren Aelbort Burgh en Bcnihardt
Conders van Helpen vertrokken in 1639 naar Denemarken
met de volgende opdracht: zij moesten verzoeken dat de
Sonttol voorloopig zou worden geheven op don vrjj lagen
voot van 1637 , totdat een nader tractaat daarover was ge-
sloten ; met de afgevaardigden van de stad Hamburg hadden
zij verder te overleggen, welke middelen men zou aanwenden
om den tol te Glückstadt afgeschaft te krijgen. Want ook
op de Elbe had Christiaan IV zich hot recht aangematigd
een schatting to eischen van de voorbijvarende schepen , een
maatregel, welke een straf heette voor Hamburg , dat met
den vorst overhoop lag, tegelijk echter een nieuwe bron
van inkomsten voor 's konings beurs. Ook de vaart op de
Wezer was met een dergelijk recht bezwaard , zoodra do
belemmerde handel langs die rivier oen uitweg had gezocht. -)
Uog is het aantal onderwerpen , waarover de Staten-Generaal
bezwaren haddon in te brongen , niet ten einde. De wal-
vischvangst bij Spitsbergen had mede aanleiding gegeven tot
langdurige verwikkelingen. De vrij algemeen heersehondo
dwaling dat Spitsbergen een deel was van de Oostkust van
Groenland — dat bij Noorwegen behoorde — was don koning
van Denemarken en Noorwegen een wolkome aanleiding
geweest om zich tot heer van t-pitsbergen to proclameeron.
Als zoodanig kwam hem hot recht toe de walvischvangst
langs do kust aan vreemden te verbieden. Doch dit was
geenszins zijn doel. Gaarne wilde hij de Engelschen en de
Nederlanders ongestoord hun bedrijf laten uitoefenen, zoo
zij hem een vergoeding daarvoor betaalden , een erkenning
tevens van het beweerd recht van souvereiniteit. De poging —
eerst met geweld , later langs diplomaticken weg — om
deze ,,recognitie" te heffen , mislukte ; doch Christiaan IV
1) Instr. Amb. Denem. 1639.
2i Zie verder over de tolheffing op de Wezer : Altz. Y. pg. 82 , 83 ,
113 — 114 en 122 — 123.
-ocr page 26-
21
liet zijn recht niet varen. Hij wachtte slechts een geschikt*
gelegenheid af om er op nieuw mede voor den dag te komen.
Wij kunnen de geschillen over deze zaak niet in bijzonder-
heden volgen. Genoeg is het mede te deelen, dat juist in
1638 een nieuw conflict was uitgebroken. Ditmaal was het
den koning niet te doen om zijn eigen beurs to stijven : het
belang van zijn onderdanen — die ook aan de walvischvangst
deel namen — werd bedreigd door het toenemend aantal
Nederlandsche walvischvaarders, waaronder vele , die niet
behoorden tot de geoctrooieerde Noordsche Compagnie. Deze
wilde de koning niet toelaten. In den zomer van 1638
verschenen drie Deensche oorlogschepen in de Ijszee en
pleegdon gewold tegen Nederlandsche schepen. Dit feit
bracht een nasleep van diplomatieke onderhandelingen mede ;
aan de gezanten , die in 1639 naar Denemarken vertrokken,
werd de beslechting van hot geschil opgedragen. Hun last
kwam in hoofdzaak hierop neer: te zorgen dat alle Neder-
landers , zoowel die van de Noordsche Compagnie als anderen,
ongestoord do walvischvangst bij Spitsbergen mochten uit-
oefenen. 1) Toon de heeren Burgh en van Helpen te
Kopenhagen kwamen, vertoefde Christiaan IV buiten zijn
hoofdstad. Na lang wachten besloten zij den koning op to
zoeken in Glüokstadt en kweten zich aldaar van hun last.
Zij ontvingen een in elk opzicht onbevredigend antwoord op
hunne klachten. Zelfs werden van Deensche zijde allerlei
bezwaren — waaronder verscheidene van ouden datum —
te berde gebracht tegen Nederlandsche kooplieden en com-
pagniën. Christiaan IV vertrok uit Glückstadt buiten kennis
der gezanten , en toon deze op nadere onderhandeling aan-
drongen , liet de koning weten, dat hij daartoe slechts
bereid was, wanneer zij of voldoening wilden geven over
de klachten der Denen , of een nieuwen last van de Staten-
Generaal hadden ontvangen: in dat goval — dus schreef
Zijno Ma'. — „werdet ihr uns an dem Orthe, wo wir als
dan pro tempore an zu treffen, zu suchen habcn." Het
was bijna onmogelijk do gezanten der Republiek met meer
kleinachting te behandelen.
1) Deze korto schets is getrokken uit de uitvoerige beschouwing bij
Mr. S. Muller Fz. Geschiedenis der Noordsche Compagnie : Hoofdstuk
VII: Deensche pretensiën , pg. 236—285.
-ocr page 27-
22
Nauwelijks was deze diplomatieke vuistslag toegebracht ,
of Burgh reisde terug naar H. H. M. om verslag te doen
van hun wedervaren. Van Helpen bleef achter, doch be-
hoefde niet lang op bescheid uit bet vaderland te wachten.
Eeed.s spoedig gewerd hem de last om onmiddellijk naar
do Nederlanden terug te kecron , „sonder van den Coninck
off yeraandt van dcsselffs Eaden ende ministers affsoheyt to
neemon." ^) Op deze wijze gaven de Staten-Genoraal uiting
aan hunne verontwaardiging Doch, naar do meening van
sommigen, moest den ovormoedigen vorst een schitterende
voldoening worden afgedwongen. Bovendien maakte men
zich bezorgd over de toenemende Spaanschgozindheid van
Denemarken, vanwaar juist in dezen tijd een aanzienlijk
gezantschap naar Spanje was vertrokken. Zij , die het
heftigst verbolgen waren , rieden zelfs aan koning Christiaan
x„met eeiie royale vloote te gaen besoucken". ^) In de ver-
gaderzaal van H. H. 51. sprak de hartstocht minder luid:
den 27 Februari 1640 werden , uit liet midden der Genora-
liteit, negen Gedeputeerden aangewezen om met Zijne
Hoogheid middelen te beramen , ,,waerdoor t' zy by desen
Staet alleen oft oock bij vuytheemsclie princen men sonde
connen ontwycken ende affweron t'oiigelyck dat by ende van
wegen den Coninck van Denemarken doseu staet wort aen-
gedaen". •') In onzekerheid over de ontvangst, welke aan
Nederlandsche koopvaardijschepen in do Doenschc wateren
zou worden bereid, besloten de Staten-Generaal om de
vaart op de Oostzee en op Noorwegen tijdelijk te verbieden. *)
Zoowel in Denemarken als in de Kepuliliek liepen ouder het
volk oorlogsgeruchten. Christiaan IV liet bootsvolk werven
en bracht tegen den zomer een sterke vloot in den Droogen —
dus heet het nauwste gedeelte van de Sent, vlak vóór
Kopenhagen. °) De Nederlandsche schippers en kooplieden
1)     Uit Vovb. Anil). Dcnem. 1G39. Over deze ambass. meer uitvoerig
bij Arend (Iirill> , 3'le deel, ö'li- stuk pg-. 212 — 218.
2)     Aitz. V pg. 81.
3)     Kes. St. Gen. 27 Febr. 1640.
4)     Res. St. Gen. 12, 14, 16, 31 Maiirt, 10, 20 en 22 April 1640.
5)     Res. St. Gen. 25 Febr. 1640.
Miss. V. van Cracauw aan H. If. M. dat. 2 ,Tan. en 16 Juni 1640.
Garde: Den dansk-norske Sreniagts Historie 1535—1700, pg. 183.
-ocr page 28-
23
die , wegons verzwegen tol of om andere redenen , in Dene-
marken in proces lagen , werden 's konings ongunst tot liun
schade gewaar. Hun gewone pleitbezorger, de resident te
Helseneur van Cracauw , vermocht niets voor hen : „bij den
grootston minister des Conincxs" — dus schrijft hij in De-
cember 1639 — werden mijne reedenen jcegenwoordich niet
aengenoomen" i) en eenigo maanden later bericht hij dat in
Denemarken ,noch advocaet noch procureur meer gevonden
wiert die de beschadigde Hollanders dorste voorsprcecken." ~)
Toch kwam hot niet tot oorlog. De Gedeputeerden van
H. H. M., die in overleg met den stadhouder de betrekkingen
met Denemarken moesten regelen , waren gewoon aan den
leiband van Frederik Hendrili te loopen. De prins had vele
redenen om geen krijg met Denemarken te wenschen en het
kan hem niet moeielijk zijn gevallen aan de Generaliteits-
leden dezen uitersten maatregel af te raden. Geen wapen-
geweld , maar diplomatiek beleid moest Christiaan IV tot
reden brengen. Het verbond van 1614 tussclien Zweden en
de Republiek was reeds lang geëindigd: thans diende een
nauwer voreeniging te worden gesloten tusschen deze mogend-
heden , wier belang tegenover Denemarken één was. Tezamen
moesten zij de vrijheid van handel en scheepvaart op de Oost-
en de Noordzee verdedigen togen de aanrandingen van den
Deensclicn monarch.
In dien zin viel de beslissing der Staten-Genoraal. De
Hoeren Boreel, Sonck en van Aijlva werden mot de zending
naar Zweden belast. ')
Vóór dat de Nederlandsche gezantsn de hernieuwing van
het oude verbond ter sprake brachten , moesten zij een plan
opperen , dat een sterk sprekend bewijs is van den onder-
nemingsgeest hunner eeuw. Het bevatte het voorstel om
een kanaal te graven ter verbinding van de Oost- en de
Noordzee, hetzij dwars door Zweden, hetzij over Lubeck,
langs de Trave , zoodat de schippers niet door Sont cl Belt
behoefden te varen. De gezanten werden vergezeld door een
1) Miss. T. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Dec. 1639.
2, Aitz. Y pg. 81.
3i Res. St. Gen. 24 Maart, 19 , 21 , 22 , 30 April , 2 , 3 , 4 , 5, 10 ,
12, 15, 24 Mei 1040. De Heer van Vosbergon , mede tot do ambassade
verzocht, verontschuldigde zich. In zyn plaats werd geen ander benoemd.
\
-ocr page 29-
24
landmeter en ccn adsistent-landmntor : ') de opmeting van
het terrein kon dus dadelijk goscliiodcn. Doch de technische
mooicljjkheden bleken onoverkomeljjk voor de zwakke hulp-
middelen der waterbouwkunde van dien tijd , on het plan
wekte meer spotlust dan bewoiulerint^ ") Zoo gingen do ge-
zanten dus over tot het tweede gedeelte hunner opdracht.
De Zweedscho kanselier Oxenstjerna toonde zich weldra
bereid de wenschen dor Eepubliek in te willigen. Op den
eersten September 1640 werd tussclicn Zweden en de Neder-
landen een tractaat gesloten , „tot versokcring van do voij-
ligheijt en vrijlioijt van de Scheop-vaart en Koophandel in
d'Oost- en Noordzee." Zoo één der bondgonooten in die
vrijheid belemmerd werd, zou hij aan den ander daarvan
kennis geven ; vereonigd zouden beiden dan trachten , door
minnelijke schikking, herstel van grieven te erlangen. Ge-
lukte dit niet, dan haddon de wapenen het pleit te beslissen. '')
De inhoud van het tractaat werd zooveel mogelijk geheim
gehouden: aan de staten der provinciën word hot slechts
voorgelezen; docli er mocht geen oopie van worden ge-
maakt. ■*) De koning van Denemürkon — dus meldde het
gerucht — was er zoo nieuwsgierig naar, dat hij tien
duizend rijksdaalders uitloofde om een afschrift er van te
bekomen. ") Is dit waar , dan zal Zijne Jfa'. spoedig in het
bezit van het verlangde stuk zijn geweest.
Intusschon had Christiaan iV gezien , dat de Eepubliek
het moede werd naar zijn pijpen te dansen. Een weinig
matiging scheen dus wenschelijk, om een vredebreuk te
vermijden. Zoo werden, volgens de gewone taktiek, de
1)     Ees. St. Gen. 12, 19, 23, 26 Mei, 6 en 8 Juni 1640. Als landmeter
werd eerst benoemd Abraham van Tijen ; dezo bedanlcte voor de eor. In
zijn plaats werd tocm Balten Ijoby , wonende te Utrecht, aangesteld. De
adsistent heette Gaspar Witten.
2)     Uit Holberg: Diinische Reichs-llistorie II pg. 841 blijkt hoezeer
de Denen zich vroolijk maakten over dit plan. Hoe groot zou hun ver-
bazing wel geweest zijn, indien zij het in 1041 uitgegeven Haarlommermeer-
boek van Leeghwatcr haddon gekend!
3)     Zie V'erb. Amb. Zw. 1640. De koite inhoud daarvan is te vinden
bij Aitz. T pg. 42 — 73. Zie ook Arend lirill', 3!rdce!, Sil" stuk pg. 287 —
293.
4)     Res. St. Gen. 3 .Tan. 1641.
5)     Aitz. V pg. 125.
-ocr page 30-
tollen weer wat verlaagd, hoewel niet veel. i) Van zijn
kant eischte de koning op hoogen toon voldoening voor de
grieven , welke zijn onderdanen tegen Nederlanders hadden
ingebracht. Vooral do zaak van kapitein Malcontent gaf
aanleiding tot heel wat geschrijf. Genoemde kapitein , met
zijn oorlogschip tot convooi medegegeven aan Nederlandsche
koopvaarders, had in een haven van Noorwegen een Duin-
kerker kaper aangetroffen, die daar op do loer lag. De
Duinkerker, geen kans ziende te ontsnappen, stak zijn
schip in brand en vluchtte met zijn volk naar den wal, waar
hij zich borg in hot huis van een „onder-besoecker" (een
ambtenaar, belast met het visiteeren der schepen). Mal-
content zond eenige manschappen aan land om hem op te
sporen; men raakte handgemeen en de „onder-besoecker" —
die kennelijk op do hand van de Duinkerkers was — be-
nevens een Noorsche boer werden dood geschoten. Dit was
de eenvoudige toedracht der zaak , welke aan Christiaan IV
gelegenheid gaf met veel vertoon in de bres te springen
voor zijn onderdanen. De Staten-Generaal namen het echter
heel kalm op. Volgens den raad van van Cracauw besloten
zij , dat kapitein Malcontent zich voorloopig niet in do
Dcensche wateren zou vertoonen. Tevens werd de Nedor-
landsche resident gelast aan de nabestaanden der verslagenen
een som gelds aan te bieden. Het duurde intusschen lang,
vóór de zaak geheel uit de wereld was. -)
Met meer recht kon de koning van Denemarken zich be-
klagen over het volgende feit. In Augustus 1640 werden
31 Nederlandsche „Noortsvaerders" uit Noorwegen naar
Kopenhagen opgebracht: deels omdat zij verboden waren
hadden geladen — (sommige houtsoorten en masten mochten
niet worden uitgevoerd), — maar vooral omdat zij een groot
deel van de lading bij de aangifte in den tol hadden ver-
zwegen. Dat de schippers hiermede smokkelden wist een
ieder ; maar dezen keer hadden zij het te erg gemaakt: zelfs
1)    Aitz. V. pag. 123. De tol werd teruggebracht op den voet van
1638 , die echter nog zeer hoog was. Miss. v. van Cracauw aan H. H. M.
dat. 16 Juni en 29 Juli 1640.
2)    Miss. V. van Cracauw aan H. li. M. dat. 1 , 15, 29 Sept. 10 Nov.
en 15 Dec. 1640, 14 Deo. 1641, 15Febr., 24 Mei, 4 en 28 Juni 1642.
-ocr page 31-
26
getuigt van Cracauw van lion : ^deselvigo hobbon in de tollo
in Noorwogen soo voel versweegon , dat ick mijn selfs
sehacmo , ccnige de helfte andore drie vierde paert van haero
lacdinge." Do resident liad heel wat moeite ora te zorgen ,
dat niet al te streng gericht over hen werd gehouden.
Werkelijk kwamen zij er nog al genadig af: de verzwegen
lading word verbeurd verklaard , on tezamen moesten zij
6000 rijksdaalders betalen als boete. Daarmede , schrijft van
Cracauw , was alles vergeven en vergeten , „alsoo S. M^\
meeste pretentien meest gefondeert wacrcn op de voorgaendo
fauten der schippers, hebbende deselvigc soo veele jaeren
hunne scheepen te cleijn in do tolle aongegeevcn ende hunne
laediiige versweegen." Christiaan IV wist echter , welk vleesch
hij in de kuip had : toen do schippers werden ontslagen,
zei hij dat de hoeren wel spoedig terug zouden komon, daar
hot bedriegen hun tot tweede natuur was geworden : op een
kleintje wou hij niet zien, maar zij maakten het al te grof. ')
Bij het lozen der voortdurende klachten van Nederlandsche
zijde over de tolheffing in de Sont en in Noorwegen belioort
men wel rekening te houden met de omstandigheid, dat do
Nederlandsche schippers zulk een ruim geweten hadden. Van
Cracauw geeft een kort begrip van de eindelooze verwikke-
lingen over deze zaak , waar hij schrijft: „De schippers connen
qualijck laten des Conincxs tollen te fraudeeren, endo de
Deencn connen niet laten de schippers daer over in groote
moeijten ende swaricheijt te brengen." ") Zelfs kleine over-
tredingen werden soms breed uitgemeten, waar de tolbe-
ambten kans zagen voor zich zelven munt te slaan uit hot
vergrijp der schippers en dit was hun mogelijk, daar zjj
een deel kregen der waarde van schip on goed , zoo deze
verbeurd werden verklaard. ■") Aanhoudend werd er van
beide kanten geknoeid en gekonkeld , gewoonlijk tot schade
van 's konings beurs. Ter eere van Christiaan IV moet
worden gezegd, dat h[j een streng rechter was voor zijn
1)     Miss. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 1, 8, 15, 22, 29 Sept.
10 Nov. en 1 Deo. 1640.
2)     Miss. T. van Cracauw aan 11. II. M. dat. l.'i Oct. 1G40.
31 Dit biyict uit de miss. v. van Cracauw aan II. II. M. dat. 2 Nov.
1641.
-ocr page 32-
27
tolbeambten , niet alloen voor hen , dio zich te zijnon kosto
verrijkten, maar ook voor hen, die den schippers to veel
afpersten. ^)
Dat de schippers deze oneerlijke praktijken dikwijls in de
liand werkten of althans er de oogen voor sloten wordt be-
f^rijpelijk, "wanneer men nagaat, hoeveel belang zij er bij
hadden op gooden voet te staan met do Deensche tolbeambten.
Van hen hing hot af, of een schip het eerst of hot laatst
zou worden „verteld" of gevisiteort": geen onverschillige
zaak als men wcot dat soms cenige honderden schepen
tegelijk in de Sont aankwamen , dat de lading van sommige
aan bederf onderhevig was, en dat voor den vrachtvaarder
een snelle reis do halve winst was. Ook op andere wijze
konden de beambten de schippers hinderen , b.v. door ruw
to werk to gaan bij hot visiteeren, door balen en pakken open te
snijden en den kostbaren inhoud over het dek te werpen.
Is het wonder dat de Nederlanders ,emolumenten" betaalden
aan do hoeren van hot tolkantoor , liever dan zich bloot te
stellen aan grootor schade ?
De verhouding tusschcn schippers en tolbeambten wordt bij
Aitzoma met zulke levendige trekken geschetst, dat ik de
geheele plaats hier uitschrijf: „De tollenaers lieten haer van
do Ilollantscho schippers ontsien oude eeren als van onder-
danen : quamt haer te pas soo vertelden sij deselve; in't ge-
meen noch hoogher als volghens Koninghs Lijsten: cnde
1) In Dec. 1G40 liet Cliristiaan IV tweo visiteurs in Noorwegen ge-
vangen nomen . „omdat deselvige met de 31 opgebrachte Noortsvaerders
weegen haere laedinglie vrij wat hadden geconniveert." (Miss. v. van
Cracauw aan H. H. M. dat. 29 ÜeC. 1640.1 „lek hebbe geelaecht over
de abuisen hier op des Conincxs ToUboedo , S. M'. heeft daernao op de
gom *". toUboede gcmacckt groote reformatie , daerover eer gisteren een tol-
schrijver hier is onthooft geworden." (Miss. v. van Cracauw aan U. H.M.
dat. 16 Maart 16*1). „S. M . heeft twee tollenaers gecasseert omdat sij
de HoU. schippers soo quaelijck hadden getracteert". (Miss. v. van Cra-
cauw aan H. H. M. dat. 6 April X64H „(Jijt Noorweegen wert b richt
dat S. Ma . onder sijne dienaers daer gemaeckt heeft eenige reformatie ,
desselffs opperste Besoecker aldaer sit tot Coppenhaeghen om Rijn mal-
versatie ende ongerechtige proceduren jeegen Neederlanders ende Deenen
gevangen , suilende met alle sijne middelen niet connen stoppen in t'geene
denselve is gecondemneort." (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat.
20 tJuli 1641).
-ocr page 33-
28
' was nog bcloefthcijt als zij do schippers voort hielpen.
Macr dickmaol quaem 't den Tolleiiaers niet te pas: dan
hadden de Tollhcercn gasten ; dan stout het hooft niet te
recht van de gisterige rous: dan waren se of moesten se
uijt met een wagon om haor wat te vcrluijsteron: onder-
tusschen moest men den schoonon wint laten over 't hooft
waeijen; dattet dickwils een geheele reijse schaede deedt.
't Wclck dan de schippers ende matroosen schier desporaet
cnde raesende raaeoktc : die gecrn clek weer bij sijn vrou
kinderen vrienden ende vrijsters waren ; en 't huijs komende
haer vertoef niet sonder vlocckingo op de Deenen ende
tollenaers wierpon. Soo dat den te huijs blijvende als den
varenden van Laiiger handt was ingcsoherpt een rechte haet
op Deenemarcken." ')
Reeds geruimon tijd had de aartsbisschop van Breraen zijn
bemiddeling aangeboden om de geschillen tusschen Deno-
mai-ken en de Republiek bij te leggen , ongetwijfeld op last
van C'hristiaan IV , die begon in te zien dat hij te ver was
gegaan en de Nederlanden in de armen van Zweden had gejaagd. 3)
In het voorjaar van 1641 herhaalde hij dit aanbod , thans
met beter gevolg. Frederik Hendrik meende, dat men de
dionsten van den aartsbisschop moest aanvaarden, doch
alleen voor de ,eurialia", zooals het vaststellen van tijd en
plaats der samenkomst, en niet voor de onderhandeling
zelve. Do aartsbisschop was een zoon van C'hristiaan IV;
zijn onpartijdigheid als bemiddelaar zou wellicht op een
al te zware proef worden gesteld. De Staten-Oeneraal
volgden den raad van den stadhouder, on weldra werd Stade
als plaats van samenkomst door den aartsbisschop aange-
wezen. De hoeren Boreel, Sonck on Weede vertrokken als
commissarissen daarheen: de qualitoit van ambassadeurs
werd hun onthouden. De beleediging, den gezanten van
1689 aangedaan, lag nog versch in hot geheugen: zoo ook
1) Aitz. VI pg.
2 In zijn miss. v. 26 Febr. 1641 aan II. H. M. deelt van Cracauw
reods mede dat oen lioog minister van Denemai-l<en liem liad gezegd : „zoo
een reductie van den tol met vriendelijkheid door de Nederl. wordt ver-
zoclit en Ambassadeurs van H. 11. M. daartoe bier komen, zal de Koning
)iet wel toestaan,"
-ocr page 34-
29
deze zending geen gunstig resultaat mocht opleveren, was
het voor do reputatie van den staat boter, dat de hoeren
slechts commissarissen on geen ambassadeurs heetten. De
regeering van Zweden werd uitgenoodigd iemand naar Ham-
burg te zenden , die door do Noderlandsohe commissarissen
op de hoogte zou worden gehouden van de onderhandelingen.
Koningin Christina liet daarop antwoorden dat zij „den heer
Hooftcancelaor Johannes Salvius althans tot Hamburch synde"
gemachtigd had om deze mededeelingen te ontvangen. ')
Een tijd lang had Christiaan IV gevreesd, dat do Neder-
landers gebruik zouden maken van het tractaat van 1640 en
de tussehenkomst van Zweden inroepen om een gunstige
oplossing der geschillen met Denemarken te verkrijgen.
Zelfs maakte hij zich daarover zoo ongerust, dat hij zich ten
oorlog bereidde: niet om vijandelijkheden te beginnen,
alleen om op zijn hoede te zijn. Evenals in het vorige jaar
verscheen een sterke vloot — veertig oorlogschepen , groot
en klein — in den Droegen ; twee pramen werden op stapel
gezet, die de vaart door de Sont zouden bestrijken. Zij
moesten 160 voet lang en 50 voet breed worden , met 28
heele en halve kartouwen en drielingen bewapend en met
twee touwen voor on twee achter in den Droogen worden
vastgelegd. Het waren „besondere invcntien van Sijne Ma',
noijt te vooren in Dennemarcken (nae men weet) gemaeckt."
Bovendien zou het blokhuis, aan den kant van het vaar-
water , nieuw worden opgetrokken van steen en cement.
Doch al deze krijgstoerustingen werden gestaakt, zoodra
tijd en plaats van do bijeonkomst te Stade waren vastgesteld
en het schrikbeeld der inmenging van Zweden den Koning
niet langer verontrustte. ")
Volgens hun instructie '') hielden de Nederlandsche commis-
1)     Eo8. St. Gen. 12, 15, 22, 23, 25, 29 Maart, 18, 29, 30 Aiiril, 2, 3
8, 13, 15, 18 Mei, 3 Juli 1G41. Aitz. V pg. 229 en 230.
De Heer Aylva, mede tot commissaris gcl^ozen, had zich veront-
schuldigd. In zijn plaats werd geen ander benoemd.
2)     Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 6 en 13 April, 4 en 11
Mei 1G41.
3, Deze instructie is gedrukt bij Aitz. V pg. 277—288. Zij is zeer
merliwaardig, daar zij tegelijk een historisch overzicht bevat van de ge-
schillen over den Sonttol.
-ocr page 35-
30
sarissen te Stade een lang pleidooi om te betoogen, dat de
koning van Denemarken niet gerechtigd was tot het heffen
der hooge tollen , welke in de laatste jaren waren betaald.
Zij verzochten daarom, dat de bepalingen van het tractaat
van Spiers zouden worden nagekomen en de tol teruggebracht
op den voet van hot jaar 1544. Van Deensche zijde werd
hierop geantwoord, dat de zinsnede in genoemd verdrag,
luidende dat de onderdanen van Denemarken on de Eepu-
blick wederzijds slechts verplicht waren tot betaling „van
de gewoonlijcke tollen", aldus moest worden uitgelogd, dat
de tollen zouden worden betaald „so als telokens die ghe-
woonlijck sijn souden , altijts als men over hot tractaot soude
willen disputeeren." Wilden de Nederlanders de zinsnede
alleen van toepassing verklaren op de tollen van het jaar
1544, dan moesten de Deensche commissarissen hun her-
inneren, dat van de zijde der Republiek deze opvatting in
do praktijk niet werd gehuldigd : immers , de Denen waren
verplicht in de Nederlanden convooien en licenten te betalen,
welke belastingen nog niet bestonden in den tijd toen het
tractaat van Spiers was gesloten.
Op deze tegenwerping bleven de Nederlandsche gezanten
het antwoord niet schuldig. Het ging niet aan — dus
luidde hun repliek — den Sonttol gelijk te stellen met de
convooien en licenten : de laatste werden slechts geheven bij
in- en uitvoer , de eerste daarentegen moest worden betaald
ook voor goederen , die door de Sont werden gebracht zonder
dat de schepen er last braken.
In den loop der onderhandelingen bleek reeds spoedig,
dat Christiaan IV in geen geval te bewegen was tot weder-
invoering van. de tollijst van 1544, zelfs niet voor den tijd
van tien jaren. Alleen wilde hij toestaan, dat gedurende
vijf jaren in do Sont tol zou worden geheven op den voet
van het jaar 1637 , toen de tollen aanmerkelijk lager waren
dan tevoren. ') Hiermede moesten do gezanten zich te-
vreden stellen : was ook al het gewenschte doel niet bereikt,
de discussie over de rechtmatigheid der tolheffing in de Sont
had hun gelegenheid gegeven om verzet aan te teekenen
1) V. (1. Hoeven: Bijdr. tot de Geschd. v/d Sonttol pg. 75 noot 1 deelt
(uit de Resol. UoU.) mede, dat de tollijst van 1637 voor sommige artikelen
zelfa 63 "/o lager was dan in de voorgaande jaren.
-ocr page 36-
31
tegen de willekeurige wijze , waarop de koning van Dene-
marken zijn vermeend recht toepaste. De regeering van dit
rijk zou later niet mogen beweren, dat de Republiek stil-
zwijgend had toegestemd in hetgeen zij als onrecht be-
schouwde. ')
Het gewichtigste punt was thans vastgesteld; doch ver-
schillende zaken van minder belang dienden nog ter sprake
te worden gebracht. Dit geschiedde niet langer te Stade,
maar te Glückstadt, waar de onderhandelingen door tusschen-
komst van den aartsbisschop werden voortgezet. Den Neder-
landschon gezanten was o.a. gelast te verzoeken, dat de handel
op iSToorwegen niet langer belemmerd zou worden , gelijk de
voorgaande jaren op vele wijzon was geschied ; dat de vaart
op Kola aan alle Nederlanders vrij zou staan , zonder dat zij
daarvoor passen noodig hadden van den koning van Dene-
marken ; dat verder geen verbod zou worden gedaan van
sommige waren door de Sont te voeren. Dat laatste had
betrekking op het salpeter. Ook de walvischvangst bij Spits-
bergen kwam weder ter sprake. Vroeger is meegedeeld, dat
Christiaan IV alleen de schepen der Noordsche Compagnie
in de wateren van Spitsbergen wilde toelaten. Het octrooi
dezer compagnie zou met het jaar 1642 eindigen, en het was
te voorzien , dat de Staten-Generaal het niet zouden ver-
lengen. Bleef de koning van Denemarken dus vasthouden
aan het beginsel om alle schepen buiten de compagnie te
weren , dan zou de Nederlandsche walvischvangst met een
zwaren slag worden getroffen. Daarom moesten de gezanten
bewerken, dat de vangst in het vervolg zou open staan voor
alle Nederlanders zonder onderscheid.
De laatste wensch werd toegestaan, en daarmede verdween
deze zaak voor altijd van de lijst der bezwaren. -) Overigens
was Christiaan IV minder toeschietelijk op de andere punten.
Hij beloofde een wakend oog te houden op de heffing der
tollen in Noorwegen, kwade praktijken der ambtenaren te
straffen en een gedrukte tollijst voor elk verkrijgbaar te
stellen. Ook het „meten ende branden ofte teijckenon" der
schepen — waarover straks meer — zou , bij wijze van proef,
gedurende een jaar geschieden zooals de Nederlandci's het
1)    V. d. HoeTen : Bijdr. enz. pg. 75.
2)    Uitvoeriger hierover Muller: Noordsche Compagnie pg. 280—284.
-ocr page 37-
32
verlangden Doch tegenover deze concessies stond de 'wei-
gering van den vorst om schadevergoeding te goven aan do
kooplieden , die in 1639 zooveel verlies hadden geleden door
het aanhouden van het salpeter in de Sont; i) aan do
eigenaars der vier schepen, die op de „Lapscho kust" bij
Kola waren genomen en naar Kopenhagen opgebracht. -)
Alleen wilde hij „het commercium op Cola aen de Inge-
setenen der Vercenighde Nederlanden tegens gewoonlijcke
recognitie vergunnen , om vrij ondc onverhindert het selve
te mogen pleghen, op de mate endc wijse geljjck het van
outs tot hier en toe is voort gebracht." Uil klonk goed;
maar de kooplieden hoorden liever het geluid van klinkende
munt.
Een formeel tractaat werd niet gesloten. De gezanten
stelden zich er mede tevreden, dat zij „op ijoder geadjusteert
point dos Konings handt endc zegel" hadden ; zij vreesden
Il Toen in 1639 eenige schepen, met salpeter geladen, door de Sont
wildon varen, kondon do schippers den tol , die destijds buitengewoon
hoog was , niet betalen, omdat zy niet zooveel geld hadden mede ge-
kregen van de „factoren in Oostlant." Ue koning van Denemarken liet
zich toen betalen uit de lading , maar nam veel meer dan hem toekwam ;
aan de eigenaars werd later slechts een deel der schade vergoed. Do
zaak bleef lang hangende; nog in 1G44 word zij ter biihavtiging aanbe-
volen aan de ambassadeurs , die naar Denemarken gingen. (Missive v. van
Cracauw .aan H. H. M. dat. 13 en 20 Febr. 1640 ; Miss. v H. H. M.
aan van Cracauw dat. 5 Jan. 1640; Ros. St. Gen. 7 Juni en 23 Juli 1644).
Zie ook Aitz. V pg. 640—641.
2i In het laatst van 1639 "werden vier Nederlandsche schepen bij do
kust van Lapland door de Denen genomen; Boreel ging als particulier gezant
in 1041 naar Denemarken en verkreeg do belofte, dat de schade zou worden
vergoed. Dit geschiedde echter niet , zoodat aan de commissarissen , die
later naar Stade vertrokken , werd opgedragen nogmaals restitutie te
verzoeken. Ook thans bleef de regeoring van Denemarken in gebreke haar
verplichting na te komen. Yandaar dat de zaak nogmaals voorkomt op
de lijst van particuliere belangen, aanbevolen aan de zorgen der ge-
zanten, die in 1644 naar Denemarken werden gezonden. (Miss. v. van
Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Deo. 1639, 2 Jan. 1640, 6 en 13 April 1641
Ees. St. Gen. 13, 16, 18 Jan., 14 Maart 1640, 2 Mei 1641 en 23 Juni
1644>. Aitz. V pg. 230 meldt dus ton onrechte, dat de koning „restitutie
cnde satisfactie (heeft) laten geschieden".
Reeds vroeger waren met Denemarken geschillen gerezen over de vaart
op Lapland : zie Scheltenui, Rusland en de Nederlanden 1 pg. 46.
-ocr page 38-
3S
dat Christiaan IV , zoo er een ,generaal contract" werd op-
gemaakt , gedeeltelijk zou terugnomen wat hjj reeds had
ingewilligd, i) Van deze omstandigheid maakten de Denen
later gebruik om af te dingen op de waarde van hetgeen te
Stade en te Glückstadt was besloten.
Op last van de gezanten bewerkte de resident van Cracauw,
dat de tolbcambten een aanschrijving van den koning kregen
om zich te houden aan den tolvoet van 1637. Uoch over
twee andere punten — die slechts voorloopig waren vastge-
steld — maakte de Hoonsche rcgcering weldra bezwaar. In
de eerste plaats over het meten der schepen in Noorwegen.
Te Glückstadt was men overeengekomen , dat voorloopig het
aantal lasten van den scheopsinlioud in de ,zeijlbalcken" zou
worden ingebrand: zoodoende behoefde het schip slechts
éénmaal to worden gemeten. Doch de Denen kregen „achtor-
dencken van de schippers versnelt to worden omdat deselvige
de zejjlbaleken sonde connen uijt do schoepen nomen en
deselvigo voegen in scheepen van grooter lasten." van
Cracauw vond dit echter „een frivool sustenu" en meende,
dat het bedoelde bedrog „selden soudo connen geschieden ,
alsoo de scheepen op verscheijden sarters werden gcmaeckt."
In elk geval was het niet raadzaam de oude wijze van meten
te houden, daar deze zeer onnauwkeurig geschiedde. ')
Alzoo sloeg de Noderlandsche resident voor, de schepen te
laten meten door ervaren schippers of timmerlieden, twee
van de Deensche natie en twee Nederlanders ; van elke meting
zou een behoorlijke acte worden opgemaakt , onderteokend
door den gezagvoerder van het schip en door een koninklijk
„slotsheer ofte araptman." De laatste moest dan tevens een
register hiervan aanhouden om , zoo do acte verloren ging,
den schippers een nieuwe te kunnen uitreiken. Op die wijze —
1)     Over deze oiKlerliand(;Uii^en : Verb. Ainb. Benem. 1041 , waarvan
oen oittroksel bij Aitz. V pg. ■.'77—297. Zie oük Arend (Brill) :i« deel,
SC stuk , pg. ),U3 —350.
2)     „Moetende Tveegens de Langte oover de Stoovens , weegen de wyte
laeten se con loot hangen buyten do Berckiiouten , ende weegen do diepte
ofie holte laetense t Loot vallen in de pomp , ende raeeten van de ondcr:ite
huyt tot aen de Terdeokxbaleken ende dat bij onervaercn Luyden die
hun dies weynich verstaen." (Misi. v. van Crac. aan H. Jl. M. dat. 30
NoT. 1641.)
3
-ocr page 39-
34
du8 raeeiule van Cracauw — was bedrog onmogelijk, Voor-
loopig bleef deze zaak echter nog onbeslist: eerst bij het
tractaat van 1645 werd zij afdoende geregeld. ')
Nog een ander punt werd niet afgedaan. De houtwaren :
welke de schepen uit Noorwogen medevoerden , werden ge-
woonlijk onderscheiden in drie soorten : beste , middelste en
slechtste ; voor elke qualiteit was een zekere tolsom vast.
gesteld. Daarom werden de schepen gevisiteerd , om na te
gaan hoeveel van elk soort zij hadden geladen. Om den last
dezer visitatie te vermijden hadden de Nederlandsche gezan-
ten voorgesteld in het vervolg den tol zoo te berekenen,
alsof de lading voor 1/3 uit beste , V:t uit middelste en 1/3
uit slechtste soort bestond. Te Glückstadt had de koning
beloofd dit voorstel te zullen overwegen ; thans liet hij aan
van Cracauw weten, dat hij er geen genoegen mee nam. De
Decnsche regeering vreesde, dat de schippers altijd de beste
soort en — als er geen visitatie meer geschiedde — ook
verboden waren zouden laden. ^)
Ook na de onderhandeling te Glückstadt bleef er — gelijk
men ziet — voor handel en scheepvaart nog genoeg te
wcnschen over. Toch verliep het jaar 1642 zonder dat er
belangrijke conflicten voorvielen. Eén zaak baarde echter
zorg. In Juli 1641 was llannibal Sehested teruggekeerd
uit Spanje , naar welk land hij als gezant van den koning
van Donomarken was afgevaardigd. Over den politieken
uitslag zijner zending lekte weinig uit •'); doch dat de
1)     Mi99. T. van Craoiiuw aan H. H. M. dat. 16, 23 en 30 N"ov. 1641.
2)     Yan Cracauw schrijft daarover : „de schippers in Noorwegen hebben
liaor ordinarirt Laedjihietsen dacr deselvigc laedeu jjreenen balckcn
deolen , sparren , capruevens , jutters en diergelijcke dio in NeederUmdt
elck nae sijn soorte iioochnoodich sijn, soodat den oenen schipper nae
sijn laedplaetse goede Laedinge inneemt , den anderen slechter , sulckx
als S. Ma', steldt op yder Last laedinge , hoe die soude moogen sijn door
maloanderen een draegelijcken toUe , soude wel sijn (onder correctie) het
beste expediënt en met de^ schippers meeninge wel oovereencoomen".
Uit miss. v. van Crac. aan II. H. M. dat. 23 Xov. 1641. Zie ook Zjjn
iniSB. dat. 16 Mov. 1641.
3)     van Cracauw wist er althans niets van. (Miss. v, 28 Sept. en v.
28 Dec. 1641). In de portef. Denem. 1641 komt echter voor een „capi-
tulatie gemaeckt tusschen de coningen van Spaignen en van Dennemarcken
in 'tjaer 1641. (translaet uyt Italiaensz.)" Dit stuk bevat hoofdzakelijk
bepalingen over den handel en omtrent de Duinkerkers. Van de laatste
haalde ik enkele aan op blz. 12 , noot 1,
-ocr page 40-
35
vriendschapsband tusschen beide landen weer nauwer was
aangehaald lag voor do hand. Ten overvloede werd be-
kend, dat Christiaan IV verlof had bekomen om door zijn
onderdanen 100000 cahizes zout uit Spanje te laten halen ,
vrij van allen tol. i) De handel der Nederlanders, die
jaarlijks veel zout naar Denemarken brachten ^), werd
hierdoor ernstig bedreigd , vooral toon Deonsche kooplieden
den koning wildon overhalen om den invoer van Spaansch
zout door vreemden te verbieden. Zoover kwam het echter
niet. Het bleek, dat de Deensohe groothandel niot eens bij
machte was om het aantal schepen , die voor hot afhalen
benoodigd waren , bijeen te brengen , en Christiaan IV ver-
kocht ten slotte zijn recht op 80000 cahizes — want 20000
waren door zijn eigon onderdanen uit Spanje gehaald — aan
zijn „faktor" te Amsterdam , Gabriol Marcelis. ^)
Ook Portugal — sinds 1640 in opstand tegen Spanje —
werd gewaar, dat de sympathie van Denemarken voor de
Spaansche ilabsburgers niet verzwakt was. Christiaan IV
liet den gezant van Portugal niet eens toe om opening te
doen van zijn lastbrief. Beter onthaal vond de ambassadeur
in Zweden , dat zelfs ccnigo oorlogschepen tot bijstand aan
het huis van Braganza zond *).
Bij de vroeger genoemde praktijken der schippers tot ont-
duiking van den tol werd er opzettelijk één verzwegen,
welke hier beter een plaats kon vinden. Niet alle volkeren
waren in de Sont gelijk belast: do Zweden waren geheel
vrijgesteld van den tol; de Nederlanders betaalden — in de
jaren 1G42 en 1043 — volgens het accoord van Glückstadt;
!) „Capitulation soo in Spaifjnien van de Hondert duysent Cahizes Souts
uytvoeriiige ia opgcriclit." Bijlage bij do iriiss. v. van Crac. aan H. H. M.
dat. 28 Dec. 1G41.
2)     Zie boven pg. 5 , noot 2.
3)     Zie over deze zaak de miss. v. van Crac. aan H. H. M. dat. 27
Juli, 28 Sopt. en 28 Dec. 1641, 18 Jan., 24 Mei, 2 Aug. , 18 Oct.,
14 Nov. en 27 Dec. 1642.
4)     Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 11 Mei 1641 en 12 April
1642. De welwillende houding, welke Cliristiaan IV tegenover den e.f-
vijand der Nederlanders bleef aannemen , maakt het verklaarbaar, dat de
Staten-Generaal bedankten voor zijn aanbod om als bemiddelaar tusschen
de Republiek en Spanje op te treden. Zie Kes. St. Gen. 6 Jan. 1642. ,
_A^____
-ocr page 41-
36
de inwoners van Dantzig en van Bremon moesten ongeveer
tweemaal zooveel geven als de Nederlanders , terwijl do tol
voor de Engelschen nog veel hooger was dan die voor de
Dantzigors i). De gevolgen bleven niet uit. De Neder-
landscho kooplieden trachtten hunne waren voor Zwecdscho
te doen doorgaan, en de Oosterlingen beproefden de lading ,
welke hun toebehoorde, met Nederlandsche certificaten te
verzonden "). Dit bedrog kon gemakkelijk plaats hebben,
daar zoovele onderdanen van de Eepubliek in Zweden of in
Oostzeohavens metterwoon waren gevestigd en in voort-
durende handelsbetrekking met het moederland stonden.
Met het oog daarop had de koning van Denemarken dan ook
zeker bepaald , dat de Nedorlandsche kooplieden , die b. v.
in Dantzig woonden, ovenveel tol moesten betalen als de
burgers der stad, waar zij gevestigd waren •'): doch ook zoo
kon do „lorrendrayerye" ■*) slechts gedeeltelijk worden geweerd.
Het was immers onmogelijk voor de Deensche tolbeambten
om , wanneer b. v. een schip van Lodewijk de Geer door de
Sont voer — die in Zweden het burgerrecht had vorkregen
en wiens goederen dus vrijgesteld waren van den tol —
zekerheid te verkrijgen, of een deel van de lading soms niet
toebehoorde aan Nederlanders , die met de Geer voor ge-
zamontlijke rekening handel dreven ^). Vandaar dat zij
dikwijls , uit gebrek aan bewijs , machteloos stonden tegen-
1)     Zio ilo mis», v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Juni, 21 Aug.
en 27 Sept. 1642. Lubeck werd ia 1642 geiyk g-ostuld met de Republiek,
op voorwaarde dat het geen liulp zou bieden aan de vijanden van Dene-
marken.
2)     Nog een reden bestond er, waarom soms Nedorl. goederen in
vreemde soliepon geladen werden , nl. „om daerdoor bevrijt te sijn van de
Duynkerckers." Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 29 ïfov. 1642.
3)     Tlerliaaldelijk vorzoehton de in Oostzeestedcn gevestigde kooplieden
at'sclmtting d(!zor bepaling : Zio o.a. Extr. schr. aan van Crac. dat. 14
,luli HU:i.
4)       iiorrendrayerye = hot bedriegen van don fiscus.
5)     In 1643 werd o.a. een schip van de Geer in de Sont aangehouden,
omdat de Denen beweerden, dat de lading maar voor 1/^ of 1'^ de Geer
aanging en de rest in Holland thuis behoorde. Bij gebrek aan bewijs
moest het schip echter weer worden vrijgegeven. Zie Extr. schr. aan
van Cracauw dat. 9 en 16 Mei , 31 Mei , 27 Juni, 18 Juli en 15 Aug. 1643.
;\y
-ocr page 42-
37
over dergelijke koopmanspraktijken. In sommige tijden
echter was ook het bloote vermoeden roden genoeg om schip
en goed verbeurd te verklaren.
Zulke tijden braken aan mot het jaar 1643 , toen den tol-
beambten gelast werd scherp toezicht te houden op de
lorrondrajerye. Drie Ncderlandsche schepen vs'erden naar
Kopenhagen opgebracht: de lading was aangegeven mot
Zweedsche certificaten ; maar de echtheid daarvan werd be-
twist. Met de grootste gestrengheid gingen „bosoeckers" en
jtollenaeren" te werk; op verschillende wijzen werd de
eerlijkheid van schippers en kooplieden op de proef gesteld ;
zelfs is er een voorbeeld van een schipper, dien een „agent
provocateur" tot bedrog verleidde. Vooral de „Visitour-
Genorael Nickel Cock" maakte zich zeer gehaat door zijn
ruw optreden i), en het schijnt, dat niet alleen de zorg voor
's konings schatkist, maar ook belangstelling in zijn eigen
beurs daarvan de drijfveer was. Ten slotte gaven de schip-
pers , die werkelijk Zweedsche goedoren inhadden, er de
voorkeur aan tol te betalen. Immers indien zij de Zweedsche
certificaten vertoonden, dan liepen zij gevaar, dat deze valsch
genoemd en schip en goed verbeurd verklaard werden.
De resident van Cracauw was op dat pas met verlof in
do Nederlanden ; één zijner ondergeschikten hield hem echter
goregeld op de hoogte van alles wat in Denemarken voor-
viel. Bijna elke brief liovn*; klachten over den gang van
zaken op het tolkantoor te Helsencur. — „He schippers van
Oosten gocoomen" — dus schrijft hij ergens — „hebbon
deese wcecko alle hunne coopluijden brieven aen Landt ge-
bracht onde deselve geoopont, die bevonden werden Dan-
zickcr Rijgse ofte andore Oosterse ofte Westerse coopluijden
goederen voor Hollandsche goederen in den tolle aengeevon,
tsij weijnich ofte veel , soo is het gehoelo schip ende goot
geconfisqueert ende sijn bij deese ordrc do coopluijden ende
Schipperen genoech in de klem ende conncn de bosocckers
1) .Xickel Cock (Visit. Goner. in Noorwegen) loyt noch alhier 'n den
Sondt quellende den eün(!n 8chipy)er voor den anderen nae procedcerendo
lieel vreeint ende ongemaniorlick met de schippers gebruyokende alderhande
nieuwicheeden dan met lossen dan met moeten der scheepen dan mot
packon op snyden ende doet alle 't geene hy geraeden vindt." (Advyson
uit Den. aan v. Crac.: dat. 2 Mey 1643).
-ocr page 43-
38
ende andere Rabbauwen nu buijts gonoech maooken, wordende
de Hollantsclie schipperen ende andore in alle dingen seer
ge vexeert ende gcquelt buijton allo Roedenon gaende hier
seer wondorlick toe, alle Rabbauwon werden hier groot
geloof gegeevcn, ende een Ecrliek man mach niot sproockon" i).
En een paar wekon later klaagt hij: „Het heeft noijt in den
Sondt te vooron soo slim geweest als nu." ^)
Vooral hierover waren de Nodorlandscho kooplieden ver-
ontwaardigd dat hot schip en de geheele lading prijs werden
verklaard , ook al waren maar enkele dor ingeladen goederen
in don tol verzwegen , terwijl van den kant der schippers
beweerd werd , dat zij zelven ten onrechte gestraft werden
met verlies van hun vaartuig , daar zij onkundig waren van
het bedrog , door hun bevrachters gepleegd. ^)
Behalve over het verscherpte toezicht had do Nederland-
sche handel nog te klagen over oen verhooging der tollen.
In Mei stelde koning Christiaan een nieuwen inlandschon
tol op den in- en uitvoer; in Augustus liet hjj een nieuwe
haven te Holsencur maken , zoo ruim dat oen gelieolc vloot
zich er kon borgen , maar beval tevens — tot dekking der
onkosten — van de schepen , die door de Sont voei'on , bij
elke reis een tol to heffen van vier stuivers „Brugge- ofte
Ilaven Geldt" voor elk last van den scheepsinhoud *). Doze
1)     Extrnot-schr. aan van Cracamv diit. 1(! Juni tiil'i.
2)     Extract-schr. aan van Cracauw dat, 14 Juli 1643.
3)     In een miss. van II. II. M. aan dnn kon. van nenoni. dat 11 Juli
1643 schrijven zij : al ware de bescliuldijfing van lorreiuirayery tog-en df;
eigenaars of afzenders dor lading waar , „dat sulcx den sehippor ende
sijne reeders , die daervan onkundich sjjn , ende dese ladingc in geenen
deele aengaet , maer alleenlijclien om een goode vracht te verdienen vaeren,
int minste niet en can noch behoort te prejudiciëren , bostaonde in rechte
noch redenen , dat yemant soude dragen de straffe van den niisdaet door
anderen gepleecht, daervan hij noch Iconnisse noch weetonschap en heeft i
noch gehouden is te liebben, wesende dit een cours van seer beswaer-
lijcken gevolge, daermede de navigatie ende schipvaert t'eenemael de
Boom in soude werden gesmeeten, endo mitsdien niet practicabel."
Dezelfde redeneering vindt inen in een miss. v. H. II. M. aan Christ. IV
dat. 14 Aug. 1643. (Beide miss. in portef. Denera. 1643).
4)     Over al deze tol-quaesties, in de Sont en in Noorwegen, leze
men do Extract-Schrjjvons uit Denem. aan van Cracauw dat. 18 April
2, 9, 16, 31 Mei, 16, 27 Juni, 14, 18, 25 Juli, 15 Aug. en 26
Sept. 1643. (Portef. Denem. 1643.)
-ocr page 44-
39
maatregel, in strijd met het tractaat van Glückstadt, gal
den staten van Holland, reeds misnoegd over ,de molostien,
den Nederlanders in Denemarcken ende Noorweegen aenge-
daen", aanleiding om ter Generaliteit de bedreigde belangen
van handel en scheepvaart ter sprake te brengen. Zij be-
werkten, dat aan van Cracauw , die in het laatst van het
jaar naar zijn post terugkeerde , een instructie werd mede-
gegeven , welke hom gelastte bij de Doensche regcering op
herstel van grieven aan te dringen. Tevens werd de resident
van geloofsbrieven voorzien om de bemiddeling van den
aartsbisschop van Bremen in te roepen , opdat het „Brugge-
ofte Haven Geldt" zou worden afgeschaft ').
Aldus was de Republiek gereed hare rechten op nieuw door
middel der diplomatic to bepleiten, toen een onverwachte
gebeurtenis het Noorden van Europa kwam verontrusten.
Zweden had, niet minder dan de Vorcenigdc Provinciën .
de willekeiir der Ueenscho regeering tot zijn schade onder-
vonden. Verschillende schepen werden verbeurd verklaard
op — zooals de Zweden beweerden — onbewezen beschul-
digingen van bedrog ; tegen den inhoud van vroegere trac-
taten was tol goeisoht vun de natte waren, naar het ge-
noemde rijk bestemd , zelfs van de wijnen voor de hofhouding
der koningin , welke steeds vrij van rechten waren geweest;
allerlei moeielijkheden waren den Zweedschen handel in den
weg gelegd ~).
Van do zijde der regoering van koningin Christina is later
beweerd, dat de oorlog van 1644 en 1645 hoofdzakelijk een
gevolg was van Denemarkens streven om handel en scheep-
vaart van Zweden te belemmeren. Oxenstjerna had zijn
goede redenen om do zaak aldus voor te stellen ; doch de
1)     Ros. St. Gen. 11 Juli, 22 Aug., 1 Sept. , 3 en 20 Oct. 1643.
Instructie voor den Resident C'arel van Cracauw, gaende in die qualité
naer Denemarcken, in date 11 July 1643. (te vinden in „Instructieboek"
1640—1649 fol. 57 — 60).
2)     „Den handel wert do Sweeden soer gcturbecrt ende door hf. hart
procedeeren alhier staet desolve in Sweeden still. Louys de Geer heeft
meede al syn werkluyden alTgedanckt en laet alle sijne wercken still
staen totdat de saecke een anderen cours nemen." Extr. schr. aan van
Crac. dat. 27 Juni 1643. Zie ook de Extr. schr. dat. 9 , 16 , 31 Mei,
16 Juni, 25 Juli, 26 Sept. 1643.
-ocr page 45-
40
ware toedracht — welke ons uit eoii brief van den kanselier
zolvcn bekend is — luidt anders. Reeds geruimeu tijd liad
Denemarken zijn ouden wrok tcj^en Zweden metterdaad weder
getoond : het had de vlucht bevorderd van Maria Bleonora ,
de weduwe van Gustaaf Adolf, die met Oxenstjerna en de
andere voogden dor onmondige koningin Christina overhoop
lag, en haar gastvrijheid geboden. Als bemiddelaar in den
Duitschen krijg opgetreden , trachtte het aan Zweden de
vruchten zijnor overwinningen te onthouden en sloot zich
nauwer aan bij de vijanden van dit rijk , bij Polen en Rusland.
Werd koning Christiaan IV niet in zijn booze plannen ge-
stoord , hij zou — naar de meeniiig van Oxenstjerna —
een gevaarlijker tegenstander worden dan de keizer zelf.
Doch het geschikte oogenblik daartoe was gekomen , nu do
zegevierende wapenen van Torstensohn Noord-Duitschland
van de keizerlijke troepen hadden gezuiverd. Daarom kreeg
do Zweedsche veldheer last teg(m den herfst naar het Noordon
te trekken en een inval te doen in llolstoin en Jutland , of,
zooals de officieelo term luidde, daar de winterkwartieren
te betrekken. Zoodra deze instructie tor kennis van Torstensohn
was gekomen — het duurde wel een paar maanden vóór de
brief van den kanselier hem gewerd — voerde hij ze mot
de meeste stiptheid uit en wekte , door zijn stouton marsch,
de bewondering der tijdgcnooten op. In December was
Holstein geheel door zijne troepen bezet. ')
De verraderlijke wijze, waarop Zweden don oorlog begon,
zonder dat het den vrede had opgezegd, gaf Denemarken
recht tot luide klachten over deze ongehoorde schonding van
het recht der volkoren. Wel hebben de Zweedsche staats-
lieden en schrijvers uit dien tijd getraclit hunne natie schoon
te wasschen, maar met weinig gevolg. ") Sinds Hugo de
Groot zijn „de juro belli ac pacis" had uitgegeven , gingen
de heerschende machten van Europa , niet minder dan vroeger,
1)    Geijer : Gesohichte Schwedens lU ps;. :i32 —337,
2)    Tal van manifoston on pamfiettoii vorsclionen viui weerszijden , om
het goede recht Tan don inval te verdedigen uf te betwisten. Vele
daarvan werden ook iu het Nederl. vertaald. De belangrijkste kan men
vinden in de Kon. Biblioth. te 's llage. Zie catalogus Knuttel: Eerste
deel, Tweede stuk, N". 5070, ,'j072 —5082 en 5197.
-ocr page 46-
41
voort de beginselen van liet volkenrecht mot voeten te treden,
zoo de gelegenheid zulks medebracht; doch do Groots werk
heeft althans deze vrucht gedragen, dat niemand het ideaal ,
door hom geschapen , durfde schenden , zonder voor te geven
het te eerbiedigen i). Do manifesten der Zweden tor ver-
ontschuldiging van Torstonsohn's inval zijn daarvan een
sprekend bewijs.
3) Buskon Huet: Ijand Tan Rembrand , Tweede deel , tweede helft
pg. 118 en 119.
-ocr page 47-
HOOFDSTUK II.
Denemarken tracht te beletten, dat de Republiek sicli bij
Zweden aanduit
De IJeenscli-Zweedsclie oorlog isFrederik
Hendrik niet welkom; hij beicerkt, dat de Staten- Generaal
hunne bemiddeling aanbieden tot herstel van den vrede.

Zweden roept de hulp der Nederlanden in krachtens het
tractaat van
1640. — Christiaan IV zendt zijn kamer-
secretaris Gunther om de Republiek daarvan af te
houden.
Uitrusting der convooivloot. Het uitloopen
der koopvaardijschepen naar Oosten en Noorwegen tijdelijk
verboden.
Deosseschepen. Levering van contrebande aan
de oorlogvoerende partijen.
Lodewijk de Geer rust in de
Nederlanden een hulpvloot uit voor Ziveden.
De instructie
voor de gezanten vastgesteld.
Zij vertrekken met de
convooi ■ en de koopvaardijvloot.
Welke gezindheid in
Denemarken jegens de Republiek bestond.
In liet bogin van Januari 1G44 kreeg men in de I^cdor-
lantlon bericht van ïorstensohns opmarsch naar Holstein.
Tor Gcnoraliteitsvergadcring doelde de president van do
week , Kippcrda , het belangrijke nieuws mede en voegde er
bij, dat do keizerlijke troepen de Zweden waarsehijnlijk zouden
volgen en Oost-Friesland met do naburige grensstreken dezer
landen bezetten. Gedeputeerden werden aangewezen om met
den stadhouder maatregelen te beramen, ten einde dit te
voorkomen '). Wat men vreesde gebeurde niet; doch de
uitgebroken krijg sleepte andere moeielijkhoden met zich ,
van staatkundigen aard. De verhouding van de Republiek
tot de Noordsche mogendheden was van dien aard , dat zij
1) Res. St Gen. D Jan. 1644. De „seer notable voranderingo in het
ryk van Denomarcken" komt ook voor op den beschrijvingsbrief voor de
Staten van Holland dat. 6 Jan. 1644. Zie Res. Holland op dien datum.
-ocr page 48-
43
zich niet kon bepalen tot een belangstellend toeschonwcn.
Het „tua res agitur" werd haar van beide zijden toegoroopon.
De koning van Denemarken gaf hot eerst officieel kennis
van den inval der Zweedsche troepen , zoo verraderlijk ge-
'\ schied, dat hij eer der hemelen val had verwacht. Dit was
dan het loon voor zijn ijverige pogingen om den algemoenen
vrede in hot Christenrijk te herstellen! Zoo de Staten-
Generaal niet bereid waren hem bijstand to vcrlcenon ,
verzocht hij ten minste, dat zij ook aan do tegenpartij geen
hulp zouden bieden. De Deensche resident in den Haag,
Martinus Tancken, kreeg tegelijkertijd de opdracht om to
zorgen, dat Haar-IIoog-Mogonden deze missive niet sloclits
voor kennisgeving aannemen, maar van antwoord dienen
zouden. Wanneer zij meenden, dat de Zweden tot den inval
gerechtigd waren door het aanhouden van ecnige hunner
schepen in de Sont , moest hij dit gevoelen weerleggen on
er op wijzen, dat in elk geval eerst voldoening had moeten
worden gevraagd ^).
In een zoo gewichtige aangelegenheid kon ter Generaliteit
niet worden beslist buiten het advies van Zijne Hoogheid.
De leiding der buitenlandsche politiek berustte destijds
bij den stadhouder: ook van de staatkunde , welke
in de voorgaande jaren tegenover Denemarken en Zweden
was gevolgd , had hij de richting aangegeven. Toen in don
aanvang van het jaar 1640 de betrekkingen mot Denemarken
dreigden to worden afgebroken, hadden de Staten-Goneraal
eenige heeren afgevaardigd om met Frederik Hendrik middelen
te zoeken, ten einde Christiaan IV te dwingen der Republiek
recht te doen wedervaren , „met bjjvoeginge dat t'gecno bij
S. H. ende H. H. M. Gedep. in desen overlecht ende beraerat
soude worden , t'sclve soude zijn ende blijven van soodanighe
waerde in allen schijn of de besoignes gedaen ware in volle
1) Miss. van Clir IV. aan H. H. M. dat. 25 Doe. 1643 ree. 4 Febr. l(i44.
Miss. V. Chr. IV aan Tanckon dat. 25 Dec. 1G43.
Be redenen , met welke Torstensohn zijn handelwijze verdedigde, waren
aan Tanckon kenbaar gemaakt (opdat lijj ze kon weerleggen bij II H. M.)
in een particul. schrijven uit Hamburg dat. 18/28 Jan. 1G44.
De genoemde stukken in portef. Denem. 1844 ; de beide brieven van
Chr. IV zijn ook gedrukt: pamfletten Kon. Biblioth. 's Hage : Catalogus
Knuttel No. 5071.
Zie nog Res. St. Gen. 4 Febr. 1644.
-ocr page 49-
u
vergiideringhe van H. H. M." i). Iets dergelijks was geschied
in 1{j41 : nadat, in overeenstemming mot het gevoelen van
den stadhouder , was besloten den aartsbisschop van Bremen
als bemiddelaar tusschen Denomark(;n en de liepubliok aan
te nemen , werd „het vorder beloyt van de voors. saecke
mits dcscn gedefereert aen Sync lloocheyt alsmoede aen do
heeren die doselve daertoc sal gelieven te assumeren" ^).
En deze „geassunioerdo heeren" •'') — ook wol „Cabinot-
Heeren" *) genaamd , daar zij in het cabinet of do kamer
van den prins met dezen vergaderden — waren gewillige
werktuigen in do hand van den stadhouder ; zij waren tevens
het ropublikeinsche schild , waarachter zijn monarchaal streven
schuil ging.
De tijding der jongste gebeurtenissen in het Noorden was
aan Fredorik Hendrik niet welkom geweest. Christiaan IV
had zich het lot van zijn bloedverwant , den koning van
Engeland , Karel I, aangetrokken en hem onderstand verleend
door de toezending van geld , wapenen en ammunitie °): hot
stond te vreezen dat de aangelegenheden van zijn eigen rijk
thans al zijn aandacht in beslag zouden nomen. En dit was
geen onverschillige zaak voor den prins, sinds het Oranje-
geslacht met de dynastie der Stuarts in nauwe betrekking
was gekomen; het huwelijk tusschen 's prinsen zoon Willem
en de oudste dochter van Karel I zou weldra worden vol-
trokken en nieuwe vcrlovingsplannen — van den Engelschen
troonopvolger mot do oudste dochter van Fredorik Hendrik
1)     Ros. St. Gen. 27 Fcbr. 1640.
2)     Ros. St. Gen. 15 Maart IC-ll.
S)
    Aitz. V pg. 5G3.
4)     Treede : Inloid. I pg. 58 , 59.
5)     Miss. V. van Cracauw aan H. II. M. dat. 14 Nov. 1042. Ook in
1643 passeerde door de Sont „een Coninckxsclüp genaamt de arck» ge-
lacden met allerhande ammnn. Tan oorloge ten behoeve van den Con. van
Engelandt" ; maar het werd door Parlementsschopen genomen. Uit wraak
daarover liet de koning van Denemarken alle Engelsche koopvaardijschepen,
die in zijn rijk kwamen , aanhouden en naar Kopenhagen opbrengen.
(Extr. schr. uit Denom. aan van Cracauw dat. 25 Juli 1643 en miss.
V. van Cracauw aan H. H. M. dat. Hoorn 26 Sopt. 1643).
-ocr page 50-
45
— hingen in do lucht i). Nog uit oen ander oogpunt vraa
do nieuwe krijg in strjjd mot de wenschcn van den stadhouder :
hij zou schade doen aan hot krachtig optreden van Zweden
in den dertigjarigen oorlog en de keizer, van zijn felsten
tegenstander ontslagen, zou , vereenigd met Spanje, aan
Frankrijk en aan de Eopubliek de handen vol werks kunnen
geven '). Alzoo wordt het begrijpelijk, dat de aanhangers
van den prins „dese invasie der Sweden" slechts beschouwden
als ,cene ongorcchtige Vrcdens-breuck"; maar zij hadden
rekening te houden met de omstandigheid, dat „do Gemeente
en do Kcgeringo in meest alle provintien onde steden een
groot vermaeck in dit doen thoondon" ').
Op raad van den stadhouder besloten de Staten-Generaal hunne
diensten aan te bieden tot het beslechten van het geschil. In dien
zin werd aan beide kronen geschreven. Tevergeefs trachtte de
resident van Zweden , Spiering, het afzenden dier brieven
te verhinderen , totdat hij naderen last van zijne regeering
zou liebbcn gekregen. Eeeds gaf hij te kennen, dat zijn
vorstin eerder hulp verwachtte dan een poging tot bemid-
deling ; ook weos hij or op, dat Denemarken den handel op
Zweden wol zou verbieden en liet doorschemeren, dat een
dergelijk verbod zou worden uitgevaardigd door koningin
Christina, wanneer de Republiek niet geneigd was haar bij
te staan. Het mocht niet baten. Even weinig gevolg had
zijn verzoek aan de Staten van Holland — wier zittingen
ten einde liepen —• om nog eenige dagen bjjoon te blijven ,
daar hjj nieuwe geloofsbrieven uit Zweden had ontvangen en
een „notabele propositie" wonschto in te dienon : nog op den
eigen dag, waarop dit verzoek gedaan werd , ging do ver-
gadering uiteen *).
De brieven , welke het aanbod van bemiddeling bevatten ,
waren reeds verzonden, toen do Staten-Generaal ofhcieel
1)     „lies details interessants sur los relations de la Maison d'Oranpjn
avec les Stuarts" bij Groen ; Archives , 2 Série , Tomé IV pg. VI—XX.
2)     Aitz. V pg. 633 en 637.
3)     Aitz. V pg. 634.
4)     Res. 8t. Gen. 5 , 8 , 9 , 13 Febr. 1644. Res. IIoU. op dezelfde data.
Miss. V. II. H. M. aan kon. Christina dat. 5 Febr. 1644. (Portel'.
Zweden 1644.)
-ocr page 51-
46
bericht ontvingen van bet uitbreken van den krijg door een
missive van do koningin van Zvi'eden , mondeling toegelicht
door Spiering in een onderhoud met Gedeputeerden van
II. H. M. Zooals te verwachten was, legde dat rijk den
vollen nadruk hierop, dat Denemarken de vrijheid van
handel en scheepvaart had geschonden , o. a. door het aan-
houden , met daarop volgende verbeurdverklaring, van
Zweedscho schepen en goederen in de Sont. Krachtens het
verdrag van 1640 riep het dus de hulp der llepubliek in
tegen den belager der vrije vaart op Oost- en Noordzee ').
Alzoo werd de inhoud van het genoemde tractaat nauw-
keurig onderzocht door een commissie, uit de Generaliteit
daartoe aangewezen. Onder voortdurend overleg met den
stadhouder bereidde zij het antwoord op Zwedons aanzoek
voor; doch er zou geruime tijd verloopon , aleer oen af-
doende beslissing werd genomen ~).
luTuiddels had de koning van Denemarken het noodig
geacht, zijn kamersecrotaris Gunthcr in buitengewone zen-
ding naar de Nederlanden af te vaardigen, ten einde de
pogingen van de Zwecdsche regeering met kracht togen te
werken ■'). De gewone resident in den Haag, Tancken,
schoen in regeeringskringen te weinig invloed te hebben om
deze belangrijke zaak naar eisch te behartigen '), terwijl
Gunther een geslepen diplomaat was, die het volle ver-
trouwen van zijn vorst genoot ^). Daar de weg over land
1)     Ees. St Gen. 15 , IG , 17 , 22 Fcbr. 1644. De conferentiea van
H. H. M. Geilep. mot Spiering werden , op diens verzoek , gehouden „in
een pliietse liinga der aerde" en wel „in de eamer v. d. Kaet v. State"
"wegens zijne „inibecilliteyt van beenen."
De miss. v. d. kon. v. Zweden ia , vertaald , in 't kort te lezen by
Aitz. V pg. 035.
2)     Res. St. Gen. 22 Febr., 5 , 9 , 11 Maart 1644.
3)     Credent. voor den „Cammer-Secretarium Friederioum Giinthern"
dat. 5 Jan. ree. 15 Maart 1644. (Portef. Donem. 1644.)
4)     Aitz. VI pg. 7.
5)     Aitz. VI pg. 7 noemt hem „een klouck liaticli ende wolbespraeckt
manneken : die volghens stijl van het Deensehe hof somtijts oock eenighe
dreighementen voort braeht." Zie verder over hein: Holberg, Düniache
Reichs-Historie II i»g. 775 en 776, waar men o. a. leeat: „Er stund bei)
dem Könige in groazen Onaden, und redete mit Seiner MajostSt von
allerhand sachen ganz drouste."
-ocr page 52-
47
door den vijand en die over zee door hot ijs bezet was ,
kwam hij eerst half Maart in de residentie aan. Tor
audiëntie bij H. H. M, toegelaten , herhaalde hij , met klem
van redenen, het reeds vroeger door Denemarken gedane
verzoek, dat de Republiek aan Zweden althans haar bijstand
zou onthouden i). Uitvoerig zotte hij uiteen, hoe de plotse-
linge inval tegen alle regelen van volkenrecht indruiste
en welk voordeel de katholieke mogendheden er uit zouden
trekken. Geen enkelen billijken grond konden de Zweden
aangeven. Immers , wat zij te; berde brachten over het be-
lemmeren van den handel was een gezocht voorwendsel:
juist van hunne zijde werd de vrije vaart het meest bedreigd ~).
Bovendien was de Republiek niet gebonden door hot tractaat
van 1040 , daar Zweden verzuimd had artikel 2 van dat
verdrag na te komen on eerst, gemeenschappelijk met de
Nederlanden, oen minnelijke schikking te beproeven ■').
Daarom verzocht hij ten slotte, dat de Statcn-Generaal de
gewone subsidiegelden , welke Zweden voor het voeren van
don Duitschen krijg ontving , inhouden en aan particulieren
verbieden wilden om binnen deze landen ammunitie, schepen
en volk voor den dienst dor Zweedsohe rogeering te koopen
of te huren. Vooral de magistraat van Amsterdam zou wèl
doen hierop toe te zien. Wanneer aan dit billijk verzoek
werd voldaan, beloofde Denemarken, dat de handel zoo
weinig mogcljjk schade door don oorlog zou lijdon ; in hot
tegenovergestelde geval zou men het niet vreemd mogen
vinden, wanneer koning Christiaan liulp z.icht , waar hij
kon , en zich onschuldig rekende aan hot daaruit voort-
vloeiend onheil. Met dit dreigement werd hoofdzakelijk
gedoeld op de hulp der Duinkerker kapers, die ook later
herhaaldelijk als schrikbeeld dienst deden.
Alzoo was door beide mogendheden de casus-positio gestold ;
zij ontwikkelden haar verder in verschillende memoriën.
1)     Zijne propoa. in Res. St.-Gen. 16 Maart 1C44. Zie ooI< Secr. Resul.
HoU. 22 Maart 1644.
2)     Hiermede doelde hij op de  zoogenaamde „Spieringse" tollen. Zie
Arend (Brill) 3'le deel, 5o stuk pg-.
   143.
3)     Hieruit blijkt dus, dat men   in Denemarken den inhoud van dat
tractaat althans gedeeltelijk kende ,
   ondanks de pogingen om het geheim
te houden. (Zie boven pg. 24.)
-ocr page 53-
48
Ook buiten het officieel optreden lieten zij niets onbeproefd
om de regenten der llopubliek , zoo al niet van haar goed
recht te overtuigen , dan toch voor haar belang te winnen.
Zweden kon daarbij partij trekken van het kwade gerucht,
dat van de Denen uitging door de menigvuldige processen
over de tollen in de Sont en in Noorwegen. Het werd steeds
duidelijker, dat de heerschappij over de Oostzee in de wage
hing en dat de schaal zou overslaan naar dio zijde , waar
het zwaard van de Geünieerde Provinciën werd geworpen.
Zoo ooit, dan werd nu aan de Nederlanders de gelegenheid
geboden een voordeelige stelling in te nemen ton opzichte
van do Noordscho rijken : het kwam er slechts op aan de
voorbijvliegende kans bij den staart te grijpen en niet, door
angstvallig wikken en wegen , het rechte oogenblik te ver-
zuimen.
Van alle gewesten der Kcpubliek had Holland het meeste
belang bij de Oostersche vaart, dus ook bjj do Oostzee-
politiek. Over de gedragslijn , welke do Republiek in 1644
ten opzichte^ van Zweden en Denemarken moest volgen ,
liepen do gevoelens uiteen : van die verschillende meeningen
zullen do notulen der staten van Holland ons het beeld
schetsen , dat de moeste familiotrekken met de werkelijkheid
gemeen heeft. Daarom w'orde het geschiedverhaal hier voort-
gezet aan do hand van het Registor van Holland.
In de vergadering van 12 Maart werd uitgemaakt, dat het
tractaat van 1640 de Republiek niet verplichtte met Dene-
marken te breken , daar Zweden tot feitelijkheden was ge-
komen , zonder vooraf — gelijk art. 2 voorschreef — de
medewerking der ir^taten-Generaal te hebbon ingeroepen om
„viam concordiae te tenteeren." Daarom achtte men het
wenschelijk alsnog een poging te doen tot minnelijke schik-
king. Tevergeefs had Spiering dus voorgespiegeld, dat Zweden
bereid was de Republiek te helpen in het verkrijgen van
haar wensch, om nl. op het stuk der tollen, door Dene-
marken behandeld to worden volgens de bepalingen van het
erftractaat van Spiers. Het besluit van Holland was over-
eenkomstig de meening van Frederik Hendrik : wij zagen
reeds, dat hij zijn redenen had om het krijgsvuur in het
Noorden niet aan te stoken. Ook hechtte hij weinig geloof
aan do bewering van Zweden, dat de oorlog hoofdzakelijk
gevoerd werd wegens het belemmeren van den handel, on
begreep, dat deze reden slechts voorop werd gesteld om zich
-ocr page 54-
49
te kunnen beroepen op hot verdrag van 1640 i). Nadat de
staten van Holland de hoofdzaak hadden vastgesteld, be-
gonnen zij de bijzonderheden er van te regelen. Den 17'''"
Maart besloten zij, dat — zoodra behoorlijk zorg was ge-
dragen voor de tijdige bezetting van de kust van Vlaandoren —
een aanzienlijk getal oorlogschepen zou worden uitgerust
tot convooi van de „naer Oosten" bestemde koopvaarders,
tevens tot geleide van de gezanten , die naar Denemarken
en naar Zweden zouden vertrokken. Bij het eerstgenoemde
rijk moest dan worden aangedrongen op afschaffing of
wijziging der bovenmatige tollen en andere lasten. Het was
do wcnsch van Zijne Hoogheid, dat do blokkade van de kust
van Vlaanderen niet zou worden gestaakt: zij was .van
groeten invloed op de krijgsgobeurtenissen in de Zuidelijke
Nederlanden, en de oorlog tegen Spanje — dus meende
Frederik Hendrik — mocht geen schade lijden bij de voor-
genomen uitrusting naar de Oostzee. Toen het zoo even
genoemde voorstel van Holland dan ook den 18"'^" Maart in
do Staten-Generaal ter tafel werd gebracht , keurden deze
dadelijk goed, dat de kustschepen zoo spoedig mogelijk onder
de vlag zouden worden gebracht; maar de voorslag zelf
werd voorloopig aangehouden en in nader overwoging ge-
nomen. In Holland daarentegen zetto men het aangevangen
werk met bekwamen spoed voort, „naedien de voors.
saecke bij de provinciën in langhwijlichoijt wort getrocken".
Na audiëntie te hebben verleend aan Ounther, die zijn
reeds ter Gencraliteit gedaan verzoek hier herhaalde , werd
achtereenvolgens bepaald: de convooivloot zal bestaan uit
44 !i 45 schepen , voor den tijd van 3 maanden in dienst te
houden ; de kosten van deze uitrusting, benevens die voor hot
gezantschap te maken, zullen gevonden worden uit de con-
senten van do provinciën ; het aantal gezanten behoort zes
te zijn, drie naar elk rijk, en van deze drie zal Holland er
twee aanwijzen. Mot het opstellen der instructie voor de
ambassadeurs werd een begin gemaakt -).
In de vergadering der Staten-Generaal van 1 April bracht
Holland zi^jn voorstel van 18 Maart in herinnering en voegde
het bovenstaande er aan toe. Hoewol de overige gewesten
1)     Res. Holl. 11 Maart 1G44. Secr. Hes. HoU. 12 Maart 1044.
2)     Secr. ilosol. llull. 17 , 19 , 22 , 23 en 24 Maart 1644.
-ocr page 55-
50
weer copie daarvan namen „om in den haren Lreeder ge-
coramuniceert te worden", toonde de Generaliteit alvast
haren goeden wil door den Raad van State te gelasten een
petitie in te dienen ter bestrijding van de onkosten der
vloot , tot welker uitzending eigenlijk nog geen hcsluit was
genomen. Toch werd het geduld der belanghebbenden nog
op een zware proef gesteld : noch de aandrang van den
Zweedschen resident, noch het drijvoTi van Holland ver-
mocht het hoogste regeeringscollego uit zijn tragen gang
in den draf te brengen. Wel kwam men den SO''"" April
zoover, dat de sterkte der convooivloot op 41 schepen werd
gesteld; maar het opmaken der instructie voor do gezanten
zou nog geruimen tijd in beslag nemen i).
Intusschcn had de loop der gebeurtenissen weder bewezen,
dat de staatkunde der Republiek , meer dan die van eenig
ander land, beheerscht werd door do belangen van handel
en scheepvaart, terwijl de laatste zich weder niet konden
onttrekken aan den vaak storonden invloed van politieke
verwikkelingen. Duidelijk kwam dit uit bij do volgende
aangelegenheden, die in den aanvang van het jaar 1644
veler aandacht in beslag namen : het uitloopen van do koop-
vaardijvloot naar Noorwegen en de Oostzee en het leveren
van krijgsbehoeften aan de oorlogvoerende partijen.
De Staten-Generaal waren in de laatste jaren gewoon bij
plakkaat vast te stellen, op welken datum de schepen , naar
de Sont en naar Noorwegen bestemd , konden uitzcilon -).
In de wintermaanden lag de vaart zoo goed als stil , want
meestal stremde do vorst het water en daarmede den handel.
Doch zoodra de dooi was ingevallen en het drijfijs verdwenen,
begonnen de „Noord- en Oostervaardors" zich in het Vlie
te verzamelen om met gewapend geleide of in admiraalschap
de reis te aanvaarden. In verschillende plakkaten was aan-
gegeven, hoeveel schepen er ten minsten bijeen moesten zijn,
vóór zjj uit mochten zeilen ; hoeveel convooiers mede zouden
gaan , met hoeveel stukken de schepen gewapend moesten
1)     Km. St. Gon. 29 Maart, 1, 4 en 30 April 1644.
2)     In het „Groot Placaet-Boeck" col. 952-954 vindt men de bedoelde
plakkaten van 1640 en 1641. Dat ook in 1642 en 164it de vaart ver-
boden was, in 1642 vóór 1 April, in 1643 vóór 10 April, bljjkt uit de
Res. 8t. Oen. 15 Maart 1642 en 7 Maart 1643.
-ocr page 56-
51
zijn, als zij in admiraalschap wilden varen i). De vaderlijke
zorg der regeering strekte zich nog verder uit: ook de datum
van uitzoilon werd soms door de Statcn-Generaal bepaald.
Deels geschiedde dit om staatkundige redenen, zooals in
1640, toon men niet zeker was van de ontvangst, welke de
koning van Denemarken aan de koopvaardijschepen zou be-
reiden. Maar tevens had de ondervinding geleerd, dat de
vroege komst der schepen in de Oostzee een ongunstigen
invloed uitoefende op handel en scheepvaart: de marktprijzen
in do Oostzoohavens stegen, en de schippers konden minder
vracht bedingen -). Vandaar waren de Staten-Gcneraal eo n
algemeenen zeildag gaan vaststellen , gewoonlijk tegen half
April ^); deze datum werd door do verschillende admiraliteits-
collcgiën „by affixio van billiet ten sulex ende daert behoort"
tor kennis gebracht van de belanghebbende schippers en
kooplieden. Wie vóór den geoorloofdcn tijd uitzeildc wei'd
gestraft met een boete van 1000 Ciirolus-guldens •*). JSiiet
alle schippers lieten zich echter hierdoor afschrikken: tegen-
over het govaar van ontdekt te worden stond de verleidelijk
lachende winst. Immers , gelukte het hun onbemcrkt heen
te sluipen door de wachtschepen vóór de Nederlandsche zee-
gaten , dan konden zjj met vollo lading reeds terug zijn, als
do andoren nog in hot Vlie lagen of pas het anker hadden
gelicht, en wie do meeste reizen in een jaar deed zorgde
1)     Groot Plaoaet-Boeck col. 870 — 885 en 926 — 931.
2)     „Den 5 ileeser sijn in 5 Betmael uyt liet Vlie hier gecoomen sondev
eenich onraedt van Duynkorckers te hebben vernooinen 18 seheepon,
ilaeronder l'i Neeiierlandscho , de reste vrocnide , deselve sijn hier vroech
gecoomen om den handel ende zecvaert te bederven van het heele jaer ,
gelijek de Experientie leert, slaende Oostwaert daerdoor de waeren ende
(koopmanschappen op , Ende de vrachten neer. Waeren de ])lacoaten van
U. H. M. weegen verbot van niet nyt te loopen nae de Sondt ende Noor-
weegen voor in de toecoomende Aprilis raaent (als in de voorleeden jaeren
gedaen) in de voorleeden niaent aengeslaegen geweest souden (onder cor_
rectie) die Inoonvenienten voorgeooomen sijn tot dienste der Landen ende
groot profijt (lerselver Ingeseetenen."
Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 8 Maart 1(U2.
3)     „Die Ostersclie vlotta , ao sonsten den l.") April ungefehr , auch
wol eher, pHeget aus zu lautl'i! i." (.Memorie v. Tancken aan II. H, M-
dat. 5 Oct. 1«44 : in portef. Denem. 1644).
4)     Zie o.a. Res. St. Gen. 1 Maart 1644.
-ocr page 57-
52
het best voor zijn eigen beurs en voor die van zijn bevrachter.
Dat deze onbeschermde voorloopers gevaar liepen door de
Duinkerkers te worden genomen woog bij de schippers
minder zwaar dan de zak met geld , dien zij hoopten te
verdienen : wie niet waagt, wie niet wint, zoo dachten er
velen.
Ook in het jaar 1644 werd afgekondigd, dat do vaart —
aanvankelijk tot 10 April — gesloten bleef ^). Doch bij het
naderen van dien dag was de beslissing over de Noordsche
politiek van H. H M. nog hangende, en daar de vloot, welke
de gezanten naar Denemarken en naar Zweden over moest
brengen , tevens zou dienen tot convooi der koopvaarders,
werd het uitzeilen der laatste afhankelijk van de uitrusting
der eerste. Herhaaldelijk moesten de Staten-Generaal den
zeildag verstellen, en ten slotte werd het 7 Juli, vóór de
schepen zee kozen -). Dat do handel hierdoor groote ver-
liezen leed werd tot twee malen onder de aandacht van
II. II. M. gebracht: eerst door de admiraliteit, later door
de regeering van Amsterdam •''). Geruimen tijd lagen de
si^liepen in het Vlie zeilklaar, en de gage van het volk ging
natuurlijk door. Van enkele koopvaarders bedierf de lading
door het lange wachten. Wat erger was , het late uitzeilen
veroorzaakte, dat in 1644 niet, zooals gewoonlijk, vier, maar
slechts tweemaal de reis naar do Oostzee heen en terug zou
kunnen worden gedaan. Hot „damnum lucri cessantis" —
de schade der te loor gaande winst — werd door sommige
kooplieden op een ton gouds per dag geraamd *). Is hot
1)     De Zweednehe ror^ident Kj)i(n-iiifi- vcrzoclit zelfs de v.aart nmn- DeonHclie
linvens geheel te verbieden , danr J>encmarken de vaart op Zweden liad
verboden. Zooals te verwacliteii was, luisterden H. H. M. hiernaar niet.
Blijkens een menior. v. Spieriiij; dat. li Juli 1645 (portef. Zw. 1G4.')) deed
hij dit verzoek in zijn mcnior. van 18 Maart, 7 April en 12 Mei UÏ44.
2)     Res. St. Gen. 1 Maart, fi April, 13 Mei, 3 Juni 1644.
3)     Miss. v. CoU. admir. Amstrd. en v. Uurgm. en Roj>'- v. Amstrd. in
Res. St. Gen. 26 April en 3 Juni 1644.
4)     Deze opmerkingen zijn ontleend aan de menior. v. Taneken aan
H. H. M. dat. 2/12 Aug. leet. 13 Aug. en dat. 5 Oct. exhib. 13 Oct.
1644, beide te vinden in portef. Deneni. 1644.
Bij v. d. Ciipelle , Gedenksehr. II ])g. 69 vind ik nog de volgende bij-
zonderheid omtrent deze vloot: „togens den 10 April (soude) uyt dit
lant naor Oosten vaeren een vloote van 800 seepen , meest met contanten
bevracht, endo geweerdeert oji een capitael van 90 tonnen gouts" enz.
Het getal 800 is onjuist.
-ocr page 58-
53
wonder, dat van vele zijden geklaagd werd over de hoogere
staatsmanswijsheid, welko den burgers het brood uit den
mond nam ? Met groote blijdschap werden dan ook de ge-
zanten begroet, toen zij eindelijk op de vloot kwamen , en
zij waren verstandig genoeg dit huldobetoon niet voor zich
zelven in ontvangst te nemen, maar to beschouwen als een
teeken van vreugde over de nu verzekerde afreis ^).
In de jaren, aan 1644 voorafgaande, was aan de schepen,
die naar Holstcin en Jutland voeren om ,magere ossen" to
halen , steeds toegestaan eerder uit te zeilen dan de andere:
immers , als het voorjaar in het land was , moesten de boesten
de wei in. Ook thans werd bekend gemaakt, dat de osse-
schuiten reeds den 20''<^" Maart hun reis konden aanvaarden -).
Onder de schepen, die zich aanmeldden om van de open-
gestelde gelegenheid gebruik to maken , waren er vele grootor
gebouwd en sterker bemand dan voor het aangegeven doel
noodig was. De regeering van Amsterdam vestigde hierop
de aandacht van H. H. M. en gaf hanr vrees te kennen, dat
bedoelde schepen , „in de Sont komende , vermoedelyck pe-
ricul loopon om tot ondienst van den Staet dezer Landen
gebruyckt te worden" '). Wat daarmede bedoeld werd
blijkt uit de memoriën , reeds vroeger door den Zweedschen
resident Spiering bij de Staten-Generaal ingediend : in deze
geschriften deelde hij o. a. mede, dat „by de Deensche be-
dienden den vond gepractiseerd wirde" van de osseschepen
met twee- en driedubbel bootsvolk to bemannen , ten einde
op die wijze matrozen te doen toekomen aan den koning
van Denemarken, die gebrek had aan scheepsvolk. De
,Deensche bedienden" waren Amsterdammer kooplieden,
1)     Toon do gozanton , vóór hun vertrek , nopf op enkele stukken moesten
wachten , bleven zy opzettelijk te Amsterdatu „overmits wij beducht waren,
dat ingovalle wij in het Vlie comendo tardeerdon met zee te nemen ,
daor over onder do schippers ende Bootsvolck , die nu soo lange aldaer
haddon gelegen; ende met impatientie gewacht, nieuwe alteratie soude
ontstaen." Verb. Amb. Zw. 1644.
2)     Res. St. Gen. 20 April 1640 , 12 Maart 1641 , 15 Maart 1642 , 7
Maart 1643 en 1 Maart 1644.
3)     Miss. V. Burgm. en Reg. v, Amstrd. dat. 25 Maart in Resol. St.
Gen. 26 Maart 1644.
-ocr page 59-
54
o. a. Gabriel Mareelis, dio reeds 30 schepen daartoe had
afgehuurd ').
Na de kennisgeving van Spiering hadden II. IL M. zich
niet gehaast om de zaak te onderzoeken of te beletten;
wellicht hadden zij de oogon er voor willen sluiten, wetende
dat Frederik Hendrik den koning van Denemarken niet
kwalijk gezind was. Toen Amsterdam echter ook de alarm-
klok ging luiden, besloten de Staten-Generaal „tot steuytinge
van umbragien, dio daer uyt souden conncn worden geschept",
de Admiraliteits-Collegiön van Amsterdam , het Noordor-
Kwartier en Dokkum te verwittigen, dat de osseschuiten al-
leen mochten uitloopen, wanneer zij niet sterker bemand
waren dan in vorige jaren ; het volk , dat er boven het ge-
4 wone getal was — het ,overhensige volck" — moest uit
de schepen worden gelicht. Ook hadden de schippers of
reeders borg te stellen , dat er werkelijk een lading ossen
zou worden teruggebracht. Dit geschiedde natuurljjk om te
voorkomen, dat do schepen voor don dienst van koning
Christiaan IV werden gebruikt ~). Toen doo- deze bepaling
de toevoer van schepen en volk aan Denemarken word af-
gesneden , opperde de resident Tanckon een bezwaar, dat
hij anders wellicht voor zich haddo gehouden. llolstein en
Jutland waren in het voorjaar van 1644 door de Zweden
bezet; zij hadden er al het vee geroofd en de Ilollandsche
ossekoopers zoudon dus met hen moeten handelen in plaats
van mot de ware eigenaars , de Deensche boeren. Daarom
deed Tancken een beroep op het medelijden van H. H. M.
ton gunste van deze arme landlieden en verzocht niets minder
dan of do ossescliepen niet te laten uitzeilen of to verbieden,
dat geroofd vee zou worden gekocht. Het is onnoodig te
zeggen, dat aan dezen wonsch geen gehoor werd gegeven.
Nu echter de zeventionde-eeuwsche regenten eenmaal den
naam hebben van weinig kiesehkourig to zijn geweest in
geldzaken , doet het goed iemand aan te treffen , dio zooveel
1)     Memor. v. Spior. aan H. U. jr. dat. li en tS Maart tG44. Dozo
memor. komen niet voor in cle portof. Zw. 1644 ; maar den Icorten inhoud
er van leert men kennen uit do memor. v. Spier. dat. 3 Juli 1645, te
vinden in portef. Zw. 164.5.
2)     Res. St. fion, 36 Maart en 6 April 1644.
-ocr page 60-
55
vertrouwen heeft in hun gevoel van recht en billijkheid ').
Behalve het uitlooplen der koopvaardijvloot is ook het
leveren van contrebande aan de oorlogvoerende partijen
genoemd als een strijdvraag, bij welker oplossing èn de
handel èn de staatkunde hunne stom lieten hooren.
Wij zagen reeds, dat in do zeventiende eeuw de regeeringon
vaak gebruik maakten van de tusschenkomst van particulieren
voor den aankoop van allerlei krijgsbehoeften — soldaten ,
kruit, wapenen — en dat in de Nederlanden o. a. de leden
der familie's de Geer en Trip ijverig deel namen aan dezen
handel, waarbij do vraag lie t aanbod steeds overtrof. Toen
de oorlog tusschen Zweden en Denemarken was uitgebroken,
kwam het laatste rijk al spoedig zijn toevlucht zoeken bij
de wolvoorziene magazijnen der Nederlandsche handelaars
in ammunitie. Het was geheel onvoorbereid overvallen en
had gebrek aan het noodigste. „Tempore pacis cogitandum
est de bello" stond met gulden letteren op het tuighuis te
Kopenhagen gegrift; maar de toepassing van die spreuk was
in het vergeetboek geraakt "). Dezelfde Marcelis, door
wien ,,de vond gepractiseord" was om de osseschuiten te
gebruiken voor den toevoer van bootsvolk, leende thans
weder zijne diensten bij het behartigen der Deensche be-
langen. In overleg met den resident Tancken, later ook
met den buitengewonen gezant van Dane marken , Gunther j
kocht hij oorlogschepon , huurde transportvaartuigen, bemande
ze met soldaten en liet ze laden met kogels , lonten , kruit
en allerlei wapenen. Daar hij wel vermoedde, dat de Staten-
Generaal den uitvoer van contrebande naar Denemarken
zouden verbieden , worden de schepen gecharterd voor Ham-
burg of voor andere plaatsen , vanwaar men de krijgsbe-
hoeften gemakkelijk aan koning Christiaan IV kon laten
toekomen. Met taaie volharding bleef Spiering de aandacht
1)     Memor, v. Tanckon aan H. II. M. dat. 19/29 Maart 1614. (Portef.
Deneni. 1644.)
In de portef. Zw. 1644 vinden wij enlscle miss. v. H. H. JI. aan den
Zweedschen veldheer Torstensohn en aan den aartsbisschop Tan Breinen ,
ten behoeve van Icooplieden , die hun ossen willen voeren door landstreken,
behoorendo tot het gebied v. d. aartsbisschop, of bezet door de Zweden.
Hieruit blijkt weder, hoezeer de regeeringen van dien tijd moesten op-
treden als pleitbezorgers van particuliere belangen.
2)     Miss. v. van Cracauw aan H. H. M, dat. 14 Febr. 1644.
-ocr page 61-
56
van II. H. M. op deze praktijken vestigen on ^af zelfs de
middelen aan om ze te voorkomen i). De Staten-Gencraal
verzochten aan de Admiraliteiten nader informatie en bevalen
tegelijk, dat de contrebande voorloopig moest worden aan-
gehouden. Doch op dit punt waron do genoemde college's
zeer kitteloorig. In do laatste jaren lagen zij telkens met
H. H. M. overhoop , daar beide vergaderingen over het recht
wildon beschikken om verlof te geven tot den uitvoer van
contrebande '). Do Admiraliteiten namen do aanschrijvingen
van de Gcneraliteit over deze zaak voor kennisgeving aan
of voerden zo slechts uit in zooverre haar goeddacht. Ook
thans waren zij niet bereid het bevel van II. PI. M. na te
komen. Wel boden zij geen openlijk verzet, maar lieten
oogluikend de verboden waar door. Een uitvlucht was ge-
makkelijk te vinden : de wacht op de zeegaten kon immers
niet zoo scherp besteld worden, of de mogelijkheid bleef be-
staan, dat er een enkel schip doorslipte ^).
Ondanks de besluiten, op 5 en II Maart ter Generaliteit
genomen, waarbij aan de Admiraliteiten werd voorgeschreven
geen munitie te laten uitgaan naar Denemarken of naar
andere streken , waar koning Christiaan IV gezag had, hielden
de klachten van Spiering over den uitvoer van contrebande
aan. En dit verwondert ons minder, zoo wij het oog richten
op de beraadslagingen tor dagvaart van Holland , in een
„Secreet Register"' opgetoekcnd. Nadat de vraag of de
Kepubliek zich bij Zweden moest aansluiten , ontkennend was
beantwoord , had men daar een tweede punt ter sprake ge-
bracht : is deze staat, volgens het tractaat van 1640 met
Zweden , verplicht aan Denemarken den uitvoer van ammu-
nitie te weigeren ? Art. 6 van dat verdrag zei duidelijk, dat
1)     Memor. van Spiering aan }ï. H. M. dat. 1-1 Jan., 24 en 20 Febr.
iüU en 3 Juli 1645. (Portef. Zw. 1644 en 1645). Resol. Holl. 19, 21,
26 Jan. 1644. Kesol. St. Gen. 14 Jan. 18, 22, 2.^, 26, 27 Febr., 1, 4,
11, 14, 19 Maart 1644.
2)     Aitz. V pg. 114, 276 en 415.
3)     Van deze uitvlucht bediende do admrlt. van Amsterdam zich in een
ander geval; Zie Extr. Xotu\ Admrlt. Amstrd. in Kesol. St. Gen. 14
April 1644.
-ocr page 62-
57
men daartoe gehouden was i) ; maai' verschillende leden
meenden, dat het traotaat niet langer bindend was, nu Zweden
verzuimd had om — zooals art. 2 voorschreef — aan de
Republiek vooraf kennis te geven van haar bezwaren togen
Denemarken, In overeenstemming met het advies van den
stadhouder werd besloten, dat aan beide mogendheden de
uitvoer van ammunitie moest worden toegestaan , doch aan
Denemarken alleen „in stillicheyt ende by conniventie;" het
huren van schepen en het werven van volk zou aan beide
worden verboden, op grond dat de Kopubliok ze zelfnoodig
had voor de beraamde uitrusting der convooivloot -).
Nu Frederik Hendrik zjjn moening had uitgesproken ,
hielden de Staten-Generaal dus slechts den schijn op, toon
zij , na oen nieuwe klacht van Spiering, liet verbod van 5
en 11 Maart handhaafden. ^Metterdaad kreeg 1'enemarken
uit deze gewesten toevoer van ammunitie , ook van schepen.
In Juni 1644 regelde Christiaan IV het huren van HoUanu-
sche schepen bij patent en stelde rrijs en conditiën vast:
wel een bewijs dat vele Nederlanders minder afkeer hadden
van do Deensohe penningen dan van de Deensche tollen ■').
Nog grooter inkoopon echter dan voor Denemarken werden
gedaan geschiedden ten behoeve van Zweden : dit rijk be-
stelde in de Republiek een geheele vloot met toebohooren.
In Oxenstjerna's krijgsplan speelde de vloot een belangrijke
rol; zij moest in de Meimaand een aanval op Seeland doen ,
gelijktijdig met Torstensohn's troepen , die van de landzijde ,
over Funen en do Belt, zouden naderen. Gelukte deze
poging, dan lag een voordeeligc vrede voor het grijpen *).
1)     Het luidde aldus :
„Interest autem et Sacrae Kegiae Majestatis Sueciao ab una et Celsitu-
dinis Dominorum Ordinum ab altera parte ne hosti alterutrius quicquam
aut emolumenti aut virium quocunque tandem modo accedat; Idcirco neuter
confoederatorum alterius hostem , qui nunc est in praesens hostis , aut
deinceps enasci poterit, consilio , opo, pecunia, comnieatu, milite, navibus,
nautis , armis, pulvere pyrio , aut muuitionibus ulUsve bcllicis rebus
aliis juvabit." Volgens den text bij Aitz. V pg. 59.
2)     Secr. Ees. Holl. 12, 17 en 19 Maart 1644.
3)     Re3. St. Gen. 29 Maart 1644.
Secr. Kes. Holl. 24 Maart 1644.
Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 April 1644.
Holberg : Danische Reichs-llistorie II pg. 887.
4)     Geijer III pg. 344 — 346.
-ocr page 63-
58
Docli do kanselier was zich zeer goed bewust, dat hem een
groote hinderpaal dwars in den weg stond: de Deensche
vloot was veel sterker dan de Zweedscho. liet streven van
Gnstiiaf Wasa om een zeemacht te scheppen , in den aan-
vang met gunstigen uitslag bekroond , was door latere re-
georingen niet voortgezet; Gustaaf Adolf had het tot zijn
schade ondervonden in den krijg tegen Denemarken van
1(512 '). Vandaar dat Oxenstjerna liet oog richtte op de
Nederlanden tot versterking van de s^heepsmaoht zijner
koningin. Naar een geschikton tusschenpersoon behoefde
niet lang te worden gezocht: Lodowijk de Geer , do groot-
handelaar in allerlei krijgsbehoeften , was de aangewezen
man. Juist in de laatste jaren was de band , dio hem aan
Zweden hechtte, nauwer toegehaald , sinds hij in den
Zweedschcn adel opgenomen en eigenaar van uitgestrekte
goederen in dat rijk geworden was. Bovendien bleef hij
steeds in veelvnldige betrekkingen met den Nederlandschen
handel. In het begin van 1644 kwam hij naar deze ge-
westen. Zijn instructie hield o. a. in , dat hij moest trachten
Frederik Hendrik over te halen tot openlijke deelneming
aan den oorlog, ton gunste van Zweden. Doch wij zagen
reeds, dat een dergelijk optreden niet in de bedoeling van
don stadhouder lag, en de Geer vermocht hem , bij een
persoonlijk onderhoud , niet tot andere gedachten te brengen.
Daarom ging deze al spoedig ovor tot het vervullen van het
tweede deel van zijn last; de uitrusting eener hulpvloot in
Holland en Zeeland -).
(I Artikel 8 van het tractaat van 1640 verleende aan Zweden
; het recht om „toto huius foederis tempore" in de Kepubliek
ammunitie, schepen en volk to koopcn , huren, aan te
werven on uit te voeren ^j. Oxenstjerna vermoedde niet,
dat aan Zweden het genot dezer bepaling zou worden ont-
zegd , nam althans den schijn daarvan aan , en do Geer zette
zijne handolsvrienden in de Hollandsche en Zeeuwscho zee-
steden aan hot werk om het vereischte aantal vaartuigen —
1)     Goijcr II Y'S- l'^ü , 168 on 169, III pff. 90.
2)     J. L. W. (Ie Geer: Lod. de Geer pg. 65 — 75.
rierrn de Witt: L. de Geer pg-. 65 — 72.
Geijcr : III pg. 345 , 346.
3)     Zio dit art. bij Aitz. V pg. 60.
-ocr page 64-
59
ongeveer 30 — bijeen te brengen, zonder tevoren aan
H. H. M. verlof daartoe te vragen. Vooral te Amsterdam ,
waar zijn invloed zeer groot was, vlotte de zaak naar
wensch. Daarom had dan ook Gunther juist die stad met
narae aangewezen , toen hij, bij zijn audiëntie ter Generaliteit,
over do uitrusting ten behoeve van Zweden had geklaagd
en toon hij later ook in de staten van Holland ten gehoore
werd toegelaten , herhaalde hij daar zijn verzoek om deze
uitrusting te verhinderen. Zien wij thans, welke uitwerking
dit had ').
Boven is medegedeeld, dat Holland, in overeenstemming
met het gevoelen van den stadhouder, aan beide oorlog-
voerende mogendheden don uitvoer van ammunitie toestaan,
maar dien van schepen en volk weigeren wilde , omdat men
hier te lande de laatste zeil' noodig zou hebben voor de
convooivloot. Doch reeds eenige dagen later werd dit be-
sluit in zooverre gewijzigd , dat men de schepen , die voor
Zweden of voor Denemarken reeds waren gehuurd en uit-
gerust , zou laten uitzeilen , maar terstond na hun vertrek
het plakkaat tegen het uitvoeren van scliepcn bij publicatie
hernieuwen '). Er verliepen eenige weken , alvorens de zaak
ter Generaliteit aanhangig werd. In dien tijd trachtten
Gunther en Tancken , door mondelinge en schriftelijke ver-
toogen , de Geors onderneming togen te gaan, on hun ijver
deed niet onder voor de volharding, waarmede Spiering
zich beklaagd had over de verzonding van controbande naar
Denemarken ^).
Het schijnt, dat men in Holland heeft geweifeld bij het
beantwoorden der vraag, welke houding tegenover de Geer
moest worden aangenomen. Den 7''''" April toch dienden de
staten van dit gewest ter Generaliteit het voorstel in, om
aan ieder te verbieden in deze landen bootsvolk aan te
werven: de Geer werd wel niet met name genoemd, maar
1)    Res. 8t. Gen. 16 Maart 1G44. Secr. Res. Holl. 22 en 23 Maart 1644.
2)    Secr. Res. Holl. 24 Maart 1644.
S) Memor. v. Tancken dat. 19/29 Maart 1644. Propos, v. Gunther
26 Maart
aan H. II. M. Gecomm. dat. 'r—r-^r K"*-*- (Portef. Deneni. 1644).
Res. St. Gen. 30 Maart, 6 en 15 April 1644.
-ocr page 65-
60
toch mot den vinger iunigcwezcn. H. H. M. toonden dit te
begrijpen, toen zij , na ingewonnen advies van Zijno Hoogheid,
besloten een onderzoek in loco te houden en twee leden af
te vaardigen naar de Admiraliteit van Amsterdam , met het
recht om daar zitting te nemen. De heeren Hoogendorp on
Clant werden mot deze zending belast. Zij zouden voor
gemeld collego iedereen bescheiden , die binnen dezen staat
bootsvolk, soldaten of schepen aannam voor den dienst van
eenig potentaat of repnbliek, en hom ondervragen over het
aantal daarvan , den tijd waarvoor en de condities waarop
hij ze gehuurd had. ') Den H''" April brachten de beide
afgevaardigden verslag uit van hunne rois. Te Amsterdam
aangekomen , hadden zij aan hot college tor Admiraliteit
hun last medegedeeld en ten antwoord gekregen, dat liet
college wel kennis droeg van de Geers uitrusting, maar
geen onderzoek had ingesteld naar do bijzonderheden er van,
daar het meende, dat die uitrusting geschiedde met medeweten
en goedvinden van de regeering. Daarop was do Geer voor
hen ontboden. Hij beweerde, dat de regeering wel kennis
moest dragon van de zaak , die hij voorstond , daar hij zelf
versoheiden malen met den stadhouder en met loden der
Generaliteit er over gesproken en do resident Spiering zijn
pogingen ondersteund had: het stilzwijgen van H. H. M.
was door Zweden als een toestemming beschouwd. Alzoo
had hij , ten dienste van dit rijk en tevens voor zijn eigen
zaken , een 25-tal schepen gehuurd , verschillend van grootte,
bemanning en bewapening, voor don tijd van vier maanden
vast. Toen de Geer de vergadering had verlaten, hadden
de heeren Hoogendorp en Clant, volgens hun lastgeving,
aan de Admiraliteit verzocht om verdere werving voor
uitheemsche potentaten te weren en zoodanige schepen tot
nader order geen zee te laten kiezen. Het eerste deel van
dit verzoek was afgeslagen : de Admiraliteit l)oweerde, dat
zulks niet behoorde tot haar competentie , maar tot die van
de Magistraat van x\msterdam on andere zeostedon; het
uitloopen der schepen zou worden belet ; doch het college
had er de aandacht op gevestigd, hoe moeilijk het was do
wacht zóó scherp te bestellen, dat geen enkel verdacht schip
1) Res. St. Gen. 7 eu 8 April 16-ti.
-ocr page 66-
61
kon doorsluipen. Uit dit antwoord kon gereedelijk worden
opgemaakt, dat de Geer van do Amsterdamsche Admiraliteit
weinig tegenwerking had te duchten ').
Den 14"'=° en 15''"" April maakte dit rapport den hoofdschotel
uit van hetgeen in de statcn-vergadering van Holland ter
tafel werd gebracht. Wij zien dit gewest thans een besliste
zwenking maken naar de Zweedscho zijde : van dit oogenblik
af bevordert hot de uitrusting van de Geer zooveel mogelijk.
Reeds den volgendon dag laat Holland in de Staten-Generaal
voordragen, dat het aantal der gehuurde schepen en der geworven
matrozen niet zoo groot is , als men vertelt; geeft als zijn
meening te kennen, dat het uitzeilen van deze schepen volgens
het tractaat van 1640 niet kan worden belet, en stelt voor
het afgekondigde verbod van verdere werving en uitrusting
te schorsen , totdat men daarover in onderhandeling is ge-
treden met den Zweedschen resident Spiering. De Genera-
liteits-vergadoring was slecht bezocht: maar vier provinciën
waren , elk door twee afgevaardigden, vertegenwoordigd.
Des ondanks werd Hollands voorslag dadelijk in behandeling
genomen, en in overeenstemming daarmede besloot men de
admiraliteit van Amsterdam aan te schrijven, dat de Geer zyn
vier- of vijfentwintig gehuurde en gekochte schepen kon
laten uitzeilen. Zelfs liet men hem weten dat, wanneer
hij nog meer schepen in dienst wilde nemen , H. H. M. bereid
waren daarover nader te spreken met den Zweedschen
resident '^).
1)     Ro3. St. Gen. 14 April 1044 , w.aar is iu^iclasi'lit een „Extract uyt
de notulen van de besoignes vant collegie tt^v aiiiut. residerend*! tiinnen
Amsterdam den x Aprilis 1644."
Secr. Ees. HoU. 14 April 1644.
2)     Secr. Kes. Holl. 14 en 16 April 1G44.
Res. St. Gen. IB April 1644.
Dat er maar 4 prov. , elk door 2 affjev. vertft^enwoordig^d waren, l)lijlvt
uit Secr. Res. Holl. 16 April 1644. In zijn memor. y. 20 Juni 1044 aan
II. II. M. (portef. Denem. 1644) zegt Tancken — nadat hij herinnerd
heeft dat eerst was besloten om de door Zweden uitgeruste seliepen niet
te ïat<m uitloopen — : „und wie dajegen das werek so getrieben , das in
absens der Herren Staten von 4 provinciën und des princen d'Orenge
nuhr Yon 3 provinciën die vorige resolution zu höchstem misoontentement
der sambtlichen provinciën wie<ler umb gestossen." De opgave van het
aantal prov. in do Secr. Res. Holl. wordt echter bevestigd door de pre-
sentielijst van Res. St. Gen. 10 April 1644.
-ocr page 67-
62
Zoo w<as het spel voor Zweden gewonnen. Den ll<ien April
lagen nog slechts elf schepen , voor dit rijk uitgerust , in het
Vlie gereed '); na de Goneraliteits-rosolutie van 16 April
zal de Geer zich zooveel mogelijk gehaast hebben om de
overige — ongeveer twintig — eveneens zeilklaar te maken.
Nog vóór het einde der maand kon de hulpvloot zee kiezen.
Zoo hadden dus Zweden en Denemarken beide toevoer van
oorlogsbehoeften uit deze landen gekregen , maar het eerste
rijk iii veel ruimer mate dan het laatste. De versterking
der Zweedsche sclieepsmaeht door de uitrusting van de Geer
is van beslissenden invloed geweest op den uitslag van den
krijg. Bij het ontbreken van bescheiden , welke de nieening
van Frederik Hendrik over het uitzeilen der hulpvloot toe-
lichten , is het moeielijk te beslissen, in hoeverre dat tegen
zijn zin geschiedde ; doch aangenaam kan het hem niet ge-
weest zijn. Ook de redenen, waarom Holland , in den beginne
aarzelend , ton slotte met kracht optrad ten gunste van
Zweden , blijven in het duister liggen. De notulen der re-
geeringscollege's vermelden gewoonlijk de genomen be-
slissing , zonder licht te werpen op d(> redeneering , die er
toe leidde. Over den invloed van personen , buiten do re-
geering staande, maar mot de regenten verbonden door
gemeenschappelijke belangen , wordt natuurljjk eveneens het
stilxwijgen bewaard.
De Dcensche resident ïancken brengt ons echter op het
spoor van hen , die do staten van Holland kunnen hebben
aangezet om de uitrusting van do Geer in hun bescherming
te nemen. Herhaaldelijk diende hij zjjn beklag er over in,
dat de Statcn-Gcneraal het uitzeilen dezer schepen hadden
toegelaten. In een memorie van 12 Augustus betoogde hij
o a., dat het gebeurde lichter te verdragen ware, zoo de
Republiek door het verdrag van 1640 verplicht ware geweest
de Zweden te ondersteunen, on wanneer de laatsten , met
inachtneming der ,jura bolli" , een rechtvaardigen krijg waren
1) In de portef. Zw. 1644 vindt men een los blad , bevattende „nottitie
van 11 schepen soo wee^^en de croon Schwedenn den 11' Apriell int Vly
hebben gelegenn". Daaruit blijkt, dat er 6 schepen waren van 'JO , 1 van
28 en 1 van 30 stukken; 2 branders met 6 stukken elk ; van 1 schip
wordt het aautal niet vermeld. Deze elf schepen waren voor het niocn'on-
deel dus niet sterk gewapend.
-ocr page 68-
63
begonnen '). , Ja" — gaat hij voort — „wann nicht solche
Leute darzu goomployret wehren , weleho ex piiblica clade
ihr sordidum lucrum alloin begierig seynd zu suc'ion, wiedann
die directeurs dieses wercks wegen ihre naissance vorigeu
handtiorungo mittoln ihres auf kommens icdorman bekant,
darbey es zu beclagen steliet, das auf solcher Leute vorschliige,
so zu dero eigen bereichunge nuhr angosehen gantze König-
reiche in ein bluhtig und verzehrendes kriegsfewr mussen
gesetzet werden." Na gewezen te hebben op de groote
schade , welke de Nederlandsehe handel hierdoor leed , ver-
volgt hij : „Und ist zu verwundern , wie diese directeurs
das gantze werck dergestalt habcn durchtreiben können
directe wieder den conscns aller provinciën." Aan het slot
verzoekt hij , de door Zweden geroofde en in Nederlandsehe
havens opgebrachte Deensche koopvaarders te ontslaan van
het daarop gelegde arrest , daar er zich goederen in bevinden,
die deels behooren aan Nederlanders , deels aan Engelschen
en anderen, „wolche ja des ihrigen nicht werden können
beraubet werden zu dem ende, damit diese directeurs von
dero schweiss und niitteln ihrcn grossen stat können führen."
Doch vooral in zijne memorie van 17 Augustus laat hij
zich zonder omwegen uit °). Al weder geldt het do in
Holland opgebrachte Deensche schepen. Naar aanleiding van
H. H. M. resolutie om de Amsterdanische admiraliteit te
gelasten, dat zij do wachten van deze vaartuigen moet af-
nemen , schrijft hij : „Als habe ich milir zu bitten ohne ferrcr
trainirunge solche resolution zum eft'ect befodern zu helff'cii.
und nicht zu zustohen , das etwa einig privat Interesse das
gemeine beste mügo verhindern. Ew : lloch: und ilügd.
geneigenheit zu dicsem werck erhiillet ja zum überflus aus
dem einniahl genommenem concluso. 80 heisset es auch
l)illig publicum praeferendum private , das gemeine beste ist
dem Eigeunutz tïir zu ziehen , jcnos botrifi't alle provinciën
und dero Einwohner, dies privé Interes.so nuhr die directeurs
dieser seecaperey , \mA diejenigen wonigen , so aus einor oder
andern Statt von Holland , auch wohl aus den magistraten
selbsten, wie solches notori ist, ilire alte verfaulte sohiffe
1)     MeiiiDr. V. Tancken dat. 2 12 Aug. lect. in Aiiir. 1044. (Portef.
Denem. 1C44.)
2)     Memor. v. Tancken dat. 17 Au}?. 1044. (I'ortef. Denem. 1044.)
-ocr page 69-
zu solchem zwegk habcn vermietot , so ihr sordidum lucrum
aus dom algemeinen uhelstand nulir maehen. Dor gemeine
man in don Handolstiitton wird nulmmohr auf den gassen
selbst innen , wie dies unbesonnen von den Schwedischen
directeurs angefangen werck kein guhts dem Handel und
wandel , so wohl in gomein alse einem iedem in particulier
thun kann , und würdo vielleicht heftiger darübor doliren ,
wan er den verlauf von allem solto wissen , so doch die zeit
offenbahrcn musz."
Het bovenstaande behoeft weinig toelichting. Het is
duidelijk, dat Taneken de Geer en consorto beschuldigt alleen
uit eigenbelang een voor het land nadeelige zaak te hebben
bevorderd. Do medeplichtigen van do Geer zijn de aan-
zienlijke kooplieden — onder wie verscheiden raagistraats-
lieden — uit de Hollandschc zeesteden , die in de Zweedsche
uitrusting een wolkome gelegenheid begroetten om eenige
oude schepen met profijt van de hand te zetten. Zoo ik mij
niet vergis, dient het herhaalde gebruik va^i bet woord
„directeurs" om aan te toonen, dat de resident de ,TIeoren
Directeurs van hot Ord. en Extraord. Convooi naar Oosten
en Noorwogen" er van verdenkt, op dezo wijze in de kaart
van Zweden te hebben gespeeld , zonder hun eigen voordeel
uit het oog te verliezen. De „directeurs" waren kooplieden ,
i die — boven de lands-convooiers , — eenige kloeke oorlog-
schepen in zee brachten ter bescherming van de vaart naar
Noorwogen en de Oostzee ; de koopvaarders , welke van dit
geleide gebruik maakten , betaalden , als belooning , 1^/., "/„
van de waarde der ingeladen goederen '). De ,,directeurs"
waren dus geheel op de hoogte van alles , wat do uitrusting
van schepen betrof, en hadden er waarschijnlijk eenige in
voorraad : geen wonder dat de Geer hen in den arm nam.
Ook de groote convooivloot, die in den zomer van 1644
uitliep, zou voor een deel door hen worden geleverd -),
en daar leveranties aan den staat niet pleegden te geschieden ten
nadeele van hen , aan wie het werk was uitbesteed , hadden
zij er belang bij om de Noordsche onlusten gaande te houden.
Aan hun drijven was het dus ook te wijten, dat Holland de
uitrusting van de Geer had bevorderd , ja , wellicht hadden
1) Aitz. V pg. 530.
'>) Heer. Ues. HoU. 24 Miiiirt 1G44:
-ocr page 70-
65
zij bij contract aaiulcol bedongen in den buit, door deze
schepen te maken en latur in Noderlandsche havens op te brengen.
Tot dergelijke gevolgtrekkingen komt men , als men geheel
geloof raag slaan aan Tanckens beweringen. Dat de Geer
niet uitsluitend door liefde voor Zweden zich liet leidon,
maar tevens de uitrusting der hulpvloot als een voordeeligo
speculatie beschouwde, is aan te nemen. Doch hij kwam
bedrogen uit en spon er weinig zijde bij, aangezien koningin
Christina wel mild was met loftuitingen, maar te kort schoot
in haar verplichting om de geleende sommen terug te be-
talen '). In hoeverre do staatkunde van Holland behcerscht
werd door het bijzondere belang van eenige kooplieden, is
niet uit te maken. De „eygensoeckelyckheydt" , welke hier
aan de regenten en kooplieden der Republiek te last wordt
gelegd, kan niet onvoorwaardelijk worden geloochend.
Daarvoor is het nationaal geweten der Nederlanders te be-
zwaard.
Keeren wij thans terug tot de beraadslagingen over do
instructie, aan de gezanten naar Zweden en Denemarken
mee te geven. De belangrijkste vraag, welke zich daarbij
opdeed , was deze : zullen de koopvaardijschepen , bij aankomst
in de Sont, tol betalen ? Zoo ja, op welken voet ? De
Zweedsche resident Spiering deed al zijn best om te beletten,
dat de krijgskas van den koning van Denemarken werd
gestijfd door do tolpenningen der Nedorlandsche schippers.
Wanneer deze te Helseneur de gevraagde som betaalden,
dan zou — naar hij zich liet verluiden — de Zweedsche
regeoring een even groote schatting van hen eischen -).
Onder den indruk dezer bedreiging , die tevens een geschikte
gelegenheid aanbood om Denemarken een groote schade toe
te brengen, wilden de staten van Holland in de instructie
1)    Goijer III pg. 346 noot 2.
Pierre de Witt: L. de Geer pg. 8B —8C.
2)    Socr. Res. IIoll. 11 en 12 Mei 1644. Ijater herhaalde hij deze
waarschuwing schriftelijk op last zijner regeering.
Bes. St. Gen. 15 Juni.
Secr. Res. HoU. 20 en 23 Juni 1C44.
5
-ocr page 71-
G6
dooii opnemen , dat aan de Dcenscho tolboambten geen be-
taling mocht geschieden; voor olie schi]) zon aanteckening
Avorden gohoudon van do vovsehnldigde som , onder belofte
van later te verrekenen ; de convooivloot moest de koopvaardors
naar de plaats van bestemming geleiden, des noods mot gewold,
■wanneer iemand trachtte lust te belettcm. Mot iemand
Avord natunrlijk bedoeld de koning vnn Denemarken ^).
Dit voorstel — ongetwijfeld zeer naar den zin van Spiering —
kon aan Frederik Hendrik on do Staten-Oeneraal geenszins
behagen ~). Het lag niet in de bedoeling van den stadliouder
zich partij te stellen tegenover Denemarken , on do moening
der Generaliteit over de buitenlandsche staatkunde placht
nog niet te verschillen van die van den prins. Vooral bij
het maken der instrnctie kwam duidelijk uit , hoever de in-
vloed van Frederik Hendrik strekte. Over alles werd zjjn
raad gevraagd en — wat een tweede is — gewoonlijk op-
gevolgd. Zijn tegenwoordigheid was zoo onmisbaar, dat
n. H. M. hem , wanneer hij zich gereed maakt naar het
leger to vertrekken , in bedenking geven nog eenig(m tijd
in den Haag te blijven , „ten regarde van eenigo openstaondo
saecken van importantie het gomeene beste concernerende".
Dit zag op de niet afgedane punten der instructie. Toen
de prins desniettemin bij zijn plan bleef, kwamen op don
vooravond , ja nog op den dag zelven van zijn afreis, Gedep.
van IL II. M. zijn advies inwinnen ^). Ook in do legerplaats
liet men hem ni(;t met rust; zelfs vandaar wist Frederik
Hendrik do marionetten in don Haag naar zijn pijpen te
laten dansen.
Terwijl de vraag der tolbetaling nog hangende blcof,
waren inmiddels voor elk gezantschap drie hoeren aange-
wezen ; van die drie twee uit Holland, de Witt, Bicker
en Stavenisse zouden naar Zweden, Schacp, Sonck en Andrée
naar Denemarken gaan *). Zij hielden een bijeenkomst en
1)     ÜM-r. Res. IIoll. 11 cil 12 Moi 1(544.
2)     I{(!S. St. Gen. 11 en 12 Moi 1G44.
3)     Ros. St. Gen. 17 , 18 , 19 Moi 1644.
4)     Zie Secr. Ros. lloll. 24 Msiart, 29 en 30 April 1644. 3» April
Stelt Huil. ter Genrlt. voor, dat zes Amb. naar Zw. en Den. zullen f,'»""!,
vier uit Holland. Het wordt aangehouden. (Ros. St. Gen. 30 April.)
-ocr page 72-
C7
opperden oeiiige bodeiikingen togen hunne — nog slechts in
concept bestaande — instructie. H. H. M. zonden afgevaardigden
uit hun midden naar de legerplaats , om het gevoelen van
den prins daarover te vernemen. De gezanten gingen mede
en maakten van de gelegenheid gebruik om hem nog eens
te polsen over de tolquaestio. Zijne Hoogheid verklaarde
het voor dezen staat wensohelijk te oordeclen , dat de ge-
vorderde schatting aan Denemarken betaald, maar aan
Zweden , als daartoe geen recht hebbende , geweigerd
werd. Doch de ambassadeurs waren hiermede buiten hun
boekje gegaan en haddon advies gevraagd over een zaak,
die niet in hun last was begrepen. Dit werd hun ter
Generaliteit kwalijk genomen en men besloot aldaar 's prinson
De Raadpons. Cats luaukt hot aan Z. U. smakelijk on herinnert , „dat
wel tot 8 iif i) macl golijkon Toet in do anibassado aen de voors. croonen
was ffohouden, jae seltt's datter Exempelen waren dat de Ambass., bo-
staende in i) porsoonen , geheel en dal bij HoUant is bekleet geweest."
(Secr. Res. Itoll. 4 en 6 Mei 1644). Mot hot laatste zal hij het oog gehad
hebbon op do ambassade van IGll , toon Jacob van Duvenvoorde , hoor
van Obdam , Kombout Ilogerbeets en Dirk Bas , alle drie uit Holland, naar
Denemarken waren afgevaardigd. (Zie Vroede : Inl. IP pg. 334 — 33G).
Bij de ambass. v. 1040 naar Zweden on op de conferentie te Stado in
1641 waren twee van de drie leden door Holl. aangewezen. — 11 en 12
Mei dringt lIoU. er ter (fenrlt. nader op aan, 12 Mei komt een gunstig
adv. van S. 11. in, 13 Mei besluiten de St, Gen., dat van de zes gezanten
vier uit IIoU. zullen zijn , con uit Zeeland on een uit Friesland. {Secr. Ros
IIoU. en Res. St. Oen. 11, 12, 13 Mei 1C44). IIoll. benoemt de H.H. v.an
Beveren , Schaep , Bicker en Sonck ; Zeeland zijnen raadpens. van Stave-
nisse, Friesland Joacliim Andrée. H. H. M. verklaren, dat deze It.H.
hun aangenaam zijn. (Socr. Res. Holl. 13 Mei, Res. St. Gen.14 Mei 1044.)
van Beveren , Bicker en Stavonisse zullen naar Denem., de drie anderen
naar Zweden gaan. (Ros. St. Gen. 17 Mei 1644). Doch van Beveren „excu-
seert zicli wegens de indisj)0sitie on swackheijt van sijn persoon , de
liardichoyt vant climaet van de voors. Noordergewesten , de maniere van
doou en leven aldaer, sijn domestycque beletselen syn Employ ende
ampten" enz. (Secr. Res. Holl. 25 Mei; Res. St. Gen. 24 Mei 1644). In zijne
plaats benoemen de St. v. Holl., „met alle de stemmen" Jacob de Witt,
die door de St. Gen. wordt gcadinitteerd. (Secr. Res. Holl. 26 Mei ,
Kes. St. Gen. 27 Mei 1644). Zie verder over de keuze der Ambassadeurs uit
verschillende prov.: (Vreode , Inl. I pg. 33 , 34 , 203.) Amsterdam was
steeds vortegenw. bij de gezantscb. naar Oosten en Noorwegen : ook nu
weer door Schaep en Bicker. (Zie Extr. notulen v. de Amsterd. vroed-
schap , 22 April 1644 , meegedeeld bij Vroede : Inl. I Bijlage II.)
-ocr page 73-
68
advies langs den offioieelon weg in te winnen , d. w. z. door
gecommitteerden van H. H. M.; de gezanten mochten er
ocliter bij tegenwoordig zijn '). Aldus geschiedde, en het
volgende uitvoerig rapport werd thans ingediend: „dat S. H.
van advyse is, om rupture met Dennemarcken endo Sweedon
te vormyden ; dat men eerst aen don Con. van Donnem.
moet presenteeren aenteyckeningo te laeten doen van door-
gepasseerde schepen te betaelen op haer wedercomst; edoch
do voors. Con. daermede niet tevreden wesonde , dat men
alsdan sou betalen volgens den voet van 1641 ; dat men
aen Sweeden de betaling, die bij retorsie of andersins go-
eischt wordt , zal exouseeren als ongehoudon te syn ende
hier te vooren noyt gedaon te hebben , macr zeggen dat
men sich in deson aan de H.H. staten mosto addresseren,
laetende ondertusschen de schepen doorvaoren nao de Oostzee
eiule traffycqueren daer sy gewoon syn; ende indien de
Swoedsche vloto .soo machticli is (ende omtrent de Sondt
mocht syn), dat sy daerdoor sich willen doen betalen, zullen
(Ie ambass. daorvan op 't spoedichste kennis geven , ende
niiddelerwyl de schepen ophouden , sonder in eenige feytc-
lickheyt te comen. Ende ingevallo eenige van de gepasseerde
schepen in de Oostzee vet van de Sweden moehte affgenomen
syn, dat de ambassadeurs H. H. M. daervan sullen advi-
seren om te zien hoe men vanwegen deson stact daerover
behoorlijcke reparatie sal connen becomen; belangende de
geëquipeerde vloto tot uytvoeringe van dcse ambassade , of
mer. deselve in soo extraord. getal nae de Sont sal laeten
gaen, meent S. H. dat daerinne geene verandering van
voorige resolutie behoort te geschieden , ende om te gemoot
te comen de ombragie die de Co; van Denn. hieruyt moehte
nomen, dat men een ofte twee van de beseylsto schepen
vooruyt conde sendcn ende S. M'. in desen onderrichten en
indien S. M'. de vloote op de Lap ofte daer omtrent niet
1) Ree. St. Gou. 30 , 31 Mei , 1 , 4 , 5 , 10 Juni 1644.
Keci'. lies. lloU. 20 Juni 1644. „I)ul)ia ten reguarde v. d. Instr. voor
1111. Ainh. gacndo naer Sw. endc' Denom." on „advis van Zjjn Iloocheyt"
In Verb. Amb. Z\v. 1644.
-ocr page 74-
69
wilde lyden , dat desolve in zee aff onde aen ondortusschen
konde houden" ^).
Het zou dus niet de schuld van den stadhoudei' zijn,
wanneer de Republiek genoodzaakt werd het zwaard te
trekken. Christiaan IV mocht een billijken tol heften en
kon do Nederlandsche oorlogscliopen uit zijn gebied weren ;
wanneer Zweden geweld pleegde aan de koopvaardijschepen,
hadden de gezanten nader last van H. H. M. af te wachten^
alvorens deze feitelijkheden te beantwoorden.
Zulk een houding was zeer correct voor een staat, die als
bemiddelaar wenschte op te treden , maar de sterke convooi-
vloot zou nu tot weinig meer dienen. Immers, alleen tor
bescherming dor koopvaarders Avaren 41 oorlogschepen on-
noodig; tot hunne uitrusting was hoofdzakelijk besloten om
kracht bij te zetten aan de eischen , vanwege de Republiek
te stellen , om invloed uit te oefenen op den gang van zaken,
door do macht der Nederlanden te toonen. De gelegenheid
daartoe werd afgesneden , wanneer de koning van Denemarken
de vloot niet „op de Lap ofte daer ontrent" behoefde „te
lijden". De Lap was een zandbank vóór den ingang der
Sont en vermoedelijk zou Christiaan IV de Nederlandsche
oorlogschepen niet zoo dicht in do liuurt willen hebben.
's Prinsen voorslag verschilde heel wat van dien, door
Holland gedaan; nog meer van de meening der Amster-
damsche vroedschap , „dat men den schippers in de Zondt
gheen tollen zoude laeten betaelcn" ~). Doch de aandrang
van stad en provincie stuitte af op den onwil van den stad-
houder, en de tijd was nog niet gekomen, dat hij zich behoefde te
1)     Ontleend aan Secr. Ees. Holl. 20 Juni 1644. Ik heb Hot geheel
afgeschreven , omdat het een der weinige stukken is , die ons de ziens-
wijze van Fr. II. uitvoerig doen kennen.
In Groen's Arehiv(!S vindt men op de Jaren 1G44 en 104.') ^eiHi enkele
missive, waarin de prins zich ovor deze zaak uitlaat. Een persoonlijk
onderzoek in het Iluis-archicf van Z. Ml. den Koning verschafte mij de
zekerheid, dat ook de nog ongedrukt*; stukken uit die jaren niets bevatten
over de Zweedsoh-Deensche aangelegenheden. Gaarne betuig ik hier mijn
dank aan Generaal A. E. Mansfeldt, die mij welwillend gelegenheid
verschafte tot dit onderzoek.
2)     Extract Notulen Vroedschap Amsterdam v. 8 en 11 April 1644,
bij Vreedo , Inleid, enz. I Bijlage II.
-ocr page 75-
70
laton dwingen. Het eenigo , dat Holland vermocht, was een
kleine wijziging to brongen in de instructie , vóór dat zij ter
Generaliteit naar des stadhouders wenken word vastgesteld.
Den 20'"'" en 21''""' Juni kwam men in do staten-vergadering
van Holland, na langdurige discussie, tot het volgende
besluit: de schippers zoudon in do Sont tol betalen naar den
voet, in 1641 te Stade bepaald; dit geschiedde alleen „om
d'entremise van deson staet aen de syde van Deneniarcken
niet te doen corrueren", en deze reden moest aan Zweden
uitdrukkelijk to kennen worden gegeven. Bleef Zweden
desniettemin bij zijn plan om eveneens tol te heften, en had
het in of bij de Sont een zoo groote schcepsmacht , dat het
Denemarken met geweld zou kunnen beletten don tol te
innen , dan zou aan laatstgenoemd rjjk alloen vergund worden,
aanteekening to houden van do verschuldigde som. Wilde
het daarmede geen genoegen nemen, dan had do Neder-
landsche vloot de koopvaarder.s door de Sont of de Belt naar
de Oostzee te geleiden en verder te beschermen. Op dio
Wijze kon do staat althans eenig voordeel trekken van do
sterke uitrusting ter zee, en de gezanten behoefden geon
naderen last van H. H. J[. af to wachten, om den admiraal
te bevelen voor de veiligheid der koopvaardijvloot zorg te
dragen. Na eenig tegenstribbelen van Zeeland en Friesland
werd de voorgestelde wijziging ter Generaliteit aangenomen,
zoodat den 25"'''" Juni de „vulgaire"' en de „secreete in-
structie" konden worden gearresteerd i).
De inhoud der eerste komt in hot kort hierop neer:
Hoewol de koning van Denemarken geen bepaald antwoord
had gezonden op het schrijven van H. II. M., waarin zij
hunne bemiddeling hadden aangeboden , was uit don mond
zijner dienaren vernomen, dat deze niet onwelkom zou zjjn;
daarom boden de g'ezanteii thans hunne diensten daartoe aan.
Wanneer Zijne .\ia'. — gchjk men verwachtte — -) eenige
1)     Ros. St. aen. 22 , 2.3 , 24 , 25 Juni 1644.
Socr. Res. HoU. 21 , 22 , 23 Juni 1644. Zio de Instr. l)ij Aitz. V
pg. 641 — 650.
2)     Zoowel Guntlier ah Tancken lisdden reods protest aangeteekend
tegen de komst der vloot , de laatste in oen audiëntie bij de staten
van Holland (Secr. Res. HoU. li) April 1644), de eerste in een
propos, aan H. H. M- dat.-----'--'-----1644(portef. Deuem. 1644), waarin
3 April
-ocr page 76-
71
tegenwerping maakte wegens de groote convooivloot, moesten
zij dit geleide verklaren door do kostbare lading der koop-
vaarders, de vele kapers enz.; wilde hij haar niet in zijne
wateren dulden , dan kon zij in de buurt blijven kruisen.
Zoo geklaagd werd over do uitrusting der hulpvloot door de
Geer, dan hadden de gezanten te vorklaren, dat Zweden
hiertoe gerechtigd was door hei tractaat van 1640. Wanneer
de koning hun vroeg, of de Republiek ook haar eigenbelang
ter sprake zou brengen, dan moesten zij antwoorden, dat
zulks zoer waarschijnlijk was , daar do bloei van don
Nederlandschen handel afhankelijk was van de staatkundige
gebeurtenissen in het Oosten on Noorden van Europa. Voor
hot geval, dat Denemarken de bemiddeling niet aannam,
hadden do gezanten zich naar een neutrale plaats to be-
geven on nader last af te wachten.
De gezanten , die naar Stockholm vertrokken , moesten in
herinnering brengen, dat Zweden verzuimd had vooraf konnis
te geven van zijno bezwaren tegen Denemarken op het stuk
van handel on scheepvaart, zoodat het verdrag van 1610
niet was nagekomen. H. H. M. wilden echter alsnog een
minnelijke schikking beproeven en zonden daartoe ambassa-
deurs , met verzoek aan deze de bezwaren en de middelen
om zo uit den weg te ruimen mede te doelen. De gezanten
moesten aan de Zwoedsche regeering een verklaring ontlok-
ken , dat zjj den krijg zou eindigen , zoodra te gemoet was
gekomen aan de grieven , door haar en door de Republiek
ingebracht wegens de belemmerde vrijheid van handel.
Daarna konden zjj , onder voortdurend overleg mot hunne
collega's in Denemarken , alle pogingen aanwenden tot herstel
van den vrede.
In do secreete instructie was de tolquaeatie geregeld op
de reeds vermelde wijze. Deed zich het daar genoemde geval
voor, dat do vloot do koopvaarders onder haar bescherming
moest nemen, dan hadden de gezanten — evenals bjj het
afslaan der bemiddoling — Denemarken to verlaten en in
een naburige plaats don last van H. H. M. af te wachten.
Bleven zij to Kopenhagen , dan moesten zij bewerken, dat
hij Bchnxsf, dut de gozimten , zoo zij met een vloot kwamen, „immers op
öuleke maniere eerder (souden) eonunen als Feciales om den oorioeh aen
te condigen , als paciiicatores over de ontstaene onruste."
-ocr page 77-
72
het verbod van handel op Zweden werd ingetrokken ; gelukte
dit niet, dan konden de Nederlandsche schippers — mits er
meer dan twintig waren — onder convooi der vloot n^^nr
Zweedsüho havens worden gebraclit. Doch het voornaamste
artikel was dat, waarbij aan de gezanten te Stockholm werd
opgedragen, de regeering van Zweden er toe over te
halen , dat zij bij de onderhandelingen ook het belang der
Eepubliek bevorderen en tegelijk met de Nederlandsche
gezanten eischen zou , dat de tollen teruggebracht werden
op den voet van het erf-tractaat van Spiors ; Zweden moest
beloven geen vrede te sluiten, vóórdat aan dezen wensch
was voldaan. Eindelijk hadden de gezanten in beide rijken
nog te verzoeken , dat de uitgegeven eomraissiebrieven voor
de vrijbuiterij tijdens den duur der onderhandelingen werden
ingetrokken.
De politiek, welke deze instructie ontwierp , stelde zich
ten doel gebruik te makcm van de ongelegenheid , in welke
' Denemarken was geraakt, om een aanmerkelijke verlaging
der tollen in de Sont en in doorwegen te verkrijgen. Zij
rekende daarbij op do hulp van Zweden en vertrouwde, dat
deze mogendheid — aan wie de goede gezindheid der Staten-
Generaal was gebleken door het toelaten van do Geers uit-
rusting — bereid was de Republiek mede te laten genieten
de voordeelen , door hare wapenen behaald. Zoo dit
opzet gelukte, zoudon de Nederlanders (mau lang gekoesterden
■wensch vervuld zien, zonder dat do vloot een enkel schot
behoefde te lossen.
Inmiddels was men gereed gekomen met de uitrusting dier
vloot. Uit de voorgestelde personen had Zijne Hoogheid tot
admiraal verkozen den vice-adniiraal AVitte Kornelisz. de With,
tot vice-adrairaal den commandeur Claes Ham , tot sohout-
bij-nacht den kapitein Claes Waterdrincker ')• Het Vlie was
1) ï{o,t Admir. Coll. te Amsterdam had voorg-estold : Sybrant Barentsz.
Waterdriïu'ker tot admiraal , Anthonis van Zaling-cn tot vice-admiraal en
Ancke BaU'.k tot scliout-bij-Naclit. Burgeni. on Regi'or. van Amsterdam
brachten: Carel Ilartsin^, Pieter Dircxs , Jan .fans/., van Hoorn, .Tncob
Saai en Cap". Jan van Gaaien in aanmerkin*»-, om uit hen de hoofdoffi-
cieren te kiezen en bevalen den vice-admiraal Jan Evertsz. aan , als
admiraal. (Res St. Gen. 9 Juni lR-(4). Ibdland droeg^ voor: do AVith,
Ham en Waterdrincker (Seor. Kes. Ibjll. 21 , 22 Juni : Kes. St. Gen.
22 Juni), Uit deze aanbeveling:slijst koos Fredorik Hendrik de drie door
-ocr page 78-
73
de verzamelplaats voor oorlogschopcn en koopvaarflcrs, welke
laatste reeds met ongeduld den zeildag verbeidden. De Witt,
Schaep, Bieker en Stavenisse kwamen te Amsterdam samen
en hadden daar nog een onderhoud met den Deenschen
resident Tancken en met Louis de Geer, die een laatste
poging zullen hebbon aangewend om de gezanten voor hunne
zaak te winnen. Ook werden tA] aangezocht den hier ver-
toe venden zoon van den Zweedschcn admiraal Flemingh
onder hun bescherming mede te nemen , maar sloegen het
■wijselijk af. Wanneer de Denen hem ontdekten , zou hij in
govaar, zij zelven in moeiolijkhoden geraken '). Op den
avond van den S''""" Juli gingen zij , benevens de edellieden,
predikanten , secretarissen en dienaren van het gezantschap ,
scheep naar het Vlie , waar zij den volgenden dag aankwamen
en met groot gejuich werden verwelkomd ^). Hunne collega's
Sonck en Andrée waren daar reeds aanwezig , eveneens ver-
' schillende afgevaardigden der adniiraliteits-collegiön van Amster-
dam en uit het Noorder-Kwartier , alsmede leden der directie
van het extraord. convooi op Oosten en Noorwegen. Deze
wilden tegenwoordig zijn by het vertrek der vloot, welker
uitrusting aan hun zorgen was toevertrouwd , en verzuimden
tegelijk niet, den gezanten nog eonige particuliere belangen
op het hart te drukken •'). Aan alle koopvaardijschepen
Holland voorgestelilo officieren (Res. St. Gon. 28 Juni). „Goilurende syn
Employ als admirael over de meergen. vloote , sal (<lc Witte) blijven
behouden syn vioe-admiraelschap van lloUant." (Res. St. Gon. 30 Juni).
Hij kreeg een gewone en een secreete instructie mede ; de laatste werd
hem in H. H. M. vergadering gesloten ter hand gesteld ; hij mocht die
niet openen , vóór hem zulks gelast werd door de ambassadeurs in Dene-
marken. (Res. St. Gen. 4 , 6 , 28 , 30 Juni 1844). Zij was ontleend aan
de seor. instr. voor d<! ambass. en zal dus geloopen hebben over het
geval, dat de vloot de koopv. moest eonvoyeeren naar de Oostzee tegen
den zin van Denemarken. Beide instr. zijn niet te vindiïu , noch in het
gewoon , noch in het secr. instructieboek , op het Rijksarchief aanwezig.
Waarschijnlijk waren ze ook ingelascht in de Withs Journaal van zijn
tocht naar de Sont in 1044 ; maar ook dat is verloren gegaan ; het ont-
breekt althans op bet Rijksarchief. Dat het aan H. H. M. ingeleverd is ,
biykt uit Res. St. Gen. 2fi Sept. 1644.
1)     Zie Verb. Zw. in den beginne.                                                     ^
2)     Verb. Den. en verb. Zw. op 3 en 4 Juli 1644.
3)     Verb, Denem, o. ei, miss. v, Amb. Den, aan H. H. M. dat. 6 Juli 1644.
-ocr page 79-
T4
word bekend gemaakt, dat zij niet inoehton zee kiezen,
noch later van hot convooi afsteken , voordat de admiraa
het seinschot had gelost. Dit verl)od was noodzakelijk , om
te voorkomen, dat haastige schippers do reis op eigen risico
aanvaardden. Hot voorbeeld daartoe was reeds gegeven
door negen Zeeuwsche vaartuigen , die zich met do grooto
vloot hadden moeten vereenigen , maar zonder geleide door
waren gezeild i).
Nog werden twee van de bost bezeilde fregatten vooruit-
gezonden naar Helseneur met missiven voor den resident
van Cracauw, waarin do gezanten hera gelastten, aan de
Deensehe regoering mede te deelen , dat zij onder weg waren,
vergezeld van een vloot, ter bescherming der talrijke en
kostbare koopvaarders. Hij moest dadelyk antwoorden, hoe
men deze tjding had opgenomen on beriolit sturen over het
krijgswozentelanden te water, vooral over de sterkte dersoheeps-
macht van beide kronen en do plaats , waar deze zich ophield -).
Op Vlieland bevond zich ook de admiraal Maarten
Thijssen , die een tweede uitrusting , ten behoeve van Zweden,
gereed maakte. Eecds lagen eenige zijnor schepen zeilklaar,
en men vertelde , dat hjj tegelijk met de groote vloot vvildo
uitloopen. Terecht begrepen de gezanten, dat Denemarken
zich hierover op nieuw zou ergeren en z[j vonden het onnoodig
do pil te vergrooten, welke men dit rijk reeds te slikken
had gegeven. Toen één hunner naar Thijssen ging, om
hem zijn plan uit het hoofd te praten, verklaarde deze echter,
dat het gerucht valsch was: zoo hij er al aan gedacht had,
zou hij gaarne aan do bedenkingen der gezanten gehoor
geven ^).
1)     Zie verb. Don. en vorb. Zw. op 4 en h Juli. Oap". Adriuen
Janssen den Gloeyonden Oven had de negen schepen van Vlissingcn naar het
Vlie goconvoyeord ; teg-en zijn zin , zoo meldde hij , waren zij vooruitge-
loopen. De ambass. vonden goed h(!ni onder de vlag te houden , zoodat
de vloot met één schip versterkt werd.
2)     Verb. Den. .5 Juli 1644. Deze kennisgeving van de komst onzer
vloot geschiedde op advies van Z. II. Zie boven jig. BH.
3)     Zie Verb. Zw.
Thijssen ging eerst in het laatst van Juli <mder zeil met 2'2 schepen.
Bij hem zal zich de zoon v. d. rijkskan.selier Oxenstjeriui bevonden hebbeu,
die den gezanten gelukkige reis kwam wenschen. (Verb. Zw.)
-ocr page 80-
75
Do ambassadeurs naai Donemarkon gingen aan boord van
den schout-bij-nacht Watcrdrincker, die naar Zweden aan
boord van kapitein van Zalingen i). Den 7''"" Juli, 's mor-
gens vroeg liclittcn alle schippers het anker: het duurde
tot aan don middag, vóór do gehoole vloot — ruim 700
koopvaardcrs en 40 oorlogschepen — buiten gaats was ge-
komen ~). Toen men een paar dagen reis had, staken de
naar Bergen en Drontheim bestemde vaartuigen , mot twee
convooiers , van het gros af; weldra ook de andere „Noorts-
vacrders" onder geleide van 6 of 7 oorlogsbodems. Op de
hoogte van Schagen liepen de wegen der gezanten uiteen :
die naar Zweden vingen met twee schepen de reis naar
Gothonburg aan; de overige zetten hunnen tocht naar de
Sont voort. Zij konden elkaar geen afscheidsbezoek brengen,
„overmits de zoo te groft' ginck", maar losten „vyff canon-
schooton tot bon voeyage" ^)
1)     Vorb. Don. 6 Juli.
2)     Verb. Don. „7 July 't seyl ^egaen met ontrent 700 a 800 schepen
nae gissinge , daer onder 43 ooi'lsclip."
Verb. V. d. II. : „niet ontrent seveii liondort coopvschp. en 43 oorlschp."
Verb. Zw. noemt geen getal. ïon onrechte spreekt de Jonge: Zee-
wezen 'Z' druk I pg. 384 van 42 oorlschp. en 900 koopvaardcrs.
Mot de sterkte onzer oorlogsvloot was het aldus gesteld : zij bestond uit
41 schepen. (lies. St. Gen. 30 April). Daarvan waren 2 fregatten uit-
gezonden naar Ilelsenour ; admiraal de AYith was met zijn eigen scliip
uit het Goeroêsohe gat gekomen : hij mocht dat behouden , maar moest
oen ander schip in do plaats daarvan naar de kust van Ylaandoren sturen,
ondor de vlag van Tromp. (Res. St. öen. 30 Juni). Na liet vertrek der
fregatten waren er dus 3!), na de komst v. do With 'schip 40 : hierbij
kwam nog de Zocuwschc convooier (zie pg. 74 noot 1): dus 41. Met deze
41 schepen koos do With zee , doch zond één daarvan later terug miar
do kust v. Vlaanderen (zie vorb. Den.) ; met 40 schepen ging hij dus
vorder. Wanneer de verb. nu 43 schepen vermelden , is dit zoo te ver-
klaren , dat het naar Ylaandoren teruggezonden schip toen nog bij de vloot
was, en dat zij ook do 2 vooruitgezeilde fregatten mede rekenen.
Van deze 40 gingen 2 schepen mee als conv. van de „Dronte-
endo Bergevaerders" (verb. v. d. H. 10 Juni) ; 6 tot convooi v. de
„noortsvaerders" (verb. Denom. on v. d. H. hebben 6 , alleen verb.
Zw. 7) ; de anibass. naar Zweden vertrokken met 2 schepen ; blijven dus
30 over , waarmee de With de reis voortzette. Later kwamen de 2 fre-
gatten zich er weer bijvoegen ; dus 32 schepen was onze vloot sterk ,
toen zij onder de Lap lag.
3)     Verb. v. d. II. en verb. Zw. op 12 Juni 1644.
-ocr page 81-
76
Nog een enkel woord over de stemming, welke in Dene-
marken ten opziclite der Nederlanders bestond. In hot
begin van 1644 had men daar moeten afwachten , aan welke
zijdo de Veroeuigdo Provinciën zich zoudon scharen. Het
in 1640 tusschen Zweden en de Republiek gesloten traotaat
was, zelfs in bijzonderheden, den Deenschon staatslieden
niet onbekend gebleven '). Evenmin kon het hunne aan-
dacht ontgaan, dat de veelvuldige geschillen over den
Sonttol niet bevorderlijk waren geweest aan de goede ver-
standhouding tusschen Denen en Nederlanders. Er bestond
dus weinig reden om op de sympathie der laatsten te
rekenen.
Het gebeurt vaak, dat zij , die in nood vorkeeren , een
hoogen wissel trokken op de edelmoedigheid hunner mede-
menschen en meer vergevingsgezindheid verwachten, dan zij
zelven ooit getoond hebben of later aan den dag zullen
leggen. Zoo ook de Deensoho regeering. Zij achtte de
Nederlandsche staatkunde ontbloot van de neiging om uit
de schado van andoren eigen voordeel te zoeken; oen
vleiende onderstelling , die bij sommige menschen wel oons
1 uitwerkt, dat zjj zich boter voordoen, dan zij zijn. Ook
kende de openbare meening in Denemarken aan de Staten-
Generaal een vèrziondon politieken blik toe. IL H. M. —
dus redeneerde men — moesten en zouden begrijpen, hoe ge-
vaarlijk het in do toekomst was, wanneer Zwedens macht
boven mate werd uitgebreid en do hoerschappij over de
Oostzee aan deze kroon ten doel viel ^).
1)     Guntlior wist immers aan H. Tf. M. te vertellen, in wolk opzicht
Zweden zicli niet aan 't venirnjj liad g^'ehoiiden. Zie boven pg. 47.
2)     „Elckeen wenseht nu hier Iiulpe en assistentie to meon;en erygon
van de Ver. Prov., ofte ten minsten neutraid te blijven ende de S woeden
niet te assisteeren". (Miss. v, v. Craeauw nan 11. H. M. dat. 8 Maart lfi44).
„Elekeon roept hier nu soo U. H. M. geen assistentie doen , soo noemen
de Sweeden dit rijcko wecii daerop U. II. M. wel gelieve te letten.
Vox populi, vox Dei". (Miss. v. van Cracauw aan II. II. M. dat. lö Maart 1644).
De uitrusting van de Geer is geschied ■ - dus sehrijft van Cracauw in
zijn miss. aan H. H. M. v. 17 A)iril 1044 — ,teogon do opinie en
expectatie, die men hier hailde dat U. II. M. niet geerne souden sien
dat dit Rycke 't eenemael soude werden gciruyneert ende bedurven ende
gebracht worden onder subiectie van een ander natie".
-ocr page 82-
77
Bovendien vertrouwde Christiaan IV niet weinig op de
vriendschap van Froderik Hendrik; hij kende den groeten
invloed van den stadhouder en wist, welke redenen deze kon
hchbcn om Denemarken niet in den steek te laten ^).
In dien waan werd hij aanvankelijk versterkt, toen hem uit
do Republiek toevoer van krijgshohoeften gewerd. Daarom
keerde hij , den uitslag van Gunthers zending afwachtende ,
voorloopig den vriendelijken kant van zijn gelaat naar de
Nederlanders toe. Dit kwam den Nederlandschen handel
ton goede. In het jaar 1643 had de resident van Cracauw
geruimen tijd met verlof in Holland doorgebracht; bij zijn
vertrek naar Denemarken was hem een instructie medege-
goven, welke verschillende bezwaren bevatte, die hij ,
namens de Staten-Generaal, aan de Deenschc regeering had
voor te dragen -). Tot het volvoeren van dien last had hij
geen gunstiger oogonblik kunnen kiezen dan de Januari-
maand van 1G44 , toen de beslissing nog niet was gevallen
over het aandeel, door de Kepubliek te nemen in den uit-
gebroken krijg. Op de lijst der bezwaren kwamen o. a.
voor : de heffing van een nieuwen tol voor den aanleg der
haven te llelseneur en de meting dor schepen in Noor-
wegen ^). In beide zaken kregen de Nederlanders hun zin.
Hot havengeld zou niet langer geheven, de inhoud der
schepen „met een brandt-teecken op een boquaeme plaetse
op veder schip" worden gemerkt, 's Konings „amptluyden"
hadden don schippers daarvan een bewijs-cedel af te geven
en zelt' een register der gemeten schepen te houden, om
bedrog te weren. Ook op andere betwiste punten nam
1)     De Dcensche ff eschiedschrij vers geven hoog daarvan op , b. v. Garde:
Den Dansk-norske Sojinagtg Historie 1535 —1706, ]>g. 183 : Cliristiaan IV
havde imidlortid en oprigtig Ven i Prindscn af Oranion." (Christiaan IV
had ondertusschen een waren vriend in den Prins van Oranje). Iets
dergelijks bij Slange: Den stormaogtigste Konges Cliristian den Fierdes
Historie, dl. II fol. 1205 en 131G ; fol. 1226 en 1227 zegt hij, dat De-
nemarken uit de Nederl. geen enkel sehip , matroos of wat ook bekwam ,
„uden hvad Printzen at Orauien lod komme til Olykstad". (buiten
hetgeen de Prins van Oranje naar Glückstadt liet komen).
2)     Zie deze Instructie in Instructieboek 16i0—l(i49 fol 57; ook in
portef. Den. 1643. Ook moest van Cracauw hierbij de bemiddeling in-
roepen van den aartsbisschop van Bremen; deze beloofde de zaak bij zijn
vader aan te bevelen „met soonelicke veneratie ende respect",
8) Zie boven pg. 33.
-ocr page 83-
78
Cliristiaan IV ccn gunstige resolutie. Wanneer Ncdcrland-
solie kooplieden, uit vrees voor de Duinkerkers, hunne
goederen in vreemde , doch neutrale schepen laadden , b.v.
in schepen, die te Dantzig, Koningsbergen of Uiga tehuis
behoorden, zouden zij in de Sont niet meer tol behoeven te
betalen dan van dezelfde lading in Nederlandscho schepen.
Verder beloofde de koning alle onnoodigc visitatiön te ver-
bieden ; met die van den „generalon-besoocker" konden de
schippers volstaan. Tegen de knevelanjen der Heonsche
tolbeambten zou -worden gewaakt en scherp toegezien, dat
zij niet te veel rekenden voor schrijfloon of andere onkosten
en bij het visitceren de waren niet beschadigden. Des
Konings „amptluyden" op Kroonenburg on in Noorwegen
werd dit alles uitdrukkelijk aanbevolen i).
Ook in een andere , niet minder belangrijke aangelegen-
heid toonde de koning van Denemarken zich inschikkelijk.
Na het uitbreken van den krijg had hij de vaart op Zweden,
Finland, Ponimeren , Mecklenburg en alle plaatsen , waar
Zweedscli garnizoen lag, verboden; doch Kiga, Koval on
Narva — hoewel, „onder subicctie van de Croon ende
Eegieringe van Sweeden" — werden met name daarvan
uitgezonderd. Op deze havens en op alle neutrale , zooals
Dantzig, Koningsbergen , Memel, de steden van Koerland ,
Lubeek, zou de vaart voor Nederlanders open blijven, mits
zij aan de drie Zweedscho steden geen contrebando on levensmid-
delen toevoerden. De hierop betrekking hebbende resolutie
van Zijne Ma', verzuimde niet er de aandacht op te vestigen,
dat „den vrijen handel ende zeevaerdt naer Hyga, Reevel
en Nerva" — „als waerheene de meesten handel wort ge-
dreven" — was toegelaten om „de Ingeseetonen der Ver-
eenichde Provinciën daermoede te gratificeeren", en dat
Denemarken de Ecpuhliek dus geen loon naar werken gaf,
maar vrijzinniger handelde dan zij , die o. a, de haven van
Duinkerken steeds gesloten hield -).
Ten slotte was deze goede gezindheid nog merkbaar bij
1)     Miss. V. vun Craoauw aau 11. II. M. dat. 23 Jan., 14 Felir , 10 en
26 Maart, 9 April en 4 Juni 1644. Bij de laatste miss. zijn gevoegd de
aanschrijvingen van Cliristiaan IA', hier achter onder de Bijlagen opgenomen.
2)     Miss. Y. van Oracauw aan H. II. M. dat. 2'i Jan., 8 en 26 Maart,
9 April 1644. Bij de laatste miss. is gevoegd de resol. v. Clir. IV over
deze zaak, dat. 14/24 Maart 1644.
-ocr page 84-
79
het besleeliten der talrijke aanhangige geschillen over in
beslag genomen koopvaarders. Verschillende vaartuigen
waren , met de lading , prijs verklaard: sommige , omdat de
schippers uit Zweedsche havons kwamen , of verdacht werden
goederen in te hebben , die aan Zweedsche kooplieden toe-
behoorden ; andere, omdat er verboden waar aan boord was,
zonder dat daarvan aangifte was gedaan; weer andere,
die in Denemarken gerst hadden geladen , nog vóórdat het
verbod van uitvoer van levensmiddelen daar was afgekondigd,
maar die desniettemin bij het uitzeilen werden bemooielijkt.
Alle werden op voorspraak van den resident van Cracauw ,
na korter of langer tijd „vrijgckent" ').
Spoedig liet men dezen welwillenden toon echter varen,
om „volghcns styl van het Deensche hof", hooge woorden
en dreigementen te gebruiken. En daartoe was eenige aan-
leiding. Eerst kwam het bericht van de Oeers uitrusting in
Holland ; daarna de tijding, dat de ambassade vergezeld zou
zijn van een aanzienlijke vloot ; ten slotte bet telkens her-
nieuwde verbod om naar Oosten of Noorwegen uit te
loepen -).
Hot werd duidelijk, dat de Staten-Generaal, zonder zich
bij Zwoden aan te sluiten, partij wilden trokken van den
onspoed, die het rijk Denemarken had getroffen. Nu de
Eepubliek aldus de verwachtingen der Denen bedroog ,
wierpen deze het mom der vriendeljjkheid af. Vooral
het „gemeene volok , die de Nederlandsche schippers
qualick" toespraken en dreigden , waren ,door den
banck nu quaeder llollandts als Swocdtsch" ^). De
aan Zweden toegestane uitrusting zette kwaad bloed; de
convooivloot wekte argwaan : waartoe was zulk een groot
getal van oorlogsohepon iiooJig, zoo do Republiek geen
1)     Mi39. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9, 13, 23 Jan., 14 Febr.
CU 26 Maart 1044. De resident verzuimt niet de aandaclit van II. II. M.
te vestigen (ip zijn „goeden ijver", „diligeiitia", „goede ofticiën" enz. en
schrijft aan 't slot'der laatstgen. miss.: „Iels; liebbe hier sooveel ten dienste-
der Landen te verricliten dat ilf geen ruste can liebben".
2)     „Hier is een Gallioot in O daegen van Amsterdam hier gecoomen ,
affgesonden door Gabriel Marcclis coopman aldaer met l)rieven aan syno
Hoochgedo Mat", vermeldende de Geers uitrusting, (miss. v. van Cra-
cauw aan H. II. M. dat. 9 April 1044). Verder de miss. dat. 17 April 1644.
3)     Miss. v. van Cracauw aan II. H. M. dat. 7 Mei en 25 Juni 1044.
-ocr page 85-
80
Tjjandelijke planTien liail ? De bemiddeling wilde men aannemen,
maar de komst dor vloot, desnoods met gewold, beletten.
Niet het minst was do regccring van Denemarken verstoord
over bet uitblijven dor koopvaardijschepen : zoolang de vaart
der Nederlanders geschorst was, brachten de tollen in de
Sont en in Noorwegen bijna niets op. De koning , aldus van
het belangrijkste deel zijner inkomsten verstoken, verkeerde
in de grootste verlegenheid : Jutland en Schonen waren in
de macht van den vijand en werden door dezen geplunderd ;
Noorwegen , Falster en Laaland hadden genoeg te doen om
hun eigen verdediging te bekostigen; alleen Seeland on Funen
konden iets opbrengen, maar niet toereikend voor de be-
hoefte 1).
De Nederlandsche resident to Helsoneur moest heel wat
aanhooren. „Hoogc ministers" berichtten liam , dat Zijne
Ma'., nu hij door alle vorsten en republieken word verlaten,
hulp zou moeten vragen aan den koning van Spanje, „jae
aen den turck selffs" en hun zou toestaan op de Oostzee te
rooven en vrijbuiten, al zou het onderste boven wordon ge-
keerd en de goheelo handel en scheepvaart te gronde gaan -).
Gelukkig waren de daden van Christiaan IV minder fol dan
zijne dreigementen. In zijn trotsch hart mocht hij toornen —
zoolang de Republiek niet tot feitelijkheden kwa-n , wilde
hij haar niet tarten. De Nederlandsche schippers ■') werden
door het grauw uitgejouwd; maar de tolbcambton in de
Sont bejegenden hen op last des konings gv)ed. Ook liet
Christiaan IV geen volk uit de schepen lichten en voor 7Ajn
dienst pressen *).
1)     Miss. T. van Cracauw aan If. TI. M. dat. 17 April, 7, 21, 28
Mei, 12 Juni , 3 Juli 1044.
2)     Miss. V. van Cracauw aau II. 11. M. ilat. 12 Juni 1044.
3)     Er kwamen geen seliipix^rs uit do Nederlanden , maar dit waren de
gezagvoerders van de schepen , die „winterlaech*' hadden gelogen en naar
het vaderland terugkeerden.
4)     Miss. V. van Cracauw iuiu II. II. M. dat. 7 en 28 Mei , 18 en 25
Juni 1044.
-ocr page 86-
HOOFDSTUK III.
Torstensohi trekt op uit Holstein en verovert Jutland.
Hom valt in Schonen. Krachtige maatregelen van
Christiaan 1 V tot tegenweer.
De landing op de eilanden
loordt belet
De keizerlijke veldheer Gallas stelt zich
in beweging naar Holstein en noodzaakt Torstensohn om
■Jutland te ontruimen.
Christiaan 1V met de vloot
vóór Gothenhurg.
Maarten Thijs.ten in het Listerdiep.
Hij moet naar het Vlie terugkeeren. De Zweedsche
vloot verschijnt in de Oostzee.
Slag bij Femern.
Wrongel ontsnapt uit Kieler-fjord. Maarten Thijssen vaart
door de Sont.
Christiaan IF trekt aan 't hoofd van een
leger naar Schonen.
£r wordt geen slag geleverd.
De Deensche vloot bij Femern vernietigd. De Zweden
trachten niet
zooals de Denen vreesden te landen.
Overzicht van de krijgsgeheurtenissen van het jaar 1644.
Het bericht van Torstensohns inval klonk uen ontstelden
Denen in de ooren als een donderslag uit onbewolkton
hemel. Van alle kanten , uit Holstein , Jutland en Schonen ,
kwamen zij een toevlucht zoeken binnon de hoofdstad, en te
Kopenhagen zelf begonnen do burgers hunne koffers te
pakken. Hot scheen , of men den vijand elk oogenblik voor
de poorten verwachtte ^).
Bij deze algeraeene ontsteltenis verloor koning Christiaan
het hoofd niet, maar beraamde zoo spoedig mogelijk maat-
regelen om het dreigend gevaar af te wenden. Op de
passago te land en te water werd overal scherp toegezien;
1) Mias. V, van Cracauw aan H. H. M. dat. 4, 9, 13 Jan. 1C44.
6
-ocr page 87-
82
nlomand moclit zonder pas verder trokken; do burfjerijen
kregen een aanschrijving om goode wacht te houd(!n. Zijne
Ma', liet al zijn krijgsvolk over de Grooto Belt zetten en
opmarcheeren naar de Kleine Belt, om i\[iddelvaart en andere
plaatsen, waar do Zweden zouden kunnen landen, te be-
zetten '). Hoewel de vijand zich nog niet aan de grenzen
van Schonen — destijds een Deensche provincie aan do
overzijde van de Sont — had vertoond, werden ook daar
troepen op de been gebracht en de vestingen in staat van
tegenweer gesteld. Hetzelfde geschiedde in Noorwegen.
Overal werd do werftrom geroerd met groeten toeloop van
volk ; in Jutland kreeg men 14000 man bijeen , onder com-
mando van den rijksmaarschalk Andries Bilde , in Schonen
8000 , behalve de garnizoenen. ]\[et de uitrusting der vloot
werd een begin gemaakt in de havens van Noorwegen en
te Kopenhagen , terwijl in laatstgenoemde stad krachtig werd
voortgearbeid aan de vestingwerken ~).
Deze doortastende maatregelen misten hunne uitwerking
niet. De burgers vatten woer moed, hot vluchten hield op,
— vooral sinds het den edelen in Jutland verboden werd ,
op poene dat huis en goedoren verbrand zouden worden •')
Daarbij kwam, dat Torstonsohn zijh voorloopig stil hield.
Hij had overal in Holstein bekend laten maken , dat hij
alleen was gekomen om geschikte winterkwarticren te zoeken ;
en nu hij daar bleef, zonder hot eigonlijko Denemarken aan
te vallen, raakte men de klut.-i kwijt en verkoiü'do in on-
zekerheid, of het wel tot een krijg zou komen. Do Deensche
rijksmaarschalk schreef zelfs aan Torstonsohn om nadere in-
lichtingen *).
Niet lang hield deze ongewisheid aan. jSfa zich meester
te hebben gemaakt van de sterke on belangrijke vesting
Christianspris , nabij Kiel, zette de Zvveedsche veldheer den
hem voorgeschreven tocht voort °). Mot 4000 ruiters , 4000
1)     Miss. V. van Cracauw aan II. II. M. ilat. 4 .Tan. 1844.
2)     Miss. V. van Cracauw aan II. II. M. «lat. 9, l.-i .lan. I(;44.
3)     Miss. V. van Cracauw aan II. II. M. ilat, 23 Jan. 1G44.
4)     Miss. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 9 en 23 ,]an. 1044.
ö)
    Miss. V. van Cracauw aan H, H. M. dat. 23 Jan. 1«44,
-ocr page 88-
83
dragonders en eotiig voetvolk trok hij, langs een toegevroren
pas , Jutland binnen , ver.-doeg de Deensclie ruiterij bij Kol-
ding, veroverde de schans van Middelvaart en noodzaakte
de Deensche troepen — voor zoover ze niet werden ge-
vangen genomen — , om met booten en schuiten een goed
heenkomen te zooken naar de overzijde van de Kleine Belt,
op Funen. Zoo viel geheel Jutland in handen der Zweden,
want de weg over het ijs voorde hen ook, ondanks den dap-
peren tegenstand der boeren , naar het uiterste Noorden naar
Wcnsusscl. Overal hieven zij een awaro brandschatting en
ploegden veel moedwil, vooral tegenover vrouwen. In de
dagen van Gustaaf Adolf had het Zwecdsche leger zich door
— zij hot ook kunstmatig gekweekte — kuischheid
gunstig ondersi;li(uden van do bendon der Duitscho lands-
knechten , waar de ontucht gereglementeerd was. Na den
dood van don grooten koning was ook bij do Zweden de
moedwil uit do banden der krijgstucht gesprongen, en het
gerucht hunner euveldadcn klonk thans zoo luide, dat bij
hunne nadering de Nodorlandsche resident te Ilelseneur een
bezorgden blik sloeg op zijne dochters en aan do Staten-
Goneraal verzocht hem een oorlogschip te zenden tot convooi,
niet alleen voor de Nederlandsche koopvaarders, maar ook
voor do eerbaarheid zijnor kinderen ^).
Tegelijkertijd trok Horn , met een leger van 9000 ruiters
on voetknechten, Schonen binnen -). Hij vond tegenover
1)     Miss. V van Craoiiuw aan II. H. M. dat. 14 Febr. en 10 Maart 1644.
CJeyer 111 pg. 72 noot 1 , pg. 108 noot 2 en pg. 344.
2)     In de miss. v. van Cnicauw dat. 16 Maart wordt de inlioud mee-
gedeeld van een , door de Denen , onderschepten lirief van Torstensohn ,
waarin deze er over Ivlaagt, dat de inval in Schonen niet vroeger en mot
meer macht wa.^ geschied. Hij meent, dat de verovering van Seeland ,
bij een gelijktijdigen aanval van twee zijden, niet had kunnen uitbljjvcn.
Het schijnt ecliter , dat Torstensohn te vroeg in Holstein is gevallen
blijkens do volgende plaats uit de miss. van Schrassert, den Nederl.
resident te Hamburg, aan H. II. M. dat. 20/30 Jan. 1644 (in Lias Duitsch-
land 1844): „Gelyck men alhier en in andore gewesten nyet weynich
gealtereert was, over die geswinde marche en den onverwachten inval
in dese Holsteinscho quartieren; also is men in Sweden nyet weynich
verwondert geweest, hoe dat den Gnrl. Veltmarchal, het cyffer onge-
twyeffelt nyet wel hebbende verstaen , by nae een maent voor den ge-
pracdigeerden tijdt in Holstein met zyne byhebbende hooftarmea heeft
connen ageren".
-ocr page 89-
84
zich een vrij sterke legermacht onder Frederik Eantzau, maar
had dit groote voordeel , dat zijne soldaten voor 't meeren-
deel de leerschool van den Duitschen krijg hadden door-
loopen , terwijl de Doonsche troepen waren samengesteld uit
boeren en pas geworven volk , nog niet gewend aan den
reuk van 't kruit.
Langs de vestingen en versterkte grensplaatsen voorbij-
trekkende , kwam hij voor Helsingburg en nam hot in : zoo
werden de Zweden meestor van den eenen wachter van de
Sont en konden ook van die zijde Denemarkens hoofdstad
bedreigen i).
Op deze schrikwekkende krijgsmaren bekroop do nauwelijks
verdreven angst op nieuw het hart der burgers , on velen
zochten hun heil in de vlucht, tot zelfs naar Dantzig.
Doch zij , die bleven en vertrouwen stelden in het beleid
van den ouden koning, vonden zich niet bedrogen. Het
plan van don aanval — ook door een minder geoefend oog
dan het zijne te ontdekken — was duidelijk : uit Jutland en
Schonen zou do vijand oversteken naar Funen en Soeland.
Het kwam er thans op aan partij te trekken van do ligging
dezer eilanden , moeielijk te genaken, nu , door het invallen
van den dooi, de tocht over het ijs — zoo menigmaal
Denemarken ten verderve — onmogelijk was. Zolf ging
Christiaan IV naar Funen on nam do noodige maatregelen,
ten einde den gevreesdcn overtocht te verhinderen: hot
stadje Middelvaart werd zoo spoedig mogelijk versterkt, en
toen ïorstensohn een poging waagde om Middelvaart-Sont
(d. i. de Kleine Belt) over te steken, werd hem dit door
Decnsche oorlogschepon belet. Do grootste waakzaamheid
werd voortdurend in acht genomen; des nachts roeiden
bootjes langs de Jutschc kusten om een mogelijken aanslag
te verijdelen. Doch ook uit Schonen dreigde een overval;
daarom werden Helsenour en het kasteel Kroonenburg van
sterk garnizoen voorzien en vatten vier oorlogsbodems post
in de Sont. Langs de kust van Seeland werd een cordon van
wachtposten getrokken , door boeren en soldaten bczot. Om
de kwart mijl vond men er een. In de steden, te Hel-
seneur en te Kopenhagen, werden de burgers geprest tot
de wacht, ook in do buitenwerken. Al had Horn genoeg
1) Miss. V. van Cracauw Aan H. H. M. dat. 14 Febr. ou 8 Maart 1G44.
-ocr page 90-
85
transportschepon gohad — hetgeen niot het geval was — ,
hij zou zich tweemalen bedacht hebbon alvorens een landing
to wagen i).
Aldus was het grootste gevaar geweken. Torstensohn
mocht steeds booten en schuiten verzamelen om in Funcn ,
of, buitenom zeilende, in Seeland te vallen, de scherpe
wacht der Denen belette de uitvoering van dit plan. Horn
moest zich tevreden stellen met het afstroopen van het platte-
land en het innemen van het stadje Landskroon , later ook
van het daarbij behoorendo kasteel: de Sont kon hij niet
oversteken. Met te moor eerbied voor het beleid van
Christiaan IV wordt men vervuld, als men bedenkt, dat
hij geheel on al onvoorbereid den krijg moest beginnen.
Hij had gebrek aan alles : aan geld , levensmiddelen , man-
schappen , wapenen en ammunitie. Om het eerste te krijgen
ledigde hij de beurzen zijner onderdanen; de uitvoer van
levensmiddelen werd streng verboden en een Nederlandsch
schip, dat met een lading rogge uit de Oostzee kwam,
moest lossen. Weldra zond de koning dertig schepen naar
Dantzig en verschafte zich een voldoenden voorraad van
granen. Soldaten en krijgsbenoodigheden werden bijeenge-
bracht uit de Nederlanden en uit Polen ; ook de Nederlandsche
schepen, die „winterlaech" hadden gelegen in Dantzig en
Koningsbergen , voerdon later een groote hoeveelheid kruit
en wapenen aan ^).
Zoo had Christiaan IV den eersten slag weten af te wenden
en het hart van het rijk beschermd ; maar de toestand bleef
zorgwekkend, nu bijna twee derde van het land door den
vijand was bezet '). Spanje en de keizer zagen de
rasscho vorderingen der Zweedsche wapenen met leede oogen.
Door den tegenstand der rijksraden van Denemarken
kwam het niet tot een nauwe alliantie met do Habsburgers ;
maar toch bood Ferdinand III hulp , en zijn veldheer Gallas ,
1)    Miss. V. van Cracauw aan H. II. M. dat. 14 Febr., 8 en 16 Maart,
25 Juni 1644.
2)    Miss. V. Tan Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Jan., 14 ï'ebr., 8, 16
en 26 Maart, 9, 17 en 23 April, 7 Mei, 3 Juli 1644. By de verdediging
van liet slot van Landsljroon hadden de Denen twee dagen lang met
steenen gesciioten , daar zij gobrolt aan Itogel» liadden.
3)    Miss. v. van Cracauw aan II. H. M. dat. 8 Maart 1644.
-ocr page 91-
86
door oen Docnsch legerkorps versterkt, rukte llolstcin
binnen en dreigde Torstensohn den pas af te snijden ^).
Voor den laatstgenoemde kwam deze nieuwe vijand niet on-
verwacht , al had hij misschien gclioopt de verovering van
Denemarken voltooid te hebben, aleer do keizer hem liet
achtervolgen. Reeds in April was hij begonnen met de
werving voor zes regimenten te paard en zes te voet, om
daaruit een logerafdeeling te vormen , die hij naar Duitsoh-
land kon zenden , en daar hij goed betaalde , kwam er veel
toeloop. Waarschijnlijk was het zijn plan met dit legerkorps
een oog op don keizer te houden , zooals zijn instructie hem
voorschreef ^). Nu hij het bericht kreeg van Gallas' nadering,
trok hij zijne troepen samen , ontruimde Jutland en mar-
cheerde met de hoofdmacht naar llolstcin , en wol naar
Oldesloo , tusschon Hamburg en Lubeck. In lladersleben ,
Kolding en Christianspris liet hjj bezetting achter, versterkte
de stad Ilens})urg, waarlangs ,een voornaome pas" liep en
droeg het commando over Jutland en Ilolstein aan den
overste Hcllmuth Wrangel op. Tevergeefs bood hij Gallas
den slag aan: deze hield zich bij zijn oude taktiek om zich
in sterke legerplaatsen op te sluiten en oen treften te ver-
mijden •').
Door dit optreden van Ferdinand II I verviel hot plan der
landing op de Deensche eilanden , tof grooten s[)ijt niet alleen
van Karel Gustaaf Wrangel , aan wien de uitvoering zou
worden toevertrouwd, maar ook van do Zweedsche regeering 'j.
Zelfs werden de rollen verwisseld en trad de aangevallene
als aanvaller op. In de eerste helft van Jlei trok Andries
Bilde partij van de sloffe wacht der Zweden en stak twec-
1)     MiaB. V. van Oracauw aan II. II. M. dat. 15 Febr., 26 Maart, 7
en 15 Mei 1C44.
De resident to Hamburg , Schrasserf , verzekerde H. II. M. in verscli.
miss. o.a, in dio van 17/27 Juli 1044 , dat Christiaan IV de hulp van
Gallas slechts noode aanvaardde. (Lias Duitschland 1644.)
2)     Geijer III pg. 346.
3)     Miss. T. van Cracauw aan H. II. M. dat. 9 April, 7 on 15 Mei 1644.
Geijer III pg. 348 en 349.
4)     Deze Karel Gustaaf Wrangpl , dio generaal-niajoor was in den
Duitachen krijg, moet niet worden verward met den bovengenoemden
overste Hellmuth Wrangel.
-ocr page 92-
87
malüii van Funcn naar Jutland over. Don ll'ii"! Mei kwam
hij mot 900 man , in bootjes , naar het stadje Kolding, over-
viel de vier Zwcedschü regimenten, die daar lagen, doodde
200 vijanden, nam er 65 gevangen en veroverde vijf
vaandels en alle bagage. De overgebleven Zweden redden
zich op het slot. Zelf verloor hij maar twee man en had één
gewonde. Vour zijn terugkeer — hij was maar drie uur in
Kolding geweest — liet hij nog alle paarden afmaken
en de booten, pramen en vaartuigen, die Torstensolin voor
den overtocht had bijeengebracht, verbranden of ver-
nielen. Drie dagen later herhaalde hij , met niet minder
geluk, dezen stouten tocht , overrompelde de schans , die
tegenover Middelvaart aan do Jutsche zijde lag, nam de
bezetting , voor zoover ze niet sneuvelde , gevangen , ver-
overde vier stukken en slechtte het werk. In het laatst van
Juni deed het garnizoen van Middelvaart weer een dergclijken
overval, terwijl do bezettingen van Glückstadt en Krompen
in Ilolstein schade aan de Zweden toebrachten.
Dit nadeel werd ecnigszins opgewogen door het veroveren
van Laholm en Halmsted in Schonen , waar Ilorn meester
van het veld was en verscliillendc plaatsen op contributie
stelde 1).
Doch dit alles is van weinig betoekonis. Niet te land
word de beslissende slag geslagen; ter zee wilde koning
Christiaan zijn hoogste troef uitspelen. Hjj rekende er niet
op, dat Oxenstjerna hem in de kaart zou kijken en zich
bijtijds van een geduchten partner voorzien,
Reeds dadelijk na hot uitbreken van den krijg was men
te Kopenhagen en in do havens van Noorwegen begonnen
met de uitrusting dor vloot. In den beginne had men te
kampen met gebrek aan bootsvolk. Latbr kwam er vol-
doende aanvoer uit Noorwegen , schoon het meest onbevaren
volk was. Ook de koopvaardors werden tijdelijk in staat van
oorlog gebracht. De IJ.slandsche , de Noordschc en andere
handels-compagnieën moesten een bepaald aantal schepen
1) Miss. v. van Ci-acauw naii H. H. M. dat. 7 en 21 Moi, 4 en 12
Juni , 3 Juli 1044.
Miss. V. Schrassert aan II. 11. M. dat. 11/21 Mei 1644. (Lias Duitsch-
land 1644).
-ocr page 93-
gereed houden, die in tijd van nood bij de vloot zouden
worden gevoegd. Eveneens werden allo „schutscheopcn" of
„gemonteerde scheepen" — vaartuigen met geschut aan
boord — daartoe aangeschreven i).
Ten 1/11 April ~) zeilde koning Christiaan iiit Kopenhagen
— vergezeld door zijne edellieden en het geheele hof —
met 13 kloeke oorlogschepen, bemand met omtrent 1200
soldaten. Hij had vele timmerlieden ingescheept, bonevens
hout en ander materiaal, geschikt om bij de insluiting van
Gotlienburg dienst te doen. Want dat was het doel van
den tocht. Gothenburg — een stichting van Nederlandsche
landverhuizers , daarheen gelokt door do belofte van gods-
dienstvrijheid en vrijstelling van lasten gedurende 20 jaar —
en Elfsborg — door Gustaaf Wasa aangelegd , langen tijd
de eenige Zweedsche stad aan de Noordzee, — lagen beide
aan den mond van de Gotha-Elf, daar, waar Wost-Gothland
aan de zee reikt ■*). Juist daarom was het bezit dezer ver-
sterkte plaatsen van grooto waarde. Reeds vroeger , in den
krijg tegen Gustaaf Adolf, waren beide door de Denen ge-
nomen, en de Gothenburg „een doorn in het oog van den
Jut" was den gekwetsten Deonschen trots ten offer gevallen
en iu de vlammen opgegaan *). Sedert herbouwd , had zij
thans weder den aanval van Christiaan IV te verduren, die
zich , door deze verovering , wilde wreken over de vermees-
tering van Jutland. Zijn schoonzoon Ilannibal Sehosted,
stadhouder van Noorwogen ■*) , sloot beide plaatsen van de
1)     Misa. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 9 , 23 Jan., 9 en 23 April,
7 Mei en 12 Juni 1644.
2)     Daar juist over dit godeelte van den oorlog de tijdsaanwijzingen
vrij wat verschillen, geef ik , voor do duidelijkheid, den datum in Jul. en
in Gregor. stijl. De data in de miss. v. van Cracauw zijn naar den Gregor. stijl.
Overal, waar in dit werk slechts één. datum genoemd wordt, is deze gerekend
naar den nieuwen stijl. Volgens de miss. v. van Cracauw v. 9 April
zou de kon. uitzeilen op 1/11 April; volgens de miss. v. 17 April was
dit geschied op 3/l3 April. De eerste datum komt overeen mot dien van
het „"Waarachtig Verhaal" enz. aangehaald bij Bruun , zie Fruin : Bijdr.
N. B. VII pg. lO.ï. Daar wordt echter lieri 'lit , dat de koning met 10
schepen uitzeildo en later nog met 5 schepen versterkt werd.
3)     Geijer II pg. 122, 344 en 345.
4)     Geijer III pg. 85, 87.
5)     Hij was getrouwd , evenals Coihtz ülfeld , met een bastaarddochter
van Christiaan IV. (Zie Holberg II pg. 909 vv.)
-ocr page 94-
89
landzijde in en liet een schans tegen Elfsborg opwerpen, de
Gothenbnl genaamd; de koning zelf zou de haven onbruikbaar
maken door het laten zinken van schepen , gevuld met steen
on gemetseld. De resultaten waren echter gering. De gezonken
vaartuigen werden door den sterken stroom meegesleept en
zelfs door de Gothenbril zag Sehested geen kans om Elfsborg
te nomen. Zoo werd de onderneming voorloopig opgegeven ;
de stadhouder trok terug, na de schans te hebben vernield,
opdat de belegerden er geen partij van zouden trekken;
Christiaan vertrok naar de Noordzee i).
Dit besluit had hij te eer genomen , nu hij tijding kreeg,
dat de Geers schepen in Holland zeilklaar lagen. Tot allen
prijs moest worden voorkomen , dat zij zich met de Zweedsche
hoofdmacht vereonigden. Deze taak was oorspronkelijk weg-
gelegd voor de Noorsche vloot onder Oifue Gedde; maar
hare uitrusting geschiedde te langzaam -). Vandaar dat de
koning zelf oen oog in het zeil ging houden en den steven
wendde naar do westkust van Jutland.
Alvorens te vermelden wat daar voorviel, worde hier met
een enkel woord gewag gemaakt van de kaapvaart. Reeds
in het begin van Februari waren in verschillende havens van
Denemarken schepen uitgerust om op de Oostzee te gaan
rooven , en daar van de Zv.'eden weinig te halen was, zou
het allicht de Ncderlandsche koopvaarders gelden , onder een
of ander gezocht voorwendsel. Ook de Zweden maakten het
1)     Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 April, 7, 15, 21 en 28
Mei 1G44.
Zie ook Garde pg. 188.
Terwijl Christiaan IV vóór öothonburg lag , voer een HoUandsch schip
— één van de Geers schepen waarschijnlijk — dwars door zjjn vloot
hoen naar de belegerde stad. Bjj de miss. v. Schrassert aan H. H. M.
dat. 11/21 Mei 1644 (lias Duitschland 1644) is gevoegd een schrjjven van
zijn vertrouwden correspondent uit Frederikstad , die 't volgende daarover
bericht: „Dasz Holliindischo schiif, so unlangst init vollen segel durch
die Danische schifsflothe nach Oottenburg gangen , hat auff den Diinische
vice-admiral feuer gegeben , auch demselben die eine masz abgoschoszen,
der capitain auf besagtem Holliindisohem schiff liat etzlichmal seinen
sabel umb den Kopf laszen gehen, undt allerhandt pravaden den Dünischen
erwioszen; die Danische flothe hat uber 60 canonschusz nach ihnei)
gethan , aber vergebenst"
2)     Garde pg. 188 en 189.
-ocr page 95-
90
vaarwater onveilig ; maar de jacht leverde weinig op. Nog
meor dan voor do kapers waren de kooplieden bevreesd voor
de oorlogschepen. Het was bekend, dat in Zweden en in
Denemarken gebrek aan rogge bestond, en de handelaars
dnchtten , niet zonder roden , dat hun graanschepen zouden
worden genomen door de oorlogschepen van één van beide rijken.
Wel werd er dan belofte van betaling gedaan ; doch boloven
en doen zijn twee. Daarom lagen in April nog ruim 80
Nederlandsche „wintorleggers" in Dantzig , die geen vracht
konden krijgen, daar de kooplieden voor het verlies der
lading vreesden. Nu ook do vaart uit de Nederlanden ge-
schorst was , zag het er treurig uit voor de kapers op de
Oostzee. Het verwondert ons dan ook niet, als van Cracauw
schrijft: „Do Deonsche vrybuyterie leyt onder de voet, sy
hebben met meenichte in zee geweest maer onverrichter
saecke weeder thuys gecoomon hebben se de moet verlooren
gegeeven van profijt te doen" ').
Wenden wij ons thans weder tot de hoofdgebeurtenissen
van den krijg. Nog vóór het laatst van April had de Zwccd-
sche hulpvloot uit de Nederlanden zee gekozen. Zij bestond
uit ongeveer 30 schepen . waarvan de meeste oorspronkelijk
koopvaarders en dus minder berekend waren voor den oorlog.
Ook liet de bewapening te wenschen over "). Het commando
was toevertrouwd aan den Zeeuwschen vlootvoogd Maarten
Thijssen , een beproefd zeeman. Nadat deze scheepsmacht
het anker had gelicht, vertoonde zicli een gedeelte er van —
17 a 18 zeilen — op de Elbe , beneden Ulückstadt, maar
zette, door het vuur der bezetting tot heengaan gedwongen,
vervolgens koers naar de eilanden ten W. van Sleeswijk.
Hier vond Thijssen een goede ankerplaats in het Listerdiep ,
ten O. van Silt ; de bemanning werd versterkt met 700
musketiers uit het leger van Torstcnsohn , dat in do nabij-
heid lag. Intusschen was Christiaan IV met negen schepen
langs de Jutsche kust gezeild en vertoonde zich vóórgaats
van het Listerdiep , om Thijssen het uitloopen te beletten.
Deze had den schout-bij-nacht Blom met een eskader uit
1)    Miss. T. van Cracauw aan H. II. M. dat. 14 Febr., 9 en 17 April,
28 Mei 1644.
2)    Zie pg. 62 noot 1.
-ocr page 96-
91
kruisen gezonden en slcclits 13 zeilen bij zich gehouden ;
in aantal ovcrlrof zijn schecpsmacht die van don koning;
maar de Deensohe vloot bestond uit grootor bodems, veel sterker
gewapend en beter bemand. Den 26"'''" Mei tastte Thijssen
den vijand aan en geraakte , met den vice-admiraal Gerritsen
en kapitein Brouwer, in het midden van het gevecht; de
overige bevelhebbers, misschien door tegenwind gedwongen,
lieten hem in den steek. De Denen openden een geweldig
vuur en schoten do Nederlanders zoo geducht om de ooren ,
dat zij blijde waren terug te kunnen loopen naar hot diep ,
waarheen hunne tegenstanders, wegens den lagen waterstand,
hen niet konden volgen. Het admiraalsschip was geheel
onttakeld, de andere waren zwaar beschadigd en hadden
veel dooden en gekwetsten ; doch ook de vijand had zooveel
geleden , dat hij niet langer vóór Listerdiep bleef liggen,
maar versterking ging halen. Spoedig vertoonden zich weder
17 Deonscho schepen vóór het gat; Christiaan IV zelf' ging
echter met een gedeelte van die macht naar Noorwegen en
liet een eskader achter, onder bevel van Protz Mundt en
Offue Gedde , om de „Zweedsche-Nederlar.ders" in het oog te
houden. Den 4'''"' Juni werd de strijd hervat, die op nieuw
ten voordeele van do Denen uitviel ; maar een opkomende
storm verschafte Thijssen de gelegenheid uit de haven te ont-
snappen en met zijn gehoele vloot naar het Vlie terug te
keoron i).
Luide klonk het triomfgeschreeuw der Denen , die bij de
opsiering van hot verhaal van den slag hun aard niet ver-
loochenden -), Onder Thijsscns manschappen (ontevreden
over do slechte betaling of baloorig , nu zij wel slaag, maar
geen buit hadden gekregen) brak een muiterij uit. De
ontevredenheid richtte zich vooral tegen Lodewijk de Geer ,
op wiens iiaam de uitrusting was geschied. Ilij boog het
hoofd niet onder den last der tegen hem geuite beschuldi-
gingen , maar trachtte do geleden schade zoo spoedig moge-
1)     Zie de bijlage, getiteld: Maarten Tliysson in het Listerdiep.
2)     Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 12 en 18 Juni 164-t.
Miss. V. Sclirassert aan H. H. M. Jat. 1/11 Juni 1644.
-ocr page 97-
92
lijk te herstellen en op nieuw een vloot in zee te brengen ^).
Na het tweede gevecht in het Listerdiep was Christiaan
IV in persoon daar gekomen en hoorde, dat de vogel was
gevlogen. Alzoo verzamelde hij zijne macht en zeilde terug
naar Noorwegen , waar hij de tijding ontving, dat een groote
Zwoedsche vloot op de Oostzoo was gezien. Nadat het gevaar,
dat van de „Hollanders" dreigde , was afgewend , wachtte
hem de niet minder gewichtige taak , dozen nieuwen
vijand het hoofd te bieden. Daarom wendde hij den steven
naar de Sont en liep den P'"" Juli, met 16 kloeke oorlog-
schepen , voorbij Helsenour, met bestemming naar Kopen-
hagen -).
De terugkeer van den koning kwam uist van pas. De
Zweedsehe vloot, door het ijs geruimen tijd opgesloten
in do Scheeren — de eilandjes aan Zwedens Oostkust —,
had in de eerste helft van Juni zee gekozen , ten getale
van 48 groote en sterk gewapende schepen , onder bevel van
den admiraal Clas Larson Flemingh. Op den 'ie''"'dier maand
vertoonden zich 36 a 38 schepen voor Dragör, op het eiland
Amagor , tegenover Kopenhagen. De schrik sloeg den burgers
der hoofdstad om het hart: men verwachtte, dat de Zweden
zouden landen, en de prins van Denemarken ging zelf naar
de bedreigde plaatsen, teneinde de wacht te bestellen. Na een
mislukte poging om troepen aan wal te brengen zette
Flemingh, ziende, dat de Denen overal op hunne hoede
waren , weder koers naar de Oostzee en vandaar naar Kiel.
1)    Een uitvoerig, maar zeer overdreven verhaal van die muiterjj bjj
Slange II fol. 1239 en 1240 , die tevens een aandoenlijk tafereel ophangt
van het weerzien der matrozen en hunne vrouwen. Eveneens bij Holberg
II pg. 878—879. Zie de verschillende berichten bjj Chr. Bruun : Chr. IV
in 't Listerdiep (Fruin , Bijdr. N. R. VII pg. 121 vv.). In een memorie
van Tancken aan H. H. M. dal. 2/12 Aug. 1644 (portef. Denem. 1644)
schrijft hjj : „unliingsten aber , wie die gantze feindliche vlotta wieder ins
Vlie eingelauffen gewesen , und theil soldaten und matrosen wegen des
übelen tractements und Schwedischen zahlunge halber gcmouteniret ge-
habt". Indien het erger was geweest, zou hjj er wel meer ophef van hebben
gemaakt.
2)    Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 3 Juli 1644.
Miss. V. van Cracauw aan de Amb. Denem dat. IS Juli 1644, in Verb.
Denem. 1644.
-ocr page 98-
93
Hier stelde hij zich in verbinding met Torstensohn, wiens hoofd-
macht toen in Holstein lag. Tezamen beraamden zij plannen
voor een inval in Seeland. Te Christianspris, waar diep-
gaande schepen konden binnenloopen , werd de bemanning
der vloot met troepen van den Zweedsehen veldheer ver-
sterkt 1).
Onmiddellijk na zijn aankomst te Kopenhagen verzamelde
Christiaan IV de beschikbare macht on kreeg binnen een
week een vloot van 40 schepen , behalve eenigo branders ,
bijoen. Aan geen zijner bevelhebbers vertrouwde hij de
leiding: hij zelf zou de aanvoerder zijn , al werd het ook
zijn laatste tocht. Met deze gedachte vervuld, stelde hij
den kroonprins aan het hoofd der regeering, bestelde zijn
huis en bereidde zich ten dood met het heilige avondmaal.
„Gothens Skraek" ^), zoo noemden hem de dichters : dien
eerenaam zou hij zich tot het laatst waardig toonon.
Den 7''<^" Juli scheepte hij zich in en zocht spoedig de
Zweden op, die inmiddels in de buurt van Fomern waren
gekomen en dit eiland hadden veroverd, Den ll'ien Juli
ontmoetten do beide vlooten elkaar en streden met afwisse-
lend geluk. De Zweden hadden aanvankelijk het voordeel
van den wind. De Deensche rijksadmiraal Jörgen Wind
geraakte in het midden van den vijand; hij zelf werd
doodelijk gewond, zijn schip zwaar beschadigd. Koning
Christiaan kwam hora met zijn eskader te hulp en stelde
daarbij zijn leven in de wage. Bijna had de dood het aan-
geboden oifer gegrepen. Een kogel drong door een geschut-
poort van de ^Trefoldighed" — het schip , waarop Christi-
aan IV zich bevond, — en verbrijzelde een kanon , zoodat
1)    Mi93. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 April, 15 Mei, 18,
25, 29 Juni en 3 Juli 1644.
Miss. T. van Craoauw aan Amb. Denem. dat. 13 Juli 1644. (Verb.
Denem. op 14 Juli 1644).
Chr. Bruun : Slaget paa Kolborger Heide pg. 18—25,
Voor bjjzonderhedon omtrent den oorlog ter zee in het jaar 1644 ver-
wijs ik naar de bjjlagen en aanteekeningen,
2)    De schrik van den Goth. (den Zweed). In zjjn miss. v. 9 Juli
1644 «an H. H. M. schrijft van Craoauw: „Den Coninck hoewel eenoudt
heer t ia noch vol couragie ende wel geresolveert".
-ocr page 99-
94
de splinters in het rond vlogen. In de onmiddellijke nabijheid
bevonden zich de koning met Knut en Eiler Ulfeld : Knut
ülfeld werd aan don arm gewond , Eiler stortte dood
neder en sleepte in zijn val den koning met zich. Doch
Christiaan IV , slechts lichte kwetsuren in het gelaat hebbende
bekomen , stond oogenblikkelijk op , sprak met krachtige
woorden zijn volk mood in en stnitto de verwarring , door
zijn val ontstaan. ïot den avond hield het gevecht aan;
toen de duisternis beide partjjen noodzaakte den strijd te
staken , was het gevecht nog onbeslist ').
Zoowel in Zweden als in Denemarken kende men zich — mot
evenveel recht — de overwinning toe en liet dankzegging
houden in de kerken -). Na den slag waren de beide vloten
gescheiden ; elk vermoedde, dat de tegenpartij zich had ver-
wijderd , terwijl zij in werkelijkheid nog geen tien mijlen van
elkaar lagen. Een paar dagen later zochten do Zweden de
Kieler-fjord op en ankerden op do reede van Christianspris,
waar hun gewone station was. Tevens kondon zij daar de
geleden schade herstellen. De koning van Denemarken had
een ankerplaats gevonden onder Fomern; hij zond het zwaar
gehavende admiraalsschip Pationtia. met den gewonden
admiraal en vele gekwetsten , ook van andere schepen, naar
Kopenhagen; zoodra hot gekalefaterd was , moest het terug-
keeren.
Toen Christiaan IV gewaar werd , dat de vjand naar de
Kieler-fjord was gezeild, liet hij dndelijk een eskader, onder
Pedcr Galt, vóór Christianspris postvatten, om den Zweden
den pas af te snijden, en voegde zieh weldra met zijn gehoede
macht bij hem. Sinds dat oogenblik was de Zweedsche
vloot geblokkeerd.
Flemingh verkeerde in oen bodenkelijkon toestand : opge-
sloten in een nauw vaarwater, was hij tot werkeloosheid
gedoemd. De Denen hadden den rug vrij , kondon gewonden
en zieken van boord zenden en touvoer van alle behoeften
krijgen ; ook worden van de eilanden troepen op de vloot
1)     Clir. Bruun, Slagot piia Kolborgor Heide pg. 77 —104 heeft af-
doende aangetoond, dat de gewone voorstetling van de wonden , welke
Christiaan IV in dezen slag bekwam , overdreven is.
2)     Miss. V. van Craéauw aan H. H. M. dat. 6 Aug. 1G44.
-ocr page 100-
95
gebracht. De Zweden ledon gebrek en hadden veel zieken;
hun voorraad proviand was zeer gering, en Torstensohn kon
hen daaraan niet helpen.
Christiaan IV was niet gezind van do plaats te wijkon ,
vóór hij den vijand tot een nieuwen kamp had gedwongen ,
en de gunstige ligging zijner vloot gaf hem het recht een
overwinning te verwachten. Die zege zou beslissend geweest
zijn voor den uitslag van den oorlog '). De Zweedscho
admiraal koesterde intussehon hoop , dat do hulpvloot —
welke voor de tweede maal in Holland door Lodewijk de
Geer was uitgerust — weldra in de Deeusche wateren zou
verschijnen. Zoodra zij Aalborg was gepasseerd — dus
besloot de krijgsraad, dien hij bijeenriep — , zouden do
Zweedsche schepen op den vijand losgaan , dio dan zijn macht
zou moeten verdoelen. Maar de „Hollanders" verschenen
niet, en het aantal zieken op de vloot 7iam steeds toe ;
Flomingh vatte toen het plan op , niot langer te wachten
en zich door do Denen heen te slaan. Verscheiden nuilen
schreef Torstensohn aan den admiraal en maande hem aan
toch geduld te hebben , totdat Maarten Thijssen in de buurt
was gekomen. Hot is echter de vraag , of Flemingh aan dezen
raad gevolg zou hebben gegeven, wanneer hij niet door
tegenwind gedwongen was , op zijn ankerplaats te blijven.
Intusschen word zijn toestand steeds gevaarlijker, nu ook
het keizerlijke leger , onder Gallas , naderde en aanstalten
maakte om Kiel te veroveren. Ni(!t alleen werd de toevoer
van proviand aan de Zweedsche vloot thans geheel afges;ioden ;
maar bovendien kwam zij tusschen twee vuren : de keizerlijken
zoudon niet nalaten haar van de landzijde te beschieten , en
1) „Denselreii" (nl. Chr. IV) heeft geschreeven vandaer niot to willen
scheyden , voor dat dessclffs of de Sweetsclxe armaede sal syn geruyneort
en te niet gemaeclft". (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. (! Aug.
1644).
„Ende hout men het daer voor , indien de croone Sweeden de nederlago
crege, in lange soodanige macht niet weder in zee soude brengen , sulcx
dat het imperium maris Balthici als nu gedisputeert soude worden , ende
gelyclt het hem laet aensien , is men hier geresolveert het uyttersten te
wagen". (Miss. v. Amb. Don. aan H. II. M. dat. 30 Juli 1G44, in Verb.
Denem.)
J. L. W. do Geer haalt — in zijn werk „Lod. do Gear" pg. 80 noot 1
— bovenstaanden brief op een verkeerde plaats aan. Dezelfde fout vindt
men dus ook bij Pierre de Witt: L. do Geer pg. 76.
-ocr page 101-
96
het was te vreezen, dat cegelijk de Denen op haar in zouden
loopen. Gelukkig voor do Zweden verloochende Gallas
ook thans zijnen aard niet en maakte minder haast dan
koning Christiaan wenschte. Deze liet toen duizend man
aan land zetten en een batterij oprichten bij Laboe , vlak
tegenover de Zweedsehe vloot, die weldra de uitwerking van
het vuur bespeurde. De admiraal Flemingh zelf werd door een
ricochet-sehot doodelijk getroffen; in zijn plaats nam Karel
Gustaaf Wrangol het commando over. Er was zeker geen
geschikter persoon te vinden om de Zweden uit de klem te
brengen dan hij , die zich door onversaagdheid en krachtig
en snel optreden reeds in den Duitschen krijg had onder-
scheiden '). I^^adat hij het bevel op zich had genomen, besloot
de krijgsraad niet langer op een gunstigen wind te wachten,
maar , onder bescherming der duisternis , te trachten in volle
zee te komen. Den 7''«" Augustus zette de vloot zich in bewe-
ging ; doch toon zij de nauwe Kieler-fjord wilde verlaten,
kwam zij vlak onder het vuur van do schans bij Laboe, en
één der schepen werd zoo zwaar gehavend, dat het de schade
moest herstellen, alvorens verder te kunnen zeilen. Intusschen
rukte Torstensohn tegen de versterking op en veroverde
haar , zoodat van deze zijde niets meer te duchten was. Den
gden Augustus geraakten de Zweden, met oen gunstigen
wind, uit den inham , waar zij tot nog toe hadden gelegen,
doch kwamen nog niet in volle zee. Peder Galt, die het be-
vel voerde over een doel der Decnsche vloot, liet Wrangel
uitzeilen , zonder hom aan te tasten ; hij handelde hiermede
in strijd met een order van Christiaan IV, die hij verkeerd schijnt
te hebben begrepen. Intusschen was nog altijd aan Wrangel
de weg naar zee afgesneden, al kon hij zich nu, op de reede
1) Wrangel had vrocgir in Holland het zeewezen beatudeerd : J. L.
W. de Geer: Lod. de Geer, 24»ii! bijvoegsel. Chr. Bruun: Slaget paa
Kolberger-heide pg. 147. Over den dood van Klemingh bericht van Cra-
cauvï (in een p. s. van 25 Aug., toegevoegd aan de miss. aan H. H. M.
dat. 21 Aug. 1644) : „den Sweetschen admirael Flcmming leggende in
Kieler inham bij Christianprijs , siende door een kycker nae de nieuwe
echants , die S. M'. van Dennemarcken daer deede opwerpen, wierde met
een koegel uyt de schants syn been dicht aon het lyff bycans, onge-
luckich aff geschooten daervan den selven 2 uyren daernae storJf". Dit
verhaal is niet hetzelfde ala dat by Chr. Bruun, Slaget paa Kolberger
Heide pg. 145,
-ocr page 102-
97
van Christianspris, ook vrijer bewegen dan vroeger in Kieler-
fjord. In den nacht van 11 op 12 Augustus gelukte het
hem echter zich een uitweg te banen en in volle zee te
komen , doordat er slecht wacht werd gehouden aan den kant
dor Denen i).
Groot was de verbittering van den koning van Denemarken,
toon de morgen van den 12''"" Augustus hem de zekerheid
bracht, dat hij de schoonste gelegenheid om den vijand een
vorplotterenden slag toe to brongen ongebruikt had laten
voorbijgaan. Hevig woedde de toorn van Christiaan IV
tegen die bevelhebbers , die in den slag bij Femern hun
plicht niet hadden betracht. Ook de bejaarde Peder Galt
moest met zijn hoofd er voor booten, dat hij de Zweden niet
had aangevallen, toen zij voor de eerste maal trachtten
uit te zeilen. Intusschen had Wrangel geen zee gehouden :
gebrek aan volk, aan leeftocht en aan krijgsbenoodigdheden
dwong hom naar Zweden terug te gaan. Den 16''=" Augustus
liep hy de Scheeren binnen ^).
Gallas, die steeds te laat handelde , had Kiel veroverd ,
nadat de Zweedsche vloot uit Kieler-fjord was ontsnapt.
Doch toen Torstensohn Holstein verliet en naar Mecklcnburg
marcheerde , liet de keizerlijke veldheer zich verlokken zijn
tegenstander verder naar Duitschland te volgen , waar zijn
leger ten slotte uiteen werd gejaagd en vernietigd. Door do
ongeschiktheid van dezen aanvoerder baarde de berg van
's keizers hulp de muis dor teleurstelling ^).
1)     Over al de genoemde gebeurtenissen, zie; Miss. v. van Craeauw
aan II. H. M. dat. 6, 9, 14, 15 Aug. 1644.
Chr. Bruun ; Slaget paa Külborger Heide.
Garde pg. 196—203.
2)     In de miss. v. van Craeauw aan II. II. M. dat. 15 Augustus 1644
aelirijft hij: „Schippers , gisteren van Oosten in de Sont gelcomen , be-
ricliten, dat de Zweedsche armado, sterk 43 oorlogschepen, bij Moën
was , maar weer terugging naar de Oostzee."
Zie verder de miss. dat. 21 Aug. 1644.
3)     öeyer III pg. 349. Holberg II pg. 875 bericht, dat to Hamburg
een munt werd geslagen met lust opschrift: „Wat Gallas in Holstein heeft
A'crricht, dat kan men in het kort aan den anderen kant lozen". Op de
keerzijde van de munt stond — niets.
Bij de miss. t. Tan Craeauw aan II. H. M. dat. 11 Sept. 1644 is een
bijlage, zonder opschrift of onderteekening , bevattende een bericht over
den aftocht Tan Gallas. Daar leest men o. a. „Gallassius lam pro praesti-
tis ofticiia omnium in Europa ducum ineptissimus a Danis proclamatur".
7
-ocr page 103-
98
Nadat Christiaan IV had bespeurd, dat de Zweden een
goed heenkomen hadden gezocht en dat het weinig zou baten
hen te volgen, trachtte hij althans te beletten, dat de hulp-
vloot , welke op nieuw in de havens van Holland was uit-
gerust , door de Sont of de Belt zou varen en in een
Zweedsche haven binnonloopen. Met het oog daarop ver-
deelde hij zijn vloot in drie eskaders , die in het vaarwater
tussehen Schonen en Bornholm moesten kruisen. Zelf bleef
hij , met zijne bijbehoorende schepen, op de hoogte van
Femern, voor het geval, dat de vijand door de Belt mocht
willen passeeren; maar later vernemende, dat Thijssen in
de Sont te wachten was, beval hij , dat twee eskaders,
onder commando van Erik Ottesen , zich bij Stevns zouden
ophouden, en ging , met zijn eigen eskader , den 19''"" Augus-
tus op weg naar Kopenhagen i).
Ondanks den aandrang van den Deenschen resident Tancken
hadden de Staten-Generaal hun veto niet uitgesproken, toen
de vloot van Maarten Thijssen in de havens der Eepubliek
de geledon schade herstelde en zich gereed maakte weder
uit te zeilen. De aanvankelijke tegenspoed had den ijver
van de Geer en van die reedors , die bij de uitrusting belang
hadden , niet verdoofd en tegen het laatst van Juli konden
22 schepen weder zee kiezen ^). Met deze macht zette
admiraal Thijssen koers naar het Skagerrak , waar hij, onder
de kust van Jutland, eenigo Deenscho schuiten en twee
Noordsche oorlogschepen prijs maakte. Daarna wendde hij
den steven naar Gotenburg , dat van de landzijde op nieuw
belegerd werd door Sehested en bovendien geblokkeerd door
eenige oorlogschepen , welke Christiaan IV daar had achter-
gelaten. De laatste gingen bij de nadering van Thijssen op
do vlucht; maar één er van werd door hem genomen. De
mare van deze bedrijven wekte groote „alteratie" bij de Denen
en ontlokte hun menige verwensching tegen de „Zweedsche
1)    Chr. Bruun : Slag-et paa Kolberger Heide pg. 164—170.
Garde pg. 203 en 204.
2)    Meraor. v. Tancken aan H. II. M. dat. 20 Juni 1644. (Portef.
Denem. 1644).
De Geer : Lod. de Geer pg. 74 on 75.
Pierre de Witt: h. de Geer pg. 71.
-ocr page 104-
99
Hollanders" '). Wellicht werd Christiaan IV er door ge-
waarschuwd: wij zagen althans, dat hij den IS''""' Augustus
in persoon naar de hoofdstad koers zette.
Keeds den volgenden dag — 19 Augustus — voer de
Hollandsche admiraal door den ingang van de Sont, dicht
langs de kust van Schonen , om buiten het bereik dor ka-
nonnen van het slot Kroonenburg te blijven. Bij Landskroon,
dat toen in do macht der Zweden was , liet hij het anker
vallen De komst van deze vloot veroorzaakte te Kopenhagen
oen groote ontsteltenis onder do burgerij ; den avond en den
ganschon nacht was er veel geloop en drukte in de stad ;
burgers en boeren kwamen onder de wapenen. Den 20"'""
Augustus , heel vroeg in den morgen , ging Thijssen weer
onder zeil en stevende met zijn vloot tusschen de twee
groote pramen door , die vóór de hoofdstad in den Droogon
lagen. Elke praam was bemand met 50 soldaten en
voerde 24 kanonnon. Een groot doel van hot volk sneu-
velde , toen de Hollandsche schopen hun geschut er op
lieten spelen. Ten aanschouwen van duizenden menschen,
die op de torons, daken en wallen geklommen of uit-
gereden waren naar Amagor , zette de vloot haren tocht
voort. Bij Dragör , aan den uitgang van den Droegen , liep
zij tegen den middag don koning van Denemarken te gemoet,
die met een eskader van negen schopen kwam aanzeilen.
Onder oen hevig gosohutvuur sloeg ïhijsson zich hier door
heen; doch Christiaan IV bleef hem vervolgen. Hij hoopte,
dat de vijand in de val zou loopen , wanneer de eskaders
onder Erik Otteson hem don toegang tot de Oostzee zouden
afsnijden ; de schepen der Hollanders waren minder in aantal,
kleiner on slechter gewapend dan de Deensche : zoo het tot
een slag kwam , was do kans op overwinning voor Thijsson
gering. Doch do schepen van den laatste waren beter be-
zeild , en dit kwam hun thans te stado. Steeds dicht langs
de Zweodsche kust houdende , 'waren zij den vijand te vlug
af; ook het ondiepe vaarwater kan in hun voordeel zijn ge-
weest. Nog op den avond van den 20"'"" Augustus voeren zij
langs Falsterbon en kwamen in de Oostzee. Tot onder
Bornholm zette Christiaan IV de jacht voort. Toen gaf hij
1) MisB. V. van Cracauw aan H. II. M. dat. 9 , 14 en 21 Aug. 1G44.
Miss. T. Amb. Denem. aan H. H. M. dat. 7 Aug. 1644. (Verb.
Denem. 1644).
-ocr page 105-
100
het op en keerde terug naar Kopenhagen, waar hij den
25sten Augustus met 32 sclicpen op de roede kwam. De
eskaders van Erik Ottosen hadden zich dus , bij of na de
vervolging , mot dat van don koning vereenigd ').
Nadat Thijsscn te vergeefs do Zweedsche vloot in de Oostzee
had gezocht, liep hij , in hot begin van September, Calmar-
Sont binnon ; onderweg maakte hij nog het pleizierjacht van
don kroonprins van Denemarken buit. Weldra begaf hij zich
naar Stockholm en word daar met veel oer ontvangen ; de
koningin verhief hem, onder den naam van Anckarhjelm,
in den Zwcedschen adelstand, en lijfde hem bij hare marine
in. Ook ontbrak het niet aan wat de practischo zin onzer
1). Nóch bij Ckr. Briiun : Slaget paa Kolbergor Ileiile pg. 167 vv.,
noch hij Garde pg-. 204 on 205 vindt men veel bijzonderheden over den
tocht van Maarten Thijssen door do Sont. Mijn ver)iaal is geput uit do
miss. Y. van Cracauw aan H. II. M. dat. 21 en 29 Aug. 1644; de miss.
T. de amb. Denem. aan II. H. M. dat. 21 Aug. 1644 en het Vorb.
Denem. en het Verh. v. d. Gozantschaps-secretaris v. d. Hoido; men
kan daaruit hot volgende verhaal samenstellen : „Voorleden Vnjdach"
(d. i. 19 Aug.) „ten 10 uvren 's middaghg is denselvigon" (nl. Thijssen)
„met 22 syno byhebbende oorlschp. on 2 cleyno branders voorhy het
slodt Croonenburch door de Sondt goseyldt , houdende de Schoontse liuste,
Het slodt sclioot Eonige schooien do gomio. scheepen insgelijckx sondor
malcanderen sohaede te doen". (Miss. v. van Cr. 21 Aug). „Wy infor-
meerden naer do comste van die vloot, van deweiclce wy gantsch geene
kennis hadden ende vornainen dat deselve voor de stadt ende sloth
Lantscroon in Schoonen voor ancker lach ; wat murmuratiën , praepara-
tiën ende geloop den avondt ende den geheelen nacht in de stadt geweest
is, can een yder by hem selven lichtelyckon affnemen". (Terb. Denem. 19
Aug). „Don 20cii 's morgens heel vroech („tusschen 4 en 5 uyren" Vorb.
V. d. H.) „lieeft de voors. vloot do anckors gelicht zeil gemaect ende
tusschen de twee groote gedeckte pramen van syne maj^. op de Droogen
(„by 't ReefflioU" Vb. v. d. 11.) vooi- Copponhavcn leggende, elck
versien met 24 halve cartouwen» („en ontrent de 50 mannen" Vorb.
V. d. H.) deur geseylt; (dode op deselve groote scliade met syn canon ,
sulcx men soydo van eone praom maer drie ongequetste persoenen waren
gecomen" Vb. v. d. H.) ton aension van veele duysendon van mensclien ,
800 op de Wallen Tooren ende hoge Huysen staendo, als int bysonder
naer t'Eylandt Amack met ontallick Teel carossen ende calesson gereden
synde" (Vorb. Donom. 20 Aug.). „9 Coninckx oorlschp. van syn comste
goadvyseert, laeveerden nae hem toe coomendo by malcanderen een
weynich boven draeckes leggende op Amaeck; het voorste schip schoot
eerst, daer in den Coninck was selifs in persoon" (Miss. v. v. Cr. 21 Aug.);
jdaer hij all slaonde met syn goheole vloote is doorheen geloopon, die
-ocr page 106-
101
voorvaderen „roöele complimenten" noemde : een ruim jaar-
lijksch tractoment , een lijfpensioen en een goudon keten ').
Het pleit niet voor de bevelhebbers der Deenscho marine,
dat zij, kort nadat de Zweden hun waren ontsnapt, on-
machtig bleken om de vereeniging van Thijssens vloot mot
de Zweedscho hoofdmacht te beletten. Voor een leek klinkt
het althans vreemd , dat een zoo nauwe doortocht, als de
Sont, niet beter kon worden bewaakt. Do voorliefde, welke
Christiaan IV voor het zeewezen koesterde , schijnt door het
gebeurde ook een weinig verflauwd te zijn : na zijn mislukte
expeditie bleef hij althans op het droge.
hom vervolchile doch te vergeefs , alsoo hij haer te kloeck int seylen was:
ende is dien avont Falsterbon gepasseert on in de Oostzee gecomen, dese
twee dagen was alhier onder de Gemeente een seer grooto alteratie en
ontsteltenisae ; do Burgers en boeren quamen alle in wapenen; de Hol-
landers hadden do schuit, sy hadden de vloote geecupeert, in haere
havenen was se weder iugeloopen , gerepareert, gerevictualieert en nu
voor de tweede mael wederom utgeloopen , sy waren verraders , hadden
de vreede in do mont, het sweert in de hant, doch alles (Godt loff)
liep met schelden en vloecken aff, maer waren niet sonder gevaer van
dat sy tot de daet zouden gecomen hebben". (Verb. v. d. H.)
„De Deensche scheepen , dewelcko do vloot van Thijssen achtervolgen,
syu niet soo wel beseylt, in Coppenhagon hoopt men dat sy deselve de
groote vloote in do mont suUeu jagen". (Miss. v. Amb. Donem. aan
H. H. M. dat. 21 Aug.) v. Cr. deelt in het p. s. zijner miss. van
21 Aug. mede, dat Maarten Thijssen, bemerkende, dat de Deensche
vloot bij Möen was, dicht onder de Schoonsohe kust naar de Oostzee
liep en zoo boven Z. M's. armade was gekomen.
Uit de miss. v. v. Cr. dat. 29 Aug. vernomen wij , dat Z. M'. Thijssen
tot Bornholm gevolgd was , en 25 Aug. mot 32 oorlochschepen („op-
hebbende omtrent do 500 siecken" Yb. v. d. II.) voor Kopenhagen terug
kwam om te rovictua!. en te kalefatoren ; de overige schepen had hij bij
Möen gelaten. „S. M'. heeft zich goretircert op syn Lusthoff hier buyten
de Stadtsvesten genaemt Eosenburgh". (Verb. v. d. H.). Zie ook Verb.
Den. op 26 Aug.
1) Garde pg. 205.
Miss. V. Amb. Zw. aan H. H. M. dat. 8 Sopt. 1644.
Verb. Zw. 15 Sopt. 1644- „Den voors. adm. is by haere nmt_ genobiliteert
ende met een tractoment van 300 rycxdaelders de seven somormaenden ,
ende hondert rycxd. de vyff winterinaenden voorsien en daer nevens is
hem vereert oen gouden koten weerdich by gissinge 14 a 15 hondert
guldens , on daer on boven oen lyff pensioen van 500 Rycxd. jaerlycx
waer van hem een jaer by advance is betaelt".
-ocr page 107-
102
Wenden wij ons thans weder tot den krijg te land , dien
wij geruimen tijd uit hot oog verloren.
In den loop van den zomer had Hannibal Soliested herhaalde
malen oen inval gedaan in de aan Noorwegen grenzende Zweod-
sche provinciën , maar zonder veel succes. Gebrek aan levens-
middelen — die vooral in Noorwegen zeer schaarsch waren,
nu de toevoer van graan uit Jutland achterwege moest blijven
en ook Seeland niets te missen had —, noodzaakte hem
telkens tot een spoedigen terugkeer. Ook de bewapening
zijner manschappen liet te wenschen over. Met het dikwijls
gestoorde beleg van Gothenburg vlotte het evenmin i). Beter
ging het den Denen in Jutland , waar — zooals reeds vroeger
werd medegedeeld — Anders Bilde met zijne in Funen ver-
zamelde macht geland was. Bij zijn afloelit had ïorstensohn
slechts in enkele plaatsen garnizoen achtergelaten en de
meeste daarvan — Aalburg, Aarhus en Hadersleben —
werden nu heroverd, zoodat het Noordelijk deel van het
schiereiland geheel door den vijand ontruimd was "). In
Ilolstein daarentegen hielden de Zweden zich staande, te
zelfder tijd dat Torstensohn de bewegingen van Gallas volgde
en het leger van dozen veldheer ten slotte vernietigde.
Het hoofdterrein van den oorlog te lande werd Schonen.
In de maand Juli had Ilorn zijne troepen verzameld nabij
Malmö , waar oen sterke bezetting lag. Hij begon het fou-
rageeren en den toevoer van proviand aan de landzijde te
verhinderen , zoodat do ruiters van het garnizoen gebrek
kregen aan liavcr on hooi. Doch zoolang de stad van den
zeekant genaderd kon wordon , was hierin te voorzien. De
koningliet te Kopenhagen en in de omstreken don noodigen voor-
raad opkoopen en te water daarheen brengen ^). Hij deed meer.
Nu de goede kans ter zee aan den greep zijner hand was ont-
glipt , haastte hij zich zoo mogelijk haar in hot veld te achter-
1)     Mis3. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 2'! April, 28 Mei, 9 Juli,
10 Oot. 1644. Holberg II pg. 874 en 876 geeft een zoer overdreven
voorstelling van 8ehe»ted's krijgsbedrijven.
2)     Miss T. van Cracauw aan H. H. M. dat. !."> Aug. en 11 Sept. 1644.
Holberg II pg. 876.
3)     Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9 en 19 Juli , 14 en 29
Aug. 1644.
i.iiiï£i.
-ocr page 108-
103
halen. Ten spijt van de zich opdringende bemiddelaars
wilde hij de verloren gewesten liever mot het zwaard her-
overen , dan bij tractaat terug krijgen ^). Met dit doel voor
oogen , verzamelde hij te Kopenhagen een troepenmacht van
5000 voetknochten en 2500 ruiters , wel geoefend en goed
gewapend volk -). Aan geld ontbrak het thans niet : hij
behoetde slechts de la te lichten van het tolkantoor te Hel-
seneur, waar dagelijks de schippers hunne tolpenningen
stortten ^). Met de garnizoenen van Schonen verecnigd , zou
dit leger Horns verovernigen stuiten en hem , zoo mogelijk,
naar Zweden terugwerpen. Na zijne manschappen vooruit te
hebben gezonden , stak koning Christiaan den 16''''" September,
met den prins van Denemarken, naar Malmö over en hield
een wapenschouwing over zijne troepen *) , die nog steeds
met nieuwen toevoer versterkt werden '). In het laatst van
October had hij 14 a 15000 man bijeen , een macht grooter
dan die van Horn, hoewel ook dezen versche krachten
werden toegezonden "). Dit was trouwens dubbel noodig ,
1)     Miss. V. Anib. Den. aan H. H. M. dat. 11 Sopt. 1C44.
2)     Miss. V. van Crao. aan H. H. M. dat. S, 11, 18 Sept. 1644.
Miss. van Amb. Donom. aan H. H. M. dat. 3 en 11 Sept. 1644.
3)    „S. M'lietdoen van de tolboede hier lialen ende tot Coppenhagen brengen
50000 ryckxdaelders otTineer tot betaelinge van cenige crychsoncosten." (Miss
v. van Cracauw aan 1[. H. M. dat. 3 Sept. 1644). „Den 1 Oct. wierde
veel gelts van de Tolboede hier gehaeldt en gebraciit tot Copenhaegen en
in syne Mat3 Lecgers, deescn Tolle comt denselven niet qualiclc in deese
coniuncture." (Miss. v. van Cr. aan H. H. M. dat. 5 Oct. 1644).
4)     Miss. V. van Crac. aan iH. H. M. dat. 18 Sept. 1644.
Miss, van Amb. Don. aan II. H. M. dat. 17 Sept. 1644. De prins lieerde
weldra terug: zie verb. Den. op 5 en 6 Oct. 1644.
5)     Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 1,5, 13 , 18 , '29 Oct. 1644.
Miss. v. Amb. Den. aan II. H. M. dat 1 Oct. 1644. Aan deze miss. is
ontleend Aitzema V pg. 754 reg. 18—8 van onderen,
6)     Miss. van Crac. aan H. H. M. dat 3 Sept. 1644 vermeldt een aan-
voer van 1300 man, uit Riga naar Calmar gezonden.
Zie ook Miss. v. van Crac. dat. 5 Oct. 1644.
Ook van Gotlienburg kreeg Horn versterking: deze troepen werden
overgebracht door 8 oorlogsoh. , op nieuw in HoUancl en Zeeland uitgerust
door Louis de Geer, ten dienste van Zweden. Dit was dus zijn derde
uitrusting. Genoemde vaartuigen hadden eenige Deensche schepen op de
Noordzee genomen. (Miss. v. van Crac. aan H. H. M. dat. 18 Sept. 1644).
Te Gothenburg namen zij 1600 man in en zetten deze achter de Kol
-ocr page 109-
104
daar zijn leger door ziekte zeer was verzwakt i).
liet solieen, dat men van weerszijden bevreesd was elkanders
krachten te meten. Een paar weken lang bleef elk achter zijne
legerplaats „bcgraeven" ; de beide legers lagen binnen het bereik
van elkanders geschut , lieten tusschönbcido do kanonnen
dapper spelen , maar kwamen niet in het veld of bepaalden
zich tot schermutselingen -). Den B''"" October verliet Horn
zijn kamp, stak alles wat hij moest achterlaten — vee,
koren , hooi — in brand en marcheerde in goode orde naar
een brug over het riviertje , dat tusschon Malmö en Lonnen
stroomt. Hier hield hij stand on verschanste zich — naar
der Hunnen wijze — achter een „waegonburch". Koning
Christiaan volgde hem weldra en begon eveneens zijn leger
te versterken. Thans kreeg men een herhaling van het voor-
gaande. Er werd hevig geschoten , in kleinere ontmoetingen
met verwoedheid gestreden, zonder kwartier te geven:
tot een slag in het open veld kwam het niet. Geen van
tweeën wilde toebijten , als de ander hom het lokaas voor-
hield. Christiaans leger was sterker , Horns troepen lagen
beter gekampeerd: elk wachtte daarom tot de tegenpartij
hem de zwakste zijde zou tookceren ^).
Op dit oogenblik ontving de koning van Denemarken de
verpletterende tijding, dat zijne vloot geheel vernietigd was
en de eilanden elk oogenblik mot eene landing van den vijand
werden bedreigd.
Terwijl Christiaan IV zich bezig had gehouden met de
toebereidselon tot zijn veldtocht, had hij zjjne aandacht
(ten N. van Ilelsingburg) aan lanrl. (Zie miss. v. Amb. Den. ann II. H. M.
dat. 10 Oct. 164-t), waar eoliter verzwegen wordt, dat het scliepen van de Cleer
waren. De in de buurt geposteerde Xederl. convooiers, onder schout-bij-nacht
Waterdrinclter, werden door do Deonsche regeering verdacht deze lan-
ding te hebben begunstigd. Waterdrinclcer en oen ander Icapitein wisten
zich echter te verantwoorden. (Het uitvoerig relaas hiervan is te vinden in
Verb. Den. op 29 Sept., maar vooral in Verb. v. d. H. op 1 , 7 , 8 en
9 Oct. 1644).
1)    Miss. V. van Crac. aan II. H. M. dat. 13 Oct. 1044.
2)    Miss. V. van Crac. aan II. H. M. dat. 1 en 5 Oct. 1644.
3)    Miss. V. van Crac. aan II. II. il. dat. 13 en 18 Oct. 1644, In
de eerste leest men o. a. „Beide leegers heben 1 of 3 maal tegens nial-
canderen in batalllie gestaen , sonder als noch te willen aanbyten".
-ocr page 110-
105
niet geheel van het zeewczon afgetrokken. Do uit de Oost-
zee teruggekeerde schepen waren op nieuw uitgerust en van
leeftocht voorzien. Daar Jutland zoo goed als ontruimd was
door de Zweden , scheen het niet langer noodig de zeegaten
te bewaken , zoodat ook de daartoe uitgezonden bodems naar
Kopenhagen terug kwamen. Om een herhaling van Thijssons
tocht door do Sont te beletten werden de pramen in den
Droogen met zwaar gesehut gewapend en eenige zinkschepen
neergelaten, dio het vaarwater vernauwden i).
Half September lagen er omtrent 40 oorlogsvaartuigen op
do reede van Kopenhagen , alle ruim voorzien van proviand,
ammunitie on geschut: ook de marine had het gemerkt, dat
de koning voor het oogenblik ruim bij kas was. Doch met
de bemanning was het sober gesteld. Het oude bootsvolk
lag voor een groot dool ziek aan wal, en nieuw was er
niet genoog te krijgen. Op Seeland werden alle varenslui ,
ook joUemannen en schuitovoerders , voor den dienst op de
vloot geprest. De equipage van twee Hollandsche vaartuigen,
prijs gemaakt omdat zij tot de eerste uitrusting van de Geer
hadden behoord , verwisselde de gevangenis met een gedwon-
gen verblijf aan boord van Z. M". oorlogschepen. Des on-
danks bleef het incompleet bestaan ^).
Intusschen kreeg men to Kopenhagen bericht — door een
onderschepten brief van Horn — , dat de Zweedsche hoofd-
vloot dit jaar niet meer uit zou zeilen ^). Aan deze tijding
werd al te lichtvaardig geloof geslagen, zooals meer ge-
schiedt met welkom nieuws. Immers , nu alleen het eskader
van Maarten Thijssen zee zou kiezen, was een kleine scheeps-
macht voldoende om hem in het oog te houden on beraamde
aanslagen te verijdelen. Op bevel van den koning lichtten
20 oorlogschepen het anker en vertrokken, onder commando
1)    Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 11 Sept. en 21 Aug. en
duplio. miss. v. 18 Oct. (daarvan het p. s. dat. 22 Oct. 1044). Miss. v.
Amb. Den. aan II. II. M. dat. 17 Sopt. 1644.
2)    Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 3 en 18 Sopt., 1 Oct.
29 Oct. 1644.
Miss. V. Aml). Den. aan II. H. M. dat. 17 Sept. 1644.
a) Miss. V. van Crac. aan H. II. M. dat. 1 Oct. en 13 Oct. 1644.
Garde pg-.
205.
-ocr page 111-
106
van den Noorschen edelman Protz Mund — bij provisie tot
admiraal benoemd —, den 21*'^'=" September naar de Oostzee.
In zijne instructie stond o. a., dat hij zieh op moest houden
tusschen Femern en Laaland en kruisers uitzenden om het
uitzoilen van Thijssen te bespieden ^).
Na de behouden aankomst van de hulpvloot uit Holland
was men ook in Zweden begonnen mot de uitrusting der
vloot, doch stuitte eveneens op het bezwaar, dat er gebrek
aan scheepsvolk was ^). Dit zal wel de reden geweest zijn,
waarom men besloot slechts 12 oorlogsbodems — van mid-
delbare grootte , maar goed gewapend — benevens twee a.
drie branders naar Calmar te zenden , om zich met de schepen
van Thijssen te vereenigen. De gezamontlijke Zweedsch-
Hollandsche vloot telde nu 32 zeilen , behalve de branders ;
het oppercommando was toevertrouwd aan Karel Gustaaf
Wrangel ').
Ongeveer midden October kwam deze macht in de Oostzee.
Zij vertoonde zich weldra onder Möen , maar wendde daarna
den steven, om den vijand op te zoeken *). Den 23»''="
October ontmoette Wrangel zijne tegenpartij tusschen Femern,
Laaland en Langeland en begon den aanval. Het ongelijke
gevecht — bijna twéé tegen één — eindigde met oen vol-
komen nederlaag van de Denen. 10 hunner oorlogschepen
1)     Mi89. V. van Crue. aan H. JI. M. dat. 1 Oot. 1644.
(jarde pg. 203 spreekt van 17 schepen, die 17 Sept. (dus 27 Sept.
St. Oreg.) uitzeilden.
2)     Miss. T. Amb. Zw. aan H. ir. M. dat. 8 Sopt. 1644.
3)     Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Oct. 1644.
Garde pg. 206 zegt, dat Wrangel '-'--------!—1 uitzeilde en zich den
8 Oct.
3
volg. dag met Thijssen vereenigde , waarna zy tezamen — Oct. zee kozen.
Doch in hunne miss. van 8 Oct. aan H. H. M. schrijven onze Amb. Zw.
„de Sweetsche scheepen die met den voors. Admir. (d. i. Thjjsson) souden
utloopcn liggen noch in de Schaaren, ende hebben wij oock nog niet
verstaen, dat den voors. adm. met syn onderliebbonde schepen ut Calmar-
Sont zee heeft genomen".
4)     Zie het p. s. van 22 Oct. bjj de duplic. Miss. v. v. Crac. aan
H. H. M. dat. 18 Oct. 1644.
-ocr page 112-
107
en fregatten werden veroverd, twee in brand geschoten, twee
op het strand gejaagd, en slechts twee of drie van de kleinste
ontkwamen. De admiraal Protz Mundt en do schout-bij-nacht
Corfitz Ulfeld verloren het leven ; de vice-admiraal von Jas-
mund , vele officieren en minderen , in het geheel 1000 man,
moesten zich gevangen geven ^).
Met groote vreugde werd deze mare in Zweden begroet;
de kanonschoten daverden ter eere der overwinnaars , het
„te Deura laudamus" weerklonk in de kerken der hoofd-
stad -). De ontsteltenis der onderliggende partij was even-
redig aan de uitbundige blydschap der zegevierende. In
Denemarken verwachtte men elk oogenblik, dat Wrangel
een landing zou beproeven op de eilanden, ja het gerucht
vermeldde reeds , dat hij troepen op Laaland had ontscheept ^).
Niet weinig verandering bracht deze onverwachte ontknooping
in do krijgsplannen van koning Christiaan. De aanvallende
beweging in Schonen moest terstond worden gestaakt; hij
zou thans de handen vol hebben om de nog behouden ge-
westen te verdedigen. In allerijl begaf hij zich naar Kopen-
hagen om „de rechte bcschaepenheyt der saecken" te ver-
nemen *).
Daar was men reeds bedacht geweest op tegenweer en had
de oorlogschepen — waaronder vijf a zes kapitale — en de
pramen, die in den Droegen gelegen hadden tot versperring
van den dooriocht, vandaar ontboden en voor de stad post
doen vatten. Verder liet de koning Schonen ontruimen en
verdeelde zijn volk over de verschillende eilanden, daar hij
niet wist, waar de vijand te wachten was. Dé aartsbisschop
van Bremen zond cenige hulptroepen naar Funen ; uit Noor-
wegen werden een paar regimenten gelicht ter bezetting van
Seeland. Aan de uitrustini' van een nieuwe vloot kon natuur-
1)    Zie over dezon slag do bjjlagcn en aantcok.
2)    Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 3 Dcc. 1644.
3)    Miss. V. Amb. Den. aan II. H. M. dat. 11 Nov. 1644.
Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 10 Nov. 1644.
4)    De miss., in noot 1 genoemd, en Verb. Den. op 8 Nov. 1644.
-ocr page 113-
108
lijk niet moer gedacht worden: het hito jaargetijde was
voor den koning een geschikt voorwendsel om zijne onmacht
to verbergen ').
De gevreesde gebeurtenis bleef echter uit. Na den slag
was Wrangel Kieler-fjord binnengeloopen, waar zijne sche-
pen de geloden schade herstelden. Doch , vreemd genoeg ,
hij trok geen partij van het behaalde voordeel; aan een
landing schoon hij zelfs niet te denken , daar hij in Holstein
troepen aan wal zette en zijno macht dus verzwakte.
Handelde hij zoo door gebrek aan zeemanschap , uit vrees
voor de naderende winterstormen , of was hij door zijne in-
structie gebonden ? ~) Hoe dit zij , hij ondernam verder niets
van beteekonis. In do eerste helft van December vertoonden
zich 14 Zweedsche oorlogschepen op de hoogte van Kuyck —■
vier a vijf mijlen van Kopenhagen — doch zij pleegdon
geen enkele vijandelijkhoid. Weldra zeilde Wrangol naar de
haven van Wismar , waar hij den winter ging doorbrengen ^).
Maarten Thijssen , wiens contract met de Zweedscho regeering
geëindigd was, voerde zijn eskader terug naar de Neder-
landen. Onderweg verbrak hij opnieuw de blokkade van
1)    Miss. V. van Cracauw aan H.H.M. dat. 2!) Oct. , 3 en 10 Dec. 1G44.
Miss. V. Amb. Donem. aan H.H.M. dat. 11 en 1!) Nov. 1644.
2)    In Deneinarlten vreesde men , dat admiraal Wrangel Icrijgsvollc van den
overste HoUmuth Wrangol aan boord zou nemen (Miss. v. van Cracauw
aan H. H. M. dat. 10 Nov. 1644) ; maar Holberg II pg. 876 , 877 deelt
mede, dat juist het tegenovergestelde gebeurde en Hellmuth Wrange], vóór
zijn tocht naar Jutland, versterlft was met volle, dat Anckarlijelni, na den
slag bij Femorn , aan wal had gebracht.
Garde pg. 207 en 208.
3)     „Deze week hebben 14 Zweedsclie oorlschp. zich vertoond by Cuyck,
doch langs de kusten van Seeland , en eveneens in Funon , wordt goode
wacht gehouden door soldaten ou boeren". (Miss. v. van Cracauw aan
H. II. M. dat. 3 Dec. 1644).
„Een Zw. armade van 14 oorlsclip. (waarbij eenige veroverde sclip.)
vertoont zich in Cuyckerwyck (4 a 5 mijlen van Coppenhagen) zonder
iets te attentoeren in de Belt of op dit eiland" (i. e. Seeland). (Miss. v.
van Cracauw aan H. H. M. dat. 10 Dec. 1644).
Dat de Zw. vloot reeds vóór het einde van -November naar Wismar
ging — zooals Garde pg. 208 bericlit — is dus niet juist.
-ocr page 114-
109
Gothenburg en noodzaakte de acht schepen van Offue Gedde
naar Marstrand te wijken -).
Door den aftocht der Deensche troepen bleef de lang op-
geschorte beslissing in Schonen geheel uit. Trouwens,
ook hier waron de kansen voor Christiaan niet gunstiger
geworden , daar zijn eigen leger door ziekte en gebrek was
gedund, en Horn elk oogenblik belangrijke versterking
wachtte. Slechts te Malmö en in enkele andere plaatsen bloef
een vrij groot garnizoen achter; overigens ruimde men den
Zwedon het veld. Horn verlegde zijne legerplaats van
Engelholin naar IJstede on betrok daar de wintorkwartieron ^).
Werpen wij thans nog éénmaal een blik op de krijgsge-
beurtenissen van het jaar 1644.
Onder sombere voorteokenen was het voor Denemarken
begonnen: Holstein on Jutland veroverd, Schonen bezet,
de eilanden bedreigd. Door de kloeke maatregelen van
Christiaan IV bloven de laatste behouden ; de nadering van
Gallas noodzaakte Torstcnsohn op te breken ; zelf had de
koning de eerste uitrusting van de Geer teruggojaagd en, na
den onbeslisten slag bij Fomern , aan de Zweedsche vloot in
Kieler-fjord don pas afgesneden. Toon waren de misslagen
begonnen : de vijand ontsnapte uit de val, Maarten Thijssen
baande zich een doortocht door do Sont en vereenigde zich
met de hoofdvloot. Aan de komst der gehate Hollanders
werd de schuld van alles gegeven •') : zonder hen ware de
verpletterende nederlaag in don tweeden slag bij Fomern
1)     Garde pg. 208 en Holberg II pg. 884 en 885 laten zich er niet
over uit, of Thyssen door de Sont, of door de Belt terugkeerde.
Hot Yerb. Uenem. en de Miss. v. van Cracauw berichten niets over
Thijssens terugkeer. Daaruit leid ik af, dat hij niet door de Sont is
gevaren ; in dat geval zou van Cracauw er over hebben geschreven. De
passage langs den Droogen was anders vrij.
2)     Miss. v. V. Crac. aan H. H. M. dat. 10 Nov. en 10 Deo. en 24 Dec. 1644.
Verb. Denem.: Miss. v. Amb. Den. aan H. H. M. dat. 11 Nov. en
17 Dec. 1G44.
3)     „Dit groot verlies wort alhier voort meerendeel toegeschreven die
soo niet toegestaene , ten minsten niet verhinderde E(iuipagie van Louis
de Geer in HoUandt". Verb. Denem.: miss. v. Arab. Den. aan H. H. M.
dat. 4 Nov. 1644. Met „dit groot verlies" wordt bedoeld de nederlaag
bij Fomern.
-ocr page 115-
110
uitgebleven , die tegelijk Christiaaiis plannen om den vijand
naar zijn land terug te jagen den bodem insloeg. Thans
bleven Schonen en Holstein in de macht der Zweden ; Jut-
land stond aan een nieuwen aanval bloot, vermits de hulp
van den keizer op het verderf van zijn eigen leger was
uitgcloopen ; do vloot was ontredderd , de schatkist uitgeput,
de moed gezonken.
Op het einde van 1644 stond Denemarkens zaak wanhopig.
De diplomatie mocht thans beproeven , wat nog te redden
viel van den verloren boedol, waarvoor het zwaard te ver-
geefs had gepleit.
-ocr page 116-
HOOFDSTUK IV.
Aankomst der Nederlandsche gezanten in Denemarken.
De koopvaardijvloot passeert de Sont. De oorlogsvloot
blijft kruisen tusschen Schagen en GotJienburg.
Aa7i de
gezanten wordt audiëntie verleend door den kroonprins
van Denemarken. ■
Christiaan IV komt te Kopenhagen
terug.
De bemiddeling aangenomen. Christiaan IV
vertrekt naar Schonen ; in zijne afwezigheid slaan de onder-
handelingen stil.
Schaep en Andrée zoeken den koning
in de legerplaats op.
De praeliminairen geregeld.
Terugtocht uit Schonen. De aanvang der onderhande-
lingen telkens uitgesteld.
Aankomst der Nederlandsche
gezanten te Stockholm.
De bemiddeling aangenomen.
Zweden weigert de belangen der Bepubliek bij de onder-
handeling ter sprake te brengen, tenzij deze deel neemt aan
den oorlog tegen Denemarken.
De gezanten zijn niet
gelast dit te beloven.
Bicker en Stavenisse gaan terug
naar het vaderland, om, de meening van H. H. M. over een
geivichtig voorstel van koningin Christina in te tvinnen.
Wij verlieten (zie blz. 75) de Nederlandsche vloot op hot
oogenblik , dat de naar Zv^eden bestemde gezanten daarvan af-
staken. De overige oorlogschepen vervolgden hun koers naar
het Skagerrak en ankerden op den avond van den 13den Juli
onder de Lap , een zandbank nabij Helseneur. Onderweg was
het gezelschap gedund. De koopvaardijschippers — begeerig
om den verloren tijd in te halen door een snelle reis, die
hun nog tot een tweeden en derden tocht gelegenheid zou
geven, — waren, ondanks het in het Vlie gedane verbod ,
Yooruitgeloopen. Reeds bij het Rif van Schagen hadden de
meeste alle zeilen bijgezet, en de overige waren later ge-
-ocr page 117-
112
volgd, toen zij T<an het kasteel Kroonenburg de roode vlag
zagen waaien: het teokon, dat de schepen vrij binnen
mochten komen. Zoo ankerdon zij achter Helsencur, be-
taalden tol volgens het accoord van 1641 en konden onge-
hinderd passecren. Een oogonblik dreigden er moeielijkheden
ten opzichte van hen, die naar Riga, I'ernau, Iteval en
Narva bestemd waren , hoewel deze plaatsen , waar Zweedsch
garnizoen lag , niet onder de verboden havens waren opge-
nomen ^). Doch de bui droef over. De schippers , die ballast
in hadden , koüdcn vrij daarheen varen ; doch wie met levens-
middelen of ammunitie geladen was moest eerst lossen in
een vrije haven — b.v. Dantzig of Koningsbergen — en kon
dan verder ballastscheeps de genoemde steden opzoeken. Bij
zijn terugkomst in de Sont zou hom het bewjjs worden af-
gevorderd, dat hij dit voorschrift had opgevolgd. Alle
schepen, die naar Zweden waren bestemd, werden opge-
houden ; doch sommige schippers hadden een ruim geweten
en gaven zich aan op vrije havens. Waren zij eenmaal daar
aangekomen , dan konden zij nog altijd overleggen , of zij
ook hunne rois wildon voortzetten naar oen Zwcedsche
haven -).
De quaestie , waarover do hoeren in den Haag zooveel tijd
en woorden hadden zoek gemaakt, bleek dus in de praktijk
geen moeielijkheden te baren. De schippers offerden gaarne
hunne penningen aan de Deonsche tolbeambten, mits zij
slechts niet lang werden opgehouden , en van de gevreesde
heffing der Zweden kon voorloopig geen sprake zijn , daar de
vloot dezer natie op geen uren in den omtrek te zien was.
Deze last was dus al van de schouders der gezanten af-
genomen. Evenwel waren zij nog verre van gerust over do
bejegening, welke hen wachtte. Op de Lap hadden zij de
twee vooruitgozonden adviesjachten aangetroffen , die hun
niet te gemoet waren gezeild met het begeerde antwoord
1)    Waar geen andere bronnen genoemd worden , is de inhoud van dit
hoofdstuk ontleend aan Verb. Uonem., Yerb. v. d. H. en Verb. Zw.
2)    Dat Iiun aantal niet gering was , blijkt bier uit, dat do gezanten
later bij den koning aanhielden op een resolutie, waarbij aan al deze
schippers vrijstelling van straf werd verleend. Dit geschiedde.
Zie Verb, Den, 27 Oct. 1644 , waar do bedoelde resolutie vun Z. Ma'
dat. lG/26 Oct, is ingelascht.
-ocr page 118-
113
van den resident van Cracauw , daar dit nog niet was ontvangen.
De beide kapiteins waren aan wal, en de luitenant van het
eene schip wist hun alleen te berichten , dat zijn commandant
daar kwalijk bejegend was. Geen wonder, dat deze mede-
deeling „een vreemt naedoncken aon haere Ex"'"' was
gevende" , te meer nu zij nog in den blinde tastten naar de
bedoelingen der Deensche regeering. Doch zij hadden weinig
tijd om zich muizenissen in het hoofd te halen, want spoedig
kwamen de beide kapiteins zich aanmelden en gaven de ge-
wenschte opheldering. Zij hadden geen antwoord kunnen
brengen , daar van Cracauw , bij hunne aankomst te Helse-
neur , op reis was naar Kopenhagen en zijn terugkeer dus
moest worden afgewacht. De ontmoeting aan den wal bleek
neer te komen op „eenige dartele en moetwillige rencontres
van een dronckcn Eitmeester", waarover later verontschuldi-
ging werd aangeboden. Zij brachten verder een brief mee
van den resident, die echter weldra in persoon aan boord
kwam om do gezanten op de hoogte te stellen van den
stand der zaken , voornamelijk van het krijgswezen te land
en te water. Ook vertelde hij, welk een slechte ontvangst
te beurt was gevallen aan zijne kennisgeving, dat de Neder-
landsche eonvooivloot in aantocht was; de koning had ge-
zegd , dat hij negen of tien oorlogschepen op de Lap wilde
dulden, maar de komst van een grooter aantal als vijande-
lijkheid zou opnemen. Zijne Ma', was thans op de Oostzee,
om den vijand op te zoeken ^). In zijne afwezigheid werd
de regeering geleid door den rijkshofmeester Cornifitz ülfeld,
die den koning dadelijk kennis zou geven van de komst
der Noderlandsche gezanten. Volgens zijne meening zou
Christiaan IV , na verkregen victorie op de Zweden, terstond
met zijne vloot de Nederlandschc oorlogschepen opzoeken
en toonen, dat hij nog heer en meester was in zijn eigen
wateren -).
1)    Toen van Cracauw dit berichtte, was de eerste slag bij Femern
geleverd.
2)    Miss. T. van Cracauw aan Amb. Den. dat. 13 Juli 1644. (Verb. Den.)
In een later gesprek met den gezantschaps-secretaris van der Heyde
liet de rijkshoim. zich ontvallen: „Hadt gy luyden maer vier dagen eer
met u vloot op de Lap gecomen, zyn Maj' soude u getoont hebben dat hy Mr,
van syn havenen was." Toon geruimen tijd later Capn. "Waterdrinker,
8
-ocr page 119-
114
Deze taal was niet bij uitstek geschikt om het hart der
ambassadeurs te verlichten en gaf geen hoog denkbeeld
van de ingenomenheid der Denen met hun verschijning ten
tooncele. Doch , welkom of niet, de heeren Schaep, Sonck
en Andrée maakten zich gereed hun rol naar behooren te
vervullen. Na verkregen verlof van den slotvoogd van
Kroonenburg schoten zij met hun schip de haven van Hel-
seneur binnon en zetten den leden Juli voet aan wal ^). Al
spoedig werden zij gewaar , dat van Craeauw een ware schets
had opgehangen van de achterdocht der Denen, die zich
te luider durfde uiten , nu juist do tijding van den eersten
nlag bij Femorn en van de daarop volgende gebeurtenissen een
wending dor oorlogskans scheen te voorspellen. Zoowel
de slotvoogd van Kroonenburg, Hans Ulrik Gyldenlöve ,
als de rijkshofinecstor drong er op aan , dat zij slechts acht
oorlogschepen bij zich houden en de overige wegzenden
zouden "). Tevergeefs betoogden de gezanten , dat deze vloot
alleen moest dienen om van tijd tot tijd convooi Ie verleenen
aan de „van Oosten" tcrugkeeronde koopvaarders, die een
sterk geleide noodig hadden, daar de zee wemelde van Duin-
kerkers ; Ulfeld weigerde deze redenen aan te nemen en sloeg
é(''n van do "Withs scheopsbevelhebbers , bij don rijkshofmeester kwam om
zioli to zuiveren van een boschuldio^ing (zie pg. 103 noot G), voogdo deze
lieni toe: „U naeni is AVaterdrinokor , vvaort dat zyne Majt. met syn vloote
't uwer compstc hier ware geweest, gy sout geen water moor gedronckon
hebben."
1)     Bij liet binnenvaren van de Sont wisselde hun schip saluutschoten
niet liet kasteel Kroonenburg en met een Ueensch fregat. Het aan de overzijde
gohigon kasteel van Helsingburg — toen in de macht der Zweden —
verwelkomde hen eveneens „doch om geen jalousie aan de Denen te geven,
wi(.'rde by goetvinden van hare Ex^'if" daarop niet geantwoord." (Vb. v.
d. ![.). Het komt mij voor , dat deze quasi—beleefdheid grenst aan
liloohei<l. Ojnnerkelijk is het ook , dat deze bijzonderheid alleen vermeld
wordt in de miss. v. van Oracauw aan H. H. M. dat. 19 Juli 1644 en
in het "Vb. v. d. H. Het Verb. Den. zwijgt er over , zoowel in het dag-
verhaal, als in de miss. van 16 Juli 1644 aan H. H. M. en in de miss.
van 25 Juli aan hunne Zweedsehe collega's (de laatste is bijna geheel
overgenomen bij Aitz. V pg. 746 reg. 9 v. o. tot pg. 749 rog. 21 v. b.V
2)     Dit aanhouden geschiedde op uitdrukkelijken last van den kroonprins
van Denemarken, die zelf naar Helseneur was gereisd om zich op de
hoogte te stollen. (Zie Verb. Den. op 16 Juli en Miss. v. van Craeauw aan
H. M. M. dat. 19 Juli 1644).
-ocr page 120-
115
een dreigenden toon aan. Toen overwogen zij, dat het
succes der onderhandeling niet onzeker gemaakt mocht worden
door do koorde te stijf to spannen en koning Christiaan tot
verzet to prikkelen. Te eerder besloten zij tot het inwilligen
van den gestelden oisch, omdat hunne instructie vrijheid
daartoe gaf. Zoo ontboden zij admiraal de With en ge-
lastten hem met 22 oorlogschepen te gaan kruisen tusschen
het rif van Schagen en Gothenburg, op behoorlijken afstand
dus van do Sont '); de overige schepen konden op de Lap
blijven liggen; maar hun aantal zou spoedig dunnen, daar
vele terugkeerende koopvaarders convooi noodig hadden ^).
Thans hield niets de gezanten moer terug om zich naar
Kopenhagen te begeven en daar de komst van den koning
te verbeiden. De Franscho ambassadeur de Thuillerie ^),
— die, op zijn doorreis naar Zweden, tegelijk met hen in Helse-
neur vertoefde, — had hen reeds verwittigd , dat Zijne Ma',
hom zeer kool had bejegend en zich doof hield voor het
aanbod der gomoünschappelijke bemiddeling van Frankrijk
en de Republiek. Ook was hem ter oore gekomen , dat de
Deensche ministers deze mediatie „une affaire facheuse"
noemden. Er bestond dus voorloopig nog weinig kans op
het spoedig afdoen van zaken. Den Nederlandschen ge-
zanten zou overvloedig tijd gegund worden om zich to
1)     Art. 6 der Instr. bedoelde, dat de oorlachp. af-en aan konden varen in
het Kattogat; doch dit bleek niet doenlijk „mits do onsuyverheyt van de
gronden onde soude oock geen genoegen geven aen des Conincks ministers
die geen cruyssen tusschen de Zondt endo 't Kiff van Schagen souden
gedogen". (Verb. Donem).
2)     de Jonge : Zeewezen I pg. 385 geeft geen juist verhaal van de ge-
beurtenissen. Ilij vermeldt niet , dat de meeste koopvschp. vooruit waren
gezeild ; hij beweert ten onrechte , dat er een aanzienlijke Deensche vloot
in de buurt was ; hij vergeet, dat admiraal de With slechts handelde op
last van de gezanten ; ook is zijn bewering „dat de onderhandelingen een
goede uitkomst beloofden , zoolang de Nederl. vloot aanwezig bleef', onjuist.
3)     Frankrijk , dat, evenals Frederik Hendrik , den inval der Zweden
in Ilolstein afkeurde , omdat hierdoor schade werd gedaan aan het krach-
tig optreden der bondgenooten in den Duitschen krijg , had reeds vroeg
in liet jaar 164-4 de Thuillerie naar Denemarken gezonden om den vrede te
bemiddelen. Deze gezant had o. a. te vergeefs getracht het vertrek van
Christiaan IV met de vloot uit Kopenhagen op 7 Juli (zie boven pg. 93)
to verhinderen.
„I-i,..
-ocr page 121-
116
oefenen in het gelaten aanhooren van Deensche onhebbelijk-
heden. Dat zij niet heet gebakerd waren kwam hun hierbij
te pas.
Do ontvangst buiten en in de hoofdstad geschiedde,
volgens het voorgesclirevon ceremonieel, in alle staatsie. ')
Doch deze officieole plichtplegingen werden gevolgd door
particuliere gesprekken , waar de aap van den gekwetsten
trots te voorschijn kwam. Noch de rijkshofmeester, noch
's konings secretaris Gunther — inmiddels van zijne zen-
ding naar de Nederlanden teruggekeerd — ontzag zich,
de gezanten of de hoeren van hunne suite op de hef-
tigste wijze aan te vallen over do politiek van H. H. M.
Het toelaten van de Gcers uiti'usting, het verbod aan
Denemarken om zich in do llepubliek krijgsbenoodig-
hedon aan te scliafl'en, de komst der sterke oonvooivloot
vormden den hoofdschotel hunner hatelijkheden, nog
scherper gekruid sinds zij zekerheid hadden gekregen , dat
Maarten Thijssen ten tweeden male in zee zou steken -).
1)     Zie de beschrijving daarvan l)ij Aitz. V pg. 748 (geheel overgeno-
men uit miss. V. amb. Den. aan anib. Zw. dal. 25 Juli 1644).
2)     Het offlcieele verbaal zwijgt hierover of gewaagt er slechts van in
algemeene termen. Het Verb. v. d. H. verschaft ons deze bijzonderheden,
die mij belangrijk genoeg toesc ijnen om ze in hoofdzaak af te schrijven:
„Des voormiddachs als oock des naormiddaohs hielt zyn Excie de Hr.
Ryckshoffmr. t'elcken ons (nl. v. d. Heyde en Pauw van Achtienhoven)
meer dan een uyr op , t' zy hetselvc was om ons te sonderen, t' sy
dat hy in humeur was om te discourereu , daervan blyft en is het weten
by syne Ex^ie, by my het oordeel, syne Excie die suspecteerde ten
hoochsten haere Ho : Mo : van Imcre goede en sineere intentie en wille
die zy hadden tot wechneminge van den oorloch ontstaen tusschen de
Cro nen S\v. en Dennem. dt)ch wy hem daervan nae vermogen verseecke-
rende gebruyckte hy veeltyds dese woorden , het schiut wel kindeien dat
de wille goet is tot de vreede; de woorden zyn goet, wy willent ver-
hoopen, en meer andere dicrgclycke defieerende en wantrouwende pro-
pooiten. Maer eyntelyck utborstendo seyde, wat wilt gy ray al veel seggen,
wat helpen u woorden , daer de dact contrary te kennen geeft; waertoe
hebt gy onse verraders (decifereerende de Swedcn) geassisteert met soo
een remarquable vloot oorlochscliepen, soo wel versien van bootsvolck
soldaten , araonitie van oorloge als anders , d'e Louis de Geer op de naem
van de Croon Sweeden heeft geecupeert in u lande en tegens syne Majt.
alhier gebruyckt, doch tegens wille van Zyn Hooch'. de Prins van Oran-
gien en contrarie een Resolutie van H. H. M. die men daernaer wederom
by drie leden buyton weten en kennisse van do andere leden en Zyn
-ocr page 122-
117
Do eer dor Staten-Gonoraal, zoo licht gekwetst waar het
een Traag van titulatuur of ceremonieel gold, scheen zelfs
te gedoogen , dat de vinnige Gunther, nog wel toen de ge-
zanten hem te dineeren hadden gevraagd , deze beleefdheid
vergold door de leden der regeeriiig in do Nederlanden voor
canaillepak uit te maken. Mocht het al tot zijne veront-
schuldiging strekken, dat hij ,int leste van den maeltijt
sprak", het pleit niet voor de fierheid der ambassadeurs,
dat zij zich dergelijke taal lieten welgevallen , ja , zelfs het
zwijgen oplegden aan don jongen Pauw — een edelman van
hun gevolg —, die , minder koel van temperament, zich ge-
reed maakte den ander van antwoord te dienen i).
Hoocht. heeft goretracteert, en toegestaen de Toors. vloote moolito utloopen.
Waerom heeft men ons geweygort alle amonitie van oorloge, wervinge
van soldaten , huyringe van oorlogschepen, alhoewel wy deselve (Godt loff)
niet van doen liadden en men heeftet geconsentoert aen Sweden ! Waerom
hebben H. H. M. soo langh getraineert met de besendinge van haere
Ambr^ al8 sy soo tot de vrede genegen waren ! ten ware het solve waere
geweest om ons te verdrncken , en te onder te brengen , alsoo men dacht
wy tegens de verraders niet soude bestaen en sufflsant waren haer 't hooft
te bieden. Waerom comen de HH. Ambrs. met soo machtigen vloot
ooriochschepcn en anckeren sonder eenige permissie op zyn Co. Majts^
Roeden als men vrient en geen viant wil zyn , tenzy het is om ott'ensie
te geven , en soo met eercn tot den oorloch , daertoe men begecrich is ,
te geraeckon. Van alle hetwelcke hy seer wytloopich discoureerden , on wy
zyn Exciu. seer sober en mager in genorali termino hebbon goantwoort"
enz. Yb. v. d. II. 22 Juli 1644).
1) Dit geschiedde, toen Gunther en de resident vnn Cracauw bij de
gezanten dineerden. „In t' leste van de.i maeltyt" sprak Uuntiier over
den oorlog on voor heftig uit tegen de Zweden. De Noderl. heoren zeiden
daarop gekomen te zijn ora vrede te bewerken , „waerop hy Gunter seer
versmadelyck antwoordende , seyde : jae vroede !" en toen zij hunne ver-
zekering herhaalden , „seyde hy daerop : jae ! dat is wel gebleecken met
de vloot van Louis de Geer , in Holland geecupeert, met volkomen con-
sent van II. II. M. , daor men in alle kroegen en herbergen heeft ge-
droncken op de gesontheyt van Maerten Thyssz. en het goet succes van
zyne victorie tegens syne Co. Maj'. van Den., waer ik present zynde,
het selver hebbe gehoort, sonder dat sy kennisse van myn persoon had-
den. Syn Excie Andrea diende daerop indien sulcx waer mochte zyn,
dat hy hetselvc hadde gesien en gehoort hy gemeene en onwetende ea-
nalie , en niet by luyden van fatsoen , en die in Regieringe waren , waerop
geen regardt kost genomen worden: daerop hy seer schimpich seyde:
-ocr page 123-
118
In deze omstandigheden viel hot wachten hun lang.
Zij polsten TJlfeld, of het goed opgenomen zou worden,
wanneer zij den koning ter zee gingen opzoeken; maar
deze ried het af: in de eerste plaats zou Zijne Ma'.
geen beslissing willen nemen, daar hij de rijksraden
niet bij zich had, en verder was het niet waarschijnlijk,
dat hij een wapenstilstand zou toestaan, aangezien hij de
Zwecdsche vloot in Kieler-fjord had bezet on een boslissen-
den slag wilde slaan. Van het laatste kondon zij zich met
eigen oogen overtuigen, want te Kopenhagen werd ijverig
gewerkt, aan het versterken der scheepsmacht. Wat de
Thuillerie hun had meegedeeld over zijn onthaal bij don
koning vervulde hen bovendien met twijfel aan het succes
van hun voornemen. Daarom zagen zij er van af, doch
maakten gaarne gebruik van het aanbod der Dcenscho re-
geering om opening van hun last te doen aan den prins
van Denemarken, die hiertoe door Zijne Mat. zou worden
gemachtigd. Aldus geschiedde en in deze audiëntie boden
zij in algemeene bewoordingen de bemiddeling van II. H. M.
aan ter beslechting van de gerezen oneonigheden i). Tiet
antwoord bleef voorloopig uit: een blik op de data verklaart
de reden. Den 17den Augustus was hot gehoor verleend.
Heeren wat is dan anders U Regieringh. H. Exoien daorop swygende
als jugcerende hetselve geen antwoort te meriteren , iintwoorde J'". Isacq
Pauw Edelman van Zyn Exoie Seliaep: by aldien hot myn toestont te
sproocken , ick soude mya Heer wel seggen waarin onsc Kogieringh bcstont,
en wat fatsoenlycke luyden in deselve waeren. Gunter seyde hem , ick kan
u daer all te jongh toe, dat ik u daerop soude antwoorden en haere
Exoi-n de antwoort van haeren Edelman cxcuseerende, seyden tegens
Gunthcr, het was de heefReheyt van den jongman, men most dat van
syn persoon soo niet opnemen , waarmede het voors. discours voor een
tyt is gestaeekt, doch daer naer de voorgemelte Gunter met hare Ex<'ieii_
wederom van d-selve materie discoureerende , en J''. 1'auw sich daer wat
te dicht byvoegende, seyde hy Gunter tegens Paeuu: Monsr. com je
wederom luysteren , ofte daer iotwes by my gesecht mocht werden , dat
u niet aenstaet, om my dan wederom tegen te spreecken , Paeuu diende
hem daerop , dat het daerom niet en was , maer dat hy was een jongh
cavallier, die geerne oude heeren haere discoursen hoorde , om daer ut
te leeren , waerop Paeuu is weoh gegaen" enz. (Vb. v. d. H. 1 Aug. 1644).
1) XJitvoeringer by Aitz. V. pg. 749—750, die zijn verhaal ontleent
aan miss. van Amb. Den. aan Amb. Zw. dat. 24 Aug. 1644.
-ocr page 124-
119
Drie dagen later zeilde Maarten Thijssen door de Sont en
verschalkte de waakzaamheid der koninklijke vloot, die, na
het ontsnappen van den vijand uit Kielorbocht, bij den
uitgang van Sont en Belt bleef kruisen om den doortocht
van Thijssen te beletten. De tolourstelling der Denen , nu
de prooi hun ton tweeden male was ontkomen, uitte zich
in schampere woorden tegen de loden van het gezant-
schap. Terwijl de ambassadeurs van hooger hand menige
verwonsching tegen de „Zweedscho Hollanders" te hooren
kregen, dreigde do toorn van het volk zich op meer af-
doende wijze te luchten tegen hunne suite en dienaren i).
In een tweede audiëntie bij don prins deelden do Neder-
landsehe afgevaardigden mode , bericht te hebben ontvangen
van hunne collega's in Zweden , dat hot aanbod der mediatie
daar aangenaam was verklaard ; doch zij werden afgescheept
met oen verwijzing naar de aanstaande terugkomst van den
koning ^). Christiaan IV liet niet lang op zich wachten. Na
do vervolging van Maarten Thijssen te hebben gestaakt
liep hij op 25 Augustus de haven van Kopenhagen
1)     De Deensche predikanten brachten — ovonnla ten onzent geschiedde —
de politiek op den kansel en schijnen het vuurtje tegen do Nederlanders
nog wat aangestookt te hebben. In do miss. v. Amb. Den. aan H. H. 51.
dat. 3 Sept. '44 lezen wij o. a., dat „de predickstoelen ten tyde de vloote
van Maerten Tyssen hier voorby passeorde de gemoederen van 't volck
tot geen gemack beweechden".
Zie ook Slange II fol 1274.
2)     Bij deze tweede audiëntie bleven de Deensche en de HoUandsche edelen
in het „voorzalet" achter. „De Edelen van syne meergem. Hooch
F. Dl*, onderhielden de Edeluyden van haere Exp'«» en myn insonderht^
met seer onfatsoenlycke discoursen , noopende do vloote van Louis de Geer
noemende deselve Sweetsche Hollanders , waeren slimmer als verraders ,
met sulcke luyden hielden wy't , 't waren onze Landtsluyden, sy baden
oock in haere gebeden voor ons , vertoonde tot bewys van dien het gebet
dat Maerten Tyssen op syn schip dagelyox dede , daor dese woorden onder
andere instonden , dat dodt Syne desseynen tot welvaert van syn vader-
lant wilde segenen , wilden wy daer op repliceren , sy seyden wy hadden
de vreede in de mont, het sweert in de hand , vraechden waorom dat wy
hier gecomen waren". Toen wij antwoordden, dat zulks gebleken was uit
de gedane propositie , nl. om vrede te bemiddelen „dienden sy daerop sy
sulcke luyden als wy waren tot vreedemaeckors niet van doen, en vraechden
off wy niet haost vertrecken wilde alsoot togens tle winter gingh en hier
weynich vermaeck in dien tyt wierde gegeven". (Vb. v. d. H. 23 Aug. 1644).
il^VnlitlTir'''- ■^''■•'-'" -^^
-ocr page 125-
120
binnen. Met wrevel verliet hij de vloot, welker bedrijf zoo
verre beneden de verwachting was gebleven. Een nieuwe
expeditie te land diende uitgerust te worden om de Zweden
uit Schonen te verdrijven , en mot jeugdigen ijver zotte hjj
zich aan de volvoering van dit plan.
Zoodra de eerste toorn over ïhijssens bestaan was uitge-
raasd , kwamen de Denen tot het inzicht, dat do hooge toon,
tevoren aangeslagen , een wanklank vormde mot het dalen
der oorlogskansen. Zij hadden tot hunne schade onder-
vonden , dat de vriendschap der Vereenigde Provinciën een
niet te versmaden zaak was. In hoeverre zij bij deze er-
varing in de leer gingen zal het vervolg der onderhande-
lingen aantoonen. Voorloopig maakten zij een begin met wat
meer eerbied te bewijzen aan de vertegenwoordigers dier
Eepubliek.
Een paar dagen na zijn terugkeer liet Christiaan IV den
gezanten weten, dat hij vernomen had wat zij den prins
van Denemarken hadden voorgedragen ; dat hij echter aarzelde
zich daaromtrent te verklaren, vóór dat hem was duidelijk
gemaakt, waarom men de uitrusting van de Geer in de Neder-
landen tot tweemalen had toegelaten en beslag legde op de
Deensche schepen , door do Zweden in Hollandsche havens
opgebracht. Hot eerste werd aldus verontschuldigd , dat de
Staten-Generaal hiertoe nóch haddon geholpen, nóch het hadden
kunnen beletten : de onderneming was door particulieren op
touw gezet, en het tractaat met Zweden van 1640 gaf geen
vrijheid dit tegen te gaan. Wat betreft de buit gemaakte
schepen, zij waren niet verkocht of prijs verklaard ; met
opzet hield de admiraliteit deze zaak sleepende , om geen
van beide kronen to ontstemmen.
Na de ofïicieele audiëntie bij Zijne Ma*. — waar niets van
gewicht voorviel — word den gezanten, door middel van
commissarissen , bericht, dat de koning eenigszins genoegen
kon nemen met de gegeven ophelderingen. Er waren echter
nieuwe bedenkingen gerezen. De Nederlandsche vloot, tevoren
van de Lap weggezonden , had zich in de Deensche wateren
vertoond, wel acht of tien mijlen aan deze zijde van Kaap
Schagen. Bij haar hielden zich, onder de statenvlag,
schepen van de Geer op , die van de vloot afstaken, zoodra
zij een Deensch vaartuig ontdekten. Waren zij dit genaderd,
eerst dan heschen zij de Zweedsclie kleuren en overvielen
aldus den geen kwaad vreezenden koopvaardor.
-ocr page 126-
121
Wat het laatste betreft, zeiden de gezanten eenvoudig,
dat zij het niet konden gelooven. ïorecht. Het beste bewijs
daarvoor is , dat men , van de andere zijde , er niet op terug
kwam. Wat het eerste beti-eft, zij hadden admiraal de With
bevolen tussohon Schagen en Bovenborgen , aan de kust van
Noorwegen, te kruisen; doch vrees voor storm en onweer
noodzaakte hem een ankerplaats te zoeken aan deze zijde
van Schagen, waar hij zich voorloopig ophield en do be-
schikkingen van H. H. M. afwachtte i).
Toen deze verontschuldiging werd aangenomen , maakten
de Nederlandsche hoeren op hunne beurt eenigo aanmerkingen.
Hun was ter oore gekomen, dat enkele schippers, naar
Zweedsche havens gevaren aleer zij kennis droegen van het
verbod , bij hun terugkeer te Helseneur waren aangehouden
en gevaar liepen schip en goed te verliezen. Nog erger was
het gesteld met twee kapiteins, van wie do een deel had
genomen aan den eersten tocht van Thijssen , de ander nog
in dienst van de Geer was ; de onvoorzichtigen hadden zich
in de Sont gewaagd , waren gegrepen en in de gevangenis
geworpen. Hun volk word zeer slecht behandeld ; over dag
moesten zij , met ijzeren ringen aan elkaar geklonken, in
het werkhuis zwaren arbeid verrichten ; 's nachts sloot men
hen op in vunzige hokken. En toch waren er vele matrozen
onder , die geen deel hadden genomen aan de eerste expeditie
van Thijssen en nooit de wapens tegen Denemarken hadden
gevoerd. Voor de onschuldigen eischten de Nederlandsche
gezanten recht, gelijk zij voor de schuldigen om genade
1) Dit was geen uitvlucht, maar de waarheid. Do gezanten hadden
<^o With voorgehouden , dat hij zyne bevelen moest nakomen , „ten mees-
ten dienste van do lande en minste umbrage van Syne Majt. van Denem."
Zie de correspondentie, tusschen hen en den admiraal gevoerd, in Vb. v.
d. H. op 1, 5,7, 13, 14 Aug. 1644. Het Journ. v. do With over dozen
tocht van 1644 ontbreekt, doeh kan ten deele weer samengesteld worden iiit
bovenst miss. en uit de miss v. de With v. 15 Aug. 1644 aan Amb. Den.
(niet te vinden in één der Verb., maar in portcf. Den. 1644). Uit de laatste
missive blijkt, dat do AVith , zeer tegen zijn zin , op last van de gezanten,
van de Lap was vertrokken. Hij betreurt het zoo weinig dienst te kunnen
doen , ,daer lek Godt betert nu niet meer als een dooteter en genoechsaem
uyt de werelt sy en myn hart seer doet dat ick anders geen dienst met
myne byhebbende schepen en can doen".
-ocr page 127-
122
smeekten i). Ten slotte maakten zij nog melding van de
klachten, door Nederlandscho schippers bij hen ingediend
over de tolbeambten in Noorwegen , die niet alleen een on-
gemeen hoogen tol hadden geheven van do schepen, maar
den inhoud daarvan ook grootor gemeten, dan hij was, te
veel geld hadden gevorderd voor hot schrijven dor toleedels
en op andere wijze hxinne bevoegdheid te buiten waren
gegaan
„liet verheugt en smart ons tegelijk" — zoo luidde het
antwoord —, „dat wij deze dingen hooren ; het is ons leed ,
omdat daaruit blijkt hoe de stellige bevelen van don koning
worden overtreden ; doch aangenaam vinden wij het, hierdoor
gelegenheid te krijgen om met u in conferentie te treden
over de tolquaestie. Zoolang de Statcn-Generaal als midde-
laars optreden , kunnen zij hun eigon belang niet ter sprake
brengen; doch gaarne wil Zijne 'Mut. een afzonderlijke
onderhandeling daarover beginnen". Aldus stemden de
Denen het liedje aan, waarop reeds do rijkshofmeester bij
een vorig bezoek had gepracludeerd: men was bereid een
billijk toltractaat te sluiten. mits de Kepubliek hare zaak
van die der Zweden scheidde. Aan dit oor waren de ge-
zanten echter doof. Voorloopig verlangden zij slechts af-
doening van do loopende zaken on verkregen de belofte,
dat eenige matiging zou worden gebruikt tegenover de
Geers bootsvolk. De rest zou aan een nauwkeurig onder-
zoek worden onderworpen.
1) De verbittering tegen de Gcers volk was fel. De koning had
overal doen aankondigen, dat niet alleen /Ajne onderdanen , maar ook de
Noderl. sehippers, zoo zij bootsvolk hadden, dat in dienst van de Geer was
geweest, dit in de Sont moesten aangeven. Wie het naliet zou schip
en goed verliezen en zelf in de gevangenis worden geworpen. Alle
Denen en Xoren , die men op veroverde schepen aantrof, worden dodelijk
gehangen.
Op raad van den resident van Cracauw schreven de Amb. aan
H. H. M. niet verzoek het bovenstaande in alle zeesteden bekend te
maken. Allen , die de Geer gediend hadden , moest ontraden worden naar
Denemarken te komen ; de schippers hadden zich er voor te hoeden , dat zij
dergelijke personen aanmonsterden. Als er schepen kwamen , die geen kennis
droegen van het verbod , zorgde van Cracauw , dat die matrozen , die in
de termen van straf vielen , er uit werden gelicht en met Nederl. convooiors
naar het vaderland teruggezonden. (Zie Vb. v. d. H. 30 Aug. , miss. v.
van Crac. aan H. H. M. dat. 28 Mei, 14 en 21 Aug. en miss. v. Amb.
Den. aan H. H. M. dat. 21 Aug. 1644).
«ii:^^
-ocr page 128-
123
Inmiddels was do Thuillerie uit Zweden teruggekeerd.
Toen do gezanten hem een bezoek wilden brengen, weigerde
hij hun den titel Excellentie te geven en sloeg ook
op andere punten het verlangde ceremonieel at. Wetende,
hoe kitteloorig H. H. M. op hot stuk van rang en titel
waren, besloten zij niet toe te geven. Het gemeen overleg
der mediateurs vorderde echter wisseling van gedachten,
en deze — zoo kwam mon overeen —■ zou plaats hebben
door middel van de secretarissen. Aldus geschiedde.
Nog altijd was het antwoord van koning Christiaan op
hot aanbod der bemiddeling uitgebleven; doch den 8sten
September kwamen de beide kanseliers het den gezanten
mededeelen. Hoewel het aannemen niot buiten bedenken
was, daar Z. Mt. reeds, tot zijne schade, de vruchten der
vriendschap van Nederlanders en Zweden had gesmaakt,
aanvaardde hij de tusschenkomst der Eepubliok, daar hem
uit de schriftelijke verklaring van de Thuillerie was ge-
bleken, dat Zweden tot vrede neigde. De koning ver-
trouwde dus, dat do Staton-Ueneraal hunnen plicht als be-
middelaars zouden vervullen, alle uitrusting tegen Denemarken
in hunne havens beletten en de aangehouden schepen ont-
slaan.
Op hetzelfde oogenblik, dat de Deensche regeering hare
gezindheid tot vrede „overwogen den droeven toestant van
Europa, het Interest des gehelen Evangelischen Wezens"
onz. uitsprak, werd in Schonen een leger van 5000 man
te voet en 2500 ruiters verzameld, om een beslissenden
slag tegen de Zweden te slaan. Hing het van koning
Christiaan af, de pen der diplomaten kon vooreerst nog in don
koker worden geborgen. Vóór dat hij zich echter inscheepte
om den aanval in persoon te leiden , wisten de Nederlandsche
gezanten hem nog een gewichtige beslissing te ontlokken.
In Holland was men niot wel tevreden over het wijken
der vloot van de Lap , te minder nu in de Sont een aantal
schepen genoodzaakt worden te wachten, totdat de vaart
op Zweden was opengesteld. Daarom wist deze provincie
ter Goneraliteit door te drijven , dat de ambassadeurs zouden
worden aangeschreven art. 12 en 13 hunner geheime in-
structie stipt na te komen : indien Denemarken , na daartoe
gedaan verzoek , bleef weigeren het verbod in te trekken ,
en er meer dan 20 koopvaarders naar Zwecdsche havens
wilden varen . zou admiraal de With zijne vloot verzamelen
-ocr page 129-
124
en do Nederlandsehe schippers, onder zijno bescherming,
naar de plaats van bestemming geleiden ^).
Koods vroeger hadden de gezanten deze zaak ter sprake
gebracht en o. a. gewezen op het gevaar, dat Zweden de
Deensche havens onvrij zou verklaren , waardoor de geheele
Oostzeehandol zou worden gestremd. Na de ontvangst der
missive van H. H. M. herhaalden zij hun aandrang
met klem van redenen , en thans met gunstig gevolg.. Tot
het einde van het loopende jaar — dus luidde de resolutie,
die zij van Z. Mt. verkregen , — mochten de Nederlandsche
ingezetenen op alle plaatsen van de Oostzee , zonder onder-
scheid , met hunne eigen goederen vrij en ongehinderd varen
en handel drijven. Het bleef echter verboden contrebande
in te hebben of lading, die aan Zwcedsche burgers be-
hoorde ; terwijl geen toevoer mocht geschieden aan belegerde
of geblokkeerde steden. Al dadelijk maakten velen van de
opengestelde vaart gebruik. Sch ippcrs, die reeds zich
hadden aangegeven als bestemd naar andere havens, haastten
zich hunne passen te laten veranderen en de tevoren ver-
boden plaatsen als het doel hunner reis te vermelden -).
De omstandigheid, dat de Deensche rogeering, bijna
tegelijk met de Nedorlandsche goza.ntcn , kennis kreeg van
het besluit van H. H. M. om , bij weigering, gewold te
gebruiken, zal het inwilligen van het verzoek bespoedigd
hebben. Gewoonlijk oefende de omkoopbaarheid van de
griific-klerken der Staten-Generaal een verlammenden in-
vloed op het werk der diplomaten en maakte do tegenpartij
bekend met hot spel der Eederlandsche staatslieden, nog
vóór dat de eerste kaart op tafel lag. Voor dezen keer
kwam die omkoopbaarheid hun echter ton goede ^).
Den 16'l™ September stak Christiaan IV de Sont over,
om nogmaals aan het zwaard een beslissing te vragen over
1)     Ros. IIoll. 4 Aug. 1644.
Ees. St. Gen. 6, 7, 10 Aug 1644.
2)     Toon zijne diensten niet langer veroisolit werden , keerde admiraal
de With naar het vaderland terug. In de vergadering van 26 Sept. 1644
deed hij aan H. H. M. rapport van zijne reis.
3)     10 Sept. ontvingen de Amb. een miss. v. H. H. M., waarbij de
Extr. Kesol. v. 10 Aug. was ingesloten. 11 Sopt. kwam de seeret. Gunther
bij hen en had de brutaliteit hun voor te lezen „seker Extract,
-ocr page 130-
125
het lot van zijn rijk. De bemiddelaars trachtten, in's konings
afwezigheid, met zijne ministers het aanstaande werk te
regelen , doch schoten weinig op. Evenmin slaagden zij er
in, de schippers- en tolquaesties uit den weg te ruimen.
Het bleek meer en meer, dat de Deensche regoering den
uitslag van den krijgstocht in Schonen wilde afwachten,
alvorens tijd en plaats van de onderhandelingen vast te
stellen. Toen de gezanten er van spraken den koning
zolven te gaan opzoeken, werd hun dit ijverig ontraden :
zoo moesten zij ongeveer een maand te Kopenhagen door-
brengen , zonder iets verder te komen. Dus hielden zij
genoeg tijd over voor een uitstapje in de omstreken , terwijl
het vreugdebetoon over de inneming van Sas van Gent —
onlangs door H. H. M. te hunner kennis gebracht — een
gepaste afleiding bezorgde in het eentonige leven der
hoofdstad, die vooral sinds het vertrek van Zijne Mat. vrij
doodsch was geworden '). Met klimmend ongeduld hielden
zij bij den rijkshofmeester en de beide kanseliers op een
vervattende explicite 't geen H. H. M. mis8. implicite ende relative was
meldende". Herliaaldelijk kwam hot voor, dat de Deensche Regeer, der-
gelijke berichten kreeg, en dikwijls drongen de Ifederl. gezanten op boter
„secretesse ende mesnage" in II. II. M. griffie aan. (Zie Verb. Den. 2G
Sopt. , 1 Oct. 1644).
1) „Des avonts hebben de HH. Ambrs., achtervolgende de voors. gemen-
tioneerte miss. v. H. H. M. in date den 9 Oct." (moet zijn 9 Sept.) „over
de verovering van 't Sas van Gent geviert en vreuehdeteyckenen ge-
toont , daer wierden gebrant 30 pictonnen en in alle de veynstcrs keersen,
ten wedersyden van de pictonnen stont een oxhooft franselie wyn , daer
een yder soo veel wyn ut wierde gegeven als hy begeerde , totdat sy ut
waren, voor alle eerlycko luyden wierde dien avont open hoff geliouden ,
800 van spys als van dranck". (Vb. v. d. H. 9 Oct. 1644).
De gezanten in Zweden kregen pas later bericht van deze victorie. Zij
wilden eerst op 6 Nov. vrcugdoteekenen toonen , maar daar juist op dien
dag te Stockholm feest werd gevierd over de victorie bij Femern , stelden
zij het een dag uit, „opdat goeno sinistre impressien souden werden
gegeven al oiï wy van wegen U. H. M. met H. Ma', over hare victorie
waeren cojouisserende".
Deze laatste bijzonderheid wordt reeds in 't kort vermeld bjj de Geer :
Lod. de Geer pg. 84 noot 2. Desniettemin heeft Pierre de Witt: Louis de
Geer pg. 78 — na eerst gesproken te iiebben van het vreugdebetoon der
Zweden — „De Nederl. afgezanten meenden hunne deelneming in de alge-
mccne opgetogenheid te moeten toonen door vuurwerk en vreugdeschoten".
-ocr page 131-
126
beslissing aan of men den voortgang der tractaten ■wilde ,
ja of neen. Toen de Denen een afdoend antwoord ont-
weken , traden zij handelend op , ondanks het verzet van de
andere zijde. Den 14ilen October was de Thuillerle reeds
overgestoken , om den Zweedscben veldheer Horn on daarna
koning Christiaan in persoon te spreken; den 15<len volgden
de heeren Schaep en Andrée zijn voorbeeld. Sonek, sinds
eenigen tijd reeds ongesteld, bleef te Kopenhagen achter
met een deel van het gevolg.
Nog op den avond van hun vertrek bereikten de gezanten
Malniö en verkregen reeds don volgenden dag bij Zijne Ma',
audiëntie , waarin zij , met vele redenen , zoo om het verloop
van den tijd als om de toenemende verbittering tusschen de
oorlogvoerende partijen , op het vaststellen der praeliminairen
aandrongen '). Zij vonden geen gunstig gehoor. Nog was
de beslissing in Schonen niet gevallen. Het Deensche en het
Zwcedsehe leger lagen „begraven" tegenover elkander ; beide
bespiedden de kwetsbare zijde van den tegenstander. Het
oogenblik moest nog komen , dat Christiaan IV zou wanhopen
aan de macht van zijn zwaard. Thans wenschte hij niets
liever dan de onderhandelingen te rekken, totdat de ver-
anderde fortuin hem in staat zou stellen beccre voorwaarden
te bedingen ^). Wantrouwen in het woord van den vijand
v.as de dekmantel, waaronder deze bedoeling verborgen
werd , en hij kon het in zulke krachtige termen uitspreken ,
daar de verraderlijke wijze , waarop de Zweden den oorlog
waren begonnen, hem recht gaf tot beleedigende woorden
over het geloof, dat zij verdienden ^). Bovendien wenschte
1)    Vergelijk bij het volgende Aitz. V pg. 754—756 , die zijn verhaal
heeft overgenomen uit do miss. t. Amb. Denem. aan II. H. M. dat. 27
Oct. 1044.
2)    Tot op het laatst bleef Christiaan hoop koesteren, dat de wapenen —
niet de diplomatie — zouden beslissen. Als Horn verzoekt het begin der
onderhandeling tot 15/25 Dec. uit te stellen , nemen de Deensche com-
missarissen dit gaarne aan, ,seggende dat sy verhoopten den wint soo te
sullen waeyen dat den Sweeden de tyt lang genoech sal vallen". (Verb.
Denem. 25 Oct. '44.)
3)    Bij de audiëntie zei Zijne Ma', tot onze ambass.; ,Do Heeren raden
my tot vreede maecken met Sweeden , als gelooflsgenoten ende Buyrluyden,
maer de Sweeden hebben ende holden geen geloofï, want sy branden aff
kercken ende geestelycke huysen , ende daerse die laten staen , hoereeroa
-ocr page 132-
127
liij, vóór alles , teruggave van de veroverde gewesten en
zekerheid , dat het te sluiten traetaat zou worden nagekomen.
Terecht merkten de gezanten op , dat deze punten niet tot
de praeliminairen behoorden. Dit wist koning Christiaan ook
wel; maar het afslaan van die eischen zou den gang der
zaken weer belemmeren. Alzoo zetten zij hunne reis voort
naar de legerplaats van den Zweedschen veldmaarschalk
Horn , die zeide wel gelast te zijn tot het vaststellen van
tijd en plaats der tractatcn , doch de bovengenoemde Deensche
voorwaarden wilde hij aan zijne regeering zelfs niet mede-
deelen. Zoowel de Nederlandsche gezanten , als do Fransche
ambassadeur de Thuillerie trokken nu in de volgende weken
heen en weer , van kamp tot kamp , en brachten van liever-
lede de Deensche tegenwerpingen tot zwijgen. Schoorvoetend
kwam Christiaan nader. Eerst moest hij er genoegen mee
nemen , dat zijne eischen — restitutie van het veroverde en
waarborg voor het nakomen der te maken bepalingen —
naar de vredeshandeling zelve verwezen werden. Den tijd ,
waarop deze zou aanvangen, mochten — dus sprak hij — de
vijand of de modiateurs bepalen ; het vaststellen der plaats
bood echter nieuwe moeielijkheden , nog vermeerderd , toen
de koning bleef volharden in zijn wantrouwen tegen de
Zweedsche regeering en een buitengewoon vrijgeleide vorderde
voor de Deensche commissarissen, die het traetaat zouden
helpen sluiten. Met verontwaardiging sloeg llorn dien eiscli
af — „synde tot ignominio van de gohoolo Sweetsche
natie" — en wilde alleen beloven, dat do littorae salvicon-
ductus in optima forma zouden worden uitgereikt. Na al
dit geharrewar verkreeg men eindelijk tot resultaat, dat te
Brömsebro de onderhandelingen zouden worden gevoerd ; de
Deensche commissarissen konden zich dan ophouden te
Christianopcl, de Zweedsche te Calmar. Op 15 December
zou het werk beginnen; doch op verzoek van Horn werd
die termijn herhaaldelijk verlengd.
ende sohyten sy (met reTerentie geseyt) op d'altaeron : dat de Sweeden
ons wel wat souden seggen ende wys maecken , maer Syne Maj'. ende
ons selfs bedriegen : dat Syne Maj*. soo veel lichtvaerdicheyts ende bedrocha
van de Sweeden was beiegent, dat dienaengaende het credo was uit syn
pater nostor". (Verb. Den. en Verb. v. d. H. 16 Oct.)
irtjiiia' ■■•'■■■
-ocr page 133-
128
Onder dit alles hadden de Nederlandsche gezanten hunne
eigen aangelegenheden niet uit het oog verloren en van
Christiaan IV een resolutie verkregen, inhoudende kwijt-
schelding van straf aan alle Nederlandsche schippers, die
vroeger, toen de vaart op Zweden nog gesloten was , zich
hadden laten charteren naar vrije havens , maar des ondanks
hunne reis naar verboden havens haddon vervolgd en
zelfs contrebande daaraan toegevoerd ^). Deze beslissing
toonde op nieuw, dat Denemarken de vriendschap dor
Nederlanden begon te zoeken, te moer, indien men in het oog
houdt, dat het gerucht van den slag bij Femern reeds tot
Z. M'^ legerplaats was doorgedrongen , toen hij deze gun-
stige beschikking nam. Haddon de Nederlandsche heeren
op nieuw menige hatelijkheid te verduwen , nu de vloot van
Maarten Thijssen zooveel had bijgedragen tot de overwinning
der Zweden, het besef werd des te levendiger , dat een
verbond met de Republiek van groote waarde was. Het
kenmerkt den trots der Denen , dat zij nog bittere woorden
spraken , terwijl hunne daden reeds een poging tot toena-
dering moesten zijn en dat ook werkelijk waren ; doch de
gezanten kenden hun volkje en lieten zich gelaten de bui
over het hoofd waaien ^).
De volslagen nederlaag zijner scheepsmacht, gevolgd door
de vreeswekkende mare , dat de eilanden met een landing
bedreigd werden, noodzaakte koning Christiaan zijne aan-
vallende beweging te staken. In de eerste helft van
November trok hij zijne legermacht uit Schonen terug, en al
bleek het ook weldra, dat de Zweden verzuimden zooveel
partij te trekken van hunne overwinning, als de verslagenen
duchtten, het hoofdpleit was thans beslist. Zoo, bij de
onderhandelingen , de afgevaardigden van koningin Christina
zich niet lieten verschalken door de Deensche diplomacen ,
hadden de Zweden reeds een voordeolig tractaat in den zak.
Bijna gelijktijdig met den koning lieten Schaep en Andrée
1)    Zie boven pg. 112.
2)    „Wat dolcancien ende reproohou wegen 't Exploict van don admiraol
Maerten Thyssen op dese tyt in alle conferentien ende bycencompsten syn
gevallen, ia met weynlch vfoorden niet te verhaelen , welcke wy als een
ongeatuym weder hebben lateu over gaen". Verb. Den. 3 Nov. lG4i.
-ocr page 134-
129
zich over de Sont zetten; den 1 Oden November kwamen zjj te
Kopenhagen terug. Hun verbhjf aldaar — dus meenden zij —
zou van korten duur zijn , daar zij van plan waren reeds in
hot begin van December naar Christianopel, in de nabijheid
van l?römsebro, te vertrekken. Dit viel tegen. Reeds is
boven gezegd, dat de datum, waarop de handeling zou
beginnen , ten verzoeke van Horn werd uitgesteld , en wel
van 5 tot 12 Januari. Thans drong hij er op nieuw op aan , dat
deze termijn tot 25 Januari werd verlengd. Als redenen
daarvoor voerde hij aan, dat de slechte wegen en de korte
winterdagen de reis zeer bezwaarlijk maakten voor de Zweedsche
commissarissen , die niet jong meer waren er. slechts met kleine
dagreizen zouden vorderen. Tevens bracht hj in herinnering, dat
koningin Christina op 18 December haar negentiende jaar zou
intreden en zelve de teugels van het bewind in handen nomen.
De vele beslommeringen , welke deze verandering met zich
bracht, eischten de tegenwoordigheid van enkele heeren,
die als commissarissen voor de vredehandeling bestemd waren.
Ook konden hunne volmachten eerst geteekend worden, nadat
Hare Ma', do regeering had aanvaard ^). Toen bovendien
van Deensche zijde werd aangehouden om niet te Brömsebro,
maar elders, bijeen te komen , dreigde alles, dat vroeger
was afgesproken , in duigen te vallen. Deze loop van zaken
strekte tot groot misnoegen der Nederlandsche gezanten, te
meer, vermits zij in het laatste uitstel niet gemoeid waren en
de Thuillerie van lieverlede als hoofdpersoon der bemidde-
ling optrad. Aan hem schreven zij het rekken der onder-
handelingen toe ; hem weten zij het, dat de gemaakte afspraak
op hot kleed van Penelope begon te gelijken , dat morgen
werd ontrafeld , hetgeen daags tevoren was saamgevlochten.
Ten onrechte. Niet bij hem lag de schuld ; doch de ware
oorzaak van het talmen bleef hun voorloopig verborgen.
Terwijl zij aldus in den blinde tastten , drong een licht-
straal tot hen door. Den 28stcii November ontvingen zij een
brief van de Zweedsche collega's , met het bericht dat twee
hunner „een keer" naar het vaderland zouden doen om
nader last te halen op enkele hoogst gewichtige zaken , hun
in don loop der onderhandeling voorgekomen.
1) Zie memor. van Horn dat. Engelholm 10/20 Nov. 'H , meegedeeld
In Verb. Den. op 23 Nov.
9
-ocr page 135-
130
Wenden wij ons daarom tot de gezanten , die naar Stock-
holm waren vertrokken , ten einde te vernemen hoe zij tot
dit besluit waren gekomen.
De reis der ambassadeurs naar Zweden stuitte reeds dadelijk
op hinderpalen. Zij wilden naar Gothenburg gaan en van-
daar te land naar Stockholm ; doch bij hunne aankomst voor
eerstgenoemde stad bemerkten zij , dat deze op nieuw was
ingesloten , aan de landzijde door den stadhouder van Noor-
wegen , Hannibal Sehested, aan den zeekant door Offue
Godde , die met zes oorlogschepon don toegang tot de rivier
had bezet. De Deensche admiraal hield boido vaartuigen
van het gezantschap aanvankelijk voor schepen van Thijssen,
althans voor Hollanders , die officieren en ammunitie wilden
toevoeren aan de belegerde stad. Hoewel spoedig beter in-
gelicht , liet hij zijn argwaan niet varen en bleef zich be-
roepen op den stelligon last van den koning om niemand
naar of uit Gothenburg te laten passeeron. Zoo werden do
gezanten hierover in onderhandeling met den Noorschen
stadhouder gewikkeld en een tiental dagen opgehouden. Do
slotsom was , dat do twee schepen , die hen gebracht hadden,
terug moesten keeren om door do Sont naar Stockholm te
zeilen ') ; de ambassadeurs stapten met hun gevolg over in
een Dcensch fregat , dat hen een eind de rivier opbracht,
tot op een half uur van Gothenburg, waar zij door den
magistraat dezer stad met sloepen en booten werden inge-
haald ~). Het vervolg der reis , over land , geschiedde on-
gestoord en zonder veel merkwaardigs te bieden ^). Op den
1)     Bij de aankomst ik'zer schepen in do Sontmaalcte de rijlcshofineester be-
i^wiiar beide te laten pasaoeren; slechts één schip, dat van Ca])'i. van Salinj^en
mocht de reis naar Stockliolm vervolgen. (Vb. v. d. H. 25 ,Tuni 1644). Ook
hieruit bleek dus de vrees, dat onze schepen de Zweedscite vloot zouden
versterken.
2)     Zie Aitz. V pg. 742 en 743, die echter niet volledig, on daardoor
onjuist is. Hij heeft zijn verhaal overgeschreven uit miss. v. Arab. Zw.
aan II. H. M. dat. 17 Juli 1644. Uit dit relaas moet men opmaken, dat
de gezanten toegestemd hebben in den voorslag om over den Deenschen
bodem te trokken , langs Bahus. De miss. v. 20 Juli 1644 aan H. II. M.
en het verbaal zelf loeren ons de ware toedracht kennen, in den text
kortelijk meegedeeld.
3)     Zie Aitz. V pg. 743—744 , overgenomen uit miss. v. Amb. Zw. aan
H. H. M. dat. 5 Aug. 1644.
-ocr page 136-
131
avond van den 2den Augustus werden zij te Stockholm met
het passende ceremonieel ontvangen.
Een dag na hen hield de Thuillerie zijn intocht. Van
samenwerking tusschen de bemiddelaars was echter geen
sprake, doordien oen geschil, hoofdzakelijk over den van
Nederlandscho zijde verlangden titel van Excellentie, hen
scheidde '). Het gemeen overleg werd er niet mee gebaat,
toen elk zijn eigen weg ging.
Eeeds in de eerste audiëntie bij Hare Ma', verklaarde de
regeering, bij monde van den rijkskanselier Axel Oxenstjerna ,
zich geneigd do aangeboden bemiddeling aan te nemen en
bevestigde dit in latere conferenties , waaraan , van Zweod-
sche zijde , de rijkskanselier en de rijksraden Johan Skytte
en Peter Sparre deel namen. De veldmaarschalk Horn , dus
berichtten zij naJer , zou tot het regelen der praeliminairen
worden gemachtigd ^).
1)    Het was dezelfde quaostie, dio later in Denemarken rees. (Zie
pg. 123). Uitvoeriger kan men het lezen bij Aitz. V pg. 746, overgenomen
uit miss. Amb. Zw. aan H. H. M. dat. 10 Aug. 1644.
Een dergelijk dispuut ontstond later met de Zweedsche regeerings-
commissarissen. Daarover zwijgt Aitzema. De Nedorl. gezanten eischten
weer den titel van Exc. ; toen men hun dien niet gaf, onthielden zij hem
ook aan de Zw. heeren. Ten onrechte. Bij de ambassade van 1640 was
de onderhandeling bijna afgesprongen op het geschil over de titulatuur ;
doch ten slotte was , bij formeel verdrag , bepaald, dat H. Mt'. commiaa.
met den titel van „Illustrissimi" en „Excellentiae Yestrae" , de Nederl.
ambass. met dien van „Illusires" en „lUustrates Vestrae" zouden worden
aangesproken. De Zweden liielden zich ook nu daaraan , en de onzen
moesten toegeven. Ook waren zij niet op de hoogte van de quaestie en
moesten verklaren „daervan geen kennisse te hebben , alsoo wy het ver-
bael van die Legatie , gelyck U. H. M. weten niet hebben gesien". (Verb.
Zw. 23 Aug. 1644) Toen men namelijk , vóór hun vertrek , op de gritBe van
H. H. M. naar het verbaal van 1640 zocht, was dit niet te vinden. Men schreef
aan Boreel, die bij de ambass. van 1640 was geweest en op 't oogenblik
de©l uitmaakte van de Extr. Amb. naar Engeland. (Res. St. Gen. 6 Jun
1644). Eerst 8 Juli ontving men het exemplaar van hem. (Res. St. Gen.
8 Juli 1844). Toen moesten er nog twee afschriften van gemaakt worden,
en deze zond men aan de amb. in Zw. en aan die in Denem. Yoor een
goede voorbereiding was het zeker wenscheljjk , dat onze amb. naar Zw.
beter op do hoogte waren geweest van het in 1640 verhandelde.
2)    Over deze eerste bijeenkomsten uitvoeriger bjj Aitz. V pg. 744—
746 , ontleend aan miss. Amb. Zw. aan H. H. M. dat. 10 Aug. 1644.
-ocr page 137-
132
Daar telkens de handelsbezwaren als oorzaak van den
krijg werden vooropgesteld, kregen de Ncderlandsche ge-
zanten al spoedig gelegenheid tot het nakomen hunner se-
creete instructie.
Zij brachten in het midden, dat ook H. H. M. hunne grie-
ven tegen Denemarken ter tafel wilden brengen ; dat zij de
pogingen van Zweden om voldoening te krijgen wilden
steunen, en omgekeerd ook op de hulp van dit rijk rekenden,
bij het bevorderen van hun eigen belang ; dat hot daarom
wenscliclijk was hierover nader te spreken, om de wcder-
zijdsche bezwaren te leeren kennen. Al dadelijk wees Oxen-
stjerna er op , dat de Deensche koning de Staten-Generaal
niet langer als bemiddelaars zou willen aannemen , wanneer
zij hunne eigen zaken aan de vredehandeling vastknoopten.
Toen wierpen de onzen een spierinkje uit, door, zoo bij
hun neus weg , te zeggen, dat wellicht de grieven der Staten-
Generaal konden worden opgenomen onder die , welke Zweden
zou aanvoeren ^); maar Oxenstjerna liet zich niet verschalken
en hield zich „seer cocl ende ingetogen, als wij van H. H. M.
interessen en beswacrnisscn ende dat H. H. M. gemeynt
waren die op de handelinge oock voor te brengen, waeren
spreeckende ')."
Hij was van de leer, dat wie mee wil eten ook mee
moet werken. Zoo do voreenigde provinciën voordeel wilden
trekken van Zwedens overwinningen , zonder zelf een hand
uit te steken , zouden zij bedrogen uitkomen ^). Een ge-
1)     Zie Aitz. V pg. 749 , overgenomen uit miss. Amb. Zw. aan II. H. M.
dat. 12 Aug. 1644 ; doch hij had er wel aan mogen toevoegen — zooals
in de missive staat — „waorop niet wiert geantwoort". In de aange-
haalde plaats bij Aitz. moet men , in den laatsten regel, natuurlijk lezen
„steeden" in plaats van „stenden",
2)     Verb. Zw. 13 Aug. 1644.
3)     „De Cancelaer seyde, gelyck in transitu, dat ü. H. M. intentie
dan scheen te syn onder faveur ende benefitie van de Croone Sweeden
wapenen hunne Interesten goet te maecken , dat den ambr. van Yranck-
rjjck ter contrarien hadde gesegt, dat syne Ex^i». op do voorgenomen
handeling niet particuliers van wegen synen meester sal comen voor te
brengen , ende daer by voegende yet daerop slaende , dat U. H. M. sulcx
voorhebbende oock behoorden het hunne te doen by de voors. wapenen
van Sweeden." Verb. Zw.
-ocr page 138-
133
schil over de titulatuur, dat wellicht anders niet zoo breed
uitgemeten was, gaf den Zweden gelegenheid hunne ver-
stoordheid te toonen. De bijeenkomsten werden geruimen
tijd gestaakt en niet hervat, vóórdat de Nederlandsche heeren
hadden toegegeven i). Dit alles gaf den gezanten eenig
nadenken. Nog was er geen bericht ontvangen, dat
Christiaan IV de bemiddeling had aangenomen; ook al gOr
sohiedde dit, dan zou zij — de kanselier bracht het hun
telkens onder het oog — waarschijnlijk toch later verworpen
worden , als do gezanten de klachten van den Nederlandschen
handel indienden. Frankrijk had er belang bij , dat de
oorlog spoedig eindigde. Zoodra de Zweedsche regcering aan
de Thuillerie verklaard had de mediatie aan te nemen,
was hij weer naar Kopenhagen vertrokken om ook daar de
zaak te bevorderen. Zweden zelf liet zich verluiden, dat
het den druk van dezen nieuwen krijg gaarne opgeheven
zag. Zoo stond het te vreezen , dat er een tractaat werd
gesloten buiten de Republiek om , zonder dat zij eenig
voordeel kon bedingen. Vandaar dat de Nederlandsehe
heeren, in een later onderhoud, reeds iets moer loslieten
en verklaarden , dat „H. H. M. gemeynt waren het tractaet
van 1640 streng te holden" '). Doch dit was niet genoeg,
en er werd weinig notitie van genomen. De Zweedsche
commissarissen stelden daarom hunne eigen zaken weer op
den voorgrond en begonnen mededeeling te doen van de
grieven , die zij , op het stuk van don handel , tegen Dene-
marken hadden '). Deze kwamen neer op twee hoofdpun-
ten : op den eisch , dat allo Zweedsche waren, die de Sont
passeerdon , van certificaten moesten zijn voorzien, en op
het vorderen van speciale paspoorten voor alle oorlogsvolk
en ammunitie , bij den doortocht. Indien men daarin rede-
lijke voldoening kreeg, zou de rest gemakkelijk volgen. Toen do
onzen nu op hunne beurt wilden ontvouwen wat II. H. M. in zake
den Sonttol verlangden, hield Oxenstjorna zich weer, alsof hij niet
begreep hoe de Republiek zich partij zou kunnen stel-
1)    Zio pg. 131 noot 1.
2)    Torb. Zw. 16 Aug. 1644.
3)    Zie voor dit en het volgende Aitz. V. pg. 750—753 , ontleend aan
miss. ainb. Zw. aan H. H. M. dat. 8 Sept. 1644.
-ocr page 139-
134
len tegen Denemarken. Nu moost hot hooge woord er uit.
Dit kon best — repliceerden de gezanten —, wanneer Zweden
en de Republiek slechts onderling bepaalden, dat geen van beide
een verdrag zou sluiten met Denemarken , vóór dat de andere
tevreden was gesteld. Aan laatstgenoemd rijk moest men
voorhouden, dat een duurzame vrede in het Noorden on-
mogelijk was, wanneer do geschillen met H. H. M. niet voor
goed werden afgedaan. Weigerde koning Christiaan hierin
te treden, dan zou men moeten handelen overeenkomstig
het verdrag van 1640. — Op dit laatste punt waren de
verklaringen der gezanten steeds in nevelen gehuld; doch
voor het oogenblik namen de Zweedsche commissarissen don
schijn aan , of zij zich met dien voorslag konden vereenigon,
en hoorden de Nederlandsohe heeren verder uit, wat H. H. M.
dan wel dachten te vorderen. Toon hun werd geantwoord,
dat de Oostersche handel geregeld moest worden op den voet
van het erf-tractaat van Spiors, meenden zij, dat de kans
op een vergelijk dan gering was; reeds bij de onderhan-
delingen te Stade in 1641 was voldoende zekerheid verkregen,
dat koning Christiaan daarvan ten eenon male afkeerig was.
Doch de Zweedsche commissarissen braken het onderhoud
thans af om het gehoorde nader te overwegen. Zij meenden,
dat de Nederlandsche gezanten het laatste woord nog niet
hadden gesproken en een slag om den arm hielden ; dat zij
de modewerking van H. Ma', zoo goedkoop mogelijk tracht-
ten te krijgen, maar , in het uiterste geval, gelast waren tot
het aanbod om de wapenen der Eepubliek bij die van
Zweden te voegon. Zoo laat zich hunne houding gemak-
kelijk verklaren.
Do Witt en zijne medegezanten , die in de volgende bij-
eenkomst een gunstig antwoord op hun voorslag verwachtten,
werden deerlijk teleurgesteld. Roods de aanhef van des
kanseliers rede beloofde weinig goeds. Hij begon met allerlei
klachten over de politiek der Staten-Generaal in de laatste
jaren: zij haddon Zweden niet gonoeg bijgestaan in den
Duitschon krijg, hoewel het zich daarin mode op hun aan-
raden had gestort; ook in don oorlog tegen Denemarken
had de Republiek haar bondgenoot alleen gelaten , ja , den
vijand zelfs gesterkt door hem den inkoop en den uitvoer
van ammunitie te vergunnen en zijne schatkist gestijfd door
het betalen dor hooge Sonttollon En dat alles was geschied ,
terwijl Christiaan IV de vaart op Zweden had verboden en
-ocr page 140-
135
daardoor de kern van het tractaat van 1640, do vrijheid
van handel en scheepvaart, had aangetast. Wat nu het
voorstel van do Nederlandsche gezanten betrof, H. Ma' was
bereid hun do behulpzame hand te bieden, waar zij poogden
voldoening te krijgen over hunne bezwaren ; hare afgevaar-
digden zouden in dien geest gelast worden. Het was echter
onredelijk te vergen, dat zij geen vrede zou sluiten , tenzij
ook de Republiek tevreden was gesteld. Op eigen kosten
en risico had Zweden den oorlog gevoerd: indien H.H.M,
gelijke voordeden wilden hebben, dienden zij ook gelijke
lasten te dragen.
Worden ook al enkele der aangevoerde grieven in de
repliek der Nederlandsche heeren ontzenuwd of vergoelijkt — de
hoofdzaak viel niet te veranderen. Wel trachtten zij nog
nader te vernemen welke hulp Zweden verlangde, wanneer
do llepubliek zich aan zijne zijde zou stellen ; maar Oxen-
stjcrua weigerde in bijzonderheden te treden. Daarvoor was
nog alle tijd, zoodra de Staten-Generaal er toe besloten
hadden ; doch — dus herinnerde hij bij het heengaan — „de
ongclegentbeyt van de croone Sweeden was soodanich, dat
men niet vrcemt soude connen vinden , inghevalle Hare
Ma', na een accommodement quame te trachten ')."
Zoo Oxenstjcrna den ambassadeurs vrees wilde aanjagen ,
bereikte hij zijn doel ; allerlei „consideratien" kwamen bij
hen op, „die hen somwyleu al wat swaerhooffdichmaockten 2)."
Nog verkeerden zij in het onzekere , of Denemarken de be-
middeling had aangenomen ; en zelfs dan was hot te voor-
zien, dat Christiaan lY liefst alleen van Frankrijks tusschen-
komst zou gebruik maken, om den Nederlanders geen ge-
legenheid te geven hunne klachten uit te spreken. Daarbij
waren zij onder den indruk van de fiere houding der Zweden,
die zich gedroegen, of de hulp der Nederlandsche wapenen
hun geheel onverschillig was. Immers , zij hadden wel ge-
klaagd , dat de Republiek hen in den steek liet, maar niet
uitdrukkelijk verzocht, dat zij hen bij zou springen.
In één opzicht speelde de kanselier hoog spel. Wanneer
1)    Verb. Zw. 2 Sept. 1644.
2)    Miss. amb. Zw. aan amb. Den. dat. 21 Sept. 1644.
^.d r^.>i-*iffl Iffi
-ocr page 141-
136
de staton besloten zich én aan do mediatie, én aan het
verbond met Zweden te onttrekken , en een afzonderlijke
handeling met Denemarken begonnen , wat dan ? Bij het
laatste rijk zouden zij een gunstig gehoor vinden en een
voordcelig tractaat kunnen bedingen. Een oogenblik kwam
de gedachte bij hen op , „doch (sy) vonden dit bodenckelyck
ende periculeus , daerdoor soude , contrarie U. H. M. intentie,
Sweeden connen gaen meynen, dat ü. H. M. cene derge-
lycke aparte handeling wensehton" i). Het laatste was
inderdaad zoo erg niet geweest; maar zij waren gebonden
aan hun instructie en vonden gcon vrijheid op eigen gezag
te beslissen. Dus bleef hun weinig anders over, dan H. H. M.
in te lichten over den loop der zaken en verdoren last af
te wachten ^).
Intusschen scheen het eigenlijke werk der bemiddeling
iets nader aan zijn voltooiing te zullen komon. De uit
Kopenhagen terugkeerende bode bracht brieven van do
ambtgenooten in Denemarken met de tijding, dat de koning
de bemiddeling aangenomen, maar zich nog niet verklaard
had over tijd en plaats van de handeling. De herfst had
zijn intocht gehouden en de naderende winter zou het ont-
vangen en verzenden van dépêches zeer bemoeielijken;
daarom overwogen de gezanten, of het niet boter was hun
verblijf dichter bij de Sont te nemen , vanwaar zij, tezamen
met hunne collega's , het vaststellen der praelirainairen konden
bevorderen. De kanselier keurde dit goed, doch vond
tegelijk , dat het spel van weerszijden nu lang genoeg ge-
duurd had. In de meening, dat zij den uitersten last van
H. H. jM. nog steeds hadden verzwegen , legde hij hun het
vuur nader aan de schenen: vóór hun vertrek moest de
zaak tot klaarheid komen. Den 15"''" October vervoegden
Oxonstjerna en de njksraad Skytte zich aan het logement
der Nedcrlandsche hoeren. Zij verzochten , dat nu eindelijk
zou worden vastgesteld wat Zweden en de Eepubliek
moesten doen , zoo beide , of een van beide , geen behoor-
1)    Verb. Zw. 10 Sopt. 1644.
2)    Miss. T. amb. Zw. aan H. H. JI. dat. 8 Sept. 1644.
-ocr page 142-
137
lijke voldoening konden krijgen. Toon zij — evenals
vroeger — ten antwoord kregen , dat men zich dan moest
houden aan hot tractaat van 1640 , weruon de Zweedsche
commissarissen ongeduldig: do Nederlanders — dus lieten
zij zich uit — spraken altijd „in generalibus"; maar het was
nu tijd ronduit te verklaren, dat H. H. M. aan Denemarken
den oorlog zouden aanzeggen, indien de bezwaren op het stuk
van den handel niet werden weggenomen. Groot was de
verbazing, ja do verontwaardiging der Zweden, toen zij
hoorden , dat de Nederlandscho gezanten daartoe niet gelast
waren en aan de Staten-Generaal hadden geschreven om
nadere resolutie '). Zoodoende — dus lieten zij zich uit —
kwam het verbond tusschen beide rijken op losse schroeven
te staan ; nu de Nederlanden het gunstige oogenblik lieten
voorbijgaan, was het tevens onnoodig de conferenties langer
voort te zetten. Hiermede scheidden zij.
Het schrikbeeld van een afzonderlijk verdrag tusschen
Zweden en Denemarken deed zich thans met scherper om-
trekken voor de verbijsterde oogen van de gezanten der
Eepubliek op. Ook de gevolgen er van lieten zich overzien :
het eerste rijk zou het tractaat van 1640 als vernietigd be-
schouwen , daar het beweerde, dat de Staten-Generaal de hun
opgelegde verplichtingen van hunne schouders hadden ge-
schoven ; het laatste zou des te moeielijkcr genoopt kunnen
worden om den Nederlandschen handel to ontheffen van de
drukkende lasten. Nu H. H. M. nog steeds het stilzwijgen
bewaarden op het verzoek om nadere resolutie "), dienden de
1)     „Hetselve wort by H. Ma*. Commissarissen gatits vreomt onde in
vorwonderinge ende indignatie opgenomen". Verb. Zw. 15 Oct. 1644.
2)     Dit kon ook moeielijk anders. Eerst 17 Oct. (zie Res. St. Gen.
17    Oct. 1644) ontvingen de St. Gen. de missiven van de amb. Zw. dat.
18    Aug. en 7 Sept. 1644; de laatste bevatte het verzoek om nader
resolutie , daar de aangevangen handeling dreigde af te stuiten. Zij werden
gesteld in handen v. Gedep. om er de pt. van consider. uit te trekken ;
maar dat scheen veel tijd te vorderen, en de beslissing bleef uit, tot
men tijding had , dat do H.H. Bicker en Stavenisse op hunne terugreis
waren.
Zoowel de trage gang der Noderlandeche staatimachine, als de ge-
brekkige communicatie oefende een storenden invloed op de diplomatie.
Van het laatste vinden wij bv. een bewijs in verb. Zw. 6 Nov., waar
wy lezen
: Sinds 6 Oct. hebben wy niet geschreven, „omdat wy geene
-ocr page 143-
138
ambassadeurs zolven een beslissing te nemen. In een par-
ticulier boEOok bij Oxenstjerna betuigden zij bereid te zijn
om , bij missive , of in persoon , de zaak , waarover in de
laatste bijeenkomst waa gesproken , tor nader kcunisse van
H. H. M. te brengen , mits hun de verzekering word gegeven,
dat de tractaten tot hunne wederkomst gerekt oii dat in hunne
afwezigheid geen belangrijke quaestie afgedaan zou worden.
Dit verzoek viel in goede aarde. De Zvveedscho regeering ,
die in het afgoloopen jaar de vruchten van de vriendschap
der Republiek had geplukt, vond het niet wonschelijk haar
thans af te schrikken en wellicht in de armen van Dene-
marken te jagen. Zoo vatte de kanselier den bijna afge-
broken draad van het gemeen overleg weder op en kwam
tot de volgende afspraak met de Nederlandsche gezanten:
twee van hen zouden zoo spoedig mogelijk naar het vader-
land terugkeeren ; de derde moest in Zweden blijven en deel
nemen aan do aanstaande onderhandelingen , die niet vóór
15/25 Januari zouden beginnen. De Zwcedsehe regeering
beloofde de voornaamste punten eerst na een maand , of
langer , ter sprake te brengen , opdat H. II. M. den noodigon
tijd kregen voor de beraadslagingen. Ook verzekerde zij geen
tractaat te zullen sluiten , vóórdat aan de handelsbezwarcn
der Republiek te geinoet was gekomen; doch deze moest
zich daartegenover verbinden hare wapenen bij die van Zweden
te voegen, zoo dit rijk , of de Republiek zelve , van Dene-
marken geen voldoening kreeg. Tevoren diende vastgesteld te
worden de grootte der krijgsmacht, welke in dat geval op de
been zou worden gebracht; tezamen zou men dan trachten
uit te werken , dat de vaart door de Sont van alle lasten
werd ontheven. H. Ma', verlangde verder bij tijds te weten,
of de Staten-Genoraal herstelling van het crftractaat van
Spiers wilden vorderen, omdat dit gelijk stond met een
oorlogsverklaring, daar Christiaan IV, zonder dwang van
wapenen, nooit afstand zou doen van „hetgceno waerinne
geleffenheidt van schepen ofto posten hebben gehadt, behalve dat de
passagien te water en- te lande gantsch periculeus endo bedenckelyck
syn". Daarbij kwam dan nog, dat een miss. van Zweden naar ons
land soms tweo maanden onderweg bleef. (Zie boven: miss. dat. 18
Aug. ree. 17 Oct. 1644.)
-ocr page 144-
139
genoechsaem zyne geheele subsistentie is gelegen" , d. i. van
den Sonttol -). Zoo H. Ma', door een nieuwe uitrusting in
de Nederlanden hare zeeniaclit wilde versterken, verzocht
zij tevens dit te begunstigen, alsmede het opbrengen der
buit gemaakte schepen in do havens dor Republiek niet to
verhinderen.
De Nederlandsche gezanten kwamen overeen , dat Bicker
en Stavenisse de reis naar het vaderland zouden aanvaarden
en de With de verdere onderhandelingen bijwonen. Vóór
hun vertrek ontvingen zij een uitvoerige resolutie van ko-
ningin Christina , waarin de redenen van hun terugkeer en
de voorwaarden der verdere samenwerking waren neerge-
schreven 2). ]^a met een gouden keten te zijn vereerd'),
namen de beide heeren een plechtig afscheid van de koningin.
Ook den rijkskansclier brachten zij een bezoek, waarin
Oxenstjerna hun nogmaals op het hart drukte, dat thans,
voor de Republiek zoowel als voor Zweden, het gunstige
oogenblik was gekomen om behoorlijke voldoening voor alle
grieven te erlangen.
Tegenwind belette goruimon tijd hot uitzeilen. Immers,
na hunne laatste samenkomst met den kanselier verliepen
nog drie weken, vóór zij, op den ll''=n December, in zee
staken. De ongunst der elementen zou hen ook verder
vervolgen.
1)    Verb. Zw. 13 Nov. 1644.
2)    Zie de bijlage , getiteld : Kesolutio altera etc.
3)    „Ons daerenboven alle drie vereerende met een gouden keten met
een medaille van H. Ma'', efligie daeraen hangende verciort met eenige
diamanten".
-ocr page 145-
HOOFDSTUK V.
De gezanten in Denemarken worden onkundig gelaten van
het voorstel, dat Bicker en Stavenisse
, namens koningin
Christina, aan H. H. M. overbrengen; evenmin krijgen
zij kennis van de afspraak om de onderhandelingen te rekken.
Vermoedelijke reden daarvan. Aankomst der ver-
schillende afgevaardigden te Calmar en te Christianopel.

Begin der onderhandelingen. Heftige stukken van
weerstijden gewisseld.
De Zweden formideeren hunne
eischen.
Dubbelzinnige rol, door de Nederlandsche
gezanten vervuld.
Denemarken tracht de Republiek
over te halen tot een afzonderlijke onderhandeling.
I)e
Nederlandsche gezanten ontvangen een gewijzigde instructie
van H. H. M.
De belangrijke tijding, dat Bicker en Stavenisse op weg
waren naar het vaderland , werd met groote verbazing door
de gezanten in Denemarken ontvangen. Mocht hun thans
ook een lichtstraal opgaan over het rekken der handeling
door den Zweedschen veldheer, het volle licht werd nog
niet ontstoken. Slechts in algenieene trekken deelden de
ambassadeurs in Zweden de reden van dit vertrek mede,
nl. om H. H. M. in bijzonderheden te vertellen hetgeen
hun was bejegend en waarom zij „het essentieelste
poinct van (hunne) Secrceto Instructie i)" niet hadden kun-
nen uitwerken. Doch zjj bewaarden het stilzwijgen over
de afspraak, tusschen hen en den rijkskanselicr gemaakt,
over den voorslag, dien zij namens koningin Christina aan
de Staten-Generaal zouden overbrengen. En wat het vreemdste
1) Miss. V. Amb. Zw. aan Amb. Den. dat. 14 JS'ov. 1044.
-ocr page 146-
141
was, zij drongen er bij hunne collega's in Denemarken niet
op aan , dat deze den aanvangstermijn der tractaten zouden
uitstellen '). In plaats dat zij het rekken der onderhande-
ling als een noodzakelijk gevolg hunner reis voorstelden,
namen zij den schijn aan, alsof het plan daartoe gedeeltelijk
bij hen was opgekomen wegens het verlengen van den ter-
mijn door Hare Ma'. Ook in de volgende missiven aan de
gezanten in Denemarken word geen open kaart gespeeld ^),
terwijl Horn — die door zijne regeering van alles onderricht
moet zijn geweest — in zijne briefwisseling met genoemde
heeren zich evenmin iets liet ontvallen over de gemaakte
afspraak ^).
Vanwaar die geheimhouding ? Bestond er tusschen de
leden der beide gezantschappen , uitgezonden ter bevordering
van één gemeenschappelijk doel, verschil van meening over
de te volgen gedragslijn ? Hebben wij hier een voorbeeld
van tweedracht tusschen Ncderlandsche gezanten , die — bij
een andere gelegenheid — den spotnaam „ambassadeurs dés-
unis des provinces-unies" in hot leven riep *) ? Het is niet
te vermoeden. Immers, wat thans verzwegen werd moest
noodzakelijk later ter kennis van de ambtgenooten gebracht wor-
den , zoodra de eigenlijke onderhandelingen begonnen of de
verwachte last van H. H. M. ontvangen was. En dan,
waarom zouden de Hoeren Schaep, Sonck en Andrée de
houding der Zweedsoho gezanten afkeuren ? Was het be-
kend , dat zij een nauwere aansluiting bij Zweden ondienstig
vonden ? Daarvan blijkt nog niets. Zij hadden in do laat-
ste weken aangedrongen op het bespoedigen der onderhan-
ling met Denemarken , nu ja ; maar dit was van hun stand-
punt geheel verklaarbaar. Waren zij echter volkomen op de
hoogte geweest van hetgeen in Zweden was voorgevallen ,
zij zouden ongetwijfeld van taktiek zijn veranderd.
1)    Oxenstjerna had hun toch uitdrukkelijk verzocht dit te doen ; Verb.
Zw. 13 Nov. 1644.
2)    Miss. van Amb. Zw. aan Ainb. Den. dat. 25 Nov. 1644 en iniss. v.
Jacob de Witt aan Amb. Den. dat. 26 Dec. 1644.
29 Nov
3)    Zie bv. miss. van Horn aan Amb. Den. dat. IJstatt ---------^1644.
9 Dec.
(Verb. Den.)
4)    Vreede, Inleid. I pg. 37 noot 3,
-ocr page 147-
142
De eenige verklaring voor de gedragslijn der heeren de
Witt CS. — welke gesteund wordt door een uitlating van
hen zelven — is de vrees , dat hunne brieven niet veilig
waren voor onbescheiden blikken i). Zij schroomden het
geheim hunner politiek toe te vertrouwen aan een blad
papier, dat kans had onder de oogen der Deensche staats-
lieden te komen. En het was van het hoogste belang, dat
i) Het zal dienstig zijn dit nader toe te lichten. Reeds spoedig na
hunne aankomst te Kopenhagen verzochten de Nederl. gezanten den rjjks-
hofmeester om een doorloopend paspoort voor den bode, die met brieven
naar hunne collega's in Zweden heen en weer zou reizen. Het werd ge-
weigerd ; de bode kon telkens een speciaal paspoort krijgen, mits hij geen
andere missiven overbracht (Verb. Don. en Yerb. v. d. H. op 22
en 23 Juli 1644). In Zweden was een doorloopend paspoort zonder be-
zwaar verleend. (Mi3S. Amb. Zw. aan Amb. Den. dat. 7 Sept. 1644).
Doch de Deensche regeering ging van kwaad tot erger. 21 Aug. kwam
de fourier Steven Holman met brieven uit Zweden, „die tot Elseneur
comende met 2 soldaten bij de slotsheer wierde gebracht ende daer van
daen in syn logement alwaer hy dien nacht van twee soldaten wiert be-
waert, ende sanderen dachs alsoo gebracht tot Coppenhaven ten huyse
van S. Excle de Hr. ryckshoffm''. ende by syn absentie aen de rijcks-
cancelaer, die hem voort sondt aen Syne Hooge Furst. Doorl'. de prince
van Dennem., dewelcke de brieven naer hem heeft genomen ende syn
persoon sonder brieven heeft laten gaen ; de brieven bij S. Furst. DoorU,
haere Exoi-n. twee a drie uyreii daeraan niet toegesondan wordende,
vonden liaer over dit ophouden becommert, ende als sy nu all naer don
eten genoeohsaem gedelibereert hadden een expr. aen 8. F. D. daerom te
Bonden, wierden deselve door een onbekent man H. Exoin" toegesonden,
seggende aimpelick sonder groetenisse ofte excuse dat de pr. haere Ex»'en
die brieven sondt". (Vb. v. d. H. 21 Aug. 1844).) Bjj het vertrek van
Holman naar Zweden werd hem slechts paspoort gegeven „onder ver-
sekeringe dat met denselven geene brieven van particulieren bestelt, ofte
yetwes in prejuditio van 8. Mat. ende syn ryck soude werden gedaen".
(Vb. V. d. U. 24 Aug. 1044). Toen de bode 18 Sept. uit Zweden terug-
kwam, werden hem opnieuw zijne brieven afgenomen, n^^*^^ voorn, com-
mandant" (nl. de kommandant van Helseneur, Ebbe ülfeld , een broer
van den rijkshofmeester) ,heeft die couverture (waerinne twee paspoorten
ende twee miss. waeren, de eene van alle Heeren aen ons te samen ,
ende don ander van den heer Bicker aon den heer Schaep) opgebroocken
ende de paspoorten geleson , doch de brieven ongeraseert ende ongeopent
overgesonden aen den hoer ryckshotfmr., wolcke die selve ons oock alsoo
met de paspoorten heeft toegeschickt, maer; als wy ons hier over door
den secrts. hebben beelaecht, als wordende hierdeur „commercium litte-
rarum" ons legaten benomen, is den voors. rycxhoffmr. seer gestoort
geweest, seggende wy waeren soo naeuw te hitten, dat men geen raet
-ocr page 148-
143
deze onkundig bleven van wat op touw was gezet. Kwamen
zij er achter, zij zouden al hunne krachten inspannen om
een tractaat met Zweden te sluiten , vóórdat H. H. M. ge-
reed waren , en zich misschien enkele opofferingen getroosten,
alleen om de Kepubliek het verwachte aandeel in den buit
te onthouden.
met ons wiste cnde bijaldien het soo soude gaen, dat hy ons (Itnippeiulo op syn
duym) niet dat te wille wiste". (Verb. Den. en Verb. y. d. II. 18 Sept. 1644).
De gezanten in Zweden, door hunne boden onderricht over de onbe-
sehaamdhoid der Denen, begonnen waarschijnlijlc te vreezon, dat de/e
een volg-enden keer ook de brieven zelve zouden openen. Daarom deden
zij aan hunne collega's in Denemarken het volgende voorstel: zij zouden
hunne Ijrieven naar Helsingburg zenden , en ze vandaar met een trom-
petter aan den resident van Cracauw laten brengen; nu verzochten zij
hen, dat do brieven „die by hen en den resident van Cracauw uyt 't
vaderlant ende elders sullen affgeveerdicht werden , aen den postmeester
tot Helsenburcli werden behandicht". (Miss. amb. Zw. aan amb. Den.
dat. 12 Nov. 1644). Op die wijze hoopten zij hunne missiven voor een
ongewensclite visitatie te vrijwaren ; docli niet altijd kon deze weg worden
gevolgd. Dikwijls moest worden gebruik gemaakt van schecpsgelegeniieid,
die altijd onveilig was ; als bewijs daarvoor diene de volg. missive , door
den gezantschaps-secretaris v. d. Heyde , op last van de amb'""*., aan den
resident van Cracauw geschreven : „Soo datelijck wert ons bericht, dat
Aert Schaep, schipper van Staveren , voerende 't schaep achter op syn
schip , comende met syn ladinge van Stockholm , by een Deensche caper ,
alsoo syn pas by hem in de Zont genomen volgens t'ordinaris gebruyck
tot Stockholm liadde gelaten , en eenige brieven by hem wierden gevomien,
is aengehaelt netiens syn Boetsvolk qualyck getracteert , alhier opge-
bracht ende oen geheelen dach in 't huys v^an een burgem'". deser stede
gedetineert, ahvaer syne brieven , onder andere een pacipiet aen Uwe Edt^
waerinne brieven van II. H. M. amb. onse collega's in Sweeden soude
opgebroooken en gel sen syn" enz. (Vb. v. d. H. 4 Deo. 1644). Na
onderzoek bleek, dat de zaak zich had toegedragen, als boven is vermeld,
„uytgesondert dat de brieven aan H. H. M. en Ed. Gr. M. van de II.H.
ambrs. in Sweeden geschreven , niet opgebroooken waeren geweest , maar
wel particuliere en een aen den heer resident Cracou." (Vb. v. d. H,
9 Deo. 1644).
Het bovenstaande zal, hoop ik , verklaren, waarom do handelwijze dor
gezanten in Zweden door mij wordt toegeschreven aan vrees voor het
openen liunner missiven , hetgeen de ontdekking van hun plan ten gevolge
zou hebhen gehad. Zelf schijnen zij er op te zinspelen in hunne miss. aan
Amb. Den. dat. 14 Nov. 1644, waar wij lezen: „Wij hadden wel ge-
wenscht" (nl. vóór hunne afreis) „met Uwe Ed. Oestr. mondelinge op
alles te oonnen eommuniceeren , omme onderlinge te hebben connen ver-
staen vfat d'een ende d'ander in syn respect, negotiatie is bejegent,
welcke alle het papier niet wel can werden betrout".
-ocr page 149-
144
Ten slotte behoort nog opgemerkt te worden, dat het
verzwijgen van het gebeurde geen nadeelige gevolgen kon
hebben De gezanten in Denemarken mochten vrij op
spoed aandringen, die aandrang zou vruchteloos zijn , zoo
Zweden voet bij stuk hield. En dan, de mystificatie kon
niet lang duren, wanneer H. H. M. slechts tijdig van hunne
meening lieten blijken. Dat er, na de afreis der heeren
Bicker en Stavenisse, nog ruim vier maanden zouden ver-
loopen, aleer de Staton-Generaal een besluit omtrent hun
voorstel namen , kon niemand voorzien.
Het is begrijpelijk, dat de gezanten te Kopenhagen mis-
noegd waren over het vertrek hunner anibtgenooten, nu de ware
reden daarvan hun verborgen moest blijven. Die onte-
vredenheid schoven zij niet onder stoelen of banken , maar
toonden haar al spoedig in hun schrijven aan H. H. M. ^).
Niet het minst vreesden zij , dat Denemarken achterdocht
zou krijgen , zoodra de reis der heeron Bicker en Stavenisse
daar bekend werd. De laatsten zagen dit trouwens zelf ook
in en gaven , in een volgenden brief, de redenen aan,
waarmede die ergernis kon worden weggenomen : „verklaart
gij" — dus schrijven zij — ,in voorkomende gevallen , dat
wij te rade zijn geworden den tijd , die nog moet verloopen
vóór den aanvang der tractaten , nuttig te bostoden ; en wel
hierom, omdat men herhaaldelijk van ons verlangd heeft
de „effectieve praestatie ende executie" van verschillende
Waarom — zou men nog kunnen vragen — werd geen gebrnik ge-
maakt van cijfersehrift ? Uut de gezanten daarvan voorzien waren kan men
lezen iu het Verb. Zw. op 8 Sept. 1644; doch zij bedienden zich er zelden
van. Alle origin. miss. van de amb. aan H. 11. M., welke op het Rijks-
archief te 's Hage aanwezig zijn, zijn in gewoon letterschrift. Trouwens,
ook cijfersclirift bood geen voldoende waarborgen voor geheimhouding,
wanneer de brieven in verkeerde handen kwamen. De „déchiffreurs"
wisten zelfs het vernuftigst uitgedacht cijfer te ontraadselen : zie daarover
Vreede, Inleid. I pg. 88-94.
1) jAlsoo wy tegemoet sien dat dese reyse, indien sy voortgaet, groote
umbrage in dit Ryck sal veroorsaecken ende by S. Ma', onde desselffs hooge
ministers vreiude impressie geven, als off yet tot naedeel van dese croone
aldaer verhandelt raochte syn, oock de tractaten grootelycx rotardeeren"
(miss. amb. Den. aan H. H. M. dat. 2 Dec. 1644). Het slot van deze
miss. bevat het verzoek aan H. H. M. om „de affgegane heeron op 't
spoedichste te expediëren ende met eene oorte ende goedo resolutie her-
waerts te senden."
-ocr page 150-
145
artikelen van 't verdrag van 1640, waartoe wij niet gelast
waren. "Wil mea bijzonderhuden weten , zegt dan, „dat onder
de voors. poincten in specie syn het verboth van traffyeq op
do rijeken van Sweeden , als waervan de provisioneele toe-
latinge haost comt t'expiroeren , alsmede de betalinge van
de tollen in den Orezundt , geduyrende dat syne Maj'. van
Denem. met Sweeden in oorloge is. Is men bevreesd , dat
do mcdiatie van H. H. M. ondertusschen zal stilstaan , zoo
kan verklaard worden , dat de achterblijvende gezanten
te zamen hierin zullen voortgaan" ^).
In hun antwoord aan de collega's te Stockholm vierden de
gezanten dsn ruimen teugel aan hun wrevel over dezen gang
van zaken en insinueerden zelfs , dat Bicker en Staven'ssj hat
terugkomen konden vergeten en dat zij deze gelegenheid hadden
aangegrepen om zich te ontslaan van een o;)dr,icht , aan
welker vervulling zooveel bezwaren waren verbonden -)_
Doch dit mopperen baatte weinig. Ondanks hen leidde
de verdere onderhandeling over de praeliminairen tot nieuw
uitstel '). Wij zagen reeds , dat de Deensahe regeering hot
plan had geopperd om niet te Brömsebro, maar elders,
samen te komen. Dit was koren op den molen der Zweed-
sche staatslieden , die den termijn moesten verlengen ; hier-
door , en door verschil van meening over het teekoncn der
1)     Zie miss. amb. Zw. aan amb. Den. dat. 25 Nov. 1644.
2)     «Wy iiadden wel g-ewenscht, dat deselve" (nl. de amb. Zw.)
„gelieft hadde alvooren ons te communiceeren liaer voornemen van
't affschieken van twee van den haeren nae't vaderlant, als nae genomeno
resolutie ons aen te selirijven de redenen , waermode wij t'selve vertreclc
alllier sullen bemantelen, souden ons beduncken daerover gegeve n ende
Uwe Ed. Gestr. lichtelyck yctwes tegemoet gevoert liebben , waerdoor de
reyse gestaect hadde behooren te worden , alsoo wy tegemoet sien" enz.
(Nu volgt hetzelfde als boven pg. 144 noot 1 is meegedeeld). Ton slotte
schrijven zij; „oock-souden by uytval van saecken connen gebeuren dat
deselve Heeren t' wederooman soudju vergeten , omme van de seabrieuse
ende becominerlijcko commissie gedechargeert te syn , doch moeten den
hal spoelen gjlyck die leyt, ende de gedaeno saeckon ten besten duyden
ende beleydeii , met vertrouwen datter yet goets tot voortsettiugo der
traotaten by denselven Heeren uytgewerckt sal werden". (Miss. amb.
Den. aan amb. Zw. dat. 9 Dec. 1644.)
3)     De gezanten in Denemarken bleven op spoed aandringen: zie
Verb. Den. 22 Dec. 1644 en miss. amb. Den. aan amb. Zw. dat. 24 Dec.
1644. Ook miss. v, van Crac. aan H. H. M. dat. 4 Jan. 1645.
10
,•:./..
-ocr page 151-
146
vrijgeleiden , werd hun de gelegenheid daartoe vanzelf ge-
boden , zonder dat zij in den kijker liepen '). Zoo duurde
het gezichtsbedrog der Nederlandsche gezanten te Kopenhagen
voort: zij bleven in de Thuillerie den bewerker van het
uitstel zien en ergerden zich er over, dat hij zoo eigen-
machtig te werk ging -). Met dit al konden zij het niet
verhinderen, dat eerst de 18''" Februari werd vastgesteld
voor het begin der onderhandelingen. De plaats bleef bepaald
op Brörasebro.
Vóórdat wij de hoeren op hunne reis daarheen volgen ,
nog een enkele opmerking over de gedragslijn van Dene-
marken tegenover de Eepubliek. Reeds is er de aandacht
op gevestigd, dat Christiaan IV toenadering begon te zoeken
en zich bereid had verklaard de bezwaren, welke den Nedcrland-
schen handel drukten, bij afzonderlijk tractaat, te verlichten of
op te heffen. Langs dien weg ging hij voort en scheen ook
van de zijde der Republiek op meer welwillendheid te rekenen.
In het laatst van November althans had de rijkshofmeester
do gezanten gepolst, of II. H. M. aan Denemarken zouden
willen veroorloven om , evenals Zweden had gedaan , in do
Nederlanden oorlogschepen uit te rusten; werd het geweigerd,
dan zou Z. M'., hoewel ongaarne , gebruik moeten maken
van de reeds aangeboden diensten der Duinkerkers en der Lu-
beckers. De gezanten weigerden echter zich hiermede in te
laten en beriepen zich op hunne hoedanigheid als bemiddelaars,
1)     Verb. Zw. 29 Nov. 1644.
Verb. Den. 22 Deo. 1644.
2)     Verb. Den. 4 en 12 Jan. 1645. Op deze plaats geven zij zelf» hun
vermoeden te kennen , dat de laatste verlenging van den tennyn was ge-
achied buiten kennis van Zweden. Het tegendeel was waar ; de Tliuillerie
had aangedrongen op spoed , zie Verb. Zw. 21 Nov. 1644, waar wordt
meegedeeld de inhoud van een schrijven van de Thuillerie aan de Zweedsche
regeering. In deze iniss. verzocht hij „aceommodenient tusschen Sweeden
ende Denneni. sonder langer dilay, omme niet gaende te maecken die-
geene die de eroone Sweeden geerne saegen diepe geplongoert in de
oorloge, omme daeruyt haer proffyt te trecken". Als dit laatste een zin-
speling was op H. H. M., zou hieruit blijken, dat de Th. iets had ver-
nomen van de afspraak tusschen de gezanten te Stockholm en den kan-
selier. In dit geval was er voor hem nog meer reden om op spoed aan
te dringen.
-ocr page 152-
147
die onzijdigheid tegenover beide kronen gebood i); tevens
brachten zij echter in herinnering , dat de uitrusting van de
Geer niet geschied was met medewerking of met toestemming
der regeoring, „maer onder de handt by perticulieren gedaen
dat wel meer voor desen in andere gelegentheyt was geschiedt
ende swacrlyck in Nederlant verhindert konde werden" ').
Zoo koning Christiaan hierin een vingerwijzing zag, dat
een vloot ook zonder oflicieele aanvraag in de Eepubliek
geëquipeerd kon worden , had hij geen ongelijk.
Van de gunstiger stemming der Denen trachtten de ge-
zanten voordeel te trekken door verschillende klachten van
Nedcrlandsche schippers en kooplieden ter afdoening aan
Zijne -Ma', voor te dragen. Voor 't meerendeel waren het
dezelfde , die zjj reeds vroeger hadden ingediend; doch
zij voegden or thans nog enkele bij , die reeds van ouden
datum warön, en brachten o. a. de beruchte salpoterquaestie
van 1639 weer voor den dag^). Het succes was gering. Op de
afgedane zaken wcnschte koning Christiaan niet terug te
komen ; do nog aanhangige geschillen , met naraö de voort-
durende klachten over afpersingen der tolbeambten in Noor-
wegen , zouden nader worden onderzocht en naar recht en
billijkheid beslist. Alle matrozen , die Louis de Geer gediend
hadden , moesten in krijgsgevangenschap blijven ; slechts aan
diegenen, die nooit de wapenen tegen Denemarken hadden
gevoerd , zou de vrijheid hergeven worden *).
1)     Hierover uitvoeriger by Aitz. V pg, 757 (ontleend aan miss Amb.
Den. aan H. H. M. dat. '2 Dec. 1644). Hij laat het bezoek v. d. rjjks-
liofmeester plaats hebbin in „het leste van December", moet Zjjn „Novem-
ber". In bovengen. miss. aan H. H. M. deelen de gezanten het verzoek
van Ulfeld mee ; wat betreft de Duink. en Lub. schrijven zij : „alhoewel
die schoepen soo licht niet vaerdich sullen syn ende Syne Majt. sich beter
beraden sal dan men can niet weten wat een groote ongelegentheyt een
moedich prince soude connen aenraedon daervan wel nae berouwende
syne naebuyren schade souden mogen hebben".
Later herhaalde de Deensche regeering haar verzoek, doch ontving
hetzelfde antwoord. Alleen beloofden de gezanten H. H. M. er van
te zullen verwittigen. (Verb. Den. 20 Jan. 1645).
2)     Miss. amb. Den. aan H. H. M. dat. 2 Dec. 1644.
3)     Zie hiervóór pg. 32 , noot 1.
4)     Zie de memorie van de gezanten Verb. Den. 13 Dec. 1644 en het
antw. van Z, Ma', dat. 16 Jan. 1645. Zie ook de memorie dat. 20 Jan. 1645.
-ocr page 153-
148
Het viel den gezanten togen , dat Z. Ma', geen gunstiger
beschikking liad genomen ') ; maar het kan hun niet ontgaan
zijn , dat zij in menig opzicht als advocaat van kwade zaken
waren opgetreden. De Nodorlandsche reeders on schippers
waren uitgeleerd in de kunst om de tolbeambten te ver-
schalken. Waar de Deensche regeering zoo dikwijls de dupe
der historie werd , mag men het haar niet verdenken , zoo
zij , bij schijn van bedrog , mot omzichtigheid te werk ging.
Van don anderen kant toonde zij hare neiging om den Ne-
derlanders te gemoot te komen en gaf de toezegging, dat de
vaart op alle havens aan do Oostzee , gedurende de onder-
handelingen , open worden zou gesteld ^). Deze nieuwe
beschikking was noodig , daar de voorloopigo permissie met
het einde van het jaar 1644 kwam te vervallen.
Nog op den dag vóór hot vertrek der gezanten poogden
de rjkshofmoester en de rijksraden hen te overtuigen van
„de goede genegontheyt van S. Ma', tot H. H. M. ende het
reciprocque Interest , 't welck beyde Staten behoorde t'
extimuleren (!) tot naerder alliantie ■')." Deze moeite had-
den zij zich kunnen besparen. De politiek der Staten-Generaal
voor het jaar 1645 zou vastgesteld worden buiten toedoen
dezer drie ambassadeurs. Niet zij waren het, die de Ee-
publiek noopten naar het zwaard te grijpen.
Den 25'-'"" Januari 1645 maakten de hooreu Schaep, Sonek
en Andróe een begin mot de reis naar Christianopel, waar
zij , door de moeielijko wogen , eerst op 5 Februari aan-
kwamen '). Daar vernamen zij , dat Jacob de Witt reeds
1)     In hiiiino miss. asm II. II. M- dat. 20 Jati. 1()4.') sciirijven de amb.
Den., dat het antw. van Z. M . 4)p liimne memorie „niet sou wel is uyt-
gevallen als (wy) verhoopt liadleu".
2)     Verb. Den. 20 Jan. 1C45. Eerst later werd liet definitief besluit
daartoe genomen: Verb. Den. 11 Maart 1645.
3)     Verb. Den. 24 Jan. 1645.
4)     „Hebben nae t'saisoen van t'jaer tamelyck goet weder geliadt, doch
diepe , slimme ende rotige wegen , ende overmits de revierkens door het
doyen ten deelen open ende ten doele toegeslagen , mede de brugge op
eenige plaetsen deur den ysganck soo weoh gedreven als reddeloos waeren,
becjnnnerlycke ende moeiolijeke passage gehadt , doch syn sonder onge-
luck , Gode sy gedanckt, overgecomen". (Miss. v. Amb. Den. aan H. H. M.
aat. 19 Febr. 1645).
-ocr page 154-
149
eenigen tijd te Calmar zijn intrek had genomen. Sinds het
vertrek zijner ambtgenooten was zijn verblijf te Stockholm niet
rijk aan merkwaardige gebeurtenissen geweest. Hij had er
een groot hoffeost bijgewoond — gegeven ter eere van de
meerderjarigheid der koningin, tevens ter opluistering der
bruiloft van een aanzienlijk Zwecdsch edelman — en zich
kunnen vermeien in de eer , bij die gelegenheid aan den
vertegenwoordiger der Staten-Generaal bewezen '). Doch
hot werk, waarvoor hij gekomen was, stond feitelijk stil,
en het vertragen van do reis zijner medegezanten noodzaakte
hem bij de Zweedsehe rogecring op langer uitstel der eigen-
lijke onderhandeling aan te houden , v^aarvoor hij hare toe-
zegging verkreeg ^). Intusschen moest hij zich gereed maken
op den vastgestelden dag ter plaatse aanwezig te zijn , en
bereikte , na een voorspoodigcn tocht, ,alsoo een bequaeme
sleede baone was ')", op 18 Januari do stad Calmar, waar
de heoren Skytte en Soop , twee der Zweedsehe onderhan-
delaars, zich weldra bij hem voegden. Toen bleek hun, dat
zij nog te vroeg op het appèl waren; immers , eerst nu
werden z[j gewaar da+, op verzoek van den koning van
Denemarken, het begin der onderhandeling ten slotte op
18 Februari was gesteld. ,\lzoo verliep er nog eenige tijd,
vóórdat de gezanten uit Kopenhagen , die kennis droegen van
deze laat.ste verlenging, kwamen opdagen ; en het werd
15 Februari, aleer de Witt hen ontmoette te Suderokra,
een naburig dorp. Hier had dan eindelijk het zoo ge venschte
onderhoud plaats en bracht de Witt zijne collega's op de
hoogte van alles , dat hun tot dien dag verzwegen was.
Wij kunnen slechts gissen, hoe het den heeren te moede
1)     Zie Verb. de Witt 18 Dec. 1644 en zijne miss. aan H. H. M. dat.
4 Jan. 1645. „H. MaV. gaf my alonime den eersten rangh , in alle actiën
ende sessie aen de taetfel , nae H. Ma', ende bruyt en bruydegom , die in
sulcke actiën altyt voorgaen. Nae my volchden de palsgrave van Swy-
brugge, de administratores Regni, de ryexsraeden , de resident van
Poortugael" enz. Vg). ooli M'. D. Veegens : Historische studiën II pg.
12. (Geddes en Jacob de Witt).
2)     Verb. de Witt 8, 18, 22 Dec. 1644 , 3 Jan. 1645. Op het bericht
van het oponthoud, dat Bicker en Stavenisse op hunne reis hadden, her-
haalde de Wit zijn verzoek tot prolongatie. Terb. de Witt 13 Febr. 1645
en 16 Febr. 1645.
3)     Miss. v. de Witt aan zijne collega's dat. 9 Febr, 1645,
-ocr page 155-
150
was , nu het uitkwam, dat hunne bemoeiingen van de laatste
maanden in Ijjnrechten strijd waren geweest met de politiek,
te Stockholm op touw gezet, en het blijft de vraag, of zij
de redenen , waarmede dozo taktiek word verdedigd , geheel
konden goedkeuien. Doch , wat de hoofdzaak is — zij legden
zich neder bij het gebeurde en trokken in het vervolg met
de Witt één lijn, waar het gold den gang der tractaten
te stuiten , tot dat de verwachte resolutie uit het vaderland
was ontvangen ^).
Ondertusschen waren de verschillende afgevaardigden ter
bestemde plaats verschenen. Van Zweedscho zijde zouden
de kanselier Axel Oxenstjerna en de rijksraden Johan Skytte,
Matthias Soop en Thuro Biclke de beraadslagingen bjjwonen,
Skytte overleed tijdens de onderhandelingen en werd door
Thuro Sparre vervangen. De Deensche regeering liet zich
vertegenwoordigen door den rijkshofmeester Cornifitz ülfeld,
des konings kanselier Christian Thomassen en de rijksraden
Christoffer Urne en Jörgen Seefeldt Christoffersen ~). De
twee grootste staatslieden van het Noorden , Oxenstjerna en
Ulfeld , zouden elkaar dus het hoofd bieden in den ongelijken
kamp , dien de Deensche diplomatie met de Zweedsche
aanging.
Calmar was de gewone verblijfplaats der Zweedsche onder-
handelaars , Christianopel die der tegenpartij ; bij de eersten
voegde zich Jacob de Witt, terwijl zijne collega's hun
intrek in laatstgenoemde stad namen, evenals de Fransche
1)    Het Verb. Den. deelt op 15 Febr. 164") mode, dat de gezanten
met de "Witt een samenkomst hadden te Suderokra , Avaar de laatste hun
communiceerde ,seeckere schriftel. resol. van II. Ma', van Swoeden, in
dato 16 Xov. 1644, vervattende cortelycx alle hetgeene , t'welck by hem
«nde syne collega's met Hoochstged. coninginno tot het vertreck van de
heeren Bicker ende Stavenisse toe, incluys is verhandelt en veraffscheyt ,
ende vermits desolve ten verbaele van de andero heeren sal geinsereert
werden, gaet men alhier t'verhael derselviger int geheel ofte voor een
doel , gelyck mede om andere redenen mot opset voorby". Het Verb.
de Witt laat zich nog veel korter uit. Gaarne zou men nader vernemen
wat in deze conferentie was voorgevallen ; doch de gezantschapsverbalen
zjjn niet de plaats , waar de gezanten hunne geheimste gedachten neer-
schreven.
2)    Uit Aitz. VI pg. 31 (waar de onderteekenaars van het tractaat genoemd
worden) zou men opmaken , dat Christoffersen een afzonderlijke persoon
is. De naam behoort echter bij dien van Jörgen Seefeldt.
-ocr page 156-
151
gezant de Thuillcrie. Van een eigenlijk verblijf kan echter
niet gesproken worden , daar allen voortdurend heen en weer
trokken naar de naburige plaatsjes Suderokra , Cappedorp i)
en Brörasebro , waar de bijeenkomsten werden gehouden.
Den ISden Februari , na het uitleveren der wederzijdsche
volmachten, begonnen de onderhandelingen op plechtige
wijze. De afgevaardigden van beide kronen hadden zich
begeven naar een eilandje in de rivier de Brömse, welke
daar een grensscheiding vormde. Op het afgesproken signaal
— trompetgeschal — ,traeden (sy) uyt hunne respective
tenten ende met oen groot gevolch van noblesse beyderseyts
sacbtiens voortgaende , syn onder het geclanek der coninck-
lycke trompetten aen beyde kanten ter voors. plaetsen by
ons" (nl. do mediateurs, die in 't midden hadden post gevat)
„gecomen, alwanneer naer onderlinge vricndtlycke groetenisse,
handtgcvinge ende bejegoninge , de heere rycx-cancelaer
Oxenstiern eene lange oratie in Sweetser taele hielde , die
daerinne betoonden dat tong ende harssenen welgeplaest
waeren in een bedacht ende aensienelyck lichaem ende wierdo
van den heere rycxhoffmi'. UUfeldt met goet fatzoen wat
korter weder daerop geantwoort: keerende naedien alle met
beleefde groetenisse ende handtastinge wederom onder het
geclanek der voors. trompetten nae hunne respective tenten" ^).
Al dadelijk stelden do bemiddelaars enkele formeele zaken
vast, o.a. dat beide kronen hare bezwaren en vorderingen
schriftelijk zouden indienen om „alle hevicheyt ende alteratie
tusschen die noch niet te recht bedaerde gemoederen voor
te comen" '). Zij maakten zich dus geene illusies omtrent
de stemming, die aan weerskanten heerschte.
De Zweden waren het eerst aan de beurt. In hunne
memorie legden zij den nadruk er op , dat de strijd was
ontstaan wegens de vele belemmeringen , vooral in 1643 aan
1)    Ik geef de spelling van deze beide plaatsen , zooals zy het meest
in de Verb. voorkomt.
Brömsebro = brug over het riviertje de Brömse. Te Brömsebro waren
In 1541 ook Gustaaf Wasa en Chrlstiaan III samengekomen , toen zjj een
verbond hadden gesloten voor 20 jaar. (Geijer II pg. 88. Holberg II
pg. 375, 376 spreekt van een verbond voor 50 jaar).
2)    Verb. Den. 18 Febr. aangevuld uit miss. Amb. Den. aan H. H. M.
dat. 22 Febr. 1645.
3)    Mias. Amb. Den. aan H. II. M. dat. 22 Febr. 1645.
-ocr page 157-
152
hun hcandel in den weg gelegd. Zoo er vrede zou komen ,
moest eerst daarvoor voldoening worden gegeven. Maar dat
was niet genoeg. Om een herhaling van een dergelijken
casus belli te voorkomen diende Denemarken aan alle
Zweedsche onderdanen of inwoners van gewesten , die onder
Zweedsche bescherming stonden , de vrije en onbelemmerde
vaart door Sont en Bolt toe to staan , met al hunne schepen
en goederen, zelfs met krijgsammunitie , onverschillig van-
waar of waarheen. Hare Ma', vorderde tevens, dat hare
oorlogschepon nergens genoodzaakt zouden worden tot het
strijken van zeilen en vlaggen of tot het vernielden der reis-
route ; dat de koopvaarders van tol en visitatie verschoond
blijven en zonder oponthoud hun weg konden vervolgen;
dat, tegen den wil van den eigenaar , de koning van Dene-
marken niets van de lading zou mogen naasten , ook niet
tegen betaling. Deze eisch , gegrond op de instelling , door
God zelven gemaakt, gesteund door het natuur- en volken-
recht en door do bestaande tractaton , behoorde in zijn
vollen omvang te worden ingewilligd.
Het wederwoord liet zich niet lang wachten en sloeg een
niet minder stelligen toon aan. Mot ial van redenen be-
toogden de Deensche commissarissen , dat de oorlog zonder
billijke aanleiding en op onwettige wijze was begonnen.
Immers, de beschuldiging omtrent het fnuiken van den
handel was gemakkelijk te weerleggen : van de 243 schepen,
die in 1643 met Zweedsche certificaten in de Sont kwamen,
waren acht aangehouden en daarvan slecht? drie verbeurd
verklaard. De onbillijkheid van den plotselingen aanval was
des te grooter, daar men in Denemarken zich nog bezig
hield met het onderzoeken der ingediende klachten , toen
Torstensohn reeds in Holstein binnentrok . het feit zelf des
te verraderlijker , omdat de schijn van vriendschap zoo lang
mogelijk was bewaard. Daarom vorderde Christiaan IV,
vóór alles, teruggave der veroverde landen, sterkten, schepen
en krijgsbehoeften. De geeiochte vrije doorvaart ontnam
hem alle rechten, door God en 'skonings voorvaderen in
zijne handen gelegd. Was men in Zweden werkelijk tot
vrede geneigd , zoo diende het dezen eisch te laten vallen.
Dit begin scheen een slecht einde te voorspellen. Schrifte-
lijke wisseling van gedachten was voorgeslagen als veilig-
heidsklep voor de opgewonden gemoederen; doch nu de
hartstocht het kookpunt begon te naderen , vreesden de bc-
td«^^
-ocr page 158-
153
middelaars , dat de ketel der onderhandelingen zou springen.
Dit wenschten zij te voorkomen en dreven alzoo door, dat
elke partij nog mocht dienen van dupliek; in 't vervolg
echter zouden de wederzijdsche voorstellen bij monde van
de mediateurs worden overgebracht. Deze bepaling bleek
niet onnoodig. In hun antwoord lieten de Zvi'cden scherpe
nagels zien en dreigden het oude zeer, dat met heelpleisters
beter gediend ware, weder open te krabben. Over de aan-
leiding tot den oorlog — den Achilles-hiel van hun betoog —
verwezen zij naar vroeger gewisselde stukken en uitgegeven
manifesten. «Zoo wij daarmede den vrede konden ver-
krijgen" — dus klinkt hun stoute taal —, „het zou niet
moeielijk vallen ons goed recht tot den krijg nader te ver-
dedigen. De aangevoerde bezwaren telt gij licht; uw hoonende
taal klinkt ons niet ongewoon in de ooren; maar wij zijn
verbaasd , dat gij nog poogt de bemiddelaars te overtuigen ,
hoe uwe handelingen in de Sont steeds rechtmatig waren.
Tegenover onzen eisch tot vrije doorvaart stelt gij het Jus
regale", dat God en de voorvaderen van uwen vorst hem
schonken ; dat recht betwisten wij thans niet, doch klagen
alleen over het misbruik. In deze veel bewogen tijden zoekt
uw koning slechts zijn eigen voordeel, maakt, met voor-
bedachten rade , zijne heerschappij tot een slavernij voor allo
volkeren en handelt alsof de eigendom der voorbijvarende
schepen en waren bij hem berust. Daardoor wordt inbreuk
gemaakt op de vrijheid , welke de kroon Zweden van ouds-
her genoot. Tegen deze schending van tractaat komt zij in
verzet en herhaalt met aandrang den reeds uitgesproken
eisch".
Bij het overleveren dezer memorie aan de Denen verzoch-
ten de bemiddelaars , wien de prikkelbaarheid dier natie bij
ondervinding bekend was, „de penne alsoo te modereren,
dat tot geen meerder schryven occasie gegeven werdc" ^).
1) Verb. Den. 3 Maart 1645. De Amb. Don. schenen in dezen tijd
weinig hoop te hebben op een goeden uitslag der handeling en begonnen
reeds te zorgen voor een veiligen terugtocht. In hunne miss. van 5
Maart 1645 aan H. H. M. verzochten zij , dat men hun een oorlogschip
zou toezenden, om daarmede naar 't vaderland te kunnen terugiceeren
„alsoo by quaet succes van deso handeling de passagie te landen soo
bequaem niet soude vallen , oock moeyelyck ende vry costelyck".
/i
-ocr page 159-
154
Van de begeerde matiging droeg hun dupliek echter weinig
blijken. Het eenmaal ingenomen standpunt werd verdedigd ,
maar met veel heftiger uitdrukkingen. ,Wat in 1643 met
enkele schepen is gebeurd" — aldus de hoofdinhoud van het
stuk — „raapt gij slechts op als een stok om den üoenschen
hond te slaan. Doch nooit znl men kunnen bewijzen , dat
deze oorlog was een bellum legitime denunciatum , zooals
het volkenrecht verlangt. Niet alleen toch hebt gij ver-
zuimd behoorlijk aan te kloppen , maar door do deur in te
trappen zijt gij ons huis binnengedrongen. Over de vrije
vaart in de Sont zullen wij onze meening uiten , zoodra al
hot veroverde is teruggegeven; doch zooveel willen wij thans
reeds zeggen, dat onze heer even goed koning is in de Sont
of do Bolt, als in eenig ander deel van zijn rijk , en zich
nooit de wet zal laten voorschrijven, en dit herinneren
wij u, dat nimmer een vorst getracht heeft krijgsvolk
door de Sont te voeren , tenzij hij te voren verlof daartoe
had bekomen".
Vóórdat de bemiddelaars dit antwoord overbrachten , had-
don zij de Deensche commissarissen nog uitgenoodigd de
scherpe kanten van hun betoog af te ronden '). Het mocht
niet baten. De Zweden — dus beweerden zij — hadden
het zelf uitgelokt: alzoo werd hun kleingeld teruggegeven van
de munt, waarmede zij hadden betaald.
Niet weinig geërgerd over den bitsen toon, die hun uit de
genoemde memorio tegenklonk, namen de Zweedsche heeren
den schijn aan, of zij de onderhandelingen wilden afbreken.
Vandaar, dat de bemiddelaars aan het werk togen om den
wagen weer in het goede spoor te brengen. Zij verzochten ,
dat de kroon Zweden hare eischen in het kort zou samen-
vatten en dit geschrift in hunne handen neerleggen. Toen
deze echter aanhield op antwoord omtrent de gevraagde vrije
doorvaart, werden do Deensche commissarissen uitgenoodigd
zich hierover zoo uit te laten , dat men tot do verdere han-
deling kon geraken. Do laatsten kwamen thans iets nader.
De vrije doorvaart wildon zij den Zweden niet betwisten ;
maar het vertoon van certificaten werd gevorderd, opdat men
1) De Witt was hierby niet tegenwoordig; den 28'iüii Febr. 164.5
ontving hij de tijding van den dood zijner huisvrouw en onttrok zich een
*yd lang — van 1 tot 13 Maart — aan de verschillende besognes.
(Yerb. de Witt 28 Febr.—13 Maart 1645).
-ocr page 160-
155
zekerheid kou hebben, of de lading werkelijk aan onderdanen
dezer kroon toebehoorde. Intusschen had Oxenstjorna het
kort begrip van de eischen zijner kroon — voor zooverre
zij de scheepvaart betroffen — aan de bemiddelaars over-
geleverd : op dezen vasten grond zou het gebouw der onder-
handelingen opgetrokken worden. Doch al aanstonds werd
het geheele werk op losse schroeven gezet , toen de raedia-
teurs enkele aanstootelijke punten weglieten, met name het
eerste artikel, dat, naar zij vreesden, den pas gedoofden
twist op nieuw in lichter laaie zou zetten i).
"Wat ter kennis van de Deensche commissarissen werd
gebracht kwam hierop neer :
1°. vrije doorvaart, zonder vertoon van certificaat, door
Sont en Belt, voor de schepen en goedoren der inge-
zetenen van Zweden , Finland , Ingermanland , Esth-
land , Lijfland , Pommeren en Mecklenburg, in zooverre
deze onder de gehoorzaamheid of de bescherming van
Zweden stonden ;
2". vrije doorvaart voor allo soorten van ammunitie ,
zonder voorafgaande kennisgeving ;
3°. vrije doorvaart voor alle waren , door de ingezetenen
van genoemde landen gekocht buiten Zweden , (bv. in
Dantzig of Lubeck) en bestemd naar Engeland, de
Nederlanden of elders ;
4". afschaffing van visitatie voor alle schepen, met
Zweedsehe goederen geladen.
In den beginne vonden deze eischen een slechte ontvangst
bij Ulfeld en de zijnen, die „seer bittere woorden gebruyckten,
seggende dat men hun den strick wilde om don hals doen" -).
1)     Dit art. luidde :
„Praetensum regis Daniae jus superioritatis in froto orosontioo et
Balthico tollateur, aut si id nimis durum ac fastidiosum visum fuerit
sic iIo3cril)atur et explicetur , ut Danos ac subditos proprios concernat ,
nee sese ad exteros, imprimis Kegno Suociae subjectos et adiiaerentos ,
qul commercü causa transeunt, extendat". (Verb. de Witt 15 Maart 1645).
Toen Oxenstjerna hoorde , dat liet weggelaten was , zei hij : „dat het
eerste articul necessair (was) ende als een fondament van de hecle
besoigne vooral (behoorde) vast gestelt te werden". (Vb. do Witt 20
Maart 1645).
2)     Verb. Den. 16 Maart 1645.
-ocr page 161-
156
Wat het eersto punt betrof, wilden zij onder de Zweedsche
natie alleen de Finnen mede begrijpen en betwistten aan
koningin Christina het gezag over de andere genoemde
volkeren ; voor oorlogsmunitie moest een pas verzocht worden,
dien Denemarken nooit zou weigeren ; het derde keurdon zij
goed, mits hunne landgenooten dezelfde vrijlicid in Zweden
kregen ; doch de visitatie — het eenige middel om bedrog
te weren — moest blijven bestaan.
Oxenstjerna echter hield zijn streng stijf: Ingermanland
was oven goed Zweedsch gebied als Stockholm; het bezit
van de andere gewesten kon alleen het Roomsche rijk , niet
Denemarken aan Zweden strijdig maken '). Wat de certi-
ficaten betreft, men zou zoeken naar het geschikte middel
om te voorkomen , dat vreerade waren onder Zweedsche vlag
doorvoeren. Op al het andere bleef hij echter staan en ver-
langde met nadruk , dat koning Christiaan afstand zou doen
van zijn beweerd recht in de Sont. Deze vordering was tot
nog toe opzettelijk door de Thuillerie, den leider der be-
raadslagingen , verzwegen -). Thans kon hij de mooielijkheid
niet langer ontwijken. Alleen het bekend maken van dit
verhangen zou — dus vreesde hij — de tractaten doen af-
springen, en het mislukken daarvan stapelde kolen vuurs op
het hoofd der bemiddelaars. Zoo besloten deze een laatste
poging te doen ora de onderhandelingen gaande te houden.
In een bijeenkomst met de Zweedsche commissarissen voerde
de Thuillerie het woord om te betoogen , „dat men een ende
t'selve dinek met heuselycke woorden ende by forme van
bewysredenen can bybrengon, t'welcke andersints als eone
propositie ende conditie ter bane gebracht, alles mochte
renversoren" ^). Het betwiste recht moest noodzakelijk ter
1)     „Suk'X dat de croone Sweeden te^fens den coninck van Denne-
marc'.tcn heeft te (fobruycken don rejfulain juris ([uantum ad te libere
recto pio illam possideo". (Yb. Den. 20 Maart 1045).
2)     ])e Thuillerie, als de meest onpartijdige , was voor do leiding der
onderhandelingen aangewezen ; doch hij ging hierin — naar den zin dor
Nederlandsche gezanten — te ver en nam dikwijls een besluit, buiten hen
om. Zie Vb. do Witt 20, 21 , 22 , 23 Febr. 1645 over do middelen, die
zij aanwendden om dit te voorkomen ; zij vonden hierin steun bij Oxen-
stjerna , die aan de "Witt berichtte , wanneer de Tliuillerie zou komen en
hem ten maaltijd noodigde nis ook de Fr. gezant bij de Zweedsche
commiss. tafelde.
3)     Verb. Den. 25 Maart 1645,
-ocr page 162-
157
sprake komen, als men later zou handelen „de securitate
commerciorum non turbandorum"; konden de beide kronen
het dan niet eens worden , de tractaten zouden in elk geval
,met beter fatsoen" afspringen. Na lang aanhouden berustte
de kanselier er eindelijk in , dat zijn eisch voorloopig werd
achtergehouden ; doch het zou een uitstel, geen afstel zijn.
Zoo werden de onderhandelingen over de reeds genoemde
punten voortgezet. De Deensche commissarissen toonden wat
meer inschikkelijkheid en willigden van lieverlede het ver-
langde in. Doch één twistappel bleef liggen. Zij weigerden
hardnekkig de vrije doorvaart ook toe te staan aan de inge-
zetenen van Pommeren en Mecklenburg ; Zweden was daarvan
niet af te brengen, doch voegde er bij , dat Mecklenburg
alleen genoemd werd ten believen van de stad Wismar. De
reden dezer hardnekkigheid is niet verre te zoeken : gaven
de Denen thans toe , dat de genoemde gewesten onder de
gehoorzaamheid van Zweden stonden, zoo stelden zij een
praecedent , waarop dit rijk zich kon beroepen bij de vrede-
handoling te Osnabrück , die ook over het lot van l'ommeren
en Mesklenburg zou beslissen ').
Ook over de certificaten voor de Zweedsche waren was
men het nog niet eens , en bij de discussie over dat punt
vond Oxenstjerna gelegenheid om het belang der Republiek
ter tafel te brengen. Zoo lang andere volkon — dus luidde
zijn eigenaardig betoog — hooge tollen moeten betalen,
zullen zj trachten hunne waren onder Zweedsche vlag , dus
tolvrj , door do Sont te brengen. Ook al vordert men cer-
tificaten , het bedrog kan nooit geheel worden geweerd. Het
eenige afdoend middel is dus, dat de koning van Denemarken ook
de lasten dezer natiën verlicht, en wel zooveel, „dat het
om een cleyntje niet de pyne waert (sal) syn te frauderen ^)."
Zulke woorden vielen natuurlijk in den smaak der Neder-
landsche gezanten en noopten hen ook zelven het belang
van den Nederlandsohen handel te gaan bepleiten. Dit
hadden zij te laten , meende de Thuillerie ; alleen Zweden ~
1)    Dit blijkt duidelijk iiiei'uit, dat Denemarken de verlangde vrijheid
aan Mecklenbuig en Pommeren wel wilde toestaan „bjj aparte tractaten
als niets gemeens hebbende met dese tegenwoordige handelinge", (Vb.
Den. 2 April 1645.)
2)    Verb. de Witt 1 AprU 1645.
-ocr page 163-
158
en Denemarken stonden hier als partijen tegenover
elkander. Doch toen Oxenstjerna het tractaat van 1640
aanhaalde, waardoor hij verplicht was ook het voordeel
der Republiek te behartigen —, schoon deze in gebreke was
gebleven bijstand aan haren bondgenoot te bieden , en hij
over die laatste uitlating met de Nederlandsche gezanten in
dispuut kwam , barstte het ongeduld van de Thuillerie los.
Mocht hij reeds vermoed hebben, welke beslissing bij de
Staten-Gener.ial nog hing , het hier gehoorde gaf hem de
zekerheid , „dat noch een swaer poinct voorhanden was" en
deed hem uitroepen : „Messieurs ick sie wel wat hot is , in
plaets dat iek meende een pas te avanceeren , werde ick wel
twaelff te rugge geset, doch op dat men eenichsints kan oor-
deelen wat van desen tractaet verisimiliter te verwachten
staedt, soo gelieven de HH. con. conimiss. der croone Sweeden
alle postulata bijeen te brengen ende op papier te brengen"').
Dit zou geschieden , antwoordde Oxenstjerna, en wel binnen
den kortst mogelijken tijd.
• Terwijl de kanselier, op verzoek van don Franschen ge-
I zant, de verlanglijst der Zweedsche regeering opmaakt, ver-
liezen wij de eigenlijke vredehandeling een wijle uit het oog,
daar onze aandacht gevraagd wordt voor de rol, welke de
Nederlandsche gezanten op de planken der staatkunde hadden
te vervullen. En dan valt het in het oog, dat hun de
I valsche rol in het op te voeren stuk was toegewezen. Als
/bemiddelaars waren zij verplicht alle struikelblokken , welke
op den weg der onderhandeling lagen , op z[jde te duwen ;
/'doch eigenbelang vorderde , dat er een enkele steen des aan-
stoots bleef liggen , waardoor do eindpaal voorloopig buiten
gezicht bleef. Immers, de afspraak met Zweden luidde,
dat de principiëele handeling zou wachten op de nadere
resolutie der Staten-Generaal, welke op „het aanbrengen"
van Bicker en Stavenisse- moest volgen. Nu deze , om later
.te noemen redenen, zoo lang uitbleef, was uitstel bij voort-
' during het wachtwoord. Herhaaldelijk spoorde de Witt, die
het meest met de Zweden in aanraking kwam, den kanselier
1) Verb. Den. 5 April 1645. Het Verb. de Witt op denzolfden datum
is niet zoo uitvoerig over de houding van de Tli.; het gebeurt dil^wijla,
dat beide Verb., schoon in hoofdzaalc overeenstemmende, in bijzonder-
heden , ook in de motiveering van het gebeurde verschillen.
J
-ocr page 164-
159
daartoe aan en verkreeg telkens een belofte in dien zin , al
ontveinsde Oxenstjerna zijn ongeduld over het talmen der
Staten-Generaal niet. Bij dezen staat van zaken is het moeielijk
uit [te maken , in hoeverre hij de vorderingen zijner kroon
opzettelijk verzwaarde , om aldus een dispuut uit te lokken
en tijd te winnen i). Doch ook dit baarde do Nederlandsche
gezanten moeielijkheden , daar er gevaar bestond voor het
afspringen der tractaten , zoo den Denen hot mes op do keel
werd gezet. Met steeds grooter verlangen zagen zij dan
ook uit naar het besluit van H. H. M, , dat hunne gedrags-
lijn zou bepalen en een einde maken aan de dubbelzinnige |
positie , waarin zij — half vredestichters , half onrus^tokers —
waren geraakt. In brief op brief drongen zij bij de Staten-
Generaal op een eindoordeel aan »). Het baatte weinig. Den
giieii Maart kregen zij officieel bericht, dat de heeren Bicker
en Stavenisso, na een lange en raoeielijke reis , eer^st op 26
Januari ter Gcneraliteit rapport hadden kunnen doen van
hunne zending, zoodat het nemen van een resolutie nog
wel eenigen tijd zou aanhouden ^).
Ruim twee maanden waren er dus verloopen tusschen het
makon der afspraak en de kennisgeving daarvan aan de Ke-
derlandsche regeering, en de gezanten begrepen zeer goed,
dat de verlangde beslissing bovendien niet voetstoots zou
vallen. Zij trachtten zich den tusschentijd nog eenigszins te
1)     Een enkel voorbeeld. 24 Maart 1G45 had de Witt een samunkomst
met de Zweedsche commissarissen, waarin hy o. a. zeide „wel te wen-
■chen dat sooveel tyts mochte werden [gewonnen , totdat sijne collega's
off resolutie van H. H. M. geoomen mochten syn , dat hij dan resoluter
soude connen spreecken". Bjj 't heengaan „seyden (de Zw. conim.) al
lachende, off het niet best waere dat Sweeden aen d'een zyde van de
Bont meester bleve , ende Dennemarcken aan d'ander zyde , ende dat de
vrye doorvacrt aen yder een werdo gelaeten , ondo toegestaeii, hebbe
't selve lachelyck beantwoort". (Vb. de Witt 24 Maart 1045). Wjj
zullen later zien, dat deze in scherts gestelde eisch — afstand dus van
Schonen, Haland en Blekingen — werkeljjk werd gedaan , dat zelfs nog
meer werd verlangd. Moet deze vordering alleen op rekening van de uit-
stellende taktiek worden gebracht ?
2)     Miss. Amb. Den. aan II. H. M. dat. 22 Febr., 5, 11, 26 Maart 1645.
Miss. de "Witt aan H. II. M. dat. 28 Febr. en 4 April 1645.
3)     Miss. V. H. H. M. aan de amb. dat. 30 Jan. 1645 ree. fl Maart
1645. Reeds 17 Febr. had de Witt uit een particulier schrijven ver-
nomen, dat op 21 Jan. B. en St. nog niet te Amsterdam waren aangekomen.
-ocr page 165-
160
nutte te maken door pogingen aan te wenden , dat de Zweden,
bij de opsomming hunner handelsgrieven , ook die van de
Republiek zouden opnemen. Aan dat oor bleek do kanselier
echter doof; het kon beter geschieden , meende hij , in een
later stadium van de onderhandelingen i). Van den beginne af
had Oxenstjerna het streven der staatkunde van H. H. M. —
partij te trekken van de fortuin der Zweedsche wapenen,
zonder zelf een hand uit te steken — doorzien en verijdeld;
en hij was allerminst van plan thans in de bres te springen
voor het belang van den Nederlandsehen handel , nu aan de
Ilepubliek te verstaan was gegeven, dat alleen een krachtig
optreden haar de gevvenschte voordeden zou verschaffen.
Eerst nadat het toegeworpen sleeptouw aan het schip van den
Nodorlandsehen staat was bevestigd , kon dit rustig voort-
drijven in het zog der Zweedsche politiek.
Hebben wij reeds vroeger gehoord , dat koning Christiaan
zijn wrcvelen moed had laten varen, ja, zelfs begon te
coquetteeren met de Nederlandsche maagd , de voortzetting
van dat spel komt thans in aanmerking Koeds bij een der
eerste conferenticën met de Deensche hoeren, na hunne aan-
komst in Christianopel, hadden de gezanten weder geklaagd
over nieuwe tollen on lasten, welke den Nederhmdschen
schippers in de Sont en in Noorwegen werden opgelegd.
Niet zonder weerzin leenden de anderen het oor aan dit
eindelooze gejammer over een zaak, waarvan de bijzonder-
heden hun dikwijls ontgingen. Zij waren niet van kindsbeen af
groot gebracht in den handel, zooals de meeste Neder-
landsche gezanten "). Zij wilden wel toegeven, dat enkele
1
1)     Verb. de Witt 25 Febr., 7 April 1645.
Verb. amb. Den. 6 April 1845. Alleen bij de quaestie van de certifi-
caten — zie boven pg-. 157 — had hij zijdelings ook het belang der
Republieli ter sprake gebracht.
2)     Het zou mij bv. niet verwonderen als de Deensche gezanten even
weinig begrip hadden van de — later te noemen — jonkerdeelen als de
Deensche geschiedschrijver Holberg (II pg. 887 , 888), die zegt, dat het
„eine art Beschwerden oder Bürden war, welchen die niederlandischen
schiffc in Xorwcgen unterworfeu waren , wiewol ich nicht eigentlich sagen
kan , worin dergleichen Bürden bestanden". Trouwens , ook bij 't vervolg
der onderhand, bleek de onbekendheid der Denen met sommige handels-
quaesties. In dit opzicht waren de Nederl. gezanten er beter aan toe.
Ik wijs bv. op Jacob de Witt, die waarschl. in den houthandel was
geweest. (Veegens , Hist. stud. II pg. 10: Geddes en Jacob de Witt).
-ocr page 166-
161
mindere tolbeambten hun bevoegdheid overtraden en den
schippers te voeJ afnamen; maar het geroep daarover was
dikwijls ook grooter dan het feit zelf i). In elk geval
waren Zijne Ma', en de rijksraden reeds begonnen hierop
order te stellen.
Klonken deze woorden wat hard, metterdaad toonde dei!
Deensche Eegcering haren goeden wil tot het tegengaan van \
onrecht. Op het oogenblik toch, dat bovengenoemd gesprek
plaats had , waren door Christiaan IV reeds drie voor de
Republiek zeer gunstige resolutiën genomen "). De inhoud
kwam in hoofdzaak hier op neer , dat de tolbeambten geen
penning moer zouden vorderen dan op de gedrukte rollen
was bepaald , onder bedreiging van strenge straffen voor den
overtreder. Ook mochten de Nederlandsche schippers niet
gedwongen worden van de konings- ot jonkerdeoleu — hout,
waarvan de opbrengst voor den koning bestemd was —
grooter voorraad te koopen en tegen hooger prijs, dan
van oudsher gebruikelijk was. Men ziet het, de goede wil
was aanwezig; maar dikwijls ontbrak de macht om voldoende
zorg te dragen voor het naleven dezer bepalingen.
Nog in een ander opzicht werd de Republiek tevreden
gesteld. Den 11''=" Maart ontvingen hare gezanten het be-
richt , dat Christiaan IV zijne vroegere toezegging gestand
gedaan on de vaart op alle Oostzeehavens gedurende de
onderhandelingen opengesteld had. Dan, op het stuk van
grieven waren zij niet spoedig uitgepraat. In de met Zweden
gewisselde stukken hadden de Deensche commissarissen , over
het recht van hunnen vorst in de Sont , uitdrukkingen ge-
bruikt, welke de Nederlandsche heereii meenden niet on-
1)     De Deensche comm. betuigden: „dat Syne Maji. ende alle hooge
ministers deser croone sat ende moede waeren de veelvuldige dachten soo
uyt Noorwegen als elders : dat sy wel gelooffde dat wegen de meenichte
en giericheyt der ondervoochden , cherchers , en diergel. cleyne oificieren
cenige oxorbitantien werden gepleeoht; maer dat deselve oock wirden
sonder alle twyffol grooter gemaeekt ende invidioser uytgoroepen ende
aengebrocht als die in der daet syn , sulckx dat hiermede plaets heeft
de oude regula audi alterain partera". (Verb. Den. 16 Febr. 1645).
2)     Afgedrukt in de bijlagen. Het zijn dezelfde resolutiën, waar-
van Holberg II pg. 887 terloops gewag maakt. Ze zijn genomen op 3/13,
4/14 en 9/19 Jan. 1645 , doch kwamen eerst 22 Febr. ter kennisse der
Nederl. gezanten.
11
-ocr page 167-
162
wóêrsproken te mogen lafen. Zij dienden alzoo een monde-
ling protest daartegen in , opdat hun stilzwijgen niet zou
worden beschouwd als een toestemming in de gewraakte
beweringen '). Tegelijk herhaalden zij, op aanschrijven van
H. H. M., enkele klachten over de volgende punten : dat in
de Sont een nieuwe ,defensions-tol" werd gevorderd ; dat
aan schippers, die op hun terugkomst uit de Oostzee te
Helseneur tol hadden betaald, maar door storm of tegenwind
een Noorsche haven moesten binncnloopen , aldaar wederom
een rosenobel voor elk schip werd afgenomen ; ten slotte over
den groeten last, die den koopvaarders werd aangedaan ,
nu zij , bij het passeeren van den Droegen — het nauwste
gedeelte van de Sont — moesten ankeren bij de daar lig-
gende pramen, ten einde den naam van den schipper en de
haven van afvaart en besteraming op te geven ").
Het antwoord luidde zeer bevredigend. Het protest , dus
meenden de Deenschc heeren, was onnoodig, daar alles,
wat bij dit tractaat gezegd en gedaan werd , alleen Zweden
raakte en nooit tot praejuditie van de Nederlanders kon
strekken. Het ankeren bij de pramen was slechts een tijde-
lijke voorzorgsmaatregel gedurende den oorlog ; nu zij echter
hoorden dat er, bij slecht weer , gevaar voor de schepen aan
verbonden was, zou men daarin verandering brengen.
Omtrent het rosenobel-geld in Noorwegen was reeds een
gunstige beschikking genomen en kon een afdoende regeling
verwacht worden ^). Wat eindelijk den defensionstol betrof,
daarvan hadden zij nooit gehoord en weigerden te gelooven,
dat hij te eeniger tijd was geeischt. Ja , toen zij den ge-
zanten afvroegen, of hun, gedurende hun verblijf te Kopen-
1)    Dit geschiedde zeker niet zonder toedoen van de Witt, die reed»
11 Maart aan zyne collega's schreef: „Be precise sustenuen van Uene-
marcken syn om de waerheyt te seggen voor al de weerelt, ende speci-
alvck voor ons intoUerabel, synde nergens in do wyde weerelt een dier-
gelijüke exempel".
Zie ook Yb. de "Witt op 13 en 16 Maart 1645.
2)    Zie Res. Sw. en Denem. 31 Oct. en 17 Nov. 1644.
3)    Uit miss. amb. Den. aan H. H. M. dat. 26 Maart 1645 blykt,
dat Z. M*. bevolen had het rosenobel-geld niet te vorderen van schepen ,
die een haven binnenliepen, zonder aldaar te laden. Het — in stryd
liiermode — reeds ingevorderde moest teruggegeven worden. De latere
beslissing blijkt uit miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Mei 1645;
\
-ocr page 168-
165
hagen, iets daarover ter oore was gekomen, moesten ook
deze toegeven dat nhoh de resident van Cracauw , noch de
Nederlandsche schippers er ooit met hen over hadden ge-
sproken. Een duidelijker bewijs konden de Denen niet ver-
langen ter staving van hunne vroegere bewering, dat er
heel wat kaf van overdrijving was onder het koren der ge-
gronde klachten ').
De voorgaande schets mocht niet ontbreken ter verklaring
der volgende gebeurtenissen. Het is duidelijk, dat koning
Christiaan nog niet alle hoop om de Republiek voor zich
te winnen had opgegeven. Was zij ook al niet te bewegen
de Zweedsche zijde te verlaten on een afzonderlijk tractaat
te sluiten , hij zou er zich mee tevreden stellen wanneer,
door haar toedoen , de harde eischen van den vijand werden
verzacht. Zoo hij — wat zeer waarschijnlijk is — behoorlijk
„De Nederl. schepen, die in Noorwegen binnenloopen zonder daar te
lossen of te laden, z|jn vrij van rosenobeltol. Ook zullen zy geen
ringgeld geven dan alleen op die plaatsen, waar ringen in de klippen
zijn gegoten om de schepen daaraan te meren. De 4'/^ "/^ belasting,
welke in Noorwegen betaald werd van de inkomende en uitgaande waren
en koopmanschappen , is afgeschaft."
1) Zie Vb. Denem. 22 Maart en miss. Amb. Denem. aan H. H. M.
dat. 26 Maart 1645. De vork zat zoo in den stoel. Sommige schippers
hadden een request ingoHsnd bij de regeering van Amsterdam, waarin
zij klachtig vielen o. a. over den defensions-tol. Deze bracht de zaak ter
kennis van II. H. M. en werd daarop verzocht nader bewijzen aan te
brengen. (Beeol. Sw. en Denem. 31 Oct. 1644). Na ontvangst daarvan
werden de Amb. Den. aangeschreven bij den koning v. Den. aan te
dringen op afdoening dezer grieven. (Resol. Sw. en Denem. 17 Nov.
1644). Wij zagen boven met vfelk gevolg. De amb. schreven daarop
aan den resident van Cracauw om nader inlichtingen (blijkens hunne
miss. aan H. H. M. dat. 26 Maart 1645). De ware toedracht der zaak
leeren wij eindelijk kennen uit de miss. v, van Cracauw aan H. II. M.
dat. 1 April 1645, waar wij ongeveer lezen: ,Het blijkt mij, dat in den
voorleden zomer geen nieuwe defensions-tol is geëischt; maar dat Z. M^
bevolen had don defensions-tol niet langer (zooals gewoonlijk) te smolten
in het gewone tolgeld, maar afzonderlijk te heffen en er een aparte
rekening van te houden, daar Hendrik Muller, Z. M's. tollenaar in
Kopenhagen , gelast is om dit geld te ontvangen en daarvan te betalen
de onkosten van de fortificatien. In de tolpassen staat dus de defensions-
tol afzonderlijk opgeschreven, maar het totaal bedrag blijft hetzelfde. Dit
is door de schippers niet begrepen (?). Zjj hebben dus ten onrechte
geklaagd",
                                                                                                   ...
-ocr page 169-
164
op de hoogte werd gehouden van hetgeen ter Generaliteit en
in de staten van Holland voorviel , dan zal hij met
spanning den uitslag dier beraadslagingen hebben verbeid.
Niet minder had de Zweedsoho regeering belang bij
deze beslissing; doch zij kon er vrij wat geruster op zijn ,
sinds Bicker — en door hem Arasterdam — zich tot tolk
harer wensehen had gemaakt.
Laat ons echter het verhaal niet vooruitloopen en terug-
keeren tot de Zweedsche commissarissen , die thans het geheel
hunner vorderingen schriftelijk hadden ingeleverd. Het be-
richt van ïorstensohns overwinning op do keizerlijken , bij
Praag, gevoegd bij het voordeel, onlangs in het stift Bremen
behaald '), hadden den prijs, waarvoor do vrede kon worden
gekocht, een eind in de hoogte gedreven. Hare Mat. ver-
langde niets minder dan den afstand van geheel Schonen ,
Haland en Blekingen , met alle steden en forten , aan deze
zijde van de Sont en de Oostzee , benevens de provincie
Wensussel (het N. deel van Jutland). Zoo zou de ge-
wenschte „divisio freti" tot werkelijkheid en de Sont de
natuurlijke grens van beide rijken vormen; daar de
kust van Noorwegen , aan de N.-zijde van Skagerrak, in de
macht van Denemarken was, diende Zweden, volgens het
bovengenoemd principium divisionis freti , den tegenover-
liggenden oever , het land Wensussel, onder zijne heerschappij
te krijgen. Bovendien werd de eisch tot vrije doorvaart in
zijn vollen omvang herhaald.
Dergelijke voorwaarden , meenden de bemiddelaars, moesten
noodzakelijk het afbreken der onderhandeling ten gevolge
hebben. Zij kwamen overeen het stuk niet in handen der
Denen te stellen en brachten, bij monde van de Thuillerie,
aan de Zweedsche heeren het buitensporige hunner eischen
onder het oog. Aan een gevangen koning, dus liet de
Fransche gezant z'ch uit, kon geen zwaarder losprijs worden
gesteld. Was het Hare Ma', ernst met hare begeerte naar
vrede , dan moest zij deze voorwaarden introkken. Zonder
zich lang te laten smeeken willigde Oxenstjerna dit ver-
langen in ; men zou „om d'aenstootlyckheyt 't voors. geschrifte
achterholden ende raesnageren, mitsgaders den heeren
1) Miss. Arab. Den. aan H. H. M. dat. 9 April 1645.
Verb. de Witt 19 Maart en miss. de Witt aan H. H. M, dat. 4 April 1645.
-ocr page 170-
165
Deenschen commissarissen fatsoenelyck voorstellen , wat mid-
delen van securiteyt dieselve wisten aen te wysen" ^),
ra. a. w. welk bod zij wilden doen. Het bleek, dat zij even
onbeschroomd waren in het afdingen, als hunne tegenpartij in het
overvragen : „niet eenich landt ofte provintie (gedachten sy)
te quitteren ende in handen van de Sweeden te laeten ofte
te brengen"; zij hadden daartoe ,als het onverwachtste
dinck van de werelt" geen last ontvangen ^). Doch de be-
middelaars , niet onbekend met het jargon der diplomatie ,
lieten zich door dergelijke krasse uitdrukkingen niet af-
schrikken en wisten hen allengs te bewegen tot het volgende
aanbod : Zweden mocht een som gelds eischen , tot vergoeding
der krijgskosten , en , als onderpand voor de betaling, be-
zetting leggen in enkele forten en plaatsen aan de Sont.
Toen deze voorslag aan Oxenstjerna werd meegedeeld, vond
hij daarin aanleiding een schrijven te richten aan zijne
koningin om hare meening te vernemen en verzocht tevens
een uitstel van veertien dagen , binnen welken tijd hij het
antwoord uit Stockholm verwachtte.
Dit was het laatste bedrijf van de komedie, welke de
Zweedsche commissarissen sinds den aanvang dor handeling
hadden gespeeld , met welwillende medewerking der Neder-
landsche gezanten. Immers, do werkelijke reden van hot
verlangde uitstel was een andere dan die , welke Oxenstjerna
in de samenkomst van 22 April had aangevoerd. Drie dagen
tevoren, den 19(len ^ hadden de Nederlandsehe ambassadeurs
een missive van II. H. M. ontvangen , ter begeleiding hunner
resolutien van 18 en 25 Maart , en een project-resolutie van
29 Maart. Do inhoud luidde, dat het voorstel der Zweedsche
regeering door de Nederlandsehe in hoofdzaak was aan-
genomen en zij zich gereed maakte het tractaat van 1640
in zijn vollen omvang na te komen. Reeds was men be"
gonnen mot de uitrusting van 50 oorlogschepen en hie'd zich
bezig met het opstellen eener gewijzigde instructie , welke
aan de gezanten zou worden toegezonden. Onmiddellijk na
de aankomst dezer berichten gaf de Witt er kennis van aan
de Zweedsche commissarissen, opdat ook van hunne zijde de
1)    Yb. Denem. 10 April 1C45
2)    Vb. Denem. 19 , 20 en 22 April 1645
-ocr page 171-
166
Tioodige toebereidselcn tot den krijg zouden worden gemaakt').
Zij antwoordden , dat een deel hunner scheepsmacht reeds
gereed lag on de rest binnen kort slagvaardig zou zijn.
Intussehen was liet noodig de nadere instructie af to wachten
en kwam men overeen „dat raiddelertyt do besoignes wat
getraineert dienden te werden". Vandaar het uitstel.
Alleen reeds de haast, dien Jacob de Witt toonde bij het over-
brengen dezer tijding, nog vóór hij geheel op de hoogte
was van de gedragslijn , welke de Staten-Generaal hem zouden
aangeven , is een bewijs, hoezeer hij zich verheugde over de
gevallen beslissing. Hetzelfde kan niet getuigd worden van
zijne collega's. Toen Oxenstjerna hardnekkig bleef aan-
dringen op de vrije vaart door de Sont, waren zij tot het
inzicht gekomen , dat het toestaan dezer vordering een nood-
lottigen invloed moest uitoefenen op de scheepvaart en op den
handel der Nederlanders, die onmogelijk de mededinging
met de van alle lasten bevrijde Zweden zouden kunnen vol-
houden 2j. Daarom zullen zij niet ongaarne hebben geluis-
t) „lek vondt goet hen te verseeckeren van de goede intentie van
H. H. M. dat in eau de handelinge quame te breecken 't sy op liaere oiï
onae interesten ter saecke van den vrydoin van de commercten, dat
volgende het traetaat met eene goede inaolit iiaer soudon byspringen ende
dat daertoe aireede preparaten werden geniaeckt van een goet aental
oorlochschepen ende oock crychsvolck om te Lande te gebruycken , dat
goet vonden sulcx haere Ext>en. te communiceren ende te verseeckeren ,
opdat oock van dese syde alle preparaten , in sulcken val noodich, mochten
werden gemaeckt, dat het best waere sub clipeo paeisei, hebben my hier
over bedanckt ende geseyt aen haer syde geen mancquemeut soude syn".
(In zijne miss. aan H. H. M. dat. 22 April 1045 deelt de "Witt nader
mede wat de Zw. comm. gezegd hadden, nl. „dat tot Wismar 20 oor-
lochschepen gereet waeren , tot Stockholm noch dertich gereet gemaeckt
werden , ende tot Gottenburch onder Maerten Thyssen Anckerhelm noch
13 a 14 sulcx dat over de 60 goede oorlochschepen cortelingh gereet
souden hebben".) „lek hebbe haer wyders verclaert noch geen naerder
Instructie off pouvoir ontfangen te hebben op 't rapport van de hoeren
Bleker ende Stavenisse maer die alle dagen te verwachten , dat middeler-
tyt de besoignes wat getraineert dienden te werden , d'welck mede beat
oordeelden". (Vb. de Witt 19 April 1645).
2) „In allen gevalle sullen U. II. M. wel weten te letten, dat de
croon Sweeden dese vryheyt voor haer ende soo veel andere provintion
onder haere subjectie ende directie tstaende , onderdanen becomende , soo
vry ende onbelemmert selfs van visitatie, te mogen passeeren, alle
-ocr page 172-
167
terd naar den hernieuwden voorslag om een betere verstand-
houding tusschen de Republiek en Denemarken te verkrijgen.
De afgevaardigden van dit rijk deelden hun mede , dat de
resident Tancken gelast was aan de Staten-Generaal een
mededeeling te doen over het plan van koning Christiaan
om „fiiiito tractatu cum Suecis", een nieuwe tollijst te maken,
waarbij de tollen in de Sont en in Noorwegen zouden worden
verlicht. H. H. M. hadden hem echter geantwoord , dat zij
hunne mecning hieromtrent zouden doen weten aan hunne
gezanten in Denemarken i).
Dit bericht moest de heeren Schaep , Sonck en Andrée tot
nadenken brengen. De toeleg dor tegenpartij was duidelijk:
„finito tractatu cum Suecis": eerst moest de Republiek er
toe medewerken, dat Denemarken, op aannemelijke voor-
waarden , vrede kon sluiten ; als belooning daarvoor zou dan
een vermindering der tollen volgen. Doch het antwoord,
dat de Staten-Generaal aan Tancken hadden gegeven, toonde
niet minder duidelijk , dat zij geene neiging hadden de zijde
van Zweden te verlaten : immers , de verwijzing naar hunne
gezanten kon slechts de bedoeling hebben den pas tot verdere
onderhandeling af te snijden. Zoo daaromtrent bij do drie
ambassadeurs nog eenige twijfel bestond , werd die wegge-
nomen bjj de ontvangst der reeds genoemde missive, met
begeleidende resolutiën, waaruit bleek hoe de Republiek
zich reeds gereed maakte tot een gewapend optreden tegen-
over Denemarken.
Toch kondon zij nog niet besluiten om het aanzoek der
Deensche commissarissen geheel van de hand te wijzen.
In een volgend schrijven aan do Staten-Generaal weidden
zij er op nieuw over uit en lieten doorschemeren, dat het
hun niet verwerpelijk voorkwam "). De rijkshofmeester Ul-
feld , voor wien deze gezindheid niet verborgen kon blijven ,
besloot thans een laatste poging te wagen om het dreigend
gevaar af te wenden. Hij was volkomen op de hoogte van
scheepvaort endo meerendeel van de negotie nae sich trecken aal, t'welck
wat oen verminderinge van handel in eenige van de notabels te van
TJ. H. M. provinciën soude connen verooraaecken". (Amb. Den. aan
H. H. M. 9 April 1645).
1)    Verb. Denem. 12 April 1645.
2)    Amb. Den. aar» H, H. M, 23 April 1645
-ocr page 173-
168
liet besluit, in de Yergadering van H. H. M. genomen , en
kende zelfs den inhoud der nadere instructie , die den ge-
zanten zou worden toegezonden , nog eerder dan zij zclvon-
In een particuliere visite bij éér der Nedorlandsche heer{!n
maakte hij gewag van hetgeen hom ter oore was gekomen
en liet er waarschuwend op volgen , ,dat Syno Majt'. eerder
ut sich selfs ende vrywillich, als door dwang te bewegen
soude syn tot een redelijck accommodement ')." Nogmaals
bood hij aan de tollijst van het jaar 1628 , op sommige pun-
ten zelfs in het voordeel der Nederlanders gewijzigd , weer
in te voeren. "Was de Republiek hiertoe bereid, dan zou
,in weinich nyren , selfs voor de verdere handeling met de
Croon Sweeden ^)", een verdrag kunnen worden gesloten en
door den koning en de rijksraden bevestigd , „waaruyt" — dus
schrijven de drie Nederlandsche gezanten aan do Staten-Gene-
raal, — waaruyt U. H. M. sullen connen oordeelen , hoe genegen
ende gereot men hier is , 't welck sy scggen niet met woorden
maer nietterdaet in 't voltrecken van een corto ende goede
besoigne ende besluyt te sullen bewysen '')". Uit die zin-
snede mag men wel afleiden, dat het den heeren Schaep e. s.
nog niet te laat toescheen om terug te treden van den
weg, welken do politiek van H. H. M. had ingeslagen. Het
verwondert ons dan ook niet, dat zij toegaven aan het ver-
langen der Deensche commissarissen om een ,expressen" af
te zenden en de gesteldheid van zaken aan de Nederlandsche
regeering uiteen te zetten, ten einde vredebreuk eii verwijdering
te voorkomen *). Doch aleer zij hiertoe overgingen, wonnen
zij den raad in van Jacob de Witt.
Bij dezen kwamen zij echter aan het verkeerde kantoor.
Het plan van een nadere aansluiting bij Zweden had in hem
steeds een warm verdediger gevonden, en hij zag thans geen
reden van die gedragslijn af te wijken. Het was dan ook
vrij overbodig, dat de Zweedsche commissarissen, op het
gerucht eener afzonderlijke onderhandeling tusschen Dene-
marken en de Republiek , hem kwamen aansporen zich daar-
tegen te verzetten °). Terwijl zijnen ambtgenooten de oogen
1 , 2 en 3) Miss. v. amb. Denem. aan H. H. M. ilat. 6 Mei J645,
4)    Verb. Den. 8 Mei 1645.
5)    Verb. de "VVitt 26 April 1645.
-ocr page 174-
169
reeds open waren gegaan omtrent het nadeel, dat den Ne-
derlandschen handel stond te wachten , wanneer Zweden de
vrije en onbelemmerde vaart door de Sent zou verkrijgen ,
bleef hij tot op het laatste oogenblik blind voor deze ge-
volgen. Vandaar dat het voorstel om een expressen af te
zenden bij hem weinig bijval vond. Drongen de Denen er
hard op aan, dan wilde bij zich er niet tegen verzetten;
doch het scheen hem beter de uitrusting der vloot,
waarover zij zich zoo ongerust maakten , met verschillende
redenen te verontschuldigen. Men kon bv. zeggen , dat zij
alleen diende om te beletten, dat den koopvaarders eenige
overlast werd aangedaan ').
Nauwelijks had de Witt het bovenstaande aan zijne collega's
geschreven, of hij kreeg bericht, dat een staten-bode te
Calmar was aangekomen. Deze bracht eindelijk de lang
verwachte resolutie van de Staten-Generaal, benevens de
gewijzigde instructie , waarnaar de Nederlandsche gezanten
zich in het vervolg hadden te gedragen. Daaruit verkregen
zij do zekerheid, dat de partij van Bicker en de Witt den
doorslag had gegeven bij de beraadslagingen in de Republiek.
Zweden had alle reden om zich te verheugen over hetgeen
door deze ijverige vrienden was uitgewerkt: nu de zeven
provinciën zich openlijk partij gingen stellen tegen Denemarken,
scheen voor dit rijk de laatste kans op uitredding voorbij.
1) de Witt aan zijne coU. 9 Mei 1645.
-ocr page 175-
HOOFDSTUK VI.
Buit gemaakte Deensche schepen door de Zweden m Neder-
landsche havens opgebracht.
Spiering verzoekt, dat
Zweedsche koopvaarders
, onder bescherming van Neder-
landsche oorlogschepen
, door de Sont zidlen worden ge-
bracht.
Nader voorstel van Holland ten opzichte van
Denemarken en Zweden.
Het wordt aangehouden wegens
de terugkomst van Bicker en Stavenisse.
»Groot
oorloch-desseyn" voor het jaar
1645. — De politiek van
den stadhouder komt in botsing met die van Holland.

Een schikking getroffen. Resolutie der Staten- Generaal
van
19 April 1645.— Nadere instructie voor de gezanten
vastgesteld.
Uitrusting der vloot.
Nadat de „kamer-secretaris" Gunther in het laatst van
Mei 1644 zijn afscheid van de Staten-Generaal had gekregen i),
was de gewone vertegenwoordiger der kroon Denemarken ,
de resident Tancken, voortgegaan met het behartigen van
do belangen zijner regeering. Hij en de Zweedsche resident
Spiering lieten niet af het oor van H. H. M. to ver-
moeien door herhaalde vertoogen en tegenvertoogen, on
deden daarbij de ervaring op, dat de inrichting van het
Nedcrlandsche staatsbestuur zich er bij uitstek toe leende
om ziikon , waarover men schroomde een beslissing te nemen,
gerulmen tijd op de lijst van werkzaamheden te laten staan ").
1)    Res. St. Gen. 27 eu 31 Mei 1644.
2)     13 Juni dient Spiering een memorie bij de St. öen. in over de
stralis te noemen quaestie der buit gemaalite scliepen: de zaak wordt
aangeliouden. 12 Juli wordt de zaait weder aangeliouden , docli H. H. M.
Btellen tevens vast, dat de retroacta en 't tractaat van 1640 met Zweden
zullen worden nagelezen. 21 Juli besluiten zy precies lietzelfde! 23 Juli
-ocr page 176-
171
Eén aangelegenheid hield de pennen der diplomaten
lang in beweging. In de nabijheid van Tessel waren tweo
Deensche koopvaarders door schepen van Maarten Thijssen
genomen en vervolgens naar Arasterdam opgebracht, waar
zij , met de lading , te gelde zouden worden gemaakt. Dit
werd echter door de Staten-Generaal verhinderd, die, op
verzoek van ïancken, voorloopig beslag legden op de beide
„prinsen"; een daad, door de voorzichtigheid geboden , en
allerminst een concessie aan Denemarken '). De Nederland-
sche regeering wist er van mede te spreken , welke moeie-
lijkheden verbonden waren aan het verkoopen van gekaapte
schepen in neutrale landen. Zij wilde zich hoeden voor een
overijlde beslissing in dezen en geen antecedent stellen,
waarop Engeland of andere staten , die neutraal heetten tus-
schen Spanje en de Republiek , zich later, tot nadeel van
de Nederlandsche kaapvaart, konden beroepen. Vandaar,
dat de admiraliteit van Amsterdam werd aangeschreven om
een nauwkeurig onderzoek in te stellen, vooral naar de
juiste plaats , waar de schepen waren veroverd ^). En ook
na de ontvangst dezer gewenschte inlichtingen aarzelden de
Staten-Generaal met het nemen van een besluit, ondanks
den herhaalden aandrang van Spiering om de Zweden in het
genot van den buit te stellen ^). Het was gevaarlijk aan
dit verzoek te voldoen , zoolang Denemarken de aangeboden
bemiddeling niet had aangenomen. Immers, dit rijk zou
een dergelijke handelwijze slecht kunnen rijmen met de
onzijdigheid , welke de Republiek verlangde te betrachten.
Reeds vroeger had Christiaan IV dan ook inlichtingen over
heeft eindelijk fleze lectuur plaats , en nu wordt de zaak commissoriaal
gemaakt. 29 Juli brengt deze commissie verslag uit, maar Holland is
nog niet gereed. Eerst 8 en 29 Oct. wordt het eindbesluit genomen.
(Zie Res. St. Gen. 1644 op de genoemde data).
1)    Res. 8t. CJen. 28 Mei 1644.
2)    Res. St. Gen. 1 Juni 1644.
3)    Res. St. Gen. 11,13 Juni, 12 , 21 , 23 , 29 Juli, 24 Aug. 1644.
Resol. HoU. 30 Juli 1644. Tancken trachtte tegelijkertijd te verkrijgen,
dat de twee Deensche schepen in vrjjheid zouden worden gesteld , of dat
men althans den schippers zou toestaan schip en lading te verkoopen.
Zie Res. St. Gen. 7 Juni 1644 en de memor. van Tancken aan H. H. M.
dat. 2 Aug., 17 Aug, en 5 Oot, 1644 (in portef. Denem. 1644).
-ocr page 177-
172
deze zaak verzocht , alvorens zich uit te laten over het aan-
bod der bemiddeling ; en uit het antwoord der gezanten viel op
te maken, dat de Staten-Generaal eenigszins verlegen waren
met deze netelige quaestie en opzettelijk de eindbeslissing
uitstelden '). Toen eindelijk de Nederlandsche gezanten
als bemiddelaars door Denemarken waren aangenomen , be-
grepen PI. H. M., dat Holland geen vrijhaven mocht zijn
voor Zweedsche kapers en verklaarden aan Spiering , dat hij
de beide schepen , met de ingeladen goederen , buiten deze
landen kon voeren en te gelde maken *). Zoo ontging aan
de Zweedsche regeering, ook in dit opzicht, het voordeel
van het tractaat van 1640: in het achtste artikel van dat
verdrag was aan de beide bondgenooten het recht verzekerd
om in elkanders havens den buit, dien zij op hunne vijanden
hadden gemaakt, van de hand te zetten ^). Het is ons
trouwens reeds meermalen gebleken , dat noch Zweden,
noch de Republiek het noodzakelijk vond de bepalingen
van genoemd tractaat na te leven , wanneer het eigenbelang
daarmede in strijd kwam ■*).
Terwijl bovengenoemd geschil nog aanhangig was , deed
zich een nieuwe vraag op betreffende de verhouding der
zeven provinciën tot do oorlogvoerende partijen. Daar Dene-
marken do vaart op Zweden had verboden , was een aantal
Nederlandsche schepen genoodzaakt in do Sont te blijven
liggen en te wachten tot dit verbod, door de bemoeiing
van de gezanten der Republiek , was opgeheven. De laatsten
hadden den admiraal de With met zijne bijhebbende vloot
weggezonden en achtten het niet gewenseht Denemarken te
dwingen tot het inwilligen van het gevraagde. Deze han-
delwjjze vond geen genade in de oogen van Holland , dat
althans oenig voordeel wilde behalen door toedoen van de
scheepsmacht, welker uitrusting zooveel had gekost. De
resident Spiering trok partij van deze gezindheid om , zoo
11 Zie boven pg. 120.
2)    Res. 8t. Gen. 8 6n 29 Oct. 1B44.
3)    Zie dit art. bij Aitz. V pg. 60.
4)    Daarover de opmerking van den scepticus Aitzema (VI pg. 134):
„Omnia foedera non servantur propter chartam, sigilla et juramonta, sed
propter utilitatem et necegsitatem. Een klaer exempel sach men aen dat
mot Sweden anno 40 gemaeckte verbont; 't weick noch d'een noch d'ander
verder onderhieldt als quatenus intererat".
-ocr page 178-
173
mogelijk, feitelijkheden tegen Denemarken uit te lokken i).
Christiaan IV — dus beweerde hij — toonde zoowel door
het uitgevaardigde verbod , als door zijne weigering om de
vloot van de With in de Deensche wateren toe te laten , hoezeer
zijn streven gericht was op het dominium maris Balthici. Hier-
tegen diende gewaakt te worden , wilde men niet ontrouw
zijn aan de hoofdgedachte van het in 1640 gesloten verbond-).
Werkelijk deed Holland ter Generaliteit het voorstel, dat de
naar Zweden bestemde koopvaarders , onder geleide der vloot
van de With , door de Sont zouden worden gebracht, on-
verschillig hoe groot hun aantal was. Het werd aangenomen,
met deze beperking, dat er minstens 20 schepen moesten
zijn , die convooi noodig hadden ^). Dit besluit kwam geheel
overeen mei den inhoud van het 12"'" en het 13<le artikel
der geheime instructie , aan de gezanten naar Denemarken
medegegeven. Tot het nakomen daarvan werden deze dan
ook aangeschreven. Tevens namen H. H. M. de noodige
1)     3 Aug. 1G44 verzocht hjj aan II. H. M. raaatrogulen te nemen, dat
zoowel Zweedsche als Xederl. schepen vrij en onvorhinderd door de Sont
mochten varen; 9 en 24 Aug. 1G44 drong hij er nader op aan. (Dit
blijkt uit zijno raemor. aan H. H. M. dat. 3 Juli 1G45 , te vinden in
portef. Zw. 1645).
Zie ook Res. St. Gen. 24 Aug. 1644.
2)     Zeer ter snede beantwoordde Tancken deze redeneering in zijne
menior. aan H. H. M. dat. 5 Oct. 1644 (portef üenem. 1644). liet weg-
zonden van de vloot verdedigt hij op grond, dat in deze tijden: „die
ditüdencie billig pro matro prudentiae zu halten (ist)" ; over het verbod
van handel op Zweden mocht niet geklaagd worden , daar zoowel Zweden
als de Republiek herhaaldelijk den handel op den vijand hadden verboden.
Wel hield art. 1 van het Zw.—Holl. tractaat van 1040 feitelijk in, dat
andere natiën zulk een bepaling niet mochten maken ; maar het was zeer
vreemd dat Zweden en de Republiek het „jus maria claudendi et pro
libitu vieissim opperiendi" alleen voor zich zelven wilden houden en niet
wilden hooren van de rechtsregel: „Quod quisque juris in alterum statuerit
ut ipse eodem utetur". Daarna somt hjj al de nadeelen op , welke het
verbond met Zw. reeds aan de Nederl. heeft berokkend en eindigt met den
wensoh, dat de St.-Gen. zich zullen gedragen als onpartjjdigon bemid-
delaars past, vooral, dat zij zullen laten rusten „das moraentum des dominii
maris, so zu allen Zeiten von allen verstündigen so zart gehalten worden,
wan man daran wolte medioiniren, das sie gefürchtet, die cuhr raöchte
getahrlicher den die kranckheit selbsten seyn",
3)     Res. St. Gen. 6, 8 on 10 Aug. 1044.
-ocr page 179-
174
maatregelen om de oorlogschepen van de With, waarvan
sommige reeds als convooiers naar het Vlic waren terugge-
zeild , onder de vlag van dien Admiraal te verzamelen i).
In een vorig hoofdstuk is reeds meegedeeld, dat deze drei-
gende houding der Eepubliek voldoende was om hot beoogde
doel te bereiken. Zoodra Christiaan IV zag, dat het den
Nederlanders ernst was. stelde hij de vaart naar Zweden
open, ten minste gedurende het jaar 1644-). Morrende over
de onbeteekenonde rol, die hem was toegewezen , keerde de
With weldra naar het vaderland terug, waar hij den 269ten
September in do vergadering van H. H. M. verslag van zijn
reis deed •'').
Deze afloop kon den resident Spiering weinig genoegen
geven Hij bleef volharden in zijne pogingen om de zaak
der Republiek nauwer aan die van Zweden te verbinden , en
verzocht herhaaldelijk, dat de Staten-Generaal voor de koop-
vaarders van zijn kroon hetzelfde zouden uitwerken, dat
zij reeds voor hun eigen handel hadden verkregen ^). Feite-
lijk kwam dit verzoek hierop neer, dat de Republiek de
Zweedsche koopvaardijschepen , onder bescherming van hare
hare oorlogsvloot, door de Sont zou geleiden , en alweer
beriep Spiering zich op het tractaat van 1640 om het ge-
vraagde te rechtvaardigen, liet baatte hem niets. Noch
Holland, noch de Staten-Generaal waren geneigd aan Dene-
marken den handschoen toe te werpen ter wille van een
zaak, die hun eigen belang niet raakte. In tal van ge-
schriften herhaalde de Zweedsche resident zijn verzoek : het
werd steeds „opgehouden." Met krasse termen verklaarde
hij te weten , wat dit „ophouden" bjj de generaliteit betee-
kenendc, nl. van de baan schuiven ; zulks geschiedde dik-
wijls op requesten van kleine burgers , maar hij hoopte niet,
1)     Rea. St. öen. 10 en 23 Aug. 1644.
2)     Zie boven pg. 124.
3)     Res. St. Gen. 26 Sept. 1644.
4)     In zijne memor. aan H. H. M. dat. 30 Aug., 16 , 27 en 30 Sept.,
5 Oct. 1644 (inhoud daarvan meegedeeld in miss. Spier, aan H. H. M.
dat. 3 Juli 1645). Zie ook Res. St. Gen. 20 Sept., 7 Oct. en 29 Nov.
1644 en miss. v. Spier, aan H. H. M. dat. 28 Nov. 1644. (do laatste in
portef. Zw. 1644).
-ocr page 180-
175
dat de kroon Zweden daarmede gelijk gesteld zou worden i).
Ook deze booze uitval bracht hem niet verder; toen de
memorie , waarin hij dus toornde, ter tafel kwam , verklaar-
den „eenige provintiën in desen noch ongelast to syn" !
Inderdaad , ook lankmoediger personen dan de driftige heer
Spiering zouden hierbij het geduld verloren hebben. -)
Eerst tegen het einde van het jaar 1644 begon het er
naar uit te zien , dat de wenschen van den Zweedschen
resident zoijden verhoord worden. De Nederlandsche regenten
hadden door de brieven der gezanten te Stockholm de
zekerheid verkregen , dat de kanselier Oxenstjerna niet den
minsten lust toonde de eischen der Eepubliek tegenover
Denemarken te steunen, wanneer zij niet openlijk hare
wapenen bij die van Zweden voegde. Zelfs had hij gedreigd
met een afzonderlijken vrede , buiten de Staten-Ooneraal
om, wanneer zij niet konden goedvinden gezamentlijk mot
Zweden krijg te voeren. Zulke woorden maakten indruk, j
Vooral Holland meende „de sonderlinge occasie, die sich K
jogenwoordelick is presenterende, om tot redres van alle
t'geeno voorsz. is te mogen geraecken" ^) niet te moeten
verzuimen. Zoo diende dit gewest in de Generaliteits-ver-
gadering van 23 December een voorstel in , welks inhoud
hierop neerkwam : wanneer Denemarken zich niet laat be-
wegen om de tollen terug te brengen op den voet van het
erf-tractaat van Spiers of een ander, nader te sluiten, billijk
verdrag , zullen de Nederlandsche gezanten verklaren , dat ,
de Republiek hare wapenen bij die van Zweden voegt om , >
1)    Res. St. Gen. 7 Oct. 1644.
2)    „Neffens den gemeenen man droegh hy (Spieringh) sicli wat rouw en
norta: dreygende terstont te doen slaen ende stoeten alle die niet na syn
appetyt spraecken of deden. Daer deur geraeckte hy in den haet van
den gemeenen man". Aitz. V pg. 303—304 , 305 en 452.
In de Resol. HoU. 23 Sept. 1644 wordt geklaagd „over de harde ende
onfatsoenelycke maniere van doen" van Spiering, „ waerdoor hy sig
selven allenthalven haatig en weederslen is maekende by een yder".
Zie ook het oordeel van den Zweedschen commissaris Appelbom over
hem, bij Vreede, Inl. 112 Bijlage XXXIV pg. 137.
3)    Uit „sommier van de propos, van Holland van 23 December 1644",
te vinden in „Instructie-Boek 1640-1649" fol. 119—122.
-ocr page 181-
176
krachtens het verbond van 1640, met geweld te verkrijgen,
wat haar langs minnelijken weg is geweigerd ^). Geen
wonder dat de andere provieiën hierop „allcrdings niet waren
gelast" on in een zoo belangrijke aangelegenheid de meening
van hare „principalen" eerst wilden vernemen -). Na drie
weken zouden zij dit advies ter vergadering bekend maken ;
doch in den loop van deze kregen H. H. M. bericht ^), dat
Bicker en Stavenisse op weg waren naar het vaderland met
gewichtige voorstellen van do Zweodsche Eegeering. Daarom
werd de behandeling van het ter tafel gebrachte uitgesteld
tot de aankomst dezer beide heeren.
Hunne reis was niet zonder hindernissen volbracht. Den
Uden December hadden zij de reede van Stockholm verlaten,
in de mcening over zee naar Lubeck te gaan en van daar hun
weg over land te vervolgen ; maar storm en tegenwind nood-
zaakten hen do reede van Dantzig op te zooken. Nadat de
stuurlieden hun verklaard hadden, dat het in deze winter-
maanden „gants periculeus ende bedenckelyck was met een
swaer schip de Oostzee" te bevaren, namen zij hun ver-
deren tocht over land, door Casuvië en Pommeren, over
Stettin , Rostock , Wismar , Lubeck , Hamburg , Bremen en
Oldenburg naar de Drentsche grenzen. Meer dan eens kregen
zij van bevriende vorsten en steden gewapend geleide
mede om hen te beschermen tegen rondstrooponde keizerlijke
en Deensche troepen; doch behalve dat zij lijfsgevaar
liepen , hadden zij nog tal van ontberingen te verduren
op hunne reis , in het winterseizoen , door landen, grooten-
deel8 verwoest door den krijg, die vooral Noord-Duitschland
had geteisterd *). Het vak van diplomaat biacht in de
1)    Res. Sw. en Denem. 23 Dec. 1644. Hot voorstel van Holland werd
ingediend naar aanleiding der miss. amb. Sw. aan H. H. M. dat. 7 Sept
1644, waarvan men den inhoud ook kan vinden bij Aitz. V pg. 750 rog. 11
V. o. — 753 reg. 14 v. o.
2)    Res. Sw. en Denem. 24 Dec. 1644.
3)    Res. St. Gen. 5 en 13 Jan. 1645.
4)    Het verslag van deze reis in Verb. Amb. Zw. van 11 Dec. 1644 —
25 Jan. 1645. Aan het slot van hun verhaal schrijven zij, „hebbende,
alsoo op onse wedercomste in 7 a 8 weken tyt met Godes hulpe volbracht
een gansch moeyel. ende facheuse rejse in het midden van de winter »oo
-ocr page 182-
177
zeventiende eeuw moeielijkheden mede, waarvan de tegen-
woordige tijd zich geen denkbeeld vermag te vormen.
Den 26^'«" Januari verschenen Bicker en Stavenisse in de
vergadering van H. H. M., gaven daar rekenschap van
hunne overkomst ') en legden de resolut'e van koningin
Christina over, waarin de voorslag van Zweden uitvoerig
was toegelicht '). De inhoud sloot in hoofdzaak aan
bij het reeds genoemde voorstel van Holland , dat misschien ^
slechts was ingediend om "Hl^TT. M. voor te bereiden op
hetgeen hun nog te wachten stond •'). "Wanneer Zweden en
de Eepubliek — dus luidde de conclusie — geen voldoening
konden erlangen wegens de bezwaren , welke zij tegen }
Denemarken zouden inbrengen , moest de inwilliging hunner
eischen met de wapenen worden afgedwongen. Tevens —
en hierin ging de resolutie van koningin Christina verder
dan de gewestelijke voorslag van Holland — tevens diende
voor dit geval een „modus belli gerendi" te worden opgemaakt.
Van de zijde der Oostzee zou Zweden den aanval beginnen C
met een vloot en een landingsleger en de hoofdstad van
Denemarken bedreigen; tegelijkertijd moest oen vloot van de
Nederlanders , met 8 a 10000 man troepen aan boord , het
anker werpen aan de andere zijde van de Sont, vóór het
kasteel Kroonenburg. Dan zouden aan Christiaan IV de
vredesvoorwaardon, tevoren met onderling overleg vastge-
steld , worden voorgeschreven ; weigerde hij ze aan te nemen,
de wapenen mochten het pleit beslechten. In afwachting
van de te nemen beslissing verzocht Zweden al vast , dat de
Staten-Generaal, in gevolge het tractaat van 1640, den
aankoop van schepen en ammunitie , het werven van boots-
volk en soldaten , benevens het opbrengen der buit gemaakte
koopvaarders aan hun bondgenoot zouden toestaan , gelijk zij
het aan Denemarken hadden te weigeren. Daarenboven werd
over de Oostzee, als door de verwoeste onde gedevasteerde landen van
Caauvien, Poraeren ende Meckelenburch , niet sonder pericul ende groot
incomraoditeyt van ons ende ons gevolch".
1)    Hoewel zij, zonder verlof van H. H. M. hun post hadden ver-
laten , viel men hen daarover niet lastig. Aitz. VI pg. i.
2)    Res. Sw. en Denem. 26 Jan. 1645.
3)    Men behoeft hiervoor slechts aan te nemen , dat Holland door
particul. brieven van de Witt of van Bicker reeds geheel was ingelicht
omtrent de wenschen van Zweden.
12
#
-ocr page 183-
178
aangedrongen, dat de handel en scheepvaart op Deensche
landen en wateren voorloopig zouden worden verboden en het
betalen van den Sonttol opgeschort tot een gewenscht trac-
taat was verkregen ').
Een belangrijk voorstel! "Werd het aangenomen en stelde
de Kepubliek zich partij tegenover Denemarken, dan had
zij hare taak als bemiddelaar neer te leggen en zich
uit te rusten tot den krijg. Groote verwachtingen werden
gewekt bij hen , die vóór alles een gunstig tolcontract ver-
langden. Was het denkbeeld om zich geheel van de gehate
belasting te ontslaan ook buitensporig , men had gegronde
hoop, dat zij tot een minimum zou worden teruggebracht.
Doch één bezwaar verrees voor den blik van hen, wier
politiek niet koers zette op het voordeel van heden , maar op
de baak der toekomst. Zoo de Republiek hare medewerking
verleende om het wankelende Denemarken onder den voet
te werpen , dan stond het te vreezen, dat zij de sleutels van
de Oostzee slechts zou ontwringen aan de handen van
Christiaan IV om ze aan den gordel van koningin Christina
te hangen ^).
Toch was het niet deze overweging, welke het aanbod
van een gezamentlijk optreden bijna deed versmaden. Bij
den terugkeer der gezanten uit Zweden was de aandacht
van Frederik Hendrik door een ander onderwerp in beslag
genomen ; hunne stem riep hem wakker uit schoone droomen
van krijgsmansroem.
Het verbond, in 1635 tusschen Frankrijk en de Staten-
Generaal gesloten , was door een ongelukkigen veldtocht
ingewijd ^), en ook in de volgende jaren rustte er weinig
zegen op de wapenen der Unie. Hetzij , dat de ,steden-
dwinger" minder berekend was voor het voeren van den
1)    Zie dozo resol. van koningin Christina in de bijlagen.
De inhoud werd geheim gehouden en copie van het stuk slechts toe-
gestaan aan de heeren , die krachtens Res. St. Gen. 21 Oct. 1644 waren
gecommitteerd voor de zaken van Zweden en Denemarken. Res. St. Gen.
28 Jan. 1645.
2)    Deze vrees bewoog den Gelderschen staatsman Alexauder van der
Capellen zich te verzetten tegen een nauwere aansluiting bij Zweden.
V. d. Cap. Gedenkschr. II pg. 97.
3)    Zie de aant. bij Lettre DXIV in Groen : Arch. 2'ème gérie Tomé
m pg. 78,
-ocr page 184-
179
oorlog te velde, hetzij, dat gepaste voorzichtigheid hem
aanried de Republiek niet bloot te stellen aan het gevaar
van een beslissenden slag, de krijgslauweren bleven uit en
daarmede de gewenschte veroveringen ■). Zoo een enkele
maal een groote onderneming werd beraamd, het bleef bij
de poging Aldus in het jaar 1645. Het vermeesteren van
Sas-van-Gent in den afgeloopen veldtocht scheen goede hoop
te geven „tot verderen in- ende toeganck in des vyants
Landen". Aan de negen Gedeputeerden uit de Staten-
Generaal, die „op de camer van syn Hoocheyt" met dezen,
en in tegenwoordigheid van ,de heer prince Wilhem", het
plan voor de aanstaande campagne zouden vaststellen, deelde
de stadhouder mede , dat drie plaatsen voor een belegering
„in aanmerking kwamen": Brugge met Damme en omlig-
gende forten, Hulst en Antwerpen. Dienstig werd geoordeeld,
„dat men soude behooren te minuteren het Belegh van het
stcrcke cnsteel ende stadt van Antwerpen , op vertrouwen
dat Godt het desseyn genadelick sal willen zegenen". De
uitvoering zou, behalve het millioen guldens, dat reeds
in de generale petitie van den Raad van State was verzocht,
nog ruim een tweede millioen vereischen , deels tot werving
van 6000 waardgelders voor den tijd van vier maanden ,
deels tot aanmonstering van meerder krijgsvolk. De Gedepu-
teerden namen aan om, elk in zijn provincie, consent voor
de verlangde som uit te werken. Zij beloofden tegelijk het
doel van den aanslag te verzwijgen en slechts in het alge-
meen te gewagen van „een groot desseyn ende entreprinse" ^).
Op nieuw zou dus een poging worden aangewend tot ver-
meestering van die stad, omtrent welke Frederik-Hendrik
1)     Zie over deze quaestie :
Groen : Arch. gifeme série Tomé III pff. X , XI , CXXIV—CXXVI.
Oolc de Oedep. van H. II. M., die met Fred. Hendr. het plan voor de
campagne iioetten op te maken , hadden soms bezwaar om „te moeten
hazarderen een bataille". Zie Secr. Resol. St. Gen. 18 Sept. 1645 (in
Secreete Resol. 1634 — 1646 fol. 6.?!» —640). Ik zeg „heetten" op te
maken, omdat d'Estrades zich beroemt, dat Fred. II. eigenlijk alleen in
overleg met hem deze plannen beraamde. Zie Vreede , Inl. I pg. 209
noot 2.
2)     Secr. Resol. St. Gen. 21 Dec. 1644 (in Secraete Resol. 1634—1646
fol. 636 — 639). Zie ook Aitz. T pg. 778 — 779. Wagenaar XI pg. 391.
Bjjv. en aanm. op het ll'l" deel van Wagenaar, pg. 98—100,
-ocr page 185-
180
had gezegd: , krijg ik Antwerpen eens , ik zal Amsterdam
zo laag vernederen , dat zij zig nimmer wederom zal konnen
opbeuren" ^). Een dreigement, waaraan tot grondslag lag
de waarheid, dat „het handelsvermogen der Republiek ge-
bouwd was op den ondergang van dat der Spaansche Neder-
landen" -). Werd Antwerpen weer Staatsch en daarmede
de toegang tot de haven ontsloten , de Scheldestad zou zich
haasten hare mededingster aan de Amstel naar de kroon te
steken en een wedstrijd aangaan , welke aan het Noorden
de slechtste kansen bood. Gelijk Frederik Hendrik begeerig
was ^) naar een verovering , welke hem minder afhankelijk
zou maken van de vaak weerspannige regenten van Arastor-
dam , zoo toonden deze weinig lust mee te helpen om het
gebouw hunner eigen grootheid omver te halen.
Terwijl nu de reeds genoemde gedeputeerden hunne pro-
vinciën gunstig stemden voor het gevraagde consent, deed
de terugkeer van Bicker en Stavenisso het voorstel van
Zweden ter tafel brengen. Zij hadden bezwaarljjk een on-
gunstiger tijdstip daarvoor kunnen uitkiezen. Dezelfde redenen,
welke den stadhouder in het vorige jaar hadden bewogen
zijn goedkeuring te onthouden aan een vijandelijk optreden
tegen Denemarken , bestonden ook thans nog en waren met
nieuwe vermeerderd. Hij wist bij ondervinding, hoe moeielijk
het was de provinciën in de beurs te doen tasten en de
noodige — laat staan de buitengewone — uitgaven voor den
oorlog bijeen te krijgen. Staken H. H. M. zich nu diep in
de zaken van het Noorden , zoo duchtte hij , dat hunne be-
langstelling in den voorgenomen tocht tegen de Zuidelijke
1)     Wagenaar XI pg. 269.
Bilderdijk VIII pg. 144 — 145.
2)     Tliorbecke , Histor. schetsen pg. 9.
3)     In 't begin van 1G46 zal Frcd. Hendr. gezegd hebben „niet meer
te weilschen als Antwerpen te mogen winnen dun gerust ende bereyt te
9yn te sterven". Aitz. VI pg. 204.
Hoezeer aan het hof do verovering van Antwerpen gewenscht was,
blijlct het duidolijlfst uit den brief van „Ir princesse d'Orange a M. de
Zuyliehem" dat. 8 Oct. 1645, waarin zij, naar aanleiding van het bericht,
dat Hulst was genomen , schrijft „Je confais (confesse) ma foiblesse que
'ay bien souhaité Ie non do Hulst Anvers". Groen : Arch. 2'^"'® série
Torao IV pg. 146.
-ocr page 186-
181
Nederlanden zou luwen. Ook Frankrijk deelde die vrees ea
dacht — wat Fredorik Hendrik niet in de eerste plaats deed
— bovendien aan den slechten invloed , welken de Noordscho
verwikkelingen oefenden op do gebeurtenissen in Duitschland.
Sinds Zweden den oorlog met Denemarken was begonnen ,
werd de krjjg tegen den keizer en tegen Spanje slapper ge-
voerd , en dit zou er niet beter op worden , wanneer ook de
Republiek het voorbeeld van Zweden volgde. Daarbij kwam,
dat de mactit van deze laatste kroon , volgens de meening
van Frankrijk , niet al te zeer moest worden vergroot. Van-
daar zien wjj dan ook d'Estrades , gezamentlijk met Frederik
Hendrik , de Staten-Generaal waarschuwen om het schip van
staat niet te laten afdwalen naar den koers , waarheen het
getrokken werd door den zeilsteen van het Noorden , en het
terug te brengen in het zog der sinds 1635 gevolgde di-
plomatie ^).
Deze vereenigde pogingen stuitten af op de hardnekkigheid ^
van één gewest. Holland zag de kans schoon om de vaart
op de Oostzee, waarbij het meer dan eenige provincie belang
had , te bevrijden van de knellende banden , haar in de Sont
aangeklonken. Wat raakte Holland de verovering van een
plaats buiten de grenzen , van een geheel gewest wellicht ?
te meer nu het geheim van den beraamden aanslag al spoedig
was uitgelekt en Antwerpen als doel werd genoemd -). Zou
Amsterdam er de hand toe leenen om een gevaarlijke mede-j
dingster binnen den tuin der Unie te halen , en dat nog wel'
met terzijdestelling van een plan , dat zijn eigen kooplieden
zulke schitterende uitkomsten beloofde ? Zwaarder dan alle
„oorlochsdesseins", die meer dienden tot grootmaking van
Frankrijk dan van de Republiek ') , woog bij de hoofdstad ^
„het vinden van eene uytcomste in het werck van Swedon
ende Dennemaroken" *). Wilde de stadhouder de wenschen
van den handel achterstellen bij de eischen zijner politiek ,
Holland zou de koorden van de beurs gesloten houden en
1)    Zie ovor de redenen, welke F. H. ongunstig stemden voor
het aanzoek van Zweden : Aiti. VI pg. 2.
V. d. Capelle : Gedenkachr. II pg. 98.
2)    Aitz. VI pg, 1.
3)    Uitlating bg Aitz. V pg, 784.
i) Kea. St. Gen. 8 Maart 1645.
-ocr page 187-
182
hem toonen, dat de staten nog meester in het land waren
boven Zijne Hoogheid '). Scherp stonden de partijen tegen-
over elkaar ^); dat zij niet dadelijk een schikking troifen ,
bracht groot nadeel toe aan de verschillende belangen, voor
welke beide ijverden.
Reeds is opgemerkt, dat zes provinciën zich geneigd hadden
betoond tot inwilliging der buitengewone petitie voor het
„notabel dcssein". In de generaliteits-vergadering van 28
Januari verklaarde ook Holland zich hiertoe bereid, mits het
kon rekenen op den steun der andere gewesten in de Noordschc
(quaestie •''). Deze koop werd niet voetstoots gesloten. Wel
was er bjj de meeste regenten in den lande een strooming
merkbaar, welke tot oorlog met Zweden dreef *) ; maar de
persoonlijke invloed van Zijne Hoogheid waande zich krachtig
genoeg om deze te keeren. In het uiterste geval zou Zee-
land steeds aan de zijde van den stadhouder blijven en het
nemen van een resolutie, waarvoor eenparigheid van stemmen
kon worden geëischt, beletten ''). Zoo verliep de gehcele
maand Februari met nuttelooze onderhandelingen. De heercn
van Holland, telkens aangemaand om het advies hunner
provincie over het oorlogsplan uit te brengen , bleven zich
verschuilen achter de gewone formule , dat zij nog niet ge-
last waren, en drongen van hun kant aan op behandeling
van het voorstel, dat zij reeds in December 1644 hadden
1)     T. d. Capelle : Gedenkschr. II pg. 98.
2)     Slange II fol. 1317 vertelt een bijzonderheid, die ik nergens anders
vermeld vind , nl. dat een der Gedeput. van de St. Gen., bij een samen-
komst met den stadhouder, toornig opstond en, terwijl hij den prins met
gebalde vuist bedreigde, uitriep: „de vereeniging met de Zweden zal
toch plaats hebben , daar moge zich er tegen verklaren , wie daar wil".
Bij Slange II fol. 1314 —1317 vindt men overigens een juist overzicht van
de verschillende meeningen , welke in de Republiek over de Noordsohe
quaestie bestonden. Het is klaarblijkelijk ontleend aan Aitzema , dien bjj
ook elders als bron noemt.
3)     Res. St. Gen. 28 Jan. 1645.
4)     v. d. Cap. Gedenkschr. II pg. 97 : „lek bevindo ende speure oen
groote faciliteyt in de meeste provintien ende leden van dien tot desen
nieuwen oorlogh".
6) Aitz. VI pg. 3,                                                             .                .
-ocr page 188-
183
ingediend i). Inmiddels kwam de Fransche gezant de zaak
van den stadhouder , tegelijk die zijner regeering, bepleiten.
Den 25'""' Februari verscheen d'Estrades in de Tergadering
van H. H. M. en gaf, in scherpe bewoordingen, zijn ver-
wocdering te kennen, dat men zoo lang draalde met het
toestaan der oorlogskosten en tegelijkertijd op het punt was
zich vrijwillig in een nieuwen krijg te storten , nog wel met
een mogendheid, aan welke gezanten waren gezonden tot
bemiddeling van den vrede. Wanneer H. H. M. meenden
hiertoe verplicht te zijn door het tractaat van 1640 met
Zweden , dan herinperde hij hun, dat Frankrijk ouder brieven
had door de verdragen van 1634 en 1635. Bovendien, de
tegen Spanje beraamde veldtocht raakte een algemeen belang,
waarvoor het bijzondere belang van den handel moest zwichten.
Daarom verzocht hij alsnog een gunstige resolutie en mede-
werking tot de „grande entreprise" voor het jaar 1645 ').
Ook deze hulp mocht niet baten. De leden der Unie, voor
het meerendeel niet af keerig van Hollands wensch, begonnen
te begrijpen, dat dit gewest geen penning zou geven voor
de legerlasten , tenzij het zijn zin had gekregen in de Oostzee-)
politiek , en de bijdrage van een provincie , die alleen meer
betaalde dan de andere tezamen , was onmisbaar. Zoo kozen
zij de wijste partij. Den 8sten Maart gaven Gelderland, U
Utrecht , Friesland, Overijsel en Stad en Lande te kennen^ '
dat zij zich vereenigden met het voorstel var. Holland nl.,
dat de Republiek , wanneer zij van Denemarken geen genoeg-
doening kon krjjgcn omtrent de aangevoerde bezwaren , hare
wapenen bij die van Zweden zou voegen , volgens het trac-
taat van 1640. Over alles , wat de uitrusting van een vloot
en van troepen betrof, zou de raad van Zijne Hpogheid
worden ingewonnen. Alleen Zeeland bracht op dezen dag
nog geen provinciaal advies uit ^).
1)    Res. St. Gen. 30 Jan., 20 Febr., 2 en 4 Maart 1645.
Res. Sw. en Den. 30 Jan. , 25 en 28 Febr., 1, 2, 3 en 7 Maart 1645.
Res. HoU. 18 en 28 Febr. 1645.
2)    Res. St. Gen. 25 Febr. en 1 Maart 1645.
Aitz. VI, pg. 2.
3)    Res. Sw. en Den. 8 Maart 1645. De aanhef luidt: „synde op nadere
instantie van de HH. Extr. en Ord. Gedep. v. Hol!., deels by geschrifte
ende deels by monde , respect, openinge gedaen by de prov. van Gelder-
Isint, HoUant, selff^ Utrecht, Vrieslant, Overyssel en Stadt en Laude" enz.
-ocr page 189-
184
Reeds was een groote stap gedaan in de richting, door
Holland aangegeven. Doch een gevvichlig werk bleef nog
over: het opmaken van een gewijzigde instructie voor do
gezanten in het Noorden en het beramen van de uitrusting
ter zee. Zoolang het ook hierin niet tevreden was gesteld ,
bleef Holland zijn stem aan het „oorlochsdcssein" van Fre-
derik Hendrik onthouden , ondanks den aandrang der andere
gewesten i). Op nieuw trachtte d'Estrades de ontknooping
van bet stuk to verhaasten. Behalve de krijgssubsidie, welke
Frankrijk jaarljjks aan de Republiek uitkeerde , bood hij een
buitengewonen onderstand aan van 300000 gulden en kwam
H. H. M. verblijden met het bericht, dat zijn regeering had
goedgevonden den betwisten titel van „Excellentie" — met
het daaraan verbonden ceremonieel — aan de gezanten van
de Zeven-Provinciën toe te staan. Deze mededeeling ging
vergezeld van het verzoek om nu ook het voorbeeld van
Frankrijk te volgen en „faire fortement la guerre" -).
De aangeboden subsidie moest bij tractaat worden aan-
vaard, en het sluiten dezer overeenkomst werd door Holland
vertraagd totdat de Noordsohe quaestie geheel was opgelost •').
Men ziet het, „gelijk oversteken" was de leuze , die tot het
einde werd volgehouden. Want nog altijd volhardde Zeeland
in zijn tegenstand en toonde zich „soo goet Deens" als de
getrouwste onderdaan van Christiaan IV *). Dit verzet
kon echter niet beletten, dat tor Generaliteit een begin
werd gemaakt met het opmaken der nadere instructie ^) ,
Utrecht liet hierop aanteokenen, dat z{jii toeste;r.ininff „gerestringeert is
• aen den voortganck van de besendinge ende Ambassade nae Munster op
de negot'iatie van een Generale Kuste in de Christenheyt, Ende werden
de HH. van HoUant oversulcx nochmaels versocht haer tot dese saecke
te willen bequamen".
1)     Kes. St. Gen. 8 Maart, 3 en 5 April 1645. Kes.Holl. 1, 6, 8 April 1045.
2)     Res. St. Gen. 10 en 13 Maart 1645.
3)   Res.St. Gen. 14 en26Maart,15en 20Aprill645. Res. Holl. 15 April 1645.
4)     Waarom Zeeland zich zoo hardnekkig bleef verzetten , is verklaard
bij Arend (Brill) III3 pg. 557.
5)     Res. Sw. en Den. 9 en 10 Maart 1645. Ook op het vaststellen
, dezer instructie oefende Holland den grootsten invloed. De commissie,
roet dit werk belast, bestond uit tien leden der St. Gen. en den griffier
Husch ; van deze tien waren vjjf door Holl. aangewezen.
Zie ook Res. Sw. ?n Den, 12 April 1645 en 19 April 1645.
-ocr page 190-
185
terwijl Holland , in overleg met den stadhouder , een plan
ontwierp voor de uitrusting ter zee '). In overleg met den
stadhouder — want de diplomaat-krijgsman had ten slotte
moeten bukken voor den regent-koopman, deels uit bereke-
ning , deels door bezadigdheid daartoe gedreven. Immers,
zonder de medewerking van Holland zou de veldtocht van
1645 — waarvan het succes door het lange talmen steeds
grooter gevaar liep -) — een papieren ontwerp blijven. En
nu dit gewest zich liet verluiden, dat het de uitrusting tegen .
Denemarken des noods ook alleen zou doorzetten ^), werd J
toegeven plicht voor don stadhouder, die, af keerig van ^
uitersten, een open breuk met het machtigste lid der unie
wilde vermijden. Zelf verleende hij zijn medewerking om
do onwillige Zeeuwen , die door een bezending uit de Staten-
Generaal waren aangezocht zich naar de meerderheid te
schikken, ten slotte te bewegen , dat zij zich tevreden
zouden stellen met het aanteekenen van protest togen de te i
nemen resolutie , zonder de uitvoering daarvan langer op te
houden *). Aan de instructie, door Holland aanbevolen,
hechtte Frederik Hendrik zijn zegel, eveneens aan de voor-
gestelde krijgstoerusting. Toch kon hij zich niet weerhouden
nog eenmaal te wijzen op de vele zwarigheden , welke een
oorlog tegen Denemarken, hetzij alleen , hetzij als bondge-
noot van Zweden, met zich zou voeren; doch ,in cas de
heeren staten van Holland , die het hoochwichtigo point van
Dennemarcken en Sweden soo heftich drijven" bij hunne
meening persisteerden, wilde hij dit niet tegengaan. Op
één voorwaarde, „mits dat daerdoor niet en werde gene-
gligeert ofte versuimt de saecke van oorloch jegens den
coninck van Spagnen die men geobligeert is ende oock moet
doen , recommanderende dienyolgens dat pari passu geresol-
veert mocht worden op het lichten van de 6000 waertgelders,
prompt furnissement van de 500.000 gld. in het millioen der
1)    Ees. Sw. en Den. 25 Maart 1645.
2)    Res. St. Gen. 8 Maart 1645.
3)    Aitz. VI pg. 3.
4)    Res. Sw. en Den. 15, 16, 18, 23, 25 Maart, 14, 17 April 1645.
Zie ook Aitï. YI pg. 7. In Zeeland waren alleen Middelburg en
Zierikzee op de hand Yan Holland. De regeering van Middelburg gaf
daarvan kennis in twee miss. aan H. H, M., te vinden in Res, Sw. en
Den. 20 April 1645.
-ocr page 191-
ISC
legerlasten, als oock voltrocken het bewuste nader tractaet
met den heer d'Estrades" i). Zoo was dan eindelijk de koop
[ gesloten, en hij word bekrachtigd door de generaliteits-resolutie
van 19 April. Bijna drie maanden waren verloopen sinds
den terugkeer van Bicker en Stavenisse: en de afspraak
met den Zweedschen kanselier luidde , dat uiterlijk vóór het
einde van Februari het antwoord van de Nedcriandsche
regeering zou worden ingebracht ! De staten van Holland
haastten zich dan ook om den verloren tijd in te halen en
bleven — wat nog nooit gebeurd was — zelfs „de Paesch-
Heylige dagen" in den Haag vergaderd ^).
Vóór dat wij den inhoud der genomen resolutie nagaan ,
nog een enkel woord over de vertegenwoordigers van de
kronen Zweden en Denemarken bij de Staten-Generaal. Dat
Spiering zich verheugde in den gang van zaken behoeft geen
nader betoog. Wel klaagde hij nog éénmaal , dat hier te
lande weer volk werd geworven voor Denemarken; maar dit
geschiedde slechts om ,acte de présence" te geven. De
onverbeterlijke neiging van de Hollanders naar verboden
winst was hem te goed bekend , dan dat hij zich heel veel
uitwerking van zijn beklag zal hebben voorgesteld *). Te
eerder legde hij zich er bij neer, daar H II. M., evenals het
vorige jaar , de vaart op Noorwegen on op de Oostzee tot nader
order verboden hadden, ditmaal ook aan uithecmsche schippers,
die in de Nederlanden havenden ■'). Zoolang toch deze bepaling
gold, was voor Christiaan IV de hoofdbron zijner inkomsten
verstopt.
De resident Tancken beleefde kwade dagen. Op last zijner
regeering had hij aan de Staten-Generaal hetzelfde verzoek
gedaan , dat reeds tot de gezanten in Denemarken was ge-
1)     Ros. Sw. en Den. 13 April 1645. Res. Holl. 18 April 1645.
2)     Aitz. VI pg. S.
3)    Ros. St. G-en. 8 Febr. 1645. Op het beklag van Spiering wonnen H. H. M.
informatie in bij de regeering van Amsterdam , die antwoordde , dat zjj
niets van deze werving kon ontdekken. (Res. St. Oen. 25 Febr. 1645).
Intussehen blijkt uit Garde pg. 209, dat Christiaan IV , in het voorjaar
van 1645 , vijf schepen uit Holland kreeg ter versterking zijner vloot.
4)     Res. St. Gen. 18 Febr. on 3 Maart 1645. Alleen osseschepen —
waartoe echter slechts „ smackzeylon" mochten gebruikt worden — kondon op 31
Maart uitzeilen , mits zij niet door Sont of Belt voeren. Zij waren dus
aangewe'zen om naar de W.-kust van Jutlaoti en Holstein te gaan. (Res.
St. Gen. U en 3? Maart 1645).
-ocr page 192-
187
richt, nl. om in Nederlandsche havens scViepen te mogen
huren en uitrusten. Men liet hem zóó lang op antwoord
wachten, dat hij, op bevel van zijn koning, het verzoek
introk en alleen begeerde , dat het ook aan Zweden zou
worden geweigerd '). Tegelijk gaf hij te kennen , dat Chris-
tiaan IV bereid was tot een afzonderlijke onderhandeling
over den Sonttol, mits men daaronder niet wilde „raelleeren
de quade saecke der Sweeden , noch aen Zyne Maj'. appre-
hentie geven, dat men sich tot sulcx by dese occurrentie
van tyt schijnt te willen dienen" -). Doch van dit aanbod
was men niet gediend, en zijne klachten over het opbrengen
van Deensche koopvaarders, over de nieuwe werving derZweden
in Nederlandsche havens en soortgelijke werden stilzwijgend
aangehoord ^). Terecht mag men zich er over verwonderen,
dat de Deensche regeering , die het vorige jaar den secretaris
Gunther als buitengewoon gezant naar de Nederlanden had
afgevaardigd , thans de noodzakelijkheid niet inzag hare be-
langen te doen behartigen door een staatsman , die hier meer
crediet had dan Tancken ■•). Dat zij dit verzuimde sproot
niet voort uit geringschatting. Immers , de Nederlandsche
gezanten te Christianopel werden tot het laatste oogenblik
aangezocht in een afzonderlijke onderhandeling over den
Sonttol te willen treden, en ook van elders weten wij, dat te
Kopenhagen de grootste ongerustheid heerschte wegens de
toebereidselen der Republiek °).
Daarvoor bestond dan ook alle reden. De resolutie van
19 April ^) hield in, dat ter beveiliging van de koopvaart,S
en voor het geval van oorlog met Denemarken , een vloot
1)     Res. Sw. en Den. 17, 18, 20, 21 Febr., 17 Mnart 1645.
2)     Miss. T. Tancken aan II. H. M. dat. 17 Maart 1645 (portef. Denem.
1645). Dit aanbod werd herhaald in zijne propos, v. 14 April, ingediend
krachtens credent. v. d. koning van Denem. dat. 1/11 Maart 1645.
3)     Miss. V. Tancken aan II. H. M. dat. 39 Maart exhib. 4 April 1645
(portef. Denem. 1645). Zie ook zijne miss. .dat. 29 Maart en 4 April
1645 in dezelfde portef. In de eerste miss. verzoekt hjj , evenals ten
vorigen jare , dat H. H. M. bij placcaat zullen verbieden het door de
Zweden geroofde vee in Holstein en Jutland te koopen.
4)     Aitz. VI pg. 7.
5)     Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 11 Maart en 15 April,
ree. 13 April en 3 Mei 1645.
6)     De inhoud daarvan wordt ook medegedeeld bjj Aitz. "VI pg. 8—15,
-ocr page 193-
188
zou worden uitgerust van 50 schepen , elk bemand met 80
matrozen en 20 musketiers. Voorts zouden nog 5000 sol-
daten , verdeeld over vier regimenten, worden ingescheept
om, des noods, in den krijg te land dienst te doen. De
kosten eouden worden gedekt door een „veilgeld" ^) te heffen
van alle schepen, varende op Noorwegen en do Oostzee,
boven en behalve de gewone lasten, welke deze vaart drukten -).
Wanneer de opbrengst van dit veilgeld in het jaar 1645
minder bleek te zijn dan het bedrag der uitrusting van
vloot en troepen, zou met de heffing worden voortgegaan
tot do gevorderde som bijeen was.
De gewijzigde instructie ^) gelastte den gezanten hunne
hoedanigheid van bemiddelaars neer te leggen, een afzonder-
lijke onderhandeling met Denemarken te openen en gedurende
den loop daarvan steeds voeling te houden met de Zweedsche
gezanten. Tot in bijzonderheden werd hun voorgeschreven ,
welke bepalingen zij voor den Nederlandschen handel hadden
te bedingen , welke lasten moesten worden afgeschaft en wat
de uiterste voet was, op welken de Staten-Goneraal den
tol wilden vastgesteld zien. Indien Christiaan IV weigerde
deze eischen in te willigen, konden de gezanten hem ver-
klaren, dat de Republiek hare wapenen met die van Zweden
zou vereenigen. Dezelfde verklaring zou gedaan worden,
wanneer de koning van Denemarken aan Z >veden geen vol-
doening gaf wegens de bezwaren van dit rijk over handel
en scheepvaart, of wanneer hij de vaart op Zweedsche havens
wederom verbood.
Vergelijkt men den inhoud dezer lastgeving met het
voorstel, door Bicker en Stavenisse namens koningin Christina
ingediend, dan ziet men, dat de Republiek niet zoo krachtig
1)    ,Veilgeld" heette het, daar het strekte tot „veilen", d. i. beveiligen
der zee. Het bedrag van dit veilgeld werd gelijk gesteld aan den tol,
welken de Nederlandsche schepen, in .1641 , in de Sont en in Noorwegen
hadden betaald.
2)    Deze gewone lasten waren „'s Lants uytgaende ofte income.ide recht
van convoy" , „het directiegeld" en „'t geene geconsenteert is ten behoeve
van de cruyssers". Res. Sw. en l)en. 19 April 1645.
3)    Ook te vinden bjj Aitz, VI pg. 13—13,
-ocr page 194-
189
optrad als Zweden had verlangd. Niet aan Holland lag de
schuld daarvan. Evenmin was het aan dit gewest te wijten,
dat bij Denemarken niet zou worden aangedrongen op herstel
van het Erftractaat van Spiers. Frederik Hendrik had ge-
zorgd, dat de Republiek voor een nieuwen krijg bewaard
bleef. Zoo was de gewijzigde instructie het werk eener
tweeslachtige staatkunde , welke aan de Nederlanders weinig
voordeel zou opleveren.
Den loden Mei moest de vloot zeilklaar zijn; doch het
duurde nog een paar weken langer vóór dat de scheepsmacht,
welke gedeeltelijk uit gehuurde vaartuigen bestond, bijeen
was gebracht '). Dit oponthoud strekte weder tot ongerief
van de koopvaardijschepen, die slechts onder bescherming
van de oorlogsvloot zee mochten kiezen ^). Tot op hej
laatste oogenblik trachtte Christiaan IV het uitzeilen te ver-
hinderen. Hij verzocht den Staten-Generaal, dat zij geen
gemeene zaak zouden maken met de Zweden, wier wassende
macht een dreigend gevaar werd voor alle natiën, die de
Oostzee bevoeren, en bood tegelijk aan — eerst voor éénmaal,
daarna voor een nader te bepalen aantal jaren —, dat de
Nederlandsche koopvaardijschepen in de Sont tol zouden
betalen volgens de gunstige bepalingen van het jaar 1628 ■').
Tevergeefs. Holland hoopte, door de samenwerking met
''^iJweden , nog voordeeliger voorwaarden te bedingen en ver-
wachtte alleen heil van oen krachtig niachtsbetoon.
1)     Res. 8w. en Den. 19 April 1645.
Zie verder over deze uitrusting: Res. Sw. en Den. 21, 26 April, 11,
13, 29 Mei 1645.
Res. St. Gen. 28 April, 7, 8, 9, 12 Mei 1645.
2)     De schepen , naar Noorwegen bestemd , werden nog langer opge-
houden. Eindelijlf moest hun worden toegestaan ook zonder convooi uit
te loopen. Res. Sw. en Den. 13 Mei, Res. St. Gten. 15 Juni, Res. Sw. en
Den. 11 Juli 1645.
3)     Miss. V. Chr. IV aan H. H. M. dat. 23 April ree. 22 Mei 1645.
Miss. V. Tancken aan H. H. M. dat. .13 Mei lect. 15 Mei en dat. 1 Juni
lect. 2 Juni 1645, (In portef. Denem. 1645).
-ocr page 195-
HOOFDSTUK Vil.
„Be sleutels van de S o n t."
De oorlog te land en de toerusting ter zee, in het laatst
van
1644 en het begin van 1645. ■— Tocht van Witte
Kom. de With naar de So7it.
Jlij geleidt de koop-
vaardijvloot imar de Oostzee , zonder dat tol wordt be-
taald , en zorgt, dat ook in het vervolg de vaart door de
Sont vrij blijft.
De With ankert met 28 schepen vlak
vóór de hoofdstad.
I71 Denemarken heerscht groote
ontevredenheid over zijn optreden.
De regeering van
dit rijk tracht uit te vorschen
, welke de houding van de
With zal zijn bij een treffen tusschen de Zweden en de
Denen.
De Zweedsche vloot nadert tot dicht vóór Ko-
penhagen.
De vrede wordt gesloten.
Terwijl de diplomatic het werk des vredes voorbereidde ,
hadden de wapenen niet geheel gerust. Ook al bestond er
weinig kans om het geleden nadeel te herstellen , Christiaan
IV was er de man niet naar om de handen in den schoot
te leggen en gelaten af te wachten wat de behendigheid
zijner staatslieden vermocht. Als een wakker kapitein bleef
hij het schip van staat besturen, tot de golven hom over
het hoofd dreigden te slaan.
Na den aftocht van Torstensohn voerde Helrauth Wrangel
het commando over de Zweedsche troepen in Holstein. Ter-
wijl de eerste den keizerlijken veldheer Gallas tot diep in
Duitschland vervolgde en zijn leger geheel vernietigde , deed
Wrangel, nog vóór het jaar 1644 ten einde liep, een inval
in Jutland, dat thans ten tweeden male door de Zweden
werd bezet. Doch hij kon niet verder doordringen dan tot
Wensussel, waar de dappere tegenstand der boeren hem
-ocr page 196-
191
noodzaakte de reeds beproefde landing op te geven. In-
middels werd hij in den rug bedreigd door Frederik, aarts-
bisschop van Breinen , den tweeden zoon van Christiaan IV,
die een leger van 5500 man had verzameld en zijns vaders
landen te hulp snelde. Na zich vereenigd te hebben met
den Deenschon rijksmaarschalk Andries Bilde, die uit Funen
was overgekomen, trachtte hij Wrangel den pas af te snijden.
De poging mislukte, daar de Zweedsche aanvoerder zich
zoo sterk verschanste, dat een bestorming van zijn leger-
plaats ondoenlijk was. Bilde keerde terug naar de Deensehe
eilanden, en de aartsbisschop zocht zijn eigen gebied weer
op, waar Königsmark — een ander bevelhebber der Zwe-
den — met zijn troepen kwartier had gezocht. Zoo kreeg
Wrangel gelegenheid om ongehinderd den aftocht naar Hol-
stein te volbrengen, vanwaar hij de bewegingen van Königs-
mark in het stift Bremen bleef ondersteunen. Tegen het
voorjaar van 1645 sloeg hij het beleg voor Rensburg, doch
slaagde er niet in het te nemen ^).
Gedurende den afgeloopen winter had Horn de provincie
Schonen bezet gehouden, zonder veel van belang uit te
richten. Ook de onderneming van Hannibal Sehested , den
stadhouder van Noorwegen , die in de maand Januari op
nieuw enkele grensgewesten van Zweden bezette , was niet
bij machte hem uit zijn kwartieren te doen opbreken. Gelijk
de vorige , leverde ook deze inval weinig resultaten op -).
Nu de poging van Sehested mislukt was, kon Horn zich
geheel veilig rekenen. Geldgebrek was één der redenen,
die Christiaan IV beletten een groot leger bijeen te brongen
om den Zweedschen veldmaarschalk te bestoken ^). Maar
1)     Ontleend aan miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 10 Dec.
164< , 4 Jan. 1645 en de bijlage van die missive , 28 Jan., 4 on 25
Febr. 1645.
Een bericht, dat. Hamburgh 22 April 1645 , door Spiering den Ssioii
Mei aan H. H. M. overgeleverd (portef. Zweden 1645).
Brieven van Schrassert, resident te Hamburg , aan H. II. M. (lias
Duitschland 1645).
Holberg II pg. 876, 877 ,'888, 889.
Gejjer III pg. 364.
2)     Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 4 Jan. 1645 , 28
Jan., 25 Febr., 4 en 11 Maart 1645.
3)     Miss. T. van Cracauw aan II. H. M. dat. 24 Dec. 1644 en 4 Maart
1645.
-ocr page 197-
192
bovendien , sinds de tijdingen uit de Nederlanden verkondig-
den , dat de roepstem der Zweden daar weerklank had ge-
vonden , werd het noodzakelijk de beschikbare middelen aan
te wenden voor de uitrusting ter zee. Was het niet mogelijk
als aanvaller op te treden tegen een veel sterkeren vijand,
in iede» geval diende gezorgd te worden , dat de hoofdstad,
zoo mogelijk ook de eilanden beschermd werden tegen een
gevreesde landing '). Nauwelijks was de winter dan ook
voorbij, of Cliristiaan begon zijn vloot, zoozeer gedund door
den noodloitigen slag bij Femern , met nieuwe schepen aan
te vullen. Gebrek aan goed zecvolk was een groote hinder-
paal , slechts ten deele uit den weg geruimd door den aan-
voer van bootsgezellen uit Noorwegen. Soldaten waren er
daarentegen genoeg, verdeeld over de eilanden , maar vooral
gelegerd op Seeland, waar do burgers zuchtten onder den
druk der langdurige inkwartiering -). Tegen de Meimaand
had de koning van Denemarken weder een twintigtal oorlog-
schepcn bijeen, deels nieuw gebouwd, deels uit Holland
aangevoerd , deels te Kopenhagen gekocht. Met deze macht
zette do rijksadmiraal Offue Godde koers naar Noorwegen
en voerde tegelijk acht compagniën ruiters en 2500 man
voetvolk daarheen. Hannibal r^chested had weder een inval
op touw gezet , welke echter niet volbracht schijnt te zijn.
Vruchteloos beproefde Gedde onderweg om den toegang tot
de haven van Gothenburg te versperren. Het werd hem
belet door Maarten ïhijssen, die reeds met veertien schepen
uit de Nederlanden daar was aangekomen. Daarom moest hij
zich er toe bepalen om het convooi behouden over te brengen
doch verloor zijn admiraalschip de St. ?ophia , dat op een
klip stootte. Met achttien zeilen kwam hij den lOden Juni
op de reede van Kopenhagen terug ^).
1)    Ook de Zweedscho regeering vermoedde, dat de Deensche vloot
alleen defensief zou optreden. Dit blijkt uit de instructie voor admiraal
Ryning: Zie Slange II fol. 1310.
2)    Miss. V. van Cracauw dat. 25 Febr., 4, 11, 18 Maart, 1, 15, 29
April, 20 Mei 1645.
3)    Miss. v. van Cracauw aan H. li. M. dat. 29 April, 4 en 27 Mei,
2 , 10 en 17 Juni 1645.
Journ. de With 10 Juni 1645.
Garde pg. 209, 210. Hij laat Offue Gedde uitzeilen met 6 oorlog-
Bchepen en 10 fregatten, van Cracauw (miss. dat. 27 Mei) spreekt van
-ocr page 198-
193
Het was meer dan tijd. De Nederlandsche vloot was reeds
uitgezeild, en de geruchten meldden , dat ook de Zweden op
de Oostzee waren gezien '). Het verhaal van den tocht der
eerste moge hier thans een plaats vinden ^).
Den Oiliin Juni 1G45 koos Witte Korn. de With zee, /
als admiraal ') eener vloot van 47 „soo schepen, als
fregatten van oorloge", bemand met ruim 4300 kop-
pen en met 1400 stukken geschut gewapend *). Deze
21 scliepon bij het uitzeilen , en (miss. dat. 17 .Fiini 164,5) van 18 schepen
bij de terugliomst, daar eenige in Noorwegen waren achtergebleven.
Journ. de With 10 .Juni lezen wij het berielit ^an een schipper, die
aan de With rapporteerde , dat 23 a 24 zoo Icleine als groote Decnsohe
schepen naar Gothenburg waren gezeild.
1)     Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 27 Mei 1645.
2)     De scheepstocht van de With naar de Sont, in 1645, was tot nog
toe slechts zeer onvolledig bekend, de Jonge, Zeewezen (2e druk) I pg.
385 — 387 geeft een beknopt, maar niet geheel juist verhaal; in zijn
„Levensbeschrijving van Witte Corn. de With" pg. 158 —100 (Verh. en
onuitgeg. st. dl. I) spreekt hij slechts in 't kort ovor dezen tocht; hij
noemt do Withs Journaal bij zijn bronnen , maa* heeft er zeer weinig
uit geput. Aitz. VI pg. 25, 26, 182 geeft slechts weinig hierover; Arend
(Brill) III» pg. 580 en 587 ontleent zijn verhaal aan het Verh. der amb.,
waarin slechts enkele brieven van do With zjjn opgenomen. Commelin,
Leven van Fr. H. II pg. 82, is beknopt en onjuist; Garde pg. 210 heeft
niets over den tocht van de With in 1645; Slange II fol. 1317—1319 is
iii hoofdzaak althans der waarheid getrouw. De beschrijving, welke in
dit hoofdstuk wordt gegeven, is ontleend aan de Withs Journaal en aan de
brieven der gezanten. Waar uit andere bronnen is geput, worden deze
genoemd.
3)     de With bekleedde den rang van vice-admiraal van Holland en
West-Friesland sinds 15 October 1637. (de Jonge: Yerh. en onuitgeg.
st. I pg. 210). Hij voerde echter den titel van admiraal over deze vloot.
4)     Hij koos eigenljjk zee met 49 schepen, maar twee daarvan, het
schip van kap". Jacob Thijssen Nuvelt en dat van kap".Reijnier Egbertsz.,
werden reeds den 10''*=" .Tuni naar don LI. Admir. Tromp , op de kust
van Vlaanderen gezonden , ter vervanging van de schepen van admir. de
With en vice-admir. Cats , welke tot het gros van Tromp behoorden. De
res. van H. H. M. v. 19 April 1645 had de sterkte der vloot op 50
zeilen bepaald; maar toen de uitrusting langer duurde, dan men dacht,
besloten de St. Gen., dat do schepen uit zouden varen , al ontbraken er
ook één of twee. (Res. Sw. en Den. 29 Mei 1645). Bovendien bleef de
Schout-bij-Nacht Lieven de Zeeuw, wiens schip niet vlot was geraakt,
te Enkhuizen achter. In zjjn plaats werd cap". van Oalen tot „Schout-
13
-ocr page 199-
194
„armade" ^) strekte tot convooi van 300 koopvaardijschepen,
die voor het meerendeel met ballast geladen en naar de
Oostzee bestemd waren ^). Het doel der uitrusting was, te
verhinderen, dat van de Nederlandscho koopvaarders in de
Sont tol zou worden gceischt. Vorder was de admii'aal gelast
zich neutraal te houden , totdat de Republiek met Denemar-
ken zou hebben gebroken. In dat gcvai moest hij zich met
de Zweedsche macht vereenigen , doch steeds behoorlijk zorg
bij-Xacht eude derde Hooft provisioneel" aangesteld. Eerst den 24sien
Augustus kwam Ijieveu de Zeeuw zich bij de vloot in de Sont voegen.
Miss. v. d. With aan H. II. M. dat. 25 Juni 1G4.5 en miss. v. de Witli
aan aiiib. Den. dat. 16 Juli 1045. Beide miss. in het Journaal de
With 1645.
Over het onderscheid tusschen oorlogschepen en fregatton, zie de Jonge
Zeewezen 1 pg. 273, 045, 040; op de laatste plaats zegt de Jonge, dat de fregatten
„vroeger ligte en kleine schepen, die met niet meer dan O tot 12 stukken
waren voorzien , eu van welke de uitrusting met het bepaalde doel ge-
schiedde om de vlugge , maar kleine üuinkerksche kapers te achterhalen"
eerst na den eersten Engelschen oorlog grooter gebouwd on zwaarder ge-
wapend werden. Dit is niet geheel juist. Leest men den „Staet van de
schepeu" onz. (zie de Bijlagen), dan kan men opmerken , dat de kleinste
scliepen van de Withs vloot in 1645 meer dan 20 stukken voerden.
Daar nu de With telkens van zijn „schepeu en fregatten" spreekt, volgt
hieruit, dat reeds in 1045 de fregatten zwaarder gewapend, waarschijnlijk
dus ook grooter waren , dan vroeger. Bij Luzac, IIoU. Hijkdom II pg.
:i4 wordt vermeld , dat ook nog 5000 man landingstroepen aan boord
waren. Men zou dit inderdaad kunnen opmaken uit Resol. Vroedsch.
Amsterd. 4 Nov. 1045 (ook meegedeeld bij Vroede I Bijlage II pg. 13),
waar gesproken wordt „over de botalinge der vyff duysent man , die ge
bruyckt zyn geweest op de schepen gesonden nae Denemarken". liet
plan daartoe bad bestaan (Res. Sw. en Den. 1» April 1045); de 5000
man zijn aangeworven , niaar werden niet ingescheept; de Staten-Generaal
besloten nadere berichten uit Denemarken af te wachten , en toen deze
gunstig luidden, bleven de troepen hier en werden spoedig afgedankt.
(Res. St. Gen. U Juli, 11), 20, 21 , 22 Sept., 18, 28 30 Oct., 1 , 7 en
24 Nov., 16 Dec. 1045). Voor de sterkte der vloot enz. verwijs ik naar
de Bijlagen.
1)     In de officieele stukken van 1644 en 1645 wordt herhaaldelijk ge-
sproken van de „armade nae Oosten". Het bericht va7i de Jonge II pg. 7,
dat eerst tijdens den tweeden Engelschen oorlog het woord „armade" in
plaats van vloot wordt gebruikt, is dus onjuist.
2)     Voor de sterkte der koopvaardijvloot verwijs ik naar raijn Bjjlage
No. I , Statist. Oostzeehandel, de Jonge, Zeewozen l pg. 385 en 886
Bpreekt ten onrechte Yan 50 oorlschp. en 800 koopvaarders.
-ocr page 200-
1S5
dragon voor de voili;;heid dor Ni'dorl indscho li-i.iidolsvloot ').
Daar de St.iton-Oener.iül in onzckorlieid verkeerden over
de ontvangst, welke Clii istiaan IV aan hunne scheepsmacht
zou bereiden , hadden zij veel moeten overinten aan het be-
leid van den vlootvoogd, en vertrouwen gesteld in zijn ,sol-
daat ende zeernanschap". Voorzeker, de/e eigenschappen
ontbraken de With niet ; maar de lu-m opgedragen post vor-
derde bovendien een groote mate van voorzichtigheid en
den tact om met kracht op te treden , zonder vijandelijkheden
uit te lokken. Daarom verwondert men zich eenigszins , dat
zooveel diplomatiek talent werd verondersteld bij hem , wiens
onstuimigheid reeds meermalen was gebleken en wiens norsch-
heid hem gehaat ma;iktc bij zijne ondergeschikten "), De
moeielijko taak was des te zwaarder, daarliet meorendeel
zijner scheepsbevelhebbers uit jonge en onervaren kapiteins
bestond, „die in voorvallende occasion van slechte advysen
liohtelyck mochten weson" ^). Slechts enkelen, de vice-
admiraal Cats, de commandeur van Galen en kapitein Jan
de Lapper haddon , evenals do With , reeds in den slag bjj
Duins tot Tronips vloot behoord en sedert, bij het voort-
durend bestrijden der Duinkerker kapers, de oefenschool
doorloopen, in welke do grootste zeehelden van Nederland
zijn gevormd *).
Reeds den 'eersten dag na het uitzeilen liet de admiraal
de witte vlag uit zijn schip waaien en loste een seinschot,
ten toeken , dat hij d> ii breeden raad wilde beleggen. ') Toen
1)    De Instructie van do With is noch in zijn journaal, noch in het
„Instructieboek 1040—1G49" te vinden. Men kan haar echter in hoofd-
zaak weer samenstoUen, deols uit Res. S\v. en Den. 19 April lö45 , maar
vooral uit de „Consider. op de Instructie" enz. welke ik als bijlage hier
achter voeg.
2)    Zie de Jonge: Verh. en onuitgeg. st. I pg. 152 en 159. Ook in hot
Journaal van dezen tocht en in de miss. v. d. resident van Cracauw aan
H. H. M., geschreven tijdens het verblijf van de With in de Hont, vindt
men nieuwe staaltjes van 's mans norscliheid.
3)    Miss. V. admir. de With aan amh. Den. dat. 16 Juli 1645. Ook de
In 't vervolg aangehaalde miss. v. de With zijn te vinden in zijn Journ.
1645.
4)    Dat de genoemde bevelliebbers bij Duins tegenwoordig waren blijkt
uit een copie van een krijgsraad-besluit, door Tromp gevoegd bij-zijn
miss. aan H. H. M. dat. 11 Oct. 1639. (Secr. Eesol. 1634—1646 fol. 511).
5)    „Gemeyne Zeynen" enz. in Groot Placaet Boek I fol, 932. •
Zie ook de Jonge I pg. 337.
-ocr page 201-
196
alle bevelhebbers zich aan zijn boord verzameld hadden,
beval hij den Commandeurs om de eskaders dicht aaneenge-
sloten te honden en wees alle kapitoinen op hun plicht om ,
wanneer het tot een algemeen gevecht kwam , zich van eer
en eed te kwijten als getrouwe dienaren van het vaderland.
Men ziet het: hij verwachtte, dat de koning van Denemarken
hem den toegang tot de Oostzee met geweld zou ontzeggen.
Toen de voorste schepen bij de Lap waren gekomen —
een zandbank in de nabijheid van Helseneur — ankerden
zij daar om op de trage zeilers te wachten, die in den loop
van den volgenden dag voor het grootste deel verschenen.
Dit oponthoud on het booze weder maakten, dat eerst den
loden Juni koers kon worden gezet naar de Sont '). Aan
weerszijden van deze zeeöngte lagen sterkten , die den toe-
gang bestreken : Helseneur, met het kasteel Kroonenburg, op
Seeland; Ilclsingburg, insgelijks mot een kasteel, in het
land Schonen ~). De watervlakte, welke hen scheidt, is slechts
1)     (Ie Joiiji^e I pf^. 386 heeft ton onrechte ; „Woldr» Iiereikte hij de Sont,
waar hij een etmaal ^eaniiord l)leet' liggen , 'waarschijnlijk om af te wach-
ten of de zich te Kopponhago bevinden<lo gezanten hem ook eenige vrede-
lievende berigten zouden doen toekomen". Reeds is meegedeeld, dat de
With ankerde om op de nakomers te wacliten. liuvcndien bevonden de
Nederl. gezanten zich niet te Kopenliai:ren , maar to Suderokra, in Zweden,
zoodat zjj dan ook eerst den 21Meii Juni verna^nen, dat de With op 15 Juni de
Sont was gepasseerd. Later zal trouwens blijken, dat het ontvangen van
vredeliBvendo berichten ook al weinig invloed had op de Withs daden.
Vervolgens zegt de Jonge t. a. p.: „Doch deze (nl. do vredelievende be-
richten) a(;hterbiijvende , beval de admiraal al de vlaggen uit zijne onder-
bobbende schepen te steken, waarna hij mot zijne geheele vloot en de
talrijke koopvaardijschepen de Sont met volle zeilen, doorstevende". Van
dit uitsteken van alle vlaggen leest men niets in de "Withs Journaal,
evenmin in de brieven van van Cracauw. de Jonge ontleent waarschijn-
lijk zijn bericht aan Commelin ; Leven van F. H. II pg. 182.
2)     „Supra Uafniam est Helsingora et prope eani arx regia, Croneburgum,
de qua infra , cui ab altera parte ultra mare similis arx Helsingborg cum
oppido eiusdera nominis respondet; ibi Zelandia et Scania prominentibus
utrimciue promontoriis ita prope coeunt, ut vix parvi milliaris inter se
relinquant maris spacium , quod de Sunt vocatur : ad quem locum omnes
naves Orientem versus cursum instituentes, velut ad centrum coire et
regi vectigal pendere coguntur: cumquc in utroque litore arx posita
sit, Re"x , si quando id necessitas postulat, suis in medio collooatis navi-
bus ita has faucos occludere potesl, ut quantumvis etiam numerosam
-ocr page 202-
197
drie kwartier breed. Zoolang beide sterkten dus aan Dene-
marken behoorden, mocht het een waagstuk heeten hier
door te varen, tegen don zin van dat rijk. Doch sinds
Februari 1644 was Helsingburg in handen der Zweden , en
van deze omstandigheid had Maarten Thijssen dan ook groot
voordeel getrokken , toen hij in Augustus van hetzelfde jaar
door de Sont was gestevend. Toch bleef de passage onge-
meen bezwaarlijk, vooral voor een groote handelsvloot,
daar de koning van Denemarken nieuwe, kunstmatige hin-
derpalen in den weg had gesteld. In het nauwste gedeelte
van de Sont — de Droogen geheeten ') — had hij eenige
wrakken laten zinken en op dezelfde plaats werden twee
blokhuizen opgericht, welke echter bij de komst van de
With nog niet geheel waren voltooid -). Den doortocht geheel te
beletten, dit vermocht Christiaan IV niet. De Nederlandsche
vloot was veel sterker dan de Deensche , die bovendien elk
oogenblik van de andere zijde bedreigd werd door de scheeps-
macht der Zweden. En dan, een voorzichtige staatkunde
bracht mede, de Republiek der Zeven-Provinciën niet tot het
uiterste te tarten. Het kostte den hooghartigen koning
moeite om gehoor te geven aan den raad van bezadigde
staatslieden; maar hij behaalde deze overwinning op zich-
classem ab ingressu vel egressu praehibeat. Huc saepe uno die C C ,
nee non C C C naves ex varüs Europae partibus convenire conting^it".
„Helsin<rora ad fretum Sundae, arcem habet regiam Croneburgiim,
praesidium extremae insulae Zelandicae orae. Hanc arcem Fred. II
Daniae rex maximis et innumerabilibus demersis saxis , interque compacta
et flatucata robora conclusis, ac loco fundamenti stabilitis flrmatisque ,
ex ipso maris fimdo immani sumptu eduxit, tanta operis finnitate ut
immanes pelagi fluctus magnis proYOlutos procellis , atque ad valium
murosque horrendo boatu illusos , citra uUius periculi metum despiciat.
opus universum admirabili symmetria exactum est, intus magnificis con-
clavibus , cubiculis , porticibus exornatum : (Quorum tapetia Daniae reges-
ordine repraesentant. ïexta cupreis sunt obducta laniinis , muri lapidibus
caesis expoliti". (G. Mercatoris et J. Hondii atlas Novus. A" 1633. pars I
fol. F F en G G.)
1)     Voor de plaatsbepalingen verwijs ik naar mijn kaart van de Sont.
2)     Over deze blokhuizen zie de miss. v. van Cracauw aan H. H. M.
dat. 25 Maart, 15 en 29 April, 10 en 24, Juni 1645.
-ocr page 203-
198
zelven en legde den gekwetsten trots het zwijgen op ^).
Zoo zeilde de With ongehinderd door den ingang der Sont.
ïnsschen Kroonenbnrg en Helsingbnrg gekomen, bewezen
zijne schepen aan de kronen Zwedon en Denemarken den
vereischten eerbied door het strijken der vlag en het lossen
van saluutschoten ^). Hierop werd geantwoord door het geschut
der Zweden uit Helsingburg; maar de kanonnen van Kroo-
nenbnrg zwegen. Geen welkomstgroet daverde uit hun
1)     „lek verstae , hadde hot nae 8yne Majts wille endo siniie moogon
gaen, daer soude wel wat haeperiiige hobb(ni gevallen. Maer den heer
Prince ende do Hoeren Rijcxaraeden overwecïgonde de groote macht van
deselve armade , synde Syne Mat. verre overleepen , endo goen middel en
was om de passagie te veiiiinderen , voerende alle t'selve Syne Mat.
tegemoet met aonraedinge beeter te syn de armade met de vloote te laeten
pasaeeren sonder de^ielve vyandtlick te boieegonen conformeerdede doen
Syne Mat. sich daermeode, maer a regret synde seer moeyelick ende
quaolick te vroede, oock alle de Deenen dewelcke seggon, dat Denno-
marcken nooyt sulcken schimp heeft moeten lyden , vloeckende en schel-
dende derhalven seer op de Neederlanders , maer de woorden en quctsen
niet". (Miss. v. van Cracauw aan H. II. M. dat. 24 Juni 1645).
2)     Commelin , Leven van F. H. Il pg. 182 heeft het verhaal in omloop
gebracht, dat do "NVitli het gewone eerbewijs naliet, maar den koning
van Denemarken , die uit een venster van het slot Croonenhurgh naar do
Nederlandsche vloot keek , slechts groette do(.)r het afnemen van den hoed.
\ ^iet het driemaal afnemen van den hoed, zooals de Jonge I pg. ;J86
hem laat zeggen), de Jonge, t. a. p. betwijfelt dit verhaal reeds. De
ware toedracht blijkt uit de volgende plaats van de Witbs Journaal op
15 Juni: „stelden ons coers om door de Sondt te passeren. Int passeren
van Cronenborgh, ende Elsenborgh respect aen de opgemel'f croonen,
met strycken vati vhiggen en canonschooton gedaen , en syn by dïe van
Elsenborgh beantwoort, doch die van Croonenborgh hebben baer stille
gehouden en geen tf-ken van vrientschap ofte vyandtsobap aen ons be-
wenen'', van Cracauw schrijf- in zijn miss. aan H. II. M. dat. 17 Juni
1645 : „geevendo de oorbtchschoepen aont slodt Croonenburch elck drie
eerscbooten , strycken.Ie oi?n weynich de vlaggen , maer die vant slodt
niet antwoordende, was den heer admirael do With daeroover niet wol
te vreeden". Dat lattste is te b^jj^iijpi-n , en de woorden „stryckendo een
weynich rle vlagjren" tnonen bovendien , dat het saluut niet van harte
gonieend was. I)o','l: uit de aanji-eh;:aldo jdaï'tsen blijkt afdoende, dat de
Witli het gewone oeibvvy, MCfift ^-uI'mv.^u, zoi-als hem (;ok door de
Staten-Ge:ieraal was u'e a-^t. (/i de ^■yi.'i.;'^'!! : pt. 20 van de consider. op
de Instr. enz.), i'e! voiIimI (;v«u' lier zwiaien mot den hoed kan dus
gevoegd wurdeii bij d<! vtje riistoi-i-ic'je irnevdnten , die "iet tegen kritiek
bestand blo-en. sZie ook f'«'t :-i p. I9it).
-ocr page 204-
199
metalen monden; docH evenmin richtten zij hun vuur tegen
de Nederlanders. Op uitdrukkelijk bevel van den koning
bleef elke vijandelijkheid achterweo;e ^).
Bij de nadering der vloot geraakte heel Helseneur in rep
en roer, en hot garnizoen kwam onder de wapenen -). De koning
zelf begaf zich naar het slot en moest aanschouwen, hoe de
With bezuiden Kroonenburg — doch buiten hot bereik der
kogels —■ ankerde en daar bleef wachten op de koopvaarders,
waarvan vele, die door het slechte weer van den vorigen dag
schade haddon geleden , achter waren gebleven '). Zij kwamen
spoedig opdagen, en toon alle bijeen waren, bood de Sont
het schilderachtig schouwspel aan van driehonderd Neder-
landsche koopvaardijschepen, schier mast aan mast gelegen,
on daarnaast en daartusschen de oorlogsvloot, de geschut-
poorten dreigend gericht op de Deensche kust, gereed om
de eerste vijandelijkheid grof te beantwoorden.
Onmiddellijk na de aankomst van do With liet Christiaan
IV den Nodorlandschon resident te Helseneur, van Cracauw,
vragen, waarom aldus inbreuk werd gemaakt op zijne ko-
ninklijke rechten en hem deze grooto schimp aangedaan.
Hij verlangde ronduit te weten, of de Nederlanders als vriend
kwamen, dan wel als vijand. Van Cracauw moest een
bepaald antwoord schuldig blijven , daar — vreemd genoeg —
de Staten-Generaal hem onkundig ha dden gelaten van alles,
wat deze. uitrusting betrof, zoodat hij er niet meer van wist,
dan de geruchten lieten verluiden. Daarom zond hij zijn
zoon aan boord van het admiraalsschip, om zich op de hoogte
te stellen van den toestand. Door den jongen van Cracauw
vernam de With, op welke plaatsen in de Droogen wrakken
lagen gezonken of andere versperringen waren aangebracht.
Doch tegeiyk kreeg hij meer geruststellende tijdingen. Wel
1)    Miss. V. van Cracauw aan H. II. JI. dat. 17 Juni 1645.
2)    Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 Juni 1645.
3)     „Op dat uyr dat wy binnen de Zondt ten anckor quamen , is Syne
Ma*, van Denemarken op Croonenburch gecomen". (Miss. van de With
aan amb. Den. dat. 21 Juni 1645). liet ankeren binnen de Sont ge-
schiedde na liet varen voorl>ij Croonenburgli , en daar de admiraal aan de
spits van de vloot zeilde (zie den seinbrief in Groot Placaet-Boeok I fol.
932) volgt hieruit, dat Christiiian IV eerst op Croonenburgh is gekomen,
nadat de With was gepasseerd. Een reden te meer om het verhaal van
Commelin (zie noot 2 pag. 198) te verwerpen.
-ocr page 205-
200
lag er op de reede van Kopenhagen een vloot van 15 a 16
schepen; doch de maatregelen der Denen waren verre van
uittartend. De koning had den tolbeambten te Helseneur
gelast om de Nedcrlandsche schippers vriendelijk te bejegenen,
tol te ontvangen van diegenen, die bereid waren te be-
talen , maar geen geweld te gebruiken tegenover de onwil-
ligen. Zelfs was , op bevel van Christiaan , aan het tolkan-
toor een waarschuwing voor de schippers aangeslagen, hoe
zij, bij h>in tocht door den Droogen, koers moesten zetten,
ten einde de wrakken het best te vermijden. Doch deze waar-
schuwing was alleen bestemd voor de koopvaarders; de
koning nam den schijn aan, alsof hij veronderstelde, dat de
oorlogsvloot niet verder door zou zeilen.
In ruil voor deze belangrijke inlichtingen schreef de With
aan don resident, wat in hoofdzaak zijn last was. De admi-
raal gaf daarbij te verstaan , dat hij hetzelfde zou hebben
medegedeeld aan een tolbeambte of ander dienaar van den
koning, wanneer die hem dat was komen vragen; dewijl
hem echter „sooveel respect niet wierde gedraegen" , vond
hij het gepast voorloopig geen officieel bcriclit van zijn komst
te zenden. Tegelijk gaf hij echter van Cracauw vrijheid om
uit den brief aan de Deensche regeering mede te deelen
wat hem goed docht. Van dat verlof maakte de resident
gebruik ').
De aanwijzingen betreffende de vaart door den Droogen
waren den admiraal zeer welkom , vooral nu het ondoenlijk
scheen langs do Zweedsche kusi te zeilen, daar er onder
zijn stuur- en bootslicden niet één gevonden werd , die het
vaarwater tusschen Southolm en Schonen kende. Voorloopig
moest de With echter blijven, waar hij was. Tegenwind
1) De kanselier Keventlow — die van Cracauw was komen vragen,
wat (Ie komst der vloot beduidde — was den ganschen nacht te Helse-
neur gebleven om het antwoord af te wachten , dat de jonge van Cracauw
namens de With zou brengen. In dien tusschentijd deelde Reventlow in
vertrouwen aan den resident mede , dat de koning de koopvaarders had
willen laten passeeren, zelfs zonder tol te betalen , mits hem dit tijdig
was verzocht. De oorlogschepen zouden echter in elk geval op de Lap
moeten blijven liggen. Te meer verwonderde Z. Ma', zich over de houding
van de With , daar de Nederl. en de Deensche gezanten het bijna reeds
geheel eens waren over de toUijst in de Sont. (Miss. v. van Cracauw aan
H. H. M. dat. 17 Juni 1645).
-ocr page 206-
201
noodzaakte hem vier etmalen onder Kroonenburg voor anker
te liggen : krenkend schouwspel Voor koning Christiaan,
wiens snel ontvlammende toorn zoo gaarne den onlijdelijken
hoon hadde gewroken. Inderdaad, er ware weinig noodig
geweest ora de vonk der tweedracht tot lichter laaie te doen
uitslaan, want ook de Nederlandsche admiraal blaakte van
strijdlust '). Doch het kwam niet tot daden, al klonk de
taal der Denen overmoedig genoeg. De onschuldige van
Cracauw was de afleider, op wien Zijner Majesteits toorn
zich ontlastte. Christiaan liet hem weten, niet te zullen
dulden , dat de „Hollanders" verder zeilden , doch de "With
antwoordde — al weder door tusschenkomst van den resi-
dent —, dat hij zich aan dat verbod niet stoorde en dat geen
tol zou worden betaald , zoolang het tractaat tusschen
Denemarken en de Republiek niet was gesloten. Zulk een
bescheid was afdoende en had ten gevolge , dat de Deensche
beambten geen pogingen waagden om tol te heffen, ja, zelfs
de gewone visitatie achterwege lioten.
Onderwijl was in den krijgsraad overlegd , op welke wijze
de verdere tocht door den Droogen zou plaats hebben. Twee
galjoots 2) en het schip van kapitein Maykes , dat als advies-
jacht dienst deed, werden aangewezen om vooruit te zeilen
en boeien uit te werpen op de plaatsen , waar wrakken
lagen. De oorlogsvloot zou verdeeld worden in zeven es-
kaders en do koopvaardijschepen in haar midden nemen.
Aan allo kapiteins werd aangezegd Southolm zooveel moge-
lijk te vermijden en goed te letten op de seinen van de
verkenners.
Aldus aanvaardde men de reis. In den vroegen morgen
van den 19<ien Juni, ,met een harden Westelijken windt en
een rouwe coude", lichtte de vloot het anker en zette koers
naar den Droogen. Gansch Kopenhagen liep uit. De koning,
1)     flVoor iny , soo ()nsen staet daermede gedient was jreweest, had
■wol gewenst dat den coninck van Denemarcken ons 't passeren van de
Zondt, ofte Droogen fcytelick had beleth, soude in die gelegentheyt
materye genoech gevonden hebben daer wy ons tot noch toe moeten stil
houden". (Miss. v. de With aan amb. Den. dat. 21 Juni 1645). de With
wenschte echter geen vyandelijklieden uit te lokken. Met het oog daarop
verbood hjj, dat iemand van zijn volk aan wal zou gaan.
2)     Zie pt. 7 van de „consider. op do Instr." enz. in de bjjlagen.
-ocr page 207-
202
de prins en de prinses van Denemarken, de rijksraden en
een groote menigte volks spoedden zich naar het eiland
Amager om het schouwspel dor voorbijvarende schepen,
zoo al niet te genieten , dan toch gade te slaan i). Op zij
van do vloot gekomen , die op de reede van Kopenhagen lag,
liet de With op de gewone wijze salueeren, waarna —
er was verbetering te bespeuren in de Deensche beleefd-
heid — hot admiraalschip met drie schoten antwoordde.
Niet do minste vijandelijkheid werd den Nederlanders be-
toond -); do Denen bepaalden zich er toe hun den weg te
bemoeiolijken. Immers, do grootste voorzichtigheid diende
betracht te worden , toen men het nauwste gedeelte van den
Droogen naderde , waar het vaarwater, tussohen Casperkamel
on de wrakken bij Southolm , „niet boven een musquetschoot
wyt" was. Bovendien had Christiaan TV alle bakens —
behalve de ton achter Casperkamel — doen opnemen. Dat
de Nederlanders desniettemin den koers niet bijster werden
strekt hun zeemanschap tot geen geringe eer. Door het
krimpen van den wind zeilde ,de Brederode", het admiraal-
schip , vlak langs een wrak , dat reeds door de verkenners
was afgetond, en één der kapiteins ging er rakelings over,
zoodat de stukken er af vlogen ; maar zijn eigen schip bleef
onbeschadigd. Twee koopvaarders hadden eenig oponthoud
door het breken van de groote ra's en bleven een tjjd lang,
onder bedekking, achter. Doch dit was ook het cenige, en
zonder noemenswaardig ongeluk werd het einde van de
doorvaart bereikt. Tusschen Falstcrbon en Amager staken
de koopvaarders van de oorlogsvloot af en doorkliefden
weldra de golven der Oostzee: één gedeelte voer langs de
kust van Pommeren, het andere zette koers naar de Oostkust
van Zweden. Aan beide werden door de With drie con-
vooiers raedegegeven.
Zoo was dan , voor de eerste maal zonder tol te betalen ,
oen Ncdcrlandsche handelsvloot, met een sterk gewapend
geleide, door de zeeöngte gevaren, welke de koning van
1)    Amager wns toen reeds met den vasten wol verbonden.
2)    „Syne Mat. hadde op Amack ende op een haiff gemaeckt blockhuys
doen stellen eenige swaere stucken als lieele ende halve cartouwen maer
die wierden weeder affgchaelt, ende niet met geschooten". (Miss. v. van
Cracauw aan H. H. M. dat, 24 Juni 1645).
^s«_^ ^
-ocr page 208-
*••' '
DE SOT^T
13
n
f"
KAT TE GAT
5(5
-Sb
ï
12 O L van Grtenwidi
13
Hthgien van de ^edai vloot ouckr HiUe JSimde IVith.
'JOeensche vloot.
-ocr page 209-
203
Denemarken tot een scheiding , maar de natuur tot een ver-
bindingsweg tusschen Noord- en Oostzee h id gemaakt. Voor
de eerste maal was koning Christiaan zijn „speel-penninek" ^)
ontgaan, en dezelfde rijksdaalders , die anders voor het tol-
kantoor te Helsenour waren bestemd, hadden thans gediend
tot uitrusting der scheepsmacht, welke den gekrenkten vorst
de wetten zou voorschrijven in zijne eigen wateren.
Nu de weg voor den handel geopend was , kwam het er
op aan hem ook voor het vervolg vrij te houden, de With
was overtuigd , dat Christiaan IV slechts uit besef van on-
macht hem den doortocht niet had geweerd , en ondertusschen
„op syn luypen lach", totdat do Nedorlandsche vloot, door
het telkens afzenden van convOoiers , zou zijn verzwakt. Om
zich voor ongewonschte „Deense stoutichedon" te vrijwaren
nam hij derhalve de volgende maatregelen. Do vloot werd
verdeeld in twee eskad crs. Met het eene , 28 zeilen sterk,
ging hij terug langs denzeltden weg dien hij gekomen was
en vatte post benoorden den Droogen , dicht bij Kopenhagen
on in hot gezicht der Deensche scheepsmacht , welker be-
wcgi\igen hij dus kon volgen. Twee schepen ankerden aan
den ingang der Sont om toe te zien , dat geen tol zou worden
betaald of afgedwongen, tevens om de uit het vaderland
komende koopvaarders op te wachten. Deze werden dan,
door schepen van do Withs eskader, naar het smaldeel van
den vice-admiraal Cats geleid , die met tien zeilen kruiste
bezuiden don Droogen. Vandaar lag de Oostzee voor hen
open. Cats hield tevens een wakend oog, dat de Deensche'
kapers niet op roof zouden uitgaan. Alle terugkeerende
koopvaarders verzamelde hij bij zich en liet ze weer door
den Droogen geleiden , totdat ze veilig waren onder de hoede
van de With. Deze wachtte tot er een voldoend aantal
bijeen was en stuurde ze dan , onder behoorlijk convooi, naar
het Vlie of de Maas ^).
1)     Zio pg-. 14 , noot 2.
2)     Dit pljin was door de AVitli reeds ontworpen vóór zijn uitreis. Zie
pt. 19 van do „Consider. op de Instr."' enz. Daar de tocht door den
Droogen steeds bezwaarlijlc bleef, liet de With de passage door do Belt
verkennen on eveneens hot vaarwater beoosten Southolm afdiepen. De
eerste bleek heel goed te zijn , het laatste minder Toch schijnt de "With
redenen gehad te hebben om de route niet naar de Belt te verleggen.
Immers , zoolang de Uederlandsche vloot in de Deensche wateren ver^
-ocr page 210-
204
Tegelijkertijd kweet de Nederlandsche vlootvoogd zich nog
van een anderen plicht. Alle voorbijvarende schippers liet
hij met zijn sloep bij zich aan boord halen om daar aangifte
te doen van de havens hunner herkomst en hunner bestem-
ming , van de lading en — voor zooverre zij uit de Neder-
landen kwamen — om te bewijzen , dat zij vcilgeld hadden
betaald. Wie dit niet kon , werd aangehouden en het schip
van den overtreder, nadat het met ander volk bemand was,
ging terug naar het vaderland. Om zich later te kunnen
verantwoorden, hield de With registers van de komende en
keerende koopvaardijschepen , welke registers dus een getrouw
beeld geven van de vaart op de Oostzee in hot jaar 1645 i).
; Aldus berustten de sleutels van de Sont in handen van
den admiraal der Kepubliek. In- en uitgang van deze zee-
toefde, werd do éénmaal vastgestelde route behouden. Voor de plaats-
bepalingen verwijs ik naar mijn kaart van de Sont. Zij is samengesteld
met behulp van drie oude kaai-ten , te weten :
l'. Een kaart van de Sont, voorkomende in: „De nieuwe lichtende
Zee-Colomne ofte Zeespiegel", (gedrukt te Amsterdam , omstreeks
1650 , volgens den catalogus der Utrochtsche Universiteits-Biblio-
theek).
20. „Pascaart vant 'Schager-Rack en do Belt van d' Paternoster tot
in de Oostzee. Op nieuws verbetert door Joannes Loots inde
Nieuwe Brugsteeg in de Jonge Lootsnmn". (Opgedragen aan
Cornelis Tromp).
3". A cbart of the two chnnnels goeing into the Baltique sea one
through Catte Gat and the Sound and the other through the Belt,
by John Seller Hydrographer to the king".
l>e beide laatstgenoemde kaarten behooren aan het Departement van
Marino te 's Hage. Gaarne betuig ik hier mijn dank aan den HoogEdel-
Gestr. Heer H. A. de Smit van den Broecke , kapitein ter zee tit., chef
der afdeeling Hydrographie bij het Departement van Marine , door wiens
welwillendheid ik deze kaarten ter leen mocht ontvangen ; evenzeer aan
den WEdGestr. lieer J. J. Kraakman , gepensioneerd luitenant-ter-zee
der 1 <* klasse , werkzaam bij de genoemde afdeeling , die mij , ook door
vergelijking met de nieuwste zeekaarten, zeer gewenschte inlichtingen
verstrekte omtrent het vaarwater in de Sont. De WEd. lieer Backer
Dirks, bibliothecaris aan het departement van marine, verplichtte mij
insgelijks zeer met het beantwoorden van enkele vragen".
Mijn kaart van do Sont geeft den toestand weer , beschreven op pg. 203
mijner dissertatie. De roode streepjes stellen de schepen van de Witti
voor , het blauwe streepje de Deensche vloot.
1) Zie hiervoor ,Statist. Oostzeehandel". (Bjjlago So. 1.)
-ocr page 211-
205
engte werden bewaakt door Nederlandsche oorlogschepen,
en geen enkel vaartuig kon door de mazen hunner scherpe
wacht heen shiipen.
De komst van de Withs eskader vóór Kopenhagen ver-
oorzaakte groote ontsteltenis aan het hof, en niet weinig
schrik onder het volk. De hurgerjj betrok de wacht in de
buitenwerken , het garnizoen op de oude wallen. Aan de
blokhuizen in den Droegen werd ijverig voortgewerkt en de
onveiligheid van het vaarwater verhoogd door nog drie sche-
pen te laten zinken. Schansen en versterkingen verrezen
langs de kust van Seeland, overal waar krijgsvolk aan land
zou kunnen worden gezet. Christiaan IV scheen er niet
aan te twijfelen , of de Nederlanders zouden gemeene zaak
maken met de Zweden en gezamentlijk een landing onder-
nemen. Zoo gebeurd ware wat hij vreesde , zou alle voor-
zorg hem weinig gebaat hebben. Het ontbrak hem aan geld
en aan troepen , vooral aan het eerste. Op de burgerij viel
kwalijk te rekenen: sinds de komst der „Hollanders" was
haar de schrik om het hart geslagen en groote wanorde
heerschte in de stad ^). Wat erger was, ook de vorst zelf
liet ten slotte den moed zinken. Zijn oude veerkracht ver-
slapte om plaats te maken voor een wanhopig berusten in
den wil des Heeren, iSie de fiolen van lijn toorn over
Denemarken had uitgestort ^).
Gebrek aan water noodzaakte de With zich in betrekking
te stellen met de Deensche autoriteiten en verlof te ver-
zoeken zich , op de kust van Seeland , van het noodige te
voorzien. De brief, dien hij daarover schreef aan den rijks-
admiraal van Denemarken, gaf, met tartende oprechtheid,
rekenschap van het optreden der Nederlandsche zeemacht.
Men oordeele zelf naar het slot: „waerom wy met onse
vloodt nu soo dight by de handt blijven , geschiet allenelyck
omdat de gem'=. coopvaerdyeschepen (staende de handeling
tusschen syn Co. Ma', van Dennemarcken ende de croon
Sweeden) geen toll aan syn Co. Ma', enbetaelen, waerover
1)    Miss. V. van Cracaiiw aan H. H. M. dat. 24 Juni, daarbij het p. s.
van 27 Juni, en de miss. dat. 1 , 3 en 15 Juli 1645.
2)     „Syne Ma', van Dennemarcken geeft liet Godt op als deselve eenige
quaede tydinge voorcoomen ontsedt sich daer oover gantsch niet, seggendc
alleene fiat voluntas Domini". (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat.
1 Juli 1645).
-ocr page 212-
206
wy becommert syn, soo wy van liior waeren lichtelyck van
sync Co. Ma'\ schepen om den toll aengehaelt souden wor-
den, ende dat tot groote schade van deselve" ').
Het verzoek werd toegestaan, gelijk de With ook later
vrijheidkreegom ververschingen tekoopen in de stad Kopenhagen
en ballast te halen van het eiland Möen. Desniettemin bleef
hij achterdocht koesteren , ,alsoo de Deensche natie niet te
vertrouwen is , ende revonge sullen soucken omdat wy haer
so dight op de neus leggen, ten waere sake hot haer aen
macht ontbr.ieoke" -).
Zoodra de vloot op de reede van Kopenhagen met zes a acht
branders versterkt werd, ontbood hij vijf schepen uit het
eskader van den vice-admiraal, om ook zijn eigen macht te
vergrooten , en verzocht aan de Statcn-Generaal , dat hem
ecnige branders zoudon worden toegezonden ^). Herhaalde-
lijk liet hij bovendien conige oorlogsbodems in de Oostzee
kruisen, ten einde voor de veiligheid der verwachte koopvaar-
ders zorg te dragen.
Eerst den 30sten Juni kwam de Nederlandsche vlootvoogd
in persoonlijke aanraking met een Deonschen waardigheids-
beklceder. Op dien dag toch verscheen Christiaan Gestorff,
commissaris-generaal van Soeland , vergezeld door een schout-
bij-nacht, aan boord van het admiraalsschip. Namens de
rijksraden van Denemarken verzocht hij verklaring , waarom
de Nederlandsche scheepsmacht zoo dicht onder de hoofdstad
geankerd bleef, een feit, dat nooit te voren was geschied
en groote ergernis verwekte. Tevens beklaagde hij zich,
dat ook aan Engelsche , Schotsche , Hamburger en Lubecker
schippers gelast werd geen tol te betalen, en dat eenige
van de AViths scheepsvolk , naar den wal gezonden om water
te halen, „aldaer quaet gelaet hadden gestelt." Dit alles — zoo
eindigde hij — scheen des te vreemder , nu de onderhande-
lingen , zoowel met Zweden als met de Republiek, spoedig
1)    Uit miss. V. de Witli aan den admir. v. Denem. dat. 23 Juni 16i4.
2)    Miss. V. de WitU aan H. H. M. dat. 25 Juni 1644.
3)    Reeds vóór zijn vertrok uit het vaderland had de With verzocht,
dat eenige branders by zyn vloot zouden worden gevoegd.
II. H. M. oordeelden „dit vorsoeclc voor als noch te pr^ematuir te syn
maer dat daerop sal worden geresolveerd in cus van rupture." (Zie consider.
op de Instr. pt. 5).
Ook thans werd aan het verzoek geen gevolg gegeven.
-ocr page 213-
207
tot een gewenscht einde zouden komen. Het bescheid van
den admiraal klonk vrij gematigd. Zijn last luidde het be-
talen van tol te beletten , en daartoe moest hij in den Droegen
blijven liggen, doch — zoo voegde hij er bij — na het
sluiten van het tractaat zou den koning vergoeding worden
gegeven voor de penningen, welke hem thans ontgingen.
De beschuldiging omtrent de vreemde schippers wierp hij
van zich ; alleen dan worden zij verhinderd tol te betalen ,
wanneer zij met Nederlandsche goederen geladen en naar do
havens der Republiek bestemd of daar uitgezeild waren i).
Zoo het gedrag der matrozen onbehoorlijk was geweest, zij
zouden naar verdienste gestraft worden. Immers , het lag
allerminst in zijn bedoeling geweld te plegen, tenzij hij
daartoe gedwongen werd. En hiermede konden de Deen-
sche hoeren , die bij hot komen en gaan met eerschoten ge-
groet werden, vertrekken. Te voren hadden zij het admi-
raalsschip terdege bezichtigd , ja, de With vermoedde zelfs,
dat het hoofddoel hunner komst bestond in een inspectie
zijner vloot.
Nog geen week later of een tweede poging werd aange-
wend om uit te vorschon, welke houding de Nederlandsche
scheepsmacht bij mogelijke verwikkelingen zou aannemen.
De schout-bij-nacht Laurens Galton stelde de With een brief
ter hand van den rijks-admiraal Nicolaas Trolle, waarin de
Deensche vlootvoogd mededeelde, dat Christiaan IV zijn
vloot zoo spoedig mogelijk zee wilde laten kiezen; wanneer
zij de Nederlandsche schepen ontmoette, zou dezen geen
schade worden toegebracht, integendeel alle ,hu!p ende
faveur" bewezen. De laatste geruststellende tijding werd
voor kennisgeving aangenomen; doch tevens antwoordde de
"With, dat hij do Deensche vloot, bij haar uitzeilen, met
een deel zijner macht zou volgen, niet uit wantrouwen ,
maar eenvoudig om zich te kwijten van zijn last, die in de
eerste plaats luidde : den Nedorlandschon handel te bescher-
1) Herhaaldelijk verdedigt do With zich tegen deze beschuldiging,
zie Journ. de With. op 27 Juli , miss. v. de AVith aan de amb. dat. 31
Juli en aan de Deensche rijksraden dat. 7 Aug. 1645.
Men houde echter in het oog, dat, al verhinderde de With geen enkelen
vreemden schipper in het betalen van tol, waarschijnlijk menig niet-
Nederlandsch schip wist door te sluipen onder de Nederl., welke geen tol
betaalden.
-ocr page 214-
208
men i). Nauwelijks was Galton dan ook vertrokken , of de
With belegde een krijgsraad , waarin werd besloten de Denen
met 30 zeilen na te gaan , zoodra zij aanstalten maakten het
ruime sop te kiezen. Eenige kapiteins , uitgezonden om het
vaarwater tusschen Southolm en de kust van Schonen te
verkennon, kregen onmiddellijk bevel terug te keeren en
zich bij het gros te voegen. Daar de With zich ongerust
maakte over de aanwezigheid van branders bij de Deensehe
vloot, die — al zou het heeten bij ongeluk — groot nadeel
onder zijn schepen konden aanrichten , schreef hij op nieuw
aan den rijksadmiraal, met verzoek , dat bedoelde branders
zoo ver mogelijk van de zijnen zouden afhouden : „soo anders
geschiet, sall genoodsaeckt syn deselve feytelj'ck aan te
tasten" -).
Dit is de taal van iemand , die niet met zich laat schertsen,
en toch is het geoorloofd te twijfelen, of het Christiaan IV
wel ernst was met het aangegeven plan om zijn laatste troef
ter zmi uit te spelen. Sinds geruimen tijd was Wrangel,
met 21 oorlogschepen en evenveel kleinere vaartuigen, uit
de haven van Wismar gezeild on had de Oostzee onveilig
gemaakt. Na Bornholm veroverd te hebben , bleef hij daar
wachten op de Zweedsche hoofdvloot, sterk 22 oorlogs-
bodems , drie branders en eenige transportschepen, die onder
bevel van den admiraal Erik Ryning uit de Scheeren moest
uitloopen. Storm en tegenwind beletten Ryning zich op den
vastgestelden tijd met Wrangel te vereenigen ^). Indien de
koning van Denemarken dit geweten heeft, is het mogelijk
1)     „Doch Toere uwe Ed. Gestr. tegemoet dat myn ordre ig om op
de commercyschepen van onsen staedt te passen en die voor allen onheyll
te beschermen , soodat ick in dese gelegentheyt echter genoodtsaeckt sal
weaen met een gedeelte van myn gros van schepen , in 't gesight van Uwe
Ed. Gestr. vloodt te zeyllen, ende dat tot bevrydinge van de gemeUe
schepen , daer wy als beschermers over gestelt syn, hoewel ick nochthans
Uwe Ed: Gestr: schryvens wel vertrouwe de schepen van onsen staedt
niet te doen beschadigen, soo dat dit zeyllen by myn maer allenelyck
sal geschieden tot voldooningo van onse Hooge Regieringe". (Uit miss.
v. de With aan den rijksadm. TroUe dat. 5 Juli 1645 ; in hot Journ.
staat foutief 5 Juni), de Withs brieven zijn gewoonlijk kort on bondig,
dikwijls niet zonder ironie , als hjj den Denen een pil te slikken geeft.
2)     Uit miss. v. de With aan den rijksadm. v. Denem. dat. 8 Juli 1645.
3)     Slange II fol. 1310 — 1313. Garde pg. 210.
-ocr page 215-
209
dat hij een oogenblik het stoute plan heeft opgevat de Wis-
marsche vloot te vernietigen , vóór die vereeniging kon plaats
hebben. Het was een hachelijke onderneming: slechts over
24 a 25 schepen, klein en groot, en eenige branders kon
hij beschikken , en de bemanning was, door de slechte be-
taling , muitziek. ') Verloor Christiaan den slag , dan waren
de Deensche eilanden verloren. Daarom blijft het de vraag,
of hij , nu de onderhandelingen over den vrede reeds ver
gevorderd ïvaren , zich aan die gevaarlijke kans heeft durven
bloot stellen. Het is mogelijk, dat hij de "With slechts heeft
willen uithooren over zijn last, en in dat geval is zijn po-
ging geslaagd -). Hoe dit zij , toen de Nederlandsche ad-
miraal zich gereed maakte om de Deensche vloot een onge-
vraagd geleide te geven, bleef deze op haar oude ankerplaats,
binnen Kouingsdiep, liggen. Er mochten enkele schepen op
verkenning uitgaan — en de With zond hun terstond eenige
zijner kapiteins na —, de hoofdmacht stelde zich niet in be-
weging. Daartoe bestond dan ook alle roden , sinds de vloot
van llyning er in geslaagd was zich met die van Wrangel
te voreenigen en de gezamcntlijke Zweedsche „armade" de
Deensche eilanden begon te naderen.
Onmiddellijk na zijn aankomst voor Kroonenburg had de
With daarvan kondschap gedaan aan de Nedeilandsche ge-
zanten en sinds hen geregeld op de hoogte gehouden van
zijn wedervaren , terwijl de commandeur van Salingen door
hem naar Calraar was gezonden, om zich van daar naar
Suderokra te begeven en hunne bevelen te vernemen '').
Doch de ambassadeurs haastten zich niet den admiraal te
verwelkomen en vonden het evenmin noodig hem in te
lichten omtrent den stand der onderhandelingen. De heet
gebakerde vlootvoogd had zijn misnoegen daarover niet
1)    Miss. y. de With aan de amb. dat. 11 Juli 1645.
2)    De Deensche onderhandelaars verweten later den Nederl. gezanten,
dat, door de schuld Tan de With, hun koning de vloot van Wrangel
niet had kunnen verslaan, vóór zijn conjunctie met Eyning. (miss. v. de
amb. aan H. H. M. dat. 23 Juli en aan de With dat. 25 Juli 1C45.)
Dit is echter geen bewijs, dat Christiaan IV werkeljjk het plan daartoe
heeft gehad.
3)    Miss. T. de With aan de amb. dat. 15, 21 Juni, 5 en 11 Juli
1645. Gemeensch. verb. 25 Juni 1645.
14
-ocr page 216-
210
onduidelijk te kennen gegeven i). Terwijl hij dit deed, was
reeds een brief van de gezanten aan zijn adres verzonden.
De Deensche commissarissen te Christianopel hadden bij de
Nederlandsche heeren hun beklag ingediend over de „onge-
hoorde en onlijdelijke" houding van de With, die vlak in
het gezicht van Z. M'' vloot post had gevat, terwijl hij toch elders
— onder het eiland Ween bv. — een veiliger ankerplaats had
kunnen vinden , zonder schade voor de volvoering van zijn last.
Daarbij wezen zij op het gevaar, dat, door de minste aan-
leiding, een nieuwe verwijdering tusschen Denemarken en
de Republiek kon ontstaan , welke den goeden uitslag der
onderhandelingen onzeker zou maken. Dit argument miste
zijn uitwerking niet. De vertegenwoordigers der Staten-
Genoraal verlangden naar het einde hunner zending, en daar
men het in hoofdzaak reeds eens was over hot te sluiten
verdrag , wilden zij voorkomen, dat het uittartend optreden
van de Nederlandsche zeemacht een kink in de kabel zou
leggen. Zij voldeden dan ook aan hot tot hen gerichte
verzoek om den admiraal tot voorzichtigheid aan te sporen,
dooh vermeden hierbij zorgvuldig den schijn alsof zij hem
iets kwamen bevelen -). Het antwoord van de With toonde
dan ook geen zweem van goraaktheid over de inmenging
der staatslieden in zijn aangelogoiiheden. Integendeel bleek,
dat hij hen daartoe gerechtigd achtte; doch hij verdedigde
de genomen maatregelen met een beroep op zijn last, welke
het beschermen der Nederlandsohe koopvaarders gebood.
Wantrouwen tegen de „Deensche natie", die — zooals hij
in oen lateren brief aan de Staten-Generaal schreef — „wat
variabel in haar voornemen is" '), was verder de reden,
waarom hij zijn ankerplaats niet wilde verleggen naar Ween.
1)     MiB3. V. do With aan de amb. dat. 11 Juli en aan de HoogeEegier.
dat. 14 Juli 1645. De miss. van de With aan de amb. dat. 16 Juli 1645
\angt aldus aan: „lek heb uwen eersten aengenamen brijeff van dato den
6 July ontfangcn" enz.
2)     „Wjj connen hierin niet met kenniase, ofte met bevel,'t welck-wy ons
tegens gegeven last niet sullen noch -willen aenmeten, gaen maer alleen
UEd. in bedencken geven, als evenwel den dienste van H. H. M. wierde
bewaert, dat verboet diende alle foytelickheden ende misverstanden, die
dese aengevangen ende byna voltrockeu tractaten souden connen niet
alleen hinderlick sjn, maer lichtelyck geheel omstooten." (Miss. v. de
amb. aan de With dat. 6 Juli 1645 in gemeenseh. verb. 1645.)
3)     Miss. V. de With aan H. H. M. dat. 21 Juli 1645.
-ocr page 217-
211
Alzoo bleef hij mot zijn vloot voor Kopenhagen , „ten vfaere
myn hetselve expres van H. H. M. ofte van Uwe Exc. wiert
gecommandeerd" ')•
Toen echter do klachten der Deensche commissarissen aan-
hielden en met nieuwe vermeerderd werden ^), gaven de
gezanten aan den admiraal daarvan wederom kennis en ver-
zuimden niet er op te wijzen, dat het tractaat reeds zoo
goed als gesloten was '). Ook dit schrijven bracht geen
verandering in hot besluit van den vlootvoogd , te meer nu
eonige „Deense stouticheden" verdubbelde waakzaamheid
billijkten. Vóór dat wij mededeelen waarin deze bestonden ,
worden hier enkele bijzonderheden ingelascht omtrent den
handel , tot bescherming waarvan de Nederlandsche scheeps-
macht in de eerste plaats was uitgezonden.
Er verliep geruime tijd eer de koopvaardcrs, die onder
de "VViths geleide door de Sont waren gebracht, uit de
Oostzee terugkeerden. In den beginne kreeg de admiraal
tijding, dat het laden te Dantzig, do belangrijkste haven ,
slechts langzaam toeging *). Daarover verwonderde hij zich,
1)     Miss. van do With aau de amb. dat. IG Juli 1645.
In zyn miss. aan II. II. M. dat. 14 Juli 1645 betuigt de admiraal; „lek
doo dit groot getall soo dight by den anderen houden om de macht van
onsen Staedt te thoonen, met vertrouwen (soo de vreede te treffen is) eerder
daardoor getroffen sal worden.". Het is vreemd, dat hy deze verklaring
van zijn gedrag ook niet aan de gezanten meedeelde , die zulk een be-
weegreden bezwaarlijk konden afkeuren.
2)     ,Bij de Conincklicke Deensche commissarissen wert seer geclaecht
over swaere ende harde proceduren , als dat verhindert wert het uytloopen
van liaere Vloote , haore Brantschopen gecommandeert te deslogeren , dat
als Lubeeksche jas Deensche schepen selffs den toU willen betalen, 't selve
verhindert, endo daerop schieten". (Miss. v. de Amb. aan de With dat.
25 Juli 1645 In Gemeonsch. Verb. 1645).
3)     Op nieuw vermeden de gezanten don sc'iijn van bevel: „Uwe E;
moet den dienst van 't lant betrachten ende sulcx doen als best sullen
connen verantwoorden , alsoo wy daerinno niet te seggen hebben", (üit
de in noot 2 aangehaalde miss.) Naar aanleiding daarvan schreef de
With in zijn antwoord: „dat uwe E.Nitieu mijn schrijven, met mijn vloodt
myn te laeten gewerden , sulcx als iok sal hebben te verantwoorden en
dat uwe Ed. daer niet in te seggen en hebben , dat voor myn noch on-
bekent is". (Miss. v. de With aan de Amb. dat. 31 Juli 1645).
4)     Journ. de With 23, 30 Juni 1645.
Miss. v. van Cracauw aan H. H. M, dat. 15 Juli 1645.
-ocr page 218-
r /
212
omdat hij aan „de Neederlantsche natie" te dier stede had
laten weten, dat alles in het werk werd gesteld om het
vaarwater veilig te houden , en nu de vrachten zoo schaarsch
waren , begon hij te vreezen voor een beurs-complot om den
marktprijs der granen te doen stijgen '). Eeeds had de
With een zijnor kapiteins er op uit gezonden om poolshoogte
to nemen ; maar juist toen kwamen de lang verwachte koop-
vaarders in grooten getale opzetten , zoodat binnen een tien-
tal dagen twee honderd schepen met convooi naar het vader-
land konden vertrekken. Sedert kwam er geregeld toevoer.
De schippers moesten enkele dagen , ook wel weken , in de
Sent blijven liggen , vóórdat er een voldoend aantal bijeen
was om onder gewapend geleide de reis te vervolgen. In
dien tussclientijd werd toegezien , dat zij geen tol betaalden:
een voorzorg, welke noodig was , daar sommigen zich die
kosten hadden getroost om de lading dos te eerder naar do
plaats van bestemming to brengen en zoodoende spoediger
met een nieuwe vracht weer uit te kunnen zeilen. Met het
oog daarop werd den schippers verboden aan wal te gaan ,
zoodat zij niet in aanraking konden komen met de Deenscho
tolbeambten ; en daar hun gewoonte was zich , op de terug-
reis , in Helsenour te voorzien van levensmiddelen en andere
behoeften, had de With hun laten aan schrijven om den
noodigen voorraad op to doen in de Oostzeehavens , vanwaar
zij vertrokken.
Ook uit de Nederlanden kwamen do koopvaarders bij
tussehenpoozen opzetten; gewoonlijk in admiraalsohap en met
convooi, soms in grooten getale , zooals wanneer de „Francc
vloodt" opdaagde , meer dan honderd schepen, bijna alle
met zout bevracht, of de „Spaense vloodt", bestaande uit
veertig vaartuigen, met dezelfde lading *). Zelfs gebeurde
het, dat in één enkelen nacht 134 gehopcn de Sont binnen-
stevenden ^) Allo schippers moesten bewijzen het verplichte
1)    Miss. V. do With aan do Hoogo Regier., <lo adm.-coU. van Amster-
dam , Rotterdam en 't >foordcr-Qt., alsmede aan de HH. Direct, te Am-
sterdam , dat. 14 Juli 1645. (Journ. de With 1645).
2)     „France vloodt" en „Spaense vloodt", zoo heetten de schepen die
uit do Nederlanden waren gezeild naar de havens van Frankrjjk en Spanje,
daar lading hadden ingenomen, gewoonlijk zout, on deze weder naar de
Oostzoesteden brachten.
3)    Journ. de With 8 Oct. 1645.
-ocr page 219-
213
veilgeld in de Republiek te hebben betaald. Bij gebreke
daarvan werd hot schip bemand met ander volk en opge-
zonden naar het admiraliteits-col lege, waarde „aanhaalder", —
d. i. do kapitein , die het verzuim ontdekt had, — te huis
behoorde. De enkelen , bij wie dit plaats had, waren bijna
zonder uitzondering Zeeuwen en kwamen dus uit die provincie,
die zich steeds togen de uitrusting der scheepsmacht, bijge-
volg ook tegen de heffing van het veilgeld, .had verzet.
Het schijnt dat zij opzettelijk , door toedoen of op last van
de staten van hun gewest, de betaling hadden nagelaten)
zeer tot hun nadeel, want de With hield zich stipt aan
zijn last, al mochten de aangehaalde schippers „oock seer
fulmineren ende wenschen liever van de Duynkorckers ge-
nomen te wesen" ').
„Terwijl do Nederlandsche admiraal aldus zorg droeg voor
het vervullen van het éóne gedeelte zijner taak, waakte hij
niet minder scherp voor de eer der vlag en toonde koning
Christiaan , dat de tijden voorbij waren , in welke de Repu-
bliek zich de aanmatiging van dien vorst had moeten laten
welgevallen. Op den 23»'™ Juli voeren eenige Nederlandsche
handelsschepen langs drie Deensche oorlogsbodems , die onder
Casperkamel •— op het eiland Amager — lagen, en hoewel
zij hun marszeil streken en behoorlijken eerbied bewezen
aan des konings schepen, werd uit deze laatste oen schot
gelost op de koopvaarders , die misschien , naar den zin der
Denen , te lang met het groeten hadden getalmd. Onmid-
dellijk daarna stak een sloep af naar boord van één der
schippers en noodzaakte hem vier rijksdaalders te betalen ,
als boete voor het geloste schot ^). Zoodra de With kennis
1)     Mi8s. V. de With aan H. H. M. dat. 26 Juli en 19 Aug. 1«4.").
(Journ. de With 1645). Toen de Zeeuwsche schepen, bij aankomst in liet
vaderland , met beslag werden belegd , verzochten de afgev. van Zeeland
*er gonrlt. de schepen van arrest te ontslaan. Zij grondden dezen eisch
op het feit, dat hun gewest nooit had toi gestemd in de heffing van het veil-
geld. H. H. M. besloten het verzoek in te willigen ; doch Holland en hot
admir. coll. van Amsterdam hielden de uitvoering van die resolutie lang
tegen. Zie hierover Res. St. Gen. 14, 15, 16, 17, 19, 28 Aug. 4, 29
Sept. 5, 7 en 20 Oct. 1645.
2)     Dit was een Deensche aanmatiging, reeds vroeger vertoond op de
Wezer: zie Aitz. Y, pg. 82, 83, 122, 123,
Ook Nederlandsche walTischvaarder» hadden een dergelijke bejegening
-ocr page 220-
214
kreeg van dit feit, schreef hij den rijks-admiraal Nicolaas
Trolle een kort aangebonden brief, waarin hij zijn veront-
waardiging over het gebeurde uitte en dreigde met gepaste
maatregelen zijnerzijds , wanneer do Denen voortgingen aldus
te handelen. Tegelijk berichtte hij, dat zijn voornemen was
geweest om, ter voldoening aan het verzoek dor Deensche
commissarissen te Christianopel , met zijn vloot wat verder
van Kopenhagen te gaan liggen — een plan, waarvan in-
tusschen uit zijn journaal niets blijkt —; maar nu de Neder-
landsche schippers zoo onredelijk bejegend werden, achtte hij
zich verplicht een wakend oog te houden en in de buurt te
blijven ^).
Op het woord volgde do daad. Drie kapiteins van de
With kregen last om bij de bewuste oorlogschcpon te gaan
ankeren en nieuwe gewelddadigheden feitelijk to beletten ,
waarop de Denen hot ongevraagd gezelschap al spoedig in
den steek lieten en terugkeerdon naar het Koningsdiep. De
Nederlanders volgden hen tot dicht voor genoemde recde.
Op denzelfden dag — en stellig in verband met do beschre-
ven gebeurtenis — was de With mot zijn eskader onder zeil
gegaan en tot op zijde van de Deensche scheepsmacht ge-
laveerd. Dergelijke bravade's deed hij meermalen , tot niet
geringe ergernis van het hof en van de burgers te Kopenhagen ^).
in de IJszee ondervonden : zie Mr. S. Muller Fz., Gesoliiedenis der
Noordsclie Compagnie pg. 274 , waar eveneens voor elk gedaan schot een
vergoeding van ƒ 10 werd geeischt door den Deensclien kapitein Corfitz
Ulfeld.
1)     „AVelck affvorderen van geldt en schieten, wy niet on connen ver-
staen, cnde soo dit affvorderen van geldt hy uwe Ed. officieren meer
mochte gei>euren sall genoodtsaeckt wesen daerin te versien".
„In gevalle dat het selve buyten kennisse en ordre is geschiet, versoecke
dat daerover exempel mach werden gestatueert, lok sal hierop antwoort
verwachten en aen d'ander syde oock een wakendt oogh houden". (Beide
citaten uit miss. t. de With aan den rijksadm. Trolle dat. 23 Juli 1645).
2)     Een zonderlingen indruk maakt het , als men bij Slange II fol.
lul8 leest: „(de Witt) kom nogle gange ind i Kiöbenhafn, og opvartede
Hans Kongel. Majest. der tandt behag i hans fornuftige tale , og hans
klogskab og erfarenhed i soe-voesenet, ja hand bief og budden til kongens
tafel"; d. i. „(de With) kwam eenige malen naar Kopenhagen en maakte
zijn opwachting bij Zyno Koninkl. Majest., die behagen schepte in zijn
verstandige taal en zijn kennis en ervaring van het zeowezen, ja, hi)
werd ook genoodigd aan 's konings tafel", do With's Journ. en de miss.
-ocr page 221-
215
Voorwaar, hadde de Nederlandsehe admiraal slechts een
enkele reden kunnen vindon om ^met fatsoen" aan den slag
te komen, de onzijdigheid, welke do Republiek in naam
betrachtte , zon gevaar hebben geloopen i). Doch de steige-
rende strijdlust van den vlootvoogd werd in toom gehouden
door de Staten-Generaal, wier duidelijk voorschrift luidde :
„Do admirael sal hom hobbou to houden in termen van neu-
traliteyt tot ter tyt toe dat desen Staedt met de Croono
Dencmarckon sal syn gebroocken ^).
Inmiddels had de Deensche rijksadmiraal zijn veront-
schuldiging bij de With aangeboden en de schuld van het
voorgevallene geschoven op een luitenant, die buiten bevel
van zijn kapitein had gehandeld. Het zou niet meer ge-
beuren , dus beloofde hij. Nog éénmaal dreigdon later
nieuwe verwikkelingen , dit maal door oen misverstand. Een
Nederlandsch koopvaardijschip was verzeild in de klippen bij
Southolm, en dadelijk had de With eenige schuiten en
een galjoot daarheen gezonden om hulp te verleenen. Do
bezetting van Dragör (op A.mager) hield de galjoot voor een
vijandelijk schip en schoot haar mast in stukken. Nog eer
de With zijn beklag daarover kon indienen , kwamen eenige
Deensche hoofdofficieren bij hem aan boord en gaven vol-
doende opheldering, hoe de zaak zich had toegedragen. In
de voorafgaande dagen was de Zweedsche -vloot tot vlak bij
Kopenhagen genaderd en enkele harer schepen, onder
prinsenvlag varende , hadden zich zelfs nu en dan vertoond
in den Droegen bij de aldaar geposteerde Nederlandsehe
waehtschepen. De galjoot nu , welke de With tot assistentie
V. Tan Cracauw zwijgen over (loze bezoeken en deze uitnoodiging ; maar
bovendien , het verliaal van de Witha seheepstocht bewijst afdoende , dat
er van vriendschappelijken omgang tusschen den koning van Denemarken
en den admiraal der Kepubliok geen sprake kan zijn geweest.
1)    Een paar dagen hierna toch schreef de With aan II. H. M.: „voor
my Boo ITwe Ho. Mog. daermede gedient waeren geweest, wenschte liever
een uyr met myn parthy te vechten , dat meerder reputatie soude geven,
hetwelck tot noch toe met fatsoen niet en can geschieden , doch sal niet
manqueren myne instructie (van Uwe Ho. Mog. aen myn ter handt ge-
stelt) in alle syne deelen naer te comen". (Uit miis. v. de With aan
H. H. M. dat. 26 Juli 164.5).
2)    Zie „Consider. op de Instr." enz. pt. 24.
-ocr page 222-
216
had uitgezonden, was door de bezetting van Amager ook
voor een verkapten Zweed gehouden. Aan het redelijk ver-
zoek der Deensche officieren , dat de Nederlandscho schepen,
welke door don Droegen voeren , een bepaald sein zouden
geven om hun nationaliteit buiten kijf te stellen , werd door
den admiraal aanstonds voldaan.
Reeds is terloops vermeld , dat de Zwoedsche vloot , on-
geveer 40 schepen sterk, onder bevel van den admiraal
Ryning, zich in de nabijheid der hoofdstad van Denemarken
liet zien. Volgens zijn instructie moest Eyning het stadje
Malmö , dat door Horn belegerd werd , blokkoeren; doch hij
werd gedwongen dit plan op te geven , daar het vaarwater
voor Malmö te ondiep was on onveilig werd gemaakt door
vele versterkte pramen, terwijl op Amager bovendien batterijen
waren opgeworpen ^). Ook de spcrwerken in den Droogen,
waaraan men zoo lang had gearbeid, waren eindelijk vol-
tooid -). Toch zeilden af en toe enkele zijner schepen door
den Droogen , maar zorgden buiten het bereik der vijandelijke
kanonnen te bljjven.
De verschijning der Zweden in de Sont diende koning
Christiaan de volle maat zijner vernedering toe en veroor-
zaakte op nieuw grooten schrik binnen Kopenhagen. Een
ganschen dag bad hij in de slotkerk van Frederiksburg en
smeekte God zijn toorn van het rijk Denemarken te willen
afwenden. Ook voor zijne onderdanen liet hij drie bede- en
vastdagen uitschrijven. Tegelijkertijd verzuimde hij echter
niet om maatregelen tot tcgenweer te nemen. Het garnizoen
van Kopenhagen bezette het eiland Amager , waar een landing
van den vijand gevreesd werd on zelf ging de koning er
heen om de verdedigingswerken in oogenschouw te nemen ').
Wat meer is , Christiaan IV dacht er over met zijn inmiddels
versterkte vloot den vijand aan te tasten. Doch de gehate
„Hollanders" stonden hem daarbij in den weg. Wel had deWith —
gepolst wat hij,, volgons zijn last, moest doen, wanneer de Denen
en Zweden handgemeen raakten — daarop geantwoord , dat hij
zich onzijdig zou houden „ten waere (hem) occasie van of-
1)    Slangc II fol. ISl-S.
2)    Miss. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 5 Aug. 1645.
:)) Miss. V, van Cracauw aan II. U. M. dat. 5 en 19 Aug. 1645.
-ocr page 223-
217
fontie werde gegeven"; maar de koning bleef hom wantrou-
wen '). Bovendien verzochten de rijksraden hem de vloot
niet aan onzekere kansen bloot te stellen. De voorzichtig-
heid behaalde ten slotio de zege, en de voorgenomen aanval
geschiedde niet, hoewel het gerucht in Kopenhagen volhield,
dat Zijne Ma', op de Zweden los zou gaan, wanneer do
Nederlandsche admiraal hem daarin niet verhinderde ^).
Zoo moest ook admiraal Ryning zich bepalen tot enkoio
schermutselingen : zijn tocht bracht meor schrik te weeg dan
schade en geleek meer op een bravade dan op een aanval.
Slechts één feit zette beteokenis bij aan zijn machtsvertoon.
In den nacht van 17 op 18 Augustns hoorde men aanboord
van de With kanongebulder in de richting van Malmö. Bij
het krieken van den morgen bleek, dat het Deensoho oorlog-
schip St. Pietor , uitgezonden om het veer tusschen Malmö
en Kopenhagen open te houden, door de Zweden was
genomen. Doch hierbij zou het blijven. Vijf dagen later
werd het vredes-traetaat te Brömsebro geteekend.
Een eigenaardigen indruk maakt het, wanneer men de
bescheiden, uit welke bovenstaand verhaal geput is, terzijde
legt om een blik te werpen in het gelijktijdige gezantschaps-
verbaal. Terwijl de eerste daveren van oorlogsgeruchten
en rieken naar kruitdamp, wuift ons in hot laatste de vredes-
palm reeds togen. Ernst of kortswijl ? vraagt men zich af,
wanneer Christiaan IV nog op het laatste oogenblik slag
willevoren aan de Zweedseho vloot. Doch het zou de eerste
maal niet geweest zijn, dat het zwaard van den krijgsman
1)     In de miss. v. van Cracauw aan ]I. H. II. dat. 12 Aug. lezen wij
(wat in do Witlis Journaal niet vermeld wordt) , dat de AVith bovendien
aan Christiaan IV den raad gaf om de Zweden niet aan te vallen, „alsoo
sy niet conden yets attenteeren en sy souden selffs wel liaest genootsaeckt
worden te vertreeken doordien groote sieckte en sterfïte op de Sweetsche
scheepen is en men daegelickx sien conde de dooden oover boort werppcn".
Dat Christiaan IV do With wantrouwde , blijkt o.a. ook hieruit: hij
vermoedde, dat Zweedsche schepen zich onder de Withs vloot ophielden
en schreef den adra. daarover. (Journ. de With 21 Aug. 1645). De
With antwoordde echter, dat zulks nooit had plaats gehad. (Miss. v.
d. With aan Chr. IV dat. 21 Aug. 1645 : deze miss. wordt ook meege-
deeld, vertaald in het Decnsch, bij Slange II fol. 1318, 1319).
2)     Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 5 , 12 en 19 Aug. 1645.
-ocr page 224-
218
een bloedige streep trok door de rekening van den diplomaat.
Het is geoorloofd te vermoeden , dat ook de Noderlandsche
gezanten dikwijls mot bekommernis er aan gedacht hebben,
hoe de vrucht hunner langdradige besognes te loor kon gaan
door één onbesuisde daad van don admiraal, die nimmer
naam had gemaakt door groote bezadigdheid, en de waar-
decring, welke aan de "Withs gedrag ton deel viel na zijn
terugkeer in het vaderland i), moet misschien gedeeltelijk
worden toegeschreven aan don geringen dunk, welken men
had gekoesterd van zijn diplomatiek beleid. Dat hij zich
zelven overtrof was een geduchte meevaller.
1) Op voorstel van Holland vereerden H. H. M. hem mot een gouden
keten , ter waarde van 1200 <jld., on oen gouden medaille, „tot recognitie
van synon goeden dienst geduerende de voyage naor Dennemarcken met
syn onderbebbende vloote gedaen". Res. St. Gen. 22 Dec. 1645.
-ocr page 225-
HOOFDSTUK VIII.
De Republiek treedt in een afzonderlijke onderhandeling
mei Denemarken.
Tractaat van Christianopel. —
Vrede te Brömsebro tusschen Zweden en Denemarken
gesloten.
Beoordeeling van het beleid der I^ederlandsche
gezanten.
Holland is niet tevreden met de bepalingen
van het tractaat van Christianopel.
Admiraal de With
verlaat zijn ankerplaats vóór Kopenhagen
, maar blijft
aan den ingang van de Sont liggen en belet
, dat van de
Nederlandsche schepen tol wordt geeischt.
I)ii verwekt
in Denemarken groote ergernis.
de With naar het
vaderland teruggeroepen.
De ontvangst der nadere instructie bracht con niet geringe
wijziging in do rol, welke de Nederlandsche gezanten bij
de onderhandelingen vervulden. Het masker der bemiddeling
kon thans worden afgeworpen. In het vervolg was de
Thuillcrie do eenigo tusschenpersoon, die de eischen der
Zweden en de tegenvoorstellen der Denen overbracht. Toch
hield hij de Nederlandsche hoeren geregeld op do hoogte
van den gang van zaken en bood hun zijn medewerking aan
tot het beslechten der geschillen tusschen Donomarkon en
de Kopubliok. Zij namen dit gaarne aan en lieten weder-
keerig den ÏVanschon gezant niet onkundig van den uitslag
hunner eigen onderhandelingen i).
Met het oog op de gewijzigde verhouding tegenover Dene-
marken besloten Schaep, Sonck en Andrée, dio tot nog
1) "Waar geon andero bron genoemd wordt, is het in den tekst mede-
gedeelde geput uit het Gemeenach. Verb. 1645.
-ocr page 226-
220
toe hun verblijf te Christianopel hadden gehouden, het
Doonsehe gebied te verlaten en hun introk te nemen in het
op Zweedschen bodem gelegen ]5römsebro , waar ook Jakob
de Witt zijn logies had. Dit veranderen van kwartier kan
voor een deel ook het gevolg zijn geweest van de aanmaning,
welke de Staten-Generaal tot hunne afgevaardigden hadden
gericht, om „te letten op derselver verseeokerheit, opdat
hun cgeon ongomack on den staedt dosor Landen egeen
cleynicheyt ofte affront in derselver personen en wedervare" i).
Do ondervinding, in het vorige jaar te Kopenhagen opge-
daan, had geloerd, dat de Denen hun afkeer van de Neder-
landers met woorden en — zoo zij niet gestuit werden —
metterdaad openbaarden. Herhalingen van die tooneelen
waren te vreezen , als straks de komst van de Withs vloot
nieuwe ergernis zou geven.
Vóórdat de Nederlandsche gezanten hunne nadere instructie
hadden ontvangen, was hun door Denemarken herhaaldelijk
aangeboden een afzonderlijke onderhandeling aan te knoopen.
Op dezen voorslag kwamen zij thans terug: het was de brug,
welke hen uit het kamp der bemiddeling voerde naar het
terrein, waar zij hunne eigen belangen konden bepleiten.
Deze laatste kunnen gevoegelijk om twee punten worden
gegroepeerd : om den Sont-tol en om de tollen in Noorwegen.
Wat den eersten betreft, nog altijd stond den Nederlandschen
staatslieden het tractaat van Spiers als de meest gewenschte
regeling voor oogen; volgens de bepalingen van dit verdrag —
dus beweerden zij — was de vaart door de Sont eigenlijk
vrij en mocht de koning van Denemarken alleen tol heffen
van de schepen en goederen, die in zijne havens kwamen.
Reeds vroeger (zie pag. 15) is er op gewezen , dat genoemd
verdrag slechts gewaagde van „betalinge van de gewoonlycke
tollen", en dat deze uitdrukking ruimte gaf aan verschillende
opvattingen. Bovendien werd er in het geheel niet gespro-
ken van de Sont; feitelijk werd echter in 1544 — het jaar,
waarin het tractaat van Spiers gesloten was — te Helseneur
tol gevorderd, zoowel van de schepen , die er last braken ,
als van de voorbijvarende vaartuigen. Doch tegen deze
heffing had de Nederlandsche handel in 1645 geen bezwaar, mits
1) Miss. T. H. H. M. aan de Amb. dat. 19 April 16<5.
-ocr page 227-
221
zij teruggebracht werd op den veel lager voet van 1544:
een eisch, die alleen daarom reeds zeer hoog was, omdat —
naar het beweren van ,een van de voornaemste Kaden van
den Coninck van Denncmarcken" — één rosenobel toen (in
1544) meer beteekende dan zeven of acht rosenobels nu
(1645) 1),
Bij de gewijzigde instructie werd den gezanten bevolen
eerst aan te houden op herstel van het tractaat van Spiors.
Wanneer dit geweigerd werd zooals naar vroegere uitingen
van de Deensehe regooring te vermoeden was —, dan konden
zij voor de vaart door de Sont „dobbel nobelgelt" aanbieden;
bij verwerping hiervan moesten zij achtereenvolgens drie
tollijsten voor den dag brengen , welke hun door H. H. M.
waren toegezonden. De hoogste van de drie bevatte het
tarief, dat niet mocht worden overschreden.
Toen derhalve de Nederlandsche gezanten voor de eerste
maal als partij tegenover de Denen stonden , begonnen zjj
met een beroep op „hot natuyrlick ende aller volckeren recht,
(dat) allomme geeft ter zee ende door alle canalen ende Engde
volcomen vrijdom van navigatie , sonder dat ergens daerovcr
eenige belasting wert betaelt" ; doch toonden zich tegelijk
reeds bereid om voor alle schepen, welke zonder last te
breken door do Sont voeren, den tol van het jaar 1544 te
vergunnen. Hiermede namen de Deensehe commissarissen
geen genoegen. Tegenover het „jus gentium et naturae"
stelden zij het ,jus haereditarium regum Daniae" en noemden
de Sont een „transitus" in het midden van het rijk „alwaer
buyten menschen memorie tollen waren geheven". Daarbij
werd de uitdrukking „gewoonlycke tollen" door hen weder
op dezelfde wijze verklaard , als reeds in 1641 op de confe-
rentie te Stade was geschied (Zie pg. 30). Ook voerden zij
deze exceptie aan, dat de Nederlanders, sinds hun afval
van het Oostenrijkscho huis , niet langer het recht hadden
zich te beroepen op het tractaat van Spiers.
Vnj spoedig lieten de Nederlandsche heeren hun eersten
eisch vallen , om de overige voor den dag te brengen. Wij
zullen hen bij dit loven en bieden niet volgen en slechts
de uitkomst vermelden, Eeeds den 7<ien Juni was men het
1) Miss. V. Schrassert aan H. H. M. dat. 6/16 April 1644. (Lias
Duitachland 1644).
-ocr page 228-
222
eons over den tol, te heffen van de lading der schepen.
welke door de Sont voeren, zonder in Denemarken to lossen.
Het hedrag kwam gedeeltelijk overeen met de middelste,
gedeeltelijk met de uiterste der drie „columnen" welke
H. H. M. hadden opgesteld i). Deze regeling zou gelden
gedurende veertig jaren: na verloop van dien tijd zou het
tractaat van Spiers weer in werking treden. De Deensche
commissarissen hadden in den beginne niet gewild, dat van
dit verdrag zelfs melding werd gemaakt; maar zij hadden
geëindigd met toe te geven , toen de Nederlanders , volgens
den uitdrukkelijk te kennen gegeven last van H. H. M., bij
hun verlangen volhardden -).
Nadat dit belangrijke punt was afgedaan, bleef er nog
heel wat te regelen. Het vindingrijk vernuft der vorsten van
Denemarken had in den loop der tijden een reeks van „bij-
tollen" uitgedacht, op welker afschaffing de Noderlandsche
gezanten vervolgens aandrongen. „De SOste penning van de
wijnen, de rosenobel-tol, de 100ste penning van alle ammu-
nitie ende polteryen", dus luidde de benaming van deze
koninklijke emolumenten. Voor het uitrusten van oorlog-
schepen om de zee vrij te houden van Duinkerkers en andere
kapers werd een „defensions-tol" geeischt; het onderhoud
van de haven te Helseneur, „synde eene behoudenisso van
Toele schepen, die in 't najaer uit d'Oostzee de Sont pas-
seerden", werd bekostigd uit de opbrengst van „het haven-
geld", terwijl het bedrag van „het vier- ende baeckengelt" —
zooals de Denen beweerden — besteed werd voor het
plaatsen van vuren , tonnen en bakens. Niet zonder moeite
verkregen de gezanten der Republiek , dat een streep werd
gehaald door al deze tollen. Alleen „den SOsten penning
van de wijnen" moesten zij toestaan; doch de tol, welke
eerst op de algemeene lijst voor een lading wijn was vast-
gesteld , kwam daardoor te vervallen. Nu de genoemde
lasten waren opgeheven, verklaarde de koning van Dene-
1)     üit de miss. der Amb. aan H. II. M. dat. Ï7 Juni 1644, blijkt,
dat „de Oresuntische tollen de helft verminderd (waren) <m waren gebracht,
niet alleen verre onder den voet van a". 1C28 , maer selffs van a'. 1600
en op verscheyden speciën waren beneden den tollyste van aO^ 1567".
2)     Secreet-Artyckel achter de ampliatie ende Veranderinge op de Instr.
V. 19 April 1645.
-ocr page 229-
223
marken echter, dat hij in het vervolg geen enkel oorlogschip
moor zou uitrusten om de havens in Noorwegen en elders
van vrijbuiters te zuiveren; dat hij de haven te Ilelseneur
niet langer vt'ilde onderhouden , als „syne schepen weinig
te passé comendo", en dat alle bakens , waarnaar de schip-
pers hun koers regelden , zouden worden weggenomen. Het ,
vervullen van deze bedreiging kwam den Nederlandschen
handel weldra op groote verliezen te staan.
Een andere zaak, die herhaaldelijk aanleiding had gege-
ven tot klachten van de zijde der Nederlanders , was de
visitatie in de Sont. Ook hieraan werd thans een einde
gemaakt. De schippers zouden kunnen volstaan met het
vertoonen der „convoy- ende pont-cedullen", welke hun,
bij vertrek uit het vaderland , ter hand waren gesteld. Een
uitzondering moest worden gemaakt voor die schepen, welke
uit do Nederlanden naar Fransche en Spaansche havens
voeren om daar zout te laden en vervolgens naar de Oostzee
zeilden , zonder een Nederlandsche haven meer aan te doen.
Deze zoogenaamde „doorgaensvaerders" konden natuurlijk
geen „convoy- ende pont-cedul" vertoonen , daar zij buiten
de Eepubliek hadden geladen; voor hen bleef de visitatie
bestaan; maar zij zouden „op het cyvilste getracteert"
worden.
Wat de tollen in Noorwegen betreft, namen de Deensche
commissarissen , na eenig tegenstribbelen , genoegen met de
volgende bepalingen: do tollijst van het jaar 1628 werd
weder in gebruik gestold; aan de Nederlandsche schippers
of kooplieden zou vergoed worden wat hun sinds 1641 te
veel was afgenomen. Tegen hot afschaffen der visitatie
hadden de Denen bezwaar , omdat het verbod van uitvoer be-
treffende enkele houtsoorten dan moeielijk zou kunnen wor-
den gehandhaafd ; doch de schepen zouden in het vervolg
alleen worden gevisiteerd in de havens, waar zij laadden.
Eindelijk zou de meting der schepen plaats hebben op do
wijze , als de Nederlanders in de laatste jaren hadden ver-
langd. (Zie pg. 33 en 34).
Als een groot voorrecht beschouwden de Deensche com-
missarissen ook deze bepaling, dat in Denemarken en in
Noorwegen op koopwaren , welke aan Nederlanders behoorden,
geen hooger rechten zouden worden gelegd dan op goederen
van Deensche onderdanen. Wel zouden de laatsten in de
Eepubliek op dezelfde wijze worden behandeld; maar het
-ocr page 230-
224
voordeel was aan de zijde der Nederlanders , die meer handel
dreven op Denemarken , dan omgekeerd.
Nog aan andere wenscben der gezanten werd voldaan. Van
Nederlandselie goederen , in vreemde schepen geladen , zou
dezelfde tol worden geheven als wanneer zij met Neder-
landselie schepen werden vervoerd; terwijl de Nederlanders,
die in Oostzee-havens gevestigd waren , steeds op denzelfden
voet zouden worden behandeld als de ingezetenen der Ee-
publiek. De koning van Denemarken beloofde nooit meer
den doorvoer van eenig artikel door de Sont te verbieden;
hij zou de vaart onbelemmerd laten , geen enkel schip op-
houden , geen volk, koopwaren , gesehut of ammunitie
uit de schepen lichten, veel minder het vaartuig zelf in
gebruik nemen , zonder verlof van de eigenaars. Do hande-
lingen der tolbcambten en tolschrijvers zoudon aan een streng
toezicht onderworpen blijven. Over den tol te Glückstadt
werd men het niet spoedig eens. Eindelijk werd ook
deze, althans voor de Nederlanders, afgeschaft. Ziedaar
den hoofdinhoud van het tractaat, dat, volgens den inhoud
van art. 19, een einde maakte aan „alle differenten" tus-
schen Christiaan IV en de Eepubliek ^). Op verzoek van
de Ncderlandsche gezanten werd het ook door den kroon-
prins on door de rijksraden van Denemarken ondertoekend.
Het ligt niet in het bestek van dit werk uit te weiden
over het slot der onderhandelingen tusschen Denemarken
en Zweden , vermits de gezanten der Eepubliek, na de ont-
vangst hunner nadere instructie , niet langer daaraan deel
namen. Toch dient te worden vermeld, in hoeverre er verband
bestond tusschen deze onderhandelingen en die van de
Eepubliek met Denemarken.
Met blijdschap had Oxenstjerna de tijding begroet, dat de
Staten-Generaal ten laatste er toe waren overgegaan zich
aan de zijde van Zweden te stellen , al ware een krachtiger
1) Eén punt bleef echter nog onbeslist. Reeds vroeger (zie pg. 34),
op de conferentie te Stade , was verzocht, dat in Noorwegen één gemid-
delde tol zou worden geheven van de drie houtsoorten (beste , middelste
en slechtste). Ook bjj het tractaat van Chriatianopel word deze zaak naar
een latere onderhandeling verwezen. (Zie aft. 7 van genoemd tractaat
bij Aitz. VI pg. 29).
-ocr page 231-
225
optreden hem zeker moer welkom geweest. De kans op
inwilliging der hooge eischen, welke namens koningin
Christina waren gedaan , werd thans grooter. Voor
de belangen van den handel was reeds gezorgd ; doch een
gewichtig punt bleef nog te regelen, de zoogenoemdc
„assecuratio", waaronder verstaan word: de afstand van
eenige veroverde gewesten aan Zweden ter „verzekering"
van het te sluiten tractaat. Vroeger is gemeld (zie pg. 164),
welke streken door de Zweedsche commissarissen werden
gevorderd. Dezen buitensporigen eisch lieten zij echter
varen en boden daarna de keus aan tusschen den afstand
van : Schonen en l?leking, of van Halland , Bleking en
Bohus , of van Halland , Bleking , lerastorland , benevens de
eilanden Gothland en Oesel. Ook deze voorwaarden vonden
de Denen te hard: van Schonen , Bleking en Halland , de
gewesten aan de overzijde van de Sont, konden zij noode
scheiden , on Bahus was de sleutel van Noorwegen, do
Thuillerie, aan wiens regeering het niet aangenaam was,
dat Zweden te veel macht kreeg, spoorde Oxenstjerna en
ziJTio mede-afgevaardigden tot matiging aan; maar het baatte
weinig. De onderhandelingen kwamen niet verder, en do
Zweedsche heeren dreigden zelfs te zullen vertrekken,
wanneer de tegenpartij geen voldoend aanbod „ter assecu-
ratie" deed.
Bij dozen stand van zaken wendden de Deensche com-
missarissen zich tot do vertegenwoordigers der Republiek en
wezen hen er op, dat Zweden reeds tevreden was gesteld
op het stuk van den handel, maar dat het hoofdzakelijk er
naar streefde ,omb Landt und Leuthe an sich zu tziehen"'.
De heerschappij over de Oostzee — dus beweerden zij —
was het einddoel der staatkunde van Oxenstjerna. Zoodra
Zweden in het bezit van die heerschappij was gekomen,
zou het don handel der Nederlanders gaan belemmeren en
zich overal in hunne plaats willen stellen. Daarom moest
do Republiek Zweden niet stijven in zijn ongehoorde
vorderingen. maar haar eigen onderhandelingen ten einde
brengen, zonder op don bondgenoot te wachten.
Dit laatste gezegde sloeg hierop : bij den aanvang hunner
afzonderlijke onderhandeling hadden de Nederlandscho ge-
zanten aan Denemarken verzekerd, dat zij geen verdrag
zouden sluiten, tenzij ook Zweden tevreden was gesteld.
Van den kant der Zweedsche commissarissen was een derge-
15
-ocr page 232-
226
lijko verklaring gedaan. De Staten-Genoraal hadden oehter
alleen bedoeld , dat het tractaat niet zou worden geteekend,
vóórdat beide mogendheden voldoening hadden gekregen „op het
stuk van navigatie ende commercie", en aan dit artikel hunner in-
structie hielden de gezanten streng de hand. Zij achtten
zich niet verplicht de onderhandelingen met Denemarken af
te breken, wanneer Zweden, wegens zijn hooge eischen
op het stuk van asseeuratie, niet tot een vergelijk kon
komen. De Nederlandsche heeren gaven dat aan Oxenstjerna
te kennen en rieden hem tevens matiger te zijn in zijne
eischen. Ook zij kwamen tot het inzicht, dat Zweden partij
wilde trekken van de uitrusting der Kepubliek — welker vloot
inmiddels in de Sont was verschenen —, om de grenzen van
zijn gebied aanmerkelijk te vergrooten, en zij waren niet
geneigd daartoe mede te werken. Alzoo verzekerden zij
tevens den Dcenschen commissarissen , dat zij , wanneer de
onderhandelingen met Zweden wegens den genoemden eisch af-
gebroken werden, aan H. II. M. om nader last zouden schrijven.
In deze modedeeling lag dus opgesloten , dat de Republiek
des noods een afzonderlijk tractaat zou kunnen sluiten.
Zonder twijfel heeft de ondubbelzinnige houding der Neder-
landsche gezanten er veel toe bijgedragen om de vredes-
voorwaarden voor Denemarken minder hard te maken. Zweden
vatte de onderhandelingen weder op en deze leidden eindelijk
tot een gewonscht slot. Den 23sten Augustus werd de vrede
tusschen Zweden en Denemarken te Brömsebro geteekend,
tegelijk met het tractaat , dat tusschen de Republiek en Dene-
marken was gesloten. De bepalingen van het eerste verdrag
luidden in het kort : Zweden kreeg de vrije doorvaart door
Sont en Eelt, zonder dat deze met eenigon tol bezwaard of
door eenige beperking verkort werd ; de inwoners van Finland,
Ingerraanland , Esthland , Lijfland , Pommeren en de stad
Wismar in Mecklenburg zouden dit recht evenzeer genieten
als de eigenlijke inwoners van Zweden. Het grondgebied
van dit rijk werd vergroot met Jemsterland , Herjedalen en
de eilanden Gothland en Oesel, terwijl de provincie Halland
voor den tijd van 30 jaren als onderpand voor het behoud van den
vrede werd afgestaan. Daarbij werd echter bepaald dat, na afloop
van dien termijn , Halland alleen teruggegeven zou worden,
wanneer Zweden een ander gewest, van dezelfde grootte en
waarde, daarvoor in de plaats kreeg.
^'^ j-V---^'-;
-ocr page 233-
227
Van de zoo zeor begeerde gewesten aan de eene zijde van
de Sont was alleen Halland aan Zweden gekomen. Scho-
nen en Blekingen ontgingen ditmaal nog aan den greep
van den veroveraar: de beide oevers van de Sont bleven ,
ook na den vrede van Brömsobro , Deensch.
De inhoud van hot verdrag, dat de Eepubliek met Dene-
marken trof, behoeft niet weder te worden vermeld, daar
hij bij den loop der onderhandelingen reeds is gebleken. Den
269t«n Augustus — drie dagen na het teekenen der beide
tractaten — werd een ligue-guarantie tusschen Zweden en
de Republiek gesloten. Daarin waarborgden beide rijken
elkaar het bezit van de verworven handelsvoordoelen voor
don tijd van veertig jaar. Bij de tien jaar, gedurende wolko
hot tractaat van 1640 nog van kracht zou zijn , werden dus
nog dertig gevoegd , „alsoo de veyligheyt van de koophandel
niet kan noch behoort in een korte omloop van tydt bepaelt
te worden" ^).
y
Vergelijkt men de artikelen van het tractaat van Chris-
tianopel -) met die van de nadere instructie , welke aan do
Nederlandsche gezanten was toegezonden , dan zal men zien,
dat de wenschon van de Staten-Generaal op vele punten
waren ingewilligd. Alleen bij het vaststellen van don Sont-
tol hadden de Deensche commissarissen hun streng vast ge-
houden. De betaling volgens den voet van het tractaat van
Spiers was door hen, als oen buitensporige eisch, reeds
dadelijk verre verworpen , en bij de voortgezette onderhan-
delingen hadden de Nederlandsche gezanten zich tevreden
moeten stellen met een tollijst, waarin, voor de meeste
koopmanswaren , een som was bepaald, zóó hoog, dat H. H. M.
slechts in het uiterste geval er genoegen mee wilden nemen.
De bijtollen waren afgeschaft, het is waar; maar in ruil
daarvoor was de koning van Denemarken ook ontslagen van
de verplichting, welke tot nog toe op hem had gerust,
1)    liet tractaat, tusschen de Republiek en Denemarken gesloten , kan
men vinden bij Aitzema YI pg. 27—32 ; de ligue-guarantie bij Aitzema
VI pg. 32—85 ; het tractaat, tusschen Zweden en Denemarken gesloten ,
b}j Aitzema VI pg. 41—61.
2)    Het tractaat, tusschen Denemarken en de Republiek in 1645 gesloten,
wordt gewoonlijk het tractaat van Christianopel genoemd , hoewel hot te
Bröijisebro ia geteekend.
UÜjl.'iiw'ii!S¥,ii.,.;i-,^
-ocr page 234-
228
om voor de veiligheid der scheepvaart de iioodige maatregelen
te nemen.
Hoe is het te verklaren , dat de Eepubliek geen gunstiger
Iractaat vorkreeg, terwijl de verschijning van hare vloot toch
kracht bijzette aan de eischen harer gezanten ? Bij het be-
antwoorden van die vraag moet men in de eerste plaats letten
op de omstandigheid , dat de Deensche commissarissen , reeds
in het begin der onderhandelingen, uit de Nederlanden een
afschrift hadden bekomen van de resolutie der Staten-Generaal
van den 19den April ^). In die zitting was ook de nadere in-
structie gearresteerd met hot „Secreet Artyckel" en de daarbij
behoorende tollijsten „op dricderley voet." Daar de Denen
reeds te voren wisten , wat de uiterste regeling was , waar-
mede H. H. M. genoegen wilden nemen, is het licht te be-
grijpen , dat zij niet geneigd waren veel meer toe te staan.
De oneerlijke praktijken , wolke tijdens het 'griffierschap van
Cornelis Musch in de griffie der Staten-Generaal heerschton,
wierpen ook hier weder wrange vruchten af -).
Verder heeft men in het oog te houden , dat de eischen
der Zweden, in zooverre deze den handel betroffen, voor
het meerendeel reeds door Denemarken waren ingewilligd ,
Loen de Nederlandsche gezanten hun gewijzigde instructie
ontvingen. Bij het vertrek van Bicker en Stavcnisse uit
Stockholm was wel afgesproken, dat, gedurende hunne af-
wezigheid , de onderhandelingen over de belangrijkste punten
zouden worden uitgesteld; maar aan deze afspraak hadden
de Zweden zich niet gehouden , on dat mot eenigen schijn
van recht, vermits de verwachte resolutie van H. H. M.
veel langer uitbleef, dan de Nederlandsche gezanten hadden
vermoed. Juist de traagheid, waarmede in de Eepubliek
het „worck van Sweden ende Denncmarcken" voortging , was
de hoofdoorzaak, dat de inhoud van het tractaat van Chris-
tianopel niet evenredig was aan de macht, welke de Staten-
Generaal in zee hadden gebracht. Na do ontvangst der ge-
wijzigde instructie was er eigenlijk geen samenwerking meer
1)     „De Heer Thuillerie aeydo wel te weten, dat de Con. Conimissar.
alhier in handen hadden de resolutie van U. H. M. yan den 19'li'" April,
op dese saeoken genomen , dat sy selffs daer oock copie van hadden".
(Gomeonsch. Verb. op 14 Mei 1045).
2)    Zie Jhr. M''. van Riemsdijk: De griffie van II. II. M. pg. 16,
-ocr page 235-
229
noodig tusschen Zweden en do Republiek : het eerste rijk had
reeds voldoening bekomen voor al zijne handelsgrieven en
vfenschte alleen nog voordeel te trekken uit hot verbond mot de
Nederlanden, ten einde zijn grondgebied te vergrooten. Daartoe
mochten de Nederlandsche gezanten niet medovferken; zij
moesten slechts voor zich zelven een gunstig handelsverdrag
zien te verkrijgen. Hoe langer zij het oneens bleven met
de Denen over de bepalingen van dit verdrag , hoe grooter
de kans werd , dat de Zweden hunne hooge eischen vervuld
zouden zien. Vandaar stolden de Nedorlandsche gezanten
zich tevreden met het — zij het ook wat lage — bod,
door Denemarken gedaan , en dat zij , krachtens hunne in-
structie , mochten aannemen. Ook vergote men niet , dat zij
door deze instructie gebonden waren. Eerst wanneer Chris-
tiaan IV uitdrukkelijk had verklaard , dat hij geen genoegen
wilde nemen met de uiterste tollijst, welke de gezanten
konden aanbieden, waren zij gerechtigd geweest om de
onderhandelingen af te breken. De oorlog , welke dan moest
volgen , zou ongetwijfeld aan Zweden nog gunstiger vredes-
voorwaardon, maar tevens aan de Republiek oen voordeeliger
handelscontract hebben bezorgd.
De opmerking, dat de gezanten hunne gedragslijn aan-
merkelijk hadden behoorcn te wijzigen , toon zij gewaar
werden, dat de Denen kennis droegen van hunne instructie,
is voorzeker juist i). Zij wisten echter bij ondervinding,
hoeveel er aan vast was om den Staten-Generasil een
nieuwe beslissing in zulk een gewichtige zaak te ontlokken,
en hebben het misschien beter geoordeeld het werk , met
zooveel moeite tot stand gebracht , niet weder op losse
schroeven te zetten. In de maanden Mei on Juni van 1645
was bovendien hunne gezindheid ten opzichte van Denemar-
ken vrij wat veranderd , Vergeleken bij die van het vorige
jaar. Niet dit rijk, maar Zweden dreigde thans het even-
wicht in het Noorden van Europa te verbreken.
Ten slotte nog dit. Toen de vloot van Witte Korn. de
With voor Kopenhagen verscheen , hadden de Nederlandsche
gezanten reeds op de meeste punten hunner instructie een
accoord met de Deensche commissarissen getroifen. Daaruit
1) Y. d. Hoeven -. Bydr. tot de geschd. v. d. Sonttol pg. 85.
-ocr page 236-
"^
230
mag men nog niet afleiden , dat de uitrusting der vloot in
't geheel geen invloed heeft uitgeoefend op den inhoud van
het tractaat. Immers, toen de onderhandelingen daarover
begonnen , waren de Denen reeds volkomen op de hoogte
van het besluit der Staten-Generaal om een scheepsmacht
naar de Sont te zenden. Zij wisten , wat hen wachtte , en
zij wisten tevens, dat zij onmachtig zouden zijn het te
keeren. Alleen kan men met recht volhouden, dat de voor-
deden , door den Nederlandschen handel bij het verdrag
van Christianopel verkregen , grootor hadden kunnen zijn.
Dat dit niet zoo was , is , dunkt mij , meer te wijten aan
de Staten-Generaal en den stadhouder, dan aan de heeren ,
die namens de Republiek onderhandelden. Zoo de instructie
hun bv. had voorgeschreven , dat zij niet mochten afwijken
van het tractaat van Spiers of van een iets lager gestolde
tollijst, zouden zij zeer waarschijnlijk den koning van Dene-
marken er toe gebracht hebben daarmede genoegen to
nemen. Maar de instructie stelde dien eisch niet. Do schuld
daarvan lag niet aan de provincie Holland, wèl aan den
stadhouder, die geweigerd had z[jn voordeel te doen met do
ongelegenheid, waarin Denemarken verkeerde, en slechts
noode zjjn toestemming had gegeven tot een maolitsbetoon,
dat ten slotte alleen een schjjnvertooning bleek te zjjn. Die
tweeslachtige staatkunde der Republiek kwam vooral aan
Denemarken ten goede.
Do bovenstaande beschouwing wordt nader toegelicht door
het vorhandoldo in de vergadering der Staten-Generaal on
in die der staten van Holland, waar men ook verre van
tevreden was over het verkregen resultaat. De ontevreden-
heid had zich reeds geopenbaard , toen de tijding was ont-
vangen van den eisch der Zweden , dat de landschappen aan
de Oost-zijde van de Sont onder de macht van koningin
Christina zouden komen. Vooral echter toonde Holland zich
ongerust over het bericht, dat tolvrijheid in do Sont werd
gevorderd, niet alleen voor de eigenlijke onderdanen der
kroon Zweden , maar ook voor de ingezetenen van Lijfland ,
Pommeren en Mecklenburg. ïer Genoraliteit stelde het
voor, de gezanten te gelasten, dat zij alle mogelijke moeite
moesten aanwenden om de Zweden van deze eischen af te
brengen: gelukte dit niet, dan mooston zij bij do Doen-
sche commissarissen er op aandringen, dat de Nederlanders
-ocr page 237-
231
weer in het genot worden gesteld van de bepalingen van het
erftractaat van Spiers. Deze voorslag word aangenomen , en
men toonde het gewicht er van te begrijpen door tegelijk
reeds te sproken over de troepen , die men, in geval van
oorlog, bij de Zweedsche legermacht zou voegen, en over
de verdeeling der te maken veroveringen i).
Den 13den Mei werd de brief verzonden , waardoor dit be-
sluit ter kennis van de gezanten werd gebracht: eerst den
22ste3 Juni kwam hij in handen der geadresseerden. Op dat
tijdsJip hadden deze reeds op de meeste punten hunner in-
structie een vergelijk getroffen met de üeonsche commissa-
rissen en de lijst der tollen in de Sont was al vastgesteld.
Een nieuw voorbeeld , hoezeer het gebrekkige brievenvervoer
het werk der diplomaten bemoeielijkto , vooral van hen,
vier vrijheid van handelen was beperkt door een instructie ,
Tvelke zelfs tot kleinigheden afdaalde.
Intusschen was de stemming in Holland ten opzichte der
gezanten nog slechter geworden na de ontvangst van de
brieven, gedagteekend den Hen en den 269ton Juni, waar-
in de verdere uitslag hunner samenkomsten met do Deensche
afgevaardigden werd meegedeeld -). Op nieuw wist Holland
ter Generaliteit door te zetten, dat H. II. M. aan hunne
vertegenwoordigers in Denemarken een schrijven zonden,
letwelk een vrij scherpe afkeuring inhield van het beleid der
onderhandelaars. Een gedeelte van den inhoud dier missive
iunnen wij onbesproken laten, daar het klachten bevatte
iver het niet verwerven vasi handelsvoordeelen , welke , bij
Ie ontvangst van den brief, reeds waren verkregen ; maar
ie grootste grief van H, H. M. was deze , dat de voordeelen,
welke de Republiek had behaald, geen gelijken tred
hadden gehouden met die van Zweden. Vooral , wanneer de
eischen van dit rijk, ton opzichte van de vergrooting van
zijn gebied en betreffende het verleenen van vrije doorvaart
;door de Sont ook aan de inwoners van Lijttand , Pommeren
en Mecklenburg , waren ingewilligd , hadden de Nederlandsche
gezanten moeten zien te bedingen , dat het erftractaat van
1)    Res. Sw. en Bonom. 11, 12 en 13 Mei 1645.
2)    Den hoofdinhoud dezer brieren vindt men bjj Aitzema VI pg. 21
regel 10 v. b. tot pg, 25 regel 22 v. o.
-ocr page 238-
232
Spiers weder van kracht werd verklaard. Zoo mogelijk,
dienden zij nog daartoe hun best te doen ^).
Die mogelijkheid bestond niet meer. Toen do ambassadeurs
den 12den Augustus dezen brief in handen kregen , was de
inhoud van het tractaat van Christianopel reeds op schrift ge-
bracht. Alleen de ondertoekening restte nog. Het vertoog van
de Staten-Generaal vermocht hen niet te bewegen om aan de
Deensche commissarissen te verklaren , dat zij , bij nader
inzien, geen genoegen wilden nemen met de vastgestelde be-
palingen. Zij achtten zich echter verplicht aan H. H. M. uitToe-
rig rekenschap to geven van den weg, dien zij hadden afgelegd.
Dit geschiedde in den brief, gedagteekend 17 Augustus, een
paar dagen dus vóórdat de wederzijdsehe tractaten werden
geteekend. Zij beweerden in alles getrouw te zijn gcblevoa
aan hun last, en op het erftractaat van Spiers „soo hardï
aengehouden to hebben , als ons doenlyck is geweest, jae
tot breeckens toe" ; doch de hardnekkigheid , waarmede de
Denen op hun stuk bleven staan , had hen gedwongen „gra-
datim tot de fo, 2» en 3e columne van do toegosondene
lyste te comen , hebben daortoe eyntelyck moeten resolveren,
om de oorsake van de rupture togens last van U. II. M. niot
op onse schouderen te laden, by aldien wy anders waren
gelast geweest souden anders gebesoignecrt hebben". Uit
de hun toegezonden missive van 13 Mei hadden zij begrepen,
dat H. H. M. alleen dan de wederinvocring van het Spiersche
tractaat wilden vorderen, wanneer de hooge oisohen van
Zweden, betreffende den afstand van eenige gewesten, worden
toegestaan , on zij hadden dan ook het hunne er toe bijge-
dragen om deze vorderingen gedeeltelijk te doen terugnemen.
Bovendien — en dit was het zwaartepunt der verdediging —,
op de.meeste punten, welke den handel raakten, was Zweden
reeds tevreden gestold , vóórdat zij zelven hunne gewijzigde
instructie haddon ontvangen. Daarom was het onmogelijk
geweest „pari passu" met hen te werk te gaan. Ook brachten
zij onder de aandacht van H. H. M., dat de aan de inge-
1) Ees. Sw. en Denom. 27 en 28 Juli 1645. Den llJfn Augustus
werd besloten aan do Anibass. te zenden „een triplicata van H. H. M.
mlssiyo v. den 28 July , met vermaen om H. II. M. ordro ten r»guarde
van de commercie preciselyck t'achtsrvolgen". (Ros. Sw. on Donem. 11
Aug. 1645).
l .
-ocr page 239-
233
zotenen van Pom nieren en Mecklenbiirg toegestane vrije
doorvaart „soo considerabel niet (is), dat U. H. M. daeromme
in oorloge souden goetvinden te treden , alsoo int reguard
van Mecklenburch niet wert gesproocken als voor Wismar
ende de schipvaert van die van Pomeren oock seer sober ,
ende van weynich consideratie (is)". Ten slotte wezen zij
er op, dat verreweg de meeste voorschriften hunner instructie
als bepalingen van het tractaat waren opgenomen i).
Uit deze briefwisseling tusschen de Staten-Generaal en
hunne afgezanten blijkt voldoende , dat hot tractaat van
Christianopel aan de Nederlandsche diplomatie geen stof tot
roemen gaf. Den naam van „glorierijk" verdient het dan
ook allerminst ^). H. H. M. schoven de schuld op hunne ge-
zanten , en deze antwoordden : „byaldien wy anders waren
gelast geweest, souden anders gebesoigneert hebben". Het
komt mij voor, dat zij met dat anwoord werkelijk den vinger
op de wonde plek legden.
\
Eerst den 288ten Augustus ontving admiraal de With be-
richt van do Nederlandsche gezanten, dat de vrede was
gctoekend en liet tractaat gesloten *). Deze tijding bracht
don admiraal in verlegenheid over hetgeen hem thans stond
te doen. Zijn instructie gaf slechts aan , welke houding hij
moest aannemen tijdens den duur van den oorlog, en be-
vatte geen voorschrift om dadelijk terug te keeren, wanneer
de krijg was geëindigd. Daarom achtte hij het niet raad-
zaam op te breken, vóórdat hem dit uitdrukkelijk was
gelast. Een tweede moeielijkheid was deze : de inhoud van
het tusschen Denemarken en de Republiek gesloten tractaat
■ 1) Miss. V. d. Amb. aan H. H. M. dat. Suderokra 17 Aug. 1645.
2)    Zoo wordt het genoemd door Vreede, Inleid, enz. II pg. 135.
3)    Waar geen andere bronnen worden genoemd, is het volgende ver-
haal geput uit Journ. de With 1645.
-ocr page 240-
234
bleef den admiraal voorloopig verborgen , daar do ambassa-
deurs hot niet uoodig vonden hom eon afschrift van dat
verdrag toe te zenden, de With was dus onbekend met de
bepalingen, welke omtrent het betalen van tol waren ge-
maakt. Bij dezen stand van zaken achtte hij het zijn plicht
nader bevel van H. H. M. af te wachten. In denzelfden
brief, waarin hij dit verzocht, uitte hij tevens den wensch ,
althans met zijn onderhebbend schip te mogen „opkomen,
alsoo reehtevoort hier geen extraord. diensten te doen zijn".
Het verdroot hem langer op eon post te blijven , waar hij
slechts met los kruit mocht schieten: in het Kanaal, of
elders , meende hij nuttiger werkzaam te kunnen zijn.
Intusschen begreep de admiraal, dat hij in elk geval vóór
Kopenhagen weg moest zeilen, om niet langer onnoodig
ergernis te geven. Den eersten September lichtte de geheele
vloot het anker ; alle schepen loeten saluutschoten ter oere
van den vrede en zetten koers naar den ingang van de Sont.
Noch bij het vertrek van Kopenhagen , noch bij het varen
langs het slot Kroonenburg werd de groet der Nederlanders
door de Denen beantwoord : oen onhoffelijkheid, welke op
nieuw bewees , hoezeer de Withs aanwezigheid op prijs werd
gesteld. 1) In de nabijheid van Helseneur liet do admiraal
het anker uitwerpen. Zoolang hem geen nadere bevelen
werden toegezonden, bracht hij geen verandering in zijn
vroegere maatregelen en bleef beletten , dat van de koop-
vaardijschepen der Republiek tol werd gevorderd. Wel liet
1) Met zijn gewoon sarcasme teekent de With in zijn Journ. op 1
Sept. aan :
„De Beensche hebben naer soo een eerlijck aflfscheyt (onaengesien wy
ons als goede naebuyren aen de selve hebben l>ewe8en) geen teken van
danckbaerheyt aen ons nu gothoont".
In een brief van 4 Sept. aan de rijksradon van Denemarken maakt hij
het nog erger. Na eerst zijn verwondering betuigd te hebben , dat uit
Kopenhagen en van Kroonenburg niet geantwoord is op zjjn eereschoten ,
vervolgt hy :
„Voor my, can nochthans niet gelooven datter eenigli quaedt na»be-
dencken, ofte misnoegen by Uwe Ed Vermog. van myn comportement
mocht wesen , endo soo daer echter yetswes is omdat wy met onse vloodt
benoorden den Droegen gelegen hebben , Uwe Ed. willen vertrouwen soo
ick met myn vertrouwde vloot daer niet en was geweest, geloovo vastelyck
dat de Sweetsche vloot syn. Co. Ma'*, schepen ut het Reell'sholl souden
gehaelt, ofte vernielt hebben , dat wy oordeelen doenlyck is geweest".
-ocr page 241-
235
hij aan de Deensehe regeering weten, dat een der tolbe-
ambten aan boord van het admiraalsschip mocht komen , om
aanteekening te houden van de lading der voorbijvarende
schippers, zoodat de daarvoor verschuldigde tol later in
rekening zou kunnen vsforden gebracht; maar van dit aan-
bod vferd geen gebruik gemaakt , zonder dat blijkt waarom.
Tegelijk ging de admiraal voort met het bijhouden der
registers, in welke de namen der schippers , de lading , de
haven van herkomst en bestemming enz. werden opgeschre-
ven. Zij, die in gebreke waren gebleven het veilgeld te
betalen, werden evenals te voren naar het vaderland terug-
gezonden. Aan de uit de Oostzee komende koopvaarders
verschafte de admiraal telkens convooi en zond ook eenige
oorlogschepen naar de havens van Noorwegen ter bescher-
ming der „Noortsvaerders".
De Withs eigenaardige opvatting van zijn taak, ook na
het sluiten van den vrede, mocht den bijval van koning
Cliristiaan niet verwerven. In plaats dat de ongenoode gast
do Deensehe wateren verliet, bleef hij den ingang dor Sont
bewaken; in plaats dat tol werd betaald volgens het ge-
sloten contract, voeren de Nederlandsche schippers langs
Helseneur zonder een penning te storten. En het uitblijven
dier tolpenningen werd te meer gevoeld , nu Christiaan IV
voor het afdanken en afbetalen zijner troepen grooto sommen
noodig had. Het baatte niet of „de opperste tollenaer met
namen Jonas Heinemarck" aan den resident van Cracauw
de schriftelijke contracten tussehen Denemarken en do Repu-
bliek vertoonde en verlangde , dat de Nederlandsche schippers
te Helseneur aan wal zouden komen en het verschuldigde
voldoen, de With antwoordde hiertoe niet te zullen over-
gaan vóórdat hem zulks door de Hooge Regeering was gelast.
Tegeljjk herhaalde hij echter zijn aanbod , dat aanteekening
mocht worden gehouden van de waren, welke zonder be-
taling passeerden ; maar ook nu kreeg hij hierop geen ant-
woord. Men merke op, dat de koning van Denemarken
zich niet tot de With persoonlijk wendde, doch de tusschen-
komst van den resident inriep : waarschijnlijk had hij de
ervaring opgedaan, dat de admiraal zich niet gemakkelijk
van zijn stuk liet brengen, van Cracauw keurde de handel-
wijze van de With op hoogen toon af. „lek bomoeye mijn
daermede gantsch niet" — dus schrijft hij aan H. H. M. —■
„moetende den admirael syne actiën selve verantwoorden
-ocr page 242-
236
synde teegen de reputatie der Landen ende by de verstandige
belachlick" i). Bij deze kritiek dient zeker in het oog te
worden gehouden , dat de resident steeds met de "With over-
hoop lag. Vooral was hij fel verbitterd wegens de gestrenge
wijze, waarop de vlootvoogd te werk ging bij een ernstig
geschil met één zijner kapiteins , nl. Johan van Galen , een
schoonzoon van van Cracauw. In elk geval oordeelde de
Nederlandsche regeering anders dan haar resident te Helse-
neur en vond het minder „belachlick", dat de With het be-
talen van tol bleef verhinderen. Immers , ook toen haar do
tijding van den vrede was geworden en de gezanten , bij hun
terugkeer, rapport hadden uitgebracht ^) , haastte zij zich
niet deze betaling te gelasten. De reden daarvan is niet ver
to zoeken. De heffing van het veilgeld , welke moest strekken
tot dekking der kosten van de Withs expeditie, had nog
niet het vereischto bedrag opgebracht, ja moest zelfs tot in
het volgend jaar worden voortgezet. Zoolang nu de schippers
In het vaderland als veilgeld een som moesten betalen,
welke gelijk stond met den Sont-tol van 1641 , zou het vrij
bezwarend voor den handel geweest zijn , wanneer bovendien
to Helseneur tol werd geeischt. Daarbij kwam , dat men in
den beginne niet zeer tevreden was over den inhoud van het
gesloten tractaat en geen bezwaar maakte dit aan den koning
van Denemarken nog een tijd lang te doen gevoelen.
Do handelwijze van de With zette , gelijk te verwachten
wachten was , kwaad bloed bij de Denen. Ook zij lieten zich
niet onbetuigd en brachten den Nederlanders schade toe,
waar de gelegenheid zich voordeed. Nu het „vier — , ton-
nen — ende baeckengelt" van de lijst der tollen was ge-
schrapt , liet Zijne Ma', „het vieren in Schaegerack en Fal-
sterbon op lijfstraffe aan de vierverwaltters" ^) verbieden.
Ook de bakens in den Droegen werden niet weer gelegd.
De gevolgen bleven niet uit, to meer nu de tijd van de
lange, donkere nachten en het ruwe winterweer naderde.
1)    Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Sept. 1645.
2)    Res. Sw. en Denem. 30 Sept. 1645.
3)    Miss. T. van Cracauw aan H. H. M. dat. 16 Sept. 1645.
-ocr page 243-
237
Aanhoudend verzeilden er schepen op de klippen i). Noch
de herhaalde brieven van den admiraal, noch de tusschen-
komst van den resident vermocht de Deensche rogeering tot
inschikkelijkheid te bewegen ^). Toen van Cracauw er op
wees , dat alle natiën door dezen maatregel werden getroffen,
antwoordde een der „hooge ministers van S. Ma*.", dat zij
zulks dan alleen te danken hadden aan de Hollanders, die
geen vuurgeld wilden betalen ; een ander zei lakoniek : „poinct
d'argent poinct d'Suisses" '). Zoo ondervond de Nederland-
sche scheepvaart, dat het beter ware geweest, wanneer de
verlangde bijdrage was toegestaan.
Ook in andere opzichten toonden de Denen hun slechte
gezindheid. Het gesloten tractaat bepaalde o. a., dat de tol-
len in Noorwegen zouden worden geregeld op den voet van
het jaar 1628, en de gezanten der Republiek hadden daarom
aan van Cracauw opgedragen, dat hij een exemplaar van
die tollijst moest aanvragen. Op het gedane verzoek gaf de
rijkshofmeester aan den resident echter ten antwoord: ,soo-
lange den gem'. Heer adrairael hier bleef leggen wilde hij
niet één ding aen de Nederlanders bewilligen *)." Toen de
With dus krachtig in do bres sprong voor drie schippers ,
die zich nog in Denemarken ophielden om weer in het bezit
te geraken van schip en lading, welke hun in den zomer
van 1644 waren ontnomen , zal dat aan de zaak dier schip-
pers meer kwaad dan goed hebben gedaan.
Intusschen was de Nederlandsche schccpsmacht, door hot
voortdurend afzenden van convooi, sterk gedund: op 11
September had de With nog twee en twintig schepen onder
zijn vlag, op 28 September achttien, op 13 October vjjftien
1)    Zie hiervoor oolc miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 11 Nov.,
25 Nov. en 23 Dec. 1645.
2)    "Wel beloofden de rijksraden eerst aan de With , dat orde zou worden
gesteld op het leggen van tonnen i/d Droogen , (Journ. de "VVith 7 Sept.
1645); maar de vervulling der belofte bleef uit, waarschjjnlijlc omdut men
zag, dat nog geen tol werd betaald.
3)    Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 16 Sept. 1645.
4)    Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 30 Sept. 1645. Zie ook
de miss. dat. 14 en 28 Oct. 1645.
-ocr page 244-
238
en op 4 November nog maar dertien ^). Daar het hem be-
kend was, hoezeer zijn aanwezigheid „de Deensche natie van
spijt (deed) bersten", bleef hij op zijn hoede voor mogelijke
uitbarstingen ^). De geruchten vermeldden , dat„ de alliancie
tusschen onsen Staedt en Denemarcken noch niet volcomentlyck
en (was) geslooten" en daar „de Deenen by gelegentheyt
seer lichtvaerdigh van resolutiën syn", achtte hij het wen-
sehelijk bij de Staten-Generaal op versterking zijner macht
aan te dringon, voor hot geval, dat hij nog langer op zijn
post moest blijven. Doch veel liever zou hij „met een goet
aentall van schepen naer de Strate ') gaen , om aldaer den
Turck syn nagelen wat te helpen corten", en voor zijn nieuw
gebouwd schip de Brederode voegde hij er deze aanbeveling
1)     Tegen de verwachting van den admiraal Ifoerden slechts enkele
convooiers tot hem terug. In zijn „Kxtract en Memorie" onz. (Journ. do
"With 1645) lezen wy daarover de volgende insinuatie ; „Item goduyrendo
myn Employ van dit somer zaysoen, en syn niet meer te rugh g-ecomen
van all myn aff'gesonden convooi als twee schepen , ende vier fregatten ,
het welcke ick de Hooge Regieringe oock al vorens heb geschreven , de
resterende syn gestadigh van de commissarissen int Vlie nae Noorwogen
gesonden , onaengesien dat ick vertrouw dat de selve van de Ilooge Re-
gieringe daer geen ordro toe en hebben gehadt, aparent omdat de gemelie
commissarissen Brandthout (dat in Noorwegen wel te becomen is) in haer
huyshouden van nooden hebben".
2)     Hoezeer de "With de Denen wantrouwde, blijke uit do volgende
aanhaling uit zyn journaal:
„26 Oct. Des avondts passeerdon ons een Deens brandtschip en quam
onder Elsenborgh ten ancker. Den Capn. Jan Maykes gelast daer by te
anckeren en het gemel'e brandtschip te visiteren, en hy Capn. bevindende
dat aldaer noch materialen tot branden gemaect in syn , daer wel op te
passen on de selve te dwingen ut onse vloodt te bljjven. Alle de Cape"
nu oock aen boort doen comen en haer gelast niet te gedoogen dat by
nacht eenige vreemde schepen onder onse vloodt comen , ende soo echter
eenige t'haer wilden onderwinden (om vorder ongelegentheden voor te
comen) daerop te schieten.
27 Oct. Cap". Jan Maykes comt weder te rugh , rapporteerde dat hy
de gemel'c schepen gevisiteert ende bevonden hadde dat alle de materialen
van 't brandttugh daer ut waeren gelost, en de selve schepen sandt tot
ballast in hadden , en meenden tot Elsenborgh eenige paerden en soldaeten
in te nemen".
3)     De Strate" =: de straat van Gibraltar en verder de Middell. zee.
Venetië was toen in oorlog met Turkjje en kwam bjj de Republiek hulp
zoeken. Res. St. Gen. 2 Oct. 164.5. Zie ook Aitz. VI pg. 184, 185.
-ocr page 245-
239
bij: „dewyle myn onderhebbendt schip (daer de maeghtdom
noch aen is) extraord. bezeylt en een schip van gewelt is."
Reeds den 12(len October was ter Generaliteit, op voorstel
van Holland, besloten de With terug te roepen '). Eerst
op 8 November ontving de admiraal de missive van H. H. M.,
welke hem daarmede in kennis stelde. Volgens den inhoud
daarvan liet hij acht schepen achter, onder bevel van den
commandeur Jan Uytenhout, tot convooi voor de koopvaar-
ders, welke nog uit de Oostzee werden verwacht. Van
Cracauw kreeg van H. H. M. de opdracht in het vervolg te
onderzoeken, of de uit het vaderland komende schepen wel
veilgeld hadden betaald. Het werd 17 November aleer de
With , met den vice-admiraal Cats en het jacht „de wakende
Boey" de reis aanvaardde. Het laatste schip werd echter
onderweg teruggezonden naar de Sont met een brief voor
commandeur Uytenhout. Daar de With nog eenige dagen
oponthoud had in de haven van Mardon en bijzonder slecht
weer trof, kwam hij eerst den 2''"" December voor Helle-
voetsluis ten anker.
Vóór zijn vertrek nam de admiraal afscheid van de
Deonsche rijksraden met een brief, geschreven in den
sarronden toon, die hem eigen was. Na te hebben mee-
gedeeld , dat de Staten-Generaal hem terug riepen , bericht
hij verder een aantal oorlogschepen te zullen achterlaten tot
convooi voor de koopvaarders en om deze te beveiligen
„voor alle de geone die haer willen beschadigen. Endo
alsoo Uwe Ed: A'ermog: tot noch toe seer onrustigh over
myn verblyff zyt geweest, connen nu alle vordere quade
gedachten overslaen , doch voor myn , can ut al myn doen
niet bevinden, dat Uwe Ed: Vermog: reden van eenigh
quacdt naebedencken hebbe gegeven, maer contrary alle
respect bewesen, daer lek nog niet van en zy bedanckt,
als oock niet voor de diensten , die lok het ryck van Dene-
marcken in dit zaysoen gedaan hebbe, Doch sal echter niet
manqueren , als een recht geboren Hollander, altyt wel te
doen". Daarna verzoekt hij de vuren en bakens weer op
de gewone plaatsen aan te brengen , „ende soo sulcx echter
by Uwe Ed: Vermog: wort vertraeght, sullen dan met
1) Res. St. Gen. 12 Oct. 1645.
-ocr page 246-
240
leedtw6sen al te seer bevinden , dat Uwe Ed«". geon geno-
gentheyt tot onsen staedt en dragen , onaengesion dat onsen
staedt aen t'Rijek van Denemarcken menigh Jaer nopende
den thol soo trouwelyck heeft gecontribueert, en dat om de
passagle hier te genieten die Godt almaghtigh alleen ge-
maeckt heeft, voorwaer een groote erkentenis aen 't Eijck
bewesen". Het slot van den brief is een pleidooi voor do
drie schippers , die „over ontrent 16 a 17 raaenden geleden
van Uwe Ede. officieren onde caapvaerders buyten styll van
recht syn aengehaelt, welcke> schippers om haere schepen
en goederen , in het Eijck van Denemarcken haar noch
onthouden , op hoope yder het syne weder terugh te crygen,
ende dispenderen alsoo noch daer by (alhier in armoede)
haer weynigh overschott, en is tot noch toe geon recht
over hun saken utgesproken , maer is hun vorder aengeseyt
noch geen aparentie daer toe te wesen , hetwelcke vreemde
proceduren syn, dat buyten do christelycke regicringe is".
Het laat zich denken , dat deze afscheidsbrief de gal deed
overloopen bij de Deensche rijksraden ^). Ook in de Staten-
Generaal vonden enkele leden , dat de admiraal te ver was
gegaan. Onder de „poincten van consideratie, getrocken uyt
het rapport van den admirael Witte Wittensz. geweest in de
Sont a". 1645 ')", treffen wij althans hot volgende aan:
,alsoo eenige harde brieven by den admirael geschreven soo
aen den rycx-admirael Nicolaes Grollee •'') den 8 July,
als aen de rycxraden den 11 Nov. 1645 en andore, oif
die niet te desavoueren , om daer over in tyt on wylon
geen verwyt te hebben ■•)."
Overigens toonde men zich tevreden met de wijze, waarop
1)    „Denselven (do With) hooft aen de lieeren ryckxraedon oenen brief
geschreeven weegen de particuliere saeeken van schippers onde andere
rry wat hardt daeroover de heeren ryckxraeden hun houden geoffendeert
claegende niyn seor daeroover". (Miss. v. van Cracauw aan ]f. H. M.
dat. 18 Nov. 1645).
2)    Te vinden in Journ. de With 1645.
3)    Zoo noemt ook de With hem, maar het moet zjjn TroUe. Zie
Garde : pg. 165.
                                              '
4)    Uit den brief van den 8'ten Juli is een uittreksel moogedeeld in
het vorige hoofdstuk. De brief van den ll<len Nov. is de afscheidsbrief,
hierboven vermeld. Het „desavoueren" der beide brieven ble»f uit.
-ocr page 247-
241
de With zich van zijn taak liad gekweten en vereerde hem
con goudon keten , met een gouden medaille , „endo dat tot
recognitie van synen goeden dienst geducrcnde do voyage
naer Dcnncmarckon met syno ondorhcbbende vlootc gedaen."
HOOFDSTUK IX.
Kentering in de Noordsche politiek van de Republiek.
Het verdrag met Denemarken van \<d4n, Het yredemptie-
tractaat" en de »aUiance-defens^f"
, met Denemarken in
1649 gesloten.
Zoodra het tractaat was gesloten , haastten do Nederland-
sxihe gezanten zich naar hunne haardsteden terug te keeron.
De koning van Denemarken , die het aan de houding der
Ilopubliek weet, dat-hij-bjfna het vierde deel i) zijner landen
had moeten afstaan , gevoelde geen lust de hoeren tot een
afscheids-audientie toe te laten en gaf te kennen , dat hij
het volstrekt niet euvel zou duiden, wanneer zij vertrokken,
zonder hun opwachting te hebbon gemaakt. Alzoo stelden
de gezanten zich er mede tevreden aan ChristiaanlV schrif-
telijk do noodigo betuigingen van dank en eerbied te zenden ,
gepaard met de beste wonsohen voor de „herstellinge ende
vermeerderinge van alle goede nabuyrlycke vruntschap ende
onderlinge correspondentie -)." Bij hun aankomst in hot vader-
land zullen zij wel op nieuw hebben ondervonden, dat men
daar slechts matig genoegen nam met den uitslag der onder-
handelingen. Toch slaagden zij er in hun gedrag te recht-
vaardigen en door mondelinge ophelderingen begrijpelijk te
maken , waarom zij niet waren blijven aandringen op herstel
van het erf-traetaat van Spiers. Het gedane rapport werd
althans door H. H. M. aangenaam verklaard ''). Ook zij,
die het beleid dor gezanten niet ton volle konden goedkeuren ,
zullen hebben ingezien, dat het beter was in het gebeurde^
1)    Aitz. VI pg. 37 , 183. „Man (hatto) nicht notig gehabt, auoh ein
fus breit landes den Sweden abzutreten, wan diese arnürte mediatie von
diesem Estat, es nicht veruhrsachet bette." (Uit de Eemonstr. v. Tancken
aan H. H. M. dat. 20 Aug. exhib. 26 Sept. 1645. In portef. Denem. 1645.)
2)    Zie dezen brief bij Aitz. VI pg. 36, 37.
3)    Res. Sw. en Denem. 30 Sept. en 2 Oct. 1645. De gezanten gingen
ook naar het leger te velde, om aan Z. H. rapport uit te brengen. (Res.
Sw. en Denem. 4 on 5 Oct. 1645).
16
-ocr page 248-
242
te berusten , dan na te pleiten in een verloren geding. Nu
de vrede van Brörasebro de machtsverhouding der staten van
het Noorden zoo aanmerkelijk had gewijzigd , noodzaakte
het verloopende getij tot verzetten der bakens. Behoud van
liet staatkundig evenwicht tusschen Zweden en Denemarken
was het doel, waarop de Noordsche politiek der Staten-
Generaal koers zette. Na 1645 dreigde de schaal naar de
zijde van Zweden over te slaan : wilde do Eepubliek dit
beletten, dan moest zij de bovenhangendo partij „troosten
niet haar stalen kling."
De Deensche resident Tancken begreep in dezen tijd van
kentering krachtig te moeten optreden voor het belang van
zijn koning. Het was hem bekend , dat de vrijdom van tol,
welke bij het jongste tractaat ook aan de Zweedsche onder-
danen in Lijfland en aan de steden van Pommercn en Mecklen-
burg was toegestaan , vele Nederlanders ongerust maakte
over de mededinging dier bevoorrechte Oostzeehavons. Deze
vrees kon een roden zijn om aan het tusschen Denemarken
en de Republiek gesloten verdrag do bekrachtiging te ont-
houden. Vandaar , dat Tancken een uitvoerige memorie bij
II. H. M. indiende , waarin hij trachtte aan te toonen, dat
de Nederlanders zulk een concurrentie niet behoefden te
duchten, daar zjj veel meer kennis van de scheepvaart
hadden dan de Oosterlingen en met zoo weinig onkosten
voeren, dat zij, ondanks den Sont-tol, „evenwel noch meer
profyt doen, dan de selve Oosterlingen." Bovendien was
de Sont-tol, in vergelijking van vroeger, thans zoo laag
gesteld , dat hij den handel dezer landen weinig of niet kon
bezwaren. Niet van die zijde dreigde het gevaar; veeleer
had men het oog te richten op de tollen , geheven in de
Oostzee-havens , welke door Zweedsch garnizoen waren be-
zet. Het steeds klimmende bedrag van deze heffing kon te
recht zorg baren. ')
1) ,Ri!(leni,'n uyt <U; welke den KesiJent syiier Con. Ma', van Denno-
niarokon besluyt, (lat de totale exemtie in de Orisoutsclie tollen voor
I/j-fflandt aon de Sweotsche onderdaenen ende de oxeniptio voor het inee-
roudeel van Pomeren on Meeckelenburch aen de Inwoonderen der Ooster-
8che steden , beyde by dit laetste tractaet toegostaen, den oostervaerders
van de vereenichde Nederlanden, die daertegens seeckeren toll in den
Orisondt betaelen in sulcker voog-en niet en can prejudiciëren, dat d'selffde
daeromnie jegens den Sweeden en Oosterlinghen niet en souden connen
vaeren." — (In portef. Denom. 1645. Zie ook Res. Sw. en Doncm. 19 Oct. 1045.)
-ocr page 249-
243
Dit laatste thema werd door Tancken verder uitgewerkt
in een tweede betoog, dat eveneens schriftelijk aan H. H. M.
werd toegezonden i). Terwijl de eerste memorie wilde voorko-
men, dat de ratificatie van het tractaat met Denemarken uitbleef,
had deze de strekking om de Nederlanden terug te houden
van de bekrachtiging der Ligue-Guarantie met Zweden. In
de eerste werden de mogelijke nadeelen van het tractaat in
de schaduw gelaten; de tweede wierp het volle licht op de
bevoorrechte stelling, welke Zweden weldra zou innemen
ten opzichte van den Oostzeehandel. Vandaar een tegen-
strijdigheid in den betoogtrant, welke echter meor schijnbaar
dan werkelijk is. De inhoud der laatste memorie worde hier
in het kort opgenomen ; zij bevat niet te versmaden bjjdragcn
voor de kennis van den Oostzeehandel , en de voorspellingen,
waaraan de schrijver zich waagt, zijn voor het meerendeel
uitgekomen. Vroeger — dus luidt de aanhef — waren de
Denen vrjj van alle lasten in Zweden , en omgekeerd de
Zweden in Denemarken. Daarom heeft de Zwoedsche re-
geering op de Nederlanders en op andere volken geen hooger
lasten willen leggen dan op haar eigen onderdanen : immers,
een dergelijke maatregel ware ook den Denen ten goede
gekomen. Het tractaat van Brömsebro heeft een einde ge-
maakt aan de gelijkstelling der Denen mot de Zweden , en
omgekeerd. In het vervolg kan men in het laatste rijk dus
alle andore natiën bezwaren en eigen onderdanen bevoor-
deelen , o. a. door de bepaling, dat goederen , in Zweedschc
schepen -) geladen, minder betalen dan wanneer zij in
vreemde schepen waren geladen. Die volkeren , welke de
uitvoerprqducten van Zweden niet kunnen missen — daartoe
behooren in de eerste plaats de Nederlanders, — zullen deze
waren het voordeeligst door Zweedsche schepen kunnen laten
vervoeren. Het aantal dier vaartuigen zal dus sterk toe-
nemen ton koste van de scheepvaart van andere rijken. Een
ander nadeel van de opheffing der genoemde bepaling is dit:
1)     „Roilonen uyt dewelcke den Resident zyner Coninckl. Ma', van De-
nemarcken vemieynt, dat de onderdanen van zynen aldergenadichsteu lieer
ende Coninck, mitsg^aders den Ingesetonen van dese landen, indien niet
geheel immers ten raeestendeel door dit laetste tractaot uyt het vaorwater
der Oostzee geset ende verder door de ligue guarantie geset connen
werden." (In portef. Denem. 1645. Zie ook Res. Sw. en Denem. 19 Oct. 1645).
2)  Met Zweedsche schepen bedoelt hjj hier schepen, in Zweden gebouwd.
-ocr page 250-
244
de Deonsche kooplieden, die in Zweden zaken deden, handelden
vaak in compagnie met Nederlanders, of met Nederlandsch geld,
omdat de eersten ook naar het platteland mochten gaan, de
jaarmarkten bezoeken en met edelen en boeren handel drijven,
wat aan de laatste natie was verboden. Aangezien de Denen dit
recht hebben verloren, raken ook de Nederlanders hun
aandeel in de winst kwijt. Maar het moest van alles is te
vreezen de uitbreiding van Zwedens heerschappij over do
Oostzeehavens. Zoolang Ljjtiand on Iliga aan den koning
van Polen behoorden , had deze geen macht om er den ge-
ringsten tol te heffen. Nauwelijks waren ze aan Zweden
gekomen, of het vorderde daar hoogo rechten bij in- en
uitvoer en belemmerde op andere wijzen den handel van
vreemde natiën. In alle havens van Pomraeren en van Meck-
lenburg, zoo.vcl in die, welke veroverd zijn, als in die ,
welke slechts gedurende den Duitschen oorlog Zweedsch
garnizoen toelaten (Stralsund , Stettin e. a.), zijn wederrech-
telijk de „Spieringhse tollen i)" langzamerhand ingevoerd, en
bij de laatste onderhandelingen is duidelijk aan den dag ge-
komen , dat Zweden geen plan heeft de eens bezette plaatsen
weer te verlaten, maar ,den gantschen ommecreyts der
Oostzee" wil beheerschen. De opbrengst der tollen stelt te-
vens Zweden in staat om garnizoenen in die verschillende
havens te onderhouden ; zoo verstrekken de andere volken
uit eigen kas de middelen , waardoor zij worden benadeeld.
Wanneer de Kcpubliek nu do ligue-guarantie met Zweden
bekrachtigt, zal zij dit rijk stijven in zijn heersohzuohtigo
plannen en er zelf het slachtoffer van worden.
Het indienen der bovengenoemde geschriften ^ad niet
dadeiyk de gewenschte uitwerking; zelfs werden zij , „als
niet aennemelyck, ora eenige clausulen die daerin steecken",
aan don resident teruggezonden -), en do ligue-guarantie
met Zweden verwierf — al was het dan ook laat — de
goedkeuring van H. H. M, Maar het beoogde doel werd
niet geheel gemist. Den regenten der Republiek gingen de
1)    Zoo gelieeten , omdat zij ing'evorderil werden met liiilp vau oorlog-
schepen, uitgerust door Spiering , een broeder vau don Zwoedsclion resident
te '9 Ilage. Zie Arend (Brill), 311= dool, öile stuk, pg. 143.
2)    Res. Sw. en Denem. 19 Oct. 16-t5.
-ocr page 251-
245
oogen open voor de verandering, welke in het Noorden
plaats stond te grijpen : de koningen van Denemarken hadden
de heerschappij over de Oostzee sleeh*s gebruikt als een
middel tot stijviiig hunner eigen schatkist; de regeering van,
Zweden was het bovenal te doen om haar onderdanen de (
winsten te verschaffen van handel en scheepvaart in het
Noorden van Europa en andere natiën daaruit te weren.
Doch loopen wij het verhaal der gebeurtenissen niet
vooruit. Hot duurde geruimon tijd aleer het verdrag met
Denemarken ter Gencraliteit werd bekrachtigd. Al weder
was het Zeeland , dat het nemen van een besluit het langst
tegen hield '). Maar ook een andere reden vertraagde het
afzenden der ratificatie. H. H. M. verlangden daartoe niet
over te gaan, vóórdat zjj in het bezit waren van de tollijst,
welke in het jaar 1628 door Christiaan IV was uitgevaar-
digd voor de havens van Noorwegen. Reeds is gemeld,
dat de resident van Cracauw , op verzoek van de gezanten ,
moeite had gedaan deze lijst van de Deensche regeering te
verkrijgen , maar tevergeefs. Op nieuw spoorden de Staten-
Generaal hem daartoe aan ^); er verliepen echter nog
eenige maanden eer van Cracauw het verlangde stuk kon
sturen. Het schijnt, dat de Deensche regeering zoo lang
wachtte met deze aangelegenheid , omdat zij niet recht wist,
wat de Republiek in het schild voerde. ïoen , ook na het
vertrek van de With, de Nederlandsehe schepen geen tol
in de Sont betaalden , begon zij wellicht te vreezen , dat de
Republiek zich voor goed van die belasting wilde ontslaan ■').
Do vaart was wel gering in de wintermaanden en de tollen
zouden weinig hebben opgebracht; maar het ging niet zoozeer
om de knikkers, als wol om het recht van het spel. Christiaan IV"
had gemakkelijk do betaling kunnen afdwingen, vooral toen op
het laatst nog slechts één Nederlandsch oorlogschip in de
Sont lag *); doch dit begeerde hij klaarblijkelijk niet''). De
1)  Ren. Sw. en Denem. 17, 18, 23, 28 Nov. , 13, 18, 20, 22, 23,
28 Dec. 1645.
Res. St. Gen. 5, 27 Dec. 1645, 4, 6 Jan., 19 Fobr. 1646.
2)  Res. Sw. en Den. 12 en 14 Oet. en 17 Nov. 1645.
3)  Arend (Brill) III' pg. 587. Zie ook de volg. pg. noot 2.
4)  Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Jan. 1646.
5)  Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 25 Nov. , 2 Dec. , 30
Dec. 1645 en 13 ,Jan. 1646.
-ocr page 252-
246
onzekerheid hield aan, daar de bekrachtiging van het tracfcaat
langer uitbleef, dan de gestelde termijn toeliet. Eerst half
December kreeg van Cracauw het gewonschte exemplaar in
handen i). Bij onderzoek bleek hom, dat'do lijst niet geheel
in orde was : sommige goederen waren in 1C28 minder be-
last , dan in deze lijst stond aangegeven. Van deze bevin-
ding gaf hij konnis aan de Staten-Generaal; de zaak scheen
hun echter van te weinig gewicht te zjjn om do bekrachti-
ging , welke eindeljjk door de provinciën was goedgekeurd ,
nog langer achter te houden, vooral nu do Deenscho re-
geering herhaaldelijk haar ongenoegen te kennen gaf over
hot talmen van H. H. M. ^). Alzoo machtigden zij hun
1)     liet volgende briefje ontving van Cracauw tegelijk met de toUijst
van 1628:
„Monsieur
La lyste du peage de Jforweegen a cste donne et livree a vostre ser-
viteur , vous in'escriues qu'on a bien tarde a la donner , niai» quand vous
voules sans passion juger des procedures de Tadmlral AVit Wittesen , en
ce Royauine ,'^ou de droict il n'auoit rien a commander, vous ne vous os-
tonneres pas de ce qu'on ne la pas enuoyee plus tost, c'est une matiore,
qui vault mieux estre oubliee , qu' examine , parcjuoy ie la passeray sans
en plus rien mentioner.
de Tautre affaire touchant la paye des grains , quand on contentera sa
Male de sa gabelle deuue de eest annee passce au Sondt, alors celuy,
qui pretend paye de ses grains sera contente. Leternel vous consorve
ensemble toute vostre maison.
Vostre affectionne pour
monsieur ,
                                                                                        vous servir
Coppenhagen Ie                                                                                        N. N.
4/14 de Decembre 1645.
(Bovenstaand briefje als bijlage bij de miss. v. van Cracauw aan H H.M.
dat. 30 Dee. 1645. Met „l'autre affaire" wordt bedoeld de vergoeding,
welke do koning van Denemarken moest betalen voor een lading Dantzigor
rogge , welke hjj uit een Nederl. schip had laten lichten. ,N. N." is ,
blijkens bovengen. miss. v. 30 Dec, „een hooch minister des con.")
2)     Dit ongenoegen blijkt vooral uit de miss. v. Chr. IV aan H. H. M.
dat. 10 April 1646 (portef. Denein. 1646), waarin hij bericht eindelijk de
ratific. ontvangen en tegen de zijne uitgewisseld te hebben, „off wel
deselve eenige maenden naer een daertoe aengestelden ende beyder syts
beliefden termyn sy ingenomen, De Heeren oock eenen tyt herwaorts
sulcke proceduren gedreven hebben, dat wy derselve intentie halven,
waerhenen die gericht is , in twyffel staen moeten". (Uit het transl. v,
bovengen. miss.)
-ocr page 253-
247
resident de ratificatie tegen die van Denemarken uit to
wisselen, doch tegelijk protest aan te teekenen tegen de
overgezonden tolrol ^). Dit geschiedde in April 1640. Van
Decnsche zijde hield men yoI , dat de lijst juist was: de
kleine afwijkingen waren het gevolg van knoeierijen tusschen
de beambten , die den tol hadden gepacht, en de schippers ^).
Gaarne was men bereid deze en andere geschilpunten uit
den weg te ruimen en verzocht, dat de Staten-Generaal
iemand daartoe zoudon afvaardigen. Want ook de koning
van Denemarken had nog vorderingen ten laste van de
Republiek. In het vorige jaar was beloofd , dat hem uit de
opbrengst van het veilgeld zou worden vergoed , wat hij te
kort was gekomen door het niet betalen van tol in de Sont ^):
deze penningen wenschte Z. M'. thans wel te ontvangen.
Vandaar dat bovengenoemd aanbod — afdoening der over-
blijvende geschillen door een nieuw gezantschap — telkens
werd herhaald *). Te eerder was Christiaan IV geneigd
de quaestie op vriendschappelijke wijze af te doen, daar zijn
grootste grief was vervallen. Op bevel van de Staten-
Generaal had van Cracauw den schipper.-, der „groote vloot".
die in het begin van Mei 1616 door de Sont wilden varen,
aangezegd , dat zij tol moesten betalen volgens het accoord ,
in het vorige jaar getroffen "): een concessie aan Denemar-
ken, welke voor de Noderlandsche kooplieden drukkend was,
omdat de heffing van het veilgeld nog werd voortgezet. Wel
1)     Miss. V. Cnic. aan U. H. M. dat. Vi April 1640. Res. Ut. Gon.
ia Febr. 1646. Aitzoma VI pg. 227 , 228.
2)     Miss. V. van Crac. aan H.H.M. dat. 31 Maart, 7 April 1646.
•t) Zie boven pg. 207 en Extr. Ees. St. Gen. 17 Juni 1643. (Komt
niet voor in Res. Sw. en Denem. maar in portef. Zweden 1645).
i) Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 31 Maart, 7, 13 April,
5 Mei 1646.
3)     De ,grootc vloot", zoo noemt men de koopvaardijvloot, welke in
het voorjaar uit het Ylie naar de Oostzee stevende. In zijn miss. v. 5 Mei
1646 aan H.H.M, berieht van Cracauw, dat hij den schippers het bevel
van H.H.M, had meegedeeld, ,'twelok do schippers een donderslach was
in haer ooren." Het schijnt dus, dat zij er niet op voorbereid waren.
In het vaderland hadden zij nog veilgeld betaald : deze heffing toch werd
voortgezet tot in den zomer van het jaar 1646.
(Nog in miss. v. v. Cracauw aan H.H.M. dat. 14 Juli 1646 lees ik,
dat hij ecnige schippers had betrapt, die geen veilgeld hadden betnald.)
-ocr page 254-
248
een bewijs dus, hoezeer de stemming ten opzichte van Dene-
marken sinds het vorige jaar was veranderd.
Daarvoor bostonden gegronde redenen. In de eerste plaats
was het de heffing van het veilgcld , welke de vriendschap-
pelijke betrekkingen tusschen Zweden en de Republiek had
doen verkoelen. De genoemde bijdrage toch werd niet alleen
van Nederlandsche schepen gevorderd , maar ook van vreemde
schippers, die uit Nederlandsche havens voeren. Wel is
waar had admiraal de With slechts zorg te dragen voor de
belangen van de Nederlandsche handel en scheepvaart. Intus-
schen viel het niet te ontkennen, dat ook andere volkoren, in de
eerste plaats Zweden , voordeel trokken uit de omstandigheid,
dat do scheepsmacht der Republiek de vaart door de Sont
open hield. Aldus meenden H. II. M., dat zij allo iets konden
bijdragen in de kosten der uitrusting. Deze redeneering vond
geen ingang bij de raadslieden van koningin Christina , on
de Zweedsche resident Spiering liet niet na , sinds hot begin
der heffing, protest aan te teekencn tegen het feit, dat ook
Zweedsche schepen vcilgeld moesten betalen, en wel meer
dan de Nederlanders of andere natiën. Het veilgeld — dus
betoogde hij — was slechts een andere naam voor den
Sont-tol, en daarvan waren Zweedsche schepen en goederen
vrijgesteld '). Dat H. II. M. de vaart op do Oostzee met
een dergelijk recht bezwaarden paste hun evenmin als
wanneer bv. de Zweedsche regecring een last zou leggen
op de vaart op de Zuiderzee. Daarom verzocht hij de be-
zwarende verplichting op te heffen, of althans te gcdoogen,
dat voorloopig slechts „aanteekening" werd gehouden van
hetgeen de Zweedsche schippers aan vcilgeld hadden te be-
talen. Maar , hoezeer hij aanhield , de Staten-Generaal waren
niet gezind hem te gemoet te komon , al gaf Spiering ook te
kennen, dat hij op uitdrukkel ijken last zijner regoering han-
delde. Evenmin baatte het, of de Nederlandsche gezanten ,
na hun terugkeer, op verzoek van den kanselier Oxenstjerna
de zaak weder ter sprake brachten. H. II. M. bleven bij de
meening, dat het niet onbillijk was, die mogendheid ,
welke de moeste reden had zich over hot uitzenden der
1) lijj dit betoog vergat do Zweedsche resident, dat „sy (nl. de Zw.
schepen) nochtans gedujrende desen oorU)ch geheel onvry in de Sondt waren
ja geheel confiscabel." Aitz. VI pg. 183.
-ocr page 255-
249
Nederlandsche vloot te verheugen, een deel van de kosten
dezer expeditie te laten dragen ').
Op haar beurt misschien als represaille voor de hofBng
van het veilgeld — ging de regeering van Zweden over tot
hot maken van bepalingen , vi^elko zeer nadeelig waren voor
do Republiek. Reeds sinds 1634 of 1636 werd van Zweed-
schc schepen, bij in- en uitvoer daar te lande, slechts half
zooveel belasting van schip en lading gevorderd als van
vaartuigen uit andere landen -). Onder Zwoedsche bodems
werden verstaan schepen, die aan ingezetenen van dat rijk be-
hoorden , al waren zij ook elders van stapel geloopen. Doch in
1645 ging men verder en stelde vast, dat schepen , die in
Nederland waren gebouwd , .al behoorden zij ook aan Zweed-
sche onderdanen , in "t geheel geen vrijheid van tol meer
zouden genieten , noch voor het schip , noch voor de lading ");
,daerom (creech) Sweeden een groeten aenwas van scheepen,
hoewel de schippers meest met vrouw en kinderen in Needer-
landt woonen *)." Op den handel werd hetzelfde stelsel van
bescherming toegepast als op den scheepsbouw on de scheep-
vaart. Aan kooplieden , die uit vreemde landen naar Zweden
kwamen om daar handel te drijven , werden , nog meer dan
vroeger °), allerlei moeielijkheden in den weg gelegd , o. a.
1)    Zio over bovongenoomde zaak: miss. v. Spiering aan H. H. M. dat.
1 Juni exlüb. 8 Juni en dat. G Dec. lect. 6 Deo. 1645 (portef. Denem.
1645).
Res. Sw. en Denem. 17 Juni, ti en 11 Juli 1645.
Res. St. Gen. 22, 24, 30 Mei, 3, 8, 15, 19, 28 Juni, 7, 19, 26 Juli, 2
Ang. 12 Sept. 4, 27 Oot. 3, 9, 15, 20, 25 en 30 Nov. 1645.
Zie oolf miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 3 Maart 1646.
Aitz. YI pg. 183.
2)    Res. St. Gen. 21 Juni 1644 (waar wordt meegedeeld een request
van de Icooplieden , handelende op Zweden , en de reeders der scliepen ,
varende op dat land).
Zie ook „Deductie van versctieyden koopluyden over do Oostersclie
negotie" (1646) by Aitz. VI pg. 301—306.
3)    Een uitzondering werd alleen gemaakt voor Louis de Geer , aan
wien „de voorsz. vryheyt toegelaten was met tbien of twaelt' van syn
eygen schepen schoon die in IloUandt gebouwt waren". Zie Aitz. VI
pg. 302.
4)    Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 7 Juni 1646,
5)    Zie boven pg. 244.
-ocr page 256-
250
moesten zij „na een gewisse taxt van quantiteit vercoopen"
en werd „gepraotiseert" om den duur van hun verblijf tot
zes weken te beperken i). De oprichting van verschillende
bevoorrechte handelscompagniön was mede een middel om
den vreemdeling te weren -). Eeeds in het voorjaar van
164G vertrokken dan ook „alle Nedorlandsche Schotsen coop-
luyden en dienacrs uyt Sweeden , claegondo dat wegen de
negotie daer niet langer en deucht ^)".
Nadat Zweden zjjn grootsten staatkundigen tegenstander in
den laatsten oorlog had overwonnen, maakte het dus aanstalten
om zijn scherpsten handelsconcurrent , do Eepubliek der
Zeven-Provineiën, uit de Oostzee te verdringen. Een toeleg,
die te meer kans op slagen bood, sinds het aantal havens , die
onder Zweedscho heerschappij of bescherming stonden , ge-
stadig toenam, en overal de eigen onderdanen boven
de ,vreemden" konden worden bevoordeeld. En met die
„vreemden" werden steeds bedoeld do Nederlanders , gelijk
omgekeerd deze aan de Zweden hoofdzakeljjk dachten, toen
zij, bij de heffing van het veilgeld, „vreorado" schepen
en goederen hooger hadden belast dan inlandsche *).
Zoo Iaat het zich verklaren , dat de Republiek de banden,
waarmede zjj sinds 1640 aan Zweden was vastgekoppeld,
begon los te maken. „Foedera non servantur propter char-
tam , sigilla et juraraenta, sod propter utilitatem et ncces-
sitatem ^J." Nu het niet noodzakelijk , allerminst nuttig
was , dat de Nederlanden de grootheid van hun bondgenoot
hielpen bevorderen, werd het tijd uit to zien naar een
nieuwe verbintenis, met een mogendheid , welke, evenals de
Kepubliek, verlangde te beletten, dat Zweden de heer-
schappij over de Oostzee kreeg.
1)     Miss. V. van Cracauw aan H.H.M. dat. 13 Jan. 1646.
2)     Miss. V. van Cracaiiw aan H.H.M. (lat. 7 Juni 164(i.
'i) Miss. V. van Cracauw aan H.H.M. dat. 10 Fcbr. 164.5.
4)     In zijn miss. v. 6 Doe. 164.5 aan H.H.M. (I'ortof. Zw. 164.")) jiro-
testeert Spiering togen de hefling van't veilgold en voora! liiertegon, dat de
schepen „<iie vrombde reeders hebben", of „dio vrenit goet in hebben" meer
moeten betalen dan Nederl. schepen of lading, „connende door vrorade
j-eoders of vremt goot niet aüders als utheemsehe, ende in dosolve hare
C». May'' ingezetenen en derselven goederen of int geheel of int meeren-
deel verstaen worden."
5)     Aitz. VI pg. 134.
-ocr page 257-
251
Niet van de Staten-Generaal behoefde do eerste stap
daartoe uit te gaan. In Denemarken zelf begreep men de
oude politieke gedragslijn niet langer te moeten volgen.
Vooral door toedoen van den rijkshofmoester Cornifitz Ulfeld
werd Christiaan IV , op den laten avond zijner regeering,
overgehaald om zijn vorigen bondgenooten het afscheid toe
te roepen , om niet langer steun te zoeken bij Spanje en den
keizer of in de bres Ie springen voor de reeds verloren zaak
van Karel I. Frankrijk en de Republiek, vooral de laatste,
dienden gunstig te worden gestemd voor een nadere ver-
bintenis met Denemarken. Onmiddellijk na het sluiten van
den vrede te Brömsebro, toen de ïhuillerie nog een tijd
lang in Denemarken bleef vertoeven , was met hem daarover
reeds gesproken i). Een goede gelegenheid tot het aanknoopen
van nieuwe onderhandelingen met de Staten-Generaal bood
het nog hangende geschil over de tollen in Noorwegen.
Reeds is meegedeeld, dat de Deensche staatslieden
aan van Cracauw hadden verzekerd, dat men gaarne die
zaak wilde afdoen , zoo het H. H. M. slechts geliefde iemand
daartoe af te vaardigen. Toen de Staten-Generaal niet zoo
spoedig aan dien wensch gehoor gaven , nam Christiaan IV
het initiatief en onderteekende don geloofsbrief voor Cornifitz
Ulfeld, als buitengewoon gezant naar de Republiek. In-
middels was ook ter Generaliteit tot een bezending naar
Denemarken besloten, ten einde de quaostie over de Noordsche
tollen uit te maken en tegelijk aan te dringen op het weder
stellen van seinvuron en bakens. De hiertoe reeds afge-
vaardigde hoeren blo ven echter te huis, op het bericht, dat
de rijkshofmoester Ulfeld naar de Nederlanden kwam en
door zijn koning gelast was om alle hangende geschillen
af te doen. Opdat goed zou uitkomen, hoezeer zijne ge-
voelens tegenover de Republiek veranderd waren, bewees
Christiaan IV haar grootc eer : zijn gezant vertrok met een
aanzienlijk gevolg en werd door drie oorlogschepen over-
gebracht ^).
1)     Miss. V. van Cracauw aan H.H.M. dat. 25 Nov. en 16 Dec. 16-45.
2)     Credent. voor Ulfeld dat. 1 Juni 1646.
Miss. V. H. H. M. aan Chr. IV dat. 16 Juni 1646.
Miss. V. Clir. IV aan H. H. M. dat. 28 Juni 1646.
Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Juni met p. s. v. 30 Juni 1646.
(Alle in portof. Denem. 1646).
Zie ook Aitz. VI pg-. 228 , 229 , 295,
-ocr page 258-
252
De rijkshofmecster was de aangewezen persoon voor de
hem opgedragen taak, niet alleen wegens zijn groote be-
kwaamheid als staatsman , maar ook omdat juist hij had aan-
geraden do oude veoten met de Nederlanders bij te leggen ').
Al dadelijk gaf hij aan H. H. M. te kennen , dat het voor-
naamste oogmerk van zijn vorst was alle hinderpalen, welke
een bestendige vriendschap tusschen Denemarken en de Re-
publiek in den weg stonden, op te ruimen. Later liet hij
daarop volgen , dat hij tevens gaarne de vergoeding wenschto
te ontvangen voor don tol, welke in 1645 en in het voorjaar
van 1646 aan koning Christiaan was ontgaan. Do Gedepu-
teerden uit de Staten-Generaal, die met hem in onderhan-
deling traden, stelden daar tegenover hunne klaehton be-
treffende de tollijst in Noorwegen en aangaande enkele han-
delingen van de tolgaarders in do Sont, welke met de bepalin-
gen van het laatste tractaat in strijd waren-). Wat het laatste
betreft, gaf Ulfeld toe dat de „tollenaren somtyts oock
exorbiteerden ende geen kerck-meesters en waren" ; over het
eerste punt bleef men geruimen tijd in besprek , totdat in
Februari 1647 do zaak werd beklonken. De schepen , welke
uit Noorwegen hout kwamen halen, zouden slechts één tol
betalen , lastgeld geheeten. Alle vroeger geheven tollen- en
bijtüllen vervielen ; het lastgeld werd gesteld op een rijks-
daalder het last, met dien verstande , dat slechts '/, van het
aantal lasten , die den inhoud werkelijk uitmaakten , mocht
worden berekend. Opdat geen misverstand meer zou rijzen
over de wijze van meten , werd nauwkeurig vastgesteld hoo
die zou geschieden. Van Deensche zijde werd — voor de
zooveolste maal — beloofd, dat men zorg zou dragen, dat de
beambten te Helseneur hun bevoegdheid niet te buiten gingen
1)     In zijn miss. aan 11.H.M, dat. 28 Juli 1646 getuigt van Cracauw
aangaande Ulfeld: ,synde denselven seer begeerich de eere te hebben alle de
differentien tusschen V. II. M. en S. Mt. te vergelijeken en afl'te handelen,
synde denselven oock daortoe een bequaem instrument, als synde ver-
standich, welgeleert en welorvaeren on de tweede persoon naest den
coninck die alles wordt toe vertrouwt en groote authoriteyt is hebbende."
2)     tn zijn miss. aan H.H.M. dat. 20 Mei, 16 Juni, 7 Juli 161C had
van Cracauw ter kennis van de Staten-Generaal gebracht, in hoeverre
reeds inbreuk werd gemaakt op het tractaat van 164."). Van hooi veel
belang was het echter niet; de reden er van was uitsluitend de inhalig.
heid van de tolgaarders.
-ocr page 259-
253
en zich stipt hielden aan de bestaande bepalingen omtrent den
Sont-tol. ï)e tonnen , vuren en bakens zouden weder worden
geplaatst tegen een kleine bijdrage , van eiken schipper te
heffen. Ten slotte kreeg Christiaan IV 120000 rijksdaalders
als vergoeding voor den vroeger niet betaalden tol. Deze
vergoeding was reeds beloofd tijdens het verblijf van admiraal
de With met zijn vloot in do Deensche wateren. Het is
echter geoorloofd te betwijfelen, of de Staten-Generaal hunne
belofte zouden zijn nagekomen, wanneer de stemming ten
opzichte van Denemarken niet zoozeer veranderd was in de
laatst verloopen jaren.
Hiermede was de rekening vereffend. Ulfeld verlangde echter
meer. Tot nog toe had de onderhandeling bestaan in een loven
en bieden , en voor zulk koopraanswerk was de overkomst van
den rijkshofmeester niet noodig geweest ; maar in don tusschen-
tijdhadhij het vuurtje van don naijver opZwedcn behendig weten
aan te stoken ^). Zijn werk was het, dat verscheiden kooplieden
een deductie bij H. H. M. indienden, waarin breedvoerig
werd aangetoond, hoe het stelsel van bescherming, door
Zweden ten bate van eigen handel en scheepvaart ingevoerd,
op het verderf der ,negotie op Oosten" moest uitloopen -).
Het eenige redmiddel — dus beweerden zij — was een
nieuw tractaat met Denemarken te sluiten en don tol in de
Sont af te koopen tegen een vaste jaarlijksche bijdrage.
In hoeverre deze voorslag tegen Zweden gericht was
zou spoedig blijken. Voorloopig stelde Ulfeld z'ch er mee
tevreden, dat hij bij den handel de vijandige stemming
tegen Zweden had verscherpt. Thans riep zijn plicht hem
naar Frankrijk om het verbond van vriendschap , reeds ont-
worpen tijdons hot verblijf van de Thuillerie te Kopenhagen,
te doen bekrachtigen. Bij zijn terugkeer hoopte hij de
vruchten te plukken van het uitgestrooide zaad. De bij-
zonder groote eerbewijzen, welke hem van de zijde der
Staten-Generaal vóór zijn vertrek ten deel vielen, gaven
hem het recht hoogc verwachtingen te koesteren ^).
1)    Daarin werd hij geholpen door den gezant van Polen, welk rijk
er eveneens belang bij had, dat Zweden niet te machtig werd. Aitz.
VI pg. 300.
2)    Zie boven pg. 249 , noot 2.
3)    Zie daarover Aitz. VI pg. 365 en 366. Ulfeld werd op zijn ambas-
sade vergezeld door zijn vrouw. Deze beviel in den Haag van eeu zoon,
-ocr page 260-
254
Gedurende Ulfelds afwezigheid bleef de gewone vertegen-
woordiger van Denemarken , de resident Tanckon, voor de
belangen zijner kroon optreden. In 't bijzonder bepleitte bij
de zaak van den aartsbisschop van Bremon, die, sinds
het overlijden van zijn ouderen broeder Frederik,
ook kroonprins van Denemarken was geworden ')
en wiens heerschappij in Bremen en Verden door de Zweden
werd bedreigd. Maar Tanckon bleef niet lang meer op zijn post.
Zjjn invloed hier te lande was nooit zeer groot geweest ~), en
thans was hij bezig zich onmogelijk te maken door het voe-
ren van een proces „tegen oenige voorname personen credyt
hebbende in de Eegoringh ^)". Ulfeld, die toch reeds in geen
goede verstandhouding met hem stond , was beducht, dat
dit proces een nader verbond tusschen Denemarken en do
Republiek zou kunnen tegenwerken. Daarom zorgde hij ,
dat Tancken als resident werd vervangen door Christiaan
Roch, die in Mei 1648 hier aankwam. Zijn geloofsbrieven
waren ondorteekend door de rijksraden van Denemarken.
Christiaan IV toch was don 28*''^" Februari van hetzelfde jaar
overleden, en er verliepen eenige maanden aleer Frederik
IH de rogeering aanvaardde '). Onder den nieuwen koning
werd ten opzichte van de Republiek dezelfde staatkunde
gevolgd , welke in de laatste levensjaren van Christiaan IV
was op touw gezet. Ulfeld kwam in Maart 1649 weder naar
den Haag , om de vruchten te plukken van den naijver op
Zweden, tevoren door hem gezaaid en aangekweekt. De
stemming van Holland ton opzichte van dat rijk was niet
verbeterd, sinds de bepalingen van den Westfaalschen vrede
de macht van Zweden nog aanmerkelijk vergroot en
die, op verzoek van de Staten-Generaal, den naam Leo Belgicus kreeg.
H. II. M. wilden hun petekind vcieeren met een lijfpensioen van 1000
Carolus gld. jaarlijks; doch op verzoek van Ulfeld deden zij dit niet,
maar begiftigden hem met een compagnie soldaten te voet. II. H. M.
moesten dus dispensatie verleenen van „de generale ordre van de geno-
ralitoyt medebrengende dat jonge kinderen met egeen compagnien in dienst
van de generaliteyt mochten worden ghebeneficieert."
1)    Arend (Brill) III» pag, 740 noot 5.
2)    Zie boven pg. 46.
3)    Aitz. VI pg. 592.
4)    Aitz. YI pg. 510, 592.
-ocr page 261-
255
al wedergen kuststrook vjin de_ Oostzee aan zijn gebied toe-
gevoegd hadden. Derhalve leende de genoemde provincie een
gewillig oor aan den voorslag van den Doenschen gezant
om tweederloi verdrag te sluiten : een „alliance-dofensyf" en
een „tractaat van rcdemptio der tollen," Ondanks de
tegenkanting van verschillende gevi^osten wist Holland zijn wil
door te zetten, en beide verdragen kwamen nog in het jaar
1649 tot stand. Het redcmptio-traetaat bepaalde in hoofd-
zaak , dat schepen van ingezetenen dor Verecnigde-Püoj'inciën
en hunne ingeladen goederen, van welken aard dozo waren
of aan wien zij ook behoorden, vrij on onbelemmerd door
do Sont mochten varen , zonder eeuigon tol of vuur-, tonnen-,
baken- en havengeld te betalen. Deze tol werd afgekocht
voor een jaarlijks te betalen som van 350000 gulden , terwijl
de koning van Denemarken nog een aanmerkelijk bedrag
als voorschot ontving: 100000 rijksdaalders terstond en
200000 rijksdaalders na ontvangst der ratifleatio. Om deze
penningen bijeen te krijgen zou in de Nederlandsche havens
eon belasting geheven worden van alle schepen en goederen,
naar do Oostzee bestemd, of vandaar naar de Republiek ge-
komen. Hierdoor liet men alle natiën mede betalen aan de
vereischte som , ,maer het eygenlyck secreet van deso han-
delingh bestont dacrin dat men door dose redemptic indirecte-
lyck mede de Sweetsche kreegh onder den tol, wel waer
syndo dat do Sweeden in do Sont vrij waren, maer hier
te lande komende , souden moeten deselve betalen onder de
naam van redemptio-penningen , die geheven wierde op allo
waren van en na Oosten varende. Dit was by llollant seer
smaeckelyek." ')
In verschillende opzichten was dit tractaat een misgreep;
doch de uiteenzetting daarvan valt buiten do lijst van dit
werk ~).
De ratificatie liet lang op zich wachten: eerst don S'lon
Maart 1651 bekrachtigden de Staten-Genoraal het verdrag
van afkoop , dat maar korten tijd van kracht bleef, lieeds
een paar jaren later werd het vernietigd en keerde men
r
1)    Aitz. VI pg. 700.
2)    Men kan hierover nalezen: v. d. Hoeven , Bijdr. tot de geschd. v, d.
Sonttol pg. 101—107.
-ocr page 262-
256
terug tot de tractaten van 1645 en 1647. Volgens dezen
grondslag zijn de Nederlanders en bijna alle handeldrijvonde
volken van Europa geruimen tijd in den Sonttol aangeslagen
geweest: aan die omstandigheid ontleent het verdrag van Chris-
tianopcl zijn bijzondere beteekonis.
Was het redemptie-tractaat van korten duur, niet aldus
de „allianoe-dofensyf." Door haar kwam do Eepubliek tot
Denemarken in een betrekking, welko inniger was dan die,
waarin zij tot Zweden had gestaan door het verdrag van
1640. Zoo één der bondgenooten werd aangevallen — dus
luidden art. 4 en 5 van deze „alliance—defousyf" — , was do
ander verplicht, hem binnen den tijd van drie maanden 4000
man troepen ter hulp te zenden of een daaraan evenredige macht
ter zee . desvorkiezende ook geld of krijgsammunitie ^).
Dit verbond bleef langen tijd de grondslag der staatkun-
dige verhouding van Denemarken en do Republiek. Vrees
voor de wassende macht van Zweden veranderde de voor-
malige vijanden in bondgenooten. Die vrees bleek niet on-
gegrond , toen Karel X Gustaaf den troon van Zweden be-
klom en al spoedig er naar begon te streven om de kusten
der Oostzee onder zijn macht te brengen, de tollen naar zijn
welgevallen te verhoogen „ende op de commercie nao (syn) belie-
ven de wet te stellen -)." Dat dit streven slechts gedeeltelijk mot
goed gevolg word bekroond was te danken aan de krach-
tige wijze , waarop de Republiek de bedreigde vrijheid van
den Oostzeehandel in den zoogenaamden „Noordsehen oorlog"
verdedigde.
1)    Zie ovor de beide tractaten van 1C49: Aitzoma VI pg. 698—715.
V. d. Hoeven: Bijdi'. tot de g-esclid. v. d. Sonttol pg. 95—110.
2)    De "Witt aan Nieupoort, 23 April 1655. (Brieven van de Witt
dl. III pg. 47).
-ocr page 263-
BIJLAGEN en I1ANI[[KENING[N,
17
uk-^iiM
-ocr page 264-
-ocr page 265-
I.
STATISTIEK van de scheepvaart en van den handel
der Nederlanders op de Oostzee in het jaar
1G45,
Achter hot Journaal, door admiraal Witte Kom. de
With van zijn tocht naar de Pont in 1645 gehouden , vindt
men twee registers , bevattende :
1.     „Examen , en verclaringe van de schippers , aen ons
gedaen , passerende door den Droegen naer dö Oost-
zee , comende soo ut ons vaderlant, als andere Quar-
tieren". (is gehouden van 25 Juni—16 Nov. 1645).
2.     „Verclaringe en examen van de coopvardyschippers
comende utt de Oostzee en passerende de Sondt naer
ons vadorlandt, als oook naer ander Quartioren". (is
gehouden van 26 Juni—14 Nov. 1645).
Zooals vroeger verhaald is, moesten alle schippers , die
de Sont in- of uitvoeren — die van vreemde natiën zoowel
als de Nederlandsche —, aan boord van de With komen om
aldaar mede te deelen : hun naam , de lading, de haven van
herkomst en van bestemming, en — voor zooverre zij uit
de Nederlanden waren gezeild — do plaats , waar zij veil-
geld hadden betaald, en het bedrag daarvan. Een enkel
■willekeurig gekozen voorbeeld tot opheldering :
,4 Aug. Claes Aelbertse van der Schelling een gaillioot
comt van Enchuysen geladen met 14 last haringh gemunt i^<
naer Oosten, heeft don 30 July 1645 tot Enchuysen voylgelt
betaelt f49".
Aan de nauwkeurigheid der registors behoeft niet ge-
-ocr page 266-
260
twijfeid te worden ^), en do bewaking van do doorvaart was
zoo scherp, dat geen enkel schip zich aan het onderzoek
kon onttrekken. Men vindt hier dus een niet te versmaden
bijdrage tot de kennis van den handel on de scheepvaart op
de Oostzee , en ik meende geen onnut werk te doen, wanneer
ik deze registers zorgvuldig naging en er aan ontleende,
wat voor mijn doel dienstig scheen. Tevens achtte ik mij
verplicht, niet slechts het resuUaat van mijn onderzoek,
maar ook de methode , die ik daarbij volgde , hier bloot te
leggen.
De eerste lijst begint met de volgende verklaring :
„Juny 1645.
Eerst is de geheele Commercyvloodt van onsen Staedt ,
gemunt naer Oosten , op den 19 deser door den Droogen
geconvoyeert, die in ons Landt t'veylgelt hadden betaelt,
sterck over 300 zeyllen" ').
Dit zijn dus de koopvaarders , die tegelijk met de With uit
het Vlie gezeild zijn. Over lading , herkomst, bestemming onz.
vernemen wij hier niets. Doch in het tweede register vinden
wij ze terug op hunne thuisreis en zullen daar gelegenheid
hebben de hier ontbrekende gegevens op te sporen.
Nu volgen, van 25 Juni tot 16 November, 735 schepen,
die door de Sont naar de Oostzee varen. Daarvan worden
7 , omdat zij geen veilgeld hebben betaald, aangehouden en
naar ons land teruggezonden •''). Van 34 andere is de op-
gave onvolledig: of de lading, of de plaats van herkomst en
1)     De Gedeput. van H. H. M., belast mot het onderzoek van de
"Withs rapport, stolden dan ook voor, dit „Examen enz." te gebruiken als
controle tegenover de boeken der ontvangers van hot veilgeld. (Zie
„pointen van consideratie, getrocken uyt het rapp. van admirael Witte
Wittensz. geweest in de Sont AO. ic-t5. Exhibitum 19 Febr. 1646.
Volgens H. H. 51. resolutie van 5 Dec. 1645", te vinden in Journaal de
"With 1645.
2)     Dit aantal wordt ook genoemd in liet „Journaal de With 8 Juni"
en in „Extr. en memorie". In zijn brief v. 15 Juni aan de amb. spreekt
de With van „naer gissinge .^50 Coopvschp." Beneden zal blijken , dat
er waarschijnlijk 300 geweest zijn.
3)     Vijf van deze schepen kwamen uit Zicrikzee. Zie boven , pg. 184 en 185
over de tegenwerking van Zeeland. Daar dit gewest niet had toegestemd
in de uitrusting der vloot, meende bet, dat de Zeeuwsche schepen ook
geen veilgeld behoefden te betalen.
-ocr page 267-
261
van bestemming, öf beide zijn niet vermeld; daarom nam
ik deze niet op in mijn statistiek. Zij komen allo uit havens
van de Republiek. De overblijvende 694 zijn verdeeld als
volgt:
Uit vreemde havens komen 49 schepen, en 34 daarvan
zijn bestemd naar Dantzig: uit Londen 11, Newcastle 2,
Aberdeen 2 , Ipswich 2 , Dover 1 , Yarmouth 1 , Dieppe 1 ,
Embden 3 , Bremen 5 , Hamburg 2 , Noorwegen 3 , Maos-
terland 1. Verder komen 15 schepen uit St. Ubos, Franscho
en Engclsche havens , Hamburg , Noorwegen , koers zettende
naar Lubeck , Rostock , Stralsund , Stettin , Koningsbergen ,
Libau en Stockholm.
De overige komen allo uit Hollandsche havens, en wel
naar DANTZICi
jfeladen met
' haring.' stukgoed.: zout.' diverse: ballast.
I waren
uit
totaal
Amsterdam 129 J
hot Vlio        10 1
Harlingon 1
Enkhuizen 31 \
het VliB
         8 (
Amsterdam 7 1
Hoorn
            1 f
Hoorn            5
het Vlio        1 I
Amsterdam 1 )
2 Medemblikj
2 het Vlie '
1 Amsterdam ,
1 het Vlie
veilg.
Amsterdam.
19
15
50
140 veilgeld Amsterdam.
47
veilg. Enkli.
Enkhuizen.
Hoorn.
Medemblik.
Monnikendam.
Zaandam.
p]dam.
Nieuwendam.
Harlingen.
het Vlie.
40
47
veilg. Hoorn.
veilff.
Medemblik.
veilg.
Monnikd.
het Vlie 1 (veilgold Zaandam)
hot Vlio 1 (veilg. Edam)
Am»terdam 1 (veilg. Sieuwendam)
1
1
1
13
Harlingon 9
het Vlie 2
Amsterdam 2
veilg. Harl.
het Vlie (veilg. aan dn Direct,
op het Vlie)
1) Onder diverse waren wordt verstaan een combinatie v. versch. waren, bv. : zout en stukg.
haring en stukg., en ook weinig voorkomende waren , zooals : steen , groene kaas enz.
-ocr page 268-
262
naar DANTZIG
geladen met
uit
veilg-. Rottrd.
voilg. Schiedam
haring.
stukgoed
13
5
1
2
21
60
49
81
49
diverse
waren.
ballast.
totaal
1
14 v(
5
1
2
20
1
58
22
217
20
59
239
Kottcrdam 7 i
de Maas 6 I
Medemblik 1 '
de Maas 31
Schiedam 2 '
14 voilgcUl Rotterdam.
Schiedan
de Maas 1 (ro'üg. Maassluis)
de Maas 2 (veilg. Delftshaven)
Maassluis.
Delftshaven.
Totaal
V. de vorige pag.
Tezamen
30
uit
naar RIGA
geladen mot
stukgoed.
zout.
diverse
waren.
ballast.
13
5
9
3
33
2
1
1
1
2
4
1
2
1
1
1
3
1
1
1
2
1
1
2
4
1
1
4
1
1
3
1
Ï4
rr
6
47
haring.
«
totaal
60.
Amsterdam   60 )
Hoorn             2
Medemblik     1 ,
het Vlie         9
Hinlopen         1 '
voilgold
Amsterdam
1 'veilg. Amst. 73.
Enkhuizen 13 i
het Vlie 5 '
10
1
veilg.
Enkh.
Enkh. 21.
Medemblik 3.
Hoorn 10.
Edam 3.
Monnikendam 3.
Zaandam 5,
Nieuwendam 1.
Harlingen 6.
Schiedam 1.
')
10
il
1
4/
AmsterdamHoorn
n
het Vlie
veilg.
Medemblik
Medemblik 1 '
Hoorn 10 (veilg. Hoorn)
Edam             1
Amsterdam 1
het Vlie 1
veilg. Edam
het Vlie         2 l
Amsterdam    1 (
het Vlie         1 i
Amsterdam   4 *
veilg.
Monnikdm.
veilg.
Zaandam.
het Vlie 1 (veilg. Sieuwendam)
het Vlie         4 )
Harlingen 1 i veilg. Harl.
Amsterdam 1
Amsterdam 1 (veilg. Hchiedam)
Totaal
1
126^
18
-ocr page 269-
263
naar KONINGSBERGEN
geladen met
uit
totaal
II [46 veilg. Amsterdam.
I 1
ballast.
haring.
3
19
1
divers.
7
stukgoed, zout.
Veilg.
Am-
sterdam.
Veilg.
Enk-
huizen.
Amsterdam
het Vlie
Medemblik
Enkhuizen
het Ylie
Amsterdam
Amsterdam
het Vlie
Hoorn
het Alie
Medemblik
13
3
G
1
4 > 28 , Enkhuizen.
"\
3
8( 15
Yeilg. I
Hoorn. )
Hoorn,
Medemblik.
Edara.
Monnikendam.
Zaandam.
Nieuwendam.
Veilg. ,
Medemblik. j
Veilg. Edam: Edani
1
1
1
4
1
1 31
18 1
Veilg:.
Monniken- 1
dam. I
Veilg.
Zaan- )
dam. /
Veilg. j
Nieuwendam.'
Veilg.
Harl.
Amsterdam
Monnikendam
Zaandam
het Vlie
Amsterdam
Amsterdam
hot Vlie
Harlingen
het Vlie
I
3
I
I
I
I
1
I
I
I
I
47
10
15
2 i
. ( 3            Harlingen.
I            Hinlopen.
1            Stavoren.
Veilg. Hinlopen : het Vlie
Veilg. Stavoren : hot Vlie.
Veilg. Rotterdam: Rotterdam
Veilg. Schiedam : de Maas
Totaal
oit
Rotterdam.
Schiedam.
121
horing.
naar ST
gelad
stukgoed.
OCKE
en me
zout.
[OLM
t
divers.
ballast.
2
6
3
I
1
2
2
6
I
2
I
ï
4
6
2
totaal
j |l5 veilg.
Amsterdam
Texel
Veilg.
Amstrd.
Amsterdam.
2            Enkhuizen.
6            Hoorn.
1        ,     Medemblik,
2        ,     Zaandam,
I
       ,     Schiedam.
Veilg. Enkh. : Enkhuizen
Voilg.'.Hoorn : het Vlie
Veilg. Medembl.: het Vlie
Veilg. Zaandam : hot Vlie
Voilg. Schiedam : de Maas
Totaal
27
-ocr page 270-
"^
È64
uit
naar liUBECK
geladen met
zout.
divers.
ballast.
5
3
2
1
1
6
;i
3
haring.
stukgoed
totaal
„5 15 veilg. Amsterdam.
2 „ Enkhuizen.
1 , Edam.
Veilof. r
Amsterdam l
Amsterdam
het Vlio
Yeilg. Enkh.: Amsterdam
Veilgeld Edam 1)
Totaal
18
naar „OOSTEN"
geladen met
[haring, stukgoed.'zout.ïdivers. ballast.
uit
totaal
Amsterdam
het Vlio
Enkhuizen
het Vlie
21
i "> veilg. Amsterdam.
3j
Veilg. ,
Amsterdam |
Veilg. j
Enkhuizon. (
1
3)
4
■n
Enkhuizon.
1
V
Hoorn.
1
n
Monnikemlim
1
»
Ziiandani.
12
Veilgeld Hoorn : Hoorn
Veilg. Monniltendam ; liet Vlie
Veilg. Zaandam : het Vlie
Totaal
1
naar KOI'EXHAGEX
geladen met
j haring.' stukgoed.! zout. ■ divers. [ ballast. |
uit
totaal
11 veilg. Amsterdam.
Veilg. Amsterdam : Amsterdam
1
i
1
naar STETTIN
geladen met
haring.
stukgoed.
zout.
divers.
2
2
1
1
1
1
2
1
5
2
2
2
uit
hallast.
totaal
Amsterdam
Enkhuizen
het Vlio
Veilg. ,
Amster- '
dam. I
1 > 7 voilg. Amst.
1
Veilg. Enkh. : het Vlie
Harlingcn 3)
Totaal
Enkh.
11
1)     Haven van uitzeilcn niet vermeld.
2)     Plaats, waar 't veilgeld betaald is, niet vermeld.
-ocr page 271-
265
naar KOERLAND.
geladen mot
uit
Amsterdam. (          het Ylie
Veilg. Knkh.: Enkhuizen
Veilg. Hoorn : hot Vlio
Veilg. Monnkdm.: Amsterdam
Veilg. Ilarlingon : het Vlio
Totaal
uit
Veilg. Amstrd.: Amsterdam
Veilg. Enkh.: het Vlie
haring.
stukgoed.
zout.
divers.
ballait.
2
2
1
1
1
1
1
1
i
1
5
2
1
2
totaal
„ J 7 veilg. Amst.
1            Enkh.
1       ,     Hoorn.
1             Monnikendam.
1            Harlingen.
11
totaal
7
          veilg. Amstrd.
2              „ Enkh.
naar ELBISG.
geladen met
haring.
stukgoed.
zout.
divers.
ballast.
2
2
1
2
2
~~"2
4
1
2
Totaal
naar REVAL.
geladen met
uit
haring.
stukgoed.
zout.
divers.
ballast.
3
2
1
1
1
-------
1
ir
3
1
totaal
*}
Amsterdam
het Vlie
Veilg.
Amstrd.
0   veilg. Amstrd.
1        „ Hoorn.
1 , Nieuwendam.
1 „ Harlingen.
Veilg. Hoorn : het Vlio
Veilg. Sieuwendam : hot Vlie
Veilg. llarlingen: Harlingen
Totaal
uit
Veilg. Amst.: Amsterdam
9
totaal
6 veilg.
Amstrd.
:i= -
Enkhuizen
8
totaal
4 veilg.
Amstrdm.
1 >.
naar STRALSUND.
gelftden met
haring.
stukgoed.
zout.
divers.
ballast.
1
1
3
1
1
1
_
~ir
3
1
Amsterdam
Enkhuizen
Veilg. j
Enkh. !
Totaal
naar 1'OMMEREN.
geladen met
uit
haring.
stukgoed.
2
zout.
divers.
2
ballast.
1
3
2
4
2
Veilg. Amst. : Amsterdam
Veilg, j          Amsterdam
Enkhuizen. <          het Vlie
3 >
Totaal
naar CALMAR
geladen met
I haring, i stukgoed. 1 zout. 1 divers.
uit
! ballast.!
totaal
2 veilg. Amsterdam.
18
Veilg. Amst.: Amsterdam
-ocr page 272-
\
266
Ten slotte blijven nog over 33 schepen , die uit de Nederlanden
zeilden naar verschillende minder bezochte Oostzeehavens , on wel:
Uit Amst. (veilg. Amst.) naar Kuyck, 1 schip, geladen met diversen.
» )) » n
»
Wyborg
1
n
I)
n
zout.
Uit Enkh. (veilg. Enkh.)
n
Wismar
2
n
»
»
haring.
Uit Amst. (veilg. Amst.)
»
Rostock
2
»
n
n
n
■n it n n
n
Memel
3
»
)t
»
(1 har. en
2 div.)
Uit Enkh. (veilg. Enkh.)
))
Libau
1
»
»
»
zout.
Uit Amst. (veilg. Amst.)
»
Windau
1
n
»
»
ballast.
1) » » ?)
n
Pernou
2
)i
»
n
(1 zouten
1 stukg.)
V n 11 11
n
Preston (?)
1
n
71
))
diversen.
» » » D
»
Oesel
2
»
»
!)
(1 ball.
1 stukg.)
n i> v i>
>
Narva
1
n
n
■n
diversen.
Uit Hoorn (veilg. Enkh.)
)I
loogonwacht 1
»
»
»
»
Uit Amst. (veilg. Amst.)
»
Helsingförs
2
»
)7
»
n
Uit Medemblik (vg. Amst.)
w
Abo
1
n
1>
j)
zout.
Uit Amst. (veilg. Amst.)
»
Nyköping
3
!J
n
))
(stukg. 2
zout 1).
f stukg. 2
•n n i> it
»
Norrköping
6
n
n
»
•j zout 1
l div. 3
Uithot Vlie (vg. Zaandam)
»
D
1
»
»
))
zout.
Uit Amst. (veilg. Amst.)
n
Westervik
1
r
»
71
ballast.
D !I U n
n
Barsund
1
H
))
»
ballast.
/
zout
7
Totaal
33
i
stukg
har.
ball.
6
5
4
divers.
11
Van deze 645 schepen waren dus 170 geladen met zout,
164 met haring, 13G met ballast, 114 met stukgoed en 61
met diversen.
Gaan wij thans over tot het 2" register, waarin de schepen
genoemd worden , die uit de Oostzee terugkeeren. Tusschen
26 Juni en 14 November worden er 793 vermeld. "Wij kun-
nen ze verdeelen in 5 catagorieën :
o. Schepen, die ondor convooi van do With den Oden
Juni uit het Vlie waren gezeild.
b. Schepen, die na 9 Juni uit de Nederlanden waren
gekomen.
-ocr page 273-
267
c.   Schepen , die uit de Nederlanden gezeild waren , vóór p,^[fJ^V^
het heffen van het veilgeld.
d.   Schepen, uit Oostzeehavens naar de Nederlanden
varende , die aldaar niet thuis heliooren.
e.   Schepen, van vreerade natiën uit Oostzeehavens naar
andere landen varende.
De schepen, onder o genoemd, maken tezamen uit de
vloot, die onder eonvooi van de With vras uitgezeild. Hun
aantal, 300, stemt overeen met het op pg. 260 genoemde
cijfer. Natuurlijk blijft de mogelijkheid bestaan, dat een
enkel schip nog achter bleef in de ééne of andere Oostzee-
haven. Ik heb deze vloot van de andore koopvaarders
kunnen onderscheiden, daar bij elk der bedoelde schepen
vermeld wordt ,heeft voor syn laotsto t'zeyllgaen, synde
den 9 Juny 1G45 tot Amsterdam" (of een andere stad.)
„veylgelt betaelt" enz. Na rangschikking verkreeg ik de
volgende uitkomst:
uit DANTZIG zeilden
naar
gelat
on met
granen.
hout.
diverse lading.
totaa
Amsterdam (veilwold Amst.)
48
1
8
57
Amsterdam (voilg. Eiikhuizon)
1
Amsterdam (veilff. Mederablik)
Amsterdam (veilg. het Vlio)
Amsterdam (veilg. Zaandam)
Amsterdam (veilg-, Harlingen)
1
2
Amsterdam (Teilff. Kotterdam)
1
Enichuixen (veilg-. Enkhuizon)
3
3
Harlingen (veilg. Amsterdam)
2
2
Hailingen (veilp. Ilarlingon)
5
5
Kotterdam (veilg. Rotterdam)
2
2
1) totaal
1 65
1 3
1 8
7G
1) Bij deze Ijjat is ; granen = rogge, tarwe, boekwejjt en gerst.
hout= hout, elaphout, plancken en deelen.
gemengde lading = granen en stuckgoet, granen en pottas ,
saet en salpeter, gi'anen, huyden en wol.
-ocr page 274-
268
.uit RIGA zouden
ffoladen met
naar
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
Enkhuizen
Enkhuizen
Enkluiizen
Medemblik
het Vlie
hout.
stukg.
granen.
diverse lading.
totaal
27
12
13
5
57
2
1
1
4
2
1
3
3
1
4
1
1
2
4
2
2
4,
1
5
1
1
2
i
2
1
1
7
1
2
2
1
1
1
1
Amsterdam)
Enkhuizen)
Medemblik)
Hoorn)
Zaandam)
Edam)
Harlingen)
den Briel)
Enkhuizen)
Hoorn)
Amsterdam)
Medemblik)
Harlingen)
1) totaal
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
veilg.
I 50 I 15 I 18 I
uit KONINGSBERGEN zeilden
geladen mot
9,?
10
hout.
granen.
stukg.
diverse lading.
totaal
Amsterdam
(veilg. Amst.)
12
5
7
3
27
Amsterdam
(veilg. Enkhuizen)
1
1
2
Amsterdam
(veilg. Medemblik)
2
1
3
Amsterdam
(veilg. Hoorn)
2
2
Amsterdam
(veilg. Monnikendam)
1
1
Amsterdam
(veilg. Edam)
1
1
Amsterdam
(veilg. Nieuwendam)
1
1
2
Amsterdam
(veilg. het Vlie)
1
1
2
Amsterdam
(veilg. den Briel)
1
Enkhuizen
(veilg. Enkhuizen)
1
2
Enkhuizen
(veilg. Medemblik)
1
Enkhuizen
(veilg. Zaandam)
1
Hoorn
(veilg. Enkhuizen)
1
Hoorn
(veilg. Edam)
1
Zaandam
(veilg. Amsterdam)
1
Harlingen
(veilg. Amsterdam)
1
1
Schiedam
(veilg. de Maze)
2) totaal
1
i
1
1 25
11 1 9 1 5 1 50
ui
t STET'l
"IN
geladen met
hout. granen.I stukg. i
                   diversen.
I                            ! rogge en wol 1
j              I              [ granen en wolsacken 1
totaal.
2
1
1
Amsterdam (veilg. Amst.)
Amsterdam (veilg'. Enkh.)
Arasterdam (veilg. Edam)
totaal
uit STEALSÜND
I 3 I
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
Amsterdam (veilg. Eukli.)
granen en wolsacken 1
totaal
I
1)     Bij deze lijst is : hout ==
granen =
diverse lading =
2)     Bij deze lijst is : hout =
granen ;^
diverse lading ==
hout, claphout, wageschot, vathout (soms enkele gecombineerd),
rogge, haver, gerst, hennip en vlas (gewoonl. enkele daarvan
geeorabin.)
één der graansoorten -L. hout, of potfas , of stukg. enz,
hout, plancken , claphout, "wageschot.
rogge , tarwe , weijt, gerst, lynsaet, hennip en vlag.
granen en as (pottas of weedas), hout en as, rogge en
stukgoed.
-ocr page 275-
2G3
uit REVAL
geladen met
I hout I granen | stukg. |
                  diversen
I            I 5 I 1 I granen en teer 2
I            1                I               I ,          „ „ 1
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
Enkliuizon (veilg. Enkli.)
totaal
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
Amsterdam (veilg. Zaandam)
Amsterdam (veilg. Medomblik)
totaal
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
Amsterdam (veilg. Edam)
totaal
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
Amsterdam (.veilg. Medomblik)
totaal
naar
I totaal
I 8
I 1
1 1
5 1 1
1 3
1 9
uit WIJBORG
1
1
teer
6
1 ^
1
1
peck en teer
1
\ 1
1
j teer
5
1 «
1
1
peck en teer
1
I 13
I                                      I
uit PERNOU
13
1 2 1 3 1
1 1 1 1
1 5
1 1
I      3 1 3 i
uit NORRKÖPISG
II                1 1
1 1 1
1 tarwe ,
doelen ,
yzer 1
i 6
1 1
! 1
11 11
uit STOCKHOLM
1 1
2
(iser 1
1iser en cooper 1
1 iser en teer 7
1 iser en stukgoed 1
teer 1
1iser 1
< teer en iser 1
1 masten, deelen en iser 1
11
3
Amsterdam (veilg. Amst.)
Amsterdam (veilg. Zaandam)
totaal 11           II
uit CALMAR en CALMARSÜKD
14
14
naar
1 1 1
1 1 steen 1
1 1 1
1 ' steen, deelen en teer 1
uit NIJKüPING
11 1
1 iser en coogels 2
2
uit SöDERKöPIXG
1 1 1 1
1
1
uit AHÜS
1 1 1
uit ABO
1 cooper en ballast 1
1
1 1 1
uit GREIFSWALD
1 peck, teer en iser 1
1
1 1 1 1
1
1
uit WINDAU
1 1 1
uit LIBAU
1 rogge , gerst en teer 1
1
i 1 1 1
1
1
uit KOERLAND
1 5 1 3 1
i
8
uit ELBING
1 1 2 1
1
3
uit ABURGH
1 1 1
uit MEMEL
1 teer en peck 1
1
1 111
1
1
e Witli geconvooieerde vloot nog" de volgende scheper
naar de Kederlandeii teruglceeren,
1 ] I 1 ■
,
\ \ 1
11! i
1 1
1 1
1
1 1 1
1 hout en potasch 1
1
Amsterdam (veilg. Amst.)
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
naar
Amsterdam (veilg. Medemblik)
naar
Amsterdam (voitg. Amst.)
naar
Amsterdam (veilg. Medomblik)
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
naar
Amsterdam (veilg. Edam)
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
naar
Amsterdam (veilg. onbekend)
Verder behooren tot de door di
die niet ;
Een schip van Riga naar 't Vlie
en dan nae Bordeaux (veilg. Amst.)
Schip V. Dantzig naar Dover
-ocr page 276-
270
I liout I granen | stukg. |                 div. lading               | toi
Schip T. Dantzig naar Newcastle |            |                |              | meel en ballast 1                 |
, „ «           , Brenien I            I 1 I              1                                                   |
Eindelijk nog een schip met houtwcrck , naar Amsterdam (plaats v. uitzeilen onbekend) |
Een boot met rogge , van Dantzig naar do Nederlanden (bestemming niot nader aangeduid) |
en ten slotte : „Jan Pieterse ran Oldenborgh een fiuyt comt van Dantsigh met de Ed. |
Heer en Gravo van Donhoff van Polen gemeent hebbende nae Vranckrjck
is met ons den 9 Juny 1645 uyt Vlie geseylt en heeft don 30 Jley 164ö
tot Amsterdam veylgolt betaelt".
aal
Wij weten dns thans uit welke Oostzeoliavcns de schepen,
die don 9<i™ Juni met de With uit de Nederlanden zeilden,
terugkoerden , en waarheen zij bestemd waren op die terug-
reis ; wij kennen den aard der lading, welke terug werd
gebracht, en de plaats, waar het veilgeld , vóór het uitzeilen ,
betaald is. Trachten wij thans ook gegevens op te sporen,
die betrekking hebben op de heenreis.
Mugen wij aannemen , dat deze koopvaarders tcrugkeeren
uit dezelfde havens , waarheen zij bestemd geweest waren ?
Om dit te beslissen, ging ik nauwkeurig oen serie van
100 schepen na, die na 9 Juni uit ons land vertrokken, en
waarbij dus voor uit- en tehuisreis de verschillende gegevens
voorhanden zijn. Immers, mot eenigo moeite kan men de
schepen van het Ie register terugvinden in het 2o register,
bij hun terugkeer (met uitzondering natuurlijk van diegene, -^
hun aantal bedraagt ruim 300 —, die op 14 November nog
i:i de Oostzee waren achtergebleven). Ik verkreeg tot
resultaat, dat van deze 100 schepen 87 terugkwamen uit
dezelfde haven, waarheen zij bestemd waren geweest op de
uitreis.
Wij zullen dus geen grooto onjuistheid begaan door aan
te nemen, dat ook de hierboven bedoelde schepen voor
verreweg het grootste gedeelte terugkeerden uit de havens,
waarheen zij op de heenreis bestemd waren.
Ten slotte blijft nog over na te gaan, of wij ook iets
kunnen vernemen over de lading der vloot bij de heenreis.
Het is mij gelukt op de volgende wijze die vraag te
beantwoorden :
Van de 300 schepen dezer catagorie wordt van 266 in
het 2e register (dus op de terugreis) vermeld, hoeveel veil-
geld zij in de Nederlanden bij het uitzeilen betaalden ; van
34 wordt het niet opgegeven, en deze sluit ik dus uit van
mijn onderzoek. Reeds dadelijk viel het mij op, dat bij de
meeste als bedrag van het veilgeld f23—10 stuivers voor-
-ocr page 277-
2:i
kwam. Van de 266 schepen is dit met 177 hot geval ; van
do 89 overige zijn er 30, die iets minder betaalden dan
f23—10; 27, die tusschen f23—10 en f 80 betaalden; 12,
waarvan hot veilgeld tnsschen f30 en f 100 ligt, en 20,
waarvan het boven f 100 stijgt. Nu blijkt, bij onderzoek
van het Ie register, dat de schepen , die geballast uit ons
land vertrokken , aan veilgeld (alloen voor het schip dus,
zonder ingeladen goederen) f23—10 betaalden, bijvoorbeeld:
„8 Octobris. Dirck Cornelisz. Swaegh van Loeck een
fiuyt ongemonteert comt van Amsterdam, geballast naer
Ryga, heeft tot Amsterdam veylgelt betaelt f23—10".
In het Ie register komen de koopvaarders van 9 Juni —
zoo noem ik verder kortheidshalve de schepen van catagorie a
weer voor, als zij , na terugkeer van hun eerste reis,
voor de 2" maal uit de Nederlanden zeilen , bij voorbeeld :
14 Sept. Allert Jacobso van Stavoren een Huyt onge-
monteert comt van Amsterdam geballast, gemunt naar
d'Oostzoe , heeft tot Amsterdam op syn laest incoomen voor
de ingelade goederen over veylgelt betaelt
               f432—10
voor 't schip jongst voor incoomen en uytgacn             47— O
Deze schipper is op 9 Juni met de vloot van de With
uitgezeild ; is geladen teruggekeerd uit de Oostzee (voor die
ingeladen goederen betaalt hij f432—10 veilgeld), komt nu
14 Sopt. voor de 2" maal in 't jaar 1645 weer door do Sont,
en staat vermeld als „geballast" vertrokken uit Arasterdam.
Hij heeft „voor 't schip jongst voor incoomen en uytgaen
f47" betaelt, d. w. z. als veilgeld voor het schip, bij zijn
terugkeer van de 1» reis , en bij het uitzeilen voor de 2e
reis; dat veilgeld is natuurlijk elk van die beide koeren
even groot en bedraagt dus do helft van f47 of f 23 en 10 st.
Dit stemt overeen met het straks aangehaalde voorbeeld,
nl. dat f23—10 de prijs is, betaald door een geballast schip, *
als veilgeld bij het uitzeilen. Bij elk schip, dat voor de
2e maal uit de Nederlanden gaat, vinden wij die som van
f47 vermeld als voilgeld voor „incoomen en uytvaeren".
Men ziet alzoo, dat voor elke reis naar de Oostzee heen
f23—10, en voor elke reis uit de Oostzee naar ons land
terug eveneens f23—10 aan veilgeld, alleen voor het schip ,
zonder lading, betaald wordt. Is het schip geladen , dan
wordt er afzonderlijk bij vermeld: „voor syn laeste inge-
brachte goederen" zooveel betaald.
-ocr page 278-
272
Wat blijkt hieruit nu ? dat yan de op pg. 260 vermelde
schepen 177 -f- 30 i) == 207 geballast uit ons land ver-
trokken waren , ja, ik aarzel niet ook de 27 schepen , die
tusschen f23—10 en f30 aan veilgeld betaalden, er aan
toe te voegen (zij zullen iets meer betaald hebben , wegens
grooter inhoud van 't schip), en verkrijg dus een aantal van
234 schepen, die met ballast waren uitgezeild. De 12 , die
tusschen f30 en f 100, en de 20, die meer dan f 100 be-
taalden , zijn geladen uitgezeild ; vandaar dat zij ook „voor
ingelade goederen" moesten betalen. Over den aard dezer
lading kunnen wij natuurlijk geen verdere bijzonderheden
vernomen.
Catagorie h.
Deze schepen zijn van de andere uit het 2e register te
onderkennen door de toevoeging: „heeft in ons lant vcylgelt
betaelt" enz. Het bedrag van 't veilgeld wordt niet vermeld:
dit was onnoodig , daar het reeds geschiedde in het Ie re-
gistor , op de heenreis. Bij de schepen van catagorie a
wordt altijd vermeld „heeft voor syn laeste t'zoyllgaen,
synde den 9 Juny enz." (zie pg. 207).
Deze datum ontbreekt bij de schepen van catagorie li.
Van do 3 volgende catagorioön zijn zij, zooals men later
zal zien , gemakkelijk te onderscheiden. Ilun gezamentlijk
aantal bedraagt 356. Al deze schepen zijn in de statistiek op
pg. 261—266 reeds opgenomen bij de heenreis. "Wij troffen
ze nu aan op de terugreis. Dat hun aantal niet grooter is,
moet hieraan toegeschreven worden, dat , bij het vertrek
van de AVith uit do Oostzee , nog ruim 300 schepen in de
Oostzee waren achtergebleven ^).
Nog oen enkele opmerking, vóórdat ik het resultaat van
mijn onderzoek meedeel. Bjj deze schepen staat alleen
vermeld „hoeft in ons lant veylgelt betaelt", zonder aan-
wijzing van de plaats , waar dit geschied is. Vandaar dat
in de volgende statistiek alleen de plaats van bestemming
genoemd kan worden, en niet daarbij de stad, waar 't
veilgeld betaald is.
1)    (Do schepen, dio miador dan f23 —10 betalen, waren natuurlijk
eveneens geballast uitgoloopen ; zij betaalden minder, omdat liun inhoud
kleiner was, dan die der gewone schepen.)
2)    Zie Journ. de With 17 Nov. 1645.
-ocr page 279-
273
Uit Dantz'ig
geladen mot:
naar:
hout.
granen.
atukg.
diversen.
Totaal.
Amsterdam
93
3
s
102
Enkhuizen
6
6
Hoorn
1
1
Harlingen
9
9
Rotterdam
9
9
Schiedam
3
3
Delftshaven
1
1
de Maas
3
3
Embdcn
1
1
1) Totaal
0 1
126 1
3
6 i
135
Uit Koningsbergen
Amsterdam
32
15
6
15
68
Enkhuizen
6
7
1
14
Hoorn
3
3
Zaandam
1
1
Harlingen
1
1
het Vlie
1
1
Rotterdam
1
1
de Maas
2
2
*) Totaal
45 1
24
6
16
1 91
Uit Riga
16
12
15
8
51
6
1
1
2
10
1
1
1
1
2
1
1
2
25
15
16
10
66
Amsterdam
Enkhuizen
Hoorn
het Vlie
Harlingen
3) Totaal
1)    In dezo lijst is : granen = roggo, tarwe, gerst, weyt, saet, (verreweg
het moerendeel rogge en tarwe),
diversen = asch, wol en granen en stukgoed.
2)    In deze Ijjst is hout = hout, claphout, wagesohot, pijphout ,
deolen en plancken.
granen =: rogge, gerat, hennip, boekweyt, lynsaot.
divsrsen -^^ teer , as, weedasch, steen, seep, en com-
binaties daarvan met hout en granen.
8)        hout ;= hout, claphout.
granen == rogge, garst, saet, hennip en vlas.
diversen = as, pottas, teer en comb. met hout en granen.
A....
-ocr page 280-
274
Uit Koerland.
geladen met
lOUt.
granen.
stukff.
diversen.
1 Totaal
1
1
1
1
4
1
1 1
naar:
Arasterdam
Enkhuizon
1) Totaal
Uit Stettin
1
4
1 ^
7
1
1
1
11
5
1 2
8
Amsterdam
Hoorn
2) Totaal
Uit Stockholm
Amsterdam
Ameland
/ iser
< iser en teer
' toer en cooperdraet
iser
3
2
1
1
1
Totaal
1
1 i
7
7
Uit Rostock
Enkhuizen | | 1
1 1
Uit Elbing
1
Amsterdam | 2 | 7
1 1
Uit Wismar
1
9
Amsterdam | | 1
1 1
Uit Stralsund
1
1
Amsterdam | | 1
1 1
Uit Narva
1
Amsterdam | | 2
1 1
Uit Calmar
1
2
Amsterdam
1 steen en
* steen en
teor
iser
1
1
2
Uit Cortcmunde (?)
Amsterdam | | mout 1 [ |
1
1
Uit Greif'swald
Enkhuizon | | 1
1 1
i
1
1)        hout r^ hout, claphout.
granen :=; rogge, garst, saet, hennep en vlas.
diversen = teer _j_ graan.
2) diversen = rogge en hout J_ iser _L veere.
-ocr page 281-
275
naar :
Uit Hoogewacht
geladen met
Amsterdam
hout.
1 1
granen, stukg. diversen.
1 1
totaal.
. 1
Amsterdam
1
Uit
Norrköping
I j steen, doelen en tarvvo 1
1 steen en deelen 1
II iserschut 1
4
Amsterdam
1
Uit Kopenhaven
1 1
Uit Eeval
1
Amsterdam ]
Amsterdam |
1 1
2
1
i 1 rogge en
Uit Lubeck
1 1
Uit do Belt
teer
31
5
2
Amsterdam
1
1 1
Uit Pernau
1
Amsterdam
1
1
l_ 1
rit Barsund
2
Amsterdam
1
1 1
Uit Femorn
1
Amsterdam
1
1 !
Uit Libau
1
Amsterdam
2
1 1
2
Amsterdam
Uit Wyborg
1 1 teer
Uit Holbeck
1
1
Amsterdam
1
1 1
Uit Kuyck
1
Amsterdam
1 I gerst en
Uit "Westervik
nooten
1
1
Amsterdam '
1 1 masten, doelen,
teor
1
1
1 en iser
1
Hierbij komen nog 2 schepen , die niet naar ons land,
maar naar vreemde havens terugkeerden , nl. een schip met
rogge , van Dantzig naar Noorwegen , en een schip met hout,
van Riga naar Bordeaux.
Beschouwen wij thans de schepen, behoorende tot cata-
gorio c. Hun aantal bedraagt 39. Bij 28 wordt vermeld :
„heeft in ons lant nogh niet geweest" (nl. in dit jaar 1645)
of wel „niet uyt ons lant geseylt". Het zijn dus Neder-
-ocr page 282-
276
landsche schepen , die iu het vorige jaar, of vroeger, ons
land verlaten hebben. Een gedeelte is dadelijk doorge-
varen naar de Oostzee; een ander dool heeft eerst een
reis gedaan naar andere landen en is vandaar naar de
Oostzee gestevend. Bij twee er van wordt dan ook
vermeld: „heeft in 2 jaeren in ons lant niet geweest"
en „heeft al over oen jaer uyt Holland geweest"; van
een derde heet het „is te winter ut Spangien achterom
gecomcn." — Van sorüniige wordt opgeteekond waarheen zij
eerst uit ons land gezeild zijn, bv. „is 24 December 1644
ut Texel naer St. Tubes geseyld" en vandaar dus naar de
Oostzee ; of wol „is over 24 weken ut Texel naar Spangien
omrae Sout geseylt", en eveneens dus vandaar naar do
Oostzee. Zulke schepen werden „deurgaensvaerders" ge-
noemd , daar zij , bij terugkeer uit Spanje of Portugal , ons
land niet meer aandeden.
10 zijn „vóór het heffen van het voylgold uyt ons lant
geweest"; zij zijn dus in het voorjaar van 1645 uit Neder-
landsche havens vertrokken. Van 3 dezer schepen blijkt,
dat zij eerst naar buitenlandsche havens (Newcastle , Bremen,
Lissabon) zijn gezeild , on vandaar naar de Oostzee.
Ten slotte blijft nog over een schipper „Goosen Ilcyndriksen
van Amsterdam, een fluit comt uyt de straelsont met een
nieuw schip dat daer gemaeckt is" enz. Hij vinde bij deze
catagorio een plaats , hoewel het niet zeker is , of hij vóór
het heffen van het veilgeld uit ons land vertrok.
Bovengenoemde 39 schepen waren geladen en bestemd
als volgt:
9
1
1
i
1
1
2
^ graan
( weet en as
graan
Van Dantzig naar Amsterdam, geladen met
          »           , liet Vlie                       
          ,            „ Harlingen                     
,          n           . Kotterdam
iser
iser en toer
Stockholm „ Amsterdam
h
iser en schut
ser , cooper en teer
1
S
iser en teer
graan
teer
graan
claphout
graan
1
2
2
2
1
________1
totaal 29
Greifswald
Wyborg
Koerland
Kolberg
Stralsund
Amsterdam
Amsterdam ,
geladen met
1>                          V
iC=
-ocr page 283-
'^T
277
van de vorige pg. 29
ran Reval naar
Amsterdam,
geladen
met
graan en teer 1
» Riga »
71
•n
))
graan 1
„ Norrköping,
ï)
■n
))
canon 1
„ Lubeck „
n
»
ü
graan 2
„ Stettin „
»
tl
D
graan 1
?
»
n
ff
graan 1
„ Rugenwald „
»
))
»
graan ' 1
„ Elboorn ,
n
»
»
nooten 1
» Kuyck „
1)
1)
n
stukgoed 1
Totaal
Do nog overblijvende catagoriëen {d) en (e) zijn schepen,
die niet in de Republiek thuis behooren en die uit Oostzee-
havens naar ons land (d) of naar andere landen {e) bestemd
zijn. Deze schepen , die niet uit Nederlandsche havens reeds
uitgezeild waren , kunnen hierdoor van de andere onderschei-
den worden, dat er niets bij vermeld wordt omtrent het
betalen van veilgeld , terwijl ook de aanwijzingen , die wij
bij cat. (c) vonden , ontbreken.
Cataooiue d.
18 schepen van vreemde natiën , uit de Oostzee naar
Holland.
39
graan                4          Totaal
deelen               1
Van Dantzit
naar Amsterdam :
weedas              1                   
weedas, pottas <
en deelen
„ Amst.: pottas, weedas, hennep on claphout 1
„ Amst.: mout, rogge, wolsackon                   1
, , (          ballast            1                         n
„ Amst.: )                             11 1                              52
"                  ( rogge en wolle 1
„ Amst.: hout en assen
„ Harlingen: claphout
, Amst.: teer
„ Amst. : iser
„ Amst. : graan
schepen naar Amsterdam, in dienst van
Louis de Geer
Koningsbergen
Stralsund
Lubeck
Riga
Riga
Helsingförs
Stockholm
Greifswald
Verder nog 2
Totaal 18
1) Luytje Vinoke schipper op een verovert Deenscli Bchipp gemonteert
met 28 stucken comt van Stockholm toebehooronde S'. Lowys de Gueer
geladen met Iser en messen draet en cooper gemunt naar Amsterdam
heeft in ons lant nogh niet geweest.
Gerrit Frerickx schipper op een pynaa gemonteert met 14 atucken comt
van Stockholm geladen met iser en schut gemunt naer Amst. don gemel-
ten schipper is van Mons'. de Geere uytgerust als een schip van oirloogo
en door de belt gepasseert en was volgens zyn confessie als doen geballast.
-ocr page 284-
278
Cataoorie p.
81 Schepen van vreemde natiën, uit Oostzeohavens be-
stemd naar havens buiten de Nederlanden
Totaal
/vlas 6
Leith )wageschot 1
i hout, vlas en peek 1
'meel 1
Aar (Schotland) pijpstaven
Glasgow j'r^^T'J'P '''' '^'P^°"*
"
         (claphout 1
Nowcastle meel
Yarmouth hout
Londen iPf'S''" ^^""^ ^
\
vlas 1
Dioppe peck en vlas
Marseille Pruysische delen en stukg.
naar
1
2
Uit (
Dantziar
I hout 1
Livorno
1
1 pyper duigen
Embden rogge
de Wezer graan
/rogge 5
Bromen J huyden , weedas , pock en hars 1
\ huyden en gerst 1
Oldenburg rogge
Hamburg {^^p \ . ^
" I peck en honnip 1
Gothenburg roggo
Noorwogen hout en iscr
ïoningen roggo
totaal
3
3
1
2
1
1
J_
39"
TotaaL
1
naar Bordeaux claphout
T-. i haver 1
Dover' , ,
          r • i
clapu. en hennip 1
ipottasch , hennip en peck 2
hennip en pottas 1
riemen , claphout en honnip
Huil 1 ^'^* ^^ hennip 1
' peck, vlas en teer 1
Leith I ']^' "'' ^r"JP } 1
' vlas on claphout 1
Hamburg haver
T,           i pottas en claphout 1
men | jjgjj,jjp gj^ rogge 1
Uit Ko-
nings-
bergen.^
2
1
2
totaal
-4_
-ocr page 285-
279
Totaal.
3
\                         /heniiip 1
uit , naar  Londen ' hennip en pottas 1
Riga 1
                         j hennip , was en iser 1
f „    Hamburg rogge , hennip en vlas
totaal
uit I „ Hamburg rogge en mouth
Stral- < „ Bremen rogge
sund I „ Gothenburg rogge en mouth
totaal
I rogge 1
„ Bergen \ rogge , vlas en hennip 1
uit 1
                        I rogge , mout en bier 1
Lubeck l „ Drontheim ballast
„ Helmstad : rogh en mouth
„ Mallogom (?) pypeduigen
totaal
uit 1 „ Londen : pypduigen
Libau I „ Yarmouth: pypstaven
3
1
totaal
Uit  Wijborg      naar    Breraen: teer
    Elbing           ,      Huil: vlas
    Pernau                Livorno ; deelen
    Kuyek                 Leith : mout
    Oothland             Bremen : teer
    Oesel                   Hamburg: rogge
2
1
1
1
2
1
1
1
1
pock
    Stockholm           Newcastle: teer en
,    Zweden               Landskroon: rogge
_    Zweden         -      Lissabon: barekoenen en deelen
totaal 11
totaal van catagorie e
81.
Nederl. schepen .
door de With ge-
convooieerd =
aangehouden Nederl. schepen
         =
onvollcd. opgaven v. Nederl. schepen =
schepen uit vreemde havens
             =
schepen uit Nederl. havens na 9 Juni
uitgezeild ==
300 schepen.
7 ,
34 „
49 „
645
Inhoud van
het 1<^
Register.
tezamen 1035 schepen,
die van 19 Juni tot 16 November 1645 door do Sont
, naar de Oostzee varen.
-ocr page 286-
280
Catagorie
a
300 schepen.
[
»
b
356 ,
1
e
39
Inhoud van]
«
d
18
het 2= i
»
e
81 ,
Kegister. j
tezam
en 794 schepen .
'Juni en 14 Nov. 1645, uit de Oostzee komende, door
^de Sont passoeren.
Op 17 November waron, volgens de berekening van admiraal de
With, nog 312 Neder], koopvaardijschepen in do Oostzee achter-
gebleven. (Journ. de With 17 Nov. 1645).
Volgens Rosol. van H. H. M. van 19 April 1645 zouden
de onkosten der „equipagie nacr Oosten met den aenhang
van dien" , (voor zoover zij de gewone som , voor do bevei-
liging der zee bestemd , overtroffen) gevonden worden door
te heffen oen „veylgeldt by taxatie over de schepen ende
coopmansehappen , gaonde naer Oosten endo Noorwegen, ende
van daer respeetivelick comende , sonder eenige verandoringe,
ofte alteratie in 's Lants uytgaende ofte incomende recht
van convoy , noch oock van het directie geit, noch oock van
't geen geeonsonteert is ten behoeve van de Cruysscrs".
Het bedrag van dit veilgeld was voor elk schip gelijk aan
de som , die als tol zou moeten worden betaald in de Sont,
i volgens den voet van het jaar 1641. Op die wijze traden
' H. H. M. in de plaats van den koning van Denemarken en
gebruikten de belasting, die anders door hom geheven werd,
j tot uitrusting eener vloot, bestemd om de Deensche aan-
t'inatigingen tegen te gaan.
Dit veilgeld werd geheven door beambten , „by de Gene-
raliteyt met behoorlicke last ende commissie directelick by
II. H. M. aen te stellen" ; het moest gestort worden in de
stad , waar het schip uitzeilde , of waar het geladen werd.
Vandaar, dat in de registers van de "With de plaats, waar het
veilgeld betaald werd , soms een andere is dan de haven,
waar het schip uitzoilt. Vele schepen, die uit Amsterdam
uitzeilen, worden bv. geladen te Enkhuizen , Hoorn enz.
Daarom nam ik, bij mijn eerste statistiek , de plaats , waar
het veilgeld betaald werd, tot grondslag van verdeeling ,•
en niet de haven waar het schip uitzeilde; het kwam mij
van meer belang voor, te letten op de plaatsen, waar de
-ocr page 287-
281
lading gehaald werd, dan op de havens van vertrek. ^)
In de bovengenoemde registers van de With wordt van
bijna alle schepen vermeld, hoeveel zij hier te lande aan
veilgeld betaalden.
1.    Do koopvaardijvloot, welke de "VVith door de
Sont voerde, bestond uit 300 schepen. Van Gld. St.
266 daarvan wordt het veilgeld vermeld, tot
eon gezamentlijk bedrag van.....11585—19
Van de 34 , waarbij do som niet genoemd
is , zal het veilgeld , volgens gemiddelde be-
rekening , bedragen hebben...... 1481— O
2.    Do 367 schepen , die na 9 Juni 1645 voor
do eerste maal uit oen Nederlandsche haven
naar de Oostzee zeilden , betaalden te zamen 82723—17
In 't geheel waren er 392 schepen , die na 9
Juni voor de eerste maal uitzeildon. Van
6   wordt het vcilgeld niet vermeld ; volgens
gemiddelde berekening kan dit echter ge-
schat worden op.......... 1356— O
19 schippers hadden geen veilgeld betaald:
7  daarvan hadden dit opzettelijk verzuimd ,
en werden daarom teruggezonden, en de 12
andere waren „doorgaensvacrders."
Deze schepen betaalden dus veilgeld voor het
schip -j- de ingeladen goederen; evenals' de
Transportecre ƒ 97146—16
1) Als bewijg , dat bovendien do onderlinge verhouding daardoor niet
verandert, diene de volgende statistieli:
Van 645 achepen, die na 9 Juni ons land verlieten (zie pg. 279),
betaalden 372 veilgeld te Amsterdam, 118 te Enkhuizcn , 41 te Hoorn,
25 te Harlingen , 18 te Rotterdam, 17 te Medemblik , 17 te Zaandam,
11 te Monnikendam , 9 te Schiedam , 6 te Edam , 5 te Niouwendam , 2
te Delftshaven , en te Maassluis , in het Tlio , te Hinlopen en te Stavoren
elk 1.
Rangschikt men deze 645 schepen naar de plaats van uitzeilen , dan
voeren uit Amsterdam 360, het Vlle 118, Enkhuizen 76, Hoorn 30, de
Maas 15, Harlingen 15, Rotterdam H , Medemblik 10, Edam 3, Zaan-
dam 2 , Schiedam 2 , Monnikendam 1 , Hinlopen 1 , Texel 1.
Men ziet, dat de volgorde bijna geheel dezelfde blijft, doch als uitge-
zeild uit het Vlie en de Maas worden hier vele schepen gemeld, die in
een dor Noord- of Zuid-HoUandsche steden voilgeld betaalden.
i9
-ocr page 288-
282
Transport ƒ 97146—16
schepen van serie 1; maar aangezien van de
genoemde 300 schepen de meeste geballast
vaaren , kan het veilgeld voor de lading daar
maar weinig hebben bedragen. Zoo is het
dan ook te verklaren, dat de 367 schepen
van serie 2 ruim 7 maal zooveel betalen
als de 300 schepen van serie 1.
3. 294 koopvaarders, die voor de 2^ maal in
1645 uit een Nederlandsche haven naar de
Oostzee zeilden (en 9 hiervan zelfs voor de
3" maal) betaalden aan veilgeld voor: 1".
„ineooraen en uytvaercn van 't schip", 2°.
„voor de laeste ingebrachte goederen", en
3". voor de „ingelaede goederen", waarmede
zij weer uitzeildcn , een gezamentlijk bedrag
van..............168928— 6
ƒ266075— 2
Dit bedrag moet echter nog vermeerderd worden met een
belangrijke som. In de eerste plaats hiermede. Van do
685 schepen i) , die in 1645 voor de eerste maal uitzoilden ,
gingen slechts 294 ook een 2o of 3e maal uit; van deze 294
is het veilgeld , dat zij bij hun terugkeer van de eerste reis
betaalden, vermeld op die plaats van het eerste register, waar hun
2e of 3e uitzeilen bericht wordt. Niet aldus van de 685--
294 = 391 schepen , die geen tweede reis deden. Van deze
391 schepen is niet vermeld het veilgeld , dat zij , bij den
terugkeer van do eerste reis , voor schip en lading hebben
betaald. Zoo men het bedrag bij benadering wilde schatten,
zou men in een groote fout kunnen vervallen. Daarom ge-
schiedt dat hier niet.
Verder nog dit: do 294 koopvaarders, die een 2e of 3e
reis deden, hebben bij hun terugkeer van die reis weer
veilgeld moeten betalen voor schip en lading, en ook dit
bedrag is in de registers van de With niet genoemd. Door
het gemis van deze cijfers blijft de berekening dus zeer on-
volledig. Dit is te meer te betreuren, daar het veilgeld van
1) liet getal is eigenlijk 692, maar ik trek daarvan af de 7 , die in
de Sont aan werden gehouden , omdat zij geen veilgeld hadden betaald.
-ocr page 289-
283
1645=Sonttol 1641 is; zoo men het juiste bedrag van hei
eerste kende , zou daardoor ook eenig licht worden geworpen
op de vermoedelijke opbrengst van den Sonttol.
Bij bovenstaande berekening heb ik onderscheid ge-
maakt tusschen o) do schepen , die na 9 Juni voor de eerste
maal uitzeilden, en />) schepen , die na dien datum nog een
tweede of derde reis deden. Mij rest te verklaren , hoe ik
dezo grens kon trekken. Bij de schepen van soort a) wordt
eenvoudig vermeld : „heeft voor vcylgolt botaelt" enz. ; bij
die van soort h) echter vindt men opgegeven: „heeft be-
taolt voor incomen en uytvaeren, voor sync laoste inge-
brachte goederen , en voor de ingclade goederen," — Dat er
9 schepen voor do 3e maal uitzeilden is mij bij opzettelijk
onderzoek gebleken; een bepaalde aanwijzing ontbrak, en
ik moest dus schip voor schip nagaan. Een enkel
voorbeeld ter toelichting van de gevolgde methode.
Kegister 2. — 12 July 16-15. Jacob Douwonsz. van der
Schellingh, schip'', op een fluyt, comt van
Courlant, geladen met gerst, gemunt naer Am-
sterdam is voor 't heffen van 't veyllgelt ut ons
Landt geweest. (Daarom kan hij "in llegister 1
nog niet voorkomen bij het eerste passeeren van
de Sont).
Register I. — 24 Aug. 1645. Jacob Douwensz. van der
Schellingh een fluyt ongcmonteert comt uyt 't
Vlie geladen met stuckgoederen en oenige ha-
ringh gemunt naer Coorlant heeft tot Amsterdam
den 12 Augustus 1645 in 13 posten veylgelc be-
taelt (d i. dus voor zijne nieuwe lading) f159—15 st.
voor 'tlaeste incoomen betaolt
          f560— O st.
(d. i. dus veilgeld voor 't schip -\- veilgeld voor
de ingebrachte goederen).
Hij is de eerste Hollandsche schipper , die voor
do 2e maal door de Sont naar do Oostzee voer
in dit jaar.
Register 2. — 11 Sept. 1645. Jacob Douwes enz. comt uyt
Coerlant g(jladen met rogge gemunt naer Am-
sterdam heeft in ons lant veylgelt betaelt. (Het
bedrag daarvan wordt niet vermeld, daar het
reeds in het 1" register op 24 Aug. is geschied).
Nu komt hij dus voor do 2e maal uit de Oost-
zee door de Sont.
-ocr page 290-
284
liegister 1. — 11 October 1645. Jacob Douwes enx. comt
van Amsterdam , geballast gemunt naer Coeur-
lant heeft voor 't schip tot Amsterdam veylgelt
betaelt f28—10. (Alleen voor 't schip , en niet
voor lading, want hij vertrok geballast). Voor
syne laeste ingebrachte goederen f189—19.
Nu komt hij dus voor de 3» maal door de Sent.
Verder wordt hij niet genoemd. Daaruit volgt,
dat hij nog niet teruggekeerd was op 14 No-
vember ; immers op dien dag sloot de With zijn
2e register.
Hieruit, en uit andere gegevens , door mij op dezelfde
wijze verzameld , leid ik af, dat er tusschen olk uitzeilen
uit ons land gewoonlijk 7 a 8 weken verloopen. Vandaar,
dat zoovele schepen een tweede reis , en enkele een dorde
kunnen maken. Hiermede heeft men wel rekening to houden
bij de opgave van getallen over de Oostzeevaart. Het ge-
tal Nederlandsche schepen, die de Sont passeeren, is na-
tuurlijk grooter dan hot aantal Nederlandsche schepen , die
geregeld op de Oostzee varen , daar elk schip meer dan één
reis doet. Volgens het registor van do "VVith zeilen 979
Nederl. schepen tusschen 19 Juni en 16 Nov. door de Sont
naar de Oostzee ; maar hiervan doen 285 tweemaal en 9
driemaal de reis, dus feitelijk is het getal schepen sleolits
979 — 303 = G76. Bovendien lette men er op, dat in het
jaar 1645 de vaart op do Oostzee pas 9 Juni (datum waarop
de With uitzeilde) geopend werd. In gewone tijden zeilden
de schepen reeds in Maart on April uit; en daar zij, zooals
boven bleek , binnen 2 maanden uit en tehuis konden zijn,
mag men aannemen , dat verreweg de meeste gewoonlijk
drie of vier reizen deden. Dit was in 1645 niet mogelijk;
evenmin in 1644, toen de koopvaarders eerst 7 Juli zee
kozen, daar zij tot zoolang hadden moeten wachten op het
vertrek der ambassadeurs. In 1644 zeilden op 7 Juli ruim
700 schepen tegelijk uit het Vlie : men houde daarbij echter
in het oog, dat er een gedeelte van naar Noorwogen ging
(zie pg. 75); hoeveel is ons niet bekend.
In het „Staatkundig on Staathuishoudkundig Jaarboekje
voor 1854" vindt men een artikel van A. Elink Sterk Jr.
over „Neerlands scheepvaart en scheepsbouw , in den ouden
tijd". Reeds daar wordt er op gewezen, dat de getallen,
-ocr page 291-
-J—^------
285
die verschillende schrijvers voor de Oostzee vaart opgeven,
vrij wat uiteen loopen , en dat men zeker dikwijls rekening
moot houden mot de omstandigheid , dat hot aantal schepen,
die door de Sont voeren , verward is met het aantal schepen,
die aan de vaart op de Oostzee deelnamen. Tot stellige
resultaten komt de schrijver echter niet. Een statistiek van
de Oostzeevaart zou natuurlijk het best opgemaakt kunnen
worden uit de boeken van do tolontvangers in de Sont.
Het is mij echter niet bekend of deze bewaard zijn. Voor
enkele jaren kan mon bepaalde getallen vaststellen — zooals
ik boven gedaan heb voor de jaren 1644 en 1645 — uit
gezantschapsberichten , scheepsjournalen enz., welke in Neder-
landsche archieven zijn bewaard. Er bestaat echter nog moge-
lijkheid om tot een statistiek van de Oostzeevaart te komen,
welke over oen vrij groot tijdvak loopt, en wel op deze
wijze. De Nedorlandsche resident te Helseneur zond weke-
lijks , soms tweemalen in de week, berichten naar de Staten-
Generaal. xVan hem was de taak opgedragen te zorgen,
dat de koopvaardijschepen , die uit de Oostzee terugkwamen,
met behoorlijk convooi en in admiraalschap naar het vader-
land vertrokken. Van de brieven van den resident Carel
van Cracauw heb ik een gedeelte doorgelezen, nl. van
begin 1640—het laatst van 1646. (21 Sept. 1646 is hij
gestorven). Daarin wordt telkens vermeld , hoeveel schepen
hij naar de Nederlanden hoeft afgezonden , en zóó kan men
dus opmaken het aantal dor Nedorlandsche koopvaarders,
die jaarlijks uit de Oostzee door de Sont voeren. Mijn
onderzoek over de jaren 1640—1647 leverde de volgende
uitkomst:
Voor 1640 verkreeg ik geen resultaat, daar tal van mis-
siven uit dat jaar verloren zijn gegaan, althans op het Rijks-
archief te 's Hage niet aanwezig zijn.
Voor 1641 vond ik een gezamentljjk aantal van 844 sche-
pen , terwijl in één brief gewaagd wordt van „een groote
vloot", die naar het vaderland is afgezonden. Bij vergelij-
king met het aantal schepen der andere vloten blijkt het ,
dat een „groote vloot" althans uit 100 of 150 schepen be-
stond. Zoo komen wij dus tot circa 1000 koopvaarders. Er
waren er echter meer. Ook in do portef. Denem. 1641 zijn
niet alle brieven van den resident van Cracauw voorhanden.
Men kan dit met zekerheid zeggen, omdat van Cracauw
telkens in het begin zijner brieven herinnert, op welken dag
-ocr page 292-
280
.hij zijn vorigon verzond. Uit hot jaar 1641 zijn althans 6
brieven verloren gegaan. Zoo is er b.v. tusschen do miss.
van 5 Oct. en van 19 Oct. één brief zoek geraakt. Dit
is te moor te betreuren, daar van Cracauw in zijn miss.
V. 5 Oct. 1641 schrijft: velo koopvaardijschepen moeten hior
blijven liggen , daar zij wachten op de komst van een con-
vooier. Juist in den verloren geganen brief kan dus het
afzenden van een groote vloot bericht zijn. Het aantal van
1000 schepen moet dus zoker nog mot eenigo honderden
verraoerdcrd worden, doch het is mooielijk to ramen met hoeveel.
Het jaar 1G42 is gunstiger voor het onderzoek, daar
slechts twee brieven uit dat jaar verloren zijn gegaan. Ik
vorkreeg hier eon getal van circa 1200 schepen, die uit
Hclseneur in admiraalschap of met convooi naar het vader-
land vertrokken. JNIon bedenke hierbij , dat bovendien nog
menig schipper — ondanks het verbod — zonder convooi
vertrok, als hij te lang moest wachten op de komst van een
oorlogschip , of als er to weinig koopvaarders nog waren
om in adrairaalschap te vertrekken. De brieven, die ver-
loren zijn gegaan , waren geschreven , de eerste op 12 Juli
1642, do laatste op 8 Nov. 1642, Op het eerste tijdstip
was de vaart reeds aan den gang , op liet laatste waren er
nog veel schepen in do Oostzee. Het is dus mogeljjk , dat
. in beide het afzenden van een vloot is bericht. Ver zullen
wij daarom niet van do waarheid af zijn , als wij hot voor
. 1042 gevonden aantal van 1200 schepen nog met 100 vcr-
grooten. Zoo krijgen wij dan oen getal van 1300 koop-
vaarders , die de Sont passeerden. Dit kan niet hot ge-
wone getal geweest zijn , daar de vaart in het jaar 1642
niet zeor druk was. Eeeds 3 ]\lel 1G42 schrijft van Cracauw:
„waarschijnlijk zal het een slecht jaar voor de schopen
wezen, wegens de kleine vrachten"; in zijn brief van 5
Juli 1642 lezen wij: „Do vaert ende commercie op Oosten
is tegenwoordich seer slap, de vraclitcn cleyn, Ende in de
waren ende coopmanschappen weynich te doen, door den
. grooten overvloot van alle Oosterse waren in Ncederlandt,
Ende in desolve weynich ofte geen treek". Op don 14ilcn
Sept. 1042 bericht de resident dan ook: „hior coomen goon
meer scheepen van Oosten, syndo hot dner weegen do
vrachten seer slecht , connendo do schippers tot Danzick
niet meer te vracht becoomen als 8 a 9 Guldens p''. Last,
dat met de schippers veel cover stuyr is".
-ocr page 293-
287
Voor het jaar 1643 valt geen statistiek te maken, daar
te veel brieven ontbreken.
De brieven van het jaar 1644 vermelden slechts oen ge-
zamentlijk getal van ruim 700 schepen, doch in den brief
van 10 Dee. 1644 schrijft van Cracauw nog: „Oostwaert
syn noch veel scheepen die ick daegelicx verwachte". De
tusschen Zweden en Denemarken gevoerde oorlog maakte
de Oostzee onveilig (zie o. a. boven pg. 90), en dit moet
een slechten invloed hebben uitgeoefend op de vaart. De-
zelfde omstandigheid kan ook nog in 1645 zich he|jben laten
gevoelen. Voor dat jaar heb ik reeds een statistiek opge-
maakt uit de registers van de With ; het zou trouwens ook
niet mogelijk zijn dit te doen uit de brieven van van
Cracauw , daar , tijdens het verbl[jf van de With in do Sont,
niet de resident, maar de admiraal zorgde voor het afzenden
der koopvaarders naar het vaderland, zoodat van Cracauw
daar over niets kon melden. Bij het vertrek van
de With waren nog 312 Nederlandsche koopvaardij-
schepen in do Oostzee achtergebleven; blijkens do brieven
van van Cracauw uit de maanden November en December
keerden, vóór het einde van het jaar, daarvan ongeveer
240 nog terug.
Voor het jaar 1646 is geen berekening te maken: de
laatste brief van van Cracauw is gedateerd 1 September.
Ilij overleed don 21 sten van die maand. Carel van Cracauw J''^
geeft in zijn brief van 13 Oct. 1646 aan H. il. M. kennis
van den dood van zijn vader, en zegt, dat hij voorloopig
het ambt van den overledene „sal continueeren, soo in 't
affvaerdigen van scheepen als in andere saeeken". Er zijn
echter in de portef. Denem. 1646 geen brieven van hem
voorhanden, waarin hij bericht hoeveel schepen hij verder
afzond.
De uitkomst van mijn onderzoek over de jaren 1640—1647
is dus vrij pover. Dit neemt echter niet weg, dat een
onderzoek, ingesteld over alle jaren, uit welke brieven
voorhanden zijn van do verschillende residenten te Holseneur,
naar mijn oordeel tot stellige resultaten moet leiden. Do
tijdruimte, welke ik voor het schrijven van mijn dissertatie
beschikbaar kon stellen, was te klein, dan dat ik zelf deze
taak kon volvoeren.
-ocr page 294-
288
Do gegevens , welke ik uit do registers van de With voor
het jaar 1645 verzameld liob , zijn gedeeltelijk in het eersto
hoofdstuk van dit werk gebruikt. Voor de volledigheid laat
ik hier echter volgen , welke slotsom uit die cijfers nog is
op te maken :
Van alle steden , die aan don Oostzeehandel deel nemen,
spant Amsterdam verreweg de kroon. Van 645 schepen ^),
die tusschon 25 Juni en 16 November door do Sont voeren,
kwamen alleen uit Amsterdam meer dan uit de overige
tezamen.» Dan volgen — in rangorde van het aantal schepen,
die er uit zeilden — Enkhuizen, Hoorn, Ilarlingen , Kotter-
dam , Medemblik , Zaandam , llonnikendam , Schiedam enz.
De verhouding wordt voor Amsterdam nog gunstiger , wan-
neer men de statistiek der torugkeorendo schepen nagaat.
Van de 300 vaartuigen , die de AVith in den zomer van 1645
door de Sont had geleid , keerdon 260 terug naar Amsterdam;
van de 356 schepen , die na 9 Juni uit ons land vertrokken,
waren op de terugreis 278 naar Amsterdam bestemd. Volgen»
mijn meening moot dit zóó verklaard worden, dat Amstor-
damsche reeders of kooplieden hunne schepen soms naar een
andere plaats zonden om geladen te worden, bv. naar Enk-
huizen om haring in te nemen. Vandaar dat schepen , die
te Amsterdam thuis behoorden , dikwijls in een andere haven
veilgeld betaalden en vandaar uitzeilden ; maar bij den terug-
keer uit de Oostzee waren zij bestemd naar Amsterdam, waar
de reeders van het schip en de belanghebbenden in de lading
woonden.
Rotterdam heeft slechts weinig doel aan de Oostzeevaart,
en de andere steden aan do Maas nog minder. De enkele
schepen , die van daar uitzeilden , zijn geladen mot haring.
De steden van het Noorderkwartier daarentegen en ook Ilar-
lingen zijn met goede getallen vertegenwoordigd. Uit de
statistiek van pag. 261—267 zijn voor elke stad de juiste
getallen op te maken.
Van de uitgevoerde waren zijn zout, haring en stukgoede-
ren de voornaamste. Het zout werd voornamelijk uit Fran-
sche , Portugeesehe on Spaansche havens gehaald. De haring
1) (Zie pg. 279). Dit aantal 645 verkrijgt men, door van de 735
gepasseerde schepen af te trekken 49 schepen uit vreemde havens , de
7 aangehouden koopvaardors en de 34 , die ik van miju onderzoek uitsloot.
-ocr page 295-
2ëd
werd door de haringbuizeii eerst naar ons land gevoerd en
daar in de „Oostvaerders" geladen i). Van de eigenlijke
producten van 't Zuiden : wijn , olie , vruchten , vond ik geen
spoor. Kunnen zij zijn opgenomen oiider de stukgoederen ?
Opmerkelijk is ook het groot aantal schepen , die met ballast
uit het vaderland uitzeilden ; een bewijs , dat van de Oost-
zeelanden meer werd gehaald, dan er aan werd toegevoord.
Bij de terugkeerende schepen immers is geen enkel geballast.
Hunne lading bestaat hoofdzakelijk uit granen en hout. Yan
688 schepen -) (catagorie a , b en c van het 2e register),
die naar de Nederlanden terugkeerden , waren 355 geladen
met granen, 168 met hout, 132 met diversen en 53 met
stukgoed. Met granen worden bedoeld : rogge, tarwe, haver,
gerst, boekweit , mout , lijnzaad, hennip en vlas. Rogge
on tarwe komen het meest voor. Gewoonlijk echter bestaat >
de lading uit verschillende graansoorten bij elkaar. Dantzig
is de groote uitvoerhaven van granen: van bovengenoemd
aantal 335 waren 204 schepen uit Dantzig uitgezeild.
Daarentegen kwamen maar 3 schepen met hout daar van-
daan. Bij Riga en Koningsbergen is de verhouding omge-
keerd : uit Riga kwamen T5 schepen met hout en 34 met
granen , uit Koningsbergen 70 met hout en 35 met granen.
Onder hout is te verstaan : klaphout , wageschot , vathout,
planken , delen , masten , sparren , spieshout en pijphout.
Met diverse waren geladen zijn 132 schepen. Do lading
bestaat uit een combinatie van granen , hout, stukgoed en
de volgende waren • potasch , weedasch , salpeter , huiden ,
wol, veeren, zeep, uit verschillende havens; teer en pek
uit de Finsche havens Wyborg en Abo , uit Reval, en uit
Zweedsche havens, zooals Stockholm en Calmar; ijzer,
koper , koperdraad , geschut, kogels en steenen hoofdzakelijk
1)    Blijkens het register van do Witli werd soms, in volle zee, de
haring verkocht on overgeladen in Bchepen, die dan dadelijk naar de
Oostzee voeren. Dit mocht echter niet: zie Luiac, Holl. Kijkdom II
pg. 263 vv.
2)    Het gezamentlijk aantal dezer drie catagorieën is eigenlijk 695,
maar daarvan voeren 7 naar vroomdo havens terug.
-ocr page 296-
~^
290
uit Stockholm, Norrköping, Nyköping, Calmar , "Westervik,
Ahus enz.
Hoezeer ten slotte de scheepvaart dor Nederlanders die
van andere volken overtrof, blijkt afdoende hieruit: van do
1035 schepen, die tusschen 19 Juni on 16 K^ovomber 1645
uit de Noordzee in do Sont aankwamen, waren slechts 49
uit vreemde havens , alle overige uit de Nederlanden uit-
gezeild.
i../iS2ü:
-ocr page 297-
II.
Gahriel Marcelis een tegenhanger van Lodewijk de
Geer, {Zie pg.
8 , 35 , 54 , 55 , noot 2 vanpg. 79).
Herhaalde malen is in dit werk gewag gemaakt van Gabrïel
Alareolis en van de diensten , door hem aan de kroon Dene-
marken bewezen. Ik wil thans nog enkele gegevens omtrent
de familie Marcelis mododeelen , welke ontleend zijn aan vor-
schillende stukken , dio mij, bij het bewerken van dit proef-
stuk , onder de oogen kwamen.
Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Dec. 1639 :
Er zal te Glückstadt een Oost-Indische Compagnie worden
opgericht (door eenige kooplieden te Hamburg, o.a. Gabriel
Marcelis en eenige kooplieden te Amsterdam) , „dewelcke
met de Deensche Oost-Indische Compagnie tot Coppenhagen
soude eens syn".
Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Fobr.
1640: Ik heb vernomen, dat Gabriel Marcelis de Jonge,
koopman te Amsterdam (wiens vader, te Hamburg woon-
achtig , ook genaamd is Gabriel Marcelis), afgevaardigd is
naar de Sont door de kooplieden , die geïnteresseerd zijn
bij den aangehouden salpeter (zie daarover pg. 32, noot 1).
Hij hoeft daarover een contract met Zijne >[a'. gesloten ;
hij zegt, dat Z. Ma', den salpeter heeft teruggegeven voor
70000 Rd., maar eenige hooge officieren hebben mij ver-
teld , dat de restitutie van den salpeter niet 70000 , maar
60000 Rd, kost, nl. 10000 Rd. in contant geld, en dat
Marcelis' zwager te Hamburg (Albert Barentsz. genaamd)
voor de resteerende som aan Z. M'. twee of meer oorlög-
schepen zal leveren (te Nieuwstad , in Holstein , gebouwd).
Marcelis heeft deze geheele zaak afgedaan, zonder mij ex
-ocr page 298-
292
cenigszins in te kennen , „soo rospecteeren de coopluydon
(voor dewelcke ick soo veel hobbe godaen endo noch doe)
U. H. M. oude dienaers". Als ik voor do gëinterosseerdo
kooplieden was opgekomen , zou het misschien niet half
zooveel geld gekost hebben.
Uit de miss. v. van Cracauvv aan H. H. M. dat. 20 Febr.
1640: Er loopen hier vreemde geruchten over de salpeter-
zaak. Mareolis zou gezegd hebben , dat, zoo de gëinte-
resseerde kooplieden met zijn aoooord niet tevreden waren,
dat hij den salpeter dan zelf wou houden en voor zijn
rekening naar Duinkerken of naar Spanje zenden. Som-
migen zeggen, dat de twee schepen, die den salpeter
overbrengen , met passen van den koning van Denemarken
naar Engeland zullen varen, „twelck soo geschiedende
sonde grooto apparentio geeven recht gemunt te syn op
Duynkercken". Te Duinkerken draagt men al kennis van
deze twee schepen en, zoo ze zonder convooi naar Holland
gaan , zullen de Duinkerkers er wel op loeren.
Geloofsbrief voor Gabriel Marcelis , afgegeven door Fre-
dorik, hertog van Sleeswijk—Ilolstein (in portef. Denem.
1640). De hertog bericht, dat hij „Gabriel 3Iarccllum
ausz unser stadt Hamburg" heeft opgedragen „in Holland
zu unser eigen Behuff einmahl hundort tausendt pfund
Lunten ein zu kauffen und selbige anhero zubringen
vcrordnung gethan" enz, Het stuk is gedagteekend 15
Juli 1640.
Uit Verb. Ambassade Denemarken 1641 : Ucn 4/14 September
kwamen de Landdrost van 't Stift Breraon en „Gabriel
Marchelis, Nederlantse coopman tot Hamburch woonende,
cnde des Conincx Facteur" , bij ons. Zjj hebben mot ons
gesproken over onze bezwaren in zake Noorwegen, Spits-
bergen en Cola.
Uit do miss. van Christiaan IV aan H. H. M. dat. 17 Aug.
ree. 22 Sept. 1642 (portef. Denem. 1642). „Wir haben
den Ehrsamon unszern lieben getrouwen Gabriel Marse-
liszen den Jnngern , zu Ambsterdamb wohnend, fur unszorn
bestendigen factorn in den Veroinigten Nicderlanden
gnedigst bestelt undt angenommen , zumaszen wir bereiis
'zuvohr in untorschiedenon unszoren verrichtunghen seinen
getrouwen Heysz und aufriohtigkoit gespuhrot, auch unsz
gantzlich versteben , dasz er aller freyheit gleich anderen
-ocr page 299-
293
derogleichon Königliohen bedienton bey den herren und
sonsten werde gonieszen können". ïogelijk hiermede
dragen wij hem op 300.000 pond lonten in de Nederlanden
te koopen en ons toe te zenden ; wij verzoeken, dat deze
nu , en ook in 't vervolg , vrij van tol mogen passeoren ;
wij accreditoeren onzen voornoemden factor ook in 't ver-
volg voor dergelijke zaken ').
De verzochte uitvoer van deze 300.000 pond lonten werd
toegestaan , blijkens Ees. St.-Gen. 22 Sept. 1642.
Op pg. 35 van dit werk is gesproken over het contract,
tusschen* Spanje en Denemarken gesloten, betreffende den
uitvoer van zout; aldaar is vermeld , hoe Christiaan IV ten
slotte zijn recht op 80000 cahizes zout aan Gabriel Maroelis
verkocht. Bij de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat.
27 Dec. 1642 vindon wij als bijlage: „Conditiön van het
contract gemaect tusschen S. M'. van Donnemarckon ende
Gabriel Marcelis de Jonge Coopman tot Amsterdam cum
sociis weegen het afhaelen van S'. Lucar ondc Cadiz in Spaignen
van het gecontracteerde sout." De korte inhoud daarvan
luidt: Gabriel Marcelis zal 80000 cahizes zout binnen vier
jaar uit S|iiiiije afhalen; voor de vier cahizes zal Marcelis
betalen vijf rijksdaalders , „in allerhande spetien , als schee-
pen amunitie ende wapenen", te betalen drie maanden na
het advies, dat hot zout in Spanje geleverd is ; het zout zal
tolvrij door de Sont passeeren en in het geheele rjjk Dene-
marken vrij zijn van alle bestaande en toekomstige tollen ;
wanneer het in het rijk Denemarken niet van de hand kan
worden gezet, zal het, zonder dat er eenige belasting van
wordt genomen , naar „Oosten" of „Westen" mogen worden
gescheept; Zijne Ma', zal dan convooi meegeven.
Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. Hoorn
26 Sopt. 1643. Yan Cracauw vertoefde toen hier te lande
en schreef in dezen brief, wat hom uit Kopenhagen bericht
was in een miss. dat 12 Sept., welke o. a. het volgende
1) Voor zulke zaken maakte de koning Van Denemarken ook gebruik
van do diensten van Johan vou Pylen , blijkens een memor. v. Tancken
aan U. H. M. dat. 13/23 Aug. 1G42 (portef. Denera. 1642) , waarin de
Deensolio resident o. a. verzoekt: vrijen uitvoer voor musketten en pieken,
ten behoeve van Denemarken te Amsterdam Ingekocht door den koopman
Johan von Pjien.
-ocr page 300-
294
inhield: „Pieter Marcelis (soone van eenen Gabriel Marcelis
gewocsen coopman tot Haraburch onlangs oovorleeden) in der
Moscou woonondc is als Gesanter van den Groot-
furst met een suite van 15 personen eerst tot Coppenhagen
gecoomen ende voorts by den Coninck van Dennemarcken
tot Gluckstadt treffelyck ontvangen." Hij kwam onderhande-
len over het huwelijk van Graaf Waldemar i) met een dochter
van den Grootvorst.
Op pg. 54 en 55 van dit werk is gesproken over het
aandeel van Gabriel Marcelis (te Amsterdam) in het huren ,
koopen en uitrusten van schepen en krijgsbenoodigdheden
voor Denemarken , in het voorjaar van 164-1. In do momor.
van den Zweedschen resident Spiering aan H. II. M. dat. 3
Juli 1645 (portof. Zweden 1645) lezen wij daarover nader:
op 1 Maart 1644 heb ik aan H. H. M. kennis gegeven , dat
het oorlogschip , door Marcelis voor den koning van Dene-
marken gekocht, zich gereed maakte uit te zeilen ; den 4den
Maart 1644 heb ik bericht, dat genoemd oorlogschip in het
Vlio zeilklaar lag; dat nog drie schepen, mot ammunitie
geladen , zich gereed maakten tot uitzeilen ; dat Marcelis te
Amsterdam een galjoot en te Enkhuizen twee boeiers liet
laden met kruit en met ammunitie; in mijn memorie van
14 Maart 1644 heb ik voorgedragen, dat ,bij de Deensche
bedienden boots-volck aengenomen ende den vond gepracti-
seerd werdo van" de osseschepen met twee a drie dubbel
bootsvolk te bemannen , teu einde dit aan den koning van
Denemarken te doen toekomen; in mijn memorie van 18
Maart 1644 heb ik er op gewezen, dat Marcelis dertig
schepen had afgehuurd , onder voorwendsel van ossen af te
halen , maar mot de bedoeling om bootsvolk naar Denemarken
te brengen.
Eindelijk is op pg. 79 , noot 2 een plaats aangehaald , uit
de miss. v. van Cracauw aan H. II. M. dat. 9 April 1644 ,
waaruit blijkt, dat Gabriel Marcelis uit Amsterdam het eerst
aan Christiaan IV bericht zond over de uitrusting van
Lodowijk de Geer in de Nederlanden.
1) Waldemar was een zoon van Christiaan IV en Christin» Munk.
Zie over haar : Holberg II pg. 912.
-ocr page 301-
295
De genoemde plaatsen leiden dus tot de volgende resul-
taten omtrent de familie Marcelis :
Gabriol Marcelis, de vader, is in 1639 als koopman te
Hamburg gevestigd. Met andere kooplieden, ook enkele
uit Amsterdam (en daarbij waarschijnlijk zijn zoon Gabriel)
wordt hij genoemd als oprichter van een Oost-Indische
Compagnie te Glückstadt, die met de O.-I. Comp. te Kopen-
hagen samen zou werken. In 1640 komt hij , als gelastigde
van Frederik, hertog van Sleeswijk—Holstein, naar Holland om
100000 pont lonten te koopen. In 1641 treedt hij op als
„facteur" van don koning van Denemarken en is één van de
twee afgevaardigden , die met de Nederlandsche gezanten te
Glückstadt komen spreken over de bezwaren van don Neder-
landschen handel. In 1643 overlijdt hij. Verder maken wij
kennis met twee zijner zonen: Gabriel en Pieter. Gabriel
Marcelis de Jonge is de „factor" van den koning van
Denemarken te Arasterdam, en levert hem oorlogschepen,
bootsvolk en tal van krijgsbenoodigdheden. In het jaar 1644
speelt hij tegenover Denemarken dezelfde rol als Lodewijk
de Geer ten opzichte van Zweden. Ook treedt hij op als
bemiddelaar tusschen de Nederlandscho kooplieden , die met
den koning van Denemarken in proces liggen wegens den
aangehouden salpeter, en koopt later Christiaan IV het
Spaansche zout af, waarmede deze vorst geen weg wist.
Tevens vestig ik de aandacht er op , dat zijn naam reeds
genoemd wordt door d'Estrades Tomo I pg. 26—29 , in de
bekende zaak van het buskruit, uit Amsterdam naar de
Zuidelijke Nederlanden gezonden.
Pieter Marcelis, wonende te Moskou, komt in 1643 als
gezant van den Grootvorst van Moscovië naar Denemarken ,
om te onderhandelen over een huwelijk tusschen een zoon
van Christiaan IV en een dochter van den grootvorst.
Schelteraa , Rusland en de Nederlanden enz. (pg. 170, 177,
178 , 229 , 230) vertelt van hem, dat hij een der eersten
was, die met de exploitatie van bergwcrken in Moscovië
begon; dat hij daar met zijn zwager Thomas Kellerman
fabrieken van geschut, amm.unitie, stafijzer en gietwerk op-
zette ; dat hij voor den Czaar in de Nederlanden harnassen
en degens kocht; op pg. 229 van dl. 1 schrijft Schelteraa:
, Pieter Marcelis wordt doorgaans voorgesteld als van Deensche
afkomst, doch in Moscow geboortig'^; maar op pg. 378 van
-ocr page 302-
29G
dl. IV voegt hij daaraan toe : „Hieromtrent is ons later ge-
bleken , dat zijne voorouders voorheen te Antwerpen in grooten
luister leefden, blijkens het gedcnkteeken in de kerk der
predikheeren nog overig; die voorzaten zijn van daar naar
Amsterdam verhuisd. Zijn vader had zich te Moscow neer-
gezet en was waarschijnlijk deelgenoot in het voorname huis
van Hendrik van Ringen, met wien de zoon ten minste in
eenige betrekking stond". Deze mededeeling is in zooverre
onjuist, dat Gabriel Marcelis — de vader — niet te Moscou,
maar te Hamburg was gevestigd als koopman.
Garde: Don Dansk-norske Sömagts Historie 1535—1700
pg. 208 en 209 spreekt over het aankoopen van schepen in
Holland, ten behoeve van Denemarken, en laat daarop
volgen : „Ved Ordningen af disse forskjelligo Forhold bcnyttede
man isaer Hollaenderne Marselius virksomme mellemkomst
og fra dissc nedstaminer don endnu hos os blomstrende
frihcrrelige Familie Uüldenorone" = Bij dergelijke opdrachten
maakte men vooral gebruik van de krachtdadige tusschen-
komst van den Hollander Marselius. Van dezen stamt af
het nog bij ons bloeiende vrijheerlijke geslacht Güldoncrone".
Ten slotte wordt in de meegedeelde plaatsen nog gewag
gemaakt van Allert Barentsz., een zwager van Gabriel
Marcelis J'., woonachtig te Hamburg.
-ocr page 303-
III.
Aanschrijvingen van Cliristiaan IV aan den Amhitnan op
Kroonenhurg en de Amhtmannen in Noorwegen. [Zie
pg.
78, noot 1). Als bijlagen hij de miss. v. van
Cracauw aan II. II. M.'dat.
4 Juni 1644.
„Translaet uyt den Deenschen in Needorlandts van des
Coninckx brieven gesonden aen den heer amptnian hier op
Croonenburch ende aen de amptluyden in Noorweegen volgens
de Resolutie by syne Ma', genoomcn op do propositie van
den resident Cracaviw.
Christian de Vierde, etc. onse gunste te vooren wy
bidden u en genaediohst willen dat ghy al het Hollandsche
goet soo in den Sondt aencomt in Danzicker Coninckx-
berger en andere neutraele plaetson scheepen Insgelyckx
oock soo daenige scheepen van Hollandt en tot de gem".
plaetson heen willen en in soo daene vreemde scheepen voor
vreese van de Duynkerckers te moogon hebben ingescheept
dat ghy het voor die Tolle als de Hollanders van sulcke
waeren pleegen te geeven laet passeeren en repasseeren maer
dat die sulcke goederen voeren met richtige en noodige
certificatien bewyssen deselve goederen geen andere als
Hollanders toe te coomen. Haffniae den 21 Martij 1644
Christian.
Christian de Vierde etc. onse gunste te vooren wy bidden
u en genaedichst willen dat ghy eenige wyse verstandige
mannen in u Leen toehoudt die op een jaerstyt voor deese
onse bricfs dato connen meeton alle de Hollandsche scheepen
als sy aencoonien en niet te vooren van onse visitcuren
mocte opgenoomen syn en sullen deselve op een bequaeme
plaetse op yoder schip een brandtteecken op des schips last
en drechtieheydt werden gegeoven en daerenbuyten den
schipper een ceedel op selve syn last meedegeeven , waerby
men een ander mael can ervaeren het brandtmerck niet te
weesen verandert offe eenigen bedroch daeronder begaen.
20
-ocr page 304-
2t)8
van weicke brandtmorcken en uytgegoeven ceodels een rich-
tich boock en register gehouden sal werden. Do visitouren
sullen doch niet gemeent weesen haer officie daermeedo
beswaert te sullen syn. llaffniao den 21 Martij 1644
Christiaen.
Translaet uyt den Deenschen in Needcrlandts van des
coninokx brieven gcsonden aen den heer amptman hier op
Croonenburch endo aon de amptluydon in Noorweegen , vol-
gons do resolutie by Syne Ma', genoomen op de propositie
van den resident Craeauw.
Christian de Vierde etc. onse gunst te vooron weet naodien
ons van den Hollandschon resident soo in onse coopstadt
Helseneur resideert onderdanichst is voorgebracht, dat een
goet deel Ilollandsche schipperen sich hoochlicken beclaegen
van onse tollenaors visiteui'cn en andere onder officieren
dickwils onbehoorlick te werden getracteert en bejeegent,
alsoo sy verscheydcn tyden werden dan van den eencn dan
van den anderen gevisiteert haer kisten en andere opgeslaegen,
om onbillick schryflfgeldt voor tolleeedels van de tollschryvers
en haer dienaers (daerin onse mandaeten niet werden geacht)
quellen en met andere onbehoorlicke procedure haer tot grooto
schacdo ophouden en tribuleeren, Derhalven willen wy ge-
naedichst dat hen (?) deese anordningc doet, dat de Hollandse
scheepen soo eenmael gevisiteert syn niet weeder van eenige
andere als van onsen generael visiteur sal werden gevisiteert
ten waere daerby eenige wisse kondtschap van eenieh bedroch
en onrecht bevonden wierde, Soo dat ghy oock vlytich
opsicht hebt dat allo en oen yeder soo met de tollo in 11
Leen yets te doen hebben , sich selffs alsmeede haere die-
naers , sich nao onse mandaeten en beveel reguleeren en niet
daerteegen, gem". Hollanders ofte andere vreemde coop-
luyden om eenige onbillicke uytgifton quellen ofte haer
packen en kisten sonder eenige oorsaecke laeten opslaen,
maer dat sy veel oer met discretion mot haer handelen en
mmegaen. Ingevalie die do coopliiyden oover sulcko on-
behoorlicke proceduron oorsaecke to claegen geeven, niet
daervoor will toegedacht syn behoorlieken te sullen werden
gestrafft ende gy selffs die daermeedo op onsentweegen be-
hoorde opsicht te hebben in syn tyt ons te rechte te staen.
daermede geschiet onsen wille. Ilaffniae den 21 Martij
1,644 Chnstian".
-ocr page 305-
IV.
Maarten lldjssen in het Listerdiep. {Zie pg. 90 en 91).
In do Bijdragen van prof. Fruin, N. R. VII p^. 103 —
135 is do vortaling opgenomen van een verhandeling van
don heer Chr. Bruun te Kopenhagen, getiteld: „Christiaan IV
in hot Listerdiep, 1644". Bruun deelt in dat artikel den
inhoud mode van een brief, door admiraal Thijssen naar
Nederland gezonden , volgons een afdruk , beschreven in de
Bibl. V. pamfletten van Meulman, No. 2B91. Ook in de
Kon. Bibliotheek te 's Hage (oatal. Knuttel, eerste deel,
tweede stuk No. .5084) bevindt zich zulk een afdruk; deze
verschillen echter onderling en vermelden bovendien niet
hetzelfde als de oorspronkelijke missive , welke op hot Rijks-
archief te 's Hage wordt gevonden. Daarom laat ik deze
hier in haar geheel afdrukken.
Wgb. grootgachte heer.
Mynen lacsten was van den xxj daerinne ick zyn Ed.
van het desein endo andere gelegentheden int brede hebbe
geadviseert. Resteert wadt sich omtrent onser vlote sedert
tot dato deser toegedraegen heefft. Naementlyck dat op
den 23 Mey hier vergate van het lysterdiep gecoomen zyn,
negen koninckl. Denemarckso schepen van oorloge , den
admiraelsschip der dryvuldicheit. den vico admirael don
lindeworni , den roste mede swaere scheepen gemonteert met
44 metaelo stucken , schieten 24 32 en 3G pd. coegelen gel.
wy well geproeft hebben , om ons hot vuytloopen van t'gat,
en voorgenoomen doseyn te beletten, zynde deselve schepen
daermede syn Ma", in persoon naer Gottenburgh was ver-
trocken; ende alsoo des anderen daeghs well te passé de
700 musquetiors gecoomen , ende die op de byhebbendo
schepen verdeelt (die wylo den heer schoout by nachte met
-ocr page 306-
300
syn Esquadren van 7 om te cruyssen uytgesonden noch niet
was weder gecoomen) syn wy met de resto van de schepen
te weten 13 op den 20 Mey met een taemelycke coelte on
goeder resolutie t'gat ut, en recht op den vyandt aenge-
loopen doch weert ondertuschens soo still dat wy met 2
boots ons schip mosten bouschoerdon naer den vyandt, den
admirael van den vyandt brocht oock een langh werp uyt
om ons te boter te naecken , en met syne swaero verreocyl
canoon te begroeten, Den Densehen admirael schoot den
eersten schoote , ende weert geantwoort met een coegel van
zes pondt dattet clapte recht in hem ende soo begost het
spoel harder on harder, In voogen dat den vyandt naer
langh en groot canoncerens op don andoren de lust scheen
te verliesen en het hahovell begon aan te treckcn want alsoo
het doen weer watt coelden sette ick furieuselick op hen aen
en kregen so in volle vlucht, altyt in syn waoter synde
quaemen hem seer in en soude dadolyck aen boort gegaen
hebben , maor synde den vyandt dat hy maer vervolgt wiert
van dry schepen principalen, als van my de heer vice ad-
mirael en Brouwer, soo crcgh hy nieuwe courage, korde
hem om en crygende den louff van ons, camen gelyoklyck
op ons aen ende gaven ons niet weinich om de ooren , doen
gink t'werek eerst te degen aen , ende weert soo furieuselyck
geschooten in voegen dat ons schip gulde swaen soo ge-
schooton en doorschooten is , dattet een wonder is om sicn. do
grooto mast twee mael door on door de focko roede in 2 stucken, t'
roer beschadigt, boechspriedt, want zeylen en anderss. zeer
beschadigt, in voegen dat wy noch iegenwoordich doende
syn om de grooto mast met dewangh staende te houden !
ende alsoo ick soodanich getracteert synde , teenemael buyten
weer van zeylacgh ende defensie was , synde oock vorschey-
den stucken onder do voot geschooten woll vierendertich van
de matroosen soo doot als swaerlyck gequetst, armloosz en
beenloosz, daerondor onsen luytenant van de swaen een fijn
cloeck man den rccliten arm dicht aen de schouwer aff, 21 sol-
daeten soo doot alss swaerlyck gequetst, do goeden heer overste
Lawhousen , met een capitein 3 vendricken en een sargant
doot ick sprecke van dien op myn schip waeren , vont ick
my in geen cleyne perplecxiteit, niet by mancque van courage,
maer dat ick my vond geengageert int midden van den vy-
andt, ende niet en wiert gesecondeert van voole van die
trouweloosc capiteinen , dewelcke haest eon myle waters
-ocr page 307-
301
van my waeron, doon eam de heer vice admirael ende
dede eenen braven mannclyoken actie want synde dat ick
sodanich gestelt gemattoert ende omset was , boet kloecklyck
den vyandt het hoofft, reet oock capitein Brouwer die sich
mede well queet welcke doon den heelen storm op hun
vleesch crcgen den vyandt alderwegen werck leverden totdat ick
my allenskens wat uyt de Becrbytinghe gereddet hadde, en
soo quyteerde ons den vyandt sonder vorder vervolghen alsoo hy
oock sonder schade niet geweest is, want syn swaere poorten
met swaere kettens tot dry ter syn ons coomen toedryvon
den schout by nacht van den vyandt de stonge aff en saeghen
den Admirael geduerig pompen, soo dat hie mede well getrefft
is, en geen oorsaeck hebben om te roemen want hie niet ons
maer wij hem eerst geattacqueort hebben , segge rondelyck
tot eeren van de heer vice admirael, dat soo hy my desen
dienst niet gedaen en hadde , zoude my ontwyfFelyck in de
gront gemoffolt hebben , 't schip van de heer vice admirael
is oock niet weenich beschadigt den grooton Dolphien nae-
mentlyck, soo in zyn groote mast als alle elders heeft
van syn schipsvolck doet en gequetst 24 persoenen daerondcr
capitein ISpanbroock die hem well heeft gedraegen , on dode
en gequetste soldaten mede 24 — Eergisteren is de hr.
Schout by nacht met syn 7 schepen weder by ons gecoomen,
Godt loff, haddet godt boliefft dat hij in dese actie bij ons
hadde geweest, ditto schout by naaht relateert, hou hy de
9 scheepen daertegens wy te doen hebben gehadt, heefft sien
loopen naer Schacgen alsoo hie op den 27 deses des avonts
die heeft syn loopen oöver riefïhooren, dat Sr. schout by
nachto op woonsdaoh 25 deses heeft gesproocken met een
hamborgher, commen van Danzwyek , rapporteeren op den
23 deser hadde gesproocken met 13 coninck densche scheepen
tusschen Schaegen ende Gottenburgh, die daer cruysten
houdende voor vast dat die 9 scheepen hun met de andere
mochten conjungeeren, ditto hamborgher scyde mede datter
ses conincks schepen van Denen hun in de Beelt syn hou-
dende ende dat noch In de droegen omtrent Coopenhaegen
14 Cooninck densche schoepen van oorloch laegen, detto ham-
borgher was selffs aen boort van heer schout by nachte,
ende seyde voor warachtich en secker dit alsoo te wesen
alsoo op den 21 deser uyt de zont was vertrocken, myne
menige was oouer 2 daogen, (alsoo wy al te saemen weder
watt hadden gerepareert) naer ons dessein te hebben ge-
-ocr page 308-
302
loopen maar door de tijdinge en rapport van de heer schout
bij nachte die oock geen fabel was want tenseluon daegc 17
coonincks schepen weder omtrent de gathen gesien hebben ,
daeraff' elff by malcanderen hielden , endo de walI aff on
aenliepen , ende anderen meer dweers van ons in somma datt
die elff in ons gesichte omtrent 2 mylen van ons gosott
liggen , zynde vast en seecker dat een vyandt legghe op ons
on past om ons te volghen , waer dat ons desein is en 't
scive waert 'mooglyck vruchteloos te maeckcn, iek ligge met
de vloote in 't Lysterdiep , ende de cooninnk die daegen door
brillen en toegesonden .... (onleesbaar) watt best te doen is met
syne Ex" sende daedelyck onse jacht t' harderinetien naer
den hoeck van Schaegen , pour prendre langue, alles te
voornecmen , watt dacr, en daer omtrent passeert, ende hoe
het daer gostelt is , ende soo niet anders hebbende voor de
tyt: Zo naer groetenisse uwe Ed. de protectie des allerhooh-
stcn bevoelen , blyve
van uw Ed. ootmodighe Dienaar
schip gulde Swaen
                       Marten ïhyssen.
den 31 May 1644.
Bovenstaande missive, gedagteokend 31 Mei 1644, is in
de Lias Duitschland 1644 vastgekoppeld aan een miss. v. d.
resident te Hamburg, Schra^sert, aan H. H. M., dat. 11/21
Meien ree. 28 Mei 1644, maar behoort daar natuurlijk niet
bij , als zijnde van later datum, de Goer : Lodewjk de Geer
pg. 74 noot 1 nosmt als bron de miss. v. J[. Thysscn van
don Sisten Mei 1644 aan den resident van H. H. M. te
Hamburg , Schrassert. ïen onrechte zegt liij echter , dat de
brief aan Schrassert geadresseerd was. Hij kwam zeker tot dat
vermoeden , omdat de miss. van Thyssen in de Lias Duitsch-
land vastgekoppeld is aan de genoemde miss. van Schrassert,
maar in geen enkelen brief van het jaar 1644 maakt Schrassert
melding van het schrjven van ïhyssen, hetgeen hij toch
zeker zou hebben gedaan, wanneer hij dat schrijven , als bij-
lage bij één zijner brieven , aan H. H. M. had opgezonden.
Aan wien het rapport van Thyssen dan wel geadresseerd was,
blijkt uit niets.
De brieven van Schrassert aan II. II. M. vermelden ove-
rigens het volgende aangaande de vloot van Maarten Thyssen :
Miss. dat. 20/JO April ree. 6 Mei 1044: ,,Van de 17 a 18
oorlochscheepen soo d' Swectsche vuyt HoUant alhyer be-
neden Gluckstadt op te Elve hebben gebracht, worden alhyer
-ocr page 309-
303
allerhande discoursen geformeert, synde sommige van advis j
dat dessein souden hebben van t'Stift Bremen van Holstein
tho separeren , en de vaert op Noorwegen tho beletten, en
sommige van opinie, dat daermode Gluckstadt sullen bloc-
queercn en verhinderen dat genen tol meerder aen d'zelve
werde betaelt, en andoren dat aldaer zyngeooraen ora meer-
der schepen by zich tho verwachten , en hunne volckeren
int Stift Bremen en Lant van Holsteyn aen de hant tho gaen."
Miss. dat. ---------"— ree. 14 Mei 1644 : De bovengenoemde
7 Mei                                                     "^
schepen zijn , daar die van Gluckstadt op hen schoten, „van
Burchdorff d'Elve onderwaerts , ontrent Sitzebuttell gedes-
cendeert". Van dat kanonvuur hebben zij lang zooveel niet
geleden , als de Denen beweren , maar de Denen pochen
altijd zeer, als zij maar het minste succes hebben.
Miss. dat 4/14 Mei ree. 25 Mei 1644 : „Die voor desen ge-
melde Sweetsche schepen , soo in Hollant zyn aengenomen,
en zich oen tyt lanck op en voor d'Elve hebben opge-
houden , meint men goseylt tho zyn nae Eydcrstede;
dacrvan zich d'Swectsche almede meesters gemaeckt".
Miss. dat. 18/28 Mei ree. 3 Juni 1644: Men zegt, dat de
uit Holland vertrokken vloot reeds bij Lipordiep is aange-
komen.
Miss. dat.----------ree. 10 Juni 1644: „All ist dat men over
4 Juni
Lubcck en Gluckstadt alhier tydinge heeft, die oock die
Deens gesinde vor gewis holdon , dat zyne Maj'. van
Denemarcken classem Suecico—HolLindicam den 16 deser
omtrent Kipen aongetroffen en 8 schepen daervan in den
gront geschoten , 4 reddeloos gemaeckt, en die overige ,
soo onlancx tho bevorens met 1000 musquettiers, onder
den genrl. majoor Wrangel souden zyn verstercket , bo-
machticht en geruineert: waer over dan dor zelvor dessein
soo op Fuynen , als op te Ditniarsch enda Zelant ge-
broocken : soo worde ick nochtans van onpartidigen be-
richt , dat vyff schepen van voors. vlote zich vuyt Lister-
diep hebban gepresenteert tegons die conincksc, in Riperdiep
liggende en also d'zelve wegens het subyt changeren der
wint, van de andere Sweetsche vlote soo haest nyet en
konden gesecoudeert werden, van hoochgedachte zyno
Maj'. dermaten souden zyn ontfangen , dat meestendeels
soudon zyn in den gront geschoten, en die ganscho
-ocr page 310-
304
Sweetsche vloto zich in der Listerdiep te retireren genoot-
druekt geworden: off nu den coninck met zyne grote
Bvvare schepen, die zeer dj-ep gaen , d'zolve sal connen
bycomen, ende wadt verder tusschen boyde vloten is
voorgelopen , en can men noch ter tyt alhyer eygentlick
nyet gewaer worden".
Miss. dat. 1/11 Juni ree. 17 Juni 1644: ,Gelyck
de victorie omtrent Eipen nergens nae soe veel tho beduydcn
heeft, als wel die Deenscbe zich geimagineert en hebbon
vuyt gestroyt; alsoo is het oook gelegen met die tho ver-
geeffs getenteerde versteppinge des havens voor Gotten-
bureh ; alwaer die, nyet sonder grote kosten , opgeworpene
schansen en blockhuysen wederom zyn geraseert, door
ordre van don coninck : die nae dat 7 van zyne schepen
gedestineert voor Listerdiep , om daer door die Sweetsche
het vuytlopen tho beletten, met d'resto zich sonde hebben
begeven naer de Sondt, off nu op Coppenhagen gegacn ,
alwaer zyne Maj'. verwacht wierde, ofte om die vuyt
Sweden in zee gelopene hooftvlote, daermede tho bejegenen,
is als noch onbewost."
Miss. dat. 8/18 Juni ree. 24 Juni 1644: ,al ist schoon dat
men het alhyer daer voor is houdende , dat in de laetste
rencontre ') by Eipen , 7 Sweetsche schepen souden zyn
geruineert en in den gront geschoten, en 14 verovert,
daer van het volck soude gevanckelick wcoh gevoert zyn ,
soo heeft men nochtans alhyer daervan zeer weynich
zeeckorheyts : meldende die joncxste advisen, van goeder
handt, den 8 Junij st. v. vuyt Hadersleven ges. wel dat
den genrl. Yeltmarchal Torstnzhon selffs in persone van
daer nae Eipen was gegacn, om d'Sweotsclio vlote tho
besichtigen , en dat d'zelve bevindende te liggen in eenc
plaetze , daer d'zelve liehtelick konde besehadicht worden,
ordre heeft gegeven anckor tho lichten en opto 12 a
13 Deensche schepen , omtrent eene myle weegs daer van
daen liggende, los tho gaen; gelyck oock geschyet, en
ten boyden zydon dapper op den anderen is geschoten;
item dat aldaer die tyding was gecomen, dat d'zelve
schepen door tempeest van den anderen waeren geraeckt;
1) In deze , m in de vuig. mise. sslirijl't Öchrassert over liot tweede
treffen iu het Listerdiep.
-ocr page 311-
305
maer nyct oen wort van Sweetsche nederlage, hoewel iok
nyet en twyeffel off u Doorl. Ho. Mog. sullen daer van die
zeeckerheyt over water airede hebben bccomen."
Miss. dat. 22 Juni st. vet. ree. 8 Juli 1644 : „Do con. (hooft)
eonige schepen voor Listordiep gelaten , en mot d'andere
15 oorlochschepen is gearriveert tot Coppenhage".
15
Miss. dat. s"- Juni ree. 1 Julij 1644: „Soo men my vuyt
Coppenhage ende elders bericht , soo soude het gevecht
tusschen d'Doensche en Sweotsche vor Kipen en Listerdyep
nergens nae soo veel tho beduyden hebbon , als mon vor
desen hoeft geroepen , hebbende d'zelve wel tot twee diverse
malen van verren op den andoren geschoten, dan noyt
geentertert, terwylen dio Deonscho schepen zoor groot,
en met vele halve cdrtouwon gomontoert zyndo , zich so
nyet en lieten aontasten , en die Sweetsche lichter en be-
hendiger zynde , op gene ondiepe plaetzen van do Deensohe
konden gevolcht vv'orden , zynde wel die meeste schade ,
dat die Sweetsche daer door verre van den andoren ge-
stroyt, soo dat zyn Maj'. d'zelve soeckondo nyet meer als
vyff branders tot Listordyep heeft gevonden , alwaer d'zelve
den 5/15 doses noch met syn volck is geweest".
Bovenstaande plaatsen kunnen dus gevoegd worden bij de
andere berichten over de slagen in het Listerdiep , welke de
heer Chr. Bruun in zyn reeds genoemd artikel heeft ver-
zameld.
Uit de miss. van don resident van Cracauw vernemen wij
weinig bijzonderheden over de gebeurtenissen in hot Lister-
diep. Hij was dan ook niet zoo dicht bij hot toonecl van
den strijd, als Schrassort te Hamburg. In do mijs. van v.
Cracauw aan H. H. M. dat. 12 Juni 1644 vindt men oen
beschrijving van den eersten slag in het Listerdiep , welke
overeenkomt met hot verhaal bij Bruun (Fruin, Bijdr. N. R.
VII pg. 106—108); doch van Cracauw laat er op volgen,
dat ,er veel leugens (van) werden versiert." — In do miss.
V. 18 Juni vertelt hij , hoeveel ophef de Denen van hunne
overwinning maken, dat in de kerken dankzegging is ge-
schied en dat het gevecht te Kopenhagen in druk is uitge-
komen „met voel leugens." Hiermede bedoelt hij ongetwij-
feld het „waarachtig verhaal" enz., in uittreksel te vindon
in hot aangehaalde artikel van Bruun. Over het latere ge-
-ocr page 312-
30G
vec'it in het Listerdiop sclirijft van Cracauw niets. Daaruit
mag men afleiden, dat er te Kopenhagen niet veel ge-
wicht aan werd gehecht.
Nog enkele opmerkingen naar aanleiding van Bruuns
artikel. Dat, — zooajs Slange vermeldt, maar Garde en
Bruun ontkennen —, Christiaan IV tusschen het eerste en het
tweede gevecht te Kopenhagen is geweest, wordt ten over-
vlo:;do weersproken door ds brieven van v. Cracauw, die hot
vertrek van 'den koning met de vloot uit Kopenhagen be-
palen op 1/11 April, zjjn terugkeer op "r.r-y''
üp pg. 119 bericht Bruun, dat Offuo Geddc den 5/15 Mei
van Kopenhagen vertrok en den 10/20 ^lei te Plekkerö aan-
kwam, waar hij Protz Mundt aantrof. Dit wordt weersproken
door de miss. v. van Cracauw, die bericht, dat beiden ge-
lijktijdig op 7/17 Mei uit Kopenhagen zeilden. In de miss.
v. 7 Mei 1644 i) aan H. H. M. schrijft van Cracauw eerst:
„Tn de voriffc week is hier door (d. i. voorbij Ilelseneur) naar
Kopenhagen gezeild Oifue Geddc , a dmiraal van Noorwegen,
met vier Noordsche oorlogschopen, tot versterking van
Z. M". vloot voor Kopenhagen meebrengende, naar ik hoor,
omtrent 1000 bootsgezellen , zoodat Z. M'. nu redelijk wel
daarvan voorzien is." In de miss. v. 21 Mei 1644 aan H.
H. M. lezen wij verder: „17 Mei zijn van hier (d. i. van
Kopenhagen) dcr^vaarts (d. i. naar de vloot van den koning)
gezeild 10 oorlogschepon in twee eskaders, en wel G kloeke
oorlogschepen onder commando van l'rost Monck, en 4
Noordsche oorlogschepen onder den admiraal Offue Gedde."
Op pg. 134 van zijn artikel laat Bruun het in het midden,
of Thijsson met zijn gansche vloot naar Holland terugkeerde,
of dat hij slechts eenige schepen terugzond en zelf mot den
rest in het Listerdiep bleef liggen. Deze laatste onderstelling
is op zich zelve reeds verwerpelijk , daar men zou kunnen
vragen , waarom de Denen dan ïhijssen niet wai-en blijven
insluiten in het Listerdiep. Dat echter — zooals ook Gardo,
Den Dansk-norske Soemagts Historie pg. 1^2 aanneemt —
de geheele vloot van Thrjssen naar Nederland is teruggezoild,
blijkt uit een memorie van den Deenschen resident Tanoken
1) Ik herinner nog oens , dat, waar door mij één datum genoemd wordt ,
steedt de nieuwe styl is ijedoel(i.
-ocr page 313-
307
aan H. H. M. dat. 2 Augustus 1644 (portef. Denoni. 1644) ,
waar wij lezen; „unlangsten abcr , wie die gantze feind-
liclie vlotta wieder ins Vlie cingelauffen gowoscn" enz.
Over het aantal schepen van Thijssen , die aan don eersten
slag in het Listerdiep hobben deelgenomen , luiden de be-
richten , bij Bruan aangehaald , verschillend. Het komt mij
voor, dat wij vertrouwen kunnen hechten aan het getal ,
door Maarten Thijssen genoemd in zijn brief, hierboven af-
gedrukt. Ook staat het, volgens mij, vast, dat hij zelfden
aanval is begonnen en dat zijn houding in den strijd be-
wondering verdient. Verder vestig ik de aandacht er op ,
dat hij een aantal buitgemaakte Doensche koopvaarders mee
naar het vaderland terugvoerde: althans bij de meraor. v.
Tancken aan H. H. M. dat. 2/12 Aug. 1644 (portef. Donom.
1644) vindt men als bijlage een lijst van elf Deensche
schepen, door de Geers schepen geroofd en naar Amsterdam
en het Vlie opgebracht. In zooverre had de tocht van
Maarten Thijssen dus eenig succes gehad.
Het verhaal van de gebeurtenissen in hot Listerdiep bij
I. L. W. de Geer: Lodewijk de Geer pg. 72—74 is onjuist;
bij Pierre de Witt: Louis de Geer pg. 71 eveneens. De
laatste schrijft trouwens dikwijls het eerste werk na. Voor
dit gedeelte had de schrijver — althans de vertaler, de heer
Kollewijn — echter gebruik kunnen maken van het artikel
van Bruun , dat in Fruins Bijdragen reeds was opgenomen,
voordat het boek van Pierre do Witt uitkwam.
-ocr page 314-
y.
Berichten over den oorlog ter zee, tusschen /Zweden en
Denemarken, in het jaar
1644, ontleend aan de miS'
siven van den Ncderlandschen resident te Helseneur
,
van Cracauw, aati II. H. M,
Miss. dat, 9 Juli 1644: De koning van Denomarkon is
eergisteren (dus 7 Juli) scheep gegaan om mot zijn armade,
sterk 40 oorlogschepsn (groot en klein), naar de Oostzee
tegaan en de Zweden op te z;oeken. In den Droegen
blijven nog eenige oorlogschepen liggen tot bewaring van
de passage. In Noorwegen heeft zijne Ma', nog 14 a 15
oorlog- on compagnieschepen achtergelaten.
Miss. dat. 19 Juli 1644: „Deese bygaende is duplicata van
myncn laetsten van den 9'" deeser cover Landt U. H. M.
toegcsonden, maer den post is eerst den 15 dito van
Coppenhaegen vertrocken , off hy sal connen voortcomen ,
werdt aen getwyfolt, alsoo de Sweeden het eylandt
Feomeren (in de Beidt goleogen dicht aent vaste landt van
Holstoyu) hebben ingenoomen , Eerst waoren 2 a 300 sol-
daeten van de Swcedsche armee daer aen landt geworpen
dewelcke van de inwoonders en Deensche soldaeten meest
wierden doot geslaegcn, daernae wierde meer Sweedsch
volck daer aen landt gesmceten , die hot eylandt in naemen,
doot slaende al die jeenige die in wacpenen wierden be-
vonden , de Deensche soldaeten int leeven gebloeven mosten
haer opgccven op genaede en ongenacde wordende met
eenige inwoonders op de Sweedschc scheepen verdeelt.
Den — deeser svn de Deensche ende Sweedsche arraae-
11
den onder Feomeren by malcanderen gecoomcn , des
anderen daechs raeckten sy met malcanderen slaechs.
-ocr page 315-
309
Syne Ma', van Dennomarcken haddo syno armaede sterck
als in duplicata gemelt met 2 brandtschfiepen , gedeelt in
drie esquadras commandeerende oover de eene Syne Mat.
selffs , oover de tweede den heer ryckxadmlrael, oover de
derde de heer Prest Monck een deonsch edelman '). de
Sweedscho armaedo (niet geheel by malcanderen) hadde
den heer admirael Flemming verdeelt in verscheyden
esquadras elck esquadra van 5 capitale scheepen, densolven
hadde do louf, den Doenschen ryckxadmiraelJurgcn Windt,
wat vooruyt svnde , worde aon getroffen van eon der gem".
Swoedsche Esquadras, ende dapper gevochten. Sulckx
denselven rijckxadmirael seer gequetst, veele doot, en
t'schip gonaemt Paticntia seer doorboort ende beschaodicht
wierde. Het groote Deensche oorlochschip St. Soffia hem
te hulpe coomendo wierde het gevecht noch grooter maer
den ryckxadmirael gelibereert meenende den coninck anders
niet off t'selve scliip soude syn gonoomen geworden. Syne
Mat. niet dessolffs esquadra vocht oock geweldich. Een coegel
van een Sweedsch oorlochschip quam door een poort van
syn schip in op een groff stuck , daervan eenige stucken
vioogon doodonde de heer Eylerdt Ulefeldt gcwecsen
Uocn.:ch resident in Spaignen broeder van den heer ryckx-
hoffnieester , syn broeder de heer hoffmaerschalck den eenen
arm wechnemende , den coninck (staende allo drie by mal-
canderen) gequetst wordende aen syn eene oor aen syn
kin ende onder hot eene ooge vallende met de andere
twee ter nceder maer strackx weeder opstaende seyde
couragie matroozen tis geen noodt ick ben noch hier, brengt
doese twee wech sy syn gestorven in hun debvoir , daer
wierde gevochten van s'middaechs ten 10 uyren tot s'avondts
ten 8 uyren chargcerende met esquadras d'eene nae d'an-
dcren op malcanderen. De Deenen seggen den coninck
maer met 13 oorlochscheepen te hebben gevochten connende
met de heele armaede niet by de Sweedsche coomen om
de schaersheydt van de windt dat denselven met syn armade
omtrent de plactse vant gevecht bleef leggen ende de
Sweedsche hun retireerden. Synde 2 a 3 van de selve op
Feemeren gestrandt ende een schip genaemt de Groene
Papegey in de grondt geschooten met 18 metaelo stucken
1) Oarde pg. 194 heeft een andere vcrdeeling.
-ocr page 316-
310
dat nae het gevecht de Deensche officieren souden aen
boort syn gecoomen van het coninckx schip ende syne Mat.
seer ernstich versoeht sich te willen uyt het pericul houden
ende begeeven in een sceckerc plaetse vertrouwende de-
selve officieren toe dat sy haer souden houden als goedo
ende getrouwe onderdaenen van Syne Ma', daarop denselven
soude hebben geandtwoort niet gesint te syn uyt de ar-
maede te gaen tsy vietorieus ofte Doot. Do Deenen spar-
geeren dat de Sweedsche armaede sich soude hebbon go-
retiroort in do engte by Christiaenprys ende dat syne Ma',
deselvo daerin soude hebben beset maer geen gewissheydt.
Desgelyckx datter weeder een gevecht tusschen beyde de
gem". armacdcn soude syn geweest maer vant succes werdt
hier niet geroemt synde de couragien hier vry wat needer
geslaegen. Do particulariteyt van allo de gevechten werdt
hier niet geopenbaert. Myn is geadvyseert dat int eerste
gevocht op de Deensche armaede wel soude gebleeven syn
over de 600 man maer de Deenen laeten maer in druck
uytgacn van 80 dooden en 150 gcquetsten verswygendo
wel de resto om wat oorsaecke can men wol gedencken
het voorgeme. schip Patieiitia is seer beschaedieht met den
heer rvckxadmirael seer gequctst mot veel dooden cndo
gequetsten tot Coppenhaegen ingecoomen wordende do
dooden al nae geraeden begraeven elck nae syn qualiteyt
sonder dat men het rechte getal noch kan woeten" i).
Tusschen do miss. v. 19 Juli en de volgende is er één
verloren gegaan, van den 21»'<^" Juli.
Miss. dat. 6 Aug. 1644: Z. M'. ligt met zijn geheele artnadc
in den inham van Kiel , hebbende de Zweedsche armado
daarin geloopen ter reparatie; hij kan niet dicht bij do Zwe-
den komen wegens de sterke vesting Christianprijs, waarbij
voorbij zou moeten. „Den sol ven heeft geschreeven vandaer
niet te willen scheyden, voor dat desselffs of de Sw. armaede
sal syn geruynoert en to niet gemaeckt." De rijks-admiraal
Jurgen Windt is gestorven aan de b[j Femoren bekomen
wonde. Zoowel in Zweden als hier te lande is in de kerken
dankzegging gedaan over de victorie bij Femeren; het aantal
1) Een hiermede OTereenstemmend relaas, maar beknopter, vindt men
in het Vorb. Denem. op 15 Juli en in den brief y. Amb. Denem. aan
II. H. >f. dat. IG Juli 1644. Uit de laatste missive heeft Aitz. T pg.
747 — 748 zijn verhaal geput. liet Verb. Zweden bevat niets over dezen slag'.
-ocr page 317-
311
doodon en gewonden aan beide zjjden is zoor onzeker. Tor-
stonson trekt zijn volk van allo kanten samen : hij ligt ge-
kampeerd op de Cropperheijde tusschen Rensburch en Danne-
werek , sterk 9000 ruiters en 4000 man te voet, behalve
4 regimenten , die hij in Jutland heeft gelaten. Gallas ligt
met zijn armee gekampeerd in Oldesloo. Men meent hier,
dat gebrek aan proviand bij beide legers hen zal doen rosol-
veeren tot een bataillo. Vóór den slag bij Femeren hadden
de Zweden het eiland Femeren genomen, maar zij hebben
het weer verlaten.
Miss. dat. G Aug. 1644: ,Eergisteren quam tot Coppenhaegen
schrijven van syne Ma', van Dennomarckon, meldende dat
denselven by Christianprys 1000 man aen Landt geset
heeft, met een deel stueken op een baterye doen stellen
om de Sweedsche armaede te canonneeren , dewelcke van
proviandt qualiok soude syn voorsien , en in Ilolsteyn is
niet ten besten , derhalvcn men meent dat deselve door
mangel van proviandt sal moeten delogeeren, voor dat
tselve geschiet sal syne Ma', niet van daer gaen."
Miss dat. 14 Ang. 1644 : Het retranchement by Christiaan-
l)rijs is door de Zweden genomen ; het meeste volk er in
is gedood, geschut en ammunitie namen zij weg en raseer-
den het retranchement. Daarop is zijne Ma', met zijne
vloot uit Kieler-inham naar zee gegaan ; de Zweedsche
arniade is hem gevolgd , men hoort nog niet van een slag.
Over den tocht van Maarten Thijssen door de Sont zijn
verschillende aanhalingen uit de missiven van v. Craoauw
reeds afgedrukt in do noten bij pg. 100 en 101. Vgl. ook
aldaar over de terugkomst van Christiaan IV te Kopen-
hagen.
Miss. dat. 11 Sept. 1644 : Eonige kapiteins , daaronder eenige
oude edellieden , die zich niet vroom hebben gedragen in
den slag bij Feraern, zijn voor de admiraliteit in Kopen-
hagen geciteerd en eenige gecondemneerd om onthoofd te
worden. Zijne Ma', excuseert niemand; ten hove wordt
beweerd, dat do Zweedsche armade geslagen zou zijn,
wanneer de Deensche kapiteins hun plicht hadden gedaan.
Miss. dat. 1 Oct. 1644: Den 21''''" September zijn, op order
van zyno Ma'. , 20 oorlogschepen van Kopenhagen naar
de Oostzee gezeild (blijvende twee oorlogschepen bij de pra-
men in den Droogcn) , onder commando van den admiraal
-ocr page 318-
312
(bij provisie) Prost Monck, een Noordsch edelman. De
Denen beweren, dat de Zweedsche vloot dezen herfst
niet uit de Scheeren op de Oostzee zal komen en dat er
eenige ontevredenheid is onder het bootsvolk van Thijssen
over de betaling.
Miss. dat. 18 Oct. 1644: Uit Stockholm wordt bericht, dat
de Zweedsche armade is „opgeleyt", behalve 12 middelbare
oorlogschepon met zwaar geschut en wel voorzien , die
naar Calmar gaan om te coniungeercn mot de vloot van
Thijssen. Zij hebben twee a drie brandschepen bij zich.
Tezamen zijn ze dan sterk 32 oorlogschepon , behalve do
branders. Als admiraal daarover zal commandeeren do
heer Ruyning, gouverneur van Lijfland. Men zegt, dat
de Deensche vloot in do Belt is.
Van voorg. miss. is een duplicaat, met een p. s. van 22 Oct.
1644, waarin het volgende: Eenige schepen, van Oosten
gekomen, refereeren geweest te zijn bij de Zweedsche
armade, sterk 36 zeilen, en dat deze een tjjd hing onder
Möen gelegen heeft en, na door een oorlogschip des ko-
nings pramen en bijliggende oorlogschopen gcrecognosceerd
te hebben, teruggekeerd is naar do Oostzee om Z. M'*.
armade te zoeken, die zij meenen te vinden onder
Bornholm.
In de miss. dat. 29 Oct. 1644 vindt men een beschrijving
van den tweeden shig bij Femern. (De eerste slag, op l/U
Juli, wordt ook wel genoemd de slag op Colberger-heide,
in do bocht van Kiel). Deze beschrijving stemt overeen met
die , welke voorkomt in de miss. amb. Denem. aan H. II. M.
dat. 4 Nov. 1644 en in de miss. amb. Denem. aan amb. Zw.
dat. 8 Nov. — Aan de laatste miss. is het verhaal ontleend
bij Aitzema V pg. 756. — Daarom is het niet noodig do miss. van
V. Cracauw dat. 29 Oct. in haar geheel hier af te drukken;
alleen vermeld ik daaruit het volgende , dat Aitzema niet
heeft: Hier in Kopenhagen heerscht groote alteratie over deze
nederlaag. Gisteren (dus 28 Oct.) zijn twee Deensche oor-
logschepon , die bij 't gevecht waren geweest, te Kopen-
hagen gekomen , genaamd 't Lam on de Pelicaen , onbescha-
digd , de twee slechtste schepen van de vloot, elk maar 18
stukken voerende. Gisteren zijn de pramen en de oorlogschepon
(daaronder 5 a 6 capitale schepen , de rest heeft weinig te
beduiden) uit den Droegen voor Kopenhagen gebracht, zoo-
dat de passage door den Droogen nu vrij is. Men zegt,
-ocr page 319-
313
dat Z. M" armade gebrek aan bootsvolk had; dat wel 1600
bootsgezellen ziek aan land liggen en velen gestorven zijn.
Daarentegen zou de Zweedsche armade te Wismar juist
1500 soldaten hebben ingenomen. — Bij deze missive is
gevoegd als bijlage:
Lyste der eouincklicke Deensche schepen soo by die op
d'Oostzee nyet wyt van Feraeren geholdenen slach gevangen
gestrandet verbrant en doorgegaen syn
Pationtia                                       49
Oldenburch                                   36
Drie Leuwen                                36
Stormarn                                       28
Fides                                             28
Neptunus                                      26
Netelblat                                      24
Twe Leuwen                               22
Kroon visch                                    16
Seepoerdt                                      16
Somma schepen—
Lindeworm
Pellicaen
10-
-stucken
31 gevangen
281
38
26
Somma schepen 2
Delmenhorst
Lamm
stucken
64 verbrandt.
26
18
schepen 2 stucken
Meerkat
Holtrop
Galliot
44 gestrandet
14
8
6
2^
schepen 3 stuoken                       26durghegangen
Gurt ....'') admirael op t schip patientia doot adrairael
Grabow op t schip Linde worm gevangen d'vice admiral Jas-
mund op 't schip Oldenburch gevangen vice admiral Corbitsch
Ulevelt op te drie Leuwen dootlick verwent en gevangen.
Daerby over die 1000 menschen samt officieren gevangen.
1)    Hoe dit getal 31 er bij komt, begrijp ik niet. Bovendien is dan
de som niet 281 , manr 282.
2)    Er staat 26, in plaats van 28.
3)    Dit woord is niet te lezen. Er moet staan Mundt,
21
-ocr page 320-
3U
De Pelikaan on het Lam worden hier vermeld als verbrand
of gestrand, terwijl van Cracauw in zijn miss. van 29 Oct.
(zie boven) zegt, dat zij in Kopenhagen zijn teruggekomen.
In de miss. v. 10 Nov. 1644 aan H. H. M. bericht hij verder:
men meent, dat in het geheel negen of tien Deonsche oorlog-
schepen veroverd zijn , nl. het admiraalsschip Patientia (bij
de 50 metalen stukken), de 3 Leeuwen, bet Netelbladt,
Oldenburch e. a. schepen genomen, Dolmerhorst gestrandt
en in brandt goraeckt en meer andere , insgclijcx het schip
Lintworm, ook een off twoe gesprongen, soo dat van de
Deensohe armado 20 cloecke wel gemonteerde oorlogschepen
sterck niet meer als 2 a 3 van de slechtste en minst ge-
monteerde oorlogschepen als het Lam on de Pelicaon weeder
tot Coppenhaegen syn goooomen.
De amb. Zw. schrijven aan H. 11. M in hun miss. v. 6 Nov.
1644: „dat van de 17 Deensche schepen 10 verovert, 2 ver-
brant en 3 gestrandt zyn , en dus maor 2 ontkomen gelyck
alle het selve ons vanwege de Regieringe gisteren is bekent
gemaeet."
Het verhaal van Garde op pg. 206 vv. wijkt in enkele
opzichten af van het door van Cracauw meegedeelde.
In het verb. Zw. (copie) op 6 Nov. on in de miss. v. amb.
Zw. aan H. H. M. dat. 6 Nov. 1644 wordt, als do dag, op
welken de slag geleverd is , eerst 31, later 24 Nov. genoemd.
De ware datum — 13/23 October — wordt meegedeeld in
het Origin. Verb. Amb. Zw.. In de miss. v. Amb. Dencm.
aan H. H. M. dat. 27 Oot. 1644 — dus ook bij Aitzenia V
pg. 756 — is ton onrechte do duur van den slag op twee
dagen gesteld.
Over de gebeurtenissen na den slag : zie hiervóór pg. 108
en 109.
-ocr page 321-
VI.
Vooistel, door Bicker en Stavenisse, bij hun terugkeer
uit Zweden
, aan H. H. M. namens koningin Christina
van Ziceden gedaan. {Zie pg.
138 en 139) Overgedrukt
vit verb. amb. Zio.
1644.
Saerae Rogiae Majestatis Dominae nostrae clementissimae
Resolutio altera, data Logatis ad se , eelsorum et potentium
Dominorum Ordinum Generalium Uniti Belgii amicorum et
confooderatorum suorum, illustribus raagnificis et generosis
dominis Jacobo de Witte, Andreae Bicker et Cornelio a
Stavenisse.
Acceptissiraus Saerae Regiae Majestati fuit praeterita aes-
tate adventus in hoc Regnum Dominorum Legatorum, et
placuore admodura hortatus amici Dominorum Ordinum
Generalium, ad pacem cuui rege Daniae ronovandam , et
componenda dissidia bellaque exorta, nee minus grata fuit
Celsitudinis eorundem oblata intorpositio ; Equidem exoptasset
S. R. Maj'"\ ut quantocius Tractatus institui ac via concor-
diae tentari potuisset; ideoque ne quid in se merite desiderari
possot, sine tergiversatione ac mora Tractatibus ac inter-
positioni adsensit; Et hactenus quid anirai haberot Rex
Daniae expectavit; Lente huc usque ex parte Dani processit
negocium , et raulta interea acciderunt, quae alienum eiusdem
a pace affectum perspiouis indiciis declarant, ut S. R. M".
non defuit justissimae causae , quid in posterum agendum ,
altius eogitanti, verum ne qua occasio praeterlabatur pacifi-
candi Borealem hunc Tractum, ac praesertim haec regna
Evangelica , ac coramorciorum usum suao libertati restituendi,
handputat praesentium temporum conditioniconvenire, siistani-
mis accurate ponderentur; quin potius aequum censet eadem, si
modoaliquis tergiversandi finissit,publicis utilitatibus condonare;
-ocr page 322-
316
curaque rex Daiiiae pauels ante septimanis pressus urgentium
mediatorum instantiis, visus sit Tractatibus adsentiri, atque
jam et praeliminaribus coeptum sit agi, spesque facta de
illis brevi conventum iri, Sacra Regia Majestas suos com-
missarios ao plenipotentiarios habebit paratos , qui constituto
tempore ac loco adsint, et rem Serenissiraac Regiae Majes-
tatis nomine adgrediantur ac pcragant.
Dum haec aguntur, dicti Legati Celsitudinis Dominorum
Ordinum institere, ut Serenissima Regia Majestas suos
deputaret, qui cura illis communicarent et conferrent consilia,
quo modo coraraercia ac navigationes pristinae libertati restitui,
foederi nostro mutuo suus vigir couservari , si quid inter
nos, atque bestem conclusum statutumque fuerit, flrmiter ac
inviolabiter servari queat , iraprimis id rogavere , ut Serenis-
sima Regia Majestas , si ad Tractatus pacis cum Rege Damiae
perventum foret, secundutn proprias suas lites, cum dicto
Rege coraponendas etiam habere rationem, interesse Domi-
norum Ordinum Generalium , neque prius ad finalem con-
clusionen descendere velit, quam suac Celsitudini quoque sit
satisfactum. Ab bisce postulatis, serenissima Regia Majestas pro
eo amore ac affectu, quo confoederatos suos et imprimis
Dominos Ordines Generales prosoquitur, non erat aliena,
verum cum ipsa sela bellicis oneribus periculisque implicetur,
et plurimis aliis difficultatibus ab omni parte sit subjecta,
id in se susciperc , atque facta obligatione se obstringere
iniquura duxit, nisi Sercnissimae Regiae Majestati constaret,
Dominos Ordines ox praescripto foederis mutui arma secum
pro libertate commerciorum ac navigationis in mari Balthico
et Septentrionali, transituque per fretum Oresonticum jungere
veile; sicuti res enim hactenus acta est, belli onera et
pericula Serenissimae Regiae Majestati soli incumbunt; Rex
Daniae ex arbitrio perturbat commcrcia hujus Regni, portus
claudere confoederatis et amicis hujus Regni, nullo habito
horum respectu, ex usu suo satagit, non sine summa acintolerabili
injuria quam Serenissima Regia Majestas hactenus tulit, infavo-
rem et honorom amicorura et confoederatorum brevi mutatura,
nisi ejus remedium tempestive adportetur. Nihil vero magis
Sacram R. Mtem. permovit, quam quod Gels. Dom. Ord. Gen.,
licet paterentur suos oives abstinere commerciis et navigationo
in portus huic Regno subjectos , Regi tamcn Daniae , turbatori
Commerciorum, in freto Oresontico dari permiserunt adeo
grande et aequitatem transcendena vectigal, ut inde bellum
-ocr page 323-
317
adrersus nos gorore, si alia modia deessont, posset. Multa
quoque nostrarum navium adparatui Amstelodami injecta sunt
impodimenta, captae a nostratibus naves , mercesque hostilos
arresto dotentae , et hosti contra praescriptum foedoris nostri
pluriraa indulta, adoo qiiidem ut , si cuncta recte ponderen-
tur, Domini Ordines Generales hoc anno Regi Daniae modia
nos infestandi tribuerint, quibus destitutus facile ad aequas
pacis conditiones perduci quiret; postquam vero Legati Dom
Ord. Gen. contestati fuissent Celsitudinem principalium su-
orum id sibi in mandatis dedisse , ac Ser. Rog. Maj'em guo
nomine adsecurare jussisse quod foederi icto inhaerere, et
si tractatus hi pacis oblati aut rejicerontur a rege Daniae
ant exoptatura eventum non naneiscerentur , tum illico pro-
eessuros ad executionen foedoris ex praesoripto et vi
articuli secundi; quod vero hactenus se advorsum Regora
Daniae amicius gesserint, id factum ob intermissam a parte
Reg. Alajtis communicationem tabulis foederis praescriptam ,
et quod prius tentandam concordiae viam putarent quam ad
arma descondere fas esset; excusatis ac declaratis caeteris ,
imprimis quod crederent aequura esse nihil in praesons com-
mittere , quod interpositiotiis rationem turbaret; —
Hisce hinc inde actis agitatisque tandem visum est utrin-
que eo consilia conferro, ut Ser. R. Majtas Celsitudinis Dom.
Ord. Gen. interesse in futuro cum Rege Daniae pacis
tractatu susciperet peragendum, nequo ad conclusionera
finalem desccnderet suarum controversiarum ac postu-
latorum, nisi Dominis Ord. Gen. simul foret satis-
factum; ac vicissim si vel S. R. Mtia vel Dominorum
Ord. Gen. justis postulatis a parte adversa non satisfieret,
atque inde bellum foret continuandum , ut Domini Ord Gen.
se ex praescripto foederis S. R. M'i' viribus omnibus terra
marique jungerent, bellumque susciperent et continharent,
doncc utrisque satisfactum et libertati commcrciorum ac na-
vigationis satis provisum foret. Cum vero ex hisce et quae
inde dependent Ser' R. Maj*»». pertractari et concludi cuperet,
Dom. Legatis autem suorum principalium proponsionem
contcstantibus, ast se ob defectum mandati excusantibus,
visum fuit utrinquo ex usu, ut Dom. Legatorum bini,
remancnto tertio, pro eontinuandis promovendisque pacis
tractatibus, se domum conforrent, cuncta Celsitudini Dom.
Ord. Gen. communicarent, et necessariam ac convenientem
negotii magnitudini resolutionero tempostive procurare ?t
-ocr page 324-
318
adportare conarentur , ut hac ventura hieme et ad ultimum
ante exitum februarii proxime futuri in loco tractatuum haberi
et Legatis Dominorum Ord. Gen. de potestate ac mandatis
pertractandi ac concludendi cum Ser. Keg. Majtis- plenipotcn-
tiariis provideri posset, sive Celsitudini Suae Dom. Ord. Gen.
visum sit eosdem aut alios reraittere , sivi cos qui in loco ad
pertractandum ac concludendum firmare et munire;
Hisce itaque ad eum modum, uti dictum, mutua com-
municationo tractatis , Ser. Eeg. Majtas. abituris Dominis
Legatis non tantum felix iter ac reditum ad suos coraprccatur,
sed pro uberiori eorundem inforraatione de Suae Majestatis
intentione haec voluit caoteris adjungere , videri sibi consultum
ut Cclsitudo Dom. Ord. certo statuant ac Ser. Eeg. Majti.
coramunicent sui postulati fundamentum suaeque intontionis
ac destinati resolutionem , an praesentibus pactis inhaerero
an illa lenire ac mitigare in animo habeant potius et priusquara
bello se involvi pati vel int, ut, collatis inter so principiis ,
utriusque causa facilius judicari possit, de eventu ac iss quao
eo tendunt;
Deinde , si vel Ser. Ecg. Majti- vel Celsitudini Dom. Ord.
non fuerit satisfactum , ut de bello gerende ac Eogem Daniae
ad justas leges acceptandas impellendo certi aliquid
statuatur, quod non videtur coramodius fieri posse quam
Si Ser Reg. Majte"- terra marique exercitum classeraquo ap-
paret, illo territoria ejus insideat hae ex parte Maris Balthici
ad ostia Canalis Danici prope liaffniam praestituto tempore
subsistat, Celsitudo Dom. Ord. contrahant classem suam quam
possunt maximam , et ferant secum 8 : aut 10000 militum ,
atque anchoras jaciant circa idem tempus ad Cronoburgum
cum quavis classe commissarii aut Legati mittantur ad
Eegem Daniae cum legibus pacis inter Ser. Reg. Maj'em. et
Celsitudinom Dom. Ord. ante pertractatis et conclusis , quae
si fuerint acceptae , deducantur in effectum et executionem ;
Sin minus , utorque cum classe et exercitu eundem hostiliter
aggrediatur et cogat, prout super eo amplius inter utrumque
Ser. Reg. Majtom. et Dominos Ord Generales constitutum fuerit.
Quodsi vero Rex Daniae Sive tractatibus pacis — quorum
spes facta est — sive postmodura armis inductus ad justas
pacis leges et libertatem commerciorum adsenserit, neccsse
videtur ut Ser. Eeg. Majtes. et Celsitudo Dom. Ord. certi
aliquid inter se constituant, quomodo, ut Rex Daniae pro-
missis stet neque aliquid in contrarium aut unius alteriusvo
-ocr page 325-
319
praejudicium moliri possit, adigi et contineri queat, praeter
alia vcro quae in considerationem venire possunt, de str'ic-
tiori foederc intor nos cogitandum ; Haec praecipue sunt quae
in praesens veniunt in considerationem uberius declaranda,
ex utraquo parte. Interim Ser. Reg. Majtas. non dubitat
Celsitudinem Dom. Ord. oa quae sunt congrua fooderi nostro
mutuo stricte et studiose observaturam , imprimis curaturam
no quid Dano in praejudicium Ser. Reg. Majtis. et foederio in.
dulgeatur, aut eraendis comparandisve navibus aut pulvere
tormentario aliisve ammunitionum generibus, turn ne quae nave»
aut commercia in ejus subjeetas ditiones aut ad fretum Oreson-
ticum navigent ac transportentur , antequam scitum fuorit quo
tractatus pacis inclinent ac desinant, et quid sperandum sit;
praosertim no quid vectigalis Regi Daniae in freto pendatur
ante cxitum tractatus , sed ud ea potius integro serventur ,
quae S. R. M''. ut foederatao debentur ; navium et nautarum ,
militumquc conscriptio libera permittatur; si quid hosti
ademptum fuerit in provinciis ac portubus Cels'''"'\ Dom. Ord.
distrahere liceat sine mora et impedimento, sicuti S. sua
R. Maltas, plane confidit D'"'. Ord., uti confoederatis suis ;
ejusque Legatis in Belgium rodituris haec benigno et clemcn-
ter recommendant, responsura pari benevolentia et ex occasiono
D"''. Ord. Gen., et si quid favoris D"'* Legatis praestari
poterit, S. R. M'as. benigno aifectu eos prosequi non inter-
mittet.
Actum Stockholmiae , die 5ta Novembris 1644.
Nominc S. R. M''^ subseripscre ejusdem ac Regni Sueciae
respective Tutores et Administratores.
Petrus Brahe Comes
in "Wissingsborg.
R. S. Droszetus.
Axelius Oxenstierna
R. S. Cancellarius.
Jacobus de la Gardie
R. S. Marsch"\
Carolus Guldenhielm.
Regni Ammiralius.
Gabriel Oxenstierna. L. B. in Moreby et Lindholm.
R. S. Thesaurarius.
Gulden Clan.
-ocr page 326-
yn.
Besolutiën van Christiaan IV betrefende de bezwaren, door
de Nederlanders te berde gebracht icegens den handel op
Noorwegen, {Zie pg.
161). Overgedrukt uit Verb. amb.
Denem.
1644—1645.
Copia
Konigl. Denncraarkisehe schreibon ,
an h"". Hannibal Sehestetten, Stat-           Christian der Vierdto
halteren in Norwegen.
Unsor gunst zucvohr, naclidem die Hollandische Gesanten
alhie laszen anbringen , wio den Hollandisohen Eingcsessen
in unscren reich Norwogen in ihr handlung daselbst grosze
hinder , schade und unvermuthlichcr aufFhalt gescheho und
zucfuget werde , alsz. gobieten wir dir und wollen gniidigst.
das du daruff guetes einsohen habcn sollcst, damith erwohnten
hollandern in ihrem gewerb daselbsten unter deinem ambt
nach diesem jedorseit schiedtlich und wohl begegnet, auch
von selbigen nichtes wciters gefordert noch geheijschet werde,
alsz in unsoren getruckten Zolrolle onthalton: wirdt siclis
befinden, das eteliche in vorbcnantcm ambte daruber in
diesem zue wieder einige auflagen ihnen auft'geburdet oder sio
besweret, wollen wir gnadighst, das du diselve daruber
besprechen , und ernstlich abstraffen sollest, so fern du nicht
sclbst dartzue wilt antwortcn oder zuc rechte stehon damit
geschicht, unszer will und wir befehlen dich Oott, geben
auff friedrigsburgh den 3 Januari]' 1645,
-ocr page 327-
321
Copia
Konigl. Dennemarckisohc Schreibens
an h'. hannibal Sehestetten Stat- Christian der Vierdte.
halteren in Norwegen.
Unser sondcrlicho gunst zuvohr, dienmach unsz von den
Holliindischen ietzo alhie residerende gesandton vorgebracht,
das so wohl in direm ambt alsz anderen Orthen in unszern
Reieh Norwegon , denen daselbst negotijrende hollandern in
vorschiennem sommer vier und ein viertheil von jodem
hundert mehr, alsz misere getruckten zollrolle gestattet seij
abgefordort, wie solehes ab bey gefugten beweyscn und
Documenten weitters zuerfahren, wan aber solehes unbillig
und wieder unssern gnadigsten willen und meinungh geschohen
ist, 80 befehlen wir cuoh und wollen gniidigst, das ihr
dieselbe , so ewern ambte hieran befunden werden , gebuhrlich
besprechon und verfolgen, auch da os ihnen uberwieson ,
anderen zuem Exempel ernstlich straffen laszet, so fohrn
ihr nicht selbst der zue wollet antworten und zue rechte
stehen: Da sichs auch befindet, das ein gleiches in don
andcrn Ambtern sich zuogetragen wollen wir gniidigst, das
die Ambtleuthe jeden Orthes dafur von unszernttwegen sollen
belanget und urtheil daruber gesprochen werden , ob sie nicht
pflichtig, selbst dafur zue antwortten, angesehen, sie selbst
die Zollner einsetzen und wir keinorlejj weijse wollen , das
solches ungestraffet soll hingohen, oder sich jomandt orkuhen
durffe, auszer unszern gnüdigsten willen und anordnung
newe zöll oder gerechtigheit von einigenmenschen zuefordern
oder ein Zuenehmen, damit geschicht unser will und befehlen
euch Grott friederichsburg den 4 Januari] 1645.
Copia
Koninckl. Dennemarckisohe schreibens ,
an H^ Hannibal Zehestetten Stat-
halteren in Norwegen.
                               Christian dor Virdte.
Unser gunst zuvohr domnach beij uns die Hollündische
gesandten laszcn anbringen, wie das den trafficquirenden
hollandern in unszer Roich norwegen ein merchlicher schade
in ihrem handel daselbst werde zuegofuegt, in dcme sie
genötiget, von den Königs und jungkcren dehlen mehr dan
gebrauchlich, auch dieselbe weit hoger, alsz sie wertb sein
-ocr page 328-
1
322
können , einzuelaliden , maszon ab beijgefugton doro angeben
woitter zueveniehmen, so gebietten wir dir und wollen
gniidigst, das die oin fleissigos einsehen haben sollest, damit
so wohl gedachten Hollündren alsz allen andern frembden
daselbst hinauff unser Reich handlenden Schifferen, keinorleij
wijse auffgetrungen werde, mehr konigs- oder jungkern
dehlen , alsz von altershero géwöhnlich gowchsen, zue kauffen
oder einzuenehmen, oder dieselbe höher zucbezahlen , alsz
sie werth sein, dafern du nicht, wan nach diesem einigo
bestendige klagen deshalven werden einkommen , selber dartzuo
antworttcn und dafur zue rechte stehen wilt, darin geschicht
unszer wille , und wir befehlen dich Gott, In Friedorichs-
burch den negenden Januarij 1645.
-ocr page 329-
v[n.
Staat van de With's vloot [in het jaar 1645, ovenjedrukt uit
het Journ, de With
1645.
Staet van de schepen on fregatton mitsgaders de namen en capiteynen
sorterende onder de vlagge van den Admiraal de With.
M AZ E.
Coppen
Stuckou.
183
51
98
33
86
23
130
36
100
34
100
33
101
32
100
32
100
32
86
30
100
30
80
30
81
24
90
28
86
26
83
23
90
28
«5
26
85
24
rt 85
25
Schepen.
Brederode                   Admiraal de With
Gecroonde lioffde Cap". Cornelis van Houtten
Prins Ilendrick
          Cap". Jan Claesz. Bom
Admirali'\ schepen van AMSTERDAM.
t Huys van Nassau   de Heer Vice Admiraal Cats
De goude Maan        Schouth bij Nacht van Gaelen
De goude Son           Commandeur van Salingen
't Wapen der Goes  Commandeur Willem Nyhoff
Gelderlant                  Cap". Liederkercke
Zutphen                     Cap". Jan de Lapper
't Jaortsvelt               Cap". Hoppesack
Prins Hendrick          Cap". Hendrik Schrevols
Bommel                      Cap". Uytenhout
Oude directie van AMSTERDAM.
De Burght
                 Cap". Gerrit van Limmen
Prinses Royale          Cap". Jacob Thyssen Nievelt
Hollandia                   Cap". Maerten de GraefF
De Valck                   Cap". Jan Egbertsz. Prins
De Jonge Prins Cap". Pieter Jansz. Veltmuys
Do Wakende Boey Cap". Jan Meykes
De Drommedaris Cap". Claes Lastdrager
't Wapen Medemblick Cap". Gerrit Huybrechtsz, Goethart 85
-ocr page 330-
324
Nieuwe Directie van AMSTERDAM.
Coppen.
Stucken
74
30
90
30
100
28
82
26
87
26
71
26
Schepen.
Sint Andries
Cap". Adryaan van Leeuwen
heeft 10 jongens scheep.
De groeten Jupiter
De fortuyne
Den Godt Mars
Sint Jacob
Patientia
't Wapen Genua
Cap". Claesz. Corstyacnsz.
heeft 10 jongens
Cap". Jacob Pchrieck
heeft 10 jongens.
Cap". Reynier Egbertsz.
10 jongens.
Cap". Dirk Woutersz.
Cap". Cornelis Jansz. Poort
9 a 10 jongens.
Cap". Arent Jacobsz. Habrake
36
22
32
102
84
78
10 a 12 jongens.
Den cleynen Jupiter Cap". Hendrick Christyaensz.
Venetia
                         Cap". Jacob Syvertsz.
heeft 8 a 9 jongens.
Abrahams Offerhand Cap". Reyndert Claesz.
Coninck van Sweden Cap". Claes Sipkes
Den Swarten raven Cap". Jan Versteegen
heeft 8 a 10 jongens.
l^
26
30
26
24
20
24
24
26
28
26
34
34
28
60
78
71
85
De rechte lyeifde
De goude leou
Admiral'».
De hoopc
't Wapen Alcmaer
't Wapen Hoorn
Medenblick
Sampson
Cap". Jacob Swartt
heeft 10 a 12 jongens.
Cap". Adryaen Houttuyn
schepen van 't NOORDERQUARTIER.
Cap". en Schout bij Nacht llalff hoorn 96
Cap". Jan Warnaortsz. Coppelman 80
Cap". Claes Tesselaar
                        87
Cap". Gabriel Anthonisz                   80
Cap". Schellinckhout                          92
Cap". Arent Dircxsz.                          80
Oude ende nieuwe Directie van ENCHUYSEN.
Getrouwen harder Cap". Gijsbert Malcontent -)
           100
Den haen                     Cap". Pieter Harmensz.                   105
Den dolphyn                Cap". Thijs Huybrechtsz.                   98
1)    Niet ingevuld in het journaal van de With.
2)    Dit is wRfij-schiijilijk de kapitein , bedgeld op pg. 25,
-ocr page 331-
325
Schepen.                                                                              Coppon. Stucken.
Oude  ende Nieuwe Directie van HOORN.
81
24
78
24
85
34
92
30
Den swarten beer Cap". Jacob Pietersz. Houck
Den jongen prins Cap". Jan Pietersz. Baes
Den Dolphyn
               Cap". Aldert Taemsen
Coninck Davith          Cap". Jan Baessen
MEDENBLICK.
De coninck Davidt Cap". Jan Pietersz. eenarm               97             28
HA.RLINGEN.
Prins Willem
              Cap". Andries Douwes                       90             28
-ocr page 332-
IX.
Consideratiën op de Instniclie van admiraal de With en*.
{Zie pg.
195, noot 1). Overgedrukt uit het Joum. de
With
1045.
De St. Gen. der Veroeniclide Nodorl. hebboii gecombineerd
de Memor. bij den adrair. Witte Corn. de Witte aen II. H. M.
den 26 Aprilis ende 7 deses resp. overgelev., houd. consider.
op de Instr. enz., ende hebben dienvolgens nae voorg.
deliber. op veder pt. der voors. memoriën gorosolv. 't goene
hier naer voor yeder in margine van dien geteeckent staet.
1.
Deze passagie wert gelasten
ter discretie ende directie van
den adin. sampt synen crychs-
raedt.
Eerstelick oflf don droogen
door do Zont, daer de schepen
moeten passeeren onbruyck-
baer was gemaeckt off men in
die ongelegentheyt door de
Belt niet en sonde raoogen
passeeren.
2.
De schepen sullen by den
adm. werden aangetast daer
hy deselve sal vinden, sonder
te wachten tot hare wedercomst
off volle ladinge, ende 't volck
van dese schepen affgenomen
Item schepen bejegenende
die uyt dese landen voor den
19 deser syn uytgeseylt off
men alsulcke schepen datelyck
sal aentasten onde opsenden
dan off men deselve daernaer
-ocr page 333-
327
met haar volle last sal opsenden
endo aen wat collegie.
ende andere in plaetse van dien
gestelt hebbende sal deselve
te rugge opsenden aan'tcoU.
ter adm. in het quartier daer
soodan. schepen syn uytge-
varen.
Het placcaet hierbesyden
gementioneert daer van syn
verseheyden exemplaeren aan
den adm. albereyts verhant-
reyckt, gelyck aan hem oock
het gedosir. schryvens door
den griffier van H. H. M. copie-
iiok is ovorgelovort.
Item versoecke aan ü. H. M.
dat my 't placcaet v. d. 11
Meert 1632 op het stuok van
't formeeren v. d. admrlschap-
pen o.a. geemaneert, als oock
U. H. M. aenschryven van 2
Febr. 1627 op dat subject aen
de resp. coll. ter adm. daer-
bevoorens affgegaen.
Sullen werden opgesonden
herwaerts nao dese landen on-
der die resp. Coll, ter adm.
resid. in 't quart., van waer
dat uitgevaeren sullen syn
die schepen die de verove-
ringe der voors. schepen enz.
sullen hebben.
Item met de wederpartij in
't gevecht comende , ende ge-
beurende dat wij eenige van
ons partij vermeesteren dat
God wil geven soo sulcx
geschiet, waer men de ver-
overde schepen en volck sal
laeten ofF doen brengen.
5.
Dit vorsouck oordeelon H.
H. M. voor alsnoch te prae-
matuir te syn maer dat daerop
sal worden geresolv. in cas
van rupture.
Item te mogen hebben
acht beseylde hantsarae sche-
pen met twee decx ende tot
yder een biscaysche chaloup
ende soo veel materiaelen als
nodich syn , om tot Branders
by gelegenth. te gebruycken,
om met deselve de schepen van
ons party (die machtich zyn)
-ocr page 334-
328
te beeter affhandich te mae-
cken, ende soo men d'selve
schepen niet van doon en heeft
cunnen onbeschadicht weder
te rugh comen. •.
6.
Op dit pt. cin nie verder
worden getreden , maer wert
gehieten by de looninge en
't remplacement resp. v. d.
ondorhebb. schepen van den
adm. do Witte, vice-adm.
Cats en Lieven de Zeeu
schout by nacht, volgens
II. H. M. voorg. resol. dies-
aong. genomen.
Item oft' het niet best en
ware dat mon een Dosyn
Capitaule scheepen ut hot
Esquader van den Lt. Admir.
Tromp in lecninge sonde ge-
bruycken tottet exploict nae
Oosten, welverstaen dat hunne
plaetse weeder met gehuurde
scheepen soude gosuppleert
worden.
Item vereyssche oock twee
gouwe Galliots tot het Exploict,
om in 't Cattewater cndo de
Beidt ende door de Sondt
comende , desolve te gebruy-
cken om altyt vooruyt te doen
scylen, ende om alles wel
gauw aff te doen diepon.
Den inhoud van dit neffens-
staonde 7'" pt. wert goet ende
dienstich geoordeelt ende sul-
len de Galiots daerby ge-
mentioneert met gauw boots-
volck worden gemant en om
sulcx ten spoedichsten te doen
ten laste van het veylgelt
sullen by miss. v. H. H. M.
versocht en begeert worden
de Direct, van 't Extr. ord.
convoy op Oosten en Noor-
wegen residerende binnen Am-
sterdam.
8.
Item dat de art. brieven
voor myne onderh. schepen
gedruckt my moogen toecomen.
Dit is in cracht van H. H. M.
resolut. van den 7 deses ge-
effect, ende sullen dienvolgens
aen den adm. de Witte ge-
levert worden.
-ocr page 335-
32Ö
9.
Wert gestelt ende geconf. Item de Tolcomen Judica-
aen den adm. ende die van ture over de capiteyner. ende
synen crvchsraedt.
                        officieren van de vloot.
10.
De H. H. St. v. Holl. ende
W. Vr. werden ingevolch van
11. H. M, voorg. resol., mits
dc'scn nochmaels veraocht dat
deselve sonder eenich verder
uytstol ofte dilay soodan.
ordre willen stellen ende die
voorsieninge doen ten eynde
dat de offic. ende matrosen
dienende op het onderhebb.
schip V. d. adni. Witte Corn.
do Witte nae behooren wor-
den betaelt ende onderhou-
den , geconsider. dat derselvor
maentgelden, als oock het
geheele schip met den vorde-
ren aancleven van dion by
den staet van oorloch te
water staat gerepart. ten laste
van opgem'". prov. v. Hollant.
Item voere U. E. H. M. te
gemoet dat ick op gisteren
in de vergader, in 't coll. ter
adra. tot Rotterdam hebbe
binnengestaen ende haer Ed.
te gemoet gevoert , dat myn
onderhebb. schip gisteren uyt
de Maes was gescylt, met
last op 't spoedichste binnen
Goereo te loepen om aldaor
in te nemen myn rost. canon,
victualie en behoeften, 't
welck met weer en wint noch
G a 8 dagen tyt heelt, hebbe
oock de gemelte hoeren te-
gemoet gevoert ofte daer geit
tot betalinge van ons ge-
meone scheepsvolck in voorraet
mocht wesen, tot antwoort
gearegen dat er geen geit in
voorraet tot betalinge van ons
gemeene scheepsvolck was
ende dat hare Ed. tot alsulcke
betalinge oock geen raet en
conden schaffen ten ware de
hooge Kegior. geit daortoe
gelielfde te furneren.
11. 1)
Dewyle men tegemoet siet Item dat ick een prodi-
dat dese verandering retar- cant in plaets van myn on
1) Dit verzoek is later toegestaan; zie Res. Sw. en Penem. 17 Mei 1645.
22
-ocr page 336-
330
dmt. soude voroorsaockon cnde sioakentrooster scheep mach
berichtende geinform. worden- hebben.
de dat den sieckentroostor in
het voorgt. pt. goraent. oock
hequaeniheyt heoft om het
predickampt te bedienen , sal
dese saecke dacrby werden
golaoten.
12.
Item versoucke aan ü. E. II. M.
met alle oerbiedicheyt dat ick
de 30 geordonn. soldaten, die
ick mot kennisse van S. Doorl.
H. al schoep heb , mach be-
houden , to meerder alsoo ick
geen golegenth, cndo weet om
gooeflende sold. ter sec te be-
comen, die voor oen hoofd-
officier die voor moet gaan ten
hoochsten van nooden svii.
Toegestaen. In plaetso v.
dese 30 sullen 30 anderen ge-
licht onde onderhouden worden
(ten laste van het veilgelt) ;
soolang de voors. 30 sold.
iiytblyven, sullen de laotste
30 dienst doen op het schip
van oorl., dat in plaetse van
't onderhebb. schip v. d. adni.
de Witte , tot besettinge van
de cust van "Vlaenderen ende
cruyssinge van de nauwe zee
sal worden gelevert , volgens
011 in conformité van voorg.
resolut.
13.
Toegestaen. De soldy en
costgelden v. d. 20 matrosen
sullen comen ten laste v. h.
bewuste veylgelt.
Item, alsoo hot oiiderheb-
bent nieuwe schip van den
voorn, de Witte van meerder
swaorto eiidc cracht is, als
't affgoleyde is geweest, vor-
soeckt hy aan U. H. M. met
alle oerbiedicheyt dat hom 20
matrosen boven syn ordinair
getal mach toegestaen worden.
14.
De deliberatie op dit nef- Item soo der cxtraordinaris
-ocr page 337-
331
crychsvolck (om te lande te
gebruycken) mede sal gaen,
dienen daertoe oock eenige
groote fluyten gohuyrt om des
bcquamer 't selffde Yolck met
haor Treyn over te brengen,
te meerder alsoo in de schepen
van oorloch niet veel bergingh
voor hun ïreyn ende 't gemelte
erychsvolck sal wesen.
fensst. pt. alsnoch een weynicb
te vrouch synde, wert mits
desen uytgestelt totdat de
saecke ryp sal weosen.
15.
Dit is bij den adrn. albe-
reyts verricht ook van syne
bevindinge dan 7 deses rap-
port gedaen.
Item vo3re U. E. H M, te
gemoet off niet gcraetsaom en
is dat U. E. H. M. my mot acten
gelasten dat ick een keer in
aller haest naer Amsterdam
ende in 't N. Qt. sal hebben
te doen , ende aldaer besicht.
ende visiteren de schepen die
tot d'aenst. reyse naer oosten
sullen werden gebruyckt.
16.
Den adm. sal don schryver
hier besyden gement. weder-
om voor Secret, gebruycken
ende wort oversulcx syne
gagie mits deson vermeerdert
ende geaugment. ter somme
van 55 gld. ter maent in-
ganck te nemen met den dach
van het uytzeylen uyttet
Goor. Gadt ende dat hieron-
der begrepen ende gedoot
blijft 't geene hy ter saocke
v. extraord. in het voorl. jaer
soudc mogen voorwenden te
pretend, off albereyts voor-
gewent soude mogen hebben.
Item II. M. Hoeren, soo ick
mynen schryver deie aenst.
reyse voor Secret, sal gebruy-
cken , golyck ick hem desen
voorleden soomer gedaen heb-
be , die daertoe bequaem is ,
versoucke aen ü. E. H. M. dat
denselven met eenige meerder
gagie mach werden verhoocht
soo voor syno Extr.ord. dienste
v. d. voorl. somer als voorde
Extr. ord dienste , die by hem
dese aenst. reyse sullen wer-
den gedaen , te meerder, alsoo
denselvon raaer een sober ga-
gie voor schryver tot noch
toe is treckende.
-ocr page 338-
332
17.
Item dat dese nevensgacnde
seynbrieff mach werden ge-
druckt , ende deselvc aon alle
de schippers , die onder myn
bescherminge sullen scylen
van my ter handt mogen
worden gestelt, dat ten hooch-
sten nodich is, ende dat daerby
acn yeder schipper worde ge-
last myn bowys in do Sont
te doen , off d'selvo bohoorl.
alhier heeft vertolt, opdat
onsen staet daer by niet en
wert gefraudoert.
De seynbrieff by den adm.
overgelevort, wert albereyts
in cracht van H. H. M. resol.
van 7 deses ter nombre van
1500 a IGOO exemplaren ge-
druckt ende sullen aan den
adm. verhantreyckt worden
om bij hom daer van de dis-
tributie gedaen te worden als
nae behooren.
18.
De schepen hierbeseyden
gement. het veylgelt binnens-
lants niet betaelt hebbende ,
sulion in cracht van H. H. M.
place, van 7 deser en in con-
form, van dien herrewaerts
werden opgesonden , soo haest
desolve sullen syn geattrap-
poert ende naedat het scheeps-
volck daerop vaerende sal syn
overgenomen ende verandert.
Item alsoo het op mync
aenst. reyse dickwils sal ge-
beuren dat haringjagers ofte
andere coopvdschepen sulion
soucken te eschapperen, sondor
bohoorlycke vejlgelt betaelt
te hebben , off niet best en
was dat men alsulcko schippers
bejegenende desclve in do Sont
veilgelt opvordert en ont-
fanckt, welverst. daervan per-
tinente staet over te leveren,
soo sulcx mach geschieden
aal 't landt syn gerechtichoyt
hebben, ende dio meeuen 't
eschapperen , doen betaelen ,
soo 't anders geschiet , soudo
beswaerlyck wesen alsulcken
onvertoldc schepen op te hou-
den door wolck ophouden de
coopluyden groote schade
soudon comon te lyden, ende
soo sulcx Bal geschieden,
behoora daor eene lyste van
te hebben.
-ocr page 339-
333
19.
Item als wy den Sont, den
Droogen , off do Beidt gepas-
seort syn , sal alsdan genoot-
saockt syn de schepen gemunt
hebbende naer Dantzick, Riga,
Revel cndo vordere quartier.,
deselve te doen convoyeren,
welcko convoyers de gcm".
schepen goconv. hebbende in
do Oostzee , met ■weer ende
■wint gestadich behooren te
eruyssen ende de gemelte
Oostzee te veylen, vooral
degeene die de schepen van
onsen staodt affbrouck soecken
te doen , geve U. E. H M. in
bedencken off ick met de rest.
schepen niet en behoorde 't
onthouden omtrent den Droe-
gen ofte omtrent de plaetse
daar S. M". schepen v. Den.
haer onthouden om op deselve
altyt een ■waeckent oog te
houden. Soo sulcx geschiet,
gelyck ick vertrou-we jae,
soude in die gelegentheyt
noch een cloeck esquader haer
behooren 't onthouden tus-
schen Elsenburch en Elseneur,
om te passen op scheepen,
die uyt ons landt mochten
comen, gemeent hebbende
naer Oosten, met meeninge
dat al sulcke commercy-sche-
pen van dat esquader tot door
den Droogen in goede ver-
seeckerheyt ■werde geconvoy-
eert, dat gem''^. esquader sal
oock oen waeckent ooch moe-
ten houden op Deensche
Dit pt. wert gelaoten aan
de discretie voorsicliticheyt cn-
de goet boleyt van den adm.
sulex liy desos aengaende 't
syner wedercomste nae goet
soldaet- ende zeemanschap sal
■willen ende moeten verant-
woorden.
-ocr page 340-
334
seliepoii , die uyt Noorw.
niochton comen, opdat al
sulcke Dcenscho schp. onso
üonimercy schp. niot en rerras-
seu noch niet on overvallen.
20.
Don adm. endo die vansyno
onderhebbendo vloot sullen
haer doses aeng. gedraegen
als nacr ouder gewoonte in
cas als hier besydon by hem
wert voorgestelt.
Itoni soo 't gebeurt dat ick
come to bejegenen schepen
van do Croon Sw. ende Den.
endo haer vertoonen als vrient,
wat respect dat ick aen deselve
sal hebben te doen, als oock
aan 't casteel Croonenbureh
ende Coppenhagc.
w 1 •
Den inhoud van dit nef-
fenst. pt., sal worden ge-
schreven aen de resp. coll.
ter adm. oock directeurs van
hot Extraord. convoy op Oosten
ende Noorw. desbehoorende ,
met expressen last ende be-
geerte dat sy de schepen van
hunne resp. beloyt ende di-
rectie, met eenige leggers
met yserc banden sullen doen
versien om daerin water to
connen bewaren voor 8 a 10
weecken nae proportie van het
volck dat op soodan. schepen
sullen vaeren.
Item dat aen deresp. coll.
ter adm. ende directie mach
werden geschrovou, dat al
hun schepen op den dach van
't zeyl gaan uyt het Vlye zyn
gevictual. voor 4 maendon ,
ende ton minsten voor 8 a 10
weecken water voor haer
scheepsvolck.
22.
Het is II. H.M. acngenaem
dat Syne Iloochhoyt aenge-
nomen hooft den admir. de
Item van U. E. II. M. to
verstaon oflP ick een nieuwe
commissie tot dose aenstaendo
Witte j den vice-adm. Cats en reyse bohoore te hebben.
-ocr page 341-
335
den schout-by-nacht Lieven
do Zeeu elox in syn regard
resp. te versien met nieuwe
commissie tot do aen»taende
reyse nae Oosten.
23.
Den adm. sal syn onderh.
schip soo liaest doenl. nae
't Vlie senden, alwaer het
Genenorael Eendovous volgens
H. H. M. voorg. rosol. is ge-
stelt ende geördonn. oock
sulox alomme daer 't behoort
aengeschreven.
Item off ick myn schip naer
betalinge , naer 't Vlije mach
senden , dat ten hoochsten
nodich is.
24.
De adm. sal hem hebben te
houden in termen van neutra-
liteyt tot ter tyt toe dat desen
staedt met de croone Den.
sal syn gebroocken, na welok
breeokon hy sich met de S\v.
sal hebben te vougen naer
luydt van het traot. tusschon
de croon Sw. ende desen staedt
in den jare 1640 mits echter
altyts een waeckent ooge hou-
dende op de schp. V. conim.
deser landen ten eynde dat
/de selvo egeen poricul en coome
te loopen , maer behoorl. be-
schermt moge werden ende
blijven.
Item off de Croon Sweodcn
secours van myn versocht ,
off ick d'selvo mach assis-
teren en off ick de D. tegens
de Sw. sach vechten , wie ick
sal mogen helpen.
Onder stont U.E.H. M. onderd.
dien. ende was ondert.
Witte Corn. de Witthe.
Aldus gedaen ende gearrost. ter vergader, v. d. Ilooch-
gemte II. II. St. Gen. den 9 Mey 1645.
-ocr page 342-
X.
De Sleutels van de Sont.
Een onkol woord naar aanleiding van den titel van dit
werk. In de Bijdr. enz. N. R. V"I pg. 214—216 vindt nion
een stukje van prof. Fruin , waarin hij do onjuistheid aan-
toont van het verhaal, volgons hetwelk van Beuningon aan
Karel X van Zweden zou hebben toegevoegd : ,Ik heb de
houten sleutels van de Sont in de haven van Amsterdam
zien liggen". Prof. Truin geeft als zijn meening te kennen,
dat de woorden gesproken moeten zijn in 1644 of 1645,
niet door „van Beuningen, maar (door) een ander, even
fier als hij , en wol niet rechtstreeks tegen den koning van
Denemarken , maar veeleer tot bemoediging zijner landge-
nooten". Dit komt mij zeer waarschijnljjk voor, al heb ik
de uitdrukking zelve ook niet vermeld gevonden in de stukken
uit de genoemde jaren , welke mij onder de oogcn kwamen.
Dat de beeldspraak eehter reeds gebruikt werd , blijke uit
de volgende plaats, uit een miss. van Schrassert, resident
te Hamburg, aan H.H.M. dat. ^i_A"5l 1644 (Lias Duitsch-
10 Sept.
land 1644): „(U. H. M. sullen al hebben vernomen) dat die
Swcetschc Gerisohe vlote, sonder sich door die Decnsche
pramen (so met gene gehele maer alloene met halve car-
touwcn beset geweest) tho laten ophouden , met eene goede
resolutie ende wint d'Sont is gepasseert , tot verwondering
van vele meynende dat daervan den sleutel alleen in Dene-
marcken is tho vinden".
-ocr page 343-
XI
Opgave van de bronnen , imaruit gepui is.
AECHIEFSTUKKEN.
Portefeuilles Denemarken 1640—1647. (Rijks-archief s Hage.)
Deze portefeuille's Ijevatten o. a. do vaak aangehaalde mis-
sives van den Nedorlandschen resident te Helsenenr van
Cracauw.
Portefeuille's Zweden 1640—1647. (R. A. '.s Hage).
Resol. St. Gen. 1640—1647. (Utreohtsch archief).
Acten ende Resolutien van haer Ho: Mog. genomen in
saockeu van Sweeden en Deneniarcken, t'scdcrt den 21*"
October 1644 tot den 10"" Janii 1646. (R. A. 's Ilagc).
Resolutien van haer Ed. Groot jVlo : genomen op te twee-
voudige ambassade aen de Croonen van Sweden ende Dene-
raarcquen soo deselve in hst Secreet Register van haer Ed.
Groot Mo: syn gestelt. (R. A. 's Hage).
Index op 't Register der Instruoiion , gomaeckt by haer
Ho: Mo: op de ambassaden ende andere bosendingen aen
divorsche ooningen , prinsen, beginnende met den jaarc 1640
tot don jare 1649. (E. A. 's Hage).
Seorecte Resolutien 1634—1646 en 1646—1653. (R. A.
's Hage).
Rapport van H. H. M. Ambass. Legatie aen den koninck
van Denem. 1639. (Utr. Arch).
Verb. van de H. H. "Willem Boreel, Alb. Sonek en van
Aylva, H. H. M. Extr. Ord. Gedep. en Amb. naar Zweden
1640. (R. A. 's Hage).
Verb. van de HH. Willem Boreel , Alb. Sonck en Johan
van Weedo Commiss. Amb. op de conferentie binnen de stad
Stade en aan den kon, v. Denem. 1641. (R. A. 's Hage),
-ocr page 344-
338
Verbaal ofte Eceueil, gehouden bjj du 11.H. Gerard Schaop,
xVlbei't Sonck ende Joaeliini van Andreó , als Extr. Anib.
naar D. on Sweden 1(U4—1(545. (K A. 's Hage).
Verb. V. d. Gezantschaps-Seoretaris v. d. Heydo 1644.
[li. A. 's Hage).
Verbael van de H.II. de Witt, Bleker onde Stavenissc,
van hare Ambassade aon de eoninginno endo croone van
Sweedon 1644—1645. (11. A. 's Hage).
Verbael van d'Hoer de Witt van syne Ambassade by de
croonen Sweeden ende Deneniareken t'sodert het vcrtrcck van
de hoeren Bicker ende Stavenisse. 1644 endo 1645 (R. A.
s Hage).
Vorbael gehouden by de heeron de Witt, Sehaop , Sonck
ende Andree , van de besoignes by doselve als extra-ordinaïis
Ambassadeurs aon de croonen van Sweeden ende Deneraarcken
gedaon , zedert het ontfangen van liaere nacrder Instructie ,
wesende den 10e» Mey 1645. (Utr. Arch.) Dit verb. is aan-
gehaald als „Genieensch. Verb. 1645".
Journaol van Witte Kern. de With , 1643 —1644. (Scheeps-
journaal No. 37). (K. A. 's Hage).
Journaal van Witte Korn. de With 1644-1645. (Scheeps-
journaal No. 38). (K A. 's Hage).
Kapport endo Journael van de voyagio ende t'gepasseerde
ouder Witte Wittenssen als adrairael over de Vljote naer
Oosten onde in de Zont, A". 1645. (Scheepsjournaal No. 39).
(R. A. 's Hage).
Liassen Duitscliland 1644 en 1645. (R. A. 's Hage),
Origineele brieven van de Amb. Donem. en Zw. aan H. H. M.
(R. A. 's Hage).
Considor. van Witte Corn.^ de Witte op syne Instr. den
21 Aprilis 1645 gearrostoert als admiraol over de vloot van
Convoy ende defensie naer oosten. (Secreete Casso Denem.
R. A. 's Hage).
Gedrukte stukken en Historische Werken.
LIEUWE VAN AIÏZEMA:         Historie of verliaDl van Saltüu yari Staot
en Oorlogh enz. — i". — deel 5 en C. In 's Gravenhago
1660 en 1661.
ALTMEIJER: Histoirc des relations eointriercialee et dii)lümati(iues des
Pajs-Bas avee Ie Jford de l'Europe. — 1840.
-ocr page 345-
339
AREND (BRILTj): Algemeeno Gosohiedenis des Yadorlands.
BERG : De ^Nedorlanden en het Hanseverbond. 18;i3,
lilLDERDIJK : Geschiedenis des Vaderlands, (ed. Tydeman).
Chr. liRÜUN : Slaget paa Kolberger Heide den 1 Juli 1644 og do derefter
fölgende Begivenheder. Kjöbenhavn. 1879.
BÜSKENHUET: J.and van Rembrand. 2» druk. 1886.
ALEX. V. d. CAPELLE : Gedenkschriften. 1777.
COMMELIJN: Frederick Hendrick van Nassauw , I'rince van Orangien ,
zijn leven en bedrijf. Utrecht 1652.
DE IjA OOURT : Aanwysing der heilsame politike Gronden enz. 1671.
G. DROYSEN: Gustaf Adolf. Leipzig 1869-1870.
d'ESTRADES : Lettres, mémoires et négociations. Ija Have 171!1.
R. FRüIN : Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog. (De uitgaaf van
1861 is aangehaald, maar de aangehaalde plaatsen zijn
vergeleken met den laatsten druk).
FRUIN : Bijdragen voor Yaderl. Geschiedenis eii Oudheidkunde.
GARDE: Den dansk-norske Sömagts-Historie lö35 —1700. Kjöbenhavn 1861.
DE GEER: Lodewijk de Geer. 1841.
GEYER: Geschichte Schwedens. (In do „Geschichte dor Europaischon
Ötaaten von Heoren und ükert").
GIDS (de).
GROEJf VAN PRINSTERER : Archives ou Correspondance inédite de la
maison d'Orange-ïfassau.
GROOT-PLACAET BOEK. 's Gravenhage a». 1658.
V. d. HOEVEN: Bijdrage tot de geschiedenis van den Sonttol. Leiden 1855.
HOLBERG: Diinische Reichs-Historie , ine Deutsche übersetzt. 1748.
HOLLAND (Register van).
de JONGE : Geschiedenis van het zeewezen. 2e druk.
de JONGE : Verhandelingen en onuitgegeven stukken.
~ KNUTTEL : Catalogus pamfletten Kon. Biblioth. 's Ilage.
KOENEN : V^iorlezingen over do geschiedenis des Nederlandschen handels.
KOENEN : Voorlezingen over de geschiedenis van scheepsbouw en zee-
vaart.
KRONYK van het Historisch Genootschap te Utrecht.
LUZAC: Hollands Rijkdom. Leiden 1780—1783.
S. MULLER Fz.: Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Utrecht 1874.
PAMFLETTEN uit de Kon. Bibliotheek te 's Ilage.
VAN REES : Geschiedenis der Staathuishoudkunde in Nederland I. 1865.
VAN RIEMSDIJK: De Griffie van H. H. M.
SCHELÏEMA : Gesch. en Letterk. Mengelwerk.
SCHELTEMA: Rusland en de Nederlanden. 1817.
SCHERER : Allgemeine (Jeschichte d?8 Welthandels. Leipzig 1852 —1853.
-ocr page 346-
340
SLANGrE: Den stormaegtigste Konges Christian den Fierdes Historie.
Kjöbenliavn. 1749.
STAATKUNDIG en Staathuishoudkundig Jaarboekje Toor 1854.
TEGENWOORDIGE STAAT van alle volkeren. Te Amsterdam, bij Isaak Tirion.
TIIORBECKE: Historische schetsen.
YEEGENS: Historische Studiën, 's Gravonliage 1885.
VELIUS : Chronyk van Hoorn (od. Centen, vierde druk, Hoorn 1740).
YREEDE : Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederlandsche diplomatie.
Utrecht 1856—1881.
VREEDE: Nederland en Zweden. Utrecht 1841 en 1844.
WAGEN AAR: Vaderl. Historie.
WAGENAAR: (Bijv. on aaum. op).
DE WITT: Louis do Geer. (vertaling van Kolleivijn, Amersfoort 1885).
DE WITT (Brieven van).
Atlas en Kaarten.
G. MERCATORIS et J. HONDII atlas novns aO. 1633.
De nieuwe lichtende zee-colomne ofte zeespiegel. Amsterdam, omstreeks 1650.
I'ascaart vant Schager-Rack en de Belt van d'paternoster tot in de Oostzee.
Op nieuws verbetert door Joannes Loots in de Nieuwe
Brugstecg in de Jonge Lootsman. (Biblioth. van hot
Departmt. van Marine te '» Hage).
A chart üf the two channels goeing into the Baltiq\ie sea one tlirough Catto
Gat and the Sound and the other through the Belt, by
John Seller Hydrographor to the king, (Biblioth, van het
Departmt. van Marine te 's Hage).
-ocr page 347-
VERBETERINGEN.
pg. 64, regel 5 v. o. staat: pleegden , lees: plachten.
pg. 148, regel 12 v. b. staat: zou worden gesteld,
lees: zou worden.
pg. 155, noot 1, staat: toUatour, lees: tollatur.
pg. IGO , regel 7 v. b. staat: dien, lees: die.
pg. 174, regel 11 v, o. staat: hare, moet vervallen.
-ocr page 348-
INHOUD.
Hoofdstuk I . . . . pag. 1 — 41
Schets van de vaart en den handel op de Oostz»-e en op Noorwegen in
't midden der 17de eeuw. — Overzicht der moeielijklieden wegens den
Sonttol na het tractaat van Spiers (1544). — Diplomatieke betrekkingen
van de Ilepublick der Zeven-Provinciën met Denemarken en Zweden, vooral
na 1Ö39. — Toelichting der geschillen, welke over de tolheffing in de Sont
en in Noorwegen rezen. — Inval der Zweden in Ilolstein (December 1643).
Hoofdstuk II ... . pag. 42—80
Denemarken tracht te beletten, dat de Republiek zich bij Zweden aan-
sluit. — De Deensch—Zweodschc oorlog is Frederik Hendrik niet welkom;
hij bewerkt, dat de Staten-Generaal hunne bemiddeling aanbieden tot herstel
van den vrede. — Zweden roept de hulp der Nederlanden in, krachtens
het tractaat van 1640. — Christiaan IV zendt zijn kamersecretaris Gunther
om de Hepubliek daarvan af te houden. — Uitrusting der convooivloot. —
Ilct uitloopun der koopvaardijschepen naar Oostsn en Noorwegen tijdelijk
verboden.
         De osseschepen. — Levering van contrebande aan de oorlog- '^
voerende partijen. — Lodewijk de Geer rust in de Nederlanden een hulp-
vloot uit voor Zweden. — De instructie voor de gezanten vastgesteld. —
Zjj viv.'trekksn met de convooi- en de koopvaardijvloot. — Welke gezind-
heid in ])eueuia.'ken jegens do Republiek bestond.
Hoofdstuk III .... pag. 81 —110
Toratensohn trekt op \iit Holstein en verovert Jutland. — Horn valt in
Schonen. -- Krachtige maatregelen van Christiaan IV tot tegenweer. --
De landing op de eilanden wordt belet. — De keizerlijke veldheer
Galla:^ stelt zich in beweging naar Holstein en noodzaakt Torstensohn
om Jutland te ontruimen. — Christiaan IV met de vloot vóór Gothen-
burg. — Maarten Thijssen in het Listerdiep. — Hij moet ïiaar het
Vlio terugkeeren. — De Zweedsche vloot verschijnt in de Oostzee. — Slag
by Femorn. — Wrangel ontsnapt uit Kieler-Fjord. — Maarten Thijssen
forceert de Sont. - - Christiaan IV aan 't hoofd van een leger naar Schonen. —
Er wordt geyn slag geleverd. — De Deen.:)Che vloot bij Femern vernietigd. — -"^^
De Zweden trachten niet -- zooals de Denen vreesden — te landen. —
Overzicht van do krijgsgebeurtenissen van het jaar 1644.
Hoofdstuk IV ... . pag. 111 — 139
Aankomst der Nederlandsche gezanten in Denemarken. — De koopvaardij-
vloot i)asseert de Sont. — De oorlogsvloot blijft kruisen tusschon Schagen
en Gothenburg. — Aan de gezanten wordt audiëntie verleend door den
kroonprins van Denemarken. — Christiaan IV komt te Kopenhagen terug. —
Do bemiddeling aangenomen. — Christiaan IV vertrekt naar Schonen; in
zijne afwezigheid staan de onderhandelingen stil. — Schaep en Andrée
zoeken den koning in de legerplaats op. — De praeliminairen geregeld. —
Terugtocht uit Schonen. — De aanvang der onderhandelingen telkens uit-
gesteld. — Aankomst der Nederlandsche gezanten te Stockholm. — De
beniiddoling aangenomen. — Zwedon weigert de belangen der Republiek
bij de onderhandeling ter sprake te brengen, tenzij deze deel neemt aan
den oorlog tegen Denemarken. — De gezanten zijn niet gelast dit te be-
loven. — lïicker en Stavenisse gaan terug naar het vaderland, om do
meening van H. H. M. over een gewichtig voorstal van koningin Christin»
in te winnen.
-ocr page 349-
II                                                              1 K H o Ü Ö.
Hoofdstuk V . . . . pag. 140—169
De gezanten in Denemarken worden onkundig gelaten van hot vooratel,
dat Bicker en Stavenisse , namens koningin Christiua, aan II. 11. M. over-
brengen; evenmin krijgen zij kennis van de afspraak om de onderhandelingen
te rekken. — A^ermoedelijke reden daarvan. — Aankomst dor afgevaardig-
den te Calniar on te ChriBtianopel. — Begin der onderhandelingen. —
Heftige stukken van -weerszijdon gewisseld. — De Zweden formuleeren
liuune eischen. — Dubbelainnige rol, door do Nederlandsolie gezanten
vervuld. — Denemarken tracht de Republiek over to halen tot een afzon-
derlijke onderhandeling. — De Nederlandsclie gezanten ontvangen een ge-
wijzigde instructie van H. II. M.
Hoofdstuk VI ... . pag. 170—189
Buitgemaakte Deensohe schepen door do Zweden in Xederlandsche havens
opgebraclit. — Spiering verzoekt, dat Zweedsche koopvaarders, onder
bescherming van Xederlandsche oorlogschopen , door de Sont zullen worden
gebracht. — Nader voorstel van Holland ton opzichte van Denemarken en
Zweden. — Het wordt aangehouden wegens de terugkomst van Bicker en
Stavenisse. — „Groot oorloeh-desseyn" voor het jaar 1645. — De politiek
^^van den stadhouder komt in botsing met die van Holland. — Ken schikking
getroffen. —■ Kesolutie der Staten-Oeneraal van 10 April 104.5.
         Xadere
instructie voor do gezanten vastgesteld. — Uitrusting dor vloot.
Hoofdstuk Vil .... pag. 190—218
^1) ti sleutels Y ji n de ö o n t.''
Do oorlog' te land en de toerusting ter zee , in het laatst van 1644 on
liet begin van 1645. — Tocht van Witte Korn. de AVith naar de Sont. -
Hij geleidt de koopvaardijvloot naar de Oostzee zonder dat tol wordt be-
taald, en zorgt, dat ook in het vervolg de vaart door de Sont vrij blijft. —
De With ankert met 28 S(^hepen vlak vóór de hoofdstad. — In Denemar-
ken heerscht groote ontevredenheid over zijn optreden. De regeering
van dit rijk tracht uit te vorschen, welke de houding van de AVith zal
zijn bij oen treffen tusschen de Zweden en de Denen. — De Zweodsolie
vloot nadert tot dicht vóór Kopenhagen. — D e vrede wordt gesloten.
Hoofdstuk VIII .... pag. 219—241
De Republiek treedt in een afzonderlijke onderliandeling met Denemar-
ken. — Tractaat van Christianopel. — Vrede te Brömsebro tusschen Zweden
en Denemarken gesloten. — Bcoordeeling van het beleid der Nederlandsche
gezanten. — Holland is niet tevreden met de bepalingen van het tractaat
^van Christianopel. — Admiraal de AVith verlaat zijn ankerplaats vóór
Kopenhagen, maar blijft aan den ingang van de Sont liggen en belet,
dat van de Nederlandsche schepen tol wordt geoischt. — Dit verwekt in
Denemarken groote ergernis. — de AVith naar het vaderland teruggeroepen.
Hoofdstuk IX ... . pag. 242—256
' Kentering in de Noordscho politiek van de Republiek. — Het verdrag
"met Denemarken van 1647. — liet „redemptie-tractaat" on de „alliance-
defensyf", met Denemarken in 1649 gesloten.
Bijlagen en Aanteekeningen.
Ko. 1. Statistiek van de scheepvaart en van den liandel dor
Nederlanders op de Oostzee in het jaar 1C45 ....   pag. 259 — 290
„ 2. GabrielMarcelis — een tegenhanger van Lodewijk de Geer.       , 291—296
„ 3. Aanschrijvingen van Christiaan IV^ aan den Ambtman
op Krooncnburg en de Ambtmannen in Soorwegen . .       „ 297—298
-ocr page 350-
INHOUD.                                                     m
No. i. Maarten Thijssen in het Listerdiep.......pag. 299—307
, 5. Berichten over den oorlog ter zee, tusschen Zweden en
Denemarken, in het jaar 1644, ontleend aan de mis-
siTea van den Noderlandschen resident te Helseneur,
Tan Craoauw, aan H. H. M..........„ 308—314
„ 6. Voorstel, door Bleker en Stavenisse , bij hun terugkeer
uit Zweden, aan H. H. M. namens koningin Christina
Tan Zweden gedaan........... . „ 315—319
7. Resolutiën van Christiaan IV betreffende de bezwaren,
door do Nederlanders te berde gebracht wegens den
handel op Noorwegen............, 320—322
„ 8. Staat Tan de Withs Tloot in het jaar 1645 ....          323—325
„ 9. Consideratiën op de Instructie van admiraal de "With enz.        326—335
„ 10. Do sleutels van de Sont...........          336
„ 11.' Opgaven Tan de bronnen, waaruit geput is ... .          337—340
Verbeterintren..................          341
23
-ocr page 351-
STELLINGEN.
-ocr page 352-
^
De oorlog, door Zweden in het laatst van 1643
tegen Denemarken begonnen , was in strijd met de
beginselen van het volkenrecht.
II.
Op het beleid van de bevelhebbers der Deensche
zeemacht in het jaar 1644 kunnen gegronde aan-
merkingen worden gemaakt.
III.
Het verdrag van Christianopel was niet, zooals
Vreede het noemt (Inleiding tot eene Geschiedenis der
Nederlandsche diplomatie , IP pg. 135), „een glorie-
rijk tractaat".
IV.
Het is te wijten aan Frederik Hendrik, dat de
Republiek , bij het verdrag van Christianopel, geen
beter voorwaarden heeft kunnen bedingen.
In de eerste helft der zeventiende eeuw was de
vaart op de Oostzee van meer belang voor de Neder-
landers dan de vaart op Indië.
-ocr page 353-
YI.
De bewering , dat, in de eerste lielfb der zeven-
tiende eeuw, de Oostzee jaarlijks door ruim 4000
Nederlandsche sciiepen word bevaren , is onjuist.
VII.
De gunstige invloed, door Agnes Sorel op Karel
VII uitgeoefend, is vaak overschat.
VIII.
De meeste geschiedschrijvers zijn onrechtvaardig
geweest jegens Lodewijk XI.
IX.
De beeldenstorm was niet tevoren beraamd.
X.
Het zoogenoemde „heldenfeit" van Pieter van den
Broecke is door hem zelven verzonnen.
XI.
De redenen , welke Gustaaf Adolf bewogen aan den
dertigjarigen oorlog deel te nemen , waren niet van
kerkelij ken aard.
XII.
Francjois Aerssens , heer van Sommelsdijk , wordt,
als staatsman , door Groen van Prinsterer te hoog
gesteld. (Groen, Archives etc. 2'^'"" Série, Tomé
III pg. XLI - CXLIV en Tomé IV pg. LXXI-
LXXXVII).
XIII.
Busken Huet's Land van Rembrand munt niet uit
door de bewerking van het zuiver historisch gedeelte.
-ocr page 354-
XIV.
Sp. Histor. III, 7, 44, vs. 11 en vs. 25, lees
„metten dien" , in plaats van „mettien".
XV.
Sp. Histor. I, .3, 20, VS. 14, lees „int enghe
van Termofilee", in plaats van „int ende van
Termofilee".
XVI.
Nieuwe Eechtsgel. Bij dr. V : Willekeuren van Am-
sterdam , ed. Pijnacker Hordijk, titel LV, § 21 :
„Item en ghien molenair en zal noch en moet des
nachtes malen, alzet vier reve ghezwichte vs^ayet,
alse twisschen der zonnen ondergane, totdat men die
dachclocke luydet, bij XL se. Hollans".
In deze paragraaf beteekent de uitdrukking: „alzet
vier reve ghezvpichte wayet" == als het zeer hard
waait.
                                   
XVII.
Ferguut vs. 264, lees „geheten" in plaats van
„geweten" , schrap de komma achter „geweten" en
plaats die achter „knape".
XVIII.
Quellen und Forschungen , dl. XVIII, Flandrijs, ed.
Franck. De vraag, op pg. 152 gedaan, naar aan-
leiding van fragm. 3, vs. 107, heeft geen reden van
bestaan.
XIX.
De veredelende invloed van het tooneel op het volk
mag worden betwijfeld.
-ocr page 355-
XX.
De methode, door D^ Th. Swart .i.brahamsz. ge-
volgd in zijn studie over MultatuH, leidt tot een
billijk oordeel over dezen schrijver.
XXI.
Het is te betreuren , dat litteratoren bovengenoemde
methode gaan navolgen.
XXII.
Het Calvinisme heeft de kunst geschaad.
XXIII.
Er bestaat geen reden om, met Jonckbloet, de
Gudrun-sage in Nederland te localiseeren.
XXIV.
De Angelen zijn niet identiek met den Saksischen
stam van de Engeren.