a, I.
|
||||||||||||||
De Sleutels van de Sont.
|
||||||||||||||
Het aandeel van de Repub.liek in den Deensch-
Zweedschen oorlog van 1644—1645. |
||||||||||||||
PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAS . DOCTOR \l DE lEDERLAIDSGHE LETTERKUNDE
AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA BEKOMEN JIACHTIGlNCx VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dl. J. A. C Oudemans ,
HOOULEERAAK IX DE FACVLTEIT DER WIS- EN XATUrKKI'SDE,
'EN MET TOESTEMMING VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN DER FACUI.TEIT VAN LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
TE VERDEDIGEN
Op Donderdag 19 Juni 1890, des namiddags te half twee,
DOOR
pERHARD Wilhelm. Kernkamp,
GEBOREN TE HOOKN.
|
||||||||||||||
I .
|
||||||||||||||
I
|
||||||||||||||
'^Sï^^
|
||||||||||||||
S HAGE.
MARTINÜS NIJHOFF.
1890. BIBLIOTHEEK DER IIUK8UN1VERSITEIT UTmCHT. |
||||||||||||||
Aan
|
MIJNE UUDERS.
|
|||||||
Bij het einde van mijn academischen studietijd wenscJt
ik met een enkel woord afscheid te nemen van hen, wier onderwijs ik genoot, van hen, wier vriendschap mij dierbaar was. Hooggeleerde Hceren Professoren in de Faculteit der
Letteren en Wijsbegeerte, mijn hartelijke dank aan u voor het vele, dat ik van u leerde, voor de welwillendheid, mij steeds betoond. Hooggeleerde Wunne , Hooggeachte Promotor. Met groote
belanyKtelling hebt gij de schreden vati mo leerling gevolgd, loaar deze voor het eerst de baan van eigen onderzoek be- trad. Uw raad lichtte mij voor bij het schiften der ver- zamelde stof, en ook onder het afdrukken dezer bladen kwamen uwe nuttige opmerkingen en dienstvaardige hulp mij zeer te stade. Aanvaard daarvoor de betuiging mijner erkentelijkheid, ook voor den steun , mij op maatschappelijk gebied verleend. Hooggeleerde Moltzer. Zoo ik ooit zal slagen in mijn
streven om een goed docent te worden, dan is dat voorzeker niet het minst te danken aan het voorbeeld , do,t gij op moe college's gewoon waart te geven, waar de — in het vroege morgenuur — vaak mijmerzieke geest van den jongen student door den zoeten dioang uwer welsprekendheid tot luisteren werd genoopt. Hooggeleerde Ga[,lee. Dat mijne belangstelling in de
wetenschap der linguistiek zich heeft bepaald tot het voldoen aan de eischen der wet is u niet onbekend. Ik ben u |
|||||
L.
|
|||||
zeer verplicht voor de wijze, waarop gij het mij gemakkelijk
hebt gemaakt aan die eischen te voldoen , en ik stel er eer in , dat gij de schatkamer van uw hart ook hebt ontsloten voor hem, die niet tot den engeren kring uxver leerlingen behoorde. Bij het schrijven mijner dissertatie ontving ik van vele
zijden gewenschte inlichtingen. Met name ben ik veel verplicht aan Jhr. Mr. van Riemsdijk , Algemeen-Kijksarc?iivaris te 's Gravenhage, die mij het raadj>legen van stukken uit de verzameling , aan zijn zorg toevertroincd , op vrijgevige wijze toestond. Aan hem , en aan allen , in wier bijstand ik mij mocht verheugen , mijn hartelijke dank. Mijne beste vrienden. Het tijdperk van mijn leven , dat
ik thans afsluit, zal mij bovenal dierbaar blijven door de herinnering aan u, wier hoofd, tegelijk met het mijne, beschenen werd door de zon der vreugde, tevens die der gerechtigheid. Onder die blijde herinneringen sluipt, helaas! ook een droeve gedachte binnen , en met ontroering herdenk ik den dood van onzen vriend Dr. Diuk Willem van Leeuwen , dien wij zoo noode zullen missen, als later het sein van verzamelen wordt geblazen. >, Telen onzer zijn reeds heinde en ver verspreid, anderen
staan gereed de Academie te verlaten. Aan allen een har- telijk tot weerziens, niet het minst aan hen, die naar overzeesche gewesten vertrekken. Moge, bij het weerzien, aan u de waarheid der spreuk blijken • »Coelum, non animum mutant qui trans mare currunt."
|
||||
HOOFDSTUK I.
Schets van de vaart en den handel op de Oostzee en op
Noorwegen in 't midden der 17de eeuw. — Overzicht der moeielijkheden wegens den Sonttol na het tractaat van Spiers (1544). — Diplomatieke betrekkingen van de Republiek der Zeven-Provinciën met Denemarken en Zwe- den, vooral na 1G39. — Toelichting der geschillen , welke over de tolheffing in de Sont en in Noorwegen rezen. — Inval der Zweden in Hohtein [December 1643). |
|||||||||||||
„Hot goliecl leven endo welvaren , mitsgaders reputatie
van don Staet der Geünieerde provintien is bestaonde in de schoopvaert, endo den handel ende coramcrcio die daer door over ende langlis do zee werden ghedreven :" ') die nieoning verkondigden do Staten-Genoraal in het jaar 1645 en hunne daden waren mot dat woord in overeenstemming. Immers , bij het afbakenen van de gedragslijn , welke de Republiek zou volgen ton opzichte van Denemarken on Zweden , sloeg de schaal der beraadslagingen over naar die zijde , waar de „scheepvaert en commercie" op Noorwegen en de Oostzee haar gewicht liet gevoelen. De politiek van den stadhouder Frederik Hendrik, die te rade ging mot het belang zjjner dynastie, het ooiV leende aan de wonschon van een machtigen bondgenoot en tegelijk luisterde naar de lokstem van eigen eerzucht, moest de vlag strijken voor de staatkunde der regenten-kooplieden, ( wier blik door geen bijoogmerken van de hoofdzaak werd |
|||||||||||||
afgeleid. Zij zochten slechts het antwoord op de vraag hoe
|
(
|
||||||||||||
do Nederlandscho handel het meeste voordeel kon putten
|
|||||||||||||
1) Uit de inleiding van liet place, van 8 Febr. 1645: Zie Oroot
riacaot-Boeck col. 984 en 985. |
|||||||||||||
uit de troebele bron van don Noordschen krijg. Het verwijt,
dat zij te veel rekening bielden met de winsten van hot oogenblik , te weinig koers zetten op de baak dor toekomst , moge ben terecht trefi'en — steeds zal bet hun tot oer strekken, dat bun staatkunde de hoogste belangen van het volk tot richtsnoer bad. j De hartader der nationale welvaart in do zestiende en [zeventiende eeuw was de ,Oosterse negotie": klopte zij flauwer, de uitwerking was door het gansche land te be- speuren. „Moederbandel", zoo noemden de staten van Hol- land baar eenmaal, met juiste kenschetsing van de plaats , welke zij in de geschiedenis van den Nederlandschen handel inneemt. ^) De wijnen en bot zout der Zuidelijke landen werden eerst gezochte ladingen, toen de schippers van jS'oord-Xederland ze ter markt konden brengen in de havens, langs de Oostzee gelegen. Onder de bescherming der Hansa daar biniuüigelcid, werden de Hollanders en de Zeeuwen spoedig geduchte mededingers, groeiden straks de Ooster- lingen boven bet hoofd. De zestiende eeuw biedt hot schouwspel der verbazond snelle ontwikkeling van scheep- vaart en handel der ^^oord-Noderlandscbe gewesten. Tal van omstandigheden werkten daartoe samen : de ongunst der tjjden trof bet machtige handelsverI)ond, dat eenmaal ge- bood over de wateren van Noord-Kuropa ; de zeemanschap van Hollanders en Zeeuwen bleek beter te zijn dan die van eenig ander volk ; -) niet langer waren Brugge en Antwerpen do |
||||||
1) Resol. Y. IloUftiul 17 Aug. 1714.
y' 2) Fruin, Tien Jaren enz. ]>iig. 21G, wijst er op hoc verseliillonde
) schrijvers vcrschillonde verklaringen geven voor <lc snelle opkomst der ' scheepvaart van Noord-Nederland. Naar aanleiding daarvan haal ik hier d(; volgende plaats aan uit een memorie , door Martinus Tanckon, resident van don Koning van Denemarken in den Haag , aan II. II. M. ingediend. Het stuk draagt geen datum ; maar uit de Res. S\v. en Denem. 19 Octoher KUS hiykt dat het op dien dag bij II. II. M. werd ingediend. De strekking van het hetoog — waarop later zal worden teruggekomen — is , te bewjjzen dat de Nederlanders niet bevreesd behoeven te zijn voor de mededinging der „Oostersche steden", die belangrijke haudolsvoor- deelen hadden bekomen bij het tractaat, in 1645 tusschen Zweden en Denemarken gesloten. Het zal wel niet gewaagd zijn aan te nemen, dat de Noord-Nederlanders zich reeds in de IGdc eeuw boven de „Ooster- |
||||||
marktplaatsen, waar de kooplieden van alle natiën hunne
waren van de hand zetten en weer inkochten wat van hun gading was ; Spanjaarden en Portugeczen, verlokt door de voordeelen van den wereldhandel op nieuw ontdekte ge- westen , zagen af van don buurthandel op Vlaanderen, en de Noord-Nederlandsclie schippers namen spoedig bezit van de vaart op deze Zuidelijke landen en gingen zelf halen, wat hun vroeger werd toogevocrd. Het gunstige verloop van den opstand tegen koning Filips bracht do afvallige provinciën tot meerder bloei en gaf den genadeslag aan de reeds geknakte grootheid van Antwerpen. Steeds werd het handelsveld dor geunioerde gewesten uitgebreid , vooral sinds het laatst der zestiende eeuw , toen voor het eerst Hollandscho schepen door de Straat van Gibraltar voeren on de Ilollandsche vlag vertoonden in do kuststeden van Zuid-Frankrijk en Italië , woldra ook in de havens van Turkije en de Levant. |
|||||||
Ungcn" ondei'scheiddon door dezelfde eigcnsclmppeii , wolko hun in dit
geschrift worden toegekend. Do bedoelde plaats is deze : „T)e Inwoonderen der Vereenjohde Nederlanden, hebben eerstelick
grootor experiontie aengaende de schipTaert, dan de Oosterlinghen, uijt wclcke havenen die oock vaeren , jóonnen oock met minder volck haere schepen regeeren. Houdende op Tiaere schepen beter mesnagie, ende geven aon het scheepsvolck minder Tracteraent weick schipvolck in Hol- landt ende Yrieslandt overvloedich is te becomen ende in de Oostersche steden daorjegens seer raor, sulcx dat men het daer voor hout, dat een HoUants schip met ses mannen gcregeert can werden, daer een schip van gelijcke groote van de Oosterlingen meer dan thien van noode heeft, derhalven omdat de oncoston soo ongelijck sijn als verhaelt Isj'" connen de Ingesetenen deser Landen varende door den Orisondt, ende dat met gelijcke waeren als den Oosterlingen , evenwel noch meer proffijt doen , dan de selve Oosterlingen. Ten anderen hebben de Inwoonderen deser Landen die Oostwaerts
trafiqueren in de Oosterzee , selve de binnenvaerten , in voegen dat inge- valle sij in de eene haven haere waaren niet en connen met proffijt vercoopen ofte haere Ladingen proffjjtelick innemen, besoecken sy wel de tweede jae derde ofte vierde luiven , niet keerende door den Orisondt te rugge tot dat sij haer proifyt wel hebben gedaen , De oosterlingen van wat custon sij oock affvaaren , en hebben de kennisse ofte wetenschap , noch de gewoonheijt met de binnenvaerten te liouden , maer als sij eens des jaers den Sondt gcpasseert hebben , laeten sij het int gemeen daerbij blijven , de traiiquerende deser Landen passeren daer jegens op een jaer den Zondt wel 3 a vier reijsen, ende doen alsoo grooteren proffijt soo in de Oostzee als met diverscho mael te vaeren door den Orizondt." |
|||||||
_J__.
|
|||||||
Naarmate do betrokkingen met „het Zuiden" levendiger
werden, vermeerderde de drukte van het handelsverkeer met „het Oosten" : een wisselwerking, welke haar verklaring vindt in de groote verscheidenheid der voortbrengselen van de landen langs do Middellandsche zee on die langs de Oostzee. Hot Zuiden deelde zijn overvloed mode aan het lOoston, on omgekeerd, on het waren de Noord-Nederlanders, door wier tusselienkomst deze ruil geschiedde. ') De vaart op Oost- on West-Indië en Brazilië opende een
nieuwe bron van inkomsten. Toch wordt haar waarde vaak overschat. -) Niet zij is hot geweest, die do eerste helft der zeventiende eeuw tot „de wittebroodsweken van de Nederlandschc maagd" '^) heeft gemaakt. De oorzaken van die grootheid liggen hoogor op. Wie haar verklaren wil moot teruggaan tot de tijden van Karel V en vroeger. *') Doch liet ligt geliecl buiten het liestck van dit werk de
geschiedenis van don Nederlandschen liandel in oorsprong on ontwikkeling te volgen. Voor mijn doel is het slechts noodig een denkbeeld to goven van de handelsbetrekkingen , welke tusschen de Republiek en het Noordon en Oosten van Europa in het midden der zeventiende eeuw bestonden. Daaruit moge blijken, dat do kooplieden recht van meesproken hadden, wanneer do verhouding met do Oostzeemogendheden een punt van beraadslaging ter Generaliteit uitmaakte. |
||||||
1) Hoveiistaand overzicht is ontleend aan :
Fruin ; Tien jaron enz. Hoofdstuk XIII. Van Rees : Gcseliied. der Staatlmislioudkunde in Nederland I yig.
XXVII en XXVIII, pg. 21, 2.-., 28, 89 — 42, 96-105, llCenllT, 160. Schercr: Oeschichte des Weltliaudels I pg. 346 vv. 390 vv.
Berg : He Nederlanden on het Hanseverbond, passim.
Luzac: Hollands Rijkdom I pg. 136 — 138, 196 — 209, 340 — 350,
II pg. 282 — 286, III pg. 87, 96, 97. Koonen : Voorlezingen over de geschied, des Nederl. handels.
Velius : Ciironijk van Hoorn pg. 220.
2) Naar mij voorkomt o.a. Iiij Buaken Huet, Land van Rembrand,
m pg. 164. 3) Busken Huet, Laiul van Rembrand II pg. 257.
4) Van Kees: Geschd. der Stoathuishoudk. I. Inleiding pg. XXVII
■%n XXVIII. Scherer : Geschichte des Welthandels I pg. 346.
|
||||||
De scheepvaart der Nederlanders op de Oostzee overtrofl
verre die van de andere volken tezamen , ja de laatste zinkt bij de eerste in het niet. Van de 1035 schepen, die tussohen 19 Juni en 16 November 1645 uit do Noordzee de Sontl binnenstevendon, waren 986 uit Nederlandscho havens en slechts 49 uit havens van vreemde landen uitgeloopen. i) Met uitzondering van Ilarlingen, zijn deze Nederlandsche ( '/.1, havens alle zeestcden van de provincie Holland: geen enkele . -^^ Zeeuwsche komt er bij voor. Gelijk Holland de andere gewesten, zoo ov^ertreft Am-
sterdam de andere steden, in dezelfde provincie gelegen: het rust alleen meer schepen uit dan de overige tezamen. Dan komen do steden van het Noorderkwartier, Hoorn, maar vooral Enkhuizen ; vervolgens , met vrij wat mindere getallen: Harlingen, Eotterdam , Medomblik, Zaandam , Monnikendam en Edam. Do lading bestaat hoofdzakelijk uit zout en haring : het eerste , of ruw , en dan gehaald uit de havens van Frankrijk, Portugal en Spanje , uit^ la llo- ehelle en Brouage , Setubal en Santa-Maria , San Lucar en Cadix; of gezoden in de talrijke ziederijcn der visschers- plaatsen van Holland en Zeeland. -) Terwijl in de middel- |
||||||
>- 1) De volf^ende scli(;ts is Itoofdzakolijk samengesteld uit de gegevens,
■welke ik heb verkregen door het onderzoek , medegedeeld in Bijlage 1 ; Statistiek van den Oostzcehandel in het jaar 1G45. De getallen , welke ik noem , gelden dus sleehts voor dat jaar ; maar zij staan vast. . 2) Het zout van Setubal was het beste. In zijn miss. van 2 Aug.
1642 aan H. II. M. schrijft de Nederlandsche resident te llelseneur, Carel van Cracauw, over een contract tusschen den Koning van Dene- marken en dien van Spanje gesloten , waarbij de eerste recht kreeg een groote hoeveelheid Spaansch zout naar zyn rijk te mogen voeren. Naar aanleiding daarvan zegt van Craeauw: „liet soude wcijnich effect hebben , alsoo het Settubals Sout in dit
Rijcko ongelijck beeter begeert is , als het Cadiz ofte St. Lucas sout, twelck de gem**^ scheepen sullen overbrengen, sijnde in Sweeden oock ganseh niet begeert, omdat het al te fijn is , haest pceekelt , ende onbe- quaem om op peerden voort gebracht te werden." Alleen in Denemarken voerden de Nederlanders jaarlijks „wel 4600 en
meer Last aoo fransch als spaensch sout." (miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Oct. 1642). Ook van de Kaap-Verdische eilanden en uit West-Indië werd zout
gehaald: Zie Scheltema: Gesch. en Letterk. mengelwerk , dl. V. stuk l pg. 264 YT. en Vellus; Chronijk van Hoorn pg. 605 — 608. |
||||||
6
eeuwen de aan de kusten van Scandinavië gevangen haring
bij groote hoeveelheden hier te hinde werd ingevoerd , be- hoort deze vischsoorfc thans tot de voornaamste artikelen van uitvoer naar de Oostzee , sinds do koers der haring- I scholen is veranderd en niet langer de kusten van Schonen ,
maar die van Schotland , Engeland en Vlaanderen het be- drijvig tooneel der haringvangst aanschouwen. ^) Maar behalve de genoemde waren , zijn er nog een menigte andere, met welke de „Oostvaerders" bevracht worden: wijnen en olie , zuidvruchten , producten der tropen , voortbrengselen van eigen nijverheid, zooals lakens en linnen, munt en juweolen en alle andere artikelen , tezamen vormend die gemengde lading, welke in koopmansstijl „stukgoed" heet. ,■ Het aantal schepen, die geballast uitloopen , is grooter
,,L ; ,^ , dan men zou vermoeden: ') een bewijs, dat handel on /Tt'^'**'■• nijverheid nog niet voldoende lading konden bezorgen aan i ' alle schippers , bestemd „naar Oosten". En wat brachten do Nodorlandsche schepen uit de Oost-
I zeehavens terug? in hoofdzaak.granen en hout. De over-
vloedige toevoer van granen maakte de Zovon-Provinciën tot een korenschuur , die nog gevuld bleef, wanneer overal elders gebrek heerschte. Dantzig was de haven, waar de landbouwstroek der oevers van Weiohsel en Pregel haar rijke oogstea tor markt bracht. Ook Riga en Koningsbergen waren van belang voor den graanhandel , nog meer voor den houthandel, die zich daar kon voorzien van klaphout en wageschot, masten en sparren , planken en delen , welke do scheepstiramerwervon van hot vaderland steeds in grooter hoeveelheden noodig hadden, wilden zij alle bestellingen, waaronder vele uit het buitonland, na- komen. •'') Kiet alleen hout, ook hennep en vlas, teer en pik moest de Nedorlandsche scheepsbouw uit het Noorden en Oosten van Europa betrekken. Al die ruwe stoffen |
||||||
1) Wagenaar : Vaderl. Historie III pg. 499.
Luzac: Holl. Rijltdom I pg. 135 — 138. Van Rees: Gesohd. der Staath. I pg. 39 — 42.
2) Ruim /a van de schepen, die tussclien 19 Juni on Ifi Nuvcraber
1645 uit de ÏToordzeo in de Sont kwamen, waren geballast, zie Bijlage I; Statistiek van den Oostzeehandel in het jaar 1645. .3) Koenen : Voorloz. over de gesch. van scheepsbouw en zeevaart, pg. 87.
|
||||||
werden hier te lando bewerkt; het aantal houtzaagmolens
on touwslagerijen , blok- en zeilmakerijen nam toe met do stijgende behoeften van scheepvaart on visscherjj. Nog is de lijst der waren , welke uit de Oostzee-gowesten
naar de Republiek werden gevoerd, niet volledig ; nog dienen genoemd te worden: pekpn en veei-en , potasch en/ weedasch , salpej:er , steQjien , geschut, ijzer on koper. De' laatste artikelen, uit Zweedscho havens afkomstig, brengen ons van zelf den naam op de lippen van oen persoon , die in de geschiedenis der betrekkingen tusschen Zweden en de Republiek het merk zijner daden heeft achtergelaten. Ik bedoel Lodewijk de Geer. Lodewijk de Geer was één der vele Zuid-Nederlanders,
die krachtig hebben medegewerkt tot de uitbreiding van handel on scheepvaart dor Noordelijke provinciën. Gesproten uit oen oud adellijk geslacht, dat te het Luiksche thuis behoorde, maar om geloofsrodenen was uitgeweken, achtte hij het niet boneden zich liet koopmansbedrijf tot hot zijne te maken. Na zijn leerjaren in la Rochelle te hebbon door- gebracht , vestigde hij zijn kantoor te Amsterdam en wijdde zich — op raad van zijn zwager Trip — aan den handel in wapenen , gewilde artikelen in een tijd , toen de oorlogs- bliksem bijna niet van do lucht was. Door zijn tussohen- komst deden de Statcn-Generaal herhaalde malen groote aankoopen van geschut in Zweden. Ook voor het werven van troepen en de uitmonstering van ganscho regimenten maakten destijds do regeeringen gebruik van do diensten van' particulieren. Al weder waren het leden der famiüe's de i Geer en Trip , met wie zoowel Haar Hoog Mogcnden als ' Gustaaf Adolf en de republiek Venetië contracten sloten voor dergelijke leveraiitiën. Vooral mot de regeering van Zweden trad de Geer in nauwe verbinding, deels door zijn handel in kanonnen , deels omdat hij een der grootste in- schrijvers was op een geldlcening , welke Gustaaf Adolf te Amsterdam had laten volteekenen. De opbrengst der Zweedscho kopermijnen strekte gewoonlijk tot betaalmiddel of tot onderpand van geleende sommen. Zoo ook hier. Deze omstandigheid schijnt voor de Geer een aanleiding geweest te zijn , om zich op de hoogte te gaan stellen van de exploitatie der Zweedscho bergwerken. IJzer en koper — de grondstoifen , welke in de eerste plaats noodig waren bij | het vervaardigen van wapenen — doorkliefden er den bodem |
||||
8
met rijke aderen. Zoodra de Geer zijn kans schoon zaf?,
trad hij op als fabrikant van de artikelen, in welke hij handel dreef. In don beginne slechts pachter, later ook eigenaar van verschillende mijnen, word hjj weldra de eerste van zijn vakgenooten door do vele verbeteringen, welke hij in de bewerking der ertsen aanbracht. In zekeren zin kan men hem den Krupp van het tijdvak noemen : de Finspong- sche goschutgieterij — het eerste goed, dat de Geer had gepacht — leverde het grootste deel der vuurmonden on kogels, welke het Zweedsche leger behoefde. Maar het terrein zijner werkzaamheden strekte zich nog verder uit: voor zijn rekening verrezen sinederjjen en smeltcrijcn van ijzer en koper, fabrieken van staven , spijkers , hoofijzers , kogels, gewc)-cn , pieken, harnassen en ander krijgstuig Naar alle landen werden do producten van die nijverheid vervoerd, niet het minst naar de Nederhuiden. Do Geor's pakhuizen te Amsterdam bevatten een voorraad krijgsbo- noodigdheden, welker aanblik den grimmigsten ijzervreter een genoegelijken gliralacli moest ontlokken. ^) Aan vele ondernemingen van Lodewijk de Geer hadden
ook leden dor familie Trip aandeel. Vooral Elias Trip was een boste klant voor het koper, dat do regeering van Zweden overal tegen munt van boter gehalte zocht in te ruilen. ^) Gelijk zij de zaakgelastigden waren van Gustaaf Adolf en koningin Christina voor het sluiten van leeningen, het werven van troepen en het koopen van schepen, was een ander Amsterdamsch koopman, Gabriel Marcelis, de |
||||||
1) Bovenstaando schets is ontleend aan:
J. L. W. de Geer : Lodewijk de Geer. Pierre de Witt: Louis de Geer. 2; Zie Res. St. Gen. 2 Juni 1644, waar is ingelasclit een requcst van
de weduwe van Elias Trip. Zij vertelt daarin, dat haar man vroeger geld verstrekte aan den koning van Zweden , op het koper, dat deze naar Holland zond ; dat haar man ook wapenen verkocht aan den genoemden vorst en bij zijn dood nog een aaninerkelijke som van de regeoring van Zweden had te vorderen ; do weduwe roept nu de tusschenkomst van H. H. M. in , om in 't bezit dezer penningen to mogen geraken. — Over do levering van wapenen , zie ook het Contract, afgedrukt in Kron. Ilist. GenooiBchap Utrecht, Siste Jaargang 1875. Serie 6, deel G, pg. 151 —15-4. |
||||||
faktor van den koning van Denemarken in dergelijke aan-
gelegenheden. ^) Behoeft het betoog, dat aan het bedrijf van Lodewijk de
Geer een plaats moest worden ingeruimd bij deze schets van den Oostzeehandel ? Ook nomen wij nog geen afscheid van |
|||||||||||
hem, maar zullen hem straks terugvinden als leverancier
|
I
|
||||||||||
van een gehoole vloot , een bestelling, welke hij zoo nauw-
keurig uitvoerde , dat hij zelfs eenige zeehelden op den koop ) toe gaf. Tot nog toe maakten alleen de gewesten , langs de kusten
der Oostzee gelegen , het voorwerp onzer beschouwing uit. Doch ook de Deonsche gewesten aan deze zijde Van de SontX Holstein, Jutland en Noorwogen, hadden hun aandeel in de groote handelsbeweging. De eerstgenoemde voorden jaarlijks een groot aantal ossen naar de Nederlanden uit. Ook in dit opzicht waren de tTjden veranderd. Niet langer kwamen de Denen zelf hunne ossen op de Iloornscho markt te koop aanbieden. -) Thans zeilden elk voorjaar een aantal schepen uit het Ylie naar de kusten van Holstein en Jutland en kochten daar „magere ossen" ten behoeve der vader- landsche vetwoiderij , die aan de beesten eer kon behalen , dank zij de nialsche klaver der HoUandsoho weiden. De handel op Noorwegen werd bijna uitsluitend gedreven (
in-hout, dat jaarlijks door eenige honderden schepen werd afgehaald. Wij zagen reeds, dat Kjga en Koningsbergen insgelijks hout uitvoerden , maar op verre na niet zooveel als de havens van Noorwegen. Amsterdam en Hoorn hadden het grootste aandeel in dezen handel '') , die do windmolens |
|||||||||||
, II Zio over hem de bijlage, getiteld: Gabriel Marcclis — een tegen-
hanger Tan Lodewijli de Oeor. 2) Uit een handvest van 1389 biyict, dat de Denen toen reeds hunne
o«sen te Hoorn ter markt brachten. Tegenw. Staat der Vereenigdo Nederl. deel V pg. 411. Zie verder hierover :
Vellus , Chronijk van Hoorn , pg. 11 , 21 , .524.
Luzac , Holl. Rijkdom II pg. 283.
3) Dit blijkt uit een miss, van Jaeob d« Witt aan H. II. M. dat. 5
Jan. 1646. iPortef. Denem. 1646'. H. H. M. hadden hem inlichtingen gevraagd over de tollen in Noorwegen ; de Witt antwoordde daarvan niet genoeg op de hoogte te zjjn en ried hun aan advies te vragen bjj dcj |
|||||||||||
10
der nijvore Zaanstreek in schier rustelooze beweging hield. ^)
Slechts in enkele Noorsohc havens , voornamelijk te Borgen, werd geen hout ingeladen ^). Wol dreven Amsterdamsche kooplieden handel met Bergen , maar in andere artikelen, o. a. in stokvisch en hazelnoten. ^) Nog ontbreekt er een trek aan de schets dor betrekkingen tus-
schen de Nederlanden en het Noordon van Europa. l)c walvisch- vangst in de Noordelijke Ijszee komt mede in aanmerking. Juist in de jaren 1644 en 1645 — de lijst onzer teekening — beleefde zij een tijdperk van kentering. Het octrooi der Noordsohe Compagnie was in 1642 niet vernieuwd en de walvischvangst begon te kwijnen , sinds het bedrijf voor alle Nederlanders was opengesteld. De visschen, schuw geworden door het groote aantal der vervolgers , vertoonden zich niet langer in de baaien , waar zij vroeger zich ophielden , evenmin in volle zee, maar trokken terug in het drijfijs. Doch sinds de walviscbvaarders ook daar hun prooi opzochten, kwam het bedi-ijf binnen korten tijd tot ongekenden bloei en wierp ruime winsten af. *j Hoogcr dan dit geldelijk |
||||||
Burgem. vftn „Amsterdam cnde Hoorn, daer do handelingo op Xoui-wegon
meest wert gedrcTen." Nog een opmerking naar aanleiding van bovenst, miss. Mag men ,
uit het feit dat II. II. M. zicli tot Jaeob de Witt om de genoemde in- lichtingen wendden , afleiden , dat do Witt houti^ooper waa geweest ? (Zie ov(;r deze quaestie : Mr. D. Veegens : Geddes en Jacob de ^Vitt, in liist. Studiën dl. II pg. 10 en 11). Of vroegen zij alleen advies aan de "Witt, als gewezen lid van het gezantschap naar Zwe<len in 1644 en 1645 , in welke hoedanigheid hij bekend moest zijn met het onderwerp der Noorsche tollen ? Het antwoord van de Witt, dat hij niet genoeg op de hoogte was van deze zaak, is nog geen bewijs, dat hij met den houthandel niets had te maken. 1) Koenen : Yoorlez. over de geschd. van scheepsbouw en zeevaart
pg. 79 vv. 2) Dit blijkt uit art. 12 van het „Tractaet van de Xoortsche Tol",
in Februari 1047 tussohen Denemarken en de Republiek gesloten. (Zie dit tract. bij Aitz. VI pg. 357 — 364). 3) Deze laatste bijzonderheid ontleen ik aan de miss. v. van Cracauw
aan H. H. M. dat. 17 Aag. 1041. 4) Mr. S. Muller Fz., Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Zie
0.8. pg. 126 , 351 en 352. |
||||||
11
voordeel mag misschien worden gerekend de gunstige in-
vlood op het gehalte van het scheepsvolk. Alleen het ' jacht maken op de walvisschen was reeds een gevaarlijke bezigheid , en de vaart in de Noordelijke zeeën , de ruste- looze strijd met het ijs, de snerpende koude en de ont- beringen , welke daarmede gepaard gaan, verhoogden in niet geringe mate de „zecmanschap" en de kordaatheid van hen , die zich aan dit bedrijf hadden gewijd. ') Ook handelsbetrekkingen waren met het hooge Noorden (
aangeknoopt. Aan Olivier Brunei komt de verdienste toe den grond te hebben gelegd van Nederlands handel op de Witte Zee ; ") de Moucheron en anderen volgden zijn spoor on brachten den handel in pelterijen geheel in handen der Hollanders. ^) Toen de toegang tot het rijk van Moscoviën eenmaal was ontsloten, vond de Nederlandsche koopman daar een uitgestrekt arbeidsveld , dat de moeite van het ont- ginnen in ruime mate beloonde. Keeren wij thans terug tot de vaart op de Oostzee De
afstand tusschen Nederlandsche havens on Dant/.ig, Konings- bergen , Kiga , is zoo gering , dat de schepen , die daarheen bestemd waren , het niet bij één reis behoefden te laten, maar drie of viermaal in één jaar hun reis konden herhalen. Nog laat in den herfst voeren Nederlandsche schippers door de Sont; ma-ir dikwijls overviel de vorst hen en noodzaakte tot overwinteren in oen of andere Oostzeehavcn. Het aan- ' tal dier „wintorleggers" bedroog soms wol honderd. ■*) Menig Amsterdamsch roeder of koopman zal met schrik de tijding van dat invriezen hebben vernomen, want do ijsgang deed verscheiden schepen ,blijven". °) En nog afgezien daarvan , was de Oostzee in de herfst- en winter- |
||||||
1) Welke hooge eischen (ie vaart door het drijfijs aan zeelieden stelt,
blijkt o.a. uit de levendige schets Tan Koolemans Bejjnen; „In het Kraaiennest." Gids April 1879. 2) Muller: Noordsche Compagnie pg. 24—28.
3) Scheltoma: Rusland en de Nederlanden I pg. 38 — 42, 172 vv.
4) „Tot Dantsich ende Conincxbergen leggen noch wel 100 schepen
•winterlaech". Uit de miss. v. van Cracauw aan II. H. M. dat. 9 Jan. 1644. 5) Zie o.a. de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Jan. 1646.
|
||||||
Ï2
maanden een gevaarlijk vaarwater, Herhaaldelijk gewagen
de brieven van den J^ederlandsclion resident te Helseneur van schepen en vloten , die , in het genoemde seizoen , door storm werden ovorvallen en groote schaden leden of ver- gingen. Voor één gcduchten vijand waren do koopvaaiders in de
Oostzee althans veilig: voor de .Uuiiikcrker kapers. Do doortocht door de Sont was bun verboden. In de havens van Noorwegen daarentegen vertoonden zij zich dikwijls en werden daar soms oogluikend geduld , op voorwaarde dat «ij de Deensche schepen ongehinderd lieteti. Vielen zij deze echter aan, dan rustte de koning van Denemarken een kleine vloot uit om hen te verjagen. ') Behalve de Duin- kerkers , namen ook Biscaaiers aan do kaapvaart deel. 3) De Noordzee was het grooto fjachtvold, vanwaar zij maar zelden zonder buit huiswaarts keerden , ondanks de buiten- gewone uitrustingen der Kepubliek tot het „veilen", d. i. beveiligen der zee. ') Zoo groot was het aantal veroverde |
||||||
1| Extraot-sclirijvons aan van Craoauw uit Doiiemarken dat. 15 Aug.
1643. (Portof. Dcnem. 1643). (In het genüemde jaar was van Cracauw een tijd lang met verlof hier to lande on liet zich de voornaamste ge- beurtenissen in Denemarken vandaar berichten.) In de „Capitulatie gemaeckt tusschen de ('«ningen van Spnigncn en van Dennemarckon int jaer 1641" (portef. Dcnem. 1641) was den Duinkerkers toegestaan met den buit, dien zij buiten de havens en rivieren van Daucm. gemaakt hadden , in deze havens en rivieren binnen te loouen ; ook mochten zij daar oim schuilplaats zoeken, als zij door storm er heen gedreven of door den vijand vervolgd werden ; in 't laatste geval ïouden zij ook , in de havens van Denemarken, tegen hun vijand beschermd worden. — Zie hierover ook de miss. v. van Cracauw aan U. H. M. dat. 2K Dec. 1641 , 4 Juni en 28 .Tuni 1642. 2) „Deese 2 plaetsen (passagie en St. Sebastiaen sullen werden soo
groote Rooffnesten als Duijnkercken." (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 15 Nov. 1642.) 3) Aitz. V pg. 190 VT.
Res. St. Gen. 16 Jan. en 14 Febr. 1641. Den 16 Jan. 1641 werd
ter Genrlt. een request ingediend van „159 van de principaelste coop- liedeu binnen Amsterdam ," klagende over de groote schade ter zee door de Duinkerkers hun aangedaan, vooral in 1640. De voornaamste reden, waarom zoo weinig Duinkerkers werden opge-
bracht , was dat zij veel sneller zeilden dan de Nederl. oorlschp. Hier- van las ik verschillende voorbeelden in de Journ. v. d. Vice-Admir |
||||||
13
koopvaarders, dat to Duinkerken een markt van schepen
werd gehouden, waar allerlei natiën, Engelschen, Denen en Noren , Lubeckers en Dantzigers , zich kwamen voorzien en rijke keus hadden uit de Nederlandsche „prinsen", d. i. buit gemaakte schepen. ^) Het zijn niet altijd onze beste vrienden , die het meest
belang stellen in onzen voorspoed. Niemand zal de Duin- kerker kapers onder de boezemvrienden der zeventiende- eeuwscho Nederlanders rekenen, en toch moesten de eersten de uitbreiding van de scheepvaart der laatsten met blijdschap begroeten, daar zij hun kans op buit aanmerkelijk deed stijgen. Zoo echter iemand reden had zich to verheugen over de vlucht van handel en schoepvaart der Republiek, in 't bijzonder op do Oostxce , dan was het de koning van I Denemarken. Ook al weer niet uit zuivere welwillendheid , maar gedreven door de krachtige drijfveer van het eigen- belang. Sinds onheugelijke tijden hief dozo vorst een schat- ting van do schepen , die door de Sont voeren en do opbrengst van dion tol was — in do jaren , over welke wij spreken — |
||||||
Witte Korn. de With van 5 Nov. 1G43 — 10 Maart 1G44 en van 8
Nov. 1644 — 1 Febr. 1645. In de genoemde tijdperken stond de With aan het hoofd der vloot, die het kanajil moest veilen. De uitrusting der „nieuwe gouzon ," nnelvarendo kruisers , vrjji>uiters di(i op premiën voeren , braclit aan d(s Duinkerkers veel nadeel toe. Zie hierover : „Discours over de glielegentheijt van de nieuwe Cruijssers enz.'* Cata- logus Knuttel: Eerste deel , tweede stuk , Ko. .Ï221. Kon. Biblioth.'s Hage.) 1) „De Engelsehen hierdoor |d. i. voorbij Helseneur passeerende nae
Oosten plaehton altijt te voeren scheepen in Engclandt gemaeckt, nu voeren se meest al Nedorlaiitsche sclieepen tot Dujjnkercken geooft. In dit voorjaar heeft men hier sien passeeren wel 80 a 90 soodaenige scheepen bij de Engelschen gevoert tot groot leetwoesen van veels goede patriotten. De Deeaen , Noormans , Lubsehen , Danzickers Ende andere loopen nu alle nae Duijnkereken daer sij jaer uijt jaer in leggen om de genoomen Neederlantsche scheepen te coopen die oock hy desiivige werden gevoert derhalven weljnich eclieepen in deese quartieren werden gobouwt." (Uit miss. v. van Cracauw a»n 11. H. M. dat. 4 Juni 1642). Uit het bovenstaande blijkt, dat er wel iets af te dingen valt op de
voorstelling (o.a. bij Busken lluet, Land van Rembrand il pg. 260 en 270) alsof, na den slag bjj Uuins , ook de macht der Duinkerkers ge- broken was. |
||||||
14
de hoofdbron zijner inkomsten geworden. "Want juist dit
moet bij de geschiedenis van den Sonttol in hot oog worden I gehouden : alleen de koning, niet het rijk , trok er voordeel
van ; het verhoogen of verlagen van de schatting behoorde tot Zijner Ma'', regalia, i) Daar nu de Nederlanders de vaart op de Oostzee , bijna met uitsluiting van alle andere volken hadden bemachtigd, waren het hoofdzakelijk Hol- landschc rijksdaalders , die de kisten van het tolkantoor te Helseneur kwamen vullen. De Eepubliek verschafte den koning van Denemarken zijn „speel-penninck." -) Den oorsprong en de geschiedenis van den Sont-tol kunnen
wij voor een groot deel laten rusten. •'') Het is genoeg aan te stippen, dat reeds in de middeleeuwen deze heffing de I spil waa van vele politieke geschillen. In den tijd van Karel V
ondervonden de Nederlanders het vooral, dat een goede ver- standhouding met den beheerschor van do Sont wenschelijk was voor de ongestoorde ontwikkeling van hun „Oosterschen" handel. Toen Christiaan II, uit zijn rijken verdreven , een toevlucht zocht bij zijn" zwager Karol V en deze de partij van zijn bloedverwant in de Noordsche verwikkelingen op- nam , werd herhaaldelijk de Sont voor Nederlandsche schepen gesloten en daardoor groot nadeel toegebracht aan de in- |
||||||
1) Zie „Kelation übor ilas Konigreich DJinpmark , vorfasst von Magiio
Dureel , Resiilent Sr. K. Majestiit von Schwodon" bij Geijer , Geschiclitc Schwodens III pg-. 337 — 344. Aan de Nederl. gezanten, die in 1639 naar DentMnarlien waren afge-
vaardigd , vertelde Guntlier, de secretaris des konings , „dat S.M . als een stuck van sijnne hooge regalien voor hem gereserveert hadde, ommo denselven {nl. den Sont-tol) te verhoogen ende te verlaegen buijten ijemandts kennisse , sooals hij t'goet vonde" en „dat de penningen uijt de tollen procedeerende wierden noijt gebracht inde publijcqae rekeninge, maer alleen in handen van don Coninck gcleverdt". Eveneens de op- brengst van den tol te Gluckstadt. Rapport van H. II. M. Ambass. Legatie aen den Koninok van Denem. 1639). 2) „Den tol in de Sondt moet oock des Conincks speel-penningh ge-
noemt worden." Uit het „manifest , Waer in die Oorsaecken vcrclacrt worden , Welcke die Con. Maj . tot Sweeden etc. Bewoghen tot oorlogh." (Kon. Biblioth. 's Hage: Catal. Knuttel : eerste deel, tweede stuk No. 5075.) Dit pamflet is het manifest , bedoeld bij Aitz. VI pg. 8. 3) Een overzicht daarvan vindt men bij :
Jnr. Mr. F. P. van der Hoeven : Bjjdrage tot de Geschiedenis van den
Sonttol, Tweede Hoofdstuk. |
||||||
15
woners dezer gewesten. ^) Eerst het Erftractaat van Spiers —
ook wel het Bourgondisch tractaat genoemd —, in 1544 tusschen Karel V en Christiaan III van Denemarken ge- sloten , herstelde de vriendschappelijke betrekkingen. Ten aanzien van handel en scheepvaart bepaalde het o.a., dat do onderdanen der beide vorsten onbelemmerd met elkaar handel mochten drijven, tegen „betalinge van de gewoonlijcke Tollen." 2) Deze uitdrukking heeft in vervolg van tijd aanleiding
gegeven tot ver uiteenloopendc opvattingen. liet ging er mee als met de beruchte woorden „nu ter tijd wczende" in art. 9 der Unie van Utrecht. Volgens do Deensche vorsten moest onder „gewoonlijcke tollen" verstaan wordon het bedrag der tollen , zooals elk boheerscher van Denemarken dat, krachtens zijn koninklijk recht, telkens kon vaststellen. Van Nederlandsche zijde werd natuurlijk beweerd, dat zij slechts verplicht waren tot betaling der tollen, zooals die geweest waren op het tjdstip van het tractaat van Spiers. Natuurlijk , zeg ik , omdat na 1544 de Sonttol steeds werd! opgedreven en het dus in het belang dor Republiek was terug te koeren tot den toestand van dat jaar. Dat de regecring van Denemarken haar opvatting ook in
de praktijk wilde huldigen zou spoedig blijken. Reeds vijf jaren na do overeenkomst van Spiers vertrok oen Neder- landsch gezantschap naar dat rijk om ,dc nieuwe beswaer- nisse van den tol af te hebben," ■^) Het baatte weinig. Naarmate , in vervolg van tijd , de toestand der Neder- landen onrustiger werd en de regeering de handen vol kroeg met de oproerige onderdanen, nam de begeerlijkheid van den behoerscher der Sont too. Allerlei voorwendselen had hij gereed om de verhooging der tollen te verontschuldigen: |
||||||
1) Vellus, Chronijk van Hoorn, pg. 231—834, 238, 247, 258.
21 Het tractaat van Spiers Is afg-edrukt bij Aitz. V [ig. 651—6<ïO.
Zie daarover ook Altnieijer : Uist. des relations commerciales et diplo- matiqucs des Pays-Bas avec Ie Kord de l'Europo pendant Ie XYIo siècle pg. 474 TV. van der Hoeven : Bijdrage tot de geschiedenis v. d. Sonttol pg. 45—47.
3, Vellus , Chronijk van Hoorn pg. 261.
|
||||||
16
nu was het een oorlog mot Zweden, die gevoerd werd
— zoo het heette — ter beveiliging van de Oostzee, dan weer de aanleg van het fort Kronenburg , dat nog wel gebouwd werd met het doel om don ingang der Oostzee onder het bereik van Decnschc kanonnen te brengen. Zoolang de koning van Spanje of zijn landvoogd over do Nederlanden heorschte, kon de willekeur van Denemarken nog worden beperkt, en het is een der weinige verdiensten van den hertog van Alva, dat hij , toen een nieuw lastgeld in de Sont was ingesteld, ,eencn ornstigen ende wel ge- extendeordcn brief (heeft) geschreven aan do Coninck Fredrick de tweede dowelcko oook van sodanigon stereken operatie is geweest, dat de gemelde Koninek van Dennemareken het voornoemde nieuwe opgestelde histgelt da-telijck heeft ge- casseert." ') Maar na de afzwering moesten do Staten een toontje lager zingen , te meer toon het ruchtbaar werd dat Penomarken ijb Spanje pogingen aanwendde om het tractaat van Spicrs — dat door Karcl V hoofdzakelijk gesloten was met het oog op zijn Nederlandsohe gewesten — vervallen te verklaren. Hot gelukte den staten de vriendschappelijke betrekkingen met Denemarken aan te houden. Bij den doop van Frederik Hendrik was ook koning Frederik II, als peter, door zijn gezant vertegenwoordigd: en do notulen der staten van Holland bewijzen , dat deze uitnoodigiTig niet slechts een bewijs van hoffelijkheid was van Willem van Oranjo , maar opzettelijk geschiedde om „de gunste ende affectie" van den genoemden vorst „dacrmede te mogen winnen en ver- meerderen" ~) De Nederlandsche maagd moest in haar prille jeugd nog streven naar „de gunste ende affectie" van vorsten, tegenover wie zij , op meer gevorderden loeftyd , de coquette zou spelen. •'') |
||||||
1) Uit (Ie „Instructie voor de Aiiil). Dencm. 1G41." Ook geilriikt by
Aitz. V pg. 277 — 288. 2) Vreede , Inleidinjj tot een Gesehd. der Nederl. diplom. II pg. 137
en 138. 3) Over onze betrekkingen met Denemarken in bet laatste deel der
16o eeuw , zie : Vreede, Inl. enz. Il' pg. 132 — 138.
T. d. Hoeven, Bijdr. tot de gesclid. van den Sonttol pg. 48-5!, 54—59.
Vellus, Cbronijk van Hoorn pg. 801.
Instr. Amb. Doneni. 1G41.
|
||||||
17
|
|||||||
De betrekkingen der Ecpubliek met Zweden ondervonden
don terugslag der gedwongen verhouding tot Denemarken. Elk betoon van goede gezindheid jegens het Wasa-geslacht moest de vorsten van Denemarken ontstichten, die in hun rijkswapcn de drie kronen bleven voeren, symbool der heerschappij over geheel het Noorden, i) Vandaar dat Zweden en Nederland elkaar eerst de hand reikten, toen beider vereenigdo macht opwoog togen die van den bewaker der Sont. liet was Oldenbarnevelt, onder wiens ministerie de Hollandsche politiek deze l'rontsverandering maakte. De advocaat was overtuigd van de hooge waarde eoner alliantie met het protestantsche Zweden , ^) dat evenveel belang had als de Republiek bij het beperken van de macht der katho- lieke vorsten , wier gebied aan de Oostzee paalde —■ Polen en de Keizer —, te meer nu Christiaan IV hoe langer hoe meer in de kaart der Habsburgsehe ligue begon te spelen. De in 1011 tusschon Denemarken en Zweden uitgebroken krijg had een verhooging der Sonttollen ten gevolge, on- gemeen drukkend voor den Oosterschen handel. Vandaar dat Lubeck — eenmaal de gcduchtste mededinger dor Nederlanders — zich met de Republiek verbond tot hand- having der vrijheid van handel en scheepvaart op de Oost- en de Noordzee. De andere Hanzesteden volgden later dit voorbeeld. Soortgelijk verdrag nu werd in 1614 getroffen tusschon Gustaai' Adolf en de Vereenigdo Nederlanden. Deze triple-alliantie boezemde don koning van Denemarken eerbied in: de tollen werden op redelijken voet terugge- bracht. 3) Zoolang de genoemde tractaten van kracht bleven , had de Republiek weinig reden tot klachten over Denemarken, al bleef' zij koning Christiaan IV steeds van |
|||||||
Ij Geijer : Gcschiclite Schwedens II pg;. 130.
2) „Een oiuU soggen van den Heer van Oldenbarnevelt, van dat
onsen staet in de correspondentie met Yranckrijek ende Sweden liaer meeste seekeriieijt liadde te soocken." C. van Beuningen aan de Witt, Stockholm den 23 November 1052. Brieven de Witt V pg. 54. 3) Vreede, Inl. enz. 11^ pg. 326—34D.
Vreede , Nederland en Zweden lo on 2'li; afl. T. d. Hoeven , Bijdr. tot de geschd. v. d. Souttol pg. 60 en 61.
Geijer , Gesch. Schwedens III pg. 91. G. Droysen , Gustaf Adolf I pg. 75—78. 2
|
|||||||
ia
Spaanschgezindheid verdenken, i) Deze argwaan werd weg-
genomen , toen de loop van den Duitschon oorlog den koning van Denemarken er toe bracht een tijd lang als verdediger van het protestantisme op te treden. De Republiek en Engeland beloofden Christiaan IV hun steun bij het Haag- scho tractaat van 1625. -) Men kont den ongelukkigen afloop van Christiaans krijgstooht : ïilly bracht hem een geduchte nederlaag toe , Wallonstein joeg hem naar zijn land terug. Toch verwierf Denemarken gunstige voorwaarden bij don vrede te Lubeck van 1629. Het had zich in het vervolg te onthouden van eenige bemoeiing met de aange- legenheden van het Duitsche rijk: voor dien prijs kreeg Cliristiaan IV alle landen terug , die hem waren ontnomen. •') Trouwens, het viel hem niet zwaar zijn Haagschen bond- genooten den rug toe te keeren. Onder de vorsten, die deel namen aan don dertigjarigen oorlog, waren er weinige , die streden voor een beginsel, en koning Christiaan behoort niet tot die weinigen. ■*) Naarmate Denemarken zich nauwer bij Spanje en Oostenrijk
aansloot , werd de verstandhouding tusschen de Republiek en Zweden irmiger , vooral toen het bleek dat de heerschappij i over de Oostzee de eigenlijke inleg was van den Duitschen krijg. De Staton-Generaal gaven zich veel moeite om Gustaaf Adolf „in de waeponen te raeden" , °) al luisterden zij niet naar het Zwcedsche voorstel om gezamentljjk den keizer te bestrijden. 1'rederik Hendrik waakte er voor, dat de neutraliteit tegenover Duitsohland in naam bewaard bleef; maar feitelijk bestond , sedert 1635 , een triple-alliantie van |
||||||
U Vraido, Inl. enz. I[' pg. 541 — 345.
2) - Zie over het t(jt stand komen dnarvan O. Droyseiï : Guntaf Adolf
I pg. 237-^254. 3) G. Droyson: Gustaf Adolf I pg. 366-^368.
Over de pogingen, door do Staton-Generaal aangewend om liet sluiten
van den vrede te Lubeck toverlündoron, zie: Vroede, Inl. enz. 11 Bijlage XIII. 4| Een scherp oordeel van Richeliou over hom vsordt meegedeeld bij
Droysen ; Gustaf Adolf I pg. 368. 5) Miss. v. d. Zweedschen resident Spiering aan H. H. M.. dat. 2
April 1G42. (Portof. Zwedon 1642). |
||||||
19
Frankrijk, Zweden en do Republiek, gericht togen het
Habsburgsche huis , in Oostenrjjk en in Spanje. ^) Terwijl alle staten Yan Europa in buitenlandschen krijg
gewikkeld of ten prooi waren aan inwendige twisten, leofde alleen do koning van Denemarken in vredo. Van deze bevoorrechte stelling maakte hij misbruik door de tollen in . de Sont te verhoogen. De aandacht der andere mogendheden, vooral van de Republiek , werd — dus meende hij niet ten onrechte — zoo zeer door andore zaken in beslag genomen, dat hij geen krachtig verzet behoefde to vreezen. Toch begreep hij niet te veel van de lijdzaamheid dor volkeren , die bij den Oostzeehandel belang hadden , te moeten eischen : als de Sonttol conigcn tijd zeer hoog was gesteld, werd hij daarna weer verlaagd , om oven spoedig op den ouden voet to worden teruggebracht. Tusschcn de jaren 1629 en 1639 werd tot acht malen het tarief gewijzigd. ") Juist do on- zekerheid , hoeveel in de Sont aan tol moest worden betaald, was oen groote belemmering voor vele handolsspeculaties : een geringe verhooging van de belasting op een enkel artikel was voldoende om do winstborekening dor kooplieden te doen falen. ■*) Do vele klachten , welke over deze Doensche willekeur rezen, hadden de Staten-Genoraal reeds in 1631 bewogen een gezantschap naar Denemarken af te vaardigen. Een kleine verlaging der tollen was het gevolg geweest dezer bezending; maar het duurde niet lang of het spel begon op nieuw. In 1638 was de tol „gansch ondraegelijck" *) |
||||||
1) Vreede , Inleiding enz. I pg. 181 vv. en II~ pg. 202.
2) Zie Instr. Ainb. Denom. 1641, ool< bij Aitz. V pg. 284.
3) „Want voorwaal* hoe broed en vast de visserij, maiiifacturou,
reederi) in scheepen ofte navigatie , en negotie sig schijnen in Holland needer geset te liebbon , soo is nogtaiis seer Itlaar , dat een stuiver profijt ofte scliaade meer ofte min , eene gelieele icoopnianschap die in aequiliI)rio is , on dat gebeurd seer dikwils , (naniontUlc dat men nauweliks weet of de winst genoog is om te moogen dio koopmanscliap continueeren) geheel doet overslaan ofte stille staan." de la Court , Aanwijsing der heilsanie politike Gronden enz. 1671. Cp. XVII pg. 75. 4) Instr. Amb. Denem, 1641. (Aitz. V pg. 284.) Wegens den hoogen
tol was het aantal schepen, die in 1038 door de Sont voeren, /^ minder dan gewoonlijk. (Schriftel. propositie aan kon. Chr. IV : Zieverb. amb. Denem. 1639.j |
||||||
20
Cii het volgend jaar word hij nog ,in veele verscheijden
speciën" verhoogd , en juist „op waeren , die men in deesen tyt van oorloge door de gcheele Christcnheijt niet en (condo) missen" , i) nl. salpeter. Wederom besloten II. II. M. een poging te doen om de begeerlijkheid van den Deonschon vorst te temperen. De hoeren Aelbort Burgh en Bcnihardt Conders van Helpen vertrokken in 1639 naar Denemarken met de volgende opdracht: zij moesten verzoeken dat de Sonttol voorloopig zou worden geheven op don vrjj lagen voot van 1637 , totdat een nader tractaat daarover was ge- sloten ; met de afgevaardigden van de stad Hamburg hadden zij verder te overleggen, welke middelen men zou aanwenden om den tol te Glückstadt afgeschaft te krijgen. Want ook op de Elbe had Christiaan IV zich hot recht aangematigd een schatting to eischen van de voorbijvarende schepen , een maatregel, welke een straf heette voor Hamburg , dat met den vorst overhoop lag, tegelijk echter een nieuwe bron van inkomsten voor 's konings beurs. Ook de vaart op de Wezer was met een dergelijk recht bezwaard , zoodra do belemmerde handel langs die rivier oen uitweg had gezocht. -) Uog is het aantal onderwerpen , waarover de Staten-Generaal bezwaren haddon in te brongen , niet ten einde. De wal- vischvangst bij Spitsbergen had mede aanleiding gegeven tot langdurige verwikkelingen. De vrij algemeen heersehondo dwaling dat Spitsbergen een deel was van de Oostkust van Groenland — dat bij Noorwegen behoorde — was don koning van Denemarken en Noorwegen een wolkome aanleiding geweest om zich tot heer van t-pitsbergen to proclameeron. Als zoodanig kwam hem hot recht toe de walvischvangst langs do kust aan vreemden te verbieden. Doch dit was geenszins zijn doel. Gaarne wilde hij de Engelschen en de Nederlanders ongestoord hun bedrijf laten uitoefenen, zoo zij hem een vergoeding daarvoor betaalden , een erkenning tevens van het beweerd recht van souvereiniteit. De poging — eerst met geweld , later langs diplomaticken weg — om deze ,,recognitie" te heffen , mislukte ; doch Christiaan IV |
||||||
1) Instr. Amb. Denem. 1639.
2i Zie verder over de tolheffing op de Wezer : Altz. Y. pg. 82 , 83 ,
113 — 114 en 122 — 123. |
||||||
21
|
|||||||
liet zijn recht niet varen. Hij wachtte slechts een geschikt*
gelegenheid af om er op nieuw mede voor den dag te komen. Wij kunnen de geschillen over deze zaak niet in bijzonder- heden volgen. Genoeg is het mede te deelen, dat juist in 1638 een nieuw conflict was uitgebroken. Ditmaal was het den koning niet te doen om zijn eigen beurs to stijven : het belang van zijn onderdanen — die ook aan de walvischvangst deel namen — werd bedreigd door het toenemend aantal Nederlandsche walvischvaarders, waaronder vele , die niet behoorden tot de geoctrooieerde Noordsche Compagnie. Deze wilde de koning niet toelaten. In den zomer van 1638 verschenen drie Deensche oorlogschepen in de Ijszee en pleegdon gewold tegen Nederlandsche schepen. Dit feit bracht een nasleep van diplomatieke onderhandelingen mede ; aan de gezanten , die in 1639 naar Denemarken vertrokken, werd de beslechting van hot geschil opgedragen. Hun last kwam in hoofdzaak hierop neer: te zorgen dat alle Neder- landers , zoowel die van de Noordsche Compagnie als anderen, ongestoord do walvischvangst bij Spitsbergen mochten uit- oefenen. 1) Toon de heeren Burgh en van Helpen te Kopenhagen kwamen, vertoefde Christiaan IV buiten zijn hoofdstad. Na lang wachten besloten zij den koning op to zoeken in Glüokstadt en kweten zich aldaar van hun last. Zij ontvingen een in elk opzicht onbevredigend antwoord op hunne klachten. Zelfs werden van Deensche zijde allerlei bezwaren — waaronder verscheidene van ouden datum — te berde gebracht tegen Nederlandsche kooplieden en com- pagniën. Christiaan IV vertrok uit Glückstadt buiten kennis der gezanten , en toon deze op nadere onderhandeling aan- drongen , liet de koning weten, dat hij daartoe slechts bereid was, wanneer zij of voldoening wilden geven over de klachten der Denen , of een nieuwen last van de Staten- Generaal hadden ontvangen: in dat goval — dus schreef Zijno Ma'. — „werdet ihr uns an dem Orthe, wo wir als dan pro tempore an zu treffen, zu suchen habcn." Het was bijna onmogelijk do gezanten der Republiek met meer kleinachting te behandelen. |
|||||||
1) Deze korto schets is getrokken uit de uitvoerige beschouwing bij
Mr. S. Muller Fz. Geschiedenis der Noordsche Compagnie : Hoofdstuk VII: Deensche pretensiën , pg. 236—285. |
|||||||
22
|
||||||
Nauwelijks was deze diplomatieke vuistslag toegebracht ,
of Burgh reisde terug naar H. H. M. om verslag te doen van hun wedervaren. Van Helpen bleef achter, doch be- hoefde niet lang op bescheid uit bet vaderland te wachten. Eeed.s spoedig gewerd hem de last om onmiddellijk naar do Nederlanden terug te kecron , „sonder van den Coninck off yeraandt van dcsselffs Eaden ende ministers affsoheyt to neemon." ^) Op deze wijze gaven de Staten-Genoraal uiting aan hunne verontwaardiging Doch, naar do meening van sommigen, moest den ovormoedigen vorst een schitterende voldoening worden afgedwongen. Bovendien maakte men zich bezorgd over de toenemende Spaanschgozindheid van Denemarken, vanwaar juist in dezen tijd een aanzienlijk gezantschap naar Spanje was vertrokken. Zij , die het heftigst verbolgen waren , rieden zelfs aan koning Christiaan x„met eeiie royale vloote te gaen besoucken". ^) In de ver- gaderzaal van H. H. 51. sprak de hartstocht minder luid: den 27 Februari 1640 werden , uit liet midden der Genora- liteit, negen Gedeputeerden aangewezen om met Zijne Hoogheid middelen te beramen , ,,waerdoor t' zy by desen Staet alleen oft oock bij vuytheemsclie princen men sonde connen ontwycken ende affweron t'oiigelyck dat by ende van wegen den Coninck van Denemarken doseu staet wort aen- gedaen". •') In onzekerheid over de ontvangst, welke aan Nederlandsche koopvaardijschepen in do Doenschc wateren zou worden bereid, besloten de Staten-Generaal om de vaart op de Oostzee en op Noorwegen tijdelijk te verbieden. *) Zoowel in Denemarken als in de Kepuliliek liepen ouder het volk oorlogsgeruchten. Christiaan IV liet bootsvolk werven en bracht tegen den zomer een sterke vloot in den Droogen — dus heet het nauwste gedeelte van de Sent, vlak vóór Kopenhagen. °) De Nederlandsche schippers en kooplieden |
||||||
1) Uit Vovb. Anil). Dcnem. 1G39. Over deze ambass. meer uitvoerig
bij Arend (Iirill> , 3'le deel, ö'li- stuk pg-. 212 — 218. 2) Aitz. V pg. 81.
3) Kes. St. Gen. 27 Febr. 1640.
4) Res. St. Gen. 12, 14, 16, 31 Maiirt, 10, 20 en 22 April 1640.
5) Res. St. Gen. 25 Febr. 1640.
Miss. V. van Cracauw aan H. If. M. dat. 2 ,Tan. en 16 Juni 1640.
Garde: Den dansk-norske Sreniagts Historie 1535—1700, pg. 183. |
||||||
23
|
||||||||
die , wegons verzwegen tol of om andere redenen , in Dene-
marken in proces lagen , werden 's konings ongunst tot liun schade gewaar. Hun gewone pleitbezorger, de resident te Helseneur van Cracauw , vermocht niets voor hen : „bij den grootston minister des Conincxs" — dus schrijft hij in De- cember 1639 — werden mijne reedenen jcegenwoordich niet aengenoomen" i) en eenigo maanden later bericht hij dat in Denemarken ,noch advocaet noch procureur meer gevonden wiert die de beschadigde Hollanders dorste voorsprcecken." ~) Toch kwam hot niet tot oorlog. De Gedeputeerden van
H. H. M., die in overleg met den stadhouder de betrekkingen met Denemarken moesten regelen , waren gewoon aan den leiband van Frederik Hendrili te loopen. De prins had vele redenen om geen krijg met Denemarken te wenschen en het kan hem niet moeielijk zijn gevallen aan de Generaliteits- leden dezen uitersten maatregel af te raden. Geen wapen- geweld , maar diplomatiek beleid moest Christiaan IV tot reden brengen. Het verbond van 1614 tussclien Zweden en de Republiek was reeds lang geëindigd: thans diende een nauwer voreeniging te worden gesloten tusschen deze mogend- heden , wier belang tegenover Denemarken één was. Tezamen moesten zij de vrijheid van handel en scheepvaart op de Oost- en de Noordzee verdedigen togen de aanrandingen van den Deensclicn monarch. In dien zin viel de beslissing der Staten-Genoraal. De
Hoeren Boreel, Sonck en van Aijlva werden mot de zending naar Zweden belast. ') Vóór dat de Nederlandsche gezantsn de hernieuwing van
het oude verbond ter sprake brachten , moesten zij een plan opperen , dat een sterk sprekend bewijs is van den onder- nemingsgeest hunner eeuw. Het bevatte het voorstel om een kanaal te graven ter verbinding van de Oost- en de Noordzee, hetzij dwars door Zweden, hetzij over Lubeck, langs de Trave , zoodat de schippers niet door Sont cl Belt behoefden te varen. De gezanten werden vergezeld door een |
||||||||
1) Miss. T. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Dec. 1639.
2, Aitz. Y pg. 81. 3i Res. St. Gen. 24 Maart, 19 , 21 , 22 , 30 April , 2 , 3 , 4 , 5, 10 ,
12, 15, 24 Mei 1040. De Heer van Vosbergon , mede tot do ambassade verzocht, verontschuldigde zich. In zyn plaats werd geen ander benoemd. |
||||||||
\
|
||||||||
24
|
|||||||
landmeter en ccn adsistent-landmntor : ') de opmeting van
het terrein kon dus dadelijk goscliiodcn. Doch de technische mooicljjkheden bleken onoverkomeljjk voor de zwakke hulp- middelen der waterbouwkunde van dien tijd , on het plan wekte meer spotlust dan bewoiulerint^ ") Zoo gingen do ge- zanten dus over tot het tweede gedeelte hunner opdracht. De Zweedscho kanselier Oxenstjerna toonde zich weldra bereid de wenschen dor Eepubliek in te willigen. Op den eersten September 1640 werd tussclicn Zweden en de Neder- landen een tractaat gesloten , „tot versokcring van do voij- ligheijt en vrijlioijt van de Scheop-vaart en Koophandel in d'Oost- en Noordzee." Zoo één der bondgonooten in die vrijheid belemmerd werd, zou hij aan den ander daarvan kennis geven ; vereonigd zouden beiden dan trachten , door minnelijke schikking, herstel van grieven te erlangen. Ge- lukte dit niet, dan haddon de wapenen het pleit te beslissen. '') De inhoud van het tractaat werd zooveel mogelijk geheim
gehouden: aan de staten der provinciën word hot slechts voorgelezen; docli er mocht geen oopie van worden ge- maakt. ■*) De koning van Denemürkon — dus meldde het gerucht — was er zoo nieuwsgierig naar, dat hij tien duizend rijksdaalders uitloofde om een afschrift er van te bekomen. ") Is dit waar , dan zal Zijne Jfa'. spoedig in het bezit van het verlangde stuk zijn geweest. Intusschon had Christiaan iV gezien , dat de Eepubliek
het moede werd naar zijn pijpen te dansen. Een weinig matiging scheen dus wenschelijk, om een vredebreuk te vermijden. Zoo werden, volgens de gewone taktiek, de |
|||||||
1) Ees. St. Gen. 12, 19, 23, 26 Mei, 6 en 8 Juni 1640. Als landmeter
werd eerst benoemd Abraham van Tijen ; dezo bedanlcte voor de eor. In zijn plaats werd tocm Balten Ijoby , wonende te Utrecht, aangesteld. De adsistent heette Gaspar Witten. 2) Uit Holberg: Diinische Reichs-llistorie II pg. 841 blijkt hoezeer
de Denen zich vroolijk maakten over dit plan. Hoe groot zou hun ver- bazing wel geweest zijn, indien zij het in 1041 uitgegeven Haarlommermeer- boek van Leeghwatcr haddon gekend! 3) Zie V'erb. Amb. Zw. 1640. De koite inhoud daarvan is te vinden
bij Aitz. T pg. 42 — 73. Zie ook Arend lirill', 3!rdce!, Sil" stuk pg. 287 — 293. 4) Res. St. Gen. 3 .Tan. 1641.
5) Aitz. V pg. 125.
|
|||||||
tollen weer wat verlaagd, hoewel niet veel. i) Van zijn
kant eischte de koning op hoogen toon voldoening voor de grieven , welke zijn onderdanen tegen Nederlanders hadden ingebracht. Vooral do zaak van kapitein Malcontent gaf aanleiding tot heel wat geschrijf. Genoemde kapitein , met zijn oorlogschip tot convooi medegegeven aan Nederlandsche koopvaarders, had in een haven van Noorwegen een Duin- kerker kaper aangetroffen, die daar op do loer lag. De Duinkerker, geen kans ziende te ontsnappen, stak zijn schip in brand en vluchtte met zijn volk naar den wal, waar hij zich borg in hot huis van een „onder-besoecker" (een ambtenaar, belast met het visiteeren der schepen). Mal- content zond eenige manschappen aan land om hem op te sporen; men raakte handgemeen en de „onder-besoecker" — die kennelijk op do hand van de Duinkerkers was — be- nevens een Noorsche boer werden dood geschoten. Dit was de eenvoudige toedracht der zaak , welke aan Christiaan IV gelegenheid gaf met veel vertoon in de bres te springen voor zijn onderdanen. De Staten-Generaal namen het echter heel kalm op. Volgens den raad van van Cracauw besloten zij , dat kapitein Malcontent zich voorloopig niet in do Dcensche wateren zou vertoonen. Tevens werd de Nedor- landsche resident gelast aan de nabestaanden der verslagenen een som gelds aan te bieden. Het duurde intusschen lang, vóór de zaak geheel uit de wereld was. -) Met meer recht kon de koning van Denemarken zich be-
klagen over het volgende feit. In Augustus 1640 werden 31 Nederlandsche „Noortsvaerders" uit Noorwegen naar Kopenhagen opgebracht: deels omdat zij verboden waren hadden geladen — (sommige houtsoorten en masten mochten niet worden uitgevoerd), — maar vooral omdat zij een groot deel van de lading bij de aangifte in den tol hadden ver- zwegen. Dat de schippers hiermede smokkelden wist een ieder ; maar dezen keer hadden zij het te erg gemaakt: zelfs |
||||||
1) Aitz. V. pag. 123. De tol werd teruggebracht op den voet van
1638 , die echter nog zeer hoog was. Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 16 Juni en 29 Juli 1640. 2) Miss. V. van Cracauw aan H. li. M. dat. 1 , 15, 29 Sept. 10 Nov.
en 15 Dec. 1640, 14 Deo. 1641, 15Febr., 24 Mei, 4 en 28 Juni 1642. |
||||||
26
|
|||||||
getuigt van Cracauw van lion : ^deselvigo hobbon in de tollo
in Noorwogen soo voel versweegon , dat ick mijn selfs sehacmo , ccnige de helfte andore drie vierde paert van haero lacdinge." Do resident liad heel wat moeite ora te zorgen , dat niet al te streng gericht over hen werd gehouden. Werkelijk kwamen zij er nog al genadig af: de verzwegen lading word verbeurd verklaard , on tezamen moesten zij 6000 rijksdaalders betalen als boete. Daarmede , schrijft van Cracauw , was alles vergeven en vergeten , „alsoo S. M^\ meeste pretentien meest gefondeert wacrcn op de voorgaendo fauten der schippers, hebbende deselvigc soo veele jaeren hunne scheepen te cleijn in do tolle aongegeevcn ende hunne laediiige versweegen." Christiaan IV wist echter , welk vleesch hij in de kuip had : toen do schippers werden ontslagen, zei hij dat de hoeren wel spoedig terug zouden komon, daar hot bedriegen hun tot tweede natuur was geworden : op een kleintje wou hij niet zien, maar zij maakten het al te grof. ') Bij het lozen der voortdurende klachten van Nederlandsche zijde over de tolheffing in de Sont en in Noorwegen belioort men wel rekening te houden met de omstandigheid, dat do Nederlandsche schippers zulk een ruim geweten hadden. Van Cracauw geeft een kort begrip van de eindelooze verwikke- lingen over deze zaak , waar hij schrijft: „De schippers connen qualijck laten des Conincxs tollen te fraudeeren, endo de Deencn connen niet laten de schippers daer over in groote moeijten ende swaricheijt te brengen." ") Zelfs kleine over- tredingen werden soms breed uitgemeten, waar de tolbe- ambten kans zagen voor zich zelven munt te slaan uit hot vergrijp der schippers en dit was hun mogelijk, daar zjj een deel kregen der waarde van schip on goed , zoo deze verbeurd werden verklaard. ■") Aanhoudend werd er van beide kanten geknoeid en gekonkeld , gewoonlijk tot schade van 's konings beurs. Ter eere van Christiaan IV moet worden gezegd, dat h[j een streng rechter was voor zijn |
|||||||
1) Miss. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 1, 8, 15, 22, 29 Sept.
10 Nov. en 1 Deo. 1640. 2) Miss. T. van Cracauw aan 11. II. M. dat. l.'i Oct. 1G40.
31 Dit biyict uit de miss. v. van Cracauw aan II. II. M. dat. 2 Nov.
1641. |
|||||||
27
tolbeambten , niet alloen voor hen , dio zich te zijnon kosto
verrijkten, maar ook voor hen, die den schippers to veel afpersten. ^) Dat de schippers deze oneerlijke praktijken dikwijls in de
liand werkten of althans er de oogen voor sloten wordt be- f^rijpelijk, "wanneer men nagaat, hoeveel belang zij er bij hadden op gooden voet te staan met do Deensche tolbeambten. Van hen hing hot af, of een schip het eerst of hot laatst zou worden „verteld" of gevisiteort": geen onverschillige zaak als men wcot dat soms cenige honderden schepen tegelijk in de Sont aankwamen , dat de lading van sommige aan bederf onderhevig was, en dat voor den vrachtvaarder een snelle reis do halve winst was. Ook op andere wijze konden de beambten de schippers hinderen , b.v. door ruw to werk to gaan bij hot visiteeren, door balen en pakken open te snijden en den kostbaren inhoud over het dek te werpen. Is het wonder dat de Nederlanders ,emolumenten" betaalden aan do hoeren van hot tolkantoor , liever dan zich bloot te stellen aan grootor schade ? De verhouding tusschcn schippers en tolbeambten wordt bij
Aitzoma met zulke levendige trekken geschetst, dat ik de geheele plaats hier uitschrijf: „De tollenaers lieten haer van do Ilollantscho schippers ontsien oude eeren als van onder- danen : quamt haer te pas soo vertelden sij deselve; in't ge- meen noch hoogher als volghens Koninghs Lijsten: cnde |
||||||
1) In Dec. 1G40 liet Cliristiaan IV tweo visiteurs in Noorwegen ge-
vangen nomen . „omdat deselvige met de 31 opgebrachte Noortsvaerders weegen haere laedinglie vrij wat hadden geconniveert." (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 29 ÜeC. 1640.1 „lek hebbe geelaecht over de abuisen hier op des Conincxs ToUboedo , S. M'. heeft daernao op de gom *". toUboede gcmacckt groote reformatie , daerover eer gisteren een tol- schrijver hier is onthooft geworden." (Miss. v. van Cracauw aan U. H.M. dat. 16 Maart 16*1). „S. M . heeft twee tollenaers gecasseert omdat sij de HoU. schippers soo quaelijck hadden getracteert". (Miss. v. van Cra- cauw aan H. H. M. dat. 6 April X64H „(Jijt Noorweegen wert b richt dat S. Ma . onder sijne dienaers daer gemaeckt heeft eenige reformatie , desselffs opperste Besoecker aldaer sit tot Coppenhaeghen om Rijn mal- versatie ende ongerechtige proceduren jeegen Neederlanders ende Deenen gevangen , suilende met alle sijne middelen niet connen stoppen in t'geene denselve is gecondemneort." (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 20 tJuli 1641). |
||||||
28
' was nog bcloefthcijt als zij do schippers voort hielpen.
Macr dickmaol quaem 't den Tolleiiaers niet te pas: dan hadden de Tollhcercn gasten ; dan stout het hooft niet te recht van de gisterige rous: dan waren se of moesten se uijt met een wagon om haor wat te vcrluijsteron: onder- tusschen moest men den schoonon wint laten over 't hooft waeijen; dattet dickwils een geheele reijse schaede deedt. 't Wclck dan de schippers ende matroosen schier desporaet cnde raesende raaeoktc : die gecrn clek weer bij sijn vrou kinderen vrienden ende vrijsters waren ; en 't huijs komende haer vertoef niet sonder vlocckingo op de Deenen ende tollenaers wierpon. Soo dat den te huijs blijvende als den varenden van Laiiger handt was ingcsoherpt een rechte haet op Deenemarcken." ') Reeds geruimon tijd had de aartsbisschop van Breraen zijn
bemiddeling aangeboden om de geschillen tusschen Deno- mai-ken en de Republiek bij te leggen , ongetwijfeld op last van C'hristiaan IV , die begon in te zien dat hij te ver was gegaan en de Nederlanden in de armen van Zweden had gejaagd. 3) In het voorjaar van 1641 herhaalde hij dit aanbod , thans met beter gevolg. Frederik Hendrik meende, dat men de dionsten van den aartsbisschop moest aanvaarden, doch alleen voor de ,eurialia", zooals het vaststellen van tijd en plaats der samenkomst, en niet voor de onderhandeling zelve. Do aartsbisschop was een zoon van C'hristiaan IV; zijn onpartijdigheid als bemiddelaar zou wellicht op een al te zware proef worden gesteld. De Staten-Oeneraal volgden den raad van den stadhouder, on weldra werd Stade als plaats van samenkomst door den aartsbisschop aange- wezen. De hoeren Boreel, Sonck on Weede vertrokken als commissarissen daarheen: de qualitoit van ambassadeurs werd hun onthouden. De beleediging, den gezanten van 1689 aangedaan, lag nog versch in hot geheugen: zoo ook |
|||||||
1) Aitz. VI pg.
|
|||||||
2 In zijn miss. v. 26 Febr. 1641 aan II. H. M. deelt van Cracauw
reods mede dat oen lioog minister van Denemai-l<en liem liad gezegd : „zoo een reductie van den tol met vriendelijkheid door de Nederl. wordt ver- zoclit en Ambassadeurs van H. 11. M. daartoe bier komen, zal de Koning )iet wel toestaan," |
|||||||
29
deze zending geen gunstig resultaat mocht opleveren, was
het voor do reputatie van den staat boter, dat de hoeren slechts commissarissen on geen ambassadeurs heetten. De regeering van Zweden werd uitgenoodigd iemand naar Ham- burg te zenden , die door do Noderlandsohe commissarissen op de hoogte zou worden gehouden van de onderhandelingen. Koningin Christina liet daarop antwoorden dat zij „den heer Hooftcancelaor Johannes Salvius althans tot Hamburch synde" gemachtigd had om deze mededeelingen te ontvangen. ') Een tijd lang had Christiaan IV gevreesd, dat do Neder-
landers gebruik zouden maken van het tractaat van 1640 en de tussehenkomst van Zweden inroepen om een gunstige oplossing der geschillen met Denemarken te verkrijgen. Zelfs maakte hij zich daarover zoo ongerust, dat hij zich ten oorlog bereidde: niet om vijandelijkheden te beginnen, alleen om op zijn hoede te zijn. Evenals in het vorige jaar verscheen een sterke vloot — veertig oorlogschepen , groot en klein — in den Droegen ; twee pramen werden op stapel gezet, die de vaart door de Sont zouden bestrijken. Zij moesten 160 voet lang en 50 voet breed worden , met 28 heele en halve kartouwen en drielingen bewapend en met twee touwen voor on twee achter in den Droogen worden vastgelegd. Het waren „besondere invcntien van Sijne Ma', noijt te vooren in Dennemarcken (nae men weet) gemaeckt." Bovendien zou het blokhuis, aan den kant van het vaar- water , nieuw worden opgetrokken van steen en cement. Doch al deze krijgstoerustingen werden gestaakt, zoodra tijd en plaats van do bijeonkomst te Stade waren vastgesteld en het schrikbeeld der inmenging van Zweden den Koning niet langer verontrustte. ") Volgens hun instructie '') hielden de Nederlandsche commis-
|
||||||
1) Eo8. St. Gen. 12, 15, 22, 23, 25, 29 Maart, 18, 29, 30 Aiiril, 2, 3
8, 13, 15, 18 Mei, 3 Juli 1G41. Aitz. V pg. 229 en 230. De Heer Aylva, mede tot commissaris gcl^ozen, had zich veront-
schuldigd. In zijn plaats werd geen ander benoemd. 2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 6 en 13 April, 4 en 11
Mei 1G41. 3, Deze instructie is gedrukt bij Aitz. V pg. 277—288. Zij is zeer
merliwaardig, daar zij tegelijk een historisch overzicht bevat van de ge- schillen over den Sonttol. |
||||||
30
sarissen te Stade een lang pleidooi om te betoogen, dat de
koning van Denemarken niet gerechtigd was tot het heffen der hooge tollen , welke in de laatste jaren waren betaald. Zij verzochten daarom, dat de bepalingen van het tractaat van Spiers zouden worden nagekomen en de tol teruggebracht op den voet van hot jaar 1544. Van Deensche zijde werd hierop geantwoord, dat de zinsnede in genoemd verdrag, luidende dat de onderdanen van Denemarken on de Eepu- blick wederzijds slechts verplicht waren tot betaling „van de gewoonlijcke tollen", aldus moest worden uitgelogd, dat de tollen zouden worden betaald „so als telokens die ghe- woonlijck sijn souden , altijts als men over hot tractaot soude willen disputeeren." Wilden de Nederlanders de zinsnede alleen van toepassing verklaren op de tollen van het jaar 1544, dan moesten de Deensche commissarissen hun her- inneren, dat van de zijde der Republiek deze opvatting in do praktijk niet werd gehuldigd : immers , de Denen waren verplicht in de Nederlanden convooien en licenten te betalen, welke belastingen nog niet bestonden in den tijd toen het tractaat van Spiers was gesloten. Op deze tegenwerping bleven de Nederlandsche gezanten
het antwoord niet schuldig. Het ging niet aan — dus luidde hun repliek — den Sonttol gelijk te stellen met de convooien en licenten : de laatste werden slechts geheven bij in- en uitvoer , de eerste daarentegen moest worden betaald ook voor goederen , die door de Sont werden gebracht zonder dat de schepen er last braken. In den loop der onderhandelingen bleek reeds spoedig,
dat Christiaan IV in geen geval te bewegen was tot weder- invoering van. de tollijst van 1544, zelfs niet voor den tijd van tien jaren. Alleen wilde hij toestaan, dat gedurende vijf jaren in do Sont tol zou worden geheven op den voet van het jaar 1637 , toen de tollen aanmerkelijk lager waren dan tevoren. ') Hiermede moesten do gezanten zich te- vreden stellen : was ook al het gewenschte doel niet bereikt, de discussie over de rechtmatigheid der tolheffing in de Sont had hun gelegenheid gegeven om verzet aan te teekenen |
||||||
1) V. (1. Hoeven: Bijdr. tot de Geschd. v/d Sonttol pg. 75 noot 1 deelt
(uit de Resol. UoU.) mede, dat de tollijst van 1637 voor sommige artikelen zelfa 63 "/o lager was dan in de voorgaande jaren. |
||||||
31
tegen de willekeurige wijze , waarop de koning van Dene-
marken zijn vermeend recht toepaste. De regeering van dit rijk zou later niet mogen beweren, dat de Republiek stil- zwijgend had toegestemd in hetgeen zij als onrecht be- schouwde. ') Het gewichtigste punt was thans vastgesteld; doch ver-
schillende zaken van minder belang dienden nog ter sprake te worden gebracht. Dit geschiedde niet langer te Stade, maar te Glückstadt, waar de onderhandelingen door tusschen- komst van den aartsbisschop werden voortgezet. Den Neder- landschon gezanten was o.a. gelast te verzoeken, dat de handel op iSToorwegen niet langer belemmerd zou worden , gelijk de voorgaande jaren op vele wijzon was geschied ; dat de vaart op Kola aan alle Nederlanders vrij zou staan , zonder dat zij daarvoor passen noodig hadden van den koning van Dene- marken ; dat verder geen verbod zou worden gedaan van sommige waren door de Sont te voeren. Dat laatste had betrekking op het salpeter. Ook de walvischvangst bij Spits- bergen kwam weder ter sprake. Vroeger is meegedeeld, dat Christiaan IV alleen de schepen der Noordsche Compagnie in de wateren van Spitsbergen wilde toelaten. Het octrooi dezer compagnie zou met het jaar 1642 eindigen, en het was te voorzien , dat de Staten-Generaal het niet zouden ver- lengen. Bleef de koning van Denemarken dus vasthouden aan het beginsel om alle schepen buiten de compagnie te weren , dan zou de Nederlandsche walvischvangst met een zwaren slag worden getroffen. Daarom moesten de gezanten bewerken, dat de vangst in het vervolg zou open staan voor alle Nederlanders zonder onderscheid. De laatste wensch werd toegestaan, en daarmede verdween
deze zaak voor altijd van de lijst der bezwaren. -) Overigens was Christiaan IV minder toeschietelijk op de andere punten. Hij beloofde een wakend oog te houden op de heffing der tollen in Noorwegen, kwade praktijken der ambtenaren te straffen en een gedrukte tollijst voor elk verkrijgbaar te stellen. Ook het „meten ende branden ofte teijckenon" der schepen — waarover straks meer — zou , bij wijze van proef, gedurende een jaar geschieden zooals de Nederlandci's het |
||||||
1) V. d. HoeTen : Bijdr. enz. pg. 75.
2) Uitvoeriger hierover Muller: Noordsche Compagnie pg. 280—284.
|
||||||
32
verlangden Doch tegenover deze concessies stond de 'wei-
gering van den vorst om schadevergoeding te goven aan do kooplieden , die in 1639 zooveel verlies hadden geleden door het aanhouden van het salpeter in de Sont; i) aan do eigenaars der vier schepen, die op de „Lapscho kust" bij Kola waren genomen en naar Kopenhagen opgebracht. -) Alleen wilde hij „het commercium op Cola aen de Inge- setenen der Vercenighde Nederlanden tegens gewoonlijcke recognitie vergunnen , om vrij ondc onverhindert het selve te mogen pleghen, op de mate endc wijse geljjck het van outs tot hier en toe is voort gebracht." Uil klonk goed; maar de kooplieden hoorden liever het geluid van klinkende munt. Een formeel tractaat werd niet gesloten. De gezanten
stelden zich er mede tevreden, dat zij „op ijoder geadjusteert point dos Konings handt endc zegel" hadden ; zij vreesden |
||||||
Il Toen in 1639 eenige schepen, met salpeter geladen, door de Sont
wildon varen, kondon do schippers den tol , die destijds buitengewoon hoog was , niet betalen, omdat zy niet zooveel geld hadden mede ge- kregen van de „factoren in Oostlant." Ue koning van Denemarken liet zich toen betalen uit de lading , maar nam veel meer dan hem toekwam ; aan de eigenaars werd later slechts een deel der schade vergoed. Do zaak bleef lang hangende; nog in 1G44 word zij ter biihavtiging aanbe- volen aan de ambassadeurs , die naar Denemarken gingen. (Missive v. van Cracauw .aan H. H. M. dat. 13 en 20 Febr. 1640 ; Miss. v H. H. M. aan van Cracauw dat. 5 Jan. 1640; Ros. St. Gen. 7 Juni en 23 Juli 1644). Zie ook Aitz. V pg. 640—641. 2i In het laatst van 1639 "werden vier Nederlandsche schepen bij do
kust van Lapland door de Denen genomen; Boreel ging als particulier gezant in 1041 naar Denemarken en verkreeg do belofte, dat de schade zou worden vergoed. Dit geschiedde echter niet , zoodat aan de commissarissen , die later naar Stade vertrokken , werd opgedragen nogmaals restitutie te verzoeken. Ook thans bleef de regeoring van Denemarken in gebreke haar verplichting na te komen. Yandaar dat de zaak nogmaals voorkomt op de lijst van particuliere belangen, aanbevolen aan de zorgen der ge- zanten, die in 1644 naar Denemarken werden gezonden. (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Deo. 1639, 2 Jan. 1640, 6 en 13 April 1641 Ees. St. Gen. 13, 16, 18 Jan., 14 Maart 1640, 2 Mei 1641 en 23 Juni 1644>. Aitz. V pg. 230 meldt dus ton onrechte, dat de koning „restitutie cnde satisfactie (heeft) laten geschieden". Reeds vroeger waren met Denemarken geschillen gerezen over de vaart
op Lapland : zie Scheltenui, Rusland en de Nederlanden 1 pg. 46. |
||||||
3S
dat Christiaan IV , zoo er een ,generaal contract" werd op-
gemaakt , gedeeltelijk zou terugnomen wat hjj reeds had ingewilligd, i) Van deze omstandigheid maakten de Denen later gebruik om af te dingen op de waarde van hetgeen te Stade en te Glückstadt was besloten. Op last van de gezanten bewerkte de resident van Cracauw,
dat de tolbcambten een aanschrijving van den koning kregen om zich te houden aan den tolvoet van 1637. Uoch over twee andere punten — die slechts voorloopig waren vastge- steld — maakte de Hoonsche rcgcering weldra bezwaar. In de eerste plaats over het meten der schepen in Noorwegen. Te Glückstadt was men overeengekomen , dat voorloopig het aantal lasten van den scheopsinlioud in de ,zeijlbalcken" zou worden ingebrand: zoodoende behoefde het schip slechts éénmaal to worden gemeten. Doch de Denen kregen „achtor- dencken van de schippers versnelt to worden omdat deselvige de zejjlbaleken sonde connen uijt do schoepen nomen en deselvigo voegen in scheepen van grooter lasten." van Cracauw vond dit echter „een frivool sustenu" en meende, dat het bedoelde bedrog „selden soudo connen geschieden , alsoo de scheepen op verscheijden sarters werden gcmaeckt." In elk geval was het niet raadzaam de oude wijze van meten te houden, daar deze zeer onnauwkeurig geschiedde. ') Alzoo sloeg de Noderlandsche resident voor, de schepen te laten meten door ervaren schippers of timmerlieden, twee van de Deensche natie en twee Nederlanders ; van elke meting zou een behoorlijke acte worden opgemaakt , onderteokend door den gezagvoerder van het schip en door een koninklijk „slotsheer ofte araptman." De laatste moest dan tevens een register hiervan aanhouden om , zoo do acte verloren ging, den schippers een nieuwe te kunnen uitreiken. Op die wijze — |
||||||
1) Over deze oiKlerliand(;Uii^en : Verb. Ainb. Benem. 1041 , waarvan
oen oittroksel bij Aitz. V pg. ■.'77—297. Zie oük Arend (Brill) :i« deel, SC stuk , pg. ),U3 —350. 2) „Moetende Tveegens de Langte oover de Stoovens , weegen de wyte
laeten se con loot hangen buyten do Berckiiouten , ende weegen do diepte ofie holte laetense t Loot vallen in de pomp , ende raeeten van de ondcr:ite huyt tot aen de Terdeokxbaleken ende dat bij onervaercn Luyden die hun dies weynich verstaen." (Misi. v. van Crac. aan H. Jl. M. dat. 30 NoT. 1641.) 3
|
||||||
34
du8 raeeiule van Cracauw — was bedrog onmogelijk, Voor-
loopig bleef deze zaak echter nog onbeslist: eerst bij het tractaat van 1645 werd zij afdoende geregeld. ') Nog een ander punt werd niet afgedaan. De houtwaren :
welke de schepen uit Noorwogen medevoerden , werden ge- woonlijk onderscheiden in drie soorten : beste , middelste en slechtste ; voor elke qualiteit was een zekere tolsom vast. gesteld. Daarom werden de schepen gevisiteerd , om na te gaan hoeveel van elk soort zij hadden geladen. Om den last dezer visitatie te vermijden hadden de Nederlandsche gezan- ten voorgesteld in het vervolg den tol zoo te berekenen, alsof de lading voor 1/3 uit beste , V:t uit middelste en 1/3 uit slechtste soort bestond. Te Glückstadt had de koning beloofd dit voorstel te zullen overwegen ; thans liet hij aan van Cracauw weten, dat hij er geen genoegen mee nam. De Decnsche regeering vreesde, dat de schippers altijd de beste soort en — als er geen visitatie meer geschiedde — ook verboden waren zouden laden. ^) Ook na de onderhandeling te Glückstadt bleef er — gelijk
men ziet — voor handel en scheepvaart nog genoeg te wcnschen over. Toch verliep het jaar 1642 zonder dat er belangrijke conflicten voorvielen. Eén zaak baarde echter zorg. In Juli 1641 was llannibal Sehested teruggekeerd uit Spanje , naar welk land hij als gezant van den koning van Donomarken was afgevaardigd. Over den politieken uitslag zijner zending lekte weinig uit •'); doch dat de |
||||||
1) Mi99. T. van Craoiiuw aan H. H. M. dat. 16, 23 en 30 N"ov. 1641.
2) Yan Cracauw schrijft daarover : „de schippers in Noorwegen hebben
liaor ordinarirt Laedjihietsen dacr deselvigc laedeu jjreenen balckcn deolen , sparren , capruevens , jutters en diergelijcke dio in NeederUmdt elck nae sijn soorte iioochnoodich sijn, soodat den oenen schipper nae sijn laedplaetse goede Laedinge inneemt , den anderen slechter , sulckx als S. Ma', steldt op yder Last laedinge , hoe die soude moogen sijn door maloanderen een draegelijcken toUe , soude wel sijn (onder correctie) het beste expediënt en met de^ schippers meeninge wel oovereencoomen". Uit miss. v. van Crac. aan II. H. M. dat. 23 Xov. 1641. Zie ook Zjjn iniSB. dat. 16 Mov. 1641. 3) van Cracauw wist er althans niets van. (Miss. v, 28 Sept. en v.
28 Dec. 1641). In de portef. Denem. 1641 komt echter voor een „capi- tulatie gemaeckt tusschen de coningen van Spaignen en van Dennemarcken in 'tjaer 1641. (translaet uyt Italiaensz.)" Dit stuk bevat hoofdzakelijk bepalingen over den handel en omtrent de Duinkerkers. Van de laatste haalde ik enkele aan op blz. 12 , noot 1, |
||||||
35
vriendschapsband tusschen beide landen weer nauwer was
aangehaald lag voor do hand. Ten overvloede werd be- kend, dat Christiaan IV verlof had bekomen om door zijn onderdanen 100000 cahizes zout uit Spanje te laten halen , vrij van allen tol. i) De handel der Nederlanders, die jaarlijks veel zout naar Denemarken brachten ^), werd hierdoor ernstig bedreigd , vooral toon Deonsche kooplieden den koning wildon overhalen om den invoer van Spaansch zout door vreemden te verbieden. Zoover kwam het echter niet. Het bleek, dat de Deensohe groothandel niot eens bij machte was om het aantal schepen , die voor hot afhalen benoodigd waren , bijeen te brengen , en Christiaan IV ver- kocht ten slotte zijn recht op 80000 cahizes — want 20000 waren door zijn eigon onderdanen uit Spanje gehaald — aan zijn „faktor" te Amsterdam , Gabriol Marcelis. ^) Ook Portugal — sinds 1640 in opstand tegen Spanje —
werd gewaar, dat de sympathie van Denemarken voor de Spaansche ilabsburgers niet verzwakt was. Christiaan IV liet den gezant van Portugal niet eens toe om opening te doen van zijn lastbrief. Beter onthaal vond de ambassadeur in Zweden , dat zelfs ccnigo oorlogschepen tot bijstand aan het huis van Braganza zond *). Bij de vroeger genoemde praktijken der schippers tot ont-
duiking van den tol werd er opzettelijk één verzwegen, welke hier beter een plaats kon vinden. Niet alle volkeren waren in de Sont gelijk belast: do Zweden waren geheel vrijgesteld van den tol; de Nederlanders betaalden — in de jaren 1G42 en 1043 — volgens het accoord van Glückstadt; |
|||||||
!) „Capitulation soo in Spaifjnien van de Hondert duysent Cahizes Souts
uytvoeriiige ia opgcriclit." Bijlage bij do iriiss. v. van Crac. aan H. H. M. dat. 28 Dec. 1G41. 2) Zie boven pg. 5 , noot 2.
3) Zie over deze zaak de miss. v. van Crac. aan H. H. M. dat. 27
Juli, 28 Sopt. en 28 Dec. 1641, 18 Jan., 24 Mei, 2 Aug. , 18 Oct., 14 Nov. en 27 Dec. 1642. 4) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 11 Mei 1641 en 12 April
1642. De welwillende houding, welke Cliristiaan IV tegenover den e.f- vijand der Nederlanders bleef aannemen , maakt het verklaarbaar, dat de Staten-Generaal bedankten voor zijn aanbod om als bemiddelaar tusschen de Republiek en Spanje op te treden. Zie Kes. St. Gen. 6 Jan. 1642. , |
|||||||
_A^____
|
|||||||
36
|
||||||||
de inwoners van Dantzig en van Bremon moesten ongeveer
tweemaal zooveel geven als de Nederlanders , terwijl do tol voor de Engelschen nog veel hooger was dan die voor de Dantzigors i). De gevolgen bleven niet uit. De Neder- landscho kooplieden trachtten hunne waren voor Zwecdscho te doen doorgaan, en de Oosterlingen beproefden de lading , welke hun toebehoorde, met Nederlandsche certificaten te verzonden "). Dit bedrog kon gemakkelijk plaats hebben, daar zoovele onderdanen van de Eepubliek in Zweden of in Oostzeohavens metterwoon waren gevestigd en in voort- durende handelsbetrekking met het moederland stonden. Met het oog daarop had de koning van Denemarken dan ook zeker bepaald , dat de Nedorlandsche kooplieden , die b. v. in Dantzig woonden, ovenveel tol moesten betalen als de burgers der stad, waar zij gevestigd waren •'): doch ook zoo kon do „lorrendrayerye" ■*) slechts gedeeltelijk worden geweerd. Het was immers onmogelijk voor de Deensche tolbeambten om , wanneer b. v. een schip van Lodewijk de Geer door de Sont voer — die in Zweden het burgerrecht had vorkregen en wiens goederen dus vrijgesteld waren van den tol — zekerheid te verkrijgen, of een deel van de lading soms niet toebehoorde aan Nederlanders , die met de Geer voor ge- zamontlijke rekening handel dreven ^). Vandaar dat zij dikwijls , uit gebrek aan bewijs , machteloos stonden tegen- |
||||||||
1) Zio ilo mis», v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Juni, 21 Aug.
en 27 Sept. 1642. Lubeck werd ia 1642 geiyk g-ostuld met de Republiek, op voorwaarde dat het geen liulp zou bieden aan de vijanden van Dene- marken. 2) Nog een reden bestond er, waarom soms Nedorl. goederen in
vreemde soliepon geladen werden , nl. „om daerdoor bevrijt te sijn van de Duynkerckers." Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 29 ïfov. 1642. 3) Tlerliaaldelijk vorzoehton de in Oostzeestedcn gevestigde kooplieden
at'sclmtting d(!zor bepaling : Zio o.a. Extr. schr. aan van Crac. dat. 14 ,luli HU:i. 4) iiorrendrayerye = hot bedriegen van don fiscus.
5) In 1643 werd o.a. een schip van de Geer in de Sont aangehouden,
omdat de Denen beweerden, dat de lading maar voor 1/^ of 1'^ de Geer aanging en de rest in Holland thuis behoorde. Bij gebrek aan bewijs moest het schip echter weer worden vrijgegeven. Zie Extr. schr. aan van Cracauw dat. 9 en 16 Mei , 31 Mei , 27 Juni, 18 Juli en 15 Aug. 1643. |
||||||||
;\y
|
||||||||
37
over dergelijke koopmanspraktijken. In sommige tijden
echter was ook het bloote vermoeden roden genoeg om schip en goed verbeurd te verklaren. Zulke tijden braken aan mot het jaar 1643 , toen den tol-
beambten gelast werd scherp toezicht te houden op de lorrondrajerye. Drie Ncderlandsche schepen vs'erden naar Kopenhagen opgebracht: de lading was aangegeven mot Zweedsche certificaten ; maar de echtheid daarvan werd be- twist. Met de grootste gestrengheid gingen „bosoeckers" en jtollenaeren" te werk; op verschillende wijzen werd de eerlijkheid van schippers en kooplieden op de proef gesteld ; zelfs is er een voorbeeld van een schipper, dien een „agent provocateur" tot bedrog verleidde. Vooral de „Visitour- Genorael Nickel Cock" maakte zich zeer gehaat door zijn ruw optreden i), en het schijnt, dat niet alleen de zorg voor 's konings schatkist, maar ook belangstelling in zijn eigen beurs daarvan de drijfveer was. Ten slotte gaven de schip- pers , die werkelijk Zweedsche goedoren inhadden, er de voorkeur aan tol te betalen. Immers indien zij de Zweedsche certificaten vertoonden, dan liepen zij gevaar, dat deze valsch genoemd en schip en goed verbeurd verklaard werden. De resident van Cracauw was op dat pas met verlof in
do Nederlanden ; één zijner ondergeschikten hield hem echter goregeld op de hoogte van alles wat in Denemarken voor- viel. Bijna elke brief liovn*; klachten over den gang van zaken op het tolkantoor te Helsencur. — „He schippers van Oosten gocoomen" — dus schrijft hij ergens — „hebbon deese wcecko alle hunne coopluijden brieven aen Landt ge- bracht onde deselve geoopont, die bevonden werden Dan- zickcr Rijgse ofte andore Oosterse ofte Westerse coopluijden goederen voor Hollandsche goederen in den tolle aengeevon, tsij weijnich ofte veel , soo is het gehoelo schip ende goot geconfisqueert ende sijn bij deese ordrc do coopluijden ende Schipperen genoech in de klem ende conncn de bosocckers |
||||||
1) .Xickel Cock (Visit. Goner. in Noorwegen) loyt noch alhier 'n den
Sondt quellende den eün(!n 8chipy)er voor den anderen nae procedcerendo lieel vreeint ende ongemaniorlick met de schippers gebruyokende alderhande nieuwicheeden dan met lossen dan met moeten der scheepen dan mot packon op snyden ende doet alle 't geene hy geraeden vindt." (Advyson uit Den. aan v. Crac.: dat. 2 Mey 1643). |
||||||
38
|
||||||
ende andere Rabbauwen nu buijts gonoech maooken, wordende
de Hollantsclie schipperen ende andore in alle dingen seer ge vexeert ende gcquelt buijton allo Roedenon gaende hier seer wondorlick toe, alle Rabbauwon werden hier groot geloof gegeevcn, ende een Ecrliek man mach niot sproockon" i). En een paar wekon later klaagt hij: „Het heeft noijt in den Sondt te vooron soo slim geweest als nu." ^) Vooral hierover waren de Nodorlandscho kooplieden ver-
ontwaardigd dat hot schip en de geheele lading prijs werden verklaard , ook al waren maar enkele dor ingeladen goederen in don tol verzwegen , terwijl van den kant der schippers beweerd werd , dat zij zelven ten onrechte gestraft werden met verlies van hun vaartuig , daar zij onkundig waren van het bedrog , door hun bevrachters gepleegd. ^) Behalve over het verscherpte toezicht had do Nederland-
sche handel nog te klagen over oen verhooging der tollen. In Mei stelde koning Christiaan een nieuwen inlandschon tol op den in- en uitvoer; in Augustus liet hjj een nieuwe haven te Holsencur maken , zoo ruim dat oen gelieolc vloot zich er kon borgen , maar beval tevens — tot dekking der onkosten — van de schepen , die door de Sont voei'on , bij elke reis een tol to heffen van vier stuivers „Brugge- ofte Ilaven Geldt" voor elk last van den scheepsinhoud *). Doze |
||||||
1) Extrnot-schr. aan van Cracamv diit. 1(! Juni tiil'i.
2) Extract-schr. aan van Cracauw dat, 14 Juli 1643.
3) In een miss. van II. II. M. aan dnn kon. van nenoni. dat 11 Juli
1643 schrijven zij : al ware de bescliuldijfing van lorreiuirayery tog-en df; eigenaars of afzenders dor lading waar , „dat sulcx den sehippor ende sijne reeders , die daervan onkundich sjjn , ende dese ladingc in geenen deele aengaet , maer alleenlijclien om een goode vracht te verdienen vaeren, int minste niet en can noch behoort te prejudiciëren , bostaonde in rechte noch redenen , dat yemant soude dragen de straffe van den niisdaet door anderen gepleecht, daervan hij noch Iconnisse noch weetonschap en heeft i noch gehouden is te liebben, wesende dit een cours van seer beswaer- lijcken gevolge, daermede de navigatie ende schipvaert t'eenemael de Boom in soude werden gesmeeten, endo mitsdien niet practicabel." Dezelfde redeneering vindt inen in een miss. v. H. II. M. aan Christ. IV dat. 14 Aug. 1643. (Beide miss. in portef. Denera. 1643). 4) Over al deze tol-quaesties, in de Sont en in Noorwegen, leze
men do Extract-Schrjjvons uit Denem. aan van Cracauw dat. 18 April 2, 9, 16, 31 Mei, 16, 27 Juni, 14, 18, 25 Juli, 15 Aug. en 26 Sept. 1643. (Portef. Denem. 1643.) |
||||||
39
maatregel, in strijd met het tractaat van Glückstadt, gal
den staten van Holland, reeds misnoegd over ,de molostien, den Nederlanders in Denemarcken ende Noorweegen aenge- daen", aanleiding om ter Generaliteit de bedreigde belangen van handel en scheepvaart ter sprake te brengen. Zij be- werkten, dat aan van Cracauw , die in het laatst van het jaar naar zijn post terugkeerde , een instructie werd mede- gegeven , welke hom gelastte bij de Doensche regcering op herstel van grieven aan te dringen. Tevens werd de resident van geloofsbrieven voorzien om de bemiddeling van den aartsbisschop van Bremen in te roepen , opdat het „Brugge- ofte Haven Geldt" zou worden afgeschaft '). Aldus was de Republiek gereed hare rechten op nieuw door
middel der diplomatic to bepleiten, toen een onverwachte gebeurtenis het Noorden van Europa kwam verontrusten. Zweden had, niet minder dan de Vorcenigdc Provinciën . de willekeiir der Ueenscho regeering tot zijn schade onder- vonden. Verschillende schepen werden verbeurd verklaard op — zooals de Zweden beweerden — onbewezen beschul- digingen van bedrog ; tegen den inhoud van vroegere trac- taten was tol goeisoht vun de natte waren, naar het ge- noemde rijk bestemd , zelfs van de wijnen voor de hofhouding der koningin , welke steeds vrij van rechten waren geweest; allerlei moeielijkheden waren den Zweedschen handel in den weg gelegd ~). Van do zijde der regoering van koningin Christina is later
beweerd, dat de oorlog van 1644 en 1645 hoofdzakelijk een gevolg was van Denemarkens streven om handel en scheep- vaart van Zweden te belemmeren. Oxenstjerna had zijn goede redenen om do zaak aldus voor te stellen ; doch de |
||||||
1) Ros. St. Gen. 11 Juli, 22 Aug., 1 Sept. , 3 en 20 Oct. 1643.
Instructie voor den Resident C'arel van Cracauw, gaende in die qualité naer Denemarcken, in date 11 July 1643. (te vinden in „Instructieboek" 1640—1649 fol. 57 — 60). 2) „Den handel wert do Sweeden soer gcturbecrt ende door hf. hart
procedeeren alhier staet desolve in Sweeden still. Louys de Geer heeft meede al syn werkluyden alTgedanckt en laet alle sijne wercken still staen totdat de saecke een anderen cours nemen." Extr. schr. aan van Crac. dat. 27 Juni 1643. Zie ook de Extr. schr. dat. 9 , 16 , 31 Mei, 16 Juni, 25 Juli, 26 Sept. 1643. |
||||||
40
ware toedracht — welke ons uit eoii brief van den kanselier
zolvcn bekend is — luidt anders. Reeds geruimeu tijd liad Denemarken zijn ouden wrok tcj^en Zweden metterdaad weder getoond : het had de vlucht bevorderd van Maria Bleonora , de weduwe van Gustaaf Adolf, die met Oxenstjerna en de andere voogden dor onmondige koningin Christina overhoop lag, en haar gastvrijheid geboden. Als bemiddelaar in den Duitschen krijg opgetreden , trachtte het aan Zweden de vruchten zijnor overwinningen te onthouden en sloot zich nauwer aan bij de vijanden van dit rijk , bij Polen en Rusland. Werd koning Christiaan IV niet in zijn booze plannen ge- stoord , hij zou — naar de meeniiig van Oxenstjerna — een gevaarlijker tegenstander worden dan de keizer zelf. Doch het geschikte oogenblik daartoe was gekomen , nu do zegevierende wapenen van Torstensohn Noord-Duitschland van de keizerlijke troepen hadden gezuiverd. Daarom kreeg do Zweedsche veldheer last teg(m den herfst naar het Noordon te trekken en een inval te doen in llolstoin en Jutland , of, zooals de officieelo term luidde, daar de winterkwartieren te betrekken. Zoodra deze instructie tor kennis van Torstensohn was gekomen — het duurde wel een paar maanden vóór de brief van den kanselier hem gewerd — voerde hij ze mot de meeste stiptheid uit en wekte , door zijn stouton marsch, de bewondering der tijdgcnooten op. In December was Holstein geheel door zijne troepen bezet. ') De verraderlijke wijze, waarop Zweden don oorlog begon,
zonder dat het den vrede had opgezegd, gaf Denemarken recht tot luide klachten over deze ongehoorde schonding van het recht der volkoren. Wel hebben de Zweedsche staats- lieden en schrijvers uit dien tijd getraclit hunne natie schoon te wasschen, maar met weinig gevolg. ") Sinds Hugo de Groot zijn „de juro belli ac pacis" had uitgegeven , gingen de heerschende machten van Europa , niet minder dan vroeger, |
||||||
1) Geijer : Gesohichte Schwedens lU ps;. :i32 —337,
2) Tal van manifoston on pamfiettoii vorsclionen viui weerszijden , om
het goede recht Tan don inval te verdedigen uf te betwisten. Vele daarvan werden ook iu het Nederl. vertaald. De belangrijkste kan men vinden in de Kon. Biblioth. te 's llage. Zie catalogus Knuttel: Eerste deel, Tweede stuk, N". 5070, ,'j072 —5082 en 5197. |
||||||
41
|
||||||
voort de beginselen van liet volkenrecht mot voeten te treden,
zoo de gelegenheid zulks medebracht; doch do Groots werk heeft althans deze vrucht gedragen, dat niemand het ideaal , door hom geschapen , durfde schenden , zonder voor te geven het te eerbiedigen i). Do manifesten der Zweden tor ver- ontschuldiging van Torstonsohn's inval zijn daarvan een sprekend bewijs. |
||||||
3) Buskon Huet: Ijand Tan Rembrand , Tweede deel , tweede helft
pg. 118 en 119. |
||||||
HOOFDSTUK II.
Denemarken tracht te beletten, dat de Republiek sicli bij
Zweden aanduit — De IJeenscli-Zweedsclie oorlog isFrederik Hendrik niet welkom; hij beicerkt, dat de Staten- Generaal hunne bemiddeling aanbieden tot herstel van den vrede. — Zweden roept de hulp der Nederlanden in krachtens het tractaat van 1640. — Christiaan IV zendt zijn kamer- secretaris Gunther om de Republiek daarvan af te houden. — Uitrusting der convooivloot. — Het uitloopen der koopvaardijschepen naar Oosten en Noorwegen tijdelijk verboden. —Deosseschepen. — Levering van contrebande aan de oorlogvoerende partijen. — Lodewijk de Geer rust in de Nederlanden een hulpvloot uit voor Ziveden. — De instructie voor de gezanten vastgesteld. — Zij vertrekken met de convooi ■ en de koopvaardijvloot. — Welke gezindheid in Denemarken jegens de Republiek bestond. — |
|||||||
In liet bogin van Januari 1G44 kreeg men in de I^cdor-
lantlon bericht van ïorstensohns opmarsch naar Holstein. Tor Gcnoraliteitsvergadcring doelde de president van do week , Kippcrda , het belangrijke nieuws mede en voegde er bij, dat do keizerlijke troepen de Zweden waarsehijnlijk zouden volgen en Oost-Friesland met do naburige grensstreken dezer landen bezetten. Gedeputeerden werden aangewezen om met den stadhouder maatregelen te beramen, ten einde dit te voorkomen '). Wat men vreesde gebeurde niet; doch de uitgebroken krijg sleepte andere moeielijkhoden met zich , van staatkundigen aard. De verhouding van de Republiek tot de Noordsche mogendheden was van dien aard , dat zij |
|||||||
1) Res. St Gen. D Jan. 1644. De „seer notable voranderingo in het
ryk van Denomarcken" komt ook voor op den beschrijvingsbrief voor de Staten van Holland dat. 6 Jan. 1644. Zie Res. Holland op dien datum. |
|||||||
43
|
|||||||
zich niet kon bepalen tot een belangstellend toeschonwcn.
Het „tua res agitur" werd haar van beide zijden toegoroopon. De koning van Denemarken gaf hot eerst officieel kennis
van den inval der Zweedsche troepen , zoo verraderlijk ge- '\ schied, dat hij eer der hemelen val had verwacht. Dit was dan het loon voor zijn ijverige pogingen om den algemoenen vrede in hot Christenrijk te herstellen! Zoo de Staten- Generaal niet bereid waren hem bijstand to vcrlcenon , verzocht hij ten minste, dat zij ook aan do tegenpartij geen hulp zouden bieden. De Deensche resident in den Haag, Martinus Tancken, kreeg tegelijkertijd de opdracht om to zorgen, dat Haar-IIoog-Mogonden deze missive niet sloclits voor kennisgeving aannemen, maar van antwoord dienen zouden. Wanneer zij meenden, dat de Zweden tot den inval gerechtigd waren door het aanhouden van ecnige hunner schepen in de Sont , moest hij dit gevoelen weerleggen on er op wijzen, dat in elk geval eerst voldoening had moeten worden gevraagd ^). In een zoo gewichtige aangelegenheid kon ter Generaliteit
niet worden beslist buiten het advies van Zijne Hoogheid. De leiding der buitenlandsche politiek berustte destijds bij den stadhouder: ook van de staatkunde , welke in de voorgaande jaren tegenover Denemarken en Zweden was gevolgd , had hij de richting aangegeven. Toen in don aanvang van het jaar 1640 de betrekkingen mot Denemarken dreigden to worden afgebroken, hadden de Staten-Goneraal eenige heeren afgevaardigd om met Frederik Hendrik middelen te zoeken, ten einde Christiaan IV te dwingen der Republiek recht te doen wedervaren , „met bjjvoeginge dat t'gecno bij S. H. ende H. H. M. Gedep. in desen overlecht ende beraerat soude worden , t'sclve soude zijn ende blijven van soodanighe waerde in allen schijn of de besoignes gedaen ware in volle |
|||||||
1) Miss. van Clir IV. aan H. H. M. dat. 25 Doe. 1643 ree. 4 Febr. l(i44.
Miss. V. Chr. IV aan Tanckon dat. 25 Dec. 1G43.
Be redenen , met welke Torstensohn zijn handelwijze verdedigde, waren
aan Tanckon kenbaar gemaakt (opdat lijj ze kon weerleggen bij II H. M.) in een particul. schrijven uit Hamburg dat. 18/28 Jan. 1G44. De genoemde stukken in portef. Denem. 1844 ; de beide brieven van
Chr. IV zijn ook gedrukt: pamfletten Kon. Biblioth. 's Hage : Catalogus Knuttel No. 5071. Zie nog Res. St. Gen. 4 Febr. 1644.
|
|||||||
u
vergiideringhe van H. H. M." i). Iets dergelijks was geschied
in 1{j41 : nadat, in overeenstemming mot het gevoelen van den stadhouder , was besloten den aartsbisschop van Bremen als bemiddelaar tusschen Denomark(;n en de liepubliok aan te nemen , werd „het vorder beloyt van de voors. saecke mits dcscn gedefereert aen Sync lloocheyt alsmoede aen do heeren die doselve daertoc sal gelieven te assumeren" ^). En deze „geassunioerdo heeren" •'') — ook wol „Cabinot- Heeren" *) genaamd , daar zij in het cabinet of do kamer van den prins met dezen vergaderden — waren gewillige werktuigen in do hand van den stadhouder ; zij waren tevens het ropublikeinsche schild , waarachter zijn monarchaal streven schuil ging. De tijding der jongste gebeurtenissen in het Noorden was
aan Fredorik Hendrik niet welkom geweest. Christiaan IV had zich het lot van zijn bloedverwant , den koning van Engeland , Karel I, aangetrokken en hem onderstand verleend door de toezending van geld , wapenen en ammunitie °): hot stond te vreezen dat de aangelegenheden van zijn eigen rijk thans al zijn aandacht in beslag zouden nomen. En dit was geen onverschillige zaak voor den prins, sinds het Oranje- geslacht met de dynastie der Stuarts in nauwe betrekking was gekomen; het huwelijk tusschen 's prinsen zoon Willem en de oudste dochter van Karel I zou weldra worden vol- trokken en nieuwe vcrlovingsplannen — van den Engelschen troonopvolger mot do oudste dochter van Fredorik Hendrik |
||||||
1) Ros. St. Gen. 27 Fcbr. 1640.
2) Ros. St. Gen. 15 Maart IC-ll.
S) Aitz. V pg. 5G3. 4) Treede : Inloid. I pg. 58 , 59.
5) Miss. V. van Cracauw aan H. II. M. dat. 14 Nov. 1042. Ook in
1643 passeerde door de Sont „een Coninckxsclüp genaamt de arck» ge- lacden met allerhande ammnn. Tan oorloge ten behoeve van den Con. van Engelandt" ; maar het werd door Parlementsschopen genomen. Uit wraak daarover liet de koning van Denemarken alle Engelsche koopvaardijschepen, die in zijn rijk kwamen , aanhouden en naar Kopenhagen opbrengen. (Extr. schr. uit Denom. aan van Cracauw dat. 25 Juli 1643 en miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. Hoorn 26 Sopt. 1643). |
||||||
45
— hingen in do lucht i). Nog uit oen ander oogpunt vraa
do nieuwe krijg in strjjd mot de wenschcn van den stadhouder : hij zou schade doen aan hot krachtig optreden van Zweden in den dertigjarigen oorlog en de keizer, van zijn felsten tegenstander ontslagen, zou , vereenigd met Spanje, aan Frankrijk en aan de Eopubliek de handen vol werks kunnen geven '). Alzoo wordt het begrijpelijk, dat de aanhangers van den prins „dese invasie der Sweden" slechts beschouwden als ,cene ongorcchtige Vrcdens-breuck"; maar zij hadden rekening te houden met de omstandigheid, dat „do Gemeente en do Kcgeringo in meest alle provintien onde steden een groot vermaeck in dit doen thoondon" '). Op raad van den stadhouder besloten de Staten-Generaal hunne
diensten aan te bieden tot het beslechten van het geschil. In dien zin werd aan beide kronen geschreven. Tevergeefs trachtte de resident van Zweden , Spiering, het afzenden dier brieven te verhinderen , totdat hij naderen last van zijne regeering zou liebbcn gekregen. Eeeds gaf hij te kennen, dat zijn vorstin eerder hulp verwachtte dan een poging tot bemid- deling ; ook weos hij or op, dat Denemarken den handel op Zweden wol zou verbieden en liet doorschemeren, dat een dergelijk verbod zou worden uitgevaardigd door koningin Christina, wanneer de Republiek niet geneigd was haar bij te staan. Het mocht niet baten. Even weinig gevolg had zijn verzoek aan de Staten van Holland — wier zittingen ten einde liepen —• om nog eenige dagen bjjoon te blijven , daar hjj nieuwe geloofsbrieven uit Zweden had ontvangen en een „notabele propositie" wonschto in te dienon : nog op den eigen dag, waarop dit verzoek gedaan werd , ging do ver- gadering uiteen *). De brieven , welke het aanbod van bemiddeling bevatten ,
waren reeds verzonden, toen do Staten-Generaal ofhcieel |
||||||
1) „lies details interessants sur los relations de la Maison d'Oranpjn
avec les Stuarts" bij Groen ; Archives , 2 Série , Tomé IV pg. VI—XX. 2) Aitz. V pg. 633 en 637.
3) Aitz. V pg. 634.
4) Res. 8t. Gen. 5 , 8 , 9 , 13 Febr. 1644. Res. IIoU. op dezelfde data.
Miss. V. II. H. M. aan kon. Christina dat. 5 Febr. 1644. (Portel'. Zweden 1644.)
|
||||||
46
|
|||||||
bericht ontvingen van bet uitbreken van den krijg door een
missive van do koningin van Zvi'eden , mondeling toegelicht door Spiering in een onderhoud met Gedeputeerden van II. H. M. Zooals te verwachten was, legde dat rijk den vollen nadruk hierop, dat Denemarken de vrijheid van handel en scheepvaart had geschonden , o. a. door het aan- houden , met daarop volgende verbeurdverklaring, van Zweedscho schepen en goederen in de Sont. Krachtens het verdrag van 1640 riep het dus de hulp der llepubliek in tegen den belager der vrije vaart op Oost- en Noordzee '). Alzoo werd de inhoud van het genoemde tractaat nauw-
keurig onderzocht door een commissie, uit de Generaliteit daartoe aangewezen. Onder voortdurend overleg met den stadhouder bereidde zij het antwoord op Zwedons aanzoek voor; doch er zou geruime tijd verloopon , aleer oen af- doende beslissing werd genomen ~). luTuiddels had de koning van Denemarken het noodig
geacht, zijn kamersecrotaris Gunthcr in buitengewone zen- ding naar de Nederlanden af te vaardigen, ten einde de pogingen van de Zwecdsche regeering met kracht togen te werken ■'). De gewone resident in den Haag, Tancken, schoen in regeeringskringen te weinig invloed te hebben om deze belangrijke zaak naar eisch te behartigen '), terwijl Gunther een geslepen diplomaat was, die het volle ver- trouwen van zijn vorst genoot ^). Daar de weg over land |
|||||||
1) Ees. St Gen. 15 , IG , 17 , 22 Fcbr. 1644. De conferentiea van
H. H. M. Geilep. mot Spiering werden , op diens verzoek , gehouden „in een pliietse liinga der aerde" en wel „in de eamer v. d. Kaet v. State" "wegens zijne „inibecilliteyt van beenen." De miss. v. d. kon. v. Zweden ia , vertaald , in 't kort te lezen by
Aitz. V pg. 035. 2) Res. St. Gen. 22 Febr., 5 , 9 , 11 Maart 1644.
3) Credent. voor den „Cammer-Secretarium Friederioum Giinthern"
dat. 5 Jan. ree. 15 Maart 1644. (Portef. Donem. 1644.) 4) Aitz. VI pg. 7.
5) Aitz. VI pg. 7 noemt hem „een klouck liaticli ende wolbespraeckt
manneken : die volghens stijl van het Deensehe hof somtijts oock eenighe dreighementen voort braeht." Zie verder over hein: Holberg, Düniache Reichs-Historie II i»g. 775 en 776, waar men o. a. leeat: „Er stund bei) dem Könige in groazen Onaden, und redete mit Seiner MajostSt von allerhand sachen ganz drouste." |
|||||||
47
door den vijand en die over zee door hot ijs bezet was ,
kwam hij eerst half Maart in de residentie aan. Tor audiëntie bij H. H. M, toegelaten , herhaalde hij , met klem van redenen, het reeds vroeger door Denemarken gedane verzoek, dat de Republiek aan Zweden althans haar bijstand zou onthouden i). Uitvoerig zotte hij uiteen, hoe de plotse- linge inval tegen alle regelen van volkenrecht indruiste en welk voordeel de katholieke mogendheden er uit zouden trekken. Geen enkelen billijken grond konden de Zweden aangeven. Immers , wat zij te; berde brachten over het be- lemmeren van den handel was een gezocht voorwendsel: juist van hunne zijde werd de vrije vaart het meest bedreigd ~). Bovendien was de Republiek niet gebonden door hot tractaat van 1040 , daar Zweden verzuimd had artikel 2 van dat verdrag na te komen on eerst, gemeenschappelijk met de Nederlanden, oen minnelijke schikking te beproeven ■'). Daarom verzocht hij ten slotte, dat de Statcn-Generaal de gewone subsidiegelden , welke Zweden voor het voeren van don Duitschen krijg ontving , inhouden en aan particulieren verbieden wilden om binnen deze landen ammunitie, schepen en volk voor den dienst dor Zweedsohe rogeering te koopen of te huren. Vooral de magistraat van Amsterdam zou wèl doen hierop toe te zien. Wanneer aan dit billijk verzoek werd voldaan, beloofde Denemarken, dat de handel zoo weinig mogcljjk schade door don oorlog zou lijdon ; in hot tegenovergestelde geval zou men het niet vreemd mogen vinden, wanneer koning Christiaan liulp z.icht , waar hij kon , en zich onschuldig rekende aan hot daaruit voort- vloeiend onheil. Met dit dreigement werd hoofdzakelijk gedoeld op de hulp der Duinkerker kapers, die ook later herhaaldelijk als schrikbeeld dienst deden. Alzoo was door beide mogendheden de casus-positio gestold ;
zij ontwikkelden haar verder in verschillende memoriën. |
||||||
1) Zijne propoa. in Res. St.-Gen. 16 Maart 1C44. Zie ooI< Secr. Resul.
HoU. 22 Maart 1644. 2) Hiermede doelde hij op de zoogenaamde „Spieringse" tollen. Zie
Arend (Brill) 3'le deel, 5o stuk pg-. 143. 3) Hieruit blijkt dus, dat men in Denemarken den inhoud van dat
tractaat althans gedeeltelijk kende , ondanks de pogingen om het geheim te houden. (Zie boven pg. 24.) |
||||||
48
Ook buiten het officieel optreden lieten zij niets onbeproefd
om de regenten der llopubliek , zoo al niet van haar goed recht te overtuigen , dan toch voor haar belang te winnen. Zweden kon daarbij partij trekken van het kwade gerucht, dat van de Denen uitging door de menigvuldige processen over de tollen in de Sont en in Noorwegen. Het werd steeds duidelijker, dat de heerschappij over de Oostzee in de wage hing en dat de schaal zou overslaan naar dio zijde , waar het zwaard van de Geünieerde Provinciën werd geworpen. Zoo ooit, dan werd nu aan de Nederlanders de gelegenheid geboden een voordeelige stelling in te nemen ton opzichte van do Noordscho rijken : het kwam er slechts op aan de voorbijvliegende kans bij den staart te grijpen en niet, door angstvallig wikken en wegen , het rechte oogenblik te ver- zuimen. Van alle gewesten der Kcpubliek had Holland het meeste
belang bij de Oostersche vaart, dus ook bjj do Oostzee- politiek. Over de gedragslijn , welke do Republiek in 1644 ten opzichte^ van Zweden en Denemarken moest volgen , liepen do gevoelens uiteen : van die verschillende meeningen zullen do notulen der staten van Holland ons het beeld schetsen , dat de moeste familiotrekken met de werkelijkheid gemeen heeft. Daarom w'orde het geschiedverhaal hier voort- gezet aan do hand van het Registor van Holland. In de vergadering van 12 Maart werd uitgemaakt, dat het
tractaat van 1640 de Republiek niet verplichtte met Dene- marken te breken , daar Zweden tot feitelijkheden was ge- komen , zonder vooraf — gelijk art. 2 voorschreef — de medewerking der ir^taten-Generaal te hebbon ingeroepen om „viam concordiae te tenteeren." Daarom achtte men het wenschelijk alsnog een poging te doen tot minnelijke schik- king. Tevergeefs had Spiering dus voorgespiegeld, dat Zweden bereid was de Republiek te helpen in het verkrijgen van haar wensch, om nl. op het stuk der tollen, door Dene- marken behandeld to worden volgens de bepalingen van het erftractaat van Spiers. Het besluit van Holland was over- eenkomstig de meening van Frederik Hendrik : wij zagen reeds, dat hij zijn redenen had om het krijgsvuur in het Noorden niet aan te stoken. Ook hechtte hij weinig geloof aan do bewering van Zweden, dat de oorlog hoofdzakelijk gevoerd werd wegens het belemmeren van den handel, on begreep, dat deze reden slechts voorop werd gesteld om zich |
||||
49
te kunnen beroepen op hot verdrag van 1640 i). Nadat de
staten van Holland de hoofdzaak hadden vastgesteld, be- gonnen zij de bijzonderheden er van te regelen. Den 17'''" Maart besloten zij, dat — zoodra behoorlijk zorg was ge- dragen voor de tijdige bezetting van de kust van Vlaandoren — een aanzienlijk getal oorlogschepen zou worden uitgerust tot convooi van de „naer Oosten" bestemde koopvaarders, tevens tot geleide van de gezanten , die naar Denemarken en naar Zweden zouden vertrokken. Bij het eerstgenoemde rijk moest dan worden aangedrongen op afschaffing of wijziging der bovenmatige tollen en andere lasten. Het was do wcnsch van Zijne Hoogheid, dat do blokkade van de kust van Vlaanderen niet zou worden gestaakt: zij was .van groeten invloed op de krijgsgobeurtenissen in de Zuidelijke Nederlanden, en de oorlog tegen Spanje — dus meende Frederik Hendrik — mocht geen schade lijden bij de voor- genomen uitrusting naar de Oostzee. Toen het zoo even genoemde voorstel van Holland dan ook den 18"'^" Maart in do Staten-Generaal ter tafel werd gebracht , keurden deze dadelijk goed, dat de kustschepen zoo spoedig mogelijk onder de vlag zouden worden gebracht; maar de voorslag zelf werd voorloopig aangehouden en in nader overwoging ge- nomen. In Holland daarentegen zetto men het aangevangen werk met bekwamen spoed voort, „naedien de voors. saecke bij de provinciën in langhwijlichoijt wort getrocken". Na audiëntie te hebben verleend aan Ounther, die zijn reeds ter Gencraliteit gedaan verzoek hier herhaalde , werd achtereenvolgens bepaald: de convooivloot zal bestaan uit 44 !i 45 schepen , voor den tijd van 3 maanden in dienst te houden ; de kosten van deze uitrusting, benevens die voor hot gezantschap te maken, zullen gevonden worden uit de con- senten van do provinciën ; het aantal gezanten behoort zes te zijn, drie naar elk rijk, en van deze drie zal Holland er twee aanwijzen. Mot het opstellen der instructie voor de ambassadeurs werd een begin gemaakt -). In de vergadering der Staten-Generaal van 1 April bracht
Holland zi^jn voorstel van 18 Maart in herinnering en voegde het bovenstaande er aan toe. Hoewol de overige gewesten |
||||||
1) Res. Holl. 11 Maart 1G44. Secr. Hes. HoU. 12 Maart 1044.
2) Secr. ilosol. llull. 17 , 19 , 22 , 23 en 24 Maart 1644.
|
||||||
50
weer copie daarvan namen „om in den haren Lreeder ge-
coramuniceert te worden", toonde de Generaliteit alvast haren goeden wil door den Raad van State te gelasten een petitie in te dienen ter bestrijding van de onkosten der vloot , tot welker uitzending eigenlijk nog geen hcsluit was genomen. Toch werd het geduld der belanghebbenden nog op een zware proef gesteld : noch de aandrang van den Zweedschen resident, noch het drijvoTi van Holland ver- mocht het hoogste regeeringscollego uit zijn tragen gang in den draf te brengen. Wel kwam men den SO''"" April zoover, dat de sterkte der convooivloot op 41 schepen werd gesteld; maar het opmaken der instructie voor do gezanten zou nog geruimen tijd in beslag nemen i). Intusschcn had de loop der gebeurtenissen weder bewezen,
dat de staatkunde der Republiek , meer dan die van eenig ander land, beheerscht werd door do belangen van handel en scheepvaart, terwijl de laatste zich weder niet konden onttrekken aan den vaak storonden invloed van politieke verwikkelingen. Duidelijk kwam dit uit bij do volgende aangelegenheden, die in den aanvang van het jaar 1644 veler aandacht in beslag namen : het uitloopen van do koop- vaardijvloot naar Noorwegen en de Oostzee en het leveren van krijgsbehoeften aan de oorlogvoerende partijen. De Staten-Generaal waren in de laatste jaren gewoon bij
plakkaat vast te stellen, op welken datum de schepen , naar de Sont en naar Noorwegen bestemd , konden uitzcilon -). In de wintermaanden lag de vaart zoo goed als stil , want meestal stremde do vorst het water en daarmede den handel. Doch zoodra de dooi was ingevallen en het drijfijs verdwenen, begonnen de „Noord- en Oostervaardors" zich in het Vlie te verzamelen om met gewapend geleide of in admiraalschap de reis te aanvaarden. In verschillende plakkaten was aan- gegeven, hoeveel schepen er ten minsten bijeen moesten zijn, vóór zjj uit mochten zeilen ; hoeveel convooiers mede zouden gaan , met hoeveel stukken de schepen gewapend moesten |
||||||
1) Km. St. Gon. 29 Maart, 1, 4 en 30 April 1644.
2) In het „Groot Placaet-Boeck" col. 952-954 vindt men de bedoelde
plakkaten van 1640 en 1641. Dat ook in 1642 en 164it de vaart ver- boden was, in 1642 vóór 1 April, in 1643 vóór 10 April, bljjkt uit de Res. 8t. Oen. 15 Maart 1642 en 7 Maart 1643. |
||||||
51
zijn, als zij in admiraalschap wilden varen i). De vaderlijke
zorg der regeering strekte zich nog verder uit: ook de datum van uitzoilon werd soms door de Statcn-Generaal bepaald. Deels geschiedde dit om staatkundige redenen, zooals in 1640, toon men niet zeker was van de ontvangst, welke de koning van Denemarken aan de koopvaardijschepen zou be- reiden. Maar tevens had de ondervinding geleerd, dat de vroege komst der schepen in de Oostzee een ongunstigen invloed uitoefende op handel en scheepvaart: de marktprijzen in do Oostzoohavens stegen, en de schippers konden minder vracht bedingen -). Vandaar waren de Staten-Gcneraal eo n algemeenen zeildag gaan vaststellen , gewoonlijk tegen half April ^); deze datum werd door do verschillende admiraliteits- collcgiën „by affixio van billiet ten sulex ende daert behoort" tor kennis gebracht van de belanghebbende schippers en kooplieden. Wie vóór den geoorloofdcn tijd uitzeildc wei'd gestraft met een boete van 1000 Ciirolus-guldens •*). JSiiet alle schippers lieten zich echter hierdoor afschrikken: tegen- over het govaar van ontdekt te worden stond de verleidelijk lachende winst. Immers , gelukte het hun onbemcrkt heen te sluipen door de wachtschepen vóór de Nederlandsche zee- gaten , dan konden zjj met vollo lading reeds terug zijn, als do andoren nog in hot Vlie lagen of pas het anker hadden gelicht, en wie do meeste reizen in een jaar deed zorgde |
||||||
1) Groot Plaoaet-Boeck col. 870 — 885 en 926 — 931.
2) „Den 5 ileeser sijn in 5 Betmael uyt liet Vlie hier gecoomen sondev
eenich onraedt van Duynkorckers te hebben vernooinen 18 seheepon, ilaeronder l'i Neeiierlandscho , de reste vrocnide , deselve sijn hier vroech gecoomen om den handel ende zecvaert te bederven van het heele jaer , gelijek de Experientie leert, slaende Oostwaert daerdoor de waeren ende (koopmanschappen op , Ende de vrachten neer. Waeren de ])lacoaten van U. H. M. weegen verbot van niet nyt te loopen nae de Sondt ende Noor- weegen voor in de toecoomende Aprilis raaent (als in de voorleeden jaeren gedaen) in de voorleeden niaent aengeslaegen geweest souden (onder cor_ rectie) die Inoonvenienten voorgeooomen sijn tot dienste der Landen ende groot profijt (lerselver Ingeseetenen." Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 8 Maart 1(U2.
3) „Die Ostersclie vlotta , ao sonsten den l.") April ungefehr , auch
wol eher, pHeget aus zu lautl'i! i." (.Memorie v. Tancken aan II. H, M- dat. 5 Oct. 1«44 : in portef. Denem. 1644). 4) Zie o.a. Res. St. Gen. 1 Maart 1644.
|
||||||
52
het best voor zijn eigen beurs en voor die van zijn bevrachter.
Dat deze onbeschermde voorloopers gevaar liepen door de Duinkerkers te worden genomen woog bij de schippers minder zwaar dan de zak met geld , dien zij hoopten te verdienen : wie niet waagt, wie niet wint, zoo dachten er velen. Ook in het jaar 1644 werd afgekondigd, dat do vaart —
aanvankelijk tot 10 April — gesloten bleef ^). Doch bij het naderen van dien dag was de beslissing over de Noordsche politiek van H. H M. nog hangende, en daar de vloot, welke de gezanten naar Denemarken en naar Zweden over moest brengen , tevens zou dienen tot convooi der koopvaarders, werd het uitzeilen der laatste afhankelijk van de uitrusting der eerste. Herhaaldelijk moesten de Staten-Generaal den zeildag verstellen, en ten slotte werd het 7 Juli, vóór de schepen zee kozen -). Dat do handel hierdoor groote ver- liezen leed werd tot twee malen onder de aandacht van II. II. M. gebracht: eerst door de admiraliteit, later door de regeering van Amsterdam •''). Geruimen tijd lagen de si^liepen in het Vlie zeilklaar, en de gage van het volk ging natuurlijk door. Van enkele koopvaarders bedierf de lading door het lange wachten. Wat erger was , het late uitzeilen veroorzaakte, dat in 1644 niet, zooals gewoonlijk, vier, maar slechts tweemaal de reis naar do Oostzee heen en terug zou kunnen worden gedaan. Hot „damnum lucri cessantis" — de schade der te loor gaande winst — werd door sommige kooplieden op een ton gouds per dag geraamd *). Is hot |
||||||
1) De Zweednehe ror^ident Kj)i(n-iiifi- vcrzoclit zelfs de v.aart nmn- DeonHclie
linvens geheel te verbieden , danr J>encmarken de vaart op Zweden liad verboden. Zooals te verwacliteii was, luisterden H. H. M. hiernaar niet. Blijkens een menior. v. Spieriiij; dat. li Juli 1645 (portef. Zw. 1G4.')) deed hij dit verzoek in zijn mcnior. van 18 Maart, 7 April en 12 Mei UÏ44. 2) Res. St. Gen. 1 Maart, fi April, 13 Mei, 3 Juni 1644.
3) Miss. v. CoU. admir. Amstrd. en v. Uurgm. en Roj>'- v. Amstrd. in
Res. St. Gen. 26 April en 3 Juni 1644. 4) Deze opmerkingen zijn ontleend aan de menior. v. Taneken aan
H. H. M. dat. 2/12 Aug. leet. 13 Aug. en dat. 5 Oct. exhib. 13 Oct. 1644, beide te vinden in portef. Deneni. 1644. Bij v. d. Ciipelle , Gedenksehr. II ])g. 69 vind ik nog de volgende bij-
zonderheid omtrent deze vloot: „togens den 10 April (soude) uyt dit lant naor Oosten vaeren een vloote van 800 seepen , meest met contanten bevracht, endo geweerdeert oji een capitael van 90 tonnen gouts" enz. Het getal 800 is onjuist. |
||||||
53
wonder, dat van vele zijden geklaagd werd over de hoogere
staatsmanswijsheid, welko den burgers het brood uit den mond nam ? Met groote blijdschap werden dan ook de ge- zanten begroet, toen zij eindelijk op de vloot kwamen , en zij waren verstandig genoeg dit huldobetoon niet voor zich zelven in ontvangst te nemen, maar to beschouwen als een teeken van vreugde over de nu verzekerde afreis ^). In de jaren, aan 1644 voorafgaande, was aan de schepen,
die naar Holstcin en Jutland voeren om ,magere ossen" to halen , steeds toegestaan eerder uit te zeilen dan de andere: immers , als het voorjaar in het land was , moesten de boesten de wei in. Ook thans werd bekend gemaakt, dat de osse- schuiten reeds den 20''<^" Maart hun reis konden aanvaarden -). Onder de schepen, die zich aanmeldden om van de open- gestelde gelegenheid gebruik to maken , waren er vele grootor gebouwd en sterker bemand dan voor het aangegeven doel noodig was. De regeering van Amsterdam vestigde hierop de aandacht van H. H. M. en gaf hanr vrees te kennen, dat bedoelde schepen , „in de Sont komende , vermoedelyck pe- ricul loopon om tot ondienst van den Staet dezer Landen gebruyckt te worden" '). Wat daarmede bedoeld werd blijkt uit de memoriën , reeds vroeger door den Zweedschen resident Spiering bij de Staten-Generaal ingediend : in deze geschriften deelde hij o. a. mede, dat „by de Deensche be- dienden den vond gepractiseerd wirde" van de osseschepen met twee- en driedubbel bootsvolk to bemannen , ten einde op die wijze matrozen te doen toekomen aan den koning van Denemarken, die gebrek had aan scheepsvolk. De ,Deensche bedienden" waren Amsterdammer kooplieden, |
||||||
1) Toon do gozanton , vóór hun vertrek , nopf op enkele stukken moesten
wachten , bleven zy opzettelijk te Amsterdatu „overmits wij beducht waren, dat ingovalle wij in het Vlie comendo tardeerdon met zee te nemen , daor over onder do schippers ende Bootsvolck , die nu soo lange aldaer haddon gelegen; ende met impatientie gewacht, nieuwe alteratie soude ontstaen." Verb. Amb. Zw. 1644. 2) Res. St. Gen. 20 April 1640 , 12 Maart 1641 , 15 Maart 1642 , 7
Maart 1643 en 1 Maart 1644. 3) Miss. V. Burgm. en Reg. v, Amstrd. dat. 25 Maart in Resol. St.
Gen. 26 Maart 1644. |
||||||
54
o. a. Gabriel Mareelis, dio reeds 30 schepen daartoe had
afgehuurd '). Na de kennisgeving van Spiering hadden II. IL M. zich
niet gehaast om de zaak te onderzoeken of te beletten; wellicht hadden zij de oogon er voor willen sluiten, wetende dat Frederik Hendrik den koning van Denemarken niet kwalijk gezind was. Toen Amsterdam echter ook de alarm- klok ging luiden, besloten de Staten-Generaal „tot steuytinge van umbragien, dio daer uyt souden conncn worden geschept", de Admiraliteits-Collegiön van Amsterdam , het Noordor- Kwartier en Dokkum te verwittigen, dat de osseschuiten al- leen mochten uitloopen, wanneer zij niet sterker bemand waren dan in vorige jaren ; het volk , dat er boven het ge- 4 wone getal was — het ,overhensige volck" — moest uit de schepen worden gelicht. Ook hadden de schippers of reeders borg te stellen , dat er werkelijk een lading ossen zou worden teruggebracht. Dit geschiedde natuurljjk om te voorkomen, dat do schepen voor don dienst van koning Christiaan IV werden gebruikt ~). Toen doo- deze bepaling de toevoer van schepen en volk aan Denemarken word af- gesneden , opperde de resident Tanckon een bezwaar, dat hij anders wellicht voor zich haddo gehouden. llolstein en Jutland waren in het voorjaar van 1644 door de Zweden bezet; zij hadden er al het vee geroofd en de Ilollandsche ossekoopers zoudon dus met hen moeten handelen in plaats van mot de ware eigenaars , de Deensche boeren. Daarom deed Tancken een beroep op het medelijden van H. H. M. ton gunste van deze arme landlieden en verzocht niets minder dan of do ossescliepen niet te laten uitzeilen of to verbieden, dat geroofd vee zou worden gekocht. Het is onnoodig te zeggen, dat aan dezen wonsch geen gehoor werd gegeven. Nu echter de zeventionde-eeuwsche regenten eenmaal den naam hebben van weinig kiesehkourig to zijn geweest in geldzaken , doet het goed iemand aan te treffen , dio zooveel |
||||||
1) Memor. v. Spior. aan H. U. jr. dat. li en tS Maart tG44. Dozo
memor. komen niet voor in cle portof. Zw. 1644 ; maar den Icorten inhoud er van leert men kennen uit do memor. v. Spier. dat. 3 Juli 1645, te vinden in portef. Zw. 164.5. 2) Res. St. fion, 36 Maart en 6 April 1644.
|
||||||
55
vertrouwen heeft in hun gevoel van recht en billijkheid ').
Behalve het uitlooplen der koopvaardijvloot is ook het
leveren van contrebande aan de oorlogvoerende partijen genoemd als een strijdvraag, bij welker oplossing èn de handel èn de staatkunde hunne stom lieten hooren. Wij zagen reeds, dat in do zeventiende eeuw de regeeringon
vaak gebruik maakten van de tusschenkomst van particulieren voor den aankoop van allerlei krijgsbehoeften — soldaten , kruit, wapenen — en dat in de Nederlanden o. a. de leden der familie's de Geer en Trip ijverig deel namen aan dezen handel, waarbij do vraag lie t aanbod steeds overtrof. Toen de oorlog tusschen Zweden en Denemarken was uitgebroken, kwam het laatste rijk al spoedig zijn toevlucht zoeken bij de wolvoorziene magazijnen der Nederlandsche handelaars in ammunitie. Het was geheel onvoorbereid overvallen en had gebrek aan het noodigste. „Tempore pacis cogitandum est de bello" stond met gulden letteren op het tuighuis te Kopenhagen gegrift; maar de toepassing van die spreuk was in het vergeetboek geraakt "). Dezelfde Marcelis, door wien ,,de vond gepractiseord" was om de osseschuiten te gebruiken voor den toevoer van bootsvolk, leende thans weder zijne diensten bij het behartigen der Deensche be- langen. In overleg met den resident Tancken, later ook met den buitengewonen gezant van Dane marken , Gunther j kocht hij oorlogschepon , huurde transportvaartuigen, bemande ze met soldaten en liet ze laden met kogels , lonten , kruit en allerlei wapenen. Daar hij wel vermoedde, dat de Staten- Generaal den uitvoer van contrebande naar Denemarken zouden verbieden , worden de schepen gecharterd voor Ham- burg of voor andere plaatsen , vanwaar men de krijgsbe- hoeften gemakkelijk aan koning Christiaan IV kon laten toekomen. Met taaie volharding bleef Spiering de aandacht |
||||||
1) Memor, v. Tanckon aan H. II. M. dat. 19/29 Maart 1614. (Portef.
Deneni. 1644.) In de portef. Zw. 1644 vinden wij enlscle miss. v. H. H. JI. aan den
Zweedschen veldheer Torstensohn en aan den aartsbisschop Tan Breinen , ten behoeve van Icooplieden , die hun ossen willen voeren door landstreken, behoorendo tot het gebied v. d. aartsbisschop, of bezet door de Zweden. Hieruit blijkt weder, hoezeer de regeeringen van dien tijd moesten op- treden als pleitbezorgers van particuliere belangen. 2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M, dat. 14 Febr. 1644.
|
||||||
56
van II. H. M. op deze praktijken vestigen on ^af zelfs de
middelen aan om ze te voorkomen i). De Staten-Gencraal verzochten aan de Admiraliteiten nader informatie en bevalen tegelijk, dat de contrebande voorloopig moest worden aan- gehouden. Doch op dit punt waron do genoemde college's zeer kitteloorig. In do laatste jaren lagen zij telkens met H. H. M. overhoop , daar beide vergaderingen over het recht wildon beschikken om verlof te geven tot den uitvoer van contrebande '). Do Admiraliteiten namen do aanschrijvingen van de Gcneraliteit over deze zaak voor kennisgeving aan of voerden zo slechts uit in zooverre haar goeddacht. Ook thans waren zij niet bereid het bevel van II. PI. M. na te komen. Wel boden zij geen openlijk verzet, maar lieten oogluikend de verboden waar door. Een uitvlucht was ge- makkelijk te vinden : de wacht op de zeegaten kon immers niet zoo scherp besteld worden, of de mogelijkheid bleef be- staan, dat er een enkel schip doorslipte ^). Ondanks de besluiten, op 5 en II Maart ter Generaliteit
genomen, waarbij aan de Admiraliteiten werd voorgeschreven geen munitie te laten uitgaan naar Denemarken of naar andere streken , waar koning Christiaan IV gezag had, hielden de klachten van Spiering over den uitvoer van contrebande aan. En dit verwondert ons minder, zoo wij het oog richten op de beraadslagingen tor dagvaart van Holland , in een „Secreet Register"' opgetoekcnd. Nadat de vraag of de Kepubliek zich bij Zweden moest aansluiten , ontkennend was beantwoord , had men daar een tweede punt ter sprake ge- bracht : is deze staat, volgens het tractaat van 1640 met Zweden , verplicht aan Denemarken den uitvoer van ammu- nitie te weigeren ? Art. 6 van dat verdrag zei duidelijk, dat |
||||||
1) Memor. van Spiering aan }ï. H. M. dat. 1-1 Jan., 24 en 20 Febr.
iüU en 3 Juli 1645. (Portef. Zw. 1644 en 1645). Resol. Holl. 19, 21, 26 Jan. 1644. Kesol. St. Gen. 14 Jan. 18, 22, 2.^, 26, 27 Febr., 1, 4, 11, 14, 19 Maart 1644. 2) Aitz. V pg. 114, 276 en 415.
3) Van deze uitvlucht bediende do admrlt. van Amsterdam zich in een
ander geval; Zie Extr. Xotu\ Admrlt. Amstrd. in Kesol. St. Gen. 14 April 1644. |
||||||
57
men daartoe gehouden was i) ; maai' verschillende leden
meenden, dat het traotaat niet langer bindend was, nu Zweden verzuimd had om — zooals art. 2 voorschreef — aan de Republiek vooraf kennis te geven van haar bezwaren togen Denemarken, In overeenstemming met het advies van den stadhouder werd besloten, dat aan beide mogendheden de uitvoer van ammunitie moest worden toegestaan , doch aan Denemarken alleen „in stillicheyt ende by conniventie;" het huren van schepen en het werven van volk zou aan beide worden verboden, op grond dat de Kopubliok ze zelfnoodig had voor de beraamde uitrusting der convooivloot -). Nu Frederik Hendrik zjjn moening had uitgesproken ,
hielden de Staten-Generaal dus slechts den schijn op, toon zij , na oen nieuwe klacht van Spiering, liet verbod van 5 en 11 Maart handhaafden. ^Metterdaad kreeg 1'enemarken uit deze gewesten toevoer van ammunitie , ook van schepen. In Juni 1644 regelde Christiaan IV het huren van HoUanu- sche schepen bij patent en stelde rrijs en conditiën vast: wel een bewijs dat vele Nederlanders minder afkeer hadden van do Deensohe penningen dan van de Deensche tollen ■'). Nog grooter inkoopon echter dan voor Denemarken werden
gedaan geschiedden ten behoeve van Zweden : dit rijk be- stelde in de Republiek een geheele vloot met toebohooren. In Oxenstjerna's krijgsplan speelde de vloot een belangrijke rol; zij moest in de Meimaand een aanval op Seeland doen , gelijktijdig met Torstensohn's troepen , die van de landzijde , over Funen en do Belt, zouden naderen. Gelukte deze poging, dan lag een voordeeligc vrede voor het grijpen *). |
||||||
1) Het luidde aldus :
„Interest autem et Sacrae Kegiae Majestatis Sueciao ab una et Celsitu-
dinis Dominorum Ordinum ab altera parte ne hosti alterutrius quicquam aut emolumenti aut virium quocunque tandem modo accedat; Idcirco neuter confoederatorum alterius hostem , qui nunc est in praesens hostis , aut deinceps enasci poterit, consilio , opo, pecunia, comnieatu, milite, navibus, nautis , armis, pulvere pyrio , aut muuitionibus ulUsve bcllicis rebus aliis juvabit." Volgens den text bij Aitz. V pg. 59. 2) Secr. Ees. Holl. 12, 17 en 19 Maart 1644.
3) Re3. St. Gen. 29 Maart 1644.
Secr. Kes. Holl. 24 Maart 1644. Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 April 1644.
Holberg : Danische Reichs-llistorie II pg. 887. 4) Geijer III pg. 344 — 346.
|
||||||
58
Docli do kanselier was zich zeer goed bewust, dat hem een
groote hinderpaal dwars in den weg stond: de Deensche vloot was veel sterker dan de Zweedscho. liet streven van Gnstiiaf Wasa om een zeemacht te scheppen , in den aan- vang met gunstigen uitslag bekroond , was door latere re- georingen niet voortgezet; Gustaaf Adolf had het tot zijn schade ondervonden in den krijg tegen Denemarken van 1(512 '). Vandaar dat Oxenstjerna liet oog richtte op de Nederlanden tot versterking van de s^heepsmaoht zijner koningin. Naar een geschikton tusschenpersoon behoefde niet lang te worden gezocht: Lodowijk de Geer , do groot- handelaar in allerlei krijgsbehoeften , was de aangewezen man. Juist in de laatste jaren was de band , dio hem aan Zweden hechtte, nauwer toegehaald , sinds hij in den Zweedschcn adel opgenomen en eigenaar van uitgestrekte goederen in dat rijk geworden was. Bovendien bleef hij steeds in veelvnldige betrekkingen met den Nederlandschen handel. In het begin van 1644 kwam hij naar deze ge- westen. Zijn instructie hield o. a. in , dat hij moest trachten Frederik Hendrik over te halen tot openlijke deelneming aan den oorlog, ton gunste van Zweden. Doch wij zagen reeds, dat een dergelijk optreden niet in de bedoeling van don stadhouder lag, en de Geer vermocht hem , bij een persoonlijk onderhoud , niet tot andere gedachten te brengen. Daarom ging deze al spoedig ovor tot het vervullen van het tweede deel van zijn last; de uitrusting eener hulpvloot in Holland en Zeeland -). (I Artikel 8 van het tractaat van 1640 verleende aan Zweden ; het recht om „toto huius foederis tempore" in de Kepubliek ammunitie, schepen en volk to koopcn , huren, aan te werven on uit te voeren ^j. Oxenstjerna vermoedde niet, dat aan Zweden het genot dezer bepaling zou worden ont- zegd , nam althans den schijn daarvan aan , en do Geer zette zijne handolsvrienden in de Hollandsche en Zeeuwscho zee- steden aan hot werk om het vereischte aantal vaartuigen — |
||||||
1) Goijcr II Y'S- l'^ü , 168 on 169, III pff. 90.
2) J. L. W. (Ie Geer: Lod. de Geer pg. 65 — 75.
rierrn de Witt: L. de Geer pg-. 65 — 72. Geijcr : III pg. 345 , 346.
3) Zio dit art. bij Aitz. V pg. 60.
|
||||||
59
|
||||||
ongeveer 30 — bijeen te brengen, zonder tevoren aan
H. H. M. verlof daartoe te vragen. Vooral te Amsterdam , waar zijn invloed zeer groot was, vlotte de zaak naar wensch. Daarom had dan ook Gunther juist die stad met narae aangewezen , toen hij, bij zijn audiëntie ter Generaliteit, over do uitrusting ten behoeve van Zweden had geklaagd en toon hij later ook in de staten van Holland ten gehoore werd toegelaten , herhaalde hij daar zijn verzoek om deze uitrusting te verhinderen. Zien wij thans, welke uitwerking dit had '). Boven is medegedeeld, dat Holland, in overeenstemming
met het gevoelen van den stadhouder, aan beide oorlog- voerende mogendheden don uitvoer van ammunitie toestaan, maar dien van schepen en volk weigeren wilde , omdat men hier te lande de laatste zeil' noodig zou hebben voor de convooivloot. Doch reeds eenige dagen later werd dit be- sluit in zooverre gewijzigd , dat men de schepen , die voor Zweden of voor Denemarken reeds waren gehuurd en uit- gerust , zou laten uitzeilen , maar terstond na hun vertrek het plakkaat tegen het uitvoeren van scliepcn bij publicatie hernieuwen '). Er verliepen eenige weken , alvorens de zaak ter Generaliteit aanhangig werd. In dien tijd trachtten Gunther en Tancken , door mondelinge en schriftelijke ver- toogen , de Geors onderneming togen te gaan, on hun ijver deed niet onder voor de volharding, waarmede Spiering zich beklaagd had over de verzonding van controbande naar Denemarken ^). Het schijnt, dat men in Holland heeft geweifeld bij het
beantwoorden der vraag, welke houding tegenover de Geer moest worden aangenomen. Den 7''''" April toch dienden de staten van dit gewest ter Generaliteit het voorstel in, om aan ieder te verbieden in deze landen bootsvolk aan te werven: de Geer werd wel niet met name genoemd, maar |
||||||
1) Res. 8t. Gen. 16 Maart 1G44. Secr. Res. Holl. 22 en 23 Maart 1644.
2) Secr. Res. Holl. 24 Maart 1644.
S) Memor. v. Tancken dat. 19/29 Maart 1644. Propos, v. Gunther
26 Maart
aan H. II. M. Gecomm. dat. 'r—r-^r K"*-*- (Portef. Deneni. 1644). Res. St. Gen. 30 Maart, 6 en 15 April 1644.
|
||||||
60
toch mot den vinger iunigcwezcn. H. H. M. toonden dit te
begrijpen, toen zij , na ingewonnen advies van Zijno Hoogheid, besloten een onderzoek in loco te houden en twee leden af te vaardigen naar de Admiraliteit van Amsterdam , met het recht om daar zitting te nemen. De heeren Hoogendorp on Clant werden mot deze zending belast. Zij zouden voor gemeld collego iedereen bescheiden , die binnen dezen staat bootsvolk, soldaten of schepen aannam voor den dienst van eenig potentaat of repnbliek, en hom ondervragen over het aantal daarvan , den tijd waarvoor en de condities waarop hij ze gehuurd had. ') Den H''" April brachten de beide afgevaardigden verslag uit van hunne rois. Te Amsterdam aangekomen , hadden zij aan hot college tor Admiraliteit hun last medegedeeld en ten antwoord gekregen, dat liet college wel kennis droeg van de Geers uitrusting, maar geen onderzoek had ingesteld naar do bijzonderheden er van, daar het meende, dat die uitrusting geschiedde met medeweten en goedvinden van de regeering. Daarop was do Geer voor hen ontboden. Hij beweerde, dat de regeering wel kennis moest dragon van de zaak , die hij voorstond , daar hij zelf versoheiden malen met den stadhouder en met loden der Generaliteit er over gesproken en do resident Spiering zijn pogingen ondersteund had: het stilzwijgen van H. H. M. was door Zweden als een toestemming beschouwd. Alzoo had hij , ten dienste van dit rijk en tevens voor zijn eigen zaken , een 25-tal schepen gehuurd , verschillend van grootte, bemanning en bewapening, voor don tijd van vier maanden vast. Toen de Geer de vergadering had verlaten, hadden de heeren Hoogendorp en Clant, volgens hun lastgeving, aan de Admiraliteit verzocht om verdere werving voor uitheemsche potentaten te weren en zoodanige schepen tot nader order geen zee te laten kiezen. Het eerste deel van dit verzoek was afgeslagen : de Admiraliteit l)oweerde, dat zulks niet behoorde tot haar competentie , maar tot die van de Magistraat van x\msterdam on andere zeostedon; het uitloopen der schepen zou worden belet ; doch het college had er de aandacht op gevestigd, hoe moeilijk het was do wacht zóó scherp te bestellen, dat geen enkel verdacht schip |
|||||
1) Res. St. Gen. 7 eu 8 April 16-ti.
|
|||||
61
kon doorsluipen. Uit dit antwoord kon gereedelijk worden
opgemaakt, dat de Geer van do Amsterdamsche Admiraliteit weinig tegenwerking had te duchten '). Den 14"'=° en 15''"" April maakte dit rapport den hoofdschotel
uit van hetgeen in de statcn-vergadering van Holland ter tafel werd gebracht. Wij zien dit gewest thans een besliste zwenking maken naar de Zweedscho zijde : van dit oogenblik af bevordert hot de uitrusting van de Geer zooveel mogelijk. Reeds den volgendon dag laat Holland in de Staten-Generaal voordragen, dat het aantal der gehuurde schepen en der geworven matrozen niet zoo groot is , als men vertelt; geeft als zijn meening te kennen, dat het uitzeilen van deze schepen volgens het tractaat van 1640 niet kan worden belet, en stelt voor het afgekondigde verbod van verdere werving en uitrusting te schorsen , totdat men daarover in onderhandeling is ge- treden met den Zweedschen resident Spiering. De Genera- liteits-vergadoring was slecht bezocht: maar vier provinciën waren , elk door twee afgevaardigden, vertegenwoordigd. Des ondanks werd Hollands voorslag dadelijk in behandeling genomen, en in overeenstemming daarmede besloot men de admiraliteit van Amsterdam aan te schrijven, dat de Geer zyn vier- of vijfentwintig gehuurde en gekochte schepen kon laten uitzeilen. Zelfs liet men hem weten dat, wanneer hij nog meer schepen in dienst wilde nemen , H. H. M. bereid waren daarover nader te spreken met den Zweedschen resident '^). |
||||||
1) Ro3. St. Gen. 14 April 1044 , w.aar is iu^iclasi'lit een „Extract uyt
de notulen van de besoignes vant collegie tt^v aiiiut. residerend*! tiinnen Amsterdam den x Aprilis 1644." Secr. Ees. HoU. 14 April 1644.
2) Secr. Kes. Holl. 14 en 16 April 1G44.
Res. St. Gen. IB April 1644. Dat er maar 4 prov. , elk door 2 affjev. vertft^enwoordig^d waren, l)lijlvt
uit Secr. Res. Holl. 16 April 1644. In zijn memor. y. 20 Juni 1044 aan II. II. M. (portef. Denem. 1644) zegt Tancken — nadat hij herinnerd heeft dat eerst was besloten om de door Zweden uitgeruste seliepen niet te ïat<m uitloopen — : „und wie dajegen das werek so getrieben , das in absens der Herren Staten von 4 provinciën und des princen d'Orenge nuhr Yon 3 provinciën die vorige resolution zu höchstem misoontentement der sambtlichen provinciën wie<ler umb gestossen." De opgave van het aantal prov. in do Secr. Res. Holl. wordt echter bevestigd door de pre- sentielijst van Res. St. Gen. 10 April 1644. |
||||||
62
Zoo w<as het spel voor Zweden gewonnen. Den ll<ien April
lagen nog slechts elf schepen , voor dit rijk uitgerust , in het Vlie gereed '); na de Goneraliteits-rosolutie van 16 April zal de Geer zich zooveel mogelijk gehaast hebben om de overige — ongeveer twintig — eveneens zeilklaar te maken. Nog vóór het einde der maand kon de hulpvloot zee kiezen. Zoo hadden dus Zweden en Denemarken beide toevoer van
oorlogsbehoeften uit deze landen gekregen , maar het eerste rijk iii veel ruimer mate dan het laatste. De versterking der Zweedsche sclieepsmaeht door de uitrusting van de Geer is van beslissenden invloed geweest op den uitslag van den krijg. Bij het ontbreken van bescheiden , welke de nieening van Frederik Hendrik over het uitzeilen der hulpvloot toe- lichten , is het moeielijk te beslissen, in hoeverre dat tegen zijn zin geschiedde ; doch aangenaam kan het hem niet ge- weest zijn. Ook de redenen, waarom Holland , in den beginne aarzelend , ton slotte met kracht optrad ten gunste van Zweden , blijven in het duister liggen. De notulen der re- geeringscollege's vermelden gewoonlijk de genomen be- slissing , zonder licht te werpen op d(> redeneering , die er toe leidde. Over den invloed van personen , buiten do re- geering staande, maar mot de regenten verbonden door gemeenschappelijke belangen , wordt natuurljjk eveneens het stilxwijgen bewaard. De Dcensche resident ïancken brengt ons echter op het
spoor van hen , die do staten van Holland kunnen hebben aangezet om de uitrusting van do Geer in hun bescherming te nemen. Herhaaldelijk diende hij zjjn beklag er over in, dat de Statcn-Gcneraal het uitzeilen dezer schepen hadden toegelaten. In een memorie van 12 Augustus betoogde hij o a., dat het gebeurde lichter te verdragen ware, zoo de Republiek door het verdrag van 1640 verplicht ware geweest de Zweden te ondersteunen, on wanneer de laatsten , met inachtneming der ,jura bolli" , een rechtvaardigen krijg waren |
||||||
1) In de portef. Zw. 1644 vindt men een los blad , bevattende „nottitie
van 11 schepen soo wee^^en de croon Schwedenn den 11' Apriell int Vly hebben gelegenn". Daaruit blijkt, dat er 6 schepen waren van 'JO , 1 van 28 en 1 van 30 stukken; 2 branders met 6 stukken elk ; van 1 schip wordt het aautal niet vermeld. Deze elf schepen waren voor het niocn'on- deel dus niet sterk gewapend. |
||||||
63
begonnen '). , Ja" — gaat hij voort — „wann nicht solche
Leute darzu goomployret wehren , weleho ex piiblica clade ihr sordidum lucrum alloin begierig seynd zu suc'ion, wiedann die directeurs dieses wercks wegen ihre naissance vorigeu handtiorungo mittoln ihres auf kommens icdorman bekant, darbey es zu beclagen steliet, das auf solcher Leute vorschliige, so zu dero eigen bereichunge nuhr angosehen gantze König- reiche in ein bluhtig und verzehrendes kriegsfewr mussen gesetzet werden." Na gewezen te hebben op de groote schade , welke de Nederlandsehe handel hierdoor leed , ver- volgt hij : „Und ist zu verwundern , wie diese directeurs das gantze werck dergestalt habcn durchtreiben können directe wieder den conscns aller provinciën." Aan het slot verzoekt hij , de door Zweden geroofde en in Nederlandsehe havens opgebrachte Deensche koopvaarders te ontslaan van het daarop gelegde arrest , daar er zich goederen in bevinden, die deels behooren aan Nederlanders , deels aan Engelschen en anderen, „wolche ja des ihrigen nicht werden können beraubet werden zu dem ende, damit diese directeurs von dero schweiss und niitteln ihrcn grossen stat können führen." Doch vooral in zijne memorie van 17 Augustus laat hij zich zonder omwegen uit °). Al weder geldt het do in Holland opgebrachte Deensche schepen. Naar aanleiding van H. H. M. resolutie om de Amsterdanische admiraliteit te gelasten, dat zij do wachten van deze vaartuigen moet af- nemen , schrijft hij : „Als habe ich milir zu bitten ohne ferrcr trainirunge solche resolution zum eft'ect befodern zu helff'cii. und nicht zu zustohen , das etwa einig privat Interesse das gemeine beste mügo verhindern. Ew : lloch: und ilügd. geneigenheit zu dicsem werck erhiillet ja zum überflus aus dem einniahl genommenem concluso. 80 heisset es auch l)illig publicum praeferendum private , das gemeine beste ist dem Eigeunutz tïir zu ziehen , jcnos botrifi't alle provinciën und dero Einwohner, dies privé Interes.so nuhr die directeurs dieser seecaperey , \mA diejenigen wonigen , so aus einor oder andern Statt von Holland , auch wohl aus den magistraten selbsten, wie solches notori ist, ilire alte verfaulte sohiffe |
|||||
1) MeiiiDr. V. Tancken dat. 2 12 Aug. lect. in Aiiir. 1044. (Portef.
Denem. 1C44.) 2) Memor. v. Tancken dat. 17 Au}?. 1044. (I'ortef. Denem. 1044.)
|
|||||
zu solchem zwegk habcn vermietot , so ihr sordidum lucrum
aus dom algemeinen uhelstand nulir maehen. Dor gemeine man in don Handolstiitton wird nulmmohr auf den gassen selbst innen , wie dies unbesonnen von den Schwedischen directeurs angefangen werck kein guhts dem Handel und wandel , so wohl in gomein alse einem iedem in particulier thun kann , und würdo vielleicht heftiger darübor doliren , wan er den verlauf von allem solto wissen , so doch die zeit offenbahrcn musz." Het bovenstaande behoeft weinig toelichting. Het is
duidelijk, dat Taneken de Geer en consorto beschuldigt alleen uit eigenbelang een voor het land nadeelige zaak te hebben bevorderd. Do medeplichtigen van do Geer zijn de aan- zienlijke kooplieden — onder wie verscheiden raagistraats- lieden — uit de Hollandschc zeesteden , die in de Zweedsche uitrusting een wolkome gelegenheid begroetten om eenige oude schepen met profijt van de hand te zetten. Zoo ik mij niet vergis, dient het herhaalde gebruik va^i bet woord „directeurs" om aan te toonen, dat de resident de ,TIeoren Directeurs van hot Ord. en Extraord. Convooi naar Oosten en Noorwogen" er van verdenkt, op dezo wijze in de kaart van Zweden te hebben gespeeld , zonder hun eigen voordeel uit het oog te verliezen. De „directeurs" waren kooplieden , i die — boven de lands-convooiers , — eenige kloeke oorlog- schepen in zee brachten ter bescherming van de vaart naar Noorwogen en de Oostzee ; de koopvaarders , welke van dit geleide gebruik maakten , betaalden , als belooning , 1^/., "/„ van de waarde der ingeladen goederen '). De ,,directeurs" waren dus geheel op de hoogte van alles , wat do uitrusting van schepen betrof, en hadden er waarschijnlijk eenige in voorraad : geen wonder dat de Geer hen in den arm nam. Ook de groote convooivloot, die in den zomer van 1644 uitliep, zou voor een deel door hen worden geleverd -), en daar leveranties aan den staat niet pleegden te geschieden ten nadeele van hen , aan wie het werk was uitbesteed , hadden zij er belang bij om de Noordsche onlusten gaande te houden. Aan hun drijven was het dus ook te wijten, dat Holland de uitrusting van de Geer had bevorderd , ja , wellicht hadden |
||||||
1) Aitz. V pg. 530.
'>) Heer. Ues. HoU. 24 Miiiirt 1G44:
|
||||||
65
zij bij contract aaiulcol bedongen in den buit, door deze
schepen te maken en latur in Noderlandsche havens op te brengen. Tot dergelijke gevolgtrekkingen komt men , als men geheel geloof raag slaan aan Tanckens beweringen. Dat de Geer niet uitsluitend door liefde voor Zweden zich liet leidon, maar tevens de uitrusting der hulpvloot als een voordeeligo speculatie beschouwde, is aan te nemen. Doch hij kwam bedrogen uit en spon er weinig zijde bij, aangezien koningin Christina wel mild was met loftuitingen, maar te kort schoot in haar verplichting om de geleende sommen terug te be- talen '). In hoeverre do staatkunde van Holland behcerscht werd door het bijzondere belang van eenige kooplieden, is niet uit te maken. De „eygensoeckelyckheydt" , welke hier aan de regenten en kooplieden der Republiek te last wordt gelegd, kan niet onvoorwaardelijk worden geloochend. Daarvoor is het nationaal geweten der Nederlanders te be- zwaard. |
|||||
Keeren wij thans terug tot de beraadslagingen over do
instructie, aan de gezanten naar Zweden en Denemarken mee te geven. De belangrijkste vraag, welke zich daarbij opdeed , was deze : zullen de koopvaardijschepen , bij aankomst in de Sont, tol betalen ? Zoo ja, op welken voet ? De Zweedsche resident Spiering deed al zijn best om te beletten, dat de krijgskas van den koning van Denemarken werd gestijfd door do tolpenningen der Nedorlandsche schippers. Wanneer deze te Helseneur de gevraagde som betaalden, dan zou — naar hij zich liet verluiden — de Zweedsche regeoring een even groote schatting van hen eischen -). Onder den indruk dezer bedreiging , die tevens een geschikte gelegenheid aanbood om Denemarken een groote schade toe te brengen, wilden de staten van Holland in de instructie |
|||||
1) Goijer III pg. 346 noot 2.
Pierre de Witt: L. de Geer pg. 8B —8C.
2) Socr. Res. IIoll. 11 en 12 Mei 1644. Ijater herhaalde hij deze
waarschuwing schriftelijk op last zijner regeering. Bes. St. Gen. 15 Juni.
Secr. Res. HoU. 20 en 23 Juni 1C44.
5
|
|||||
G6
|
||||||
dooii opnemen , dat aan de Dcenscho tolboambten geen be-
taling mocht geschieden; voor olie schi]) zon aanteckening Avorden gohoudon van do vovsehnldigde som , onder belofte van later te verrekenen ; de convooivloot moest de koopvaardors naar de plaats van bestemming geleiden, des noods mot gewold, ■wanneer iemand trachtte lust te belettcm. Mot iemand Avord natunrlijk bedoeld de koning vnn Denemarken ^). Dit voorstel — ongetwijfeld zeer naar den zin van Spiering —
kon aan Frederik Hendrik on do Staten-Oeneraal geenszins behagen ~). Het lag niet in de bedoeling van den stadliouder zich partij te stellen tegenover Denemarken , on do moening der Generaliteit over de buitenlandsche staatkunde placht nog niet te verschillen van die van den prins. Vooral bij het maken der instrnctie kwam duidelijk uit , hoever de in- vloed van Frederik Hendrik strekte. Over alles werd zjjn raad gevraagd en — wat een tweede is — gewoonlijk op- gevolgd. Zijn tegenwoordigheid was zoo onmisbaar, dat n. H. M. hem , wanneer hij zich gereed maakt naar het leger to vertrekken , in bedenking geven nog eenig(m tijd in den Haag te blijven , „ten regarde van eenigo openstaondo saecken van importantie het gomeene beste concernerende". Dit zag op de niet afgedane punten der instructie. Toen de prins desniettemin bij zijn plan bleef, kwamen op don vooravond , ja nog op den dag zelven van zijn afreis, Gedep. van IL II. M. zijn advies inwinnen ^). Ook in do legerplaats liet men hem ni(;t met rust; zelfs vandaar wist Frederik Hendrik do marionetten in don Haag naar zijn pijpen te laten dansen. Terwijl de vraag der tolbetaling nog hangende blcof,
waren inmiddels voor elk gezantschap drie hoeren aange- wezen ; van die drie twee uit Holland, de Witt, Bicker en Stavenisse zouden naar Zweden, Schacp, Sonck en Andrée naar Denemarken gaan *). Zij hielden een bijeenkomst en |
||||||
1) ÜM-r. Res. IIoll. 11 cil 12 Moi 1(544.
2) I{(!S. St. Gen. 11 en 12 Moi 1G44.
3) Ros. St. Gen. 17 , 18 , 19 Moi 1644.
4) Zie Secr. Ros. lloll. 24 Msiart, 29 en 30 April 1644. 3» April
Stelt Huil. ter Genrlt. voor, dat zes Amb. naar Zw. en Den. zullen f,'»""!, vier uit Holland. Het wordt aangehouden. (Ros. St. Gen. 30 April.) |
||||||
C7
opperden oeiiige bodeiikingen togen hunne — nog slechts in
concept bestaande — instructie. H. H. M. zonden afgevaardigden uit hun midden naar de legerplaats , om het gevoelen van den prins daarover te vernemen. De gezanten gingen mede en maakten van de gelegenheid gebruik om hem nog eens te polsen over de tolquaestio. Zijne Hoogheid verklaarde het voor dezen staat wensohelijk te oordeclen , dat de ge- vorderde schatting aan Denemarken betaald, maar aan Zweden , als daartoe geen recht hebbende , geweigerd werd. Doch de ambassadeurs waren hiermede buiten hun boekje gegaan en haddon advies gevraagd over een zaak, die niet in hun last was begrepen. Dit werd hun ter Generaliteit kwalijk genomen en men besloot aldaar 's prinson |
||||||
De Raadpons. Cats luaukt hot aan Z. U. smakelijk on herinnert , „dat
wel tot 8 iif i) macl golijkon Toet in do anibassado aen de voors. croonen was ffohouden, jae seltt's datter Exempelen waren dat de Ambass., bo- staende in i) porsoonen , geheel en dal bij HoUant is bekleet geweest." (Secr. Res. Itoll. 4 en 6 Mei 1644). Mot hot laatste zal hij het oog gehad hebbon op do ambassade van IGll , toon Jacob van Duvenvoorde , hoor van Obdam , Kombout Ilogerbeets en Dirk Bas , alle drie uit Holland, naar Denemarken waren afgevaardigd. (Zie Vroede : Inl. IP pg. 334 — 33G). Bij de ambass. v. 1040 naar Zweden on op de conferentie te Stado in 1641 waren twee van de drie leden door Holl. aangewezen. — 11 en 12 Mei dringt lIoU. er ter (fenrlt. nader op aan, 12 Mei komt een gunstig adv. van S. 11. in, 13 Mei besluiten de St, Gen., dat van de zes gezanten vier uit IIoU. zullen zijn , con uit Zeeland on een uit Friesland. {Secr. Ros IIoU. en Res. St. Oen. 11, 12, 13 Mei 1C44). IIoll. benoemt de H.H. v.an Beveren , Schaep , Bicker en Sonck ; Zeeland zijnen raadpens. van Stave- nisse, Friesland Joacliim Andrée. H. H. M. verklaren, dat deze It.H. hun aangenaam zijn. (Socr. Res. Holl. 13 Mei, Res. St. Gen.14 Mei 1044.) van Beveren , Bicker en Stavonisse zullen naar Denem., de drie anderen naar Zweden gaan. (Ros. St. Gen. 17 Mei 1644). Doch van Beveren „excu- seert zicli wegens de indisj)0sitie on swackheijt van sijn persoon , de liardichoyt vant climaet van de voors. Noordergewesten , de maniere van doou en leven aldaer, sijn domestycque beletselen syn Employ ende ampten" enz. (Secr. Res. Holl. 25 Mei; Res. St. Gen. 24 Mei 1644). In zijne plaats benoemen de St. v. Holl., „met alle de stemmen" Jacob de Witt, die door de St. Gen. wordt gcadinitteerd. (Secr. Res. Holl. 26 Mei , Kes. St. Gen. 27 Mei 1644). Zie verder over de keuze der Ambassadeurs uit verschillende prov.: (Vreode , Inl. I pg. 33 , 34 , 203.) Amsterdam was steeds vortegenw. bij de gezantscb. naar Oosten en Noorwegen : ook nu weer door Schaep en Bicker. (Zie Extr. notulen v. de Amsterd. vroed- schap , 22 April 1644 , meegedeeld bij Vroede : Inl. I Bijlage II.) |
||||||
68
advies langs den offioieelon weg in te winnen , d. w. z. door
gecommitteerden van H. H. M.; de gezanten mochten er ocliter bij tegenwoordig zijn '). Aldus geschiedde, en het volgende uitvoerig rapport werd thans ingediend: „dat S. H. van advyse is, om rupture met Dennemarcken endo Sweedon te vormyden ; dat men eerst aen don Con. van Donnem. moet presenteeren aenteyckeningo te laeten doen van door- gepasseerde schepen te betaelen op haer wedercomst; edoch do voors. Con. daermede niet tevreden wesonde , dat men alsdan sou betalen volgens den voet van 1641 ; dat men aen Sweeden de betaling, die bij retorsie of andersins go- eischt wordt , zal exouseeren als ongehoudon te syn ende hier te vooren noyt gedaon te hebben , macr zeggen dat men sich in deson aan de H.H. staten mosto addresseren, laetende ondertusschen de schepen doorvaoren nao de Oostzee eiule traffycqueren daer sy gewoon syn; ende indien de Swoedsche vloto .soo machticli is (ende omtrent de Sondt mocht syn), dat sy daerdoor sich willen doen betalen, zullen (Ie ambass. daorvan op 't spoedichste kennis geven , ende niiddelerwyl de schepen ophouden , sonder in eenige feytc- lickheyt te comen. Ende ingevallo eenige van de gepasseerde schepen in de Oostzee vet van de Sweden moehte affgenomen syn, dat de ambassadeurs H. H. M. daervan sullen advi- seren om te zien hoe men vanwegen deson stact daerover behoorlijcke reparatie sal connen becomen; belangende de geëquipeerde vloto tot uytvoeringe van dcse ambassade , of mer. deselve in soo extraord. getal nae de Sont sal laeten gaen, meent S. H. dat daerinne geene verandering van voorige resolutie behoort te geschieden , ende om te gemoot te comen de ombragie die de Co; van Denn. hieruyt moehte nomen, dat men een ofte twee van de beseylsto schepen vooruyt conde sendcn ende S. M'. in desen onderrichten en indien S. M'. de vloote op de Lap ofte daer omtrent niet |
|||||
1) Ree. St. Gou. 30 , 31 Mei , 1 , 4 , 5 , 10 Juni 1644.
Keci'. lies. lloU. 20 Juni 1644. „I)ul)ia ten reguarde v. d. Instr. voor
1111. Ainh. gacndo naer Sw. endc' Denom." on „advis van Zjjn Iloocheyt" In Verb. Amb. Z\v. 1644. |
|||||
69
|
|||||||
wilde lyden , dat desolve in zee aff onde aen ondortusschen
konde houden" ^). Het zou dus niet de schuld van den stadhoudei' zijn,
wanneer de Republiek genoodzaakt werd het zwaard te trekken. Christiaan IV mocht een billijken tol heften en kon do Nederlandsche oorlogscliopen uit zijn gebied weren ; wanneer Zweden geweld pleegde aan de koopvaardijschepen, hadden de gezanten nader last van H. H. M. af te wachten^ alvorens deze feitelijkheden te beantwoorden. Zulk een houding was zeer correct voor een staat, die als
bemiddelaar wenschte op te treden , maar de sterke convooi- vloot zou nu tot weinig meer dienen. Immers, alleen tor bescherming dor koopvaarders Avaren 41 oorlogschepen on- noodig; tot hunne uitrusting was hoofdzakelijk besloten om kracht bij te zetten aan de eischen , vanwege de Republiek te stellen , om invloed uit te oefenen op den gang van zaken, door do macht der Nederlanden te toonen. De gelegenheid daartoe werd afgesneden , wanneer de koning van Denemarken de vloot niet „op de Lap ofte daer ontrent" behoefde „te lijden". De Lap was een zandbank vóór den ingang der Sont en vermoedelijk zou Christiaan IV de Nederlandsche oorlogschepen niet zoo dicht in do liuurt willen hebben. 's Prinsen voorslag verschilde heel wat van dien, door
Holland gedaan; nog meer van de meening der Amster- damsche vroedschap , „dat men den schippers in de Zondt gheen tollen zoude laeten betaelcn" ~). Doch de aandrang van stad en provincie stuitte af op den onwil van den stad- houder, en de tijd was nog niet gekomen, dat hij zich behoefde te |
|||||||
1) Ontleend aan Secr. Ees. Holl. 20 Juni 1644. Ik heb Hot geheel
afgeschreven , omdat het een der weinige stukken is , die ons de ziens- wijze van Fr. II. uitvoerig doen kennen. In Groen's Arehiv(!S vindt men op de Jaren 1G44 en 104.') ^eiHi enkele
missive, waarin de prins zich ovor deze zaak uitlaat. Een persoonlijk onderzoek in het Iluis-archicf van Z. Ml. den Koning verschafte mij de zekerheid, dat ook de nog ongedrukt*; stukken uit die jaren niets bevatten over de Zweedsoh-Deensche aangelegenheden. Gaarne betuig ik hier mijn dank aan Generaal A. E. Mansfeldt, die mij welwillend gelegenheid verschafte tot dit onderzoek. 2) Extract Notulen Vroedschap Amsterdam v. 8 en 11 April 1644,
bij Vreedo , Inleid, enz. I Bijlage II. |
|||||||
70
laton dwingen. Het eenigo , dat Holland vermocht, was een
kleine wijziging to brongen in de instructie , vóór dat zij ter Generaliteit naar des stadhouders wenken word vastgesteld. Den 20'"'" en 21''""' Juni kwam men in do staten-vergadering van Holland, na langdurige discussie, tot het volgende besluit: de schippers zoudon in do Sont tol betalen naar den voet, in 1641 te Stade bepaald; dit geschiedde alleen „om d'entremise van deson staet aen de syde van Deneniarcken niet te doen corrueren", en deze reden moest aan Zweden uitdrukkelijk to kennen worden gegeven. Bleef Zweden desniettemin bij zijn plan om eveneens tol te heften, en had het in of bij de Sont een zoo groote schcepsmacht , dat het Denemarken met geweld zou kunnen beletten don tol te innen , dan zou aan laatstgenoemd rjjk alloen vergund worden, aanteekening to houden van do verschuldigde som. Wilde het daarmede geen genoegen nemen, dan had do Neder- landsche vloot de koopvaarder.s door de Sont of de Belt naar de Oostzee te geleiden en verder te beschermen. Op dio Wijze kon do staat althans eenig voordeel trekken van do sterke uitrusting ter zee, en de gezanten behoefden geon naderen last van H. H. J[. af to wachten, om den admiraal te bevelen voor de veiligheid der koopvaardijvloot zorg te dragen. Na eenig tegenstribbelen van Zeeland en Friesland werd de voorgestelde wijziging ter Generaliteit aangenomen, zoodat den 25"'''" Juni de „vulgaire"' en de „secreete in- structie" konden worden gearresteerd i). De inhoud der eerste komt in hot kort hierop neer:
Hoewol de koning van Denemarken geen bepaald antwoord had gezonden op het schrijven van H. II. M., waarin zij hunne bemiddeling hadden aangeboden , was uit don mond zijner dienaren vernomen, dat deze niet onwelkom zou zjjn; daarom boden de g'ezanteii thans hunne diensten daartoe aan. Wanneer Zijne .\ia'. — gchjk men verwachtte — -) eenige |
||||||
1) Ros. St. aen. 22 , 2.3 , 24 , 25 Juni 1644.
Socr. Res. HoU. 21 , 22 , 23 Juni 1644. Zio de Instr. l)ij Aitz. V
pg. 641 — 650. 2) Zoowel Guntlier ah Tancken lisdden reods protest aangeteekend
tegen de komst der vloot , de laatste in oen audiëntie bij de staten van Holland (Secr. Res. HoU. li) April 1644), de eerste in een propos, aan H. H. M- dat.-----'--'-----1644(portef. Deuem. 1644), waarin
3 April
|
||||||
71
tegenwerping maakte wegens de groote convooivloot, moesten
zij dit geleide verklaren door do kostbare lading der koop- vaarders, de vele kapers enz.; wilde hij haar niet in zijne wateren dulden , dan kon zij in de buurt blijven kruisen. Zoo geklaagd werd over do uitrusting der hulpvloot door de Geer, dan hadden de gezanten te vorklaren, dat Zweden hiertoe gerechtigd was door hei tractaat van 1640. Wanneer de koning hun vroeg, of de Republiek ook haar eigenbelang ter sprake zou brengen, dan moesten zij antwoorden, dat zulks zoer waarschijnlijk was , daar do bloei van don Nederlandschen handel afhankelijk was van de staatkundige gebeurtenissen in het Oosten on Noorden van Europa. Voor hot geval, dat Denemarken de bemiddeling niet aannam, hadden do gezanten zich naar een neutrale plaats to be- geven on nader last af te wachten. De gezanten , die naar Stockholm vertrokken , moesten in
herinnering brengen, dat Zweden verzuimd had vooraf konnis te geven van zijno bezwaren tegen Denemarken op het stuk van handel on scheepvaart, zoodat het verdrag van 1610 niet was nagekomen. H. H. M. wilden echter alsnog een minnelijke schikking beproeven en zonden daartoe ambassa- deurs , met verzoek aan deze de bezwaren en de middelen om zo uit den weg te ruimen mede te doelen. De gezanten moesten aan de Zwoedsche regeering een verklaring ontlok- ken , dat zjj den krijg zou eindigen , zoodra te gemoet was gekomen aan de grieven , door haar en door de Republiek ingebracht wegens de belemmerde vrijheid van handel. Daarna konden zjj , onder voortdurend overleg mot hunne collega's in Denemarken , alle pogingen aanwenden tot herstel van den vrede. In do secreete instructie was de tolquaeatie geregeld op
de reeds vermelde wijze. Deed zich het daar genoemde geval voor, dat do vloot do koopvaarders onder haar bescherming moest nemen, dan hadden de gezanten — evenals bjj het afslaan der bemiddoling — Denemarken to verlaten en in een naburige plaats don last van H. H. M. af te wachten. Bleven zij to Kopenhagen , dan moesten zij bewerken, dat |
||||||
hij Bchnxsf, dut de gozimten , zoo zij met een vloot kwamen, „immers op
öuleke maniere eerder (souden) eonunen als Feciales om den oorioeh aen te condigen , als paciiicatores over de ontstaene onruste." |
||||||
72
|
|||||||
het verbod van handel op Zweden werd ingetrokken ; gelukte
dit niet, dan konden de Nederlandsche schippers — mits er meer dan twintig waren — onder convooi der vloot n^^nr Zweedsüho havens worden gebraclit. Doch het voornaamste artikel was dat, waarbij aan de gezanten te Stockholm werd opgedragen, de regeering van Zweden er toe over te halen , dat zij bij de onderhandelingen ook het belang der Eepubliek bevorderen en tegelijk met de Nederlandsche gezanten eischen zou , dat de tollen teruggebracht werden op den voet van het erf-tractaat van Spiors ; Zweden moest beloven geen vrede te sluiten, vóórdat aan dezen wensch was voldaan. Eindelijk hadden de gezanten in beide rijken nog te verzoeken , dat de uitgegeven eomraissiebrieven voor de vrijbuiterij tijdens den duur der onderhandelingen werden ingetrokken. De politiek, welke deze instructie ontwierp , stelde zich
ten doel gebruik te makcm van de ongelegenheid , in welke ' Denemarken was geraakt, om een aanmerkelijke verlaging der tollen in de Sont en in doorwegen te verkrijgen. Zij rekende daarbij op do hulp van Zweden en vertrouwde, dat deze mogendheid — aan wie de goede gezindheid der Staten- Generaal was gebleken door het toelaten van do Geers uit- rusting — bereid was de Republiek mede te laten genieten de voordeelen , door hare wapenen behaald. Zoo dit opzet gelukte, zoudon de Nederlanders (mau lang gekoesterden ■wensch vervuld zien, zonder dat do vloot een enkel schot behoefde te lossen. Inmiddels was men gereed gekomen met de uitrusting dier
vloot. Uit de voorgestelde personen had Zijne Hoogheid tot admiraal verkozen den vice-adniiraal AVitte Kornelisz. de With, tot vice-adrairaal den commandeur Claes Ham , tot sohout- bij-nacht den kapitein Claes Waterdrincker ')• Het Vlie was |
|||||||
1) ï{o,t Admir. Coll. te Amsterdam had voorg-estold : Sybrant Barentsz.
Waterdriïu'ker tot admiraal , Anthonis van Zaling-cn tot vice-admiraal en Ancke BaU'.k tot scliout-bij-Naclit. Burgeni. on Regi'or. van Amsterdam brachten: Carel Ilartsin^, Pieter Dircxs , Jan .fans/., van Hoorn, .Tncob Saai en Cap". Jan van Gaaien in aanmerkin*»-, om uit hen de hoofdoffi- cieren te kiezen en bevalen den vice-admiraal Jan Evertsz. aan , als admiraal. (Res St. Gen. 9 Juni lR-(4). Ibdland droeg^ voor: do AVith, Ham en Waterdrincker (Seor. Kes. Ibjll. 21 , 22 Juni : Kes. St. Gen. 22 Juni), Uit deze aanbeveling:slijst koos Fredorik Hendrik de drie door |
|||||||
73
de verzamelplaats voor oorlogschopcn en koopvaarflcrs, welke
laatste reeds met ongeduld den zeildag verbeidden. De Witt, Schaep, Bieker en Stavenisse kwamen te Amsterdam samen en hadden daar nog een onderhoud met den Deenschen resident Tancken en met Louis de Geer, die een laatste poging zullen hebbon aangewend om de gezanten voor hunne zaak te winnen. Ook werden tA] aangezocht den hier ver- toe venden zoon van den Zweedschcn admiraal Flemingh onder hun bescherming mede te nemen , maar sloegen het ■wijselijk af. Wanneer de Denen hem ontdekten , zou hij in govaar, zij zelven in moeiolijkhoden geraken '). Op den avond van den S''""" Juli gingen zij , benevens de edellieden, predikanten , secretarissen en dienaren van het gezantschap , scheep naar het Vlie , waar zij den volgenden dag aankwamen en met groot gejuich werden verwelkomd ^). Hunne collega's Sonck en Andrée waren daar reeds aanwezig , eveneens ver- ' schillende afgevaardigden der adniiraliteits-collegiön van Amster- dam en uit het Noorder-Kwartier , alsmede leden der directie van het extraord. convooi op Oosten en Noorwegen. Deze wilden tegenwoordig zijn by het vertrek der vloot, welker uitrusting aan hun zorgen was toevertrouwd , en verzuimden tegelijk niet, den gezanten nog eonige particuliere belangen op het hart te drukken •'). Aan alle koopvaardijschepen |
|||||
Holland voorgestelilo officieren (Res. St. Gon. 28 Juni). „Goilurende syn
Employ als admirael over de meergen. vloote , sal (<lc Witte) blijven behouden syn vioe-admiraelschap van lloUant." (Res. St. Gon. 30 Juni). Hij kreeg een gewone en een secreete instructie mede ; de laatste werd hem in H. H. M. vergadering gesloten ter hand gesteld ; hij mocht die niet openen , vóór hem zulks gelast werd door de ambassadeurs in Dene- marken. (Res. St. Gen. 4 , 6 , 28 , 30 Juni 1844). Zij was ontleend aan de seor. instr. voor d<! ambass. en zal dus geloopen hebben over het geval, dat de vloot de koopv. moest eonvoyeeren naar de Oostzee tegen den zin van Denemarken. Beide instr. zijn niet te vindiïu , noch in het gewoon , noch in het secr. instructieboek , op het Rijksarchief aanwezig. Waarschijnlijk waren ze ook ingelascht in de Withs Journaal van zijn tocht naar de Sont in 1044 ; maar ook dat is verloren gegaan ; het ont- breekt althans op bet Rijksarchief. Dat het aan H. H. M. ingeleverd is , biykt uit Res. St. Gen. 2fi Sept. 1644. 1) Zie Verb. Zw. in den beginne. ^
2) Verb. Den. en verb. Zw. op 3 en 4 Juli 1644.
3) Verb, Denem, o. ei, miss. v, Amb. Den, aan H. H. M. dat. 6 Juli 1644.
|
|||||
T4
word bekend gemaakt, dat zij niet inoehton zee kiezen,
noch later van hot convooi afsteken , voordat de admiraa het seinschot had gelost. Dit verl)od was noodzakelijk , om te voorkomen, dat haastige schippers do reis op eigen risico aanvaardden. Hot voorbeeld daartoe was reeds gegeven door negen Zeeuwsche vaartuigen , die zich met do grooto vloot hadden moeten vereenigen , maar zonder geleide door waren gezeild i). Nog werden twee van de bost bezeilde fregatten vooruit-
gezonden naar Helseneur met missiven voor den resident van Cracauw, waarin do gezanten hera gelastten, aan de Deensehe regoering mede te deelen , dat zij onder weg waren, vergezeld van een vloot, ter bescherming der talrijke en kostbare koopvaarders. Hij moest dadelyk antwoorden, hoe men deze tjding had opgenomen on beriolit sturen over het krijgswozentelanden te water, vooral over de sterkte dersoheeps- macht van beide kronen en do plaats , waar deze zich ophield -). Op Vlieland bevond zich ook de admiraal Maarten
Thijssen , die een tweede uitrusting , ten behoeve van Zweden, gereed maakte. Eecds lagen eenige zijnor schepen zeilklaar, en men vertelde , dat hjj tegelijk met de groote vloot vvildo uitloopen. Terecht begrepen de gezanten, dat Denemarken zich hierover op nieuw zou ergeren en z[j vonden het onnoodig do pil te vergrooten, welke men dit rijk reeds te slikken had gegeven. Toen één hunner naar Thijssen ging, om hem zijn plan uit het hoofd te praten, verklaarde deze echter, dat het gerucht valsch was: zoo hij er al aan gedacht had, zou hij gaarne aan do bedenkingen der gezanten gehoor geven ^). |
|||||
1) Zie verb. Don. en vorb. Zw. op 4 en h Juli. Oap". Adriuen
Janssen den Gloeyonden Oven had de negen schepen van Vlissingcn naar het Vlie goconvoyeord ; teg-en zijn zin , zoo meldde hij , waren zij vooruitge- loopen. De ambass. vonden goed h(!ni onder de vlag te houden , zoodat de vloot met één schip versterkt werd. 2) Verb. Den. .5 Juli 1644. Deze kennisgeving van de komst onzer
vloot geschiedde op advies van Z. II. Zie boven jig. BH. 3) Zie Verb. Zw.
Thijssen ging eerst in het laatst van Juli <mder zeil met 2'2 schepen.
Bij hem zal zich de zoon v. d. rijkskan.selier Oxenstjeriui bevonden hebbeu, die den gezanten gelukkige reis kwam wenschen. (Verb. Zw.) |
|||||
75
|
|||||||
Do ambassadeurs naai Donemarkon gingen aan boord van
den schout-bij-nacht Watcrdrincker, die naar Zweden aan boord van kapitein van Zalingen i). Den 7''"" Juli, 's mor- gens vroeg liclittcn alle schippers het anker: het duurde tot aan don middag, vóór do gehoole vloot — ruim 700 koopvaardcrs en 40 oorlogschepen — buiten gaats was ge- komen ~). Toen men een paar dagen reis had, staken de naar Bergen en Drontheim bestemde vaartuigen , mot twee convooiers , van het gros af; weldra ook de andere „Noorts- vacrders" onder geleide van 6 of 7 oorlogsbodems. Op de hoogte van Schagen liepen de wegen der gezanten uiteen : die naar Zweden vingen met twee schepen de reis naar Gothonburg aan; de overige zetten hunnen tocht naar de Sont voort. Zij konden elkaar geen afscheidsbezoek brengen, „overmits de zoo te groft' ginck", maar losten „vyff canon- schooton tot bon voeyage" ^) |
|||||||
1) Vorb. Don. 6 Juli.
2) Verb. Don. „7 July 't seyl ^egaen met ontrent 700 a 800 schepen
nae gissinge , daer onder 43 ooi'lsclip." Verb. V. d. II. : „niet ontrent seveii liondort coopvschp. en 43 oorlschp."
Verb. Zw. noemt geen getal. ïon onrechte spreekt de Jonge: Zee-
wezen 'Z' druk I pg. 384 van 42 oorlschp. en 900 koopvaardcrs. Mot de sterkte onzer oorlogsvloot was het aldus gesteld : zij bestond uit
41 schepen. (lies. St. Gen. 30 April). Daarvan waren 2 fregatten uit- gezonden naar Ilelsenour ; admiraal de AYith was met zijn eigen scliip uit het Goeroêsohe gat gekomen : hij mocht dat behouden , maar moest oen ander schip in do plaats daarvan naar de kust van Ylaandoren sturen, ondor de vlag van Tromp. (Res. St. öen. 30 Juni). Na liet vertrek der fregatten waren er dus 3!), na de komst v. do With 'schip 40 : hierbij kwam nog de Zocuwschc convooier (zie pg. 74 noot 1): dus 41. Met deze 41 schepen koos do With zee , doch zond één daarvan later terug miar do kust v. Vlaanderen (zie vorb. Den.) ; met 40 schepen ging hij dus vorder. Wanneer de verb. nu 43 schepen vermelden , is dit zoo te ver- klaren , dat het naar Ylaandoren teruggezonden schip toen nog bij de vloot was, en dat zij ook do 2 vooruitgezeilde fregatten mede rekenen. Van deze 40 gingen 2 schepen mee als conv. van de „Dronte-
endo Bergevaerders" (verb. v. d. H. 10 Juni) ; 6 tot convooi v. de „noortsvaerders" (verb. Denom. on v. d. H. hebben 6 , alleen verb. Zw. 7) ; de anibass. naar Zweden vertrokken met 2 schepen ; blijven dus 30 over , waarmee de With de reis voortzette. Later kwamen de 2 fre- gatten zich er weer bijvoegen ; dus 32 schepen was onze vloot sterk , toen zij onder de Lap lag. 3) Verb. v. d. II. en verb. Zw. op 12 Juni 1644.
|
|||||||
76
Nog een enkel woord over de stemming, welke in Dene-
marken ten opziclite der Nederlanders bestond. In hot begin van 1644 had men daar moeten afwachten , aan welke zijdo de Veroeuigdo Provinciën zich zoudon scharen. Het in 1640 tusschen Zweden en de Republiek gesloten traotaat was, zelfs in bijzonderheden, den Deenschon staatslieden niet onbekend gebleven '). Evenmin kon het hunne aan- dacht ontgaan, dat de veelvuldige geschillen over den Sonttol niet bevorderlijk waren geweest aan de goede ver- standhouding tusschen Denen en Nederlanders. Er bestond dus weinig reden om op de sympathie der laatsten te rekenen. Het gebeurt vaak, dat zij , die in nood vorkeeren , een
hoogen wissel trokken op de edelmoedigheid hunner mede- menschen en meer vergevingsgezindheid verwachten, dan zij zelven ooit getoond hebben of later aan den dag zullen leggen. Zoo ook de Deensoho regeering. Zij achtte de Nederlandsche staatkunde ontbloot van de neiging om uit de schado van andoren eigen voordeel te zoeken; oen vleiende onderstelling , die bij sommige menschen wel oons 1 uitwerkt, dat zjj zich boter voordoen, dan zij zijn. Ook kende de openbare meening in Denemarken aan de Staten- Generaal een vèrziondon politieken blik toe. IL H. M. — dus redeneerde men — moesten en zouden begrijpen, hoe ge- vaarlijk het in do toekomst was, wanneer Zwedens macht boven mate werd uitgebreid en do hoerschappij over de Oostzee aan deze kroon ten doel viel ^). |
||||||
1) Guntlior wist immers aan H. Tf. M. te vertellen, in wolk opzicht
Zweden zicli niet aan 't venirnjj liad g^'ehoiiden. Zie boven pg. 47. 2) „Elckeen wenseht nu hier Iiulpe en assistentie to meon;en erygon
van de Ver. Prov., ofte ten minsten neutraid te blijven ende de S woeden niet te assisteeren". (Miss. v, v. Craeauw nan 11. H. M. dat. 8 Maart lfi44). „Elekeon roept hier nu soo U. H. M. geen assistentie doen , soo noemen
de Sweeden dit rijcko wecii daerop U. II. M. wel gelieve te letten. Vox populi, vox Dei". (Miss. v. van Cracauw aan II. II. M. dat. lö Maart 1644). De uitrusting van de Geer is geschied ■ - dus sehrijft van Cracauw in
zijn miss. aan H. H. M. v. 17 A)iril 1044 — ,teogon do opinie en expectatie, die men hier hailde dat U. II. M. niet geerne souden sien dat dit Rycke 't eenemael soude werden gciruyneert ende bedurven ende gebracht worden onder subiectie van een ander natie". |
||||||
77
|
|||||||
Bovendien vertrouwde Christiaan IV niet weinig op de
vriendschap van Froderik Hendrik; hij kende den groeten invloed van den stadhouder en wist, welke redenen deze kon hchbcn om Denemarken niet in den steek te laten ^). In dien waan werd hij aanvankelijk versterkt, toen hem uit do Republiek toevoer van krijgshohoeften gewerd. Daarom keerde hij , den uitslag van Gunthers zending afwachtende , voorloopig den vriendelijken kant van zijn gelaat naar de Nederlanders toe. Dit kwam den Nederlandschen handel ton goede. In het jaar 1643 had de resident van Cracauw geruimen tijd met verlof in Holland doorgebracht; bij zijn vertrek naar Denemarken was hem een instructie medege- goven, welke verschillende bezwaren bevatte, die hij , namens de Staten-Generaal, aan de Deenschc regeering had voor te dragen -). Tot het volvoeren van dien last had hij geen gunstiger oogonblik kunnen kiezen dan de Januari- maand van 1G44 , toen de beslissing nog niet was gevallen over het aandeel, door de Kepubliek te nemen in den uit- gebroken krijg. Op de lijst der bezwaren kwamen o. a. voor : de heffing van een nieuwen tol voor den aanleg der haven te llelseneur en de meting dor schepen in Noor- wegen ^). In beide zaken kregen de Nederlanders hun zin. Hot havengeld zou niet langer geheven, de inhoud der schepen „met een brandt-teecken op een boquaeme plaetse op veder schip" worden gemerkt, 's Konings „amptluyden" hadden don schippers daarvan een bewijs-cedel af te geven en zelt' een register der gemeten schepen te houden, om bedrog te weren. Ook op andere betwiste punten nam |
|||||||
1) De Dcensche ff eschiedschrij vers geven hoog daarvan op , b. v. Garde:
Den Dansk-norske Sojinagtg Historie 1535 —1706, ]>g. 183 : Cliristiaan IV havde imidlortid en oprigtig Ven i Prindscn af Oranion." (Christiaan IV had ondertusschen een waren vriend in den Prins van Oranje). Iets dergelijks bij Slange: Den stormaogtigste Konges Cliristian den Fierdes Historie, dl. II fol. 1205 en 131G ; fol. 1226 en 1227 zegt hij, dat De- nemarken uit de Nederl. geen enkel sehip , matroos of wat ook bekwam , „uden hvad Printzen at Orauien lod komme til Olykstad". (buiten hetgeen de Prins van Oranje naar Glückstadt liet komen). 2) Zie deze Instructie in Instructieboek 16i0—l(i49 fol 57; ook in
portef. Den. 1643. Ook moest van Cracauw hierbij de bemiddeling in- roepen van den aartsbisschop van Bremen; deze beloofde de zaak bij zijn vader aan te bevelen „met soonelicke veneratie ende respect", 8) Zie boven pg. 33.
|
|||||||
78
Cliristiaan IV ccn gunstige resolutie. Wanneer Ncdcrland-
solie kooplieden, uit vrees voor de Duinkerkers, hunne goederen in vreemde , doch neutrale schepen laadden , b.v. in schepen, die te Dantzig, Koningsbergen of Uiga tehuis behoorden, zouden zij in de Sont niet meer tol behoeven te betalen dan van dezelfde lading in Nederlandscho schepen. Verder beloofde de koning alle onnoodigc visitatiön te ver- bieden ; met die van den „generalon-besoocker" konden de schippers volstaan. Tegen de knevelanjen der Heonsche tolbeambten zou -worden gewaakt en scherp toegezien, dat zij niet te veel rekenden voor schrijfloon of andere onkosten en bij het visitceren de waren niet beschadigden. Des Konings „amptluyden" op Kroonenburg on in Noorwegen werd dit alles uitdrukkelijk aanbevolen i). Ook in een andere , niet minder belangrijke aangelegen-
heid toonde de koning van Denemarken zich inschikkelijk. Na het uitbreken van den krijg had hij de vaart op Zweden, Finland, Ponimeren , Mecklenburg en alle plaatsen , waar Zweedscli garnizoen lag, verboden; doch Kiga, Koval on Narva — hoewel, „onder subicctie van de Croon ende Eegieringe van Sweeden" — werden met name daarvan uitgezonderd. Op deze havens en op alle neutrale , zooals Dantzig, Koningsbergen , Memel, de steden van Koerland , Lubeek, zou de vaart voor Nederlanders open blijven, mits zij aan de drie Zweedscho steden geen contrebando on levensmid- delen toevoerden. De hierop betrekking hebbende resolutie van Zijne Ma', verzuimde niet er de aandacht op te vestigen, dat „den vrijen handel ende zeevaerdt naer Hyga, Reevel en Nerva" — „als waerheene de meesten handel wort ge- dreven" — was toegelaten om „de Ingeseetonen der Ver- eenichde Provinciën daermoede te gratificeeren", en dat Denemarken de Ecpuhliek dus geen loon naar werken gaf, maar vrijzinniger handelde dan zij , die o. a, de haven van Duinkerken steeds gesloten hield -). Ten slotte was deze goede gezindheid nog merkbaar bij
|
||||||
1) Miss. V. vun Craoauw aau 11. II. M. dat. 23 Jan., 14 Felir , 10 en
26 Maart, 9 April en 4 Juni 1644. Bij de laatste miss. zijn gevoegd de aanschrijvingen van Cliristiaan IA', hier achter onder de Bijlagen opgenomen. 2) Miss. Y. van Oracauw aan H. II. M. dat. 2'i Jan., 8 en 26 Maart,
9 April 1644. Bij de laatste miss. is gevoegd de resol. v. Clir. IV over deze zaak, dat. 14/24 Maart 1644. |
||||||
79
het besleeliten der talrijke aanhangige geschillen over in
beslag genomen koopvaarders. Verschillende vaartuigen waren , met de lading , prijs verklaard: sommige , omdat de schippers uit Zweedsche havons kwamen , of verdacht werden goederen in te hebben , die aan Zweedsche kooplieden toe- behoorden ; andere, omdat er verboden waar aan boord was, zonder dat daarvan aangifte was gedaan; weer andere, die in Denemarken gerst hadden geladen , nog vóórdat het verbod van uitvoer van levensmiddelen daar was afgekondigd, maar die desniettemin bij het uitzeilen werden bemooielijkt. Alle werden op voorspraak van den resident van Cracauw , na korter of langer tijd „vrijgckent" '). Spoedig liet men dezen welwillenden toon echter varen,
om „volghcns styl van het Deensche hof", hooge woorden en dreigementen te gebruiken. En daartoe was eenige aan- leiding. Eerst kwam het bericht van de Oeers uitrusting in Holland ; daarna de tijding, dat de ambassade vergezeld zou zijn van een aanzienlijke vloot ; ten slotte bet telkens her- nieuwde verbod om naar Oosten of Noorwegen uit te loepen -). Hot werd duidelijk, dat de Staten-Generaal, zonder zich
bij Zwoden aan te sluiten, partij wilden trokken van den onspoed, die het rijk Denemarken had getroffen. Nu de Eepubliek aldus de verwachtingen der Denen bedroog , wierpen deze het mom der vriendeljjkheid af. Vooral het „gemeene volok , die de Nederlandsche schippers qualick" toespraken en dreigden , waren ,door den banck nu quaeder llollandts als Swocdtsch" ^). De aan Zweden toegestane uitrusting zette kwaad bloed; de convooivloot wekte argwaan : waartoe was zulk een groot getal van oorlogsohepon iiooJig, zoo do Republiek geen |
||||||
1) Mi39. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9, 13, 23 Jan., 14 Febr.
CU 26 Maart 1044. De resident verzuimt niet de aandaclit van II. II. M. te vestigen (ip zijn „goeden ijver", „diligeiitia", „goede ofticiën" enz. en schrijft aan 't slot'der laatstgen. miss.: „Iels; liebbe hier sooveel ten dienste- der Landen te verricliten dat ilf geen ruste can liebben". 2) „Hier is een Gallioot in O daegen van Amsterdam hier gecoomen ,
affgesonden door Gabriel Marcclis coopman aldaer met l)rieven aan syno Hoochgedo Mat", vermeldende de Geers uitrusting, (miss. v. van Cra- cauw aan H. II. M. dat. 9 April 1044). Verder de miss. dat. 17 April 1644. 3) Miss. v. van Cracauw aan II. H. M. dat. 7 Mei en 25 Juni 1044.
|
||||||
80
Tjjandelijke planTien liail ? De bemiddeling wilde men aannemen,
maar de komst dor vloot, desnoods met gewold, beletten. Niet het minst was do regccring van Denemarken verstoord over bet uitblijven dor koopvaardijschepen : zoolang de vaart der Nederlanders geschorst was, brachten de tollen in de Sont en in Noorwegen bijna niets op. De koning , aldus van het belangrijkste deel zijner inkomsten verstoken, verkeerde in de grootste verlegenheid : Jutland en Schonen waren in de macht van den vijand en werden door dezen geplunderd ; Noorwegen , Falster en Laaland hadden genoeg te doen om hun eigen verdediging te bekostigen; alleen Seeland on Funen konden iets opbrengen, maar niet toereikend voor de be- hoefte 1). De Nederlandsche resident to Helsoneur moest heel wat
aanhooren. „Hoogc ministers" berichtten liam , dat Zijne Ma'., nu hij door alle vorsten en republieken word verlaten, hulp zou moeten vragen aan den koning van Spanje, „jae aen den turck selffs" en hun zou toestaan op de Oostzee te rooven en vrijbuiten, al zou het onderste boven wordon ge- keerd en de goheelo handel en scheepvaart te gronde gaan -). Gelukkig waren de daden van Christiaan IV minder fol dan zijne dreigementen. In zijn trotsch hart mocht hij toornen — zoolang de Republiek niet tot feitelijkheden kwa-n , wilde hij haar niet tarten. De Nederlandsche schippers ■') werden door het grauw uitgejouwd; maar de tolbcambton in de Sont bejegenden hen op last des konings gv)ed. Ook liet Christiaan IV geen volk uit de schepen lichten en voor 7Ajn dienst pressen *). |
||||||
1) Miss. T. van Cracauw aan If. TI. M. dat. 17 April, 7, 21, 28
Mei, 12 Juni , 3 Juli 1044. 2) Miss. V. van Cracauw aau II. 11. M. ilat. 12 Juni 1044.
3) Er kwamen geen seliipix^rs uit do Nederlanden , maar dit waren de
gezagvoerders van de schepen , die „winterlaech*' hadden gelogen en naar het vaderland terugkeerden. 4) Miss. V. van Cracauw iuiu II. II. M. dat. 7 en 28 Mei , 18 en 25
Juni 1044. |
||||||
HOOFDSTUK III.
Torstensohi trekt op uit Holstein en verovert Jutland. —
Hom valt in Schonen. — Krachtige maatregelen van Christiaan 1 V tot tegenweer. — De landing op de eilanden loordt belet — De keizerlijke veldheer Gallas stelt zich in beweging naar Holstein en noodzaakt Torstensohn om ■Jutland te ontruimen. — Christiaan 1V met de vloot vóór Gothenhurg. — Maarten Thijs.ten in het Listerdiep. — Hij moet naar het Vlie terugkeeren. — De Zweedsche vloot verschijnt in de Oostzee. — Slag bij Femern. — Wrongel ontsnapt uit Kieler-fjord. — Maarten Thijssen vaart door de Sont. — Christiaan IF trekt aan 't hoofd van een leger naar Schonen. — £r wordt geen slag geleverd. — De Deensche vloot bij Femern vernietigd. — De Zweden trachten niet — zooals de Denen vreesden — te landen. — Overzicht van de krijgsgeheurtenissen van het jaar 1644. |
||||||||
Het bericht van Torstensohns inval klonk uen ontstelden
Denen in de ooren als een donderslag uit onbewolkton hemel. Van alle kanten , uit Holstein , Jutland en Schonen , kwamen zij een toevlucht zoeken binnon de hoofdstad, en te Kopenhagen zelf begonnen do burgers hunne koffers te pakken. Hot scheen , of men den vijand elk oogenblik voor de poorten verwachtte ^). Bij deze algeraeene ontsteltenis verloor koning Christiaan
het hoofd niet, maar beraamde zoo spoedig mogelijk maat- regelen om het dreigend gevaar af te wenden. Op de passago te land en te water werd overal scherp toegezien; |
||||||||
1) Mias. V, van Cracauw aan H. H. M. dat. 4, 9, 13 Jan. 1C44.
6
|
||||||||
82
nlomand moclit zonder pas verder trokken; do burfjerijen
kregen een aanschrijving om goode wacht te houd(!n. Zijne Ma', liet al zijn krijgsvolk over de Grooto Belt zetten en opmarcheeren naar de Kleine Belt, om i\[iddelvaart en andere plaatsen, waar do Zweden zouden kunnen landen, te be- zetten '). Hoewel de vijand zich nog niet aan de grenzen van Schonen — destijds een Deensche provincie aan do overzijde van de Sont — had vertoond, werden ook daar troepen op de been gebracht en de vestingen in staat van tegenweer gesteld. Hetzelfde geschiedde in Noorwegen. Overal werd do werftrom geroerd met groeten toeloop van volk ; in Jutland kreeg men 14000 man bijeen , onder com- mando van den rijksmaarschalk Andries Bilde , in Schonen 8000 , behalve de garnizoenen. ]\[et de uitrusting der vloot werd een begin gemaakt in de havens van Noorwegen en te Kopenhagen , terwijl in laatstgenoemde stad krachtig werd voortgearbeid aan de vestingwerken ~). Deze doortastende maatregelen misten hunne uitwerking
niet. De burgers vatten woer moed, hot vluchten hield op, — vooral sinds het den edelen in Jutland verboden werd , op poene dat huis en goedoren verbrand zouden worden •') Daarbij kwam, dat Torstonsohn zijh voorloopig stil hield. Hij had overal in Holstein bekend laten maken , dat hij alleen was gekomen om geschikte winterkwarticren te zoeken ; en nu hij daar bleef, zonder hot eigonlijko Denemarken aan te vallen, raakte men de klut.-i kwijt en verkoiü'do in on- zekerheid, of het wel tot een krijg zou komen. Do Deensche rijksmaarschalk schreef zelfs aan Torstonsohn om nadere in- lichtingen *). Niet lang hield deze ongewisheid aan. jSfa zich meester
te hebben gemaakt van de sterke on belangrijke vesting Christianspris , nabij Kiel, zette de Zvveedsche veldheer den hem voorgeschreven tocht voort °). Mot 4000 ruiters , 4000 |
||||||
1) Miss. V. van Cracauw aan II. II. M. ilat. 4 .Tan. 1844.
2) Miss. V. van Cracauw aan II. II. M. «lat. 9, l.-i .lan. I(;44.
3) Miss. V. van Cracauw aan II. II. M. ilat, 23 Jan. 1G44.
4) Miss. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 9 en 23 ,]an. 1044.
ö) Miss. V. van Cracauw aan H, H. M. dat. 23 Jan. 1«44, |
||||||
83
dragonders en eotiig voetvolk trok hij, langs een toegevroren
pas , Jutland binnen , ver.-doeg de Deensclie ruiterij bij Kol- ding, veroverde de schans van Middelvaart en noodzaakte de Deensche troepen — voor zoover ze niet werden ge- vangen genomen — , om met booten en schuiten een goed heenkomen te zooken naar de overzijde van de Kleine Belt, op Funen. Zoo viel geheel Jutland in handen der Zweden, want de weg over het ijs voorde hen ook, ondanks den dap- peren tegenstand der boeren , naar het uiterste Noorden naar Wcnsusscl. Overal hieven zij een awaro brandschatting en ploegden veel moedwil, vooral tegenover vrouwen. In de dagen van Gustaaf Adolf had het Zwecdsche leger zich door — zij hot ook kunstmatig gekweekte — kuischheid gunstig ondersi;li(uden van do bendon der Duitscho lands- knechten , waar de ontucht gereglementeerd was. Na den dood van don grooten koning was ook bij do Zweden de moedwil uit do banden der krijgstucht gesprongen, en het gerucht hunner euveldadcn klonk thans zoo luide, dat bij hunne nadering de Nodorlandsche resident te Ilelseneur een bezorgden blik sloeg op zijne dochters en aan do Staten- Goneraal verzocht hem een oorlogschip te zenden tot convooi, niet alleen voor de Nederlandsche koopvaarders, maar ook voor do eerbaarheid zijnor kinderen ^). Tegelijkertijd trok Horn , met een leger van 9000 ruiters
on voetknechten, Schonen binnen -). Hij vond tegenover |
||||||
1) Miss. V van Craoiiuw aan II. H. M. dat. 14 Febr. en 10 Maart 1644.
CJeyer 111 pg. 72 noot 1 , pg. 108 noot 2 en pg. 344. 2) In de miss. v. van Cnicauw dat. 16 Maart wordt de inlioud mee-
gedeeld van een , door de Denen , onderschepten lirief van Torstensohn , waarin deze er over Ivlaagt, dat de inval in Schonen niet vroeger en mot meer macht wa.^ geschied. Hij meent, dat de verovering van Seeland , bij een gelijktijdigen aanval van twee zijden, niet had kunnen uitbljjvcn. Het schijnt ecliter , dat Torstensohn te vroeg in Holstein is gevallen blijkens do volgende plaats uit de miss. van Schrassert, den Nederl. resident te Hamburg, aan H. II. M. dat. 20/30 Jan. 1644 (in Lias Duitsch- land 1844): „Gelyck men alhier en in andore gewesten nyet weynich gealtereert was, over die geswinde marche en den onverwachten inval in dese Holsteinscho quartieren; also is men in Sweden nyet weynich verwondert geweest, hoe dat den Gnrl. Veltmarchal, het cyffer onge- twyeffelt nyet wel hebbende verstaen , by nae een maent voor den ge- pracdigeerden tijdt in Holstein met zyne byhebbende hooftarmea heeft connen ageren". |
||||||
84
zich een vrij sterke legermacht onder Frederik Eantzau, maar
had dit groote voordeel , dat zijne soldaten voor 't meeren- deel de leerschool van den Duitschen krijg hadden door- loopen , terwijl de Doonsche troepen waren samengesteld uit boeren en pas geworven volk , nog niet gewend aan den reuk van 't kruit. Langs de vestingen en versterkte grensplaatsen voorbij-
trekkende , kwam hij voor Helsingburg en nam hot in : zoo werden de Zweden meestor van den eenen wachter van de Sont en konden ook van die zijde Denemarkens hoofdstad bedreigen i). Op deze schrikwekkende krijgsmaren bekroop do nauwelijks
verdreven angst op nieuw het hart der burgers , on velen zochten hun heil in de vlucht, tot zelfs naar Dantzig. Doch zij , die bleven en vertrouwen stelden in het beleid van den ouden koning, vonden zich niet bedrogen. Het plan van don aanval — ook door een minder geoefend oog dan het zijne te ontdekken — was duidelijk : uit Jutland en Schonen zou do vijand oversteken naar Funen en Soeland. Het kwam er thans op aan partij te trekken van do ligging dezer eilanden , moeielijk te genaken, nu , door het invallen van den dooi, de tocht over het ijs — zoo menigmaal Denemarken ten verderve — onmogelijk was. Zolf ging Christiaan IV naar Funen on nam do noodige maatregelen, ten einde den gevreesdcn overtocht te verhinderen: hot stadje Middelvaart werd zoo spoedig mogelijk versterkt, en toen ïorstensohn een poging waagde om Middelvaart-Sont (d. i. de Kleine Belt) over te steken, werd hem dit door Decnsche oorlogschepon belet. Do grootste waakzaamheid werd voortdurend in acht genomen; des nachts roeiden bootjes langs de Jutschc kusten om een mogelijken aanslag te verijdelen. Doch ook uit Schonen dreigde een overval; daarom werden Helsenour en het kasteel Kroonenburg van sterk garnizoen voorzien en vatten vier oorlogsbodems post in de Sont. Langs de kust van Seeland werd een cordon van wachtposten getrokken , door boeren en soldaten bczot. Om de kwart mijl vond men er een. In de steden, te Hel- seneur en te Kopenhagen, werden de burgers geprest tot de wacht, ook in do buitenwerken. Al had Horn genoeg |
|||||
1) Miss. V. van Cracauw Aan H. H. M. dat. 14 Febr. ou 8 Maart 1G44.
|
|||||
85
transportschepon gohad — hetgeen niot het geval was — ,
hij zou zich tweemalen bedacht hebbon alvorens een landing to wagen i). Aldus was het grootste gevaar geweken. Torstensohn
mocht steeds booten en schuiten verzamelen om in Funcn , of, buitenom zeilende, in Seeland te vallen, de scherpe wacht der Denen belette de uitvoering van dit plan. Horn moest zich tevreden stellen met het afstroopen van het platte- land en het innemen van het stadje Landskroon , later ook van het daarbij behoorendo kasteel: de Sont kon hij niet oversteken. Met te moor eerbied voor het beleid van Christiaan IV wordt men vervuld, als men bedenkt, dat hij geheel on al onvoorbereid den krijg moest beginnen. Hij had gebrek aan alles : aan geld , levensmiddelen , man- schappen , wapenen en ammunitie. Om het eerste te krijgen ledigde hij de beurzen zijner onderdanen; de uitvoer van levensmiddelen werd streng verboden en een Nederlandsch schip, dat met een lading rogge uit de Oostzee kwam, moest lossen. Weldra zond de koning dertig schepen naar Dantzig en verschafte zich een voldoenden voorraad van granen. Soldaten en krijgsbenoodigheden werden bijeenge- bracht uit de Nederlanden en uit Polen ; ook de Nederlandsche schepen, die „winterlaech" hadden gelegen in Dantzig en Koningsbergen , voerdon later een groote hoeveelheid kruit en wapenen aan ^). Zoo had Christiaan IV den eersten slag weten af te wenden
en het hart van het rijk beschermd ; maar de toestand bleef zorgwekkend, nu bijna twee derde van het land door den vijand was bezet '). Spanje en de keizer zagen de rasscho vorderingen der Zweedsche wapenen met leede oogen. Door den tegenstand der rijksraden van Denemarken kwam het niet tot een nauwe alliantie met do Habsburgers ; maar toch bood Ferdinand III hulp , en zijn veldheer Gallas , |
|||||
1) Miss. V. van Cracauw aan H. II. M. dat. 14 Febr., 8 en 16 Maart,
25 Juni 1644. 2) Miss. V. Tan Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Jan., 14 ï'ebr., 8, 16
en 26 Maart, 9, 17 en 23 April, 7 Mei, 3 Juli 1644. By de verdediging van liet slot van Landsljroon hadden de Denen twee dagen lang met steenen gesciioten , daar zij gobrolt aan Itogel» liadden. 3) Miss. v. van Cracauw aan II. H. M. dat. 8 Maart 1644.
|
|||||
86
|
|||||||
door oen Docnsch legerkorps versterkt, rukte llolstcin
binnen en dreigde Torstensohn den pas af te snijden ^). Voor den laatstgenoemde kwam deze nieuwe vijand niet on-
verwacht , al had hij misschien gclioopt de verovering van Denemarken voltooid te hebben, aleer do keizer hem liet achtervolgen. Reeds in April was hij begonnen met de werving voor zes regimenten te paard en zes te voet, om daaruit een logerafdeeling te vormen , die hij naar Duitsoh- land kon zenden , en daar hij goed betaalde , kwam er veel toeloop. Waarschijnlijk was het zijn plan met dit legerkorps een oog op don keizer te houden , zooals zijn instructie hem voorschreef ^). Nu hij het bericht kreeg van Gallas' nadering, trok hij zijne troepen samen , ontruimde Jutland en mar- cheerde met de hoofdmacht naar llolstcin , en wol naar Oldesloo , tusschon Hamburg en Lubeck. In lladersleben , Kolding en Christianspris liet hjj bezetting achter, versterkte de stad Ilens})urg, waarlangs ,een voornaome pas" liep en droeg het commando over Jutland en Ilolstein aan den overste Hcllmuth Wrangel op. Tevergeefs bood hij Gallas den slag aan: deze hield zich bij zijn oude taktiek om zich in sterke legerplaatsen op te sluiten en oen treften te ver- mijden •'). Door dit optreden van Ferdinand II I verviel hot plan der
landing op de Deensche eilanden , tof grooten s[)ijt niet alleen van Karel Gustaaf Wrangel , aan wien de uitvoering zou worden toevertrouwd, maar ook van do Zweedsche regeering 'j. Zelfs werden de rollen verwisseld en trad de aangevallene als aanvaller op. In de eerste helft van Jlei trok Andries Bilde partij van de sloffe wacht der Zweden en stak twec- |
|||||||
1) MiaB. V. van Oracauw aan II. II. M. dat. 15 Febr., 26 Maart, 7
en 15 Mei 1C44. De resident to Hamburg , Schrasserf , verzekerde H. II. M. in verscli.
miss. o.a, in dio van 17/27 Juli 1044 , dat Christiaan IV de hulp van Gallas slechts noode aanvaardde. (Lias Duitschland 1644.) 2) Geijer III pg. 346.
3) Miss. T. van Cracauw aan H. II. M. dat. 9 April, 7 on 15 Mei 1644.
Geijer III pg. 348 en 349. 4) Deze Karel Gustaaf Wrangpl , dio generaal-niajoor was in den
Duitachen krijg, moet niet worden verward met den bovengenoemden overste Hellmuth Wrangel. |
|||||||
87
|
|||||||
malüii van Funcn naar Jutland over. Don ll'ii"! Mei kwam
hij mot 900 man , in bootjes , naar het stadje Kolding, over- viel de vier Zwcedschü regimenten, die daar lagen, doodde 200 vijanden, nam er 65 gevangen en veroverde vijf vaandels en alle bagage. De overgebleven Zweden redden zich op het slot. Zelf verloor hij maar twee man en had één gewonde. Vour zijn terugkeer — hij was maar drie uur in Kolding geweest — liet hij nog alle paarden afmaken en de booten, pramen en vaartuigen, die Torstensolin voor den overtocht had bijeengebracht, verbranden of ver- nielen. Drie dagen later herhaalde hij , met niet minder geluk, dezen stouten tocht , overrompelde de schans , die tegenover Middelvaart aan do Jutsche zijde lag, nam de bezetting , voor zoover ze niet sneuvelde , gevangen , ver- overde vier stukken en slechtte het werk. In het laatst van Juni deed het garnizoen van Middelvaart weer een dergclijken overval, terwijl do bezettingen van Glückstadt en Krompen in Ilolstein schade aan de Zweden toebrachten. Dit nadeel werd ecnigszins opgewogen door het veroveren
van Laholm en Halmsted in Schonen , waar Ilorn meester van het veld was en verscliillendc plaatsen op contributie stelde 1). Doch dit alles is van weinig betoekonis. Niet te land
word de beslissende slag geslagen; ter zee wilde koning Christiaan zijn hoogste troef uitspelen. Hjj rekende er niet op, dat Oxenstjerna hem in de kaart zou kijken en zich bijtijds van een geduchten partner voorzien, Reeds dadelijk na hot uitbreken van den krijg was men
te Kopenhagen en in do havens van Noorwegen begonnen met de uitrusting dor vloot. In den beginne had men te kampen met gebrek aan bootsvolk. Latbr kwam er vol- doende aanvoer uit Noorwegen , schoon het meest onbevaren volk was. Ook de koopvaardors werden tijdelijk in staat van oorlog gebracht. De IJ.slandsche , de Noordschc en andere handels-compagnieën moesten een bepaald aantal schepen |
|||||||
1) Miss. v. van Ci-acauw naii H. H. M. dat. 7 en 21 Moi, 4 en 12
Juni , 3 Juli 1044. Miss. V. Schrassert aan II. 11. M. dat. 11/21 Mei 1644. (Lias Duitsch-
land 1644). |
|||||||
gereed houden, die in tijd van nood bij de vloot zouden
worden gevoegd. Eveneens werden allo „schutscheopcn" of „gemonteerde scheepen" — vaartuigen met geschut aan boord — daartoe aangeschreven i). Ten 1/11 April ~) zeilde koning Christiaan iiit Kopenhagen
— vergezeld door zijne edellieden en het geheele hof — met 13 kloeke oorlogschepen, bemand met omtrent 1200 soldaten. Hij had vele timmerlieden ingescheept, bonevens hout en ander materiaal, geschikt om bij de insluiting van Gotlienburg dienst te doen. Want dat was het doel van den tocht. Gothenburg — een stichting van Nederlandsche landverhuizers , daarheen gelokt door do belofte van gods- dienstvrijheid en vrijstelling van lasten gedurende 20 jaar — en Elfsborg — door Gustaaf Wasa aangelegd , langen tijd de eenige Zweedsche stad aan de Noordzee, — lagen beide aan den mond van de Gotha-Elf, daar, waar Wost-Gothland aan de zee reikt ■*). Juist daarom was het bezit dezer ver- sterkte plaatsen van grooto waarde. Reeds vroeger , in den krijg tegen Gustaaf Adolf, waren beide door de Denen ge- nomen, en de Gothenburg „een doorn in het oog van den Jut" was den gekwetsten Deonschen trots ten offer gevallen en iu de vlammen opgegaan *). Sedert herbouwd , had zij thans weder den aanval van Christiaan IV te verduren, die zich , door deze verovering , wilde wreken over de vermees- tering van Jutland. Zijn schoonzoon Ilannibal Sehosted, stadhouder van Noorwogen ■*) , sloot beide plaatsen van de |
||||||
1) Misa. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 9 , 23 Jan., 9 en 23 April,
7 Mei en 12 Juni 1644. 2) Daar juist over dit godeelte van den oorlog de tijdsaanwijzingen
vrij wat verschillen, geef ik , voor do duidelijkheid, den datum in Jul. en in Gregor. stijl. De data in de miss. v. van Cracauw zijn naar den Gregor. stijl. Overal, waar in dit werk slechts één. datum genoemd wordt, is deze gerekend naar den nieuwen stijl. Volgens de miss. v. van Cracauw v. 9 April zou de kon. uitzeilen op 1/11 April; volgens de miss. v. 17 April was dit geschied op 3/l3 April. De eerste datum komt overeen mot dien van het „"Waarachtig Verhaal" enz. aangehaald bij Bruun , zie Fruin : Bijdr. N. B. VII pg. lO.ï. Daar wordt echter lieri 'lit , dat de koning met 10 schepen uitzeildo en later nog met 5 schepen versterkt werd. 3) Geijer II pg. 122, 344 en 345.
4) Geijer III pg. 85, 87.
5) Hij was getrouwd , evenals Coihtz ülfeld , met een bastaarddochter
van Christiaan IV. (Zie Holberg II pg. 909 vv.) |
||||||
89
landzijde in en liet een schans tegen Elfsborg opwerpen, de
Gothenbnl genaamd; de koning zelf zou de haven onbruikbaar maken door het laten zinken van schepen , gevuld met steen on gemetseld. De resultaten waren echter gering. De gezonken vaartuigen werden door den sterken stroom meegesleept en zelfs door de Gothenbril zag Sehested geen kans om Elfsborg te nomen. Zoo werd de onderneming voorloopig opgegeven ; de stadhouder trok terug, na de schans te hebben vernield, opdat de belegerden er geen partij van zouden trekken; Christiaan vertrok naar de Noordzee i). Dit besluit had hij te eer genomen , nu hij tijding kreeg,
dat de Geers schepen in Holland zeilklaar lagen. Tot allen prijs moest worden voorkomen , dat zij zich met de Zweedsche hoofdmacht vereonigden. Deze taak was oorspronkelijk weg- gelegd voor de Noorsche vloot onder Oifue Gedde; maar hare uitrusting geschiedde te langzaam -). Vandaar dat de koning zelf oen oog in het zeil ging houden en den steven wendde naar do westkust van Jutland. Alvorens te vermelden wat daar voorviel, worde hier met
een enkel woord gewag gemaakt van de kaapvaart. Reeds in het begin van Februari waren in verschillende havens van Denemarken schepen uitgerust om op de Oostzee te gaan rooven , en daar van de Zv.'eden weinig te halen was, zou het allicht de Ncderlandsche koopvaarders gelden , onder een of ander gezocht voorwendsel. Ook de Zweden maakten het |
||||||
1) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 April, 7, 15, 21 en 28
Mei 1G44. Zie ook Garde pg. 188.
Terwijl Christiaan IV vóór öothonburg lag , voer een HoUandsch schip
— één van de Geers schepen waarschijnlijk — dwars door zjjn vloot hoen naar de belegerde stad. Bjj de miss. v. Schrassert aan H. H. M. dat. 11/21 Mei 1644 (lias Duitschland 1644) is gevoegd een schrjjven van zijn vertrouwden correspondent uit Frederikstad , die 't volgende daarover bericht: „Dasz Holliindischo schiif, so unlangst init vollen segel durch die Danische schifsflothe nach Oottenburg gangen , hat auff den Diinische vice-admiral feuer gegeben , auch demselben die eine masz abgoschoszen, der capitain auf besagtem Holliindisohem schiff liat etzlichmal seinen sabel umb den Kopf laszen gehen, undt allerhandt pravaden den Dünischen erwioszen; die Danische flothe hat uber 60 canonschusz nach ihnei) gethan , aber vergebenst" 2) Garde pg. 188 en 189.
|
||||||
90
vaarwater onveilig ; maar de jacht leverde weinig op. Nog
meor dan voor do kapers waren de kooplieden bevreesd voor de oorlogschepen. Het was bekend, dat in Zweden en in Denemarken gebrek aan rogge bestond, en de handelaars dnchtten , niet zonder roden , dat hun graanschepen zouden worden genomen door de oorlogschepen van één van beide rijken. Wel werd er dan belofte van betaling gedaan ; doch boloven en doen zijn twee. Daarom lagen in April nog ruim 80 Nederlandsche „wintorleggers" in Dantzig , die geen vracht konden krijgen, daar de kooplieden voor het verlies der lading vreesden. Nu ook do vaart uit de Nederlanden ge- schorst was , zag het er treurig uit voor de kapers op de Oostzee. Het verwondert ons dan ook niet, als van Cracauw schrijft: „Do Deonsche vrybuyterie leyt onder de voet, sy hebben met meenichte in zee geweest maer onverrichter saecke weeder thuys gecoomon hebben se de moet verlooren gegeeven van profijt te doen" '). Wenden wij ons thans weder tot de hoofdgebeurtenissen
van den krijg. Nog vóór het laatst van April had de Zwccd- sche hulpvloot uit de Nederlanden zee gekozen. Zij bestond uit ongeveer 30 schepen . waarvan de meeste oorspronkelijk koopvaarders en dus minder berekend waren voor den oorlog. Ook liet de bewapening te wenschen over "). Het commando was toevertrouwd aan den Zeeuwschen vlootvoogd Maarten Thijssen , een beproefd zeeman. Nadat deze scheepsmacht het anker had gelicht, vertoonde zicli een gedeelte er van — 17 a 18 zeilen — op de Elbe , beneden Ulückstadt, maar zette, door het vuur der bezetting tot heengaan gedwongen, vervolgens koers naar de eilanden ten W. van Sleeswijk. Hier vond Thijssen een goede ankerplaats in het Listerdiep , ten O. van Silt ; de bemanning werd versterkt met 700 musketiers uit het leger van Torstcnsohn , dat in do nabij- heid lag. Intusschen was Christiaan IV met negen schepen langs de Jutsche kust gezeild en vertoonde zich vóórgaats van het Listerdiep , om Thijssen het uitloopen te beletten. Deze had den schout-bij-nacht Blom met een eskader uit |
||||||
1) Miss. T. van Cracauw aan H. II. M. dat. 14 Febr., 9 en 17 April,
28 Mei 1644. 2) Zie pg. 62 noot 1.
|
||||||
91
kruisen gezonden en slcclits 13 zeilen bij zich gehouden ;
in aantal ovcrlrof zijn schecpsmacht die van don koning; maar de Deensohe vloot bestond uit grootor bodems, veel sterker gewapend en beter bemand. Den 26"'''" Mei tastte Thijssen den vijand aan en geraakte , met den vice-admiraal Gerritsen en kapitein Brouwer, in het midden van het gevecht; de overige bevelhebbers, misschien door tegenwind gedwongen, lieten hem in den steek. De Denen openden een geweldig vuur en schoten do Nederlanders zoo geducht om de ooren , dat zij blijde waren terug te kunnen loopen naar hot diep , waarheen hunne tegenstanders, wegens den lagen waterstand, hen niet konden volgen. Het admiraalsschip was geheel onttakeld, de andere waren zwaar beschadigd en hadden veel dooden en gekwetsten ; doch ook de vijand had zooveel geleden , dat hij niet langer vóór Listerdiep bleef liggen, maar versterking ging halen. Spoedig vertoonden zich weder 17 Deonscho schepen vóór het gat; Christiaan IV zelf' ging echter met een gedeelte van die macht naar Noorwegen en liet een eskader achter, onder bevel van Protz Mundt en Offue Gedde , om de „Zweedsche-Nederlar.ders" in het oog te houden. Den 4'''"' Juni werd de strijd hervat, die op nieuw ten voordeele van do Denen uitviel ; maar een opkomende storm verschafte Thijssen de gelegenheid uit de haven te ont- snappen en met zijn gehoele vloot naar het Vlie terug te keoron i). Luide klonk het triomfgeschreeuw der Denen , die bij de
opsiering van hot verhaal van den slag hun aard niet ver- loochenden -), Onder Thijsscns manschappen (ontevreden over do slechte betaling of baloorig , nu zij wel slaag, maar geen buit hadden gekregen) brak een muiterij uit. De ontevredenheid richtte zich vooral tegen Lodewijk de Geer , op wiens iiaam de uitrusting was geschied. Ilij boog het hoofd niet onder den last der tegen hem geuite beschuldi- gingen , maar trachtte do geleden schade zoo spoedig moge- |
||||||
1) Zie de bijlage, getiteld: Maarten Tliysson in het Listerdiep.
2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 12 en 18 Juni 164-t.
Miss. V. Sclirassert aan H. H. M. Jat. 1/11 Juni 1644. |
||||||
92
lijk te herstellen en op nieuw een vloot in zee te brengen ^).
Na het tweede gevecht in het Listerdiep was Christiaan
IV in persoon daar gekomen en hoorde, dat de vogel was gevlogen. Alzoo verzamelde hij zijne macht en zeilde terug naar Noorwegen , waar hij de tijding ontving, dat een groote Zwoedsche vloot op de Oostzoo was gezien. Nadat het gevaar, dat van de „Hollanders" dreigde , was afgewend , wachtte hem de niet minder gewichtige taak , dozen nieuwen vijand het hoofd te bieden. Daarom wendde hij den steven naar de Sont en liep den P'"" Juli, met 16 kloeke oorlog- schepen , voorbij Helsenour, met bestemming naar Kopen- hagen -). De terugkeer van den koning kwam uist van pas. De
Zweedsehe vloot, door het ijs geruimen tijd opgesloten in do Scheeren — de eilandjes aan Zwedens Oostkust —, had in de eerste helft van Juni zee gekozen , ten getale van 48 groote en sterk gewapende schepen , onder bevel van den admiraal Clas Larson Flemingh. Op den 'ie''"'dier maand vertoonden zich 36 a 38 schepen voor Dragör, op het eiland Amagor , tegenover Kopenhagen. De schrik sloeg den burgers der hoofdstad om het hart: men verwachtte, dat de Zweden zouden landen, en de prins van Denemarken ging zelf naar de bedreigde plaatsen, teneinde de wacht te bestellen. Na een mislukte poging om troepen aan wal te brengen zette Flemingh, ziende, dat de Denen overal op hunne hoede waren , weder koers naar de Oostzee en vandaar naar Kiel. |
||||||
1) Een uitvoerig, maar zeer overdreven verhaal van die muiterjj bjj
Slange II fol. 1239 en 1240 , die tevens een aandoenlijk tafereel ophangt van het weerzien der matrozen en hunne vrouwen. Eveneens bij Holberg II pg. 878—879. Zie de verschillende berichten bjj Chr. Bruun : Chr. IV in 't Listerdiep (Fruin , Bijdr. N. R. VII pg. 121 vv.). In een memorie van Tancken aan H. H. M. dal. 2/12 Aug. 1644 (portef. Denem. 1644) schrijft hjj : „unliingsten aber , wie die gantze feindliche vlotta wieder ins Vlie eingelauffen gewesen , und theil soldaten und matrosen wegen des übelen tractements und Schwedischen zahlunge halber gcmouteniret ge- habt". Indien het erger was geweest, zou hjj er wel meer ophef van hebben gemaakt. 2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 3 Juli 1644.
Miss. V. van Cracauw aan de Amb. Denem dat. IS Juli 1644, in Verb.
Denem. 1644. |
||||||
93
Hier stelde hij zich in verbinding met Torstensohn, wiens hoofd-
macht toen in Holstein lag. Tezamen beraamden zij plannen voor een inval in Seeland. Te Christianspris, waar diep- gaande schepen konden binnenloopen , werd de bemanning der vloot met troepen van den Zweedsehen veldheer ver- sterkt 1). Onmiddellijk na zijn aankomst te Kopenhagen verzamelde
Christiaan IV de beschikbare macht on kreeg binnen een week een vloot van 40 schepen , behalve eenigo branders , bijoen. Aan geen zijner bevelhebbers vertrouwde hij de leiding: hij zelf zou de aanvoerder zijn , al werd het ook zijn laatste tocht. Met deze gedachte vervuld, stelde hij den kroonprins aan het hoofd der regeering, bestelde zijn huis en bereidde zich ten dood met het heilige avondmaal. „Gothens Skraek" ^), zoo noemden hem de dichters : dien eerenaam zou hij zich tot het laatst waardig toonon. Den 7''<^" Juli scheepte hij zich in en zocht spoedig de
Zweden op, die inmiddels in de buurt van Fomern waren gekomen en dit eiland hadden veroverd, Den ll'ien Juli ontmoetten do beide vlooten elkaar en streden met afwisse- lend geluk. De Zweden hadden aanvankelijk het voordeel van den wind. De Deensche rijksadmiraal Jörgen Wind geraakte in het midden van den vijand; hij zelf werd doodelijk gewond, zijn schip zwaar beschadigd. Koning Christiaan kwam hora met zijn eskader te hulp en stelde daarbij zijn leven in de wage. Bijna had de dood het aan- geboden oifer gegrepen. Een kogel drong door een geschut- poort van de ^Trefoldighed" — het schip , waarop Christi- aan IV zich bevond, — en verbrijzelde een kanon , zoodat |
||||||
1) Mi93. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 April, 15 Mei, 18,
25, 29 Juni en 3 Juli 1644. Miss. T. van Craoauw aan Amb. Denem. dat. 13 Juli 1644. (Verb.
Denem. op 14 Juli 1644). Chr. Bruun : Slaget paa Kolborger Heide pg. 18—25,
Voor bjjzonderhedon omtrent den oorlog ter zee in het jaar 1644 ver- wijs ik naar de bjjlagen en aanteekeningen, 2) De schrik van den Goth. (den Zweed). In zjjn miss. v. 9 Juli
1644 «an H. H. M. schrijft van Craoauw: „Den Coninck hoewel eenoudt heer t ia noch vol couragie ende wel geresolveert". |
||||||
94
de splinters in het rond vlogen. In de onmiddellijke nabijheid
bevonden zich de koning met Knut en Eiler Ulfeld : Knut ülfeld werd aan don arm gewond , Eiler stortte dood neder en sleepte in zijn val den koning met zich. Doch Christiaan IV , slechts lichte kwetsuren in het gelaat hebbende bekomen , stond oogenblikkelijk op , sprak met krachtige woorden zijn volk mood in en stnitto de verwarring , door zijn val ontstaan. ïot den avond hield het gevecht aan; toen de duisternis beide partjjen noodzaakte den strijd te staken , was het gevecht nog onbeslist '). Zoowel in Zweden als in Denemarken kende men zich — mot
evenveel recht — de overwinning toe en liet dankzegging houden in de kerken -). Na den slag waren de beide vloten gescheiden ; elk vermoedde, dat de tegenpartij zich had ver- wijderd , terwijl zij in werkelijkheid nog geen tien mijlen van elkaar lagen. Een paar dagen later zochten do Zweden de Kieler-fjord op en ankerden op do reede van Christianspris, waar hun gewone station was. Tevens kondon zij daar de geleden schade herstellen. De koning van Denemarken had een ankerplaats gevonden onder Fomern; hij zond het zwaar gehavende admiraalsschip Pationtia. met den gewonden admiraal en vele gekwetsten , ook van andere schepen, naar Kopenhagen; zoodra hot gekalefaterd was , moest het terug- keeren. Toen Christiaan IV gewaar werd , dat de vjand naar de
Kieler-fjord was gezeild, liet hij dndelijk een eskader, onder Pedcr Galt, vóór Christianspris postvatten, om den Zweden den pas af te snijden, en voegde zieh weldra met zijn gehoede macht bij hem. Sinds dat oogenblik was de Zweedsche vloot geblokkeerd. Flemingh verkeerde in oen bodenkelijkon toestand : opge-
sloten in een nauw vaarwater, was hij tot werkeloosheid gedoemd. De Denen hadden den rug vrij , kondon gewonden en zieken van boord zenden en touvoer van alle behoeften krijgen ; ook worden van de eilanden troepen op de vloot |
||||||
1) Clir. Bruun, Slagot piia Kolborgor Heide pg. 77 —104 heeft af-
doende aangetoond, dat de gewone voorstetling van de wonden , welke Christiaan IV in dezen slag bekwam , overdreven is. 2) Miss. V. van Craéauw aan H. H. M. dat. 6 Aug. 1G44.
|
||||||
95
gebracht. De Zweden ledon gebrek en hadden veel zieken;
hun voorraad proviand was zeer gering, en Torstensohn kon hen daaraan niet helpen. Christiaan IV was niet gezind van do plaats te wijkon ,
vóór hij den vijand tot een nieuwen kamp had gedwongen , en de gunstige ligging zijner vloot gaf hem het recht een overwinning te verwachten. Die zege zou beslissend geweest zijn voor den uitslag van den oorlog '). De Zweedscho admiraal koesterde intussehon hoop , dat do hulpvloot — welke voor de tweede maal in Holland door Lodewijk de Geer was uitgerust — weldra in de Deeusche wateren zou verschijnen. Zoodra zij Aalborg was gepasseerd — dus besloot de krijgsraad, dien hij bijeenriep — , zouden do Zweedsche schepen op den vijand losgaan , dio dan zijn macht zou moeten verdoelen. Maar de „Hollanders" verschenen niet, en het aantal zieken op de vloot 7iam steeds toe ; Flomingh vatte toen het plan op , niot langer te wachten en zich door do Denen heen te slaan. Verscheiden nuilen schreef Torstensohn aan den admiraal en maande hem aan toch geduld te hebben , totdat Maarten Thijssen in de buurt was gekomen. Hot is echter de vraag , of Flemingh aan dezen raad gevolg zou hebben gegeven, wanneer hij niet door tegenwind gedwongen was , op zijn ankerplaats te blijven. Intusschen word zijn toestand steeds gevaarlijker, nu ook het keizerlijke leger , onder Gallas , naderde en aanstalten maakte om Kiel te veroveren. Ni(!t alleen werd de toevoer van proviand aan de Zweedsche vloot thans geheel afges;ioden ; maar bovendien kwam zij tusschen twee vuren : de keizerlijken zoudon niet nalaten haar van de landzijde te beschieten , en |
||||||||
1) „Denselreii" (nl. Chr. IV) heeft geschreeven vandaer niot to willen
scheyden , voor dat dessclffs of de Sweetsclxe armaede sal syn geruyneort en te niet gemaeclft". (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. (! Aug. 1644). „Ende hout men het daer voor , indien de croone Sweeden de nederlago
crege, in lange soodanige macht niet weder in zee soude brengen , sulcx dat het imperium maris Balthici als nu gedisputeert soude worden , ende gelyclt het hem laet aensien , is men hier geresolveert het uyttersten te wagen". (Miss. v. Amb. Don. aan H. II. M. dat. 30 Juli 1G44, in Verb. Denem.) J. L. W. do Geer haalt — in zijn werk „Lod. do Gear" pg. 80 noot 1
— bovenstaanden brief op een verkeerde plaats aan. Dezelfde fout vindt men dus ook bij Pierre de Witt: L. do Geer pg. 76. |
||||||||
96
het was te vreezen, dat cegelijk de Denen op haar in zouden
loopen. Gelukkig voor do Zweden verloochende Gallas ook thans zijnen aard niet en maakte minder haast dan koning Christiaan wenschte. Deze liet toen duizend man aan land zetten en een batterij oprichten bij Laboe , vlak tegenover de Zweedsehe vloot, die weldra de uitwerking van het vuur bespeurde. De admiraal Flemingh zelf werd door een ricochet-sehot doodelijk getroffen; in zijn plaats nam Karel Gustaaf Wrangol het commando over. Er was zeker geen geschikter persoon te vinden om de Zweden uit de klem te brengen dan hij , die zich door onversaagdheid en krachtig en snel optreden reeds in den Duitschen krijg had onder- scheiden '). I^^adat hij het bevel op zich had genomen, besloot de krijgsraad niet langer op een gunstigen wind te wachten, maar , onder bescherming der duisternis , te trachten in volle zee te komen. Den 7''«" Augustus zette de vloot zich in bewe- ging ; doch toon zij de nauwe Kieler-fjord wilde verlaten, kwam zij vlak onder het vuur van do schans bij Laboe, en één der schepen werd zoo zwaar gehavend, dat het de schade moest herstellen, alvorens verder te kunnen zeilen. Intusschen rukte Torstensohn tegen de versterking op en veroverde haar , zoodat van deze zijde niets meer te duchten was. Den gden Augustus geraakten de Zweden, met oen gunstigen wind, uit den inham , waar zij tot nog toe hadden gelegen, doch kwamen nog niet in volle zee. Peder Galt, die het be- vel voerde over een doel der Decnsche vloot, liet Wrangel uitzeilen , zonder hom aan te tasten ; hij handelde hiermede in strijd met een order van Christiaan IV, die hij verkeerd schijnt te hebben begrepen. Intusschen was nog altijd aan Wrangel de weg naar zee afgesneden, al kon hij zich nu, op de reede |
||||||
1) Wrangel had vrocgir in Holland het zeewezen beatudeerd : J. L.
W. de Geer: Lod. de Geer, 24»ii! bijvoegsel. Chr. Bruun: Slaget paa Kolberger-heide pg. 147. Over den dood van Klemingh bericht van Cra- cauvï (in een p. s. van 25 Aug., toegevoegd aan de miss. aan H. H. M. dat. 21 Aug. 1644) : „den Sweetschen admirael Flcmming leggende in Kieler inham bij Christianprijs , siende door een kycker nae de nieuwe echants , die S. M'. van Dennemarcken daer deede opwerpen, wierde met een koegel uyt de schants syn been dicht aon het lyff bycans, onge- luckich aff geschooten daervan den selven 2 uyren daernae storJf". Dit verhaal is niet hetzelfde ala dat by Chr. Bruun, Slaget paa Kolberger Heide pg. 145, |
||||||
97
van Christianspris, ook vrijer bewegen dan vroeger in Kieler-
fjord. In den nacht van 11 op 12 Augustus gelukte het hem echter zich een uitweg te banen en in volle zee te komen , doordat er slecht wacht werd gehouden aan den kant dor Denen i). Groot was de verbittering van den koning van Denemarken,
toon de morgen van den 12''"" Augustus hem de zekerheid bracht, dat hij de schoonste gelegenheid om den vijand een vorplotterenden slag toe to brongen ongebruikt had laten voorbijgaan. Hevig woedde de toorn van Christiaan IV tegen die bevelhebbers , die in den slag bij Femern hun plicht niet hadden betracht. Ook de bejaarde Peder Galt moest met zijn hoofd er voor booten, dat hij de Zweden niet had aangevallen, toen zij voor de eerste maal trachtten uit te zeilen. Intusschen had Wrangel geen zee gehouden : gebrek aan volk, aan leeftocht en aan krijgsbenoodigdheden dwong hom naar Zweden terug te gaan. Den 16''=" Augustus liep hy de Scheeren binnen ^). Gallas, die steeds te laat handelde , had Kiel veroverd ,
nadat de Zweedsche vloot uit Kieler-fjord was ontsnapt. Doch toen Torstensohn Holstein verliet en naar Mecklcnburg marcheerde , liet de keizerlijke veldheer zich verlokken zijn tegenstander verder naar Duitschland te volgen , waar zijn leger ten slotte uiteen werd gejaagd en vernietigd. Door do ongeschiktheid van dezen aanvoerder baarde de berg van 's keizers hulp de muis dor teleurstelling ^). |
||||||
1) Over al de genoemde gebeurtenissen, zie; Miss. v. van Craeauw
aan II. H. M. dat. 6, 9, 14, 15 Aug. 1644. Chr. Bruun ; Slaget paa Külborger Heide.
Garde pg. 196—203. 2) In de miss. v. van Craeauw aan II. II. M. dat. 15 Augustus 1644
aelirijft hij: „Schippers , gisteren van Oosten in de Sont gelcomen , be- ricliten, dat de Zweedsche armado, sterk 43 oorlogschepen, bij Moën was , maar weer terugging naar de Oostzee." Zie verder de miss. dat. 21 Aug. 1644.
3) öeyer III pg. 349. Holberg II pg. 875 bericht, dat to Hamburg
een munt werd geslagen met lust opschrift: „Wat Gallas in Holstein heeft A'crricht, dat kan men in het kort aan den anderen kant lozen". Op de keerzijde van de munt stond — niets. Bij de miss. t. Tan Craeauw aan II. H. M. dat. 11 Sept. 1644 is een
bijlage, zonder opschrift of onderteekening , bevattende een bericht over den aftocht Tan Gallas. Daar leest men o. a. „Gallassius lam pro praesti- tis ofticiia omnium in Europa ducum ineptissimus a Danis proclamatur". 7
|
||||||
98
|
|||||||
Nadat Christiaan IV had bespeurd, dat de Zweden een
goed heenkomen hadden gezocht en dat het weinig zou baten hen te volgen, trachtte hij althans te beletten, dat de hulp- vloot , welke op nieuw in de havens van Holland was uit- gerust , door de Sont of de Belt zou varen en in een Zweedsche haven binnonloopen. Met het oog daarop ver- deelde hij zijn vloot in drie eskaders , die in het vaarwater tussehen Schonen en Bornholm moesten kruisen. Zelf bleef hij , met zijne bijbehoorende schepen, op de hoogte van Femern, voor het geval, dat de vijand door de Belt mocht willen passeeren; maar later vernemende, dat Thijssen in de Sont te wachten was, beval hij , dat twee eskaders, onder commando van Erik Ottesen , zich bij Stevns zouden ophouden, en ging , met zijn eigen eskader , den 19''"" Augus- tus op weg naar Kopenhagen i). Ondanks den aandrang van den Deenschen resident Tancken
hadden de Staten-Generaal hun veto niet uitgesproken, toen de vloot van Maarten Thijssen in de havens der Eepubliek de geledon schade herstelde en zich gereed maakte weder uit te zeilen. De aanvankelijke tegenspoed had den ijver van de Geer en van die reedors , die bij de uitrusting belang hadden , niet verdoofd en tegen het laatst van Juli konden 22 schepen weder zee kiezen ^). Met deze macht zette admiraal Thijssen koers naar het Skagerrak , waar hij, onder de kust van Jutland, eenigo Deenscho schuiten en twee Noordsche oorlogschepen prijs maakte. Daarna wendde hij den steven naar Gotenburg , dat van de landzijde op nieuw belegerd werd door Sehested en bovendien geblokkeerd door eenige oorlogschepen , welke Christiaan IV daar had achter- gelaten. De laatste gingen bij de nadering van Thijssen op do vlucht; maar één er van werd door hem genomen. De mare van deze bedrijven wekte groote „alteratie" bij de Denen en ontlokte hun menige verwensching tegen de „Zweedsche |
|||||||
1) Chr. Bruun : Slag-et paa Kolberger Heide pg. 164—170.
Garde pg. 203 en 204. 2) Meraor. v. Tancken aan H. II. M. dat. 20 Juni 1644. (Portef.
Denem. 1644). De Geer : Lod. de Geer pg. 74 on 75.
Pierre de Witt: h. de Geer pg. 71. |
|||||||
99
Hollanders" '). Wellicht werd Christiaan IV er door ge-
waarschuwd: wij zagen althans, dat hij den IS''""' Augustus in persoon naar de hoofdstad koers zette. Keeds den volgenden dag — 19 Augustus — voer de
Hollandsche admiraal door den ingang van de Sont, dicht langs de kust van Schonen , om buiten het bereik dor ka- nonnen van het slot Kroonenburg te blijven. Bij Landskroon, dat toen in do macht der Zweden was , liet hij het anker vallen De komst van deze vloot veroorzaakte te Kopenhagen oen groote ontsteltenis onder do burgerij ; den avond en den ganschon nacht was er veel geloop en drukte in de stad ; burgers en boeren kwamen onder de wapenen. Den 20"'"" Augustus , heel vroeg in den morgen , ging Thijssen weer onder zeil en stevende met zijn vloot tusschen de twee groote pramen door , die vóór de hoofdstad in den Droogon lagen. Elke praam was bemand met 50 soldaten en voerde 24 kanonnon. Een groot doel van hot volk sneu- velde , toen de Hollandsche schopen hun geschut er op lieten spelen. Ten aanschouwen van duizenden menschen, die op de torons, daken en wallen geklommen of uit- gereden waren naar Amagor , zette de vloot haren tocht voort. Bij Dragör , aan den uitgang van den Droegen , liep zij tegen den middag don koning van Denemarken te gemoet, die met een eskader van negen schopen kwam aanzeilen. Onder oen hevig gosohutvuur sloeg ïhijsson zich hier door heen; doch Christiaan IV bleef hem vervolgen. Hij hoopte, dat de vijand in de val zou loopen , wanneer de eskaders onder Erik Otteson hem don toegang tot de Oostzee zouden afsnijden ; de schepen der Hollanders waren minder in aantal, kleiner on slechter gewapend dan de Deensche : zoo het tot een slag kwam , was do kans op overwinning voor Thijsson gering. Doch do schepen van den laatste waren beter be- zeild , en dit kwam hun thans te stado. Steeds dicht langs de Zweodsche kust houdende , 'waren zij den vijand te vlug af; ook het ondiepe vaarwater kan in hun voordeel zijn ge- weest. Nog op den avond van den 20"'"" Augustus voeren zij langs Falsterbon en kwamen in de Oostzee. Tot onder Bornholm zette Christiaan IV de jacht voort. Toen gaf hij |
||||||
1) MisB. V. van Cracauw aan H. II. M. dat. 9 , 14 en 21 Aug. 1G44.
Miss. T. Amb. Denem. aan H. H. M. dat. 7 Aug. 1644. (Verb. Denem. 1644). |
||||||
100
het op en keerde terug naar Kopenhagen, waar hij den
25sten Augustus met 32 sclicpen op de roede kwam. De eskaders van Erik Ottosen hadden zich dus , bij of na de vervolging , mot dat van don koning vereenigd '). Nadat Thijsscn te vergeefs do Zweedsche vloot in de Oostzee
had gezocht, liep hij , in hot begin van September, Calmar- Sont binnon ; onderweg maakte hij nog het pleizierjacht van don kroonprins van Denemarken buit. Weldra begaf hij zich naar Stockholm en word daar met veel oer ontvangen ; de koningin verhief hem, onder den naam van Anckarhjelm, in den Zwcedschen adelstand, en lijfde hem bij hare marine in. Ook ontbrak het niet aan wat de practischo zin onzer |
||||||
1). Nóch bij Ckr. Briiun : Slaget paa Kolbergor Ileiile pg. 167 vv.,
noch hij Garde pg-. 204 on 205 vindt men veel bijzonderheden over den tocht van Maarten Thijssen door do Sont. Mijn ver)iaal is geput uit do miss. Y. van Cracauw aan H. II. M. dat. 21 en 29 Aug. 1644; de miss. T. de amb. Denem. aan II. H. M. dat. 21 Aug. 1644 en het Vorb. Denem. en het Verh. v. d. Gozantschaps-secretaris v. d. Hoido; men kan daaruit hot volgende verhaal samenstellen : „Voorleden Vnjdach" (d. i. 19 Aug.) „ten 10 uvren 's middaghg is denselvigon" (nl. Thijssen) „met 22 syno byhebbende oorlschp. on 2 cleyno branders voorhy het slodt Croonenburch door de Sondt goseyldt , houdende de Schoontse liuste, Het slodt sclioot Eonige schooien do gomio. scheepen insgelijckx sondor malcanderen sohaede te doen". (Miss. v. van Cr. 21 Aug). „Wy infor- meerden naer do comste van die vloot, van deweiclce wy gantsch geene kennis hadden ende vornainen dat deselve voor de stadt ende sloth Lantscroon in Schoonen voor ancker lach ; wat murmuratiën , praepara- tiën ende geloop den avondt ende den geheelen nacht in de stadt geweest is, can een yder by hem selven lichtelyckon affnemen". (Terb. Denem. 19 Aug). „Don 20cii 's morgens heel vroech („tusschen 4 en 5 uyren" Vorb. V. d. H.) „lieeft de voors. vloot do anckors gelicht zeil gemaect ende tusschen de twee groote gedeckte pramen van syne maj^. op de Droogen („by 't ReefflioU" Vb. v. d. 11.) vooi- Copponhavcn leggende, elck versien met 24 halve cartouwen» („en ontrent de 50 mannen" Vorb. V. d. H.) deur geseylt; (dode op deselve groote scliade met syn canon , sulcx men soydo van eone praom maer drie ongequetste persoenen waren gecomen" Vb. v. d. H.) ton aension van veele duysendon van mensclien , 800 op de Wallen Tooren ende hoge Huysen staendo, als int bysonder naer t'Eylandt Amack met ontallick Teel carossen ende calesson gereden synde" (Vorb. Donom. 20 Aug.). „9 Coninckx oorlschp. van syn comste goadvyseert, laeveerden nae hem toe coomendo by malcanderen een weynich boven draeckes leggende op Amaeck; het voorste schip schoot eerst, daer in den Coninck was selifs in persoon" (Miss. v. v. Cr. 21 Aug.); jdaer hij all slaonde met syn goheole vloote is doorheen geloopon, die |
||||||
101
voorvaderen „roöele complimenten" noemde : een ruim jaar-
lijksch tractoment , een lijfpensioen en een goudon keten '). Het pleit niet voor de bevelhebbers der Deenscho marine, dat zij, kort nadat de Zweden hun waren ontsnapt, on- machtig bleken om de vereeniging van Thijssens vloot mot de Zweedscho hoofdmacht te beletten. Voor een leek klinkt het althans vreemd , dat een zoo nauwe doortocht, als de Sont, niet beter kon worden bewaakt. Do voorliefde, welke Christiaan IV voor het zeewezen koesterde , schijnt door het gebeurde ook een weinig verflauwd te zijn : na zijn mislukte expeditie bleef hij althans op het droge. |
||||||||
hom vervolchile doch te vergeefs , alsoo hij haer te kloeck int seylen was:
ende is dien avont Falsterbon gepasseert on in de Oostzee gecomen, dese twee dagen was alhier onder de Gemeente een seer grooto alteratie en ontsteltenisae ; do Burgers en boeren quamen alle in wapenen; de Hol- landers hadden do schuit, sy hadden de vloote geecupeert, in haere havenen was se weder iugeloopen , gerepareert, gerevictualieert en nu voor de tweede mael wederom utgeloopen , sy waren verraders , hadden de vreede in do mont, het sweert in de hant, doch alles (Godt loff) liep met schelden en vloecken aff, maer waren niet sonder gevaer van dat sy tot de daet zouden gecomen hebben". (Verb. v. d. H.) „De Deensche scheepen , dewelcko do vloot van Thijssen achtervolgen,
syu niet soo wel beseylt, in Coppenhagon hoopt men dat sy deselve de groote vloote in do mont suUeu jagen". (Miss. v. Amb. Donem. aan H. H. M. dat. 21 Aug.) v. Cr. deelt in het p. s. zijner miss. van 21 Aug. mede, dat Maarten Thijssen, bemerkende, dat de Deensche vloot bij Möen was, dicht onder de Schoonsohe kust naar de Oostzee liep en zoo boven Z. M's. armade was gekomen. Uit de miss. v. v. Cr. dat. 29 Aug. vernomen wij , dat Z. M'. Thijssen
tot Bornholm gevolgd was , en 25 Aug. mot 32 oorlochschepen („op- hebbende omtrent do 500 siecken" Yb. v. d. II.) voor Kopenhagen terug kwam om te rovictua!. en te kalefatoren ; de overige schepen had hij bij Möen gelaten. „S. M'. heeft zich goretircert op syn Lusthoff hier buyten de Stadtsvesten genaemt Eosenburgh". (Verb. v. d. H.). Zie ook Verb. Den. op 26 Aug. 1) Garde pg. 205.
Miss. V. Amb. Zw. aan H. H. M. dat. 8 Sopt. 1644.
Verb. Zw. 15 Sopt. 1644- „Den voors. adm. is by haere nmt_ genobiliteert
ende met een tractoment van 300 rycxdaelders de seven somormaenden , ende hondert rycxd. de vyff winterinaenden voorsien en daer nevens is hem vereert oen gouden koten weerdich by gissinge 14 a 15 hondert guldens , on daer on boven oen lyff pensioen van 500 Rycxd. jaerlycx waer van hem een jaer by advance is betaelt". |
||||||||
102
|
|||||||
Wenden wij ons thans weder tot den krijg te land , dien
wij geruimen tijd uit hot oog verloren. In den loop van den zomer had Hannibal Soliested herhaalde
malen oen inval gedaan in de aan Noorwegen grenzende Zweod- sche provinciën , maar zonder veel succes. Gebrek aan levens- middelen — die vooral in Noorwegen zeer schaarsch waren, nu de toevoer van graan uit Jutland achterwege moest blijven en ook Seeland niets te missen had —, noodzaakte hem telkens tot een spoedigen terugkeer. Ook de bewapening zijner manschappen liet te wenschen over. Met het dikwijls gestoorde beleg van Gothenburg vlotte het evenmin i). Beter ging het den Denen in Jutland , waar — zooals reeds vroeger werd medegedeeld — Anders Bilde met zijne in Funen ver- zamelde macht geland was. Bij zijn afloelit had ïorstensohn slechts in enkele plaatsen garnizoen achtergelaten en de meeste daarvan — Aalburg, Aarhus en Hadersleben — werden nu heroverd, zoodat het Noordelijk deel van het schiereiland geheel door den vijand ontruimd was "). In Ilolstein daarentegen hielden de Zweden zich staande, te zelfder tijd dat Torstensohn de bewegingen van Gallas volgde en het leger van dozen veldheer ten slotte vernietigde. Het hoofdterrein van den oorlog te lande werd Schonen.
In de maand Juli had Ilorn zijne troepen verzameld nabij Malmö , waar oen sterke bezetting lag. Hij begon het fou- rageeren en den toevoer van proviand aan de landzijde te verhinderen , zoodat do ruiters van het garnizoen gebrek kregen aan liavcr on hooi. Doch zoolang de stad van den zeekant genaderd kon wordon , was hierin te voorzien. De koningliet te Kopenhagen en in de omstreken don noodigen voor- raad opkoopen en te water daarheen brengen ^). Hij deed meer. Nu de goede kans ter zee aan den greep zijner hand was ont- glipt , haastte hij zich zoo mogelijk haar in hot veld te achter- |
|||||||
1) Mis3. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 2'! April, 28 Mei, 9 Juli,
10 Oot. 1644. Holberg II pg. 874 en 876 geeft een zoer overdreven voorstelling van 8ehe»ted's krijgsbedrijven. 2) Miss T. van Cracauw aan H. H. M. dat. !."> Aug. en 11 Sept. 1644.
Holberg II pg. 876. 3) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9 en 19 Juli , 14 en 29
Aug. 1644. |
|||||||
i.iiiï£i.
|
|||||||
103
|
|||||||
halen. Ten spijt van de zich opdringende bemiddelaars
wilde hij de verloren gewesten liever mot het zwaard her- overen , dan bij tractaat terug krijgen ^). Met dit doel voor oogen , verzamelde hij te Kopenhagen een troepenmacht van 5000 voetknochten en 2500 ruiters , wel geoefend en goed gewapend volk -). Aan geld ontbrak het thans niet : hij behoetde slechts de la te lichten van het tolkantoor te Hel- seneur, waar dagelijks de schippers hunne tolpenningen stortten ^). Met de garnizoenen van Schonen verecnigd , zou dit leger Horns verovernigen stuiten en hem , zoo mogelijk, naar Zweden terugwerpen. Na zijne manschappen vooruit te hebben gezonden , stak koning Christiaan den 16''''" September, met den prins van Denemarken, naar Malmö over en hield een wapenschouwing over zijne troepen *) , die nog steeds met nieuwen toevoer versterkt werden '). In het laatst van October had hij 14 a 15000 man bijeen , een macht grooter dan die van Horn, hoewel ook dezen versche krachten werden toegezonden "). Dit was trouwens dubbel noodig , |
|||||||
1) Miss. V. Anib. Den. aan H. H. M. dat. 11 Sopt. 1C44.
2) Miss. V. van Crao. aan H. H. M. dat. S, 11, 18 Sept. 1644.
Miss. van Amb. Donom. aan H. H. M. dat. 3 en 11 Sept. 1644. 3) „S. M'lietdoen van de tolboede hier lialen ende tot Coppenhagen brengen
50000 ryckxdaelders otTineer tot betaelinge van cenige crychsoncosten." (Miss v. van Cracauw aan 1[. H. M. dat. 3 Sept. 1644). „Den 1 Oct. wierde veel gelts van de Tolboede hier gehaeldt en gebraciit tot Copenhaegen en in syne Mat3 Lecgers, deescn Tolle comt denselven niet qualiclc in deese coniuncture." (Miss. v. van Cr. aan H. H. M. dat. 5 Oct. 1644). 4) Miss. V. van Crac. aan iH. H. M. dat. 18 Sept. 1644.
Miss, van Amb. Don. aan II. H. M. dat. 17 Sept. 1644. De prins lieerde
weldra terug: zie verb. Den. op 5 en 6 Oct. 1644. 5) Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 1,5, 13 , 18 , '29 Oct. 1644.
Miss. v. Amb. Den. aan II. H. M. dat 1 Oct. 1644. Aan deze miss. is ontleend Aitzema V pg. 754 reg. 18—8 van onderen, 6) Miss. van Crac. aan H. H. M. dat 3 Sept. 1644 vermeldt een aan-
voer van 1300 man, uit Riga naar Calmar gezonden. Zie ook Miss. v. van Crac. dat. 5 Oct. 1644.
Ook van Gotlienburg kreeg Horn versterking: deze troepen werden
overgebracht door 8 oorlogsoh. , op nieuw in HoUancl en Zeeland uitgerust door Louis de Geer, ten dienste van Zweden. Dit was dus zijn derde uitrusting. Genoemde vaartuigen hadden eenige Deensche schepen op de Noordzee genomen. (Miss. v. van Crac. aan H. H. M. dat. 18 Sept. 1644). Te Gothenburg namen zij 1600 man in en zetten deze achter de Kol |
|||||||
104
|
||||||||
daar zijn leger door ziekte zeer was verzwakt i).
liet solieen, dat men van weerszijden bevreesd was elkanders
krachten te meten. Een paar weken lang bleef elk achter zijne legerplaats „bcgraeven" ; de beide legers lagen binnen het bereik van elkanders geschut , lieten tusschönbcido do kanonnen dapper spelen , maar kwamen niet in het veld of bepaalden zich tot schermutselingen -). Den B''"" October verliet Horn zijn kamp, stak alles wat hij moest achterlaten — vee, koren , hooi — in brand en marcheerde in goode orde naar een brug over het riviertje , dat tusschon Malmö en Lonnen stroomt. Hier hield hij stand on verschanste zich — naar der Hunnen wijze — achter een „waegonburch". Koning Christiaan volgde hem weldra en begon eveneens zijn leger te versterken. Thans kreeg men een herhaling van het voor- gaande. Er werd hevig geschoten , in kleinere ontmoetingen met verwoedheid gestreden, zonder kwartier te geven: tot een slag in het open veld kwam het niet. Geen van tweeën wilde toebijten , als de ander hom het lokaas voor- hield. Christiaans leger was sterker , Horns troepen lagen beter gekampeerd: elk wachtte daarom tot de tegenpartij hem de zwakste zijde zou tookceren ^). Op dit oogenblik ontving de koning van Denemarken de
verpletterende tijding, dat zijne vloot geheel vernietigd was en de eilanden elk oogenblik mot eene landing van den vijand werden bedreigd. Terwijl Christiaan IV zich bezig had gehouden met de
toebereidselon tot zijn veldtocht, had hij zjjne aandacht |
||||||||
(ten N. van Ilelsingburg) aan lanrl. (Zie miss. v. Amb. Den. ann II. H. M.
dat. 10 Oct. 164-t), waar eoliter verzwegen wordt, dat het scliepen van de Cleer waren. De in de buurt geposteerde Xederl. convooiers, onder schout-bij-nacht Waterdrinclter, werden door do Deonsche regeering verdacht deze lan- ding te hebben begunstigd. Waterdrinclcer en oen ander Icapitein wisten zich echter te verantwoorden. (Het uitvoerig relaas hiervan is te vinden in Verb. Den. op 29 Sept., maar vooral in Verb. v. d. H. op 1 , 7 , 8 en 9 Oct. 1644). 1) Miss. V. van Crac. aan II. H. M. dat. 13 Oct. 1044.
2) Miss. V. van Crac. aan II. H. M. dat. 1 en 5 Oct. 1644.
3) Miss. V. van Crac. aan II. II. il. dat. 13 en 18 Oct. 1644, In
de eerste leest men o. a. „Beide leegers heben 1 of 3 maal tegens nial- canderen in batalllie gestaen , sonder als noch te willen aanbyten". |
||||||||
105
niet geheel van het zeewczon afgetrokken. Do uit de Oost-
zee teruggekeerde schepen waren op nieuw uitgerust en van leeftocht voorzien. Daar Jutland zoo goed als ontruimd was door de Zweden , scheen het niet langer noodig de zeegaten te bewaken , zoodat ook de daartoe uitgezonden bodems naar Kopenhagen terug kwamen. Om een herhaling van Thijssons tocht door do Sont te beletten werden de pramen in den Droogen met zwaar gesehut gewapend en eenige zinkschepen neergelaten, dio het vaarwater vernauwden i). Half September lagen er omtrent 40 oorlogsvaartuigen op
do reede van Kopenhagen , alle ruim voorzien van proviand, ammunitie on geschut: ook de marine had het gemerkt, dat de koning voor het oogenblik ruim bij kas was. Doch met de bemanning was het sober gesteld. Het oude bootsvolk lag voor een groot dool ziek aan wal, en nieuw was er niet genoog te krijgen. Op Seeland werden alle varenslui , ook joUemannen en schuitovoerders , voor den dienst op de vloot geprest. De equipage van twee Hollandsche vaartuigen, prijs gemaakt omdat zij tot de eerste uitrusting van de Geer hadden behoord , verwisselde de gevangenis met een gedwon- gen verblijf aan boord van Z. M". oorlogschepen. Des on- danks bleef het incompleet bestaan ^). Intusschen kreeg men to Kopenhagen bericht — door een
onderschepten brief van Horn — , dat de Zweedsche hoofd- vloot dit jaar niet meer uit zou zeilen ^). Aan deze tijding werd al te lichtvaardig geloof geslagen, zooals meer ge- schiedt met welkom nieuws. Immers , nu alleen het eskader van Maarten Thijssen zee zou kiezen, was een kleine scheeps- macht voldoende om hem in het oog te houden on beraamde aanslagen te verijdelen. Op bevel van den koning lichtten 20 oorlogschepen het anker en vertrokken, onder commando |
||||||
1) Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 11 Sept. en 21 Aug. en
duplio. miss. v. 18 Oct. (daarvan het p. s. dat. 22 Oct. 1044). Miss. v. Amb. Den. aan II. II. M. dat. 17 Sopt. 1644. 2) Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 3 en 18 Sopt., 1 Oct.
29 Oct. 1644. Miss. V. Aml). Den. aan II. H. M. dat. 17 Sept. 1644.
a) Miss. V. van Crac. aan H. II. M. dat. 1 Oct. en 13 Oct. 1644.
Garde pg-. 205. |
||||||
106
van den Noorschen edelman Protz Mund — bij provisie tot
admiraal benoemd —, den 21*'^'=" September naar de Oostzee. In zijne instructie stond o. a., dat hij zieh op moest houden tusschen Femern en Laaland en kruisers uitzenden om het uitzoilen van Thijssen te bespieden ^). Na de behouden aankomst van de hulpvloot uit Holland
was men ook in Zweden begonnen mot de uitrusting der vloot, doch stuitte eveneens op het bezwaar, dat er gebrek aan scheepsvolk was ^). Dit zal wel de reden geweest zijn, waarom men besloot slechts 12 oorlogsbodems — van mid- delbare grootte , maar goed gewapend — benevens twee a. drie branders naar Calmar te zenden , om zich met de schepen van Thijssen te vereenigen. De gezamontlijke Zweedsch- Hollandsche vloot telde nu 32 zeilen , behalve de branders ; het oppercommando was toevertrouwd aan Karel Gustaaf Wrangel '). Ongeveer midden October kwam deze macht in de Oostzee.
Zij vertoonde zich weldra onder Möen , maar wendde daarna den steven, om den vijand op te zoeken *). Den 23»''=" October ontmoette Wrangel zijne tegenpartij tusschen Femern, Laaland en Langeland en begon den aanval. Het ongelijke gevecht — bijna twéé tegen één — eindigde met oen vol- komen nederlaag van de Denen. 10 hunner oorlogschepen |
||||||
1) Mi89. V. van Crue. aan H. JI. M. dat. 1 Oot. 1644.
(jarde pg. 203 spreekt van 17 schepen, die 17 Sept. (dus 27 Sept.
St. Oreg.) uitzeilden. 2) Miss. T. Amb. Zw. aan H. ir. M. dat. 8 Sopt. 1644.
3) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Oct. 1644.
Garde pg. 206 zegt, dat Wrangel '-'--------!—1 uitzeilde en zich den
8 Oct.
3
volg. dag met Thijssen vereenigde , waarna zy tezamen — Oct. zee kozen. Doch in hunne miss. van 8 Oct. aan H. H. M. schrijven onze Amb. Zw.
„de Sweetsche scheepen die met den voors. Admir. (d. i. Thjjsson) souden utloopcn liggen noch in de Schaaren, ende hebben wij oock nog niet verstaen, dat den voors. adm. met syn onderliebbonde schepen ut Calmar- Sont zee heeft genomen". 4) Zie het p. s. van 22 Oct. bjj de duplic. Miss. v. v. Crac. aan
H. H. M. dat. 18 Oct. 1644. |
||||||
107
en fregatten werden veroverd, twee in brand geschoten, twee
op het strand gejaagd, en slechts twee of drie van de kleinste ontkwamen. De admiraal Protz Mundt en do schout-bij-nacht Corfitz Ulfeld verloren het leven ; de vice-admiraal von Jas- mund , vele officieren en minderen , in het geheel 1000 man, moesten zich gevangen geven ^). Met groote vreugde werd deze mare in Zweden begroet;
de kanonschoten daverden ter eere der overwinnaars , het „te Deura laudamus" weerklonk in de kerken der hoofd- stad -). De ontsteltenis der onderliggende partij was even- redig aan de uitbundige blydschap der zegevierende. In Denemarken verwachtte men elk oogenblik, dat Wrangel een landing zou beproeven op de eilanden, ja het gerucht vermeldde reeds , dat hij troepen op Laaland had ontscheept ^). Niet weinig verandering bracht deze onverwachte ontknooping in do krijgsplannen van koning Christiaan. De aanvallende beweging in Schonen moest terstond worden gestaakt; hij zou thans de handen vol hebben om de nog behouden ge- westen te verdedigen. In allerijl begaf hij zich naar Kopen- hagen om „de rechte bcschaepenheyt der saecken" te ver- nemen *). Daar was men reeds bedacht geweest op tegenweer en had
de oorlogschepen — waaronder vijf a zes kapitale — en de pramen, die in den Droegen gelegen hadden tot versperring van den dooriocht, vandaar ontboden en voor de stad post doen vatten. Verder liet de koning Schonen ontruimen en verdeelde zijn volk over de verschillende eilanden, daar hij niet wist, waar de vijand te wachten was. Dé aartsbisschop van Bremen zond cenige hulptroepen naar Funen ; uit Noor- wegen werden een paar regimenten gelicht ter bezetting van Seeland. Aan de uitrustini' van een nieuwe vloot kon natuur- |
||||||
1) Zie over dezon slag do bjjlagcn en aantcok.
2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 3 Dcc. 1644.
3) Miss. V. Amb. Den. aan II. H. M. dat. 11 Nov. 1644.
Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 10 Nov. 1644. 4) De miss., in noot 1 genoemd, en Verb. Den. op 8 Nov. 1644.
|
||||||
108
lijk niet moer gedacht worden: het hito jaargetijde was
voor den koning een geschikt voorwendsel om zijne onmacht to verbergen '). De gevreesde gebeurtenis bleef echter uit. Na den slag
was Wrangel Kieler-fjord binnengeloopen, waar zijne sche- pen de geloden schade herstelden. Doch , vreemd genoeg , hij trok geen partij van het behaalde voordeel; aan een landing schoon hij zelfs niet te denken , daar hij in Holstein troepen aan wal zette en zijno macht dus verzwakte. Handelde hij zoo door gebrek aan zeemanschap , uit vrees voor de naderende winterstormen , of was hij door zijne in- structie gebonden ? ~) Hoe dit zij , hij ondernam verder niets van beteekonis. In do eerste helft van December vertoonden zich 14 Zweedsche oorlogschepen op de hoogte van Kuyck —■ vier a vijf mijlen van Kopenhagen — doch zij pleegdon geen enkele vijandelijkhoid. Weldra zeilde Wrangol naar de haven van Wismar , waar hij den winter ging doorbrengen ^). Maarten Thijssen , wiens contract met de Zweedscho regeering geëindigd was, voerde zijn eskader terug naar de Neder- landen. Onderweg verbrak hij opnieuw de blokkade van |
|||||
1) Miss. V. van Cracauw aan H.H.M. dat. 2!) Oct. , 3 en 10 Dec. 1G44.
Miss. V. Amb. Donem. aan H.H.M. dat. 11 en 1!) Nov. 1644. 2) In Deneinarlten vreesde men , dat admiraal Wrangel Icrijgsvollc van den
overste HoUmuth Wrangol aan boord zou nemen (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 10 Nov. 1644) ; maar Holberg II pg. 876 , 877 deelt mede, dat juist het tegenovergestelde gebeurde en Hellmuth Wrange], vóór zijn tocht naar Jutland, versterlft was met volle, dat Anckarlijelni, na den slag bij Femorn , aan wal had gebracht. Garde pg. 207 en 208.
3) „Deze week hebben 14 Zweedsclie oorlschp. zich vertoond by Cuyck,
doch langs de kusten van Seeland , en eveneens in Funon , wordt goode wacht gehouden door soldaten ou boeren". (Miss. v. van Cracauw aan H. II. M. dat. 3 Dec. 1644). „Een Zw. armade van 14 oorlsclip. (waarbij eenige veroverde sclip.)
vertoont zich in Cuyckerwyck (4 a 5 mijlen van Coppenhagen) zonder iets te attentoeren in de Belt of op dit eiland" (i. e. Seeland). (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 10 Dec. 1644). Dat de Zw. vloot reeds vóór het einde van -November naar Wismar
ging — zooals Garde pg. 208 bericlit — is dus niet juist. |
|||||
109
Gothenburg en noodzaakte de acht schepen van Offue Gedde
naar Marstrand te wijken -). Door den aftocht der Deensche troepen bleef de lang op-
geschorte beslissing in Schonen geheel uit. Trouwens, ook hier waron de kansen voor Christiaan niet gunstiger geworden , daar zijn eigen leger door ziekte en gebrek was gedund, en Horn elk oogenblik belangrijke versterking wachtte. Slechts te Malmö en in enkele andere plaatsen bloef een vrij groot garnizoen achter; overigens ruimde men den Zwedon het veld. Horn verlegde zijne legerplaats van Engelholin naar IJstede on betrok daar de wintorkwartieron ^). Werpen wij thans nog éénmaal een blik op de krijgsge-
beurtenissen van het jaar 1644. Onder sombere voorteokenen was het voor Denemarken
begonnen: Holstein on Jutland veroverd, Schonen bezet, de eilanden bedreigd. Door de kloeke maatregelen van Christiaan IV bloven de laatste behouden ; de nadering van Gallas noodzaakte Torstcnsohn op te breken ; zelf had de koning de eerste uitrusting van de Geer teruggojaagd en, na den onbeslisten slag bij Fomern , aan de Zweedsche vloot in Kieler-fjord don pas afgesneden. Toon waren de misslagen begonnen : de vijand ontsnapte uit de val, Maarten Thijssen baande zich een doortocht door do Sont en vereenigde zich met de hoofdvloot. Aan de komst der gehate Hollanders werd de schuld van alles gegeven •') : zonder hen ware de verpletterende nederlaag in don tweeden slag bij Fomern |
||||||
1) Garde pg. 208 en Holberg II pg. 884 en 885 laten zich er niet
over uit, of Thyssen door de Sont, of door de Belt terugkeerde. Hot Yerb. Uenem. en de Miss. v. van Cracauw berichten niets over
Thijssens terugkeer. Daaruit leid ik af, dat hij niet door de Sont is gevaren ; in dat geval zou van Cracauw er over hebben geschreven. De passage langs den Droogen was anders vrij. 2) Miss. v. V. Crac. aan H. H. M. dat. 10 Nov. en 10 Deo. en 24 Dec. 1644.
Verb. Denem.: Miss. v. Amb. Den. aan H. H. M. dat. 11 Nov. en 17 Dec. 1G44.
3) „Dit groot verlies wort alhier voort meerendeel toegeschreven die
soo niet toegestaene , ten minsten niet verhinderde E(iuipagie van Louis de Geer in HoUandt". Verb. Denem.: miss. v. Arab. Den. aan H. H. M. dat. 4 Nov. 1644. Met „dit groot verlies" wordt bedoeld de nederlaag bij Fomern. |
||||||
110
uitgebleven , die tegelijk Christiaaiis plannen om den vijand
naar zijn land terug te jagen den bodem insloeg. Thans bleven Schonen en Holstein in de macht der Zweden ; Jut- land stond aan een nieuwen aanval bloot, vermits de hulp van den keizer op het verderf van zijn eigen leger was uitgcloopen ; do vloot was ontredderd , de schatkist uitgeput, de moed gezonken. Op het einde van 1644 stond Denemarkens zaak wanhopig.
De diplomatie mocht thans beproeven , wat nog te redden viel van den verloren boedol, waarvoor het zwaard te ver- geefs had gepleit. |
||||
HOOFDSTUK IV.
Aankomst der Nederlandsche gezanten in Denemarken. —
De koopvaardijvloot passeert de Sont. — De oorlogsvloot blijft kruisen tusschen Schagen en GotJienburg. — Aa7i de gezanten wordt audiëntie verleend door den kroonprins van Denemarken. ■— Christiaan IV komt te Kopenhagen terug. — De bemiddeling aangenomen. — Christiaan IV vertrekt naar Schonen ; in zijne afwezigheid slaan de onder- handelingen stil. — Schaep en Andrée zoeken den koning in de legerplaats op. — De praeliminairen geregeld. — Terugtocht uit Schonen. — De aanvang der onderhande- lingen telkens uitgesteld. — Aankomst der Nederlandsche gezanten te Stockholm. — De bemiddeling aangenomen. — Zweden weigert de belangen der Bepubliek bij de onder- handeling ter sprake te brengen, tenzij deze deel neemt aan den oorlog tegen Denemarken. — De gezanten zijn niet gelast dit te beloven. — Bicker en Stavenisse gaan terug naar het vaderland, om, de meening van H. H. M. over een geivichtig voorstel van koningin Christina in te tvinnen. |
||||||
Wij verlieten (zie blz. 75) de Nederlandsche vloot op hot
oogenblik , dat de naar Zv^eden bestemde gezanten daarvan af- staken. De overige oorlogschepen vervolgden hun koers naar het Skagerrak en ankerden op den avond van den 13den Juli onder de Lap , een zandbank nabij Helseneur. Onderweg was het gezelschap gedund. De koopvaardijschippers — begeerig om den verloren tijd in te halen door een snelle reis, die hun nog tot een tweeden en derden tocht gelegenheid zou geven, — waren, ondanks het in het Vlie gedane verbod , Yooruitgeloopen. Reeds bij het Rif van Schagen hadden de meeste alle zeilen bijgezet, en de overige waren later ge- |
||||||
112
volgd, toen zij T<an het kasteel Kroonenburg de roode vlag
zagen waaien: het teokon, dat de schepen vrij binnen mochten komen. Zoo ankerdon zij achter Helsencur, be- taalden tol volgens het accoord van 1641 en konden onge- hinderd passecren. Een oogonblik dreigden er moeielijkheden ten opzichte van hen, die naar Riga, I'ernau, Iteval en Narva bestemd waren , hoewel deze plaatsen , waar Zweedsch garnizoen lag , niet onder de verboden havens waren opge- nomen ^). Doch de bui droef over. De schippers , die ballast in hadden , koüdcn vrij daarheen varen ; doch wie met levens- middelen of ammunitie geladen was moest eerst lossen in een vrije haven — b.v. Dantzig of Koningsbergen — en kon dan verder ballastscheeps de genoemde steden opzoeken. Bij zijn terugkomst in de Sont zou hom het bewjjs worden af- gevorderd, dat hij dit voorschrift had opgevolgd. Alle schepen, die naar Zweden waren bestemd, werden opge- houden ; doch sommige schippers hadden een ruim geweten en gaven zich aan op vrije havens. Waren zij eenmaal daar aangekomen , dan konden zij nog altijd overleggen , of zij ook hunne rois wildon voortzetten naar oen Zwcedsche haven -). De quaestie , waarover do hoeren in den Haag zooveel tijd
en woorden hadden zoek gemaakt, bleek dus in de praktijk geen moeielijkheden te baren. De schippers offerden gaarne hunne penningen aan de Deonsche tolbeambten, mits zij slechts niet lang werden opgehouden , en van de gevreesde heffing der Zweden kon voorloopig geen sprake zijn , daar de vloot dezer natie op geen uren in den omtrek te zien was. Deze last was dus al van de schouders der gezanten af-
genomen. Evenwel waren zij nog verre van gerust over do bejegening, welke hen wachtte. Op de Lap hadden zij de twee vooruitgozonden adviesjachten aangetroffen , die hun niet te gemoet waren gezeild met het begeerde antwoord |
||||||
1) Waar geen andere bronnen genoemd worden , is de inhoud van dit
hoofdstuk ontleend aan Verb. Uonem., Yerb. v. d. H. en Verb. Zw. 2) Dat Iiun aantal niet gering was , blijkt bier uit, dat do gezanten
later bij den koning aanhielden op een resolutie, waarbij aan al deze schippers vrijstelling van straf werd verleend. Dit geschiedde. Zie Verb, Den, 27 Oct. 1644 , waar do bedoelde resolutie vun Z. Ma'
dat. lG/26 Oct, is ingelascht. |
||||||
113
|
||||||
van den resident van Cracauw , daar dit nog niet was ontvangen.
De beide kapiteins waren aan wal, en de luitenant van het eene schip wist hun alleen te berichten , dat zijn commandant daar kwalijk bejegend was. Geen wonder, dat deze mede- deeling „een vreemt naedoncken aon haere Ex"'"' was gevende" , te meer nu zij nog in den blinde tastten naar de bedoelingen der Deensche regeering. Doch zij hadden weinig tijd om zich muizenissen in het hoofd te halen, want spoedig kwamen de beide kapiteins zich aanmelden en gaven de ge- wenschte opheldering. Zij hadden geen antwoord kunnen brengen , daar van Cracauw , bij hunne aankomst te Helse- neur , op reis was naar Kopenhagen en zijn terugkeer dus moest worden afgewacht. De ontmoeting aan den wal bleek neer te komen op „eenige dartele en moetwillige rencontres van een dronckcn Eitmeester", waarover later verontschuldi- ging werd aangeboden. Zij brachten verder een brief mee van den resident, die echter weldra in persoon aan boord kwam om do gezanten op de hoogte te stellen van den stand der zaken , voornamelijk van het krijgswezen te land en te water. Ook vertelde hij, welk een slechte ontvangst te beurt was gevallen aan zijne kennisgeving, dat de Neder- landsche eonvooivloot in aantocht was; de koning had ge- zegd , dat hij negen of tien oorlogschepen op de Lap wilde dulden, maar de komst van een grooter aantal als vijande- lijkheid zou opnemen. Zijne Ma', was thans op de Oostzee, om den vijand op te zoeken ^). In zijne afwezigheid werd de regeering geleid door den rijkshofmeester Cornifitz ülfeld, die den koning dadelijk kennis zou geven van de komst der Noderlandsche gezanten. Volgens zijne meening zou Christiaan IV , na verkregen victorie op de Zweden, terstond met zijne vloot de Nederlandschc oorlogschepen opzoeken en toonen, dat hij nog heer en meester was in zijn eigen wateren -). |
||||||
1) Toen van Cracauw dit berichtte, was de eerste slag bij Femern
geleverd. 2) Miss. T. van Cracauw aan Amb. Den. dat. 13 Juli 1644. (Verb. Den.)
In een later gesprek met den gezantschaps-secretaris van der Heyde liet de rijkshoim. zich ontvallen: „Hadt gy luyden maer vier dagen eer
met u vloot op de Lap gecomen, zyn Maj' soude u getoont hebben dat hy Mr, van syn havenen was." Toon geruimen tijd later Capn. "Waterdrinker, 8
|
||||||
114
Deze taal was niet bij uitstek geschikt om het hart der
ambassadeurs te verlichten en gaf geen hoog denkbeeld van de ingenomenheid der Denen met hun verschijning ten tooncele. Doch , welkom of niet, de heeren Schaep, Sonck en Andrée maakten zich gereed hun rol naar behooren te vervullen. Na verkregen verlof van den slotvoogd van Kroonenburg schoten zij met hun schip de haven van Hel- seneur binnon en zetten den leden Juli voet aan wal ^). Al spoedig werden zij gewaar , dat van Craeauw een ware schets had opgehangen van de achterdocht der Denen, die zich te luider durfde uiten , nu juist do tijding van den eersten nlag bij Femorn en van de daarop volgende gebeurtenissen een wending dor oorlogskans scheen te voorspellen. Zoowel de slotvoogd van Kroonenburg, Hans Ulrik Gyldenlöve , als de rijkshofinecstor drong er op aan , dat zij slechts acht oorlogschepen bij zich houden en de overige wegzenden zouden "). Tevergeefs betoogden de gezanten , dat deze vloot alleen moest dienen om van tijd tot tijd convooi Ie verleenen aan de „van Oosten" tcrugkeeronde koopvaarders, die een sterk geleide noodig hadden, daar de zee wemelde van Duin- kerkers ; Ulfeld weigerde deze redenen aan te nemen en sloeg |
|||||
é(''n van do "Withs scheopsbevelhebbers , bij don rijkshofmeester kwam om
zioli to zuiveren van een boschuldio^ing (zie pg. 103 noot G), voogdo deze lieni toe: „U naeni is AVaterdrinokor , vvaort dat zyne Majt. met syn vloote 't uwer compstc hier ware geweest, gy sout geen water moor gedronckon hebben." 1) Bij liet binnenvaren van de Sont wisselde hun schip saluutschoten
niet liet kasteel Kroonenburg en met een Ueensch fregat. Het aan de overzijde gohigon kasteel van Helsingburg — toen in de macht der Zweden — verwelkomde hen eveneens „doch om geen jalousie aan de Denen te geven, wi(.'rde by goetvinden van hare Ex^'if" daarop niet geantwoord." (Vb. v. d. ![.). Het komt mij voor , dat deze quasi—beleefdheid grenst aan liloohei<l. Ojnnerkelijk is het ook , dat deze bijzonderheid alleen vermeld wordt in de miss. v. van Oracauw aan H. H. M. dat. 19 Juli 1644 en in het "Vb. v. d. H. Het Verb. Den. zwijgt er over , zoowel in het dag- verhaal, als in de miss. van 16 Juli 1644 aan H. H. M. en in de miss. van 25 Juli aan hunne Zweedsehe collega's (de laatste is bijna geheel overgenomen bij Aitz. V pg. 746 reg. 9 v. o. tot pg. 749 rog. 21 v. b.V 2) Dit aanhouden geschiedde op uitdrukkelijken last van den kroonprins
van Denemarken, die zelf naar Helseneur was gereisd om zich op de hoogte te stollen. (Zie Verb. Den. op 16 Juli en Miss. v. van Craeauw aan H. M. M. dat. 19 Juli 1644). |
|||||
115
|
|||||||
een dreigenden toon aan. Toen overwogen zij, dat het
succes der onderhandeling niet onzeker gemaakt mocht worden door do koorde te stijf to spannen en koning Christiaan tot verzet to prikkelen. Te eerder besloten zij tot het inwilligen van den gestelden oisch, omdat hunne instructie vrijheid daartoe gaf. Zoo ontboden zij admiraal de With en ge- lastten hem met 22 oorlogschepen te gaan kruisen tusschen het rif van Schagen en Gothenburg, op behoorlijken afstand dus van do Sont '); de overige schepen konden op de Lap blijven liggen; maar hun aantal zou spoedig dunnen, daar vele terugkeerende koopvaarders convooi noodig hadden ^). Thans hield niets de gezanten moer terug om zich naar
Kopenhagen te begeven en daar de komst van den koning te verbeiden. De Franscho ambassadeur de Thuillerie ^), — die, op zijn doorreis naar Zweden, tegelijk met hen in Helse- neur vertoefde, — had hen reeds verwittigd , dat Zijne Ma', hom zeer kool had bejegend en zich doof hield voor het aanbod der gomoünschappelijke bemiddeling van Frankrijk en de Republiek. Ook was hem ter oore gekomen , dat de Deensche ministers deze mediatie „une affaire facheuse" noemden. Er bestond dus voorloopig nog weinig kans op het spoedig afdoen van zaken. Den Nederlandschen ge- zanten zou overvloedig tijd gegund worden om zich to |
|||||||
1) Art. 6 der Instr. bedoelde, dat de oorlachp. af-en aan konden varen in
het Kattogat; doch dit bleek niet doenlijk „mits do onsuyverheyt van de gronden onde soude oock geen genoegen geven aen des Conincks ministers die geen cruyssen tusschen de Zondt endo 't Kiff van Schagen souden gedogen". (Verb. Donem). 2) de Jonge : Zeewezen I pg. 385 geeft geen juist verhaal van de ge-
beurtenissen. Ilij vermeldt niet , dat de meeste koopvschp. vooruit waren gezeild ; hij beweert ten onrechte , dat er een aanzienlijke Deensche vloot in de buurt was ; hij vergeet, dat admiraal de With slechts handelde op last van de gezanten ; ook is zijn bewering „dat de onderhandelingen een goede uitkomst beloofden , zoolang de Nederl. vloot aanwezig bleef', onjuist. 3) Frankrijk , dat, evenals Frederik Hendrik , den inval der Zweden
in Ilolstein afkeurde , omdat hierdoor schade werd gedaan aan het krach- tig optreden der bondgenooten in den Duitschen krijg , had reeds vroeg in liet jaar 164-4 de Thuillerie naar Denemarken gezonden om den vrede te bemiddelen. Deze gezant had o. a. te vergeefs getracht het vertrek van Christiaan IV met de vloot uit Kopenhagen op 7 Juli (zie boven pg. 93) to verhinderen. |
|||||||
„I-i,..
|
|||||||
116
oefenen in het gelaten aanhooren van Deensche onhebbelijk-
heden. Dat zij niet heet gebakerd waren kwam hun hierbij te pas. Do ontvangst buiten en in de hoofdstad geschiedde,
volgens het voorgesclirevon ceremonieel, in alle staatsie. ') Doch deze officieole plichtplegingen werden gevolgd door particuliere gesprekken , waar de aap van den gekwetsten trots te voorschijn kwam. Noch de rijkshofmeester, noch 's konings secretaris Gunther — inmiddels van zijne zen- ding naar de Nederlanden teruggekeerd — ontzag zich, de gezanten of de hoeren van hunne suite op de hef- tigste wijze aan te vallen over do politiek van H. H. M. Het toelaten van de Gcers uiti'usting, het verbod aan Denemarken om zich in do llepubliek krijgsbenoodig- hedon aan te scliafl'en, de komst der sterke oonvooivloot vormden den hoofdschotel hunner hatelijkheden, nog scherper gekruid sinds zij zekerheid hadden gekregen , dat Maarten Thijssen ten tweeden male in zee zou steken -). |
||||||
1) Zie de beschrijving daarvan l)ij Aitz. V pg. 748 (geheel overgeno-
men uit miss. V. amb. Den. aan anib. Zw. dal. 25 Juli 1644). 2) Het offlcieele verbaal zwijgt hierover of gewaagt er slechts van in
algemeene termen. Het Verb. v. d. H. verschaft ons deze bijzonderheden, die mij belangrijk genoeg toesc ijnen om ze in hoofdzaak af te schrijven: „Des voormiddachs als oock des naormiddaohs hielt zyn Excie de Hr.
Ryckshoffmr. t'elcken ons (nl. v. d. Heyde en Pauw van Achtienhoven) meer dan een uyr op , t' zy hetselvc was om ons te sonderen, t' sy dat hy in humeur was om te discourereu , daervan blyft en is het weten by syne Ex^ie, by my het oordeel, syne Excie die suspecteerde ten hoochsten haere Ho : Mo : van Imcre goede en sineere intentie en wille die zy hadden tot wechneminge van den oorloch ontstaen tusschen de Cro nen S\v. en Dennem. dt)ch wy hem daervan nae vermogen verseecke- rende gebruyckte hy veeltyds dese woorden , het schiut wel kindeien dat de wille goet is tot de vreede; de woorden zyn goet, wy willent ver- hoopen, en meer andere dicrgclycke defieerende en wantrouwende pro- pooiten. Maer eyntelyck utborstendo seyde, wat wilt gy ray al veel seggen, wat helpen u woorden , daer de dact contrary te kennen geeft; waertoe hebt gy onse verraders (decifereerende de Swedcn) geassisteert met soo een remarquable vloot oorlochscliepen, soo wel versien van bootsvolck soldaten , araonitie van oorloge als anders , d'e Louis de Geer op de naem van de Croon Sweeden heeft geecupeert in u lande en tegens syne Majt. alhier gebruyckt, doch tegens wille van Zyn Hooch'. de Prins van Oran- gien en contrarie een Resolutie van H. H. M. die men daernaer wederom by drie leden buyton weten en kennisse van do andere leden en Zyn |
||||||
117
|
|||||||
Do eer dor Staten-Gonoraal, zoo licht gekwetst waar het
een Traag van titulatuur of ceremonieel gold, scheen zelfs te gedoogen , dat de vinnige Gunther, nog wel toen de ge- zanten hem te dineeren hadden gevraagd , deze beleefdheid vergold door de leden der regeeriiig in do Nederlanden voor canaillepak uit te maken. Mocht het al tot zijne veront- schuldiging strekken, dat hij ,int leste van den maeltijt sprak", het pleit niet voor de fierheid der ambassadeurs, dat zij zich dergelijke taal lieten welgevallen , ja , zelfs het zwijgen oplegden aan don jongen Pauw — een edelman van hun gevolg —, die , minder koel van temperament, zich ge- reed maakte den ander van antwoord te dienen i). |
|||||||
Hoocht. heeft goretracteert, en toegestaen de Toors. vloote moolito utloopen.
Waerom heeft men ons geweygort alle amonitie van oorloge, wervinge van soldaten , huyringe van oorlogschepen, alhoewel wy deselve (Godt loff) niet van doen liadden en men heeftet geconsentoert aen Sweden ! Waerom hebben H. H. M. soo langh getraineert met de besendinge van haere Ambr^ al8 sy soo tot de vrede genegen waren ! ten ware het solve waere geweest om ons te verdrncken , en te onder te brengen , alsoo men dacht wy tegens de verraders niet soude bestaen en sufflsant waren haer 't hooft te bieden. Waerom comen de HH. Ambrs. met soo machtigen vloot ooriochschepcn en anckeren sonder eenige permissie op zyn Co. Majts^ Roeden als men vrient en geen viant wil zyn , tenzy het is om ott'ensie te geven , en soo met eercn tot den oorloch , daertoe men begecrich is , te geraeckon. Van alle hetwelcke hy seer wytloopich discoureerden , on wy zyn Exciu. seer sober en mager in genorali termino hebbon goantwoort" enz. Yb. v. d. II. 22 Juli 1644). 1) Dit geschiedde, toen Gunther en de resident vnn Cracauw bij de
gezanten dineerden. „In t' leste van de.i maeltyt" sprak Uuntiier over den oorlog on voor heftig uit tegen de Zweden. De Noderl. heoren zeiden daarop gekomen te zijn ora vrede te bewerken , „waerop hy Gunter seer versmadelyck antwoordende , seyde : jae vroede !" en toen zij hunne ver- zekering herhaalden , „seyde hy daerop : jae ! dat is wel gebleecken met de vloot van Louis de Geer , in Holland geecupeert, met volkomen con- sent van II. II. M. , daor men in alle kroegen en herbergen heeft ge- droncken op de gesontheyt van Maerten Thyssz. en het goet succes van zyne victorie tegens syne Co. Maj'. van Den., waer ik present zynde, het selver hebbe gehoort, sonder dat sy kennisse van myn persoon had- den. Syn Excie Andrea diende daerop indien sulcx waer mochte zyn, dat hy hetselvc hadde gesien en gehoort hy gemeene en onwetende ea- nalie , en niet by luyden van fatsoen , en die in Regieringe waren , waerop geen regardt kost genomen worden: daerop hy seer schimpich seyde: |
|||||||
118
In deze omstandigheden viel hot wachten hun lang.
Zij polsten TJlfeld, of het goed opgenomen zou worden, wanneer zij den koning ter zee gingen opzoeken; maar deze ried het af: in de eerste plaats zou Zijne Ma'. geen beslissing willen nemen, daar hij de rijksraden niet bij zich had, en verder was het niet waarschijnlijk, dat hij een wapenstilstand zou toestaan, aangezien hij de Zwecdsche vloot in Kieler-fjord had bezet on een boslissen- den slag wilde slaan. Van het laatste kondon zij zich met eigen oogen overtuigen, want te Kopenhagen werd ijverig gewerkt, aan het versterken der scheepsmacht. Wat de Thuillerie hun had meegedeeld over zijn onthaal bij don koning vervulde hen bovendien met twijfel aan het succes van hun voornemen. Daarom zagen zij er van af, doch maakten gaarne gebruik van het aanbod der Dcenscho re- geering om opening van hun last te doen aan den prins van Denemarken, die hiertoe door Zijne Mat. zou worden gemachtigd. Aldus geschiedde en in deze audiëntie boden zij in algemeene bewoordingen de bemiddeling van II. H. M. aan ter beslechting van de gerezen oneonigheden i). Tiet antwoord bleef voorloopig uit: een blik op de data verklaart de reden. Den 17den Augustus was hot gehoor verleend. |
||||||
Heeren wat is dan anders U Regieringh. H. Exoien daorop swygende
als jugcerende hetselve geen antwoort te meriteren , iintwoorde J'". Isacq Pauw Edelman van Zyn Exoie Seliaep: by aldien hot myn toestont te sproocken , ick soude mya Heer wel seggen waarin onsc Kogieringh bcstont, en wat fatsoenlycke luyden in deselve waeren. Gunter seyde hem , ick kan u daer all te jongh toe, dat ik u daerop soude antwoorden en haere Exoi-n de antwoort van haeren Edelman cxcuseerende, seyden tegens Gunthcr, het was de heefReheyt van den jongman, men most dat van syn persoon soo niet opnemen , waarmede het voors. discours voor een tyt is gestaeekt, doch daer naer de voorgemelte Gunter met hare Ex<'ieii_ wederom van d-selve materie discoureerende , en J''. 1'auw sich daer wat te dicht byvoegende, seyde hy Gunter tegens Paeuu: Monsr. com je wederom luysteren , ofte daer iotwes by my gesecht mocht werden , dat u niet aenstaet, om my dan wederom tegen te spreecken , Paeuu diende hem daerop , dat het daerom niet en was , maer dat hy was een jongh cavallier, die geerne oude heeren haere discoursen hoorde , om daer ut te leeren , waerop Paeuu is weoh gegaen" enz. (Vb. v. d. H. 1 Aug. 1644). 1) XJitvoeringer by Aitz. V. pg. 749—750, die zijn verhaal ontleent
aan miss. van Amb. Den. aan Amb. Zw. dat. 24 Aug. 1644. |
||||||
119
|
||||||||
Drie dagen later zeilde Maarten Thijssen door de Sont en
verschalkte de waakzaamheid der koninklijke vloot, die, na het ontsnappen van den vijand uit Kielorbocht, bij den uitgang van Sont en Belt bleef kruisen om den doortocht van Thijssen te beletten. De tolourstelling der Denen , nu de prooi hun ton tweeden male was ontkomen, uitte zich in schampere woorden tegen de loden van het gezant- schap. Terwijl de ambassadeurs van hooger hand menige verwonsching tegen de „Zweedscho Hollanders" te hooren kregen, dreigde do toorn van het volk zich op meer af- doende wijze te luchten tegen hunne suite en dienaren i). In een tweede audiëntie bij don prins deelden do Neder- landsehe afgevaardigden mode , bericht te hebben ontvangen van hunne collega's in Zweden , dat hot aanbod der mediatie daar aangenaam was verklaard ; doch zij werden afgescheept met oen verwijzing naar de aanstaande terugkomst van den koning ^). Christiaan IV liet niet lang op zich wachten. Na do vervolging van Maarten Thijssen te hebben gestaakt liep hij op 25 Augustus de haven van Kopenhagen |
||||||||
1) De Deensche predikanten brachten — ovonnla ten onzent geschiedde —
de politiek op den kansel en schijnen het vuurtje tegen do Nederlanders nog wat aangestookt te hebben. In do miss. v. Amb. Den. aan H. H. 51. dat. 3 Sept. '44 lezen wij o. a., dat „de predickstoelen ten tyde de vloote van Maerten Tyssen hier voorby passeorde de gemoederen van 't volck tot geen gemack beweechden". Zie ook Slange II fol 1274.
2) Bij deze tweede audiëntie bleven de Deensche en de HoUandsche edelen
in het „voorzalet" achter. „De Edelen van syne meergem. Hooch F. Dl*, onderhielden de Edeluyden van haere Exp'«» en myn insonderht^ met seer onfatsoenlycke discoursen , noopende do vloote van Louis de Geer noemende deselve Sweetsche Hollanders , waeren slimmer als verraders , met sulcke luyden hielden wy't , 't waren onze Landtsluyden, sy baden oock in haere gebeden voor ons , vertoonde tot bewys van dien het gebet dat Maerten Tyssen op syn schip dagelyox dede , daor dese woorden onder andere instonden , dat dodt Syne desseynen tot welvaert van syn vader- lant wilde segenen , wilden wy daer op repliceren , sy seyden wy hadden de vreede in de mont, het sweert in de hand , vraechden waorom dat wy hier gecomen waren". Toen wij antwoordden, dat zulks gebleken was uit de gedane propositie , nl. om vrede te bemiddelen „dienden sy daerop sy sulcke luyden als wy waren tot vreedemaeckors niet van doen, en vraechden off wy niet haost vertrecken wilde alsoot togens tle winter gingh en hier weynich vermaeck in dien tyt wierde gegeven". (Vb. v. d. H. 23 Aug. 1644). |
||||||||
il^VnlitlTir'''- ■^''■•'-'" -^^
|
||||||||
120
|
|||||
binnen. Met wrevel verliet hij de vloot, welker bedrijf zoo
verre beneden de verwachting was gebleven. Een nieuwe expeditie te land diende uitgerust te worden om de Zweden uit Schonen te verdrijven , en mot jeugdigen ijver zotte hjj zich aan de volvoering van dit plan. Zoodra de eerste toorn over ïhijssens bestaan was uitge-
raasd , kwamen de Denen tot het inzicht, dat do hooge toon, tevoren aangeslagen , een wanklank vormde mot het dalen der oorlogskansen. Zij hadden tot hunne schade onder- vonden , dat de vriendschap der Vereenigde Provinciën een niet te versmaden zaak was. In hoeverre zij bij deze er- varing in de leer gingen zal het vervolg der onderhande- lingen aantoonen. Voorloopig maakten zij een begin met wat meer eerbied te bewijzen aan de vertegenwoordigers dier Eepubliek. Een paar dagen na zijn terugkeer liet Christiaan IV den
gezanten weten, dat hij vernomen had wat zij den prins van Denemarken hadden voorgedragen ; dat hij echter aarzelde zich daaromtrent te verklaren, vóór dat hem was duidelijk gemaakt, waarom men de uitrusting van de Geer in de Neder- landen tot tweemalen had toegelaten en beslag legde op de Deensche schepen , door do Zweden in Hollandsche havens opgebracht. Hot eerste werd aldus verontschuldigd , dat de Staten-Generaal hiertoe nóch haddon geholpen, nóch het hadden kunnen beletten : de onderneming was door particulieren op touw gezet, en het tractaat met Zweden van 1640 gaf geen vrijheid dit tegen te gaan. Wat betreft de buit gemaakte schepen, zij waren niet verkocht of prijs verklaard ; met opzet hield de admiraliteit deze zaak sleepende , om geen van beide kronen to ontstemmen. Na de ofïicieele audiëntie bij Zijne Ma*. — waar niets van
gewicht voorviel — word den gezanten, door middel van commissarissen , bericht, dat de koning eenigszins genoegen kon nemen met de gegeven ophelderingen. Er waren echter nieuwe bedenkingen gerezen. De Nederlandsche vloot, tevoren van de Lap weggezonden , had zich in de Deensche wateren vertoond, wel acht of tien mijlen aan deze zijde van Kaap Schagen. Bij haar hielden zich, onder de statenvlag, schepen van de Geer op , die van de vloot afstaken, zoodra zij een Deensch vaartuig ontdekten. Waren zij dit genaderd, eerst dan heschen zij de Zweedsclie kleuren en overvielen aldus den geen kwaad vreezenden koopvaardor. |
|||||
121
Wat het laatste betreft, zeiden de gezanten eenvoudig,
dat zij het niet konden gelooven. ïorecht. Het beste bewijs daarvoor is , dat men , van de andere zijde , er niet op terug kwam. Wat het eerste beti-eft, zij hadden admiraal de With bevolen tussohon Schagen en Bovenborgen , aan de kust van Noorwegen, te kruisen; doch vrees voor storm en onweer noodzaakte hem een ankerplaats te zoeken aan deze zijde van Schagen, waar hij zich voorloopig ophield en do be- schikkingen van H. H. M. afwachtte i). Toen deze verontschuldiging werd aangenomen , maakten
de Nederlandsche hoeren op hunne beurt eenigo aanmerkingen. Hun was ter oore gekomen, dat enkele schippers, naar Zweedsche havens gevaren aleer zij kennis droegen van het verbod , bij hun terugkeer te Helseneur waren aangehouden en gevaar liepen schip en goed te verliezen. Nog erger was het gesteld met twee kapiteins, van wie do een deel had genomen aan den eersten tocht van Thijssen , de ander nog in dienst van de Geer was ; de onvoorzichtigen hadden zich in de Sont gewaagd , waren gegrepen en in de gevangenis geworpen. Hun volk word zeer slecht behandeld ; over dag moesten zij , met ijzeren ringen aan elkaar geklonken, in het werkhuis zwaren arbeid verrichten ; 's nachts sloot men hen op in vunzige hokken. En toch waren er vele matrozen onder , die geen deel hadden genomen aan de eerste expeditie van Thijssen en nooit de wapens tegen Denemarken hadden gevoerd. Voor de onschuldigen eischten de Nederlandsche gezanten recht, gelijk zij voor de schuldigen om genade |
||||||
1) Dit was geen uitvlucht, maar de waarheid. Do gezanten hadden
<^o With voorgehouden , dat hij zyne bevelen moest nakomen , „ten mees- ten dienste van do lande en minste umbrage van Syne Majt. van Denem." Zie de correspondentie, tusschen hen en den admiraal gevoerd, in Vb. v. d. H. op 1, 5,7, 13, 14 Aug. 1644. Het Journ. v. do With over dozen tocht van 1644 ontbreekt, doeh kan ten deele weer samengesteld worden iiit bovenst miss. en uit de miss v. de With v. 15 Aug. 1644 aan Amb. Den. (niet te vinden in één der Verb., maar in portcf. Den. 1644). Uit de laatste missive blijkt, dat do AVith , zeer tegen zijn zin , op last van de gezanten, van de Lap was vertrokken. Hij betreurt het zoo weinig dienst te kunnen doen , ,daer lek Godt betert nu niet meer als een dooteter en genoechsaem uyt de werelt sy en myn hart seer doet dat ick anders geen dienst met myne byhebbende schepen en can doen". |
||||||
122
smeekten i). Ten slotte maakten zij nog melding van de
klachten, door Nederlandscho schippers bij hen ingediend over de tolbeambten in Noorwegen , die niet alleen een on- gemeen hoogen tol hadden geheven van do schepen, maar den inhoud daarvan ook grootor gemeten, dan hij was, te veel geld hadden gevorderd voor hot schrijven dor toleedels en op andere wijze hxinne bevoegdheid te buiten waren gegaan „liet verheugt en smart ons tegelijk" — zoo luidde het
antwoord —, „dat wij deze dingen hooren ; het is ons leed , omdat daaruit blijkt hoe de stellige bevelen van don koning worden overtreden ; doch aangenaam vinden wij het, hierdoor gelegenheid te krijgen om met u in conferentie te treden over de tolquaestie. Zoolang de Statcn-Generaal als midde- laars optreden , kunnen zij hun eigon belang niet ter sprake brengen; doch gaarne wil Zijne 'Mut. een afzonderlijke onderhandeling daarover beginnen". Aldus stemden de Denen het liedje aan, waarop reeds do rijkshofmeester bij een vorig bezoek had gepracludeerd: men was bereid een billijk toltractaat te sluiten. mits de Kepubliek hare zaak van die der Zweden scheidde. Aan dit oor waren de ge- zanten echter doof. Voorloopig verlangden zij slechts af- doening van do loopende zaken on verkregen de belofte, dat eenige matiging zou worden gebruikt tegenover de Geers bootsvolk. De rest zou aan een nauwkeurig onder- zoek worden onderworpen. |
|||||||
1) De verbittering tegen de Gcers volk was fel. De koning had
overal doen aankondigen, dat niet alleen /Ajne onderdanen , maar ook de Noderl. sehippers, zoo zij bootsvolk hadden, dat in dienst van de Geer was geweest, dit in de Sont moesten aangeven. Wie het naliet zou schip en goed verliezen en zelf in de gevangenis worden geworpen. Alle Denen en Xoren , die men op veroverde schepen aantrof, worden dodelijk gehangen. Op raad van den resident van Cracauw schreven de Amb. aan
H. H. M. niet verzoek het bovenstaande in alle zeesteden bekend te maken. Allen , die de Geer gediend hadden , moest ontraden worden naar Denemarken te komen ; de schippers hadden zich er voor te hoeden , dat zij dergelijke personen aanmonsterden. Als er schepen kwamen , die geen kennis droegen van het verbod , zorgde van Cracauw , dat die matrozen , die in de termen van straf vielen , er uit werden gelicht en met Nederl. convooiors naar het vaderland teruggezonden. (Zie Vb. v. d. H. 30 Aug. , miss. v. van Crac. aan H. H. M. dat. 28 Mei, 14 en 21 Aug. en miss. v. Amb. Den. aan H. H. M. dat. 21 Aug. 1644). |
|||||||
«ii:^^
|
|||||||
123
Inmiddels was do Thuillerie uit Zweden teruggekeerd.
Toen do gezanten hem een bezoek wilden brengen, weigerde hij hun den titel Excellentie te geven en sloeg ook op andere punten het verlangde ceremonieel at. Wetende, hoe kitteloorig H. H. M. op hot stuk van rang en titel waren, besloten zij niet toe te geven. Het gemeen overleg der mediateurs vorderde echter wisseling van gedachten, en deze — zoo kwam mon overeen —■ zou plaats hebben door middel van de secretarissen. Aldus geschiedde. Nog altijd was het antwoord van koning Christiaan op
hot aanbod der bemiddeling uitgebleven; doch den 8sten September kwamen de beide kanseliers het den gezanten mededeelen. Hoewel het aannemen niot buiten bedenken was, daar Z. Mt. reeds, tot zijne schade, de vruchten der vriendschap van Nederlanders en Zweden had gesmaakt, aanvaardde hij de tusschenkomst der Eepubliok, daar hem uit de schriftelijke verklaring van de Thuillerie was ge- bleken, dat Zweden tot vrede neigde. De koning ver- trouwde dus, dat do Staton-Ueneraal hunnen plicht als be- middelaars zouden vervullen, alle uitrusting tegen Denemarken in hunne havens beletten en de aangehouden schepen ont- slaan. Op hetzelfde oogenblik, dat de Deensche regeering hare
gezindheid tot vrede „overwogen den droeven toestant van Europa, het Interest des gehelen Evangelischen Wezens" onz. uitsprak, werd in Schonen een leger van 5000 man te voet en 2500 ruiters verzameld, om een beslissenden slag tegen de Zweden te slaan. Hing het van koning Christiaan af, de pen der diplomaten kon vooreerst nog in don koker worden geborgen. Vóór dat hij zich echter inscheepte om den aanval in persoon te leiden , wisten de Nederlandsche gezanten hem nog een gewichtige beslissing te ontlokken. In Holland was men niot wel tevreden over het wijken
der vloot van de Lap , te minder nu in de Sont een aantal schepen genoodzaakt worden te wachten, totdat de vaart op Zweden was opengesteld. Daarom wist deze provincie ter Goneraliteit door te drijven , dat de ambassadeurs zouden worden aangeschreven art. 12 en 13 hunner geheime in- structie stipt na te komen : indien Denemarken , na daartoe gedaan verzoek , bleef weigeren het verbod in te trekken , en er meer dan 20 koopvaarders naar Zwecdsche havens wilden varen . zou admiraal de With zijne vloot verzamelen |
||||
124
|
||||||
en do Nederlandsehe schippers, onder zijno bescherming,
naar de plaats van bestemming geleiden ^). Koods vroeger hadden de gezanten deze zaak ter sprake
gebracht en o. a. gewezen op het gevaar, dat Zweden de Deensche havens onvrij zou verklaren , waardoor de geheele Oostzeehandol zou worden gestremd. Na de ontvangst der missive van H. H. M. herhaalden zij hun aandrang met klem van redenen , en thans met gunstig gevolg.. Tot het einde van het loopende jaar — dus luidde de resolutie, die zij van Z. Mt. verkregen , — mochten de Nederlandsche ingezetenen op alle plaatsen van de Oostzee , zonder onder- scheid , met hunne eigen goederen vrij en ongehinderd varen en handel drijven. Het bleef echter verboden contrebande in te hebben of lading, die aan Zwcedsche burgers be- hoorde ; terwijl geen toevoer mocht geschieden aan belegerde of geblokkeerde steden. Al dadelijk maakten velen van de opengestelde vaart gebruik. Sch ippcrs, die reeds zich hadden aangegeven als bestemd naar andere havens, haastten zich hunne passen te laten veranderen en de tevoren ver- boden plaatsen als het doel hunner reis te vermelden -). De omstandigheid, dat de Deensche rogeering, bijna
tegelijk met de Nedorlandsche goza.ntcn , kennis kreeg van het besluit van H. H. M. om , bij weigering, gewold te gebruiken, zal het inwilligen van het verzoek bespoedigd hebben. Gewoonlijk oefende de omkoopbaarheid van de griific-klerken der Staten-Generaal een verlammenden in- vloed op het werk der diplomaten en maakte do tegenpartij bekend met hot spel der Eederlandsche staatslieden, nog vóór dat de eerste kaart op tafel lag. Voor dezen keer kwam die omkoopbaarheid hun echter ton goede ^). Den 16'l™ September stak Christiaan IV de Sont over,
om nogmaals aan het zwaard een beslissing te vragen over |
||||||
1) Ros. IIoll. 4 Aug. 1644.
Ees. St. Gen. 6, 7, 10 Aug 1644.
2) Toon zijne diensten niet langer veroisolit werden , keerde admiraal
de With naar het vaderland terug. In de vergadering van 26 Sept. 1644 deed hij aan H. H. M. rapport van zijne reis. 3) 10 Sept. ontvingen de Amb. een miss. v. H. H. M., waarbij de
Extr. Kesol. v. 10 Aug. was ingesloten. 11 Sopt. kwam de seeret. Gunther bij hen en had de brutaliteit hun voor te lezen „seker Extract, |
||||||
125
|
||||||||
het lot van zijn rijk. De bemiddelaars trachtten, in's konings
afwezigheid, met zijne ministers het aanstaande werk te regelen , doch schoten weinig op. Evenmin slaagden zij er in, de schippers- en tolquaesties uit den weg te ruimen. Het bleek meer en meer, dat de Deensche regoering den uitslag van den krijgstocht in Schonen wilde afwachten, alvorens tijd en plaats van de onderhandelingen vast te stellen. Toen de gezanten er van spraken den koning zolven te gaan opzoeken, werd hun dit ijverig ontraden : zoo moesten zij ongeveer een maand te Kopenhagen door- brengen , zonder iets verder te komen. Dus hielden zij genoeg tijd over voor een uitstapje in de omstreken , terwijl het vreugdebetoon over de inneming van Sas van Gent — onlangs door H. H. M. te hunner kennis gebracht — een gepaste afleiding bezorgde in het eentonige leven der hoofdstad, die vooral sinds het vertrek van Zijne Mat. vrij doodsch was geworden '). Met klimmend ongeduld hielden zij bij den rijkshofmeester en de beide kanseliers op een |
||||||||
vervattende explicite 't geen H. H. M. mis8. implicite ende relative was
meldende". Herliaaldelijk kwam hot voor, dat de Deensche Regeer, der- gelijke berichten kreeg, en dikwijls drongen de Ifederl. gezanten op boter „secretesse ende mesnage" in II. II. M. griffie aan. (Zie Verb. Den. 2G Sopt. , 1 Oct. 1644). 1) „Des avonts hebben de HH. Ambrs., achtervolgende de voors. gemen-
tioneerte miss. v. H. H. M. in date den 9 Oct." (moet zijn 9 Sept.) „over de verovering van 't Sas van Gent geviert en vreuehdeteyckenen ge- toont , daer wierden gebrant 30 pictonnen en in alle de veynstcrs keersen, ten wedersyden van de pictonnen stont een oxhooft franselie wyn , daer een yder soo veel wyn ut wierde gegeven als hy begeerde , totdat sy ut waren, voor alle eerlycko luyden wierde dien avont open hoff geliouden , 800 van spys als van dranck". (Vb. v. d. H. 9 Oct. 1644). De gezanten in Zweden kregen pas later bericht van deze victorie. Zij
wilden eerst op 6 Nov. vrcugdoteekenen toonen , maar daar juist op dien dag te Stockholm feest werd gevierd over de victorie bij Femern , stelden zij het een dag uit, „opdat goeno sinistre impressien souden werden gegeven al oiï wy van wegen U. H. M. met H. Ma', over hare victorie waeren cojouisserende". Deze laatste bijzonderheid wordt reeds in 't kort vermeld bjj de Geer :
Lod. de Geer pg. 84 noot 2. Desniettemin heeft Pierre de Witt: Louis de Geer pg. 78 — na eerst gesproken te iiebben van het vreugdebetoon der Zweden — „De Nederl. afgezanten meenden hunne deelneming in de alge- mccne opgetogenheid te moeten toonen door vuurwerk en vreugdeschoten". |
||||||||
•
|
||||||||
126
beslissing aan of men den voortgang der tractaten ■wilde ,
ja of neen. Toen de Denen een afdoend antwoord ont- weken , traden zij handelend op , ondanks het verzet van de andere zijde. Den 14ilen October was de Thuillerle reeds overgestoken , om den Zweedscben veldheer Horn on daarna koning Christiaan in persoon te spreken; den 15<len volgden de heeren Schaep en Andrée zijn voorbeeld. Sonek, sinds eenigen tijd reeds ongesteld, bleef te Kopenhagen achter met een deel van het gevolg. Nog op den avond van hun vertrek bereikten de gezanten
Malniö en verkregen reeds don volgenden dag bij Zijne Ma', audiëntie , waarin zij , met vele redenen , zoo om het verloop van den tijd als om de toenemende verbittering tusschen de oorlogvoerende partijen , op het vaststellen der praeliminairen aandrongen '). Zij vonden geen gunstig gehoor. Nog was de beslissing in Schonen niet gevallen. Het Deensche en het Zwcedsehe leger lagen „begraven" tegenover elkander ; beide bespiedden de kwetsbare zijde van den tegenstander. Het oogenblik moest nog komen , dat Christiaan IV zou wanhopen aan de macht van zijn zwaard. Thans wenschte hij niets liever dan de onderhandelingen te rekken, totdat de ver- anderde fortuin hem in staat zou stellen beccre voorwaarden te bedingen ^). Wantrouwen in het woord van den vijand v.as de dekmantel, waaronder deze bedoeling verborgen werd , en hij kon het in zulke krachtige termen uitspreken , daar de verraderlijke wijze , waarop de Zweden den oorlog waren begonnen, hem recht gaf tot beleedigende woorden over het geloof, dat zij verdienden ^). Bovendien wenschte |
|||||||
1) Vergelijk bij het volgende Aitz. V pg. 754—756 , die zijn verhaal
heeft overgenomen uit do miss. t. Amb. Denem. aan II. H. M. dat. 27 Oct. 1044. 2) Tot op het laatst bleef Christiaan hoop koesteren, dat de wapenen —
niet de diplomatie — zouden beslissen. Als Horn verzoekt het begin der onderhandeling tot 15/25 Dec. uit te stellen , nemen de Deensche com- missarissen dit gaarne aan, ,seggende dat sy verhoopten den wint soo te sullen waeyen dat den Sweeden de tyt lang genoech sal vallen". (Verb. Denem. 25 Oct. '44.) 3) Bij de audiëntie zei Zijne Ma', tot onze ambass.; ,Do Heeren raden
my tot vreede maecken met Sweeden , als gelooflsgenoten ende Buyrluyden, maer de Sweeden hebben ende holden geen geloofï, want sy branden aff kercken ende geestelycke huysen , ende daerse die laten staen , hoereeroa |
|||||||
♦
|
|||||||
127
|
|||||||||
liij, vóór alles , teruggave van de veroverde gewesten en
zekerheid , dat het te sluiten traetaat zou worden nagekomen. Terecht merkten de gezanten op , dat deze punten niet tot de praeliminairen behoorden. Dit wist koning Christiaan ook wel; maar het afslaan van die eischen zou den gang der zaken weer belemmeren. Alzoo zetten zij hunne reis voort naar de legerplaats van den Zweedschen veldmaarschalk Horn , die zeide wel gelast te zijn tot het vaststellen van tijd en plaats der tractatcn , doch de bovengenoemde Deensche voorwaarden wilde hij aan zijne regeering zelfs niet mede- deelen. Zoowel de Nederlandsche gezanten , als do Fransche ambassadeur de Thuillerie trokken nu in de volgende weken heen en weer , van kamp tot kamp , en brachten van liever- lede de Deensche tegenwerpingen tot zwijgen. Schoorvoetend kwam Christiaan nader. Eerst moest hij er genoegen mee nemen , dat zijne eischen — restitutie van het veroverde en waarborg voor het nakomen der te maken bepalingen — naar de vredeshandeling zelve verwezen werden. Den tijd , waarop deze zou aanvangen, mochten — dus sprak hij — de vijand of de modiateurs bepalen ; het vaststellen der plaats bood echter nieuwe moeielijkheden , nog vermeerderd , toen de koning bleef volharden in zijn wantrouwen tegen de Zweedsche regeering en een buitengewoon vrijgeleide vorderde voor de Deensche commissarissen, die het traetaat zouden helpen sluiten. Met verontwaardiging sloeg llorn dien eiscli af — „synde tot ignominio van de gohoolo Sweetsche natie" — en wilde alleen beloven, dat do littorae salvicon- ductus in optima forma zouden worden uitgereikt. Na al dit geharrewar verkreeg men eindelijk tot resultaat, dat te Brömsebro de onderhandelingen zouden worden gevoerd ; de Deensche commissarissen konden zich dan ophouden te Christianopcl, de Zweedsche te Calmar. Op 15 December zou het werk beginnen; doch op verzoek van Horn werd die termijn herhaaldelijk verlengd. |
|||||||||
ende sohyten sy (met reTerentie geseyt) op d'altaeron : dat de Sweeden
ons wel wat souden seggen ende wys maecken , maer Syne Maj'. ende ons selfs bedriegen : dat Syne Maj*. soo veel lichtvaerdicheyts ende bedrocha van de Sweeden was beiegent, dat dienaengaende het credo was uit syn pater nostor". (Verb. Den. en Verb. v. d. H. 16 Oct.) |
|||||||||
irtjiiia' ■■•'■■■
|
|||||||||
128
|
|||||||
Onder dit alles hadden de Nederlandsche gezanten hunne
eigen aangelegenheden niet uit het oog verloren en van Christiaan IV een resolutie verkregen, inhoudende kwijt- schelding van straf aan alle Nederlandsche schippers, die vroeger, toen de vaart op Zweden nog gesloten was , zich hadden laten charteren naar vrije havens , maar des ondanks hunne reis naar verboden havens haddon vervolgd en zelfs contrebande daaraan toegevoerd ^). Deze beslissing toonde op nieuw, dat Denemarken de vriendschap dor Nederlanden begon te zoeken, te moer, indien men in het oog houdt, dat het gerucht van den slag bij Femern reeds tot Z. M'^ legerplaats was doorgedrongen , toen hij deze gun- stige beschikking nam. Haddon de Nederlandsche heeren op nieuw menige hatelijkheid te verduwen , nu de vloot van Maarten Thijssen zooveel had bijgedragen tot de overwinning der Zweden, het besef werd des te levendiger , dat een verbond met de Republiek van groote waarde was. Het kenmerkt den trots der Denen , dat zij nog bittere woorden spraken , terwijl hunne daden reeds een poging tot toena- dering moesten zijn en dat ook werkelijk waren ; doch de gezanten kenden hun volkje en lieten zich gelaten de bui over het hoofd waaien ^). De volslagen nederlaag zijner scheepsmacht, gevolgd door
de vreeswekkende mare , dat de eilanden met een landing bedreigd werden, noodzaakte koning Christiaan zijne aan- vallende beweging te staken. In de eerste helft van November trok hij zijne legermacht uit Schonen terug, en al bleek het ook weldra, dat de Zweden verzuimden zooveel partij te trekken van hunne overwinning, als de verslagenen duchtten, het hoofdpleit was thans beslist. Zoo, bij de onderhandelingen , de afgevaardigden van koningin Christina zich niet lieten verschalken door de Deensche diplomacen , hadden de Zweden reeds een voordeolig tractaat in den zak. Bijna gelijktijdig met den koning lieten Schaep en Andrée
|
|||||||
1) Zie boven pg. 112.
2) „Wat dolcancien ende reproohou wegen 't Exploict van don admiraol
Maerten Thyssen op dese tyt in alle conferentien ende bycencompsten syn gevallen, ia met weynlch vfoorden niet te verhaelen , welcke wy als een ongeatuym weder hebben lateu over gaen". Verb. Den. 3 Nov. lG4i. |
|||||||
129
zich over de Sont zetten; den 1 Oden November kwamen zjj te
Kopenhagen terug. Hun verbhjf aldaar — dus meenden zij — zou van korten duur zijn , daar zij van plan waren reeds in hot begin van December naar Christianopel, in de nabijheid van l?römsebro, te vertrekken. Dit viel tegen. Reeds is boven gezegd, dat de datum, waarop de handeling zou beginnen , ten verzoeke van Horn werd uitgesteld , en wel van 5 tot 12 Januari. Thans drong hij er op nieuw op aan , dat deze termijn tot 25 Januari werd verlengd. Als redenen daarvoor voerde hij aan, dat de slechte wegen en de korte winterdagen de reis zeer bezwaarlijk maakten voor de Zweedsche commissarissen , die niet jong meer waren er. slechts met kleine dagreizen zouden vorderen. Tevens bracht hj in herinnering, dat koningin Christina op 18 December haar negentiende jaar zou intreden en zelve de teugels van het bewind in handen nomen. De vele beslommeringen , welke deze verandering met zich bracht, eischten de tegenwoordigheid van enkele heeren, die als commissarissen voor de vredehandeling bestemd waren. Ook konden hunne volmachten eerst geteekend worden, nadat Hare Ma', do regeering had aanvaard ^). Toen bovendien van Deensche zijde werd aangehouden om niet te Brömsebro, maar elders, bijeen te komen , dreigde alles, dat vroeger was afgesproken , in duigen te vallen. Deze loop van zaken strekte tot groot misnoegen der Nederlandsche gezanten, te meer, vermits zij in het laatste uitstel niet gemoeid waren en de Thuillerie van lieverlede als hoofdpersoon der bemidde- ling optrad. Aan hem schreven zij het rekken der onder- handelingen toe ; hem weten zij het, dat de gemaakte afspraak op hot kleed van Penelope begon te gelijken , dat morgen werd ontrafeld , hetgeen daags tevoren was saamgevlochten. Ten onrechte. Niet bij hem lag de schuld ; doch de ware oorzaak van het talmen bleef hun voorloopig verborgen. Terwijl zij aldus in den blinde tastten , drong een licht-
straal tot hen door. Den 28stcii November ontvingen zij een brief van de Zweedsche collega's , met het bericht dat twee hunner „een keer" naar het vaderland zouden doen om nader last te halen op enkele hoogst gewichtige zaken , hun in don loop der onderhandeling voorgekomen. |
||||||
1) Zie memor. van Horn dat. Engelholm 10/20 Nov. 'H , meegedeeld
In Verb. Den. op 23 Nov. 9
|
||||||
130
|
|||||||
Wenden wij ons daarom tot de gezanten , die naar Stock-
holm waren vertrokken , ten einde te vernemen hoe zij tot dit besluit waren gekomen. De reis der ambassadeurs naar Zweden stuitte reeds dadelijk
op hinderpalen. Zij wilden naar Gothenburg gaan en van- daar te land naar Stockholm ; doch bij hunne aankomst voor eerstgenoemde stad bemerkten zij , dat deze op nieuw was ingesloten , aan de landzijde door den stadhouder van Noor- wegen , Hannibal Sehested, aan den zeekant door Offue Godde , die met zes oorlogschepon don toegang tot de rivier had bezet. De Deensche admiraal hield boido vaartuigen van het gezantschap aanvankelijk voor schepen van Thijssen, althans voor Hollanders , die officieren en ammunitie wilden toevoeren aan de belegerde stad. Hoewel spoedig beter in- gelicht , liet hij zijn argwaan niet varen en bleef zich be- roepen op den stelligon last van den koning om niemand naar of uit Gothenburg te laten passeeron. Zoo werden do gezanten hierover in onderhandeling met den Noorschen stadhouder gewikkeld en een tiental dagen opgehouden. Do slotsom was , dat do twee schepen , die hen gebracht hadden, terug moesten keeren om door do Sont naar Stockholm te zeilen ') ; de ambassadeurs stapten met hun gevolg over in een Dcensch fregat , dat hen een eind de rivier opbracht, tot op een half uur van Gothenburg, waar zij door den magistraat dezer stad met sloepen en booten werden inge- haald ~). Het vervolg der reis , over land , geschiedde on- gestoord en zonder veel merkwaardigs te bieden ^). Op den |
|||||||
1) Bij de aankomst ik'zer schepen in do Sontmaalcte de rijlcshofineester be-
i^wiiar beide te laten pasaoeren; slechts één schip, dat van Ca])'i. van Salinj^en mocht de reis naar Stockliolm vervolgen. (Vb. v. d. H. 25 ,Tuni 1644). Ook hieruit bleek dus de vrees, dat onze schepen de Zweedscite vloot zouden versterken. 2) Zie Aitz. V pg. 742 en 743, die echter niet volledig, on daardoor
onjuist is. Hij heeft zijn verhaal overgeschreven uit miss. v. Arab. Zw. aan II. H. M. dat. 17 Juli 1644. Uit dit relaas moet men opmaken, dat de gezanten toegestemd hebben in den voorslag om over den Deenschen bodem te trokken , langs Bahus. De miss. v. 20 Juli 1644 aan H. II. M. en het verbaal zelf loeren ons de ware toedracht kennen, in den text kortelijk meegedeeld. 3) Zie Aitz. V pg. 743—744 , overgenomen uit miss. v. Amb. Zw. aan
H. H. M. dat. 5 Aug. 1644. |
|||||||
131
avond van den 2den Augustus werden zij te Stockholm met
het passende ceremonieel ontvangen. Een dag na hen hield de Thuillerie zijn intocht. Van
samenwerking tusschen de bemiddelaars was echter geen sprake, doordien oen geschil, hoofdzakelijk over den van Nederlandscho zijde verlangden titel van Excellentie, hen scheidde '). Het gemeen overleg werd er niet mee gebaat, toen elk zijn eigen weg ging. Eeeds in de eerste audiëntie bij Hare Ma', verklaarde de
regeering, bij monde van den rijkskanselier Axel Oxenstjerna , zich geneigd do aangeboden bemiddeling aan te nemen en bevestigde dit in latere conferenties , waaraan , van Zweod- sche zijde , de rijkskanselier en de rijksraden Johan Skytte en Peter Sparre deel namen. De veldmaarschalk Horn , dus berichtten zij naJer , zou tot het regelen der praeliminairen worden gemachtigd ^). |
|||||
1) Het was dezelfde quaostie, dio later in Denemarken rees. (Zie
pg. 123). Uitvoeriger kan men het lezen bij Aitz. V pg. 746, overgenomen uit miss. Amb. Zw. aan H. H. M. dat. 10 Aug. 1644. Een dergelijk dispuut ontstond later met de Zweedsche regeerings-
commissarissen. Daarover zwijgt Aitzema. De Nedorl. gezanten eischten weer den titel van Exc. ; toen men hun dien niet gaf, onthielden zij hem ook aan de Zw. heeren. Ten onrechte. Bij de ambassade van 1640 was de onderhandeling bijna afgesprongen op het geschil over de titulatuur ; doch ten slotte was , bij formeel verdrag , bepaald, dat H. Mt'. commiaa. met den titel van „Illustrissimi" en „Excellentiae Yestrae" , de Nederl. ambass. met dien van „Illusires" en „lUustrates Vestrae" zouden worden aangesproken. De Zweden liielden zich ook nu daaraan , en de onzen moesten toegeven. Ook waren zij niet op de hoogte van de quaestie en moesten verklaren „daervan geen kennisse te hebben , alsoo wy het ver- bael van die Legatie , gelyck U. H. M. weten niet hebben gesien". (Verb. Zw. 23 Aug. 1644) Toen men namelijk , vóór hun vertrek , op de gritBe van H. H. M. naar het verbaal van 1640 zocht, was dit niet te vinden. Men schreef aan Boreel, die bij de ambass. van 1640 was geweest en op 't oogenblik de©l uitmaakte van de Extr. Amb. naar Engeland. (Res. St. Gen. 6 Jun 1644). Eerst 8 Juli ontving men het exemplaar van hem. (Res. St. Gen. 8 Juli 1844). Toen moesten er nog twee afschriften van gemaakt worden, en deze zond men aan de amb. in Zw. en aan die in Denem. Yoor een goede voorbereiding was het zeker wenscheljjk , dat onze amb. naar Zw. beter op do hoogte waren geweest van het in 1640 verhandelde. 2) Over deze eerste bijeenkomsten uitvoeriger bjj Aitz. V pg. 744—
746 , ontleend aan miss. Amb. Zw. aan H. H. M. dat. 10 Aug. 1644. |
|||||
132
Daar telkens de handelsbezwaren als oorzaak van den
krijg werden vooropgesteld, kregen de Ncderlandsche ge- zanten al spoedig gelegenheid tot het nakomen hunner se- creete instructie. Zij brachten in het midden, dat ook H. H. M. hunne grie-
ven tegen Denemarken ter tafel wilden brengen ; dat zij de pogingen van Zweden om voldoening te krijgen wilden steunen, en omgekeerd ook op de hulp van dit rijk rekenden, bij het bevorderen van hun eigen belang ; dat hot daarom wenscliclijk was hierover nader te spreken, om de wcder- zijdsche bezwaren te leeren kennen. Al dadelijk wees Oxen- stjerna er op , dat de Deensche koning de Staten-Generaal niet langer als bemiddelaars zou willen aannemen , wanneer zij hunne eigen zaken aan de vredehandeling vastknoopten. Toen wierpen de onzen een spierinkje uit, door, zoo bij hun neus weg , te zeggen, dat wellicht de grieven der Staten- Generaal konden worden opgenomen onder die , welke Zweden zou aanvoeren ^); maar Oxenstjerna liet zich niet verschalken en hield zich „seer cocl ende ingetogen, als wij van H. H. M. interessen en beswacrnisscn ende dat H. H. M. gemeynt waren die op de handelinge oock voor te brengen, waeren spreeckende ')." Hij was van de leer, dat wie mee wil eten ook mee
moet werken. Zoo do voreenigde provinciën voordeel wilden trekken van Zwedens overwinningen , zonder zelf een hand uit te steken , zouden zij bedrogen uitkomen ^). Een ge- |
||||||
1) Zie Aitz. V pg. 749 , overgenomen uit miss. Amb. Zw. aan II. H. M.
dat. 12 Aug. 1644 ; doch hij had er wel aan mogen toevoegen — zooals in de missive staat — „waorop niet wiert geantwoort". In de aange- haalde plaats bij Aitz. moet men , in den laatsten regel, natuurlijk lezen „steeden" in plaats van „stenden", 2) Verb. Zw. 13 Aug. 1644.
3) „De Cancelaer seyde, gelyck in transitu, dat ü. H. M. intentie
dan scheen te syn onder faveur ende benefitie van de Croone Sweeden wapenen hunne Interesten goet te maecken , dat den ambr. van Yranck- rjjck ter contrarien hadde gesegt, dat syne Ex^i». op do voorgenomen handeling niet particuliers van wegen synen meester sal comen voor te brengen , ende daer by voegende yet daerop slaende , dat U. H. M. sulcx voorhebbende oock behoorden het hunne te doen by de voors. wapenen van Sweeden." Verb. Zw. |
||||||
133
schil over de titulatuur, dat wellicht anders niet zoo breed
uitgemeten was, gaf den Zweden gelegenheid hunne ver- stoordheid te toonen. De bijeenkomsten werden geruimen tijd gestaakt en niet hervat, vóórdat de Nederlandsche heeren hadden toegegeven i). Dit alles gaf den gezanten eenig nadenken. Nog was er geen bericht ontvangen, dat Christiaan IV de bemiddeling had aangenomen; ook al gOr sohiedde dit, dan zou zij — de kanselier bracht het hun telkens onder het oog — waarschijnlijk toch later verworpen worden , als do gezanten de klachten van den Nederlandschen handel indienden. Frankrijk had er belang bij , dat de oorlog spoedig eindigde. Zoodra de Zweedsche regcering aan de Thuillerie verklaard had de mediatie aan te nemen, was hij weer naar Kopenhagen vertrokken om ook daar de zaak te bevorderen. Zweden zelf liet zich verluiden, dat het den druk van dezen nieuwen krijg gaarne opgeheven zag. Zoo stond het te vreezen , dat er een tractaat werd gesloten buiten de Republiek om , zonder dat zij eenig voordeel kon bedingen. Vandaar dat de Nederlandsehe heeren, in een later onderhoud, reeds iets moer loslieten en verklaarden , dat „H. H. M. gemeynt waren het tractaet van 1640 streng te holden" '). Doch dit was niet genoeg, en er werd weinig notitie van genomen. De Zweedsche commissarissen stelden daarom hunne eigen zaken weer op den voorgrond en begonnen mededeeling te doen van de grieven , die zij , op het stuk van don handel , tegen Dene- marken hadden '). Deze kwamen neer op twee hoofdpun- ten : op den eisch , dat allo Zweedsche waren, die de Sont passeerdon , van certificaten moesten zijn voorzien, en op het vorderen van speciale paspoorten voor alle oorlogsvolk en ammunitie , bij den doortocht. Indien men daarin rede- lijke voldoening kreeg, zou de rest gemakkelijk volgen. Toen do onzen nu op hunne beurt wilden ontvouwen wat II. H. M. in zake den Sonttol verlangden, hield Oxenstjorna zich weer, alsof hij niet begreep hoe de Republiek zich partij zou kunnen stel- |
||||||
1) Zio pg. 131 noot 1.
2) Torb. Zw. 16 Aug. 1644.
3) Zie voor dit en het volgende Aitz. V. pg. 750—753 , ontleend aan
miss. ainb. Zw. aan H. H. M. dat. 8 Sept. 1644. |
||||||
134
len tegen Denemarken. Nu moost hot hooge woord er uit.
Dit kon best — repliceerden de gezanten —, wanneer Zweden en de Republiek slechts onderling bepaalden, dat geen van beide een verdrag zou sluiten met Denemarken , vóór dat de andere tevreden was gesteld. Aan laatstgenoemd rijk moest men voorhouden, dat een duurzame vrede in het Noorden on- mogelijk was, wanneer do geschillen met H. H. M. niet voor goed werden afgedaan. Weigerde koning Christiaan hierin te treden, dan zou men moeten handelen overeenkomstig het verdrag van 1640. — Op dit laatste punt waren de verklaringen der gezanten steeds in nevelen gehuld; doch voor het oogenblik namen de Zweedsche commissarissen don schijn aan , of zij zich met dien voorslag konden vereenigon, en hoorden de Nederlandsohe heeren verder uit, wat H. H. M. dan wel dachten te vorderen. Toon hun werd geantwoord, dat de Oostersche handel geregeld moest worden op den voet van het erf-tractaat van Spiors, meenden zij, dat de kans op een vergelijk dan gering was; reeds bij de onderhan- delingen te Stade in 1641 was voldoende zekerheid verkregen, dat koning Christiaan daarvan ten eenon male afkeerig was. Doch de Zweedsche commissarissen braken het onderhoud thans af om het gehoorde nader te overwegen. Zij meenden, dat de Nederlandsche gezanten het laatste woord nog niet hadden gesproken en een slag om den arm hielden ; dat zij de modewerking van H. Ma', zoo goedkoop mogelijk tracht- ten te krijgen, maar , in het uiterste geval, gelast waren tot het aanbod om de wapenen der Eepubliek bij die van Zweden te voegon. Zoo laat zich hunne houding gemak- kelijk verklaren. Do Witt en zijne medegezanten , die in de volgende bij-
eenkomst een gunstig antwoord op hun voorslag verwachtten, werden deerlijk teleurgesteld. Roods de aanhef van des kanseliers rede beloofde weinig goeds. Hij begon met allerlei klachten over de politiek der Staten-Generaal in de laatste jaren: zij haddon Zweden niet gonoeg bijgestaan in den Duitschon krijg, hoewel het zich daarin mode op hun aan- raden had gestort; ook in don oorlog tegen Denemarken had de Republiek haar bondgenoot alleen gelaten , ja , den vijand zelfs gesterkt door hem den inkoop en den uitvoer van ammunitie te vergunnen en zijne schatkist gestijfd door het betalen dor hooge Sonttollon En dat alles was geschied , terwijl Christiaan IV de vaart op Zweden had verboden en |
||||
135
|
||||||||
daardoor de kern van het tractaat van 1640, do vrijheid
van handel en scheepvaart, had aangetast. Wat nu het voorstel van do Nederlandsche gezanten betrof, H. Ma' was bereid hun do behulpzame hand te bieden, waar zij poogden voldoening te krijgen over hunne bezwaren ; hare afgevaar- digden zouden in dien geest gelast worden. Het was echter onredelijk te vergen, dat zij geen vrede zou sluiten , tenzij ook de Republiek tevreden was gesteld. Op eigen kosten en risico had Zweden den oorlog gevoerd: indien H.H.M, gelijke voordeden wilden hebben, dienden zij ook gelijke lasten te dragen. Worden ook al enkele der aangevoerde grieven in de
repliek der Nederlandsche heeren ontzenuwd of vergoelijkt — de hoofdzaak viel niet te veranderen. Wel trachtten zij nog nader te vernemen welke hulp Zweden verlangde, wanneer do llepubliek zich aan zijne zijde zou stellen ; maar Oxen- stjcrua weigerde in bijzonderheden te treden. Daarvoor was nog alle tijd, zoodra de Staten-Generaal er toe besloten hadden ; doch — dus herinnerde hij bij het heengaan — „de ongclegentbeyt van de croone Sweeden was soodanich, dat men niet vrcemt soude connen vinden , inghevalle Hare Ma', na een accommodement quame te trachten ')." Zoo Oxenstjcrna den ambassadeurs vrees wilde aanjagen ,
bereikte hij zijn doel ; allerlei „consideratien" kwamen bij hen op, „die hen somwyleu al wat swaerhooffdichmaockten 2)." Nog verkeerden zij in het onzekere , of Denemarken de be- middeling had aangenomen ; en zelfs dan was hot te voor- zien, dat Christiaan lY liefst alleen van Frankrijks tusschen- komst zou gebruik maken, om den Nederlanders geen ge- legenheid te geven hunne klachten uit te spreken. Daarbij waren zij onder den indruk van de fiere houding der Zweden, die zich gedroegen, of de hulp der Nederlandsche wapenen hun geheel onverschillig was. Immers , zij hadden wel ge- klaagd , dat de Republiek hen in den steek liet, maar niet uitdrukkelijk verzocht, dat zij hen bij zou springen. In één opzicht speelde de kanselier hoog spel. Wanneer
|
||||||||
1) Verb. Zw. 2 Sept. 1644.
2) Miss. amb. Zw. aan amb. Den. dat. 21 Sept. 1644.
|
||||||||
^.
|
||||||||
136
|
|||||||
de staton besloten zich én aan do mediatie, én aan het
verbond met Zweden te onttrekken , en een afzonderlijke handeling met Denemarken begonnen , wat dan ? Bij het laatste rijk zouden zij een gunstig gehoor vinden en een voordcelig tractaat kunnen bedingen. Een oogenblik kwam de gedachte bij hen op , „doch (sy) vonden dit bodenckelyck ende periculeus , daerdoor soude , contrarie U. H. M. intentie, Sweeden connen gaen meynen, dat ü. H. M. cene derge- lycke aparte handeling wensehton" i). Het laatste was inderdaad zoo erg niet geweest; maar zij waren gebonden aan hun instructie en vonden gcon vrijheid op eigen gezag te beslissen. Dus bleef hun weinig anders over, dan H. H. M. in te lichten over den loop der zaken en verdoren last af te wachten ^). Intusschen scheen het eigenlijke werk der bemiddeling
iets nader aan zijn voltooiing te zullen komon. De uit Kopenhagen terugkeerende bode bracht brieven van do ambtgenooten in Denemarken met de tijding, dat de koning de bemiddeling aangenomen, maar zich nog niet verklaard had over tijd en plaats van de handeling. De herfst had zijn intocht gehouden en de naderende winter zou het ont- vangen en verzenden van dépêches zeer bemoeielijken; daarom overwogen de gezanten, of het niet boter was hun verblijf dichter bij de Sont te nemen , vanwaar zij, tezamen met hunne collega's , het vaststellen der praelirainairen konden bevorderen. De kanselier keurde dit goed, doch vond tegelijk , dat het spel van weerszijden nu lang genoeg ge- duurd had. In de meening, dat zij den uitersten last van H. H. jM. nog steeds hadden verzwegen , legde hij hun het vuur nader aan de schenen: vóór hun vertrek moest de zaak tot klaarheid komen. Den 15"''" October vervoegden Oxonstjerna en de njksraad Skytte zich aan het logement der Nedcrlandsche hoeren. Zij verzochten , dat nu eindelijk zou worden vastgesteld wat Zweden en de Eepubliek moesten doen , zoo beide , of een van beide , geen behoor- |
|||||||
1) Verb. Zw. 10 Sopt. 1644.
2) Miss. T. amb. Zw. aan H. H. JI. dat. 8 Sept. 1644.
|
|||||||
137
|
|||||||
lijke voldoening konden krijgen. Toon zij — evenals
vroeger — ten antwoord kregen , dat men zich dan moest houden aan hot tractaat van 1640 , weruon de Zweedsche commissarissen ongeduldig: do Nederlanders — dus lieten zij zich uit — spraken altijd „in generalibus"; maar het was nu tijd ronduit te verklaren, dat H. H. M. aan Denemarken den oorlog zouden aanzeggen, indien de bezwaren op het stuk van den handel niet werden weggenomen. Groot was de verbazing, ja do verontwaardiging der Zweden, toen zij hoorden , dat de Nederlandscho gezanten daartoe niet gelast waren en aan de Staten-Generaal hadden geschreven om nadere resolutie '). Zoodoende — dus lieten zij zich uit — kwam het verbond tusschen beide rijken op losse schroeven te staan ; nu de Nederlanden het gunstige oogenblik lieten voorbijgaan, was het tevens onnoodig de conferenties langer voort te zetten. Hiermede scheidden zij. Het schrikbeeld van een afzonderlijk verdrag tusschen
Zweden en Denemarken deed zich thans met scherper om- trekken voor de verbijsterde oogen van de gezanten der Eepubliek op. Ook de gevolgen er van lieten zich overzien : het eerste rijk zou het tractaat van 1640 als vernietigd be- schouwen , daar het beweerde, dat de Staten-Generaal de hun opgelegde verplichtingen van hunne schouders hadden ge- schoven ; het laatste zou des te moeielijkcr genoopt kunnen worden om den Nederlandschen handel to ontheffen van de drukkende lasten. Nu H. H. M. nog steeds het stilzwijgen bewaarden op het verzoek om nadere resolutie "), dienden de |
|||||||
1) „Hetselve wort by H. Ma*. Commissarissen gatits vreomt onde in
vorwonderinge ende indignatie opgenomen". Verb. Zw. 15 Oct. 1644. 2) Dit kon ook moeielijk anders. Eerst 17 Oct. (zie Res. St. Gen.
17 Oct. 1644) ontvingen de St. Gen. de missiven van de amb. Zw. dat.
18 Aug. en 7 Sept. 1644; de laatste bevatte het verzoek om nader
resolutie , daar de aangevangen handeling dreigde af te stuiten. Zij werden gesteld in handen v. Gedep. om er de pt. van consider. uit te trekken ; maar dat scheen veel tijd te vorderen, en de beslissing bleef uit, tot men tijding had , dat do H.H. Bicker en Stavenisse op hunne terugreis waren. Zoowel de trage gang der Noderlandeche staatimachine, als de ge-
brekkige communicatie oefende een storenden invloed op de diplomatie. Van het laatste vinden wij bv. een bewijs in verb. Zw. 6 Nov., waar wy lezen: Sinds 6 Oct. hebben wy niet geschreven, „omdat wy geene |
|||||||
138
ambassadeurs zolven een beslissing te nemen. In een par-
ticulier boEOok bij Oxenstjerna betuigden zij bereid te zijn om , bij missive , of in persoon , de zaak , waarover in de laatste bijeenkomst waa gesproken , tor nader kcunisse van H. H. M. te brengen , mits hun de verzekering word gegeven, dat de tractaten tot hunne wederkomst gerekt oii dat in hunne afwezigheid geen belangrijke quaestie afgedaan zou worden. Dit verzoek viel in goede aarde. De Zvveedscho regeering , die in het afgoloopen jaar de vruchten van de vriendschap der Republiek had geplukt, vond het niet wonschelijk haar thans af te schrikken en wellicht in de armen van Dene- marken te jagen. Zoo vatte de kanselier den bijna afge- broken draad van het gemeen overleg weder op en kwam tot de volgende afspraak met de Nederlandsche gezanten: twee van hen zouden zoo spoedig mogelijk naar het vader- land terugkeeren ; de derde moest in Zweden blijven en deel nemen aan do aanstaande onderhandelingen , die niet vóór 15/25 Januari zouden beginnen. De Zwcedsehe regeering beloofde de voornaamste punten eerst na een maand , of langer , ter sprake te brengen , opdat H. II. M. den noodigon tijd kregen voor de beraadslagingen. Ook verzekerde zij geen tractaat te zullen sluiten , vóórdat aan de handelsbezwarcn der Republiek te geinoet was gekomen; doch deze moest zich daartegenover verbinden hare wapenen bij die van Zweden te voegen, zoo dit rijk , of de Republiek zelve , van Dene- marken geen voldoening kreeg. Tevoren diende vastgesteld te worden de grootte der krijgsmacht, welke in dat geval op de been zou worden gebracht; tezamen zou men dan trachten uit te werken , dat de vaart door de Sont van alle lasten werd ontheven. H. Ma', verlangde verder bij tijds te weten, of de Staten-Genoraal herstelling van het crftractaat van Spiers wilden vorderen, omdat dit gelijk stond met een oorlogsverklaring, daar Christiaan IV, zonder dwang van wapenen, nooit afstand zou doen van „hetgceno waerinne |
||||||
geleffenheidt van schepen ofto posten hebben gehadt, behalve dat de
passagien te water en- te lande gantsch periculeus endo bedenckelyck syn". Daarbij kwam dan nog, dat een miss. van Zweden naar ons land soms tweo maanden onderweg bleef. (Zie boven: miss. dat. 18 Aug. ree. 17 Oct. 1644.) |
||||||
139
|
|||||||
genoechsaem zyne geheele subsistentie is gelegen" , d. i. van
den Sonttol -). Zoo H. Ma', door een nieuwe uitrusting in de Nederlanden hare zeeniaclit wilde versterken, verzocht zij tevens dit te begunstigen, alsmede het opbrengen der buit gemaakte schepen in do havens dor Republiek niet to verhinderen. De Nederlandsche gezanten kwamen overeen , dat Bicker
en Stavenisse de reis naar het vaderland zouden aanvaarden en de With de verdere onderhandelingen bijwonen. Vóór hun vertrek ontvingen zij een uitvoerige resolutie van ko- ningin Christina , waarin de redenen van hun terugkeer en de voorwaarden der verdere samenwerking waren neerge- schreven 2). ]^a met een gouden keten te zijn vereerd'), namen de beide heeren een plechtig afscheid van de koningin. Ook den rijkskansclier brachten zij een bezoek, waarin Oxenstjerna hun nogmaals op het hart drukte, dat thans, voor de Republiek zoowel als voor Zweden, het gunstige oogenblik was gekomen om behoorlijke voldoening voor alle grieven te erlangen. Tegenwind belette goruimon tijd hot uitzeilen. Immers,
na hunne laatste samenkomst met den kanselier verliepen nog drie weken, vóór zij, op den ll''=n December, in zee staken. De ongunst der elementen zou hen ook verder vervolgen. |
|||||||
1) Verb. Zw. 13 Nov. 1644.
2) Zie de bijlage , getiteld : Kesolutio altera etc.
3) „Ons daerenboven alle drie vereerende met een gouden keten met
een medaille van H. Ma'', efligie daeraen hangende verciort met eenige diamanten". |
|||||||
HOOFDSTUK V.
De gezanten in Denemarken worden onkundig gelaten van
het voorstel, dat Bicker en Stavenisse , namens koningin Christina, aan H. H. M. overbrengen; evenmin krijgen zij kennis van de afspraak om de onderhandelingen te rekken. — Vermoedelijke reden daarvan. — Aankomst der ver- schillende afgevaardigden te Calmar en te Christianopel. — Begin der onderhandelingen. — Heftige stukken van weerstijden gewisseld. — De Zweden formideeren hunne eischen. — Dubbelzinnige rol, door de Nederlandsche gezanten vervuld. — Denemarken tracht de Republiek over te halen tot een afzonderlijke onderhandeling. — I)e Nederlandsche gezanten ontvangen een gewijzigde instructie van H. H. M. |
||||||
De belangrijke tijding, dat Bicker en Stavenisse op weg
waren naar het vaderland , werd met groote verbazing door de gezanten in Denemarken ontvangen. Mocht hun thans ook een lichtstraal opgaan over het rekken der handeling door den Zweedschen veldheer, het volle licht werd nog niet ontstoken. Slechts in algenieene trekken deelden de ambassadeurs in Zweden de reden van dit vertrek mede, nl. om H. H. M. in bijzonderheden te vertellen hetgeen hun was bejegend en waarom zij „het essentieelste poinct van (hunne) Secrceto Instructie i)" niet hadden kun- nen uitwerken. Doch zjj bewaarden het stilzwijgen over de afspraak, tusschen hen en den rijkskanselicr gemaakt, over den voorslag, dien zij namens koningin Christina aan de Staten-Generaal zouden overbrengen. En wat het vreemdste |
||||||
1) Miss. V. Amb. Zw. aan Amb. Den. dat. 14 JS'ov. 1044.
|
||||||
141
was, zij drongen er bij hunne collega's in Denemarken niet
op aan , dat deze den aanvangstermijn der tractaten zouden uitstellen '). In plaats dat zij het rekken der onderhande- ling als een noodzakelijk gevolg hunner reis voorstelden, namen zij den schijn aan, alsof het plan daartoe gedeeltelijk bij hen was opgekomen wegens het verlengen van den ter- mijn door Hare Ma'. Ook in de volgende missiven aan de gezanten in Denemarken word geen open kaart gespeeld ^), terwijl Horn — die door zijne regeering van alles onderricht moet zijn geweest — in zijne briefwisseling met genoemde heeren zich evenmin iets liet ontvallen over de gemaakte afspraak ^). Vanwaar die geheimhouding ? Bestond er tusschen de
leden der beide gezantschappen , uitgezonden ter bevordering van één gemeenschappelijk doel, verschil van meening over de te volgen gedragslijn ? Hebben wij hier een voorbeeld van tweedracht tusschen Ncderlandsche gezanten , die — bij een andere gelegenheid — den spotnaam „ambassadeurs dés- unis des provinces-unies" in hot leven riep *) ? Het is niet te vermoeden. Immers, wat thans verzwegen werd moest noodzakelijk later ter kennis van de ambtgenooten gebracht wor- den , zoodra de eigenlijke onderhandelingen begonnen of de verwachte last van H. H. M. ontvangen was. En dan, waarom zouden de Hoeren Schaep, Sonck en Andrée de houding der Zweedsoho gezanten afkeuren ? Was het be- kend , dat zij een nauwere aansluiting bij Zweden ondienstig vonden ? Daarvan blijkt nog niets. Zij hadden in do laat- ste weken aangedrongen op het bespoedigen der onderhan- ling met Denemarken , nu ja ; maar dit was van hun stand- punt geheel verklaarbaar. Waren zij echter volkomen op de hoogte geweest van hetgeen in Zweden was voorgevallen , zij zouden ongetwijfeld van taktiek zijn veranderd. |
||||||
1) Oxenstjerna had hun toch uitdrukkelijk verzocht dit te doen ; Verb.
Zw. 13 Nov. 1644. 2) Miss. van Amb. Zw. aan Ainb. Den. dat. 25 Nov. 1644 en iniss. v.
Jacob de Witt aan Amb. Den. dat. 26 Dec. 1644. 29 Nov
3) Zie bv. miss. van Horn aan Amb. Den. dat. IJstatt ---------^1644.
9 Dec.
(Verb. Den.) 4) Vreede, Inleid. I pg. 37 noot 3,
|
||||||
142
De eenige verklaring voor de gedragslijn der heeren de
Witt CS. — welke gesteund wordt door een uitlating van hen zelven — is de vrees , dat hunne brieven niet veilig waren voor onbescheiden blikken i). Zij schroomden het geheim hunner politiek toe te vertrouwen aan een blad papier, dat kans had onder de oogen der Deensche staats- lieden te komen. En het was van het hoogste belang, dat |
||||||
i) Het zal dienstig zijn dit nader toe te lichten. Reeds spoedig na
hunne aankomst te Kopenhagen verzochten de Nederl. gezanten den rjjks- hofmeester om een doorloopend paspoort voor den bode, die met brieven naar hunne collega's in Zweden heen en weer zou reizen. Het werd ge- weigerd ; de bode kon telkens een speciaal paspoort krijgen, mits hij geen andere missiven overbracht (Verb. Don. en Yerb. v. d. H. op 22 en 23 Juli 1644). In Zweden was een doorloopend paspoort zonder be- zwaar verleend. (Mi3S. Amb. Zw. aan Amb. Den. dat. 7 Sept. 1644). Doch de Deensche regeering ging van kwaad tot erger. 21 Aug. kwam de fourier Steven Holman met brieven uit Zweden, „die tot Elseneur comende met 2 soldaten bij de slotsheer wierde gebracht ende daer van daen in syn logement alwaer hy dien nacht van twee soldaten wiert be- waert, ende sanderen dachs alsoo gebracht tot Coppenhaven ten huyse van S. Excle de Hr. ryckshoffm''. ende by syn absentie aen de rijcks- cancelaer, die hem voort sondt aen Syne Hooge Furst. Doorl'. de prince van Dennem., dewelcke de brieven naer hem heeft genomen ende syn persoon sonder brieven heeft laten gaen ; de brieven bij S. Furst. DoorU, haere Exoi-n. twee a drie uyreii daeraan niet toegesondan wordende, vonden liaer over dit ophouden becommert, ende als sy nu all naer don eten genoeohsaem gedelibereert hadden een expr. aen 8. F. D. daerom te Bonden, wierden deselve door een onbekent man H. Exoin" toegesonden, seggende aimpelick sonder groetenisse ofte excuse dat de pr. haere Ex»'en die brieven sondt". (Vb. v. d. H. 21 Aug. 1844).) Bjj het vertrek van Holman naar Zweden werd hem slechts paspoort gegeven „onder ver- sekeringe dat met denselven geene brieven van particulieren bestelt, ofte yetwes in prejuditio van 8. Mat. ende syn ryck soude werden gedaen". (Vb. V. d. U. 24 Aug. 1044). Toen de bode 18 Sept. uit Zweden terug- kwam, werden hem opnieuw zijne brieven afgenomen, n^^*^^ voorn, com- mandant" (nl. de kommandant van Helseneur, Ebbe ülfeld , een broer van den rijkshofmeester) ,heeft die couverture (waerinne twee paspoorten ende twee miss. waeren, de eene van alle Heeren aen ons te samen , ende don ander van den heer Bicker aon den heer Schaep) opgebroocken ende de paspoorten geleson , doch de brieven ongeraseert ende ongeopent overgesonden aen den hoer ryckshotfmr., wolcke die selve ons oock alsoo met de paspoorten heeft toegeschickt, maer; als wy ons hier over door den secrts. hebben beelaecht, als wordende hierdeur „commercium litte- rarum" ons legaten benomen, is den voors. rycxhoffmr. seer gestoort geweest, seggende wy waeren soo naeuw te hitten, dat men geen raet |
||||||
143
deze onkundig bleven van wat op touw was gezet. Kwamen
zij er achter, zij zouden al hunne krachten inspannen om een tractaat met Zweden te sluiten , vóórdat H. H. M. ge- reed waren , en zich misschien enkele opofferingen getroosten, alleen om de Kepubliek het verwachte aandeel in den buit te onthouden. |
|||||
met ons wiste cnde bijaldien het soo soude gaen, dat hy ons (Itnippeiulo op syn
duym) niet dat te wille wiste". (Verb. Den. en Verb. y. d. II. 18 Sept. 1644). De gezanten in Zweden, door hunne boden onderricht over de onbe- sehaamdhoid der Denen, begonnen waarschijnlijlc te vreezon, dat de/e een volg-enden keer ook de brieven zelve zouden openen. Daarom deden zij aan hunne collega's in Denemarken het volgende voorstel: zij zouden hunne Ijrieven naar Helsingburg zenden , en ze vandaar met een trom- petter aan den resident van Cracauw laten brengen; nu verzochten zij hen, dat do brieven „die by hen en den resident van Cracauw uyt 't vaderlant ende elders sullen affgeveerdicht werden , aen den postmeester tot Helsenburcli werden behandicht". (Miss. amb. Zw. aan amb. Den. dat. 12 Nov. 1644). Op die wijze hoopten zij hunne missiven voor een ongewensclite visitatie te vrijwaren ; docli niet altijd kon deze weg worden gevolgd. Dikwijls moest worden gebruik gemaakt van schecpsgelegeniieid, die altijd onveilig was ; als bewijs daarvoor diene de volg. missive , door den gezantschaps-secretaris v. d. Heyde , op last van de amb'""*., aan den resident van Cracauw geschreven : „Soo datelijck wert ons bericht, dat Aert Schaep, schipper van Staveren , voerende 't schaep achter op syn schip , comende met syn ladinge van Stockholm , by een Deensche caper , alsoo syn pas by hem in de Zont genomen volgens t'ordinaris gebruyck tot Stockholm liadde gelaten , en eenige brieven by hem wierden gevomien, is aengehaelt netiens syn Boetsvolk qualyck getracteert , alhier opge- bracht ende oen geheelen dach in 't huys v^an een burgem'". deser stede gedetineert, ahvaer syne brieven , onder andere een pacipiet aen Uwe Edt^ waerinne brieven van II. H. M. amb. onse collega's in Sweeden soude opgebroooken en gel sen syn" enz. (Vb. v. d. H. 4 Deo. 1644). Na onderzoek bleek, dat de zaak zich had toegedragen, als boven is vermeld, „uytgesondert dat de brieven aan H. H. M. en Ed. Gr. M. van de II.H. ambrs. in Sweeden geschreven , niet opgebroooken waeren geweest , maar wel particuliere en een aen den heer resident Cracou." (Vb. v. d. H, 9 Deo. 1644). Het bovenstaande zal, hoop ik , verklaren, waarom do handelwijze dor
gezanten in Zweden door mij wordt toegeschreven aan vrees voor het openen liunner missiven , hetgeen de ontdekking van hun plan ten gevolge zou hebhen gehad. Zelf schijnen zij er op te zinspelen in hunne miss. aan Amb. Den. dat. 14 Nov. 1644, waar wij lezen: „Wij hadden wel ge- wenscht" (nl. vóór hunne afreis) „met Uwe Ed. Oestr. mondelinge op alles te oonnen eommuniceeren , omme onderlinge te hebben connen ver- staen vfat d'een ende d'ander in syn respect, negotiatie is bejegent, welcke alle het papier niet wel can werden betrout". |
|||||
144
Ten slotte behoort nog opgemerkt te worden, dat het
verzwijgen van het gebeurde geen nadeelige gevolgen kon hebben De gezanten in Denemarken mochten vrij op spoed aandringen, die aandrang zou vruchteloos zijn , zoo Zweden voet bij stuk hield. En dan, de mystificatie kon niet lang duren, wanneer H. H. M. slechts tijdig van hunne meening lieten blijken. Dat er, na de afreis der heeren Bicker en Stavenisse, nog ruim vier maanden zouden ver- loopen, aleer de Staton-Generaal een besluit omtrent hun voorstel namen , kon niemand voorzien. Het is begrijpelijk, dat de gezanten te Kopenhagen mis-
noegd waren over het vertrek hunner anibtgenooten, nu de ware reden daarvan hun verborgen moest blijven. Die onte- vredenheid schoven zij niet onder stoelen of banken , maar toonden haar al spoedig in hun schrijven aan H. H. M. ^). Niet het minst vreesden zij , dat Denemarken achterdocht zou krijgen , zoodra de reis der heeron Bicker en Stavenisse daar bekend werd. De laatsten zagen dit trouwens zelf ook in en gaven , in een volgenden brief, de redenen aan, waarmede die ergernis kon worden weggenomen : „verklaart gij" — dus schrijven zij — ,in voorkomende gevallen , dat wij te rade zijn geworden den tijd , die nog moet verloopen vóór den aanvang der tractaten , nuttig te bostoden ; en wel hierom, omdat men herhaaldelijk van ons verlangd heeft de „effectieve praestatie ende executie" van verschillende |
||||||
Waarom — zou men nog kunnen vragen — werd geen gebrnik ge-
maakt van cijfersehrift ? Uut de gezanten daarvan voorzien waren kan men lezen iu het Verb. Zw. op 8 Sept. 1644; doch zij bedienden zich er zelden van. Alle origin. miss. van de amb. aan H. 11. M., welke op het Rijks- archief te 's Hage aanwezig zijn, zijn in gewoon letterschrift. Trouwens, ook cijfersclirift bood geen voldoende waarborgen voor geheimhouding, wanneer de brieven in verkeerde handen kwamen. De „déchiffreurs" wisten zelfs het vernuftigst uitgedacht cijfer te ontraadselen : zie daarover Vreede, Inleid. I pg. 88-94. 1) jAlsoo wy tegemoet sien dat dese reyse, indien sy voortgaet, groote
umbrage in dit Ryck sal veroorsaecken ende by S. Ma', onde desselffs hooge ministers vreiude impressie geven, als off yet tot naedeel van dese croone aldaer verhandelt raochte syn, oock de tractaten grootelycx rotardeeren" (miss. amb. Den. aan H. H. M. dat. 2 Dec. 1644). Het slot van deze miss. bevat het verzoek aan H. H. M. om „de affgegane heeron op 't spoedichste te expediëren ende met eene oorte ende goedo resolutie her- waerts te senden." |
||||||
145
artikelen van 't verdrag van 1640, waartoe wij niet gelast
waren. "Wil mea bijzonderhuden weten , zegt dan, „dat onder de voors. poincten in specie syn het verboth van traffyeq op do rijeken van Sweeden , als waervan de provisioneele toe- latinge haost comt t'expiroeren , alsmede de betalinge van de tollen in den Orezundt , geduyrende dat syne Maj'. van Denem. met Sweeden in oorloge is. Is men bevreesd , dat do mcdiatie van H. H. M. ondertusschen zal stilstaan , zoo kan verklaard worden , dat de achterblijvende gezanten te zamen hierin zullen voortgaan" ^). In hun antwoord aan de collega's te Stockholm vierden de
gezanten dsn ruimen teugel aan hun wrevel over dezen gang van zaken en insinueerden zelfs , dat Bicker en Staven'ssj hat terugkomen konden vergeten en dat zij deze gelegenheid hadden aangegrepen om zich te ontslaan van een o;)dr,icht , aan welker vervulling zooveel bezwaren waren verbonden -)_ Doch dit mopperen baatte weinig. Ondanks hen leidde
de verdere onderhandeling over de praeliminairen tot nieuw uitstel '). Wij zagen reeds , dat de Deensahe regeering hot plan had geopperd om niet te Brömsebro, maar elders, samen te komen. Dit was koren op den molen der Zweed- sche staatslieden , die den termijn moesten verlengen ; hier- door , en door verschil van meening over het teekoncn der |
|||||||
1) Zie miss. amb. Zw. aan amb. Den. dat. 25 Nov. 1644.
2) «Wy iiadden wel g-ewenscht, dat deselve" (nl. de amb. Zw.)
„gelieft hadde alvooren ons te communiceeren liaer voornemen van 't affschieken van twee van den haeren nae't vaderlant, als nae genomeno resolutie ons aen te selirijven de redenen , waermode wij t'selve vertreclc alllier sullen bemantelen, souden ons beduncken daerover gegeve n ende Uwe Ed. Gestr. lichtelyck yctwes tegemoet gevoert liebben , waerdoor de reyse gestaect hadde behooren te worden , alsoo wy tegemoet sien" enz. (Nu volgt hetzelfde als boven pg. 144 noot 1 is meegedeeld). Ton slotte schrijven zij; „oock-souden by uytval van saecken connen gebeuren dat deselve Heeren t' wederooman soudju vergeten , omme van de seabrieuse ende becominerlijcko commissie gedechargeert te syn , doch moeten den hal spoelen gjlyck die leyt, ende de gedaeno saeckon ten besten duyden ende beleydeii , met vertrouwen datter yet goets tot voortsettiugo der traotaten by denselven Heeren uytgewerckt sal werden". (Miss. amb. Den. aan amb. Zw. dat. 9 Dec. 1644.) 3) De gezanten in Denemarken bleven op spoed aandringen: zie
Verb. Den. 22 Dec. 1644 en miss. amb. Den. aan amb. Zw. dat. 24 Dec. 1644. Ook miss. v, van Crac. aan H. H. M. dat. 4 Jan. 1645. 10
|
|||||||
,•:./..
|
|||||||
146
vrijgeleiden , werd hun de gelegenheid daartoe vanzelf ge-
boden , zonder dat zij in den kijker liepen '). Zoo duurde het gezichtsbedrog der Nederlandsche gezanten te Kopenhagen voort: zij bleven in de Thuillerie den bewerker van het uitstel zien en ergerden zich er over, dat hij zoo eigen- machtig te werk ging -). Met dit al konden zij het niet verhinderen, dat eerst de 18''" Februari werd vastgesteld voor het begin der onderhandelingen. De plaats bleef bepaald op Brörasebro. Vóórdat wij de hoeren op hunne reis daarheen volgen ,
nog een enkele opmerking over de gedragslijn van Dene- marken tegenover de Eepubliek. Reeds is er de aandacht op gevestigd, dat Christiaan IV toenadering begon te zoeken en zich bereid had verklaard de bezwaren, welke den Nedcrland- schen handel drukten, bij afzonderlijk tractaat, te verlichten of op te heffen. Langs dien weg ging hij voort en scheen ook van de zijde der Republiek op meer welwillendheid te rekenen. In het laatst van November althans had de rijkshofmeester do gezanten gepolst, of II. H. M. aan Denemarken zouden willen veroorloven om , evenals Zweden had gedaan , in do Nederlanden oorlogschepen uit te rusten; werd het geweigerd, dan zou Z. M'., hoewel ongaarne , gebruik moeten maken van de reeds aangeboden diensten der Duinkerkers en der Lu- beckers. De gezanten weigerden echter zich hiermede in te laten en beriepen zich op hunne hoedanigheid als bemiddelaars, |
||||||
1) Verb. Zw. 29 Nov. 1644.
Verb. Den. 22 Deo. 1644. 2) Verb. Den. 4 en 12 Jan. 1645. Op deze plaats geven zij zelf» hun
vermoeden te kennen , dat de laatste verlenging van den tennyn was ge- achied buiten kennis van Zweden. Het tegendeel was waar ; de Tliuillerie had aangedrongen op spoed , zie Verb. Zw. 21 Nov. 1644, waar wordt meegedeeld de inhoud van een schrijven van de Thuillerie aan de Zweedsche regeering. In deze iniss. verzocht hij „aceommodenient tusschen Sweeden ende Denneni. sonder langer dilay, omme niet gaende te maecken die- geene die de eroone Sweeden geerne saegen diepe geplongoert in de oorloge, omme daeruyt haer proffyt te trecken". Als dit laatste een zin- speling was op H. H. M., zou hieruit blijken, dat de Th. iets had ver- nomen van de afspraak tusschen de gezanten te Stockholm en den kan- selier. In dit geval was er voor hem nog meer reden om op spoed aan te dringen. |
||||||
147
die onzijdigheid tegenover beide kronen gebood i); tevens
brachten zij echter in herinnering , dat de uitrusting van de Geer niet geschied was met medewerking of met toestemming der regeoring, „maer onder de handt by perticulieren gedaen dat wel meer voor desen in andere gelegentheyt was geschiedt ende swacrlyck in Nederlant verhindert konde werden" '). Zoo koning Christiaan hierin een vingerwijzing zag, dat een vloot ook zonder oflicieele aanvraag in de Eepubliek geëquipeerd kon worden , had hij geen ongelijk. Van de gunstiger stemming der Denen trachtten de ge-
zanten voordeel te trekken door verschillende klachten van Nedcrlandsche schippers en kooplieden ter afdoening aan Zijne -Ma', voor te dragen. Voor 't meerendeel waren het dezelfde , die zjj reeds vroeger hadden ingediend; doch zij voegden or thans nog enkele bij , die reeds van ouden datum warön, en brachten o. a. de beruchte salpoterquaestie van 1639 weer voor den dag^). Het succes was gering. Op de afgedane zaken wcnschte koning Christiaan niet terug te komen ; do nog aanhangige geschillen , met naraö de voort- durende klachten over afpersingen der tolbeambten in Noor- wegen , zouden nader worden onderzocht en naar recht en billijkheid beslist. Alle matrozen , die Louis de Geer gediend hadden , moesten in krijgsgevangenschap blijven ; slechts aan diegenen, die nooit de wapenen tegen Denemarken hadden gevoerd , zou de vrijheid hergeven worden *). |
||||||
1) Hierover uitvoeriger by Aitz. V pg, 757 (ontleend aan miss Amb.
Den. aan H. H. M. dat. '2 Dec. 1644). Hij laat het bezoek v. d. rjjks- liofmeester plaats hebbin in „het leste van December", moet Zjjn „Novem- ber". In bovengen. miss. aan H. H. M. deelen de gezanten het verzoek van Ulfeld mee ; wat betreft de Duink. en Lub. schrijven zij : „alhoewel die schoepen soo licht niet vaerdich sullen syn ende Syne Majt. sich beter beraden sal dan men can niet weten wat een groote ongelegentheyt een moedich prince soude connen aenraedon daervan wel nae berouwende syne naebuyren schade souden mogen hebben". Later herhaalde de Deensche regeering haar verzoek, doch ontving
hetzelfde antwoord. Alleen beloofden de gezanten H. H. M. er van te zullen verwittigen. (Verb. Den. 20 Jan. 1645). 2) Miss. amb. Den. aan H. H. M. dat. 2 Dec. 1644.
3) Zie hiervóór pg. 32 , noot 1.
4) Zie de memorie van de gezanten Verb. Den. 13 Dec. 1644 en het
antw. van Z, Ma', dat. 16 Jan. 1645. Zie ook de memorie dat. 20 Jan. 1645. |
||||||
148
Het viel den gezanten togen , dat Z. Ma', geen gunstiger
beschikking liad genomen ') ; maar het kan hun niet ontgaan zijn , dat zij in menig opzicht als advocaat van kwade zaken waren opgetreden. De Nodorlandsche reeders on schippers waren uitgeleerd in de kunst om de tolbeambten te ver- schalken. Waar de Deensche regeering zoo dikwijls de dupe der historie werd , mag men het haar niet verdenken , zoo zij , bij schijn van bedrog , mot omzichtigheid te werk ging. Van don anderen kant toonde zij hare neiging om den Ne- derlanders te gemoot te komen en gaf de toezegging, dat de vaart op alle havens aan do Oostzee , gedurende de onder- handelingen , open worden zou gesteld ^). Deze nieuwe beschikking was noodig , daar de voorloopigo permissie met het einde van het jaar 1644 kwam te vervallen. Nog op den dag vóór hot vertrek der gezanten poogden
de rjkshofmoester en de rijksraden hen te overtuigen van „de goede genegontheyt van S. Ma', tot H. H. M. ende het reciprocque Interest , 't welck beyde Staten behoorde t' extimuleren (!) tot naerder alliantie ■')." Deze moeite had- den zij zich kunnen besparen. De politiek der Staten-Generaal voor het jaar 1645 zou vastgesteld worden buiten toedoen dezer drie ambassadeurs. Niet zij waren het, die de Ee- publiek noopten naar het zwaard te grijpen. Den 25'-'"" Januari 1645 maakten de hooreu Schaep, Sonek
en Andróe een begin mot de reis naar Christianopel, waar zij , door de moeielijko wogen , eerst op 5 Februari aan- kwamen '). Daar vernamen zij , dat Jacob de Witt reeds |
||||||
1) In hiiiino miss. asm II. II. M- dat. 20 Jati. 1()4.') sciirijven de amb.
Den., dat het antw. van Z. M . 4)p liimne memorie „niet sou wel is uyt- gevallen als (wy) verhoopt liadleu". 2) Verb. Den. 20 Jan. 1C45. Eerst later werd liet definitief besluit
daartoe genomen: Verb. Den. 11 Maart 1645. 3) Verb. Den. 24 Jan. 1645.
4) „Hebben nae t'saisoen van t'jaer tamelyck goet weder geliadt, doch
diepe , slimme ende rotige wegen , ende overmits de revierkens door het doyen ten deelen open ende ten doele toegeslagen , mede de brugge op eenige plaetsen deur den ysganck soo weoh gedreven als reddeloos waeren, becjnnnerlycke ende moeiolijeke passage gehadt , doch syn sonder onge- luck , Gode sy gedanckt, overgecomen". (Miss. v. Amb. Den. aan H. H. M. aat. 19 Febr. 1645). |
||||||
149
|
||||||
eenigen tijd te Calmar zijn intrek had genomen. Sinds het
vertrek zijner ambtgenooten was zijn verblijf te Stockholm niet rijk aan merkwaardige gebeurtenissen geweest. Hij had er een groot hoffeost bijgewoond — gegeven ter eere van de meerderjarigheid der koningin, tevens ter opluistering der bruiloft van een aanzienlijk Zwecdsch edelman — en zich kunnen vermeien in de eer , bij die gelegenheid aan den vertegenwoordiger der Staten-Generaal bewezen '). Doch hot werk, waarvoor hij gekomen was, stond feitelijk stil, en het vertragen van do reis zijner medegezanten noodzaakte hem bij de Zweedsehe rogecring op langer uitstel der eigen- lijke onderhandeling aan te houden , v^aarvoor hij hare toe- zegging verkreeg ^). Intusschen moest hij zich gereed maken op den vastgestelden dag ter plaatse aanwezig te zijn , en bereikte , na een voorspoodigcn tocht, ,alsoo een bequaeme sleede baone was ')", op 18 Januari do stad Calmar, waar de heoren Skytte en Soop , twee der Zweedsehe onderhan- delaars, zich weldra bij hem voegden. Toen bleek hun, dat zij nog te vroeg op het appèl waren; immers , eerst nu werden z[j gewaar da+, op verzoek van den koning van Denemarken, het begin der onderhandeling ten slotte op 18 Februari was gesteld. ,\lzoo verliep er nog eenige tijd, vóórdat de gezanten uit Kopenhagen , die kennis droegen van deze laat.ste verlenging, kwamen opdagen ; en het werd 15 Februari, aleer de Witt hen ontmoette te Suderokra, een naburig dorp. Hier had dan eindelijk het zoo ge venschte onderhoud plaats en bracht de Witt zijne collega's op de hoogte van alles , dat hun tot dien dag verzwegen was. Wij kunnen slechts gissen, hoe het den heeren te moede |
||||||
1) Zie Verb. de Witt 18 Dec. 1644 en zijne miss. aan H. H. M. dat.
4 Jan. 1645. „H. MaV. gaf my alonime den eersten rangh , in alle actiën ende sessie aen de taetfel , nae H. Ma', ende bruyt en bruydegom , die in sulcke actiën altyt voorgaen. Nae my volchden de palsgrave van Swy- brugge, de administratores Regni, de ryexsraeden , de resident van Poortugael" enz. Vg). ooli M'. D. Veegens : Historische studiën II pg. 12. (Geddes en Jacob de Witt). 2) Verb. de Witt 8, 18, 22 Dec. 1644 , 3 Jan. 1645. Op het bericht
van het oponthoud, dat Bicker en Stavenisse op hunne reis hadden, her- haalde de Wit zijn verzoek tot prolongatie. Terb. de Witt 13 Febr. 1645 en 16 Febr. 1645. 3) Miss. v. de Witt aan zijne collega's dat. 9 Febr, 1645,
|
||||||
150
|
|||||||
was , nu het uitkwam, dat hunne bemoeiingen van de laatste
maanden in Ijjnrechten strijd waren geweest met de politiek, te Stockholm op touw gezet, en het blijft de vraag, of zij de redenen , waarmede dozo taktiek word verdedigd , geheel konden goedkeuien. Doch , wat de hoofdzaak is — zij legden zich neder bij het gebeurde en trokken in het vervolg met de Witt één lijn, waar het gold den gang der tractaten te stuiten , tot dat de verwachte resolutie uit het vaderland was ontvangen ^). Ondertusschen waren de verschillende afgevaardigden ter
bestemde plaats verschenen. Van Zweedscho zijde zouden de kanselier Axel Oxenstjerna en de rijksraden Johan Skytte, Matthias Soop en Thuro Biclke de beraadslagingen bjjwonen, Skytte overleed tijdens de onderhandelingen en werd door Thuro Sparre vervangen. De Deensche regeering liet zich vertegenwoordigen door den rijkshofmeester Cornifitz ülfeld, des konings kanselier Christian Thomassen en de rijksraden Christoffer Urne en Jörgen Seefeldt Christoffersen ~). De twee grootste staatslieden van het Noorden , Oxenstjerna en Ulfeld , zouden elkaar dus het hoofd bieden in den ongelijken kamp , dien de Deensche diplomatie met de Zweedsche aanging. Calmar was de gewone verblijfplaats der Zweedsche onder-
handelaars , Christianopel die der tegenpartij ; bij de eersten voegde zich Jacob de Witt, terwijl zijne collega's hun intrek in laatstgenoemde stad namen, evenals de Fransche |
|||||||
1) Het Verb. Den. deelt op 15 Febr. 164") mode, dat de gezanten
met de "Witt een samenkomst hadden te Suderokra , Avaar de laatste hun communiceerde ,seeckere schriftel. resol. van II. Ma', van Swoeden, in dato 16 Xov. 1644, vervattende cortelycx alle hetgeene , t'welck by hem «nde syne collega's met Hoochstged. coninginno tot het vertreck van de heeren Bicker ende Stavenisse toe, incluys is verhandelt en veraffscheyt , ende vermits desolve ten verbaele van de andero heeren sal geinsereert werden, gaet men alhier t'verhael derselviger int geheel ofte voor een doel , gelyck mede om andere redenen mot opset voorby". Het Verb. de Witt laat zich nog veel korter uit. Gaarne zou men nader vernemen wat in deze conferentie was voorgevallen ; doch de gezantschapsverbalen zjjn niet de plaats , waar de gezanten hunne geheimste gedachten neer- schreven. 2) Uit Aitz. VI pg. 31 (waar de onderteekenaars van het tractaat genoemd
worden) zou men opmaken , dat Christoffersen een afzonderlijke persoon is. De naam behoort echter bij dien van Jörgen Seefeldt. |
|||||||
151
gezant de Thuillcrie. Van een eigenlijk verblijf kan echter
niet gesproken worden , daar allen voortdurend heen en weer trokken naar de naburige plaatsjes Suderokra , Cappedorp i) en Brörasebro , waar de bijeenkomsten werden gehouden. Den ISden Februari , na het uitleveren der wederzijdsche
volmachten, begonnen de onderhandelingen op plechtige wijze. De afgevaardigden van beide kronen hadden zich begeven naar een eilandje in de rivier de Brömse, welke daar een grensscheiding vormde. Op het afgesproken signaal — trompetgeschal — ,traeden (sy) uyt hunne respective tenten ende met oen groot gevolch van noblesse beyderseyts sacbtiens voortgaende , syn onder het geclanek der coninck- lycke trompetten aen beyde kanten ter voors. plaetsen by ons" (nl. do mediateurs, die in 't midden hadden post gevat) „gecomen, alwanneer naer onderlinge vricndtlycke groetenisse, handtgcvinge ende bejegoninge , de heere rycx-cancelaer Oxenstiern eene lange oratie in Sweetser taele hielde , die daerinne betoonden dat tong ende harssenen welgeplaest waeren in een bedacht ende aensienelyck lichaem ende wierdo van den heere rycxhoffmi'. UUfeldt met goet fatzoen wat korter weder daerop geantwoort: keerende naedien alle met beleefde groetenisse ende handtastinge wederom onder het geclanek der voors. trompetten nae hunne respective tenten" ^). Al dadelijk stelden do bemiddelaars enkele formeele zaken
vast, o.a. dat beide kronen hare bezwaren en vorderingen schriftelijk zouden indienen om „alle hevicheyt ende alteratie tusschen die noch niet te recht bedaerde gemoederen voor te comen" '). Zij maakten zich dus geene illusies omtrent de stemming, die aan weerskanten heerschte. De Zweden waren het eerst aan de beurt. In hunne
memorie legden zij den nadruk er op , dat de strijd was ontstaan wegens de vele belemmeringen , vooral in 1643 aan |
||||||
1) Ik geef de spelling van deze beide plaatsen , zooals zy het meest
in de Verb. voorkomt. Brömsebro = brug over het riviertje de Brömse. Te Brömsebro waren
In 1541 ook Gustaaf Wasa en Chrlstiaan III samengekomen , toen zjj een verbond hadden gesloten voor 20 jaar. (Geijer II pg. 88. Holberg II pg. 375, 376 spreekt van een verbond voor 50 jaar). 2) Verb. Den. 18 Febr. aangevuld uit miss. Amb. Den. aan H. H. M.
dat. 22 Febr. 1645. 3) Mias. Amb. Den. aan H. II. M. dat. 22 Febr. 1645.
|
||||||
152
hun hcandel in den weg gelegd. Zoo er vrede zou komen ,
moest eerst daarvoor voldoening worden gegeven. Maar dat was niet genoeg. Om een herhaling van een dergelijken casus belli te voorkomen diende Denemarken aan alle Zweedsche onderdanen of inwoners van gewesten , die onder Zweedsche bescherming stonden , de vrije en onbelemmerde vaart door Sont en Bolt toe to staan , met al hunne schepen en goederen, zelfs met krijgsammunitie , onverschillig van- waar of waarheen. Hare Ma', vorderde tevens, dat hare oorlogschepon nergens genoodzaakt zouden worden tot het strijken van zeilen en vlaggen of tot het vernielden der reis- route ; dat de koopvaarders van tol en visitatie verschoond blijven en zonder oponthoud hun weg konden vervolgen; dat, tegen den wil van den eigenaar , de koning van Dene- marken niets van de lading zou mogen naasten , ook niet tegen betaling. Deze eisch , gegrond op de instelling , door God zelven gemaakt, gesteund door het natuur- en volken- recht en door do bestaande tractaton , behoorde in zijn vollen omvang te worden ingewilligd. Het wederwoord liet zich niet lang wachten en sloeg een
niet minder stelligen toon aan. Mot ial van redenen be- toogden de Deensche commissarissen , dat de oorlog zonder billijke aanleiding en op onwettige wijze was begonnen. Immers, de beschuldiging omtrent het fnuiken van den handel was gemakkelijk te weerleggen : van de 243 schepen, die in 1643 met Zweedsche certificaten in de Sont kwamen, waren acht aangehouden en daarvan slecht? drie verbeurd verklaard. De onbillijkheid van den plotselingen aanval was des te grooter, daar men in Denemarken zich nog bezig hield met het onderzoeken der ingediende klachten , toen Torstensohn reeds in Holstein binnentrok . het feit zelf des te verraderlijker , omdat de schijn van vriendschap zoo lang mogelijk was bewaard. Daarom vorderde Christiaan IV, vóór alles, teruggave der veroverde landen, sterkten, schepen en krijgsbehoeften. De geeiochte vrije doorvaart ontnam hem alle rechten, door God en 'skonings voorvaderen in zijne handen gelegd. Was men in Zweden werkelijk tot vrede geneigd , zoo diende het dezen eisch te laten vallen. Dit begin scheen een slecht einde te voorspellen. Schrifte-
lijke wisseling van gedachten was voorgeslagen als veilig- heidsklep voor de opgewonden gemoederen; doch nu de hartstocht het kookpunt begon te naderen , vreesden de bc- |
|||||
td«^^
|
|||||
153
|
|||||||
middelaars , dat de ketel der onderhandelingen zou springen.
Dit wenschten zij te voorkomen en dreven alzoo door, dat elke partij nog mocht dienen van dupliek; in 't vervolg echter zouden de wederzijdsche voorstellen bij monde van de mediateurs worden overgebracht. Deze bepaling bleek niet onnoodig. In hun antwoord lieten de Zvi'cden scherpe nagels zien en dreigden het oude zeer, dat met heelpleisters beter gediend ware, weder open te krabben. Over de aan- leiding tot den oorlog — den Achilles-hiel van hun betoog — verwezen zij naar vroeger gewisselde stukken en uitgegeven manifesten. «Zoo wij daarmede den vrede konden ver- krijgen" — dus klinkt hun stoute taal —, „het zou niet moeielijk vallen ons goed recht tot den krijg nader te ver- dedigen. De aangevoerde bezwaren telt gij licht; uw hoonende taal klinkt ons niet ongewoon in de ooren; maar wij zijn verbaasd , dat gij nog poogt de bemiddelaars te overtuigen , hoe uwe handelingen in de Sont steeds rechtmatig waren. Tegenover onzen eisch tot vrije doorvaart stelt gij het Jus regale", dat God en de voorvaderen van uwen vorst hem schonken ; dat recht betwisten wij thans niet, doch klagen alleen over het misbruik. In deze veel bewogen tijden zoekt uw koning slechts zijn eigen voordeel, maakt, met voor- bedachten rade , zijne heerschappij tot een slavernij voor allo volkeren en handelt alsof de eigendom der voorbijvarende schepen en waren bij hem berust. Daardoor wordt inbreuk gemaakt op de vrijheid , welke de kroon Zweden van ouds- her genoot. Tegen deze schending van tractaat komt zij in verzet en herhaalt met aandrang den reeds uitgesproken eisch". Bij het overleveren dezer memorie aan de Denen verzoch-
ten de bemiddelaars , wien de prikkelbaarheid dier natie bij ondervinding bekend was, „de penne alsoo te modereren, dat tot geen meerder schryven occasie gegeven werdc" ^). |
|||||||
1) Verb. Den. 3 Maart 1645. De Amb. Don. schenen in dezen tijd
weinig hoop te hebben op een goeden uitslag der handeling en begonnen reeds te zorgen voor een veiligen terugtocht. In hunne miss. van 5 Maart 1645 aan H. H. M. verzochten zij , dat men hun een oorlogschip zou toezenden, om daarmede naar 't vaderland te kunnen terugiceeren „alsoo by quaet succes van deso handeling de passagie te landen soo bequaem niet soude vallen , oock moeyelyck ende vry costelyck". |
|||||||
/i
|
|||||||
154
Van de begeerde matiging droeg hun dupliek echter weinig
blijken. Het eenmaal ingenomen standpunt werd verdedigd , maar met veel heftiger uitdrukkingen. ,Wat in 1643 met enkele schepen is gebeurd" — aldus de hoofdinhoud van het stuk — „raapt gij slechts op als een stok om den üoenschen hond te slaan. Doch nooit znl men kunnen bewijzen , dat deze oorlog was een bellum legitime denunciatum , zooals het volkenrecht verlangt. Niet alleen toch hebt gij ver- zuimd behoorlijk aan te kloppen , maar door do deur in te trappen zijt gij ons huis binnengedrongen. Over de vrije vaart in de Sont zullen wij onze meening uiten , zoodra al hot veroverde is teruggegeven; doch zooveel willen wij thans reeds zeggen, dat onze heer even goed koning is in de Sont of do Bolt, als in eenig ander deel van zijn rijk , en zich nooit de wet zal laten voorschrijven, en dit herinneren wij u, dat nimmer een vorst getracht heeft krijgsvolk door de Sont te voeren , tenzij hij te voren verlof daartoe had bekomen". Vóórdat de bemiddelaars dit antwoord overbrachten , had-
don zij de Deensche commissarissen nog uitgenoodigd de scherpe kanten van hun betoog af te ronden '). Het mocht niet baten. De Zweden — dus beweerden zij — hadden het zelf uitgelokt: alzoo werd hun kleingeld teruggegeven van de munt, waarmede zij hadden betaald. Niet weinig geërgerd over den bitsen toon, die hun uit de
genoemde memorio tegenklonk, namen de Zweedsche heeren den schijn aan, of zij de onderhandelingen wilden afbreken. Vandaar, dat de bemiddelaars aan het werk togen om den wagen weer in het goede spoor te brengen. Zij verzochten , dat de kroon Zweden hare eischen in het kort zou samen- vatten en dit geschrift in hunne handen neerleggen. Toen deze echter aanhield op antwoord omtrent de gevraagde vrije doorvaart, werden do Deensche commissarissen uitgenoodigd zich hierover zoo uit te laten , dat men tot do verdere han- deling kon geraken. Do laatsten kwamen thans iets nader. De vrije doorvaart wildon zij den Zweden niet betwisten ; maar het vertoon van certificaten werd gevorderd, opdat men |
||||||
1) De Witt was hierby niet tegenwoordig; den 28'iüii Febr. 164.5
ontving hij de tijding van den dood zijner huisvrouw en onttrok zich een *yd lang — van 1 tot 13 Maart — aan de verschillende besognes. (Yerb. de Witt 28 Febr.—13 Maart 1645). |
||||||
155
|
|||||||
zekerheid kou hebben, of de lading werkelijk aan onderdanen
dezer kroon toebehoorde. Intusschen had Oxenstjorna het kort begrip van de eischen zijner kroon — voor zooverre zij de scheepvaart betroffen — aan de bemiddelaars over- geleverd : op dezen vasten grond zou het gebouw der onder- handelingen opgetrokken worden. Doch al aanstonds werd het geheele werk op losse schroeven gezet , toen de raedia- teurs enkele aanstootelijke punten weglieten, met name het eerste artikel, dat, naar zij vreesden, den pas gedoofden twist op nieuw in lichter laaie zou zetten i). "Wat ter kennis van de Deensche commissarissen werd
gebracht kwam hierop neer : 1°. vrije doorvaart, zonder vertoon van certificaat, door
Sont en Belt, voor de schepen en goedoren der inge- zetenen van Zweden , Finland , Ingermanland , Esth- land , Lijfland , Pommeren en Mecklenburg, in zooverre deze onder de gehoorzaamheid of de bescherming van Zweden stonden ; 2". vrije doorvaart voor allo soorten van ammunitie , zonder voorafgaande kennisgeving ;
3°. vrije doorvaart voor alle waren , door de ingezetenen van genoemde landen gekocht buiten Zweden , (bv. in Dantzig of Lubeck) en bestemd naar Engeland, de Nederlanden of elders ; 4". afschaffing van visitatie voor alle schepen, met Zweedsehe goederen geladen.
In den beginne vonden deze eischen een slechte ontvangst bij Ulfeld en de zijnen, die „seer bittere woorden gebruyckten, seggende dat men hun den strick wilde om don hals doen" -). |
|||||||
1) Dit art. luidde :
„Praetensum regis Daniae jus superioritatis in froto orosontioo et
Balthico tollateur, aut si id nimis durum ac fastidiosum visum fuerit sic iIo3cril)atur et explicetur , ut Danos ac subditos proprios concernat , nee sese ad exteros, imprimis Kegno Suociae subjectos et adiiaerentos , qul commercü causa transeunt, extendat". (Verb. de Witt 15 Maart 1645). Toen Oxenstjerna hoorde , dat liet weggelaten was , zei hij : „dat het eerste articul necessair (was) ende als een fondament van de hecle besoigne vooral (behoorde) vast gestelt te werden". (Vb. do Witt 20 Maart 1645). 2) Verb. Den. 16 Maart 1645.
|
|||||||
156
Wat het eersto punt betrof, wilden zij onder de Zweedsche
natie alleen de Finnen mede begrijpen en betwistten aan koningin Christina het gezag over de andere genoemde volkeren ; voor oorlogsmunitie moest een pas verzocht worden, dien Denemarken nooit zou weigeren ; het derde keurdon zij goed, mits hunne landgenooten dezelfde vrijlicid in Zweden kregen ; doch de visitatie — het eenige middel om bedrog te weren — moest blijven bestaan. Oxenstjerna echter hield zijn streng stijf: Ingermanland
was oven goed Zweedsch gebied als Stockholm; het bezit van de andere gewesten kon alleen het Roomsche rijk , niet Denemarken aan Zweden strijdig maken '). Wat de certi- ficaten betreft, men zou zoeken naar het geschikte middel om te voorkomen , dat vreerade waren onder Zweedsche vlag doorvoeren. Op al het andere bleef hij echter staan en ver- langde met nadruk , dat koning Christiaan afstand zou doen van zijn beweerd recht in de Sont. Deze vordering was tot nog toe opzettelijk door de Thuillerie, den leider der be- raadslagingen , verzwegen -). Thans kon hij de mooielijkheid niet langer ontwijken. Alleen het bekend maken van dit verhangen zou — dus vreesde hij — de tractaten doen af- springen, en het mislukken daarvan stapelde kolen vuurs op het hoofd der bemiddelaars. Zoo besloten deze een laatste poging te doen ora de onderhandelingen gaande te houden. In een bijeenkomst met de Zweedsche commissarissen voerde de Thuillerie het woord om te betoogen , „dat men een ende t'selve dinek met heuselycke woorden ende by forme van bewysredenen can bybrengon, t'welcke andersints als eone propositie ende conditie ter bane gebracht, alles mochte renversoren" ^). Het betwiste recht moest noodzakelijk ter |
||||||
1) „Suk'X dat de croone Sweeden te^fens den coninck van Denne-
marc'.tcn heeft te (fobruycken don rejfulain juris ([uantum ad te libere recto pio illam possideo". (Yb. Den. 20 Maart 1045). 2) ])e Thuillerie, als de meest onpartijdige , was voor do leiding der
onderhandelingen aangewezen ; doch hij ging hierin — naar den zin dor Nederlandsche gezanten — te ver en nam dikwijls een besluit, buiten hen om. Zie Vb. do Witt 20, 21 , 22 , 23 Febr. 1645 over do middelen, die zij aanwendden om dit te voorkomen ; zij vonden hierin steun bij Oxen- stjerna , die aan de "Witt berichtte , wanneer de Tliuillerie zou komen en hem ten maaltijd noodigde nis ook de Fr. gezant bij de Zweedsche commiss. tafelde. 3) Verb. Den. 25 Maart 1645,
|
||||||
157
|
|||||||
sprake komen, als men later zou handelen „de securitate
commerciorum non turbandorum"; konden de beide kronen het dan niet eens worden , de tractaten zouden in elk geval ,met beter fatsoen" afspringen. Na lang aanhouden berustte de kanselier er eindelijk in , dat zijn eisch voorloopig werd achtergehouden ; doch het zou een uitstel, geen afstel zijn. Zoo werden de onderhandelingen over de reeds genoemde
punten voortgezet. De Deensche commissarissen toonden wat meer inschikkelijkheid en willigden van lieverlede het ver- langde in. Doch één twistappel bleef liggen. Zij weigerden hardnekkig de vrije doorvaart ook toe te staan aan de inge- zetenen van Pommeren en Mecklenburg ; Zweden was daarvan niet af te brengen, doch voegde er bij , dat Mecklenburg alleen genoemd werd ten believen van de stad Wismar. De reden dezer hardnekkigheid is niet verre te zoeken : gaven de Denen thans toe , dat de genoemde gewesten onder de gehoorzaamheid van Zweden stonden, zoo stelden zij een praecedent , waarop dit rijk zich kon beroepen bij de vrede- handoling te Osnabrück , die ook over het lot van l'ommeren en Mesklenburg zou beslissen '). Ook over de certificaten voor de Zweedsche waren was
men het nog niet eens , en bij de discussie over dat punt vond Oxenstjerna gelegenheid om het belang der Republiek ter tafel te brengen. Zoo lang andere volkon — dus luidde zijn eigenaardig betoog — hooge tollen moeten betalen, zullen zj trachten hunne waren onder Zweedsche vlag , dus tolvrj , door do Sont te brengen. Ook al vordert men cer- tificaten , het bedrog kan nooit geheel worden geweerd. Het eenige afdoend middel is dus, dat de koning van Denemarken ook de lasten dezer natiën verlicht, en wel zooveel, „dat het om een cleyntje niet de pyne waert (sal) syn te frauderen ^)." Zulke woorden vielen natuurlijk in den smaak der Neder- landsche gezanten en noopten hen ook zelven het belang van den Nederlandsohen handel te gaan bepleiten. Dit hadden zij te laten , meende de Thuillerie ; alleen Zweden ~ |
|||||||
1) Dit blijkt duidelijk iiiei'uit, dat Denemarken de verlangde vrijheid
aan Mecklenbuig en Pommeren wel wilde toestaan „bjj aparte tractaten als niets gemeens hebbende met dese tegenwoordige handelinge", (Vb. Den. 2 April 1645.) 2) Verb. de Witt 1 AprU 1645.
|
|||||||
158
en Denemarken stonden hier als partijen tegenover
elkander. Doch toen Oxenstjerna het tractaat van 1640 aanhaalde, waardoor hij verplicht was ook het voordeel der Republiek te behartigen —, schoon deze in gebreke was gebleven bijstand aan haren bondgenoot te bieden , en hij over die laatste uitlating met de Nederlandsche gezanten in dispuut kwam , barstte het ongeduld van de Thuillerie los. Mocht hij reeds vermoed hebben, welke beslissing bij de Staten-Gener.ial nog hing , het hier gehoorde gaf hem de zekerheid , „dat noch een swaer poinct voorhanden was" en deed hem uitroepen : „Messieurs ick sie wel wat hot is , in plaets dat iek meende een pas te avanceeren , werde ick wel twaelff te rugge geset, doch op dat men eenichsints kan oor- deelen wat van desen tractaet verisimiliter te verwachten staedt, soo gelieven de HH. con. conimiss. der croone Sweeden alle postulata bijeen te brengen ende op papier te brengen"'). Dit zou geschieden , antwoordde Oxenstjerna, en wel binnen den kortst mogelijken tijd. • Terwijl de kanselier, op verzoek van don Franschen ge-
I zant, de verlanglijst der Zweedsche regeering opmaakt, ver- liezen wij de eigenlijke vredehandeling een wijle uit het oog, daar onze aandacht gevraagd wordt voor de rol, welke de Nederlandsche gezanten op de planken der staatkunde hadden te vervullen. En dan valt het in het oog, dat hun de I valsche rol in het op te voeren stuk was toegewezen. Als
/bemiddelaars waren zij verplicht alle struikelblokken , welke
op den weg der onderhandeling lagen , op z[jde te duwen ;
/'doch eigenbelang vorderde , dat er een enkele steen des aan-
stoots bleef liggen , waardoor do eindpaal voorloopig buiten gezicht bleef. Immers, de afspraak met Zweden luidde, dat de principiëele handeling zou wachten op de nadere resolutie der Staten-Generaal, welke op „het aanbrengen" van Bicker en Stavenisse- moest volgen. Nu deze , om later .te noemen redenen, zoo lang uitbleef, was uitstel bij voort-
' during het wachtwoord. Herhaaldelijk spoorde de Witt, die
het meest met de Zweden in aanraking kwam, den kanselier |
|||||||
1) Verb. Den. 5 April 1645. Het Verb. de Witt op denzolfden datum
is niet zoo uitvoerig over de houding van de Tli.; het gebeurt dil^wijla, dat beide Verb., schoon in hoofdzaalc overeenstemmende, in bijzonder- heden , ook in de motiveering van het gebeurde verschillen. |
|||||||
J
|
|||||||
159
daartoe aan en verkreeg telkens een belofte in dien zin , al
ontveinsde Oxenstjerna zijn ongeduld over het talmen der Staten-Generaal niet. Bij dezen staat van zaken is het moeielijk uit [te maken , in hoeverre hij de vorderingen zijner kroon opzettelijk verzwaarde , om aldus een dispuut uit te lokken en tijd te winnen i). Doch ook dit baarde do Nederlandsche gezanten moeielijkheden , daar er gevaar bestond voor het afspringen der tractaten , zoo den Denen hot mes op do keel werd gezet. Met steeds grooter verlangen zagen zij dan ook uit naar het besluit van H. H. M, , dat hunne gedrags- lijn zou bepalen en een einde maken aan de dubbelzinnige | positie , waarin zij — half vredestichters , half onrus^tokers — waren geraakt. In brief op brief drongen zij bij de Staten- Generaal op een eindoordeel aan »). Het baatte weinig. Den giieii Maart kregen zij officieel bericht, dat de heeren Bicker en Stavenisso, na een lange en raoeielijke reis , eer^st op 26 Januari ter Gcneraliteit rapport hadden kunnen doen van hunne zending, zoodat het nemen van een resolutie nog wel eenigen tijd zou aanhouden ^). Ruim twee maanden waren er dus verloopen tusschen het
makon der afspraak en de kennisgeving daarvan aan de Ke- derlandsche regeering, en de gezanten begrepen zeer goed, dat de verlangde beslissing bovendien niet voetstoots zou vallen. Zij trachtten zich den tusschentijd nog eenigszins te |
||||||
1) Een enkel voorbeeld. 24 Maart 1G45 had de Witt een samunkomst
met de Zweedsche commissarissen, waarin hy o. a. zeide „wel te wen- ■chen dat sooveel tyts mochte werden [gewonnen , totdat sijne collega's off resolutie van H. H. M. geoomen mochten syn , dat hij dan resoluter soude connen spreecken". Bjj 't heengaan „seyden (de Zw. conim.) al lachende, off het niet best waere dat Sweeden aen d'een zyde van de Bont meester bleve , ende Dennemarcken aan d'ander zyde , ende dat de vrye doorvacrt aen yder een werdo gelaeten , ondo toegestaeii, hebbe 't selve lachelyck beantwoort". (Vb. de Witt 24 Maart 1045). Wjj zullen later zien, dat deze in scherts gestelde eisch — afstand dus van Schonen, Haland en Blekingen — werkeljjk werd gedaan , dat zelfs nog meer werd verlangd. Moet deze vordering alleen op rekening van de uit- stellende taktiek worden gebracht ? 2) Miss. Amb. Den. aan II. H. M. dat. 22 Febr., 5, 11, 26 Maart 1645.
Miss. de "Witt aan H. II. M. dat. 28 Febr. en 4 April 1645. 3) Miss. V. H. H. M. aan de amb. dat. 30 Jan. 1645 ree. fl Maart
1645. Reeds 17 Febr. had de Witt uit een particulier schrijven ver- nomen, dat op 21 Jan. B. en St. nog niet te Amsterdam waren aangekomen. |
||||||
160
nutte te maken door pogingen aan te wenden , dat de Zweden,
bij de opsomming hunner handelsgrieven , ook die van de Republiek zouden opnemen. Aan dat oor bleek do kanselier echter doof; het kon beter geschieden , meende hij , in een later stadium van de onderhandelingen i). Van den beginne af had Oxenstjerna het streven der staatkunde van H. H. M. — partij te trekken van de fortuin der Zweedsche wapenen, zonder zelf een hand uit te steken — doorzien en verijdeld; en hij was allerminst van plan thans in de bres te springen voor het belang van den Nederlandsehen handel , nu aan de Ilepubliek te verstaan was gegeven, dat alleen een krachtig optreden haar de gevvenschte voordeden zou verschaffen. Eerst nadat het toegeworpen sleeptouw aan het schip van den Nodorlandsehen staat was bevestigd , kon dit rustig voort- drijven in het zog der Zweedsche politiek. Hebben wij reeds vroeger gehoord , dat koning Christiaan
zijn wrcvelen moed had laten varen, ja, zelfs begon te coquetteeren met de Nederlandsche maagd , de voortzetting van dat spel komt thans in aanmerking Koeds bij een der eerste conferenticën met de Deensche hoeren, na hunne aan- komst in Christianopel, hadden de gezanten weder geklaagd over nieuwe tollen on lasten, welke den Nederhmdschen schippers in de Sont en in Noorwegen werden opgelegd. Niet zonder weerzin leenden de anderen het oor aan dit eindelooze gejammer over een zaak, waarvan de bijzonder- heden hun dikwijls ontgingen. Zij waren niet van kindsbeen af groot gebracht in den handel, zooals de meeste Neder- landsche gezanten "). Zij wilden wel toegeven, dat enkele |
||||||||
1
|
||||||||
1) Verb. de Witt 25 Febr., 7 April 1645.
Verb. amb. Den. 6 April 1845. Alleen bij de quaestie van de certifi-
caten — zie boven pg-. 157 — had hij zijdelings ook het belang der Republieli ter sprake gebracht. 2) Het zou mij bv. niet verwonderen als de Deensche gezanten even
weinig begrip hadden van de — later te noemen — jonkerdeelen als de Deensche geschiedschrijver Holberg (II pg. 887 , 888), die zegt, dat het „eine art Beschwerden oder Bürden war, welchen die niederlandischen schiffc in Xorwcgen unterworfeu waren , wiewol ich nicht eigentlich sagen kan , worin dergleichen Bürden bestanden". Trouwens , ook bij 't vervolg der onderhand, bleek de onbekendheid der Denen met sommige handels- quaesties. In dit opzicht waren de Nederl. gezanten er beter aan toe. Ik wijs bv. op Jacob de Witt, die waarschl. in den houthandel was geweest. (Veegens , Hist. stud. II pg. 10: Geddes en Jacob de Witt). |
||||||||
161
mindere tolbeambten hun bevoegdheid overtraden en den
schippers te voeJ afnamen; maar het geroep daarover was dikwijls ook grooter dan het feit zelf i). In elk geval waren Zijne Ma', en de rijksraden reeds begonnen hierop order te stellen. Klonken deze woorden wat hard, metterdaad toonde dei!
Deensche Eegcering haren goeden wil tot het tegengaan van \ onrecht. Op het oogenblik toch, dat bovengenoemd gesprek plaats had , waren door Christiaan IV reeds drie voor de Republiek zeer gunstige resolutiën genomen "). De inhoud kwam in hoofdzaak hier op neer , dat de tolbeambten geen penning moer zouden vorderen dan op de gedrukte rollen was bepaald , onder bedreiging van strenge straffen voor den overtreder. Ook mochten de Nederlandsche schippers niet gedwongen worden van de konings- ot jonkerdeoleu — hout, waarvan de opbrengst voor den koning bestemd was — grooter voorraad te koopen en tegen hooger prijs, dan van oudsher gebruikelijk was. Men ziet het, de goede wil was aanwezig; maar dikwijls ontbrak de macht om voldoende zorg te dragen voor het naleven dezer bepalingen. Nog in een ander opzicht werd de Republiek tevreden
gesteld. Den 11''=" Maart ontvingen hare gezanten het be- richt , dat Christiaan IV zijne vroegere toezegging gestand gedaan on de vaart op alle Oostzeehavens gedurende de onderhandelingen opengesteld had. Dan, op het stuk van grieven waren zij niet spoedig uitgepraat. In de met Zweden gewisselde stukken hadden de Deensche commissarissen , over het recht van hunnen vorst in de Sont , uitdrukkingen ge- bruikt, welke de Nederlandsche heereii meenden niet on- |
||||||
1) De Deensche comm. betuigden: „dat Syne Maji. ende alle hooge
ministers deser croone sat ende moede waeren de veelvuldige dachten soo uyt Noorwegen als elders : dat sy wel gelooffde dat wegen de meenichte en giericheyt der ondervoochden , cherchers , en diergel. cleyne oificieren cenige oxorbitantien werden gepleeoht; maer dat deselve oock wirden sonder alle twyffol grooter gemaeekt ende invidioser uytgoroepen ende aengebrocht als die in der daet syn , sulckx dat hiermede plaets heeft de oude regula audi alterain partera". (Verb. Den. 16 Febr. 1645). 2) Afgedrukt in de bijlagen. Het zijn dezelfde resolutiën, waar-
van Holberg II pg. 887 terloops gewag maakt. Ze zijn genomen op 3/13, 4/14 en 9/19 Jan. 1645 , doch kwamen eerst 22 Febr. ter kennisse der Nederl. gezanten. 11
|
||||||
162
wóêrsproken te mogen lafen. Zij dienden alzoo een monde-
ling protest daartegen in , opdat hun stilzwijgen niet zou worden beschouwd als een toestemming in de gewraakte beweringen '). Tegelijk herhaalden zij, op aanschrijven van H. H. M., enkele klachten over de volgende punten : dat in de Sont een nieuwe ,defensions-tol" werd gevorderd ; dat aan schippers, die op hun terugkomst uit de Oostzee te Helseneur tol hadden betaald, maar door storm of tegenwind een Noorsche haven moesten binncnloopen , aldaar wederom een rosenobel voor elk schip werd afgenomen ; ten slotte over den groeten last, die den koopvaarders werd aangedaan , nu zij , bij het passeeren van den Droegen — het nauwste gedeelte van de Sont — moesten ankeren bij de daar lig- gende pramen, ten einde den naam van den schipper en de haven van afvaart en besteraming op te geven "). Het antwoord luidde zeer bevredigend. Het protest , dus
meenden de Deenschc heeren, was onnoodig, daar alles, wat bij dit tractaat gezegd en gedaan werd , alleen Zweden raakte en nooit tot praejuditie van de Nederlanders kon strekken. Het ankeren bij de pramen was slechts een tijde- lijke voorzorgsmaatregel gedurende den oorlog ; nu zij echter hoorden dat er, bij slecht weer , gevaar voor de schepen aan verbonden was, zou men daarin verandering brengen. Omtrent het rosenobel-geld in Noorwegen was reeds een gunstige beschikking genomen en kon een afdoende regeling verwacht worden ^). Wat eindelijk den defensionstol betrof, daarvan hadden zij nooit gehoord en weigerden te gelooven, dat hij te eeniger tijd was geeischt. Ja , toen zij den ge- zanten afvroegen, of hun, gedurende hun verblijf te Kopen- |
|||||||
1) Dit geschiedde zeker niet zonder toedoen van de Witt, die reed»
11 Maart aan zyne collega's schreef: „Be precise sustenuen van Uene- marcken syn om de waerheyt te seggen voor al de weerelt, ende speci- alvck voor ons intoUerabel, synde nergens in do wyde weerelt een dier- gelijüke exempel". Zie ook Yb. de "Witt op 13 en 16 Maart 1645.
2) Zie Res. Sw. en Denem. 31 Oct. en 17 Nov. 1644.
3) Uit miss. amb. Den. aan H. H. M. dat. 26 Maart 1645 blykt,
dat Z. M*. bevolen had het rosenobel-geld niet te vorderen van schepen , die een haven binnenliepen, zonder aldaar te laden. Het — in stryd liiermode — reeds ingevorderde moest teruggegeven worden. De latere beslissing blijkt uit miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Mei 1645; |
|||||||
\
|
|||||||
165
|
|||||||
hagen, iets daarover ter oore was gekomen, moesten ook
deze toegeven dat nhoh de resident van Cracauw , noch de Nederlandsche schippers er ooit met hen over hadden ge- sproken. Een duidelijker bewijs konden de Denen niet ver- langen ter staving van hunne vroegere bewering, dat er heel wat kaf van overdrijving was onder het koren der ge- gronde klachten '). De voorgaande schets mocht niet ontbreken ter verklaring
der volgende gebeurtenissen. Het is duidelijk, dat koning Christiaan nog niet alle hoop om de Republiek voor zich te winnen had opgegeven. Was zij ook al niet te bewegen de Zweedsche zijde te verlaten on een afzonderlijk tractaat te sluiten , hij zou er zich mee tevreden stellen wanneer, door haar toedoen , de harde eischen van den vijand werden verzacht. Zoo hij — wat zeer waarschijnlijk is — behoorlijk |
|||||||
„De Nederl. schepen, die in Noorwegen binnenloopen zonder daar te
lossen of te laden, z|jn vrij van rosenobeltol. Ook zullen zy geen ringgeld geven dan alleen op die plaatsen, waar ringen in de klippen zijn gegoten om de schepen daaraan te meren. De 4'/^ "/^ belasting, welke in Noorwegen betaald werd van de inkomende en uitgaande waren en koopmanschappen , is afgeschaft." 1) Zie Vb. Denem. 22 Maart en miss. Amb. Denem. aan H. H. M.
dat. 26 Maart 1645. De vork zat zoo in den stoel. Sommige schippers hadden een request ingoHsnd bij de regeering van Amsterdam, waarin zij klachtig vielen o. a. over den defensions-tol. Deze bracht de zaak ter kennis van II. H. M. en werd daarop verzocht nader bewijzen aan te brengen. (Beeol. Sw. en Denem. 31 Oct. 1644). Na ontvangst daarvan werden de Amb. Den. aangeschreven bij den koning v. Den. aan te dringen op afdoening dezer grieven. (Resol. Sw. en Denem. 17 Nov. 1644). Wij zagen boven met vfelk gevolg. De amb. schreven daarop aan den resident van Cracauw om nader inlichtingen (blijkens hunne miss. aan H. H. M. dat. 26 Maart 1645). De ware toedracht der zaak leeren wij eindelijk kennen uit de miss. v, van Cracauw aan H. II. M. dat. 1 April 1645, waar wij ongeveer lezen: ,Het blijkt mij, dat in den voorleden zomer geen nieuwe defensions-tol is geëischt; maar dat Z. M^ bevolen had don defensions-tol niet langer (zooals gewoonlijk) te smolten in het gewone tolgeld, maar afzonderlijk te heffen en er een aparte rekening van te houden, daar Hendrik Muller, Z. M's. tollenaar in Kopenhagen , gelast is om dit geld te ontvangen en daarvan te betalen de onkosten van de fortificatien. In de tolpassen staat dus de defensions- tol afzonderlijk opgeschreven, maar het totaal bedrag blijft hetzelfde. Dit is door de schippers niet begrepen (?). Zjj hebben dus ten onrechte geklaagd", ... |
|||||||
164
|
|||||||
op de hoogte werd gehouden van hetgeen ter Generaliteit en
in de staten van Holland voorviel , dan zal hij met spanning den uitslag dier beraadslagingen hebben verbeid. Niet minder had de Zweedsoho regeering belang bij deze beslissing; doch zij kon er vrij wat geruster op zijn , sinds Bicker — en door hem Arasterdam — zich tot tolk harer wensehen had gemaakt. Laat ons echter het verhaal niet vooruitloopen en terug-
keeren tot de Zweedsche commissarissen , die thans het geheel hunner vorderingen schriftelijk hadden ingeleverd. Het be- richt van ïorstensohns overwinning op do keizerlijken , bij Praag, gevoegd bij het voordeel, onlangs in het stift Bremen behaald '), hadden den prijs, waarvoor do vrede kon worden gekocht, een eind in de hoogte gedreven. Hare Mat. ver- langde niets minder dan den afstand van geheel Schonen , Haland en Blekingen , met alle steden en forten , aan deze zijde van de Sont en de Oostzee , benevens de provincie Wensussel (het N. deel van Jutland). Zoo zou de ge- wenschte „divisio freti" tot werkelijkheid en de Sont de natuurlijke grens van beide rijken vormen; daar de kust van Noorwegen , aan de N.-zijde van Skagerrak, in de macht van Denemarken was, diende Zweden, volgens het bovengenoemd principium divisionis freti , den tegenover- liggenden oever , het land Wensussel, onder zijne heerschappij te krijgen. Bovendien werd de eisch tot vrije doorvaart in zijn vollen omvang herhaald. Dergelijke voorwaarden , meenden de bemiddelaars, moesten
noodzakelijk het afbreken der onderhandeling ten gevolge hebben. Zij kwamen overeen het stuk niet in handen der Denen te stellen en brachten, bij monde van de Thuillerie, aan de Zweedsche heeren het buitensporige hunner eischen onder het oog. Aan een gevangen koning, dus liet de Fransche gezant z'ch uit, kon geen zwaarder losprijs worden gesteld. Was het Hare Ma', ernst met hare begeerte naar vrede , dan moest zij deze voorwaarden introkken. Zonder zich lang te laten smeeken willigde Oxenstjerna dit ver- langen in ; men zou „om d'aenstootlyckheyt 't voors. geschrifte achterholden ende raesnageren, mitsgaders den heeren |
|||||||
1) Miss. Arab. Den. aan H. H. M. dat. 9 April 1645.
Verb. de Witt 19 Maart en miss. de Witt aan H. H. M, dat. 4 April 1645.
|
|||||||
165
Deenschen commissarissen fatsoenelyck voorstellen , wat mid-
delen van securiteyt dieselve wisten aen te wysen" ^), ra. a. w. welk bod zij wilden doen. Het bleek, dat zij even onbeschroomd waren in het afdingen, als hunne tegenpartij in het overvragen : „niet eenich landt ofte provintie (gedachten sy) te quitteren ende in handen van de Sweeden te laeten ofte te brengen"; zij hadden daartoe ,als het onverwachtste dinck van de werelt" geen last ontvangen ^). Doch de be- middelaars , niet onbekend met het jargon der diplomatie , lieten zich door dergelijke krasse uitdrukkingen niet af- schrikken en wisten hen allengs te bewegen tot het volgende aanbod : Zweden mocht een som gelds eischen , tot vergoeding der krijgskosten , en , als onderpand voor de betaling, be- zetting leggen in enkele forten en plaatsen aan de Sont. Toen deze voorslag aan Oxenstjerna werd meegedeeld, vond hij daarin aanleiding een schrijven te richten aan zijne koningin om hare meening te vernemen en verzocht tevens een uitstel van veertien dagen , binnen welken tijd hij het antwoord uit Stockholm verwachtte. Dit was het laatste bedrijf van de komedie, welke de
Zweedsche commissarissen sinds den aanvang dor handeling hadden gespeeld , met welwillende medewerking der Neder- landsche gezanten. Immers, do werkelijke reden van hot verlangde uitstel was een andere dan die , welke Oxenstjerna in de samenkomst van 22 April had aangevoerd. Drie dagen tevoren, den 19(len ^ hadden de Nederlandsehe ambassadeurs een missive van II. H. M. ontvangen , ter begeleiding hunner resolutien van 18 en 25 Maart , en een project-resolutie van 29 Maart. Do inhoud luidde, dat het voorstel der Zweedsche regeering door de Nederlandsehe in hoofdzaak was aan- genomen en zij zich gereed maakte het tractaat van 1640 in zijn vollen omvang na te komen. Reeds was men be" gonnen mot de uitrusting van 50 oorlogschepen en hie'd zich bezig met het opstellen eener gewijzigde instructie , welke aan de gezanten zou worden toegezonden. Onmiddellijk na de aankomst dezer berichten gaf de Witt er kennis van aan de Zweedsche commissarissen, opdat ook van hunne zijde de |
||||||
1) Yb. Denem. 10 April 1C45
2) Vb. Denem. 19 , 20 en 22 April 1645
|
||||||
166
Tioodige toebereidselcn tot den krijg zouden worden gemaakt').
Zij antwoordden , dat een deel hunner scheepsmacht reeds gereed lag on de rest binnen kort slagvaardig zou zijn. Intussehen was liet noodig de nadere instructie af to wachten en kwam men overeen „dat raiddelertyt do besoignes wat getraineert dienden te werden". Vandaar het uitstel. Alleen reeds de haast, dien Jacob de Witt toonde bij het over-
brengen dezer tijding, nog vóór hij geheel op de hoogte was van de gedragslijn , welke de Staten-Generaal hem zouden aangeven , is een bewijs, hoezeer hij zich verheugde over de gevallen beslissing. Hetzelfde kan niet getuigd worden van zijne collega's. Toen Oxenstjerna hardnekkig bleef aan- dringen op de vrije vaart door de Sont, waren zij tot het inzicht gekomen , dat het toestaan dezer vordering een nood- lottigen invloed moest uitoefenen op de scheepvaart en op den handel der Nederlanders, die onmogelijk de mededinging met de van alle lasten bevrijde Zweden zouden kunnen vol- houden 2j. Daarom zullen zij niet ongaarne hebben geluis- |
|||||
t) „lek vondt goet hen te verseeckeren van de goede intentie van
H. H. M. dat in eau de handelinge quame te breecken 't sy op liaere oiï onae interesten ter saecke van den vrydoin van de commercten, dat volgende het traetaat met eene goede inaolit iiaer soudon byspringen ende dat daertoe aireede preparaten werden geniaeckt van een goet aental oorlochschepen ende oock crychsvolck om te Lande te gebruycken , dat goet vonden sulcx haere Ext>en. te communiceren ende te verseeckeren , opdat oock van dese syde alle preparaten , in sulcken val noodich, mochten werden gemaeckt, dat het best waere sub clipeo paeisei, hebben my hier over bedanckt ende geseyt aen haer syde geen mancquemeut soude syn". (In zijne miss. aan H. H. M. dat. 22 April 1045 deelt de "Witt nader mede wat de Zw. comm. gezegd hadden, nl. „dat tot Wismar 20 oor- lochschepen gereet waeren , tot Stockholm noch dertich gereet gemaeckt werden , ende tot Gottenburch onder Maerten Thyssen Anckerhelm noch 13 a 14 sulcx dat over de 60 goede oorlochschepen cortelingh gereet souden hebben".) „lek hebbe haer wyders verclaert noch geen naerder Instructie off pouvoir ontfangen te hebben op 't rapport van de hoeren Bleker ende Stavenisse maer die alle dagen te verwachten , dat middeler- tyt de besoignes wat getraineert dienden te werden , d'welck mede beat oordeelden". (Vb. de Witt 19 April 1645). 2) „In allen gevalle sullen U. II. M. wel weten te letten, dat de
croon Sweeden dese vryheyt voor haer ende soo veel andere provintion onder haere subjectie ende directie tstaende , onderdanen becomende , soo vry ende onbelemmert selfs van visitatie, te mogen passeeren, alle |
|||||
167
terd naar den hernieuwden voorslag om een betere verstand-
houding tusschen de Republiek en Denemarken te verkrijgen. De afgevaardigden van dit rijk deelden hun mede , dat de resident Tancken gelast was aan de Staten-Generaal een mededeeling te doen over het plan van koning Christiaan om „fiiiito tractatu cum Suecis", een nieuwe tollijst te maken, waarbij de tollen in de Sont en in Noorwegen zouden worden verlicht. H. H. M. hadden hem echter geantwoord , dat zij hunne mecning hieromtrent zouden doen weten aan hunne gezanten in Denemarken i). Dit bericht moest de heeren Schaep , Sonck en Andrée tot
nadenken brengen. De toeleg dor tegenpartij was duidelijk: „finito tractatu cum Suecis": eerst moest de Republiek er toe medewerken, dat Denemarken, op aannemelijke voor- waarden , vrede kon sluiten ; als belooning daarvoor zou dan een vermindering der tollen volgen. Doch het antwoord, dat de Staten-Generaal aan Tancken hadden gegeven, toonde niet minder duidelijk , dat zij geene neiging hadden de zijde van Zweden te verlaten : immers , de verwijzing naar hunne gezanten kon slechts de bedoeling hebben den pas tot verdere onderhandeling af te snijden. Zoo daaromtrent bij do drie ambassadeurs nog eenige twijfel bestond , werd die wegge- nomen bjj de ontvangst der reeds genoemde missive, met begeleidende resolutiën, waaruit bleek hoe de Republiek zich reeds gereed maakte tot een gewapend optreden tegen- over Denemarken. Toch kondon zij nog niet besluiten om het aanzoek der
Deensche commissarissen geheel van de hand te wijzen. In een volgend schrijven aan do Staten-Generaal weidden zij er op nieuw over uit en lieten doorschemeren, dat het hun niet verwerpelijk voorkwam "). De rijkshofmeester Ul- feld , voor wien deze gezindheid niet verborgen kon blijven , besloot thans een laatste poging te wagen om het dreigend gevaar af te wenden. Hij was volkomen op de hoogte van |
||||||
scheepvaort endo meerendeel van de negotie nae sich trecken aal, t'welck
wat oen verminderinge van handel in eenige van de notabels te van TJ. H. M. provinciën soude connen verooraaecken". (Amb. Den. aan H. H. M. 9 April 1645). 1) Verb. Denem. 12 April 1645.
2) Amb. Den. aar» H, H. M, 23 April 1645
|
||||||
168
|
|||||||
liet besluit, in de Yergadering van H. H. M. genomen , en
kende zelfs den inhoud der nadere instructie , die den ge- zanten zou worden toegezonden , nog eerder dan zij zclvon- In een particuliere visite bij éér der Nedorlandsche heer{!n maakte hij gewag van hetgeen hom ter oore was gekomen en liet er waarschuwend op volgen , ,dat Syno Majt'. eerder ut sich selfs ende vrywillich, als door dwang te bewegen soude syn tot een redelijck accommodement ')." Nogmaals bood hij aan de tollijst van het jaar 1628 , op sommige pun- ten zelfs in het voordeel der Nederlanders gewijzigd , weer in te voeren. "Was de Republiek hiertoe bereid, dan zou ,in weinich nyren , selfs voor de verdere handeling met de Croon Sweeden ^)", een verdrag kunnen worden gesloten en door den koning en de rijksraden bevestigd , „waaruyt" — dus schrijven de drie Nederlandsche gezanten aan do Staten-Gene- raal, — waaruyt U. H. M. sullen connen oordeelen , hoe genegen ende gereot men hier is , 't welck sy scggen niet met woorden maer nietterdaet in 't voltrecken van een corto ende goede besoigne ende besluyt te sullen bewysen '')". Uit die zin- snede mag men wel afleiden, dat het den heeren Schaep e. s. nog niet te laat toescheen om terug te treden van den weg, welken do politiek van H. H. M. had ingeslagen. Het verwondert ons dan ook niet, dat zij toegaven aan het ver- langen der Deensche commissarissen om een ,expressen" af te zenden en de gesteldheid van zaken aan de Nederlandsche regeering uiteen te zetten, ten einde vredebreuk eii verwijdering te voorkomen *). Doch aleer zij hiertoe overgingen, wonnen zij den raad in van Jacob de Witt. Bij dezen kwamen zij echter aan het verkeerde kantoor.
Het plan van een nadere aansluiting bij Zweden had in hem steeds een warm verdediger gevonden, en hij zag thans geen reden van die gedragslijn af te wijken. Het was dan ook vrij overbodig, dat de Zweedsche commissarissen, op het gerucht eener afzonderlijke onderhandeling tusschen Dene- marken en de Republiek , hem kwamen aansporen zich daar- tegen te verzetten °). Terwijl zijnen ambtgenooten de oogen |
|||||||
1 , 2 en 3) Miss. v. amb. Denem. aan H. H. M. ilat. 6 Mei J645,
4) Verb. Den. 8 Mei 1645.
5) Verb. de "VVitt 26 April 1645.
|
|||||||
169
reeds open waren gegaan omtrent het nadeel, dat den Ne-
derlandschen handel stond te wachten , wanneer Zweden de vrije en onbelemmerde vaart door de Sent zou verkrijgen , bleef hij tot op het laatste oogenblik blind voor deze ge- volgen. Vandaar dat het voorstel om een expressen af te zenden bij hem weinig bijval vond. Drongen de Denen er hard op aan, dan wilde bij zich er niet tegen verzetten; doch het scheen hem beter de uitrusting der vloot, waarover zij zich zoo ongerust maakten , met verschillende redenen te verontschuldigen. Men kon bv. zeggen , dat zij alleen diende om te beletten, dat den koopvaarders eenige overlast werd aangedaan '). Nauwelijks had de Witt het bovenstaande aan zijne collega's
geschreven, of hij kreeg bericht, dat een staten-bode te Calmar was aangekomen. Deze bracht eindelijk de lang verwachte resolutie van de Staten-Generaal, benevens de gewijzigde instructie , waarnaar de Nederlandsche gezanten zich in het vervolg hadden te gedragen. Daaruit verkregen zij do zekerheid, dat de partij van Bicker en de Witt den doorslag had gegeven bij de beraadslagingen in de Republiek. Zweden had alle reden om zich te verheugen over hetgeen door deze ijverige vrienden was uitgewerkt: nu de zeven provinciën zich openlijk partij gingen stellen tegen Denemarken, scheen voor dit rijk de laatste kans op uitredding voorbij. |
|||||
1) de Witt aan zijne coU. 9 Mei 1645.
|
|||||
HOOFDSTUK VI.
Buit gemaakte Deensche schepen door de Zweden m Neder-
landsche havens opgebracht. — Spiering verzoekt, dat Zweedsche koopvaarders, onder bescherming van Neder- landsche oorlogschepen , door de Sont zidlen worden ge- bracht. — Nader voorstel van Holland ten opzichte van Denemarken en Zweden. — Het wordt aangehouden wegens de terugkomst van Bicker en Stavenisse. — »Groot oorloch-desseyn" voor het jaar 1645. — De politiek van den stadhouder komt in botsing met die van Holland. — Een schikking getroffen. — Resolutie der Staten- Generaal van 19 April 1645.— Nadere instructie voor de gezanten vastgesteld. — Uitrusting der vloot. |
||||||||
Nadat de „kamer-secretaris" Gunther in het laatst van
Mei 1644 zijn afscheid van de Staten-Generaal had gekregen i), was de gewone vertegenwoordiger der kroon Denemarken , de resident Tancken, voortgegaan met het behartigen van do belangen zijner regeering. Hij en de Zweedsche resident Spiering lieten niet af het oor van H. H. M. to ver- moeien door herhaalde vertoogen en tegenvertoogen, on deden daarbij de ervaring op, dat de inrichting van het Nedcrlandsche staatsbestuur zich er bij uitstek toe leende om ziikon , waarover men schroomde een beslissing te nemen, gerulmen tijd op de lijst van werkzaamheden te laten staan "). |
||||||||
1) Res. St. Gen. 27 eu 31 Mei 1644.
2) 13 Juni dient Spiering een memorie bij de St. öen. in over de
stralis te noemen quaestie der buit gemaalite scliepen: de zaak wordt aangeliouden. 12 Juli wordt de zaait weder aangeliouden , docli H. H. M. Btellen tevens vast, dat de retroacta en 't tractaat van 1640 met Zweden zullen worden nagelezen. 21 Juli besluiten zy precies lietzelfde! 23 Juli |
||||||||
171
|
|||||||
Eén aangelegenheid hield de pennen der diplomaten
lang in beweging. In de nabijheid van Tessel waren tweo Deensche koopvaarders door schepen van Maarten Thijssen genomen en vervolgens naar Arasterdam opgebracht, waar zij , met de lading , te gelde zouden worden gemaakt. Dit werd echter door de Staten-Generaal verhinderd, die, op verzoek van ïancken, voorloopig beslag legden op de beide „prinsen"; een daad, door de voorzichtigheid geboden , en allerminst een concessie aan Denemarken '). De Nederland- sche regeering wist er van mede te spreken , welke moeie- lijkheden verbonden waren aan het verkoopen van gekaapte schepen in neutrale landen. Zij wilde zich hoeden voor een overijlde beslissing in dezen en geen antecedent stellen, waarop Engeland of andere staten , die neutraal heetten tus- schen Spanje en de Republiek , zich later, tot nadeel van de Nederlandsche kaapvaart, konden beroepen. Vandaar, dat de admiraliteit van Amsterdam werd aangeschreven om een nauwkeurig onderzoek in te stellen, vooral naar de juiste plaats , waar de schepen waren veroverd ^). En ook na de ontvangst dezer gewenschte inlichtingen aarzelden de Staten-Generaal met het nemen van een besluit, ondanks den herhaalden aandrang van Spiering om de Zweden in het genot van den buit te stellen ^). Het was gevaarlijk aan dit verzoek te voldoen , zoolang Denemarken de aangeboden bemiddeling niet had aangenomen. Immers, dit rijk zou een dergelijke handelwijze slecht kunnen rijmen met de onzijdigheid , welke de Republiek verlangde te betrachten. Reeds vroeger had Christiaan IV dan ook inlichtingen over |
|||||||
heeft eindelijk fleze lectuur plaats , en nu wordt de zaak commissoriaal
gemaakt. 29 Juli brengt deze commissie verslag uit, maar Holland is nog niet gereed. Eerst 8 en 29 Oct. wordt het eindbesluit genomen. (Zie Res. St. Gen. 1644 op de genoemde data). 1) Res. 8t. CJen. 28 Mei 1644.
2) Res. St. Gen. 1 Juni 1644.
3) Res. St. Gen. 11,13 Juni, 12 , 21 , 23 , 29 Juli, 24 Aug. 1644.
Resol. HoU. 30 Juli 1644. Tancken trachtte tegelijkertijd te verkrijgen, dat de twee Deensche schepen in vrjjheid zouden worden gesteld , of dat
men althans den schippers zou toestaan schip en lading te verkoopen. Zie Res. St. Gen. 7 Juni 1644 en de memor. van Tancken aan H. H. M. dat. 2 Aug., 17 Aug, en 5 Oot, 1644 (in portef. Denem. 1644). |
|||||||
172
|
|||||||
deze zaak verzocht , alvorens zich uit te laten over het aan-
bod der bemiddeling ; en uit het antwoord der gezanten viel op te maken, dat de Staten-Generaal eenigszins verlegen waren met deze netelige quaestie en opzettelijk de eindbeslissing uitstelden '). Toen eindelijk de Nederlandsche gezanten als bemiddelaars door Denemarken waren aangenomen , be- grepen PI. H. M., dat Holland geen vrijhaven mocht zijn voor Zweedsche kapers en verklaarden aan Spiering , dat hij de beide schepen , met de ingeladen goederen , buiten deze landen kon voeren en te gelde maken *). Zoo ontging aan de Zweedsche regeering, ook in dit opzicht, het voordeel van het tractaat van 1640: in het achtste artikel van dat verdrag was aan de beide bondgenooten het recht verzekerd om in elkanders havens den buit, dien zij op hunne vijanden hadden gemaakt, van de hand te zetten ^). Het is ons trouwens reeds meermalen gebleken , dat noch Zweden, noch de Republiek het noodzakelijk vond de bepalingen van genoemd tractaat na te leven , wanneer het eigenbelang daarmede in strijd kwam ■*). Terwijl bovengenoemd geschil nog aanhangig was , deed
zich een nieuwe vraag op betreffende de verhouding der zeven provinciën tot do oorlogvoerende partijen. Daar Dene- marken do vaart op Zweden had verboden , was een aantal Nederlandsche schepen genoodzaakt in do Sont te blijven liggen en te wachten tot dit verbod, door de bemoeiing van de gezanten der Republiek , was opgeheven. De laatsten hadden den admiraal de With met zijne bijhebbende vloot weggezonden en achtten het niet gewenseht Denemarken te dwingen tot het inwilligen van het gevraagde. Deze han- delwjjze vond geen genade in de oogen van Holland , dat althans oenig voordeel wilde behalen door toedoen van de scheepsmacht, welker uitrusting zooveel had gekost. De resident Spiering trok partij van deze gezindheid om , zoo |
|||||||
11 Zie boven pg. 120.
2) Res. 8t. Gen. 8 6n 29 Oct. 1B44.
3) Zie dit art. bij Aitz. V pg. 60.
4) Daarover de opmerking van den scepticus Aitzema (VI pg. 134):
„Omnia foedera non servantur propter chartam, sigilla et juramonta, sed propter utilitatem et necegsitatem. Een klaer exempel sach men aen dat mot Sweden anno 40 gemaeckte verbont; 't weick noch d'een noch d'ander verder onderhieldt als quatenus intererat". |
|||||||
173
mogelijk, feitelijkheden tegen Denemarken uit te lokken i).
Christiaan IV — dus beweerde hij — toonde zoowel door het uitgevaardigde verbod , als door zijne weigering om de vloot van de With in de Deensche wateren toe te laten , hoezeer zijn streven gericht was op het dominium maris Balthici. Hier- tegen diende gewaakt te worden , wilde men niet ontrouw zijn aan de hoofdgedachte van het in 1640 gesloten verbond-). Werkelijk deed Holland ter Generaliteit het voorstel, dat de naar Zweden bestemde koopvaarders , onder geleide der vloot van de With , door de Sont zouden worden gebracht, on- verschillig hoe groot hun aantal was. Het werd aangenomen, met deze beperking, dat er minstens 20 schepen moesten zijn , die convooi noodig hadden ^). Dit besluit kwam geheel overeen mei den inhoud van het 12"'" en het 13<le artikel der geheime instructie , aan de gezanten naar Denemarken medegegeven. Tot het nakomen daarvan werden deze dan ook aangeschreven. Tevens namen H. H. M. de noodige |
||||||
1) 3 Aug. 1G44 verzocht hjj aan II. H. M. raaatrogulen te nemen, dat
zoowel Zweedsche als Xederl. schepen vrij en onvorhinderd door de Sont mochten varen; 9 en 24 Aug. 1G44 drong hij er nader op aan. (Dit blijkt uit zijno raemor. aan H. H. M. dat. 3 Juli 1G45 , te vinden in portef. Zw. 1645). Zie ook Res. St. Gen. 24 Aug. 1644.
2) Zeer ter snede beantwoordde Tancken deze redeneering in zijne
menior. aan H. H. M. dat. 5 Oct. 1644 (portef üenem. 1644). liet weg- zonden van de vloot verdedigt hij op grond, dat in deze tijden: „die ditüdencie billig pro matro prudentiae zu halten (ist)" ; over het verbod van handel op Zweden mocht niet geklaagd worden , daar zoowel Zweden als de Republiek herhaaldelijk den handel op den vijand hadden verboden. Wel hield art. 1 van het Zw.—Holl. tractaat van 1040 feitelijk in, dat andere natiën zulk een bepaling niet mochten maken ; maar het was zeer vreemd dat Zweden en de Republiek het „jus maria claudendi et pro libitu vieissim opperiendi" alleen voor zich zelven wilden houden en niet wilden hooren van de rechtsregel: „Quod quisque juris in alterum statuerit ut ipse eodem utetur". Daarna somt hjj al de nadeelen op , welke het verbond met Zw. reeds aan de Nederl. heeft berokkend en eindigt met den wensoh, dat de St.-Gen. zich zullen gedragen als onpartjjdigon bemid- delaars past, vooral, dat zij zullen laten rusten „das moraentum des dominii maris, so zu allen Zeiten von allen verstündigen so zart gehalten worden, wan man daran wolte medioiniren, das sie gefürchtet, die cuhr raöchte getahrlicher den die kranckheit selbsten seyn", 3) Res. St. Gen. 6, 8 on 10 Aug. 1044.
|
||||||
174
|
|||||||
maatregelen om de oorlogschepen van de With, waarvan
sommige reeds als convooiers naar het Vlic waren terugge- zeild , onder de vlag van dien Admiraal te verzamelen i). In een vorig hoofdstuk is reeds meegedeeld, dat deze drei-
gende houding der Eepubliek voldoende was om hot beoogde doel te bereiken. Zoodra Christiaan IV zag, dat het den Nederlanders ernst was. stelde hij de vaart naar Zweden open, ten minste gedurende het jaar 1644-). Morrende over de onbeteekenonde rol, die hem was toegewezen , keerde de With weldra naar het vaderland terug, waar hij den 269ten September in do vergadering van H. H. M. verslag van zijn reis deed •''). Deze afloop kon den resident Spiering weinig genoegen
geven Hij bleef volharden in zijne pogingen om de zaak der Republiek nauwer aan die van Zweden te verbinden , en verzocht herhaaldelijk, dat de Staten-Generaal voor de koop- vaarders van zijn kroon hetzelfde zouden uitwerken, dat zij reeds voor hun eigen handel hadden verkregen ^). Feite- lijk kwam dit verzoek hierop neer, dat de Republiek de Zweedsche koopvaardijschepen , onder bescherming van hare hare oorlogsvloot, door de Sont zou geleiden , en alweer beriep Spiering zich op het tractaat van 1640 om het ge- vraagde te rechtvaardigen, liet baatte hem niets. Noch Holland, noch de Staten-Generaal waren geneigd aan Dene- marken den handschoen toe te werpen ter wille van een zaak, die hun eigen belang niet raakte. In tal van ge- schriften herhaalde de Zweedsche resident zijn verzoek : het werd steeds „opgehouden." Met krasse termen verklaarde hij te weten , wat dit „ophouden" bjj de generaliteit betee- kenendc, nl. van de baan schuiven ; zulks geschiedde dik- wijls op requesten van kleine burgers , maar hij hoopte niet, |
|||||||
1) Rea. St. öen. 10 en 23 Aug. 1644.
2) Zie boven pg. 124.
3) Res. St. Gen. 26 Sept. 1644.
4) In zijne memor. aan H. H. M. dat. 30 Aug., 16 , 27 en 30 Sept.,
5 Oct. 1644 (inhoud daarvan meegedeeld in miss. Spier, aan H. H. M. dat. 3 Juli 1645). Zie ook Res. St. Gen. 20 Sept., 7 Oct. en 29 Nov. 1644 en miss. v. Spier, aan H. H. M. dat. 28 Nov. 1644. (do laatste in portef. Zw. 1644). |
|||||||
175
dat de kroon Zweden daarmede gelijk gesteld zou worden i).
Ook deze booze uitval bracht hem niet verder; toen de memorie , waarin hij dus toornde, ter tafel kwam , verklaar- den „eenige provintiën in desen noch ongelast to syn" ! Inderdaad , ook lankmoediger personen dan de driftige heer Spiering zouden hierbij het geduld verloren hebben. -) Eerst tegen het einde van het jaar 1644 begon het er
naar uit te zien , dat de wenschen van den Zweedschen resident zoijden verhoord worden. De Nederlandsche regenten hadden door de brieven der gezanten te Stockholm de zekerheid verkregen , dat de kanselier Oxenstjerna niet den minsten lust toonde de eischen der Eepubliek tegenover Denemarken te steunen, wanneer zij niet openlijk hare wapenen bij die van Zweden voegde. Zelfs had hij gedreigd met een afzonderlijken vrede , buiten de Staten-Ooneraal om, wanneer zij niet konden goedvinden gezamentlijk mot Zweden krijg te voeren. Zulke woorden maakten indruk, j Vooral Holland meende „de sonderlinge occasie, die sich K jogenwoordelick is presenterende, om tot redres van alle t'geeno voorsz. is te mogen geraecken" ^) niet te moeten verzuimen. Zoo diende dit gewest in de Generaliteits-ver- gadering van 23 December een voorstel in , welks inhoud hierop neerkwam : wanneer Denemarken zich niet laat be- wegen om de tollen terug te brengen op den voet van het erf-tractaat van Spiers of een ander, nader te sluiten, billijk verdrag , zullen de Nederlandsche gezanten verklaren , dat , de Republiek hare wapenen bij die van Zweden voegt om , > |
||||||
1) Res. St. Gen. 7 Oct. 1644.
2) „Neffens den gemeenen man droegh hy (Spieringh) sicli wat rouw en
norta: dreygende terstont te doen slaen ende stoeten alle die niet na syn appetyt spraecken of deden. Daer deur geraeckte hy in den haet van den gemeenen man". Aitz. V pg. 303—304 , 305 en 452. In de Resol. HoU. 23 Sept. 1644 wordt geklaagd „over de harde ende
onfatsoenelycke maniere van doen" van Spiering, „ waerdoor hy sig selven allenthalven haatig en weederslen is maekende by een yder". Zie ook het oordeel van den Zweedschen commissaris Appelbom over
hem, bij Vreede, Inl. 112 Bijlage XXXIV pg. 137. 3) Uit „sommier van de propos, van Holland van 23 December 1644",
te vinden in „Instructie-Boek 1640-1649" fol. 119—122. |
||||||
176
krachtens het verbond van 1640, met geweld te verkrijgen,
wat haar langs minnelijken weg is geweigerd ^). Geen wonder dat de andere provieiën hierop „allcrdings niet waren gelast" on in een zoo belangrijke aangelegenheid de meening van hare „principalen" eerst wilden vernemen -). Na drie weken zouden zij dit advies ter vergadering bekend maken ; doch in den loop van deze kregen H. H. M. bericht ^), dat Bicker en Stavenisse op weg waren naar het vaderland met gewichtige voorstellen van do Zweodsche Eegeering. Daarom werd de behandeling van het ter tafel gebrachte uitgesteld tot de aankomst dezer beide heeren. Hunne reis was niet zonder hindernissen volbracht. Den
Uden December hadden zij de reede van Stockholm verlaten, in de mcening over zee naar Lubeck te gaan en van daar hun weg over land te vervolgen ; maar storm en tegenwind nood- zaakten hen do reede van Dantzig op te zooken. Nadat de stuurlieden hun verklaard hadden, dat het in deze winter- maanden „gants periculeus ende bedenckelyck was met een swaer schip de Oostzee" te bevaren, namen zij hun ver- deren tocht over land, door Casuvië en Pommeren, over Stettin , Rostock , Wismar , Lubeck , Hamburg , Bremen en Oldenburg naar de Drentsche grenzen. Meer dan eens kregen zij van bevriende vorsten en steden gewapend geleide mede om hen te beschermen tegen rondstrooponde keizerlijke en Deensche troepen; doch behalve dat zij lijfsgevaar liepen , hadden zij nog tal van ontberingen te verduren op hunne reis , in het winterseizoen , door landen, grooten- deel8 verwoest door den krijg, die vooral Noord-Duitschland had geteisterd *). Het vak van diplomaat biacht in de |
||||||
1) Res. Sw. en Denem. 23 Dec. 1644. Hot voorstel van Holland werd
ingediend naar aanleiding der miss. amb. Sw. aan H. H. M. dat. 7 Sept 1644, waarvan men den inhoud ook kan vinden bij Aitz. V pg. 750 rog. 11 V. o. — 753 reg. 14 v. o. 2) Res. Sw. en Denem. 24 Dec. 1644.
3) Res. St. Gen. 5 en 13 Jan. 1645.
4) Het verslag van deze reis in Verb. Amb. Zw. van 11 Dec. 1644 —
25 Jan. 1645. Aan het slot van hun verhaal schrijven zij, „hebbende, alsoo op onse wedercomste in 7 a 8 weken tyt met Godes hulpe volbracht een gansch moeyel. ende facheuse rejse in het midden van de winter »oo |
||||||
177
zeventiende eeuw moeielijkheden mede, waarvan de tegen-
woordige tijd zich geen denkbeeld vermag te vormen. Den 26^'«" Januari verschenen Bicker en Stavenisse in de vergadering van H. H. M., gaven daar rekenschap van hunne overkomst ') en legden de resolut'e van koningin Christina over, waarin de voorslag van Zweden uitvoerig was toegelicht '). De inhoud sloot in hoofdzaak aan bij het reeds genoemde voorstel van Holland , dat misschien ^ slechts was ingediend om "Hl^TT. M. voor te bereiden op hetgeen hun nog te wachten stond •'). "Wanneer Zweden en de Eepubliek — dus luidde de conclusie — geen voldoening konden erlangen wegens de bezwaren , welke zij tegen } Denemarken zouden inbrengen , moest de inwilliging hunner eischen met de wapenen worden afgedwongen. Tevens — en hierin ging de resolutie van koningin Christina verder dan de gewestelijke voorslag van Holland — tevens diende voor dit geval een „modus belli gerendi" te worden opgemaakt. Van de zijde der Oostzee zou Zweden den aanval beginnen C met een vloot en een landingsleger en de hoofdstad van Denemarken bedreigen; tegelijkertijd moest oen vloot van de Nederlanders , met 8 a 10000 man troepen aan boord , het anker werpen aan de andere zijde van de Sont, vóór het kasteel Kroonenburg. Dan zouden aan Christiaan IV de vredesvoorwaardon, tevoren met onderling overleg vastge- steld , worden voorgeschreven ; weigerde hij ze aan te nemen, de wapenen mochten het pleit beslechten. In afwachting van de te nemen beslissing verzocht Zweden al vast , dat de Staten-Generaal, in gevolge het tractaat van 1640, den aankoop van schepen en ammunitie , het werven van boots- volk en soldaten , benevens het opbrengen der buit gemaakte koopvaarders aan hun bondgenoot zouden toestaan , gelijk zij het aan Denemarken hadden te weigeren. Daarenboven werd |
|||||||
over de Oostzee, als door de verwoeste onde gedevasteerde landen van
Caauvien, Poraeren ende Meckelenburch , niet sonder pericul ende groot incomraoditeyt van ons ende ons gevolch". 1) Hoewel zij, zonder verlof van H. H. M. hun post hadden ver-
laten , viel men hen daarover niet lastig. Aitz. VI pg. i. 2) Res. Sw. en Denem. 26 Jan. 1645.
3) Men behoeft hiervoor slechts aan te nemen , dat Holland door
particul. brieven van de Witt of van Bicker reeds geheel was ingelicht omtrent de wenschen van Zweden. 12
|
|||||||
#
|
|||||||
178
aangedrongen, dat de handel en scheepvaart op Deensche
landen en wateren voorloopig zouden worden verboden en het betalen van den Sonttol opgeschort tot een gewenscht trac- taat was verkregen '). Een belangrijk voorstel! "Werd het aangenomen en stelde
de Kepubliek zich partij tegenover Denemarken, dan had zij hare taak als bemiddelaar neer te leggen en zich uit te rusten tot den krijg. Groote verwachtingen werden gewekt bij hen , die vóór alles een gunstig tolcontract ver- langden. Was het denkbeeld om zich geheel van de gehate belasting te ontslaan ook buitensporig , men had gegronde hoop, dat zij tot een minimum zou worden teruggebracht. Doch één bezwaar verrees voor den blik van hen, wier politiek niet koers zette op het voordeel van heden , maar op de baak der toekomst. Zoo de Republiek hare medewerking verleende om het wankelende Denemarken onder den voet te werpen , dan stond het te vreezen, dat zij de sleutels van de Oostzee slechts zou ontwringen aan de handen van Christiaan IV om ze aan den gordel van koningin Christina te hangen ^). Toch was het niet deze overweging, welke het aanbod
van een gezamentlijk optreden bijna deed versmaden. Bij den terugkeer der gezanten uit Zweden was de aandacht van Frederik Hendrik door een ander onderwerp in beslag genomen ; hunne stem riep hem wakker uit schoone droomen van krijgsmansroem. Het verbond, in 1635 tusschen Frankrijk en de Staten-
Generaal gesloten , was door een ongelukkigen veldtocht ingewijd ^), en ook in de volgende jaren rustte er weinig zegen op de wapenen der Unie. Hetzij , dat de ,steden- dwinger" minder berekend was voor het voeren van den |
||||||
1) Zie dozo resol. van koningin Christina in de bijlagen.
De inhoud werd geheim gehouden en copie van het stuk slechts toe-
gestaan aan de heeren , die krachtens Res. St. Gen. 21 Oct. 1644 waren gecommitteerd voor de zaken van Zweden en Denemarken. Res. St. Gen. 28 Jan. 1645. 2) Deze vrees bewoog den Gelderschen staatsman Alexauder van der
Capellen zich te verzetten tegen een nauwere aansluiting bij Zweden. V. d. Cap. Gedenkschr. II pg. 97. 3) Zie de aant. bij Lettre DXIV in Groen : Arch. 2'ème gérie Tomé
m pg. 78, |
||||||
179
oorlog te velde, hetzij, dat gepaste voorzichtigheid hem
aanried de Republiek niet bloot te stellen aan het gevaar van een beslissenden slag, de krijgslauweren bleven uit en daarmede de gewenschte veroveringen ■). Zoo een enkele maal een groote onderneming werd beraamd, het bleef bij de poging Aldus in het jaar 1645. Het vermeesteren van Sas-van-Gent in den afgeloopen veldtocht scheen goede hoop te geven „tot verderen in- ende toeganck in des vyants Landen". Aan de negen Gedeputeerden uit de Staten- Generaal, die „op de camer van syn Hoocheyt" met dezen, en in tegenwoordigheid van ,de heer prince Wilhem", het plan voor de aanstaande campagne zouden vaststellen, deelde de stadhouder mede , dat drie plaatsen voor een belegering „in aanmerking kwamen": Brugge met Damme en omlig- gende forten, Hulst en Antwerpen. Dienstig werd geoordeeld, „dat men soude behooren te minuteren het Belegh van het stcrcke cnsteel ende stadt van Antwerpen , op vertrouwen dat Godt het desseyn genadelick sal willen zegenen". De uitvoering zou, behalve het millioen guldens, dat reeds in de generale petitie van den Raad van State was verzocht, nog ruim een tweede millioen vereischen , deels tot werving van 6000 waardgelders voor den tijd van vier maanden , deels tot aanmonstering van meerder krijgsvolk. De Gedepu- teerden namen aan om, elk in zijn provincie, consent voor de verlangde som uit te werken. Zij beloofden tegelijk het doel van den aanslag te verzwijgen en slechts in het alge- meen te gewagen van „een groot desseyn ende entreprinse" ^). Op nieuw zou dus een poging worden aangewend tot ver- meestering van die stad, omtrent welke Frederik-Hendrik |
||||||
1) Zie over deze quaestie :
Groen : Arch. gifeme série Tomé III pff. X , XI , CXXIV—CXXVI.
Oolc de Oedep. van H. II. M., die met Fred. Hendr. het plan voor de
campagne iioetten op te maken , hadden soms bezwaar om „te moeten hazarderen een bataille". Zie Secr. Resol. St. Gen. 18 Sept. 1645 (in Secreete Resol. 1634 — 1646 fol. 6.?!» —640). Ik zeg „heetten" op te maken, omdat d'Estrades zich beroemt, dat Fred. II. eigenlijk alleen in overleg met hem deze plannen beraamde. Zie Vreede , Inl. I pg. 209 noot 2. 2) Secr. Resol. St. Gen. 21 Dec. 1644 (in Secraete Resol. 1634—1646
fol. 636 — 639). Zie ook Aitz. T pg. 778 — 779. Wagenaar XI pg. 391. Bjjv. en aanm. op het ll'l" deel van Wagenaar, pg. 98—100, |
||||||
180
had gezegd: , krijg ik Antwerpen eens , ik zal Amsterdam
zo laag vernederen , dat zij zig nimmer wederom zal konnen opbeuren" ^). Een dreigement, waaraan tot grondslag lag de waarheid, dat „het handelsvermogen der Republiek ge- bouwd was op den ondergang van dat der Spaansche Neder- landen" -). Werd Antwerpen weer Staatsch en daarmede de toegang tot de haven ontsloten , de Scheldestad zou zich haasten hare mededingster aan de Amstel naar de kroon te steken en een wedstrijd aangaan , welke aan het Noorden de slechtste kansen bood. Gelijk Frederik Hendrik begeerig was ^) naar een verovering , welke hem minder afhankelijk zou maken van de vaak weerspannige regenten van Arastor- dam , zoo toonden deze weinig lust mee te helpen om het gebouw hunner eigen grootheid omver te halen. Terwijl nu de reeds genoemde gedeputeerden hunne pro-
vinciën gunstig stemden voor het gevraagde consent, deed de terugkeer van Bicker en Stavenisso het voorstel van Zweden ter tafel brengen. Zij hadden bezwaarljjk een on- gunstiger tijdstip daarvoor kunnen uitkiezen. Dezelfde redenen, welke den stadhouder in het vorige jaar hadden bewogen zijn goedkeuring te onthouden aan een vijandelijk optreden tegen Denemarken , bestonden ook thans nog en waren met nieuwe vermeerderd. Hij wist bij ondervinding, hoe moeielijk het was de provinciën in de beurs te doen tasten en de noodige — laat staan de buitengewone — uitgaven voor den oorlog bijeen te krijgen. Staken H. H. M. zich nu diep in de zaken van het Noorden , zoo duchtte hij , dat hunne be- langstelling in den voorgenomen tocht tegen de Zuidelijke |
||||||
1) Wagenaar XI pg. 269.
Bilderdijk VIII pg. 144 — 145. 2) Tliorbecke , Histor. schetsen pg. 9.
3) In 't begin van 1G46 zal Frcd. Hendr. gezegd hebben „niet meer
te weilschen als Antwerpen te mogen winnen dun gerust ende bereyt te 9yn te sterven". Aitz. VI pg. 204. Hoezeer aan het hof do verovering van Antwerpen gewenscht was,
blijlct het duidolijlfst uit den brief van „Ir princesse d'Orange a M. de Zuyliehem" dat. 8 Oct. 1645, waarin zij, naar aanleiding van het bericht, dat Hulst was genomen , schrijft „Je confais (confesse) ma foiblesse que 'ay bien souhaité Ie non do Hulst Anvers". Groen : Arch. 2'^"'® série Torao IV pg. 146. |
||||||
181
Nederlanden zou luwen. Ook Frankrijk deelde die vrees ea
dacht — wat Fredorik Hendrik niet in de eerste plaats deed — bovendien aan den slechten invloed , welken de Noordscho verwikkelingen oefenden op do gebeurtenissen in Duitschland. Sinds Zweden den oorlog met Denemarken was begonnen , werd de krjjg tegen den keizer en tegen Spanje slapper ge- voerd , en dit zou er niet beter op worden , wanneer ook de Republiek het voorbeeld van Zweden volgde. Daarbij kwam, dat de mactit van deze laatste kroon , volgens de meening van Frankrijk , niet al te zeer moest worden vergroot. Van- daar zien wjj dan ook d'Estrades , gezamentlijk met Frederik Hendrik , de Staten-Generaal waarschuwen om het schip van staat niet te laten afdwalen naar den koers , waarheen het getrokken werd door den zeilsteen van het Noorden , en het terug te brengen in het zog der sinds 1635 gevolgde di- plomatie ^). Deze vereenigde pogingen stuitten af op de hardnekkigheid ^
van één gewest. Holland zag de kans schoon om de vaart op de Oostzee, waarbij het meer dan eenige provincie belang had , te bevrijden van de knellende banden , haar in de Sont aangeklonken. Wat raakte Holland de verovering van een plaats buiten de grenzen , van een geheel gewest wellicht ? te meer nu het geheim van den beraamden aanslag al spoedig was uitgelekt en Antwerpen als doel werd genoemd -). Zou Amsterdam er de hand toe leenen om een gevaarlijke mede-j dingster binnen den tuin der Unie te halen , en dat nog wel' met terzijdestelling van een plan , dat zijn eigen kooplieden zulke schitterende uitkomsten beloofde ? Zwaarder dan alle „oorlochsdesseins", die meer dienden tot grootmaking van Frankrijk dan van de Republiek ') , woog bij de hoofdstad ^ „het vinden van eene uytcomste in het werck van Swedon ende Dennemaroken" *). Wilde de stadhouder de wenschen van den handel achterstellen bij de eischen zijner politiek , Holland zou de koorden van de beurs gesloten houden en |
||||||
1) Zie ovor de redenen, welke F. H. ongunstig stemden voor
het aanzoek van Zweden : Aiti. VI pg. 2. V. d. Capelle : Gedenkachr. II pg. 98.
2) Aitz. VI pg, 1.
3) Uitlating bg Aitz. V pg, 784.
i) Kea. St. Gen. 8 Maart 1645. |
||||||
182
hem toonen, dat de staten nog meester in het land waren
boven Zijne Hoogheid '). Scherp stonden de partijen tegen- over elkaar ^); dat zij niet dadelijk een schikking troifen , bracht groot nadeel toe aan de verschillende belangen, voor welke beide ijverden. Reeds is opgemerkt, dat zes provinciën zich geneigd hadden
betoond tot inwilliging der buitengewone petitie voor het „notabel dcssein". In de generaliteits-vergadering van 28 Januari verklaarde ook Holland zich hiertoe bereid, mits het kon rekenen op den steun der andere gewesten in de Noordschc (quaestie •''). Deze koop werd niet voetstoots gesloten. Wel was er bjj de meeste regenten in den lande een strooming merkbaar, welke tot oorlog met Zweden dreef *) ; maar de persoonlijke invloed van Zijne Hoogheid waande zich krachtig genoeg om deze te keeren. In het uiterste geval zou Zee- land steeds aan de zijde van den stadhouder blijven en het nemen van een resolutie, waarvoor eenparigheid van stemmen kon worden geëischt, beletten ''). Zoo verliep de gehcele maand Februari met nuttelooze onderhandelingen. De heercn van Holland, telkens aangemaand om het advies hunner provincie over het oorlogsplan uit te brengen , bleven zich verschuilen achter de gewone formule , dat zij nog niet ge- last waren, en drongen van hun kant aan op behandeling van het voorstel, dat zij reeds in December 1644 hadden |
||||||
1) T. d. Capelle : Gedenkschr. II pg. 98.
2) Slange II fol. 1317 vertelt een bijzonderheid, die ik nergens anders
vermeld vind , nl. dat een der Gedeput. van de St. Gen., bij een samen- komst met den stadhouder, toornig opstond en, terwijl hij den prins met gebalde vuist bedreigde, uitriep: „de vereeniging met de Zweden zal toch plaats hebben , daar moge zich er tegen verklaren , wie daar wil". Bij Slange II fol. 1314 —1317 vindt men overigens een juist overzicht van de verschillende meeningen , welke in de Republiek over de Noordsohe quaestie bestonden. Het is klaarblijkelijk ontleend aan Aitzema , dien bjj ook elders als bron noemt. 3) Res. St. Gen. 28 Jan. 1645.
4) v. d. Cap. Gedenkschr. II pg. 97 : „lek bevindo ende speure oen
groote faciliteyt in de meeste provintien ende leden van dien tot desen nieuwen oorlogh". 6) Aitz. VI pg. 3, . .
|
||||||
183
ingediend i). Inmiddels kwam de Fransche gezant de zaak
van den stadhouder , tegelijk die zijner regeering, bepleiten. Den 25'""' Februari verscheen d'Estrades in de Tergadering van H. H. M. en gaf, in scherpe bewoordingen, zijn ver- wocdering te kennen, dat men zoo lang draalde met het toestaan der oorlogskosten en tegelijkertijd op het punt was zich vrijwillig in een nieuwen krijg te storten , nog wel met een mogendheid, aan welke gezanten waren gezonden tot bemiddeling van den vrede. Wanneer H. H. M. meenden hiertoe verplicht te zijn door het tractaat van 1640 met Zweden , dan herinperde hij hun, dat Frankrijk ouder brieven had door de verdragen van 1634 en 1635. Bovendien, de tegen Spanje beraamde veldtocht raakte een algemeen belang, waarvoor het bijzondere belang van den handel moest zwichten. Daarom verzocht hij alsnog een gunstige resolutie en mede- werking tot de „grande entreprise" voor het jaar 1645 '). Ook deze hulp mocht niet baten. De leden der Unie, voor
het meerendeel niet af keerig van Hollands wensch, begonnen te begrijpen, dat dit gewest geen penning zou geven voor de legerlasten , tenzij het zijn zin had gekregen in de Oostzee-) politiek , en de bijdrage van een provincie , die alleen meer betaalde dan de andere tezamen , was onmisbaar. Zoo kozen zij de wijste partij. Den 8sten Maart gaven Gelderland, U Utrecht , Friesland, Overijsel en Stad en Lande te kennen^ ' dat zij zich vereenigden met het voorstel var. Holland nl., dat de Republiek , wanneer zij van Denemarken geen genoeg- doening kon krjjgcn omtrent de aangevoerde bezwaren , hare wapenen bij die van Zweden zou voegen , volgens het trac- taat van 1640. Over alles , wat de uitrusting van een vloot en van troepen betrof, zou de raad van Zijne Hpogheid worden ingewonnen. Alleen Zeeland bracht op dezen dag nog geen provinciaal advies uit ^). |
|||||
1) Res. St. Gen. 30 Jan., 20 Febr., 2 en 4 Maart 1645.
Res. Sw. en Den. 30 Jan. , 25 en 28 Febr., 1, 2, 3 en 7 Maart 1645.
Res. HoU. 18 en 28 Febr. 1645. 2) Res. St. Gen. 25 Febr. en 1 Maart 1645.
Aitz. VI, pg. 2. 3) Res. Sw. en Den. 8 Maart 1645. De aanhef luidt: „synde op nadere
instantie van de HH. Extr. en Ord. Gedep. v. Hol!., deels by geschrifte ende deels by monde , respect, openinge gedaen by de prov. van Gelder- Isint, HoUant, selff^ Utrecht, Vrieslant, Overyssel en Stadt en Laude" enz. |
|||||
184
Reeds was een groote stap gedaan in de richting, door
Holland aangegeven. Doch een gevvichlig werk bleef nog over: het opmaken van een gewijzigde instructie voor do gezanten in het Noorden en het beramen van de uitrusting ter zee. Zoolang het ook hierin niet tevreden was gesteld , bleef Holland zijn stem aan het „oorlochsdcssein" van Fre- derik Hendrik onthouden , ondanks den aandrang der andere gewesten i). Op nieuw trachtte d'Estrades de ontknooping van bet stuk to verhaasten. Behalve de krijgssubsidie, welke Frankrijk jaarljjks aan de Republiek uitkeerde , bood hij een buitengewonen onderstand aan van 300000 gulden en kwam H. H. M. verblijden met het bericht, dat zijn regeering had goedgevonden den betwisten titel van „Excellentie" — met het daaraan verbonden ceremonieel — aan de gezanten van de Zeven-Provinciën toe te staan. Deze mededeeling ging vergezeld van het verzoek om nu ook het voorbeeld van Frankrijk te volgen en „faire fortement la guerre" -). De aangeboden subsidie moest bij tractaat worden aan-
vaard, en het sluiten dezer overeenkomst werd door Holland vertraagd totdat de Noordsohe quaestie geheel was opgelost •'). Men ziet het, „gelijk oversteken" was de leuze , die tot het einde werd volgehouden. Want nog altijd volhardde Zeeland in zijn tegenstand en toonde zich „soo goet Deens" als de getrouwste onderdaan van Christiaan IV *). Dit verzet kon echter niet beletten, dat tor Generaliteit een begin werd gemaakt met het opmaken der nadere instructie ^) , |
||||||
Utrecht liet hierop aanteokenen, dat z{jii toeste;r.ininff „gerestringeert is
• aen den voortganck van de besendinge ende Ambassade nae Munster op
de negot'iatie van een Generale Kuste in de Christenheyt, Ende werden
de HH. van HoUant oversulcx nochmaels versocht haer tot dese saecke
te willen bequamen".
1) Kes. St. Gen. 8 Maart, 3 en 5 April 1645. Kes.Holl. 1, 6, 8 April 1045.
2) Res. St. Gen. 10 en 13 Maart 1645.
3) Res.St. Gen. 14 en26Maart,15en 20Aprill645. Res. Holl. 15 April 1645.
4) Waarom Zeeland zich zoo hardnekkig bleef verzetten , is verklaard
bij Arend (Brill) III3 pg. 557. 5) Res. Sw. en Den. 9 en 10 Maart 1645. Ook op het vaststellen
, dezer instructie oefende Holland den grootsten invloed. De commissie, roet dit werk belast, bestond uit tien leden der St. Gen. en den griffier
Husch ; van deze tien waren vjjf door Holl. aangewezen. Zie ook Res. Sw. ?n Den, 12 April 1645 en 19 April 1645. |
||||||
185
terwijl Holland , in overleg met den stadhouder , een plan
ontwierp voor de uitrusting ter zee '). In overleg met den stadhouder — want de diplomaat-krijgsman had ten slotte moeten bukken voor den regent-koopman, deels uit bereke- ning , deels door bezadigdheid daartoe gedreven. Immers, zonder de medewerking van Holland zou de veldtocht van 1645 — waarvan het succes door het lange talmen steeds grooter gevaar liep -) — een papieren ontwerp blijven. En nu dit gewest zich liet verluiden, dat het de uitrusting tegen . Denemarken des noods ook alleen zou doorzetten ^), werd J toegeven plicht voor don stadhouder, die, af keerig van ^ uitersten, een open breuk met het machtigste lid der unie wilde vermijden. Zelf verleende hij zijn medewerking om do onwillige Zeeuwen , die door een bezending uit de Staten- Generaal waren aangezocht zich naar de meerderheid te schikken, ten slotte te bewegen , dat zij zich tevreden zouden stellen met het aanteekenen van protest togen de te i nemen resolutie , zonder de uitvoering daarvan langer op te houden *). Aan de instructie, door Holland aanbevolen, hechtte Frederik Hendrik zijn zegel, eveneens aan de voor- gestelde krijgstoerusting. Toch kon hij zich niet weerhouden nog eenmaal te wijzen op de vele zwarigheden , welke een oorlog tegen Denemarken, hetzij alleen , hetzij als bondge- noot van Zweden, met zich zou voeren; doch ,in cas de heeren staten van Holland , die het hoochwichtigo point van Dennemarcken en Sweden soo heftich drijven" bij hunne meening persisteerden, wilde hij dit niet tegengaan. Op één voorwaarde, „mits dat daerdoor niet en werde gene- gligeert ofte versuimt de saecke van oorloch jegens den coninck van Spagnen die men geobligeert is ende oock moet doen , recommanderende dienyolgens dat pari passu geresol- veert mocht worden op het lichten van de 6000 waertgelders, prompt furnissement van de 500.000 gld. in het millioen der |
||||||
1) Ees. Sw. en Den. 25 Maart 1645.
2) Res. St. Gen. 8 Maart 1645.
3) Aitz. VI pg. 3.
4) Res. Sw. en Den. 15, 16, 18, 23, 25 Maart, 14, 17 April 1645.
Zie ook Aitï. YI pg. 7. In Zeeland waren alleen Middelburg en Zierikzee op de hand Yan Holland. De regeering van Middelburg gaf
daarvan kennis in twee miss. aan H. H, M., te vinden in Res, Sw. en Den. 20 April 1645. |
||||||
ISC
legerlasten, als oock voltrocken het bewuste nader tractaet
met den heer d'Estrades" i). Zoo was dan eindelijk de koop [ gesloten, en hij word bekrachtigd door de generaliteits-resolutie van 19 April. Bijna drie maanden waren verloopen sinds den terugkeer van Bicker en Stavenisse: en de afspraak met den Zweedschen kanselier luidde , dat uiterlijk vóór het einde van Februari het antwoord van de Nedcriandsche regeering zou worden ingebracht ! De staten van Holland haastten zich dan ook om den verloren tijd in te halen en bleven — wat nog nooit gebeurd was — zelfs „de Paesch- Heylige dagen" in den Haag vergaderd ^). Vóór dat wij den inhoud der genomen resolutie nagaan ,
nog een enkel woord over de vertegenwoordigers van de kronen Zweden en Denemarken bij de Staten-Generaal. Dat Spiering zich verheugde in den gang van zaken behoeft geen nader betoog. Wel klaagde hij nog éénmaal , dat hier te lande weer volk werd geworven voor Denemarken; maar dit geschiedde slechts om ,acte de présence" te geven. De onverbeterlijke neiging van de Hollanders naar verboden winst was hem te goed bekend , dan dat hij zich heel veel uitwerking van zijn beklag zal hebben voorgesteld *). Te eerder legde hij zich er bij neer, daar H II. M., evenals het vorige jaar , de vaart op Noorwegen on op de Oostzee tot nader order verboden hadden, ditmaal ook aan uithecmsche schippers, die in de Nederlanden havenden ■'). Zoolang toch deze bepaling gold, was voor Christiaan IV de hoofdbron zijner inkomsten verstopt. De resident Tancken beleefde kwade dagen. Op last zijner
regeering had hij aan de Staten-Generaal hetzelfde verzoek gedaan , dat reeds tot de gezanten in Denemarken was ge- |
||||||
1) Ros. Sw. en Den. 13 April 1645. Res. Holl. 18 April 1645.
2) Aitz. VI pg. S.
3) Ros. St. G-en. 8 Febr. 1645. Op het beklag van Spiering wonnen H. H. M.
informatie in bij de regeering van Amsterdam , die antwoordde , dat zjj niets van deze werving kon ontdekken. (Res. St. Oen. 25 Febr. 1645). Intussehen blijkt uit Garde pg. 209, dat Christiaan IV , in het voorjaar van 1645 , vijf schepen uit Holland kreeg ter versterking zijner vloot. 4) Res. St. Gen. 18 Febr. on 3 Maart 1645. Alleen osseschepen —
waartoe echter slechts „ smackzeylon" mochten gebruikt worden — kondon op 31 Maart uitzeilen , mits zij niet door Sont of Belt voeren. Zij waren dus aangewe'zen om naar de W.-kust van Jutlaoti en Holstein te gaan. (Res. St. Gen. U en 3? Maart 1645). |
||||||
187
richt, nl. om in Nederlandsche havens scViepen te mogen
huren en uitrusten. Men liet hem zóó lang op antwoord wachten, dat hij, op bevel van zijn koning, het verzoek introk en alleen begeerde , dat het ook aan Zweden zou worden geweigerd '). Tegelijk gaf hij te kennen , dat Chris- tiaan IV bereid was tot een afzonderlijke onderhandeling over den Sonttol, mits men daaronder niet wilde „raelleeren de quade saecke der Sweeden , noch aen Zyne Maj'. appre- hentie geven, dat men sich tot sulcx by dese occurrentie van tyt schijnt te willen dienen" -). Doch van dit aanbod was men niet gediend, en zijne klachten over het opbrengen van Deensche koopvaarders, over de nieuwe werving derZweden in Nederlandsche havens en soortgelijke werden stilzwijgend aangehoord ^). Terecht mag men zich er over verwonderen, dat de Deensche regeering , die het vorige jaar den secretaris Gunther als buitengewoon gezant naar de Nederlanden had afgevaardigd , thans de noodzakelijkheid niet inzag hare be- langen te doen behartigen door een staatsman , die hier meer crediet had dan Tancken ■•). Dat zij dit verzuimde sproot niet voort uit geringschatting. Immers , de Nederlandsche gezanten te Christianopel werden tot het laatste oogenblik aangezocht in een afzonderlijke onderhandeling over den Sonttol te willen treden, en ook van elders weten wij, dat te Kopenhagen de grootste ongerustheid heerschte wegens de toebereidselen der Republiek °). Daarvoor bestond dan ook alle reden. De resolutie van
19 April ^) hield in, dat ter beveiliging van de koopvaart,S en voor het geval van oorlog met Denemarken , een vloot |
||||||
1) Res. Sw. en Den. 17, 18, 20, 21 Febr., 17 Mnart 1645.
2) Miss. T. Tancken aan II. H. M. dat. 17 Maart 1645 (portef. Denem.
1645). Dit aanbod werd herhaald in zijne propos, v. 14 April, ingediend krachtens credent. v. d. koning van Denem. dat. 1/11 Maart 1645. 3) Miss. V. Tancken aan II. H. M. dat. 39 Maart exhib. 4 April 1645
(portef. Denem. 1645). Zie ook zijne miss. .dat. 29 Maart en 4 April 1645 in dezelfde portef. In de eerste miss. verzoekt hjj , evenals ten vorigen jare , dat H. H. M. bij placcaat zullen verbieden het door de Zweden geroofde vee in Holstein en Jutland te koopen. 4) Aitz. VI pg. 7.
5) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 11 Maart en 15 April,
ree. 13 April en 3 Mei 1645. 6) De inhoud daarvan wordt ook medegedeeld bjj Aitz. "VI pg. 8—15,
|
||||||
188
zou worden uitgerust van 50 schepen , elk bemand met 80
matrozen en 20 musketiers. Voorts zouden nog 5000 sol- daten , verdeeld over vier regimenten, worden ingescheept om, des noods, in den krijg te land dienst te doen. De kosten eouden worden gedekt door een „veilgeld" ^) te heffen van alle schepen, varende op Noorwegen en do Oostzee, boven en behalve de gewone lasten, welke deze vaart drukten -). Wanneer de opbrengst van dit veilgeld in het jaar 1645 minder bleek te zijn dan het bedrag der uitrusting van vloot en troepen, zou met de heffing worden voortgegaan tot do gevorderde som bijeen was. De gewijzigde instructie ^) gelastte den gezanten hunne
hoedanigheid van bemiddelaars neer te leggen, een afzonder- lijke onderhandeling met Denemarken te openen en gedurende den loop daarvan steeds voeling te houden met de Zweedsche gezanten. Tot in bijzonderheden werd hun voorgeschreven , welke bepalingen zij voor den Nederlandschen handel hadden te bedingen , welke lasten moesten worden afgeschaft en wat de uiterste voet was, op welken de Staten-Goneraal den tol wilden vastgesteld zien. Indien Christiaan IV weigerde deze eischen in te willigen, konden de gezanten hem ver- klaren, dat de Republiek hare wapenen met die van Zweden zou vereenigen. Dezelfde verklaring zou gedaan worden, wanneer de koning van Denemarken aan Z >veden geen vol- doening gaf wegens de bezwaren van dit rijk over handel en scheepvaart, of wanneer hij de vaart op Zweedsche havens wederom verbood. Vergelijkt men den inhoud dezer lastgeving met het
voorstel, door Bicker en Stavenisse namens koningin Christina ingediend, dan ziet men, dat de Republiek niet zoo krachtig |
||||||
1) ,Veilgeld" heette het, daar het strekte tot „veilen", d. i. beveiligen
der zee. Het bedrag van dit veilgeld werd gelijk gesteld aan den tol, welken de Nederlandsche schepen, in .1641 , in de Sont en in Noorwegen hadden betaald. 2) Deze gewone lasten waren „'s Lants uytgaende ofte income.ide recht
van convoy" , „het directiegeld" en „'t geene geconsenteert is ten behoeve van de cruyssers". Res. Sw. en l)en. 19 April 1645. 3) Ook te vinden bjj Aitz, VI pg. 13—13,
|
||||||
189
optrad als Zweden had verlangd. Niet aan Holland lag de
schuld daarvan. Evenmin was het aan dit gewest te wijten, dat bij Denemarken niet zou worden aangedrongen op herstel van het Erftractaat van Spiers. Frederik Hendrik had ge- zorgd, dat de Republiek voor een nieuwen krijg bewaard bleef. Zoo was de gewijzigde instructie het werk eener tweeslachtige staatkunde , welke aan de Nederlanders weinig voordeel zou opleveren. Den loden Mei moest de vloot zeilklaar zijn; doch het
duurde nog een paar weken langer vóór dat de scheepsmacht, welke gedeeltelijk uit gehuurde vaartuigen bestond, bijeen was gebracht '). Dit oponthoud strekte weder tot ongerief van de koopvaardijschepen, die slechts onder bescherming van de oorlogsvloot zee mochten kiezen ^). Tot op hej laatste oogenblik trachtte Christiaan IV het uitzeilen te ver- hinderen. Hij verzocht den Staten-Generaal, dat zij geen gemeene zaak zouden maken met de Zweden, wier wassende macht een dreigend gevaar werd voor alle natiën, die de Oostzee bevoeren, en bood tegelijk aan — eerst voor éénmaal, daarna voor een nader te bepalen aantal jaren —, dat de Nederlandsche koopvaardijschepen in de Sont tol zouden betalen volgens de gunstige bepalingen van het jaar 1628 ■'). Tevergeefs. Holland hoopte, door de samenwerking met ''^iJweden , nog voordeeliger voorwaarden te bedingen en ver- wachtte alleen heil van oen krachtig niachtsbetoon. |
||||||
1) Res. 8w. en Den. 19 April 1645.
Zie verder over deze uitrusting: Res. Sw. en Den. 21, 26 April, 11,
13, 29 Mei 1645. Res. St. Gen. 28 April, 7, 8, 9, 12 Mei 1645.
2) De schepen , naar Noorwegen bestemd , werden nog langer opge-
houden. Eindelijlf moest hun worden toegestaan ook zonder convooi uit te loopen. Res. Sw. en Den. 13 Mei, Res. St. Gten. 15 Juni, Res. Sw. en Den. 11 Juli 1645. 3) Miss. V. Chr. IV aan H. H. M. dat. 23 April ree. 22 Mei 1645.
Miss. V. Tancken aan H. H. M. dat. .13 Mei lect. 15 Mei en dat. 1 Juni lect. 2 Juni 1645, (In portef. Denem. 1645). |
||||||
HOOFDSTUK Vil.
„Be sleutels van de S o n t."
De oorlog te land en de toerusting ter zee, in het laatst
van 1644 en het begin van 1645. ■— Tocht van Witte Kom. de With naar de So7it. — Jlij geleidt de koop- vaardijvloot imar de Oostzee , zonder dat tol wordt be- taald , en zorgt, dat ook in het vervolg de vaart door de Sont vrij blijft. — De With ankert met 28 schepen vlak vóór de hoofdstad. — I71 Denemarken heerscht groote ontevredenheid over zijn optreden. — De regeering van dit rijk tracht uit te vorschen, welke de houding van de With zal zijn bij een treffen tusschen de Zweden en de Denen. — De Zweedsche vloot nadert tot dicht vóór Ko- penhagen. — De vrede wordt gesloten. |
||||||
Terwijl de diplomatic het werk des vredes voorbereidde ,
hadden de wapenen niet geheel gerust. Ook al bestond er weinig kans om het geleden nadeel te herstellen , Christiaan IV was er de man niet naar om de handen in den schoot te leggen en gelaten af te wachten wat de behendigheid zijner staatslieden vermocht. Als een wakker kapitein bleef hij het schip van staat besturen, tot de golven hom over het hoofd dreigden te slaan. Na den aftocht van Torstensohn voerde Helrauth Wrangel
het commando over de Zweedsche troepen in Holstein. Ter- wijl de eerste den keizerlijken veldheer Gallas tot diep in Duitschland vervolgde en zijn leger geheel vernietigde , deed Wrangel, nog vóór het jaar 1644 ten einde liep, een inval in Jutland, dat thans ten tweeden male door de Zweden werd bezet. Doch hij kon niet verder doordringen dan tot Wensussel, waar de dappere tegenstand der boeren hem |
||||||
191
noodzaakte de reeds beproefde landing op te geven. In-
middels werd hij in den rug bedreigd door Frederik, aarts- bisschop van Breinen , den tweeden zoon van Christiaan IV, die een leger van 5500 man had verzameld en zijns vaders landen te hulp snelde. Na zich vereenigd te hebben met den Deenschon rijksmaarschalk Andries Bilde, die uit Funen was overgekomen, trachtte hij Wrangel den pas af te snijden. De poging mislukte, daar de Zweedsche aanvoerder zich zoo sterk verschanste, dat een bestorming van zijn leger- plaats ondoenlijk was. Bilde keerde terug naar de Deensehe eilanden, en de aartsbisschop zocht zijn eigen gebied weer op, waar Königsmark — een ander bevelhebber der Zwe- den — met zijn troepen kwartier had gezocht. Zoo kreeg Wrangel gelegenheid om ongehinderd den aftocht naar Hol- stein te volbrengen, vanwaar hij de bewegingen van Königs- mark in het stift Bremen bleef ondersteunen. Tegen het voorjaar van 1645 sloeg hij het beleg voor Rensburg, doch slaagde er niet in het te nemen ^). Gedurende den afgeloopen winter had Horn de provincie
Schonen bezet gehouden, zonder veel van belang uit te richten. Ook de onderneming van Hannibal Sehested , den stadhouder van Noorwegen , die in de maand Januari op nieuw enkele grensgewesten van Zweden bezette , was niet bij machte hem uit zijn kwartieren te doen opbreken. Gelijk de vorige , leverde ook deze inval weinig resultaten op -). Nu de poging van Sehested mislukt was, kon Horn zich geheel veilig rekenen. Geldgebrek was één der redenen, die Christiaan IV beletten een groot leger bijeen te brongen om den Zweedschen veldmaarschalk te bestoken ^). Maar |
||||||
1) Ontleend aan miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 10 Dec.
164< , 4 Jan. 1645 en de bijlage van die missive , 28 Jan., 4 on 25 Febr. 1645. Een bericht, dat. Hamburgh 22 April 1645 , door Spiering den Ssioii
Mei aan H. H. M. overgeleverd (portef. Zweden 1645). Brieven van Schrassert, resident te Hamburg , aan H. II. M. (lias
Duitschland 1645). Holberg II pg. 876, 877 ,'888, 889.
Gejjer III pg. 364.
2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 4 Jan. 1645 , 28
Jan., 25 Febr., 4 en 11 Maart 1645. 3) Miss. T. van Cracauw aan II. H. M. dat. 24 Dec. 1644 en 4 Maart
1645. |
||||||
192
bovendien , sinds de tijdingen uit de Nederlanden verkondig-
den , dat de roepstem der Zweden daar weerklank had ge- vonden , werd het noodzakelijk de beschikbare middelen aan te wenden voor de uitrusting ter zee. Was het niet mogelijk als aanvaller op te treden tegen een veel sterkeren vijand, in iede» geval diende gezorgd te worden , dat de hoofdstad, zoo mogelijk ook de eilanden beschermd werden tegen een gevreesde landing '). Nauwelijks was de winter dan ook voorbij, of Cliristiaan begon zijn vloot, zoozeer gedund door den noodloitigen slag bij Femern , met nieuwe schepen aan te vullen. Gebrek aan goed zecvolk was een groote hinder- paal , slechts ten deele uit den weg geruimd door den aan- voer van bootsgezellen uit Noorwegen. Soldaten waren er daarentegen genoeg, verdeeld over de eilanden , maar vooral gelegerd op Seeland, waar do burgers zuchtten onder den druk der langdurige inkwartiering -). Tegen de Meimaand had de koning van Denemarken weder een twintigtal oorlog- schepcn bijeen, deels nieuw gebouwd, deels uit Holland aangevoerd , deels te Kopenhagen gekocht. Met deze macht zette do rijksadmiraal Offue Godde koers naar Noorwegen en voerde tegelijk acht compagniën ruiters en 2500 man voetvolk daarheen. Hannibal r^chested had weder een inval op touw gezet , welke echter niet volbracht schijnt te zijn. Vruchteloos beproefde Gedde onderweg om den toegang tot de haven van Gothenburg te versperren. Het werd hem belet door Maarten ïhijssen, die reeds met veertien schepen uit de Nederlanden daar was aangekomen. Daarom moest hij zich er toe bepalen om het convooi behouden over te brengen doch verloor zijn admiraalschip de St. ?ophia , dat op een klip stootte. Met achttien zeilen kwam hij den lOden Juni op de reede van Kopenhagen terug ^). |
||||||
1) Ook de Zweedscho regeering vermoedde, dat de Deensche vloot
alleen defensief zou optreden. Dit blijkt uit de instructie voor admiraal Ryning: Zie Slange II fol. 1310. 2) Miss. V. van Cracauw dat. 25 Febr., 4, 11, 18 Maart, 1, 15, 29
April, 20 Mei 1645. 3) Miss. v. van Cracauw aan H. li. M. dat. 29 April, 4 en 27 Mei,
2 , 10 en 17 Juni 1645. Journ. de With 10 Juni 1645.
Garde pg. 209, 210. Hij laat Offue Gedde uitzeilen met 6 oorlog-
Bchepen en 10 fregatten, van Cracauw (miss. dat. 27 Mei) spreekt van |
||||||
193
Het was meer dan tijd. De Nederlandsche vloot was reeds
uitgezeild, en de geruchten meldden , dat ook de Zweden op de Oostzee waren gezien '). Het verhaal van den tocht der eerste moge hier thans een plaats vinden ^). Den Oiliin Juni 1G45 koos Witte Korn. de With zee, /
als admiraal ') eener vloot van 47 „soo schepen, als fregatten van oorloge", bemand met ruim 4300 kop- pen en met 1400 stukken geschut gewapend *). Deze |
||||||
21 scliepon bij het uitzeilen , en (miss. dat. 17 .Fiini 164,5) van 18 schepen
bij de terugliomst, daar eenige in Noorwegen waren achtergebleven. Journ. de With 10 .Juni lezen wij het berielit ^an een schipper, die
aan de With rapporteerde , dat 23 a 24 zoo Icleine als groote Decnsohe schepen naar Gothenburg waren gezeild. 1) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 27 Mei 1645.
2) De scheepstocht van de With naar de Sont, in 1645, was tot nog
toe slechts zeer onvolledig bekend, de Jonge, Zeewezen (2e druk) I pg. 385 — 387 geeft een beknopt, maar niet geheel juist verhaal; in zijn „Levensbeschrijving van Witte Corn. de With" pg. 158 —100 (Verh. en onuitgeg. st. dl. I) spreekt hij slechts in 't kort ovor dezen tocht; hij noemt do Withs Journaal bij zijn bronnen , maa* heeft er zeer weinig uit geput. Aitz. VI pg. 25, 26, 182 geeft slechts weinig hierover; Arend (Brill) III» pg. 580 en 587 ontleent zijn verhaal aan het Verh. der amb., waarin slechts enkele brieven van do With zjjn opgenomen. Commelin, Leven van Fr. H. II pg. 82, is beknopt en onjuist; Garde pg. 210 heeft niets over den tocht van de With in 1645; Slange II fol. 1317—1319 is iii hoofdzaak althans der waarheid getrouw. De beschrijving, welke in dit hoofdstuk wordt gegeven, is ontleend aan de Withs Journaal en aan de brieven der gezanten. Waar uit andere bronnen is geput, worden deze genoemd. 3) de With bekleedde den rang van vice-admiraal van Holland en
West-Friesland sinds 15 October 1637. (de Jonge: Yerh. en onuitgeg. st. I pg. 210). Hij voerde echter den titel van admiraal over deze vloot. 4) Hij koos eigenljjk zee met 49 schepen, maar twee daarvan, het
schip van kap". Jacob Thijssen Nuvelt en dat van kap".Reijnier Egbertsz., werden reeds den 10''*=" .Tuni naar don LI. Admir. Tromp , op de kust van Vlaanderen gezonden , ter vervanging van de schepen van admir. de With en vice-admir. Cats , welke tot het gros van Tromp behoorden. De res. van H. H. M. v. 19 April 1645 had de sterkte der vloot op 50 zeilen bepaald; maar toen de uitrusting langer duurde, dan men dacht, besloten de St. Gen., dat do schepen uit zouden varen , al ontbraken er ook één of twee. (Res. Sw. en Den. 29 Mei 1645). Bovendien bleef de Schout-bij-Nacht Lieven de Zeeuw, wiens schip niet vlot was geraakt, te Enkhuizen achter. In zjjn plaats werd cap". van Oalen tot „Schout- 13
|
||||||
194
|
|||||||
„armade" ^) strekte tot convooi van 300 koopvaardijschepen,
die voor het meerendeel met ballast geladen en naar de Oostzee bestemd waren ^). Het doel der uitrusting was, te verhinderen, dat van de Nederlandscho koopvaarders in de Sont tol zou worden gceischt. Vorder was de admii'aal gelast zich neutraal te houden , totdat de Republiek met Denemar- ken zou hebben gebroken. In dat gcvai moest hij zich met de Zweedsche macht vereenigen , doch steeds behoorlijk zorg |
|||||||
bij-Xacht eude derde Hooft provisioneel" aangesteld. Eerst den 24sien
Augustus kwam Ijieveu de Zeeuw zich bij de vloot in de Sont voegen. Miss. v. d. With aan H. II. M. dat. 25 Juni 1G4.5 en miss. v. de Witli aan aiiib. Den. dat. 16 Juli 1045. Beide miss. in het Journaal de With 1645. Over het onderscheid tusschen oorlogschepen en fregatton, zie de Jonge
Zeewezen 1 pg. 273, 045, 040; op de laatste plaats zegt de Jonge, dat de fregatten „vroeger ligte en kleine schepen, die met niet meer dan O tot 12 stukken waren voorzien , eu van welke de uitrusting met het bepaalde doel ge- schiedde om de vlugge , maar kleine üuinkerksche kapers te achterhalen" eerst na den eersten Engelschen oorlog grooter gebouwd on zwaarder ge- wapend werden. Dit is niet geheel juist. Leest men den „Staet van de schepeu" onz. (zie de Bijlagen), dan kan men opmerken , dat de kleinste scliepen van de Withs vloot in 1645 meer dan 20 stukken voerden. Daar nu de With telkens van zijn „schepeu en fregatten" spreekt, volgt hieruit, dat reeds in 1045 de fregatten zwaarder gewapend, waarschijnlijk dus ook grooter waren , dan vroeger. Bij Luzac, IIoU. Hijkdom II pg. :i4 wordt vermeld , dat ook nog 5000 man landingstroepen aan boord waren. Men zou dit inderdaad kunnen opmaken uit Resol. Vroedsch. Amsterd. 4 Nov. 1045 (ook meegedeeld bij Vroede I Bijlage II pg. 13), waar gesproken wordt „over de botalinge der vyff duysent man , die ge bruyckt zyn geweest op de schepen gesonden nae Denemarken". liet plan daartoe bad bestaan (Res. Sw. en Den. 1» April 1045); de 5000 man zijn aangeworven , niaar werden niet ingescheept; de Staten-Generaal besloten nadere berichten uit Denemarken af te wachten , en toen deze gunstig luidden, bleven de troepen hier en werden spoedig afgedankt. (Res. St. Gen. U Juli, 11), 20, 21 , 22 Sept., 18, 28 30 Oct., 1 , 7 en 24 Nov., 16 Dec. 1045). Voor de sterkte der vloot enz. verwijs ik naar de Bijlagen. 1) In de officieele stukken van 1644 en 1645 wordt herhaaldelijk ge-
sproken van de „armade nae Oosten". Het bericht va7i de Jonge II pg. 7, dat eerst tijdens den tweeden Engelschen oorlog het woord „armade" in plaats van vloot wordt gebruikt, is dus onjuist. 2) Voor de sterkte der koopvaardijvloot verwijs ik naar raijn Bjjlage
No. I , Statist. Oostzeehandel, de Jonge, Zeewozen l pg. 385 en 886 Bpreekt ten onrechte Yan 50 oorlschp. en 800 koopvaarders. |
|||||||
1S5
|
|||||||
dragon voor de voili;;heid dor Ni'dorl indscho li-i.iidolsvloot ').
Daar de St.iton-Oener.iül in onzckorlieid verkeerden over
de ontvangst, welke Clii istiaan IV aan hunne scheepsmacht zou bereiden , hadden zij veel moeten overinten aan het be- leid van den vlootvoogd, en vertrouwen gesteld in zijn ,sol- daat ende zeernanschap". Voorzeker, de/e eigenschappen ontbraken de With niet ; maar de lu-m opgedragen post vor- derde bovendien een groote mate van voorzichtigheid en den tact om met kracht op te treden , zonder vijandelijkheden uit te lokken. Daarom verwondert men zich eenigszins , dat zooveel diplomatiek talent werd verondersteld bij hem , wiens onstuimigheid reeds meermalen was gebleken en wiens norsch- heid hem gehaat ma;iktc bij zijne ondergeschikten "), De moeielijko taak was des te zwaarder, daarliet meorendeel zijner scheepsbevelhebbers uit jonge en onervaren kapiteins bestond, „die in voorvallende occasion van slechte advysen liohtelyck mochten weson" ^). Slechts enkelen, de vice- admiraal Cats, de commandeur van Galen en kapitein Jan de Lapper haddon , evenals do With , reeds in den slag bjj Duins tot Tronips vloot behoord en sedert, bij het voort- durend bestrijden der Duinkerker kapers, de oefenschool doorloopen, in welke do grootste zeehelden van Nederland zijn gevormd *). Reeds den 'eersten dag na het uitzeilen liet de admiraal
de witte vlag uit zijn schip waaien en loste een seinschot, ten toeken , dat hij d> ii breeden raad wilde beleggen. ') Toen |
|||||||
1) De Instructie van do With is noch in zijn journaal, noch in het
„Instructieboek 1040—1G49" te vinden. Men kan haar echter in hoofd- zaak weer samenstoUen, deols uit Res. S\v. en Den. 19 April lö45 , maar vooral uit de „Consider. op de Instructie" enz. welke ik als bijlage hier achter voeg. 2) Zie de Jonge: Verh. en onuitgeg. st. I pg. 152 en 159. Ook in hot
Journaal van dezen tocht en in de miss. v. d. resident van Cracauw aan H. H. M., geschreven tijdens het verblijf van de With in de Hont, vindt men nieuwe staaltjes van 's mans norscliheid. 3) Miss. V. admir. de With aan amh. Den. dat. 16 Juli 1645. Ook de
In 't vervolg aangehaalde miss. v. de With zijn te vinden in zijn Journ. 1645. 4) Dat de genoemde bevelliebbers bij Duins tegenwoordig waren blijkt
uit een copie van een krijgsraad-besluit, door Tromp gevoegd bij-zijn miss. aan H. H. M. dat. 11 Oct. 1639. (Secr. Eesol. 1634—1646 fol. 511). 5) „Gemeyne Zeynen" enz. in Groot Placaet Boek I fol, 932. •
Zie ook de Jonge I pg. 337. |
|||||||
196
alle bevelhebbers zich aan zijn boord verzameld hadden,
beval hij den Commandeurs om de eskaders dicht aaneenge- sloten te honden en wees alle kapitoinen op hun plicht om , wanneer het tot een algemeen gevecht kwam , zich van eer en eed te kwijten als getrouwe dienaren van het vaderland. Men ziet het: hij verwachtte, dat de koning van Denemarken hem den toegang tot de Oostzee met geweld zou ontzeggen. Toen de voorste schepen bij de Lap waren gekomen — een zandbank in de nabijheid van Helseneur — ankerden zij daar om op de trage zeilers te wachten, die in den loop van den volgenden dag voor het grootste deel verschenen. Dit oponthoud on het booze weder maakten, dat eerst den loden Juni koers kon worden gezet naar de Sont '). Aan weerszijden van deze zeeöngte lagen sterkten , die den toe- gang bestreken : Helseneur, met het kasteel Kroonenburg, op Seeland; Ilclsingburg, insgelijks mot een kasteel, in het land Schonen ~). De watervlakte, welke hen scheidt, is slechts |
|||||
1) (Ie Joiiji^e I pf^. 386 heeft ton onrechte ; „Woldr» Iiereikte hij de Sont,
waar hij een etmaal ^eaniiord l)leet' liggen , 'waarschijnlijk om af te wach- ten of de zich te Kopponhago bevinden<lo gezanten hem ook eenige vrede- lievende berigten zouden doen toekomen". Reeds is meegedeeld, dat de With ankerde om op de nakomers te wacliten. liuvcndien bevonden de Nederl. gezanten zich niet te Kopenliai:ren , maar to Suderokra, in Zweden, zoodat zjj dan ook eerst den 21Meii Juni verna^nen, dat de With op 15 Juni de Sont was gepasseerd. Later zal trouwens blijken, dat het ontvangen van vredeliBvendo berichten ook al weinig invloed had op de Withs daden. Vervolgens zegt de Jonge t. a. p.: „Doch deze (nl. do vredelievende be- richten) a(;hterbiijvende , beval de admiraal al de vlaggen uit zijne onder- bobbende schepen te steken, waarna hij mot zijne geheele vloot en de talrijke koopvaardijschepen de Sont met volle zeilen, doorstevende". Van dit uitsteken van alle vlaggen leest men niets in de "Withs Journaal, evenmin in de brieven van van Cracauw. de Jonge ontleent waarschijn- lijk zijn bericht aan Commelin ; Leven van F. H. II pg. 182. 2) „Supra Uafniam est Helsingora et prope eani arx regia, Croneburgum,
de qua infra , cui ab altera parte ultra mare similis arx Helsingborg cum oppido eiusdera nominis respondet; ibi Zelandia et Scania prominentibus utrimciue promontoriis ita prope coeunt, ut vix parvi milliaris inter se relinquant maris spacium , quod de Sunt vocatur : ad quem locum omnes naves Orientem versus cursum instituentes, velut ad centrum coire et regi vectigal pendere coguntur: cumquc in utroque litore arx posita sit, Re"x , si quando id necessitas postulat, suis in medio collooatis navi- bus ita has faucos occludere potesl, ut quantumvis etiam numerosam |
|||||
197
|
|||||||
drie kwartier breed. Zoolang beide sterkten dus aan Dene-
marken behoorden, mocht het een waagstuk heeten hier door te varen, tegen don zin van dat rijk. Doch sinds Februari 1644 was Helsingburg in handen der Zweden , en van deze omstandigheid had Maarten Thijssen dan ook groot voordeel getrokken , toen hij in Augustus van hetzelfde jaar door de Sont was gestevend. Toch bleef de passage onge- meen bezwaarlijk, vooral voor een groote handelsvloot, daar de koning van Denemarken nieuwe, kunstmatige hin- derpalen in den weg had gesteld. In het nauwste gedeelte van de Sont — de Droogen geheeten ') — had hij eenige wrakken laten zinken en op dezelfde plaats werden twee blokhuizen opgericht, welke echter bij de komst van de With nog niet geheel waren voltooid -). Den doortocht geheel te beletten, dit vermocht Christiaan IV niet. De Nederlandsche vloot was veel sterker dan de Deensche , die bovendien elk oogenblik van de andere zijde bedreigd werd door de scheeps- macht der Zweden. En dan, een voorzichtige staatkunde bracht mede, de Republiek der Zeven-Provinciën niet tot het uiterste te tarten. Het kostte den hooghartigen koning moeite om gehoor te geven aan den raad van bezadigde staatslieden; maar hij behaalde deze overwinning op zich- |
|||||||
classem ab ingressu vel egressu praehibeat. Huc saepe uno die C C ,
nee non C C C naves ex varüs Europae partibus convenire conting^it". „Helsin<rora ad fretum Sundae, arcem habet regiam Croneburgiim,
praesidium extremae insulae Zelandicae orae. Hanc arcem Fred. II Daniae rex maximis et innumerabilibus demersis saxis , interque compacta et flatucata robora conclusis, ac loco fundamenti stabilitis flrmatisque , ex ipso maris fimdo immani sumptu eduxit, tanta operis finnitate ut immanes pelagi fluctus magnis proYOlutos procellis , atque ad valium murosque horrendo boatu illusos , citra uUius periculi metum despiciat. opus universum admirabili symmetria exactum est, intus magnificis con- clavibus , cubiculis , porticibus exornatum : (Quorum tapetia Daniae reges- ordine repraesentant. ïexta cupreis sunt obducta laniinis , muri lapidibus caesis expoliti". (G. Mercatoris et J. Hondii atlas Novus. A" 1633. pars I fol. F F en G G.) 1) Voor de plaatsbepalingen verwijs ik naar mijn kaart van de Sont.
2) Over deze blokhuizen zie de miss. v. van Cracauw aan H. H. M.
dat. 25 Maart, 15 en 29 April, 10 en 24, Juni 1645. |
|||||||
198
|
|||||||
zelven en legde den gekwetsten trots het zwijgen op ^).
Zoo zeilde de With ongehinderd door den ingang der Sont. ïnsschen Kroonenbnrg en Helsingbnrg gekomen, bewezen zijne schepen aan de kronen Zwedon en Denemarken den vereischten eerbied door het strijken der vlag en het lossen van saluutschoten ^). Hierop werd geantwoord door het geschut der Zweden uit Helsingburg; maar de kanonnen van Kroo- nenbnrg zwegen. Geen welkomstgroet daverde uit hun |
|||||||
1) „lek verstae , hadde hot nae 8yne Majts wille endo siniie moogon
gaen, daer soude wel wat haeperiiige hobb(ni gevallen. Maer den heer Prince ende do Hoeren Rijcxaraeden overwecïgonde de groote macht van deselve armade , synde Syne Mat. verre overleepen , endo goen middel en was om de passagie te veiiiinderen , voerende alle t'selve Syne Mat. tegemoet met aonraedinge beeter te syn de armade met de vloote te laeten pasaeeren sonder de^ielve vyandtlick te boieegonen conformeerdede doen Syne Mat. sich daermeode, maer a regret synde seer moeyelick ende quaolick te vroede, oock alle de Deenen dewelcke seggon, dat Denno- marcken nooyt sulcken schimp heeft moeten lyden , vloeckende en schel- dende derhalven seer op de Neederlanders , maer de woorden en quctsen niet". (Miss. v. van Cracauw aan H. II. M. dat. 24 Juni 1645). 2) Commelin , Leven van F. H. Il pg. 182 heeft het verhaal in omloop
gebracht, dat do "NVitli het gewone eerbewijs naliet, maar den koning van Denemarken , die uit een venster van het slot Croonenhurgh naar do Nederlandsche vloot keek , slechts groette do(.)r het afnemen van den hoed. \ ^iet het driemaal afnemen van den hoed, zooals de Jonge I pg. ;J86 hem laat zeggen), de Jonge, t. a. p. betwijfelt dit verhaal reeds. De ware toedracht blijkt uit de volgende plaats van de Witbs Journaal op 15 Juni: „stelden ons coers om door de Sondt te passeren. Int passeren van Cronenborgh, ende Elsenborgh respect aen de opgemel'f croonen, met strycken vati vhiggen en canonschooton gedaen , en syn by dïe van Elsenborgh beantwoort, doch die van Croonenborgh hebben baer stille gehouden en geen tf-ken van vrientschap ofte vyandtsobap aen ons be- wenen'', van Cracauw schrijf- in zijn miss. aan H. II. M. dat. 17 Juni 1645 : „geevendo de oorbtchschoepen aont slodt Croonenburch elck drie eerscbooten , strycken.Ie oi?n weynich de vlaggen , maer die vant slodt niet antwoordende, was den heer admirael do With daeroover niet wol te vreeden". Dat lattste is te b^jj^iijpi-n , en de woorden „stryckendo een weynich rle vlagjren" tnonen bovendien , dat het saluut niet van harte gonieend was. I)o','l: uit de aanji-eh;:aldo jdaï'tsen blijkt afdoende, dat de Witli het gewone oeibvvy, MCfift ^-uI'mv.^u, zoi-als hem (;ok door de Staten-Ge:ieraal was u'e a-^t. (/i de ^■yi.'i.;'^'!! : pt. 20 van de consider. op de Instr. enz.), i'e! voiIimI (;v«u' lier zwiaien mot den hoed kan dus gevoegd wurdeii bij d<! vtje riistoi-i-ic'je irnevdnten , die "iet tegen kritiek bestand blo-en. sZie ook f'«'t :-i p. I9it). |
|||||||
199
|
||||||
metalen monden; docH evenmin richtten zij hun vuur tegen
de Nederlanders. Op uitdrukkelijk bevel van den koning bleef elke vijandelijkheid achterweo;e ^). Bij de nadering der vloot geraakte heel Helseneur in rep
en roer, en hot garnizoen kwam onder de wapenen -). De koning zelf begaf zich naar het slot en moest aanschouwen, hoe de With bezuiden Kroonenburg — doch buiten hot bereik der kogels —■ ankerde en daar bleef wachten op de koopvaarders, waarvan vele, die door het slechte weer van den vorigen dag schade haddon geleden , achter waren gebleven '). Zij kwamen spoedig opdagen, en toon alle bijeen waren, bood de Sont het schilderachtig schouwspel aan van driehonderd Neder- landsche koopvaardijschepen, schier mast aan mast gelegen, on daarnaast en daartusschen de oorlogsvloot, de geschut- poorten dreigend gericht op de Deensche kust, gereed om de eerste vijandelijkheid grof te beantwoorden. Onmiddellijk na de aankomst van do With liet Christiaan
IV den Nodorlandschon resident te Helseneur, van Cracauw, vragen, waarom aldus inbreuk werd gemaakt op zijne ko- ninklijke rechten en hem deze grooto schimp aangedaan. Hij verlangde ronduit te weten, of de Nederlanders als vriend kwamen, dan wel als vijand. Van Cracauw moest een bepaald antwoord schuldig blijven , daar — vreemd genoeg — de Staten-Generaal hem onkundig ha dden gelaten van alles, wat deze. uitrusting betrof, zoodat hij er niet meer van wist, dan de geruchten lieten verluiden. Daarom zond hij zijn zoon aan boord van het admiraalsschip, om zich op de hoogte te stellen van den toestand. Door den jongen van Cracauw vernam de With, op welke plaatsen in de Droogen wrakken lagen gezonken of andere versperringen waren aangebracht. Doch tegeiyk kreeg hij meer geruststellende tijdingen. Wel |
||||||
1) Miss. V. van Cracauw aan H. II. JI. dat. 17 Juni 1645.
2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 Juni 1645.
3) „Op dat uyr dat wy binnen de Zondt ten anckor quamen , is Syne
Ma*, van Denemarken op Croonenburch gecomen". (Miss. van de With aan amb. Den. dat. 21 Juni 1645). liet ankeren binnen de Sont ge- schiedde na liet varen voorl>ij Croonenburgli , en daar de admiraal aan de spits van de vloot zeilde (zie den seinbrief in Groot Placaet-Boeok I fol. 932) volgt hieruit, dat Christiiian IV eerst op Croonenburgh is gekomen, nadat de With was gepasseerd. Een reden te meer om het verhaal van Commelin (zie noot 2 pag. 198) te verwerpen. |
||||||
200
|
|||||||
lag er op de reede van Kopenhagen een vloot van 15 a 16
schepen; doch de maatregelen der Denen waren verre van uittartend. De koning had den tolbeambten te Helseneur gelast om de Nedcrlandsche schippers vriendelijk te bejegenen, tol te ontvangen van diegenen, die bereid waren te be- talen , maar geen geweld te gebruiken tegenover de onwil- ligen. Zelfs was , op bevel van Christiaan , aan het tolkan- toor een waarschuwing voor de schippers aangeslagen, hoe zij, bij h>in tocht door den Droogen, koers moesten zetten, ten einde de wrakken het best te vermijden. Doch deze waar- schuwing was alleen bestemd voor de koopvaarders; de koning nam den schijn aan, alsof hij veronderstelde, dat de oorlogsvloot niet verder door zou zeilen. In ruil voor deze belangrijke inlichtingen schreef de With
aan don resident, wat in hoofdzaak zijn last was. De admi- raal gaf daarbij te verstaan , dat hij hetzelfde zou hebben medegedeeld aan een tolbeambte of ander dienaar van den koning, wanneer die hem dat was komen vragen; dewijl hem echter „sooveel respect niet wierde gedraegen" , vond hij het gepast voorloopig geen officieel bcriclit van zijn komst te zenden. Tegelijk gaf hij echter van Cracauw vrijheid om uit den brief aan de Deensche regeering mede te deelen wat hem goed docht. Van dat verlof maakte de resident gebruik '). De aanwijzingen betreffende de vaart door den Droogen
waren den admiraal zeer welkom , vooral nu het ondoenlijk scheen langs do Zweedsche kusi te zeilen, daar er onder zijn stuur- en bootslicden niet één gevonden werd , die het vaarwater tusschen Southolm en Schonen kende. Voorloopig moest de With echter blijven, waar hij was. Tegenwind |
|||||||
1) De kanselier Keventlow — die van Cracauw was komen vragen,
wat (Ie komst der vloot beduidde — was den ganschen nacht te Helse- neur gebleven om het antwoord af te wachten , dat de jonge van Cracauw namens de With zou brengen. In dien tusschentijd deelde Reventlow in vertrouwen aan den resident mede , dat de koning de koopvaarders had willen laten passeeren, zelfs zonder tol te betalen , mits hem dit tijdig was verzocht. De oorlogschepen zouden echter in elk geval op de Lap moeten blijven liggen. Te meer verwonderde Z. Ma', zich over de houding van de With , daar de Nederl. en de Deensche gezanten het bijna reeds geheel eens waren over de toUijst in de Sont. (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 Juni 1645). |
|||||||
201
|
|||||||
noodzaakte hem vier etmalen onder Kroonenburg voor anker
te liggen : krenkend schouwspel Voor koning Christiaan, wiens snel ontvlammende toorn zoo gaarne den onlijdelijken hoon hadde gewroken. Inderdaad, er ware weinig noodig geweest ora de vonk der tweedracht tot lichter laaie te doen uitslaan, want ook de Nederlandsche admiraal blaakte van strijdlust '). Doch het kwam niet tot daden, al klonk de taal der Denen overmoedig genoeg. De onschuldige van Cracauw was de afleider, op wien Zijner Majesteits toorn zich ontlastte. Christiaan liet hem weten, niet te zullen dulden , dat de „Hollanders" verder zeilden , doch de "With antwoordde — al weder door tusschenkomst van den resi- dent —, dat hij zich aan dat verbod niet stoorde en dat geen tol zou worden betaald , zoolang het tractaat tusschen Denemarken en de Republiek niet was gesloten. Zulk een bescheid was afdoende en had ten gevolge , dat de Deensche beambten geen pogingen waagden om tol te heffen, ja, zelfs de gewone visitatie achterwege lioten. Onderwijl was in den krijgsraad overlegd , op welke wijze
de verdere tocht door den Droogen zou plaats hebben. Twee galjoots 2) en het schip van kapitein Maykes , dat als advies- jacht dienst deed, werden aangewezen om vooruit te zeilen en boeien uit te werpen op de plaatsen , waar wrakken lagen. De oorlogsvloot zou verdeeld worden in zeven es- kaders en do koopvaardijschepen in haar midden nemen. Aan allo kapiteins werd aangezegd Southolm zooveel moge- lijk te vermijden en goed te letten op de seinen van de verkenners. Aldus aanvaardde men de reis. In den vroegen morgen
van den 19<ien Juni, ,met een harden Westelijken windt en een rouwe coude", lichtte de vloot het anker en zette koers naar den Droogen. Gansch Kopenhagen liep uit. De koning, |
|||||||
1) flVoor iny , soo ()nsen staet daermede gedient was jreweest, had
■wol gewenst dat den coninck van Denemarcken ons 't passeren van de Zondt, ofte Droogen fcytelick had beleth, soude in die gelegentheyt materye genoech gevonden hebben daer wy ons tot noch toe moeten stil houden". (Miss. v. de With aan amb. Den. dat. 21 Juni 1645). de With wenschte echter geen vyandelijklieden uit te lokken. Met het oog daarop verbood hjj, dat iemand van zijn volk aan wal zou gaan. 2) Zie pt. 7 van de „consider. op do Instr." enz. in de bjjlagen.
|
|||||||
202
de prins en de prinses van Denemarken, de rijksraden en
een groote menigte volks spoedden zich naar het eiland Amager om het schouwspel dor voorbijvarende schepen, zoo al niet te genieten , dan toch gade te slaan i). Op zij van do vloot gekomen , die op de reede van Kopenhagen lag, liet de With op de gewone wijze salueeren, waarna — er was verbetering te bespeuren in de Deensche beleefd- heid — hot admiraalschip met drie schoten antwoordde. Niet do minste vijandelijkheid werd den Nederlanders be- toond -); do Denen bepaalden zich er toe hun den weg te bemoeiolijken. Immers, do grootste voorzichtigheid diende betracht te worden , toen men het nauwste gedeelte van den Droogen naderde , waar het vaarwater, tussohen Casperkamel on de wrakken bij Southolm , „niet boven een musquetschoot wyt" was. Bovendien had Christiaan TV alle bakens — behalve de ton achter Casperkamel — doen opnemen. Dat de Nederlanders desniettemin den koers niet bijster werden strekt hun zeemanschap tot geen geringe eer. Door het krimpen van den wind zeilde ,de Brederode", het admiraal- schip , vlak langs een wrak , dat reeds door de verkenners was afgetond, en één der kapiteins ging er rakelings over, zoodat de stukken er af vlogen ; maar zijn eigen schip bleef onbeschadigd. Twee koopvaarders hadden eenig oponthoud door het breken van de groote ra's en bleven een tjjd lang, onder bedekking, achter. Doch dit was ook het cenige, en zonder noemenswaardig ongeluk werd het einde van de doorvaart bereikt. Tusschen Falstcrbon en Amager staken de koopvaarders van de oorlogsvloot af en doorkliefden weldra de golven der Oostzee: één gedeelte voer langs de kust van Pommeren, het andere zette koers naar de Oostkust van Zweden. Aan beide werden door de With drie con- vooiers raedegegeven. Zoo was dan , voor de eerste maal zonder tol te betalen ,
oen Ncdcrlandsche handelsvloot, met een sterk gewapend geleide, door de zeeöngte gevaren, welke de koning van |
|||||||
1) Amager wns toen reeds met den vasten wol verbonden.
2) „Syne Mat. hadde op Amack ende op een haiff gemaeckt blockhuys
doen stellen eenige swaere stucken als lieele ende halve cartouwen maer die wierden weeder affgchaelt, ende niet met geschooten". (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat, 24 Juni 1645). |
|||||||
^s«_^ ^
|
|||||||
*••' '
|
||||||||||||||||||
DE SOT^T
|
||||||||||||||||||
13
|
||||||||||||||||||
n
|
||||||||||||||||||
f"
|
||||||||||||||||||
KAT TE GAT
|
||||||||||||||||||
5(5
|
||||||||||||||||||
-Sb
|
||||||||||||||||||
ï
|
||||||||||||||||||
12 O L van Grtenwidi
|
13
|
|||||||||||||||||
Hthgien van de ^edai vloot ouckr HiUe JSimde IVith.
'JOeensche vloot. |
||||||||||||||||||
203
|
|||||||
Denemarken tot een scheiding , maar de natuur tot een ver-
bindingsweg tusschen Noord- en Oostzee h id gemaakt. Voor de eerste maal was koning Christiaan zijn „speel-penninek" ^) ontgaan, en dezelfde rijksdaalders , die anders voor het tol- kantoor te Helsenour waren bestemd, hadden thans gediend tot uitrusting der scheepsmacht, welke den gekrenkten vorst de wetten zou voorschrijven in zijne eigen wateren. Nu de weg voor den handel geopend was , kwam het er
op aan hem ook voor het vervolg vrij te houden, de With was overtuigd , dat Christiaan IV slechts uit besef van on- macht hem den doortocht niet had geweerd , en ondertusschen „op syn luypen lach", totdat do Nedorlandsche vloot, door het telkens afzenden van convOoiers , zou zijn verzwakt. Om zich voor ongewonschte „Deense stoutichedon" te vrijwaren nam hij derhalve de volgende maatregelen. Do vloot werd verdeeld in twee eskad crs. Met het eene , 28 zeilen sterk, ging hij terug langs denzeltden weg dien hij gekomen was en vatte post benoorden den Droogen , dicht bij Kopenhagen on in hot gezicht der Deensche scheepsmacht , welker be- wcgi\igen hij dus kon volgen. Twee schepen ankerden aan den ingang der Sont om toe te zien , dat geen tol zou worden betaald of afgedwongen, tevens om de uit het vaderland komende koopvaarders op te wachten. Deze werden dan, door schepen van do Withs eskader, naar het smaldeel van den vice-admiraal Cats geleid , die met tien zeilen kruiste bezuiden don Droogen. Vandaar lag de Oostzee voor hen open. Cats hield tevens een wakend oog, dat de Deensche' kapers niet op roof zouden uitgaan. Alle terugkeerende koopvaarders verzamelde hij bij zich en liet ze weer door den Droogen geleiden , totdat ze veilig waren onder de hoede van de With. Deze wachtte tot er een voldoend aantal bijeen was en stuurde ze dan , onder behoorlijk convooi, naar het Vlie of de Maas ^). |
|||||||
1) Zio pg-. 14 , noot 2.
2) Dit pljin was door de AVitli reeds ontworpen vóór zijn uitreis. Zie
pt. 19 van do „Consider. op de Instr."' enz. Daar de tocht door den Droogen steeds bezwaarlijlc bleef, liet de With de passage door do Belt verkennen on eveneens hot vaarwater beoosten Southolm afdiepen. De eerste bleek heel goed te zijn , het laatste minder Toch schijnt de "With redenen gehad te hebben om de route niet naar de Belt te verleggen. Immers , zoolang de Uederlandsche vloot in de Deensche wateren ver^ |
|||||||
204
|
|||||||
Tegelijkertijd kweet de Nederlandsche vlootvoogd zich nog
van een anderen plicht. Alle voorbijvarende schippers liet hij met zijn sloep bij zich aan boord halen om daar aangifte te doen van de havens hunner herkomst en hunner bestem- ming , van de lading en — voor zooverre zij uit de Neder- landen kwamen — om te bewijzen , dat zij vcilgeld hadden betaald. Wie dit niet kon , werd aangehouden en het schip van den overtreder, nadat het met ander volk bemand was, ging terug naar het vaderland. Om zich later te kunnen verantwoorden, hield de With registers van de komende en keerende koopvaardijschepen , welke registers dus een getrouw beeld geven van de vaart op de Oostzee in hot jaar 1645 i). ; Aldus berustten de sleutels van de Sont in handen van den admiraal der Kepubliek. In- en uitgang van deze zee- |
|||||||
toefde, werd do éénmaal vastgestelde route behouden. Voor de plaats-
bepalingen verwijs ik naar mijn kaart van de Sont. Zij is samengesteld met behulp van drie oude kaai-ten , te weten : l'. Een kaart van de Sont, voorkomende in: „De nieuwe lichtende
Zee-Colomne ofte Zeespiegel", (gedrukt te Amsterdam , omstreeks
1650 , volgens den catalogus der Utrochtsche Universiteits-Biblio-
theek).
20. „Pascaart vant 'Schager-Rack en do Belt van d' Paternoster tot in de Oostzee. Op nieuws verbetert door Joannes Loots inde
Nieuwe Brugsteeg in de Jonge Lootsnmn". (Opgedragen aan
Cornelis Tromp).
3". A cbart of the two chnnnels goeing into the Baltique sea one through Catte Gat and the Sound and the other through the Belt,
by John Seller Hydrographer to the king".
l>e beide laatstgenoemde kaarten behooren aan het Departement van Marino te 's Hage. Gaarne betuig ik hier mijn dank aan den HoogEdel- Gestr. Heer H. A. de Smit van den Broecke , kapitein ter zee tit., chef der afdeeling Hydrographie bij het Departement van Marine , door wiens welwillendheid ik deze kaarten ter leen mocht ontvangen ; evenzeer aan den WEdGestr. lieer J. J. Kraakman , gepensioneerd luitenant-ter-zee der 1 <* klasse , werkzaam bij de genoemde afdeeling , die mij , ook door vergelijking met de nieuwste zeekaarten, zeer gewenschte inlichtingen verstrekte omtrent het vaarwater in de Sont. De WEd. lieer Backer Dirks, bibliothecaris aan het departement van marine, verplichtte mij insgelijks zeer met het beantwoorden van enkele vragen". Mijn kaart van do Sont geeft den toestand weer , beschreven op pg. 203
mijner dissertatie. De roode streepjes stellen de schepen van de Witti voor , het blauwe streepje de Deensche vloot. 1) Zie hiervoor ,Statist. Oostzeehandel". (Bjjlago So. 1.)
|
|||||||
205
engte werden bewaakt door Nederlandsche oorlogschepen,
en geen enkel vaartuig kon door de mazen hunner scherpe wacht heen shiipen. De komst van de Withs eskader vóór Kopenhagen ver-
oorzaakte groote ontsteltenis aan het hof, en niet weinig schrik onder het volk. De hurgerjj betrok de wacht in de buitenwerken , het garnizoen op de oude wallen. Aan de blokhuizen in den Droegen werd ijverig voortgewerkt en de onveiligheid van het vaarwater verhoogd door nog drie sche- pen te laten zinken. Schansen en versterkingen verrezen langs de kust van Seeland, overal waar krijgsvolk aan land zou kunnen worden gezet. Christiaan IV scheen er niet aan te twijfelen , of de Nederlanders zouden gemeene zaak maken met de Zweden en gezamentlijk een landing onder- nemen. Zoo gebeurd ware wat hij vreesde , zou alle voor- zorg hem weinig gebaat hebben. Het ontbrak hem aan geld en aan troepen , vooral aan het eerste. Op de burgerij viel kwalijk te rekenen: sinds de komst der „Hollanders" was haar de schrik om het hart geslagen en groote wanorde heerschte in de stad ^). Wat erger was, ook de vorst zelf liet ten slotte den moed zinken. Zijn oude veerkracht ver- slapte om plaats te maken voor een wanhopig berusten in den wil des Heeren, iSie de fiolen van lijn toorn over Denemarken had uitgestort ^). Gebrek aan water noodzaakte de With zich in betrekking
te stellen met de Deensche autoriteiten en verlof te ver- zoeken zich , op de kust van Seeland , van het noodige te voorzien. De brief, dien hij daarover schreef aan den rijks- admiraal van Denemarken, gaf, met tartende oprechtheid, rekenschap van het optreden der Nederlandsche zeemacht. Men oordeele zelf naar het slot: „waerom wy met onse vloodt nu soo dight by de handt blijven , geschiet allenelyck omdat de gem'=. coopvaerdyeschepen (staende de handeling tusschen syn Co. Ma', van Dennemarcken ende de croon Sweeden) geen toll aan syn Co. Ma', enbetaelen, waerover |
||||||
1) Miss. V. van Cracaiiw aan H. H. M. dat. 24 Juni, daarbij het p. s.
van 27 Juni, en de miss. dat. 1 , 3 en 15 Juli 1645. 2) „Syne Ma', van Dennemarcken geeft liet Godt op als deselve eenige
quaede tydinge voorcoomen ontsedt sich daer oover gantsch niet, seggendc alleene fiat voluntas Domini". (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 1 Juli 1645). |
||||||
206
|
|||||||
wy becommert syn, soo wy van liior waeren lichtelyck van
sync Co. Ma'\ schepen om den toll aengehaelt souden wor- den, ende dat tot groote schade van deselve" '). Het verzoek werd toegestaan, gelijk de With ook later
vrijheidkreegom ververschingen tekoopen in de stad Kopenhagen en ballast te halen van het eiland Möen. Desniettemin bleef hij achterdocht koesteren , ,alsoo de Deensche natie niet te vertrouwen is , ende revonge sullen soucken omdat wy haer so dight op de neus leggen, ten waere sake hot haer aen macht ontbr.ieoke" -). Zoodra de vloot op de reede van Kopenhagen met zes a acht
branders versterkt werd, ontbood hij vijf schepen uit het eskader van den vice-admiraal, om ook zijn eigen macht te vergrooten , en verzocht aan de Statcn-Generaal , dat hem ecnige branders zoudon worden toegezonden ^). Herhaalde- lijk liet hij bovendien conige oorlogsbodems in de Oostzee kruisen, ten einde voor de veiligheid der verwachte koopvaar- ders zorg te dragen. Eerst den 30sten Juni kwam de Nederlandsche vlootvoogd
in persoonlijke aanraking met een Deonschen waardigheids- beklceder. Op dien dag toch verscheen Christiaan Gestorff, commissaris-generaal van Soeland , vergezeld door een schout- bij-nacht, aan boord van het admiraalsschip. Namens de rijksraden van Denemarken verzocht hij verklaring , waarom de Nederlandsche scheepsmacht zoo dicht onder de hoofdstad geankerd bleef, een feit, dat nooit te voren was geschied en groote ergernis verwekte. Tevens beklaagde hij zich, dat ook aan Engelsche , Schotsche , Hamburger en Lubecker schippers gelast werd geen tol te betalen, en dat eenige van de AViths scheepsvolk , naar den wal gezonden om water te halen, „aldaer quaet gelaet hadden gestelt." Dit alles — zoo eindigde hij — scheen des te vreemder , nu de onderhande- lingen , zoowel met Zweden als met de Republiek, spoedig |
|||||||
1) Uit miss. V. de Witli aan den admir. v. Denem. dat. 23 Juni 16i4.
2) Miss. V. de WitU aan H. H. M. dat. 25 Juni 1644.
3) Reeds vóór zijn vertrok uit het vaderland had de With verzocht,
dat eenige branders by zyn vloot zouden worden gevoegd. II. H. M. oordeelden „dit vorsoeclc voor als noch te pr^ematuir te syn
maer dat daerop sal worden geresolveerd in cus van rupture." (Zie consider. op de Instr. pt. 5). Ook thans werd aan het verzoek geen gevolg gegeven.
|
|||||||
207
|
|||||||
tot een gewenscht einde zouden komen. Het bescheid van
den admiraal klonk vrij gematigd. Zijn last luidde het be- talen van tol te beletten , en daartoe moest hij in den Droegen blijven liggen, doch — zoo voegde hij er bij — na het sluiten van het tractaat zou den koning vergoeding worden gegeven voor de penningen, welke hem thans ontgingen. De beschuldiging omtrent de vreemde schippers wierp hij van zich ; alleen dan worden zij verhinderd tol te betalen , wanneer zij met Nederlandsche goederen geladen en naar do havens der Republiek bestemd of daar uitgezeild waren i). Zoo het gedrag der matrozen onbehoorlijk was geweest, zij zouden naar verdienste gestraft worden. Immers , het lag allerminst in zijn bedoeling geweld te plegen, tenzij hij daartoe gedwongen werd. En hiermede konden de Deen- sche hoeren , die bij hot komen en gaan met eerschoten ge- groet werden, vertrekken. Te voren hadden zij het admi- raalsschip terdege bezichtigd , ja, de With vermoedde zelfs, dat het hoofddoel hunner komst bestond in een inspectie zijner vloot. Nog geen week later of een tweede poging werd aange-
wend om uit te vorschon, welke houding de Nederlandsche scheepsmacht bij mogelijke verwikkelingen zou aannemen. De schout-bij-nacht Laurens Galton stelde de With een brief ter hand van den rijks-admiraal Nicolaas Trolle, waarin de Deensche vlootvoogd mededeelde, dat Christiaan IV zijn vloot zoo spoedig mogelijk zee wilde laten kiezen; wanneer zij de Nederlandsche schepen ontmoette, zou dezen geen schade worden toegebracht, integendeel alle ,hu!p ende faveur" bewezen. De laatste geruststellende tijding werd voor kennisgeving aangenomen; doch tevens antwoordde de "With, dat hij do Deensche vloot, bij haar uitzeilen, met een deel zijner macht zou volgen, niet uit wantrouwen , maar eenvoudig om zich te kwijten van zijn last, die in de eerste plaats luidde : den Nedorlandschon handel te bescher- |
|||||||
1) Herhaaldelijk verdedigt do With zich tegen deze beschuldiging,
zie Journ. de With. op 27 Juli , miss. v. de AVith aan de amb. dat. 31 Juli en aan de Deensche rijksraden dat. 7 Aug. 1645. Men houde echter in het oog, dat, al verhinderde de With geen enkelen
vreemden schipper in het betalen van tol, waarschijnlijk menig niet- Nederlandsch schip wist door te sluipen onder de Nederl., welke geen tol betaalden. |
|||||||
208
men i). Nauwelijks was Galton dan ook vertrokken , of de
With belegde een krijgsraad , waarin werd besloten de Denen met 30 zeilen na te gaan , zoodra zij aanstalten maakten het ruime sop te kiezen. Eenige kapiteins , uitgezonden om het vaarwater tusschen Southolm en de kust van Schonen te verkennon, kregen onmiddellijk bevel terug te keeren en zich bij het gros te voegen. Daar de With zich ongerust maakte over de aanwezigheid van branders bij de Deensehe vloot, die — al zou het heeten bij ongeluk — groot nadeel onder zijn schepen konden aanrichten , schreef hij op nieuw aan den rijksadmiraal, met verzoek , dat bedoelde branders zoo ver mogelijk van de zijnen zouden afhouden : „soo anders geschiet, sall genoodsaeckt syn deselve feytelj'ck aan te tasten" -). Dit is de taal van iemand , die niet met zich laat schertsen,
en toch is het geoorloofd te twijfelen, of het Christiaan IV wel ernst was met het aangegeven plan om zijn laatste troef ter zmi uit te spelen. Sinds geruimen tijd was Wrangel, met 21 oorlogschepen en evenveel kleinere vaartuigen, uit de haven van Wismar gezeild on had de Oostzee onveilig gemaakt. Na Bornholm veroverd te hebben , bleef hij daar wachten op de Zweedsche hoofdvloot, sterk 22 oorlogs- bodems , drie branders en eenige transportschepen, die onder bevel van den admiraal Erik Ryning uit de Scheeren moest uitloopen. Storm en tegenwind beletten Ryning zich op den vastgestelden tijd met Wrangel te vereenigen ^). Indien de koning van Denemarken dit geweten heeft, is het mogelijk |
||||||
1) „Doch Toere uwe Ed. Gestr. tegemoet dat myn ordre ig om op
de commercyschepen van onsen staedt te passen en die voor allen onheyll te beschermen , soodat ick in dese gelegentheyt echter genoodtsaeckt sal weaen met een gedeelte van myn gros van schepen , in 't gesight van Uwe Ed. Gestr. vloodt te zeyllen, ende dat tot bevrydinge van de gemeUe schepen , daer wy als beschermers over gestelt syn, hoewel ick nochthans Uwe Ed: Gestr: schryvens wel vertrouwe de schepen van onsen staedt niet te doen beschadigen, soo dat dit zeyllen by myn maer allenelyck sal geschieden tot voldooningo van onse Hooge Regieringe". (Uit miss. v. de With aan den rijksadm. TroUe dat. 5 Juli 1645 ; in hot Journ. staat foutief 5 Juni), de Withs brieven zijn gewoonlijk kort on bondig, dikwijls niet zonder ironie , als hjj den Denen een pil te slikken geeft. 2) Uit miss. v. de With aan den rijksadm. v. Denem. dat. 8 Juli 1645.
3) Slange II fol. 1310 — 1313. Garde pg. 210.
|
||||||
209
|
|||||||
dat hij een oogenblik het stoute plan heeft opgevat de Wis-
marsche vloot te vernietigen , vóór die vereeniging kon plaats hebben. Het was een hachelijke onderneming: slechts over 24 a 25 schepen, klein en groot, en eenige branders kon hij beschikken , en de bemanning was, door de slechte be- taling , muitziek. ') Verloor Christiaan den slag , dan waren de Deensche eilanden verloren. Daarom blijft het de vraag, of hij , nu de onderhandelingen over den vrede reeds ver gevorderd ïvaren , zich aan die gevaarlijke kans heeft durven bloot stellen. Het is mogelijk, dat hij de "With slechts heeft willen uithooren over zijn last, en in dat geval is zijn po- ging geslaagd -). Hoe dit zij , toen de Nederlandsche ad- miraal zich gereed maakte om de Deensche vloot een onge- vraagd geleide te geven, bleef deze op haar oude ankerplaats, binnen Kouingsdiep, liggen. Er mochten enkele schepen op verkenning uitgaan — en de With zond hun terstond eenige zijner kapiteins na —, de hoofdmacht stelde zich niet in be- weging. Daartoe bestond dan ook alle roden , sinds de vloot van llyning er in geslaagd was zich met die van Wrangel te voreenigen en de gezamcntlijke Zweedsche „armade" de Deensche eilanden begon te naderen. Onmiddellijk na zijn aankomst voor Kroonenburg had de
With daarvan kondschap gedaan aan de Nedeilandsche ge- zanten en sinds hen geregeld op de hoogte gehouden van zijn wedervaren , terwijl de commandeur van Salingen door hem naar Calraar was gezonden, om zich van daar naar Suderokra te begeven en hunne bevelen te vernemen ''). Doch de ambassadeurs haastten zich niet den admiraal te verwelkomen en vonden het evenmin noodig hem in te lichten omtrent den stand der onderhandelingen. De heet gebakerde vlootvoogd had zijn misnoegen daarover niet |
|||||||
1) Miss. y. de With aan de amb. dat. 11 Juli 1645.
2) De Deensche onderhandelaars verweten later den Nederl. gezanten,
dat, door de schuld Tan de With, hun koning de vloot van Wrangel niet had kunnen verslaan, vóór zijn conjunctie met Eyning. (miss. v. de amb. aan H. H. M. dat. 23 Juli en aan de With dat. 25 Juli 1C45.) Dit is echter geen bewijs, dat Christiaan IV werkeljjk het plan daartoe heeft gehad. 3) Miss. T. de With aan de amb. dat. 15, 21 Juni, 5 en 11 Juli
1645. Gemeensch. verb. 25 Juni 1645. 14
|
|||||||
210
onduidelijk te kennen gegeven i). Terwijl hij dit deed, was
reeds een brief van de gezanten aan zijn adres verzonden. De Deensche commissarissen te Christianopel hadden bij de Nederlandsche heeren hun beklag ingediend over de „onge- hoorde en onlijdelijke" houding van de With, die vlak in het gezicht van Z. M'' vloot post had gevat, terwijl hij toch elders — onder het eiland Ween bv. — een veiliger ankerplaats had kunnen vinden , zonder schade voor de volvoering van zijn last. Daarbij wezen zij op het gevaar, dat, door de minste aan- leiding, een nieuwe verwijdering tusschen Denemarken en de Republiek kon ontstaan , welke den goeden uitslag der onderhandelingen onzeker zou maken. Dit argument miste zijn uitwerking niet. De vertegenwoordigers der Staten- Genoraal verlangden naar het einde hunner zending, en daar men het in hoofdzaak reeds eens was over hot te sluiten verdrag , wilden zij voorkomen, dat het uittartend optreden van de Nederlandsche zeemacht een kink in de kabel zou leggen. Zij voldeden dan ook aan hot tot hen gerichte verzoek om den admiraal tot voorzichtigheid aan te sporen, dooh vermeden hierbij zorgvuldig den schijn alsof zij hem iets kwamen bevelen -). Het antwoord van de With toonde dan ook geen zweem van goraaktheid over de inmenging der staatslieden in zijn aangelogoiiheden. Integendeel bleek, dat hij hen daartoe gerechtigd achtte; doch hij verdedigde de genomen maatregelen met een beroep op zijn last, welke het beschermen der Nederlandsohe koopvaarders gebood. Wantrouwen tegen de „Deensche natie", die — zooals hij in oen lateren brief aan de Staten-Generaal schreef — „wat variabel in haar voornemen is" '), was verder de reden, waarom hij zijn ankerplaats niet wilde verleggen naar Ween. |
||||||
1) MiB3. V. do With aan de amb. dat. 11 Juli en aan de HoogeEegier.
dat. 14 Juli 1645. De miss. van de With aan de amb. dat. 16 Juli 1645 \angt aldus aan: „lek heb uwen eersten aengenamen brijeff van dato den 6 July ontfangcn" enz. 2) „Wjj connen hierin niet met kenniase, ofte met bevel,'t welck-wy ons
tegens gegeven last niet sullen noch -willen aenmeten, gaen maer alleen UEd. in bedencken geven, als evenwel den dienste van H. H. M. wierde bewaert, dat verboet diende alle foytelickheden ende misverstanden, die dese aengevangen ende byna voltrockeu tractaten souden connen niet alleen hinderlick sjn, maer lichtelyck geheel omstooten." (Miss. v. de amb. aan de With dat. 6 Juli 1645 in gemeenseh. verb. 1645.) 3) Miss. V. de With aan H. H. M. dat. 21 Juli 1645.
|
||||||
211
Alzoo bleef hij mot zijn vloot voor Kopenhagen , „ten vfaere
myn hetselve expres van H. H. M. ofte van Uwe Exc. wiert gecommandeerd" ')• Toen echter do klachten der Deensche commissarissen aan-
hielden en met nieuwe vermeerderd werden ^), gaven de gezanten aan den admiraal daarvan wederom kennis en ver- zuimden niet er op te wijzen, dat het tractaat reeds zoo goed als gesloten was '). Ook dit schrijven bracht geen verandering in hot besluit van den vlootvoogd , te meer nu eonige „Deense stouticheden" verdubbelde waakzaamheid billijkten. Vóór dat wij mededeelen waarin deze bestonden , worden hier enkele bijzonderheden ingelascht omtrent den handel , tot bescherming waarvan de Nederlandsche scheeps- macht in de eerste plaats was uitgezonden. Er verliep geruime tijd eer de koopvaardcrs, die onder
de "VViths geleide door de Sont waren gebracht, uit de Oostzee terugkeerden. In den beginne kreeg de admiraal tijding, dat het laden te Dantzig, do belangrijkste haven , slechts langzaam toeging *). Daarover verwonderde hij zich, |
||||
1) Miss. van do With aau de amb. dat. IG Juli 1645.
In zyn miss. aan II. II. M. dat. 14 Juli 1645 betuigt de admiraal; „lek
doo dit groot getall soo dight by den anderen houden om de macht van onsen Staedt te thoonen, met vertrouwen (soo de vreede te treffen is) eerder daardoor getroffen sal worden.". Het is vreemd, dat hy deze verklaring van zijn gedrag ook niet aan de gezanten meedeelde , die zulk een be- weegreden bezwaarlijk konden afkeuren. 2) ,Bij de Conincklicke Deensche commissarissen wert seer geclaecht
over swaere ende harde proceduren , als dat verhindert wert het uytloopen van liaere Vloote , haore Brantschopen gecommandeert te deslogeren , dat als Lubeeksche jas Deensche schepen selffs den toU willen betalen, 't selve verhindert, endo daerop schieten". (Miss. v. de Amb. aan de With dat. 25 Juli 1645 In Gemeonsch. Verb. 1645). 3) Op nieuw vermeden de gezanten don sc'iijn van bevel: „Uwe E;
moet den dienst van 't lant betrachten ende sulcx doen als best sullen connen verantwoorden , alsoo wy daerinno niet te seggen hebben", (üit de in noot 2 aangehaalde miss.) Naar aanleiding daarvan schreef de With in zijn antwoord: „dat uwe E.Nitieu mijn schrijven, met mijn vloodt myn te laeten gewerden , sulcx als iok sal hebben te verantwoorden en dat uwe Ed. daer niet in te seggen en hebben , dat voor myn noch on- bekent is". (Miss. v. de With aan de Amb. dat. 31 Juli 1645). 4) Journ. de With 23, 30 Juni 1645.
Miss. v. van Cracauw aan H. H. M, dat. 15 Juli 1645.
|
||||
r /
|
|||||||
212
omdat hij aan „de Neederlantsche natie" te dier stede had
laten weten, dat alles in het werk werd gesteld om het vaarwater veilig te houden , en nu de vrachten zoo schaarsch waren , begon hij te vreezen voor een beurs-complot om den marktprijs der granen te doen stijgen '). Eeeds had de With een zijnor kapiteins er op uit gezonden om poolshoogte to nemen ; maar juist toen kwamen de lang verwachte koop- vaarders in grooten getale opzetten , zoodat binnen een tien- tal dagen twee honderd schepen met convooi naar het vader- land konden vertrekken. Sedert kwam er geregeld toevoer. De schippers moesten enkele dagen , ook wel weken , in de Sent blijven liggen , vóórdat er een voldoend aantal bijeen was om onder gewapend geleide de reis te vervolgen. In dien tussclientijd werd toegezien , dat zij geen tol betaalden: een voorzorg, welke noodig was , daar sommigen zich die kosten hadden getroost om de lading dos te eerder naar do plaats van bestemming to brengen en zoodoende spoediger met een nieuwe vracht weer uit te kunnen zeilen. Met het oog daarop werd den schippers verboden aan wal te gaan , zoodat zij niet in aanraking konden komen met de Deenscho tolbeambten ; en daar hun gewoonte was zich , op de terug- reis , in Helsenour te voorzien van levensmiddelen en andere behoeften, had de With hun laten aan schrijven om den noodigen voorraad op to doen in de Oostzeehavens , vanwaar zij vertrokken. Ook uit de Nederlanden kwamen do koopvaarders bij
tussehenpoozen opzetten; gewoonlijk in admiraalsohap en met convooi, soms in grooten getale , zooals wanneer de „Francc vloodt" opdaagde , meer dan honderd schepen, bijna alle met zout bevracht, of de „Spaense vloodt", bestaande uit veertig vaartuigen, met dezelfde lading *). Zelfs gebeurde het, dat in één enkelen nacht 134 gehopcn de Sont binnen- stevenden ^) Allo schippers moesten bewijzen het verplichte |
|||||||
1) Miss. V. do With aan do Hoogo Regier., <lo adm.-coU. van Amster-
dam , Rotterdam en 't >foordcr-Qt., alsmede aan de HH. Direct, te Am- sterdam , dat. 14 Juli 1645. (Journ. de With 1645). 2) „France vloodt" en „Spaense vloodt", zoo heetten de schepen die
uit do Nederlanden waren gezeild naar de havens van Frankrjjk en Spanje, daar lading hadden ingenomen, gewoonlijk zout, on deze weder naar de Oostzoesteden brachten. 3) Journ. de With 8 Oct. 1645.
|
|||||||
213
veilgeld in de Republiek te hebben betaald. Bij gebreke
daarvan werd hot schip bemand met ander volk en opge- zonden naar het admiraliteits-col lege, waarde „aanhaalder", — d. i. do kapitein , die het verzuim ontdekt had, — te huis behoorde. De enkelen , bij wie dit plaats had, waren bijna zonder uitzondering Zeeuwen en kwamen dus uit die provincie, die zich steeds togen de uitrusting der scheepsmacht, bijge- volg ook tegen de heffing van het veilgeld, .had verzet. Het schijnt dat zij opzettelijk , door toedoen of op last van de staten van hun gewest, de betaling hadden nagelaten) zeer tot hun nadeel, want de With hield zich stipt aan zijn last, al mochten de aangehaalde schippers „oock seer fulmineren ende wenschen liever van de Duynkorckers ge- nomen te wesen" '). „Terwijl do Nederlandsche admiraal aldus zorg droeg voor
het vervullen van het éóne gedeelte zijner taak, waakte hij niet minder scherp voor de eer der vlag en toonde koning Christiaan , dat de tijden voorbij waren , in welke de Repu- bliek zich de aanmatiging van dien vorst had moeten laten welgevallen. Op den 23»'™ Juli voeren eenige Nederlandsche handelsschepen langs drie Deensche oorlogsbodems , die onder Casperkamel •— op het eiland Amager — lagen, en hoewel zij hun marszeil streken en behoorlijken eerbied bewezen aan des konings schepen, werd uit deze laatste oen schot gelost op de koopvaarders , die misschien , naar den zin der Denen , te lang met het groeten hadden getalmd. Onmid- dellijk daarna stak een sloep af naar boord van één der schippers en noodzaakte hem vier rijksdaalders te betalen , als boete voor het geloste schot ^). Zoodra de With kennis |
|||||
1) Mi8s. V. de With aan H. H. M. dat. 26 Juli en 19 Aug. 1«4.").
(Journ. de With 1645). Toen de Zeeuwsche schepen, bij aankomst in liet vaderland , met beslag werden belegd , verzochten de afgev. van Zeeland *er gonrlt. de schepen van arrest te ontslaan. Zij grondden dezen eisch op het feit, dat hun gewest nooit had toi gestemd in de heffing van het veil- geld. H. H. M. besloten het verzoek in te willigen ; doch Holland en hot admir. coll. van Amsterdam hielden de uitvoering van die resolutie lang tegen. Zie hierover Res. St. Gen. 14, 15, 16, 17, 19, 28 Aug. 4, 29 Sept. 5, 7 en 20 Oct. 1645. 2) Dit was een Deensche aanmatiging, reeds vroeger vertoond op de
Wezer: zie Aitz. Y, pg. 82, 83, 122, 123, Ook Nederlandsche walTischvaarder» hadden een dergelijke bejegening
|
|||||
214
kreeg van dit feit, schreef hij den rijks-admiraal Nicolaas
Trolle een kort aangebonden brief, waarin hij zijn veront- waardiging over het gebeurde uitte en dreigde met gepaste maatregelen zijnerzijds , wanneer do Denen voortgingen aldus te handelen. Tegelijk berichtte hij, dat zijn voornemen was geweest om, ter voldoening aan het verzoek dor Deensche commissarissen te Christianopel , met zijn vloot wat verder van Kopenhagen te gaan liggen — een plan, waarvan in- tusschen uit zijn journaal niets blijkt —; maar nu de Neder- landsche schippers zoo onredelijk bejegend werden, achtte hij zich verplicht een wakend oog te houden en in de buurt te blijven ^). Op het woord volgde do daad. Drie kapiteins van de
With kregen last om bij de bewuste oorlogschcpon te gaan ankeren en nieuwe gewelddadigheden feitelijk to beletten , waarop de Denen hot ongevraagd gezelschap al spoedig in den steek lieten en terugkeerdon naar het Koningsdiep. De Nederlanders volgden hen tot dicht voor genoemde recde. Op denzelfden dag — en stellig in verband met do beschre- ven gebeurtenis — was de With mot zijn eskader onder zeil gegaan en tot op zijde van de Deensche scheepsmacht ge- laveerd. Dergelijke bravade's deed hij meermalen , tot niet geringe ergernis van het hof en van de burgers te Kopenhagen ^). |
||||||
in de IJszee ondervonden : zie Mr. S. Muller Fz., Gesoliiedenis der
Noordsclie Compagnie pg. 274 , waar eveneens voor elk gedaan schot een vergoeding van ƒ 10 werd geeischt door den Deensclien kapitein Corfitz Ulfeld. 1) „AVelck affvorderen van geldt en schieten, wy niet on connen ver-
staen, cnde soo dit affvorderen van geldt hy uwe Ed. officieren meer mochte gei>euren sall genoodtsaeckt wesen daerin te versien". „In gevalle dat het selve buyten kennisse en ordre is geschiet, versoecke
dat daerover exempel mach werden gestatueert, lok sal hierop antwoort verwachten en aen d'ander syde oock een wakendt oogh houden". (Beide citaten uit miss. t. de With aan den rijksadm. Trolle dat. 23 Juli 1645). 2) Een zonderlingen indruk maakt het , als men bij Slange II fol.
lul8 leest: „(de Witt) kom nogle gange ind i Kiöbenhafn, og opvartede Hans Kongel. Majest. der tandt behag i hans fornuftige tale , og hans klogskab og erfarenhed i soe-voesenet, ja hand bief og budden til kongens tafel"; d. i. „(de With) kwam eenige malen naar Kopenhagen en maakte zijn opwachting bij Zyno Koninkl. Majest., die behagen schepte in zijn verstandige taal en zijn kennis en ervaring van het zeowezen, ja, hi) werd ook genoodigd aan 's konings tafel", do With's Journ. en de miss. |
||||||
215
Voorwaar, hadde de Nederlandsehe admiraal slechts een
enkele reden kunnen vindon om ^met fatsoen" aan den slag te komen, de onzijdigheid, welke do Republiek in naam betrachtte , zon gevaar hebben geloopen i). Doch de steige- rende strijdlust van den vlootvoogd werd in toom gehouden door de Staten-Generaal, wier duidelijk voorschrift luidde : „Do admirael sal hom hobbou to houden in termen van neu- traliteyt tot ter tyt toe dat desen Staedt met de Croono Dencmarckon sal syn gebroocken ^). Inmiddels had de Deensche rijksadmiraal zijn veront-
schuldiging bij de With aangeboden en de schuld van het voorgevallene geschoven op een luitenant, die buiten bevel van zijn kapitein had gehandeld. Het zou niet meer ge- beuren , dus beloofde hij. Nog éénmaal dreigdon later nieuwe verwikkelingen , dit maal door oen misverstand. Een Nederlandsch koopvaardijschip was verzeild in de klippen bij Southolm, en dadelijk had de With eenige schuiten en een galjoot daarheen gezonden om hulp te verleenen. Do bezetting van Dragör (op A.mager) hield de galjoot voor een vijandelijk schip en schoot haar mast in stukken. Nog eer de With zijn beklag daarover kon indienen , kwamen eenige Deensche hoofdofficieren bij hem aan boord en gaven vol- doende opheldering, hoe de zaak zich had toegedragen. In de voorafgaande dagen was de Zweedsche -vloot tot vlak bij Kopenhagen genaderd en enkele harer schepen, onder prinsenvlag varende , hadden zich zelfs nu en dan vertoond in den Droegen bij de aldaar geposteerde Nederlandsehe waehtschepen. De galjoot nu , welke de With tot assistentie |
||||||
V. Tan Cracauw zwijgen over (loze bezoeken en deze uitnoodiging ; maar
bovendien , het verliaal van de Witha seheepstocht bewijst afdoende , dat er van vriendschappelijken omgang tusschen den koning van Denemarken en den admiraal der Kepubliok geen sprake kan zijn geweest. 1) Een paar dagen hierna toch schreef de With aan II. H. M.: „voor
my Boo ITwe Ho. Mog. daermede gedient waeren geweest, wenschte liever een uyr met myn parthy te vechten , dat meerder reputatie soude geven, hetwelck tot noch toe met fatsoen niet en can geschieden , doch sal niet manqueren myne instructie (van Uwe Ho. Mog. aen myn ter handt ge- stelt) in alle syne deelen naer te comen". (Uit miis. v. de With aan H. H. M. dat. 26 Juli 164.5). 2) Zie „Consider. op de Instr." enz. pt. 24.
|
||||||
216
had uitgezonden, was door de bezetting van Amager ook
voor een verkapten Zweed gehouden. Aan het redelijk ver- zoek der Deensche officieren , dat de Nederlandscho schepen, welke door don Droegen voeren , een bepaald sein zouden geven om hun nationaliteit buiten kijf te stellen , werd door den admiraal aanstonds voldaan. Reeds is terloops vermeld , dat de Zwoedsche vloot , on-
geveer 40 schepen sterk, onder bevel van den admiraal Ryning, zich in de nabijheid der hoofdstad van Denemarken liet zien. Volgens zijn instructie moest Eyning het stadje Malmö , dat door Horn belegerd werd , blokkoeren; doch hij werd gedwongen dit plan op te geven , daar het vaarwater voor Malmö te ondiep was on onveilig werd gemaakt door vele versterkte pramen, terwijl op Amager bovendien batterijen waren opgeworpen ^). Ook de spcrwerken in den Droogen, waaraan men zoo lang had gearbeid, waren eindelijk vol- tooid -). Toch zeilden af en toe enkele zijner schepen door den Droogen , maar zorgden buiten het bereik der vijandelijke kanonnen te bljjven. De verschijning der Zweden in de Sont diende koning
Christiaan de volle maat zijner vernedering toe en veroor- zaakte op nieuw grooten schrik binnen Kopenhagen. Een ganschen dag bad hij in de slotkerk van Frederiksburg en smeekte God zijn toorn van het rijk Denemarken te willen afwenden. Ook voor zijne onderdanen liet hij drie bede- en vastdagen uitschrijven. Tegelijkertijd verzuimde hij echter niet om maatregelen tot tcgenweer te nemen. Het garnizoen van Kopenhagen bezette het eiland Amager , waar een landing van den vijand gevreesd werd on zelf ging de koning er heen om de verdedigingswerken in oogenschouw te nemen '). Wat meer is , Christiaan IV dacht er over met zijn inmiddels versterkte vloot den vijand aan te tasten. Doch de gehate „Hollanders" stonden hem daarbij in den weg. Wel had deWith — gepolst wat hij,, volgons zijn last, moest doen, wanneer de Denen en Zweden handgemeen raakten — daarop geantwoord , dat hij zich onzijdig zou houden „ten waere (hem) occasie van of- |
||||||
1) Slangc II fol. ISl-S.
2) Miss. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 5 Aug. 1645.
:)) Miss. V, van Cracauw aan II. U. M. dat. 5 en 19 Aug. 1645.
|
||||||
217
|
|||||||
fontie werde gegeven"; maar de koning bleef hom wantrou-
wen '). Bovendien verzochten de rijksraden hem de vloot niet aan onzekere kansen bloot te stellen. De voorzichtig- heid behaalde ten slotio de zege, en de voorgenomen aanval geschiedde niet, hoewel het gerucht in Kopenhagen volhield, dat Zijne Ma', op de Zweden los zou gaan, wanneer do Nederlandsche admiraal hem daarin niet verhinderde ^). Zoo moest ook admiraal Ryning zich bepalen tot enkoio
schermutselingen : zijn tocht bracht meor schrik te weeg dan schade en geleek meer op een bravade dan op een aanval. Slechts één feit zette beteokenis bij aan zijn machtsvertoon. In den nacht van 17 op 18 Augustns hoorde men aanboord van de With kanongebulder in de richting van Malmö. Bij het krieken van den morgen bleek, dat het Deensoho oorlog- schip St. Pietor , uitgezonden om het veer tusschen Malmö en Kopenhagen open te houden, door de Zweden was genomen. Doch hierbij zou het blijven. Vijf dagen later werd het vredes-traetaat te Brömsebro geteekend. Een eigenaardigen indruk maakt het, wanneer men de
bescheiden, uit welke bovenstaand verhaal geput is, terzijde legt om een blik te werpen in het gelijktijdige gezantschaps- verbaal. Terwijl de eerste daveren van oorlogsgeruchten en rieken naar kruitdamp, wuift ons in hot laatste de vredes- palm reeds togen. Ernst of kortswijl ? vraagt men zich af, wanneer Christiaan IV nog op het laatste oogenblik slag willevoren aan de Zweedseho vloot. Doch het zou de eerste maal niet geweest zijn, dat het zwaard van den krijgsman |
|||||||
1) In de miss. v. van Cracauw aan ]I. H. II. dat. 12 Aug. lezen wij
(wat in do Witlis Journaal niet vermeld wordt) , dat de AVith bovendien aan Christiaan IV den raad gaf om de Zweden niet aan te vallen, „alsoo sy niet conden yets attenteeren en sy souden selffs wel liaest genootsaeckt worden te vertreeken doordien groote sieckte en sterfïte op de Sweetsche scheepen is en men daegelickx sien conde de dooden oover boort werppcn". Dat Christiaan IV do With wantrouwde , blijkt o.a. ook hieruit: hij
vermoedde, dat Zweedsche schepen zich onder de Withs vloot ophielden en schreef den adra. daarover. (Journ. de With 21 Aug. 1645). De With antwoordde echter, dat zulks nooit had plaats gehad. (Miss. v. d. With aan Chr. IV dat. 21 Aug. 1645 : deze miss. wordt ook meege- deeld, vertaald in het Decnsch, bij Slange II fol. 1318, 1319). 2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 5 , 12 en 19 Aug. 1645.
|
|||||||
218
|
|||||||
een bloedige streep trok door de rekening van den diplomaat.
Het is geoorloofd te vermoeden , dat ook de Noderlandsche gezanten dikwijls mot bekommernis er aan gedacht hebben, hoe de vrucht hunner langdradige besognes te loor kon gaan door één onbesuisde daad van don admiraal, die nimmer naam had gemaakt door groote bezadigdheid, en de waar- decring, welke aan de "Withs gedrag ton deel viel na zijn terugkeer in het vaderland i), moet misschien gedeeltelijk worden toegeschreven aan don geringen dunk, welken men had gekoesterd van zijn diplomatiek beleid. Dat hij zich zelven overtrof was een geduchte meevaller. |
|||||||
1) Op voorstel van Holland vereerden H. H. M. hem mot een gouden
keten , ter waarde van 1200 <jld., on oen gouden medaille, „tot recognitie van synon goeden dienst geduerende de voyage naor Dennemarcken met syn onderbebbende vloote gedaen". Res. St. Gen. 22 Dec. 1645. |
|||||||
HOOFDSTUK VIII.
De Republiek treedt in een afzonderlijke onderhandeling
mei Denemarken. — Tractaat van Christianopel. — Vrede te Brömsebro tusschen Zweden en Denemarken gesloten. — Beoordeeling van het beleid der I^ederlandsche gezanten. — Holland is niet tevreden met de bepalingen van het tractaat van Christianopel. — Admiraal de With verlaat zijn ankerplaats vóór Kopenhagen, maar blijft aan den ingang van de Sont liggen en belet, dat van de Nederlandsche schepen tol wordt geeischt. — I)ii verwekt in Denemarken groote ergernis. — de With naar het vaderland teruggeroepen. |
||||||||
De ontvangst der nadere instructie bracht con niet geringe
wijziging in do rol, welke de Nederlandsche gezanten bij de onderhandelingen vervulden. Het masker der bemiddeling kon thans worden afgeworpen. In het vervolg was de Thuillcrie do eenigo tusschenpersoon, die de eischen der Zweden en de tegenvoorstellen der Denen overbracht. Toch hield hij de Nederlandsche hoeren geregeld op do hoogte van den gang van zaken en bood hun zijn medewerking aan tot het beslechten der geschillen tusschen Donomarkon en de Kopubliok. Zij namen dit gaarne aan en lieten weder- keerig den ÏVanschon gezant niet onkundig van den uitslag hunner eigen onderhandelingen i). Met het oog op de gewijzigde verhouding tegenover Dene-
marken besloten Schaep, Sonck en Andrée, dio tot nog |
||||||||
1) "Waar geon andero bron genoemd wordt, is het in den tekst mede-
gedeelde geput uit het Gemeenach. Verb. 1645. |
||||||||
220
|
||||||
toe hun verblijf te Christianopel hadden gehouden, het
Doonsehe gebied te verlaten en hun introk te nemen in het op Zweedschen bodem gelegen ]5römsebro , waar ook Jakob de Witt zijn logies had. Dit veranderen van kwartier kan voor een deel ook het gevolg zijn geweest van de aanmaning, welke de Staten-Generaal tot hunne afgevaardigden hadden gericht, om „te letten op derselver verseeokerheit, opdat hun cgeon ongomack on den staedt dosor Landen egeen cleynicheyt ofte affront in derselver personen en wedervare" i). Do ondervinding, in het vorige jaar te Kopenhagen opge-
daan, had geloerd, dat de Denen hun afkeer van de Neder- landers met woorden en — zoo zij niet gestuit werden — metterdaad openbaarden. Herhalingen van die tooneelen waren te vreezen , als straks de komst van de Withs vloot nieuwe ergernis zou geven. Vóórdat de Nederlandsche gezanten hunne nadere instructie
hadden ontvangen, was hun door Denemarken herhaaldelijk aangeboden een afzonderlijke onderhandeling aan te knoopen. Op dezen voorslag kwamen zij thans terug: het was de brug, welke hen uit het kamp der bemiddeling voerde naar het terrein, waar zij hunne eigen belangen konden bepleiten. Deze laatste kunnen gevoegelijk om twee punten worden gegroepeerd : om den Sont-tol en om de tollen in Noorwegen. Wat den eersten betreft, nog altijd stond den Nederlandschen staatslieden het tractaat van Spiers als de meest gewenschte regeling voor oogen; volgens de bepalingen van dit verdrag — dus beweerden zij — was de vaart door de Sont eigenlijk vrij en mocht de koning van Denemarken alleen tol heffen van de schepen en goederen, die in zijne havens kwamen. Reeds vroeger (zie pag. 15) is er op gewezen , dat genoemd verdrag slechts gewaagde van „betalinge van de gewoonlycke tollen", en dat deze uitdrukking ruimte gaf aan verschillende opvattingen. Bovendien werd er in het geheel niet gespro- ken van de Sont; feitelijk werd echter in 1544 — het jaar, waarin het tractaat van Spiers gesloten was — te Helseneur tol gevorderd, zoowel van de schepen , die er last braken , als van de voorbijvarende vaartuigen. Doch tegen deze heffing had de Nederlandsche handel in 1645 geen bezwaar, mits |
||||||
1) Miss. T. H. H. M. aan de Amb. dat. 19 April 16<5.
|
||||||
221
zij teruggebracht werd op den veel lager voet van 1544:
een eisch, die alleen daarom reeds zeer hoog was, omdat — naar het beweren van ,een van de voornaemste Kaden van den Coninck van Denncmarcken" — één rosenobel toen (in 1544) meer beteekende dan zeven of acht rosenobels nu (1645) 1), Bij de gewijzigde instructie werd den gezanten bevolen
eerst aan te houden op herstel van het tractaat van Spiors. Wanneer dit geweigerd werd — zooals naar vroegere uitingen van de Deensehe regooring te vermoeden was —, dan konden zij voor de vaart door de Sont „dobbel nobelgelt" aanbieden; bij verwerping hiervan moesten zij achtereenvolgens drie tollijsten voor den dag brengen , welke hun door H. H. M. waren toegezonden. De hoogste van de drie bevatte het tarief, dat niet mocht worden overschreden. Toen derhalve de Nederlandsche gezanten voor de eerste
maal als partij tegenover de Denen stonden , begonnen zjj met een beroep op „hot natuyrlick ende aller volckeren recht, (dat) allomme geeft ter zee ende door alle canalen ende Engde volcomen vrijdom van navigatie , sonder dat ergens daerovcr eenige belasting wert betaelt" ; doch toonden zich tegelijk reeds bereid om voor alle schepen, welke zonder last te breken door do Sont voeren, den tol van het jaar 1544 te vergunnen. Hiermede namen de Deensehe commissarissen geen genoegen. Tegenover het „jus gentium et naturae" stelden zij het ,jus haereditarium regum Daniae" en noemden de Sont een „transitus" in het midden van het rijk „alwaer buyten menschen memorie tollen waren geheven". Daarbij werd de uitdrukking „gewoonlycke tollen" door hen weder op dezelfde wijze verklaard , als reeds in 1641 op de confe- rentie te Stade was geschied (Zie pg. 30). Ook voerden zij deze exceptie aan, dat de Nederlanders, sinds hun afval van het Oostenrijkscho huis , niet langer het recht hadden zich te beroepen op het tractaat van Spiers. Vnj spoedig lieten de Nederlandsche heeren hun eersten
eisch vallen , om de overige voor den dag te brengen. Wij zullen hen bij dit loven en bieden niet volgen en slechts de uitkomst vermelden, Eeeds den 7<ien Juni was men het |
||||||
1) Miss. V. Schrassert aan H. H. M. dat. 6/16 April 1644. (Lias
Duitachland 1644). |
||||||
222
eons over den tol, te heffen van de lading der schepen.
welke door de Sont voeren, zonder in Denemarken to lossen. Het hedrag kwam gedeeltelijk overeen met de middelste, gedeeltelijk met de uiterste der drie „columnen" welke H. H. M. hadden opgesteld i). Deze regeling zou gelden gedurende veertig jaren: na verloop van dien tijd zou het tractaat van Spiers weer in werking treden. De Deensche commissarissen hadden in den beginne niet gewild, dat van dit verdrag zelfs melding werd gemaakt; maar zij hadden geëindigd met toe te geven , toen de Nederlanders , volgens den uitdrukkelijk te kennen gegeven last van H. H. M., bij hun verlangen volhardden -). Nadat dit belangrijke punt was afgedaan, bleef er nog
heel wat te regelen. Het vindingrijk vernuft der vorsten van Denemarken had in den loop der tijden een reeks van „bij- tollen" uitgedacht, op welker afschaffing de Noderlandsche gezanten vervolgens aandrongen. „De SOste penning van de wijnen, de rosenobel-tol, de 100ste penning van alle ammu- nitie ende polteryen", dus luidde de benaming van deze koninklijke emolumenten. Voor het uitrusten van oorlog- schepen om de zee vrij te houden van Duinkerkers en andere kapers werd een „defensions-tol" geeischt; het onderhoud van de haven te Helseneur, „synde eene behoudenisso van Toele schepen, die in 't najaer uit d'Oostzee de Sont pas- seerden", werd bekostigd uit de opbrengst van „het haven- geld", terwijl het bedrag van „het vier- ende baeckengelt" — zooals de Denen beweerden — besteed werd voor het plaatsen van vuren , tonnen en bakens. Niet zonder moeite verkregen de gezanten der Republiek , dat een streep werd gehaald door al deze tollen. Alleen „den SOsten penning van de wijnen" moesten zij toestaan; doch de tol, welke eerst op de algemeene lijst voor een lading wijn was vast- gesteld , kwam daardoor te vervallen. Nu de genoemde lasten waren opgeheven, verklaarde de koning van Dene- |
|||||
1) üit de miss. der Amb. aan H. II. M. dat. Ï7 Juni 1644, blijkt,
dat „de Oresuntische tollen de helft verminderd (waren) <m waren gebracht, niet alleen verre onder den voet van a". 1C28 , maer selffs van a'. 1600 en op verscheyden speciën waren beneden den tollyste van aO^ 1567". 2) Secreet-Artyckel achter de ampliatie ende Veranderinge op de Instr.
V. 19 April 1645. |
|||||
223
marken echter, dat hij in het vervolg geen enkel oorlogschip
moor zou uitrusten om de havens in Noorwegen en elders van vrijbuiters te zuiveren; dat hij de haven te Ilelseneur niet langer vt'ilde onderhouden , als „syne schepen weinig te passé comendo", en dat alle bakens , waarnaar de schip- pers hun koers regelden , zouden worden weggenomen. Het , vervullen van deze bedreiging kwam den Nederlandschen handel weldra op groote verliezen te staan. Een andere zaak, die herhaaldelijk aanleiding had gege-
ven tot klachten van de zijde der Nederlanders , was de visitatie in de Sont. Ook hieraan werd thans een einde gemaakt. De schippers zouden kunnen volstaan met het vertoonen der „convoy- ende pont-cedullen", welke hun, bij vertrek uit het vaderland , ter hand waren gesteld. Een uitzondering moest worden gemaakt voor die schepen, welke uit do Nederlanden naar Fransche en Spaansche havens voeren om daar zout te laden en vervolgens naar de Oostzee zeilden , zonder een Nederlandsche haven meer aan te doen. Deze zoogenaamde „doorgaensvaerders" konden natuurlijk geen „convoy- ende pont-cedul" vertoonen , daar zij buiten de Eepubliek hadden geladen; voor hen bleef de visitatie bestaan; maar zij zouden „op het cyvilste getracteert" worden. Wat de tollen in Noorwegen betreft, namen de Deensche
commissarissen , na eenig tegenstribbelen , genoegen met de volgende bepalingen: do tollijst van het jaar 1628 werd weder in gebruik gestold; aan de Nederlandsche schippers of kooplieden zou vergoed worden wat hun sinds 1641 te veel was afgenomen. Tegen hot afschaffen der visitatie hadden de Denen bezwaar , omdat het verbod van uitvoer be- treffende enkele houtsoorten dan moeielijk zou kunnen wor- den gehandhaafd ; doch de schepen zouden in het vervolg alleen worden gevisiteerd in de havens, waar zij laadden. Eindelijk zou de meting der schepen plaats hebben op do wijze , als de Nederlanders in de laatste jaren hadden ver- langd. (Zie pg. 33 en 34). Als een groot voorrecht beschouwden de Deensche com-
missarissen ook deze bepaling, dat in Denemarken en in Noorwegen op koopwaren , welke aan Nederlanders behoorden, geen hooger rechten zouden worden gelegd dan op goederen van Deensche onderdanen. Wel zouden de laatsten in de Eepubliek op dezelfde wijze worden behandeld; maar het |
||||
224
|
|||||||
voordeel was aan de zijde der Nederlanders , die meer handel
dreven op Denemarken , dan omgekeerd. Nog aan andere wenscben der gezanten werd voldaan. Van
Nederlandselie goederen , in vreemde schepen geladen , zou dezelfde tol worden geheven als wanneer zij met Neder- landselie schepen werden vervoerd; terwijl de Nederlanders, die in Oostzee-havens gevestigd waren , steeds op denzelfden voet zouden worden behandeld als de ingezetenen der Ee- publiek. De koning van Denemarken beloofde nooit meer den doorvoer van eenig artikel door de Sont te verbieden; hij zou de vaart onbelemmerd laten , geen enkel schip op- houden , geen volk, koopwaren , gesehut of ammunitie uit de schepen lichten, veel minder het vaartuig zelf in gebruik nemen , zonder verlof van de eigenaars. Do hande- lingen der tolbcambten en tolschrijvers zoudon aan een streng toezicht onderworpen blijven. Over den tol te Glückstadt werd men het niet spoedig eens. Eindelijk werd ook deze, althans voor de Nederlanders, afgeschaft. Ziedaar den hoofdinhoud van het tractaat, dat, volgens den inhoud van art. 19, een einde maakte aan „alle differenten" tus- schen Christiaan IV en de Eepubliek ^). Op verzoek van de Ncderlandsche gezanten werd het ook door den kroon- prins on door de rijksraden van Denemarken ondertoekend. Het ligt niet in het bestek van dit werk uit te weiden
over het slot der onderhandelingen tusschen Denemarken en Zweden , vermits de gezanten der Eepubliek, na de ont- vangst hunner nadere instructie , niet langer daaraan deel namen. Toch dient te worden vermeld, in hoeverre er verband bestond tusschen deze onderhandelingen en die van de Eepubliek met Denemarken. Met blijdschap had Oxenstjerna de tijding begroet, dat de
Staten-Generaal ten laatste er toe waren overgegaan zich aan de zijde van Zweden te stellen , al ware een krachtiger |
|||||||
1) Eén punt bleef echter nog onbeslist. Reeds vroeger (zie pg. 34),
op de conferentie te Stade , was verzocht, dat in Noorwegen één gemid- delde tol zou worden geheven van de drie houtsoorten (beste , middelste en slechtste). Ook bjj het tractaat van Chriatianopel word deze zaak naar een latere onderhandeling verwezen. (Zie aft. 7 van genoemd tractaat bij Aitz. VI pg. 29). |
|||||||
225
optreden hem zeker moer welkom geweest. De kans op
inwilliging der hooge eischen, welke namens koningin Christina waren gedaan , werd thans grooter. Voor de belangen van den handel was reeds gezorgd ; doch een gewichtig punt bleef nog te regelen, de zoogenoemdc „assecuratio", waaronder verstaan word: de afstand van eenige veroverde gewesten aan Zweden ter „verzekering" van het te sluiten tractaat. Vroeger is gemeld (zie pg. 164), welke streken door de Zweedsche commissarissen werden gevorderd. Dezen buitensporigen eisch lieten zij echter varen en boden daarna de keus aan tusschen den afstand van : Schonen en l?leking, of van Halland , Bleking en Bohus , of van Halland , Bleking , lerastorland , benevens de eilanden Gothland en Oesel. Ook deze voorwaarden vonden de Denen te hard: van Schonen , Bleking en Halland , de gewesten aan de overzijde van de Sont, konden zij noode scheiden , on Bahus was de sleutel van Noorwegen, do Thuillerie, aan wiens regeering het niet aangenaam was, dat Zweden te veel macht kreeg, spoorde Oxenstjerna en ziJTio mede-afgevaardigden tot matiging aan; maar het baatte weinig. De onderhandelingen kwamen niet verder, en do Zweedsche heeren dreigden zelfs te zullen vertrekken, wanneer de tegenpartij geen voldoend aanbod „ter assecu- ratie" deed. Bij dozen stand van zaken wendden de Deensche com-
missarissen zich tot do vertegenwoordigers der Republiek en wezen hen er op, dat Zweden reeds tevreden was gesteld op het stuk van den handel, maar dat het hoofdzakelijk er naar streefde ,omb Landt und Leuthe an sich zu tziehen"'. De heerschappij over de Oostzee — dus beweerden zij — was het einddoel der staatkunde van Oxenstjerna. Zoodra Zweden in het bezit van die heerschappij was gekomen, zou het don handel der Nederlanders gaan belemmeren en zich overal in hunne plaats willen stellen. Daarom moest do Republiek Zweden niet stijven in zijn ongehoorde vorderingen. maar haar eigen onderhandelingen ten einde brengen, zonder op don bondgenoot te wachten. Dit laatste gezegde sloeg hierop : bij den aanvang hunner
afzonderlijke onderhandeling hadden de Nederlandscho ge- zanten aan Denemarken verzekerd, dat zij geen verdrag zouden sluiten, tenzij ook Zweden tevreden was gesteld. Van den kant der Zweedsche commissarissen was een derge- 15
|
||||
226
lijko verklaring gedaan. De Staten-Genoraal hadden oehter
alleen bedoeld , dat het tractaat niet zou worden geteekend, vóórdat beide mogendheden voldoening hadden gekregen „op het stuk van navigatie ende commercie", en aan dit artikel hunner in- structie hielden de gezanten streng de hand. Zij achtten zich niet verplicht de onderhandelingen met Denemarken af te breken, wanneer Zweden, wegens zijn hooge eischen op het stuk van asseeuratie, niet tot een vergelijk kon komen. De Nederlandsche heeren gaven dat aan Oxenstjerna te kennen en rieden hem tevens matiger te zijn in zijne eischen. Ook zij kwamen tot het inzicht, dat Zweden partij wilde trekken van de uitrusting der Kepubliek — welker vloot inmiddels in de Sont was verschenen —, om de grenzen van zijn gebied aanmerkelijk te vergrooten, en zij waren niet geneigd daartoe mede te werken. Alzoo verzekerden zij tevens den Dcenschen commissarissen , dat zij , wanneer de onderhandelingen met Zweden wegens den genoemden eisch af- gebroken werden, aan H. II. M. om nader last zouden schrijven. In deze modedeeling lag dus opgesloten , dat de Republiek des noods een afzonderlijk tractaat zou kunnen sluiten. Zonder twijfel heeft de ondubbelzinnige houding der Neder-
landsche gezanten er veel toe bijgedragen om de vredes- voorwaarden voor Denemarken minder hard te maken. Zweden vatte de onderhandelingen weder op en deze leidden eindelijk tot een gewonscht slot. Den 23sten Augustus werd de vrede tusschen Zweden en Denemarken te Brömsebro geteekend, tegelijk met het tractaat , dat tusschen de Republiek en Dene- marken was gesloten. De bepalingen van het eerste verdrag luidden in het kort : Zweden kreeg de vrije doorvaart door Sont en Eelt, zonder dat deze met eenigon tol bezwaard of door eenige beperking verkort werd ; de inwoners van Finland, Ingerraanland , Esthland , Lijfland , Pommeren en de stad Wismar in Mecklenburg zouden dit recht evenzeer genieten als de eigenlijke inwoners van Zweden. Het grondgebied van dit rijk werd vergroot met Jemsterland , Herjedalen en de eilanden Gothland en Oesel, terwijl de provincie Halland voor den tijd van 30 jaren als onderpand voor het behoud van den vrede werd afgestaan. Daarbij werd echter bepaald dat, na afloop van dien termijn , Halland alleen teruggegeven zou worden, wanneer Zweden een ander gewest, van dezelfde grootte en waarde, daarvoor in de plaats kreeg. |
||||
^'^ j-V---^'-;
|
||||
227
Van de zoo zeor begeerde gewesten aan de eene zijde van
de Sont was alleen Halland aan Zweden gekomen. Scho- nen en Blekingen ontgingen ditmaal nog aan den greep van den veroveraar: de beide oevers van de Sont bleven , ook na den vrede van Brömsobro , Deensch. De inhoud van hot verdrag, dat de Eepubliek met Dene-
marken trof, behoeft niet weder te worden vermeld, daar hij bij den loop der onderhandelingen reeds is gebleken. Den 269t«n Augustus — drie dagen na het teekenen der beide tractaten — werd een ligue-guarantie tusschen Zweden en de Republiek gesloten. Daarin waarborgden beide rijken elkaar het bezit van de verworven handelsvoordoelen voor don tijd van veertig jaar. Bij de tien jaar, gedurende wolko hot tractaat van 1640 nog van kracht zou zijn , werden dus nog dertig gevoegd , „alsoo de veyligheyt van de koophandel niet kan noch behoort in een korte omloop van tydt bepaelt te worden" ^). y Vergelijkt men de artikelen van het tractaat van Chris- tianopel -) met die van de nadere instructie , welke aan do Nederlandsche gezanten was toegezonden , dan zal men zien, dat de wenschon van de Staten-Generaal op vele punten waren ingewilligd. Alleen bij het vaststellen van don Sont- tol hadden de Deensche commissarissen hun streng vast ge- houden. De betaling volgens den voet van het tractaat van Spiers was door hen, als oen buitensporige eisch, reeds dadelijk verre verworpen , en bij de voortgezette onderhan- delingen hadden de Nederlandsche gezanten zich tevreden moeten stellen met een tollijst, waarin, voor de meeste koopmanswaren , een som was bepaald, zóó hoog, dat H. H. M. slechts in het uiterste geval er genoegen mee wilden nemen. De bijtollen waren afgeschaft, het is waar; maar in ruil daarvoor was de koning van Denemarken ook ontslagen van de verplichting, welke tot nog toe op hem had gerust, |
|||||||
1) liet tractaat, tusschen de Republiek en Denemarken gesloten , kan
men vinden bij Aitzema YI pg. 27—32 ; de ligue-guarantie bij Aitzema VI pg. 32—85 ; het tractaat, tusschen Zweden en Denemarken gesloten , b}j Aitzema VI pg. 41—61. 2) Het tractaat, tusschen Denemarken en de Republiek in 1645 gesloten,
wordt gewoonlijk het tractaat van Christianopel genoemd , hoewel hot te Bröijisebro ia geteekend. |
|||||||
UÜjl.'iiw'ii!S¥,ii.,.;i-,^
|
|||||||
228
om voor de veiligheid der scheepvaart de iioodige maatregelen
te nemen. Hoe is het te verklaren , dat de Eepubliek geen gunstiger
Iractaat vorkreeg, terwijl de verschijning van hare vloot toch kracht bijzette aan de eischen harer gezanten ? Bij het be- antwoorden van die vraag moet men in de eerste plaats letten op de omstandigheid , dat de Deensche commissarissen , reeds in het begin der onderhandelingen, uit de Nederlanden een afschrift hadden bekomen van de resolutie der Staten-Generaal van den 19den April ^). In die zitting was ook de nadere in- structie gearresteerd met hot „Secreet Artyckel" en de daarbij behoorende tollijsten „op dricderley voet." Daar de Denen reeds te voren wisten , wat de uiterste regeling was , waar- mede H. H. M. genoegen wilden nemen, is het licht te be- grijpen , dat zij niet geneigd waren veel meer toe te staan. De oneerlijke praktijken , wolke tijdens het 'griffierschap van Cornelis Musch in de griffie der Staten-Generaal heerschton, wierpen ook hier weder wrange vruchten af -). Verder heeft men in het oog te houden , dat de eischen
der Zweden, in zooverre deze den handel betroffen, voor het meerendeel reeds door Denemarken waren ingewilligd , Loen de Nederlandsche gezanten hun gewijzigde instructie ontvingen. Bij het vertrek van Bicker en Stavcnisse uit Stockholm was wel afgesproken, dat, gedurende hunne af- wezigheid , de onderhandelingen over de belangrijkste punten zouden worden uitgesteld; maar aan deze afspraak hadden de Zweden zich niet gehouden , on dat mot eenigen schijn van recht, vermits de verwachte resolutie van H. H. M. veel langer uitbleef, dan de Nederlandsche gezanten hadden vermoed. Juist de traagheid, waarmede in de Eepubliek het „worck van Sweden ende Denncmarcken" voortging , was de hoofdoorzaak, dat de inhoud van het tractaat van Chris- tianopel niet evenredig was aan de macht, welke de Staten- Generaal in zee hadden gebracht. Na do ontvangst der ge- wijzigde instructie was er eigenlijk geen samenwerking meer |
||||||
1) „De Heer Thuillerie aeydo wel te weten, dat de Con. Conimissar.
alhier in handen hadden de resolutie van U. H. M. yan den 19'li'" April, op dese saeoken genomen , dat sy selffs daer oock copie van hadden". (Gomeonsch. Verb. op 14 Mei 1045). 2) Zie Jhr. M''. van Riemsdijk: De griffie van II. II. M. pg. 16,
|
||||||
229
|
||||||
noodig tusschen Zweden en do Republiek : het eerste rijk had
reeds voldoening bekomen voor al zijne handelsgrieven en vfenschte alleen nog voordeel te trekken uit hot verbond mot de Nederlanden, ten einde zijn grondgebied te vergrooten. Daartoe mochten de Nederlandsche gezanten niet medovferken; zij moesten slechts voor zich zelven een gunstig handelsverdrag zien te verkrijgen. Hoe langer zij het oneens bleven met de Denen over de bepalingen van dit verdrag , hoe grooter de kans werd , dat de Zweden hunne hooge eischen vervuld zouden zien. Vandaar stolden de Nedorlandsche gezanten zich tevreden met het — zij het ook wat lage — bod, door Denemarken gedaan , en dat zij , krachtens hunne in- structie , mochten aannemen. Ook vergote men niet , dat zij door deze instructie gebonden waren. Eerst wanneer Chris- tiaan IV uitdrukkelijk had verklaard , dat hij geen genoegen wilde nemen met de uiterste tollijst, welke de gezanten konden aanbieden, waren zij gerechtigd geweest om de onderhandelingen af te breken. De oorlog , welke dan moest volgen , zou ongetwijfeld aan Zweden nog gunstiger vredes- voorwaardon, maar tevens aan de Republiek oen voordeeliger handelscontract hebben bezorgd. De opmerking, dat de gezanten hunne gedragslijn aan-
merkelijk hadden behoorcn te wijzigen , toon zij gewaar werden, dat de Denen kennis droegen van hunne instructie, is voorzeker juist i). Zij wisten echter bij ondervinding, hoeveel er aan vast was om den Staten-Generasil een nieuwe beslissing in zulk een gewichtige zaak te ontlokken, en hebben het misschien beter geoordeeld het werk , met zooveel moeite tot stand gebracht , niet weder op losse schroeven te zetten. In de maanden Mei on Juni van 1645 was bovendien hunne gezindheid ten opzichte van Denemar- ken vrij wat veranderd , Vergeleken bij die van het vorige jaar. Niet dit rijk, maar Zweden dreigde thans het even- wicht in het Noorden van Europa te verbreken. Ten slotte nog dit. Toen de vloot van Witte Korn. de
With voor Kopenhagen verscheen , hadden de Nederlandsche gezanten reeds op de meeste punten hunner instructie een accoord met de Deensche commissarissen getroifen. Daaruit |
||||||
1) Y. d. Hoeven -. Bydr. tot de geschd. v. d. Sonttol pg. 85.
|
||||||
"^
|
|||||
230
mag men nog niet afleiden , dat de uitrusting der vloot in
't geheel geen invloed heeft uitgeoefend op den inhoud van het tractaat. Immers, toen de onderhandelingen daarover begonnen , waren de Denen reeds volkomen op de hoogte van het besluit der Staten-Generaal om een scheepsmacht naar de Sont te zenden. Zij wisten , wat hen wachtte , en zij wisten tevens, dat zij onmachtig zouden zijn het te keeren. Alleen kan men met recht volhouden, dat de voor- deden , door den Nederlandschen handel bij het verdrag van Christianopel verkregen , grootor hadden kunnen zijn. Dat dit niet zoo was , is , dunkt mij , meer te wijten aan de Staten-Generaal en den stadhouder, dan aan de heeren , die namens de Republiek onderhandelden. Zoo de instructie hun bv. had voorgeschreven , dat zij niet mochten afwijken van het tractaat van Spiers of van een iets lager gestolde tollijst, zouden zij zeer waarschijnlijk den koning van Dene- marken er toe gebracht hebben daarmede genoegen to nemen. Maar de instructie stelde dien eisch niet. Do schuld daarvan lag niet aan de provincie Holland, wèl aan den stadhouder, die geweigerd had z[jn voordeel te doen met do ongelegenheid, waarin Denemarken verkeerde, en slechts noode zjjn toestemming had gegeven tot een maolitsbetoon, dat ten slotte alleen een schjjnvertooning bleek te zjjn. Die tweeslachtige staatkunde der Republiek kwam vooral aan Denemarken ten goede. Do bovenstaande beschouwing wordt nader toegelicht door
het vorhandoldo in de vergadering der Staten-Generaal on in die der staten van Holland, waar men ook verre van tevreden was over het verkregen resultaat. De ontevreden- heid had zich reeds geopenbaard , toen de tijding was ont- vangen van den eisch der Zweden , dat de landschappen aan de Oost-zijde van de Sont onder de macht van koningin Christina zouden komen. Vooral echter toonde Holland zich ongerust over het bericht, dat tolvrijheid in do Sont werd gevorderd, niet alleen voor de eigenlijke onderdanen der kroon Zweden , maar ook voor de ingezetenen van Lijfland , Pommeren en Mecklenburg. ïer Genoraliteit stelde het voor, de gezanten te gelasten, dat zij alle mogelijke moeite moesten aanwenden om de Zweden van deze eischen af te brengen: gelukte dit niet, dan mooston zij bij do Doen- sche commissarissen er op aandringen, dat de Nederlanders |
|||||
231
weer in het genot worden gesteld van de bepalingen van het
erftractaat van Spiers. Deze voorslag word aangenomen , en men toonde het gewicht er van te begrijpen door tegelijk reeds te sproken over de troepen , die men, in geval van oorlog, bij de Zweedsche legermacht zou voegen, en over de verdeeling der te maken veroveringen i). Den 13den Mei werd de brief verzonden , waardoor dit be-
sluit ter kennis van de gezanten werd gebracht: eerst den 22ste3 Juni kwam hij in handen der geadresseerden. Op dat tijdsJip hadden deze reeds op de meeste punten hunner in- structie een vergelijk getroffen met de üeonsche commissa- rissen en de lijst der tollen in de Sont was al vastgesteld. Een nieuw voorbeeld , hoezeer het gebrekkige brievenvervoer het werk der diplomaten bemoeielijkto , vooral van hen, vier vrijheid van handelen was beperkt door een instructie , Tvelke zelfs tot kleinigheden afdaalde. Intusschen was de stemming in Holland ten opzichte der
gezanten nog slechter geworden na de ontvangst van de brieven, gedagteekend den Hen en den 269ton Juni, waar- in de verdere uitslag hunner samenkomsten met do Deensche afgevaardigden werd meegedeeld -). Op nieuw wist Holland ter Generaliteit door te zetten, dat H. II. M. aan hunne vertegenwoordigers in Denemarken een schrijven zonden, letwelk een vrij scherpe afkeuring inhield van het beleid der onderhandelaars. Een gedeelte van den inhoud dier missive iunnen wij onbesproken laten, daar het klachten bevatte iver het niet verwerven vasi handelsvoordeelen , welke , bij Ie ontvangst van den brief, reeds waren verkregen ; maar ie grootste grief van H, H. M. was deze , dat de voordeelen, welke de Republiek had behaald, geen gelijken tred hadden gehouden met die van Zweden. Vooral , wanneer de eischen van dit rijk, ton opzichte van de vergrooting van zijn gebied en betreffende het verleenen van vrije doorvaart ;door de Sont ook aan de inwoners van Lijttand , Pommeren en Mecklenburg , waren ingewilligd , hadden de Nederlandsche gezanten moeten zien te bedingen , dat het erftractaat van |
||||||
1) Res. Sw. en Bonom. 11, 12 en 13 Mei 1645.
2) Den hoofdinhoud dezer brieren vindt men bjj Aitzema VI pg. 21
regel 10 v. b. tot pg, 25 regel 22 v. o. |
||||||
232
|
||||||||
Spiers weder van kracht werd verklaard. Zoo mogelijk,
dienden zij nog daartoe hun best te doen ^). Die mogelijkheid bestond niet meer. Toen do ambassadeurs
den 12den Augustus dezen brief in handen kregen , was de inhoud van het tractaat van Christianopel reeds op schrift ge- bracht. Alleen de ondertoekening restte nog. Het vertoog van de Staten-Generaal vermocht hen niet te bewegen om aan de Deensche commissarissen te verklaren , dat zij , bij nader inzien, geen genoegen wilden nemen met de vastgestelde be- palingen. Zij achtten zich echter verplicht aan H. H. M. uitToe- rig rekenschap to geven van den weg, dien zij hadden afgelegd. Dit geschiedde in den brief, gedagteekend 17 Augustus, een paar dagen dus vóórdat de wederzijdsehe tractaten werden geteekend. Zij beweerden in alles getrouw te zijn gcblevoa aan hun last, en op het erftractaat van Spiers „soo hardï aengehouden to hebben , als ons doenlyck is geweest, jae tot breeckens toe" ; doch de hardnekkigheid , waarmede de Denen op hun stuk bleven staan , had hen gedwongen „gra- datim tot de fo, 2» en 3e columne van do toegosondene lyste te comen , hebben daortoe eyntelyck moeten resolveren, om de oorsake van de rupture togens last van U. II. M. niot op onse schouderen te laden, by aldien wy anders waren gelast geweest souden anders gebesoignecrt hebben". Uit de hun toegezonden missive van 13 Mei hadden zij begrepen, dat H. H. M. alleen dan de wederinvocring van het Spiersche tractaat wilden vorderen, wanneer de hooge oisohen van Zweden, betreffende den afstand van eenige gewesten, worden toegestaan , on zij hadden dan ook het hunne er toe bijge- dragen om deze vorderingen gedeeltelijk te doen terugnemen. Bovendien — en dit was het zwaartepunt der verdediging —, op de.meeste punten, welke den handel raakten, was Zweden reeds tevreden gestold , vóórdat zij zelven hunne gewijzigde instructie haddon ontvangen. Daarom was het onmogelijk geweest „pari passu" met hen te werk te gaan. Ook brachten zij onder de aandacht van H. H. M., dat de aan de inge- |
||||||||
1) Ees. Sw. en Denom. 27 en 28 Juli 1645. Den llJfn Augustus
werd besloten aan do Anibass. te zenden „een triplicata van H. H. M. mlssiyo v. den 28 July , met vermaen om H. II. M. ordro ten r»guarde van de commercie preciselyck t'achtsrvolgen". (Ros. Sw. on Donem. 11 Aug. 1645). |
||||||||
l .
|
||||||||
233
|
||||||||||
zotenen van Pom nieren en Mecklenbiirg toegestane vrije
doorvaart „soo considerabel niet (is), dat U. H. M. daeromme in oorloge souden goetvinden te treden , alsoo int reguard van Mecklenburch niet wert gesproocken als voor Wismar ende de schipvaert van die van Pomeren oock seer sober , ende van weynich consideratie (is)". Ten slotte wezen zij er op, dat verreweg de meeste voorschriften hunner instructie als bepalingen van het tractaat waren opgenomen i). Uit deze briefwisseling tusschen de Staten-Generaal en
hunne afgezanten blijkt voldoende , dat hot tractaat van Christianopel aan de Nederlandsche diplomatie geen stof tot roemen gaf. Den naam van „glorierijk" verdient het dan ook allerminst ^). H. H. M. schoven de schuld op hunne ge- zanten , en deze antwoordden : „byaldien wy anders waren gelast geweest, souden anders gebesoigneert hebben". Het komt mij voor, dat zij met dat anwoord werkelijk den vinger op de wonde plek legden. |
||||||||||
\
|
||||||||||
Eerst den 288ten Augustus ontving admiraal de With be-
richt van do Nederlandsche gezanten, dat de vrede was gctoekend en liet tractaat gesloten *). Deze tijding bracht don admiraal in verlegenheid over hetgeen hem thans stond te doen. Zijn instructie gaf slechts aan , welke houding hij moest aannemen tijdens den duur van den oorlog, en be- vatte geen voorschrift om dadelijk terug te keeren, wanneer de krijg was geëindigd. Daarom achtte hij het niet raad- zaam op te breken, vóórdat hem dit uitdrukkelijk was gelast. Een tweede moeielijkheid was deze : de inhoud van het tusschen Denemarken en de Republiek gesloten tractaat |
||||||||||
■ 1) Miss. V. d. Amb. aan H. H. M. dat. Suderokra 17 Aug. 1645.
2) Zoo wordt het genoemd door Vreede, Inleid, enz. II pg. 135.
3) Waar geen andere bronnen worden genoemd, is het volgende ver-
haal geput uit Journ. de With 1645. |
||||||||||
234
|
||||||
bleef den admiraal voorloopig verborgen , daar do ambassa-
deurs hot niet uoodig vonden hom eon afschrift van dat verdrag toe te zenden, de With was dus onbekend met de bepalingen, welke omtrent het betalen van tol waren ge- maakt. Bij dezen stand van zaken achtte hij het zijn plicht nader bevel van H. H. M. af te wachten. In denzelfden brief, waarin hij dit verzocht, uitte hij tevens den wensch , althans met zijn onderhebbend schip te mogen „opkomen, alsoo reehtevoort hier geen extraord. diensten te doen zijn". Het verdroot hem langer op eon post te blijven , waar hij slechts met los kruit mocht schieten: in het Kanaal, of elders , meende hij nuttiger werkzaam te kunnen zijn. Intusschen begreep de admiraal, dat hij in elk geval vóór
Kopenhagen weg moest zeilen, om niet langer onnoodig ergernis te geven. Den eersten September lichtte de geheele vloot het anker ; alle schepen loeten saluutschoten ter oere van den vrede en zetten koers naar den ingang van de Sont. Noch bij het vertrek van Kopenhagen , noch bij het varen langs het slot Kroonenburg werd de groet der Nederlanders door de Denen beantwoord : oen onhoffelijkheid, welke op nieuw bewees , hoezeer de Withs aanwezigheid op prijs werd gesteld. 1) In de nabijheid van Helseneur liet do admiraal het anker uitwerpen. Zoolang hem geen nadere bevelen werden toegezonden, bracht hij geen verandering in zijn vroegere maatregelen en bleef beletten , dat van de koop- vaardijschepen der Republiek tol werd gevorderd. Wel liet |
||||||
1) Met zijn gewoon sarcasme teekent de With in zijn Journ. op 1
Sept. aan : „De Beensche hebben naer soo een eerlijck aflfscheyt (onaengesien wy
ons als goede naebuyren aen de selve hebben l>ewe8en) geen teken van danckbaerheyt aen ons nu gothoont". In een brief van 4 Sept. aan de rijksradon van Denemarken maakt hij
het nog erger. Na eerst zijn verwondering betuigd te hebben , dat uit Kopenhagen en van Kroonenburg niet geantwoord is op zjjn eereschoten , vervolgt hy : „Voor my, can nochthans niet gelooven datter eenigli quaedt na»be-
dencken, ofte misnoegen by Uwe Ed Vermog. van myn comportement mocht wesen , endo soo daer echter yetswes is omdat wy met onse vloodt benoorden den Droegen gelegen hebben , Uwe Ed. willen vertrouwen soo ick met myn vertrouwde vloot daer niet en was geweest, geloovo vastelyck dat de Sweetsche vloot syn. Co. Ma'*, schepen ut het Reell'sholl souden gehaelt, ofte vernielt hebben , dat wy oordeelen doenlyck is geweest". |
||||||
235
hij aan de Deensehe regeering weten, dat een der tolbe-
ambten aan boord van het admiraalsschip mocht komen , om aanteekening te houden van de lading der voorbijvarende schippers, zoodat de daarvoor verschuldigde tol later in rekening zou kunnen vsforden gebracht; maar van dit aan- bod vferd geen gebruik gemaakt , zonder dat blijkt waarom. Tegelijk ging de admiraal voort met het bijhouden der registers, in welke de namen der schippers , de lading , de haven van herkomst en bestemming enz. werden opgeschre- ven. Zij, die in gebreke waren gebleven het veilgeld te betalen, werden evenals te voren naar het vaderland terug- gezonden. Aan de uit de Oostzee komende koopvaarders verschafte de admiraal telkens convooi en zond ook eenige oorlogschepen naar de havens van Noorwegen ter bescher- ming der „Noortsvaerders". De Withs eigenaardige opvatting van zijn taak, ook na
het sluiten van den vrede, mocht den bijval van koning Cliristiaan niet verwerven. In plaats dat de ongenoode gast do Deensehe wateren verliet, bleef hij den ingang dor Sont bewaken; in plaats dat tol werd betaald volgens het ge- sloten contract, voeren de Nederlandsche schippers langs Helseneur zonder een penning te storten. En het uitblijven dier tolpenningen werd te meer gevoeld , nu Christiaan IV voor het afdanken en afbetalen zijner troepen grooto sommen noodig had. Het baatte niet of „de opperste tollenaer met namen Jonas Heinemarck" aan den resident van Cracauw de schriftelijke contracten tussehen Denemarken en do Repu- bliek vertoonde en verlangde , dat de Nederlandsche schippers te Helseneur aan wal zouden komen en het verschuldigde voldoen, de With antwoordde hiertoe niet te zullen over- gaan vóórdat hem zulks door de Hooge Regeering was gelast. Tegeljjk herhaalde hij echter zijn aanbod , dat aanteekening mocht worden gehouden van de waren, welke zonder be- taling passeerden ; maar ook nu kreeg hij hierop geen ant- woord. Men merke op, dat de koning van Denemarken zich niet tot de With persoonlijk wendde, doch de tusschen- komst van den resident inriep : waarschijnlijk had hij de ervaring opgedaan, dat de admiraal zich niet gemakkelijk van zijn stuk liet brengen, van Cracauw keurde de handel- wijze van de With op hoogen toon af. „lek bomoeye mijn daermede gantsch niet" — dus schrijft hij aan H. H. M. —■ „moetende den admirael syne actiën selve verantwoorden |
||||
236
synde teegen de reputatie der Landen ende by de verstandige
belachlick" i). Bij deze kritiek dient zeker in het oog te worden gehouden , dat de resident steeds met de "With over- hoop lag. Vooral was hij fel verbitterd wegens de gestrenge wijze, waarop de vlootvoogd te werk ging bij een ernstig geschil met één zijner kapiteins , nl. Johan van Galen , een schoonzoon van van Cracauw. In elk geval oordeelde de Nederlandsche regeering anders dan haar resident te Helse- neur en vond het minder „belachlick", dat de With het be- talen van tol bleef verhinderen. Immers , ook toen haar do tijding van den vrede was geworden en de gezanten , bij hun terugkeer, rapport hadden uitgebracht ^) , haastte zij zich niet deze betaling te gelasten. De reden daarvan is niet ver to zoeken. De heffing van het veilgeld , welke moest strekken tot dekking der kosten van de Withs expeditie, had nog niet het vereischto bedrag opgebracht, ja moest zelfs tot in het volgend jaar worden voortgezet. Zoolang nu de schippers In het vaderland als veilgeld een som moesten betalen, welke gelijk stond met den Sont-tol van 1641 , zou het vrij bezwarend voor den handel geweest zijn , wanneer bovendien to Helseneur tol werd geeischt. Daarbij kwam , dat men in den beginne niet zeer tevreden was over den inhoud van het gesloten tractaat en geen bezwaar maakte dit aan den koning van Denemarken nog een tijd lang te doen gevoelen. Do handelwijze van de With zette , gelijk te verwachten
wachten was , kwaad bloed bij de Denen. Ook zij lieten zich niet onbetuigd en brachten den Nederlanders schade toe, waar de gelegenheid zich voordeed. Nu het „vier — , ton- nen — ende baeckengelt" van de lijst der tollen was ge- schrapt , liet Zijne Ma', „het vieren in Schaegerack en Fal- sterbon op lijfstraffe aan de vierverwaltters" ^) verbieden. Ook de bakens in den Droegen werden niet weer gelegd. De gevolgen bleven niet uit, to meer nu de tijd van de lange, donkere nachten en het ruwe winterweer naderde. |
||||||
1) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Sept. 1645.
2) Res. Sw. en Denem. 30 Sept. 1645.
3) Miss. T. van Cracauw aan H. H. M. dat. 16 Sept. 1645.
|
||||||
237
Aanhoudend verzeilden er schepen op de klippen i). Noch
de herhaalde brieven van den admiraal, noch de tusschen- komst van den resident vermocht de Deensche rogeering tot inschikkelijkheid te bewegen ^). Toen van Cracauw er op wees , dat alle natiën door dezen maatregel werden getroffen, antwoordde een der „hooge ministers van S. Ma*.", dat zij zulks dan alleen te danken hadden aan de Hollanders, die geen vuurgeld wilden betalen ; een ander zei lakoniek : „poinct d'argent poinct d'Suisses" '). Zoo ondervond de Nederland- sche scheepvaart, dat het beter ware geweest, wanneer de verlangde bijdrage was toegestaan. Ook in andere opzichten toonden de Denen hun slechte
gezindheid. Het gesloten tractaat bepaalde o. a., dat de tol- len in Noorwegen zouden worden geregeld op den voet van het jaar 1628, en de gezanten der Republiek hadden daarom aan van Cracauw opgedragen, dat hij een exemplaar van die tollijst moest aanvragen. Op het gedane verzoek gaf de rijkshofmeester aan den resident echter ten antwoord: ,soo- lange den gem'. Heer adrairael hier bleef leggen wilde hij niet één ding aen de Nederlanders bewilligen *)." Toen de With dus krachtig in do bres sprong voor drie schippers , die zich nog in Denemarken ophielden om weer in het bezit te geraken van schip en lading, welke hun in den zomer van 1644 waren ontnomen , zal dat aan de zaak dier schip- pers meer kwaad dan goed hebben gedaan. Intusschen was de Nederlandsche schccpsmacht, door hot
voortdurend afzenden van convooi, sterk gedund: op 11 September had de With nog twee en twintig schepen onder zijn vlag, op 28 September achttien, op 13 October vjjftien |
||||||
1) Zie hiervoor oolc miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 11 Nov.,
25 Nov. en 23 Dec. 1645. 2) "Wel beloofden de rijksraden eerst aan de With , dat orde zou worden
gesteld op het leggen van tonnen i/d Droogen , (Journ. de "VVith 7 Sept. 1645); maar de vervulling der belofte bleef uit, waarschjjnlijlc omdut men zag, dat nog geen tol werd betaald. 3) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 16 Sept. 1645.
4) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 30 Sept. 1645. Zie ook
de miss. dat. 14 en 28 Oct. 1645. |
||||||
238
en op 4 November nog maar dertien ^). Daar het hem be-
kend was, hoezeer zijn aanwezigheid „de Deensche natie van spijt (deed) bersten", bleef hij op zijn hoede voor mogelijke uitbarstingen ^). De geruchten vermeldden , dat„ de alliancie tusschen onsen Staedt en Denemarcken noch niet volcomentlyck en (was) geslooten" en daar „de Deenen by gelegentheyt seer lichtvaerdigh van resolutiën syn", achtte hij het wen- sehelijk bij de Staten-Generaal op versterking zijner macht aan te dringon, voor hot geval, dat hij nog langer op zijn post moest blijven. Doch veel liever zou hij „met een goet aentall van schepen naer de Strate ') gaen , om aldaer den Turck syn nagelen wat te helpen corten", en voor zijn nieuw gebouwd schip de Brederode voegde hij er deze aanbeveling |
||||||
1) Tegen de verwachting van den admiraal Ifoerden slechts enkele
convooiers tot hem terug. In zijn „Kxtract en Memorie" onz. (Journ. do "With 1645) lezen wy daarover de volgende insinuatie ; „Item goduyrendo myn Employ van dit somer zaysoen, en syn niet meer te rugh g-ecomen van all myn aff'gesonden convooi als twee schepen , ende vier fregatten , het welcke ick de Hooge Regieringe oock al vorens heb geschreven , de resterende syn gestadigh van de commissarissen int Vlie nae Noorwogen gesonden , onaengesien dat ick vertrouw dat de selve van de Ilooge Re- gieringe daer geen ordro toe en hebben gehadt, aparent omdat de gemelie commissarissen Brandthout (dat in Noorwegen wel te becomen is) in haer huyshouden van nooden hebben". 2) Hoezeer de "With de Denen wantrouwde, blijke uit do volgende
aanhaling uit zyn journaal: „26 Oct. Des avondts passeerdon ons een Deens brandtschip en quam
onder Elsenborgh ten ancker. Den Capn. Jan Maykes gelast daer by te anckeren en het gemel'e brandtschip te visiteren, en hy Capn. bevindende dat aldaer noch materialen tot branden gemaect in syn , daer wel op te passen on de selve te dwingen ut onse vloodt te bljjven. Alle de Cape" nu oock aen boort doen comen en haer gelast niet te gedoogen dat by nacht eenige vreemde schepen onder onse vloodt comen , ende soo echter eenige t'haer wilden onderwinden (om vorder ongelegentheden voor te comen) daerop te schieten. 27 Oct. Cap". Jan Maykes comt weder te rugh , rapporteerde dat hy
de gemel'c schepen gevisiteert ende bevonden hadde dat alle de materialen van 't brandttugh daer ut waeren gelost, en de selve schepen sandt tot ballast in hadden , en meenden tot Elsenborgh eenige paerden en soldaeten in te nemen". 3) De Strate" =: de straat van Gibraltar en verder de Middell. zee.
Venetië was toen in oorlog met Turkjje en kwam bjj de Republiek hulp zoeken. Res. St. Gen. 2 Oct. 164.5. Zie ook Aitz. VI pg. 184, 185. |
||||||
239
bij: „dewyle myn onderhebbendt schip (daer de maeghtdom
noch aen is) extraord. bezeylt en een schip van gewelt is." Reeds den 12(len October was ter Generaliteit, op voorstel
van Holland, besloten de With terug te roepen '). Eerst op 8 November ontving de admiraal de missive van H. H. M., welke hem daarmede in kennis stelde. Volgens den inhoud daarvan liet hij acht schepen achter, onder bevel van den commandeur Jan Uytenhout, tot convooi voor de koopvaar- ders, welke nog uit de Oostzee werden verwacht. Van Cracauw kreeg van H. H. M. de opdracht in het vervolg te onderzoeken, of de uit het vaderland komende schepen wel veilgeld hadden betaald. Het werd 17 November aleer de With , met den vice-admiraal Cats en het jacht „de wakende Boey" de reis aanvaardde. Het laatste schip werd echter onderweg teruggezonden naar de Sont met een brief voor commandeur Uytenhout. Daar de With nog eenige dagen oponthoud had in de haven van Mardon en bijzonder slecht weer trof, kwam hij eerst den 2''"" December voor Helle- voetsluis ten anker. Vóór zijn vertrek nam de admiraal afscheid van de
Deonsche rijksraden met een brief, geschreven in den sarronden toon, die hem eigen was. Na te hebben mee- gedeeld , dat de Staten-Generaal hem terug riepen , bericht hij verder een aantal oorlogschepen te zullen achterlaten tot convooi voor de koopvaarders en om deze te beveiligen „voor alle de geone die haer willen beschadigen. Endo alsoo Uwe Ed: A'ermog: tot noch toe seer onrustigh over myn verblyff zyt geweest, connen nu alle vordere quade gedachten overslaen , doch voor myn , can ut al myn doen niet bevinden, dat Uwe Ed: Vermog: reden van eenigh quacdt naebedencken hebbe gegeven, maer contrary alle respect bewesen, daer lek nog niet van en zy bedanckt, als oock niet voor de diensten , die lok het ryck van Dene- marcken in dit zaysoen gedaan hebbe, Doch sal echter niet manqueren , als een recht geboren Hollander, altyt wel te doen". Daarna verzoekt hij de vuren en bakens weer op de gewone plaatsen aan te brengen , „ende soo sulcx echter by Uwe Ed: Vermog: wort vertraeght, sullen dan met |
|||||
1) Res. St. Gen. 12 Oct. 1645.
|
|||||
240
leedtw6sen al te seer bevinden , dat Uwe Ed«". geon geno-
gentheyt tot onsen staedt en dragen , onaengesion dat onsen staedt aen t'Rijek van Denemarcken menigh Jaer nopende den thol soo trouwelyck heeft gecontribueert, en dat om de passagle hier te genieten die Godt almaghtigh alleen ge- maeckt heeft, voorwaer een groote erkentenis aen 't Eijck bewesen". Het slot van den brief is een pleidooi voor do drie schippers , die „over ontrent 16 a 17 raaenden geleden van Uwe Ede. officieren onde caapvaerders buyten styll van recht syn aengehaelt, welcke> schippers om haere schepen en goederen , in het Eijck van Denemarcken haar noch onthouden , op hoope yder het syne weder terugh te crygen, ende dispenderen alsoo noch daer by (alhier in armoede) haer weynigh overschott, en is tot noch toe geon recht over hun saken utgesproken , maer is hun vorder aengeseyt noch geen aparentie daer toe te wesen , hetwelcke vreemde proceduren syn, dat buyten do christelycke regicringe is". Het laat zich denken , dat deze afscheidsbrief de gal deed
overloopen bij de Deensche rijksraden ^). Ook in de Staten- Generaal vonden enkele leden , dat de admiraal te ver was gegaan. Onder de „poincten van consideratie, getrocken uyt het rapport van den admirael Witte Wittensz. geweest in de Sont a". 1645 ')", treffen wij althans hot volgende aan: ,alsoo eenige harde brieven by den admirael geschreven soo aen den rycx-admirael Nicolaes Grollee •'') den 8 July, als aen de rycxraden den 11 Nov. 1645 en andore, oif die niet te desavoueren , om daer over in tyt on wylon geen verwyt te hebben ■•)." Overigens toonde men zich tevreden met de wijze, waarop
|
||||||
1) „Denselven (do With) hooft aen de lieeren ryckxraedon oenen brief
geschreeven weegen de particuliere saeeken van schippers onde andere rry wat hardt daeroover de heeren ryckxraeden hun houden geoffendeert claegende niyn seor daeroover". (Miss. v. van Cracauw aan ]f. H. M. dat. 18 Nov. 1645). 2) Te vinden in Journ. de With 1645.
3) Zoo noemt ook de With hem, maar het moet zjjn TroUe. Zie
Garde : pg. 165. ' 4) Uit den brief van den 8'ten Juli is een uittreksel moogedeeld in
het vorige hoofdstuk. De brief van den ll<len Nov. is de afscheidsbrief, hierboven vermeld. Het „desavoueren" der beide brieven ble»f uit. |
||||||
241
de With zich van zijn taak liad gekweten en vereerde hem
con goudon keten , met een gouden medaille , „endo dat tot recognitie van synen goeden dienst geducrcnde do voyage naer Dcnncmarckon met syno ondorhcbbende vlootc gedaen." |
||||||||||
HOOFDSTUK IX.
|
||||||||||
Kentering in de Noordsche politiek van de Republiek. —
Het verdrag met Denemarken van \<d4n, — Het yredemptie- tractaat" en de »aUiance-defens^f", met Denemarken in 1649 gesloten. Zoodra het tractaat was gesloten , haastten do Nederland-
sxihe gezanten zich naar hunne haardsteden terug te keeron. De koning van Denemarken , die het aan de houding der Ilopubliek weet, dat-hij-bjfna het vierde deel i) zijner landen had moeten afstaan , gevoelde geen lust de hoeren tot een afscheids-audientie toe te laten en gaf te kennen , dat hij het volstrekt niet euvel zou duiden, wanneer zij vertrokken, zonder hun opwachting te hebbon gemaakt. Alzoo stelden de gezanten zich er mede tevreden aan ChristiaanlV schrif- telijk do noodigo betuigingen van dank en eerbied te zenden , gepaard met de beste wonsohen voor de „herstellinge ende vermeerderinge van alle goede nabuyrlycke vruntschap ende onderlinge correspondentie -)." Bij hun aankomst in hot vader- land zullen zij wel op nieuw hebben ondervonden, dat men daar slechts matig genoegen nam met den uitslag der onder- handelingen. Toch slaagden zij er in hun gedrag te recht- vaardigen en door mondelinge ophelderingen begrijpelijk te maken , waarom zij niet waren blijven aandringen op herstel van het erf-traetaat van Spiers. Het gedane rapport werd althans door H. H. M. aangenaam verklaard ''). Ook zij, die het beleid dor gezanten niet ton volle konden goedkeuren , zullen hebben ingezien, dat het beter was in het gebeurde^ |
||||||||||
1) Aitz. VI pg. 37 , 183. „Man (hatto) nicht notig gehabt, auoh ein
fus breit landes den Sweden abzutreten, wan diese arnürte mediatie von diesem Estat, es nicht veruhrsachet bette." (Uit de Eemonstr. v. Tancken aan H. H. M. dat. 20 Aug. exhib. 26 Sept. 1645. In portef. Denem. 1645.) 2) Zie dezen brief bij Aitz. VI pg. 36, 37.
3) Res. Sw. en Denem. 30 Sept. en 2 Oct. 1645. De gezanten gingen
ook naar het leger te velde, om aan Z. H. rapport uit te brengen. (Res. Sw. en Denem. 4 on 5 Oct. 1645). 16
|
||||||||||
242
|
|||||||
te berusten , dan na te pleiten in een verloren geding. Nu
de vrede van Brörasebro de machtsverhouding der staten van het Noorden zoo aanmerkelijk had gewijzigd , noodzaakte het verloopende getij tot verzetten der bakens. Behoud van liet staatkundig evenwicht tusschen Zweden en Denemarken was het doel, waarop de Noordsche politiek der Staten- Generaal koers zette. Na 1645 dreigde de schaal naar de zijde van Zweden over te slaan : wilde do Eepubliek dit beletten, dan moest zij de bovenhangendo partij „troosten niet haar stalen kling." De Deensche resident Tancken begreep in dezen tijd van
kentering krachtig te moeten optreden voor het belang van zijn koning. Het was hem bekend , dat de vrijdom van tol, welke bij het jongste tractaat ook aan de Zweedsche onder- danen in Lijfland en aan de steden van Pommercn en Mecklen- burg was toegestaan , vele Nederlanders ongerust maakte over de mededinging dier bevoorrechte Oostzeehavons. Deze vrees kon een roden zijn om aan het tusschen Denemarken en de Republiek gesloten verdrag do bekrachtiging te ont- houden. Vandaar , dat Tancken een uitvoerige memorie bij II. H. M. indiende , waarin hij trachtte aan te toonen, dat de Nederlanders zulk een concurrentie niet behoefden te duchten, daar zjj veel meer kennis van de scheepvaart hadden dan de Oosterlingen en met zoo weinig onkosten voeren, dat zij, ondanks den Sont-tol, „evenwel noch meer profyt doen, dan de selve Oosterlingen." Bovendien was de Sont-tol, in vergelijking van vroeger, thans zoo laag gesteld , dat hij den handel dezer landen weinig of niet kon bezwaren. Niet van die zijde dreigde het gevaar; veeleer had men het oog te richten op de tollen , geheven in de Oostzee-havens , welke door Zweedsch garnizoen waren be- zet. Het steeds klimmende bedrag van deze heffing kon te recht zorg baren. ') |
|||||||
1) ,Ri!(leni,'n uyt <U; welke den KesiJent syiier Con. Ma', van Denno-
niarokon besluyt, (lat de totale exemtie in de Orisoutsclie tollen voor I/j-fflandt aon de Sweotsche onderdaenen ende de oxeniptio voor het inee- roudeel van Pomeren on Meeckelenburch aen de Inwoonderen der Ooster- 8che steden , beyde by dit laetste tractaet toegostaen, den oostervaerders van de vereenichde Nederlanden, die daertegens seeckeren toll in den Orisondt betaelen in sulcker voog-en niet en can prejudiciëren, dat d'selffde daeromnie jegens den Sweeden en Oosterlinghen niet en souden connen vaeren." — (In portef. Denom. 1645. Zie ook Res. Sw. en Doncm. 19 Oct. 1045.) |
|||||||
243
Dit laatste thema werd door Tancken verder uitgewerkt
in een tweede betoog, dat eveneens schriftelijk aan H. H. M. werd toegezonden i). Terwijl de eerste memorie wilde voorko- men, dat de ratificatie van het tractaat met Denemarken uitbleef, had deze de strekking om de Nederlanden terug te houden van de bekrachtiging der Ligue-Guarantie met Zweden. In de eerste werden de mogelijke nadeelen van het tractaat in de schaduw gelaten; de tweede wierp het volle licht op de bevoorrechte stelling, welke Zweden weldra zou innemen ten opzichte van den Oostzeehandel. Vandaar een tegen- strijdigheid in den betoogtrant, welke echter meor schijnbaar dan werkelijk is. De inhoud der laatste memorie worde hier in het kort opgenomen ; zij bevat niet te versmaden bjjdragcn voor de kennis van den Oostzeehandel , en de voorspellingen, waaraan de schrijver zich waagt, zijn voor het meerendeel uitgekomen. Vroeger — dus luidt de aanhef — waren de Denen vrjj van alle lasten in Zweden , en omgekeerd de Zweden in Denemarken. Daarom heeft de Zwoedsche re- geering op de Nederlanders en op andere volken geen hooger lasten willen leggen dan op haar eigen onderdanen : immers, een dergelijke maatregel ware ook den Denen ten goede gekomen. Het tractaat van Brömsebro heeft een einde ge- maakt aan de gelijkstelling der Denen mot de Zweden , en omgekeerd. In het vervolg kan men in het laatste rijk dus alle andore natiën bezwaren en eigen onderdanen bevoor- deelen , o. a. door de bepaling, dat goederen , in Zweedschc schepen -) geladen, minder betalen dan wanneer zij in vreemde schepen waren geladen. Die volkeren , welke de uitvoerprqducten van Zweden niet kunnen missen — daartoe behooren in de eerste plaats de Nederlanders, — zullen deze waren het voordeeligst door Zweedsche schepen kunnen laten vervoeren. Het aantal dier vaartuigen zal dus sterk toe- nemen ton koste van de scheepvaart van andere rijken. Een ander nadeel van de opheffing der genoemde bepaling is dit: |
||||||
1) „Roilonen uyt dewelcke den Resident zyner Coninckl. Ma', van De-
nemarcken vemieynt, dat de onderdanen van zynen aldergenadichsteu lieer ende Coninck, mitsg^aders den Ingesetonen van dese landen, indien niet geheel immers ten raeestendeel door dit laetste tractaot uyt het vaorwater der Oostzee geset ende verder door de ligue guarantie geset connen werden." (In portef. Denem. 1645. Zie ook Res. Sw. en Denem. 19 Oct. 1645). 2) Met Zweedsche schepen bedoelt hjj hier schepen, in Zweden gebouwd.
|
||||||
244
|
|||||||
de Deonsche kooplieden, die in Zweden zaken deden, handelden
vaak in compagnie met Nederlanders, of met Nederlandsch geld, omdat de eersten ook naar het platteland mochten gaan, de jaarmarkten bezoeken en met edelen en boeren handel drijven, wat aan de laatste natie was verboden. Aangezien de Denen dit recht hebben verloren, raken ook de Nederlanders hun aandeel in de winst kwijt. Maar het moest van alles is te vreezen de uitbreiding van Zwedens heerschappij over do Oostzeehavens. Zoolang Ljjtiand on Iliga aan den koning van Polen behoorden , had deze geen macht om er den ge- ringsten tol te heffen. Nauwelijks waren ze aan Zweden gekomen, of het vorderde daar hoogo rechten bij in- en uitvoer en belemmerde op andere wijzen den handel van vreemde natiën. In alle havens van Pomraeren en van Meck- lenburg, zoo.vcl in die, welke veroverd zijn, als in die , welke slechts gedurende den Duitschen oorlog Zweedsch garnizoen toelaten (Stralsund , Stettin e. a.), zijn wederrech- telijk de „Spieringhse tollen i)" langzamerhand ingevoerd, en bij de laatste onderhandelingen is duidelijk aan den dag ge- komen , dat Zweden geen plan heeft de eens bezette plaatsen weer te verlaten, maar ,den gantschen ommecreyts der Oostzee" wil beheerschen. De opbrengst der tollen stelt te- vens Zweden in staat om garnizoenen in die verschillende havens te onderhouden ; zoo verstrekken de andere volken uit eigen kas de middelen , waardoor zij worden benadeeld. Wanneer de Kcpubliek nu do ligue-guarantie met Zweden bekrachtigt, zal zij dit rijk stijven in zijn heersohzuohtigo plannen en er zelf het slachtoffer van worden. Het indienen der bovengenoemde geschriften ^ad niet
dadeiyk de gewenschte uitwerking; zelfs werden zij , „als niet aennemelyck, ora eenige clausulen die daerin steecken", aan don resident teruggezonden -), en do ligue-guarantie met Zweden verwierf — al was het dan ook laat — de goedkeuring van H. H. M, Maar het beoogde doel werd niet geheel gemist. Den regenten der Republiek gingen de |
|||||||
1) Zoo gelieeten , omdat zij ing'evorderil werden met liiilp vau oorlog-
schepen, uitgerust door Spiering , een broeder vau don Zwoedsclion resident te '9 Ilage. Zie Arend (Brill), 311= dool, öile stuk, pg. 143. 2) Res. Sw. en Denem. 19 Oct. 16-t5.
|
|||||||
245
|
|||||||
oogen open voor de verandering, welke in het Noorden
plaats stond te grijpen : de koningen van Denemarken hadden de heerschappij over de Oostzee sleeh*s gebruikt als een middel tot stijviiig hunner eigen schatkist; de regeering van, Zweden was het bovenal te doen om haar onderdanen de ( winsten te verschaffen van handel en scheepvaart in het Noorden van Europa en andere natiën daaruit te weren. Doch loopen wij het verhaal der gebeurtenissen niet
vooruit. Hot duurde geruimon tijd aleer het verdrag met Denemarken ter Gencraliteit werd bekrachtigd. Al weder was het Zeeland , dat het nemen van een besluit het langst tegen hield '). Maar ook een andere reden vertraagde het afzenden der ratificatie. H. H. M. verlangden daartoe niet over te gaan, vóórdat zjj in het bezit waren van de tollijst, welke in het jaar 1628 door Christiaan IV was uitgevaar- digd voor de havens van Noorwegen. Reeds is gemeld, dat de resident van Cracauw , op verzoek van de gezanten , moeite had gedaan deze lijst van de Deensche regeering te verkrijgen , maar tevergeefs. Op nieuw spoorden de Staten- Generaal hem daartoe aan ^); er verliepen echter nog eenige maanden eer van Cracauw het verlangde stuk kon sturen. Het schijnt, dat de Deensche regeering zoo lang wachtte met deze aangelegenheid , omdat zij niet recht wist, wat de Republiek in het schild voerde. ïoen , ook na het vertrek van de With, de Nederlandsehe schepen geen tol in de Sont betaalden , begon zij wellicht te vreezen , dat de Republiek zich voor goed van die belasting wilde ontslaan ■'). Do vaart was wel gering in de wintermaanden en de tollen zouden weinig hebben opgebracht; maar het ging niet zoozeer om de knikkers, als wol om het recht van het spel. Christiaan IV" had gemakkelijk do betaling kunnen afdwingen, vooral toen op het laatst nog slechts één Nederlandsch oorlogschip in de Sont lag *); doch dit begeerde hij klaarblijkelijk niet''). De |
|||||||
1) Ren. Sw. en Denem. 17, 18, 23, 28 Nov. , 13, 18, 20, 22, 23,
28 Dec. 1645. Res. St. Gen. 5, 27 Dec. 1645, 4, 6 Jan., 19 Fobr. 1646.
2) Res. Sw. en Den. 12 en 14 Oet. en 17 Nov. 1645.
3) Arend (Brill) III' pg. 587. Zie ook de volg. pg. noot 2.
4) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Jan. 1646.
5) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 25 Nov. , 2 Dec. , 30
Dec. 1645 en 13 ,Jan. 1646. |
|||||||
246
onzekerheid hield aan, daar de bekrachtiging van het tracfcaat
langer uitbleef, dan de gestelde termijn toeliet. Eerst half December kreeg van Cracauw het gewonschte exemplaar in handen i). Bij onderzoek bleek hom, dat'do lijst niet geheel in orde was : sommige goederen waren in 1C28 minder be- last , dan in deze lijst stond aangegeven. Van deze bevin- ding gaf hij konnis aan de Staten-Generaal; de zaak scheen hun echter van te weinig gewicht te zjjn om do bekrachti- ging , welke eindeljjk door de provinciën was goedgekeurd , nog langer achter te houden, vooral nu do Deenscho re- geering herhaaldelijk haar ongenoegen te kennen gaf over hot talmen van H. H. M. ^). Alzoo machtigden zij hun |
||||||
1) liet volgende briefje ontving van Cracauw tegelijk met de toUijst
van 1628: „Monsieur
La lyste du peage de Jforweegen a cste donne et livree a vostre ser-
viteur , vous in'escriues qu'on a bien tarde a la donner , niai» quand vous voules sans passion juger des procedures de Tadmlral AVit Wittesen , en ce Royauine ,'^ou de droict il n'auoit rien a commander, vous ne vous os- tonneres pas de ce qu'on ne la pas enuoyee plus tost, c'est une matiore, qui vault mieux estre oubliee , qu' examine , parcjuoy ie la passeray sans en plus rien mentioner. de Tautre affaire touchant la paye des grains , quand on contentera sa
Male de sa gabelle deuue de eest annee passce au Sondt, alors celuy, qui pretend paye de ses grains sera contente. Leternel vous consorve ensemble toute vostre maison. Vostre affectionne pour
monsieur , vous servir Coppenhagen Ie N. N.
4/14 de Decembre 1645.
(Bovenstaand briefje als bijlage bij de miss. v. van Cracauw aan H H.M.
dat. 30 Dee. 1645. Met „l'autre affaire" wordt bedoeld de vergoeding, welke do koning van Denemarken moest betalen voor een lading Dantzigor rogge , welke hjj uit een Nederl. schip had laten lichten. ,N. N." is , blijkens bovengen. miss. v. 30 Dec, „een hooch minister des con.") 2) Dit ongenoegen blijkt vooral uit de miss. v. Chr. IV aan H. H. M.
dat. 10 April 1646 (portef. Denein. 1646), waarin hij bericht eindelijk de ratific. ontvangen en tegen de zijne uitgewisseld te hebben, „off wel deselve eenige maenden naer een daertoe aengestelden ende beyder syts beliefden termyn sy ingenomen, De Heeren oock eenen tyt herwaorts sulcke proceduren gedreven hebben, dat wy derselve intentie halven, waerhenen die gericht is , in twyffel staen moeten". (Uit het transl. v, bovengen. miss.) |
||||||
247
|
|||||||
resident de ratificatie tegen die van Denemarken uit to
wisselen, doch tegelijk protest aan te teekenen tegen de overgezonden tolrol ^). Dit geschiedde in April 1640. Van Decnsche zijde hield men yoI , dat de lijst juist was: de kleine afwijkingen waren het gevolg van knoeierijen tusschen de beambten , die den tol hadden gepacht, en de schippers ^). Gaarne was men bereid deze en andere geschilpunten uit den weg te ruimen en verzocht, dat de Staten-Generaal iemand daartoe zoudon afvaardigen. Want ook de koning van Denemarken had nog vorderingen ten laste van de Republiek. In het vorige jaar was beloofd , dat hem uit de opbrengst van het veilgeld zou worden vergoed , wat hij te kort was gekomen door het niet betalen van tol in de Sont ^): deze penningen wenschte Z. M'. thans wel te ontvangen. Vandaar dat bovengenoemd aanbod — afdoening der over- blijvende geschillen door een nieuw gezantschap — telkens werd herhaald *). Te eerder was Christiaan IV geneigd de quaestie op vriendschappelijke wijze af te doen, daar zijn grootste grief was vervallen. Op bevel van de Staten- Generaal had van Cracauw den schipper.-, der „groote vloot". die in het begin van Mei 1616 door de Sont wilden varen, aangezegd , dat zij tol moesten betalen volgens het accoord , in het vorige jaar getroffen "): een concessie aan Denemar- ken, welke voor de Noderlandsche kooplieden drukkend was, omdat de heffing van het veilgeld nog werd voortgezet. Wel |
|||||||
1) Miss. V. Cnic. aan U. H. M. dat. Vi April 1640. Res. Ut. Gon.
ia Febr. 1646. Aitzoma VI pg. 227 , 228. 2) Miss. V. van Crac. aan H.H.M. dat. 31 Maart, 7 April 1646.
•t) Zie boven pg. 207 en Extr. Ees. St. Gen. 17 Juni 1643. (Komt
niet voor in Res. Sw. en Denem. maar in portef. Zweden 1645). i) Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 31 Maart, 7, 13 April,
5 Mei 1646. 3) De ,grootc vloot", zoo noemt men de koopvaardijvloot, welke in
het voorjaar uit het Ylie naar de Oostzee stevende. In zijn miss. v. 5 Mei 1646 aan H.H.M, berieht van Cracauw, dat hij den schippers het bevel van H.H.M, had meegedeeld, ,'twelok do schippers een donderslach was in haer ooren." Het schijnt dus, dat zij er niet op voorbereid waren. In het vaderland hadden zij nog veilgeld betaald : deze heffing toch werd voortgezet tot in den zomer van het jaar 1646. (Nog in miss. v. v. Cracauw aan H.H.M. dat. 14 Juli 1646 lees ik,
dat hij ecnige schippers had betrapt, die geen veilgeld hadden betnald.) |
|||||||
248
|
||||||
een bewijs dus, hoezeer de stemming ten opzichte van Dene-
marken sinds het vorige jaar was veranderd. Daarvoor bostonden gegronde redenen. In de eerste plaats
was het de heffing van het veilgcld , welke de vriendschap- pelijke betrekkingen tusschen Zweden en de Republiek had doen verkoelen. De genoemde bijdrage toch werd niet alleen van Nederlandsche schepen gevorderd , maar ook van vreemde schippers, die uit Nederlandsche havens voeren. Wel is waar had admiraal de With slechts zorg te dragen voor de belangen van de Nederlandsche handel en scheepvaart. Intus- schen viel het niet te ontkennen, dat ook andere volkoren, in de eerste plaats Zweden , voordeel trokken uit de omstandigheid, dat do scheepsmacht der Republiek de vaart door de Sont open hield. Aldus meenden H. II. M., dat zij allo iets konden bijdragen in de kosten der uitrusting. Deze redeneering vond geen ingang bij de raadslieden van koningin Christina , on de Zweedsche resident Spiering liet niet na , sinds hot begin der heffing, protest aan te teekencn tegen het feit, dat ook Zweedsche schepen vcilgeld moesten betalen, en wel meer dan de Nederlanders of andere natiën. Het veilgeld — dus betoogde hij — was slechts een andere naam voor den Sont-tol, en daarvan waren Zweedsche schepen en goederen vrijgesteld '). Dat H. II. M. de vaart op do Oostzee met een dergelijk recht bezwaarden paste hun evenmin als wanneer bv. de Zweedsche regecring een last zou leggen op de vaart op de Zuiderzee. Daarom verzocht hij de be- zwarende verplichting op te heffen, of althans te gcdoogen, dat voorloopig slechts „aanteekening" werd gehouden van hetgeen de Zweedsche schippers aan vcilgeld hadden te be- talen. Maar , hoezeer hij aanhield , de Staten-Generaal waren niet gezind hem te gemoet te komon , al gaf Spiering ook te kennen, dat hij op uitdrukkel ijken last zijner regoering han- delde. Evenmin baatte het, of de Nederlandsche gezanten , na hun terugkeer, op verzoek van den kanselier Oxenstjerna de zaak weder ter sprake brachten. H. II. M. bleven bij de meening, dat het niet onbillijk was, die mogendheid , welke de moeste reden had zich over hot uitzenden der |
||||||
1) lijj dit betoog vergat do Zweedsche resident, dat „sy (nl. de Zw.
schepen) nochtans gedujrende desen oorU)ch geheel onvry in de Sondt waren ja geheel confiscabel." Aitz. VI pg. 183. |
||||||
249
Nederlandsche vloot te verheugen, een deel van de kosten
dezer expeditie te laten dragen '). Op haar beurt — misschien als represaille voor de hofBng
van het veilgeld — ging de regeering van Zweden over tot hot maken van bepalingen , vi^elko zeer nadeelig waren voor do Republiek. Reeds sinds 1634 of 1636 werd van Zweed- schc schepen, bij in- en uitvoer daar te lande, slechts half zooveel belasting van schip en lading gevorderd als van vaartuigen uit andere landen -). Onder Zwoedsche bodems werden verstaan schepen, die aan ingezetenen van dat rijk be- hoorden , al waren zij ook elders van stapel geloopen. Doch in 1645 ging men verder en stelde vast, dat schepen , die in Nederland waren gebouwd , .al behoorden zij ook aan Zweed- sche onderdanen , in "t geheel geen vrijheid van tol meer zouden genieten , noch voor het schip , noch voor de lading "); ,daerom (creech) Sweeden een groeten aenwas van scheepen, hoewel de schippers meest met vrouw en kinderen in Needer- landt woonen *)." Op den handel werd hetzelfde stelsel van bescherming toegepast als op den scheepsbouw on de scheep- vaart. Aan kooplieden , die uit vreemde landen naar Zweden kwamen om daar handel te drijven , werden , nog meer dan vroeger °), allerlei moeielijkheden in den weg gelegd , o. a. |
||||||
1) Zio over bovongenoomde zaak: miss. v. Spiering aan H. H. M. dat.
1 Juni exlüb. 8 Juni en dat. G Dec. lect. 6 Deo. 1645 (portef. Denem. 1645). Res. Sw. en Denem. 17 Juni, ti en 11 Juli 1645.
Res. St. Gen. 22, 24, 30 Mei, 3, 8, 15, 19, 28 Juni, 7, 19, 26 Juli, 2
Ang. 12 Sept. 4, 27 Oot. 3, 9, 15, 20, 25 en 30 Nov. 1645. Zie oolf miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 3 Maart 1646. Aitz. YI pg. 183. 2) Res. St. Gen. 21 Juni 1644 (waar wordt meegedeeld een request
van de Icooplieden , handelende op Zweden , en de reeders der scliepen , varende op dat land). Zie ook „Deductie van versctieyden koopluyden over do Oostersclie
negotie" (1646) by Aitz. VI pg. 301—306. 3) Een uitzondering werd alleen gemaakt voor Louis de Geer , aan
wien „de voorsz. vryheyt toegelaten was met tbien of twaelt' van syn eygen schepen schoon die in IloUandt gebouwt waren". Zie Aitz. VI pg. 302. 4) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 7 Juni 1646,
5) Zie boven pg. 244.
|
||||||
250
|
|||||||
moesten zij „na een gewisse taxt van quantiteit vercoopen"
en werd „gepraotiseert" om den duur van hun verblijf tot zes weken te beperken i). De oprichting van verschillende bevoorrechte handelscompagniön was mede een middel om den vreemdeling te weren -). Eeeds in het voorjaar van 164G vertrokken dan ook „alle Nedorlandsche Schotsen coop- luyden en dienacrs uyt Sweeden , claegondo dat wegen de negotie daer niet langer en deucht ^)". Nadat Zweden zjjn grootsten staatkundigen tegenstander in
den laatsten oorlog had overwonnen, maakte het dus aanstalten om zijn scherpsten handelsconcurrent , do Eepubliek der Zeven-Provineiën, uit de Oostzee te verdringen. Een toeleg, die te meer kans op slagen bood, sinds het aantal havens , die onder Zweedscho heerschappij of bescherming stonden , ge- stadig toenam, en overal de eigen onderdanen boven de ,vreemden" konden worden bevoordeeld. En met die „vreemden" werden steeds bedoeld do Nederlanders , gelijk omgekeerd deze aan de Zweden hoofdzakeljjk dachten, toen zij, bij de heffing van het veilgeld, „vreorado" schepen en goederen hooger hadden belast dan inlandsche *). Zoo Iaat het zich verklaren , dat de Republiek de banden,
waarmede zjj sinds 1640 aan Zweden was vastgekoppeld, begon los te maken. „Foedera non servantur propter char- tam , sigilla et juraraenta, sod propter utilitatem et ncces- sitatem ^J." Nu het niet noodzakelijk , allerminst nuttig was , dat de Nederlanden de grootheid van hun bondgenoot hielpen bevorderen, werd het tijd uit to zien naar een nieuwe verbintenis, met een mogendheid , welke, evenals de Kepubliek, verlangde te beletten, dat Zweden de heer- schappij over de Oostzee kreeg. |
|||||||
1) Miss. V. van Cracauw aan H.H.M. dat. 13 Jan. 1646.
2) Miss. V. van Cracaiiw aan H.H.M. (lat. 7 Juni 164(i.
'i) Miss. V. van Cracauw aan H.H.M. dat. 10 Fcbr. 164.5. 4) In zijn miss. v. 6 Doe. 164.5 aan H.H.M. (I'ortof. Zw. 164.")) jiro-
testeert Spiering togen de hefling van't veilgold en voora! liiertegon, dat de schepen „<iie vrombde reeders hebben", of „dio vrenit goet in hebben" meer moeten betalen dan Nederl. schepen of lading, „connende door vrorade j-eoders of vremt goot niet aüders als utheemsehe, ende in dosolve hare C». May'' ingezetenen en derselven goederen of int geheel of int meeren- deel verstaen worden." 5) Aitz. VI pg. 134.
|
|||||||
251
Niet van de Staten-Generaal behoefde do eerste stap
daartoe uit te gaan. In Denemarken zelf begreep men de oude politieke gedragslijn niet langer te moeten volgen. Vooral door toedoen van den rijkshofmoester Cornifitz Ulfeld werd Christiaan IV , op den laten avond zijner regeering, overgehaald om zijn vorigen bondgenooten het afscheid toe te roepen , om niet langer steun te zoeken bij Spanje en den keizer of in de bres Ie springen voor de reeds verloren zaak van Karel I. Frankrijk en de Republiek, vooral de laatste, dienden gunstig te worden gestemd voor een nadere ver- bintenis met Denemarken. Onmiddellijk na het sluiten van den vrede te Brömsebro, toen de ïhuillerie nog een tijd lang in Denemarken bleef vertoeven , was met hem daarover reeds gesproken i). Een goede gelegenheid tot het aanknoopen van nieuwe onderhandelingen met de Staten-Generaal bood het nog hangende geschil over de tollen in Noorwegen. Reeds is meegedeeld, dat de Deensche staatslieden aan van Cracauw hadden verzekerd, dat men gaarne die zaak wilde afdoen , zoo het H. H. M. slechts geliefde iemand daartoe af te vaardigen. Toen de Staten-Generaal niet zoo spoedig aan dien wensch gehoor gaven , nam Christiaan IV het initiatief en onderteekende don geloofsbrief voor Cornifitz Ulfeld, als buitengewoon gezant naar de Republiek. In- middels was ook ter Generaliteit tot een bezending naar Denemarken besloten, ten einde de quaostie over de Noordsche tollen uit te maken en tegelijk aan te dringen op het weder stellen van seinvuron en bakens. De hiertoe reeds afge- vaardigde hoeren blo ven echter te huis, op het bericht, dat de rijkshofmoester Ulfeld naar de Nederlanden kwam en door zijn koning gelast was om alle hangende geschillen af te doen. Opdat goed zou uitkomen, hoezeer zijne ge- voelens tegenover de Republiek veranderd waren, bewees Christiaan IV haar grootc eer : zijn gezant vertrok met een aanzienlijk gevolg en werd door drie oorlogschepen over- gebracht ^). |
||||||
1) Miss. V. van Cracauw aan H.H.M. dat. 25 Nov. en 16 Dec. 16-45.
2) Credent. voor Ulfeld dat. 1 Juni 1646.
Miss. V. H. H. M. aan Chr. IV dat. 16 Juni 1646.
Miss. V. Clir. IV aan H. H. M. dat. 28 Juni 1646.
Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Juni met p. s. v. 30 Juni 1646.
(Alle in portof. Denem. 1646).
Zie ook Aitz. VI pg-. 228 , 229 , 295,
|
||||||
252
De rijkshofmecster was de aangewezen persoon voor de
hem opgedragen taak, niet alleen wegens zijn groote be- kwaamheid als staatsman , maar ook omdat juist hij had aan- geraden do oude veoten met de Nederlanders bij te leggen '). Al dadelijk gaf hij aan H. H. M. te kennen , dat het voor- naamste oogmerk van zijn vorst was alle hinderpalen, welke een bestendige vriendschap tusschen Denemarken en de Re- publiek in den weg stonden, op te ruimen. Later liet hij daarop volgen , dat hij tevens gaarne de vergoeding wenschto te ontvangen voor don tol, welke in 1645 en in het voorjaar van 1646 aan koning Christiaan was ontgaan. Do Gedepu- teerden uit de Staten-Generaal, die met hem in onderhan- deling traden, stelden daar tegenover hunne klaehton be- treffende de tollijst in Noorwegen en aangaande enkele han- delingen van de tolgaarders in do Sont, welke met de bepalin- gen van het laatste tractaat in strijd waren-). Wat het laatste betreft, gaf Ulfeld toe dat de „tollenaren somtyts oock exorbiteerden ende geen kerck-meesters en waren" ; over het eerste punt bleef men geruimen tijd in besprek , totdat in Februari 1647 do zaak werd beklonken. De schepen , welke uit Noorwegen hout kwamen halen, zouden slechts één tol betalen , lastgeld geheeten. Alle vroeger geheven tollen- en bijtüllen vervielen ; het lastgeld werd gesteld op een rijks- daalder het last, met dien verstande , dat slechts '/, van het aantal lasten , die den inhoud werkelijk uitmaakten , mocht worden berekend. Opdat geen misverstand meer zou rijzen over de wijze van meten , werd nauwkeurig vastgesteld hoo die zou geschieden. Van Deensche zijde werd — voor de zooveolste maal — beloofd, dat men zorg zou dragen, dat de beambten te Helseneur hun bevoegdheid niet te buiten gingen |
|||||
1) In zijn miss. aan 11.H.M, dat. 28 Juli 1646 getuigt van Cracauw
aangaande Ulfeld: ,synde denselven seer begeerich de eere te hebben alle de differentien tusschen V. II. M. en S. Mt. te vergelijeken en afl'te handelen, synde denselven oock daortoe een bequaem instrument, als synde ver- standich, welgeleert en welorvaeren on de tweede persoon naest den coninck die alles wordt toe vertrouwt en groote authoriteyt is hebbende." 2) tn zijn miss. aan H.H.M. dat. 20 Mei, 16 Juni, 7 Juli 161C had
van Cracauw ter kennis van de Staten-Generaal gebracht, in hoeverre reeds inbreuk werd gemaakt op het tractaat van 164."). Van hooi veel belang was het echter niet; de reden er van was uitsluitend de inhalig. heid van de tolgaarders. |
|||||
253
|
||||||
en zich stipt hielden aan de bestaande bepalingen omtrent den
Sont-tol. ï)e tonnen , vuren en bakens zouden weder worden geplaatst tegen een kleine bijdrage , van eiken schipper te heffen. Ten slotte kreeg Christiaan IV 120000 rijksdaalders als vergoeding voor den vroeger niet betaalden tol. Deze vergoeding was reeds beloofd tijdens het verblijf van admiraal de With met zijn vloot in do Deensche wateren. Het is echter geoorloofd te betwijfelen, of de Staten-Generaal hunne belofte zouden zijn nagekomen, wanneer de stemming ten opzichte van Denemarken niet zoozeer veranderd was in de laatst verloopen jaren. Hiermede was de rekening vereffend. Ulfeld verlangde echter
meer. Tot nog toe had de onderhandeling bestaan in een loven en bieden , en voor zulk koopraanswerk was de overkomst van den rijkshofmeester niet noodig geweest ; maar in don tusschen- tijdhadhij het vuurtje van don naijver opZwedcn behendig weten aan te stoken ^). Zijn werk was het, dat verscheiden kooplieden een deductie bij H. H. M. indienden, waarin breedvoerig werd aangetoond, hoe het stelsel van bescherming, door Zweden ten bate van eigen handel en scheepvaart ingevoerd, op het verderf der ,negotie op Oosten" moest uitloopen -). Het eenige redmiddel — dus beweerden zij — was een nieuw tractaat met Denemarken te sluiten en don tol in de Sont af te koopen tegen een vaste jaarlijksche bijdrage. In hoeverre deze voorslag tegen Zweden gericht was
zou spoedig blijken. Voorloopig stelde Ulfeld z'ch er mee tevreden, dat hij bij den handel de vijandige stemming tegen Zweden had verscherpt. Thans riep zijn plicht hem naar Frankrijk om het verbond van vriendschap , reeds ont- worpen tijdons hot verblijf van de Thuillerie te Kopenhagen, te doen bekrachtigen. Bij zijn terugkeer hoopte hij de vruchten te plukken van het uitgestrooide zaad. De bij- zonder groote eerbewijzen, welke hem van de zijde der Staten-Generaal vóór zijn vertrek ten deel vielen, gaven hem het recht hoogc verwachtingen te koesteren ^). |
||||||
1) Daarin werd hij geholpen door den gezant van Polen, welk rijk
er eveneens belang bij had, dat Zweden niet te machtig werd. Aitz. VI pg. 300. 2) Zie boven pg. 249 , noot 2.
3) Zie daarover Aitz. VI pg. 365 en 366. Ulfeld werd op zijn ambas-
sade vergezeld door zijn vrouw. Deze beviel in den Haag van eeu zoon, |
||||||
254
Gedurende Ulfelds afwezigheid bleef de gewone vertegen-
woordiger van Denemarken , de resident Tanckon, voor de belangen zijner kroon optreden. In 't bijzonder bepleitte bij de zaak van den aartsbisschop van Bremon, die, sinds het overlijden van zijn ouderen broeder Frederik, ook kroonprins van Denemarken was geworden ') en wiens heerschappij in Bremen en Verden door de Zweden werd bedreigd. Maar Tanckon bleef niet lang meer op zijn post. Zjjn invloed hier te lande was nooit zeer groot geweest ~), en thans was hij bezig zich onmogelijk te maken door het voe- ren van een proces „tegen oenige voorname personen credyt hebbende in de Eegoringh ^)". Ulfeld, die toch reeds in geen goede verstandhouding met hem stond , was beducht, dat dit proces een nader verbond tusschen Denemarken en do Republiek zou kunnen tegenwerken. Daarom zorgde hij , dat Tancken als resident werd vervangen door Christiaan Roch, die in Mei 1648 hier aankwam. Zijn geloofsbrieven waren ondorteekend door de rijksraden van Denemarken. Christiaan IV toch was don 28*''^" Februari van hetzelfde jaar overleden, en er verliepen eenige maanden aleer Frederik IH de rogeering aanvaardde '). Onder den nieuwen koning werd ten opzichte van de Republiek dezelfde staatkunde gevolgd , welke in de laatste levensjaren van Christiaan IV was op touw gezet. Ulfeld kwam in Maart 1649 weder naar den Haag , om de vruchten te plukken van den naijver op Zweden, tevoren door hem gezaaid en aangekweekt. De stemming van Holland ton opzichte van dat rijk was niet verbeterd, sinds de bepalingen van den Westfaalschen vrede de macht van Zweden nog aanmerkelijk vergroot en |
||||||
die, op verzoek van de Staten-Generaal, den naam Leo Belgicus kreeg.
H. II. M. wilden hun petekind vcieeren met een lijfpensioen van 1000 Carolus gld. jaarlijks; doch op verzoek van Ulfeld deden zij dit niet, maar begiftigden hem met een compagnie soldaten te voet. II. H. M. moesten dus dispensatie verleenen van „de generale ordre van de geno- ralitoyt medebrengende dat jonge kinderen met egeen compagnien in dienst van de generaliteyt mochten worden ghebeneficieert." 1) Arend (Brill) III» pag, 740 noot 5.
2) Zie boven pg. 46.
3) Aitz. VI pg. 592.
4) Aitz. YI pg. 510, 592.
|
||||||
255
al wedergen kuststrook vjin de_ Oostzee aan zijn gebied toe-
gevoegd hadden. Derhalve leende de genoemde provincie een gewillig oor aan den voorslag van den Doenschen gezant om tweederloi verdrag te sluiten : een „alliance-dofensyf" en een „tractaat van rcdemptio der tollen," Ondanks de tegenkanting van verschillende gevi^osten wist Holland zijn wil door te zetten, en beide verdragen kwamen nog in het jaar 1649 tot stand. Het redcmptio-traetaat bepaalde in hoofd- zaak , dat schepen van ingezetenen dor Verecnigde-Püoj'inciën en hunne ingeladen goederen, van welken aard dozo waren of aan wien zij ook behoorden, vrij on onbelemmerd door do Sont mochten varen , zonder eeuigon tol of vuur-, tonnen-, baken- en havengeld te betalen. Deze tol werd afgekocht voor een jaarlijks te betalen som van 350000 gulden , terwijl de koning van Denemarken nog een aanmerkelijk bedrag als voorschot ontving: 100000 rijksdaalders terstond en 200000 rijksdaalders na ontvangst der ratifleatio. Om deze penningen bijeen te krijgen zou in de Nederlandsche havens eon belasting geheven worden van alle schepen en goederen, naar do Oostzee bestemd, of vandaar naar de Republiek ge- komen. Hierdoor liet men alle natiën mede betalen aan de vereischte som , ,maer het eygenlyck secreet van deso han- delingh bestont dacrin dat men door dose redemptic indirecte- lyck mede de Sweetsche kreegh onder den tol, wel waer syndo dat do Sweeden in do Sont vrij waren, maer hier te lande komende , souden moeten deselve betalen onder de naam van redemptio-penningen , die geheven wierde op allo waren van en na Oosten varende. Dit was by llollant seer smaeckelyek." ') In verschillende opzichten was dit tractaat een misgreep;
doch de uiteenzetting daarvan valt buiten do lijst van dit werk ~). De ratificatie liet lang op zich wachten: eerst don S'lon
Maart 1651 bekrachtigden de Staten-Genoraal het verdrag van afkoop , dat maar korten tijd van kracht bleef, lieeds een paar jaren later werd het vernietigd en keerde men |
|||||||
r
|
|||||||
1) Aitz. VI pg. 700.
2) Men kan hierover nalezen: v. d. Hoeven , Bijdr. tot de geschd. v, d.
Sonttol pg. 101—107. |
|||||||
256
terug tot de tractaten van 1645 en 1647. Volgens dezen
grondslag zijn de Nederlanders en bijna alle handeldrijvonde volken van Europa geruimen tijd in den Sonttol aangeslagen geweest: aan die omstandigheid ontleent het verdrag van Chris- tianopcl zijn bijzondere beteekonis. Was het redemptie-tractaat van korten duur, niet aldus
de „allianoe-dofensyf." Door haar kwam do Eepubliek tot Denemarken in een betrekking, welko inniger was dan die, waarin zij tot Zweden had gestaan door het verdrag van 1640. Zoo één der bondgenooten werd aangevallen — dus luidden art. 4 en 5 van deze „alliance—defousyf" — , was do ander verplicht, hem binnen den tijd van drie maanden 4000 man troepen ter hulp te zenden of een daaraan evenredige macht ter zee . desvorkiezende ook geld of krijgsammunitie ^). Dit verbond bleef langen tijd de grondslag der staatkun-
dige verhouding van Denemarken en do Republiek. Vrees voor de wassende macht van Zweden veranderde de voor- malige vijanden in bondgenooten. Die vrees bleek niet on- gegrond , toen Karel X Gustaaf den troon van Zweden be- klom en al spoedig er naar begon te streven om de kusten der Oostzee onder zijn macht te brengen, de tollen naar zijn welgevallen te verhoogen „ende op de commercie nao (syn) belie- ven de wet te stellen -)." Dat dit streven slechts gedeeltelijk mot goed gevolg word bekroond was te danken aan de krach- tige wijze , waarop de Republiek de bedreigde vrijheid van den Oostzeehandel in den zoogenaamden „Noordsehen oorlog" verdedigde. |
|||||
1) Zie ovor de beide tractaten van 1C49: Aitzoma VI pg. 698—715.
V. d. Hoeven: Bijdi'. tot de g-esclid. v. d. Sonttol pg. 95—110. 2) De "Witt aan Nieupoort, 23 April 1655. (Brieven van de Witt
dl. III pg. 47). |
|||||
BIJLAGEN en I1ANI[[KENING[N,
|
|||||
17
|
|||||
uk-^iiM
|
|||||
I.
|
|||||||
STATISTIEK van de scheepvaart en van den handel
der Nederlanders op de Oostzee in het jaar 1G45, |
|||||||
Achter hot Journaal, door admiraal Witte Kom. de
With van zijn tocht naar de Pont in 1645 gehouden , vindt men twee registers , bevattende : 1. „Examen , en verclaringe van de schippers , aen ons
gedaen , passerende door den Droegen naer dö Oost- zee , comende soo ut ons vaderlant, als andere Quar- tieren". (is gehouden van 25 Juni—16 Nov. 1645). 2. „Verclaringe en examen van de coopvardyschippers
comende utt de Oostzee en passerende de Sondt naer ons vadorlandt, als oook naer ander Quartioren". (is gehouden van 26 Juni—14 Nov. 1645). Zooals vroeger verhaald is, moesten alle schippers , die
de Sont in- of uitvoeren — die van vreemde natiën zoowel als de Nederlandsche —, aan boord van de With komen om aldaar mede te deelen : hun naam , de lading, de haven van herkomst en van bestemming, en — voor zooverre zij uit de Nederlanden waren gezeild — do plaats , waar zij veil- geld hadden betaald, en het bedrag daarvan. Een enkel ■willekeurig gekozen voorbeeld tot opheldering : ,4 Aug. Claes Aelbertse van der Schelling een gaillioot
comt van Enchuysen geladen met 14 last haringh gemunt i^< naer Oosten, heeft don 30 July 1645 tot Enchuysen voylgelt betaelt f49". Aan de nauwkeurigheid der registors behoeft niet ge-
|
|||||||
260
twijfeid te worden ^), en do bewaking van do doorvaart was
zoo scherp, dat geen enkel schip zich aan het onderzoek kon onttrekken. Men vindt hier dus een niet te versmaden bijdrage tot de kennis van den handel on de scheepvaart op de Oostzee , en ik meende geen onnut werk te doen, wanneer ik deze registers zorgvuldig naging en er aan ontleende, wat voor mijn doel dienstig scheen. Tevens achtte ik mij verplicht, niet slechts het resuUaat van mijn onderzoek, maar ook de methode , die ik daarbij volgde , hier bloot te leggen. De eerste lijst begint met de volgende verklaring :
„Juny 1645. Eerst is de geheele Commercyvloodt van onsen Staedt ,
gemunt naer Oosten , op den 19 deser door den Droogen geconvoyeert, die in ons Landt t'veylgelt hadden betaelt, sterck over 300 zeyllen" '). Dit zijn dus de koopvaarders , die tegelijk met de With uit
het Vlie gezeild zijn. Over lading , herkomst, bestemming onz. vernemen wij hier niets. Doch in het tweede register vinden wij ze terug op hunne thuisreis en zullen daar gelegenheid hebben de hier ontbrekende gegevens op te sporen. Nu volgen, van 25 Juni tot 16 November, 735 schepen,
die door de Sont naar de Oostzee varen. Daarvan worden 7 , omdat zij geen veilgeld hebben betaald, aangehouden en naar ons land teruggezonden •''). Van 34 andere is de op- gave onvolledig: of de lading, of de plaats van herkomst en |
||||||
1) De Gedeput. van H. H. M., belast mot het onderzoek van de
"Withs rapport, stolden dan ook voor, dit „Examen enz." te gebruiken als controle tegenover de boeken der ontvangers van hot veilgeld. (Zie „pointen van consideratie, getrocken uyt het rapp. van admirael Witte Wittensz. geweest in de Sont AO. ic-t5. Exhibitum 19 Febr. 1646. Volgens H. H. 51. resolutie van 5 Dec. 1645", te vinden in Journaal de "With 1645. 2) Dit aantal wordt ook genoemd in liet „Journaal de With 8 Juni"
en in „Extr. en memorie". In zijn brief v. 15 Juni aan de amb. spreekt de With van „naer gissinge .^50 Coopvschp." Beneden zal blijken , dat er waarschijnlijk 300 geweest zijn. 3) Vijf van deze schepen kwamen uit Zicrikzee. Zie boven , pg. 184 en 185
over de tegenwerking van Zeeland. Daar dit gewest niet had toegestemd in de uitrusting der vloot, meende bet, dat de Zeeuwsche schepen ook geen veilgeld behoefden te betalen. |
||||||
261
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van bestemming, öf beide zijn niet vermeld; daarom nam
ik deze niet op in mijn statistiek. Zij komen allo uit havens van de Republiek. De overblijvende 694 zijn verdeeld als volgt: Uit vreemde havens komen 49 schepen, en 34 daarvan
zijn bestemd naar Dantzig: uit Londen 11, Newcastle 2, Aberdeen 2 , Ipswich 2 , Dover 1 , Yarmouth 1 , Dieppe 1 , Embden 3 , Bremen 5 , Hamburg 2 , Noorwegen 3 , Maos- terland 1. Verder komen 15 schepen uit St. Ubos, Franscho en Engclsche havens , Hamburg , Noorwegen , koers zettende naar Lubeck , Rostock , Stralsund , Stettin , Koningsbergen , Libau en Stockholm. De overige komen allo uit Hollandsche havens, en wel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar DANTZICi
jfeladen met
' haring.' stukgoed.: zout.' diverse: ballast.
I waren |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam 129 J
hot Vlio 10 1 Harlingon 1
Enkhuizen 31 \
het VliB 8 ( Amsterdam 7 1
Hoorn 1 f Hoorn 5
het Vlio 1 I
Amsterdam 1 )
2 Medemblikj
2 het Vlie ' 1 Amsterdam ,
1 het Vlie |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilg.
Amsterdam. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19
|
15
|
50
|
140 veilgeld Amsterdam.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
47
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilg. Enkli.
|
Enkhuizen.
Hoorn.
Medemblik.
Monnikendam.
Zaandam.
p]dam.
Nieuwendam.
Harlingen.
het Vlie. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
47
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilg. Hoorn.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilff.
Medemblik. veilg.
Monnikd. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Vlie 1 (veilgold Zaandam)
hot Vlio 1 (veilg. Edam) Am»terdam 1 (veilg. Sieuwendam) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
1 1 13
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Harlingon 9
het Vlie 2 Amsterdam 2 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilg. Harl.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Vlie (veilg. aan dn Direct,
op het Vlie) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Onder diverse waren wordt verstaan een combinatie v. versch. waren, bv. : zout en stukg.
haring en stukg., en ook weinig voorkomende waren , zooals : steen , groene kaas enz. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
262
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar DANTZIG
geladen met |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
veilg-. Rottrd.
voilg. Schiedam |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kottcrdam 7 i
de Maas 6 I Medemblik 1 ' de Maas 31
Schiedam 2 ' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 voilgcUl Rotterdam.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schiedan
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Maas 1 (ro'üg. Maassluis)
de Maas 2 (veilg. Delftshaven) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maassluis.
Delftshaven. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal
V. de vorige pag. Tezamen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
naar RIGA
geladen mot |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haring.
« |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
60. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam 60 )
Hoorn 2
Medemblik 1 ,
het Vlie 9
Hinlopen 1 '
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voilgold
Amsterdam |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 'veilg. Amst. 73.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkhuizen 13 i
het Vlie 5 ' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10
1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilg.
Enkh. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkh. 21.
Medemblik 3.
Hoorn 10. Edam 3.
Monnikendam 3.
Zaandam 5,
Nieuwendam 1. Harlingen 6.
Schiedam 1.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
')
10
il
1 4/
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AmsterdamHoorn
|
n
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Vlie
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilg.
Medemblik |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Medemblik 1 '
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoorn 10 (veilg. Hoorn)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Edam 1
Amsterdam 1
het Vlie 1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilg. Edam
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Vlie 2 l
Amsterdam 1 (
het Vlie 1 i
Amsterdam 4 *
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilg.
Monnikdm. veilg.
Zaandam. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Vlie 1 (veilg. Sieuwendam)
het Vlie 4 )
Harlingen 1 i veilg. Harl.
Amsterdam 1
Amsterdam 1 (veilg. Hchiedam)
Totaal |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
126^ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
263
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar KONINGSBERGEN
geladen met |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
II [46 veilg. Amsterdam.
I 1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ballast.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haring.
3 19
1 |
divers.
7
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stukgoed, zout.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg.
Am- sterdam. Veilg.
Enk- huizen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
het Vlie
Medemblik Enkhuizen
het Ylie Amsterdam Amsterdam
het Vlie Hoorn het Alie
Medemblik |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13
3
|
G
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 > 28 , Enkhuizen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"\
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
8( 15
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Yeilg. I
Hoorn. ) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoorn,
Medemblik.
Edara. Monnikendam.
Zaandam.
Nieuwendam. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. ,
Medemblik. j |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. Edam: Edani
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg:.
Monniken- 1 dam. I Veilg.
Zaan- ) dam. / Veilg. j
Nieuwendam.' Veilg.
Harl. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
Monnikendam Zaandam
het Vlie Amsterdam Amsterdam
hot Vlie Harlingen
het Vlie |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 i
. ( 3 „ Harlingen.
I „ Hinlopen.
1 „ Stavoren.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. Hinlopen : het Vlie
Veilg. Stavoren : hot Vlie.
Veilg. Rotterdam: Rotterdam
Veilg. Schiedam : de Maas
Totaal
oit |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rotterdam.
Schiedam. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
121
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j |l5 veilg.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
Texel |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg.
Amstrd. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 „ Enkhuizen.
6 „ Hoorn.
1 , Medemblik,
2 , Zaandam,
I , Schiedam. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. Enkh. : Enkhuizen
Voilg.'.Hoorn : het Vlie
Veilg. Medembl.: het Vlie
Veilg. Zaandam : hot Vlie
Voilg. Schiedam : de Maas
Totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
È64
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar liUBECK
geladen met |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haring.
|
stukgoed
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
„5 15 veilg. Amsterdam.
2 „ Enkhuizen.
1 , Edam. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilof. r
Amsterdam l |
Amsterdam
het Vlio |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Yeilg. Enkh.: Amsterdam
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilgeld Edam 1)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar „OOSTEN"
geladen met
[haring, stukgoed.'zout.ïdivers. ballast.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
het Vlio Enkhuizen
het Vlie |
21
„ i "> veilg. Amsterdam.
3j |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. ,
Amsterdam | Veilg. j
Enkhuizon. ( |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3)
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilgeld Hoorn : Hoorn
Veilg. Monniltendam ; liet Vlie
Veilg. Zaandam : het Vlie
Totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar KOI'EXHAGEX
geladen met j haring.' stukgoed.! zout. ■ divers. [ ballast. | |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
11 veilg. Amsterdam. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. Amsterdam : Amsterdam
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
i
|
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hallast.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
Enkhuizen het Vlio |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. ,
Amster- '
dam. I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 > 7 voilg. Amst.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. Enkh. : het Vlie
Harlingcn 3)
Totaal |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkh.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Haven van uitzeilcn niet vermeld.
2) Plaats, waar 't veilgeld betaald is, niet vermeld.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
265
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar KOERLAND.
geladen mot |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
Amsterdam. ( het Ylie
Veilg. Knkh.: Enkhuizen
Veilg. Hoorn : hot Vlio
Veilg. Monnkdm.: Amsterdam
Veilg. Ilarlingon : het Vlio
Totaal
uit Veilg. Amstrd.: Amsterdam
Veilg. Enkh.: het Vlie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
„ J 7 veilg. Amst.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 „ Enkh.
1 , Hoorn.
1 „ Monnikendam.
1 „ Harlingen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11
totaal
7 veilg. Amstrd. 2 „ Enkh.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar ELBISG.
geladen met |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar REVAL.
geladen met |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*}
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
het Vlie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg.
Amstrd. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0 veilg. Amstrd.
1 „ Hoorn.
1 , Nieuwendam.
1 „ Harlingen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. Hoorn : het Vlio
Veilg. Sieuwendam : hot Vlie
Veilg. llarlingen: Harlingen
Totaal uit Veilg. Amst.: Amsterdam
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar STRALSUND.
gelftden met |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
Enkhuizen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. j
Enkh. ! |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar 1'OMMEREN.
geladen met |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. Amst. : Amsterdam
Veilg, j Amsterdam
Enkhuizen. < het Vlie
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 >
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar CALMAR
geladen met I haring, i stukgoed. 1 zout. 1 divers. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
! ballast.!
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
2 veilg. Amsterdam.
18
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilg. Amst.: Amsterdam
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
266
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte blijven nog over 33 schepen , die uit de Nederlanden
zeilden naar verschillende minder bezochte Oostzeehavens , on wel: Uit Amst. (veilg. Amst.) naar Kuyck, 1 schip, geladen met diversen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze 645 schepen waren dus 170 geladen met zout,
164 met haring, 13G met ballast, 114 met stukgoed en 61 met diversen. Gaan wij thans over tot het 2" register, waarin de schepen
genoemd worden , die uit de Oostzee terugkeeren. Tusschen 26 Juni en 14 November worden er 793 vermeld. "Wij kun- nen ze verdeelen in 5 catagorieën : o. Schepen, die ondor convooi van do With den Oden
Juni uit het Vlie waren gezeild. b. Schepen, die na 9 Juni uit de Nederlanden waren
gekomen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
267
c. Schepen , die uit de Nederlanden gezeild waren , vóór p,^[fJ^V^
het heffen van het veilgeld. d. Schepen, uit Oostzeehavens naar de Nederlanden
varende , die aldaar niet thuis heliooren. e. Schepen, van vreerade natiën uit Oostzeehavens naar
andere landen varende. De schepen, onder o genoemd, maken tezamen uit de
vloot, die onder eonvooi van de With vras uitgezeild. Hun aantal, 300, stemt overeen met het op pg. 260 genoemde cijfer. Natuurlijk blijft de mogelijkheid bestaan, dat een enkel schip nog achter bleef in de ééne of andere Oostzee- haven. Ik heb deze vloot van de andore koopvaarders kunnen onderscheiden, daar bij elk der bedoelde schepen vermeld wordt ,heeft voor syn laotsto t'zeyllgaen, synde den 9 Juny 1G45 tot Amsterdam" (of een andere stad.) „veylgelt betaelt" enz. Na rangschikking verkreeg ik de volgende uitkomst: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit DANTZIG zeilden
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Bij deze Ijjat is ; granen = rogge, tarwe, boekwejjt en gerst.
hout= hout, elaphout, plancken en deelen.
gemengde lading = granen en stuckgoet, granen en pottas , saet en salpeter, gi'anen, huyden en wol. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
268
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.uit RIGA zouden
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ffoladen met
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar
Amsterdam
Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Enkhuizen Enkhuizen Enkluiizen Medemblik het Vlie |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam)
Enkhuizen)
Medemblik)
Hoorn)
Zaandam)
Edam)
Harlingen)
den Briel)
Enkhuizen)
Hoorn)
Amsterdam)
Medemblik)
Harlingen)
1) totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veilg.
veilg. veilg. veilg. veilg. veilg. veilg. veilg. veilg. veilg. veilg. veilg. veilg. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I 50 I 15 I 18 I
uit KONINGSBERGEN zeilden geladen mot
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9,?
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geladen met
hout. granen.I stukg. i diversen. I ! rogge en wol 1
j I [ granen en wolsacken 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal.
2 1 1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam (veilg. Amst.)
Amsterdam (veilg'. Enkh.) Arasterdam (veilg. Edam) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit STEALSÜND
I 3 I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar
Amsterdam (veilg. Amst.) Amsterdam (veilg. Eukli.) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
granen en wolsacken 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Bij deze lijst is : hout ==
granen =
diverse lading =
2) Bij deze lijst is : hout =
granen ;^
diverse lading == |
hout, claphout, wageschot, vathout (soms enkele gecombineerd),
rogge, haver, gerst, hennip en vlas (gewoonl. enkele daarvan geeorabin.) één der graansoorten -L. hout, of potfas , of stukg. enz,
hout, plancken , claphout, "wageschot. rogge , tarwe , weijt, gerst, lynsaet, hennip en vlag. granen en as (pottas of weedas), hout en as, rogge en stukgoed. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2G3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit REVAL
geladen met
I hout I granen | stukg. | diversen I I 5 I 1 I granen en teer 2
I 1 I I , „ „ 1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar
Amsterdam (veilg. Amst.)
Enkliuizon (veilg. Enkli.) totaal
naar Amsterdam (veilg. Amst.) Amsterdam (veilg. Zaandam) Amsterdam (veilg. Medomblik)
totaal
naar Amsterdam (veilg. Amst.) Amsterdam (veilg. Edam) totaal
naar Amsterdam (veilg. Amst.) Amsterdam (.veilg. Medomblik) totaal
naar |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I totaal
I 8 I 1 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I 13
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I I
uit PERNOU
|
13
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam (veilg. Amst.)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam (veilg. Zaandam)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal 11 II
uit CALMAR en CALMARSÜKD
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14
|
14
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam (veilg. Amst.)
naar
Amsterdam (veilg. Amst.) naar
Amsterdam (veilg. Medemblik) naar
Amsterdam (voitg. Amst.) naar
Amsterdam (veilg. Medomblik) naar
Amsterdam (veilg. Amst.) naar
Amsterdam (veilg. Amst.) naar
Amsterdam (veilg. Edam) naar
Amsterdam (veilg. Amst.) naar
Amsterdam (veilg. Amst.) naar
Amsterdam (veilg. Amst.) naar
Amsterdam (veilg. onbekend) Verder behooren tot de door di
die niet ; Een schip van Riga naar 't Vlie en dan nae Bordeaux (veilg. Amst.) Schip V. Dantzig naar Dover |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
270
I liout I granen | stukg. | div. lading | toi
Schip T. Dantzig naar Newcastle | | | | meel en ballast 1 |
, „ « , Brenien I I 1 I 1 |
Eindelijk nog een schip met houtwcrck , naar Amsterdam (plaats v. uitzeilen onbekend) |
Een boot met rogge , van Dantzig naar do Nederlanden (bestemming niot nader aangeduid) |
en ten slotte : „Jan Pieterse ran Oldenborgh een fiuyt comt van Dantsigh met de Ed. |
Heer en Gravo van Donhoff van Polen gemeent hebbende nae Vranckrjck
is met ons den 9 Juny 1645 uyt Vlie geseylt en heeft don 30 Jley 164ö
tot Amsterdam veylgolt betaelt".
|
|||||||
aal
|
|||||||
Wij weten dns thans uit welke Oostzeoliavcns de schepen,
die don 9<i™ Juni met de With uit de Nederlanden zeilden, terugkoerden , en waarheen zij bestemd waren op die terug- reis ; wij kennen den aard der lading, welke terug werd gebracht, en de plaats, waar het veilgeld , vóór het uitzeilen , betaald is. Trachten wij thans ook gegevens op te sporen, die betrekking hebben op de heenreis. Mugen wij aannemen , dat deze koopvaarders tcrugkeeren
uit dezelfde havens , waarheen zij bestemd geweest waren ? Om dit te beslissen, ging ik nauwkeurig oen serie van 100 schepen na, die na 9 Juni uit ons land vertrokken, en waarbij dus voor uit- en tehuisreis de verschillende gegevens voorhanden zijn. Immers, mot eenigo moeite kan men de schepen van het Ie register terugvinden in het 2o register, bij hun terugkeer (met uitzondering natuurlijk van diegene, -^ hun aantal bedraagt ruim 300 —, die op 14 November nog i:i de Oostzee waren achtergebleven). Ik verkreeg tot resultaat, dat van deze 100 schepen 87 terugkwamen uit dezelfde haven, waarheen zij bestemd waren geweest op de uitreis. Wij zullen dus geen grooto onjuistheid begaan door aan
te nemen, dat ook de hierboven bedoelde schepen voor verreweg het grootste gedeelte terugkeerden uit de havens, waarheen zij op de heenreis bestemd waren. Ten slotte blijft nog over na te gaan, of wij ook iets
kunnen vernemen over de lading der vloot bij de heenreis. Het is mij gelukt op de volgende wijze die vraag te beantwoorden : Van de 300 schepen dezer catagorie wordt van 266 in
het 2e register (dus op de terugreis) vermeld, hoeveel veil- geld zij in de Nederlanden bij het uitzeilen betaalden ; van 34 wordt het niet opgegeven, en deze sluit ik dus uit van mijn onderzoek. Reeds dadelijk viel het mij op, dat bij de meeste als bedrag van het veilgeld f23—10 stuivers voor- |
|||||||
2:i
kwam. Van de 266 schepen is dit met 177 hot geval ; van
do 89 overige zijn er 30, die iets minder betaalden dan f23—10; 27, die tusschen f23—10 en f 80 betaalden; 12, waarvan hot veilgeld tnsschen f30 en f 100 ligt, en 20, waarvan het boven f 100 stijgt. Nu blijkt, bij onderzoek van het Ie register, dat de schepen , die geballast uit ons land vertrokken , aan veilgeld (alloen voor het schip dus, zonder ingeladen goederen) f23—10 betaalden, bijvoorbeeld: „8 Octobris. Dirck Cornelisz. Swaegh van Loeck een fiuyt ongemonteert comt van Amsterdam, geballast naer Ryga, heeft tot Amsterdam veylgelt betaelt f23—10". In het Ie register komen de koopvaarders van 9 Juni —
zoo noem ik verder kortheidshalve de schepen van catagorie a — weer voor, als zij , na terugkeer van hun eerste reis, voor de 2" maal uit de Nederlanden zeilen , bij voorbeeld : 14 Sept. Allert Jacobso van Stavoren een Huyt onge-
monteert comt van Amsterdam geballast, gemunt naar d'Oostzoe , heeft tot Amsterdam op syn laest incoomen voor de ingelade goederen over veylgelt betaelt f432—10 voor 't schip jongst voor incoomen en uytgacn 47— O
Deze schipper is op 9 Juni met de vloot van de With
uitgezeild ; is geladen teruggekeerd uit de Oostzee (voor die ingeladen goederen betaalt hij f432—10 veilgeld), komt nu 14 Sopt. voor de 2" maal in 't jaar 1645 weer door do Sont, en staat vermeld als „geballast" vertrokken uit Arasterdam. Hij heeft „voor 't schip jongst voor incoomen en uytgaen f47" betaelt, d. w. z. als veilgeld voor het schip, bij zijn terugkeer van de 1» reis , en bij het uitzeilen voor de 2e reis; dat veilgeld is natuurlijk elk van die beide koeren even groot en bedraagt dus do helft van f47 of f 23 en 10 st. Dit stemt overeen met het straks aangehaalde voorbeeld, nl. dat f23—10 de prijs is, betaald door een geballast schip, * als veilgeld bij het uitzeilen. Bij elk schip, dat voor de 2e maal uit de Nederlanden gaat, vinden wij die som van f47 vermeld als voilgeld voor „incoomen en uytvaeren". Men ziet alzoo, dat voor elke reis naar de Oostzee heen f23—10, en voor elke reis uit de Oostzee naar ons land terug eveneens f23—10 aan veilgeld, alleen voor het schip , zonder lading, betaald wordt. Is het schip geladen , dan wordt er afzonderlijk bij vermeld: „voor syn laeste inge- brachte goederen" zooveel betaald. |
||||
272
Wat blijkt hieruit nu ? dat yan de op pg. 260 vermelde
schepen 177 -f- 30 i) == 207 geballast uit ons land ver- trokken waren , ja, ik aarzel niet ook de 27 schepen , die tusschen f23—10 en f30 aan veilgeld betaalden, er aan toe te voegen (zij zullen iets meer betaald hebben , wegens grooter inhoud van 't schip), en verkrijg dus een aantal van 234 schepen, die met ballast waren uitgezeild. De 12 , die tusschen f30 en f 100, en de 20, die meer dan f 100 be- taalden , zijn geladen uitgezeild ; vandaar dat zij ook „voor ingelade goederen" moesten betalen. Over den aard dezer lading kunnen wij natuurlijk geen verdere bijzonderheden vernomen. Catagorie h.
Deze schepen zijn van de andere uit het 2e register te
onderkennen door de toevoeging: „heeft in ons lant vcylgelt betaelt" enz. Het bedrag van 't veilgeld wordt niet vermeld: dit was onnoodig , daar het reeds geschiedde in het Ie re- gistor , op de heenreis. Bij de schepen van catagorie a wordt altijd vermeld „heeft voor syn laeste t'zoyllgaen, synde den 9 Juny enz." (zie pg. 207). Deze datum ontbreekt bij de schepen van catagorie li.
Van do 3 volgende catagorioön zijn zij, zooals men later zal zien , gemakkelijk te onderscheiden. Ilun gezamentlijk aantal bedraagt 356. Al deze schepen zijn in de statistiek op pg. 261—266 reeds opgenomen bij de heenreis. "Wij troffen ze nu aan op de terugreis. Dat hun aantal niet grooter is, moet hieraan toegeschreven worden, dat , bij het vertrek van de AVith uit do Oostzee , nog ruim 300 schepen in de Oostzee waren achtergebleven ^). Nog oen enkele opmerking, vóórdat ik het resultaat van
mijn onderzoek meedeel. Bjj deze schepen staat alleen vermeld „hoeft in ons lant veylgelt betaelt", zonder aan- wijzing van de plaats , waar dit geschied is. Vandaar dat in de volgende statistiek alleen de plaats van bestemming genoemd kan worden, en niet daarbij de stad, waar 't veilgeld betaald is. |
|||||
1) (Do schepen, dio miador dan f23 —10 betalen, waren natuurlijk
eveneens geballast uitgoloopen ; zij betaalden minder, omdat liun inhoud kleiner was, dan die der gewone schepen.) 2) Zie Journ. de With 17 Nov. 1645.
|
|||||
273
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit Dantz'ig
geladen mot: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit Riga
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
Enkhuizen Hoorn het Vlie Harlingen 3) Totaal |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) In dezo lijst is : granen = roggo, tarwe, gerst, weyt, saet, (verreweg
het moerendeel rogge en tarwe),
diversen = asch, wol en granen en stukgoed. 2) In deze Ijjst is hout = hout, claphout, wagesohot, pijphout ,
deolen en plancken.
granen =: rogge, gerat, hennip, boekweyt, lynsaot. divsrsen -^^ teer , as, weedasch, steen, seep, en com- binaties daarvan met hout en granen. 8) hout ;= hout, claphout.
granen == rogge, garst, saet, hennip en vlas.
diversen = as, pottas, teer en comb. met hout en granen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A....
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
274
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arasterdam
Enkhuizon 1) Totaal |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit Stettin
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
Hoorn 2) Totaal |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit Stockholm
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) hout r^ hout, claphout.
granen :=; rogge, garst, saet, hennep en vlas.
diversen = teer _j_ graan. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2) diversen = rogge en hout J_ iser _L veere.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
275
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierbij komen nog 2 schepen , die niet naar ons land,
maar naar vreemde havens terugkeerden , nl. een schip met rogge , van Dantzig naar Noorwegen , en een schip met hout, van Riga naar Bordeaux. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwen wij thans de schepen, behoorende tot cata-
gorio c. Hun aantal bedraagt 39. Bij 28 wordt vermeld : „heeft in ons lant nogh niet geweest" (nl. in dit jaar 1645) of wel „niet uyt ons lant geseylt". Het zijn dus Neder- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
276
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
landsche schepen , die iu het vorige jaar, of vroeger, ons
land verlaten hebben. Een gedeelte is dadelijk doorge- varen naar de Oostzee; een ander dool heeft eerst een reis gedaan naar andere landen en is vandaar naar de Oostzee gestevend. Bij twee er van wordt dan ook vermeld: „heeft in 2 jaeren in ons lant niet geweest" en „heeft al over oen jaer uyt Holland geweest"; van een derde heet het „is te winter ut Spangien achterom gecomcn." — Van sorüniige wordt opgeteekond waarheen zij eerst uit ons land gezeild zijn, bv. „is 24 December 1644 ut Texel naer St. Tubes geseyld" en vandaar dus naar de Oostzee ; of wol „is over 24 weken ut Texel naar Spangien omrae Sout geseylt", en eveneens dus vandaar naar do Oostzee. Zulke schepen werden „deurgaensvaerders" ge- noemd , daar zij , bij terugkeer uit Spanje of Portugal , ons land niet meer aandeden. 10 zijn „vóór het heffen van het voylgold uyt ons lant
geweest"; zij zijn dus in het voorjaar van 1645 uit Neder- landsche havens vertrokken. Van 3 dezer schepen blijkt, dat zij eerst naar buitenlandsche havens (Newcastle , Bremen, Lissabon) zijn gezeild , on vandaar naar de Oostzee. Ten slotte blijft nog over een schipper „Goosen Ilcyndriksen
van Amsterdam, een fluit comt uyt de straelsont met een nieuw schip dat daer gemaeckt is" enz. Hij vinde bij deze catagorio een plaats , hoewel het niet zeker is , of hij vóór het heffen van het veilgeld uit ons land vertrok. Bovengenoemde 39 schepen waren geladen en bestemd
als volgt: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
9
1
1 i
1 1
2
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
^ graan
( weet en as graan |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Dantzig naar Amsterdam, geladen met
„ » , liet Vlie „ „
„ , „ Harlingen „ „
, n . Kotterdam
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
iser
iser en toer |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Stockholm „ Amsterdam
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
h
|
iser en schut
ser , cooper en teer |
1
S |
|||||||||||||||||||||||||||||||
iser en teer
graan teer graan claphout graan |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
1
2 2 2 1 ________1
totaal 29
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Greifswald
Wyborg
Koerland
Kolberg
Stralsund
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
geladen met
1> V
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
iC=
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
'^T
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
277
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal
Do nog overblijvende catagoriëen {d) en (e) zijn schepen, die niet in de Republiek thuis behooren en die uit Oostzee- havens naar ons land (d) of naar andere landen {e) bestemd zijn. Deze schepen , die niet uit Nederlandsche havens reeds uitgezeild waren , kunnen hierdoor van de andere onderschei- den worden, dat er niets bij vermeld wordt omtrent het betalen van veilgeld , terwijl ook de aanwijzingen , die wij bij cat. (c) vonden , ontbreken. Cataooiue d. 18 schepen van vreemde natiën , uit de Oostzee naar
Holland. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graan 4 Totaal
deelen 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Dantzit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar Amsterdam :
|
weedas 1 „
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weedas, pottas <
en deelen
„ Amst.: pottas, weedas, hennep on claphout 1
„ Amst.: mout, rogge, wolsackon 1
, , ( ballast 1 n
„ Amst.: ) 11 1 52
" ( rogge en wolle 1
„ Amst.: hout en assen
„ Harlingen: claphout
, Amst.: teer
„ Amst. : iser
„ Amst. : graan
schepen naar Amsterdam, in dienst van
Louis de Geer
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koningsbergen
Stralsund Lubeck
Riga
Riga Helsingförs
Stockholm Greifswald Verder nog 2 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal 18
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Luytje Vinoke schipper op een verovert Deenscli Bchipp gemonteert
met 28 stucken comt van Stockholm toebehooronde S'. Lowys de Gueer geladen met Iser en messen draet en cooper gemunt naar Amsterdam heeft in ons lant nogh niet geweest. Gerrit Frerickx schipper op een pynaa gemonteert met 14 atucken comt
van Stockholm geladen met iser en schut gemunt naer Amst. don gemel- ten schipper is van Mons'. de Geere uytgerust als een schip van oirloogo en door de belt gepasseert en was volgens zyn confessie als doen geballast. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
278
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cataoorie p.
81 Schepen van vreemde natiën, uit Oostzeohavens be-
stemd naar havens buiten de Nederlanden |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
/vlas 6
Leith )wageschot 1 i hout, vlas en peek 1
'meel 1
Aar (Schotland) pijpstaven Glasgow j'r^^T'J'P '''' '^'P^°"*
" (claphout 1 Nowcastle meel
Yarmouth hout
Londen iPf'S''" ^^""^ ^
\ vlas 1 Dioppe peck en vlas
Marseille Pruysische delen en stukg.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
2
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit (
Dantziar |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
I hout 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Livorno
|
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
1 pyper duigen
Embden rogge de Wezer graan /rogge 5
Bromen J huyden , weedas , pock en hars 1 \ huyden en gerst 1
Oldenburg rogge Hamburg {^^p \ . ^
" I peck en honnip 1 Gothenburg roggo
Noorwogen hout en iscr
ïoningen roggo
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
3 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
2
1
1 J_
39" |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
TotaaL
1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar Bordeaux claphout
T-. i haver 1
Dover' , , r • i clapu. en hennip 1
ipottasch , hennip en peck 2
hennip en pottas 1 riemen , claphout en honnip Huil 1 ^'^* ^^ hennip 1
' peck, vlas en teer 1
Leith I ']^' "'' ^r"JP } 1
' vlas on claphout 1 Hamburg haver
T, i pottas en claphout 1
men | jjgjj,jjp gj^ rogge 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit Ko-
nings- bergen.^ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
2
1 2 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
-4_
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
279
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal.
3 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ /heniiip 1
uit , naar Londen ' hennip en pottas 1
Riga 1 j hennip , was en iser 1 f „ Hamburg rogge , hennip en vlas
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit I „ Hamburg rogge en mouth
Stral- < „ Bremen rogge sund I „ Gothenburg rogge en mouth |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I rogge 1
„ Bergen \ rogge , vlas en hennip 1 uit 1 I rogge , mout en bier 1 Lubeck l „ Drontheim ballast
„ Helmstad : rogh en mouth
„ Mallogom (?) pypeduigen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit 1 „ Londen : pypduigen
Libau I „ Yarmouth: pypstaven |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit Wijborg naar Breraen: teer
„ Elbing , Huil: vlas
„ Pernau „ Livorno ; deelen
„ Kuyek „ Leith : mout
„ Oothland „ Bremen : teer
„ Oesel „ Hamburg: rogge
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2
1 1 1 2 1 1 1 1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pock
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
„ Stockholm „ Newcastle: teer en
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
, Zweden „ Landskroon: rogge
_ Zweden - Lissabon: barekoenen en deelen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal 11
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal van catagorie e
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
81.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederl. schepen .
|
door de With ge-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
convooieerd =
aangehouden Nederl. schepen = onvollcd. opgaven v. Nederl. schepen =
schepen uit vreemde havens = schepen uit Nederl. havens na 9 Juni
uitgezeild == |
300 schepen.
7 ,
34 „ 49 „ 645
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inhoud van
het 1<^
Register.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tezamen 1035 schepen,
die van 19 Juni tot 16 November 1645 door do Sont , naar de Oostzee varen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
280
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'Juni en 14 Nov. 1645, uit de Oostzee komende, door
^de Sont passoeren. Op 17 November waron, volgens de berekening van admiraal de
With, nog 312 Neder], koopvaardijschepen in do Oostzee achter- gebleven. (Journ. de With 17 Nov. 1645). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens Rosol. van H. H. M. van 19 April 1645 zouden
de onkosten der „equipagie nacr Oosten met den aenhang van dien" , (voor zoover zij de gewone som , voor do bevei- liging der zee bestemd , overtroffen) gevonden worden door te heffen oen „veylgeldt by taxatie over de schepen ende coopmansehappen , gaonde naer Oosten endo Noorwegen, ende van daer respeetivelick comende , sonder eenige verandoringe, ofte alteratie in 's Lants uytgaende ofte incomende recht van convoy , noch oock van het directie geit, noch oock van 't geen geeonsonteert is ten behoeve van de Cruysscrs". Het bedrag van dit veilgeld was voor elk schip gelijk aan
de som , die als tol zou moeten worden betaald in de Sont, i volgens den voet van het jaar 1641. Op die wijze traden ' H. H. M. in de plaats van den koning van Denemarken en gebruikten de belasting, die anders door hom geheven werd, j tot uitrusting eener vloot, bestemd om de Deensche aan- t'inatigingen tegen te gaan. Dit veilgeld werd geheven door beambten , „by de Gene-
raliteyt met behoorlicke last ende commissie directelick by II. H. M. aen te stellen" ; het moest gestort worden in de stad , waar het schip uitzeilde , of waar het geladen werd. Vandaar, dat in de registers van de "With de plaats, waar het veilgeld betaald werd , soms een andere is dan de haven, waar het schip uitzoilt. Vele schepen, die uit Amsterdam uitzeilen, worden bv. geladen te Enkhuizen , Hoorn enz. Daarom nam ik, bij mijn eerste statistiek , de plaats , waar het veilgeld betaald werd, tot grondslag van verdeeling ,• en niet de haven waar het schip uitzeilde; het kwam mij van meer belang voor, te letten op de plaatsen, waar de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
281
lading gehaald werd, dan op de havens van vertrek. ^)
In de bovengenoemde registers van de With wordt van bijna alle schepen vermeld, hoeveel zij hier te lande aan veilgeld betaalden. 1. Do koopvaardijvloot, welke de "VVith door de
Sont voerde, bestond uit 300 schepen. Van Gld. St.
266 daarvan wordt het veilgeld vermeld, tot eon gezamentlijk bedrag van.....11585—19
Van de 34 , waarbij do som niet genoemd
is , zal het veilgeld , volgens gemiddelde be- rekening , bedragen hebben...... 1481— O 2. Do 367 schepen , die na 9 Juni 1645 voor
do eerste maal uit oen Nederlandsche haven naar de Oostzee zeilden , betaalden te zamen 82723—17
In 't geheel waren er 392 schepen , die na 9 Juni voor de eerste maal uitzeildon. Van 6 wordt het vcilgeld niet vermeld ; volgens
gemiddelde berekening kan dit echter ge- schat worden op.......... 1356— O 19 schippers hadden geen veilgeld betaald:
7 daarvan hadden dit opzettelijk verzuimd ,
en werden daarom teruggezonden, en de 12 andere waren „doorgaensvacrders." Deze schepen betaalden dus veilgeld voor het
schip -j- de ingeladen goederen; evenals' de Transportecre ƒ 97146—16
|
||||||
1) Als bewijg , dat bovendien do onderlinge verhouding daardoor niet
verandert, diene de volgende statistieli: Van 645 achepen, die na 9 Juni ons land verlieten (zie pg. 279),
betaalden 372 veilgeld te Amsterdam, 118 te Enkhuizcn , 41 te Hoorn, 25 te Harlingen , 18 te Rotterdam, 17 te Medemblik , 17 te Zaandam, 11 te Monnikendam , 9 te Schiedam , 6 te Edam , 5 te Niouwendam , 2 te Delftshaven , en te Maassluis , in het Tlio , te Hinlopen en te Stavoren elk 1. Rangschikt men deze 645 schepen naar de plaats van uitzeilen , dan
voeren uit Amsterdam 360, het Vlle 118, Enkhuizen 76, Hoorn 30, de Maas 15, Harlingen 15, Rotterdam H , Medemblik 10, Edam 3, Zaan- dam 2 , Schiedam 2 , Monnikendam 1 , Hinlopen 1 , Texel 1. Men ziet, dat de volgorde bijna geheel dezelfde blijft, doch als uitge-
zeild uit het Vlie en de Maas worden hier vele schepen gemeld, die in een dor Noord- of Zuid-HoUandsche steden voilgeld betaalden. i9
|
||||||
282
|
|||||||||
Transport ƒ 97146—16
schepen van serie 1; maar aangezien van de genoemde 300 schepen de meeste geballast vaaren , kan het veilgeld voor de lading daar maar weinig hebben bedragen. Zoo is het dan ook te verklaren, dat de 367 schepen van serie 2 ruim 7 maal zooveel betalen als de 300 schepen van serie 1. 3. 294 koopvaarders, die voor de 2^ maal in 1645 uit een Nederlandsche haven naar de Oostzee zeilden (en 9 hiervan zelfs voor de 3" maal) betaalden aan veilgeld voor: 1". „ineooraen en uytvaercn van 't schip", 2°. „voor de laeste ingebrachte goederen", en 3". voor de „ingelaede goederen", waarmede zij weer uitzeildcn , een gezamentlijk bedrag van..............168928— 6 |
|||||||||
ƒ266075— 2
Dit bedrag moet echter nog vermeerderd worden met een
belangrijke som. In de eerste plaats hiermede. Van do 685 schepen i) , die in 1645 voor de eerste maal uitzoilden , gingen slechts 294 ook een 2o of 3e maal uit; van deze 294 is het veilgeld , dat zij bij hun terugkeer van de eerste reis betaalden, vermeld op die plaats van het eerste register, waar hun 2e of 3e uitzeilen bericht wordt. Niet aldus van de 685-- 294 = 391 schepen , die geen tweede reis deden. Van deze 391 schepen is niet vermeld het veilgeld , dat zij , bij den terugkeer van do eerste reis , voor schip en lading hebben betaald. Zoo men het bedrag bij benadering wilde schatten, zou men in een groote fout kunnen vervallen. Daarom ge- schiedt dat hier niet. Verder nog dit: do 294 koopvaarders, die een 2e of 3e
reis deden, hebben bij hun terugkeer van die reis weer veilgeld moeten betalen voor schip en lading, en ook dit bedrag is in de registers van de With niet genoemd. Door het gemis van deze cijfers blijft de berekening dus zeer on- volledig. Dit is te meer te betreuren, daar het veilgeld van |
|||||||||
1) liet getal is eigenlijk 692, maar ik trek daarvan af de 7 , die in
de Sont aan werden gehouden , omdat zij geen veilgeld hadden betaald. |
|||||||||
283
1645=Sonttol 1641 is; zoo men het juiste bedrag van hei
eerste kende , zou daardoor ook eenig licht worden geworpen op de vermoedelijke opbrengst van den Sonttol. Bij bovenstaande berekening heb ik onderscheid ge-
maakt tusschen o) do schepen , die na 9 Juni voor de eerste maal uitzeilden, en />) schepen , die na dien datum nog een tweede of derde reis deden. Mij rest te verklaren , hoe ik dezo grens kon trekken. Bij de schepen van soort a) wordt eenvoudig vermeld : „heeft voor vcylgolt botaelt" enz. ; bij die van soort h) echter vindt men opgegeven: „heeft be- taolt voor incomen en uytvaeren, voor sync laoste inge- brachte goederen , en voor de ingclade goederen," — Dat er 9 schepen voor do 3e maal uitzeilden is mij bij opzettelijk onderzoek gebleken; een bepaalde aanwijzing ontbrak, en ik moest dus schip voor schip nagaan. Een enkel voorbeeld ter toelichting van de gevolgde methode. Kegister 2. — 12 July 16-15. Jacob Douwonsz. van der Schellingh, schip'', op een fluyt, comt van Courlant, geladen met gerst, gemunt naer Am- sterdam is voor 't heffen van 't veyllgelt ut ons Landt geweest. (Daarom kan hij "in llegister 1 nog niet voorkomen bij het eerste passeeren van de Sont). Register I. — 24 Aug. 1645. Jacob Douwensz. van der Schellingh een fluyt ongcmonteert comt uyt 't Vlie geladen met stuckgoederen en oenige ha- ringh gemunt naer Coorlant heeft tot Amsterdam den 12 Augustus 1645 in 13 posten veylgelc be- taelt (d i. dus voor zijne nieuwe lading) f159—15 st. voor 'tlaeste incoomen betaolt f560— O st. (d. i. dus veilgeld voor 't schip -\- veilgeld voor
de ingebrachte goederen). Hij is de eerste Hollandsche schipper , die voor
do 2e maal door de Sont naar do Oostzee voer in dit jaar. Register 2. — 11 Sept. 1645. Jacob Douwes enz. comt uyt Coerlant g(jladen met rogge gemunt naer Am- sterdam heeft in ons lant veylgelt betaelt. (Het bedrag daarvan wordt niet vermeld, daar het reeds in het 1" register op 24 Aug. is geschied). Nu komt hij dus voor do 2e maal uit de Oost- zee door de Sont. |
||||
284
|
|||||||
liegister 1. — 11 October 1645. Jacob Douwes enx. comt
van Amsterdam , geballast gemunt naer Coeur- lant heeft voor 't schip tot Amsterdam veylgelt betaelt f28—10. (Alleen voor 't schip , en niet voor lading, want hij vertrok geballast). Voor syne laeste ingebrachte goederen f189—19. Nu komt hij dus voor de 3» maal door de Sent. Verder wordt hij niet genoemd. Daaruit volgt, dat hij nog niet teruggekeerd was op 14 No- vember ; immers op dien dag sloot de With zijn 2e register. |
|||||||
Hieruit, en uit andere gegevens , door mij op dezelfde
wijze verzameld , leid ik af, dat er tusschen olk uitzeilen uit ons land gewoonlijk 7 a 8 weken verloopen. Vandaar, dat zoovele schepen een tweede reis , en enkele een dorde kunnen maken. Hiermede heeft men wel rekening to houden bij de opgave van getallen over de Oostzeevaart. Het ge- tal Nederlandsche schepen, die de Sont passeeren, is na- tuurlijk grooter dan hot aantal Nederlandsche schepen , die geregeld op de Oostzee varen , daar elk schip meer dan één reis doet. Volgens het registor van do "VVith zeilen 979 Nederl. schepen tusschen 19 Juni en 16 Nov. door de Sont naar de Oostzee ; maar hiervan doen 285 tweemaal en 9 driemaal de reis, dus feitelijk is het getal schepen sleolits 979 — 303 = G76. Bovendien lette men er op, dat in het jaar 1645 de vaart op do Oostzee pas 9 Juni (datum waarop de With uitzeilde) geopend werd. In gewone tijden zeilden de schepen reeds in Maart on April uit; en daar zij, zooals boven bleek , binnen 2 maanden uit en tehuis konden zijn, mag men aannemen , dat verreweg de meeste gewoonlijk drie of vier reizen deden. Dit was in 1645 niet mogelijk; evenmin in 1644, toen de koopvaarders eerst 7 Juli zee kozen, daar zij tot zoolang hadden moeten wachten op het vertrek der ambassadeurs. In 1644 zeilden op 7 Juli ruim 700 schepen tegelijk uit het Vlie : men houde daarbij echter in het oog, dat er een gedeelte van naar Noorwogen ging (zie pg. 75); hoeveel is ons niet bekend. In het „Staatkundig on Staathuishoudkundig Jaarboekje
voor 1854" vindt men een artikel van A. Elink Sterk Jr. over „Neerlands scheepvaart en scheepsbouw , in den ouden tijd". Reeds daar wordt er op gewezen, dat de getallen, |
|||||||
-J—^------
|
||||||
285
|
||||||
die verschillende schrijvers voor de Oostzee vaart opgeven,
vrij wat uiteen loopen , en dat men zeker dikwijls rekening moot houden mot de omstandigheid , dat hot aantal schepen, die door de Sont voeren , verward is met het aantal schepen, die aan de vaart op de Oostzee deelnamen. Tot stellige resultaten komt de schrijver echter niet. Een statistiek van de Oostzeevaart zou natuurlijk het best opgemaakt kunnen worden uit de boeken van do tolontvangers in de Sont. Het is mij echter niet bekend of deze bewaard zijn. Voor enkele jaren kan mon bepaalde getallen vaststellen — zooals ik boven gedaan heb voor de jaren 1644 en 1645 — uit gezantschapsberichten , scheepsjournalen enz., welke in Neder- landsche archieven zijn bewaard. Er bestaat echter nog moge- lijkheid om tot een statistiek van de Oostzeevaart te komen, welke over oen vrij groot tijdvak loopt, en wel op deze wijze. De Nedorlandsche resident te Helseneur zond weke- lijks , soms tweemalen in de week, berichten naar de Staten- Generaal. xVan hem was de taak opgedragen te zorgen, dat de koopvaardijschepen , die uit de Oostzee terugkwamen, met behoorlijk convooi en in admiraalschap naar het vader- land vertrokken. Van de brieven van den resident Carel van Cracauw heb ik een gedeelte doorgelezen, nl. van begin 1640—het laatst van 1646. (21 Sept. 1646 is hij gestorven). Daarin wordt telkens vermeld , hoeveel schepen hij naar de Nederlanden hoeft afgezonden , en zóó kan men dus opmaken het aantal dor Nedorlandsche koopvaarders, die jaarlijks uit de Oostzee door de Sont voeren. Mijn onderzoek over de jaren 1640—1647 leverde de volgende uitkomst: Voor 1640 verkreeg ik geen resultaat, daar tal van mis-
siven uit dat jaar verloren zijn gegaan, althans op het Rijks- archief te 's Hage niet aanwezig zijn. Voor 1641 vond ik een gezamentljjk aantal van 844 sche-
pen , terwijl in één brief gewaagd wordt van „een groote vloot", die naar het vaderland is afgezonden. Bij vergelij- king met het aantal schepen der andere vloten blijkt het , dat een „groote vloot" althans uit 100 of 150 schepen be- stond. Zoo komen wij dus tot circa 1000 koopvaarders. Er waren er echter meer. Ook in do portef. Denem. 1641 zijn niet alle brieven van den resident van Cracauw voorhanden. Men kan dit met zekerheid zeggen, omdat van Cracauw telkens in het begin zijner brieven herinnert, op welken dag |
||||||
280
.hij zijn vorigon verzond. Uit hot jaar 1641 zijn althans 6
brieven verloren gegaan. Zoo is er b.v. tusschen do miss. van 5 Oct. en van 19 Oct. één brief zoek geraakt. Dit is te moor te betreuren, daar van Cracauw in zijn miss. V. 5 Oct. 1641 schrijft: velo koopvaardijschepen moeten hior blijven liggen , daar zij wachten op de komst van een con- vooier. Juist in den verloren geganen brief kan dus het afzenden van een groote vloot bericht zijn. Het aantal van 1000 schepen moet dus zoker nog mot eenigo honderden verraoerdcrd worden, doch het is mooielijk to ramen met hoeveel. Het jaar 1G42 is gunstiger voor het onderzoek, daar slechts twee brieven uit dat jaar verloren zijn gegaan. Ik vorkreeg hier eon getal van circa 1200 schepen, die uit Hclseneur in admiraalschap of met convooi naar het vader- land vertrokken. JNIon bedenke hierbij , dat bovendien nog menig schipper — ondanks het verbod — zonder convooi vertrok, als hij te lang moest wachten op de komst van een oorlogschip , of als er to weinig koopvaarders nog waren om in adrairaalschap te vertrekken. De brieven, die ver- loren zijn gegaan , waren geschreven , de eerste op 12 Juli 1642, do laatste op 8 Nov. 1642, Op het eerste tijdstip was de vaart reeds aan den gang , op liet laatste waren er nog veel schepen in do Oostzee. Het is dus mogeljjk , dat . in beide het afzenden van een vloot is bericht. Ver zullen
wij daarom niet van do waarheid af zijn , als wij hot voor . 1042 gevonden aantal van 1200 schepen nog met 100 vcr-
grooten. Zoo krijgen wij dan oen getal van 1300 koop- vaarders , die de Sont passeerden. Dit kan niet hot ge- wone getal geweest zijn , daar de vaart in het jaar 1642 niet zeor druk was. Eeeds 3 ]\lel 1G42 schrijft van Cracauw: „waarschijnlijk zal het een slecht jaar voor de schopen wezen, wegens de kleine vrachten"; in zijn brief van 5 Juli 1642 lezen wij: „Do vaert ende commercie op Oosten is tegenwoordich seer slap, de vraclitcn cleyn, Ende in de waren ende coopmanschappen weynich te doen, door den . grooten overvloot van alle Oosterse waren in Ncederlandt,
Ende in desolve weynich ofte geen treek". Op don 14ilcn Sept. 1042 bericht de resident dan ook: „hior coomen goon meer scheepen van Oosten, syndo hot dner weegen do vrachten seer slecht , connendo do schippers tot Danzick niet meer te vracht becoomen als 8 a 9 Guldens p''. Last, dat met de schippers veel cover stuyr is". |
||||
287
Voor het jaar 1643 valt geen statistiek te maken, daar
te veel brieven ontbreken. De brieven van het jaar 1644 vermelden slechts oen ge-
zamentlijk getal van ruim 700 schepen, doch in den brief van 10 Dee. 1644 schrijft van Cracauw nog: „Oostwaert syn noch veel scheepen die ick daegelicx verwachte". De tusschen Zweden en Denemarken gevoerde oorlog maakte de Oostzee onveilig (zie o. a. boven pg. 90), en dit moet een slechten invloed hebben uitgeoefend op de vaart. De- zelfde omstandigheid kan ook nog in 1645 zich he|jben laten gevoelen. Voor dat jaar heb ik reeds een statistiek opge- maakt uit de registers van de With ; het zou trouwens ook niet mogelijk zijn dit te doen uit de brieven van van Cracauw , daar , tijdens het verbl[jf van de With in do Sont, niet de resident, maar de admiraal zorgde voor het afzenden der koopvaarders naar het vaderland, zoodat van Cracauw daar over niets kon melden. Bij het vertrek van de With waren nog 312 Nederlandsche koopvaardij- schepen in do Oostzee achtergebleven; blijkens do brieven van van Cracauw uit de maanden November en December keerden, vóór het einde van het jaar, daarvan ongeveer 240 nog terug. Voor het jaar 1646 is geen berekening te maken: de
laatste brief van van Cracauw is gedateerd 1 September. Ilij overleed don 21 sten van die maand. Carel van Cracauw J''^ geeft in zijn brief van 13 Oct. 1646 aan H. il. M. kennis van den dood van zijn vader, en zegt, dat hij voorloopig het ambt van den overledene „sal continueeren, soo in 't affvaerdigen van scheepen als in andere saeeken". Er zijn echter in de portef. Denem. 1646 geen brieven van hem voorhanden, waarin hij bericht hoeveel schepen hij verder afzond. De uitkomst van mijn onderzoek over de jaren 1640—1647
is dus vrij pover. Dit neemt echter niet weg, dat een onderzoek, ingesteld over alle jaren, uit welke brieven voorhanden zijn van do verschillende residenten te Holseneur, naar mijn oordeel tot stellige resultaten moet leiden. Do tijdruimte, welke ik voor het schrijven van mijn dissertatie beschikbaar kon stellen, was te klein, dan dat ik zelf deze taak kon volvoeren. |
||||
288
Do gegevens , welke ik uit do registers van de With voor
het jaar 1645 verzameld liob , zijn gedeeltelijk in het eersto hoofdstuk van dit werk gebruikt. Voor de volledigheid laat ik hier echter volgen , welke slotsom uit die cijfers nog is op te maken : Van alle steden , die aan don Oostzeehandel deel nemen,
spant Amsterdam verreweg de kroon. Van 645 schepen ^), die tusschon 25 Juni en 16 November door do Sont voeren, kwamen alleen uit Amsterdam meer dan uit de overige tezamen.» Dan volgen — in rangorde van het aantal schepen, die er uit zeilden — Enkhuizen, Hoorn, Ilarlingen , Kotter- dam , Medemblik , Zaandam , llonnikendam , Schiedam enz. De verhouding wordt voor Amsterdam nog gunstiger , wan- neer men de statistiek der torugkeorendo schepen nagaat. Van de 300 vaartuigen , die de AVith in den zomer van 1645 door de Sont had geleid , keerdon 260 terug naar Amsterdam; van de 356 schepen , die na 9 Juni uit ons land vertrokken, waren op de terugreis 278 naar Amsterdam bestemd. Volgen» mijn meening moot dit zóó verklaard worden, dat Amstor- damsche reeders of kooplieden hunne schepen soms naar een andere plaats zonden om geladen te worden, bv. naar Enk- huizen om haring in te nemen. Vandaar dat schepen , die te Amsterdam thuis behoorden , dikwijls in een andere haven veilgeld betaalden en vandaar uitzeilden ; maar bij den terug- keer uit de Oostzee waren zij bestemd naar Amsterdam, waar de reeders van het schip en de belanghebbenden in de lading woonden. Rotterdam heeft slechts weinig doel aan de Oostzeevaart,
en de andere steden aan do Maas nog minder. De enkele schepen , die van daar uitzeilden , zijn geladen mot haring. De steden van het Noorderkwartier daarentegen en ook Ilar- lingen zijn met goede getallen vertegenwoordigd. Uit de statistiek van pag. 261—267 zijn voor elke stad de juiste getallen op te maken. Van de uitgevoerde waren zijn zout, haring en stukgoede-
ren de voornaamste. Het zout werd voornamelijk uit Fran- sche , Portugeesehe on Spaansche havens gehaald. De haring |
||||||
1) (Zie pg. 279). Dit aantal 645 verkrijgt men, door van de 735
gepasseerde schepen af te trekken 49 schepen uit vreemde havens , de 7 aangehouden koopvaardors en de 34 , die ik van miju onderzoek uitsloot. |
||||||
2ëd
werd door de haringbuizeii eerst naar ons land gevoerd en
daar in de „Oostvaerders" geladen i). Van de eigenlijke producten van 't Zuiden : wijn , olie , vruchten , vond ik geen spoor. Kunnen zij zijn opgenomen oiider de stukgoederen ? Opmerkelijk is ook het groot aantal schepen , die met ballast uit het vaderland uitzeilden ; een bewijs , dat van de Oost- zeelanden meer werd gehaald, dan er aan werd toegevoord. Bij de terugkeerende schepen immers is geen enkel geballast. Hunne lading bestaat hoofdzakelijk uit granen en hout. Yan 688 schepen -) (catagorie a , b en c van het 2e register), die naar de Nederlanden terugkeerden , waren 355 geladen met granen, 168 met hout, 132 met diversen en 53 met stukgoed. Met granen worden bedoeld : rogge, tarwe, haver, gerst, boekweit , mout , lijnzaad, hennip en vlas. Rogge on tarwe komen het meest voor. Gewoonlijk echter bestaat > de lading uit verschillende graansoorten bij elkaar. Dantzig is de groote uitvoerhaven van granen: van bovengenoemd aantal 335 waren 204 schepen uit Dantzig uitgezeild. Daarentegen kwamen maar 3 schepen met hout daar van- daan. Bij Riga en Koningsbergen is de verhouding omge- keerd : uit Riga kwamen T5 schepen met hout en 34 met granen , uit Koningsbergen 70 met hout en 35 met granen. Onder hout is te verstaan : klaphout , wageschot , vathout, planken , delen , masten , sparren , spieshout en pijphout. Met diverse waren geladen zijn 132 schepen. Do lading
bestaat uit een combinatie van granen , hout, stukgoed en de volgende waren • potasch , weedasch , salpeter , huiden , wol, veeren, zeep, uit verschillende havens; teer en pek uit de Finsche havens Wyborg en Abo , uit Reval, en uit Zweedsche havens, zooals Stockholm en Calmar; ijzer, koper , koperdraad , geschut, kogels en steenen hoofdzakelijk |
||||||
1) Blijkens het register van do Witli werd soms, in volle zee, de
haring verkocht on overgeladen in Bchepen, die dan dadelijk naar de Oostzee voeren. Dit mocht echter niet: zie Luiac, Holl. Kijkdom II pg. 263 vv. 2) Het gezamentlijk aantal dezer drie catagorieën is eigenlijk 695,
maar daarvan voeren 7 naar vroomdo havens terug. |
||||||
~^
|
|||||||
290
|
|||||||
uit Stockholm, Norrköping, Nyköping, Calmar , "Westervik,
Ahus enz. Hoezeer ten slotte de scheepvaart dor Nederlanders die
van andere volken overtrof, blijkt afdoende hieruit: van do 1035 schepen, die tusschen 19 Juni on 16 K^ovomber 1645 uit de Noordzee in do Sont aankwamen, waren slechts 49 uit vreemde havens , alle overige uit de Nederlanden uit- gezeild. |
|||||||
i../iS2ü:
|
|||||||
II.
|
|||||||
Gahriel Marcelis — een tegenhanger van Lodewijk de
Geer, {Zie pg. 8 , 35 , 54 , 55 , noot 2 vanpg. 79). |
|||||||
Herhaalde malen is in dit werk gewag gemaakt van Gabrïel
Alareolis en van de diensten , door hem aan de kroon Dene- marken bewezen. Ik wil thans nog enkele gegevens omtrent de familie Marcelis mododeelen , welke ontleend zijn aan vor- schillende stukken , dio mij, bij het bewerken van dit proef- stuk , onder de oogen kwamen. Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Dec. 1639 :
Er zal te Glückstadt een Oost-Indische Compagnie worden opgericht (door eenige kooplieden te Hamburg, o.a. Gabriel Marcelis en eenige kooplieden te Amsterdam) , „dewelcke met de Deensche Oost-Indische Compagnie tot Coppenhagen soude eens syn". Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Fobr. 1640: Ik heb vernomen, dat Gabriel Marcelis de Jonge, koopman te Amsterdam (wiens vader, te Hamburg woon- achtig , ook genaamd is Gabriel Marcelis), afgevaardigd is naar de Sont door de kooplieden , die geïnteresseerd zijn bij den aangehouden salpeter (zie daarover pg. 32, noot 1). Hij hoeft daarover een contract met Zijne >[a'. gesloten ; hij zegt, dat Z. Ma', den salpeter heeft teruggegeven voor 70000 Rd., maar eenige hooge officieren hebben mij ver- teld , dat de restitutie van den salpeter niet 70000 , maar 60000 Rd, kost, nl. 10000 Rd. in contant geld, en dat Marcelis' zwager te Hamburg (Albert Barentsz. genaamd) voor de resteerende som aan Z. M'. twee of meer oorlög- schepen zal leveren (te Nieuwstad , in Holstein , gebouwd). Marcelis heeft deze geheele zaak afgedaan, zonder mij ex |
|||||||
292
cenigszins in te kennen , „soo rospecteeren de coopluydon
(voor dewelcke ick soo veel hobbe godaen endo noch doe) U. H. M. oude dienaers". Als ik voor do gëinterosseerdo kooplieden was opgekomen , zou het misschien niet half zooveel geld gekost hebben. Uit de miss. v. van Cracauvv aan H. H. M. dat. 20 Febr.
1640: Er loopen hier vreemde geruchten over de salpeter- zaak. Mareolis zou gezegd hebben , dat, zoo de gëinte- resseerde kooplieden met zijn aoooord niet tevreden waren, dat hij den salpeter dan zelf wou houden en voor zijn rekening naar Duinkerken of naar Spanje zenden. Som- migen zeggen, dat de twee schepen, die den salpeter overbrengen , met passen van den koning van Denemarken naar Engeland zullen varen, „twelck soo geschiedende sonde grooto apparentio geeven recht gemunt te syn op Duynkercken". Te Duinkerken draagt men al kennis van deze twee schepen en, zoo ze zonder convooi naar Holland gaan , zullen de Duinkerkers er wel op loeren. Geloofsbrief voor Gabriel Marcelis , afgegeven door Fre-
dorik, hertog van Sleeswijk—Ilolstein (in portef. Denem. 1640). De hertog bericht, dat hij „Gabriel 3Iarccllum ausz unser stadt Hamburg" heeft opgedragen „in Holland zu unser eigen Behuff einmahl hundort tausendt pfund Lunten ein zu kauffen und selbige anhero zubringen vcrordnung gethan" enz, Het stuk is gedagteekend 15 Juli 1640. Uit Verb. Ambassade Denemarken 1641 : Ucn 4/14 September
kwamen de Landdrost van 't Stift Breraon en „Gabriel Marchelis, Nederlantse coopman tot Hamburch woonende, cnde des Conincx Facteur" , bij ons. Zjj hebben mot ons gesproken over onze bezwaren in zake Noorwegen, Spits- bergen en Cola. Uit do miss. van Christiaan IV aan H. H. M. dat. 17 Aug.
ree. 22 Sept. 1642 (portef. Denem. 1642). „Wir haben den Ehrsamon unszern lieben getrouwen Gabriel Marse- liszen den Jnngern , zu Ambsterdamb wohnend, fur unszorn bestendigen factorn in den Veroinigten Nicderlanden gnedigst bestelt undt angenommen , zumaszen wir bereiis 'zuvohr in untorschiedenon unszoren verrichtunghen seinen getrouwen Heysz und aufriohtigkoit gespuhrot, auch unsz gantzlich versteben , dasz er aller freyheit gleich anderen |
||||
293
|
|||||||
derogleichon Königliohen bedienton bey den herren und
sonsten werde gonieszen können". ïogelijk hiermede dragen wij hem op 300.000 pond lonten in de Nederlanden te koopen en ons toe te zenden ; wij verzoeken, dat deze nu , en ook in 't vervolg , vrij van tol mogen passeoren ; wij accreditoeren onzen voornoemden factor ook in 't ver- volg voor dergelijke zaken '). De verzochte uitvoer van deze 300.000 pond lonten werd
toegestaan , blijkens Ees. St.-Gen. 22 Sept. 1642. Op pg. 35 van dit werk is gesproken over het contract,
tusschen* Spanje en Denemarken gesloten, betreffende den uitvoer van zout; aldaar is vermeld , hoe Christiaan IV ten slotte zijn recht op 80000 cahizes zout aan Gabriel Maroelis verkocht. Bij de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 27 Dec. 1642 vindon wij als bijlage: „Conditiön van het contract gemaect tusschen S. M'. van Donnemarckon ende Gabriel Marcelis de Jonge Coopman tot Amsterdam cum sociis weegen het afhaelen van S'. Lucar ondc Cadiz in Spaignen van het gecontracteerde sout." De korte inhoud daarvan luidt: Gabriel Marcelis zal 80000 cahizes zout binnen vier jaar uit S|iiiiije afhalen; voor de vier cahizes zal Marcelis betalen vijf rijksdaalders , „in allerhande spetien , als schee- pen amunitie ende wapenen", te betalen drie maanden na het advies, dat hot zout in Spanje geleverd is ; het zout zal tolvrij door de Sont passeeren en in het geheele rjjk Dene- marken vrij zijn van alle bestaande en toekomstige tollen ; wanneer het in het rijk Denemarken niet van de hand kan worden gezet, zal het, zonder dat er eenige belasting van wordt genomen , naar „Oosten" of „Westen" mogen worden gescheept; Zijne Ma', zal dan convooi meegeven. Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. Hoorn
26 Sopt. 1643. Yan Cracauw vertoefde toen hier te lande en schreef in dezen brief, wat hom uit Kopenhagen bericht was in een miss. dat 12 Sept., welke o. a. het volgende |
|||||||
1) Voor zulke zaken maakte de koning Van Denemarken ook gebruik
van do diensten van Johan vou Pylen , blijkens een memor. v. Tancken aan U. H. M. dat. 13/23 Aug. 1G42 (portef. Denera. 1642) , waarin de Deensolio resident o. a. verzoekt: vrijen uitvoer voor musketten en pieken, ten behoeve van Denemarken te Amsterdam Ingekocht door den koopman Johan von Pjien. |
|||||||
294
inhield: „Pieter Marcelis (soone van eenen Gabriel Marcelis
gewocsen coopman tot Haraburch onlangs oovorleeden) in der Moscou woonondc is als Gesanter van den Groot- furst met een suite van 15 personen eerst tot Coppenhagen gecoomen ende voorts by den Coninck van Dennemarcken tot Gluckstadt treffelyck ontvangen." Hij kwam onderhande- len over het huwelijk van Graaf Waldemar i) met een dochter van den Grootvorst. Op pg. 54 en 55 van dit werk is gesproken over het
aandeel van Gabriel Marcelis (te Amsterdam) in het huren , koopen en uitrusten van schepen en krijgsbenoodigdheden voor Denemarken , in het voorjaar van 164-1. In do momor. van den Zweedschen resident Spiering aan H. II. M. dat. 3 Juli 1645 (portof. Zweden 1645) lezen wij daarover nader: op 1 Maart 1644 heb ik aan H. H. M. kennis gegeven , dat het oorlogschip , door Marcelis voor den koning van Dene- marken gekocht, zich gereed maakte uit te zeilen ; den 4den Maart 1644 heb ik bericht, dat genoemd oorlogschip in het Vlio zeilklaar lag; dat nog drie schepen, mot ammunitie geladen , zich gereed maakten tot uitzeilen ; dat Marcelis te Amsterdam een galjoot en te Enkhuizen twee boeiers liet laden met kruit en met ammunitie; in mijn memorie van 14 Maart 1644 heb ik voorgedragen, dat ,bij de Deensche bedienden boots-volck aengenomen ende den vond gepracti- seerd werdo van" de osseschepen met twee a drie dubbel bootsvolk te bemannen , teu einde dit aan den koning van Denemarken te doen toekomen; in mijn memorie van 18 Maart 1644 heb ik er op gewezen, dat Marcelis dertig schepen had afgehuurd , onder voorwendsel van ossen af te halen , maar mot de bedoeling om bootsvolk naar Denemarken te brengen. Eindelijk is op pg. 79 , noot 2 een plaats aangehaald , uit
de miss. v. van Cracauw aan H. II. M. dat. 9 April 1644 , waaruit blijkt, dat Gabriel Marcelis uit Amsterdam het eerst aan Christiaan IV bericht zond over de uitrusting van Lodowijk de Geer in de Nederlanden. |
||||||
1) Waldemar was een zoon van Christiaan IV en Christin» Munk.
Zie over haar : Holberg II pg. 912. |
||||||
295
De genoemde plaatsen leiden dus tot de volgende resul-
taten omtrent de familie Marcelis : Gabriol Marcelis, de vader, is in 1639 als koopman te
Hamburg gevestigd. Met andere kooplieden, ook enkele uit Amsterdam (en daarbij waarschijnlijk zijn zoon Gabriel) wordt hij genoemd als oprichter van een Oost-Indische Compagnie te Glückstadt, die met de O.-I. Comp. te Kopen- hagen samen zou werken. In 1640 komt hij , als gelastigde van Frederik, hertog van Sleeswijk—Holstein, naar Holland om 100000 pont lonten te koopen. In 1641 treedt hij op als „facteur" van don koning van Denemarken en is één van de twee afgevaardigden , die met de Nederlandsche gezanten te Glückstadt komen spreken over de bezwaren van don Neder- landschen handel. In 1643 overlijdt hij. Verder maken wij kennis met twee zijner zonen: Gabriel en Pieter. Gabriel Marcelis de Jonge is de „factor" van den koning van Denemarken te Arasterdam, en levert hem oorlogschepen, bootsvolk en tal van krijgsbenoodigdheden. In het jaar 1644 speelt hij tegenover Denemarken dezelfde rol als Lodewijk de Geer ten opzichte van Zweden. Ook treedt hij op als bemiddelaar tusschen de Nederlandscho kooplieden , die met den koning van Denemarken in proces liggen wegens den aangehouden salpeter, en koopt later Christiaan IV het Spaansche zout af, waarmede deze vorst geen weg wist. Tevens vestig ik de aandacht er op , dat zijn naam reeds genoemd wordt door d'Estrades Tomo I pg. 26—29 , in de bekende zaak van het buskruit, uit Amsterdam naar de Zuidelijke Nederlanden gezonden. Pieter Marcelis, wonende te Moskou, komt in 1643 als
gezant van den Grootvorst van Moscovië naar Denemarken , om te onderhandelen over een huwelijk tusschen een zoon van Christiaan IV en een dochter van den grootvorst. Schelteraa , Rusland en de Nederlanden enz. (pg. 170, 177, 178 , 229 , 230) vertelt van hem, dat hij een der eersten was, die met de exploitatie van bergwcrken in Moscovië begon; dat hij daar met zijn zwager Thomas Kellerman fabrieken van geschut, amm.unitie, stafijzer en gietwerk op- zette ; dat hij voor den Czaar in de Nederlanden harnassen en degens kocht; op pg. 229 van dl. 1 schrijft Schelteraa: , Pieter Marcelis wordt doorgaans voorgesteld als van Deensche afkomst, doch in Moscow geboortig'^; maar op pg. 378 van |
||||
29G
dl. IV voegt hij daaraan toe : „Hieromtrent is ons later ge-
bleken , dat zijne voorouders voorheen te Antwerpen in grooten luister leefden, blijkens het gedcnkteeken in de kerk der predikheeren nog overig; die voorzaten zijn van daar naar Amsterdam verhuisd. Zijn vader had zich te Moscow neer- gezet en was waarschijnlijk deelgenoot in het voorname huis van Hendrik van Ringen, met wien de zoon ten minste in eenige betrekking stond". Deze mededeeling is in zooverre onjuist, dat Gabriel Marcelis — de vader — niet te Moscou, maar te Hamburg was gevestigd als koopman. Garde: Don Dansk-norske Sömagts Historie 1535—1700
pg. 208 en 209 spreekt over het aankoopen van schepen in Holland, ten behoeve van Denemarken, en laat daarop volgen : „Ved Ordningen af disse forskjelligo Forhold bcnyttede man isaer Hollaenderne Marselius virksomme mellemkomst og fra dissc nedstaminer don endnu hos os blomstrende frihcrrelige Familie Uüldenorone" = Bij dergelijke opdrachten maakte men vooral gebruik van de krachtdadige tusschen- komst van den Hollander Marselius. Van dezen stamt af het nog bij ons bloeiende vrijheerlijke geslacht Güldoncrone". Ten slotte wordt in de meegedeelde plaatsen nog gewag
gemaakt van Allert Barentsz., een zwager van Gabriel Marcelis J'., woonachtig te Hamburg. |
||||
III.
|
|||||||
Aanschrijvingen van Cliristiaan IV aan den Amhitnan op
Kroonenhurg en de Amhtmannen in Noorwegen. [Zie pg. 78, noot 1). Als bijlagen hij de miss. v. van Cracauw aan II. II. M.'dat. 4 Juni 1644. |
|||||||
„Translaet uyt den Deenschen in Needorlandts van des
Coninckx brieven gesonden aen den heer amptnian hier op Croonenburch ende aen de amptluyden in Noorweegen volgens de Resolutie by syne Ma', genoomcn op do propositie van den resident Cracaviw. Christian de Vierde, etc. onse gunste te vooren wy
bidden u en genaediohst willen dat ghy al het Hollandsche goet soo in den Sondt aencomt in Danzicker Coninckx- berger en andere neutraele plaetson scheepen Insgelyckx oock soo daenige scheepen van Hollandt en tot de gem". plaetson heen willen en in soo daene vreemde scheepen voor vreese van de Duynkerckers te moogon hebben ingescheept dat ghy het voor die Tolle als de Hollanders van sulcke waeren pleegen te geeven laet passeeren en repasseeren maer dat die sulcke goederen voeren met richtige en noodige certificatien bewyssen deselve goederen geen andere als Hollanders toe te coomen. Haffniae den 21 Martij 1644 Christian. Christian de Vierde etc. onse gunste te vooren wy bidden
u en genaedichst willen dat ghy eenige wyse verstandige mannen in u Leen toehoudt die op een jaerstyt voor deese onse bricfs dato connen meeton alle de Hollandsche scheepen als sy aencoonien en niet te vooren van onse visitcuren mocte opgenoomen syn en sullen deselve op een bequaeme plaetse op yoder schip een brandtteecken op des schips last en drechtieheydt werden gegeoven en daerenbuyten den schipper een ceedel op selve syn last meedegeeven , waerby men een ander mael can ervaeren het brandtmerck niet te weesen verandert offe eenigen bedroch daeronder begaen. 20
|
|||||||
2t)8
van weicke brandtmorcken en uytgegoeven ceodels een rich-
tich boock en register gehouden sal werden. Do visitouren sullen doch niet gemeent weesen haer officie daermeedo beswaert te sullen syn. llaffniao den 21 Martij 1644 Christiaen. Translaet uyt den Deenschen in Needcrlandts van des
coninokx brieven gcsonden aen den heer amptman hier op Croonenburch endo aon de amptluydon in Noorweegen , vol- gons do resolutie by Syne Ma', genoomen op de propositie van den resident Craeauw. Christian de Vierde etc. onse gunst te vooron weet naodien
ons van den Hollandschon resident soo in onse coopstadt Helseneur resideert onderdanichst is voorgebracht, dat een goet deel Ilollandsche schipperen sich hoochlicken beclaegen van onse tollenaors visiteui'cn en andere onder officieren dickwils onbehoorlick te werden getracteert en bejeegent, alsoo sy verscheydcn tyden werden dan van den eencn dan van den anderen gevisiteert haer kisten en andere opgeslaegen, om onbillick schryflfgeldt voor tolleeedels van de tollschryvers en haer dienaers (daerin onse mandaeten niet werden geacht) quellen en met andere onbehoorlicke procedure haer tot grooto schacdo ophouden en tribuleeren, Derhalven willen wy ge- naedichst dat hen (?) deese anordningc doet, dat de Hollandse scheepen soo eenmael gevisiteert syn niet weeder van eenige andere als van onsen generael visiteur sal werden gevisiteert ten waere daerby eenige wisse kondtschap van eenieh bedroch en onrecht bevonden wierde, Soo dat ghy oock vlytich opsicht hebt dat allo en oen yeder soo met de tollo in 11 Leen yets te doen hebben , sich selffs alsmeede haere die- naers , sich nao onse mandaeten en beveel reguleeren en niet daerteegen, gem". Hollanders ofte andere vreemde coop- luyden om eenige onbillicke uytgifton quellen ofte haer packen en kisten sonder eenige oorsaecke laeten opslaen, maer dat sy veel oer met discretion mot haer handelen en mmegaen. Ingevalie die do coopliiyden oover sulcko on- behoorlicke proceduron oorsaecke to claegen geeven, niet daervoor will toegedacht syn behoorlieken te sullen werden gestrafft ende gy selffs die daermeedo op onsentweegen be- hoorde opsicht te hebben in syn tyt ons te rechte te staen. daermede geschiet onsen wille. Ilaffniae den 21 Martij 1,644 Chnstian". |
||||
IV.
Maarten lldjssen in het Listerdiep. {Zie pg. 90 en 91).
|
||||||
In do Bijdragen van prof. Fruin, N. R. VII p^. 103 —
135 is do vortaling opgenomen van een verhandeling van don heer Chr. Bruun te Kopenhagen, getiteld: „Christiaan IV in hot Listerdiep, 1644". Bruun deelt in dat artikel den inhoud mode van een brief, door admiraal Thijssen naar Nederland gezonden , volgons een afdruk , beschreven in de Bibl. V. pamfletten van Meulman, No. 2B91. Ook in de Kon. Bibliotheek te 's Hage (oatal. Knuttel, eerste deel, tweede stuk No. .5084) bevindt zich zulk een afdruk; deze verschillen echter onderling en vermelden bovendien niet hetzelfde als de oorspronkelijke missive , welke op hot Rijks- archief te 's Hage wordt gevonden. Daarom laat ik deze hier in haar geheel afdrukken. Wgb. grootgachte heer.
Mynen lacsten was van den xxj daerinne ick zyn Ed.
van het desein endo andere gelegentheden int brede hebbe geadviseert. Resteert wadt sich omtrent onser vlote sedert tot dato deser toegedraegen heefft. Naementlyck dat op den 23 Mey hier vergate van het lysterdiep gecoomen zyn, negen koninckl. Denemarckso schepen van oorloge , den admiraelsschip der dryvuldicheit. den vico admirael don lindeworni , den roste mede swaere scheepen gemonteert met 44 metaelo stucken , schieten 24 32 en 3G pd. coegelen gel. wy well geproeft hebben , om ons hot vuytloopen van t'gat, en voorgenoomen doseyn te beletten, zynde deselve schepen daermede syn Ma", in persoon naer Gottenburgh was ver- trocken; ende alsoo des anderen daeghs well te passé de 700 musquetiors gecoomen , ende die op de byhebbendo schepen verdeelt (die wylo den heer schoout by nachte met |
||||||
300
syn Esquadren van 7 om te cruyssen uytgesonden noch niet
was weder gecoomen) syn wy met de resto van de schepen te weten 13 op den 20 Mey met een taemelycke coelte on goeder resolutie t'gat ut, en recht op den vyandt aenge- loopen doch weert ondertuschens soo still dat wy met 2 boots ons schip mosten bouschoerdon naer den vyandt, den admirael van den vyandt brocht oock een langh werp uyt om ons te boter te naecken , en met syne swaero verreocyl canoon te begroeten, Den Densehen admirael schoot den eersten schoote , ende weert geantwoort met een coegel van zes pondt dattet clapte recht in hem ende soo begost het spoel harder on harder, In voogen dat den vyandt naer langh en groot canoncerens op don andoren de lust scheen te verliesen en het hahovell begon aan te treckcn want alsoo het doen weer watt coelden sette ick furieuselick op hen aen en kregen so in volle vlucht, altyt in syn waoter synde quaemen hem seer in en soude dadolyck aen boort gegaen hebben , maor synde den vyandt dat hy maer vervolgt wiert van dry schepen principalen, als van my de heer vice ad- mirael en Brouwer, soo crcgh hy nieuwe courage, korde hem om en crygende den louff van ons, camen gelyoklyck op ons aen ende gaven ons niet weinich om de ooren , doen gink t'werek eerst te degen aen , ende weert soo furieuselyck geschooten in voegen dat ons schip gulde swaen soo ge- schooton en doorschooten is , dattet een wonder is om sicn. do grooto mast twee mael door on door de focko roede in 2 stucken, t' roer beschadigt, boechspriedt, want zeylen en anderss. zeer beschadigt, in voegen dat wy noch iegenwoordich doende syn om de grooto mast met dewangh staende te houden ! ende alsoo ick soodanich getracteert synde , teenemael buyten weer van zeylacgh ende defensie was , synde oock vorschey- den stucken onder do voot geschooten woll vierendertich van de matroosen soo doot als swaerlyck gequetst, armloosz en beenloosz, daerondor onsen luytenant van de swaen een fijn cloeck man den rccliten arm dicht aen de schouwer aff, 21 sol- daeten soo doot alss swaerlyck gequetst, do goeden heer overste Lawhousen , met een capitein 3 vendricken en een sargant doot ick sprecke van dien op myn schip waeren , vont ick my in geen cleyne perplecxiteit, niet by mancque van courage, maer dat ick my vond geengageert int midden van den vy- andt, ende niet en wiert gesecondeert van voole van die trouweloosc capiteinen , dewelcke haest eon myle waters |
||||
301
van my waeron, doon eam de heer vice admirael ende
dede eenen braven mannclyoken actie want synde dat ick sodanich gestelt gemattoert ende omset was , boet kloecklyck den vyandt het hoofft, reet oock capitein Brouwer die sich mede well queet welcke doon den heelen storm op hun vleesch crcgen den vyandt alderwegen werck leverden totdat ick my allenskens wat uyt de Becrbytinghe gereddet hadde, en soo quyteerde ons den vyandt sonder vorder vervolghen alsoo hy oock sonder schade niet geweest is, want syn swaere poorten met swaere kettens tot dry ter syn ons coomen toedryvon den schout by nacht van den vyandt de stonge aff en saeghen den Admirael geduerig pompen, soo dat hie mede well getrefft is, en geen oorsaeck hebben om te roemen want hie niet ons maer wij hem eerst geattacqueort hebben , segge rondelyck tot eeren van de heer vice admirael, dat soo hy my desen dienst niet gedaen en hadde , zoude my ontwyfFelyck in de gront gemoffolt hebben , 't schip van de heer vice admirael is oock niet weenich beschadigt den grooton Dolphien nae- mentlyck, soo in zyn groote mast als alle elders heeft van syn schipsvolck doet en gequetst 24 persoenen daerondcr capitein ISpanbroock die hem well heeft gedraegen , on dode en gequetste soldaten mede 24 — Eergisteren is de hr. Schout by nacht met syn 7 schepen weder by ons gecoomen, Godt loff, haddet godt boliefft dat hij in dese actie bij ons hadde geweest, ditto schout by naaht relateert, hou hy de 9 scheepen daertegens wy te doen hebben gehadt, heefft sien loopen naer Schacgen alsoo hie op den 27 deses des avonts die heeft syn loopen oöver riefïhooren, dat Sr. schout by nachto op woonsdaoh 25 deses heeft gesproocken met een hamborgher, commen van Danzwyek , rapporteeren op den 23 deser hadde gesproocken met 13 coninck densche scheepen tusschen Schaegen ende Gottenburgh, die daer cruysten houdende voor vast dat die 9 scheepen hun met de andere mochten conjungeeren, ditto hamborgher scyde mede datter ses conincks schepen van Denen hun in de Beelt syn hou- dende ende dat noch In de droegen omtrent Coopenhaegen 14 Cooninck densche schoepen van oorloch laegen, detto ham- borgher was selffs aen boort van heer schout by nachte, ende seyde voor warachtich en secker dit alsoo te wesen alsoo op den 21 deser uyt de zont was vertrocken, myne menige was oouer 2 daogen, (alsoo wy al te saemen weder watt hadden gerepareert) naer ons dessein te hebben ge- |
||||
302
|
|||||
loopen maar door de tijdinge en rapport van de heer schout
bij nachte die oock geen fabel was want tenseluon daegc 17 coonincks schepen weder omtrent de gathen gesien hebben , daeraff' elff by malcanderen hielden , endo de walI aff on aenliepen , ende anderen meer dweers van ons in somma datt die elff in ons gesichte omtrent 2 mylen van ons gosott liggen , zynde vast en seecker dat een vyandt legghe op ons on past om ons te volghen , waer dat ons desein is en 't scive waert 'mooglyck vruchteloos te maeckcn, iek ligge met de vloote in 't Lysterdiep , ende de cooninnk die daegen door brillen en toegesonden .... (onleesbaar) watt best te doen is met syne Ex" sende daedelyck onse jacht t' harderinetien naer den hoeck van Schaegen , pour prendre langue, alles te voornecmen , watt dacr, en daer omtrent passeert, ende hoe het daer gostelt is , ende soo niet anders hebbende voor de tyt: Zo naer groetenisse uwe Ed. de protectie des allerhooh- stcn bevoelen , blyve van uw Ed. ootmodighe Dienaar
schip gulde Swaen Marten ïhyssen. den 31 May 1644.
Bovenstaande missive, gedagteokend 31 Mei 1644, is in de Lias Duitschland 1644 vastgekoppeld aan een miss. v. d. resident te Hamburg, Schra^sert, aan H. H. M., dat. 11/21 Meien ree. 28 Mei 1644, maar behoort daar natuurlijk niet bij , als zijnde van later datum, de Goer : Lodewjk de Geer pg. 74 noot 1 nosmt als bron de miss. v. J[. Thysscn van don Sisten Mei 1644 aan den resident van H. H. M. te Hamburg , Schrassert. ïen onrechte zegt liij echter , dat de brief aan Schrassert geadresseerd was. Hij kwam zeker tot dat vermoeden , omdat de miss. van Thyssen in de Lias Duitsch- land vastgekoppeld is aan de genoemde miss. van Schrassert, maar in geen enkelen brief van het jaar 1644 maakt Schrassert melding van het schrjven van ïhyssen, hetgeen hij toch zeker zou hebben gedaan, wanneer hij dat schrijven , als bij- lage bij één zijner brieven , aan H. H. M. had opgezonden. Aan wien het rapport van Thyssen dan wel geadresseerd was, blijkt uit niets. De brieven van Schrassert aan II. II. M. vermelden ove-
rigens het volgende aangaande de vloot van Maarten Thyssen : Miss. dat. 20/JO April ree. 6 Mei 1044: ,,Van de 17 a 18 oorlochscheepen soo d' Swectsche vuyt HoUant alhyer be- neden Gluckstadt op te Elve hebben gebracht, worden alhyer |
|||||
303
allerhande discoursen geformeert, synde sommige van advis j
dat dessein souden hebben van t'Stift Bremen van Holstein tho separeren , en de vaert op Noorwegen tho beletten, en sommige van opinie, dat daermode Gluckstadt sullen bloc- queercn en verhinderen dat genen tol meerder aen d'zelve werde betaelt, en andoren dat aldaer zyngeooraen ora meer- der schepen by zich tho verwachten , en hunne volckeren int Stift Bremen en Lant van Holsteyn aen de hant tho gaen." Miss. dat. ---------"— ree. 14 Mei 1644 : De bovengenoemde
7 Mei • "^
schepen zijn , daar die van Gluckstadt op hen schoten, „van
Burchdorff d'Elve onderwaerts , ontrent Sitzebuttell gedes-
cendeert". Van dat kanonvuur hebben zij lang zooveel niet
geleden , als de Denen beweren , maar de Denen pochen
altijd zeer, als zij maar het minste succes hebben.
Miss. dat 4/14 Mei ree. 25 Mei 1644 : „Die voor desen ge-
melde Sweetsche schepen , soo in Hollant zyn aengenomen, en zich oen tyt lanck op en voor d'Elve hebben opge- houden , meint men goseylt tho zyn nae Eydcrstede; dacrvan zich d'Swectsche almede meesters gemaeckt". Miss. dat. 18/28 Mei ree. 3 Juni 1644: Men zegt, dat de
uit Holland vertrokken vloot reeds bij Lipordiep is aange- komen. Miss. dat.----------ree. 10 Juni 1644: „All ist dat men over
4 Juni
Lubcck en Gluckstadt alhier tydinge heeft, die oock die
Deens gesinde vor gewis holdon , dat zyne Maj'. van Denemarcken classem Suecico—HolLindicam den 16 deser omtrent Kipen aongetroffen en 8 schepen daervan in den gront geschoten , 4 reddeloos gemaeckt, en die overige , soo onlancx tho bevorens met 1000 musquettiers, onder den genrl. majoor Wrangel souden zyn verstercket , bo- machticht en geruineert: waer over dan dor zelvor dessein soo op Fuynen , als op te Ditniarsch enda Zelant ge- broocken : soo worde ick nochtans van onpartidigen be- richt , dat vyff schepen van voors. vlote zich vuyt Lister- diep hebban gepresenteert tegons die conincksc, in Riperdiep liggende en also d'zelve wegens het subyt changeren der wint, van de andere Sweetsche vlote soo haest nyet en konden gesecoudeert werden, van hoochgedachte zyno Maj'. dermaten souden zyn ontfangen , dat meestendeels soudon zyn in den gront geschoten, en die ganscho |
||||
304
|
|||||||
Sweetsche vloto zich in der Listerdiep te retireren genoot-
druekt geworden: off nu den coninck met zyne grote Bvvare schepen, die zeer dj-ep gaen , d'zolve sal connen bycomen, ende wadt verder tusschen boyde vloten is voorgelopen , en can men noch ter tyt alhyer eygentlick nyet gewaer worden". Miss. dat. 1/11 Juni ree. 17 Juni 1644: ,Gelyck
de victorie omtrent Eipen nergens nae soe veel tho beduydcn heeft, als wel die Deenscbe zich geimagineert en hebbon vuyt gestroyt; alsoo is het oook gelegen met die tho ver- geeffs getenteerde versteppinge des havens voor Gotten- bureh ; alwaer die, nyet sonder grote kosten , opgeworpene schansen en blockhuysen wederom zyn geraseert, door ordre van don coninck : die nae dat 7 van zyne schepen gedestineert voor Listerdiep , om daer door die Sweetsche het vuytlopen tho beletten, met d'resto zich sonde hebben begeven naer de Sondt, off nu op Coppenhagen gegacn , alwaer zyne Maj'. verwacht wierde, ofte om die vuyt Sweden in zee gelopene hooftvlote, daermede tho bejegenen, is als noch onbewost." Miss. dat. 8/18 Juni ree. 24 Juni 1644: ,al ist schoon dat
men het alhyer daer voor is houdende , dat in de laetste rencontre ') by Eipen , 7 Sweetsche schepen souden zyn geruineert en in den gront geschoten, en 14 verovert, daer van het volck soude gevanckelick wcoh gevoert zyn , soo heeft men nochtans alhyer daervan zeer weynich zeeckorheyts : meldende die joncxste advisen, van goeder handt, den 8 Junij st. v. vuyt Hadersleven ges. wel dat den genrl. Yeltmarchal Torstnzhon selffs in persone van daer nae Eipen was gegacn, om d'Sweotsclio vlote tho besichtigen , en dat d'zelve bevindende te liggen in eenc plaetze , daer d'zelve liehtelick konde besehadicht worden, ordre heeft gegeven anckor tho lichten en opto 12 a 13 Deensche schepen , omtrent eene myle weegs daer van daen liggende, los tho gaen; gelyck oock geschyet, en ten boyden zydon dapper op den anderen is geschoten; item dat aldaer die tyding was gecomen, dat d'zelve schepen door tempeest van den anderen waeren geraeckt; |
|||||||
1) In deze , m in de vuig. mise. sslirijl't Öchrassert over liot tweede
treffen iu het Listerdiep. |
|||||||
305
maer nyct oen wort van Sweetsche nederlage, hoewel iok
nyet en twyeffel off u Doorl. Ho. Mog. sullen daer van die
zeeckerheyt over water airede hebben bccomen."
Miss. dat. 22 Juni st. vet. ree. 8 Juli 1644 : „Do con. (hooft)
eonige schepen voor Listordiep gelaten , en mot d'andere
15 oorlochschepen is gearriveert tot Coppenhage".
15
Miss. dat. s"- Juni ree. 1 Julij 1644: „Soo men my vuyt Coppenhage ende elders bericht , soo soude het gevecht
tusschen d'Doensche en Sweotsche vor Kipen en Listerdyep nergens nae soo veel tho beduyden hebbon , als mon vor desen hoeft geroepen , hebbende d'zelve wel tot twee diverse malen van verren op den andoren geschoten, dan noyt geentertert, terwylen dio Deonscho schepen zoor groot, en met vele halve cdrtouwon gomontoert zyndo , zich so nyet en lieten aontasten , en die Sweetsche lichter en be- hendiger zynde , op gene ondiepe plaetzen van do Deensohe konden gevolcht vv'orden , zynde wel die meeste schade , dat die Sweetsche daer door verre van den andoren ge- stroyt, soo dat zyn Maj'. d'zelve soeckondo nyet meer als vyff branders tot Listordyep heeft gevonden , alwaer d'zelve den 5/15 doses noch met syn volck is geweest". Bovenstaande plaatsen kunnen dus gevoegd worden bij de
andere berichten over de slagen in het Listerdiep , welke de heer Chr. Bruun in zyn reeds genoemd artikel heeft ver- zameld. Uit de miss. van don resident van Cracauw vernemen wij
weinig bijzonderheden over de gebeurtenissen in hot Lister- diep. Hij was dan ook niet zoo dicht bij hot toonecl van den strijd, als Schrassort te Hamburg. In do mijs. van v. Cracauw aan H. H. M. dat. 12 Juni 1644 vindt men oen beschrijving van den eersten slag in het Listerdiep , welke overeenkomt met hot verhaal bij Bruun (Fruin, Bijdr. N. R. VII pg. 106—108); doch van Cracauw laat er op volgen, dat ,er veel leugens (van) werden versiert." — In do miss. V. 18 Juni vertelt hij , hoeveel ophef de Denen van hunne overwinning maken, dat in de kerken dankzegging is ge- schied en dat het gevecht te Kopenhagen in druk is uitge- komen „met voel leugens." Hiermede bedoelt hij ongetwij- feld het „waarachtig verhaal" enz., in uittreksel te vindon in hot aangehaalde artikel van Bruun. Over het latere ge- |
||||
30G
vec'it in het Listerdiop sclirijft van Cracauw niets. Daaruit
mag men afleiden, dat er te Kopenhagen niet veel ge- wicht aan werd gehecht. Nog enkele opmerkingen naar aanleiding van Bruuns
artikel. Dat, — zooajs Slange vermeldt, maar Garde en Bruun ontkennen —, Christiaan IV tusschen het eerste en het tweede gevecht te Kopenhagen is geweest, wordt ten over- vlo:;do weersproken door ds brieven van v. Cracauw, die hot vertrek van 'den koning met de vloot uit Kopenhagen be- palen op 1/11 April, zjjn terugkeer op "r.—r-y'' üp pg. 119 bericht Bruun, dat Offuo Geddc den 5/15 Mei
van Kopenhagen vertrok en den 10/20 ^lei te Plekkerö aan- kwam, waar hij Protz Mundt aantrof. Dit wordt weersproken door de miss. v. van Cracauw, die bericht, dat beiden ge- lijktijdig op 7/17 Mei uit Kopenhagen zeilden. In de miss. v. 7 Mei 1644 i) aan H. H. M. schrijft van Cracauw eerst: „Tn de voriffc week is hier door (d. i. voorbij Ilelseneur) naar Kopenhagen gezeild Oifue Geddc , a dmiraal van Noorwegen, met vier Noordsche oorlogschopen, tot versterking van Z. M". vloot voor Kopenhagen meebrengende, naar ik hoor, omtrent 1000 bootsgezellen , zoodat Z. M'. nu redelijk wel daarvan voorzien is." In de miss. v. 21 Mei 1644 aan H. H. M. lezen wij verder: „17 Mei zijn van hier (d. i. van Kopenhagen) dcr^vaarts (d. i. naar de vloot van den koning) gezeild 10 oorlogschepon in twee eskaders, en wel G kloeke oorlogschepen onder commando van l'rost Monck, en 4 Noordsche oorlogschepen onder den admiraal Offue Gedde." Op pg. 134 van zijn artikel laat Bruun het in het midden,
of Thijsson met zijn gansche vloot naar Holland terugkeerde, of dat hij slechts eenige schepen terugzond en zelf mot den rest in het Listerdiep bleef liggen. Deze laatste onderstelling is op zich zelve reeds verwerpelijk , daar men zou kunnen vragen , waarom de Denen dan ïhijssen niet wai-en blijven insluiten in het Listerdiep. Dat echter — zooals ook Gardo, Den Dansk-norske Soemagts Historie pg. 1^2 aanneemt — de geheele vloot van Thrjssen naar Nederland is teruggezoild, blijkt uit een memorie van den Deenschen resident Tanoken |
||||||
1) Ik herinner nog oens , dat, waar door mij één datum genoemd wordt ,
steedt de nieuwe styl is ijedoel(i. |
||||||
307
|
|||||
aan H. H. M. dat. 2 Augustus 1644 (portef. Denoni. 1644) ,
waar wij lezen; „unlangsten abcr , wie die gantze feind- liclie vlotta wieder ins Vlie cingelauffen gowoscn" enz. Over het aantal schepen van Thijssen , die aan don eersten
slag in het Listerdiep hobben deelgenomen , luiden de be- richten , bij Bruan aangehaald , verschillend. Het komt mij voor, dat wij vertrouwen kunnen hechten aan het getal , door Maarten Thijssen genoemd in zijn brief, hierboven af- gedrukt. Ook staat het, volgens mij, vast, dat hij zelfden aanval is begonnen en dat zijn houding in den strijd be- wondering verdient. Verder vestig ik de aandacht er op , dat hij een aantal buitgemaakte Doensche koopvaarders mee naar het vaderland terugvoerde: althans bij de meraor. v. Tancken aan H. H. M. dat. 2/12 Aug. 1644 (portef. Donom. 1644) vindt men als bijlage een lijst van elf Deensche schepen, door de Geers schepen geroofd en naar Amsterdam en het Vlie opgebracht. In zooverre had de tocht van Maarten Thijssen dus eenig succes gehad. Het verhaal van de gebeurtenissen in hot Listerdiep bij
I. L. W. de Geer: Lodewijk de Geer pg. 72—74 is onjuist; bij Pierre de Witt: Louis de Geer pg. 71 eveneens. De laatste schrijft trouwens dikwijls het eerste werk na. Voor dit gedeelte had de schrijver — althans de vertaler, de heer Kollewijn — echter gebruik kunnen maken van het artikel van Bruun , dat in Fruins Bijdragen reeds was opgenomen, voordat het boek van Pierre do Witt uitkwam. |
|||||
y.
|
|||||||
Berichten over den oorlog ter zee, tusschen /Zweden en
Denemarken, in het jaar 1644, ontleend aan de miS' siven van den Ncderlandschen resident te Helseneur, van Cracauw, aati II. H. M, |
|||||||
Miss. dat, 9 Juli 1644: De koning van Denomarkon is
eergisteren (dus 7 Juli) scheep gegaan om mot zijn armade, sterk 40 oorlogschepsn (groot en klein), naar de Oostzee tegaan en de Zweden op te z;oeken. In den Droegen blijven nog eenige oorlogschepen liggen tot bewaring van de passage. In Noorwegen heeft zijne Ma', nog 14 a 15 oorlog- on compagnieschepen achtergelaten. Miss. dat. 19 Juli 1644: „Deese bygaende is duplicata van
myncn laetsten van den 9'" deeser cover Landt U. H. M. toegcsonden, maer den post is eerst den 15 dito van Coppenhaegen vertrocken , off hy sal connen voortcomen , werdt aen getwyfolt, alsoo de Sweeden het eylandt Feomeren (in de Beidt goleogen dicht aent vaste landt van Holstoyu) hebben ingenoomen , Eerst waoren 2 a 300 sol- daeten van de Swcedsche armee daer aen landt geworpen dewelcke van de inwoonders en Deensche soldaeten meest wierden doot geslaegcn, daernae wierde meer Sweedsch volck daer aen landt gesmceten , die hot eylandt in naemen, doot slaende al die jeenige die in wacpenen wierden be- vonden , de Deensche soldaeten int leeven gebloeven mosten haer opgccven op genaede en ongenacde wordende met eenige inwoonders op de Sweedschc scheepen verdeelt. Den — deeser svn de Deensche ende Sweedsche arraae-
11 den onder Feomeren by malcanderen gecoomcn , des
anderen daechs raeckten sy met malcanderen slaechs.
|
|||||||
309
|
||||||
Syne Ma', van Dennomarcken haddo syno armaede sterck
als in duplicata gemelt met 2 brandtschfiepen , gedeelt in drie esquadras commandeerende oover de eene Syne Mat. selffs , oover de tweede den heer ryckxadmlrael, oover de derde de heer Prest Monck een deonsch edelman '). de Sweedscho armaedo (niet geheel by malcanderen) hadde den heer admirael Flemming verdeelt in verscheyden esquadras elck esquadra van 5 capitale scheepen, densolven hadde do louf, den Doenschen ryckxadmiraelJurgcn Windt, wat vooruyt svnde , worde aon getroffen van eon der gem". Swoedsche Esquadras, ende dapper gevochten. Sulckx denselven rijckxadmirael seer gequetst, veele doot, en t'schip gonaemt Paticntia seer doorboort ende beschaodicht wierde. Het groote Deensche oorlochschip St. Soffia hem te hulpe coomendo wierde het gevecht noch grooter maer den ryckxadmirael gelibereert meenende den coninck anders niet off t'selve scliip soude syn gonoomen geworden. Syne Mat. niet dessolffs esquadra vocht oock geweldich. Een coegel van een Sweedsch oorlochschip quam door een poort van syn schip in op een groff stuck , daervan eenige stucken vioogon doodonde de heer Eylerdt Ulefeldt gcwecsen Uocn.:ch resident in Spaignen broeder van den heer ryckx- hoffnieester , syn broeder de heer hoffmaerschalck den eenen arm wechnemende , den coninck (staende allo drie by mal- canderen) gequetst wordende aen syn eene oor aen syn kin ende onder hot eene ooge vallende met de andere twee ter nceder maer strackx weeder opstaende seyde couragie matroozen tis geen noodt ick ben noch hier, brengt doese twee wech sy syn gestorven in hun debvoir , daer wierde gevochten van s'middaechs ten 10 uyren tot s'avondts ten 8 uyren chargcerende met esquadras d'eene nae d'an- dcren op malcanderen. De Deenen seggen den coninck maer met 13 oorlochscheepen te hebben gevochten connende met de heele armaede niet by de Sweedsche coomen om de schaersheydt van de windt dat denselven met syn armade omtrent de plactse vant gevecht bleef leggen ende de Sweedsche hun retireerden. Synde 2 a 3 van de selve op Feemeren gestrandt ende een schip genaemt de Groene Papegey in de grondt geschooten met 18 metaelo stucken |
||||||
1) Oarde pg. 194 heeft een andere vcrdeeling.
|
||||||
310
|
||||||
dat nae het gevecht de Deensche officieren souden aen
boort syn gecoomen van het coninckx schip ende syne Mat. seer ernstich versoeht sich te willen uyt het pericul houden ende begeeven in een sceckerc plaetse vertrouwende de- selve officieren toe dat sy haer souden houden als goedo ende getrouwe onderdaenen van Syne Ma', daarop denselven soude hebben geandtwoort niet gesint te syn uyt de ar- maede te gaen tsy vietorieus ofte Doot. Do Deenen spar- geeren dat de Sweedsche armaede sich soude hebbon go- retiroort in do engte by Christiaenprys ende dat syne Ma', deselvo daerin soude hebben beset maer geen gewissheydt. Desgelyckx datter weeder een gevecht tusschen beyde de gem". armacdcn soude syn geweest maer vant succes werdt hier niet geroemt synde de couragien hier vry wat needer geslaegen. Do particulariteyt van allo de gevechten werdt hier niet geopenbaert. Myn is geadvyseert dat int eerste gevocht op de Deensche armaede wel soude gebleeven syn over de 600 man maer de Deenen laeten maer in druck uytgacn van 80 dooden en 150 gcquetsten verswygendo wel de resto om wat oorsaecke can men wol gedencken het voorgeme. schip Patieiitia is seer beschaedieht met den heer rvckxadmirael seer gequctst mot veel dooden cndo gequetsten tot Coppenhaegen ingecoomen wordende do dooden al nae geraeden begraeven elck nae syn qualiteyt sonder dat men het rechte getal noch kan woeten" i). Tusschen do miss. v. 19 Juli en de volgende is er één verloren gegaan, van den 21»'<^" Juli.
Miss. dat. 6 Aug. 1644: Z. M'. ligt met zijn geheele artnadc
in den inham van Kiel , hebbende de Zweedsche armado daarin geloopen ter reparatie; hij kan niet dicht bij do Zwe- den komen wegens de sterke vesting Christianprijs, waarbij voorbij zou moeten. „Den sol ven heeft geschreeven vandaer niet te willen scheyden, voor dat desselffs of de Sw. armaede sal syn geruynoert en to niet gemaeckt." De rijks-admiraal Jurgen Windt is gestorven aan de b[j Femoren bekomen wonde. Zoowel in Zweden als hier te lande is in de kerken dankzegging gedaan over de victorie bij Femeren; het aantal |
||||||
1) Een hiermede OTereenstemmend relaas, maar beknopter, vindt men
in het Vorb. Denem. op 15 Juli en in den brief y. Amb. Denem. aan II. H. >f. dat. IG Juli 1644. Uit de laatste missive heeft Aitz. T pg. 747 — 748 zijn verhaal geput. liet Verb. Zweden bevat niets over dezen slag'. |
||||||
311
doodon en gewonden aan beide zjjden is zoor onzeker. Tor-
stonson trekt zijn volk van allo kanten samen : hij ligt ge- kampeerd op de Cropperheijde tusschen Rensburch en Danne- werek , sterk 9000 ruiters en 4000 man te voet, behalve 4 regimenten , die hij in Jutland heeft gelaten. Gallas ligt met zijn armee gekampeerd in Oldesloo. Men meent hier, dat gebrek aan proviand bij beide legers hen zal doen rosol- veeren tot een bataillo. Vóór den slag bij Femeren hadden de Zweden het eiland Femeren genomen, maar zij hebben het weer verlaten. Miss. dat. G Aug. 1644: ,Eergisteren quam tot Coppenhaegen
schrijven van syne Ma', van Dennomarckon, meldende dat denselven by Christianprys 1000 man aen Landt geset heeft, met een deel stueken op een baterye doen stellen om de Sweedsche armaede te canonneeren , dewelcke van proviandt qualiok soude syn voorsien , en in Ilolsteyn is niet ten besten , derhalvcn men meent dat deselve door mangel van proviandt sal moeten delogeeren, voor dat tselve geschiet sal syne Ma', niet van daer gaen." Miss dat. 14 Ang. 1644 : Het retranchement by Christiaan-
l)rijs is door de Zweden genomen ; het meeste volk er in is gedood, geschut en ammunitie namen zij weg en raseer- den het retranchement. Daarop is zijne Ma', met zijne vloot uit Kieler-inham naar zee gegaan ; de Zweedsche arniade is hem gevolgd , men hoort nog niet van een slag. |
||||||
Over den tocht van Maarten Thijssen door de Sont zijn
verschillende aanhalingen uit de missiven van v. Craoauw reeds afgedrukt in do noten bij pg. 100 en 101. Vgl. ook aldaar over de terugkomst van Christiaan IV te Kopen- hagen. Miss. dat. 11 Sept. 1644 : Eonige kapiteins , daaronder eenige
oude edellieden , die zich niet vroom hebben gedragen in den slag bij Feraern, zijn voor de admiraliteit in Kopen- hagen geciteerd en eenige gecondemneerd om onthoofd te worden. Zijne Ma', excuseert niemand; ten hove wordt beweerd, dat do Zweedsche armade geslagen zou zijn, wanneer de Deensche kapiteins hun plicht hadden gedaan. Miss. dat. 1 Oct. 1644: Den 21''''" September zijn, op order
van zyno Ma'. , 20 oorlogschepen van Kopenhagen naar de Oostzee gezeild (blijvende twee oorlogschepen bij de pra- men in den Droogcn) , onder commando van den admiraal |
||||||
312
(bij provisie) Prost Monck, een Noordsch edelman. De
Denen beweren, dat de Zweedsche vloot dezen herfst niet uit de Scheeren op de Oostzee zal komen en dat er eenige ontevredenheid is onder het bootsvolk van Thijssen over de betaling. Miss. dat. 18 Oct. 1644: Uit Stockholm wordt bericht, dat de Zweedsche armade is „opgeleyt", behalve 12 middelbare oorlogschepon met zwaar geschut en wel voorzien , die naar Calmar gaan om te coniungeercn mot de vloot van Thijssen. Zij hebben twee a drie brandschepen bij zich. Tezamen zijn ze dan sterk 32 oorlogschepon , behalve do branders. Als admiraal daarover zal commandeeren do heer Ruyning, gouverneur van Lijfland. Men zegt, dat de Deensche vloot in do Belt is. Van voorg. miss. is een duplicaat, met een p. s. van 22 Oct.
1644, waarin het volgende: Eenige schepen, van Oosten gekomen, refereeren geweest te zijn bij de Zweedsche armade, sterk 36 zeilen, en dat deze een tjjd hing onder Möen gelegen heeft en, na door een oorlogschip des ko- nings pramen en bijliggende oorlogschopen gcrecognosceerd te hebben, teruggekeerd is naar do Oostzee om Z. M'*. armade te zoeken, die zij meenen te vinden onder Bornholm. In de miss. dat. 29 Oct. 1644 vindt men een beschrijving
van den tweeden shig bij Femern. (De eerste slag, op l/U Juli, wordt ook wel genoemd de slag op Colberger-heide, in do bocht van Kiel). Deze beschrijving stemt overeen met die , welke voorkomt in de miss. amb. Denem. aan H. II. M. dat. 4 Nov. 1644 en in de miss. amb. Denem. aan amb. Zw. dat. 8 Nov. — Aan de laatste miss. is het verhaal ontleend bij Aitzema V pg. 756. — Daarom is het niet noodig do miss. van V. Cracauw dat. 29 Oct. in haar geheel hier af te drukken; alleen vermeld ik daaruit het volgende , dat Aitzema niet heeft: Hier in Kopenhagen heerscht groote alteratie over deze nederlaag. Gisteren (dus 28 Oct.) zijn twee Deensche oor- logschepon , die bij 't gevecht waren geweest, te Kopen- hagen gekomen , genaamd 't Lam on de Pelicaen , onbescha- digd , de twee slechtste schepen van de vloot, elk maar 18 stukken voerende. Gisteren zijn de pramen en de oorlogschepon (daaronder 5 a 6 capitale schepen , de rest heeft weinig te beduiden) uit den Droegen voor Kopenhagen gebracht, zoo- dat de passage door den Droogen nu vrij is. Men zegt, |
||||
313
dat Z. M" armade gebrek aan bootsvolk had; dat wel 1600
bootsgezellen ziek aan land liggen en velen gestorven zijn.
Daarentegen zou de Zweedsche armade te Wismar juist
1500 soldaten hebben ingenomen. — Bij deze missive is
gevoegd als bijlage:
Lyste der eouincklicke Deensche schepen soo by die op
d'Oostzee nyet wyt van Feraeren geholdenen slach gevangen
gestrandet verbrant en doorgegaen syn
Pationtia 49
Oldenburch 36
Drie Leuwen 36
Stormarn 28
Fides 28
Neptunus 26
Netelblat 24
Twe Leuwen 22
Kroon visch 16
Seepoerdt 16
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schepen 3 stuoken 26durghegangen
Gurt ....'') admirael op t schip patientia doot adrairael
Grabow op t schip Linde worm gevangen d'vice admiral Jas- mund op 't schip Oldenburch gevangen vice admiral Corbitsch Ulevelt op te drie Leuwen dootlick verwent en gevangen. Daerby over die 1000 menschen samt officieren gevangen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Hoe dit getal 31 er bij komt, begrijp ik niet. Bovendien is dan
de som niet 281 , manr 282. 2) Er staat 26, in plaats van 28.
3) Dit woord is niet te lezen. Er moet staan Mundt,
21
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3U
De Pelikaan on het Lam worden hier vermeld als verbrand
of gestrand, terwijl van Cracauw in zijn miss. van 29 Oct. (zie boven) zegt, dat zij in Kopenhagen zijn teruggekomen. In de miss. v. 10 Nov. 1644 aan H. H. M. bericht hij verder: men meent, dat in het geheel negen of tien Deonsche oorlog- schepen veroverd zijn , nl. het admiraalsschip Patientia (bij de 50 metalen stukken), de 3 Leeuwen, bet Netelbladt, Oldenburch e. a. schepen genomen, Dolmerhorst gestrandt en in brandt goraeckt en meer andere , insgclijcx het schip Lintworm, ook een off twoe gesprongen, soo dat van de Deensohe armado 20 cloecke wel gemonteerde oorlogschepen sterck niet meer als 2 a 3 van de slechtste en minst ge- monteerde oorlogschepen als het Lam on de Pelicaon weeder tot Coppenhaegen syn goooomen. De amb. Zw. schrijven aan H. 11. M in hun miss. v. 6 Nov.
1644: „dat van de 17 Deensche schepen 10 verovert, 2 ver- brant en 3 gestrandt zyn , en dus maor 2 ontkomen gelyck alle het selve ons vanwege de Regieringe gisteren is bekent gemaeet." Het verhaal van Garde op pg. 206 vv. wijkt in enkele
opzichten af van het door van Cracauw meegedeelde. In het verb. Zw. (copie) op 6 Nov. on in de miss. v. amb.
Zw. aan H. H. M. dat. 6 Nov. 1644 wordt, als do dag, op welken de slag geleverd is , eerst 31, later 24 Nov. genoemd. De ware datum — 13/23 October — wordt meegedeeld in het Origin. Verb. Amb. Zw.. In de miss. v. Amb. Dencm. aan H. H. M. dat. 27 Oot. 1644 — dus ook bij Aitzenia V pg. 756 — is ton onrechte do duur van den slag op twee dagen gesteld. Over de gebeurtenissen na den slag : zie hiervóór pg. 108
en 109. |
||||
VI.
Vooistel, door Bicker en Stavenisse, bij hun terugkeer
uit Zweden, aan H. H. M. namens koningin Christina van Ziceden gedaan. {Zie pg. 138 en 139) Overgedrukt vit verb. amb. Zio. 1644. |
||||||
Saerae Rogiae Majestatis Dominae nostrae clementissimae
Resolutio altera, data Logatis ad se , eelsorum et potentium Dominorum Ordinum Generalium Uniti Belgii amicorum et confooderatorum suorum, illustribus raagnificis et generosis dominis Jacobo de Witte, Andreae Bicker et Cornelio a Stavenisse. Acceptissiraus Saerae Regiae Majestati fuit praeterita aes-
tate adventus in hoc Regnum Dominorum Legatorum, et placuore admodura hortatus amici Dominorum Ordinum Generalium, ad pacem cuui rege Daniae ronovandam , et componenda dissidia bellaque exorta, nee minus grata fuit Celsitudinis eorundem oblata intorpositio ; Equidem exoptasset S. R. Maj'"\ ut quantocius Tractatus institui ac via concor- diae tentari potuisset; ideoque ne quid in se merite desiderari possot, sine tergiversatione ac mora Tractatibus ac inter- positioni adsensit; Et hactenus quid anirai haberot Rex Daniae expectavit; Lente huc usque ex parte Dani processit negocium , et raulta interea acciderunt, quae alienum eiusdem a pace affectum perspiouis indiciis declarant, ut S. R. M". non defuit justissimae causae , quid in posterum agendum , altius eogitanti, verum ne qua occasio praeterlabatur pacifi- candi Borealem hunc Tractum, ac praesertim haec regna Evangelica , ac coramorciorum usum suao libertati restituendi, handputat praesentium temporum conditioniconvenire, siistani- mis accurate ponderentur; quin potius aequum censet eadem, si modoaliquis tergiversandi finissit,publicis utilitatibus condonare; |
||||||
316
curaque rex Daiiiae pauels ante septimanis pressus urgentium
mediatorum instantiis, visus sit Tractatibus adsentiri, atque jam et praeliminaribus coeptum sit agi, spesque facta de illis brevi conventum iri, Sacra Regia Majestas suos com- missarios ao plenipotentiarios habebit paratos , qui constituto tempore ac loco adsint, et rem Serenissiraac Regiae Majes- tatis nomine adgrediantur ac pcragant. Dum haec aguntur, dicti Legati Celsitudinis Dominorum
Ordinum institere, ut Serenissima Regia Majestas suos deputaret, qui cura illis communicarent et conferrent consilia, quo modo coraraercia ac navigationes pristinae libertati restitui, foederi nostro mutuo suus vigir couservari , si quid inter nos, atque bestem conclusum statutumque fuerit, flrmiter ac inviolabiter servari queat , iraprimis id rogavere , ut Serenis- sima Regia Majestas , si ad Tractatus pacis cum Rege Damiae perventum foret, secundutn proprias suas lites, cum dicto Rege coraponendas etiam habere rationem, interesse Domi- norum Ordinum Generalium , neque prius ad finalem con- clusionen descendere velit, quam suac Celsitudini quoque sit satisfactum. Ab bisce postulatis, serenissima Regia Majestas pro eo amore ac affectu, quo confoederatos suos et imprimis Dominos Ordines Generales prosoquitur, non erat aliena, verum cum ipsa sela bellicis oneribus periculisque implicetur, et plurimis aliis difficultatibus ab omni parte sit subjecta, id in se susciperc , atque facta obligatione se obstringere iniquura duxit, nisi Sercnissimae Regiae Majestati constaret, Dominos Ordines ox praescripto foederis mutui arma secum pro libertate commerciorum ac navigationis in mari Balthico et Septentrionali, transituque per fretum Oresonticum jungere veile; sicuti res enim hactenus acta est, belli onera et pericula Serenissimae Regiae Majestati soli incumbunt; Rex Daniae ex arbitrio perturbat commcrcia hujus Regni, portus claudere confoederatis et amicis hujus Regni, nullo habito horum respectu, ex usu suo satagit, non sine summa acintolerabili injuria quam Serenissima Regia Majestas hactenus tulit, infavo- rem et honorom amicorura et confoederatorum brevi mutatura, nisi ejus remedium tempestive adportetur. Nihil vero magis Sacram R. Mtem. permovit, quam quod Gels. Dom. Ord. Gen., licet paterentur suos oives abstinere commerciis et navigationo in portus huic Regno subjectos , Regi tamcn Daniae , turbatori Commerciorum, in freto Oresontico dari permiserunt adeo grande et aequitatem transcendena vectigal, ut inde bellum |
||||
317
adrersus nos gorore, si alia modia deessont, posset. Multa
quoque nostrarum navium adparatui Amstelodami injecta sunt impodimenta, captae a nostratibus naves , mercesque hostilos arresto dotentae , et hosti contra praescriptum foedoris nostri pluriraa indulta, adoo qiiidem ut , si cuncta recte ponderen- tur, Domini Ordines Generales hoc anno Regi Daniae modia nos infestandi tribuerint, quibus destitutus facile ad aequas pacis conditiones perduci quiret; postquam vero Legati Dom Ord. Gen. contestati fuissent Celsitudinem principalium su- orum id sibi in mandatis dedisse , ac Ser. Rog. Maj'em guo nomine adsecurare jussisse quod foederi icto inhaerere, et si tractatus hi pacis oblati aut rejicerontur a rege Daniae ant exoptatura eventum non naneiscerentur , tum illico pro- eessuros ad executionen foedoris ex praesoripto et vi articuli secundi; quod vero hactenus se advorsum Regora Daniae amicius gesserint, id factum ob intermissam a parte Reg. Alajtis communicationem tabulis foederis praescriptam , et quod prius tentandam concordiae viam putarent quam ad arma descondere fas esset; excusatis ac declaratis caeteris , imprimis quod crederent aequura esse nihil in praesons com- mittere , quod interpositiotiis rationem turbaret; — Hisce hinc inde actis agitatisque tandem visum est utrin-
que eo consilia conferro, ut Ser. R. Majtas Celsitudinis Dom. Ord. Gen. interesse in futuro cum Rege Daniae pacis tractatu susciperet peragendum, nequo ad conclusionera finalem desccnderet suarum controversiarum ac postu- latorum, nisi Dominis Ord. Gen. simul foret satis- factum; ac vicissim si vel S. R. Mtia vel Dominorum Ord. Gen. justis postulatis a parte adversa non satisfieret, atque inde bellum foret continuandum , ut Domini Ord Gen. se ex praescripto foederis S. R. M'i' viribus omnibus terra marique jungerent, bellumque susciperent et continharent, doncc utrisque satisfactum et libertati commcrciorum ac na- vigationis satis provisum foret. Cum vero ex hisce et quae inde dependent Ser' R. Maj*»». pertractari et concludi cuperet, Dom. Legatis autem suorum principalium proponsionem contcstantibus, ast se ob defectum mandati excusantibus, visum fuit utrinquo ex usu, ut Dom. Legatorum bini, remancnto tertio, pro eontinuandis promovendisque pacis tractatibus, se domum conforrent, cuncta Celsitudini Dom. Ord. Gen. communicarent, et necessariam ac convenientem negotii magnitudini resolutionero tempostive procurare ?t |
||||
318
|
|||||
adportare conarentur , ut hac ventura hieme et ad ultimum
ante exitum februarii proxime futuri in loco tractatuum haberi et Legatis Dominorum Ord. Gen. de potestate ac mandatis pertractandi ac concludendi cum Ser. Keg. Majtis- plenipotcn- tiariis provideri posset, sive Celsitudini Suae Dom. Ord. Gen. visum sit eosdem aut alios reraittere , sivi cos qui in loco ad pertractandum ac concludendum firmare et munire; Hisce itaque ad eum modum, uti dictum, mutua com-
municationo tractatis , Ser. Eeg. Majtas. abituris Dominis Legatis non tantum felix iter ac reditum ad suos coraprccatur, sed pro uberiori eorundem inforraatione de Suae Majestatis intentione haec voluit caoteris adjungere , videri sibi consultum ut Cclsitudo Dom. Ord. certo statuant ac Ser. Eeg. Majti. coramunicent sui postulati fundamentum suaeque intontionis ac destinati resolutionem , an praesentibus pactis inhaerero an illa lenire ac mitigare in animo habeant potius et priusquara bello se involvi pati vel int, ut, collatis inter so principiis , utriusque causa facilius judicari possit, de eventu ac iss quao eo tendunt; Deinde , si vel Ser. Ecg. Majti- vel Celsitudini Dom. Ord.
non fuerit satisfactum , ut de bello gerende ac Eogem Daniae ad justas leges acceptandas impellendo certi aliquid statuatur, quod non videtur coramodius fieri posse quam Si Ser Reg. Majte"- terra marique exercitum classeraquo ap- paret, illo territoria ejus insideat hae ex parte Maris Balthici ad ostia Canalis Danici prope liaffniam praestituto tempore subsistat, Celsitudo Dom. Ord. contrahant classem suam quam possunt maximam , et ferant secum 8 : aut 10000 militum , atque anchoras jaciant circa idem tempus ad Cronoburgum cum quavis classe commissarii aut Legati mittantur ad Eegem Daniae cum legibus pacis inter Ser. Reg. Maj'em. et Celsitudinom Dom. Ord. ante pertractatis et conclusis , quae si fuerint acceptae , deducantur in effectum et executionem ; Sin minus , utorque cum classe et exercitu eundem hostiliter aggrediatur et cogat, prout super eo amplius inter utrumque Ser. Reg. Majtom. et Dominos Ord Generales constitutum fuerit. Quodsi vero Rex Daniae Sive tractatibus pacis — quorum
spes facta est — sive postmodura armis inductus ad justas pacis leges et libertatem commerciorum adsenserit, neccsse videtur ut Ser. Eeg. Majtes. et Celsitudo Dom. Ord. certi aliquid inter se constituant, quomodo, ut Rex Daniae pro- missis stet neque aliquid in contrarium aut unius alteriusvo |
|||||
319
praejudicium moliri possit, adigi et contineri queat, praeter
alia vcro quae in considerationem venire possunt, de str'ic- tiori foederc intor nos cogitandum ; Haec praecipue sunt quae in praesens veniunt in considerationem uberius declaranda, ex utraquo parte. Interim Ser. Reg. Majtas. non dubitat Celsitudinem Dom. Ord. oa quae sunt congrua fooderi nostro mutuo stricte et studiose observaturam , imprimis curaturam no quid Dano in praejudicium Ser. Reg. Majtis. et foederio in. dulgeatur, aut eraendis comparandisve navibus aut pulvere tormentario aliisve ammunitionum generibus, turn ne quae nave» aut commercia in ejus subjeetas ditiones aut ad fretum Oreson- ticum navigent ac transportentur , antequam scitum fuorit quo tractatus pacis inclinent ac desinant, et quid sperandum sit; praosertim no quid vectigalis Regi Daniae in freto pendatur ante cxitum tractatus , sed ud ea potius integro serventur , quae S. R. M''. ut foederatao debentur ; navium et nautarum , militumquc conscriptio libera permittatur; si quid hosti ademptum fuerit in provinciis ac portubus Cels'''"'\ Dom. Ord. distrahere liceat sine mora et impedimento, sicuti S. sua R. Maltas, plane confidit D'"'. Ord., uti confoederatis suis ; ejusque Legatis in Belgium rodituris haec benigno et clemcn- ter recommendant, responsura pari benevolentia et ex occasiono D"''. Ord. Gen., et si quid favoris D"'* Legatis praestari poterit, S. R. M'as. benigno aifectu eos prosequi non inter- mittet. Actum Stockholmiae , die 5ta Novembris 1644.
Nominc S. R. M''^ subseripscre ejusdem ac Regni Sueciae
respective Tutores et Administratores.
Petrus Brahe Comes
in "Wissingsborg. R. S. Droszetus. Axelius Oxenstierna
R. S. Cancellarius. Jacobus de la Gardie
R. S. Marsch"\ Carolus Guldenhielm.
Regni Ammiralius. Gabriel Oxenstierna. L. B. in Moreby et Lindholm.
R. S. Thesaurarius. Gulden Clan.
|
||||
yn.
Besolutiën van Christiaan IV betrefende de bezwaren, door
de Nederlanders te berde gebracht icegens den handel op Noorwegen, {Zie pg. 161). Overgedrukt uit Verb. amb. Denem. 1644—1645. |
||||||||
Copia
Konigl. Denncraarkisehe schreibon , an h"". Hannibal Sehestetten, Stat- Christian der Vierdto
halteren in Norwegen.
|
||||||||
Unsor gunst zucvohr, naclidem die Hollandische Gesanten
alhie laszen anbringen , wio den Hollandisohen Eingcsessen in unscren reich Norwogen in ihr handlung daselbst grosze hinder , schade und unvermuthlichcr aufFhalt gescheho und zucfuget werde , alsz. gobieten wir dir und wollen gniidigst. das du daruff guetes einsohen habcn sollcst, damith erwohnten hollandern in ihrem gewerb daselbsten unter deinem ambt nach diesem jedorseit schiedtlich und wohl begegnet, auch von selbigen nichtes wciters gefordert noch geheijschet werde, alsz in unsoren getruckten Zolrolle onthalton: wirdt siclis befinden, das eteliche in vorbcnantcm ambte daruber in diesem zue wieder einige auflagen ihnen auft'geburdet oder sio besweret, wollen wir gnadighst, das du diselve daruber besprechen , und ernstlich abstraffen sollest, so fern du nicht sclbst dartzue wilt antwortcn oder zuc rechte stehon damit geschicht, unszer will und wir befehlen dich Oott, geben auff friedrigsburgh den 3 Januari]' 1645, |
||||||||
321
Copia
Konigl. Dennemarckisohc Schreibens an h'. hannibal Sehestetten Stat- Christian der Vierdte.
halteren in Norwegen. Unser sondcrlicho gunst zuvohr, dienmach unsz von den
Holliindischen ietzo alhie residerende gesandton vorgebracht, das so wohl in direm ambt alsz anderen Orthen in unszern Reieh Norwegon , denen daselbst negotijrende hollandern in vorschiennem sommer vier und ein viertheil von jodem hundert mehr, alsz misere getruckten zollrolle gestattet seij abgefordort, wie solehes ab bey gefugten beweyscn und Documenten weitters zuerfahren, wan aber solehes unbillig und wieder unssern gnadigsten willen und meinungh geschohen ist, 80 befehlen wir cuoh und wollen gniidigst, das ihr dieselbe , so ewern ambte hieran befunden werden , gebuhrlich besprechon und verfolgen, auch da os ihnen uberwieson , anderen zuem Exempel ernstlich straffen laszet, so fohrn ihr nicht selbst der zue wollet antworten und zue rechte stehen: Da sichs auch befindet, das ein gleiches in don andcrn Ambtern sich zuogetragen wollen wir gniidigst, das die Ambtleuthe jeden Orthes dafur von unszernttwegen sollen belanget und urtheil daruber gesprochen werden , ob sie nicht pflichtig, selbst dafur zue antwortten, angesehen, sie selbst die Zollner einsetzen und wir keinorlejj weijse wollen , das solches ungestraffet soll hingohen, oder sich jomandt orkuhen durffe, auszer unszern gnüdigsten willen und anordnung newe zöll oder gerechtigheit von einigenmenschen zuefordern oder ein Zuenehmen, damit geschicht unser will und befehlen euch Grott friederichsburg den 4 Januari] 1645. Copia
Koninckl. Dennemarckisohe schreibens , an H^ Hannibal Zehestetten Stat- halteren in Norwegen. Christian dor Virdte. Unser gunst zuvohr domnach beij uns die Hollündische
gesandten laszcn anbringen, wie das den trafficquirenden hollandern in unszer Roich norwegen ein merchlicher schade in ihrem handel daselbst werde zuegofuegt, in dcme sie genötiget, von den Königs und jungkcren dehlen mehr dan gebrauchlich, auch dieselbe weit hoger, alsz sie wertb sein |
||||
1
|
||||||
322
|
||||||
können , einzuelaliden , maszon ab beijgefugton doro angeben
woitter zueveniehmen, so gebietten wir dir und wollen gniidigst, das die oin fleissigos einsehen haben sollest, damit so wohl gedachten Hollündren alsz allen andern frembden daselbst hinauff unser Reich handlenden Schifferen, keinorleij wijse auffgetrungen werde, mehr konigs- oder jungkern dehlen , alsz von altershero géwöhnlich gowchsen, zue kauffen oder einzuenehmen, oder dieselbe höher zucbezahlen , alsz sie werth sein, dafern du nicht, wan nach diesem einigo bestendige klagen deshalven werden einkommen , selber dartzuo antworttcn und dafur zue rechte stehen wilt, darin geschicht unszer wille , und wir befehlen dich Gott, In Friedorichs- burch den negenden Januarij 1645. |
||||||
v[n.
Staat van de With's vloot [in het jaar 1645, ovenjedrukt uit
het Journ, de With 1645. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staet van de schepen on fregatton mitsgaders de namen en capiteynen
sorterende onder de vlagge van den Admiraal de With. M AZ E.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schepen.
Brederode Admiraal de With
Gecroonde lioffde Cap". Cornelis van Houtten
Prins Ilendrick Cap". Jan Claesz. Bom Admirali'\ schepen van AMSTERDAM.
t Huys van Nassau de Heer Vice Admiraal Cats
De goude Maan Schouth bij Nacht van Gaelen
De goude Son Commandeur van Salingen
't Wapen der Goes Commandeur Willem Nyhoff
Gelderlant Cap". Liederkercke
Zutphen Cap". Jan de Lapper
't Jaortsvelt Cap". Hoppesack
Prins Hendrick Cap". Hendrik Schrevols
Bommel Cap". Uytenhout
Oude directie van AMSTERDAM.
De Burght Cap". Gerrit van Limmen Prinses Royale Cap". Jacob Thyssen Nievelt
Hollandia Cap". Maerten de GraefF
De Valck Cap". Jan Egbertsz. Prins
De Jonge Prins Cap". Pieter Jansz. Veltmuys
Do Wakende Boey Cap". Jan Meykes De Drommedaris Cap". Claes Lastdrager 't Wapen Medemblick Cap". Gerrit Huybrechtsz, Goethart 85 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
324
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe Directie van AMSTERDAM.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schepen.
Sint Andries |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cap". Adryaan van Leeuwen
heeft 10 jongens scheep. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De groeten Jupiter
De fortuyne
Den Godt Mars
Sint Jacob
Patientia 't Wapen Genua
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cap". Claesz. Corstyacnsz.
heeft 10 jongens
Cap". Jacob Pchrieck heeft 10 jongens. Cap". Reynier Egbertsz. 10 jongens.
Cap". Dirk Woutersz. Cap". Cornelis Jansz. Poort 9 a 10 jongens.
Cap". Arent Jacobsz. Habrake |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36
22
32
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
102
84
78 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 a 12 jongens.
Den cleynen Jupiter Cap". Hendrick Christyaensz. Venetia Cap". Jacob Syvertsz. heeft 8 a 9 jongens.
Abrahams Offerhand Cap". Reyndert Claesz. Coninck van Sweden Cap". Claes Sipkes Den Swarten raven Cap". Jan Versteegen heeft 8 a 10 jongens. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26
30 26
24
20
24 24
26 28
26 34
34 28
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
60
78
71
85
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rechte lyeifde
De goude leou
Admiral'».
De hoopc 't Wapen Alcmaer
't Wapen Hoorn Medenblick Sampson |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cap". Jacob Swartt
heeft 10 a 12 jongens.
Cap". Adryaen Houttuyn |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schepen van 't NOORDERQUARTIER.
Cap". en Schout bij Nacht llalff hoorn 96 Cap". Jan Warnaortsz. Coppelman 80 Cap". Claes Tesselaar 87 Cap". Gabriel Anthonisz 80
Cap". Schellinckhout 92
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cap". Arent Dircxsz. 80
Oude ende nieuwe Directie van ENCHUYSEN.
Getrouwen harder Cap". Gijsbert Malcontent -) 100 Den haen Cap". Pieter Harmensz. 105
Den dolphyn Cap". Thijs Huybrechtsz. 98
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Niet ingevuld in het journaal van de With.
2) Dit is wRfij-schiijilijk de kapitein , bedgeld op pg. 25,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
325
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schepen. Coppon. Stucken.
Oude ende Nieuwe Directie van HOORN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den swarten beer Cap". Jacob Pietersz. Houck
Den jongen prins Cap". Jan Pietersz. Baes Den Dolphyn Cap". Aldert Taemsen Coninck Davith Cap". Jan Baessen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
MEDENBLICK.
De coninck Davidt Cap". Jan Pietersz. eenarm 97 28
HA.RLINGEN.
Prins Willem Cap". Andries Douwes 90 28 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.
Consideratiën op de Instniclie van admiraal de With en*.
{Zie pg. 195, noot 1). Overgedrukt uit het Joum. de With 1045. |
||||||||||||||
De St. Gen. der Veroeniclide Nodorl. hebboii gecombineerd
de Memor. bij den adrair. Witte Corn. de Witte aen II. H. M. den 26 Aprilis ende 7 deses resp. overgelev., houd. consider. op de Instr. enz., ende hebben dienvolgens nae voorg. deliber. op veder pt. der voors. memoriën gorosolv. 't goene hier naer voor yeder in margine van dien geteeckent staet. |
||||||||||||||
1.
|
||||||||||||||
Deze passagie wert gelasten
ter discretie ende directie van den adin. sampt synen crychs- raedt. |
Eerstelick oflf don droogen
door do Zont, daer de schepen moeten passeeren onbruyck- baer was gemaeckt off men in die ongelegentheyt door de Belt niet en sonde raoogen passeeren. |
|||||||||||||
2.
|
||||||||||||||
De schepen sullen by den
adm. werden aangetast daer hy deselve sal vinden, sonder te wachten tot hare wedercomst off volle ladinge, ende 't volck van dese schepen affgenomen |
Item schepen bejegenende
die uyt dese landen voor den 19 deser syn uytgeseylt off men alsulcke schepen datelyck sal aentasten onde opsenden dan off men deselve daernaer |
|||||||||||||
327
|
|||||||||||||||||||
met haar volle last sal opsenden
endo aen wat collegie. |
|||||||||||||||||||
ende andere in plaetse van dien
gestelt hebbende sal deselve te rugge opsenden aan'tcoU. ter adm. in het quartier daer soodan. schepen syn uytge- varen. |
|||||||||||||||||||
Het placcaet hierbesyden
gementioneert daer van syn verseheyden exemplaeren aan den adm. albereyts verhant- reyckt, gelyck aan hem oock het gedosir. schryvens door den griffier van H. H. M. copie- iiok is ovorgelovort. |
Item versoecke aan ü. H. M.
dat my 't placcaet v. d. 11 Meert 1632 op het stuok van 't formeeren v. d. admrlschap- pen o.a. geemaneert, als oock U. H. M. aenschryven van 2 Febr. 1627 op dat subject aen de resp. coll. ter adm. daer- bevoorens affgegaen. |
||||||||||||||||||
Sullen werden opgesonden
herwaerts nao dese landen on- der die resp. Coll, ter adm. resid. in 't quart., van waer dat uitgevaeren sullen syn die schepen die de verove- ringe der voors. schepen enz. sullen hebben. |
Item met de wederpartij in
't gevecht comende , ende ge- beurende dat wij eenige van ons partij vermeesteren dat God wil geven soo sulcx geschiet, waer men de ver- overde schepen en volck sal laeten ofF doen brengen. |
||||||||||||||||||
5.
|
|||||||||||||||||||
Dit vorsouck oordeelon H.
H. M. voor alsnoch te prae- matuir te syn maer dat daerop sal worden geresolv. in cas van rupture. |
|||||||||||||||||||
Item te mogen hebben
acht beseylde hantsarae sche- pen met twee decx ende tot yder een biscaysche chaloup ende soo veel materiaelen als nodich syn , om tot Branders by gelegenth. te gebruycken, om met deselve de schepen van ons party (die machtich zyn) |
|||||||||||||||||||
328
|
||||||||||||||||||
te beeter affhandich te mae-
cken, ende soo men d'selve schepen niet van doon en heeft cunnen onbeschadicht weder te rugh comen. •. |
||||||||||||||||||
6.
|
||||||||||||||||||
Op dit pt. cin nie verder
worden getreden , maer wert gehieten by de looninge en 't remplacement resp. v. d. ondorhebb. schepen van den adm. do Witte, vice-adm. Cats en Lieven de Zeeu schout by nacht, volgens II. H. M. voorg. resol. dies- aong. genomen. |
||||||||||||||||||
Item oft' het niet best en
ware dat mon een Dosyn Capitaule scheepen ut hot Esquader van den Lt. Admir. Tromp in lecninge sonde ge- bruycken tottet exploict nae Oosten, welverstaen dat hunne plaetse weeder met gehuurde scheepen soude gosuppleert worden. |
||||||||||||||||||
Item vereyssche oock twee
gouwe Galliots tot het Exploict, om in 't Cattewater cndo de Beidt ende door de Sondt comende , desolve te gebruy- cken om altyt vooruyt te doen scylen, ende om alles wel gauw aff te doen diepon. |
||||||||||||||||||
Den inhoud van dit neffens-
staonde 7'" pt. wert goet ende dienstich geoordeelt ende sul- len de Galiots daerby ge- mentioneert met gauw boots- volck worden gemant en om sulcx ten spoedichsten te doen ten laste van het veylgelt sullen by miss. v. H. H. M. versocht en begeert worden de Direct, van 't Extr. ord. convoy op Oosten en Noor- wegen residerende binnen Am- sterdam. |
||||||||||||||||||
8.
|
||||||||||||||||||
Item dat de art. brieven
voor myne onderh. schepen gedruckt my moogen toecomen. |
||||||||||||||||||
Dit is in cracht van H. H. M.
resolut. van den 7 deses ge- effect, ende sullen dienvolgens aen den adm. de Witte ge- levert worden. |
||||||||||||||||||
32Ö
|
|||||||||||||||
9.
|
|||||||||||||||
Wert gestelt ende geconf. Item de Tolcomen Judica-
aen den adm. ende die van ture over de capiteyner. ende synen crvchsraedt. officieren van de vloot. |
|||||||||||||||
10.
|
|||||||||||||||
De H. H. St. v. Holl. ende
W. Vr. werden ingevolch van 11. H. M, voorg. resol., mits dc'scn nochmaels veraocht dat deselve sonder eenich verder uytstol ofte dilay soodan. ordre willen stellen ende die voorsieninge doen ten eynde dat de offic. ende matrosen dienende op het onderhebb. schip V. d. adni. Witte Corn. do Witte nae behooren wor- den betaelt ende onderhou- den , geconsider. dat derselvor maentgelden, als oock het geheele schip met den vorde- ren aancleven van dion by den staet van oorloch te water staat gerepart. ten laste van opgem'". prov. v. Hollant. |
Item voere U. E. H. M. te
gemoet dat ick op gisteren in de vergader, in 't coll. ter adra. tot Rotterdam hebbe binnengestaen ende haer Ed. te gemoet gevoert , dat myn onderhebb. schip gisteren uyt de Maes was gescylt, met last op 't spoedichste binnen Goereo te loepen om aldaor in te nemen myn rost. canon, victualie en behoeften, 't welck met weer en wint noch G a 8 dagen tyt heelt, hebbe oock de gemelte hoeren te- gemoet gevoert ofte daer geit tot betalinge van ons ge- meone scheepsvolck in voorraet mocht wesen, tot antwoort gearegen dat er geen geit in voorraet tot betalinge van ons gemeene scheepsvolck was ende dat hare Ed. tot alsulcke betalinge oock geen raet en conden schaffen ten ware de hooge Kegior. geit daortoe gelielfde te furneren. |
||||||||||||||
11. 1)
|
|||||||||||||||
Dewyle men tegemoet siet Item dat ick een prodi-
dat dese verandering retar- cant in plaets van myn on |
|||||||||||||||
1) Dit verzoek is later toegestaan; zie Res. Sw. en Penem. 17 Mei 1645.
22
|
|||||||||||||||
330
|
||||||||||||||||
dmt. soude voroorsaockon cnde sioakentrooster scheep mach
berichtende geinform. worden- hebben.
de dat den sieckentroostor in
het voorgt. pt. goraent. oock
hequaeniheyt heoft om het
predickampt te bedienen , sal
dese saecke dacrby werden
golaoten.
|
||||||||||||||||
12.
|
||||||||||||||||
Item versoucke aan ü. E. II. M.
met alle oerbiedicheyt dat ick de 30 geordonn. soldaten, die ick mot kennisse van S. Doorl. H. al schoep heb , mach be- houden , to meerder alsoo ick geen golegenth, cndo weet om gooeflende sold. ter sec te be- comen, die voor oen hoofd- officier die voor moet gaan ten hoochsten van nooden svii. |
||||||||||||||||
Toegestaen. In plaetso v.
dese 30 sullen 30 anderen ge- licht onde onderhouden worden (ten laste van het veilgelt) ; soolang de voors. 30 sold. iiytblyven, sullen de laotste 30 dienst doen op het schip van oorl., dat in plaetse van 't onderhebb. schip v. d. adni. de Witte , tot besettinge van de cust van "Vlaenderen ende cruyssinge van de nauwe zee sal worden gelevert , volgens 011 in conformité van voorg. resolut. |
||||||||||||||||
13.
|
||||||||||||||||
Toegestaen. De soldy en
costgelden v. d. 20 matrosen sullen comen ten laste v. h. bewuste veylgelt. |
||||||||||||||||
Item, alsoo hot oiiderheb-
bent nieuwe schip van den voorn, de Witte van meerder swaorto eiidc cracht is, als 't affgoleyde is geweest, vor- soeckt hy aan U. H. M. met alle oerbiedicheyt dat hom 20 matrosen boven syn ordinair getal mach toegestaen worden. |
||||||||||||||||
14.
|
||||||||||||||||
De deliberatie op dit nef- Item soo der cxtraordinaris
|
||||||||||||||||
331
|
||||||||||||||||
crychsvolck (om te lande te
gebruycken) mede sal gaen, dienen daertoe oock eenige groote fluyten gohuyrt om des bcquamer 't selffde Yolck met haor Treyn over te brengen, te meerder alsoo in de schepen van oorloch niet veel bergingh voor hun ïreyn ende 't gemelte erychsvolck sal wesen. |
||||||||||||||||
fensst. pt. alsnoch een weynicb
te vrouch synde, wert mits desen uytgestelt totdat de saecke ryp sal weosen. |
||||||||||||||||
15.
|
||||||||||||||||
Dit is bij den adrn. albe-
reyts verricht ook van syne bevindinge dan 7 deses rap- port gedaen. |
||||||||||||||||
Item vo3re U. E. H M, te
gemoet off niet gcraetsaom en is dat U. E. H. M. my mot acten gelasten dat ick een keer in aller haest naer Amsterdam ende in 't N. Qt. sal hebben te doen , ende aldaer besicht. ende visiteren de schepen die tot d'aenst. reyse naer oosten sullen werden gebruyckt. |
||||||||||||||||
16.
|
||||||||||||||||
Den adm. sal don schryver
hier besyden gement. weder- om voor Secret, gebruycken ende wort oversulcx syne gagie mits deson vermeerdert ende geaugment. ter somme van 55 gld. ter maent in- ganck te nemen met den dach van het uytzeylen uyttet Goor. Gadt ende dat hieron- der begrepen ende gedoot blijft 't geene hy ter saocke v. extraord. in het voorl. jaer soudc mogen voorwenden te pretend, off albereyts voor- gewent soude mogen hebben. |
Item II. M. Hoeren, soo ick
mynen schryver deie aenst. reyse voor Secret, sal gebruy- cken , golyck ick hem desen voorleden soomer gedaen heb- be , die daertoe bequaem is , versoucke aen ü. E. H. M. dat denselven met eenige meerder gagie mach werden verhoocht soo voor syno Extr.ord. dienste v. d. voorl. somer als voorde Extr. ord dienste , die by hem dese aenst. reyse sullen wer- den gedaen , te meerder, alsoo denselvon raaer een sober ga- gie voor schryver tot noch toe is treckende. |
|||||||||||||||
332
|
|||||||||||||
17.
|
|||||||||||||
Item dat dese nevensgacnde
seynbrieff mach werden ge- druckt , ende deselvc aon alle de schippers , die onder myn bescherminge sullen scylen van my ter handt mogen worden gestelt, dat ten hooch- sten nodich is, ende dat daerby acn yeder schipper worde ge- last myn bowys in do Sont te doen , off d'selvo bohoorl. alhier heeft vertolt, opdat onsen staet daer by niet en wert gefraudoert. |
|||||||||||||
De seynbrieff by den adm.
overgelevort, wert albereyts in cracht van H. H. M. resol. van 7 deses ter nombre van 1500 a IGOO exemplaren ge- druckt ende sullen aan den adm. verhantreyckt worden om bij hom daer van de dis- tributie gedaen te worden als nae behooren. |
|||||||||||||
18.
|
|||||||||||||
De schepen hierbeseyden
gement. het veylgelt binnens- lants niet betaelt hebbende , sulion in cracht van H. H. M. place, van 7 deser en in con- form, van dien herrewaerts werden opgesonden , soo haest desolve sullen syn geattrap- poert ende naedat het scheeps- volck daerop vaerende sal syn overgenomen ende verandert. |
|||||||||||||
Item alsoo het op mync
aenst. reyse dickwils sal ge- beuren dat haringjagers ofte andere coopvdschepen sulion soucken te eschapperen, sondor bohoorlycke vejlgelt betaelt te hebben , off niet best en was dat men alsulcko schippers bejegenende desclve in do Sont veilgelt opvordert en ont- fanckt, welverst. daervan per- tinente staet over te leveren, soo sulcx mach geschieden aal 't landt syn gerechtichoyt hebben, ende dio meeuen 't eschapperen , doen betaelen , soo 't anders geschiet , soudo beswaerlyck wesen alsulcken onvertoldc schepen op te hou- den door wolck ophouden de coopluyden groote schade soudon comon te lyden, ende soo sulcx Bal geschieden, behoora daor eene lyste van te hebben. |
|||||||||||||
333
|
||||||||
19.
|
||||||||
Item als wy den Sont, den
Droogen , off do Beidt gepas- seort syn , sal alsdan genoot- saockt syn de schepen gemunt hebbende naer Dantzick, Riga, Revel cndo vordere quartier., deselve te doen convoyeren, welcko convoyers de gcm". schepen goconv. hebbende in do Oostzee , met ■weer ende ■wint gestadich behooren te eruyssen ende de gemelte Oostzee te veylen, vooral degeene die de schepen van onsen staodt affbrouck soecken te doen , geve U. E. H M. in bedencken off ick met de rest. schepen niet en behoorde 't onthouden omtrent den Droe- gen ofte omtrent de plaetse daar S. M". schepen v. Den. haer onthouden om op deselve altyt een ■waeckent oog te houden. Soo sulcx geschiet, gelyck ick vertrou-we jae, soude in die gelegentheyt noch een cloeck esquader haer behooren 't onthouden tus- schen Elsenburch en Elseneur, om te passen op scheepen, die uyt ons landt mochten comen, gemeent hebbende naer Oosten, met meeninge dat al sulcke commercy-sche- pen van dat esquader tot door den Droogen in goede ver- seeckerheyt ■werde geconvoy- eert, dat gem''^. esquader sal oock oen waeckent ooch moe- ten houden op Deensche |
||||||||
Dit pt. wert gelaoten aan
de discretie voorsicliticheyt cn- de goet boleyt van den adm. sulex liy desos aengaende 't syner wedercomste nae goet soldaet- ende zeemanschap sal ■willen ende moeten verant- woorden. |
||||||||
334
|
|||||||||||||||||||
seliepoii , die uyt Noorw.
niochton comen, opdat al sulcke Dcenscho schp. onso üonimercy schp. niot en rerras- seu noch niet on overvallen. |
|||||||||||||||||||
20.
|
|||||||||||||||||||
Don adm. endo die vansyno
onderhebbendo vloot sullen haer doses aeng. gedraegen als nacr ouder gewoonte in cas als hier besydon by hem wert voorgestelt. |
|||||||||||||||||||
Itoni soo 't gebeurt dat ick
come to bejegenen schepen van do Croon Sw. ende Den. endo haer vertoonen als vrient, wat respect dat ick aen deselve sal hebben te doen, als oock aan 't casteel Croonenbureh ende Coppenhagc. |
|||||||||||||||||||
w 1 •
|
|||||||||||||||||||
Den inhoud van dit nef-
fenst. pt., sal worden ge- schreven aen de resp. coll. ter adm. oock directeurs van hot Extraord. convoy op Oosten ende Noorw. desbehoorende , met expressen last ende be- geerte dat sy de schepen van hunne resp. beloyt ende di- rectie, met eenige leggers met yserc banden sullen doen versien om daerin water to connen bewaren voor 8 a 10 weecken nae proportie van het volck dat op soodan. schepen sullen vaeren. |
|||||||||||||||||||
Item dat aen deresp. coll.
ter adm. ende directie mach werden geschrovou, dat al hun schepen op den dach van 't zeyl gaan uyt het Vlye zyn gevictual. voor 4 maendon , ende ton minsten voor 8 a 10 weecken water voor haer scheepsvolck. |
|||||||||||||||||||
22.
|
|||||||||||||||||||
Het is II. H.M. acngenaem
dat Syne Iloochhoyt aenge- nomen hooft den admir. de |
|||||||||||||||||||
Item van U. E. II. M. to
verstaon oflP ick een nieuwe commissie tot dose aenstaendo |
|||||||||||||||||||
Witte j den vice-adm. Cats en reyse bohoore te hebben.
|
|||||||||||||||||||
335
|
|||||||||||||||||
den schout-by-nacht Lieven
do Zeeu elox in syn regard resp. te versien met nieuwe commissie tot do aen»taende reyse nae Oosten. |
|||||||||||||||||
23.
|
|||||||||||||||||
Den adm. sal syn onderh.
schip soo liaest doenl. nae 't Vlie senden, alwaer het Genenorael Eendovous volgens H. H. M. voorg. rosol. is ge- stelt ende geördonn. oock sulox alomme daer 't behoort aengeschreven. |
Item off ick myn schip naer
betalinge , naer 't Vlije mach senden , dat ten hoochsten nodich is. |
||||||||||||||||
24.
|
|||||||||||||||||
De adm. sal hem hebben te
houden in termen van neutra- liteyt tot ter tyt toe dat desen staedt met de croone Den. sal syn gebroocken, na welok breeokon hy sich met de S\v. sal hebben te vougen naer luydt van het traot. tusschon de croon Sw. ende desen staedt in den jare 1640 mits echter altyts een waeckent ooge hou- dende op de schp. V. conim. deser landen ten eynde dat /de selvo egeen poricul en coome te loopen , maer behoorl. be- schermt moge werden ende blijven. |
Item off de Croon Sweodcn
secours van myn versocht , off ick d'selvo mach assis- teren en off ick de D. tegens de Sw. sach vechten , wie ick sal mogen helpen. Onder stont U.E.H. M. onderd. dien. ende was ondert. Witte Corn. de Witthe.
|
||||||||||||||||
Aldus gedaen ende gearrost. ter vergader, v. d. Ilooch-
gemte II. II. St. Gen. den 9 Mey 1645. |
|||||||||||||||||
X.
De Sleutels van de Sont.
|
||||||
Een onkol woord naar aanleiding van den titel van dit
werk. In de Bijdr. enz. N. R. V"I pg. 214—216 vindt nion een stukje van prof. Fruin , waarin hij do onjuistheid aan- toont van het verhaal, volgons hetwelk van Beuningon aan Karel X van Zweden zou hebben toegevoegd : ,Ik heb de houten sleutels van de Sont in de haven van Amsterdam zien liggen". Prof. Truin geeft als zijn meening te kennen, dat de woorden gesproken moeten zijn in 1644 of 1645, niet door „van Beuningen, maar (door) een ander, even fier als hij , en wol niet rechtstreeks tegen den koning van Denemarken , maar veeleer tot bemoediging zijner landge- nooten". Dit komt mij zeer waarschijnljjk voor, al heb ik de uitdrukking zelve ook niet vermeld gevonden in de stukken uit de genoemde jaren , welke mij onder de oogcn kwamen. Dat de beeldspraak eehter reeds gebruikt werd , blijke uit de volgende plaats, uit een miss. van Schrassert, resident te Hamburg, aan H.H.M. dat. ^i_A"5l 1644 (Lias Duitsch-
10 Sept.
land 1644): „(U. H. M. sullen al hebben vernomen) dat die
Swcetschc Gerisohe vlote, sonder sich door die Decnsche
pramen (so met gene gehele maer alloene met halve car-
touwcn beset geweest) tho laten ophouden , met eene goede
resolutie ende wint d'Sont is gepasseert , tot verwondering
van vele meynende dat daervan den sleutel alleen in Dene-
marcken is tho vinden".
|
||||||
XI
Opgave van de bronnen , imaruit gepui is.
|
||||||
AECHIEFSTUKKEN.
Portefeuilles Denemarken 1640—1647. (Rijks-archief s Hage.)
Deze portefeuille's Ijevatten o. a. do vaak aangehaalde mis- sives van den Nedorlandschen resident te Helsenenr van Cracauw. Portefeuille's Zweden 1640—1647. (R. A. '.s Hage).
Resol. St. Gen. 1640—1647. (Utreohtsch archief).
Acten ende Resolutien van haer Ho: Mog. genomen in
saockeu van Sweeden en Deneniarcken, t'scdcrt den 21*" October 1644 tot den 10"" Janii 1646. (R. A. 's Ilagc). Resolutien van haer Ed. Groot jVlo : genomen op te twee-
voudige ambassade aen de Croonen van Sweden ende Dene- raarcquen soo deselve in hst Secreet Register van haer Ed. Groot Mo: syn gestelt. (R. A. 's Hage). Index op 't Register der Instruoiion , gomaeckt by haer
Ho: Mo: op de ambassaden ende andere bosendingen aen divorsche ooningen , prinsen, beginnende met den jaarc 1640 tot don jare 1649. (E. A. 's Hage). Seorecte Resolutien 1634—1646 en 1646—1653. (R. A.
's Hage). Rapport van H. H. M. Ambass. Legatie aen den koninck
van Denem. 1639. (Utr. Arch). Verb. van de H. H. "Willem Boreel, Alb. Sonek en van
Aylva, H. H. M. Extr. Ord. Gedep. en Amb. naar Zweden 1640. (R. A. 's Hage). Verb. van de HH. Willem Boreel , Alb. Sonck en Johan
van Weedo Commiss. Amb. op de conferentie binnen de stad Stade en aan den kon, v. Denem. 1641. (R. A. 's Hage), |
||||||
338
Verbaal ofte Eceueil, gehouden bjj du 11.H. Gerard Schaop,
xVlbei't Sonck ende Joaeliini van Andreó , als Extr. Anib. naar D. on Sweden 1(U4—1(545. (K A. 's Hage). Verb. V. d. Gezantschaps-Seoretaris v. d. Heydo 1644.
[li. A. 's Hage). Verbael van de H.II. de Witt, Bleker onde Stavenissc,
van hare Ambassade aon de eoninginno endo croone van Sweedon 1644—1645. (11. A. 's Hage). Verbael van d'Hoer de Witt van syne Ambassade by de
croonen Sweeden ende Deneniareken t'sodert het vcrtrcck van de hoeren Bicker ende Stavenisse. 1644 endo 1645 (R. A. s Hage). Vorbael gehouden by de heeron de Witt, Sehaop , Sonck
ende Andree , van de besoignes by doselve als extra-ordinaïis Ambassadeurs aon de croonen van Sweeden ende Deneraarcken gedaon , zedert het ontfangen van liaere nacrder Instructie , wesende den 10e» Mey 1645. (Utr. Arch.) Dit verb. is aan- gehaald als „Genieensch. Verb. 1645". Journaol van Witte Kern. de With , 1643 —1644. (Scheeps-
journaal No. 37). (K. A. 's Hage). Journaal van Witte Korn. de With 1644-1645. (Scheeps-
journaal No. 38). (K A. 's Hage). Kapport endo Journael van de voyagio ende t'gepasseerde
ouder Witte Wittenssen als adrairael over de Vljote naer Oosten onde in de Zont, A". 1645. (Scheepsjournaal No. 39). (R. A. 's Hage). Liassen Duitscliland 1644 en 1645. (R. A. 's Hage),
Origineele brieven van de Amb. Donem. en Zw. aan H. H. M.
(R. A. 's Hage). Considor. van Witte Corn.^ de Witte op syne Instr. den
21 Aprilis 1645 gearrostoert als admiraol over de vloot van Convoy ende defensie naer oosten. (Secreete Casso Denem. R. A. 's Hage). |
|||||||
Gedrukte stukken en Historische Werken.
|
|||||||
LIEUWE VAN AIÏZEMA: Historie of verliaDl van Saltüu yari Staot
en Oorlogh enz. — i". — deel 5 en C. In 's Gravenhago
1660 en 1661. ALTMEIJER: Histoirc des relations eointriercialee et dii)lümati(iues des
Pajs-Bas avee Ie Jford de l'Europe. — 1840. |
|||||||
339
|
|||||
AREND (BRILTj): Algemeeno Gosohiedenis des Yadorlands.
BERG : De ^Nedorlanden en het Hanseverbond. 18;i3,
lilLDERDIJK : Geschiedenis des Vaderlands, (ed. Tydeman).
Chr. liRÜUN : Slaget paa Kolberger Heide den 1 Juli 1644 og do derefter
fölgende Begivenheder. Kjöbenhavn. 1879. BÜSKENHUET: J.and van Rembrand. 2» druk. 1886.
ALEX. V. d. CAPELLE : Gedenkschriften. 1777.
COMMELIJN: Frederick Hendrick van Nassauw , I'rince van Orangien ,
zijn leven en bedrijf. Utrecht 1652. DE IjA OOURT : Aanwysing der heilsame politike Gronden enz. 1671.
G. DROYSEN: Gustaf Adolf. Leipzig 1869-1870.
d'ESTRADES : Lettres, mémoires et négociations. Ija Have 171!1.
R. FRüIN : Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog. (De uitgaaf van
1861 is aangehaald, maar de aangehaalde plaatsen zijn vergeleken met den laatsten druk). FRUIN : Bijdragen voor Yaderl. Geschiedenis eii Oudheidkunde.
GARDE: Den dansk-norske Sömagts-Historie lö35 —1700. Kjöbenhavn 1861.
DE GEER: Lodewijk de Geer. 1841.
GEYER: Geschichte Schwedens. (In do „Geschichte dor Europaischon
Ötaaten von Heoren und ükert"). GIDS (de).
GROEJf VAN PRINSTERER : Archives ou Correspondance inédite de la
maison d'Orange-ïfassau. GROOT-PLACAET BOEK. 's Gravenhage a». 1658.
V. d. HOEVEN: Bijdrage tot de geschiedenis van den Sonttol. Leiden 1855.
HOLBERG: Diinische Reichs-Historie , ine Deutsche übersetzt. 1748.
HOLLAND (Register van).
de JONGE : Geschiedenis van het zeewezen. 2e druk.
de JONGE : Verhandelingen en onuitgegeven stukken.
~ KNUTTEL : Catalogus pamfletten Kon. Biblioth. 's Ilage.
KOENEN : V^iorlezingen over do geschiedenis des Nederlandschen handels.
KOENEN : Voorlezingen over de geschiedenis van scheepsbouw en zee-
vaart. KRONYK van het Historisch Genootschap te Utrecht.
LUZAC: Hollands Rijkdom. Leiden 1780—1783.
S. MULLER Fz.: Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Utrecht 1874.
PAMFLETTEN uit de Kon. Bibliotheek te 's Ilage.
VAN REES : Geschiedenis der Staathuishoudkunde in Nederland I. 1865.
VAN RIEMSDIJK: De Griffie van H. H. M.
SCHELÏEMA : Gesch. en Letterk. Mengelwerk.
SCHELTEMA: Rusland en de Nederlanden. 1817.
SCHERER : Allgemeine (Jeschichte d?8 Welthandels. Leipzig 1852 —1853.
|
|||||
340
|
||||||||
SLANGrE: Den stormaegtigste Konges Christian den Fierdes Historie.
Kjöbenliavn. 1749. STAATKUNDIG en Staathuishoudkundig Jaarboekje Toor 1854.
TEGENWOORDIGE STAAT van alle volkeren. Te Amsterdam, bij Isaak Tirion.
TIIORBECKE: Historische schetsen.
YEEGENS: Historische Studiën, 's Gravonliage 1885.
VELIUS : Chronyk van Hoorn (od. Centen, vierde druk, Hoorn 1740).
YREEDE : Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederlandsche diplomatie.
Utrecht 1856—1881. VREEDE: Nederland en Zweden. Utrecht 1841 en 1844.
WAGEN AAR: Vaderl. Historie.
WAGENAAR: (Bijv. on aaum. op).
DE WITT: Louis do Geer. (vertaling van Kolleivijn, Amersfoort 1885).
DE WITT (Brieven van).
|
||||||||
Atlas en Kaarten.
|
||||||||
G. MERCATORIS et J. HONDII atlas novns aO. 1633.
De nieuwe lichtende zee-colomne ofte zeespiegel. Amsterdam, omstreeks 1650.
I'ascaart vant Schager-Rack en de Belt van d'paternoster tot in de Oostzee.
Op nieuws verbetert door Joannes Loots in de Nieuwe Brugstecg in de Jonge Lootsman. (Biblioth. van hot Departmt. van Marine te '» Hage). A chart üf the two channels goeing into the Baltiq\ie sea one tlirough Catto
Gat and the Sound and the other through the Belt, by John Seller Hydrographor to the king, (Biblioth, van het Departmt. van Marine te 's Hage). |
||||||||
VERBETERINGEN.
|
|||||
pg. 64, regel 5 v. o. staat: pleegden , lees: plachten.
pg. 148, regel 12 v. b. staat: zou worden gesteld,
lees: zou worden. pg. 155, noot 1, staat: toUatour, lees: tollatur.
pg. IGO , regel 7 v. b. staat: dien, lees: die.
pg. 174, regel 11 v, o. staat: hare, moet vervallen.
|
|||||
INHOUD.
|
|||||
Hoofdstuk I . . . . pag. 1 — 41
Schets van de vaart en den handel op de Oostz»-e en op Noorwegen in
't midden der 17de eeuw. — Overzicht der moeielijklieden wegens den Sonttol na het tractaat van Spiers (1544). — Diplomatieke betrekkingen van de Ilepublick der Zeven-Provinciën met Denemarken en Zweden, vooral na 1Ö39. — Toelichting der geschillen, welke over de tolheffing in de Sont en in Noorwegen rezen. — Inval der Zweden in Ilolstein (December 1643). Hoofdstuk II ... . pag. 42—80
Denemarken tracht te beletten, dat de Republiek zich bij Zweden aan-
sluit. — De Deensch—Zweodschc oorlog is Frederik Hendrik niet welkom; hij bewerkt, dat de Staten-Generaal hunne bemiddeling aanbieden tot herstel van den vrede. — Zweden roept de hulp der Nederlanden in, krachtens het tractaat van 1640. — Christiaan IV zendt zijn kamersecretaris Gunther om de Hepubliek daarvan af te houden. — Uitrusting der convooivloot. — Ilct uitloopun der koopvaardijschepen naar Oostsn en Noorwegen tijdelijk verboden. De osseschepen. — Levering van contrebande aan de oorlog- '^ voerende partijen. — Lodewijk de Geer rust in de Nederlanden een hulp-
vloot uit voor Zweden. — De instructie voor de gezanten vastgesteld. — Zjj viv.'trekksn met de convooi- en de koopvaardijvloot. — Welke gezind- heid in ])eueuia.'ken jegens do Republiek bestond. Hoofdstuk III .... pag. 81 —110
Toratensohn trekt op \iit Holstein en verovert Jutland. — Horn valt in Schonen. -- Krachtige maatregelen van Christiaan IV tot tegenweer. -- De landing op de eilanden wordt belet. — De keizerlijke veldheer Galla:^ stelt zich in beweging naar Holstein en noodzaakt Torstensohn om Jutland te ontruimen. — Christiaan IV met de vloot vóór Gothen- burg. — Maarten Thijssen in het Listerdiep. — Hij moet ïiaar het Vlio terugkeeren. — De Zweedsche vloot verschijnt in de Oostzee. — Slag by Femorn. — Wrangel ontsnapt uit Kieler-Fjord. — Maarten Thijssen forceert de Sont. - - Christiaan IV aan 't hoofd van een leger naar Schonen. — Er wordt geyn slag geleverd. — De Deen.:)Che vloot bij Femern vernietigd. — -"^^ De Zweden trachten niet -- zooals de Denen vreesden — te landen. — Overzicht van do krijgsgebeurtenissen van het jaar 1644. Hoofdstuk IV ... . pag. 111 — 139
Aankomst der Nederlandsche gezanten in Denemarken. — De koopvaardij-
vloot i)asseert de Sont. — De oorlogsvloot blijft kruisen tusschon Schagen en Gothenburg. — Aan de gezanten wordt audiëntie verleend door den kroonprins van Denemarken. — Christiaan IV komt te Kopenhagen terug. — Do bemiddeling aangenomen. — Christiaan IV vertrekt naar Schonen; in zijne afwezigheid staan de onderhandelingen stil. — Schaep en Andrée zoeken den koning in de legerplaats op. — De praeliminairen geregeld. — Terugtocht uit Schonen. — De aanvang der onderhandelingen telkens uit- gesteld. — Aankomst der Nederlandsche gezanten te Stockholm. — De beniiddoling aangenomen. — Zwedon weigert de belangen der Republiek bij de onderhandeling ter sprake te brengen, tenzij deze deel neemt aan den oorlog tegen Denemarken. — De gezanten zijn niet gelast dit te be- loven. — lïicker en Stavenisse gaan terug naar het vaderland, om do meening van H. H. M. over een gewichtig voorstal van koningin Christin» in te winnen. |
|||||
II 1 K H o Ü Ö.
Hoofdstuk V . . . . pag. 140—169
De gezanten in Denemarken worden onkundig gelaten van hot vooratel,
dat Bicker en Stavenisse , namens koningin Christiua, aan II. 11. M. over- brengen; evenmin krijgen zij kennis van de afspraak om de onderhandelingen te rekken. — A^ermoedelijke reden daarvan. — Aankomst dor afgevaardig- den te Calniar on te ChriBtianopel. — Begin der onderhandelingen. — Heftige stukken van -weerszijdon gewisseld. — De Zweden formuleeren liuune eischen. — Dubbelainnige rol, door do Nederlandsolie gezanten vervuld. — Denemarken tracht de Republiek over to halen tot een afzon- derlijke onderhandeling. — De Nederlandsclie gezanten ontvangen een ge- wijzigde instructie van H. II. M. Hoofdstuk VI ... . pag. 170—189
Buitgemaakte Deensohe schepen door do Zweden in Xederlandsche havens
opgebraclit. — Spiering verzoekt, dat Zweedsche koopvaarders, onder bescherming van Xederlandsche oorlogschopen , door de Sont zullen worden gebracht. — Nader voorstel van Holland ton opzichte van Denemarken en Zweden. — Het wordt aangehouden wegens de terugkomst van Bicker en Stavenisse. — „Groot oorloeh-desseyn" voor het jaar 1645. — De politiek ^^van den stadhouder komt in botsing met die van Holland. — Ken schikking getroffen. —■ Kesolutie der Staten-Oeneraal van 10 April 104.5. Xadere instructie voor do gezanten vastgesteld. — Uitrusting dor vloot.
Hoofdstuk Vil .... pag. 190—218
^1) ti sleutels Y ji n de ö o n t.''
Do oorlog' te land en de toerusting ter zee , in het laatst van 1644 on liet begin van 1645. — Tocht van Witte Korn. de AVith naar de Sont. - Hij geleidt de koopvaardijvloot naar de Oostzee zonder dat tol wordt be- taald, en zorgt, dat ook in het vervolg de vaart door de Sont vrij blijft. — De With ankert met 28 S(^hepen vlak vóór de hoofdstad. — In Denemar- ken heerscht groote ontevredenheid over zijn optreden. — De regeering van dit rijk tracht uit te vorschen, welke de houding van de AVith zal zijn bij oen treffen tusschen de Zweden en de Denen. — De Zweodsolie vloot nadert tot dicht vóór Kopenhagen. — D e vrede wordt gesloten. Hoofdstuk VIII .... pag. 219—241
De Republiek treedt in een afzonderlijke onderliandeling met Denemar-
ken. — Tractaat van Christianopel. — Vrede te Brömsebro tusschen Zweden en Denemarken gesloten. — Bcoordeeling van het beleid der Nederlandsche gezanten. — Holland is niet tevreden met de bepalingen van het tractaat ^van Christianopel. — Admiraal de AVith verlaat zijn ankerplaats vóór Kopenhagen, maar blijft aan den ingang van de Sont liggen en belet, dat van de Nederlandsche schepen tol wordt geoischt. — Dit verwekt in Denemarken groote ergernis. — de AVith naar het vaderland teruggeroepen. Hoofdstuk IX ... . pag. 242—256
' Kentering in de Noordscho politiek van de Republiek. — Het verdrag
"met Denemarken van 1647. — liet „redemptie-tractaat" on de „alliance- defensyf", met Denemarken in 1649 gesloten. |
||||||
Bijlagen en Aanteekeningen.
Ko. 1. Statistiek van de scheepvaart en van den liandel dor
Nederlanders op de Oostzee in het jaar 1C45 .... pag. 259 — 290
„ 2. GabrielMarcelis — een tegenhanger van Lodewijk de Geer. , 291—296
„ 3. Aanschrijvingen van Christiaan IV^ aan den Ambtman op Krooncnburg en de Ambtmannen in Soorwegen . . „ 297—298
|
||||||
INHOUD. m
No. i. Maarten Thijssen in het Listerdiep.......pag. 299—307
, 5. Berichten over den oorlog ter zee, tusschen Zweden en
Denemarken, in het jaar 1644, ontleend aan de mis- siTea van den Noderlandschen resident te Helseneur, Tan Craoauw, aan H. H. M..........„ 308—314 „ 6. Voorstel, door Bleker en Stavenisse , bij hun terugkeer
uit Zweden, aan H. H. M. namens koningin Christina Tan Zweden gedaan........... . „ 315—319 „ 7. Resolutiën van Christiaan IV betreffende de bezwaren,
door do Nederlanders te berde gebracht wegens den handel op Noorwegen............, 320—322 „ 8. Staat Tan de Withs Tloot in het jaar 1645 .... „ 323—325
„ 9. Consideratiën op de Instructie van admiraal de "With enz. „ 326—335
„ 10. Do sleutels van de Sont........... „ 336
„ 11.' Opgaven Tan de bronnen, waaruit geput is ... . „ 337—340
Verbeterintren.................. „ 341
|
|||||
23
|
|||||
STELLINGEN.
|
|||
^
|
|||||||
De oorlog, door Zweden in het laatst van 1643
tegen Denemarken begonnen , was in strijd met de beginselen van het volkenrecht. II.
Op het beleid van de bevelhebbers der Deensche
zeemacht in het jaar 1644 kunnen gegronde aan- merkingen worden gemaakt. III.
Het verdrag van Christianopel was niet, zooals
Vreede het noemt (Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederlandsche diplomatie , IP pg. 135), „een glorie- rijk tractaat". IV.
Het is te wijten aan Frederik Hendrik, dat de
Republiek , bij het verdrag van Christianopel, geen beter voorwaarden heeft kunnen bedingen. |
|||||||
In de eerste helft der zeventiende eeuw was de
vaart op de Oostzee van meer belang voor de Neder- landers dan de vaart op Indië. |
|||||||
YI.
De bewering , dat, in de eerste lielfb der zeven-
tiende eeuw, de Oostzee jaarlijks door ruim 4000 Nederlandsche sciiepen word bevaren , is onjuist. VII.
De gunstige invloed, door Agnes Sorel op Karel
VII uitgeoefend, is vaak overschat. VIII.
De meeste geschiedschrijvers zijn onrechtvaardig
geweest jegens Lodewijk XI. IX.
De beeldenstorm was niet tevoren beraamd.
X.
Het zoogenoemde „heldenfeit" van Pieter van den
Broecke is door hem zelven verzonnen. XI.
De redenen , welke Gustaaf Adolf bewogen aan den
dertigjarigen oorlog deel te nemen , waren niet van kerkelij ken aard. XII.
Francjois Aerssens , heer van Sommelsdijk , wordt,
als staatsman , door Groen van Prinsterer te hoog gesteld. (Groen, Archives etc. 2'^'"" Série, Tomé III pg. XLI - CXLIV en Tomé IV pg. LXXI- LXXXVII). XIII.
Busken Huet's Land van Rembrand munt niet uit
door de bewerking van het zuiver historisch gedeelte. |
||||
XIV.
Sp. Histor. III, 7, 44, vs. 11 en vs. 25, lees
„metten dien" , in plaats van „mettien". XV.
Sp. Histor. I, .3, 20, VS. 14, lees „int enghe
van Termofilee", in plaats van „int ende van Termofilee". XVI.
Nieuwe Eechtsgel. Bij dr. V : Willekeuren van Am-
sterdam , ed. Pijnacker Hordijk, titel LV, § 21 : „Item en ghien molenair en zal noch en moet des
nachtes malen, alzet vier reve ghezwichte vs^ayet, alse twisschen der zonnen ondergane, totdat men die dachclocke luydet, bij XL se. Hollans". In deze paragraaf beteekent de uitdrukking: „alzet
vier reve ghezvpichte wayet" == als het zeer hard waait. ■ XVII.
Ferguut vs. 264, lees „geheten" in plaats van
„geweten" , schrap de komma achter „geweten" en plaats die achter „knape". XVIII.
Quellen und Forschungen , dl. XVIII, Flandrijs, ed.
Franck. De vraag, op pg. 152 gedaan, naar aan- leiding van fragm. 3, vs. 107, heeft geen reden van bestaan. XIX.
De veredelende invloed van het tooneel op het volk
mag worden betwijfeld. |
||||
XX.
De methode, door D^ Th. Swart .i.brahamsz. ge-
volgd in zijn studie over MultatuH, leidt tot een billijk oordeel over dezen schrijver. XXI.
Het is te betreuren , dat litteratoren bovengenoemde
methode gaan navolgen. XXII.
Het Calvinisme heeft de kunst geschaad.
XXIII.
Er bestaat geen reden om, met Jonckbloet, de
Gudrun-sage in Nederland te localiseeren. XXIV.
De Angelen zijn niet identiek met den Saksischen
stam van de Engeren. |
||||