VERANTWOORDING
VAN
FRANS VOORHOUT,
WEGENS ZIJNEN
O V E R G A N G,
Uit de Gemeenfchap der Gereformeerden tot
die von de Roomsch-Katholijke Kerk; MET. EENE
V O O R R E D E, "
Voornaamtijk ingericht -ter beantwoording van
het Drietal Brieven, over gemel-
den Overgang, tusfchen Vrienden
te Utrecht en te Alkmaar,
|
|||||||||||||||
door
|
|||||||||||||||
PETRUS SCHOUTEN,
Roomsch Priefter en Pafloor te Alkmaar.
|
|||||||||||||||
Te AMSTERDAM\
Bij P. van B U U R E N, en Te A L K M A d R,
Bij AREND HOOGLAND BIERLAAGH,
* 79 8.
|
|||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||
,j%.. .m
|
|||||||||||||||
* J*"\
|
|||||||||||||||
■
|
||||||
VOO.RREDE.
|
||||||
]£][& Drietal gemeenzame Brieven, tusfchen
Vrienden te Utrecht en te Alkmaar, over den Overgang van Frans Voorhout, enz. en het Stukje , bij geleegenheid van denzel- ven, door mij P. Schouten, uitgegeeven, heb ik met veel genoegen geleezen, om dat alles, in die Brieven , gevonden wordt op den be- fcheiden toon, die anders denkende fteeds om- trent elkander, en de gevoelens, die zij voor- flaan of wederfpreeken willen, moeten voeren. Dat de Schriper, of Schrij'vers dier Brieven zich verborgen houden, is voor mij van weinig aanbelang. Het zal er in alle gevallen maar op aankoraen, of in dezelven iets, ter afkeuring van gemelden Overgang, beweezen wordt. Ter zaake dan. In den eerften Brief van den
Utrechtfchen Vriend, heb ik niets gevonden, dat eenige bijzondere aanmerking vereischt: de- vrijl hij in dezen maar voornaamlijk voordraagt de redenen, om welken hij den Alkmaarfchen Vriend, den juisten Man achtte, die hem het * A ver-
|
||||||
\
|
|||||
iv V O O R R £ D E.
verlangde bericht, met betrekking tot de bo*
vengemelde gebeurtenis gceven kon, en op zijn verzoek niet zoude weigeren. De Alkmaarfche Vriend gaf ook fpoedig zijn
Antwoord, en ftelt, na de inleiding, op Bladz. 12. voor een bijoogmerk, als door mij bedoeld, in het voorgevallene, bij den Overgang van Frans Voorhout , aan het Publiek te berichten. Ik voor mij, zegt hij, geloove, dat de Man t.e gelijk deze fcboone geleegenheid, als met beide handen, aangrijpt, om eens in open- baaren druk, zijnen nu vuurigen Profelijt, din- gen te laaten zeggen, of die zelve te zeg- gen, die men, voor al in den tegenwoordi- gen tijd, gaarne had, dat algemeen zoo be- ♦> grecpen wierden," In dit bijoogmerk vind ik ook niets, over het welke ik mij zonde moe- ten fchaamen. Neen, ik betuig zelfs openlijk, dat ik greetig aangrijp alle geleegenheden , die mij welgefchikt voorkomen, om, ter onderrich- ting van veelen mijner medemenfchen, (welken, zoo door openbaare, als bijzondere onderwijzin- gen |n het Godsdienftige, ten opzichten der Leere van de Roomsch-Katholijke Kerk, zoo jammerli^k bedrogen zijn, en nog dagelijks be- drogen worden, dat zij, ook wegens de eenvou. wigfte Leerflukken dier Kerk, als blinden van dje. coleuren fpreeken,) dingen te laaten zeggen, |
|||||
VOORREDE. V
of die zelve te zeggen, die ik, vooral in de-
zen tijd, in welken men van Sijnodale Taa» fels niets te vreefcen heeft, gaarrie heb, dat ook door Protestanten, zoo (gelijk zij in waar* heid zijn,) begreepen wbrden. Ik grijp die geleegenliedeh altoOs met eene volkomene gerustheid aan , om dat ik , ter veilige berei- king van mijn oogmerk, niets anders noodig heb, dan eenvouwig, het wezenlijke van de Leere der Roomsch-KatholT)KE Kerk voortedrangen; en dan, met de eigene woorden van den Heidi t- bergscheN Catechismus , van den eenen of anderen Profe$fnr, ot Piedikanl der Gereform:er- den, of andere Protestant en , aantewijzen, in vvelk een affchuwlijk licht de Leden dier Kerk, door die opgenoemden, om hunne godsdienftige g& voelens, over het algemeen worden ten toon gefteld. De gewoone uitvlucht, dat in die gefchriften, tiiet zoo zeer van de Leere der Kerk zelve, als wel van de wifze van naare voorfieUing gefproken wofdt, en welke men in het gemelde Drietal BrieVen, op Bladz. M, ook gezogt heeft* doedt niets ter zaak. Nee'n, wanneer men, bij voorbeeld , metalgemeene woorden zegt: Stelt U een Volk voor ± dat behalven eenen Goo* die in den Hemel woontl^ een God erkent, DIEN HET IN EEN OUWEL GEStOOTEN OPe'KT, COZ.
eonder zelfs eene enkele wenk te geeven* daf
* 3 ffltil
|
|||||
. .
|
|||||
vi VOORREDE.
men een Volk bedoelt, aanhetwelke, indom-
heid en bijgeloovigheid, misfchien nimmer on- der de domfte en bijgeloovigfte Barbaaren, eenig Volk gelijk geweest is; wanneer men geen eenig voorbeeld roont, dat er ooit onder de menfchen, zulk een Monfter van onbe- fchaamdheid is gevonden, dat op die affchuwelij- ke wijze, met eenigen fchijn van ernst, de Lee- re der Roomsch-Katholijke Kerk heeft voorge- fteld: wanneer men eindelijk niets anders doedt, dan de haatelijkfte gevolgtrekkingen, die door alle Roomsch-Katholijken harteliik verfoeid worden, voordraagt als waarheden , door het Volk, tot die Kerk behoorende, erkend, is het de onbefchaamdheid zelfs, te zeggen, dat er op die wijze, niet zoo zeer van de Leere dier Kerk, als v/el van de wijze haarer loorftelling gefpro- ken wordt. Maar genoeg hier van op deze plaats! Wei zeer zeker nog een paar woor- den over die zaak, als ik, wegens het geen door den Utrechtfchen Vriend, op Bladz. ai. van den Profesfor Heringa gezegt, en in de Advertentie van het Drietal Brieven (*;, eene bondioe Verdeediging genoemd wordt * mij- ne bemerkingen zal mededeelen. De
|
|||||
(*) Zie de H»arlemfch« Courant van den 9 Dec. 1797,
|
|||||
VOORREDE. vtt
De Alkmaarfche Vriend bepaalt zich vervol-
gens, Bladz. 13. in het algemeen tot den Bur- ger Voorhout. Hij befchrijft hem als verre- gaande veranderlijk in het ftuk van Godsdienst, en onderftelt, dat er zelfs enkele grilligheid en wispeltuurigheid onder loopen. Maar er komt 00k bij, zegt de Vriend, Bladz. 14, bekrompen» heid van vermogens, het overhoop haalen van alles te gelijk, zonder iets grondig aftedoen, of geheel tot ftand te brengen. Die fchets van Voorhout's karakter is niet zeer gunftig; doch 00k niet wel overeentebrengen met de Volgeni de, die hij van denzelven geeft, met dez* woorden: Niemand, die Voorhout kent, zal hem natuurlijke fchranderheid en levendig- heid : zal hem arbeidzaamheid , en Warmen ijver voor waarheid en recht, ontzeggen en betwisten." Mag men iemand, aan wiett dit laatstgenoemde, met ruimte, wordt toege- kend, zonder duchtige bewijzen, dat hij hetzel- ve misbruikt, voorftellen, als verregaande ver- anderlijk in het ftuk van Godsdienst? Hoe komen 00k natuurlijke fchranderheid en leven- digheid overmen, met bekrompenheid van Ver- mogens? Hoe een flap van het allergrootst belang, gedeeltelijk aan enkele grillig- en wis* peltuurigheid toegefchreeven , met arbeidzaam* heid, en warmen ijver voor Waarheid en recht? * 4 De
|
||||||
' ■'
|
|||||
vm VOORREDE.
De Alkmaarfche Vriend tracht het aantetoonen,
uit de werkzaamheden en bedrijven van Voor- hout, in het Staat- en Natuurkundige: - uit zijn gebruik van veele en veel zoortige boeken en werktuigen: en uit zijne oeffeningen in den kring zijner Kweekelingen; en vvil hier uit bewijzen, Bladz. 15, dat zijne Geestvermo* gens noit voor zoo verfchillende ftudien en bedrijven, als hij ter hand nam, bereekend wa- ren; dat hij gewoon is alles te veel door elkanderen te haalen, van het een op het ander te fpringen, en alzoo tot die beklaagenswaardigen behoort, die alles willende weeten en doen, met de daad, geene weetenfchap grond'g ken- nen, en geene zaak tot volkomenheid brengen. Maar zal elk, die de gefchiedenis van Voor- hout's leven genoegzaam kent, en onpartijdig van hem wil fpreeken, den Alkmaarfchen Vriend dit zijn befluit 00k toegeeven ? Fra.ns Voor- Hoiit zelf erkent gewillig, dat zijne Geestver- mogens niet bereekend zijn om volmaakt, of grondig kundig te weezen in alle die ftudien en bedrijven , door hem ter hand genomen; doch wordtdit 00k vereischt? Is het iemand, begaafd met natuurlijke fchranderheid en leven- digheid: bezield met arbeidzaamheid en war- men ijver, voor waarheid en recht, niet geoor- loofd, meer ftudien, en bedrijven ter hand |
|||||
VOORREDE. ix
te neemen dajn die, in welken hij volmaakt kan
worden? Is 't niet mogelijk, dat zulk een, ten minften in eenige ftudien en bedriiven, zoo verre komt, dat hij hier uit voor zich, een on- zondig genoegen, en voor zijne nog minder kundige medemenfchen , een wezenlijk nut te weeg brengt? Mag men van zoodanig eenen, zonder bewijs te geeven, zeggen, dat hij ge- woon is aUes te veel door elkandsrsn te h >aleny en van het een op het ander te fptfngen zonder iets nut tigs mtteioeren? Ik vertrouw, dat elk, die weet, welke groote vorderingen Voor- hout , in verfchillende ftudien en bedrijven, gemaakt heeft, van dien Alkmaarfchen Vrieud met recht kan eisfchen, dat hij iemand aan- vvijze, die, even als hij, in verfcheidene nuttige weetenfchappen , zoo verre gevorderd is, en zoo veele zaaken, ter onderwijzing en nutte zij- ner medemenfchen, tot ftand gebragt heeft. Deblijken, welken Voorhout's Kweekelingenvan hunne vorderingen in de Zeden-, Wis- en Aard- rijkskunde , meer dan eens, in het bijzijn van bevoegde Rechters, gegeeven hebben, zijn al- leen genoeg, ora den Alkmaarfchen Vriend te overtuigen , dat Voorhout , fchoon hij als mensch niet volmaakt, en ook in alles, wat hij ter hand neemt, niet aldjd gelukkig is, geen- eints behoord tot die beklaagenswaardigen, wel- * 5 ken,
|
||||
I: VOORREDE.
ken, alles wilknde weeten en doen, met de daad
geene vteetenfchap grondig kennen, en geene zaak tot volkomenheid brengen. Het nu bijgebragte voorgceven Van den Alk-
maarfchen Vriend, om Voorhout's Karakter in een ongunstig licht te plaatzen, is dus, door hem, te los daar neergefteld; vervald bij het zien der blijken van het tegendeel, en kan geen- zints dienen tot een' grond van het geen hij daar op wilde vastftellen, zeggende; Wanneer ik ,, dit een en ander nu op het Godsdienstige toe- ,, pas , en mjj voorftel, dat Voorhout , als met ongewasfche handen, alle Sijsthema's, het een voor, het andere na, of liever dan een deel van het een, en dan weder een ander s> deel van het andere heeft aangetast, dat hij 9, zich niet wel toegerust, in den maalftroom van allerlei Godgeleerde fentimenten, en twist- vraagen heeft begeeven;" als ook, dat hij, in zijne jeugd , door Gereformeerde Leeraars, niet oordeel- en menschkundig genoeg, onder- vveezen, en misfchien in de laatfte dagen zij- ner gemeenfchap met hen, niet voorzichtig of liefderijk behandeld is, en zijne groote ge- dagten omtrent mij, zaaken zijn, welken veel hebben toegebragr, om hem dien flap te doen verhaasten , komt mij die , alleen uit het nu aangevoerde, begrijpelijk voor. ----- Het is |
||||
VOORREDE.
|
||||||||
immers zoo even aangetoond, dat een groot
deel van het door dien Vriend tegen Voor- hoot, enkel gezegd, door geen een bewijs on- derfteund, en door onlochenbaare blijken van het tegendeel zeer verijdeld is, en dus niet kan dienen, om hier op , door toepasfing in het Godsdienstige, vastteftellen, dat Voorhout, in dat ftuk, verregaande veranderlijk zij. Maar Voorhout , zal misfchien iemand zeggen, belijdt zelf, in zijn verhaal en aantekeningen, dat hij toch dikwils, wegens die zaak, verandering van gedagten en gedrag openlijk getoont heeft. Het is zoo, doch de Alkmaarfche Vriend ftelt, op bladz. 14, de gewichtigfte van zijne verande- ringen zoo beknopt met elkanderen vereenigd voor, als of zij alien,, in een zeer kort tijdbeftek, waren voorgevallen. De eerfte blijk van zucht tot verandering, in het ftuk van Godsdienst, heeft hij gegeeven, oratrent het jaar 1760, en andere meer gerucht maakende, gaf hij ruim dertig jaaren na dien tijd. Is dit te wachten van een' man, die in het Godsdienstige verregaande veranderlijk is ? Maar het is evenwel aan veelen bekend, dat hij als een geduurige zoeker 'k geweest; als Lid en Spreeker, in Catechifa* tien, Oeffeningen , Godgeleerde Genootfchap- pen, en^wat dies meer is, zijne twijffelingen, en de tegenbedenkingen van anderen, ten op- zich-
|
||||||||
■
|
||||||||
xn V00RRE1}£.
zichten van het leerftellige der Gereformeerden *
dikwerf zoo harrelijk heeft vqorgedraagen ert verdeedigt, dat het den Broederen , rneer dan eens, ruime ftof tot verzuchtingen, over de onzekerheid zijnes gemoedsftaats gegeeven heeft. Wei kon dit, naar den mensch gefprooken, anders zijn in een' Man , aan wien men, bij natuurlijke fchranderheid en levendigheid, war- men ijver voor waarheid en recht toefchrijft? Was hij zelfs, naar het onderwijs van de Leer- aaren der Gereformeerden, niet verplicht, alles re beproeven, om het goede te behouden, en zonder gemoedsbczwaaren te mogen inftemmen met het laatst gedeelte van het antvvoord, op deze 54fte Vraag van den Heidelbergschen Catechisjvius : il&ni gticoft gp ban tie l^ri'ige Stlg?nirrne ^ieieIpBe Unlit ? het welke dus luidt: CnDe fcat m fcrrfeiber em febenMg Xitmaat lirn/ en tfutuig fal ofpbcn. Die plicht was Vooa- hout, onder anderen, door de leering van J. D'Outrein, zeer op 't harte gedrukt: wiil hij, in zijn gouDen Kleinoot, bladz. 324 van den tweeden Druk, deze vrage en dit antvvoord heeft: Wat is er wel noodig om zulk een Gebove, fNo- ta : dat men een levendig Litmaat dier Kerke is, en eeuwig zal blijven,) te verwekkm? Antw. Daar moet veorafgaan een dubbeldt onderzoek, I. Of de Kerk, toaar van men belijdenisfe doedt, 09k
|
||||
VOORREDE. xiu
cok werkelijk de waare Kerke is? 't wtlk men
met blindelings fijnen Ouderen en Leeraars te ge- vallen gelooven, maar zelfs de gronden daarvan\ na de gegeevene kentekens overwegen moet, om aU foo verfekert te zijn , dat men de KOSTELIJKE peerle des Evangeliums v/aarlijk gevonden heeft, Matth. XIII: vs. 45, 46. II. Of men de kenteekens in zich hetfi, die
tot een levendig Litmaat der Kerke yereischt worden , en die uit bet geene dat in dit Hoofd* fiuk geleert is, feer lichtelijk vosrtvloeij'en; voot' naamentlijk uit het geene, dat van de Reiligheii der Kerke ge/egt is , die in alle waare Ledemaa- ten derfehen moet doorftraaltn? Was dan Voorhout, volgens zulk eene on-
derwijzing, niet verplicht, om alle de Sijsthe- ma's, ten minften die der Protestanten, te on- derzoeken, en zich dus in den maalftroom van allerlei Godgeleerden fentimenten en twistvraa- gen te begeeven ? of moest hij, om dit niet, met ongewasfche handen, en niet wel toege- rust te doen, met de Textverklaaringen en uit- legging van den Heidelbergschen Catechis- mus , door deDomine^s , C.vtechizeermeesters , en Broeders der Oeffeningen, gedaan, altoosin- ftemmen? Neen, dan was zijn geloove te menfchelijkl Hem wierdt, volgens het leer- ftelzel der Gereformeerden beftendig voorge- hou-
|
||||||||
xrv VOORREDE.
houden, dat de H. Schriftuur alleen de regel
van zijn Geloove moest zijn; dat hij niets, op het gezach dcr Concilien, of Kerkvergaderin- gen, of Heilige Vaderen mogt aanneemen, oro dat ook de besten van die beftaan uit menfchen, die alle leugenaars zijn. Hij las vervol- gens, na de opwekking uit zijne kinderlijke zorgloosheid , bijna onophoudelijk den Bijbel; Vergeleek Texten bij Texten; luisterde leergraag naar de redenen dier Broederen, die hem toe- fcheenen, dat in de verklaaring derzelven wel- geoeffende zinnen hadden; die, zoo als het v/el genoemd wordt, de zuivere taale Kanaans fpreeken , en zich Vroomen noemen, en achten.------Ter goeder trouwe, geloof aan
hunne dweepereijen geevende , beproefde hij,
onder het zogenaamd gebruik maaken der mid* delea, of de werkingen des Geestes, op hem den , door de Breeders , dikwerf voorgewen- den invloed hadden. Hij verbeeldde zich zelfs nu en dan, het Spinrach (*) van alle goede werken zodaanig weggevaagt, en zich, op den Kruis-
1 (*) De Schrijvers der Algemeene FaitrUmifche Letter-
ttffenmgen zeggen in No. XIV. van bet VII. Deel, wegens «len Auteur van het Dagboek der goede Werken , uitge- geeven te Amfterdam, bij J. Allabt, 1785. Dit al- les, (het geen naatnlijk door een Predikant, ter bevesti- ging
|
||||
V O O R R E D E. xv
Kruisberg, met zijnen Borgtocht £oo veree-
nigt te hebben, dat hij, door een toeeigenend Geloof alleen, alle deszelfs oneindige verdien- ften zich zoo eigen gemaakt hadde, dat hij, al toare get/ bat tjem/ spne confcientie fierMaagbe/ dat tjji tcgen niic tie geooben 6ob| ftoaariuft gr* fonbfgt/ gecn Dcrjctbcn gegouben fiab / en nojj fteebg tot alle fioogfielb senefgt toag/ nogtgang $ob / jonber. eenige spnec berbienften / uft lou* tece genabe/ fiem be boffiomene genoegooenfmje / setetfitfggeib/ en JjeiHg&eid ban fiti§tu$ ftgenfitt enbe toetenenbe/ eben &l§ of jjn noott fonbe ge« £ab/ nog gebaan/ ja ai? of fin oofi alle be ge* fiooa*
ging van de Leer der Verkiezing, of Pradestinatie was voor-
geftelt,) is hem zoo overtuigend, dat hij afziet van zijne voorige denkbeelden, en dus ook van bet fcbrijven van zijn Dagboek, terwijl hij uitroept: Spjnrach mjjnbr goede Werken , V werp ik van mij. Aan de voe-r ten van het Kruis, drijft gij op den wind weg. t Rechter der waereld ! met het gehoor der ooren bad Ik U gehoort; maar hier op Golgotha zien U mijne oogcn, daarom verfoei ik mij, en ik hebbe berouw in ftoff en afche." Onder een gefprek overdit gefchrift, vervoJgen gemelde
Schrijvers , herinnerde zich een onzer, het gebed van eenen Leeraar, die onder anderen bad: Verijdel Gij, o God! de goede voorneemens uwer Kinderen, doe ze als kaf voor den wind verdwijnenl om dat het vor- men van goede voorneemens, werkheilightid was. |
|||||
j
|
|||||
xvi VOORREDE.
fjoojfaamljefb Ijab bnlfyagr/ bfe Cficjgrug boo? gem
boltyagt ijecft/ In foo betre hn fulfie tueibaao met geioobiget Jarte aannam (*) Maar die verbeelding was in Voorhout niet
genoeg gegrond, om van beftendige duurzaam- heid te weezen ; neen, hoe bekrompen, door den Alkmaarfchen Vriend, zijne Geestvermogens ook geacht worden, hij was op den duur niet dwaas genoeg van zich intebeelden , dat hij, alleen door het geloovig betrouwen in de oneindige verdienften van Christus, zich zoo volkomen gerechtvaardigd, en van zijne eeuwige zaligheid zoo verzekerd achtte, dat hij, gelijk het door dweepachtigen, die zich Vroomen noemen, wel is uirgedrukt, zijnen Stoel reeds in den Hkmel zag. Was er oit een Christen, die zich een levend Lidmaat der Kerke van Chris- tus achten rnogt, was het zeker de H. Apostel Paulus. Een man, van wien Jefus zelf (f) hadt gezeidt: Hij is mij een uitverkoren werk' tuig, om mijnen naam voortedraagen aan de Hei- denen, aan Koningen, en aan de Kinderen van Israel. Deze Paulus durfde evenwel, ook na dat hij verrukt geweest was tot in den der- den
(*) Zie de 6ofte Vraag en Antwoord van den Heidei-
beryfehen Catechismus, Ct) Hand. 9: vs. 15. |
||||
VOO&REDE. xv«
den Hemel , tot in het PaRadijs ; en aidant
geheime woorden gehoort had, ate het een mensch niet geoorlofd is te fpreeken (*), niet belijden te gelooven , (zich verzekerd te houden) dat hij eeumg een legend Lidmaat van die Kerke zbude blijven. Neen: Hozml ik, fchreef hij ( f ) , fnij niets bewust ben+ daarom ben ik niet gerecht- vaardigd: tnaar ,t is de Heer, die mij oordeelt. En (§) Ik tuchtig mijn Lichaam, en breng het orider bedwang, op dat ik, daar ik anderen gepreekt helbe, niet zelve verwobpen worde. Ook vermaande hij de Chrtstenen van Philippe (**)» met deze woorden: Zoo dan, tnijne welbemin* den, gelijk gij altijd gehoorzaam geweest zi/tt maakt, dat gij'» niet atleen in mijn bijwezen; tnaar ook veel meer in mijn afzijn, met vree- Ze en agterdenken uwe zaligheid werkT. Dit een en ander wierdt door Voorhout te wel £ewikt en gewogen om eene duurzaame gerust- heid te ftellen in eene voorgewende verzekering, welke zoo duidelijk, door den H. Paulus zelfs, verworpen was. Om zijne gehegtheid aan de Gemeenfchap der Gereforraeerden gaf hrj even- v wel (*) 2 Korintfi. ia: vs. 9 en 4.
Ct) 1----------4: vs. 4.
(§) ----- 9- vs 27-
(**) Philipp. 2: vs. is.
**
|
||||
xvin VOORREDB.
|
|||||||||||
wel den nioed niet op, en bleef ftandvastig on>
derzoeken, of hunne Gemeenfchap, de waare JCerk is. De bewijzen van deze zijne aanhou- dende poogingen, zoude Hij, uk eene verbaa- zende meenigte van gefchriften, welken wegens die zaaken, tusfchen verfcheidene, om hunne geleerdheid, zeer geachte Predikanten zeHs, en- hem gewisfcld zijn, kunnen geeven. Is nu Voorhout, na dus dertig jaaren lang, op de door zijne Leeraars hem voorgefchreevene wijze onderzocht te hebben, of in het Genootjchap der Gereformeerden , de waare Kerk van Jesus beftaat, aantezien als een man, die in het ftuk van Godsdienst verregaande veranderHjk is? Maar hij is evenwel, na dien tijd, veel, en dik wils zelfs veranderd in zijne Godsdienstige denk- |
|||||||||||
wijze; hij ging, zegt de Alkmaarfche Vriend
|
">
|
||||||||||
bladz. 14, hi&r en elders bij alter lei Gezindheden
jer Kerk, bij zotntnigen ten Avondmaal; wilde na de Revolutie van 1795, alle Godsdienstige Genootfchappen te Alkmaar in de Groote Kerk, haare operJijke Dienstoejfeningen laaten yerricb- ten, en belijd nu weder, dat V geene zaligheid buiten de waare Roomsch- Katholijke Kerk is. Dit is zoo; doch het was 00k de zaak van diea Alkmaarfchen Vriend geweest,. om aantewijzen, dat de redenen, welken Voorhout van deze zij- ne onderneemingen en veranderingen, in- zijn Ve*.
|
|||||||||||
~i AMMfaai___
|
|||||||||||
V O O R R E D E. xix
Verhaal van bladz. 714, zoo in den Text,
als in de Nooten op denzelven gegeeven heeft, onvoldoende zijn, De onpartijdige Lezer gelieve die redenen , ter aangeweezene plaat- zen, oplettend nateleezen, en oordeele gemoe* delijk, <>;' "er in die geheel enk' grillightid, en ■mspeltuurigheid van aart te vinden zijn?
iT Uit de, na deze Voorrede, volgende Per-
. antwoording van Frans Voorhout , wegens zifi
nen bewusten Over gang, zullen daarenboven al- ien, die, met ter zijdeftelling van vooroordee- , len en partijdigheid , dezelve oplettend willen
leezen, en ernstig nadenken, overtuigend zien, dat hij, in zijne onderhandelingen met mij over den GodsDienst, geenzints ligtvaardig is te werk gegaan ; en nog al eenige blijken geeft, dat de nnodige helderheid en kalmte van ziel hem niet ontbrak, om het vereischte gebruik te maaken van de genoegzaame geleegenheid om al het aan hem, door mij , voorgeftelde rijpelijk te overweegen; ja zelfs, dat hij, om niet, door te groote gedach- ten wegens mij, zich te verblinden, eenige Pre - dikanten, welkers Godsdienstijver, Geleerdheid en Bekwaamheid hij zeer hoog fchatte, op de eerbiedigfte, vriendelijkfte en nadrukkelijkfte wij- ze, verzogt heeft om antwoorden, ter oploszing der zwarigheden, die hij niet konde vinden; en I niet, dan na het mislukken van deze zijne hex-
** a haal.
|
||||
i± VOORftEDK.
haalde poogingen, aan de door hem erkende
waarheid, zich heeft overgegeeven, De Alkrnaarfche VrienJ heeft dus, naar mijn
inzien, ter afkeuringvandenOvergangvan Voor- moot mere beweezen. Hij eindigt zijnen Brief, op bladz. 17, met eene waarfchouwing aan den Utrecluiehen Vriend, om zorg te draagen, dat zijn Gereforrneerd bloed 'nfct warm wordt, als hij bevindt, dat de Profesfir Heringa wat on- xagt gekamd, en de Heidelbergsche Cate- chisusmus, zoohier endaar, watpijnelijk gehe- keld wordt; alsmede met een verzoefc, om, de aanmcrkingen van dien Vriend, over dit ge- val, 00k fpoedig te ontvangen. Aan dit verzoek heeft de Utrechtfcbe Vriend,
met eenige overhaasting zelfs, voidaan. Na de Inleiding van zijnen Brief, zegt hij, bladz. 19, dat, zijns inziens alks , den Over gang van Voorhout betreffende, buiten druk moest geblee- ven zijn. I. Om, dat ds zaak zelve geene grm~ te ztldzaamheid isy en 2. om dat ik van dim imbed en vermaardheid* niet ben, dat dit gevai verdimde het gantfche Land door te warden uk* getrompet. Die tweede reden, mij alreen raakende, geef ik dien Vriend volkomen toe. Maar ten opzichte der eerfte, verbeel ik mij, dat de Overgang van Voorhout, nog al van die zeldzaambeid is, dat de gefchiedenis der-
|
||||
V O O R R E D E. xn
dcrzelve waardig was, door den druk, tegen
het gevaar van fpoedig in vergeteiheid te raa- ken, beveiligt te warden.-----Hct zeldzaame
is, naar mijne gedagten, bier in geleegen, dat
Voorhout een roan is, die door de roeesteGc- reformeerden, welken de gefchiedenis van zljn feven kennen, onpanijdig beoordeelen, en van hem fpieeken, toeftaan, dat hi}, in bet leerftel- Eel van hun Genootfchap , meer dan ge~ woone kundigheid bezit;------. derrig jaarsn,
met een' warmen qver, ter voortplanting en
verdcediging van hetzelve , zijne poogingen heeft aangewent; op al dkntijd, door zeer aanzien- lijke Leeden , en Predikanten van bunne Ge- zindheid, om zip akijd Zedelijk gedrag , en Godsdienstige kundigheden, met veel achting benandeld , hi] center, met dit alles, al- leen uit Iiefde tot de waarbeid, dien flap ge- daan heeft, om welken hij ligtelijk voorzag, dat veelen zijner goede, maar an.iers denkende, Vrienden hem verlaaten. als een afgedwaalden van den weg der waarheid, met medelijden be- fchouwen: zwakke en onkundige Ijveraars, door genomene ergemis, in honue geestdrijven- de woede, hem als eenen Afgodendieaaar, vloe- ken, en de OnverfchiHig^n, omtrent alle zoor- ten van Godsdienstotffeningen, hem eenen be- laggelijken Zot verklaarco zouden, Zoo,,djt ** 3 eea
|
||||
xxn V O 6 R R E D E.
een en andier, door dien Utrechtfchen Vriend,
met de noodige helderheid en kalmte van ziel, rijpelijk overwogen was, had het ongetwijfteld genoeg geweest, om hem te overtuigen, dat de Overgang van Voorhout veel gewichti- ger is, dan die van eenen, welke , met den haatelijken naam van Overlooper, rechtmaatig wordt aangeduidt. Nu iets wegens mij. De Utrechtfche Vriend
acht het mede zeer geoorlofd in een verftandig, befcheiden en vredelievend Man, dat hij de be- grippen zijner Geloofsgenooten, over het geheel, in een gunftiger daglicht ftelt, dan men die "gewoon is te befchouwen ; maar hij keurt in mijne handelwijze zeer af, dat ik dit doe met rechtftreekfche aanvallen op de Gereformeerde Geestelijkheid: dewijl ik haar, zegt hij, met al- le haare Onderwijzelivgen, en alle Protestanten, vleeschelijke menschen genoemt, en met de domme Kapharnaieten getijk gejlelt heb. Hij laat het aan 't oordeel van elk onpartijdigen over, hoe juist en liefderijk dit d6or mij gedaan is. En ik, die dezen, door dien Vriend, daar op- genoemden, niet bepaaldelijk heb aangevveezen, denk zeer gerust: Die de fchoen past, uekt ze aan! De Utrechtfche Vriend beklaagt zich vervol-
gens over het voorgeftelde uit de Aantekenin- gen
|
||||
V 6 O R & E D E. xxnt
gen van Profesfir Heringa, door Voorhout,
in zijne Sfte Noot, vtm bladz. 1214; als 00k over net geen door mij, wegens eenige tuitdrukktngen van den Heidelbergschen Ca- techismus gedaan is. Die handefaijze, zegt faij, bladz. 20, komt mij niet befcheiden en broe- -derlijk voor , en de Mgenwoordige tijd, waarin men van alle zijden moest arbeiden, otn harmonie te bevorderen , veroordeelt dezehe op "t fterkst. -i- Is dk zoo? Veroordeelt de tegenwoordige tijd de verdeediging der Roomsch-Katholijken, die uog dagelijfcs, door den Heidelbergschen Cate- Chismus , aan hunne Protestantfche Medeburgers worden voorgefteld als Afgodendienaars , en Verloochenaars van den eenigen Zaligmaker Christus? Mag ik deze hunne Befchuldi- gers niet noemen? Mag ik, overtuigd, dat zij onfchuldig zijn, dit niet zeggen? Mag ik de eigenlijke Leer der Roomsch-Katholijke ICbrk, volgens welke elk Lidmaat derzelve ver- jlieht wordt te gelooven, dat Jesus Christus zijn d£nige VbRlosser en Zaligmakfr is , niet voorftellen, om hier door te bewijzen, dat zij »ten onrecht befchuldigd worden? Of ik dit tax in mijne Leerrede , en Aantekeningen op dezelve, juist en liefderijk gedaan hebbe, oor- deele elk onpartijdige! Ik verbeel mij f dit niet juister te hebben kunnen doen: dewijl ik. !* 4 <k
|
||||
xxiv VOORREDE.
de eigene woorden van den Heidelbergschen
Catechismus heb voorgedraagen, en daar tegen- geftelt die, welke'n de wezenlijke Leere onzer Kerk uitdrukken. Ik zie ook-voor als nog geen enkel woord, door mij tegen het liefderijlce, in mijn Stukje gebruikt, en wachc dus de uitipraak der Onzijdigen met onbefchrooradheid af. Nu dan het beloofde Paar woorden over het
geen de Utrechtfche Vriend, bladz. 20 en 21, zegt, wegens de Aantekening van Voorhout, ten opzichte van Profes/br Heringa. Hij be- tuigt, die Aantekening leezende, niet verwon- derd te zijn geweest, dat de Studeerende Jeugd daar over in t geheel niet gefHgt is. Die waardige Man, vervolgt hij, wordt tog, ofaan de zijde zijner kunaigheden, of die van zijn hart , die bdden door de niji zelfs met zekeren ecrbiedy als boven alls verdenking verheeven, p/eegen er- kent te ivorden , zoo ten toon gefteld, dat hit twijffelachtig zij, of de verwaandheid', dan de \ kwaadaartigheid, de hoofaingredienten tot die ge- heele Aantekening geievert heeft, Om elk on- partijdige wel te doen oordcelen, of dit gezeg- 4e van dien Utrechtfchen Vriend, wegens dje Aantekening van Voorhout, juist en iiefdenjk is, acht ik het nnttig, het hoofdzaakelijke van die Aantekening hier bijtevoegen. Voorhout jppgt in deceive; dat een Map, die bjj de |
||||
V O O R R E D E. xx»
|
|||||
Gereformeerden in vcelc achtir.g is,, en zich
ten aanzicn van zijne kunde en doorzicht, het grootlte vertrouwen verworven heeft; de zo aanzienlijke, en zo zeer vertrouwde Hoog- ,, leeraar Hexunga, in de, uic eene zijner Aan- merkingen , ter uitbreiding van gezegdens in zijne Leerrede, over het recht gebruik der Vrijheid, bijgebragte woorden , door cene verregaande parcijdigheid , zich (om het op zijn zachtst uittedrukken) tot onbetaamlijkc, en tegen de waarheid ftrijdende uitdrukkingen heeft laaten vervocren." Maar heeft dan die Hoogleeraar, in het voordraagen van de Lee- re der Roomsch-Katholijke Kerk, (of wil men liever: in de aanduiding derzelve?) onpartijdig zich uitgedrukt met deze aangehaalde woorden; M StekUeens, verlichte Nederlandfche Chris- tenen ! een Volk voor (*_) dat nevens eenen God, die in den Hemel woont, een ,, God erkent, dien hex in eenen Ouwel go- »> -,i floo-
(*) Er zijn, die, om de uitlaating van eenige woorden
jusfchen: een Folk vetr.....dat enz. twijffelden, of men
die had agter gelaaten. om dat zij misfchien eenige ver-
zachting voor de volgende behelsden; doch dat ook .deze zeer panijdig zijn, zal zelfs biijken uit de bijvoeging jran die woorden, die alleen om de kortheid te betrach- jten> waren uitgelaaten. De bewuste plaats luid dan met ** 5 die
|
|||||
xxvi VOORREDE.
flooten bpeet: nevcns eenen alwceten-
den Richter, eenen plaarsbeklecder op de Waereld, die voor Geld zonden kwijdfchek , Vrijheid tor wanbedrijven geeTt: Zie- }y len uit het Vagevuur verlost enz."" Heeft dan Voorhout, met van dien Hoogleeraar, om van harde uitdrukkingen , die een warme ijver voor waarhcid en rccht, al ligtelijk een mensch zoude, doen ontvallcn , zich te onthouden , al- leenlijk te zeggen, dat hij., door eene verregaan- de partijdigheid j> zich heeft laatcn vervoeren tot onbetaamlijke, en tegen de waarheid ftrijdende uitdrukkingen, dien Man, of aan de zijde zijner kundigheden; of aan die van zijn hart, zoo ten toon geftelt, dat het twijffelachtig zij, of de verwaandlieid, of kwaadaartigheid, de hoofd'in- gredienten tot die geheele Aantekening gelevert heeft?
-die bijvoeging dug: Stelt U eens, verlichte Nederland-
fche Christenen 1 een Volk voor, bij hetwelke het onder- ii wijs in de vaarheden van den natuurlijken, en in den voor* naamen Jnheud van den geopenbaarden Godsdienst verzuitnd is, dock dot daar voor als Godsdienst heeft leerenkennen, waar- neeming van een hoop dwaaze plechtigheden, zander edole ge- zindheden , of waar gevoel, nagebauwd en waargenomen, een Folk, dat nevens een God, die in den Hemeiwoont, een God erkent , dien het in een Ouwel gefloo. ten ope"et enz." Is nu op die wijze de Leere der fcoomsch-Karholijken vvel minder partijdig voorgefteld ? ■: |
|||||
*
|
|||||
V O b R R ED E. xxvu
heeft? Zou 'er bij dien Profesfor ook niet,
nu en dan, iets menj'chelijks plaats hebben? Stelt men aanftonds een geleerd en beroemd Man, als onkundig en boosaartig, ten toon, als men reden aanwijst van te zeggen, dat hij in een aangeweezen geval, door verregaande parcij- zucht zich heeft laaten vcrvoeren tot onbetaam- lijke, en tegen de waarheid ftrijdendi' uitdruk- kingcn ? De onpartijdlge oordeele! Maar de Utrecbtfche Vriend bcdoelt misfchien die woorden van Voorhout, met welken hij vraagt: Zoude die Hoogleeraar zelve, wanneer een Roomschgezinde, of anderen, omtrent hec een of ander leerftuk der Gereformeerden, zoda- nig handelden, zich niet al ligt kunnen laaten ontvallen: Dit is een bewijs van lompe onwee- tenheid, of boosaartigheid.'" Maar heeft Voorhout dit zich laaten ontvallen? Neen, hoe warm ook zijn ijver voor waarheid en recht is, hij gebruikte , naar zijn inzien , de zagtfte uitdrukking, die hem , naar het belang - der zaak, geoorlofd fcheen, en ftelde daarna enkel vraagend voor: Of het niet zoude kunnen gebeuren, dat die Hoogleeraar, in eene zoort- gelijke geleegenheid, zich eene uitdrukking liet ontvallen, die, om de beleediging, onfchuldigeii aangedaan, te wreeken, wel eigefiaartiger; doch, Voor gevoe%e ooren, wat harder luidde? De
|
|||||
SH*-,, rl
|
|||||
xxvm V O OR R E D E.
-De Utrechtfehe Vriend vefbcek zich intus«
fchen, dat, waineer alles in de Aanmerkingen van Profesfor Hkringa, in zijn verband, naar zijn oogmerk, en in zijn geheel wordt nage- leezen , ecn verjlandig Roomschgezinde zal moeten toeflemmen, dat zulks juist zij7 wor- dende kennelijk, met zoo zeer van de Leere der Kerk, als wel van de wijze van haare voor- ftelling gefprooken." Jammer is her, dat die Utrechtfehe Vriend niet eeti weinig meerder tijds, toe het ftellen van zijnen Brief, gcbruikt heeft, om die kennelijk verband en oogmerk van die " Aanmerkingen in zijn geheel nageleezen, 'erdui- delijk in voortcftellen. Voorhout die waar- heid en. recht lief heeft, zoude dan ook edel- moedig dien Schrijver bedankt, en zich, met meenig Godsdienstvriend, zeer verplicht geacht hebben ; maar nu dit, zonder eenig bewijs, flegts wordt voorgegeeven, wil hij 'er wel voor in de bresfe treeden, dat het zelfs, in het na- buurig Frankrijk, voor eenige jaaren, geene plants pleeg te hebben, dat 'er, over het algemeen genomen, zulk een affchuvvlijk Volk was, het welke die afgriizelijkheden, zoo onbepaald door den Profesfor Heringa, met de bewuste woor- den voorgedraagen, als Godsdienstige aarheden erkende. Voorhout zal ook hicroin geruste- lijk afwachten , of de Profesfor het raadzaam :'* vin- |
||||
V O O R R E D E.
|
||||||||||||||||||
xxiX
|
||||||||||||||||||
vinclen zal, hem ' te antwoorden, en pooging
I aantewenden, om hem, naar zijne gedachten, te fegt te wijzen. Wegens de gedreigde ont- dekking van de voorgegeevene fchanJe zijner naaktheid, heelt hij , als nog, geen de minfte vrees! ■-' * Na dat de Utrechtfche "Vrtend dan ook had
voorgeftelt, v. at de krofesfor^ als hij het im- mer raadzaam vindt , wel zoude kunnen onder- neemen , zegt hij, mel betrekking tot mij: |
||||||||||||||||||
■»»
|
Ook twijjfel ik niet, of de Pafloor zelve
|
|||||||||||||||||
,, zal zijn Man wel vinden, wanneer hij in
zijne -iantekening, bladz. 25 en 26, en in den Text zelve tot 28, over de Sbfie Vraag ,,' en Antwoord van den Cateckismus, en bladz. 606a, over de 30/fe Vraag en Antwoord9 eh bladz. 30, over 's Heilands woorden bij de inflelling des Heiligen NachtfHaaPs, met eerie vrij koine houding, en op eenen be- flisfenden toon, zijne gedachten uitbrengt. Of die verwagting van den Utrechtfchen Vriend vervuld zal worden, is nog onzeker; doch dit weet ik , dat, als zulks voorvalt, de Pafloor Schouten, zo 't God behaagt, hem leven en gezondheid te vergunnen, voor dicn Man wel t'huis zal weezen. Bij voorraad verzoek ik echter, dat die Man dan ook, zijnT eigen Naam en Woonpkats, onbefchroomd gelieve bekend te maa-
|
||||||||||||||||||
____4k____,___.____»-.. -^fetA^
|
||||||||||||||||||
I
|
||||||
xxx V Q O R R E D E.
maaken, op dat ik weete, wie hec is, die mij
met zijn bezoek vereerc, als mede, dat hij -en anderen, in hunne gefchriften, mij dimmer Pater noemen: want ik ben wel, niets meer, dan een gewoon Pa/Ivor { maar geen Pater! De Utrechtfche Vriertd zal evenwel nog voor-
eerst niet komen; neen: Ik wil althands, - vervolgt hij op bladz. 22, eer ik dezen taak
op mij neem , eerst eens afwachten , -wat anderen, kundiger dan ik, in dezen doen, 9r ik vraag alleen: Zouden Kasparus Olevia- nus , en Zacharias Ursinus , de bekende Op- (tellers van den Catechismus, en Mannen ,,, te gelijk, welke niemand van hunne tijd-
■9* genooten de billijke aanfpraak op bondige , geleerdkeid, en bedachtzaame en zagtmoe- dige ijver voor het geen zij voor waarheid hielden, heeft kunnen betwisteny zoud?n die - de Roomfche Kerkleer, aangaande deMis, zoo
weinig gekend, zoo kwaalijk begreepen, of zoo verdraaid hebben, dat een gewoon Pa- - floor, dien ik echter geene kundigheid, of
gematigheid ontzeg, boven hen geloof ver- diend, wanneer hij niet bewijst, maar bloot- \ lijk zegt, dat zij het ftuk zoo opgeeven, ah
Vr nooit door eenig Roomsckgezinde over gedagt! yeel minder over gefprooken en ge- herd is? dit komt mij voor te gaapen als 9, em
|
||||||
v^
|
||||||
V O O R R E D E. xx*i
{, een oven , en zal althands de zaak door
deskundigen onderzogt moeten worden, eer, men het voor uitgemaakt houdt, dat de Op~ M [tellers van het Heidelbergsch Onderwijs, ,» of zoo orikundig, of zoo partijdig en kwaad- aartig zijn geweest." Het blijkt dus, dat de Utrechtfche Vriend niet wel te yreden is over het geen ik, ten opzichte yan;de 8ofte Vraag en Antwoord gezegt heb, om dat:ik, naar zijn voorgeeven, niet beweezen, maar( blootelijk ge- 2egt heb, dat zij het ftuk zoo opgeeven enz. Maar moest ik dit wel bewijzen? Laat ens zien: In het Antwoord op die 8bfte Vraag wordc gezegt: ,, ©e Mi# itttt/ bat ftc leebenbe en be boooen/ niet boo? Dat Inben Cjjn'gtf bec# geebinse bee fanben fteoben/ 't en 53 bat f)?fg# tug nog bagetulfig boo? besribe tan ben m\& nriegteren geaffert toerbe" De Mis leert, is wel eene oneigene uitdrukking, die dus ge- leegenheid tot veele vitterijeft geeven kan; maar zegt zij intusfchen voor menfehen, die zonder kunstgreepen, en voor de vuist willen fpree- ken , niet eenvouwig dit: De Roomsch-Katho- lijken, die de Mis hoogachten, leeren, ofwor- d'en door hunne Kerk geleerd , dat de levenda en de dooden niet door dat lijden Christi enz. -Ik twijffel geen oogenblik, of elk verftandig en braaf Protestant zal dit toeftaan. Goed! Nu nog
1
|
||||
x*x» V O O R R E D t.
nog eene vraag: Worden dan door dit gedeelte
van dat Antwoord, de Roomsch-Katholijken niet befchuldigd van eene alleraffchuwelijkfte Leere? Het eerlijk antwoord zar ongetwijffeld zijns Ja wel heel duidelijkf Maar wie moeten nu bewijzen? De Stellers van dat Antwoord? Of de Roomsch-Katholijken? ----- Moeten die
Befchuldigers niet bewijzen, dat zij de Leere
der Roomsch-Katholijken, in dat ftuk , naar waarheid hebben voorgeftelt ? Of moeten de Roomsch-Katholijken bewijzen, dat zij onrccht- vaardig befchuldigd zijn? Eene eenvouwige gelijkehis zal dit misfchien voor minkundigen meer vatbaar maaken. Stelt eens: Kasper zeidt tegen Piet: Gij zljt een Bedriegerl Piet zegt, dat is niet waar t Wie moet nu be- wijzen ? Of Kasper , dat Piet een Bedricger is? Of Piet, dat hij door Kasper valsch befchuldigd wordt? Ik acht het noodeloos, op die vraag , een antwoord uittedrukken. De Utrechtfche Vriend fchijnt evenwel , over een zoortgelijk geval, geheel anders te denken. De S tellers van het Antwoord op de 8ofte Vraag, hebben, zoo als daar even is aangewee- zen , door een gedeelte Van hetzelve de Roomsch- Katholijken befchuldigd van eene afgrijszelijke Leering; de Roomsch-Katholijken ontkennen en verfoeijen die, ik als een van hun heb dit ook ge-
|
||||
VOORREDE. xxxm
|
|||||||
gedaan, met te zeggen: Nooit heeft een Roomsch
Katholyke gedacht, veel min leerende , gezegt, da} enz. en nu wil hij door mij beweezen heb- ben, dat wij, door het bewuste deel van het antwoord op de 8ofte vraag, onrechtvaardig be- fchuldigd zijn! Wat dunkt u, onpartijdige Lezer! komt u dit niet voor te gaapen als een oven? - Is bet evenwel daarenboven zoo, dat ik niet beweezen, maar alleen blootelijk ge- zegt heb: dat een Roomsch Katholijke nooitgedacht, veel min leerende gezegt hetft\ dat enz. Neen, de onpartijdige leeze en beoordeele het geen ik bladz 26 deswegens heb voorgedraagen, en hij zal erkennen, dat ik(*J meer gedaan heb, als ik verplicht was te doen, met uit de Leere on- zer Kerk aantetoonen, dat wij in de Mis zelfs geen waarde ftellen, dan alleen in erkenning van deeze waarheid, dat zij is eene onbloedige voort- duuring van die alleivolmaaktfte Offerhande, die Christus aan het Kruis van zich zelven gedaan heeft, en door welke ££ne Hij in der eeuytig. heid mlmaakt heeft de geenen, die geheiligt wor- den;
(*) Allen toch , die niet laag genoeg zijn van zich, met enkele hairklooverijen , te vvilien behelpen, zullen wel begreepen hebben , dat ik een Roomsch Katholykan bedoeide , die volgens de eigenlijke Leere dier ' Kerk gedacht, gefprooken en geleert heeft; en niet eenen oft- Wcetenden of dwaazen. |
|||||||
***
|
|||||||
^2^~<tr*n#-»,j-
|
|||||||
xxxiv VOORREDE.
|
|||||
dev; alsmede, dat zij gefchiedt naar de in-
stelling en het bevel van Christus zelfs. Is dit bewijs niet genoeg, dat de Utrechtfche vriend het toone!-----'
Nu iets intusfchen over den voorgegeevenen
bedachtzaamen en zachtmoedigen ijver van den Steller, of Stellers dier beruchte 8ofte Vraag en Antwoord van het Heidelbercs Onderwijs. Wat men wegens denzelven te oordeelen hebbe, blijkt, zoo als 't mij dunkt, duidelijk genoeg uit het oogmerk, het welke Johannes d'Ou- TREIN , in leven Phil. Doft. en Piedikant te Am- fterdam, als zeker door die Schrijvers bedoeld, heeft voorgeftelt in zijn werk, genaamd: Het Gouden Kleinoot tan de here der waarheid, die naar de Godzaiigheid is, vervattet in den Heidelbergschen Catechismus. Imraers, op bladz. 468 en 469 van den tweeden Druk, ftelc hij voor deze Vraag: Wat hebt gij aantemer- 5, ken nopens de Hiftorie van defe 8ofte Vraag en Antwoord? ------ Antw Dat in den aller*
eerften Druk van den Heidelbergschen Ca-
techismus, dcfe Vraag en Antwoord niet ge- vonden wierden. Maar dat fy 'er aanftonds in den tweeden Druk. in den jaare 1563 , is ingevoegt door byfondere ordre van den God- M vruchtigen Keurvorst van den Paltz, Fre- drik de III, aan wieus voorforge de Kerk |
|||||
'--\?r+an~^%*-^_^/^~~~H^s,*------p*1------^^9
|
|||||
VOORREDE. xxxv
dit JuWeel van den Catechismus verfchuldigt
.» is. Buiten twijffel, om des te meerder af- », gryzen vaii het Pausdom in de gemoedr- 4, ren der ProTestanten te verwekken; ende }, om daar door ook , als door een merkteken de Gereforraeerden van de Papistert te onder- fcheiden." Wat dunkt ti, onpartijdige Lezer! zo die twee bijgebragte redenen, waarlijk het oogmerk van Kasparijs QleVINIanus eft Zacharias Ursinus zijn geweest, acht gij dan dezelven nog, even als de Utreditfche Vriend, bladz. 22, Mannen» welke niemand van hunne tijdgenooten de billijke aanfpraak Op.... bedacht- zaamen en zachmoedigen ijver, Voor het geen zij voor waarheid hidden, heeft kunnen be- twisten? Ik verbeelde mij vasttlijk, dat hier veel menfchelijks onderloopt\ Wegens het gefflel* de werk van Johannes d'Ootrein , Voeg ik hier nog bij, dat als de een, of andere Man mij komt vinden, ten opzkhte van het geeri ik in mijn Stukje , bladz. 25 en 26 tot 281 en bladz. 6062, als ook bladz. go, gezegd heb, hetzelve dan ook een Goude Kleinoot, of van veel waarde, voor mij zal weezen, om alle on* partijdigen te overtuigen, dat de Leere onzer" Kerk, almede door dien Schrijver, zeer onkutt- dig tn partijdig is voorgefteld. Ik verlang zetfe dien Man te zien, welke zal aantoonen, dat, *** a Wart*
|
||||
xxxvi VOORREDE.
|
|||||
wanneer de befchrijvingen , welken Johannes
d'Outrein in het gemelde werk van de Leere der Roomsch Katholijken doedt, in bun verband, naar zijn oogmerk, en in hun geheel worden nageleezen, een verftandig Roomschgezinde zal moeten toeftaan, dat zij juist zijn; als kennebjk, dat in dezelven, niet zoo zeer van de Leere der Kerk, als wel van de wijze van haare voor(tel- ling gefproken wordt. Dan dit in het voorbij- gaan. De Utrechtfche vriend zegt nog, bladz. »2. Ook vraag ik , met betrekking tot de softe Vraag en dntwpord, indien het zoo zeker zij, als de Eerw. Schouten, zich hier over uidaatende, ons wil doen geloo- ven, dat de Leere zijrier Kerk geenzins den eenigen Heiland en Zaligmaker verloochent, door de zaligheid bij de Heiligen, bij zich zelven, of elders anders te doen zoeken; ,,, waarom hij zich dan hier over tegen den Catechismus in het harnas zet, daar in den- zelven alleen wordt ontkend, dat zij, die, ,. ook buiten den Zaligmaker , hun heil zoe» ken, in Hem gelooven, maar dat zij Hem met de daad verloochenen, fchoon zij Hem met den mond roemen!" En ik vraag, of de Utrechtfche Vriend wel eens oplettend geleezen heeft, het geen ik over die Vraag n /tfitwoord, bladz. 60 en 61, mij uitlaatenda wil
|
|||||
V 0 O R R E D E. Jtvit
wil doen gelooven? Die vriend geeft het
op , als of het hierin beftondt: Dat de Leert der Roomsch Kaiholijke Kerk geenzints den eenigen Heiland en Zaligmaker verloocktnt , (NOTA.) door de Zaligheid bij de Heiligen, bij zich zelven, of ergens elders te doen zoe- ken. Zo ik zulk eene lompe leugen wil- de doen gelooven, was het noodig mij, hoe eer hoe beter, het leeren te beletten. God dulde nooit, dat ik iets zegge, het welke gelijk is aan zulk een gruwelleer! Ik heb ook tot dus verre de minfte vreeze niet, dat dit utt mijne gezegdens zal beweezen worden. De on- partijdige leeze, en beoordeele het geen ik op die 60 en 61 bladzijden gezegt heb. Eerst ft el ik voor de reden, om welke ik geloof, dat door die Softe Vraag en Antwoord^ de Roomsch- gezinden van eene allerafgrijsfelijkfle Leere be- fcbuldigt worden. Daar op voortgaande zeg ik: Hoe onredelijk evenwel die bedoeling is, blijkt overtuigend uit de wezenlijke Leere onzer Kerk, welke ons leert, onze zaligheid te zoe- ken IN NIEMAND ANDERS, DAN ALL^^N IN Je-
sus," dewijl ik daar,wel niet uitvoerig, maar
echter zoo veel eene Aantekening toelaat,die we- zenlijkheid van de Leere onzer Kerk duidelijk genoeg bewijze, uit de plechtige uitfpraaken haa- rer laatfte Algemeene Vergadering van Trente. ***3 Ik
|
||||||
xxxvhi VOORREDE.
Ik toone op die plaats, uit deze, dat wij, vol-
gens haare Leere, onze rechtvaardigmaa* king, als geheel omerdiend aan onze zijde, en alleen uit vrife genade ons vergund, raoeten befchouwen; dat het eeuwig leven, of de eeuwige zaligheid ons nioet worden voorgefteld, als eene genade, die ons, om Christus Jesus wille, barmhartiglijk beloofd is; en te gelijk, als eene vergelding, waar mede onze goede weaken en verdiensten, (niet om dat die, uit zich, of ons zelven, als ons zelven, die goedheid, of verdiensten hebben ; neenmaar, uit kracht van deze belofte (barmhartiglijk ons gedaan) getrouwlijk zullen beloond worden. Ik wijs verder aan, dat zij ons verbiedt, onzen toeVerlaat of roem op ons zelven te ftellen, en niet op onzen Heere, wiens goedheid, gelijk de Kerk meds zegt, tot alle menfchen zoo groot is, dat hij begeert, dat de gaaven, waar- mede hij ze begiftigt, hen zullen ftrekken tot verdiensten. Ik voeg er, uit een der Gebe- den in de Mis gebruikelijk, bij, dat wij God fineeken« om onze aanneeming onder het getal der Heiligen; niet als of wij uit ons zelven dat verdiend hebben; maar dat hij als een mil- daadige kwijtfchelder onzer fchulden, door Chris, tus onzen Heere, ons genadig zij. Wegens het efren der Heiligen draag ik eindelijk, uit de 24fte
|
||||
VOORREDE. xxxtjt
|
|||||
24fte zitting der Trentifche Vergadering, deze
Leere der Kerke voor: dat het goed, en voor dee- lig «, hen aanteroepen, en zijne toevlucht tot hunne hulp en voorjpraak te neemen, (met om eigenlijk van de Heiligen, maar) om van God WELDAADEN TE VERKRIJGEN , DOOR ONZEN
Heere Christus Jesus, die (NOTA.) al-
xddN onze Zaligmaaker en Verlosser is. Door dit bijgebragte wil ik doen gelooven, dat de Leere der Roomsch Katholijke Kerk ons de zaligheid doedt zoeken, niet bij de Heiligen, niet bij ons zelven, niet ergens elders; maar al- le'dn bij Christus Jefus, die, zoo als zij op- rechtelijk belijdt, alleen onze Zaligtnaker is, Het geen ik dan wil doen gelooven is juist het tegendeel van het geen die Brieffchrijver van mij, wegens die zaak, gezegt heeft. Ver- re van mij intusfchen, dat ik dien Utrechtfchen Vriend, of aan de zijde zijner kundigheden, of aan die van zijn hart, in een afgunstig licht ten toon zoude willen ftellen, draag ik het liever voor als een bewijs, dat hij, om zijnen Alkmaarfchen Vriend fpoedig te antwoorden, geen tijd genoeg gehad heeft, om deze mijne eenvouwige Aantekening, met behoorlijke oplet- tendheid. te leezen. Aan het redelijk verzoek van cenen Vriend ipoedig te voldoen, is een bewijs van Vriend fchap; maar als men door on- **' 4 be? |
|||||
%v V O O R R E D E.
bcdachtzaamen fpoed, hem een verkeerd, ja
geheel valsch bericht geeft, verfoeit de vriend- fchap zelve zulk een nadeelig haasten. Waarom ik mij, om die gofte Praag en Ant-
mot d, tegen den Heidelbergfchen Catechismus, in het harnas zette, verbeel ik mi] genoegzaam betoogt te hebben, met voor te ftellen, of in die gofte Vraag en Antwoord niet bedoeld wor- den de Roonuchgezinden , fchoon er alleenlijk gevraagt wordt: ©elooben U^n bie o fi aan ben ttn/gen Jjaiiflmafiec 3iefum/ bie gaer fatiggefb enbe wel&ieren up ben SJeingen/ op gun felben/ofte er» 0en£ elber£ jncfien ? ----- De Utrechtfche vriend
fchijnt die mede, door overhaasting, niet ge-
noegzaam te hebben opgemerkt. Ik heb in- tusfchen een nieuw bewijs, en zelfs eene verze- kering voor de waarheid van mijne onderftelling gevonden, in het Gouden Kleinoot van den meergemelden Johannes d' Outrein. Deze Gereformeerde Predikant verklaart het fijne van die Vraag en An/wwrd, ten opzichte van het woordje die, op Bladz. 174, aldus: Draag. Wit flaan baar al fchuldig aan? 'Sflntin. A. 3tfan alles, tint 500 eben genoemd i§/ de Papistem; borij aan get laatst genoemde (bat jp get Sp zich zelven ;8fHen^oon B. de g>orininanen/ en C. de S^monfttanten. Ik zette mij dan in het harnas tegen dien Catechismus, om dat dezel- ve
|
||||
V O O R R E D E. xli
|
|||||
ve door die 3ofte Vraag en /intwoord, de
Roomsch Katholijken, in het algemeen, befchul- digt van misdaaden. welke door de Leere dier Kerk veroordeeld, verfoeid, en aan alle de Le- den derzelve geftreng verboden worden, De Utrechtfche vriend tracht evenwel aantetoonen, dat ik tot dezen rechtftreekfchen aanval op den Heidelbergschen Catechismus geene reden had: daarin dsnze/ven, zoo als hij Bladz. 22. en 23, zegt, alle'dn wordt ontkend, dat zij, die ook buiten den Zaligmaker hun heil zoeken, in Hem gelooven; maar geleerd, dat zij Hem met de daad verloochen, fchoon zij Hem den mond roemen." Doch welke worden in dien Catechismus, door die zij bedoeld ? De Predikant J. »' Outrein kwam 'er onbefchroomd voor uit. De Papisten , zeiddehij, zijnaan dat alles fchuldig!Twijffelt de vriend nu nog, of de Roomsch Katholijken, door denzelven, van afgrijsfelijke misdaaden be- fchuldigd worden? Ja, fchijnt hij te willen zeggen: Zij die de Leere hunner Kerk wel gevat hebben, en, met hartelijke verfoeijing van alle bijgeloovigheden en misbruiken, naar dezel- ve zich gedraagen, worden niet aangemerkt als fchuldig aan dat alles; maar allee'n die, welke of niet wel onderweezen, in het oeffenen van eenige aangepreezene Godvruchtigheden, of het *** 5 ver- |
|||||
jail V O O R R E D E.
vereeren der Heiligen, een al te groot betrou-
wen ftellen; of om onkundige en ligtgeloovigen te behaagen, en hier door hun tijdelijk belang te bevonWen, dit al te onmaatig aanprijzen, worden als de fchuldigen aan dat alles bedoeld. ,, Zulke menfchen, gaat hij voort, waren 'er, in de Gemeenfchap der Roomfchen, toen s, de Catechssmus wierdt opgefteld, vermoe- delijk, bij duizenden." Het is zoo, de domheid in het ftuk van Godsdienst was, op dien tijd, onder de Roomfchen zoo vermenig-. vuldigd, dat de getrouwe Herders en waarlijk Godsdienftige Leeken, hartelijk over de zelven zuchtten, ijverig God baden, en naar de uit- roeii'ng derzelven verlangden. Maar hoe ver- keerd was hier toe het werk van den Heidel- bergschen Catechismus? Deze in plaats van de waare Leere der Kerk, in haare zuiver- heid;, te doen kennen, verdonkerde dezelve nog meer; ftelde de verkeerde denkbeelden, der domme menfchen, en de verfoeielijke misbrui- ken, die door bijgeloovigen en baatzuchtigen vac het goede gemaakt wierden, op eene hs- tige wijze, voor als de eigenlijke Leere, en goedgekeurde gebruiken der Kerk. Dit deedt die Catkchismus juist op dien tijd, op wel- ken de Kerk, in haare algemeene Vergadering, niet alleen de in die dagen vernieuwde dwaalin- gen
|
||||
VOORREDE. xuii
gen der Ouden, en zoortgelijke nieuwe ukvindin-
gen der menfchen; maar ook de valfche begrip- pen, en ergerlijke misbruiken, die bij veelen omtrent het Godsdienftige plaats hadden, naar de onderwijzing van den Geest der Waarheid, op het plechtigst veroordeelde, en aan de Bis- fchoppen, aan de Pastoors en andere Priesters, aan welken de verkundiging van Gods H, Woord, en de beftiering der Geloovigen wordt toebetrouwd, op het nadrukkelijkst en ftrengst bevolen heeft, om alien, die tot hunne zorg behoorden, tegen alle verkeerde opvattingen we- gens de Rechtvaardigmaaking, de verdienflelijk- heid der goede werken, het eeren der Heiligen ens. te waarfchouwen; ook zoo te onderwijzen, dat zij de Leere der Kerk behoorlijk kenden; en van alle ingefloopene misbruiken zoo krag- tig aftefchrikken, dat zij door elk Geloovigen hartelijk verfoeid, en opletrend gemeid wierden. Naar die waare Leere der Kerk, en haar heilzaame bevelen hebben evenwcl alien, die Roomsch-Katholijken genoemd worden, zich niet alomme gedraagen. De liefde van veelen, voor de zuiverheid der Leere en voorgefchree- ve Kerktucht, is welhaast in verfcheidene Lan- den zodanig verflaauwt, dat de door de Kerk veroordeelde boosheid van Bijgeloovighedkn, op een nieuw, in dezelven weer overvloeidde, ,> en
|
|||||
r
|
|||||
xliv VOORREDE.
en wie,vervolgt ook de Utrechtfche Vriend,
op de reeds gemelde n^tte Bladz. zou dur- ven ontkennen , dat derzulken aantal (die door hunne dom- en bijgeloovigheid den Roomsch Katholijken Godsdienst onteeren) ook nog thands kgio, of zeer groot, zijn?" Mijn antwoord is zoo hartelijk, als onbe- fchroomd: Ik durf het niet ontkennen! Ik belijde, met fchaamte en droefheid, vast te ftel- len, dat 'er zulken nog veelen zijn. Mag, vraagt daar op die Vriend, zulk een verderf- lijk denkbeeld niet wederiprooken worden, en zou Schouten zelfs zich daar toe niet moeten verbonden erkennen?" Ziet hier mijn onbewinpeld antwoord: Dit mag niet al- leen, maar het moet ook, bij alle geleegenhe- den, naar het duidelijk en plechtig bevel onzer Kerk, nadrukkelijk gedaan worden; en ik ben, door hetzelve, daar toe zoo geftreng verbonden, dat ik niet langer maar een gewoon Pastoor mag blijven, als ik, naar mijne vermogens, aan die, mij opgeleide verplichting niet tracht te vol- doen; doch, hoe veel en groot mijne fouten ook zijn, ik verbeel mij, in mijne preeken, in mijne onderwijzing aan de jeugd, en in mijne fchriftjes, bij voorkomende geleegenheden, ten minften mijn best te doen, om het voorgeftelde verderflijk denkbeeld te wederipreeken, en mag ook
|
||||
VOORREDE. xlv
|
|||||
ook hierom niet zwijgen, als men de Roorasch-
Katholijke Kerk, tot welke ik gelukkig , niet door mijne verdienften, maar door Gods gena» de behoore, zulk een God onteerende denk- beeld toefchrijft. Het andere, zegt de Utrechtfche Vriend,
over des Heilands woorden: Dit is mijn Lichaam, laat ik ongeroerd, , ora dat de ftof zoo afgezaagd is, en ik geen tijd heb, om Godgeleerde en Uitlegkundige Boeken nate- flaan," en vertrouvvt, dat zijn Alkmaarfche Vriend, hier toe lust krijgende, in zijne eigene Bibliotheek tot genoegen te regt zal raaken, Het is dus niet waarfchijnlijk, dat de Utrecht- fche Vriend , wegens die woorden ooit komen zal om mij te vinden, Ik moet dsn afwachten, of een ander Man het raadzaam vinden zal, Wegens den titul van Katholijk zegt hij te tneenen , wel gehoord te hebben , dat hij onze Kerk, niet anders, dan bij ufurpatie, eenigzints eigen is geworden. Elk Godsdienftig Genoot- fchap kan tog, zegt hij, algemeen, zoo als het Griekfche woord Katholijk zou beduidca, ge-; naamd worden, voor zoo verre het allervegen be- kende of onbekepde Leden heeft; doch mij dunkt, dat 't hebben van Leden, op die wijze, alleen niet bewijst, dat zulk een Genootfchap, die &ne K.ATHOLIJKE Kerk is, welke vvij, volgens het
|
|||||
Xlvi VOORREDE.
het Geloofsbegrip der Apostelen belijden te ge«
looven Zo toch elk Godsdienstig Genootfchap, het welke, eenigen rijd, allerwegen zijne bekert* de, en zelfs onbekende Leden heeft, de Katho- lijke Kerk genoertid mogt worden* zoude het onmogelijke moeten plaats hebben: dat is: Elk Godsdienstig Genootfchap, hoe veel ook van elkanderen verfchilknde, zoude edne, algemeene Christelijke Kerk uitmaaken; er zou gemeen^ fchap zijn tusfchen Christus en Belial? en over- eenkomst van het licht met de duisternis? i Dat Domine Scharp, met het woord algemeene in eenen zin, die, door de Clash's van eenige Predikanten, als gezond wierdt aangenoomen, te veiklaaren, zich voor eenige jaaren gered heeft uit het gevaar, van buiten werkelijken dienst te geraaken, om dat hij, ter eere van een Roomsch Pastoor , onder anderen ten Graffchrift zeidde: Hier rust een waardig Lid der Algemeene Kerk, zalniemand, die onpartij* dig is, voor een bewijs houden, dat de titul van Katholijk aan het Genootfchap der Gerefor* MEERDEN,in eenen eigenlijken zin ,toekomt. Dat ik de uitdrukking: Anathema esto! ge- woonlijk door de Eerw. Vaders, in het Conci- lie van Trente gebruikt, ter veroordeeling van hartnekkige Leeraars, en aankleevers der dwaa- lingen, vertaalt heb: Die zij in den Ban I komt
|
||||
V O O R R E D E. xlvii
komt dan Utrechtfchen Vriend, Bladz. 24. wat te
tnalsch voor, en hij gelooft, dat zijn Alkmaar- fche Vriend zelve wel ontdekken zal, dat het, in den mond dier Eerwaardige Vaders wel iets wreeder betekende, als dat zij zulken, die hart- nekkig de veroordeelde dwaalingen bleeven ver» breiden, of aanbangen, buiten de Gemeenfchap der Kerk flooten, en hen; om dat zij, de Kerk nia hoorden, naar het bevel van Jefus(*), wilden gehouden hebben, als Heidenen en Publicaanen. Ik laat het zoeken, naar die meerder wreedheid, door het woord Anathema esto! zoo als het uit den mond dier Eerw. Vaders is voortgdcomen, aan den Alkmaarfchen Vriend over, maar ben intusfchen wel verze- kerd, dat hij ze niet zal vinden. Ten opzichte van den lijst dier Protestanten,
welke tot de Gemeenfchap der Roomsch-Ka- tholijke Kerk zijn overgegaan, en door mij van Bladz. 49 tot 54, is opgegeeven, zegt de Ut- rechtfche Vriend Bladz. 24, met verwonderlng gezien te hebben, dat hij op denzelven niet vondt, den zoo vermaarden Justus Lipsius, noch de Burgers Ploos van Amstel en Glo- ver. De Vriend heeft zich alweder te veel gehaast, om den Alkmaarder fpoedig te ant- woor-
(*) Matth. XVIII. vs. 17,
|
|||||
\
|
|||||
lxviii VOORREDE.
woorden.------Ik heb, ten flot van dien Lijst,
gezegt: Vreeze, dat deze Lijst , door
uitgebreidheid verveelend 9 en dus nutte- loos zoude worden, wederhoudt mij van denzelven te vergrooten met de naamen van veele Vorften, Vorftinnen, en anderen, om hunnen ftaat en geleerdheid vermaarde menfchen." Zo hij zig maar zoo veel tijd gegund had van dit weinigje oplettend te lee- zen, zoude die verwondering in hem met zijn opgekomen. Maar het fchijnt, dat zijn Ge- reformeerd Bloed, hoe menschkundig hij ook door zijn Alkmaarfchen Vriend was gewaar- fchouwd, op dat tijdftip, wat al te warm is ge- weest, Mij komt althands de wijze, op wel- ke hij van de veelgeachte Burgers Ploos van Amstel en Glover fpreekt, niet zeer befchei- de en broederlijk voor, en de tegenwoordige tijd, waarin men van alle zijden moest arbei- den om harmonie te bevorderen , veroordeelt dezelve op het fterkst Wegens den twist over de Geesteiijke Goederen, en Fondzen uit dezelvens alleen door de Gereformeerden ge- bruikt, tot betaaling van huDnen openlijken Godsdienst en hunne Leeraars , Adres aan de Nationaale VergaoeringI De Utrecht- fche Vriend eindigt zijnen Brief, met den Alk- maarfchen Vriend te verzoeken, dat hij, niet zoo
|
||||
VOORREDE. xt.i&
^, zoo zeer de Aanmerkingen van Voorhout^
,i over het ongefchreeven woord, en de gehnur- j, zaamheid aan den Paus, waar op, zegt hij, liep het niet van zelfs in het oog , al vrij j, wat zou te zeggen zijn, als wel zijne Belijde- 3, nis zelve te beter te beoordeelen , en zich geheel te bereiden tot het verder gefchrijf, i, met wefters uitgaave het leezend publiek 0 bedreigd wordt, eenige oogenblikken zich wil verledigen met het leezen van een stuk- j, je , in het Jaar 1784 te Dordrecht bij van Braam uitgekomen, en door H. G. van ► i, Beugel onder dezen titul uitgegeeven: Ver- anderingsgrondsn en htgtvallen van den Heere j, Nicolaus Smidt , voorheen Roomschgezhd 14 Hoegleeraar in de Godgekerdheid en Wtjibe- geerte te Roermonde en te Masyk, en laatst i, Proponent bij de Hervormden, onder de E. E. it Clasfis van Schieland , naar 'smans eige Handschriften, enz." Er zou dan, volgens de gedachten van dieri
Vriend,' op de gemelde Aanmerkingen van Voorhout , nog al vrij wat te zeggen zijn; maar is 'er wel ooit iets, door een mensch ge- fchreeven en gedaan, waarop, naar het gezicht van zommigen , nog niet al vrij wat zou te zeggen zijn ? Al vrij wat op iets te z ggen, **** is |
||||
ft V O O R R E D B
is^geen kunst; maar te bewijzen, dat mefi hce-
zelve met reden afkeurt, is elks werk niet (*).< De Utrechtfche Vriend, die , als een Leek, maar eenige wenken , waarop, bij de eerfte le> zing zijne gedachten vielen , gegeeven heeft, had dus, geen tijd hebbende om Godgekerde en Uhkgkundige Boeken nateflaan , een gelukkigen in-
*
f*) Is elks werk niet. Ook de kundige Sehrijvers der
Nieuwe Vadtrlandfche BiMiotheek, geeven blijken van de» ze waarheid, in NQ. XVI. van bet eerfte Deel, welke ik te gelijk met de Proef van dit Iaatfle blad ontvangen heb. Van bladz. 729731 hun oordeel wegens derr overgang van F. Voorhout, uitbrengende, heb- ben zij, bijzonder op dien Man, en het door hem ge- daane Bericht, ook al vrij wat te zeggenj maar geen verftandig Proteftant zelf's, die hunne gezegdens onpartij- dig beoordeeld, zal 'er in beweezen vinden; dat men, am het met minder woorden uittedrukken, Voorhout een Zot; en zijo Bericht, zondereenig bewijs, moet achten. Zij zeggen vvel, de befchrijving van zijn karak- ter te hebben opgemaakt, uit bijzonderheden in zijn Be' richt gevonden; maar bewijzen uit die, hunne ongunm'- ge befchrijving, niet. Zij beginnen, en eindigeii met machtfpreuken, Voorhout is, zo men hen ge- looft, een man van een xwak verftand, en onopgeklaarden geest. Op die uitfpraak voortgaande, befchrijven zij zijn gedrag, als dat van eenen wispelturigen Zot , die zicli zelven, in het ftuk van Godsdienst, alle gebruik van gezond verftand ontzegt t en oribepaald de Ikhaamelijke zinnen zwijgen doeit; doch bewij- zen niet, dat de redenen , welken Voorhodt, van zijn gedrag gegeeven heeft, ongegrond zijn. Zij zeggen en- kel, dat het bewijs van zijn gezegde ontbreekt. Is dit zoo ? De onpartijdige leeze, en beoordeele het Bericht van Voorhout , eh hij zal bevinden, dat zij het bewijs ver- zweegen hebben. Beantwoort zult een gedrag aan de- ze fpreuk van Jefus (Lukas VI. vs. .31.): Gelijk gij wife, dat de menfehen u dosn, daeit gij hen o»k desgelijh! |
||||
V O O R R E D E. li
inval, van zijnen Alkmaarfchen Vriend, in
haast, toe te wenken, dat bet geen hij, in die genoemde Aanmerkingen van Voorhout, afge- keurd wilde hebben, van zelfs in het oog Uep. Die uitfpraak op eenen beflisfenden toon gedaan, was zeker gefchikt om dien tijd en de moeite uit- tewinnen, welke hij had moeten befteeden, om te beproeven, of hij iets, ter afkeuring van die Aanmerkingen, kon bewijzen. De Alkmaar- fche Vriend, in die uitfpraak berustende, won 'er ook tijd bij, om de BelijdenU zelve , die Voorhout gedaan heeft te btter te beoordeelen, en over het geheel zich te bereiden, tot het yerder gefihrijf, met welkers uitgaave het leezend publiek gedreigd wordt. Welk gebruik nu die Alk- maarder van zulk eene geleegenheid, ter betere beoordeeiing van die Belijdents maaken zal, moet men afwachten. Maar heeft Voorhout, met de uitgaave van
een verder gefchrijf, het leezend publiek ge- dreigt? Hij heeft, als andere menfchen zijne zwakheden; doch die van anderen te drei- gen, is, verbeel ik mij, in hem niet zeer aanmerkelijk. Mij dunkt zelfs, dat hij dikwils Mijken geeft van, uit eenen vreesachtigen aart, te veel te zwijgen. De Utrechtfche Vriend meint evenwel een bewijs van zijn dreigen ge- vonden te hebben, zeggende: (zie Bladz. u. **** a Aanr. |
||||
in V O 0 R R E D E.
Mnt. VII.) Wat zegt Voorhout dan op die
plaats? Dit: ook deze Brieven zal ik, in '« vervolg, in het licht geeven , en ik ver- trouw, dat elk onbevooroordeelde daar uit, op het klaarfte zal zien, en overtuigd wor- den , dat die kragtdadig moest medewerken, j, om mij de Leere der Roomsch Katbqlijko Kerk geheel anders te doen befchouwen; ja met hoogachting voor dezelve vervullen * Is dit nu het leezend Publiek dreigen? - Is het niet veel eer aantemerken, als een vriende- lijk bericht, om hetzelve in ftaat te ftellen vana de redenen zijner geruchtmaakenden Overgang, des te beter te kunnen beoordeelen ? -----. Nu
nog iets wegens het aangepreezen fiukje van
den Heer Nicolaus Smidt. ------- Dit ken ik,
wijl ik zelve , zoo haast het was uitgegeeven,
ditgekogt, endikwils zelfs geleezen; doch door het uitteleenen verlooren , maar nu weder ont- boden heb, om Voorhout, wien ik het mede aariprijs, geleegenheid tot het leezen van dat sTUKjs te geeven. Ik twijfiel ook niet, of zulks zal hem, althands voor het vervolg, nut- tig zjjn, om nog meerder bevestigd te worden in deze waarheid, dat de Leere der Roomsch Katholijke Kerk , door de Gereformeerden, gemeenlijk geheel anders wordt voorgefteld, als zij weezenlyk is. ----- Uit de oplettende
lees-
|
|||||
/
|
|||||
VOO-RREDE. i,ra
|
|||||
Jeezing van dat stukjE zal hij toch overtuigend
2ien, dat die Hecr Nicolaus Smidt, voorheen Pater, in het Orde der Eerw: Paters Predik* ■ lieeren ; die Gereformeerd wilde worden, zondet nog eens te weeten, wat eigenlijk de Gere- formeerden leeren, zoo haast hij uit zijn Klooster gevlucht, en , op zijne wijze, Gere formeerd geworden was, alles, als het waa- re, vergeeten had, wat de Roomsch Ka- tholyke Kerk leert, en hij, als Roomsch* gezind Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, naar de Leere dier Kerk, anderen had moe- ten leeren. Dit nu ontbode stokje we- der bekomen hehbende, zal ik, uit die opge- geevene Verandtringsgronden van dien, uit zijn Klooster gevluchten Pater , bewijzen van dit mijn gezegden geeven. Ik vereenig mij der- halven met den Utrechtfchen Vriend, in het wenfehen, dat men het stukje van dien Pa* tee , of Overlooper, (laat ik ook hem, zonder hem te laag te zetten., zoo eens mogen noemen) over het algemeen, bij het werkje van mij, P. Schouten, in handen nam, op dat, het hoort, en wederboort in acht genomen worde! De Utrechtfche Vriend haast zich om te ein-
digen , fchoon hij anders, nog al wat ftof had om uitteweiden, over het geen ik in mijne Preek, op Bladz. 67 zeg ; alwaar ik met den |
|||||
tiv VOORREDE. ,
Burger B. S. Sinkel , in zijn ftukje aan de
Remonftranfche Broederfchap , bij geleegenheid van deszelfs zoo veel geruchtmaakcnden Brief, op hetzelve aanbeeld fchijn (ik durf er, we- gens den inhoud van dit ftukje bijvoegen , met de daad getragt heb) TE slaAn $ uk vr'eeze> dat hij den Alkmaarfchen Vriend met zijne ge- mengde Aanmerkingen , te lang heeft opgehou- den; als ook, omdat hij hem niet langer in het onzekere durfde Iaaten , wat deze van zijne refcriptie, of wederantwoord , te denken had. Voords verzoekt hij verfchooning voor het ge' brekkige, hetwelk in ftijl en orde, door de overhaasting in zijne lettereo ingefloopen zal zijn. Het is waarlijk jammer, dat die Vriend uit beleefdheid, zich zoo heeft moeten haasten,' dat hij 'er niets meer konde bijvoegen, dan dat hij, in alle jgevallen, niet wilde gehouden zijn alle het overige, in het, door mij, uitgegeeven stukje, waar op hij geene aanmerkingen go. maakt heeft, toeteftemmen, of voor richtig te houden. Neen, zegt hij Bladz. 27., daar fcheeld verbaasd veel aan." Hij betuigt voor zijnen Alkmaarfchen Vriend, met de meeste achting, te blijven zijn vertrouwde Vriend; en ik, hartelijk te verlangen van in hem den man te vinden , die zijn best zal doen , om te be. wijzen het geep hij, in dezen zijnen brief, aa» dien
|
||||
V O O R R E D E. LV
dien Vriend, zonder het geeven van eenig be-
wijs, gezegt heeft. Hier, onpartijdige Lezer! maak ik het eind«
van eene Voorrede, zoo Iang als het volgend ftukje der Veranty/oording van den Heer Frap<s Voorhout. Ik wilde, maar had de vermo* gens niet van korter te zijn , en te gelijk het geen ik, in bet Drietal Gemeenzaame Brieven aanmerkelijk vond, behoorlijk te beantwoor* den. De Heer Frans Voorhout geefc flu zijne Verantwoording alleen voor een ge- deelte, om dit ftukje niet grooter, als dat van zijnen Overgang , en dus ook niet duurder, als Acht Stuivers te doen worden, ten einde het, ook voor minvermogenden, gemakkelijker verkrijgbaar te maaken, De onlangs hem ge- daane Opwerping, als of hij, ten opzichte van zijn evenmensch, trouwloos had gehandeld, met niet te gelijk bij zijne Geloofsbelijdenis, alle de redenen en oorzaaken bekend te maa. ken , welke hem tot het doen derzelve bewo- gen hadden , heeft hij genoeg verijdelt, met ' terftond eenvouwig te antwoorden, dat hij hiec toe geene geheimen had ontdekt; en door het geene hij, van de aanleidende oorzaak en reden tot zijnen bewusten flap, voor het doeri zijner Belijdenis, bericht had, aan alien, die, op zijn voorbeeld , met terzijdeftelling van al- le * i
|
||||||
Utt V O O R R E D &
te vooroordeelen, de waarheid wikfen zoeken j
de gelegenheid had aangeweezen , om dezelve te kunnen vinden. Intusfchen heeft Voorhout met dit volgend
stukje reeds begonnen die eigenlijke oorzaa- ken en redenen, welke hem , tot het omhel- len van de Leere der Roomsch Kath'olijke Kerk bewoogen hebben, bekend te maaken, en zal daarmede, met stukjes van gelijke groo- te, om reeds gemelde reden, voortgaan. <____
Ik Voeg er alleen bij, dat de Brieven over
die zaak door ons gefchreeven; hifer voorko- men , gelijk zij wezenlijk onder ons gewisfeld zijn. Opfchik van geleerdheid en welfpreeken- heid zal iemand te vergeefsch in dezen zoe- ken. Mijn oogmerk was, eenvouwig de waar* heid aantewijzen; en dat van Voorhout , vertrouw ik , zich oprechtelijk aan dezelve te onderwerpen. God geeve, dat onze poo- gingen nuttig zijn, ter uitbreiding der kennisfe van den waarbn Godsdienst! Met dien wensch noem ik mij, geeerde Lezer f Uwen Dienstwilligen Dienaar,
Alkmaar, Den *9 December, Petrus Schouten. 1J97.
|
||||
NOTEN ! GEHEFDE MeDE*
Burgers!
|
|||||
JL harts Wende ik my tot U, om met U ovet
den Godtsdienst te handelen. Over den Godts- dienst ? zulc gy misfchien verwonderd vragem En dat gy? ..... . die nu een' ftap gedaeri hebt [ zo zeer ftrydende tegen het oordeel en
de goedtkeuring van brave, doorziende en ge* l'eerde Manned. Maer zacht! eer gy verder gaet met dus te redeneeren, vergun my, dat ik U dp myne beurt ook eens vfage. Is dan het fpre*ken over den Godtsdienst eeh onderwerp, dat in dezen tijdt als ongepast behoort befchouwd tc worden? Moet men het (op dat ik my zo eens uitdmkke) aenmerken als eene zaek , thans geheel buiteti de Mode ? In alles is toch eene Mode. Is nu de Mode niet, om maer veel over de ftaetkunde te fpreken en te fehry- Ven: andere takken van wecenfchappen, en voor- |
|||||
(
i
C * )
al den Godcsdiensr, zo nict geheel varen te la-
ten, ten minsten te laten rusten? Moet men zich niet naer die Mode fchikken, wit men niet, of met verachting behandeld worden , of zyng papieren tot de commeny - winkels gedoemd zien? Dan, hoe zeer het te vreezen is, dac er zulke ontaerde menfchen zijn, die zo den- ken , Sis ik hier vragcnde, my verbeelde ; hou- de ik my nochthans verzekcrd , dat er nog al cen goed aental weldenkende zijn , by wien de Godtsdienst onder alle woelingen ab het waer- digste en belangrijkste ftuk gehouden wordt; die,- hoe zeer door eene menichte van onderfcheidena werkzaemheden belemmerd, echter nog tyden weten uit te dfenken , om zich met zo een be- langrijk onderwerp , als den Godtsdienst, bezig: le houden. Onder dezen worden er mis- fchien gevonden, die zeggen: gaerne willen wy onze overdenkingen tot den Godtsdienst bepalen: maar gy zijt,. om uwe bekende ver- smderingen van denkbeelden wegens den Godts- dienst, de man niet, die ons in dezen van nut iunt zijn: wijl gy, en wel door uwen laetftetv overgang, by velen u hatelijk hebt gemaekt. Maer waerom maekt my die zo-hatelijk? Is het geen regel onder de Protestanten zelven , dac men, in het ftuk der leere van den Godts- dienst, alles moet beproeven, en het goede be- bou-
I
|
||||
i C 3 )
\
feoudfen? Naer dczen regel heb ik my gd»
dragen. Ik heb, zo veel in my was, alles on-
derzdcht. Verfchcidene reizen zelfs verbeeldde ik my > het goede te hcbben gevonden * maer zag by nader onderzoek , dat ik my te vroeg Verblijd had. Was het dan myn plicht niet* weder te beginnen? Of rrioest ik hopeloos dit opgeven? Ben ik hatelijk geworden, orh dac ik eindelijk de waerheid dier leete van den Godtsdienst erkend, met myn hart aengenomen* en opentlijk beleden heb , welk -een onfeilbaer middel -, tef gerustftelling van een waerheidlie- Vend gemocdt, door de Gdddelyke fchikking aen- wijst ? Blijkt niet uit myne voordracht, den io Septemb. laetsd. opentlijk gedaen, dat geene list, bedrog of -misleiding ■, maef wel oprecht- heidt daer in doorftraelde ? Ik beroep my op idle de, genen, die my van naby kennen en met my verkeeren. Zyn myne veranderingen niet al- tyd zodanig geweest, dat ik Zo lang iets voor waerheidt hieldt, tot dat ik vart het tegendeel overtuigd wierdt? Moet daer uit niet voort- Vloeien, wanneer wy in handen vallen van zo-» danigen » die ons * of door list, of onkunde, Verkeefde denkbeeldett inboczemen, wy al lichc tot dwalingen gebracht worden? daer het intus- fchen hem bejegendt, dien her alleen om waef-> heidt te doen is. Kan my iemandt wel met A % gfotidt
|
||||
( 4 )
gronde aentoonen , dat ik iets anders- dan waer>
heidt gezocht hebbc? Is-bee dan nice wel eeri3 de moeite waerdig, dat men de denkbeelden van zodanig iemandt, die zo veel gezocht heefc A en nu eindelijk meent gevonden te hebben, met eenige oplettendheid naga en overwege , vooral in een ftuk van zo veel aenbejang als de Godt$»- dienst? Moet men maer akijd de ooren eit oogen flui.ten voor de ftem en fchriften van ds ^odanigen, die door velen- veroordeeld worden? Waer vvil dit heen?- Waerom dan gehoordt naer de Item van Christus en zyne Aposteleii? die de vooroordeelen , zo nice van alien y tea minften van bet aenzienelijkfte gedeelte der na- tien tegen zieh hadden ; die gehouden wierden voor het geringfte zoort van menfehen , vaa wclken men niets goedts konde verwachten. Het zy verre van ray , dat ik my eenigzins- by Christus en zyne Apostelen zoude willen vcrge- lyken-. Ik heb er alleen mede willen aendui- dem, dac iemandt, om dat hy.van velen veroop- deeld wordt-i, daerom^niet on waerdig is, ge- lioord en zyne gedachten overwogen te wor- sen , vooral, wanneer het becrcft. een ftuk, waer'by elk mensch belang heeft. Maer mogelijk valt een ander gedeelte van
menfehen in de gedachten : Was het nog n f,lkenlijh; over den Go its dienst in het M+ |
||||
C 5 }
^, gemeen! Die ware dragelijk: doch gy wilt
pogingen aanwenden ter verdediging van eenen +, Godtsdienst, om welken te voren zo veel is -,, te doen geweest; aengaende welken zo veel ^, voor en tegen is gefchreven; om welken te ^, verdedigen of te onderdrukken zo veel men- fchenbloedt is geftort. O welk een gevaer- j, lijk ,. welk een fchadelijk mensch zijt gy ! Hoe zeer zult gy aenleiding geven , dat die oude tyden van bitterheidr weder verlevendigd 5, worden! Hoe zeer zult gy de menfehen te- gen elkander in het harnas jagen ,■ in de on- aengenaemste twisteri wikkelen ! -Daer thans elk Godtsdienstig genooefchap er zich op toe- kgt , de leer der verdraegzaeniheid voort te pianten, nu -met met elkanderen over, lecrituk- ,, ken te twisten; hoe zeer zult gy tegen dit hcil- zaem plan inwerken! Dat gy denRoomsch- Katholykcn Godtsdienst hebr, aengenomen, dk ftondt aen u ; elk kan , overeenkomstig de rechten van den mensch , zyncn Godt dienen zo als hy wil, of niet wil. Maer waerom dit gsdaen op eene wyze, die zo veel gerucht tnaekt? Waerom het niet in ftilte uitgevoerdt? Gy konde even gocd Roomsch geworden zyn t al ware zulks niet zo opentlijk gefchiedt. Waer- om niet op eene minder geruchtmakendc wijze u tot dien Godtsdienst gevocgd"? Gy konde dan yy even goed uw gedrag overeenkomstig de re- A 3 »> Sels
|
|||||
.
|
|||||
c 6 3
» gels van denzelven hebben ingericht. Had gy
fchrijflust gehad: waerom niet verder afge- werkt, het geen gy over de zede-, natucr- ei\ wiskunde begonnen hebc? (a) Die zoude u toteer, uwen medemenfehen tot nut verftrekt, en uwe eige ruso en genoegen bevorderd hehben. Wat moet nu nit uw gedrag en febriften gehoren worden? Voor u zelven, nadeel, kvvelling en fchande; onder uwe me-. demenfehen pnrust en beraeringen. Heht gy door ondervinding. niet reedts genoeg ge- ,, leerd, wat de gevolgen ?ijn geweest van alle uwe, wel onvennoeide, maer dikwijls vruch- teloze, pntydige , ja nadcclige werkzaemher ,, den? Daerom , treed te rug! houd u ftil ! en zoek in flilte allsen genoegen bij u zelven." Wel nu, Myne Vrienden! Gy, die dus redc-
neert (£), ik heb getracht, uwe denkwyze op het krachtigst voor te dragen. Vergunt my uwe oplettendheidt op het gene ik er over te zeggen hebbe. Hat ik met u over den Godtsdienst fprak,
zoudt gy mogelijk nog dragen : maer met u over
(tf) D.aj dit piet gebeurt zy, is door de omrtandighe-
den der tyden veroorzaakr. (£) Deze geheele aengefUpte redeneering is my zaefc
lijk door iemsndt dus voorgedragen. |
||||
( 7 )
wer den Roomsch-Katholyken Godtsdienst te
ifpreken, is in uw oog verfbejelijk; en daerom ben ik een gevaerlijk mensch, uit hoofde van -de nadeelige gevolgen, die ik door myne rede- tieeringen in de maetfchappy zal te weeg bren- »gen." Is het wel waer, dat er om den ei- gentlyken Roomsch - Katholyken Godtsdienst zo veel is >te doen geweest? Is daer uit wel het ftorten van menfchenbloed geboren geworden? Is het niet veel eer uit de ftaetkundige bedoc- lingen der Vorsten, welken zo dikwijls het mas- Seer van den Godtsdienst gebruikt hebben om iiunne tydelijke belangen te bevorderen? Is iiet niet veel .eer uit het verkeerd voorftellen van dc leere der Roomsch-Katholyke Kerk? Cfit de hier door by de menichte qpgevatte , en -door partydigheidt dicp ingedrukte vooroordoelen tegen dezelve? :Uit de misbruiken, die flcchte inenfchen van het wezendlyke goede inackten? < Is het ook niet uit de woelingen der zul- fcen , die de Vorsten wilden vlcijen, en door zlch voor Hervormers uit te geven , hunne ei- gene grootheidt zochten ? Is het mede niet uit de affchuwelyke lasteringen., -bero- vingen van goederen, ontheiligingen en ver- woestingen der Kerken, enz.? Heeft die niet dien onverzoenelyken haet en dolle woede on- der de menfehen veroorzaakt? Ik ben ook A 4 wci
|
||||
!
C 8 )
wel ondcrricht en overtuigd, dac er onder da
leden der Roomsch - Katholyke Kerk zeer velen zijn gewecst, die door hunne Godtloze Jevens- wyze , door hunne onverzadelyke heerschzuchc en gierigheid, door lui- en domheid, door her voedcn en acnkvyeken van bygclovighcden, door vervolgzucht en gepleegde wreedheden, insgelyks oorzaken van vcle rampen zijn geweest ; maer mag men het flechc gedrag der belijders van den Godtsdienst eene four van den Godtsdienst zelven noemen? Zijn. de erkcnde wanbedryven van de leden der Roomsch - Katholyke Kerk doqr haer zelve niet betreurd en. nadrukkelijk vey- foeid? Heefc zy ooic de wreedheden der Iti- quifitie gocdgekcurd ? De I n q u i s i ti e is het," (zegt de beroemde Ganganelli , Patjs Klemens de }£IV, in zijncn 03. brief,) die w den Priesteren den bynaem. van vervolgers heefc doen geven. Maer behalveti dat de ,, Vorsten, die het gezag der Inquisitie bcr x krachtigden , nog fchuldigcr waren dan zy, ,, die hen daer toe aenzetteden, zag men rummer Rome zich qyergeven aeq het wreede vciv maek, van zyne. burgers te doen verbranden, pm dat zy het ware geloof niet hadden, of zich in onbetametyke gefprekken te buiten ,, gjngen, Jezus Christus, wel verre van hen I, yif te roeijen, dje hem lasterden, bade, fter- |
||||
vende aan het kruis, zynen Vader voor hen
,0111 vergiffenis. Dit is zeker , dat indien zomtijdts Godts dienaren moordt en bloedj geademd hebben , zy dit niet, hebben gedaen dan door een verfchrikkelijk misbruik van den ?, Godtsdicnst , die, geheel liefde, niet anders predikt dan zachtmoedigheidt en vrede." He: is dus niet de eigendijke Roomsch-Ka-
tholyke Godtsdienst, maer het tydelijk belang der beide partyen , om vvelke zo veel bloedt gcftort is. | Dan, onder dit zoort van menfchen, welk ik
thans bedoel, zouden er kunnen zijn, die mee- nen , nu in ons vaderland het befluit genomen is, dat de Godtsdicnst van den ftaet gelcheiden 7>y, en elk yry kan fchryven over allerleie. on^ derwerpen , mits hy niemandt beledige ,en iu zijne rechten benadeele , is bet wel niet t? duchten , dat er om den Godtsdienst eigentlijk gezegde vervolgingen zullen plaets hebben: maer zal er uit uw fchryven niet ontflaen , dat de yyeraers aen beide zyden zullen opgewekt warden , om elkanderen onaengename verwy* fingen te doen ? Doch is dit niet enkel te verwachten van de onhezonne yveraers ? en niet van de bedaerde , de yerflandige en eerlyke, aenklevers der verfchillende- gevoelens. Moer fen dan deze laetften altoois zwygen , op dat de |
||||
( 1° )
eeriften niet in beweging gebracht worden?
Ts dit redelyk? ----- Is hec verftandig yveren,
vooral in het ftuk van den Godtsdienst, niet
grooteljjks ondcrfcheiden van den onbezonnen, den redelozen yverf Zal de verftandige , de bedaerde, de redelyke Man, den parcyzuchtigen, den bitteren lasteraer of befpotter niet altoos met eene ftille verontwaerdiging aen zijn lot overlaten , en zich wel met den zelven gelijk willen ftellen? Dock met dat al (zal men mogelijk zeggen) zullen uwe pogingen. nutte- loos zijn: want het zal gaen oyer onderwer- fen, die reeds uitgeput, ja volkemen bejlist zyn. Is dit waer? Zyn deze onderwerpen reeds uitgeput, ja volkomen befiist? Heeft men er in ons vaderland zonder gevaer de proef Wel van kunnen nemen? Is die Godtsdienst, waer voor ik mede onderneme , de pen op te vatten, door de vooroordeelen der tyden en om- ftandigheden, voor velen in onze Republiek niet zodanig verdonkerd, dat het tijdt, ja meer dan tijdt worde , om door die nevelen heen te bre- ken, en voor de verftandige , befcheidene en waerheidt zoekende Protestantfche inwoonderi derzelve , het ware fchoon van dezen Godts- dienst op nieuw in een helder daglicht te ftel- len? De overtuiging, dat dit noodzakelijk jsy, is het, die my bewogen heeft, om redea (0
|
||||
I ■
* C .. 3
te geven, waerom ik mynen overgang zo opem>
lijk gedaen hebbe ; tevens de drangredenen te vcrmelden , welken my hebben aengefpoord tot de bekcndmaking van alles , wat daer toe be- trekking heeft, op dat myne Protestantfche me-- deburgers uit mijn voorbeeldt zouden zien , dat de leere der Roomsch - Katholyke Kerk, zo men dezelve met een waerheidlievend gemoedt wil qnderzoeken, geheel zuiver is van alle die wan- gevoelens, afgoderyen en bygelovigheden , wel- ken ons door partydige onderwyzers zijn inge- boezemd, en alleen, door de Goddelyke fchik- king, die gronden heeft, welken de geduerig© onzekerheden, die het gemoedt der Godtsdienst- minnende Protestanten aenhoudend ontrusten , kunnen wegnemen. Nog brengt men in het midden, dat ik
door mijn gefchryf de heilzame yerdraegzaem~ tytidt, die thans door ieder een zo Jlerk wordt pengeprezen, zal tegenwerken: doch is er geen groot onderfcheid tusfchen verdraegzaemheidt en pnverfchilligheidt? Zoude ik, wanneer ik zweeg pmtrend zaken , die tusfchen de Roomsch -Ka- tholyke Kerk en de Protestanten in gefchil ftaen, my niet aen onverfchilligheidt fchuldig maken ? Het is waer, ik konde wel Roomsch- Katholyk zijn , zonder daerom over de betwiste Jccrftukken te fchryyen. Ik erken, ik konde ia |
|||||
is
|
|||||
C is )
ftilte dezen Godtsdienst omhelsd hebben. Het
is zekcr , hoe veel ik ook over dezen Godts- dienst fchrijve ; ja al ware ik zo gelukkig,- dat fflyne fchriften over die onderwerp lof verdicn- den: ik zoude echter voor my zelven een on- waerdig lidt van die Kerk zijn, indien myu ge- drag niet ovcreenkwatn met hare zcdeleer. Doch waerom zoude ik voor dezen Godtsdienst niet behoorlijk mogen yveren? Nu ook iets wegens mijne geliefkoosde oeffe-.
ftifjgen in de wijsgeerige wetenfehappen , als de zede-, natu-er- en wiskunde. Behoef ik de- gen wel achter te Iaten, om geregeld te yveren ter verbreiding der kennisie van den waren Godstdienst? Is in tegendeel de liefde tot die verbreiding niet het hoofdzafcelijk vereischte in elken waren Wijsgeer? Van zulk eenen wordt immers met reden gevergt, dat hij niet alteen jrich bepale tot het onderzoeken van het wezen, van de vverkingen eft het einde der natuerlyke dingen, en de plichten, welkeit de menfehen- ten. ©pzichte van hunzelven, 'Van hunnen naesten, en andere fchepzelen te vervullen hebben ; maer ook vin het geen hy aen den grooten Schep- per , Onderhouder en Beilierder van al het ge- fchapene verfchuldigd is. Moet hy, ziende, dat zijn natuerlijk redenlicht te zwak is, om dat oneindig Gpperwezen, zo als hetzelve door den mensch
|
||||
\
< 13 )
ttiefijch gekend en vereerd wll zijn, behoorlijk
te kennen, zich voor hetzelve vernederen, ora meerder licht bidden, en zijn best doen, ora de hier toe voor de menfcben zo genadig ge- dane Goddelyke Openbaring , in zo verre tot zyn beftemming nodig is , volledig te kennen? dan is 00k zeker het onderzoeken naer den wa- ren Godtsdienst de onvermydelyke plicht van ieder mensch , die een waer Wijsgeer wenscht te zijn. Verre van my in te beelden, dat ik het ben, betrouw ik echter nederig,'den waren Godtsdienst nu omhelsd te hcbben , en houde, naer de regels van denzelven y my verplicht, zulken, die, naer myne gedachten, dien noch niec kennen, tot een behoorlijk onderzoek naer den- zelven op te wekken. Ben ik zelfs, over- tuigd, dat die de ware is, niet verplicht, naer myn vermogens mede te werken , dat zul- ken ten minilen , dien ik voor dezen, in myne onwetendheidt, in hunne vooroordeelen tegen den- zelven gefterkt heb , nu op mijn voorbeeldt de- zelven afleggen, en onpartydig de leere van dezen Godtsdienst onderzoeken? Ik. zic nu, dat mijn veorig onbezonnen yveren aen velen ergernisfe vev- oorzaekt, en in het plichtmatig onderzoeken naer den waren Godtsdienst gehinderd heeft : eischc dan d,e Christelyke liefde niet van my, die kwaedt, zo veel aiogelijk, te herftellen? Zu» ik,
|
||||
C 14 )
Ik, al ware hct uit onkunde , door myn gedragj
of fchriften , maer eenen myner medemenfchen * gebracht of gcftijfd had in denkbeelden, welken voor zijn tijdelijk belang zeer nadeelig zijn^ zoude ik dan* beter onderricht etl myne dwaling ziende, vryheidt hebben, die alleen in ftilce te erkennen , zonder iets te doen voor hem, wel- ken ik oordeelde i nog in verdervelyke dwalin- gen te zijn? Wordt eehter uit mijn gefchrijf voor my zel-
ven nadeel, kwelling en fchande geboren: welke eerlyke aenklever van zynen Godtsdienst* indicn het niet anders zijn kan, heeft dit niet voor deszelfs dierbare belangen over? Verwekken myne pogingen onrust en beroeringen: ik zat het hartelijk betreurem Alleen zal ik , door Goddelyke hulp onderfteund , my wachten , dac dit niet uit den eigen aert van myne pogingen voortvloeje. Mijn befluit is dan genomen. My ftil te hou-
den mag en begeer ik niet. Ik trede dan tef zake. Op bladz. n. Aanteek. ?. in mynen ©VERGANG UIT DE GEMEENSCHAP DER GeREFOR->
MEERDEN TOT DIE VAN DE RoOMSCH-KaTHOLYKE! Kerk deelde ik mede , welken de gevolgen ge-
weest zijn van mijn oplettend nalezen en over- wegen van het Kerkboek van den Heer R. Schouten, en de daer uit voortgevloeide brief- wis-
|
||||
( *5 )
Wfsfeliiig. Ik bcloofde deze brieven in 't licht
te zullen geven. Nu ga ik over ter volbrenging ran deze belofte. Doch vooraf zal ik melden, \»at my, aenleiding gaf, het gemelde Kerkboek 1n overweging te nemen. Op zekeren rijd in een gezelfchap zijnde,
viel het geiprek tusfchen twee Protestanten over eenige leerftukken , waerin de Roomsch - Katho iyke Kerk met de Protestanten verfchilt. Na het medcdeelen van onderfcheidene bedenkingen, bepaelde men zich tot het leerftuk der Trans* fubftantlatie. De Heer P. Schouten mede in die gezelfchap zijnde , maekte ophelderende aen- merkingen over de gevoelens , die men aefi de Roomsch - Katholyke Kerk toefchreef, welke in de daed door haer niet omhelsd worden. Die gaf aenleiding, dat het gefprek eindelijk tusfcheif den Heer P. Schouten en een' dier twee Pro- testanten liep over de waerheidt of valschheidt van het leerftuk zeh/e. By deze gelegcnheide hoorde ik het in een daglieht ftellen, en er be- wyzen voor aenvoeren , zo als ik nog nimmer had aengetroffen. De redeneering hier over gaf my groote ftof tot nadenken , en er omftonden fey' my die vragen en dat befluit, welken op bladz. 12. van mynen Overhang worden opge- gegeven. Dit befluit genomen hebbende, kwam by my in overweging : hoe zal ik \ het besc aen*.
|
||||
C k« >
kenleggen, oft aengaende de leer der Rodmsfch-
Katholyke Kerk grondig onderricht te worden? Z-A ik my tot de Procestantfche leeraers of hurl- ne fchfiften wenden?, Dit dorst. ik niet onder- nemen : om dat ik zo dikwijls in myne nafpd-» rihgen ondervonden had , hoe partydig de ge- Voelens worden opgegeven (e)t My dunkt, ik ken*
(c~) Meri zie, behalven het geen op bladz, 13. van
mynen overgang in de aanteek. 8. ten aenzien van dea Hoogleeraer Heringa vermeld wordt , een boekje, uit- gegeven by Gerardus CoRTs, te Leiden, 1^45. door J. v d. Honert t. h z. , Profesfor en Predikant te Leiden , genaemd Vraegjlukken met derzelver antwoor* den tegen de Leer der Papisten tot beveitiging der Ge* reformeerde Nedeiiandfche jeugd, gericht naer Godts V*v/')'^r woordt door een Doftor in de beide rechten, Pi dit boekje wordt op bladz 3, 4 eh 5 gevraegd i 1, Hoe hoog wordt Godts onfeilbaer woordt by dePdep- fchen gefchnt en geacht? Antw. Zeer gering : zy nemen het zelve niet aen , dan met duidelijk befprefc ,, en beding, dat zy het zelve zouden mogen uitleggen ,, naer hun goedtdunken en beste gelegendheidt; en daer- Om wordt 00k het woordt Godts aen het gemeene volk onttrokken; en het lezen van die dierbare Testa* ,, menten hun verboden " Weder op bladz. 21c, Vrage: Erkennen de Paep*
,» fchen niet. dat zy in zonden onivangen en geboren zyn? Answ. Zy bekennen wel , dac zij in Godts eeuwigen toorn en vloek van de eerfte uer harer gt» btefti vervdllen aijri: maer 2y verzaken , dat de ga- reclj-
|
||||||
c n 7
|
|||||
tonde al geen beter keuze doen, dan my tot
<jen perfoon van den gemelden Heer P. Schou- TEN
m rechtigheidt en gehoorzaemheidt Cbristi zoude de oor*
zack wezen, door welke zy wezendlijk en grondelijk i, zouden gereciuvaerdigd worden. Want Christus bloedt heefc wel de fGhuldt afgewasfchen (zeggen zy) maet ,, het wywater, de facrameitten en imdere diergelyke satisPac- 0 tien bevryden ons voorts van de ftraffen. En zo die ,, al niet genoeg waren , zyn de vtrdientten dir fanUen en fanSinnen doer toe om de rekenlng effen te maken." Nog bladz. 240. Vrage : Wat zeggen zy van hunnen
1, Paus? Antw. Dat hy geen enkel mensch is: maet n een Stadthwder Godts; ja Godt zelve op aErdk. Dat w hy derhalven verheven is boven alle macht en heer- fchappy, zo Kerkelyke als Wereldtlyke, en zelve bo . ven Christus: wijl zy zeggen, dat die alleen voor de zonden-fchuldt heeft voldaen , maer dat de Paus da v ftraffe zelve kwijd kan fchelden; en diergelyke Godts- t, lasterlyke dingen fchryven zy den Paus toe, en ma- ticht hy zich aen, op dat het kenbaer zy, dat hy die ,, mensch der zondo en de ware Antichrist is, die in den tempel Godts als een Godt zit, zich zelve ver- tonende, dat hy Godt is en zich tegenfteliende en ver- heffende boven al dat Godt genaemd wordt." Eindelijk bladz. 309. Vrage: Wat zeggen de Room-
fchen van den Huwelyken ftaet? Antw. Zy leeren tegen het uitdrukkelyke woordt Godts, dat de Hu- welyke ftaet anders niet is dan enkele onkuisheidt, on- reinigheidt en fchande: zo dat de genen, die zich daer in begeven (naer hun zeggen) Gode niet kunnen be- ,, hagen. Hieroin heeft zy befloten, dat het ©nbehoorhjk ;t 8 fc.
|
|||||
C *« )
ten te bepalen; te meer, daer ik in de wyze
van zyne rcdeneeringen met dien Protestant hoe-
',-, is, dat Bisfchoppen, Priesteren en Kerkelyken zoudett
getrouwd zyn. Ja zy fchamcn zich niet, van deze Ias- tcrtael zich te bedienen, dat de leer der Kerk daerom no volmaekter is dan de leer des Zions Codes. Verders duide- lijk zeggende: Hoewel hec Huwelijk den Priesteren, noeh bij de Wet, noch by bet Euangelium, noch ook -by der Apostelen leer verboden was, zo heeft bet de Kerk gantfehelijk verboden. Lis. Decs.. C. fors non est eaufa 26. Q. 1. Zo zullen zy hare eige veroordeeling zelfs medebrengen." Aengaende dit bygebrachtte zoude men kunnen zeggen z-
Het verftrekt wel ten bewyze, hoe partydig voorname Mannen omtrendt de leere der Roomsch - Kathulyke Kerk gedaeht en gefchreven hebben, vooral in een tydt, dat hec de Gereformeerden waren, die, door de ftaet- kunde van die dagen, het meest begunstigd wierden, eir derhalven deze in de handt vverkten , door van andere Gezindbeden , vooral van de Roomseh-Kathol. Kerk,,, ,» altcs te zeggen, *t geen men oordeelde, deceive hate- lijk te kunnen maken, om daer door de onrechtvaerdige onderdrukkingen eenigzintg te rechtvaerdigen; maer ze-» dert de verdraegzaemheidt meer de overhandt heeft ge» nomen , en men by het meerder gedeelte der Protes- tanten verfoeide de onrechtvaerdigheden , voorname- lijk den Roomsehgezindcn in dit landt aengedaen, heeft men anders gehandeld." Ik erken, het geen men oor- deelde, het gevoelen der Roomseh-Kathol. Kerk te zijn, heeft men by vervolg met minder hatelyke uicdrukkingen voorgedragen j doch evenyvel de partydiglieidt uiet afge» legdr
|
||||
t t§ y
hoedanigheden iri heth befbecrd had, die my
Vry tterk deeden hopeh, dat ik in hem den waren Man
■
logd. <f Deze wierdt zelfs nog veel gevoedt, om dac men zich niet, vcrledigde, hct ware gevoelen dier Kerk naeuwkeurig en opleueud , met aflegging 'vari alle vooroordeelen, te ondcrzoeken. niet tot een aenmerkelijk voorbceld kunnen firekkeiu wanneer een W. UaaseL , Krankbezoeker te Maestrickt, in zijn werkje, genaemd Ear en zaek van Kming, jfezus vetdedigd tegen deszelfs JihijnvrierJm , cpgedragen aen den Heer P. NIEuwund, Leerasr in 's Hage, zegt: Ziet * Z'o fchamsn zy zieh hunne eigene leer te belyden , en wyken dus af van hunne Kerke; want' de Kerkvergadering van Trente in dc zestiende eeuw 2egt zelfs : dat alle die genen vervloekt zijn, t, die de lieelden niet aenbidden, of zelfs duer aen twy- felen. Eene tael, die een Christen gemoedt met af- ,, fchrik doet beven." Die vergelijkt, het geen door de Roomsch-Kathoh Kerk" aengaende de aenbidding dcr Heillgen geleerd en beleden wordt (Zic mynen overgako jladz. iJU aenteek. 18. en bladz. <5i. aent. r.) zal die do zen Schryver wel Van partydigheidt kunnen vryfpreken? Ja zoude, dat gommigen zelfs, in eeiicn tijdt, in welkeii men de verdraegzaemheidt in het ftuk van den Godts* dienst vry algemeen begon aen te pryzen, zich, nevens eene verkeerde .voordracht * vry bittefe ukdrukkingen hebben veroorloofd, niet blyken uit de gezegdens , die, hoe zeer in de aenteekeningen veelal vruehteloos ver- y.acht, voorkomen , in eene Ferhandeling van den Hd-1 frlbergfchen Catechismns, uitgegeven door twee Godigo |
|||||
4
|
|||||
( 2*> )
Man zoude aentreffen, die aen mijn verlangen
zoude kunnen voldoen. In dit voornemen wierdt ik nog meer gefterkt door de overweging, dac. men, van de gevoelens en gebruiken van eert Godtsdienstig genootiehap, niet beter kan onder- richt worden , dan van zodanige leeraren onder het zelve, van wier kunde en bekwaemheidt men overtuigd is. |» By eene volgende gelegenheidt dien Heer onfe-i
moetende, gaf ik hem myne begeerte te ken- nen, met byvoeging, dat het my niet te doen was, om met hem over de leer en gebruiken zyner Kerk te twisten, maer naer waerheidt on* derrkht te worden , waer in zij beftonden, en op welke gronden zy rustten. Mijn verzoek. wierdt door dien Heer zeer gunstig ingewilligd, en hy leende my een boek, het geen hy dacht ter voldoening van mijn oogmerk zeer gefchikt te zijn. Dit was het boek, waer van op bladz. 11. aenteeh 7. van mynen overgang gefprokea wordt. iy
leerden , te Utrecht by S. Di Waal en G. van
»en Brink Jarsz. 1783. Onder anderen het ttrfie dee), bladz. 371373. derde deel, bladz. 148153. 172182. 351--353- Ik zoude meer voorbeelden van andere Schry- vers kunnen ^envoeren f maer de asngehaelde zullcn g«- Boeg zijn. ■ _ ■ |
||||||
I
|
||||||
\
|
||||||
.<:-v_
|
|||||
By deze gelegenheidt deedt zijn Eer'W. my
het voorftel, zo ik eenige bedenkingen had, ik zoude hem die fchriftelijk, met mijnen naem ■onderteekend, opgeven ; terwijl hy my de op- losGng op dezelfde wyze zoude doen toeko- men. Dfc voorftel wierdt van my met zeer veel geaoegen goedtgekeurd, en aen hetzelve is van dien tijd af door ons beiden voldaen. . Met een hart, genegen om waerheidt te ont-
dekken , en met eene zucht tot Godt, om in myne pogingen gelukkig te flagen , begaf ik my tot het lezen en overwegeti van dit boek> Na het in zijn geheel doorgelopen te heb- ben, tt of deszelfs inhoud my zodanig, dat ik het aen zijn Eerw. te tug zondt met dezen by- gaenden brief. ., .;.■■ /»
Waerde Keer en Vriendt!
Ik zende U dk ftuk met oprechte dankbe-
tuiging te rug: wijl ik het werk in zijn ge- heel dezen morgen by Bierlaeg gekocht s, hebbe , om het tot een Godtsdienstig handt- boek voor mijn byzonder gebruik te doen dienen; hartelijk wenfchende, dat ik zo ge- ,, lukkig mag zijn , een middel in Godts handt ., te wezen, ook in anderen dien zelfden eer- B 3 biedt |
|||||
",,'biedt voor de beoeffening van Godtsdienst ta
verwekken, die het by my veroorzaekte. Overtuigd, dat gy my gaerne de bandt
zult bieden, waer ik mvc huJpe, ter bevor^ dering van zuivere waeiheidt en echte GodtSr vrucht, nodig hebbe , zal ik van uvv edek moedig acnbodf een openhartig gebruik ma- 3f ken,- tervvijl ik my njet oprechte hoogachting noeme, Uw Vriendt \
.... Alkmaer, /
a.6 Jpri/IJ97. F. Vqorhout."
Dacrna begaf ik my tat de herlezing , om,
waer ik eenige ftellingen mocht aentreffen, met welken ik my niet zoude ktinnen vereenigen, die dan van ftuk tot ftuk aenzijn Eerw., ingevolge onze affpraefc, voor te dragen, IVaeuwebjks was ik eenige bladzyden gevorderd , of ik had be-* denkingen, die ik aen zijn Eerw. in den volgem den brief voordroeg: j, Waerde Hebr en Vriendt!
~ Ik gebruike dan de vryheidt, U deze be-
j, denking Voor te dragen, |h bet eerfte deel, eirfte hcofdd. §. 2. bl. 7.
word?
|
||||
|,'wordt van de Engelen gezegd, dat er eenl-
gen geweest zijn, die, hun vermogen mhbrui- kende , om hunne hovaerdigheidt van hem ver- worpen, Duivelen gewarden zijn. De waetheidt dezer ftelling verlangde tk bewezen te zien. Ik teekene my met verfchuldigde hoog-
achting, Uwen eprechten Vriendt ,
% 28 April 1797. F. VooRHOtiT,"
* " - -
ky Deze wierdt van zijn Eerw. op de volgende
wyze beantwoord. Waaroe Heer en Vriend!
. Gy erkent, vertrouw ik, het beftaan der
Geesten, welken men Duivelen noemt. Wei als hun beftaan hebbende vvezens zijn zy door
God gefchaapen ; doch Duivelen, of kwaade Geesten door hunne afwijking van hunnen *,, plicht geworden, toen zij, hun medegedeeld
vermogen van goede Geesten te kunnen blij- t ven, misbruikende, met gelijk te willen. "zijn
^, aan den Allerhoogften , om die hovaardig-
heid van hem verworpen zijn. »$
Ik wil dus door de aangeweezene ftelling
5, het zalfde zeggen, als men doen zoude door
i B 4 deze:
|
|||||||
:*i£\
|
|||||||
JSfei
|
|||||||
C *4 )
deze: God heeft den mensch rechr gefehi-
pen, doch deze zijn vermogen misbruikendet is hy ora zyne znnde van God verworpen, en verkeerd, ofkwaad geworden. Wegens de zonde van hovaardigheid aaji
den Duivel, als de oorzaak van zijnen val, toegefchreeven, verwacht ik ook in U geen twijffeJ. Zo ik intusfchen het eigenlijke, dat gij wegens de gemelde ftelling verlangt be- weezen te zien, nkt gevat heb, zijt dan zoo goed, dft nader aan my bekend te maaken, 9, die zich altoos zal gelukkig achten, al» hy tot bevordering van uwe kennis in de waar- heid iets kan toebrengen. Ik verwacht van U eenige letteren , die
my onderrichten of ik aan uw verlangen in djt punt al, of niet voldaan heb , en noeio m my met zeer veel achting, (Jwen oprechten Friend\
Den 28 April, 1797. Petrus ScHouraN,*
Uit dit antwoordt ziende, dat zijn Eerw. mifn
voorftel niet wel bcgrepen had, heb ik de na« dere bepaling hem medegedeeld in dezen; Was*?
|
|||||
/-
|
|||||
Waerde Heer en VriendtI ■
|
|||||||||||||||||||
#»
|
|||||||||||||||||||
Het is mijn eige fchuldt, dat U Eerw. utt
;, mijn bepaeld doel niet beantwoord hebt,
' Het beftaen der Geesten, welken men Dui-
£, velen noemt, erkim ik, Ik geloof, dat zy
door het misbruilcen hunner vermogens Dui-
|
|||||||||||||||||||
9»
|
|||||||||||||||||||
velen geworden zijn. Maer is hunne misdaedt
hovaerdy geweest? Zijn zy dacrom van Godt
verworpen?
By deze gelegenheidt gebruike ik de vry-
heidt, U nog eene andere bedenking uit hefi zelfde werk voor te dragen.
|
|||||||||||||||||||
5»
|
|||||||||||||||||||
In §, 4. hladz. 9. van het eerfie deel wordt
te kennen gegeven: dat de regels der eeuwige wet van Godt den mensch met zyne natuer i$
|
|||||||||||||||||||
1*
If |
|||||||||||||||||||
jngefchapen.
|
|||||||||||||||||||
Wat moet men door deze regels der eeuwi'
M g* wet verftaen ? Is zy den mensch me* zyne natuer ingefchapen? Waer uit blijkt * dit? Op welke gronden rust deze {Idling? Daer U Eerw. toont, my met uwe meer-
dere kunde te willen voorlichten, zie ik met
■ genoegen uw antwoordt te gemoetj terwijlik my met ware hoogachting noeme, Uwen eprechten Vriendtt
,, Dtn 28 April\ .. o W7- FaanS VooruOUT*
6 s Waei
|
|||||||||||||||||||
Waer op ik dit antwoord heb bekomen:
,.,, Waarde Heer en Vriend!
'- Onze Godsgeleerden ftellen, volgens bet
" gevoelen van Auoustinus en andere1 Kerk- vaders , dat hovaardy de zonde der afgevalle- ne Engelen geweest is. Veelen derzelven gronden zich , ten bewyze, dat de Duivel gelijk wilde zijn aan den AHerhoogften, op den geestelyken zin dezer woorden: Hoe zijt gy gevaUen, enz. by Ifaias 14 vs. 1215. |
|||||||||
.-
|
|||||||||
Dit Iaatfte is echter een - gevoelen , doch
.,, niets meer. Het zal, vertrouw ik , genoeg zijn , dat wy overeenkomen in het erken- nen, dat zy om hun'ne zonde van God yer» jj worpen zijn. Wegens uw tweede Voorftel'merk ik aan,
dat gy de woorden: Dat de regels der eeuwi- ge wet van God den mensch, met zijne natuur is ingefchapen, met eenige overhaasting ge- y> fchreeven hebt: dewijl ik op de aa-ngeweeze- i, ne plaats niet die, maar deze woorden heb: En de mensch zriude, zo het vergunde redenlicht ' inherit door de zmden niet verduisterd'was, de 9i regels der eeuwige wet van God, welke, om dat a, zy den mensch met zijne natuur is ingefchaapen, ,, de natuurlijke vet genoemd wordt, gemakkelijk gekend hebben, maar} enz. Door
|
|||||||||
( =7 >
i, Door de regels der eeuwige wet verftaa ik
(onder anderen) dezen: Kinder en ntoeten hun? t, tie ouders eeren. Onze yeldoenders moet men dankbaar zijn. Doedt met aan een ander, het 9, geen gy redetijk wilt, dat u niet gedaan worde. B, Deze regels bekend en geeerbiedigd, ook door zulken, die van geene byzondere,of algemee- ty ne nadere Goddelyke Openbaaring weeten, t, zijn regels van de gemelde natuurlijke wet, die op gronden van ondervinding, als van God den mensch ingefchaapen , zoo ik vertrouw, p, ook door u erkend wordt. Ik hoop voldaan te hebben, en ben fteeds
j, bereid, naar mijn vermogen, U voldoening te r geeven. In die hoop en aanbieding noem ikmy,
II then opreshten Friend,
Den 28 April* 1797. Petrus Schouten."
■
Op dezen heb ik dit laten volgen: Waerde Heer en Vriendt!
.
Ik bedank U voor uwe gegeve ophelderin-
gen! Zy voldoen my ten vollen. Intusfchen zy het mij vergund, U lets voor te dragen, hetgeen my, by nader onderzoek, is voorge- n W
|
||||
■"*>
|
|||||||
C t8 )
|
|||||||
' koirien, met de waerheidt overeen te ftemmen,
namelijk, tot de Engelen om hunne hovaerdig- *, htidt van Godt verworpen, Duivekn geworden zijn. Behoudens de achting en eerbicdt voor uwe
rechtgeaerde Godtgeleerden, voor Augustinus en andereeerbiedtwaerdigeKerkvaderen,fchijnt bet my echter toe, dat velen derzelven in bet by- brengen van Jef. 14: 1215, tot h«n bewijs, nict gelokkig geflaegd zijn. De gedacbten van 9, die Scbriftuitleggers Jcomen my meer voldoende voor, die meenen,dat hier de kohing van Babel bedoeld wordt. Immers vs. 4. wordt ge- y, zegd: Dan zuit gy [Jacob en Israel, vs. 1.] deze fpreuke opnemen tegen den Hning van Babel. Deze fpreuke , of liever , dit titdt wordt voorgedragen van vs. 5 tot 20. Derhal- ven maken de bovengemelde vss. een gedeelte a> van dit liedt uit; Dat echter de zonde der afgevalJene Enge-
i, len hnogtnoedt geweest zy, daer toe meen ik in het N. T. eene klare en alles afdoende plaets gevonden te hebben. Ik bedoele 1 Tim. 3: 5. daer Paulus voordraegt het gevaer, wannee* een nieumting> dat is , eene, die nog kort geleden, Christen geworden was, het gewich« ,, tig ampt van Opziender der Gemeente bekleed* de; welk gevaer hij met deze nadrukkelyke woor«
|
|||||||
C =9 >
|
||||||||
1i woorden aenwijst: op dat hij nitt opgeblauu
worde, en in het oordeel des Duiveh mile. ■ j, Paulus, dunkt my, redeneert hier dus: (op dat ik my thans bediene van de woorden van it P. Brouwer over dit vs.) De Duivel k ,, tot zynen val door opgeblazendheidt gebragt, w en men weet, hoe groot die val ware. Hoogmoedt is derhalven een groot kwaedt; 3, ,x een gereed kwaedt oofcvoor fchepzelen, die zelfsliefde hebben. Een Engel des Hchts werdt daer door verdonkerd. Laet dus geen nieuweling gekoren worden , 't mocht heM als den Duivel gaen , die door tioogmoedi ten val kwam.'-' Verder voortgaende in het lezen van ni»
\y werk, vind ik in %. 4. U. to. gezegd, dat de Goddelyke Openbaring voor een groot gedeelte be- befchreven is in de H. Schriftuer. Zijn hier voor bewyzen? Welke zijn ze? & de Goddelijke Openbaring er niet volkomenin?, Insgelijks heb ik in §. 6. bL 19. eene be-
fchryving van de ware Kerk aengetroffen met deze woorden: Zy is eene vergadering van alle Christen gelovigen, welken onder de gehoorzaemheidt van den wettigen oprolger van den H. Petrus, welke tot het zichbaer hoofdt der Kerke op aerde is aengefteld> de ware leering van Christus belyden." Ssx de |
||||||||
a----._-----4^,*.:^,......
|
||||||||
^jjjfa^^
|
||||||||
C 30 )
|
|||||
,, flehteekening brengt U Eerw. Matt. 16i i&
tot een bewijs der onderftreepte woorden by, ,', - Doch dezen, dunkt my, kunnen dit niee }i bewyzen. Dit iBde vs. rttoet in zijn verbandt befchoawd
Wooden met het voorige. - Chrisms hade ti. 15. gevraegd : Vos autem quern me ejfe dicitis? Maer gylieden^ wie zegt gy dat ik ben? Dezc vraeg doet Christus aen alk zjTie Ieer- t, lingen: dicit Mis Jezus, Jezus zeide tot hen, j, verg. met vs. 13. Maer Petrus, als de j, driftiglle van alle de Apostelen, was het eerfte )t met zijn annvoordt gereed, en doet daer op die fchoone belydenis »< 16* op grondt vaa welke belydenis de Christus de woorden vs. , 17 en 18 laet volgen. In vs. 17 wijst de ., Zaligmaker aen : hoe Petrus aen de kennis 5, van die verhevene waerheidt was gekomen, it waer van hy zo eene goede en voortreffelijke belydenis hadt afgelegdj en in vs. 18". hoeda- nig Petrus met deze belydenis aen zijnen naem hadt beantwoord: hij hadt zich hier in betoond een rotsfleen te zijn : hy was onwankelbaar gebleven by de hem eens ontdekte waerheidt y niettegenftaende eene menichte verfchillende' en wyvelachtige gevoelens , die onder zyne tijdtgenoten plaets hadden, volgens vs. 14. Nu maekt de Zaligmaker in vs. 18*. een kenne- hj'k
|
|||||
c si :>
8 Hjk onderfcheidt tusfchen den perfoon van Pb-
' trus en bet volgende woord Petra: want ./ hy zegt niet, quia tu es Petrus , et fuper hunc Petrum , maer fuper hanc Petram Het is bekend , dat het eerfte woordt in net mannelijk, doch het andere in het vrouwelijk ,,, geflacht voorkomt, \ geen ook overeenkomt ,, met het Grieksch, daer wij voor het ecrjh vinden, oV» <rv h ne^or* en voor het twee* ,5 de, x-x'i lit) rctvrv) rn m&fki En wat zoo- fji de doch de reden zijn voor deze woordtsver- andering? Deze kan ik niet anders aendui- ,, den , dan van dezen Text de volgende om- fchryving te maken: Gy hebt den naem I, van Petrus van my ontvangen, dit is een rotsfleen , en gy hebt u ook , door uw antwoordt als een rechte Petrus betoond, ,, dewijl gy my daer doOr uvve ftandtvastig- %t heidt in 't geloof hebt te kennen gegeven, Maer ziet, hier (jBj wees met den vinger op zich zelven) is de rechte fteenrots ea hoekfteen, op welken ik my eenegemeinte wil bouwen, enz." Dat Christus zodanig eene vwgerwyzing op
zich zelven meermalen' gedaen heeft, ontdefat men uit Joh. 2: 19. en Hoofdd. 6: 50,51. i Maer al eens toegegeven, de woordea
moesten in dezen zin worden opgevat: Gy » * :» zijt |
||||
c $ >
5-,", zijt P^rw , dat is , eene r«tt; en dezeH
$, naem heb ik u zelf gegevem Weet nu, »» »« dat gy de rots zijn zult, waer op ik Biyoe ^ Gemeinte wil bouwen. Die gebouw zal 0f zo vast en fterk worden, dat geene vyan» delyke macht het zal kunnen ,om verro M halen of bederven. Ten dien einde zal ik u de fleutelen des Hemelrijks geven? enz.,r Dan, dunkt my, geeft het 19 vs. my aen- leiding, om niet alleen aen Petrus , maer aen alle de Apostelen te denken: want de macht, waer van vs. 19. gefproken wordt, heeft hy aen hun alien gegeven. Matt. 18: 18. verg. met Joh. so: 22,25. ' nu dit laerfte op alle de Apostekn past, fpreekt het 00k van zelve , dat dan de zaek - in Matt. 16: 18. insgelijks op hun alien toe- - pasfelijk is, Dit ftemt dus oveereen met Eph. a: ao. en ftrookt 00k met het verbandiv indien men onderftelt, dat P*trus de bely- denis in vs. 16. uk alkr naem hadt afgelegd; daer doch Christus in vs. 15. hen alltn ge- t, vraegd hadt. Ziet daer, geachte Heer en Vriendt! fond*
^ borstig myne gedachten, en de gronden waet op zy fteunen. Ben ik te langwylig geweest, verfchoon my I Ik heb my niet korter kunnen ^ uitdrukken. Zijn myne gronden niet voldoen- » det
|
||||
( S3 )
]\de, ik verwncht van uw verlicht oordeel on<
derrichting ; terwijl ik met ware hoogachting blyve, Uwe oprechte Vrkndt ,
Den i May, I797. FrANS VOORHOUT."
, ' ■■-■, «>■■,. } ■ - .-.
' tS i, ,.v .... s(;.
Op dezen heb ik dien zelfden dag dit ant-
wootdt ontvangen: Waarde Vriend !
Ik dank U voor de aanwyzing van 1 7>*
,, moth. 3: 6. Deeze plaats voldeed my meer dan die, welke ik had aangewezen.* ,, Nu dan deze vraag : Is de Goddelyke Open"
9, baaring niit volkomen in de H. Schrifluur ? De leering onzer Kerk is, vertrouw ik, In
zoo verve U reeds bekend, dat gy nietzo zeet s, het ontkennend antwoord; maar de gronden, op welken die ontkenning fteunt, verlangt re zien. Nu dit zijn, onder anderen, dezen: Johannes 21: 25. Dan daar zijn nog yeeh andere dingen, die Jezus gedaan heefi, dewil- ken, indien zy elk in V byzonder befchreven wier* den , ik mein niet, dat de geheele waereld de 9i boeken zouden kunnen bevatten, die men zoude moeten fchryven. Dai nu onder die diri- |
||||
( 34 )
|
|||||
~ gen | welke Jezus gedaan heeft, en echter
niet befchreven zijn, eeaige tot zyne leering en dus tot de Goddelyke Openbaring be- hoorden, blijkt, naar mijn inzien, genoeg- zaam uit deze woorden van den H. Paulus ,y (Hand, at: 23.) If ant by gezegd heeft: V is zaliger te geven, dan te ontwngen '. dewijl hi| deze leerfpreuk, niet uit de befchrevene lee- ring van Jefus; maar uit de overleevering" van ,y anderen kende. De H. Lukas getuigt mede van zich zelven , dat hy het Euangefie ,, befchreven heeft, gMjk de generi, die .... p-bedienaars des woords geweest zijn, ons bebberr 9) pVERGELEVEUD, Lukas 1:1 4. ----- De
,, H. Paulus, die tot onderwyzing der gelovi-
gen, zoo veeledingen gefchreven heeft, zegt ' echter (iKorintb. it: 34.) De aua'ere din- gen zal ikfihikken* ah ik komen zal. QoH - deze dingeh kunnen van veel gewicht ge- weest zijn , eh evemvel vindt men riergens die befchreeven. ---- Het blijkt toch , dat de
H. Paulus mede niet alle dingen , welkea
liy tot het gelbof en de betrachting der Ge- loovigen noodzaakelijk achtte , gefchreevert heeft. Beflisfend komt my* tot dat einde voor, zyne vermaaning aan hen, uit* dezfe j, woorden .Qo! Thesfal. 2: 15.) Zo dan Bro#- derSf fiaat vast, houdt de Overleveringen » |
|||||
C 35 }
y, die gy» V.zy door-ons woord, '* zy door onzen.
,v brier-, £«&«?"* to. «s*#ti Als ook (2 JA?ot, j: 13.) Houdt het voorbeeldder gez'mde here, die gyvan my gehoord hebtt in het geboye9, enz, t,:Zie daar, waarde Vriend ! eenigen dier
ri9 gronden, op welken deze leering, onzer Kerk v rust, dat de Goddelyke Openbaaring niet vol-" n komen gefchreeven is in de H. Schriftuur; ,, maar dat dezelve voor een gedeelte by monde, is overgeleverd. Nog anderen zal UE» ook vinden in mijn Kerkboek (d). Anderen, zo het
(i) Taq het vierde deel, a §. bl'adz. 8 ett 9 van den waa-
Re, GoDSDiENiST door den Heer P. SchoUten , waer zijtl EerW- zegt: "De Goddelijke Openbaaring, of bet Woord van God, is ons zeker ook even waardig ei] geloofbaar^ qf het in den Bybel befchreeven is, of niet. Wij moe- ten immerS aan dat woord gelopven , niet om dat het in den Bybel fiaat; tnaar oili dat het voortkomt uit God, die, zoo ahs Wy zeker zijn, ons niet kan, of wil be- ,, driegen. ,, Wy ontvangen den Bybel, of de H. Schriftuur,'en
,, de uitleggihg derzelve, door een op aarde, onder de beftiering van Gods onfeilbaafen Geest, fpreekend Ge- zach, het welke de Kerk van den leevendtn God, de pylaar envasteftylderwaarheidis. (ltimotk. 3: 15.) Wy be- lyden met alien eerbied, dat af/e Schkiftudr ran God »> ingegeeven, is nut en oiENsfig om te leeren, om te weier- ») leiEm > m te bejlraffen, en om te onderwyzen in de rechp- C a ». **""
|
||||
C if >
|
|||||
fi het uoodig is, op eene*andere reize. j* Be*
geerig, om te beproeven in hoe verre wy .hetv
« vaardigheid: »p dot de gidnuclitigt mensch volmaakt zy r
toegerust tot alle goede werim. (2 Thesf. 2: 15.) j deck nemen 00k met denzelveu eerbfed aan het woord van God, betwelke de Kerk oris bekend maakt, ibhoon het n in die Sebriftuur niet,als het andere, befchreeven is. ,', Jefus onze Opperleeraar heefc 00k , toeti hy zyne?
j, Kerke ftichte, niet alleen zelve Diets gefchreeven; ffiaar i, 00k zyne Apostelen tiet geboden, dat zy zyne leering »■ befcbryven zouden, De Kerk der nieuwe Wet heeft* ,, zelfs na de-Hemelvaart van Jefus, verfcbeidene jaaren ,, beflaan, zonder dat nog iets van het nieuwe Testament, door Goddelyke ingeeving, befchreeven was. Ja er zijrt ruim 60 jaaren na-dien tijd verloopen, eer de H. Evan- gelist Johannes zijn Evangelie befchreeven ^heeft. Hy zoude het, zoo als verzekert wordt {Fide Calmit, Frohg. in Evang. S. Johan.), 00k toeu niet gedaari M hebben , a!s de H- Geest hem niet had aangefpoort, om, op her aanhoudend verzoek der Geioovigen, doer fchriftelyke getuigenisfen aan de waarheid te geeven» de dwaalingen van Ebion en CERiNTHUs.die de God- heid van Christus loogenden, te kecr te gaan. Dewijl dan de Kerk der nieuwe Wet, eenen geruE.
n men tijd, zonder eenige fchriftuur, van het geen door Jefus geopenbaart, of geleert, en bevolen Was, geftaan? heeft; en de Kerk, door de Goddciyke.fchikking, voor ons het middel is, om tot de zekere' kennis van die ^ Openbaaring te komen , ziet men duidelijk, dat Wj? het geen God geopenbaard heeft, en door de Kerk ons vporhoudt, gelooven moeten, 't zy, dat. het gefchieey ven is, of uiet." |
|||||
C 37 J
|
|||||
4i Tiet, wegens ditfgewichug punt, eenS kunnen
worden, verzoek ik over de nu, voor hefc
^, zelve, in dezen*, aangeweeze gronden, .uwe
tegenbedenkingen, welken mij zelfs nuttig,
en , om uwe vriendelijke voordragt, altoos
^, aangenaam zullen weezen. ------ Zoo haast
wy dit punt hebben afgedaan , zal ik trach-
.,, ten U, wegens Matt. 16: i8, de verzochte
voidoening te geeven (V).
In afwachting van uw verlangd antwoord
.,, op dezen, verzeker ik, met zeer veel achting
4i te zijn, -j
■i, Vw oprechte Priend9
a> Den I Mey, V 179?* PfiTRUS SCHOUTEN."
Deze brief wierdt door my dus beantwoord:
i r * Waerde Heer en Vrienbt! , Uw antwoordt van den i dezer inziende,
^, en overwegende, overtuicht niy wel, dat er door Chrisms, de Apostelen en andere Heilige Mannen veel meer gefproken en gedaen is, V} dan ons in die fchriften, welke by ons on- a, der
(ie) Daze beloofde -voldoeniug heeft men ia een vol*
gpnd itukje te wachten. c3
|
|||||
C .88 )
|
|||||
;, der den naem vvan fchriften des O. .en N.
Testaments bekend > ftaen, zi>fl aengeteekend. Maer het geett ik eigentlijk verlangde bewe- zen te zien, en my toefchijnt het gevoelen der Roomfche KerkLte yijn , komt bier op ,,'neer:^,, Of men , hetgeen ons buiten die fchriften van hunne woorden en daden ver- meld wordt, van dat gewicht te houden ,, hebbe, dat het mede een deel der Godde- Tyke Opehtaring behelst, en van dezelve ,j waerde meet gehouden worden als het geen in de fchriften van het O. en N. "Testam. ftaet aengeteekend? en vvy het in die fchriften niet hebbende * dan ontbeerd- ;, den zodanige gewichtige onderrichtingen, ,, welker gemis nadeel zoude doen aen de ,-, - bevordering van ens eeuwig geluk?' Dit kan ik niet zien , dat door het byge- brachtte fcewezen wordt: want dit zal immers ,, door ons beiden. erkend worden, dat het 3, doelvvit der Goddelyke Openbaring daar in
.. beftaet, om ons zodanige waerheden bekend f, te maken , die ons het redenlicht , dat door de zonde zo zeer bedorven is , nimmer kon- de ontdekken ; en van welke waerheden wy t niet konden onkundig blyven, zouden wy 4, waerlijk den weg weten , waer door wy uit
,, onzen diep gevallen ftaet weder zouden ge- » red,
|
|||||
( 39 )
|
||||||
!,, red, in de gnnst van Godt herfteld warden,
en een wezendlijk en beftendig geluk zouden j,, kunnen genieten. Misfchien heb ik het gevoelen der Room*
,V fche Kerk niet wel gevat. Is die zo? Komt haer gevoelen hier niet op neer, zo als ik zo even hebbe opgegeven ? dan verzoek ik onderrichting. Maer is dit het ware denk- beeldt van die Kerk, dan verzoek ik voorlich- ting, hoedanig ik zodanig een denkbeeldt als 3, een zekere waerheidt uit de bygebrachte, of uit andere plaetzen , zal afleiden. Hoe zeer verlang ik, waerde Vriendt! dat
,, wy het in dit gewichtig ftuk mogen eens wor* den! 't geen ik vertrouw, dat zeker zal plaets hebben , om dat het ons beiden te doen is, niets anders aen te kleven, dan vvaar van wy overtuigd zijn, met de waerheidt overeen te kGmen. Uk dit grondtbeginfel beiden blyvende 5, werken , en oprecbt bedoelende het eeuwig 3, heil van ons zelven en anderen, kunnen onze voordrachten ook nimmer anders zijn dan zo als de eene vriendt aen den ander zich uitlaet. Ik blyve dus met verfchu-ldigde hoogachting
9, my noemen, it Uwen opreckten Viiendt,
Den4May, » 1797. FliANS VoORHOUT.,,
- . C4 °P
|
||||||
\
|
||||||
< 4o )
|
|||||
Op dezen heeft zijn Eerw. mij den volgerdan
belangryken brief gezonden: Waarde Heer. en V&iend!
Gelijk door U, alzoo wordt door my ook
,, erkend, dat het doelmt der Goddelyke Openba- s, ring daar in be floaty cm ons zulke waarheden bekcnd te maaken, die or.s het redenlicht, dat j, door de zonde zoo zeer ledorvsn is, nimmer kon~ de ontdekken; en van welke waarheden wy niet mochten onkundig blyven , zouden wy waarlijk den weg weeten, waar door wij uit onzen diep gevallen ftaat weder zouden geredy in de gunst van God her field warden , en een wezenlijk en htftendig geluk zouden kunnen genieten. Wy zijn het dus reeds volkomen eens we-
,, gens de noodzaakelijkheid der Goddelijke Open- baaring voor het Nieuwe Testament, in het welke de Vader tot ons gefproken heeft door den Zoon; en dat die, door dezen Christus en zyne Apostelen, ons is bekend gemaakt. - >} Het punt, in het welke wy het nog niet ?, eens zijn , beftaat eenvouwig in de vvyze, op welke die, door hen bekend gemaakte Openbaaring , nog tot onze kennis gebracht wordt. Om u te doen zien , dat die Goddelyke
l i, Open- |
|||||
I 41 J
|
|||||
g, Openbaaring niet volkomen in de H. Schrif-
s, tuur befchreeven is, heb ik zulke redenen by- gebragt, welke U wel overtuigen , dat er door Christus en de Apostelen, en andere H. Mannen ,, veel meer ge/prooken en gedaan is, dan ens in die P, fchriften, velken by ons onder den naam tan fchriften des O. en N. Testaments bekevd ftaan, zyn 9, aangetekei}d. Maar of, dat niet vermelde van die wa&rde rooet gehouden worden , dat wy zander dit niet alles konden weeten, wat ter bekoming van ons eeuwig geluk noodig is, vindtgy, door mijne byge'oragte redenen, nog niet beweezen. -r- Ik zal dan beproeven U voldoening te geeven. Gy erkent 00k, ver- trouw ik, dat er, in de H. Schriftuur zelfs, zaaken befchreeven zijn, welken wy, zonder eenig nadeel aan ons geluk , zouden kunnen misfen; doch er zijn 00k zulken in befchree- ven, die ons volftrekt noodig zijn - Op die zelve wyze mogen wy 00k fpreeken van het geen veel meer door Christus en de Apos- ,, telen gefproken en gedaan, doch niet be- fchreeven is. Onder dit alles was 00k zeker een deel der Goddelyke Openbaaring, welke voor ons zaaken van groot gewigt behelst. De aanmaaning van Paulus (a Thesfa!. 2: it,)9 wegens het vastftaan en houden der Over/eyerin- ,. gen duidt dit genoegzaam aan; byzoader nog, C 5 als
|
|||||
( 4* )
als mendaar by aannerkt, dat de Zaligmaker^
,, voor zijn fterven, tot zyne Apostelen zeidde {Johannes 16: 12,13) : Ik heb u nog veek dingtn te zeggen, maar gy zoudt ze nu niet 3y kunnen draagen. Maar als die Gcest der waar- held zal gekomen zijn, die zal u alle waarheid leer en; als 00k, het geen de H. Lukas van den verreezen Zaligraaker getnigt (Hand. 1: 3 ) Aan men (de Apostelen) hy 00k na zijn lyden, door veek bwijstekenen, zich keven* de verioont heeft, hen veertig dagen lang ver- fchijnende, en Jpreekcnde van het Ryke Gods. Was <nu alle die waarheid, welke de Geest hen leeren zoude, en het fpreeken van Jefus over het Ryke Gods, geen deel der Godde- lijke Openbaaring? Kan men met reden twijf. felen, of die zaaken behelsde, welker gemis geen nadeel zoudi doen aan de bevordering van om geluk? Vindt men evenwel iets van dat alles , in de H. Schriftuur , bepaaldelijk be- fchreeven? .Was echter die bepaaling voor ons niet ten hoogften noodig? ------ Wie zal
(om flegts een voorbeeld aan te ftippen,)
zonder eene Goddelyke, doch ongefchreeve- ne Openbaaring te erkennen , ons aanwyzen ,, het getal, en de eigenlyke kragt der Sacra- menten van de Nieuwe Wet? Is het in- 0, tusfchen niet ten hoogften noodig, dat elk .. Chris-
|
||||
C 43 )
|
|||||
£ Christen weete: Hoe veele, en welke Sacra-
menten Christus heeft ingefteld , en wat de. eigenlyke kragt derzelven is ? Vindt men des- wegens , eene genoegzaame bepaaling in de H. Schriftuur? -----■ Ik behoef U niet voor
te houden de groote verfchillen tusfchen de
Protestanten , welken het gefchreeven woord alleen erkennen. Gy weet, dat die verfchil- len, omtrent het getal en de eigenlyke kragt der Sa,cramenten, onder hen nog onbeilist zijn , en byna nog dageJijks vermeerdert vvorden. De Vader der lichten vermeerdere in U
zijne gaaven! Ik zal, van myne zyde, , noch tijd , noch moeite fpaaren , om , zoo
veel in my is, tot uw doel voor ons beiden
", mede te werken. Vol verlangen naar uwe
, bedenkingen over dit voorgeftelde , blyve ik
met waare hoogachting, Uw oprechte Friend',
Den 5 May,
J792. Petrus Schouten.
Die dezen laetften brief met oplettendheid na-
gaet, zal wel oveituigd zijn , dat derzelver in- feoudt te gewichtig is, om zo fpoedig te kun- nen
|
|||||
C 44 )
|
||||||
nen beantwoorden a!s ik gewoon was: waerora
ik by voorraedt den volgenden afzond. Waerde Heer en Vriendt!
Gy hebt my in uvv laetfte antwoordt veei
ftof tot nadenken gegeven. De tijdt heeft my ontbroken, om als nocb daer over eenige aen- merking te maken. Ik zal, zo dra mogelijk, U myne bcdenkingen mededeelen ; terwijl ik met verfchuldigde hoogachting en genegenheidt , blijve,
,* Uwe oprechte Friendt^
Den5May, h *T9T* Frans Voorhout." Na den laetften brief van den Heer P. Schou-
Ten rypelijk overwogen te hebben, meende ik, den volgenden daer over aen zijn Eerw. te moe- ten zenden: Waerde Heer en Vriendt 1
" Diezaken, waer over wy het met elkande-
r ren eens zijn, niet herhalende, zal ik terftondt overgaen tot dat gene, waarin wy tot noch toe met elkandiren verfchillen. |
||||||
I
|
||||||
C 45 >
;, Uw Eerw. tracht dan te bewyzen , dat hep
geen'door Christus, de Apostelen en andereH, Mannen meer gefproken en gedaen is , dan in i, de fchriften des O. en N. Testaments vermeld to fiaet, van die waerde moet gehouden warden y >, dat wy zoNder dit niet alks konden weten, wat >, ter hekoming van ons eeuwig geluk nadig is" , Ik erken met U, dat er, in de H, Schriftutr
it zelfs, zaken gevonden toordttf, wlken *>if9 zow dtr nad&et aen otis geluk , zeuden kunnen misfen$ ' doch dat er nok zulktn in befchreven zijn, ■ die ivy volftrekt nodig hebben. Doch daer uit het gevolg af te leiden, dat dit ook zo zoude zija tenaenzien fan hit gee'n veel meer door Christut en de Apostden gefproken en gedaen, doch niet- befchreven is■'," gaet, naer mijri inzien , niet door. Mijns beduhkens, heeft dit wel plaets, betrekkelijk den genen , die gelijfctydig met Christus en de Apostelen geleefd hebben: maer niet ten aenzien van hun en ons, die in de latere eeuwen en in de tegeriwoordige het aenwezen gehad hebben. Ten tyden van Christus en de Apostelen Was nog niet alles gefchreven, en het geen aengeteekend was, | was niet genoegzaem verfpreid. j~ Dit was (
het geval met de gemeente tpThesfalonice.
' Waerom Faulus te fecht mocht zeggen: Zo \ dan9 Breeders ,ftae^ vast, in hudt de dve$- l
»$ f
|
|||
( 4<s 5
\"t knringen> die gy gehoord hebt^t zy door oni
woordt* 't.zy door onzen brief, De woorden ,. by Jofr. 16: 12, 13, en Hdtitf. 1: 13, toonen » immers wel, wat, ten aenzjen der leerlingen van Jezus plaets had in de omftandigheden, waer in zy toen zich bevonden, maer niet wat ten opzichten van ons Christenen ftandt grijpt in dezen tijdt. Voor den doodt en opftanding van Christus was bun verftandt noch zeer .,, beneveld door de verkeerde denkbeelden s en ,, vooroordeelen, toen vry algerneen plaets heb- bende, 't geen ben als nog onvatbaer maek- ten voor de zuivere denkbeelden van d|e waer- heden , die zy uit naem -van hunnen,Meester aen het mensehdom moesten voordragen., ti Die zuiverdqr^deokbeelden heeft Christus -hen, ,, volgens Hand.i: 3. >gedeeltelijk medegedeeid, . zo ver zy er toen vatbaer voor waren; en de voltQoijing is gefchiedt op den grooten Pinx- ,; terdag , volgens Hand. 2. alwaer de belofte vervuld is, die wy by Job. 16: 12, 13. vinden. = , > : H ,>;; ,, Dus is het zeker waer, indien de Apostelen
,.,,.onsniets anders hadden medegedeeld,,dan het
geen; zy voor de opftanding en hemelvaert van
Christus wisten, en het geen in de vier .Euan-
1 gelisten befchreven ftaet , wy dan in dedaedt
misten een gedeelte der kennis.van die waer-
A I he-
|
|||||||
Hi
|
|||||||
i^^m^i
|
|||||||
C 47 )
|
|||||
beden , die voor ons geluk zeer belangrijfc
zijn. . JJk het dus ver beredeneerde maek ik dan
bet befluit op , dat ik op uwe vraeg : was nu alle die waerheidt, welke de Geest hen lee- ren zoude,^ eft het fpreken van Jezus over het Ryke Gadts, geen dtel der Goddelyke Openba- ring? met grondt ja mag. antwoorden; en dus ook met reden niet mag twyvekn, of het fchels- v de zaken■,,, welker gemis nadeel zoude DQEN AEN DE BEVORDEHING VAN ONS EEU-
wig geluk. t- Maer op. uwe verdere vraeg i
. vindt mn evenwel va\n dit, all®, in de H. Schrif- tuer bipaelddijk letsbefchreven? ;OordeeJik, insgelijks een toeftemmend ant-
woordt re moeteo geven,,. en te ftellen: Wy .,,.,, vinden van dit jajles in de verdere boeken ^ des N. Testaments bqpaeldelijk zodajiige waerbeden voorgedragen, waer van de 3, Apostelen voor Jezus opftanding en de uit- ftorting van den H. Geest geen genoeg- t zaem, of in *t geheel geen denkbeeldt had- ,, den." Vergun my, dit weinige U flechts £e berinneren': (i) De noodzakelijkbeidt van Jezus lyden en doodt rer verzoening van onze zonden en ter verkryging van alle die s, genadegaven, welke onzen zedelyken bedorven toeftandt weder zouden kunnen herftellen, en ons
|
|||||
C 48 )
;, ons de gunst van eencn vertoornden Godt doeii
erlangen. £2) Den aert van Jezus koning* rijk, zo ten aenzien van deszelfs wetten, in- richting, voorrechten, onderdanen en uitge« ,, ftrekthddt. Dit uit te breiden on met fchriftuerplaet*
a, zen aen te toonen , is ten aenzien van uw Eerw. \ die in de H. Schriften kundig zijt, ' met nddig. Als een grondt vodr eene ongefchreverre
,, Openbaring geeft U Eerw, een voorbeeldt op, te weten: dat wy zonder zodanig eene ongefchrevene Openbaring niet zouden kunnen aenwyzjeti het getal en de eigentlyie kracht der ,, Sacramenten van de Nieuwe JVet. Ik hecht er met U veel gewicht aen, omte weteti ,, het getal en de eigenriyke kracht der Sacra- menten : doch wann^er hier van in de H. ,, Schriften niets bepaeldelijks vvierdt befchreven, wy daeruit zouden mogen oprnaken de nood- \9 zakelijkheidt van eene onbefchrevene Gcddelyke Openbaring, zie ik als noch niet genoegzaern door. Maer is ten aenzien van dit ftuk wel zo een groot gebrek in de H. Schriften, als velen wel gemeend hebben? My dunkt, voor een nadenkend Christen is hier it genoeg gezegd, 't geen hem in dezen kan .I gerast ftellen. Dan, dit te bewyZen, ij fchijnt
|
|||||
-'"^s^i .«A~>.,»-**
|
|||||
C 40 )
|
||||||
j-j Ibhijnt my toe, zoude ons iriwikkeleh iii eeh
^, ftuk, dat als nog te vroeg is. - Behoor-
den wy het; niet vooraf eens te zijn over net
>, geen wij oordeelen tot de Goddelijke Open-
,i baring te behooren, eer wy ons over eenige
j, ftellingen* die nit dezelve rnoeten bewezen
!,, toorden, kunnen inlaten?
Het zy my geoorlofd, dat ik dezen nu fluite
j, met den hartelyken en welmehenden wensch,
j, dat de Godt der waerheidt, der liefiie , en
' des vredes ons verftandt en harte beftendig
3, zodanig verlichte en beftuere, dat onze on-
dernome pogingen het wezenlijk gcluk van
^, ons zelven en onze medemenfchen ten gevol-
,1, ge hebben!------terwijl ik my blyve noe-
j, men,
i, Vwen opreckten Vriendti
AikmaOr Hen 13 May,
1707* Frans Voorhout.
|
||||||
D BE#
|
||||||
B E R I C H T,
Het vervolg dezer Veramwoording van Frans
Voorhout; alsmede: De verdeedigingder Over, gang van gemelden Burger, door Pbtrus Schouten, ter beantwoording van-een Naam- loos werkjen, genaamd \ De Overhang van Fran* Foorhout getoetst, zal opk fpoedjg in twee af- jzonderlijke ftukjes, van groote en prijs als d% bjj den Drukker dezes wqrden uitgegeeveq, |
||||
■ # .
VERANTWOORDING
VAN
FILAKTS VOOtHOUT,
W EG ENS ZIJNEN
OVERGANG,
Uit ct Geffieeftfdiap der GereforAIeerden tot
die van de Roomsgh-KatholijKe Kerk ', met eene
VOORREDE*
Foornaemlijk ingericht ter beantmording v»»
het Drietal Brieven, over gemet-
den O ITER GANG* tusfchen Vrienden U
Utrecht en te Alkmaer,
DOOR
PETRUS SCBOUTEN,
Roomsch Priefier en Pajloor te Alkmaer.
TWEBDE S T U K J «. |
||||||
Te AMSTERDAM,
Bij P. van BUOREN, en
Te A L KM A E R,
Bij AREND HOOGLAND BIERLAAGH,
1798. |
||||||
V E R V O L 0
|
|||||||||||||||||||||||||
DEB.
|
|||||||||||||||||||||||||
-
|
|||||||||||||||||||||||||
VERANTWOORDING
|
|||||||||||||||||||||||||
VAN
|
|||||||||||||||||||||||||
GQRIJQUT.
|
|||||||||||||||||||||||||
FM^NS
|
|||||||||||||||||||||||||
Op dezen (zie Bladz. 49. van myne verant-
woording) ontving ik den volgenden dag, |
|||||||||||||||||||||||||
1
die :
|
|||||||||||||||||||||||||
,-, Waarde Heer Eti Vriend!
|
|||||||||||||||||||||||||
' »♦ Wy zijn weder iets nader. Gij erkent*
. dat, indien de Apostelen ons niei anders had- .,, den medege-deeld, dan het geen zy voor deOp- ,, /landing en Hemelvaart van Christus wlsten, n en het geen in devier Euangelisten gefchreven ftaat, wy dan zeker misten een gedeelte der kennisfe van die waarheden, die voor ons ge- > 7«& zeer belangrijk zijn. Op mijne daartoe ,,, betrekkelijke vraagen , is uw aritwoord een j, rondborftig.: Ja! Wy zijn het reeds in zoo verre eens , dat niet alles , wat tot de j, Goddelijke Openbaaring voor het N. Testament D V be*
|
|||||||||||||||||||||||||
\
\
|
|||||||||||||||||||||||||
,,\,
|
|||||||||||||||||||||||||
V-
|
|||||||||||||||||||||||||
C 5* >
, \
behoort en ter bekoming van ons eeuwig getuk
39 noodig is, door de vierEuangelisten befchree* ven ftaat. Ons verfchil bepaalt zich der- halven nog raaar alleen, tot de overige fcbrif- ten der Nieuwe Wet, en zoo haast U over- tuigend blijkt, dat ook in dezen niet alles ,, vat tot die Goddelijke Openbaaring, en de voor ons ter zaligheid noodige kennis behoort, ge- fchreeyen is, zullen wy het wegens dit ge- wigtig punt volkomen eens zijn. Tot nog toe echter verfchillen wy over het laatfie ge- deelte der fchriften van de Nieuwe Wet: de- » wijl gij oordeelt, van op deze mijne vraag: Vindt men evenwtl van dat alles, (van het geen naamlijk bij Jo ban. 16: 12 en 13, als, ook Hand. 1:3, wordt aangeduid", wel iets bepaaldelijk in de H. Schriftuur befchreeven ? Ja f te mogen antwoorden. Wij vinden, zegt gij, van dit alles in de verdere boeken des N. Testaments , bepaaldelijk zodanige -waarheden voorgedraagen, daar de Jiposte* ten, voor Jefus opftanding, en de uitftorting " van den H. Geest, geen genoegzaam, of in »> ftgeheel geen denkbeeld hadden. Ik moet«U toeftemmen, dat wy in de Handelingen en Brie** ven der Apostelen hunne betere en volrnaak- ter kennisfe in de, door U nader by, (1) en (2) voorgeftelde zaaken , bepaaldelyk zelfs » ge-
|
||||||
*
|
||||||
V:
|
||||||
C 53 )
|
|||||
^, gefclireeven vinden; doch nergens het door
,, my bedoelde lets , dit naamlijk : door het i% welke zij verzekeren , dat elk gedeelee der » aan hen gedaane Openbaaring van alle die j, waarheden, door hen befchreeven is. De ver- it maaning van den H. Paulus, aan die van Thesfalonika , bewijst overtuigend het tegen- i, deel. Het is onnodig, hier lets bij te voegen: dewijl gij zelve erkent, dac iiiet alleen ten tijde van Christus , Qt&en ,er nog niets van het Nieuwe Testament befchreeven is') \ maar ook j ten tyde der Apostelen zelfs, nog niet alles » gefchreeveii w#s. Maar was toen (zoo als onbetwistbaar is) nog niet alles , en dus i, niet alle waarheid , in welken de geloovigen j, moesten flaan, en die zij moesten vast houdan, i, eft de geest hen geleert, of geopenbaaft had^ j, befchreeven: hoe zal men dan redelijker wijze j, in twijffel trekken, of er onder die overleve- i, tingen , van welken de H. Paulus fpreekt; )f een gedeelte der Openbaaring , welker gemis },; nadcel aan ons eeUwig geluk zoude toebrengen, plaats heefc? ----- Het word ook edelmoedig
, door U erkend, ten opzichte der geenen,
j, die ten tijden der Apostelen geleeft hebben; ,, maar het komt u voor; niet doOr te gaart ten j, aanzien van 6ns , die zo veele eeuwen laater ,§ leeven. - Waarde Vriend!. overweeg ernftig Da j, de
|
|||||
( 54 )
|
|||||
deze uwe zoo regtmaatig gedaane bekentenfs *
i, Ten tyde van Christus en zijne Apostelen- was nog hiet alles gefchreeven. Onder die 3, alles, het welke zelfs ten tyden der Aposte- len nog niet gefchreeven was , zult gy ook ?, weliets van de voor ons geluk noodige Godde- lyke Openbaaring erkennen. Ik had , tot cen voorbeeld der noodzaaklijkhe,id van eene a, ongefchreevene Goddelyke Openbaaring, voor- gefteld, dat wy, zonder die aan te neemen, ' niet weeten konden: Het getal in de eigenlyke h'ragt der Saeramenten. De beftendige verfchillen def Proteftanten, wegens het een en ander, kwamen my voor als redenen, die U 'overtuigen zouden. Gy verkiest intusfchen dit verfchil tusfchen ons nog wat uit te ftellen. ' Ook hierin wil ik my voegen, en geef hierom ten befluiten, U maar alleen in bedenking deze zaaken: i. Hoe wy, zonder eene wettige Overleevering aan te neemen, alle de voor Christenen noodzaakelyke Openbaaring kun- nen weeten: daar toch alles van dezelve,zoo als, naar waarheid, door U beleden word, a, zelfs ten tyde der Apostelen , nog niet ge» fckreeven was? 2. Hoe wy, zonder dezet zeker kunnen zijn , dat wy alles, wat de 9, Apostelen, van die Goddelyke Openbaaring be' fchrewen hebben^in hunne,aan ens bekende, Brie-
|
|||||
C. 55 )
;, Brieven bezitten? 3. Hoe wy ,en alien %dic
noch genoegzeame kunde, noch geleegenheid hebben van de Oorfpronglijke Brieven der Apostelen te leezen (zonder de toelicHting der wettigeOverleevering) ons gerust kunnenflel- len, omtrent de echtheid dier Brieven, van ,, welken wy, nieis meer dan eene menfchelyke vertaaling gebruiken;en die echter,doorveele geleerde, en (yolgens een liefderijk vermoeden*) waarheid lievende Mannen, ah onechte fchrif- ten, dikwijls zeer ernftig zijn, en nog verwor- pen worden 9 Deze vraagen fchynen my toe, te behooren tot de Goddelyke Openbaaring van het N. Testament. De waarheid is ons bei- M derdoel: en God, diewil, dat alle menfchen zalig worden, en tot de kennis der waarheid ko- men,zal,zoo ik hoop en bid, door zijn genade- licht, U en my, tot nut van ons beiden, en to dat van onze medemenfchen, beftraalen! Met ongeduld wacht ik op uw , my altoos aange- naam antwoord, terwijl ik verzeker te bly- » ven it Uw oprechte Friend,
Den 14 May ,,, 1797. Petrus Schouten." Hoe zeer deze brief van eenen zeer belang-
ryken inhoudt was, hadt hy echter dat vermo- D3 gen
|
||||
C 5$ )
gen niet op my , om my voor de waerheidt te
doen bukken, en my de valschheidt myner Proteilantfche gronden klaer genoeg te doen zien: waaruit geboren wierdt, dat ik oordeelde, zijn Eerw. hade myne meening niet duidelijk genoeg begrepen, uit hoofden van het dujstere, dat in myne uitdriikkingen mocht zijn ingeflo- pett ; Waerom ik dit volgende aen zijn Eerw. yoordroeg: Waeroe HsfiR en Vriendt!
In mijn fchryven van den 13 dezer heb ik
,, my niet naeuwkeurig genoeg uitgedrukt, ten aenzien van het onbefchrevene ten tyden van it Christus en de Apouelen; deriialven zult gy ?, my wel gelieven te vergunnen, dat ik my in dezen nader verklaer: op dat gy in uwe on- derrichting omtrendt my , met genoegzamen 9t grond zoude kunnen te werk gaen, om naeuwkeurig te weten ,. waerin wy het eens zijn, en waerin wy met elkanderen ver- ,, fchillen. Ik heb met de woorden, ten tyden van
v Christus en zyne Apostelen , wen noch niet alles gefchreven, bedoeld, dat toen Christus op ,, aerde onder zyne leerlingen verketfde ; en }j het K^oningrijk van Christus op, en kort #a >» 4*etl
|
|||||
/
|
|||||
C 57 )
|
|||||
ti dien grooten Pinxterdag by de uicftorting des
H. Geestes krachtdadig wierdt opgericht en uitgebreid , was niet alles gefchreven : maer het heeft de goede Voorzienigheidt Godts, die altijd waekt voor zyne Kerk , behaegt , naer mace het Rijk van Chrisms onder meer vol- keren verfpreidt en uitgebreid wierdt, H. Man- j, nen te verwekken, die door ingeving en lei- j, ding des H. Geests, dat geene getrouw heb- ben ter neder gefteld, waerop de nakomeling- fchap zich altoos veilig konde beroepen , als vervattende de echte Goddelyke Openbaring. .- Dat gene, 't welk nog by de eerfte op- richting van het Christendom ontbrak, vmden wy, myns bedunkens , volledig in die fchrif- ten, by ons onder den naem van het N. Te»- M tament bekend. Dus komt my voor, zo lang ik in dit ge-
,, voelen ben, heb ik op uwe voorgeftelde vragen noch niet te antwoorden. Behoudens beter oordeel, ben ik van gedachten , dat ik voldaen had, wanneer ik bewees, dat wy in de fchriften des N. Testaments, gepaerd met die van het Oude, alles vinden, wat tot de Goddelyke Openbaring behoort. Wanneer ik dit bewezen had , zoude dan het denk- m beeldt der Apostolifche overlevering, aen- D 4 ge-
|
|||||
C H 3
|
|||||
i, gemerkt als een deel der Goddelyke Openba-
ring, niet vervallen? Het zij mij geoorloofd, eer ik verder trede,
op dit mijn Schryven uw antwoordt te mogen inwachten ; terwijl ik , na toewenfching van alleriei heil, beftendig begeer te blyven Uw oprechte Vriendt,
17 May, 1797. Frans Voorhout.'* Uit dezen brief ziet men , nu my bewyzen
ontbraken, dat ik mynen coevlucht tot eene on- derfteHing nam, welker gegrondheidt, zoude ze tot een bewijs kunnen dienen , ik vooraf had moeten aentoonen. Waerom de Heer Schou-^ ten niet naliet, my derzelver valschheidt, in een volgenden brief, dien zelfden dag, te doen ge- voelen. Waarbe VriendJ
,, Volgens uwe nadere verklaaring, ziet Gij:
'k JQat geene, V welk nog bij de eerfte oprich- ting van het Christendom, ten aanzien der Goddelijke Openbaaring ontbrak, vinden wij\ »> tnytis bedunkens, voleeewg in de Schriftem |
|||||
C 59 )
|
|||||
Vtj ons onder den naam van het N. Testa-
tnent bekend. Om den weg tot onze vereeniging te be-
,, korten , verzoek ik vriendelyk , dat Gij de goedheid hebt, van uit een dier Schriften aart te wijzen eene plaats, in welke men, zonder N zich tot eenige ftellingen te bepaalen, zonder gevolgtrekkingen en uitleggingen noodig te hebben, deze uwe ftelling leest: Eenige ,, woorden anders , meerder of minder zullen. niets ter zaake doen: neen, 't zal mij genoeg zyn, als ik in die kan leezen: Elk, voor ons noodzaaklijk deel der Goddelijke Openbaaring vinden wij volleedig in de H. Schriftuur be- 3} fchreeven. ------ De Goddelijke Openbaaring
is de regel van onzen Godsdienst. De Open-
baaring is zeker niet gebonden aan eenig fchrift: zij kan volleedig , zij kan ook maar voor het grootfte gedeelte befchreeven zyn. 'T is echter een zaak , die voor ons eeuwig geluk noodig is: met zekerheid te weeten, o£ zij geheel, dan alleen voor het grootfte ge- deelte befchreeven is. De H. Paulus zegt wel (a Timoth. Ill: 16 en 17) Alte Schrif- tuur van God ingegeeven is nut en dienstig enz. maar nergens vind ik: zij is volledig. Gij zult wel toeftaan, dat, als wij niets an- ders van de Goddelijke Openbaaring, noodig D 5 tot
|
|||||
C 6? )
|
||||||
tot onze I zaligheid , erkennen , dan het geea
in de H. Schriftuur befchreeven is, wij door niets anders, dan door eene, in deze befchree- vene Openbaaring verzekerd kunnen worden, dat er niets meer, als voor ons ter zaligheid noodig , door God , voor het N. Testament ,, veropenbaard is, en dat men, elk noodig deel derzelve , in die Schriften volledig vindt. In hoope van hier op fpoedig rav gewoon vriendelijk antwoord te bekomen, blijve ik Uw oprechte Friend,
i? May, 1797- P. ScHOUTEN."
Daar nu in dezen brief voor myne onderftek
ling het bewijs gevorderd wierdt, en ik gevoel- de , het zelve onmogelijk te kunnen opleveren; wat was nu mynen plicht? Dit , ter liefde van de waerheidt, openhartig te erkennen. Dan, hier door moesten 'er in my, uit hoofde van mijne fterke gehechtheid aen de Proteftant- fche grondbeginzelen, aenmerkelijke bedenkingen ontftaen. Het een en ander bewoog mij, dit folgende te fchryven, |
||||||
Waer*
|
||||||
C 61 )
|
|||||
Waerde Heer en Vriendt!
Volgens uwe Misfive van den 17 dezer,
a> zoude het Uwe Eerw. genoeg zijn, wanneer ik U, uit een der H. Schriften eene plaets kon- de aenwyzen, in welke men, zonder zich tQt eenige ftellingen te bepalen , zonder gevolg- trekkingen, en uitleggingen nodig te hebbenr ,, myne opgegevene onderftelling leest; of met andere woorden, wanneer men in die Schrif- ten zakelijk aentrof: Elk voor ons noodzake- lijk deel der Goddelyke Opcnbaring vinden wy VOLLEDIG in de H. Schrifmer befchreven. Aen deze uwe begeerte te voldoen, is my onmogeiijk. Maar, gefteld, niemandt konde dit doen:
zoude dan daarom myne {telling als valsch verworpen moeten worden ? ■ Ik erken, de Goddelijke Gpmbariwg it de regel van onzen ,, Godsdienst. Maeris de Goddelijke Qpenbaring niet gebonden aen eenig Schrift ? Waer vind ik dan dezelve? Waer bekome ik zodanig eene gerustftelling, dat ik zeker ben, dat my niets van de Goddelyke Openbaring ontbreekt; en dat my, het gene, als het noch ontbreken- de wordt aengewezen, het echte is? In dezen van U te raogen worden voorge-
:, licht, z© dat ik gerust ben , mijn geloof op, » on-
|
|||||
C 6* )
|
|||||
^, onwankelbare gronden te hebben gebouwd,
zal my ten hoogften aengenaem zijn ; daer ik toch niet als waerheidt zoek. In U een Man te mogen aentreffen, die als een middel ,, in Godts handt diende , om my het rechte fpoor der waerheidt te wyzen; en langs het- 3y zelve behoorlijk te leiden: hoe zoude ik my omtrent zodanig een Man eenige onvriende- lijkheidt veroorloven. De zaak, welke ik met U onder handen genomen hebbe , is te gewichtig, en myne liefde voor elken g»- 9> trouwen en deugdzamen leeraer van den Godts- dienst, te fterk, dan dat ik dit zoude durven 3i ondernemen. In vertrouwen , dat gy myne pogingen ait
het zo even gemelde oogpunt zult gelieven te befchouwen, zie ik uwe geeerde letteren met 9i verlangen weder te gemoet. Terwijl ik altoos wensch te zijn de ware hoogachter van ieder rechtgeaerde Christen leeraer, en my dus te blyven noemen ifUwen oprechten Vriendt,
I, 18 May »l797- Frans Voorhout."
De Heer P. Schouten zondt my daar op de-
zen belangryken brief. P ■ «o »» Waar-
|
|||||
( 63 )
Waarde Heer en Vriend!
~3> Zo Niemand (gelijk onbetwistbaar is) uit eett
',, der H. Schriften, een plaats kan aanwyzen, in ,* welke eenvouwig geleezen wordt: Elk voor a, ons noodzaakelijk deel der Goddelyke Qpen- ,, baaring vinden wy voile dig in de H. Schriftuur befchreeven, is uwe (telling, elk zulk deel der 3i, zelve is in die volledig te vinden, 6ene, welke zeker in den Bybel geen plaats heeft. Er zullen Proteftanten zijn, welken, zoo als vee- len onder hen gewoon zyn te fpreeken, die fchriftmaatig noemen, en zich beyveren , om te toonen, dat er plaatzen in de H. Schriftuup zijn, uit welken men, naar eene zogenaamde gezonde uitlegkunde , die ftelling kan bewy- zen. Maar is die uitlegkunde, hoe gezond dezelve ook gefchat word, niet nog altijd men- fchelijk? Is zy, onderfteld eene , van de uitmuntenfte Taalkunde , Godtsgeleerdheid en liefde tot de waarheid , als kunde der men- fchen befchouwd, nog niet altijd feilbaar, en blood gefteld voor dwaaling? ----- Ik
fchroom niet te verzekeren, dat elk kundig en
braaf Proteftant deze vraag zal beantwoorden met een rondborftig Ja! Uit dit antwoord, * zult gy, omtrent uwe eigene ftelling beflui- ten , dat, hoe fchriftmaatig zy ook genoemd n mag
|
|||||||
w
|
|||||||
t
|
||||||
C 64 )
%i mag worden, niet volkoraen zeker is. £y
is geene Bybelfche waarheid, maar word alleen als zodanig, door kunstmaatige gevolgtrekkin- gen uit dezen afgeleid, en voorgefteld. Of zy nu als valsch moet verworpen worden, i, laat ik aatt uw eigen oordeel over. Alle Ledemaaten der Gereformeerde Kerk belyden te geiooven, ingevolge het 7 Arti- j, kel hunner Nederlandfche Geloofsbelydenis, dat het verboden is tot den woorde Gods lets n toe, of lets af te doen, dat al wat daar by gedaan word door menfchen (alzoo die alle leugenaars zijn) is ydelder dan de ydelheid i, zelve." Nu, hoe gegrond, hoe fchriftmaa- ,, tig,, volgens de beste uitlegkunde, uwe ftelling j, U 00k voorkome, zijt gy eehter te oprecht erl j, te edelmoedig, van niet te erkennen, dat zy^ hoe dikwils men 00k vefzonden word van den 5, eenen text tot den anderen > otn. die met el- j, kanderen te vergelyken , in zich zelve nooic iets meer kan zijn, dan iets, dat door men- ,j fchen, die (let wel) alle leugenaars zijn, gevoegd is by den woorde Gods, en $, dus, volgens dat 7 Artikel zelfs, moet worden aangemerkt, als ydelder dan de ydelheio j, zelve. Of nu uwe ftelling door Proteftan- i( ten gevoegd word by den woorde Gods, be- j, hoeft geen bewijs. Neen , anderen drukkeri dte
|
||||||
3*
|
||||||
( 65 J
|
||||||
j, die met eenige verandering van woorderi uit*
doch de zaak komt hier op neer: de H. Schrif-
tuur is de eenige regel van ons geloof. Dit
M belyden alle echce Proteftanten te gelooven*
^ en .net is intusfchen onbetwistbaar zeker, dat
het volftrekt onmogelijk is , dezen regel van
,, hun geloof, uit de H. Schriftuur, met de ei-
,', gene woorden derzelve, aan te wyzen. Zy
word, uit vergelyking van verfcheidene tex-
ten, naar eene taal, Oordeel en Uitlegkunde,
,, afgeleid , opgemaakt en beweerd. In die
alles kan veel geleerdheid en bekwaamheid
,i plaats hebben ; maar hoe hoog men die ook
fchat (zonder eene byzondere, en duidelyk be-
weezene Goddelyke Openbaaring, tot goed-
,, keuring derzelve) door elk onbevooroordeeld
Proteftant zelfs , nooit hooger , dan als een
menfchelijk byvoegzel by den woorde Gods,
,, worden aangemerkt. Dit is genoeg, ver-
trouW ik, om U, die de waarheid zoekt, te
overtuigen, dat wy in de H< Schriftuur alleen,
it niet alles volkdig vfoden, om dit noodzaake-
lijke te weeten: of elk deel der voor ons nood-
zaakelyke Goddelyke Openbaaring in dezelve
befchreeven is; dan of: ook een, of meer der-
zelve aan de eerfte opvolgers der Apostelen^
j, alleen by monde is overgeleverd. Dat tochi
w de Goddelyke Gpenbaaripg aan geen gefchrifc
» ge-
|
||||||
i^i.u
|
||||||
C m )
|
|||||
,> gebonden is, en zoo wel door mondelyke Over-
levering, als door gefchriften, onder de beftie-* 3> ring der Goddelyke voorzienigheid, ook zuiver & tot onze kennis komen kan, is eene zaak, die ii ongetwijffeld door U erkend word.------Gy
,, vraagt hier op : IFaar vind ik dan dezelve ?
,, Zoo haast gy bekend, door het nu voorge-
dragene, wegens de onzekerheid van uwe ftel- ling, overtuigd te zyn, zal ik U het middel, tot uwe begeerde gerustftelling, aanwyzen. i ,, Ik geloof zelfs, dat gy dit ontdekken zult, als »» gy P°°ging doet om te antwoorden op de ,, vraagen , in mynen van den 14 dezer * voor* gefteld, en dan tevens zien, dat ik alleen, om op eene vriendelyke wyze U vooreerst te vol- gen , en alle onaangenaame ftuitingen te ver- 4> myden, tot dien tijd toe gezweegen heb van s, den weg, langs welken wy alleen tot de ge- ,, wenschte vereeniging komen kunnen. Tot ,, dezen wilde ik U voorzichtig leiden , en my ,, dunkt , dat gy reeds van zelve nadert. Ik voeg dan hierom by dezen een ftukje , tot onze zaak betreklyk (/). Leest dit, met uwe » ge-
(/) Zijiide dat van B. S. Sinkel, jimt in die dagen
te Atnfterdam uitgekomen. lets, dat voor mij , als ztt
zeer ftrokende met dat gene , 't welk ik lang gezocht,
'maer waer over fk tot dien tijdt too- niets .voldoenens gela-
< Jj zen
|
|||||
C *r >
|
|||||
I, gefcobne haauwkeurigheid, eh bench* my we*
I, gens het een en ander fchriftelijk. », Zo het zijn kan, verzoek ik, dat gy een
,s, fchriftelijk antwoord op d£zeh brief, my # door uw eigen zelf noch dezen avohd, iti myn huis ter hand ftelt. Ik heb voor U een i, gewiehtig nieuws; fdoch hier Van nader by h mO Intusfchen blyve ik, ook voor U in 'tby-
,i zonder God biddende * ' Uw oprechte Friend^
,5, Ig May 17974 Petrus Schouten.*
B?zeh brief \beahtwobrdde ik dien dag alieefi
bp deze wyze:
: , v .; :?vr !
i, Waarbe Heer en VaiafrfitJ
.. ^ Op uwe geeerde van deh 19 dezer* U d<*
zen avondt, op de verzoehte tydt, een ant- h Wbordt te geven, dat U en my zelven zoudd j, kunneri voldoen, is my bhmogelijk, uit hobf- *, den
zen hadt: en dus voor my by uitftek in mynSomflandigne-
deli belangrijfc was, zo als elk, die het leest, t&\ g8< yoelen* |
|||||
c 0 >
|
||||
den van gebrek aen tijdt, veroorzaekt doof
het onderwijs der jeugd, waer toe ik my zel-
, ven verplicht hebbe. Verkiest uw Eerw echter,
dat ik my op het verzochte uer by U ver-
. VQege, ik begeer my niet te onttrekken. Van
alle gelegenheden, welke my eenigzins nuttig
, kunnen zyn, ter bereiking van bet Jgewensch-
te oogmerkj verlang is, zoveelin mijn vermo-
« gen is, met yver gebruik te maken; tervvijl
ik met ware hoogechting my blyve noemen s,
Uwen oprechten Vriendty
den 19 May _ *' '797 tf- Frans Voorhout."
By gelegenheidt, <hi ik op den 31 dezer, des
voordemiddags den Godtsdienst by den Heer P. Schouten bywoonde, en door hem aen de Ge* meente wierdt herinnerd, dat de drie volgende dagen, kruisdagen genaemd, gebode vastendagen -tyaien, gal nay dit aenleiding aen zyn Eeiw. de volgende vragen tedoen: . - i - ,. r ■ ; s ,.v .' "< :;....'■
y, Waerde Heer en VriendtI ,
m Veroorlof my, dat ik tusfchen beiden tey
,a mynet onderrichting vrage: wat beteekent hef,
dat Maendag, Dingsdag en Woensdag krui#-
1 » da-
|
||||
C 6$ |
D dageti zijfi ? en #aerom heeft dan het vaster!
^ tot *s tiiiddags plaets? Het vasten is immers eeil ., middel ter Verootmoediging over begane wan- j, bedryven ? Ik begrijp niet, waerorri dit vas- «,, ten op de kruisdagen voor een Christen nut- iS tig en betarhelijk is ? Had ik hier van een waer t> denkbeeldt', was ik van deszelfs nu en betame- j, lijkheidt oveftiiigd 3 ik zoude het voot rny j, zelven in pra&yk brehgen, De on^efVinding van uwe welWillehdheidt*
.j om tiiedearbeider te zijn in de verlichting erl ,) verbetering uwer medemenfclleri * doet my }j veitrouWert, dat ik eenig antwoord hier op si van tJ ontvangen zal$ terwijl ikmy, na to6* j, wenfching van allerlei helll blyven noemen, Owen oprechten VrUndt,
4> den a I May 1797. Frans VookttotJT.w
Waer op ik dien zelfden dag dit anttvoordf
ontving, Waarde Heer. en Vriendt!
Ik verheiigde my, dezen voofdefniddag tJ
onder myne Toehoorders te vinden, en hoop- >? te, dat Gy nit de fluitfede ihyner Predtcatia ,j wel zoudt begrepen hebbeh, dat de drie eerSf j, volgende dagen van deze week Kruisdagen ge- R 9 ,. mwkd
|
||||
( 1* 3
» naamd worden naar het olid gebruik oozef
Kerk, volgens het welk, op dezelven, in die
i, landen, in welke onze Godsdienstoeffeningen,
ook buiten de muilren der Kerken mogeft ver-
richt worden, langs velden en akkers, Pro
cesfien of openbaare omgangen gefchieden, in
welken het Kruis, het afbeeldzel van het
werktuig, waar aan onze Verlosfer zyne ver-
dienften voor ons aan den eeuwigen Vader
,, heeft opgedragen, rondgevoerd, en den Va-
der, in zijnen naam, gebeden wordt, dat hy
zich om Jesus wille gewaardige, de vruch.
ten der aarde te zegenen en te bewaaren.
Van dit ronddraagen des Kruices, worden
zy Kruhdragen genoemd. * By die alge- meene plechtige gebeden, voegen wy hetvas- ten tot dat einde als door U, in uwen Brief, zeer welis voorgefteld, en hetnuttigeen betaa- melyke van het zelve voor een Christen, zal 9, U, vertronw ik genoegzaam blyken uit het gedrag van Paulus en Barnadas (Hand. 13: 2.) Immers daar wordt van hen gezeid: En als zy in den diemt des Heeren war en, en vast- ten, zeidde de H. Geest enz. Dat toch de ,-, Christenen zouden vasten, heeft 00k onze keeraar Jesus voorzeidt (Matt. 9: vs. 15.) met deze woorden: De dagen zulkn komen 3 dat de Bruidegom yan hen weggenomen zal WOT*
|
||||||
( 71 )
|
|||||
warden, en dan zullen zy vasten. Hoe
ook het vasten der Christenen aan God onzen ' Vader behaaglijk zijn kan, had Jesus mede n reeds aangeweezen {Matt, 6. vs. 17, 18.) zeg- gende: Als gy dan vast , zoo zalf uw hoofd. en wasch uw aangezicht. Om met te doen fchynen voor de menfchen; dat gy vast, maar voor uwen Fader, die in 't verborgen is; en uwFa- der, die in "t verborgen ziet, zal het U loonen. God bidde ik, geeve U, om Jesus wille, het nuttige en het betaamelyk der ons voor- ., gefchreevene vasten te doen zien, en onder dit opzien tot den Vader der lichten, noem ik my, met veel acbting, Uwen oprechten Friendt,
» 21 May 1797- Petrus Schouten."
Deze kleine uitftap gedaen hebbende, bleef
achter het groote vraegftuk als zeer belangrijk by my in ernftige overweging. Hier mede be- zig zijnde, kwam by my in bedenking: of ook myne onkunde de oorzaek mocht zijn, waerom ik aen de voorftellen van den Heer P. Schou. ten niet voldoen konde ? Om die rede kwam ik tot het befluit, my tot de Leeraers, of zodani- ge kundige lieden onder de Protefianten te wen- E 3 den |
|||||
C 1% )
|
|||||||
den, die ifc meende, zo deze voorftellen volledig
waren op te lasfen, uit hoofden van hunne kun-< de, daar toe in ftaet zouden zijn, Schoon ik noch wel in het zelfde denkbeeldt;
was, zq als ik my op hladz 16 hehbe uitge^ drukt, dat men, om van de leer der Roomsch. katholyke Kerk grondig onderricht te worden, zich niet tot de Proteftantfche Leeraers, of hun tie Schriften moest wenden: zo dacht my edi- tor, indien de leer der Proteftanten ten aenzien van de Goddelyke Qpenbaring alleen de ware was, dan konde ook niemandt my beter te hulp Homen dan de zodanigen.- Van dit mijn befluit aen den Heer P. Schou-
ten kennis gegeeven hebbende, keurde hy het niet alleen goed, maar raedde my zelfs aen, niets onbeproefd te laten, 't geen my in ftaet kon- de ftellen, de opgegeve vraegftukken te heant« Woorden. Dan3 wat ik in dezen ook hebbe aengewend,
het is alles vruchteloos geweest. Men deedt, of heloften van aen myne begeerte te zullen vol. doen, doch welken men nim.mer vervuld heefc; c/, zo men de opgegeven voorftellen beantwoord. den was het op eene wyze, die op verre n$ niet voor voldoende mocht gehouden worden. Dit onbewimpeld aen te wyzen, zal nu myne
p\iQht zijn: wijl W vergelykjng hier van, met |
|||||||
C 73 >
|
|||||
het gene er tusfchen den Heer P. Schouten en
my is voorgevallen, de waerheidtlievende lezer in ftaet zal zijn, het gewicht der redenen van mynen by velen zo zeer miskenden overgang tot de Roomsch' Katholyke Kerk, te doen gevoe- len; en op mijn voetfpoor, met aflegging van alle vooroordeelen, alleen de waerheidt hulde te doen. Ik zal, om te toonen, dat ik niemandt begeer
hatelyk af te fchilderen, of door de mededee- ling hunner gedachten te benadeelen, de namen van zodanige Proteftanten, die geheimhouding begeerd hebben, achter \vege laaten. In de eerfte plaets wendde ik my tot een Man,
wiens denkwyze my volledig bekend was; met wiens Godtgeleerde gevoelens als Proteftant ik. naest eenigen tijdt voor het grootst gedeelte overeenftemde; die by kundige lieden, welke hem kenden, gehouden vvierd voor een door- ziend, eerlijk en onpartydig aenklever van den Christelyken Godtsdienst; met e'en woordt, een groot Wijsgeer; een man, van wien ik dikwijls belangryke redevoeringen en redewisfelingen over betwiste leerftukken van het Christendom had bygewoond; aen dezen fchreef ik na mondeling zyne toeftemming gevraegd en bekomen te heb- ben, den volgende brief: E 4 » Mijn
\ ,
|
|||||
< 74 >
'it Mijn Heeb. en Vriendt !
Jngevolge onze affpraek zen^e jk U deze
niyne bedenkingen, %,_ Vopraf honde ik als erkend h$t beftaen de-
'0 noodzakelijkheidt en nuttigheidt eea,er Goddely* ke Openbaring. Ook, dat deze Openbaring de* ienige regel van ons geloof en leven is- Maar-; 0 Waar is deze openbaring ? yinden wy die vol' s, ledtg /a fc /cfcrifien, by ons onder den naem van het O. en N- Testament bekend? Kan men, ,, dit9 zonder zich tot; eenige ftellingen te bepa-. len, zonde g&volgtrekkingen en uitkggingen no-, tj dig te hcbben, bewyzen ? Er zullen zeker- lijk velen zijn, die zich zullen beyveren, eft '.J vplgens eene zogenaemde uitJegkunde te be- \vyzen. ----- Maer is deze uitlegkunde, hoe
gegond dezelve ook nioge gefehat worden,
niet altijd menfehelyk? Is deze uitlegkunde, onderfteld van de grootfte taelkundige, Godt- ,,. geleerde en onpartydigfte lief hebber van waer- heidt, niet noch.altyd feii en vatbaer {voor dwaling? Is het van de Goddelyke wjjs en M goedheidt te verwachten, dat wy in een ftuk ^ yan zo veel aanbelang ons op feil en wan- kelbare gronden zullen behoeven te yes. v tigen? n Zie daer, Mijn Heer! eenige bedenkingen 1? *m
|
||||
/
|
|||||
C 75 )
l, Ik zoek niets dan waerheidt. Dit vertrouw ifc
mede van U. Ik zie geen kans, het boven- gemelde te beantwoorden. Echter bei'chouw ik hct voor my van zeer veel belang, in de- zen eene ware en overtuigende gerustftelling te erlangen. Hoe gelukkig zoude ik my ach- ten, indien Gy jn deezen tot een middel in Godts handt diende, dat er aen mijn verlan- gen wierde voldaen. Ik teekene my met een oprecht heit en na
,, ^oewenfching van alle heil 1 Uwen Vriendt*
S3 May , t 1797* Frans Voorhout."
My te binnen brengende, dat ik verzuimd bad
over dit zelfde onderwerp noch eene gewiqhtige vraeg, na welkers beantwoording, ik zeer ver- langde, er by te voegen, fchreef ik aen dien zelfden Vriendt den volgenden brief: Mijn Heer en Vriendt I-
In myne Misfive van den 23 dezer heb ife
verzuimd noch eene vraeg by de opgegeve- ne, tot het zelfde doel ftrekkcnde, te voe- gen. Vergun my de vryheidt, er deze in te §5 m la^
|
|||||
( ?6 )
lasfchen, Zy is deze: Is de GodJelyke Open-
baring, die wy dock vo?r de e&nige regel van ,, ons geloof en wandel houden , aen eenig fchrifc ,, gebonden? In vertrouwen, dat UE dit byVoegzel in
,, uw antwoordt mede in aenmerking zult ge v Heven te nemen, teeken ik my met de ver- fchuldigde hoogachting, \,
Uwen Vrimdt\ 26 Mey
1797. Frans Voorhout." *k had dikwijls gelegenheidt, dezen mynen
Vriendt, in perfoon te ontmoeten. Dit gaf aen* leiding, toen het begeerde antwoordt niet kwam, ik hem herhaelde ryzen mondeling met aendrang en ernst verzocht, aen mijn verlangen, te vol- doen. Er wierdt wel beloofd, maer de belof- te niet vervuld; 't geen my bewoog, niet meer mondeling aen te dringen, maer te beproeven, of een fchrifcelijk verzoek voor my van een ge lukkiger gevolg zoude zyn: Waerom ik hem den 8 July daer aen voigende dezen brief zondt. ,, Mijn Heer en Vriend!
i, Zal ik op myne Misfive van den 23 en 25
May
1 / / .
|
||||
i 77 )
,, May laetstleeden, van U eenig fchriftelijk atit-
woordt bekomen? Zo ncen: mag ik daer van de rede weten? Ik vertrouw, indien UE^o- danig eene rede mocht hebben, dat het zulk eene zal zijn,- die my zal kunnen voldoen. ,, Doch indien ik het beloofde fchriftelijk ant- woordt van U te vvachten had, hoe zeer zou- de ik my verblyckn, zo ik daer eerstdaegs mede vereerd wierde. 3, Ik teekene my met hoogachting, Mijn Heer en Vriendt!
Uwen toegenegsn Vrkndt^
1797. Frans Voorhout." Op dezen ontving ik dit volgende ant.voordts
Geachte Vriend!
Voorleden Saturdag ontving ik van U eenen
brief, over welken ik my nog al eenigzins vervvonderde; alzo gy my deszelfs iahoud, den voorigen Donderdag wel mondeling zoudt hebben kunnen mededeelen: dan gy fchijnt 'er nog al op gefteld te zijn, alles per Misfive te behandelen, en daeron* zal ik U dan 00k fchriftelijk antwoorden. « |
||||
( 78 }
|
|||||
Ja! mijn Vriend, ik heb redenen gehad»
waerom ik uwe bedenkingen nog niet beant- y, woord heb; doch, zonder van dezelven te reppen, hebik de eer, U, by deezen, te be- rigten, dat ik, op uwen naderen aendrang en otn aen Uw verlangen te voldoen, eerstdaegs. 'er mijn werk van zal maken, om uwe ge- opperde zwarigheden, zo veel my doenlijk is, op te losfen. Verwagt dan binnen kort, op de bewuste bedenkingen het antwoord van hem, diezig met hoogagting noemt, ,,15 July Uw-Vrirndti
l797>
Dezen brief kwarn my al te bedenkelijk voor,
om dezelve onfteantwoord te laten ; waerom ik hem dit volgende fchreef: , Mijn Heer en Vriendt!
i
Op dat alle rede van verwondering by U
j, ophoude, zo dient deze, dat ik door eene mondelinge voordraeht tot dus verre mijn oog- merk niet heb kunnen verkrygen: dan hoe aengenaem is het my thans, zeker ftaet tekun* nen maken, dat gy eerstdaegs uw werk 'er van zult maken, om myne geopperde zwa- » rig-
|
|||||
"-*------------"■»■
|
||||||||
< 79 )
ti righeden, io veel U doenlljk is, op te
5, losfen. ; if Had.ik de redenen mogen weten vvaerom
» gy myne bedenkingen noch niet beantwoord hebt, ik zoude waerfchynelyk door myn te- genredenen die geheel hebben doen ver« vallen. Ik blyve met hoogachting,
n Vw Vrkndt*
» 16 July 1797- Fran* Voobhout.* |
||||||||
Wie zoude nu. niet verwachten, dat ik in ftaet
2oude zijn, den Lezer te toonen, dat deze Man woord gehouden heeft. Doch, het geen my zeer fmert, er is niets van gebeurt. Thans is het onmogelijk, hier meer byzonderheden van te melden, verbieden my deplichten, uitvriend- fchap geboren. Echter had ik noch meer Vrienden Onder
dezenwaren er, die uit hoofde van bunne ja« ren, byzondere omftandigheid, vlugheidt van oordeel, beftendig zoeken naer en eerlyk aen- kleven van het gene zy voor waerheidt hidden, my menig aengenaem onderhuodt hadden opgele. verd. Met twee derzelver had ik eene zeer g&: noegelyke verkeering. Ik zal ze A en Bnoe- men.
|
||||||||
ML. -1^.....
|
||||||||
( 8o )
inen. fieiden hadden zy eene fterke liist om huh-
he kundigheden te Verraeerderen. Met B had ik eene zeer vertrouwelyke ommegang: zo dat wy niet fchroomden, elkander de grootfte geheimetl toe te vertrouwen. De vriendtfchap ttiet B blyft noch dezelfde, fchoon nu door eenige omftan* ftigheden belemtnerd. Wil ik den aert der vriendtfchap, tusfchen deze en fny, voot myna lezers meer duidelijk maken, ben ik verplicht on* ze briefwisfeling een weinig vroeger te beginnen dan die *er tusfchen den Heer P Schouten eri ttiy heeft plaets gehad. De Lezer zal 'er me! een door in ftaet gefleld worden, na te gaen, hoedanig in dien tijdt myne denkwyze was. Aen A fchreef ik dus: if Mijn VrientI
ij Alfchoon met net ligchaem van ti afwezig*
j, begeere ik nochthans door briefwisfeling nu en dan met U te fpreken. Ik verbeelde my, dat dit U niet onaengenaem zal zijn. Vatt ,, tijdt tot tijdt eenig bericht te ontvangen van den ftaet der wetenfchappen, der verlichting, in de ftadt van uw verblijf, zoude my zeer bevallen. Van hier kan ik 0 niet veel mel- ,, den, dan dit onaengename , dat de geestelijk- heidt over het algemeen de verlichting weinig be-
|
||||
C 81 )
|
|||||
it bevorderd; eeaigen zelven byca in iedef Leer-
t, rede zeer fterk tegenwerken. Ik heb moed, wanneer de grootfte yveraers voor de recht- .j ziniiigheidt dus voortgaen, hunne verkeerde j, oogmerken dies te beter zullen ontdenkt, hbn- it nen aenhang onder verftandige lieden kleinder, ,', en zy door geene anderen zullen gevolgd j, worden dan door het dweepziekst en onkuii- digst gedeelte der menfcften. Om dat de Bybel door ;de Orthadoxen dik-
wjjls zo misvormd en verkeerd gebruikt word*,
heb ik voorgenomen, onder myne jonge kwe-
kelingen de kennis daer van (onde anderen)
tot een tak van onderwijs te Waken, De hl-
ftorifche vragendoor C. de Vries , te Am-
fterdam uitgegeven, en het Werkje van Yaw
Emdre zal myne liddraedt zyn. By gete-
., genheidt Qj) wil ik U wel eens melden, hoe
ver ik in niyne poginge flaeg
Hoe bevalr. U de Wiskunde? Kunt gy 'er
mede voortkomen (Jiyt Een brief van uwe , . hands
(g) Dcze gfelegenheidt Zal voor roynon Vrtendt enrby-
ne Lezers geboren worden, wanneer ik het geen, betref- fende myne werkzafemheden met de jeugd, aen het a)gs* meen mededeele. ,_ (J.) Dezetak, mede een van myne gelieffte Weten- fchappen, en het dagelijks onderhoudt met myne jeugdi- ge Kwekelingen, hadt insgelijks "zints eenigen tijdt het onderhoudt van onze gefprekken uiigemaekt. |
|||||
( 82 )
hatidt te mogen ontvangen, !zai ty aetigfi>
|
||||||||
>*
j, naem zi;n
|
||||||||
Ik teekene my rtiet hoogachting.
s) Uweti welmeenende Priendij
iS t February i}
* 1797> Frans Voorhout.
Nu zottde behbdteri te voigert het ahtwoord*
detik vandezeiiimynen Vriedt ontving; eeti antWoordt, wanneer ikhetgeheel woordehjk mfc- dedeelde, aen de eerie zyde het chara^er van hem zoude doen kennen als eene, by uitftek gefchikt voof het oogmefk, h geen Ik in imp fchryven bedoelde, en aen de andere zyde als len yverige *elmenende, eertijke waetheidtzoe. L ia als eene, die gefchikt is de phchten der vriendtfchap te vervullen. Dan, wilik zelvedeze Sn met vervvaerlozen, kan ± fiechts in S opzichteri het Woofdelijke en mender, opzichten het zaeklijke van zijn antwoordt te nsj der ftellen; 't geen hier op neerkwam. Geachte ViuendtI
Ik befteed thans mijn meeften tijdtaehds
Wiskundej zy bevalt my, eri zo ver ik nu
f bell
|
||||||||
C H )
|
|||||
» ben, is zy tny niet zeer moeijelijk, alleen heb
ik wat lang werk; ik fchrijf dit noch aen de ongewoonheidt toe. Eea kort verflag van w royne orde Van behandeling, ;dunktmy, zal U niet onaengenaem zyh. Behalven Steen- ;, stra eh £>qu, heb ik Coets en Euclides zelve. Als ik nu een propofitie in Steen- 3t stra lees, poge ik die eerst uit Steenstra zelve te begrypen; dan zie ik de bewerjring deranderen na; teeken de plaetzen "der ande- re fchryvers by Steenstra zorgvuldig aen, ,j. en dit neemt (wel is Waer,) yeel tijdt ^eg , maer ik heb dah ook het gehoegen, alles'te begrypen. De meetkundige deffeningen heb ik thans gekregen, en reeds tweenraat dopr- gelezen, en heb nij ook dat verniaek, om ze zonder , eenige moeite te verftaen; die plaet- zen, weike over Steenstra iicht verfprei- den, teekeneik by Steenstra aen. GJis- teren heb ik de zo lang verwachtte meetkunde tan Van Swinden ontvangen; deze vind ik over de propofitien, weike ik begrijp, zee* aertig; ik zal hern vooral by Steenstra ge- l9i bruiken, en ik geloof," zo ik niet reeds aen Steenstra begonnen was, dat ik dan Van Swinden tot het leerboek zou nemen. Thans echter 2al ik voortgaen* Uwe gedachten F hier
|
|||||
( «4 J
|
|||||
' hier over te vernemen, zal my aengemam
zyn O). Ziedaer, geadhte Vrieiidt! 'een getrouw ver-
,i flag van myfie \vyze van werken. Nu noch iets van andere zakeh. De verlichtmgWordt ,j in myne ftadt door de geestelyken zo min bevorderd dan by U. De predikanten zijn veel i, erger orthodox dan aldaer. Echter hope ik 3, op eene. verbetering." Verder deelt fnynen Vriendt my mede de onderfcheidene toerkzaem- heden, die'er ten nutte vin onderfcheidene tak. ken van wetenfchappen in de plaets van zyn ver- blijf ftand grypen, die alleszins belangrijk zijn, waervan hy, zo veel zijn tijdt toelaet, een ge. trouw en yvetig gebriiik "maekt; het geen my doet verwachten, dat myn Vriendt eenen ryken vootraedt van nutte kundigheden voor zich zal opzameleh (£). Hy laet het daer bij niet be- rus.
- (j) Eenigen myner Iezers zouden nu deze aenmer-
kit?g kunnen maken: ,, Wat verbandt heeft dit medege- ,, deelde met het hoofddoel uwer verantwoovding ?" Dan die overweegt 't geen de Heer P. Schouten ten mynen opzichte in de Voorrede bladz. IX zegt, zal licht begry- pen, dat dit ter Having van 'smans [uitdrukking'en kaii dienen. (It) Hoe zeer zoude ik my verheugen, de byzonderhe-
den aen myne Iezers te kunnen mededeelen. Dan de plicht
|
|||||
( 85 )
|
|||||
rusten, maer tracht met deZe nuttig voor ande»
rente zijn. Hier in ontmoet by nevetis my ve- le onaengenaemheden, doch houdt rustig vol, en niet zonder vrucht. Hy beklaegt zich, dat door de oinwentelingen en ftaetkundige gistingen hefc aengename der verkeering in de Hollandtfche ge- zelfchappen veel geleden heeft, en men over net algemeen thans niet vraegt, wie een braef charac- ter heeft ? maer welke ftaetkundige gevoeleflsao eenaenklee'ft? datdie in de ftaetkunde metelkande- ren e^ns zijn, zich by den anderen voegen; daer doch onder de verfchiliende partyen braven en fchurken zijn. Hij bejammert zich, dat door dweepzieke mehfehen' onder den dekmantel van Godtsvrucht zo veel onheil gebrouwen wordt: doch waer tegen' de ware verlichte Man op zijn hoede is, en in ftilte met langzame doch zekere Happen zich verzet. Hy fluit zynen brief dus: Uw onderwijs in de Bybelkunde kan, dankt mij, niet dan van goedegevolgenzijn. Hier van '» in
plicnt van vriendtfehsp roept my anderittael, tnynen lustte
beteugelen, wil ik mynen vriendt niet aen de fterkfte onaengenaemheden blootftellen. Ik zoude, om duidelijfc te zyn» namen moeten noemen, en juist daef door het vertrouwen der vriendtfchap fchenden, Ik leef op hoop , dat myn vriendt ter eeniger tydt in Zodanige omftahdtg. heden zal komen, dat de noodzaeklijkheid dezer geheiffl. fcoudin g vervalt, Fa
|
|||||
I
|
|||||
(86 )
in't vervolg van U bericht te ontvangen, zal
my aengenaem zijn. De Kerkelyke gefchiede- nis, geloof ik, dat ook tot het verkrygen van M gezonde Godtsdienst-begrippen zeer dienftig is, »» (0 vooral de kennis der characters van hun, die voorftanders van byzondere gevoelens ge« weest zijn, ora daar uit hunne bedoelin- gen met deze of gene ftellingen af te meten, Daar ik merke, dat myn brief vry lang wordt, zo ftrekke dit breeder bericht ter vergoeding ,, van het lang verwijl, terwijl uwe briefwisfe- ling my aengenaem zal zijn en blyven. Van het opmerkelyke, dat hier mocht gebeuren, zult gy voorzeker nu en dan bericht ontvan- gen van Uwen dankbaren Vriendt^
;, 5 February 1797. A. Over de verlichting fchreef my deze myne
vriendt den 25 May daer aen volgende noch dit:
Gaerne wenschte ik U iets aengaende den
. voort-
CO Het Stukje van Van Emdre zoude. hier toe van
veel nut zijn; was hij in eene enkele trek op bl. 40. Vu en Antw* 1215. minder partydig geweest. Waerom ik voor myne jeugd yan dit gedeelte van 's mans nuttig werk geen gebruik heb kunnen maken. |
|||||
( 87 !>
|
|||||
i~, voortgang der verlichting te kannen melden:
doch, helaesl zij blijft hier, (gelijk Janus zegt,) noch een oude vrouw, die zachtjens voortwandeldt, maer nu en dan van den een of ander jongeling een ftoot krygt; doch de jongelingen, die haer hier moeten voortduwen { j, zyn weinigen. Blyken hier ^van zijn twee leerredenen, voorlede week door twee ortho- doxe ftudenten uitgefproken, waer van de een wel, anderhalf uer bezigwas, met te bewy- zen dat Paulus nietyoor de algemeene aanhieding was; de ander verkwistte zijn tijdt, met de kenmerken, tijdt, plaets, enz. der inwendige roeping te verklaren. Zie daer! twee Jonge- lingen, die op het einde der i%de Eeuw het volk den weg tot het geluk moeten aen- wyzen, Ik ging kwaed uit de Kerk; vooral 9t toen ik hoorde, dat anderen zeiden: het gaet noch ah Voor het overige gaet ^hier alles den ouden gang" , , Tusfchen het fchryven van dezen en mynen
volgenden, wierdt myne onderhandeling met den Heer P. Schouten , en myn opentlijk gedrag, aengaende de bywoning van denopenbarenGodts- dienst voor velen myner vrienden meer enmeer opmerkelijk. Met hun redeneerde ik hier over*, openhartig. Insgelijks met dezen mynen vriendt, die in dees tijdt in Alkmaer eenigen tydt zich F 3 » <>Pt
|
|||||
%
t C 88 5
ophieldt Dus wy veel mondeling afdeedea.
Dan de zaek, welke ik met den Heer P- Schou- ten onder handen had, begeerde ik ook |met dezea mynen vriendt fchriftelijk te behandelen, waer in hy mede bewilligde. Waerom ik hem het volgende fchreef: Waerde Vriendt!
Ik ondernetne het, [ingevolge onderlinge af-
' fpraek, U de volgende vragen ter ernftige over« weging en oplosfing op te dragen. . * , .♦ . . » -''-■' i ' :; '": ':■ '. *
»,»'.'.'».# » . "- t « «-
,........,.*.. («).
Zie daer, U openhartig myne bedenkingen
medegedeeldt. Ik weet, dat gy U van alle vooroordeelen tracht te ontdoen. Dit is ook beftendig myne pogingen geweest en blijft het noch, Welke perfonen zyn dan gefchikter, om met elkander over zo een belangrijk onder- ,, werp in onderhandeling te treden? 9t Wijl wy vrienden zijn, zo handelen wy op-
~ recht, en verdenken elkanderen (niet. Al wat ik over deze ftoffe fchryft, vorderdt geen ge- heini;
(»:) Hier voigden de vragen, zo als ik ze den p en
S$ May aan mijnen vriendt, tevindenop bl, 74; 70" voor- dweg; en (loot deze met de volgende woorden. |
||||
( 89 ) .
.^ heimbouding. Ik vertrouw, dat gy ze mede
niet begeert. Ik verlaet my op uwen yver en lust tot onderzoek, Ik zie met verlangen uw fchriftelijk antwoordt te gemoet. Ik teekene my met ware hoogachting, Uwen Vriendt%
1797. ' Frans Voorhout."
Waer op hy my toezondt een gefchrift, ge-
tyteld: Iets over eene Goddelyke Ofenbaring.
Gy erkent eene Goddelyke Openbaring als
de eenige regel van ons geloof en wandel» ?, of met andere .woorden: gy erkent de onge. noegzaemheidt der reden ter verlichting van ons verftandt in zaken van net grootfte aen- belang, en ter, daerop gegronde, verbetering if onzer harten. Er is dus volftrekt eene Open* baring nodig, om dat gebrekkige der reden aen te vullen, en in de voor het belang van het menschdom noodzakelyke behoeftens te voorzien. - Op dezen grondt bouw ik voort, en ftel tevens de ongenoegzaemheidt van de wet der natuer, of bet zedelijk be, ginzel van goed en kwaedt, wijl die uit de n reden haren oorfprong ontvangt; en die te F 4 » ge-
|
||||||
< 9° >,
;, gelijk niet in ftaet is, om ons duidefykebe-
,, grippen te doen vormen van onze wezenlijke beftemming. Op dezen grondt ook, ken ifc veilig oyergaen tot het befluit: de openbaring is in eenig fchrift bevat. Wy erlangen hier dppr een yolkpmen zamenftel van geloof en zedenleer , zo nodig, om in onze Godtsdien* ftige begrippen die order te bewaren4 wejke zo zeer medewerkt ter opklaring van ons ver- ftandt, en daerep gegrond menfchelijk geluk, Is er die orde niet, dan bezitten wy niets, om ons gedrag aen te petzen, en wy ftrek- ken ten prooi van verwarde denkbeelden. Ik veronderftel hier twee dingen: a Of de openbaring is gelegen in het fijflhe.-
ma, yan den eenen of anderen wereldtwy- zen; of h. In den Bybel. Onderzoeken wy dit,
a In. het Jyfthema van den wereldtwyzent
;, Onderzoeken wy hier twee der beroemdfte. leerftelzelen, en wel i. Dat yan Socrates, Deze, hoe groat
w 'smans vernuft, hoe braef zijn gedrag oofc moge geweest zijn, en hoe zeer hy hier om alle achting verdient; ja! welke fchoone ftuk» ken men in zyne leer vinden moge, berustte echter alles bjj hem meerop overtuiging voor » zich zeiven, dan wel op zekerheidt voor an* m de-
|
||||
C 91 )
deren; ja! het was er zo ver van daen dat «
hy zelfs het geen hy leerde, voor zekerheidt ,, wilde uitveilen, dat hy in tegendeel (vol- gens getuigenis van Plato in phoedone) ge- woon was, zyne leerlingen in te fcherpen: ,, f3 dat een wijs man wel met al zijn vermo- gen de waarheidt raoet nafporen, echter v niet op zekerheidt aendringen, maer met hoogfte waerfchynelijkheidt te vreden zijn, tot dat hy van een zuiver licht beftraeld i| of door een Goddelijk onderwijs zelve on* derwezen wordt."". En opmerkenswaer- dig is het^yolgende gefprek van Socrates met v zynen leerling (by Plato in Alcib dial. »> 2.) Socrates. Het beste, dat wy doen kunnetf, is, met geduldige lijdzaemheidt te wachten, tot dat er iemandt kome, die ons de verplichtingen jegens Godt en men- fchen duidelyker verklaerdt Leerling. Wanneer zal die gelukkige
zon eens voor ons opdagen? Wie zal ons dat gewenschte onderwijs geven? O.l hoe ,, brande ik van begeerte, om dezen leermee-: fter tezien! Socrates. Hy, deze Goddelyke leer-
meefter zorgt voor u, en zal het noch ver- der doen; doch naer mijn inzien gefchiedt ,, ditop deze wijs, zo als Minerva (volgens F 5 »» het
|
||||
( 9* 3
;; het verhael van Homerui) met Diomedes
handelde, zy verdeelde den nevel, die voor zyne oogen zweefden^en zo zag hy de voorwerpen, die voor hem lagen. Even zo moet de dikke nevel, die uw verftandt ,. verduiftert, verdreven worden, op dat gy het onderfcheid tusfchen goedt en kwaedt , duidelijk mocht inzien, 't geen gy tbans niet doen kunt"" Hier uit blijkt, dat Socrates en zyne leerlingen zelve van zyne ei- gene ftellingen geene zekerheidt genoeg ge- had, en altoos naer hooger licht verlangd hebben. Zy gevoeldenj zelve ook hier het n gebrek der reden; en dus, dat alles menfche- lijk bleef. Dus, erkennen wy het gebrek der reden, dan kunnen wy de leer van Socrates -, voor geene openbaring houden , daer hy zelfs niet verder gaen konde dan tot het waerfchyne- lyke. 2. Komt hier in aenmerking de leer van
Mahomet. Doch ook in haer kan de ware 4> wyze geene Openbaring vinden; daer doch (volgens hem) het hoogfte geluk gelegen is in het genot van zinnelyke vermaken. Immers, , te ftellen, dat na den doodt daer in 't geluk beftaen zal, dat men zyne zinnelyke dr^ften, zo veel mogelijk, en in alle hare uitgeftrekt- ,, heidt den ruimen teugel zal kunnen vieren, |
||||
C 93 )
|
|||||
,; verraedt een hart, dat niethet minfte fi^n go-
voel heeft van die [reinere genoegens, waar fi van de wyze alleen een juist denkbeeldt heeft. Van hier ook, dat Mahomet zq veel byval kreeg, om dat zyne leer geheel en al gefchikt was, om de zinnelijkheidt der menfchen te ftreelen, en hunne driften te doen bot vieren. Wanneer wy hier over ernftig nadenken, moe- ten wy aen de leer van Mahom&t eene byzon- dere openbaring weigeren; te meer, wanneer wy van de wonderen, die hy voorgeeft, geene andere bewyzen vinden, dan zijn eigen getui- genis. Alle andere leerfielzelr, als van Solon,
Lycurgus, Noma, Zoroaster, enz. heb- ben dezelfde gebreken , en zijn meer ingericht tot voedzel der ftaetkunde, dan wel ter op- wekking van warme Godtsvereering; en in geen f} van alien vindt men zulk een volkomen za- menftel van Godtsdienst, dan in de leer van Jezus. ----- Er blijft ons ;dus niet meer over.
dan te ftellen, dat alleen in
b.) Den Bybel eene Goddelyke openbaring
vervat is Laet ons eens zien, of in den Bybel ook eenige ke^merken eener openbaring }, te vinden zijn. Lezen wy den Bybel met aendacht, zullen wy er ten minften deze twe .»« hoofd*
|
|||||
( 94 )
|
|||||
hoofdkenmerken al ras in ontdekken, name.
lijk:. a. Eenvouwighidt, en daer uit voortvloei-
ende duidelijkheidt. Hoe eenvouwig en duide- lijk zijn de fchoonheden der deugdt, en de on- ,1 heilen der ondeugdt voorgefteld, door de om« kleding der voor 't volk zo drooge zedelesfen, in verhalen, gelykenisfen en gefchiedenisfen, meer gefchikt voor het kortzichtigfte gedeel- te der natie, wiens verftandt voor enke> le zedelesfen niet vatbaer was. Tot een voor- beeldt ftrekke hier Jezus redevoering over den aert van het koningrijk der hemelen, in de 14 eerfte vss. van Matth. 22. en hoe gemaklijk w was het Jezus na het eindigen dezer gelyke- nis er dit befluit uit op te maken: velen zijn ,, geroepen, maar weinig uitverkoren. Woorden, waer over vele hairkloveryen ontftaen zijn, ,, doch die, wanneer wy hy den natueriyken zamenhang dezer redevoering blyven, niets anders beteekenen, dan, velen bieden ik myn* leer, en de uit deszelfs betrachting voortvleeien- de zalighsidt ae», doch weinigen hebben van ,, dit vriendelijk aenbodt wilfen gebruik maken. Zo eenvouwig zijn alle gelykenisfen, geene j, wysgeerige begrippen van bovennatuerkunde, geene philofophifche twistredenen, geene ge- leerde gefchillen van drooge drogredenen zijn daer
|
|||||
C 95. )
|
|||||
;, daer in te vinden: maer alleen de ongefcunftei-
)f de voorftlling van 't voortreffelyke der deugdt in den eenvouwigen volkstoon, SJechts de bergpredikatie alleen zal hier overvloedige be- wyzen ©pleveren. Het tweede hoofdkenmerk is daer in gele-
,, gen; dat , . .,, b. De Bybel juist yoldpet aen de behoeftent
van het menschdom. Befchouwen wij het :, menschdom, kortelijk, zo als bet thans is \ en wy. worden ras ontwaer, dat de meefte menfchen zich geheel en al door zinnelykei fcfn'jnvermaken laten wegflepen. Hoe dikwijls zien wy, zelfs by verftandigen, de rede ver- laegt door zinnelijkheidt; en overgelaten aen de heerfchappy der driften, het verftandt door de flaeffche vooroordeelen beneveld; en daer het verftandt alleen de leidtsman is vaii onzen wil, hoe weinig tegenftandt ontmoeteii dan niet de zinnelyke neigingen! Inimers, hoe dikwijls wordt zelfs de verftandiffte door eene bedrieglyke verbeeldings - kracht misleid! en hoe dikwijls behaeldt zy de zegeprael bo- ven de rede! hoe weinig kunnen wy haer we- derftandt bieden? En evenwel is zy de bron van vele rampen. Zo dra zy ons beelden vormt, die onze driften in beweging bren- gen, en ons hier door onvatbaer maken ter vor-
|
|||||
;, vorming van ons verftandt en hart; immers,
j, zo dra wy onze |verbeeldingskracht den iui- men teugel laten vieren: wordt ohs verftandt ,. (ah 't ware bedwelmd, verbijfterd} wy zien de gevolgen der onheiJen, waer henen diever- beelJingskracht rons leidt; niet zo naeuw- keurig door; en indien ons verftandt zich al eenigzints begint te verheffen, aenftondts is onze verbeelding op middelen bedacht, het ^, zelve te ftillen. Zo doen wy den eerften ftap van lichtzirinigheidt; vervallen hier door in t, eene andere, gaen zo van trap tot trap verder, en zijn dan eerst in ftaet het verkeerde onzer handelwyze in tezien, wanneer de gevolgen der daden ons hierop oplettend maken. Ik geloof niet, dat deze fchets overdreven
is. Ik heb ze (ik beken het gaerne) aen mijn eigen hart getoest. Het is de "klacht van Vele brave jongelingen; en zelfs bejaer* den heb ik over de heerfchappy der zinnelijk- heidt boven het verfiandt hooren klagen. Gaen wy nu dezen toeftandt na, en lezen
wy dan met aendacht den Bybel, dan ont- dekken wy al fchielijk, dat ;zy in dit gebrek voorziet; zy alleen wijst ons de middelen, om zinnelyke driften en hartstochten te over. winnen, en naer het doel onzer beftemming te ftreven; middelen, die zo wel by den een-
|
||||
C 97 )
|
|||||
ii eenvouwige landtman, als by den befcttae£.
den wijsgeer van dSenst zijn. Van hier, dat £<meh zo veel gewag vindt gemaekt van den zegenpraei van '* irfeesth boven dene geeu^ dat **,' is^ in de fpreekmanier van die tyderi, van
de- zttinelijkkeid boven het verftandt, ■ >Hoe diep was het menschdom door deze zitme- lijkheidt'Vetnedsrdl en welke wefdadige bedoelingen van 't Opperwezen ! Godt zendt Jesus, om om door zyne here weder te brengen tot den yerheven trap vaii zeMyke v.ezeni* Ja, de Bybel alleen leert ons*' de gefchiedenis van "., 't bederf derrede, waer toe gee« een wijs-
£§3 geerig fysrhema' in ftaet was, .
Doch, '(en deze vraeg is hatuerlijkj waer-
om laten dan wy, die van den 'Bybel kun- r nen gebruik maken, ons evenvvel noch van
de zinfielijkheidt beheerfchen ? Het antwoordt is eenvouwig, Om dat de meefte Christenen ,; den Bybel met geheel andere oogmerken ie- ,J zen: of, !zij lezen daer in als een taek, hun opgelegd,':tZonder te begrypen, wat men leest; of, men leest enkel, om plaetzen te vindey om te knnnen plooyen naer verwar. de <3odtsdienstbegrippen. Zeer zelden zoekt men in den Bybel zelffc de - verbetering des |i, harten; en hy, die, uit dit oogpunt be.
~ fchouwe, den Bybel te&«, *1 er voorzeker
« veel ,
|
|||||
*v
|
|||||
( 98 )
veel nut uit wegdragen; mits hy 00k op de
,, zekundige waerheden doordenke- Laat. ons du de volgende vraeg oVerwe-
,y gen: Is dan die Openbaring alleen vervat in de boeken, by ons bekend onder den naem van het 0. en N. T., zoy als zy in ARt. IF. van onze gekofibelydenis warden opgefleld. Zo dra wy nu in acht nemen > dat eene
3, Openbaring voor alle volken en tyden moet gefchikt zijn ; dat den Bybel dus o'ok dit ver- eischt: zo kan ik hier gerust ja! op ant- woorden. Maer, denken wy aen eene ;, Openbaring voor ons Christenen, dan gelove ik, dat het N. T. of de leer van Jezus en zyne Apostelen, te zaraen' 'met het O. T. voor zo verre het ftrekt, om die leer en ons geluk te bevestigen, genoegzaam is. Het is waer: de boeken van Mozes en andere hifto- rifche, zo wel als poetifche boeken, waren eene gefchikte Openbaring voor Israel; en uit dit oogpunt befchouwd, ja! zo ver ons daer in de verbazende almaqht en wijsheidt van Godt, zyne byzondere leidingen otn- trendt volken en ftaten, verhevene fchilde- ringen van zyne grootheidt, en uitmuntende liederen, alles zo bekwaem, om ons dengdt en ware Godtvrucht in te prenten, worden voor oogen gelegd: zijn zy voor alien nut- ,» tig,
|
|||||
C 99 )
|
|||||
y) tfg, en verdienen nimmer onze vefwefping*
w Doch, daer Jezus een meer algemeen, en voor alle menfchen gefchikt zamenftel van }i Godtsdienst leerde, is deze leer meer gefchikt j, voor ons Christenen. Doch kan men dit, zander zich tot
eenige fiellingen te bepalen, zonder gevolgtrek- ,, kin gen en uithggingen nodig te hebben, tewy- ,> zen? Is de uitlegkunde, hoe gezond ook, niet , altijd menjchelijk en feilbaer ? en is het van dt Goddelyke wijsheidt en goedheidt te verwachten > dat wv, in een ftuk van zo veel aanbelang^ ons fi op feiU eh wankelbare gronden zullen behoeven tevestigen? Het is Waer: onze kennis om- trendt den Bybel moet zich alleen gronden op de waerheidt der gefchiedenisfen; wy ,, moeten van de hiftorifche waerheidt overtuigd ,, zijn. De aeft der zaken laet geen andero ,, zoort van bewyzen toe. Doch kan ook de« ze zekerheidt niet tot den hoogften trap ge- bracht worden? Zo dra ons zodanige bewy- , zen voor den geest komen, die het gezond verftandt door de befchouwing van den za- menloop der omftandigheden, dan natuerly- ken loop der dingen volgens een natuerlijfc oordeel moet goedkeuren, kan ook de hifto- rifche waerheidt ons geene overtuiging af- 5, persfen, wanneer ons verftandt ons het cm. |
|||||
r ioo )
j; gerijmde van het tegendeel onder *c oog
., brengt? Wanneer ons Wagenaer. verhaeldt van de moeielijkfte ondernemingen der Bata- ;, vieren, om dit landt, eertijdts een woeste j, plek grondts, tot een zo vruchtbaer landt, als het thans is, te hervormen; wanneer hy , zich beroept op zekere getuigen; andere fchry vers hier in met hem inftemmen: zou- de het immers de grootfte domheidt zijn, te willen ftaende houden, dat dit landt altoos in dien ftaet geweest is, als het nu is, wijl wy de geheele gefchiedenis, de aert der za- , ken, ja alles tegen ons hebben. Wy konnen dus hier aen geen geloof weigeren. En de- ze kennis is zo onzeker niet, als zy in den eerften opflag fchijnt. Laet ons dit toepas- fen op den Bybel. Ten voorbeelde zy Jezus opffanding uit den dmden. Onderzoeken wy dit. Vier fchryvers bevestigen, wat de hoofdt- zaek aenbelangt, het zelfde. Zy fchryven, terwijf de getuigen noch leven. Zelfs zy, die. er belang by hadden, de zaek te verdon- keren, beroepen zich op duizenden getuigen. Zouden zy,dit gedaen hebben, zo de zaek niet waer was ? Zy beriepen zich eens- deels op Jesus vrienden. Doch zouden de. ,, zen, die alles voor zyne leer hadden opge- zet, wel zyne vrienden gebleven zijn, zodra » zy
|
||||
( io« )
|
|||||
zy zagen, dat Jezus niet opgeftaen was z»
., als hy hun beloofd hadt ? Was hy niet als de bedrieger, die zijn verdiende ftraf ondergaen j, hadt, ontdekt? En was het dus niet zeer natuerliik, dat zy er aenftondts tegen zou- den opgekomen zijn, zo dra er fchryvers wa« ren, die hen ten getuige riepen, om loutere leugens te bevestigen? Te meer, daer zy ,, om de verbittering der Joden, voor deze be- vestiging zo veel moesten uitftaen; en hec dus veel meer in hun belang was, de zaek te verzwygen. En echter hier van meldt de gcfchiedenis niet: zy gaen voort, met Jesus leer te verbreiden; ftaen voor hem in de bresfe; wachten allerlei vervolgingen kloek- moedig af; en geven , noch om bedreigin- gen , noch om werkelyke ftraffen. Za.1 men ,, dit voor een bedrieger doen, waer van men geen tydelyke geluk te wachten heeft? Im- mers, om fchatten of om rijkdom behoefden zy het niet te doen, daer zy alles behalven dit te verwachten hadden; en dat zy het enkel zouden gedaen hebben om een naem te ma- ken, is niette denken van alien; onder zoyc«> ,, len zouden erten minften e'e'n, of twee ver- ftandigen geweest zyn, die dit nietsbeduidend vermaek voor de rust van hun geheel leven niet zouden willen opofferen. Kan ook de ver- |
|||||
< I02 )
bedding a!le de vrouwen, de leerlingen, zo
vele vrienden van Jezus, en dan noch vijf honderd menfchen (zo als Paulus verhaeldt I Cor. 15: 6) en waer van toen demeesten noch leefden, kan (zeg ik) die deze alien bedro- gen hebben? Dit immers kan toch het gezond n verftandt niet onderftellen ? Slechts iin of* twee (en dit was genoeg geweest) zouden het bedrog ontdekt hebben. Denken wy aen den ; anderen kant, dat de Euangelisten en Apostelen dit fchreven, terwijl de vyanden ,, van Jezus , en die hem gedood hadden, noch leefden. Ook hier vindt het ontkennen der zaek veel zwarigheidt: opentlijk fchrijft men: van de omkoping der wachters tot het ver- fpreiden eener domme leuge, zy fliepen, en in dien tijdt is het lijk geftoler?. Zoude even- 9t wel niet e"dn van alien door het geraes zijh wakker geworden? Hoe wisten zy, daer zy fliepen, dat het geftolen was ? Zy hadden het y, immers niet gezien? En waeiom ftraftte men M hen niet? Wat hadden de dieven aan het lijk? Immers ook de leerlingen van Christus waren veel te vreesachtig. Waerom achter- ' haelden de wachters hen niet? En dus, men ,» kan aen den geheelen toedracht der zaken zien, dat de Overpriesters in der haest en inverfe* genheidt deze leuge bedacht hebben. Gaeti
|
||||
( W3 )
' Gaen wy nu na, hoe de Euangelisten niet
' alleen deze gefchiedenis, maer ook de gehee- le opftanding zo onbewimpeldj fchryven; en aen den anderen kant, hoe zeer er den Jood- j, fchen raedt, ja alle vyanden van Jezus aen gelegen was, de zaek te verduifteren; hne zy zulks niet doen ; niemandt belet hen te fchry- ven, al fchoon de Joodfche raedt al haer ere- diet verhest; niemandt fchrijft er iets tegen; niemandt der fchryvers wordt om zijn fchxy- ven geftraft. Letten wy, hoe Petrus en jo- hannes in den vollen raedt er opentlijk voor uitkomen, en zeggen, Jezus, dien gy ge- kruist hibt, leeft Godt opgewikt; en op het gedrag hier in van den raedt: zy fpreken yan geen dievery, lochenen geen opftanding; maer zijn verlegen. Het is, wat zullen wy doen? En er valt niets meer van de zaek dan een verbodt, dat sy niet meer zouden fpreken ofleeren in Jezus naem. Hand. 4: 1428! ,, Wanneer wy, zeg ik, dit alles oplettend na. gaen, is dan de hiftorifche waerbeidt in ha- ,, ren aert niet met de zelfde zekerheidt te be- vestigen als andere waerheden ? Men moet hier, wel is waer, op ftellingen en gevolgtrekken- 9, geri bouwen: doch keurthet gezond verftandt die niet zeer goed ? En zou het tegendeeL te ftellen, 'niet tegen die ervaring, . menjeben. G 3 ,; ken-
|
||||||
I
--
-:
|
||||||
fcennis en gezond verftandt aendrm'sfchen f
ti Onderzoeken wy nu op dezeh grohdt de uit- legkunde, en gefchiedt zy alleen op den grondt ' van hiftorifche waerheidt, uit de befchouwing j, van den aert, tael, zeden en gebruiken der t, in denJBybel yoorkomende volken, dan kan zy ook tot dien graedt van zekerheidt gebracht worden, dat zy ons alien twyfel beneemt; docli daerenboven , hebben wy, wanneer zeden of gebruiken niet in aenmerking komen, wel ,, zo veel met het uitlegkundige te doenf Ira* mers is alles, wat tot het ware wezen van het Christendom behoort, zeer bevattelijk err dui*. delijk, en het gezond verftandt zal ras den ,-, waren zin vatten. Ten voorbeelde eener go* zonde uitlcgkunde dienp het volgende. Wani neer de eene Euarigelist verhaeldt, dat de vrouwen naer Jezus graf gingen j toen V ttodif duister was; een ander toen 't begon te lichi terii een derde wederom, toen de znn teedtt npgegaen was; en de aerdtrijkskunde ons leerr, dat de plaets van Jezus graf niet naby Jeru- zalem was; en men dit dus uitlegt, dat de een de aftocftt der vrouwen uit httre wooningen te % Jeruzakm, een ander haer in de daedt, op weg iflsijn naer, ert de derde hare komstty lie? graf ^verhaeldt: is dan deze uitleggmg "zeer ge*. £ "Son®? en kunneri wy dus daer in niet zeer- |
||||
( i05 )
wel berusten? Immers, zy flrijdt noch tegen
hetgezond verftandt, noch tegen den natuer- lyken loop der zaek, noch tegen den zamen- hang der gefchiedenis; zy fluit dus niets on. gerijmdts in; en niets wederhoudt ons, om dit te geloven. Dan wordt de uitlegkunde ge- brekkig en onzeker, zo dramendenBybelnaer zyne valfche begrippen van Godtsdienst wil* verdraeyen; den aert, zamenhang en het be- loop der zaken uit het oog verliest, en veel meer in den Bybel zoekt, aJs er waerlijk in te vinden is. Uit de befchryving van dit alles komt het
my voor, dat de aert der hiftorifche betoog- trant het gezond verftandt tenjminften zo veel overtuigende grondt overlaet als nodigis tot het omhelzen der waerheidt; en het ons op dezen grondt geenzints vry ftaet, die zaek zelve te ontkennen, alleen om die rede.,, dat n wy dezelve niet kunnen inzien, noch van alle kanten befchouwen: te meer, daerin.de ,, natuer zelve noch zeer vele dingen gevonden worden, welken wy waerjijk weten,. dat be- ftaen, doch waer van wy even min het goede bevatten kunnen." : Zo ver loopt dit iets over ebne Go&dblv*
ke Openbarino. Dit hadt mijn vriendt my in perfoon ter bandt gefteld. Maer ziende op~den :'' G 4 in- |
||||
( io5 )
inhoudt en form, kwam het my allezins envoi-
doende voor: in "t geheel niet voldoende aen het eigentlyke doelwit dcr vraeg; en daeren- boven zonder eenig kennelijk teeken, floor wien en wanneer zamengefteld en my overhandigd. Dit bewoog my acn hem dit volgende te fchry^ ven: \ Waerde VriendtJ
Heb dank voor uw medegedeelde iets
OVER RENE GoDDELYKE OPENBARING. Dan,
mijn Vriendt! uw ftuk inziende, fpeet het
my, dat ik U zo vele vergeeffehe moeite gevergd had: wijl het my voorkomt; da« UE in 't geheel niet aen mijn voor (lei vol- doet. Of het aen de duisterheidr van myne voordracht; of aen de overhaesdng, waes mede UE. myne bedenkingen hebt gelezen, is toe te fchryven: weet ik niet, Misfchien ben ik vvel klaer voor my zelvc geweest, maer niet voor U. Dit zo zijnde, neme ik de vryheidt, U, behalven hec-voorgedragene, dit, als een byvoegzel, mede tedeelen. Mijn doelwic is niet geweest. -*>** Of de
Goddelykt opsnbaring m 't fijsthema van den eenen ofandexen waereldt-wyztn isgelegea? *-* v Of die oak in den Byb&l is fe-vinekni Ik hoif |
|||||
d
|
|||||
C 107 )
|
|||||
de met UE. ftaende: men trefc ze niet aen,
,. noch in dat van Socrates, noch in dat van Mahomet; maer wel in den Bybsl. Myn ware oogmerk was", rechtftreeks uit
eene uitdrukkelyke plaets van dezen Bybel, f, zonder uitleg- of taelkunde, ?of eenige vooi- afgaende ftellingen nodig te bebben, te be- wyzen, dat de Goddeiyke ep&ibaring alleen en geheel in de boeken des O. en N. Testa- pi ments te ylnden is. Indicn myne voordracht U te jingewikkeld
is geweest, hope ik, door dit nader byvoeg- zel, alles klaer gemaekt te hebben. Zo niet-, dan verzoek ik, dat UE. my te kennen ge- w lieft te geven, waer in het voor UE. noch ., duister is. Doch zo het onvoldoende van uw antwoordt uit overhaestig mocht gebo- ren zijn, verwacht ik, dat onze banden en verplichtingen van vriendtfchap zo veel op ,, U vermogen, om myne Misfive van den 15 dezer andermael met oplettenheidt te iezen, en zo veel in U is, te beproeven: of gy in dit fluk het pleit voor het Proteftantendora zo ver kunt brengen, dat elk onbevooroor- deelde, en vriendt der waerheidt, moet zeg* gen: de zaek is ten hunnen voordeele ,, beslist. Dan, zo UE. aen het opgegevene Q 5 » ni#
|
|||||
C 108 )
,, niet kunt voldoen, yertrouw ik van uweeer-
lijkheidt en getrouwe waerheidtsliefde, dat UE« zonder fchroom de waerheid zult hulde -,, bieden. Voor de waerheidt, dierbare Vriendt! ,, mcfcten wy doch alles over hebben. Dit is de rede, waerom ik in myne Misfive niet ge- fchroomd hebbe, mynen naem er onder te plaerzen. Mijn yver en liefde voor de waer- heidt wierde gerrofien, toen ik zag, dat mijn vriendt A.....zijn ftuk noch met dag, noch
met naemt&kening bekrachtigd hadt. De
i> plicht van vriendtfchap vordert van my, U onbewimpeld myne gisfingen te kennen te ge- Uven." *v Misfchien is mijn vriendt beducht ge-
weest. dat zijn gefchrijf in andere handen
j, zouden komen. Mogelijk heeft by ge.
vreest, wanneer het bekend wierdt, dat
»* » hy niet my, die by deze en gene Voor zeer
>* gevaerlijk gehouden wordt, zich overzoort-
gelyke onderwerpen hadt ingelaten, het
voor de bevordering van zijn geluk zeer
& s, nadeelig zoude zijn.""> Misfchien noch an-
,, de gisfingen, Zie daer, mijn Vriendt! gis-
.» fingen. Ik bidde.U, help my uit deze onze-
kerheidt. , Ik.vejrtrouw van U, dat gy even
f> alsik thansweder doe, geen zwarigheidt zult
, . ~' O 3, ma»
|
||||
(109 3
maken, over deze ftoffen uwe gefchriften met
naem en dagteekening te bekrachtigen; ter» wijl ik betuige, met ware hoogachting te bly« ven , ,; Uwen liejhelbende Friend',
1797. Frans Voorhout."
In de afwachting van een antwoordt wierdt
ik niet te leur gefteld. Hij fcbreef mjj dit Vol- gende. Geachte Vriendt!
Uwe vraeg: is de openbaring aen eenig
' fckrift gebonden? (in de voorige bxM) heeft my dus verkeerd het ftuk doen iiitwerken : doch de vergeeffche moeite is niets. De rede, waeroni ik mijn ftukjen over de Open- baring niet onderteekend had, was alleen een- vouwig deze: om dat het zelve te vooren ,. (wijlik dien morgen niet meende uit te gaen) van een brief aen UE. verzeld was, met da- turn en naem onderteekend; maer daer ik toe- vallig uit moest zijn, bracht ik het UE. zel- j, ve, en hieldt dus fle brief te rug. Om dat ik n het onhodig oordeelde, 't geen ik U thans w mondeling zeggen konde,' nochmaels fn een ' brief |
||||||
/ '
( "o )
brief te herhalen. Voor het overige fchroom
ik niet, dit ftuk voor het myne te erken-
u nen; ten rninften, ik vinde geene redenen,
M dit te ontkennen. Uwe gemelde gis/ingen
zouden dan alleen plaets kunnen vinden,
wanneer in bovengemeld ftukje iets gevonden
wicrdt, dat men voor gevaerlijk zoude kun-
nen uitkryten: doch dit niet zo zijnde, kun-
nen die gisfingen niet gelden. Wat nu de
,?.zaek zelven betreft: ik vreze in lange geen
« gelegenheit te zullen hebben, UE. hier over
te kunnen antwoorden. Op het oogenblik
ga ik uit de ftadt. Omftandigheden nopen
,. my hier toe. Dan Zaturdag kome ik thuis:
doch aenftondts in de volgende week is mijn
,, vertrek naer Amfterdam noodzakeljjk, waer ik
mogelijk lang zal moeten vertoeven. By de
,, eerfte gelegenheidt hope ik echter, zover my-
ne geringe Bybelkunde ftrekt, de zaek te on-
derzoeken j en hier mede noem ik my in alle
., haest,
Uwen welmeenenden Vritndt%
» 31 J»b
1797. A....."
Nu ben ik wachtende op degevolgen van het;
pnderzoek. Tothedenhebik e^geengenotvan.De- sen mynen vriendt heb ik zedert dieq,tijdt eenige wei-
|
|||||
■
|
|||||
y
|
|||||
Cm >
weinige oogenblikken ontmoet, wanneer ik niet
naliet om de bewuste oplosfing te verzoeken. Noch mondeling, noch fchriftelijk heb ik iets ontvangen. Nu anderniael de oorzaek te gis> fen, durve ik niet. Ik mocht buiten het fpoor geraken, Evenwel zal ik niet nalaten, alles te beproeven, of mijn vriendt zoude kunnen bewo* gen worden, ter liefde der waerheidt, het ftuk in gefchil, tusfchen hem en my, te voltooijen. Nu ik van mynen Vriendt A. tot noch toe,
niet meer kan meiden, zal ik treden tot de briefwisfeling met mynen Vriendt 3, waar van ik op bladz. 80. by voorraedt iets gezegd heb» be. Aen dezen fchreef ik op den 23 May 1797. onder anderen: Thans ben ik bezig met een Roomsch Pastoor over het leerftellige. Ik vinde veel moeite, om zyne bedenkingen weg te nemen. Misfchien moet ik voor de kracht zyner redenen zwichten, zo ik van elders geene hulpe erlang." Waer op mijn Vriendt den 7 July daer aen ..yolgende zich dies aengaende dus uitdrukte: Kon ik in een mid dagwandeling UE. een bezoek maken, ik zoude myne weet begeerte den teugel vicren, en UE. Vriendelijk om de mededeeling der grondt. principe van den Roomfchen pastoor verzoe- ken met betrekking tot het leerftellige in den Godtsdienst. Uw belydenis aengaende de kracht »zy-
/
|
|||||
( 112 )
Ji tier redenen dringt my bewondering voor den
man af. Dan, daar ik U met geen veel fchry- vens durf bezwaerlijk vallen, moet ik, hoe a, ongaerne ook, mijn weetlust betrekkelijk de grondtbeginzels van het dogmatifche gebouw des Roomfchen priefters in toom houden. By deze gelegenheidt moet ik U een klein fchriftje van Profesfor Plenck in Gottingen, bekend maken, dat U veel licht noch onbekend zijn mag: fchoon ik geloof, dat het uwe opmerk- zaemheidt niet onbeloond zal laten. Deszelfs tytel is: D. G. Z. Plenck Abrisf einer Hit- terifihen und vergleichenden darjiellung der d»gmatifchen fijstheme unferer verfihiedenen y, Christliehen hauptpartheyen nach ihren gruttdbc* griffen. Gottingen. 1796." (i) Wat wonder dan, daer de beste mijnervrien-
den my dus fchreef, datik hem niet, zo dra my- ne omftandigheden zulks toelieten, dezen zond. Zeer geachte Vriendt!
Hoe zeer ik door gebrek aen tijdt belem-
i, merd worde roept my echter de plicht van vriendt-
(i) Over dit werk zal ik my ten bekwamen tijde
uitlaten. Vooral, wanneer ik de toelichtingen, die op een Duisch Hoogefchool dies wegens plaets hebhen, kan machtig worden. |
||||
( H3 >
vriendtfehap,,UE. deze te fchryven, en voor-
namelijk over iets, dat thans mijn hart geheel inneemt. Ik zal U alleen de vraeg, mydoof dien Roomsch Priester gedaen, en welke ifc voor my als onbeantwoordelijk befcbouwe mededeelen. Is zy onbeantwoordelijk, dan ;, (dunkt my) kan er ook alles op gebouwd worden, 't welk de leer der RoomfcheKerk, volgens bet Concilie van Trente, mede- brengt. Zie hier de Vraeg. Vooraf houde |
|||||||||
ik als erkendenz. (k). Ik hebdeze voorge-
|
|||||||||
fteld aen twee Leeraaren en aen onzen vriendt
A. maer van niemandt eene voldoende oplos- fing bekomen. Ik doe dezelve thans aen Uj Gy zult, uit hoofde van onze vriendtfchap uwe krachten wel willen beproeven, of gy ze kunt beantwoorden. Er is thans een boekje van eenen Sinkel over dit onderwerp in 't licht gekomen, 't geen deze zaek voder ont- wikkeld, Ik had U van hier wel meer :e fchryven
dan geh'eft U met het tegenwoordige te ver! genoegen* terwijl ik hartelijk wenfche, in U beftendig te mogen behouden den waren vriendt, gejyk ik altoos begeer te blyven Uwen oprechUn Vrien&^
»» 3 Augustus i WW' Frans Voorhoot*
(/>) Zie dezelve op bladz. 74 ?<s.
Op
|
|||||||||
N
|
|||||
( m )
Op dezen konde ik voor myne opentlyke
aenneming tot de Roomsch-Katholyke Kerk geen antwoordt bekomen. Waerom ik oordeel- de, daar wy in elkanders lotgevallen zeer veel deel namen, verplicht te zijn, aen dezen mynen vriendt, dit te moeten fchryven : -
Beste Vriendt! Myne veranderiftg van denkbeelden en my-
ne aenneming tot licit van de Roomsch-Ka- s, tholyke Kerk zal U misfchien feeds bekend zijn: doch door U nauwe!ij; s geloofd kun- nen worden, wanneer gy U herinnert de ver trouwelyke en aengename redenwisfelingen , die wy weleer met elkandere gehad hebben. ,j Dan, wijl het geval in de daedt plaets heeft verbeelde ik mij, dat uwe verbazing en ver- v wondering by uitftek groot zullen zijn, en gij nauwelijks zult kunnen begrypen , dat ik r eenigzins voldoende rede kan gehad hebben, %, om zodanig een, in uw oog ver afwykenden ftap te doen. Doch ik maek my fterk,wan» neer U de ware rede, die ik U eerstdaegs zal bloot leggen, onder het oog komt, gy van uwe verbazing en verwondering merkelyk zult ,, te rug keeren; en de rede, zo zeal niet in al- lenv opzichten V voldoedt, ten minften het raedt-
|
|||||
c us >
,; raedtzelachtige van net geval merkelijk zal op-
,, losfen Onthoud my niet het geen gy ter beant- woording van myne vraeg beloofd hebt Waer* lijk! mijn vriendt! blijf doch van my geloveh, dat ik die zelfde vriendt der waerheidt ben eh begeer te blyven, die ik altoos geweest ben; en derhalveti gemelde antwoordt voor my van het hoogfte aenbelang is. Ik breke af en noeme my altoos ,» Uwen oprecbten VrUntt.
,,15 September 1797. Frans Voorhout."
Op dezen heb ik een zeer belangrijk antwoord
ontvangen: doch welke ik als noch buiten ftaet ben, aen mynelezers medete deelen; wijl hy op het flot zich dus uitdrukt: Ik vertronw van uwe vriendfchap, dat gy dezen gantfchen brief, als flechts aen U gefchreven, befchou- ' wen zult, en dezelve noch ten deele, noch
,, geheel in "t licht zult geven, 00k niet op een j, bedekte of verbloemde manier." Dan, wijl dezelve bedenkingen bevat, ondeend uit fchry- ' vers, door mynen vriendt my aengewezen, zal
,. ik my ,alleen tot deze bepalen. Ik zal dit behan-
delde dan,,wanneer ik de tegenwerpingen, die tegen de Roomsch-Katholyke leer my gedaen
|
||||
*?$
|
||||||||||||||||||
C n9 )
*rjfl*» pogert op te losfen. Hier door meert
ik, aen de reene zyde het vertrouwen der vriend- fchap te kunnen bewaren en aen de andere zy- de myne verantwoording volledig te kunnen ma- ken ; gelyk uir het vervolg biyken zaL |
||||||||||||||||||
E I N D E
Van dk 2de Stuk.
|
||||||||||||||||||
By de Dfukker dezes zyn de volgende en veel
meer andere Boeken te bekomen. t)e overgang van Frans VoorHoux / o: 8:0
Verantwoor'ding van dito irte Stuk. o: £id Verantwoording ode Stuk . * 0:8:0 Verantwoording gde Stuk. 0:8:0
B. Dries/en, de Catbolyke Kerk Ver-
dedigt, tegende SynodederHervorm-
de Gemeente in GelderJand . OSiiio
DeRechterin Geloofsgefchillen onparty-
dig gezogt en gevonden; eiiz . . 0:6:0
H. G. Eskes, de H. Maand, ten dien- fte der Roomsch Cataolyken, in gr.
8vo ingenaaid . , . o: 10:0
v ------ dito gebonden . 116:6
|
||||||||||||||||||
m mmmmi*
|
||||||||||||||||||
hetGodvrugtigHandboekje o: 4-0
|
||||||||||||||||||
De Naamlyst der Capellaanen met der
zelver Standplaatzen . , 0:1:8 |
||||||||||||||||||
VERANTWOORDING
VAN
FRAIS VOOiHOUTj
VVEGENS ZIJNEN
OVERGANG,
tlit de Getneenfchap der Gereformeerden tot
die van de Roomsch - Katholijke Kerk > MET EENE
V O O R R E D E,
Voornaemlijk ingericht ter beantmotding van
net DftiETAL Brieven, over gemel-
den Overgang, tusfchen Vrienden te
Utrecht en te Alkmaer,
door
PETRUS SCHOUTEN,
' Roomsch Triefter en Paftoor te Alkmaer*
DBRDE S T U K J E. |
||||||
Te AMSTERDAM,
Bij P. van BUl)REN,i« Te ALKMAER, Bq AREND HOOGLAND BIERLAAGH, * 1798, |
||||||
T W E &B & V ElVOLO
b e a VERANTWOORDiNO
'.'■■..,
V A ti
"
. *
«ItL.er ik overga tot de verdere briefwisfelirig^
vinde ik my verplicht, vooraf te ihelden, welkei poging ik by een ander Proteftaritsch leeraer i behalveh die gerien waer van ik op bladz. 73 erl Verv. de biieven hebbe medegedeeld t gedaert hebbe; en tvelke daer van de gevolgeh geweesi zijn. fervvijl ik meen, uit al het geen ik in de- zefa hebbe bloofc gelegd, eihdelijk duidelijk ge* iibeg zal blykeh, datik (zo als ik my op bladz.' ji uitdrukte) hiets onbeproefd gelaten hebbe', *i geen my in ftatt konde flelleh, de vraegftukkeh^ door den Heef P. Schouten my Opgegevfcn, td beahtwoorden; Cn'dus, dat alle myde pOgingeri vruchteloos geWeest zijh. Derhalven het een ed tihder my tot het orivermydelijk befluit moesfi bfeijgen* dat de bewuste vragen, te virideii op t bWii
|
|||||
.'
|
|||||
( H8 )
|
|||||
bladz. 74, 76. onoplosbaer waren; dat, wilde ik
eerlijk handelen, de waerheidt moest hulde doen; en erkennen de valschheidt myner tot dien tijdt toe omhelsde ftelling: de Goddefyke openbarhg is alleen in de H, Schriften van de boeken des 0, en N Testaments te vitiden. Hoe ik deze erkentenis gedaen bebbe, die de Heer P« Schouten, ("zie biadz. 65 ) billijk van ray vorderde, en hoe my dit eindelijk tot den gewichtigen (lap, het om helzen van den Roomsch-Katholyken Godts- dienst gebracht heeft, en welke de gevolgen daer van geweest zijn, zal het vervolg van mijn gefchrift uitmaken. Aen den zo evengemelden Protestantfchen
leeraer heb ik dan dit volgende gefchreven: Wel Eraw. Heeb. !
Ik heb my te binnen gebracht uwe vraag:
of ik eenige bezwaren t^gen onze leer had? Zo jaj dat U Wei Eerw. my gaerne wilde van dienst zjjn, om, zo veel in U is, myne be- ,, denkingen op te ruimen en weg te nemen. Het is dit vriendelijk aeriDodf, daer ik thands ,, verlangde , gebruik van te maken, r.iet uic r twistzucht: het zy yjerre van my! Godt weet het 1 dat ik alleen waerheidt zoek dat dit (on-. .dei anderen) eene ilofe myner gebeden In "i m ver-
|
|||||
\
X **$ -)
si verborgene uitmaekt; en ditik alle gelegenm-
sj den, to veel myne zwakke vermogens toela- ten, poge te gebrniken, die my de waerhederi meer en meer kunnen ontdekken en in derzd- ver getrouwe aankleving bevestigen. "Ten dieil einde zal ik U myne bedenkingen fchriftelijk voordragen, met het allervriendelijkst ver- zoek, hierop fchriftelijk uwe oplosfingeii te ^, mogen ontvatigen. Ik veriang het daeront fchriftelijk, om dat ik my daar door te betef kan uitdrukken, en by herdenking nagaen» wat ik gefteld hebbe; insgelijks, wanneet_ ik het van U fchriftelijk mocht ontvangen, dies \, te berer in myne eerizaemheidt uwe gezegdens en de kracht uwer bewijsredenen met bedaerd- i, heidt kah nagaen; te meer; daer mij de tijdt tot perfoneele byeenkomftert geheei b'nt- ,, breekt, uit hoofden ik mij tot het ondetvvijs der jeugd verplicht hebbe van 'srnorgens zes ,, u'eren af tot's avondts acht ueren toe; en der- halven tot mijne afzonderlijke ftille overdeil- I, kitigen en navoffchingen geei*,, andere tijdt n overfcbiet dan den vroegen morgenftondt voor zes ueren, Daeroni U aenrnerkende" als een Christen leeraer, die aen de voorgeftelde ver- langens van een waerheidt en heilzoekeftde i, gaerne zult gelieven te veldoen , ga ik ovei », tot mijne bedenking zelve. Zy is deze i V* ,< a Ik |
||||
( 120 )
Ik erken eene Goddelyke openbaring als de
eenige regel van ons geloof en wandel. Maer tvaer is deze ? Is zy aen eenig fchrift gebonden P Is zy alken veryat in de boeken, f, by ons onder den naem e'er Jchriften des O. en N. Testaments bekend, en wel alken in die Kanonyke boeken, zo als zy in Art. IV. van onze belydenis des geloofs der Gerefor- ,, tneerde kerkm in Nederlandt worden opge- ,t teld? Kan men dit, zander zt'ch tot eenige ., ftellingen te bepa/en9 enz. (£)." * Zie daer! Wel Eerw. Heer ! eenige myner
bedenkingen TJ openhartig raedegedeeld. Ik vertrouw, dat U Eerw. uit hoofden van uwen bekenden yver en zucht voor de ftaving en verbreidiug van waerheidt en Godtsvrucht, zich niet zult gelieven te onttrekken, aen my- ne reikhalzende verlangens te voldoen ; ter- wijl ik na toewenfehing van nodig licht, lust en wijsheidtl my met verfchulde hoogachting noeme, Wel Eerw. Heer!
;, 3* Mey
1797. U Wel Eerw D. W. D. en Vriendt
Frans Voorhout."
Waer
(.*) Zie het overige op bladz. 74* |
||||
C lat }
|
|||||
Waei op flc het volgende antwoordt heb ont»
vangen: doch zonder naem en dagteekening. MrjN Heer en Vriend!
Ik heb uwe Misfive wel ontvangen.
Het is mijn pligt, om bedenklngen van de be- v lyderen des Christendoms in ons Genootfchap op te losfen. Ik wil ook gaerne over uwe gewichtige vragen denken en U (dog de- ze week is mijn geheele tijd met betrekking tot het openbaer werk bezet) myne gedachten. mededeelen. * Vergun my, uit ware zucht tot de rust uwes gemoeds, (J vriendbroeder- lijk te raden , dat Ge, in uwe tegenwoordi- ge flingeringen , waeruit zodanige ftappen voortvloeien, dewelke onderfcheidelijk beoor- j, deeld worden , U dicht by den throon der ge- nade houdt, de hoogachtende eerbied voor de H. Bybelfchriften, waer uit ge immers zoo veel nut en bemoediging hebt mogen ontlee- nen, in uw hart, onder geduerig opzien tot den Geest der waerheidt, zoekt aen te kwee- ken. Dan twijffel ik niet, of alles, watbui- j, ten dit woordt, het zy in de fchool der Mijfti« 9 ken , het zy in een kerkgenootfchap, waer het vermengen van dit zuiver bronwater met andere firoomen zoo veele misvorming aen het I 3 echt
|
|||||
/
|
|||||
( 102 *$
n echt Apoftolisch Christendom deedt toebEen*
,, gen j dat alles, twijffel ik niet, of zal by U merkelijk dalen Mijn Vriendt! ----- De be-
denking, dig U flingert, is van zoo ver uit-
zigt, wanneer de Gecst der waerheidt, die aen het woord is zameqgehegd. niet gedunrig be- hoede! Ik vertrouw, gelijk ik van mynezyde uwe bedenking heb gefecreteerd , ge ook , Broeder, dezep mynen liefderaed voor U hou- den zult. Godzy met U, en onze Heere J. C. met
uwen geest! Aoien. Uw welbefcenije Dr. en Fr.m
£)k medegedeelde vond ik zoo aenmerkelijk^
dat ik ootdeelde, aen zijn Wei Eervv* dit vol- gende te moeten fchryveu. iv ft; Ww. Eebw. I Ieer en Vriendt !|
■ ,, Hoe verbeugde ik my , zo fpoedig eenige
letceren van U te mogen ontvangen ! Ik be* ,, jdanke U voor uwen goeden en welmenenden ,, raedt. Ik merke ze aen ajs van een vriendt ^ en breeder* Het is mynen Goddelyken Zalig- a aaakex be^kend, wat dagelijksch myne werk- 0 zaemheden in het verborgene voor hem uit- ,, maekt.
|
|||||
""■ "' ;''»'!"JI»i»l''iPSIfl|WP"*
|
||||||||||
maekt. Ik ffooe mygeenzins aendebeoor-
deelingen van bevooroordeelde menl'chen, Zins ik my als een zondaer voor Godt aen Christus, als eenen algenoegzamen borg beb verbonderi en toevertrouwd, is het mijn beftendig pogen gevveest, my dicht by dien throon, gcvestigd in het bloedt van het Lam Gpdts, te houden; en ik vertrouw, dat de verworve Geest der genade de hoogachting voor de Goddelijke of enbaring in my levendig zal houden en uit- brdden, en my daer .uit geduerig nut en be- moediging mededeelen , voor misvattingen en dwalingen behoedeu zal. Ik verbeelde my, de, ,, fchool der Mijftiken te hebben doorgewandeld ,. en leeren kenncn, het goede en kwade daer in j,, te leeren on Jerfcheiden. Of het kerkgenoot' fchap, vvaer van U Eerw. fpreekt, het zuive- re bronwater met andere ftromen misvormd heeft,> maekt thans myne nafporingen uit; en ,, uit deze navorfchingen zijn myne bedenkin- ,, gen voorrgevloeid, Dan , of de Geest der waerheidt aen het woordt is zamengehegd, is een zaek, die noch door U te bewyzen is in ., dat gene, 't welk ik de vryheidt genomen heb- ?, be, U voor te dragen Dat de Geest der 9 waerheidt met de Goddelyke Openbaring zich M vereenigdt, is by my ontwyvelbaer. Jk be- I i , geer |
||||||||||
/
|
||||||||||
..
|
||||||||||
C 1*4 )
V» geer geene geheimhouding van myne beden-.
,, kingen. Myne ftappen zijn opentlijk. Myne
belydenis van den Godtsdienst van Jezus, en
allemyne gevoelens daeromtrend, verberge
,, ik niet, zins ik geleerd heb: die my belyden zal
,» voor de menjchent dien-zal ik cok belyden voor
tnynen Fader, die in de hemelen is. Ik verzoe*
,; ke derhalven van de verplichting ontflagen te
zijn, uwen liefdenraedt geheim te houden. Zy
., is immers doch overeenkomftig de waerheidt?
En waerom zouden wy dien dan verbergen?
Zoude die zelve raedt niet voor ieder nuttig
,, zijn, die zich in zoortgelyke omftandigheden
bevondt? Heeft onze groote meefter wel in
't verborgene gefproken, het geen niet tevens
u op de daken mochte gepredikt worden ? Ilq
herinnere my nrich met veel ftichting, uwe
nuttige leerrede in de laetfte vroegpredicatie,
't geen toen voor mij zo zeer een woordt op
zijn pas gefproken was,
Zie daer, Wel Eerw. Heer en VriendtJ
,\ de tael van mijn hart! De oprechtheidt en openhartigheidt begeer ik alien gevallen in alle myne verrichtingen te laten doorftralen ; en dit» vertrouw ik, zal by U invloedt hebben, om myne bedenkingen altoos uit het gunftigfte oogpunt te befch.ouvjen, terwijl ik, na toe- |
||||
■
;, wenfching van alle nodig licht, lust en be»
kwaemheidt in allerleie betrekkingen! my bly» j, ve noemen. Wel Eerw. Heer en Vriendt!
Uwen Medebroeder en Vritndt
2 Juny 1797. Frans Voorhout."'* Wijl ik van zijn Eerw. niets ontvlng, en uit
hoofden van het belang het geen ik er in my~ ne omftandigheden in ftelde,geheel in het onze- re bleef, ondernam ik het, aen zijn Eerw. dit volgende te kennen te geven: Wel Eerw. Heer en Vriendt !
Het groot belang *t geen ik ftel in da
fpoedige oplosfing van mijn voorftel, U Eerw. voorgedragen,doet my Udezen fchry- v ven. De twyvelingen , waer in ik my be- vinde , zijn groot en flerk, alleen geboren ., uit de ftellingen, in myne voorgedrage be- ?, denkingen vervat. Deze twyvelingen kunnen ,, niet anders weggenomen worden dan door de ,, ontdekking der waerheidt, geftaefd door do I 5 » God-
|
||||
( ia$ )
|
|||||
Goddelyfee openbarings Dat U Eerw. zelve
erkent, uw plicht tQ zijn, om bedenkingen van de belyderen des Christendoms in ons ge- nootfchap op te losfen; en dat U Eerw he- M tuigt, .gaerne over myne-gewichtjge vragen denken, en uwe gedachten aen my mededee- ,. Jen wilde : gaf my een aengenaem vooiuic- j, zicht. Dat U Eerw. in da afgelope week ;, aen myne begeerte , wegens uw openbaer werk niet hebt kunnen voldoen , deedt my jthopen, ten rninften in dezeweejc, myne yer- , langens veryuld te zien. Gelieft het my ten M goeie te houden, dat mijnverzoek eenigzins u dringende zy , en geloof,, dat ik , na toe* ,, wenlching van allerlei heill blyve Wei. Eerw. Heer en VmendtI
. . Uwen Medebroeder en Friendt
1707. Frans Voorhont." Na dat ik dezen had afgezonden, ontving ik
den volgenden dag van zijn Eerw. een bezoek, waer in hy my zyne bezwaren tegen het fchrif- telijk antwoorden te kennen gaf. Hy begeerde glleen by wyze van vriendelyke verkeering my- |
|||||
0 1*7 >
|
|||||
ne bedenkingen op te losfen. Ijfc bracht hiera
tegen myne zwarigheden in, en poogde de zy- rte weg te nemen: dan dit bracbt in hem geen 2 verandering van voornemen te weeg ; en zo is, deze eerfte byeenkomst vruchteloos gefcheiden. Zyne redenen echter nader in overweging ne- mende, bewoog het my , hem andermael eene misiive te zenden met eene nadere aendrang, om doch niet mondeKng, maer fchriftelyk de zaek te behandelen. Zy was van dezen inhoudtt Wel Eerw. Heer en VriendtI
Ik heb uwe redenen, zo ver ik ze my heb.
kunnen herinneren,, waarom gy my op myne bedenkingen niet fchrifcelijk kunt antwoorden, overvvogen. ,Het zy my vergunt, U in ern- ftige overweging te geven ,of dezelve voldoen-. de zijn? Ifc beb V in myne misfive van den 31 Mey 1.1. opgegeven, en dezen morgen na» der herhaeld de redenen, waerom ik uwe op- losfingen fqhriftelijk begeete. Indien U dezeK ve niet voldpen, en ik dus in de onaengenaem- ,, heidt worde gebr,apht» dat er aen myne ver- langens door U niet zal wordeu voldaen: dan ,, zullen onza zamenfprekingen , hoe uitvoerig en menigvuldig ze 00k mogen zijn , geheel ,, nutteloos, ja zelve nadeelig voor ray zijn. De |
|||||
C 1=8 )
|
|||||
» redenwisfeling, die wy dezen morgea gehad
hebben, heeft my dit reeds geleerd.
Hartelijk wenfchende, dat uw harte gebo-
gen worde, aen rnijn verlangen te voldoen!
zo blyve ik
■i <i 'S
Wel Eerw. Heer rn Vriendt !
Uwen Medebrmder en Friendt 1797. [Frans Voorhout.* Dit mijn fchryven hadt deze uitwerking, dat
zijn Wel Eerw. my een kleine aenteekening zondt, zonder hoofdt, en zonder naem of dag- teekening. Zy was deze: Indien er , behalven de boeken, dewelke
het Gtreformeerd Kerkgenootfchap (Nederl. Geloofsbelyd, Art. IV.) als de H. Schriftuer ,, of het Goddelyke openbarings woordterkent, nog andere fchriften zijn , dewelke die God- dclyke openbaring uitmaken : dan moet men zulke ftukken dadelijk kunnen aanwyzen, de kenmerken van derzelver Goddelyken ooVfprong bttnogen, en te gelijk, dat het gene zy als Goddelyke openbaring bevatten, nietbereids in , den Bybei gevonden word, maer als een addi- tament of bymgzel by de H. Schriftuer, die wy
/
V
|
|||||
C 129 )
|
|||||
wy erkennen, tot derzelver verdere volmdking
dienende , befchouwd moet worden. Maer men is buiten ftaet, om zodanige
ftukken aen te wyzen, de kenmerken &c. . Ergo, er zijn behalven de boeken, byons
Genootfchap als Goddel. openbaring erkend, geene andere fchriften, dewelke die Goddel. openbaring uitmaken. Ik verwacht het bewijs van de ontken-
ning der 2de ftelling, indien die ontken- ning mocht piaets hebben." De Lezer kan ligt bevatten , dit ontvangen
hebbende, dat ik het niet onbeantwoord konde laten; waerora ik er dit op liet volgen : ,, Wel Eerw. Heer en Vriendt!
Het was my ten uiterften aengenaem, dat
ik op myne laetfte Misiive van den 15 dezer eenig fchrift van U mocht ontvangen, hopen- de daerin iets te zullen aentreffen 't geen ge- fchikt was, myne twyvelingen wegtenemen; doch hoe zeer vond ik my in myne billyke verwachting te leur gefteld. Een brief jezon- zonder naem of dagteekening, behelzende eene voordracht, die ik by myne Godtgeleerde fchry
|
|||||
( no >
' fehryveten van het Gereformeerd Kerkgenoot-
fchap zeer wel konde aantreffea ; en die 4 wanneer zy voldoende geweest was, my niet in de verplichting zoude gebracht heb- ben , tot U den toevlucht te" nemen. Eri waerlijk ! moet niet elk onbevooroordeelde, die myne voordracht van den 31 Mey 1. 1. vergelijkt met den inhoudt van uw geichrift, erkennen, dat dit in't gcheel geen antwoordt is op myne vragen ? Zijn myne vragen nist zodanig ingericht , dat wanneer een Gerefor- 5, meerd Godtgeleerde dezelve voldoende konde beantwoorden, alle twyvelingen dies aengaen- de by my geheel zoude hebben moeteh ver- vallen? Maer misfchien is er in myne voor- dracht noch eenige duisterheidt; derhaiven zal ik trachten door het volgende my nader te verklaren , langs vvelken weg ik voor my j, zelve de ware gerustftelling zoude kunnen erlangen. Zo de Goddelyke opetibaring in de Bybel
*, boeken, door de Gereformeetden als Kano- », niek erkend , volledig begrepen was, dan j, moet 00k , naer mijn inzien , op een zeer eenvouwdige en beflisfende wyze, in een van die boeken zelfs, dit met duidelyke woordeir worden verzekerd, zodattiig ,* dat elk Gere- formeerd lidtmaet, die bchoorlijk lezen kan 5^die
|
||||||
C 131 )
Aid verzekering daer in konde opnlerken. D£
Goddelyke openbaring is doch de eenige x& gel van ons geloof en leven ? en dus is de verzekering, dat deze openbaring volledig in de erkende boeken plaets; heeft, een wezen. ., lijk ftnk, 't welk, wanne'er het bewezen kad worden , het Gereformeerd kerkgenootfchap ., Volledig in ftaet ftelt, om alles , wat buiterf ,, dien Bybel als een gedeelte of byvoegzel Van de Goddelyke openbariug wordf opgegeven, geheel voor onecht te verklaren. Doch , wanneer niemandt in f!aet is , dk met uit* drukkelyke woorden van de H. Schrift, met zodanige woorien , die geene nadere verkla- ring nodig hebben , en zonder den toevlucht te nemen tot ftellirigen , waer uit men het ,, als gevolgen afield, te bewyzen, dan, dunkC my , vervait de ftelling der Gereformeerden, die wy in het VII. Arrikel hunner geloofs- belydenis aentreffen, geheel, Bat nu zodanfg een bcwijs in de H Sclirif-
tuer moet te vinden zijn, zal de ftellingi ac H Shrifiuer is volmaekt , zy bevat de Godddyke penbaring volledig , waer zijn , * i$ tnijns inziens) ontegenzeggeli k. Maer mis- fchien dwael ik Althans , inJien ik dezff ,," ftelliiig niet als waer kan aennemen, wijk iK van de leere der Gereformeerde kerfc in Ceff we-
|
||||
£ 13^ )
i, Wezenlijk punt af. Evenwel, eer ik tot zcM
danig eene afwyking befluite, heb ik geeri beter middel kunnen uitdenken dan my tot zodanige mannen te wenden, die ik ver- trouwde, dat lust en bekwaemheidt hadden , ja, die het tot hunnen plicht zouden reke- nen , my in dezen voof te lichtert. Daef- ora , wat ik V bidden mag, met at diert ernst, die een gevoelig hart kan uitdrukken, voldoe aen myne begeerte. Zoudt gy niet afe een rechtaerd herder en leeraer alles er voof over hebben, ja al uw tijdt en krachten willert M befteden (veronderfteld, dat ik in zo een ge-* wichtig ftuk dwaeide) zo een dwalende te" recht te brengen. Schroom doch niet vooif ,, het eeuWig welzijn uvver fchapen, over welke" #? gy immers doch geloofc tot herder en opzien-» der van den grooten opperherder der fchapen gefteld te zijn , te zorgen , om fchriftelijk, niet uw naem onderteekend, aen myneverlar« gens te voldoen. En waerom zoudt gy in dezen U onttrekken ? Geen eene rede kan hler tot verfchonittg worden bygebracht. Zo ,, U Eerw. meende gegronde re^enen te heb* ben, om fchriftelijk met uw naem ondertee- kend, aen mijn verzoek niet te kunnen en te mogen voldoen, geef my die redenen insge* lijks fchriftelijk op, Indien ik die na eene |
||||
* bedaerde overweging voldoende vinde, ik zai
to ze opehhartig als zodanig fchriftelijk erken- to nen. Doch komen my die redenert van wei> to gering niet voldoende voor,dan zal ik trach- ten zodanige overtuigende1 drangredenen by to te brengen, die my dunkt, U ten vollen zul- ,, len bewegen , aen myne reikhalzende verlan- to gens te voldoen. Het is waer , gy hebt my in onze zamenfpreking van den 15 dezer eenige redenen mbndeling bygebracht : maer toen ik in myne eenzaemheidt my dezelve , ,; voor den geest wilde brengen , was ik daer toe geheel buiten ftaet, uit hobfden mijn j, hart al te zeer ontroerd was , dat ik in U zo eene fterke huivering befpeurdg , U met to my over deze zaek in eene briefwisfeling in to te laten. Had ik nu uwe redenen van wei- gering of fchroom fchriftelijk gehadj ik zou- ,, de in bedaerder oogenblikken dezelve hebben ,, kunnen overwegen, en my in ftaet gefteld 1, hebben, myne gedachten dies wegens aen U to voor te dragert. , Doch wat behoef ik meer woorden te ge-
a, bruiken ? is de rede, waerom gy my niet fchrifteli k antwoordt daer in gelegen ? Om dat r> gy ^ ,met m ^aet bevindt, mijn opgegeve ;, voorftel, in myne misfive van den 31 May ,4 1. 1. vervat, te beantwoorden, Wijs my dan K to zo-
|
||||
( *34 )
|
|||||
zodanige Mannen aen, die daer toe in ftaet
zijn. Of is mijn voorftel niet te beantwoor- den? Laet ons dan de waerheidt hulde doen, en niet langer een ftelzel aenkleven,van wel- feers ongegrondheidt wy overtuigd zijn. ,, Hartelijk wenfchende, dat deze myne lette-
ren de gewenschte uitwerking op U hebbel blyve ik my met ware hoogachting noemen *
Wel Eerw, Heer en Vriendt !
Uw Medebroeder en Vriendt 1797. Frans Voorhout."
Op dezen mynen dringenden brief heb ik ein-
delijk de volgende, behoorlijk geteekend (/), van zijn Eerw. ontvangen. Mijn Heer en Vriendt 1
Het briefje, U voorleden Donderdag ge-
zonden, was reeds afgevaerdigd, eer ikuwen brief des namiddags hier ontving. Het diende een-
(i) Ik heb de teekening der naem weggelaten, om
dat de waerdigheidt van het ftuk daer door noch ver- meerderd, noch verminderd wordt. |
|||||
C 135 )
|
|||||
i, eehvoudig, om een argument, hetwelk, ge
duurende ons mondtgefprek , uwe aendacht fcheen te bepalen, volgens myne offerte eens op t papier te ftelleii, en dus eenigermate uwe zoo fterke verlangens naer iets fchriftlijks i, in te willigen. Zoo lang UEd. my op die fluitreden, ten
», betooge onzer Gereformeerde leerfteliing niets <,, anders antwoordt, dan dat ze reeds oud zy, moet ik onderftellen j dat g' er de kracht van j, gevoelt; en dit zou my harteliik verblyden Gy zegt: Dit lost myne bedenking van 31 t, May nog met op.-----En naer ik befpeu-
j, ren kan , komt U dezelve zoo aenmerkeljk
j, voor, dat ge twijffolt. niet alleen, of dezelve door my wel zoude kunnen worden beand- woord: maer of dit meer bekwame Mannsn, ^, of dit wel iemandt zoude kunnen doen ?-----
Gy neemt de moeite, uwe meening wat te
verhelderen ten aenzien van het voorftel uwer bedenking-----En uit die elucidatie blijkt,
,, dat ge eigenlijv vraegt: of net voor ieder Ge-
j, reformeerd ledemaet , die behoorlijk lezen kan, met duidelvke woorden in den kanoni- ken Bvbel te leezen fta : de H. Schrift is vol- j, maekt , zy bevat de Godl opsnbaring voile- a dig P Dit vraegt ge niet alleen: r- maer » beweert NB.alseene, uws inziens^ontegenzeg' K 3 lr
|
|||||
lyke waerheidt, dat zodanig een bewijs in deli
Bybel moet te vinden zijn. Althands zegt ge 3 Indien ik deze {letting met ah <waet kan aenne* 9, men , wijk ik van de leare der Gereformeerde Kerke in een wezenlijk ftuk af. ,, Maer wat dunkt U, myn Vriendt? Is deze
eene gezonde redeneerkunde ? Er wordt my een bewijs opgegeven, ophet
welk ik niets te andwoorden heb : maer ik verlangde een zeker byzonder zoort van be- wijs, en als ik dat byzonder zoort van bewijs 3i niet vind, dan laet ik het leerftuk zelfs va. ten. Mogelijk hebt gy in Deistifche fchriften
flieer dan eens dergelyke misilagen in de re- deneerkunde opgemerkt en met my afgekeurd, wanneer zy namelijk onze duchtige bewyzen onaengeroerd laten , en zelve bewyzen ver- zinnen en eisfchen, die niet nodig, of die met den aert der zake onbeftaenbaer zijn. Zo dit raifonnement doorga, dan moet ten
tninjlen door U kunnen betoogd worden, dat zodanig eene uitdrukkelyke woordelyke ver- klaring in de kanonike Bybelboeken volftrekt noodzakelijk zij, en dat zonder dezelve de vol- maekt- en gemegzaemheidt der H. Sehrift niet konne worden ftaende gehouden, Dit is, zegt ge, mtjn s inztens, ontegenzegUjk ,
maer
|
||||
C 137 )
,f maer, mijns inziens ,nkt. Ik verlang dus be-
f* wjs*
A\ moesc het U eens worden toegegeven, ('t welk ik echter in het midden laet; dat zo.
danig een ftellig fchriftgetuigenis uitgevonden
wierdt, dan nog immers zou het voor Chris-
,, tenen, die weeten wat den Bybel zy, en wien
het oprechtom waerheidten gelukzaligheidt te
doen is, ten bewyze voorde volmaektheidt en
genoegzaemheidtder H. Schrift,gelden, wan-
neer ze nimmer eenig gebrek in dien Bybel
ten aenzien des hoofdtoogmerks van denzelven,
befpeurd, maer de volledige weg der zalig-
., heid daer in ontdekt hebben.
Zegt nu een Christen, dat heb ik er niet in
ontdekt. Ik vind er gapingen in. Goed 1
dan moet hy die gapingen aentoonen. Dus
weder werk voor mijn Vriendt!
,, Gy ziet, uwe bedenking is meer fpitsvin- dig danbeflisfende,ten aenzien van het leerftuk
zelf.
Wat nuttigheid zou 't geven, in uitlegkun-
dige onderzoekingen van deze en gene plaet-
,, fen uit te weiden ?
Alleen vergun my, U dit te zeggen in het algemeen. Wanneer vvy de gronden eener
gezonde uitlegkunde verwerpen , ten aenzien
,, ^an den zin der Godly ke openbaring, dan zou-
K 3 » den
|
||||
< 138 )
|
|||||
den wy weder naer de Mijftikery henen hel.
len. En - goede gevolktrekkingen kunnen ook niet afgekeurd worden als bewyzen voor de waerheidt. Hoe veel befluiten wy in onderfcheidene wetenfchappen by wettige ge- volgtrekking! Zie daer eenige ftof tot denken. Zo ik
,, hope,onder 'sGeeftes invloedt, voor U nut- tig. Onderzoek alle dingen , Broeder! ,, maer doe het, bid ik U, met erkentenis, dat de Geest der dwaling ons zeer licht bevangt, om dat wy diep afhangelyke fchepzels zijn , die ogenbliklijk Godlyke leiding nodig heb- ben. Och! laten wy hartlijk bidderfi Vaderl heilig ons in uwe waerheidt, uw woordt is da ., waerheidt. Amenl Ik blyf uw Vriendt
N. N."
v WJtny l?97> p PS. Laet ik U nog vragen: indien 'er al
eens zoo eene ftellige verklaring , hoedanige gy vordert, in de kanonike boekeli, omtrent derzelver volmaektheidt gevonden wierdt, zou 't dan op zig zelve iets afdoen ? Zou de duchtigheidt van die verklaring uit den inhoudt ,, zelven dan niet moeten bevestigd worden ? Even
|
|||||
( w )
;, Even gelijk b, v. het getuigenis van eenen
Apostel (in den zin onzer Nederl. overzet- ting; aliede fchrift is van Godt ingegeven, zal het gemoedtoverredendewezen,uitden inhoudt zelven der bedoelde fchrift moet kunnen be- vestigd worden, Ja! laet ik verder gaen vragen: Is het wel
zeer overeenkomftig met den aert dier fchrif- ten,welken dtfGereformeerden als Goddel. er- kennen , dat daer in zodanig een ftellig getui- genis zou voorkomen ? daer die Goddelijke openbaring trapswys. is aengegroeid, en het dus , zo ergens, in het flotboek zou moeten 9, plaets hebben. Maer dan komen we wederom it in andere questien, die langwylig zouden kun- nen worden. Met e'e'n woordt, de Bybel- fchriften,zamengevoegd tot eenen bundeldoor de zorg der Goddel. voorzienigheidt toonen ons duidelijk, dat derzelver inhoudt volmaekt ter zaligheidt genoegzaem zy.------- Wat behoeft
'er dan ter onzer gerustftelling eene nadere ver-
klaring? Gy ziet, mijn Vriendt ! dat ik geenzins
fchrome, voor mijn gevoelen uit te ko- men («), en het zelve te verdedigen. Even. wel,
(m) Deze'uitdrukkjng ontflaet my dan van zelve van
K 4 de |
||||
C 140 )
,, wel, daer ik een vyand ben van wijdlopig re-
detwisten («), zal het my aengenaem zijn, indien myne opgegevene aenmerkingen U vol- doen mogen. Gy kunt niet meer van my vor- deren.*' Op dezen heb ik my verplicht geacht, den,
volgenden brief aen zijn Eerw. te mpeten zenden: ' ■
Wel Eerw. Heer en VriendtI
■■■■'■*
De kracht der fluitreden, ten betoge onzer;
GereformeerdeleerfteUing, door U Eerw. my toegezonden , gevoel ik, en dezelve hadt op my veel kunnen uitwerken, zo ik gevraegd had, ofer nocheenige andere fchrjfien zijn, be- halven de boeken , dewelke het Gereformeerd] kerkgenootfchap (Nederl. Gehofsb. Art. IF.) ah de H. Schiftuer, of Goddelyke openbaring erkent , dewelke die Goddelyke openbaring uit* maken. Ik erken, dat men van zulken, »> di^
de verplicbtirg, van deze papieren vocr myne lezers ge-
ne im te houd(*n. Q«) Waer voor men altoos bioot ftaet, indien men,
een zaek in gefchil, mondeling en niet fcbriftelyk behan- ^elt* Ha geen een der redenen is, waerom ik zo zeer op feet fchriftelijke aendrong. |
||||
( I«I )
die dh zouden voorgeven, met reden eifchen
mocht, het geen door den eerften regel van U ,, Eerw argument gedaen wordt. - Maermijn L voorftel van eenen anderen aert zijnde , en niet. anders bedoelende daneene verzekering, dat de Goddelyke openbaring ("die onbetwist- baer de eenige regel van ons geloof en leven is ; volledig gevonden wordt in de Eybelboe- ,, ken, door het Gereformeerd 1< erkgenootfchap als Kanoniken erkend, heb ik op de gemelde fluitreden niet alleen geanrwoord, dat zy oud, en,by alle Godtgeleerden van ons genootfchap te vinden is; maer ook, dat zy, zo als elk onbevooroordeelde lezer zal toeftaen , geen behoorlijk antwoordt op myne vraeg is ; en voegde 'er daerom by , dat zoo U Eerw op ,, mijn voorftel rechtftreeks geantwoord hadt, en met duidelyke woqrden des Bybels die ver- zekering aengewezen , het voorgeven van ,, meerdere fchriften, als een additament of by- voegzel by denzelven , van zelfs vervallen v moest. ------- Het blijft toch, mijrfs inzkns,
,, e'ene ontegenzeggelyke waerheidt, dat sjodanig
een bewijs in den Bybel moet te vinden zijn, ,, als het leerftelzel der Gereformeerden, wegens de volkomenheidt des Bybels, waer is. ___.
Het is immers eene zaek, die mijn geloof be-
trefj, verzekerd te wezen, dat met alleen die K 5 ' fchrif.
|
||||
a
|
||||||
( 14* )
fchriften, welke als kanoniken erkend wor-
den, in zich bevatten de Goddelyke openba- ring; maerook, ofalles, watGodt, tot my- ne Zaligheidt nodig en nuttig , geopenbaerd heeft, volledig in dezelve befchreven is ? -» «, Niemandt, die wel redeneert, zal toch zeg- gen: het is onmogelijk, dat Godt meerdere, en andere, voor my ter zaligheidt dienende ,, zaken, geopenbaerd heeft, als in den Bybel, . dien wy voor Kanoniek houden, befchreven zijn. Die mogelijk daer zijnde, kan het met ,, der daedt beftaen; en dus kan er 00k zeker in iemandt, wien het oprecht om waerheidt en ge- lukzaligheidt te doen is ^ een zeer wel berede- neerde twyveling wegens dit punt plaets heb- ben. » Zulk een, die, rmer uwe aenpry- zing zelfs, alle dingen onderzoekt ,zal (fchoon hy nedrig erkent, dat deGeest der dwaling om zeer licht bevangt, en wy diep afhankelyke fchcp- zelt zijn, die oogenblikkelyke Goddelyke hiding mdig hebben, onder een hartelijk bidden: Fa ., der I heilig om in awe waerheidt, aw wootdt is de waerheidt') 00k de redenen van anders den- kende Christenen, hoe onwetende en verach- telijk zy ons beftendig worden afgebeeld, niet blindelings, en zonder een onpartijdig onder* zoek, verwerpen. Ik, in zulk een geval zijnde, ontdekte redenen , die my , wegens het
|
||||||
■ 1
|
||||||
( 143 )
|
|||||||
,, net Gereformeerd leerftelzel in het gemelde punt, '
zeer ontrustende gemoedtsbezvvaren hebben aengebracht. Als ledeitiaet van dat ge- nootfchap ben ik immers verplicht, den Z>y« > bet, met mi fluking van alle menfihelyke voor- fchriften-) voor den etnigen regel van geloof en ieven te erkennen ; en (ingevolgen het VHde ., Art. der Nederl geloofsb ) te geloven , dat het verboden is tot den woorde Godts iets toe9 5, of iets of te doen; dat, al wat daer by gedaen wordt door menfchen (alzo die alle leugenaers zijn) is ydelder als de ydelhtidl atriwf En dus kan ik, naer de leerftelling van dat genoot- fchap, door niets anders, als door het duide- lijke woordt Godts verzekerd worden, dat elk deel der voor onze zaligheidr noodzakelyke openbaring, in den, door het zelve als ka- ,, noniek erkenden Bybel , volledig gevonden ,; wordt. Zo deze redeneerkunde niet gezond is, ver-
zoek ik harteHjk, dat Uw Eerw. my tot een vriendelijk geneesheer verftrekke. Myne dringende aenzoeking, om uwe toelichting in myne twyveling, dient,vertrouvv ik,uw Eerw. ;, reedts tot verzekering, dat ik, ntet uit twist- zucht, maer, met een in oprechtheidt waer- heidt zoekend hart, myne bezwaren u voor^ ftel. - Ook twyvele ik piet, of dit ant- woordt
|
|||||||
\
|
|||||||
j
|
|||||||
( »44 )
%
woordt zal u doeh zien, dat ik, niet als zora-
mige Deistifche fchryvers, een bewijs verziny ,y en-' eisch, dat niet nodig; of dat met, den aert der zake niet beflaenbaer zy ; en een byzon- der zoort van hwijs verlang uit een zoort van verlegenheidtL, als of ik , wegens het door, Uw Eerw. opgegeven bswijs niette antwoorden heb. Neen : ik heb op het zelve niets meer geantwoord, om dat het tot mijn voor- ftel, niet, als van ter zyde eenige betrekking heeft, en verzocht derhalven van Uw Eerw, eehe eenvouwige aenwyzing der begeerde plaets; of, die niet te vinden zijnde , eene edelmoedige hulde aen de waerheidt. In vertrouwen dat dit mijn raifonnemem
doorgaet, acht ik, nu ten minften, allerduide- ., lijkst betoogd, dat zodanig eene uitdrukkelyke woordelyke verklaring in de kanonike Bybel- boeken volftrekt noodzakelijk zy , en dat zon- der dezehe de volmaektheidt en genoegzaemheidt der H- Schrift (in dien zin namelijk , dat men , met uitfluiting van alle menfchelyke ,, voorfchriften, door den woorde Godts alleen ver- zekerd wordt, elk voor ons noodzakelijk deel der Goddelyke openbaring in onzen Bybel te ,. hebben) niet kunnen mrden flaende gehou- dtn. Dit, naer mijn inzien, ontegenzeg- getijk, u het, zegt ge,naer uw inxien niet, ,ilk
|
||||
(i45 )
|
|||||
II Ik heb dus U het verlangde bewijs gegeveri,
i, op dat het zy! I,, Maer zo iemandt erkende, dat die Verlang-
i9 de verzekering in den Bybel hiet te vinden ,, is {het welfc U» Eerw. noch in het midden laet) zotide, naer uwe gedachten, waerheidt ,, en gelukzaligheidt zoekende Christencn die vol- kdige weg der zaiigheidt in den Bybel ontdek- ken , wanneer ze nimmer eenig gebrek in dien ,i Bybel, ten aenzien des hoofdtoogmerk van den' i, zelven , befpeurd hebben. Dit hoofdoog- h merk, ftel ik, komt hoofdzakelijk hier op uic: Dat de gelovigen Godt dienen naer zy. ,i nen geopenbaerden wil. ~----- Wei , is het
,, dan ook niet het vefeischte werk dier Chris.
tenen niet, met alle onpartydigheidt ernftig i, te onderzoeken: Of alles, wat Godt, tot dat einde geopenbaerd heeft, yolledig in den Bybel * befihreven is? Kuunen zy, die leden zijn van het Gereformeerd kerkgenootfchap , wegens die volledigheidt eene gemoedtoverredende ge- rustheidt bekomen, zonder die, met de voor- geftelde uitdrukkelyke woordelyke verklaring, j, in den woofde Godts befchreven te vin- j, den?------Ik heb naer die gezocht: ____.
it ik heb ze in den Bybel niet kunnen vin-
den : ----- ik ontmoet in dezen eene zeer
it ontrustende gaping wegens die zaek , welke
i » my. |
|||||
C 14$ )
|
|||||
j, rayne geloofsleere betreft. Ik zoek de
j, hodige gerustftelHng ; dit is niet alleen mijri ,, plicht, maer ik duif er byvoegen, dat waer- 5i heidt en gelukzaligheidt zoekende Christenen,, ,, als zy onderzoeken, of die geopenbaerde wil- i9 le Godts in den Bybel al of niet volledig be- fchreven is , eene ontrustende gaping in dert M zelven ontdekken zullen , en dit hen, gelijk ,, my gebeurd is , veel werk verfchaffen zal. j, Uit dit oogpunt myne bedenking befchouwd * j, zult gv , Eerwaerde f'riende! wel zien, dat ,» zy in 't geheel niet fpitsvindig is , maer, zo aen dezelve niet voldoen kan worden, de on- ,, yiaerhcidt van ons leerftelzel, her welke zegt* ., dat wy in den Bybel alleen alles kunnen vin- j, den, wat voor een waerheid en gelukzalig- ,. heidt betrachtend Christen nodigis, beflisfsnd j, aentoont. Wegens de nuttigheidt en noodzakelijkheidt
,, zelfs der gezondc uitkgkunde , ten aenxien van ,, den zm der Goddeiyke openbaring j en de goe~ ,j de gtvolgtrekking . beb ik in 't geheel geen ^ twyvel; ik verwerp die zelfs niet in roijn ge val, als men de plaets maer aenwijst, uit wel- ke de nodige verzekering met de woorden des ,4 Bybels op die vyze wordt bewezen; maer ik heb dit verworpen» dat men eerst eenige ftellingen maekt, die men , naer zijn denk- beeldt,
|
|||||
C 147 >
|
|||||
beeldt, voor genoegzame waerheden tef Za*
,, Jigheidt acht, en op zyne wyze door die kundigheden, als uit den Bybel bewezen , j, voorgeeft , en dan hier uit ook dit befluit ^naetc : ivy hebben die waerheden uit den By- beti>etoogd'-,die zijn genoegten hier uit biijkt, dat ook in den Bybel attes te vinden is , wat ivy nodig hebben, Wat dunkt U, Eer- waerde Frier,dt f komt dit overeen met bet M Gereformeerd leerftelzel, van Godts woordt ,j alleen te houden voor den eenigen regel van geloof en leven! ,, Ten opzichte van uw PS. ftem ik met U
in, dtt in het, door Uw Eerw. gefleJde ge- val, de duchtigheidt dier verklaring uit den in- hondt derzelve moest bevestigdwarden ; doch zie niet, dat dit de aenwyzing van die woorde- lyke verzekering minder nodig maekt; als ook niet, hoe dit uit de aengeduide plaets van eenen Apostel (alle de fchrift is van Godt in- it gegeven) de verlacgde verklaring duchtig , door gezonde uitlegkunde en goede gevolg. trekking kan bewezen worden; -~ wel, dat de Jchriften , van Godt ingegeven, nuttig is s zegt de Apostel, maer niet, dat alles, wat Godt, om ons bekend te maken, ingegeven, ofgeopenbaerdheeft, befchreven is. ■ », Gy gaet verder, en vraegt: Is het wel zeer
overt
|
|||||
i Hi )
>; wereenkomftig met den aert diet fhrlften, ehzJ
Ik antwoord gerust: naer rhiin inzien niet! » ", Waerom dan die verzekering gevraegd? -------
ft Om dat het Gereformeerd leerftelzel, van al»
], les in den Bybel te kunnen vinden, wat toe ^ ons geloof behoort, die vereischt, en de zamnnweging van Bybelfchriften alleeh, zonder |
||||||||
»
|
||||||||
de door Gddt zelfs gedane bekendmaking,
", dat in die fchiiften alleys, wat hy als voor ons nodig geopenbaerd heeft, vblledig be.
" Tchrevenis, ter zaligheidt niet genoeg zy,e« ," men dan ter germtjlelling, zeer noodzakelijk eerie nadere verklaring behoeft,
Intusfcheri ben ik zeer verblijd, dat uw Eerw. geenzints fchroomt voor zijn gewelen uit te ko>
* men en het zelve te verdedigen: evenwel, geen
' minder tyandt dan gy , Eerwaerde ^Vrieridt ! I van wijdhpig redetwisten zijnde, zal V my aen. " crenaem zijn. Mien rriijn antwoordt U die vol-
" &doening heeft gegeven , dat gy my met de
' minst mogelyke woorden fchrijft waer de
" door my verzochte verzekering met de dnidc
" lyke woorden in den Bybel te vinden is: of,
" zo dit geen plaats heeft, edelmoedig de waar-
" heidt hulde te doen, en met rdnde woorden
" te belyden, dat die gaping m den Bybel be-
" ftaet, en dus het zoeken naer die nodige ver*
S zekering, niet allcen het werk, maer etofc de
f plicht
|
||||||||
( H9 )
|
|||||
plkht is van alle Christenen, die het oprecht
om waerheidt en gelukzaligheidt te doen is. In afwachting van dit weinige noch, het welk ik met reden eerbiedig van Uw Eerw. mag M vorderen, blijf ik met ware hoogachting I
Uw Medebroeder en VHtndt
1797' Frans Voorhout."
Deze brief hadt ten gevolge, dat zijn Eerw.
my kort daer op dit fchreef: Mip Heer en Vriendt!
Ik befpeur met genoegen de uitwerking,
welke myne voorige, en inzonderheidt het Post- fcriptum myner laetfte Misfive op u gemaekt heeft. Het geen ge ter verdere adftruetie uwer vordering aengaende eene expresje verklaring bybrengt, heeft by my geene de minfte over- redenskracht. ,, Er vloeien in uwe nieuwe betoogredenen
ftellingen , die eigenlijk tot het ftuk behoo- ren, het welk betoogd moet worden. Ik voor my kleeve de leerftelling onZes
kerkgenootfchaps (Art. 7. der Nederl. ge- L loofs-
|
|||||
( i*o )
|
||||||
;, loofsbel.) daerom inzonderheidtaen, om dat
ik in die fchriften, en nergens elders, volkdig vinde het geen tot het hmfdtoogmerk eener God- delyke nadere openbaring vereischt wordt, om my namel te leeren, het geen het natuer on- ., derwijs my niet leert, hoe ik, diep elkndig mensch, overeenkomftig de Godfelyke deugden, eeuwig gelakkig kan en moet warden. j, Zijt gy niet hier in met my eens, Broeder?
maer blijft het by U bedenkelijk, of de ver- Waring omtrent de genoegzaemheidt des Dybek in die bewuste boeken uitdrukkelijk gevonden wordt. Waeromtrent ik uwen onderzoekslust pryze; it ik voor my zie dan geene reden U, wat dit punt betreft, waer over onze correspondentie gerouleerd heeft,alsafdwalende van ons kerk- genootfchap te befchouwen. En zie daer, laten wy dan hier over niet
meer befoigneeren. Laet toch zodanige uitdrukkingen eerst door U nader overdacht ,, worden ; eer gy dien ter neder fteldt: Dat anders denkende Christenen U (besten- dig zelfsj als onwetende en verachtelijk wor* den afgebeeld. Laet myne welmeenende po* ging om uwe gemoedtsrust te bevorderen, U voldoening geven; en ach! of Godt U en my voor alle ilingeringen genadig behoeden, en |
||||||
ons
|
||||||
ons zamen in zyne waerheidt heiligen mocht
dm des dierbaren Verlosfers wil! Ikblijf.
Vw Vriendt
N. N,
PS. Schoon ik U hartelijk rade, ter uWef
opbouwing in de waerheidt, 2 Tim. HI: 13 17. godtvruchtig na te denken en in te peinzen, ), zoo ben ik niet dwaes genoeg, met de eerfte w woorden van het 16. te argumentesren voof onze leerftelling (Nederl. geloofsbel. Art. 7.) He heb, gelijk uwe nalezing U 'er van over> ,, tuigen zal, het alleen bygebracht ter elucidatie j, van de kracht myner redeneering: dat name- lijk de zekerheidt eener ftellige verklaring , aengaende de volmaektheidt der Bybelboeken af hangen zou van, en blyken moet uit den in- ,, houdt dier boeken zelve. Even gelijk, ,, zeide ik , het Apoftolisch getuigenis 2 Tim. Til: 16\ volgens onze gewoone overzetting gevat, op zich zelve de Goddclijkheidt dier boe- ken niet bewijst, 't en zy de inhoudt der be- doelde fchrift , zulk eene verklaring dadelijk bevescige. ,, Wat dunkt U. Waerheidt zoekend Vriendt! L a in- |
||||||
r
|
||||||
1
|
||||||
C 15a )
indien iemandt eens das redeneerde: om dat ik
voor my geene uitdrukkelykt en ftellige verkla- ring in de kanonike Bybtlboekcn der Hervorm- den aentrefy v/aer derzelver Goddel. oorfprong wordt verzekerd; oni dat hier toe my a Tim. III: 19". &c. nict voldoende voorkomen, daer- om verlaet ik de leerftelling aengaende den Godl. oorfprong dier boeken. Gy zoudt, vertrouw ik, zijn befloit,gantsch
onberedeneerd, befchouwen ; en indien hy, niettegenftaende deze zyne fchriftuitleg- ging, den inhoudt der Bybelboeken zelven vol bewyzen voor derzelver Goddelijkheidt erkende, geenzins onder de Deisten rangfchikken; het genootfchap der Christenen niet ontzeggen. Zie eens , hoe ver uwe bedenking henen- leidtl-------
Tot verdere fchriftelyke correspondentie ont-
breekt my de gelegenheidt. -Ik bid IJ ! La- ten vvy dezelve hier mede voor befloten ach- ten Zie daer, geachte Lezers! het flot eener brief-
wisfeling, waer van ik ter voldoening van mijn voorgedragen verzoek, veel goedts verwacht badt Ik worde nu verplicht, van alle aenmer- kingen, die er overvloedig en met grondt op te maken waren , my te onthouden ; latende aen den onpartydigen de beoordeeling over. Dan fchoon
|
|||||
1
|
|||||
C 153 3
|
|||||||
fchoon deze leeraer alle fchriftelyke onderhan-
deling met my over dit onderwerp begeerde te fluiten , heaft hy echter den 29 Augustus my een bezoek gegeven , en andermael getracht, mondeling met my over die zaek te fpreken: doch, daer zijn Eerw. in zynen laetften brief my hadt vermaend: Laten wy hier over niet meet hefbi£tieeren;fa.£x my de ondervinding reedts ge- leerd hadt, hoe vruchteloos onze mondtgefprek- ken waren afgelopen ; en daer ik reedts in dien tijdt, na herhaelde en ernftige overwegingen , geloofden, dat de leer der Roomsch Katholy- ke kerk de leer van Christus en zyne Aposte- len was , en voorgenomen hadt, daer van den 10 September daer aen volgende, zo als onder myne medeburgers toen reeds genoegzaem be- kend was, opentlyke belydenis te doen : zo konde ik niet befluiten, my over deze zaek ver- der met zrn Eerw. in te laten Hy drong ech- ter zeer ilerk, om van my mondeling de rede nen te weten , die my tot dezen gewichtigen flap bewogen hadden. Ik gaf zijn Eerw te kennen, dat ik die redenen eerstdaegs opentlijk zoude geven, en verder door den druk bekend maken. Ikverklaerde hem, dat ik niet meer begeer- de aengemerkt te worden als ledemaet der Ge- reformeerde gemeente ; en dus de betrekking L 3 tus- |
|||||||
\
1 |
|||||||
tusfchen hem en my, uit dien hoofden, geheel
ophieldt. Ik betuigde echter zijn vriendt te vvil- len zijn en blyven; en van hem, zo wel als van alle kundige lieden verwachtte, zo zy myne door den druk bekend gemaekte redenen van overgang tot de Roomsch Katholyke kerk niet voldoende vonden, my dies aengaende met hunne fchrifte- lyke aenmerkingen en bedenkingen zouden ge- lieven te vereeren, zullende in de beantwoording derzelver altoos trachten te toonen, de vriendt der waerheidt te zijn en te blyven. De wyze op welke ik in myne verdere onder -
handeling met den Heer % Schouten , na elders te vergeefsch de nodige toelichtingen in myne twyvelingen gezocht te hebben , bewogen ben geworden tot de omhelzing der Roomsch-Ka- tholyke leer , zal uit het mededeelen van het ver- volg blyken. JDaer ik in de perfoon van den Heer P. Schou-
ten den waren, belangelozen vriendt befpeur de, onthieldt ik my niet, alle de byzonderhe* den, die my wegens myne nafporing en mijn ge- drag omtrendt de leere van den Godtsdienst beje. gende , voor te dragen. Waerom.ik hem dit volgende fchreef. Waeh-
|
||||
< 155 )
|
|||||
Waerde Heer en Vriendt!
Schoon het gene ik U thans fchrijf niet
recntftreeks tot ons onderwerp behoort, ver- plicht my echter de vriendtfchap, U open- hartig iets van mijn wedervaren te kennen te geven. Het is altoos myne gewoonte ge- weest, ieder morgen myne Godtsdienftige huisoefFeningen te bebben, beftaende in het gebedt, het lezen van en fpreken over een gedeelte des Bybels , en het zingen van een Pfalm ; iets , vvaer onder ik dikwijls veel voedtzel voor mynen geest ter opwekking van deugdt genoten hebbe ; en het geen ray j, onder wederwaerdigheden menigmael moedt en ftandvastigheidt heeft ingeboezemd De zen dag heb ik in deze myne oeffeningen vry ,, wat ftremming ondervonden Men befchouw- de my als een gevaerlijk wezen, dat welaen de eene zyde vermijd , doch aen de andere ., zyde betreurd moet worden. Dan het eerfte wordt uit vrees en het laetfte uit liefde ge- boren. Misfchien is deze huisfelyke beproe- ving eene voorbereiding tot eene meer ge- p wichtiger. Doch wat zal ik zeggen? Ik heb > my eenmael verplicht, voor waerheidc en
godtsvrucht pal te ftaen ; en die Go It, die ,i my tot bier toe geholpen heeft, wil my ook L 4 nu
|
|||||
nu niet verlaten. Ik heb dezen morgen veel
opbeuring genoten onder het zingen van den 4.6/ten Pfalm , volgens de nieuvve beryming. Blijft die waerheidt en betuiging in my le- vendig : Bezwijkt tnijn vUetch en mijn hart, zo is Godt de rotsfteen van mijn hart, en ,, mijn deel tot in eeuwigheidt, zo heb ik ver» wachting, dat ik alle de vvorstelingen geluk- kig zal te boven komen. Waken en bidden M is thans voor my ten hoogften nodig. De voorbede der heiligen , en zeive ftandvastig te blyven in het vertrouwen op een Godde- lyke Christus zal my in mynen ftrijdt doen zegenpralen. Ik heb nodig geacht, U dit te melden. Is het U niet ongevallig , en laet de tijdt het my toe, wil ik tusfchen bei- de wel eenigen myner ondervindingen U me- dedeelen , terwjjl ik deze fluke, na U har- telijk en welmenend allerlei heil te hebben toegewenscbt! en te betuigen, dat ik blyve Uwen oprechten Vriendt
n 23 Mey
1797. Frans Voorhout." ■
De Heer P. Schooten Het dezen niet onbeant-
woori Hy zondt my den volgenden aengenamen
brief:
Waa*-
|
||||
C 157 >
|
|||||
Waarde Heeb. en Vriendt !
Ik vreeze, dat de, op dezen dag U voor-
gekomene huisfelyke beproevingen U zal be- hooren te dienen ter voorbereiding, tot het on- dergaan van eene meer gewichtige. ----- De
vooroordeelen werken gemeenlijk zeer driftig
tegen alien , die zich bevinden in eene omftan- digheidt, als tbans de uwe is, en ik tvvijffel geen oogenblik, of er zouden, zelfs in deze ftad , verfcheidene Proteftanten zich in de uwe zien, als zy, even als gy, moeds genoeg hadden, om, zonder vreeze voor onaange* naamheden, welken zy van vleesch en bloed, en dit fliets beduidend voorgeven: wat zulkn de menfiheti zeggen? te wachten hebben, ten minften in zo verre met te achten, dat zy on- 7, partydig wilden onderzoeken, of de Roomsch- Katholyke Godtsdienst, in waarheid zoo af- fchuwelijk is, als dezelve door hunnen cate- chismus en de onderwyzingen hunner leeraa- ,., ren, hen geduurig is en noch wordt voorge- fteld. Er zijn onder de Proteftanten vee- len, welke men, om hun zedelijk gedrag, en v liefde voor den Godsdienst, veele achting fchuldig is; dbch men moet zich, liefderijk, wegens hen bedroeven , dat zy ten opzich- H ten der verfchillen tusfchen hunnen en den L 5 p Roomsch*
|
|||||
C 158 )
|
|||||||
Roomsch-Katholyken Godsdienst, nooit dan
., alleen by hunne party te raden gaen. De gefprekken van den dag, om het dus eens uh te drukken , zijn in deze ftad vry alge- meen, dat gy Roomsch wordt; maar zO dik- wijls dezelven my voorkomen , zeg ik, naar waarheid, wel te hoopen, dat God U die ge- nade gelieft te geven ; doch het niet te wee- ,, ten, en dus het zeggen, als of gy Uby my hadt aangegeven , om in onzen Godsdienst onderwezen te worden, te moeten tegenlpree- ken; en ten opzichten van onze onderhande- « lingen niets anders te kunnen zeggen, dan dat gy onderzoekingen naar de waarheid doedt. Zoo lang, en dikwijls my , op uwe tot dus ,, verre gehoudene wyjze, my uwe vraagen, en ,j tegenbedenkingen op myne antwoorden my zult voorftellen , zal ik , noch tijd , noch moeite fparen, om, naar mijn vermogen, U, voldoening te geven; doch nimnier zal ik zeg- gen, al wierd door Gods genade, myne hoop wegens U vervuld, dat ik U bekeerd hebbe; neen: het geloof is, zo als u bekend is, naar M de getuigenisfe van den H. Paulus, eene gaa- ve Gods; niet uit ons zelven; niet uit men- fchelyke poging. Maar waar toe dit al- les ? Tot dit eenvouwige: om u te doen aanmerken de byzondere genade , boven zo vee-
|
|||||||
*
|
||||||
( 159 )
veele anderen U verleend, tot eene onpartydL
ge onderzoeking naar de waarheid van den eenigen door hem geopenbaarden Godsdienst, welke aan anderen in die maate nog niet ver- gund is. » Gy werkt reeds met die genade mede, maar ondervint by het begin, datzelfs uwe huisgenooten , als vyanden zich jegens U, aanftellen. 6 Waarde Vriend! dit zijn flegts beginzelen, "er zijn, vreeze ik met re- den, meer gewichtige U te wachten, en wel zulken zelfs, dat ik aan uwen voortgang zou- de wanhoopen, zo ik niet betrouwde, vol- gens dit gezegde van den H. Paulus, dat hyy God naamelijk, die V heilig wilkn U gegeven heeft, ook het wlbrengen gunnen zal , tn gyt als hy, alia zult yermogen, door hem, die u yerflerkt. ----- Schreef ik aan iemand , min-
der kundig, dan gy, in de H, Schriftnure, ik
zoude mijn best doen, om verfcheidene plaat- zen uit dezelve, tot vertrooftirig, en aanmoe- diging aan U voor te draagen , doch dit in -ons geval geen plaats hebbende, verzoek ik alleen, dat gy gunftig aanneemt dezen mynen raad: van U in den ftaat, in welken gy, ten opzichten van het onderzoek der waareh-Gods. dienst U bevindt, fteeds door een nedrig, doch op Gods barmhartigheid, eh de ver- dienften van Jezus betrouwend bidden de noo- j> di-
|
||||||
'
|
||||||
\
|
|||||
C 160 )
dige hulpe voor u aftefmeeken , en zoo veel
», in U , met Gods genadige hulpe, is, alien die u eenige moeielijkheid zullen aandoen, en j, wel byzortder uwe Naastbeftaanden en Huis. genooten vriendelijk te behandelen, en alle geoorloofde toegeevenheid voor hunne zwak- heid en vooroordeelen te gebruikan. Ik be- tuig u nogmaals mijn genoegen over uwe on- , derneming, in dien Proteftantfchen leeraar over uwe bedenkingen te raadpleegen (o);endit gedrag behaagt my veel meer, dan uwe over- geeving met minder onderzoek my doen zou de. ------ Zo veel in my is, blyve ik , met
Gods genade, voor U bidden; en onder be-
tuiging van waare hoogachting Uwen oprechten Vriendt,
:, «4 'Mey. 1797. Petrus Schouten.'*
Na dat ik dien zelven dag hem mynen dank
betuigd had, voor dezen zijnen ftichtenden
brief als zijnde voor my een woordt op zijnen
rechten tijdt geweest; en na dat ik op den 3 Ju-
nij daer aen volgende gemeld hadt, dat het de
Goddelyke Voorzienigheid behaegd hadt, het
voor my zoo zeer drukkende onder myne huis.
genoten van my eenigzins wegtenemen , door
der-
(0) Zie bladz. 11S. |
|||||
i 161 )
derzelver harten ora te wenden, zo dat de liefde
voor my vergezeld ging met toegevenheid, en ik daer door in die week mijn werk met genoe- gen mocht verrichten: zo fchreef ik hem eenige bedenkingen over mijn gedrag ten aenzien van de wyze myner bywoning van den openbaren Godtsdienst onder de Roomsch-Katholyken. Waerde Heer en Vriendt!
-
Eer ik verder aen dien Proteftantfchen lew-
aer fchryven , vinde ik my verplicht, U dit volgende in bedenking te geven : of ik my opentlijk niet zodanig hebbe gedragen , dat de Proteftantfche leeraers zich niet licht met my in eene vertrouwelyke briefwisfeling zul- len inlaten. Heb ik niet naest eenigen tijdt ,, te veel verzuimd , de leerredenen der Pro- teftanten by te woonen ? Heb ik niet ieder Zondag my in de Roomfche Kerk begeven? Moeten myne kniebuigingen by gelegenheidt, , dat de Hostie aen de vergaderde menichte ter eerbewyzing wordt aengeboden, niet een ., vermoedeu omtrent my opvatten, dat ik met , bet leerftuk der Roomfche kerk aengaende de transfubftantiatie inftemme '? Zoude het niet beter gevveest zijn ter bereiking van mijn ocgmcrk, dat ik het tot noch toe alleen by brief.'
|
||||
C i» )
|
|||||
brlefwisfellng gelaten hadde? Men weet doch,
de vooroordeelen, tegen de Roomfcheleer en derzelver kerkgebruiken, zijn zo fterk, dat er de uiterfte voorzichtigheidt zal nodig zijn, om die met vrucht te keer te gaen. Hier op uwe gedachten te mogen vernemert
en uwen goeden raedt te ontvangen, zal ten hoogften aengenaem zijn aen hem, die met verfchuldigde hoogachting blijft Uwen oprechun Vriendt,
12 Juny 1797- FRANS VoORHOUT."
De Heer P. SchoUTEN verzuiraden niet,
fpoedig aen myne begeerte te voldoen in den volgenden brief: Waarde Heer en Vriend!
Zo een Proteftantsch leeraar, om uw ge*
drag, ter onderzoeking der waarheid in het ftuk van den Godsdienst, zoude befluiten , zich niet in te laten in eene vertrouwde brief. wisfeling met u, om op uwe redelyke bezwaa- ren, door u aan hem, op eene vriendelyke en eerbiedige wyze voorgefteld, te antwoorden, zoude hy een beklaaglijk teken van zynen toe- ftand
|
|||||
( *53 )
;, Hand als leeraar geeven. Zulk een zoude
a immers, om, het in uwen brief van heden gemelden, moeten aanmerken alseen fchaap, ;, het welke in gevaar is, en tot het welke (naar zijn gezicht) de wolf nadert Verbergt hy zich in zulke omftandigheid ? verzochthy, dat niets van zyne pooging in zulk een geval gemeld wordt? verlaat hy u eindelijk in't geheel door zyne ftilzwygenheid? Wat is zulk een leeraar dan? Is hy de goede herder ? ------Befluit op deze vraagen uit dit
gezegde van Jezus (Job, X: n, 12 en 13:)
De goede herder geeft zijn kven voor zyne fchaapen, Maar een huurting , en die geen if herder is , men de fchaapen niet eigen zijn , ziet den wolf komen, en hy verlaat de fchaa-. pen, en vliegt weg , enz, ----- Nu de huur-
ling vlugt, om dat hy een huurling is, en dat hy
zich de fchaapen niet aandraagt. Om U uit deze woorden eengoed befluit te doen maa- ken , is het zeker niet noodig dat ik u helpe. Maar zoude een goede herder 00k eenig fchaap, in zyne dwaaling aan zich zelven mo ■ gen overlaaten? Welke redenen voor en tegen zulk een gedrag te vinden zijn, is het antwoord onbetwistbaar, dat 't hem volftrekt ongeoorloofd is in een geval, in het welk zullc % een fchaap tot zynen herder oot- en zacht- ,, moe.
|
||||
( $ft )
moedig, om toelichting en hulperoept
Stel zelfs, dat zulk een fchaap reeds verre is afgedwaald, en de herder zelfs iets van zyne ,y zorgen voor de fchaapen, die by hem zijn, ,, voor een weinig tijds moest achterlaaten, dan ., ware het zyn plicht, des noods zelfs veele ,, moeite te doen om het op te zoeken. Het be- ,, wijs geeft weder Jezus zelve (by Lukas XVs 4 en 5.) Zo iemand honderd fchaapen heeftt ,, en een van dezehe yertiest, laat hy met de «e« 3> gen- en- mgentig in de woejiyne, en gaat naar ,, het geene verlooren was, tot hy '# vinde ? Maar zal hy 00k die moeite doen, als hy
vreest, dat zulk een fchaap hem niet zal wil- len hooren ? Onderftellen wy, dat hy re- den heeft, is hy terftond bevrijd van eenige moeite aan te wen den? -* De vermaaning van den H. Paulus ( 2 Timotheus II14 ): ver- hundig het woord, houd aan tydig , ontydig : ,, weder kg, Jmeek, beftrafy in alle verduldigheid en onderwyzinge, bewijst het tegendeel. Heefc intusfchen in alle het door U in uwen
., brief gemelden, iets plaats, het welke aan een ,, Proteftantfchen leeraar zulkereden geeft? Hebt gy tot dut^erre, niet openlijk en met alle befcheidenheid, U in de onderzoeking der waarheid gedraagen naar de regels der Prote- ftantfche leering zelfs? , Kan een Protellant vrien-
|
||||
( i«5 )
|
|||||||
i, vriendelyker en eerbiediger aan zynen Leeraw
zyne welgegronde bedenkingen voorflellen , dan gy gedaan hebt ; en wel aan zulk een Leeraar, die U heeft uitgenodigt, om de U j, Voorkomende twijffelingen hem voor te ftel- len? ------- Zoudt gy dan nog een oogen-
i9 blik in twijffel ftaan van , uit liefde tot de
waarheid , weder uwe eerbiedige ftemme tot hem, om h'cht en hulpe te verheffen? Neen, waarde Vriend I verhef uwe ftemme weder. Zoek in een nedrig opzieii. tot den .Vader ,, der lichten, niets dan waarheid , en die j, Geest , welke zoo genadig het beginnen U ., gegeven heeft, zal ook het volbrengen gun- nen. De Heere Jezus Chrisius zy met uwen Geest! Ik blyve Uwe oprechte Friend
,, PETRUS ScHOOTEN4"
12 Juny 1797.
Deze brief ontvangen hebbende , verzuimdc
ik niet, aen de bewuste leeraer 'er een , te vinden op bladz. 125. af te zenden, welke ten gevolge gehad hebben de verdere ftukken, op bladz 127-152 van deze myne verantwoording voorkomende. Intusfchen dat ik^ met dezeh Proteft antfchen leeraer bezig was, oordeelde i!c M vef-
|
|||||||
C 166 )
verplicht te zijn , de overfchietende tijdt te be-
fteden tot het vervolgen myner onderhandeling met den Heer P. Schouten , waerom ik hem weder fchreef: Waerde Heer en VriendtI
i
My is te binnen gekomen eene bedenking,
die ik my verplicht achte , over de bewuste vraeg, door U, den 17 Mey 1.1. my gedaen, U voor te dragen. Genomen, men konde uit een der H. Schrif-
ten eene pfaets aenwyzen a die duidelijk te kennen gaf, dat elk voor ons noodzakelijk deel der Goddelyke openbaring in de fchriften des O. en N. Testaments te vinden ware : Zouden wy dan daeraen wel genoeg hebben? o«n ons gerust te ftellen tegen de bedenkingen van andere volken, die zouden kunnen zeg- gen: in ons loek, dat wy voor eerie Goddelyke openbaring houden, is deze openbaring volledig te vinden; in een van die boeken wordt dh met uitdrukkelyke woorden aengewezen. Hoe zou- dert wy dan tegen hun kunnen ftaende hou- dert, datde H. boeken de- Christenen alken van eenen Goddelyken oorfprong , maer de hunnen valsch zijn? Derhaiven, moeten wy - it niet
|
|||||
- ;
|
|||||
c m 3
£ hiet tot andere gronderi, dan gy in iiwe Vrieg
vordert, om de volledigheidt del" Goddelyke iy operibaring, in de boeken des O. eh N, Tes- ,j tam. vervat, aen te toonen, den toevlucht tie. men ? Zoude het niet voldoen , wanneef men aenwees, dat al wat tot eene Goddelyk6 ), openbaring behoort, in deze fchriften te vin. den is ? Hier op uwe gedachten te mogen verhettien,
ial aengenaem zijrt aen hem, die met ware ti hoogachting zich blijft noemen Uwen oprechten Vriendt
* 19 Juf>y
1797. Frans Voorhout.'*
Met den gewoonen fpoedt wiefdt my door my-
nen vriendt Schouten dit antwoordt gezonden i Waarde Heer en Vriend!
' Ik haafte my, om op uwe twee vrageh W
antwoorden. Wegens de eerfte vihd ik uwe aanmerking
,, zeer juist: men moet zeker zelfs, om de be- wuste zaak volledig af te doen , tot anderes gronden zijn toevlucht neemen; dochgy zult M a 00k
|
|||||
\
|
|||||
C 168 )
|
|||||
ook wel gelieven aan te merken , dat myne
.vraag van d«n 17 May 1. 1, alleen gericht is tegens zulken , die fteeds voorgeeven , dat er , om de echte en volledige Goddelyke openbaaring te kennen, en van de waarheid derzelve verzekerd te weezen, niet anders j, noodig is dan den Bybel, en zy ook alles, ,, wat buiten dezen is ^ als menfchelyke byvoeg- zels verwerpen, en dus eischt men, volgens hunne eigene gron^en, met een onbetwistbaar recht, dat zy uit dien Bybel zelfs, aanwyzen eene woordelyke verzekering, dat wy elk voor ons noodzakelijk deel der Goddelyke openbaa- ring in denzelven volledig hebben. ,, Ten opzicbte der tweede vraag , zal. ver-
trouw ik , dit kort eenvouwig antwoordt U ,, voldoen: Stel, iemand wees aan, dat al; wat tot eene Goddelyke openbaaring behoort, in de fchriften van den Gereformeerden Bybel te vinden is, zoude hy dan beweezen hebben, dat er geen voor ons noodzaakelijk deel der Goddelyke openbaaring in dezelve nog niet be- fchreeven is? Al wat tot die behoort, zalim- j, mers niet willen zeggen, al wat God, als ons noodzaakelijk geopenbaard heeft, is alleen in die boeken volledig befchreeven: want zo het dat betekend, dan zijn wy we'er op de eerfte plaats,
|
|||||
C *9 )
,, plaats; en eisfchen, met het gemelde recht,
dat die aanwyzing gefchied, door de duidelyke woorden des Bybels zelven; dat volftrekt onmo- gelijk is; maer betekent de vraag, zoo als natuuriijk is, dat het, in die boeken befchree- vene,allesheeft,wai: tot eeneGoddelijke open. baaring vereischt wordt: teweeten, dat zy hebben ,, kenmerkenvan waarftetd, aankundigen zaaken en wetten, die de Godheid waardig zijn, dan blijft ;9 mijn eerstgezegde in kragt, datzulk een, wel zou aanwyzen, dat er in dien Bybel Goddely- ke openbaaring gevonden wierdtj maar toch geenzints bewyzen, dat er niets m'eer, als in den Bybel befchreeven, voor ons noodzaake- lijk, door God geopenbaard is. Ik verlang uw antwoord , en noem my in
die verwachting ; Uw oprecteen Friend
» 19 Juny 1797. Petrus Schouten." Intusfchen ontving ik eene aenteekening van
den Proteftantfchen Leeraer (p), die ik aen Slijnen Vriendt P. Schouten ter lezing gaf, my-
(/>) Zie dezelve op bladz. iaS.
M3
|
|||||
!
|
|||||
( »r» )
|
|||||
myne gedachten over denzelven 'er byvoegend e,
daer in beftaande, dat V veel in «, dat opmer- king verdient. Ik ontving denzelve weer te rug met deze bygaande letteren: Waarde Heer en Vriend I
Met hartelyke dankzegging zende ik aen U
dien brief te rug. 'Er is (zo als gy met redert zegt) veel in, dat opmerking verdient: wijl in denzelven, tot verbaazing van elfcen onparty- digen leezer, alorame zich vertoonen de dui- delijkfte blyken van onmogelijkheid ter aanwy- zing van de, door U, volgens de leering der Gereformeerden, zoo billijk geeischte verze- kering, dat de Goddelyke openbaaring volledig in den door hen erkenden Bybel gevonden ,? wordt. Intusfcheri blijf ik met alle hoogachting
Uwen ofrechten Friend,
si Jany 1797* » Petrus Schouten."
^ysfcben beiden hadt ik eenantWootdt( y) aen
dien
(f ) $? het zelye oj> bladz. lap.
|
|||||
C 171 )
|
|||||||
dien Proteftantfchen leeraer vorvaerdigd r welk
ik aen mynen vriendt ter beoordeeling overgaf. Het behaegde zijn Eerw. my 'er eenige .bedenkin- gen over mede te deelen, welke van dien aert waren, dat ik my, voor de afzending van dat antwoordt, verplicht oordeelde, dezelve in over- weging te nemen. Ten dien einde zondt ik aen mynen vriendt P. Schouten dezen brief: Waerde Heer en Vriendt!
Uwe bedenkingen over het bewuste ant-
woordt, welke gy de vriendelijkheidt gehad hebt, my ter handt te ftellen, en waer voor ik U mynen oprechten en bartelyken dank be« tuige, in myne eenzaemheidt nagaende, heb t, ik, voor dat ik van dezelve gebruik make, geoordeeld, verplicht te zijn, U deze aenmer- king te moeten voordragen. Gy trekt uit de woorden van het VII. Art.
der Nederl. geloofsbelydenis dit gevolg : en dus kan ik , naer de leerftelling van dat ge- nootfchap , door niets anders , dan het dulde- tijk woordt Godts verzekerd worden , dat elk dsel der voor onze zaligheidt noodzakelyke open- baring, in dien , door het zehe ah kanoniek trkendtn Bybel,, volledig gevonden wordt. M 4 Zou-
|
|||||||
Zoude dien Proteftantfchen leeraer , my,
,, dit zo overriemende, met kunnen befchuldi* gen, dat ik de leer der Gereformeerden niet ,, naer waerheidt opgeve? Daer zy doch, vol* .., gens Art. V, van die zelve belydenis, betui- gen: Alle deze boeken alleen ontvan* GEN WY VOOR HEILIG ENKANONIEK, OM ONS
GELOVE NAER DEZELVE TE REGKLEN , DAER OP TE GRQNDEN,, EN DAER MEDE TE BEVES- tigen : ----- Niet zo zeer , om dat ze de
,, kerk aenneemt en voor zodanig houdt j maer
INZONDERHEIDT, DM DAT DE H. GeEST ONS
GETWGENISSE GEEFT IN OKZE HARTEN, DAT ,? ze van Godt zrjN, enz,
,, Derhalven dit Vde Art. vergelykende met
',, het bOvengemelds.gevolg, yloeit daer dan niet ,, uit yoprt, dat ik het gemelde gevolg niet kan opgeven als de leere der Gereformeerden ? Dit zo zijnde , zoude dan dien Proteftantfchen ?, leeraer niet kunnen zeggen ? awe redeneerkun- ,, de is niet gezond, wijl gy ons gevoele niet naer waerheidt opgeeft. Immers geeft het Ge- reformeerde kerkgenootfchap in het bewuste Vde Art. geheel andere gronden van gerust- ftelling op. Indien de Proteftantfche leeraer ,, dit aenvoerde, zoude ik het dan vooraf niet ,, behooren weg te nemen ? om hem alle uit« vluch<!
|
||||||
( m )
|
|||||
' tiuchten te benemen, die hem konde te rug
houden , myne vraeg rechtftreeks te beant* ,, woorden. Houdt het my ten goede, dat ik U weder
nieuwe moeite verg. Trouwens, ik durve my verzekeren, dat gy niet van my begeert, uwe gedachten de mynen te maken, voordat ik my van derzelver gegrondheidc overtuigd houde. 3, Hier op uwe bedenkingen met verlangen te
gemoed ziende, blyve ik met ware hoogach* » ting Uwen veel verplichten en oprechten Vriendt
1707. Frans Voorhout."
De Heer P. Schouten onttrok zich 00k niet,
my dit volgende te zenden : Waarde Heer en Vriend 1
Dewijl het VIl4e Artikel der Gereform.
Ned. Geloofsb. duidelijk zegt, dat de H. fchriftuur is de eenige regel van ons geloof en leven , mag ik niet onderftellen , dat dien Leetaer, een verftandig man zijnde , zoude M 5 » zeS'
|
|||||
( »74 )
zeggen: uwe redeneerkunde is niet gezond, om
dat gy, uit gemelde Art. dit gevolgtrekt: /* 9j kan dan ook, als Gereformeerde, door niets an- ders verzekerd mrden , dat elk deel der voor onze zaligheidnoodzaakelyke Goddelyke openbaa- ring in den, door ons genootfchap als kanoniek $rkenden Bybel gevonden wordt. Laat ons een voorbeeld ftellen. My wordt
gezegd : om den veiligen weg naar Heiloo te vinden , moogt gy niemand dan Ca/us volgen; ,, deze alleen kan u de waare onderrichting gee- ven. Als ik nu, (dit aanneemende) hier uit befluit: Ik kan dan ook door niemand als Co- jus weeten , tveike de veilige weg naar Heiloo is. ----- Watdunkt U, waarde Vriend! zou-
den de harsfens van dien mensch wel gezond
zijn: die op dit mijn befluit zeide: Uwe rede- neerkunde is niet gezond?----- Maar uwe voorzichtigheid, en, myaange-
naame begeerte, van aan dien Proteft. Ieeraar alle geleegenheid tot uitvluchten te beneemen, doen u eenige bedenking raaaken, wegens het t, Vde Art. der gemelde geloofsb. in het welk gezegd wordt, dat de Gereforraeerden alleen ae opgenoemde boeken des Bybels voor heilige en kanonieke ontvangt, niet zoo zeer ; om dat ze de Kerk aanneemt, en voor zodanig houdt, maar inzondkrheid , om dot de H, Qeest |
||||
C 175 >
getuigenisfe geefi in onze harten , dat ze van
God zijn. Het Gereformeerd genootfchap, zegt ge , geeft immers volgens dit Vde Art. ,, geheel andere gronden van gerustftelling op? Maar wegens welk eene zaak? Zegt dit Art. dat de H. Geest in hunne harten ge- tuigenisfe geeft, dat God niets meer nog an- ders, hen ter zaligheid noodig geopenbaard heeft, dan in die erkende boeken befchree* ven is? -~~Neen: alleen, dat die boeken van God zijn. Zo men nu op die wyze van de Goddelijkheid dier boeken overtuigd is , ,, zoude men dan ook volkomen verzekerd wee- zen, dat alles, war Godt geopenbaard heeft, volledig in dezehen befchreeven is? Ik zal u niet vraagen, of de redeneerkunde van een mensch , welk 'er zulk een gevolg uittrok , gezond zou zijn? Neen: ik vertrouw, dat uwe bedenking, hoe voorzichtig, U niet meer zal doen fchroomen om, in dit geval, myne gedachten de uwen te maaken, en bly- ve in dat betrouwen Uw oprechte Friend
24 Juny 1787. Petrus Schouten."
Deze brief hadt ten gevolge, dat ik aen den
Heer P. ScHoyfEN dit fchreef: J*-
1
p |
|||||
\
|
|||||
( 176 )
|
|||||
Waerde Heer en Vriendt 1
, Door uwe nadere voorlichring in uwe Mis-
five van den 24 dezer, heb ik geen zwarig- heidt gemaekt, uwe gedachten over te ne- men, en als mijn eigen gevoelen daer mede mijn ontworpe antwoordt aen den bewusten leeraer ("j) te vermeerderen. Of ik h'er op, als mede op dat van dien anderen Proteftant- fchen leeraer (*) eenig antwoordt zal ontvan- gen, is my tot noch toe onbekend. (p ) Ik oordeel, dat wy 'er niet naer behoeven te wachten, om onze ondernome onderhandelin- gen verder voort te zetten. Dus dan ter za- ke
\, Uit het geen ik tot dus verre door U voor«
gelicht ben, blijkt my duidelijk de waerheidt dier ftelling: Elk deel der voor om noodzake- lyke Goddelyke opcnbaring vmaen wy in de fchrifien des 0. en N. Testaments niet volle- dig befikrevin. Dit nu openhartig erkend » heb-
(») Zie het zelve op bladz. 140.
(jj Zie mede op bladz, 74, en 76 van het vervolg my
ner vebantwoording. («) Echter by vervolg my kennelijk geworden , zi$
bladz. 791 |
|||||
C 177 )
|
|||||
j,; hebbende, verwacht ifc , ingevolge uwe be-
lofte, dat gy my verder zult gelieven te ant- woorden op die vragen, welke ik in myne Misfive van den 18 May 1. 1. (7) de vryheidt gebruikt hebbe, U te doen. Uit hoofden van uwe bekende edelmoedig-
heidt en yver in het voortplanten van gegron- de waerheidts kennis verwacht ik van U de verdere voldoening myner begeerte, om ein- 1 ,. delijk tot die gerustftelling te komen, welke ,, voor mijn geluk zo noodzakelijk is j terwijl ik n met ware hoogachting blyve Uwen ofrechten Vriendi
» a >«*
1797. Frans Voorhout." Op dien zelfden dag ontving ik van den Heer
P. Schouten dit merkwaerdig antwoordt: ,, Waaroe Heer en Vriend!
Na uwe openharrige erkentenis door welke
gy, in uwen brief van heden, zoo edelmoe- dig belijdt oVertuigd te zijn van de waarheid ^, dier Selling: Elk dsel der vow ons noodzaake- » h"
(v) 2ie bladz. 59. myner verantyvqordinq.
|
|||||
( if* )
tyke Goddelyke opetibaring vinden wy, in dt
fchrifien des Ouden en Nieuwen Testaments i NtET volledig befchreven , verwacht gy , met 5, recht, dat ik, in gevolge myne belofte, U nu antwoordeop uwe vraagen, in uweMisflve Van den 18, Mey 1 1. my gedaan* De vraag was deze: Is de Goddelyke Open*
baaring niet gehonden aan eenig fchrift ? }, Waat find ik dan dezelvei Waar bekome ik zodanig eene gerustflelling, dat ik zeker ben, dat my niets van de Goddelyke Openbaaring ont* ' breekt? En dat, dat gene, het welke my, ah nog ontbrekende, wordt aangeweezen, het rechte ftuk is? In dezen U zoo voor te lichten, dat gy
gerust kunt zijn, uw geloof op onwankel- baare gronden te hebben gebouwd , zal der* halven nu myne pooging weezen. Ik ondernam dit op deze betwistbaare gron-
den : De Goddelyke Openbaaring is de regel van onzen Godsdienst. Zy is aan geen fchrift gebonden: dewijl zy , zoo wel door mondelyke overleevering, ah door gefchriften, onder de beftieting der Goddelyke voorzienigheid, ook zuiver tot onze ktnnisfe kan komen. In de gefchriften van het O. en N. Testament wordt geen verzekering gevonden , dat elk deel der , voor oris noodzakelyke Goddelyke Openbaring, |
||||
C 179 3
5, in dezelnn, volledig lefcftreven is. Elk
,, Christen moet evenwel verzekerd weezen aUes te kunnen weeten, wat God, als tot zyne zalig- heid mtttig en noodig, geopenbaard heeft. Uit dit een en ander zal een ieder gemak-
kclyk bevatten, dat God, die wil, dat alle menfchen zalig worden, en tot de kennis der waarheid komen een zeker middel gegeven heeft door het welke alle Christenen onfeil- baar kunnen weeten , wat hy geopenbaard heeft, en hier door om te gelooven, en te onderhouden voorftelt. , Maar welk is dat middel? Is het de kennis der taalen en geleerdheid in alle weetenfchappen? Dit zoude niet gefchikt zyn voor alle menfchen. Zoude het een inwendig gevoel, of de getuigenis van eens ieders geest; of die, wel- ke men een getuigenis van den H. Geest achtte, weezen? Zulken, die op dit mid- del zich beroepen, verfchillen gemeenlyk nog het meeste van elkanderen. 'Er moet dan een zyn, het welke gefchikt
is voor alien, zoo ongeleerde, als geleerde ,, menfchen j en dit moet tevens door God zoo onfeilbaar zyn, dat alien door het zelve de vereischte zekerheid kunnen bekomen. ----- Dit is 'er ook, en dit was van het begin,
dat de Goddelyke Openbaaring plechtig ge- fchied
|
|||||
> ■ t
|
|||||
( Ito )
fchied is j tie Kerk o'er oude wet. Genoeg-
zaam blykt dit uit deze woorden by Mala- chias 2, v. 7. De lippen des Prtesters sullen de weetenschap bewaaren en men zal de wet uit zynih mond zoeken. Als 00k uit die van Jesus, by Matth. 23, v. 2 en 3. De Schriftgeleerden en Pharifeen zyn gezeeteti op den Stoel van Moifesi Daerom AL WAT* ZY u zeggen doedt dat : maar doedt niet naar huune werkent enz. ----- Dit is 00k de
kerk der nieuwe wet, die orj deze der oude
volgen moestj die kerk, welke Jgzus gefticht heeft, en van welke hy verzekerd heeft, dat de poorte der Helle, dat is: de dwaalingen, te ■ gen haar nbt zullen vermogen; welke kerk hy 00k geboden heeft te hooren, zeggende , dat men deze, die het weigert, als een Heiden en Puplikaan moet houden; ■ ■ ■» die Kerk, aan welke hy den H. Geest beloofd heeft, met verzekering, dat deze haar alle waarheid lee ■ ren zal, en by welke hy, volgens zyne belof- te, zal blyttn tot aan het einde der waereld, Die Kerk eindelijk, van welke de H. Pau- lus (1 Timoth. 3, v. 15) getuigt, dat zy is ., de Kerk van den leevenden God, de pylaar en vaste ftijl der waarheid.----- Ja die Kerk is
het middel, door het welke wy, het geen
in den Bybel niet befchreeven, en echter door God
|
||||
C »8l )
n God als noodig en nuttig tot onze zaligheid
geopenbaard is, door de beftiering van den Geest der waarheid, onfeilbaar kunnen wee- j> ten. Zie daar dan, waarde Vriend! waar gy de
begeerde gerustftelling, zoo noodzaakdijk voor uw geluk, onder de inlichting van Gods », genade, zult kunnen vinden, en wel zodanig, dat gy zult verzekerd zijn, dat U niets van de Goddelyke Openbaring ontbreekt, en dat, dat gene, het welke U, als nog ontbreekende, wordt aangeweezen, het echte ftuk is. ,, Op dit aangeweezene uwe gewoone vriende'
lyke bedenkingen afwachtende, blyve ik, met de hoogfte achting voor uwe liefde tot de waar- heid Uwen oprechtm Vriendt,
,y 26 Juny 1797. Petrus Schquten."
Deze bedenkingen, als 00k, hoe ik van flap
tot flap nader aen de waerheidt gekomen ben, hebbe de lezer te wachten in een volgend ftukje; wijl ik my zal bevlytigen, om myne verantwoor- ding daer mede te fluiten. Dus ik nu wedcr af breke: op dat dit gedeelte in grootte en prijs aea het voorige zoude kunnen evenaren. N By
|
||||
/*■
|
|||||||||
C i8a )
By den Drukker dezes P, van Burma*; zytt
de volgende en nog veel meer andere Boe- ken gedrukt en te bekomen, |
|||||||||
t RoomschCatholyk Kerk
boek% genaamd de waa> re Godsdienst, door P. ScHoufsw , Roomsch I Priefter en Paftoor te Aikmaar, vercierd met fraaye plaaten , en Ty- tel Vignetjfp. 1. /a: 6 Idem in franfche b. a:i6 Idem in groeu of food maroeq. b.» 4:5 Idem op fchryfp, 5:5
Jdem met afgezette Pla- ten moeten betteld wor- den en kosteo 9:* H. G. Eskes, de Heilige Maand ten dienlte der Catholyke Nederlanders of hecLeveh van de H. Willebrordus, met zy ne Medgezellen, en 't Leven en Martelie der H» Martelaars van Gor. cum. Ingenaaid. / 10 dito in br. b. 1 :
diio best pap. en plaaten
1:10 J. Cramer, de Eeuwige Zaligheid , betrag: in Zcven Meditatien.zyn- de een fraay Gebeden boek kost. Ingenaaid. : 14 dito in br. baad 1 : .
|
|||||||||
P. h Brun , Uitleggirg
plegtigheden , en ge- beden der Hetlige Mis- fe, alles van de Vroeg* lie Tyden af, bondig bevvegen door een K. Priefter in gr. 8vo.kost. Ingenaaid f<\ : .
B. Dries fen , de Catho-
lyke Kerk Verdedigt , tegens de Synode der Hervormde Gemeente in Gelderland kost. Ingenaaid * tit
dito Leerreede over de
Regten van den Mensch
- : 6
Fr. Fborhout, deszelfs
overgang , uit de ge- meciilchap der gerefor- meerde , tot die van de Roomsch Catholyke Kerk . : 8 dito op best pap. - : 16
ifte Stuk - : 8 -----r~ dito flde Stuk - : 8
dito 3de Stuk - : 8
pap, a - : i£
------ 't 4de Stuk is op
de pers.
|
|||||||||
VERANTWOORDING
VAN
F1.AIS VOORHO UT>
WEGENS ZIJNEN
OVERGANG,
Uit de Gemeenfchap der Gereformeerden tot
die van de Roomsch - Katholijke Kerk ;* MET EENE
N A R E D E,
Voornaamlijk ingericht ter beantv/oording van
het tweede en laatste Drietal
Brieve n, over gemelden Overgang,
tusfchen Vrienden U Alkmaar en
te Utrecht,
DOOR
PETRUS SCHOUTEN,
Roomsch Priefter en Pa/ioor te Alkmaar.
Vierde en Laatste Stukje. |
|||||||
Te AMSTERDAM,
Bij P. van B U V R E N, en ■ Te ALKMAAR, Bij AREND HOOGLAND BIERLAAGH, 1798. |
|||||||
'
|
|||||||
1
|
|||
DERDE VERVOLG
PER
VERANTWOORDING
VAN
FRANS VQQllHQUT.
JLngevolge myne belofte, op bladz., 181. zal
ik nu het vervolg en flot myner briefwisfeling, en tevens myner verantwoording mededeelen. Het antwoordt van den Heer P. Schouten
op mijne vragen, den 18 May 1797 aen hem gedaen, volgens myn verzoek van hem ontvan- gen hebbende (w), fchreef ik hem dit vol- gende: Waerde Heer en Vriendt!
,i Ik zal, volgens mynen plicht, U weder
openhartig mededeelen, wat ik als waerheidt erken, en waeromtrendt by my noch eenige be-
(ir) Zie bladz. 177181.
O 2
|
|||||
L
|
|||||
( 186 , .
bedenkingen zyn; of hoedanig de zaek, myns
bedunkens, zoude kunnen bevesiigd worden. Al het geftelde in uwen brief van den 26
dezer, erken ik als waerheidt, Dan op het ., bewijs uit Mai. II: 7. heb ik deze aenmer- ,, king, dat ze wel aenwyst, indien wy het ver- bandt raedplegen, hoedanig de priesters be- hoordenj te zyn, maer niet, hoe zy waren. Hun gedrag ten tydcn van den propheet Malachias was verre af, van by hun de zui- vere GoddeJyke openbaring te vinden. Ge- lyk meermalen gebeurd was, Zie flechts 011- s, der anderen , 2 Chron. XXXIV: 1418. ,, Waer uit blijkt, dat het wetboek byna ge- ,a heel verloren was. Dikwyls had het plaets, dat de afgodifche koningen onder Israel ell Juda, in hunnen yver tot den afgodtsdienst, zo verre gingen, dat de Goddelyke openba- ring by de opzienders der Kerke, genoeg- fJ zaem geheel verwaerloosd wierdt. lets, het geen ik voor nw kundig oog niet nader be- hoef aen te wyzen. In de prophetifche fchrif- ten wordt het priesterdom menigmael zodanig geteekend, dat by hun althans nkt de weten- /chap bewaerd, noch de wet uit hunnen mondt ., konde gezocht worden. Maer zoude men het ftuk niet eenigzins
., uit een ander oogpunt kunnen befchomven en
|
||||
* i87 )
|
||||||||
en bewyzen? te weten dus: dat 'er voof de
Kerk en den vvaren Godtsdienst, wel zodanige donkere tyden zyn geweest, dat byna alles ver- loren fcheen. Doch Godt, die altoos waekt ,, voor het eeuwig geluk van het menschdom, in die tyden buitengewoone gezanten zondt, die de Goddelyke openbaring, en den daer op gebouvvden Godtsdienst, of op nieuw bekend raaakten, of uit hunne fchuilhoeken te voor- fchyn brachten , nader uitbreidden, en door wonderwerken bevestigden. Was dit riiet by ,, uitftek ten tyde van den Christus waer , dat de wetgeleerden den fleutel der kermisfe genomen, of eigentlyk weggenomen hebben ? volgenS Luk. XI. 52. het geen , myns bedunkens, Matth. XXIII: 13. verklaerd wordt: gy flait het Koningryk der Htmelen voor de menfchen. De Goddelyke openbaring en Godtsdienst zoudcn geheel verloren zyn geraekt, indien de God- delyke afgezant niet op nieuw was gekomen , ons den Goddelyken wil had bekend ge- maekt, door zyne wonderwerken en doodt had bevestigd; en ten dien einde mannenj met eenen onfeilbaren geest voorzien, na zy- ne opftanding gezcnden had, om te doen vol- tooijen, 't geen noch aen zyne verrichtingen M en de .volmaking der Goddelyke openbaring ontbrak. Ik erken met u, dat dtis de iCerk O 3 des
|
||||||||
■*
|
||||||||
( 183 )
des N. Testaments met den H. Geest, volgens
de gedane belofte, is verwaerdigd, die haer in alle waerheidt heeft geleid; dat deze kerk is de pylaer en vaste ftyl der waerheidt, en wy door de Goddelyke 'openbaring, volgens de leiding en verlichting van den beloofden Geest hebben te zoeken, dezelve als deneeni- gen richtfnoer van ons geloof en leven hebben te houden. Dit dan vastgefteld zynde, heeft zekerlyk ieder Christen een vasten regel. Macr vloeien hier dan niet de volgende Vragen uit voort. Wat is de ware Kerk ? Welke zyn hare kenmerken P Waer hebben wy die te zoeken ? Is dan de Goddelyke Openbaring thans noch wel yolkomen ? Zo ja: wanneer heeft ze hare vol- komenheidt verkregen? Ik twyvele niet; of ik zal, wyl ik doch
onbewimpeld myne gedachten aen U ontdek , wel verder met uwe vcorlichting vereerd worden; 't zy in het gene ik verkeerd mocht gefteld hebben, of aen de voltooying van ge- zonde begrippen in de leer my mocht ontbre- ken; terwyl ik na toewenfching van allerlei heil, my blyve noemen Uwen oprechten Vriendt!
|
||||||||
a8 Juny
1797- |
||||||||
Frans Voorhout.50
|
||||||||
Het
|
||||||||
C «»9 >
Het antwoordt op dezen mynen brief, was
dus: Waarde Heer en Vriend!
r
De Kerk befchouwd, als eeti gefticht van
God, beftendig door zynen Geest beftierd, wordt nimmer door de dwaasheidt of boos- heid overwonnen ; doch op aar Je uit zondige menfchen beftaande, is het geenzins wonder, dat veelen harer Leden tot dwaalingen afwy- ken, of door hunne werken loogenen het geen zij met den mond belijden. De ge« volgen hier van zijn niet alleen ten tyden der oude, maer ook onder de nieuwe.wet, dik- wyls zoo beklaaglyk geweest, dat het zomtyds, fcheen, als of de waare Kerk op aarde geheel vernietigd was. Dit heeft de Propheeten on- der de Israelite!!, en de waare Leeraars der Christenen, na* en dan, op eene vergrooten- ,, de wyze, over het verval van Geloof en Gods- vrucht doen klaagen; doch nimmer is het ver- val zoo algemeen geweest, of menfchen, die de Openbaring oprechtelijk wilden kennen 9 hebben altoos, door middel der Kerk, zoo van de Oude, als Nieuwe wet, het geen hen ter zaligheid noodig was, kunnen wee.ten. In it dien zin is het ook altyd waar geweest, dat O 4 di
, ■-
> * "■ '-'■:. * ** * ' v':\ i' ■ < ' V
-
|
||||
( 19° )
|
|||||
de lipptn des Priesters de weetenfchap bewaa*
ren, en men de wet uit humen mond zoeken zoude. Ik heb ook hierom die woorden van Malachias II: 7, met voortgebragt, als een bewijs, dat alle Priesters , in het algemeen , altoos geweest zyn, .gelyk zy behoorden te weezen; maar als een getuigenis der Goddely- ke Openbaring, welk ons bericht, tot wie de Geloovigen , om de noodige kennis der Godde- lyke Openbaring te bekomen, zich moeten be- geven, en die, zelfs by zulke Priesters en J, Leeraars, welke men , in hunne zondige Sevens- i₯yzet niet mag volgen, kunnen verkrygen; zoo als ik uit die woorden van Christus, by j, Mattheus XXIII: a en 3, heb aangeduidt. Uit die woorden van het I3de vers blykt wel, dat de Schriftgeleerden, door hun zondig ge- drag, veelen tot ergernis verftrekten, Christus hierom van hen zeidde: Gy fluit het Ryk der Hemelen voor de menfcben, of volgens Lukas XI: 52. Gy hebt den fleutel der weetenfchap u weggenomen ; doch met dit alles herriep hy zyn gebod niet, van hen, als Leeraars der wet, gezeeten op den Stoel van Moises, dat is: uit naam, en naar de leering der Sy- ,, nagoge, de Kerke Gods onder de Oude wet, fpreekende, t? hooren. - 'Er zijn dikwils, gelyk door U zeer wel is voorgedraagen, *'* donkere |
|||||
C 191 )
tyden, buitengewoone Cezanten door God. die al-
toos voor het geluk der menfchen waakt, afgezon- den, om, en de Priesters, en de andere Geloovi- gen tot boetvaerdigheid over, en verbetering van hunne zondigc levenswyze op te wekken;doch niet eigenlyk, om de Goddelyke Openbaring, na dat die volkomen, en de daer op gebouw- de Godsdienst gefchikt was, op een nieuw ,. bekend te maaken, of uit fchuilhoeken ten voorfchyn te brengen. Neen: de Kerke Gods 16, hoe donker 00k immer de tyden waren, fteeds zichtbaar geweest, als een Had op een ,. berg getimmerd. Het vinden van het boek (2 Chron. XXXIV: 15.) wil toch niet zeg» gen, dat de Goddelyke Openbaring geheel verborgen wis geweest; maar dat Helcias het oorfpronkelyke wetboek , door Moifes met eigene handen befchreeven, en dat in de Ar- ke by het Heiligdom bewaerd moest worden, gevonden had; gelijk uit den inhoud van het voorgaande i4de vers , met reden afgeleid, zoo al niet volkomen b^evestigd wordt, De komst van Jefus in de waereld, om ge-
tuigenis aan de waarheid te geeven, en de Goddelyke Openbaring in eene ruimere maate v, mede te deelen, is 00k eigenlyk niet gefchied, om dat de reeds gedaane Openbaaring, ten ,, tyde zyner komfte, ten eenemael verdonkerd, O 5 ., ea
|
||||
< 19* )
|
|||||
en de Kerk der Oude wet geheel in dwaaling
was ; maar om dat die Kerk tot haar einde fnelde, als de Dienstmaagd (van welke Pau* lus Galateu IV. fpreekt) weggezonden, en de vrygeboorne vrouw, de moeder van de kinde- ,, ren der beloften, dat is: de Kerk van het ?, Nieuw verbond , als alleen ter zaligheid vruchtbaar gekend zoude vvorden. In hope, dat dit voorgedraagene tot vol-
tooijing van gezonde begrippen in de leere j, der waarheid, onder toelichting van Gods ge- nade, om welke ik dagelijks, naar myne ge- ringheid, ook voor U bidde, dienen zal, ver- zoek ik, dat gy, om eenig fchryven voor ,, my te verminderen, wegens het ifte, 2de, ., en 3de lid uwer flotvraage, met nwe gewoo- ne oplettenheid, gelieft te leezen het geen ik betrekkelyk tot die gewichtige punten, heb voorgefteld in myn Kerkboek, de waare Gods- dienst, ifte Deel, § 5 en 6, bl. 12 19, en daar na, met uwe altoos vriendelyke be- denkingen deswegens, mij vereert: terwijlikop de twee laatfte gedeeltens dier vraagen, ge- rustelijk antwoorde, dat de Goddelyke Open- ;, baring, in zoo verre wy over Gods aanbid- delyke fchikking beflisfend mogen fpreeken, >f reeds voor zeventien Eeuwen, volkomen ge- weest is, en met het einde van het leven der Apos-
|
|||||
C 193 )
Apostelen, haare volkomenheid verkreegen
heeft. ----- Met dit antwoord bly ve ik, on*
der betuiging myner hoogachting voor U9.
Uw oprechte Friend!
29 Juny 1797. Petrus Schouten."
Door die fchryven was ik zodanig getroffen,
dat ik oordeeide, verplicht te zyn , fpoedig het- zelve op deze wyze te moeten beantwoorden. Waerde Heer en Vriendt!
Ik kan in geen woorden brengen het aen-
genaem gevoel, onder het lezen uvver lette-
ren van den 29 dezer, door my genoten. Ik
dank Godt boven al, en U als cen middel
s, in Godts hand, waer door my eindelijk de
weg geopend is, om op vaste en onwankel*
bare gronden uit alle rriyne twyvelingen ten
aenzien van belangryke ftufcken van den
Godtsdienst gered te worden. Ik worde hoe
langs zo meer bevestigd in het denkbeeldt,
dat onze onderhandelingen voor ons beiden,
althans voor mij in 't bijzonder, en misfchien
M 00k voor het algemeen, heilzame vruchten
zullen voortbrengen, De volheidt van myn
|
||||
C 194 3
|
|||||
gevoel perzen mij deze woorden af, om die
in den fchoot van eenen vvaren dceinemenden vriendt, eer ik weder ter zake trede, uit te ,, ftorten. Ik vertrouw, dat gy nevens my ,, zuk blyven volharden in uwe ernftige en ., vyerige gebeden tot Godt en onzen Goddely- ken leermeester Jezus Chrisms, op dat de Geest ,, der verlichting my beftendig beware voor on- ,, geloof en by de eenmael aer genome erkende waerheidt doe volharden! Tusfchen beiden kan ik U melden, dat het
twistgeding tusfchen U en den ons bekenden, door my bygevvoond, my op nieuw bevestigd heeft in die belang- en troostryke waerheidt, 3> dat Jezus Christus is de zoon van Godt, die, zyne Goddelyke Natuur met de menfchelyke in een perfoon vereenigd hebbende, door zyu lyden en doodt volkomen voldaen heeft aen de gefchondene gerechtigheidt van een vol- maekt en oneindig opperwezen. , Eene kleine aenmerking of vraeg over ;, Matt. XVI: 18. Wanneer uw Eerw. deze plaets in uw Kerkboek aenhaelt,fchijnt mij toe, 5, dat gij door poorten, of macht der helle dwa- lingen verftaat. (x} Zoude het nict beteeke- nen
(») Zie gemelde Kerkboek, t/?« deel 8!adz. 18. eo
4de deel bladz. 7. |
|||||
( 195 )
|
|||||
nen den ingang tot het graft en dus de zakely-
ke zin hieroP neer komen: De Christely- ke Gemeente zal, wegens de verwoestingen des doodts, uit hoofden der aenftaende ge- weldige vervolgingen, nimmer uitfter- ven?"" of het woordt poort genomen voor allerki flerkte; zoude dan ook de zin zijn: ,, Geen helscn geweldt (beteekenende als dan allerhande boosheidt) zal de eens gevestigde Christelyke gemeente uitroeyen "" Men vindt deze gedachten over dit vs. aengevvezen, uitgebreid en bevestfgd in Hesfeiings woorden boek van het N. T. op het woordt helie ,, bladz 3:0,. 321. Hier mede voor ditmael af brekende, betuige
f, ik, met ware hoogachting te blyven, Uioe oprechte Fricndt
., 30 Jsnij 1797- Frans Voorhout."
Ter oplosfing van deze vraeg deelde zijn Eerw.
my deze bedenkingen mede: De uitdrukking poor ten der IJeik, kan daar niet beteekenen den ingang tot het graf: wyl de Christelyke Gemeente op aarde, uit fterffelyke menfchen beftaande, zeker eenmaal in zoo verre verwoest ,, zal worden, dat geen fterflyk lidf derzelve meer zal beftaan, Het is immers vastgefteld, » al-
|
|||||
C 196 )
|
|||||
alien mensch eens te fterven, en dus 00k hem,
6k de laatite derzelven leeven zal. Het woord port far Helli, genomen voor
n alterleie fterkte, in dien zin: Geen helsch geweld, (beteekende als dan atterhands boos- j> heid) zal de eens gevestigde Christelyke Ge- meente uitroeyen "" wordt in zyne waare beteekenis dus verftaan, Alleen moet ik U waarfchuwen voor het misbruik, het welk ie- ., reand Van deze uitdrukking: de eens gevestigde Christelyke Gemeente, zoude kunnen maaken. - Men vindt 'er, zelfs in onze dagen, veelen, die door dezelve verftaan eenzoort van een alge- meen Christendom, beftaande uitallerhande Ge> meentens, die (hoe verre zy 00k in gevoelens we- ;, gens Christus en zyne Leere van elkanderen ge- ,, fcheiden; ja volkomen ftrydig zyn,) zich alle Christelyke noemen. De op die wyze, zo ,. genaamde eens gevestigde Christelyke Gemeen- te kan Christus niet bedoeld hebben, door het woord Kerk, tegen welke, zoo als zyn on- feilbaar woord verzekerd heeft, de poorten der a,, Helle niet zullen vermogen: want dan zoude ,, hy zich zelven hebben tegengefproken, daar hy te vooren (Matt. XII: 25) gezegd had: Alle Ryk, dm tegen zich zelven verdeeld is, zafverwoest worden: en gene ftad, of huts, dat tegen zich zelven verdeeld it, zal blyven ftaan. |
|||||
/
|
|||||
Die waarheid wordt ook duidelyk gezien in
de gevolgen der aanhoudende verdeelingen,
welke plaats hebben in alle die Gemeen-
tens, die, fchoon zy zich Christelyke noe-
men, niet alleen van de eene zichtbaare Kerk
van Christus; maar ook van elkanderen zijn
afgefcheiden. Het is immers toch genoeg be-
kend, dat veelen door die verdeeldheden tot
verzaaking van geheel het Christendom, van
geheel de Goddelyke Openbaaring vervailen.
Uit dit volgt dan duidelyk, dat deze uitdruk-
king: de eens vastgeftelde Christelyke Gemeente,
genomen in de beteekenis van de eenige door
,5 Christus geftichte Kerk, door geen helsch ge-
,, weld van ongeloof, van dwaalleer, van bijge-
loof, en andere boosheid, verwoest zal wor-
den. Jefus heeft het verzekerd, en welke ty-
,, den van vervolging, van onweetenheid, en
;, bederf der zeeden onder veelen, 'er ooit ge«
weest zyn, wy bevinden tot op den dag van
hedende waarheid van zijn woord: door dit
zyn woord gefterkt, liebben wy, wat er onder
zyne toelaating ook gebeurt, wegens de ver-
woesting der Kerk, geende minfte vrees.
Na dit medegedeelde moest myne onderhande-
ling met den Heer P. Schouten drie weken op- gefchort worden, uit hoofden van eene-reis, in dien tusfchen tijdt door zijn Eerw. gedaen. Ife ver-
|
|||||
C 198 >
|
|||||||
verzuimde echter niet, deze gelegenheidt my ten
nutte te maken: eemdeek, door myne briefwisfe- ling te vervolgen met de zodanigen onder de Pro- teftanten, die ik oordeelde ter bereiking van mijn oogmerk te kunnen dienen ry); anderdeels, door die boeken met yver en oplettenheidt te lezen, die my door den Heer Schouten waren ter handt gefteld, het geen ten gevolge hadt, dat, zo dra ik van zyne tegenwoordigheidt konde ge- bruik maken, ik hem deze bedenkingen voor- ftelden: |
|||||||
. Waerde Heer en Vriendt ! ,
......
Ik betuige U mynen dank , dat gy my eeni-
ge fchriften in handen gegeven hebt, Zy zyn \ my van zeer veel nut geweest (z). Dan, " hoe zeer ik overtuigd ben geworden van de " waerheidt van het leerftelzel aengaende de ge- '■ beden der Misfe, is my echter eene bedenking ", tebinnen gekomen, die ik vertrouw, dat uw " Eervv. wel zult kunnen wegnemen. Zy is I ontleend, uit de gelegenheidt by welke, het H Avondtmael is ingefteld. De zaligmaker
deedt
(y) Zie bladz. 88.
(Z) By zonder dat kleine boekje van Bos suet $vn
it gebidtn der H. Miff*.
|
|||||||
cm)
& deedt het by de Paeschmaeltijdt Nu weton
& vvy, dat dcze maeltijdt ook dikwijls het offer ,, genoemd wordt; fclioon het eigenlyke Paesch- offer wel degelyk onderfcheiden Was van de j, Paeschmaeltijdt. Daer men nu aen den doOdt >, van ChristuS het denkbeeldt van offefhande ,<» hechtte, het Avondmael deze offerhande vertegenwoordigde, en men geldofde, dat i, het Avondmael in plaets van het Pafcha was ingefteld: zoude het niet daer uit zijn $, oorfprong hebben > dat, om de oVereer- komst tusfcben de eene en andere rhael- t> tydt aen te wyzen, men ze daerom even >,, als de Paesch-maelrydt, insgelij'vs eetie offer- hatide heeft genocmd? Wy weten, de eer- fte Christenkerk was hoch zeer gehegd aen Joodschgezinde denkbeelden, De oudvaders j, zeer geZet op Ieenfpreukert. Kan dit geen j, aenleiding gegeven hebben , dat , het geen men eerct alleen als een leenfpreuk gehou- den hebbe, by vervolg in een eigentlyken ,, zin genomen heeft? en dit aenleiding heefc gegeven tot het uitdenken der Misfe? Indien men het zo te vatten hadde, zoude daer niet natuerlijk het denkbeeldt uit volgen, dat het 9, Paesch-offer afbeeldde, de bloedige offerhan- de van ChristUs aen het kruis, en zoude het H, Avondmael, in navolging van de Paesch. P mael-
!
i
i
■
|
||||
( 200 )
|
|||||
£ maeltijdt niet enkel by leenfpreuk een offer*
hande genoemd worden? Zoude dus de on- derfcheiding van bloedige en onbloedige offer- handeti niet een gevolg en uitvinding van la- ter tydt zyn, toen over dit ftuk in de Kerk twist ontftond? en zoude de overmacht hec niet ten voordeele van het leerftelzel der Mis- fe beflist hebben? Dan nu iets over eenige uitdrukkingen, in
een werk («)3 door U my ter lezing gege- ven. Hier dunkt my, verlaet de fchryver den geest van zachtmoedigheidt geheel. Zou- de het gene hy hier verhaelt, dat de ■wereldt- fche macht zich vereenigde met de geestelijke, ,, om de Waldensen uit te roeijen, overeenko- men met het gevoelen der Roomfche Kerk? Dit kan ik onmogelijk overeenbrengen met den geest van het Euangelie, dat ons de Kerk als een geestelyk Kqningrijk voordraegt, welke zich geene vleefchelyke wapenen ver- oorloft, om daer door de ketters uit te roei- jen. Ik betuige U, ik fehrikte op het lezen van
(a) Zfe de brievsn over virfcheidene verfchilptmten,' he*
lith'- de de votrnaemflA bsweegredenen, die zyne Hoogh. 'den User Fredhik, Prins van Tweebruggen,enz. bewogen hebben, cm zich met de KatM. Aptsti tn Roomfche Kerk tt vereeni- gen, ifie ded, bladz, 31. |
|||||
< £01 )
|
|||||||
ji van deze wo6rden. Maer by nadef herdert*
ken, dacht ik: het zal alleen het gevoelen van byzondere leeraars zijn, De Roomfche KerU zal dat nimmer voor haer gevoelen hebbea aengenomen. Dit Zo zynde, dan vervalt rtiy- ne. bedenking geheel, en ik fchrijf deze uit- drukking alleen toe aen den geest der tyden, a, waer in onze fchryver leefde; dat misfchiett s, ook de rede zal zijn, waerom de geestelyken van die tyden, *er zo veel werk van maek- 4, ten, om de Koningen en Vorsten, leden van hun Kerkgenootfchap te hebben, ten einde j, het gene zy door zodanige wapenen, die zy vOor geestelyke hidden , met vermochten , door de wereldlyke macht, van kracht konderi doen zyn. Hier uit kan ik ook verklaren m het onverdraegzame in het ftuk van den Godtsdienst en de leer van het ketter dooden. ' Dit heldert insgelijks op, waerom de Hervor- it mers dit onder anderen tot een grondt v?4 hunne affcheiding genomen hebben, en zo veel invloedt hebben gehad, om de meiigte te bewegen, met hun een kerk te vejfeten» welkers opzienders zo ftreng, ja dik#jjls zo wreed met hunne afgedwaelde Schaspen han- delden. Dit maekt my dan begrypelyk, hoe de Hervormers zelve onverdraegzaen* ja zelfs j, vervolgziek. zyn geworden omtrefld de ge* |
|||||||
' ■ >
■ |
|||||||
C 202 )
|
|||||||
nen, die van hunne uitgedachte leerftelzefs
verfchilden; en men hun met het hoogfte recht heefc kunnen te last leggen, dat zy tegen hunne aengenome beginzels handelden, ,, In myn eigen perfoon ondervinde ik , dat (hoe zeer zich de Hervormden beroemen, de zuivere Jeer van Christus te omhelzen, die niet anders dan zachtmoedigheidt en liefde ademt) ik van geene lieden meer gehaet en veracht worde, dan van deze; zelfs van die zich den tytel van verdraegzamen toee'igenen, Waeilijk, mijn geliefue Vriendtf in pkets, ,, dat zy my daer door trekken, en van de Roomfche kerk te rugge houden, fpoort het my aen, met zo veel te meer ernst, de leer van die kerk onpartydig te onderzoeken en te beproeven, en het gene ik waerheidt vinde, door myne opentlyke daden als zodanig te erkennen. Schoon ik in dit laetfte gedeelte j, dikwijls myne zwakheidt gevoele, en ontwaer » worde, meer dan menfchelyke hulp nodig te lebben, om in alien opzichten het licht van min geweten te volgen. k breke af, en blyve -met de verfchulde
hoogachting, Uwe (prechte Vrienckl
1797. . Frans Voorhout."
Myne
|
|||||||
< 2©3 )
|
|||||
Myne bedenkingen aengaende het H. Avond-
mael, in het cerfte deel van mynen brief ver- vat, wierden door den Heer P. Schouten, al ras weggenomen, terwijl bet tweede deel on- beantwoord bleef, als zijnde oyereenkomftig da denkwyze van mynen Vriendt, door my reeds genoegzaem in het daglicht gefteld. De Heer Schouten fchreef my dan dus: i Waaude Heer en VriendI }, Met blydfchap dank ik God; welke U ge«
nadig voorlicht tot het vinden der Godsdien- ftige waarheid, op eene wyze, die bekwaam is, U te beveiligen tegen de pcogingen der zulken, welken u, na dat gij dien fchat zult bekomen hebben, zouden willen ontrus- ten. ----- Uwe bedenking wegens 't H.
Avondmaal, als of het zelve, door een leen-
,, fpreukig gebruik aanleiding had gegeeven tot het leerftuk der Misfe, behelst hoofdzaakelijk een der voornaamfte tegenwerpingen, die' de ,, beftryders van dat leerpunt dikwijls gebruikt hebben. Zij is daarenboven door U zoo we* gekleed voorgedraagen, dat men op het eer- , fte aanzien bekoord wordt haar, t^n minfterr ,, als eene geliefde vriendin der waarheid, eer- 9} biedig aan te zien, Het zoude dus zelve P 3 voor
- .
|
|||||
f $04 5
|
||||||||
vcor U gevaarlijk kunnen weezen, in 't ver-
M volg, zo gy. die gemaskerde vooraf niet be- ter had leeren kennen. , Anderen zoudeti misfchien dezelve U toezenden; en zy U, in een zwak oogenblik, al ligtelijk gevaarlyr ke ongerustheden veroorzaaken. Ik ver- heug my derhalven, gelegenheid te hebben, van U, zoo overtuigend als eenvouvvig aan te wyzen, dat die bedenking, welke fchyn >, van waarheid aan dezelve door kunst wordt toegevoegd, niets by zich heeft dan inge- beelde flikkeringen, die by de verfchynjng van het waare licht terftond verdwynen. Om nn zonder uitftel het beloofde te gpe-
ven, verzoek ik aan te merken, dat Chris. tus, in 't H. Avondmaal, het Brood en Wyn, door zyne Goddelyke Almacht heeft ?, veranderd in zijn wezenlijk lichaam, niet al- leen tot een geestelijk voedzel der Gdoovi- ,T gen; maar 00k tot eene Offerhande der nieu- we wet; en hy die Ofterhande op dat tijdftfp het allereerfle zelve heeft opgedraagen. Deze waarheid wordt zoo overtuigend als eenvouvvig aangewezen door het volgende; 1. Christus heeft in het laatfle Avondmaal,
',, eene eigenlyk gezegde offerhande, onder de gedaante van Brood en Wijn, van zich zelve gedaan, of het gesn David Pfalm 109, vs. j, 4 j van
|
||||||||
r
|
||||||||
V-
|
||||||||
( so5 )
■ft 4, van hem gezeid neeft met deze woorden:
Gy zijt Priester in der eeuwigheid op de wyze van Melchifedeck, is niet aantewijzen: want zyne bloedige offerhande aan het kruis^ w.as als ., naar de wyze van Aaron, maar niet naar die van Melchifedech, welke by de wederkomst van den overvvinnenden Abraham, een onbloe- dig Offer van brood en wijn heeft opgedraa- gen. (h) Het is dan zeker, dat Christus toen zulk een onbloedig offer van zich verricht heeft: dewijl de H. Paulus (Hebreen 7, 8 en 9.) leert, dat het Priesterdom van Chris- tus is afgebeeld door Melchifedech , en dat van Aaron verre overtreit. 2. Het Paaschlam was voor den uittogt uit
Egijpte eerst geofferd, en diende daar na tot fpijs (f> Dit nu was een afbeeldzel van Christus, en hierom heeft hy 00k eerst zich j, zel-
(ft) Genejis. 14, v. 18. Onze vertaaling heeft: Want hy
was Friester van God den jdllerhoogjien. Anderen vertaalen: En hy was cnz: om dat in den Grondtext niet lei, want, maar vau, of en geleezen wordt: doch, behalven dat iets dicrgelijks 00k plaats heeft Genef. 20, v. 3, en Plaltn 142, v. 7. blijkt uit het verband genoeg, dat dit woord vau in den text voor want en niet voor en dient; te meer, daar 'er nergens anders een oflerdienst van Melchiiedecn befchreeven wordt. (<) Exad. 12 6, 7. vcrgel. met Num. 9.710.
P 4 |
|||||
■
|
|||||
( «* )
.,, zelven geofferd, en daar na tot fpys gegee*'
ven. De H. Paulus duidt dit ook genoegzaarp met deze woorden, (i Kor. 5, v. 7 en 8) Christus ons Pamchlam is veor ons gejiacht* Laat ons dan Feestr of Maaltijd houden, enz. 3. Het oud verbond is bevestigd door he?
bloed van gedaane oflferhande, en Christu* heeft in het laatfte Avpndmaal, het nieuwe ,, verbond mede bekragtigd, door zijn eigen bloed, onder'de gedaante van Wijn, vooraf tot eene offerhande op te dra?;gen. 4. Door d§ze woorden by den Propheet
Malachias I. v. II. Van den Op gang dtr Zonae tot haaren onder gang zal mijn naam. groot zi;r\ ,, onder de lleidentn: en op a lie plaatzen zal my offerhande gedaan% en tyyjien naam eene zuivert oferhande opgedraagen wcr-dev, is dui Jelyk voorzeid, dat er onder de nieuwe wet op alls plaatfen beftendig eene bet ere offerhande zal gefchieden als die der oude wet was; en door die by den Prophet Daniel la, v, 1. dat op het cinde der wereld door den Anti~ , Christ, de altijd duurende offerhande te niet ge- daan zal yorden. -jp 'Er moet dan door Chris-r tus eene eigenlijk gezegde offerhande voor de v nieuwe wet gefchikt zyn; dooh die fchikking is niet tc vinden, zo hy dezelve in 't H. Avondnnal niet heeft vastgefield. |
||||
t »o7 j
;, Deze vier zoo eenvouwige bewyzen, Vet"
, klaard door de uitlegging der Kerk, onderwee, zen door den Geest der waarheid; bekragtigd 3, door eene meenigte getuigenisfen der Kerkva- deren van de vroegfte eeuwen des Christen* 9, doms, en geeerbiedigt door het ftandvastig ge-? bruik der Latijnfehe en Griekfcbe Kerk, doen dus overtuigend zien, dat Christus, in net; j, laatfte Avondmaal, met zich zelven, onderd? gedaante van Brood en Wijn, aan zynen eeu- wigen Vader tot eene offerhande op te draa- ?, gen, eene eigenlyk gezegie offerhande, en de ,j eerfte Misfe gedaan heeft. Uit dezen zult gy, waarde Vriend, nu ge-
makkelijk erkennen, dat uvve bedenking ge- heel vervalt, dewijl zy aantoonen, dathe.fi leerftuk der Misfe, niet uit een leenfpreukig ge- bruik van het H. Avondmaal op het Pafcha, j, naderhand in eenen eigenlyken zin genomen, uitgedaoht; en deonderfcheiding van bloedi- ,. ge en onbloedige offerhande hier uit als geen gevolg van laater tijd is,welke by eene in de- Kerk ontftaane twist, door de overmacht ten voordeele van het leerftuk der Misfe zoude be^ flist zyn; maar dat dit leerftuk zijn wezenlijk ,, beftaan heeft uit die offerhande, of eerfte Mis- fe, welke Christus zelve in 't H. Avondmaal gedaan; en ook aan zyne Apostelen en ? 5 » !tWfta
|
||||
( 208 )
» hunne wettige Opvolgers geboden van'heeft
na Hem te doen, met te zeggen: Doedt dit tot myner gedagtenis. Ik twyffel niet, of uwe lofwaardige voor-
j, zichtigheid zal U^ wegens het een of ander » in die bewyzen, eenige nadere toelichting doen verlangen, en ik omtrent dezelven uwe bedenkingen verwachteride, beloove U, zoo veel met Gods hulpe in my is, het nog ont- breekende aan te brengen, terwijl ik, God dankende voor uwen voortgang op den weg der waarheid, my met alle hoogachting noem Uwen oprechteti Friend
1797 Petrus Schoutjen.
De inhoudt van dezen brief maakte op my
eenen fterken indruk, welke ik niet kon nalaten aan dezen mynen vriendt, [zo yverig als voor- zichtig arbeidende, en aen myne verlangens voldoende, openhartig bloot te leggen. Ik gevoelde my overtuigd, dat het wezend- lyke van de leer der Roomsch-Katholy- ke Kerk, met de leere van Christus en zyne Apostelen overeenkomt. Ik konde dit gevoelen insgelijks niet langer verbergen voor |
|||||
an-
|
|||||
t
< 209 )
atideren.^ In dezen tydt waren *er oofc
nog eenige briefwisfelingen met myne Pro- testantfehe Vrienden loopende , welke ik verder vervolgde, en waer in ik tnynen Vriendt P. Schouten , 20 ver ik oordeelde voor my zelven en voor myne vrienden van nut te zyn, een deelgenoot deedt zyn. Het eeti en ander kan de Lezer beoordeelen nit het vol- gende, dat ik aen zyn Eerw. fchreef. Waerde Heer en Vriendt!
J, Tot het behoorlijk overwegen uwer, my
zo aengenarae, Misfive van den 25 dezer, heb ik te weinig tijdt gehad, om U myne verdere bedenkingen mede te deelen; veroor- zaskt eensdeels door myne bezigheden met de jeugdt, anderdeels door het lezen der fchriften, door UEvv. my geleend. Zo dra mogelyk zal ik van het door U voor my zo heilzaetn aenbodt gebruik maken (d"}. In- tusfchen zend ik U hier nevens het ftnk (e), gisteren my door een myner Protestantfche Vrienden, ter hand gefteld. Waerlyk! in- dicn
(i) Dit is ge'fchied, 20 als ik op het flot myner ver-"
artwoordin?, bladz. 2F5, te kennen geve. ($) DX i> tc vioden op bladz. 89 tot 105. |
|||||
f
|
|||||
^
|
|||||
C no )
if dien my door de Protestanten geen gewichti-
tt ger en meer afdoende ftukken over de be- i,; wuste vragen worden ter handt gefteld , is myn gevaer niet zeer groot, in myn tegen- woordig geloof door hunne redenen geflin- gerd te zullen worden. My dunkt, ik heb dien vriendt niet meer te herinneren, dan my- ne vraeg, en dan zal hy van zelve moeten gevoelen, dat hy die in 't geheel niet be- antwoord heeft; zelfs 'er zaken by acn- voerd, die 'er niet by te pas komen. Zo dra gy het gefchrift naer uw genoegen gelezen # hebt, verwacht ik het weder te rug; ten ein- de myn antwoordt (/) op het zelve te ver- a, vaerdigen, en voor dat ik dit afzende, U ter beoordeeling overgeve. By deze gelegenheidt vinde ik rny verph'cht,
U te betuigen , dat ik menigvuldige ftoffen- j, van dankzeggingen tot Godt hebbe, (och of ik in myne dankbaerhcidt minder te kort kwaue!) dat hy U met zo vele gcnadega- ven begunftigd heeft, om my hier op aerde tot zo eene gefchikte raedtgever, leidtsman ,, en onderrichter te zyn op den wcg naer de> ,, eeuwigheidt. Ik bidde Godt, dat het geeh, ,, door zijn aenbidde!yk beftuer, van U my u\ wor*
(/) Dit u^'ft men acn op bladz. too".
|
|||||
( an )
■» worden toegedienJ, my verder tot zegen zal
,, zyn. Hartelyk Geliefde Vriendt! Ik ben de- ze week verwaerdigd geworden, om* niet al- leen onder myne lieve jeugdige kwekelingen, eene gepaste gelegenheidt aen te trcffen, hurt », in duidelyke woorden te kennen te geven, dat het Roomsch - Katholyke Geloof, thans myn geloof is; maer ook dit, in eene afzon- derlyke verkeering, aen een der ouderen tny- ner kinderen, uitdmkkelyk te verklaren. Dp byzondcrheden wil ik U gaerne mondeling medeelen. O! Wat zoude het voor my eene zaligheidt, een wellust voor mijn gemoedt ,, zijn! indien ik, hoe ongefchikt ook in my zelve, door de Goddelyke genade verwaer- digd wierde, tot een middel te ftrekken, waer door veler oogen voor de waerheidt ge« opend wierden; en daer 'er zo yele duizen- den van den vvaren Godtsdienst zyn afgetrok- ken, ik het geluk genoot, om velen te be- wegen, tot het rechte padt weder te keereti. De grootheidt van de genade gifte, waer toe ik verwaerdigd worde, noopt my, deze my- ne aendoeningen, fchoon veel fterker dan ik met woorden kan uitdrukken, U openhartig bloot te leggen. Godt geve, dat gy lange niet alleen myn leidtsman , maer ook mijn medehelper en ftryder in gebeden en dank- zeg-
|
||||
C 21* )
zeggingen tot bnzen opperfteri Zegenaar mogt
j, zyn en blyveri! Terwijl ik met ware hoog- -,, achting my noeme Uwen oprechten Vriendt\
» 28 July 1797» Frans Voorhout.*
Op dezen ontving ik van den Heer P. Schou-
Ten den volgenden brief: Waarde Heer en Vriend!
Vwe aenmerking op het gefchrift van een
V, uwer Proteftantfche vrienden is zoo juist, zoo volkomen en beflisfend, dat ik er niets heb by te voegen. Op die plaatzen zelfs, op welken hy de door U voorgeftelde vraag wii ,, beantwoorden, bewyst hy door eigene beken* tenisle, dat het hem volgens het ?de Artikel der Nederl. Geloofsb. onmogelyk is, zeggen- de: '7"is <waar, -ohze kennis omtrent den Bybel MOET ZICH ALLEEN GRONDEN OP DE WAAR-
heid der GrESCHrEDENis; welke gefchiedenis
echter, gelijk hy mede aanduidr, zich alleen )s grond op menfchelyke verhaalen * gevmelensen befluiten. De Goddelyke voorzienigheid leidtU dus langs wonderbaare, doch tevens U-, |
|||
f 213 )
|
|||||
,; tegen alle afwykingen, beveiligende wegen, tot
de door U, met een oprecht hart, gezogte waarheid, Naauwlyks doet gy een uitftap tot hen, die ongelukkig van het oude pad der 9, waarheid zijn afgeweekenj naauwlyks vraagt gy hen, om het Audi et alteram partem, voorzichtig in acht te neemen, of het ant- woord der zulken, die zich voordoen als de n Leeraars onder Israel, doedt U met ontroering des harte, haasrig te rug treeden tot den, op eene verbaazende en blijkbaar door God be- ftierde wyze , aangeweezen weg der waar- heid. Hoe veele redenen ik nevens U 00k hebbe
van God te danken voor zyne genade, my in de onderhandelingen met U vergund, moet ik echter erkennen, dat de handelwyzen en ant- woorden der zulken, die onzen Godsdienst be- ,, ftryden, God het, tot uwe meerdere gerust- (telling dus fchikkende, voordeeliger voor u ge- weest zyn, dan alles, wat ik, omuvoorte lichten , heb aangebracht. Ik ftel. derhalven gerustelyk vast, dat niet
alleen wy, maar 00k alien, tot welker kennis uw, reeds tot de beflisfing naderend, geval zal komen, en zonder een hardnekkig voor- oordeel het zelve zullen inzien, moeten uk- roepen: De tingtr Gods is hierl De aan- j, doe-
|
|||||
C 2*4 3
% doeriingen, door dezen uwen van den 28 I. t
j, in mijn gemoed veroorzaekt, doen mythans: met vernieuwden yver verzuchten tot den on* eindig barmhartigen, die waeflyk wil, dat alle menfchen zalig vvorden >, ert tot de lcennis der waerheid komen, om van hem , om Jefus wil- j, le te verwerven* dat uwe zoo Christelyke liefde wensch ter verlichting van onze nog dwaalende mede menfchen, by gelegenheid it van uw geval, door zyne genade in eene rui- me maate vervuld worde! In hope, Van U morgen na het eindigen
van den Godsdienst te fpixken, noeme ik my j, met alle hoogachting iPaerde Heer eh Vrithd!
Uwen dprechen Vrteiid
29 >H
1797. Petrus Schouten.
Zie daer nu, geachte Lezer! U openharrfg
bloot gelegd, al vvat fchriftelyk ten aenzien der leere van den Godtsdienst tusfchen den Heer P. Schouten e'h my is behandeld. Erblyft nog over, U eenige weinige byzon-
derheden mede re deelen. Op het laetste van den boven gemelden brief
;v geeft |
||||
C ai5 )
|
|||||
geeftde Heer P, Schouten te-kennen, te veYiati-
gen met my op/een zekeren tydt te fpreken. Ik aen die begeerte voldoende, ftelde zyn Eerw. my voor: of ik nu, na de betuiging van myne voldoening op de bedenkingenj ook fchriftelyk door hem , my gegeeven , hartelyk genegen was, de eenvouwige onderwyzing in de waer- heden des geloofs, my, om een lidt der Roomsch - Katholyke Kerk te wordeft, nog no> dig, mondeling te ontvangen ? Dit uit de vol- heid myns harte verzekerd hebbende, wierdt de tydt en wyze daer toe, door ons beiden be- paeld, en de onderhandeling, tot dus verre door ons fchriftelijk onderhouden, gefiindigd. Na die onderwyzing in het nog overigen,
eenen geheelen maendt, yvefig en oplettend te hebben waergenomen, oordeelde ik verpltcht te zyn, my dadelijk tot de gemeenfchap diet Kerke, welke ik geloof, de eenige ware te zyn, te moeten begeven. Van dit mijn beHuit aen zyn Eerw. kennis gegeven hebbende, maek- te hy ook geen zwarigheidt, mijn verzoek, van my als lidt dier Kerke aen te nemen, in te wil- ligen. De tijdt en wyze dier aenneming wierdt bepaeld. De uitvoering vindt de lezer vermeld in het ftuk van den overgang , door den Hear P. Schouten uitgegeven. Q Hitt
|
|||||
\
|
|||||
C si6 )
Hier mede fluit ik deze myne verantwoor*
ding, als hebbende ten doel, aen te toonen de redenen, die my bewogen hebben, dezen ge- wichtigen flap te doen, Alleen voeg ik hier nog by eenen brief van den Heer P. SchoU- ten, ftrekkende ter voldoening van het gene op bladz. 37, aen den Lezer beloofd was. Waarde Heer en Vriend!
;- Zoo haast gy overtuigd waardt, dat de
"' Goddelyke Openbaaring niet volkomen in de H. Schriftuur befchreeven is: wijl de H. Schriftuur zelve, wel verre van dit te verze- keren, het tegendeel genoeg doedt zien, door berichten, dat de Apostelen zommige zaaken, tot het wezen van den Christelyken Gods, dienst behoorende, niet door pen of'.itikt, maar alleen mondeling , hebben bekend ge- maa|it:. dat ook door den H. Paulus aan de Geloovigen van Thessalonika ernftig is aanbevoolen: vast te fiaan en te houden: ftandvastig te gelooven en te volbrengen, Zao wel het geen zy door zijn woord, al» door zynen Brief geleerd hadden; en gy , daar en boven, van verfcheidene kundige Pro- ,, testantfche Leeraars, geene genoegzaame be- wy-
|
|||||
C 217 )
\, wyzen hebt kunnen bekomen voor deze leer-
it Helling: Dat men in de H. Schriftuur allet, wat een Christen, om zalig te worden, van ,, de Goddelyke Openbaaring weeten moet, voile* dig befchreven kan vinden, bleef U nlets an- ders over, dan te onderzoeken, wat bet mid- del was, door het welke gy kunt verzekerd worden. * dat U niets van de Goddelyke Open- baaring ontbreekt, en het gene tot die be- hoort, doch in den Bybel niet befchreeven is, op eene verzekerde wyze, U wordt bekend gemaakt. Gy, die oprechtelyk waarheid zogt (<0> verkeerde 00k behoorlyk in dat onderzotk ; beminde gronden van zekerheid en bewyzen; dezen fpoorden gy (zoo als elk onpartydig Lezer uwer verantwoording zal bevinden) op alle voor U mogelyke wy- zen na; dezen beproefden gy, en die, welkengy,na rype overwegingen,en deweg- ruiming van alle redelyke bedenkingen tegen dezelven, proefhoudend bevondt, legde gy ten grondflag van uw geloof aan die waar-* heid, welke op deze gronden rust, door de- ze
(ij) Zie den Overganc van F. Voorhout geroert ,
|
||||
C 218 )
|
|||||
» ze bewyzen geftaafd wordt. Gy ook, we!
byzonder op al dien tijd van dat onderzoek, tot God, den Vader der Lichten, om zyn genadelicht hartelyk tverzuchtende , bevondt eindelyk overtuigend, dat dit zoo noodig, en voor eenvouwige en ongeleerde , als voor fchrandere en geleerde menfchen, nuttig mid- 5, del, door de Goddelyke fchikking van Jefus, st beftaat in de uitfpraak zyner Kerk, welke, naar zyne belofte, door zynen Geest der waar« heid in alle waarheid onderweezen, en in alle haare uitfpraaken , die tot bet wezenlyke van den Christelyken Godsdienst behooren, al- tyd door den zelven beftierd, als de Kerk van den [levenden God, naar de verzekering van den H. Paulus, (i Tim. Ill: 15) de Pylaar en vaste Styl der waarheid is, 3, Gy dan, Waarde Vriend! de zoo lang ge-
zogte gernstftelling, door Gods genade ver- kreegen hebbende, en dagelijks door dezelve in die gefterkt, kunt nu vergenoegd, uwe verantwoording gevoeglijk eindigen met het antwoord op uwe bedenking, wegens Matth. XVI: 18, door my reeds voorleden jaar, d&n »» 29 JunY U gegeven, ter voldoening der be- , lofte aan den Lezer (Bladz. 37, van uwe , ver-
|
|||||
C ai9 )
|
|||||||
,' veratitwoording,) gedaan, ten flotte derzelve
te plaatzen, en blyve, Waarde Heer en Vriend!
1798.^ Uw oprechte Vriend
1 ■ - .
■ ■«. ■ i
Petrus Schouten."
i
Myne voorgeftelde bedenking is te vinden op
Bladz. 29312. en het antwoordt van zijn Eerw. op dezelve was van dezen inhoudt: , » Gy hebt zeer wel aangemerkt, dat het ge-
melde i8de vers, moet befchouwd worden in zijn verband met het isde, vergeleeken met 4, het I3de. Uit die befchouwing blykt, dat Jesus deze vraag: Maar gy lieden, wis zegt gy, dat ik ben ? aan alle de Apostelen gedaan heeft. Gy erkent 00k goed, dat Petrus (V. 16.) die fchoone belydenis gedaan heeft, om welke Jefus hem (v. 17.) zalig, of gelukkig noem« de: wijl geen vleesch of bloed; maar zijn Va- der, die in de Hemelen is, die waarheid hem veropenbaard had. " Hier op volgt dan het i8de vers, in het welke hy hem zeidde: En ik zeg £7, dat gy zyt Petrus , en op dezen 1, steen, zal ik myne Kcrk bouwen. Nu, Q 3 » ver-
|
|||||||
f 236 )
it vervolgt gy, maakt de Zaligmaker eert ketW
,, nelyk onderfcheid tusfchen den perfoon van Petrus, en het woord Petra."" Gygrond dit uvv gezegde op deze reden: ,1 Het is bekend, dat het eerfte woord in het man- nelyre, doch het andere in het vrouwe- lyke geflacht, voorkomt. Gy bewyst dit als overeenkomftig met den Griekfchen Text. Dit onderfcheid tusfchen die woorden "zal ook niemand- U betwisten. Gy zult my echter wel ten goede houden, nu ik U herinner, dat ,, niet de zaligmaker, maar wei de vertaaler zy» ner woorden, naar de eigenfchap der Griek- fchetaal, die onderfcheiding, tusfchen den per- foon van Petrus en het woord PetrA, heeft gemaakt. Het is toch ook U bekend, dat de Zaligmaker, toen hy de bewuste woorden tot Petrus fprak, niet de Griekfche, maar de Hebreeuw/che taal gebruikte, en dus in den ei- genlyken grondtext, het bedoelde woord door Cepho, of Cipho wordt uitgedrukt. Dit woord nu beteekent, zoo alsdeskundigenverzekeren, een steen , of rotsteen , gelyk in de Griek- H fche Taal ner?* en ntrfo? doen. Maar waarom heeft dan de Griekfche vertaaler niet een van die twee woorden alleen gebruikt? w daar zy beiden het zelfde beteekenen! Die * re-
|
||||
^ reden, waarde Vriend! zult gy zelve zeer na-
tuurlyk vinden: Utrfot van het tnannelyk ge» flacht, gebruikte hy, om dat het overeen* 5> kwam met den perfoon van Petrus, en ntrf» ,i van het vrouwetyke, als overeenkomftig met *, het woord ter aandoiding der hoedanig- * heid, door Jefus hem toegezeid. Dit een-^ j»' vouwige in acht genomen, ziet gy, dat de Za* n Hgmaker het gemelde onderfcheid niet gemaakt heeft; dat dus uwe daar op gegronde o«- ^fcliryvitig van den Text, en de onderftelde vingerwyzing, van zelve vervallen. Hiennede is evenwel uwe geheele beden^
king nog niet weggenomen; neen: Al eens toegegeven, vervolgt gy, de woorden moesten in dezen zin worden opgevat t Gy zyt Petrus, dat is; een Rots enz. Dan, dunkt my, geeft het I9de vers my aenleiding, om niet alleen aen Petrus, maer ook aen alle de Apostelen te denken: want de macht, waer van vs. 19 gefproken wordt, heefthy aen alien gegeeven Matth. 18 v. 18, ver» geleeken met? Johannes 20, v. az en 13. -----Daer dit laetfte op alle de Apostelen
past, fpreekt; het, befluit gy, van zelve,
,; dat dan de zaek Matth. 16, v. 18, insge-
,, lyks op hun alien toepasfelijk is! Dit,
Q 4 voegt
|
||||
( 222 5
,i ,, voegt gy er nog by, ftemt dus overeen mz%
f,■ * Epheie 2, v, 20."*" f- *"- Zie -hier myn antwoord :
- ;, Ten opzichte van dat ipde vers, moet
men jtnaar aanmerken , dat de macht, waar
rt van daar gefproken wordt, zich verdcr uit-
,j ftrekt, als die, welke Matth. 1.8, v 18, aan
alle de Apostelen beloofd, en Johannes 20, v.
22 en 23 gegeven is. In .die twee laatst ge-
#-,'.melde plaatzen wordt; eigenlyk alleen bedoeld
' de macht, van, in den naam van Jefus, de.
zonden te vergeeven; .en in die yan Matth.
XVI: :J|8» niet alleen deze; maer 00k de
,:, macht van het geheel beftier der Kerk, wel-
., ke-i fchoon zy 00k aan de andere Apostelen
in Petrus, als hutt hoofd, verleend is, toen
aan hem, als den voornaamften, in het by-
zonder is beloofid, met deze woorden: lit
}i xal'U geeven de flutelen- van hep Ryk der
Hemelen: daar de toczegging van bet overgee-
,y vender fleutelen, toeh gemeenlyk aanduidt,
dat de beftiering van eene Stad, een Jluis.,
enz. iemand zal wordtn aahbevolen,.
,, Oratrent het antwoord van Petrus in alle?
naam, verzoek ik U, alleen in acht te. nee-
men, dat gy zelve dit nietaanmerkt, als ge-
<jeven uit hunne aanbeveeling, maar naar zjg
» % it P«i"
|
||||
■ .
't~,ttatuurlyk driftig. geftel; doch wel byzon-i
der,, dat het door den. Zaligmaker met anders als eenbelydenis-yan Petrus,, voor w zich gedaan, is aangenomen: wijl hynietal- M le de Apostelen^ maaj" hem-alleen, orh deze, zalig, of; galwkkig noemdej wyl.,zyn Hemel« fche Vader hem, zeggende- tibi U, en niet |
|||||||||||||||
!5
|
vobif Ulieden,. dat veropenbaajd had. Dat
|
||||||||||||||
9,,Pjtriis, door Jefus, tot een voornaan^ funda-
roent der :Kerke gefteld is, ftrijdt ook geen- zints met Ephefe- II: 20: wyl de andere |
|||||||||||||||
J5
|
Apostelen, die mede de eerfte. verkondigers
|
||||||||||||||
van het H. Euangelie., en de Beftierders dec
Geloovigen geweest zyn , in het algemeen, fcboon onderfchikt aan Petrusr,.-.een -Funda' ment kunnen genoemd worden; en hiermedo vertrouw ik, dat uwe voorgeftelde bedenking wegens Matth. XVI: 18. genoegzaam is vveg-. genomen." -*+> >
'Er zullen waerfchynlyk , door deze en gene
myner Iezers, noch bedenkingen, tegen de leer der Roomsch - Katholyke Kerk, gemaekt wor- den , die zy, in dit uitgegeve werk, niet vinden opgelost: doch ik vertrouw, wanneer zy het geluk hebben van die boeken , waer Q 5 in
if- n
|
|||||||||||||||
I t
|
||||||
C «4 )
- .
fn zulke bedenkingen worden opgelostf, eett onparty*
dig gebruikte maken, hiinne zwarigheden geheel Eullen vervallen. Althans ik durve hun veilig ter lering aenbevelenYHet Conciiie van Trenien; den grooten Catechismus, uitgegeven op bevel van hetzelve ; Bossuet, uitlegging van het Katholyk Gekxf, en de gebeden der Misfe; Zeelander yaste gronden tegen van den Honert; de wef ken van A. van Woelwyk ; den Cathechismus van M. Vogel; uitbreiding van het onderwys wegens het H. Sacrament oes Autaers en de Mis; als ook het Kerkboek, genaemd, de ware Godsdienst, beiden door P. Schouten. {*) |
||||||
(_*) Zyn het laatfte gedrukt te Amfterdam , by P. vatt
|
||||||
N A RE D E.
- * * ■ * * ' S ' # .. (
- -
Be Alkmaarfche Vrieiid, zeer voldaan, ovflf
de Recenfie , welke de kundige fchryvers det Vaderlandfche Bibliotlieek, wegens het eerfte'Drie- tal hunner'brieven gegeeven hebben , zegt, (in het tweede eh laatfte drietal', bl. ir.) na de veordragt derzelve: Laten de boeken- kenners, (Scilicet ~) waarvan een enander,hefc fchoolftof naauwiyks afgefchud hebbende, los- jens zeide, dat onze brieven niet" veel ofn het lyf hadden, dit met hun oppervlakkig oordeel^ tot hun beterfchap vecgelyken , en wagten wy meer afdoende ctordeelvellingen en ryper uit- fpraakeri van andere Recenfenten af. De niet min kundige fchryvers der Vaierlandfcht Let- ttroeffeningen , hebben , in dien! tusfchentyd hunne uitfpraak bekend gemaakt, in N°. VII. voor dit jaar 1798. Na het opgeeven win den Titul, beginnen zy dus: ( Bladz. 5.95.) Deze Brieven ' zyn ons), (ten 6pzichtervan een ander werkje, ,? genaamd: De Overgang van F. Voorhout |
||||
■ ■ f
1
J B N A R E D EJ
getoetst enz.) minder interesfant voorgeko-
,, men." Verflag van den inhoud der Brieven doen- de, zeggen zy, de meeste- verdienften van dit drietal, ie fteUen in .het mededeelen der berich- ten, omtrent den perfoon en de ldtgevallen van F. Voorhout. Voor dezelven danksn zy den Schryver van den tweeden Brief, en befluiten eindelyk hunne Rccenfie, met deze woorden: ti Voprds Hebben de; aannierkingen op het ge- fchrift van Schouten, tot verdediging van Profesfor Heringa ,en den Heidelbergschen Oatechismus, en wat men verder; in den derden Brief, aantreft, niet veel te beduiden. ,i De Utrechtfche Hoogleeraar heeft zulke ver- dedigers niet noodig* i 3ulke en dergelyke , machrfpreuken, als deze; De DordruUJcJie \jk Kerkleeraar KisT, heeft Br,ouwer ontwapend: Glover is door d& Heputapie van de Gelderfjit Synode, op eene terftommende wyze, wederkgd: Op deze en die aanmsrkingen\ van Voorhout en Schouten, sou veel te zeggen zyn, doen wei- ,, nfg af. Het is beter ftil tezwygen, dan zich zoo van de zaak aftemaaken" Zo nu die, door den Alkmaarfchen Vriend, bedoelde boeken- kenners, dit ,* met hun oordeel over het drietal Brieven, vergelyken,. zullen zy het, waarfchyn- lyk , nog alzoo geheel oppervJakkig niet vin- den.j
|
|||||
f
|
|||||
N A R E D E. ni
den; en zelfs , door die nog al wat afdoende vit*
fpraak9 gefterkt worden, om, op een nieuw, van die Brieven te zeggen, dat zy r.iet veel opt 'het lyfhebben. Het nu tweede en laatfte Drietal, in de
maand Juny laatstleden , in het licbt ver- fcheenen ; is vooral gefchikt tot wederleg- ging der Voorrede, door my, geplaarst voor het eerfte ftukjen der Verantwording van F. Voorhout. Ik zal, om, door het geftadig overneemen en
voordragen van enkele uitdrukkingen, en geheele touren, beftrooid met het Zout, het welke ge- tuigt wordt, dat in de brieven dier vrienden ligt, geen pronkende vertooning te maaken, my nu al- leen bepaalen tot het voordraagen der voornaam- fte redenen, in dit hun tweede en laatfte drietal, tot wederlegging der Voorrede, gebezigd, en myn best doen, om, op dezelven, behoor- lyk te antwoorden. N. i. De eerfte myner misflaagen, fchynt de
Alkmaarfehe vriend hier in te ftellen, dat ik, die my (Bladz, 4. van den Over gang) door Voor- hout, by het ftatelyk doen der belydenis zyns Geloofs, voor een talryke fchaar van allerlei ge- zindheden, Eerwaarde Fader hebben laaten noe- men.
|
||||
\
jv N A R E D E.
men, in myne Voorrede, (Bladz. go.) van
alien, welke verklezen tegens, of wegens my te fchryven, verzoek van my, in hunne ge- fchriften, nimmer Pater te noemen. De vriend neemt dit myn verzoek op, als of ik, wel de benoeming van Eerwaarde Fader; maar die van Pater, in 't geheel niet verdraagen kan. Pater zegt hy, (Bladz. 3.) kan 'er, volgens deze Pow rede, geheel niet door. Meesmuilende ver« toont hy dit zyne vrienden, als een lompe regenftrydigheid, (ten minften io myn gedrag) maar om hen nog meer vermaak aan te doen, -voegt hy 'er deze, met zyn zout beftrooide, reden by: Buiten twyffel; om dat 'er, naar de feerwyze van die Kerk, tusfihen een Eerwaarde Vader, en een Pater, een hemehch breed onder- Jcheid is. I. Antwoord.
'Er zyn 00k, Vriend! die, deze uwe vinding
* leezende, gelaggen hebben; maar om de waare reden van te laggen aantewyzen, antwoord ik
eenvouwfg: dat elk Priester, zoo dikwerf eene godsdienftige belydenis vcor hem gedaan wordt, (in 't Nederduitsch) Eerwaarde Fader, en in \ Latyn, aaneefprooken (Pater, of Reverende Pa- ter) zich laat noemen. Of die Priester, een zoo- |
||||
.
|
|||||
N A R E D E. *
genaamd waereldsch Geestelyke, of een Lid van
eenig Klooster Orde is, dit maakt,indie geval- len ,geen het minfte onderfcheid;maarzoo dikwils men, buiten de gemelde bely Jenis , van een, dus genoemd, waereldjyk Priester fpreekt, noemt men hem nook Pater; neen, men verftaat dan? door het woofd Pater, een Priester, die door plechtige beloften aan eenig Klooster Orde ver- bonddn is. Wei is waar, dat veele onkundigen en byzonder verfcheidene Protestanten, in deze landen, dit gebruik niet in acht neemen, en dus dikwils,van het Pater fpeelen, zich niet onthou- den:die onkunde is ook, voornaamlyk in de laast | genoerrtden , zeer vergeeflyk: genoeg evenwel, dat het niet in acht neemen van het nu gemeld gebruik , in zich zelven aangemerkt, verkeerd is. Het was ook om dit tegen te gaan, dat ik het verzoek deedt, van my, op die wyze, geen Pater te noemen;- en dus geenzints, alsof'er, naar de leerwyzej onzer Kerk, tusfchen een Eer- waarden Fader en een Pater, een hemelsch breed onderfcheid is; ook niet, om dat ik, als een waereldsch Priester; iets rneer, of minder ben; of als een Klooster Priester, iets meer% of minder zyn zoude; doch alleen, om dat ik (wel niets meer dan een gewoon Pastoor) geen Pater, of Klooster Priester ben, en hierora een zoda- nige
|
|||||
vi N A R B D B.
fiige niet geacht * of genoemd, wil worderi.
Ik verbeel my ook nog, dit, als de eenige
reden, by rayn verzoek genoegzaam te hebben sangeduid* Gy Alkmaarfche Vriend, hcbt dit in- tusfchen niet gemerkt Gy hebt, uit onkunde van net gebruik gemeesmuilt, als of gy, e'en lorn- pe tegenftrydigheid , in myn gehouden gedrag aanweesj en, om de uwen eens hartelyk te doen laggen, met, die gewaande tegenftrydigheid, nog veel befpottelyker voortedraagen, te kennen ge- geeven, dat ik die dwaaling zonde begaan heb- ben, naar de leerwyze onzer Kerk zelfs. Gy, die toen beflisfend lprak , zyt evenwel te edel- moedig van nu niet te erkennen, dat de leerwyze derzelve, by dit geval, in 't geheel niet te pas kwam; dat gy uit onkunde gedwaalt, V te vroeg verblydt, en, om de uwen te doen laggen, als eene waarheid buiten tv/yffel, hebt voorgebragt eene valfche reden, die U by alle verftandige en onpartydige Lezers ^laggelyk maakt. Zy dan, die uwe vinding leezende, om dezelve ge^ laggen hebben, zien dus, vertrouw ik, de waare reden van het nog te doen. Maar nu tot eene zaak,die meer ernftig is. N. a Schouten, fchryft Gy (Bladz 4.)
,, geeft voor bl. t, 10 en 20, en dus by herha- ling, ons oogmerk te zyn geweest, om den Over-
!
|
|||||
|
|||||
N A R E D Ei yii
%, Overgang van Frans Voorhout aftekeurefi,
it en 's marts karakter * in een ongunftig licht te j, plaatzen, maar vvie onzer heeft zulks- o&it ge- j, dagtytfialthans leer ende gezegd? Zp fterk fpreefc ik, wyl ik 'ten vollen verzekerd ben, dat nie- mand in ftaat zal zyn, zulk eene haatelyke aan- s, tyging, als het bedoelde oogmerk, uit onzo », brieven aantewyzen. Hier althans zal de Bur- j, ger ScHbtiTEN, het me>:geen mogelykheid ont« ,, zeggen kunnen>dat het.zyn plicht was geweesc eenig lewys te geeven." ... ,yi II.' Antwodrdi ; i ..
Gy, Alkmaarfche vriend! hebt daar waarlyk
fterk gefprooken: maar zal myn antwoord ook niet fterk zyn, als ik U bewys, dat gy tevens, ep die zelve plaats, zeer onbedacht gefproo- ken hebt? - Pit nu onderneem ik, in dezer voege: Gy beroept U, als of ik by her haling} eene haatelyke aantyging if en uwen Utreehtfchen vriend, zoude gedaan hebben, eerst, op bladz. I. van myne Voorrkbe. De woorden op die blad- zyde, door u bedoeld, Zyn deze: Het zal \r in die gevallen maar op aankomen, of in deze'lveri (in die Brieven~) icts ter afkeurin<1 vati gemeU den Overgang beweezen wordt. Heb ik nu, met dit gezegde , aan U of uwen Vriend, een* 1\ baa.
|
||||
vni N A R E D E.
haatelyke aantyging gedaan! Geeft bet op
ayn ftrengst genomen, iets meer te kennen, dan myn vermoeden, dat Gy misfchien, in die Brie- ven, ie^s ter afkeuring van dien Overgang zoudt hebben kunnen zeggen? Het blykt myrmwel, uithet tweede drietal, (Bladz. 5.) dat gyzulks, als onmogelyk voorftelt; doch ik geloof nog,' dat een niensch, dien Overgang, zoude kunnen willen afkeuren, en hier toe uitdrukkingen ge- bruiken, welke zommigen, als een of tewing van denzelven, mogten aanmerken. Heb ik danU, of uwen vriend, eene haatelyke aantyging op die plaats gedaan? Neen, gy zelvc erkent nu, dat ik wel te kennen gaf myne vreeze van een bewys ter Afkeuring, in die Brieven te zullen vinden ; doch eene haatelyke aantyging van zulk een oogmerk, daar eigenlyk niet gedaan heb, en gy dus zeer onbedacht, op die- eerfte Bladzyde myner Voorrede , U beroepenf hebt. Op Bladz. co. van die zelve Voorrede, heb ik gebruikt deze uitdrukking: De Alkmaar* jche vriend heeft dus, naar myn inzien, ter afkeu* ring van den Overgang van P. Voorhout niets be* weezen. Hier, vriend! belyd ik openlyk, dat ik die woorden fchryvende zelve niet merkte, dat ik met deze U zulk eene dienst deedt, als my nu blykt, dat ik U gedaan heb. Ik merkte het niet, om dat ik, het mogelyk acht, dat eenig mensch
|
||||
N A R E t> E. tt
menschjden Over gang van Voorhout zoude kun.
nen afkeuren; maar nu, in het tweede drietal (Bladz. 5.) leezende, dat gy vraagt: Wie kan v het^bidik U9 Afkeuren, akitmand r>a?r zv* ne, al is het dan dwalbnde, op vermeendb overtuiging handelif overtuigd, dat gy, (die, menschlievend, zulk een handelwyze in Voorhout onderftelt) de afkeuring van zynett bewusten Overgang als onmogelyk voordraagt, ondervind ik met die uitdrukking, naar deze uwe denkwyze, u een dienst gcdaan te hebben; met alien, die misfchien uwe gezegendens, wegens gemelden Overgang, als bewyzen ter afkeuring van dezcn zouden hebben opgenomen, te verze. keren, dat gy, met alle die gezegdens, naar royn inzien, niets ter afkijuring der Overgang van Voorhout beweezen hebt. Ik moet beken- nen, dat gy voor dezen dienst, als in myne on- kunde, wegens uwe byzondere denkwyze, u ge« daan, my geen den minften dank fchuldig zyt. Ik beken het 00k; doch verwagt tevens van zulk eenen menfehenvriend, als gy in het beoordee- len van Het gedrag uwer Naasten O hier ver- toont, nu de rondborstige bekendtenis, dat gy, wegens myn gewaand voorgeeven als, door my, by herhaling gedaan, zeer onbedacht, niet al- leen, op de eerfte; maar 00k op de twintigfte Bladzyde myner Voorrede , U beroepen hebt* R en
|
||||
* N A R E D E.
en zelfs, dat U, om voor eenige oogenblifc* -
ken nog wat fchyns, voor uwe befchuldigiftg te- gen my, te doen flikkeren, volftrekt ■niets'meer over hebt, dan deze eenige uitdrukking, door my, (Bladz, 10 van die Voorrede) gebezigd, met deze woorden : Het bygebragte van den Alk' maarfchenvriend3 om Voorhout's Karakter, in ten ongunstig licht te plaatzen, is dm, door "hem, te los daar neir gefteld; enz. Ik heb dan, met die woorden waarlyk, eenmaal voorgegeeven, dat het oogmerk van dien vriend geweest is, om het karakter van Voorhout in een ongunftig licht te plaatzen. Ik beken ook zeer gewillig, dat het myne plicht geweest is van dit voorgeeven tenig bewvs aantevoeren. Maar heb ik dat niet gedaan, met in myne Voorrede {Bladz. 7), aantetoonen , dat hy, in zynen eerften Brief, (Bladz. 14) Voorhout befchryft als, verregaah» de veranderlyk in het fluk van Godsdienst; met on- der(telling, dat 'er zelfs enkele grilligheid en wis- peltuurigheid onder loopen ; dat ook daar nog by komt: bekrompenheid van vermogens, het overhoop haalen van alles te gelyk, zonder iets grondi* ctf te doen, of geheel tot fiand te brengen, M?et niet elke onpartydig mensch, dit leezende, als ik zeggen: Die fchets van Voorhout's karakter is niet zeer gunftig? Heb ik dan met dit aantetoonen, ten minften niet tenig bbwys gegee- l\ ven, |
||||
N A R E D E. »
ven, dat het oogmerk van dien fchryver geweest
is om Voorhout's karakter, in een ongunftig Jicht te plaatzen?----- De fchryver wil dit als
geen bewys aanneemen, maar houdt het daarom
op, eenig bewys te zyn? Hy zegt nu (Bl. 4.) dat bericht (wegens het karakter van Voorhout) heb ik, zonder eenige agterhou- *, ding, en gehe.el onpartydig opgegeeven. Al- le, die met my den Man kennen, en het ge- val, waar over wy fpreeken, in alle omftan- digheden kunnen beoordeelen-, gelove ik , gerustelyk, dat my toeftaan zullen, dat ik, ,, in den ftriktften zin , waarheid gefchreeven heb." Maar alle onpartydigen, die Voor- hout, genoeg van naby kennen, en het geval van zynen Over gang, in alle deszelfs omftandig- heden, wel kunnen beoordeelgn, en het geen ik ter wederlegging van dat bericht des fchryvers, weger.s het karakter van Voorhout, en de om- ftandigheden van het bewuste geval, uitvoerig (van bladz. 7 tot ao) heb bygebragt, oplettend overweegen, zullen bevinden, dat het bericht, niet zander eenige acherhouding, niet geheel o»' partydig gefchreeven is, ja zich zelven legen* fpreekt, en hem geenzints toeftaan, dat hy, we- gens alles, tot dat bericht betrekkelyk, in den ftriktften zin, waarheid gefchreeven heeft. De verzekering, welke verfcheidene Protestan- R 3 tea
|
|||||||
>
|
|||||||
Xii N A R E D E.
ten zelfs, van die bcvinding my gedaan heb*
ben, doedt my zoo onbefchroomd fpreeken van het geen ik op die aangeweezene bladzyden, beweezen heb, 'Er is dus niet flegts eenig; maar zelfs een overt uzgend bbwys, door my ge« geeven, dat het oogmerk van den Alkmaarfchen Vriend, zoo als het in zyn bericht zich voor- doedt, geweest is, om Voorhout's karakter.in een ongunftig licht te plaatzen. Uwe beroeping Vriend, op myne uitdrukking in de Voorrede% Bladz 10, is dus mede, voor U, zeer ongeluk* kig uitgevallen. Zoo gy weder fterk wilt fpree- ken , draag ook zorg van het niet onbedacht te doenJ ----- Gy zelve fchynt die ongelukkige uit-
komst gevreest te hebben: gy hebt getragt den
weg achter U open te houden, om zoo gy vluchten moest, nog iets te vinden in het welke gy voor eenigen tyd U mogt ftaanden houde, zeggende (Bladz. 5)5 over de misvatmg van SchoUTEN . hier omtrent, en hit quafi ftrydige, dat in myne opgave doorflralen zou, in het vervolg met opzet nader? Goed: ook daar zal men U vinden! Intusfchen nu iets, van minder be- lang. N. 3. ,. Ik gaa, zegt gy (Pladz, 6) tot eene
^, tweede aanmerking over Zy zal over het ty bekend maaken onzer naamen gaan In 't begin der f^oorrede fchryft Schouten : dat de >, fihry-
|
||||
/
|
|||||
N A R B D E. km
t, fchryver , of fchryvers zich verborgen houdm it
ycor my ww weinig aanbelang.... Evenwel bl. 29 en 30, verzoekt hy, zo men vervolgens zig nader met hem onderhouden wil, dat men dan 00k zyn eige naam en woonplaats onbe- fchroomd bekend maake, op dat hy weete , wie het is, die hem met zyn bezoek vereert. Hoe dacht ik dit leezende; is nu de man zyn eerst gefchreevene vergeeten ? " , III. Antwoord.
NeenVriend! de man is het niet vergeeten, hy
dacht wel aan zyn eerst gefchreevene toen hy dat verzoekfchreef;maar gedoog, datik (Jzegge,dat gy zyn verzoek leezende, het niet wel begreepen hebt, en het nu nog zeer verkeerd voorftelt. Hy verzogt niet, dat zo die fchryver of fchryvers van het Drietal brieven, vervolgens zich met hem onderhouden wilden, zyn, of hunnen naam, en woonplaats bekend maake; neen: Uw Utrecht- fche Vriend had (Bladz. ai) gefchresven. Ook twyjfel ik niet of de Pastoor zefoe zal zyn man wel vindeti, enz. Daar op antwoorddeik (Bladz 29 e» 30): of die verwagting van den Utrecht- fchen Vriend, vervuld zal worden is onzeker, doch dit weet ik, dat als zulks voorvalt, de Pastoor Schouten, zo "t God behaagt, hem R 4 » le-
|
|||||
xiv N A R E D R
leven en gezondheid te vergunnen, voor dien
Man wel t'huis zal weezen. By voorraad verzoek ik echter, dat die Man dan ook, zyn' eigen Naam en Woonplaats, onbe- fchroomd gelieve bekend te maaken^ op d« ik enz." Wel Vriend ziet gy nu zelve niet, dat gy myn verzoek zeer verkeerd hebt voorge- field, dat ik het niet deedt aan die, in welkers naam verberging ik geen belang ftelde, maar aan dien man in het byzonder? Kon, of jnogt ik nu dit niet doen, zonder, dat my ver- geeten was. f Bladz. I) gefchreeven te hebben: dat de fchryver of fchryvers ( v^n het drietal Brieven") zich verborgen houden, is voor my van weinig aanbelang? - Maar genoeg van ditl - N 4. Het voornaamfte, datgy, in de derde
plaats, doedt opmerken, betreft hoofdzaakelyk myn betuigd genoegen, over het welvoegelyke, in de fchryfwyze van het drietal Brieven; het gezegde in de nieuwe Vaderlandfche Biblio- theek, dat die Brieven niet zonder zout gefchree- ven zyn; en eindelyk, dat gy, gelyk de fchry- vers der genoemde Bibliotheek, om myne verge* lyking, tusfchen den Our gang van Paulus en dien van Voorhout ; als ook om het gebruik, het welke ik van uitdrukkiugen en touren, uit uwe brieven, maakte, gemeesmuilt hebt. IV. Ant-
|
|||||
|
|||||
N A R E D ft S*
IV. Antwoord.
De kundige fchryvers der gemelde Bibliotheek,
zullen waarfchynlyk, naar hunne kunst enfmaak., bevinden, dat deze uwe laatfte Brieven ook niet zonder zout gefchreeven zyn: dat gy in het mees- muilen hun voorbeeld volgt, anderen doedt lag- gen , om dat de voorgewende reden van dat mees muilen hen ongegrond, en in kundige menfchen, zeer belaggelyk voorkomt. ----- Ik nu en dan we- r
der gebruik maakende van uitdrukkingen en tou-
ren, uit uwe brieven , zal U de eere van alle het fraaije derzelven geeven; doch, om oprecht te handelen, ook zoo vry zyn van die plaatzen aan te wyzen, in weiken gy, naar myne gedagten, uw zout wat al te onbedacht geftrooit hebt. - Nu dan tot de laatfte aanmerking, in uwen eer* ften Brief, van het tweede drietal. N 5. Zy betreft het oordeel van de ftraks ge-
floenide kundige ichiyvers der Nieuvve Vacfer- landfche Bibliotheek. Gy merkt aan, dat ik me- de, hen kunaige fchryvers genoemd heb, en te vertronw^n, dat men my, over de beoordeeling van hunne beoordeeiing, ten opzichte van Vcoa - hout , wel ten antwoord ftaan zal; en eindclyk duidt gy, als iets wonders aan, dat hunne be. fchryving van Voorhout's karakter , zoo veel pvercenkomst heeft, met het gcen' gy van het- R 5 '«!-
|
||||
1
xvi N A R E D E.
zelve hebt voorgegeeven ; dear wy zegt gy fBl.
8,, dat yerzeker ik Uplegtig, in het geheel geen gemeenfchap, met, of zelfs de minfte kennts aan el- Jiander hebben. Dit verbaazende heeft ook zulk een genoegen by U te weeg gebragt, dat gy U niet hebt kunnen onthouden, de twee, in uwe oogen, geheel onpartydige uitfpraaken, welken die kundige fchryvers , wegens het ftukje ge- naamd: Overgang van Frans Voorhout enz. en het ander: Drietal gemeetizaame Brieven enz., gedaan hebben, van woord tot woord, by dezen uwen brief te voegen. V. Antwoord.
Hoe ik ook denk over het oordeel, dat ge-
tnelde Schryvers, wegens het eerfte drietal uwer Brieven, geveld hebben , ik heb hen niet al- leen genoemt, maar acht hen, in alle oprecht- heid, kundige Schryvers; dat zy, over myne beoordeeling van hunne beoordeeling wegens F. Voorhout, my ten antwoord zullen ftaan, verwagt ik; dat gy, hrnne uitfpraak over uwe Brieven, met genoegen las, acht ik zeer natuur- lyk; maar uwe aangeduide verwondering, dat hunne befchryving van Voorhouts karakter, met de uwe zoo juist overeenkomt, is niet zeer gegrond, om dat elke oplettend en onpartydig Lezer in dezelve eeo zeer duidelyken Echo van uwe
|
||||||
.
|
||||||
i
|
||||||
N A R ED E. *vw
liwe befchryving vindt. De kundige fchryvers
dsr Bibliotheek, die befchryving voor zich heb- bende, begrypt men hoe het mogelyk is, dat zy wegens Voorhouts karakter, hoofdzaakelyk het zelfde zeggen, fchoon gy, in 't geheel geen gemeenfchap, met, of zelfs de minfte kennis met hen hebt. Maar is dit niet een veel gewichti- ger reden van verwondering , dat, zoo haast maar in de Couranten wordt gemeld, dateenig gefchrift, over de Geloofs verfchillen, door eenen Roomsch Katholyken, is uitgegeeven, elk onpartydig mensch, naar de lesfen der onder- vinding befluit, dat 'er, wegens dat gefchrift, eene zeer ongunftige uitfpraak, door die fchry- vers, welke, hoe kundige ook onpartydig mocs- ten vveezen, zal gegeeven worden. Zyt gy blyde over de uitfpraak van zulke Rechters: ik beklaajj u! De Heer Hofstede, voorheen zeer vermaard Predikant te Rotterdam, zegt in eener zyner fchriften, da* hij zich bedroefde, en in zyn ge- weeten ontrust wierdt, als iets van zyn geichiyf, door een zeker zoort van kundige Jchryycrs, ge- preezen wierd! N. 6. Gm dat ik, Bladz 43 der verantw van
F. Voorhout) gefchreeven had aan gemelden Burger: Ik behoef u niet voortehouden de ,, groote verfchillen tusfchen de Protestanten, wel-
>' 1*
|
||||
xvnr N A RE D E.
welke het gefchreeve woord alleeti erkennen:
gy weetdat die verfchillen omtrent hetgetal(*) en de eigenlyke kragt der Sacramenten, onder hun nog onbeflist zyn, en byna nog dagelyks vermeerdert worden^" doch van de ge/chillen ender de Roomfchen met voordagt een diep ftilzwy- gen gekouden heb, toen Voorhout , gelyk de Alk- maarfche vriend oordeelt, ongelukkig aan het maalen was, zegt hy nu, in zyn tweeden Brief (Bladz. 13) dat heet zich van iemand meeiter mad' ken 3 -watinecr de noodlgt helderheid en kaimte van ziel hem ontbreekt! dat noem ik laag genoeg van ziel zyn, cm zich met alles te behelpen, het geen men tot zyn docl, om Profelyten te maaken dieust- baar veet te zullen kunnen zyn.
1
VI. Antwcord.
Wei Vriend! 00k uw dk-fenters Bloed is, daar ,
wat al te warm geweest. Mogt ik, om aan Voorhout, te bewyzen, dat de Geloofsverfcb.il- len, door het gefchreeve woord alleen, niet kun- nen beflist worden, my niet beroepen op opcn- baare en voortduurende bewyzen van de aanhou- denheid dier gefchillen, welke hem bekend wa- ren,
(*) In het tweede drictal, fiaat (Bladz. 13 ) geloof, raaur
dit zal waarfcnynlyk een fchryf. of drukfcut zyn. |
||||
N A R t D % xix
?en, dat onder de Protestariten, omtrent wezen-
lyke punten des Gelbofs, plaats hebben? mogt ik, om uit veelen dier bewyzen, zyrie aandacht maar tot een te bepaalen, hem niet herinneren het geen hy wel wi$t, dat ten opzichte van de leere der Sacramenten onder de Protestanten V6or- valt ? Maar van de gefcbillen onder de Room- fchen, voor hem, op\ dien t'yd te zwygen, acht gy ongeoorlooft. Gy zyt te driftig geweest, Vriend! Gy nu de zaak, met mser bedaard- heid overweegende, zult erkennen, dat ik vol- ftrekt niet kon fpreeken van gefchillen, die geen plaats hebben. Maar zyn 'er dan, onder de Roomfchen geen verfchillen? - Ja! maar die verfchillen, over de gevoelens der Godgeleer- den, welken, zoo lahg zy door de uitfpraak der Kerk niet bellist zyn, aan een ieder vry ftaan, behooren eigenlyk g'efprooken, tot het Geloof niet, dus zyn 'er ten opzichte van het wezen der befliste Geloofspunten, onder de Roomfchen in 't geheel geen verfchillen, en ik kon 'er, om deze reden, niet van fpreeken; Is 'er nu, in dit myn gedrag, eenig voorbedagt bedrog? een toe- vlucht tot een onbehoorlyk middel, of laagheid vail ziel, om Voorhout, temisleiden? Gy fchaamt u zelven over uw verydeld voorgeeven. Lees nog eens het geen ik in myne Voorrede (Bladz. 19 en 20^ wegens de verantwoording van Voor- hout |
||||
XX? N A R E D E.
hout heb aangekundigt, gy zult het in zyne g«-
heele verantwoording bewaarheid vinden, en edelmoedig erkennen, dat gy, ook in dit uw liefdeloos voorgeeven, door onbezonnen driftl, gedwaalt hebt. N. 7. Nu volgt eene befchuldiging tegen ray ,
die,in der daad, aartig is uitgevonden. Zy beftaat hierin: datik, die den Alkmaarfchen Vriend heb toegefchreeven, een haatelyk oogmerk van Voor- hout s karakter in een ongunftig licht te plaat- zen, juist zelve de fchuldige ben. De befchry- ving, welke ik, ten deele, uit onderftelde op- werpingen tegen zyne ftandvastigheid, in het ftuk van Godsdienst: en ten deele uit zyne be- kende otffeningen, om naar de leerwyze van D'O triin te onderzoeken, of de Gereformeer- de Kerk van welke hy belydenisfe deedt, ook werkelyk de waare Kerk was, van zyn gedrag (filadz 1119.) gegeeven heb, ftelt de Aik- maarfche Vriend (Bladz, 14 en 15;) voor; als eene befchryving, welke ik van zyn karakter zoude gedaan hebben, en bell uit die voordragt, met deze woorden: My duttkt het aangevoerde fpreekt fterker; dan iets in mynen brief, en de vriendjchap had wel zulke ongunftige trekken niet hinnen doen verwagten. ook loopen dezelven, tegen Tiet giheele oogmerk der voorrede , vkrkant in. |
|||||
VII. Ant-
|
|||||
N A R E D E. xn
VII. Antwoord.
De valsheid van die befchuldiging, zal de Alk-
maarfche vriend zelve, wel haast erkennen; doch het bewys van die valsheid zal ook, (zoo men wil) tot zyne eere, het aartige zyner uit- vinding bewyzen. De valscheid der befchuldi- ging tegens my, als of ik zelve het karakter van Voorhout, hem opzettelyk zullende verdeedi- gen, in een ongunftiger dachlicht geftelt had, dan de Alkmaarfche Vriend, bewys ik overtui- gend, door deze reden: Het karakter van ie- mand, in een ongunftig licht te ftellen, beftaat in voortegeeven, dat de misflaagen, welken hy' begaat, door hem vrywillig bedreven worden; of uit gebrek aan natuurlyk verftand en oordeel; of, naar zyne eigenzinnige begrippen; of door eene moedwillige overgeeving aan geduurige be- dryven der boosheid. Maar heb ik ergens, in myne voorrede, gezegt, dat men voorhout moet aanmerken als een man, van bekrompene yermogens, als verregaande veranderlyk in het ftuk van Godsdienst; in zoo verre zelfs, dat 'er ehkele grilligheid en wnpeltuurigheid onderloo- pen? neen nimmer heb ik; maar de Alkmaar- fche Vriend, in het eerfte drietal Brieven (Bladz. 14) als eenen zodanigen hem,metduim en vin- geren, gelyk men fpreekt, aangeweezen. Het if
|
||||
XXM N A R E D E.
is dus volftrekt valsch, dat ik het karakter van"
' Voorhout in een ongunftig dachlicht ge* ftelt heb, Het is zoo»ik heb in myne Voorrbde CBladz.
II, en 12), voorgeftelt opwerpingcn, welkete- gen zyne ftandvastigheid in het ftuk van Gods- dienst konde gedaan worden: ik heb (Bladz 4.) zyne oefFeningcn, ter bekoming der gerustffcel- ling voor zyn waarheid zoekend gemoed, en de verkeerdheid derzelven befchreeven; maar ftelde ik die voor, als gevolgen van het gebrek aan natuurlyk verftand of oordeel: of van eigen- zinnige giillig en wispeltuurigheid in hem ? Neen, ik bewees, dat de leerwyze en zommige fchrif- ten der Gereformeerden, als mede het gedrag- en de geestdryvende uitdrukkingen der zulken, onder hen, die zich vroomen noemen, de aan- leidende oorzaaken dier misflagen in hem zyn ge- weest. Ik heb dus wel aangetoont, dat zyne. vorige handelwyze, in het godsdienftige zeer ver- keerd geweest is; doch, op die zelve plaats, 00k beweezen, dat dit niet aan zyn karakter, maac aan de verkeerde onderwyzing, hem deswegen»: gegeeven, moet geweeten worden. Hy gaf ter; goeder tvouw geloof, niet, zoo als de Alkmaar- fche Vriend nu (Bladz. 15) verkeerdelyk aan* duidt, aan dwepetyen, in het algemeen, maar, ge*>
|
||||
;-
|
|||||
N A R E D E* xiiu
gelyk ik gezegt heb, aan hunne dwspireijen,
dat is: aan die der zogenaarade vroomen onder de Gereformeerden, van welke ifc,op die plaatfe, fpreek. Bewyst dit iets, ten nadeele van zyn karakter ? Zyn 'er niet veele beroemde Mannen, welke men ook om hun uitmuntend karakter most eerbieden, nu en dan,' op die wy- ze, bedroogen ? Mott daar uit, zoo als Voorhout zelve, de misflaagen van dien vo- rigen tyd, openlyk bekennende , (Bladz. 3J in zyne Verantwoording, treffend voorftelt, tiiet voorivheijen't wanneer wy in handtn yalien van zodanigen, die om., of door list, of onkun- dt, verkeerde denkbeeldtn inboezsthen, wy al ligt tot dwaliagen gebragt -warden ? daar hat intus- fchen hem bejegendt3 dien hot alleen om waarheid te d>en «? Genoeg : de Alkmaarfche Vriend, erkent nu zelve, vertrouw ik, dat die befchul- diging, tegenmy,valsch is,en ik laatde eer, die de aartigheid der uitvindiflg van dezelve geeven kan, geheel en al aan hem over. Alle onpartydigenzul- len toeftaan , dat de vriendfchap zelve zich ver- heugt, om dat ik de voorige misflaagen van Voorhout, in net godsdienftige, vertoonende, daar by beweezen heb, dat zy geen natuurlyke gevolgen van zyn karakter, maar heillooze vrugten der verkeerde onderwyzingen, in die dagen hem gegeeven,.moesten 2ijnj als mede, § < om
|
|||||
«
|
|||||||
xxiv N A R E fl E.
r
om dat de vertooning der ongunftige trekken
dier leerwyze, welke hem tden misleidde, het geheele oogmerk myner Voorrede , vierkant on- derfteunt. N. 8. Nog iets: Vo]gens Bladz. nder
Voorrede zal men, zegt de Alkmaarfche Vriend, Voorhout's zagt naar verandering,in het ftuk van Godsdienst, al van het jaar 1760 moeten rekenen. Ei lieve, vervolgt hy, laat men ter goeder trouw zeggen, of niet de man, alzoo geteekend, voorkomt, als van een zwak verftand; zich geftadig aan twyff'elzucht overgeevende, vatbaar voor ongegronde ver- beeldingen, ja zelfs, die den fchyn van vit- achtig en twistziek van aart, voor min doorzig* tigen hebben moet? " ' VIII. Antwoord,
Maar vriend, door wien komt de man alzoo
geteekend voor? door wien is gezegd, dat men zyne zucht naar verandering, in het ftuk Jvan Gods- dienst, al van het jaar 1760 zal moeten reekenen ? Door U zelven wordt het nu gedaan! Gy hebt weder tot eene aartigheid uwe toevlucht geno- men, om de fchande uwer naaktheid te dekken. Ik heb, ter wederlegging van het geen gy, als bewyzen der verregaande veranderlykheid van > VOOR-
|
|||||||
0
/ .
I
|
|||||||
N A R E D E. xt%
Voorhout in het ftuk van Godsdienst, had
Voorgegeeven, ook geantwoord, op dezen , welke uft de belydenis, die Voorhout 2elve doedt, konden bedagt worden, dat: hy toch dikwils, wegens die zaak, verandering van gedagten en gedrag openly k getoont be eft; ik heb (Bladz. 11) ge* zegt: Het is zoo; doch de Alkraaarfche Vriend ftelt (Bladz. i/Q de gewichtigfte van zyne veranderinget?, zoo beknopt met elkanderen vereenigd voor, als of zy alien, in een zeer kort tydbeftek waren voorgevallen-* Ter aan« wyzing van het valfche dier voorftelling, gaa ik dus voort: De eerjie btyk van zucht tot ver* andering, in het ftuk van Godsdienst, heeft hy gegeevcn, omtrent het jaar 1760, en andere, meer gerucht maakende, gaf Ay tuim dertig jaa- ten na dkn tyd: hier op vroeg ik: Is dit te v/achten vin een* man, die in bet Godsdietiftige, ytrregaande veranderlyk is ? Op die Vraag, heefc de Vriend niet geantwoord; maar om tot zyii oogmerk iets dienftig te maaken, het woord zucht, door my gebruikt, alleen aangepakt; als of ik, met het zelve, had willen zeggen, dat men eene zucht tot verandering, in het ftuk van Godsdienst, al van het jaar 1760 in Voor- hout erkennen moet. Ik beken het, 'er is iets aartigs in die vinding, maar in zich niers dan een bedrog voor min doorzigtigen zynde, |
||||
xxvi N A R E D E.
is zy toch verfoeielyk. Dit nu merkt elk op-
lettend en onpartydig leezer myncr eigene woor- den, en ziet gemakkelyk, dat ik met deze: De eerflt BLtfK van zucht tot enz: niet wil te ken- nen geeven, dat men van het gemelde jaar af, zulk eene beftendige zucht in Voorhout moet vastftellen; maar dat, zoo men die zucht, uit zyne bekende veranderingen van gedagten en gedrag in het Godsdienftige, wilde bewyzeh , men dan in acht moest neemen, dat hy, nog cen aankomend Jongeling zynde, een blyk of fchyn van die zucht gegeeven hebbende, na dien tyd, dertig jaaren lang, fpreekende bewyzen van <te ftandvastigfte aankleeving, aan de door hem gedaane Geloofsbelydenis, gegeeven heeft, en dus toeftaan, dat hy om die blyk of fchyn eens in zyne jonkheid, en eerst dertig jaaren na dien tyd, in eenige andere gevallen, (overtuigd, dat de zwarigheden tegen zyne gedaane Geloofsbe- lydenis, welke hy, om getrouw aan dezelve te blyven, altoos had trachten wegteneemen, niet te. vernietigen waren) getoont heeft, geenzints befchouwd moet worden als verregaande veran- derlyk, in het ftuk van Godsdienst. N. 9. Nu komen wy tot de plaats, naar
welke de Alkmaarfche Vriend, als tot zyne ver- fchanzing. is te rug geweeken. Nu vraagt hy (Bladz. 15J ftout: wqar ik gekezen hebbe, dat hy
|
||||
N A R E D E. xxvn
by aan Voorhout met ruimte natuurlyke fchran*
derheid en levendigheid: arbeidzaamheid en -war-
men yver voor waarheid en rechthteft toegeker.t?
Nu roept by uit, dat ik zyne woorden die
ik (Bladz 8 en 10) richrig had opgegeeven,
(Bladz. 9) met dit Priesterlyk byvoegzel ver-
meerderd, voorftel, als of hy zoude gezeid heb-
be, dat Voorhout gewoon is van het een op
het ander te fpringen (Nora) zcnder iets nut'
tigs uittevoeren" Hy gerust, dat dit in zynen
Brief nergens gezegd word, verzoekt niet kwaa-
lyk te neemen, dat hy zelve te groote gedagten
van my gehad heeft: of is het, vraagt hy,
der fchranderheid te veel toebetrouwd, wan-
neer ik van haar verwagtte, dat zy tusfchen
j, zaaken tot volMomenheid te brengen , en iets
nuttigs uimvoeren^ een zeer wezenlyk onder-
fcheid opsierken zou?" Men ziet dus, dat
de Vriend, in deze zyne wykplaats, veel ver.
trouwen ftelt.
IX. Antwoord.
Met dit alles, ftoute Vriend, durf ik U nade-
ren: ik durf U zeggen, gy zult welhaast bevin- den , dat gy weder tot een ander uitterfte verval- len, nu al te klyne gedagten wegens my hebt op- gevat. Gy moest toch vermoeden, dat ik zoude hebben kunnen verihan, ten minften deze uvve S 3 dui-
|
|||||
>
|
|||||
£xvm N A R E D E.
duidelyke woorden, met welken gy 'Bladz. 14,
in het eerfte drietal uwer Brieven ) zegt: Nie- riand, die Voorhout hnt, zal hem natuurlyke fchrandsrheid en leevzttaigheid: zal hem arbeid* zaamheid en warmen yver voor waarheid en recht mtzeggen en betwisten,Zkdaar Vriend! de plaats, waar ;k, geleezen heb, dat gy aan Voorhout met ruimie de opgenoemde hoedanigheden van een achtensvvaardig karakter, hebt toegekent! #iet gy weer, naar een uitvlucht om ? Neen, ftaan blyven! de geeischte plaats is U aangewee. zen,Wordtgy knorrig? Zegtgy: er ftaat evenwel niet: dat gy die met ruimie hem hebt toegekent! Was dit noodig: daar gy zoo duidelyk gezegt had, dat Niemand hem die ont- zeggen en betvvisten zal ? Als het Nj£mand z<?/, of m?gdoen, vvorden dan die hoedanigheden niet met ruimte aan Voorhout toegekend.? Kan uwe fchranderheid 'er iets op vinden , troost 'er U, en Uwe Vrienden mede! - Mort gy? Wilt gy nog gelyk hebben, mettezeggen: dae gy aan Voorhout geen ruimte van natuurlyke fchrUnder cid, van leevetidigheid, arbeldzaamheid en warmen yver voor waarheid en recht hebt toe» geken! dit kan U oo!c niet helpen: wyl ik al- leen gezegt heb, dat die hoedanigden met ruimte hem worden toegekend : want over de maate gerzelven heb ik zqq min, als gy gefprooken. Magr
|
||||||
N A R E D E. xxix
|
|||||
Maar iets by uwe woorden te voegen, noemt
gy in my een Priesterlyk byvoegzel. Zo ik dit gedaan neb, op zulke eene wyze, dat hierdoor iets wordt aangeduid , het welke, met uwe uitgedrukte meining, ftrydig is, zoude die Pries- terlyke byvoegivg in my zeer verfoeilyk weezen. Maar Vriend, uwe pooging, om dit te 6ewy- zen is weder, tot uvv nadeel uitgevallen. Tus- fchen zaaken tot volkomen te brengen en iets nut- tigs uittevoeren , heb ik zelve, hoe weinig fcftran- derheid gy my ook toekent, naar uw Jchrander voorftel, een zeer wezenlyk onderfcheid opge- merkt: maar beftaat in het al, of niet opmer- ken van dat wezenlyk onderfcheid, ons verfchil ? Neen Vriend! ■ Gy had, in het eerfte drietal uwer Brieven (Bladz. 15) van Voor« Hour gezegt: dat hy gewoon is alles te veel door elkander te haalen; van het een op het ander te fpringen, en zoo tot die beklaagens- ,. waardigen behoort, die alles willende weetert en doen, met de daad geene weetenfchap j, grondig kennen, en Been zaak tot volko- menheid brengen? - In myne Voorrede had ik (Bladz. 8) zooals gy erkent, deze uwe woorden letterlyk4 en dus richtig voorgefleld, en ter wederlegging derzelven, my beroepen hebbende, op de uitfpraak van elk, die de ge- S 4 fchie-
■■
\
|
|||||
xxx N A R E D E. ~'
fchiedenis van Voorhout's leven genoegzaam
kent, en onpartydig van hem wil fpreeken, na de byvoeging van andere, nog al iets afdoende bewyzen, (Bladz. 9) gevraagt: Mag men van zodanig eenen, zonder bewys te geeven, zeggen : dat hy gewoon is, alles te reel door d- kanderen te haalen^ en van het ten op het ander te fpringeny zonder iets nuttigs uittevotren? De fchrandere Alkmaarfche Vriend9 heefc, naar de maate zyner fchranderheid, zeer wel gemerkt, dat ik hem bedoelde, en eenig gebruik maakte van zyne woorden, die ik (Bladz. 8) letterlyk had opgegegven; en waant nu, eene onvergeef- felyke misflag in dat gebruik, het welke ik van zyne woorden gemaakt heb, ter myner befchaa- ming, aantevvyzen. Hy geefr te kennen, dat ik, by deze zyne woorden. iets heb bygevoegt, het geen hy niet mogt zeggen; om dat hem, door my getoond was, dat hy die gezegd had. Da Vriend is in waarheid door onbezonnen drift ver- voerd: had hy toch, eer hy zulk een zot voor« wendzel fchreef, myne zoo even aangehaalde, en door hem bedoelde woorden, met een be- daard gemoed geleezen, zyne natuurlyke fchran- derheid had hem doen opmerkeri, dat ik in de voorftelling van die vraag wel ten deele zyne woorden j maar 00k voor een gede.elte, met ach- terlaating van de zynen, myne eigene woorden |
||||
N A R E D E. xm
gebruikt, en 'er dus wel' eenige verandering ,'
maar geene vermeerdering, of byvoeging plaats had. Ik moet dan evenwcl bekennen, eeni- ge verandering omtrent de eigenlyke woorden van den Alkmaarfchen Vriend gemaakt te heb- ben? Dat beken ik zeer gewillig, Ik ver- beelde my, dat dit zeggert van dien Vriend, wegens Voorhout. Hy behoort tot die ongeluk- kigeti) weike vesl onderneemen, en geen zaak tot volkornenheid brengen, niet, dan alleen in den klank der vvoorden, verfchildt van dit zeggen: Hy behoort tot die , welke veel onderneemen zonder iets nuttigs uittevoersn: want geen zaak tot volkornenheid te brengen, en evenwel jets nuttigs uittevoeren, gaat, ik wil het wel bekennen, myne fchranderheid verre te bovenl Men kan evenwel iets nuttigs uitvoeren zon- der zaaken tot volkornenheid te brengen? dat begryp ik ; maar: breng geen zaak, zelfsgeen beginnend voorneemen tot volkornenheid, en voer dan evenwel iets nuttigs uit. Ikzal de fchranderheid van den Alkmaarfchen Vriend, zo hy de mogelykheid van zulk een geval be- wyst, met verwondering eerbieden! ----- Maar
»u , in zyn tweede drietal, zegt hy niet, dat
'er onderfcheid is, tusfchen geen zaaken tot vol- komenhrid te brengen en niets nuttigs uittevoeren; necn hy laat het woordje geen achter, en 3 $ fpreekt
|
||||||
■
|
||||||
/
|
||||||
txxti N A R E D E.
ipreekt alreen in het algemeen van zaaken, en
iets nuttigs uitvoeren. Het kan immers zyn, dat iemand iets nuttigs uitvoert, zonder juist zaa- ken tot volkoraenheid te brengen: Dit is zoo, doch elk oplettend Lezer zal terflond merken, dat dit ons gefchilniet is, en hy dus, met het ach- terlaaten van dat woord: ceen zaak, wel geeft cen blyk van fchranderheid; doch een van die fchranderheid, welke tot bedrdg gefchikt is. N. 10. In myne Voorrede had ik, (Bladz,
7) om het ftrydige tusfchen de opgaaven, wel- ken de Alkmaarfche Vriend (Bladz. 14) van Voorhout's Karakter gedaan had,duidelyk aan- tewyzen, gevraagd: Hoe komen natuuriyke Jchran* derhetd en levendigheid, over een, met bekrompenheid van vermogctts ? Hoe een flap van het allergrootst belong, gedselteLyk aan cnktk grilligheid toe* ge/chreven, met arbeidzaamheid en v/awien yvcr yoor waarheid en rechi ? En nu tracht de Vriend (Bladz. 16 en 17) te bewyzen, dat 'er in die opgaaven volftrekt geen ftrydigheid plaats heeft: ten 1. Om dat hy de maate der natuurlyke fchranderheid van Voorhout, die zeer groot, middelmatig en klyn zoude hunntn weezen, niet bepaald had, ten 2. Om dat hy, met aan Voorhout, warmen yver voor waarheid en recht toe te kennen, alleen zagtelyk had willen te kennen geeven, dat hy fteeds, zyus inziens, war
|
|||||
v
|
|||||
N A R E D E. Jcxxitt
wat heet, en dus voorbarig was geweest, in
het uitkomen voor het geen hy, voor waarheid jen regt meende te raoeten houdcn, in zynen warmen yver , ten 3. Om, dat Voorhout veele zaaken te gelyk ondernomen hebbende, dikwerf van voorwerp veranderde. X. Antwoord.
Wei aan Vriend, het zal 'er nu op aanko-
men, ora edelmoedig zyne misvatting en mis- duiding te erkennen, en zich aan de waarheid overtegeeven. Ik heb, met de opgaaven, wel- ken gy van Voorhout's Karakter, op eene en dezelve I4de Bladzyde, gedaan had, by elkan- deren te vergelyken , aangetoond, dat zy ftry- dig vvaren, nu geeft gy voor dat 'er misvatting en misduiding in die aanwyzing plaats heefb. Maar wiens fchuldisdit? Gy had in mve opgaa- ven onbepaald gefprooken: nu duidt gy aan, een kkine maate van jchrand^rheid in Voorkout , en zyne levendigheid-, arBeidzaamheid, en yver, wel- ken gy toen als goede hoedanigheden van zyn Karakter aanwees, daedt gy nu als gebreken in het zelve voorkomen, Zo gy dan toen, als nu, gefprooken had, zoude ik minder van de tegen- ihydigheid ; maar misfchien meerder van de valschheid uwer opgaaven beweezen hebben. Moest
|
||||
*xxrv N A R E D E.
|
|||||
Moest ik dan, uwe duidelyke woorden, in hun»
nen natuurlyken en ongedwongen zin niet op- vatten, daar gy van dezen, dien gy nu aan de- zelven opdringt, toen niets melde? Het is zoo, gy zeidde , wel (Bladz. 15^ dat Voorhout, met alle die, hem door U toegekende, goede hoedanigheden, niet berekend was, vooralles, wat hy wel ondernomen heeft; doch ik bewee- rende, dat 00k zulks niet vereischt wordt, ver- zogt U, iemand aantewyzen, die; even als hy, in ver&heidene nuttige weetenfchappen, zoo ver- re gevorderd is, en zoo veele zaaken, tot onder- wyzing en nutte zyner medemenfchen, tot ftand gebragt heeft: ik verzekerde u daarby, dat de openlyk gegeevene bewyzen dier vorderingen van Voorhoot, en het nut door dezelven ande- ren toegebragt, alleen genoeg zyn, om u te overmigen, dat hy, fchoon als mensch niet vol- maakt, en 00k in ailes, wat hy ter hand neemt, niet altyd gelukkig, geenzints behoort tot die beklaagenswaardigen, welke ailes villende weeten en doen, met de daad geene weetenfchap grondig kennen , en geene zaak tot volkomenheid brengen. Gy, Alkmaarfche Vriend door die onlochenbaare bewyzen befchaamd, tragt nu uwe eerfte opgaa- ven, zoo te draaijen en te verhanzeien, dat zy, naar uwe uitlegging opgenomen, niet meer zoo ftrydig tegen elkanderen zyn zouden. Gy zelve zyt
|
|||||
N A R E D fi. xxxv
zyt dan de man, die u aan tnhvatting en tnis-
duiding der aanwyzing . welke ik van de ongedor- loofdfle en onbeflaanbaarjle firydigheden ' door «, in die opgaaven voortgebragt, gedaan heb. Zyt dan edelmoedig, geef u aan de waarheid over, en erken, dat ik op uwe duidelyke woorden af- gaande, niet verplicht was, die uitvluchten voor U te zoeken, tot welken gy nu gewee- ken zyt. N. ii. Nu weder nog een paar woorden van
den Alkmaarfchen Vriend. Het beftaat bierin: ik had aangetoond , dat Voorhout , naar de uitlegging der Sifte Vraag van den Heidelberg- fihsn Cattchismus, door D°. d'Outrein gegee- ven, verplicht was te onderzoeken: Of. de Kerk, waar van men belydenisfe doedt (en dus in 't ge- val van Voorhout, de Gereformeerde), ook werkelyk de waare Kerk is? V welk men (ver- volgt D°. d'Outrein) niet blindelingifynen Ow der en en Leeraars te gevallen gekoyen, maar. zelft de gronden daar van, na de gegeevene kentekent overwegen moet, om aljbo verfekert te zyn , dat men de kostelyke peerle des Evangeliums waarlyk ge- vonden heeft^ Matth. XIII: 45, 46. Hier op vroeg ik (Bladz. 13) was dan Voorhout, volgens zulk eene onderwyzing, niet ver- plicht, om alle de Systhema's, ten minften die der Protestanten te onderzoeken, en dus* al$
|
||||
Jcxxvi N A R E D E.
|
|||||
j, als door een natuurlyk gevolg van dat ondef> "
zoek, :zich in den maalftroom van allerlei God' geleerde fentimenten en twistvraagen, te be- ,, geeven." -< Op de aangeduide veronder- ftelling van den Vriend, dat Voorhout dit on- derzoek. als met ongewatfche handen , gedaan : net een voor, net ander na, of liever dan een deel van het een, en dan weder een ander deel van het ander aangetast, en zich dus niet wel toe- gerust in dien maalftroom begeeven had; vroeg ik ten tweeden: Of moest hy (Voorhout) om dit niet, met gecne ongewas/che handen, y, en niet wel toegetust te doen, met de Texc- verklaaringen en tiidegging van den.HEiDELf bergsghenKatechismds, doordeDowtiNE^s, ■ KATfeCHlZ£ERMUESTSl:S,enBROEDEUSderO£/-
ftmngen , gedaan , altoos inftemmen ?" De
Vriend zegt, dat ik met die tweede vraag den Gereformeerden eene handdwyze aantijg, die zy altoos tegengaan. c -- * '.'.
XI. Antwoord.
t »
.-, .'■-. \ ,' ' v, ' \
Ik hoop, dat de Alkmaarfche Vriend, nu ten
minften- zal begrypeni, dat ik met de eerfte vraag, alleen voorftelde, of Voor hoot in zyn onderzoek, naar de waar-e Kerk,< volgens de ^aangeWeezens onderwyzing, om atks te be- c. proe.
|
|||||
N A R E D E. rxxxvn
proeven, en net goede te behouden, niet alle de
' Systhema's, ten nrinften die der Protestanten moest onderzoeken ? De Vriend beantwoordt die vraag met voornaamlyk het woordje alia aantepakken, en zyne fchranderhdd te doen bly- ken, met (BladZ. 18} aantewyzen , dat dit alles met zekere bepaalingen moet worden ,., opgevat; die uit iemands vermogens, omftan- digbeden, betrekkingen enz. ontleent moeten worden." Hy fchynt dus mat gemerkt te hebben, dat ik 00k eenige bepaalingen in acht genomen, en het woordje alki, alleen tot alle de Systhema's, en dit als nog te ruim, ten minften, tot die der Protestanten bepaald had; vcrvolgens zegt hy, dat zonder die bepaaling, 5, de eenvouwigfte leerftelling der Protestanten, ais belaggelyk en ongereimd wordt ten tooh s1 gefteld, als of zy van alle ledemaaten volmaafc- ,, te Godgeleerden wilde maaken; en als of het lang bekende onderfcheid tusfchen Godsdienst- here en Godsgekerdheid geheel niet in de vvae- reld was" De Vriend geeft dan, als 't ware aan de uitlegging, welke D3. d'Outrbin van gemelde vraag der Heidelbergfche Katechis- mus gedaan heeft, deze uitlegging: dat alien, in het onderzoek naar de waare Kerk, wel de gronden der Godtdienstleete, maar dat niet alien, die; der Godgekerdheidmoeten onderzoeken. ** Dit
|
||||
t
|
|||||
■
xxxviit N A R E D E. ^
Dit zy zoo! Is 'er nu, tusfchen de Godsdienst*
leere der Gereformeerden, der Lutherfchen, der\ Doopsgezinden, der Remonftranteti , en ande- ren , die zich ook Protestanten noemen, geen groot onderfcheid, omtfent eenige wezenlyke hoofdpunten der leere van Ghristus? Be- wyst, by voorbeeld de tegenftand, welken ds Remonitranten, om eene broederlyke vereeni- ging tusfchen allc Protestantfche Gezindheden te bewerken in deze dagen van verdraagzaamheid, wel byzonder by de Gereformeerden ontmoeten * niet overtuigend, dat die verfchillen, ten min- ften door een aanzienlyk deel der laastgenoem- den, van het grootst gewicht geacht worden! '£r is dus voor elk'Protestant, ten opziehte der Godsdieristltere alleen, nog veel te onderzoeken. Voorhoot nu belydenis van de leere der Gere- formeerden gedaan hebbende, moest, om na de onderwyzmg hem gegeeven, te onderzoeken of de gemeenfchap derzelve de waare Kerk is, niet vooraf zeker ftellen: zy is de waare Kerk, en dus alleen tot de Godsdidnstleere der Gerefor- meerden , zyn ondetzoek bepaalen; neen fchoon ook zyne Ouders, en zyne Leeraars hem dk zeidden, hem wierdt geleerd, dat hy ztlfs de gronden daar van, na, de gegeeve kentekens over- wegen moest - Maar kon hy dat wel doen, zonder ook de gronden der Godsdienstleere van de an-
-
|
|||||
N A R E D E. same
andere Protestantfche Gezindhedens, die op de*
zelve kentekenen der waare Kkrk zich beroe- men, ernftig te overweegen? Of mogen dit alfeen maar zulke doen, die een grootc maate van natuurlyke fchraiiderheid bezittenl Genomen dan eens, Voorhout had ,zich, om eene middelmaatige, "Of .zelfs kleine maate der- zelve, tot het onderzoeken, naar de gronden der Godsdienstkere van de Gereformeerden, moeten bepaalen, had hy dan niet alle de-Systhema's dier leere,', of ten minften van die Protestanteh, welke Gereformeerden, of wilt gymede, Hervormdengt- noemd worden, moeten onderzoeken ? Het is waar, ik heb, in myne vraag het wodrd Systkima^ in eene jruime betekenis genomen; maar is dit by de Ledemaaten der Gereformeerden, nietalveel gebruikelyk? Hoort men nietdikwils veelen der zulken zeggen: Die Domini is in de leere van dat Systhima: Domini N. is van een heel ander Systhema: te vooren was het Systima van de Domini, welke te..... ftondt zoo, nu is het anders enz. De Alkmaarfche Vriend heeft derhalven, geen kans ziende, om myne eerfte vjaag wel te beantwoorden, zich alleen met vit- tereijen willen behelpen j doch nu zal hy zelve wel erkennen, dat ook die van geen hetminfte nut, voor hem geweest zyn. T Ten
|
|||||
**
|
|||||
I
t
xt- N A R E D E.
Ten bpzichte van het geen hy, op myfi
tweede vraag, voorwendt, zal ik flegts met een woord zeggen, dat hy ze niet begreepen heeft, of (het geen wel iets efger zotfde aanduiden^) nu dezelve zeer verkeerd voorftelt* De vrief/d toch, zegt, na die voorftelling (Bladz, 18 en 19,^ dus van my'; Zo heeft hy, het dan blykbaar weder op de Gereformeerden gelaa den; doch ik [moet eerlyk bekennen, dat hy 'er zoo verre af is, om vraagende nun waar gevoelen juist voorteftellen, dat hy veel eer vlak het tegendeel doedt, en hun een han- delwys aantygfe, die ik weet, en. Schoutem 00k weeten kon, en weeten moest, dat door hun by. «He geleegenheden in openbaare en byzondere onderwyzingen veroordeeld -en te- w gengegaan word." *» Maar heb He het geen, door my, met die woorden, is gevraagd, voor- gefteid als het juist gevoelen der Gereformeer- den? In het tegendeel, ifc heb, ookr Om al- ien fchyn daar van wegteneertien, die tweede vraag terftond zelve beantwoord:v ffeggende : Neen: dart was zyn gehme te men/chefyk! Hem wierdt, voegde ik 'er; daargnboven by f volms fat leerffelzei de* Geh^Ortneeraen beftwdigvoor^i- houden. dat de H. Schriftuur alleen deregeffyn zyn geloof moest zyn: dat hy niets op fiet gez'aeh der
. ■
|
||||
ft A R E D E. xia
for Contilkn, of Kerkvergideringen, of Heilige
Vaderm mogt aar/neemeh^ otn dat ook de fasten van die befiaan uit menfchen, die alle leugenaars zyn, ----- Kon ik tiu duidelyker zeggen: konik
kragtiger bewyzen, dat VooRhout, volgens de
onderwyzing der Gereformeerden, niet vefplicht Was, met de textverklaaringen en uitleggingen der Dominees en?, niet altoos inteftemmen? En met dat alles vindt de Vriend zich verplicht te bekennen, dat ik met die tweede vraag zulks, als hun waar" gevoelen hen stftntygt De on- partydige oordrele wie van-lins beiden, eene ver- keerde aantyging gedaan heeft. rr»- N. i a. De AlkmaarfcHe Vjiend ttagt, ook
ills zyn misflag merkende, die tweede vraag te beantwoordeh, met te zeggen, dat de veteisch- tens ter beoordeeling der verfchillende ftelzels in het Godsdienftige, om die niet met ongewasfche handen, en wel toegerust te doen, aan Voor- HOUT, in emige maate ontbraken, of niet wel en tydigi maar ve'wardf.en onbedaard wierden am- gebragt. Ten bewyze van dit zyn gezegde beroept hy zich ten overvloede nogmaals * ,©p de fchets, die hy uit myne Voorrede Bladz. 14 en 16) bret't aangevoerd; ert op het' geen Voorhout zelve, in den Ovrrgang r Bladz. f14) en op de eerfte bladzyde zyner Ver- T a ANT«
y
-
■
|
||||
jiui N A R E D E.
i
ANTWooRding heeft op het papier gebragt.
Met de beroeping op die plaatzen, vertoont hy
zich weder als zeer gerust: hy geeft voor, dat
wanneer men alles, wat daar gevonden wordt,
verftandig vergelykt, en gemotddyk beourdeelcl,
men hem zal toeftaan dat hy Voorhout's ka-
rakter, naar waarheid, onpartydig befchreevan
heeft.
XII. Antwoord.
Nu is't myne beurt Vriend , en ik beroep my
met wezenlyi e gerustheid, op die zelve plaat zen als gy; en, ten overvloede, op dat geen door hetwelke ik in myn Zevebde antwoord van deze Narede , de valschheid uwer voor- geevingen, zoo overtuigend beweezen heb, dat ook elk verftandig en onpartydig Protestant zelfs, wannneer hy alles op die plaatzen aangevoerd, verftandig vergelykt, en gemoedelyk beoordeelt, zal toeftaan, dat, hoe dan ook de verbor- gene bedoeling van uw harte, ten opzichte van Voorhout geweest zy. de befchryving van zyn Karakter in het eerfte drietal uwer Brieven, op zulk eene wyze door U is uirgevoerd . dat men, all&n naar deze, over uw doelwitoordeelende, met redcn verplicht is het zdvt« houden voor , . ■■■ ; cen
»
|
|||||
i
|
|||||
J-
N A R E D E. thin
een onbetwistbaar oogmerk, om 'sMans karak-
ter in een ongunftig licht te plaatzen; als mede, dat het tot zulk een einde door U voorge- geeven, te los daar neergefteld, telkens vervalt by de blyken van het tegendeel, en dus geen- zints dienen kan, tot een' grond van het geen, gydaar op wilde vastftellen. 'Er is dan, Alkmaarfche Vriend, ter beant-
woording van uwen laatften Brief, my niets roeer over: alleen voeg ik 'er dit weinige by: dat Voorhout, van wien gy (Bladz. 20) zegt, dat hy te vooren, fchoon gy het hoe lange, niet juist bepaalen kunt, met zyn voorwerpe- lyk Geloof, eigenlyk nergens te huis hoord- de; en met betrekking tot zyn onderwerpe- LYK Geloof , zoektnde, worfieknde enz. 00k verre was van t'huis weezen, 't zederd zynen bekenden Overgang met zyn voorwerpelyk Ge~ Iooft zoo als gy uit zyne gedaane belydenis ziet, by de oude Roomfche Katholyke Kerk t'huis is; en met betrekking tot zyn onderwerpelyk Ge- loaf, ter verheerlyking van Gods Genade, dagelyks openlyk betuigt, met veel vertroosting en gerust- heid t'huis te zyn, by de leere derzelve Kerk, welke hem vcrplicht Jefus te erkennen voor zy- nen 6gnigen Zaligmaker, en tevens te gelooven, |
||||
|
||||||
xliv N A R E D B.
dat deze, niet alleen voor alle menfchen in he*
algemeen; maar ook voor elk mensch in het byzonder, en dus mede voor zyne zaligheid ge- ftoryenis. Op die verdienften van Jefus, met een nedrig geloof betrouwende, geniet hy,ver- foeiende het verwaand en dwaas voorgeeven der dweepers, van hunne plaats in den Hemel reeds gezien te hebben, deeds den zoeten troost dezer gerustftelling J dat 'er geen verdoemenis is, voor die in Christus Jezus zyn, die niet naar den vlee- fche wandelen: daar hy, om, naar den vlee» fche niet te wanielen, in de door Jefus ver- diende Genadige hulpmiddelen \ de vereischte onderfteoning bekomt. Zyt derhalven verze* kerd, /AJkmaarfche Vriend, wegens de tegen- woordige wel gegronde gerustbeid van Voor- hout Ik groet U, en gaa over tot den Brief van uwen Utrechtfchen Vriend. De eene, en laatfte Brief van dezen, is weder
in grooten haast gefchreeven. Het gebrek aan tyd is by den Scbryver nu zoo groot geweest, dat hy zelfs eenige leerzaame woorden van den beroemden Hamelsveld, te vinden in het 50 Nonimer van zyn Weekblad, de ongeveinspb Christen genaamd, niet heeft kunnen affchry- yen, Dit niettegenftaande is evenwel die eene Brief van den Utrechtfchen Vriend, op eene Bladz.
|
||||||
|
||||||
N A R E D E. jo*
Bladzyde na, zoo groot, als de twee Brieven
van den Alkmaarfchen. Dit fchynt in den eer- ften opflag vreemd, doch die vreemdheid vei> dwynt, by de oplettende leezing van dien langen Brief: wyl men, op elke Bladzyde van denzel- zen wel haast ontdekt, dat de Schryver maar al« les, wat eenigzints als gunftig voor zyn oog- merk, hem in de gedachten kwam , haastig, zonder eenig nadenken, op het Papier gefteld heeft. Van dezen zoo haastig, by een ge- raapten Brief, wordt echter in de Couran- ten gemeld, dat de Profesfor He ring a, en de Heidelbergsche Katechismus, in denzeiven bondig verdeedigd zyn. Van die zoo- genaamde verdeediging en foortgelyke weder- legoing myner Voorrede, zal ik nu eenige ftaaltjes voordraagen. *■' De Utrechtfche Vriend begint (Bladz. 21)
met den Alkmaarfchen zyn genoegen te betuigen, wegens het ftukjen, getiteld: De Overgang van Frans Voorhout getoetst, by Holtrop uitge- komen, Het weinige, dat in zynen Brief eeni- ge aanmerkinging verdient, is 00k uit dttftuk- fen gedeeltelyk overgenomen, en ter verdere na- leezing, in hec zelve, aangeweezen, en dusis, 00k het weinige, dat eenig antwoord in dezen Brief van den Utrechtfchen Vriend vereischt T 4 niet
|
||||
xlvi N A R E D E.
niet aan hem, maar aan den Schryver van het
gemelden ftukjen, eigen. Ten opzichte van dat ftukjen moet ik intus-
fchen zeggen, myne gedaane belofte van het zelve fpoedig te beantwoorden, tot dus verre niet te hebben kunnen volbrengen, om dat ik door bezigheden van eenen anderen aart hier in ben verhinderd , en ik mede dat ftukje, eene wel doordachte wederlegging waardig acht. Ik verzoek derhalven den geeerden Schryver van het zelve; als ookhet onzydig leezend Publiek, , myn uitftellen my ten goede te houden, en in-, tedenken, dat iemand een goed betaaler zyner fchulden zyn kan, al is het, dat hy niet zoq fpoedig komt, als wel door hem beloofd was. Zo het God behaagt, my leven en gezondheid te verleenen, zal ik myn uiterfte best doen, om ten minften voor het einde van dit loopende jaar, het beloofde antwoord in het licht te gee- ven; en het zelve, met geene mindere befchei- denheid, voor den geeerden Schryver", als hy, ten myne opzichte, heefc in acht genomen, trachtten uittevoeren. Nu dan tot den Utrechtfchen Vriend! Ik zal
hem op dezelve wyze, als den Alkmaarfchen, beantwoorden. N", %, Ter wederlegging myner Voorrede,
be.
|
||||
N A R E D £. ' xlvh
befchuldigt hy my (Bladz. 23) meer dan eens,
;zyne gezegdens geheel verkeerd te hebben voor- gedraagen. De eerfte proeve dan, volgens zyn haastig voorgeeven is, te vinden in myne Voor- rede., (Bladz. 20 en 21) alwaar ik den leezer in het denkbeeld gebragt heb, als of hy (Bladz. 19) gezegt had, dat ik niet van dien invloed en vermaardheid was, dat de gefchiedenis van Voor- hout verdient had in druk uitgegeeven te worden. Hy zegt wel, dat ik zulks 00k toeftem; doch toont zich verwonderd, wie my toch zoo kwalyk heeft keren leezen, daar 'er voegt hy V by ter bedotlde plaats , my betreffende-, geen v/oord float y en bet aangehaalde 00k niet fiaan kon ! ■
I, Antwoord. Wel Vriend! Uwe verwondering zal ophou.
den, zo haast gy met eenige oplectendheid, uwe eigene woorden naleest Gy had (Bladz. 19) het in druk uitgaan van Voorhout's Overgang afkeurende, gezegt, dat dezaak, op zich zelve befchouwd, van geen groote zeldzaamheid is. Was dit nu niet als de eerfte reden van uwe af-* keuring? Ongetwyffeld: Ja! vervolgende, zegt gy: Ook was de man by wien zulks in Alkmaar plaats had, niet van dim invloed en vermaardheid T 5 enz.
|
||||
ILVin N A R E D E,
$nz, Maar wie was nu die Man? Was
die Voorhout ? Gy fchynt U te verbeelden, dit toen zoo duidelyk te hebben voorgefteld, dat niamand, uit uwe woorden, iets anders lee- zen kon. Laat ons C met achterlaating van deze woorden de man) eens twee verfchillende lee- ?ingen by elkanderen ftellen. De eerfte, welke gy nu, als door U bedoeld opgeeft, zy deze: Ook was Voorhout, by wien zulks in Alk- MAAR plaats had niet van dien imloed en ver- maardheid enz. De tweede, welke ik my ver- beelde dus: Ook was Schouten, by wien zulks in Alkmaar plaats had, niet van dien invked en*vermaardheid tnz. Die tweede leezing zult gy zeggen, was myne meening niet, en dqs niet echtl Het kan zyn Vriend; maar ftrydt zy zoo openlyk tegen uwe woorden; dat zy, als onmogelyk moet verworpen worden ? Gy zyc de man niet, om veel over die zaak met U te praaten; maar deskundige en onpartydige Lezers zullen, vertrouw ik, die laatfte leezing, ruim zoo natuuriyk vinden, als de eerfte. De Overgangvan Voorhout, had toch eigenlyk gefprooken, niet by, maar door dien man, in Alkmaar plaats. Hy de Gemeenfchap der Geformeerden verlaa- tende, ging over tot die van de Roomfche Ka- tholyke Kerlc, door zyne openbaare belydenis van
|
||||
N A R E D E, xl«
if
van derzelver leere, Maar by wien is die Be-
lydenis in het openbaar gedaan ? Is die by Voor- hout, of by Schouten gedaan? Als men van een Lidmaat der Gereformeerden vroeg: By wien hebt gy de openbaare Belydenis van uw Geloof gedaan? Zoude zulk een antwoorden: by ray zelven! Zoude niet het antwoord weezen: by dien, of dezen Domini is zy door my gedaan! Nu in zulk eenen natuurlyken zin heb ik de woorden van den Uwechtfchen Vriend opgenomen en voorgefteld. Die noemt hy een bewys, dat ik zyn gezegde geheel verkeerd heb voorgedraagen, en vraagt, als verwonderd: wie my zoo kwaalyk heeft leeren leezen? N. 2. Op Bladz. 24. komt hy tot zyne twee-
de proef, welke hy Voorvvendt uit het geen ik in myne Voorrede van bladz. 3639, gezegt heb ter beantwoording van zyne vraag: waarom ik my., tegen den Heidelbergfebe Catechismus, met betrekking tot de cofte vraag, derzehen in hut hamat ze/? II. Antwoord.
Dat ik zyne gezegdens, daar ter plaatze, ge-
heel verkeerd zoudenhebben voorgedragen, wil hy nu (Bladz 21,24,25 en 26) aantoonen, uit die zeU ve bewyzen, door welken ik, daar, beweezen heb,
t
|
||||
l N A R E D E.
|
||||||
heb, dat hy ray een gezegde, en leere valfche-
lyk had toegefchreeven, die volftrekt ftrydig waren, aan het geen ik duidelyk gezegd, en getoond had, de zuivere leere der Roomsch- Katholyke Kerk te zyn. Wei verre dan, dat ik zyne woorden verkeerd zoude hebbe voor- gedraagen, heb ik daar uitvoerig zclfs bewee* zen, dat hy aan zulk eene onbetaamelyke han- delwyze, ten opzichte van myne woorden, zich had fchuldig gemaakt. De onpartydige leeze, op de gemelde Bladzyden, onzer beider woorden, en hy zal bevinden, dat ik de waar- heid zeg. N. 3. Bladz. a?, zegt hy: mydunkt, dat
het tyd wordt, dat ik van deze kleinigheden afftap, om dat ik nog eene andere hoofdzaak , in het waare dachlicht te ftellen heb.'" De eerfte van die hoofdzaaken,; komt hier op uit: In het ftukjen genaamd Overgang enz. heb ik (Bladz. s9^gezegt: Vleefchelyke menfehen, die de din gen van den Getst Gods met verfiaan enz. De Utrechtfche Vriend had die nitdrukking aangemerkt, als eene der rechtjlreekfche aanval- len, welken hy zegt, dat ik op de Gerefor- meerde Geestelykheid gedaan zoude hebben en hierom, in het eerfte Drietal (Bladz. 19) ge- zegd: laat ik dit woord eens mogan gebrui-. kin,
|
||||||
\
|
||||||
N A R E D E. li
ken, Cde befcheide Schouten, verkiest haar,
met alle haare Onderwyzelingen en alle Pro- tefianten, (Qladz. 29) Vleefchelyke menfchen te noemen, en met de domme Kapharna'iten gelyk te ftellen: hoe juist en liefderyk oor- deele elk onpartydige 1" Om dit elkonparty- dige wel te doen beoordeele, zeg ik met be- trekking tot myne door hem afgekeurde uit- drukking, in myne Voorrede ^Bladz. 22) En ik die dezen, door dien vriend, daar op. genoemden niet bepaaldelyk heb aangewezen, ;, denk zeer gerust: Die de fchoen past trekt ze aanV Maar ik (Bladz. &§> over de be- fchuldiging door Professor Heringa, en den Heidelbergsche Katechismus, aan de Roomsch-Katholyken gedaan ; fpreekende, vraag: Mag ik deze hunne Befchuldigers ni noemen? De Utrechtfche Vriend nu, d twee gevallen, als volkome gelyk met elkand ren ftellende, doedt, daar op, deze beflisfenc uitfpraak: Hier hebben wy dan weder een tastbaa ftrydigheid in alles! - ■
III. Antwoord.
Zy is zeker niet in iets, van het geen ii
op die aangeweezene Bladzyden, gezegt he
' nr
|
||||
N A R £ D t. tflt
zoo Voorteftellen, als Heringa van die leere
gefchreeven had, voor eenige jaaaren, in het nabuurig Frankryk, over het algemeen pleeg plaats te hebben, zegt nil, om dat ik in myne Voorrede (Blad 28) dit ontkendhad; Wie ,, zou nu gedagt hebben, dat de burger Schou- ,, ten nog onder die onverlichte lieden zyner beiydenis behoorde, die openlyk zouden wil- len ontkennen, dat in het nabuurig Frankryk, M voor eenige jaaren het volk, over het alge- ,, meen, op die wyze, gbleerd wierd en evenwel is dat go.'"1 Ten tweeden: Dat 'er by die leere, dat men in het gemelde Sacrament! het lichaam en bloed van Christus met zyn ziel «n Godheid verheerlykt gelyk hy in den Hemel is, ontvangt, zoo als ik VooRhout heb laaten belyden en erkennen, maar zeer weinig domheid en bygeloovigheid behoeft te komen, om aan , het affehuwelyke der vobrgeeving van Protestor Heringa gelyk te zyn. IV. Antwoord. ,
- - ■ . iii Hi ■;.■. . ....
Gp de eerfte reden, Vriend, welke gy nu,
tef bondige ferdsediging van. Prof afar Herin- ga, hebt -aangebragt, antwoord ik met openlyk |
||||
Liv N A R E D E.
te bekennen, dat ik, van die voorgewende leer"
wyze en gebruiklykheden der Roomfche Geeste- lykheid in Frankryk, over net algemeen, nim- mer, uit den mond van ddnigen Franfchen Bree- der, iets, aan die affchuwelyken leugen gelyk, gehoorl heb: ik geloof gewillig, dat gy het niet kunt helpen, rnaar ik geloof ook, dat gy, uit alle de millioenen Franfche Broeders , die 'er zyn, niet de'nen Franfchen Broeder zult kunnen aanwyzen, die het bewuste, verfoeielyk, gezegde van Profesfor 'Heringa , met de algemeenheid van die leerwyze, door duchtige bevvyzen aante- toonen, kan verdeedigen. Uwe nieuwe bondin- Heid der Verdttdiging van gemelden Profesfor,? zal derhalven dan eerst, haare vereischte kragt hebben, als gy ook maar e'e'nen zulken Franfchen Broeder bewoogen hebt, om door die vereischte bewyzen alle onpartydigen, overfuigend te doen zien, dat die, door Heringa aangeduide leerwy- ze, voor eenige jaaren, in Frankryk, over het algemeen , pleeg plaats te hebben, Op de tweede reden , tot die bondige Verdeediging, genomen uit de belydenis en erkentenis, dat 4»en den geheelen Chrisms>. met Godheid. en -Menschneid, gelyk hy vorheerlykt in den He- oael is, in het gemelde Sacrament ontvangt, m als |
||||
1 .'■"'./■
If A R E B B f*y| .
aJs of eri bij die belijdenis en erkentems»-
maar weinjg domheid en bijgeloof behjoe£d«
te koinen, om gelijk te weezen aan het af-
fchuwlijk voorgeeven van Profesfor Herinxja*
antwoord ik, Ten eerften: dat 'er ' geeneJLee-
re'zoo waar en heilig is, of zij kan-^o.ok-
maar om een weinig biigek^raene domheid; en .
bijgeloof, zeer verkeerd begreepen, ;en,'6&oi
een valsch vernuft, als zeer verfoeielijk vetf-
toond worden. Ten tweeden: dat men , op
die, wijze, ook zoo zoude kunnen fpreekett
van de leere der Lutherfchen, welke beri^
■den te gelooven, dat zij, bet Sacrament vaa-
't H. Avondmaal. gebruikende, in, of bij, of
met het brood, het wezenlijk lichaam van
Christus, ja den geheelen Christus , zob als
JAiy, yerheerlijkt in den Hemel is, met der
daad, in zieh,ontvangen. Zij geeven, te-
gen ons, voor, dat het Brood blijftj dock-
eifchen, volgena de leere van Luther, zoo
fterk als wij, dat die duidelijke woorden vah
Jesus: Dit is mijm Lichaam, in hunnen;ei«
gen natuurlijken zin verftaan worden* Elk
onpartijdig Lezer begrijpt gemakkelijk, dat
het voorwendzel van Heringa eigenlijk be*
trekking heeft tot het wezenlijk ohtvangen
van het Lichaam van Christus in zjeh^ ds
► -' . y men
■
■■;■
■ *■ 7 ■.
*
|
||||
tvi N A R E D E.
men het heilig Sacrament ontvangt; en dat
ons verfchil met de Lutherfchen, over het al, of niet blijven van het brood, in dit ge- val, niets afdoedt. De Utrechtfche Vriend heeft dan Profesfor Heringa, in plaatze van bondig te verdeedigen, bl8otgefteld voor eenen nieuwen aanval, welken die Lutherfchen hem zouden kunnen doen, als hy, even gelyk de Yriend, om zich te zuiveren van de lasterin* gen, tegen de Roomsch Katholyken , ten min- ften tegen die van het nabuurig Vrankryk, over het algemeen, door hem uitgebraakt, zoude willen vraagen: Hoe weimg behoeft er maar hy zulke vleeschelyke taal, van domheid en iygehof te komen, om zicb nevens eenen G»d9 die in den bemel woont, eenen God voor te ftel' l$n, die men in eenen owwel geflooten open ? Ik weet, en erken, dat die vraag, ook ten opzichte van de nu gemelde Leere der Lu- therfchen, even ongerymd zoude Weezen;en heb, van deeze hunne leering, hier riiet ge- fprooken, om hen eenig deel te doen neemen, in niyn gefchil met Profesfor Heringa; maar alleen, om aan elk onpartydigen, duidelyk te doen zien, hoe verkeerd die vraag is van den Utrechtfchen Vriend, ter verdeedigirig van dien Profesfor. |
||||
N A R E D E. tvii
N*. 5. De dweepachtige Schryver van het
zogenaamde Dagboek der goede werken, welke door de kundige Schryvers der Alge» meene Vaderlandfche Letteroeffeningen, in N". XIV. van VII. Dee], zeer aartig gegispt is, wordt 00k door den Utrechtfchen VriencI (bladz. 30) verdeedigd, met voortegeeven , dat die Schryver befpot en gelastert is* in j, dat geen, het welke men in hem niet ver> ftaat, daar er immers, vervolgt hy, tus- fchen goede werken eh voornetriens van j, Gods kinderen, als gronden en oorzaaken, om de zaligheid te verdienen: eh tusfchen dezelven, als gevolgen van een geloof en een dankbaar hart, een bekend en hemelsch breed onderfcheid is." Die verdeediging komt hem zoo bondig voor, dat de aanteeke- ning welke ik van die zaak, in myne Voor- rede (Bladz. 14 en 15) gedaan heb , naar zyn inzien, voor my zeer ongelukkig is u&» gevallen. V. Antwoord.
%
Tot nog toe Vriend , heb ik evenwel van .
dat ongelukkig uitvallen, niets ondervonden: die aanteekening had ik gedaan ter aanwyr zing, dat zommige Gereformeerden, welken y a zica |
||||
iLviii N A R E D E,
tnz, Maar wie was nu die Man? Was
die Voorhout ? Gy fchynt U te verbeelden, dit toen zoo duidelyk te hebben voorgefteld, dat niamand, uit uwe woorden, iets anders lee- zen kon. Laat ons (met achterlaating van deze woorden de man) eens twee verfchillende lee* zingen by elkanderen ftellen. De eerfle, welke gy nu, als door U bcdoeld opgeeft, zy deze: Ook was Voorhout, by men zulks in Alk- MAAR plaats had niet van dien imbed en ver- maardheid ens. De tweede, welke ik my ver- beelde dus: Ook was Sckouten, by wien zulks in Alkmaar plaats had niet van dien invloed en' ver maardheid enz. Die tweede leezing zult gy zeggen, was myne meening niet, en dqs niet echtl Het kan zyn Vriend; maar ftrydt zy zoo openlyk tegen uwe woorden; dat zy, als onmogelyk moet verworpen worden ? Gy zyt de man niet, om veel over die zaak met U te praaten; maar deskundige en onpartydige Lexers zullen, vertrouw ik , die laatfte leezing, ruim zoo natuurlyk vinden, als de eerfte. De Overgangvan Voorhout , had toch eigenlyk gefprooken, niet by, maar door dien man, in Alkmaar plaats. Hy de Gemeenfchap der Geformeerden verlaa- tende, ging over tot die van de Roomfche Ka- tholyke Kerk, door zyne openbaare belydenis van
|
||||
N A R E D E, xlix
van derzelver leere Maar by wien Is die Be*
lydenis in het openbaar gedaan ? Is die by Voor- hout, of by Schouten gedaan? Als men van een Lidmaat der Gereformeerden vroeg: By wien hebt gy de openbaare Belydenis van uw Geloof gedaan? Zoude zulk een antwoorden: by my zelven! Zoude niet het antwoord weezen: by dien, of dezen Domini is zy door my gedaan! Nu in zulk eenen natuurlyken zin heb ik de woorden van den Utrechtfchen Vriend opgenomen en voorgefteld. Die noemt hy een bewys, dat ik zyn gezegde geheel verkaerd heb voorgedraagen, en vraagt, als verwonderds wie my zoo kwaalyk heeft leeren leezen? N. 2. Op Bladz. 24. komt hy tot zyne twee-
de proef, welke hy voorvvendt uit het geen ik in myne Vmrrede van bladz, 3639, gezegt heb ter beantwoording van zyne vraag: waarom ik my, tegen den Heidelhergfc.be Catechismus, met betrekking tot de cofte vraag, derzehen in het harnas zet^ II. Antwoord.
Dat ik zyne gezegdens, daar terplaatze, ge-
heel verkeerd zoudechebben voorgedragen, wil hy nu (Bladz 21,24,25 en a6) aantoonen, uit die zel«t ve bewyzen, door welken ik, daar, beweezen heb,
|
||||
£x N A R E D Et
bytebrengen, welke hoofdzaakelyk van dezen
inhoud waren: ©e mi<3 leert bat be Keehentic en tic booben / niet boot bat Igben Cljrfgti bergertfng; in sonbcn getil&en / t'en ju bat jjd£ttig 1105 b«» Belpfig boor be$etbe ban ben 3HSi£nrte£teren geoffm faerbc. By dezen behoefde men niets by te voegen, en het Katecbetiesch boek zoude door dezelven nog al zoo heel dik niet worden. 'Er zyn naderhand nog a] eenige , en nog al eenigzints dikke boeken, tot verdeediging en uitlegging van den Heidelbergschen Ka- techismus in het licht gekomen, en evenwel is in geen van alien zulk een uittrekzel, uit eenig, door de Roomsch Katholyke Kerk goedgekeurd, leerboek te vinden; en wel om deze eenvouwige reden: Dat ten Roomsch Ka- tfolyk zulks van de Mis, nooit gedacht, veei Win leerende gezegt heeft, Maar dit zegt de Vriend , ten tweeden , moest ik, en niet de Hesdelb, Katechismus beweezen hebben. In snyne Voorrede trachtte ik (Bladz. at) door cen zeer eenvouwig voorbeeld , te toonen, dat die Katechismus, als befchuldiger, bewy- zen moest , dat de wls leert, het geen *hy voorgeeft. Doch nu zegt de Vriend, dat ik het bewyzen moest: hy erkent den Katechis- jnus wel als befchuldigeri maar wil evenwel, cat
i
|
||||
N A R E D Ei va
dat ik, die denzelven lomp in het aangezichc
zeg: Gy liegt, gy zyt een bedrieger, moest be« weezen hcbben , dat die befchuldiging een kugm en htdrog is. Ten overvloede Vriend, heb ik dit gedaan in den Overgang (Bladz. 26), doch houde nog flaande, dat die Kate* chismus verplicht was bewys te geeven van de misdaad, met welke hy de leere, wegen* de Mis befchuldigt. Laat ons nog eens het voorbeeld, doch met eenige verandering be- proeven : De Heiuelbergsche Katechismus zegt : De Mis leert enz. Ik zeg denzelven lomp in het aangezicht: Gy liegt, gy zyt een hedrieger, met de leere der Mis bedriegelyk optegeeven. Wie nu, is hier de Aanklager? Wie de Verweerder? Wie moet hier bewyzen? - Genoeg, de Utrechtfche Vriend, zal nu zelve wel erkennen, dat die Kat&. chismus het geeischte bewys moest geeven. Tenderden; De onbetaamelyke kunstgreep*
welke de Vriend voorgeeft , door my ge- * bruikt te zyn, zoude hier in beftaan: Ik zeid- de, in die aantekening, met deze woorden; Nooit heeft een Roomscb Katholyke gedackty veel mm leerende gezegt enz. bedoeld te hebben zulk eenen , die naar de eigenlyke I^eere dier Kerke gtdecht, gejprooken en geleert heeft; en V 4 niet |
||||
£fch N A R E D E;
iiiet eenen onweetenden of dwatzen, Dif nbemt'
de Vriend eetie onbetaamelyke kunsrgreep , dm dat men, ziegt hy: al had de Kat*chismus de denkbeelden , de gezegdens en leerwyze van Suizendende Roomfchen in het midden gebragt, en daar door klaar getoont, dat de Mis juist leert, het geen by daar van zegt, x3an zoude men kunnen ftaande houden , dat die alle, ah onweetenden of dwaazpn, althans niet volgeni de eigenlyks leer dier Kerk gedagt , gcfprOken en geleert hadden, en aldus fteeds een agterdcur iragten open te houden. . Waarlyk de Vriend \ zoude daar iets gezeid hebben, zo de eigeri' Jyke Leere der Roomsch Katholyke Kerk ge« iyk was, aa'n de gefieirrie grottditelHngen der zoogeuaamde VkYMrrsELAAREN; maar nu die eigehlyke Leere, in haar geheel zoo open ligt, en voor alien kenbaar is, dat ook elk verftandig en oftpartydig Pro;eftant kan be- ilisfln , of iemand, als een onweetende, of dwaaze , of volgens de eigenlyke leere dier Kerk al,' of niet, gedagt, of leerende zoude gefprooken hebben, vervalt die gebeele on- derftelling van den Utrechtfchen Vriend, en dus ook zyne befchuldiging tegen my, als of ik eene onbetaamelyke kunstgreep zoude ge« bruikt hebben. Ten Vierden : Om dat ik |
||||
N A R E D E; tan
Voorhout die Belydenis heb laaten doen, in
welke gezegt wordt, dat men in de Mis in de daad eene waaragtige en verzoenbaare Of- fcrhande voor leevenden en dooden aan God op- draagt. En ik 'er (Bladz. 27) voor uit- kom , dat die Offerhande verrkbt wordt op dat wy OOK, op die wyze, aan de onkimdigb ver- IIBNSTEN VAN JESUS LYDEN EN DOOD DEEL-
ACHT13 zouden worden , geeft de Vriend
'Voor, dat ik in den grond, in de aapgehaal-
de woorden, met de opgaave der Heidelber-
gers overeenkom. Neem my niet kwaalyk
Vriend, dat ik, om den Lezer niet te ver-
veelen met de uitvoerige aanwyzing van het
valfche uwer voorgeeving, op dezelve dit
eenvouwig antwoord geeve , dat zy in het
wezer.lyk gelyk is aan die , welke een on-
bedacht mensch zoude kunnen doen met de-
ze woorden : Iemand heeft gezegt : Er vaan
dagelyhch een trekfcbuit van Utrecht op Am«
sterdam, op dat men, ook op die uryzsy van
Utrecht tot Amsterdam zoude kunnen kcmen.
Nil' dit gezegde houcje ik voor het zelve,
en in den grond der zaak overeentekomen,
met het gezegde van een ander, die van
hem voorgeeft te leeren , dat Niemand van
Utrecht /^Amsterdam komt, fen zy'er dage>
V 5 lyki
|
|||||
>'
|
|||||
i
lxiv N A R E D> E.
fyks die gemelde trekfchuit vaart.' Verkiesc
gy nu, Vriend, aan zulk eenen raensch ge» lyk te zyn? ik beklaag U , en gaa uit ach- ting voor myne Lezers , tot uwe vyfde en laatfte reden over. Gy zegt (Bladz. 34), dat ik niet liefderyk gehandeld heb, ten opzich- te van de genoerade Opftellers der IIeidel- bergsche Katechismus met de woorden van Do. d'Ootrein, ter aanduiding van hun oog- merk omtrent die 8ofte vraag, voortedraagen, om dat hy, in hetzelve zich zoude hebben kunnen vergisfen. Om kort te zyn, Vriend, antwoord ik hier op alleen , dat gy , uit ge» brek aan tyd, wil ik denke , myne woorden niet wel begreepen hebt : want dit doende had gy bevonden , dat ik liefderyk voor de cere dier, door U zoo geroemde Mannen zor- gende, het geen Do. d'Outrein van hun oog* merk, als buiten twyffel, verzekerde, nog als twyffelachtig heb voorgedraagen , met te vraagen: (Bladz. 35) zo die twee bygebracbte- redenen; de eene naamlyk : om des te meerder afgryzen van bet Pausdom in de gemoederen der Protbstanten te verwekken; en de ande- re: om 00k daar door, te weeten: die 8ofte vraag, -ah door een merkteeken, de GfiaE- formeerden van de Papisten te ondtrfchei- den,
|
||||
N A R E D E. uc?
<?«», waarlyk nun oogmerk zyn geweest? acht gy
hen dan wel zulke Mannen, ah de Utrechtfche Friend (filadz. aa) hen btfchryft enz. Ik verzeker LJ, Vriend, dat als iemand, het oog- merk rayner Schtiftjes verkeerd zoude hebbea opgegeeven, een ander zHi nog liefderyk orn- trent my gedraagen zoude, met dat myn, als buiten twyiFel, toegefchreeven onverfchoonlyk oogmerk , naderhand twylTelachtig voorteftel- len. - Dit wierd ook, als redelyk , door U bedacht, en hierom trachtte gy (Bladz. 35) uwen aanhang met weinige woorden wys te maaken, dat die Opitellers der 8o(te vraag, fchoon zy door myne vraage eigenlyk niet be- leedigd waren , en Do. d'Outrein hun oog- merk al naar waarheid had opgegeeven, even- wel Mannen, van eenen bedachtzaamen en zacht- tnoedigen yver moeten gehouden worden, om dat het, in hunne dagen a?gryslyk in hat Paumdom gefteld was. Ik erken Vriend, dat in die dagen, zoo veel als in dezen, de 'ifiDENLYKE ioestand van veele uiterlyke lee* den der Roomsch Katholyke Kerk , in ver- fcheidene opziehten, afguyslyk genoemd mag Worden; doch zy, die om anderen afcefchrik- ken en te onderfcheiden van zulken, wel- ters zeeden veel bedorven zyn, tegen het geen
■
- |
||||
L&vi N A R E D E;
geen zy zelve beter weeten, ten minften moes^
ten en konden weeten, nog daarenboven eeti vaifche Leere hen toefchryven , en die boos- aartig verzinnen., om hen nog meer haatelyk te maaken, mogen geenzints genoerad wor- den Mannen van eenen bedachtzaamen en zachtmoedigen yver, al ware het cok dat zy, (zoo als wel gezegt wordt in zommige />« genaars plaats hebben) de door hen zelven verdichte leugenen, eenigen tyd daar na , zottelyk voor waarheid hidden. - De nu gegeevene vyf antwoorden , op de door U verzonne redenen , om den Heidelhergfchen Katechhmus ook wegens de fiofte vraag , en de Qpflellers derzelve te verdeedigen, bewy- zen dus overtuigend, dat deze uwe voorge- wende verdeediging, in de Couranten veel te hoog is opgegeeven; dat zy, verre is van bon- dig te zyn , en gy ten minften de Man niet zyt, om dien Katechismjs te verdeedigen. N". 7. (1) Wegens ons verfchil, over het
onbefchreyene woord, en de waarachtige gchoor- zaamheid aan den Pans verzend hij zijn Alkmaarfchen Vriend tot het flukjen ge- naarnd Oner gang getoetst. (2) Ten opzichte der riui! Katholyk zegt hy (Biadz. 36) te vermeenen, dat dit woord niet alleen de al" gemeene; mnar ook de regtzinnige Kerk betee- kent,
|
||||
N A R E D E. t,Km
kent, en daar hy vooraf (Bladz* 35) gezegcl
heeft, dat ik zyne meening niet gevat heb, ftelt hy die nu als gemakkelyk te begrypen voor. £3) Hy doedc 00k weder zyn best, om te bewyzen, dat myne vertaaling van het Woord Anathema esto! door deze ukdrukking: Die zy in den Ban ! te malsch zy. (4) My- ne verzending der twistende partyen over de 'Geestelyke Goederen en Fondzen uit dezelven, alleen door de Gereformeerden gebrtiikt, tot betaaling van hunnen openlyken Godsdienst en Leeraars, aan de Nationaale Vergadtring, keurt hy af, als niet befcheiden en broeder- lyk. VII. Antwoord, 1
Het (1) zal ik voigens myne vernienwde
belofte nog dit jaar afdoen, in de beantwoording van het met achting gemelde ftukjen, Om- trent het (2) belyd ik openlyk de meening van den Utrechtfchen Vriend, naar zyne by- gevoegde verklaaring nu nog veel minder te kunnen vatten. Ten opzichte van het (3) zeg ik alleen, dat de Vriend daar hy nu dia- delyk wil bewyzen , dat myne gemelde ver« taaling te malsch is, om dat ik naar zyne ge- dachten moestgezegt hebben:ZJ^ zy vervloekt! om dus alien, die van de Kerk zyn afgeichei- den,
|
||||
txviii N A R E D E.
den, aan het oordeel der vervloeking en esum»
ge verdoemenis te onderv/erpen en oyer te geeQenj dat waarlyk wel tyrannisch en wreed is, zelve aantoont de waarheid, van het geen ik we* gens die z'aak , in myne Voorrede (Bladz* 47) van hem zeidde , met deze woorden : En hy gelooft, dat zyn Alkmaarfche Vfiend zeifs wel ontdekken zal , dat het, in den mond c'ier Eerwaarde Faders, wel iets breeder bereekende , als dat zy zulken, die hartnek* kig, de veroordeelde dwaalingen bleeven ver- bmden of aanhangen, buuen de Gemeenfchap der Kerk flooten. Hetfpyt my, dat de Vriend van die Eerwaardige traders zulke wreede ge- dachten voedtj doeh het verheugt my weder, dat hy, zoo min als zyn Alkmaarfche Vriend, gelyk ik reeds vooraf verzekerd had, van die voorgewende wreedheid geen bewyzen heeft kunnen vinden. Het (4) komt my vreemd voor ; ik wil wel bekennen, op hetzelve, niet anders te kunnen antwoorden , dan dat ik niet begrypen kan, waarom het niet befchei- den en broederlyk is , als men twistende par- tyen, die net over de eigendommen en het gebruik van eenige goederen, niet £e'ns kun- nen worden, tot hunnen wettigen en bevoeg- den Reenter, ter beflisfing hunner gefchillen zendt. »
|
|||||
;
|
|||||
N A R E D E. lxi*
zendt. Zulk een Reenter was immerr bui-
ten twyffel, de toen beftaande Natiqna\lis Vergadering! Ik zal er niets meer by- voegen, dan enkel, dat ik twyiFel of die Na- tionaale Vergadering^ als zy nog, op die Zei- ve wyze beflond , het in den Utrechtfchen Vriend wel befcheiden en broederlyk zoude vinden, dat hy, de verzending tot haare lift? fpraak, in het bewuste geval, (Bladz. 37) fchynt gelyk te ftellen met het fl.uk over de gehoorzaaraheid aan den Paus, over te laaten aan de Franfche Armee, die tqen op Roome marfcheerde; maar dit weinige, genoeg voof veelenf N. 8. De Vriend geeft nog (Bladz. 37.)
voor, zich met reden te hebben mogen vet'. wonderen, om dat de Burgers Ptoos van Am* stel en Glover van den, in den Overgang gegeeven lyst der bekeerlingen,zyn afgelaaten; en dat de wyze op, welke hy van die Bur- gers, in zyn eerfte Drietal (Bladz. 34 en 25) gefprooken heeft, geenzints, door den tegen* woordigen tyd, op het ftrengst, veroordeeld wordt. (2.) Het geen de Vriend van Vooa- Kout's dreigen gezegd had , fchynt hynu aanteduiden , alsj^otfec^gebezigd. (3.) (Bladz.' 38.) zegt hy weder niet te kunnen uitwe*- den
|
||||
J.2CR N A Ii E D E.
den over eenige myner uudrukkingen I irt ,
myne Preek (Bladz. 6ft hy verzend my to£ den Ovbroang getoest, en eene uitmuntende Verhandeling van Profesfor Herxnga oyer Jbet techt gebruik, en het hedendaagsch tnisbruik der Ookdeelkunde. (4.) Ten flotte voegt hy 'er by, da^ als hy het in zyn cerfte Drie- tal (Bladz i6,) door hem aangepreezen ftak* jen van den Proponent Schmidt, nog eens op een nieuw doorleezen had, hy dan waar- fchynlyk die aanpryflng niet zoude gedaan hebben; en de eeres van over zyne over- haasting gelaggen te hebben, laat hy geheel voor my. (5) Hy eindigt eindelyk, in ver* trouwen van althans eenigzins, aan de ver- ,wagting van zynen Alkmaarfchen Vriend vol- daan te hebben. Hy wilde echter nog eeni- ge leerzaame woorden uit N". 50. van het Weekblad den Ongeveinsden Christen , overfchrijven \ doch wierdc verhindert met fchryven voort te gaau! VIII. Antvvoord.
Onltrent het (i) verzoek ik den Vriend,
als hy eens eenigen tyd zal hebben* de re* den, waarom gemelde Burgers van den be- wue-
|
||||
N A R E D E.1 lxxi
|
|||||
wusten lystjwaren afgelaaten, [op het einde
van denzelven, wederom te leezen, en dan zal by, bedaard dezelve overweegende, be- vinden, dat hy geen recht had, om, over die agterlaating, zicn een oogenblik te ver- wonderen; en het geen hy, wegens de wyze, op welke hy ter aangehaalde plaatze van de» zelven gelproken had, nu in haast gefchree- ven heeft, oplettend, nadenkende ook wel er« kennen, dat zyn Gereformeerd Bloed toen wat. al te warm, zoo als oo.c nu, geweest is, en de tegenwoordige tijd, die op het fterkst Verbiedt. Met betrekking tot het CO dank ik hem voor zijn bericht, en zoo ook op het (3J voor zijne verzending en aanprijzing. Van het (4) zeg ik u, Vriend, dat uwe aanbe- veeling, ten opzichte van het ftukjen van den Proponent Schmidt, evenwel niet geheel vrugteloos is geweest. Voorhout heeft dat ftukjen van dien, uit zijn Klooster gevluchten Pater, reeds geleezen, en het zal nog in hec vervolg, tot dat einde, het welke ik in mijne VoorredeBladZi52 en 53 gemeld heb, van veel nut kunnen zijn. De bekentenis van uwen mis- flag , door overhaasting, verftrekt ook by alle weldenkenden, tot uwe eere, en ik eindig X met
|
|||||
txxH N A RE D E.
raec ten opEichce van het (5> over het 'grow
gebrek aan tijd, u te beklaagen. Ik neem dan 00k affcheid van u, zoo al»
ik van uwen Alkmaarfohen Vriend gedaarr heb. Deze Nabbde is 00k, wegens uw» beider gefchrijf, het laatfte ! De onpartijdige Lezer oordeele, of de agter het Titulblad van uw tweede en laatfte Drhtal Brieven, gep]aat« He fpreuk, deze naamlijk: Koopt de Waar- heio, op hetzelvc, eene genoegzaame be* trekking heeft! |
||||||||||||
AJkmaar ,
|
P. ScilOUTM'Hi
|
|||||||||||
den 27 Julif;
179.8.
|
||||||||||||
DRUKFOUT.
Bladz. 20s, in de sde reg. der Aanuftaat lei, lees kitl
Geen geleegenheid tot. het nazien der laatfte Revifien
gehad hebbende, zyner verfcheidene, andere misftellhv gen, zinftoorende,-letter- en tekenfouten in^ebleeven* De Lezer werdt vriendelijk verzogt die toegeevend aantemerken, en gunftigvoor zjch.zejven te verbeteren. |
||||||||||||
I
|
||||||||||||