f,.
|
t
|
||||||||||||
DE AARD VAN HET ONDERWIJS
|
|||||||||||||
ALGEMEENE ZIEKTEKUNDE.
|
|||||||||||||
REDEVOERIN G
TER AANVAARDING VAN HET HOOGT.EERA ARSAMBT AAN DE
HOOGESCHOOL TE TTTRECHT DEN 26STEN SEPTFMBKR 1862 UITOESPKOKE.V
|
|||||||||||||
Dr. W. KOSTER.
|
|||||||||||||
LEIDEN,
EIRMA JACS. HAZENBEKG, CORN9. ZOON. 180 2.
|
|||||||||||||
EDEL-GROOT-ACHTBARE HEEREN CURATOREN DEZER HOOGESCHOOL;
WEL-EDEL-GESTRENGE HEER SECRETARIS VAN 'T COLLEGIE VAN
CURATOREN; HOOGGELEERDE HEEREN, RECTOR MAGNIFICL'S EN VERDERE HOOG-
LEERAREN IN DE VERSCHILLENDE VAKKEN VAN WETENSCHAP, HOOG GEACHTE AMBTGENOOTEN; WEL-EDELE ZEER GELEERDE HEEREN LECTOREN AAN DEZE HOOGE-
SCHOOL; EDBL-ACHTBARE HEEREN, AAN WIE HET BESTUUR VAN DIT GE-
WEST, EN VAN DEZE STAD, EN DE HANDHAVING DES REGTS IS TOEVERTROUWD; WEL-EDELE ZEER GELEERDE HEEREN DOCTOREN IN DE VERSCHIL-
LENDE EAKULTEITEN; WEL-EERWAARDE HEEREN LEERAREN DER GODSDIENST;
WEL-EDELE HEEREN STUDENTEN AAN DEZE HOOGESCHOOL;
GIJ ALLEN VOORTS, DIE DEZE PLEGTIGHE1D MET UWE TEGENWOOR-
DIGHEID VEREERT; ZEER GEfiERDE HOORUERS!
Het schijnt eene algemecne ontwikkelingswet in de na
tuur te zijn, dat iiiets zonder herhaalde gedaantewisseling, en zonder strijd tot zijne bestemniing kan komen. Hetzij wij de vorming der planect waarop wij wonen, hetzij wij |
||||
6
|
||||||
den groei en het leven van planten en dieren gadeslaan,
overal bemerken wij onophoudelijke verandering, werking van nadeelige invloeden, gedaantewisseling en strijd. Die wet geldt niet minder voor het menschelijk leven,
voor maatschappelijke toestanden en instellingen. Hoeveel veranderingen ondergaat niet de mensch, wat al twijfelin- gen en welke stormen moet hij niet bekampen, eer hij tot overtuiging, tot vastheid van karakter, tot een bepaald levensplan is gekomen. Hoeveel inspanning en welke wor- stelingen heeft het gekost, om de maatschappij te maken tot hetgeen zij door de beschaving is geworden! Ook de wetenschap heeft hare tijdperken van ontwikke-
ling, en werd slechts na vele veranderingen, na veel ver- schil over meeningen en beginselen, wat zij thans is; en hare verdere volmaking zal wel evenzeer door omwente- ling en strijd gekenmerkt worden. Het lot dat plant en dier en mensch, maatschappij en
wetenschap beschoren is, moest noodwendig ook dat der geneeskunde zijn. Ook hare geschied'enis toont ons eene opeenvolging van belangrijke veranderingen, en verplaatst ons op menig slagveld der partijen, stelsels en meeningen. Gelijk echter in de geschiedenis der volken, der maat-
schappelijke verhoudingen, en der wetenschappen, altijd een of meerdere belangrijke beginsels het middenpunt van den strijd vormden, onder alle veranderingen telkens dui- delijker te voorschijn kwamen, en hoe langer hoe meer erkend en ontwikkeld werden, zoo was het ook in de ge- neeskunde. Bij hare geschiedkundige ontwikkeling zien wij dat de ontleedkunde en de jiatuurkunde van het |
||||||
T
|
||||||
7
menschelijk ligchaam de spil vormen, waarom zich
de verschillende meeningen en de vaak hevige strijd voor- namelijk draaijen. Doch te gelijk zien wij dat die weten- schappen, onder alle tegenwerking, onder alle miskenning meer en meer vooruitgaan, en telkens duidelijker hare ge- wigtige beteekenis en haren invloed doen gevoelen. Dien invloed moesten zij vooral uitoefenen op de alge-
meene ziektekunde. De geschiedkundige ontwikkeling dezer wetenschap levert ons een tafereel van uiteenloopende meeningen, van verschillende beginse!en, en van eene ver- warring, zoo als er naauwelijks op eenig gebied der men- schelijke kennis zou aan te wijzen zijn. Geen wonder ook! Het geldt bij hare behandeling de grondslagen der genees- kundige wetenschap; en ik vrees niet, te veel te zeggen, wanneer ik beweer, dat niets moeijelijker is, dan de po- ging om de geneeskunde op een vasten wetenschappelijken grondslag te vestigen. Die moeijelijkheid moest zich vooral doen gevoelen, toen
de ontleed- en natuurkunde van het menschelijk ligchaam nog zeer weinig ontwikkeld waren, toen in plaats van natuuronderzoek, bespiegeling, in plaats van er kenning der onvolkoinenheid en streven naar vooruitgang, het vor- men van afgeronde stelsels, waarin men alles meende te weten, aan de orde van den dag waren. Lang duurde het eer men trachten kon de ontleed- en natuurkunde van het menschelijk ligchaam als de grondslagen der ziektekunde te bezigen. Die beide wetenschappen zelve moesten daar- voor tot een graad van volkomenheid geraken, welke zij eerst in deze eeuw konden bereiken. |
||||
8
|
||||||
Het waren de natuurkundige wetenschappen, welke ook
hier, even als elders, haren magtigen invloed deden ge- voelen. Door de hulpmiddelen welke zij verschaften, door den geest harer beoefening, welke zich ook aan de beoefe- naars van andere wetenschappen mededeelde, werd eene snelle ontwikkeling der weefselleer, der ziektekundige ont- leedkunde en der natuurkunde van het menschelijk lig- chaam, in het begin dezer eeuw, mogelijk. Eene geheele verandering van het karakter der geneeskundige studien was daarvan het gevolg. In deze geschiedkundige feiten vinden wij gewis de ver-
klaring van het verschijnsel, dat niet alleen in vroegere eeuwen de algemeene ziektekunde een tooneel van strijd en van verwarring was; maar dat nog voor weinige jaren, omtrent den aard en de waarde dier wetenschap zulk een groot verschil van meening heerschte, hetwelk ook thans nog niet in eene algemeene overeenstemming i,s opgelost. Men ging zelfs zoo ver van te vragen of er tegenwoordig wel eene algemeene ziektekunde bestond, of de nieuwere ontdekkingen in de ontleed- en natuurkunde iets meer ge- daan hadden dan afbreken, dan verwoesten van hetgeen toch eene zekere waarde had, en door niets beters ver- vangen werd? Die twijfelingen en vragen waren het noodzakelijk ge-
volg van het overgangstijdperk, dat de algemeene ziekte- kunde, nog kort geleden, doorleefde; en thans zal wel meer en meer de overtuiging algemeen worden, dat het verval dier wetenschap slechts schijnbaar was; dat, integendeel, de gedaanteverwisseling welke zij door den vooruitgang |
||||||
|
||||||
0
|
|||||||
der anatomie en physiologie onderging, tot hoogere ont-
wikkeling moet leiden, ja welligt, haar eerst het ware be- ginsel, den waren grondslag verschaft heeft. Dat wenschte ik aan te toonen in de redevoering, waarmede ik in dit uur de betrekking van Hoogleeraar aan de Utrechtsche Hoogeschool zal aanvaarden. Het onderwerp was mij te meer welkom, omdat het op middelijke wijze het hooge gewigt der ontleedkundige studien voor den geneeskundige in het helderste licht kan stellen. Verleent mij dan uwe welwillende aandacht, wanneer ik tot u spreek over den aard van het onderwijs in de algemeene ziekte- k u n d e. |
|||||||
Toen ik zoo even beweerde, dat er bijna geen gebied van
menschelijke kennis zou aan te wijzen zijn, waarop meer verwarring en verschil van meening geheerscht heeft, dan op dat der algemeene ziektekunde, overdreef ik niet. Een enkele blik in de geschiedenis der geneeskunde toont het ons, dat er bij het behandelen der ziektekunde plaats was voor bekrompen stelsels en voor onbegrensde bespiegelin- gen; voor teleologische verklaringen, en voor materialisti- sche beschouwingen. Hier vinden wij dorre overzigten van ziekten, in een bepaald stelsel gerangschikt, daar ontmoe- ten wij wijdloopige redeneringen over de beteekenis der geneeskunde, en het begrip van ziekte en gezondheid, be- schouwingen over de mogelijkheid van het ziekworden, |
|||||||
10
|
||||||
en overzigten van de geschiedenis der geneeskunde en den
invloed der wijsgeerige stelsels. Aan de eene zijde wil men grondige ontleed- en natuurkundige studie, en kennis van de vveefselveranderingen in het zieke ligchaam; aan de andere zijde keurt men dat streven minder goed, en ziet voor den aanstaanden geneeskundige vooral heil in de kennis van den mensch als maatschappelijk, zedelijk en godsdienstig wezen. Waar ligt, onder zoo veel verschillende meeningen, de
waarlieid? Wij willen trachten G. H. ons een duidelijk denkbeeld te vormen van de beteekenis der algemeene ziektekunde, oin zoo een overtuiging te verkrijgen, om- trent den weg welken men in onze dagen bij hare beoefe- ning volgcn moet. Uit haren aard behoort de algemeene ziektekunde onder
het zoogenoemde voorbereidende onder wij s. Ik zal wel niet behoeven te betoogen, dat van de voorbereidende studien zeer veel afhangt voor de latere vruchtbare beoe- fening dier wetenschap, welke meer bepaald het doel van den studerende is. Slechts op een goeden grondslag kan een degelijk gebouw rusten. Die stelling geldt zoowel in den letterlijken, als in den overdragtelijken zin. Vcrgeefs zou het zijn terstond met de beoefening van bijzondere ziektekunde en geneesleer een aanvang te maken, zonder vooraf ontleed- en natuurkunde, en geneesmiddelleer be- studeerd te hebben, zonder voegen wij er met het oog op ons onderwerp bij zonder genoegzame kennis van algemeene ziektekunde te hebben verkregen. Meent daarom niet G. H. dat ik het begrip van voor-
|
||||||
V
|
||||||
11
|
|||||
bereidende studien voor den geneeskundige zoo eng opvat,
dat men van ieder, die eene zekere hoeveelheid anato- misch-physiologische, en algemeen-pathologische kennis verworven had, door eenigen tijd studie aan het ziekbed, een degelijk geneeskundige zou kunnen maken. Het is er ver van af. Wil men wetenschappelijke geneeskundigen vortnen, dan behooren onderwijs en opvoeding van de eerste jeugd af zoo ruim en grondig mogelijk te zijn ge- weest. Dan moeten letterkundige en natuurkundige studien voorafgegaan zijn, nog eer men het voorportaal der eigen- lijke geneeskundige studien binnentreedt. De tijd noch de gelegenheid zijn er thans voor geschikt, om aan te toonen, dat meer nog dan voor andere wetensehappen, de breede, algemeene ontwikkeling der beoefenaars voor de genees- kunde een vereischte is, omdat zij, nog meer misschien dan andere wetensehappen, aan vooruitgang behoefte heeft. Immers slechts door grondige algemeen-wetenschappelijke studien kunnen de mannen gevormd worden, wier bemoei- jingen met een bijzondere wetenschap, deze een schrede voorwaarts doen gaan. Zonder dat men de noodzakelijkheid hiervan inziet, en door onbekrompen ondersteuning van alle takken van onderwijs, en niet het minst van het uni- versitaire, het aangenomen beginsel toepast, is er geen wetenschappelijk leven, geen vooruitgang. Men moge dan, volgens bekrompen utiliteits-beschouwin-
gen, beweren, dat men, ook zonder die ruime wetenschap- pelijke ontwikkeling, bruikbare praktici kan vormen, dat de maatschappelijke werkkring van den geneesheer nog slechts in geringe mate met de wetenschappelijke studien |
|||||
12
|
||||||
in verband staat men dooft op die wijze het leven der
geneeskundige wetenschap uit, en van verdere ontwikke- ling kan geen sprake meer zijn. Doch wat zal ik voortgaan met het betoogen van de nood-
zakelijkheid der ruime wetenschappelijke ontwikkeling van den geneeskundige? Ging er niet onlangs een stem op uit den Senaat dezer Hoogeschool, welke met klemmende en welsprekende woorden zulk een betoog aan 's lands verte- genwoordiging rigtte, toen het hem toescheen, dat een ont- worpen geneeskundige wet het beginsel dier wetenschap- pelijke ontwikkeling niet genoegzaam in acht genomen, en vooral door mindere waardering van het universitaire onderwijs, miskend had? Ik behoef dus niet te zeggen, dat ik het begrip van
voorbereidende studie'n voor den geneeskundige zeer ruim opvat. Maar ook bij de eigenlijke geneeskundige studie'n inoet men scheiden tusschen de voorbereidende, in engeren zin, en de praktisch-clinische, welke het einddoel van het streven zijn. Tot die voorbereidende studien behoort ook de algemeene ziektekunde, en wij zullen thans nagaan hoe zij ontstond, en zich ontwikkelde tot hetgeen zij tegen- vvoordig is. Wanneer wij tot de oudste tijden opklimmen, vinden
wij zelfs haren naam nog niet vermeld. Bij nrppocRATES.en zijne volgelingen is de geneeskunde nog geen wetenschap- pelijk geheel, maar eene opsomming van waarnemingen en opmerkingen omtrent den gezonden en zieken toestand van het menschelijk ligchaam, eene verzameling van aphoristische en dogmatische uitspraken omtrent toevallig |
||||||
r
|
||||||
L8
|
|||||
gevonden geneesmiddelen voor bepaalde ziekteverschijnse-
len. Dat daarin veel juiste en scherpzinnige denkbeelden worden aangetroffen, dat vele feiten werden ontdekt, welke zonder ontleed- en natuurkundige kennis, door waarne- ming en redenering kunnen gevonden worden, vindt zijne verklaring gereedelijk in het groote talent van observatie, en in de juiste natuuropvatting der Grieken, in den tijd toen hun land de bakermat der kunsten, en de bloeiplaats der wijsbegeerte was. Maar van eene leerstellige ziekte- kunde, kon, om ligt te begrijpen redenen nog geene sprake zijn, en wij treffen opmerkingen aan over ziektemakende invloeden, over slijm, gele en zwarte gal, vermengd met waarnemingen over hersenschudding, over den invloed der jaargetijden, over het nimmer voorkomen van vrouwen, welke even goed den linker als den regter arm kunnen gebruiken, enz. Zoo uitmuntend dus dikwijls de bijzondere opmerkingen, zoo scherpzinnig de afzonderlijke stellingen zijn, zoo gebrekkig is nog de rangschikking, en het be- ' redeneerd overzigt. Ook de volgelingen van Hippocrates kwamen niet veel
verder, verrijkten den schat van waarnemingen, en lever- den ze in dogmatischen vorm aan hunne navolgers over. Langzamerhand ontstond er echter eene neiging tot het vormen van bepaalde stelsels, vooral door de nog zoo naauwe vereeniging tusschen de geneeskunde en de be- spiegelende wijsbegeerte, zoodat men weldra van idealis- tische, Platonische, en van realistische, Aristotelische ge- neeskundigen kon spreken. Reeds begint later, vooral door den invloed der Alexandrynsche school, de tegenstelling |
|||||
14
|
|||||
tusschen de empirici en de dogmatici; maar een zelfstan-
dig karakter kan men de geneeskunde voor celsus en ga- lenus naauwelijks toekennen. Even als andere wetenschappen, werd ook de genees-
kunde in de eerste jaren van het Romeinsche keizerrijk eneyclopacdisch bewerkt. Het was celstts, die deze taak op zich nam, waartoe hij door zijne uitgebreide historische en wijsgeerige kennis, en door zijn helder oordeel uitne- mend geschikt was. Hij verzamelde alle waarnemingen, welke op het gebied der geneeskunde bekend waren, voegde ze tot een ordelijk geheel bijeen, en leverde eene zelfstandige geneeskundige encyclopaedic Daarbij zien wij, dat de algemeene ziektekunde zich als een noodzakelijk bestanddeel der geneeskundige wetenschap terstond ont- wikkelt, wanneer zij rijp is geworden tot eene zelfstandige bewerking. De schriften van celsus toch worden geopend met eene korte geschiedenis der geneeskunde, en een over- zigt van de grondstellingen, van de algemeene waarheden der ziekteleer, in korten en dogmatischen vorm, en ter- stond gevolgd door de diaetetiek, en de -behandeling der bijzondere ziekten. Eveneens levert galenus, ruim een eeuw later, niet al-
leen, zelfs niet hoofdzakelijk, beschrijvingen van bijzondere ziekten. Wij vinden die verspreid door zijne overige wer- ken. Maar des te meer is het zijn streven een vasten grond- slag voor de wetenschappelijke behandeling en ontwikke- ling der geneeskunde te vinden. De verwarring, welke hij rondoni zich ziet, de strijd tuschen Hippocratici, dogma- tici, empirici, en welke partijen al meer! dringt hem tot |
|||||
15
|
|||||
het zoeken naar eenheid en overeenstemming, en hij schrijft
eene algemeene ziektekunde, eene grondvesting der genees- kunde op ontleed- en natuurkundige kennis en op waar- neming, door wijsgeerige beschouwingcn tot een geheel gevormd. Het is bekend dat de ontleedkunde veel aan ga- lenus te danken heeft, al kon hij slechts lijken van dieren onderzoeken. Zijne waarnemingen over het zenuwstelsel, zijne beschrijving van het hart, zijne proeven omtrent de gevolgen der doorsnijding van het ruggemerg, waren on- schatbare aanwinsten in den tijd, toen de kennis van het menschelijk ligchaam nog zoo hoogst gebrekkig was. Maar het laatste was ook de redeu, dat zijne poging om eene beredeneerde ziektekunde te leveren, slechts tot eene ge- brekkige uitkomst kon leiden. Het inzigt in de zamenstel- ling en de verrigtingen van het menschelijk ligchaam was hoogst onvolledig. Voegt daarbij de zucht van galenits tot spitsvondige redeneringen, tot het vormen van een afge- sloten geheel, en men kan zich voorstellen, hoe zijne pa- thologie op zoo gelukkigen grondslag begonnen toch een empirisch-philosophisch en dogmatisch stelsel werd, in plaats van eene inleiding tot het bestuderen van de ziekelijke veranderingen des ligchaams. De invloed van vooraf opgevatte begrippen is ook bij
hem niet te miskennen, hoezeer hij zelfstandig te werk gaan, en zich van traditie en vroegere dogmata losmaken wil. Zoo doet hij proeven omtrent de gevolgen der door- snijding van het ruggemerg, maar durft den schedel niet openen, om ook proeven omtrent de verrigtingen der her- sendeelen te doen, ait vrees voor het ontwijken der ver- |
|||||
16
|
||||||
onderstelde levensgeesten, welke in dien schedel huisvesten
zouden eene beschouwing, welke trouwens, in beeld- sprakigen zin opgevat, waarheid genoeg behelst. Op die wijze was er, in de tweede eeuw na Clir. eene
dogmatische ziekteleer, en eene encyclopaedic der genees- kundige wetenschappen ontstaan, zoo volledig en volkomen als het in dien tijd mogelijk was. Na galenus ontwikkelde de geneeskunde zich slechts weinig. Zijne leer, zijne uit- spraken werden eenige eeuwen lang, als orakeltaal be- schouwd. Slechts enkelen waagden het nu en dan, andere inzigten kenbaar te maken, en uitbreiding van ontleed- en natuurkundige kennis, en toepassing van kritiek, als wenschelijk voor te stellen. Maar hunne stem wordt te midden van de luidruchtige prediking der traditie en dog- matiek niet gehoord. De enkele vermag niets tegen de menigte; en bij die menigte is geen wetenschappelijk leven, geen zelfstandig denken, geen vooruitgang. De groote sociale en politieke gebeurtenissen, de ondermijning, en eindelijk de val van het Westersch-Romeinsche rijk, en de volks- verhuizingen schijnen den vooruitgang van kunsten en wetenschappen te belemmeren. Later belet de duisternis der middeneeuwen het doordringen van het licht der we- tenschappelijke ontwikkeling. De geneeskundigen zijn of domme routiniers, of slaafsche aanhangers van galenus. In Arabie, het land waar toen ten tijde sommige kunsten en wetenschappen bloeiden, waar sterrekunde en plantenkunde en bouwkunst beoefend werden, belemmerden de afkeer van lijken, het despotisme, en de daarvan afhankelijke onmogelijkheid van het groote deel des volks om zelfstan- |
||||||
T
|
||||||
I-
|
|||||
dig te denken, de ontwikkeling der geneeskunde. Ook daar
vinden wij slechts slaafsche navolging van overleveringeu der Grieksche geneeskunde, en van het Galenisme, en eene ongehoorde barbaarschheid en ruwheid in de uitoefening der genees- en heelkunde. Werkelijk ontmoeten wij in het tijdvak van galenus tot
aan de groote hervorming in de zeventiende eeuw door de ontdekkingen op anatomisch-physiologisch gebied, naauwe- lijks eenige teekenen van vooruitgang, noch in de ziekte- leer, noch in de kennis en behandeling van bijzondere ziektegevallen. Enkele lichtstralen flikkeren nu en dan, maar hun glans wordt weldra verdoofd. In Frankrijk bloeit de school van montpelliek, en guy de chatjliac schijnt in het begin der 14de eeuw tot een hervormer der geneeskunde bestemd. Hij munt uit door geschiedkundige kennis, door rijke ervaring, door afkeer van het blinde autoriteits-geloof zijner tijdgenooten. Miror - zoo zegt hij - quod ita se sequuntur sicut grues. Unus non dixit nisi quod alter. Nescio si propter timorem aut amorem. Dimittantur tales amicitiae et timores, quoniamamicus est Socrates vel Plato, sed ina- gis arnica Veritas." De ruime beoefening van anatomie en en physiologie schijnt hem voor den vooruitgang der ge- neeskunde hoogst wenschelijk. Aan de school van montpel- her worden die wetenschappen beoefend. Maar hoe? Het geldt bijv. de vraag, welke reeds door galenus behandeld was, of gevoel en beweging door dezelfde of verschillende zenuwen geleid worden. Doch men wil niets beslissen, want vdifficilis est materia; quare melius earn obdormire!" Zoo moeijelijk scheen het vraagstuk dat chaeles bell in 1820 2
|
|||||
IS
|
||||||
door het prikkelen van de wortels der ruggemergzenuwen
bij een konijn besliste. In Arabie schijnt de geneeskundige wetenschap een bevor-
deraar in mazes te zullen vinden. Men mag vermoeden dat hij lijken van dieren onderzocht heeft. Hij kent bijv. zelfs den nerv. trochlearis; maar den toestand der ontleedkun- dige kennis kan men beoordeelen uit zijne raadgeving, die zenuw bij het opereren van de traanfistel niet te kwetsen. Wat was de aanleiding tot zulk een treurigen stilstand en
slaafsche navolging van vroegere leerstellingen? Op welken inagtigen invloed wachtte de geneeskunde, om zich van de boeijen der overlevering en van het autoriteits-geloof te ontdoen? G. H. het is gemakkelijk uit de geschiedenis aan te toonen, dat voornamelijk het gebrek aan ontleed- en natuurkundige studien de ontwikkeling der geneeskunde belemmerde; en wij zien dan ook reeds in de zestiende eeuw, toen bij de algemeene herleving der wetenschappen, een nieuvve dageraad voor de studie der ontleedkunde aanbrak, tegelijk het morgenrood schemeren van den voor- uitgang der ziektekunde. In Frankrijk beoefenen vidus vidius en sylvius (Jacques
du Bois) en als leerling van dezen, vbsaltus, de ontleedkunde.
De laatste, wiens naam geen geneeskundige, geen ontleed-
kundige in het bijzonder, zonder eerbied uitspreekt, arbeidt
later in verschillende betrekkingen in vele steden van Eu-
ropa: Brussel, Parijs, Padua, Madrid, Nymegen, enz. aan
de verbetering der ontleedkunde. Geen gevaren worden
door hem ontzien; eer, aanzien, persoonlijke veiligheid
offert hij op om lijken te kunnen onderzoeken. De hevigste
i
|
||||||
t
|
||||||
19
aanvallen zijner tijdgenooten, zelfs zijner vroegere leerme'es-
ters kunnen hem niefc terughouden, met het uitgeven van zijn groot. ontleedkundig werk voort te gaan. Al noemt hem sylvius in plaats van.vESALius, vesantjs, toen hij het waagt de dogmata van galenus omver te werpen, en nieuwe denkbeelden over de zamenstelling en de verrigting van vele ligchaamsdeelen bekend te maken, toch gaat hij met overtuiging en volharding voort; en de nakomelingschap rigtte hem standbeelden op, en omringde met den laau- werkrans der wetenschappelijke heldendaden, het hoofd, waarop de tijdgenooten de martelaarskroon drukten. Iii Italie vindt tenzelfden tijde de ontleedkunde uit-
muntende beoefenaars in gabeiel fallopia en baiitolomeo eustachio, in Duitschland in bauhinus en felix plater. In het midden en het laatst der zestiende eeuw begint
daarenboven een nieuw tijdperk voor de natuurkunde van den mensch. Het kan niet anders of de belangrijke vooruit- gang der ontleedkundige kennis moet ook de valsche voor- stellingen omtrent de verrigtingen des ligchaams wijzigen. Wei zal eerst in de volgende eeuw een hakvey geboren worden, om met koenen moed de zonderlinge leer der bloedbeweging en bloedzuivering van galenus te vernieti- gen, en er eene volledige en juiste beschrijving van den bloedsomloop door het hart, de slagaderen en de aderen voor in de plaats te stellen; maar - gelijk meestal het ge- val is met belangrijke ontdekkingen - ook hier kon de blik van hauvey slechts zoo ver reiken, omdat hij stond op de schouders zijner voorgangers. Reeds in de zestiende eeuw waren de grondslagen voor de juiste kennis van den |
||||
20
|
|||||
bloedsomloop gelegd, en wij behoeven slechts de namen
van FABEICITJS, MICHAEL SEEVETO, REALDUS COLITMBUS en CESAL-
pino te noemen, om dit aan te toonen.
Terwijl de anatomie en physiologie reeds in de zestiende
eeuw zulke belangrijke vorderingen maken, is ook de in- vloed der nieuwe ontdekkingen en meeningen op de ziek- tekunde niet te miskennen. Groot kan hij nog niet zijn, want wij staan pas bij het begin van den nieuwen weg, welken de geneeskunde zal bewandelen, en waarop zij nog zooveel moeijelijkheden zal te overwinnen hebben. In Frankrijk eehter doet zich in de leerstellingen en geschrif- ten van jean peenel (14971558) reeds duidelijk die in- vloed gevoelen. Zijne ffuniversa medicina" is een kort begrip van de
toenmalige ontleed-, natuur- en praktisclie geneeskunde, en in het werk de abditis rerum causis" erkent men het streven naar eene betere waardering der ontleed- kunde. B^eenel tracht bepaaldelijk de verrigtingen der organen van hunnen bouw, van hunne zamenstelling uit elementaire deelen, welke hij villi noemt af te leiden. Maar het kan niet anders of de ontleed- en natuurkunde, en hare toepassing op de ziektekunde moeten nog hoogst gebrekkig blijven. Daarenboven kunnen zelfs de helderste hoofden van dien tijd zich nog niet aan den invloed der dog matiek van galenus onttrekken; en de overige schrijvers van het cinde der zestiende eeuw bragten het hoogstens tot het betwijfelen der traditionele leerstellingen. Een voorbeeld daarvan vinden wij in de toenmaals ontstaande., ironiesche spreuk: pulsus bonus, urina bona, et - aeger moritur." |
|||||
21
|
|||||
En wat konden inderdaad de anatomie en physiologie
voor de pathologen zijn, in een tijd toen men, naar de leer van galenus, de nieraderen uit de lever liet ontsprin- gen; toen men uit de urine, welke uit het bloed dier nieraderen afgescheiden werd, den toestand der zooge- noemde //natuurlijke krachten," en uit den slagaderpols den toestand der ,/levenskrachten" meende te kunnen be- oordeelen. Dit enkele feit is voldoende om den grooten in- vloed der anatomie en physiologie op de algemeene patho- logie aan te toonen. Men vond na den dood de slagaderen ledig, de aderen met bloed gevuld. In verband met andere bespiegelingen ontstond daardoor de theorie, dat de ,/fijnere levensgeesten" in de slagaderen bevat en bewogen worden; terwijl in het bloed der aderen de ,/natuurlijke krachten" huisvesten, welke de lagere stoffelijke verrigtingen van het ligchaam beheerschen. Eene tot in het belagchelijke uitge- breide polsleer, en een lijst van kenteekenen, om uit den aard der urine, den toestand van het bloed in de aderen te erkennen, welke onze tegenwoordige uroskopen met eerbied zou vervullen, waren er de gevolgen van. Gij gevoelt het G. H. dat de ziektekunde den grondslag
miste, waarop zij alleen rusten kan: uitgebreide en juiste anatomisch-physiologische kennis. Wij kunnen dan ook ge- rust het tijdperk van herleving der ziektekunde laten aan- vangen met de ontdekking van den bloedsomloop door harvey, in het begin der 17de eeuw, al is die tijdsbepaling eenigzins willekeurig, daar er, gelijk wij aantoonden, reeds in de zestiende eeuw sporen van vooruitgang te vinden zijn op den goeden weg, welke door vesalius voorbereid werd. |
|||||
22
|
||||||
De uitsluitend ontleedkundige studien, daargelaten dat zij
thans eerst op de juiste wijze begonnen, waren niet vol- doende, om den magtigen invloed uit te oefenen, welke zich na haiivey zal doen gevoelen. Wij zien dan ook nog juist voor het keerpunt, dat wij aannamen, in paracelsus en van helmont voorbeelden van hetgeen de geneeskunde wordt in handen van mannen, die, schoon zij overigens door genialen aanleg, door geleerdheid en scherpzinnigheid uitmunten, den ontleed- en natuurkundigen hefboom mis- sen, om de geneeskunde voorwaarts te bewegen. Ik zou te uitvoerig moeten worden, wilde ik eene voldoende schets geven van het stelsel van paracelsus. Genoeg zij het, op te merken dat hij het toppunt voorstelt der romantisch-idea- listische rigting. Zijne algemeene pathologie is een der zonderlingste ontologische stelsels. De ziektemakende in- vloeden worden alien als entia (astrorum, naturalia, dealia, etc.) gepersonifieerd; de grondslagen der genees- kunde zijn de philosophic, de astronomie, de alchemie, en de deugd. Voor de ontleedkunde koestert paracelsus eene diepe verachting. Hoort slechts zijne uitspraken: //Was nutzet dem Arzt in Caduco, dass er weiss wo das Hirn liegt?" z/Ob ich schon anatomiam loealem weiss, wass geht's
Icteritiam an?" vDas ist das rechte Buch, aus dem die Anatoinia (d. h.
die Erkenntnisz des Wesens des Lebens) folgen soil: Das der Mensch wisse der Elementen und Microcosmi Substanz, Pro- portiones, u. s. vr." De wijsgeerige geschiedschrijver moge nu eene andere
|
||||||
r
|
||||||
23
|
||||||
opvatting van personen en meeningen hebben ') dan hij die
uitsluitend hare verhonding tot den toestand der wetenschap in onzen tijd nagaat, wij gelooven toch dat men over eene pathologie als die van paracelsus, moeijelijk een medelij- denden glimlach kan onderdrukken. Zij moest noodzakelijk voeren tot de afdwalingen waartoe de navolgers van Para- celsus vervielen, en waarvan de Engelsche geneesheer Robert eludd, een tijdgenoot van baco van verblam wel het sprekendste voorbeeld oplevert. Deze toch beschouwde de ziekten alleen als gevolgen der zonde, en van een aantal uitvoerig beschreven daemonen; terwijl dan ook de eigen- lijke geneesmiddelen slechts in het gebed en in de genade Gods gevonden worden. Voor ons doel is het echter genoeg op te merken, wat er van de ziektekunde, zonder ontleed- en natuurkundigen grondslag wordt. Ook eene nadere beschouwing van het idealisme van den
vernuftigsten en scherpzinnigsten der navolgers van para- celsus , van van helmont zou ons hetzelfde leeren, Hypot he- tische beleedigingen eener anima bruta" nemen in zijn leerstelsel de plaats in van ziekteoorzaken, welke men te genwoordig in de fijnere veranderingen der organen en weefsels, door mikroskopisch en chemisch onderzoek na- spoort en meer en meer ontdekt. De kennis van den bloedsomloop, door harvey zoo schit-
terend in het licht gesteld, de weldra volgende ontdekking van den ductus thoracicus, het naauwkeurig onderzoek naar den bouw van het hart, de lever en de klieren door lower, |
||||||
') Zie o. a. c. peuys van der uoeven. Geschiedkundige authropologie.
|
||||||
24
|
|||||||
glisson, cooter, e. a., de toepassing van het tnikroskoop op
het onderzoek van het dierlijk ligchaam door leeuwenhoek en malpighi, de experimenteel-physiologische proeven over de onzigtbare huiduitwaseming door santorini, over het werktuigelijke der bloedbeweging, en de dierlijke beweging in het algemeen door borelli, de glansrijke ontdekkingen in de physiologie der voortplanting en ontwikkeling door rejnter de o.BAAF en johannes ham ') zijn enkele lichtpun- ten, welke wij in het tijdperk van de wedergeboorte der geneeskundige studien in de zeventiende eeuw opmerken. Voegen wij er bij dat de geheele geest van onderzoek en redenering eene gewenschte verandering had ondergaan. In plaats van bespiegeling en opbouwing a priori, ontstond het streven naar onbevangen natuuronderzoek, en toepas- sing daarvan door gevolgtrekkingen, welke op nieuw aan waarneming en proeven werden getoelst in een woord: de anatomisch-physiologische rigting was voor goed als de ware erkend, en zou ook weldra op de ziektekunde haren magtigen en nuttigen invloed doen gevoelen. Dat die invloed echter in het begin nog gebrekkig bleef,
dat wanbegrip aan de eene, overdrijving aan de andere zijde tot nieuwe verwarring, tot vernieuwde stelselmakerij moesten leiden, is niet te verwonderen. Wij kunnen het niet vreemd vinden dat er eene eenzijdige en dogmatische rigting ontstond, de zoogenoemde ,/jatrochemische school" der geneeskunde, welke van prans deleboe sylvius , eenigen |
|||||||
') Niet ludwig von hammen. Zie H. j. halbertsma. Versl. en Msdedeel.
der Kon. Akad. van Wetensch. Afd. Natuurkunde, Deel XIII. |
|||||||
25
|
|||||
tijd hoogleeraar te Leiden, afstamt; dat de ontdekking der
bloed beweging, en andere werktuigelijke verrigtingen in het ligchaam, tot overdreven toepassing voerde, waardoor de //jatromechanica" zich ontwikkelde, vooral onder de han- den van borelli en boerhave; noch dat de onderzoekingen over de prikkelbaarheid van het zenuwstelsel, en van andere deelen des ligchaams, een nieuwen vorm van //vitalisme" in het leven riepen, vooral door haller, ctjllen en brown vertegenwoordigd. Genoeg, dat de kracht der vroegere dog- matiek gebroken was, dat ontleed- natuur- en scheikunde als de grondslagen der ziektekunde zijn erkend. Zonder de meeningen der zooevengenoemde scholen in
bijzonderheden na te gaan, hetgeen ons te ver zoude aflei- den, willen wij nog opmerken, dat vooral in de //Institu- tiones medicae" van onzen beroemden landgenoot boerhave, de invloed der anatomisch-physiologische rigting is op te merken. Die Institutiones" zijn eene proeve eener alge- meene ziektekunde in verband gebragt met anatomie en physiologic De ontdekking der bloedbeweging heeft tot eene ruimere toepassing geleid. Men heeft beweging, in den uitgebreidsten zin, opgevat als een eigenschap der levende ligchaatnsdeelen. Storingen van die beweging veroorzaken ziekten. In den stilstand van het bloed bij ontstekingen vindt men er een voorbeeld van. Ziedaar een der grondsla- gen der jatromechanische school. Maar niet altijd kon men schijnbaar zoo duidelijke anatomisch-physiologische verkla- ringen van ziekten geven, ook al nam men de scheikunde te hulp. Een tal van scheikundige verklaringen van het gezonde leven, en van het ontstaan van bedorven vochten, |
|||||
26
|
|||||
toonen den gebrekkigen toestand der toenmalige scheikunde
aan, en leeren ons, dat de Institutiones medicae" nog slechts eene eerste poging zijn om de algenieene ziekte- kunde op de ontleed- en natuurkunde van het menschelijk ligchaam te grondvesten. In het laatst der zeventiende en in de achttiende eeuw
deed zich de invloed der nieuwe ontdekkingen vooral in drie rigtingen gevoelen: in de mechanische en chemische levensopvatting, waarvan ik het kenmerkende reeds met een enkel woord besprak; in de vitalistische heschouwin- gen, en in het animisme, dat door den Duitschen genees heer oeorg ernst stahl (16601734) in het leven werd geroepen. De vitalistische beschouwingen waren een gevolg van de
meer en meer toenemende kennis der zenuwprikkelbaar- heid en der zenuwprikkels, waardoor men trachtte het ge- zonde en zieke leven als een gevolg der voortdurende werking van, en terugwerking op prikkels te verklaren. De namen van hoffmann, brown e. a. zijn aan die rig'
ting verbonden; de woorden sthenie, asthenie, irri- tatie, depressie e. a. nog thans in gebruik, herinneren er ons nog dagelijks aan. Het animisme eindelijk was eer- der eene reactie tegen de anatomisch-physiologische rig- ting, en herinnert aan het idealisme van van helmont. Toch had het een diepen grond, want stahx zag teregt het nog zoo gebrekkige der mechanisch-chemische beschou- wingen , en der vitalistische verklaringen in. Toch een stel- sel willende bouwen, verviel hij tot de psychiatrische the- orie. De ziel, niet alleen bedeeld met de hoogere geest- |
|||||
27
|
|||||
vermogens, maar ook met veelzijdigen invloed op het
stofwisselingsproces; de ziekten, afhankelijk van afdwa- lingen, verkeerde begrippen der ziel omtrent het ligchaams- regime ziedaar den hoofdinhoud der leer van stahl. Toch mag men hem niet geheel op eene lijn stellen met
paracelsus en van helmont, daar stahl de ontleed- en na- tuurkunde niet miskende. Hij was eerst een aanhanger der mechanische beschouwingen van boeiihave; maar niet voldaan met de nog geringe opheldering, welke deze over de levensprocessen geven konden, trachtte hij door spiri- tualistische theorien zijne voorstellingen omtrent het ge- zonde en zieke leven duidelijker en vollediger te maken Maar wij behoeven het niet met vele woorden aan te toonen, dat door die theorien niet het ware licht voor de ziektekunde ontstoken werd, dat zij integendeel de deur openden voor onvruchtbare bespiegelingen en voor een verderfelijk mysticisrrie. Op die wijze bleef in de zeventiende en achttiende eeuw
de invloed der anatomie en physiologie op de ziektekunde nog beperkt. Bespiegeling en stelselmakerij moesten aan- vullen, wat er ontbrak, om de ziektekunde tot een geslo- ten geheel te vormen. Dit is ook niet te verwonderen, want er ontbrak nog een voornaam middel om de beoefe- ning der ontleedkunde vooral dienstbaar te maken aan de ziektekunde. Men redeneerde op grond van ontleedkun- dige gegevens, en de resultaten van physiologische proe- ven, over het ontstaan en het verloop van ziekten; maar men verzuimde de ziekelijk veranderde ligchaamsdeelen zelve naauwkeurig te onderzoeken. De ziektekunde bleef |
|||||
:J^
|
|||||
nog steeds meer of min ontologisch; de ziekten werden
nog te veel als abstrakte wezens beschouwd; de gewigtige waarheid, dat elk ziekelijk verschijnsel van eene organi- sche verandering der weefsels afhangt, was nog niet uit- gesproken; de ziektekundige ontleedkunde en weefselleer moesten zich nog ontwikkelen. Daartoe was het ontstaan der weefselleer van het gezonde ligchaam een vereischte, en het genie van bichat schept in het laatst der achttiende eeuw, eene algemeene ontleedkunde, gelijk hij haar noemde, de kern der latere histiologie. Reeds vroeger hadden zich echter voorboden van het
naderende licht der ziektekundige ontleedkunde vertoond. In het midden ongeveer der zeventiende eeuw verscheen het v Sepulcretum anatomicum" van bonet, waarin de zie- kelijke veranderingen, in lijken gevonden, voor zooverre men die toen kende, vermeld worden. Een halve eeuw later zagen de vBpistolae de sedibus et eausis morborum per anatomen indagatis" van joh. bapt. morgagni het licht; maar de ruime beoefening der ziektekundige ontleedkunde bleef bewaard voor bichat, die zoo teregt als het tweede keerpunt in de ontwikkeling van de anatomisch-physiolo- gische rigting der geneeskunde beschouwd wordt. De titels zijner boeken: //Anatomie generale, appliquee a la phy- siologie et a la medecine" en //Recherches physiologiques sur la vie et la mort," zijn bewijzen genoeg van de groote verwachtingen, welke hij van de weefselleer en de ziekte- kundige ontleedkunde voor de ziektekunde koesterde. Dat hij zich daarin niet bedroog, leert de geschiedenis
der geneeskunde in deze eeuw. Na hem toch is het bestu- |
|||||
29
|
|||||
deren der weefsels in gezonden en zieken toestand, in ver-
band met de physiologie, de erkende grondslag der ziekte- kunde geworden. De voortgaande verbetering der mikro- skopen, en der overige hulpmiddelen van onderzoek maak- ten weldra eene snelle uitbreiding der histiologische kennis mogelijk. De scherpzinnige en geniale beschouwingen van schleiden en Schwann omtrent het ontstaan der weefsel- deelen van planten en dieren uit overeenkomstige elemen- ten, cellen genoemd, en de kennis van de verdere ontwik- keling en de veranderingen dier cellen verschaffen daarbij een inzigt in de zaraenstelling en de verrigting der weef- sels en organen, waarvan men vroeger geen denkbeeld had. Weldra blijkt ook het gewigt dier cellenleer, zoo als
van elke anatomisch-physiologische ontdekking op de ziek- tekunde, want virchow toont onwederlegbaar aan, dat de cellen, of de daaruit voortgekomen weefseldeelen, ook het uitgangspunt zijn der ziekelijke veranderingen in het lig- chaam, waarvan de ziekteverschijnselen gedurende het leven afhangen. Zoo ontstaat eene ziektekunde, welker grondslag in de kennis van de ziekelijke veranderingen der cellen gelegen is; en sommige geschriften en handboeken van de allerlaatste jaren kunnen de ongegrondheid der vrees bewijzen van hen, die meenden dat de algemeene ziektekunde onder de opeenhooping van pathologisch-ana- tomische onderzoekingen verstikt was geworden. De histiologisch-physiologische opvatting der levensver-
rigtingen, zoowel in gezonden, als in zieken toestand, is thans het onvervreerndbaar eigendom der geneeskundige wetenschap geworden. Denkt men daarbij aan de uitbrei- |
|||||
30
|
|||||
ding der hulpmiddelen van ziekenonderzoek gedurende het
leven, welke eveneens op ontleed- en natuurkundige ken- nis gegrond zijn, welke slechts door natuur- en scheikun- dige, anatomische en physiologisehe studien begrepen, toe- gepast, en uitgebreid kunnen worden, dan moet men on- getwijfeld den heilzamen invloed der nieuwe rigting in de geneeskunde erkennen. En welke is met korte woorden die rigting? Zij is geene andere dan die der natuurkun- dige wetenschappen in het algemeen, waarneming en proef- neming, natuuronderzoek in den uitgebreidsten zin des woords, zonder voorliefde voor bestaande meeningen, zon- der toegeven aan de ingeschapen neiging oni het geheele kosmische en tellurische leven te verklaren; hetwelk, hoe begrijpelijk en zelfs prijzenswaardig in oorsprong, den denker in den doolhof der bespiegeling en van het mys- ticisme leidt. Zoo hebben wij G. H., schoon wij ons met de vraag naar
den oorsprong der algemeene ziektekunde bezig hielden, onwillekeurig een doorloopend betoog geleverd van liet hooge nut en den grooten invloed der ontleedkundige stu- dien voor den geneeskundige. Het zal u daarbij duidelijk geworden zijn, dat de ontleedkunde niet in den beperkten zin moet opgevat worden, welke van oudsher aan het woord gehecht is, maar dat er hier de gansche omvang der stelselmatige, plaatsbeschrijvende, ziektekundige en histiologische anatomic mede bedoeld wordt. Wij zagen * de ontwikkeling der geneeskundige wetenschap hand aan hand gaan met die der ontleedkunde, en het zal u zijn |
|||||
31
|
||||||
gebleken waarom de algemeene ziektekunde zoo weinig
standvastig is, en onmogelijk een afgesloten geheel van wetenschap kan zijn; waardoor zij telkens van gedaante veranderen moest; waardoor, het.geen men thans aan be- ginnende beoefenaars der geneeskunde onderwijst, weinig meer gelijkt op de # Institutiones medicae" van boekhave, op de //pathogenie" van hufeland, of op de //algemeene pathologie" van gatjbius. De red en is daarin gelegen dat de algemeene ziektekunde, in elk tijdperk der geneeskun- dige wetenschap, de uitdrukking is van den graad harer ontwikkeling, van de mate der verkregen kennis. Hoe ge- brekkiger die werkelijke kennis was, des te meer nam de algemeene ziektekunde de gedaante aan van een afge- rond stelsel, waarbij zij van elders, vooral uit de onuit- puttelijke bron der bespiegelende wijsbegeerte ontleenen moest, wat zij zelve niet bezat'). Hoe helderder het licht der anatomisch-physiologische studien begint te schijnen, des te meer wordt ook de ziektekunde ontleed- en natuur- kunde van den zieken mensch, maar nog tot in het be- gin dezer eeuw behoudt zij veel van haar dogmatiseh en bespiegelend karakter. Geen wonder dat de snelle en ingrijpende vooruitgang
der ziektekundige ontleedkunde en weefselleer in den loop dezer eeuw, welken ik in het kort sehetste, ook tot een |
||||||
') Een toestand, welke door hyktl, wat al te scherp en overdreven , aldus
wordt uitgedrukt: ,, Es gab ein Zeit, wo Philosoph mid Arzt synonym waren , und die Aerzte iiber die Krankheiten nieht kluger urtheilten, ale die Philo- sophen iiber das Unbegreifliche." |
||||||
:!2
|
|||||
tijdperk van omkeer en hervorming in de ziektekunde
leidde, en gij zult u het ontstaan der verwarring, waar- van ik in het begin sprak, kunnen voorstellen. Die ver- warring was echter geen blijk van het verval der ziekte- kunde, maar van haren nog niet erkenden voornitgang, en thans zullen wij trachten te omschrijven, wat het on- derwijs in die wetenschap tegenwoordig voor den stude- rende zijn kan. Om u de beteekenis der algemeene ziektekunde voor
den geneeskundige duidelijk te maken, weet ik niets beters te doen, dan haar den naam te geven, welke een Hoog- leeraar dezer Akademie aan zijn uitmuntend handboek der logica gaf: de weg der wetenschap. Wat de lo- gica, op die wijze behandeld, voor de wetenschap in het algemeen is, moet voor de geneeskunde in het bijzonder de algemeene ziektekunde zijn. Zij is: de weg der genees- kundige wetenschap. Zij omvat het onderwijs in de grond- slagen der geneeskunde, en zet de methode uiteen, volgens welke deze moet beoefend worden. Van hare studie han- gen het juiste inzigt in den tegenwoordigen toestand der wetenschap, en de mogelijkheid om hare ontwikkeling te bevorderen voor een groot deel af. Zij heeft voor den ge- neesheer in het bijzonder dezelfde hooge waarde, welke uitgebreid en grondig voorbereidend onderwijs voor den wetenschappelijken mensch in het algemeen heeft. Door haar onderscheidt zich de wetenschappelijke geneeskundige van den routinier, die, alleen op gezag of door ruwe er- varing, groepen van ziekteverschijnselen en geneesmidde- len heeft leeren kennen. |
|||||
88
|
|||||||
Zal echter de algemeene ziektekunde den genoemden
invloed uitoefenen, dan moet zij zich naauw aan de ont- leed- en natunrkunde van den mensch aansluiten, dan moet haar grondslag de ziektekundige ontleedkunde zijn. Niemand was van die waarheid meer doordrongen, en gaf er door woorden en werken meer blijken van, dan mijn uitstekende voorganger, de hooggeschatte schroeder van dee kolk. Reeds in zijne //Observationes anatomico- pathologici efc practici argumenti" in 1826 te.Amsterdam verschenen, vindt men er de krachtigste bewijzen van. //Jam patet oinnem pathologicam explicationem sine Ana- tomiae et Physiologiae cognitione, esse vanam et vacil- lantem" zoo luidt het in de inleiding van dat werk, en de daarin vervatte onderzoekingen over longziekten toonen aan, hoezeer hij ziektekundige ontleedkunde beoefe- nen, en aan de kennis der ziekteprocessen dienstbaar maken kon. Ook zijne inaugurele redevoering ') te dezer plaatse in 1827 uitgesproken, was aan hetzelfde onderwerp gewijd. Later beletten ook zijne omvangrijke werkzaamheden in andere rigtingen, vooral in de psychiatrie, hem niefc, om herhaaldelijk toepassingen van ziektekundig ontleedkundig onderzoek op de ziektekunde bekend te maken. Vele in- augurele dissertation onder zijne leiding bewerkt, zijn er de bewijzen van; en nog voor weinige jaren, in 1858, zette hij de kroon op het werk, door het uitgeven der onderzoekingen over //het fijnere zamenstel en de werking |
|||||||
') lie anatomiae pathologicae, praecipue snbtilioris studio ntilissimo, et ad
morborum naturam intelligendam maxime commendando. 3
|
|||||||
31
|
|||||
van het verlengde merg, en over de naaste oorzaak der
epilepsie, en hare rationele behandeling." Een schooner bewijs voor de opheldering welke de ontleedkunde aan de ziektekunde kan geven, zou moeijelijk te leveren zijn; en al kon het werk slechts dienen om den weg aan te toonen, welke men bij de studie der ziektekunde bewan- delen moet, toch zou het een eerzuil blijven voor de na- gedachtenis van schboeder van deb, kolk. De algemeene ziektekunde moet dus trachten toepassing
van anatomie en physiologie te zijn. Maar daarbij kan zij groot gevaar loopen uitsluitend en eenzijdig te worden. Het gebrekkige onzer kennis in nog zoo vele opzigten kan de aanleiding zijn, dat even als vroeger bespiegeling en stelselmakerij trachten aan te vullen, wat aan degelijk in- zigt ontbreekt. Op die wijze ontstaat een nieuwe dogma- tiek, even nadeelig, en nog minder vergefelijk, dan die der oudere ziektekundigen. Wij vinden er in onze dagen voorbeelden van. De snelle ontwikkeling der ziektekundige ontleedkunde, het onverwachte licht dat zij over een aan- tal ziekten verspreidde, leidde velen tot eene bijna uitslui- tendc beoefening dier wetenschap. De zoogenoemde cellu- lair-pathologie ontstond op die wijze, en hare behan- deling in sommige geschriften, trouwens niet die van haren genialen stichter vibchow, maar van sommige voorbarige navolgers, leert hoe eenzijdig en dogmatisch de ziektekunde op die wijze kan worden. Tegenover de cellulistische ziektekunde verhief zich eene
rigting, welke het ontstaan van ziekteproccssen voorna- melijk van gestoorde zenuwwerking afleidt, en meer het |
|||||
35
|
|||||
bestuderen der zenuwverrigtingen, dan van de ziekelijk
veranderde cellen na den dood wil bevorderen. Dat beider streven eenzijdig is, dat de kennis der ziekelijke verande- ringen in de weefseldeelen, zoowel als die der zenuw- werking uitstekende hulpmiddelen, maar elk op zich zelf geen voldoende grondslag der ziektekunde zijn, zou gemak- kelijk aangetoond kunnen worden. Doch er is nog een gevolg van de uitsluitend ziektekun-
dig-ontleedkundige studien in onzen tijd op te merken. Dat bestuderen ran zieke organen, dat nasporen van de wijze, waarop zich ziekelijke vormsels uit de normale ligchaams- deelen ontwikkelen, dat zoeken naar physische en chemi- sehe herkenningsmiddelen voor bepaalde ziekten, zou, vol- gens een aantal geneeskundigen, den geest te veel van den zieken mensch afleiden, en hem uitsluitend belang doen stellen in de ontleed- en scheikunde zijner ligchaamsdee- len. Daarenboven bestaan er zeer vele ziekten, waarbij wij slechts de groepen van verschijnselen gedurende het leven, en somtijds de verwijderde oorzakelijke aanleidin- gen kennen, zonder dat wij tot nog toe in het lijk duide- lijke organische veranderingen vinden. De kennis en de behandeling dier ziekten zijn voor den geneesheer van even groot belang, als die eener organische hart- of nier- ziekte; maar daartoe helpen hem zijne ontleed- natuur- en scheikundige kennis weinig. Daarvoor heeft hij behoefte aan een geschei-pt waarnemings- en redeneervermogen, en aan kennis van den mensch als maatschappelijk, zedelijk en godsdienstig wezen. Een ruime blik, een praktische takt, een beschaafde en humane omgang met lijders zullen |
|||||
86
|
|||||
den geneesheer in vele gevallen van meer dienst zijn, dan
de naauwkeurigste kennis van de ontwikkeling der kan- kercellen, of van de scheikundige reactien der uitgeschei- den stoffen. Ook in ons vaderland is de rigting, welke minder met
die uitgebreide ontleed- en natuurkundige studien ingeno- men is, niet onbekend. Zij nam, in de handen van den kundigen en eerwaardigen pittra van dee. hoeven een be- paalden vorm aan, welke onder den naam van v anthro- pologic " algemeen bekend is. Schoon deze de groote aanwin- sten der geneeskunde door de ontleed- en natuurkundige studien niet ontkent, wil zij toch het onderwijs in de voor- bereidende geneeskundige wetensehappen, niet bij voor- keur ontleed- en natuurkundig onderwijs maken. Zij ver- langt bovenal historiestudie; kennis van den invloed welke zedelijkheid, godsdienst en hygiene in de maatschappij uitgeoefend hebben en kunnen uitoefenen; zij is meer tot psychologisch, dan tot experimenteel-physiologisch, meer tot subjektief ziekenonderzoek, dan tot pathologisch-ana- tomische nasporingen geneigd. Zij beoogt vooral de maat- schappelijke vorming, en de algemeene ontwikkeling van den geneesheer. Het kan mijn doel niet zijn G. H. een kritiek van de
genoemde meeningen te leveren. Ik gaf er u slechts een korte schets van om u te doen gevoelen, hoe groot de eischen zijn, welke men aan het onderwijs in de alge- meene ziektekunde mag stellen, en voor hoe verschillende opvattingen het geschikt is. Gij zult het reeds opgemerkt hebben, dat ik mij bij voorkeur vereenig met de anato- |
|||||
37
|
|||||
misch-physiologische rigting, dat ik van een verstandig, en
op ruimen schaal voortgezet onderzoek der zieke weefsels en organen, de meeste opheldering verwacht omtrent ziekte- processen en verschijnselen. In dat opzigt. zal ik voorzeker de voetstappen van mijn waardigen voorganger drukken, Het moet, raijns inziens, het streven van het algemeen
ziektekundig onderwijs vooral zijn, de aanstaande genees- kundigen te doordringen van de overtuiging, dat de organi- sche weefselveranderingen de bron van alle ziekten zijn; dat slechts eene naauwkeurigere kennis dier veranderingen door ontleed- en scheikundig onderzoek ons een helderder inzigt in de stofwisseling, onder ziekelijke verhoudingen, kan geven; dat men, als het ware, bij het waarnemen van een groep ziekteverschijnselen, zich het beeld der or- ganisch veranderde weefseldeelen, en hunner gewijzigde verrigtingen duidelijk voor oogen moet trachten te stellen; in een woord, dat men, om de uitdrukking van viiichow te bezigen, mikroskopisch moet leeren denken. Meent met dat ik daarmede alles gedaan zoude rekenen. Ik sprak slechts van de algemeene rigting van het onderwijs. Maar niet alleen dat de onvolkomenheid onzer kennis den histio- logisch-physiologischen grondslag der geneeskunde nog ge- brekkig maakt - men zou toch teregt eenzijdig genoemd worden, wanneer men alleen pathologische anatomie en physiologie bestudeerde. Tot de taak der algemeene ziekte- kunde behoort ook het geven van logische begrippen om- trent oorzaak en gevolg bij de zoo zamengestelde ziekte- processen; van juiste denkbeelden omtrent de werking der kosmisch-tellurische invloeden als ziekteoorzaken, en het |
|||||
as
|
||||||
daarvan afhankelijke ontstaan van endemische, epidemi-
sche, miasmatische en contagieuse ziekten. Zij moet verder de algemeene wetten van het verloop en de uitgangen der voornaamste ziektegroepen doen kennen; het gemeenschap- pelijke in de verschijnselen bij verwante ziekten doen op- nierken, en zoo den geneeskundige het middel aan de hand geven, om juist te oordeelen en te handelen in de niet zeldzarne gevallen, waar groepen van ziekteverschijn- selen zich aan hem voordoen, welke hij moeijelijk onder een der namen van het groote nosologische stelsel zou kunnen vereenigen. Dat haar gebied daardoor zeer uitge- breid wordt, dat zelfs de historie en de psychologie haar nu en dan hulp moeten verleenen, behoeft geen nader betoog. Aldus opgevat zal de algemeene ziektekunde het verwijt
ontgaan, dat zij tegenwoordig te veel ontleedkunde der zieke ligchaamsdeelen is. Want wij kunnen het niet ont- kennen Gr. H. de anthropologische rigting is eene waar- schuwende stem; en schoon zij naar onze meening de anatomisch-physiologische studien niet op hare regte waarde schat, en zich laat verschrikken door de misplaatste vrees voor het ontstaan van eenzijdige anatomen, physici en chemici, die den zieke n mens eh niet meer begrijpen, haar gronddenkbeeld is schoon en waar: de geneesheer moet niet alleen anatoom en physioloog, maar ook vee!- zijdig ontwikkeld mensch wezen. Toch vreezen wij niet tot de ruimste beoefening der pathologischc anatomie, en chemie, en physiologie op te wekken, als de ware grond- slagen der ziektekunde. Want die studien kan de genees- |
||||||
r
|
||||||
3!)
|
|||||
kundige alleen tijdens zijne vorming in die mate beoefe-
nen als voor zijne ontwikkeling noodig is. Daartoe kunnen hem geschikte werkplaatsen en voorwerpen, en verstan- dige leiding van grooten dienst zijn; terwijl het eene ijdele poging zou wezen hem door een leercursus of door boeken tot een //anthropoloog" te maken. Om hem tot dien ide- alen, hoog ontwikkelden mensch te vormen, wordt veel meer vereischt. Dat veronderstelt, bij gunstigen aanleg en degelijken grondslag, eene ijverig voortgezette en veelzij- dige studie, waarvan die der ziektekunde en genezingsleer slechts een deel is. Daarom behoort een Hoogeschool vooral de plaats bij uitnemendheid te zijn, waar de studie der ziektekunde met alle hulpmiddelen mogelijk is. Als- dan kunnen de anatomisch-physiologische grondslag en de invloed der algemeene beschaving en ontwikkeling elkan- der de hand reiken, om den geneesheer te vormen tot hetgeen hij voor de maatschappij zijn moet. De maatschappij mag hare eischen in dit opzigt hoog
stellen. Zij kan veel vorderen van den geneesheer, die, om de woorden van den Utrechtschen Senaat te bezigen wzoo grooten invloed kan uitoefenen, niet alleen op de gezondheid, maar op het geheele ligchamelijk en zedelijk leven der huisgezinnen, waarin zijn hulp wordt verlangd, en die daarom een mensch moet zijn, zoo veelzijdig ont- wikkeld, zoo vrij van vooroordeelen, zoo door den omgang met allerlei behoeften, en rigtingen, en karakters geoefend, als men dit worden kan alleen aan eene hoogeschool." Het voorname doel van het onderwijs in de algemeene
ziektekunde moet niettemin blijven, de anatomie en phy- |
|||||
-10
|
|||||
siologie, in den uitgebreidsten zin, te doen erkennen als
de grondslagen der geneeskundige wetenschap. Dat streven grondt zich op de onloochenbare getuigenis der geschiede- nis, en op de resultaten van de beoefening der wetenschap in onze dagen. Er moge nog een doolhof van duistere en onverklaarde
ziekten bestaan, waaromtreut wij nog naauwelijks ver- moeden kunnen, hoe anatomie en physiologie er de draad van Ariadne voor worden zullen; de toepassingen onzer verkregen kennis op de genezing der ziekten mogen nog zeer schaarseh zijn toch gaat de ziektekunde rustig op den ingeslagen weg voort, overtuigd dat het de eenige ware is om de geneeskunde, zoo het ooit kan geschieden, te maken tot eene positieve natuurkundige wetenschap. Wie zich dus ergert aan het schijnbaar nutteloos en on- praktisch streven van vele onderzoekers, miskent de be- teekenis eener rigting, welke op grond van geschiedenis en ervaring, vooruitgang en verlichting ten gevolge moet hebben. Wie te spoedig resultaten wil, wie de schouders ophaalt bij het mikroskopiseren, en het onderzoeken van lijken, en op ironieschen toon vraagt, of er nog ooit een lijder door van den dood gered is, geeft blijken van be- krompenheid en beperkten blik. De wetenschappelijke man poogt verder te zien, en, moge het gebrekkige on- zer tegenwoordige kennis, en het onvoldoende zijner po- gingen hem vaak bedroeven, de overtuiging van in de goede rigting werkzaam te zijn, doet hem hoopvol het oog op de toekomst vestigen, en met nieuwen moed zich inspannen, om, al is het ook maar een enkelen steen, |
|||||
11
|
||||||
bij te dragen tot het oprigten van het gebouw der ge-
neeskundige wetenschap. Dat ik geroepen werd om de wetenschap, van wier be-
teekenis en strekking ik een korte schets heb gegeven, aan deze Hoogeschool te beoefenen, en door onderwijs te verbreiden, is het gevolg van uwe vereerende keuze, Edel-groot-achtb. H. H. Curatoren. Wanneer ik u hier openlijk mijn dank betuig voor het vertrouwen dat gij in mijn ijver en krachten gesteld hebt, gescbiedt het met een gevoel van weemoed en van angstvalligheid. Van weemoed, bij het herdenken aan mijn voorganger, den waardigen, en zoo teregt algemeen geachten scheoedeu van dee kolk - van angstvalligheid, daar ik, in plaats van zijne uitste- kende verdiensten en beproefde bekwaamheden, nog slechts jeugdigen ijver en ernstige voornemens kan aanbrengen. Ik zal niet trachten u de vele talenten, en de groote
wetenschappelijke verdiensten van schroedek van der kolk voor oogen te stellen. Een bevoegder hand dan de mijne ') deed het op uitnemende wijze bij het schetsen van zijn leven, en het zon overbodig zijn voor u, die hem waar- deerdet als uitmuntend leeraar, als ijverig natuuronder- zoeker, als wetenschappelijk mensch in den ruimsten zin des woords, als bevorderaar van den roem dezer Hooge- school. Gij gevoelt het daarom dat het iets meer dan eene gewone uitdrukking van bescheidenheid is, wanneer ik |
||||||
') Levensberigt van i. h. c. schroeber van der kolk door w. vrolik.
Jaarbock der Komnklijke Akademie van Wetenschappen voor het jaar 1862. |
||||||
n
|
|||||
u verzeker, dat ik met eenigen schroom de gewigtige be-
trekking aanvaard, waarin sohkoeder van deu kolk mijn voorganger was. Eene eenigzins gewijzigde verdeeling der werkzaamheden heeft een gedeelte van zijn onderwijs in de handen van den Hoogleeraar donders doen overgaan. Ik zal niet met vele woorden, welke noodzakelijk lofspraken zouden moeten worden, het wenschelijke dier schikkiug betoogen. Gij stemt het mij toe, dat de Hoogeschool en de studerende jongelingschap er slechts bij winnen kunnen. De wetenschappen, wier beoefening mijn taak zal zijn,
werden echter ook bij voorkeur door mijn voorganger be- oefend, en vele, zijner met roem in ons Vaderland, zoowel als elders, bekende geschriften, kunnen tot bewijzen die- nen van zijne zeldzame werkzaamheid en ijver, van zijne scherpzinnigheid en vindingrijken geest, van zijn ruimen wetenschappelijken blik. Het zou eene groote mate van verwaandheid verraden, indien ik meende, het verlies dat de Hoogeschool door zijn overlijden trof, terstond te kunnen vergoeden. Maar het schijnt niet te vermetel, in zijn voor- beeld een spoorslag te vinden, om met ijver werkzaam te zijn, en te trachten het vertrouwen, dat gij in mij ge- steld hebt, niet te zeer te beschamen. Slechts uwe welwillendheid en uwe vermogende hulp
kunnen mij in staat stellen daarin naar wensch te slagen, en het schoone doel te bereiken dat ik mij voorstel: de studie der ontleedkunde en der ziektekunde aan deze Hoo- geschool te doen bloeijen en ontwikkelen. Met vertrouwen beveel ik daarom de inrigtingen, welke met dat onderwijs in verband staan, in uwe voortdurende zorg aan. Onder |
|||||
48
|
|||||
uw bestuur moge de Utrechtsche Hoogeschool de plaats zijn,
waar de geneeskundige wetenschap grondig beoefend wordt, en, tot heil der menschheid meer en meer vooruitgaat. Het zou mij moeijelijk vallen, de gewaarwordingen te
schilderen, welke ik ondervind, wanneer ik u, Hoogge- leerde Heeren Hoogleeraren! thans openlijk als mijne ambt- genooten begroet. Het zijn gevoelens van vreugde over die eervolle onderscheiding aan de eene, van beschroomdheid en twijfeling aan de andere zijde. Aan velen uwer nog weinig bekend; opziende tegen de groote verpligtingen, en het moeijelijk streven, hem opgelegd door zijne plaats in uwe rei, door zijn taak naast de uwe, welke reeds door de ondervinding gebleken is aan zoo bekwame han- den te zijn toevertrouwd, mag de jeugdige aanvanger op den uitgestrekten loopbaan der wetenschap wel met eenige bezorgdheid voor zich zelven de toekomst te gemoet zien. Naast die gewaarwordingen doen zich echter de leven-
dige en frissche indrukken gevoelen van de welwillende ontvangst, mij bij zoo velen uwer te beurt gevallen, van de ondubbelzinnige blijken der belangstelling en genegenheid, waarmede gij mij in uwen kring wilt opnemen. In het voor- uitzigt uwer hulpvaardigheid, uwer toegenegene gezindheid, uwer vriendschappelijke raadgevingen, treden de schroom- valligheid en het wantrouwen van eigen krachten op den achtergrond, en opent zich bet verschiet eener aangename onderlinge verhouding, eener wederzijdsche belangstelling in elkanders studien, van een gemeenschappelijk werken tot het verkrijgen van kennis en waarheid. |
|||||
II:
|
|||||
Een band dat durf ik wel beweren verbindt ons
thaus reeds: de lust tot onderzoek en arbeid, het ijverig streven naar het licht der wetenschap. Daarin kan de grondslag gelegen zijn voor de schoone toekomst, welke ik inij voorstel. Verleent mij uwe hulp, wanneer ik van mijne zijde pogen zal, uwe achting en vriendschap te verwerven. Ik weet het wel dat ik op verre na nog niet zijn kan,
wat mijn voorganger, als beoefenaar der wetenschap en als vriend, voor zoo velen uvver geweest is. De ledige plaats van scheoeder van der kolk in uw midden moge door mij aangevuld worden, in uw hart blijft gij het ge- mis van zulk een ambtgenoot diep gevoelen. Maar houdt het uitzigt op dezelfde belangstelling en vriendschap, welke u aau hem verbonden, voor mij geopeud, en met vreugde en hoop voile verwachting zal ik mij inspannen, om met u werkzaam te zijn aan de ontwikkeling der wetenschap, en den bloei onzer Hoogeschool. Uwe aanwezigheid te dezer plaatse, Hooggeleerde hal-
beetsma! vervult een mijner innigste wenschen. Ik zal niet breed uitweiden over hetgeen gij voor mij geweest zijt, toen ik drie jaren onder uwe leiding vooral de ontleedkunde van den mensch beoefende. Ik wil u geene ijdele loftui- tingen toezwaaijen over uwe verdiensten als wetenschap- pelijk ontleedkundige. De schoone inrigting voor ontleed- kundig onderwijs, welke een sieraad van Leiden's Hooge- school vormt, en vooral door u werd wat zij is, en de alorn erkende degelijkheid van uw onderwijs zijn er be- wijzen genoeg van. |
|||||
1.5
Maar ik wil u dank zeggen voor uwe belangstelling,
voor uwe raadgevingen, voor uwen vriendschappelijken omgang, vvaarin ik mij zoo zeer verheugde, en welke, met de herinnering aan de opregte vriendschap van den kundigen en talentvollen boogaaiid, mijn verblijf te Leiden een der aangenaamste tijdperken van mijn leven hebben gemaakt. Ik acht het een gelukkige omstandigheid, dat ik tot het onderwijs der ontleedkunde geroepen word, na met u ontleedkunde beoefend te hebben; en ik stel mij van eene voortdurende wetenschappelijke en vriendschappelijke betrekking tusschen ons, veel goeds en aangenaams voor. Blijf mij daaroni dezelfde gezindheid toedragen. Het zal mijn ernstig streven zijn, steeds uw vriend te mogen blijven. Met vreugde begroet ik ook bij deze plegtigheid zoovele
belangstellende vrienden, van heinde en verre opgekomen. Met u Zeergeleerde Heeren molewater '), polano en schmidt mogt ik eenige jaren werkzaam zijn in eene inrigting, waar mij zulk eene schoone gelegenheid tot ziekenwaar- neming, en tot ziektekundig-ontleedkundig onderzoek werd aangeboden. Dankbaar herdenk ik er aan, hoeveel vruch- ten ik daarbij plukte van uwe ruimere ondervinding, en rijke geneeskundige kennis. Met welgevallen bemerk ik het nog zoo dikwijls, dat onze vriendschappelijke omgang niet alleen voortgebragt werd door gemeenschappelijke werkzaamheden en wetenschappelijke oefeningen; maar dat een hechte band van belangstelling en vriendschap |
|||||
) Dr. molewater was verbindenl do plegtigheid bij te wonen.
|
|||||
u>
|
||||||
ons heeft blijven vereenigen. Op hefc voortduren dier we-
derzijdsche gezindheid stel ik den hoogsten prijs. Met minder geldt die groet u alien, vrienden van vroe-
geren en lateren tijd. Hoe streelend is het denkbeeld dat onze gewaarwordingen weerklank vinden bij zoo vele an- deren; dat er onder alle omstandigheden des levens harten voor ons kloppen, die in ons geluk eene vermeerdering hunner levensvreugde vinden, en bij teleurstellingen of rampen door woord en daad den zinkenden moed weder opwekken. Moge onze belangstelling in elkanders wetenschappelijke
studien steeds licht verspreiden over onzen levensvveg, en de warmte van het vriendenhart voege daarbij hare koes- terende stralen, om ons zoo de hoogste genietingen des levens te schenken. Gij, waarde vader')! smaakt op dezen dag een genot
dat door geen woorden kan omschreven worden. Want ik weet dat het geluk uwer kinderen voor u het hoogste ge- not, de zoetste belooning van uw streven is. Door belang- stelling en aanmoediging hebt gij mijne studien bevorderd, door raadgeving en vaderlijken zorg mij gesteund en ge- holpen. De herinnering aan ieder mijner vroegere levens- dagen is mij eene verlevendiging van uwe liefde, en stelt mij ontelbare blijken uwer onvermoeide pogingen voor mijn welzijn voor den geest. Heeft mijne bevordering tot een eervollen en aangenamen werkkring de kroon gezet op |
||||||
) Door ongesteldheid was de aangesprokene afwezig.
|
||||||
17
|
|||||
die pogingen, niet minder moge in de toekomst uw levens-
genot steeds door aangename indrukken worden verhoogd. Daarin ligt de wensch opgesloten voor uw huisselijk geluk, waarmede dat uwer kinderen zoo naauw verbonden is. Met gretigheid en met vertrouwen wend ik mij ten slotte
tot u, Wel-Edele Heeren Studenten aan deze Hoogeschool, Wij mogen elkander nog zoo goed als onbekend zijn, toch ontbreekt het niet aan vereenigingspunten tussehen ons; en er zijn vele omstandigheden welke mij met zeker- heid doen verwachten, dat er al ras tussehen u en mij wederzijdsehe welwillendheid en genegenheid ontstaan zul- len. De leeftijd kan geen noemenswaardig verschil tussehen ons vormen; verschil van streven en bedoelingen kan ons geenszins scheiden. Want ons aller begeerte is: kennis en ontwikkeling. Dat blijft de begeerte van elk weten- schappelijk mensch, hij moge aanvanger in het beoefenen der wetenschap, hij moge in vergelijking met anderen ver gevorderd zijn. Het menschelijk weten toch wordt nimmer volkomen; maar wie langer gearbeid, wie reeds zooveel mogelijk verzameld heeft, kan van zijnen oogst mededee- len aan anderen die nog pas nun veld gaan beploegen Hij kan voor hen de moeijelijkheden verminderen, door opmerkzaam te maken op de beste wijze om ze te over- winnen; hij kan den weg aanwijzen, welke het aangenaamst en het veiligst is. Zietdaar, hoe ik mij de verhouding voor- stel tussehen Studenten en Hoogleeraar. Maar daarom vraag ik van u in het bijzonder, studen-
ten in de geneeskunde, tracht gij de overeenstemming, |
|||||
is
|
||||||
welke ik reeds tusschen ons meen te zien, te versterken
door belangstelling in, en ijver voor uwe wetenschap, door mij met welwillendheid en genegenheid te ondersteunen, wanneer ik van mijne zijde zal pogen uwe studien te lei- den, te veraangenamen, en zoo vruchtbaar mogelijk te maken. Gij hebt het in dit nur gehoord, hoe stelselzucht en slaafsche navolging de ontwikkeling der weterschap be- lemmerden. Het kan mijn doel dus alleen zijn, te trachten u den regten weg aan te wijzen tot zelfstandige en vrije studie. Want vrijheid is de leus, waarmede elk welden- kend mensch instemt, wanneer zij vol en hoog ons uit de studentenborst en het studentenleven tegenklinkt. Eigen onderzoek en vrijheid van redenering wie zou ze in onze dagen niet vereeren. Alleen de banden der orde en der waarheidsliefde blijft de geest daarbij als noodzakelijk er- kennen. Op u, edele jongelingen, wier bestemming en wier lust de beoefening der wetenschap is, rust in het ver- volg de schoone taak, die beginselen toe te passen en te verspreiden. Zoo gij er naar streeft, daarvoor bij uwe aka- demische studien den grondslag te leggen, zullen wij te zamen met zelfvoldoening arbeiden aan de bevordering van onze wetenschappelijke ontwikkeling en van den roem der Utrechtsche Hoogesehool. ■II '
IK HKB GEZEGD.
|
||||||
St. 2*fe
|
||||||