-ocr page 1-

OVER DE

NOODZAKELIJKHEID DER AANMOEDIGING

VAN HET

ISTOR lE-SCIIILDERËÏN

EN VAN DE

BEELDHOUWKUNST.

BOOR

J. DE VOS, Wx.

VOORGELEZEN IN DE VEREENIGÜE ZITTING DER VIER KLASSEN

VAN HET

MioninkliJk-WedewIandscFie Instituut van Wetenschappen,
hetterkunde en Schoone Kunsten.

den 14den April 1841.

-ocr page 2-

S 1 II E!

K O NIN K L IJ K E P RI N S!
MIJNE HEEREN!

Er is voorzeker niets, wat een Volk bij den tijdgenoot meer veredelt
en bij de nakomelingfchap meer verhoogt, dan de trap van volkomenhe d
waarop Wetenfchap, Letteren en Kunften bij hetzelve (laan, of vroeger
gedaan hebben.

Immers, wanneer wij de rollen der gefchiedenis openfiaan, om daaruit
de lotgevallen der voorgedachten en de rij der aanéén geschakelde ge-
beurtenisfen met derzelver oorzaken en gevolgen te leeren kennen, verwij-
len wij dan niet het liefst bij die tijdvakken, waarin veredeling en befcha-
ving door Wetenfchap, Letteren en Kunst op het luisterrijkst uitblonken?
is het niet die befchouwing, waarin wij eene aangename verpozing vin-
den van al de twisten en gruwelen, die het menschdom zoo veel onheil
hebben berokkend? wordt niet het overzigt van voortgang en teruggang,
welken wij bij de onderfcheidene volken waarnemen, eene leerrijke waar-
fchuwing voor 't geen wij te doen of te vermijden hebben; en verheugen
wij ons niet, om Hechts dit eene voorbeeld te noemen, dat, fchoon wij
de Griekfche Staten, door onderlingen naijver verzwakt, door Azië
overheerd en eindelijk door Rome's oppermagt vernietigd zien, echter de

over-

-ocr page 3-

overblijflelen van Letterkunde en Kunstgewrochten, die zij ons hebben na-
gelaten, ons nog van den zuiveren fmaak en het heerlijk kunstvermogen
van dat éénige volk der oude wereld, ten getuige flrekken?

Wanneer wij echter met onze befchouwing verder gaan, en de oorza-
ken van den roem, die fommige tijdvakken boven andere, met regt, te
beurt viel, nader trachten op te fporen, dan ontdekken wij fpoedig, dat
zoo al bij de Volken zelve een bijzondere aanleg gevonden werd, om
tot eene buitengewone hoogte op te ftijgen, nog andere om Handigheden
daartoe krachtdadig hebben medegewerkt; ja, dat, zonder dezelve, dit bui-
tengewone niet zou hebben plaats gevonden.

Onder die gunstige omstandigheden, meen ik vooral te mogen tellen
de befcherming van die vermogende mannen, die zelve met een edel
Kunstgevoel bezield, de Kunst en hare Beoefenaars vereerden; door hun
voorbeeld de Kunst aanmoedigden en in meer of minder grootfche ont-
werpen zoo wel hun naam, als dien der Kunftenaars, die het geluk
hadden onder hen te leven, vereeuwigden.

Een oogflag op de bloeijendfte tijdperken der Kunst laat hieromtrent,
mijns inziens, geen twijfel over.

Hoe gelukkig toch de aanleg der Grieken voor al wat fchoon en goed
is moge geweest zijn, hoe ook hunne fijn gevoelige ziel al. wat daarmede
ftrijdig was niet kon dulden, wat waren hunne godenbeelden, vóór dat
Péricles de Kunst onder zijne befcherming nam en aan Phidias gelegen-
heid verfchafte, haar van de knellende boeijen, waarin volks- en priester-
vooroordeel haar vasthielden, te ontdaan en zijn talent op het heerlijkst
te ontwikkelen? Wat is de
Diana van Ephefen met hare gedwongene
houding? wat zijn zelfs de meer vrije en natuurlijker zich bewegende
beelden van
Jupiters tempel te Aegina, in vergelijking van den elpen-
beenen Olympifchen
Jupiter, of van de kostelijke overblijffels van het
Atheenfche Parthenon, die toonbeelden van
Phidias Kunstgenie, dienim-
mer geëvenaard, veel min overtroffen, zijn geworden?

Beider voorbeeld wekte andere Kunstenaars op: aan hen heeft Grieken-
land zijnen Kunstroem te danken en nog, na verloop van eeuwen, blijft

het

-ocr page 4-

het nagedacht met bewondering op hunne werken en die hunner tijdge-
nooten (laren.

Ten tijde van het Gemeenebest en later, gedurende hunne burgeroor-
logen, leiden de Romeinen weinig kunstgevoel aan den dag. Hunne koele,
ftugge geaardheid en hunne heerfchzuchtige ftaatkunde, deden hen vreemd
zijn aan de zachte gewaarwordingen, die Kunst inboezemt; en toch be-
hoefden zij flechts eenen
augustus , om uit die lluimering te ontwaken
en op het bezit van Griekfche Kunstwerken prijs te (lellen, Het voor-
beeld van éénen man was genoegzaam, om eene geheele natie te bezie-
len. Kunstenaars ontwikkelden zich in haar midden, en voldeden aan
de nu algemeen erkende behoeften. Wie, die geen vreemdeling is in
de oude wereldftad, weet niet, dat men nog gebouwen en Kunstwerken
aanwijst, die van dat en van de opvolgende tijdvakken dagteekenen en
als voorbeelden worden aangeprezen?

Grooter en heilrijker voorzeker was de invloed der Medicispcn, bij de
herleving der Kunst in Italië.

Nog heden toont Florence, welke befcherming dat geflacht, van den
Koopmansftand tot de Hertogelijke waardigheid opgeklommen, aan de Kuns-
ten verleend heeft; en wie zal het beflisfen, wat
rafacl bij zijne ont-
wikkeling en vooruitgang zonder
leo X (een afftammeling van dat door-
luchtig Huis) en diens Raadsman
bramante zou geworden zijn.

Hoe fchitterend was niet het tijdperk, waarin de Kunsten in. Frankrijk
onder
lodewijk den XIVde bloeiden? Moge al de fmaak destijds minder ge-
louterd en veel tot verkeerde uitersten gedreven zijn, het grootfche zijner
ondernemingen; de vaste wil, om het eens voorgenomene ten uitvoer te
brengen; de aanmoediging en eerbetooningen aan verfchillende Kunste-
naars (welligt met te kwistige hand) uitgereikt, verzachten, om dei-
Kunsten wil, het oordeel, dat wij regtmatig moeten uitfpreken over den
man, die door zijne heerschzuchtige plannen ons Vaderland zoo veel leeds
berokkend, en in den avond van zijn leven, een aanzienlijk gedeelte zijner
Natie om gewetensdwang geplunderd, vermoord of tot ontvlugting ge-
dwongen heeft.

B Ook

-ocr page 5-

Ook in de Nederlanden hebben de Vorsten uit het Bourgondifche en
Oostenrijkfche Huis zich (leeds als befchermers en voorftanders der Kunst
doen kennen, en daardoor de Vlaamfche fchool eene vermaardheid doen
verkrijgen, die nog overal, waar Kunst wordt gehuldigd, dankbaar er-
kend wordt. Met welke eerbewijzen hebben zij den voortreffelijken
rubbens, den edelen van dijk en anderen, niet overladen en hun gele-
genheid tot werkzaamheid gegeven? Hoe is niet daardoor de eerde door
eene andere
medicis naar Frankrijk geroepen, en heeft hij zijnen naam
vermaard gemaakt door die reeks van Schilderftukken, waarop de geboorte
en opvoeding dier Vorstin, haar huwelijk met
hendrik den IVde, diens
vergoding benevens hare verdere lotgevallen en twisten met haren zoon
lodewijk den XIIIde, tot aan het fluiten van den vrede, zoo heerlijk
zijn afgemaald!

Te allen tijde dus en overal, waar zich eene bijzondere kunstontwik-
keling vertoonde, zien wij, dat eene edelmoedige befcherming die ont-
wikkeling in het leven geroepen en op eene lofwaardige wijze heeft on*
derfteund en bevorderd.

En de gefchiedenis van ons Gemeenebest der Zeven Provinciën, weer-
fpreekt zij het gezegde? In geenen deele. Immers, behalve dat ik tot
(laving mijner meening mij zou kunnen beroepen op de Gemalin van Prins
fredrik hendrik, die, in de overheerlijke Oranjezaal bij 's Gravenhage,
haren overleden Echtgenoot, zoo wel als der Kunst eene Eerzuil (lichte,
waaraan
ferdinand bol, jordaens en anderen hun talent konden be-
deden, zoo mag niet uit het oog verloren worden, dat de Kunst, uit
verfchillende oorzaken, hier eene wijziging onderging, vroeger haar ge-
heel vreemd, en welke zij, destijds althans, bij geene andere Natie zoo-
danig had kunnen verkrijgen.

Ons Land genoot, na de affchudding van Spanje's juk en de vestiging
van den Staat onder de Vorften van Oranje, in het midden der XVII
Eeuw, toen de Kunst zoo welig bloeide, dat hare voortbrengfelen nog
heden ten dage, als kostbare juweelen, niet dan voor fchatten verkrijg-
baar zijn, eene welvaart, fchaars elders gekend en die zich gedurig

meer

-ocr page 6-

meer en meer uitbreidde. Onze voorvaderen, in beperkte wonin-
gen levende en door drukken handel of fabrijken aan het verblijf in
de lieden gebonden, wenschten zich echter aan de tafereelen van het
Land of van huisfelijk bedrijf te verlustigen; te meer daar het hun
zoo zelden vergund werd, de vrije Natuur in het open veld te befchou-
wen. Zij hadden gevoel voor Kunst, maar zagen liever wat dage-
lijks om hen was, wat in kleinen omvang aan de fchoone ftreken des
Vaderlands kon herinneren, dan dat zij groote Schilderftukken zouden
begeerd hebben, waartoe hunne woningen bovendien geen gefchikte
plaats opleverden.

Voor de eerfte hadden zij hunne fchatten veil, en weldra waren de
beide
van de velde's, berchem, du jardin , potter, wou-
werman, cüijp, ruijsdaal, hobbema
en zoo vele anderen gereed,
om hunne zucht voor Kunst op de volkomenfte wijze te bevredigen.
Geene woning bijna, waar de werken dier Meesters niet gevonden
werden, en van daar dat aantal kostbare overbüjffels van hun kunstver-
mogen, die nog het fieraad van alle kabinetten, geheel Europa door,
blijven uitmaken.

Even zoo en genoegzaam om dezelfde redenen, vinden ook thans nog
foortgelijke huisfelijke tafereelen gereeden bijval, en kunnen daarom gerusteüjk
aan de aanmoediging van bijzondere perfonen worden overgelaten. Doch
de Kunstvakken, die ik bedoelde, als eene buitengewone befcherming be-
hoevende, zijn hooger en edeler. Zij behooren tot het moeijelijkfte en
verheven (Ie der Kunft; zij vereifchen de meeste kennis, oefening en ge-
nie, ja dulden zelfs geene middelmatigheid; zij zijn het, die, zonder
eene magtige onderfteuning van Grooten en Aanzienlijken, moeten verkwij-
nen en eindelijk geheel verloren gaan.

Ik bedoelde:

Het Historie Schilderen
en

De Beeldhouwkunst.

Zul-

-ocr page 7-

Zullen toch de beeldende Kunsten waarlijk tot veredeling van den
mensch, tot opwekking van Vaderlandsch gevoel en tot glorie van een
Rijk bijdragen, dan kan zulks voorM en fchier alléén door Historie-fchil-
der- en Beeldhouwkunst verkregen worden: gezwegen nog, dat zij den
Graveur gelegenheid geven, om, door het vermenigvuldigen en verfprei-
den harer voortbrengfelen, dien roem bij vreemde Natiën over te brengen.

Of zijn zij het niet, die de edele daden der Voorgedachten of van den
Tijdgenoot ons op het doek voor oogen Hellen, of de beeldtenisfen der
uitftekende Mannen op het oorlogsveld, in landsbeftuur, in Wetenfchap
en Kunst in marmer beitelen ? Verhoogen
zij onze liefde niet voor het
Land, dat zulke mannen voortbragt; fporen
zij ons niet ten krachtigfte
aan, om hun voorbeeld na te volgen, en leeren zij ons niet de Kunst
op hare regte waarde fchatten? of gloeit ons de borst niet van edel ge-
voel, wanneer wij
hier de oogen om ons flaan, en de beeldtenisfen van
zoo vele edelen uit het Voorgeflacht aanfehouwen en ons hunne loffelijke
daden herinneren, of wanneer wij de praalgraven van den grondlegger
onzer Vrijheid, van de
trompen, de ruijter's, van galen's , de
evertsen
en andere Zeehelden bewonderen? Kunnen wij dan nog twij-
felen, of beide Kunsten eene bijzondere befcherming verdienen, bij de ze-
kerheid, dat zij zonder dezelve onder ons geheel te gronde zullen gaan?
Neen voorzeker!...... De Vierde Klasfe althans heeft getracht voor zoo-
danig verval te waken, door de (lichting eener Akademie van Beeldende Kun-
ften aan te prijzen, welke door de Hooge Regering voor ruim twintig Ja-
ren hier ter ftede is gevestigd, en door meermalen op de bevordering van
Historie-fchilderen en Beeldhouwkunft aan te dringen.

Ik weet het, men heeft meermalen het nut van Schilder-akademiën
betwist; men heeft ze zelfs voor de Kunst nadeelig befchouwd. Men
heeft gevraagd, of het genie van
rembrandt alléén niet genoegzaam ge-
weest is, om hem, zonder zulk eene Instelling, tot een der grootfte,
zoo niet den grootften van alle Kunstenaars te maken? Maar, gelijk het
meermalen gaat, door te veel te willen bewijzen, heeft men het bewijs
alle kracht ontnomen.

Ik

-ocr page 8-

Ik ontken niet, dat dergelijke Scholen wel eens eene verkeerde rigting
aan de Kunft gegeven hebben; dat, bij voorbeeld, de School van
david,
in tegenftelling der laffe gemanierdheid van boucher en van loo tot een
ander uiterfte is vervallen, waarbij de ftudie der Antieken zoo ver werd
gedreven, dat Grieken en Romeinen fchier van alle kleeding ontbloot
moesten voorgefteld worden, om op eenige goedkeuring te kunnen reke-
nen, terwijl men zich alleen toeleide op een fchoonen vorm en zuiveren
omtrek, en het koloriet overtollig werd geacht, zoo dat de ftukken meer
naar basreliefs, dan naar Schilderijen geleken. Dit was voorzeker te
misprijzen; doch uit diezelfde School zijn later mannen van Genie ontftaan,
waaronder ik alléén den nog levenden
paul de la roche behoef te
noemen, die, met de kennis dier ftrenge ftudie toegerust, zich een nieuwen
en vrijen weg, meer met de natuur overeenkomstig, hebben weten te banen.

Akademiën moeten befchouwd worden als bewaarplaatfen van 't geen
de Oudheid en latere Kunst heeft opgeleverd, als oefenfcholen voor hen,
die ernstig naar kunstbefchaving trachten. Bij haar berusten de bronnen,
waaruit fteeds geput moet worden, tot welke men, bij verbastering van
fmaak, fteeds kan terugkeeren, om er zich uit te laven. De verwaar-
loozing dier bronnen is, helaas! de oorzaak van gemis aan kennis, waar-
over men, met regt, bij de meeste onzer jeugdige Kunstenaars klaagt, die
wanen, dat de tempel des roems even zoo goed kan bereikt worden langs
de bloemrijke paden van luim en verbeelding, als langs den hobbeligeu
weg van oefening en volharding.

Akademiën en Kunstfcholen zijn dus noodzakelijk, al is het, dat zij
fomtijds niet aan hare wezentlijke beftemming beantwoorden. De gelegen-
heid tot ftudie moet altijd openftaan; dan is zelfs daar, waar echte Kunst
verloren fchijnt, en zij zich alleen met weinig beteekenende onderwerpen
bezig houdt, flechts een man van genie noodig, om haar uit die fluimering
op te wekken, zoo als wij dit in onzen leeftijd van den verdienftelijken
van bree gezien hebben, die de vervallen Vlaamfche School op nieuw
in h leven geroepen en haar weder tot eene der eerfte van Europa ver-
heven heeft.

Dit

-ocr page 9-

Dit fchoone doel was het vooral, 't welk de Klasfe op het oog had, toen
zij de (lichting eener Akademie van Beeldende Kunsten verlangde; daartoe
(Irekten hare uitzigten, toen zij vroeger bij de Hooge Regering op on-
derdeuning van Historie-fchilder- en Beeldhouwkunst aandrong.

Immers, moet niet de Historie-fchilder, die, met de noodige kennis toe-
gerust, zijn vak lief heeft, fchroomvallig zijn, eene belangrijke gebeurte-
nis af te malen, wanneer hij niet eenigermate verzekerd is, zijn volbragt
werk te kunnen plaatfen? Kan, mag hij zijnen tijd ten beste geven, gel-
delijke opofferingen voor modellen, costumes als anderzins, zich veroor-
loven zonder vooruitzigt op belooning? Wat zal den Beeldhouwer,
nu zijne Kunst, uithoofde van den tegenwoordigen Bouwtrant, fchier al-
leen ter verfiering van Vorflelijke of andere Openbare Gebouwen gebezigd
wordt, aanfporen, om iets groots te ondernemen? Zal hij een omdagtigen
en kostbaren arbeid aanvangen, zonder bedemming daarvoor te kennen?

Mag het dus niet als noodzakelijk befchouwd worden, dat beide van
Hoogeriiand worden befchermd en onderfteund, en zou zulks, wanneer
de overtuiging van het nuttige en wenfchelijke bedaat, niet tevens uit-
voerlijk zijn?

Waarom zouden de Raadzalen, de Geregtshoven , de woningen der Aan-
zienlijken , niet met belangrijke Historiedukken gedoffeerd, derzelver voor-
portalen en galerijen, ja de lusthoven niet weder, als vroeger, met beeld-
werk verfierd kunnen worden? Zou dit meer kostbare, dit niet voor elk
verkrijgbare, doch van hooger waarde dan gewone fieraden, voor den
rijkvermogenden niet een edele prikkel kunnen worden, om iets boven
het alledaagfche te bezitten?

Ook in dezen kan het voorbeeld der Grooten en Aanzienlijken niet na-
laten, bij de gegoeden fpoedig navolging te vinden. Zoo zou de Kunftenaar
zich van eene eervolle belooning verzekerd zien, zoo zou echt Vaderland-
fche Kunst meer algemeen verfpreid worden en de afkeuring van alle wei-
denkenden zou hij op zich laden, die in openbare betrekking, om eenig
geldelijk voordeel, bij vreemden ging zoeken, wat hij bij zijne Landge-
nooten beter kon verkrijgen.

Doch

-ocr page 10-

<

Doch bovenal moet die befeherming en onderfteuning, zal zij waarlijk
invloed hebben, als een ftaatsbelang worden betracht, 't welk door geene
kleingeestige berekening of tijdelijke befparing mag belemmerd worden.
Ja, zij wordt
zelfs verpligtend, wil men het goede, dat nog beftaat, niet
allengs zien verkwijnen en ten laatfte geheel te grond zien gaan.

De geachte Voorzitter dezer Vergadering heeft onlangs zoo welfprekend
aangewezen, wat de voormalige Staten van Holland voor de Wetenfchap-
pen gedaan hebben; maar ook voor de Kunflen bleven zij niet achterlijk,
wanneer de gelegenheid zich daartoe aanbood. Aan hunne onbekrompen-
heid hebben wij zoo vele praalgraven van Zeehelden en Staatsmannen te
danken. Ook de Regeerders dezer Stad huldigden Schilder-en Beeldhouw-
kunst bij de ftichting van hun Raadhuis. Zij waakten er voor, dat die
Kunsten bij ons bloeiden en hare beoefenaars de vruchten van hunnen ar-
beid konden plukken.

Dit voorbeeld werkte op hunne medeburgers. Van daar dat aantal,
Schutters- Regenten- en andere Stukken, die, al mogen fommige aan
ijdelheid en praalzucht hun oorfprong verfchuldigd zijn, echter toon-
den , dat men het meer verhevene der Kunst niet wilde verwaarloosd heb-
ben, al liet de eigen woning daartoe geene ruimte over.

Het is een verkeerd gevoelen door fommigen in onze dagen voor waar-
heid verkondigd, als of het tot het nationale
onzer Kunst zou behooren,
alleen Landfchappen en huisfelijke taferelen van kleinen omvang voor te
ftellen en onze oude Meesters zich daarmede als bij uitnuiting bezig hiel-
den. Zij, die dus fpreken, fchijnen te vergeten, dat zelfs onze Zee-
fchilders
bakhuizen en w. van de velde, ook Historie-fchilders
waren, daar de eerfte ons het vertrek van Prins
willem den Illdt
naar Engeland, de laatfte ons den driedaagfcben Zeeflag afmaalde, waar-
toe hij in een Galjoot de Vloot van
de ruyter vergezelde. Zij fchij-
nen moedwillig de oogen te fluiten voor de menigvuldige Bijbelfche
of Mijthologifche fchilderijen met levensgroote beelden van
govert
flink, ferdinand bol
en zoo vele anderen, of zich niet te herinneren
de groote (tukken van
rembrandt, van wien de verrezen Heiland met

ma-

-ocr page 11-

- 12 -

maria magdalena zelfs door jeremias de decker met een klinkdicht
vereerd is.

Neen, onze vroegere Kunstenaars, hoewel voldoende aan de behoeften
en den fmaak hunner tijdgenooten, hebben getoond, dat zij tot grootere
ondernemingen in flaat waren, en het zou eene verderfelijke dwaling
zijn, te gelooven, dat men, met veronachtzaming der grootfte en edelfte
Kunstvakken, weinig zou verliezen, daar in de overige nog genoeg zou
overblijven, waarop wij roem konden dragen.

Mogt al de Schilderkunst haar ziekelijk aanzijn eenigen tijd voortlie-
pen, met de Beeldhouwkunst is dit voorzeker het geval niet. Zij is
te edel, om zich tot kleinigheden te verlagen. Zij zou, bij gebrek aan
onderfteuning, weldra verkwijnen, zoo dat men niets dan flecht geoefende
werklieden, in plaats van wezentlijke Kunstenaars, zou overig houden
en zelfs de dagelijkfche benoodigdheden des levens van dit algeheele ver-
val zouden getuigen, gelijk voor weinige jaren het geval was, toen men
hier ter (lede geen Beeldhouwer kon vinden, in (laat, om een goed
fcheepsgaljoen te beitelen.

Het is er mede gelegen als met de Letterkunde. Verlaat men het
fpoor der oudheid, vindt men alleen fmaak in bevallige nietigheden, dan
huldigt men weldra alle buitenfporigheden van den geest, en al het waar-
achtig fchoone, alle wezentlijke Poëzij en welfprekendheid gaan verloren.

Historie-fchilder- en Beeldhouwkunst zijn de Poëzij en welfprekend-
heid der Beeldende Kunsten. Voor haar behoud moet gewaakt, haar
moet befcherming verleend worden, wil men de Kunst zelve niet te gron-
de zien gaan.

Een vlugtige oogopflag op hetgeen rondom ons plaats heeft, zal,
vertrouw ik, het gezegde in het helderst daglicht (tellen.

Het fiere Albion, meer bezorgd voor (loffelijke welvaart, dan voor
kunstveredeling, heeft nimmer in de Kunst eenigen naam verworven.
Weinig of niets wordt zij regtflreeks door de Regering bevorderd. Alles
wordt aan particulieren overgelaten, wier grillige luim bijna alleen in
portretten fmaak vindt „ die dan ook tot ontzettende prijzen betaald wor-
den.

-ocr page 12-

— 13 —

den. Sedert west kan het op geen Historiefchilder van eenigen rang
zich beroemen. Sedert
flaxman is de Beeldhouwkunst, in weêrvvil der
fchoone modellen van het Atheenfche
Parthemn, die men voor oogen
heeft, van weinig beteekenis.

In Spanje, wiens Vorften vroeger een murillos, een velasqüez
meesterftukken deden voortbrengen, is alle Kunst lchier uitgeflorven.

Italië, van waar de nieuwere Kunst haren bloeitijd dagteekent, kan
in de Schilderkunst thans alléén op vroegere grootheid wijzen. De
Beeldhouwkunst (laat op hooger (landpunt en wordt door vreemden aan-
gemoedigd; doch federt den dood van
canova en onzen kessels en het
terugkeeren van
thorwaldsen naar zijn Vaderland, zal ook zij, zonder
hoogere tusfchenkomst, moeijelijk voor kwijning te bewaren zijn.

Frankrijk daarentegen, wiens Vorften (leeds de Kunsten hebben bevor-
derd, bezit ook nu, in zijnen tegenwoordigen Koning, een' edelmoedigen
Voorflander van hare grootfte, verheven (Ie vakken. Hem komt de eer
toe, van het onbruikbare
Verfailles in een nationaal mufeum herfchapen te
hebben, alwaar, met Frankrijks Kunstgefchiedenis, ook deszelfs Staatsge-
fchiedenis in eene rij van tafereelen ten toon gefield is, waaraan, behalve
de vroegere, ook de voornaamfle der thans levende Kunstenaars gear-
beid hebben.

Hoe vele openbare gebouwen zijn, in den laatsten tijd, niet met groote
Schilderflukken, met belangrijke Beeldhouwwerken verfierd, waaraan het
genie zijne krachten heeft kunnen beproeven? Blijft die befcherming be~
flaan, dan zal, bij alle de wisfelingen der mode, bij al de wuftheid dei-
Natie eigen, de ware Kunst niet verloren gaan.

In Duitschland heeft de Kunst, door de Regering krachtdadig onder-
lleund, in minder dan eene halve Eeuw reuzenfchreden gedaan. Het
Noorden en Zuiden wedijveren te zamen om de kroon. De Berlijnfche
en Dusfeldorfer Akademiën, elk een afzonderlijken weg bewandelende,
hebben de Kunst een nieuw leven gegeven en mannen voortgebragt, die,
met hoogen ernst en diepen zin, naar het verhevene trachten.

In Zuid-Duitschland heeft Munchen zich, door de kunstliefde van zijnen

Ko-

-ocr page 13-

Koning, tot eenen der eerde Kunstzetels in Europa verheven. Gaan-
derijen, Kunstzalen en Paleizen zijn met fresco Schilderijen, waarvan de
onderwerpen uit de Griekfche fabelleer, de oude Legenden, de Poezijën
der voornaamde Dichters of uit Beijerens gefchiedenis genomen zijn, ver-
fierd. De Beeldhouwkunst heeft de Walhalla met de beeldtenisfen en
feiten der Vaderlandfche helden bevolkt. Het voorbeeld van den Vorst
heeft de hoogere (landen niet achter doen blijven. Ridderburgten en
Lusthuizen worden nieuw opgetrokken en verfchaffen Schilder- en Beeld-
houwkunst overvloedigen en eervollen arbeid. Door zoodanige middelen
mag een Land, waar vroeger de Kunst naauwelijks bij name bekend was,
zich verheugen, het middenpunt der Duitfche Kunstbefchaving gewor-
den te zijn.

Edele weddrijd voor het Schoone en Goede! mogt zij ook onder ons
worden opgewekt en voor de Kunst zulk eene fchoone toekomst te wach-
ten zijn! Door vereenigde pogingen kan veel goeds gedicht, veel,
hetgeen verkeerd is, worden voorkomen. Weren wij allen wanfmaak en
dragen wij, des gevorderd, gewillig het onze bij, om dat verheven doel
te bereiken.

Doch mag ik hopen, dat mijne opwekking in het gemoed mijner Land-
genooten weerklank zal vinden? Beleven wij niet een tijd, waarin alle
gevoel voor Letteren en Kunsten, ja, waarin de edelde eigenfchappen
van den menfchelijken geest dreigen verdikt te worden, door eene over-
drevene prijsdelling op (loffelijke belangen? Een tijd, waarin eene nieuwe
ontdekking om de reeds fnelle bewegingsmiddelen nog meer te verfnellen,
of de uitkom den door chemifche en galvanifche bewerking in Kunstzaken
verkregen, meer deelneming en bewondering verwekken, dan
rafacls
transfiguratie of rembrands anatomie!

Wat daarvan zijn moge, wij, mijne Medeleden, blijven wij aan onze
roeping getrouw; trachten wij, door raad en voorbeeld, het verhevene der
Kunst te bevorderen; blijven wij, waar het pas geeft, daarvoor waken,
en fchromen wij niet het verkeerde aan te tasten, wanneer daardoor de
Kunst met verval mogt bedreigd worden.

Ik

-ocr page 14-

— 15 —

Ik acht mij gelukkig, voor eenige oogenblikken het woord te hebben
mogen voeren over een onderwerp, dat mij na aan het harte ligt, dat
mij, van mijn vroegfte jeugd, dierbaar was, en nog, in gevorderde
jaren, de lust mijns levens uitmaakt; vooral dat ik zulks heb mogen
doen in tegenwoordigheid van eenen Vorst, die de Kunst lief heeft en hare
beoefenaars vereert; die voor haar zijne fchatten veil heeft, en wiens Pa-
leizen door Historieftukken van levende meesters verfierd zijn.

O, mogt dan, Sire! Uwer Majefteits voorbeeld ook daardoor welda-
dige vruchten voor de Kunst dragen, dat het onder de vermogenden en
aanzienlijken der Natie navolgers vond! dan zou zich voor de Kunst een
heerlijk verfchiet openen, dan zal eenmaal de XIX Eeuw, even als vroe-
ger de XVII, onder de luisterrijkfte tijdperken der Nederlandfche Kunst
gerangfchikt worden!