over de
DER
^ gedaan den Janmry 1-^67
door den mede-oudsten
Directeur
by het openen van de AKADEMIE
der TEEKENKUNST, in het
Stadhuis te Arafterdam.
Op vexzoek van de'gezamentlyl^e Leden, ten g^
bruike deezer Maatfchappye, gedrukt.
ϊ· τ ^
ϋ ..
τ,Ι
d t Jß.
C
-ocr page 3-TJJet genoegen , vselk deeze Redevoering , aïs een
gepast vervolg op die van den Heer Cornelis
Ploos van Amftel, h'j het inwyden van de nieuwe en
zeer hekvoaame plaats tot onze Teeken'-Akademie^
heeft gegeeven , en bet groote nut , dat Vr voor de
jonge Oefenaaren en Beminnaaren der Teekenkunst in
te vinden is, beeft de gezamentlyke Leden onzer Aka-
demie bewogen, den Heer ]zcoh\xs V>\xys te verzoeken ^
om dezelve , tot hun gebruik , mede door den druk
gemeen te maaken.' Zo ik bier mede , gelyk ik ver-
trouwe f, aan de oogmerken tot ophouw der Tee-
kenkunst voldoe , en bet my door de Scbryvers van
diergelyke^Redevoeringen toegeflaan word^ zal ik
vervolgens de verdere , die gedaan zullen worden^
zonder eenig nader bericht, alleen onder myne gewoo.-
ne bandteekening, mededeelen.
Ik beb bier eene Naamlyst, tot vervolg der voori-
ge, van de nieuw aangekomen Leden bygevoegdt en^
onder betuiging van bertelyke dankzegging aan de
Heeren en Leden , die deeze Akademie met tenige
fraaije Gefcbenken, vanPleister, Teekeningen, enz. heb-
ben vereerd , moet ik Haare Edd. verzekeren^· nadere
gelegenheid te zullen zoeken, om, door eene nette Lyst
en korte Befchryving van elk Stuk, de Naamen der
Geevers voor de vergetenheid te bewaaren.
» ■ ·
-ocr page 4-Vei-volg van de voorige Naabilyst der Heeren
Leden deezer Teeken-Akademie.
Honoraire Leden.
' NICOLAAS WILLEM RO'ÉLL.
J. HOPE.
ABRAHAM GRILL.
HENRIK ZWEERTS.
J, SCHREUDER.
HENDRIK MUILMAN, Nie. Z.
J. C. HARTSINCK.
MATTHYS VAN HEYST.
JACOB HULK.
WILLEM WRITS,
B. J. DOUWES.
FRANS VAN DE VELDE.
JACOB van de VELDE Fransz.
JAN JACOB VAN BEAUMONT.
RINSE LIEUWE BROUWER.
• SIGM. CHRIST. HARTTMAN,
■ J. WvSMIT.
JAN VANNIER.
JAN VAN LOON.
PIEtER SLAGREGEN.
. IZAAC KOEK.
WILLEM DUISENBERG.
. C. A. DE MOLO.
Leden van de tweede Clasfe.
HENRICUS VAN DER WINDEN.
' WILLEM KETELHOED.
Drukfouten in de voorige Lyst:
pieter Rombout Nouta Beuckens.
moet zyn
Petrus Robertos Nauta Beucken:^,
Anthony Ziesenes.
. moet zyn
anthony ziesenis,
mmmmm
"CO
over de
ORDE in het ONDERWYS
der
ΕύβΙβ en Aanzienl'^ke Heeren , Bemtn^
naars en Voorflanders der Teeken-
en Schilderkunst , Honoraire Leden
van deezeTeeken-Academie^
Zeer kundige en zeer ervarene Meesters
der Kunsten , de Teekenkunst tot
grondßag hebbende,
Êindelyk^gy, Leergierige Jeugd, Voed'
ßerlingen der Kunst ^ de hoop en
w^nscb uwer Ouderen.
tT^er gelegenheid datvvy, hier ter plaatze, voor
X de eerilemaal, naarhet leevend naakt Mensch-
becld teekenen zullen , kunnen wy niet dan met
byzondere erkentenisfe gedenken aan de goedheid
: » Α van
van HaareEdek Grootachtbaarheäen^deBurgemeesterm
dee^r Stad , welke ons vergund hebben om :in dit
alleiaanzienlykst Geboiiw , het Stadhuis van Am-
ilerdam , deeze zeer bekwaame Kamer tot een
Oefenfchool der Teekenkunst te gebruiken ; waar
in ik thans het genoegen heb, υ , myne Heeren,
^legtig te verwelkomen.
De aanvang van dit Jaar , waarin wy reeds ge-
treden zyn , en onze verpligting tot dankbaarheid
voor het gemelde gunstbewys , brengt my van
zeïfs tot deezen wéjisch :
Dat de Hemel Haare Edele Grootachthaarbedeh ^
de Burgemeesteren ^ nog lang in voorfpoed en wel-
ftand bewaare, tot nut van deeze Stad en ons Ge-
meenebest',· en tot aankweeking van goede Kuns-
ten:
Dat de zegen des Allerhoogften onzen geliefden
Hoofd-Direéleur , den Edelen Grootachtbaaren
Heer Mr. Jonas Witfen, in gezondheid herilelle ,
tot vreugd zyner Nabeftaanden , tot kiiiler deezer
Akademie ,, en tot aller goede Burgeren blydfchap.
Voorts wensch ik, datwy allen altoos deel mo-
gen hebben aan Vréde en Vryheid , onder de be-
fcherming van eener zo voortrefFelyke Regeering;
onder de zegeningen van Voorfpoed en .Gezond-
heid:
Dat dit nieuwe Jaar , dat deeze nieuwe Akade-
mie den Beminnaaren der Teeken- en Schilderkunst
eene nieuwe kunstliefde inboezeme , tot voordeel
van verdienilige Meesters, tot opbouw en aankwee-
king van dit ons Oefenfchool:
Dat de Kunstenaars, door nieuwen yver, groo-
ter vermogens in hunne Kunst mogen verkiygen,
tot eer en. voordeel voor hunzelven , en tot roem
voor deeze magtige Stad:
/ 3 )
Dat de Leerlingen, door de lesfeii van kundi^'
ge Meestei's, en deu voortgang hunner oefening ,
hoop verwekken en een vooruitzicht mogen geeven,
dat het ons Land aan geene bekwaame Kiunstenaars
zal ontbrecken 5 maar wy eerlang alle andere Landen
daar in te boven gaan.
Wy zullen niet beter aan het oogmerk van
Edele Grootachtbaarheden kunnen voldoen, Hun gee-
ne betere erkentenis kunnen betuigen,dan door onzen
yver tot opbouw der Kunst alleszins aan te wendeni
Om nu hier van , wat my belangt, in den begin-
ne aanilonds eenig blyk te geeven, heb ik voorge-
nomen , thans eene Redevoering te doen, die ik
hoop, dat, ten minile eenigzins , dat groot oog-
merk bevorderen, enuit dien hoofde, UI. moge-
lyk niet onaangenaam zyn zal ; gelyk ik dan ook
uwe aandacht tot dezelve ernstiglyk verzoek.
Eenige Schryvers , die over de Schilderkunde
gefchreeven hebben , verdeelen die Kunst in drie
groote deelen , en , volgende de orde die een
Schilder houdt in het maaken van een tafereel,
beginnen zy met de Vinding', vervolgen met de
Teekening, en eindigen met het Coloriet.
Het is aanmerkelyk, dat deeze orde alleen is
waargenomen by Schryvers, geen Schilders zynde,
en de Kunst maar befchouwender wyze kennen-
de. De befchouwing van een tafereel leidt ons
ongevoelig tot deeze verdeeling ; want de Vinding-
van het onderwerp, 't 'zy historie of zinnebeeld ,
houdt het eerile onze aandacht bezig , daarna db
Teekening der byzondere figuuren, eri, eindelyk,
het Coloriet.
, Maar de Schilders zelve, over hunne Kunst fchr^^-
vende, gaan op een gantsch andere wyze te werk,
cHjals Meesters, die Ininne Leerlingen onderwj'zen',
Α 2 ■ be-
-ocr page 8-C4)
beginnen zy met de Teekening , als zynde de
grondflag der Schilderkunst, de fleutel tot veele
andere Kunsten , en de duidelykfte betooging daar
ons. woorden om verftaan te worden ontbreeken.
Dewyl nu deeze Academie tot opbouw der Tee-
kenkunst gefchikt is , en het voornaam oogmerk
derzelve daar toe ilrekt , om den leerzuchtigen
Aankomeling te onderwyzen ; zó heb ik, om het-
zelve naar niyn vermogen te helpen bevorderen,
verkoren, by deeze gelegenheid, over de Teeken-
kunst te handelen ; omdat hier ter plaatze niet al-
leen Schilders, maar ook Beeldhouwers, Plaatfny-
ders , en meer andere Kunstenaars , en derzelver ^
Leerlingen, verfchynen, welke allen de Teeken- '
kunst oefenen, of leeren moeten, hoewel allen niet
in die volkomenheid als wel de Schilders, tot wel-
ken voornaamelyk deeze myne Redevoering ge*
richt zal zyn.
Myn voorneemen is niet om in den lof der
Kunst uit te weiden; noch ook , om aan te too-
nen, hoe nut het een'ygelyk zy, deeze Kunst ten
minfte theoretisch te verftaan ; maar ik zal Ulie-
. den myne gedachten mededeelen over de Orde^ dte
een Meester m de onderrichting zyner Leerlingen
houden moet,. Hier toe zal ik de noodige deelen der
Teekenkunst Hechts doorloopen , en wat tot myn
oogmerk volilrekt niet dienstig is, of even aanroe-
ren , of geheel voorbygaan.
Men kan de TeQkenkiinstgevoegelyk bepaalente
zyn, eene Weetenfchap , om , door middel van
lynen , op een vlak , den omtrek der gedaanten,
met haar licht en fchadmven , in haare afftanden en
evenredigheden , te vertoonen, zodanig als zy door
ons gezien, of door onze verbeelding gevormd
worden.
«>
Tot deeze Kunst behöoren' vecle andere Wee-
tênfehappeii ρ en wel, voornaamelyk , en in de
eerfte plaats, 'de Peripedief; een Kunst, die, dooi
regelen, den omtrek der bepaalde voorwerpen op
een gegeeveh vlak , met een'' gegeeven iland j
leert aft^ekenen; ik zeg, den omtrek der^ bepaalde
Voorwerpen en niet, eenvoudig, der Voorwerpetht
om door deeze woorden uit te iluiten hetgeen de
Teekenkunst, volgens de gemelde bepaaling,- b'y-
zonderlyk eigen is. De Teekenkunst trekt aïlegtr
daanten, de Perfpeclief flechts zekere bepaalde figuui-
ren, naar. Ais men door,de Per.fpectief het ruuwe,
of den omtrek, der bepaalde figuuren maakt, ende
Teekenkunst het overige aanvult , zal het wef-k
volmaakt zyn. Dus ziet men dat de Teekenkunst de
Perfpeclief van doen heeft: zy is zelfs eene der al-
iernuttigfle Weetenfchappen voor een' Teekenaar":
doch men moet van de fundamenten der Meetkunst
kennis hebben, voor dat men tot het leeren der Per-
fpeftief overgaat.~ r j . .ri
Alle figuuren heblien hunne maaten, of in'zich-
zelve, of met.betrekking tot andere figuuren. /.De
Bouwkunst heeft haare maaten, en beftpt genoeg-
faam uit de evenredigheden der byzondere deeleji
tot hun geheel : zy behoort tot de Teekènkiinst,
voor zo Verre de Teekenaar magtig is de figuuren
der Gebouwen, in haare evenredigheden, bp een
vlak , naar te trekken. De Perfpedief en Bouw-
kunst zyn echter Kunsten, die men van de Tieeken-
kunst wel onderfcheiden moet. Men kan niot
zeggen, dat iemand , die^:de Perfpeftief verftaat.,
of de Bouworde teekenen kan, een Teekenaar is;
en alhoewel hy niet onkundig zyn moet in deeze
twee byzondere Kunsten , (want zonder de Pe^-
fpefticf kan de Teekenaar niets goeds verrichten .
Α
3 ' en-
-ocr page 10-CO
en ten minftc moet hy van de Bouwkunst zo veel
kennis hebben, dat hy weete , welke noodzaakly-
ke deelen en maaten die Kunst heeft;) zo verilaat
men echter door het woord Teekenaar zodanig ee-
nen, die het Merischbeeld, volgens de Anatomie,
in zyne eigen proportie, of evenredigheid, en naar
den regel der Antieken, weet te teekenen.
Dit deel der Kunst, veeltyds voor de gantfchc
Teekenkunst zelve genomen, vereischt zo veele aan-
dacht en oplettenheid, dat de Schilders gemeenlyk
zich nergens anders mede bemoeien dan om hunne
Leerlingen het teekenen der Menschbeeiden te lee-
ren: en,waarlyk,wanneer een Leerling zo ver gebragt
is, dat hy een Beeld bekwaamlyk naar 't leeven
weete te teekenen , znl het niet moeilyk vallen hem
te leeren, hoe hy alle andere voorwerpen, die de
Natuur ons aan de hand geeft, insgelyks door zy-
ne Teekening kan afbeelden. Want Boomen, Bloe-
men , Kruiden , Vogels , Visfchen , en wat 'er
meer is, vereifchen minder opmerking , als zynde
minder aan maaten en naauwkeurige omtrekken
verbonden dan het Menschbeeld , 'ja zelfs minder
dan de viervoetige Dieren , die , na het Mensch-
beeld , meerder aandacht dan alle andere voorwer-
pen in de Natuur vereifchen. Echter,als een Teeke-
naar zich in het naarteekenen der Dieren oefenen wil,
moet hy der Anatomie van eene der voornaamflen
maar kundig zyn; alle anderen zullen dan vanzel-
ve volgen ; zy hebben alle genoegfaam dezelve
overeenkomst en gelykheid van Beenderen en Mus-
kelen 5 en verfchillen meest flechts in lengte en
dikte.
Het Menschbeeld te teekenen is danhetmoeilyk-
fte der Kunst; alle eer, die Schilders verworven
hebben^ hebben zy door heE wel telkenen der
Mensch-«
-ocr page 11-Meiischbeelden verkreegen. Tttiaän^ uitmuntend
in zyn Coloriet, werd van Micbel Angelo berispt,
dat hy de Teelcenkunst niet genoeg in zyne jeugd
geoefend had. De Antieken hebben ons byna niets
dan Beelden nagelaaten, niet alleen de Beeldhou-
wers j maar ook de Schilders ; gelyk blykt aan de
overblyffelen der Antieke Schilderkunst, wei-eet
gevonden in het Graf der Nafoonen , en uit andere
dergelyken^ thans noch gevonden wordende, in het
onderaardfche Herculaneum.
Het is dan noodzaaklyk , om den eeniaatn van
een' goed' Teekenaar of Schilder te verdienen , het
fchoon yan het Menächbeeld wel te leeren kennen.
Dat uitmuntend Werklluk der Natuur vereischtook
alle onze aandacht. Alle mcnfchen hebben wel
een denkbeeld van fchoon, dcch dit denkbeeld is
duister \ de Teekenaar moet voor zich dit duister
denkbeeld trachten op te helderen, en naauwkeu-
rig onderzoeken waar uit het fchoon ontftaat.
Wy zien dat de beste Beelden, uit de Verwoes-
ting van Griekenland en Italië overgebleeven, by
alle kundigen altoos die achting hebben weggedra-
gen , dat men ze alom , ert ten allen tyde , dea
Kunstenaaren als de beste voorbeelden hebbe aan-
gepreezen. Naauwkeurig dezelve onderzoekende,
vinden wy, dat de Werkbaazen van die Beelden de
Beenderen des menfchelyken Lichaams, en de wer-
kingen der zichtbaare Muskelen, grondig verilaan.
hebben; dat ze ten uiterilen kundig zyn geweest in de
maat en evenredigheid hunner Beelden, en dezelve
in zodanige ftanden hebben gefield, -als de ouder-
dom en de daad derPerfoonen, die ze verbeelden,
vereischten.
Uit dit onderzoek blykt, dat de kennis dei
Anatomie ^ der Proportiën, en der Standen, om
Α 4 het
-ocr page 12-iiet Menschbeeld wel te leeren teekenen, ten hoog-
llen noodig is.
In de Anatomie leert ons de Osteologie, of, de
,kcnflis der Beenderen, het maakiel en de' faamen-
yoegfe,len der Beenderen kennen, en welke bewee-
gingen denzelven eigen zyn, en welke niet. De My-
ologie, leert den oorfprong en de inplanting der
Miiskelen, derzelver maakfel, en werkingen; doch
eeii Teekenaar heeft niet meer noodig te weeten dan
de allervoornaamile, wier werkingen door de op»-
perhuid voor 't oog zichtbaar zyn.
Over de Proportion hebben veelcn gefchreeven.
Albert Durer heeft zich hier in veel moeite gegee«^
ven, cn hét menfchelyk Lichaam op verfcheidenc
wyzen gemeeten ; doch alle die onderfcheidene
maaten dienen meer om den Leerling af te fchrik-
ken dan aan te moedigen. Anderen , een' ger
maklyker weg inflaande, hebben zich vergenpegd
met alle hunne Beelden eeneen dezelfde maat te gee.-
.ven. '^acoh de Wit, in zyn Proportiëboek, geeft Man-
Jien en Vrouwen dezelfde lengte, en zyneBeelden
zyn niet onderfcheiden dan in de br,eedten, diehy
echter niet bepaalt. Elk heeft hier in zyne verkie-
zing yrymaar, volgens myn oordeel , ware het
best de Proportiën der Antieke Beelden te onder:-
zoeken, die meest allen in de meeting verfchillen,
doch zo niet of zy hebben een genoegfaame over-
eenftemming met elkanderen, cn alleen wat meerder
of mindqr lengte of breedte, gefchikt naar de waar-
digheid,] ouderdom, of, fterktederPerfoonen, die
vcrtoonen.
De Standen zyn eenvoudig, of geweldig. De
hieeste Beelden der Antieken zyn Standbeelden^
ter eere hunner godheden, of ter gedachtenisfe van
Liedpn van verdiensten, opgericht; en daarom zyn
... hunne
-ocr page 13-(9)
hunne vStanden meest eenvoudig; eenige weinige
echter geweldig,""als de Laócoön, de Worftelaars,
de Gladiator, en andere. Maar, 'tzy hunne Stan-
den eenvoudig of geweldig zjm, wy vinden dat ze
altoos eene zekere aangenaame tegenihydighcid der
leden hebben, het geen wy het Contrast noemen,
en een evenwigt , gegrond op de Wetten der Na-
tuur, gemaldyk in'hunne eenvoudige, en mogelyk
in hunne geweldige beweegingen, verzeld van eene
uitdrukking, of hartstogt, 'in het gelaat; alles over-
eenkomftig met de waardigheid en den ouderdom
der verbeelde Perfoonen.
ïot nu toe opgeteld hebbende de noodzaaklykfte
deelen der Teekenkunst, voor zo verre dezelve tot
myn oogmerk dienen, zal ik overgaan tot het ver-
handelen van de wyze, Avaar op een Meester zynen
Leerling tot het wel teekenen der Menschbeeldeii
moet trachten bekwaam te maaken.
Ik vooronderilel ,. dat de Meester zyne Kunst
verftaat, en bekwaam is om , met"geduld, enby
herhaaling , den onkundigen Leerling daan in te
onderwyzen; en alhoewel deeze vooronderilclling
medebrengt, dat zodanige Meester geen voorfchrift
nodig heeft, zoo twyfel ik echter niet, of hy zal
het met my ten aanzien van deeze mync aan-
merkingen eens zyn: weet hy echter beter, korter,
en gemaklyker weg aan te Avyzen , veelen zal hy
daar door verpligten , en my in 't byzonder , die
niet anders bedoel dan den opbouw der Kunst, en
van de kundiglieden myner Tydgenooten by alle
"gelegenheden gebruik te maaken.
. Ook vooronderilel ik , dat de Leerling alle dc
vereischten bezit, by eene voorige Verhandeling
door den Heer Ploos van Amflel opgeteld ; en dat
de Meester hem, te gelyk met het naarteekenen van
f' ; Λ 5 OO"
C ΙΟ )
Oögen, Neuzen, Monden, de beginielen der Ce-
ometrie geleerd heeft; dat hy hem onderricht
heeft, de Teekenmg, die hy naarteekent, recht
voor zich, op een bekwaamen afftand, te ftellen,
en in welk een' iiand hy.zitten moete,ora, zonder
zyn hoofd te beweegen, zyn Voorwerp en Naartee-
kening té gelyk te kunnen befchouwen ; ook , hoe
hy fchetfen, en zyne teekenpen houden moet: kort-
om, alles, wat daaromtrent^ in de gemelde Verhan-
deling breedvoeriger is befchreeven.
Als de Meester zynen Leerling zo ver gevorderd
ziet, dat hy hem bekwaam oordeele om een getee-
kendMenfchen-hoofd naar te teekenen, zo wilde ik
wel dat hy hem ten dien einde niet andevs dan
Teekeningen van zyn eigen maakfel gaf, en hem ^
by het onderwyzen van de handeling, in de pro-
portie , of de verdeeling van een Hoofd, onderrich-
te. Te weeten, het Hoofd , zich van vooren ver-
toonende, heeft de gedaante van een Ei: men ver-
deelt het, in de lengte , in 4 gelyke deelen : van
de kruin tot op. het midden van de oogen , α
deelen ; van daar tot onder den neus, i deel ; van
onder den neus tot onder de kin , i deel. Dit
laatrte gedeelte wordt in 3 gelyke deelen gedeeld :
het dier deelen komt van onder den neus tot
op het midden van den mond ; het a^e tot op
het begin van de kin; en het vervat de gant-
fche kin. De fcheiding van het hair heeft geene
vaste bepaaling ; de Werkmeesters der Antieken
hebben die meest op het ifte vierde deel Van het
hoofd gefield; maar veele laatere en geachte Kuns-
tenaars hebben grooter voorhoofden dan de Antie-
ken gemaakt. Laager dan het 4de , en hooger
dan het deel , van de kruin af nederwaarts,
zou met reden berispt worden. Tusfchen beide
( II )
de oogen moet nog een oog kunnen ftaan; zo ook
tusfchen de oogen en den omtrek 5 en dus verdeelt
zich de Troniy in de breedte, in 5 gelyke deelen. De
' vleugels van den neus ftrooken in eene rechte lyn met
de hoeken van de oogen. De mond is omtrent ander-
half oog wyd, en de ooren boven met de vvink-
braauwen, en onder met den neus, gelyk.
Het Hoofd van vooren , van het eene jukbeen
tot het ander, is iets meerder dan de helft van zyne
lengte breed.
Het Hoofd , op zyde gezien , is zyne ^breedte
gelyk aan zyne hoogte, ende breedte van den vlcu-
gel van den neus tot op de oorlel komt op de helft
van de lengte van het gantfche Hoofd.
Als de Leerling deeze verdeeling geleerd heeft,
en dezelve op het oog, zonder behulp van den pas-
fer, maaken kan , zo moet hy onderricht worden
in 't geen wy Schilders het Kruis noemen, en wel'
ke veranderingen dit Kruis, door de voor-of achter-
ever-helling van het Hoofd, ondergaat.
Het Kruis beflaat uit twee lynen : de eene daalt
van de kruin, tusfchen de twee oogen door , tot
onder de kin, en fcheidt het hoofd , in de breed-
te , in twee gelyke deelen; de andere gaat , door
de oogen , van de eene zyde tot de andere , en
deelt het hoofd, in de lengte, mede in twee gely-
ke deelen.
Om de verandering , die dit Kruis ondergaat,
den Leerling het best te doen begrypen , zo trek
die lynen op een Eirond, of wel op een Ei zelve,
of, nog beter, op een afgefleten Pleisterkop , van
welken de Neus af is.
Het Ei, of de Pleisterkop, vlak van vooren ge-
zien wordende, zo vertoont zich de eene lyn lood-
recht, en de andere waterpas, elkander recht-
hoe-
-ocr page 16-Cli2 )
hoekig dooi^iiydende ; ina:ir , de Kop achterover
liellende, verandert de waterpaslyn in een boog
waar van het rond naar boven buigt, .en , voorover
hellende, vertoont zich het rond des boogs neder-
waarts gebogen, en de loodrechte lyn blyft dezelfr
de.
Maar den Kop op zyde draaiende, verandert de
loodrechte lyn mede eenigzins in een' boog. Als dc
Kop hellende en op zyde gedraaid zich vertoont ,
dan ziet men twee boogen , die elkander doorfny-
den, duidelykcrdooreenEi, of een Pleiilcrkop,
aan te toonen dan te befchryven.
Ook veranderen deeze lynen , als de Kop bo-
ven, of onder, of op zyde , van.ons gezichtpunt
geplaatst Avordt, volgens de regelen der Perfpec-
tief: daarom is het dat men den Leerling al vroeg
de eerile lesfen van die Kunst moet doen begry-
pen.
De Hoofden, in allerleie ftanden , door den Leer-
ling naargeteekend zynde , zo' geef hem vervolgens
Teekeningen van Handen en Voeten,
üe Hand is de helft van haare lengte breed. De
duim komt met het "grootfte lid van den voorilen
vinger gelyk. De voorfte vinger eindigt met het
begin, en de derde vinger op de helft van den na-
gel des middeliten vingers. De grootte der pink
iirekt tot aan het voorde lid van den naasten vin-
ger. Van het gewricht, tot daar de voorrte vinger
begint, is de helft van de geheele lengte der Hand.
De breedte van den Voet is gelyk aan zyne hoog-
te , en komt op | van zyne lengte. De Voet, van
het gewricht tot het eindQ der teenen , in 3 dee-
len gedeeld zynde, heeft de grootile teen de lengte
van I dier deelen.
Eindelyk, wordt het tyd, om den Leerling te zet-
ten
ten aan Irct naarteelceneii van gantfclie Beelden, De
Meester moet den Leerling geilaäg inprenten zich
denkbeeldig van rechtftandige en waterpaslynen te
bedienen, om het ongelyk der hoogten van Schou-
ders , Heupen, en Knieën, en den gantfchen zwaai
van het Beeld, in het fchetfen , wel te leeren ftel-
len; en hem, vooreerst, Beelden geeven van eene
proportie die gemaklyk te onthouden is , gelyk
die van Acht Hoofden; die zich dus verdeelt:
van de kruin tot onder de kin, i hoofd;
van daar tot op de tepels van de borst, i hoofd;
voorts tot even boven den navel, i·hoofd;
en zoo vervolgens tot op de fchaamdeelen, i
hoofd ; en dus 4 hoofden voor de helft van 't
Beeld;
geevende verder aan de dyen , van de fchaam-
deelen tot op het onderite gedeelte van de knie-
fchyf, α hoofden;
en van daar,tot onder de planten der voeten,ge-
lyke α hoofden; niaakende dus te faamen 8 hoofden
voor de gantfche lengte van 't Beeld.
Een uitgeftrekte Arm, uit den halskuil gemeten
tot aan het uiterfte der vingeren , is 4 hoofden
lang;
de Arm, by het lyf neder hangende, is lang, van ■
den fchouder tot onder den oxel, hoofd;
van daar tot op het gewricht, i hoofd;
van daar tot aan het gewricht van de hand, ruim
hoofd;
De Hand, van het gèwricht tot het einde des lang-
ften vingers , ^ hoofd; ,
en de Duim is een vierde gedeelte van *t hoofd
'lang.
Sommigen geeven | deel van de gantfche lengte
van eeu beeld aan den Voet; doch de Antiekeu
heb-
-ocr page 18-C Η )
hebbeit doorgaans j deel; maar vcelc aiidereit, etó
zelfs geachte Kunstenaars, maaken de lengte van deit
Voet aan de lengte van het Hoofd gelyk.
De Lengte van een Beeld, van agteren, komt, vaii
de kruin van het hoofd tot onder de fchouderbladen,
op hoofd 5
van daar tot op het begin der billen, hoofd;
van daar tot het einde der billen, i hoofd;
van 't einde der billen tot in de buiging van het
gewricht, i| hoofd;
en,van,daar^tot onder de planten der voeten , 2
hoofden.
Deeze maat van lengte is gemeen by de Schil-
ders; maar zelden wordt de maat der Tareedte by
hen met behoorelyke naauwkeurigheid aangewezen,
en veeltyds overg'eflagen. Echter wenschte ik wel
dat men de breedte zo gemaklyk leerde verdeden
als de lengte. De Leerling heeft reeds geleerd, het
"Hoofd 5 in zyne lengte , te verdeelen in 4 gelyke
deelen. Deeze deelen nu zullen dienen om de breedte
te meeten.
Het Beeld 5 van vooren of achteren gezien, is de
Breedte
van den hals , | hoofd , of, p. deelen;
over de fchouders, 2 hoofden, of, 8 deelen;
onder de oxelen, hoofd, of, 6 deelen; >
.· onder de korte ribben, hoofd, of, 5 deelen;
Over den navel, iets meer dan ι·| hoofd , of, 5
deelen; )
de dy, op haar dikile, 3 deelen;
de knie, iets meer dan deel;
de kuit, 2 deelen; en,
boven de enkelen, daar het been op zyn dunftc
is, I deel.
De Breedtevan eeu'Arm vau vooren -
• ten
teil einde vaii de Deltoïaes, is i?- deel;
op het gewricht, i| deel; en,
even boven de hand, i deel. '
De Breedte van een Beeld, op zyde gezien, is
de hals £> deelen;
van het fchouderblad tot op de hoogte van de
borst, deel;
onder de borst, 4 deelen , of, i hoofd;
onder de korte ribben, daar het beeld op ζγη
dimfte is, deel; en,
op het midden, of, het dikfte der billen, 4 dee-
len, of, I hoofd; ' -
de dy, op haar dikfte, deel; ' ^
de kuit, 2, deelen; en ·'
het been, even boven de enkelen, deel.
De Breedte des Arms, op de zyde , daar de Bi-
ceps op zyn dikfte is, heeft 2 deelen;
de onderarm, op het midden, tusfchen deri cllc^
boog en het begin van de hand, ir deel; en,
' even boven het gewricht van de hand, i deel.
De proportiën der Vrouwen verfchillen met die
der Mannen , van vooren en van agteren, hier in,
dat de fchouders iets minder dan 2 hoofden breed
zyn; ' ®
onder de korte ribben, iets minder dan5deelen.;
en, ten|einde van den buik, daar de Vrouwen'*op'
haar breedfte zyn, ir hoofd, of, 6 deelen.
Het Vrouwebeeld, op zyde gezien, is de breedte,
van den rug tot op den tepel van de borst, 4 ·- deel;
onder de korte ribben, deel; en. - · *
Γ op het dikfte van de billen, 4^- deel.
Voorts zyn dé Armen, de Dyen, de Knieën, en de
Kuiten, iets breeder dan die der Mannen. . > .
-ocr page 20-( )
Als de Xeerling decze Proportie van lengtff en
breedte vanbuiten geleerd heeft, even gelyk men
de tafel in de rekenkunde tot verfterking van het
geheugen vanbuiten leert, zo blyve hy eenigen tyd
aan 't naarteekenen van Beeiden van diergelyke
inaat, welke de Meester , alleen ten dien einde,
geteekend heeft. Onder de Antieke Beelden komt
de Apollo genoegiaam met deeze maat overeen.
De Hercules van Farnefe is , in allen.deelen , wat
breeder en zwaarder afgebeeld dan ooit eenig
nienfchelyk lichaam , zelfs van de fterkften,
gevonden wordt ; maar fommigen hebben , met
leden, aangemerkt, dat dit met voordacht gefchied
is, om dus iet meer dan het menfchelyke in hem te
vertoonen. De Antinoüs heeft in zyne lengte maar
7r hoofd, doch de breedte zyner deelen verfchilt
]>yna niets van de voorgeftelde maat. Ik oordeel
iiietnoodigtezyn, datmen het geheugen des eerst-
aankomenden Leerlings met al dit verfchil van maa-
ten overlaade : deeze Studie is meer voor reeds-
ervarene Meesters : laatendienaarfpeuren , waarom
de Maakers van die venvonderenswaardige Kunst-
ilukken der Oudheid eene meerdere of mindere
lengte of breedte aan deeze of geene Beelden ge-s
geeven hebben, waardoor zy hetmerkteekeneener
jeugdige godheid», ofbovenmenschelyke fterkte, of
iet anders, hebben willen vertoonen ; om^^in foort-
gelyke gevallen, in hunne werken , zich daar Van
te bedienen.
Het zal van meer nut zyn , dat de Méester zich
fchikke naar het nog zwak begrip van den Leerling,
en eenige Beelden naar de Antieke , volgens de
voorgeftelde maat, voor hem teekene, óm hem aan
iiet fchoon der vloeiende omtrekken ongevoelig te
doen gewennen, hem te gelyk onderrichtende in
ί. . de
C 17 )
tle kcnnisfc der Beenderen, en der voörnaamile Mus-
kelen ; laaiende hem ondertusfchen eenige Anato-
mie-beeldcn , door hem tot onderrichting zyner
Leerlingen uitdrukkelyk vervaardigd, naarteekenen,
en de naamen der Beenderen en der voornaamllc
Muskelen vanbuiten leeren.
Men erinnere zich, dat ik altoos gefproken h'eb-
be van Teekeningen, die de Meester zelf tot on-
derwys zyner Leerlingen moet vervaardigen: want
ik kan niet goedvinden , dat men een(?n Leerling
Teekeningen van onderfcheidene manieren laatc
iiaarmaaken , die fomtyds in behandeling gantscU
ftrydig met eikanderen zyn : en veel minder , dat
men hem zynen tyd doe verfpillcn in het naarteeke-
nen van Printen , waar door hy onmogelyk eene
goede handeling kan magtig worden. Hetgeen
men het meest in acht moet neemen, is, den Leer-
ling in den beginne aan eene goede' handeling te
gewennen, waar voor hy dan het meest vatbaar
is 5 en welke hem al zyn leeven byblyft.
Dewyl de Teekeiikunst alleszins de grondflag der
Schilderkunst is, zo moet ook de behandeling van
het rood of zwart Kryt, in het tcekenen, eene aanleid
ding geeven tot de handeling van het Pinceel, in het
fchilderen. De artfeeringen moeten, volgens het
beloop der Muskelen , op dezelve wyze gelegd
worden als de Pinceelflagen in het fchilderen ; en
die Meesters hebben zekerlyk de bpste handeling ,
welker manier van telkenen met hunne manier van
fchilderen volkomen overeenftemt.
Het teekenen met Roodaard, op wit papier, is de
eerile handeling, die geleerd moet wórden; daarna
moet men Beelden met zwart en wit Kryt, op
• tjaauvy, graauw, ofgegrpnd papier, denLeer|ing
C IS )
Voorilellen, als zynde een wyzc van teekenen het
naast met ichilderen overeenkomende. Alle ande-
ie behandelingen zyn den Leerling onnut. Het
teekenen met de Pen , ■ met oostindifchen Inkt,
Roet, en wat dies meer is, gefchiedt vermaaks-"
halve, of als een Meester het licht en bruin inzyne
gefchetste Ordonnantie wil aanwyzen ; in welk
geval het teekenen met oostindifchen Inkt de
gemaklykfte manier is : maar zy, die men
langs den kortilen weg tot het fchilderen tracht
op te leiden, hebben geene andere handelingen,,
dan de reeds genoemde, te leeren.
De Teekeningen, die de Meester voor zyne Leer-
lingen vervaardigt , moeten van eene bekwaame
grootte en uitvoerigheid zyn; de fouten zyn in het
groot het zichtbaarile ; de Leerling zal ze dus ge-
maklyker zelfleeren zien , en verbeteren ; en de
uitvoerigheid geeft hem denkbeelden van de zaaken
zo als ze zyn. Men kan beter iet van het reeds be-
grepene achterwegen laaten dan 'er iet bydoen dat
men nooit geleerd heeft.
■ De Leerling moet, volgens de les van Jlpeïks^
geduurig aan het werk gezet worden, opdat hy daar
door eene vaste, vaardige, en gemaklyke handeling
van teekenen bekome: Avant wat zouden de fchoon-
fte denkbeelden en vindingen ons baaten, als wy,
door gebrek van eene bekwaame handeling, dié niet
behooi'elyk kunnen afbeelden? Èn, eindelyk,
inoet dè Meester trachten te ontdekken , of de
Leerling geest en bekwaamheid tot de Kunst hebbe
of niet; opdat hy hem voortleere, ofte rug ftuure.
Middelmaatige bekwaamheden , in andere kost-
winningen , kunnen ^een beftaan verfchaffen , en
'hem , Wien het Fortuin gunstig is , boven zyne·
' , mak-
iti'
(19)
niäkkers verheiFeii; maar in de Kunst nöoit.· Een,
Meester, diehet welzyn zyner Leerlingen ter har-
te neemt, is verpligt hier op te letten: voor dat dei
Leerling dus ver gekomen is, zal hy met zekerheid
daar van niet kiuinen oordeejen. H"y , wien geest
ontbreekt, zal het voorbeeld flaafachtig volgen ,
en met eene oppervlakkige getrouwheid zyne Copy
aan het Origineel trachten gelyk te maaken : maar>
hy, die aangedaan is door de waare fchoonheden
der Teekeningen, hem voorgeileld , zal nietnalaa-
ten dat geestige , dat hem treft, te volgen, en zy-
ne Copyen zullen het merkteeken hebben van die
gelukkige natuur, waar in het zaad ligt, dat in dèr
tyd vruchten draagen zal, als het door het zweet
des arbeids befproeid zal zyn.
* Myn voorneemen is , deeze ftoiFe te vervolgen.
Voor het tegenwoordige heb ik Ulieder aandacht
lang genoeg bezig gehouden. Staat my toe, dat ik
eindige met deeze vermaaning:
Gy, ny vere en leergierige Jeugd, wie de Natuur
met eene onweörilaanbaare neiging tot de Kunst
heeft doen geboren worden, en die daar by gelukkig-
lyk kundige en bekwaame Meesters tot uwe Onder-
wyzers aantreft, volg in alles hunne lesfen. Hoor
die van anderen, nnaar ftel ze nooit te werk dan naal-
voorens met uwe Meesters daar over geraadpleegd te
hebben. Daar zyn verfcheidene wegen , welke u
naar de Kunst kunnen leiden; maar geduurig eenen
anderen weg te kiezen, zal u vermoeien , en niet
doen vorderen. Slaa den weg uwer Meesteren- in:
'zo zy waarlyk bekwaame Kunftenaars zyn , en gy
de Avezenlyke vereischten tot de Kunst bezit, zal
het niet kunnen misfen of gy zult u bevinden op
(20)
den weg, die u eindelyk leiden zal ter onftervelyke
Eere 5 het groQte doelwit van alle uitmuntende
Kunstenaren.
α
ik heb gedaan·
■ ' \ ■
:v ■ ' i