-ocr page 1-

I I Γ.

REDEVOERING

OVER HET

TEEKENEN

NAAR 11 Ε Τ

L Ε Ε V Ε Ν D

MENSCHBEELD,

gedaan den December
DOOR

JACOBUS BUYS.

t-'S

■IIÉiÉilii

-ocr page 2-

(53 3 "

REDEVOERING

O V Ε R. Η Ε Τ

TEEKENEN

NAAR HET

L Ε Ε VEN D

MENSCHBEELD.

In myne Redevoeringe over,het naarteekenen van
de Antieke Beelden heb ik my byzondcrlyk toe-
gelegd om te bewyzen , dat deeze Beelden in
fchoonheid en evenredigheid de Natuur verre over-
treffen, waarom ik ook den Leerling het naartee-
kenen deezer Beelden wel ernftig heb aangepree-
zen; doch deeze myne aanpryzingen, en alle dier-
gelyke, die men alom, by de verilandigfte Schry-
vers over de Schilderkunst,-ontmoet, gevoegd
by de algemeene agting, welke de oprdeelkun-
digfte Schilders en Teekenaars voor de fchoonfte
der overgebleevene Antieke 'Beelden altoos gehad
hebben, en de Voorbeelden der bekwaamite Kun-
ilenaars, die hunnen roem aan de η aar volging der-r
zeiven verfchuldigd zyn, zouden fommigen ligtlyk
kunnen misleiden, en doen twylFelen aan de nood-
zaaklykheid van het teekenen naar het leevend
Menschbeeld; en dewyl het een beweezene zaak is,
dat geen Menschlyk Ligchaam, in fchoonheid en
evenredigheid, eenigzins by deeze Beelden kan
vergeleken worden, mögt men fomtyds daar uit

C 2 roek-

-ocr page 3-

(54)

roekloos oordeelen, dat iemand bekwaamer tot de
Teekenkunst kan worden door het naarteekenen
der Antieke Beelden , dan door het naarteekenen
der Natuur, die zekerlyk, ten opzichte der fchoon-
heid en evenredigheid, verre beneden deeze Beel-
den moet gefield worden; doch, in dit te ftellen,
zou men zich alzoowel bedriegen, als in te denken,
dat het der Kunile genoeg zoude zyn, de Natuur met
alle haare onevenredigheden getrouwlyk te volgen.
Niettemin is en blyft echter de Natuur het waare
voorwerp der Kunst; en de wyl deeze Beelden in vee-
Ie opzichten zeerveel van dezelve verfchillen, zoo
zal men uit dit verfchil gemaklyk kunnen afleiden,
hoe noodzaaklyk het 'tcekenen naar het leevend
Menschbceld geoefend moet worden.

Het verfchil tusfchen deeze Antieke Beelden
en de Natuur is , voor den Schilder, ten opzichte
van de kleur, al te kennelyk om 'ervan te fpree-
ken; maar, voor den Teekenaar, beftaat het meest
in den Dag en de Schaduw, en is voor onkundig
gen zo kennelyk niet; waarom ik hetzelve een
weinig breedvoerig zal aantoonen.

In het maaken der Beelden hebben de Beeldhou-
wers veeltyds zekere kleinigheden agterwege ge-
laaten, die echter in de Natuur zyn, endoorden
Schilder en Teekenaar, hoewel volgens eene goe-
de verkiezing, moeten waargenomen worden; ge-
lyk de Vouwen en Rimpelen der huid, welke op
fommige plaatfen, door de beweeging in zekere
ftanden ruimer wordende, natuurlyk te voorfchyn
komen; en, om dat het Menschlyk Ligchaara,in dee-
ze kleine deelcn, welke min of meer doorfchynend
zyn, zulke zwaare en harde fchaduwen en flag-
fchaduwen niet heeft als de fteen, daarom kun-
nen
ook de Teekenaars, en voornaamlyk de Schil-
ders 3

-ocr page 4-

(55 )

ders, beter dan de Beeldhouwers, dezelve wel-»
ftandig verbeelden : Vi^ant in den ondoorfchynenden
ileen veroorzaaken deeze Vouwen en Rimpelen
niet anders dan een onaangenaame breeking der
groote deelen, en benadeelen den wel (tand door
haare al te fcherpe fchaduwen en flagfchaduwen :
waarom ook de Werkmeefters der Anpeke Beelden
dezelve altoos verftandig gemyd hebben.

Ook valt het Licht op alle de deelen van een
Beeld overal op dezelfde wyze, als op eene ilofFe
die overal dezelfde is. Het tegendeel ziet men iii
de Natuur; want het Licht, op de vleezigedeelen
vallende, vertoont zich vlakker, eenpaariger, en
minder lalinkend, de fchaduwen zachter, en de
reflexiën zo kennelyk niet, door dien de pori·
ën, en het hair, waar mede de huid voorzien
eene ruwer oppervlakte, en daarom ook een veel
fmeltender dag en fchaduw vert'oonen dan dc
alom gelyke oppervlakte van den fteen: en wan-
neer het Licht op de deelen der Beenderen eenes
Menschlyken Ligchaams valt, welke alleeiilyk met
vel of dunne muskelen bekleed zyn, dan vertoont
zich het Licht meer glanzig, en de fchaduwen veel
kantiger, dan op de vleezige deelen; ookzietmen
een meerder of minder blinkend Licht op die dee-
len , waar over de opperhuid min of meer, door
uitrekking, gefpannen ilaat; gelyk ook op de pees-
achtige deelen, als dezelve door het vel hunne
werking zichtbaar vertoonen.

Uit al dit bygebragte blykt, welk een groot ver-
fchil 'er is tusfchen de Beelden cn de Natuur;
byzonderlyk, ten opzichte van den Dag en de
Schaduwen, zonder dat het noodig zyn zal te fpree-
ken van al te zichtbaare verfchillendheden, gelyk
van het hair, van deoogen, de wenkbrauwen, de

' C 3 na-

-ocr page 5-

C5Ö)

nagelen, enz. of van de vlakken welke de tyd
op den ileen veroorzaakt^ en voornaamlyk op de
Pleifterbecldcn, die daar door in de holligheden
lichter worden dan op de hoogten, en dus recht
het tegendeel der Natuur vertoonen, welke ook
in haare beweeginge telkens verandering van wer-
kende of tegen elkander zwellende muskelen zien
laat; onmogelyk voor den leerling uit de Antieke
Beelden te leeren.

Als men dit alles overweegt, moet men over-
tuigd zyn, dat het Teekenen naar het leevend
Menschbeeld den Leerling ten uiterilen noodzaak-
lyk is; door dien de Beelden, by de Natuur ver-
geleken, voor hem in zeerveele opzichten gebrek-
kig , en hem verder ter vorderinge van geen' dienst
2yn, als om uit dezelve het fchoone en het even-
redige te leeren kennen : en omdat de evenredig-
heden van het Menschbeeld, in de fchetfe, en in
den omtrek, ten eerften en in het begin al moe-
ten gebragt worden, daarom moet ook de Leer-
ling het evenredige uit de Antieke Beelden eerst
geleerd hebben, zal hy vervolgens overgaan tot
het teekenen naar hetleeven; om dus te leeren ,
het natuurlyke by het fchoone te voegen, opdat
hy eindelyk in Haat geraake, om, volgens zyne ver-
mogens , eennaarvolgerte worden van het fchoone
der Natuur; welke de hoogde trap der Kunst mag
genoemd worden. i

Om nu het Teekenen naar het leevend Mensch-
beeld, in) de Academiën der Teekenkunst gemeen-
lyk het Model genaamd, den Leerling ter meeste
vorderinge te doen zyn, agt iknoodig, in de eer-
fte plaats, aan te wyzen, welke Standen van het
Model de bekwaamfte en nuttigde voor hem zyn,
om naar te teekenen: voorts, welke Lesfen, met

op-

-ocr page 6-

(57)

opzicht tot dit Teekenen, het dienftigst aan den
Leerling door den Meester kunnen gegeven wor-
den; en, eindelyk, welke Voorbeelden de Leer-
ling myden, eq, welke hy volgen, moet ^ opdat
hy hier in het rechte fpoor houde» en voor den
dwaalweg behoed blyve. , „

Men heeft by ondervinding gezien, dat het wel
ftellen van hetrModel > veel toebrengt tot het wel
teekenen r zulks is duidelyk gebleken aan de Tee-
keningen, die^, Jn deeze Academie, ter verkry-
ginge der Pryzen , jaarlyks zyn ingeleverd; in
welke> men gevonden heeft, dat fommige beelden
genoegzaam door alle de Teekenaars beter dan alle
hunne andere geteekend waren : hetgeen men
niet wel kau. toefchryven aan een vermogen vin
kunst, *t welk, juist op een' en denzelfden tyd,
by de meeste Teekefiaars, meerder te vinden ζομ
zyn dan op andere tyden, zo de Stand van het
Model 5 by onderzoek eenvoudig en gemaklyk
bevonden, ^d^iar, van de oorzaak niet geweest wa-

Zo nu de eenvoudige en §;emaklyke Standen het
best door, den ,Leerling{kunnen naargeteekend wor-
den, om dat het Model, zonder groote yerande-
ringe, dezelve langst achtereen kan uithouden, laa-
ten dan .de geeuenwelke het Model ftellen, zich
bj^vlytigen, om ten winsten de helft der Standen
te ftellen ten dienst der Leerlingen, waar toe de
eenvoudige Standbeelden der Antieken de beste
voorbeelden kunnen uitleveren: of, zomen al ee-
nige andere Standen hier toe verkiezen mögt, zal
het voorbeeld van den Schilder
Baritius in het
ftellen wel het befte zyn, die alvoorens zelve in
den Stand, welken hy verkoos, geftaan hebbende/
en met zichzelven raadplegende over de moeilyk-

C 4 hejd

-ocr page 7-

(58)

ί hêid of gemaklyklieid der A(5tië , daar naar het
Model ilelde, en als dan nog aan hetzelve vroeg ^
of 'er bok eenige moeilykheid in was ,' diehy dan
nogmaals trachtte te verbeteren, zo het den wel-
itand niet benadeelde.

Want ten welken einde' zal men juist "geweldige
Standen verkiezen te ftellen, als men dezelve niet
Hoodzaaklyk van doen heeft, daarze, niet alleen
den nog zwakken Leerling, maar zelfs ook^ de
reeds vergevorderden, van geen nut zyn, zo ten
opzichte van den tyd, die door het menigvuldig
>rusten'van het Model aanmerkelyk verkort wordt,
als ook ten opzichte van de geduurige verandering
'der Leden en Muskelen: want het gebeurt wel
^eens, dat een vooruitftootende Arm, dien men in
het ftellen door hulpmiddelen te gemoet komt ,
door de vermoeijing van het'Mo del, die zich van
deeze hulpmiddelen bedient om zich op te houden,
verandert in een' trekkenden, als wanneer de recht-
legengeftelde Muskelen in werking komen: waar
door een Teekenaar, die niet volkomen derzelver
werkin g verilaat, geheel in de war gebragt wordt.

De beste Standen, die men ten algemeenen nut-
te voor den Leerling verkiezen kan, zyn zekerlyk
'die, welke naar de eenvoudige Standbeelden der
Antieken gefield worden , en byzonderlyk naar
die Standbeelden, waar mede de geftalte van het
Model ,de meeste overeenkomst heeft.

By voorbeeld, zo de geftalte van het Model het
meeste overeenkomt met die van den Apollo, of
met eenig ander Antiek Beeld, zo zaï de Leer-
ling, als deeze Standen in den beginne voor hem
.gefteld worden, hier door leeren, welke deelen
het Model heeft, die van het evenredige afwyken;
deeze deelen zullen zich ten eersten aan hem ont-
dek-

-ocr page 8-

C59)

dekken, om dat hy de Antieke Beelden zoo meiilg-
maalen heeft naargeteekeiid; én by zal deeze ge-
brekkige deeien, door de gemaklyke v.ergelykin-
gen, die by dan van de Natuur met het Antiek maa-
ken kan, ongevoeUg door den tyd leeren verbete-
.rcn.

Al wat ik, tot hier toe, over het ilelkn van
het Model gezegd heb, betreft alleen de Stauden,
welke den Leerling het dienftigst kunnen zyn; doch

virat tot het welftellen van dezelven vereischt wordt,

zal ik voorby gaan, als zynde , voor het tegen-
woordige, buiten myn beftek , dat my bepaalt tot
de Lesfen, welke een Meester zyrien Leerling van
trap tot trap geeven moet, vooronderitellende, dat
deeze Leerling nu , door het naarteekenen der
Antieken zoover gevorderd is, dat de Meester
hem in itaat oordeele, om, op de Academie, naar
het naakte Leeven te kunnen teekenen, *

Men kan den Leerling, in de Academie komen-
de om te teekenen, geen onderrichting geeven,
in het verkiezen van eeii bekwaame plaats, omdat
hy zich vergenoegen moet met de plaatfen, wel-
ke openblyven, waar van de naaste by het licht
doorgaands de beste zyn, omdat de ftanden meest-»
tyds recht tegenover de middenile ^itplaatfen
des halven krings geileld worden, welke halve
kring, en deszelfs onderile en bovenilè zitplaat·»
fen, ook den afïland bepaalcn op iets min of meer
dan twaalf voeten van het Model: zoodat de
Leerling, niet .veel met het verkiezen van een goe-
de plaats, en nißis met het neemen van een* be-
kwaamen afil:and,-te doen hebbende, zyn beurt
van plaatsneeming afwacht, en, die gekomen zyn-
de, zitten gaat; hebbende alvoorens teekenpen-
ncn, papier, en wat hy meer uodighebbennjoge,

C 5 ia

-ocr page 9-

C ίίο )

lil gereedheid gebragt, om ten eersten te begin«'
nen, want in het begin dient geen tyd verzuimd;
het Ligchaam van het Model is dan nog onvermoeid^
en deszeh's ftand op het allerleevendigst, en de-
wyl door de vermoeijing de leevendigheid, en het
vuur van den ftand, al fchielyk vervalt, zo xiioet
de Leerling zich bevlytigen, om , zooras als mo·
gelyk is, den iland te fchetfen, en, die fchets iiï
het begin goed gekregen hebbende, dezelve niet
veranderen, alfchoon hy naderhand verandering iii
den ftand van het Model gewaar wierdt.

Maar hoe men hem het vaardig fchetfen ook
aanpryze, als van een groot nut in het teekenen
;iaar het Leeven,
zo moet men hem niet te min
vermaanen, echter met alle voorzigtigheid tewerk
te gaan, en den iland met alle opmerkin ge eerst te
befchouvv^en, voor dät hy begint te fchetfen. Hy
moet ook de grootte van het Papier, waar op hy
teekenen zal, in agc neemen, en daar op, met
oordeel, en zoo wis als hem doenlyk is, eenige
afdeelingen maaken van de grootte en van den
zwaai van het Beeld, als mede van de fprongen
der uitftekende leden, opdat alles, op een beval-
lige wyze, het Papier beflaa ^ en hy niet genood-
zaakt worde , na het bovenfte wel gefchetst te
hebben, het·onderfte in te krimpen, of zyn Pa-
pier te vergrooten, met een ander ftuk daar aan
te plakken, om het
Beeld in eene goede Proportie
te kunnen teekenen; want te weinig voorzorg hier
omtrent veroorzaakt veeltyds ongefehikte Teeke-
ningen, die het oog van een* yder, en zelfs van
hunnen eigen maaker, altoos moeten mishaagen.
- Na alle
deeze voorzorg, moet hy in het fchet-
fen byzonderlyk
letten op de Proportie, hetEvea-
wigt, en de werkende deeleii. Over de Propor-

• u, .. tië

-ocr page 10-

(öl)

tië heb ik voorheen reeds gefproken; en over het
Evenwigt van eenes MenfchenLigchaam zal het noo-
dig zynnader, enomftandiger, tefpreekendan te-
genwoordig mynvooraeemen is. Het zal, by voor-
raad, den'Leerling, tot nog toe, genoeg zyn,
te weeten, dat in een ilaande Aftië de halskuil
loodrecht over den rustenden voet komt, of tus-
fchen de beide voeten« als de zwaarte des Ligchaams
op beide de voeten rust; en dat diezelfde lood-
lyn nimmer veel ter zydeder voeten, buiteK,of agter- ·
waards, vallen kan, zonder dat her Ligchaam, door
de Armen, of door iets anders, onderfteund wor-
de. Voorts moet hy letten op de werkende dee-
len en derzelver Muskelen, waar van hy den om-'
trek, en de waare gedaante , in het begin al, zoo
jiaauwkeurig als hem mogelyk is, fchetfen moet,
omdat deeze deelen y door de vermoeijing , de
meeste verandering onderhevig zyn, en het goede
deezer omtrek moet hy in het opteekencn zorg-
vuldig trachten te behouden.

Een goede Schets is de grondflag van eene goede
Teekeninge: de vereischten van deeze beilaan in
een' bevalligen zwier van den Stand, in de Even-
redigheid , en in de zekerheid, waar mede de
Muskelen worden aangewezen. . Veelen zyn 'er
die met losfe trekken, en een* geeftigen toets,
eene bevalligheid aan hunne Schetfen weeten te
geeven, die
zy onmagtig zyn in het opteekencn te
behouden, waar door het veeltyds gebeurt, dat
hunne lust verflaauwt, omdat zy zich zeiven hoe
langer hoe minder voldoen: de reden hier van is,
dat men alles aan zoodanigen Schets toevoegt, zon-
der gebreken te zien, omdat men het Beeld denk-
beeldig ziet, daar het in tegendeel, .voltooid zyn-
de, voor het denkbeeld niets meer overlaat dan

C 6 het

-ocr page 11-

c 6a )

hetgeen men ziet; hetwelk, door het onvermo·
gen des Teekenaars, niet zonder gèbreken wee-
zen kan: dierhalven is het onnoodig , dat men zich
toelegge om een' bevailigen.trek aan de Schets te
geeven,· als dezelve maar de reeds genoemde ver-
eischten bezit, dan zal de lust onder het opteeke-
kenen aangroeijen; want al die losfe trekken, en
geestige toetfen eener Schetfe zyn niets , dewyl
dezelve door hetopteekenen uitgewischt entenee-
• nenmual vernietigd worden.

Als nu de Ichets gemaakt is, dan moet de Leer-
ling, na alvoorens de hardigheid der houtskool-
trekken verzagt te hebben , tot het opteekenen
"overgaan, en de verflaauwde fchets met rood of
zwart kryt naartrekken , en naauwkeurig de waare
gedaanten der Muskelen in den omtrek teekenen ,
zonder dezelve te verzwaaren, of een* anderen
trek te geeven dan'de Natuur heeft: of, zo de
Natuur in fommige deelen gebrekkig is, dan moet
Jiy, volgens de evenredigheden der Antieke Beel-
den, dit gebrek trachten te verbeteren, en wèl
volgens die Beelden, welke het meest overeenko·
men met de geilalte des Models; en vervolgens
irt agt neemen het geen ik meermaalen , by myne
voorige Redevoeringen, met opzicht tot het op-
teekenen , reeds gezegd heb ; dewyl ik thans niet
handele dan over de byzonderheden, die by het
Teekenen naar het Leeven moeten waargenomen
worden.

' Als nu het Beeld omgetrokken, en de fchadu-
wen vlak aangelegd zyn, dan moet, tegen den om-
trek des Beelds, een Grond gelegd, en de hoog.»
te des Horizonts, met het Oogpunt, aangewezen
worden. De Grond achter het Beeld vereischt wel
eenige opmerking, want het is niet eveneens ,

w*ar

Ii'*

-ocr page 12-

( 63 )

waar men het licht of het donker plaatfe: het bes-
te middel om een goede uitwerking te veroorzaa-
ken is, het licht en donker, dat itien wezenlyk'
achter het Model ziet, ten naasten by te volgen.
Men maake in de Achtergronden wat men wil > als
het dient om den weliland te bevorderen, is het
goed; doch de Leerling zal beter doen een' een-
voiidigen Grond van licht ert donker, zonderee-
nige figuur in denzelven, achter zyn Beeld te maa*
ken: het wint tyd uit, dien hy tot het opmaaken
van zyne ïéekening ruim noodig heeft. Om de
hoogte des Horizonts, en de plaats des Oogpunts,
aantewyzeuj-zal een enkele ftreep en ftip genoeg
zyn: dat kan hem dienen om altoos te weeten,
van welke hoogte en plaats hy op dien tyd het
Model gezien heeft; want ik vooronderftel, dat
hy reeds van de Perfpedief zooveel verftaat, dat -
hy de nuttigheid daarvan begrypen kan; gelyk
mede , hoe de flagfchaduwen van het Beeld op
den grond hier aan moeten beantwoorden.

Wanneer de Leerling, des Woensdags, zyn
Beeld zoover gebragt heeft dat hy deszelfs Schadu-
wen, Slagfchaduwen, en Achtergrond vlak en
fiaauw geteekend, e'n den Horizont benevens het
Oogpunt aangewezen heeft , 2oodat het ganfché
Beeld zich nog als in een mistyertoone, dan moet
de Meester hem, in'dien tusfchentyd, hetzelve
tegens de Antieke Beelden, die het meéste daar
naar gelyken, met opzicht tot den omtrek en
de
evenredigheden, en tegens het Anatomie-Beeld,
ten aanzien van de plaatfing dér Muskelen, doeiö
vergelyken, en hem aantoóiien, welke misflageö
hy begaan heeft; doch het is niet 'genoeg, dat
de
Meester hem enkel de gébfikén aanfwyze, hymoet
hem voornaamlyk ook zeggen de Wyze op
welke

C 7 ^ de.

-ocr page 13-

C 64 )

dezelve kunnen verbeterd worden, en zelfs geene
andere hein onder de oogen brengen dan die hy
gemaklyk verbeteren, of in het vervolg kan voor-
komen ; want als men hier omtrent al te fcherp te
werk gaat, zal men eerder den Jongeling moedloos
maaken, dan dat het hem ter vorderinge ilrekken
zoude: en in deezen?misflag vervalt ligtlyk iemand,
die gaarne met zyne kundigheden pronkt, zonder
in agt te neemen, of de kennis des Leerlings reeds
zoo groot zy dat diergelyke Lesfen voor hem ver-
ftaanbaar zyn. Wil men dat de onderrichtingen
van nut zullen wezen, dan moet men van trap tot
trap gaan, en dezelve fchikken naar yders vermo-
gen.

Met deeze verbeterde denkbeelden, die de
Leerling door het naarzien der Antieke en Anato-
mie-Beelden bekomen heeft, keert hy desSatur-
dags weder, om zyn Beeld naar het Leeven ver-
der optemaaken: dat hy dan ten eersten, terwyl
het Model nog onvermoeid is, zyne misflagen,
volgens het aanwyzen zynes Meesters, verbetere:
vervolgens moet hy, yan boven tot onder, de
fchaduwen verfterken , en de dagzyde, met wit
hoogende, doen ronden, en wel agt geven, dat de
Muskelen binnen den omtrek dezelfde verheven-
heden hebben als de omtrek zelve: een zaak, die
men in den eerften opflag meenen zou dat ligt te
begrypen is , maar waar in echter veeltyds ge-
dwaald wordt; want meenig een, die wel heeft
hoeren zeggen, dat een vlakke dag en fchaduw
aangenaam en welftandig is, teekent dejMuske-
len binnen den omtrek, en byzondcrlyk in den
dag, flaauw en plat, en, in tegendeel, den om-
trek als overlaaden mee hoogten en holligheden;
daar alles, zoowel in, als binnen den omtrek,

met

T'srgg

-ocr page 14-

( 65 )

met elkander moet overeenilemmen» Dit gebrek
wordt ook geboren uit den Inst om in een' kloeke
manier, zoo als men het noemt, te teekenen; want
een Teekenaar, hier mede ingenomen, zal, vol-
gens de denkbeelden die hy van den Hercules, of
eenig ander fors Antiek Beeld, bekomen heeft, de
Muskelen in den omtrek verzwaaren , hetwelk
zoo ongemaklyk niet is als de Muskelen, binnen
den omtrek, daaraan te doen beantwoorden:
zo
hy hier toe de vereischte kundigheid niet heeft,
zal hy deeze Muskelen teekenen zoo als hy dezel-
ve met hunnen dag en fchaduw in het Model voor
zich ziet: als nu het Model van geftdte meer naar
eenen Apollo, of cenen Antinöus, dan naar eenen
tiercules, gelykt, hoe kunnen dan deeze deelen
met eikanderen overeenftemmen , en een goed ge-
heel uitmaaken? om dit wel te doen, wordt een
Meester vereischt die lang naar het Leeven, en
zelfs naar onderfcheidene Modellen , geteekend
heeft; die de deelen des Menschlyken Ligchaams,
welke verzwaard en niet verzwaard kunnen wor-
den, ,ten naauwilen kundig is; want de deelen der
Beenderen, die enkel met vel en dunne Muskelen
bekleed zyn, kunnen niet veel verzwaard worden ,
maar blyven dezelfde , en vertoonen zich', in
vleezigeLigchaamen, als zooveele holten, min of
meer, naar maate datze door de meest vleezige
deelen omringd worden; daarze, in tegendeel, in
magere Ligchaamen, als bulten zich voordoen.
Deeze Meester moet ook de daging en fchadu-
wen kunnen vermeerderen en verminderen zoo als
zyn onderwerp vereischt, zonder derzelver natuur-
lykheid te benadeelen; kortom, hy moet door het
gantfche Beeld zoodanige merkteekens van Waar-
heid weeten te brengen dat kundigen uit het werk

' öiec

-ocr page 15-

C66)

niet anders kunnen befluiten, of hy heeft de Na-
tuur gezien zoo als hy dezelve geteekend heeft.

Hier uit begrypt men ligtlyk, dai het den Leer-
ling althans niet te raaden is, zulks te ondernee-
men; maar dat hy het Model volge zoo als het is,
en enkel zich toelegge om te verbeteren hetgeen
noodzaaklyk moet "verbeterd worden; gelyk voor-
naamlyk de evenredigheden, waar in de Natuur
al veeltyds gebrekkig is.

Als hy nu de Schaduwen zynes Beelds overge-
teekend, en de Muskelen, in de dagzyde, hunne
waare gfedaante gegeeven heeft , dan moet hy me-
de den Achtergrond en de Slagfchaduwen verfter-
ken daar het noodig is , en een fneller Hoogfel
zetten op de dagzyde van die plaatfen, alwaar
de huid over het been gefpannen ftaat, of daar
een peesachtig gedeelte der Muskelen zich ftcrk
werkende vertoont, welker fchaduwen ook wat
kantiger geteekend moeten worden.

Dus zyn Beeld genoegzaam voltooid hebbende
moet hy aandachtig hetzelve vergelyken tegens de
Natuur, byzonderlyk ten opzichte dergroote dee-
len van Licht en Schaduw, en zien of de natuurlyke
vermindering van dien wel waargenomen zy: zo
hier aan nog iets ontbreken mögt, dat hy dan het
Licht, of de Schaduw, nog wat verilerke daar
hy ziet dat het noodig is; want dit moet hyleeren
zien, omdat dit gedéelte , dat men de Houding
noemt, veel van het goede Oog afhangt. In
het algemeen kan men zeggen, dat een Beeld groo^
te deelen van Licht en Schaduw moet hebben, die
yder op zichzelfs aan elkander verbonden zyn,
dat is, dat de groote deelen van Licht door gee-
ne kleine fchaduwen, nog ook de groote Schadu-
wen door te veele kleine lichten, gebroken moe-
ten

■ I

-ocr page 16-

C ) .

ten worden; doch ëen fteller moet ook het Model
zoodanig ftellen, dat het de groote deelen van Licht
en 'Schaduw vertoone, hetwelk wy veronderftel-
len dat gefchiedt. In deeze algemeene groote
deelen van Licht is een gedeelte dat het allerlicht-
fte is, en dit is dat gedeelte, dat den naasten hoek
van Licht met ons Oog maakt, en alle de andere
verminderen van Licht, naar m'aate dat deeze
hoek verwydert: dus is het ook met de Schaduwen;
al wat naar ons toekomt, is het fterkfte, en al het
overige verflaauwt, naar maate dat het van ons
afwykt.

Wanneer nu de Teekening door deeze laatste
herziening voltooid is, dat de Leerling dan niet
fchroome om dezelve te laaten zien; dat hy niet
hovaardig worde over het pryzen van onkundigen,
nog moedloos, wanneer hem de gebreken zyns
werks , fomtyds met te weinig betcheidenheid ,
worden onder het oog gebragt: hy hoor^ het oor- ·
deel van een iegélykmaar hy ftelle niets te werk
dan de lesfen zyns Meesters: hy verbeuge zich
nooit over de onbekwaamheid zyner mede Leer-
lingen, maar hy zy naaryverig over het werk der
geenen die hem vooruit zyn: dat hem dit ten
fpoorflag ftrekke, öp dat hy zyne krachten ver-
dubbele , om hen voorby te ftreeven: want de
naaryver heeft ter kunstvorderinge een groot ver·
mogen.

' Het is noodig de leergierige Jongelingen wel de-
"gelyk te vermaanen, zich te wachten, van niet
ligtlyk hun eigen oordeel te betrouwen over het-
geen hun der naarvolginge waardig fchynt; maar
datze het oordeel hunnes Meesters hier over raad-
plegen ; want, ligt verlokt wordende door den
voorgang van fommigen, die , zonder veel op de

even-

;

si

-ocr page 17-

( 68 )

evenredighe4eii der Antieken , of op de kennis
der Anatomie, agt te geeyen, zich, enkel op ee-
ne bevallige Manier
vm Teekenen toegelegd heb-
ten ^ zouden zy mpgelyk· waan^n, dat alle die
Verdrietige naauwkeurigheden, die de Meestere
van hnn vorderen, als zooveele banden*zyn die
hen beletten, op het kunstfpoor vaardig genpeg
voorp t^ gap; dafze meerder zpudep vprdeye^i^,
φ zy jzich maar beyverden, om met eene losfe
ejn, jsevAlligc handeljnge het Modeliop e^n' vryen
l;ra.nt n^ar te bootfen , zoijder zich veel te bekom<·
meren mei alle die verdrietige evenredigheden der
j^ntj^ken, nog met die drpefgeeßtjge weetenfchap
Anatomie. Het is waar, dat de kundigheid
jiireinig baat,^ als dezelve door geen geoefende hand
vejr2;eld wordt; het is ook zeker, dat-men zich
.pp eei^e bevallige Handeling moet toeleggen; dee-
ze is als het fieraad hetwelk een fchoon Ligchaam
nog fchooner doet fchynen; maar daar aan moet
^en zkh ^lleen^ niet overgeeven, en teiFens {Vei:-
Vi^aarlop^en de allerwezenlykile deelen der Teeken-
J^ijijst; want het opgqierk van het maaken van tee-
kj^pingen, offtudiën, naar het leeven, is immers,
geiyk yder weet, om daar door te leeren, of om
zich in het fchilderen, daap van te bedienen. ,0m
een Handeling te leeren, behoeft men naar het leer
ven niet te ^cek^nen : men moet een Handeling
magtig zyn, wil men naar den eischde waarewerr
king der Muskelen,, en de beweeging der Natuur,
naarvolgeij^; en vporzooverre zodanig .een teeke-
k^ning in het fchilderen vän dienst zal zyn,<zoo
nioet in het waare, en de zekerheid,, gevon-
den worden; want de goede Handeling der teeke-
nitige is in het fchilderen van geen!, den minstea
dienst - maar wel derzelver zekerheid, .

Een

-ocr page 18-

( 69 )

Een bevallige Handeling van Teekenen moetJie-
kerlyk niet verwaarloosd worden; men mag daar-
toe den Leerling ook wel aanpryzen de Hande-
ling die gevonden wordt in de Printen, welke door
een bekwaame hand, in de manier van teekenin-
gen, als met rood of zwart kryt geteekend, ver-
vaardigd zyn naar de teekeningen van de beste
der tegenwoordige Franfche Schilders; maar dat
men, in dezelve den Leerling aantepryzen, ook niet
verder gaa dan met opzicht op derzelver bevallige
Handeling, welke genoegzaam al de verdienftevan
dezelve uitmaaken; want vergelykt men derzelver
omtrekken cn evenredigheden tegens die derAntie·
ke Beelden, of tegens die der Natuur zelve, men
zal ligtlyk ontdekken, datze verre daar van afwy-
ken. Ik twyiFel niet, of een zoodanige onbevoor-
oordeelde vergelyking van Kunstkenners zal de
waarheid van myn zeggen volkomen bevestigen.

Dat men dan deeze Printen den Leerling niet
hooger doe agten dan dezelve.verdienen, opdat
hy niet misleid worde door de bevalligheid dee-
zer denkbeeldige figiiuren; want het zyn de Aqtie-
ke Beelden, en het is de Natuur, waaraan men
toetfen moet, of een Beeld goed is; en die da^r
van afwyken, flaan ongelukkiglyk den dwaalweg
der Kunst in: gelyk ook die geene doen die, gefteld
op eene ydéle eer van alles vaardiger te kunoen
doen dan anderen, zich daar aan zoodanig overgee-
vea, datze niets dan luchtige, hoewel meester-
achtige , doch echter onvolkomene Teekeningen ,
kunnen voor den dag brengen, daar het nochtans
zeker is, dat alles zyn' behoorelyken tyd vereischt;
cn wat binnen geen* behoorelyken tyd vervaardigd
wordt, daaraan moet ook gevolgelyk de vereischte
volkomenheid oiitbreeken: zoodanig eeneTeekening

kan

-ocr page 19-

C 70 }

kan wel eenige vonken van het vuur van vernuft
vertoonen, maar het gezonde oordeel kan nooit
toeilaan dat daarom de vereischte volkomenheid
ontbreeken mag. Dat de Leerlingen dan liever den
behoorelyken tyd aan hun werk beileeden , en met
aandacht en oplettendheid hunne Teekeningen ver-
vaardigen : als dezelve voltooid zyn zal niemand
•kunnen zien , hoeveel tyd daar aan beileed is:
ook zal nooit het werk daar naar beoordeeld wor-
den , maar wel naar deszelfs verdienften : aan den
anderen kant moet ook eene pynlyke uitvoerigheid
vermyd worden, die de hand te rug houdt, de
aandacht verzwakt, en waaraan de vereischte lee-
vendigheid van geest ontbreekt.

Het midden tusfchen deeze twee uiterften is dan
den Jongelingen aantepryzen, gelyk ook het aan-
houdend teekenen naar het Leeven: want hoe verre
men in de Kunst ook komen mag, zoo is het even-
wel niet mogelyk, dat ons geheugen alle de on-
derfcheidene byzonderheden kan bewaaren, die
het leeven, in zo veelerleie (landen en draaijin-
gen, uitlevert. De grootile Meesters hebben al-
toos zeerveel werk van het teekenen naar het Lee-
ven gemaakt, gelyk
Raphael, en andere vermaarde
Mannen, welke geduurig, onder het teekenen hun-
ner Beelden, met de Natuur geraadpleegd, en de-
zelve befchouwd hebben als het waare voorwerp
-hunner naarvolginge; verbeterende alleen de ge-
breken, volgens de voorbeelden der Antieke Beel-
den , welker evenredige fchoonheden zy naauw-
keurig onderzocht hadden. Op deeze wyze te
werk gaande hadden zy het waare doelwit der Kunst
getroffen, waarvan die geene afwyken, die zich
verbeelden dat een Kunilenaar de Natuur, zoo als
dezelve zich vertoont , getrouwlyk moet naarvol-

gen:

-ocr page 20-

C71 )

gen: hoewel, zo dit volgens een goede verkiezing
gefchiedt, is het nog beter dan zich^van de Na-
tuur te verwyderen, om, gelyk
Mantegna, Pousfin,
en anderen, alleen het fchoone der Antieke Beel-
den te volgen: en echter is deeze dwaaling nogte
verkiezen voor die der meeste tegenwoordige Kun-
ftenaars in Frankryk, welke, gelyk ik gezegd heb,
het eenvoudige Natuurlyke zoowel als het gere-'
gelde Antieke verlaaten, om denkbeeldige figuuren
met eene bevallige behandelinge te teekenen: en de·
wyl het zelden deezen dwaalgeesten der Kunst aan
vernuft ontbreekt, zoo heeft ook hun werk door-
gaands iet aangenaams, waar mede veele onkun-
dige beminnaars der Kunst zoodanig zyn ingeno-
men , datze alles veragten, waarin dat kenbaar
oppervlakkig merkteeken van een* weligen en los-
bandigen geest ontbreekt. '

Vermydt dan, Ó Jongelingen, dit bedriegelyk
denkbeeldig teekencn derFranfchen, alfchoon GYL.
hunne bevalligheid wel moogt naarvolgen: laat u
ook niet vervoeren door het fchoone en evenredi-
ge der Antieke Beelden, zoodanig, dat gy het na-
tuurlyke van hetleeven daarom zoudt verwaarloo-
zen; maar volgt liever het voorbeeld van
Rapbatl^
en van andere beroemde Kunftenaars, welke naar
de Natuur, volgens de Evenredigheden der Antie-
ken , geteekend hebben. Bevlytigt u dan om dit
gedeelte der kunst magtig te worden; want hier
in zyn onze Nederlanders doorgaands minder ge-
weest dan de Italiaanen, daarze anders altoos, en
genoegzaam boven alle andere Natiën , hebben
uitgemunt in het verbeelden der eenvoudige Na-
tuur, in een levendig en kragtig Coloriet, en,
voornaamlyk , in eene grondige kennis van het
Licht en Bruin, en in de Penceel-behandelinge

Tracht

-ocr page 21-

C 7θ

Tracht dan deezen roem der Nederlaiidfche Kun-
fteiiaais te vergrooten, met by alle deeze voor-
iiaame deelen der Schilderkunst te voegen het ver-
hevene der Teekenkunst; waar toe thans meer ge-
legenheid is dan wel voorheen; want GYL. wordt
daar toe aangemoedigd door de byzondere eere,
welke de Edelften enAanzienlykilen deezerStad dee-
ze Teeken-Academie aandoen; en, voornaamlyk,
wordt GYL. daar toe in ftaat gefteld door de zorg
die onze waardige
Hoofd-DireSieur, de Ed, Groot
yicbth. Heer en Mr. Willem Huigbens^ BurgemeeS'
ter deezer Stad, alleszins aanwendt tot de verbete-
ring en bloei van dit Oefenfchool. Dat dan UL^er
kunstyver aan zyne vaderlyke zorgvuldigheid
behoorelyk beantwoorde, opdat hy, onder zyne
befcherming, uit deeze Academie Meesters moge
zien voortkomendie ds Agting der Nakomeiin-
gen in de volgende Eeuwen verdienen mogen.

Ik heb gedaan.

c