τ
finf
Γ
ι
\
É
ϋ·
-ocr page 2-φ Λ
k^r'
Η
É
iP
-ocr page 3- -ocr page 4-'L-
Des
O O
Waar op na 't keven vertoont wort
T>e ΏΟΟΤ op den THKOON
Des Α ARD.BOD Ε Μ S.·
HEERSCHENDE
Óver alle STAATTEN en VOLKEREN.
Verkiert met dertig XJuntheelden.
DOOR /
SALOMON van RUSTING,,
Med. Doa.
By JAN ten HOORN, Bockverkopia:oVêr't Ou-
de Heere Logement 1707·
aan DK AGTBAABsE heer
borgermeester en outste
regent van
ε ν
EN
KOOP LIEDEN
TOT
WORT DIT
DES
Met Eerbiedighyc
O Ρ G Ε D Pv Α G Ε N,
uit toe gencgenthyt.
Door hünne Vrint
en Dienaar,
SALOMON van RUSTING,!
Medicins Doftor
Tot
GROOT-SCHERMER. '
-ocr page 7-Aan den Lezer.
ί
]it Werk zal menig, als iets
vremts, ind'ooren dondren;
My dunkt, als hoorde ik reets
ai vragen, met verwondren :
Hoe komt van λμ/Ζζη^aan fo akelig een ftof,
-Als deze Doden-Dam > de bloemen vanfm
hof
Zijn voormaais doorgaans met Vermakely'
, ker verven
Voorzien geweeft: hot komt hy nu, van
dootj en ilerven,
Terymen? hoe komt jiy een Doden-Dans
in 't fpel
Te voeren ? dat 'seen ftof die met zyn na*
turel
Niet over-een komt: en men heeft zccf
wynig reden
Te denken, dat van hem, die zo veel
koddigheden
,"' Te blad geileld heeft, iets kan komen, dat
Zo groots
Een tytul voeren kan, als 't Schom-tomi
des Dom.
^ Λ ^
-ocr page 8-VOOR-REDEN.
Hy is te koddig; en zyn geeft zal niet ge-
hengen,
Piedootfchetreur-ftof met geen fnakery
te mengen i
Alfchoondicj by dit werk, als ernftig,
wynig voegt.
EenfroniTelfronsismet geen fnakery ver-
noegt.
Hoe komt Vm RuβngάmaΛn zulke buite
fprongen ? >
Meffieurs! ik ben daar fchier gelyk als toe
gedrongen.
Myn drukker, oudernogalsik, zag nog
geen kans
In't graf te raken, voor hy deze Düden-ians
My opdrong, en die, uitmynbryn, en
pen, zag baren.
Ikzogtgeen reden, tot onmooglykhyt,
tefparen;
Maar't hulp niet: is'er dan een miiHag in
. begaan.
Dat komt uit ongewoonte, in zulk een
ftof, vandaag.
De plaatten heeft 'er my de drukker toe be-
handigtf
Maar, totdeninhoutvanhetrym, gants
niets verftandigt. Ik
Ik heb 't volkomen na mijn zin, zo als 't
myn tyd
My toeliet, voortgebragt. Ik weet wel,
koddighyt
"Wil vlugger uit de pen, als bleek, wen
ik die teelde ;
Maar dog verzoekk'ik, dat zig niemant
in wil beelden, (hert
Dac Hegts maar inakery en koddighyt myn
En bryn vervullen, fo, dat daar geen plaats
in wert
Gevonden , daar de roem en zugt tot God
in veften
Kan, nog gedagten van de Doot, en ook
tenieften
Het Oordeel: want, indien ik't zeggen
mag, ikben
Dc minftetyd zo, als het fchynt dat my
mijn pen
In koddighyt verheelt: maar dog, mijn
geeft is lugtigi
En, als myn digtgeeft werkt, bequamer
om'tgeenklugtig
Is, voort te brengen , als het geen veel
«nftveryft;
Gelijk myn vaarfendigt het doorgaans zo
bewijft. * s In
In die tyd is myn geeft alleen tot zulks
maar Vaardig,
't Is wynig waardig j maar 't zoud nog veel
minder waardig
Zyn, zoo 'k in die tyt quam tot ernftig
vaars-befluit.
Wat boven in een vat lyt, kan 'cr 't vaar-
digfteuiti
En dat blyktovera! in allerhande werken.
Op die wys moet men ook myn koddig
rymaanmerken. (Dodendans
Wat nu dit Schouw-toneel des Doots , of
Belangt, ik heb regt uit gezeit, dat ik
geen kans
Kond zien, dat ik daar j na betamen, van
zoud komen, (dernomen
Vermits myn rymgeeilnoittot nutoeon-
Heeft, zaakken in de pars te brengen , die
zonaar, (maar
En dof 5 en akelig zyn. als dit doots-werk:
Λΐ watikinbragt, fcheen, voorMeefter
JantenHooren,
Maartaal van uitvlugt ^ en dies was 'tmaar
tyd verloren, (lyf·
Daar tegen ingelyt. Hy drong het my op 't
Indien 't nu hier en daar wat kreupel, en
watftijfj ' Of
VOOR-REDEN.
Ofkmj mogtwefen, ofnietnazynaart
behandelt,
Zotnoetmen denken: wieeenaakligpat
bewandelt, (gedaan,
En heeft dat nimmer van te vooren meer
Zodiezig, daardoor, ftyf, of kreupel,
vind te gaan, (vergceven:
Dat is geen wonder; en men moet het hem
't is ook met my zoo. Ditis 'teerilevan
myη leven. (gewoon:
Myn geeft is zulk eenfoort van digten on-
Endies verzoek ik, dat men my hier in.
verfchoon.
Ik roern mynftijl niet als iets groots, en
hoog verheven.
Ik heb 't zeer vaardig, zo als 't voorquam,
heen gefchreeven.
Myn bezighyt ontrent myn lyd'ren , liet
my doe.
Tot ry men, wynig tyd, tot nut dier zaak-
ken, toe.
Indien een vyant van de Bekk'riaanfche
ftellmg
Hi-r in iets aantrof, dat zyn drifte geeft
_ tot quelling
Verftrekte, die moet my, gclykeenBek-
kW Of
VOOR-REEDEN
Of meer, aanmerken j daar ik graag voor
door wil gaan,
Ikbennietfchuidigmynaelkseens wil te
voegen: ' ·
Ook niemant; laat ons daar ons zelf mee
vergenoegen (wynigin
De fnaaks-of koddighyt, is hier zeer
Te vinden: heeft het ent, nog 't flot-Rym
van'tbegin.
Niet iets dat daar na fwymt, de reft heeft
nog veel minder.
Het ftrekt geen eerbaar oor , nog goed
verilant, ten hinder.
Den inhout is, gclyk het ty tulblat vermeit}
En zo als't, voor wie koopt, en leeft,
wortvoorgeftelt,
Inrym, of digi, gepaft op dartigkoopre
platen:
Met die vertelling moet men zig genoe-
gen laten.
't Zy waar ik voormaals, met mynpcn,
voor heb geipeelt, (beek»
In dit werk heb ik gants myn ygen aart ver-
In 't endigen van elk gcdigt,op al de dartig
Figurcidit belijde en zegge ik openhartig:
Maar evenwel ben ik geen dod-oor} en
mijn geeft 1$
Is doorgaans lugttig j van myn kintsbyt
af, geweefti
En zal miffchien alzo wel al mijn keven
blijven.
Waar die aart in is, is zy fwaarlijk uitte
clrijven.
W at aangaat nu al die hiftor iën die hier,
Op ider plaatjenjten exempel, op't papier
Staan, moet men weeten, dat ik van al-
zulke boeken
Zeer flcgt voorzien benj dies Heb ik die
moetten zoeken (gebraakt.
Uit mijn geheugenis ν cn die heeft ze uit-
Mijn meefte boekkcn zijn, door wanforg,
weg geraakt., (vermeten
Wen ik in d' Oorlog was. En wie wil zig
Het al te onthouden, wat hy voormaals
Ir· _ r^-fl__-
(geflagt.
heeft geweten? K.h^'-^'^B^*
Dit was mijn hinder, dat ik niet op elk
Van zaakken, meer heb, tot exempel,
voortgebragt. (i^n
ïk wenseen ider die mijn DoodenJans te le-
K.omt, dat ze hem , tot vermaak , en
nut, enhyl, mag wee? en ι
In Welke wens ik felf my felf ook in befluit.
Wel aan dan ! lees met fmaak, van voor
af aan t-r\Miit· i»my»St>tdoordefi
dl aan, tot uit. . i6o6hbmxio6.
-ocr page 14-REGISTER,
Der
deezes
I. Tafrccl.
'jEtbeeldettde Α dm en Era, . folt
Vande Zend vloet. . ^ . ... . il
III. Tafrcel. ,
SedemenGommorrabund . , . . . gt
IV. Tafreel.
ÏharaOf mett.ynUeyr. ... . , ,
V Btlmfde Land: door de Kinderen Ifraélf inim-
VI. TafrceU
jBetbUhms Kinder-mmt, ... . .
VII. Tafreel.
Cbrifii Offlanding uit het graf. .
VIII. tafrccl.
ChriHiHemlvam, . , .
IX. Tafrcel.
I/H Koning op tjn Trm.
toi
\4-7
lenRaatS'Vergddemg. . · ·
XI. Tafreel.
^en VToljke Maaltjd. ♦
XII. Tafred.
Ef» KflUisiiij fee Madtj/d*
Xm. Taireel.
De Zifop 'i kii, e»<i< Vee£e daar nor.
itf
"7.
XIV. Tafreel.
^.mBmien-dans.
XV. Tafreel.
Advocaten^ljtende voor de Ba'.y. ",
XVL Taireel.
Eee metüugti^en Oudtn in i.pi StHdeer-Kamer. zot
XVII. Tafreel.
Cdrën44l al waniiLtnie,
XVIII. TafrecU
'S.m Kïfgsmm vegtende nttt de Doot,
XIX. Tafreel.
Doot rukt een Faapfpeg»
i63
179
tS7
'93
XX. Taireel.
Den
'i
De
'olopifimoetmrh
-ocr page 16-R Ε G i S τ Ε Rï
XXI. Taireel.
Be Ooot neemt te» oud man met bcm mee. sfi
XXiL Tafrcel. -
Uethlpmvan een Schip, sjt
ΧΧΙΠ. Tafrec!.
De Ooot neemt een Maïs. kramer vm de weg. , 2Sf
t
Ώΐ Bruidegom en Bruid. . . .' ♦ I 27i
De Ikotiuktetn kim VM de ouders tee^. . ! , 3tt
ienBoeropx.ynLaHdphegende. .. I Λ
XXVIIL TaFfCcl.
EenKmde-danffer.. ....... igé
XXIX. Tafreel.
SchMtlferydeis. . ...........
XXX. Tafreel. _
tenOoiltrAalPoïet. . . · . · · · 31J
Salomon van Rustingï
-ocr page 18-/
|IT 's groote goedertierne en mildeSchcppers
werken,
Is- zijn volftrekt gezag en mogcntheit te
____merken.
iijiTwil is zijn gebod; en Avat hy dus gebiet,
Gefchiet; ja't onbevatbreen onbepaalb're niet
Kan zijn volibekte wils vermógen niet ontkomen,
Dus heeft hy de heem'len, d' aard, de zeen en wateritro-
men,
Door zijne wil, alleen uit niet gevormt: het ligt,
Dat albeweegb're vuur, dat nimmer ruft, geftigt
Uit niet: en hier uit, om zijn voorneem te verrigten, '
Heeft hy de Zon, de Maan, en minder Hemels-ligten,
Dc Starren, fchoon het ligt te vooren dag en nagt
Deed fpeuren, met meer glans en luifter, voortgebragt,
Tot tijden : en om deze in meer en min te deelen,
Als ofhy wilde, dat de tijd een tijd zouteelen,
Heeft hy die ligten hunne wegen, plaats, en tij t,
En loop gefteld; bepaald in zeekere eeuwigheit.
Het aardrijk was nog woeft en ledig, 's daags tevoren;
Die woeftheid had het, en die heeft het ook verloren,
Op eene zelve dag, dc darde, doe God woud,
Dat de aarde boomen, gras, en kruiden,barenzoud'
Van alle foorten: dit gefchiede ; en hier beneven
Heeft hy die wezens een vermogentheit gegeven,
In indruk, op dat elk zig zelve door een zaat,
yermeerdren zöud' , en kond, om hun geilagt in ftaat
Te houden; hun verlies, door aanqueek te vergoeden;
En zig alzo, voor uit te fterven, te verhoeden.
Het broedend Zonnc-vuur,zo's daags daar na verfchecn,
En 's aardrijks binnen-vogt, vermengeld onder een,
Verkregen werkzaamheid, om alles uit der aarde
Hervoor te dringen; op dat ze alles vaardig baarde,
Ja queekte, en voede, wat zy in haar vrugtb'rc fchoot,
Wanneer ïy door Gods wil bezwangerd was, befloot.
Het zonne-vuur had veel van 't aardrijk nubefcheenen,
En was op d' avond-tijd vanyder deel vcrdweenen, '
Als Gods volilrekte wil en onbepaalbremagt.,
Beval de waatren, zig te laadenmet een dragt
Van viffchen, en die in hun weekke fchoot bewaren
Eu voeden, zonder zig tc ontlaften door hun ,baren.
Hy deed hun baren, en 't gebaarde nochtans in
Hun moeder blyven, met bevel van aangewin,
Boorteeling; zo dat elk zijn'wedergl bevrugte:
Daar gaf hy luit toe, zo datyder daad'lijk zugtte
En hijgde, en fwoegde, na 't vol brengen van 't gebod-
Dus heeft de wonderbare en Heereli jke God,
De waatren, van zo veclc en vcellerhande viffen,
Vosrzien, dat niemand hier het foort-getal van gjlTen
Of ramen kan. Hier kond het water nog niet mêe
Voldaan: God wilde, dat het alle veder-ν ée,
En v]eugel·dieren,uit haar fchoot zoud'opwaarts geven
Om onder 't Uitgefpan der Hemelen te fwecVen,
En op het Aardrijk, in de Lugt , en'twater rijk,
Vermenigvuldigen; en yder zijns gdijk.
Do,
1 zig famen te vermengen,
i^oor zoete teel-zugt, en zig
, ot hun geflagts behoud, geduurig voort te brengen,
t Gebod was werkzaam, en al ftrak volbragt: ja al,
V /^S'^l-dieren zij η onnoembaar in getal ,
v^aa tooiten, iic God uit de waat'ren op deed klimmen
"Ct nemcHigt had nudevijfde maalde kimmen
Des Aard-kloots, om en om, met zigtbaar ligt beftraalt,
De Zon had twéémaal met zij η heldre glans gepraalt:
Het aardrijk was nu al met groene velden, boflen.
En lof, en kruiden, fraay vooriien, cn wel bewoilcn;
Als God het, boven 't geen 't gebaard had, nog gebood,
Een onnafpoorelijk getal van klein en groot
Gedierte, in grootheid, en in eigenfchap verfcheiden,
Ja in- en boven-aards-gedierte, en van die beiden
Tot elk een wedergaa te baren, dat zijn foort
Gebruik tot teeling, om elk zijns gelijke voort
Te brengen; 'twas een wet, waar doorzy moeiten
tragten
Na menigvuldigingvan hunne dier-geflagten ;
In zulks was lugt- en aard- en water-dier bewuft,
En wel gehoorzaam, door een ingefchaap'ne lull.
Nu was het aardrijk,en het water, en de heemlea.
En dieren, die op aarde, in lugt, en water weenilen,
Ja in en onder d' aard; en bomen, kruid, en gras,
Gefchaapen, zo als zulks de wil des Scheppers was.
Nu wilde hy endlijk, als tot end en flot van zaken,
Gelijk zijn raads-befluit zo lag, ook menfchen maken:
Hy Schiep dan Adam uit een ruuwen aarden-klomp;
En dreef een wind-lugtin de levenloze romp^
Waar door hy aailèinde, en vertoonde zig te leven.
God had nu al wat leeft een wedergaa gegeven:
Geen vis, geen vogel, vee, nog worm, was ongepaart,
Geen leven, of het had een dier na zynen aart
Tot zyn gezelfchap, daar 't meed' om kond gaan, em
fpelen,
En fpelende ook een dier gelyk het zelf was, teelen:
i)e mens, van God zo zeer b 'gonftigt, dat hy al
Die grote menigte, onoptelbaar in getal,
Byzondere nameil gaf, die elk in laatter tyden
Behouden zoud,zag elk gedierte zigVerblyden
Met gezelfchap, daar 't mee omging; maar niet een
Van deeïe moeide iig met hem: hy was alleen ;
En kond geen aanfpraak nog gem^enzaamheit geniet-
ten
Van aMien groten hoop,hoe moeil hem dit verdrietten!
Dog God erbarmde ïig zyns eennigheits; en deed
Hem, ilapende 't bewys van gonit, fchoon zonder beed
Van Adam, dat hy hem een rib, een zyner beenen,
Ten Wedergaten vrouw, deed worden; en met eenen,
Hen, wienhy d'heerfchappy des werelts, over 't \ec
En alle dieren, ja der viffen in de zee
En andre waatren, zelfder vooglen, toevertrout had,
Een Lufthoftotverblyfgaf , welke hyïtelf gebout had
Indien een heerlyk Hofwort door eens menichen hant
Geplant (wat groot verfcheel!) deeze had God zelf ge-
plant.
Kan 't beter zyn, als door God zdf,die 't zo kan voegen,
Dat heel de volheid daar is, met het vergenoegen
Verêenigt? neen't verfcheel is groot.Wat God voltooit,
Isonberifplyk; en dat doet een fchepfel nooit.
Ja, tot meer gonftbewys, bleef God geen middel fchul-
dig: ■ _
Het algemeen gebod, neem toe ! vermenigvuldig t
Teelt uws gelykke met een zeekre wulluft voort!
(Verfchoon myn fpreekwys) was nu ook tot haar gC-
hoort.
De Heemlen, zon, en maan, en ftarren; alle dieren
Die op, die onder, in, en boven d' aarde fwieren,
In zeen, en wateren; de bomen, kruid, en gras,
En taloemen, zaat, en vrugt, en allerlei gewas,
De zeen, fonteinen, en rivieren, elk in orden,
Deeze all'heeft God, aleerhy menffen fchiep, doeu
'worden.
Het voedfel was'er, eer hy,'t geen'er mee gevoed
Zoud Worden, VoOrtbtagt; en hy keurde 't alles goed.
Op wat wys hilGods glans op aart meer uitgeblonken?
Α ? Oit
-ocr page 22-Dit alles had hy aan de mens, tot nut gefchonken.
Hy ziet verwondert, die eens meniïèn konftwerk ziet; .
Hoe moeit dienmens dan 2,ien , die alle ding, dat niet,
En nooy t geweeft was, en uit niet, door Gods vermoo-
gen.
En wü, geworden, inet verwondert hart eaoogen
Aanfchoude! ja hoe kond hy zelfzigzelf bezien,
Als met byzondere verwondering, indien
Hy overwoog, gelyk gelooflyk is-, uit aarde,
Van God gevormt te zyn! en wat Verwondering baarde
Dit η iet wel in hem, dat hy keiinis had, en magt,
Om alle dierren, door den Schepper voortgebragt,
Uit aarde en water, naam te gevai, elk by zonder,
Door gonilbewys van God! hier was het alles wonder,
Wat oog, en oor, gevoel, en neus, en tong, vernam;
Niets uitgezondert, hoe 't, en wat, te voorfchyn quam
Tot gonlt-ophoopping, en tot een byzondre zegen.
En meer vernoeging, had hy mogentheid verkregep,
Om over alles vvat zig roerde, heerfchappy
Te voeren, met ontzag; en hy alleen was vry,
Van al 't gefchapene. Hy moeit zig maar ge wennen.
Den groten Schepper, als zyn goeden Heer, te erken-
nen ; >
En η i^t te twyflen aan de woorden en de magt
Van God, die hem, en al 't gefchaapne had voortge-
bi%i:.
Nu had zyn milden God en gever hem doen weten,
Dat hy van alles wat dien luithofhad, mogt eeten;
"t Zy tot zijn voedfel, tot zyn !uit, oftotzyn fmaak ;
Hy grtf't hem alles tot zyn wil, en tot verm.aak:
Alle,en beval' hy, dat hy, yan de boom der kennis,
Geheel niets eeten zoud, op itrafvan heiligfchennis;
Ja, wierd uitdrukkelyk van God gewaarfchuuwt, dat
Hy doöt voor God zoud zyn zo haait hy daar van at;
En dat hy, vandiê tyd af aan zoud fterflvk m^»: _
■" ■ Zo
-ocr page 23-Zo dat de mens die bsom, gelyk de doot, moefl: vrezcix
De Slang, de liftigfte der dieren, die van God
Gefchapen waren, nam de ftoutheid, dat ze tot
Be V rouw fprak; even als of God den iriens bedrogen
Had: ja! ioud gy hier niet van alle bomen mogen
Hun vrugtten eeten ! hier nu fprak de vrouw op : 2ict,
Wy eeten vrylyk van der bomen vrugt i maar met
Van die in 't midden van den Hof ftaat. Wy genaken
Die niet: want God verbood ons aan die Boom te raa-
ken.
Hy waarfchuuwde ons, en zeid: op dat gy niet en fierft:
Hier fprak de Slang op, als of't noodloos was gederft
Wat God verboden had: gy zultopgeennerhande
Maniere fterven: maar God weet, wanneer gy van de
Verboden Boom eet, dat u blintheid u valaat;
Dat ge hem gelyk zult zyn, en weten gOet en quaat.
Zie daar! d' onnoofle vrouw gelooide baar Schepper
minder
Als deeze Slang! zy zag de vrugt 'aan, voor geen hinder
Te kunnen baren;en zy was haar fchoon in 't oog.
De woorden van de Slang hier bygevoegt, bewoog
Haar, dat ze plukte, en at: wat meer was, zy bedeelde
Den man daar ook van, als haar deelgenoot in weelde :
Hy at ook: en een deel van 't geen de Slang gezeit
Had, fpeurdenze allebeid aanitonds': d' onnofelheit,
En fcha-amloosheid, ontvlood hen daatlyk, door hun
daden.
Men fchaamdezigzyns zelfs, en zogt, met vygebladen,
Te dekken 't lighaam, datmennu, metlchaamten,
naakt
Bevond té wezen. Ook was reets in haar geraakt
De kennis, dat zy 't goed verworpen, en het quade
Verkoieri hadden: en dat zy voor ongenade
Te vrezen hadden. zo dan dat ze op ftaande voet,
Met open ogen, het verftant van quaat en goet,
-ocr page 24-Met leet befpeuirden: want zy waren ftrak verlegen
Voor God, van wien hun al hun goed, en heil en zegen.
Gekomen was, en maar alleen te hopen Hond.
Nu xogten zy, voor God, uit vrees of die haar vond,
Een veilig fchuilgeweft (o dwaasheid!) onder bomen:
Want nu begond men, voor verbodbreuk - itraf te
fchromen.
De ftraf des doots was op dat vrugts-gebruik geilek :
Dies had de dootfchrik reets hun harten ftrang beknelt,
Wanneer God , Adam, daar hy zig verfchool, quam
vinden,
En voorhield, .wat hy xig had durven onderwinden:
De vrees voor fterven, 'zogt verfchoning; dies de man
Sprak: 't wyf dat gy my hebt gegeven,gaf my van
De vrugt dies booms; en ik, wyl iy ze gaf, ik at ze.
Wanneer nuGod de vrouw vroeg reden,waarom dat fe
Dat had gedaan ? fprak die, als of dat helpen kond,
De Hang bedroog my, en ik at. Maar doe begond
Hy dreigement des cioots in vonnis te veranderen.
De drie misdadigen aanhoorden't met malkandren.
De Slang trof't eerft. God fprak: om dat gy dit gedaan
Hebt, 7yt alleen by al wat leeft, vervloekt! voortaan
Zult gy een kruipdier zyn, en iiof der aarde lekken.,
Zo langgy leeft. Ik wil een vyantfchap verwekken,
Die tuifen u, en 't wyf, u zaat en ook haar zaat,
Sal zyn en blyven, zo lang als de wereld ftaat:
Haar zaat fal u de kop,daar 't quaat in fchuilt,verbreken;
En gy 't verraderlyk, weer in de hiellen ilceken.
Als ofGod zeggen woud; ter oorzaak van dit quaat,
Zult gy elkandren zyn ten onverzetbren haat.
Doe fprak God tót de vrouw rals gy fult fwanger raken,
Wil ik u ongemak, verdriet, en fmartten maken;
U baring pynlyk ; en u wil, die zal den man
Syn Onderworpen; en hy zal u heer zyn, van
Nu aan. Doe fprak God tot de man, als lell gebleven:
gy gehoor hek aan de ftem uws Wijfs gegeeven,
En hebt gegceten van dien boom, daar ik u liet
Van weeten, eet daar niet van, nog en raakt hem niet,
Zo zy dand' aard' vervloekt om u, ó klein van waardei
Gy zult vol Zorgen u erneren op der aarde!
Zyzal udifteien en doornen baaren. gy
Zult^ceten kruiden van het velds-gewas. hierby
^.al 'tfweet aws aanfchijns zijn; tot dat gy weer zult
komen
Tot d' aarde, daar gy nog onlangs zijt afgenomen;
Want gy zij t aarde, en zult weer aarde worden: dus
Was al die Heerlykheid, en Gods gunft, die nog flus
In'tmensdom' uitblonk,alseen ftoppelvlam verdweenen;
Zy wierden balling van Gods aanfchijn, en maar heenen
Ten Lufthove uitgejaagd, van heil en tirooft ontbloot.
Hun overtreding was de moeder van de dood.
In 't Hof van weelde, is weelde, en alle goet verloren ;
Enuk Begeerte tot/as mee;', de^ood geboren.
Indien 'er duivlen in dien Luft-Hofzijn geweeft, (leeft,
Hoewel men daar, in 't Boek der Scheppmg, niets van
Zo fchij nd my toe, dat die de Logen en Begeerte
Geweeft zijn: want, een Slang (niets anders) om God#
eer te
Had, dat de mens, na 't vrugt-genieten van dien boom,
De dood foud ftervcn.-ditbenam den mens de fchroom,
Om zijn begeerte tot de vrugt, daar hy van fwanger
Wierd, nu te baren; en daajom die vrugt niet langer
Ziin luft tc onthouden, dog dit zy dan hoe dit zy, (by.
hier door week't leeven,en de dood quam 't mensdom
Nu was het mensdom, na den geeft aireets geftorven,
En was nalighaam,ennageeft, geheel verdorven
Λ y ' Vaa
-ocr page 26-Van aart. Begeerte had zig met de mens gepaart;
En, wijl, wat vrugt voortbrengt, een xaat na zijnen aard
Heeft,kan een zondigzaat, vergankelijk vandeelen,
Geen zonden-zuivrc, nog onftcrfbre vrugten teelen.
Dit blijkt: Begeerte^ en Dbo<i,ontftaan uit Adams val,
In Adams Zaat geveft, regeert nog over al.
6 Dood ! men kan de doot ontoudren nog ontryzen.
Zy is, door fchilt,nog fwaart, nog rijkdom af te wyzen.
6 God! de doot is "ί Joon der zonden, 't is ons erf.
Maar ach! behoed ons, dat mea dog niet eeuwig ilerf!
5 Adam! Adarn! zey de Boer ; dat ik moet llayen,
Door regen,wint,en dauw,gaan melken;fpitten,graven,
En delven,dat 's jou fchult: had jy als ik geweeft,
Jy had die vrugt niet, door de raat van zulk een beeft,
Gelijk een Slang is, nog geplukt, nog willen proeven :
En dan was 't zeker, dat ik nu net had behoeven
Te werken, 't Heerfchap nam de proef; maar vond dc
Boer
Te fwak; zü dathy ook, gelijk als Adam voer.
-ocr page 27-DOODENDANS.
J^an de Ζ ON D-V L O Ε D,
DE
Tweede Plaat.
'i· TjErdorven mt moeft nu ook vrugt na zijne
V waarde
Te voOrfchijn brengen, die niet van de ftam ont-aarde:
Dus deed het; en het bragt zijn zondig teelfel voort;
Behebt met fpijt,en nijt, en toorn, en broeder-moort,
En wanhoop, ongeloof, en al de gantfche bende
Die de overtreeding voor hunilam en hooft erkende.
Wat wezen eenmaal tot verderven overgaat,
Verderft geduurig nog al meer. Het eene quaat,
Waar 't is, vind altijd, tot zijn meeii'gezeleen ander,
Dat zig daar by voegd; waar door zy nu dus malkander
Vermeenigvuldigen. Dus ging 't van eerrt: af aan.
Als de overtreeding eens volwillig was gedaan,
En't quaad geen quaad gekeurd,begonden alle quaadeil
Hervoor te komen, beide in willen en indaaden.
Het eeriie blijk, muntte uit in Caïn, de eerfte vrugt
Uit zondig zaat: wanneer die in een open lugt,
Aan God; de vrugten van het veld, ten ofFerhande
Bragt, als zijn Broeder vee voor God ten offer brandde,
Zo fpeurde hy,dat God zijn gefchenk niet na zijn wens,
Genadig aanzag; maar dat van zijn mede mens,
Zijns Broeders Abel, dat God dat een welgenadig
Gezigt vertoonde. Dit nam Caïn euveldadig
Van Abel, 't fpeet hem: die genade kond hy niet
Aanfchouwen, als mctfpijt,eniiinigharts verdriet.
Hier
-ocr page 29-Hier quam de nijt by: hy misgunde 't 'goed lij η broeder ;
Hy haatte hem om Gods gonft; wierd toornig, en ver-
wonder
Ingramfchap. Zijn gelaat en aanzien was nu tot
^jnbroedervreeilijk,enafgrijflijk, DoefprakGod
Tot Caiu; waarom2ijt gy toornig? waarom 't wezeif
Aldus verandert? gy hebt voor geen quaad te vreezen ^
fodien gy vroom zijt; en zo zijt gy aangenaam:
^yt gy niet vroom, zo zijt gy van pas bequaam,
De zonde, die gelijfcals voor de deur is, binnen
Te laten; gy nogtans, gy moet die overwinnen:
Geeft haar haar wil niet. Maar Gods aanfpraak had
geen plaats
fc Caïn; want z,ijn hart was reeds te vol des haats,
En toorns, om daar het goed , dat God woud,by te ont-
fangen.
Waar 't quaat gehuisveft is, kan 't goed geen plaats
erlangen,
Die waarlijk plaats verftrekt. De bittrewraakzugt fluit
Hetmededoogen, en de liefde-pligten, uit.
Zo was 't met Caïn, die, om eigentlijk te fpreeken,
Zig prikkelde, om aan zijn onnoofle broer te wreken
't Verdriet, dat hem, gelijk een rots, op 't harte lag,
Om dat God zijngefchenkniet uit genade aanzag,
Als dat van Abel. Hy dan gaat met hem te velde,
Daarhy zijn boosdaad,nazijnmeening,zekeri1;elde.
Nu borft zijn wreek-zugt, met afgrijflijk boos verftoort
Gebaar, na buiten; en hy heeft hem daar vermoort.
Nu vroeg God Caïn: waar is Abel uwen Broeder?(der?
Die fprakiik weet hem niet. Ben ik mijns broeders hoe-
^Is was hy vry) maar God fprak: wat hebt gy gedaan?
De Stem des bloeds van u vermoorde broer komt aan
Mijn ooren opwaarts; dies zijt gy vervloekt op de aarde
Uie dat ontfchuldig bloet uws broers,dat gy niet fpaardc
Vcrlwolgcn heeft! als gy den Aklkerboud^zozal
Zc
-ocr page 30-Zc u haar vermogen niet verfchafFcn. Over al
Zult ge ongeftadig, als een balling vlugtig leevea!
Mijn zonde is grooter, als dat zy my kan vergeven,
Ofquijtgefcholdenzijn (iprakCaïn) ziet,gy jaagt
My nu uit dit gewell; en mijngcweten knaagt
My;en ik moet my voor u aangefigt verfchui!en;(kuilcn
En 'k moet een vlugtling zijn: maar in wat bos, wat
Zal ik verzekert zijn ? dan 't zal gefchieden, wie
My, na verloop van tijt, komt aan te treffen, die (ftaat
Zal my vermoorden, als die voor de wraakzugt bloot
Wat raat? docfprak God: neen: maar wie dat Caïn doot
■ ilaat,
Zo ial die dootflag, door een zevenvoudge wraak,
Gewroken worden. Nu gaf God, op dat die zaak
Bekent wiert,en dat hem niet doot iloeg wie hem vonde,
Tot teeken, iets, waar aan hem ieder kennen konde.
Nu waren fpijt,en nijt, en haat, en toorn, en moort,
En wraak, en ongeloof, en wanhoop, ingeboort
In 't mensdom: en gelijk als allerhande zaden
Hun vrugten geven, met hunne eigenfchap beladen,
Zo ook dit zondig zaat des menfchen, dat gepaart
Is met zijn weerga, en een vrugt geett na zijn aart,
Volkomen zondig, 'tis'er erflijk aan gebonden.
Begeerte, en logen, twee hooftzaakkelijke zonden,
Sijn de oorfpronk,daar de reft hun afkomft van bequam,-
Als bleek in Caïn, die die beide, van de ftam,
Zijn oudren, tot een erf, was in en by gebleven, (ven.
En daar, met woord, en daad, heeft blijkken van gege-
Begeerte, fchoon dat God den man had tot zijn lijf^
Entotgezelfchap, tocgevoegt een cenigwijf,
Bevond zig daar niet wel mee vergenoegd; zy baarde
De geilheid; welkers oog alleen op dartlen ftaarde:
Dit bleek in Lamech, die van Caïn 't vierde lit.
Of zoons zoons klein zoon was, in geilheid zo verhit,
Dat hy de wil verwurp van zig iets in te tomen:
Deeze
-ocr page 31-Eecïc heeft twee wijven tot xijn dartlc luftgenomen;
En ging ziju na-zaat in die dartle geilheit voor. (hoor.
De leer , met voorgang, krijgt; by't mensdom meeft ge-
Het zaat van Caïn nam geduurig toe, in dartleu,
En woelen, en zig gants uit al Ie bant te ontfpartlcn:
Maar Adam teelde, na dat Caïn was gevloon,
Een andre zoon, in plaats van zijn vermoorde zoon,
Door Caïn afgemaakt; en noemde hem Seth : en defc
Teelde ook een zoon, ^nos, of mens genaamt,in wezc
Zeer onderfcheiden van het zaat van Caïn, dat
Geen oogmerk, als na zonde, en dartle luiten, had:
Het had Gods Naam met doen, en zeggen, reets onthei-
■ En daar by, alles wat nog goed geleek, ontveiligt. fligt;
De Gods-vrees, en wie 't goed beoogde, wierd beipot:
Nogtans, 't geflagt van Seth begonde nu,,van God,
En in zijn naam, het quade, en allerley gebreken,
Tefchelden;loon en 11:raf,voor goet en quaat,te,prckeni
Dat hulp zo veel als 't kond. Men wierd het goede moe;
En 't vrugtbre quadezaat nam in den akker toe.
Het preken gold niet. Men bemoeide zig met weelde.
Die, buitefporig, niets, als ondeiigts-broetiël teelde,
• ;Die zondige ontugt was in Caïns afkomft meeft.
Maar Seths geflagt is zo onhandig niet geweeft:
Want jEnoch, vijfde ftam van Seth, alfchoon hy zonea
, Endogtrenteelde,lietgeenondeugtinhemwonen;
Maar was Godzalig; en dit bleek aan 'tent, mitsdien
Dat God hem weg nam, en hy wierd niet meer gezien:
En 't vierde ftam-lit dat uit .Snoeh was gefproten ,.
WasNoach, negende met Seth, van Adams loten.
Was vroom, opregt,ja was van keven, in zijn tijt,
Godlijk; zpnder dat in zijn opregtigheit
^erandering quam. Nu was het reets al in gewoonheit
' P^n vrouw tc kiezen om haar uittcrlyke fchoonhcit:
t fcheen den dogteren,uit Caïns zaat geteelt,
Qie bekoorlijkheit niet mis te zijn gedeelt.
He
-ocr page 32-Het zaat van Seth, al mee tot dartelheid te fokken
Vervoerd, was ligtlijk door diefchoontens aan te lok-
ken: -
Zy namen wij ven, om de fchoonheid, van 't geslagt
Van Caïn: daar uit wierd een teelfel voortgebragt,
Datzig, hoe langs hoe meer, van God en al het góe-
de,
Verwijderde. Men zag Tirannen, als Gods roede,
Boosaardig heerfchen. Al wat quaat was wiert ge-
werkt.
Men ilurf daar heen; maar niets van al wiert aange-
merkt.
Men g^f zig pver aan een geil ontugtig leven.
Om God, en 't geen Gqds eer betrof, wierd niets gege-
ven
Tot endlijk God zig zijns lankmoedigheits verdroot,
En velde't vonnis van een algemeene doot,
Voor al wat leefde; van de minden tot de meeften:
Niet slegts de menfchen, maar ook zelfs het vee,de hee-
ften.
En vleugcl-dieren,ja de wormen Zelfs daar by.
Nog mens nog beeft was van dit doödlijk vonnis vry.
Dog God woud Noach, met zijn wijf jen zijn drie zo-
nen
Met hunne wijven, dié barmhertigheid betoonen,
Dat, fchoon hy 't mensdom heel en al verdelgen zoud,
Hy hun dog fpaaren, en genadig weezen woud.
Ool^ woud hy 't dier-geflagt niet gantflijk, met hun tel-
gen
Verdelgen; maar een deel behoeden voor 't verdel-
gen;
Als naamlijk: van al 't onrein vee,van elk een paar;
Maar van de vooglen, en het rein gedierte, daar
Van zeven paren van eik foort, die leven zouden.
Hy leerde Noach, dat die daar een Schip toe boude,
(Waar
-ocr page 33-(Waar toe hy fchikte zes maal twintig jaaren tijt)
Drie hondert ellen moeft het lang, en vijftig wijt,
En dartig hoog zijn; en verdeeld en afgefcheiden
Door drie verzoldringen; een groote deur ter zijden -
In 't midden; boven aanj-een veniter van een el:
Ook kamers voorden menfch: en alles dit moeft wel
Bepekt zijn, over al, van biiinen en van buiten;
En Water digt,om al wat nat was uit te fluiten:
Op dat van boven, nog van ondren, eenig vogt _
Het zy door fcheur of naat daar binnen komen ÈQogt:
Want God verklaarde, dat hy vaft'lijk voorgenomen
Had, gants het Aardrijk, door de waatren te overftrqo-
men;
Op dat het al wat op en boven d' aarde zworf,
En buiten 't Schip was door die vloed en 't waater
ftorf. ,
Wat Noach aanging, en die God met hem behouden
Woud, gafhy order, dat zy fpijs en voeder zouden
In 't Schip verfchafFen,voor hun zelf, en al 't gediert J
In 't Schip; op dat het daar wel onderhouden wierd.
Wanneer de tijd die God beftemd had, nu ten ende _
Ging; 'tSchip volboud was, enhetvoedzelvoordic
bende ' '
Van mens en dieren, na behooren binnen boort.
Ging Noach, met het geen hem God belaft had,voort;
En dreef die dieren, in hun ν oor-bepaalde paren
Verdeeld, in 't Schip. Geen konil nog moeite tot verga-
ren i
Van al die menigte van foorten, quam te pas;
Vermits God zelfs van a' het werk beftierder was,
Wat God uitdrukkelijk door zijn willen, en gebieden,
^eftierd, dat kan, en zal, en moet alzo gefchieden.
^leal diedierendoorzijn wildcedwordei),viad
Gecii fwarigheid,dat hy die na zijn wil, verbint,
-^ig qj' die tiji cn op die plaats by eeh te voegen
-ocr page 34-Wanneer, en waar hy wil. Dit moet hem vergenoe-
gen,
Die,door een ydele verbeelding, ïwarigheid
Vind, in dit groot getal van dieren, in die tijd,
In 't Schip te voeren, als Gods order 't %o bepaald heeft.
Het is waiivoeglijk in een mens, die zoo verdwaald
leeft.
Dat hy Gods mogentheid zijn zinnen onderwerpt,
En zijn verftand, op 't geen hem zonder nut is, fcherpt.
Als Noach dan, met heel zijn huis, en alle leven,
Dat God een wijkplaats voor de dood, in 't Schip gege-
ven
Had, op Gods order binnen boord was, na hun pligt,
En wenfchen, floot God zelf de deur en 't venfter digt.
Nu was de tijd dat God ζ ig woud des boosheids wre-
ken.
Hy deed de Bronnen uit den afgrond open breeken,
En golven braken, met een onweerftaanbrekragt 5
En zond een regen, die geduurig dag en nagt,
Met kragt op 't aardrijk viel, als wiert ze neer geflaa-
gen:
Dus wiert, van ondren, en van boven, veertig dagen
En nagtten lang, een kragt van water uitgebraakt;
Zo, dat de Bergen daar door zijn bedekt geraakt:
Ja vijftien ellen m*cer in hoogte als een dier rotfen,
Wiens hoogte voormaals fcheen de wolken af te bot-
fen.
Dus bleef dit water drie maal vijftig dagen ftaan,
Üoe was den aard-kloot niet meer als een aard-kloot
aan
Te zien; maar als een zec,die d'aard-kloot gants bedek-
te;
Die d' ondergang, van wat op d' aard zig roerde, ilrek-
te.
Geen mens, ijog dier, kond, ©p een boom, of berg, de
vlugt ■ Voor
Voor 't water, helpen. Geen gevleugelte in de lugt
Kond 't grouiaam water, dat met groote veelheid nee-
der
Viel ,tegenftaan: wat zig omhoog begaf, moeft wee«
der
Naondren. Wat de doot fcheen, voor een kleinen tijd,
Te ontvlugten, raakte, ook daar het vlugte , 't keven
Men kond, op hoogtens ,nog in onder^ardfche kuilen .
Geen vlugtplaats vinden, omdenaredoot teontfchui-
le»·.
Geen worm was vry: al wat op 't aardrijk leefde, moeft
Van kant, en d' aarde, voor de tweede maal, weer
woeft
En ledig wezen. God had zulks al lang te voren
Gedreigt; en, door die hy 't had geopenbaard, doen ho-
ren:
Maar't was vergeefs gedreigt: menagtte't maar voor
boert.
Nu leid hier 't vonnis; en nu wierd hetuitgevoert.
Nu moeft het alles xig tebarfteaan water fwelgen,
Wat niet in 't water leefde: en niets was voor 't ve
: verdel-
gen
Befchermt, als Noach, en wat met hem binnens wals
Was, in zijn Water-flot: de refl was nu om hals.
Te voren was, nu de een, dan de ander, wel geftorven,
Maar nu was al wat zig op aard onthield, verdorven,
Vernield, verwoeit, verdelgt, verfmoord,en uitgeroot,
En toegewezen aan een onVermijdbre doot.
Het overfchot, dat God genade beeft willen toonen.
Dreef op die.Dood-vloed , en beitondin agt perfonen;
Wa;ar uit God wilde dat den aard-kloot, als voorheen,
Bevolkt zoudwordtn. Nu was hunner agten geen
Of kond getuigen, aan zijns zaats nakomelingen, ;
Van die afgrijfelijke, en niet minder wondre dingen
Bi ï^i®
19
αΟ.
Pic God gedaan had,wen hy 't zondig vlees van de aard
Verdelgde; en dat hy haar had, uit genaa bewaard.
6 God! als gy ons, door u Predikkers, u Tolken,
Dreigt,lant,of ftat, of dorp, gehugt,ofhuis,te ontvolken,
Of andre itraf te doen» ay zegen dan dat woort,
Op dat de ziel het, na u welbehagen, hoort!
i
JjcLA-t yziur en/ Zv^iiret vertet^eri ,
Wat en/uv ^eü ^ardryL· woordr:'
Jjo-ivi- dl^a.rde'^tlove^nste. onder i^ere^i,
Zoo Godon^ ^eiiade- toond.
ν
Bn LOT Η met %.ψ Dogteren in een
BERG-SÏELONK.
J'A God de wateren des afgronds, cn der wolken ,
Gekeerd had, als hy al 't gedierte, en alle volken
Des aardrijks, hadden van het aardrijk uitgeroot,
Heeft^hyhet aardrijk van die wateren weer ohtbloot,
En droog gemaakt. Al't geen met Noach was behou-
'1 _ den,
Ging uit het Schip: en op dat τ,γ op nieuw ïig zouden
Vermenigvuldigen, gaf God, hun hoeder, doe,
Daar zijn bevel, en ook zijn zegen, daar weer toe.
[ Het voorbeeld van zoo groot een ftraf, waaralle leven
Dooruitgcdelgdwas, kond, zoo'tfcheen, geen af-
1 fchrik geven,
; Van weer te zondigen : want Noach, dronken, door
' , d'Hemonbekende Wijn, zijn Plant-geteel, verloor
VCrftand, en fchaamte- cn leid, het Schaamdeel zon-
der dekzel
In zijne Tent: nu nam dit Cham zig tot verwekzel
(Wijl hy zijns vaders Schaamte ontbloot zag) van een
I Spot:
Niet agtende op 't refpeél zijns vaders, nog op God ;
Ja, gaat na buiten, dit, zynbroedren, zyngezellen,
■ Ten ipot zyns vaders,'t geene hy had gezien, vertellen:
! Doch Sem en Japhet, zyn twee broedren, was dit leet;
; Waarom zy,aarflings gaande,of rugHngs,met een kleet,
'i Huns vaders fchaamte, met eerbiedigheid bedekten,
1 Met afgewend gezigt : Sulk billik doen verwekten
Huns vaders zegen op hun beide: ja zyn iicm
i Sprak
Sprak 2eeg€ning voor 't geslagt van Japhet en van Sem,
Syn beide zonen, als hy van de wyn ontwaakte:
Maar Cham, ona dat die 'tleet zyns Vaders rugtbaar
maakte,
Vervloekte hy; niet alleen maar hem,maar ook zyn zaat.
Wie dat zyns Vaders fmaat verbreid, ver Jient zyn haat.
Het water had wel eenfchier algemeen verderven
Gemaakt, maar'thad de zonde en ftrafniet uit doen
fterven.
I^e Zonde en doot bleef, als een wettig vaders erf.
Dus raakt men, door het quaat, de zonde , tot ver-
derf
Hetkinder-teelen des gevloekte , en die den zegen ,
Huns Vaders hadden , tot hun vvaardig loon , ver-
kregen ,
Ging weer in fwang: daar wiert, van beiderley geslagt,
Van hunne, door de ftam, en telgen, voortgebragt,
En alles wyt en breet bevolkt, door vnigtbaar teelen.
Begeerte deed hun nu den Aartkloot famendeelen.
De hoogmoet quam nu ook te voorfchyn, cn bewoog
De menfchen kindren, tot een toorn, ten Heemel-
hoog,
Te houwen, om hun naam onfterïïelyk te maken:
Maar beezig zvnde om tot hun oogwit tegeraken,
Verftoorde God die trotfe cn reets begonnèn daat.
Hy , die den hoogmoet, en de trotfen , tegen ftaat,
Liet als een wargeeft in die Bouwers nederdalen;
Verwarde hun taal, en deed ze in veelerhande talcu
Verandren, die tot nu maar eenerhande fpraak
Geweertwas. Dit hu deed de voorgenömen zaak,
(Wyl d' een, des anders taal, verftond, nog fprak)
Ρ veranderen:
God heeft alle de geflagten van malkandren
Verftrooyt in allerlei geweften. Nunadit
VerUrojen, hier, engints, quam 'tnegendegelit^^
En tiende , die van Sem, de middclfte der Sonen
Van Noach hun geflagt berekenden, te wonen
In 't Land van Canaan, zoGodhunhadgeboon.
't Was Abram, Tharahs zoon; met Loth, zyns Broe-
ders Soon:
Want God had Abram aangcport om daarwaarts heene
Te reizen; en hy had hem ook belooft met eene
Te zeegnen; tot een groot en magtig volk te doen
Vermeerdren: en indien, 't zy wie't mogt zyn, zoo
koen
Wiert, dat Hy Abram metvervloekkcn zoud bejeegnen,
Dien woud G od vloekken; en in teegendeel , dieu
zeegnen, ■
Die Abram zeegnen zoud : ja all het mens-geflagt
Op aarde, dat nu nog zoud worden voortgebragt,
Of reets geteelt was, zoud in Abram, door Gods or-
den ,
Gelukkig zyn, en ook in hem gezeegent worden :
- En God beloofde 't Land van Canaan, zyn zaat
Te doen bezitten, a! s hun wettig erf en ftaat.
Hier flocg zig Abram dan ter neder, met zyn fchapen ,
En Rundvee, Harders, en meer andre dienilore kna-
pen,
Lyfeigneu : hy was ryk van zulks; en ook van goud,
En zilver. Hier heeft hy een Oiierplaats geboud,
RegttuiTen Aï, euBieth-iEl, zyn.Godtereeren.
Hier woonde hy, predikte enaanbad den naam des Hee-
ren.
Hier rees verfchi!, vermits de hnrdren van die twee
Gedurig twiftten om de weide voor het vee :
Dan 'tfcheen die Laiuftreek niet genoeg was voor hun
béide:
Dies Lodi, van Abram, om des vrcdes wille, feheidc,
Met all de zynnen, en trok verder ooilwaart aan ;
En koos de vlakten aan de waterrtroom Jordaan,
Syn Vee ten weide; en liet zyn Oom het velt behouden ^
Van de eerile Lc'gerftee , op dat zy vreedfaam zouden
Als vrinden leven; koos zyn woonplaats in de ftad
VauSodoma. Die Stad, en gantfche Landftrcek, had
ΛΙΙ wat den mens en'tvectenlufthofkond veritrekken:
poch Abram deed zyn vee, en all dezynen, trekken
Tot Hebron toe, en woonde in Mamrees eikenwoud;
En heeft God hier weer een gedenkenis geboud.
Nu dagthyhier^ na zyn vermaak, in vree te leven;
Wanneer een vlugteling hem juift berigt quam geven,
I^at Sodom, daar dé zoon zyns broeder woonde (Loth)
Geplondert was, door 't wel ten ftryt gewapent roth
En ftrydbaar Krygs-heir van vier Koningen, die, bo-
ven
't Verslaan der menfchen, in een slag, door yslyk roven,
De Steden, Sodom, en Gomora, gants ontzet
Van fpys en alles, niet alleen, maar, dat ze ook met
Sig hadden weggevoert, zyns Neven goed, met famen
Syn dienflbaar volk, en Wol-eii Runder-vee ; met
namen, (mee
Self noemde hy Loth ook, voor een deel des roofs en
Gevankiyk weggevoert. Sulks deed nu Abram wee:
Wcshalvenhy om dien geroofden buit woi^dvegten.
Hy wapende dan all zyn dienftbaar volk, zyn knegten,
Lyf-eignen, in zyn huis en dienft geboren, drie
Maal hondert en agticn : met deze trok hy die
Vcróveraars by nagt op 't lijf, en hy versloegze,
Verdelgdeze , en verdreefze; en bovendien, ontjoegfe
Sijns Broeders Soon, niet maar alleen, maar heel de
buit, ^
Vp mannen, vrouwen, vee, en goedreil, die zy uit
pie Steden hadden met fig weg gevoert; en voerde
t Weer alles daar 't van daan gerooft was : jahy roerde
^e buit niet aan, als bleek, doe Sodoms Koning woud,
iJat Abram'tgoet, en hy de menfchen, hebben foud:
Β j Sija
Syn antwoord , met een eed beveiligt, was: ο Koning
Van Sodom! 'k wil geen draat, gecnfchoenriem, tot
beloning
Van mijne daden: 'k wil geen deel des buits: opdat
Gy nlnimermecr een ilof tot roemen vint, als hat
Gy Abram ryk gemaakt: alleen de blote koilen
Der jongelingen, die 't geroofde volk verloften;
Alleen maar 't geen, door haar, in dezen dienft verteert
Is, eis ik .· maar het volk, dat zig met my geweert ,
Heeft, in de vijand hun geroofde buit te ontjagen,
Als 't volk van Aner , envanEfcol, mijn behagen
Is, dat, van't geen door haar de vijand is ontjaagt,
Dat elk behoorlijk daar een deel van met Zig draagt,
Dat ze ongetwijfFelt lig tot billik loon beloofden.
Die woorden wisling, en heritelling van 't heiroofde,
Gefchiede in 't Konings-dal; daar Meichizedcch broot
En Wynroor 'ί volk bragt, dat, met Abram, nu de
noot
Des volks gered had, om 'r met voc'dzel te verquikken:
Die had daar 't hart toe, en hy kond het hun befchikken.
Syn Koninkryk, het ryk van Salem, was niet door
De vyand aangedaan, als Sodom 't al verloor.
Hy zegende Abram, en hy roemde God, die 't leven,
En roof, des.vyants, had in Abrams hant gegeven.
Aan dien gaf Abram tiende; en , zo 'tnamyn geloof
Gefehiet is, was het doe alleen maar van 'dien roof,
Die Abram had beilaan de vyanden te ontroven.
Dog myn geloof verpligt geen ander tot geloven :
Na dit gefchiedde fprak God Abram in gezigt;
En heeft hem, van het geen gefchiedenzoud, berigt
Gegeven; naamlyk : dat hy vrugtbaar zyn, en teelca
Soud, en nu Abraham , een vader zyn van veelen ;
Herhaalde ook, dat zyn zaat zoud al befitten, wat
Tienvolkren, van't Egiptifch water, tot dePhrat
Bezaten: dat men zyn geslagt, als vremdelingen,
Zoud
-ocr page 43-Zoud ondertuiTen tot een slaaffchen arbeid dwingen,
^lerhonqert jaren, ii; een ander vreetnt gewefl:,
^at haar niet toequam; dog, dat hy haar op liet left
Zoud redden; dat zy, met veel fchatten, wel te vreden
Vertrekken Zouden uit dat Land der dienftbaarheeden,
ω deze landen, daar nu Abram was; dat hy
^^ hun alle tien ζ oud, na die dienft van flaverny,
Vee! eeuwen lang doen, vangeflagtentotgeflagten,
'■öezitten; dat hy ze hun zoud geeveii door zijn kragten:
J^ 5 dat zijn zaad in zulk een veelhpid zoud beiiaan,
:|Jat alzo ligtelijk de Starren, die men aan
Hemel ziet, en 't zant dat aan de Zee gevonden
^ort, telbaar zijn zoud,alszijnzaad: nogtans begondett
^aar Abram en zijn wijf al twijfel aan te flaan;
^og zijn daar na, wen God het had beftemt, voldaan.
Hy was Gods lieveling, en was in groote waarde
ByGod;cn 't bleek,wij iGod zig zelf aan hem verklaarde.
Zijn Schild, engrooten loon tezijn: ja God verbond
Zig,door zijn woord,aan hem, 't zy waar by hem dan
vont:
Maar God begeerde, om zekrehem zelf bekende reden,
Dat al wat manlijk in zijn huis was, zoud befneeden,
Dat is, de voor-huit van het man-lit afgefneen
Zyn; hy, zijn huisgezin, en alles in 't gemeen
Wat manlijk mens was, in zij η huisgezin geboren,
Of daar in aangckoft, nu, namaals,ofcevoren:
Dat yder zoontjen, als het de agtfte dag beleeft
Had, door den. na-zaat ookbefneen moed zijn:dit heeft
Nu Vader Abraham op een dag nagekomen;
Die zelve, doe'them God gebood; en afgenomen
De voor-huit Ifmaèls, zijns zoons, uit Hagars lijf
V oor heen geboren (niet uit Sara, die lijn wijf
Was, en onvrugtbaar, tot God haar bequaam tot baren
^eed Worden, nu, wanneer ze al tienmaal negen jaren
Gelceft had) even zo befneed hy ook al wat
Hy manhjk onder zijn gebied had; 't zy daa dat Hy
Hy.ze had gekofc, of'dat zy waren afgefproten
Van zijne, dienaars;' hy was zelf niet uitgeflooten,
Alfchoonhy negentig en negen jaren in
De werelt was geweeft; als hy zijn huisgezin
Befneden had, -befiieed hy ook zig zelf: God woude,
Dat die befnydenis hun tot een teken zoude
Verftrekken, van 't Verbond, dat hy met Abraham
Gemaakt had; en het welk maar daar op neder quam,
Dat hy, cn zij η geflagt, in al hun doen en handlen',
Opregt en vroom fijn,en voorGod godvrugtig wandlen
En leven zoude; hem, voor hunnen God en Heer
Altijd erkennen; en behalven hem, niets meer: (nen,
Zulks doende,woudhy ze als een goeden God bejeeg-
En Abraham, en al zij η nazaat, vol op zeegne η :
Dog wie dit Teeken van 't gemaakt Verbond niet had.
Woud God, als die 't verbrak, niet agte, en overtrad,
Vernietigt hebben, en verdelgt uit zijne lieden ;
Dit Teken dan, moeft, als een wet zij n, en gefchieden.
Hem) Abraham, wierd nu uit Sara, binnen 't jaar,
Een zoon belooft, alfchoon 't haar nu al niet meer naar
Der vrouwen wijs ging.NuwoutGod ook andre faken,
Als die gefeid zijn, aan zijn lievling kundig maken :
_God wiit hy had het zelfbeftemd, dat zijn geflagt
'Ontfaglyk worden zoud in meenigte, en in magt;
En dat hy, aan al die in zijnen volke woonden,
Bevelen zoude, dat zy zig Godvrugtig toond e η,
Om niet onwaard te zijn dat God zijn woorde η na
Quam: 'twas, dat God nu had beflooten, Sodoma,
Gomorra, Seboim, en al wat daar ontrent was,
Gants uit te roden : als dit Abraham bekent was
Gemaakt,gedagt God ook aan Loth,zijn lievlings neef.
Op dat die ook niet in 't verderf van Sodom bleef.
En omquam: dies heeft God twee boden afgezonden
Na Sodom, daar zy Loth ontrent den Ingang vonden ,
Die, metbelcefthcid, uiteenherbergfaamgcmoet,
Haar tegcii ging, en bad hun vrindlij k, dog voor goet
Te keuren, in zijn huis, als vrinden, te vernagcen,
En hy hun voeten vs'ies: dog, al s 20't fcheen, ïy tragten
Op üraat te bly ven, drong 'er Loth met kragt op aan ^
Waar door zy met hem, in zijn huis, zijn ingegaan
En aten met hem, van het geen hy deed bereiden:
En eer zijn gaften zig tot ilapen neder leiden,
Was 't volk van Sodom, van,al-om by een gerot,
En hadden, op 't gerugt dier gaften, 't huis van Lot
Omringt; en, volgens hun vervloekte raats-befluiten,
Was 't roepen: geeft ons hier die Jongelingen buiten
Den huize, op dat men daar zijn luft na wil mee bluft!
Maar Loth fprak: broeders,laat dien gruwel! boet u luft
Met Maagden liever! 'k wil u liever buiten zenden
Mijn beide dogtren, die nog nooit geen man bekenden.
Maar dit verdoemd, vervloekt, en godioos boos gefpuis
Drong aan opLoth, die,met geilooten deur,voor 't huis.
Voor zijne gaften bad. Men woud de deur opbreeken.
Men dreigde, zig, aan hem,een vreemdeling,te wreken,
Om dat hy weigrig was: dog zijne gaften dat
Voorziende, trokken hem in huis,-en floten pad
Des ingangs; en hun wierd een blindheid opgezonden;
Zo dat zy zogten, maar de deur nog Loth niet vonden.
De gaften fpraaken nu tot Löth: indien de Stad
Een fchoon-zoon, of een die u eigen is, bevat,
Of zoons, of dogtren, voer die elders eer zy fterven:
Want God zal Sodoma en al haar volk, verderven.
Aanftondsging Loth en bragt dit vrecilyk nieuws in't
oor
Der geener, die hy tot zijn fchoon-zoons reets te voor
Verkoren had; maar die quam't als iets mals tevoren;
't Scheen hun belachlijk; en dies was 't voor Loth ver-
Gewaarfchout, en hun raad gegeven tot vertrek, (loren
Zydagtcn, Loth, ofdie'themhadgezeid, wasgek^
Wanneer dendageraad nu cndlijk aanbrak, ïeiden
Loths
-ocr page 46-ïiOths gaften: haaft ui maakt u ftrak van hier te fcheiden
Met alle de uwen! trek ten Stad uit, eer gy met
De Stad verdelgt word : want haar eind-uur is gezet.
Maar, als zy zagen , datLoth nog vertoefde, namen
Zy Loth , zijn dogtren, en zijn wijf, hun vier te famcn
By hunne handen, en zy voerden hun van daar,
Ten Stad uit; waarfchuuwden hun alle met malkaar,
Niet om te zien, nog in de vlakte iiil te houden;
Maar op 't gebergte, daar fy feker wefen fouden.
Dog Loth, volangft, en Schrik, vreesde, op 't ge-
bergte niet
In fekerheid te fyn; verkreeg, dat men hem liet
In Soar vlugten ; en de Zon was reets gerefen,
Doe Loth daar in quam.Nu dan moeil het einde wefen
Des God vergeten volks. Nu quam de ftrengc ftraf.
God regende met vuur , cnfwavelophaaraf;
En keerde Sodom en Gomorra, met hun landen,
En volkren,om. Schoon vuur en iwavel,tot verbranden
Genoeg was,heeft God heel die Lantftreek omgekeert;
Het bovenfte onder; fchoon door fwavelvuur verteert.
Doe Abraham, ter plaats daar God met hem gefproken
Had,'s morgens heen ging,fag hy't feer afgryflyk roken,
Als hy 'tgefigt had na Gomorra toegewend,
En Sodom; en hy fag het teken van hun end.
Loth was, tot Soar, het gevaar nu met dc vrouwen
Ontkomen; dog hy dorft fig daar nog niet vertrouwen:
Hy trok 'er uit, en klom 't gebergte op, daar hy in
Een hol verblyfplaats nam, met al zyn huysgezin;
Zyn Dogtren maar,en hy:zyn Vrouw had onderwegen
Te rug gefien ; en om dat zulks nu regtdraats tegen
't Verbod ftreed, bleef zy, daar zy omzag,als een ftecn
In zout verandert, liaan; en d'andren gingen heen.
Loths dogtren, menende all het mensdom nu te gader
Verdelgt, en weg te zyn, besloten, door haar vader,
Weer nieuwe meniTen aan te teelen; cn hun bryn
Verzon
-ocr page 47-Ve^ïon voldoening, door huii vader ryklyk wyn
w'tlyf te praten; waar door zy dan beide, hunluileii
JJie maar beftonden in bsfwangert worden, bluften.
Dog Loth befchonken door de lekkre wijn, wift niet
Waar 2y op doelden, nog van'tgeen'er was gefchict.
U^ alles wat-tot nu gefchiet is, is gebleken,
Dat God, wanneer hy 2ig wil over 't mensdom wfee-
Zijnen, door een aagtte en goedertieren aart,
Uit vloed en vlammen red,, cn uit genaa bewaart,
^een vyands moortgeweerinog vuur,, nog water, dee-
ren
Gods vrinden, als hy 't quaad wil af en van haar keeren.
Ja ook de vrinden van fijn vrinden: 't blijkt; wijl God
■oefchermt heeft Noags huis, cn Abraham, cnLoth.
Afgrijslijk is 't, wen God een Land en Volk verdel-
gen
Wil, als hy allés doet door vuur en aard verfwelgen.
Ten tijde Noachs heeft God alles uitgerood,
5 door het water, toegeëigent aan de dood ί
Maar hier door fwavel-vuur, en alles 't bovenfte onder
■l e keeren. Heeden fchrikt men voor een feilen don-
der:
^laar, 20 'er niets, als vuur cn fwavel, neder viel,
plaats van regen, hoe zoud fulks des menfchen ziel
ytitftellen I fo dan, in die vuur- en fwavel-regen,
Als alles brandde, de aard fig aanvong te bewcegen ,
gelijk een holle zee, en fpleet gebergte en dal
^npeilbaar diep, enwurphetgantsgeweft, en al
^at leefde, in duifenden onmeetbre dieppe kolk-
ken,
Het bovenfle onder, als gefchiedc aan defe volkken,
Ρ jSants geweftdat fy bewoonden, wat een fchrik,
V , foud den mens, op ider ogenblik
van 10 afgrijslijk een aanfchouwen met fijn oogen,
Bevan-
-ocr page 48-Bevaagen! moetende 't onlesbaar vuur gedogen, .
Dat önvermydli;k als een regen, op hen aan
Ter neer valt! ίο is 't met dat volk aldaar gegaan. '
ö. God ! behoed ons voor het fondig fiels-vcrder-
ven!
Wy moeten iterven ; maar dpet ons dog fo niet der-
ven!
En, fo gy ons ten ilraf des doods verwijft, met pijn·
Zo laai dog, dood, nog pijn, voor ons niet eeuvi^ig fijn!
Ei' /■
-VjtidCi'JAüt
-ocr page 50-Als God nu Sodoma, en d' omgelecg'ne Landen,
En Steden, met hun volk, en vee, had doen ver-
branden ,
Door Hemels vuur, en heel en al tot as verteert,
En 't gants geweft, met gront en grontvefl:, omgekeert,
Is Abraham van daar vertrokken, metzyn woning ;
En koos nu , tuffen Sur en Kades, daar de Koning
VanGerar heerfte, zyn verblyf-plaats: inxynLant
Heeft hy zig doenmaals,als een vremdling,neergeplant:
Maar, wyl hy Sara voor een fchone vrouw erkende ,
Was hy bevreeil, om, door haar fchoonheid, in elende
Te raken; of wel ligt vermoogt te worden : ziet,
Om deze reden, als hy 's vaders huys verliet,
EnUr, in tLandfchapderChaldeërs, ïo begeerde
Hy, dat zyn yrouw, 't zy waar men naderhant ver-
keerde ,
Hem broeder en hy haar zyn zufter, noemen zou;
Om, door dienamen, niet vooregtteman en vrou
Bekent te zyn ; metzulks was Sara doe te vreden:
Maar Abimjelech deed nu Sara, om die reden ,
Maar aanftonds halen, als zyn eigen , funder fchroom
Of vrees: maar God fprak tot de Koning,in een droom;
Hem feggende, dat fy een man ten egten bed had;
En dar hy daarom hem t gebruik des vrou ws belet had;
Ja dreigde hem, fo hy haar den man niet weder gaf,
Defynnen, enhemièlf, de wiilèdouttotilraf. .
Des morgens vroeg na,deet de Koning,door fyn liedea
Strak
-ocr page 51-ρ Η ^RAO met üyn Heyr inRoode Meer. 3 y
Strak Abraham, in zyn pallcis, voor hem ontbieden :
bekeef hem hevig; ja betigtte hem van bedrog;
tn afchte reden van die naam-verwifling: dog
;UeAarts Vader feid;dat fy geen dogter van fyn moeder,
Maar van fyn vader,en dieshal ven hy haar broeder,
hn iy fyn fufler was: verhaalde ook alle ding
üelyk gefeit is, om die naam-verwiireling
V erichoonbaar te doen fyn: en voegde 'er by,te vrefen,
^at mooglyk, waar hy quam,geen vreefe Gods mogt
weefen.
I^oe gafdc Koning hem fyn Sara weder mee;
tn, tot een foengefchenk, veel Wol-en Runder-vee,
•tn knegts en maagden. En, om vorder gonft te tonen
^chonk hy hem,door geheel fynKoninIiryk,vry wonen;
^n weiden, diergelyk was voormaal, in 'tgebiet
Van Pharao, hem, in Egiptenlant, gefchiet.
Maar, als nu Abraham volkomen hondert jaren
«ereikt had, dede God zyn hui svrouw Sara baren,
^en zoon, die Jitfchak, door zyn vader,wiert genaamt,
^n aa^u den agtften dag befneden, zo 't betaamt,
j^ls God geboden had. Nu kond men, zonder ergen
■^cs volks,niet meer de naam van egtgenoot verbergen.
y Als Jitfchak van de borfl: gefpeent was, en men reets
^oor langjsefpcurt had , dat de zoon van Hagar fteets
ipottef , dartel, en moetwillig was van leven,
Weeft Sara, tegen hem, enHagar, opgegeven;
^ïi fprak tot Abraham : verdryf de dienibriaagt, met
paar Zoon! wantlsmaël, die niet vai>'t egtte bet
^' 'ial met myn zoon, roetmyn Jitfchak, nimmer er-
ven.
' ΛΙ/Aaris-vaderindeziel. Zyn zoon te derven'
■ T^p Pi'-f ly lyk. Maar God ried hem Saras zin
lier m te volgen ; en verklaarde hem, dat men, in
' iJ'r geflagt en zaat zoud noemen,
, wyl die zig kond zyn vaders roemen,
C s Woud
-ocr page 52-Woud God ook Koningen doen fpi uiitn ; en zyη ftarn
Ten volke maken- Hier door vond zig Abraham
Bewogen ; voerde al Itrak des morgens vroeg,die beide.
Ten huize uit,daar hy,als voor eewig, van hen fcheidc.
t Valt fwaar,, te icheiden Van zyη welbeminde krooil:
Maar,' die zig na Gods wil kan fchikken, isgetrooft.
Nu quam het leger-hooft van Abiniaslech, en, dc
VorftAbimeiechzelf j tot Abraham: hier wende-
Men voor; wyl Abraham , in alles wat Ijy deed,
God met hem haa, dat hy nu, met een dierbren eed,
By God, xoud fweeren, hem, ïyn kindren , nog
kiüts-kindercu,
*iZy hoe 't mogt wezens niet telchadeii;nog te hindren.
Maar doen barmhartigheid. Die eifch quam uit de laak:
Hy had zyn wyf gerobib; nu vreesde hy voor de wraak,
Den eed gefchiede ; mits de Koning na moeft komen ,
Een put, hem van het volk des Konings afgenomen,
Aan Abraham , die ze had doen graven, afteftaan,
£n wederom tc doen geworden: dit ging aan.
Men iïeldc wederzyts eikanderen te vreeden;
En gaf't verbont, na zaaks vereis, zyn tollc ledeji.
Na dezen Keett God weer aan Abraham gcboon,
Syn Jitfchak, de cenige egt-en we! -geboren zoon
Van Sapa, èm0n groot geilagt, in al zyn telgen,
Van af moeft#|uiten, tot een oiFer te verdelgen,,
Door vuur eti vlammen. Schoondit openbaarlyk ftreet
Met Gods belofte, zo was hy nogtans gereet,
Na Gods bevelzyn zoon, ten offc!', te verbranden;
God, die gehooriaamheid, in plaats van otferhande
Begeert,, vernoegde zig met zyn gehoorfaamheid;
En heeft hem, weer op nieuw, zyn zegen toegefcid-
Hier nis quamimant, tothemafgeichikf, vertonen,
Dat Milca, de egcgenoot zyn broeders Nahor, zonen,
Een dubbelt ν iergetal gebaart had. Nu had Loth
Ook, uit zyn dogtren, als hy, door de wvn bedot
■- ■ , ■ . · Wi®
Ï* Η ji R i ο met zyn Bejr in 'i Eoode Mm. 37
Was,· Moabaangeteelt, de Stam der Moabiten ;
^"Ammi, Hoófcitam vandemenigtc AmlTlonitcπ.'
;^^o dat nu Tharah, diehmiHooft-ilamwas, vooruit
■ieilefven, zeker was, door menig telg en ipmit.
Als Sara h'ondert en nog driemaal negen jaren '
jjekefthad, Iturfze; en is begraven door de haren,
in Hebron; daar haar man haar in het dubbelt graf
\ an EphiOn lelde · dat hy van hem koft, en gaf
•t-r veertien mark, eenonc, twee drachme,en veerriii
.granen, '
Zilver voor; en heeft haar doot beklaagt met tranen,
.-.Wanneer nu Jitfchak tweemaal-twintig jaren out
^vas, ishy, na de wil zyns vaders , ookgetrout^;
^nainRebecca, die doorBethuëlgeteelt was',
(■^yns moeders broeders zoon) een maagt, die wc)
bedeelt was
^an fchoonheid, tot zyn wyf. Zyn vader, Abraham,
Alfchoon nu al zo oud én hoog iajarennam
^'ogKctura ten wyve; en deze vrugtbrc , baarde
^es zonen: dog, wyl hy het erf voor Jitfchak fpaarde,
^oft hy die kindrcn uit; en deed hun, ooft waart aan,
^an Jitfchak trekken ; daar zy ook zyn heen gegaan.
• ïelf, fturf, 's levens zat, en out genoeg van dagen;
wicrd in Hebron, by zyn vrouw , ter aard gedragen -
■j Nu heeft God Jitfchak heel den zegen toegczegt,
^le zynen vader, en zyn zaat, was opgelegt.
^cbecca baarde hem ook twee zonen, by malkander
gedragen: Jacob was dejongik-; die den ander
^et eerftgeboorte-regt aftoft, met weinig fpys.
^ agt men 't hoogfte goed fomtyts het laagft van prys.
vader, Jitfchak , leefde, en deed, na Gods begeren;
Weshalven God, zyn volk en vee zo deed vermeercn,
:^tAbim»]ech, die der Philifteenen Verft
^ynmenigte, enzyninagt, hemmetmecr
-ocr page 54-Vertrouwen , zo na by hem, in zyn ryk, te laten
Bewortlen,want dat dagt hem vreeflyk voor fyn Staten:
Dies ïeid hy; gy zyt ons te magtig in getall:
Vertrekt van ons. 't Gelchiede, en jitfchakgingin't
dal (harder
Van Gerar νν^οηεη ; daar nu d'een, dan d'andre
Dies Lants, hem 't v^ater weer betwiile;clies hy varder
Vertrok, tot Berzaba; daar God hem, indienagt
Verfcheen; en hem beloofde, uitmuntend in geilagt
Te zullen maken; en beval hem, niet te vrezen.
Ik ben uws vader God ; ik wil ileets met u wezen,
En wil u zeeg'nen om uws vaders wil, myn knegt,
Was 'tHeilig Woord,datGod hem daar'heeft toegezegt:
Hierom nu boude hy daar een Autaar, God ter eeren:
Aanbad, en predikte nu van , den naam des Heeren.
Nu quam de Koning, metzynvriot, en'tHeyr-
hooft, by
De zoon van Abraham; diefprak: wat wilt gy, gy
Die my verdreven hebt ? de Koning fprak; v?y merken,
En zien, dat God met u is, en met all uw werken:
Nu, gy gezegende des Heeren! maakt verbond
Met ons: bekragtig met een eed dat, fchoon gy kond,
Ge ons fioit befchad'gen zult! wy hebben u, met vrede,
Vertrekken laten: laat ons nu elkaar met éede
V erieekren voor deVrees! 't gefchiedde in 't openbaar:
En Abimelech trok weer, vergenoegt, vandaar.
Als Jitfchak out, cn bliiit was, en te bed gelegen,
Kreeg Jacob, dooreen lill zyns moeders, vaders legen,
Als eerftgeboorne; en trok, uit vrees voor Efaus hant,.
Na moeders broeder, uit het Philiftencn-lant.
Rebecca ried ha;ir zoon daar toe,uit vrees voor quader;
Ea hy verkreeg doe, met bewuftheid van zyn vader,
Op nieuw den zegen; met een zegenwens, dat God
Den zegen Abrahams, en die beloftens, tot ,
Op Jacob, enzynzaat, genadig uit woud breiden:
Eu
-ocr page 55-PHARAÖmetzynHeyrin'tRoodeMeeK. 39
Eh hy beval hem, eer 25? van malkandren fcheiddcn,
Êen Van de dochteren van Laban tot zyn vrouw
Te nemen; en voor al, te bly ven God getrouw.
Nu trok dan Jacob na zyn oom, in Haran: troude
Zyn beide nigtten, fchoon hy maar de jongde woude.
Voor'zeven jaren dienil, tot loon genietten; dog,
Men bragt hem Lea toe, voor Rachel, door bedrog:
Maar, overmits die 2,aak niet rijns was, wierd hem,
neven
Die hy beflape π lis d, nu Rachel ook gegeven ;
Daar 'teigentlykhemomtedoenwas: van hun twee,
Wierd Rachel ook het ineefl: bemint: maar God nu ,
dee
De Zaken vaardig, na iyn willekeur, veranderen:
Want hy deed Lea, in vier malen, d' een na d' andren, ^
Vier zonen baren, door viermaal befwangering;
Ennogtweenamaals, nadatBilha, zonderling
tfit fpyc, door Rachel, was ten bywyve opgedröngcn
Aan Jacob; daar hy dan, doordezebuitenlprongen,
Twee zoons heeft uit geteelt: en na ook Leas nyt,
Waar dienftmaagtSilpahemtenbywyfgaf, uitfpyt
Waar mede hy 't zelve, als reets te voor met Bilha,
fpeclde.
Ja ook twee zonen, Gad, en AiTcher, uit haar teelde:
Dog Dan, en Naphthali, uit Bilha. Simeon,
EnRuben, Jifafchar, enLevi, Zebulon,
En Juda, zes zoons, zyn uit Lea voortgekomen,
Met Dina, lufter van die zes: maar dien xeer vromen
En kuiffchen Jofeph, lia God Rachel had verhoort,
Suam endlyk, na die elf, als de eeirfte uit Rachel,voort:
En zy verfchafte hem, op het laatft,nog eenen broeder:
:JJats Basnjamin: maar zij η geboorte deed zijn moeder
Het leven ruilen voor de doot. Nu onderwyl
Had God, aan jacob,al de zegen, en al 't hyl,
^at hy aan litfchak, en aan Abraham, toezeide,
C 4 ■ Hcfn.
-ocr page 56-' Hem mede toegezeit; niet eenmaal, maar verfcheidc
fa mcnigmalen: en hy trok uit Haran, van
Sijn fchoonvaar Laban, als eenrijkenmagtigman,
Vankindren, maagden, kuegts, en vee, vol-opgc-
ïegent; ■
En tulks was Laban , maar om Jacob, ook bejegent;
_Met heel dit magtigen gezegenthuisgefin,
rrok lacob iij het Land van Canaan; waar in
Hy weidlantkqfte, van de kindrenHcmors, vader
\'d}i Sichcm , Landvorll van die lireck, waarfealle-
gader
Zighci_'r ietten. Waar ïig Jacob neder flocg
Wicrd fteets.een Autaar,dat de naam des Heren droeg.
Tot Gods eer, opgeregt: daar predikte hy, enieerdc
Van God, die hem de naam van Ifrasl vereerde
Niet Jang te voren, Hier nu ging te dezer tij t
Zijn dochter, Dina, los, en uit nieuws-gierighijt,
(Het vrouw-volk eigen) omdedogtrenvan dien Lande
Tè zien : maar Sichem. zag haar niet xohaaft:,of brande
Door liift ontflceken, na tiaar fchoonheid. Ongevraagt
Nam hy ze tot zig; fcliond zecn lieett de maagt ont'
maagt: ·
Hy fprak '^r vrindlyk mee; beminde ze; en zvn iiiinca
Vermogtent, om tiaar als zyu weerga te beminnen:
Pies bad hyHemor, dat die egtlyk, door de trou,
Diejonge fchoonheid hcmteu wyfbefchikken wou,
Zyn vader, die hem hier zyn liefde in wou betonen,
Ging uit, by IfraiBl, en alle zyne zonen,
En bad om Dina voor zyn zoon ten egtgenoot:
Maar 'tantwoortwas, als wasdie onêer veel te groot,
Een onbefneedcnen een dogter des befncden
Ten wyv tegeven .· dog, men was 'cr mee te Vfedeis,
indien de Voril , en a!l watmanlyk onder hem
Behoorde, wicrd befncen ; zo ja, zogafmcnikm,
Dc dogter Ifrissls aan Sichem uit te huuwei ;
' . ' Als-
-ocr page 57-mAKAÜmetzynHeirin'tRoodeMeer, 4Ï
ook,dat niemanx zoud,van wederayden,fchuxiwcn ,
-^ig, de-een aan de ander te verbinden, door een egt.
tüeroptotja, vanHembr, zoons, en volk, gezegt;.
En alles wiert befneen wat manlyk vs^as der zynuen :
Maar, op d,en darden dag,wanneer dier mannen pynen
Op't hevigft waren, die men, doör.'c befnyden, had
Boe trokken Simeonen Levi, in de Stad,
Alwaar zy'alle deBefnecdnen, met hun fwaarden
Verdelgden; zonder dat hun wreekzugt "unant fpaarde.
Boe pionderden zy heel de Stat; en namen, 't vee,
Zo Schapen, Runderen, als Ezels, alles mee;
Ja all de Vrouwfen, en hun kindren,fpyt hun klagen,
Hoezeer 't ook Ifraajl, hun vader, mogt mishagen-
Men trok nu hier van daan na Bxth»!; en hy nam
De weg na Hebron; daar hy endlyk weder quam
By zynen vader ; die, na hondcrttagtigjaren
Geleeft te hebben, ook is in het graf gevaren.
Nufloegziglfrasl, met heel zyn Huisgezin.
Ter neder, op die plaats, en in dat lant waar in
Zyn vaders vader, en zyn vader, 't lant bewoonden
Als vreïndelingen;daar 't zig, voor haar, wel vertoonde
Be lieffte zoon, van all de zoons van ifrasel,
VVas iofeph; en dit baarde in de and'ren veel gequel.
Hy had die faut, dat hy zyn brocd'ren itaag beklaagde,
% zynen vader: dicshy de andren zeer mishaagde.
Daar by voorzag men ,'uit zyn dromen,ftaag iets groots
Waarom zy \ vonnis, des afgrijflèlykken doots
Huns broedèrs, velden. Hy wiert in een kmlgefmee-
Als hem zyn vader na haar afzond, om te weten,
^ïc hem , hoe 't met het vee, as met zyn broedrcn
ftond'.
Nu quam een bende van 't volk Ismaëls: m.en vond
tjeraden, Iofeph te verkopen aan die bende,
•^ic ε met hun koopmaiifchap; na't laiii Egiptea wende
G 5 Meis
Men deed zo, en men heeft hem aan dit volk verkogt;
Dat hem dan met hun voerde, eninEgipten brogt,
En daar, aanPotiphar, hofmeeiiervan den Koning t
Al weer verkogt. Het zaat van lacob, tot vcrfchoning
Van hunne boosheid, maakte hun vader, fchijnbaar,
wijs, _
Als was zyn loicph, door een wilt gedierte, oprijs
Verflonden. Hoe moeit dit dien ouden man verdrieten!
Zijn vreugd was weg. Hy kond geen troofl: hier in ge-
nieten.
Terwijl was lofepK, in het huis van Potiphar,
Een zegen. Hy muntte uit, gelijk een heldre ftar
Aan 't Heemels blaauw gewelf, ver boven de andrc
slaven
Zijns heeren : en hem wierd,om zijn byzondrc gaven,
En Gods-vrees, alles wat zyns Heeren was, betrout,
En aanbevolen; huis en vrouwen, slaven^, gout,
En fchatten," niets was zp gezag en magt onttogen.
Nu sloeg zyns Hereu wijfonkuiiïche en dartele oogen
Op hem, en eifchte hem tot voldoening van haar lufl::
Dqg Jofeph heeft haar geile onkuisheid niet gebluft :
Hy weigerde de gonft zijns Heeren dus te Iconen;
En zig, door zondigen, Gods gonft onwaart te tonen.
Dit geile fchotbeeft, ziende haar aanslag dus gemift,
Bedagt een andrc, en 't was, om zig nu, door een lift,
By haar verzonnen, van zyn wygertaal te wreeken.
De wraakluft zal 't zeer zelde aan fnode lift ontbreken.
Zy klaagde haar egtgemaal ^ dat lofeph, dien hebreer,
Door hem ten huys-voogt hoogverheeven , hem zyn
eer,
En haar haar lighaam, door onkuisheid, woud ver-
kragten. ten;
Dielift gelukte haar, en haar man verhoorde haar klag-
Zo, dat hy lofeph, hoe onfchuJdig, enhoekuys,
'tOnkuifchefwyn ter liefde, in't fnoot gevangenhuis
Van
-ocr page 59-^ Η ARA ο met üjin Uejfr 'in 'i MoL· Meer. 45
Van Pharao, alwaar dien Koning zyn gevangen
Ter ftraf bewaarde, vaft doen zetten: dog de. gangen
Van Gods beminden , heeft God altyt regt beftiert.
Be Heer was met hem. Hy , alfchoon gevangen,
wiert,
Van 's Konings amptman der gevangenis, gehouden
Als kerker-meefter, dien hy 't alles toevertroudc
Wat 2yn gevangens en gevangnis aanging. Hier
Leid iofeph dromen uit, zo, dat, na Gods beftiei·,
Des Konings fchenker, en zyn bakker, net gefchiede,
't Geen loiéph hun, uit hunne dromen, voorbediede.
Zo wiert de fchenker we.er gefchikt om 's Konings kop
Vol wyn te fchenken; en de bakker kreeg de ürop.
Nu droomde Pharao (maar, na twee vollejaren)
Dat zeven lyvige en volfwaare koren-aren,
Uit eenen halm gegroeit, verflonden wierden, door
Weer andre zeven, fchraal, verfengt, en dor en zoor :
Dog voor die droom, fcheen hy een andre droom te
dromen,
Van zeven koejen, dien hy uit de nyl zag komen ,
Zeer fchoon van aanfien, vet, en tierig; enhyzag'
Nog zeven maagren, uit het water, voor den dag
En opwaarts komen, die dat vette vee verflonden.
Tot deze dromen wierd geen enig mens gevonden,
In gants Egipten, die kond ramen watter in
Verborgen lag. Nu quam den Schenker in den zin,
Dat Jofeph, zijn droom, en des Bakkers droom uitleide;
't Welk hy den Koning, zo als 't was gevallen, zeide.
^rak deed de Koning hem uit zijn gevangenis
Tc voorfchijn brengen; deed hem fcheeren; fray en
Gezuiverd, met een klcet ver9ieren; en vertelde
■iJoc hem zijn dromen: waar uit Jofeph aanftonts mel-
de,
Dat Zeven jaren, vol van overvloed, ïcer na
. Gc.
-ocr page 60-Genaakten: maar, dat daar weer xeven andren, dra
Op zouden volgen, vol vandierte, cn hongcr-dagen,
Die 't gantfche lant, en wat daar in iszouden plagen.
God (zeid 'hy) meid mijn Heer'dt'Koning zijn bï-
■ lluit: '
Hy zie derhalyen na een wijzen land-voogt uit;
Bequaam, om de overvloed der Zc'venryken jaren ^
In 's Konings fchuuren , na behoren te vergaren,
En op te leggen dat hy daar met ernfl na ftaa;
Op dat het volk niet iu die honger tijd, verga. .
Doe fprak de Koning: gy, door wie 't ons God doet
weten, ' >
Zult Onder-Koning van mijn landen zijn , cn heeten.
Ik ben de Koning IkbenPharao. AH't geen
Ik wil, verftrekt het rijk en't volk een wet. Niet een
Van al mijn volkren., zal de moet of daat gebruiken,
Om zig u laft cn wil te ontrekken, of te ontduiken,
Heerft over alles en elk een behalven my.
Volvoert gy zelf, door al jnijn magtige heerfchappy,
Dat zelf daar gy mijn raat een man toe uit tc keuren.
Nu gaf dc Verft hem, op dat elk zijn wil zoud fpeuren.
Zijns rijks-ring, en een kleed van witte zijde;. en, als
len Verft, ceu gouden fiioer, een keten om zyn hals.
Met dezeteek'nen van ontzag, deedhy eenieder,
■ Door uitroep, weten, deze een vader en gebieder
Des Lands cn volks te zijn. Nu, in die volle tyd ■
Van overvloct, en weelde, heeft Jofcphzync vlijt
Betoont, in overal het koorn voor geit te kopen,
Eu in tezaamlen, met onzegbre veelte cn hopen,
Gedurende all die tyf van zeven jaren: maar,
Doe de andrc zeven, vol gebrek, nu volgden, waar
In 'tvocdfel, voor het volk en vee, ontbrak ten levea
Doe guam, 'cEgipcifch volk, en bad , hun graan tc
gev,eii
Voor geit, tor al hun geit voor granen was rerkogt;
Waai'
-ocr page 61-Ρίί ARAO met zyn Hdr h 't 'RoGie Meer 4.§
aar door ali't geit van gantsEgipten, wiertgebrogt .
In's Konings huis:en als men nu geen geit meer vonde,
Wierd 1
and en vee verkoft voor granen: cn men konde ■
Nu niets meer vinden tc verkopen tot gcryf,
Om (pijs te'krijgen; dies verkoft; men Ook het lyf
Men gaf lig over, tot volkomene ]yf-ygen,
Om voediel, tot het uitgehongert lyf, te krijgen
Hy, loièph, kogtze, nahunlant, en vee, en geit, .
Voor granen ; en heeft gants Egiptenlant geftelt,
^Met ati hun volkken, tot lyf-eigendom lyns hceren,
•I>en Koning. Ν iet alleen Egipten, moert ontbeeren,
' Door deze dierte, 't graan, ten leven to bekend,
Maar alle Landen cn Geweilen daar ontrent:
Alleen Egipten,, aU deKorenichuuc der Landen,
Gaf granen uit, en kreeg daar fchattcn voor in handen.
'tGebrek van wafdom,dat vail incns en vee verilontj
Dwong iacob , dat hy tien van zijne ïonen zond
Ka 't Land Egipten, met veel.Ezekn en Muilen,
Om granen van dien VorÜ des Lands, voor geit ie
ruilen. ' ' '
2y trokken daarwaarts; en bevonden, dat, diezy
Zyn doot beflemden, en , uit gonft, tot fiaverny
Verkoften, zelf die was, daar zy , ter aard gebogen,
Voor neder leiden, op dat zy hem dus bewogen
Tot mededogen, om hun geit, ennedrigheid.
2y zelve hadden 't uit zyn dromen uitgeleit;
Maar, door hun nijt, gepoogt, ïyn grootheid te be-
letten ;
E>og ydel is 't, en dwaas, zig tegen God te zeitea,
vader iacob trok nu, in zyn oUden dag,
Met all de zynnen, en hun goedren , daar hy zag
^yn zoon, zyn lofeph, welke hy lang voor doot bs-
^ Weende,
:^i-gipcenlantals Vorii beheerfchen: die verleende
■Hun all .wat hun ontbrak; en weide voor hnn vee,..
In Gofen : Pharo üemde hier zeifin met hem mee.
De vader lacob fturf hier, out, en vol van dagen;
En wiert in Hebron, in zyn eigen graf, gedragen.
Ten langen Icften fturf ook lofeph; en hy deed
Zyn broedren, eer hy ftorf, beloven, met een eed,
Zyn lyk endootbus, alszy, na verloop van tyden,
Door Gods befchikking uit Egipten zouden fcheiden,
Mee met hun da^rwaarts heen te voeren , in het lant
Dat God hun wyzen, en, door zyne itarke hant,
Zoud geven. Endlyk al de reft van Jacobs kindren
StLirf ook ; maar hun getal,in nazaat,voor vermindren,
Vermenigvuldigde, en nam in getall zo toe, '
Dat hun de Koning , en deEgiptenaren, moe,
En fchriklyk wierden: dies begond men hen te druk-
ken. ■ , (ken.
Men deed hun onder 't jokderilaaffchedienftenbuk-
De fwaarfte laften der gebouwen, leem, en iteen,
Die leid men op de nek en fchoudren der Hebreen.
Men deed boos-aardig all't Godioofefamenfpannen
Tot hun verdelging; cn barmhartigheid verbannen;
Dog alles te vergeefs." Zy muntten over all
In uit; en groeiden tot een fchriklijk groot getal:
Maar Gnd heeft hunne elende, enflaafs verdriet ver-
drooten; , (ten.
" Dies heeft hy de uittogt der Hebreen , zyn volk beflo-
Door Mofehe, van de ilam van Levi; wien hy, door
Verfcheid'ne wondren, zig deed kennen, en gehoor
By 't volk van Ifraël verkrijgen : ook begeerde
God, dat Aaron hem zyn mededicnli vereerde.
Nu gingen Mofche, en Aaron, Pharao
Beroekken ; en hun fpraak was voor den Koning: zo
Zeit Jehova, de God van Ifraël: laat mijne
Verkoorne volkken drie dag reiièns der woeftijne
Vertrekken ; dat het my een hoogtijd viere aldaar!
Laat ons nu daarwaarts heen gaan oftren; dat gevaar.
FHARAOmet iyn Bejr in ^t Rood» Meer. ^γ
Nog peil, ons treiFe! maar het antwoort was .· gyliedea
. Zijt magtig veele, en wilt den arbeid nog ontvlieden,
Door uwe feeften: gaat gy zelf, en doet u werk!
Nu heeft de. Koning zyn beampten , flreng en ikrk
Geboden, den Hebreen met fwaarder laft te drukken
Door ilro te zoekken, en de ilopplen op te plukken,
En evenwel 't getal der tichlen, als voor heen,
Te leevren: want hun werk was daaglyks, tichelfteen
Te maken, en die ook te bakken ; maar, tot dezen
Dag, plegen zy, van 't ftro daar toe , nog vry te wefen;
Dat was hen daar gebragt: maar nu was 't ook gepaft
En toegedaan, by hunne ondraagbrc ilaaffche laft:
Waar door het volk op Gods gezanten, gnorde en
morde,
V ermits door haar,hun laft nog fwaarder was geworde:
Dog evenwel zond God hen beide weder tot
Den Koning ; dog die hield met lacobs God de ipot,
Alfchoon hy teekènen en wondren zag gefchieden :
Want hy had konftenaars, en okos-bokos-lieden ,
Die diergelykke door,hun gaauwigheid, enkonft,
Vertoonden;dies was hier hun wondren doen om zonft.
Schoon ftinkend bloed wiertal het water, alle ftromen;
Schoon 't Land vol vorfcheii en vol padden was geko-
men :
Het ftofinluifenwiertverandert: all'tgeweft
Vol ongedierte wiert: het vee vernielt door peft :
Het volk gepijnigt, door vergifte fwarte blaaren :
Schoon menfchen, vee, en boom, en kruit, cnko-
ren-aarren,
Door haaglen , donderen, en blixmen, wiert verplet:
|,choon al wat overbleef, door fprinkhanen bezet,
tn afgcgeeten wierd: fchoon taftbre duifterniffen,
;Une dagen lang, hen, al wat ligt heet, dedenmiiTen:
ocnoon, in een eenige zeer dodelijke nagt,
-fVllc eerftgeboorne wiert elendig omgebragt:
4δ DOODEN.DANS,
Dgor all die wondren, en noit ' meer gehoorde pk=·
gen.
Was Pharao onzag ïiog vrees op 't lyf te jagen,
Als maar voor die tyd,, is 't gefchiedde . en maar zq
lang: . _
Als 'tover was, ging hy al weer de zelve gang.
Geen minder wonder, dat alleen de Egiptenaren ,
Die plagen troffen, en de Hèbreen daar vry van waren.
Schoon MofchePharao dit al voor ogen hiel,
Dat, hulp niet; nog het ging niet door tot in ïyn ïid.
God had zyn ziel verdooft, en onbequaam gelaten ^
Om eenige infpraak tot zynheii tc kunnen vaten.
Ellendig mens, wienGod de ziel alzo verdooft,
Dat hy geen plagen agt, nog wonderen gelooft I
Zo was 't met Pharao: hy had genaad nog zegen
Van God, maar 'thart, gelyk eea fteen verhart, vcr=
•kreegen-
Hy wilde niet, dat zo veel volks zyn lant verliet,
Tot gants Egipten, door de vrees, hunvanzigitiet,
En kende hen alles wat men van hun kond begeeren;
Beftaandc in koftlykheid van filver, goud, en kleren,
In grote menigte; als of zulks, J:en feefte, haar
Vafi node was; en dus verdreef men hun van daar
De Egipt'naars vreefden, zo men den Hebreen'i ver-
trekken
Belette, dat dai zoud ten ondergang verftrekken
Van gants Egipten, dat nu reets ten deel vernielt
Was,, door die plagen, en veel vólks daar door ontiïelt.
Maar, dat zy hén hun goude en zilvre vaten leenden,
Quam daar uit voort, dat all de Egiptenaren meendcHj
Dat Ifraël, wanneer hun feeft, en offer, zou
Volbra^t zyn, wederom zou keren, enzeertrou
Zyn, in het alles, wat geleent wasweer te geven;
Maar Pharao wiert van een andren geeft gedreven; '
.Die vreefdc, zo.hy haar die vond gelukken liet,
Pa:
-ocr page 65-ρ Ά ΑΒ.ΛΟ met tyn Heir in't Roode Meer
^ac hun vertrek %ag, op, zig maar uit zyngebiet ,
pakken; en alzo hun ilavcrny te ontvlugten :
Ook vond hy reden, van die menigte te dugten y
Dat zy, vergadert in de wildernis, malkaar
Tot oproer porren, en zyn ryks-trooH tot gevaar
Vcrftrekken mogten. Als hy nu van allen oorden,
Door zeekre tyding, en geloofbre reden , hoorde,
Dat all het gantsgeilagtvanlfraël, de Hebreen,
Vertrokken waren, in getal zo ongemeen,
Dat fwaar zoud zyn, hen, in hun vlugtentc verhin-
dren ,
Zes hondert duifent man, de vrouwen en dekindren,
^ictmeegetelt, met all hun eigendom, en vee;
En dat zy Jeyden in 'tdalHiroth, bydezee,
Wiert hy zeer toornig, en, na weinig woorden vra-
tj
rrefte all zyn ruitrcn, en meer als zeshondert wagens.
Met krygs-volk vol gepropt, en heel zyn krygs-heir;
γ. toog
^e vlugtelingen na ,· en kreeg hun in het oog;
bezette ze nog op die plaats, waar hem gezeid was
Dat zy zig legerden. Men zag, dathybereit was
ncn te overvallen. Angrt, en vrees, beklemde't volk
Van Ifraèl: maar God bedekte hun door een wolk,
Van agtren , zo, dat hen hun vyant niet kond naad'ren,
c Volk ifraëls aanbad de God van hunne vaad'rcn ,
En zugtte tot hem, in dees aldcrfwaarite noot:
Wantzy voorfpeirien zigeen onvermijdbredoot ·
Veririitszy, tiiiFcu 'thcir des w-oefte Egiptenaren,
^ ot aan de zee, omringt, en ingeiloten waren.
1Π de zee:daar knnd jiien ook niets o;o,ets van hopen
-ocr page 66-(ίο DOODEN DANS.
Zo dat die idve nagt, onmydbaar, hunne val
Befchooren fcheen, door Üaal, of water: over al
Waar 't oog zig wendde , was het fchoutoneel der
dooden
Het roude den Hebreen, de flaverny ontvlooden
Te zijn, om Pharaos gevreesdeftrengeftraf.
Maar Mofche, ua't bevell van God, hief zyne flaf
Om hoog, en (lak zyn hant uit, overzee en golven,
Die flrak begonden, weg, en rugwaarts om te tolven,
Door de oofte wint, die a!l het water van zig joeg,
Zo verr de plaats was die 't heir Ifraè'ls beflog.
Waar 't God zo wil, daar kan nog vuurvucg waater
duren-
De baren ftonden, als afgryiTelyke muren,
Ter wederzyden 't park van God bellemt, omhoog;
En tuffen beiden was geen water, 't was'er droog.
Ter deezer plaatfe deed nu Mofche zyn volk doorgaan:
En Pharao, met heel zyn krygs-heir, liet zig voorltaan
Dat dit een middel was, den zynnen al zo wel '
Tot nut en voordeel, als het heir van Ifraël;
Zo dat hy hen vervolgde, en najoeg, in die droogte:
Maar Mofche ftak nu weer zynftafop inde hoogte;
En wenkte t water, met een uitgeftrekte hant,
Na't heir van Pharao; om daar dat droge lant
Weer, als tevoren, ineenzeetedocnverand'ren,
't Egiptifch volk had nu zo even rects malkand'rcn
Geraden, weer te rug te trekken; "want, men zag,
Dat all het wagentuigde wegverfparde, en lag'
Hun in de weg, door 't fnel verbreken van de raadren;
En keerde hun 't vlugtig volk van Ifraël te naadren;
Waar uit zy fpelden, dat God zelve voor haar ftreed:
Maar nu quam 't water, na 't bevcll dat God het deed,
Met zulk afgryffelyk gewelt, van alle zyden,
Op 'their van Pharao, dat, wecr.terugte ryden,
Zo wel als 't volgen, hen op 't fpocdigft was belett.
Berouw
-ocr page 67-PHARAO met zp Heyrin V Roöde Mter, 5 ï
Bebouw deed hier geen baat. Stond Ifraël verzett,
Vol duizend angften, als net, door dc Egiptcnaren,
Rondom van agtren, en van vooren door de baren
Der barre zee, bezet, de dootsvrees lien de ziel
Gelijk verfmagten; nu vermits 't alzo geviel, ■
Dat hunne vyand haar niet verder kond vervolgen;
En dat de zee, met groot gedruis, geli jk verbolgen,
Van over al zig iiortte op Pharao, en al
^'jn gantfche leger, hoe is 't mooglijk, en wie zal
^ie vreeiTelijkefchrik, deontfteitenis , de wanhoop,
■tn die verbaaftheid, die dit krijgs-heir, op dien an-
loop
Der volle zee, bedreef, en toonde, met pinceel,
tnpen, veroeeldcn, doe'c zig zag, in Zijn geheel
Rondom, door t woedend heyr der baren , overvallen,
Green middel ziende, waar door eene van hun allen
Ditdoodlijk water kond ontwijken of ontvlien ?
Dit grouzaam fchoufpel kond liet zaat van lacob zien.
Zagen Pharao, en al zijn heyr, verdelgen,
door die baren, en die zelve zee, veifwdgen,
Die haar een w ;g verfchaftte om veiiig door te gaan.
Wie kan Gods wonderen vcrftaan, of wederiiaan I
Α miffen noit, in zijn begeertens uit te werken ;
tegen kan zig groots gemo'et, nog kragt vérder-
kén.
Als Pvlofche, en 't geflagt van Jacob zig bevond
Zekerheid , en zag hun vyanden ten grond
Verdelgt , zo, dat niet ten van allen't was ontko-
^ as al't Hcbreefche volk van vreugde als opgenomen^
, dat het uitborft in een vreugde lof-gezang;
hunverloffing, enbchoüdnis; de ondergang .
an harao, met all zyn wagenen , cn troppen
P®" rneeralszeshondertduizentkoppen;
-n üods oiiëindige εη onwederitaabre magt,
E. 2 Ε
-ocr page 68-(ίο DOODEN DANS.
En wonderdaden, in, tot maatgezang gebragt,
Begrepen waren. Ook trok 't vrouwgeilagt aan 't'
zingen
Van al 1 de wonderbare en herelyke dingen ,
Die God, de Egiptenaars ten plaage, en haar tot vreugt,
Gedaan had. Zo dat elk ten vollen was verheugt.
O God! wiens wondrên, enafgrijfelijkeplagen,
Den onvertzaagden kan de moet ten ziel uitjagen!
Verhard ons hart niet, als gy plaagt of wonderen doet:
Maar treft ons daar door, tot ons nut, in ons gcmoct.
D OOD Ε Ν D Α NS.
J^Beloofde Land vol Moord en Brand.
i^eiooJ-Ue /a^^^D'^moorér en. iran-t.'
-ocr page 70-/
Het zaat van Ifraël nu, droogvoets, langs de gron-
den
Der fchelp-zee, iiitgeleit, en vi^onderbaar ontbonden,
En vry gemaakt van zyn ondraagbre flaverny,
Had Pharao, nog zyn geftrengc heerlchappy,,
Niet meer te vre7.en. üod geleide het, als hun Koning
Na 't land. hun vaderen belooft; van melk en honing,
Dat is, van all wat hen van node was, geheel
Λ/'οΙ op voorzien. Dit was hun tocgeleidc deel.
Zy ilonden op haar zelfs, en hadden niets te vrezen,
Als God. Hem moei!; men trouw en wel gehoorfaam
wezen.
Hy had hun vry gemaakt, en alles goeds belooft.
Hem moed men heilig, als hun heilig opperhooft
■ Erkennen, enzig na zyn wil gehoorfaam dragen.
Dat was alleen maarzyn barmhartig welbehagen.
Dit doende, zoud hen niets als goed ontmoeten; maar,
Daar tegen doende, niets als lamppen, en gevaar.
Mjpr zy, die, in de tyt van ruim vierliondert jaren.
Die ze in Egipten, by de onguurre Egiptenaren,
Verfletcn hadden, van geflagte tot gellagt,
En, door den omgang met dat volk, zoverr gebr^gt^
Dat zy den afgodsdienft, en aart, van die Barbaren j
Al hadden, ofzy die Barbaren zelve waren,
Verbeelden zig, na hun nu reets ont-aart verftant,
Dat ze'uit Egipten, in 't hen toegezeide lant,
Zo aanftönts, zonder tijd, en tuflenkomfl: van zaken,
Gemaklylc, met vermaak, in weelde, zouden raken:
Maar, ais zy zagen dat hen deze waan ontfchoot,
Be·
-ocr page 71-"t Beloofde Land vol Moort en Brand. $ f
Betoonden zy dat hen het gantfche werk verdroot,
En agtten all wat tot hun nut gefchiet was, niettig:
Nu viel hen dit, en dan wat anders weer, verdriettig.
Indien 'er dorfl; was, en geen water voor de hant,
Strak wenften xyzig weertotflaven, inhetlant
Van Pharao. Schoon God het leger, waar 't ook rijsde
Ten Hemel af,' volop, met fmaaklyk mannafpijsde,
Dat ider fmaakte nazyn welgevallen, dog
Was'tinEgipten, daar zy flaven waren, nog
Veel beter, wyl ze 'er vlees, en viilen, konden eeten,
De ondraagbre slaaffche laft, en halsdruk, was ver-
geeten,
^o haafl: het hen maar ria hun dartle wens niet ging.
Men gnorde op Mofche; ja men fcheen op ider ding,
Dat na hun wens niet was, hem aan het lyf te willen.
Door oproer; en die liet zig in dit volk niet ftillen,
Als maar door wonderen, die God hen, nu tot itraf,
En dan tot troeft (als hy hen hunbegeertcgaf)
Of felf dan deed , of die door Mofche deed gefchiedcn.
Maar, all die wonderen palleerden door die lieden,
Gelyk als 't watèr door een openc en ruime zeef,
Daar 't wonder door ging, maar huu ongcnoege in
bleef, (onder.
Hun aart bleef boven, en Gods wond'ren gingen tc
Allen bleef in dit volk een onbetaamiyk wonder;
Dat is; dat, fchoon'hetzag, en hoorde, wonderdaat,
By wonderdaaden; en hen zelf in zulk een itaat.
Dat God hen voorging, hen geleidde, en bybleef,
voedde, (hoedde,
En laafde, en , voor all't geen henfchaden kond, bc~
(Wat heerelykke ftaat!) het nogtans evenwel,
Als of het God, en all de wondren, maar voor ipel,
■tn niettig agtte, al flaag te famen murmureerde, .
^.tegen Mofche, en God hun helper, rebelleerde;
iet eens, maar dikmaal; ja, dat men Aaron dwong,
Ε 4 ■ Doe
(ίο DOODEN DANS.
Doe Mofche, boven op Sinai, de wet ontfong,
Hen goden, om hen voor te trekken, zelf te maken;
Waar toe ze Aaron, door hun iiiarre taal, verlpraken.
Ey ziet! het fchepfel port zyn medefchepfe!, tot
Het maken van zyn Heer en Schepper, van een God !
Men zoud wel vragen, hoe'kond 'tvolk zig zover-
blinden ,
Indien men heden ook niet zulk een volk kond vinden .·
Maar heden vint men 'er, niet minder in getal
Als 't zaat van Ifraël;. cn ook nietjninder mal
En dom, in't Chriilendom: dog, deze zaak is buiten
Myn Üijl: dies, tot de zaak. Die ombetaamlyk muiten,
' En oproer, tegen God, en fijae dienaars, wiert
Van twijfel, wantrouw, en van ongeloof beftiert.
Men twijfleide niet slegts, of op Gods woort.te bou-
wen
Was, maar begond ook aan Gods goetheid te wan-
trouwen , , (hand:
En wantroudde aan Gods magt, en onweerilaabaarc
Ia men geloofde niet, dat dit beloofde lant,
(Wanneer 't verfpied was) om dat blood-aarts grote
zaken,
Van 't volk dies lants, en van hun groote, en veelheid
ipraken, .
Hen eigen worden kond, fchoon God heC hen beloo ft
Had ; dies besloten ze hen een magcig opperhooft
Te kiezen, die hen weer te rug, van hier, foud lyen
Na 't land van Pharao, in hunne slavernyen.
Die wens, daar heen, is al verfcheiden maal gcfcfaiet, -
Ia, rnen beklaagde fig, op 'ttriinftgewaantverdriet,
. Niet daar gebleven, en de slaverny ontweken
Te zij η: dat fogt men dan op Mofche weer te wreken,
En op Aaron. Schoon de ftraf, op de oproer, wei
Zeer haaftig volgde, was dog 't hart van Ifraël,
Op 't minfte voorwerp van hun driftig wanlpeijagcn,
Als
-ocr page 73-"t Beloofde Land vol Moort en Brand. $ f
Als dat vaa Pharao, wanneer het van dc plagen
Weer vry was, weer barbaars, gelyk die landaart
was,
Het ïftg de wpndren , en de ftrafFen ; maar %o ras
Die over waren, wiert geen ilraf, nog gonft, nog
vs^onder,-
Herdagt. Het wonder, dat nu ai gedurig onder
Bit volk verfcheenen was, (de vuurcolom by nagt,
De wolk-colom by dag) Λvicrt niet meer op gedagt.
God had 'er, nu cn dan, tot wraak, door Ibaf, al vele
Doen fueuvelen; en befloot in gramfchap, dat, vau
't hele
Geflagt van lacob, niet een '•enig manbaar quant,
Behalven Calseb, eniehofchua, in'tlant
Hen toegcleit, van all die uitEgipten waren
Getrokken., komen zoud. Wie boven twintig jaren
Geleeft had, uitgezeit dc voorgenoemde twee,
Trof 't vonnis; eii dc dootiiam al dat leger mee;
Aaron ook: en Mofchc kond die gonft verwerven,
Dat hy dat lant 2;ag van een berg , maar moeit ook
~ flcrven
Eer hy 'er in quam. Wat dc Heer daar toe bewoog,
Mag imant giffen, maar, mijns agtens, 't is te hoog,
En al te onvry, om daar een vonnis van te geven.
Na veertig jaren, als nu al dit volk om't leven
Was, trok lehofchua, door Λνίΐ en keur van God,
Na 't lant hen toegezeit, met all het overfchot,
Öat 7,es maal hondert-en-een-duzent, ïcven hondcrt,
Endartig, mannen was , enftrijibaar; uitgezondert
Be üam van Levi; en van dc andre ftammen, wie
Nog de ouderdom niet had van twintig jaren; die
Zij η hier niet by getclt. Dit vreeflyk hcyr van mannen,
Daar God nog zelve, tot hun hulp, meed aan woud
ipaiKien,
I roK, met lehofchua, nu op dit lantfchap aan,
Ε j Dar.
-ocr page 74-(ίο DOODEN DANS.
Dat hen belooft was, totdewatervloet Jordaan:
Dog eerft bemagtigden zy daar de Koningryken
Van Og, en Sihon ; daar zy man, nog mans-gclyken,
Ja zelf geen vrouwen, van de doot verfchoonden ;
maar
De zuivre maagden zyn alleenelyk maar daar
Van, ilegt het leven, na God willekeur, gefchonkcn.
Daar was een buit gemaakt, bequaam om mee te pron-
ken
Eenkragtig groot getall van Rund-en wollig-vec,
En eezelen; en gout, en zilver, wierdal mee
Ten roof van daar gevoert. Die landen, regtvanpaiïè
Tot vee ten weiden, kreeg de halve ftam ManaiTe,
Met heel de ftammenGad, en Ruben, op't verzoek
Dier hoofden, tot hun deel; dog moeften, even kloek
Als d' andreri, 't lant dat hen belooft was helpen win-
nen ,
Aan geen zyd des Jordaans: ditzoud men doe beginnen.
By Mofches leven was een kas, door Gods bevel,
Gemaakt, waar in de wet, door God, aan Ifrael,
Gegeven, en 't verbond, dat God, met zyne knegttcn,
Uit goedertierentheid, gelieft had op tc regtten,
Geplaatfl: was; en een maat van'tManna, gaaf, en
goed,
Daar veertig jaren 't heir, door God, was mee gevoet;
En dan Aarons roede, eenftok, die,in'tbyzonder,
Hoewel een droog ftuk houts, gebloeithad, tot een
wonder.
Die kas, waar in 't verbont, die ftaf, en 't manna, was,
Wiert, met de name van Verbontkas, en van kas
Des Heeren, door het volk genaamt ; maar, die te
dragen,
Of aan te roeren, daar moeii niemand zig aan wagen,
Als maar alleen de (lam van Levi: dit had God
Hen doen verkonden, door een uitgedrukt gebod.
't Ge-
-ocr page 75-^t Beloofde Land vol Moord enBrand.
t Gefigt raogt vrylyk tot dit heiligdom genaken ;
Maar niemands hant moeit xig verftouten, dieteraa-
ken
Ichofchua deed die Verbontkas aan de vloed
lordane dragen, die dg dragers, met de voed,
Zo'dra niet raakten, of de Ihelle wraterilromen,
Als of zy fchroomden by dit heiligdom te komen,
Weerhielden zig van verre. Het water bleef daar ftaan;
De reft vlood na de zee, als om 'tgevaar te ontgaan.
Al s daatlyk wiert de kas des Heeren, de \'erbontkas,
Gevoert in 't midden, daar nu maar een droge gront
was.
De dragers bleven, met de kas, iu 't midden ftaan.
^e is dit groufaamheyr daar droogvoets door gegaan.
Deprifters, met de kas des Heeren, volgden 'tlaatfte;
Waarnadcwaterftroom zig weer, als voor herplaatile:
Dog, daar de priefters, met de kafie des verbonis,
Verroefden, wierden zes paar fteenen, midden^gronts,
Eeril, door lehofchua, het heirhoo.'t, toteenieeken
Des doortogts, opgehoopt, omnamaalsvantefpree-
ken.
Nu was men in dat lant gekomen , dat wel eer
Hetzaat van Ifraël belooft was, door den Heer.
De heirtogt duurde tot aan Gigal, by de Stede
Van lericho; en wiert ter dezer plaatfemede,
Van zes paar ileenen, uit het midden van de vloet
lordaan, op fchoudren meed gevoert, op ftaande voet,
Eenteeken opgeregt; op dat in laatter dagen,
Wanneer de naïaat die aanziende, en quam te vragen ,
Waar toe die ileenen, op een hoop hier neergelegt ?
^.en zoude zeggen, dat Jehofchua, Godsknegt,
uit het midden dèsjordaans, had opgenomen,
Waneer gants ifraël daar droogvoets doorgekomea
5 als te vooren door de Schelp-zee: dat lehova
wondren had gedaantot heil zijns volks. Hier na
Wiert
-ocr page 76-(ίο DOODEN DANS.
Wiert, al wat manlyk in het leger was bcfneeden,
InGiiga!: wat daar was van de uittogt af, tot heden,
Geen manlyk litbefneen: en wat in de uittogt, uit
Egipten mee trok, was, om oproer en gemuit,
Gefiieuveld, ia die tyd van gantfche veertig jaaren,
Dieiè, omhunoproer, in de woeJle bergen waren;
Nu hier in Gilgal, wyl zy d' Amontren graan
. Zig te orber maakten, hield het manna op voortaan
Gezien te worden. Daar wierd niets meer van gevon-
den.
Wanneer de volkeren van dit geweft vcrftonden,
Dat ditontzaglyk heir, zo talrijk door de ilroom
lordaan gekomen, op.hun bodem was, een fchroom
En fchrik beklemden hen de harten in hun borften : ,
De doot-vrees prangde hen ; en de trotsheid hunner
Vorften
Deed yder onderdaan zig van geweer voorzien,
Om aan te vallen, en om tegenftand te bien.
Daartegen, liraël omcingelde de wallen
Van lericho, die God van zelf ter neer de A^allen,
Daar 't heir doe in viel, en hun klingen dreef door
al
Wat leven had, ja wat zig binnen deze wal _
Verroert had, zonder maagd uog kindren uit te zon-
dren.
Ia runt-nog wol-nog laft-vee. niets viel hier te plon-
dren.
Het overfchot wierr, door de vlammen, altemaal
Verteert; maar zilver, goud en allerley metaal
Moeft, orrvcrinindert, tot een fchat voor't huis des
Heeren,
Gegeven worden ; men mogt niets daar vail begeeren.
Achan had ï.ig nogtans verry& door deeze buit,
Paar ftraf- ep volgde, en hy wierd, door een teeken
uit · ^
: Dea
-ocr page 77-'t Beloofde Land vol Moord en Brand.
Den hoop gekeurt, terdoot geftcenigr, met zijn kin-
^ dren,
tnvee; en, met dien roof, daar hy Gods ichatdoor
mindren
Woud, buiten 't leger, door het vuur, tot as ver-
brand. ' ■
Wanneer lehofchua verfpieders in dit land
Gezonden had, en die in lericho vernagteu,
Ten huy ze van een hoer, die deze voor de magten
Der ftedelingen, door een lift befchermde, lo
Wierd zy, en haar gcflagt, alleen uit lericho,
Behouden, als dercft, docr't vsOedend ilaat ontiielt
wierd
En poorten, wal, en ftat, geheel tot puyn vernield
wierd,
En die vervloekt wierd, dieze weet herbouwe woud.
Dit was't begin maar van de flagting die men zoud,
In dit land dat hen tot hun erfdeel wierd gegeven ,
Werkdadig maken, na 't bevel hen voorgefchreven.
Het volk van Ki, doe de boofdaat van Achan
Nog niet bekent vvas, had ontrent drie duizend man
Der mannen Ifraels, doen vlugteu en fchier dartig
•Al vlugtende gematft, en afgemaakt: dit fmartig
Verlies quam Ifrael te wreken door een lift :
Men lokte't ftat-volk uit door vlugten; en men wili,
Door volk van agteren, een krijgsmans naat tc naai-
jen,
2o, dat men in de ftad den roden haan deed kraaijen.
De vyand zag dien brand, en vlood zeer vaardig na
De ftat, totleffing: maar doe viel jehofchua,
(Die zijn géveinsde vlugt nu Üa3kte)hen in, vanag-
Van de audrc zyden viel me'er ook op in, niet 2ag-
ter
Als hier: door deze was dc ikt iti ligtc vjam
Gcïit
-ocr page 78-(ίο DOODEN DANS.
Gezet; en die trop was die van die kant quam,
En vielze op 't lijr'. Hier gold geen vlugt. Hier hulp gce*
klagen.
Zy wierden alle, zelf tot een toe, dootgeflagen,
In Aï viel op vrouw en kint het zelve wee:
Sy Ipaarde niets, als maar het huisraat, en het vee:
Die buit wierd omgedeeld. Hun Koning, die gevan-
gen
Was, deed lehofchua daar aan een boom-tak han-
g-:n.
De Stad wierd, eeven eens als Icricho verwoeil.
God had geboden , dat men niemant fparen moefl.
Maar al dit gants geweil ontvolken ; niemand fpaa-
ren;
Tot dat zy vredige bezitters daar in waren.
'tGerugt van die tot nu toe uitgevoerde moort,
En völk verdelgen, liep nu verr en viiardig voort;
Zo, dat de Vorfttenzigdaardoortenilrijt berydden,
En toonden, dat zy, om't bezit-regt, wildenftryderi:
Maar 't volk - van Gabaon, voorziende hen ook eer
lang
Door 't zelve lot verdelgt, befloot, hun ondergang,
Door lift, enootmoet, zo veel moöglyk was, te ke-
ren :
Zy zonden volk uit, met verfleetene oude kleren;
Ze;r oude fchoenen; met verdroogt bclchimmclt broot
In oude zakken; wijn, in zakken ■ die, ter noot
Gelapt, van ouderdom de wyn pas houden konden:
Met dit, op ezelen, niet minder out, g;ebonden ,
Verfcheen 'tgezantfchap voor lehofchua, en fprak :
Wy, aan wiens broot, nog kleet, nog fchoen. nog
eenig zak,
Gebrek was, als wy uit ons lantfchap hierwaarts togen,
Sijn, door 'tgerugte van den naam uws Gods, be-
wogen
Om
-ocr page 79-"t Beloofde Land vol Moort en Brand. $ f
Om tulk een verre reis te aanvaarden , op dat \vy
Ods lant, en volk, en vee, dat's,goed, en leven,
vry
Van u verbidden; en, op dat gy mt-t u knegten,
Als onderdanen, ïoud een vree-verbond opregten.
lehofchua, door fchyn bedrogen, meende, dat
Bit volk 5 verr buiten dit geweft, hun woonplaats had.
En niets daarbinnen: dieswierd hen met eede 't lee-
ven
Verzekert; maar daar na, cm hun bedrog, bekeven,
Gtv:oekc, en, wijl men hen maar't leven toègezegt
Had, eeuw'geflaverny tengods-huyzeopgelegt;
Bats hout i',.en water, uit de boffchen; en de ilromen.
Ten dienit van ider, daar 't verëiil zpud zyn, doen
komen.
Wanneer de Koning van leroefchalajim dit
Ter orenquam, wierthy in gfamfchap zeer verhit;
En bad vier Koningen, die, overde Amoritea,
Alshy, regeerden, met hem, den Gabaoiiiteii
Op 'tlyf te vallen: hy verkreeg dit; maarzeer dra-
Trok volk uit Gabaon heen, na lehofchua,
En baden : trekt u hantniet af van uwe flaven!
Al] de Amoriterendie op't gebergte hun haven
En goed'ren hebben, met vyfKoningen, zynreets
Al rondom Gabaon, en dreigen ons veel leets:
Komthaaftig, helpt ons, enverloft ons van diciiio-
^ dén,
Eer Ze ons bcmagtigen, en al te famen doden!
jfehofchua, wien God belooft had by te itaan,
^rok, met zijn krygs-heyr, regtopde Amoriten aan
huH vyf Koningen; die, doe ze op hem niet dag-
lehofchua, metaldelfraëlfchemagtten,
Op hunnen hals, cn in hun heyr hadden, eer
^i'j op dien overval, veel min op tegenweer,
Ecus
-ocr page 80-(ίο DOODEN DANS.
Eens dagten; dies zy zig maar op de vlugt begaven:
Maar Ifraël, niet loom hen agter na te draven,
Veriloeg le al vliigtendb : God, wien die vlugt ver-
droot ,
Sloeg meer dier vlugters, met een fwaren hagel, dbot,
Als 't heyr van lirael met hun gefleepne fwaarden:
Jehofchua, die 'tleet was zo-ze'ereenvanipaarden,
En agtende de. dag te kort, om ly ne wil
Te erlangen, hief zyn item op, en riep: X^onflaflil
Tot Gabaon ! en Maan βα mede flil ten dak
Van Ajalon ! tot ik die vlugters al te male
Verdelgt heb. God, wiens wil, met dit verbaaft gebod, .
Eenzelvig was, verhoorde, cu deed die plage tot
Der vlugtren ramp; deed Zon en. Maan gelyklyk ftil
ilaan,
Op dat Jehofchua de vyand, nazynwil, flaan,
En gants verdelgen kond; en, op dat hen de nagt
En duifternis, niet, voor hetfw^art, tenfchuilplaats
bragt.
Dien zei ven dag nu, en die langfte dag der dagen,
Zyn all die vyanden, al vlugtende verflagen,
Op weinig na, die in de vafte fteden hen
Verbergden; maar die vyf vereende Koningen,
Als, die van Jarmuth, die van Lachis, die van Hebron,
Die van Jeroufchalaïm, en dan die van ^glon,
Geen kans ziende, alsdereft, zo over hol en bol
Te vlngten, hadden zig verborgen in een hol,
Dat hen, vermits men hen daar tydig in ontdekttc,
Ja 't hol met fteenen floot, ten hals-gevangnis ilrekte,
Tot dat Jehofchua, na 'c enden van de flag,
Hen, uit die duifternis, gevangen voor den dag
Deed brengen, voor hem ■ en gebood 's volks Over-
heden, .
Met voeten op de nek dier Koningen te treden:
poe doodde hy ze, en gebood den volke, dat men ze op
Zoud
-ocr page 81-ν Beloof<ie Land volmeort en hand. 6 f
Zoud hangen, ider aan een boom, en aan een ftrop;
Waar aan zy,tot aan 't end des dagligts, moeten hangen;
En doe, tot graflieed, hun gevangea-hol ontfangen.
•AJsditgefchiet was, trok Gods helt, Jehofchua,
Met zyn gezegent heir ter glop na Makeda;
Veroverde de Stad; liet alles daar in doot flaan
Wat adem blies: geen vrouw verfchoonde 't fwanger
groot gaan;
^eenmaagt haar maagdom;nog de Koning lyn ontzag;
Geen kint de onnozelheid; geen ziekke't wee-geklag;
Ia ielf, geen dervende zyn laatlk zugt infwelgen; ■
Men deed het alles, door het gladde Haal, verdelgen;
En all wat déze woede , in hoek of hol, ontquam,
Wiert, metde graitfche Stad, opgeoftert aan de vlam;
^o g^ng 't ook Libna;zo ging't Lachis;zoging 't Horam.
En .®glon,HKbron,ca Dcbhir:al waar men voor qvjam.
Pat wiert verovert, uitgemoort, en uitgcbrant.
2Co ging't met all het volk, en Koningen, die'tLant,
Zo op 't gebergte, als in dc vlakte, cn aan de beekken,
Ëewoondcn;God woud zig dies volks,en Vorften, wre^
Cie zyner nu niet meer ged2gten;maar de maat (^^cn,
Der zonde, en toorn,en wraak,vervulden; en de draat
Van Gods lankmoedigheit,teu einde,cn ilukkcn rekten;
Cit was het, dat dit volk tot hun verdelging ilrekte,
•De zonde, en ftraf, was nu gelyklyk algemeen.
Die felle woede deed veel Koningen by een
Vcrgaadren, en hun magt, ten Oorlog, iamen Ipannen,
^πί Ifraël te rug en Lantwaart uit te bannen,
Door magt van wapenen, en volk , van berg en dal,
Daar toegewapent, fchier ontelbaar in getal:
Maar God,, die 't alles waar hy meedeis, overvloedigt,
zyn Velt-opperhooft altijt had aangemoedigt,
^rak tot lehofchua: zijt niet bevreeit voor dien
pntclbren hoop, wy 1 ik zCjU morgen zal doen zien
w vrees en vlugt; u zelfben vlugtendé in te jaagen,
«■fi doot ce flaan, tot dat zy alle ivnvcrfiagcn: . ·,
F . ■ Verlatsi
66 DOODENDANS,
Verlamt huil paarden! fteek hun waagnen in de braiit!
Gelukkig Heil hooft, wienGodxelf, met niontèH
hant,
Een moet geeft, mee ftrijd, en den vyant doet ver-
fagen!
Wiezoud pp die wys entilzoo,geen Veltilag wa-
gen >
Jehoichua, en al zyn Krygs-volk, vielen dan
Hen onvoorziens op't lyF, en hieuwenfe in de pan.
't Ontelbaar vyants heyr, fchoon moet in 't hart ge-
iprooken,
Door hunne Vorften, heeft nogtans de moet ontbro-
ken :
Hbt zogt hun lijfs-behout in 't vlugten, elk om 't ratfl:;
Maar. wierden, vlugtende, als een weerloos volk, ge-
matft ^
En neergeiabelt: want, om lijfs-genaa te bidden,
Dat was vergeefs, wanneer ineü, afgemat, in 't mid-
den
Van 't woeden was, het wierd dan altemaal vernielt:
Daar bleef niet over, als maar lykken, die ^ ontzielt,
Gelyk zy waren, 't gants geweft en lantflreek dekten,
En aas den vooglen, en den wilden heeften, ilrekten.
Nu bragt jehofchua zyn lieyrkragt aan de muur >
Van Hazor; won de Stat; verdelgde fe door vuur,
En vlam, tenpuynhoop, na hy alles, wat daar leven
In hadde, jong en out, had, door het zwaart, docB
faeven.
Doe overrompelde hy de Stceden altemaal,
".Vanal die Koningen ; endeed door't vinnig ftaal,
All wat daarin was, ca maar adem blies, ontzielleö,
Behalyen 't vee: dog deed niet eene Stat vernielen
Die op 't gebergte lag: maar 't mensdom, dat in die _ ^
Gevonden wierd, moeft doot, onaangezien ook wie
Al deEezelcn, al't vee, en de andrcroof dier Steden»
Ws»
-ocr page 83-'t Beloofde Land ml moor tenlrant, 6 γ
Was 't heir ten goedeii buyt. nog boven, nog bc-
neden,
-•-^oor 't heel gewcft, gaf zig geen Stat op met ver-
^at fchikte God 20 , wijl zyn wil en order lag,
alles doot te liaan , en niet een lïïens te ipaa-
^P dat die namaals hen niet, als ten valfirik, waa-
r.
tj^por hen te wiklen in hun afgodsdienft: een zaalc,
jJie God in zyn volk niet vs'illyden: dies dewi»:ik
jien op de hiellen volgt, by wien de naam des Heerea
■•Jekent is, en dan nog iets meer daar nevens eeren.
, 't Getal der Koningen die overde Jordaan
t Gezegende gewcft beheerften, dat God aan
^ Gellagt van Abraham , ten eygendom, belooft had,
En, die't van land en volk, en't leven zelf, berooft
Had,
Was een-en-dartig: en hun landen wierden tot
Een wettig erfdeel, aan'tzaatlfraëls, door't lot ^
l^en Stammentoegcdcelt, die aan de gene zyde
^es vloeds Jordaan geen land bezaten, als de beide
, ^eüagten, Ruben,
Gad,
en 't half deel van de ftara
-^MannaiTe; want vermits dit volk hun aandeel nam
gene zyde des Jordaans, zo wiert aan de andren,
•^at's aan de négen en een halve met malkandren,
reft verdeeld; alfchoon nog vry wat overfchoot,
pat niet gewonnen was. Tot hier toe was dc doot,
^ deze landen, een onmeetbren oogil bekomen,
^ an Godvergeeten volk: maar nu ftorf ook den vrome
■lehofchua, Gods vriend, Gods helt, Gods trouwe
kncgt, >
• HetOpperheyrhooft, on-affcheidlyk vaflgehcgt
Λμ Gods door Mofche aangekondigde bevcelcn.
Uit zelve doot-lot moeij ook Eleazar deciin,
Ε 2 Aatffiis^
-ocr page 84-(ίο DOODEN DANS.
Aarons ïoon; die'tampt van Opperpriefter, na
Zijns vaders doot, bekleedde, indienilvanjchovi.
ó God! bind ons aan u, zo, dat wy niets beneven
Uagten, nog u eer aan niemant anders geven!
Verdelg de zonde in ons! en, als gy 'tlighaam zult
Verdelgen, zuiver dan de ziel eerft van haar fchuld !
Nog eens ο God! wilt u uws maakfels beed niet bel-
gen!
Behoed ons Nederland en volkren, voor't verdelgen
Des Vyands! zegent al 't beraatllaan van den Staat!
Strijd voor ons, inhet, enverloftons, vanhetquaat-
U had het vrugtbre zaat van Abraham verkregen
Dat vrugtbaar Laut, het welk huQ vaadren, tot
een zegen
Voor hen, was toegezeit. God had hen 't gantfche lant,
En all hun volkeren, genoegfaam in hun hant
Gelevert; en hy had bevolen 't all te doden;
En, door het vuur, enftaal, die volkren uit te roden,
Gelyk een onverzaadbre en on vermydbre peft;
Zodanig, dat geen ziel, in dit gedoemt gewed
By lyve bleef, byhen, Godsvolk, Godsuitverkoor-
nen-
Op dat het overfchot hen niet, als felle doornen ,
lu 't lighaam itak. Men viel ook al op 't overfchot;
Eniuda, na men God gevraagt had, nam nu, tot
Synbyftant, Simeon; en vieldeCananiten
Op 'tlyf, inRaizek; iloeghen, én dePherefiten,
Tien-duizent mannen af; ennamaals, hier, en gints,
Al meer: want hy vervolgde, en overwon alfints.
God ftreed rnetluda, en was by hem, met zyn zegen,
leroefchalaïm, dat hy door het fwaart verkregen
Had, heeft hy uitgemoort, en door de vlam verteert:
So sloeg hy alles doot wat van hem overheert
Wierd. Al wat boven op, en aan 't gebergte, woonde,
Verdelgde hy, zonder dat hy eene ziel verfchoonda
Der Cananitèren: maar in de vlakten kond
• Hy niets verwinnen; wyl dier Cananitren vond
Was, yzre waagnen, daar het vuur niet op kond heg-
ten, · En't
De Kindermoort te BethUhem, 7 ί'
En 't ftaal op ftomp wierd; en die ftrekten hunne kneg
ten
Eü ytre borftweer: en door zulk een wagenborg,
Bleef luda van hen, en liet hen bevrijt van zorg.
Maar d' andre Hammen, die de kryg nu niet meer zog-
ten ,
En zig nu ook niet meer Gods wil te binnen brogtetl,
Gedoogden, dat dit volk, van God zo zeer verfmaat,
En, om hun afgods-dienft, geregte vloek, en haat,
Verdienden, wonen bleef, in ider ftams gedeelte:
I^og, als nu Ifraël zeer magtig wierd in veelte,
Genoegde' t zig, in plaats hen alle doot te ilaan,
Hen cynsbaar te doen zyn, endaar voor door te gaan.
Die cynsbre volkren, die ze als vrinden, wonen lieten,
Dat waren Philifteen, en all de Cananiten,
En Sidomiten , en Heviten , aan 't gebergt
Van Libanon, dat met zyn top de wolken tergt,
Van Baal Hermen af, tot Hsmath toe, woonagtig, ■
Daar woonde Ifraël. hoe mogende, en hoe magtig
Het was, by Cananit, Hethit, en Amorrit
By Pherefic, en by Hevit, en lebufit.
Zo lang lehofchua:, en al die met hem famen,
In deze landen > door Gods wondere byftant, quaa-
men,
Nog leefden, dienden'c volk alleenlyk lehova :
Dog die geftorven zynde; en Ifrael hier na
Dat heilloos Heidendom gedogende te wonen
Als vrinden, onder hen; doe huuwden ook de zone
Der onbefneed'nen, aan de dogtren Ifrael s;
Eu Ifraël huuwde, aan de dochtren'van dit hels
Qeflagt, hunzoonenuit, als omGodseertemindreu
Baftaart teelfel van Ifraëlijtfche kindren ,
iJaar 't 2aat heydendoms nu in was en in wies,
den afgodsdienft vanhungeflagt; en dies, .
' crrninderde Gods eer in Ifraël, door woorden,
(ίο DOODEN DANS.
En dadfn. God, die zig des bozen werksverftoorde
Gafzc over, in de hant der Syriërs, eentijt
Van vier paar jaren ^ tot volkomen dienilbaarhijt.
Nu roude hen 't quaat,zo dat zy tot den Heere Ichreidea
Die hen, doorAthniël, nuweerverloüe, envryde.
Van hunne flaverny. Maar, als nu, na de doot
VanAthniël, het volk de weelde weer te groot
Wiett, viel 't al weder tot de zelve afgoderyen;
En dagt niet, dat hen zulks weer zoud ten plaag gedyen.
Het had^ in vrecde, nu ai veertig jaren lang
Geleeft; maar hun gedrag des vreedes viel hen bang:
Want God zond Eglon, diede VorftderMoabitea
Was, cn zyn Heyr verfterkt had met d' Amalekiten,
En Animoniten, hen op 't lyf: die dwong hen doe
Tot cynsbaarhyd , cn nog tot dieniibaarhyd daar tpc
Die dienftbaarhyd had nu volkomen agtien jaren
Geduuit; en iy, die des nu al verdriettig waren,
Verzugtten nu, met al het volk, weer tot den Heer,
Hun goedertieren God ; en die verlofte hen weer
Door iEhud; die, wanneer hy tol bragt by de Koning
DerMoabiten, hem, inzynezomerwoning,
In 'tKoninklykellot, zyn vette balg doorftak;
De zaal-dcur na t\g floot; heen vlugtte, op zyn gemak,
Weer na de zynnen; daarhy, vandefteillekruynnen
Van Ephraims gebergte, al ftrakdcKrygs-bazuynnen
Deed blazen; ij^rak cn voerde het Heyr kloekmoedig
aan;
En iloeg des vyands Heyr aan dees zyd der jordaan,
Zo, dat niet eene, van het Heyr der Moabietten,
Tien duizent itark, vermits die alle 't leven lietten,
Tc rug quam; en vermits nu Ifrael te fterk
Voor Moab was, was dit ook 't cnde van het werk
En 'twas, by Jacobs zaat, nu volle tagtig jaren
In ruft en vreede: en doe 'er Philifteen waren ι
Diezigverheftcn, 't volk van Ifraël ten trots,
' floeg;
-ocr page 89-De Kindemoort te Bethlehem". 73
cl
^oeg Samgar , Anaths 7.00η i alleen maar met zym
knots
2es-hondcrt van hen doot: waar door de teil 20 fchrik-
ten,
JDat niet een Philiftee, van krygs-belang, meer kikte.
Maarlfraël, zo lang in vrede zynde, deed
Wat quaat was in het oog des Heren, in hun vreed.
En daarom leverde God hen, totftraf, inhandf
E)cs Cananitfchen Vorft, Jabin, die le overmande,
Doürmagt, en 'tkrygs-bcleid zyns Heyr-hoofts, SiS"
fera,
En 't negen hondert-tal van yzrewaagnen, dra,
En onvoorziens, vol moets hen op den hals te zendcn<
Hier door quam Ifrael zig weer tot God te wenden,
En fchreide tot hem: God verhoorde hunbeede; cn
fprak
lioor Debora, een vrouw , die , door Gods laft s
Barak,
I)e zoon Abi Noams, gebood, om aan te fpannen,
Tot hyl der volkren, met tien duzent ftrijtbre man·
E)er ftammen Naphtali en Sabulon: maar als
^it SiiTera vernam, tragtte hy hen op den hals
Tc komen; dcedzyn heyr ter Yl by een vergaadren;
Ook d' yzre vvagenen met hun geftaalde raadren.
Êarak, door Debora, enzy, door God geport,
Viel, met den zynnen, op dien vyant, die te kort
Schoot, en, al vlugtende, tot een toe, wiertvcrfla-
TLt -
«ün Heyr-hooft, Siflèra,ontvlugtten,van zyn waagen.
Te voet; wierd, in.zyn vlugt, vaii Hsbsrs vrouvr
j.. gekent;
^lehem, gevynft, infchijnalsvrint, inharetent
Vcrbcrgde, drinken gaf, en, m?t eenkleetbedekte;
^clyk als of jc hem tot lyns lyfs behout verftrektc: %
Ε f Dog^
(ίο DOODEN DANS.
Dog, die de regen week, verloop hier in een drop;
Wyl ze hem een fpylrer , door een hamer, in de kop
Dreef, dat die, door zyn kop, in de aardevafl;bleef
fteken: _
Barak, die liep en zogt hem, om den hals te breken,
Wiefddoorjaael, ditwyf, in hare tent genood,
Waar ze hem zyn vyand wees, dog reets door haar ge-
dood
Dus endigde dk flag: dog dit wiïs maar beginnen:
Want Ifrael hield nu niet op van overwinnen,
Tot zelf Jabin, de Vorii der vyanden, door haar
Verdelgt was; en doe had men vrede veertig jaar.
Maar Ifraël, dat in hun weelde wel gewoon was
Te zondigen, en niet te denken wat dan 't loon was,
Sloeg w«er op 't oude fpoor verkeerde wegen in ;
Waarom de ftraf dan ook niet min als in 't begin,
De zonde volgde, 20 dat zy gants zevenjaren
Ten roof, ten proje der Midianiten waren;
Zo, dat ze hen hollen in't gebergte maakten, om
Ter noot te vlugten voor 't Midianitendom,
En 't zaat van Amalek, die, met onfelbare hopen ,
Zeer dikwils quamen, om hun Landen af te lopen,
En overlieppen ze als de golven van een zee,
Die, na zyn inbreuk , huys, en vclt-vrugt, volk Φ
vee,
En wat hem voorkomt, komt gelyk als in te fwelgen ;
Zo was die menigte ook in alles te verdelgen:
Weshalven, als dien hoop weer weg vertrókken was,
Niet over bleef voor menfch nog vee, nogvrugtnog
gras.
Dit was zo jaar op jaar. die onverdraaglykheden
Verwekte Ifrael tot zugten en gebeden.
De grote goederticrne erbarmer deed de zon
Zy ns heils weer opgaan: God verwekt Gideon.
Door wonderdaden, zig ten oorlog te bereiden
ΛΡ
-ocr page 91-De Kindermoort te BetUehem, js
Als Velt-hecr Ifraëls, en helden-moedig flryden
Met huune vyanden , derwelkers leger dan
Beftond, in hondert-vyf-en-dartig-du2cnt man;
En Gidcon had tw-cc-en-dartig-duzent koppen.
Wat fchriklyk onderfcheit! wat ongelyke troppen!
d'Amalekiten een on-overziebre ry
En Ifrael daar maar een klyne hantvol by.
Die klyne menigte, op dat'die niet roemen zoude,
Dat hen hunne eigen kragt, en talryk heyr , behouden
Had, was, in menigte, alsGodzeide, nog te groot:
Dies deed hy Gideon verkonden; wie de dcot,
Biood-aardig vreesde, zig mogt vry na huys begeven .·
'tGefchiede ook ; zoo dat maar tien-duzent mannen
' bleven;
Daar Gideon maar ilegts drie-höndert uit verkoos,
Eu mee 7.ig nam; en, met dit wynigjen , zeer loos
De vyaiid, in dè nagt verfchrikte, enwcgdecd vlugt-
ten: ^
Doe viel gants Ifrael, verwittigt door gerugtten,
Die vlugtelingen, die malkandren (door de nagt
Bedrogen) doodden, van rondom, cnonverwagt,
^P 'tlyf, en liet niet afvan alles uit te roden:
Die 't, overdejordaan, in aller yl ontvloden,
Vervolgde Gideon'daar ook, en iloegze doot,
Met zyn klyn hoopjen ; zelf die borgren, die hem
broot
Gewygert hadden ^ doe hyd'andren na ging jagen,
Heeft hy uit wraak, in zyn te rugkomfl:, ookverila-
Λ7
V an dit ontzaglyk hcir bragt niet een eenig man,
hun vier Vorilen die 't geboden, 't leven van.
λλ^' gants Ifrael nu wel en buiten noot was,
Maar doe nu Gideon, dien Helt des Heeren doot
me allengs weer tot de fnode afgodcry
V
-ocr page 92-(ίο DOODEN DANS.
Ja fliinmer, want men voegde 'er al d' afgoden by
DerSyriërs, der Philifteen, der Moabiten,
Pie der Sidbniërs, cn die der Ammonitcn
God, wiengecnzonde, zo alsd'afgodsdienft, mis-
haagt,
Heeft, tothunftraf, dat volk hen op den hals gejaagt.
Wiens Godloze afgodsdienft by hen v?as aangenomen;
Gelyk die volkren ons zyn op den hals gekomen,
Wiens wyzen, kleding, cn verandering indragt,
Byons, voor9ierlyk, ten gewoonte is ingebragt.
Het zaai van Ammonquam hen over; en 't gelukten
Die hyd'nen, dat zy 't volk van Ifrael verdrukten,
En zo beangttigden, dat zy door noot weer tot
Hun ouden helper, wien hun vaadrentot een God,
In fchyn niet,maar in daat verftrekt had,weder keerden.
Hun fchult beleeden, en ontzet van hem begeerden;
Dog 't antwdort was nu: my, die u in noot altyd
Gered heb, cn u uit uw agft-gchulpen, zyt
Gy afgevallen: roept nü tot die vremde Godeii
Die gy verkoren hebt; dat deze u uit uw noden
Nu redden. Ifrael riep nu tot Jehovd:
Verloft ons nu maar ilegts, en doet inet ons daar na
Na u behagen! wy bekennen onze fchulden!
Dc vremde Goden woud men nu ook niet meer dul-
den.
Doe zond God Jcphtha, die de zoon was van een hoer.
Door Gilead geteeld, enftrydbaar: deze voer
Den Ammoniten, met zyn ftrijdbremannen > tegen;
Vielze aan met dapperhyt; verkreeg vanGod den zee-
gen;
Verfloegze; volgde hen, met dc fabel in de nek:
Daar was des vlugtens, en des doodflaans, geen ge-
brek.
Hen dus vervolgende, verdelgde hy twintig fieedca
Der Ammoniten: en die v^aren doe tc vrcdca
DeKindermmtteBethlehem. 77
Κη vcrdemoedigt voor het volk van Ifraei.
Maar doe quam Ephraïm, en maakte een ander fpcl
Metjephtha, die ze uit fpyt, ïyn heerlykheid misgon-
den
Enbragten zo vee! volks tefamenals zy konden;
Zo deed ook Jephtha, die uit Gilead, zyn ftam,
Al 't ftrijdbre mee nam, en daar mee te velde quam.
't Verlies trof iEphraïm afgryilyk; en daar vielen
Die dag, van die ftam, twee en veertig duyzent ziel-
len:
De vlugters kozen de Jordaan , om over 't veer
Te raken; maar daar was juift Jephthas volk al eer:
Die vroegen dan, aan die daar wouden over varen,
Of zy geen volkren van d' ^phraïmiten waren ?
Was'tantwoort, neen; zozeidmen; zegdanfchib-
bolet
Maar wyl juyfl: -S^phraïm de letter fchin niet net
Kond zeggen, maar die, als het volk van Gulik, dre-
ven.
Zo zeid hy Ijibboleth: dat koRc hem dan het leven.
Het volk van Ifraei begaf zig in der daat
Voortaan geduurigtotheteeneof'candre quaat,
Behalven d' afgodsdienft: waatom God, in die dagen ,
Hen, tothunftraf, het jok der Philifteen deed dragen:
En fchoon of Simfonal een duifent Philifteen
Ter neer iloeg, met een van hun broedrcn kakebeen;
En, of hy j ftervende, veel groter hoop deed ftervcn ;
Nogtans moeft Ifraei dc vryheid aan hen derven:
ΕηΓ wijl zy God, en zyn gebod, hoe langs hoe meer
yerlieten, namen ftraf nog plagen ook geen keer.
ί Gebeurden dat een van de ftamme der Leviten,
reis, in Gibea een ftad der Benjamiten ^
Vernagtc; alwaar het volk des ftats zyn by wyf fchond;
^odanig, dat hy haar doot op den drempel vond:
l?ants Ifraei quarti zig hierom tot wraak vergaadien ;
pets'
-ocr page 94-78 DOODENDANS,
Den eis was: Beiijamüi zoud hen die fnode dadren
Ter handen ilcllcn, om hen, voor die boosheid , Itraf
Te doen gevoelen; maar dewyl men 7,e hen niet gaf,
Befloot men, dat daar 20 niet by te laten ileeken :
Dies bragt men 't leger voor de Stat, om zig te wre-
ken:
Dog in twee flagen, doe'er Benjamin op an
Viel, korte't lirael wel veertig duzent man.
Ten dardenmale liep het Benjamin gants tegen;
Wyl ze op het fpoedigfte, een 'zeer feilen neerlaag kre- .
gen;
Zo, dat die gantfche ftam verdelgt en uitgeroot
Wierd, bp zes hondert na. dit klyn getai ontvlood
De dood: maar al km vee * huil kindren, en hun
wyven,
En Steeden, lietmen niets van tot een teken blyven :
't Was alls tot een proy, voor vuur, en vlam, en
kling:
Men fpaarde mens, nog beeft, nog Stad, nog eenig
ding.
't Gebeurde ook, dat men zig der Philifteenfchen
laften
Ontflaari woud: men begond malkandren aan te taf-
ten.
Ten tyden als Samuël het leeraar ampt begon:
Maar 't heidens leger van de Philifteen, verwon
Het heir van Ifrael, dat voor hun heerfchers wyken
Moeft, en liet, op het velt, ontrent vier duizenlyk-
ken;
Dog wilden evenwel de flag hervatten; maar
De kas des Heeren wiert in 't heir gebragt; om haar
Te helpen in den ftrijd; nu dorft men 't weder wagen:
Dog dartig duizent wiert hun leger afgeilagen;
De reft vlood weg: de kas des Heeren, daar 't geloof
Des overwiniliugs op geveft was, bleef ten roof
Dch
-ocr page 95-De Kindermoort te Bethlehem. 79
BenPhiliüeen , die fe in hun afgods-tempel ftelden,
Benevens dagon: maar, wyl plaag op plaag hen quel-
den,
En dagon, zonder hooft en handen, neder lag,
Befloten zy ze, op een daar toe verkoren dag,
Terug te zenden, op een wagen door twee koeijen
Getrokken; dit gediert met bulken en met loeij en,
Quam tot BethSchsemefch, daar het volk van Levi
quam,
En die herkregne fchat af van de Wagen nam.
Der Beth Schxmitren, die dit hyligdom genaakten,
Sturf vyftigduizcnt man, die Godjuift hier om wraak-
ten.
Het volk, dat langs hoe meer hun dienftbaarhyt ver-
droot ,
Deed endlyk't geen hen God, doorSamuel, geboot.
Het fchikte zig tot God, van harte, alleen , te vrezen;
En liet geen afgod meer in hunne palen wezen :
Men trok een heir by een, om endlyk, door een firijd,
Van d' onderdanigheid der Philifteen bevryd
Tc raken. 't Hydens heir klonk dit niet wel in de oren;
E>ics quamcn ze, om. die daad in d' aanbegin te ftoren;
En dagten aanftons, door een vaardige overval
Hen af te maken: maar God donderde onder al
l)ie Philifteen, met zulk ccn fchrikkelyken donder,
Datzyverbaasden.- doe lloeg Ifraeldaarpnder;
Verflocghunhcyr ; verdreefze uit hunne palen ; nam
Hun fteden weder, van dien vyant; en die quam,
By 't leven Samuels, niet meer in dezen lande,
Daar hen Gods donder, met vcrbaaftheid , buitea
bande.
Maar 't wispeltuen'g volk , dat nu eens dit, dai^
dat
Voorgoet keurt, had nu weer wat anders opgevat:
Meaeifchte, ipytderaatvanSamuel, een Koning.
(ίο DOODEN DANS.
Die drift was nu in 'tvolk. Daar baatte geen verfcho-
BÏng.
Daar moeft een Koning zyn. Een Koning was nu '£
woort.
Die cis was vaft geftclt: dat moeft daar nu mee voort.
God ga hea Saul dan ten Koning; en die deede
Zyn eerfteproefftuk, in 't ontzetten van de Stede
VanJabesGilead; waarNahas, d'Ammoniet,
En't Ammonitifcliheyr, verflagen wierd; en liet
Geen teken over,, dat hy hier ontrent gelegen
Had. Saul kreeg terftont ontzag door deze zegen.
Daar tegen quam nogtans het heyr der Philifteen,
Ontelbaar in getal, nu ook weer hierwaarts heen:
Maar Godverlchrikteheni gafhenangft; 2o, datzy
vloden;
En vlugtende, verbaaft, den een den ander dooden;
Op dit zig moordende en verbaaft veltvlugtig volk
Viellfi-aelnuin; en heeft, met fpies en doik,
Het alles afgemaakt watniet van daar kond vlieden.
Zo gaat het, als God wil dat zulks zozalgefchicdcn.
Doe Saul't Koninkryk vanifrael nu vry
Had, en geveft was in d' 9nt2agbarc hcerfchappy,
Voerde hy den Oorlog om zig heen, den Moabiten,
Den Ammoniten, en d' onczaglykeEdomiten,
DenvorftenZoba, en den Philifteen , in'tLant;
En, waar hy d' Oorlogs-tooa deed blazen, d' ovcr-
hant
Aanzynezydczyn. Die Irfael voor dezen
Ontroerden, moeften zelfnu voor die zelve vrezen.
Nu zond God Samuel tot Saul, en gebood: -
d' Amalckiten op het lyf te vallen ; doot
Teflaari; de vrouwen, en de kjiidren (zuigelingen
Daar in begrepen) 't ilaal ten boezem in te dringen;
Geen ziel te Iparen, van al 't geen maar adem trok;
Ja zdf geen ezel, os, nog koe, nog geit, nog bok,
Nog
-ocr page 97-De kindermoortte Bethlehem, 0j[
Nogfchaap, nog lam, in 't kort, wat Jee vca was ge^·
geven,
MoeftSauel, doorzyn volk, beroven van het leven»,
Op dit bevell dan, quam zyn heyrkragt in het velt;
Twee hondert duzent, tn tien ouzent wel getelt.
Met dit ontzaglyk heyr, bekwaam om voorteafgry-
zen,
Viel hy d' Amalekit op 't lyf, en deed hem dyzen;
Verfloegdleheyrkragt; en vervolgde zc op vlugt,
Tot aan Egipten toe, al inatliènde. De zugt
Nogtans, die hy, en 't volk , tot Gods beveellen toon-
dcn,
Was slegt; vermits zy 't goede en 't vette vee ver«
fchoonden,
En doodden slegts all 't geen niet waardig was om mee
Te voeren, naainlyk 'tmaagre en andcs lompen vee,
d'Amalekiffche voril, iiTt leven, engci^angen ,
Wierdrneege voert, ontroem, door zegepraal, te er-
langen.
I^Iaar Samiiel quam, als dit heyr in Gilgal leid ;
Hy zag dien roof, tot daar toe meegevoerd, enzeid
TotSaul: doegyklvn waart in u ygen oogen,
Heeft God u, Vorii;lyk , tot een Ivoning, doen ver-'
hoogen
Nu, Koning zynde, ontfongtgy dit bevell van God:
Gaat heen; slaat AmaJek ! verdelg die zondaars, tot
l^e leftetoe! verdelg hun kindren, en hun wyven;
Ja al hun vee! laat niets wat leeft in 't leven bly ven · ■
Nochtans gy hebt Gods wii-verworpen. Hier is hlyk:
Cies zyt gy ook van God ν erworpen, die u ryk
Verdeden zal. God heett zig zelf eeaman verkoren,
:D>enna zyn hartis: dien is't Koninkryk befchoreg.
;Doe eiiiehy Agag, Vorft van Amalek, tot hem
^e brengen : die quam zelf; en fprak, met fierre ftcm:r
•Lius moet men't bittere des doots 3 door moet, verinia-
F Maar·
-ocr page 98-pOODENDANS.
Maar Samuel verwee·· dien Vorft zyn euveldaden,
En hieuw hem doe terftont in ftukken van malkaar,
Doe trok iiy na iy η huis tot Rainat, en van daar,
Na Bethlehem, alwaar hy David zalfde. Deze
Was'tvoorbcreidfel, tot het geen hy namaals wei-
zen
Zoud. God nu nam de geeft des heüs van Saul; gaf
DieDavid. Saul nu beftond, vandietydaf,
Als op zig zelf. Degeeftdesmetifchen moet men ag-
ten
Tc vallen, als hem God niet ophoud : en de kragten'
Des menfchen, als hem <iod, met zynen Geeft ver-
laat;
Zyn zondig; zonder ruit; en maar alleen tot quaat
Genegen. Saul die nu op zig zelf beftonde,
Was zo onruftig, dat hy nergens trooft in vonde:
Dies bragt men David nu in 't Hof, wyl die zig wel
Verftond op 't fpelen, op den Harp , en Snarenfpel;
Op dathy 's Koning geeft, door fpelen zoud verquik-
ken:
Dit hulp; en David wift zig ZO daar natc fchikken,
Dat hem de Vorft beminde, en halen deed, wanneer
Zyn ziel vol onrufi was, cn deed hem daarom eer.
't Gebuurde nu weer, dat de Philifteen hun magt-
ten
By een, ten oorlog in het velt van Socho , bragttcn:
Daar was een grove vent by, van geboorten uit Gath;
Zes ellen en een hant breet hoog; en Goliath
Genaumt ;· geharnaft, van den hoofde tqt de voeten;
Diequam'theirlfraels met fchampere fmaat begroet-
ten,
En {lelde voor: Zo 't een man met hem wagen woud j
Van Sauls mannen, dat die eenen kamp-llag zoud
Een velt-flag baten: wie verwinner zoude raaken
Zoud, door diezegenpra^I, zyn vyanddienitbaa^^^"
É
-ocr page 99-DeKinJermoortteBethkhem. 83
Maar Sauls volk, vcrichrikt, door zulk cch: groten
bedt,
Ontfettezig; ontviel dcmoet, en was bevreeft.
DochDavid, als die tot 7,yn broers, in 't heir, geko-
men
Was, heeft hy die 7.aak, en nog boven die, vernomea
Dat, wie dien Goliath verwinnenzoud, ten loon
Soud's Konings fchoonfoon zyn: dies zogt hy deze
hoon,
Gods volkren aangedaan, voor zulk een loon te wre-
ken.
Hier over quam hy met de Koning zelf te fpreeken :
Die kleede hem Koninklyk, en gefpte hem 't harnas aan
Maar David ongewoon 20 fwaargedoft te gaan ,
Trok 't uit, en wapende zig met zyn itaf, en flinger,
En goede fteenen ; en door God gemoedigt, ging 'er
Alzo na toe. De groote en trotfe reus verfcheen
Daar aanilonts ook; en 't oog van elk was daarwaart?
, heen.
^an beide zyden ging voor af, een taal, en reden,
Na de aart vaa die ze Iprak. De reus met grote fchree-
den,
Trad aan na David; maar die hief zyn flinger op ,
En trof dien grov aart, meteenfteen, voor in zyn kop,
2o, dat hy nederviel, en David tot hem flapte,
Des Reuzen fwaartnam, en daar mee zyn kop af kap-
ten,
Doe 't heyr der Philifteen dat zag, nam 't flrak de vlugt:
^ar 't heyr van Ifrael, liep, met een groot gerugt,
Hen in; verfloeg ze; en joeg hen na, tot aan hun vetten:
Doe keerde ze te rug, na 't leger dezer peilen,
•tn pionderden't: en Gods gezalfde, David. na
^roefchalaima, met die kop, en 'tfwaart. Zodra
Had David dit gefchenk aan Saul pas gegeven,
Uf, tot beloning, ilondhyhem, uit nvt, na't leven;
I-' r, ' En
-ocr page 100-(ίο DOODEN DANS.
En, fchoon hy hem, door gonft des volks, om reen
van Haat
Een bende Krygs-volk gaf, cn uithuuvi^de aan zyn zkat,
Zo fpeurde hy klaarlyk, dat Gods geeft, van hem ge-
vi'eken,
In David was; dies zogt hy hem den hals te breken;
Gelyk als dikvs'ils bleek in zaakken van dien aart:
Schoon David, als hy hem kond doden, hun gefpaart
Heeft; nogtans moefl: hy tot den Koning Achis vlieden,
Een Philiileefche Vorft. Nu voerden deze lieden,
En deandre Vorften van het lant der Philifteen,
, Met Saul oorlog ,· en zy trokken daarw^aarts heen;
Maar zonden David, met zyn volk, uit hunne fchaa-
ren,
Door wantrouw^, vs'eerterug, als zoudhy't Land be-
waren ,
Dat, door die velttogt, was als zonder volk en hooft.
Nu juift had Amalek een groten buit gerooft,
UitZiklag, en het deel van Juda. Hy , verbolgen
Door deze piondring, ging die rovers agtervolgen,
Met maar vicr-hondert man. GeÈn wonder , dat hy
wouw
. Dien roof herroven; want zy hadden vee, cn vrouw,
Zo zynne, als all der zynne, en zyner lantsgenoten,
Gerooft, en mee gevoert. die togt, dan zo befloten,
Wierd voortgezet: hytrofdes vyands leger aan,
^'erftrooit, en zonder zorg; en viel 'er in te flaan ;
Verdelgde 't ma^tigheyr van Amalek; versloeg ze,
Door zyn vier hondert, op vier-hondert na; ontjoeg ze
Degautfchebuit; gafelkderzynen 'tzyneweer;
En zond na Juda 't geen hen was ontrooft: wat meer
d' Amalekiten zelf ontrooft was, wiert zyn helden
Zodanig uitgedeelt als Mofches wetten melden.
Maar nu ontfong hy ook een tyding, van een slag,
Der Philiiieen, zofwaaralsliiaëloytzag, ^
De Kinder mmt te Bethlehem. 85·
Het htir van Ifrael was niet alleen verflagen;
Maar Saul zelfs, en zyn drie zoons, doot weggedra-
ΤΛ Sen
■Uoor 's yyants volk onthooft, cn, tot een pronk, ge-
bragt
Op 's vyants wallen; dog hen weer ontrooft by nagt;
De Steden, over de Jordaan, en in de dallen,
Verlaten, en daardoor in 's vyands magt vervallen.
Die tyding was gclyk een donder in het oor
Van David, wyl hy daar zyn halsvrint ook verloor,.
Prins Jonathan, de zoon vaxi Saul. David vraagde,
Vermits zyn vyand doot was, wat nu God bthaagde ?
Gods antwoort wasdat hy na luda, tot een Stad
Van Hebroil,reizen zoud.Hy nam danJaarwaarts't pad:
Met al de zynen; en nam in dat land zyn woning;
En wicrd aldaar ook , door het volk, gczalfc ten Ko-
ning
Vanjuda. Isbofeth, een zoon van Saul, wiert,
I^oor Abner, die het heyr des Konings had befticrt,
Van 'tgantfche Ifrael, met Steden en met dorpen,
Met magt van Krijgs-volk, ook tot Koning opgewor-
pen:
Dien zeiven Abner, twee jaar na die tyt, uit fpyt,
Maakte Isbofeth de gonft van all zyu volkren quyt.
Tot nut van David ; en had fchelms dit ftuk befteken:
Dog wiert door Joab, om zyn broeders doot te wrce-
ken,
Verraderlyk vermoort; en David, zecrgeftöort
Op Jüab, Judaas Heyr-hooft, vloekte hem om die
raoort:
Maar, doe twee hooft-luy, van het heyr van Abner fa-
taefpannen, Isbofeth in flaap vermoordde, cnkwaa-i
men,
Met hunnen Konings-hooft, by David» heeft hy haar
F ^ Docr
(ίο DOODEN DANS.
Doen doot Haan omdiemoort. Maarnu verfchcencH
daar
All d' Opperhoofden der tfraelitifche benden ,
En ftammen; toonden, dat zy, tot hun Vorft, erken-
den
De Koni ng David; wicn ty zalfden, tot hun Heer
En Koning. Ifrael had nu geen Koning meer
Bchalven David. In Jeroefchalainia woonden
De lebufiten, daar zig David teg-in toonde;
Verdelgde ze, en verllocg ze , en heeft daar poft gevat;
Hy zelf trok in de borgt Zion ; doe Davids Stat,
Na hem genaamt; van l>em ten woonfteeden aangeno-
imen.
Nu zyn de Philiileen, ten kryg, weer opgekomen;
Dog zyn door David, na hy God had raat gevraagt,
in tvi'eemaal llaans, geheel verslagen, en verjaagt.
Ook dwong hy , door verfcheide afgryiTelyke slagen,
De Moabitcn, 'tjok , jienopgelyt, te dragen.
Zo ook de Syrfcrs, cnEdomiten, dwóng
De Vorft van Zoba, daar hy fchier een heyr van vong;
En maakte , dat zyn uaam ontzaglyk wierd, en heer-
lyk.
De buit, van Zilver, envauGout, fchoononwaar-
deerlyk,
Wierd God gehyligt. Nu is 't na die tydgefchiet,
Als loab, Heyr-hooft van de Koning, d' Ammoniet
Bekrijgde, en David 'thuys bleef, dat zyn oog aan-
fchoude,
(luift als hy, op het dak, zig wat verkoelen woude)
De fehone Bathzeba zig baden, moedernaakt:
Hy, fchoon 't een egte vrouw was, keurde haar zo»
volmaakt
Infchoonhyd, dat hy haar, in hem, deed zegepralen :
Dies deed hyze aanftouts, door zyn diciiaars^, byhem
halen-
DeKindermeortteBeihlehem. 87
Befwangcrde haar; en deed bevordren, dat haar man
Te fneuvlen quam: doe maakte hy zig bezitter van
Die fchoonhyd, die hem zeer veelwelluft kondver-
fchaffèn.
Maar God verkondigde, hem daarorn te willen ftrafFen:
't Geichiede ook: Abfchaloom, zynzoon, die, om
de fmaat,
Zijn fufter, Thamar, aan-gedaan, door wrevel haat,
2yn broeder Ammon, om die fchenilis, deed vermoor-
den;
En na VPrgiiFeHis dies broedermoorts, met woorden,
En kus zyns vaders, maakte een aanhang in het ryk;
Verwekte een oproer; dwong zyn vader, tot de wyk
Voor hem te nemen; fchond zyn wy ven op dcndake
DcsBorgtsvan DavidsStad; Goddededit, ten wra-
ke
Des Egtsbreuks, met de vrouw van Urias begaan;
En tot een itraf des moorts, dien Krygsman aange-
daan.
Dog nu gedagt God weer aan David, en verkeerde
De kans; zo, dat het volk van David, overheerde
Dewederfpannyevandeiigt ontaarde zoon,
Die twintigduizent man door't fwaard verloor j Ca\
loon
Zyns wcderfpalts, dedoot, ontfong, vanloabs han-
den,
Tot Davids leet. Nu was hy weer in zy η e Landen,
Enheerfchappy, heriklt. Maarendlyk, ophecieftj
Heeft God nog zecvcn,maal tien-duizentman, door
pelt, '
Doen fneuvlen, in zyn ryk; tot ftraf voor 't volk tc
tellen.
Dog van te voren quam een duurte het volk te quellen,
Tot wraak, om Gabaon (gefpaartdoor lehofchua)
Door Sauls 'wreveldaat verdelgt, op wynig iia ^
F 4 TUf
-ocr page 104-(ίο DOODEN DANS.
Die doe de doot, in bos en wildernis, ontvloden:
Deezc had doe David uit hun wykplaats op ontbodea
En fprak: waar meede zal ik u verzoenen, zoo,
Datgy Gods erfdeel, ons, weer zegent? zy, nietbl®
in tyffchcn, eyffchten uit den huyze Sauls zeven
Van zyne zonen, om die, door de ftrop, het leven
Te nemen: David gaf ze hen over na hun wens.
De zegen Gods wiert hier gevordert van den mens;
De yrugtbaarhyt wiert wel herik!::; maar in die Stede
iiwam d' Oorlog viermaal mee dc Phiiilken, die mede
i e.n plaag verftrekte, fcheondevyant ook verdelgt
Wiert;' wyl de kryg altyt en goed en volk verfwelgt.
Indien men zcid, dat God zyn wraak nog niet vol-
brogt had,
Wyl David, zegen, niet van God, maar't volk, ver-
zogt had,
Ia, van zulk volk, die, door bedrog, en lift, maar
■ flcgt
Het leven, tot den dienft des volks was toegezegt;
En dat God, na die kryg, en niet zyn wraak geileten
Was , David porde, om 'taet getall zyns volks tc
wc :ten;
Endrth-mdoediepeft, tot end-ftraf, opgeleit
Wie; d, zoud men zeggen dat dit qualyk was gezeit ?
Dcc Divids ouderdom zyn kragtten deed verminde-
ren ,
Stond Adonia, een van Davids outfte kinderen,
Door Priefter Abjathars en loabs quadenraat,
Na 'cKomngryk, en hief zig zelf tot dezen ftaat,
Door magt van Ruitren, op: dog David dit te weteM
<ïekömen zpde , heeft al dien handel omgefmeten,
Vermits hy Schalom,oon, zyn alcieriiefftezoon,
Gcteelt uit Bathzeba, ten eerÜen op den troon
Dee<iftellen; en zulks elk, docr uitroep, en die zake»
Die daar toe benden, deed volkomen kundig
-ocr page 105-De Kinder mem te Bethleheml 8 ^
Na Davids doot ilond Adonias evenwel,
Zo liftig als hy kond, na 't ryk van Ifraël:
Cog Schalomoon, die nu 't verraac niet meer gehen-
gen
Woad, deed, doorB»naja, dieabroer om 't leeven
brengen;
Gelyk ook ioab, aandehoekkenvan 't altaar :
Want die was Amafaas en Abners moordenaar;
Een oproermaker, en weerzoordig knegt zyns Heeren:
De Priefter Abjathar moeit nazyn akker keeren, .
En ruimen Zadok plaats: en Simei, om dat
Die David had gevloekt, wanneer hy zyne Stat, .
Om Abfchaloom verliet, wierd in die Stat gebannen,
Opdootftraf; maar wanneer hem, na drie jaar, twee
mannen,
Zyn knegts, ontvloden, jaagde hy die, tot Gath toe, na
Dies, wederkomende, wierthy, doorBxnaja, ■
Door Schalomoons bcvell, ten eerften dootgeflagen.
Voorts dorfde niemant iets tot 's Konings nadeel wagen,
't Wccrgadeloos verftant van Koning Schalomon,
is allen volkeren, gelykde middag-zon,
Bekent. Zyn wysheid klonk door allerly geilagten
Der aarde; en "zulks deed hem ontzaglyk zyn, enagt-
ten,
Zyns magtig Koninkryks-en volks-en hof-beftier,
Was op een heerlykke en voortrefflyke manier,
i^y wierd, omzijn verftant, gelijk als aangebeden,
Door grote Koningen, en andere mogentheden.
% boude een tempel, tot den dienft van Jehova,
Wiens deftigeheerlykhyd , en glants, geen wederga,
^og had, nog heeft, nog op het Aardryk zal bekomen:
Daar toe was 't konftigfte en het koftlykfte genomen,
Dat elders was: daar blonk niets anders als klaar gout,
Ook wierd een Koninklijk palys door hem gebout,
Zo cierlyk, vorftlyk, cn zo deftig, dat men nimmer
F f Gelczcft
(ίο DOODEN DANS.
Gelezen heeft van zulk een vorftlyk hof-getimmer,
De konft en koftlykhijt betwiftent werk om'tzeerft:
En 't beft was nog, dat dit met wyshyt wierd beheeril.
Zo moeft men, 't Hydendom ten trots, een tempel
ftigten,
Die 't hart, door heerlykhyt, kond, als ten Heemel
ligten.
Het volk van Ifrael, afgodifch van gemoet,
Schoptte anders ligtelijk deGod.;-dienftmet de voet:
MaarGod, die hen verlofte uit hunne flavernyen,
Wilden hen , door offer-dienit, englants, d'afgode-
ryen
Ten ziel uit roden: maar dit wispelturig volk
Was noit geredt uit d'ecne, of 't viel ia d' audrckolk :
Zelf Schalomoon, de wijile en befte van hun allen,
Is, door zyn wyven, tot den afgods-dienft vervallen,
In zynen ouderdom : hy boude templen, tot
Den dienft van Milcom, en ten dienft van Aftaroth,
En all de goden van zyn fchone uitheemfche wyven,
Die 'thart des Konings, tot dien gruwel te bedryven,
Vermurwden; waarom God hem ook te kennen gaf,
Dat hy 't groot-magtig rijks-gezag, enfcepter, af
Zoud fcheuren van zijn zoon, die maar een ftam foud
erven
Dien wijzen Schalomoon'quam endlyk dan tefter-
ven;
Enliet Rehabcam, zijn zoon, 'tgrootmagtigrijk
Ten erfdeel na: maar die gaf ftrak zo wynig blyk
Van wijsheid, dat hy na der ouden raat niet horen
Woud ; maar, door loskops raat der jongen , 'tryk
verloren
Heeft; zo, dat hyhetrykvanJudamaarbehiel
Ten Koninkryk :de reft, hem wederfpannig, viel
Jeroboans, dezoon vanNssbat, toe: die maakte
Twee gouden kalven, en daar templen toe: dus raakte
De Kindemoott te BethUhem.
Gants Ifrael, daardoor, weer tot d'afgodery;
En Juda zelf bleef niet lang van dien gruwel vry.
Wie zal zigover zulk een afval niet verwondreii ?
pies quam de Koning van Egipten alles plondren
Wat hy genaken kond: den tempel Schalomoons,
Het Koninklyk paly s, en heél de Stat des troons
Jeroefchalaïm: cn, behalven deze plagep ,
Gefchiedden dikwils zeer afgrijiTelyke flagen,
^ie, door leroboam, en door Rehabeam,
Elkander toege voegt, hen duur te koften quam.
Den afgods-dienft, zo'tfcheen, onmooglijk gantp
te ontwortelen,
■ Als hier gedempt wiert, kwam daar gints weer op te
bortelcn
StiirfeenafgodifchVorfi; een ander, die de kroon
Kreeg, was niet beter, en kreeg ook geen beter loon.
't Volk Ifraels was, door den afgods-dienft, vergee-
r ven;
wynige van hen ïyn daar van vry gebleven.
De Vorftcn heerften als tirannen, fchoon God ook
^ Afgoderyen en de tyrannijen wrook,
Door oorlog, duurte, en wat nog meer tot ftrafge-
dyen
JVond. Schoon Propheten , Vorft, en volk, hunra^
zernyen ·
«eftraften , en de ftraf, in Gods naam, hen voor '£
Tt
y itdaverden, nog kreeg de Godipraak geen gehoor '
Als magtigzelden. Ook bevond zig magtig zelden
Een Vorfc in Ifracl, daar Gods woort iets by gelden
als voor klynetyt. Nu wierden ze ook door d'
dan door d'andre Vorft, verwonnen; ongemeen
eichat, en uitgeput: cn'tleet, dat hen een ander
aandeed; deden dan hun Vorften zelf malkander:
Zo
-ocr page 108-(ίο DOODEN DANS.
Zo dat dit heerlyk ryk, en magtig volk, han val,
En ondergang zigzelfs op 'clyfhaalde, en nog pal
Bleef by hun Godlooshyt, v/at flraf hen ook genaak-
ten.
d' Afliriërs, die hen te voren cijnsbaar maakten,
Vervoerden 7c endlyk na Affirien, ten dien ft,
Als flaven; en dit trof hen niet op 't onvoorzienil:
Het w^as hen, in 't'begin, en namaals, meiiigmalen
Gevt^aarfchuiiwt, en gedrygt; 'ui moeil me'ervoor
betalen.
Wieeerilgewaarfchuiiwtis, koom tydig't quadevoor
Al wie niet horen wil, moet voelen: dat gaat door
'tRyk luda, dat nu ook voor lang al, door de fabel
DerBabiJomè'rs, een cijnfland was voorBabel,
Wierd endlijk tweemaal van zyn volkeren ontbloot;
Gevangen weg gevoert na Babel; veel gedoot;
En alles wat men in den Tempel, en de woning
Van Koning Schalomoon, nog vond, ja zelfde Ko-
ning,
Van daar, en mee gevoert; hetGods-huys wiertvcr-
brant;
leroefchalaïms wal verdelgt; en 't gautfche lant
Zeerjammerlyk ontvolkt. Dat v.y gevangnen waren
In Babel, duurde tweemaal vyf en dartig jaren: ,,
Doe kreegen zy verlof om weedcr daarwaart heen
Te trekken .· Cyroes, Vorft der Parflèn, en Chaldeen,
En Babiloniërs, en Meden, deed gebieden,
Een vryc doortogt door zyn lant, den loodfchen lieden
Te doen genietten: gaf hen ook de Tempelfchat
Die Nebucad Nezar vervoert had in de Stat
Van Babel, wederom, 'tverwoeft en gants vervallen
leroefchalaima, met haar cierelykke wallen,
De tempel Schalomoons, en · t Koninklijk palleys,
Wierd alles weer herbout, na tijts en iaaks verêys.
, Het volks gedrag, en all wat tegen Mofches wetten
ftrced,
Α
-ocr page 109-De Kmdemoort te Bethlehem. 93
Streed, wierd hervormt: men woud zig nu tot deug-
den zetten. ·
Dewyvcn, die men, uithetHydendom,. getrout
Had, dreefmenvanzig af. Gods wet wierd weer her-
bout. ^
Maar dit nu duurde maar zo lang, tot zy de weelde
Weer fmaakten; en dan fcheen 't of't goede hen weet
verveelde :
Dies bleef de cijnsbaarhyt, een foort van'ilavcrny,
t)en loden tot een itraf, en raakte'er noit van vry:
Baar rnoeften ze eeuwig en onêndig in verquijnen.
' Ten leften wierden ze ook een cyns-volk der Romyi>
ncn i
t)og eerll elendig door de Griekken ovcrheert :
leroefchalaims wal tot aan de gront verneert;
De gantfche tempelfchat geplondert: Steden, Landen
En volk verdelgt: men zag de gantfche Stat verbranden
Ia'tWet-boek zelf: cn, tot vervulling vun die peft ^
Wierd vrouw, enkiut, en vee, ten roof, uit dit ge-
weft, ' ,
Door 't Krijgs-volk meegevoert. Antiochus deed zoe-
ken
By all dc loden, na hun God-geleerde boekken,
En boekken van hun wet; en waar men die bevont,
Wierd volk cn boekken, door zyn ftreng bevell, ter-
ftont
Door fwaart en vuur verdelgt. Men mogtgeenkint
befnyden,
Ofmoeftcn d' ouders, met hetkint, de dootftraf lyden»
Het Hydendom wierd hen, op levenftraf, cn dood,
Op 't lijf gedrongen. Dit was d' aldergrootftc nood.
die te voren graag den afgods-dienftaanhongen,
bevonden zig nu iireng, op ftraf, daar toe gedwongen.
Maar Romens heerfchappy geviel hen niet zo ftraf.
Vcrmics 't hen Vorilten van hun ygen Godsdienft gaf;
Eu
-ocr page 110-(ίο DOODEN DANS.
En hen hun Godsdienft, na hun wetten liet beleven;
Alfchoon een lai^tvoogt, tot een brydel, wierd gegee-
ven.
Nu, tot bcfluitvanditafgrijflijkmoort-toneel,
In Ifraèl, dient wel bcgreepen, dat, eer 't heel
Geflagt van lacob van het eene quaat in 't ander
Viel, 2o,datftam, en telg, geheel niet na malkander
Gekeken, God hen zulks had lang voor heen gezyt.
Ook hadden mannen Gods, Propheeten, breet en vi^yt
Gewaarichuuwt; en al 't geen hen drukken zoud, ver-
kondigt ,
En 't volk, dat zig des wets veelvoudig had bezondigt,
Verloffing toegezyt; ^overr, dat het geflagt
Van luda, dat altijt een Vorft heeft voortgeoragt,
Uit Davids nazaat hen een Koning zoud verfchaffen
Tot Bethlehem; die hen van hunne plagen , ftraffen
Des wets, en zonden, zoud verloilên en hen tot
Een lijtsmanilrekken, tot behagen van hun God.
De Scepter was nu al van luda afgenomen.
Dit was de tijd dat dien verloiler moede komen.
Een bode, een man van God gezonden, quamdan,
jnet
Godslaft, en order, in de Stede Nazareth,
InGalilea, tot een zuivre maagt, met name
Maria, ondertroutmetJofeph, entefime
Van Davids afkomfl:: hy dan fprak op ftaande voet:
Gy begenadigde des Heeren, zijt gegroet!
De Heere is met u, gy die onder alle vrouwen
Gezegentzijt! zyfchrikte, en logt teritont le ontvou-
wen
Hoedanig zy die groete en woorden zoud verftaan.
Dit zag die bode, die man Gods, en fprak haar aan.
Maria, vreeft niet; want gy hebt by God genade
Gevonden, (deze was nu zonder wedergade)
Gy zult ontfangen in u buik, en zult oen zoon
De KinJemoort te Bethlehem.
Ter weereld baren. God, de Heer, ïal hem de troon
Zijns vaders, David, tot een erfdeel geven: deze
■^al, over lacobs hais een eeuwig heerfcher weezen:
Hy 23,1 de zoon van God genaamt zijn: nogtans gy
Sult hem benamen, met de naam lefoes. Maarzy
(Maria) vroeg ; hoe zal dat toegaan ? wijl ik nimmer
Geen man gebruik ? als woud zy zeggen : dat is immer
Een wonderlijkezaak. Doe fprak de bode tot
De Maagt: de Hyl'ge Geeft, cn zelf de kragt van God,
Sal ubevrugtten: dit zal d'oorzaak zijn, eii reden ,
Waarom men hem Gods zoon zal noemen, ziet 'tis
hecden
De zefte maant, dat ook Elifabeth, u nigt,
Alfchoon ze onvrugtbaar wiert gezeit, door huuwlijks
V P'ig'
Nu in haar ouderdom befwangert is , en baren
Sa[, ook een zoon : God bint zig aan geen hoge jaren.
Geen ding is fwaar voor God. Doe fprak Maria voort
Ik ben Gods dienftmaagt ; rny gefchicde na u woort.
Hier op vertrok Gods bode, en ging zig vorder maken.
Zo deed God voormaals ook voornaame en grote zaa-
ken
Verkondigen, doorzijn gezantten, mannen Gods,
Gelijk te voren ook in Abrahams en Loths
Gevallen fomtijts bleek. Maria zig nu fwanger
Bevindende, kond zulk een vreugde doe niet langer
Verbergen; maar trok, met een gants verheugt gemoet.
Na 't huis Elizabeths, en heeft haar nigt gegroet:
Maar die, des Hylgen geefts vervult, riep : wat beje-
gent
My, dat de Moeder vanmijnHeermygroat! gezee·'
gent
^'J' ge onder 't vrouw-geilagt! gezeegent is dc vrugt
^ ws buiks! in mijn buik heeft mijn kintje, metgé-
nvigt, ,
(Als
-ocr page 112-(ίο DOODEN DANS.
(Als door een aangenaam gefpell, dat ons kan dwin-
gen
Tot vreugtgeluit, en tot meer andre vreugde-dingen)
Gehippelt, als mijn oor u teedre groet omfing ;
Hoe dus! van waar komt my een vreugd zo zonderling
Als deeze! ο zaal'ge, die 't geloven niet vermijt heeft;
Dan 't zal gefchiedea, all wat haar de Heer gezijt heeft.
Maria vondzig nu, door God, ook zeer verheugt;
Dies toonde ze, door God te roemen, harevreugt
In zeedig vreugde-zang. Als lofeph nu gewaar wiert
Dat zy bevrugt was, wiidehy, eer het openbaar wiert,
Zijn bruit maar hymelijk verlaten. Hy was vroom.
Dog God verkondigde hem dien nagt in zijne droom,,
Dat hy vervullen woud de woorden der Propheeten;
En deed hem all 't gehym van die bevrugting weten ;
Dies hy nu, van beraat verandert, van bedrijf
Al mee veranderde, en hy nam ze tot zijn wyf.
Nu haddeRoomfcheVoift, Auguftus, laflgegee-
ven,
Dat all wat mens heette, in zijn groot gebiet befchree-
ven
Zoud worden: elk dan trok in die Stat, aan zyn ftam
Gehegt: dies lofeph, met zijn iwangereEga, quam
Tot Bethlehem; een Stac de itam van David ygen.
Maar, om hier herberg, tot hun nagt-verblijf, tekry-
gen.
Was, om de meenigte des volks. veel fwarighyt.
Hun herberg viel dan in een ftal. Nu quam de tyt
Van baarenjüift. Zyn baarde een zoon, gelijk belooft
was.
Hy, die de zoon van God, het Aars en 't Heemels
hooft was,
Wierd flegts in doekken, in een beeften-krep geicgt.
"Maar djt was, door Godsipont, Gods boden j ook
voorzegt.
DeKindermoort te Bethlehem, ^γ
Hier waren Harders, die by nagt het vee bewaakten
In 'tvelt, daar zig een bode, uit Gods laft, ook by
maakte, (fcheenj
Wanneer Gods klaarhyt, van den Heemel hem oin-
2o, datzy, gants vervult van fchrik, zig ongemeen
Ontzetten. Gods gezant fprak toe haar, kort en bondig:
Vreeil niet gy mannen, nog ontlielt u! ik verkondig
U grote blijtfchap, die all'swerelts volk gemeen
Zal zijn ! de Chriftus is geboren! gaat nu heen
In Bcthleherri: dit zal ik u ten teken zeggen: ,
Gy zult hem in een kreb, in doekken, vinden leggen.
Nu quamen menigte van Gods-gezantten, tot
Nog meer verheeriijking; die roemde en eerden God,
En zegenden den inens ,· en trokken doe ten Hemel.
Na dit vertrek, vertrok ook all 't verbaaft gewemel
Van harders, na dc Stat; en vindende't geen haar '
Gezegt wasmaakten ze hun gezigt ook openbaar;
En maaktenider vol verwondring, door die reden.
Ten agtiien dag, wanneer dit wonder kint bellieden
Wierd, wierd zyn naam Jelbes genaamt, gelyk hen
vali
Was, voor d' ontfanknis in zijns moeders lijf,, belaft.
Nu quamen wyzen, zeer uit muntende verftanden,
En ilarrekundigen, van 't ooilen, in de Landen
Der loden, ία de Stad leroefehaiaima, daar
2y daatlijkfprakenmetdenvolke, in 'topenbaar,
En vroegen: waar is hier den liieuw-geboren Koning
E>er loden, welker Harre in 'toolten, ten vertoning
I)oor ons gezien is ? wy zijn hier gekomen, om
Hem aan te bidden. Hierom wiert het priefterdom
En fehriftgeleerden , als Herodes dit ter ooren
Quam, op-ontboden, by dien Koning , omte horen
Waar dat de Chriftus zoud geboren worden ? en
•Men fprak : tot BethJehem, in iudaom dat men
'Gefchreeven vond, dat uit die Stat de lytsman fpruiten *.
G Zoud
-ocr page 114-(ίο DOODEN DANS.
Zoud, die Gods vo'keren ïoud hoeden, riy nu buiten
Dien raat des priefterdoms gefcheidenxijnde, ontbood
Die wijfenhymlijk (Wijl hem, van doe aan, verdroot
Te vreezen, voor een Vorft, die hem de voet mogt
ligten)
Hy, die volkomen iig had laten onderrigten,
Zond hen na Bethlehenl; gebood hen, neerftig na
Datkinttezoekken; metbelafting, dat xo dra
Zy 't vonden, dat ze al ftrak, tn voor alle andre zaken,
Met alle omftandighyt hem 't moeiten kundig maken;
Op dat hy ook qüam , omdienieuw-geboorneheer
En Koning, zynepligt, aanbidding, liefde, en eer
Tc doen. De wyzcn nu vertrokken daarwaats henen :
Docisdieftar, die hen in 'tooftenwas verfcheenen,
Hier weer verfchcnen, ging en voor, en wees hen 't
pad ;
En rulte boven 'thuis daar 'tkint zijn legplaats had.
Sy gingen binnen, daar zy 't kinten moeder vonden,
Zy vielen neder, en aanbaden 't, met hun monden,
En hartten; offerden'thun gaven, na hun magt;
Gout, mirrhe, eti wirook. Zy, al dromende, in dc
nagt,
Var God vermaant, niet na Herodes weer te keren,
Gehoorfaamden fy dit bevell en wil des Heeren;
En door een andren weg vertrokken zy na 't lant
Van hunne woningen. Nu weer van d' andre kant
Wiertjofeph, in zyn droom, door Gods bevell, gC'
boden:
Staat op ! Herodes zal dit kintjen willen doden.
Vertrekt van hier! vlugt, met de moeder, én het kint,
In 't lant Egipten, dat het dien tyraii niet vint!
Blyft in Egipten, tot ik uzal weer ontbieden!
Terftbnt deed Jofeph, in die nagt, Gods wil gefchicden·
Flerodes ziende van de wyzen zig miflyt,
é
Borfl: uit in gramfchap, en ia wre velmocdighy t.
tl*
-ocr page 115-De Undermoort te Belhlehem. 99
Hy meende dat dit kiot een weerelts men'; ^oudweïcn >
Dat ligt zyn nazaat, of hem zelfs nog, zoud doen vre-
zen ,
Voor troons-verlies. Door vrees voor dit geineent ge-
vaar.
Zondhy zyn krygs-volk heen na Bethl'hem, deed hen
daar,
En in die lantftreek , all de kindren, van twee jaren,
En jonger, zonder een van zulk eenjeugt te fpai en,
Vermoorden; opdat, na die uitgevoerde daat.
Geen kint uit Bethlehem zyn Koninklykke ftaat
Zoud kunnen krenken. Hy nam 't fchuim van zync
krygers;
■in onmedogenthyt weergadeloos, alstygers,
En panthcrdieren. Volk, 'twclk d'onfarmhartighyt,
Hun Koning te gevall, al lang had afgclyt;
En welkers aangezigt het evenbeelt der booshyt
Verlirekte; .in welfcrs hart geen plaats, als voor God-
looshyt
Was; welkers aanzien niets verwektte, alsfchriken
fchril :
Dit foort van beeiten zond hy heen, om zy ne wil,
üienoic op iets, alsmaar op nijt, en moortluft, doelde,
Tc gaan volbrengen, op dat ze ook hun lufttenkoel-
den :
Want Vorft-en Krijgs-volk was hier maar een zelve
foort.
Dc Vorft gebood maar, ch dit volk volbragt de moort.
Der vaadren voorbeed fpaarde in Bethlehem geen kin-
dren.
■Uer Berger-voogden magt kond 't wreet bevel niet hin-
^εεη jammcrbidden van de moedren ; geen geklag
Der huisgenootteti; geen door ouderdom ontzag
Verdienende ouden; geen aanlokkelyk betoovren
G a Vaq
-ocr page 116-(ίο DOODEN DANS.
Van fchone maagden, hoe bequaam tot hart veróovren;
Geen zoet, aanininnig, ealiefkozend, aangezigt.
Eens halfgefpeenden kints; geen arrnptjens, opgen'gt
Om hun genaker d.iar mee yrin4elyk te omarmen;
Geen droevig kints-gefclirey, bequaam om zig te er-
barmen ;
Geen lieve züigeling, die kooft aan 's moeders mam;
Geen ongezuiverd kind, zo als 't ter vt^erelt quam ,.
Had iets, dat deze, uit hel en afgrond, uitgebroken
Bloetdorrtige vervloekte afgryilelyke fpoken
Verhindrenkond, hun bloed-en moort-lufl;, metge-
neugt
In't werkteftellen, aanzojonge enteedrejeugt
Ik zal de droefheid, en denarejammerklagten,
Door dit vloekwaardige bedryf ontftaan, niet tragt-
ten
Hier af te malen iriet myn pen. Myn ink, hoe fwart,
V erbeeld de rouw te fwak van eenig lydent hart.
O God! keertuit, en van, de vrye Nederlanden
Detyranny, enmoort, enplondering, en brandden'
Behoud zeby 't gezag en heeribhingvan den Staat!
Befcherra het gantfche volk, en ider Onderzaat!
É
-ocr page 117-DOODENDANS;
_ Chrifti Opftanding uit het Graf.
"Γ7 ~ bevende Haar. ^
Mier wort de Uoot van. rna^t ontoiüotr.
^^ ^u^ Ater wagt gr^ te zeüervÏ
Aeir ze^et dat. tnerv 't^^^
katp Godts magt· Peleiteft ΐ
Zpoti.dleUeft;
CHRISTI OPSTANDING
Uit het GRAF.
N" U was het ligt dat al de wcrelt moed: verligten,
_ En alle duiilre damp en fchadiiwcii doenzwigten,
In d' opgang. Nu was, uit het zaat van Abraham,
Uit Davids wortel, voort-gegroeyt uit Judaas ftam,
Den huyze Ifraëls een vrede-vorft geboréii.
Dit was dien Hylant, dienGelyder, daar te voren,
Door xo veel mannen, doorCiods aangeblazen geeft,
Al over lang, zo veel was van voorzeyt geweeit.
Hy was Herodes, fpijtzyn zo onmenflyk woeden,
In Bethlehem, eer hy daar iets van kond vermoeden,
Ontvoert door Jofeph. Na die wreede bloethonts
dood,
Quam Jofeph, als hem God weer uit Egypte ontbood,
In 't lant van Ilrael, met kint en moeder lamen.
In 't Galileefche deel; daar zy hun woonplaats naaméa
Tot Nazareth. Het kint wies op, zo in vérftant,
Alskragtten; en het wiert vervuld met wijshyt; want
God ftondhemby, met zyn genade. Gods genade
Was op hem; en dies was hy zonder wedergade.
Zyn ouders reisden, jaar op jaar, van Nazareth ,3
Op 't fceft van Paiichach, nadcninhoutvandcwet.
Als Hy, nu twaalf jaar out, mee op dat fecfl: gereid
was,
En alles was volbr?gt wat tot die zaak vercill: was,
Vertrok men weder van leroefchalaima; maar
lefoes, die agter bleef, was in den tempel, daar
Hy, by de leeraars, zig, met vragen, en met horen,
Verzaadde; en firekte tot een wonder voor elks oren.
Zyn moeder, diehemnaveelzockens, daar dus vont,,
j^crifpte hem enigfmts, om'tagterzyn: terftont
SpraK
-ocr page 119-Dt Opflanding CHRISTl uit het Graf. 103
Sprak hy: -waarom na my geïogt ? kond ge allegader ■
Niet denken, dat ik in de dingen van inyn vader
Moellzyn? die reden wiert niet, nadenregttcnaart,.
Bevat; Maria dog heeft ïe iii haar hart bewaat.
Hy trok van daar dan, met 7,yn volk, en moeder,weder
Te rug na Nazareth. Hy was en bleef hen teder
Gehoorzaam. Naderhant zond God loannes, aan
De volkren, wonende aan de watervloed jordaan,
Ten boetbazuin: hy kops de wildernis ten woning.
t)e fprinkhaan was zynfpys, en fomtyds wilde honing
Hy leerde, en predikte, en vermaande, in 't 'algemeen
Barmhartighyt te doen : hy gaf aan ider een,
Ia zelf aan Krygslui en gehaatte tollenaren,
Zyn leeringen: hy drygde ook üreng; waai door dc
fcharen,
Die tot hem quamen, zig verbeeldden, ofhywel
DeChriiÏuszijnmogt, die, tothyl van Ifracl,
Dus lang verwagt was: want, behalvenzyne lering,
Drong hy ookkragttig op het doopfel der bekering,
Tot zond-vergiffenis: maar hy fprak tot dien hoop.
Mijn doop is enkel maarallesn een watcrdoop;
Maar die na my komt,, die 'k niet waardig ben zyn
fchoenen
Te ontbinden , die is die u zal met God vcrfoenen :
Die zal u dopen met den Hyl'gengeeft, envvur :
Die zal maar fuivre tarw vergaadren in fijn fchuur;
En fal het onkruit, met onlesbaar vuur verbranden ;
Hy is na by, cn heeft fijn wan reetsin fijn handen.
En fchoon hy na my komt, hy is voor my geweeft.
Elus ftigtte hy 'tyolk, en maakte het voordeftraf be-
vreeii
Nu quam hy zelf, die al die reede en zaakken raakte .
loannes, ziende dat lefoes de fchaar genaakte,
Scid: ziet nu daar 't lam Gods, dat'sweerelds zonde
weg
G 4
Neem-
(ίο DOODEN DANS.
Neemt; hyisdie, waarvan de dingen die ik zeg,
Gezeid zyn. Doe Jefoes nu ook van hem begeerde
Gedoopt te v/ordeft, fprak.Ioannes: gy vereerde
My waardiger , zo ik de doop van u oncfong:
Dog ziende dat lefocs met rede hem daar toe drong,
Voibragt hy dan de doop aan hem. Terftont na 't doo-
_ pen,
elk (o fchoon vermaak des ziels I) den Hemel oo-
_pen;
En uit dezelve,een diiyf, den heyl'gen geeft, op hem
Ter nederdalen; en men hoorde ilrak een ilem:
Dit is myn lieven zoon, daar ik myn vs''elbehagen
In heb genomen! Nu begond m,en Ilrak te wagen
üna te onderzoekken, of hy.dienMaüchiach, daar
God, door zyn tolken, van gefproken had; en waar
Van hy de naam al had, ookwas. Om'tuit teviffcn,
Wierd hy in d' eenzaamfte en de naarfte wildernilïen
Des lams, geleid; om, van zyn tegenftrever, in
Die eenzaamhyt, na zyn volkomen wil, en zin ,
Beproeft te worden. Als lefoes daar veertig dagen
Gevaft had, hongerde hem: nu wierden ilrak de lagen
Gelyt: want honger doet de mens wel iets begaan,
Dat naderhant gewcnft word, niet te zyn gedaan;
Eu dies, menzeidhem, alseeuzsakzeer wel van no-
den :
Sytgy Gods zoon, zodoetdiefteencn nu in broden
Verandren.^ maar men kreeg totantwoort: niemant
leeft
Alleen door broot, maar door Gods woort (zoals hy
't heeft
Aan Ifrael b-;toontgeheele veertig jaren)
Hy woa.i zijn vyanden zijn magt niet openbaren;
Dies wiisditvoorfcelmis. Doe ging men met gemak
Na Davids hofijtat, en zo famen op het dak
Des tempels, daur het oog zeer verre om"heen kond
weideiji ' ^^^
CHRiSTI Opflanding uit het Graf. 105
Als of men hem, tot zijn vermaak, daar op deed lei-
den :
Maar doe, als of men, langsgewone wegen pat,
Niet af kond komen, zeid meniiemi.is 'twaarhyt,
dat
Gy Godes zoon zijt, zo val maar van boven neder:
(Dus won meii 't klimmen uit; en 't pat was dus ge-
reeder)
Daar (laat gefchreeven, dat God zijne dinaars zal
U aanbevelen, dat ze u hoeden voor dien val;
En, dat ze, op dat ge u voed niet aan een fteen zult
floten,
Op handen dragen. Maar die gonfl: wierd niet genoten
Door dit gedrogt, dat maar door wondren onderregt
Woud weezen; want hier wierd al daatlijk opgezegt :
Ook flaat 'er wederom gefchreven (in de boekken
V^an Mofchc) gy zult God , u Schepper, niet verzoek-
ken.
Dit was nu weer miflukt. Dien vyant bragt hem dan
Weer opeen hogen berg; en toonde hem nu daar van
De Coninkrijkken, zo verr ze eenig oog beryken
Kond; en, om eens te zien of hier geen ftaatzugtblij-
■ , ken
Soud,_fprak hy: zo gy neer wilt vallen, enmyaan
Wilt bidden, wil ik u ten rijks-troon op doen gaan,
En alles geven wat u oogen hieraanfchouden.
Nu foud men fien, of dien Gods foon de proef kond
houden.
Dit was zeer kragtig; want dc mcniïèn, in der daat,
Sien zeer op rijkdom, en op hoog verheven ftaat.
I^oc fprak lefoes: gaat weg gy vyant! wijlgefchree-
ven
^raat: lehova, u God, zult gy die eer maar geven:
Gy Zult alleen maar hem aanbidden; hem alleen
Maar dienen. Daar mee ging die vyant gluipende heen;
Be«
-ocr page 122-(ίο DOODEN DANS.
Beviadende, dat al zyn pogen ydel, ende
Vergeefs was; wijl men hem zo veel niet waardig ken-
de
Zig te openbaren, op verzoek van zulk een zot,
Door wonder-daden, en verneedring, als voor God.
't Verwondert my, en nog meer andren, die wat wee-
ten,
Dat die verzoeker voor een Geeft wcrtuitgekrecten:
Myn mening is, zo dit dc duyvd is gcweeit.
Zo was 't geen gaauwert; maar een dommen plomp-
pen beeft,
Om dat hy meende, of wel Gods Soon zijn wil mogt
paaren
Met zyn wil, en zig, hem, door wondren, open-
baren :
Als of Gods Soon zig, met geloof of ongeloof
Des duyvels, moeijenzoud. Ik ben aan dat oor doof.
Ookfta'kverwondert, zomen meent, dat geeften,
zonder
Eenlighaam, zonder Gods behulp, alleen, dit won-
der
Bewerken kunnen, dat ze een mens, maar door de
lugt.
Nu op een tempel-dak, dan op een berg, tervlugt
(Gelyk de vogeltjens een mug) maar zo vervoeren:
Kan, zonder Gods behulp, het wondren doen wel
floeren ?
Of meent nien, dat God, zyn vervloekte te gevall,
Tot onderzoek zyns zoons, de duyvel helpen zal ?
Verfchoon'tólezer, zovanRuftingfomcijdsbuyten
Syn pat gaat! want hy kan zyn pen altyd niet fluiten:
Maar dog, hy tragt niet elk te buigen na zyn ζ wier:
Hy ftelt alleen maar zijn verwondring op 't papier.
Jefoes begondc nu zijn leeraars-amt te aanvaarden:
En waar het volk zig, na hun wijs, by .een vergaarde,
Daar
-ocr page 123-De Kindermoort te Bethkhem, 107
Daar trad hy in; vermaande hen af tc ftaan van 't quaat
Der ïondc; en zaayde, waar hy leerde, een vrugt-
baar zaat ;
Genas verwonderlyke eri miflèlykke quaallen;
Waar door'tgerugt hem, verre om heen, door alle
paal] en
Van Syrien verbrydde; en wiert ten wonder uit
Gekreeten, door 't gemeen, met juichend roem-^ge-
luid.
Veel fchaaren volgden hem; niet flegts uit Galilea,
Maar ook van over de lordaan, en uit ludea,
En andre landen. Hy nam ook disciplen aan;
Die hy alleen door zyn gebod deed met hem gaan;
All wat hy wilde, en wat hy maar gebood, was krag-
tig.
Een heir van menfchen, 't welk hem volgde, was aan-
dagtig
In't horen van zy η leer, alshyhunleiiengaf.
Sijnleerverkonigdebeloning, dreigdeftraf,
En weesdewijs, waar door men kond ten Hemel ra»
ken,
En, voor de tvreede dood, zig felf ontfterflyk maken.
Alle onderwijzing en vermaning dien hy deed,
Quamuitopncdrighyt, barhertighyt, opvreed.
Op deugt verdraagfaamhyt gchoorfaamhyt, en liefde:
Zulks alles was het dat hy in de harten griefde,
Met ernfl: en icver; zo , dat hy geen woort voortbragt.
Als, met een overgroote en ongemeenne kragt.
Den inhoud en begrijp des wetï; gy zult beminnen
Den lehova, u God, met hart, en ziel, en zinnen,
En^alie menffen als u zeiven, dreef hy door
't kort, hy dreef het volk op 't ware en regttc fpoor
^es Hemels en des deugts. De wereltlijke magten,
tn God, leerde hy hen, elk na waarde, €ηΛν€Ζεπ,
agten;
io8 DOODENDANSi
En waarfchuuwdeider voor die leeraars, welkers daat
Niet over een quana met hun zelf gegeeven raat;
Gdyk de Pharifeen, en andre Schrift geleerden
Der joodfche volkren, die zig zeiven roem begeerden
Te erlangen; Gods roem daar en tegen, gants vergatt.
Berifpte die met veel omitandighedeii batt;
En, die in 't openbaar, 20 't fcheen, hun Gods-vrugt
toonden
En, die zig zelf, voor God, hunOpper-heer, ver-
fchooiiden.
Hy reisde, en Predikte, en 't zy waar hy dan ook was,
Quam zyn barmhartighyt in wonderwerk te pas.
Men bragt hem meenigtegebreekkelijkl^e menflen
Voor d' oogen; als hy die zag na gezonthyt Vv'enilen
Genas hy hen, 't zy van wat quaallen ook gequelt.
Geen lyder wierd vergeefs hem voor het oog geftelt;
Of wierd van hem, 't zy waar het dan ook was, gevon-
den ,
't Zy krank van harilènen, of andre ongezondèn;
Het zy dan kreupelen, of blinden, dollen en
Wat quaallen 't mensdom flegts een naam toevoegea
ken,
Hy deed de quaallen, voor hun ogen, ftrak, verdwy- ,
nen.
Zijn wil, en woort, alleen, verftrekten medicynen.
't Zy dat een krankke by hem was, of verr van daar,
Wie hulp verzogt, of deed verzoekken, raakte klaar.
Wie doof was,, ja wie doof en ftom was, deed hy ho-
ren,
En fpreken; ja die xelf het leven al verloren
Had, en geftorven was; het zy die nog op '£ bed,
Of op de baar was, ofnureetsih 'tgratgezett,
Of lang begraaven was; hy fprak maar met die dood-
den , ■
Als of zy leefden; en hy deed die zijn geboden
CÉRISTI OpflanMng uit het Graf. 109
Gchoorfaamen ; hy deed, in 't levenloze lijk }
De ziel weer ingaan; en, tot openbare blijk
Van.waarhyt, opftaau, ofzynoitgeftorvenwaren.
Hy fprak de woeite onlluimme en hoog-geheven baren,
En bulderwinden, als befielde fchepflen aan,
En deed aanllonts hun woede in ftüle ruil vergaan.
Wijl, waarhyryfde, altijt, veel volks, metgrootte
fcharen
Van veele duzenden, ontrent en by hem waren,
Hscft hy die meenigte, als een goeden vader doet j
Geipijft, verzaat, en na behoren wel gevoet, *
Me: twee drie viiièn, en een vyf zes zeven broden ;
En, tot een teken dat 'er meer was als van noden
Was, fchootter over; ja dat overfchot was veel
Meer, als 'er doemaals van 'te voren in 't geheel
Geweeil was : fchoon hy all die wondertecknen dede
DePharizeen, enSehrift-geleerden, niettevreede
Met all die teeknen, fchoon ontelbaar in getall,
Ver-zogtten, dat hy hen een teken te gevall
Woud doen. Te voren was 't hen in de wilderniilèn
Miflukt; nu zogt men weer op die manier tc viffen;
Maar nu was 't antwoort dat hy dien verzoekkcr bragt:·
Djtoverfpelige en quaat-aardige geflagt
Eift teeknen; maar men zal 't geen ander teken geven,
. Als dat van Jonas: want, gelijk die is gebleven
Drie gantfche nagten, en drie dagen , in het lijf
Des walvis, zal de zoon des menflchen zyn verblijf
Drie gantfche nagtten, en drie dagen, in der aarde
Zijn: en dit zelve, fchoon het geen genoegen baarde,
Gaf hy den Schrift-geleerde en Pharizeen, ten fpijt,
Wanneer zy teeknen van hem vorderden, altijt.
Indien dit volk niet al te waan-wijs om te keren
Geweeft was, en gezogt had met hem te verkeren,
2y hadden daaglijks, al de teekhen dien hy dec,
By menigten, ja zelf zijn wandlen op de zee,
ï38 DOODEN DANSJ .
Aanfchouwcn kunnen: maar zy wouden, in 't byfon-
der,
Als zy maar fpraken, dat hy, haar te wil, een wonder
Ten teekcn doen zoud; maar hy woud hun hoogmoet
niet
Zo veel te wil zyn; dies is 't noit voor haar gefchiet.
Wanneer hy nu door alic om heen gelegen Landen
Gereiit, gepredikt, enzigzeif, door allerhande
Zeer grootte wondren, had aloi: i bekent gemaakt,
Heeft hy zijn omrys, als genoeg volbragt, geftaakt,
En trok terug, weer na zyn Vaderlant: verkeerde
Daar in de plaatflèn daar men all den volke leerde:
Daar leerde en predikte hy met redenen van kragt:
Maar 't fcheen ter ergernis; omdatmenzijngeflggt,
So veel nog leefden, kenden, en al te laag van itaat
kond,
Tot zulks; zo dat hy daar geen; akker tot zijn zaat
vond :
Weshalvcn hy dit volk, om 't ongeloof, verliet,
En wynig kragt deed in hun eng-bepaalt gebiet.
Hy, die zijn rys nu na Jeroefchalaima wendde,
Sprak tot zijn leerlingen, dat hy de gantfche bende
Der fchrift-geleerden en der Overpricftren, daar
Ten prooi zoud worden; en dat hy zeer veel van haar
Soud lijden ; ja de doot, als 't ent van all die plagen,
Door hunne grootshyt, daar ook lijden, en verdragen:
Ten darden daage dog weer opftaan uit zijn graf.
Dit zelve, dat hy hen voor uit te kennen gaf.
Herhaalde hy fomtijts meer, Nuendlijk alszy famen
Ontrentd'Olijfberg, byJeroefchalaima, quamen,
Deed hy een Eezellin, van 't naafte vlek, daar voor
Hem voeren , die hy daar toe aanwees en verkoor.
Hier op nu rijdende, is hy ftatwaart in gekomen.
De weg was, door het volk, beftrooit, met lof van
bomen, „
Eu
-ocr page 127-De Kindermmt te Betblehem. in
En met hun klederen bedekt; en hunne zugt
Tot hem, baarde een gduit dat weergalmde in de lugt:
Gezeegent zy de zoon van David 1 hoog-gepreezen
Moet hy die in de naam des Heeren aankomt, wezen !
Met zulk gejuig wiert hy te poorten ingevoerd;
Waar door de gantfche Stat zeer fchielyk wiert ont-
roert,
Men vroeg: wie is dit ? en het antVvOort nu, der gee-
ner
Die met hem waren, was: lefoes, de Nazarener ;s
Die wonderwerker; die roemrugtige propheet,
lefocs trad af · ging inden Tempel; dreef gereet,
ΛΙ1 wie daar koften en verkoften, wiflèiaren,
En duifverkopers, en wie meer van zulks hier waren,
Ten Tempel uit; en fprak: daar ftaat gefchreeven:
mijn
Huis zal een bedehuis,, in naam, en wezen, zijn;
NoEhtans, gy hebt het tot een moortfpelonk doen wor-
den.
Hy fmeet hun ftoellen, en hun taaflen, fchoon zy mor-
den,
Het onderft boven, met een fier gelaat en ftem.
Hier quamen aanftonts, in den tempel, ook tot hem
Verfcheiden kreupelen, en ongeneesbre blinden;
En hy deed zeaanftonts hun geneling by hem vinden-
Ais d' overprieftren en de fchriftgeleerden all·
Die dingen fagen, en dat zegenent gefchall, ■
ia in den Tempel felf't gejuig der kindrcn hoorden,
Gezeegent zy de foon van David, fo verftoorden
Sy fig; en feiden: hoort gy wat zy feggen ? hy
■^eid: ja. Ik hoor 't feer wel. Maar wederom, hebt
gy
Dannoitgeleefen : uit de mont der fuigehngen >
En fprakelofen, wil ik lof en roem voortbringen ?
Dog hy verliet hen : maar hy qnam den andren dag
Weer
-ocr page 128-ï38 DOODEN DANSJ .
Weer in den Tempel; leerde ep ftrafte met gefag.
Nu hield men raat, en toonde een overgroot verlan-
gen
Hoe dat men hem foud in fijn woorden kunnen van-
gen
Nu heeit d' een 't dus, en dan een ander 't zo befogt;
Maar, fpijt hun lift, wierd niets tot voordeel■ uitge-
wrogt.
Hy was hun vyant; en hy toond ï 't openbaarlyk,
In fyne leringen. Hy overtuigde hen klaarlijk,
Van veel verbaftring en verdraj ingén des wets.
Hy tafte hun hoogmoet en geveinltheid altemets
Heel vinnig aan, en trofhenfoiidereens te miilèn.
Hy leerde een yder meeft al door gelykeniilèn,
Alsidienftig tot begrip, en béter iaaks onthout:
En 't geen hy leerde, was op 't iiels-bchout gebout.
Zulks deed hy daaglijks in den tempel en daar buiten;
En liet fig daar in door geen fchriftgeleerden ftuiteii.
Die, fchoon hy daaglijks, in hun bydjn, wondren
deed,
Hem haaten·, enfigvaft, als was het met een eed ,
Verbonden, om hem, metgelegentheid te doden;
Dogd' aanhang dien hy had by veel gemeene joden,
Weerhield hen veel, uit vrees voor oproer onder 't
volk: ■
Dit zagen aan gelijk een donkre donder-wolk.
Fy wift wel hoe zy zig in hunne moort-trant gieten.
Jerocfchalaima was, voor 't moot-hol der Propheten,
En Gods-gezantien, hem volkomentlijk bekent.
Maar zulks heeft hem niet van iijn zaakken afgewent.
Nu waaren twaalf van zijn Difcio'len de voornaam-
ften
Die met hem waren, en zig daaglijks de bequaamfte
Vertoonden tot fija dicnft: en in dit klyne roth
Was Judas (Simons zoon) gaiaamt ifcarioth,
Een
-ocr page 129-De Opflanding CHRISTI uit het Graf. n g
Een godloos booswigt, fchelm, en dief, en Aarts-ver-
rader,
Gevynft, en io geftariipt vol ondeugt, dat geen kw®t-
der,
Vloek waarder fchepfel, oithetzonneligtbefchecn:
pit fchriklijk ondier ging bedekt en hymlyk heen
Nad'Over-priefteren, en liet zig daar bedingen ,
J^at hy zijn meefter foud voor dai tig Silverlingen
Gevangen leveren. De geeft der geltzugt had
Wem als gevangen; lo dat die geeft hem befat :
^u fogt hy om dat geit te winnen; en dien ihoden
Zag kans op 'tPaflach, 't Feeftder ongerefcn broden,
Het Godloos fchelmftuk uit te voeren: want hy wift
Waar 'fpailach voor Jefoes ter dier tijt opgedift
Zoud worden. Hy wiil ook zyn bedeplaats te vinden 3
En maakte giffing, wyl hy eene van de vrinden
Was, zonder argwaan uit te voeren 't geen hy woud.
Dienavont, als Jefoes dan 'tPaffchaheetenzoud,
En aan de tafel, met de twaalve, was gezeten,
oegond zijn geeft ontroert te worden onder 't eeten;
dathyfprak: de hant van mijn verrader, is
Hier tegenwoordig met enby my, aan den dis:
ten van u aU, die met m) eet, zal my verraden.
gaf nu oorfaak dat ze hem all te famen baden
/efeggenwicndiewas. lefoes derhalven, fprak:
Is die, die ik een brok, na 'k fe ingedoopt heb 1 ftrak
geven. Dit verv^-ekte een toefigt onder de elve.
Hy doopte dan een brok, en gaf die ludas felve;
^og feggende: doet, wat gy doen wilt, metter haaft.
■•^u Vroeg die fchelm nog, met een weefen, gants vei:-
baaft:
^eniic het meefter? want hy liet figvaftlyk voorftaan,
Uat hy, vqq^ j. gjj YQQj. opi-egt ^ jjQg ^gj j^ond
doorgaan.
«y Kreeg ten antwoort juift: Ky hebt hebt het nu gcfegt.
Η Να
-ocr page 130-ï38 DOODEN DANSJ .
Nu ging dien boos wigt, aan zij η boos h) t vaft gehegt,
Aanllonts van daar, om zig aan 't fchelmftuk te begce-
yen.
AU d'andre elf, die met Jefoes aan tafel bleven,
Verftoiiden 't niet; maar elk dagt, dat aan Judas wat
Belaft was; 't xy dan iets te kopen, 't zy dan dat
Hy den nootdruttigen, den armen, iets zoud deel en:
Want Judas droeg de beurs, cn kond zepok wel be-
ileelen.
Nuindienagt, wanneer lefoes verraden wiert,
En 'c paffchach-feeft, na zaaks vereis, daar wierd gc-
viert,
Nam hy het brood, cn dankte 'er God voor, zijneo
vader,
En brak 't aan ftukkcn; deelde het om aan alle gader,
En zeide: neemt en eet het, dit 'smijn ligliaam, 'i
welk
Voorugegevenwort! gylieden, doetzuikselk
Tot mijn gedagtenis! doe nam hy ook de beker
Na 't Avontmaal, en dankten 'er God voor, als hj
zeker
Altijt gewoon was, enhygafzehaartotbefluit;
Uitdruklijk zeggende: drinkt allegaar daar uit!
Dien Beker is het nieuw vcrboiit in mijnen bloede.
Dat, tot vergiffenis der zonden, u ten goede,
Vergoten word: voorwaar ik zal van diergelijk
Voortaan niet drinken , tot ik, inhetKoiiinkrijk
Van God, mijn vader, die, met u, opnieuw,
drinken.
Op die wijs deed hy hen het hart de moet ontfinken >
Wanneer hy rot hen, van zijn naad'rend ongemak,
Ge vangnis, lijden , doot, en wat dies meer was, fpi^^'
Het weik hy nieenigmaal, mee tuflènkomft van tijde >
Tot voorbcwullhyc van zijn lijden, hen voorzeidc.
Wanneer de lofzang na de maaltijt nu volbragt -
De OpflanJing CHRISTI uit het Graf. ΐι$
Was, ging hy met hen uit; enzyd: indezenagt
Sult ge aJtemaal u aan my erg'rsn, wijl gefchrevcn
Staat:, 'k fal den Harder ilaan; dan zal de kudde bcve»;,
En fig verftrojeai: maar wanneer ik opgeftaan
^llïjn, zal ik u voor, naGalilea, gaan.
Doe ging hy met hen in de boomhof der oljven;
Gebood hen ; dat zy daar zo lang wat fouden blyvea,
Tot hy weer om quam, van de plaats van fijn gebet:
loannes, Petrus, en lacobus, nam hy met
Hem, tot hy digtontrentiijn bidplaats was gekomen;
Daar heeft hy, van die drie, zij η affchy t ook genomen;
En zijd tot hen: mijn iïel is totter dpot bedroeft;
Bevlijtigt u, datgy my wakend hier vertoeft.
Een iteenwcrp verder viel hy plat ter aarde neder;
En, gants beangftigt van gemoct, aanbad hy teder:
Ma:g 't weien, vader, laat dien beeker, dit verdriet^
Dog van my nemen ! dog mijn ygcn wille niet,
Maar d'uwe, is 't zo by u bciloten, moet gefchieden.'
Tct driemaal heeft hy iülks herhaalt; en ook fijn lic·
den
Tot driemaal toe geport tot bidden, en met hem
Te waken; dog vergeefs; de droef hyt gaf hen klem
Tot ilapen: doe.hy haarten darden male ontwaakte,
v ermits de tijt fi^ns ramps nu digt na by genaakte,
Sprak hy zetoe :'watilaaptgy ! 't is genoeg! ftaatop!
En laat ons gaan! de zoon des menfchen wort een trop
Van zondaars in.de hant.gelevert, en beladen ■
^et banden.. By is digt na by die my verraden
2al; enterilont, alsiiynogfprak, kwam ludas daar,'
Wel vergezelfchapt met een gantfche fehelmen-fchaar·;
^oorfienmecfakkelen, lantaarnen , fwaarden, ftok-
ander wapentuig. Als beeüten, die uit hekken
^eOToken waren; door gevynsde Pharizeen,
■E-n Uverprieftreii, en hun aanhang, dus by een
Η 2. Ver-
-ocr page 132-ï38 DOODEN DANSJ .
Vemmelt; enterjagt, metludas, uitgezonden.
Hier was de Duvel, endegantfcheHel, ontbonden,
Enop den roof uit . Nu had ludas hen belaft :
Zie toe na wien ik kus 1 grijp die, en hout hern vaft!
Die, wien wy zoekken, zultgy, uit mijn mont-kus
ramen. .
Wan neer die fpoken nu allengs wat nader quamén,
■ Trad hy, bew uft wat hem gefchiden zoud, voor uit;
En, naadrende dien hoop, vroeg, met een fier geluit,
Wien zoekt gy? op die vraag nu antwoorden een der
geener
Dieludasby fighad: Icfoes, deNazarener.
leibes fprak: die ben ik. Op dit woort, die ben ik,
Deisde al dien hoop te rug, en viel ter aard van fchrik:
Hy vraagden hen weder: zegt, wien zoekt gy? enzy
ipraken:
leroes, vanNazareth. Hy, die zig niet verzaken
Woud, Zeid: ik heb gezegt, dat ik die ben: wel aan,
Indien gymy zoekt, zo laat alle de andren gaan.
Doe quam 't Aarts-opperhooft en voorbeelt van vcr-
raadren,
Voor uit die fchelmentrop, zijn heer en meefter naa-
dren,
Enkuftehem; zeggende: mijnmeefterzijtgegroet.
(Ziet wat de boze geeft des menfchen niet en doet)
lefoesnuzeide: vrint, waarzijtgy toegekomen!
Verraat gy, met een kus, des menfchen zoon i d'on-
vromen
En God-vergeten hoop, door ludas kuflèn, nu
Verzekert zijnde, quam, en greep en bond hem ruw.
Dog Petrus, die dit niet verdragen Woud, ontfchede
Zijn fwaart; floeg daar de knegt des Hoogenprieftcrs
mede.
Zijn regter oor af. Maar lefoes, ieerzagt van aart,
Herftelde't, en genas 't; cn aeid; hcrfteltufwaarf'
Wie
-ocr page 133-He Opflanding CHRlSTl uit het Qraf. 117
IVie 't fwaart gebruikt, zal door het fvvaart vergaan:
of gift gy
I)at ik mijn vader nu niet bidden kan ? to mift gy.
Hy zoud my hulp genoeg verfchaflÏn, 20 'k het woud
De beker dien hymy heeft toegezonden, zoud
Ik die niet drinkken ? wat zoud dan de fchrift bediedcn?
Daar fiaat gefchreven, dat het alzo moet gefchieden.
Doe Iprak hy, tot de God-cn eer-vergeeten fchaar:
Gy komt tot my, gelijk als tot een moordenaar,
By nagt, met allerlij geweer, om my te vangen :
Wanneer ik daaglijks tot den Tempel mijne gangen
Geftiert heb, en daar 't volk geleert, gelyk ik plagt,
Stakt gy geen hant namy: maar u tyd is de nagt ·
Der duiilernis; op dat de Schriften der Prophcetea
Gefchieden zouden, en miifchicn niet ydel heten.
Nu wierden al zijn dicipulen , als kaf
Door wint, verftroit, door vrees: zy vlugten van
hem af;
En hy wierd, als een ichelm, of dief, geboelr,gezonden
Na'sHogenprieflershuis; daar zig vergaderd vonden
ΛΙΙ de Overpriefl:eren,Schriftgelecrden,en,'tgcciitot
Dien bloed-raad hoorden, 't Hooft van dit vloekwaar-
derot
Bragt yil]e vragen na zijn liegt gefteld verftant voort;
Van zijn dicipulen, en leer; en kreeg tot antwoort:
Al wat ik leerde, is in het openbaar gefchiet,
Voor al de wcrelt: in 't verborgen heb ik niet
Gefprooken noggedaan: en dies ben ik daarvry van:
't Is ider een bekent: wat ondervraagt gy my dan ?
Vraag 't al den volke ; want zy hebben my gehoort,
£nweten't. Nu gafhemeen dinaar, opditwoort,
^enflagaan'taangezigt, als tot klijnagtingsteken;
fprak: zult gy alzo tot d' Hogeprielter fpreken ?
I^pefprakjefoes: indien ik qualijk fpreek , datquaat
Diende aangewcfen ; en zo 'k wel fpreek,waarom ilaat
ti8 DOODENDANS.
Gymy? om nu de wet, en'tregt, alswai, tebuy-
gen,
Wiert volk gezogt, om fchelms en valflyk te getuigen,
Öp dat het vonnis van zijn doot ten minften fchijn
Zoud hebben; maar hec woud op die manier niet zijn:
Hun fchehiis gezeg was niet eenparig nog eendragtig:
Want hun getuigenis was vals, cn onwaaragtig.
Maar d' Hogeprieiler fprak: ziet ik bezweer u, by
Den ievendigen God ! dat gy ous zegt, of gy
De Chriftus zijt, Gods zoon! welaanlfpreekopÜaat
horen!
Waar op Jefoes hem, met een fis^e ftem, ter ooren
Quam:ja, Gy hebt het nu gezegt. Ik ben die zelf:
Doch, van nu aan, zult gy, aan 't Hemels hoog gewelf.
De zoon des menfchen op de wolken zien verfchijnen,
Ter regterhand Godskragt. Doe fcheurde Caiphas zy-
nen
Hoogpriefterlykken rok van ftaat, en zeid ziet daar;
Hy heeft gelaftert! zijn, tot dien Gods-lafteraar,
Getuigen nodig ? nu wat dunkt u ? fpreakt geduldig!
Nu fprak men 't vonnis. Sy verklaarden hem doöt-
fchuldig.
Doe boril het fchelmenrot, dat hem tot daar gelijt
Had, uit, inbooshijt, en in onbarmhartighijt.
Men fpoog hem fmadig in zijn aangezigt, begekte,
Befpotte, enfloeghemfelmctvuiften; men bedekte
Zijn aangezigt, cn iloeg 't met vuiften, dat het deert
Wie 't hoort verhalen; dan nog zeid men propheteert
OnsChrifte. Ia zeg op! wie is't die u geflagen
Heeft ja men deed hem niets als leetop leet verdragen
Die gantfche nagt door; en des morgens vroeg, by
tijds,
Wiert hy gebonden, met zeer veel omzigtighijts
Gevpert na 't regthuis, en een G odvergeeten hijden»
Püatiis, die, ten dicnft van Romen, in die tijden
Daar
-ocr page 135-De Opfianding CHRIStI mt het Graf, Up
iJaar ftedehouder was, gelevert. JudaS pas
Nu ziende, datzijn Heer ter dood verwezen was,
Beroude zijn verraat. Het geit dat hy ontfangen
Had, bragthy weder, en heeft doe hem zelf verhan-
Tr S^"·
Hywiilwel, dat by God, nog mens, voortaan geen
heul
Voor hem meer zijn zoud ; dieswierd hy zig zelf ten
beul.
Nu voor Pilatus wiert Jeibes op nieuw bcfchuldigt j
En alle lafter, tot meer fpijt, vermenigvuldigt;
Menzeid, dat hy hetvolk verkeerde , en oproer quara
Verwekken; ja't gezag des Kijferstotfignam ;
Verbiedende dat hooft des werelts cijns te geven;
En, tot waarfchijnlijkhijt, vertelde men daar neven,
Dathyfigfelfs, als trots, en hoog verwaant, vermat.
Dat hy de Chriftus, en hun Koning felf was: dat /
Hy maar een booswigt was, niet waardig hun verfchoo-
nirrg.
Pilatus ondervroeg hem dan; zijtgy een Koning?
Hy antwoordden, en hy fprak; mijn Koningrijk is niet
Vandefe werelt: want, indien mijn rijks-gebiet
Iets werelts in had , had mijn volk voor my geitrcedcn,
Dat ik den loden niet dees nagt, en u op heden,
Gelevert Was. Wanneer fijn vyandcn hem voort
Al Iiieer befchuldigden, fprak hy geeneenig woort
Totontfchult; en dit was Pilatus als ten wonder;
Die, hebbende verftaan uit reden in 't bezonder,
Dat hy een onderdaan was van Herodes, fond
Hy hem dien Koning toe, wijl diezig ook hier vond:
^aar dien Godlofen, gants van alle deugt verbaftert,
Heeft, met fijnkrijgs-volk, hem befpot, veragt, ge»
Ρ . laftert,
^p met een witte rok, gelijk een gek, geklect,
rilatus weder toegezonden: maar dit deed
Η 4 Die
-ocr page 136-ï38 DOODEN DANSJ .
Die twee, hun vijantfchap, die zy, tot :ui,ma!kan-
dren
Gedragen hadden, in een vrintfchap nu verandren.
Pilatus, hebbende lefoes genoeggevraagt,
' Sprak tot den loden; dien gy my hebt aangeklaagt,
Vind ik onfchuldig; gy nu eift van my gewoonlyk
Op'tPaasfeefteenenlos; lefoes nu, dievcrfchoonlijk
Is ,_wilt gy dat ik hem los laate of Barrabas ?
(Dit was een moorder, die op 't feit gegrepen was)
Maar 't ligt verleide graauw, dat niets uit d' oogen
fchittert,
Als wispelturighijt, raakt morgen ligt verbittert
Op die, die 't heden, met hun fielten Hemel tilt;
Het vliegt, als lugtftof, door een aaffem-blaas, in 't
wilt.
Het had hem zo onlangsgefegent, en geprefen:
Nu deed de Priefterfchap hen roeppen: weg met dee-
fen!
Kruid, kruifthem! enalfchoon Pilatus menigmaal
Zijn onfchult voorhild, voerde het volk dc zelve taal
Als voeren, kruift hem die gy niet van 't volk bemint
ziet!
Indien gy hem niet kruift. zoo fijt gy's Kijfers vrind
niet.
Nn deed hem dien Barbaar dan , om 't geichreeuw
van all
Dicftcmmen, 't loodfche Volk^ enPrieftren, tegc-
rall,
Op 't naakte lijf, rondom, van voren, van ter zijden,
Eti agtren, een Barbaarfcheenftrengegceilinglijden;
Niet maar door een Beul, maar door twee of drie gelijk.
Hier hulp geen keren, dus, of zoo, hier was gcea
wijk.
En ditgefchiedde nog met olTenfecnwen-rocden,
Door hui: en vlees, fo, dat, nyts't jammerlijke bloc-
deB, Gec*
cpflAnding CHRISTï uit het Graf. η i
Geen huit gezien wiert. Na 't volbrengen van die iaak,
Èragt hem het Krijgs-volk in de raat-zaal, om vermaak
Met hem te plegen, 't welk zy nog oo hen vermogten.
Die fchelmcn hadden nu een doorne kroon gevlogten;
Die drukten ze hem, door haar en huit, zeer diep in 't
hooft;
Doe hong dit hels gefpuis, van menflijkhyt berooft,
Een purprcn mantel om zijn fchoudren : hier beneven
Wiert hem een rietftok in zijn regter hant gegeven:
Doe viel men voor hem neer, en zeide: zijt gegroet
Heer Koning! en terftont daar aan, op ftaande voet,
Heeft hem dien booswigt in hetaangefigt gefpogen,
En deed dat aangezigt dan flag op flag gedogen,
Van zijn vervloekte vuift. Dit deed niet een, maar elk.
O godloos draken-zaat! ο jammerlijke kelk I
Wie heeft, van aan begin, zo bittren kelk gedronken ?
Was dit eens mens om , tot een kortsw^ijl, mee te
pronken ?
Daar niets te zien viras, als dc flentren, én het bleet,
Van dit doorgeeflèlt lijf? eenandreiifchelmnog, boet
Zijnhelfcheluften, doorhem, met die rietftok, flaa-
t. Sen,
Kegt op die doorne-kroon, en 't hooft, te doen ver-
dragen.
Nu quam Pilatus , die Jefoes aldus ten toon
Bragt, met die rietftaf, en verdoemde doornekroon;
Het gantfche lighaam gants aan flentcrren, door die
roeden,
Geflagen; 'taangefigt, door'tfchendighyHoos woe-
den
van 'tgodloos krijgs-gefpuis, met vuiften, dik, en
■r. ^Oöt,
Enblaauw, geflagen, zodatoogen, neus nog mont,
Nog kin, nog voorhooft, nog zijnkoncn, nogzijn
wangen,
Η s Ver»
-ocr page 138-ï38 DOODEN DANSJ .
Verfchoont was; dus, en met dat purpre kleet om-
hangen ,
Vertoonde hy hem den volke, en zyd: aanziet dien
mens |
Dog, d' Overpriefter-fchaar fchreeuwde uit hun hel-
fche pens:
Weg! kruifthcm! kruifthem! hy zal geen genaa ver-'
werven!
Wy hebben zelf een wet; nadiewetmocthyfterren.
Pilatus, ziende dat hy niets verwinnen kond,
Op 't onbefuisde volk, dat reets ten oproer itond;
En, dat het hem, nog zijn gevangen, woud gewaar·
digen,
Zeid hy: ik heb geen fchult aan 't bleet van dien regt-
vaardigen;
Gy moogt dan toezien. Of hy zeggen woud, gedult;
Indien 'er ftraf op volgt, het is u ygen fchult.
Maar 't kond de razerny der Joden niet vermindren;
Zijn bloet zy over ons, en over onze kindren,
Was °t algemeen geroep. Hy liet dan Barrabas,
Die, om een dootflag, in een groten oproer, was
Gevangen, los, gelijk het volk het van hem wilden ;
Engaf jefoes, opdathy, door diens doot, hen (tilde,
Hen over, tot hun wil. DitaardfcheDuvel-rod,
Na hem nu ook, opnieuw, befpogen, enbefpot
Te hebben, nam hem af dien purpren mantel; deeden
Zijn ygen kleedrenaan 'tgeplettert lijf en leden.
Dit God-vergeeten, fnode, en eerloos, helsgefpuis,
Lyd hem een groot en fwaar ondraagbaar hylloos kruis
Op 't fwak doorwondde lijf; en dwong hem zelf te
dragen
't Geen hem ten galg zoud zijn: ja zelf, hy wierd door·
ilagen,
Gedwongen, om daar mee wat fpoedig voort tc gaan:
Hy torfte 't bovendeel; dc reö flecpte agter aan ·· -
Oe O0mJing CHRlSTl uit het Graf. 1x3
Maar, wijlzy fpeurdeii, dat dit tijd verfpillcnfoudcn.
Zo greep men Simon van Cyrenen, een reets oude
Verkreupelde Akkerman, die van den akker quam;
Die dwong men, dat liy 'tdeel dat nafleepte, op zig
nam,
En agter nadroeg. Een ïcer grote fchaar geleide
Hem; mans, en vrouwen, waar van veel der laatftea
ichreiden:
Tot deze wendde hyïig, fchoonvoivanpijnlijkhyt,
Enfprak: Gydogtercn van Jeroefchalaima, fchrijt ,
Om my niet ƒ waarlijk, u genaken andre dagen,
Waaringeuzelven, enukindren, zult beklagen,
Wanneer men alle die onvrugtbaar zy η van aart,
En alle buikken, daar noitvrugt uit is gebaart,
Gelukkig noemen zal. Dan zal u wenflchen ftrekken,
Dat berg-en heuvlen u verpletten en bedekken:
Want, wijl zy dit doen aan het groen hout , als gy
fiet,
Wat naakt het dorre dan al rampfpoet, en verdriet
Wanneer hy dus allengs ter Stad-waart uit gedron-
gen
Was, wiert hy voortgeprcft, gedreven, en gedwon-
In fpijtzijn fwakhyt, en door lafl: vermoeithyt, dra
Tenityllendoodbergop, omhoog, opGolgotha,
Te klimmen, met hetkruis beladen, totdcnbloede
Gedrukt: men dreef hem voort met ftokken, en met
roeden;
Daar was geen ruft. Wanneer hy boven op den top
Was, nam het Krijgs-volk nu zijn kruis, en regtte 't op.
üoeishy, met een touw om'tmiddcllijf gebonden, ,
Ten kruis op opgehyit, zo hoog als zydan konden:
Daar regtte een fchelm een leer ten ende 't dwarshout
aan;
Klom daar by op, en greep lijn hant by 't lijf van daan,
-ocr page 140-ix^ rxOODEN DANS
En rekte die na 'tend, zoverrals 't kond verdragen:
ï)oe wierd eenfpijker, door die hant, in 'c kruis ge*
flaagen,
Zo dik, en grof, dat daar een lighaam aan vertrout
Was; en een anie fchelm, aan d' andere hoek van 't
hout,
Greep d' andere hant, dien hy al mee 20 afwaarts rekte;
Daar, met een fpijker , vait-flocg, en hem nog be-
gekten:
Doe nam de darde fchelm een fpijker, grof, en fwaar,
En ipij kerde hem daar mee de voeten op malkaar,
Doorhuit, en beenderen, en zenuwen, enaadren,
Ter plaatfe daar de hie! en fchenklcn lig vergaadren,
En dus aan 't neder-end van 't kruis onwrikbaar vaii:
Nu wierd het hijs-touw van des lighaamsfwaarteont-
M,
Als niet meer nodig om dien lijder tc ondervangen :
Men liet hem nu alleen maar aan die fpijkren hangen,
Door zijn gebeente in 't hout geflagen, dat het kraakt.
Nuwiert 'er, boven hem, eenopfchriftvaftgemaakt,
Dat door Pilatus was gefchreven, tot vertoning, '
Drietaallig: dit 's Jefoes van Nazareth , de Koning
Der Joden. Dit ftond nu de Joden niet wel aan :
Maar'twas gefchreven; 'tftond 'er; en het bleef 'er
flaan»
Wanneer ae Jiem kruiilen , als een fchelm en lant-
verrader,
Doe fprak dien goeden nog: vergeefthethcnovaderi
Want zy en weten dog niet wat zy doen. Hy bad
Voor zijn tirannen, die hem martelden. Men had,
Op dat het nog zijn fmart en ramppen mogt verfwaa-
ren, ·
Hem, in het midden van twee fchelmen, Moordena-
ren ,
Gekruift · zo, dat aan elk zijde ccn van dit gefpuis
Hong,
-ocr page 141-De OffianJing CHRISTi uit het Graf. izf
■ Hong, nevens hem; en elk aan lijn bezonder kruis.
Dc Pharizeen, de Schrift-geleerde, en d' Onderlinge,
En d' Overprieftrén, en al die hier wandlen gingen,,
Verftrekte hy, fchoon vol pijn, ten tijdverdrijf, ca
fpodt,
Men zeid: indien gy zijt de Chriftus, zoon van Godt,
De Koning Ifraels, zokomtnuafvanboven:
Vertoont u kragt, op dat wy 't zien, en u geloven.
Een ander fprak: iijtgy Gods zoon, verlaat die poft:
Die is niet Koninklijk: maak datgezelfverloft.
Dus fprak het krijgsvolk ook ; ja een van die fchavuit-
ten,
Die, om hun moorden, om hun roven en hun muyt-
ten,
Gekruicigt waren, fprak: zo gy de Chriilus zijt,
Verloft u zelf, en ons, cn toont u mogenthyt.
Maar d' andre moorder fprak hier tegen, tot zijn voor-
deel;
Hoe! vreeftgy ook God niet, fchoongy in'tzelvigc-
oordeel
Zijt ? doch de flraf die wy ontfangen, zijn wy waart:
Wy lyden billik; ftrafen misdaat is gepaart :
Maar deze heeft niets, dat niet betaamlijk is, bedreven:
Mijn ziele flerv zijn doot, en leve altijd zijn leven!
Doe fprak hy tot Jefoes: ο Heer gedenkt aan mij η
Als g' in u Koningrijk zult ingekomen zijn I
Doe fprak Jefoes tot hem: voorwaar, gy zult nog hc-
den,
Metmy, in't Paradijs zijn. Nu lag hy benedeu
•Λ-an 't kruis, zijn moeder, cn zijn lieffte leerling,
ftaan;
Die fprak hy, beurt om beurt, aldus, zeer kortlijk
aan:
Vrouw, moeder, ziet u aoon.' Joanncs sietumoe-
der
Van
-ocr page 142-ï38 DOODEN DANSJ .
Van doe af, nam hy haar tot hem, als liaar behoeder.
Ter darde uuf wiert kfoes gekruicigt; en het is
Ter fefter uur gcfchiet, dat grote duifternis
Het aardrijk dekte ^ zo, dat alle hemelligten
Veiduifterd wierden, voor des menfchen aangezigtten j
Tot aan de negende uur, gelijk een donkre nagt;
En 't krijgs-volk hield terwijl aan 't. kruis zeernawc.
Nu op die negende uur, waanneer die iiagt zig wendde
Ten dage, en ider weet het zonncligt bskende,
Verhieflefoes zijn itcni ten Hemel; riep: ^li!
(Twee maal) JEU ' iEli! Lamma Schabachthani!
Dit wort vertaalt (ik ben te dom om zulks te vaten)
Mijn God! mijn God! waarom hebt gy my dus verla-
ten?
Als of Schabachthani Hnafabtani gelijk
Was; dit vint,· in mijn hooft, dat dom is, wijnig
blijk.
Ik agt my, door de twift met papen, niet ver-eerlijkt j
Maar was 't, mijn God! mijn God! hoezeer word ik
verheerlijkt i
Vertaald, zo ftak'er hoop en troofi: in, na mij η zin:
Maar dus, na mijn dunkt, ileckt'er niets als wanhoop
in:
Want, 20 God die verlaat, die gants de wet vervult
heeft ;
Die hem gehoorzaam is; zijn wil voldoet; geen fchult
heeft;
En Gods geboden, tot een ftip toe, heeft volbragt,
Zo wort vergeefs Voor my, eentrooft van Godtver-
wagt;
Wantik ben zondig. Kan de onzondige, in zijn fter-
ven,
Schoon'tzelfGods zoon is, inzijndoot, geentrooiï
verwerven;
Ia, zo God zijn ter dood getrouwe zoon verlaat,
-ocr page 143-DeOpflanJingCHRISTluit het Graf. 1x7
Aan't kruis, alftervcnde, fo is voor mijn geen raat.
Dog rnijn geloof ftrekk my (God geve het fo) ten nut-
te;
,'t2y d'overzetting mift, of, dat ik felve dutte.
Een die dit iioorde, dagt dat hy Elias bad,
Als of hem die propheet fijn hulp verfproken had.
Hy, die vol wonden aan het kruis hong in de hoogte
Door pynn?n aigematt, klaagde endlyk nu van droog-
te;
Dies feid hy dan: mydorft.Het wierd gehoort; endo«
Stak eene een fpons met eek hem, op een rietftok, toe:
Maar d' andren feiden: fagt! houd op ! laat ons eens
loeren
Of hem Elias ons hierfal van 't kruis ontvoeren,
't Was 't roomfche krygs-volk, dom en boos, in fchijo
en fijn :
't Verftondniet, als barbaars, hun ygen taal, latijn.
Nuwaslietalivolbragt, v?atoit, door Gods prophee-
ten, '
Van hem voorfeit vras: daar was niets ook van vergee-
ten.
Na 't nemen van dien eek dan, feid hy: 't is volbragt.
Doeriephyvi'eder, met een grote flem, enkragt :
O Vader ik beveel myn geeft in uwe handen!
(Och! mogt myn Geeftdaar bok zo 2eekerlijk belan-
den!)
Nu booghy 't hooft, en gaf de geeft.. Zodatdedoot
Ook dien regtvaardigen in zijn gewelt genoot,
Eerft fcheen 't, als of de zon, zijndoot, vooraf,
betreurde:
beefde 't Aardryk, en de grote rotflên feheurden.
graven borftten op: dè doden, dus ontdekt,
^'Jn, uit hunne yzrcflaap, ontwaakt; en dus gewekt,
^ognainaals, indeftat, verfcheidenen verfcheenen.
Des Tempels voorhang fcheurde in tweeu, van boven,
henea ~ Tot
ï38 DOODEN DANSJ .
Tot gants beneden. AII dit vreeilyk aanzien gaf
Ontroering in de ziel van vele; en vrees voor ftraf.
De hooftman van de wagt, die by zyn volk gebleven
Was, en Jefoes de geeft, -zo roeppende, had zien gc-
ven;
Als ook die duiilernis; 't vervaarlyk aardgebots,
En beving; en, 't gebarft van hoge rots by rots;
Enzelfhetkrijgs-volk, dat, met hem, Jefoes bewaar-
den
Ontzetten zig, voor 't geen zig voor hen openbaarden:
Zy wierden 'er gants door verfchrikt, en zeer bevreeft.
En zyden; deze is een regtvaardig mens geweeft ! _
Dien mens was zekerlyk Gods zoon, gelyk hy zeide:
De fchaarV die, om zyn dootteaanfchouwen, hem
geleide,
Sloeg op hun borftten, en vlood weg van Golgotha.
Dog 't meefte loden'dom vroeg hier in 't minft niet na.
Maar, op dat deze drie aldus gckruifte lijven
Niet, op het Paas-fecft, aan hunkruiiTenzoudenbly-
ven,
Daar elk hen, mooglyk als een flof tot oproer, zag,
Verzogtten, mitshecnudevoorbereidings-dag
Des PaiTchahs was, en maar dc vyfde dag der weekkc,
Pilatum, dat hy hen de beennen woud doen brceken ,
En weg doen nemen van de dootberg. Hy dan fprak
Daar ja toe: 'tkrijgs-volk, dat die order hadde, brak
Der moordren beennen ; maar wanneer die beullen
ïaagen
Dat hy geftorven was, befpaarden zy die flagen
Aan hem , die 'tpaaflam was. De Schrift had zulks
voor heen
Verkondigt, en al lang voorzyt: hem zal geen been
Gebroken worden. Een nogtans van die gezellen,
Barbaars genoeg, om iets barbaars in 't werk te ftellen,
Volbragt zyn booshijt aaij een doodden , trots een
ker;
Ζ)ί OpflandingCHRlSTluit hctGraf. 119
Hy ilak lefoes nog door zija zyde, met een fpeer;
Als woud hy zeggen: of gy nog miiTchien iets voelen
Kond , wil ik ook dan nog rayn lufl: aan u eens koe-
len ;
'tZy dat ge u flegts doot veinft, of 't zygy waarlyk
zyt . .
Geftorven, deze fteek doodde u in eeuwighyt.
Nu was't gedaan. Nu had der loden nijt geen plaats
meer.
Dien zei ven avont ging nu een regtvaardig Raats-heer ,
Die in dien bloetraatder Godlofen niet geweeft
Had (wijl hy hymlijk, voor het lootfche volk bcvreeft,
Een leerling van lelbes gev/eeft was) totdenregter
Pilatus; en hoe zeer hy ook bevreeft was, egter
Bad hy Pilatum, dat hy hem het lighaam van
lefoes woud gunnen; 't was dog doot I Pilatusdan
(Was, door die bootfchap van zoo fnel een doot ver-
wondert;
Weshalven hy dan ecrft dien Hooftman over hondert
Ontboden hebbende, en de waarhyt uit zyn ment
yerflaan, bewilligde hy in 's Raatsheers bee terflont.·
■^yn naam was lofeph, en was van Arimathea
Geboortig; 't was een plaats der loden, inludea.
peeze had een hof, nietverrvanGolgotha, waarin
Hy, in een Rots, een Graf, zeer net, had, na zijn
zin,
I^oen houwen; en hier had noit imant in gelegen.
In dit graf heeft lefoes nu d' eerfte plaats gekregen.
Dien lofeph koft hem ook fijn dootgewaat, van vlas j
En Nicodemus, ook een medeleerling, was
Hier in zijn helper; die bragt ontrent hondert ponden
Van mirrhe en aloës; hier wiert hy in bewonden,
Na 't loots gebruik, in 't graf Nu gingen zy weer
heen,
ί··η rolden, voor de deur des grafs, een fwartη (leen.
1 Vart
-ocr page 146-ti8 DOODENDANS.
Van verren ftonden de Marien , en meer vrouwen
Uit Galilea, om de plaats des grafs te aanfchouwen,
Op dat ze hem balffemden; niet wetende, dathy
Alzo gebaliièmt was. Des andren daags quam, by
Pilatum, heel dc Schaar der Prieftren, Schrift-geleer-
den,
En Pharizeen, die weer wat nieuws van hem begeer-
den ;
En zeiden: ons gedenkt, dat dien verlyder, groot
Heeft opgefproken, Van drie dagen na zyn doet
Weer opteftaan: beveelt nu, dat men 'tgrafbewaa-
ke
Drie dagen, op dat hy niet weg-geftolen raken
Door zyn Diftiplen, 's nagts, en 't volk, door hen,
nog aan
Gefmeert word, hy is van den doden opgeftaan :
Die laatfte dwaling zoud dan arger zyn als de eerfte.
Dit was d' eenpaarige yfch. Dit baaden ze elk om 't
zcerfte.
Pilatusgafhendaneen wagt, enzyde: gaat ;
Verzekert nu zyn graf zo als gy 't zelf veritaat.
Zo deden ze ook : de wagt wierd ordentlijk geregelt;
En ze hebben graf en fteen, tot minder vrees, bezee-
gelt.
's Daags na den Sabbath heeft het vrouwvolk 't graf
bezogt,
En Speceryen, tot zijn balsming, mee gebrogt.
Sy waren vroeg, al met den daagraat , ondervs^ce-
■ gen;
Maar waren met die groote en zware fteen vcrleegen,
Die voor de graf-deur was gewentelt, hoe die af
Te went'len; zonder dit kond nimant in het graf.
Maar 't was vergeefs gezorgt. God hadde d'aard be-
wogen,.
En die doen daav^ren; als een Engel uit den hogen
-ocr page 147-He Opflanding CHRlSTl uit het Qraf. 131
Quam, als een Blixem, van gedaante,, en in een
kleet
Zo wit als fneew, die ftrak die ileen de grafdeur dèed
Ontwyken, en zig zelf daar op ter neder fchikte.
't On-overblufbre fchuim van wagteren verfchrikte
Voor hem tot flervens toe. Nu vreesde 't zelf de dood;
Zodanig , dat het, door die vrees: hun wagt ont-
vlood.
Nu quam het vrouw-volk daar. En, wijl %y 't graf nu
open
Bevonden, zij η zy daar zeer vaardig ingelopen,
En vonden 't lighaam van Jefoes in 't graf niet; maar,
Alleen een jongling, in een lang wit kleed, zat daar
^ Ter regtter zyde in 't graf; waar door zy zig ontfetten:
' Maar hy, nu tragtende hün verbaafthy t te beletten, ;
Sprak: zïjt maar niet verbaait, noch zo met vrees be-
zett!
Ik weet, gy komt hier om lefoes van Nazareth,
Gekmift op Golgotha, tefoekken: wilt niet vrezen;
Hy is hier nief: want hy is van de doot verrezen ,
Gelijk hy, levende, te vorenheeft gefegt.
Komt hierwaarts; ziet de plaats daar hy was neerge-
^ legt:
Dog gaat met haafl; zegt zijn Difdpulen, zynBoo-
En Petro, dat hy opgeftaan is van den doden !
Hy gaat u voor, gelijk hyzcid, na Galileen:
Daar zult ge hem zien. Nu-vlood hetbangevrouw-
• volk heen, '
vol vrees en blijtfchap, om de zyimen a!l d e zaa-
als de waarhyt was, met vreugd b:ken-t te maa-
ken:
^og 1 onderwegen is Jefoes hen zelf ontmaet,
tnfprakhentoè, nazyngewoontcj-7,ytg:;groct!
, J s Zy
-ocr page 148-ï38 DOODEN DANSJ .
Zy viellen neder , en aanbaden aan zyn \ oeten;
Dog angib'g, enontftclc. Hy, die dit woud verïoc-
ten, ■ ;
Sprak: vreeilniet; maar gaat heen, en zegt mynbroe- ί
dren aan,
Dat zy van hier, na 't land van Galilea gaan;
Daar zullen zy iny ïien! dit vrouw-volk dan ging faa-
men
Na4'Elf, cnd'andren, wparbyzyzohaailnietqua-
, men ,
Of dillen 't voor hen op, volkomen, altemaal:
Dog wiert genomen voor een ydle en vrouwc-taal
Want zy verflonden nog de Schriftten niet; nog brag-
ten
Zig, 'tgeen hy zelf van hem voorzegt had, ingedag-
tcn.
Dog Petrus ging nog, metjohannes, heen, indien
't Geichiet was, om dan ook het ledig graf te zien.
Zy quamen dan aan 'tgraf; waar in zy hem η iet von-
den,
Maar wel de doekken, daar zynlighaaminbewond-
den
Gewed!: was. Mooglyk fcheenhen 't graf van 'tlyk
berooft;
Maar, dat hy nu niet meer in 't graf was, wierd ge-
looft.
Het Krygs volk, dat, doorfchnken vrees, yan 't
graf gevloden
Was, als J efoes het graf verliet, en van den doodeii
Verrees, quam in de üat, by d' Overpriefterfchaar;
En bootfchapten hen, all wat op hun wagt, endaar
Ontrent, gefchiet wai?,;, en gezien, met ygen oogen.
Dit was nu immers geen bedrog. Dit was geen loo-
gen.
Wanneer zy wilden dat hy hen een tceken gaf, ^ ,
Gat
-ocr page 149-De opflanJing CRIST/ uit het Graf. 133
Gafhy ten teeken, dathy, nazyndoot , in 'tgraf,
Als lonas in het lyfdes Walicvifchs, drie nagtten
En dagen, zynzoud; 't'weik zydoe voor grollen agt-
Maar ïiende dat het nu gefchiet was, floot men mat
Metd' Ouderlingen; en men zeid den'wagtrcn : laat
U lippen dit geheim, om 't leven, niet ontglycn!
Verbergt het, wylu zulks ten voordeel zal gedyen. , .
Maar gaat ten eerllen dit verfpreiden; zegt: tenagt
Zijn wy in ilaap geraakt, vermoeit door langen
^ wagt ;
Ter dier tyd hebben zyn Difciplen hem geftolen,
Wanneerwy flieppen! laatu ditzyhaanbevolen!
En komt Pilatüs zulks ter ooren , heb geen zorg ;
Voll^rengtgyonsbcvéll: wy ftellen ons tot borg
Vooru; cn zullen hem, voor u te vr eden ftellen.
Op dat dit haf nu, dit vervloekte fchuim der hellen,
Hunwilvolbragt, endoorhetuiterilegewelt,
Gedwongen wierd, wicrd hen daar toe genoegfaam .
gegeven; waar door zy zig lieten overheeren;
En zeiden alles wat men van hen kond begeeren.
pielogentaal, door geit gekogt, cn fchelms verfpreit,
Word hedendaags nog, door de loden , uitgebreit.
óGod! ο Vader van lefocs! laat ons het lyden
En fterven van u zoon, van zonde cn ftraf bevryden!
2yn doot zy onze doot! neem onze fchulden af 1
^oertons ook leevende, als Icfoes, weer uit ons
■r graf!
J^aat dog 'sLands Overheen,' nog onze Borger·vaa-
7·
ftoit, als ju Icfoes en uwen naam, vergaadrcn!
iJoet Zulks Godvrugttig , met het hart, en niet in ,
fchyn,
Ge-
-ocr page 150-ï38 DOODEN DANSJ .
Gefchieden! cn wilt dan altyt hun helper i.yn!
Zyt even ïo met all 's lands onderdanen üimen,
Om 11 barmhartighyt, en in lefoes naam! Amen.
Voegt hier u Amen by, ο aller fchepijen hooft!
Om dat lefoes ons zulks heeft, op zy η woort, belooft.
i151 DÖODEN DANSJ
— AgiUL i'iaau ..
Uus róerê-odti ZootbvatiAieriert troon
-ocr page 152-De wet,waar aan het Volk der Joden ftreng gebon-
den,
En vaft verknogt was, mits hun wcderfpalt,en7onden,
Verftrekte een llaverny, en ygentlyke ftraf;
Een fchets, waar door het geen toekomftig was, hen
af
En voorgebeelt was, als een fchaduw. Door Prophe-
ten,
Gods afgezantten, had hen God genoeg doen weten,
De tijd en plaats, en wijs, wanneer, en waar, en
hoe,
Hy hen dien laft, en ilraf, ontnemen woud: hier toe
De man, door reekenen, doen kennen, die'tverrig-
ten,
En die hen , van die wet der dienilbaarhyt, verligtcn,
Ia gants ontlaften zoud. Hun booshyt had de fchuit,
Dat zy niet fpeurden, dat de gantfche wet vervult
Was, door lefoes: 20 ook, dat zy niet konden mer-
ken ,
Aan all de menigte van t ync wonderwerkken,
Geboorte, en tekenen, die waarlijk over een
En famen itemden, met het geen van hem voor heen
Gezeitwas, dathyzelfde man was, Gods beminden
En welgeliefden zoon, die hen des wets ontbinden
Moeft, en het zuiver lam zijn, d,at, ten offer, voor
De zonden van het volk, geflagt moeft zijn. Maar,
door
Propheten, was dit volk zeer zelden te overtuigen.
Hun fteennen hart liet zig vermurwen nog verbuigen,
leroefchalaïm was van outs af aan gewent,
Gods afgezanten, hoe baarblijkkclyk bekent,
De QpfianJing CHRISTl uit het Graf .137
Door fteenigen, en andre afgrij felyke dooden,
Van kantte helpen , en van 't aartrijk uit te roeden.
Men agtte daar Gods leer en wil en woort niet meer;
Maar ider leefde en deed veel mesr na menlchen leer:
Schoon God hen zeide, dat ïy te vergeefs hem eerden,
Die'tvolk,door leringen,gehoon der menfchen leerden:
Maar Gods wil wierd verfchopt; en wie 't hen leid,
ontbloot
Van 't leven: endlyk wierd Gods zoon ook zelf gc-
doot.
Het tecken, dat hy op den darden dag verryzen
2oud,was gcfchietanen had nu Üof om God te pryzen:
Het was hen, door de wagt ,klaarblijklijk aangebrogt:
Maar neen: die wiert, door hen, met geit, noch om-
gekogt,
Omzelfsdewaarhyt, door een fchelms-verdigtte lo-
gen,
Te dempen; want men woud de waarhyt niet gedo-
gen.
Men gaf zijn leerlingen de fchult, van 't graf berooft
Te hebben .· deze die nu zworven zonder hooft,
En zelve 't graf, ontbloot van hunne meeiler, von-
den.
Begrepen zelf niet, wat zy daar van denken konden,
Of zouden. Twee van hen, dien zelven dag, na 'i
vlek
Van Emmaus gaande, was hun onderling gefprek,
Met droefhyt, van al die nu voorgevallen zaaken.
Icfoes, terwijl zy met malkandren daar van fprakeli,
Quambyhen, en ging met hen, zeggende: wat fyn't
Voorredenen, diegy verhandeld? waaromfchijnt
Gy droevig ? 't antwoort was (wijl hen 't gezigt gehou-
den
Wiert, op dat zeiiem zo haait nu nog niet kennen zou-
If Zij
ï38 DOODEN DANSJ .
Zijt gy alleen dan in Jeroefchalaima vreemt ,·
Dat gy niet weet, nog van die dingen niet verneemt,
Die deze dagen daar gefcliiet zijn^ zelfookgener?
Hy vroeg: van welke ? van lefoes den Nazarener, '
(Was't antwoort) een Propiieet, een waardige Gods
tolk,
Vol kragt, in woort, en werk, voor God, en voor
het volk,
Door d' overpriefteren, en overaten, ten oordeel
Des doots. geleyert, en gekruiii:: wy hadden 't voor-
deel
Van hem gehoopt, dat hy die was, die Ifraël
Verlqiïèn zoud: en dit baart ons te meer gequel,
Dat wy de darde dag na zijn begraving tellen.
Ook zijn 'er vrouwen, die ons döf gemoei ontftellen,
Diedefemorgen, vroeg, in'tgrafgewecftzijn, daar
Sy hem niet vonden, maar wel engelen, die haar
Verzekerden, dat hy nietdoot was; maar nu leefde:
Waar op dan foramigen van d' onfen daarwaart ftrcef-
den.
En vonden hem niet in het graf f daar hy gelegt
Was; maar wel zulks, als hen door 't vrouwvolk was
gezegt.
Dit was de famenfpraak. Dit 's oorzaak onfer fmarten.
Doe fprak lefoes; ο trage en onverflandige hartten
In aan te nemen, all het gene, datu, door
So veel propheten, was verkondigt, lang te voor:
Moeil niet de Ghriftus all die dingen, die ze hemdeden
Verdragen, lyden, en alzo ten glorie treden?
Doe heeft hy hen, het geen van hem was voorgefegt,
Verklaart, en na den fin volkomen uitgelegt.
Beginnende van Mofche en alle de Propheten!
Deed hy't hen aHes, kort, dog klaar, en bondig, we-
ten.
Nuquameiifyby'tvlekvan Emmaus; enhydeed^^^
-ocr page 155-Als woud hy verder gaan : maar zy , niet wel te vreed
Hier mede, dwongen iiem met reden ; en ty zeiden:
Blijft by ons.' 't wort te fpade om van ons af te fchei-
den.
'tisby denavont, en de dag is reetsgedaalt,
Vermits de ïon van verr maar langs het aartrijk ftraalt.
Hy ging dan met hen in. 't Gebeurde, doe men eeten
Zoud , als hy met hen aan de taafFel was gczeeten ,
Nam hy het broot, en dankte, en brak't, en gaf het
haar.
Nuwicrdhy, door het broot te breken, openbaar
Door hen gekent: maar hy is haar gezigt ontkomen.
Doe zeiden zy, als door verbaafthyt opgenomen: ^
Brandde onze hartten niet in onzen boeiem, beid,
Als hy ons op de weg de fchriften open leid,
En anders met ons fprak ? zy nu, ten eerrten, gingen ■
Tc rug , weer na de Stad, daar zy die wondre dingen
Verkondigden, aan d' elve, end'andren, diebyeea
Vergadert waren: dog, daar wiert aan alles*geen
Geloof gegeven. Doedediiifteriiisgenadert
Was; endebroedren, ineenhuys, by een vergadert,
In goede menigte, en de deur vaft in hec ilbt
Gefloten hadden, om de vrees voor 't boze rot
Der Joden, quam Jefoes in 't midden van hen allen :
Zy wierden, hier door, van de fchrik, èn vrees, be-
vallen ,.
En meenden, dit was nu voorzeker wel een geeft.
Maar hy fprak tot h2|arwaar voorïyt gy dus bevreeft?
Hoe kunt ge u hartten dus beklemmen, en ontroeren ?
(Wat laat ge u, door een loiTe enydle waan, vervoe-
Als zaagt ge een fpook, of geeft·, van 't onderaarts ge-
welf)
Ziet hier myn handen, en myn voeten 5 ik ben 't zelf.
Beiiet my! taft my aan! een geeft heeft vlees uog been-
nen, Gelyj^
ï38 DOODEN DANSJ .
Gelykgyfiet dat ik die heb. Enftrak, meteenen,
Toonde hy zijn handen, en zynvoeten, gantsdoor-
wond ;
En, als hy hen, doorvreugt, nog ongelovig vond;
Vermits hy niets, tot hun vernoeging,- woud vergee-
ten,
Sprak hy dan weder: hebt gy hicr niet ietwets te eetcn
Doe gaven ze hem een fiuk van een gebraden vis,
En honing-raten. Hy, tot hun verxekernis,
Nam'tvlyttigaan, en at het, voor hun aller oogen.
Doe zyn zy, tot geloof, met grote vreugd, bewoo-
gen: *
Maar hy verweet hen hun hartnekkig ongeloof;
Omdatzyfig, met hart, enooren, beide, doof
Gehouden hadden, voor die hem, na hy verrezen
Was, hadden zelfgezien; als of 't bedrog mogt wec-
zen.
Dit zyn de woorden, zeidhy, welke ik tot ufprak.
Als ik nog'mct u was, in 't velt, en onder 't dak:
Dat alles, wat van my, door Mofche, dePropiice-
ten.
En in de Pfalmen, is bcfchreeven om te weten, ·
Vervult moeft worden, 't Was hen meer als eens her-
haalt ,
En, door de Schriftten, net na 't leven afgemaalt,
Maar niet begrepen. Hy heeft hen 't verftant ontbon-
den.
Op dat zy klaarlyk al de fchriftten wel verilonden.
Dus ftaat'er, zeidhy, endeChriftusmoeftdiepyn
En fmaathyt lyden; wyl de Schrift vervuld moeil zyn:
En op den darden dag weer opftaaH uit den dode
('t Was , tor ven'ulling van de Schriftten, zoo van
noode)
Zo ook, dat namaals, iii zyn naam, in't algemeen,
Bekeering en ontftag van zonden, ider een,
' De Opfla^iJitig CHRlSTi uit het Graf. 141
En alle volkren, moeft gepredikt zyn; en binnen
leróefchalaima, in den aanvang, eerft beginnen:
Gy lieden zelve zyt getuigen: ge hebt gehoort
Λ1 deeze dingen , lang voor heen , van woord tot
woord.
Doe dit gefchiedde, was hier Thomas, een van dc
elve,
Niet by: zy bootfchapten hem ddn · wy hebben zel-
ve
De Heer, lefoes, gehoort, gefproken, en gezien.
Maar Thomas antwoorde hen, en fprak tot hen: in-
dien
Ikzelf, Zyn handen, en daar in, hetfpykerteekken,
Niet koom te zien , en daar mijn vingren in te fteek-
ken;
Fn ook mijn hant niet in zijn zyde fteek, gewis
'k Zal noit geloven, dat u zeggen waarhyt is.
Maar, na agt dagen, als doe zyndifciplen weder
Vergadert waren, en daar Thomas by, gereder
In ongeloof, alsoit; de deur gefloten; vry
Voor iets van buiten; quam lefoes hier zelv e by,
En ftond in 't midden, en zeid : vreede zyu lieden !
Om Thomas nu zyn hulp, uitongeloof, tebieden.
Sprak hy tot hem: komt, brengt u vinger hier 1 be-
ziet
Mynhanden! iieektuhantinmynezyd! zytniet
Meer ongelovig, maar gelovig! Thomas ziende
Nu niet meer ovrig, dat tot ftof van t wijffel diende,
Gafnu ten antwoord, meteen gants ver baasde ftem,
Myn Heer en mynen God ί doe fprak lefoes tot hem.
Gy l^homa, hebt gelooft, om dat gy, met u oog-
^CIl
My hebt geiien; 't gefigt heeft u daar toe bewogen :
Gelukkig zyn ze die niet zien, en nogtans mee
Geloven zullen. Doeis'tnamaals, aandezee
i158 DÖODEN DANSJ
Tiberias, gebeurt, daarzyn difdplenvifcLn,
En heel die nagt hun tyt vergeefs daar mee verkwïften,
Dat in de morgenftont lefoes, daar ftaande op ftraht,
Riep: kindertjes! hebtgyeentoefpysbyderhant?
Zy rieppen : neen! cnhyweer, wiilendehenverblyd-
den,
Riep: werpt het vifnet uit, en vift ter regtter zyde
Van 't Schip ; en daar zult gy 't bevinden, zoo als 't
hoort!
Zy wurpen dan het net aan iluurboort buiten boort,
En konden 't, mits de vangft, niet weder tot zig trek-
ken.
Nu quam Joannes, hem, die zeegende, te ontdeck-
ken;
En zeid tot Petrus: 't is de Heer. Door dit verftant
Sprong Petrus buiten boort., eh fwom terftond aan 't
land,
Om by zyn Heer te zij η; en liet voor zyn gezellen
De zorg, om'tfchip, aan ftrant, ontrent twee hon-
dertellen
Van boort af, methet nette ilepen. Zynvcriangfl:
Was groter na zyn Heer, als na de grote vangft.
Alsd' andrcn ook dan, met het fchip, tc lande, zaa·
men
By hunnen goeden Heer, verbaafl: van blij tfchap, qua-
men,
Was daar al vuur, en vis daar op, cn broot daar by.
Doe fprak lefoes tot hen; brengt van die vis, diegy
Nu ftrak gevangen hebt, om daar van op te diiïèn ·'
De vangft was hondert drie en vijftig grote viiïèn,
Die Petrus, met het net, gants zonder ramp of quaal,
Op 't lant trok; en lefoes deed hen het middagmaal
Daar by hem houden; en is daar by hen gebleven.
Hy nam het broot dan, en hy hpeft het hen gegeven,
Na zijn gewoonte, als ook de vis, met een zeer goct
De Opftanding CHRISTluit het Graf. 143
En vrindlijk wezen, als een goeden vader doet.
Na 't middagmaal woud juiii zijn ipraak tot Petrus we-
zen;
Dus: Simon , Jona zoon, mint gy my meer als
deze?
Ia Heer (fprak hy) gy weet het dat ik u bemin,
lefoes dan zyd hem: wyd myn lamren! in dien zin
Vroeg hy ten tweede maal, met uitgedrukt begeeren:
Gy Simon, iona zoon, hebt gy my lief ja heere
(Sprak Petrus) en gy weet dat ik u liefheb. Hoed
Myn fchapen, fprak lefoes; en vroeg op flaande
voed .
En voor de darde maal; ook dat hy niets li^ertoefde
Gy Simon, lonatoon, bemint gymy? 't bedroefde
Nu Petrus, dat hy hem ten darde maal zulks vroeg;
Dies gaf hy te antwoort, met een ftem, bedrukt ge-
noeg :
Heer! gy weet alles (en gy kent myn hart van binnen)
Gy weet ook, dat ik u bemin, met all myn zinnen,
lefoes iprak weder: wyd mijn fchapen! en heeft
hem
Zijn doot, aan 't kruis, verbeelt, met een verftabre
ftem.
Doezeidhy: volgt my! en hy ging hen elders lyden;
En heeft hen zeekreberg, 'inGaliken, befchyden,
Daar hy begeerde, dat de broederfchap hem zoud
Gaan vinden; wyl hy daar weer by hen wezen woud.
Hier quamen deElvedan, met hoop en zorg belaa-
den,
Ontrent dien berg: en als ze hem zaagen, zooaanba-
den
Ze hem. Sommige van hen dog twijifelden, Hybrak
Die twijiFelmoedighyt; quam by hen ftaan; en fprak
^ot all de Brocdren , die fig daar te famenfchaarden:
My IS gegeven , inden Hemel, en op Aarde ,
Voi
-ocr page 160-ï38 DOODEN DANSJ .
Volkomen magt. Gaat heen door all de'verelt: leert
En onderwijil al 't volk, op dat het % bekeert!
Ik zende u, zo als my mijn vader heeft gezonden.
Het Euangelium zult ge ider een verkonden;
Hen dopende, in de naam des Vaders, en des Zoons ,
En Hyl'gen Geeftes (en bekreant u niet des loons,
Agt op geen onderfchyt van Hydenen en Joden)
Leert fc onderhouden all wat ik u heb geboden,
In al de Landen die ge u leven lang doorloopt.
Wie dat gelovig zal gcweeft zijn, en gedoopt,
Sal zalig worden; maar wie niet gelooft, verdoemt
zijn.
Dat zal den volkren voor gefprooken, en genoerat
zijn.
Hy had te voren, als hy by hen had geweefl:,
Hen aangeblazen, en hen idoen den tlyl'gen Geeft
Ontfangen; en gezeid; wiens zonden zy vergee-
ven,
Ofhouden zouden, fulks foud, in den Hemel, ee-
ven
Alfogeichieden. Nu hierna gebeurde het, tot
Jcroefchalairtia, doe fy daar, op fyn gebott,
Vergadert waren, dat fe hem vraagden, alsfynknegt-
ten.
Of hy 't rijk Ifraëls nu weder op foud regtten ?
Maar hy Iprak tot haar: het komt u niet toe, de tijt
Te weten, noch ook zelf niet die gelegenthyt,
Die felf de Vader heeft gefteld in fyne magtten.
Maar gy zult van om hoog des Hyl'gen Geeftes kragt-
ten
Ontfangen, kort hier na, dies blijft gy in de Stad
Jeroefchalaima, en verlaat die niet, voordat
Gy aangedaan zult zijn met andre kragt van boo-
ven.
Verwagt dien Geeft daar, die de Vader doetbeloc^
ven»
CHRISTI Hemel-mart. 145-
Gy zult getuigen ia leroefchalaima, ja
Doorgantsiudea, door geheel Samarfa·,
En tot aan 't uiterfte der aarde. Dit nu zeidc
Hy hen uitdruklijk; als wanneer hy haar geleidde
Nu buiten, tot ontrent Bethanien; alwaar
Hy op de Olijfberg ging; zyn handen ophief; haar
Zijn zegen gaf; en van haar opvoer in den hoogen
Regtop, ten Hemel; tot een wolk hem, voor hunne
oogen,
Onzigtbaar maakte. Hier nu trok hy van haar
af
Ten Hemel, als hy hen zijn laatiien zegen gaf.
Hier kond geen twijöel zijn. Zy zagen 't open-
baarlijk. .
Zy zagen 't alle , mits het · helder dag was, klaar-
lijk. ,
Zc aanbaden hem, terwijl hy oproer. Hun gcfigt
Geleide hem opwaarts, en bleef daarv/aarts heen ge-
^o lang zy, met het oog , hem , opwaarts, volgen
konden. ,
Terwijl zy dus, h:m na, ten Hemd, zagen, üon-
den
Twee mannen by hen·, gants in zuiver witgewaat
Gekleet; en zeiden rot dc broederen : wat Itaat ·
Gy Gah'eeërs dus teu Hemel op te ilaaren!
iefoés, diezelvedie van u is opgevaren
Totin den Hemel, zal alzo.,' gelykerwijs
-^Is gy gezien hebt hem die vaardige Hcmel-rys
Aanvaarden; zo gelijk hy nu is opgenomen,
Te zyner tijd, weer van omhoog, benéden komen,
•poe keerden zy, vervult van blijtfchap, weder naar
.leroefchalaima, maireenfchabbaths-rys.van daar.
d'elf DiscifIcn, en de broedren, fn de vrou-
wen,
Κ vEq
-ocr page 162-ï38 DOODEN DANSJ .
En ook de moeder van Jefoes, met vail; vertrouwen
Volhardendê in 't gebedt, onthielden zig te gaar
Eendragttig, vreedfaam, in den Tempel, by mal-
kaar.
ó God ! u mogenthyt, engoethyt, ï.ijn on-endig.
Helpt ons, u Schepilen; wy zijn, zonderu, elendigJ
Doet ons herieeven, om u goedertieren aart!
Ay voert ons Hcmelwaart dc or Ghriili Hemel-vaaït.
doodendans;
Een KONING op zijn Throofö?
'^c/icoTv, Jaor tL· J{arjtterv, ΰ£ JIUTV ti-omtv,
iSeit scijrty. yiin, wat-i verieellr,
T^e^Dcfot JujmJr, oivyerwa^tr iefynett,
^ze /tun Kol ts tijt^ej^^eeti:^.
De Vorften fchyiien, met hun dwingende gebo-
den ,
En inagt, van liraf en loon ^^-volkóinenc aartfche Go-
den.
Men vrceft hun gramfchap, om deftraf. Men eert en
dient ·
Hen; ja men eert en diént ook zélf eens vorüten vrient,
Ophoop, om daar door, by devorrtingonitterakcn-
Ai wie de majeftyt eerbiedig mag genakén,
Agt zig verheerlijkt: en waniieer hy op.zijnThroonV
Ten praal zijns majeiiy ts, de Koninklyke kroOn,
En Schepter voert , waar 't gout, de psexrlen, dia'
mantten,
En audre koftlijkhyt, vanaf, aan alle kantten
IrideoügenSchittrcn, tot zijn hoeft-en hant-jiraat;
En 't purpure tiuweel, het vorillijkkleet van itaat, · ·. .
Waar op zig 't bloem-^iraat, van glinftfent gout, ver-
gheven ·
Toont, ,en met diamant, en psejerlep, als doorwec
ven.
Het vorftlyk lighaam tot een pronk- ciraat verilrekt; ;
Daar vloer en wanden met Tapijtten zijn bedekt jI,- -
Waar in de koftlijkhyt, nog konft, malkander wijK-
ken; - ' 'ί,',.·
Enzuiiicn, enverwulit, metpragt en praal doenWJ"
ken ^ ·
Als nut, tot, dekfel, cn tot ileunfcl,' van de zaal; ;
En. totmecriuifter, hieriijiihotitpct, altemaal^ '
;Op 'tpragttigitegedoft, ontrent, inliilgew^eniel|^
toont hy, als een God, in zulk een Aardfchen
Hcemel,
2ijn]uiller; en munt uit, by ider onderdaan,
öelijk de Zon; waar van de Starren, en de maan,
ïn heel de werelt, hun vcrëifte ligt ontfangen :
Ja d' onderdaan is meer befwangert met verlangen,
Om zijnen Koning, in die heerlijkhyt, en glans.
Te aanfchouwen, ja veeltijts ook met veel minder
kansj
Als God. Wat onderfchyt, van Koning, en van Wo^
Ding!
't Verfcheel is grootter, als van bedelaar en Koning.
Koning zelf, door all die agtting, endiepragt,
Verblint, agt zelf 7,ig zelf iets wonderlijks, entragt
Al Haag na meer ontzag ; niet by zijn onderzaten
Alleen ; daar wil hy zig niet meed genoegen laten ;
Maar doet zijn vlijt, om door de kragt van liit, en
- En j zo 't hem mooglijk is, docr alkrly gewelt,
Zijn groot gebiet, ontzag, en agtting, te vergroten,
l)oor vrient en vyant van hun gocten bloet te ontbloo-
ten: · ,
Wat zeg ik, vrient; een Vorft die Oorlog ïockt, be-
toont,
I5at hy geen vrint erkest die in fijn landen woont; ^
Want, omlijn voorneem, na zijn hceriluft uitte voe-
ren,
Doet hy den adel, en de kooplui, borgers, boeren,
jatrozen, beedlaars, en wat in fijn Lauden mens
^eet, geit opfchietten, tot bekoming van zijn wens;
Al zoud zijn ygen volk daar kommerlijk om leven;
Hy wil 't^ hy yfcht het, en hy dwingt hen 't hem te
•VÏ7 geven.
Wanneer hy, op die Wijs, zijn volk van geld ont-
bloot ,
Κ 5· : koopï
-ocr page 166-ï38 DOODEN DANSJ .
Koopt hy ze weder, met dat geit, om d;.ar voor doot
Te ilaan, of zelve zig daar voor te laten doot-ilaan:
Dan doet hyhen, voorali wat maar gevaar heet, bloot
ilaan:
Dit fijn zijn vrinden , welke by dus, als 't hembe-
, 'haagt,
Op die wijs knevelt, en de doot in d' armen jaagt.
Indien 't hem dus gelukt om Landen te overwinnen,
Word hy nog trotiTer, en verhevener, van zinnen;
, Voornaamlijk, als hy dan, in zijné Majeftyt,
Op zijne Rijks-troon zit, en kragttig wort gcvlyt,
Met roem, en lof, om zij η genoemde grote daden ;
Dan waant hy, dat hem niets, hoe 't naam heeft, oit
kanfchaden. . ,
Hy wil niet vrezen, maar wil dat hem ider vreeft.
Nu raat men hem, en hy neemt voor, om, als een
beeft.
Vol woede, wijt om heen de volkren te verdelgen,
En d' aarde 't bloot van zij η verilaagncn tc verfwelgeu
Te geeven: ja hy ftelt fig felve paal nog maat;
En denkt niet, dat de doot reets digt ontrent hem ftaat.
Zo is dien Julius , dien Cszar , dien beminnaar
Van veel verwinningen; dien groten overwinnaar,
En eerfte Keifer van het magtig Roomfche Rijk;
Die, in geluk, cnwinft, noitVorften, iïjns gelijk.
Gehad heeft, in den raat, en door den raat, tot Ro"
men,
Vermoort, en jammerlijk het léeven afgenomen.
Zo raakte ook Erik Vorft van Denemarken, als
Hy ter gehoor fat, door fijn lijfwagt, om den hals.
Zo fijn twee vorftten, vol vart glorie , orahetlevcn
Geraakt, en beide, door het Sacrament,, i'^ergeven;
De Keyfer Hendrik, door een Barnardiner gaft:
ChHftofFel, Demfchc Vorft, door BiffchopArncfau-
Zo is ook Totilis, die'tf waart niet graag liet roeft^^
Een Coning op z§n Threon. if 5
Na dat hy Romen had tot tweemaal doen verwoeften,
En, met fijn Gotten, doorverwinmngenbekoort,
DoorNarfes, onverwagt verwonnen, en vermGort.
Zo wiert dien trotffen Got en Koning van de Gotten,
Dien Adulph, door het woeft onhandig fampn rottcii
Sijns krijgsvolks, dootgematft, hoe feer by hen met
buit
Had overladen; nu betaalde hy 't met zijn huit,
In Spanjen, als hy hen geen buit meer af kond zon-
dren:
Hy had Italiën-verwoeil, en uit doeH plondren.
Zo is Bazilius Porphyrogenitus,
Grieks Kyfer , ilieffoon van de Vorft Nicephorus,
Dieals hy d' onruft had in grieken doen bedaren, ,
En 't magtig vorftendom der Itrijtbare buigaren,
Bedwongen, tót hy, door de winft van flag op ilag,
Hen aanhegttc aan ïijn rijk, ten praal voor,zijn gefag.
Na dat hy, om iig aan gevangen volk te wreekken,
Hun vijftien duixent beide hun oogen uit deed,fteek-
ken, ,
En, op zijn Rijks-Troon, in zijn Raat, hadtaflge-
ftelt,
Ciciliën, met magt van Krij s- volk, dopr gcwelt,
Sig te onderwerpen, fchoon zo.moedig.en vermetel,.
Op 't onvoorfienft, ïo.als hy aftrat vaij-fijnfetei,
Geftorven. Soo is ook-Cunradus, Kyfer van ^
He.t duitfche Kyferrijk ,·> een moedig Oorlogs-man ,
Na dat hy grootte roam, ,door goet belyt,, verwor-
ven - '■■■'· ^r'·^^-"··'·
Had, haaitig, onvooriicns, cenfnene,-ciiöot»:pftorven
In 't midden van iijn raai. De grootte TamBflsiSB r-5
Dien tarter, welkers magt geen Vorft konèweedcrf
ftaan; : . , ' '
Die de Aracofen, en de ftrijdbre Baflrianen ,
De-Sogdianen, Sagatajen , eaiiircaners,
Κ 4 " Had
-ocr page 168-ï38 DOODEN DANSJ .
Had overwonnen: die» in Cappadocia,
Orthobulus, de foon des Turldchen Kyzers, na
Zijn Stat Schaften gants tc hebben doen verniellen,
En all de borgren, ïes maal tv/intig dufentfiellen,
Door zijnne Ruitery vertrappelt en verplett
Te hebben, worgde; endiedetrotilèBajazeth
Sijn moedig heir veriiogg, en feit dien groten Kyfer
Gevangen kreeg, cn in een vogelkot van yfer,
Gclijiv een fchrikdier, aan een gouden keten, tot
Een fchouw-fpel, en den dus gefloten Vorft ten fpot,
Deed met zig voeren, cnhem 't voetbank-ampt bekle-
den,
Om met gelaarsde voet hem op de nek te treden,
In't klimmen op zijn Paart; ja, gafhcm, inzijnhok,
Gelijk een hond, zo nu en dan, maar flegts een brok:
Dien zo ontzaglijkken, hoogmoedigen, gehaatten,
Gcvreesden Tamerlaan, kond all zijn magt niets baat-
ten ;
Want, als hy pragttig in zijn Majeftyt verfcbeen,
Tot Samarcanda, fturf hy onvoorfiens daar heen,
De Kyzer Selym, dien ontmenften ruft-vcrftoorder
Van alle volkren; dien ontaarden vadermoorder;
Die 't Aladolifch rijk , dat aan den Taurus paalt,
Alwaar de Melas in de Euphrates nederdaalt
Sig onderworp, en deed dien Koning zelf onthoofden;
Die 't Pariïïfche gcbiet ten merendeel beroofde;
Gants Siriënten praal voegde aanzijn^heerfchappy;
"SoookEgipten; enhunSultan, Tomumbey,
De lefce Koning,fchoon een Vorftlijk krijgs-gevangen,
Digt aan de poorte van zij ii Hooftftad op deed hangen;
DerfMammalukkenftamen telgen,hoofcvoorhooft
Gevangen meegeyöert, en midden doorgcklooft
Verdelgde, na genoeg zes hondert huisgelinnen :
Die zelve booswigt tot Conftaniinopol binnen
Gekomen fijnde, meteenovergroottepragt,
En
-ocr page 169-' /
En door ïijn vor%n in fijn trots pallysgebragt
Tradt op de rijks-throon, in zijn onwaardeerbre zetel:
Hier openbaarde hy, ïo hoogmoedig en vermetel
^ Als hy 't bedenken kond, de Chriilenen voortaan
Op 't lijf te willen; door het xwaart te doen vergaan
All v^at hera tegen itond in alle Chriftcn landen;
En,wat hem ophield, door' het vuur te doen verbranden:
Maar, eer het laatfte yan zijn raatsbefluit uit zijn
Vervloekte fmüil quam, heeft een fchrikkelikke pijn
Sijn lenden aangevat, en hem, door etterbuilen,
Ontrent zijn nieren, doen verrotten, en vervuilen,
Zodanig, dathy , na verloop van wynig tijt,
Door ftank en pijn verging, en fturf in eeuwighyt.
Darius Koning van de Pariïcn, by het leeven
Sijns vaders,en door hem, ten rijks-throon opgeheeven.
Hield, met zijn broedren, (op de koiiinklijkke throon
Gezeten zijnde, en met de koninklijkke kroon,
En fchepter, en met all de vorftlijke gewaden
Vcr9iert) een breden raat, waar in hy zig beraden
Heeft, en beilooten, om zijn vader, als ten loon
Voor zijne rijk-gaaf (o vloekwaarde ontmenfte zoon!}
Den hals te breeken: dit wiert Artaxerxes, vader
Des Konings, de oude vorft, ontdekt,, als ze altcgader
Noch zaten in die Godt- en eer-vergeeren raat;
Weshalven hy, om hen in die vervloektte daat
Te ftuiten, en om zelf de doot daar door te ontfnappen,
In 't uitgaan uit dien raat, hun koppen af deed kappen.
Daar 1 ij d' de Maj efty t met al zij η pragt en praal.
Geen Koninklijkke zaal, al was die van metaal
Gegoten, zo, dat daar nog blix nog donder binnen
Kond komen; en te hart om,met canon te ginnen ;
Hoe digt gefloten, enhoc ftarkke wagt daar voor;
De doot nogtans, in fpyt van alles, dringt'er door.
Wie 't is, en ftem heeft, om ontrent de Voifi te raken
Derft hem niet nader,als ten voet zyns throons genaken,
K| Ea
-ocr page 170-ï38 DOODEN DANSJ .
En komt daar niet, als met fchier Go^Iykke eer,ontrent;
Maar, by de doot, is fchroom nog eerbewijs bekent ■
Die ftapt tot boven op den Throon, en by de Koning :
Zijn on-eerbiedighyt bid nimmer om verfclioning ^
Al was ile Vorit ook met de grootik ïaak van ftaat
' Belemmert: en hoe zeer hy 't minfte marren haat,
Nogtans de doot,die geen oatfag heeft voor de kronen-
Valc in fijn reden; komt hem onbefehroomt vertonen,
Dat hy zijn rol, diehy, υρ 't vs^orelts Schoutoneel, . .
Voor Koning fpeelt, niet kan; altans niet wel geheel:
' Tenminfte, dat by niet betragt, om 't fpel zyn declen .
Wel op te volgen, wijl hy nog al voort wil fpeelen,
Altchöon dc Autheur, die hem die rcJI heeft toegedeelt,
Zijn rol, als Koning, op den throon , (telt uitgefpeelt;
En doet hem denkken, om het fpel niet te verderven :
Gy zijt wel Goden, maar gy xult, als mcnfchen, fterven
Daar moet dien aartfehen God dan, fpijt zijnmagt,
uit noot,
Ten Rijks-troon af, en plaats op ruimen voor de doot,
O grootte God ! ο Vorfl; van Hemel en van aarde !
Gczeegent zyt gy, die ons Nederlant bewaarde,
Befchermde, en hoede, voor een Konings rijks-gefag.
Dat eifcht, en feif niet geeft! Iaat noit een Vor^ die dag
Beleevcn, dat hy ons kan na zy η wil regeeren!' .
Behout ons Vaderlant by onze wettige Heerren !.
Vocrhen in 't hart, en maak het werlcfaam in hun bryn,
Dït zy wc! Góden, maar, als memTchen,ii:crflijk zyn I
DOODENDANS;
Verbeeldende een Raats-vergaadering.
___-ir-dg , _H
Zie tjeTLe^ter&rv, cw^Jta-detv,
Dat cj^ nac/i roLL itoc-'i re^iUn krcahi-.'
'Jic^cfiernvM'goedcrudelg ^tutdctv. I
DeJJcijtis liaJer alt 0y dett/dr .
Verbeeldende een Raats vergadering,
Uit welke de doodeenRaatsheer aangrjpt.
Al d' aartfche volkren , fchoon 't een wijs-neus
mogt verveelen,
Zyn, namijnmcening, niet onaardig te verdeden,
In Góden; (met verfciiecl van mtar en minder magt)
Jn Englen, menfchen; cn een rnenfcheii-foort-geflagt
Van Beeften ; en tot flot, in duivlen. 'k Noem die,
i MenlTchen,
Die reden en verftant gebruikken; cn di'e vsrenffchen
Ha 't geen hen, in 't gebruik van deze twee'ontbreekt:
Maar beeften, daar't gebruik van geen van beyde in
; fteekt;
Ja ièlf geen wens, oni tot gebruik van die te raken ;
fcnwyshytszoekkers, als onnut, voor gek uitmalïen:
Maar die, die met verftand en reden, het verilant
iEn reden zajcn, Zo, dat daar uit fpruit een plant
Tot iiut van ziel, en lyf, cn ftaat, en volk, kan groe-
jen^
Dlenoemikeilgkn; maar al die, diezigbemoejen
Metquaat, aan ziel·, of lyf, ofecr, ofgOet, of ftaat
Of volk, te doen, hetzymet vi^oorden, ofmetdaat,
Die noem ik duuvlen: maar die wettige overheden
Van Vorftcndommen, en van landen, envanfteden,
En dorppen, deze noem ik Goden, na de maat
Van hunne mogenthyt, in hoge of lager graat;
Het onderfchyt is maar in op en onder-goden.
Die Goden zyn 'er zeer nootzakelyk van noden,
Op dat zy de Englen, en de menfchen, (alsdietot
Een doelwit raakten van de du uvlen, en ten fpot
Van 't foort van beeften) tot een tocvlugt kunnen ftrek-
ken, _
EH
-ocr page 173-VerleeUenieeen Raats-vergadering. 15-7
Envreesind'andren, door hun mogenthyt, verwek-
ken :
Want hunne Godhyt moet de goeden tot een ftraf
En iteun verftrekken, en de quaden toi een ftraf.
Sy kunnen de englen; en de menfchen, met hun vleug-
• len
Befchermen; duvelen, en heeften, fnel beteuglen,
En doen bedaren van hun vsOede en razerny:
Indien ook de engelen de paden, waar in zy
Geileldzijn, hollende, door trots, tebuytengierden.
En , buiten redenen, ontaaade duuvlen wierden,
Wort, door de Goden, hen wel tot in eeuwighyt
Het heilig ampt, en hun genade-troon, ontzyt.
Indien ook menlFchen, of't gezeide foort van beeilen,
"Uitfpoorig wierden, en, als redeloze geeften,
Tot duuvlen wierden, wort dit foort, gclykdereit
Van duuvlen, de genade ontzyt, en, alseenpcft
Van zede, en volkeren, verjaagt, en weg gedreven j
Of gants verdelgt. 'Zo zy η die Goden dan het leven
En wel zyn van hun volk. Die Goden, nu, die klyu
Syn, moeten andren, die zy onderwerpen zyn,
Gehoorzaam zyn, enzigna hunne wil gedragen,
In alles ; ider moet zyn meerder onderfchragen.
d' Aarts-oppergodhyt moet van alle de ondergoon
Ontzaggenietten; en'tmoet alles, voor zyn throon,
De kragt van quaat en van regtvaardig vonnis horen,
Van alle minder goon, daar iemant van te voren
Mogt van gevonnift zyn. wyl all de Goden 't quaat
Dunkt zonder hulp te zyn, tragt yder Godt na raat;
En poogt zig daar door van zyn laften iets te ontladen;'
Daar kieft hy volk toe,en die noemt men dan zyn radeii
Indien hy menfchen kieft, zo gaan de zaaken wel:
Maar voert hy duuvlen, of dat beeftenfoort, in 't ipel,
Daat kan hy hunnen aart alleen maar, van verwagten,
Datiï, datzy'tgeenhelsenbceftigii, betragten,
ï38 DOODEN DANSJ .
Ea maken dus het volk en zelf zig zelfs veel fpels;
Want veeltydsis,. al. wat zulk tuig beraatflaagt, hels.
Of beeiiig: want een vat geeft uit het geen het in heeft
Eawyldogelk, na zyn vermogen, na zyn zin leeft,
Hierookzo. Somtijds is'teen duvel, of een beeft.
Die, om der Goden gonft, óf anders, wortgevreeit
Van de andré raden, die geen hooft op durven fteeken,
Nog dien ontaarden, in fyn voorftel j tegenfpreken.
So fuik een beeft, offulkeendu'el, dan het oor
Van zyne Voril bezit, zo gaat zyn opftel door:
De Vor ft,-vermits die hem bemint, is van vertrouwen.
Dat op dien Raats-hecr toorn en wallen zyn te bouwen:
DienRaats-heer,wijl hem zulks bekent is,maakt hy daar
Sijn voordeel mee te doenal was 't ook met gevaar
SynsVorft^s, of iriederaats, ofborgeren, ja Steden,
En Landen ; wee die daar hy niet wel op te vreden
Is. Even zo is 't met den Raad van Dorp en Stad,
A!s beeft, ofDuuvel, daar eens poft in heeft gevat,
En d'andre ftemmen, nazyn boze wil, kan buigen:
Dan valt de billikhyt, en 't regt, zeer ligt aan duigen;
En heeft hy 'tfpoorloos graawdanopzijnhant, wei
hoe,
Dan geeft hy engel, mens, ja zelf zijn vorft, niets toe;
Eu denkt niet, dat nu reets de God van alle Goden,
Zijn vonnis, om hem van het Aardrijk uit te roden, i
Geteekentheeft, en, dathygants onzeker leeft;
Ja, datdedoothem reets al in zijn klaaiawenheeft.
Zo iltirfdien driftigen en onbefchaamden Gnaemon,
' Gekoren rijks-raat van de Vorft van Lacedsmon,
En iparten (Agis) als hy elke ma-ül op nieuw
Zijn voorftel aandrong, tot men hem in ftukken hieW-
Als Pirrhus (Pirt hi zoon) de Koning der iMoIoiièn,
En Epyrotteii, de Romyunen zogt te boffen-
Vanzijnnepaallen, welkke hy dapper uitgebryt
Had, heefc daar over eerft zij η grootten raat bely t;
VerheeUende een Raats-vtrga Jerhg. i ff
Waarin hy voorilelden:of men dc overwonneLanden,
Zoud afftaan, en die den Romynnen in hun handen,
Ten vreed-zoen geven, of, die, door het griekfchc
ftaal,
Befchermcn ? hier op was 't beiluit van all te maal,
Het Vaderland alleen te houden; 't overwonnen
Van af te itaan: maar een \wauwijfe en onbefonnen
En dommen Raats-Heer, dog des Koning^gonftling,
fprak
Na 's Konings iin;fchoon't aan zijn ftem alleen ontbrak
Om, door die afftaiit, zig van 't oorlogs-lot te ontbloo-
' ten,
En voorts te leven als'Romy nfche bontgenoten;
Dog Pirrhus volgde nu den raat van Lijdias,
Dien loskop; en door all de fchat uit de oorlogs-kas
Te ligtten , ■ bragt hy eenafgrijflijk heir te velde:
't Was vrugtteloos dat hem zijn raat voor ogen ftelde,
Dat Romcns volkren, hoe gering en fwak in Ichijn,
Doordappeihyt, cngoedbelyt, gemeenlijk zija
Gewoon te winnen , waar en wie becorelogen: .
De raat van Lydias had al te groot vermogen;
Die prees zijn dappre moet, en drong zeer kragtig aan,
Om met een talrijk heir in 's vyants heir te flaan;
En zulks geviel de Vorft, wiens ygentlijlike zinnen
Ten Oorlog ftrekten, om daar glorie door te winnen;
Dat is het oogwit van de Vorftten in 't gemeen :
De Koning trok dan, met zijn heir, volmoedigheen:
Dog zijn heir, wierd, door 't heir van Romefl, gants
verflagen: - . ^
De ontvlugtte Vorft had nu van node om raat te vragen
Hoe weer aan geit en volk te raken, om in ftaat
Van Teegenweer tezijn? Maar, wijl den Raad geen
Raad
Wift, heeft dat Pirrhuïïeer verdrofen, cngefpeeten:
öoc heeft men Lijdias zijn oorlogs-drift verw^eeten,
Kti
-ocr page 176-i176 DÖODEN DANSJ
En 't groot verlies, van fchaten Krij^s-volk; Zelf
de \"orft,
Na hevig fchelden, ftiet met vuiften op zijn borft
Wanneer den.Raad hec Swaartbegond van leer te ruk-
ken ,
En kapten 't grovve beeft in vier-en veertig ftiiliken:
Dog dit was nu een jaar te fpade, wyl 't verlies,
Na 't volgen van dien Raat, hoe langs hoe groter wies,
2o ftorf Anthiftes (Raat van M-ïtridates, Koning _
Van Pontus, alshyaanzijnVorfidezeekrekroning
Van'tRoomfcherijks-gezag, verzekerde, wanneer
Zij η raat gevolgt wierd) voor de voeten van zij η Heer,
Die voorzat in dien raiit. So ftorf Arifrimander,
Een Raad, en hals-vrintdcsThijrrheenfchen Vorfts,
Evander:
Sijn driftig opftel was zo haaft niet uitgehoort,
Of vnert, door heel den Raad gelijkerhant, vermoort
Door nog veel driftiger, maar felder, zabelflagen,
En wierd aanfcouts maar, uit de zaal, in zee gedragen.
Als 71tus Valgus, in den Raad, Valeriaan ,
(Rooms Kyzer) ai ried, van den Oorlog aan te gaan
MetSapor, Koning van de Per/Ten, en dc Kyzer.
Zijn Raat verfmaadde, en roemde all d' andre Raden
wyzer,
Om dat zy ilemden tot die heir-en oorlogs-togt;
En, als doe Titus om ontflag des raats verzogt,
Heeft hem Valeriaan van 't ampt, en van het leven,
Gelijk ontflagen, door eenfabelflagtegeeven.
Theodoretus, Raad van Kyzeir Pertinax ,
Is, onder 't Raads belluit, al fprekende, maar flrax
Daar heen geftorven, in zij h Raatftoel, in den Rade,
Wanneer Dafius een zeer grootte fcheeps-armade
Na Griekken had gefchikt, en de Opper-zeevoogdY
Aan JVIemnon Rhodius vertrout, liet Memnon, by
Patras, de fcheeps-magt na genoeg de ftrauden[nadren·!
En
-ocr page 177-Verleeldende een Rnats Vergadering 16i
En deed zijn Krijgs-raat, op de IJranE, by een vergadrcn,
Alwaar Euphraices, een roetnrugdg Scheeps-hooft,
groot '
Van moet, en dapperhyt, wierd, door de donder,doet
Geflagen, eerhynoggelprokenhad. Arondas,
Een van de Krijgs-raat van de grootte Epaminondas ^
Thebaanfche VeItheer,2ogtzijndomme voorflagklem
Te geven; endereft, door zijne bulderftem, .
Als teöverbuldren, daar hem dcandren in verftoorden,
En zulks met reden, wijl ze 'er zeker ooluoe hoorden;
Nogtans verhefte hy zijn geluit-en ftem zo'hoog,
Dat hem daar door een ftroom van bloed ten keek uit-
VlODg ,, ~
Waar ih hy imoorde, én doot ter aarde is neérgevallen,
Doe 't heir van Thebe,, 's daags te voren, van de wallen
Van Sparten, door een flag, verdrecven was , en voor
Epaminondas, flaande, het leven zelfs verloor,
In 't Mantincefche velt, fchoon 't leger der Spartanen
Verfchrikt moeft wyken, voor de menigte Thebaneiu
So haaftde bloedraat van.Athenen maar begon
Het doodlyk vonnis van den ouden Phocion,
Hem voor te lefen, fcnrf de jongfte Raad van elve,
fBegefilaus) jüil·!: zyn fnootfte vyand zelve^
Die doordreef, dat dien oude onfchuldig^a, maar, als
Een Land-verrader, 'tfwaart moeii: voelendoorzyn
hals;
En, dat men, op dat hy de doot niet zoud ontfteigren,
Hem alles., wat hem kond verfchonen, plat moeit wci-
gren.
Den Raat vergaad're vry op 't v yligil, na hun ,zin;
De doot, als 't zyn beurt is, komt mee te Raatzale in:
Die heeft geen oprren, en die hoort na geen verfchoo-
nen:
^le moeit zig daar niet met het vonnis te vertonen, ,
W voor te lezen: die vangt maar ten cefften aan,
Om, nazyn order, met xyn zaakken ^oort te gaan.
óGod! behoed ons Land, cn volk, en all hun Slee-
den,
En Dorppen, voor een Raad, wiens redenloze reden
' Geen heil, nog nuc, verltrekt, voor ε volken voor
ddn Staat!
En zyn 'ér zujkke, foo verloft ons van dat quaat'
-ocr page 179-DOODENDANSi
Etn Vrolyke MAALTYR
Dè Jyooir uv-t^eL'. dat ttvet Tf&L· .
^ctuL- vr^yk,·^oJtitza^Lm£t-U/ ruiden .
^i^ig^dojis, jj/^ei met j^ret^Lh^ir : .
V ΙΙοΛί-, wyL deTcoiiL- daar JuLnyVutdeiv,·
-^eit/c d^t^^y doM-r lu^i·. zeLer zyt .
i" Alwaar , ünder Jen Dam, de Dood .
I mededanflj en op de Veel ff eelt.
eet is den menfchen, als een erf-zaak, bygebleven,
Van Adam af, om -met een zeekre zugt te lecveiir
Na- meed-gezelfchap. Schoon het, voor een zeekre
t . zaak, :
is, datfomtijds een mens een groot vermaak
inde cenzaimhyt, alleenverzelfchapt met vijn boek-
:(ieriiet , cn wil daar dan zijn heil eu vreugde inzoek-
;; ken : ■ ■
:Έη, fchoon bezonderhijt van beezighij t, en tijt, '
igfii mensfomtijts dezugttotmeedgezellighijt
Benecmen, zo zoUd dog de mens niet vsrel te vreden
met gedurig, in gedurige eenzaamhecden,
Te leeven: want, een mens is een gezellig dier.
Wat ζ oud den mens tot vreugd verilrekken, fchoon
hyhier
'i Geen 't aardrijk opgeeft, kond in vol bezit genieten,
Maar, eenzaam leven ? hem zoud zekerlijk verdrie-
ten,
Dat hy geen fchepfel, in de gantfche wcrelt, vond,
Waar aan hy,'t fy zyn vreugde, of leet, vertellen kond-
Ja't is vermoedlijk, 20 den Hemel, daar de menfchen
iN^'a wenflchen, en veel meer behoorden na te wenf-
fchen
Zo eenzaam was, dat daar geen wezen in verfcheen,
Totaanfpraaki en cejj rai?ns daar eenzaam, en alleen
Verleddende een Vrohke MaaltijJ, 16^
Moeit blyvcn, hy daar ook geen vreugde zoud erlan-
^ gen;
•Uoor eenzaam leven kan men heul nog trooft ontfan^
^ gen-
iJe vreugt· verilrekt geen vreugd, 'indien men niemant
van , .
Zijn eigen foort heeft,, daar men ze aan vertellen kan.
Zoiets het hart parfl:, zo men dat eiens uit mag zeggen,
tn 't hart eens veilig voor een hals-vrint open leggen,
Dat ligt; en dus bevint men fomtijds grote baat.
iiieenzaamhytisraatnogdaat tot hulp; dies, C|uaat.
Wat zoud de konft, wat zoud verftant, wat weten-
fchappen,
f η vvat geleerthyt zijn, waar door men op de trappen
vaaneer en agting klimt, indien men fehoonall 'tgecn
Verkrfjglyk is, bezat, en moeft alleen daar heeu
Gaan, zonder imant iets te kunnen mededcelen? ,
Het leven, en.de tijd des levens, zond verveelen.
Wat zoud de rijkdom, ia wat zoud al 's werelts fchai
Zijn, zo die een mens, inzijneenighyt bezat?
Wat zouden ftudiën en rare fchriften wezen,
^ndien men nimand die vertelde, of kond doen lezen r
Wat aangenaamhyt zig des menfchen bryn verheelt,
■fc-ilcht meedgezelfchap, daar me 'er iets van mede aan
deelt.
Wie noit gezelfchap heeft, nog ware boezemvrinden,
P'e is de elendiglte die ik zoud kunnen vinden.
Pie reden (trekken dan ten ooïzaak, dat geen foort
menffchen , van dat foort dat onder't mensdom
hoort, '
i^cn aaklige eenzaamhyt nietgants verdriettig agten.
^it doet weer ider na gezell- en vrint-fchap ti;;agccn,
all de affchuuwlijkhijt vandeecnzaanihyc teoar
gaan.
Die geen dan, die den mens in bloede 't naaii b f rti λπ ,
-i ■ En '
-ocr page 182-ï38 DOODEN DANSJ .
En dan van aart iij η na opregtte vrints beh oren-,
Die trekt men billik, al die niet lo na zijn, voren:
Want bloedvcrwantfchap, by een vvare vrintichap, tart
Alle andre vrintfchap; en die lijt zeer diep in 't hart:
Maar, die een vrints hart, in een vremden boefem,
dragen,
Zijn ibrntijdsbeter, als veel nabcftaande magen:
Dog, wie een vrint, iets dat hem fchaden kan, betrout,
Moet niet verzett ftaan, als hem zulks te ipa berout.
ïn quade zaakken leert men goede vrinden kennen.
Tot redenlozen kan geen reedlijk mens gewennen.
De wars vrintfchap wort gemeenlijk belt gepaarc
Met cens-geziriden , van een.redelykken aart.
Wie dan voorzien is van teer goede meedgezellen,
Zo dat men die kan by de boezemvrinden tellen,
.Die is gelukkig, en die heeft een grote iaak.
'£ Zijn deelgenooten, v?n verdriet, en van vermaak.
Indien iets voorviel dat miiïchien zoud kunnen fchaad-
dcii,
Dan firekken zy, met naam, cn daat, voor kamer-
raaddeia.
Dus raakt men endlyk tot malkandren zo gewent,
Dat zelfs verdriettig valt, wanneer men niet ontrent
Sij η böezeravrinden is; cn 't ftrekt fchier voor een vai-
ten,
Indien men fomtijts niet malkandren zoud vergailten,
Ten teeken, dat men, als opregtte vrinden leeft;
So dat nu de een > en dan eensdcander, 'tgail-maal
geeft:
I'ln, zo die gaft-maaldag te vaardig woud ontlopen,
Men fchikt zig, om een deel des nagts daar aan te kno-
pen:
En, op dat hier geen ftof tot vreugd gebrek zoud zijn,
^Vort overvloedig, met de vreugde-drank , de wijn,
De keel bcvogtigt: hier door wort meer vrcugtgel^^",
ren:
Verheelden Je een Vrolyke Maaltyd. 16 J
En was 'er nog wat fchroom, die worc nu gants ver-
loren.
Degeeit wort vlug, het 3yfword lugttig, εη fndien
Hier Snaar-en Blaas-tuyg klinkt, zo la) men danflèn
lien;
Eenfeekernarrenwerk; een foort van fotternyen
pat tot vermoejen van de leden moet gedycn;
VVyl gants het lighaam, door'thotftoLflcn op enncer,
En dravend Ηίρρςίεκ der danöèrs, heen en weer,
^o 2eer wort afgemai, dat ider groter luftten
Tot fitten krijgt., om daar door met gemak tc ruilen 3
Alseerfttotdanilen; dithotitotiTeniseenfaak,
Die, fchoon hoe moey lyk, die hotilotller tot vermaak
Strekt; riiaar nog meer voor die 't aanfchouweu.- waut'
die quantteii
Verftrekken ygently k maar voor comediantten :
Sy hebben hunne rol met mpeyte beftudeert;
En all die geiten by een ligtte plug geleert,
Ofandre loilè iiel, dietenprsccptor ftrektp
Vanhen, diehy^ïiiffchiendaarhymlykombegcktc:
E>og, zynde Jiu met dien profeiiors lof vereert,
Entotmagiilerindiekonii, gepromoveert,
Verlangt men fecr nafulk een galhnaal by tc wonen.,
Om, ais ter Schouburg, daar hun geiten te-vertonen,
Sulks is gemeenlyk 't werk na 't endigen van 't maal.
Men voegt fig fwierig in het midden van de llial;
Beginnende terftont het gamfche lyf te fetten
Ka d' ygenfchaps-vereis van deefe of die balettcn,
Daar toont een fliikiTe gaft, en aardig jutFer-dicr,
Al danffende, een feer rare en ongemeene fwier,
Die hart en oog lian, als de fylfteen, tot fig trekken,
En liefde, en y verfugt, in fommigen verwekken
Maar fy nu palièn op 't geluit van Bas cn Veel,
Maar fomtyds komt-de dood hier ook op 't Schouw-
toneel · "
i68 DÖODEN DANSJ
En fpedt lijn rol hier ook met miilijkke gri nmailèij.
Die danil op zijn wijs dan een ander foort van paffen.
Die neemt een daniler, of een danilèrin, maar uit
Het dans-gezelfchap , en doet die , na zijn geluit,
Dat niemant horen kan, heelle andre paflen maken ;
Waar door all d' andi-en ligt van hunne trant af raken.
Als Ildobaldus in [taliën ten vorft
DerGotten waserwcelt, en, in zijn dartle bord,
Degaftterijen en de danffcrijen voedde, ,
Gebenrde het, als hy met veellicerren van den bloede
Van Vitiges (die voor hem Koning was) en met
Zijn ygen vrinden, op een gaftmaal, op't ballet,
Seer ^ierlijk danfte, dat een van de naaite vrienden
¥an ivoröng Vitiges, zig van die dans bediende,
Tot wraak: wrant Ildobald had zelf een bloetverwant
Van deze, ruim een maanij te voor, met ygen hant
Doorfteeken: deze, om nu die wreveldaat te wreken,
I leeft Koning Ildobald al daiïende doorileken.
Als Hartog Regïnbert van Pedemont het rijk
Der Lougobarden , met gewelt, en zonder blijk
Of fchijn van regt, had, door zijnwaapneningeno-
incn,
Kn tiots wns op den troon van Ludibert gekomen,
Is hy door Clcphes, ncefeufwagerdestyrans, '
De kop dwars door geklooft in 't midden van een dans,
Tot wraak, \vy 1 Rcginbert zyn zuïïer had verlloten,
En hem, door lilt·, zogt, van zijn fchone vrouw tc
ontbloten.
Wan neer Lamigius, geboren Thradaan,
Een fchelm-aarts boos wiggen zeer waardige onderdaan
Van Kyiër Phocas, die zijn voorzaat om het leven
Bragt, tot Exarch was van Italien' verheven,
^Vicrt tsy, en al zijn hof, in zeckre vreugde nagt,
Aï daiiilciidc vernioort, en om df η hals gebragt;
Vcnuits de borgrcn van Ravenna zyn bedrij ven, '
EïJ
-ocr page 185-VerleeUinde een Vr§lyke Maalt^d.
En tja gelybden, enzija Thraciaanfchewyven,
Ten walg verftrekten; zo, datxygelijkerhaat
Hen daniièude vermoordde, en itakén't Hof in branC.
Romaiius Junior, Rooms Kyfer, die, te gader
Met zyne moeder, fnoot vergif ichonk aan zjn vader,
By welkers leven hy zig zeiven in den troon
Drong, (Leo Philofoophs zoons wettelyke zoon)
Bemoeide zig meer met zyii vrinden te vergallen,
Als met iijn vyanden met waapnen aan te tallen ;
Hier was 't ballet dan by, na de algemeene wijs:
, Maar hy, op zulk een gall-ballet, ,ίη zyn pallys,
Door wyn verlugttigt, was, gelijk de gylle dofferen,
Gelladig aan den dans rnet all de jonge JoiFeren,
En heeft hen , iliik voor iluk, door daniTen afgemat,
. Maar viel, wanneer hy nog een gytteniprong deed, plat
Ter aarde; wiert zeer flaaw; en heeft, voor aller oo-
■gen,
Zijnwulpfexicl, cabloet, tenhalxeop, uitgefpogen.
AlSi\bdimar, een V.orii der Oftrogotten, op
Zijns zelfs verjaar fceil, van een aangename pop,
De bloem der JufFren, aan een Overite eener bende
Van zijne Ruytery, verlooft, vol uit bekende
Dat zy geen weergade had, indanilêa, nog in glans
Van fchoonhyt, en met haar dan ook trok aan den dans,
Is deze fchoone, die de jonge Vorft niet tegen
Doril fpreeken, fchoon alrects Vermoeyt, daar neer
gezegen,
En ftrak geftoryen; dies haar Bruydegom, uytfpijt,
Endroefhyt," Abdimar, een golf van bits verwijt,
Vermengt met tranen, in het aangefigt gefpogen
Heeft: als de trotfe vorft nu zulks niet woud gedogen,
En fnar gebood, hemfelif, met fijn geilorven Bruid ,
Door zij ne lij fwag-t, in der yl, ten dans-zaal uit
Gevoert te worden, fprak dien Bruydegom: wy fullen
U ruimte geven, laat my eerftmynpligt vervullen!
L $ Strak
-ocr page 186-ΐ'7ο DOÖDEN DANSi
Strak trok hy ongedrygt zijn fwaart, en ilict de vorft
Daareerftmeed, endoeookïigfeivedoordeborft.
Aldus bevint men dat de dcxjt de vreugt kan (kelen,
En, in het befte van den dans, het fcbytlicd fpeelen.
Wanneer dedootineed op 't ballet komt, is 'er kans.
Het vreugd-ge wemel, in een droeve Dodendans,
Te fien verandren; en men lal door dartel fpringen,
Nog nette pailèn, lig die mogemhyt ontwringen.
Dedoot, wanneer die zighcefr in poftuurgelètt ,
Vertoont, gemaskert, wel 't voornaamlle van 't bal-
En leert, hoewel hy hen die vreugde komt bederven ,
AI fwijgende.- Meifieurs, en Juitren, denk te ftcrven.
O goede God, die felfde ware vreugde fijt!
Wend onie harten, van de wulpfe dartelhyt,
Totu! geef afkeer van 'tonbandig aarts gewemel!
Voor onfe iielien, in den geeft, al ftaag ten Hemel!
Op dat wy, vlammende op het eeuwig vreugd-bedrijf.
De fielten Hemelfpring, opd'affchyt vanhetlijfi
DOODENDANS;
Een KONINGLYKE MAALTYD/
J^etti. ΰ^ UyD^irt, Art· tiLe.-t o£ j^fy^
Ihv ts; u^t.'iL· ^e 't w· iveten/ .
-StraL· ntet my ΰ^ rys
-ocr page 188-Alwaar de Dood den KONING wenkt.
T^E Koningen, en andre Hoogmogende perfoonen,
' ^ Die hunne liiiiter, met een grootte fwier vertonen,
ïu volle Majcilyt, in d' audicntio-zaal,
Vertonen fomtyts ook een ongemeene praal
Ter iMaaltijt; waar fomtyts die grootte mogentheden
Zeergroottefdiatten, flegts ten glorie, inbeiteden,
Als ze andre grootten, ineen maaltijt, htinnemagt
Vertonen willen, met een zonderbare pragt.
Cleopatra, om by het Heyr-hooft der Romynen ,
Aiitonius, in pragt van maaltijt uyt te fchijnen,
Was 't niet genoeg, dat, op die praal'dis, elic geregt
In Goud wierd opgedifl:, en, datzy elkkekncgt, .
Van zo veel honderdden als op die tafel paften,
Gedurende dit zo uitnemende vergaften, '
Zo koftlyk kleedde, dat hy als een Vorft verfchcen,
En fchonk die alles, wat van tafel af, weer heen,
Tc rug genomen wierd; cn,. dat zy die geregtteri, ■
Veel honderd in getall, al ftaag door andre knegtten
Ten dis deed brengen; maarzyfmolt, inwijn-azyn.
Een Pierel, ea diónk die, gelijk een teugje wyn,
In 't lighaam: 't was een dronk voor haar alleen, tci-
waarde .
Van dardehalf Tonne Gouds; die meer verwondring
baarde,
, Dan eenig nut: alleen was 't ombaar Majeftyt,
, En grote rykdom, met een fierre dartel hy t,
"Te tónen, en die, aan dien romer, te doen blykkcn.
Ahazucros, zoon van Cyroes, die de rijkken
J?s.7,at, vanludieaaf, tot aan hét moorrenlant:
Di^
-ocr page 189-VerheeldenJe een Konhklyke MaaltyJ, 173
Die over al, zo verr zijn ftandaart wiert geplant,
In vyf maal twintig en nog driemaal negen Landen,
Die Cyroes, door zijn magt van waap'nen, overmande,
Gelijk een Afgod wierd gcdient en aangebeen,,
Deed, in het darde jaar zijns Koninkrijks, by een
Vergaadren, wijt en breet uit all zijn heerfchappyen,'
Die Vorfttendómmen, en die Land-en Stad-voogdyen
Bezaten, "door zyn gonil; en heeft ze een tijd gezet ^^
Om, binnen Suia, een Hoog-vorftelijkbanket,
En Konings gonilmaal, met hun allen oy te wonen,
Om hen deheerlijkhyt zijns Majeilyis te toonen >
Met zijnerijkdom, envermogenthyt; mitsdien
Hy fig aldus woud, in zijn glorie, laten zien;
Op dat zy al de glants zijns heeriijkhyts bezagen:
Dit was een praalmaal, 'twflk gants hondert tagtig
dagen
Geduurt heeft; en doe heeft al 't Volk de gantfche ftad
VanSufa, bok die eer een volle week gehad;
Men dronk des Konings wijn uit fijne gouddenfchaal-
len,
Die, om de glorie van de Vorft, zo menigmaallen
Verandert wierden, als gcleegt: men had verlof
Te drinken wat men woud, in 't Vorftlijk open hof.
'tGebeurt fomtyds ook^dat de grootten, in'ttrac-
teren, .
Zig deftig tonen,. niet omjuift zig zelve te eeren,
Als wel tot agting van een vorfttelijke gaft:
Een brave zaak, die voor de brave ziellen paft.
Zoo kan mpn eer door eer, en gonftdoor goaft, verga-
dren.
Zoo deeden d' eedelle en grootagtbre Borgervaadren
Van 't over al bekende en roemrykke Amfterdam,
Wanneer dien Erf-Frins van Toscaanen daarwaarts
quam,
(Die tegenwoordig heerft) om na fijn fin tcaanfchou-
WCH Di
-ocr page 190-175 DOODEN DANS,.
De grote Koopftad, en haar deftige gebouwen:
Hy wierd, ter maaltijt, in het pragtige Stadhuys,
ft Welk, door all 't binnen-ligt, tot zelfde Toorn in
cluys,
Geheel en al fcheen als een overwonderbaren
U itmunttend grooten en zeer konih'gen lantaren)
Metal zijn Adel, op het heerlijkft getrafteert.
Zo eert hy ook zig zelf, wie dus zijn gaftten eert.
Wanneer de Vorltten op hun Koninklykke tronen
Verfchijnen, -willen zy hun Majeftyt vertonen :
• Maar, op'een Vorfltelyk banket, komtheerlykhyt.
En luiftert' famen, met een cordialityt;
En hier vertoont de Vorft zyn glorie aangenamer,
Als op de Rijks-troon: maar in deeze zelve kamer» |
HoepragttigookdeVgrft, aan zyn verheven dis j
In glorie uitmunt, en in weelde dartel is,
En zig geen tijd gunt om op anders iets te denken,
Komt onvoorziens de doothem van den dis af wenken;
En maakt hem, fpyt all ïijn gewaande vreugt, bekent.
Dat nu zijn uurglas, ofzijnlevens-tijt, op't end
Loopt, en geheel, of fchier geheel, is afgelopen;
En dat zij η rijkdom, om daar meer tijd by te kopen j
Te wyn ig is. Daar is dan all die praal gefluit:
En, met des Vorfttendoot, is 't Vorftlyk gaftmaal uit.
Dus is, ten tijde van den Gods-tolk Jeremias,
Op zulk een Vorfltenmaal, den goeden Gedalias,
Een Vorft van Juda, door zijn Vorfttelykegaft
En bloethont, Ismaël, al eetende, venaft,
En aan zij η dis vermoort. Dien grootten Alexander f
Die all de rijkken van het Ooften aan malkander
Knoopte , aan zyn heerfchappy : die 'tvyandlykke
ftaal·
Kloekmoedig weederftond, raakte, op een Vorfltei-
maal,
TotBabel, als hyinïijngloriezati om 'ilpcn ,
-ocr page 191-Verheddenh een Kmnklyke MaaltyJ. 175-
En-, door de zooiinen van Antipater , vergeven.
Dien Ptolomeus. die dc tiende vaadie Stam
Was, waar Egipten r tor een Vorilten deel, op quam,
Na Alexanders doot; (nawien de Ptolomcën
Haait endigden) die, met zijn heyr, in Galileën,
Na dat hy zelf eerit was verjaagt, en wederom
Gekomen, fchriklijk woedde op 't armme Jodendom,
Endartigduzent, in een overval, deed doden,
En die, gefoden, aan een deel gevangnc Joden,
Tenfpijléopdifte, en dwong xe, hun buikken tot eea
graf
Te maaken; deeteis , op een praal-maal, 'twelkhy
gaf»
Ter neer gefabclt van zijn ygen disgenootten,
Die zyne Godlooshyt ca tyraniiy ν erdrooten.
Caligula, die op den troon van Romen trad,
Na dat hy Chiudius Tyberius eerft had
Vergeven; hy, diezyndrieSufterentotwyven
Nam, en met de eene nog zijn ontugt ging bedrijven,
Als 2y gcftorven was; dien booswigt; deze peft
Vfin Roomen; deezeWoifin 't Roomfche Wolven
neft.
Die elk ten Duvel ilrefcte, en 't Mensdom uit deed
roden,
En, in zijn beeltnis, als een Oppergod der Goden,
Woud aangebeden zyn; dien zei ven Aarts-tyran,
Is, op een vreugd-maal, ann zyn dis, door eenen man^
Met naame Chareo, v?iens vrouw, door hem, ge-
fchonden
Was, in het bloejenft van zijn tijd, met daitig'wonden
Vermoort, en afgemaakt. Zo krijgt het quaat zyn loon
Als Odoacer, door de Gotten, op den troon
"^yeiligtwas, en in Italien regeerde;
(DieKyfer Romulas Momyllus overheerdc,
datdie'tKyferrykvan 'iWefteaafmoeillïaan)
Regtte
-ocr page 192-175 DOODEN DANS,.
Regttehyeengaftmaal, na die overwinning, aan;
Een overwiiuiing-feeil, zoheerlykals 'tbehoorde;
Daar Theodoricus, eenGott, hem in vermoordde;
Waar door hy felf de Kroon en fcepter aan zig toog „
Thepdahatus, die,, als vierde Koning, 'thoog
Gefag der Gotten, in Italien, beftierde,
Wierd, op een praalmaal, als hy fijn geboorte vierde,
Door Vitiges, die hem gevolgt is in het rijk,
Berooft van 'tKoninkrijk en 'tleven, tegelijk. '
Als Anaftafius, Grieks Kyfer, veelgevaaren
Ontworftclt was, eii had reetsagt-entagtigjaren
Gekeft, heeft hy lij η raat op 't Avontmaal genoot:
Maar, aanftonds, na dat maal, floeg hem de donder
doot.
Francois de Medicis, Groot-hartog van Tofcanen
Een deugtfaam Vorft, bemint van all zijn onderdanen,
Had lijn heer broeder aan fijn dis, op 't middagmaal,
Die nu reets, dpor de ftocl van Romen, Cardinaal
Gemaakt, en Vorftlijktot hetpurpur was verheeven .*
Hier wierd dien Hartog, door fijn Hartogin,vergeeven;
Dog onvoorfiens: 't vergif was maar voor Ferdinant,
De Cardinal, bereid. Wanneer in Engeland ,
De Koning Edmund, op Sanét Auguftinus vier dag,
Een feeft-maal gaf, en, aan fijn tafel, indiefwier,
Een feekre balling, in fijn haat rects menig jaar,
Vloog hy 'erfeifoptoe,, en fcheurde hem, by het haar
Van tafel ·: maar die fchelm, omifigdaarvan tewree-
kcn,
Heeft, leggende, Edmund, met een kortte dolk,door-
fteken.
DriePaulIèn, als, Joan de negentiende, en Jan
De twinti^fie, en Urbaan de fesde, in 't midden van
Hunmaaltijd, vrólijkfiinde, en fprekende van faken ,
En dingen, daarzy fig mee konden vrolyk maken,
Zijn
-ocr page 193-Zijn, door vergif, dat hen ten dootmaal was ber.yt,
Daar heen geftorven, en na 't fabelvuur gelyt.
Emirze, klynlbonvan Ufuncha/Tan, deChanen,
En Myrfas, woedende om de Kroon der PeriEanen,
Onvlugt, fchoon erfgenaam des rijks, na 'c bloed en
Wet, .
En, aan de Dogter van de Sultan Bajazeth
Gehuuwlijkt, zijnde aldus aan 't huis der Ottomanneis
Vermaagfchapt, endlijk, door de drift der Rijks-ty-.
rannen,
Ontboden zijnde, en op de Parffiaanfche troon
Verhevén, nam hy voor, omhendedoot, ten loon,
Voor zijn verheffing, en verbaafde vlugt, te geven;
Hy regtte een Koninklijk banket aan, om daar, even
In 't midden van de vreugd, hen afte maken; dog
Een hoovlingwien hy heel de zaak, en all 't bedrog,
Vertrout had·, en die 'taan den Ghancn zelf ontdekte,
Was de oorzaak, dat die zelfs des Konings dootmaal
ilrckte:
Want, all wat daar was, klampte hem onvoorfiens
aan boort,
En heeft gefaamlijk, aan dien dis, hem felf vermoort.
Geen Praal- nog Vreugd-maal, nog geen Vorftlijkke
banketten,
Geen Vorftlijkke Agtbaarhyt, nog zeergeftrengewet-
» ten,
Verfirekken elders tot beictfel voor de doot:
ï^ie komt 'er, 't zy dan daar genoot, of ongenoo!:,
^^ yfcht de Koning: hier nu baat geen tegenkikkcn;
Die moet zigdaar, 'tzydatiiy wil, of niet, nafchik-
T4 ken,
^y hoe pragttig, en hoe fmaaklijk, .hy dan eet;
Die Vraagt de Vorllniet, is u Majeityt gcreet,
Om met my af, na'trijkderduiUernis, teryfen?
^oglaat, voor die tijd, zig een wvnig afwaart-wyfenl
Μ
-ocr page 194-178 DOODEN DANS,
Ja fchoon de Vorft hem bad; hy agt geen Konings bec.
De doot vertrekt niet, of die, wieuhyyfcht, moet
mee.
O God! wy weeten 't, gy verfchoont geen Vorft
nog Koning:
So is voor ons dan, die als niets zijn, geen verfchpo-
niog: ·
Verfchoon ons hier alleen maar in, dat ons de doot
Niet, als van 't Aardrijk, ook van 't Hemelrijk ont-
bloot !
DOODEN DAN S;
De Zieke op 't Bed, en de Vege daar vooi^
Derthiende Plaat. ~
Vefbèeldendc
De Ziekkeop'tBedd,
En de Vege daar vdor.
De goude en goede les der wijzen: Dtnl^te fiervtn;
Kan plaats in mond, en fchrift, maar niet in 't hart
verwerven,
Zo lang men gaat, enftaat, endaaglijks, aan den dis
En met de dingen van de wereld bezig is;
Maar, als eens de eetluften de kcagtten, 't mens be-
geven ,
Vermits de vrees dan, voor 't verlies van 't lieve leven,
! 3e ziel beklemt, dan wort fomtijds die les herdagt;
"in ook fomtijds maar, na vereis des zaaks, betragt:
a menig die de doot genoegzaam in zijn kaken
s, wil zig evenwel die les niet ygen maken;
Om dat de levens-hoop de vrees des doods verwint:
Zo dat hy üerft, wanneer hy meend dat hy begint
Gezont te worden. Andre en die niet eens in noot zijn,
Sijn van verbeelding dat fe op de oever van de doot zyn,
Zo haait zy ziek zijn, en de medicijn niet ftrak
Gewenfte baat geeft, voor hun ziekte eti ongemak.
Maar dog, de ziekte wort in 't algemeen bevonden,
Gelyk een bode, vaii de doot vooi-af gezonden,
Om aan re melden » dat dfe doot al nadert: maar
Hoe verre, of hoe ha byis nog nTèt openbaar.
Dog, wijl de ziekte, en doot, zeer wynig ogenblik-
ken
Somtijts verfcheelen. heeft men reden om te fchrikken
Wanneer men ziek wort : eutcracèrnog, wijiberijts
Ββ"
-ocr page 197-VerleeUende de Zieke op 'i Bed. 181
Bekent is, dat fomwijl maar eene flip des tijts
Is, taffen wel gezont en doot zijn : dies de vrinden
Des zickken , die zig by des ziekken ziekbed vinden,
Als 't quaat verargt, en als hy flaute op flaute krijgt,
Hundroefhy-ttonen, wyldcdoot, zo'tfchijnt, hena
di-ygt.
'tSieldrukkend fchréijen,en het hartverfmagtenc fugten,
En 't jammerend kermen, en dc droeve klaag-gerugten.
Vervullen alles wat geluit vervullen kan. (van
Maar all'tgefchrey, gezugt, gekerm, enklagt, zyn
Een zelyige oorzaak, gants befwaarlyk af te leyden.
Men kan dc drocfkyt, uit haar'oorzaak, onderlchcideflj
Men kanwel zeggen, enwelflellen, datmenweetj
Dat alle droefhyt, en verdriet, ontftaat uit leet:
Ja, droefhyt, en verdriet,en leet,zijn ilegts maar namen
Van eene zelve zaafc; maar, hebben hier te famen
Geen eene wortel; wijl een vrouw fomtijds befchryï
Haar man-verlies niet, maar het erfdeel, datzyquyt.
Zal raiien, met haar man; om dat zy, in de dagen
Haars Huuwlijks, zig, niet meer als taamlijk, heeft
. gedragen.
So fchryd de man fomtijds uit leet, niet om zyn vrouw
Maar om het erf-verlies; omdathy, in zijn trouw,
Sijn vrouw geen liefde, maar verdriet; deed overgaren*
Dus wil d' een d' ander dan geen erfgenaam verklaren ί
En dit verlies, als 't op een fterven aankomt, maakt
Somtijtsmcer droef hyt alsde coot, als die genaakt.
So fchryen dogteren, en zoonncn, als hun vader
Nu fchijnt te fterven, 'omdat hy hen,, alltegader,
Bykans ten halven voor onvsretlig zaat erkent,
Wanneer hy, door een hels vloekwaardig teftament,
Sijn hoüftfoms erfdeel fchikt voor fynerkindren kindre,
En ï^ijne kindren die belett in 't minit te mindre.
^ fchryt eeK neef, of nigt, of ander verder vrint ^
Omdathy zig, door hoop op't erf, bedrogen ν int.
175 DOODEN DANS,.
So fchryt Èen vrouw lomtijts uit vrees, νοο»· nu of mof-
Na 't overlyden van haar man, te mo'efën zorgen(gen,
Voor onderhout, voor't lijf, en pralent pronkgewaat,
Waar door haar dartelhyt, de trap van hare ftaat, (den:
Door vrinft haars cgtsgemaals, gewoon was te overtre-
Maar, bieefzy rijk genoeg, om hare dartelheden
Den toom te vieren, zo zoud fomtijts wel geen tr^n
Uit de ogen, nog geen zugt uit harei^ boezem gaan.
Ook fchryt een man, een vrou, en kinderen en vrinden,
Om dat zy vrezen, dat de doot hier zal ontbinden
Een bant van ware liefde en vrintfchap, die de ziel
Der overblyvenden, enftervende, behiel
In een zeer aangenaam gewenft gezellig wezen :
Dit is een zielwonde, en zeer fwaarlijk te genezen.
Dits nu een treuripel; en het ware treurtoneel .._«
Is in de kamer van de krankke, daar geheel
Maar treurftof-rollen, en door treurige perfonen
Hervoorgebragt, zïg op het treur-ioneel vertonen.
En, is hier imant op't toneel, die z.ugt nog fchryt,
, Die is in aaklige ca gedrongen flillighyt.
Maar, wijl de doot gewoon is, op de treurtoneellen,
Alshpoft-ilof-fpeelder, de voornaaiTifte rol te fpelcn,
Vertoont die zig hier ook betaamlyk op zijn beurt,
Enfpeeltzijnrol, zo als de auteur die heeft gekeurt:
Niet by de krankken; want zijn aanfpraak-roI,in dezen.
Betreft hier die, die voor de doot des kranken vrezen,
^ En, om de dootvreesvoor een ander, heel de lugt
' Des kamers vullen, met hun fchryen, engezugt.
Gy huisvrouw (zeit hyi 't fy dan dat u jammerklagtea
Geboren worden uit fvaarmocdige gedagten,
Uit rouw, endroefhyt, om all't jammerlijk verdriet,
U man, door u, in fyn gefonden ftaat, gefchiet:
Of, om datgy fyn winft vreeft, door fyn doot te derven:
Of, om dat gy geen kans liet om iijn rijkdom te erven,
Vermits u huuwlijks-voor-contra£t u gantflyk uit
Ver beeldende de Ziekke op -t Bed. 183
Gemeenxaamhyt vangoet, en boedelmenging, fluit;
Of, om dat hy zig niet gelyk een man gedragen
Heeft, maar u, als een beeft, gcfchopt heeft, en geflagen,
En, al s een beeft gekeft; ϊ,ο,, dat gy hierom pryil
Met droefhyt, dat hy nu ligt na zijn ftrafplaats rylt:
Of, 't zy uit Icet dat gy u .lieve helft zult miflen:
Of audre reden, die niet 'ligtlyk zyn te giffen:'
Ik raad u datgy al dit jammerklagenftaakt,
En agt hebt op liet geen u zelve nader raakt.
Gy zyt het voorfpook van een kort navolgent treuren,
'tWclk, omuygendoot, veel eer nog zal gebeuren.
Als om die geen die gy nu reets voor doot bekermt;
Gy moet niet wanen dat gy voor de doot befchermt
Zyt, als u egtgemaal de ziel fchynt op te geevcn :
De dood is nader by u zelf, als,hcm, wiens leven
Gy reets verloren agt: hy zelf zal deze rouw,
Die gy nu voorbeduit, bedryvcn omzyn vrouw:
Het is van outs al meer gefchiet, in vroeger tydcn, ,
Dat teedre vrouwen hunner mapneil doot befchrydcn,
Wanneer zy waanden dat een doodlyke ademfnak
De ziel van't lighaam fcheyde ea'slevens-hoop verbrak;
Nogtans al eer als die die zy voor doot betreurden,
Debootfchap die de dood aan haar had,zelf beipeurden.
Euphrafta, Gemaallin van Leo Philofoof,
Grieks kper, zag dien vorft nu reets, na haar geloof,
Deziel uitblazen; dies zy fcheen te zullen flikken
In tranen, weeklagi, cn in zugtten; en in fnikken;
Dog zy is kort daar aan, geltorven, en ter aart
Gebragt; en hy is driemaal na haar doot, herpaart.
Als kyzer karei, d'eerftein'tweften, die den groten
Genaatht wort , Hermigard,fyn eerftc vrouw verftoten
™d, en met HildegardjZyntyvede, in de egt vergaart.
Die hem drie zonen, en vierdogtr?n, heeft gebaart,
Gebeurde het, dathy, door een ziekte, zo verFwakte,
Dathy, zo 't fcheen, al na zyn laatftenadem fnakte,
Μ 4 . 'tWcIfc
S84 DOODENDANSj
't Welk deze Kyzerin to zeer bedroefde, dat
Zyzelf, daardoor, wierd\'aneenxydenwee'gevatt,
En fturf,wanneer de doot des kyzers ziekbed fchuuwdc,
IDic na haar doot, zig nog tot tweemaal toe herhuuwde.
De V ierdè Karei die het weiters Kyzerryk
Bezatt, wierd, in eenziekte > alswashy reetseenlykj
Door Blanka, dien hy tot zyn gemaallin verkoren
Had, jatnmerlykbefchryt: zyagtchemreetsverloren:
Dog hy wicrt weder in gezonden ftaat herftelt;
En zy wierd zelve, door de doot ter njcer gevelt
Haar cgtgemaa!, die zy , met hart, en ziel, en zinnen,
Beweent bad, koos nog,na haar doot,drie gemalinnen.
.Λ1 zulks valt daaglyks voor by volk van lager graat:
.Be.ween dan niet uws mans ftaat, maar u ygen üaat.
Gy kiiidren die u nu met ichryen, én met zugtten
Bemoeit, om dat de ziel u vader fchynd te ontvlugten,
Alfchoon gy daaglyks, door u wederfpannighyt,
Gemaakt hebt, dat hy u bezugt heeft, en befchryt!
Watzijt, ofhebtgy, dat gy niet geheellykfchuldig
Zijt, aan u ouders, 'die gy nog zeer menigvuldig
Vergramt hebt, ja fomtijts gelaftert en befpot ?
Gy hebt u ouders te gelyk misdaan, en Godt:
Nu barft u hart miffchien van droefhyt, om de plagen,
Die gy hen daaglyks, tot hun hartfcer, deed verdragen:
Gy wenü nu mooglyk, dat u ouders dat verdriet
Niet aangedaan was, dat hen, door u, is gefchiet:
't Is nu miiTchien, dat gy de liefde, die ze u toonden,
Diegy, onreedlyk, met weerbarftighyt beloonden,
Met leet herdenkt: altans dit is te wenflchen; maar
Gywort geroeppen voor Gods vierfchaar, om aldaar,
(Eer nog u ouders, die gy meent dat reets het leven
Verlaten, daar zij n) zelf eeril rek enfchap te geven ■
Van meer quaat als gy aan u ouders hebt misdaan.
Hoe zult gydaerdaü, voor die igterftoel, beitaan ? .
'i Kan zyn, dat gy miiTchien u ous gantsvan hartc-a
BaniiH
-ocr page 201-Veïheeldendc de Ziekke op Ί Bed. 18 f
Bemint hebt, en dat u de vrees alleen , diefmarten
Baart, dié men nu befpeurd, vermits 't u zeker fchynt,
Als ofhaar leven, als een damp, daarheen vcrdwynt;
En datgy wenft, dat God hun leven velcjaren
Verlengde, en u, tot vreugt van haar, nog lang woud
fparen ;
Maar 't zy lo 't is, gy beelt nu regt na 't leven af.
De droefhyt dezer, diegy waant nu reets na't graf
Teryzen, om uzelf, alsgy na't graf zult ry zen,
Betonen zullen: gy zult hen de weg eerfr wyzén:
Zijt nu gewaarfchuuwt. Agt het voor geen ydelhyt.
De zieke.is meermaal, door de veegge zelf, befchryt.
Anthylius, de zoon van MaliiniflTa, meende
Dat hy zijn vader reets zag ftcrven, en beweende,
Wraakgierig ftrydende jn die zelve flag, zijn doot,
Tot eenGarthager,metcen pijl,hem dwars doorfchoot;
En Maiïïniiïa is, alleen gcquctft, tot Romen,
Al zegenpralende, metScipio, gekomen.
En heeft daar na nog, meer als twintig jaar gewceft.
De vege heeft meermaal voor eens anders doot gevrcefc.
Wanneer de Kyzer van het Rgomfche rijk, Trajanus,
Gants waterzugtig, rijk en kroon, zij α zoon Hermanue
Onwaardig agtte, en dies zyn ygen zuiters zoon
Ten zoon aannaiti, waar door au Adriaan de kroon
Moeft erven, heeft de zoon, met gants bedroefdé redea
Zyn vader, als hy wat geftelt was, afgebeden:.
Doctreurde hy deerlyk om zyn vaders grote quaal,
En digt-aaaftaande doot: maar ditisaltemaal
Al weer verandert; wyl hy uit de werelt fcheydc,
•Voor dat zijn vader zig nog regt ter doot bereide.
Aftulphus, ziende dat zyn vader. Thrafimunt,
DerWeudea Koning", door een maag-colyk op 'tpunt
Eens pynelykken doots, de ziel fcheen uit te braken,
Kond doorzijn rouwgeichicy, tot geen bedaren raken:
Cog 's vaders ziekte nam van die tijt aan weer af ·
Μ j ■ En
-ocr page 202-175 DOODEN DANS,.
En met een maant geraakte Aftulphus zelf in 't graf-
Gy doélor, wiens verfcant befraat in fchoolfche loopjes,
En in het dagclyksgebruik van Brand'wijn-zoopjes,
En daar door toont te zijn een waarlyk Philos-zoop!
Gy ,die de ziekten, door een konftig apocoop
Des levens, weg neemt, en hier net weet uit te reeknqn,
Uit voorbeduidfels van u ongegrondde teeknen,
Dat deze krankke nu in wynig tijts een lyk
Zal worden, en hem daarom wijft na't Hemelrijk!
U teeknen, waar op gy dit vonnis komt te vellen,
Zijn ydel: wat komt gy de vrinden hier ontftellen!
Gy weet het zelve, dat u oordeel veelmaals milt.
Pas op 1 let op uzelf! gy hebt u hier vergiif.
Watzyn 'er menigten vanziekken dus verwcezen,
Die , fpyt hun vonnis, nog doorandren zijn genezen,
zijn hun doélor, die hen dus verwezen heeft,
Veel jaren, ja fomtijds een halve eeuw, overleeft.
Hier zal het ook zo gaan: de ziekke zal herleven;
En gy, maak giffing zelfs de geeft voor hem te geven.
De ziekke lijtfomtijts op't bed : en d'veege ftaat
Daarvoor; en weet niet. dat hyzelftengrave gaat.
O God! doet ons, al 't geen gefchiet, tot voor-
beelt nemen;
Op dat wy van gedenk te ftervcn niet vervremen!
Laat ons gereet zijn, 't fy men fnel of langfaam fterv ;
Engeevoas'tHemelrijk, dezalighyt, tenerv!
DOODENDANS;
Vcibedldeadeeen BOEREN DANS:
Τ I Twaaitde FJaat. . .
^Hier rnaiv rt£-t het JJcad/^ballciv..
YerbeèiHê^nde
De doot, op Je Veel fpeelende, Janfi mee,
ί 'i IS doorgaans zeker, dat de meefte menfchen haken,
-■•En dapper tragten, om zig vergenoegt te maken.
; Dc vergenoeging voert een vreugde met zig; ja
Deneen volgt d'ander, als dc. fchaduuw'c iigchaath,
. , ; na.
I Om't vergenoegen, en de vreugde, te bekomen,
' Wort zulks, als elk dan nüt agt, byderhantgenO'-
; men:
• Maar, als de zaakken niet na wens vergaan, geniet
Men, indeplaatfevanvernoegïng, welvepdriet,
; En quelling: en om daar niet éeuwig in te blyyen,
: Xragt elk na mid'len, om die quelling te verdry ven.
Het befte middel lyort fomtyts niet eens betragt.
Vermits op Goöt, van wien'het komt, niet wort
gedagt
Maar, wyl mcH weet dat wijn en bier, by goede
teugen,
Gedronken, voor een tijt de menflèn kan verheugen yi
Zodanig, dat men in die tijt, geheel zyn leet,
En quelling, door 't gebruik van zulk een drank,
vergeet,
■ Is 't in gebruik geraakt, om leet, en ongenoegen,
Te doen verandrenby't gezel fchap, in dekroegen:
Daar agt men, voor die quaal, de befte medicijn,
Gezelfchap, geeftig bier, en wijn, en brandewyn.
Qcringe ziellen zijn die mid'len onderworpen; .
En,
-ocr page 205-En, veyl het boers is, meeft de boerren, op de dor-
pen :
Daar quelt zig Kees, om dat zyn Avyf niet fpinners
wil:
En Jaap, omdatzynwyf, gelykeenallbedil,
Hem't regtbcdiipuceert, van na zyn zin te leeven:
En Tijs) cm dat zyn wijf hem paril wat fnel te wee»
ven:
En Aris, om dat hy zyn wijf een fchop in "t gat
Gegccven hebbende, zy lang te dranzen zat:
En Piet, om dat zijn wijf fcem raat op zee te va-
ren ,
Tot nut van 't huys, alfchoon hy bang is voor de baar-
ren:
En Leen, om dat zijn wyf niet, om een kooltje vuur,
Gegaan wil hebben, by haar buurwijfNeeIcje buur:
En Teun, om dat zyn zeer beminnelykke Joosjen
Geen Toutel-dock genoeg fchaft, voor zyn Tontel- ,
doosjen:
En Klaas, om dat zyn moer hem raad na bedd te
gaan .·
En Arie, om dat hem zyn wyf niet voor wil ftaan,
Wanneer hy, met haar broer, om tydverdryf, wil
kyven:
En Symen , om dat hem zyn buurwyf niet gery-
ven
Wil, met een entje kaars; om daar mee na een duit
Tezoekkcn, dienhy, met een van zyn wantten, uit
Zyn dieffak heeft gefirooit: en Heyn, om dat zyn
' vaartjeii
Hem raat te vryen na zyn overbuurmyt, Maartjen:
En dikke Dirk, om dat zyn Koe het Kalf verfmakt:
En Bram, om dat zyn Eent haar eyerren verkakt :
En Krclis Pietfe, om dat zyn wyf geen kool-móes kap-
pen
Wil
-ocr page 206-175 DOODEN DANS,.
Wil: Vreek, om dat zyn wyf voor hem geen botter
tappen -
Nog bier wil fpitten, fchoon 2y't jongfte is van hun
twee:
Jan keeilè, om dat zyn wyf, wanneer hy uitgaat, mee
Wil, -2.0 dat hy geen voet kan, zonder haar, veriètten:
En Kryn, om dat zyn wyf geen gort met uijen vretten
Wjl; en dieshalven hem niet opdift wat hem lufl::
En Rong, om dat 2yn wyf het kint niet heeft gefuft,
Alshy, na't middagmaal een ilaapjen op woud nee-
men ;
EnMelle, om dat xyn wyf niet anders doet, alstemen,
Wanneer hy favonts eens wat laat komt uit de kroeg:
En Arent, om dat Geert, zyn wyf, het kint niet droeg.
Als 't in de kakftoel niet woud zitten, zonder grajen ;
En Jooil, om dat zyn wyf zyn kouiTen niet woud naa-
jen:
Eu Syger, om dat hem zyn wyf het wiegtouw in
Zyn hantgaf, als het kint niet aanftonts na haar zin
Woud fwygen; fchoon hy geèn ding noder deed als
wiegen:
En Baart, om dat zyn wyf geen leugentje woud lie-
gen,
En zeggen, dat zyn koe meer melk gaf als een aar:
En Tewis, om dat hy begnort wierd van zyn vaar,
Om dat hy voor zyn wyf geen ftukje kaas woud fnyen:
En Fekke Jobfe, om dat zyn moertje niet woud lyen,
Dat hy een ileepje bier, met kaas en broot gebrokt,
Na 't avontmaal, alleen maar in zyn darmen fchokt;
En Gys, om dat zyn wyf met flagen niet te dwingen
Was, om het lietjen van fint jutmuts eens te zingen.
All dezeboerre, vyf-en-twintig en eentoe,
Als ze hun gewaande quaal, en queüinge, dan moe
Zyn, gaan zy na de kroeg, alsnad'apreker, trekken;
Daar Jochcm draaykraan hen tfcn doöor zal vcrilrek-
ken,
Verbeeldende een Boer ren Dans. 191
Die wijn en brandewyn, en twakf guldens bier,
Ten medicyn verfchaft, en helptfe met pleyzier.
Dus wort de quelling en 't verdriet, in't kort verlo-
ren
En, nit die medicyn, de vrolykhyt geboren.
Dan zingt men, dat het door de glazen klinkt, en
dringt
D«or muur en wanden heen: men hippelt en mcB
fpringt,
Met hofpita, en\myt, gelyk men dan gewent Is,
Dat alles davert wat daar om en by ontrent is ;
Een oude boer fpeelt, in het hoekje van den haart
Eens helder op de tang, aan tafel ipeelt de waart
Op tafelborden: elk is vrolyk. Op dit boeren
Ballet komt ook de doot zyn pej-fonagie voeren ;
En danft niiiïchien al mee van vreugde, om dat ΐγμ
ooglt
Begint, wanneer de vreugde, en 't fpel, is op fyn
hoogft:
Want Gysje, die zyn iiem te hoog heeft opgeheven,
Smoort in zyn aaifem, en fchyc zingende van 't le-
ven :
En krelis dicte veel heeft van die medicijn
Genuttigt, fpuuwt zyn ziel uit, met de brandewyn:
En Tewis die van Jooft, al danlïènde op dc toon-
nen
Getrapt is, wil hem daar voor met een mesjeloon-·
nen;
Maar krygt Van Jooil, omdat hy niet by djds ont-
week,
Dwars door hctborftbeen heen een doodelykke fteek:
En Teun, door 't. fpringen zeer verhitt, had regt
te voren,
■^yn ziel in t lighaam, dooreen feilen dronk, doen
ftnorén:
Aan.
-ocr page 208-S84 DOODENDANSj
i^an tafel ftootjan KeeiTeecnkan om van zyn maat
Rong Krynfe, die hem met die kan de kop in Haat:
^n dikke Dirk heeft, daar hy neder lyt gezegen,
Een onheritelbre breuk, al fpringende, gekregen,
Waar aau hy pynlyk ilerft. 20 dat de doot fchier met
Zyn dorre ibhonkken, op dit boerren-kroeg-ballctt,
Al me zyn rol fpeelr, als op andre treurtoneellen,
Daar d'onbefuillhyt graag de rol van vreugt foud fpele»
Een dronkken boer heeft geen gedagten van dc doot;
Ten zy dan, als die hem de ziel ten lyve uit ftoot.
6 Goede God! Iaat ons die ydlc dartelheden,
Van danfen, fpringen, en gezwelg, geen tytbeftedcn!
Maar, dat ons hart zigin ugoedertierenthyt,
Vcrheuge, en eewig in u glorie zy verblyt!
dooden dans;
ADVOCATEN, plytende voor dc
2en±r d-ΰdi; ÏL· c-t, ^lüorct heriy-i^tuuii-
-ocr page 210-Plytcnde voor de Balyj
En de doot, mnkeude den Frefident.
Η Et regt, en 't onregt, hoeyerfcheiden van malkan-
dren,
En hoe partydig, als zy eens van plaats verandren ;
Zo fpoedig als dan die verandering gefchiet,
Neemt d' een de plaats in, die de anderen nu verliet.
Zo ook't genoegen; en begeerte; als een dier beiden
Zyn plaats verlaat, komt flrak den ander, hoe ver-
fcheiden
Van wezen, in de plaats die zyn party bezatt:
Zo volgt d' een d' ander op het ipoor, in 't zelve pat.
Alfchoon men deugt wil met vericheiden namen noe-
men ;
En ondeugt, als of die geen ondeugt was, verbloe-
men;
De deugt is enkel; en als die haar plaats verlaat,
Komt ondeugt in de plaats van deugt, in't kort, het
quaat
Neemt aanftonts plaats bezit daar't goede is uitgeweken;
En weet aldaar zyn zaat, dat hels is, aan te queeken:
Bus groeit de werelt vol vloekwaarde oneenighy t;
Die tot een onruft, voor de ziel, en 't lyf, gedyt,
Vermits detrots, in niets d' een d' ander toe te geven,
Genoeg fcheen, om elk aar van goederen en leven
Te ontbloten: maar, totftutvanallerlygewelt,
Zyn hier de wetten, enderegtren, toegeftelt;
En Wetgeleerden, die, ervaren in de wetten
Zyn, en hun weetenfchap, ten dienit van zulkke,
zetten,
Die niet bequaam zyn om bun zaak den Regtren voor
Te Hellen, dat ze, na verêys des zaaks, hen 'toor
Kan aandoen : deze, die hun werk beilaat in praten, .
Zijns Regts-geleerden, met de naam van Advocaten
Bekent: zydoenhunvlijt, metftudie, enpraélyk.
Om die zy dienen , fchoon die had dan ongelyk,
Zijn zaakken, voor het oor des Kaats, te defendcren;
Zo, dathy, over zijn party mag triumpheren,
Indien de Regtren zig de zaakken niet verftaan,
En raatsluy zijn, die flegts maar na de waarhyt raan:
Zodanig is 't gemeen gevoelen, van die Heerren,
Die meer om geit, als om de waarhyt disputeren :
Maar, als de Regter zig de zaakken zelf verftaat.
Geit lift nog logen, van alzulk een Advocaat,
Die tot een boerzeit: fpreek de waaahyt: Want be-
driegen
Voegt my: zo liegen helpt, zalik voor uwelliegcn.
De Regtren, voorwien al die dingtaal wort gehoort,
En opgedift, zijn niet van eene zelve foort:
Want, onder die zyn ook geleerden, ongeleerden,
En, in de plaats van Regts - geleerden, Regt-vcrkeer-
den;
Ja ookquaat-aardigen, die, omeengaav, uitbaat,
Ofgonft, of om een foort van redenen van ftaat,
HetRegt, en Wetten, en wat daar van afhangt brc-ek-
■p ken,
En daair door een zeer fchand-en fcbaadlyk vonnis
fpreek en;
Het zy dan, tot verlies van 't leven, eer, ofgoet:
Een girig Regter, op dat hy zig voordeel doet;
Ν ί Eet'·
-ocr page 212-175 DOODEN DANS,.
Een gonftige, tot een genegen vrintfchaps-teekcn;
Een haafttige, om lig'aandie , wienhyhaat, tewiCf-
ken ;
Dus denkt roen op de fpreuk: daar fteekt in 's Regteri
Meer voordeel, als in all de boekken van de konft. ■
Dus kan de Prefident, wanneer hy andre ftemmen
Te baat heeft , gonft, en haat, cn gierighyt, doen
klemmen:
Want zekerlijk, denaam, cnftem, van Prefident,
Wort fomiijd in een raat van Souveryn erkent;
Zo dat by zulkken, wie de Prefes maar te vrint heeft,
Zijn zaak zy regt of niet, het alles voor de wint heeft;
En dies, gy boerren als gy plyten moet, zo fwijgt;
En maak dat gy de gonft des Prefidents verkrijgt.
Maar gy, ó Prefes! die u vrint, of u, ten voordeel,
Een vonnis geeft, en, voor Gods Regterftocl , ten
oordeel
Vcrwagt wort, maak u daar die Prefes ook te vrint,.
By wien men loon voor Regt, en ftraf voor onregt,
vint!
Zo zulk een Regter , voor en eer hy vonnis velde,
Zig , ingedagten, voor Gods Vierfchaar , zelve,
ftdde,
MiiTchien of dan vyel zijn fententie, om 't genot,
Uit gonft, of haat, niet wierd gevelt, uit vrees voor
God.
En 't voegt hem, daar hy in de vierfchaar zitte denk-
ken.
Dat daar de doot miflchien al komt, om hem te wcnk-
ken.
En hem te vorderen tot medegang, wiens doel
Is, hem te voeren voor des hoogftens Régterftoel,
Om zelf een vonnis,, na vereis des zaaks, te erlangen,
Zo als hy'tandren, inde Baly deed ontfangen:
Wa"''
-ocr page 213-Want, wijl niets zekerder is, als de onzekerhyt
Des lévens, ftelt men zig met nut de doot altijt
Voor ogen. En het voegt een Regter, die Gods wee-
zen
Vertoont, tewyzen, zo, dat hy niet heeft te vrefcn,
Dat eenig vonnis, door hem zelf alhier gevelt,
Hem in^de vloek en haat van God en menfchen ftelt.
Wie Gods Perfoon verheelt, voegt, regt en mecde-
dogen
Te plegen, nades regts en zïj ns perfoons vermogen:
Want, als dc doot komt, flrekt berouw ien fpot en
walg;
En ftuit gecnftraf. Zo ziet men, dat een dief de galg
Ten ftraf geniet, en dat berouw hem niet kond vry en
Van beul en ftrop, ten loon voor al zyn dieveryen.
Wanneer de doot komt , om den Regter voor den
troon
Van God te voeren, komtdetijtvanflrafenloon:
Dat is een ftaalle Wet, daar vaft op is te bouwen.
Het quaat wort nïet hcrftelt door 'tal .tefpaadbcrou-
. wen.
Wanneer Syfamnes, aan de geltzugt vaft verknogt,
Zo vcrr' gebragi was, dat hy 't regt voor geit verkogt,
En liet met geit zig, voor een onregt vonnis, lonen.
Kond hem 't berouw, wanneer de doot quam, niet
verfchonen,
Dat hem Cambyfes niet de huit zo levende af
ï^eed villen ; en die, tot gedagte van die ftraf,
I^e regterftoel met de afgevilde huit bekleedde
Wanneer hy 't ampt aan des gevildens zooh beileeddc,
't Is wei gebeurt, wanneer een Regte vonnis floot
Des doots', dat hy zelf eerft een proy wiert voorde doot
Albertus, Gancellier van 't Koninkrijk Bohemea,
öaron van Kolowrat, had Raads-befluit doen nemen,
175 DOODEN DANS,.
De Calixtinen, door het gancfche Koniakryk
Door V u ur en vlam tot as le branden, toteenblyk
Van 7.ijn gezag; en had ook 's Koningsftem verwor-
ven :
Maar is nog zelf ecrft aan het blaasjes-vuur geilor-
' ven
Dat aan zijn voet quam; een ligtbeelbaar ongemak:
De viceprefident zyns bloetraats Jan Bofak,
(De Biffchop van Wardijn) dieeerfl: zijn loon ontfan-
gen
Moeit, viel ten wagen uit, bleef aan zijn balzak han-
gen ,
En fiürfelendig aan dat pijnlijk accident;
Dus raakten ze allebeidelendig aan hun ent,
Al eer men 't vonnis, dat ze uit pure booshyt vel-
den ,
Aan die onfchuldigen ter executie ftelde.
Ook zijn de Regters wel voor 't oordeel Gods ge-
daagt.
Door hun gedoemden, en hun booshyt daar be-
klaagt.
Wanneer men zig des magts der tempelieren belgde,
Zo, dat men ze altemaal op cenen dag verdelgde,
Sprak een der zeiver, dat een Neapolitaan
Was, en tot Bordeaux, ten proy der vlammen,
aan
Een paal gebondenwes, in 'tbyzijn van den Koning
Philip, en Paus Cleinent: op Aarde is geen verfchoO'
ning
Nog hoger Regts-beroèp, gelijk ik weet voor my,
Die tot myn onfchult, en geheel onnofel, ly:'
Dog hoort ógrüuvvIykboosv.'igtClemens, Paus van
Romen!
En onbarmhartig Vorft Philip ! ik zal nu komen
Voor
-ocr page 215-Voor d' Opper-vierfchaar, daar ik u ,, om mijnbe- ,
klig
Te doenaanhorcji, daagge, eenjaarna dezen dag!
Daar Zil u Mogenthyt, nog trots, u niet bevryen ^
Voor !lraf , om u vloekwaarde en wreede tyranny-
ea ;
Ik daagge u op dien dag aldaar, op dat gy dan
U vonnis hoort, dat u hier nimand geven kan.
Op d:en geftelden dag ilurf Clemens, 't Hooft van al-
:en;
EnPhlipis, op dien dag, van't paart af, doot ge val-
len,
In 'thevigft van zijn jagt. Zy hadden, onbedagt,
Als hen dien Ridder daagde, hem fpotlijk uitgelagt.
Indien een Regter wil een onregt vonnis fpreken ,
Dat 'sin zijn magt: Maar 'tis iu Gods magt zulks te
wreken.
Vermits den Regter, in zijn ftoel, Gods Beeld ver-
toont ,
Is 't billik dat hy denkke op God , die (ïraft, en loont,
Barmhartig is, en dog een zeer regtvaardig Regter;
Op dat hy ook zo zy. Dat voegt. Maar wil hy egter
2ig hier vertonen, alshyis, een Aartfche God,
En dry ven, iriet het geen regtvaardig is, deipot.
Door onbarmhartig en onbillik vonnis geven,
Zoo zal hy als géén God, maar, als een Duivel lec-
ven:
En God, wiens plaats hy, in zijn Regterftoel, ix-
kleet,
Zal hier, ofnamaals, al het dus gedane leet
Afgrijiïyk wreeken. Die Gods plaats op Aard bekle-
den ,
Betaamt het, dat zy doen en leven, na de reden.
Een Regter, dienietwijftnaregt, en billikhyt,
Ν 4 En
-ocr page 216-Ennabarmhartighyt^ dieichent Gods Majeftyti
O gy barmhertig en regtvaardig Regter! Heers
VanalleRegteren! geevons, u naam ter eere,
Door alleplaatfcn van ons vrye Staats gebiet,
Volmaakte Regt'ren, daar men liwcglants uit ziet I
DOODENDANS;
j Verbeeldende eén Weetzugttigén Ouden·'
^eUieiidel'iaat.
-ocr page 218-En üeekrezugt is gants het mensdom ingegeven ,
Om vergenoegt, zo ianghy leven kan, televen;
Dog 't vergenoegen wort niet even eens gezogt,
Nog, van een ider, tot een zelve zaak gebrogt.
Een pronkaart zoekt het in zeer pragttige gewaadden,
Vankleedren; en in zeer,uitmunttende huis-draden,
Na de aldérfwierigfte en de nieuwite en netfte wijs.
Een lekkerbek, in zeer voorname lekkre fpijs ;
En de alderaangenaamiteen koilelijkfte wijnen ,
Die, door hun klaarhyt, hem ten drok te lokken fchy-
nen. *
Een dronkaart, niet alleen in wijn en brandewijn,
Maar, in daar ftrak beroeit, ja dronken, intezyn;
En, in beroemt zyn voor een trefFelijken zuiper.
Een vraat, inzigzo volte vreten, dat een kuiper
Schier nodig is, die hem een hoep om 't lighaam parfi;
Op dat hy, als hy nog eens drinken zal, niet barft.
De onkuiilche, in 't veel gebruik van Maagdenen van
Vrouwen;
In 'thymlyk,enterfluik, enzelfgecnVrouwtetrou-
wen.
Een gierigaart, in 't ftaag vermeerdren van zijn geit.
Een fpotter, in dat hy geftadigimant quelt.
Een trotffe, in over al te ageercn voor gebieder.
Een
-ocr page 219-VerleekenJe een WeetziigtigenOudeyi. 103
Een edelmoedige, in de nyging van een ieder
Tot hem te dwingen, door verpÜgting, en gedrag,
d' Hoogmoedige zoekt zyn vernocging in ontfag.
Een krijgs-man, in veel goede en vette buit te maken;
En, in de gonften van zyn overften te raken.
Een Paus, in dat hem al wat leven heeft, ontziet.
EenVorft, in dat hy al wat leven heeft, gebiet.
Een Apotheeker, in het koken van veel drankken.
Een Doftor, in het wel genezen veder kranken.
Een paap, in'tftervenvan veelrykken, om de mis;
En in de biegt-ftoel, zo 't een mildden biegtling is:
(Een Janfleniften paap voor all, die zonder fchromen,
Zijn ieekken nootzaakt, veel by hem te biegt te komen;
En kragtig aanraat, mis by mis te laten doen,
Tot beurs-vervulling, en tot ziellen-zonden-zoen:
En om den leek weerfnel ter biegt-ftoel te doen keren,
Zalhy hemdaneerft, als hy weer biegt, abfolveren)
Een goeden regter, in, dat hy de cours van 't regt
Van mededogenthyt en regt te famen hegt.
Een krygs-en leger"hooft,in't doen van veel progreiïèn.
Een regts-geleerde, niet alleen in veel proceflèn,
En confultatien, en vremde termina,
Maar ook in menigte interrogatoria.
In alle deze zoekt het ook de Secretaris,
Notaris, en wat meer van diergelykke fchaar is.
Matroosje zoekt het in een vaart die hy bemint,
Sijn Brandewijns-fies., en egaalle goede wint.
Een Chyrurgyn, in veel uitwendige accidcntten.
Een Rentenier, in'tfix ontfangen van zyn rentten.
Een Predikker, in , dat men, net, van woort tot woort
Al wathy predilct, met een hart vol aandagt, hoort.
Een Chymicus, in 't vuur na graden aan te ftoken.
Een Kok, in alle fpys, na iders mont te koken.
Een Bakker, in dat al zyn deeg wel geft en rijfi:;
Zyn Broot wel gaar bakt, en ωΐ ider 't vaardig yft.
Dca
-ocr page 220-Een Brouwer, zoekt het, in 't uitiieker.d wel vertic
ren
En't wel gedyen, vanzyn fwaarre en ligtte bicrrcn;
Waar in de Brouwer van de Spaa, tot Purmerent,
(Ik meen niet dat ik dwaal) zyn wederga niet kent.
Een Molenaar ^ in wint, en ruimtte volle zakken;
En wenft de Bakkers, dag en nagt te moeten bakken.'
Een Boer, in duure kaas, en botter, goet gewas
Van alle graannen; hooy en etgroen , en van gras.
Een Jager, ■ in het wilt plyzierrig te bezetten.
Een Viilèr zoekt het dag en nagt in volle netten.
Een Smit, indathyiiaagop'tgloeyendYzerilaat.
Een Wever, in pof pof, en cfne ftarkke draat.
Een Charletan, in tros en aiTeurant te liegen;
In pochen, blazen, en in onbefchaamt bedriegen.
Een Koopman, in dat hy zyn waar, met winil, wél
ilyt.
All deze zoekken hun vernbeging in profyt;
En eenige ook in eer: dog 't meerrendeel zyn zaken,
Die maar degeltbeurs, en het flerfiyk lighaam raak-
ken:
Zy ipeelen daar voor, op des werelts fchouwtoneel,
Hun nu genoemde rol. en krygen dan hun deel ;
Maar, die de wyshyt, en verftanC bemint, en ree^
den,
Die is met zo gering een portie niet te vreden :
Zyn vergenoeging, en zyn wens, beftaatin, dat
Hy alles doorfnuift, wat het gants heel-al bevat;
En wijl hy over al niet zyn kan, is zyn kamér.
Met boekken wel voorzien, voor hem veel aangenaa-
mer.
Als al des werelts doen en ilovery om winil ^ ; ,,
Waar 't oog van elk öp doelt, en kieft, voor t öiéèlt
het minft.
•Hy laat een ider, elknalufl, na winften fwoegen
-ocr page 221-VerheeUenrk een metzugtigen Öuclen. zo f
En zoekt in iyn ftudoor ïijn eenig vergenoegen.
Daar ziet hy alles door, watStarren-hecmel, aard.
En Ipgt, en zee, en ftroom, en poel, en afgrond,baart.
Hykanzig, denkende, in een bootsgezel hervormen:
En , als op zee, travade, orcanen, Iwareftormmen,
Jafchipbreuk, met verlies van fchip en goet, uitftaan;
En zien de baarren 't fchip aan duiént ilentren Haan;
Of, zonder dat hem vrees voor lijf- verlies doet kryten,
Het fchip aan ftukken. op een leger wal, zien fmij ten,
Of op een blinde klip, daar 'r fchip te barftten ftoot,
En vlugten, doordeïee, van't wrak af, met de boot
Hy ryü met Schepen, of te Land met caravaannei},
Na 't verr' geleegeijfte geweft der Indianen,
En ziet de diamant, enpxrlen, en al wat
Europa, bydatilagvanmenfchen, koftlijkfchat,
Uit zee, en berg, en bos, endier, en dieppe kuillen,
Te voorfchijn brengen, cn voor llegtte waar verruilen.
Daar heeft hy 't oog, vol van verwondring, op gevcft.
Nurijfthywecr in 'iGoud en zilver-rijk gcweft,
En daalt mee neder, in dc Goud-cn zilver-mijnen,
Die, door hun duiftrc diepte, een helfchenafgrond
fchijnnen:
Hyzietdemijnftof, en het io bemint metaal,
Dat minder dient tot nut, als tot dc pronk cn praal,
Met groot gevaar, enkonft, en vlijt, enallefoorte
Van fwaarren arbyt, zig vertooncii in geboorte,
Tot dat het endlijk die beroemde luifter krijgt,
Waar na zo menig hart, als nazijn heil God, hijgt
Hy ziet in d' aaklifte cn afgrijllèlijkfte kolkken.
Hy leeft in omgang met d,c vremde en woefte volkken.
En vreeft, by d 'allerwreetUeenboosften, voor geen
leet;
Jazelfbydieniet, dm men menfchen braat en eet.
De wildernilfen, daar de afgrijflciyklte dicrrcn
Dat
-ocr page 222-175 DOODEN DANS,.
Afgrijflyk brullen, en zeer gants affchriklijk tierren,
Doorreift hy met plyfier. Hy woont eenveltflag by;
En, als onquetsbaar, blijfthy van de kooglenvry.
Hy rylt, met Schepen, nu na 't Weilen , dan na 't Oo-
ften
Alwaar de menfchen , door de brand van 't Zon-vuur
rooften,
Ontrent de Kreeft-kcer-kring; en 't gants verzengde
lant i
Of Zona torrida, doorryft hy (zonder brant
Gewaar te worden J door, enweer door allen oorden.
Zo reift hy, zonder koude, in 't altijt yszig Noorden,
Tot digt aan 't afpunt, daar nooit imand 's wintersdag
Nog 's zomers 'tzonneligt, voor 'toog verdwijnen
zag.
Zo fcheept hy ook verr heen na 't onbekende zuiden,
En ziet aldaar zeer armme en wonder groote luiden.
Te lande rijft hy, daar de rovers, moorders, en
Het wreet gedierte, maakt dat nimantrijfen ken:
Maar hy kan over al, gelijk een Geeft paiTeren;
Zodanig, dat hem niets wat andren deert, kan deren.
Hy trekt op 't Alpifche gebergte; en van een top
Dier bergen, ziethy, met vermaak, van boven op
I>e wolken, zo als Xvy daar tegen zien van ondren:
Hy ziet het blixemen, én hoort het fchriklijk dondren,
Om laag, beneden hem. in't kort, en met een woort
Wat is 'er, dat hy niet bereift, beziet, en hoort ?
En zulks, doormiddel van zij η allerhande boekken.
Nu ftclt hy al zijn vlijt in d' oorfaak te onderibekken
Van alles wat het ilegt gemeen voor wondren agt;
Om dathetnoit, gelijk als 't hoorde, is wel betragt.
Dan tragt hy alles vvat gehij mis, te openbaren;
En poogt de reden met d'ervarenthijt te paren;
Als wetende, dat waar maar een van beide ontbreekt»
Dat'
-ocr page 223-VerheeUende eenWeetzugtigen Ouden. 2,07
Datiulks niet waart is dat een wyze daar van fpreekt:
Dus ftelt hy ïig in ilaat van agting te vergaren,
En vaart daar in 7,0 voort tot in lyn hoge jaren;
Tothemzynbloetvuur, en het ogenligt, vergaat:
Dan ftrekt een bontte rok, en bril, hem weer tot baat
Maar endlyk, als hy dus op alles zit te denken,
Befpeurt hy, dat de doot hem om een hoek komt wen-
ken;
Als ot hy zeggen woud: gy oude, die u tijt
Hier, byuboekken, inueenighyt, verflyt.
En God, en mens, en aU'tgcfchaapne hebt leren ken-
nen ,
En, zittende,, door aard, enlugt, enwater, rennen
Kunt, hoort! u vuur gaat uit. U levens-rat loopt af.
U ligt verdwijnt. Verlaat u boekken. Denk om't graf;
U drokkeftudieheeftuwertverftantgegeven,
Omzo te leven, datgynau doot kunt leven;
Maar dog, gyweet, dat al wat leven heeft, een wet
Is, van den Schepper, die onilerflyk is, gezet.
Te flerven, eer men tot de onfterflykhy t kan raken:
Daar moet geftorven zyη. 't Zyn vaftgeftelde zaken.
<3y zyt nog .®noch, nog Metufalem: meii derft
Het leven; en men leeft geen eeuwen, eer men ilerft,
Gy zyt geen jongeling. Gy hebt geen ftof tot klagen,.
Dat God u weg roept in het midden uwer dagen :
Want gy zijt out en hebt nu lang genoeg gekeft:
Het blykt, wyl d' oly, en de brantftof u begeeft,
Waardoor ge u ligttenvunrinftaatkondtonderhpu-
dem
Dejongekssrels, wien de baart eeril uitkomt, zou-
den ,
Met fchyn van reden, zig verbeelden kunnen, dat
2y , in huns levens-loop , nog naauwlyks 'c halve
pat
Gelopen hadden, fchoonzy op een ys-grond bouden;
Maar
-ocr page 224-175 DOODEN DANS,.
Maar die verbeelding voegt geen vijftig-jarige ouden:
Want tagtig jaren is des menlTchen levcnals ,
Het veel wort, maar men raakt gemeenlyk om den
hals,
En fterft, eer dat men daar de helft van kan berykken ;
Indien men 't w^ift, miffchicn of hondert duzent lijkken
Gekift lijn, ofaltanstengravezijngedaalt,
Eer eene d'ouderdom van tagtig jaren haalt.
Gy, die dus lang geleefc hebt, en dus veel gelezen,
En veel ervaren, rhoet daai van verzekert wezen, '
Dat als u d' ouderdom verkleumt en brillig maakt,
De doot'zig tot u fpoed, en digt na by genaakt.
O goede God! doet ons ons vergenoegen zoekken,
In uw-, in daaglijks brood, in goede en nutte boeken;
En, wyl de mens zig aan het vergenoegen bint.
Verleen u hulp, dat hy 't by u, en eeuwig, vint I
é
-ocr page 225-DOODEN DANS;
Verbeeldende een Cardinaal wandelende.'
• liJctthiende i^aat. —
^air^a^ tsrv ^a-t'Dfeer Oardtrma-l I ;
r - - ,
toir ei-ireeLt-:
η ^-''oj'iT (jüL· fwch T^us t&. v/czsrL·
■J^.-i-t s mts. 7z. ral is ^Lftasjpeelir.
-ocr page 226-Verbeeldende
Een G Α R DIΝ Α Α L wandelende,
Ettvan de doQt gevAt.
Dopt.
Hoe nu, Signor? het fchynt gy wilt hier zowat
wandlen;
En ik zoud graag met u van myn commiiïïe handlen.
Cardinaal.^
Al lata in pace, catze en couille! gaat by die
Uweerga zyn ? wat zyt gy voor een matsfots ? wie
Raat u zoo koen, om hier in myn Palley s te komen ?
Ik zal 't u zeggen: 'k heb een bootfchap aangenomen-
Cardinal.
Impertincntcn beeft! vertrek hier ftrak van daan!
Ikwilupraatjens , nog u bootfchap, niet verftaan.
Dm,
Al'zagtSignor! gebruik een wynigje patiëntie!
Cardinal.
. Canaille! noem my geen Signor, maar Eminentie
Noem haak en kruk, en die u weerga zyn, Sinjoor I
En lell my hier , met u commiffie niet aan 't oor!
Waar zyn myn dienaars ? wie heeft u hier in gelaten ?
Men moet perfouen van uiciteekendc hooge ftaten,
VerleelJenJe een Cardinaal wanrlelende. ii i
Als ik, niet fpreken, als met voorverzogt coniènt;
En dan nog, met een xeer ootmoedig compliment,
Verzoekkcn, dat men hem een ogenblik wfl boren.
Doof.
Ay excufeerme! 'k ben in 't Paradiis geboren.
Ik ben opregt en flegt. Ik ben wel juiil niet rijk,
Maar mijii geboorte is met u ilaat nogtans gelijk.
Hoe! fchurk! met mijn ftaat, die gelijk is meteen
Koning!'
«cv^ijs dat I want ik geev u, daar van geen verfchoning.
Dooi,
Ï)at zal niet fwaar tc doen zyn, eminente vrint.
ili ben des hoogmoet? en begeertes egtte kint:
En uit.die zelve twee is ook uw ftaat geiprooten.
Cardinal.
Mijn ftaat (ö booswigr,!) is van d' oppcrile aller groot-
^ijn hylighyt, de Paus , af komftig ; en gyzijt
Een Ketter, die verdoemt zyt tot in eeuwighyt.
pat 's buiten queftic, en dat zoud wel kunnen wezen:
M«ar ik, die onverzaagt beu wil, daar niet voor vrefén;
l^pg , zo 'er menfchen in de wyde wereld zijn,
nog met duuvlenzyu bezeten, heeft hetfchijii
^atgy'bezeten zijf van die ik heb gefproken.
«cgeerte,. en hoogmoet, twee hooftitoffelijke fpook-
Vi·.
it welke u ftaat, en ik, te famen zyn getcelt,
O ζ Β®-
-ocr page 228-^32- DOODEN DANS}
Bezitten u; en gy zijt van hun aart bede -It;
Ja zulks is, van uw jeugt af, vaft in u gev?ortcIt.
Wie ziet tot héden daar een krummel af gemortelt ?
Een Dorps-paftoor, die maar in d' alderlaagfte graat
Geftelt viOrt, van geheel de Priefterlyke ftaat,
Wil, dat zijn Boeren hem, in allerly manieren.
Voorgecltlykkeovrighyterkennen, eeren, vieren,
Enagtenzullen, fchoonhy, bygelijkenis,
Maar ücgts een jongen van een Hpders jongen is :
Dat weet hy zelf; en wil nogtans hoogmoedig tragtca
Tc maken, dat den Boer hem zal voor Harder agten,
En geeftlijkkeoverhyt. Zijn dienftbaarhyt wil hy,
■ Door trots, verandren in een opperheerfchappy;
En zijne Boerren, die zo dom zijn als de fwijnen,
Geloven dat hy is die geen die hy wil fchijnen:
Maar hy nogtans, die weet, dat hy deminftefoort
Is, in 'tgètall dat tot de Prieilerfchap behoort,
Bevlytigt zig, om in des Biffchops gonfl: te raken.
Al ïoud hy zijn geioof, ter wil van hem, ver/aken;
Gelijk de Prielieren in 't Ooften (fchóon zeer verr,
En lang verleden) om den BiiTchop Lucifer,
Zo deden: en men zal na 's Biiïchops voorftel leeren,
Om daar door in 't getal der Dom-capittel-hecrcn
Te raken: lukt hem dit, zo ftelt hy zijn verftant
AI meer te werk, entragtnaDeekenvanhetLant
Te worden, door geheel na Biffchops zin te leven;
Alwaar die endlyk hein dat jongens-ampt doet geven.
Die jongen, die, als flegts maar Priefter was , 20
trots
Was, by de boerren. toont zig nu, gelijk een rots ,
Gants onverzetbaar; en wil naaulijks tegens Leekken,
Tenzy, dierykzijn, ofmaariazynbiegtftocl, fprc-
ken: '
Maar by de BiiTchop toont hy zig gelijk geftampt
Vol OQtraoet, tot een klaar betoog van 't jongens «i^P^»
fetleeldenJe een C&rdiMalwanddende. ii 3
Om, 20deBiilchopzynVicarisquamtefterven,
't Vicaris-ampt, door gonft des Biilchops, te verwer-
ven
Gelykfomtyts gelukt. Nuw^ordhy's BiiTchopsknegt
En doet zyn beft, dat hy 't geheel capittel hegt
Aan hem ^op hoop,indien des Biffchops Stoel vacecrdc
Dat hem't capittel, tot die Stoel, hun ftem vereerde
Dat lukt hem ook fomtijts: en als de Mijter op
Zijn hooft geraakt is, worthy, alseenkermis-pop,
Zeer ^ierlijk opgetooit. Nu zit hy in den Zetel
Zijns heeren, als zijn knegt, en heerft nogtans vermc
iel.
En tróts, met groot gezag; en wil, in zijngebict,
Dat elk hem vorftlijk eert, en ua zijn oogen ziet.
Nu loont 2 ij η hoogmoet, dat nog meer begeerte daar is,
Hy voert dc tytul nu van Biiïchop, en Vicaris
Des Opperharders; dog begeertnog groter praal; .
Hytragt, opallerlymanieren, Cardinaal
Te worden: en op hoop van tot die ftaat te komen,
Went hy zijn vHjt aan, enichrijft brief op brief na Ro-
men ,
Waar in hy niets, vanall wat maarpaiïèert, vergeet;
Qp datzynhylighyt, de Paus, het alles weet;
En., op dat hy het wit, waar na hy doelt, mogt treffen,
Zal hy zyn hylighyt, gelyk God zelf, verheften;
Masr zelfzig zeiven, met ootmoedighyt, zoklyn
Vertonen, dat 'er niets ootmoediger kan zyn;
Maar evenwel daar zyn gdeerthyt in doen blyken.
% zal niet laten, nog bencv.ens dit, praöyken
h 't werk te ftellen, by den eene of d' andre Vorft,
^P dat hy daar door wort in 's PaulTen gbnftgetorft,
En op dat hy dus wort tot Cardinaal gefchapen;
Daar zal hy alles wat hy kan, by een toe rapen:
Hyftelt zyn geit, enkonft, en gonft, en lift by lift,
O j In'f.
-ocr page 230-175 DOODEN DANS,.
In 't werk, op dat hy zyn bemikte doel niet mift.
Hy weet wel, dat na 't geen hy vilt, zeer veele viiTen;
En dat de meeften van den hoop hun doelwit miiïèn;
Maar hoogmoet, en begeert, is 't voedfel tot i^n hoop:
Enfchoon hy 't al fpendccrt, zo agt hy dog goet koop
Te hebben , 20 hy dus zyn oogwit kan beryken :
En zo' t gelukt, hy zal geen V orft nog Koning wykcH,
Uw Enimentic weet wel, dat ik niet bedrieg.
Ik ben regtvaardig; en bekent voor die niet lieg.
Dc Cardinaals hoet hebt ge op deze wys bekomen;
Maar daar door is u nog u ftaatzugtniet benomen,
Nog iets gemindert; want gy tragt nog even zeer,
Door allerley bedrog, na d'alderopperile eer,
Dat's Paus té worden; en indien u dit gelukken
Woud,oud u hoogmoet voor God zelf niiffchien niet
bukken:
Maar ik , ik raad u, wyl gy nu nog gaat en fraat,
Dat gy u van begeerte en hoogmoet nu ontilaat;
En dat ge u fchikt om al wat zondig is te derven.
Maak giffing, nimmer Paus, maar Cardinaal, te flcr-
ven;
En geit myn raat ^ zo maak u maar wat fnel gereet.
U Levens-glas is meer verlopen als gy weet.
U Uur-glas loopt reets op zynendt, met wynig zan-
den.
U lyf en zielzyn met zeer loilè en brofic banden
By-een gebonden. Kom leg af dit kleet van praal!
Is 't niet genoeg, flegts van een Paap tot Cardinaal
Te zyngewordetl, 't welk u hoop zeer dapper ftyfde-
U lot,is niet gelyk metSixtus, die de vyfde
Dies naam geweeft is; nog met d' uitregtfc Adriaan:
Het wiljiii/takytzo gelukkigniet verga-an,
'i Is ook altyt niet goet: en gy zout zeker maken, ,
Door't PauiTchap, datgyaaneenvremde doot z®" '
raken. Wa^
É
-ocr page 231-Verheeldende een Cardimd wandelende, ii^
Wat meent gy ? dat een Paus, hoe hy lig ook Vermaart,
Meer, als' een ander, voor't vermoorden is bewaart ?
2o mirt gy zeker; want huil dqotlot is hetzelfde.
Herdenk een hondert jaar of agt: Joanncs d' elfde,
Zoon van Paus Sergius, is in xyn bed vermoord ;
En door een kuilen op zyn mpud gedemt, verfmoort,
Waar van het krygs volk van'Spoleta zlg bedienden.
Een weynig later is Joannes de dartiende,
Betrapt in overfpel, dooriteeken, door de man
Des hoers. De vyftiendevan die de naam van Jan,
In'tPauffchap, voerden, iszynogenuitgefteken,
Door Bonifacius de zevende; en ten teken .
Van verder haat, in't Slot fanéi: Angelo gebragt,
Alwaar hy hem, door dorfl: cn honger, heeft ver-
fmagt.
Ook is in 't zelve Slot, fanfl: Angelo, gebannen ,
En door gebrek gedoot, de feftiende der Jannen,
loan de agtiende is, doordes Kyïers Ottos lail,
In't komen uit het ilotianft Angelo, verraft,
2yn oogen uit geprikt en daar na dootgeflagen.
Men leiteen Paus fomtytsdloor lift nog andre lal-
gen :
üe negentiende Jan, entwintigfte; en Clement
De tweede, raakten, door vergif, in 't kort aan '£
ent
Huns levens. Lucius de tv/ecde, is doot gefteenigt,
Ooor 't volk van Romen, tot zynondergang verce-
J^anneer'hy 't Capitool, ten tyde van den Raat,
Met wapens aanviel, door een onverietbren haat.
ZoquaniGregorius, dies namens d'agtfte, om 'tlee-
p ven;
Ê'ï is, tot Fifa, door een fel vergif, vergeeven.
«■en Paus is wel, ten troon, in volle majeftyt
Ver-
-ocr page 232-^32- DOODEN DANS}
Verheven , maar daar door niet van de moert bc-
vryt.
Verwerp u ftaatzugt. Zyt met u beroep te vrcden.
Gy zult niet door gewelt vergaan; dies hebt gy re-
dcn ,
Tot troeft en blytfchap , zo gy daar maar wel op
let. '
Een Cardinaal fterft juift altyd niet op zyn bet.
Paus Bonifacius, van deze naam nu d' agtfte,
Was, en't is jammer van Regering niet de zagtfte.
Die zond een zevental van Cardinalen mee
Tcfcheep, en deed hen, in de Genuefche Zee,
Te voren in een zak by een genaait, verdrinken :
Dus konden zy dltans niet ligt te Romen fiinken.
Dies had zyn Hylighyt haar graf in Zee bezorgt.
Alphonfo, Cardinaal van Sina, wiert verworgt.
De Cardinaal Don Carlo deCaraffa wierde,
Door lail vanPius, Paus, en van die naam de vier-
de,
Verwezen, van zijn ampt en tytulen ontlaft;
En kort daar na wierd hy verworregt met een baft.
Dit deeden PauiïèH : maar in Vrankrijk vond dcKoo-
ning
Henry dc darde vcor geen Cardinaal verfchoning,
Als hy de Cardinaal van Guifleby de kop
Deed vatten, en hem deed verworgen met een ftrop.
Cardinal.
Wat Catfe en Couille zyt gy, die u kop komt brec-
ken,
Met zulke leuren voor een Cardinaal tc preken ?
Hoe maakt gy u, in fpijt mijn agtiiig, hier zo giroot ?
Hoe! fchaamt u, dat gy my niet kent! ik ben de
Doot. Cardinal
ferleeUenJe een Card'maalwandelende, tïj
CATdinaal,
Ik denk nog opgeendoot. Myis, niet lang voor
deczen,
Net uitgerckcnt, dat ik eerft nog Paus moet wezea
Her ik zal fterven. 't Was een meefter in die konil.
En dies, Allateen pacc! u praatjesiijn om zonft.
•Sa rept u! fpoct u in wat fnel van hier te ftappen!
Doot.
Maar ïagt heer Cardinaal! ik heb u by de lappen.
Vertroüt niet, dat ik een die 'k vafl: heb, weer ver-
laat.
CdïdindAl.
Welpofito: gyïïjtdedoot. Dat mag geen quaat.
Ikhebgeentwijiïèl, ofgy zijt hier in 't verkeerde
Palys gekomen, daar men unög niet begeerde.
Wat my aangaat, ik voel my nog ïo niet gereet.
Indien ik du llurf, 't was my al mijn leven leet. _
ik ben wel out, en zo wat pippig, en wat fnottig;
Maar om te iterven ben ik niet genoegfaam rottig.
U Eminentie ty dan zo al s hy dan zy,
Gereet of niet; hy moet zo aanllonts mee met my:
Dat 's mijn commiflie. Ik kom om u af te halen,
Na 't land der doden. Maak wat gang! hier valt geen
dralen.
ik Weet wel dat gy niet gewoon zij t een ig reis
doen (al was het ook maar van het een Palqis
Tot aan het ander) of gy moet juift daarwaarts rydcn;
Maar al dien omflag is geraatfaam nu tc mijden,
Vermits gy deze reis al leggende, zo 'kmcen.
Volbrengen zult.
O 5· Cardé'
-ocr page 234-Cardinal.
Aymy! ikfterf! daar reis ik heen.
O God ! wy hebben ons aan't flervcnvaft verbon-
, den.
De doot alleen 2y ons ten flraf voor onze zonden!
Wy fterven daaglijks, en gaan met de doot na 't graf :
Maar flraf ons, nadedoot^ dog met geen andreilraf!
ύ
BOODENDANS;
Verbeeldende een Κ R Y G S Μ ΑΝ«
Verbeeldende
Een Κ R Y G 5 Μ Α N,
tf Λ Arts-opper-duivcl die het ménsdom zo vermc-
** ten,
Vand'eerftefchepping, tot nogJieden toe, bejxten
Heeft, cn de fchepilen, voor hun iterven, niet ver-
laat ,
Isygentlyk Begeerte; cenzugt, totygenbaat.
Uit dezen duivel, die de kiynnen en degrootcn
Als eriFclykbezit, zyn d' andren afgefprootcn.
Van deze is hoogmoet nu het outfte en eerftc kint;
Die ook 2yn zitplaats in het meefte mensdom vint.
Uit deze is heers-zugt , of regcer-ïugt, voortgeko-
men;
En nyt ,· en dartelhyt. Hier uit zyn gantfche ftromen
Van duivel-aardig zaat, met fnclhyt, voort gevloeyt,
Waar aan het mensdom, als met keetnen, fchynt ge-
boeit.
Die trotfe düivlen, daar de mens zig van regeren
Laat, kunnen zelf niet met malkandren accorderen.
Begeerte, d' outfte, vint zig nimmermeer verzaat;
Waar in het hoogmoet, door verpligting, met hem
ilaat.
De dartelhyt, gcnygt tot alle vremde dingen,
Teelt heel de werelt vol van fno veranderingen,
De nyt, of wangonil, neemtverfehil, of tweedragt,
by
Zig; enrcgeer-zugt tragtna d' opper-hcerfchappy:
-ocr page 237-Dogclktragtopzigielf, natynmanier, tclcvca;
En geen van allen is genygt iets toe te geven ,
Wyl trots, of hoogmoet, hen gezamentlyk.beiit:
Kogtans doeltyder na zij η voorgenomen wit,
En nuttigt niets, als maar een fnoot quaataardig vocd-
fel:
Hier uit is d'Oorlog, dat vloekwaardig hels gebroed-
lel.
Daar yder daaglyks, alscen troctelkint, meefpeelt,
In klyn en groot·, eninhetklynen'tgroot, gcteek.
In d' Oorlog is al 't quade en helfch by een gefpannen ;
Oorfpronkeiyk uit boze en godloze aarts-tyrannen;
Diegloriezoekken, door, in'tomgelegenlant,
'Zigzelfontzaglyk, door hun waap'nen, moort, ea
brant,
Temaken; en dat al de werelt te doen weten.
De Krijg, den Oorlog, fchynt niet anders, als eca
keten,
Van al wat ondeugt heet aan een gefchakelt; daar
De deugt niet in is, als met duizent lijfs-gcvaar.
2e is 't ware tegendeel van Chrifti leer en voorbeelt:
Maar in de Krijg wort zulks, als al te ilegt, veroor-
deelt.
Een Chriften die de Krij^ veragt, wort voor mcnifl:
Gefcholden, mits de deugt de voorrang wort betwiiè.
In d'Oorlog pronkt men met helthaftig tc flempcnj·
pen,
En's Vyants Oorlogs-vuur door menfchen bloet te·
dempen.
«elytifr't dootilaan van des Vyants befte jeugt .
En wel-gewapentheyr, dat is een oorlogs deugt,
Zo ook des vyants Lant en Steden te verdelgen;
En dk de vlammen, als ten proy tc doen verzwelgen;
Dat'sookeenkrijgs-deugt, die een deftig Krijs-man
paft, Gelylï
^32- DOODEN DANS}
GÈelijk een dief de itrop. Wie 's vyants trop verraft,
En, opheconvoorzienilj kanmatilen, en vermoor-
den,
Datiscea deugt, die al van outsbyd'oorlog hoorde.
Wanneer een liegt foldaat een Hoen iteelt, moet een
ilrop
ZijH loon zijn; en menhangt dien armen diefs-hals op,
Alfchoonhy, voor dit quaat, in Stad-befiormen, Sla-
gen,
En ander krygs-gebruik, iig deftig had gedragen,
.Enblykgeeft, dathy, als'tzyn Legerhooftgebiet,
Zijn lijf iiog levenfchroomt; dat geit voor dietijd niet;
Men hangt hem op, gelyk als had hy noit zijn leven.
Ietsgoets, nlaaranders niets als enkel quaat, bedre-
ven :
Hy wort j om zo gering een quaat, om hals gebragt ;
En al zijn dapperhyt, nog dienft, niet eens herdagt:
En dat is ook een deugt, die in de krijg zeer heerlijk
Geroemtwort; maar ze is voor een-Chriften niet paC·
fcerlyk.
Begeerte en hoogmoet, een van wezen, en van aart.
Zijn doorgaans, met de nijt, en met verfchil,'ge-
paart; ,
Enheerfchenmeeftindie, die Kroon, en Degen dra-
gen i
Die^ om hun doelwit wel te treffen, 't alles wagen.
Een Vorft, fomtijts, is, om zijn glorie, krijgs-gc-
zint; ■ .
Ja 2o, dat hy zig niet aan woort nog zegel bint;
En zal zijn glorie, door gewaande glorie, zoekken,
A] zoud hem 't mensdom, ja den Hemel zelf, verv loek-
ken.
Een Krijgs-man, die maar flegts Musquet en Degen
draagt.
Waagt
-ocr page 239-Waagt lijf en leven, om de naam van onvertfaagt.
Begeerte, en hoogipoet, zijn gelijk zijn ygen wezen;
En doen hem, voor geen doot, nog hel, nog hel-
fpook, vrezen:
Dat agt een Krijgs-man voor een brave naam van eer.
Is 't voor foldaat zo, 't is voor Koningen nog meer.
De pronk-naam van een braaf foldaat, is, voor dc
Vorftten,
Eenceren-tytul. In de Vorfttelijkkeborftten
Vint fomtijts alles , %vat hoogmoedig fchijnt, zya
plaats:
Dat noemt men Koninklijk; of anders, braaf foldaats.
Wanneer de Vorftten, in 't gezigt van hunne knegt-
ten,
Vol trots en hoogmoet, zelf hantdadig mede vegten.
Dat word door iders tong (van outs genoemt de faam)
Luid uitgekreten, tot een onvcrfterf bre naam.
En wort, door all wie krijgs-luft heeft, daar in bevoor-
fpraakt:
Maar d' oorzaak van die roem, heeft zelf de doot ver^
oorzaakt.
Hoogmoedige begeerte is die den mens genoot
Heeft, onvoorfigtiglijk het leven voor de doot
Teruilen. Ditis in het Paradijs gebleken.
Al wat maar adem blaaft voert nog dit zelve teken:
Dog in den Oorlog munt het boven alles uit.
Maar daar komt ook dc doot, en vegt ook huyt om
huyt,
Met zulkke Krijgs4uy, die dat Krijgs.-gcvaar bemin-
nen.
Dit is een vyant die gewoon is te overwinnen.
En fchoon geen hoogmoet, in die grote vyant, wort
Gevonden, die hem tot verwinnen dringt, of port,
2o wert nogtans ook fchroom cog vrees in hem ge-
vonden.
175 DOODEN DANS,.
Hy vreeft voor kruit, nog loot, nog vuur, nogftaal,
nog vponden,
En komt in 'thevigftvaneen Vefting-ilorm, of Slag;
Eyfcht aanftonts maar zyndcel, en toont gants geen
ontzag.
Hy agt geen fchcrmkonft, nog geen fchootvry harre-
naficn,
Den Vorilten ygen, en daar in als opgewailèn.
Hy agt geen flag-fwaart, door een fiiellen arm gc-
ί waait,
Alfchoon die 't voert, eer dijk van lijkken, omzig,
maait,
En maakt een jammerlykke en fchrikkclykke llagtting.
Geen konft, nogkragt, nog moet, komtbydedoot
in agting.
Maar, fchoon de doot, al wat een Krijgs-managt,
belagt,
Een dapper Krijgs-man toont dat hy hem ook niet agt:
Want braave Krijgs-luy, die, als in den Oorlog, vro-
nen.
Zijn al te trots, om voor de doot ontzag tc tonen :
Zy vleten wel, dat, waar een Heirkragt fchermutfeert,
Dat daar dc doot, als inzijn ygen rijk, regeert;
Enwylzy, daar de doot zo hcevig omgaat, komen,
Betonen zy, dat zy, voor zyn gewelt niet fchromen:
Zy gaan grootmoedig, en als was 'tdedoottenfpijt, ,
Daar doot en leven , om de winft cn glorie, ftrijt. ■
En 't blijkt, dat Vorftten zelf, op die plaats, iheuvlcB
kuanen.
Als Attila, met vyfmaal hondert duzent Hunnen,
Ontrent Thouloufe, met drie andre Heirrcn floeg,
(Romynnen, Gotten, cnFran^oifen) zo gedroeg
Het zig zodanig, .dat de legers der drie lefttCH,
Dc Koning Attila, met zyn gevrceide peftteu,
Het
-ocr page 241-Verheeldende een Kr^gsman. 225·
^ct velt afwon; en dreef dat heir, 20 zeer gedugt,
Met fehande weg, en voort uit Vraukrijk, op de
vlugt: .
Men telde, na dit heir der Hunnen vyas gevloden,
Gants hondert duzent, en nog tagtig duzent doden;
En Didrik, Koning van de Gotten, die 't gewelt
Ces doots niet wecien kond, was onder die getelt:
Noyt was in 'tWeftten zulk een grootten flag geilaa-
■En zo veel Krijgs-volk had daar d'aarde noyt gedraa- .
•Dewinftwas, voorden Gott, Romyn , en Fransman
T,, groot,
■Maar Diedrik fchootte kortin 't vegtcn met de doof.
Als Artaxerxes met zyfl heir te velde lyde,
Waar teegeiis't leger der Cadafiërs ten (Iryde
Gekomen was, heeft een der leile, on verfiagt,
EletParffiaanfchefoort van Helden, ultgedaagt,
Als of hy voor 't gemeen ecnfchoufpelaanwoviydrcgt-
^ot lyfomlyf, en huitomhuit, mcthemtc vegten.
Darius (die daar na nog Koning wiert) nu moe
Van al dat fnorken , trad dien trotffen dager toe,
Die, fchoon hy moedig, Hark, χ;η dapper, en erva-
ren
Was, evenwel zig zelf nu zo niet kond bewaren >
E)at hem Darius niet zyn hant en kopaf iloeg.
Wiemetdedootvegt, heeft geen kans, fchoon moets
genoeg.
Viridomarus, Vorit der Gallen en Germanen,
y^am, meteenKrijgs-heyr, inltalien, Milanen,
Ifit Cncjus Scipio , en Claudius Marcell, . '
^clegerden, te hulp: Marccllus trok hem fnel
En rnoedig, meteen deel des krijgs· heirsi , onder de oo-
gen;
Ρ ilcra
-ocr page 242-S84 DOODENDANSj
Hem willende, 'c ontzet, en verder vrugtloos pogen
Beletten ;■ ziende dan Viridoma^rus ilaan,
Viel, inperfoon, hemzelf, gantscUelmoedigaan,
En liet bet Krijgs-heir- met het Krijgs-heir 'twcrkbe-
llegtten:
Viridomarus, gants vol vuur om zo te vegten,
Ontfong Marcellus, als een dapper moedig helt; >
Maar wierd'heldhaftig, door Marcellus, neergevclt, ^
En dootgeilagen; 't welk zynkrygs-heyr deed vertfaa- f
gen; .
Waar door 't zig ligtter lie·· verdelgen, en verjagenr
Dien grootten Koning, dien roem waarden dappren
Sweed,
Guftaav Adolph, die zo veel Oorlogs-wondren deed,
En'tgantfche Duits-land had in d'Oorlogs-brantge- ;
domppelt,
Is, door deontzagbredoot, alvegtende, overromp-
pelt, . i
Wanneer zyn Krijgs-heir, digt by Lutzen, in een iïag,
Zigmeefter, over 'tvelt, en's Kyfers leger zag.
De doot is niet gewoon de dappren te verfchonen.
Daar geit geen Majeftyt, nog Goude Pcerlckronen.
Een Krijgs-man tone vry zyn kragt, en helden moet,
En konft, de doot flaat hem met een flag onder voet.
Geen fchermkonft, nodig om zigzelve te vcrweeren,
Kan 't moort-geweer desdoots, als 'tophemtoelyt»
keeren.
Spijt vaardighyt, en konft, in'thandlen van geweer,
De doot flaat, wienhy treft, met eenen flag ter neer-
O grote God, die moet en kragt geeft om te üryden!
Strijt gy voor ons ; en geeft ons vreede in onze tydcn!
Verfchaf ons Helden, en befcherm die in de itryt I
Ay toont dat gy de God van onze waapnen zvt!
DO^'
-ocr page 243-^32- DOODEN DANS}
I
sta^m^'i^r fiolen,-.'.
^yi' hivfi, eTL· dstiL· /tiet oj) iet ^i-oo-t / .
"ZV Lsrenj 'tc.üj> ts ay t aeUjrett :. . ·
^ zy-tr in. ^οΆίΙε-Ά -yan de ZDoot-.
Die door de doot aangegrepen, en mee-
gelleept word,
TJEThyligPredik-amp. heeft Chriftus, in zyn leven,
Aanzyn Apoftlen, enDidpulen,, gegeven,
Van beide loortten, in en buiten de egtten itaat,
Als onverfchillig; zynde, in dezen, goet nog quaat:
En gaf hen order, om de zonden te beftryden;
De deugt te leren ; en de troup die zy gelyden,
Daar zeifin voor te gaan; en zelf, in zyn en fchyn,
Verdraagfaam, needrig, en ootmoedig volk te zyn ;
En niet om loon, hundienft, aanimant, te hefteden;
Maar gants ter liefde, hun ampt, dat dienftbaar was,
bekleden;
En nimmer, over't volk des Heren, heérfchappy
Gebruiken, wylhy heer en dienaar, evenvry
Verklaarde: maar, nu is, door'topperhqoft van Ro-
men
Die onvcrfciiillighyt des Huuv/lyks weggenomen,
In al die tot het ampt vaii Leeraar zyn geüelt:
Men heeft een vonnis op den cgttcnftaat gevelt,
Waar door het.huuwlyk , dat to hylig was voor dezea,
In die, die predikkch, voor zondig wort verwezen:
En hen, di; prediiiken, die ftclt men'thuuwlyk voor,
Alsietsafkeerlyks, cnaffchuuwelyks; waardoor
Een mens gevaar loopt om den Hemel te verliezen:
Dies agt men nodig, om de maagden flaat te kiezen,
In
i
-ocr page 245-In plaats van de egtten iïaat, het zy dan vrouw of man:
En wiedaartegenipreekt, verklaart men in den Ban.
Een moordenaar, een ichelm, een dief, een vrouw-
verkragtter,
En ander booswigt, wort (het fchynd wel logen) zagt-
ter
Gehandelt, als een vrouw, die, egttelyk gepaart,
Haar kerkgang doen wil, als ze een kintjen heeft ge-
baart.
Geen boofwigt, hoe verkeert, heeft v<?or de kerk tc
fchromen:
Alleen een kraam-vrouw rhag daar zo. niet binnen ko-
men,
i en zy dan dat ze eerft heeft gebiegt, en geabfolvcert
, en belezen, en alzo geintroduceert,
Al knielende, in de kerk; dat is alzo van noden ;
En zonder zulks, is haar de kerk geheel verboden.
. Een Prieftertragt met lift, en door bedekt ge welt,
is 't niet na loon, het is altans na goet en geit.
Een doods benaauwde, die in't bed geen ruft verwer-
ven
^an , magfomtijdsdegonftniet , van geruft te ftervcn
Genieten, voor dat hy zijn Paap, een lompen vent, .
Als tot een erfgenaam doet zijn, door teftament,
Alzoudzijnnaaftebloetda^fchoondoor lijden kun-
nen;
Eer Zal dien pracher hem geen ruft tot fterven gunnen;
^aar wijl den Paappen, door een nederlantfch'e wet,
Het erven van een vremt, door teftament, belet
heeft men daar, voor lang al, middel toe gcvoB-
•p "^εη,
deze ftaatfche wet niet grotelift ontbonden:
^en Kerrekmeefter wort aks-kaks'dat deel gemaakt,
Waar door het evenwel de Paap in hande raakt.
Menfteekt het domme volk een fabul in hun hinden,
ρ j Vaa
175 DOODEN DANS,.
Van Vagevuur, en pyn; en, dat een ziel kan branden,
Als of'c een Hghaam was: men lelt de ziekken, door
Een fchandeiykkeïugt tot geit, daaivanaan 'toor,
Dat hy, ten eerften na iijn doot, zal braden, rooften,
En branden; en, dat hem niets helpen kan, nog troos-
ten,
Als.milTendoen, λ^οογ geiteenfchagcherafgekogc.
Indien het domme volk zig in gedagten brogt,
Datiykken, zonder ziel (gelyk die zijn, die doot zyn)
5trak na hun ilerven, van gevoel geheel ontbloot zyu;
En dat een zie) (die maar een denkent wezen is,
Eu niet lighbamlyks heeft) van alle lighaam rnis
Getail wort, en door niets is mooglijk aan te raken,
(Want, Ziel, enEighaaiii, zijn geen eevcncenfche
zaakken)
Zo zqud het vatten , dat een Ziel, nog zagt, nog hart >
Nog koud, noghette, kan genaken, enhaarfmart
Of pyn doen voelen: want een ziel is niet lighaamlyk;
Nog 't lyk is niet bezielt: maar Lyf en Ziel, gezaani-
lyk
Verëenigt, is een mens ; die alles lyden kan,.
Wat lydbaar voor herii is : maar, als die beide van
^un bant ontbonden zyn, en van elkaar gefchyden,
Dan kan de ziel niets, als alleen door denken, lyden;
Dan 'tis een denkent ding , dat, zoader lijf, nicts
voelt
En al de reden, dat een Paap hier tegen woelt,
Zijn zeer gemakkelyk te denkeu en te giffen:
Zijn beurs fou 't fchoon profijt de ziclen-miffen miffcn'
Want, kan hy 't volk zo dom niet houden , dat het
ftelt
Dat ziellcn branden; en door miilcn doen, voor geUt
Hun tyd van brandden, cndetytdcsbrants, vermii^'
dren
Kan, zozaldathem, in zijn Ziel mis-doen, verhi»'
drcn: ^^
ïii raakte hy 't Vagevuur, of't volk hun domhyt, quyt,
^Zo 2oud hy daar door ook dan die gelegenthyt
■ Verliezen, om lig, doordatmisgelt, vetcemeften,
Zig gonft te maken, cn te hopen, vantenleften
Een Biffchops-myter op zy η hooft, en, in zyahant
Een Biflchops-ftaf, te zien: en leeft hy in verftant
Met gonflelingen van de Paus, of Cardiualen,
Zo raakt het Biffchops-ampt hem zo in 't hooft te maa-
ien,
DathyzynPriefter-pligt, dicdienftbaaris, vergeet,
Enheerftalree'hetvolkalsBiilchop, eerhy 'tweet,
Enagtzigniettotdienil, maar hecrfchappy, geboren;
Jakanniet, alsmetfpijt, vandienftbaarweczea,hoo-
ren:
Bies is zijn poging, dat hem elk, met volle magt,
AlsgecftlykkeOverhytontziet, en eert, enagt:
Want, in de gonil te ftaan van grote gonflelingen,
Een Paap te zijn, agt hy voor geen geringe dingen:
Hy dunkt, als voelde hy fchicr de Mijter al op ' thooft.
Maar, als hy zulks nu zig onfijlbaar heeft belooft,
Komt, op het onvoorzienft, de doot ontrent hem
flappen. " .
Men roemt uitfteekende op gewijde munniks-kappen,
Als of gecil duvel, nog geen hel-fpook , daar ontrent
Durft komen, zijnde een zaak.wie weet hoe lang be-
kent ;
Maar juift de doot, die al dien handel komt verbrod-
den,
Grijpt, zonder opzigt op'tgewyde, hem by de vod-
En neemt hem al die hoop, op Staf en Mijter, isf;
Alsof hy zeggen woud: welaan.' denk op u graf ί
Het heeft unoit, met woort, nog werk/uog metge-
dagten,
ucvoegt, na 't minfte fchijn van heerfchappy te tragten;
Ρ 4 Nog-
-ocr page 248-^32- DOODEN DANS}
Nogtans gy hebt u, voor een geeftlykke Ovrighyt
Gefraag doen eeren, ν·3η gewijc en ongewyt ;
Is dat geen hoogmoet ? met wat naan. wilt gy 't dm
noemen ?
En op wat wijs wilt gy u Simonij verbloemen ?
Gy zijt verpligt om Mis te doen, ter liefde van
U God, en alles wat men iheriichen noernen kan,
Om niets; gy moogt geen geit nog loon daar voor ge-
nietten.
Dog Mis doen , Ryns voor niets, ïoud u wel haaft
verdrieten:
Want, laat een Leek u iicgts een Mis drie vier voor
niet
Doen, gy zult tonen , dat u zulks wel haait verdriet.
Indien een kalis, voor zijn overleden moeder,
Utvader, oom, ofmeuy, ofzufter, ofzijnbroeder,
£cn Mis tien twaalf van u ter liefde G(k1s yfeht, mis
Zal 't met ii Mis-docn zij η; wie gel t geeft, heeft ze wis
Zo dat ,- Vir ietrooit wil voor een ziel in 't Vaag-vuur
hopen,
DoorMiiïcn, die moet u, met geit, tot bidden kopen:
Dat'sal zo goet, als ofmenimant koft, om, voor
Een vrouw te fchreyen, die haar lieve man verloor.
Indien gekoft gefclirey geen droefhyt kan doen ζ wigten,
Hoe zal 't gekoft gebett eens dodens pijn vêrligten ?
U wetten zeggen; zo een eerftgeboren kint
In^ervens noot is, en door d'eene of d' andre vrint,
IVIet zuiver water, en met ook de zelve woorden,
Erivvil:,-.gGdboptis, die, tot nu, tot dopen hoorden,
Dat die doop goet is; en dat die een Ketter heet,
Wie d'eens-gédooptenög eens doopt; maar'tzoud »
leet ■ 1. , '
Zijn, fpijtdieorder,,-zo.gy.'t kïnt niet, voor de twedc
Maal, nog eens doopte; en dat 's alleen maar ora die
: rede.,
Dsf
-ocr page 249-Dat gy dan geit verhoopt voor deze twede doop:
Dus houd gy 't hylige genoegfaam als te koop.
Zoook, wanneer ge, aks-kaks nog niet kfint abfolve-
ren,
Maar doet de biegtling, tot u bigtftocl, wederkeren,
Een week of twee daar na; wanneer ge hem abfolveert,
Maar penitentie geeft, tot dat hy wederkeert:
Zo komt hy dikwils tot de biegt, en penitentie;
En gy aan biegtgelt: en dat is een rare inventie:
Want, ander's krijgt gy 't maar eens, twee, of drie-
maal 'sjaars
Maar hier door dikwils; dat 'sprofijtlyk; enwatraars'
Indien een.Catholicq, en Geus, ïigfamen paren,
2o, dat een Predicant, of Schout, haartrout; zeer
garen
Had gy daar Trouw-gdt van : diesïegtgy, dat geen
Schout,
Nog eenig Predicant, de magt heeft dat hy trout:
Alleen de Priftren (zegt gy) is die magt gegecvjcn;
En die getrouden zegt ge in hoerrery te leven;
Zo 1 ang als gy ze niet getrout hebt; en dat ziet
Λ] leen maar op het geit dat gy daar door geniet:
Want, zogepaarden, tot u'kerkzijn toegevallen,
't Zy mennónijt, of Seus, ge hertrou]: niet een van al-
len.
Uit alles blijkt nu, dat ge u niet te vreden fielt,
Als maar door hoogmoet, en bedrog, enfugttotgelti
Erl geen van dryen zoud met u ten einde raken,
indien ik zelf (de doot) geen end daar aan quam maken.
Wel aan! 'tistyt. Hier baat geen marren. Ik ben ree.
En fchoon gy niet graag met my wilt, gy moet dog
mee. (men
Vóór deezen kond gy noyt een andre Godsdienft noc-
Die maar niet Roojijs was, ofgy njocitdieflrakyer-
doeincn ;
> Pf μ
-ocr page 250-175 DOODEN DANS,.
Ja al wat mens heet, en niet Catholicq genoemt,
lsmenigmaa\ door u veroordeelt, en verdoemt,
Alfchoon 't u Qiriftuszelf uitdruklijk had verboden.
Maar nu kom ik u, voor 't regtvaardig oordeel, no-
den ,
Om zelf daar 't oordeel af te w^agten, van uftaat.
Al eer ge in 't Vagevuur, cf daar bezijden, gaat.
Dè Biffchops myter, endeftaf, daar gy veel dagen
Vergeefs op hebt gehoopt, zal il'. voor u wel dragen:
Dat tuig is u te fwaar: gy zijt zo dik en vet,
Dat gy een Nonnetje gcmaklyk tot een bet
Zoud kunnen dienen. Kom! ik heb u w^el gegrepen.
Gy zijt te fwaar om ver te gaan; ik zal u flepen.
Daarryft mijn heer Paftoor, van werelts goet ontbloot
Dan heea, alleen maar in gefelfchap van de doot.
O God! verloft ons van Paftoren, die, met liegen,
En lift, op hoop van geit, uarme volk bedriegen'
Doet uwe leraars, ons, met woorden, enmetdaat,
Op't pat gclyden, dat tot u, ten Hemel gaat!
DOODEN DANS;
Verbeeldende een ASTROLOGIST·
'^S^atge uifir gloie, dit S£^(zr,eaJL·rren,
^^or kaasi; l·e^rΰg, en/ li^tr, ea· vl^-t-,
^^irgee/i' ia)eiiamertde. zs,ie ontwarren^I.
J^aoi- hetaon-tr tL·ydetfzyt- . .
opwaarts ziende na een SPHJERA MUNDl.
l^Anne« de weetzügt in een mens een plaats koiiit
grijpen,
Is ze altijd bezig met zijn hariïènen te ilypen;
Enmaaicthem, dathyaldietijt, alsydel, agt
Befteet, waar in hy niet na brave dingen tragt:
Hy voelt een prikkel, die hem drijft, omaante ftap-
pen, , .
Tot op deftijlfte trap der hoogfte wetenfcliappen.
Maar dog, de weetzugt neemt in zommigen geiieel
De plaats in, maar nochtans in andren maar een deel-
Ook vint fy't hariïèn-vat van d'eene, veel bequamer
Als d' ander, om daar in als in een brave kamer,
Te wonen; en het werk, waar toe zy daar is, voort
En voorttezetten, zo als 't na dcreden hoort.
Maar, alle ftof is niet tot allerhande zaakken
Bequaam, om alles, wat men wil, daar van te maken:
Daarisdewect-zugtook, in'twerken, meégequelt:
Zy vint een nyging die na't eene of 't ander helt;
En zo ze iniderdan die nijging niet bevoordeelt,
Worcalhaar pogen fwaar, jafchier öndoebaar geoor-
declt:
Maar, zo ae haar hulp biet aan die nyging die zig
roert.
Zo wort haar voorneem dies te ligtter uitgevoert.
Zy deelt aan elk dan, nazijnnijging, haregonftten,
Tot fcharping van 't vernuft, in ailerhuiide konftten :
Zo,
-ocr page 253-Zo j dat diemens, alwaar de weetzugt plaats in Icrygt,
Staag opklimt na dien top daar zijne xiel na hijgt.
'Zo vint m'er eenigen die d'aarde liun wezen wygren,
En, met het oog, en 'thart, van 't aardrijk opwaart
ftygren,
Tot by 't geftarnte, diens getals on-noembren hoop
Zy, waar dieryfen, als verzeilen in hun loop:
Ja, even als of dat bezielde Goden waren ,
En zy de tolkken, daar die Goden aan verklaren
Hun Koninkrijks-en Lants-en Stats-en Volks-beftier,
En nootlot-fchikking van 't Heel-al; als ofwy hier
Expres zomoeften, en niet anders konden leven,
Nog iterven, als daar ons de ftarren ftem toe geven.
Een nootlot, dat, door lift, nog door voorzigtighytj
Nog geenerly gedrag, ontweken, nog vermijt
Kan worden, ja gelijk onmooglijk te verwerven,
Op eenigeandre wijs televen, en teilerven.
jEfchijlus, wiensgeftarnte hem drijge, dooreen val
Vanboven, metdedoot, verliet en Stad, en wal,
En huis, en berg, en boom, op dat hem niets van al-
len ,
't Zy wat het dan mogt zijn, vdii boven zöud bevallen;
De regen week hy, dog hy fiicuvelde in de drop,
Vermits een arent, pp zijn oude kale kop,
Een groot fchiltpat neerliet vallen uit den hogen,
Waar door hy fturf, in fpijt van al zijn vrugtloos poo-
gen-
Als Alexander by de Stad van Babel quam,
En onderweege van een trop Chaldeen vernam,
Dat hem 't gcitarnte, met de doot, in Babel, drygde,
Dieshalven rieden, dat hy zig niet daarwaarts nygde,
Heeft hy hun wetenfchap en goede raat veragt;
Maar wierd, in Babel, door zergif, omhals gebragt.
Als Gajus Julius, de groteRoomfcheKyfer,
Was wel gewaarfchuuwt, door een Aftrologifch ryfer.
Het
-ocr page 254-DOODEN DANS;
Het Gapitool, op eene hem aangewezen dag,
Te mijden, wijl hy klaar uiizijngeftarnte, zag,
Dat Csefar daar gewis niet leevende uit 7 oud komen,
Heeft zulks de Kyfer, na vtrëis, niet waar genomen,
Maar ging, al^vpren, in zijn bezigheden voort;
En wierd, op dien dag, in het Gapitool vermoort.
DenHartogvauBiron was, dobrAftroIogiftten,
Voorzeit, dat hy, om '£ Rijk van Vrankrijk, zoude
twiftten;
En, dat de france kroon zoud op zijn haarren ftaan
Indien hy kond de ilag eens Bourgoignons ontgaan :
Hier ileunde iiy op , en z'ogt, doorfnode fchelmeryen,
't Prognofticeren van de maats te doen gedyen :
Zijn aanflag wierd ontdekt: nogtans hy kreeg zyn lot;
Vermits een Bourgonjon (de Beul) hem, op 't fchavpt,
Met cenen flag, het hooft van'tlighaam heeft geüaa-
gen:
Hy dagt geen Ilag met zulk een Bourgoignon te wagen,
En kond die nogtans niet ontgaan, wanneer 't verraat
Ontdekt was; en hy kreeg de ftraf voor die euveldaat.
Hoe zulkke zaakken zig verklaren, door de ftarren,
Dat is een knoop die niet gemaklyk is te ontwarren.
DieStarrekundigen, vertrouw ik, dat, door lift
Al 't geen van hen voorzeid word, hebben uitgcviil.
En, dat ze by de roes, wel raden na fecreten,
Die, als 't zo uitvalt, by het volk. Voor zeker weten,
Genomen wort. En zyn ^t geleerden in die konft,
Zoagttenzy, al watme'erteegenzeit, omzonft.
Wanneer Bafilius de wijze 't rijk van Polen
Regeerde, en meende, dathy, in die konft, niet do-
len
Kond, en dc Starren hem voorzeiden, dat zij η foon.
Doe ecrft geboren, hem nog namaals van den troon
Zoud lioten, en gelijk een wrcvlig foort van Beren,
Regeren, tragtte hy 't lot der ilarreu te regeren ·
Hy voerde 't kint heel ver 't gebergte in, en beiloot
Het in een Toorn alvyaar't zijn onderhout genoot,
En opgevoet wicrd: maar, w^anneer 't bequaame ja-
ren .
Had, rotte het graawby een, en quam tot geen beda-
ren ,
Voor dat het Sigifmund had uit toorn gehaalt,
En over d' oude Vorftmet roemgezegepraalt,
Zijn Heir geflagen, en hem zelf gevangen over
Gelevcrt aan zijn zoon gelijk een rijks-berover :
Maarhy, die ook had, uit de Starren, voorgefpelt,
's Rijks oproer omzijn zoon, en 't.openbaargevsrelt.
Dat hem om Sigifmund, zond naderhand genaken,
Was zelf daar d' oorzaak van, en had die kunnen fta-
kcn:
Want; had hy Sigifmund alzo niet van't gebied
Ontbloot, zo was de reil miflchien ook niet gefchiet:
Maar Sigifmund nogtans regeerde't rijk zeer loflyk ;
En liet de naam na van een vorit zeer wijs en hoflijk.
De wijze Thales liep en flaarde op 't FirmameQt,
En Starren-hemel; en een kuil, die digt ontrent
, Hem was, daar in had hyfchier hals en been gebroken;.
Waar op een oude vrouw hem dus heeft aangefproken;
Zie daar! daar legt gy nu gelijk een dommen uil!
Gy tuurt hoog opwaarts iia de Starren; ea een kuil
Die, voor u voeten is, daar kont ge u niet van wagttezs
Wie zal op Thales, enzijnStarre-konft, nuagtea?
Als gy by donker , zo toont u als geen nar!
Ziet voor u voeten, en bemoeit u met geen ftar !
Indien de ftarren u nietleeren, waar gy lopen
Zutt, zonder vallen, wie kan dan van u wat hopen?
Somtij ts gebeurt het, dat die mannen, fchoonzeer
groot,
Vannaam, enkennis, nietbefpeuren, datdedoot
' Zeer digt ontrent hen is; ook zelf, νν' anneer ζγ ipeurep
175 DOODEN DANS,.
In 't Stitf-gewelf, na 't geen nog namaals zal gebeuren.
DefchrandrePhofthrothos, die,uit deftarrenzeer
Net redeneren kond, · viel plots van Loven neer
Tc plettren, van éen Rots, v^aar boven op hy ftonde
Te fpeculeren, of hy Crasfus lot niet konde
Bevinden, in 't geftarnt, gelyk hy voorgaf, dat
Hy 't vinden zoud: maar \vijl de goede man vergat
Te denken waar hy was, is hy wat voort getreden;
Maar viel ten rots af, en quam niet, als doot, bence-
den.
Tyberiuswas, met Phrrafimundus, op
Een hogen toorn, enzoud denKyzer, van dien top,
Zijn lot-ftar tonen : maar die vroeg, of hy wel lefen
Kond , uit de ilarren, wat zijn ygen end zoud wezen.^
Hygafterfantwoort: ja; de Kyfer zal mijn raat
Gebruiken ; en my tot een man van grote ftaat
VerheiFen; want my kan 't geitarnte niet bedriegen.
Waar op de Vortl zeid: ik zal tonen dat zy 't liegen:
Waar op hy aanftonts aan een dinaar teken gaf;
Die hem ten eerften, van die ftyHen toren af,
Van boven neder ftiet. Ergaftus wierd uit Tarfièn,
Voor Artaxerxesin het Koninkrijk der PariTcn
Ontboden, op dat hy dien Vorfl: zoud doen verftaan,
Hoe 't met zijn trotflè togt na Griekken zoud vergaan :
Ergaftus quam; enzeid; hetheirderParffiaannen
Zal, fchandlijk, door dc moet der dappere Spartaan-
nen,
Athenienfen, enLacedemoniërs,
Het ruimme velt, en zee, verlaten; en den Pers,
Ter doot verfahrikt, van zulk een groot verlies, zal
fchromen,
Om namaals weder dos na Griekkenlant te komen :
U doot aangaande, gy zult fneuvlen in die flag:
Dit is nu 't geen ik door mijn ilarrekonft voorfag.
Hier fprak dc Koning op: ik zal mijn dankbaar tonen,
Eb
-ocr page 257-VerheeUende een ^firoïogifl. 141
En uwe moeite, meteen Vorftendombelonen;
Maar 'k wens te weten, of de Sterren aan 't Gewelf,
Tot heil der PariTen, iets beloven voor μ zeïfi
JDe konftenaar zeid: ja; ik lal u zoon verftrekken
T'en raats-man , en hem al %yn Vyants lift ontdek·»
ken.
vatte u mening wel (zeid Artaxerxes) gy
2oekt Griekkens vryhyt, enuwygenheerfchappy,
Te vordren, onderifchijn van uwe Starren-kunde:
k Zal u verfchaftèn 't loon dat ik u daar voor gunde;
^y zult niet worden 't geen gy uit uw Star voorzien
Hebt, nog mijn doot zien, nog mijn Heyrren 't veli
ontvlien;
Gy zult dat Raatsheers-ampt, maar niet mijn hant ont-
fnappen:
tiieropnudeed hy hem aanftbnts aan ftukken kap·!·
pen
. AlsCaracalIa, door een Starre-kyker, wiert
yoorzeit, dathy, gelijk een vreeilijk ongediert,
Vervolgt zoud worden, fprak hy, tot die 't hem voor-
. zeide:
Welaarji! zeg nu wie eer ft zal fterven van ons'bei^
dc?
Oaarby, op wat manier u levens ent zal zijn.
Ü troons opvolger (iprak d' Aftrologifl:) zal mijn
öoorfnufFelingen, tot zijn nut, eerft wel ontfangcn j
öogendlijk, aan mijn keel, en aan een galg, dpen
V hangen,
Maar Garacalla zeid: ik zal dat onderflaan
Te keren: en hy deed hen aanftonds 't hooft af flaau,
. Joanncs Proculuswasin'tbefpeculeren
^an zijne Globen, cn zeer nette Hemel-Sphsrcn, '
^o opgetogen, dat hy 't aaflemen vergat;
doot zijnde, even of hy leefde, daar nog 2«t·
b
-ocr page 258-DOODEN DANS;
Dus kan meii, om het geen onnodig is te weten,
En, om 't geen anderen betreft, lig zelf vergeten,
't Is nodig, dat het hart ten Hemel opwaart vliegt;
Maar ydel, als men lig door Starre-konft bedriegt.
Dc wijzen heerfchen en regeren boven Starren
En Hemel-tekenen; de Starren over narren.
Een wijze maakt xijn lot door zijn vernuf, en Godt:
Een zot ziet, op vernuf, nog Godt; en wort bs'
. , fpot.
óGüdt! wanneer gv, door 't geftarnte, ons enig
teeken
Gelieft te geven, Iaat dat werkzaam in ons fpreeken!
Zodanig» dat het ons tot heil en nutgedy,
En tot verheerlykkiög vanuwe glorie zy!
é
-ocr page 259-DO ο DEN D NS;
Verbeeldende een Stok-oat Μ Α
É
'^loLr^lciS Iree-'/h noch eetv Zatt^'e
"^ee ^rie·eft- ^y ^^ ƒ '
ZC eeiie_ r o^t^ staat: reets Χ-τλ^^ ·'
ieit- gee/v steu^ u stc^..
Z>if, door de doot na graf geieid
word.
Niets is ^er daï de mens zo waardig agt als't leven.
Hy zoud het alles, tot behoud van 't leven, ge'
ven,
Indien het baten kond: en 't is, voor die 't bedenkt
Geen wonder; want, indien een vrint ons ietwes
fchcnkt,
En 10 dat zulks is, daar hy weet dat vsry na tragten,
Zo zal men immers dat gefchenk zeer waardig agten :
Men zal 't bewaren ; en men fchenkt het niemao'
weer;
Nog 't is voor geit niet veil: 't zoud ook die vrind zij"
eer
Gekreukt zijn, zomen zijn gefchenk, voor'teea of
ander,
Verruilen woud , of zulks verkopen aan malkaD'
der.
Het is een reedlykke en een ingefchapen aart,
Alsimant's vrinds gefchenk in waarde hout en t>e'
waart.
Wie'svrints gefchenk niet agt, agt ook die vrint zc^''
wynig:
d'Onreedlijkhyt is, in die mens, als glas, doorfchr
nig.
Het leven nu, dat 's ons door onze befte vrint,
(God zelf) gefchonken; cn dies is het waart bemint:
-ocr page 261-VerleeMende een Stokoud Man. 445"
't Is .billik; en men is het fchuldig te bewaren :
Daar moetmenmoeite, vlyt, nogkoiicn» aanbcipa-
ren:
VVant, wie geen zorg draagt, dat hy voor zijn leven
•itrijt,
Haakt, met zijn leven, al wat hy nog meer heeft,
. quijt.
t-u, om niet alles, met het leven te verliezen,
Is 't nodig , middlen tot behoudnis te kiezen, .
Zodanig als die dan daar toe van node zijn:
't Zy drank en fpijs, voordorften honger; medicijn,
Voor ziekte en pijnnen; geit, om alles voor teko-
Pen;
iti't kort, al 't geen waar door men leven kan v«rho-
pen.
Het zy dan wat het zy, en 't koftc wat het koft-
Het leven ftrekt ons als een iaintinel zijn poll.
Èen fchilwagt mag zijn poft om geen geval verlaten;
Op dootftraf; en hem zoud nog noot nog reden ba-
ten:
Hy moet daar blyven , fpijt zijn noot, en fpijt gc-
welt;
Tot dat detijd komt, door zijnopperhooft geftelt.
Om van die poft te gaan, die hy fo naauw bewaar-
den.
Ontrent op die wij s zijn wc ook hier geftelt op aarde:
Dat 's onze poft ί ons koom dan over wat het zy,
Wy moeten blyven; en het ftaat ons nimmer vry,
Ëer'teeuwigOpperhoofc het wil, daar van te fchy-
den ;
Want, noot nog reden zoud ons van de ftraf bcvry-
den.
Oie Icvens-wagt-poftis voor elk niet even lang
Van God geftelt: hierby verfcheelt ze ook veel ia
rang:
Q} En
-ocr page 262-175 DOODEN DANS,.
En na die rang is, daar na is 'r verfcheel der menflen,
Waar door zy na een korte of lange wagt poft wenf-
fen.
Ëcn arme elendige en gebreklykke verdriet
Somtijds zijn wagt-poft vroeg : maar vyie vol op ge- j
niet,
En alles vi^at zijn ziel kan vpenfchen heeft verkregen,
Verdriet het leven noit. De vv^elvaart is een zegen,
Daar 't lange leven by gevoegt is, tot een loon
Voor die zi j η ouders eert. Het is een paerle-kroon,
Daar alle wijzen, vanhunjeugtaf, doorgedagten.
En alles .wat hen daar toe helpen kan, na tragten.
Het leven, als een mens dat eens ontfangen heeft,
En wel bewuft is dat hy in de werclt leeft,
Is aangenaam. Het is een ingeboren wezen,
In al watftcrflijkis, de naarre doot te vrezen.
Een loskop, wiens verftant nog minder als een beeft
Befpeurt wort, leeft, als een die voor de doot nie^
vreeft;
Maar alshyfterft, ofmcentdathemde doot vcrfpie-
den
Komt, zoud hy, kond hy ilegts, hem , 'k weet nie^ '
waar, ontvlieden:
Dog anders leeft hy, als of doot nog fterven plaats
Had, als alléén in oude en afgeleefde maats.
Nogtans is't zeker, en men heeft het ondervonden,
Dat veele duzenden zijn door de doot verilonden,
Eer eene d'ouderdom van vijftig jaarren telt;
Vermits de doot de helft wcl in de wieg beknelt.
Het is geen wonder zo de jeugt niet graag wil fterven j
Die vint zeer veel vermaak in't leven; 't welk te dei'
ven,
Eefi fmart is: want men wort van al die vreugd oflt'
bloot,
Waaocermcn't leven moet vcrruillen voorde doo^^
-ocr page 263-VerheeUende Een Stok-oucl Man, ζ ^ 7
Een jeugdig mens vint fchier vermaak in alle dingen :
2ijn fluxe beennen doen hem jopen, flappen, fprin- -
■fc-n danffen: hy is flux en fnel, gelijk een hint;
En hem ontbreekt nog kragt nog moet, op dat hy wint
Het geen hy nodig heeft tot 's ligliaams-ondcrhouding,
Hy leeft in dartelhyt, en denkt op geen ver-ouding ;
'tGebitt, gezigt, gehoor, en alle ding, isgoet.
Hy vint vermaak in al wat hy maar ziet en doet.
Maar, als hy out is, en zijn vuur en ligt vervlogen;
Een bontte pels hem nut is ^ en een bril zyn oogen
Verligtten moet; en, al hy, 't geen word opgedift.
Niet kaauwen kan, vermits hy tande en kiefen miil:
Wanneer zijn fwakke rugg hem dwingt na d'Aurt te
duikken;
En, tot zyn beennen, nog een darde moet gebruik-
ken;
Een ileun-ftok, daar hy, waar hy gaat of ftaat, op
fteunt;
Zoo dunkt my, dat hy reets de Doot op d' armmea
leunt.
We nutte fpreuk: Gedenk te fterven; gcneraallijk
Voor elk toepasbaar, voegt den ouden principaallyk:
Want, wijl dog alles wat hier op het Aardrijk fwerft,
Moet ilerven, jonk , en out, gelyk als daaglijks fterft.
Voegt immers d'ouden, vanzeerhoogeenryppe jaa-
^ ren, ·
Tedenken, wijl de doot de jongen niet wil fparen ,
pie, mits hunjeugt, nog veel occalie hebben, om
Nog lang te leven, zy, vermits hunne ouderdom,
En fwakke kragtlooshyt, hun graf tc nader komen:
En, Zo een zelve reeks van jaren wierd genomen
Vooridereen, zogafhetdogeen zeekre fchijn ,-
Dat ouden nader aan de doot, als jongen, zijn.
Dog 't is verwonderlijk, dat hoog-bcjaarde, en ou-
den, Q 4 Schoon
175 DOODEN DANS,.
Schoon arm, en fwak, 7,ig al 200 vremt vanilervctl
houden,
Als eenigjongeling: ja ïijn fomtijts2,0 ftout,
Dat, wie hem out noemt, met de Duvel die is out,
Van hem begraawt wort: en die naam ftrekt hen voor
moeylijk;
Gelyk als was de naam van out te zijn, verfoeilyk:
En in de jeugt, men tragt, en weuft, en bid, met
vlyt.
Met hart, en ziel, dat God hen een zeer langen tyt,
En hogen ouderdom, wilgeven, tot een zegen:
Maar, als men dan die wens heeft van zyn God ver-
kregen ,
In plaats van God daar voor te dankken als betaamt,
Is 't even of men zig diens groten zegens fchaamt.
Denaam van Out, waarnamen haakte, langtevoo-
ren,
Die wil men dan, als of't een fchand-naam was , niet
horen.
't Is even of de dóot op d' ouden maar alleen
Zijn fchigtten toelydde; en dat zy hem menen heen
Te wijicn, door maar flegts nietouc te willen heten:
./Maar, als de Dootkomt, moeit die zig niet met te
weten.
pfd'oudéflomper, die 'tgezigt, gehoor, enkragt.
Ènheel 't gebitt begeeft, na langer leven tragt.
Hy laat zig ook niet door de Droes is out bedodden;
Maar grijpt hem , waar hy hem dan aantreft, byde
vodden;
lEn kond hy fprekea, hy zoud mooglijk zeggen: vrint,
Begrijt gy niet, dat gy niet meer in 'tleven dient
Te blyven, wijl gy reets verkleumt fijt tot u darmmen?
Het vuur, dat u wel eer pleeg door en door te warm-
men,
Aliiad gy doe bykants geen kleedren aan u huit,
-ocr page 265-Veryeeldende éen&tok'out Man. 2,49
Komt nu niet in u, of het vliegt 'er fnel weer uit:
U lighaam is niet mecrbequaam om vuur te houden;
Dat fpeurt gy wel\i en 'tis 't gemeen gebrek der Ou-
Het ligt, dat eertijds wcl uw oogen heeft verligt,
Zoo , dat zig alles klaar vertoonde aan u geïigt;
Hetzelve ligt, dat gy en elk, 20 zeer beminden,
Kan, door uw oogen, tot uZiel, geen ingang vin-
den ,
Ten zy dan door een raar door konft geiïepen glas ,
't Welk , als gy jonger waart, u zelf ten Gek-fpel
was:
De pori waar 't gelui t door tot u Ziel moeft dringen,
Zijn, door tegrpvvevogt, enilymmerigedingen,
Verftopt' en tot gehoor reets onbequaam gemaakt;
Zoo, dat daar geen gel uit, nog door, nog aan, ge-
raakt :
Uw zenuw-geeilten zyn verdweenen; en daar zullen
Geen andre komen, om die plaats van die, te vullen:
Ukragtisweg: gyzytgelyk een levend blok.
Dat onderfteunt wort, voOr te vallen, met een ftok:
Λΐ uwe deellen zyn al beezig met verderven :
In 'tkort, gyzijtalsdieop 'tbedrects leggeniterven:
Gy derft maar langfaammer; gy ilerft van langer hant:
indiengy 't niet begrijpt, datfchortuaan'tverftant.
Wat is'er dog, dat, die op't bed lyt, op 't vefchei»
den
Van ziel en lighaam, tot verfcheel van uwe beiden,
Betreft, als dit ? dat die wat vaardiger geniet,
Het zelve, dat aan u v/at langfaammer gefchiet ?
t Gebruik van kennis, van uw oogen, vanuwoorcn,
En van uw lighaam, hebtgy langfaammer verloren;
Dat is alleen maar in u beide 't ondetfchyt:
Maar fnel, oflanijfaam, vyie 'tverlieft, die raakt het
quijt.
Qi %
-ocr page 266-DOODEN DANS;
Gy hebt langleeve», tot een gaaf, van God verwor-
ven :
Veel duzenden zyn, voor uvsr ouderdom, geftorven.
Meer hoop van leven, is voor u te zwakken Haf:
Gy ziet het niet, dog ftaat op't kantje van u graf.
Verlaat de werelt, want zy heeft u lang verlaten.
Ik wil niet zeggen, dat gy 't leven juift zult haten,
Maar, dat ge u klaar hout om te fterven, op het
woort
Van uwen Schepper: want op zijn wil moet gy voort.
δ Goede God ! indien gy ons tot hoge jaren,
Tot nut van andren, en ons zelf, gelieft te fparen,
Geliev met eenea ons dan, voor gebrek en blaam
Te hoeden! alles tot meer glorie van u naam!
É
DOODEN DANS;
miigiÏtiFiM.
'TJe iaarren- streii^ft-sc^ou-wiotteeterv:.
^e j7i-ittct^a.alste ι·~οί te sj^eelefv ,
"I-Vernielt- -ii'el,scA^, en- fóli^ren^ a.11.
Verbeeldende
Het blyvenvaneen SCHIP,
Met Volk en AlL
geerte , wen ïy in den Mens heeft plaats genoo-
men.
En zig beveiligt, tragt al voort en voort te komen:
Zy zet zig zelf, in haar betragtting, maat nog paal;
Maar, was 't haar mogelijk, iy zoud het altemaal,
War heel de Werelt in zijn omkring kan bevatten,
Bevitten willen. Haar verzaat geen geit nog fchatten:
Zy waagt het alles, om gedurig meer en meer
Tc krygen, en verlieft hier door ligt alles weer.
'Zy waagt het geen bekent is, voor 't geen onbekent is.
W- y agt 7,0 zeer niet op het geen haar digt ontrent is,
iswciop 't geen zy verre, en maar in mening, ziet
' 'i'büon 7,y 't alles had, 20 kan haar alles niet
doegcn. Zy ontziet niet kofttelykke panden
i'e wagen, en die na zeer verre en vrcmdeLanden
Tc zenden, om voor die, gelykalsruilens-wijs,
"Weer andre koftlijkhyt, van grootter waarde, en prys,
In haar gewelt te zien. Zy zend, met caravaannen,
Klynodien, te Land, naMoorren, enMaraannen,
Chinees, enjapannees, enTartar, enScytier,
En TurkfeheMufulman, en rovende Arabier,
En bout, op die wijs, in haar hariTenvat veel Heemlen;
Maar, ziende dat zy niet genoeg aldus op Keemlen
Kan laden; en dat ook de Keemlen, door delaft,
Befwijkken; of fomtyds door rovers aangetaft,
tSeplondert worden, tragt zy, om zig vergenoegen
VerleeUende het MyvenvaneênSchip, ajrs
Te geven, alles op een andre wijs te voegen.
Verleden rampfpoet is haar, ligter als een Vlieg,
Oatvlogen. Zy neemt voor, om, in een houten-
wieg,
'\''an plankken, krom- en regt-hout, aan malkaar gc-
ilagen,
Een togt op zee, op hoop van meer genott, te vvaa-
Op dat haar oogwit geen gelegenthyt ontflip.
Die grote wieg, voor lang al met de naam van Schip
Zeer wel bekent, kan veel meer in haar hol verber-
gen ,
Als duzent Keemlen op hun ruggen ïijn te vergen:
Daar laat men alles in wat hoop kan geven, tot
Vermenigvuldiging van winft, en groot genott.
Men huurt hier menfchen toe, Matrofen, die, als
ilaven,
Zig !Ji die wieg, als in een dootkift, tot begraven
Gereet, gegeven; en men voert die wieg η Zee.
d' Aarts-opperduvel, en de doot nu varen mee.
Nu wort het alles tot een prooy voor wint en baren
Gegeven. Men vertrout zig zo verr heen te varen,
Gelyk in 't kort gebeurt, dat niet lig voor het oog,
Van buiten't Schip vertoont, als, boven't hooft, on»
hoog,
'iGeftarnte, Zon, en Maan, ea Wglkken; en be-
neden ,
De water-golven, die hier d' aard zo verr bekleden.
Als ofgeen aardrijk in dewijde wereltwas
Te vinden; en alsofdegantfchen aard-kloot plas
Lyd; en hetfchijnd alswas'tonmooglijklant te vin·»
, «Jen.
t Gehoor verbij fterd, mits het buldren der winden,
Die, met een onverzetbre en onverbreekbre kragt,
Zo fchriklyk neerflaan , dat fe oneindig , d^gt e|i
aagt, Het
175 DOODEN DANS,.
Hctfchier onëndig park van waatren ftilftant wijg-
ren;
Zodanig, dat het hier moet dalen, daar weer ftijg-
ren;
En enkel worden als een water-wildernis,
Daarauders niets, als berg en dal van water, is,
En welkers bergen zig ontelbaar menigmaalen
Van plaats verandren, en de plaats der dieppe daalen
Vervullen; fo dat niet een ogenblik vergaat,
Dat niet een water-berg , daar ilrak een dal was ftaat.
Die bulder-winden , en beweegbrc water-bergen ,
Diefchynen of zy, tot een trots, malkandren ter-
gen,
Vervullen 't oor , en 't oog ,· en drukken 't hart vol
fchrik,
Vermits die grote wieg ftaag, ider ogenblik,
Door 't overfchrikkelyk bewegen van de golven,
Daar't, als een hutje, indrijft, fchijntom te willen
tolven:
'tWortineen oogenblik, door kragt der winden,
op
Een hogen water-berggevoert; van welkers top
Het, met zijn ftevcn, na den afgront fchijnt te zyl-
len,
En maakt een fnellc vaart na ondren: onderwijlen
Vertoont zig zulk een berg weer even voor de boeg;
Die. wijl de wint hem, fnel genoeg, tot daar toe
joeg.
Schijnt, ylings, Volk en Schip te willen overftol-
Pen;
, Of, 't Schip, van "agtren door de wint en zee gehol-
Schijnd onvermijdlyk in die water-berg, die baar,
Tot in zyn ingewant te zullen ingaan; maar
Wanneer dit onhyl nu nog 't Schip ea Volk niet trefïèn
Verbeeldende het llpen van een ScMp. afTy
Zal, ïaldie baar het Schip ontfangen, enverhefFeu,
So Üijl, regt opwaarts, dat het ruglingsoverdrygt
Te vallen, zo 't geen hulp van wint of water krijgt,
Tot weer verheffing van het neerzynde agterfteven.
Of't Schip wort, door de wint, 2.0 zeer op zijd gedre-
ven ,
Dat ly-zijd water fchept, ja heel en al de kiel
Gefienkan worden, als of't onderil boven viel,
En elk zijn eiit zag in de ontelbre waterhooppen:
Dan komt een baar, gelijk een toorn, het Schip belo-''
pen,
't Welk hy, van agtcraf tot voor toe, gants bedekt ,
• Enfchijnt, als of hy Schip en volk ten graf verftrekt,
Waar door de üoutilen, gants verbleekt, -de lenden
kloppen,
En't hart de doorgang voor het bloot fchijt toe te flop-
pen :
Het Schip is nu pas al dit water even quyt,
Wanneer de menigte van baarren, als om ftrijt,
Zig, hoog verheffende, zo naaft als öa den andren,
Met een atgrijflyk groot gewelt, gelijk malkandrca
Ten aandrag ftrekken ; tot dat al die woeflen hoop,
Het Schip genakende, als met eenen overloop,
Hetzelve, flortende, met hitnne val verdelgen,
Err doen'tonpijlbre diep het Schip en volk verfwel»
Indien het vonnis hen van boven , daarwaarts wijft:
Maar anderiints gebeurt het dat het nog weer rij ft,
En uit dien afgrond komt van ondren opwa^ts gud-
fen:
Men loft het water uit met baliën, en pudfcn,
En pompen, en volhart daar in by dag en nagt,
Tot alles lens is, en na buiten boort gebragt,
Maar nog is'tfpd Biet uit: nu iiet men weer, door
Stormen,
DOODEN DANS;
Lugt, Aarde, en Water, als tot een gedaante her-
vormen :
Het fchier ongrondbre diep wort, :ot zijq afgrond
toe,
Geróert, en omgekeert; zo dat de gronden, hoe
Onpylbaar diep, en vaft van onder boven komen ,
En hebben himne plaats door heel de zee genomen;
Zo, dat geen baar, voor'c oog, een deel fijns waters
brengt, ' _
Dat niet met d'aarde, en drek zijns afgronts, is ver-
mengt :
De golven, opwaarts, uit hunne allerdiepite kolk-
ken
Geftegen, ftuiven , door de winden, na de wolkken:
De wolkken, als met zulk een opkomft niet te vreen,
Verga^dren zig, gelijk een leger-togt, bycen,
iftriii
En dalen nederwaarts, om fig ten ftrijt te fetten,
Als woudenzy 't gedruis der woefte Zee beletten ;
Wanneer fy ηυ _, metalhunmagtbyeengebragt,
Het heldre dag-ligt eerftverduiftren, alseennagt,
Zent elk zijn moortgeweer in aller yl na ondren,
En braken ftraallenvuurs, en vlam, en felle dondren,
En blixemnien, met groot gewelt, van boven neer;
Dit fchrikbre treft fomtijds 't herftclde Schip nu weer:
Het blixemvuur doet Wanten Zyllen als verzengen:
De donderflagen flaan de maftten, met hun ftengen,
En reen , aan fplintren, dat hef fchip, gelijk een
wrak, · '
Daar heen drijft: evenwel komt, op die ramp, al ftrak,
Een andre donder-kloot in 't hol tseneden dringen ,
Ε η geeft een flag, die 't Schip doet van malkander fprin-
gen,
En al het overfchot in ligtte vlammen ftelt.
Somtijts ontkomt het Schip dit gruwelyk gewelt;
Maar, wijl't zeer krank is, door veel ftormmen af te
touwen, Geraakt
f'etèeelJende het llyven van eeu 'Schlp,
Geraakt het onbequaam,cen zé, die ilormt,te bouwen>
Waar door op 't önvoorzienft, een grote en fware baar
! Het fchip bevalt, en 't Haat aan enden van malkaar;
Als niet meer kunnende met wint en baaren kamppen,
Inditn dit fchip nu al die reets genoemde ramppen
Té boven komt,, en door geluk heeft uitgeftaan j
Of geen van alle ontmoet; en in een haven aan
Gekomen is, om daar de waarren te verkopen,
Daar wort het fomtijts, ■ door de vi^ilden afgelopen;
Het volk vermoert; hetfchip gep]ondert,en in brant
■ Geflokenj zonder, dat, vi'aar fchip of volk bclant
Is, oytbeiiént raakt; ofhet komt op zee zulks over, ,
Zodanig, dat het fchip, genomcil door een rover,
Geplondert, en verbrant wort,en het volk vermoortj
Of, 't raakt in brant op zee, met al wat binnen boort
Is; en wie huiten boort nog tragt de doot te ontfwcm'·
men ■
Voelt cndlyk ook zyn bloet in al zyn aadren ftremmen;
Of,'tfchip Iyt,in een fl:orm,voor anker,op een ree;
Daar 't, wijl 't niet wijken kan, verftolpt wort van dc
Zee,
Die, in een ogenblik,het fchip,en volk,cn waarren,
Vcffwdgt, en onder veel verwoede waterbaarren
Door heen haalt, waar door 't fchip het volk ten doot-
busftrekt.
En die,i door water,in de plaats van aard, bedekt.
Of, 't fchip raakt, door een ftorm, na onbekende wal·
^ len
Te drijven; en aldaar op lagerwal vervallen,
WDrt,ddQr die zélve ftorm, aao fpaandren in de groni
Gefloten; en het volk dat zig nog onderwond,
Op ftukken houts dc doot een tijt lang te vergeten,
VVort, tegen d'oever» door de baarren,doot gcfmeten,
■Of, ftorm van winden voert het rijk geladen Schip,
Daar elders op een blinde en onbekende klip,
DOODEN DANS;
Alwaar geen kans-, om, door't roer, van af te wenden
Daar iloot het,met een twee drie floten,gans aan enden
Een deel des volks verdrinkt; het ovrige in de boot
Gevloden, meent aldaar een wijk-plaats voor de doot
Te zijn, en hoopt, dat hen't geluk haar gunit zal bie-
den ,
En zy de doot, gelijk't gezonken wrak, ontvlieden;
Maar, ineen ogenblik, op'tonvoorzienfte, wort
Het vlugtent volk, en boot, net baarren overftort,
Als bergen, die, als van den Hemel, op hen vielen;
Tot ondergang van al die i.ienigte van zielen.
Begeerte en doot zijn hier wel by als dit gefchiet,
Maar al die ramppen, nog die fchip-breuk, treft hen
niet.
Die beide zyn, door wint nog water te verdelgen:
Maar reukloos volk moet zig daar aan te barilen fwcl-
gen.
Wie in een houtten wieg, óp zee, zij η leven waagt,
Wort meermaal, van die t' huis gebleven zijn,beklaagt.
Maar watkan klagen., wat kan lermen, wat kan hu^
len,
Tot nut zyn , hen, die 't fchip voor 'c barre water rui-
len ?
Daar ruilt men't leven voor de doot al mee. wat raat?
Wie ryft, wie zwerft, daar ook de doot niet met hem
gaat ? ■
Het zy te lande 't,zy op zee, 't zy op de flroommen,
De doot is nergens, 't xy dan waar men is, te ontkomen.
Derhalven zy men maar te vreden, waar men fwerft.
Wie wel fterfc, wat kan die verfchelen waar hy iierft ?
6 God! ons vaderlant beftaat, doorkoopmans waarren
Met Schepen, in en uit te voeren, door de baarren:
Zijt gy hun lyds-man, die hen alle quaat af weert;
,Op dat, en fthip, cn volk gezegent wederkeert i
DO ο DEN DANS;
Verbeeldende een'M Α R S -M Α N^
É
iJrie-en-twintigTle Jflaa?.
Staa yuars man . moei mee tnet my.
^s jcrafn^r, moe- door zware laste tv
wénst· a^et om de ZDoo-t:.
\- fiaar, als de^nüi^
Zi>elcr^ hy rzac^ 'uy^iiluylr irz/die noóp.
Die 5 op zijn wegj van de Jootaange-
grepen mrt,
OP alks wat den mens tot onderhout van 't leven
Van noden is, is ook van noden agt te geven :
Eu'tisvirelvoeglykvooreenider, moeitte, en vlijt,
■Nazijnbequaamhyt, ennazijngelegenthyt,
Ennagelegenthytvantijd, enïaak, meteeren,
Wel aan te wenden, om zjg zeiven wel te erneereiT-
Bequaamhyt heeft elk een van noden tot zijn deel:
Maar die is niet, in elk, tot alles, even veel.
Bcquaamhyt ka»i ook wel gelegenthyt ontbreeken,
En blyven daar door van haar regtte wit verfteeken-
Gelegenthyt van tyd wel waar te nemen, paft
Eenider; die daar niet op let, heeft mis getaft.
Zig wel te voegen na gelegenthyt van zaken,
Is nut, voor die iig nier elendig poogt te maken. ·
Met eeren moet men 't al betragten, wat men tragt;
Of't is gevaarlijk, en daar mee gemeenlyk nagt,
Ontelbre middlen zijn 'er daar men mee beginnen
Kan , om de middlen tot 's lijfs onderhout te winnen.
Wat middel vint men zo gemeen als koopmanfchap ?
En wat verfcheelt dog meer in onderfchyt van
trap.?·
De grooten handelen met landen, en met fteden:
Maar andren fijn met veel geringer foort te vreden-
Eeii boer drijft handel met fijn 2ύ|νε1, en fij η graan,
En aangeteelde vee: maar anderen, in waan
Veel grootcr als ditflegtte en nutte foort van boerren ,
Doen andre waarren, ver in andre landden, voeren,
Op Kcemlen, Muildier, Paart, cn ander dienilbaar
véc: ■ . ^
Maar andren voeren fuik in Schepen, over fee,
Met grotter menigte ; als een Duitfche Kar, een Wa-
gen,
Een Kemel, Muildier,, Paart, enEfel, kunnc^jiJra-
gen. rn-ia
Maar weer een ander, dog een veel geringer foor£!,ivt
Strekt zelf tot paart, en trekt hun ygen wagen voort,.
Of voert die voor hen üit, met kool, en wortlmi,
uijen,
Enraappen, door de Stad, euftraaten, omtekrijen:
Al kooplui; cn op hun manier Bogtaamlyk bars.
Maar andren ftrckken zelf ten Muildier door een mks.
Op hunne bochel, hier en daar her-om te torllcn,
Om daar door midlen, tofs lijfs orbor, uit te voriTen.
Hem noemt men Kramer, of wel Mars-man; «nhy
reiit
Het platte lant door, daar 't zyn koopmanfchap vet'
eift.
Hy zoekt, op zijne wijs', daar zyde by te fpinnen;
En, 'tgeen hem nodig is, weet hy zo wel te winnen,
Alsmftiig koopman, die, in 't groot, een groottcr
lot
Zoekt; cnhy raakt, zo ligt als deze, niet bankrot :
En, 7,0 't gebeurde, dat hy zijne crediteuren
Niet kond voldoen, het zal niet ligttelyk gebèureiT
E)at hier een ander' door bankrot zal raken, fchoon
In andre koopluy zulks al dooj: gaat voor gewoon.
En fchoon hy zelfs, gelyk zijn koopmanfchap, veel
flegtter
Als grotte koopluy is, zo wort hy, voor den Refter,
R 5 Getuige
175 DOODEN DANS,.
Getuige ilrekkende, in geen minder graat geftclt,
Van eer en agting, als een koopman van gewelt.
Sijn agtingvinthy nietaileen by zijns gelykkén,
Maar by fijn meerder, al zo groot, als veele rykken,
Indienhy, regtdoor zee gaande, dm dc winft niet
liegt,
Als ménig koopman, die, op hoop van winft, be-
driegt;
Om voor zijn erfven geit en fchatten te vergaren.
Sijn winft is jaarlijks nier zo groot op zynne waren;
M«ar, tot zyn ftaat, heeft hy zo veel ook niet van
doen;
Hy heeft geen maakelaar, nog knc|;t, nog myt, te
voen,
Omhemzynmantden zyndasjen, omteknopen.
Wanneer hy geit heeft, om zyn mars weer vol te koo-
pen, . · .
En zig tc erneeren als een man van zyns gelijk,
Zo is de Mars-man, in zyn mening, al fchier ryk;
En zal, wanneer hy, meteenzoopjen, ineenrmok-
kel
Zit, met zyn fwaarre mars ontladen van Zyn bokkel,
Indien hy met een volk van kly nncn omflag fpreekt,
Wel roemeu » dat hem geit, nog goet, nog niets, ont-
breekt,
Zo wynig, als die elk dan ftelt in hoger graden:
Maar, als hy, over berg en dal, zeer fwaar geladen j
Moetfadzen, om zyn waartellyten, niet profijt.
Raakt hy vermoeit, en daar door zijn couraiie quyt:
In plaats van dan op zyn geluk en winft tc roemen ,
Zal hy zig armlyk, en gants ongelukkig, noemen;
En, in zyn ongedult, wel wenfchen om de doot;
Om daar door, van het geen hem drukt, zyn laft, ont-
bloot
Tc raken; cnhy ftelt ïynmoeilykhyton-cndig; ^
-ocr page 279-En agt tig, boven al wat handel dryft, elendig.
Wat'ben ik ? (7,eit hy) 'k word gedurig afgemat,
Met eeuwig torllên van die mars; ik word door-nat
In 't oop'ne vlakke velt, gedurig, door de regen: ·
Myn voetten glibb'ren, of bekleven, jn de wegen:
De wint, en hagel, Vorft, en krokfneeuw, heb ik toe:
Mijn rug wort krom, en ik, door dragen, deerJyk
moe:
Dan word ik nogfomtijts geplondert door een rover:
Onaangezien my, van myn winlt, geen bek vol over
Schiet, alsby hooyengraseenzoopjc brandewyn:
Indien ik ziek word, 20 kan ik, voor ziekte, enpyn,
De-Medicynen , nogdeDoéler, niet betalen:
Myn fober koftje moet ik met veel moeiten halen;
Zo dat ik zelden kaas en broot, eeiimontvol, eet,
' Of 't is met fweet verdient, en dan bedaut met fwcet
En dan moet ik nog aan verdroogde korft ten gnagen:
Ik kan niets winnen, als door eewig lailten dragen, :
Gelijk een muildier; en als d'avont aankomt , zo
Moet ik myn matte lijf flegts op een beetje ftro,
Of op wat hooy, tot ruft, enflapen, neder leggea:
Ik weet alleen maar flegts van ongemak te zeggen;
Gemak is by my niet, als,met de naam, bekent:
, Verdriet gaat inet my, en noit komt my weelden on-
trent :
Met fvvaarre lailten, om eenbeetje te verkopen,
Moet ik het gantfcheLand ,vanDorp totDorp,door'
lopen;
En moet nog vaardig al myn waarren zeer goetkoop
Verkopen, of'k verlies mijn gantfche winnings-hoop:
Ik moet een klynne winft, ofniemeirdal verkiezen :
Zo 'k veel wil winnen, fta 'tgevaar van veel verliefen ;
Want niemant is gezint om duur te kopen; en
Ik weet wel, dat mijn waar allengs bederven ken;
En in verdorven waar heeft zelden imant gading:
R i C)p
-ocr page 280-DOODEN DANS;
Op die manier zoud ik dan wel mijn heele lading
Verliezen kunnen : ik dan, waar il·. ga, of fta,
Verdjriet is voor my, of het volgt my altijtna:
Zo dat het my nu ook al fchicr gaat, na myn giilèn,
Als 't ïeekre Moor ging, in d' Arabifche Wildeniiren:
'iWas ook een armen hals, als ik, die daaglyk hout
In ftee te koop. droeg, uit een verr-gelegen wout:
Zijn laft was ïwï&ï, en verr tc dragen; 'tloonfchier
nicitig:
Al dragende wierd hy, gelykalsik, verdiiettig;
Enwylhyook, als ik, het klagen ileunlèl.gaf,
Worp hy 2 yn houtbos, door verdriet, ten bochel af;
Enzeid· de Duvel mag dit hout en my wel dragen:
Juift quam de Duvel en begond terftont te vrsgen
Met forflè flem: wat wilt^^y ? ziet hier ben ik! gy
■ Hebt na mijn komftgewenlU wat wiltgy nuvan my?^ ■
De Moor hem ziende, zeid: heer duvel, u genade
Help my die hout-bos eens weer op myn bokkel laden;
Ik heb U anders niet van node. Maar 't verfcheel
Is, tuilen deze Moor en my, al even veel.
Als tuffen mijn kleur, endezijnne: 'k wil niet zoek-
kcn
Uit moeylijkhvtraljn \oor den duivel te vervloekken;
Ik heb geen zin m dic algryiTelxkeveni::.. .' -
Maar'k woud wel dat de dootvan mijn verdiiet een
ent
Quarrirualcenj,. want die zoud my nu veel aangenaam-
mc'r . ■ '
Syn als Kct leven. Maar wanneer dic fel ve kraammer ·
Jig, doordedoot, bevint, op'tonvoorzienil, gevat
En aangegrepen, hoe vermoeit, en hoe vermat,
En hoe verdriettig hy tot nu toe ookinogt wefen,
So toont hy nu de Dqot, meer als 't verdriet, te vrefen
Het fchynt of hem, gelyk de droes die Moor, dc doot
Kuaanfpreekt; feggende: gyhebt my hier genoot!
Hiex
-ocr page 281-Hier ben ik ί ik kom, op u wens, met fnelle fcbred en
Ik zal tcrftont, van u verdriet, en moeielijkheden,
Een end gaan maken! maar de Kramer j die nu ziet,
Dat hem de doot (gelijk een rover) zyn verdriet
Nietflegts, maar ook zyn mars , te faamen met het le-
ven,
Poogt ai; te nemen, kan, totallesoptegeeven,
Nietrefolveren ; totverichoningzeithy: 'kweet
Wel, 'k heb de doot gewenft; maar 't was flegts, om
myn leet;
Myn moeilijkhyt,en mijn verdriet,daar door tc mindren;
Maarniet, ommy, gelijk een rover, te vcrhiiidrea
Dat ik de weg gebruik ; 't was dasr niet toe^epaft :
Mijn leven ftrckt my nu nog zo niet tot een lalt
Maar wel mijn moeilykhyt. Indien de doot nu zcide,
Gy hebt gebecdcn om 't verlies van allebeide,
Zo dunkt my zdud al ftrak de Kramer zeggen : 't was
Vanmyzonietgemcent; en 't komt my niet tc pas
Om nu te fterven. Maar indien de doot dan weder
Sprak, tot de Kramer, gy zult nimmermeer gereder
Zijn, om tc fterven, als gy tegen woordig zij t;
Hy zoud weer zeggen: 'k heb waaragtig nu geen tij t: ,
'k Heb in dat Dorp, 'dat daar voor uit is, aangenomen,
Van dezen dag nog, met een volle mars, te komen ;
En 'k heb my altijt ftreng verbonden aan mijn woort,
Gelijk een man van eer en reputatie hoort;
Maar, moet ikflerven, zoo laat my die gonft verwer-
ven ,
Dat ik hier niet in flik en drek moet leggen fterven:
Want hier is immers geen gelegenthyt, om met
Fat foen te fterven : indatDorpzalïktebet
Gaan leggen, als hetjuiftexpresxo moetgefchieden.
En fterven daar dan, in prefentie van de lieden:
Maar hier, in flik en drek maar heen, in 'toepen velt,
Tc fterven, ,'k wil mijn mars, mijn hont, en al mijn
geit, R 5 Wel
DOODEN DANS;
Wel geven, dat ik zo lang uitvlugt naggénietten.
Maar als de Doot komt, wil dat öoogje zo niet fchiet-
ten,
Want meent gy Czeit hy) dat een kramer, met zyn mars
Meer voorregt heeft, als wel een Krijgs-man, die zo
bars
Als fchoppen-knegtziet? neen. Diemoetind'oop'nc
velden,
ïn flik en drek, zöwelalsgy, de doot vergelden.
Detijt, wanneer, en waar, men fterven moet, is, als,
En daar, de doot ons treft. Die regel is niet vals, -
De Kramer, door de Doot, op weg, dus aangegree-
pen,
Moet zig, uit ziellen-huis, na dootburg, laten flepen;
Hy wenlt dan om de Doot, of niet, dat 's even veel. .
De Doot komt op zijn tijü, en neemt zyn wettig deel.
O God! Wanneer gy wilt dat ons de Doot zal vel-
len ,
Laat u barmhartighyt ons overal verzeilen!
.Laat ons nog tyt nog plaats uhyl doen miffen: maar
Behoed ons, overal, al^t voor ^iels-ge vaar!
DO-
-ocr page 283-DOODEN t)ANS,
Verbêeldende een Μ O L Ε Ν Α Α R ,
Een MOLENAAR,
Waai· by de Doot, fpelende, danil.
T^IE met het vonnis van ae Dorppen niet te vreeden
' » Is, appelleert wel, van die Rcgtters, tot de Stee-
den ;
En vajn de Steden, tot het hof: dat gaat nog wel:
Maar van de Molénaar valt nergens heen appel.
Het Opperhoofdige gebiet, op zynne molen,
Is hem alleen, het fpijt wie 't leet isaanbevolen.
Daar baat geen Procureurs-nog Advocaats-geplyt,
Wanneer de Molenaar de zaakkeu eenmaal fchy t.
Hoewel zijn vonnis niet in criminele zaakken
Geit, geit het zaakken die het lijf en 'tleeven raakkcn,
Vermits hy alles wat maar door den brode leeft,
Vcrëifte middlen'tot betaamlijk voedfel geeft:
Hy zelf, keft van de wint; en woud het nimmer wa-
jen»
't Zoud hem niet fchelen, al woud dan geen Boer oyt
zajen,
Nog DoriTcher dorflchen, nog geen Baklter bakken:
maar
■Dit driërhande foort wenil ook de Molenaar
Een drokke nering, en dat hy profijt mag vinden
By alle foortten van betaammclykke winden.
Ja al wat mens heet, en maar broot kan kaauwjpn, vint
Zig als verpligt, om aan de Molenaar de wint
Te wenilchen, al zoud elk zyn deel met geit betalen:
Want, zo 'er wint ontbreekt, zo kan de vent nietma-
len, Geen
Geen bakker bakken, nog de koning zelf geen broot
Bekomen, en dan was 't een algemeene noot.
Maar, als een brave wint regtfchapen door wil blazen,
Dan kan de Molenaar vol op van winden azen,
De gantfche dag door; en daar na, van die tij t aan, '
De gantfche nagt door om een avont-praatjen gaan,
Gelyk een groot getal van Molenaars gewent zijn,
En daar voor, door die by hen wonen, wel bekent
zijn;
Of gantfche nagtten lang verkeeren in de kroeg,
Tot dat den dag aanbreekt ; en dan weer 's morgens
vroeg
Eerft ilapen gaan, wanneer alle andren 't bed verl^-
, ten;,
En dan aan 't ryden dat het davert, langs de flraaten,
Met Paart en Wagen, na de bakkers toe, om graan:
Als dat geladen is, 20 kan hy, daar van daan,
Weer onderwegen, in een kroegjen, met een zoop-
jen,
Zig wat verluftigen ; dat is'tgewoonnedoopjen
Op 't nagt-ravotten: en op 't fomfijt s eens avoes,
Gaat onze Molenaar, geladen met een roes,
Gelijk zyn wagen met een goet getal van zakken,
Al danilênde op de weg, zig na zijn Molen pakken,
En klatert met zijn zweep, voor't paart uit, als ces
hek-
En denkt niet, dat de doot hem vrolyk vergezelt:
Wel neen: wat zoud die man veel agt óp fterven gei
ven,
Die brave kans ziet, om door lugt, en wint, te lee-
, ven ?
Wie denkt op derven, al shynarrenfop genoeg
Geladen heeft, in de eene of d' andre fmokkcl-krocg ?
Wie moeit zig met de doot, wanneer het metzijn za-
, ken
I ' ■ zsf
-ocr page 286-175 DOODEN DANS,.
Zo ftaat, dat hem gebrek nog armoe kan genaken;
En viat zig vrolijk door wat zoopjes brandewijn,
En voelt nog vint in iig geen quaal nog wee, nog
pijn?
Zo ook de Molejiaar met al zijn molenknaappen,
Wanneer't zoodanig, als gezeit, met hen gefchaap-
pèn
Staat , en ilegs "wints genoeg, zoo wort de Doot
geen plaats
Vergunt , als maar ilegts in 't vergeet-boek van die
maats;
En dat is juift maar in hun hoogde molenhoekken
Geplaatft; en daar van daan wil 't niemant op gaan
zoekken:
Maar daarom zyn zyjuifl: niet , meer als ahdren,
vry.
De doot komt zulkken , als ze 'er minft op den-
ken, by.
Men moet niet denken, dat de doot dc Molenaa-
ren,
Wanneer ty vrolyk by hun arbyt zyn, fal fparen.
Wanneer de Molenaar gaat hupplcn als een Kraa,
Zo danft en fpeelt de doot fomtijds hen agter na.
Men heeft het veelmaal, ja nog kortlings, ondervon-
den,
Dat een geladen zak met graan wierd opgewonden,
Ter Molen opwaarts; maar het hijs-touw, reets al-
vals ,
Brak ftukken, en dc zak brak, in zijn val, <3en
hals
Des genen, die dc zak eerft vaft maakte , en bene-
den
Bleef ftaan, vergetende van andren weg te tree-
den:
Zulks is onlangs gefchiet in't hecrlyk Amfterdam,
Ontrent
-ocr page 287-Verheel Jende een Molenaaf. 271.
Ontrent de Lytfche Pöort. Het dode Graan benara
Onnozel 't leven, zo als opwaarts wierd geheven,
Tot V oorberyding van het onderhout van 't leven.
Een ander klimt, met zijn geladen zak , omhoog,
Ter Molen op , daar hem omhoog een trapp be-
droog ;
Die, door zijnbreeken, hem heeft van zijn zaak ver-
fteken,
En , door zijn val, van hoog om laag den hals deed
broeken.
Noort-holland heeft een' Dorp datZijdwintheet, al-
waar"
Voor wynig jaren, een bekende Molenaar
Wierd, op zyn inolen, by zijn zakken, doot gevon-
den
Mgortdadiglyk vermoort, met dodelykke wonden.
Des zeiven oom was , door een lyf-breuk, zoo ge-
. kraakt,
Dat hy, door 'tvuur daarin, is om den hals geraakt,
Ma dat hy, vanzynjeugt, groptfchermer had bema-
len.
Alen kan de doot met geen geringer prijs betaa-
len, '
Alsinethetleven. 't Is een ftrengen Crediteur ;
Wanneer hy maant , zoo gaat hy met het leevcn
deur.
Dat is gemeen; en 'tftrekt voor niemand meer ten
wonder.
'tisoook wel meer gebeurt, dat , door een feilen
' donder, , . ; .
En blixem, in der yl de molen word in brand
Geflagen; waar door, wie daar op is , ftrak van
kant
Raakt, eer hy tijd heeftzig door vlugten teialveren.
De molens ziet men meer als kerkken dus verteren.
Dan
k
-ocr page 288-DOODEN DANS;
Dan is de Molenaar in duizent lijfs-g'ivaar;
En is hy zelfs dan daar, zo wort hy niet, als gaar
Gebraden, of verbrant, gevonden, 't Is te merken,,
Dat niets bedagt wort, daar de doot niet door kan wer-
ken
Tot ondergang van die geilek is op zyn rol.
Van die exenaplen is de gantfchc werelt vol.
6 Goede God I laaf ons die nutte beed verwerven,
Dat wy niet rukkloos, maar in ugenade ftervenl
'£ Is even veel, wanneer, en hoe, en waar, wy uit
Het leven fchyden, als ge ons in u gonft belluit.
BOj
-ocr page 289-DOOD EN DANS; ■ ,
Èen bruidegom en BR UI β.
vijf civt-'^imi^tatPlUrit.. *"
De Uoot schyat fiter wet liamertter .
tis deeriyL·,^ίιιιιι.τίΊγΙ:.U yottoojerv,
Sn .-yrülyi- ,uyir de herL· να.τν d/ian
Tvet metr^ahrv ie lateTi stroajen ,
lPan.neer J^ ^laoir d^ch mee -jvitgaan ,
Van Trouwen komende,
Me door dè doot, j a/i Volg-dinaaf y vergefeU
GO D heeft gebode» dat möü zig vermenigvuldigen
Zal; in de reden van zig over zulks te ontfchuldi*·
gen,' ··;- " · .
Behpmeni want hy fchfep de man ten hulp een wyf;
En fciiieg'een luii in beidepm elk den ander 't lyf
Tot zulks te geven; ön behifefddieluftin beide,
■Door 'tmaaken dat hen zu&s tot groot vermaak gedy
de. '
't Ontbrak de groote God niet aan gelegcnthyt
Nog magt ^ ,nog midd'kn;, om gedurig, en altyt,
Uit mannen, zonder vrow, meer njenfchen te doeu
komen;
Want zulks betoont hy aaii het graan, de planten, hoo-
rnen,
En ander aaft-gevcas , 't welk zo niet teelt; maar hier
Begeeerde hy ' c cenig en alleen op die manier:
Hy vyildp d;it een vro w en man zig daar toe zouden
Vcr-eènigen; ofzoals't nugénaamtword, troudciJ:
En daarom fchikthy tor de man een vrow, en tot
Divrouweenman, omduste teelen, ea'tgebot, ^^
VC·"
-ocr page 291-VerheeUemIe een ÉruiJegdYA-én BmU. ^
Vermenigvuldigt? met een weTluil'; dborgedagten,
En werken, m<ft' een.ztigt,; 'eii ivei,; të beiragten y' ]
Zodanigdatmerizigdiar'toegeriSgeh'vm^^^ >■ -■'•4.
En d'een den andöi?:,: iftét die Té(&.ia»icf v bem'ifitï-
Die zelve luit tot Kufli een we!lui[lfls\ë voren '"·
Hen ingefchapeii>, eh al 't mensdom aangeboren ί"· ..
Zodanig, dat, watinec-r dat Zaat van wdluft raaM '
Tot zijn volkomentheit, het beidé huaneii maakt' ''
Genegen, omzigaari cilkander te verbinden; \ . c .
En ,doorgemeeitóaamheit dier lighaaohndi, té viKdra
Die vergeuöeging, die het bèiderle}; geflagt, \·· .
Elkaar liefkozende, zoo zeer heefÈnii'ar getragt ^ : '' ·
Op die -wijs treet men tot een egtte4a«ienwoning\f'-f·
Alwaar'tbeminde, voor'tbeminée■, btbelóningi;:;
Het alles opdift, Avat door minne-kozery, , ''■^7;:
Den een van d'andcr, doorgevry, endoor gevly·,' -
Begeren kan: men agt het, als'toekis, betaamlijk.' ■
Ind'Egtvcrftrektgeendaat van Egt voor fchand- oè
fchaamlyk.
In tegendeel, wanneer de kunn'.van man en vrouw,
De iijf-gemeenfchap met elkander, zonder trouw ,
En zonder zig zo lang men leeft aan een te geven,
Gebruiken, agt men die in hoereïj tè;ieven:
De kindren uit alzulk een hoerefy gètbelt:, , ■'
Wort Baftaart-zaat genaamt, en end lyk mïsgedeelt
In 't erven, als die hen dus teelden endlyk fterven.
Men laat geen Baftaart van zijns vaiérs' goed'rën cr-
. 'ven.
Men Steld zijn ouders als ontbloot van eer en fchaéiiii
En die zijn, door het graauw, maar hoer en boef ge-»
naamt; .
Om dat zy, even als de honden, cri de katten; . ,
Door gijlhyts ontugt uit de bant vaii'fchaamte ff^ttcri.
En op dat nimant zig'gepaart en eerlyk noemt, ;
i^a, iamenwonende, tig op hunne egt beroemt, -.
k
-ocr page 292-DOODEN DANS;
Zijn zeckre Wetten, voor die xig t^ famen paren,
Die hen verbinden ^ voor getuygcn te verklaren,
Dat zyzigaiinelkaar verbinden 5 vaft, enfterk:
En op dat elk dit weet gefchiet het m.de Kerk,
In 't by zijn van den volke, en na dat zulks te voren
Verfcheïdne maalpn is verkondigi^ en dóen horen.
Hier brengen Bruydegom en Bruit, van hunne zy,
Èlk twe getuigen, van hunne ygen kunne, by:
En, opdatvrint, en buur, die zelve Zaak zal weten,
V-erfoektmen die, om nu 'tgetuig-maal famen te ect-
ten; ·
Daar is men vrolyk tot een entwecgs in de mgi:
En dan v?ord Bruidegom en Bru it te bed gebragt,
Iij teken, dat nu al 't vereifte gants volbragt is,
En dat dit Huuwiijk in zyn volle waarde en kragt is.
Die-twee Gepaarden, 't zy fy out fyn, ofinjeugt,
Syn, van te voorren, veel geluk, al&, voorfpoet,
.Uangleven, legert, eawat goetsmen dan kan wcn-
Ichen.
'oi gewenil; en fulks al fchier door alle- menfcheO
hun bakenden zijn; en, wat hen zelfaangaat,
: y ,.?aifcn't fcifzig toe, en denken op geen quaat.
Nogtanskanookdêdootdooral die wenffchen drin'
, gfn, .....
£n, voor een Vreugde-zang, doen '£ miferere fingen.»
Op {uik een.naarren toon, dat al het vreugd-geluit
Vpi andert in beklag van Bruidegom en Bruid.
Als/\ttiia,.·.de VorftderBannen, die, benevea
Gants V rankrijk, Duitslant, tot aan Keulen toe, de»
beven;
Italiën verwoefte; en figdegeeiTel Gods
Noemde; onverfttbaar voor gebeden, als een Rots ^
V"»n wien men niets , als maar verfchrikbre gruuwle"*
hóórden;. ·
Verleeldenie een Bruidegom en Bruid. 277
Die groeide in plondren, cti in roven, fchenden, moor~
den,
En alle dingen teverdelgen; Jant, cnftad ,
En alles waar hy 't oog maar óp geworpen had,
Met 2ijn ontzaglyk heir van hunnen op te iioiBen ,
Én, als een felle vloet, met krijgs-volk te oYcrftrd-
men;
Die waar, hy heen trqk, als een fwaarre donder-wolk,
Een fchrikbaak itrekte, tot vcrderfvan lant en volk;
Die zelv^ee/rel Gods, die Attila, die roede,
Ten ftrafaer volkeren gebruikt; die, in fyn woede,
Zijn broeder Buda, fyn rijks mede-deelgenoot,
Met ygen handen, om zijn glorie, had gedoot
Die zelve bloethont quam nog, in zyn hoge jaren,
Met Heldico, Princes vanBaöria, te paren,
Eens Konings dogter, nog zeer jong, en cierlijk fchoon;
Een enige'erfgenaam der Baöriaanfche troon:
Maar, alshy, d'eerik nagt fyns Bruilofts nu fyn luf-
ten,
In 'c zoet omhelfen van die jonge fchoonhyt, blufte,
Borft hem zij η woedend bloed, met groot ge welt, tei)
keel , : '
En gorgel, op, met fuik eèn menigte, en fo veel,
Dat hy ten eerften in iyn bloet verfmóorde en flikte j
Waardoor fyn jonge Bruitfo dodelyk verfchriktc,
Datfy, al went'iendeinÏetbloet Van Attila ,
De geeft gaf; en haar iiel trok 's Konings agter na.
"Lüdgarda, dochter van Rudolphuj, Verft derSai-
ièn, ' , ;
Ottonis fufter, gants in fchoonhyt opgewailèn, ' . .
Sodanig, dat zy voor hét fchoonflevróuvvea bedt, ■ /
. liatoit Europa uit Vorftinnen had geteelt, '
Wierd uitgekreten; en in deftighyt vap wefen, .
Ver bove h andren vaii haar kunne wicrd geprefen
Wieiis foeten omgang, en aanrainnighyc in taal,'
■■■■■■■•Si" Zo
fe
-ocr page 294-'Z O zid^verrukkcnd'was, dat-dezc het alremaal," ' '
Gclyk een giejrlijk klcet, ten pronk-cieraat verftitktc;
Wiens helder maat-gczang de Nagtegaal begekte;
Die zeven Taaien, tot fo veelerhande volk, ^ ^
Gants ordéntl rk, en promt, kond Ipreken, zonder
'^Tolk;·^'. - '
Zo, dat ze, om al het eeen van haar gezeit is, wierd^
Tèn K^xerin verzdgt van Lodewijk de Vierde, .
DuitsKyzer, ScfdelitvanKyzerKarei, die
De Grootte wortgenaamt.: ic Lodewijk, diedrie
Ünafgebrokene geheele volle dagen,
In Byeren, te Ausborg, aan den Donauw, heeft gc^
flagen, ■ ' '
En van het Hïingars Heyr wierd op de vlugt gcjaagt; .
Als deze Kyzer, van die Vordelykke maagt,
Öp d' eerfte Bruilofts nagt, zyn luiigenot zoud nemen,
Is fein fijn armen, niet bekent waar door, befwemen,
En fturf die lelve nagt in't midden vau de vreugt.
' Aldus was'tent van die zo feer beroemde jeugt. '
^De Kyfer Cosflantyn (de zoon van Phocas) teelde
Drie Dog'tercn ; en in zijn ouderdom bedeelde
Die felve Kylcir aan fyn jongde Dogter't Rijk:
Haar naam is Sec; ai hy gaf haat te gelyk,
Romaan' Argyrns tot een man, door hem verkoren;
Maar Soë deed hem, in het Bad, door water fmoren
Een Paphlagoniër, een Michaël, baar Boel, ' ■
Nam fe in fija plaats j cn gafheïii^s Kyfers Kroon 5 en
'· ftoel v^ ·^
Die kreeg de valfugt, en de waterfugt; en even
Na fcven jaren j - trad hy tot het kfoóilcr-Ieeven ^
Eniielde'MichaèiCalaphatcs, denzoon
Sij lis fufters, a'li hy van den Troon trad,op den Tiroon;
Dietelve heeft Soë op eenYtónt Veggebannen;
Maar wijl het volk hem in 't getal dér Aarts tyrannen
Geplaatfthad ^ heeft het hun verbannen Kyferin
Verbeeldende een Bmidegom en Bruid, rjs
Veer ingehaalt; en fy, fchoon out, was, mcc de
mm.
Of liever gylhyt, nog uitmuntende verbonden :
De broeder des Tyrans, in ballingichap verzonden
Op 'tYlantLeflo, door de Paphlagoniër,
(Haar twede man) deed fy feer vaardig, van fo ver
Als hy gebannen was, tot Conftantijn-iiat roeppen;
Van waar hy vaardig, met de daar gerede troeppen,
Calaphates, dievoord'herroeppen balling vloot, ,
Vervolgde, vong, en van fijn ogen heeft ontbloot,
Na dat hy meer niet, als vier maanden, en vyf dagen,
De Ky ferlyke Kroon en Scepter had gedragen :
't Was Cönftantinus Monomachus die die daat
Verrigthad; en fy bood die balling, met haar ftaat,
Haar lighaam· aan, dat meer als tien maal zeven jaai'-
ren
Gekeft had, om daar mee nog egttelyk te paren:
Hy refoiveerde; enalsdithuuwlykfolemneel
Voltrokken was, en zy nog 't overige deel
Haars levens meende met veel gylhyts'te vermengen,
Vermits haar nog het vuur der gylhyt fcheen te zengen,
Wiertzein deBruilofts-nagt zo vinnig aangerant
Van't felle darmwee, dat zo't fcheen haar ingewant
Het baritendrijgde, zo, dat zy het ryk enftaten
En 't leven zelf, heeft in een dag drie vier verlaten.
Wanneer men paart, cn in de kerk het ja-woort
geeft,^
Is 't hart maar daar op; en meri denkt niet, of men keft,
Of nkt; veel minder denkt men dan nog om te ftcrven:
Dat naarre denkbeeld zoud hetgantfchcfpel verderven:
Men denkt dan maar, om met de vrinden, by de wijn,
En fpijs, op 't bruilofts-maal in gloria tcïijn;
En dan, om met malkaar op 't ledikant teraken ;
Daarbeyde, bruidegom en bruit, met luft na haken;
Als hebbendcreets laugna 't egttc bed getragt;
§4 En
-ocr page 296-175 DOODEN DANS,.
En daar wort maar, op zoette omhelzingen gedagt,
En om malkandren 't foctft van 't huuwlyk inée tc dv-e-
len: . . . , ... . .. -
M;iar daar komt ook de door zijn pcrfonafie fpden,
in 't midden van die vreugd j, gelyk als of z;jn rol τ ,
Alleenlyk maar, om heel. debruilofts-vreugd op hol
Te helpen , iirekte:' en fchoon 'trefpeél der egtgeno·
ten., . ' .
Vcreifte, dat men henalletii liet, afgefloten
Vaa al het bruilofts volk, op dat'er zaak nog fchyu,
Tot luft verhindring in hun welluit, zoude zijn, ■ ■
Zo moeit' de doot zig niet om kennis van die dingen
Te dragen; die komt maar flegt ia de kamer fpringen
Om d' executie uit te voeren, aan de bruit,
Of aan de bruidegom, iia zijn commiilie luit.
Het biuilofts-bcd kan, 't zy van klynneu, of van gro]
ten, . ■
De doot niet van 7,y η laft nog mogenthyt ontblootten;
Die komt ontbinden, 't geen zo even, vail, enflerk,
Gebonden is, by al de menigte, in de kerk.
Indien het huuwlyks-feeit de dood kond buiten fluiten,
Men floot hem daagelyks miiTchien, door trouwen,
buiten :
■Maar hy paft, op de plaats, perfoon. en tijt wanneer»
Na laft en order van den groten Opperheer. ^
6 God! wijl 't bruilofts-bed nietvry is van de kragtca
Dce doots, hoekanikriiyopmijnbedzekeragtten,?
paar is geen kans toe.: Seef my maar dat ik verwerf,
Dat, ^aar ik ftcrv, ik in u gonft en gratie ftcrv i
DOODENDANS;
yeibeSLdende een KIN D,
of ^y oL s-cArif-i;, qtf zyt^ henv
-ocr page 298-i)0r de doot, v.m tuffen zijn Ouders
weggerukt.
WAT leven heeft, gevoelt iets werkzaams in 't be-
veelen
Zyns Scheppers, om iets,?.ijns gelykke, voort te teelen.
Geeft beeft hoe fchriklyk eu ontembaar; nog geen vee,
Hoe 't ook genaamt mag zyn; geen viffen, -'t zy iii
xee, ■
In ftaande Wateren, in Poelen, ofRivierren;
Geen foort van vogelen, ofandre vleugeldierren,
't Zy in de Lugt, of in de Waat'rcn, of op d' Aart;
Geen foort vanSlangen, 'tzy hoe liftig ook vermaart;
GeeK kruip-dier, 't zy van die in 's aardrijks boezem
wonen,
Of van die, die zig op de fchors des aartrijks tonen;
In't kort, geen dier, het Zy dan waar, of hoe, 'took
. leeft,
Of't heeft een zugt, waar door't, na voortteteelen,
ftreeft.
Maar dat dier, 't welk de naam van mens, door God
ontfangen
Heeft, vintzig zelve, dopreenhartelykverlangen,
Geprikkkelt, omzig, doorhet teelen, ineenftaat
Teftelien, die hen kan ver-eemven, inzijnzaat.
Het fchij nd den mens, al s zoud het zij η genoegen hin-
dren,
, . In-
-ocr page 299-Indien hy fturf, en zag geen middel om, door kindren '
Herdagt te worden; en het flrekt hem tot een Ιμβ,
Wanneer hy kinderen van zynè kindren kuil.
Eens bcefleh liefde, ontrent zyn teelfel kan vervremen;
Meri ziet hèt; men befpeurt die daaglyks af te nèmcn;
Zodanig, dat het beefi; in't kort die gants verlaat; '
Hetbijt zijn teelfel van zig af, en toont het haat:
Maar met de menfchen, die de kindren als een zegen
Aanmerken. is het óp een andre wijs gelegen; .
Be liefde tot het geen hy teelt, vermindert niet;
En 't leet der kindren ftrekt den oudren tot verdriet: .. -
Zy hebben altijd met hun kindren eeh beooging
Tot vreugde en nut van beide; en al hun doen en poq-
gi"g
Strekt, om hun kindren tot het voorbedoelde wit
Te doen genaken; en uit ramp en onderipit
Te redden; en in't kórt, zy pogen't zö te maken,
Dat hunne kindren, na hunne oudren doot , nog
blaken
In libfde; en dat men, na hun doot, hun naani niet
noem, , '
Als met een by gevoegde en kinderlykke roein,
Oorfpronkkélyk uithun genegenthytengoethyt:
Hen op te voeden, ftrekt de moeder tot een zoethy t;
Devadertotecnluft , en hartelyketrooft;
En van hun beide wort het kint geminnekooft:
Men wil de moeite, en zorg, voor't mensjen op te';
voedeii,
Zig zelve, door het zoet, en tróoft, vol op vergoe-
den :
Men trooft zig graag de moeite en kofte voor her kïnt; ·
Om dat men daar zy η vreugde, en zoet, entrooilin
vint:
Men vleit zig, dat ''er zulk of zoo een van zal groejen;
En als 'i: bequaamwortom zig daar mee te bejuoejen;
Be-
-ocr page 300-DOGDEN DANSj
Bemoeit men zig met al w at daar toe baten kan;
Men fchroomt geen koften, nog geen vlyt, om zulks
'daarvan ■
Te maken, als men tot zyn oogwit heeft genomen,
Om endlijk daar door aan 't bdlemde park te komen;
Eri ■ fchoon veel jaarren zyn van node tot die zaak,
Men trooft zig, hopende op he*· voorbeoógt vermaak,
Waartoe men't met veel zorg en moeke poogt te kwe-
iten: ,
Ma^r hier komt ook de doot, artgantfchc werk ver-
breeken(koort
Die rukt het k int, wanneer'tzijn oudren 't meeft b'e-
Van tufichen béiden weg, en gaat'er maar mee voort:
Hier baat geen fchryen,nog geen naar gekerm,nog kla-
gen ;
Wanner men fuik gewelt,van ijaeniren,ibud verdragen,
Men zoud 'er alles wat men had veel eer by op
Doen zitten; 't leven zelf; al zoud'er hals en kop
Aan hangen ; of indien men iets van 't geld kond hopen.
Geen geltfom was tc groot om 't noot-loot af tc kop en,
De liefde die men tot beminde kindren draagt,
Is fo verheven, dat men 't alles voor haar Λvaagt:
Maar als de doot komt, Iaat iie zig, door geit te geven.
Nog kragt,vérdryven ;die komt maar alleen om 't leven.
Indien men zeggen woud: dit'enig kint is waart.
Om zeekre redenen, en oorzaak, dat men 't fpaart;
Al zulks is nul: hier geit geen oorzaak nog geen redeii:
De doot is noit, als met het leven zelftevreden:
Die ziet op armoe, nogoprykdöm; 'tonderfchyt
Van ftaat, is by hem niet bekent: wanthyberyt
Zynfchigtten niet alleen voor laag geboren bórftten, <
Maar ook tot kinderen van Koningen en Vorflten , ,
Hoe nut ten dienfte van den Lande, of van het ry k
Hy agt eens Vorftten kint, en beedlaars kint, gelyk;
Eu doet zy ft beeltenis in alle leven prentten.
Het cmderfchyt beftèat fomtyds in d'inftrumentten..
Waar door hy 'c werk, na dat hy 't vonnis luit,bemerkt;
Maar cerfl: is't ] igHaam met het merk des doots gemerkt.
, Severus Pertin ax, d'agtiendeRcomfcheKyzer, .
Die Chriften-bloethont, en Geleerde-manneH-pryfer,
Met gfootte blijtfchap tot het Kyferdom erweelt, -
Heeft eer ft uit Martia, zyneerftevrow, geteelt,
Dien Baflianus, die ook Caracalla wierde
Genaamt, cn't Kyferryk, na's vaders doot, beftierdéV
Wen Martia nu was geiiorven, en hy out
Van jaren, is hy nog aan Iiilia getrout; ■
Éen maagt uit Syriën, van Koninklijken bloede;
Wiens fchoonhyt hem "t verlies van Martia vergoede;
Die baarde hem Geta, een zeer aangename zoon ;
Bevallig, vrindeïyk, lieftallig „ en zeer fchooa:
Maar Caracalla, wenSeveruswasgcllorven,
Zijns vaders Kyzerrijk nu hebbende verworven,
Trad niet alleen in 't ampt des Kyfers, als iets groots,
Maar trad ook, eeven of't hem voegde, in ampt des'
doots,
EndoodeGeta, zijn geïeide jonge broeder,
Gevlugt in d' armen van vrou lulia, zyn moeder:
De j ongetj riep, wanneer hy tot zyn moeder vlood 5,
Ag moeder help my eer mijn broeder my dooriloot.
De Kyzer Leo, zoon van Kyzer Conftantinus
(yopronymus (ten tyde als duitflant, door Pipinus,
Verbeert wierd) had een zoon, een waardig enig kiut,
Van negen jaarren, zeer uitmuntende, en bemint
Van zijn Heer Vader, die , om hem iijn gonii; te tonen^
In zulk een jeugt, hem deed ten medekyzer kronen,
Ten prbnkciiiaat en praal van kindren zijnes foorts;
Dog wierd, in 't kort nog, door een dodelijkke koor»
Genepen, en de Doot ging vaardig met hem henc,
Ten druk zijns vaders, en des Kyfcrins Irene.
Lotharius, dezoondesKyfersvandienaam^
Ha
-ocr page 302-DO ο DE Ν DANS}
Had dartien jaarrén, en wiérd, njits iijn geeft, be-
quaam
Gerocmt, eenKyferrijk, inluifter^ tèregeren:
Hy. kond de Vorfiten tot hunne eer en pligt doen keren
Door brievén, uit zijn brynbeweeglyk op geilek:
Uit al zijn wezen blonk niets anders, als een Helt:
Zijnlpraak was deftig,met een uitdruk zyner woorden:
Hy was zodanig, dat hem nimant zag, nog hoorde,'
Die niefeénhartlijkke verwondring aantrof, uit
Zijn Vorftlijk wezen, en doordringend fpraakgeluit,.
Hiér doof verftrekte hy tot een welluft, beide te gaden
Zün moeder Brixai, en Lothario zijn vader:
Maar al deze agting dreef de Doot niet van hem af,
"V^eritiits eenfchclmhem , door een fnoot vergif, vef-
: gai·: , . (deii;
■ Des Doots geweer treft meer op kindren, als op ou-
En d' ondervinding doet het voor verzeliert houden,
Dat zelf het merendeel der oudren, overleeft ,
Het merendeel van al de kindren, die het heeft
Geteelt: en 't gaat zeer vaft, dat, voor de twintig ja-
ren, ' ,
De meefte nienfchen zïg aï met een dootkift paren;
En van die ftervers zijn de mcefte al afgeleeft,
Eer een van allen nog de zeven jaren heeft.
Alle oudren moeten zig dit va!i vopr oogen ftellen ,
Om zig te minder, door 't verlies huns zaats, te quelleii:
Hetftervenis hetlotdermenfchen in 'tgemecn:
Maar pndér die gaan nog de kindren voor ons heen-
U, grooteGod, zyroem, en dank gezeit, voor
leven
yan zo veel jaren als ge ons mildlijk hebt gegeven ί
jpoet ons die gonft nog, als.gy 's levens bant ontbint,
i>at ge ons genadig zy t, gelijk een iéder kint!
DO-
-ocr page 303-DOODEN DANS;
Vcrbeeldendè een Ploegende Β Ö ER-
- Sceven-en-twintigfte Plaat. ,
De Dooir' aanrand-t 3e boer opi- umdt.
"De ioer ^e^f-yan syfvsiareTV,2woe^eTL·,
£tv ari^t-, om, ft et daa^i^Ls iroof,
'T^üor' m^ert, dorscftert , Zi^ett-.^loe^eiv^
'Jj-ir lés-t niets anders ais de 'Doof.
Verbeeldende
Een PLOEGENDEN BOER^
Die I door de doot aangezweept vport.
U OE kan de domhy; fchier al 't ftatvolk 20 vervoe-
ren,
Dat elk de fpot drijft, en met fmaat fpreekt van de boer-
■ ren? ,·,
't Was billik dat men die befpotters tegen vöer-.
Wat mens is nutter in de werelt, als een boer ? . ν
De koopman doet 2ij η fchip door zee en baarren bruïjp·
, fen,, .
Tot in Moscoviën, InLijflant, cninPruiiTen, ,
Op hoop van winft , expres om Hennip, en öm Graan;.
Dat heeft de boer gezaait; cn 't zoud daar niet van daan
Te kopen zij η, indien aldaar geen boerren vvaren, .
Die't graan eerftzaayden, cn dan dorfchten uit hunne
·■■.. aarren,·V , , ;'
Én Hennep teelden; en het zijn der boerren zoons
Die bootsgezellen zyn, en,, omeen wynig.loons,
Hun leven wagen, om het Schip daar heen, en •wee·»
■ der .. ·.,■.. ■-» " - ,
Terug te voeren, tot groot voordeel van den reder:
Ditfoort,;yankooplaydan, dat dezen handel drijft,
Wort, in hun welvaart, door den boor. alleen, ge-
ftuft: . -
Want, zo geen boer in die geweftten wiert gevonden,
"t Was ydel,. 't. Schip, om Graan en Hennep daar gc-
; ,, zonden:
I)e Teer, en Weed-as, wort ia Ooft- cn Ruffcn-
l3nd, Door
verleeldende een Ploegende hoer, aS^
Door neerilighyt des boers alleen , uit hout gebrant.
Het hout tot Scheeps-bouw, en totandere gebouwen ■>
Wort in de BoiTchen, door det)Ocrrén, omgehouwen·
ZodatdeScheep-vaart, na die Noordes landen, ras
Tot niet zoud zyn, indien daar boer nog huisman was·
De vaart op Vrankryk , en Op Spanjen, zoud vcrdwy-
nen
Indien den Boer daar niet de wyngaard, en de wynnen.
Stip waarnam, en bewerkte, ep 'tlekkre druivcnat
Ten druiv uit trapte, en daar mee vulde vat by vat.
Hoe 7,oud 'er zo veel wol uit Spanjen tot ons komen,
Indien de Boer daar 't fchaap de wol niet had benomen?
Die fcheert zyn kudde, en vu It de baallen met hun vagt.
Al 't geene ons meer word uit die Landden toegebragt,
Heeft, als men 'twel bedenkt , het tiendcdecl der
fcheeppen
Niet nodig, om de reft vandaar, tot ons, teilepen.
In gants Italien, Cicilien , en 't Ryk
Van Napels, vitit men ook al mee die zelve blijk;
Indien de Böerren daar zig niet op zyde winnen
Beneerfiigen, zo zoud derZydcwormen fpinnen
Vergeefs ziin; en indien de Moerbei-boom door haas
Nietneerftig wierd gequeekt, zoud immers allegaar
Diezyden-handel, en die fchcepvaart, uitgeraken;
Vermits daar nimant meer zoud zyde ItofFen maken.
Wat zoud d' Ooft-indifche beroemde Maatfchappy
Ons^ uitOoft-indienyerfchafFenvanwaardy,
Indien de Boerrendaar, 'tgeteel van Noot-mufcaab
ten,
Van Nagelen, Ganeel, enPefer, wouden laten,
En zijn geen boerren meer, nog hebben niets te doeij
Metallcrly Gezaay, met Zyde , metCatoen,
Nog baftteni' want al 't geen yan daar word hier ont-
boden ,
\ Welk van den boer niet komt, heeft fchier geen Schip
vanaodca Τ Veymifs
175 DOODEN DANS,.
Vermits de Medicyn, de Paerl, pn Diamant,
Ons, qithetOoftten, doordevaartopdelevant,
Verfchafc word, en die vaart zoud ook wel haait ver-
kouden ,
Indien de boerren maar geen boerren wezen wouden t
Want hunne zijdden zyu daar door den boer bewrogt,
En, 't geen tot Medicyn dient, van den boer gekogt:
Wat, meer als boerren-werk, van daar komt, kan
een Kemel
Drie vier wel dragen; daar behoeft niet veel gewemel
Van Schepen toe: cn onz' d' Am?ricaanfche vaart
Is, zonder boerren, en hun werk, zeer wynig waart;
Vermits het planten, cn'tgeteelderSuiker-riettcn, ^
Eca boerrcnwerk is, 't welk de Stedeling verdrietten
En laftig vallen zoud: Cacao, daar te land.
Word, van de boerren ook getcelt, en voortgeplant.
Zo d' Afiaanfche boer, fig niet als boer woud toonen,
Was 't cofty-drinken uit: hy teelt de coiFy-boonneri,
Diehy, met neerftighyt, en aankweekt, en vergaart.
Japan, en China, door Europa zo vermaart,
Verfchaft ons Thee; maar zo de boerren die niet teel-
den
In die contreien, heeft men zig niet in te beelden,
Dat ecnig blad daar van ten dienfl: van ons zoud zyn:
Stel in die zelve rang vry 't cierlyk Parftelyn:
't Zijn boerren, die dat daar op hunne wijs bewerkken,
En 'tzóo befchildrenalsmenaan die konft kan merk-
ken.
Vermits het, zonder konft, maar ilegts daar op ge-
klatt «
IsV en voor die 't zo niet befiet, gelijkt het wat.
Indien de boerren onsgecn vlas meer willen zajen,
Hoe k rijgt men draden, om de kleedren mee te naj en ?
Hoe krygt men lijnwaat, dat men zo nootzaaklyk agt?
Mcnzoudïig, cveijalsdeWildden, meteenvagt
Van beeftcnvellen, tot een lyfrok, moeten kleden;
En zo zou 't moeten gaan, indien de bezigheden
Der boerren, ons catoen, nog bait, nog wol, nogzyd.
Nog vlas, nog hennip, teelde, en 'tzoudons, alle
beid,
Aan kloet, enbeddedek, in korten tyt ontbrceken,
En ons in lyfs-gevaar, door die verandring , fteeken.
Indien de boer geen kaas en botter fchafte, en melk,
Wat zoud dat vreeflyk een verandring zyn voor elk ?
Het zyn de boerren, die ons vette varkens meften :
Al wat hy zaait, en plant, is 't mens-geflagt ten beften.
Zyn raappen, wortlen, kooi, fpinachie, kervel, beet,
Salaad, en wat men meer van eetbre kruiden eet
Die ons zö aangenaam ter mont zyn, en ver variïcn;
Zynapp'len, pcerren, zyamorellenjkriekken, kari-
ièn, .
Zynramelatilèn, zynradys, zynmirik, cn
Zyn fparsjens, en wat ons de boer verkopen ken;
Wat meer is, d' eyercn van zyn eenden en zyn hennenj
Dit alles weet men dat we ons nut cn nodig kennen;
En 't word ons alles door de boerren voorgeftelt:
Wy kopen 't van hen, en betalen 't haar met geit.
Ik ben nieuws-gierig, en ik zoud wel willen weten »
Waarom de boerren al 20 wel geen kooplui heten,
Als andren: hoort een boer niet daarom tof dat rot,
Om dat hy niet, gelyk wel andren, groot bankrot
Kan maken? of is 't om dat hy ter beurs niet wandelt?
Hoe? alle Koopmanfchap word niet ter beurs verhan-
delt:
Men koopt'welfchepcn, vaneenkoopmanscapitaal,
Ter Timmerwerf, ên kroeg; ook zyn het altcmaal
Geen grootte zaakken, die men komt ter beurs opdif-
fen,
ycrmits men daar al mee verhandelt, Redpiilën
Van Loteryen, Van drie ^Iden d'ioleg, daat
DOODEN DANS;
Wel zesmaal minder kans tot winiliSi en't gevaar
VanaUcs quyttezyn, weer zesmaal meer: ook lopen
Daar Icoopluy, de fomtyds pas een vat traan verkoo-
pen:
De boer, integendeel, koopt, in een boerren kroeg,
Voorduzentducatonsaanlant. En of men vroeg,
Ofkoopluy ook hun waar, aankool-en wortel-teven,
Verhandlen, als de boer? ikzaltcnantwoortgeeven.
Dat gout, en zilver, zyde, en meer, aan zulk een foort
Van teven, wort verkort,van die ter beurs-plaats hoort;
En dies is 'c antwoord:ja.De beurlTen zyn geen ftarkten,
Ten Oorlogs-praal gebout ; maar 'tzyn alleenlyk
marktten,
Daar elk zyn waarren veilt, in kleding als finjeurs,
Hoe kaal dan dat ze ook zyn. De kaas-en botter-beurs.
De kool en wortel-beurs, die beuriièn die zyn beide,
Gclyk de Koornbeurs, maar in naam en plaat v^rfchei-
den:
'tZyn marktten; en wie daar moet wezen, komt aldaar
Ter beurs, te kopen, of verkopen, van die waar,
Die daar verhjndelt wort. Of vint men geen genoegen.
Een boer voor koopman aan tc nemen,wyl hy ploegen,
Eniajenmoet, en't graan uitdorfchen, en de wan
Gebruikken ? Maar 't is dit het welk men 't minfte kan
Ontbeeren: want, indien men 't alles na wil vorffchen.
Indien de Boer niet meer woud plogcn,2ajen,dorirchen,
En wannen, zo v/ierd ook de beurs wel,voor die maats
Die daar verkeeren, tot een nodeloze plaats;
En 't zoud in kortten tyt, degantfche wereld rouwen:
Hoe kreeg de brouwer mout en graan,om van te brou-
wen?
Hoe kreeg de bakker tarwen rogge, om voor ons broot
Te bakken, dat hy zelf graag in zyn ο ven fchoot ?
Hoe quam de molenaar aari mout cn graan te malen ?
Waar zoijd de gortter dan dog garft5en bock wyt, halen,
En Havef, tot gemaal van drycrhande Gort,
En Meel 't welk ons totfpijs in onze jicuken fchort >
Hoe kreeg men Erten, 't zy dangroenne, witte, of
graawen ί (wen
Hoe kreeg men Boonnen, niet zo hart gelyk die blaa-
Die digt by Hoogftette en Ramailles zijn gezaait,
Daar 'c France en Beyè'rs volk zo flegt mee was gepaait?
Want, als men die zaait is het daar zeer ilegt gefchapen-,
Hoe kreeg men Wortelen? hoe kreeg men Kool ? hoe
Rapen ?
Hoe Pinxternakden ? ja zo geen Boer meer was,
Zo mogten wy wel, a!s de Koeyen, hoy, en gras,
Tot voedfel nuttigen, of zeiver boerren worden,
Eer we allegaar, zo droog als berger-vis, verdorden.
Dieshal ven, zo me'er maar ter degen agt op geeft,
Een boer is nutter, als wat buiten boerfchap leeft,
En is meer liefde, en gonft als andre menllchen waar-
dig: .
En wie de boer befpot, is dom, vilein , boos-aardig,
Ja beeiiig, en 't is honts, daar tegen opgeblaft,
Vermits de boer ons , al wat voedfel ftrekt, rerfcbaft.
Oin voedfel bidden wy gedurig God: hy geeft het
Door middel van den boer alleen. De boer die heeft het
Carafler van God zelfs ontfangen, dispenfier
Van onzen God te zyn. En God gelieft ons hier,
Alleen maar door den boer, zyn dispenfier, tefpyfcn:
En doet de zegen-zon van zyn genade ryzen
Op d' akkerbouw des boers, dat is Gods koren-fchuur^
En na God die voorziet, zal 't graan goetkoop, of duur
^ijn; enzyndifpenfier, de boer, zal d'onderzaten
Zijns opperheerfchers, hun behoef genieten laten.
^it zy voor'tonbefchaaftcanalje nu genoeg.
Den arbeidfamen boer bemoeit zig met zyn ploeg,
Met graan te zajen, en dat onder d' aard te ploegen.
Het geen hy ons verfchaft, verkrijgt hv zelf door fwoc-
gen Τ 5 ' Ε»
175 DOODEN DANS,.
m
Enhygcn, in het fweet iyns aangezigts; endaar
Bevint hy zig ook zelf niet veylig voor gevaar.
Daar komt de doot foratij d s hem in zij η deerlijk ilavcn,
Bezoekken, alsofhy hem woud op't velt begraven.
De Goede man is verr νςη huy s, en ploegt het velt,
Vcrfweet zyn vogt, en raakt daar door, door dorft ge-
quelt;
Zodanig, dathy, eer hy laaficnis kan krygen,
Door flaauwte, van depioeg af, komt ter neerteiygen
En ilerft al fwetende, van hulp en heul ontbloot..
Het Icycns-cnt van al wat mens heet, is de doot.
OGodI gecfzcgenop'tge'wasderlanderyenl
Doet alles wat den boer, als boer doet, wel gedycn!
Indien ge uw zegen aan de boeren geeft, zo zal
Geen hongcrs-noot het volk verdelgen over al.
é
-ocr page 311-DOODEN DANS;
Verbeeldende een Koorde-danflêr^
^i-fu-ivyuuiguc l-'laai. .
ΊΙίβ ^eL· dwrct Her met: tot^lyzter.
hψt-ma^tL·t /ly eem^ fosje/VTfais ;
êa^^t^^^ minste valsch.e^^sj^
^amJrajeemitieej', èteeUt den^iiMls
Τ 4
Jgter voien de dood j voor gek, mede
danjl, en de Koorde~dan(fer van
agteren wenkt.
TA Ε werelt is al fchier vol opgepropt van grillen;
·*—' En altyd fyn 'er die daar anderen in wil len
Tc boven ^aan; waar toe zy geen practyk, nogvlyt,
Nog moeite, fparen, op dat zulks dog welgedyt:
En elk poogt andren, van fyn grillen, wijs te maaken.
Als waren 'c heerly kke en voortrefFelyke laakken,
Tot nut vandit of dat. en 't fy dan fuik een gril,
Zofottelyk, en zo onnutlyk, als het wil,
Men vint 'er altyd die de fotfte grillen roemen,
En, als iets deftigs, met een hooffciien eernaam noe-
men.
Indien perfoonnen van een iiogcrftaat als fy, ·
Behagen fcheppen in die raarefotterny;
Vpornaamlyk, fo ze'er felf dan ook vermaak in vin-
den :
Dan fal men % niet felf alleen maar onderwinden,
Die gril te leren, maar men prjjft ze ook andren aan;
Omin gefelfchap, op die grillen t'fchool te gaan;
Èn fchoon '£ wa§ fchandelyk; het wort een gril met ee-
ren, ■
Indien dieyolk van Staat, cngrOoteeftiiHe, leeren:
Men denkt niet óp de fpredk-f an algemeen gebrek:
De grootfte wyferi fyn by pofenfomty ds get
Die fpreuk gaat door; Metiwil daar niemanc v»n ver-
fchonen, ________________________Vin
ferleeldende een KoorJe-danfier 3,9 7
Van 't flegte volb, nog dic in klyne huyfen wonen:
Maar by dc grootten, en by mannen van het hof,
] s 't geen jan rap misftaat. begonftigt met een lof.
Men fal een felve faak in 't flegte volk verwyfen,
Als ligt, offchandig; en men fal fe in grootten pryièn,
Byvoorbeelt: als matroos een dansje, nademaat,
In 't fmokkel-kroegje danft; hoe 9ierlyk dat dan ilaat;
Hoe netjes hy dan vreet te paffen op fyn pailen;
Zo net, als was hy tot de danskonil opgewaiïèn;
Indien de dienftmyt van de kroeg hem hierin flijft,
En ςierlyk mee danft, dat het fchynt als of fy dryft,
En noit een voet, zet, nog geen pasj en, komt tc mifi
fen,
Dan wil men aanftonts daar het befte niet van giilèn :
Menfetbendaatlykmeteenfehand-naam op de rol;
Hem, noemt men Ijgtte plug; en haar, een fwok-
kel-fnol:
Maar, als dc grootten , op hun baallen, of balet-
ten,
Met fwierig Jufler-Volk, fig ook tot danfen fetten,
Al miften fe in dc konfl: van pas en voetgefet;
t)an pryii men al wie danit; ja 't ilordig wort voor
net,
En alles, met dc naam van heerlyk uitgekrceten: ^
Maar 't ilegte volk moet, om het danllèn , plug-
gen heeten
En fnollen; en gcfthiet het elders ia een kroeg,
öat moet een hoerhuys zyn : men agt bewys ge-
noeg,
Ja overvloedig, voor het eene en voor het ander,
Om dat 'me*er drinkt, en daai· gedanft heeft met
, malkander;
ten üegt bewijs: met liet dit ielvigealtemaal,
Gelykgefchieden, op het houden van een baal.
Als 't^egtte volk het doet, is 'tfchandlyk, en ligt-
vaardigg ^ j Het
k
-ocr page 314-DOODEN DANS;
Hethuys, cn wie daar in is, is veragtens-waardig:
Maar, by de Grootten, fchooH't meer dartel ging,
als zoet,
Daar zyn de danffers, en het danshuis, alle goet,
Indien matroosjen eens een gulden gaat verteeren,
Al danflènde, mcnzoud hem 'k weet niet wat wel ke-
ren,
Indien men derfde cn kond: men houd zig magtig vies;
Hem fnarr-verwytende zy^i gelts-en tyds-vcrl,ies;
Maar, als de Grooten iig tot balletteren nopen,
Λ1 had de vyant Land en Steden afgelopeH,
Dat agt men dan niet; want men woud eens vrolyk
'zyn.
Men agt geenfautin 't groot, maar laaktze wel in't
klyn.
Hetdanflen, als het nadekonftgefchiet, enfwierrig,
Yerftrekt het oog van veel die't aanzien, voor plyzie-
rig;
Maar die, die't zelf doet, wrtrt'er 'tallereerftvanzat;
Dieworttothygenstoe, vermoeit, en afgemat;
En ftrekt ten wederga van die op Schouw-toneellen,
D'aaufchouwers tot vermaak, hun rol zeer netjes fpec^
' len;
Maar, wiezyngeftenopdefchouwtoneellentoont,
Wort niet alleen met roem,maar ook met geit beloont.
Maar, wyl het hof zig moeit met raarep^en maken,
Is 't wonder, dat zy niet aan 't koorde-daniTen raken;
Dat itaat veel aardiger als danilcn op de vloer.
Dat kan in 't Veen wel elk gemeene turref-boer
Zoo cierlyk doen, dat hem geen hoovling zal νςώ«-
tren.
In 'tVeen daar roept men fchrikfipyt alle paiTcnmec-
treri)
Van daniTen : maar dekonftvandaniTen opdekoort»
Is netter; ea een deel dat tot de 3^skoHit hoort ;
Dif
-ocr page 315-Verheelden Je een Koorde'dΛnβer]
Die kan het oog van die 't aanfchout meer tot tig trek-
ken , '
En meer verwondering, cnmeer vermaak , verweb»
ken,
Als ander danilen, dat maar op de vloer gefchiet;
Al mift men eens een pas, dat komt zo nauw daar niet;
Men merkt iiet niet al tyd, hoewel de les gegeven
Is, zotedaniTen, als was daar een fchreefgefchrcvèn,
Tendans-park, daar, in"voet-gezet, nog pas, geea
voet,
Aand'eeneofd'andrezy, tenftreepafwyken moet:
En op de koort wort zulks ten naauite waargenomen:
Daar toont men, dat geen voet bezyden fchrecfs moet
komen:
En, 't zy men Gytten-fprong, of pas, of voetzet, doet
De voet komt altyd op de Itreep (de koort zo göet,
En net, datider, wie't befchout, zig moet verwon-
dren.
Die dans dwingt ider 't oog, tot aanzien af te zondren.
Maar in een pronk-faal, met een vorftlyk hof-ballet,
lï't, hierby, kinderwerk, enflegts eenpoppen-tret:
Een koordedanlTerzal 'er fray de gek mee fchercn, -
En zeggen: hoor melïïeurs! indien je danilèn lerèri
Wilt, netjes na de konft, opfchrecf, alsopcenlyn,
Zo komt en leert nog eerft de koordedans van myn ;
Wanneer gy, danffende op de koort, dc maat kunt
houden,
Na 't ilrijk- en blaas-gcluit, als eene van onfe ouden,
Zo zult ge, op platte gront, zonet," en ongemeen,
Vcrftaan te danflèn, trots dc befte boer in 't veen,
Dc koordcdaiiiTer zal met wynige grimmaiTeF ,
De Gytten-fprongen, kruis- en voor- en agtcr-pailcn^
Ea alle voet-gezet, fo net vertonen, dat
Daar 't hof-ballet, fchoon op een platte gront, geen
bl»t V
By
-ocr page 316-175 DOODEN DANS,.
By hebben zal. In 't hof is 't mceft m -t netjes kleden
Te doen; maar, op dekoort, is 'twerk, zeer netjes
treden.
De kleedrcn trekken 't oog het meeft in 't hofballet;
Maar op de koort, alleen het nette voet-gezet, '
En d' armen, die het lyf verilrekken rot balanflen.
Geen dans is netter als het gierlyk koordedanflèn:
Daar komt geen voet neer, of't is netjes op de fchrecf,
Ja 't zoud een faut fyn, zo die op defchreef niet bleef,
In't nederfetten ; en menfoud'er, tot een teken
Van zyn onkundighyt, metwynig fmaak vanipreken;
Want, inde koordedans, verftrekteenklyngebrek
Voor groot; maar hier danft ook de doot fomtyds voor
gek; ■
En maakt veel miflykke grimmaflèn pp de koorde,
Gelyk ten kortswyl van 't gemeen, als of't zo hoorde-
De damilèr, die de dans zo fwierig op de koort
Vertoont, als 't wefen moet, wort, door die gek,
gefloort
In 't balletteren, en met nog een iprong of negen,
Begint de koort, niet als te voren, tebevregen:
Dit helpt hem gants van 't ftuk : en eer hy zig kan weer
Herflellen, valthy, van de koort, van boven neer:
En, door het breken van zyn kop, en nek, en lenden,
Is al't plyzier gedaan, en 't heel balct ten enden,
't Is jammerlyk: nogtans wie 't ziet die lagt 'er om.
Dan zeit hy, en kan fchier niet fpreken, als: hoe kom
Ik dus elendig, en dus dodelyk te rallen!
Dat 's my noit meer gebeurt. Ik, die de baas van allen
Was, en myn makkers voorging om het meefterftuk;
Ga ze ook nu voor in dit ellendig ongeluk.
O ongelukkige als ik ben, die al myu leven
De grootfte blykken van myn fnelhyt heb gegeveri!
Hoekomik'teerfte van myn leven dus in noot!'
Nufchynthet, of, weer door die zelve mont, dc
doot Aldus
VerleeUenJe een Koorde-danfier. 301
Aldus hem antwoort: hoe kond gy dus dwaaflyk han-
d'len!
Gy wirt, dat ider op het aartrijk zeker wandlen
Kond ; en wanneer een mens een zotte gril beving,
En daniTen woud, dat zulks op 't aartryk zeker ging:
Altans, 't is altyd voor een zeekre les genomen ,
Wie niet hoog opklimt, heeft geen lage val te fchroo-
men.
Gy daar en tegen, met het aartryk niet alleen
Tot daniTen, fpringen, en tot gaan, en itaan, te vrcea,
Als andere jeugdige en regtfchaapne jonge mannen,
Hebt koorden (touwen) hoog vaa't aartryk op doen
fpannen,
Om op te lopen, cn te daniTen: meent gy dan
Dat niemant, op een pat dat fmal is, flruiklen kan ?
Wie heeft op 't aardryk, dat zo breet is, noyt geftrom-
pelt ?
Maargy, indwaashyt, met u gantfche lyfgedompelt,
Kieft, om te daniièn, en te fpringen , zulk een koorC,
Geveftigt in de lugt, als of ge een ander ibort
Van menfchen waart, en of niets anders te beginnen
Was, als, door daniièn op een touw, de koil te win-
nen.
Gyzyttedom, datgy, als mens, op't aartryk keft.
Vermits gy 't aartryk, daar men vaft kan Haan, begeeft,
Eh kicil een touw, om op te daniièn, daar uw' tree-
den
Maar by geluk, en met veel grootte fwarïgheden
Vermengt, gefchieden. 'tls'ermeergemiftalsuw:
Dog 't maakte u, wyl 't u zelfnietoverquam, niet
fchuw.
Op 't aartryk zal men, door een quade pas te maken ^
Zoniet in lijfsgevaar, als op u dans touw, raken.
Het blykt aan uw; alleen u léfte pas was vals;
En daarom vielt gy van dc koort, cn brakt den hals.'
175 DOODEN DANS,.
• Is 'c eerfte uws levens, en 't zal 't lefte uws leven bly-
ven.
Wie een s den hals breekt, heeft geen keur uit andre 1 y-
ven.
Hetaartrykfcheenu, voor u voetten, veel te vreet;
En'tfpring-touwvs^aste final: hier üit ontftaat u leet.
Wielyfenlevenindeprykcl'enwil wagen,
Moet ook, het geen hem daar door treffen kan, ver-
dragen ;
En van te voren ïig getrooften, tegen al
Wat mooglyk 7,yn kan dat hem daar uit treffen zal·
δ God! behoed ons,dat we ons zelfs niet rukloos wagen,
Maar, zo'tmoetwefen, zy'tu Godlyk welbehagen,
Dat zulks niet tot verlies van lyf nog ziel gedy;
Maar, dat het ons ten nutte, en u ten glorie zy!
ï)00'
-ocr page 319-DOODENDANS;
VcrbecldejideSCHAATSE RYDERS>
-ocr page 320-Die, doordedoot, op Schaatienj
gevolgd worden.
TJll^IE wel gezom is, zo van lighaam, als van ledcH,
* * En loom nog traag is, als hy altyd zyne treden
Al voort en voortzet, die zal, fohy nimmer dyft,
Bevinden, dat hy zyn bedoelde park beryit.
Zo kan een ryfiger ce voet, door veel geweften
Des werelds ryzen, en zyn oog op alles vellen,
Wat in en van zyn weg zyn oog tot aanzien trekt,
Indien hem dunkt dat zulks hem tot vernoegen ftrekt.
Wie metCarroflèn, Cheze, ofKarrenofte Wagen,
Ryft, of fig felve door een deftig Paart doet dragen,
Vint fig genootiaakt van fomtyds te bly ven itaan,
Daar eene die tè voet is, op, en door, kan gaan:
Men raakt verkreupelt door al 't zitten ^ en hotstoiTcn
, Van 't ryden: en men kan op hoge ftylle Rotflen
Niet ryden, en zo wel niet klimmen, als hy doet
Die % gewent heeft tot fyn rysvermaak te voet.
De ftylle Rotffen zyn fomtyds gelyk Toneellen,
Bequaam, om de oogen, van hun toppen, mee tc
deelcn,
-«ai^l't geen fig buitens wcgs, verr heen, rondom ver-
toont,
Enalsdemoeytte, door een fraay geiigt, beloont.
Indigtteboilèn, daar fomtyds veel raarrc dingen
Tefienfyn, kan men, met geen Paart, nog rytuig}
dringca:
Maar
-ocr page 321-Maar wie te voet is, kruipt 'er iil, en boet zyn luft;
En vint zig voor geen zorg voor 't rytuig ongeruft:
Hy moeit zig met geen ftal, nog met geen paart tevoe-
den :
En is hy 's avonts moe, zyn nagtruft kan 't vergoeden-
Maardog, die ryzigers, hetzyvan welkkéfoort,
Al ryende, ofte voet, zy komen altyd voort.
Zo verr men ryzen kan, indien ze 'er willen ryzen:
Een ider zal die wys die na zyn zin is, ptyzcn.
Ter Zee te ryzen, dat is heel een andre zaak ·
Daar vintmen altyt meer gevaar in, als vermaak ;
Want, wie in Zee raakt van die hputten wieg te mil?'
fen,
Dieism't water, endatisdeweg dervi/Tcn;
Dan is hy onklaar; en dat kan fomtyds gefchien ί
Daar heeft men menigten exempelen van gezien-
Ditfoortvanryfen , 'tzytevoet, te Paart, terChcCi
•ze, ' ■ "
Ter Wagen , en te Scheep, te Schuit of 20 'tmag trec-
zeh, ...... ■ ^ ' ■
En in gebruik geraakt is, door nootzaaklijkhyt,
Heeft nog iets fchynbaars, voor die vaart ^ ofgaat, ,of
■ ryt
Een die te paart ryt, en zig op een paart kan houden,
Daar nimant nukken van te voren van befchoude ,·
Die kan nog zeggen: als mijn paart my niet begeeft,
2o vind ik niets voor my, dat ftoftot onhyl heeft. "
Zo kan een ryzer in een rytuig ook nog fpreken:
2o lang aan 't rytuig, nog aan paarden, iets ontbfee«
ken.
En 't rytuig niet omver valt, is 'er vrees liog ïptg: ,
i^.og nimant krijgt, voor die onzekerhederi, faorg'
Maar dog, de ry-gront zal niet onder hen yerzirikKen-
Λ1 wie in fchip ef fchuit vaart, agt zig, voor verdrintó-r
•seu,
y
mm
DOODEN DANS;
Veriekert, to lang 't fchip, gehe ^, op 't water drijft
Indien hy binnen boort, en uit het water, blijft:
Het vaartuig iTiagzig dus of zo, na'tkomt, bewec-
gen,
Hy ïet fijn voeten pal, en 't gantfche lyf daar tegen:
De gront waar op hy ftaat (het fchip) is vaft en hart;
En 't wijkt niet voor fijn trct; maar wie te voet is.
tart
In lekcrheeden 't al, fijn rytuig zal aan (lukken
Niet breken; nog hy vreell geen dartle-paarde- nukken,
Hy ftaat op 't valtte Land, hy vreeft voor 't water niet,
En dies bekreunt hy tig met ry- nog vaar-verdriet.
Maar wyl de waatren hier, 'tot gangbaar toe, bevrie-
zen, .
Befpeurt men meniT^n, die een rygeweer verkiezen-,
Als narrcnfchoennen, krom, van hout, met ftaal bc-
kjeet
Vati ondren, dog zeer imal, ontrent een ftroobreet
breet, .
Die weet men netjes, een aan elkke voet te plaatfien.
Die foort van dingen noemt men hier in Hollaual
SchaatilèH ;
Dat iemant zulk een foort van voetten had, die zoud
Betonen, dat hy zeer graag andren hebben woud.
Dog, al?'crysis^ end^agl^, bevint men heden.
Dat fchier een ider met zyn,voetten niet te vreden
Is, nog zyn fchoejincn pok niet gpetkeurt tot zyn
vrit;. -
Dies haalt hy fchoennen van de timmerman en fmit,
Bequaam om vaardig op het ys daar heen te glyëtj.
Dit ioort van lopen, voert de naam van fchaa,tifcryën,
Het ftrekt fomtyds tot nut, maar meer nog tot ply-
ïier.
Aien toont ilg moedig» met een zondeylmge fwier, ! i
En doet het gantfche lyf na een zyde ο verhellen.
Mea
-ocr page 323-VerheelJenJe Schaatfferyders] ao7
Men weet de voetten na die fwieren zo te ftellen,
Dat, in een fnelle vaart, aJtyt maar eene voet
Het gaiitfche lighaam, ipyt de fvirierren, dragen moet-
Geen Fluit, geenwelbezyltFregat, fchoonalleZyl-
len
Voor wind vol wind ftaan , zal zoo vaardig zoo veel
rnyllea -
In Zee afleggen, in een drie vier uurentyt ,
Als menig boer , die op glad ys op fchaatflên ryt.
Zo zulle een ryër, en een Paart, gelyk beginnen,
Zo zal geen Ruiter 't van een Schaatflè-ryër winnen.
Dit Schaatiiè-ryën dan gefchiet met groote pronk,
En hoogmoet; en men ryt een groot end wegs va»
honk;'
Somtyfs alleen, fomtijds, verfelfchapt met meer an-
dren
Van beide kunnen; en men trotft in vaart malkandren ζ
Dat ftrekt voor al wie 'tziet, en doet, vry veel ver-
maak :
Maar, wyl de doot gewoon is, hier en daar een ijjaak
In 't wiel te fteken, om des meniTchen vreugd te miti-
dren,
Wat zal hem hier, inzyn moorddadighyt ,verhindren?
Hier is hetmoorttuigbyderh^nt, en alles klaar: .
Wantditgeryd heeftmin vermaak in, als gevaar.
Men ziet een menigte van beide kuïinen j fwfietrig _
Te famem rydcn, by malk^dren; 't flaat plyzierrig:
Maar dit plyzier verkeert zeer dikwils in geween.
Het ys breekt ilukken, en men wnkt'cr dwars door
heen-, , · ^
In 't water. Stond het eerft zeer fraay, 't «aat au nfet
aardig.
Elk fpoct zig tot hun hulp wel vaardig, maar niet vaar-
dig. , ■ : .
Gen oeg, vermits de fchrik. en koude, 't hart beklemt.
Va En
175 DOODEN DANS,.
En 't lyf verkleumt, zoo dat het bloet in deaadrcn
ftremt,
Eer 't geen men aanwent tot hun hulp, voor hulp kan
gelden.
Dat jammer moet men dan aanfchouwen. En 't is
zelden
Gebeurt, wanneer alzulk een trop door 't ys heen
zonk, ,
Dat van dien hoop niet (lok een taamlyk deel verdronk,
Daar zal de ryp, in ons Noort-Holland , lang van
ipreken,; ,
Wyl daar de menigte wel meer het ys deed breken ;
En 'theeft'er, eermen ze uit het water heeft verloit,
Somtyds wel twee of drie of vier den hals gekoft,
Maar andreii, die wat meer voorzigtig zyn Sis dee-
. zen,
En, ia het ryden een trop ^ voor ysbraak vrezen,
Begeven zig, by twee drie famen, in een floot, ^
Of op een ruinier plaats: maar daar is ook de dobt,
Gelyk op fchaatiTen hen van agtren in gereden,
Zy, die zeer vaardig, met zeer fnelle en felle fchree-
den,
Eén voortgang maaken, als een vogel, doordelugt,
Zynvoorgcen ysbraak, nog voor yfsgevaar, bedugt.
Hunne onvoorzigtighyt voorziet geen ongemakken,
De iwarttc gladdighyt van 't ys verduiftertwrakken,
En gaten, die, door togt van ftroom, nog niet be-
korft
Zijn, nog niet, door de vorft, met ys zijn overfchorft
Hunne overfnelle vlugtis d'oorzaak, dat die gaten
GIstd ysgelijkkcn , en zig niét erkennen laten,
Voor dat ze'er al te digt ontrent zyn om % weer
Terug te wenden; zo dat ze in hun ommekeer,
Al opderantfijn, daarfy'tys, met hen, doenfink-'
kea,
Verbeeldende Scha&tferyden. ao^
En d'een hj d'ander, dpor gebrek van hulp, verdrink-
ken. ■
Die menflchen worden ook fomüjds. wel,, dcordc
itroom,
Ver onder 't ys gevoert. Zo is myn Egaa's oom,
Te famen met zyn knegt, in 't ronde Veeri gebléven,
Eu lietten onder't ys, niet vcrr van Willis, 't leven.
Een ander valtöp'tys, regt op zyn agterhöoft, ,
Zyn hariïènpan te barftte; en, door die val verdooft,
Blyfc hy beluüeloos daar leggen tot de koude
Zyn ziel ten lyve uit jaagt, hoe graag hy ze ook woud
houden.
Een ander komt om die in 't ys lythulp te bien,
En die elcndige word zelf (o ramp !) van dien
Hy redden wil, yerbaaftgegrepen, en in 't water
Getrokken, daar hyzig niet redden kan; enlaat'er
Zyn leven; en die hem verdrinken doet, word dra
Door anderen gered, en leeft nog lang daar na :.
Dat is al menigmaal gefchict : en onder allen
Is zulks in 'tDorp van Graft onlangs nog voorgeval-
len,
Daar zekere barbier zyn fnellen helper, vaii
Het ys, in ?t water trok;, alwaar die goede man
Sijn leven liet; en die barbier, om zo te zeggen ,
Ontkwam de doot, ςη liet zijn hulp in't water legen.
Een ander, die te voet, het ys ten pat verkiert,
Alfchoon het ys by dag en nagt al ftaag ontyrieft, )
En hoopt, als waag-hals, dat het hsro nog zal geluk-
ken, . . ■
Valt neder, en breekt, door zyn vaV-, hetys aan (luk-
ken.
En zinkt 'erdoor, ahvaarhy , in zyn eenighyt,
Na veel gemartel, van zijn zorgloos leven fcheit.
Het fchynt als of die maats deDoot op 't ys befpotten:
Maar, kond hy fpreken, hy zoud zeggen;' hoorc-gy
zotten, V 5 ' · Pic,
175 DOODEN DANS,.
Die, tot verdelging van u 2,clf, tefamenfpant'·
Gebruik uw voeten: zetze op 't onverwrikbre Lant:
En zijt verzekert, niet tot over kop en ooren
Daar in te zinkken, en op die wij s daar te fmoren.
Door ondervinding weet gy, dat geeü ys zo ityf
Kan vriezen, of het koft verfchyden menffchen 't lyf-
Gy weet niet, ofhetu, of anderen, 't lijf zal gelden:
En gy uogtans, als of gy in 't geta! der helden,
Geftelt zóud worden, zo gy vry kond raken, waagt
U leven; en als gy 't in 'tys verliefl:, beklaagt
Men uwe reuklooshyt, in plaats van u te roemen.
Μβπ zal u, na u doot, eenreukloos waaghals noe-
men.
Engyzultrekenfchap, van'tleven, datgymoeft
Befchermen, geven; mits gy 't reukloos hebt ver woeit.
O goede God! laatons ons zélf niet reukloos waa-,
gen!
Behoed ons, voor te doen waar over we ons beklaa-
genl
Maar, zo't gebeurt, dat lyf of ziel gevaar genaakt,
Befcherm ons, op dat niets ons ongelukkig maakt!
-ocr page 327-DOODEN DANS;
Verbeeldende een Doaoraal Ρ O Ε Τ.
Apollo fpeeld op zyn Harp i en de doot^
danjfende f wenkt den Schryver.
J^OOR Wetcnfchappen kaa men zig gelukkig maa-
Dopr konden kan men tot veel eer en agtingraken.
Wiekenois, vanhetRegt, cn Medicyn-konft, heeft,
Heeftalles, wat geluk, en eer, en agting, geeft,
Indiet) ervarenthyt van ettelykke jaren
E)aaj; inèe gepaart is: dan dit heeft men lang ervaren ί
Geleerthyt, ionder goede ervarenthyt, die liegt.
Ërvatentbyt, by geen geleerthyt, die bedriegt.
Indien de reden, en ervarenthyt, malkander
Geïelfchap houden , zo is d' eenc een fteun voor d'
ander.
Waar een van beide, 't zy dan welk van beide, ont-
breekt,
Is 't fchandlyk dat men daar van een van beide fpreekt.
Men vlnt ervarenthyt in al des werelts hoekken.
Geléerthyt vint men ook in al des werelds boekken.·
Geen,bock.zo ilegt, pi, wie 'cr lering uit begeert,
Zal vinden dat hy daar nóg iets heeft üic'geleert. ■
Men kkn i door boekkèn j en door otiderwyziiig tree-
Tot op/de top-trap cn de z,etel van de reden, (den
Ên ^llekonitea zo mea altyd opwaarts treet:
. ■ Maar
-ocr page 329-, Verleeldende een DoSlordal Poeet. 213
Maar boek nog onderwijs, maakt imant tot Poët:
Hier toe is ftudie, konft, en moeite, en vlijt, verlo-
ren.
Niets maakt Poëeten, maar men v?ort Poëet geboren.
Poëetcn brengen ook veeltyds Poëeten voort.
Het fchynt, als ofditfoort van merifchen, van een
foort
Vangeeikn, vaahnnjeugt of aan al, zijn bezeten:
Zydoen't gemeenlijk ook, door 't eeneof 'tander
vpeten; '
Entoonen, datzy, door de geeft der poëzy,
Bezeten worden: maardie werktnietalles, by
Eenider, eveneens, 'tlsnadieharflcn-tuigen
Bequaamhyt hebben, om na dit of dat te buigen.
Die geeft befwangert elk mee zaat na zij nen aart:
En als die vrugt zig dan ν int tijdig, om gebaart
Te worden , komt zy, door de moiit, ofpen, na
buiten.
Zy laat fig fwkarlyk in het harlièn-vat beiluiten :
Ze is tegenfporlig dien die haar geboorte ftuit:
Ja fpijt wie 't keeren wil, hy dringt en barft daar uit,
En toont gelijkenis na die die haar nu baarde,
't Is waar, die vrugtten zijnniet van een zelve waarde,
Die de een, en d' ander , nu, of dan , ter wcrelt
bragt:
Maar waardighyt eens dings, is, na men 't waardig
agt. . ·
Wat een'veragt, wort door een ander weer geprefen.
Eens digters digt werk wort verfchijdentlijk geleien;
En d'agting krijgt het, na den aart van die die't leeft,
Eenidersgeeft is niet als die Poëet zij η geeft,
Die 't vgars gedigt heeft: maar de digter is te vreden,
Indien 't maar voor hem zelf vertoont die fmaaklijkhe-
V ί Die
-ocr page 330-175 DOODEN DANS,.
Die hy 'er van verwagt. Een idcr vint zijn kiat,
Hoe ftijfof kreupel 't ook mag zijn, nog waart bemint:
Nogtans, indien't ook roem van andren mag gebeu-
ren.
Dat 's aangenaam: akans daar zal hy niet om treuren,
't Is ook ontrent alzo gelegen met een vaars.
Dc digtter agt het zelf altyd niet voor wat raars:
Maar wijl zijn brynjuifl; doe geen beter vrugt gebaart
heeft,
Verheelt hy fig, dat hy 't, wijl't zijnneis, lief cn
waart heeft:
En vint een ander daar iets in, waar van hy zeid,
Dat hem de zaak, of 't vaars, van goede hoedanighyt
Schijnt, (fchoon 't ook kreupel was) hy zal 'er 't oor
na voegen,
En zig nietqualyk met dat lofwerk vergenoegeH;
Tenzy zijn grootshyt fig verbeelde, dat het al
Wat hy gedigt had, by elk een, defclveval,
En deel, moeit hebben, daar'tzijnwaanzugt van be-
deelde :
Want hoog'hart fal fig, van fijn werk, iets groots ver-
beelden ,
Alfchoon'tinnimantsbrijn, als 't zijne, iets fraays
vertoont;
En dies agt hy zig, voor fijn werk, feer grof miflootit:
Indien 'er imant iets in vint, dat onbehaaglijk
Schijnt, fuik een tijding valt dien hoog-hart onver-
draaglijk :
Maar die hoogmoedighyt regeert niet elk Poëet;
Altansïvi» Rjtfiing niet, die ook een digtter heet.,
Maar ik verbeeld my, of het fchijnd my zo tc fchyncn.
Dat, onder Praöifijns, 't fy, in de medicijnen,
(Ofcenig deeldeiIèlfs)ofinderegttcn, praat,
Enfpot, en vaarsdigtfchuilt, van allerly formaat.
Indien ik my niet felfbcdricg, zofchijnt dit plaatje
VaH
-ocr page 331-PerheeUenJe een DoBoraal Poè'et. zi^
Van nomberdartig, zulks te zeggen: want het flaatjc
Dat op de tafel is, verheelt het altemaal.
Een Jatyr fit en liet de pi s in 't U rinaal:
Diefpotter, 'tfchijntmy, wildeDoöorsdusbelpot-
ten.
'tSchijntofhyfeggenwil; dusdanigdoendefotten:
Zy fien de pis; en, fchoon de quaal hen onbekent
Is, ordineren fy een goet medicament,
Dat helpt door kak, of pis, offweet, of treflijk rog-
chelen;
Hier toont een Aap nu ook dien fpotter uit te kogche-
len,
Als ofhy zeggen woud : loop gek! bemoeit u met
U dartle Nimphén! laat de dofter met het bed,
Enmetdefiekken, en de medicijn, zigmoeijen:
Alsgy, door Brandewijn, en Wijn, een quaal doet >
groeijen
Die Pleuris wort genaamt ■ kom dan eens weder hier;
En toont udan gelijk als nu, een Murmurdier:
Ikdurvverfeekren, dat ge u dan, door advocaten.
Van uws gelijkke, fo niet fult bepraten laten
Dat gy geen doclor fult begeren: maarzo lang ·
Geen pijn uraakt, enWijnu fmaakt, vertoont ge u
bang
Voor medicijnen: maargyfult, doorfpotternijen,
Nog Wijn, nogtrijn, u zelfvan fiekte, ofpijn, bc-
vrijen:
Speelt u comedie by de broeders van Fileen,
Uwe evenbeelden, en ga nu daar ilegts mee heen.
Maar, nog een broeder fit op 't midden van de taafFel:'
Een Aap, een Satyr, en een Uil, dat 's immers raafFcli
Of is 't een Papcgaay die daar fo fit en prijkt ?
Wel neen: een Uil heet al wat na een uil gelijkt.
En dit gelijkt een Uil: als was hy hondert maallen
EenPapegaay, men fal hem voor een Uil betalen.
Nu
-ocr page 332-DOODEN DANS;
Nu dunkt my dat alweer de Satyr zeit: inyn vrient,
Ik zai u zeggen waar dit teelflli hier toe dient:
Ik ben een Ipotter, en daar word ik voor verlieten:
Ik, d' Uyl, en d'Aap, wy zyn het huysraat der Po-
ëten:
Die aan de tafel zit, dat is een Doöor; die
Vail zit en rijmt; van weet niet wat, en 'k weet niet
wie ;
Dat kan hem, zo men op zijn werk ziet, niet verfchc-
len:
Maar hy is ichuldig al de winfl: met ons te delen;
Vermits hy veeltijds zig in een van drie hervormt,
Wanneer hy, metzyn pen en ink, 't papier beftormt ;
En 'k zal je zeggen wie dit zinnebeelt verbeelden
Wil; 'tiswrt die zo menigvaarsjeteelde,
Dat, zo elk vaarsjen was geworden tot een koe,
Zo was gants Ho'llant vol, tot aan "t Stigt Uitregt toe:
Hy merkt niet, dat Apol daar zit, en fpeelt een deunt-
jen,
Van andrea inhout, als van Tewisjen en Pleuritjon:
Hy fpeelt de Doden-dans; bonkfchonkus knook-cn-
been,
Doorgaans de Doot genaamt, is beezig, met alleen
Die dans te daniïcn, by dc Doélor, in zyn kamer;
Hy wenkt hem, danilende, vermits 't hem aangena-
mer
Zoud zyn, te daniïen met hun beiden, maar lie vent
Befpeurt niet, dat de Doot hem reets zo digt ontrent
Is, en hy telt nu reets al vier en vijftig jaren,
Zyn vader, AWaham van Rjifiing]^ grijs van haren,
Had dartig jaren meer, hydenktmiffchien, hyzal
Niet ftervcn, voor hy ook zo groor een jaar-getal
Gelccft heeft; maar wij! hem dc Doot begint te wenk-
ken,
Is 't zóttcrny, na zulk een ouderdom te denkkcn,
Een
-ocr page 333-VerleeUende een DöB$raal Poëet. %xy
Een zotten aars, die zig, door zulk een vreugd be-
vuilt,
, Om deze reden zit monsjeur den uil en pruilt,
Van zorg, en vrees, dat hy zijn broeder kwijt zal ra-
ken,» ' ,
Die Zo gcinccnfaani fijn gefelichap ftrekte in 't waken.
Vermits hy half de nagt vye] op zijn kamer bleef
Te zitten tuuren, als hy zijne boeken fchreef,
Wyl fijn patiënten hem by daag ten hinder ftrekken,
Die's morgens hemfomtijts te neeg'nen laten wekkdi,
Als 't in dè Winter is; en 's Somers ook niet vroeg.
Wie 's daags de tyt ontbreekt, vind 's nagts nog tyd ge-
noeg;
Maar laat de kserel daar by nagt maar zitten fchryven ;
Hy zal voortaan zo langnitt meer in 't leven blyven ,
Alshy geleeftheeft, want, wievyfcig jaren heeft.
Heeft wis de meefte tijd zijns levensal gelceft,
En 't is van node, 't zy -waar die dan is te denken,
Dat hem de Doot, met laft, komt na de kelder waj-!
ken.
Zijn Uurglas loopt op 't end, en, na 'k uit 's DoSors
pis
Gezien heb, dunkt my dat het wel geraden is,
Hy is nu doende met zijn Doden-dans te fluiten,
Hy zeifis 'tlefttedecl, maar, of'tzijnpenzaiffaiie»
ten,
Die hy tot fchrij ven zo geduurfaam heeft gewent,
Zulks is, voor ons, en hem, tot nog toe, niccbe«
kent,
Maar word de kserel nu na Kuillenburg gezonden,
Zo weet ik niet, waarwy, cn al wat hier gevonden
Wort, heen zal ryzen; en ik wens ons wea een plaatij
By d' een of d'ander van de raarit bezielde maats;
Hoe eer hoe beter; want wy moeten dog vcrhuilin,
Zo dra va» jR/iJiw^zelf't gat uit raakt: löaarpotsmui-
zen! " DaOf
Daargnatdelamp uit, en hetvlamtnetjenisweg;
Eu ib kan nimmer 2ien by donker wat ik zeg.
O God! totwienik, van mijn kinderlijkke dagen,
Mijn toevlugt nam! hoewel ik altijd welbehagen
la koddigheden vond, van allerhandefoort,
Gy hebt my evenwél dog menigmaal verhoort,
En dies zal u mijn hart, en mont, barmhartig noe-
men,
En Jehova, de naam van u, mijn helper, roemen.
Achi dat ik nu zo veel genaa verkreeg, datgy
Ons Vaderland verlofte uit al die flaverny
DesOorlogs, die Louis de FranceVorft, hoogmoe-
dig -
Ons opdringt, zo vol ramp, zo jammerlijk, zobloe-
Vcrloif pns van die peil des Oprlogs, cn van hem!
Ik bid niét dat gc, om my onwaardige mijn ftem
Verhoren wilt, maar om de roem, cn om de glorie
Uws Heerelijken Naams! vegtmetons! geefvido'
rie.
Om U barmhartighijt! wy zullen uwe lof
Verkondigen. O God! verhef nu d'aarde en 't ftof
Van 't Staten Neerland, tot vernedering van Vrank-
. rijk,
En Hollands vijanden! wy fullen ons u danklijk
Betonen i wat kan dog het niettig fchepfel meer!
Verhoor mijn bede O God! fegt hier op amen. Heer!
Verlaatmyfelf ook niet, cGod! nud'oudejaaren
Mijn kragtten mindren, cn myngrijfchaarrenbaar-
ren!
Zijtmetmy! redmy! toont mijn vyanden altijd.
Dat gy mijn Kooning, Heer, en God, en Helper r
ïijt,
EaiJc u fchepfel, eca τ^ die op u betrouwen,
Es
-ocr page 335-Verbeeldende een DoBoraalPoëet.
En hopen! wie op u betrout, zal 't noit berouwen.
Wanneer ik fterven moet, zijt met my in die noot!
Verlaat my nimmer, voor, Hogin, nog na mijn
doot.
!i
É